187 50 47MB
English-Dutch Pages 2220 [20797] Year 2008
Van Dale Groot woordenboek Engels-Nederlands Inhoudsopgave: Colofon Bijzondere tekens en afkortingen Uitspraak Woordenboek © 2014 Van Dale Uitgevers
Colofon Van Dale Groot woordenboek Engels-Nederlands © 2014 Van Dale Uitgevers, Utrecht/Antwerpen De merknaam Van Dale is voor alle publicaties van Van Dale Uitgevers als merknaam beschermd. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze data mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. In deze data zijn enkele kenmerken aangebracht die het ongeoorloofd kopiëren van (een deel van) deze data kunnen aantonen. De uitgever kan geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze uitgave zou kunnen voorkomen. Deze data zijn specifiek ontwikkeld voor de Nederlandstalige markt en bevatten mogelijk termen en omschrijvingen die op verschillende wijzen geïnterpreteerd kunnen worden, afhankelijk van de cultuur, gewoonten of het juridische systeem van een bepaald gebied. Deze data bevatten enkele trefwoorden die ingeschreven merk zijn of die van een dergelijke merknaam zijn afgeleid. Zulke woorden zijn te herkennen aan de aanduiding ®. Uit opname van deze woorden kan niet worden afgeleid dat afstand wordt gedaan van bepaalde (eigendoms)rechten, dan wel dat Van Dale zulke rechten miskent. Meer informatie vindt u op www.vandale.nl/merknamen. www.vandale.nl Van Dale Groot woordenboek Engels-Nederlands © 2014 Van Dale Uitgevers, Utrecht/Antwerpen The Van Dale brand name used for all publications of Van Dale Uitgevers is protected. ALL RIGHTS RESERVED. No part of these data may be reproduced or transmitted in any form or by any means, electronic or mechanical, including photocopying, recording, or by any information storage and retrieval system without express written permission from the author/publisher.
These data contain certain marks to identify illegal copying of (a part of) these data. The publisher cannot be held responsible for any damage resulting from any error in these data. These data were specifically developed for the native Dutch speaking market and may also include terms and descriptions which may be valued in different manners depending on the culture, habits and legal system of a certain region. These data contain certain headwords which are registered trademarks or deduced from registered trademarks. Such entries are recognizable by the indication ®. The inclusion of these entries does not imply the waiver of any (ownership) rights, nor failure of Van Dale to recognize such rights. Please consult www.vandale.nl/merknamen for more information on this subject. www.vandale.nl © 2014 Van Dale Uitgevers
Bijzondere tekens en afkortingen
markeert een Amerikaans-Engels woord aanw aanwijzend afbr afbreking afk afkorting afl afleiding Am. Amerikaans-Engels attr attributief B markeert een Brits-Engels woord betr betrekkelijk bez bezittelijk bn bijvoeglijk naamwoord bv. bijvoorbeeld bw bijwoord det determinator eigenn eigennaam hoofdtelw hoofdtelwoord hulpww hulpwerkwoord iem. iemand koppelww koppelwerkwoord lidw lidwoord m mannelijk meerv meervoud nevensch nevenschikkend voegwoord vw n-telb zn niet-telbaar zelfstandig naamwoord A
onbep onbepaald onbep w onbepaalde wijs ondersch onderschikkend onov ww onovergankelijk werkwoord onpers onpersoonlijk overtr trap overtreffende trap ov ww overgankelijk werkwoord pers persoonlijk pred predicatief predet predeterminator rangtelw rangtelwoord telb zn telbaar zelfstandig naamwoord telw telwoord tw tussenwerpsel v vrouwelijk verb vorm verbogen vorm vergr trap vergrotende trap verkleinw verkleinwoord verl tijd ev verleden tijd enkelvoud verzameln verzamelnaam vnw voornaamwoord volt deelw voltooid deelwoord vr vragend vw voegwoord vz voorzetsel wdk wederkerend wdkg wederkerig ww werkwoord zelfst nw zelfstandig naamwoord
® ◦
het trefwoord is als ingeschreven merk geregistreerd of is van een dergelijke merknaam afgeleid na dit teken volgen uitdrukkingen die niet bij een van de betekenissen horen
© 2014 Van Dale Uitgevers
Uitspraak De uitspraak staat na het trefwoord tussen schuine strepen. Gegeven worden een Brits en een Amerikaans accent. Het Britse accent heet RP: received pronunciation, ook wel aangeduid als BBC-English, the Queen’s English of Oxford English; het Amerikaans accent wordt GA genoemd: General American. Voor beide standaarden geldt dat ze voor alle Engelstaligen goed verstaanbaar zijn. De weergave van de klanken gebeurt met behulp van het Internationaal fonetisch alfabet (IPA). De volgende tekens komen daarin voor: Klinkers ɪ als in pin e als in pen æ als in pan (ɒ) als in gone ʌ als in gun ʊ als in pull ə als in ago i: u: ɑ(:) ɔ(:) ɜ(:)
als in sea als in too als in calm als in law als in bird
eɪ aɪ ɔɪ aʊ oʊ (ɪə)
als in day als in by als in boy als in how als in home als in fear
(eə) als in fair (ʊə) als in poor Medeklinkers p als in pill b als in bill t als in too d als in do k als in coal ɡ als in goal f v θ ð s z ʃ ʒ h
als in few als in view als in thin als in this als in seal als in zeal als in fish als in measure als in half
tʃ als in chin dʒ als in gin l m n ŋ
als in line als in mine als in nine als in sing
r
als in ray
j als in yell w als in well Marginale klanken œ̃ ongeveer als in het Franse un ɔ̃ ongeveer als in het Franse bon ɛ ̃ ongeveer als in het Franse vin ɑ̃ ongeveer als in het Franse blanc χ ongeveer als in het Nederlandse dag, als in Schots loch De tussen haakjes geplaatste klinkers komen niet voor in GA (= General American). Speciale symbolen i staat voor RP /ɪ/, GA /i:/, zoals in happy /hæpi/, react /riækt/ ɪ̩ staat voor RP /ɪ/, GA /ə/, zoals in packet /pækɪ̩t/, represent /reprɪ̩zent/ t̯ staat voor een /t/ die in GA vaak stemhebbend - als een zachte /d/ wordt uitgesproken, zoals in meeting /mi:t̯ ɪŋ/, kettle /ket̯ l/ n͜t geeft aan dat de /nt/ in GA hier vaak als een /n/ lijkt te worden uitgesproken, zoals in winter /wɪn͜tər/, mental /men͜tl/ © 2014 Van Dale Uitgevers
.22 meerv .22s telb zn zie: twenty-two 24/7 /'twenti'fɔ: 'sevn/, (Am.) /'twen͜ti'fɔr-/ bw - [informeel] dag en nacht; dag in dag uit; vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week 3G liv·ing n-telb zn generatiewonen (het bij elkaar wonen van drie generaties van een familie in hetzelfde huis) 404 bn, pred - [schertsend] oliedom (naar aanleiding van het bericht ‘404 file not found’ op internet), computerdom • don't ask Axel, he's 404 | je hoeft het niet aan Axel te vragen, hij heeft geen idee 411 four-one-one meerv 411s telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] info (naar aanleiding van telefoonnummer 411 voor de Amerikaanse telefonische inlichtingendienst), gegevens; feiten • the 411 on someone/something | de gegevens van/over iemand/iets 4-D film meerv 4-D films telb en n-telb zn - 4D-film (3D-film met effecten zoals geur)
4G bn - 4G- (m.b.t. de vierde generatie draadloze technologie) 4GL afk afkorting van: fourth-generation language 5:2 di·et n-telb zn tweedagendieet (twee dagen per week vasten, vijf dagen normaal eten) 7/8ths /'sevn'eɪts/ meervoud 7/8-jeans; enkelspijkerbroek 8-bit music n-telb zn 8-bitsmuziek (een andere naam voor chipmuziek) a1 /eɪ/ A meerv a's, zelden as, A's, zelden As telb zn 1. a; A (de letter) • from A to B | van A naar B, van de ene plaats naar de andere 2. A; de eerste; de beste/hoogste (rang/graad), (AmerikaansEngels); A; hoogste graad, (attributief ook) eersteklas • (Amerikaans-Engels); [slang]; [ironisch] an A for effort | een tien voor vlijt • A-one /A-1 | eerste klas; [informeel] eersteklas, prima, pico bello ◦ not know A from B | geen a voor een b kennen
◦ (Brits-Engels; merknaam) A to Z | stadsplattegrond, stadskaart, stratengids ◦ from A to Z | van a tot z, van voor naar achter, van naaldje tot draadje a2 /eɪ/ A meerv a's, zelden as, A's, zelden As telb en n-telb zn - a; A; a-snaar; a-toets (enz.), la a3 hulpww verkorting van: have • mighta said | zou hebben kunnen zeggen a4 /ə/ vz - (verouderd of gewestelijk) 1. in • a God's name | in godsnaam 2. op • married a Thursday | getrouwd op donderdag a5 /ə/, (Am.) /ə/, (Am.) /eɪ/, /(sterk) eɪ/, (Am.) /eɪ/ lidw 1. (onbepaald; generisch; maakt soortnaam van eigennaam) een • a child needs love | een kind heeft liefde nodig • a child who was crossing the street | een kind dat de straat overstak • a new Milton | een nieuwe/tweede Milton • a(n) historical novel | een historische roman 2. één • a hundred | honderd
• a single child | één enkel kind 3. (voor eigennaam) een (zekere); zekere; ene • a Mr Smith | een zekere meneer Smith 4. (voor niet-telbaar zelfstandig naamwoord) een (soort) • an unknown cocoa | een onbekende cacaosoort 5. per; voor elk(e) • five times a day | vijf keer per dag 6. dezelfde, hetzelfde • all of an age | allemaal even oud 7. (gewestelijk) zo'n; ongeveer • an eighty men | zo'n tachtig man a6 A afk 1. (Brits-Engels); afkorting van: (for) Adults 2. afkorting van: America 3. afkorting van: ampere 4. afkorting van: angström 5. afkorting van: answer 6. afkorting van: argon 7. afkorting van: Associate 8. afkorting van: attoa/ə/, /(in betekenis 4) eɪ/, /ə/ prefix 1. (met naamwoord van plaats of richting) op; in; aan • abed | in bed • aboard | aan boord 2. (met werkwoord) uit-; op-; ont• arise | oprijzen, verrijzen • awake | ontwaken 3. (met tegenwoordig deelwoord, dat dan passieve betekenis kan hebben) (verouderd, behalve Amerikaans-Engels) aan het • go abegging | gaan bedelen
• the house was still abuilding | men was nog aan het huis aan het bouwen 4. a-; an-; zonder • amoral | amoreel • anhydride | anhydride -a suffix 1. (vragend naamwoord ontleend uit of gevormd naar model van Grieks of Romaanse taal) -a • arena | arena 2. (vormt meervoud van onzijdig naamwoord ontleend uit of gevormd naar model van Grieks of Latijn) -a; -en; -s • phenomena | verschijnselen • Americana | americana, wetenswaardigheden over Amerika 3. [informeel] verkorting van: of • pinta bitter | glas bier 4. [informeel] verkorting van: have hebben • mighta said, (ook los) might a said | zou hebben kunnen zeggen aa /'ɑ:ɑ:/ n-telb zn - aa (sintelachtige lava) AA afk 1. afkorting van: anti-aircraft 2. (Brits-Engels) afkorting van: Automobile Association 3. (Brits-Engels); afkorting van: Accompanied by Adult 4. (Amerikaans-Engels) afkorting van: Alcoholics Anonymous AAA afk 1. (Brits-Engels) afkorting van: Amateur Athletic Association
2. (Amerikaans-Engels) afkorting van: American Automobile Association 3. (Amerikaans-Engels) afkorting van: Agricultural Adjustment Association/Act AAAS afk afkorting van: American Association for the Advancement of Science AAM afk afkorting van: air-to-air missile A and M afk afkorting van: (Hymns) Ancient and Modern A and R afk afkorting van: artists and recording/repertoire aard·vark /'ɑ:dvɑ:k/, (Am.) /'ɑrdvɑrk/ meerv aardvarks telb zn - aardvarken (Orycteropus afer) aard·wolf /'a:dwʊlf/, (Am.) /'ɑrd-/ meerv aardwolves /-wʊlvz/ telb zn - aardwolf (Proteles cristatus) Aa·ron·ic /eə'rɒnɪk/, (Am.) /e'rɑnɪk/ bn 1. van/m.b.t. Aäron; levitisch
2. hogepriesterlijk; pontificaal Aa·ron·i·cal /-ɪkl/ bn zie: Aaronic Aar·on's beard /'eərənz'bɪəd/, (Am.) /'erənz'bɪrd/ meerv Aaron's beards telb zn - 1. hertshooi; sint-janskruid (verschillende variëteiten van Hypericum) 2. moederplant (Saxifraga sarmentosa) 3. muurleeuwenbek (Linaria cymbalaria of Cymbalaria muralis) 4. witharige vijgencactus (Opunthia leucotricha) Aar·on's rod meerv Aaron's rods telb zn 1. koningskaars; aronsstaf (Verbascum thapsus) 2. aronsstaf (kroonlijst in de vorm van de plant) 3. guldenroede (Solidago virgaurea) AAU afk afkorting van: Amateur Athletic Union ab /æb/ meerv abs (voornamelijk meervoud) telb zn - [informeel] verkorting van: abdomen buikspier • exercise one's abs | buikspieroefeningen doen ab/æb/
prefix ab-; af-; mis-; ont• abuse | misbruiken • abduct | ontvoeren • abnormal | abnormaal AB afk 1. afkorting van: able-bodied seaman 2. (Amerikaans-Engels) afkorting van: Artium Baccalaureus a·ba1 /ə'bɑ:/, /ɑ:'bɑ:/ ab·ba meerv abas telb zn aba (Arabisch bovenkleed zonder mouwen, gemaakt van de gelijknamige stof) a·ba2 /ə'bɑ:/, /ɑ:'bɑ:/ ab·ba n-telb zn aba (grove wollen stof) ABA afk 1. afkorting van: Amateur Boxing Association 2. afkorting van: American Bankers Association 3. afkorting van: American Bar Association a·bac /'eɪbæk/ meerv abacs telb zn - nomogram
ab·a·ca1 /'æbə'kɑ:/ meerv abacas telb zn - abaca (soort Filipijnse bananenplant; Musa textilis) ab·a·ca2 /'æbə'kɑ:/ n-telb zn abaca; manillahennep (bladvezels van de gelijknamige plant) a·back /ə'bæk/ bw 1. [verouderd] terug; achteruit 2. bak ab·a·cus /'æbəkəs/ meerv abacuses, abaci telb zn 1. telraam; abacus 2. abacus (dekplaat op kapiteel van zuil) A·bad·don /ə'bædn/ eigenn 1. Abaddon (de engel van de bodemloze afgrond; Openb. 9:11), de duivel; de Boze 2. de hel a·baft1 /ə'bɑ:ft/, (Am.) /ə'bæft/ bw - (naar) achter; op/naar het achterschip • with the wind abaft | met de wind van achteren
a·baft2 /ə'bɑ:ft/, (Am.) /ə'bæft/ vz - achter • abaft the mast | achter de mast ab·a·lo·ne /'æbə'loʊni/ meerv abalones telb zn - (Amerikaans-Engels); zeeoor (genus Haliotis) a·ban·don1 /ə'bændən/ n-telb zn ongeremdheid; overgave; uitbundigheid • with (wild/gay) abandon | uitbundig, met overgave, wild enthousiast, ongeremd a·ban·don2 /ə'bændən/ ov ww 1. in de steek laten; aan zijn lot overlaten; achterlaten, verlaten • abandon a baby | een baby te vondeling leggen • the order to abandon ship | het bevel het schip te verlaten • abandon one's wife | zijn vrouw in de steek laten 2. opgeven, prijsgeven; laten varen; afstaan; afstand doen van • they abandoned the game | zij staakten de wedstrijd • abandon all hope | alle hoop laten varen • (wederkerend werkwoord) abandon oneself to | zich overgeven aan; (in voltooide tijd) ten prooi zijn aan • abandon a subject | van een onderwerp afstappen • abandon one's position to the enemy | zijn stellingen aan de vijand overlaten 3. afvallen • abandon Christianity | het christendom ontrouw worden 4. terugnemen; afzien van; intrekken
• abandon a bill | een wetsvoorstel intrekken/terugnemen 5. afgelasten 6. abandonneren • abandon ship | het schip abandonneren zie: abandoned a·ban·don·ed /ə'bændənd/ bn - voltooid deelwoord van abandon 1. verlaten; in de steek gelaten; opgegeven 2. verdorven; losbandig; zedeloos; pervers 3. ongedwongen; ongeremd; uitbundig; uitgelaten a·ban·don·ee /ə'bændə'ni:/ meerv abandonees telb zn - cessionaris (in het bijzonder assuradeur die het recht op een scheepslading of -wrak heeft) a·ban·don·ment /ə'bændənmənt/ n-telb zn 1. verlating, achterlating; het in de steek laten 2. verlatenheid; het verlaten-zijn 3. het prijsgeven; afstand; overgave 4. veronachtzaming; verwaarlozing 5. abandonnement; overlating 6. zelfverloochening 7. ongeremdheid; overgave; uitbundigheid a·ban·don·ware /ə'bændənweə/, (Am.) /wer/ n-telb zn abandonware (verouderde software) a·base
/ə'beɪs/ ov ww vernederen; verlagen a·base·ment /ə'beɪsmənt/ n-telb zn vernedering; verlaging a·bash /ə'bæʃ/ ov ww - voornamelijk passief beschamen; verlegen maken; in verlegenheid brengen; van streek brengen • stand abashed | beteuterd staan te kijken, lelijk op zijn neus kijken a·bash·ment /ə'bæʃmənt/ n-telb zn beschaming; schaamte; verlegenheid; onthutsing a·bask /ə'bɑ:sk/, (Am.) /ə'bæsk/ bw - [formeel] zich koesterend a·bate1 /ə'beɪt/ onov ww 1. verminderen; afnemen; bedaren; verslappen • the wind abated | de wind ging liggen 2. vallen; dalen; zakken • the fever abated | de koorts daalde 3. ongeldig worden a·bate2 /ə'beɪt/
ov ww 1. uit de weg ruimen; een eind maken aan • the air pollution must be abated | er moet dringend iets gedaan worden aan de luchtvervuiling 2. verminderen; verlagen; aftrekken • they are not likely to abate taxes | belastingverlaging zit er niet in 3. verzachten; lenigen; verlichten • abate a patient's pain | de pijn van een patiënt verlichten 4. verzwakken; doen bekoelen • nothing could abate his pride | niets kon zijn trots doen afnemen 5. vernietigen; nietig verklaren a·bate·ment /ə'beɪtmənt/ n-telb zn 1. vermindering; verzwakking; het tot bedaren/rust brengen; rust 2. verzachting; leniging 3. bestrijding 4. aftrek; korting; prijsvermindering • without abatement | zonder reductie 5. vernietiging; afschaffing ab·a·tis /'æbət̯ ɪs/ ab·at·tis meerv abatis, abates telb zn - verhakking (versperring van gevelde bomen) ab·at·toir /'æbətwɑ:/, (Am.) /-twɑr/ meerv abattoirs telb zn slachthuis; abattoir
a·ba·ya1 /ə'bɑ:jə/ meerv abayas telb zn zie: aba1 a·ba·ya2 /ə'bɑ:jə/ n-telb zn zie: aba2 abb /æb/ n-telb zn inslag (bij het weven) abba meerv abbas telb en n-telb zn zie: aba1 ab·ba·cy1 /'æbəsi/ meerv abbacies telb zn 1. ambtsperiode van abt/abdis 2. ambtsgebied ab·ba·cy2 /'æbəsi/ meerv abbacies telb en n-telb zn functie/ambt van abt/abdis ab·ba·cy3 /'æbəsi/
n-telb zn rechtsbevoegdheid van abt/abdis ab·ba·tial /ə'beɪʃl/ bn abbatiaal (m.b.t./van abt/abdis/abdij), abts-; abdijab·bé /'æbeɪ/, (Am.) /æ'beɪ/ meerv abbés telb zn - (voornamelijk als titel) abbé; Eerwaarde ab·bess /'æbɪ̩s/ meerv abbesses telb zn abdis; moeder-overste ab·bey1 /'æbi/ meerv abbeys telb zn 1. abdij 2. abdijkerk ab·bey2 /'æbi/ verzameln kloostergemeenschap; de monniken; de nonnen ab·bot /'æbət/ meerv abbots telb zn abt
abbrev abbr afk afkorting van: abbreviation ab·bre·vi·ate1 /ə'bri:vɪət/ bn - (tamelijk) kort ab·bre·vi·ate2 /ə'bri:vieɪt/ ov ww 1. bekorten, verkorten, inkorten 2. afkorten zie: abbreviated ab·bre·vi·a·ted /ə'bri:vieɪt̯ ɪ̩d/ bn - voltooid deelwoord van abbreviate 1. bekort, verkort; ingekort 2. afgekort 3. (tamelijk) kort ab·bre·vi·a·tion1 /ə'bri:vi'eɪʃn/ meerv abbreviations telb zn - abbreviatuur ab·bre·vi·a·tion2 /ə'bri:vi'eɪʃn/ meerv abbreviations telb en n-telb zn 1. bekorting, verkorting, inkorting 2. afkorting
ab·bre·vi·a·tor /ə'bri:vieɪtə/, (Am.) /-eɪt̯ ər/ meerv abbreviators telb zn 1. bekorter, verkorter, inkorter 2. afkorter ABC1 meerv ABCs telb zn 1. abc; alfabet 2. (voornamelijk meervoud) eerste beginselen van lezen en schrijven, [enkelvoud; figuurlijk] abc; eerste beginselen 3. (Brits-Engels) alfabetische gids, [in het bijzonder] alfabetisch spoorboekje ABC2 afk 1. afkorting van: American Broadcasting Company 2. afkorting van: Atomic, Biological, and Chemical ab·dabs /'æbdæbz/ meervoud zie: habdabs Ab·de·rite /'æbdəraɪt/ meerv Abderites telb zn 1. Abderiet (inwoner van Abdera) • the Abderite | Democritus 2. (ook abderite) onnozele hals; sul; minus habens ab·di·cate1 /'æbdɪ̩keɪt/
onov en ov ww abdiceren; aftreden, [in het bijzonder] troonsafstand doen • abdicate from the throne | troonsafstand doen • abdicate the throne | troonsafstand doen ab·di·cate2 /'æbdɪ̩keɪt/ ov ww - [formeel] afstand doen van • abdicate one's responsibilities | zijn verantwoordelijkheden afstoten/van zich afschuiven ab·di·ca·tion /'æbdɪ̩'keɪʃn/ meerv abdications telb en n-telb zn abdicatie; afstand, [in het bijzonder] troonsafstand ab·do·men /'æbdəmən/ meerv abdomens telb zn 1. abdomen; (onder)buik 2. achterlijf (van insect) ab·dom·i·nal /'æb'dɒmɪ̩nl/, (Am.) /-'dɑ-/ bn 1. abdominaal • abdominal pain | abdominale pijn, pijn in de (onder)buik 2. abdominaal; m.b.t./van het achterlijf (van insect) ab·dom·i·nous /æb'dɒmɪ̩nəs/, (Am.) /-'dɑ-/ bn dikbuikig; corpulent
ab·duce /æb'dju:s/, (Am.) /-'du:s/ ov ww - abduceren (niet-conclusief afleiden) ab·duct /æb'dʌkt/ ov ww 1. ontvoeren; kidnappen 2. afvoeren (van de as van het lichaam verwijderen) ab·duc·tee /'æbdʌk'ti:/ meerv abductees telb zn ontvoerde ab·duc·tion /æb'dʌkʃn/ meerv abductions telb en n-telb zn 1. ontvoering; kidnapping 2. , abductie ab·duc·tor /æb'dʌktə/, (Am.) /-ər/ meerv abductors telb zn 1. ontvoerder; kidnapper 2. abductor; afvoerder (spier) a·beam /ə'bi:m/ bw 1. dwars(scheeps) 2. dwars ◦ abeam of | dwars van
a·be·ce·dar·i·an1 /'eɪbi:si:'deərɪən/, (Am.) /-'der-/ meerv abecedarians telb zn 1. leerling die pas met lezen begint; (nog) ongeletterde, [figuurlijk] beginner 2. onderwijzer in de laagste klassen a·be·ce·dar·i·an2 /'eɪbi:si:'deərɪən/, (Am.) /-'der-/ bn 1. alfabetisch 2. elementair a·bed /ə'bed/ bw - [formeel] te bed; in bed a·bele /ə'bi:l/, /'eɪbl/ meerv abeles telb zn - abeel; witte populier; zilverpopulier (Populus alba) Ab·er·deen1 /'æbə'di:n/, (Am.) /-bər-/ eigenn Aberdeen (stad in Schotland) Ab·er·deen2 /'æbə'di:n/, (Am.) /-bər-/ meerv Aberdeens telb zn 1. verkorting van: Aberdeen Angus 2. verkorting van: Aberdeen terrier
Ab·er·deen An·gus /'æbə'di:n'æŋɡəs/, (Am.) /'æbər'di:n'æŋɡəs/ meerv Aberdeen Anguses telb zn Aberdeen Angus (Schots hoornloos zwart rund) Ab·er·deen ter·ri·er meerv Aberdeen terriers telb zn Schotse terriër Ab·er·do·ni·an /'æbə'doʊnɪən/, (Am.) /'æbər-/ meerv Aberdonians telb zn inwoner van Aberdeen Ab·er·ne·thy /'æbə'neɵi/, (Am.) /'æbər'ni:ɵi/ meerv Abernethies telb zn harde koek met komijnzaad ab·er·rance /æ'berəns/ meerv aberrances telb en n-telb zn zie: aberration (2), aberration (3) ab·er·ran·cy /-si/ meerv aberrancies telb en n-telb zn zie: aberration ab·er·rant
/æ'berənt/ bn - 1. afwijkend; atypisch 2. afdwalend; afwijkend • aberrant behaviour | abnormaal gedrag ab·er·ra·tion /'æbə'reɪʃn/ meerv aberrations telb en n-telb zn 1. storing; (geestes)stoornis; aberratie • an aberration in the computer | een storing in de computer • in a moment of aberration | in een vlaag van verstandsverbijstering 2. afwijking 3. afdwaling; misstap; fout • aberration of behaviour | gedragsafwijking 4. , aberratie • spherical aberration | sferische aberratie a·bet /ə'bet/ ov ww - 1. bijstaan; helpen (in iets slechts) • abet someone in a crime | iemand helpen bij een misdaad 2. meehelpen aan; bijstaan in (iets slechts) 3. opstoken; aanzetten; aanhitsen, ophitsen; uitlokken a·bet·ter /ə'betə/, (Am.) /ə'bet̯ ər/ a·bet·tor meerv abetters telb zn - 1. medeplichtige; handlanger 2. aanstoker; uitlokker ab ex·tra
/æ'bekstrə/ bw - [formeel] van buiten uit/af a·bey·ance /ə'beɪəns/ n-telb zn - [formeel] 1. opschorting; uitstel; onbruik • go into abeyance | (voor onbepaalde tijd) verdaagd worden • that trouble has now been in abeyance for a while | die misère is nu toch een tijdje weggebleven • (be) in /(fall) into abeyance | in onbruik/opgeschort (zijn/raken); (van regel of wet ook) tijdelijk krachteloos (zijn/raken) 2. toestand van onzekerheid; onbeslistheid • the matter is in abeyance | de zaak is onbeslist/hangende 3. het tijdelijk zonder eigenaar zijn; het onbezet-zijn • (be) in /(fall) into abeyance | tijdelijk zonder eigenaar/onbezet (zijn/raken) ab·hor /əb'hɔ:/, (Am.) /əb'hɔr/ ov ww verafschuwen; verfoeien; gruwelen/walgen van ◦ (sprw) nature abhors a vacuum | ± horror vacui (de afschuw der natuur van het ledige) ab·hor·rence1 /əb'hɒrəns/, (Am.) /-'hɔr-/ meerv abhorrences telb zn (voorwerp van) gruwel • such baseness is my abhorrence | dergelijke laagheid is mij een gruwel ab·hor·rence2 /əb'hɒrəns/, (Am.) /-'hɔr-/
n-telb zn afschuw; gruwel • hold in abhorrence | verafschuwen, verfoeien, walgen van ab·hor·rent /əb'hɒrənt/, (Am.) /-'hɔr-/ bn 1. weerzinwekkend; afschuwelijk; afstotend • that's abhorrent to him | zoiets verafschuwt hij 2. onverenigbaar; strijdig; onbestaanbaar • abhorrent from | onverenigbaar met 3. afkerig; wars • abhorrent of | afkerig/wars van a·bid·ance /ə'baɪdns/ n-telb zn - [formeel] 1. (bestendig) verblijf 2. bestendiging; voortzetting; voortduring 3. aanvaarding; nakoming • abidance with the rules | aanvaarding/nakoming van de regels a·bide1 /ə'baɪd/ abided; abode; abided; abode; abidden onov ww 1. [formeel] blijven • Lord, abide with me | Heer, blijf bij mij 2. [verouderd] verblijven; vertoeven; wonen ◦ (verleden tijd alleen abided) abide by | zich schikken naar, zich neerleggen bij, zich houden aan; vasthouden aan, trouw blijven aan zie: abiding a·bide2 /ə'baɪd/ abided; abode; abided; abode; abidden ov ww
1. doorstaan; het hoofd bieden aan • abide the enemy's onslaught | de aanval van de vijand opvangen 2. dulden; verduren; zich neerleggen bij • how can you abide such cruelty? | hoe kun je zo'n wreedheid verdragen/aanzien? • I can't abide Mary | ik kan Maria niet uitstaan/luchten 3. [formeel] verbeiden; verwachten, afwachten • abide the resurrection | op de verrijzenis wachten zie: abiding a·bid·ing /ə'baɪdɪŋ/ bn - [formeel] tegenwoordig deelwoord van abide blijvend; bestendig; duurzaam; eeuwig a·bi·et·ic /'æbi'et̯ ɪk/ bn - abiëtine• abietic acid | abiëtinezuur Ab·i·gail /'æbɪ̩ɡeɪl/ (ook abigail) meerv Abigails eigenn, telb zn Abigail; dienstmaagd (naar 1 Sam. 25) a·bil·i·ty1 /ə'bɪlət̯ i/ meerv abilities (voornamelijk meervoud) telb zn talent; (geestes)gave • mixed ability teaching | intern gedifferentieerd onderwijs (aan kinderen van verschillend niveau in een groep)
a·bil·i·ty2 /ə'bɪlət̯ i/ n-telb zn 1. bekwaamheid; vermogen; bevoegdheid (ook juridisch) 2. solvabiliteit; solventie -a·bil·i·ty /ə'bɪlət̯ i/ suffix - (vormt zelfstandig naamwoord van bijvoeglijk naamwoord eindigend op -able en -ible) -baarheid • suitability | bruikbaarheid • manageability | bestuurbaarheid ab in·i·ti·o /'æbɪ'nɪʃioʊ/ bw - [formeel] van het begin af ab·i·o·gen·e·sis /'eɪbaɪoʊ'dʒenɪ̩sɪs/ n-telb zn abiogenese; spontane generatie (van leven uit niet-levende stof) ab·ject1 /'æbdʒekt/ meerv abjects telb zn 1. verschoppeling; verworpeling; outcast 2. laaghartig iemand ab·ject2 /'æbdʒekt/ bw abjectly; zelfst nw abjectness bn 1. rampzalig; ellendig; miserabel; vernederend
• in abject misery | in de diepste ellende • abject poverty | troosteloze armoede 2. verachtelijk; abject; kruiperig; laag; laf • abject slave | verachtelijke slaaf 3. moedeloos; lusteloos; hopeloos • abject imitation | futloze/zouteloze imitatie ab·jec·tion /æb'dʒekʃn/ n-telb zn 1. rampzaligheid; ellende; vernedering 2. verachtelijkheid; kruiperigheid; laagheid; lafheid 3. moedeloosheid; lusteloosheid; hopeloosheid ab·ju·ra·tion /'æbdʒʊə'reɪʃn/, (Am.) /-dʒə-/ meerv abjurations telb en n-telb zn 1. afzwering; herroeping; verzaking 2. (Brits-Engels); eed een rechtsgebied te zullen verlaten en nooit terug te keren ab·jure /əb'dʒʊə/, (Am.) /əb'dʒʊr/ ov ww afzweren; herroepen; (onder ede) verzaken aan • (Brits-Engels); abjure the realm /a town | zweren het land/een stad te zullen verlaten om nooit terug te keren ab·lac·ta·tion /'æblæk'teɪʃn/ n-telb zn het spenen ab·late /æ'bleɪt/ ov ww
1. wegnemen; wegsnijden; amputeren 2. doen wegslijten; uitslijten; wegsmelten, wegeroderen 3. doen wegsmelten; doen verdampen/evaporeren ab·la·tion /æ'bleɪʃn/ meerv ablations telb en n-telb zn 1. ablatie; wegneming; amputatie 2. ablatie; erosie; afsmelting; afslijting 3. ablatie; wegsmelting; verdamping; evaporatie (van buitenkant van ruimtevaartuig bij terugkeer in de dampkring) ablation shield meerv ablation shields telb zn - hitteschild ab·la·tive1 /'æblət̯ ɪv/ meerv ablatives telb zn - ablatief; zesde naamval; ablatiefvorm, ablatiefconstructie ab·la·tive2 /'æblət̯ ɪv/ bn, attr - ablatief• ablative case | ablatief, zesde naamval ab·laut /'æblaʊt/ meerv ablauts telb en n-telb zn - ablaut (klinkerwisseling) a·blaze
/ə'bleɪz/ bn, pred in lichterlaaie; in brand; schitterend; stralend, opgewonden • set ablaze | in vuur en vlam zetten • ablaze with excitement | gloeiend van opwinding
[figuurlijk]
a·ble1 /'eɪbl/ bw ably bn 1. bekwaam; competent • able to inherit | erfgerechtigd • an able lawyer | een bekwaam advocaat 2. begaafd; knap • able-minded | verstandig 3. verkorting van: able-bodied • able seaman | vol matroos, matroos eerste klas (in Groot-Brittannië) ◦ able in body and mind | gezond van lichaam en geest/van lijf en leden a·ble2 /'eɪbl/ bw ably bn, pred in staat; de macht/gelegenheid/mogelijkheid hebbend • be able to | kunnen, in staat zijn te -a·ble /əbl/ suffix 1. (vormt bijvoeglijk naamwoord met passieve betekenis, voornamelijk van werkwoord, soms ook van naamwoord) -baar; -lijk • bearable | draagbaar, draaglijk • dutiable | belastbaar • openable | te openen, openslaand
2. 〈vormt andere bijvoeglijke naamwoorden met verschillende betekenissen; niet meer productief〉 • sizeable | (vrij) groot • fashionable | modieus a·ble-bod·ied /'eɪbl'bɒdɪ̩d/, (Am.) /-'bɑ-/ bn 1. gezond; gezond van lijf en leden • able-bodied recruit | goedgekeurd rekruut 2. bevoegd; bevaren • able-bodied seaman | vol matroos, matroos eerste klas (in Groot-Brittannië) a·bloom /ə'blu:m/ bn, pred - [formeel] in (volle) bloei • a meadow abloom with dandelions | een weide vol bloeiende paardenbloemen a·blush /ə'blʌʃ/ bn, pred - [formeel] blozend ab·lu·tion /ə'blu:ʃn/ meerv ablutions telb en n-telb zn 1. ablutie; rituele/ceremoniële wassing (in het bijzonder in roomskatholieke liturgie) 2. het water/de wijn waarmee de ablutie verricht wordt ab·lu·tions /ə'blu:ʃnz/ meervoud
1. [schertsend] het wassen; toilet • have you performed your ablutions? | ben je klaar met je toilet? 2. (Brits-Engels); [informeel]; waslokaal; badkamers, [eufemistisch] toiletten ABM afk afkorting van: Anti-ballistic Missile ab·ne·gate /'æbnɪ̩ɡeɪt/ ov ww 1. opgeven; verzaken (aan) • abnegate one's rights | zijn rechten verzaken 2. afzweren; verzaken (aan) • abnegate one's religion | zijn godsdienst verloochenen, zijn geloof afzweren 3. ontzeggen • abnegate oneself something | zich iets ontzeggen • self-abnegating life | een leven van zelfverloochening/zelfontzegging ab·ne·ga·tion /'æbnɪ̩'ɡeɪʃn/ n-telb zn 1. weigering 2. verloochening 3. zelfverloochening ab·nor·mal /'æb'nɔ:məl/, (Am.) /-'nɔr-/ bw abnormally bn 1. abnormaal; afwijkend 2. uitzonderlijk
ab·nor·mal·i·ty /'æbnɔ:'mæləti/, (Am.) /'æbnər'mælət̯ i/ meerv abnormalities telb en n-telb zn abnormaliteit; afwijking ab·nor·mi·ty /æb'nɔ:məti/, (Am.) /æb'nɔrmət̯ i/ meerv abnormities telb en n-telb zn 1. afwijking 2. wanstaltigheid; monstruositeit ab·o /'æboʊ/ (soms Abo) meerv abos telb zn - (Australisch-Engels); [slang] verkorting van: aboriginal inboorling a·board1 /ə'bɔ:d/, (Am.) /ə'bɔrd/ bw 1. aan boord • all aboard! | instappen! 2. langszij • close /hard aboard | vlak langszij • lay aboard | langszij komen 3. schrijlings • swing (a saddle) aboard | (een zadel) over het paard werpen a·board2 /ə'bɔ:d/, (Am.) /ə'bɔrd/ vz 1. aan boord van • aboard the bus | in de bus 2. schrijlings op
• aboard a horse | schrijlings op een paard a·bode1 /ə'boʊd/ meerv abodes telb zn - (formeel of juridisch) woonplaats; verblijf • abode of the blessed | huis der gelukzaligen, hemelrijk • make one's abode | zijn intrek nemen a·bode2 /ə'boʊd/ verleden tijd en voltooid deelwoord zie: abide1 a·bol·ish /ə'bɒlɪʃ/, (Am.) /ə'bɑ-/ ov ww afschaffen; een eind maken aan; opruimen; vernietigen • abolish the death penalty | de doodstraf afschaffen ab·o·li·tion /'æbə'lɪʃn/ meerv abolitions telb en n-telb zn afschaffing; abolitie (geschiedenis in het bijzonder van doodstraf of slavernij) ab·o·li·tion·ism /'æbə'lɪʃənɪzm/ n-telb zn - abolitionisme (beweging ter afschaffing van slavernij) ab·o·li·tion·ist /'æbə'lɪʃənɪst/ meerv abolitionists
telb zn - abolitionist (voorstander van afschaffing van slavernij) ab·o·ma·sum /'æbə'meɪsəm/ meerv abomasa /-sə/ telb zn - lebmaag A-bomb /'eɪbɒm/, (Am.) /'eɪbɑm/ meerv A-bombs telb zn 1. A-bom; atoombom 2. (Amerikaans-Engels); [slang] snelle sportwagen a·bom·i·na·ble /ə'bɒmɪ̩nəbl/, (Am.) /ə'bɑ-/ bw abominably bn afschuwelijk; abominabel • abominable food | walgelijk voedsel • Abominable Snowman | verschrikkelijke sneeuwman, yeti • abominable weather | verschrikkelijk weer a·bom·i·nate /ə'bɒmɪ̩neɪt/, (Am.) /ə'bɑ-/ ov ww verafschuwen; walgen/gruwelen van; verfoeien a·bom·i·na·tion1 /ə'bɒmɪ̩'neɪʃn/, (Am.) /ə'bɑ-/ meerv abominations telb zn walgelijk iets • [formeel] that is an abomination (un)to me | dat is mij een gruwel
a·bom·i·na·tion2 /ə'bɒmɪ̩'neɪʃn/, (Am.) /ə'bɑ-/ n-telb zn walg(ing); gruwel; abominatie • hold something in abomination | iets verafschuwen ab·o·ral /'æb'ɔ:rəl/ bw aborally bn - aboraal (gelegen aan de zijde die van de mond is afgekeerd) ab·o·rig·i·nal1 /'æbə'rɪdʒɪ̩nl/ meerv aboriginals telb zn 1. inboorling; inlander, (in het bijzonder Aboriginal) Australische inboorling 2. autochtone plant; autochtoon dier ab·o·rig·i·nal2 /'æbə'rɪdʒɪ̩nl/ bn inheems; inlands; autochtoon; oorspronkelijk, (in het bijzonder Aboriginal) m.b.t./van de Australische inboorlingen ab·o·rig·i·nal·i·ty /'æbərɪdʒɪ̩'nælət̯ i/ n-telb zn inheems karakter ab·o·rig·i·ne /'æbə'rɪdʒɪ̩ni/ meerv aborigines telb zn zie: aboriginal1 (1)
ab·o·rig·i·nes /'æbə'rɪdʒɪ̩ni:z/ meervoud inlandse fauna en flora a·born·ing /ə'bɔ:nɪŋ/, (Am.) /-'bɔr-/ bn, pred - (Amerikaans-Engels) geboren wordend; in wording; bij ontstaan • the child died aborning | het kind stierf in/tijdens de geboorte • the resolution died aborning | de resolutie vond een voortijdig einde • a new world was aborning | een nieuwe wereld was in wording a·bort1 /ə'bɔ:t/, (Am.) /ə'bɔrt/ meerv aborts telb zn - , 1. afgebroken vlucht/start 2. het (vroegtijdig) afbreken van een vlucht/start a·bort2 /ə'bɔ:t/, (Am.) /ə'bɔrt/ onov ww 1. aborteren; een miskraam hebben; ontijdig bevallen 2. onvolgroeid blijven; verkwijnen, wegkwijnen 3. tot een ontijdig einde komen; mislukken, de vlucht voortijdig afbreken/niet voltooien, de start afbreken zie: aborted a·bort3 /ə'bɔ:t/, (Am.) /ə'bɔrt/ ov ww 1. doen aborteren • abort a foetus | een vrucht afdrijven • abort a pregnancy | een zwangerschap afbreken/onderbreken
2. tot een ontijdig einde brengen; doen mislukken, (in het bijzonder computer, luchtvaart, ruimtevaart) voortijdig afbreken zie: aborted a·bort·ed /ə'bɔ:tɪ̩d/, (Am.) /ə'bɔrt̯ ɪ̩d/ bn - voltooid deelwoord van abort 1. ontijdig geboren 2. rudimentair 3. mislukt; onvoltooid; voortijdig afgebroken • aborted take-off | afgebroken start 4. (zonder voorbehoud) afgebroken a·bor·ti·fa·cient1 /ə'bɔ:tɪ̩'feɪʃnt/, (Am.) /ə'bɔrt̯ ɪ̩-/ meerv abortifacients telb zn abortief/vruchtafdrijvend middel; abortivum a·bor·ti·fa·cient2 /ə'bɔ:tɪ̩'feɪʃnt/, (Am.) /ə'bɔrt̯ ɪ̩-/ bn abortief; vruchtafdrijvend a·bor·tion1 /ə'bɔ:ʃn/, (Am.) /ə'bɔrʃn/ meerv abortions telb zn 1. geaborteerde foetus; doodgeboren kind 2. onvolgroeid/mismaakt schepsel; wangedrocht; dwerg 3. mislukking; miskleun; flop a·bor·tion2 /ə'bɔ:ʃn/, (Am.) /ə'bɔrʃn/ meerv abortions telb en n-telb zn
1. abortus; miskraam 2. abortus (provocatus); vruchtafdrijving 3. afgebroken ontwikkeling (van een orgaan) abortion clinic meerv abortion clinics telb zn abortuskliniek a·bor·tion·ism /ə'bɔ:ʃənɪzm/, (Am.) /ə'bɔr-/ n-telb zn (de) abortusbeweging a·bor·tion·ist /ə'bɔ:ʃənɪst/, (Am.) /ə'bɔr-/ meerv abortionists telb zn 1. aborteur, aborteuse 2. voorstander/voorstandster van abortusbeweging a·bor·tion-on-de·mand meerv abortions-on-demand telb zn 1. vrije abortus 2. recht op abortus; baas-in-eigen-buikprincipe a·bor·tive /ə'bɔ:tɪv/, (Am.) /ə'bɔrt̯ ɪv/ bw abortively bn 1. te vroeg geboren; onvoldragen; onrijp, [figuurlijk ook] vroegtijdig, ontijdig; voorbarig 2. abortief; vruchtafdrijvend 3. vruchteloos; mislukt; abortief; zinloos, doelloos 4. rudimentair 5. abortief (van ziekte; in het beginstadium genezend)
a·bor·tive·ness /ə'bɔ:tɪvnəs/, (Am.) /ə'bɔrt̯ ɪv-/ n-telb zn abortief karakter a·bou·li·a /ə'b(j)u:lɪə/, (Am.) /'eɪ'bu:lɪə/ a·bu·li·a n-telb zn - aboulie; (ziekelijke) willoosheid/besluiteloosheid a·bound /ə'baʊnd/ onov ww overvloedig aanwezig zijn; in overvloed voorkomen • abound in/with rabbits | wemelen/krioelen van de konijnen • the Middle East abounds in/with oil | het Midden-Oosten is zeer rijk aan olie a·bout1 /ə'baʊt/ bw 1. ongeveer; bijna • about as bad as | haast even erg als • (informeel understatement) I've had about enough | ik heb er de buik van vol, ik ben het zat, voor mij is het welletjes • that's about it | dat moet het zo ongeveer zijn, zoiets moet het wel zijn • about twenty pence | ongeveer twintig pence 2. (plaats en richting) rond; rondom • don't carry it about with you | draag het niet overal mee • go about for money | met de pet rondgaan • go about telling lies | overal leugens vertellen • look about | kijk om je heen • for miles about | mijlen in het rond • no one about | niemand te zien
• there's plenty of money about | er is veel geld in omloop • horse-carts? you don't see many of them about nowadays | paard-en-wagens? tegenwoordig zie je er niet veel meer • those standing about | d(i)egenen die in de buurt stonden • a long way about | een hele omweg • they went about | zij liepen/gingen om, zij maakten een omweg 3. (opeenvolging in de tijd) afwisselend • turn and turn about | om beurten • take turns about | elkaar afwisselen, om en om gaan 4. (tegengestelde richting, letterlijk en figuurlijk) om; omgekeerd • (Brits-Engels) about turn!, (Amerikaans-Engels) about face! | rechtsomkeert! • the other way about | andersom • the wrong way about | omgekeerd, achterstevoren zie: be about a·bout2 /ə'baʊt/ vz 1. (beweging rond een punt) rond; om … heen • dance about the table | rond de tafel dansen 2. (plaats, ook figuurlijk) rondom; verspreid over; in (de buurt van); bij • there was an air of mystery about that boy | die jongen had iets mysterieus/geheimzinnigs over zich • about the entrance | bij/in de buurt van de ingang • wounded about the head | aan het hoofd gewond • somewhere about the house | ergens in of bij (het) huis • I have no money about me | ik heb geen geld bij me/op zak • about town | in de stad • he is well known about the town | hij is in de hele stad goed bekend 3. (beweging door een ruimte) door … heen; over • travel about the country | door het land trekken, in het land rondreizen
4. (met voorwerp van voornamelijk intellectuele of emotionele activiteit) over; betreffende; met betrekking tot • something strange about her behaviour | haar gedrag heeft iets vreemds/is vreemd • my feelings about the problem | mijn gevoelens/mening over het probleem • be quick about it | schiet eens wat op • he was not long about the job | hij had dat karwei gauw geklaard • the truth, that's what it's (all) about | de waarheid, daar gaat het (hem) om • universities are about research | universiteiten zijn er voor (het) onderzoek • tell me all about it | zeg het eens, vertel mij alles maar 5. omstreeks; omtrent; ongeveer; rond • about midnight | omstreeks/tegen middernacht • about there | daaromtrent, daar ergens ◦ how /what about that! | asjemenou!, nee maar!, hoe vind je die!, die is goed! ◦ how /what about a coffee? | wat dacht je van een kopje koffie?, zin in een kopje koffie? ◦ about it! | aan de slag! ◦ [informeel] what about it? | nou, en …?, so what?, en wat (zou dat) dan nog?; wat wil je nu/erover zeggen?; wat is ermee (aan de hand)? ◦ what about Jack? | wat doen we met Jack? ◦ while you are about it | nu je (er) toch (mee) bezig bent a·bout-face1 meerv about-faces (voornamelijk enkelvoud) telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) zie: about-turn1 a·bout-face2 onov ww - (voornamelijk Amerikaans-Engels) zie: about-turn2
a·bout-sledge meerv about-sledges telb zn voorhamer; grote moker; smidshamer a·bout-turn1 meerv about-turns (voornamelijk enkelvoud) telb zn - [ook figuurlijk] totale om(me)keer; draai van 180°; algehele wending/omzwenking; volte (face) • an about-turn on economic policies | een totale ommezwaai in het economisch beleid • about-turn!, about-face! | rechtsom(keert)! a·bout-turn2 onov ww rechtsomkeert maken (figuurlijk), volte-face maken; zijn standpunt totaal wijzigen; z'n koers 180° verleggen a·bove1 /ə'bʌv/ bn, attr - [formeel] bovenstaande; vorig • the above paragraph | de paragraaf hierboven a·bove2 /ə'bʌv/ bw 1. (hogere positie tegenover een referentiepunt) boven; hoger • as above | zoals boven, ut supra • the cat's black above | de kat is zwart van boven/heeft een zwarte rug • the fields above | de hogergelegen velden • from above | van boven; [figuurlijk] van God, uit de hemel • it looks different above from underneath | van bovenaf (gezien) ziet het er anders uit dan van onderaf
• as mentioned above | als boven (vermeld), zoals hierboven vermeld • the above-mentioned | het bovengenoemde, het hogervermelde; de bovengenoemde personen, de hogervermelde personen • the above-named | de bovengenoemde (persoon/personen) • the rooms above | de kamers boven • the above-said | het bovengenoemde • the saints above | de heiligen in de hemel • the stars above | de sterren aan de hemel • the above | het bovengenoemde, het hiervoor gestelde; de bovengenoemde personen 2. (plaats in een rangorde) hoger; meer • imposed from above | van hogerhand opgelegd • over and above | bovendien • those above | de hogergeplaatste personen, degenen van hogere rang • twenty and above | twintig en meer a·bove3 /ə'bʌv/ vz 1. (hogergelegen plaats) boven; over; hoger dan • a coat above her dress | een mantel over haar jurk • Holland lies above Flanders | Nederland ligt boven/ten noorden van Vlaanderen • the roof above my head | het dak boven mijn hoofd • above stairs | boven, op een hogere verdieping 2. (overschrijding in getal, kwaliteit, grootte enz.) hoger dan; meer dan • above fifty | meer dan vijftig • he is above me | hij staat boven mij, hij is mijn meerdere/superieur • above all this | daar komt nog bij (dat) • do not speak above a whisper | spreek fluisterend/op een fluistertoon 3. (met abstracte bestanddelen) boven … verheven; boven; buiten
• he's above talking to a farmer | hij acht het beneden zich/zijn waardigheid met een boer te spreken ◦ above all | vooral, bovenal ◦ [informeel] be above oneself | pretenties hebben a·bove-a·ward bn bovenwettelijk, (België) extralegaal (van loon e.d.) a·bove·board bw eerlijk; openlijk; openhartig; rechtuit a·bove·ground1 bn bovengronds, [figuurlijk] (nog) levend; nog op aarde • aboveground masonry | opgaand metselwerk • aboveground miners | bovengrondse mijnwerkers a·bove·ground2 bw (nog) boven de grond Abp abp afk afkorting van: archbishop abr afk 1. afkorting van: abridged 2. afkorting van: abridg(e)ment ab·ra·ca·dab·ra /'æbrəkə'dæbrə/ meerv abracadabras telb en n-telb zn
abracadabra; toverformule; brabbeltaal, wartaal; potjeslatijn • abracadabra! | abracadabra!, hocus pocus! abrad·ant1 /ə'breɪdnt/ meerv abradants telb en n-telb zn zie: abrasive1 abrad·ant2 /ə'breɪdnt/ bn zie: abrasive2 a·brade1 /ə'breɪd/ onov ww (af)slijten a·brade2 /ə'breɪd/ ov ww schuren; (af)schaven, [figuurlijk] ondermijnen • the river abrades the bank | de rivier schuurt de oever (uit) • abraded skin | geschaafde huid A·bra·ham /'eɪbrəhæm/ eigenn Abraham ◦ Abraham's bosom | Abrahams schoot, de hemel, het paradijs (Luc. 16:22) ◦ sham Abraham | zich ziek houden, zich als een zwakzinnige gedragen a·bran·chi·al
/-kɪəl/ bn zie: abranchiate a·bran·chi·ate /'eɪ'bræŋkieɪt/ bn - zonder kieuwen; kieuwloos a·bran·chi·ous /-kɪəs/ bn zie: abranchiate ab·ra·sion1 /ə'breɪʒən/ meerv abrasions telb zn afgeschaafde plek • an abrasion of the skin | een ontvelde plek ab·ra·sion2 /ə'breɪʒn/ n-telb zn 1. (af)schuring; afslijting; afschaving • abrasion marks | krassen (op negatief/afdruk) • abrasion of the teeth | overmatige slijtage van de tanden 2. abrasie ab·ra·sive1 /ə'breɪsɪv/ meerv abrasives telb en n-telb zn 1. schuurmiddel; slijpmiddel 2. schuurpapier
ab·ra·sive2 /ə'breɪsɪv/ bw abrasively bn 1. schurend; slijpend; krassend • abrasive blasting | gritstralen • abrasive cloth | schuurlinnen • abrasive machine | slijpmachine • abrasive paper | schuurpapier • abrasive powder | slijppoeder 2. ruw; scherp; kwetsend; agressief • abrasive character | irritant karakter • abrasive voice | snijdende/scherpe stem ab·re·act /'æbri'ækt/ ov ww - afreageren ab·re·ac·tion /'æbri'ækʃn/ meerv abreactions telb en n-telb zn - afreagering ab·re·ac·tive /'æbri'æktɪv/ bn - afreagerend a·breast /ə'brest/ bw 1. zij aan zij (in dezelfde richting), naast elkaar • march four abreast | met vier op een rij marcheren • two abreast | twee aan twee 2. in gelijke tred; gelijk
• keep wages abreast of the rising living costs | de lonen gelijke tred doen houden met de stijgende kosten van levensonderhoud • keep abreast of/with | zich op de hoogte houden van • be abreast of/with the times | op de hoogte zijn van de actualiteit 3. dwars • the ship was abreast of Ostend | het schip lag dwars van Oostende a·bridge /ə'brɪdʒ/ ov ww 1. verkorten; inkorten, bekorten, [figuurlijk] beperken; beknotten • an abridged edition | een beknopte uitgave 2. [verouderd] beroven • abridge someone of his rights | iemand van zijn rechten beroven a·bridge·ment1 /ə'brɪdʒmənt/ a·bridg·ment meerv abridgements telb zn korte inhoud; kort begrip; excerpt; uittreksel a·bridge·ment2 /ə'brɪdʒmənt/ a·bridg·ment meerv abridgements telb en n-telb zn 1. verkorting; het verkorten • an abridgement for TV | een ingekorte versie voor de tv 2. beknotting; beperking a·broach /ə'broʊtʃ/ bn, pred
aangestoken (van vat) • set abroach | aansteken; [figuurlijk] aanstichten, opwekken, in de openbaarheid brengen a·broad /ə'brɔ:d/ bw 1. in/naar het buitenland • (back) from abroad | (terug) uit het buitenland, (terug) uit den vreemde 2. wijd uiteen; (naar) overal; in het rond, [figuurlijk ook] in omloop; in circulatie • blaze abroad | uitbazuinen • the matter has got abroad | de zaak is ruchtbaar geworden/ligt op straat • there's bad news abroad | er zit slecht nieuws in de lucht • there's a rumour abroad (that) | er gaat/loopt een gerucht (dat) • scattered abroad | wijd verspreid • set something abroad | iets ruchtbaar maken • take one's grievances abroad | met zijn grieven te koop lopen ab·ro·gate /'æbrəɡeɪt/ ov ww afschaffen; tenietdoen; opheffen; intrekken; abrogeren ab·ro·ga·tion /'æbrə'ɡeɪʃn/ meerv abrogations telb en n-telb zn afschaffing; opheffing; intrekking; abrogatie ab·rupt /ə'brʌpt/ vergr trap ook abrupter; bw abruptly; zelfst nw abruptness bn 1. abrupt; plots(eling)
2. kortaf; abrupt; bruusk; kort aangebonden; nors • that man has an abrupt manner | die man is erg kortaf/nors 3. steil; abrupt 4. afgeknot ab·rup·tion /ə'brʌpʃn/ meerv abruptions telb en n-telb zn (plotselinge) afbreking abs /æbs/ bw [informeel] absoluut; gewoon; echt • abs gorgeous | echt geweldig absprefix zie: abABS afk afkorting van: Anti-lock (antiblokkeerremsysteem) ab·scess /'æbses/ meerv abscesses telb zn abces; ettergezwel ab·scis·sa /æb'sɪsə/ meerv abscissas, abscissae telb zn - abscis
Braking
System
ABS
ab·scis·sion /æb'sɪʒn/, /-'sɪʃn/ meerv abscissions telb en n-telb zn 1. afsnijding 2. abscissie ab·scond /əb'skɒnd/, (Am.) /æb'skɑnd/ onov ww - [formeel] in het geheim vertrekken; met de noorderzon vertrekken; onderduiken • abscond from an open prison | uit een open gevangenis weglopen • abscond with something | ervandoor gaan met iets ab·seil1 /'æbseɪl/ meerv abseils telb zn - daling aan het touw ab·seil2 /'æbseɪl/ onov ww - abseilen; (gezekerd) (af)dalen aan het touw zie: abseiling ab·seil·ing meerv abseilings (gerund van abseil) telb zn - (het) abseilen; (het) dalen aan het touw abseil piton meerv abseil pitons telb zn - abseilhaak
abseil sling meerv abseil slings telb zn - abseillus ab·sence /'æbsns/ meerv absences telb en n-telb zn 1. afwezigheid; absentie • he was condemned in his absence | hij werd bij verstek veroordeeld 2. gebrek; afwezigheid • in the absence of proof | bij gebrek aan bewijs 3. verstrooidheid; afgetrokkenheid; absentie • absence of mind | verstrooidheid ◦ (sprw) absence makes the heart grow fonder | afwezigheid versterkt de liefde ab·sent1 /'æbsnt/ bw absently bn 1. afwezig; absent • absent from school | niet op school • absent without leave | weggebleven zonder verlof, ongeoorloofd afwezig • absent voter | iemand die per brief stemt, schriftelijke stem 2. niet-bestaand; niet voorhanden 3. verstrooid; afgetrokken; afwezig; absent ◦ (sprw) the absent party is always to blame | de afwezigen hebben altijd ongelijk ab·sent2 /æb'sent/
ov ww - [formeel] altijd met wederkerend voornaamwoord als lijdend voorwerp 1. wegblijven; niet aanwezig zijn; niet verschijnen 2. zich verwijderen ◦ why did you absent yourself from the meeting? | waarom ben je van de vergadering weggebleven?, waarom ben je uit de vergadering weggelopen? ab·sen·tee1 /'æbsn'ti:/ meerv absentees telb zn 1. afwezige, absent 2. iemand die per brief stemt 3. eigenaar die niet op zijn goed woont ab·sen·tee2 /'æbsn'ti:/ bn, attr 1. m.b.t./van een afwezige • absentee ballot | schriftelijke stem • cast an absentee ballot | per brief stemmen • (Amerikaans-Engels) absentee vote | per brief/schriftelijk uitgebrachte stem 2. in het buitenland/niet op zijn goed wonend • absentee landlord | eigenaar die niet op zijn goed woont ab·sen·tee·ism /'æbsn'ti:ɪzm/ n-telb zn absenteïsme; afwezigheid, [in het bijzonder] arbeidsverzuim; spijbelarij ab·sent-mind·ed bw absent-mindedly; zelfst nw absent-mindedness bn verstrooid; afwezig; afgetrokken
ab·sinth /'æbsɪnɵ/ ab·sinthe n-telb zn 1. alsem (Artemisia absinthium) 2. absint (drank met alsem bereid) ab·so·lute /'æbsə'lu:t/ bw absolutely; zelfst nw absoluteness bn 1. absoluut (ook filosofie, natuurkunde), geheel; totaal; volkomen; volmaakt • absolute age | absolute ouderdom • absolute magnitude | absolute helderheid • absolutely not! | geen sprake van!, absoluut niet! • absolute pitch | absoluut/volmaakt gehoor; absolute frequentie (zonder beïnvloeding van boventonen) • absolute temperature | absolute temperatuur • in absolute terms | absoluut gezien/gesproken • the absolute | het absolute • absolute zero | het absolute nulpunt, nul graden Kelvin (-273°C) • ‘Aren't I right?’ ‘Absolutely!’ | ‘Heb ik geen gelijk?’ ‘Absoluut!/Zeker!’ 2. zuiver; onvermengd; puur; absoluut (ook kunst) • absolute alcohol | absolute/pure/onvermengde alcohol • absolute music | absolute muziek (tegenover programmamuziek) 3. absoluut; onbeperkt • absolute majority | volstrekte/absolute meerderheid • absolute ruler | absoluut vorst 4. onbetwistbaar; definitief • decree absolute | (definitief) echtscheidingsvonnis • absolute nonsense /rubbish! | klinkklare onzin!
• absolute proof | onbetwistbaar/onweerlegbaar bewijs 5. onvoorwaardelijk • absolute promise | onvoorwaardelijke belofte 6. los; absoluut • ablative /accusative/… absolute | losse ablatief/accusatief/…, ablativus/accusativus/… absolutus • absolute construction | losse constructie 7. absoluut; zelfstandig (van bijvoeglijk naamwoord), absoluut gebruikt; pseudotransitief (van werkwoord) • transitive verbs that can be used absolutely are also called intransitive in this dictionary | werkwoorden die absoluut gebruikt kunnen worden, worden in dit woordenboek ook onovergankelijk genoemd ◦ it absolutely exploded | het vloog zowaar/warempel de lucht in ◦ rule absolute | bindende beschikking ab·so·lu·tion /'æbsə'lu:ʃn/ meerv absolutions telb en n-telb zn 1. absolutie; vergiffenis 2. vrijspraak 3. ontheffing; kwijtschelding ab·so·lut·ism /'æbsəlu:t̯ ɪzm/ n-telb zn 1.
absolutisme; alleenheerschappij; totalitarisme 2. predestinatieleer 3. absolutisme; metafysica van het absolute ab·so·lut·ist1 /'æbsəlu:t̯ ɪst/ meerv absolutists telb zn absolutist
dictatuur;
ab·so·lut·ist2 /'æbsəlu:t̯ ɪst/ bn absolutistisch ab·so·lu·tis·tic /'æbsəlu:'tɪstɪk/ bw absolutistically bn zie: absolutist2 ab·solve /əb'zɒlv/, (Am.) /-'zɑlv/, (Am.) /-'zɔlv/ ov ww 1. vergeven; de absolutie geven • absolve someone of sin | iemands zonden vergeven 2. vrijspreken; absolveren • absolve someone from guilt | iemand vrijspreken 3. ontheffen; kwijtschelden • absolve someone from a promise | iemand ontslaan van een belofte • absolve someone of responsibility | iemand ontheffen van verantwoordelijkheid ab·sorb /əb'sɔ:b/, /-'zɔ:b/, (Am.) /-'sɔrb/, (Am.) /-'zɔrb/ ov ww absorberen; (in zich) opnemen; opzuigen; opslorpen; geheel in beslag nemen, [figuurlijk ook] verwerken zie: absorbed, absorbing ab·sorb·a·bil·i·ty /əb'sɔ:bə'bɪləti/, /-'zɔ:-/, (Am.) /əb'sɔrbə'bɪlət̯ i/, (Am.) /-'zɔr-/ n-telb zn absorbeerbaarheid
ab·sorb·a·ble /əb'sɔ:bəbl/, /-'zɔ:-/, (Am.) /-'sɔr-/, (Am.) /-'zɔr-/ bn absorbeerbaar ab·sorb·ed /əb'sɔ:bd/, /-'zɔ:bd/, (Am.) /-'sɔrbd/, (Am.) /-'zɔrbd/ bw absorbedly bn - voltooid deelwoord van absorb geabsorbeerd; opgeslorpt; opgenomen • be absorbed by work | in het werk omkomen/verdrinken • absorbed in a book | verdiept in een boek • absorbed in thought | in gedachten verzonken ab·sorb·ent1 /əb'sɔ:bənt/, /-'zɔ:-/, (Am.) /-'sɔr-/, (Am.) /-'zɔr-/ meerv absorbents telb en n-telb zn absorbens; absorbeermiddel; absorberende stof ab·sorb·ent2 /əb'sɔ:bənt/, /-'zɔ:-/, (Am.) /-'sɔr-/, (Am.) /-'zɔr-/ bn absorberend • (Amerikaans-Engels) absorbent cotton (verband)watten
|
ontvet
ab·sorb·er1 /əb'sɔ:bə/, /-'zɔ:-/, (Am.) /-'sɔrbər/, (Am.) /-'zɔr-/ meerv absorbers telb zn 1. absorptievat; absorptiemiddel 2. neutronenvanger; absorptiemiddel 3. vonkdemper ab·sorb·er2
katoen,
/əb'sɔ:bə/, /-'zɔ:-/, (Am.) /-'sɔrbər/, (Am.) /-'zɔr-/ meerv absorbers telb en n-telb zn absorbens; absorberend materiaal ab·sorb·ing /əb'sɔ:bɪŋ/, /-'zɔ:-/, (Am.) /-'sɔr-/, (Am.) /-'zɔr-/ bw absorbingly bn - tegenwoordig deelwoord van absorb 1. boeiend; fascinerend • an absorbing lecture | een boeiende lezing 2. absorberend; opzuigend; opslorpend ab·sorp·tion /əb'sɔ:pʃn/, /-'zɔ:-/, (Am.) /-'sɔr-/, (Am.) /-'zɔr-/ meerv absorptions telb en n-telb zn absorptie; opzuiging; opneming • complete absorption in sport | het volledig opgaan in sport • absorption of small businesses into/by big ones | opslorping van kleine zaken door grote ab·sorp·tive /əb'sɔ:ptɪv/, /-'zɔ:p-/, (Am.) /-'sɔr-/, (Am.) /-'zɔr-/ bn zie: absorbent2 ab·sorp·tiv·i·ty /'æbsɔ:p'tɪvəti/, /-zɔ:p-/, (Am.) /'æbsɔrp'tɪvət̯ i/, (Am.) /-zɔr-/ n-telb zn - absorptievermogen (voor straling, geluid) ab·squat·u·late /əb'skwɒtʃʊleɪt/, (Am.) /-'skwɑtʃə-/ onov ww - [schertsend] hem smeren; zijn biezen pakken; wegwezen
ab·stain /əb'steɪn/ onov ww zich onthouden • abstain from alcohol | zich onthouden van alcohol(gebruik) • abstain from smoking/voting | niet roken/stemmen ab·stain·er /əb'steɪnə/, (Am.) /-ər/ meerv abstainers telb zn onthouder • total abstainer | geheelonthouder ab·ste·mi·ous /əb'sti:mɪəs/ bw abstemiously; zelfst nw abstemiousness bn matig; zich onthoudend; abstinent • an abstemious meal | een sobere/karige maaltijd ab·sten·tion /əb'stenʃn/ meerv abstentions telb en n-telb zn onthouding • six votes in favour, two abstentions | zes stemmen voor, twee onthoudingen ab·sten·tion·ism /əb'stenʃənɪzm/ n-telb zn onthoudersbeweging ab·sten·tion·ist /əb'stenʃənɪst/ meerv abstentionists
telb zn zie: abstainer ab·sten·tious /əb'stenʃəs/ bn zie: abstemious ab·sterge /əb'stɜ:dʒ/, (Am.) /əb'stɜr-/ ov ww reinigen ab·ster·gent1 /əb'stɜ:dʒnt/, (Am.) /əb'stɜr-/ meerv abstergents telb en n-telb zn reinigingsmiddel ab·ster·gent2 /əb'stɜ:dʒnt/, (Am.) /əb'stɜr-/ bn reinigend ab·ster·sion /əb'stɜ:ʃn/, (Am.) /əb'stɜrʒn/ meerv abstersions telb en n-telb zn reiniging ab·ster·sive1 /əb'stɜ:sɪv/, (Am.) /əb'stɜr-/ meerv abstersives telb en n-telb zn zie: abstergent1
ab·ster·sive2 /əb'stɜ:sɪv/, (Am.) /əb'stɜr-/ bn zie: abstergent2 ab·sti·nence /'æbstɪ̩nəns/ n-telb zn abstinentie; onthouding • days of abstinence | abstinentiedagen, onthoudingsdagen • total abstinence | geheelonthouding ab·sti·nen·cy /'æbstɪ̩nənsi/ n-telb zn onthouding; soberheid ab·sti·nent1 /'æbstɪ̩nənt/ meerv abstinents telb zn zie: abstainer ab·sti·nent2 /'æbstɪ̩nənt/ bw abstinently bn zie: abstemious ab·stract1 /'æbstrækt/ meerv abstracts telb zn 1. samenvatting; resumé; excerpt; uittreksel; overzicht 2. essentie 3. abstractie; abstract begrip; abstracte term
4. abstract kunstwerk ab·stract2 /'æbstrækt/ bw abstractly; zelfst nw abstractness bn abstract; afgetrokken; theoretisch; vaag; algemeen • in the abstract | in theorie, in abstracto • abstract noun | abstract (zelfstandig) naamwoord • abstract number | onbenoemd getal ab·stract3 /əb'strækt/ onov en ov ww abstraheren; abstract denken (over) • abstract from | abstractie maken van, buiten beschouwing laten zie: abstracted ab·stract4 /əb'strækt/ ov ww 1. samenvatten; excerperen 2. onttrekken; aftrekken; scheiden • abstract metal from ore | metaal uit erts winnen 3. [eufemistisch] stelen; ontvreemden; ontfutselen; kapen 4. afleiden; verstrooien zie: abstracted ab·stract·ed /əb'stræktɪ̩d/ bw abstractedly bn - voltooid deelwoord van abstract 1. verstrooid; absent; afgetrokken; in gedachten verzonken; afwezig 2. onttrokken; afgetrokken; gescheiden; verwijderd ◦ abstractedly | in theorie, in abstracto
ab·strac·tion1 /əb'strækʃn/ meerv abstractions telb zn 1. abstractie; abstract begrip; abstracte term 2. abstract kunstwerk ab·strac·tion2 /əb'strækʃn/ meerv abstractions telb en n-telb zn 1. abstractie; het abstraheren; aftrekking 2. onttrekking 3. [eufemistisch] ontvreemding ab·strac·tion3 /əb'strækʃn/ n-telb zn verstrooidheid ab·strac·tion·ism /əb'strækʃənɪzm/ n-telb zn abstracte kunst ab·strac·tive /əb'stræktɪv/ bn 1. abstraherend 2. abstract; afgetrokken 3. onttrokken ab·struse /əb'stru:s/ bw abstrusely; zelfst nw abstruseness bn
abstruus; cryptisch; duister; diepzinnig ab·surd /əb'sɜ:d/, (Am.) /-'sɜrd/ bw absurdly bn 1. absurd; ongerijmd; dwaas; onzinnig; zinloos; belachelijk 2. absurdistisch ab·surd·i·ty /əb'sɜ:dəti/, (Am.) /-'sɜrdət̯ i/ meerv absurdities telb en n-telb zn absurditeit; ongerijmdheid; dwaasheid; zinloosheid Ab·ta /'æbtə/ AB·TA afk afkorting van: Association of British Travel Agents ANVR abulia n-telb zn zie: aboulia a·bun·dance /ə'bʌndəns/ meerv abundances telb en n-telb zn 1. overvloed; weelde; rijkdom; menigte • food in abundance | voedsel in overvloed 2. , abondantie; dichtheid; gehalte; (relatieve) hoeveelheid • low abundances of uranium | kleine hoeveelheden uranium, lage gehaltes van uranium • the abundance of certain species | de abondantie/relatieve dichtheid van bepaalde soorten
a·bun·dant /ə'bʌndənt/ bw abundantly bn 1. overvloedig; ruimschoots voldoende • fish is abundant in the river | er zit veel vis in de rivier 2. rijk • a river abundant in/with fish | een rivier rijk aan vis • the river is abundant with trout | de rivier wemelt van forel ◦ abundantly clear | overduidelijk a·buse1 /ə'bju:s/ meerv abuses telb zn misbruik; laakbare gewoonte; misstand • crying abuse | tenhemelschreiende wantoestand, grof schandaal a·buse2 /ə'bju:s/ meerv abuses telb en n-telb zn misbruik; verkeerd gebruik • uses and abuses of figures | gebruik en misbruik van cijfers a·buse3 /ə'bju:s/ n-telb zn 1. mishandeling 2. aanranding; ontering; verkrachting; molestatie 3. beschimping; gescheld; belediging; scheldwoorden a·buse4 /ə'bju:z/ ov ww 1. misbruiken; abuseren
• (wederkerend werkwoord) abuse oneself | masturberen 2. mishandelen • abuse a language | een taal radbraken 3. aanranden; molesteren; schenden; onteren; verkrachten 4. beschimpen; (uit)schelden; beledigen a·bu·sive /ə'bju:sɪv/ bw abusively bn 1. verkeerd 2. ruw; onvoorzichtig • abusive use of tools | ruw gebruik van gereedschap 3. corrupt • abusive practices | corrupte praktijken 4. schimpend; grof • become abusive | beginnen te schelden • in abusive language | op grove/beledigende toon, in krasse taal/bewoordingen • an abusive letter | een scheldbrief a·but /ə'bʌt/ onov en ov ww - [formeel] raken aan; palen aan; gebouwd zijn tegen • two lots that abut each other | twee aangrenzende percelen • his land abuts (up)on/against the road | zijn grond reikt tot aan de weg • the house abuts (up)on/against the cathedral | het huis leunt tegen de kathedraal a·but·ment1 /ə'bʌtmənt/ meerv abutments telb zn - [formeel] 1. aanrakingspunt; belending; aangrenzing; grens(paal) 2. steun(punt); beer; schoor; draagvlak; bruggenhoofd
a·but·ment2 /ə'bʌtmənt/ n-telb zn - [formeel] het steunen a·bysm /ə'bɪzm/ meerv abysms telb zn - [formeel] zie: abyss a·bys·mal /ə'bɪzml/ bw abysmally bn 1. bodemloos; grondeloos; onpeilbaar 2. hopeloos; afgrijselijk • abysmal ignorance | grove onwetendheid a·byss /ə'bɪs/ meerv abysses telb zn afgrond; peilloze diepte; bodemloze put, [figuurlijk] hel • an abyss of despair | een poel van wanhoop a·byss·al /ə'bɪsl/ bn 1. abyssaal; abyssisch; diepzee2. plutonisch 3. zie: abysmal Ab·ys·si·ni·a /'æbɪ̩'sɪnɪə/ eigenn
Abessinië; Ethiopië Ab·ys·sin·i·an1 /'æbɪ̩'sɪnɪən/ meerv Abyssinians telb zn Abessijn; Ethiopiër Ab·ys·sin·i·an2 /'æbɪ̩'sɪnɪən/ bn Abessijns; Ethiopisch • Abyssinian cat | abessijn, Abessijnse kat ac afk 1. afkorting van: acre 2. afkorting van: alternating current 3. afkorting van: ante cibum a.c. (vóór de maaltijd) a/c A/C afk afkorting van: account current AC afk 1. afkorting van: Air Corps 2. afkorting van: Aircraftman 3. afkorting van: athletic club 4. afkorting van: alternating current 5. afkorting van: Ante Christum v.Chr. (voor Christus) a·ca·cia1 /ə'keɪʃə/ meerv acacias, acacia
telb zn - 1. (echte) acacia (Acacia arabica) 2. (gewone) acacia (Robinia pseudo-acacia) a·ca·cia2 /ə'keɪʃə/ n-telb zn Arabische gom acad afk 1. afkorting van: academic 2. afkorting van: academician 3. afkorting van: academy ac·a·deme /'ækədi:m/ (ook Academe) meerv academes telb en n-telb zn - [formeel] 1. universiteit; academie; school 2. academische wereld; universitaire omgeving ac·a·de·mese /ə'kædə'mi:z/ n-telb zn academisch jargon; academische stijl ac·a·dem·i·a /'ækə'di:mɪə/ n-telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) de academische wereld ac·a·dem·ic1 /'ækə'demɪk/ meerv academics telb zn
1. academicus; professor; hoogleraar; student 2. geleerde; wetenschapper; wetenschapsbeoefenaar 3. platonisch filosoof ac·a·dem·ic2 /'ækə'demɪk/ bw academically bn 1. academisch; universiteits• academic freedom | academische vrijheid • academic qualifications | academische/universitaire graad • academic year | academisch jaar 2. academisch; abstract; speculatief; theoretisch • his way of teaching is too academic | zijn manier van les geven is te theoretisch/te academisch/te abstract 3. academisch; schools; niet geïnspireerd; conventioneel; (te) formeel • an academic painting style | een academische schilderstijl 4. nuchter; koel • take an academic approach to something | iets nuchter benaderen 5. leergierig 6. [figuurlijk] platonisch ac·a·dem·i·cals /'ækə'demɪklz/ meervoud - (Brits-Engels) academisch kostuum/ornaat (baret en toga) ac·a·de·mi·cian /ə'kædə'mɪʃn/, (Am.) /'ækədə-/ meerv academicians telb zn lid van een academie of genootschap ac·a·dem·i·cism /'ækə'demɪ̩sɪzm/
n-telb zn 1. academisme; formalisme; schoolse stijl; conventionele stijl 2. zuiver speculatief denken; onpraktisch/theoretisch denken academism /ə'kædəmɪzm/ n-telb zn zie: academicism a·cad·e·my /ə'kædəmi/ (soms Academy) meerv academies telb zn 1. academie; genootschap • Royal Academy of Arts | Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten • Academy of Science | Academie van Wetenschappen • the Academy | de jaarlijkse tentoonstelling van de Britse Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten 2. academie; school voor speciale opleiding • academy of music | conservatorium • Royal Military Academy | Koninklijke Militaire Academie 3. middelbare school (meestal particulier) 4. (Schots-Engels) gymnasium A·cad·e·my /ə'kædəmi/ eigenn 1. Academie; tuin van Akademos (waar Plato onderwees) 2. Academie; platonische filosofische school A·ca·di·an1 /ə'keɪdɪən/ meerv Acadians telb zn bewoner van Acadia (nu Nova Scotia)
A·ca·di·an2 /ə'keɪdɪən/ bn m.b.t./van Acadia a·ca·i /æ'seɪji/ meerv acais telb zn açaibes a·ca·jou1 /'ækəʒu:/ meerv acajous telb zn 1. acajouboom; mahonieboom 2. cashewnoot; cachounoot; olifantsluis a·ca·jou2 /'ækəʒu:/ n-telb zn mahoniehout; acajou(hout) a·can·thus /ə'kænɵəs/ meerv acanthuses, acanthi telb zn 1. acanthus (familie Acanthaceae), akant; berenklauw 2.
acanthusmotief; acanthusblad; acanthusversiering a cap·pel·la /'ɑ:kə'pelə/ bn, bw a capella; zonder instrumentale begeleiding • a cappella choir | a-capellakoor
Ac·a·pul·co gold /ækə'pʊlkoʊɡoʊld/ n-telb zn - [slang] Acapulco gold (soort sterke marihuana) a·car·i·cide /ə'kærəsaɪd/ meerv acaricides telb zn acaricide (middel tegen mijten) ac·a·rid1 /'ækərɪ̩d/ meerv acarids telb zn - mijt ac·a·rid2 /'ækərɪ̩d/ bn, attr van/m.b.t. mijten; mijt(en)a·car·pous /ə'kɑ:pəs/, (Am.) /'eɪ'kɑrpəs/ bn - steriel; niet vruchtdragend ACAS /'eɪkæs/ eigenn afkorting van: Advisory Conciliation and Arbitration Service ACAS (bemiddelingsdienst bij sociale conflicten in Engeland) a·cat·a·lec·tic1 /ə'kætə'lektɪk/, (Am.) /'eɪkæt̯ ə-/ meerv acatalectics
telb zn - acatalectisch vers (met het vereiste aantal beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen) a·cat·a·lec·tic2 /ə'kætə'lektɪk/, (Am.) /'eɪkæt̯ ə-/ bn - acatalectisch acc afk 1. afkorting van: acceleration 2. afkorting van: acceptance 3. afkorting van: accepted 4. afkorting van: accompanied 5. afkorting van: according 6. afkorting van: account 7. afkorting van: accountant 8. afkorting van: accusative ACC afk afkorting van: Association of County Councils ac·cede /ək'si:d/ onov ww - [formeel] 1. aanvaarden (ambt) • he acceded to the chairmanship | hij aanvaardde het voorzitterschap 2. bestijgen (de troon) • accede to the throne | de troon bestijgen 3. toetreden • Greece acceded to the treaty | Griekenland sloot zich aan bij het verdrag • in 1973 Great Britain acceded to the EEC | Groot-Brittannië trad in 1973 toe tot de EEG
4. toestemmen; instemmen; aanvaarden • accede to his request | zijn verzoek inwilligen • he acceded to a divorce | hij stemde toe in echtscheiding ac·cel·er·an·do1 /ək'selə'rændoʊ/, (Am.) /ɑ'tʃe-/ meerv accelerandos, accelerandi telb zn - accelerando ac·cel·er·an·do2 /ək'selə'rændoʊ/, (Am.) /ɑ'tʃe-/ bn, attr en bw - accelerando (met toenemende snelheid) ac·cel·er·ate1 /ək'seləreɪt/ onov ww 1. sneller gaan; het tempo opvoeren 2. accelereren; versnellen, [in het bijzonder] op een hogere versnelling overgaan; optrekken ac·cel·er·ate2 /ək'seləreɪt/ ov ww 1. versnellen; sneller laten lopen; accelereren; aanzetten • accelerated motion | versnelde beweging 2. [formeel] bespoedigen; verhaasten ac·cel·er·a·tion /ək'selə'reɪʃn/, (Am.) /ɪk-/ meerv accelerations telb en n-telb zn 1. versnelling; acceleratie • a car with bad acceleration | een auto met een slechte acceleratie
2. bespoediging; verhaasting ac·cel·er·a·tive /ək'selərətɪv/, (Am.) /ɪk'selə'reɪt̯ ɪv/ bn versnellend; accelererend ac·cel·er·a·tor /ək'seləreɪtə/, (Am.) /ɪk'seləreɪt̯ ər/ meerv accelerators telb zn 1. versneller 2. gaspedaal 3. acceleratiepomp; accelerator 4. versneller; accelerator; versnellingsmiddel 5. versneller (voor subatomische deeltjes), deeltjesversneller; accelerator 6. versneller (voor fotografische ontwikkeling), versnellingsmiddel 7. accelerator (toename/afname van investering gedeeld door toename/afname van inkomen) 8. accelerator; acceleratorspier; acceleratorzenuw accelerator pedal meerv accelerator pedals telb zn gaspedaal ac·cel·er·om·e·ter /ək'selə'rɒmɪ̩tə/, (Am.) /ɪk'selə'rɑmət̯ ər/ meerv accelerometers telb zn versnellingsmeter; acceleratiemeter ac·cent1 /'æksnt/, (Am.) /'æksent/ meerv accents telb zn
1. accent (ook figuurlijk), klemtoon; nadruk; toon • an accent on the second syllable | een klemtoon op de tweede lettergreep • at this show the accent is on exotic flowers | op deze tentoonstelling ligt de nadruk op exotische bloemen 2. accent; klemtoonteken; accentteken 3. accent; tongval; uitspraak • a Scottish accent | een Schots accent • speak English without an accent | Engels spreken zonder accent 4. (vaak meervoud) spraak; (mondeling) taalgebruik; spreektaal; manier van spreken • the accents of the ruling classes | het taalgebruik/de spraak van de heersende klasse 5. stembuiging ac·cent2 /ək'sent/, (Am.) /'æksent/ ov ww 1. accentueren (ook figuurlijk), de klemtoon leggen op; nadruk leggen op; (sterk) doen uitkomen; intenser maken 2. accentueren; accenttekens plaatsen op ac·cent·ed /ək'sentɪ̩d/, (Am.) /'æksen-/ bn, attr met een accent • heavily accented English | Engels met een sterk accent ac·cen·tor /æk'sentə/, (Am.) /-'sen͜tər/ meerv accentors telb zn - heggenmus (genus Prunella) ac·cen·tu·ate /ək'sentʃʊeɪt/
ov ww zie: accent2 ac·cen·tu·a·tion /ək'sentʃʊ'eɪʃn/, /æk-/ meerv accentuations telb en n-telb zn accentuering; beklemtoning; klemtoon ac·cept1 /ək'sept/, /æk-/ onov ww - [verouderd] iets aannemen; het aanvaarden • accept of a present | een geschenk aanvaarden zie: accepted ac·cept2 /ək'sept/, /æk-/ ov ww 1. aannemen; aanvaarden; accepteren (ook handel), overnemen • accepted bill | geaccepteerde wissel, accept • accept a cheque | een cheque accepteren • the machine does not accept foreign coins | het apparaat neemt geen vreemde munten aan • accept an invitation | op een uitnodiging ingaan • accept a present | een geschenk aanvaarden/aannemen • accept on presentation | bij aanbieding aannemen 2. aanvaarden; zich schikken in; tolereren; verdragen • accept one's fate | zijn lot aanvaarden 3. goedvinden; goedkeuren; erkennen • her family doesn't accept her fiancé | haar familie aanvaardt haar verloofde niet • all members accepted the proposal | alle leden namen het voorstel aan 4. [formeel] aanvaarden; geloven; aannemen • I accept that it can be done | ik neem aan dat het mogelijk is zie: accepted
ac·cept·abil·i·ty /ək'septə'bɪlət̯ i/, /æk-/ n-telb zn 1. aanvaardbaarheid; aannemelijkheid 2. acceptabiliteit ac·cept·able /ək'septəbl/, /æk-/ bw acceptably; zelfst nw acceptableness bn 1. aanvaardbaar; aannemelijk 2. draaglijk; redelijk • results varied from excellent to acceptable | de resultaten varieerden van uitstekend tot redelijk 3. aangenaam; welkom • an invitation would be acceptable | een uitnodiging zou welkom zijn 4. acceptabel ac·cept·ance /ək'septəns/, /æk-/ meerv acceptances telb en n-telb zn 1. aanvaarding; aanneming; overneming • acceptance of luggage | bagagebureau 2. gunstige ontvangst; bijval 3. instemming; goedkeuring; geloof 4. tolerantie 5. acceptatie; accept • send out for acceptance | ter accept(atie) zenden acceptance credit meerv acceptance credits telb zn - acceptkrediet
ac·cept·ant /ək'septənt/, /æk-/ bn 1. bereid aan te nemen; bereid te aanvaarden; bereid over te nemen • acceptant of the prize | bereid de prijs te aanvaarden 2. ontvankelijk; vatbaar voor indrukken • an acceptant mind | een ontvankelijke geest ac·cep·ta·tion1 /'æksep'teɪʃn/ meerv acceptations telb zn (algemeen aanvaarde) betekenis ac·cep·ta·tion2 /'æksep'teɪʃn/ meerv acceptations telb en n-telb zn 1. gunstige ontvangst; bijval 2. geloof ac·cept·ed /ək'septɪ̩d/, /æk-/ bn - voltooid deelwoord van accept 1. algemeen aanvaard; erkend • an accepted fact | een (algemeen) aanvaard feit • an accepted interpretation of a piece of music | een conventionele interpretatie van een muziekstuk • be accepted practice | algemeen gebruikelijk zijn 2. goedgekeurd; erkend • accepted tolerance | toegelaten tolerantie accepting house meerv accepting houses telb zn - (Brits-Engels); acceptfirma (accepteert wissels), (bij uitbreiding) effectenbank
ac·cep·tor1 /ək'septə/, /æk-/, (Am.) /-ər/ meerv acceptors telb zn 1. acceptor (atoom of molecule die een extra elektron kan ontvangen) 2. stof die een scheikundige reactie met een andere stof kan ondergaan 3. circuit dat resoneert op een gegeven frequentie 4. (Amerikaans-Engels) ontvangende elektrode ac·cep·tor2 /ək'septə/, /æk-/, (Am.) /-ər/ ac·cep·ter meerv acceptors telb zn acceptant (van een wissel) ac·cess1 /'ækses/ meerv accesses telb zn 1. toegang; passage; toegangsweg; inlaat • an access to a building | een toegang tot een gebouw 2. [formeel] acces; aanval; vlaag • an access of hysteria | een aanval van hysterie ac·cess2 /'ækses/ n-telb zn 1. toegang; toegangsrecht; toelating • students need access to computers | studenten hebben toegang tot computers nodig 2. nadering; benadering • difficult of access | ontoegankelijk, moeilijk te bereiken/te benaderen
• easy of access | toegankelijk, gemakkelijk te bereiken/te benaderen ac·cess3 /'ækses/ ov ww - toegang hebben tot; te weten komen • information that can be accessed | bereikbare/verkrijgbare informatie ac·ces·si·bil·i·ty /ək'sesə'bɪlət̯ i/, /æk-/ n-telb zn toegankelijkheid; bereikbaarheid, [figuurlijk] begrijpelijkheid ac·ces·si·ble /ək'sesəbl/, /æk-/ bw accessibly; zelfst nw accessibleness bn toegankelijk • accessible to | toegankelijk/bereikbaar voor; [figuurlijk] begrijpelijk voor ac·ces·sion1 /ək'seʃn/, /æk-/ meerv accessions telb zn - [formeel] 1. aanwinst • an accession to the library | een aanwinst voor de bibliotheek 2. aanval; vlaag; uitbarsting; acces • an accession of anger | een uitbarsting van woede ac·ces·sion2 /ək'seʃn/, /æk-/ meerv accessions telb en n-telb zn - [formeel]
instemming; aanvaarding • accession to | instemming met, aanvaarding van ac·ces·sion3 /ək'seʃn/, /æk-/ n-telb zn - [formeel] 1. (ambts)aanvaarding 2. (troons)bestijging • accession to the throne | troonbestijging 3. toetreding • accession to a treaty | toetreding tot een verdrag • accession to adult life | het bereiken van de volwassen leeftijd 4. toetreding tot de EU 5. het verkrijgen van rang/titel/positie • accession to the estate | het erven van het (familie)bezit 6. toevoeging; vergroting; vermeerdering; aanwinst(en) • accession of knowledge | kennisvermeerdering, kennisvergroting 7. toelating; toegang(srecht) 8. natrekking ac·ces·sion4 /ək'seʃn/, /æk-/ ov ww opnemen (in de lijst der aanwinsten); catalogiseren ac·ces·so·ri·al /'æksə'sɔ:rɪəl/ bn, attr 1. bijkomstig; bijkomend • accessorial services | bijkomende werkzaamheden 2. m.b.t. medeplichtigheid • accessorial guilt | schuld aan medeplichtigheid ac·ces·so·rize /ək'sesəraɪz/, /æk-/ ac·ces·so·rise
ov ww voorzien van toebehoren; voorzien van accessoires; bijbehorende onderdelen leveren voor ac·ces·so·ry1 /ək'sesəri/, /æk-/ (in betekenis 1 ook) ac·ces·sa·ry meerv accessories telb zn 1. medeplichtige • accessory before/after the fact | medeplichtige door aansporing/door steun achteraf • accessory to a crime | medeplichtige aan een misdaad 2. bijkomstige zaak; bijkomstigheid 3. (voornamelijk meervoud) toebehoren; accessoires; noodzakelijke onderdelen; appendages ac·ces·so·ry2 /ək'sesəri/, /æk-/ bw accessorily; zelfst nw accessoriness bn 1. toebehorend • be accessory to | (be)horen bij 2. bijkomstig; bijkomend; additioneel ac·ces·so·ry3 /ək'sesəri/, /æk-/ ac·ces·sa·ry bw accessorily; zelfst nw accessoriness bn, pred medeplichtig access provider meerv access providers telb zn - internetaanbieder; internetprovider
access road meerv access roads telb zn toegangsweg; oprijlaan; oprit access time meerv access times telb en n-telb zn - toegangstijd ac·ci·dence /'æksɪ̩d(ə)ns/ n-telb zn - (ver)buigingsleer; morfologie ac·ci·dent1 /'æksɪ̩d(ə)nt/ meerv accidents telb zn 1. toevalligheid; toevallige omstandigheid 2. ongeluk; ongeval • have an accident | in je broek plassen, een ongelukje hebben 3. oneffenheid; onregelmatigheid 4. accident; toevallige eigenschap, bijkomstigheid ◦ (sprw) accidents will happen (in the best regulated families) | ± het beste paard struikelt weleens, ± de beste breister laat weleens een steek vallen ac·ci·dent2 /'æksɪ̩d(ə)nt/ n-telb zn 1. toeval • by accident | bij toeval, toevallig • by accident of birth | door geboorte 2. ongeluk • by accident | per ongeluk, bij ongeluk • without accident | zonder ongelukken
ac·ci·den·tal1 /'æksɪ̩'den͜tl/ meerv accidentals telb zn 1. accident; toevallige eigenschap, bijkomstigheid 2. accident (toevallige toonsverhoging of -verlaging) ac·ci·den·tal2 /'æksɪ̩'den͜tl/ bn 1. toevallig; onvoorzien; niet bedoeld; accidenteel • accidental on purpose | per ongeluk expres 2. door ongeval; door onvoorzichtigheid • accidental death | dood door ongeval 3. toevallig; niet-essentieel; bijkomstig, accidenteel ac·ci·den·tal·ly /'æksɪ̩'den͜təli/ bw 1. toevallig; bij toeval 2. per ongeluk; bij ongeluk accident insurance meerv accident insurances telb zn ongevallenverzekering ac·ci·dent·ly /-dəntli/ bw zie: accidentally ac·ci·dent-prone bn gemakkelijk ongelukken krijgend
• smoking drivers are more accident-prone | autobestuurders die roken hebben een grotere kans op/veroorzaken meer ongelukken • he's very accident-prone | hem overkomt altijd van alles ac·cid·ia /ək'sɪ-/ meerv accidias, accidiae telb en n-telb zn zie: accidie ac·ci·die /'æksɪ̩di/ meerv accidies, accidiae telb en n-telb zn luiheid; traagheid; apathie ac·claim1 /ə'kleɪm/ n-telb zn toejuiching; bijval; gejuich • the performance received critical acclaim | de voorstelling werd door de critici toegejuicht/kreeg enthousiaste kritieken ac·claim2 /ə'kleɪm/ onov ww juichen ac·claim3 /ə'kleɪm/ ov ww 1. toejuichen; met gejuich begroeten; juichend instemmen met • a highly acclaimed movie | een hooggewaardeerde film • a critically acclaimed novel | een door de critici goed ontvangen boek 2. uitroepen (tot)
• the people acclaimed the hero their leader | het volk riep de held uit tot hun leider ac·cla·ma·tion1 /'æklə'meɪʃn/ meerv acclamations telb zn - (vaak meervoud) toejuiching; juichkreet ac·cla·ma·tion2 /'æklə'meɪʃn/ n-telb zn 1. gejuich 2. acclamatie • by acclamation | bij acclamatie (zonder hoofdelijke stemming) ac·cli·ma·ta·tion /ə'klaɪmə'teɪʃn/ n-telb zn zie: acclimatization ac·cli·mate /'æklɪ̩meɪt/, (Am.) /ə'klaɪmət/ onov en ov ww - (Amerikaans-Engels) zie: acclimatize ac·cli·ma·tion /'æklɪ̩'meɪʃn/ n-telb zn - (Amerikaans-Engels) zie: acclimatization ac·cli·ma·ti·za·tion /ə'klaɪmətaɪ'zeɪʃn/, (Am.) /-mət̯ ə-/ n-telb zn acclimatisatie; gewenning aan een ander klimaat/aan een andere omgeving; aanpassing
ac·cli·ma·tize /ə'klaɪmətaɪz/ ac·cli·ma·tise onov en ov ww acclimatiseren • acclimatize to | (doen) wennen aan, (zich) aanpassen aan ac·cliv·i·tous /ə'klɪvət̯ əs/ bn opwaarts hellend ac·cliv·i·ty /ə'klɪvət̯ i/ meerv acclivities telb zn opwaartse helling ac·co·lade /'ækəleɪd/ meerv accolades telb zn 1. lofbetuiging; eerbetoon 2. accolade 3. accolade; omarming ac·com·mo·date1 /ə'kɒmədeɪt/, (Am.) /-'kɑ-/ onov ww 1. accommoderen • the eye accommodates continuously | het oog accommodeert voortdurend 2. zich aanpassen • accommodate to | zich aanpassen aan zie: accommodating ac·com·mo·date2
/ə'kɒmədeɪt/, (Am.) /-'kɑ-/ ov ww 1. huisvesten; herbergen; plaatsen; een plaats geven; onderbrengen 2. plaats hebben voor; (kunnen) bevatten 3. aanpassen; (met elkaar) in overeenstemming brengen; harmoniseren; verzoenen (met elkaar); bijleggen (ruzie) • accommodate oneself (to) | zich aanpassen (aan), zich verzoenen (met) • accommodate something to | iets aanpassen aan 4. een dienst bewijzen (aan); van dienst zijn; zorgen voor • accommodate someone's wishes | aan iemands wensen tegemoetkomen • accommodate someone with something | iemand een genoegen doen met iets, iemand helpen met iets 5. voorzien van; helpen aan • accommodate someone with something | iemand voorzien van iets, iemand iets toekennen • the bank will accommodate him with a loan | de bank zal hem een lening verstrekken zie: accommodating ac·com·mo·dat·ing /ə'kɒmədeɪtɪŋ/, (Am.) /ə'kɑmədeɪt̯ ɪŋ/ bw accommodatingly bn - oorspronkelijk tegenwoordig deelwoord van accommodate 1. inschikkelijk; meegaand; coulant; plooibaar 2. gedienstig; accommodabel ac·com·mo·da·tion1 /ə'kɒmə'deɪʃn/, (Am.) /-'kɑ-/ meerv accommodations telb zn 1. schikking; verzoening; vergelijk • come to an accommodation | tot een vergelijk komen 2. gerief 3. lening; voorschot
ac·com·mo·da·tion2 /ə'kɒmə'deɪʃn/, (Am.) /-'kɑ-/ n-telb zn 1. (voornamelijk Brits-Engels) logies; onderdak; (verblijf)plaats; woonruimte; huisvesting 2. aanpassing • accommodation to | aanpassing aan 3. accommodatie; accommodatievermogen; scherpstelling (van het oog) 4. inschikkelijkheid accommodation acceptance meerv accommodation acceptances telb zn - schoorsteenwissel; ruiterwissel; beleefdheidsaccept accommodation address meerv accommodation addresses telb zn correspondentieadres accommodation bill meerv accommodation bills telb zn zie: accommodation acceptance accommodation ladder meerv accommodation ladders telb zn staatsietrap; (grote) valreep accommodation note meerv accommodation notes telb zn zie: accommodation acceptance
accommodatiewissel;
accommodation road meerv accommodation roads telb zn - (Brits-Engels) toegangsweg; ± eigen weg ac·com·mo·da·tions /ə'kɒmə'deɪʃnz/, (Am.) /-'kɑ-/ meervoud - (Amerikaans-Engels) 1. logies; onderdak; (verblijf)plaats; woonruimte; huisvesting 2. plaats (in voertuig), zitplaats; coupé; ruimte; hut accommodation train meerv accommodation trains telb zn - (Amerikaans-Engels) stoptrein; boemel(trein) ac·com·pa·ni·ment /ə'kʌmp(ə)nɪmənt/ meerv accompaniments telb zn 1. begeleidingsverschijnsel; bijkomstig verschijnsel/iets 2. begeleiding; accompagnement • to the accompaniment of a piano | begeleid op de piano ac·com·pa·nist /ə'kʌmp(ə)nɪst/ meerv accompanists telb zn - begeleider; accompagnateur ac·com·pa·ny1 /ə'kʌmp(ə)ni/ onov ww een begeleiding spelen; begeleiden; accompagneren ac·com·pa·ny2 /ə'kʌmp(ə)ni/
ov ww 1. begeleiden • accompanied by someone | vergezeld van iemand • accompany a friend home | een vriend naar huis vergezellen 2. vergezeld doen gaan; toevoegen; bijvoegen • accompanied with something | gepaard met iets • accompany words with gestures | gebaren toevoegen aan woorden, woorden aanvullen met gebaren 3. begeleiden; samengaan met; optreden bij • accompanying letter | bijgaande brief, begeleidend schrijven • thunder accompanies lightning | bliksem gaat gepaard met donder 4. begeleiden; accompagneren ac·com·plice /ə'kʌmplɪ̩s/, (Am.) /-ə'kɑm-/ meerv accomplices telb zn medeplichtige; handlanger • accomplice in a crime | medeplichtige aan een misdaad ac·com·plish /ə'kʌmplɪʃ/, (Am.) /ə'kɑm-/ ov ww 1. volbrengen; voltooien; volvoeren; vervullen • accomplish a distance | een afstand afleggen • one being accomplished others to stand void | het ene nagekomen zijnde, het andere van geen waarde (m.b.t. cognossement) 2. tot stand brengen 3. bereiken • accomplish a certain age | een zekere leeftijd bereiken zie: accomplished ac·com·plish·a·ble /ə'kʌmplɪʃəbl/, (Am.) /ə'kɑm-/ bn
vervulbaar; bereikbaar ac·com·plished /ə'kʌmplɪʃt/, (Am.) /ə'kɑm-/ bn - oorspronkelijk voltooid deelwoord van accomplish 1. volleerd; deskundig; talentvol • accomplished in | bedreven in, deskundig op het gebied van 2. volbracht; voltooid; vervuld • accomplished fact | voldongen feit • accomplished offence | voltooid misdrijf 3. tot stand gebracht 4. bereikt ac·com·plish·ment1 /ə'kʌmplɪʃmənt/, (Am.) /ə'kɑm-/ meerv accomplishments telb zn 1. prestatie 2. bekwaamheid; vaardigheid (voornamelijk op sociaal gebied) ac·com·plish·ment2 /ə'kʌmplɪʃmənt/, (Am.) /ə'kɑm-/ n-telb zn 1. voltooiing; vervulling; voleindiging 2. het tot stand brengen 3. het bereiken ac·cord1 /ə'kɔ:d/, (Am.) /ə'kɔrd/ meerv accords telb zn akkoord; schikking; overeenkomst; verdrag ac·cord2 /ə'kɔ:d/, (Am.) /ə'kɔrd/ n-telb zn
overeenstemming; eensgezindheid; harmonie • in accord (with) | in overeenstemming (met) • out of accord (with) | niet in overeenstemming (met), in disharmonie (met) ◦ of one's own accord | uit eigen beweging ◦ with one accord | eenstemmig, unaniem ac·cord3 /ə'kɔ:d/, (Am.) /ə'kɔrd/ onov ww overeenstemmen; overeenkomen; harmoniëren • the reward will be according | de beloning zal dienovereenkomstig zijn • accord with | overeenstemmen met zie: according to ac·cord4 /ə'kɔ:d/, (Am.) /ə'kɔrd/ ov ww 1. in overeenstemming brengen; doen overeenkomen; harmoniseren • accord something with | iets in overeenstemming brengen met 2. [formeel] verlenen; geven; schenken; toestaan • accord someone permission | iemand toestemming verlenen • accord permission to someone | toestemming verlenen aan iemand zie: according to ac·cord·ance1 /ə'kɔ:dns/, (Am.) /ə'kɔr-/ meerv accordances telb zn verlening; schenking ac·cord·ance2 /ə'kɔ:dns/, (Am.) /ə'kɔr-/
n-telb zn overeenstemming; conformiteit • in accordance with | overeenkomstig, in overeenstemming met, conform ac·cord·ant /ə'kɔ:dənt/, (Am.) /ə'kɔr-/ bn harmoniërend; in harmonie; welluidend • accordant to/with | in overeenstemming met ac·cord·ing·ly /ə'kɔ:dɪŋli/, (Am.) /ə'kɔr-/ bw 1. zie: according to 2. dienovereenkomstig • I asked him to close the window and he acted accordingly | ik vroeg hem het raam te sluiten en hij handelde dienovereenkomstig/en hij deed het 3. bijgevolg; dus • he asked me to close the window and accordingly I closed it | hij vroeg mij het raam te sluiten en dus sloot ik het according to /ə'kɔ:dɪŋtʊ/, (Am.) /-'kɔr-/ vz 1. volgens (het zeggen van); naar … beweert; luidens • according to Sheila he is a genius | volgens Sheila is hij een genie 2. volgens; naar (gelang van); in overeenstemming met; overeenkomstig • God shall reward each according to his merits | God zal eenieder naar verdienste belonen ac·cor·di·on /ə'kɔ:dɪən/, (Am.) /ə'kɔr-/ meerv accordions
telb zn 1. harmonica; accordeon 2. accordeon; trekharmonica accordion file meerv accordion files telb zn harmonicamap accor·di·on·ist /ə'kɔ:dɪənɪst/, (Am.) /ə'kɔr-/ meerv accordionists telb zn accordeonist; harmonicaspeler accordion pleat meerv accordion pleats telb zn plisséplooi; harmonicaplooi ac·cor·di·on-pleat·ed bn plissé-; geplisseerd • accordion-pleated skirt | plissérok accordion sleeve meerv accordion sleeves telb zn plissémouw; geplooide mouw accordion wall meerv accordion walls telb zn harmonicawand; vouwwand; opvouwbare wand ac·cost1 /ə'kɒst/, (Am.) /ə'kɑst/
meerv accosts telb zn - [verouderd] begroeting; aanspreking ac·cost2 /ə'kɒst/, (Am.) /ə'kɑst/ ov ww aanklampen; lastigvallen • the prostitute accosted men | de prostituee sprak mannen aan • I was accosted by a stranger | een onbekende klampte mij aan ac·couche·ment /ə'ku:ʃmənt/ meerv accouchements telb zn accouchement; bevalling; verlossing ac·cou·cheur /'æku:'ʃɜ:/, (Am.) /-'ʃɜr/ meerv accoucheurs telb zn accoucheur; vroedmeester; vroedkundige; verloskundige ac·cou·cheuse /'æku:'ʃɜ:z/, (Am.) /-'ʃɜz/ meerv accoucheuses telb zn accoucheuse; vroedvrouw; verloskundige ac·count1 /ə'kaʊnt/ meerv accounts telb zn 1. verslag; relaas; beschrijving; verhaal; uiteenzetting • by all accounts | naar alles wat men hoort, naar ieders mening • by one's own account | naar eigen zeggen 2. verklaring; uitleg; opheldering
• demand an account | opheldering/rekenschap vragen • give /render an account of | verslag uitbrengen over, een verklaring geven voor 3. vertolking; interpretatie; opvoering 4. rescontre; afrekening; verrekening; vereffening; liquidatie (voornamelijk op de Londense beurs) • sale for the account | verkoop op termijn/op rescontre • sell for the account | verkopen op termijn/op rescontre 5. (Brits-Engels) rekening; factuur • as per account | volgens rekening • account of goods purchased | inkooprekening, inkoopfactuur • account number | rekeningnummer • render /send in an account | een rekening indienen/presenteren/sturen 6. account 7. kostenraming 8. (vaste) klant 9. (ook meervoud) het rekenen; rekenkunde 10. (meervoud) rekening(en); boekhouding • do /keep the accounts | de boekhouding doen/bijhouden ◦ annual accounts | jaarrekening ◦ [schertsend] cast up/throw up one's accounts | overgeven, braken ◦ gone to one's account | naar het hiernamaals, overleden ◦ nominal accounts | inkomsten-en-uitgavenrekening ◦ personal accounts | persoonlijke rekening, personenrekening ◦ real accounts | kapitaalrekening (in het bijzonder van kapitaalmiddelen) ◦ square (one's) account with someone | zijn schulden bij iemand vereffenen, het iemand betaald zetten ac·count2 /ə'kaʊnt/ meerv accounts telb en n-telb zn - (voornamelijk financiën, handel) rekening • add something to/put something down to someone's account | iets op iemands rekening schrijven
• balance /settle /square (one's) accounts with someone | de rekening vereffenen met iemand; [ook figuurlijk] afrekenen met iemand • charge an account | een rekening belasten • for account of | voor rekening van • have /keep an account at/with the bank | een rekening hebben bij de bank • on account | op rekening • open an account at/with the bank | een rekening openen bij de bank • on one's own account | voor eigen rekening • pass to account | op rekening stellen/zetten • pay (in)to the account | op rekening betalen/storten • account of re-exchange | retourrekening • for the account and risk of | voor rekening en risico van • to someone's account | op iemands rekening ◦ not on any account | in geen geval, onder geen enkele voorwaarde ◦ on no account | in geen geval, onder geen enkele voorwaarde ◦ on account of | wegens, ter wille van; (gewestelijk) omdat ◦ on this account | om deze reden ◦ on that account | om die reden, daarom ac·count3 /ə'kaʊnt/ n-telb zn 1. rekenschap; verantwoording • bring /call someone to account for something | iemand ter verantwoording roepen voor iets, rekenschap vragen van iemand voor iets • for account of whom it may concern | voor rekening van wie het aangaat • give /render account of | rekenschap afleggen over, rekenschap geven van 2. beschouwing; aandacht • leave something out of account, take no account of something | iets buiten beschouwing laten, geen rekening houden met iets
• take something into account/account of something | rekening houden met iets, iets in aanmerking nemen 3. belang; waarde; gewicht • hold something in great account | iets van grote waarde achten, groot belang hechten aan iets • of account | belangrijk, van belang • of no account | onbelangrijk, van geen belang • this matter is reckoned of some account | aan deze zaak wordt enig belang gehecht 4. voordeel; profijt; winst • invest one's money to good account | zijn geld beleggen in winstgevende zaken • put /turn something to (good) account | zijn voordeel met iets doen, munt slaan uit iets, geld verdienen met iets ac·count4 /ə'kaʊnt/ ov ww beschouwen (als); houden voor; rekenen (onder) • account the accused to be guilty | de verdachte schuldig verklaren • Einstein is accounted a great scientist | men rekent Einstein tot de grote geleerden zie: accounting1, account for, account to ac·count·a·bil·i·ty /ə'kaʊn͜tə'bɪlət̯ i/ meerv accountabilities telb en n-telb zn 1. verantwoordelijkheid; toerekenbaarheid; aansprakelijkheid 2. verklaarbaarheid ac·count·a·ble /ə'kaʊn͜təbl/ bw accountably; zelfst nw accountableness bn, pred 1. verantwoordelijk; rekenschap verschuldigd; toerekenbaar
• be accountable for something to someone | verantwoording schuldig zijn aan iemand voor iets 2. verklaarbaar ac·coun·tan·cy /ə'kaʊn͜tənsi/ meerv accountancies telb en n-telb zn 1. accountancy; boekhouding; het boekhouden 2. ambt/beroep van accountant/(hoofd)boekhouder 3. (ambtelijke) comptabiliteit ac·coun·tant /ə'kaʊntənt/, (Am.) /-tnt/ meerv accountants telb zn accountant; (hoofd)boekhouder; administrateur account book meerv account books telb zn - handelsboek; koopmansboek; rekeningenboek account current meerv accounts current telb zn rekening-courant; lopende rekening • on account current | in rekening-courant account day meerv account days telb zn rescontredag (voornamelijk op de Londense beurs) account executive meerv account executives telb zn -
(hoofd)verantwoordelijke voor (voornamelijk bij reclamebureau)
relaties
met
vaste
klanten
account for onov ww 1. rekenschap geven van; verantwoorden; verslag uitbrengen over • account for one's absence to someone | zijn afwezigheid verantwoorden tegenover iemand 2. verklaren; uitleggen; veroorzaken • his disease accounts for his strange behaviour | zijn ziekte verklaart zijn vreemde gedrag 3. voor zijn rekening nemen; aanpakken; vatten; doden; vernietigen • the USA account for 35% of the world consumption of meat | de USA nemen 35% van de wereldconsumptie van vlees voor hun rekening 4. vormen; uitmaken • native speakers of English account for 300 millions of the world population | Engelstaligen maken 300 miljoen van de wereldbevolking uit 5. (voornamelijk passief) bekend zijn • the rest of the passengers still have to be accounted for | de overige passagiers worden nog steeds vermist ac·count·ing1 /ə'kaʊn͜tɪŋ/ meerv accountings (gerund van account) telb zn verrekening • render the annual accounting | de jaarlijkse verrekening maken ac·count·ing2 /ə'kaʊn͜tɪŋ/ n-telb zn - gerund van account boekhouding; het boekhouden; financiële administratie accounting machine
meerv accounting machines telb zn boekhoudmachine; administratiemachine accounting period meerv accounting periods telb zn boekhoudkundige periode accounting unit meerv accounting units telb zn - rekeneenheid account sales meerv accounts sales telb zn verkooprekening accounts department meerv accounts departments telb zn boekhouding; financiële afdeling account to onov ww zich verantwoorden tegenover • account to someone for something | verantwoording afleggen aan iemand over iets • have to account to | rekenschap verschuldigd zijn aan ac·cou·tre /ə'ku:tə/, (Am.) /ə'ku:t̯ ər/ (Amerikaans-Engelse spelling) ac·cou·ter ov ww uitrusten; van een uitrusting voorzien; van een uniform voorzien; kleden; uitdossen
ac·cou·tre·ment /ə'ku:trəmənt/, (Am.) /ə'ku:t̯ ər-/ (Amerikaans-Engelse spelling) ac·cou·ter·ment meerv accoutrements (vaak meervoud) telb zn 1. (bijkomstig) uitrustingsstuk; (bijkomstig) kledingstuk/uniformonderdeel • [schertsend] accoutrements of a tourist | parafernalia/spullen van een toerist • accoutrements of war | oorlogsuitrusting 2. uitrusting; kledij; uniform 3. kenteken; (uiterlijk) kenmerk • accoutrements of demagoguery | kentekens van demagogie ac·cred·it /ə'kredɪ̩t/ ov ww 1. accrediteren; krediet verschaffen aan; in vertrouwen brengen; aanzien verschaffen 2. ingang doen vinden; aanbevelen; goedkeuren; standaardiseren 3. toeschrijven; toekennen; op rekening stellen • accredit something to someone, accredit someone with something | iets aan iemand toeschrijven • she is accredited with having said so | die woorden worden haar toegeschreven 4. accrediteren; van geloofsbrieven voorzien; machtigen; met geloofsbrieven uitzenden • accredit someone at/to a government (as an ambassador) | iemand (als ambassadeur) naar een regering zenden 5. accrediteren; erkennen zie: accredited ac·cred·i·ta·tion /ə'kredɪ̩'teɪʃn/ meerv accreditations telb zn
1. erkenning; het accrediteren 2. het geaccrediteerd-zijn • accreditation at/to a country | het geaccrediteerd-zijn bij een land ac·cred·it·ed /ə'kredɪ̩t̯ ɪ̩d/ bn - voltooid deelwoord van accredit 1. officieel erkend 2. (algemeen) erkend; (algemeen) aangenomen 3. goedgekeurd • accredited milk | melk met kwaliteitsgarantie 4. geaccrediteerd; met geloofsbrieven • accredited at/to a court | geaccrediteerd bij een hof 5. met goede naam; krediet hebbend; kredietwaardig ac·cres·cence /ə'kresns/ meerv accrescences telb zn groei; aanwas; accres; toename; vermeerdering ac·cres·cent /ə'kresnt/ bn groeiend; aangroeiend, aanwassend; groter wordend; toenemend ac·crete1 /ə'kri:t/ bn, attr samengegroeid ac·crete2 /ə'kri:t/ onov ww 1. samengroeien • accrete to | zich vasthechten aan
2. groeien; aangroeien, aanwassen; toenemen; vermeerderen ac·crete3 /ə'kri:t/ ov ww 1. accumuleren; opbouwen; doen groeien 2. aantrekken; tot zich trekken 3. vasthechten • accrete something to | iets vasthechten aan ac·cre·tion1 /ə'kri:ʃn/ meerv accretions telb zn 1. accretie; aanhechtsel; aanzetsel; aangroeisel; aanwas 2. samengroeisel 3. aanslibsel ac·cre·tion2 /ə'kri:ʃn/ meerv accretions telb en n-telb zn accessie; gebiedsvergroting door aanwas ac·cre·tion3 /ə'kri:ʃn/ n-telb zn 1. aanzetting; aanhechting 2. groei; aangroei; aanwas 3. samengroeiing 4. aanslibbing ac·cre·tion·ar·y /ə'kri:ʃənri/, (Am.) /-ʃəneri/ bn, attr 1. aanzettings-; aanhechtings-
2. groei-; aangroeiings-; aanwassings3. samengroeiings4. aanslibbings5. accessieaccretion disk meerv accretion disks telb zn - accretieschijf ac·cre·tive /ə'kri:t̯ ɪv/ bn, attr 1. aanzettings-; aanhechtings2. groei-; aangroeiings-; aanwassings3. aangroeiend 4. samengroeiings5. samengroeiend 6. aanslibbings7. aanslibbend ac·cru·al1 /ə'kru:əl/ meerv accruals telb zn iets dat aangroeit ac·cru·al2 /ə'kru:əl/ meerv accruals telb en n-telb zn 1. groei; aangroei; toename 2. het toekomen 3. het voortspruiten 4. het kweken; het doen aangroeien/toenemen
ac·crue1 /ə'kru:/ onov ww 1. groeien; aanwassen; toenemen; vermeerderen; op(een)stapelen • allow interest to accrue | rente laten aangroeien 2. toekomen • accrue to | toekomen aan 3. voortspruiten; voortkomen; gekweekt worden • accrue from | voortspruiten/voortkomen uit
zich
ac·crue2 /ə'kru:/ ov ww 1. kweken; doen (aan)groeien/toenemen/vermeerderen; op(een)stapelen • accrued interest | gekweekte rente 2. opschrijven als aangroei acct afk 1. afkorting van: account 2. afkorting van: accountant ac·cul·tur·ate1 /ə'kʌltʃəreɪt/ onov ww zich aanpassen aan een andere cultuur; een andere leefwijze aannemen; zijn leefwijze veranderen ac·cul·tur·ate2 /ə'kʌltʃəreɪt/ ov ww aanpassen aan een andere cultuur; invloed uitoefenen op de cultuur van; een andere leefwijze opdringen
ac·cul·tur·a·tion /ə'kʌltʃə'reɪʃn/ meerv acculturations telb en n-telb zn acculturatie; aanpassing aan een andere cultuur; beïnvloeding door een andere cultuur ac·cum·bent /ə'kʌmbənt/ bn, attr - [formeel] aanliggend; (neer)liggend ac·cu·mu·late1 /ə'kju:mjʊleɪt/, (Am.) /-mjə-/ onov ww zich op(een)stapelen; zich op(een)hopen; zich accumuleren; aangroeien; vermeerderen • debts will accumulate | schulden zullen oplopen • troubles will accumulate | moeilijkheden zullen zich op(een)stapelen ac·cu·mu·late2 /ə'kju:mjʊleɪt/, (Am.) /-mjə-/ ov ww op(een)stapelen; op(een)hopen; accumuleren; verzamelen • accumulate a fortune | een fortuin vergaren • accumulate speed | versnellen
bijeenbrengen;
ac·cu·mu·la·tion /ə'kju:mjʊ'leɪʃn/, (Am.) /-mjə-/ meerv accumulations telb en n-telb zn 1. op(een)stapeling; op(een)hoping; accumulatie; verzameling 2. aangroei; vermeerdering 3. cumulatie 4. accumulatie
ac·cu·mu·la·tive1 /ə'kju:mjʊlətɪv/, (Am.) /-mjəleɪt̯ ɪv/ bw accumulatively; zelfst nw accumulativeness bn 1. op(een)stapelend; op(een)hopend; accumulerend 2. aangroeiend; vermeerderend ac·cu·mu·la·tive2 /ə'kju:mjʊlətɪv/, (Am.) /-mjəleɪt̯ ɪv/ bn, attr accumulatief ac·cu·mu·la·tor /ə'kju:mjʊleɪtə/, (Am.) /-mjəleɪt̯ ər/ meerv accumulators telb zn 1. op(een)stapelaar; op(een)hoper; verzamelaar; bijeenbrenger 2. (Brits-Engels) accu(mulator); elektrische batterij • charge an accumulator | een accu opladen 3. accumulator (register in CPU) 4. accumulator (aan hydraulische pers e.d.), energiereservoir 5. (Brits-Engels) reeks weddenschappen waarbij de winst telkens de inzet van de volgende wordt ac·cu·ra·cy /'ækjərəsi/ n-telb zn nauwkeurigheid; preciesheid; nauwgezetheid; accuratesse accuracy jump meerv accuracy jumps telb zn - precisiesprong accuracy jumping n-telb zn -
(het) precisiespringen ac·cu·rate /'ækjərət/ bw accurately; zelfst nw accurateness bn 1. nauwkeurig; correct; exact; precies; zuiver 2. nauwkeurig; nauwgezet; stipt; accuraat ac·curs·ed /ə'kɜ:sɪ̩d/, (Am.) /ə'kɜr-/ bw accursedly; zelfst nw accursedness /-sɪ̩dnəs/ bn 1. vervloekt; gedoemd; rampspoedig 2. vervloekt; gehaat; hatelijk ac·curst /ə'kɜ:st/, (Am.) /ə'kɜrst/ bn - [formeel] zie: accursed ac·cus·al /ə'kju:zl/ meerv accusals telb zn zie: accusation ac·cus·ant /ə'kju:znt/ meerv accusants telb zn zie: accuser ac·cu·sa·tion /'ækjʊ'zeɪʃn/, (Am.) /-kjə-/ meerv accusations telb zn
beschuldiging; aanklacht; accusatie • bring an accusation of corruption against someone | een aanklacht wegens omkoperij indienen tegen iemand, iemand beschuldigen van omkoperij • be under an accusation of murder | beschuldigd worden van moord ac·cu·sa·tive1 /ə'kju:zət̯ ɪv/ meerv accusatives telb zn - accusatief; vierde naamval; accusatiefvorm, accusatiefconstructie ac·cu·sa·tive2 /ə'kju:zət̯ ɪv/ bn, attr - accusatief• accusative case | accusatief, vierde naamval ac·cu·sa·to·ri·al /ə'kju:zə'tɔ:rɪəl/ bw accusatorially bn - accusatoir (uitgaande van een beschuldiging) ac·cu·sa·to·ry /ə'kju:zətri/, (Am.) /-tɔri/ bn beschuldigend; aanklagend ac·cuse1 /ə'kju:z/ onov ww een aanklacht indienen zie: accused, accusing
ac·cuse2 /ə'kju:z/ ov ww 1. beschuldigen; aanklagen; aan de kaak stellen • accuse someone of corruption | iemand beschuldigen van/aanklagen wegens omkoperij • accuse someone of being corrupt | iemand ervan beschuldigen corrupt te zijn 2. de schuld geven ◦ (sprw) he who excuses himself accuses himself | wie zich verontschuldigt, beschuldigt zich ◦ (sprw) never ask pardon before you are accused | wie zich verontschuldigt, beschuldigt zich zie: accused, accusing ac·cused /ə'kju:zd/ bn - voltooid deelwoord van accuse beschuldigd; aangeklaagd • the accused | de verdachte(n), beklaagde(n), de aangeklaagde(n)
de
beschuldigde(n),
de
ac·cus·er /ə'kju:zə/, (Am.) /-ər/ meerv accusers telb zn aanklager; beschuldiger ac·cus·ing /ə'kju:zɪŋ/ bw accusingly bn - tegenwoordig deelwoord van accuse verwijtend; beschuldigend; aanklagend • an accusing look | een verwijtende blik • say something accusingly | iets zeggen op een beschuldigende toon
ac·cus·tom /ə'kʌstəm/ ov ww (ge)wennen • accustom oneself to something | wennen aan iets, iets gewoon worden • accustom someone to something | iemand iets gewoon maken ac·cus·tomed /ə'kʌstəmd/ bn 1. gebruikelijk; gewoon • his accustomed chair | zijn vertrouwde stoel • be accustomed to something | gewend zijn aan iets, iets gewoon zijn 2. gewend; gewoon • his accustomed grin | zijn vertrouwde/gebruikelijke grijns AC/DC /'eɪsi:'di:si:/ ac/dc bn - [slang; naar afkorting voor Alternating Current/Direct Current] bi(seksueel) ace1 /eɪs/ meerv aces telb zn 1. aas; één • ace of hearts | hartenaas • [figuurlijk] play one's ace | zijn troef uitspelen 2. ace ((punt gescoord door) opslag die niet kon worden teruggespeeld) 3. [informeel] aasje; beetje; greintje • within an ace of death | de dood nabij • he was within an ace of losing | het scheelde geen haar/ziertje of hij verloor
4. aas (vlieger die minstens vijf vijandelijke vliegtuigen heeft neergeschoten) 5. [informeel] kraan; uitblinker; aas • an ace at arithmetic | een hele piet in het rekenen 6. hole in één slag 7. quark (subatomisch deeltje) 8. [slang] maat; kameraad; toffe vent, (bij uitbreiding) snelle jongen 9. [slang] joint 10. [slang] dollarbiljet 11. [slang; restaurant] klant alleen; tafel voor één persoon ◦ (Brits-Engels); [informeel] ace up one's sleeve, (AmerikaansEngels); [informeel] ace in the hole | troef achter de hand ◦ ace | oké ◦ ace(s)! | fantastisch!, geweldig! ace2 /eɪs/ bn, attr - [informeel] knap; prima; uitstekend • an ace player | een kraan van een speler, een topspeler ace3 /eɪs/ ov ww 1. een ace slaan (punt scoren door opslag die niet kan worden teruggespeeld) • he aced his competitor | hij won het van zijn mededinger 2. in één slag maken (hole) 3. [slang] het winnen van; de baas worden; te slim af zijn 4. een tien krijgen voor; een uitstekend resultaat behalen voor • he aced his exam | hij kreeg een tien voor zijn examen zie: ace in, ace out -acea /'eɪʃə/ suffix -aceeën (vormt naam van orde of klasse van dieren in meervoud)
• crustacea | crustaceeën, schaaldieren -aceae /'eɪsɪi:/ suffix -aceeën; -achtigen (vormt naam van plantenfamilie in meervoud) • rosaceae | rosaceeën, roosachtigen -acean /'eɪʃn/ suffix 1. (soms) -achtige (vormt naamwoord voor lid van plantenfamilie of lid van orde of klasse van dieren) • cyatheacean | boomvaren, lid van de cyatheaceeën 2. (vaak) -achtig (vormt bijvoeglijk naamwoord voor lid van plantenfamilie of lid van orde of klasse van dieren) • cetacean | walvisachtig, behorend tot de cetaceeën • rosacean | roosachtig, behorend tot de rosaceeën ace-deuce meerv ace-deuces telb zn - [slang]; (één) drie ace·dia /ə'si:dɪə/ meerv acedias telb en n-telb zn zie: accidie ace-high1 meerv aces-high telb zn - [slang]; 1. kaarten met een aas 2. grote straat ace-high2
bn - [slang] voortreffelijk; eersteklas ace in ov ww - [slang] 1. listig spelen 2. begrijpen A·cel·da·ma1 /ə'keldəmə/ eigenn Akeldama (bloedakker; Mattheus 27:7, Handelingen 1:19) A·cel·da·ma2 /ə'keldəmə/ meerv Aceldamas telb zn 1. onheilsplaats; akelige plaats 2. slagveld; plaats van bloedvergieten -aceous /'eɪʃəs/ suffix - (vaak) 1. -achtig; -ig; -erig • arenaceous | zandachtig, zanderig, zand• crustaceous | korstachtig, schaalachtig • farinaceous | melig, meel2. -achtig (vormt bijvoeglijk naamwoord voor plantenfamilie of orde of klasse van dieren) • crustaceous | schaaldierachtig, behorend tot de crustaceeën ace out ov ww het winnen van; de overhand krijgen op; de baas worden; te slim af zijn • he aced out his competitor | hij won het van zijn mededinger
a·ceph·a·lous /ə'sefələs/, /'eɪ-/ bn 1. zonder hoofd; zonder kop 2. zonder leider; zonder hoofd 3. zonder begin; zonder hoofd 4. zonder begin (van verminkte boeken), zonder beginvoet (van een vers) a·ce·quia /ə'si:kwɪə/, (Am.) /ɑ'seɪkjɑ/ meerv acequias telb zn - (Amerikaans-Engels), (gewestelijk) irrigatiekanaal; bevloeiingskanaal ac·er·bate /'æsəbeɪt/, (Am.) /-sər-/ ov ww verbitteren; tergen; ergeren; irriteren a·cer·bic /ə'sɜ:bɪk/, (Am.) /ə'sɜrb-/ bn 1. wrang; zuur; bitter 2. bijtend; bitter; scherp; bits; cynisch; wrang a·cer·bi·ty /ə'sɜ:bəti/, (Am.) /ə'sɜrbət̯ i/ n-telb zn - [formeel] 1. wrangheid; zuurheid 2. bitterheid; scherpheid; bitsheid; cynisme; wrangheid a·cer·vate /ə'sɜ:vət/, /-veɪt/, (Am.) /ə'sɜrvət/, (Am.) /'æsərveɪt/ bn in bosjes groeiend
a·ces·cence /ə'sesns/ n-telb zn zie: acescency a·ces·cen·cy /ə'sesnsi/ n-telb zn - [ook figuurlijk] het verzuren; het zuur worden; het enigszins zuur-zijn a·ces·cent /ə'sesnt/ bn verzurend (ook figuurlijk), zuur wordend; enigszins zuur ac·et/'æsɪ̩t/ prefix - acet- (duidt verbinding met azijnzuur aan) ac·e·tab·u·lum /'æsɪ̩'tæbjʊləm/, (Am.) /-bjə-/ meerv acetabula /-lə/ telb zn 1. heupkom 2. zuignap(je) 3. (Romeinse) schaal voor azijn/saus ac·et·al·de·hyde /'æsɪ̩t̯ 'ældɪ̩haɪd/ n-telb zn - aceetaldehyde; ethanal ac·e·tate1 /'æsɪ̩teɪt/ meerv acetates telb en n-telb zn
1. acetaat; azijnzuur zout 2. acetaat; azijnzure ester ac·e·tate2 /'æsɪ̩teɪt/ n-telb zn 1. (cellulose)acetaat 2. acetaatzijde; acetaatrayon; kunstzijde acetate sheet meerv acetate sheets telb zn - (fotokopiëren) acetaatblad; transparant (blad) acetate silk n-telb zn acetaatzijde; acetaatrayon; kunstzijde a·ce·tic /ə'si:t̯ ɪk/ bn - azijnzuur; met/van azijn • acetic acid | azijnzuur, methaancarbonzuur, ethaanzuur a·cet·i·fi·ca·tion /ə'set̯ ɪ̩fɪ̩'keɪʃn/, /ə'si:-/ meerv acetifications telb en n-telb zn omzetting in azijn; verzuring a·cet·i·fy1 /ə'set̯ ɪ̩faɪ/, /ə'si:-/ onov ww azijn worden; verzuren; zuur worden a·cet·i·fy2
/ə'set̯ ɪ̩faɪ/, /ə'si:-/ ov ww omzetten in azijn; verzuren; zuur maken a·ce·to/'æsɪ̩toʊ/ prefix - aceto- (duidt verbinding met azijnzuur aan) ac·e·tone /'æsɪ̩toʊn/ n-telb zn - aceton; propanon; dimethylketon ac·e·tose /'æsɪ̩toʊs/ bn zie: acetous ac·e·tous /'æsɪ̩t̯ əs/ bn - 1. azijnzuur; van/met azijn; azijnachtig 2. [ook figuurlijk] zuur; wrang; bijtend ac·e·tyl /'æsɪ̩tɪ̩l/, (Am.) /ə'si:t̯ l/ n-telb zn - acetyl; methaancarbonyl; ethanoyl ac·et·y·lene /ə'set̯ ɪ̩li:n/ n-telb zn - acetyleen(gas); ethyn acey-deucey bn - [slang]
1. gemengd; dubbelzinnig; tegenstrijdig 2. algemeen; veelomvattend; middelmatig; zozo ace·y-deuc·y /'eɪsi'dju:si/, (Am.) /-'du:si/ n-telb zn variant van triktrak (spel) ACF afk afkorting van: Army Cadet Force ACGB afk afkorting van: Arts Council of Great Britain A·chae·an1 /ə'ki:ən/ meerv Achaeans telb zn Achaeër A·chae·an2 /ə'ki:ən/ bn Achaeïsch A·cha·ian1 /ə'kaɪən/ meerv Achaians telb zn zie: Achaean1 A·cha·ian2 /ə'kaɪən/ bn
zie: Achaean2 a·charne·ment /ə'ʃɑ:nmənt/, (Am.) /ɑ'ʃɑrnə'mɑ̃/ n-telb zn bloeddorst(igheid); woestheid; aanvalsdrift; vurigheid ache1 /eɪk/ meerv aches telb zn (voortdurende) pijn • she has aches all over | alles doet haar zeer • aches and pains | pijntjes, kwalen ache2 /eɪtʃ/ meerv aches telb zn (de letter) h • drop one's aches | de h's weglaten/inslikken ache3 /eɪk/ onov ww 1. (pijn) lijden (ook figuurlijk) • my heart aches for them | ik heb erg met ze te doen 2. pijn doen; schrijnen • her head ached | ze had hoofdpijn 3. [informeel] (hevig) verlangen • be aching to do something | staan te popelen om iets te doen • ache for | hunkeren naar • ache with desire | hevig verlangen ◦ (sprw) never tell your enemy that your foot aches | ± ga nooit bij de duivel te biecht
◦ (sprw) the tongue ever turns to the aching tooth | ± je gedachten draaien altijd in een cirkel om de problemen a·chene /ə'ki:n/ a·kene meerv achenes telb zn - dopvrucht; nootje; achenium A·cheu·li·an1 /ə'ʃu:lɪən/ A·cheu·le·an eigenn - acheuléen (tijdperk in oudpaleolithicum) A·cheu·li·an2 /ə'ʃu:lɪən/ A·cheu·le·an bn - m.b.t. het acheuléen; acheuléenà cheval /'ɑ:ʃə'væl/, (Am.) /'ɑʃə'vɑl/ bw - (Frans) 1. schrijlings (op een paard) 2. (gokspel) op de lijn (van fiche), op twee nummers/kleuren a·chiev·a·ble /ə'tʃi:vəbl/ bn 1. uitvoerbaar 2. bereikbaar; kans van slagen hebbend a·chieve1 /ə'tʃi:v/
onov ww zijn doel bereiken; slagen; het tot een goed einde/er goed vanaf brengen a·chieve2 /ə'tʃi:v/ ov ww 1. volbrengen; voltooien; uitvoeren; tot stand brengen; tot een goed einde brengen 2. bereiken (doel e.d.), het brengen tot; presteren • achieve success | succes behalen 3. verwerven; verkrijgen a·chieve·ment1 /ə'tʃi:vmənt/ meerv achievements telb zn 1. prestatie; wapenfeit; verrichting; (roemrijke) daad; kunststuk 2. succes 3. score; resultaat (in test) 4. (wegens roemrijke daad verkregen) wapen 5. rouwbord (bord waarop naam en wapen van overledene wordt geschilderd) a·chieve·ment2 /ə'tʃi:vmənt/ n-telb zn 1. voltooiing; het voltooien 2. het bereiken; het behalen • impossible of achievement | onbereikbaar, onuitvoerbaar achievement test meerv achievement tests telb zn - achievementtest, [in het bijzonder] schoolvorderingentest
a·chiev·er /ə'tʃi:və/, (Am.) /-ər/ meerv achievers telb zn iemand die goed presteert; iemand met goede resultaten; iemand die iets bereikt (heeft)/tot stand brengt • low achiever | iemand die minder presteert, iemand met slechtere resultaten A·chil·les heel /ə'kɪli:z'hi:l/ meerv Achilles heels telb zn achilleshiel; kwetsbare plaats; zwak punt A·chil·les ten·don meerv Achilles tendons telb zn - achillespees A·chin /ə'tʃi:n/ eigenn - Atjeh Achi·nese1 /'ætʃɪ̩'ni:z/ meerv Achinese telb zn Atjeeër Achi·nese2 /'ætʃɪ̩'ni:z/ bn van/m.b.t. Atjeh; Atjees a·chon·dro·pla·sia
/əkɒndrə'pleɪzɪə/, /eɪ'kɒn-/, (Am.) /eɪ'kɑndrə'pleɪʒə/ n-telb zn - achondroplasie a·choo /ə'tʃu:/ tw hatsjie (niesgeluid) ach·ro·mat·ic /'ækroʊ'mæt̯ ɪk/ bw achromatically bn 1. achromatisch (ook fotografie, biologie, optica), kleurloos; ongekleurd; zonder kleurschifting • achromatic figure | achromatisch apparaat, spoelfiguur (in cel) • achromatic lens | achromatische lens 2. diatonisch; achromatisch a·chro·ma·tic·i·ty /ə'kroʊmə'tɪsəti/, (Am.) /'ækrəmæ'tɪsət̯ i/ n-telb zn achromatisme; kleurloosheid a·chro·ma·tism /ə'kroʊmətɪzm/, (Am.) /eɪ'kroʊ-/ n-telb zn zie: achromaticity a·chro·ma·tize /ə'kroʊmətaɪz/ ov ww achromatiseren; achromatisch/kleurloos maken a·chy /'eɪki/
vergr trap ook achier bn (pijn) lijdend a·cic·u·la /ə'sɪkjʊlə/, (Am.) /-kjə-/ meerv aciculas, aciculae telb zn naald(je) ac·id1 /'æsɪd/ meerv acids telb en n-telb zn 1. zuur 2. zure stof/drank; zuur ◦ [slang] come the acid | overdrijven; sarcastisch spreken ◦ (Australisch-Engels); [slang] put the acid on someone | iemand proberen in te pakken/geld af te troggelen, iemand onder druk zetten ac·id2 /'æsɪd/ n-telb zn - [slang] acid; lsd ac·id3 /'æsɪd/ bw acidly; zelfst nw acidness bn 1. zuur (ook scheikunde, geologie), zuurhoudend • (Brits-Engels) acid drop | zuurtje • acid precipitation | zure neerslag • acid rain | zure regen • acid salt | zuur zout 2. bits; bijtend; wrang; scherp • the acid test | de proef op de som ◦ acid jazz | acid jazz (funky jazzmuziek uit de jaren '90)
ac·id-fast zelfst nw acid-fastness bn zuurvast (van bacteriën, weefsels) acid folk n-telb zn acid folk (muziek) ac·id·head meerv acidheads telb zn - [slang] lsd-gebruiker, lsd-verslaafde acid house n-telb zn - vaak attributief acid house (muziek) a·cid·ic /ə'sɪdɪk/ bn 1. zuur; zuurrijk 2. zuurvormend (van oxide) a·cid·i·fi·ca·tion /ə'sɪdɪ̩fɪ̩'keɪʃn/ n-telb zn 1. verzuring 2. het aanzuren a·cid·i·fy1 /ə'sɪdɪ̩faɪ/ onov ww verzuren (ook figuurlijk), zuur worden a·cid·i·fy2
/ə'sɪdɪ̩faɪ/ ov ww (aan)zuren; zuur maken ac·i·dim·e·ter /æsɪ̩'dɪmətə/, (Am.) /-mət̯ ər/ meerv acidimeters telb zn - zuurmeter; acidimeter ac·i·dim·e·try /æsɪ̩'dɪmətri/ meerv acidimetries telb en n-telb zn - zuurmeting; acidimetrie a·cid·i·ty /ə'sɪdət̯ i/ meerv acidities telb en n-telb zn 1. zuurheid; zuurte; aciditeit 2. bitsheid; scherpte; sarcasme 3. (maag)zuur • acidity of the stomach | maagzuur, het zuur 4. zuur(heids)graad; zuurgehalte; aciditeit ac·id·less /'æsɪdləs/ bn zonder zuur ac·i·do·phil /ə'sɪdəfɪl/ bn zie: acidophilic ac·i·do·phil·ic
/'æsɪdoʊ'fɪlɪk/ bn acidofiel (van bacterie: gedijend in zuur milieu) ac·i·do·phi·lus /'æsɪdofɪ̩ləs/ n-telb zn acidophilus ac·i·do·sis /æsɪ'doʊsɪs/ meerv acidoses /-si:z/ telb en n-telb zn - zuurvergiftiging; acidose ac·id·proof bn zuurbestendig; zuurvast acid radical n-telb zn - zuurradicaal; acylradicaal acid rock n-telb zn psychedelische rock/muziek acid test meerv acid tests telb zn vuurproef (figuurlijk) a·cid·u·late1 /ə'sɪdʒʊleɪt/, (Am.) /-dʒə-/ onov ww verzuren; zurig worden
a·cid·u·late2 /ə'sɪdʒʊleɪt/, (Am.) /-dʒə-/ ov ww aanzuren; zurig maken a·cid·u·lous /ə'sɪdʒʊləs/, (Am.) /-dʒə-/ bn 1. zurig 2. bitter (gestemd); scherp; zuur; bits acid value meerv acid values telb en n-telb zn - zuurgetal ac·i·form /'æsɪ̩fɔ:m/, (Am.) /-fɔrm/ bn - naaldvormig a·cin·i·form /ə'sɪnɪ̩fɔ:m/, (Am.) /-fɔrm/ bn trosvormig ac·i·nus /'æsənəs/ meerv acini /-naɪ/ telb zn 1. vruchtje (van verzamelvrucht), druif 2. tros(je) 3. zaadje (van bes, druif, enz.), pit(je); kern 4. klierblaasje, klierkwabje; acinus ack afk
1. afkorting van: acknowledge 2. afkorting van: acknowledg(e)ment ack-ack /'æk 'æk/ meerv ack-acks telb en n-telb zn - [informeel]; luchtafweer, luchtafweerbatterij, luchtafweergeschut; luchtdoelartillerie, luchtdoelgeschut, luchtdoelkanon a·ckee /'æki:/, /æ'ki:/ a·kee meerv ackees telb zn - akee (tropische plant en vrucht; Blighia sapida) ack em·ma1 /'æk'emə/ n-telb zn - (Brits-Engels); [informeel] voormiddag; ochtend ack em·ma2 /'æk'emə/ bw - (Brits-Engels); [informeel] 's morgens; 's ochtends; in de voormiddag; a.m. ac·knowl·edge /ək'nɒlɪdʒ/, (Am.) /-'nɑ-/ ov ww 1. erkennen; accepteren • acknowledge someone as leader | iemand als leider erkennen • acknowledge someone leader | iemand als leider erkennen 2. toegeven; erkennen • she acknowledged herself (to be) defeated | ze wist zich verslagen
• he doesn't acknowledge the signature | hij ontkent dat het zijn handtekening is • acknowledge something to someone | tegenover iemand iets toegeven • acknowledge the truth of something | erkennen dat iets waar is 3. zijn erkentelijkheid betuigen over; belonen 4. ontvangst bevestigen van; kwiteren • I herewith acknowledge (receipt of) your letter | hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief 5. een teken van herkenning geven aan (d.m.v. knikje, glimlach, groet) 6. beantwoorden (groet) ac·knowl·edge·ment1 /ək'nɒlɪdʒmənt/, (Am.) /-'nɑ-/ ac·knowl·edg·ment meerv acknowledgements telb zn 1. ontvangstbevestiging; kwitantie 2. beantwoording (van groet) ac·knowl·edge·ment2 /ək'nɒlɪdʒmənt/, (Am.) /-'nɑ-/ ac·knowl·edg·ment n-telb zn 1. erkenning; acceptatie • in acknowledgement of | als erkenning van 2. erkentelijkheid; dank • in acknowledgement of | als dank voor ac·knowl·edge·ments /ək'nɒlɪdʒmənts/, (Am.) /-'nɑ-/ ac·knowl·edg·ments meervoud dankbetuiging; bewijs van dank; met dank aan (in boek)
a·clin·ic /ə'klɪnɪk/, (Am.) /'eɪ-/ bn aclinisch (van plaats waar aardmagnetisch veld geen inclinatie heeft) • aclinic line | aclinische lijn, magnetische evenaar (verbindingslijn van aclinische punten) ACLU afk afkorting van: American Civil Liberties Union ac·me /'ækmi/ n-telb zn top(punt); hoogtepunt; summum; bloei(periode) • the acme of success | de top ac·ne /'ækni/ meerv acnes telb en n-telb zn - acne; (jeugd)puistjes; pukkeltjes; vinnen a·cock1 /ə'kɒk/, (Am.) /ə'kɑk/ bn, postnominaal schuin • ears acock | (met) gespitste oren a·cock2 /ə'kɒk/, (Am.) /ə'kɑk/ bw schuin; op één oor ac·o·lyte /'ækəlaɪt/
meerv acolytes telb zn 1. assistent; helper 2. misdienaar; acoliet 3. volgeling; aanhanger 4. beginneling ac·o·nite1 /'ækənaɪt/ meerv aconites telb en n-telb zn - monnikskap; akoniet (genus Aconitum) ac·o·nite2 /'ækənaɪt/ n-telb zn akoniet (uit de monnikskap bereid vergif) ac·o·nit·ic /'ækə'nɪt̯ ɪk/ bn - akoniet• aconitic acid | akonietzuur, propeentricarbonzuur a·con·i·tine /ə'kɒnəti:n/, (Am.) /ə'kɑ-/ n-telb zn - akonitine (giftig alkaloïde) a·corn /'eɪkɔ:n/, (Am.) /'eɪkɔrn/, (Am.) /-kərn/ meerv acorns telb zn 1. eikel 2. zie: acorn barnacle ◦ (sprw) even a blind pig finds an acorn sometimes | een blind varken vindt wel een eikel, ± je weet nooit hoe een koe een haas vangt
◦ (sprw) great oaks from little acorns grow | eikels worden bomen, een mosterdzaadje wordt welhaast een grote boom acorn barnacle meerv acorn barnacles telb zn - zeepok (familie Balanidae) acorn cup meerv acorn cups telb zn eikeldop a·corned /'eɪkɔ:nd/, (Am.) /'eɪkɔrnd/, (Am.) /-kərnd/ bn 1. met eikels gevoed 2. eikels dragend; (vol) met eikels 3. geëikeld acorn shell meerv acorn shells telb zn zie: acorn barnacle acorn worm meerv acorn worms telb zn - eikelworm (genus Balanoglossus) ac·o·rus /'ækərəs/ meerv acoruses telb zn - kalmoes (Acorus calamus) a·cot·y·le·don
/ə'kɒti'li:dn/, (Am.) /'eɪkɑt̯ ə-/ meerv acotyledons telb zn - sporenplant; cryptogaam; acotyledon a·cot·y·le·don·ous /ə'kɒti'li:dnəs/, (Am.) /'eɪkɑt̯ ə-/ bn - bedektbloeiend a·cous·tic1 /ə'ku:stɪk/ n-telb zn 1. akoestiek (van zaal) 2. geluidstechniek a·cous·tic2 /ə'ku:stɪk/ bw acoustically bn 1. akoestisch; geluids-; m.b.t./van het geluid • acoustic mine | akoestische mijn 2. geluid absorberend; akoestisch • acoustic ceiling | geluiddempend plafond 3. gehoor-; m.b.t./van het gehoor • acoustic duct | gehoorgang 4. akoestisch; niet versterkt/elektrisch • acoustic guitar | akoestische gitaar 5. akoestisch; m.b.t./van de geluidsleer/geluidstechniek a·cous·ti·cal /ə'ku:stɪkl/ bn zie: acoustic2 ac·ous·ti·cian
/'æku:'stɪʃn/ meerv acousticians telb zn acusticus a·cous·tics /ə'ku:stɪks/ meervoud 1. (werkwoord voornamelijk enkelvoud) acustica; geluidsleer, geluidstechniek 2. (werkwoord voornamelijk meervoud) akoestiek (van zaal) ac·quaint /ə'kweɪnt/ ov ww op de hoogte brengen; in kennis stellen; vertrouwd maken; meedelen • acquaint someone of/with the facts | iemand op de hoogte stellen van de feiten • acquaint oneself (with) | zich op de hoogte stellen (van) ◦ (voornamelijk Amerikaans-Engels) acquaint someone with | iemand voorstellen aan, iemand in contact brengen met zie: acquainted ac·quain·tance1 /ə'kweɪntəns/ meerv acquaintances telb zn kennis; bekende • a wide circle of acquaintances | een grote kennissenkring ac·quain·tance2 /ə'kweɪntəns/ n-telb zn 1. bekendheid; vertrouwdheid • have a bowing/nodding acquaintance with someone | iemand oppervlakkig kennen
• make the acquaintance of someone/someone's acquaintance | kennismaken met iemand • acquaintance with | bekendheid met, kennis van 2. kennismaking • upon (closer/further) acquaintance | bij nadere kennismaking 3. kennis; wetenschap • acquaintance of foreign languages | talenkennis ◦ scrape acquaintance with someone | zich aan iemand opdringen ac·quain·tance3 /ə'kweɪntəns/ verzameln kennissenkring • wide acquaintance | veel kennissen, grote kennissenkring acquaintance rape meerv acquaintance rapes telb en n-telb zn verkrachting door een kennis (bekende van het slachtoffer) ac·quain·tance·ship1 /ə'kweɪntənsʃɪp/ meerv acquaintanceship telb zn kennissenkring; kennissen ac·quain·tance·ship2 /ə'kweɪntənsʃɪp/ telb en n-telb zn bekendheid; vertrouwdheid • have a long acquaintanceship | elkaar al lang kennen • acquaintanceship with | bekendheid met ac·quaint·ed /ə'kweɪn͜tɪ̩d/ bn - (oorspronkelijk) voltooid deelwoord van acquaint
bekend; op de hoogte • we are acquainted | we kennen elkaar • become /get acquainted | elkaar leren kennen • become /get acquainted with someone/something | iemand/iets leren kennen • make someone acquainted with | iemand voorstellen aan, iemand in contact brengen met, iemand op de hoogte stellen van • acquainted with | bekend met, op de hoogte van • be acquainted with something | iets kennen, ergens van af weten ac·quest /æ'kwest/ meerv acquests telb zn - acquest (niet door erving verworven bezit) ac·qui·esce /'ækwi'es/ onov ww - [formeel] (zwijgend) instemmen; aanvaarden; zich schikken; toestemmen • acquiesce in | zich neerleggen bij, berusten in, instemmen met ac·qui·es·cence /'ækwi'esns/ n-telb zn berusting; aanvaarding; instemming • acquiescence in | berusting in, aanvaarding van ac·qui·es·cent /'ækwi'esnt/ bw acquiescently bn 1. berustend 2. inschikkelijk; toegevend ac·quir·a·ble /ə'kwaɪərəbl/
bn verkrijgbaar; bereikbaar ac·quire /ə'kwaɪə/, (Am.) /-ər/ ov ww 1. verwerven; verkrijgen; aanleren • acquired characteristics | aangeleerde (nieterfelijke) eigenschappen • acquired taste | aangeleerde smaak • it's an acquired taste | men moet het leren waarderen (eten, drinken enz.) 2. zich verwerven; aanschaffen; (aan)kopen ac·quire·ment1 /ə'kwaɪəmənt/, (Am.) /-ər-/ meerv acquirements telb zn 1. verworvenheid 2. vaardigheid; verworven kennis ac·quire·ment2 /ə'kwaɪəmənt/, (Am.) /-ər-/ n-telb zn verwerving ac·qui·si·tion1 /'ækwə'zɪʃn/ meerv acquisitions telb zn aanwinst; verworven bezit/goed; aankoop • latest acquisition | nieuwste/jongste aanwinst ac·qui·si·tion2 /'ækwə'zɪʃn/ n-telb zn
verwerving ac·quis·i·tive /ə'kwɪzɪ̩t̯ ɪv/ bw acquisitively; zelfst nw acquisitiveness bn 1. hebzuchtig; hebberig; inhalig; kooplustig • acquisitive society | materialistische maatschappij 2. leergierig ac·quit /ə'kwɪt/ ov ww 1. ontheffen (van verplichting), ontslaan; vrijlaten 2. vrijspreken • be acquited (on a charge) of murder | vrijgesproken worden van moord 3. [verouderd] aflossen (schuld), afbetalen; voldoen; vereffenen ◦ acquit oneself (ill/well) | zich (slecht/goed) van zijn taak kwijten, het er (slecht/goed) afbrengen; zich (slecht/goed) gedragen ac·quit·tal /ə'kwɪt̯ l/ meerv acquittals telb en n-telb zn 1. vervulling (van plicht) 2. ontheffing 3. vrijspraak ac·quit·tance /ə'kwɪtns/ meerv acquittances telb en n-telb zn 1. afbetaling; aflossing; kwijting 2. kwitantie; kwijting; ontvangstbewijs 3. ontheffing 4. vrijspraak
a·crawl /ə'krɔ:l/ bn, pred en postnominaal krioelend; rondkruipend • be acrawl with | wemelen/krioelen van a·cre /'eɪkə/, (Am.) /-ər/ meerv acres telb zn acre (4046,86 m2), ± akker; ± morgen a·cre·age /'eɪkrɪdʒ/ n-telb zn oppervlakte (in acres) acr·ed /'eɪkəd/, (Am.) /'eɪkərd/ bn 1. veel land bezittend 2. veel land omvattend -acr·ed /'eɪkəd/, (Am.) /'eɪkərd/ suffix van … acres • many-acred estate | landgoed van vele acres a·cres /'eɪkəz/, (Am.) /-ərz/ meervoud 1. landerijen; grondgebied 2. groot gebied 3. [informeel] stapels; massa's; bergen • acres of books | meters boeken
ac·rid /'ækrɪd/ vergr trap acrider; bw acridly; zelfst nw acridness bn bijtend (ook figuurlijk), scherp; bitter; bits; vinnig ac·ri·dine /'ækrɪ̩di:n/ n-telb zn - acridine; lineair dibenzopyridine a·crid·i·ty /æ'krɪdət̯ i/ n-telb zn bitterheid (ook figuurlijk), scherpte; vinnigheid; bitsheid ac·ri·fla·vine /'ækrɪ̩'fleɪvɪn/, /-vi:n/ n-telb zn - acriflavine (antiseptisch middel) ac·ri·mo·ni·ous /'ækrɪ̩'moʊnɪəs/ bw acrimoniously; zelfst nw acrimoniousness bn bitter; scherp; bits; boosaardig; venijnig • acrimonious dispute | felle woordentwist ac·ri·mo·ny /'ækrɪ̩məni/, (Am.) /-moʊni/ n-telb zn bitterheid (voornamelijk figuurlijk), scherpheid; venijn ac·ro·bal·ance /'ækrə'bæləns/ n-telb zn acrobalance (acrobatiek met het accent op balanceren)
ac·ro·bat /'ækrəbæt/ meerv acrobats telb zn 1. acrobaat 2. iemand die gemakkelijk/handig van standpunt verandert (voornamelijk politiek), draaier; opportunist ac·ro·bat·ic /'ækrə'bæt̯ ɪk/ bw acrobatically bn 1. acrobatisch • acrobatic feat | acrobatentoer 2. soepel; lenig; wendbaar ac·ro·bat·ics /'ækrə'bæt̯ ɪks/ meervoud 1. (werkwoord voornamelijk enkelvoud) acrobatiek 2. (werkwoord voornamelijk enkelvoud) luchtacrobatiek; het kunstvliegen; het stuntvliegen 3. (werkwoord voornamelijk meervoud) acrobatenwerk; acrobatische toeren; kunststukjes (ook figuurlijk) ac·ro·bat·ism /'ækrəbætɪzm/ n-telb zn acrobatiek ac·ro·lith /'ækrəlɪɵ/ meerv acroliths telb zn acroliet (houten beeld met marmeren hoofd, handen en voeten)
ac·ro·meg·a·ly /'ækroʊ'meɡəli/ meerv acromegalies telb en n-telb zn - acromegalie (overmatige groei van hoofd, handen en voeten) a·cron·y·chal /ə'krɒnɪkl/, (Am.) /ə'krɑ-/ a·cron·y·cal; a·cron·i·cal bw acronychally bn - (plaatsvindend) bij zonsondergang • this star has an acronychal rising | deze ster komt op bij zonsondergang ac·ro·nym /'ækrənɪm/ meerv acronyms telb zn acroniem; letterwoord (bijvoorbeeld radar, NASA) a·crop·e·tal /ə'krɒpɪ̩tl/, (Am.) /ə'krɑpɪ̩t̯ l/ bw acropetally bn - acropetaal; basifugaal (van basis naar top verlopend) ac·ro·pho·bi·a /'ækrə'foʊbɪə/ meerv acrophobias telb en n-telb zn - acrofobie; hoogtevrees a·crop·o·lis /ə'krɒpəlɪs/, (Am.) /ə'krɑ-/ meerv acropolises, acropoleis telb zn
akropolis; rotsvesting; stadsburcht; citadel • the Acropolis | de Akropolis (in Athene) a·cross1 /ə'krɒs/, (Am.) /ə'krɔs/ bw 1. (plaats) overdwars; gekruist • with arms across | met gekruiste armen, met de armen over elkaar • it was cut across | het was overdwars gesneden • it measured fifty yards across | het had een doorsnede van vijftig yards 2. (plaats) aan de overkant • (voornamelijk Amerikaans-Engels) they live across from us | ze wonen tegenover ons • they lived across from us | ze woonden aan de overkant 3. (richting; figuurlijk voornamelijk als element van werkwoord met bijwoordelijk partikel dat een vorm van communicatie aanduidt) over; naar de overkant • the actor came across well | de acteur kwam goed over (bij het publiek) • the message got across | de boodschap kwam over/werd begrepen • he swam across | hij zwom naar de overkant 4. (in kruiswoordraadsel) horizontaal a·cross2 /ə'krɒs/, (Am.) /ə'krɔs/ vz (tegen)over (ook figuurlijk), dwars; gekruist; aan/naar de overkant van; over/door … (heen) • across various departments | over verschillende afdelingen • across Europe | door heel Europa • one leg across the other | (met) de benen over elkaar (geslagen) • the man sitting across Mary | de man die tegenover Mary zit • it flashed across my mind | het schoot mij door het hoofd • talk across a person | langs iemand heen praten
• he ran across the street | hij holde de straat over • the shop across the street | de winkel aan de overkant (van de straat) • the people across the street | de overburen; de mensen aan de overkant (van de straat) • back across the years | jaren terug, terug door de jaren a·cross-the-board bn, bw 1. algemeen (geldend) (belasting e.d.), voor iedereen; over de hele linie 2. op een vast tijdstip; (elke dag) op hetzelfde tijdstip (van radioprogramma/tv-programma) a·cros·tic /ə'krɒstɪk/, (Am.) /-'krɔ-/ meerv acrostics telb zn - naamdicht; acrostichon • double acrostic | acrostichon van begin- en eindletter • single acrostic | acrostichon van beginletters • triple acrostic | acrostichon van begin-, midden- en eindletters a·cryl·ic1 /ə'krɪlɪk/ meerv acrylics telb zn schilderij in acrylverf a·cryl·ic2 /ə'krɪlɪk/ n-telb zn 1. acrylverf 2. acrylvezel a·cryl·ic3
/ə'krɪlɪk/ bn, attr acryl; acrylaat• acrylic acid | etheencarbonzuur, propeenzuur, acrylzuur • acrylic box | acrylaatdoos • acrylic colour | acrylverf • acrylic fibre | acrylvezel • acrylic resin | acrylaat, acrylhars a·cryl·ics /ə'krɪlɪks/ meervoud acrylverf act1 /ækt/ meerv acts telb zn 1. handeling; daad; werk; bedrijf; optreden • act of faith | geloofsdaad • act of war | oorlogshandeling, oorlogsdaad 2. (ook Act) besluit; bepaling; wet; verordening; handeling • (Amerikaans-Engels) act of Congress | wet van het Congres, staatswet • local act | plaatselijke verordening • (Brits-Engels) act of Parliament | wet van het Parlement, staatswet • repressive act | beteugelende wet • (Brits-Engels) Act of Settlement | wet op de troonopvolging (van 1701) • (Brits-Engels) Act of Supremacy | wet waarbij de Engelse koning(in) als hoofd van de (anglicaanse) kerk wordt erkend 3. akte; stuk; processtuk • act of bankruptcy | faillietverklaring • act of honour | wissel • notarial act | notariële akte
• act of sale | verkoopakte 4. bedrijf; akte 5. nummer; act • a juggling act | een jongleernummer • [figuurlijk] she has a tough act to follow | het zal moeilijk voor haar zijn haar voorganger te evenaren • [figuurlijk] he's a tough /difficult act to follow | hij is moeilijk te evenaren, je vindt niet zo gauw en betere 6. artiest; acteur; toneelspeler 7. [informeel]; [pejoratief] komedie; veinzerij; aanstellerij; spel • go into one's act | zijn bekende grapje(s) uithalen • do the sweetheart act | het liefje uithangen 8. (ook Act) in het openbaar verdedigde thesis (vroeger, in Oxford en Cambridge) 9. akte (van geloof, hoop, liefde, berouw) • act of contrition | akte van berouw ◦ Acts (of the Apostles) | Handelingen (der Apostelen) ◦ catch /take someone in the (very) act | iemand op heterdaad betrappen ◦ act of faith | autodafe; [in het bijzonder] ketterverbranding ◦ [informeel] get in on the act | meedoen (om zijn deel van de koek/het succes te hebben), een graantje meepikken, meeprofiteren ◦ [slang] get one's act together | orde op zaken stellen, zijn zaakjes voor elkaar krijgen, de boel op orde krijgen ◦ go into one's act | komedie spelen, zich aanstellen ◦ act of God | straffe Gods; overmacht, force majeure (m.b.t. natuurgeweld) ◦ act of grace | concessie, privilege; (ook Act) amnestie(wet) ◦ I was in the (very) act of writing a letter | ik was net een brief aan het schrijven ◦ (ook Act) act of indemnity | amnestie(wet), schadeloosstelling (door de overheid) ◦ (ook Act) act of oblivion | amnestie(wet) ◦ [informeel] put on an act | komedie spelen, zich aanstellen ◦ steal the act | uitblinken
act2 /ækt/ onov ww 1. zich voordoen; zich gedragen • he acts important | hij doet gewichtig • he acts like a fool | hij gedraagt zich als een dwaas • he acts superior | hij gedraagt zich uit de hoogte 2. handelen; optreden; iets doen; bedrijvig zijn; ingrijpen • why don't the police act? | waarom grijpt de politie niet in? 3. fungeren; optreden • act as chairman | het voorzitterschap waarnemen • the chairman asked her to act for him | de voorzitter vroeg haar om hem te vervangen/om zijn functie waar te nemen • (Brits-Engels); act for /on behalf of a party | een partij vertegenwoordigen/bijstaan • he acted in the capacity of secretary | hij nam de functie van secretaris waar 4. werken; functioneren 5. acteren; spelen 6. komedie spelen; zich aanstellen; veinzen 7. speelbaar zijn; geschikt zijn voor het toneel; toneelmatig zijn • Ayckbourn's plays act well | de stukken van Ayckbourn zijn goed speelbaar/bekken goed 8. besluiten; besluit nemen zie: acting1, act on, act up, act up to, act upon act3 /ækt/ ov ww 1. uitbeelden; spelen; uitspelen • act one's emotions | zijn gevoelens tonen/naar buiten brengen • act out one's emotions | zijn gevoelens uitspelen/naar buiten brengen • act a story | een verhaal uitbeelden/dramatiseren
2. spelen; opvoeren; op het toneel brengen; acteren; de rol spelen van • act the part of Othello | de rol van Othello spelen • act a play | een toneelstuk opvoeren 3. spelen; zich gedragen als; zich voordoen als • act the fool | voor gek spelen, de idioot uithangen • she's always acting the cool-headed woman | zij speelt altijd de beheerste vrouw 4. voorwenden; veinzen • he acted ignorance | hij wendde onwetendheid voor 5. zich gedragen overeenkomstig • she doesn't act her age | zij gedraagt zich niet naar haar leeftijd zie: acting1 ACT afk 1. afkorting van: Advance Corporation Tax 2. afkorting van: Australian Capital Territory act·a /'æktə/ meervoud handelingen; notulen; verslag (van een congres, e.d.) act·able /'æktəbl/ bn speelbaar; opvoerbaar act drop meerv act drops telb zn doek; gordijn (neerlaten van het doek tussen twee bedrijven) actg afk
afkorting van: acting ACTH afk afkorting van: adrenocorticotrophic hormone act·ing1 /'æktɪŋ/ n-telb zn - gerund van act 1. het acteren; het spelen 2. komedie; veinzerij; aanstellerij act·ing2 /'æktɪŋ/ bn, attr - tegenwoordig deelwoord van act 1. waarnemend; vervangend; tijdelijk; loco• serve in an acting capacity | tijdelijk een functie vervullen • the acting chairman | de waarnemend voorzitter 2. m.b.t. het acteren • his first acting role | zijn eerste rol/optreden als acteur ◦ acting partner | werkend vennoot acting copy meerv acting copies telb zn acteursexemplaar; rol; tekstboek ac·tin·i·a /æk'tɪnɪə/ meerv actiniae /-nɪi:/ telb zn zeeanemoon (genus Actinia) ac·tin·i·an /-nɪən/ meerv actinians telb zn
zie: actinia ac·tin·ic /æk'tɪnɪk/ bw actinically bn actinisch; fotochemisch • actinic glass | actinisch glas (heft chemische werking van het zonlicht op) • actinic rays | actinische lichtstralen • actinic screen | lichtend scherm (bijvoorbeeld van een oscillograaf) ac·ti·nide /'æktɪ̩naɪd/ meerv actinides telb zn - actinide (element van de tweede groep van de zeldzame aardmetalen) ac·ti·nism /'æktɪ̩nɪzm/ n-telb zn actiniteit (chemische werking van lichtstralen) ac·tin·i·um /æk'tɪnɪəm/ n-telb zn - actinium (element 89) ac·ti·nom·e·ter /'æktɪ'nɒmɪ̩tə/, (Am.) /-'nɑmɪ̩t̯ ər/ meerv actinometers telb zn actinometer (om intensiteit van de zonnestraling e.d. te bepalen) ac·ti·no·mor·phic /'æktɪ̩noʊ'mɔ:fɪk/, (Am.) /-'mɔr-/
bn - actinomorf; radiair symmetrisch ac·ti·no·mor·phous /-fəs/ bn zie: actinomorphic ac·ti·no·my·cete /'æktɪ̩noʊ'maɪsi:t/ meerv actinomycetes telb zn actinomyceet (familie eencellige organismen) ac·tion1 /'ækʃn/ meerv actions telb zn 1. (ook attributief) daad; handeling; actie; activiteit; beweging; gebaar • action holidays for action kids | actie(ve) vakanties voor actieve kinderen • Carl is impulsive in his actions | Karel gedraagt zich impulsief • suit the action to the word | de daad bij het woord voegen • words and actions should agree | woorden en gebaren moeten bij elkaar passen 2. (in)werking; effect • the action of a drug on the brain | de werking/invloed van een geneesmiddel op de hersenen 3. gang; wijze van gaan; techniek • a horse with a fine action | een paard met een mooie gang • the action of a basketball player | de (spel)techniek van een basketbalspeler • the action of a runner | de (loop)techniek van een hardloper 4. mechaniek; werk • the action of a gun | het mechanisme van een geweer
• the action of a piano | het (toets)mechaniek/de hamers van een piano 5. aanslag (van toetsenbord, e.d.) • low action guitar strings | gitaarsnaren voor snel vingerwerk (laag boven de hals gespannen) • a piano with a stiff action | een piano met een zware aanslag 6. actie; aandeel 7. liturgische ceremonie; communiedienst; canon (van de Heilige Mis) ◦ (sprw) actions speak louder than words | ± praatjes vullen geen gaatjes, ± zeggen en doen is twee, ± 't is met zeggen niet te doen ac·tion2 /'ækʃn/ meerv actions telb en n-telb zn 1. gevechtsactie, gevechtshandeling; actie; gevecht; treffen; strijd • break off the action | de strijd staken • go into action | de aanval inzetten • be killed in action | in de strijd sneuvelen/vallen • put someone out of action | iemand buiten gevecht stellen • see action | aan de gevechtshandelingen deelnemen • have you seen action? | heb je gevechtservaring? 2. actie; rechtshandeling; vervolging; rechtsvordering; proces; eis; klacht; beroep • action of debt | schuldvordering • feigned action | fictieve vordering • action for libel | aanklacht wegens laster 3. stoelgang; ontlasting 4. actie (wijze waarop een hengel onder spanning reageert) 5. verhouding tussen het aantal omwentelingen van de klos van een hengel en dat van de hendel 6. (Amerikaans-Engels); [informeel] spel met hoge inzet; hoog spel (bij gokken) ac·tion3 /'ækʃn/
n-telb zn 1. actie; beweging; handeling; activiteit • bring /call /put /set a machine in(to) action | een machine in werking/bedrijf stellen/aan de gang brengen • [informeel] we are not getting the action here | hier kunnen we niets beleven • go into action | in actie komen, aan de gang gaan • in(to) action | in actie/beweging/werking • a man of action | een man van de daad • out of action | buiten werking/bedrijf • put an idea in(to) action | een gedachte in daden omzetten, een gedachte verwerkelijken • put something out of action | iets buiten werking/bedrijf stellen • take action | iets doen, handelend optreden, maatregelen nemen, tot handelen overgaan • [informeel] New York is where the action is | in New York valt wat te beleven 2. actie; plot ac·tion4 /'ækʃn/ ov ww - een actie/rechtsvordering instellen tegen ac·tion·a·ble /'ækʃnəbl/ bw actionably bn - strafbaar; vervolgbaar action committee meerv action committees telb zn actiecomité ac·tion·er /'ækʃənə/, (Am.) /-ər/
meerv actioners telb zn - [informeel]; actiefilm action figure meerv action figures telb zn actiefiguur; actiepop action group meerv action groups telb zn actiegroep ac·tion-pack·ed bn vol actie (van film, boek) action painting n-telb zn actionpainting; peinture informelle action point meerv action points telb zn actiepunt action replay meerv action replays telb zn - (Brits-Engels) herhaling (meestal van televisiebeelden van sportwedstrijd) action stations meervoud - gevechtsposten; gevechtsstellingen ◦ [informeel] action stations, everyone! | op de plaatsen, iedereen!, iedereen klaar/in de startblokken!
action team meerv action teams telb zn actiegroep; actiecomité ac·ti·vate /'æktɪ̩veɪt/ ov ww 1. activeren; actief/werkzaam maken; doen werking/beweging brengen 2. activeren (een reactie versnellen) 3. activeren; radioactief maken • activated water | geactiveerd/radioactief water
werken;
in
ac·ti·va·tion /'æktɪ̩'veɪʃn/ meerv activations telb zn 1. activering; het activeren; het actief/werkzaam maken; het doen werken; het in werking/beweging brengen 2. activering 3. activering; het radioactief maken activation analysis meerv activation analyses telb en n-telb zn - activeringsanalyse ac·tive1 /'æktɪv/ meerv actives telb zn 1. actief lid (van een organisatie) 2. actieve stof ac·tive2
/'æktɪv/ meerv actives telb en n-telb zn - actief; bedrijvende/actieve vorm; activum ac·tive3 /'æktɪv/ zelfst nw activeness bn 1. actief; werkzaam; werkend; in werking • an active remedy | een werkzaam middel • an active volcano | een werkende/actieve vulkaan 2. actief; druk; bedrijvig; levendig; werkzaam • an active fellow | een dynamische kerel, een vlijtige jongen • lead an active life | een actief/druk leven leiden • an active market | een actieve/levendige markt 3. actief; feitelijk; effectief • on active service | (Brits-Engels) aan het front; (Amerikaans-Engels) in actieve/feitelijke dienst 4. actief; in dienst; dienstdoend • active forces /troops | actieve troepen, troepen te velde • active list | lijst van officieren in dienst 5. actief; bedrijvend • active voice | bedrijvende vorm, actief 6. activerend • active carbon | actieve kool, adsorptiekool 7. radioactief 8. optisch actief 9. actief; productief • an active balance of trade | een actieve/gunstige handelsbalans • active property | activa ◦ be under active consideration | (ernstig) overwogen worden, (in detail) onderzocht worden ◦ active debts | actieve/uitstaande schulden ◦ active euthanasia | actieve euthanasie
◦ active partner | werkend vennoot ◦ active securities /stocks | actieve fondsen, druk verhandelde fondsen active citizen meerv active citizens telb zn actieve burger ac·tive·ly /'æktɪvli/ bw 1. actief; handelend; ingrijpend; metterdaad 2. actief; druk; bedrijvig; levendig; dynamisch ac·tiv·ism /'æktɪvɪzm/ n-telb zn activisme; streven naar (militante) actie ac·tiv·ist /'æktɪvɪst/ meerv activists telb zn activist; actievoerder; voorstander van (militante) actie activist investor meerv activist investors telb zn activistische belegger ac·tiv·i·ty1 /æk'tɪvət̯ i/ meerv activities (voornamelijk meervoud) telb zn activiteit; daad; bezigheid; verrichting; actie • the state of economic activities | de conjuncturele situatie
• outdoor activities | activiteiten in de openlucht ac·tiv·i·ty2 /æk'tɪvət̯ i/ n-telb zn 1. werking; activiteit; functie 2. activiteit; bedrijvigheid; werkzaamheid; drukte; ijver • economic activity | conjunctuur, economische bedrijvigheid 3. levendigheid; behendigheid 4. radioactiviteit act liability insurance meerv act liability insurances telb zn - (Brits-Engels); verzekering tegenover derden; aansprakelijkheidsverzekering (van auto's)
WA-verzekering;
act on onov ww 1. inwerken op; beïnvloeden • this drug acts (up)on the nerves | dit geneesmiddel beïnvloedt/werkt op de zenuwen 2. opvolgen; zich laten leiden door • she acted (up)on his advice | zij volgde zijn raad op, ze handelde naar zijn advies ac·tor /'æktə/, (Am.) /-ər/ meerv actors telb zn 1. acteur (ook figuurlijk), toneelspeler; filmspeler 2. medespeler; participant; deelnemer 3. dader; overtreder 4. eiser 5. advocaat ac·tress
/'æktrɪ̩s/ meerv actresses telb zn actrice (ook figuurlijk), toneelspeelster; filmspeelster ac·tu·al /'æktʃʊəl/ bn, attr 1. werkelijk; feitelijk; eigenlijk; reëel; echt; effectief • actual capacity | effectieve capaciteit • actual current | effectieve stroom • actual dimensions | werkelijke afmetingen • actual figures | reële cijfers • actual horsepower | effectief vermogen, effectieve paardenkracht • actual power | nuttig/effectief vermogen • actual size | ware grootte • [informeel] your actual | je ware, (de enige) echt(e) 2. actueel; bestaand; huidig; op het moment • take someone in the actual commission of the crime | iemand op heterdaad betrappen ◦ [informeel] in actual fact | eigenlijk, in werkelijkheid ◦ (Brits-Engels); vaak [schertsend] your actual … | de echte/ware ◦ now this is your actual Russian caviar, isn't it? | dit is de enige, echte Russische kaviaar, of niet soms? ac·tu·al·i·ty1 /'æktʃʊ'ælət̯ i/ meerv actualities (vaak meervoud) telb zn actualiteit; feit; (bestaande) situatie/toestand; werkelijkheid; realiteit ac·tu·al·i·ty2 /'æktʃʊ'ælət̯ i/ n-telb zn het werkelijk-zijn; het reëel-zijn ◦ [informeel] in actuality | eigenlijk, in werkelijkheid
ac·tu·al·ize /'æktʃʊəlaɪz/ ac·tu·al·ise ov ww 1. realiseren; verwezenlijken; bewerkstelligen • actualize oneself | zich verwerkelijken 2. realistisch beschrijven/schilderen ac·tu·al·ly /'æktʃʊəli/, /-(t)ʃəli/ bw 1. eigenlijk; feitelijk; werkelijk; wezenlijk • nominally but not actually in power | op papier maar niet feitelijk aan de macht 2. zowaar; werkelijk; nota bene • they've actually paid me! | ze hebben me zowaar betaald! 3. voor/op het ogenblik; momenteel • the document which is actually being distributed | het document dat op het ogenblik wordt verspreid ◦ you've met John, haven't you? actually, I haven't | je kent John, hè? nou, nee ◦ you never go to see PSV anymore. Actually, I saw them play Ajax yesterday | je gaat nooit meer naar PSV. Nou, ik heb ze gister tegen Ajax zien spelen ac·tu·als /'æktʃʊəlz/ meervoud - werkelijke cijfers/kosten ac·tu·ar·i·al /'æktʃʊ'eərɪəl/, (Am.) /-'erɪəl/ bw actuarially bn, attr - actuarieel; van een actuaris; van statistisch
de
verzekeringsstatistiek;
ac·tu·ar·y /'æktʃʊəri/, (Am.) /-tʃʊeri/ meerv actuaries telb zn - actuaris; statistische expert; verzekeringswiskundige ac·tu·ate /'æktʃʊeɪt/ ov ww 1. (aan)drijven; (tot daden) aanzetten; voortdrijven; op gang brengen • actuated by hatred | gedreven door haat 2. (aan)drijven; in werking/beweging brengen; doen werken • actuated by a turbine | aangedreven door een turbine act up onov ww - [informeel] 1. lastig/nukkig/weerspannig zijn; niet (mee)willen; haperen; vervelend zijn; zich ongemanierd gedragen (van mensen) • my scar is acting up again | ik heb weer last van m'n litteken 2. drukte maken; branie schoppen; opscheppen 3. reageren • Sheila didn't quite know how to act up | Sheila wist niet hoe ze moest reageren/kijken zie: act up to act upon onov ww zie: act on act up to onov ww handelen in overeenkomst met • act up to one's principles | handelen overeenkomstig zijn principes, zijn principes in daden omzetten a·cu·i·ty
/ə'kju:ət̯ i/ n-telb zn - [formeel] 1. scherpheid (ook figuurlijk), scherpte; acuïteit 2. scherpzinnigheid a·cu·le·ate /ə'kju:lɪət/ bn 1. scherp (ook figuurlijk), stekend; stekelig; prikkend 2. met een angel/stekels 3. stekelig; met stekels a·cu·le·at·ed /-lieɪt̯ ɪ̩d/ bn zie: aculeate a·cu·le·us /ə'kju:lɪəs/ meerv aculei /-liaɪ/ telb zn - angel; stekel a·cu·men /'ækjʊmən/, (Am.) /ə'kju:-/ n-telb zn - [formeel] scherpzinnigheid; scherpte van verstand/geest/inzicht a·cu·mi·nate1 /ə'kju:mɪ̩nət/ bn - spits; puntig; toegespitst a·cu·mi·nate2 /ə'kju:mɪ̩neɪt/ onov ww - spits toelopen
a·cu·mi·nate3 /ə'kju:mɪ̩neɪt/ ov ww - aanscherpen; tot een punt scherpen; toespitsen ac·u·pres·sure /'ækjʊpreʃə/, (Am.) /'ækjəpreʃər/ n-telb zn acupressuur ac·u·punc·ture /'ækjʊpʌŋktʃə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn - acupunctuur ac·u·punc·tur·ist /'ækjʊpʌŋktʃərɪst/, (Am.) /'ækjə-/ meerv acupuncturists telb zn - acupuncteur, acupuncturist a·cush·la /ə'kʊʃlə/ (Iers-Engels) aanspreekvorm liefste; schat; hartendief a·cu·tance /ə'kju:tns/ n-telb zn - contourscherpte; (beeld)scherpte a·cute /ə'kju:t/ bw acutely; zelfst nw acuteness bn 1. scherp; vlijmend
• an acute critique | een vlijmscherpe kritiek 2. acuut; dringend; kritisch; ernstig; hevig; intens • acute beds | bedden voor spoedopnames • an acute danger | een acuut gevaar • an acute disease | een acute ziekte • acute hospital | ± afdeling spoedgevallen • an acute pain | een hevige pijn • acute rheumatism | acuut reuma 3. scherp(zinnig); doordringend; schrander; fijn; gevoelig (verstand, zintuigen) • be acutely aware /conscious of | zich sterk bewust zijn van 4. schril; scherp; snerpend; doordringend (geluid) 5. scherp • an acute angle | een scherpe hoek ◦ acute accent | accent aigu ACV afk 1. afkorting van: actual cash value 2. afkorting van: air-cushion vehicle ACW afk - (Brits-Engels) afkorting van: Aircraftwoman -a·cy /əsi/ suffix - vormt abstract naamwoord uit bijvoeglijk naamwoord -atie; -aatheid • diplomacy | diplomatie • obstinacy | obstinaatheid ac·yl /'æsɪl/ meerv acyls telb en n-telb zn chemisch radicaal, afgeleid van een organisch zuur (RCO-)
ad1 /æd/ meerv ads telb zn - [informeel] verkorting van: advertisement advertentie; annonce ad2 /æd/ n-telb zn - (Amerikaans-Engels), (Canadees-Engels); [informeel];
verkorting van: advantage advantage; voordeel ad3 afk 1. afkorting van: adapted 2. afkorting van: adapter 3. afkorting van: advertisement ad/əd/, /æd/ prefix 〈duidt oorspronkelijk richting aan〉 • adjunct | toegevoegd; toevoegsel; adjunct • adjacent | aangrenzend -ad1 /əd/ suffix - vormt naamwoord 1. 〈vormt collectief telwoord〉 • triad | triade, trits, drietal 2. 〈vormt vrouwelijke patronymica〉 • Dryad | dryade 3. 〈in namen van gedichten〉 • Iliad | Ilias • jeremiad | jeremiade
-ad2 /əd/ suffix - vormt bijvoeglijk naamwoord, bijwoord 〈duidt richting aan〉 • caudad | in de richting van de staart AD afk 1. afkorting van: anno Domini A.D.; Anno; in het jaar onzes Heren; n.Chr. 2. afkorting van: active duty ADA /'eɪdə/ eigenn - Ada (programmeertaal) ad·age /'ædɪdʒ/ meerv adages telb zn adagium; spreekwoord; spreuk a·da·gio1 /ə'dɑ:dʒoʊ/ meerv adagios telb zn - adagio a·da·gio2 /ə'dɑ:dʒoʊ/ bn, attr en bw - adagio Ad·am1 /'ædəm/
meerv Adams eigenn, telb zn Adam, [figuurlijk] stamvader ◦ not know someone from Adam | niet weten wie iemand is; (België) iemand van haar noch pluimen kennen ◦ (sprw) Adam's ale is the best brew | water is de gezondste drank, schoon water is heel goed gedronken, het kost niets en maakt niet dronken Ad·am2 /'ædəm/ bn, attr Adam- (naar de 18e-eeuwse decoratieve stijl van R. en J. Adam) ◦ Adam style | ‘Adam-style’ ad·a·man·cy /'ædəmənsi/ n-telb zn - [formeel] onvermurwbaarheid; onbuigzaamheid Ad·am-and-Eve meerv Adam-and-Eves telb zn - planten waarvan de knollen gelijkenis vertonen met menselijke vormen; Adam en Eva; Amerikaanse orchis (Aplectrum hyemale), monnikskap (Aconitum anglicum) ad·a·mant1 /'ædəmənt/ meerv adamants telb en n-telb zn - [verouderd] adamant; diamant, [figuurlijk] hardsteen ad·a·mant2 /'ædəmənt/ bw adamantly
bn - [formeel] keihard; onvermurwbaar; onbuigzaam ad·a·mant3 /'ædəmənt/ bn, attr - [verouderd] adamanten; diamanten ad·a·man·tine /'ædə'mæntaɪn/ bn 1. [verouderd] adamanten; diamanten; diamantachtig 2. keihard; steenhard; onvermurwbaar Ad·am·ite1 /'ædəmaɪt/ meerv Adamites telb zn 1. adamskind; mensenkind 2. adamiet; nudist; naturist Ad·am·ite2 /'ædəmaɪt/ bn, attr van Adam (afstammend); adamitisch; menselijk Adam's ale n-telb zn - [schertsend] ganzenwijn; water ◦ (sprw) Adam's ale is the best brew | water is de gezondste drank, schoon water is heel goed gedronken, het kost niets en maakt niet dronken Adam's apple /'ædəmz'æpl/, (Am.) /'ædəmzæpl/ meerv Adam's apples
telb zn - adamsappel Adam's flannel meerv Adam's flannels telb zn - koningskaars; aronsstaf; nachtkaars (Verbascum thapsus) Adam's needle meerv Adam's needles telb zn - adamsnaald (genus Yucca, voornamelijk Y. filamentosa) Adam's wine n-telb zn zie: Adam's ale a·dapt1 /ə'dæpt/ onov ww zich aanpassen; (zich) adapteren • adapt to the circumstances | zich aan de omstandigheden aanpassen a·dapt2 /ə'dæpt/ ov ww aanpassen; bewerken • adapt a novel for TV | een roman voor de tv bewerken/adapteren • adapt poetry from French | poëzie uit het Frans vertalen/bewerken • adapt a policy | een beleid bijstellen • adapt oneself to the rules | zich naar de regels schikken • adapt a building to the handicapped | een gebouw voor de gehandicapten geschikt maken a·dapt·a·bil·i·ty /ə'dæptə'bɪlət̯ i/
n-telb zn 1. aanpassingsvermogen; buigzaamheid; souplesse; geschiktheid 2. aanpasbaarheid a·dapt·a·ble /ə'dæptəbl/ zelfst nw adaptableness bn 1. buigzaam; soepel; geschikt 2. aanpasbaar; aan te passen; adapteerbaar ad·ap·ta·tion1 /'ædəp'teɪʃn/ meerv adaptations telb en n-telb zn 1. aanpassing, , adaptatie 2. adaptatie; bewerking ad·ap·ta·tion2 /'ædəp'teɪʃn/ n-telb zn 1. geschiktheid; het aangepast-zijn 2. aanpassing; aanpassingsproces a·dapt·er /ə'dæptə/, (Am.) /-ər/ a·dapt·or meerv adapters telb zn 1. aanpasser; bewerker 2. adapter; tussenstuk; verbindingsstuk; verloopstuk; overgangsstuk; hulpstuk; verloopstekker 3. (Brits-Engels); verdeelstekker, dubbelstekker a·dap·tive /ə'dæptɪv/ zelfst nw adaptiveness
bn adaptief; adaptatie• adaptive power | aanpassingsvermogen adaptor card meerv adaptor cards telb zn - adapterkaart (uitbreidingskaart voor andere uitbreidingen) ADC adc afk 1. afkorting van: aide-de-camp 2. afkorting van: amateur dramatic club ad campaign meerv ad campaigns telb zn advertentiecampagne; reclamecampagne add1 /æd/ meerv adds telb zn verkorting van: addition optelling add2 /æd/ onov ww 1. bijdragen • this discovery adds to our knowledge | deze ontdekking draagt bij tot onze kennis • high interest rates add to the economic crisis | de hoge rentevoet verergert/verzwaart de economische crisis 2. optellen; (een) optelling maken ◦ these facts add together to show I am right | uit dit alles blijkt dat ik gelijk heb
zie: add up1 add3 /æd/ ov ww 1. toevoegen; erbij doen; bijvoegen • added advantage | bijkomend voordeel • add in an egg before mixing | voeg een ei bij voor het mixen • don't add in John for the party | reken John niet mee voor het feestje • I might add | bovendien, daar komt nog bij • he added on 10% for expenses | hij deed er 10% bij voor onkosten • add wood to the fire | hout op het vuur gooien • add a wing to the palace | een vleugel aan het paleis bijbouwen • add your name to the list | uw naam aan de lijst toevoegen • his investigations added a good deal to our understanding of the problem | zijn onderzoekingen droegen heel wat bij tot ons begrip van het probleem • value added tax | belasting over de toegevoegde waarde, btw 2. optellen • add five to three | tel vijf bij drie op 3. (samen)bundelen • add together our efforts | onze inspanningen bundelen 4. nog verder zeggen; eraan toevoegen zie: add up1 ADD n-telb zn afkorting van: attention aandachtstekortstoornis ad·dax /'ædæks/ meerv addaxes telb zn -
deficit
disorder
ADD;
addax; mendesantilope (Addax nasomaculatus) ad·den·dum /ə'dendəm/ meerv addendums, addenda telb zn 1. addendum; bijvoegsel; aanvulling; toevoegsel 2. (voornamelijk meervoud) addenda; appendix; aanhangsel (van boek) ad·der /'ædə/, (Am.) /'ædər/ meerv adders telb zn - 1. adder (familie Viperidae, voornamelijk Vipera berus) • deaf as an adder | zo doof als een kwartel 2. niet-giftige slang; pofadder (genus Bitis), haakneusslang (genus Heterodon) • horned adder | hoornadder (Cerastes cornutus) adder's tongue meerv adder's tongues telb en n-telb zn - addertong; slangenbeet (varen; Ophioglossum vulgatum) ad·dict1 /'ædɪkt/ meerv addicts telb zn verslaafde, [figuurlijk] fanaat; enthousiast(eling) ad·dict2 /ə'dɪkt/ ov ww 1. (voornamelijk passief) verslaven; afhankelijk maken • addicted to cocaine | verslaafd aan cocaïne 2. (voornamelijk wederkerend) zich wijden; zich overgeven
• addict oneself to science | zich volledig aan de wetenschap wijden ad·dic·tion /ə'dɪkʃn/ meerv addictions telb en n-telb zn verslaving; verslaafdheid ad·dic·tive /ə'dɪktɪv/ zelfst nw addictiveness bn verslavend add·ing-ma·chine meerv adding-machines telb zn telmachine; rekenmachine Ad·di·son's dis·ease /'ædɪsnzdɪzi:z/ n-telb zn - ziekte van Addison ad·di·tion1 /ə'dɪʃn/ meerv additions telb zn aanwinst; toevoeging; bijvoegsel • an addition to | een vermeerdering van • an addition to the family | gezinsuitbreiding ad·di·tion2 /ə'dɪʃn/ n-telb zn toevoeging; optelling; het optellen; vermeerdering
• in addition | bovendien, daarbij • in addition to | behalve, naast ad·di·tion·al /ə'dɪʃnəl/ bn bijkomend; aanvullend; additioneel; bijgevoegd • additional charges | extra kosten ad·di·tion·al·ly /ə'dɪʃnəli/ bw 1. zie: additional 2. bovendien ad·di·tive1 /'ædɪ̩t̯ ɪv/ meerv additives telb zn additief; toevoeging ad·di·tive2 /'ædɪ̩t̯ ɪv/ bn, attr bijkomend; toegevoegd; additief • additive colours | additieve kleuren additive manufacturing n-telb zn - het 3D-printen (als productiemethode) ad·dle1 /'ædl/ bn 1. leeg; ijdel 2. verward (verstand)
3. rot; bedorven (ei) ad·dle2 /'ædl/ onov ww in de war raken ad·dle3 /'ædl/ onov en ov ww bederven; (laten) rotten (ei) ad·dle4 /'ædl/ ov ww 1. verwarren; in de war brengen; benevelen; bederven 2. (gewestelijk) verdienen ad·dle-brained /'ædlbreɪnd/ bn leeghoofdig; warhoofdig; verward; geschift ad·dle-head meerv addle-heads telb zn leeghoofd; warhoofd ad·dle-pat·ed /-peɪt̯ ɪ̩d/ bn zie: addle-brained add-on meerv add-ons telb zn
1. uitbreiding; randapparaat; aanvulling 2. toevoeging; verhoging • add-on to a budget | aanvulling op een budget 3. accessoire; hulpstuk add-on card meerv add-on cards telb zn - uitbreidingskaart ad·dress1 /ə'dres/, (Am.) /ə'dres/, (Am.) /(in betekenis 1 ook) 'ædres/ meerv addresses telb zn 1. adres (ook computer) 2. toespraak • closing address | slotpleidooi 3. aanspreekvorm; aanspreektitel 4. petitie; verzoek; rekest (tot bevoegde macht) • an address to the Queen | een petitie aan de koningin ad·dress2 /ə'dres/ n-telb zn 1. gevatheid; handigheid; pienterheid; tact • he has no address | hij heeft geen conversatie 2. [formeel] conversatie; wijze van converseren • form of address | aanspreekvorm, aanspreektitel, aanspreekstijl 3. [formeel] manieren; gedrag; optreden ad·dress3 /ə'dres/ ov ww 1. richten; sturen • address complaints to our office | richt u met klachten tot ons bureau
• address oneself to | zich richten/wenden tot; zich bezighouden met/toeleggen op, aanpakken 2. adresseren (ook in golf) • address the ball | de bal adresseren (de juiste slaghouding aannemen) 3. toespreken; een rede houden voor 4. aanspreken • address the judge as ‘Your Honour’ | spreek de rechter met ‘Edelachtbare’ aan 5. aan de orde stellen; aanpakken; behandelen; gaan over • we must address this problem | we moeten wat doen aan dit probleem • this chapter addresses three problems | in dit hoofdstuk worden drie problemen behandeld 6. adresseren ad·dress·able /ə'dresəbl/ bn - adresseerbaar, [algemeen] bereikbaar address bar meerv address bars telb zn - adresbalk address book meerv address books telb zn - adresboek address change /ə'dres'tʃeɪndʒ/, (Am.) /'ədres'tʃeɪndʒ/ meerv address changes telb zn adreswijziging
ad·dress·ee /'ædre'si:/ meerv addressees telb zn geadresseerde ad·dress·es /ə'dresɪ̩z/ meervoud - [verouderd] hofmakerij; attenties • pay one's addresses to someone | iemand het hof maken ad·dress·o·graph /ə'dresoʊɡrɑ:f/, (Am.) /-ɡræf/ meerv addressographs telb zn - (oorspronkelijk merknaam) adresseermachine ad·duce /ə'dju:s/, (Am.) /ə'du:s/ ov ww aanhalen; aanvoeren; bijbrengen; citeren; adduceren • adduce examples | voorbeelden aanhalen ad·duc·ent /ə'dju:snt/, (Am.) /ə'du:-/ bn, attr - adducerend ad·duc·i·ble /ə'dju:səbl/, (Am.) /ə'du:-/ ad·duce·a·ble bn aanvoerbaar ad·duct /ə'dʌkt/
ov ww - adduceren ad·duc·tion /ə'dʌkʃn/ meerv adductions telb en n-telb zn 1. aanhaling; citaat; adductie 2. adductie ad·duc·tor /ə'dʌktə/, (Am.) /-ər/ meerv adductors telb zn - adductor (spier) add up1 onov ww - [informeel] 1. steek houden; kloppen • the evidence does not add up | het bewijsmateriaal deugt niet 2. als uitkomst geven, [figuurlijk] betekenen; inhouden • these numbers add up to 499 | deze getallen zijn samen 499, de som van deze getallen is 499 • what your answer adds up to is that you refuse | je antwoord komt erop neer dat je weigert • this so-called invention does not add up to much | deze zogenaamde uitvinding stelt weinig voor add up2 ov ww optellen, [figuurlijk] samen nemen; beoordelen • when added up, the circumstances seem favourable | alles bij elkaar lijken de omstandigheden gunstig • add up numbers | getallen optellen -ade /eɪd/
suffix - vormt naamwoord 1. (duidt handeling aan) -ade • tirade | tirade • blockade | blokkade 2. (duidt product, resultaat aan) -ade • arcade | arcade • lemonade | limonade ad·e·nine /'æd(ə)ni:n/ n-telb zn - adenine ad·e·noid /-nɔɪd/ bn, attr zie: adenoidal ad·e·noi·dal /'æd(ə)'nɔɪdl/ bn, attr 1. kliervormig; klier2. adenoïde; adenoïdaal • an adenoidal voice | een nasale stem ad·e·noids /'æd(ə)nɔɪdz/ meervoud - adenoïde vegetaties ad·e·no·ma /'ædə'noʊmə/ meerv adenomas, adenomata telb zn - adenoom (gezwel) a·den·o·sine
/ə'denəsi:n/ n-telb zn - adenosine a·dept1 /'ædept/ meerv adepts telb zn expert; deskundige; adept; ingewijde a·dept2 /'ædept/, (Am.) /ə'dept/ bn bedreven; deskundig; ingewijd • be adept at/in | bedreven zijn in ad·e·qua·cy /'ædɪ̩kwəsi/ n-telb zn 1. geschiktheid; bekwaamheid 2. adequaatheid; adequatie ad·e·quate /'ædɪ̩kwət/ bw adequately; zelfst nw adequateness bn 1. voldoende; net genoeg; net goed genoeg • adequate water for a week | voldoende water voor een week 2. geschikt; bekwaam • he is not adequate to this job | hij is niet geschikt voor dit werk 3.
adequaat; gelijkwaardig; overeenstemmend; gepast ADF n-telb zn afkorting van: alternate/alternative day fasting het om de dag vasten (een dag eten, een dag vasten, een vorm van intermitterend
vasten) ADHD n-telb zn afkorting van: attention deficit hyperactivity disorder ADHD ad·here /əd'hɪə/, (Am.) /əd'hɪr/ onov ww 1. kleven; aankleven, vastkleven; hechten; plakken; vastzitten 2. aanhangen; aankleven; adhereren • I do not adhere to that policy | ik ben geen aanhanger/voorstander van die politiek • you should adhere to your principles | je moet je aan je principes houden ad·her·ence /əd'hɪərəns/, (Am.) /-'hɪr-/ n-telb zn 1. het kleven; aankleving 2. aanhankelijkheid ad·her·ent1 /əd'hɪərənt/, (Am.) /-'hɪr-/ meerv adherents telb zn aanhanger; voorstander; volgeling • an adherent of an idea | een voorstander van een idee • an adherent to a party | een aanhanger van een partij ad·her·ent2 /əd'hɪərənt/, (Am.) /-'hɪr-/ bn 1. klevend 2. adherent; (nauw) verwant; onafscheidelijk
ad·he·sion1 /əd'hi:ʒn/ meerv adhesions telb zn - adhesie; vergroeiing ad·he·sion2 /əd'hi:ʒn/ n-telb zn 1. het vastkleven; aankleving 2. aanhankelijkheid; loyaliteit; loyauteit 3. adhesie; instemming • give one's adhesion to | zijn adhesie/instemming betuigen met 4. adhesie; moleculaire aantrekking 5. adhesie; vaste wegligging; wegvastheid ad·he·sive1 /əd'hi:sɪv/, /-zɪv/ meerv adhesives telb en n-telb zn kleefstof; plakmiddel, hechtmiddel; lijm ad·he·sive2 /əd'hi:sɪv/, /-zɪv/ bw adhesively; zelfst nw adhesiveness bn 1. klevend; plakkend; hechtend • adhesive plaster | hechtpleister • adhesive tape | plakband 2. gegomd • adhesive envelopes | gegomde enveloppen ad·hib·it /əd'hɪbɪ̩t/ ov ww - [formeel] 1. vasthechten; vastmaken
2. toedienen (medicijn) 3. toepassen (remedie) ad·hi·bi·tion /'ædhɪ'bɪʃn/, (Am.) /'ædə-/ meerv adhibitions telb en n-telb zn - [verouderd] 1. vasthechting 2. toediening (van medicijn) 3. toepassing (van remedie) ad hoc /'æd'hɒk/, (Am.) /-'hɑk/ bn, attr en bw ad hoc • an ad hoc committee | een commissie ad hoc ad hoc·er·y /'æd 'hɒkəri/, (Am.) /-'hɑk-/ ad hoc·cer·y; ad hock·er·y n-telb zn - [informeel] ad-hocbeslissingen ad-hoc·ra·cy1 /'æd'hɒkrəsi/, (Am.) /-'hɑk-/ meerv ad-hocracies telb en n-telb zn adhocratie (organisatie met een informele structuur) ad-hoc·ra·cy2 /'æd'hɒkrəsi/, (Am.) /-'hɑk-/ n-telb zn - [informeel] ad-hocbeleid ad ho·mi·nem /'æd'hɒmɪnem/, (Am.) /-'hɑ-/ bn, attr en postnominaal
ad hominem; op de man af • ad hominem argument, argument ad hominem | argument(um) ad hominem ADI afk afkorting van: Acceptable Daily Intake maximale dosis (van medicijn of vitaminepreparaat) ad·i·a·bat·ic1 /'ædɪə'bæt̯ ɪk/ meerv adiabatics telb zn - adiabaat (curve) ad·i·a·bat·ic2 /'ædɪə'bæt̯ ɪk/ bw adiabatically bn - adiabatisch ad·i·an·tum /'ædi'æn͜təm/ n-telb zn - adiantum (genus Adiantum), (voornamelijk) venushaar (A. capillus veneris) a·dieu1 /ə'dju:/, (Am.) /ə'du:/ meerv adieus, adieux telb zn adieu; afscheidsgroet; laatste vaarwel a·dieu2 /ə'dju:/, (Am.) /ə'du:/ tw
adieu; vaarwel ad in·fi·ni·tum /'ædɪnfɪ̩'naɪt̯ əm/ bw ad infinitum; tot in het oneindige; eindeloos ad in·ter·im1 /'æd 'ɪn͜tərɪm/ bn, attr ad interim; interim-; interimair; waarnemend; tijdelijk ad in·ter·im2 /'æd 'ɪn͜tərɪm/ bw ad interim; inmiddels; in de tussentijd a·di·os /'ædi'oʊs/, (Am.) /'ɑ-/ tw adios; adieu; vaarwel ad·i·po·cere /'ædɪ̩pə'sɪə/, (Am.) /-'sɪr/ n-telb zn adipocire; lijkenvet; vetwas ad·i·pose1 /'ædɪ̩poʊs/ meerv adiposes telb en n-telb zn - (dierlijk) vet ad·i·pose2 /'ædɪ̩poʊs/ zelfst nw adiposeness
bn, attr - m.b.t. (dierlijk) vet; vettig • adipose tissue | vetweefsel ad·i·pos·i·ty /'ædɪ̩'pɒsəti/, (Am.) /-'pɑsət̯ i/ n-telb zn - adipositas; vetheid; vetzucht ad·it1 /'ædɪt/ meerv adits telb zn - ingang van een mijngang; open steengang ad·it2 /'ædɪt/ n-telb zn toegang ADIZ afk afkorting van: Air Defense Identification Zone adj afk 1. afkorting van: adjacent 2. afkorting van: adjective 3. afkorting van: adjourned 4. afkorting van: adjunct 5. afkorting van: adjustment 6. afkorting van: adjutant ad·ja·cen·cies /ə'dʒeɪsnsiz/ meervoud omstreken; omgeving; omtrek
ad·ja·cen·cy1 /ə'dʒeɪsnsi/ meerv adjacencies telb zn belending; belendend/aangrenzend perceel/huis ad·ja·cen·cy2 /ə'dʒeɪsnsi/ n-telb zn aangrenzing; nabijheid; belending ad·ja·cent /ə'dʒeɪsnt/ bw adjacently bn 1. aangrenzend; aanpalend; belendend • adjacent angles | aanliggende hoeken • the site is adjacent to the river | het terrein ligt aan de rivier 2. naburig; nabijgelegen; omliggend ad·jec·ti·val /'ædʒək'taɪvl/ bw adjectivally bn - 1. adjectivisch; bijvoeglijk; adjectivaal • adjectival phrase | bijvoeglijke bepaling 2. [eufemistisch] met (te) veel adjectieven; expletief ad·jec·tive1 /'ædʒəktɪv/ meerv adjectives telb zn - bijvoeglijk naamwoord; adjectief ad·jec·tive2 /'ædʒəktɪv/
bw adjectively bn, attr 1. adjectief; toegevoegd; ondergeschikt; afhankelijk 2. adjectivisch; bijvoeglijk • adjective pronoun | bijvoeglijk voornaamwoord 3. procedureel • adjective law | formeel recht ad·join1 /ə'dʒɔɪn/ onov ww aaneengrenzen ad·join2 /ə'dʒɔɪn/ ov ww 1. grenzen aan; palen aan 2. [verouderd] toevoegen; bijvoegen; samenvoegen ad·journ1 /ə'dʒɜ:n/, (Am.) /ə'dʒɜrn/ onov ww 1. uiteengaan; op reces gaan • the court adjourned at six | het hof ging om zes uur uiteen • they adjourned to the sitting-room | zij begaven zich naar de zitkamer 2. zich verplaatsen; zich begeven ad·journ2 /ə'dʒɜ:n/, (Am.) /ə'dʒɜrn/ ov ww 1. verdagen; uitstellen 2. schorsen; onderbreken, afbreken ad·journ·ment /ə'dʒɜ:nmənt/, (Am.) /-'dʒɜrn-/
meerv adjournments telb en n-telb zn 1. verdaging; uitstel 2. onderbreking; schorsing; reces ad·judge /ə'dʒʌdʒ/ ov ww - 1. adjudiceren; toekennen • adjudged to his son | aan zijn zoon toegewezen 2. oordelen over; beschikken; beslissen; verklaren • the court adjudged them guilty | het hof oordeelde hen schuldig • adjudged the winner of the race | tot winnaar van de wedstrijd uitgeroepen 3. [verouderd] veroordelen • adjudge to | veroordelen tot ad·judge·ment /ə'dʒʌdʒmənt/ ad·judg·ment meerv adjudgements telb en n-telb zn - 1. adjudicatie; toekenning; toewijzing 2. oordeel; beschikking ad·ju·di·cate1 /ə'dʒu:dɪ̩keɪt/ onov ww - oordelen; arbitreren; jureren • adjudicate (up)on a matter | over een zaak oordelen, een zaak arbitreren ad·ju·di·cate2 /ə'dʒu:dɪ̩keɪt/ ov ww - 1. beschikken over; arbitreren
2. adjudiceren; toekennen; toewijzen 3. verklaren • adjudicate someone bankrupt | iemand failliet verklaren ad·ju·di·ca·tion /ə'dʒu:dɪ̩'keɪʃn/ n-telb zn - 1. arbitrage; scheidsrechterlijke uitspraak 2. adjudicatie; toekenning; toewijzing ad·ju·di·ca·tive /ə'dʒu:dɪ̩kət̯ ɪv/ bn, attr scheidsrechterlijk ad·ju·di·ca·tor /ə'dʒu:dɪ̩keɪtə/, (Am.) /-keɪt̯ ər/ meerv adjudicators telb zn scheidsrechter; arbiter; jurylid ad·junct1 /'ædʒʌŋ(k)t/ meerv adjuncts telb zn 1. toevoegsel; aanhangsel; bijkomstigheid • an adjunct of/to the main body | een toevoegsel aan het belangrijkste deel 2. adjunct 3. bepaling ad·junct2 /'ædʒʌŋ(k)t/ bn, attr 1. toegevoegd; bijkomend; hulp• adjunct clause | bijzin 2. tijdelijk
• adjunct position | tijdelijke aanstelling ad·junc·tive /ə'dʒʌŋ(k)tɪv/ bn 1. toevoegend; vermeerderend 2. bijkomend; toegevoegd ad·ju·ra·tion /'ædʒʊ'reɪʃn/ meerv adjurations telb en n-telb zn bezwering; aanmaning; smeekbede ad·jur·a·to·ry /ə'dʒʊərətri/, (Am.) /ə'dʒʊrətɔri/ bn, attr bezwerend; bezweringsad·jure /ə'dʒʊə/, (Am.) /-ʊr/ ov ww bezweren; aanmanen; smeken ad·just1 /ə'dʒʌst/ onov ww zich aanpassen • adjust to the circumstances | zich aan de omstandigheden aanpassen ad·just2 /ə'dʒʌst/ ov ww 1. regelen; schikken; in orde brengen; rechtzetten 2. regelen; juist stellen; afstellen, bijstellen; instellen 3. schatten; vaststellen (schade)
4. aanpassen; in overeenstemming brengen; harmoniseren; adjusteren • adjust oneself to new circumstances | zich aan nieuwe omstandigheden aanpassen ad·just·a·ble /ə'dʒʌstəbl/ bw adjustably bn regelbaar; verstelbaar ad·just·er /ə'dʒʌstə/, (Am.) /-ər/ meerv adjusters telb zn 1. regelaar 2. schade-expert; schatter ad·just·ment1 /ə'dʒʌs(t)mənt/ meerv adjustments telb zn - instelling; instelmechanisme; fijnafstemming; afstelling ad·just·ment2 /ə'dʒʌs(t)mənt/ meerv adjustments telb en n-telb zn 1. regeling; rechtzetting 2. afstelling; instelling; bijstelling 3. regeling; schikking; vereffening (van schade e.d.) 4. aanpassing; harmonisering ad·just·ment3 /ə'dʒʌs(t)mənt/ n-telb zn
het geregeld-zijn/afgestemd-zijn ad·ju·tage /'ædʒət̯ ɪdʒ/ a·ju·tage meerv adjutages telb zn mondstuk (van fontein) ad·ju·tan·cy /'ædʒət̯ ənsi/ meerv adjutancies telb en n-telb zn adjudantschap; adjudantspost, adjudantsplaats ad·ju·tant /'ædʒət̯ ənt/ meerv adjutants telb zn 1. assistent 2. adjudant 3. maraboe (genus Leptoptilus), argalamaraboe (L. dubius), Javaanse maraboe (L. javanicus) adjutant bird meerv adjutant birds telb zn zie: adjutant (3) adjutant general meerv adjutant generals, adjutants general telb zn - 1. administratief bevelvoerder van een eenheid 2. bevelvoerend officier van de Nationale Wacht van een Amerikaanse staat Adjutant General
meerv Adjutants General, Adjutant Generals telb zn administratief bevelvoerder van het Amerikaans landleger adjutant stork meerv adjutant storks telb zn zie: adjutant ad·ju·vant1 /'ædʒʊvənt/, (Am.) /'ædʒə-/ meerv adjuvants telb zn hulp ad·ju·vant2 /'ædʒʊvənt/, (Am.) /'ædʒə-/ bn helpend; hulpad·land /ædlænd/ n-telb zn reclamewereld; advertentieland Ad·le·ri·an1 /æd'lɪərɪən/, (Am.) /-'lɪr-/ meerv Adlerians telb zn adleriaan; aanhanger van (de theorieën van) Adler Ad·le·ri·an2 /æd'lɪərɪən/, (Am.) /-'lɪr-/ bn, attr adleriaans; m.b.t. (de theorieën van) Adler
ad lib1 /'æd 'lɪb/ meerv ad libs telb zn - [informeel] 1. improvisatie 2. kwinkslag; geestige opmerking ad lib2 /'æd 'lɪb/ bn, attr - [informeel] onvoorbereid; geïmproviseerd • an ad lib speech | een onvoorbereide toespraak ad lib3 /'æd 'lɪb/ onov en ov ww - [informeel] 1. improviseren; onvoorbereid/voor de vuist spreken/spelen 2. een bijdrage leveren; een duit in het zakje doen 3. een geestige opmerking maken ad lib4 /'æd 'lɪb/ bw - [informeel] 1. ad libitum; naar believen/goedvinden; onbeperkt • you can drink ad lib today | vandaag kun je drinken zoveel je wil 2. onvoorbereid; geïmproviseerd; voor de vuist • he spoke ad lib | hij sprak uit het blote hoofd ad lib·i·tum /'æd'lɪbɪ̩t̯ əm/ bw - ad libitum; naar goedvinden adm afk
1. afkorting van: administrative 2. afkorting van: administrator Adm afk 1. afkorting van: admiral 2. afkorting van: admiralty ad·man /'ædmæn/ meerv admen /-men/ telb zn - [informeel] reclameman; reclamejongen ad·mass n-telb zn - (voornamelijk (Brits-Engels); [informeel]; vaak [pejoratief] ) 1. massareclame 2. massa; grote publiek (als doelgroep voor reclame) ad·meas·ure /əd'meʒə/, (Am.) /-ər/ ov ww toemeten; toebedelen; verdelen ad·meas·ure·ment /əd'meʒəmənt/, (Am.) /-ʒər-/ n-telb zn toemeting ad·min1 /'ædmɪn/ n-telb zn - [informeel] verkorting van: administration administratie ad·min2 afk 1. afkorting van: administration
2. afkorting van: administrator ad·min·is·ter1 /əd'mɪnɪ̩stə/, (Am.) /-ər/ onov ww het beheer voeren; het bestuur waarnemen ad·min·is·ter2 /əd'mɪnɪ̩stə/, (Am.) /-ər/ ov ww 1. beheren; administreren; besturen; leiden • administer an estate | een nalatenschap/bezit beheren 2. toepassen; uitvoeren • administer justice | rechtspreken • administer the law | de wet uitvoeren/toepassen 3. toedienen; uitreiken; verschaffen; bezorgen • administer help to someone | iemand hulp verlenen • administer heavy losses to the enemy | de vijand zware verliezen toebrengen • administer a medicine to someone | iemand een medicijn toedienen • administer a punishment to someone | iemand een straf opleggen/geven • administer the last sacraments to someone | iemand de laatste sacramenten toedienen ad·min·is·tra·ble /əd'mɪnɪ̩strəbl/ bn 1. bestuurbaar 2. toepasbaar; uitvoerbaar 3. toedienbaar ad·min·is·trate1 /-streɪt/ onov ww
zie: administer1 ad·min·is·trate2 /-streɪt/ ov ww zie: administer2 ad·min·is·tra·tion1 /əd'mɪnɪ̩'streɪʃn/ meerv administrations telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. (vaak Administration) regering; bestuur • the administration Obama | de regering-Obama 2. ambtsperiode, ambtstermijn, ambtstijd • the administration of the previous President | de ambtsperiode van de vorige president ad·min·is·tra·tion2 /əd'mɪnɪ̩'streɪʃn/ n-telb zn 1. beheer; administratie; bestuur; leiding • the administration of an estate | het beheer van een nalatenschap/bezit • letters of administration | machtiging tot beheer van de nalatenschap van een intestaat (overledene zonder testament) 2. beleid; politiek (van een land) 3. toediening; uitreiking; verschaffing; verlening • administration of justice | rechtsbedeling 4. toepassing; uitvoering ◦ administration of an oath | afneming van een eed administration aide meerv administration aides telb zn regeringsmedewerker
ad·min·is·tra·tive /əd'mɪnɪ̩strətɪv/, (Am.) /-streɪt̯ ɪv/ bw administratively bn administratief; beheers-; bestuurs-; organisatorisch ad·min·is·tra·tor /əd'mɪnɪ̩streɪtə/, (Am.) /-streɪt̯ ər/ meerv administrators telb zn 1. administrateur; beheerder; bestuurder; leider • the administrator of someone's property | de beheerder van iemands bezit 2. organisator 3. uitvoerder; executeur ad·min·is·tra·trix /əd'mɪnɪ̩'streɪtrɪks/ meerv administratrixes, administratrices telb zn 1. administratrice; beheerster; bestuurster; leidster 2. organisatrice 3. uitvoerster ad·mi·ra·ble /'ædmrəbl/ bw admirably; zelfst nw admirableness bn 1. bewonderenswaard(ig) 2. voortreffelijk; excellent; uitstekend; heerlijk ◦ an Admirable Crichton | een veelzijdig talent (naar 16e-eeuws Schots universeel genie) ad·mi·ral /'ædmrəl/ meerv admirals telb zn
1. admiraal; vlagofficier; vlootvoogd 2. admiraal; admiraalsschip, vlaggenschip 3. admiraal(vlinder) (genus Vanessa, Limenitis) • red admiral | admiraal(vlinder), nummervlinder, atalanta (Vanessa atalanta) • white admiral | admiraal(vlinder) (Limenitis arthemis) Ad·mi·ral /'ædmrəl/ meerv Admirals telb zn - admiraal (op één na hoogste rang bij de Amerikaanse, Britse, Canadese marine) • Admiral of the Fleet | opperadmiraal (hoogste rang bij de Britse en Canadese marine) • Lord High Admiral | Lord High Admiral (eretitel van de Engelse soeverein) ad·mi·ral·ty1 /'ædmrəlti/ meerv admiralties telb zn - admiraliteit; admiraliteitshof; hof voor maritieme kwesties ad·mi·ral·ty2 /'ædmrəlti/ n-telb zn - zeerecht; maritiem recht • court of admiralty | admiraliteitshof, hof voor maritieme kwesties Ad·mi·ral·ty1 /'ædmrəlti/ n-telb zn admiraliteit(sgebouw) Ad·mi·ral·ty2
/'ædmrəlti/ verzameln - (Brits-Engels) admiraliteit (bestuurscollege van de Britse marine) • Board of Admiralty | admiraliteit(scollege) • High Court of Admiralty | admiraliteitshof • (First) Lord of the Admiralty | hoofd van de admiraliteit, ± minister van Marine • Lords /Commissioners of the Admiralty | leden van de admiraliteit Admiralty Board verzameln - (Brits-Engels) admiraliteit (bestuurscollege van de Britse marine) admiralty court meerv admiralty courts telb zn admiraliteitshof; hof voor maritieme kwesties Admiralty mile meerv Admiralty miles telb zn zeemijl (1853,18 m) ad·mi·ra·tion1 /'ædmɪ̩'reɪʃn/ meerv admirations telb zn voorwerp van bewondering • he is the admiration of all girls | alle meisjes bewonderen hem/liggen aan zijn voeten ad·mi·ra·tion2 /'ædmɪ̩'reɪʃn/ n-telb zn 1. bewondering; eerbied; respect • to admiration | wondermooi, prachtig 2. [verouderd] verwondering; verbazing
ad·mire1 /əd'maɪə/, (Am.) /-ər/ onov ww 1. in bewondering staan 2. (Amerikaans-Engels), (gewestelijk) graag willen zie: admiring ad·mire2 /əd'maɪə/, (Am.) /-ər/ ov ww 1. bewonderen; respecteren; vereren • admire someone from afar | iemand op een afstand(je) bewonderen 2. [informeel] loven; prijzen; de lof zingen van • he admired her baby | hij complimenteerde haar met haar baby 3. [verouderd] verbaasd zijn over zie: admiring ad·mir·er /əd'maɪrə/, (Am.) /-ər/ meerv admirers telb zn bewonderaar; aanbidder ad·mir·ing /əd'maɪərɪŋ/ bw admiringly bn - tegenwoordig deelwoord van admire bewonderend; lovend; vol bewondering/lof ad·mis·si·bil·i·ty /əd'mɪsɪ̩'bɪlət̯ i/ n-telb zn 1. aannemelijkheid; aanvaardbaarheid 2. toelaatbaarheid; geoorloofdheid
ad·mis·si·ble /əd'mɪsəbl/ bw admissibly; zelfst nw admissibleness bn 1. aannemelijk; aanvaardbaar; acceptabel • be admissible to an office | voor een ambt in aanmerking komen/kandidaat zijn 2. geoorloofd (ook juridisch), toelaatbaar • admissible piece of evidence | geoorloofd bewijsstuk ad·mis·sion1 /əd'mɪʃn/ meerv admissions telb zn erkenning; bekentenis; toegeving • by/on someone's own admission | naar iemand zelf erkent/toegeeft • an admission of guilt | een schuldbekentenis ad·mis·sion2 /əd'mɪʃn/ meerv admissions telb en n-telb zn 1. toelating; aanneming; aanvaarding • admission to hospital | opname in het ziekenhuis 2. benoeming; aanstelling • his admission to that office | zijn benoeming in dat ambt ad·mis·sion3 /əd'mɪʃn/ n-telb zn toegang; toegangsgeld, toegangsprijs; entree ad·mis·sive /əd'mɪsɪv/ bn toegevend; inschikkelijk; lankmoedig
ad·mit1 /əd'mɪt/ onov ww 1. toelaten; de mogelijkheid openlaten; ruimte laten • these facts admit of one interpretation only | deze feiten zijn maar voor één interpretatie vatbaar 2. toegang geven; leiden • this ticket admits to the concert | dit kaartje geeft toegang tot het concert • this door admits to the living-room | deze deur leidt naar de woonkamer 3. [formeel] erkennen; toegeven; bekennen • he admits to knowing him | hij geeft toe dat hij hem kent zie: admitted1 ad·mit2 /əd'mɪt/ ov ww 1. binnenlaten; toegang geven; toelaten • admit in(to)/to the theatre | in het theater binnenlaten • admitted to hospital | in het ziekenhuis opgenomen 2. aanvaarden; aannemen; accepteren 3. toelaten; mogelijk maken • his statement admits one interpretation | zijn verklaring is voor één interpretatie vatbaar 4. erkennen; toegeven; bekennen • he admitted it to be a lie | hij gaf toe dat het een leugen was • he admitted having lied | hij gaf toe dat hij gelogen had 5. groot genoeg zijn voor • the hall admits 2,000 people | de zaal kan 2000 mensen herbergen zie: admitted1 ad·mit·tance /əd'mɪtns/ n-telb zn
1. toegang; toelating • no admittance | geen toegang, toegang verboden • be refused admittance | de toegang geweigerd worden 2. admittantie ad·mit·ted1 /əd'mɪt̯ ɪ̩d/ bn - oorspronkelijk voltooid deelwoord van admit toegelaten ad·mit·ted2 /əd'mɪt̯ ɪ̩d/ bn, attr - oorspronkelijk voltooid deelwoord van admit 1. (algemeen) erkend/aanvaard • it is an admitted truth | het is een algemeen erkende/aanvaarde waarheid 2. zoals hij/zij zelf erkent/toegeeft; naar zijn eigen zeggen • he is an admitted thief | hij erkent zelf een dief te zijn ad·mit·ted·ly /əd'mɪt̯ ɪ̩dli/ bw toegegeven • admittedly, that is true | toegegeven, dat is waar • it is, admittedly, a major problem … | het is weliswaar een groot probleem … ad·mix1 /əd'mɪks/ onov ww zich vermengen; een mengsel vormen ad·mix2 /əd'mɪks/ ov ww 1. toevoegen; bijvoegen
2. mengen • admix wine with water | wijn met water vermengen ad·mix·ture1 /əd'mɪkstʃə/, (Am.) /-ər/ meerv admixtures telb zn 1. toevoegsel; additief 2. mengsel; mengeling; verbinding ad·mix·ture2 /əd'mɪkstʃə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn vermenging; mengeling ad·mon·ish /əd'mɒnɪʃ/, (Am.) /-'mɑ-/ ov ww 1. waarschuwen; vermanen; berispen • admonish against/of smoking | waarschuwen voor het roken • admonish the children for their bad manners | de kinderen berispen om hun slechte manieren 2. aanmanen; aansporen; oproepen • he admonished them not to smoke | hij riep hen op om niet te roken • he admonished him that he should come | hij spoorde hem aan om te komen ad·mon·ish·ment /əd'mɒnɪʃmənt/, (Am.) /-'mɑ-/ meerv admonishments telb en n-telb zn 1. aanmaning; aansporing; oproep 2. waarschuwing; vermaning ad·mo·ni·tion /'ædmə'nɪʃn/
meerv admonitions telb en n-telb zn 1. waarschuwing; vermaning 2. aanmaning; aansporing; oproep ad·mon·i·to·ry /əd'mɒnɪ̩tri/, (Am.) /əd'mɑnɪ̩tɔri/ bn, attr waarschuwend • an admonitory look | een vermanende blik ad nau·se·am /'æd'nɔ:zɪəm/, /-iæm/ bw tot vervelens/walgens toe ad·nom·i·nal /'æd'nɒmɪnl/, (Am.) /-'nɑ-/ bw adnominally bn - adnominaal; bijvoeglijk a·do /ə'du:/ n-telb zn drukte; ophef; omslag • without much/more/further ado | zonder omhaal/veel drukte, in stilte ◦ (sprw) much ado about nothing | veel leven om niets, veel geschreeuw en weinig wol a·do·be1 /ə'doʊbi/ meerv adobes telb zn adobeconstructie, adobegebouw
a·do·be2 /ə'doʊbi/ meerv adobes telb en n-telb zn adobe (bouwsteen) a·do·be3 /ə'doʊbi/ n-telb zn steenklei (voor adobe) ad·o·les·cence /'ædə'lesns/ n-telb zn adolescentie; jongelingsjaren, jongemeisjesjaren ad·o·les·cent1 /'ædə'lesnt/ meerv adolescents telb zn puber; tiener; teenager; adolescent ad·o·les·cent2 /'ædə'lesnt/ bn 1. opgroeiend 2. puberachtig A·don·is1 /ə'doʊnɪ̩s/ eigenn Adonis A·don·is2 /ə'doʊnɪ̩s/ meerv Adonises
telb zn adonis; mooie knaap a·dopt /ə'dɒpt/, (Am.) /ə'dɑpt/ ov ww 1. adopteren; aannemen; (uit)kiezen • adopt as a child | als kind adopteren • adopt as a friend | tot vriend nemen 2. aannemen; overnemen; adopteren • adopt the air of a hero | de houding van een held aannemen • adopted country | tweede vaderland • adopt an idea | een idee overnemen/adopteren 3. aannemen; gebruiken; toepassen • adopt modern techniques | nieuwe technieken toepassen 4. aannemen; aanvaarden; goedkeuren • adopt a proposal | een voorstel aanvaarden 5. als handboek nemen (voor cursus) 6. (Brits-Engels) onderhouden (wegen, e.d.) 7. (Brits-Engels); (als partijkandidaat) voorgedragen ◦ (Amerikaans-Engels) adopt out | voor adoptie vrijgeven a·dopt·a·ble /ə'dɒptəbl/, (Am.) /ə'dɑp-/ bn 1. adopteerbaar 2. bruikbaar 3. aanvaardbaar a·dop·tee /'ædɒp'ti:/, (Am.) /'ædɑp'ti:/ meerv adoptees telb zn geadopteerd kind; adoptiefkind; pleegkind a·dop·tion /ə'dɒpʃn/, (Am.) /ə'dɑpʃn/
meerv adoptions telb en n-telb zn 1. adoptie; aanneming • Canada is now his country of adoption | Canada is nu zijn nieuwe vaderland 2. aanneming; het aannemen/overnemen 3. gebruik; toepassing 4. aanvaarding; goedkeuring; aanneming adoption party meerv adoption parties telb zn (omschrijving) ontmoeting tussen potentiële adoptieouders en kinderen die voor adoptie in aanmerking komen a·dop·tive /ə'dɒptɪv/, (Am.) /ə'dɑp-/ bw adoptively bn, attr adoptief; aangenomen; pleeg• an adoptive child | een geadopteerd kind, een pleegkind • adoptive parents | pleegouders, adoptiefouders a·dor·able /ə'dɔ:rəbl/ bw adorably bn 1. aanbiddelijk; aanbiddenswaardig 2. [informeel] aanbiddelijk; beminnelijk; schattig ad·o·ra·tion /'ædə'reɪʃn/ n-telb zn 1. aanbidding; verering; adoratie 2. genegenheid; liefde; verering a·dorbs
/ə'dɔ:bz/, /ə'dɔrbz/ bn - [informeel] aanbiddelijk; schattig a·dore /ə'dɔ:/, (Am.) /ə'dɔr/ ov ww 1. aanbidden; bewonderen; adoreren; vereren; beminnen 2. aanbidden; vereren; vergoden; vergoddelijken 3. [informeel] dol zijn op; houden van zie: adoring a·do·rer /ə'dɔ:rə/, (Am.) /ə'dɔrər/ meerv adorers telb zn aanbidder; vereerder; bewonderaar a·dor·ing /ə'dɔ:rɪŋ/ bw adoringly bn, attr - tegenwoordig deelwoord van adore bewonderend; vererend; liefdevol a·dork·a·bil·i·ty /ə'dɔ:rkə'bɪləti/ n-telb zn - [informeel] aandoenlijke mallotigheid a·dork·able /ə'dɔ:rkəbl/ bw adorkably bn (omschrijving) een beetje vreemd en juist daardoor aandoenlijk a·dorn /ə'dɔ:n/, (Am.) /ə'dɔrn/
ov ww versieren; mooi maken; opschikken; tooien; decoreren a·dorn·ment /ə'dɔ:nmənt/, (Am.) /-'dɔrn-/ meerv adornments telb en n-telb zn versiering; opschik; tooi(sel); decoratie ADP afk 1. afkorting van: adenosine diphosphate 2. afkorting van: automatic data processing ad rem /'æd'rem/ bn, bw ad rem; ter zake • an ad rem remark | een rake opmerking ad·re·nal1 /ə'dri:nl/ meerv adrenals telb zn - bijnier ad·re·nal2 /ə'dri:nl/ bn, attr - bijnier• adrenal glands | bijnieren ad·ren·a·lin /ə'drenəlɪn/ ad·ren·a·line n-telb zn - adrenaline, [figuurlijk] stimulans; prikkel; oppepper
ad·ren·a·lin-charged bn 1. adrenalineverhogend; bloedstollend 2. stijf staand van de adrenaline; vol adrenaline ad·ren·a·lized /ə'drenəlaɪzd/ bn vol adrenaline ad·re·no·cor·ti·co·troph·ic /-'trɒfɪk/, (Am.) /-'troʊfɪk/ bn, attr zie: adrenocorticotropic ad·re·no·cor·ti·co·trop·ic /ə'dri:noʊ'kɔ:tɪ̩koʊ'trɒpɪk/, (Am.) /ə'dri:nə'kɔrt̯ ɪ̩kə'trɑpɪk/ bn, attr - adrenocorticotroop A·dri·at·ic /'eɪdri'æt̯ ɪk/ bn Adriatisch • the Adriatic Sea | de Adriatische Zee a·drift1 /ə'drɪft/ bn, pred en postnominaal 1. op drift; driftig 2. stuurloos; losgeslagen (ook letterlijk), hulpeloos; doelloos • help people adrift | stukgelopen mensen helpen a·drift2 /ə'drɪft/ bw
1. op drift; driftig • cut a boat adrift from its moorings | de meerkabels van een boot doorhakken 2. stuurloos; losgeslagen (ook letterlijk), hulpeloos; doelloos • turn /cast someone adrift | iemand de woestijn in sturen • the project went adrift | het project ging de mist in/liep spaak a·droit /ə'drɔɪt/ bw adroitly; zelfst nw adroitness bn handig; bijdehand; pienter; gevat • be adroit at/in carpentering | handig zijn in het timmeren, goed kunnen timmeren ad·sci·ti·tious /'ædsɪ̩'tɪʃəs/ bn 1. bijkomstig; extrinsiek; ontleend 2. bijkomend; aanvullend; supplementair adscription meerv adscriptions telb en n-telb zn zie: ascription1 ADSL n-telb zn - afkorting van: asymmetric digital subscriber line ADSL ad·sorb /æd'sɔ:b/, (Am.) /-'sɔrb/ ov ww - adsorberen ad·sor·bate /æd'sɔ:bət/, (Am.) /-'sɔr-/
meerv adsorbates telb zn - geadsorbeerde stof ad·sor·bent1 /æd'sɔ:bənt/, (Am.) /-'sɔr-/ meerv adsorbents telb zn - adsorbens ad·sor·bent2 /æd'sɔ:bənt/, (Am.) /-'sɔr-/ bn - adsorberend ad·sorp·tion /æd'sɔ:pʃn/, (Am.) /-'sɔr-/ n-telb zn - adsorptie ad·sum /'ædsʌm/ tw aanwezig (bij naamafroeping), present aduki bean meerv aduki beans telb zn - adukiboon ad·u·late /'ædʒʊleɪt/, (Am.) /'ædʒə-/ ov ww - [formeel] ophemelen; bewieroken; kruiperig vleien; aduleren ad·u·la·tion /'ædʒʊ'leɪʃn/, (Am.) /'ædʒə-/
n-telb zn bewieroking; ophemeling; pluimstrijkerij ad·u·la·tor /'ædʒʊleɪtə/, (Am.) /'ædʒəleɪt̯ ər/ meerv adulators telb zn pluimstrijker; kruiper; vleier ad·u·la·to·ry /'ædʒʊ'leɪtri/, (Am.) /'ædʒələtɔri/ bn vleierig; kruiperig A·dul·la·mite /ə'dʌləmaɪt/ meerv Adullamites telb zn - (voornamelijk Brits-Engels); dissident a·dult1 /'ædʌlt/, (Am.) /ə'dʌlt/ meerv adults telb zn 1. volwassene 2. volwassen/volgroeid dier 3. volwassen/volgroeide plant 4. meerderjarige ◦ [eufemistisch] consenting adult | meerderjarige (homoseksueel) a·dult2 /'ædʌlt/, (Am.) /ə'dʌlt/ bw adultly; zelfst nw adultness bn 1. volwassen; volgroeid; rijp; adult • adult courses | cursussen voor volwassenen • adult education | volwassenenonderwijs
• in his adult life | als volwassene, in zijn volwassenheid 2. meerderjarig a·dult3 /'ædʌlt/, (Am.) /ə'dʌlt/ bn, attr - [eufemistisch] porno• adult bookstore | pornoshop • adult movie | pornofilm a·dul·ter·ant1 /ə'dʌltrənt/ meerv adulterants telb zn vervalsmiddel (voornamelijk bij levensmiddelen) a·dul·ter·ant2 /ə'dʌltrənt/ bn vervalsend a·dul·ter·ate1 /ə'dʌltrət/ bn 1. overspelig 2. vervalst; onecht; nagemaakt; bastaarda·dul·ter·ate2 /ə'dʌltəreɪt/ ov ww vervalsen; versnijden • adulterate wine with grape juice | wijn met druivensap aanlengen a·dul·ter·a·tion /ə'dʌltə'reɪʃn/ meerv adulterations
telb en n-telb zn vervalsing (voornamelijk van levensmiddelen) a·dul·ter·a·tor /ə'dʌltəreɪtə/, (Am.) /-reɪt̯ ər/ meerv adulterators telb zn vervalser a·dul·ter·er /ə'dʌltrə/, (Am.) /-ər/ meerv adulterers telb zn overspelige (man); echtbreker a·dul·ter·ess /ə'dʌltrɪ̩s/ meerv adulteresses telb zn overspelige (vrouw); echtbreekster a·dul·ter·ine /ə'dʌltəri:n/ bn 1. overspelig; onwettig; bastaard• an adulterine child | een onecht kind 2. vervalst; onecht; nagemaakt 3. onwettig; illegaal a·dul·ter·ous /ə'dʌltrəs/ bw adulterously bn overspelig a·dul·te·ry /ə'dʌltəri/
meerv adulteries telb en n-telb zn 1. overspel; echtbreuk; overspeligheid 2. ontucht 3. afgoderij; afgodendienst adultescence /'ædəl'tesns/ n-telb zn adulescentie volwassenheid)
(overgangsperiode
tussen
puberteit
en
a·dult·hood /'ædʌlthʊd/, (Am.) /ə'dʌltʊd/ n-telb zn volwassenheid; volwassen leeftijd; volgroeidheid; meerderjarigheid adult playground meerv adult playgrounds telb zn fitnessgelegenheid in de openlucht; fitnesstuin ad·um·brate /'ædəmbreɪt/ ov ww 1. afschaduwen; flauw afschetsen; een vage voorstelling geven van 2. prefigureren; vaag aankondigen/voorspellen 3. beschaduwen; overschaduwen; verduisteren ad·um·bra·tion /'ædəm'breɪʃn/ meerv adumbrations telb en n-telb zn 1. afschaduwing; flauwe schets 2. voorafschaduwing; voorafbeelding; aankondiging 3. beschaduwing; verduistering
prefiguratie;
vage
ad·um·bra·tive /ə'dʌmbrət̯ ɪv/ bw adumbratively bn 1. afschaduwend; als een vage voorstelling 2. voorafschaduwend; voorafbeeldend; prefigurerend 3. beschaduwend; verduisterend a·dust /ə'dʌst/ bn - [verouderd] 1. verschroeid; (door de zon) verbrand 2. somber; melancholisch adv afk 1. afkorting van: adverb 2. afkorting van: adverbial 3. afkorting van: advertisement 4. afkorting van: advice ad va·lo·rem /'ædvə'lɔ:rem/ bn, attr - ad valorem; naar (geschatte) waarde/prijs • ad valorem duties | waarderechten ad·vance1 /əd'vɑ:ns/, (Am.) /əd'væns/ meerv advances telb zn 1. voorschot; vooruitbetaling; avance 2. lening; levering op krediet 3. [formeel] opslag; stijging; verhoging (van prijs) 4. (voornamelijk meervoud) avance; eerste stappen; toenadering
• make advance (to) | toenadering zoeken (tot), avances doen/maken ad·vance2 /əd'vɑ:ns/, (Am.) /əd'væns/ meerv advances telb en n-telb zn vooruitgang (ook figuurlijk), voortgang, voortschrijding; opmars; vordering; ontwikkeling • in advance | vooraf, van tevoren (tijd); vooruit, voorop (ruimte) • in advance of his age | zijn tijd vooruit • he ran 20 yards in advance | hij liep/lag 20 yards voor • he spent the money in advance | hij gaf het geld uit bij voorbaat/voor hij het had ad·vance3 /əd'vɑ:ns/, (Am.) /əd'væns/ bn, attr vooraf; van tevoren; bij voorbaat • advance booking | reservering (vooraf) • advance copy | voorpublicatie • advance guard /party | voorhoede, voorwacht, voorpost • advance man | voorbereider, vooruitgestuurd medewerker (ter voorbereiding van bezoek/optreden van prominent figuur, in het bijzonder politicus) ad·vance4 /əd'vɑ:ns/, (Am.) /əd'væns/ onov ww 1. voortbewegen; naar voren bewegen; vooruitgaan; naderen • the troops advanced against/(up)on the enemy | de troepen naderden/rukten op naar de vijand • advancing age /years | naderende ouderdom • he carefully advanced towards the door | hij bewoog zich behoedzaam in de richting van de deur 2. vooruitgaan; ontwikkelen; vorderen; vooruitgang boeken; vorderingen maken
3. stijgen; omhoog gaan (van prijs) 4. promotie maken; bevorderd/verhoogd worden zie: advanced ad·vance5 /əd'vɑ:ns/, (Am.) /əd'væns/ ov ww 1. vooruitzetten; vooruitschuiven; vooruitbrengen; vervroegen • advance the date of a meeting | de datum van een vergadering vervroegen 2. voorschieten; vooruitbetalen; lenen; op krediet leveren 3. naar voren brengen; ter sprake brengen; te berde brengen; aanvoeren • advance one's opinions | zijn mening naar voren brengen 4. bevorderen; begunstigen; steunen; promoten 5. verhogen; opslaan (prijs) 6. [verouderd] promoveren; bevorderen; verhogen (in rang) zie: advanced ad·vanced /əd'vɑ:nst/, (Am.) /əd'vænst/ bn - oorspronkelijk voltooid deelwoord van advance 1. (ver)gevorderd • (Brits-Engels) the advanced level | toelatingsexamen voor hoger onderwijs • (Brits-Engels) advanced supplementary level | A/Sexamen(niveau) (vanaf 1989 nemen vwoeindexamenkandidaten 2 vakken op A-niveau en 2 op A/Sniveau, in plaats van 3 op A-niveau) • (Amerikaans-Engels) advanced standing | statuut waarbij aan ‘college’student vrijstellingen verleend worden • advanced studies | gevorderde studies, studies voor gevorderden • [formeel] advanced in years | van gevorderde/hoge leeftijd 2. geavanceerd; modern; vooruitstrevend • advanced civilization | hoogontwikkelde beschaving • advanced ideas | geavanceerde/progressieve ideeën
ad·vance·ment /əd'vɑ:nsmənt/, (Am.) /əd'væns-/ meerv advancements telb en n-telb zn 1. vordering; het vooruitbewegen 2. bevordering; verbetering; vooruitgang 3. promotie; bevordering 4. vooruitbetaling; voorschot advance notice meerv advance notices telb en n-telb zn vooraankondiging • advance notice of new publications | vooraankondiging van nieuwe publicaties ad·van·tage1 /əd'vɑ:ntɪdʒ/, (Am.) /əd'væn͜tɪdʒ/ meerv advantages telb zn 1. voordeel; gunstige omstandigheid • gain /win an advantage over someone | een voordeel behalen op iemand • give someone an advantage over | iemand een voordeel geven op • (Brits-Engels) you have the advantage of me | u weet meer dan ik; [in het bijzonder] u kent mij, maar ik ken u niet • have the advantage of/over someone/something | iets voorhebben op iemand/iets 2. overwicht; superioriteit • get the advantage | de bovenhand krijgen ad·van·tage2 /əd'vɑ:ntɪdʒ/, (Am.) /əd'væn͜tɪdʒ/ n-telb zn 1. voordeel; baat; nut; profijt; winst
• be /prove to someone's advantage | voordelig/nuttig zijn voor iemand • take advantage of someone | iemand uitbuiten/misbruiken; iemand verleiden, iemand gebruiken • take (full) advantage of something | (gretig) gebruik/misbruik maken van iets • to someone's advantage | in iemands voordeel • the sculpture shows to better/the best advantage from this angle | de sculptuur komt beter/het best uit vanuit deze hoek • turn something to advantage | zijn voordeel met iets doen, van iets profiteren 2. advantage; voordeel (eerste punt na 40 gelijk) • advantage in | advantage/voordeel voor de server/serveerder • advantage out | advantage/voordeel voor de speler die de service terugslaat/ontvanger ad·van·tage3 /əd'vɑ:ntɪdʒ/, (Am.) /əd'væn͜tɪdʒ/ ov ww 1. bevoordelen; begunstigen; bevorderen 2. tot voordeel strekken; nuttig zijn voor advantage law meerv advantage laws telb zn - voordeelregel ad·van·ta·geous /'ædvən'teɪdʒəs/ bw advantageously; zelfst nw advantageousness bn 1. voordelig; nuttig; gunstig 2. winstgevend advantage rule meerv advantage rules telb zn -
voordeelregel • play the advantage rule | de voordeelregel toepassen ad·vec·tion /æd'vekʃn/ n-telb zn - advectie advection fog n-telb zn - advectieve mist ad·vent /'ædvent/ meerv advents telb zn aankomst; komst; nadering (van belangrijk iets/iemand) Ad·vent /'ædvent/ meerv Advents telb zn 1. advent (de vier weken voor Kerstmis) 2. komst/geboorte van Christus • the Second Advent | de wederkomst van Christus Ad·vent·ism /'ædvəntɪzm/ n-telb zn - adventisme Ad·vent·ist /'ædvəntɪst/, (Am.) /əd'ven͜tɪst/ meerv Adventists telb zn - adventist
ad·ven·ti·tious /'ædvən'tɪʃəs/ bw adventitiously; zelfst nw adventitiousness bn 1. bijkomend; accidenteel 2. onvoorzien; onverwacht 3. toevallig verworven • adventitious property | toevallig verworven eigendom 4. adventief; toevallig; bij• an adventitious root | een bijwortel • adventitious shoots | adventieve/toevallige scheuten ad·ven·tive /æd'ven͜tɪv/ bn - adventief; pothoofd- (plant) • adventive plants | adventieve planten, pothoofdplanten ad·ven·ture1 /əd'ventʃə/, (Am.) /-ər/ meerv adventures telb en n-telb zn avontuur; riskante onderneming; risico; (beurs)speculatie • a story of adventure | een avonturenverhaal ad·ven·ture2 /əd'ventʃə/, (Am.) /-ər/ onov ww risico/gevaar lopen • adventure into/upon a place | zich in/op een plaats wagen • adventure (up)on an undertaking | zich aan een onderneming wagen adventure film meerv adventure films telb zn avonturenfilm
adventure game meerv adventure games telb zn - adventuregame; adventure adventure playground meerv adventure playgrounds telb zn - (Brits-Engels) speelterrein (met waardeloos materiaal zoals rubber banden, houten hutten e.d. om in/mee te spelen) ad·ven·tur·er /əd'ventʃərə/, (Am.) /-ər/ meerv adventurers telb zn avonturier; gelukzoeker; huurling; huursoldaat; speculant ad·ven·ture·some /-tʃəsəm/, (Am.) /-tʃər-/ bn - [formeel] zie: adventurous ad·ven·tur·ess /əd'ventʃrɪ̩s/ meerv adventuresses telb zn avonturierster; gelukzoekster ad·ven·tur·ism /əd'ventʃərɪzm/ n-telb zn avonturisme ad·ven·tur·ous /əd'ventʃrəs/ bw adventurously; zelfst nw adventurousness
bn avontuurlijk; vermetel; ondernemend; gewaagd; gedurfd ad·verb /'ædvɜ:b/, (Am.) /-vɜrb/ meerv adverbs telb zn - bijwoord; adverbium ad·verb·i·al1 /əd'vɜ:bɪəl/, (Am.) /-'vɜr-/ meerv adverbials telb zn - bijwoordelijke bepaling ad·verb·i·al2 /əd'vɜ:bɪəl/, (Am.) /-'vɜr-/ bw adverbially bn - bijwoordelijk; adverbiaal ad ver·bum /æd'vɜ:bəm/, (Am.) /-'vɜr-/ bn, attr en bw woord voor woord; in extenso; verbatim ad·ver·game /'ædvə'ɡeɪm/, (Am.) /-vər-/ meerv advergames telb zn - gamecommercial; advergame ad·ver·sar·ia /'ædvə'seərɪə/, (Am.) /'ædvər'særɪə/ meervoud - werkwoord ook enkelvoud adversaria; (boek met) mengelwerk, aantekeningen
ad·ver·sar·i·al /'ædvə'seərɪəl/, (Am.) /'ædvərserɪəl/ bn 1. met twee elkaar bestrijdende partijen • the adversarial system of justice | het conflictmodel in de rechtspraak 2. vijandig; antagonistisch; conflictueus; conflictad·ver·sar·y1 /'ædvəsri/, (Am.) /'ædvərseri/ meerv adversaries telb zn tegenstander; vijand; antagonist; tegenstrever • the Adversary | de Boze, de duivel, de vijand ad·ver·sar·y2 /'ædvərsri/, (Am.) /'ædvərseri/ bn - (Amerikaans-Engels) zie: adversarial ad·ver·sa·tive1 /əd'vɜ:sətɪv/, (Am.) /əd'vɜrsət̯ ɪv/ meerv adversatives telb zn 1. antithese; tegenstelling; tegengestelde 2. tegenstellend voegwoord 3. tegenstellende bijzin ad·ver·sa·tive2 /əd'vɜ:sətɪv/, (Am.) /əd'vɜrsət̯ ɪv/ bn antithetisch; tegenstellend; tegengesteld ad·verse /'ædvɜ:s/, (Am.) /-vɜrs/ bw adversely; zelfst nw adverseness
bn 1. vijandig; antagonistisch • adverse criticism | afbrekende kritiek 2. ongunstig; nadelig; tegenwerkend • adverse balance | passieve balans; passief saldo • adverse conditions | ongunstige omstandigheden • adverse winds | tegenwind 3. [verouderd] tegenoverliggend; tegenoverstaand ◦ adverse to our interests | strijdig met onze belangen, in ons nadeel uitvallend ad·ver·si·ty /əd'vɜ:səti/, (Am.) /əd'vɜrsət̯ i/ meerv adversities telb en n-telb zn tegenslag; ongeluk • in (time of) adversity | in (tijden van) tegenspoed • meet with adversities | (met) tegenslag (te kampen) hebben ◦ (sprw) prosperity makes friends, adversity tries them | in het geluk wel broodvrienden, in de armoede geen noodvrienden, als de pot kookt dan bloeit de vriendschap, als de hond in de pot is vlieden de vrienden ◦ (sprw) adversity makes strange bedfellows | algemene nood maakt vijanden tot vrienden, het zijn vrienden als Herodes en Pilatus ◦ (sprw) sweet are the uses of adversity | ± men moet van de nood een deugd maken ad·vert1 /'ædvɜ:t/, (Am.) /-vɜrt/ meerv adverts telb zn - (voornamelijk Brits-Engels); [informeel] verkorting van: advertisement advertentie; annonce ad·vert2 /əd'vɜ:t/, (Am.) /-'vɜrt/ onov ww - [formeel] verwijzen; de aandacht vestigen
• advert to | verwijzen naar, de aandacht vestigen op ad·vert·ence1 /əd'vɜ:tns/, (Am.) /-'vɜr-/ meerv advertences telb zn verwijzing ad·vert·ence2 /əd'vɜ:tns/, (Am.) /-'vɜr-/ n-telb zn aandacht; attentie; oplettendheid ad·vert·en·cy1 /-nsi/ meerv advertencies telb zn zie: advertence1 ad·vert·en·cy2 /-nsi/ n-telb zn zie: advertence2 ad·vert·ent /əd'vɜ:tnt/, (Am.) /-'vɜr-/ bw advertently bn aandachtig; oplettend ad·ver·tise1 /'ædvətaɪz/, (Am.) /-vər-/ ad·ver·tize onov ww adverteren; reclame maken zie: advertising, advertise for
ad·ver·tise2 /'ædvətaɪz/, (Am.) /-vər-/ ad·ver·tize ov ww 1. adverteren; bekendmaken; ruchtbaar maken; aankondigen; reclame/publiciteit maken voor • advertise oneself | zichzelf in het middelpunt plaatsen 2. inlichten; op de hoogte brengen • advertise someone of something | iemand van iets op de hoogte stellen • advertise someone that … | iemand ervan verwittigen dat … zie: advertising advertise for onov ww een advertentie plaatsen voor; vragen (d.m.v. een advertentie) • advertise for a gardener | adverteren voor een tuinman ad·ver·tise·ment1 /əd'vɜ:tɪ̩smənt/, (Am.) /'ædvər'taɪz-/ ad·ver·tize·ment meerv advertisements telb zn advertentie; annonce; aankondiging • classified advertisements | rubrieksadvertenties, kleine annonces • be an advertisement for | goede reclame zijn voor ad·ver·tise·ment2 /əd'vɜ:tɪ̩smənt/, (Am.) /'ædvər'taɪz-/ ad·ver·tize·ment n-telb zn reclame; publiciteit advertisement board meerv advertisement boards telb zn
reclamebord advertisement department meerv advertisement departments telb zn zie: advertising department advertisement manager meerv advertisement managers telb zn reclamechef ad·ver·tis·er /'ædvətaɪzə/, (Am.) /'ædvərtaɪzər/ ad·ver·tiz·er meerv advertisers telb zn 1. adverteerder 2. advertentieblad; huis-aan-huisblad, (België) aankondigingsblad ad·ver·tis·ing /'ædvətaɪzɪŋ/, (Am.) /-vər-/ ad·ver·tiz·ing n-telb zn - gerund van advertise reclame; publiciteit advertising agency meerv advertising agencies telb zn reclamebureau; advertentiebureau advertising artist meerv advertising artists telb zn reclametekenaar; reclameschilder advertising column
meerv advertising columns telb zn reclamezuil; aanplakzuil; peperbus advertising department meerv advertising departments telb zn reclameafdeling; publiciteitsafdeling advertising gimmick meerv advertising gimmicks telb zn reclamestunt advertising manager meerv advertising managers telb zn zie: advertisement manager advertising office meerv advertising offices telb zn zie: advertising agency advertising pillar meerv advertising pillars telb zn zie: advertising column ad·ver·to·ri·al /'ædvə'tɔ:rɪəl/, (Am.) /-vər-/ meerv advertorials telb zn advertorial (reclametekst in de vorm van een objectief artikel) advert to /əd'vɜ:t/, (Am.) /-'vɜrt/
onov ww - [formeel] verwijzen naar; wijzen op; de aandacht vestigen op; aandacht schenken aan ad·vice1 /əd'vaɪs/ meerv advices (voornamelijk meervoud) telb zn 1. bericht; rapport; nota; kennisgeving • advices from an ambassador | ambassadenota, nieuws van de ambassade 2. verzendadvies; pakbrief • letter of advice | adviesbrief, verzendadvies ad·vice2 /əd'vaɪs/ n-telb zn 1. raad; advies • act on/follow /take someone's advice | iemands advies opvolgen • ask for /take advice | om raad vragen, inlichtingen inwinnen • at/on the doctor's advice | op doktersadvies/op aanraden van de dokter • give someone a piece /bit /word /few words of advice | iemand raad geven 2. informatie; nieuws • at last advice | volgens de laatste berichten ◦ (sprw) advice when most needed is least heeded | ± wie niet te raden is, is niet te helpen ◦ (sprw) nothing is given so freely as advice | ± veel raad weinig baat advice boat meerv advice boats telb zn - adviesboot; adviesbark, adviesjacht advice bureau
meerv advice bureaus, advice bureaux telb zn adviesbureau advice column meerv advice columns telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) vragenrubriek; helprubriek; Lieve Litarubriek/Monarubriek advice columnist meerv advice columnists telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) lieve Lita/Mona (redactrice die lezersbrieven beantwoordt) advice note meerv advice notes telb zn 1. verzendadvies; adviesbrief; pakbon 2. bericht van creditering (van bank aan klant) 3. ontvangstbericht; ontvangstbevestiging ad·vis·a·bil·i·ty /əd'vaɪzə'bɪlət̯ i/ n-telb zn raadzaamheid; wenselijkheid ad·vis·a·ble /əd'vaɪzəbl/ bw advisably; zelfst nw advisableness bn raadzaam; wenselijk; opportuun ad·vise1 /əd'vaɪz/ onov ww zie: advised, advise with
ad·vise2 /əd'vaɪz/ onov en ov ww adviseren; raad geven; (aan)raden • advise (someone) against something | (iemand) iets afraden/ontraden • advise (someone) on something | (iemand) advies geven omtrent iets • advise someone | iemand raad geven • advise something | iets aanraden • they advised waiting /me to wait /that I should wait | ze gaven me de raad te wachten zie: advised ad·vise3 /əd'vaɪz/ ov ww informeren; inlichten • advise someone of something | iemand van iets op de hoogte brengen/stellen zie: advised ad·vised /əd'vaɪzd/ bn - voltooid deelwoord van advise 1. bedachtzaam; met overleg; opzettelijk; verstandig 2. geïnformeerd • be kept advised | op de hoogte gehouden worden ◦ you would be well advised to come | je zou er goed aan doen te komen ad·vis·ed·ly /əd'vaɪzɪ̩dli/ bw 1. bedachtzaam; met overleg 2. opzettelijk
ad·vis·ed·ness /əd'vaɪzɪ̩dnəs/ n-telb zn bedachtzaamheid; overleg ad·vise·ment /əd'vaɪzmənt/ n-telb zn ◦ (Amerikaans-Engels) be under advisement | overwogen/besproken worden ad·vis·er /əd'vaɪzə/, (Am.) /-ər/ (Amerikaans-Engelse spelling) ad·vi·sor meerv advisers telb zn 1. adviseur; raadgever; raadsman; voorlichter; consulent 2. (voornamelijk Amerikaans-Engels) studiebegeleider; mentor advise with onov ww - (voornamelijk Amerikaans-Engels) raadplegen; te rade gaan bij ad·vis·o·ry /əd'vaɪzəri/ bw advisorily bn adviserend; raadgevend; voorlichtend • advisory board /committee | adviescommissie, commissie van advies advisory body meerv advisory bodies telb zn adviesorgaan advisory committee
meerv advisory committees telb zn adviescommissie ad·vo·ca·cy /'ædvəkəsi/ n-telb zn 1. advocatuur; advocatenberoep 2. verdediging; voorspraak • advocacy of reforms | het pleiten voor hervormingen ad·vo·cate1 /'ædvəkɪ̩t/ meerv advocates telb zn 1. verdediger; voorstander; exponent; advocaat • the devil's advocate | de advocaat van de duivel 2. (Schots-Engels); advocaat; pleitbezorger • the Faculty of Advocates | de Schotse advocatuur • Lord Advocate | hoogste officier van justitie in Schotland ad·vo·cate2 /'ædvəkeɪt/ ov ww bepleiten; verdedigen; aanbevelen; steunen • he advocates sending children to school at the age of three | hij is er voorstander van kinderen op driejarige leeftijd naar school te sturen ad·vo·cate·ship /'ædvəkɪ̩tʃɪp/ n-telb zn advocatuur; advocatenberoep ad·vo·ca·tor /'ædvəkeɪtə/, (Am.) /-keɪt̯ ər/ meerv advocators
telb zn verdediger; voorstander ad·vow·ee /əd'vaʊ'i:/ meerv advowees telb zn - (Brits-Engels); collator (verlener van geestelijk ambt) ad·vow·son /əd'vaʊzn/ meerv advowsons telb en n-telb zn - (Brits-Engels); collatierecht (recht tot verlening van geestelijk ambt) advt afk afkorting van: advertisement advtg afk 1. afkorting van: advantage 2. afkorting van: advertising ad·wom·an meerv adwomen telb zn fotomodel (in advertenties) a·dy·nam·ia /'eɪdaɪ'neɪmɪə/ n-telb zn - adynamie; (extreme) spierzwakte; krachteloosheid a·dy·nam·ic /'eɪdaɪ'næmɪ̩k/ bn
adynamisch; krachteloos; immobiel ad·y·ton /-tɒn/, (Am.) /-tɑn/ meerv adyta /-tə/ telb zn zie: adytum ad·y·tum /'ædɪ̩təm/ meerv adyta /-tə/ telb zn adyton; Allerheiligste; heilige der heiligen; sanctum sanctorum adze /ædz/ (Amerikaans-Engelse spelling) adz meerv adzes telb zn dissel; houw; (bijl)houweel; hak -ae /i:/ suffix 〈meervoud achtervoegsel bij vreemde woorden op -a〉 • formulae | formules AEA afk afkorting van: Actors' Equity Association AE and P afk afkorting van: Ambassador Extraordinary and Plenipotentiary AEC afk
afkorting van: Atomic Energy Commission ae·dile /'i:daɪl/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) e·dile meerv aediles telb zn - ediel; aedilis (Romeins opzichter van openbare gebouwen enz.) AEF afk afkorting van: Allied/American Expeditionary Force Ae·ge·an /'i:'dʒi:ən/ bn Egeïsch ae·gis /'i:dʒɪ̩s/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) e·gis meerv aegises, aegides telb zn aegis; schild (van Zeus en Pallas Athene), [figuurlijk] bescherming • under the aegis of | onder de hoge bescherming van ae·gro·tat /'i:ɡroʊtæt/ meerv aegrotats telb zn - (Brits-Engels) 1. ziekteattest (voor student) 2. vrijstelling van tentamen bij ziekte 3. examenvrij verkregen academische graad (in geval van ziekte) AELTC afk afkorting van: All England Lawn Tennis Club
-ae·mia /i:mɪə/ (Amerikaans-Engelse spelling) -e·mia suffix -(a)emie • bacteriaemia | bacteriëmie Ae·ne·id /'i:niɪd/, (Am.) /ɪ'ni:ɪd/ eigenn Aeneïs; Aeneïde Ae·o·li·an1 /i:'oʊlɪən/ eigenn Eolisch (Oudgrieks dialect) Ae·o·li·an2 /i:'oʊlɪən/ meerv Aeolians telb zn Eoliër Ae·o·li·an3 /i:'oʊlɪən/ (Amerikaans-Engelse spelling) E·o·li·an bn 1. Eolisch • Aeolian mode | eolische toonladder 2. (ook aeolian/eolian) eolisch; wind• Aeolian harp | eolusharp, windharp Ae·ol·ic1 /i:'ɒlɪk/, (Am.) /i:'ɑlɪk/ eigenn Eolisch (Oudgrieks dialect)
Ae·ol·ic2 /i:'ɒlɪk/, (Am.) /i:'ɑlɪk/ bn Eolisch ae·o·lot·ro·py /ɪə'lɒtrəpi/, (Am.) /-'lɑ-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) e·o·lot·ro·py meerv aeolotropies telb en n-telb zn - anisotropie; eolotropie ae·on /'i:ən/, (Am.) /'i:ɑn/ e·on meerv aeons telb zn 1. eon; eeuwigheid, [figuurlijk] eeuw 2. eon (langste tijdseenheid in geschiedenis van de aarde) 3. , 1 miljard jaar ae·o·ni·al /-nɪəl/ bn zie: aeonian ae·o·ni·an /i:'oʊnɪən/ e·o·ni·an bn eonisch; eeuwig(durend); tijdloos ae·on·ic /i:'ɒnɪk/, (Am.) /-'ɑnɪk/ bn
zie: aeonian aer·ate /'eəreɪt/, (Am.) /'er-/ ov ww 1. aereren; aan lucht blootstellen; (be)luchten 2. met koolzuur verzadigen • aerated bread | gerezen brood • (voornamelijk Brits-Engels) aerated water | spuitwater, sodawater aer·a·tion /eə'reɪʃn/, (Am.) /e'reɪʃn/ n-telb zn het aereren; luchting; ventilatie; aeratie aer·a·tor /'eəreɪtə/, (Am.) /'ereɪt̯ ər/ meerv aerators telb zn aerator; (water)beluchtingstoestel; (water)beluchter aer·i·al1 /'eərɪəl/, (Am.) /'er-/ meerv aerials telb zn - (voornamelijk (Brits-Engels); , ) antenne aer·i·al2 /'eərɪəl/, (Am.) /'er-/ bw aerially bn 1. lucht-; gasvormig 2. lucht-; bovengronds; hoog • aerial bombardment | luchtbombardement • aerial cableway /railway /ropeway | kabelbaan, kabelspoor(weg), monorail
• aerial ladder | brandweerladder, magirusladder • aerial navigation | luchtvaart • aerial photograph | luchtfoto • aerial roots | luchtwortels, ademwortels 3. luchtig; etherisch; onwezenlijk; ijl aer·i·al·ist /'eərɪəlɪst/, (Am.) /'er-/ meerv aerialists telb zn 1. trapezeacrobaat; luchtacrobaat 2. aerial skiër (een skiër die aan een vorm van freestyleskiën doet) aer·i·al·i·ty /'eəri'ælət̯ i/, (Am.) /'er-/ meerv aerialities telb en n-telb zn luchtigheid aerie meerv aeries telb zn, verzameln zie: eyrie1 aer·i·form /'eərɪfɔ:m/, (Am.) /'erɪfɔrm/ bn 1. luchtvormig; gasvormig 2. ongrijpbaar; ijl; ontastbaar; onwezenlijk; onwerkelijk aer·o/'eəroʊ/, (Am.) /'eroʊ/ prefix aero-; lucht• aeroballistics | aeroballistiek aer·o·bat·ic
/'eərə'bætɪk/, (Am.) /'erə'bæt̯ ɪk/ bn luchtacrobatisch aer·o·bat·ics /'eərə'bætɪks/, (Am.) /'erə'bæt̯ ɪks/ meervoud - werkwoord voornamelijk enkelvoud luchtacrobatiek; kunstvliegen; stuntvliegen aer·obe /'eəroʊb/, (Am.) /'eroʊb/ meerv aerobes telb zn - aeroob organisme aer·o·bic /eə'roʊbɪk/, (Am.) /e'roʊ-/ bw aerobically bn 1. aeroob 2. aerobic; aerobisch • aerobic dancing | aerobic(dansen) aer·o·bi·cized /'eərə'bɪsaɪzd/, (Am.) /e'roʊ-/ bn ± strak; ± afgetraind aer·o·bics /eə'roʊbɪks/, (Am.) /e'roʊ-/ meervoud - werkwoord voornamelijk enkelvoud; ook attributief aerobics; aerobische oefeningen aer·o·club /'eərəklʌb/, (Am.) /'erə-/ meerv aeroclubs telb zn
vliegclub aer·o·drome /'eərədroʊm/, (Am.) /'erədroʊm/ meerv aerodromes telb zn vliegveld; vliegterrein; (kleine) luchthaven; luchtvaartterrein aer·o·dy·nam·ic /'eəroʊdaɪ'næmɪk/, (Am.) /'eroʊ-/ bw aerodynamically bn aerodynamisch • aerodynamic body | windtunnelcarrosserie, carrosserie (van auto)
gestroomlijnde
aer·o·dy·nam·i·cist /'eəroʊdaɪ'næmɪ̩sɪst/, (Am.) /'eroʊdaɪ'næmɪ̩sɪst/ meerv aerodynamicists telb zn aerodynamicus aer·o·dy·nam·ics /'eəroʊdaɪ'næmɪks/, (Am.) /'eroʊdaɪ'næmɪks/ meervoud - werkwoord voornamelijk enkelvoud aerodynamica; stromingsleer (van lucht) aer·o·dyne /'eəroʊdaɪn/, (Am.) /'eroʊdaɪn/ meerv aerodynes telb zn aerodyne (luchtvaartuig zwaarder dan lucht), vliegtuig; luchtreus; helikopter; wentelwiek (enz.) aer·o-en·gine /'eəroʊendʒɪ̩n/, (Am.) /'eroʊendʒɪ̩n/ meerv aero-engines
telb zn vliegtuigmotor aer·o·foil /'eərə'fɔɪl/, (Am.) /'erə-/ meerv aerofoils telb zn aerodynamisch vlak; draagvlak; vliegtuigvleugel; kielvlak; staartvin; staartvlak; vleugelklap; propellerblad; spoiler aer·o·gen·er·a·tor /'eəroʊ'dʒenəreɪtə/, (Am.) /'eroʊ'dʒenəreɪt̯ ər/ meerv aerogenerators telb zn windgenerator; windmolen aer·o·gram1 /'eərəɡræm/, (Am.) /'erə-/ meerv aerograms telb zn radio(tele)gram aer·o·gram2 /'eərəɡræm/, (Am.) /'erə-/ aer·o·gramme meerv aerograms telb zn luchtpostblad aer·o·lite /'eəroʊlaɪt/, (Am.) /'erəlaɪt/ meerv aerolites telb zn meteoorsteen; aeroliet aer·o·lith /'eəroʊlɪɵ/, (Am.) /'erəlɪɵ/
meerv aeroliths telb zn zie: aerolite aer·o·lit·ic /'eəroʊ'lɪtɪk/, (Am.) /'erə'lɪt̯ ɪk/ bn meteoritisch; meteoorsteen-; aerolitisch aer·o·log·i·cal /'eəroʊ'lɒdʒɪ̩kl/, (Am.) /'erə'lɑdʒɪ̩kl/ bn aerologisch; weerkundig aer·ol·o·gy /eə'rɒlɪ̩dʒi/, (Am.) /e'rɑ-/ n-telb zn aerologie; weerkunde (van de hogere luchtlagen) aer·o·med·i·cine /'eərə'medsɪn/, (Am.) /'erə-/ n-telb zn luchtvaartgeneeskunde aer·om·e·ter /eə'rɒmɪ̩tə/, (Am.) /e'rɑmɪ̩t̯ ər/ meerv aerometers telb zn aerometer; luchtmeter aer·om·e·try /eə'rɒmɪ̩tri/, (Am.) /e'rɑ-/ n-telb zn aerometrie; luchtmeting; luchtmeetkunde aer·o·mod·el·ler /'eəroʊmɒdl·ə/, (Am.) /'eroʊmɑdl·ər/
meerv aeromodellers telb zn - (Brits-Engels) vliegtuigmodelbouwer aer·o·naut /'eərənɔ:t/, (Am.) /'erə-/ meerv aeronauts telb zn aeronaut; luchtschipper, luchtvaarder; ballonvaarder aer·o·nau·tic /eərə'nɔ:tɪk/, (Am.) /erə'nɔ:t̯ ɪk/ bw aeronautically bn luchtvaartkundig; luchtvaart-; aeronautisch aer·o·nau·ti·cal /eərə'nɔ:tɪkl/, (Am.) /erə'nɔ:t̯ ɪkl/ bn zie: aeronautic aer·o·nau·tics /eərə'nɔ:tɪks/, (Am.) /erə'nɔ:t̯ ɪks/ meervoud - werkwoord voornamelijk enkelvoud luchtvaart(kunde); aeronautiek aer·on·o·my /eə'rɒnəmi/, (Am.) /e'rɑ-/ n-telb zn aeronomie (studie van hoge luchtlagen) aer·o·phobe /'eərəfoʊb/, (Am.) /'erə-/ meerv aerophobes telb zn iemand met vliegangst
aer·o·plane /'eərəpleɪn/, (Am.) /'erə-/ meerv aeroplanes telb zn vliegtuig; vliegmachine aer·o·sol1 /'eəresɒl/, (Am.) /'erəsoʊl/ meerv aerosols telb zn spuitbus; aerosol aer·o·sol2 /'eəresɒl/, (Am.) /'erəsoʊl/ n-telb zn aerosol aerosol bomb meerv aerosol bombs telb zn spuitbus; aerosol aerosol can meerv aerosol cans telb zn spuitbus aerosol container meerv aerosol containers telb zn zie: aerosol bomb aer·o·space /'eərəspeɪs/, (Am.) /'erəspeɪs/ n-telb zn - vaak attributief 1. ruimte (dampkring van de aarde plus de ruimte daarbuiten), kosmos; heelal
2. lucht- en ruimtevaarttechnologie; lucht- en ruimtevaartindustrie aerospace vehicle meerv aerospace vehicles telb zn ruimtevaartuig aer·o·stat /'eərəstæt/, (Am.) /'erəstæt/ meerv aerostats telb zn aerostaat (luchtvaartuig lichter dan lucht), luchtballon; luchtschip; zeppelin aer·o·stat·ics /'eərə'stætɪ̩ks/, (Am.) /'erə'stæt̯ ɪ̩ks/ meervoud - werkwoord voornamelijk enkelvoud aerostatica aer·o·tow /'eərətoʊ/, (Am.) /'erətoʊ/ meerv aerotows telb zn - vliegtuigsleepstart aer·o·train /'eərətreɪn/, (Am.) /'erətreɪn/ meerv aerotrains telb zn luchtkussentrein aer·tex /'eəteks/, (Am.) /'er-/ n-telb zn - (Brits-Engels) luchtig geweven stof; ± mousseline; ± neteldoek ae·ru·gi·nous
/ɪ'ru:dʒɪ̩nəs/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) e·ru·gi·nous bn kopergroen; koperroestkleurig; koperroestachtig ae·ru·go /ɪ'ru:ɡoʊ/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) e·ru·go n-telb zn kopergroen; koperroest aery1 meerv aeries telb zn, verzameln zie: eyrie1 aer·y2 /'eəri/, (Am.) /'eri/ bn - [formeel] etherisch; onwezenlijk; ijl; ongrijpbaar Aes·cu·la·pi·an /'i:skjʊ'leɪpɪən/, (Am.) /'eskjə-/ bn medisch; geneeskundig; van Aesculaap Aes·cu·la·pi·us1 /'i:skjʊ'leɪpɪəs/, (Am.) /'eskjə-/ eigenn Aesculaap; Aesculapius (Grieks-Romeinse god der geneeskunst) Aes·cu·la·pi·us2 /'i:skjʊ'leɪpɪəs/, (Am.) /'eskjə-/ (soms aesculapius) meerv Aesculapiuses, Aesculapii telb zn
geneesheer, [schertsend] esculaap Ae·sir /'eɪsɪə/, (Am.) /'æsɪr/ meervoud Asen (goden van de Oud-Noorse mythologie) Ae·sop /'i:sɒp/, (Am.) /'i:sɑp/ eigenn Aesopus (legendarische dichter) aes·thete /'i:sɵi:t/, (Am.) /'es-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·thete meerv aesthetes telb zn 1. estheet; kunstminnaar 2. (Brits-Engels); [studententaal] blokker; vosser; kamergeleerde (tegenover student die zich op sport toelegt) aes·thet·ic1 /i:s'ɵetɪk/, (Am.) /es'ɵet̯ ɪk/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·thet·ic meerv aesthetics telb en n-telb zn esthetica; esthetiek; schoonheidsleer aes·thet·ic2 /i:s'ɵetɪk/, (Am.) /es'ɵet̯ ɪk/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·thet·ic bw aesthetically bn esthetisch aes·thet·i·cal /i:s'ɵetɪkl/, (Am.) /es'ɵet̯ ɪ̩kl/
(Amerikaans-Engelse spelling ook) es·thet·i·cal bn zie: aesthetic2 aes·the·ti·cian /'i:sɵə'tɪʃn/, (Am.) /'es-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·the·ti·cian meerv aestheticians telb zn estheticus aes·thet·i·cism /i:s'ɵetɪ̩sɪzm/, (Am.) /es'ɵet̯ ɪ̩-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·thet·i·cism n-telb zn estheticisme; esthetische levensbeschouwing aes·thet·i·cist /i:s'ɵetɪ̩sɪst/, (Am.) /es'ɵet̯ ɪ̩-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·thet·i·cist meerv aestheticists telb zn zie: aesthetician aes·thet·ics /i:s'ɵetɪks/, (Am.) /es'ɵet̯ ɪks/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·thet·ics meervoud - werkwoord voornamelijk enkelvoud esthetica aes·ti·val /i:'staɪvl/, (Am.) /'estəvəl/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·ti·val bn - [formeel] zomers; zomeraes·ti·vate
/'i:stɪ̩veɪt/, (Am.) /'es-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·ti·vate onov ww 1. [formeel] de zomer doorbrengen 2. een zomerslaap houden aes·ti·va·tion /'i:stɪ̩'veɪʃn/, (Am.) /'es-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) es·ti·va·tion meerv aestivations telb zn estivatie, zomerslaap, knopligging aet bw afkorting van: aetatis aet.; op …-jarige leeftijd aetat bw zie: aet ae·ta·tis /i:'teɪt̯ ɪs/ bw op …-jarige leeftijd • aetatis 15 | op vijftienjarige leeftijd, vijftien jaar oud aether n-telb zn zie: ether aetherial bn zie: ethereal ae·ti·o·log·ic /'i:tɪə'lɒdʒɪk/, (Am.) /'i:t̯ ɪə'lɑdʒɪk/
(voornamelijk Amerikaans-Engelse spelling) e·ti·o·log·ic bw aetiologically bn etiologisch ae·ti·o·log·i·cal /-ɪkl/ (Amerikaans-Engelse spelling) e·ti·o·log·i·cal bn zie: aetiologic ae·ti·ol·o·gy /'i:ti'ɒlədʒi/, (Am.) /'i:t̯ i'ɑ-/ (voornamelijk Amerikaans-Engelse spelling) e·ti·ol·o·gy meerv aetiologies telb en n-telb zn etiologie, oorzaak (van ziekte) afprefix zie: adAf1 /æf/ meerv Afs telb zn - (Zuid-Afrikaans-Engels); [beledigend] kaffer; zwarte Af2 afk 1. afkorting van: Africa 2. afkorting van: African AF afk 1. afkorting van: air force 2. afkorting van: Anglo-French
3. afkorting van: audio frequency AFA afk afkorting van: Amateur Football Association a·far /ə'fɑ:/, (Am.) /ə'fɑr/ bw (van) ver; veraf • from afar | van ver, uit de verte • afar off | ver weg, in de verte AFB afk afkorting van: Air Force Base AFBS afk afkorting van: American and Foreign Bible Society AFC afk 1. afkorting van: Air Force Cross 2. afkorting van: Association Football Club AFDC afk afkorting van: Aid for Families with Dependent Children a·feard /ə'fɪəd/, (Am.) /ə'fɪrd/ a·feared bn - (verouderd of gewestelijk) bevreesd; bang a·fe·brile
/'eɪ'fi:braɪl/, (Am.) /-brəl/ bn - koortsvrij; afebriel af·fa·bil·i·ty /'æfə'bɪlət̯ i/ n-telb zn minzaamheid; vriendelijkheid; innemendheid; welwillendheid af·fa·ble /'æfəbl/ bw affably; zelfst nw affableness bn vriendelijk; innemend; welwillend af·fair /ə'feə/, (Am.) /ə'fer/ meerv affairs telb zn 1. (vaak meervoud) zaak; aangelegenheid; doen en laten; handel en wandel • current affairs | lopende zaken, actualiteiten • foreign affairs | buitenlandse zaken • man of affairs | zakenman • mind your own affairs | bemoei je met je eigen zaken • that is my affair | dat zijn mijn zaken • settle one's affairs | zijn zaken regelen; [in het bijzonder] zijn testament maken • affairs of state | staatszaken • wind up one's affairs | zijn zaken afhandelen 2. [informeel] affaire; kwestie; historie; boel; spul; ding; zaakje • the meeting was a noisy affair | de vergadering was een Poolse landdag/lawaaierige bedoening • a poor affair | niet veel zaaks • a solid affair | een stevig geval 3. verhouding; amourette; liaison; liefdesgeschiedenis • have affairs on the side | vreemdgaan
• have an affair (with someone) | een verhouding hebben (met iemand) ◦ affair of honour | erezaak, duel, tweegevecht af·faire d'a·mour /ə'feədə'mʊə/, (Am.) /ə'ferdə'mʊr/ meerv affaires d'amour /ə'feə(z)-/ (Am.) /ə'fer(z)-/ telb zn verhouding; amourette; liaison; liefdesgeschiedenis af·faire de coeur /ə'feədə'kɜ:/, (Am.) /ə'ferdə'kɜr/ meerv affaires de coeur /ə'feə(z)-/ (Am.) /ə'fer(z)-/ telb zn verhouding; amourette; liaison; liefdesgeschiedenis af·faire d'hon·neur /ə'feədə'nɜ:/, (Am.) /ə'ferdə'nɜr/ meerv affaires d'honneur /ə'feə(z)-/ (Am.) /ə'fer(z)-/ telb zn erezaak; duel; tweegevecht af·fect1 /'æfekt/ meerv affects telb zn - affect af·fect2 /ə'fekt/ ov ww 1. affecteren; voorwenden; voorgeven • affect not to hear someone | doen alsof men iemand niet hoort • affect illness | ziekte veinzen 2. zich voordoen als; imiteren; spelen • affect the free thinker | de vrijdenker uithangen 3. houden van; een neiging hebben te/tot; bij voorkeur gebruiken
• affect long words | graag lange/dure woorden gebruiken 4. (ont)roeren; aangrijpen; aandoen • his death affected his friends deeply | zijn vrienden waren diep getroffen door zijn dood 5. beïnvloeden; treffen; invloed hebben op; deren • the tax increases affect the whole population | de belastingverhogingen treffen de hele bevolking • how will the new law affect our situation? | welke invloed zal de nieuwe wet op onze situatie hebben? 6. aantasten; aanvallen • smoking affects your health | roken is slecht voor de gezondheid ◦ he was affected to her service | hij werd haar ten dienste gesteld zie: affected, affecting af·fec·ta·tion /'æfek'teɪʃn/ meerv affectations telb en n-telb zn 1. geaffecteerdheid; gekunsteldheid; gemaaktheid 2. aanstellerij; vertoon • affectation of | vertoon van, ingenomenheid met 3. huichelarij; komedie; voorwendsel af·fect·ed /ə'fektɪ̩d/ bw affectedly; zelfst nw affectedness bn - voltooid deelwoord van affect 1. voorgewend; gehuicheld; hypocriet • affected politeness | geveinsde beleefdheid 2. geaffecteerd; gemaakt • an affected style | een gekunstelde stijl 3. ontroerd; geroerd; aangedaan 4. getroffen; betrokken • the affected area | het getroffen gebied 5. aangetast (door kanker, tuberculose enz.) 6. gezind
• [voornamelijk formeel] well /ill affected (towards) | goed/slechtgezind (jegens) af·fect·ing /ə'fektɪŋ/ bw affectingly bn - tegenwoordig deelwoord van affect (ont)roerend; aangrijpend; aandoenlijk af·fec·tion1 /ə'fekʃn/ meerv affections telb zn - [verouderd] eigenschap; attribuut af·fec·tion2 /ə'fekʃn/ meerv affections telb en n-telb zn 1. affectie; (toe)genegenheid; liefde • affection for /toward(s) | genegenheid tot, liefde tot/voor 2. aandoening; affectie; ziekte 3. affect(ie) 4. invloed; beïnvloeding 5. neiging; hang; drang af·fec·tion·al /ə'fekʃnəl/ bn gevoelsmatig; gevoels-; gemoeds-; gevoelig; ontvankelijk af·fec·tion·ate /ə'fekʃnət/ bw affectionately; zelfst nw affectionateness bn hartelijk; warm; lief(hebbend); teder; toegenegen • affectionate to | hartelijk voor/tegenover
• affectionately (yours) | veel liefs (in brief) af·fec·tions /ə'fekʃnz/ meervoud gevoelens af·fec·tive /ə'fektɪv/ bn affectief; gevoels-; gemoedsaf·fec·tiv·i·ty /'æfek'tɪvət̯ i/ meerv affectivities telb en n-telb zn affectiviteit; gevoel af·fen·pin·scher /'æfənpɪntʃə/, (Am.) /-ər/ meerv affenpinschers telb zn dwergpincher; smoushondje af·fer·ent /'æfərənt/ bn - (fysiologie) afferent; aanvoerend, toevoerend af·fet·tu·o·so /æ'fetʃʊ'oʊzoʊ/, (Am.) /-soʊ/ bw - affettuoso; met veel gevoel af·fi·ance1 /ə'faɪəns/ meerv affiances
telb zn - [verouderd] (trouw)belofte; verloving af·fi·ance2 /ə'faɪəns/ ov ww - [verouderd] voornamelijk passief verloven; door trouwbelofte verbinden • affianced to | verloofd met af·fi·ant /ə'faɪənt/ meerv affiants telb zn - (Amerikaans-Engels); eedaflegger af·fiche /ə'fi:ʃ/ meerv affiches telb zn affiche; aanplakbiljet; poster af·fi·da·vit /'æfɪ̩'deɪvɪ̩t/ meerv affidavits telb zn - beëdigde verklaring; attest; affidavit af·fil·i·ate1 /ə'fɪlɪət/ meerv affiliates telb zn aangesloten persoon/maatschappij; filiaal; afdeling af·fil·i·ate2 /ə'fɪlieɪt/ onov ww
zich aansluiten • affiliate to/with | zich aansluiten bij af·fil·i·ate3 /ə'fɪlieɪt/ ov ww aansluiten; opnemen; aannemen; affiliëren • affiliate to/on | toeschrijven aan • affiliate to/with | aansluiten bij • affiliate a child (up)on/to someone | iemand als vader van een kind aanwijzen, iemand belasten met het onderhoud van een kind af·fil·i·a·tion1 /ə'fɪli'eɪʃn/ meerv affiliations telb zn 1. connectie; band; verwantschap 2. filiaal; afdeling; bijkantoor; depot af·fil·i·a·tion2 /ə'fɪli'eɪʃn/ n-telb zn 1. affiliatie; aanhechting; aanneming; opname • what is your religious affiliation? | tot welke kerk behoor je?, wat is je godsdienst? 2. vaststelling van vaderschap affiliation fee meerv affiliation fees telb zn contributie; bijdrage affiliation order meerv affiliation orders telb zn - (Brits-Engels);
veroordeling tot onderhoudsplicht van onecht kind af·fined /ə'faɪnd/ bn - [verouderd] 1. verwant; verbonden 2. verplicht af·fin·i·tive /ə'fɪnət̯ ɪv/ bn verwant; gelijkaardig • affinitive to | verwant met af·fin·i·ty /ə'fɪnət̯ i/ meerv affinities telb zn 1. (aan)verwantschap 2. affiniteit; verwantschap; gelijkaardigheid; overeenkomst • affinity between /with /to /for | affiniteit tussen/aan, sympathie voor 3. uitverkorene; beminde aangebedene 4. affiniteit affinity card meerv affinity cards telb zn affinity card (creditcard waarmee per aankoop een donatie wordt gedaan aan een goed doel) affinity group eigenn belangenorganisatie; belangengroep af·firm1 /ə'fɜ:m/, (Am.) /ə'fɜrm/
onov ww - 1. de belofte afleggen (voor rechtbank, in plaats van de eed) 2. het vonnis (van de lagere rechtbank) bevestigen af·firm2 /ə'fɜ:m/, (Am.) /ə'fɜrm/ ov ww bevestigen; beamen; verzekeren; affirmeren; bekrachtigen • affirm one's love for | zijn liefde verklaren voor • [elliptisch] affirm! | juist, correct, in orde af·firm·a·ble /ə'fɜ:məbl/, (Am.) /ə'fɜr-/ bw affirmably bn bevestigbaar • a characteristic affirmable of | een kenmerk dat geldt voor af·firm·ant /ə'fɜ:mənt/, (Am.) /ə'fɜr-/ meerv affirmants telb zn iemand die bevestigt (enz.; zie affirm) af·fir·ma·tion /'æfə'meɪʃn/, (Am.) /'æfər-/ meerv affirmations telb en n-telb zn 1. bevestiging; verzekering; bekrachtiging; affirmatie 2. belofte (in plaats van eed) af·firm·a·tive1 /ə'fɜ:mətɪv/, (Am.) /ə'fɜrmət̯ ɪv/ meerv affirmatives telb zn bevestiging; bevestigend woord • answer in the affirmative | bevestigend/met ja/positief antwoorden
• the answer was a clear affirmative | het antwoord was een duidelijk ‘ja’ af·firm·a·tive2 /ə'fɜ:mətɪv/, (Am.) /ə'fɜrmət̯ ɪv/ bw affirmatively bn bevestigend; positief; bekrachtigend; affirmatief ◦ (Amerikaans-Engels) affirmative action | voorkeursbehandeling/positieve discriminatie van minderheden/vrouwen ◦ (Amerikaans-Engels) affirmative action plan /program | (actie)plan/(actie)programma ter bescherming van de rechten van minderheden/vrouwen; [in het bijzonder] werkgelegenheidsplan ter stimulering van werkgelegenheid voor minderheden/vrouwen af·firm·a·to·ry /ə'fɜ:mətri/, (Am.) /ə'fɜrmətɔri/ bn bevestigend af·firm·er /ə'fɜ:mə/, (Am.) /ə'fɜrmər/ meerv affirmers telb zn zie: affirmant af·fix1 /'æfɪks/ meerv affixes telb zn 1. toevoegsel; aanhangsel • she has an affix to her name | ze heeft een titel 2. affix, [oneigenlijk] voorvoegsel; achtervoegsel; invoegsel
af·fix2 /ə'fɪks/ ov ww 1. toevoegen; (aan)hechten; vastmaken; verbinden • affix one's name to a letter | een brief ondertekenen • affix a seal to | een zegel drukken op • affix to/on | hechten/toevoegen aan, kleven op/aan 2. toeschrijven • affix blame to | zijn afkeuring uitspreken over • affix blame for something to someone | iemand ergens de schuld van geven af·fix·a·tion /'æfɪk'seɪʃn/ meerv affixations telb en n-telb zn toevoeging af·fla·tus /ə'fleɪt̯ əs/ meerv afflatuses telb zn ingeving; inspiratie; inblazing af·flict /ə'flɪkt/ ov ww kwellen; bedroeven; aantasten; teisteren • feel afflicted at/by the news | diepbedroefd/getroffen zijn door het nieuws • be afflicted with | lijden aan • I wish they wouldn't afflict us with their problems | ik wou dat ze niet voortdurend aan boord kwamen met hun problemen af·flic·tion /ə'flɪkʃn/ meerv afflictions
telb en n-telb zn 1. kwelling; pijn(iging); droefenis; smart; aandoening • afflictions of old age | ouderdomskwalen 2. nood; onheil; ramp; bezoeking • people in affliction | mensen in nood af·flic·tive /ə'flɪktɪv/ bw afflictively bn kwellend; pijnigend; bedroevend af·flu·ence /'æflʊəns/ n-telb zn 1. overvloed; rijkdom; weelde; welvaart • live in affluence | in weelde leven • rise to affluence | tot rijkdom komen 2. toevloed; toestroming; toeloop • the constant affluence of | de voortdurende toevloed van af·flu·ent1 /'æflʊənt/ meerv affluents telb zn zijrivier; zijarm; bijrivier af·flu·ent2 /'æflʊənt/ bw affluently bn rijk; overvloedig; welvarend • in affluent circumstances | in weelde • the affluent society | de welvaartsstaat • the affluent | de welgestelden af·flu·en·za
/'æflʊ'enzə/ n-telb zn - [informeel] affluenza (samentrekking plotselingrijksyndroom
van
affluence
en
influenza),
af·flux /'æflʌks/ meerv affluxes telb zn toevloed; toestroming af·force /ə'fɔ:s/, (Am.) /æ'fɔrs/ ov ww versterken; uitbreiden • afforce a jury | een jury versterken (door toevoeging van experts) af·ford /ə'fɔ:d/, (Am.) /ə'fɔrd/ ov ww 1. zich veroorloven; zich permitteren; riskeren • he can afford to do it | hij kan het zich permitteren • can you afford to do without? | kun je wel zonder?, kun je er eigenlijk wel buiten? • I cannot afford a holiday | ik kan me geen vakantie veroorloven, ik heb geen tijd/geen geld voor vakantie 2. [formeel] verschaffen; verlenen; opleveren • it affords me great pleasure | het doet me zeer veel genoegen • the tree affords a welcome shade | de boom zorgt voor wat welkome schaduw af·ford·a·ble /ə'fɔ:dəbl/, (Am.) /ə'fɔr-/ bn 1. geoorloofd; niet te riskant 2. betaalbaar; economisch verantwoord 3. te veroorloven; binnen bereik
af·for·est /ə'fɒrɪ̩st/, (Am.) /ə'fɔ-/, (Am.) /ə'fɑ-/ ov ww bebossen af·for·es·ta·tion /ə'fɒrɪ̩'steɪʃn/, (Am.) /ə'fɔ-/, (Am.) /ə'fɑ-/ n-telb zn bebossing; aanplanting (van bomen); aanplant af·fran·chise /ə'fræntʃaɪz/ ov ww vrijverklaren; vrijmaken; van verplichting ontheffen af·fran·chise·ment /ə'fræntʃaɪzmənt/ meerv affranchisements telb en n-telb zn vrijverklaring; ontheffing; vrijmaking; bevrijding af·fray /ə'freɪ/ meerv affrays telb zn - [formeel] rel(letje); opstootje; ongeregeldheid af·freight·ment /ə'freɪtmənt/ meerv affreightments telb zn - bevrachting af·fri·cate /'æfrɪkət/ meerv affricates
telb zn - affricaat; semiocclusief af·fright1 /ə'fraɪt/ n-telb zn - [verouderd] vrees; paniek; angst af·fright2 /ə'fraɪt/ ov ww - [verouderd] angst aanjagen; vrees inboezemen af·front1 /ə'frʌnt/ meerv affronts telb zn belediging; hoon; smaad; krenking • feel something an affront | iets als een belediging opvatten • offer an affront | affronteren • suffer an affront | beledigd worden af·front2 /ə'frʌnt/ ov ww 1. (openlijk) beledigen; honen; affronteren • feel affronted at something | zich door iets gekrenkt voelen 2. [verouderd] trotseren; tarten • affront death | de dood trotseren af·fu·sion /ə'fju:ʒn/ meerv affusions telb en n-telb zn besprenkeling; begieting (voornamelijk bij doopsel)
Afg afk afkorting van: Afghanistan af·ghan1 /'æfɡæn/ meerv afghans telb zn 1. (voornamelijk Afghan) afghaan; Afghaanse windhond 2. (soort wollen, gehaakte) deken/sprei/sjaal 3. afghaan; Afghaans tapijt 4. Afghaanse jas; grove schapenwollen herdersjas af·ghan2 /'æfɡæn/ (voornamelijk Afghan) bn Afghaans • afghan hound | Afghaanse windhond Af·ghan1 /'æfɡæn/ eigenn Afghaans; Pasjtoe (taal) Af·ghan2 /'æfɡæn/ meerv Afghans telb zn Afghaan(se) Af·ghan·i·stan /æf'ɡænɪ̩stɑ:n/, (Am.) /-stæn/ eigenn Afghanistan
a·fi·ci·o·na·do /ə'fɪʃə'nɑ:doʊ/ meerv aficionados telb zn 1. (grote) liefhebber; kenner 2. (sport)fan; (vurige) supporter, aanhanger, liefhebber van stierengevecht a·field /ə'fi:ld/ bw 1. ver (van huis); ver weg (ook figuurlijk) • this would lead us too far afield | dit zou ons te ver voeren/doen afwijken (van het onderwerp) 2. op/naar het veld; te velde a·fire /ə'faɪə/, (Am.) /-ər/ bn, pred en bw in brand; in vuur en vlam; gloeiend; in lichterlaaie (ook figuurlijk) • be afire about | enthousiast zijn voor/over • be afire | in brand staan • set afire | in brand steken • be afire with enthusiasm for | vreselijk enthousiast zijn over/voor AFL afk afkorting van: vakbond))
American
Federation
of
Labor
(Amerikaanse
a·flame /ə'fleɪm/ bn, pred en bw in brand; in vuur en vlam; vlammend; gloeiend (ook figuurlijk) • be aflame | in brand staan • aflame with autumn colours | met vlammende herfstkleuren • aflame with a desire to learn | brandend van leergierigheid
AFL-CIO afk afkorting van: American Federation of Labor and Congress of Industrial Organizations (Amerikaanse overkoepelende organisatie van federaties en vakbonden)) a·float /ə'floʊt/ bn, pred en bw 1. vlot(tend); drijvend; varend; zeilend; stomend • get a boat afloat | een boot vlot maken/krijgen 2. aan boord; op zee • life afloat | zeemansleven • sell something afloat | iets als scheepslading verkopen • spend a long time afloat | lange tijd op zee doorbrengen 3. zwevend 4. uit de schuld • keep afloat | het hoofd boven water houden, rondkomen 5. overstroomd; onder water 6. in omloop; gangbaar • nasty rumours are afloat | er doen gemene roddels/praatjes de ronde 7. in volle gang; op gang • get something afloat | iets van de grond krijgen • get a new periodical afloat | een nieuw tijdschrift lanceren/op de markt brengen 8. onzeker; stuurloos • our plans are afloat | onze plannen staan (nog) niet vast a·flut·ter /ə'flʌtə/, (Am.) /ə'flʌt̯ ər/ bn, pred opgewonden; druk in de weer; in alle staten AFM afk
afkorting van: Air Force Medal AFN afk afkorting van: American Forces Network AF of L afk zie: AFL à fond /'ɑ:'fɔ̃/ bw diepgaand; volledig; grondig; door en door; à fond a·foot /ə'fʊt/ bn, pred en bw 1. [vaak pejoratief] op gang; aan de gang; gaande; in voorbereiding; op komst • there is a plan afoot to raise taxes | er wordt een plan uitgedokterd om de belastingen te verhogen • set afoot an organization | een organisatie op touw zetten • set afoot a building complex | een gebouwencomplex uit de grond stampen • there is trouble afoot | er zijn moeilijkheden op til 2. [verouderd] te voet; op de been a·fore /ə'fɔ:/, (Am.) /ə'fɔr/ bw - [verouderd] vroeger; tevoren a·fore·cit·ed bn, attr - [formeel] voornoemd; bovengenoemd; voormeld • the aforecited people | voornoemde personen
a·fore·men·tioned bn, attr zie: aforecited a·fore·named bn, attr zie: aforecited a·fore·said bn, attr zie: aforecited a·fore·thought bn, postnominaal - voorbedacht • with malice aforethought | met voorbedachten rade a·fore·time bw - [verouderd] vroeger; eertijds a for·ti·o·ri1 /'eɪfɔ:ti'ɔ:raɪ/, /-ri/, (Am.) /'eɪfɔrt̯ i-/ bn, attr a fortiori a for·ti·o·ri2 /'eɪfɔ:ti'ɔ:raɪ/, /-ri/, (Am.) /'eɪfɔrt̯ i-/ bw a fortiori; met meer grond; des te eerder; zoveel te meer; met des te meer reden a·foul of /ə'faʊləv/ vz - (voornamelijk Amerikaans-Engels) in botsing met; verstrikt in
• fall/run afoul of of the law | in botsing/conflict komen met de wet Af·Pak /'æfpæk/ afk - (Amerikaans-Engels); afkorting van: Afghanistan and Pakistan AfPak • AfPak strategy | AfPak-strategie (waarbij Afghanistan en Pakistan als één kwestie worden beschouwd in de strijd tegen de Taliban) Afr afk zie: Af2 a·fraid /ə'freɪd/ bn, pred bang; angstig; bevreesd; bezorgd; huiverig • be afraid to do something | iets niet durven doen • I'm afraid for you/your safety | ik maak me zorgen om jou/jouw veiligheid • afraid of something | bang voor iets • afraid of waking her husband | bang dat ze haar man wakker zou maken • don't be afraid of asking for help | vraag gerust om hulp • afraid of one's own shadow | bang als een wezel • be afraid that | bang zijn dat • afraid to wake her husband | haar man niet wakker durven maken • afraid of work | werkschuw • I'm afraid I'm late | het spijt me dat ik te laat ben; ik geloof dat ik te laat ben • I'm afraid you're wrong | ik vrees dat je ongelijk hebt ◦ (sprw) he who rides a tiger is afraid to dismount | ± die de duivel scheep heeft, moet hem overvaren, ± wie in het schuitje zit, moet varen af·reet /ə'fri:t/
meerv afreets telb zn demon (in Arabische mythologie), boze geest a·fresh /ə'freʃ/ bw opnieuw; andermaal; nog eens; wederom • start afresh | van voren af aan beginnen Af·ri·ca /'æfrɪkə/ eigenn Afrika Af·ri·can1 /'æfrɪkən/ meerv Africans telb zn 1. Afrikaan(se) 2. (Amerikaans-Engels) neger(in); zwarte Af·ri·can2 /'æfrɪkən/ (ook african) bn Afrikaans • (Amerikaans-Engels) African American | Afro-Amerikaan(se), zwarte Amerikaan(se) • African Union | Afrikaanse Unie ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] African dominoes /golf | dobbelen ◦ African lily | blauwe tuberoos (Agapanthus africanus) ◦ African marigold | afrikaan(tje) (Tagetes erecta) ◦ African violet | Kaaps viooltje (Saintpaulia ionantha) Af·ri·kaans1
/'æfrɪ'kɑ:ns/ eigenn Afrikaans; Zuid-Afrikaans (taal) Af·ri·kaans2 /'æfrɪ'kɑ:ns/ bn Afrikaans; Zuid-Afrikaans Af·ri·kan·der /'æfrɪ'kɑ:ndə/, (Am.) /-ər/ meerv Afrikanders telb zn 1. Afrikaner; Afrikaander 2. (soms afrikander) Zuid-Afrikaans schaap 3. (soms afrikander) afrikaner (rund) 4. (soms afrikander) Zuid-Afrikaanse gladiool Af·ri·kan·er /'æfrɪ'kɑ:nə/, (Am.) /-ər/ meerv Afrikaners telb zn Afrikaner; Afrikaander af·rit /ə'frɪt/, (Am.) /ə'fri:t/ meerv afrits telb zn zie: afreet Af·ro1 /'æfroʊ/ meerv Afros telb zn afrokapsel; afrolook
Af·ro2 /'æfroʊ/ bn afro(-); in afrostijl Af·ro/'æfroʊ/ prefix Afro-; in afrostijl • Afro-wig | pruik in afrostijl • Afro-American | Afro-Amerikaans Af·ro-A·mer·i·can·ese /'æfroʊəmerɪ̩kə'ni:z/ eigenn Negerengels Af·ro-A·si·at·ic /'æfroʊeɪzi'æt̯ ɪk/ bn Afro-Aziatisch • Afro-Asiatic languages | hamitisch-semitische talen Af·ro-haired bn, attr met afrokapsel aft1 /ɑ:ft/, (Am.) /æft/ bw 1. achteruit; achterdeks; op het achterdek/de achterplecht/het achterschip 2. achterin; in de staart aft2 afk
afkorting van: afternoon af·ter1 /'ɑ:ftə/, (Am.) /'æftər/ bn, attr 1. later; volgend • in after years | in latere jaren 2. achter • after cabins | hutten op het achterdek, achterkajuiten af·ter2 /'ɑ:ftə/, (Am.) /'æftər/ bw - opeenvolging in tijd of ruimte na; nadien; erna; erachter • Jack fell down and Jill came tumbling after | Jack viel en Jill kwam hem achterna getuimeld • five years after | vijf jaar later af·ter3 /'ɑ:ftə/, (Am.) /'æftər/ vz 1. (plaats) achter; na • stand one after another | achter elkaar staan • cloud after cloud | de ene wolk na de andere • Jack ran after Jill | Jack liep Jill achterna • after you | na u 2. (tijd) na • after Christ | na Christus, A.D. • (Amerikaans-Engels of gewestelijk) it's after two o'clock | het is over tweeën • (Amerikaans-Engels of gewestelijk) five after three o'clock | vijf over drie • day after day | dag in dag uit, dag na/aan dag, onophoudelijk 3. (rangschikking) na; met uitzondering van • the greatest after Beethoven | de grootste na Beethoven 4. (vergelijkbaarheid of navolging) naar; volgens; in navolging van • named after his grandfather | naar zijn grootvader genoemd
• after his own manner | op zijn eigen manier/wijze • after the French nobility | in navolging van de Franse adel 5. (verwijst naar een handeling of gebeuren in het onmiddellijke verleden; steeds met gerund) (voornamelijk Iers-Engels) pas; net ◦ after all | tegen alle verwachtingen in, toch af·ter4 /'ɑ:ftə/, (Am.) /'æftər/ nevensch vw nadat; als; toen; wanneer • come back after finishing | kom terug als je klaar bent • after he insulted her she left | nadat hij haar beledigd had, ging ze weg af·ter·birth meerv afterbirths telb zn nageboorte af·ter-born bn nageboren; postuum af·ter·burn·er meerv afterburners telb zn - na(ver)brander (in het bijzonder bij straalmotor) af·ter·care n-telb zn nazorg af·ter·clap meerv afterclaps telb zn staart(je) (figuurlijk), nasleep; (onverwacht en onprettig) gevolg; naspel
af·ter·cost n-telb zn nakomende kosten af·ter·crop meerv aftercrops telb zn tweede oogst af·ter·damp n-telb zn - explosiegas; ontploffingsgassen; schotrook af·ter·deck meerv afterdecks telb zn achterdek; achterplecht af·ter-din·ner bn, attr na het diner • after-dinner cup | kleintje koffie, espresso • after-dinner jacket | huisjasje • after-dinner speech | rede na het diner af·ter·ef·fect meerv aftereffects (vaak meervoud) telb zn nawerking, aftereffect af·ter·glow meerv afterglows (voornamelijk enkelvoud) telb zn 1. naglans (ook figuurlijk), nagloeiing (van afkoelend metaal) 2. avondrood; het nalichten 3. het nagenieten
af·ter·grass n-telb zn nagras; etgroen af·ter·growth meerv aftergrowths telb zn nagewas; tweede oogst af·ter·hold meerv afterholds telb zn - achterruim af·ter·im·age meerv afterimages telb zn - (fysiologie) nabeeld af·ter·life meerv afterlives (voornamelijk enkelvoud) telb en n-telb zn 1. latere/verdere leven • in afterlife | tijdens het verdere leven, op latere leeftijd 2. leven na de dood; hiernamaals af·ter·light meerv afterlights telb zn - (voornamelijk enkelvoud) schemering; avondrood af·ter·mar·ket meerv aftermarkets (ook attributief) telb zn - (Brits-Engels) onderdelenmarkt (bv. van auto-onderdelen), secundaire markt af·ter·math1
/'ɑ:ftəmɑ:ɵ/, (Am.) /'æftərmæɵ/ meerv aftermaths (voornamelijk enkelvoud) telb zn nasleep; naspel; (onprettige) gevolgen • the aftermath of war | de nasleep van de oorlog af·ter·math2 /'ɑ:ftəmɑ:ɵ/, (Am.) /'æftərmæɵ/ n-telb zn nagras; etgroen af·ter·most bn, attr - achter-; in/op het achterschip af·ter·noon /'ɑ:ftə'nu:n/, (Am.) /'æftər-/ meerv afternoons telb zn middag, (België) namiddag (ook figuurlijk) • in/during the afternoon | 's middags, in de namiddag • in the afternoon of life | op gevorderde leeftijd, in de herfst/de avond van het leven • on the afternoon of June 1st | op de middag van de eerste juni afternoon concert meerv afternoon concerts telb zn middagconcert, (België) namiddagconcert afternoon lady meerv afternoon ladies telb zn - nachtschone (Mirabilis jalapa) af·ter·noons /'ɑ:ftə'nu:nz/, (Am.) /'æftər-/
bw - (Amerikaans-Engels) (gewoonlijk) 's middags afternoon sleep meerv afternoon sleeps telb zn middagdutje; siësta afternoon tea meerv afternoon teas telb en n-telb zn lichte avondmaaltijd; vieruurtje (met thee, sandwiches en andere zoete/hartige lekkernijen) af·ter·pains meervoud naweeën af·ter·piece meerv afterpieces telb zn - (komisch) nastukje; uitsmijter af·ter·roll meerv afterrolls telb zn nadeining af·ters /'ɑ:ftəz/, (Am.) /'æftərz/ meervoud - (Brits-Engels); [informeel] toetje; dessert; nagerecht • what's for afters? | wat krijgen we toe? after-sales service n-telb zn dienst na verkoop; reparatiedienst
af·ter-sea·son bn, attr na het seizoen; in het naseizoen • after-season sale(s) | seizoenopruiming af·ter·sen·sa·tion meerv aftersensations telb zn gewaarwording die optreedt/blijft na wegnemen van de prikkel; nabeeld; nasmaak; gevoel achteraf af·ter·shave meerv aftershaves telb en n-telb zn aftershave aftershave lotion meerv aftershave lotions telb en n-telb zn - [formeel] zie: aftershave af·ter·shock meerv aftershocks telb zn naschok (bij aardbeving) af·ter·taste meerv aftertastes telb zn nasmaak af·ter·tax bn, attr ‘schoon’; netto (na betaling van belasting) • aftertax earnings | netto-inkomsten, schoon loon, nettoloon
af·ter·thought meerv afterthoughts telb zn 1. latere/nadere overweging; iets dat later bij iemand opkomt; nabeschouwing 2. latere toevoeging; postscriptum 3. [informeel] nakomertje af·ter·time n-telb zn toekomst af·ter·ward /-wəd/, (Am.) /-wərd/ bw - (Amerikaans-Engels) zie: afterwards af·ter·wards /'ɑ:ftəwədz/, (Am.) /'æftərwərdz/ bw later; naderhand; nadien; vervolgens af·ter·word meerv afterwords telb zn nawoord; epiloog; slotwoord af·ter·world meerv afterworlds telb zn hiernamaals aftn afk afkorting van: afternoon ag-
prefix zie: adAG afk 1. afkorting van: accountant general 2. afkorting van: adjudant general 3. afkorting van: agent general 4. afkorting van: air gunner 5. afkorting van: antigas 6. afkorting van: attorney general a·ga /'ɑ:ɡə/ a·gha meerv agas telb zn aga (mohammedaanse titel) A·ga /'ɑ:ɡə/ meerv Agas telb zn Aga; Aga cooker (groot kachelfornuis) Aga cooker meerv Aga cookers telb zn zie: Aga a·gain /ə'ɡen/, /ə'ɡeɪn/, (Am.) /ə'ɡen/ bw 1. opnieuw; weer; nog eens, (België) terug • again and again | telkens/steeds opnieuw, herhaaldelijk • back /home again | weer/terug thuis
• come again | terugkomen; [informeel; gebiedende wijs] probeer het nog eens, hoe/wat zei je? • half as much/many again | nog eens half zoveel, anderhalf keer zoveel • marry again | hertrouwen • as much /many again | (nog) eens zoveel • not /never again | niet/nooit meer/weer • now and again | nu en dan • once /yet again | nog één keer • be oneself again | hersteld zijn; er weer bovenop zijn • (the) same again! | van hetzelfde!, schenk nog eens in! • [informeel] you can say that again | zeg dat wel!, en of! • time and (time) again | telkens opnieuw, herhaaldelijk 2. terug; tegen • answer again | iets terug zeggen • laugh again | als reactie/van de weeromstuit lachen • turn again | omkeren, terugkeren 3. nogmaals; andermaal • again, what about the child? | nogmaals, wat moet er met het kind? • he might, and (then) again he might not | misschien doet hij het, en misschien ook wel weer niet 4. anderzijds; daarentegen • he might go, and (then) again he might not | misschien gaat hij, en misschien ook wel weer niet ◦ what is his name again? | hoe heet hij ook (al) weer? a·gainst /ə'ɡenst/, /ə'ɡeɪnst/, (Am.) /ə'ɡenst/ vz 1. [ook figuurlijk; plaats of richting] tegen; tegen … aan/in; naast; vlak bij; in strijd met • a race against the clock | een wedloop tegen de klok • against the current | tegen de stroom in • fight against the enemy | tegen de vijand vechten, de vijand bevechten • against the law | tegen/strijdig met de wet
• talk against the noise | boven het lawaai uit praten • we live over against the church | wij wonen recht tegenover de kerk • houses against a blue sky | huizen die afsteken tegen een blauwe hemel • against the sun | tegen de (wijzers van de) klok in • [elliptisch] votes for and against | stemmen vóór en tegen • lean against the wall | tegen de muur leunen 2. (vergelijking) tegenover; in tegenstelling met • as against | tegenover • compare John against Dick | vergelijk John eens met Dick, stel John eens tegenover Dick • the yen will rise against sterling | de yen zal stijgen tegenover/ten opzichte van het pond 3. (tijd) (gewestelijk) vóór • against noon | vóór de middag 4. voor; tegen (in het bijzonder van wisselkoersen) • 41 francs against one dollar | 41 frank tegenover/voor één dollar 5. met het oog op; voor • save against old age | sparen met het oog op/voor zijn oude dag ag·a·ma /'æɡəmə/ meerv agamas telb zn - agame (hagedis; familie Agamidae) ag·a·mi /'æɡəmi/ meerv agamis telb zn - trompetvogel (Psophia crepitans) a·gam·ic /eɪ'ɡæmɪk/
bw agamically bn geslachtloos; agaam ag·a·mid /'æɡəmɪd/ meerv agamids telb zn zie: agama ag·a·mo·gen·e·sis /'æɡəmoʊ'dʒɪ̩nəsɪs/ n-telb zn agamogenese; geslachtloze voortplanting ag·a·mo·ge·net·ic /'æɡəmoʊdʒe'net̯ ɪk/ bw agamogenetically bn agamogenetisch; agaam; zich geslachtloos voortplantend ag·a·mous /'æɡəməs/ bn zie: agamic ag·a·pan·thus /'æɡə'pænɵəs/ meerv agapanthuses telb zn - tuberoos (genus Agapanthus), (voornamelijk) blauwe tuberoos (A. africanus) a·ga·pe1 /'æɡəpi/, (Am.) /-peɪ/ meerv agapes, agapae, agapai telb zn
agape; (vroegchristelijk) liefdemaal; vriendenmaal a·ga·pe2 /'æɡəpi/, (Am.) /-peɪ/ n-telb zn - agape; christelijke liefde a·gape3 /ə'ɡeɪp/ bn, pred en bw met open mond; wijd open, [figuurlijk] ten zeerste verbaasd, verwonderd • stand agape | met open mond staan, staan gapen • agape with surprise | met wijd open mond van verwondering a·gar /'eɪɡɑ:/, (Am.) /'ɑɡɑr/ n-telb zn agaragar a·gar-a·gar n-telb zn zie: agar ag·a·ric /'æɡərɪk/ meerv agarics telb zn - paddenstoel (familie Agaricaceae) a·gasp /ə'ɡɑ:sp/, (Am.) /ə'ɡæsp/ bn, pred en bw 1. snakkend (naar adem); hijgend 2. enthousiast; opgewonden Aga stove
meerv Aga stoves telb zn zie: Aga ag·ate1 /'æɡət/ meerv agates telb zn 1. agaatsteen; agaat 2. knikker; ‘mooitje’ (op agaat lijkend) ag·ate2 /'æɡət/ n-telb zn agaat; agaatsteen; polijststaal (voor goud, met agaatsteengruis) a·ga·ve /ə'ɡeɪvi/ meerv agaves telb zn - agave (genus Agave), (voornamelijk) Amerikaanse agave/aloë (A. americana) a·gaze /ə'ɡeɪz/ bn, pred en bw starend age1 /eɪdʒ/ meerv ages telb zn 1. leeftijd; ouderdom • act /be your age! | doe niet zo kinderachtig/ouwelijk!, doe volwassen! • at the age of ten | op tienjarige leeftijd
• look one's age | er zo oud uitzien als men is • of an age with | even oud als • ten years of age | tien jaar oud • be of an age to do something | oud genoeg zijn om iets te doen • age of puberty | begin van de puberteit (meisje: 12; jongen: 14) • what is your age? | hoe oud ben je? 2. levensfase 3. mensenleven; levensduur 4. generatie • this age does not know what poverty is | de moderne mens weet niet meer wat armoede is 5. (vaak Age) eeuw; tijdperk • the Age of Aquarius | het tijdperk van de Waterman/van vrijheid en broederlijkheid • age of gold | gouden eeuw (ook mythologie) • the Age of Reason | de verlichting 6. (voornamelijk meervoud) [informeel] eeuwigheid • you've been ages | je bent vreselijk lang weggebleven • wait for ages | een eeuwigheid wachten ◦ (sprw) the golden age was never the present age | vroeger was alles beter age2 /eɪdʒ/ n-telb zn 1. meerderjarigheid • be /come of age | meerderjarig zijn/worden; [figuurlijk] volledig ontwikkeld zijn/worden • over age | boven de leeftijdsgrens • under age | minderjarig, te jong 2. ouderdom; hoge leeftijd • in his (old) age | op zijn oude dag • his back was bent with age | zijn rug was krom van ouderdom ◦ age of consent | meerderjarigheid; (vooral van meisje) leeftijd waarop seksuele betrekkingen met meerderjarigen niet meer
strafbaar zijn ◦ age of discretion | jaren des onderscheids/van discretie en verstand ◦ (sprw) age before beauty | ± waar volwassenen staan, moeten kinderen gaan ◦ (sprw) youth and age will never agree | ± jong en oud zijn het nooit eens age3 /eɪdʒ/ onov ww 1. verouderen; ouder worden • he's aged a lot | hij is erg oud geworden • ageing population | ouder wordende/vergrijzende bevolking 2. rijpen (van kaas), op dronk komen (van wijn) • this wine ages well | dit is een wijn om op te leggen zie: aged1, ageing age4 /eɪdʒ/ ov ww 1. doen verouderen 2. laten rijpen (kaas), opleggen; bewaren (wijn) zie: aged1, ageing -age /ɪdʒ/ suffix 1. ± -ing; ± -schap (vormt naamwoord uit werkwoord of naamwoord) • bondage | gevangenschap • coverage | dekking • breakage | breuk 2. [informeel] 〈geeft een bepaalde hoeveelheid aan〉 • stattage | statistieken, cijfers age-ap·pro·pri·ate
bn bij de leeftijd passend age bracket meerv age brackets telb zn leeftijdsgroep, leeftijdsklasse age clause meerv age clauses telb zn leeftijdsclausule; leeftijdsbeperking, leeftijdsbepaling a·ged1 /'eɪdʒd/ bw agedly; zelfst nw agedness bn 1. oud; (hoog)bejaard • an aged man | een bejaard man • the aged | de bejaarden 2. oud; belegen • aged wine /cheese | oude wijn/kaas a·ged2 /'eɪdʒd/ bn, pred en postnominaal oud • aged ten | tien jaar oud aged care n-telb zn bejaardenzorg age difference meerv age differences telb zn zie: age gap
age discrimination n-telb zn - (Amerikaans-Engels) leeftijdsdiscriminatie age dysmorphia n-telb zn (omschrijving) psychische afwijking waarbij een jong persoon denkt dat hij of zij er oud uitziet en plastische chirurgie nodig heeft age gap meerv age gaps telb zn leeftijdsverschil; leeftijdsonderscheid age group meerv age groups telb zn leeftijdsgroep, leeftijdsklasse age·ing /'eɪdʒɪŋ/ (voornamelijk Amerikaans-Engelse spelling) ag·ing n-telb zn - gerund van age veroudering(sproces) age·ism /'eɪdʒɪzm/ ag·ism n-telb zn - (Brits-Engels) leeftijdsdiscriminatie age·ist /'eɪdʒɪst/ bn - (Brits-Engels) leeftijd discriminerend; ouderen discriminerend
age·less /'eɪdʒləs/ bw agelessly; zelfst nw agelessness bn leeftijdloos • he seems ageless | hij lijkt de eeuwige jeugd te bezitten • an ageless truth | een eeuwige/klassieke waarheid age limit meerv age limits telb zn leeftijdsgrens • retire under the age limit | vroegtijdig met pensioen gaan, voortijdig uittreden age-long bn, attr eeuwenlang; eeuwigdurend; eindeloos • age-long struggle for freedom | eeuwenlange strijd voor vrijheid a·gen·cy1 /'eɪdʒənsi/ meerv agencies telb zn 1. bureau; instantie; lichaam; instelling 2. agentuur; agentschap; vertegenwoordiging • exclusive /sole agency | exclusieve/uitsluitende vertegenwoordiging, alleenvertegenwoordiging 3. impresariaat 4. macht • an invisible agency | een onzichtbare macht a·gen·cy2 /'eɪdʒənsi/ n-telb zn 1. bemiddeling; tussenkomst; toedoen
• fertilized by the agency of insects | bevrucht door tussenkomst van insecten • obtain a job through /by the agency of friends | een betrekking krijgen door toedoen van vrienden 2. werking; macht; kracht • wear by /through the agency of water | afslijten door de kracht van het water • human agency in history | de menselijke factor in de geschiedenis agency business meerv agency businesses telb zn 1. commissiehandel 2. agentuur 3. impresariaat a·gen·da /ə'dʒendə/ meerv agendas telb zn 1. agenda (van vergadering) • be on the agenda | op de agenda staan (ook figuurlijk) 2. (Amerikaans-Engels) agenda (notitieboekje) a·gen·dum /ə'dʒendəm/ meerv agendums, agenda telb zn agendapunt; onderwerp; activiteit a·gent /'eɪdʒnt/ meerv agents telb zn 1. agent; zaakwaarnemer; tussenpersoon; makelaar; rentmeester; impresario
• secret agent | geheim agent 2. handelend persoon; instrument • I'm not a free agent | ik ben niet mijn eigen baas 3. (scheikunde enz.) agens; middel; reagens • Agent Orange | Agent Orange (ontbladeringsmiddel) • oxidizing agent | oxiderend agens, oxidans, oxideermiddel, oxidatiemiddel 4. agens (als semantische functie) a·gent-gen·er·al meerv agents-general telb zn - (Brits-Engels) vertegenwoordiger in Londen (van Australische staat of Canadese provincie) a·gen·tial /eɪ'dʒenʃl/ bw agentially bn 1. agentschaps-; makelaars-; bemiddelend 2. oorzakelijk; handelend agent phrase meerv agent phrases telb zn - door-bepaling a·gent pro·vo·ca·teur meerv agents provocateurs æ'ʒɑ̃proʊvɑkə'tɜ:r/ telb zn (agent-)provocateur
/'æʒɑ̃prɒvɒkə'tɜ:/
age-old bn eeuwenoud; stokoud • age-old traditions | eeuwenoude tradities
(Am.)
/
age pigment meerv age pigments telb en n-telb zn hyperpigmentatie age-quake n-telb zn leeftijdsschok (snelle vergrijzing van de bevolking) age zero n-telb zn leeftijdsloos gezicht (resultaat van cosmetische behandelingen, waardoor tekenen van veroudering nauwelijks waarneembaar zijn) ag·fla·tion /'æɡ'fleɪʃn/ n-telb zn - agflatie (inflatie door stijgende prijzen van landbouwproducten) ag·gior·na·men·to /æ'dʒɔ:nə'mentoʊ/, (Am.) /æ'dʒɔrnə'men͜toʊ/ meerv aggiornamenti /-men͜ti/ telb zn aggiornamento; modernisering; aanpassing (in het bijzonder van Vaticaanse politiek) ag·glom·er·ate1 /ə'ɡlɒmərət/, (Am.) /ə'ɡlɑ-/ meerv agglomerates telb zn agglomeraat; opeenhoping, verzameling ag·glom·er·ate2 /ə'ɡlɒmərət/, (Am.) /ə'ɡlɑ-/ bn, attr
opeenstapeling;
(chaotische)
opeengehoopt, opeengestapeld ag·glom·er·ate3 /ə'ɡlɒməreɪt/, (Am.) /ə'ɡlɑ-/ onov en ov ww (zich) opeenhopen/opeenstapelen; agglomereren; samenklonteren, samenhopen, kleven; accumuleren; verzamelen ag·glom·er·a·tion1 /ə'ɡlɒmə'reɪʃn/, (Am.) /ə'ɡlɑ-/ meerv agglomerations telb zn agglomeratie; opeenhoping, verzameling
opeenstapeling;
samenklontering;
ag·glom·er·a·tion2 /ə'ɡlɒmə'reɪʃn/, (Am.) /ə'ɡlɑ-/ n-telb zn het opeenhopen/opeenstapelen ag·glom·er·a·tive /ə'ɡlɒmərətɪv/, (Am.) /ə'ɡlɑməreɪt̯ ɪv/ bn opeenhopend, opeenstapelend ag·glu·ti·nate1 /ə'ɡlu:t̯ ɪ̩nət/ bn 1. (vast)gelijmd; vastgekleefd, vastgehecht; samengebald 2. (biologie en taalkunde) agglutinerend ag·glu·ti·nate2 /ə'ɡlu:t̯ ɪ̩neɪt/ onov ww zich tot lijm verbinden
ag·glu·ti·nate3 /ə'ɡlu:t̯ ɪ̩neɪt/ onov en ov ww 1. samenkleven; samenballen; (doen) samenklonteren 2. (biologie en taalkunde) agglutineren ag·glu·ti·na·tion /ə'ɡlu:t̯ ɪ̩'neɪʃn/ meerv agglutinations telb en n-telb zn agglutinatie; samenklontering ag·glu·ti·na·tive /ə'ɡlu:tɪ̩nətɪv/, (Am.) /ə'ɡlu:tneɪt̯ ɪv/ bn 1. (aan)klevend 2. (biologie en taalkunde) agglutinerend ag·grade /ə'ɡreɪd/ ov ww (met sediment) verhogen ag·gran·dize /ə'ɡrændaɪz/ ag·gran·dise ov ww 1. vergroten; verruimen; uitbreiden 2. verhogen; verheffen; verheerlijken 3. overdrijven ag·gran·dize·ment /ə'ɡrændɪ̩zmənt/ ag·gran·dise·ment meerv aggrandizements telb en n-telb zn 1. vergroting; verruiming; uitbreiding
2. verhoging; verheffing; verheerlijking 3. overdrijving ag·gra·vate /'æɡrəveɪt/ ov ww 1. verzwaren; verergeren; bemoeilijken • aggravate an illness | een ziekte verergeren 2. [informeel] ergeren; boos maken; provoceren; vervelen • aggravate a person | iemand het bloed onder de nagels vandaan halen zie: aggravating ag·gra·vat·ing /'æɡrəveɪt̯ ɪŋ/ bw aggravatingly bn - tegenwoordig deelwoord van aggravate 1. verzwarend; verergerend; bemoeilijkend • aggravating circumstances | bezwarende omstandigheden 2. [informeel] ergerlijk; irriterend; provocerend • how aggravating! | wat vervelend! ag·gra·va·tion /'æɡrə'veɪʃn/ meerv aggravations telb en n-telb zn 1. verzwaring; verergering, aggravatie 2. [informeel] ergerlijkheid; ergernis; irritatie ag·gre·gate1 /'æɡrɪɡət/ meerv aggregates telb zn complex; geheel; samenstel; verzameling; ophoping; massa • in (the) aggregate | in totaal, globaal, alles bij elkaar genomen, opgeteld • on aggregate | totaal (van score, stand)
ag·gre·gate2 /'æɡrɪɡət/ n-telb zn - , aggregaat (toeslagstof bij betonbereiding) ag·gre·gate3 /'æɡrɪɡət/ bn, attr gezamenlijk; opgehoopt; bijeengevoegd; verzameld • the aggregate amount | het totaal/globaal bedrag • aggregate analysis | macro-economie • aggregate demand | gezamenlijke/totale vraag • aggregate fruit | samengestelde vrucht ag·gre·gate4 /'æɡrɪɡeɪt/ onov ww zich verenigen; zich ophopen ag·gre·gate5 /'æɡrɪɡeɪt/ onov en ov ww - [informeel] bedragen • his income for the year aggregated (to) £10,000 | zijn jaarinkomsten bedroegen £10.000 ag·gre·gate6 /'æɡrɪɡeɪt/ ov ww bijeenvoegen; verenigen; verzamelen • aggregate someone to a club | iemand in een club opnemen ag·gre·ga·tion /'æɡrɪ'ɡeɪʃn/ meerv aggregations telb en n-telb zn
samenvoeging; verzameling; aggregatie; opname • state of aggregation | aggregatietoestand, aggregaatstoestand ag·gre·ga·tive /'æɡrɪɡeɪt̯ ɪv/ bn 1. samen(genomen); gezamenlijk; verzameld; bijeengevoegd; opgehoopt; aggregatie2. verzamelend; ophopend; bijeenvoegend; aggregatieag·gress /ə'ɡres/ onov en ov ww aanvallen; zich agressief gedragen; aanranden; agressie plegen ag·gres·sion /ə'ɡreʃn/ meerv aggressions telb en n-telb zn agressie; aanval; agressief gedrag • an aggression against/(up)on public morality | een inbreuk/aanslag op de openbare zeden ag·gres·sive /ə'ɡresɪv/ bw aggressively bn 1. agressief; aanvallend; offensief; strijdlustig; militant • aggressive weapons | aanvalswapens 2. opdringerig 3. ondernemend; stoutmoedig; ambitieus 4. opzichtig • an aggressive dress | een opvallende/uitdagende jurk 5. agressief; aantastend • aggressive waters | agressief bijtend water
aggressive-growth fund meerv aggressive-growth funds telb zn fonds van groeiaandelen (fonds van aandelen van snelgroeiende bedrijven) ag·gres·sive·ness /ə'ɡresɪvnəs/ n-telb zn agressiviteit ag·gres·sor /ə'ɡresə/, (Am.) /-ər/ meerv aggressors telb zn aanvaller; agressor ag·grieve /ə'ɡri:v/ ov ww - voornamelijk passief grieven; krenken; verdriet/onrecht aandoen; benadelen zie: aggrieved ag·grieved /ə'ɡri:vd/ bw aggrievedly; zelfst nw aggrievedness bn - voltooid deelwoord van aggrieve 1. gekrenkt; gekwetst; verongelijkt • feel (oneself) aggrieved at/by/over something | zich gekrenkt voelen door iets 2. aangetast (in eer en goede naam) ag·gro /'æɡroʊ/ (in betekenis 2 ook) agro n-telb zn - (Brits-Engels); [slang]; voornamelijk 1. het ruzie-zoeken; agressiviteit
• I don't need this aggro | je moet me niet zo op m'n zenuwen werken 2. agressie (voornamelijk tussen jeugdbenden) 3. irritatie; ergernis agha meerv aghas telb zn zie: aga a·ghast /ə'ɡɑ:st/, (Am.) /ə'ɡæst/ bn, pred ontzet; verschrikt; verbijsterd; ontsteld ◦ aghast at | verbluft door, totaal van z'n stuk door AGI afk afkorting van: adjusted gross income ag·ile /'ædʒaɪl/, (Am.) /'ædʒl/ bw agilely; zelfst nw agileness bn 1. behendig; beweeglijk; vlug; lenig; levendig 2. alert; wakker; waakzaam; op z'n hoede a·gil·i·ty /ə'dʒɪlət̯ i/ n-telb zn 1. behendigheid; beweeglijkheid; vlugheid 2. alertheid; waakzaamheid; scherpte a·gin /ə'ɡɪn/ vz - (gewestelijk) tegen
• leant agin the wall | leunde tegen de muur aging n-telb zn zie: ageing ag·i·o /'ædʒioʊ/ meerv agios telb zn agio; opgeld; hogere koers ag·i·o-job·ber meerv agio-jobbers telb zn agioteur; geldwisselaar; beursspeculant; effectenhandelaar ag·i·o·tage /'ædʒət̯ ɪdʒ/ n-telb zn agiotage; (vals) beursspel a·gist /ə'dʒɪst/ ov ww 1. weiden (andermans vee, tegen betaling) 2. belasten; een belasting heffen op a·gist·ment1 /ə'dʒɪstmənt/ meerv agistments telb en n-telb zn weidegeld; belasting a·gist·ment2 /ə'dʒɪstmənt/ n-telb zn
het weiden (van andermans vee, tegen betaling) ag·i·tate1 /'ædʒɪ̩teɪt/ onov ww ageren; agiteren; agitatie voeren • a cause worth agitating for | een zaak die de strijd waard is • agitate for/against | actie voeren voor/tegen zie: agitated ag·i·tate2 /'ædʒɪ̩teɪt/ ov ww 1. schudden; roeren; bewegen • a storm agitated the fields | een storm teisterde de velden 2. verontrusten; opwinden; (be)roeren; agiteren; schokken 3. opruien 4. aanroeren; bespreken zie: agitated ag·i·tat·ed /'ædʒɪ̩teɪt̯ ɪ̩d/ bw agitatedly bn - oorspronkelijk voltooid deelwoord van agitate geërgerd; geagiteerd ag·i·ta·tion1 /'ædʒɪ̩'teɪʃn/ meerv agitations telb en n-telb zn 1. actie; agitatie; strijd 2. opschudding 3. bespreking; debat; discussie ag·i·ta·tion2 /'ædʒɪ̩'teɪʃn/
n-telb zn 1. agitatie; opgewondenheid; onrust; gisting 2. het schudden; het schokken; het bewegen ag·i·ta·tion·al /'ædʒɪ̩'teɪʃnəl/ bn agitatie-; oproera·gi·ta·to /'ædʒɪ̩'tɑ:t̯ oʊ/ bw - agitato; opgewonden ag·i·ta·tor /'ædʒɪ̩teɪtə/, (Am.) /-teɪt̯ ər/ meerv agitators telb zn 1. agitator; onruststoker; opruier; volksmenner 2. mengapparaat; roermachine; agitator ag·it·prop1 /'ædʒɪtprɒp/, (Am.) /-prɑp/ meerv agitprops telb zn - 1. agitpropdienst 2. (communistisch) agitator; propagandist ag·it·prop2 /'ædʒɪtprɒp/, (Am.) /-prɑp/ n-telb zn - agitprop; (communistische) agitatie en propaganda a·gleam /ə'ɡli:m/ bn, pred en bw glanzend; schijnend; glimmend; fonkelend
ag·let /'æɡlɪ̩t/ meerv aglets telb zn 1. nestel (van veter) 2. vangsnoer 3. lover(tje) 4. metalen sierknopje/sierkoordje/sierspeldje 5. katje (van hazelaar enz.) a·gley /ə'ɡleɪ/, /ə'ɡli:/ a·glee bw - (Schots-Engels) 1. scheef; schuin 2. verkeerd; mis • go agley | mislopen, mislukken a·glim·mer /ə'ɡlɪmə/, (Am.) /-ər/ bn, pred en bw glimmend; schemerend; flikkerend; zacht schijnend a·glit·ter /ə'ɡlɪtə/, (Am.) /ə'ɡlɪt̯ ər/ bn, pred en bw schitterend; blinkend; flikkerend; flonkerend; fonkelend a·glow /ə'ɡloʊ/ bn, pred en bw gloeiend; stralend (ook figuurlijk) • (all) aglow with happiness | stralend van geluk AGM afk
afkorting van: annual general meeting ag·nail /'æɡneɪl/ meerv agnails telb zn 1. stroopnagel 2. [informeel]; ontstoken nagelbed; fijt; omloop; springend vuur ag·nate1 /'æɡneɪt/ meerv agnates telb zn agnaat; bloedverwant (van vaderszijde), stamhouder (voornamelijk bij vorsten) ag·nate2 /'æɡneɪt/ bn agnatisch; verwant ag·nat·ic /æɡ'næt̯ ɪk/ bw agnatically bn zie: agnate2 ag·na·tion /æɡ'neɪʃn/ n-telb zn agnaatschap; (bloed)verwantschap (van vaderszijde) ag·no·men /æɡ'noʊmən/ meerv agnomina /-'nɒmɪ̩nə/ (Am.) /-'nɑ-/
telb zn agnomen; bijnaam; erenaam (in Romeinse oudheid) ag·no·sia /æɡ'noʊzɪə/ n-telb zn - agnosie ag·nos·tic1 /æɡ'nɒstɪk/, (Am.) /-'nɑ-/ meerv agnostics telb zn agnosticus ag·nos·tic2 /æɡ'nɒstɪk/, (Am.) /-'nɑ-/ bw agnostically bn agnostisch ag·nos·ti·cism /æɡ'nɒstɪ̩sɪzm/, (Am.) /-'nɑ-/ n-telb zn agnosticisme ag·nus cas·tus /'æɡnəs'kɑ:stəs/, (Am.) /-'kæs-/ meerv agnus castuses telb zn - agnus castus; kuisboom (Vitex agnus castus) Ag·nus De·i /'æɡnʊs 'deɪi:/, (Am.) /'ɑɡ-/ meerv Agnus Dei telb en n-telb zn Agnus Dei; Lam Gods
a·go /ə'ɡoʊ/ bw geleden • a generation ago | een generatie terug, in de vorige generatie • long ago | lang geleden • not long ago | kort geleden, zo pas/juist, zo-even, daarnet • ten years ago | tien jaar geleden a·gog /ə'ɡɒɡ/, (Am.) /ə'ɡɑɡ/ bn, pred opgewonden; vol verwachting; dol; gretig • be agog to do something | op hete kolen zitten • agog for news | op nieuws belust • set the town agog | de stad op stelten zetten/in beroering brengen • agog with the news | opgewonden door het nieuws • agog with excitement | in beroering a-go-go1 /ə'ɡoʊɡoʊ/ meerv a-go-gos, a-go-go's telb zn discobar; nachtclub; dancing a-go-go2 /ə'ɡoʊɡoʊ/ à go·go; à go-go bn, attr en bw 1. disco• a-go-go dancers | discodansers, discodanseressen 2. snel; jachtig • an a-go-go tempo | een ijltempo 3. eigentijds; ‘in’; modern • psychiatry a-go-go | psychiatrie van de nieuwste soort 4. vrij; ongelimiteerd; ongeremd
• drink whisky a-go-go | whisky drinken in stromen; (België) whisky drinken à volonté ag·on /'æɡoʊn/, /-ɡɒn/, (Am.) /-ɡɑn/ meerv agons, agones telb zn agon; wedstrijd (ook figuurlijk) a·gon·ic /ə'ɡɒnɪk/, (Am.) /-'ɡɑ-/ bn - agonisch • agonic line | agone, agonische lijn ag·o·nis·tic /'æɡə'nɪstɪk/ bw agonistically bn 1. strijdlustig; op competitie belust; polemiserend 2. op effect berekend/belust ag·o·nis·ti·cal /-ɪkl/ bn zie: agonistic ag·o·nize1 /'æɡənaɪz/ ag·o·nise onov ww 1. vreselijk lijden; in doodsangst verkeren; worstelen, afzien 2. zich pijnigen/kwellen • agonize over | zich het hoofd breken over, (ergens) vreselijk mee in zijn maag zitten 3. vechten; worstelen; zich tot het uiterste inspannen
• agonize after | krampachtig nastreven/streven naar 4. op effect jagen zie: agonized, agonizing ag·o·nize2 /'æɡənaɪz/ ag·o·nise ov ww doen lijden; kwellen; martelen; pijnigen zie: agonized, agonizing ag·o·nized /'æɡənaɪzd/ ag·o·nised bn - voltooid deelwoord van agonize getourmenteerd; gekweld; doodsbenauwd • agonized cry | wanhoopskreet ag·o·niz·ing /'æɡənaɪzɪŋ/ ag·o·nis·ing bw agonizingly bn - tegenwoordig deelwoord van agonize kwellend; pijnigend; martelend; hartverscheurend • the cry was agonizing | de kreet ging door merg en been • an agonizing decision | een moeilijke/pijnlijke beslissing ag·o·ny1 /'æɡəni/ meerv agonies telb zn aanval; uitbarsting; aandoening • in an agony of doubt | in vertwijfeling • agony of mirth | opgewekte bui • agony of tears | huilbui, tranenvloed
ag·o·ny2 /'æɡəni/ meerv agonies telb en n-telb zn 1. (ondraaglijke) pijn; kwelling; foltering; beklemming; marteling • lie in agony | kronkelen/creperen van de pijn • [informeel] pile on/put on/turn on the agony | 't er dik (boven) opleggen, iets vreselijker afschilderen dan het eigenlijk is/was • suffer agonies | ondraaglijke pijnen/doodsangsten uitstaan 2. doodsstrijd; agonie • agony of death | doodsstrijd • last agony | doodsstrijd 3. zielenstrijd 4. gevecht; strijd; worsteling agony aunt (soms Agony Aunt) meerv agony aunts telb zn - (Brits-Engels); [informeel] Lieve Lita (redactrice die lezersbrieven beantwoordt) agony column meerv agony columns telb zn - (Brits-Engels); [informeel] 1. lievelitarubriek/lievemonarubriek; klachten- en vragenrubriek; problemenrubriek 2. personalia (in de krant), doodsberichten; overlijdensadvertenties; oproepen aan vermiste personen (e.d.) ag·o·ra /'æɡərə/ meerv agoras, agorae telb zn agora; marktplein ag·o·ra·pho·bi·a /'æɡ(ə)rə'foʊbɪə/
n-telb zn agorafobie; straatvrees, ruimtevrees, pleinvrees ag·o·ra·pho·bic1 /'æɡ(ə)rə'foʊbɪk/ meerv agoraphobics telb zn iemand die agorafobie heeft; agorafobiepatiënt ag·o·ra·pho·bic2 /'æɡ(ə)rə'foʊbɪk/ bn aan agorafobie lijdend; met pleinvrees a·gou·ti /ə'ɡu:t̯ i/ a·gou·ty; a·gu·ti meerv agoutis, agouties, aguties telb zn - agoeti (genus Dasyprocta of Myoprocta; knaagdier) agr afk 1. afkorting van: agricultural 2. afkorting van: agriculture 3. afkorting van: agriculturist AGR afk afkorting van: advanced gas-cooled (nuclear) reactor a·gra·pha /'æɡrəfə/ meervoud agrafa (mondeling overgeleverde uitspraken van Jezus), ‘het ongeschrevene’
a·grar·i·an1 /ə'ɡreərɪən/, (Am.) /ə'ɡrer-/ meerv agrarians telb zn agrarist; landhervormer; voorstander ruilverkaveling/herverdeling van grootgrondbezit
van
de
a·grar·i·an2 /ə'ɡreərɪən/, (Am.) /ə'ɡrer-/ bn 1. agrarisch; landbouw-; het grondbezit/de boerenstand betreffend • agrarian laws | agrarische wetten, akkerbouwwetten, landbouwwetten 2. in 't wild groeiend; wild a·grar·i·an·ism /ə'ɡreərɪənɪzm/, (Am.) /ə'ɡrer-/ n-telb zn agrarische hervormingsbeweging grondverdeling)
(voor
een
rechtvaardiger
a·gree1 /ə'ɡri:/ onov ww 1. akkoord gaan; het eens zijn/worden; overeenkomen; instemmen; toestemmen • agree as to how to do it | akkoord gaan over de werkwijze • agree to differ /disagree | zich erbij neerleggen dat men niet tot een akkoord kan komen • agree to do something | afspreken iets te zullen doen • I agree! | vind ik ook! • I don't agree! | vind ik niet! • agree on/upon something | het ergens over eens zijn, een akkoord bereiken over iets • agree that | ermee akkoord gaan/ook vinden dat • agree to something | met iets instemmen, in iets toestemmen
• agree with someone about something | het met iemand over iets eens zijn • agreed! | akkoord! 2. overeenstemmen; goed opschieten; 't samen vinden • agree with | kloppen/stroken/overeenstemmen met, passen bij 3. congrueren; overeenkomen • agree with | overeenkomen met ◦ (sprw) two of a trade can never agree | al doen twee hetzelfde, dan is het nog niet hetzelfde ◦ (sprw) youth and age will never agree | ± jong en oud zijn het nooit eens zie: agreed, agree with a·gree2 /ə'ɡri:/ ov ww 1. doen overeenkomen; in overeenstemming brengen 2. bepalen • agree a price | een prijs overeenkomen/afspreken 3. goedkeuren • agree a government plan | een regeringsplan aanvaarden zie: agreed a·gree·a·ble /ə'ɡri:əbl/ bw agreeably; zelfst nw agreeableness bn 1. prettig; aangenaam • agreeably surprised | aangenaam verrast • these terms are not agreeable to us | deze voorwaarden staan ons niet aan/zijn voor ons niet aanvaardbaar 2. overeenkomstig; overeenkomend • agreeable to/with | overeenkomstig met 3. inschikkelijk; gewillig; meegaand • agreeable to the suggestion | bereid/geneigd het voorstel te aanvaarden
a·greed /ə'ɡri:d/ bn - oorspronkelijk voltooid deelwoord van agree overeengekomen; afgesproken • be agreed on | het eens zijn over a·gree·ment /ə'ɡri:mənt/ meerv agreements telb en n-telb zn 1. overeenkomst; overeenstemming; afspraak, contract; verdrag; agrement; bewilliging; aanvaarding • arrive at/to come at/make /reach an agreement (with someone) | tot een overeenkomst komen (met iemand) • be in agreement about /on /upon /with | 't eens zijn over, akkoord gaan met 2. instemming; goedkeuring 3. congruentie; overeenkomst agree with onov ww - voornamelijk ontkennend/vragend bevallen; gunstig beïnvloeden, bekomen • mussels do not agree with me | mosselen verdraag ik niet, ik ben allergisch voor mosselen • the sea-air does not agree with him | de zeelucht is niet goed voor hem a·gres·tic /ə'ɡrestɪk/ bn rustiek; landelijk; boers; ruw a·gres·ti·cal /-ɪkl/ bn zie: agrestic
ag·ri/'æɡri/ prefix zie: agroag·ri·busi·ness /'æɡribɪznɪ̩s/ n-telb zn landbouwindustrie agric afk 1. afkorting van: agricultural 2. afkorting van: agriculture 3. afkorting van: agriculturist ag·ri·cul·tur·al /'æɡrɪ'kʌltʃrəl/ bw agriculturally bn boeren-; landbouw• agricultural college | landbouwhogeschool • agricultural industry | agro-industrie • agricultural pesticide | landbouwgif • agricultural worker | boerenknecht, landarbeider ag·ri·cul·tur·al·ist /'æɡrɪ'kʌltʃrəlɪst/ meerv agriculturalists telb zn landbouwkundige ag·ri·cul·ture /'æɡrɪkʌltʃə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn landbouw
ag·ri·cul·tur·ist /-tʃərɪst/ meerv agriculturists telb zn zie: agriculturalist ag·ri·mo·ny /'æɡrɪ̩məni/, (Am.) /-moʊni/ meerv agrimonies telb en n-telb zn - agrimonie (genus Agrimonia, in het bijzonder A. eupatoria) ag·ri·tour·ism /'æɡri'tʊərɪsm/ n-telb zn agrotoerisme ag·ri·tour·ist /'æɡri'tʊərɪst/, (Am.) /-'tʊr-/ meerv agritourists telb zn boerderijtoerist; plattelandstoerist; agrotoerist ag·ro/'æɡroʊ/ prefix agro-; landbouw• agribusiness | landbouwindustrie ag·ro·bi·o·log·i·cal /'æɡroʊbaɪə'lɒdʒɪkl/, (Am.) /-'lɑdʒ-/ bn agrobiologisch ag·ro·bi·ol·o·gist /'æɡroʊbaɪ'ɒlədʒɪst/, (Am.) /-'ɑl-/ meerv agrobiologists
telb zn agrobioloog; landbouwkundig bioloog ag·ro·bi·ol·o·gy /'æɡroʊbaɪ'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑl-/ n-telb zn agrobiologie ag·ro·chem·i·cal /'æɡroʊ'kemɪkl/ bn landbouwscheikundig ag·ro·e·co·sys·tem /'æɡroʊ'i:koʊsɪstəm/ meerv agroecosystems telb zn landbouwkundig ecosysteem agro-forestry n-telb zn agrobosbouw (combinatie van land- en bosbouw) ag·ro-in·dus·try n-telb zn zie: agribusiness ag·ro·me·te·o·rol·o·gy /'æɡroʊmi:tɪə'rɒlədʒi/, (Am.) /mi:t̯ ɪə'rɑ-/ n-telb zn agrometeorologie; landbouwmeteorologie, landbouwweerkunde ag·ro·nom·ic /'æɡrə'nɒmɪk/, (Am.) /-'nɑ-/ bn agronomisch; landbouwkundig
ag·ro·nom·i·cal /-ɪkl/ bn zie: agronomic ag·ro·nom·ics /'æɡrə'nɒmɪks/, (Am.) /-'nɑ-/ meervoud - werkwoord voornamelijk enkelvoud agronomie; landhuishoudkunde; landbouwkunde a·gron·o·mist /ə'ɡrɒnəmɪst/, (Am.) /ə'ɡrɑ-/ meerv agronomists telb zn agronoom; landbouwkundige; agronomist a·gron·o·my /ə'ɡrɒnəmi/, (Am.) /ə'ɡrɑ-/ n-telb zn agronomie; plantenteelt en bodemkunde; landbouwkunde ag·ro-pol·i·tics /'æɡroʊ'pɒlɪ̩tɪks/, (Am.) /-'pɑlət̯ ɪks/ meervoud landbouwpolitiek; landbouwbeleid ag·ro·tech·nol·o·gy /'æɡroʊtek'nɒlədʒi/, (Am.) /-'nɑl-/ meerv agrotechnologies telb en n-telb zn landbouwtechnologie; landbouwtechniek ag·ro·tour·ism /'æɡroʊ'tʊərɪsm/ n-telb zn agrotoerisme
a·ground /ə'ɡraʊnd/ bn, pred en bw aan de grond; vast • be aground | aan de grond zitten, vastzitten; [figuurlijk] in de klem zitten • run aground | vastlopen, aan de grond (laten) lopen, (laten) stranden a·gue /'eɪɡju:/ meerv agues telb en n-telb zn (koude) koorts (voornamelijk als symptoom van koortsaanval; malariakoorts, [ook figuurlijk] koude rillingen ague cake meerv ague cakes telb zn miltuitzetting (als gevolg van malaria) a·gued /'eɪɡju:d/ bn koortsig; koortsachtig; rillerig ague fit meerv ague fits telb zn koortsaanval a·gu·ish /'eɪɡju:ɪʃ/ bw aguishly; zelfst nw aguishness bn zie: agued
malaria),
aguti meerv agutis telb zn zie: agouti ah /ɑ:/ tw o; ha; ah; och • ah me | o wee, wee mij Ah meerv Ahs telb zn afkorting van: ampere-hour Ah AH afk afkorting van: anno Hegirae (islamitische jaartelling)) a·ha /ɑ:'hɑ:/ tw aha AHA afk 1. afkorting van: American Historical Association 2. afkorting van: American Hospital Association A·hab /'eɪhæb/ eigenn Achab (Israëlitische koning, Koningen 16:29) aha reaction meerv aha reactions
telb zn aha-ervaring, aha-erlebnis a·head1 /ə'hed/ bn, pred 1. voorop • be ahead | aan de winnende hand zijn, leiden, voorstaan • the days ahead of us | de komende dagen • the road ahead of us | de weg voor ons 2. vooruit ◦ , V line ahead | kiellinie a·head2 /ə'hed/ bw 1. voorop; vóór; komend; in 't vooruitzicht • go ahead | voorop gaan • (letterlijk en figuurlijk) ahead of | vooruit, vóór • ahead of his time | zijn tijd vooruit, avant la lettre • be ahead of the curve | (ver) voorop liggen vergeleken bij de rest • get ahead of someone | iemand de loef afsteken/de baas worden • he arrived ahead of time | hij kwam (te) vroeg 2. vooruit; voorwaarts; van tevoren; op voorhand • get ahead | vooruitkomen, vorderingen maken, succes boeken, carrière maken • go ahead | van start gaan, van wal steken, voortgaan, vorderingen maken • go ahead! | vooruit!, vooruit dan maar! • look /plan ahead | vooruitzien • full speed ahead! | met volle kracht vooruit! • straight ahead | rechtdoor a·hem /mhm/, /ə'hem/
tw hm -aholic suffix zie: -oholic a·hoy /ə'hɔɪ/ tw - ahoi à huis clos /ɑ:'wi:'kloʊ/ bw met gesloten deuren; privatim; in het geheim; zonder publiek a·hull /ə'hʌl/ bw - voor top en takel (voor de wind, met geborgen zeilen) a·hum /ə'hʌm/ bn, pred gonzend • ahum with | gonzend van ai /aɪ/ meerv ais telb zn - ai; luiaard (Bradypus tridactylus) a.i. afk afkorting van: ad interim a.i.
AI afk 1. afkorting van: artificial intelligence ki (kunstmatige intelligentie) 2. afkorting van: artificial insemination ki (kunstmatige inseminatie) 3. afkorting van: Amnesty International AIA afk 1. afkorting van: American Institute of Architects 2. afkorting van: Associate of the Institute of Actuaries aid1 /eɪd/ meerv aids telb zn 1. helper; assistent, [in het bijzonder] (niet nader genoemde) naaste medewerker 2. hulpmiddel; apparaat; toestel • audiovisual aids | audiovisuele hulpmiddelen 3. (Amerikaans-Engels) aide de camp; adjudant; veldadjudant; generaal-adjudant aid2 /eɪd/ n-telb zn 1. hulp; bijstand; assistentie; medewerking • come /go to someone's aid | iemand te hulp komen/snellen • first aid | eerste hulp (bij ongelukken), EHBO • in aid of | ten dienste van • [informeel] what's that in aid of? | waar is dat goed voor/dient dat toe? • legal aid | rechtsbijstand • pray someone in aid | iemands hulp inroepen 2. bede; taille; pacht; cijns; belasting (te betalen aan feodale heer), cijns; belasting (te betalen aan koning)
aid3 /eɪd/ onov en ov ww helpen; steunen; bevorderen; bijdragen tot • (juridisch of schertsend) aid and abet someone | iemand bijstaan/aanmoedigen, medeplichtig zijn • aid someone to do something | iemand iets helpen doen • aid with money | financiële steun verlenen, subsidiëren -aid /eɪd/ suffix solidariteitsactie (waarbij op wereldschaal geld voor project wordt ingezameld met medewerking van prominenten en media) ◦ Live Aid | Live Aid, muzikale solidariteitsactie (voor slachtoffers van droogte in Ethiopië) AID afk afkorting van: artificial insemination by donor k.i.d. aid climbing n-telb zn - (het) klimmen met hulpmiddelen aide /eɪd/ meerv aides telb zn 1. aide de camp; adjudant; veldadjudant; generaal-adjudant 2. assistent; helper; (regerings)medewerker, [in het bijzonder] (niet nader genoemde) naaste medewerker • a nurse's aide | een verpleeghulp aide-de-camp /'eɪd də 'kɑ̃/, (Am.) /-'kæmp/ meerv aides-de-camp /'eɪd(z)-/
telb zn aide de camp; adjudant (te velde); generaal-adjudant aide-mé·moire /'eɪd mem'wɑ:/, (Am.) /-meɪm'wɑr/ meerv aides-mémoire /'eɪd(z)-/ telb zn 1. geheugensteuntje 2. aide-mémoire; (diplomatieke) nota; memorandum aid package meerv aid packages telb zn hulppakket aid post meerv aid posts telb zn eerstehulppost; EHBO-post AIDS /eɪdz/ afk afkorting van: Acquired Immune/Immuno Deficiency Syndrome aids AIDS carrier meerv AIDS carriers telb zn drager van het aidsvirus; aidsdrager AIDS inhibitor meerv AIDS inhibitors telb zn aidsremmer aid station meerv aid stations
telb zn zie: aid post AIDS virus meerv AIDS viruses telb zn aidsvirus aid worker meerv aid workers telb zn hulpverlener ai·glet /'æɡlɪ̩t/, (Am.) /'eɪɡ-/ meerv aiglets telb zn zie: aglet ai·grette /'eɪɡrət/, /eɪ'ɡret/ ai·gret meerv aigrettes telb zn 1. aigrette, [in het bijzonder] (kleine) zilverreiger (Egretta garzetta) 2. aigrette; vogelkuif 3. aigrette; pluim; verentoef, (als hoofdsieraad) pluim van edelstenen ai·guille /'eɪɡwi:l/, (Am.) /eɪ'ɡwi:l/ meerv aiguilles telb zn 1. rotspunt; piek 2. rotsboor; (naaldvormige) steenboor
ai·guil·lette /'eɪɡwɪ̩'let/ meerv aiguillettes telb zn nestel; ± vangsnoer (van uniform) AIH afk afkorting van: artificial insemination by husband ai·kid·o /aɪ'ki:doʊ/ n-telb zn - aikido (Japanse vechtsport) ail1 meerv ails telb zn zie: ailment ail2 /eɪl/ onov ww ziek(elijk) zijn; sukkelen; iets mankeren (ook figuurlijk) • ail from | sukkelen met zie: ailing ail3 /eɪl/ ov ww - onderwerp voornamelijk what of onbepaald voornaamwoord schelen; mankeren; last/pijn berokkenen • what ails him? | wat scheelt/mankeert hem? zie: ailing ai·lan·thus /eɪ'lænɵəs/
meerv ailanthuses telb zn - hemelboom (genus Ailanthus) ai·le·ron /'eɪlərɒn/, (Am.) /-rɑn/ meerv ailerons telb zn aileron; rolroer (van vliegtuig) ail·ing /'eɪlɪŋ/ bn - tegenwoordig deelwoord van ail ziekelijk (ook figuurlijk) • an ailing business | een kwijnende zaak, een noodlijdend bedrijf ail·ment /'eɪlmənt/ meerv ailments telb zn kwaal; ziekte; aandoening aim1 /eɪm/ meerv aims telb zn 1. (streef)doel; bedoeling; oogmerk; plan • what's your aim in life? | wat wil je in je leven bereiken? • aims and objectives | doelstellingen 2. [verouderd] doel; schietschijf aim2 /eɪm/ n-telb zn aanleg; het mikken/richten/aanleggen • his aim was good | hij was een goed schutter • take aim (at) | aanleggen/richten (op)
aim3 /eɪm/ onov ww - steeds met voorzetsel- of infinitiefcomplement trachten; proberen; de bedoeling hebben; van zins zijn; nastreven • aim at doing something | iets willen/trachten te doen, van plan zijn iets te doen • what are you aiming at? | wat wil je nu eigenlijk? • aim at/for increased production | naar productieverhoging streven • aim to be an artist | kunstenaar willen worden • aim to do something | iets willen/trachten te doen aim4 /eɪm/ onov en ov ww richten; mikken; aanleggen • aim (a gun) at | (een vuurwapen) richten op • aim at someone | 't op iemand gemunt hebben • aim at something/someone | op iets/iemand doelen • aim high | hoog mikken; [figuurlijk] ambitieus zijn AIM afk afkorting van: American Indian Movement aim·less /'eɪmləs/ bw aimlessly; zelfst nw aimlessness bn doelloos; zinloos ain't /eɪnt/ 1. am not, is not, are not 2. has not, have not a·i·o·li
/aɪ'oʊli/, /eɪ-/ n-telb zn - aioli; (Provençaalse) knoflookmayonaise air1 /eə/, (Am.) /er/ meerv airs telb zn 1. voorkomen; sfeer; aanzicht • an air of comfort | een comfortabele indruk • there was an air of excitement | er zat opwinding in de lucht, er heerste een opgewonden sfeer • have an air of gentility | een deftige indruk maken 2. (vaak meervoud) houding; manier van doen; aanstellerij; air; arrogante houding • give oneself/put on airs | zich aanstellen, indruk proberen te maken • airs and graces | mooidoenerij, kouwe drukte • he entered with a triumphant air | hij kwam triomfantelijk binnen 3. (scheepvaart of formeel) bries(je); lichte wind; koeltje; tocht • light airs | een zacht briesje 4. aria; solopartij, sopraanpartij 5. [verouderd] melodie; wijsje; deuntje air2 /eə/, (Am.) /er/ n-telb zn 1. lucht; atmosfeer; dampkring • clear the air in the room | de kamer luchten; (België) de kamer verluchten • get some (fresh) air | een luchtje (gaan) scheppen, een frisse neus halen 2. lucht; luchtruim; hemel • the birds of the air | de vogels (in de lucht); [formeel] de vogelen des hemels • by air | met het/per vliegtuig, per luchtpost
• they cleared the air of enemy planes | ze zuiverden het luchtruim van vijandelijke vliegtuigen • in the open air | in (de) openlucht, onder de blote hemel • the plane has just taken the air | het vliegtuig is zojuist opgestegen 3. , ether • go/be off the air | uit de ether verdwijnen/verdwenen zijn, niet meer uitzenden • be/go on the air | in de ether zijn/gaan, uitzenden, uitgezonden worden • the prime minister went on the air | de eerste minister hield een radiotoespraak/tv-toespraak • over the air | per radio ◦ [slang]; catch /get some air | een hoge sprong maken, hoog springen ◦ clear the air | de lucht doen opklaren, de atmosfeer zuiveren, een misverstand uit de weg ruimen ◦ [informeel] dance on air | opgeknoopt worden/zijn ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] get the air | de bons krijgen; de laan uitgestuurd worden, de zak krijgen ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] give someone the air | iemand links laten liggen, niet (meer) met iemand omgaan, iemand laten vallen, iemand ontslaan/de laan uitsturen ◦ give air to one's feelings | uiting geven aan zijn gevoelens, zijn gevoelens ventileren ◦ he is good in the air | hij is sterk in de lucht/kan goed koppen ◦ rumours are in the air | het gerucht doet de ronde ◦ he was left in the air | hij werd in het ongewisse gelaten ◦ she was up in the air about it | ze was er erg door opgewonden/van streek ◦ she went straight up in the air | ze stoof op, ze werd razend/kwaad ◦ their flank was left in the air | hun flank bleef ongedekt ◦ Christmas was in the air for weeks | al weken van tevoren was Kerstmis in ieders gedachten ◦ my plans are still (up) in the air | mijn plannen staan nog niet vast ◦ live on air | van de lucht leven, nauwelijks iets eten ◦ [formeel] take the air | een luchtje gaan scheppen
◦ tread /walk on air | in de wolken/de zevende hemel zijn air3 /eə/, (Am.) /er/ onov ww 1. drogen • the washing is airing | de was hangt te drogen 2. gelucht worden • your suit is airing | uw kostuum wordt gelucht zie: airing1 air4 /eə/, (Am.) /er/ ov ww 1. drogen; te drogen hangen 2. luchten; ventileren, (België) verluchten • air the dog | de hond uitlaten • air horses | paarden afstappen • air oneself | een luchtje scheppen • air a room | een kamer luchten 3. bekendmaken; luchten; ventileren; publiciteit geven; tentoonspreiden • air one's ideas | uiting geven aan zijn ideeën • air oneself | zijn hart luchten; zijn kennis luchten, opsnijden 4. , uitzenden zie: airing1 air ace meerv air aces telb zn - luchtgevechtkampioen (piloot die meerdere vijandelijke vliegtuigen heeft neergeschoten) air alert meerv air alerts telb en n-telb zn
luchtalarm air-and-space museum meerv air-and-space museums telb zn lucht- en ruimtevaartmuseum Air arm verzameln luchtmacht; 't luchtwapen air-a·tom·ic bn met kernraketten • air-atomic powers | nucleaire mogendheden air attack meerv air attacks telb zn luchtaanval air bag meerv air bags telb zn airbag; (automatisch opblaasbaar) luchtkussen (ter bescherming van inzittenden van een wagen bij botsing) air ball meerv air balls telb zn - bal in de lucht, (voetbalsport voornamelijk) hoge bal, misser (bal die het bord niet raakt) air balloon meerv air balloons telb zn luchtballon
air base meerv air bases telb zn lucht(macht)basis air bath meerv air baths telb zn luchtbad air bed meerv air beds telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) luchtbed; opblaasbare matras air bell meerv air bells telb zn 1. luchtbel(letje) 2. luchtbelvlek(je); luchtblaasje (op negatief of afdruk) • air bell spot | luchtbelvlekje (op negatief/afdruk) air·bill meerv airbills telb zn luchtvrachtbrief; cognossement voor luchtvervoer air bladder meerv air bladders telb zn - luchtzak; zwemblaas air blue n-telb zn azuurblauw
air·borne bn 1. in de lucht; door de lucht vervoerd/verspreid • the plane was airborne | het vliegtuig was in de lucht/los • airborne pollen | door de lucht verspreid stuifmeel, stuifmeel in de lucht 2. (ook leger) per vliegtuig getransporteerd • airborne attack | luchtlandingsoffensief • airborne infantry | luchtinfanterie • airborne troops | luchtlandingstroepen air brake meerv air brakes telb zn 1. lucht(druk)rem 2. remklep; ± aileron; ± (laterale) vleugelklep (van vliegtuig) air brick meerv air bricks telb zn gaatsteen air bridge meerv air bridges telb zn 1. luchtbrug 2. aviobrug; slurf air·brush1 meerv airbrushes telb zn 1. verfspuit; lakspuit; spuitpistool 2. luchtpenseel; aerograaf; retoucheerspuit air·brush2 onov en ov ww 1. spuitlakken
2. retoucheren met luchtpenseel air·burst meerv airbursts telb zn explosie in de lucht (van bom of granaat) air·bus meerv airbuses, Amerikaans-Engels ook airbusses telb zn - airbus; luchtbus air cargo meerv air cargos, air cargoes telb en n-telb zn luchtvracht air carrier meerv air carriers telb zn 1. luchtvaartmaatschappij 2. (luchtwaardig bevonden) vliegtuig air casing meerv air casings telb zn 1. luchtmantel; luchtbekisting (van buis, schoorsteen, enz.) 2. luchtkast (voor ventilatie van ketelruim) air cav /'eə kæv/, (Am.) /'er kæv/ verzameln - (Amerikaans-Engels) legereenheid die per vliegtuig wordt getransporteerd air cavalry verzameln zie: air cav
air cell meerv air cells telb zn 1. luchtzak; longzak (van vogels) 2. luchtkamer (van ei) air chief marshal meerv air chief marshals telb zn - (Brits-Engels) generaal (bij de luchtmacht) air cleaner meerv air cleaners telb zn luchtzuiveringstoestel; luchtreiniger; luchtfilter air command meerv air commands telb zn - (Amerikaans-Engels) luchtmachtcommando air commodore meerv air commodores telb zn - (Brits-Engels) commodore (bij de luchtmacht) air condenser meerv air condensers telb zn - luchtcondensator air-con·di·tioned bn met airconditioning; met klimaatregeling; met luchtverversing; geklimatiseerd
air conditioner meerv air conditioners telb zn airconditioning(sapparaat); klimaatregelaar air conditioning meerv air conditionings telb en n-telb zn airconditioning; klimaatbeheersing
luchtbehandeling;
air conduit meerv air conduits telb zn ventilatiebuis; luchtbuis air-con·trol·man /'eə kəntroʊlmən/, (Am.) /'er-/ meerv aircontrolmen /-mən/ telb zn - (Amerikaans-Engels) (lucht)verkeersleider air-cooled bn met lucht gekoeld; luchtgekoeld air cooling n-telb zn luchtkoeling air corridor meerv air corridors telb zn luchtcorridor; luchtweg air cover meerv air covers
klimaatregeling;
telb en n-telb zn - vliegtuigdekking; jagersscherm • under air cover | onder dekking van de luchtmacht air·craft meerv aircraft telb zn luchtvaartuig aircraft carrier meerv aircraft carriers telb zn vliegdekschip; (vliegtuig)moederschip air·craft·man /'eəkrɑ:ftmən/, (Am.) /'erkræft-/ meerv aircraftmen /-mən/ telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) lid van het grondpersoneel van de luchtmacht air·crafts·man /'eəkrɑ:ftsmən/, (Am.) /'erkræft-/ meerv aircraftsmen /-mən/ telb zn zie: aircraftman aircraft station meerv aircraft stations telb zn vliegtuigzender aircraftswoman meerv aircraftswomen /-mən/ telb zn zie: aircraftwoman aircraftwoman
meerv aircraftwomen /-mən/ telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) vrouwelijk lid van het grondpersoneel van de luchtmacht air·crash meerv aircrashes telb zn vliegtuigongeluk; vliegramp air·crew verzameln vliegtuigbemanning air-cure meerv air-cures telb zn luchtkuur air cushion meerv air cushions telb zn 1. luchtkussen; windkussen 2. luchtvering air-cush·ioned air-cush·ion bn, attr luchtkussen• air-cushioned vehicle | luchtkussenvoertuig, hovercraft air dam meerv air dams telb zn spoiler air defence (Amerikaans-Engelse spelling) air defense
meerv air defences telb en n-telb zn 1. luchtbescherming 2. luchtverdediging air division meerv air divisions telb zn luchtmachtdivisie air·dock meerv airdocks telb zn vliegtuigloods; hangar air door meerv air doors telb zn luchtdeur (warme verticale luchtstroom) air drill meerv air drills telb zn luchtdrukboor; pneumatische boor air·drome /'eə-/, (Am.) /'er-/ meerv airdromes telb zn - (Amerikaans-Engels) zie: aerodrome air·drop1 meerv airdrops telb zn (voedsel)dropping air·drop2
ov ww droppen (voedsel, wapens, manschappen) air-dry1 bn luchtdroog; winddroog air-dry2 ov ww drogen; aan de lucht drogen air duct meerv air ducts telb zn luchtleiding; luchtkanaal; luchtkoker aire·dale /'eədeɪl/, (Am.) /'er-/ (ook Aire·dale) meerv airedales telb zn airedale(terriër) airedale terrier (ook Airedale terrier) meerv airedale terriers telb zn zie: airedale air embolism meerv air embolisms telb en n-telb zn (lucht)embolie air engine meerv air engines telb zn
heteluchtmotor air·er /'eərə/, (Am.) /'erər/ meerv airers telb zn - (Brits-Engels) droogrek; droogmolen air·fare meerv airfares telb zn vliegtarief; vliegprijs air fee meerv air fees telb en n-telb zn luchtrecht; luchtport air ferry meerv air ferries telb en n-telb zn luchtveer; vliegverbinding air·field meerv airfields telb zn 1. vliegveld; luchthaven 2. landingsbaan air·flow meerv airflows telb en n-telb zn luchtstroom air·foil /'eə-/, (Am.) /'er-/ meerv airfoils
telb zn - (Amerikaans-Engels) zie: aerofoil air force meerv air forces telb zn 1. (voornamelijk enkelvoud met the) luchtmacht; luchtstrijdkrachten; luchtwapen 2. (Amerikaans-Engels) luchtmachteenheid air·frame meerv airframes telb zn (vliegtuig)casco (vliegtuig zonder de motor) air freight1 meerv air freights telb zn luchtvracht air freight2 n-telb zn 1. luchtvrachtvervoer; luchttransport 2. vrachtgeld (voor luchtvervoer) air freighter meerv air freighters telb zn 1. vrachtvliegtuig 2. maatschappij voor luchtvrachtvervoer air freshener meerv air fresheners telb en n-telb zn luchtverfrisser; dennengeurtje air frost
n-telb zn vorst boven de grond air gas meerv air gases, Amerikaans-Engels ook air gasses telb en n-telb zn luchtgas air·glow n-telb zn nachtelijke atmosferische gloed air gun meerv air guns telb zn 1. luchtbuks; windbuks 2. luchtdrukhamer (pistoolvormig) 3. verfspuit 4. luchtpenseel air gunner meerv air gunners telb zn - boordschutter air hammer meerv air hammers telb zn luchtdrukhamer; pneumatische hamer air harbour (Amerikaans-Engelse spelling) air harbor meerv air harbours telb zn landingsplaats voor watervliegtuigen air·head
meerv airheads telb zn 1. (voornamelijk Amerikaans-Engels); luchtlandingshoofd 2. ventilatiegang (in mijn) 3. [slang] leeghoofd; oen; sul; idioot air hole meerv air holes telb zn 1. luchtgat; keldergat 2. (wind)wak 3. [informeel]; luchtzak air hostess meerv air hostesses telb zn stewardess air hour meerv air hours telb zn - (uit)zenduur air hunger n-telb zn ademnood air·ing1 /'eərɪŋ/, (Am.) /'erɪŋ/ meerv airings ((oorspronkelijk) gerund van air) telb zn 1. wandeling; ritje; rijtoertje • go for/take an airing | een luchtje scheppen • take the kids for an airing | met de kinderen een straatje omgaan/gaan wandelen 2. uiting; bekendmaking
• give one's thoughts a good airing | zijn mening ten beste geven 3. uitzending • get an airing | behandeld worden • weekly airings | wekelijkse uitzendingen air·ing2 /'eərɪŋ/, (Am.) /'erɪŋ/ meerv airings ((oorspronkelijk) gerund van air) telb en n-telb zn 1. het luchten, (België) verluchting • give an airing | luchten 2. het drogen • give an airing | te drogen hangen airing cupboard meerv airing cupboards telb zn droogkast air jacket meerv air jackets telb zn zwemvest (met lucht gevuld) air kiss meerv air kisses telb zn - [schertsend] kus in de lucht air-kiss onov en ov ww - [schertsend] kus in de lucht geven air·land ov ww
aan de grond zetten; (met vliegtuigen) ter plaatse brengen (troepen of materiaal) air lane meerv air lanes telb zn luchtcorridor; luchtweg; (aan)vliegroute air-launch ov ww lanceren vanuit de lucht air·less /'eələs/, (Am.) /'er-/ bn 1. zonder lucht 2. bedompt; muf 3. windstil air letter meerv air letters telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) 1. luchtpostbrief 2. luchtpostblad air·lift1 meerv airlifts telb zn luchtbrug air·lift2 onov ww een luchtbrug installeren air·lift3 ov ww
per luchtbrug vervoeren air·line meerv airlines telb zn 1. lucht(vaart)lijn; luchtverbinding 2. luchtvaartmaatschappij 3. rechte lijn (tussen twee punten) 4. luchtbuis (van toestel, duikersuitrusting, enz.) air·lin·er meerv airliners telb zn lijnvliegtuig; lijntoestel; passagiersvliegtuig air lock meerv air locks telb zn 1. luchtzak; luchtbel (in een leiding) 2. luchtsluis; caisson; luchtslot air·mail1 n-telb zn luchtpost; airmail air·mail2 ov ww verzenden per luchtpost airmail edition meerv airmail editions telb zn luchtposteditie (van krant) airmail field meerv airmail fields telb zn
postvliegveld airmail service meerv airmail services telb zn luchtpostdienst airmail stamp meerv airmail stamps telb zn luchtpostzegel air·man /'eəmən/, (Am.) /'er-/ meerv airmen /-mən/ telb zn 1. personeelslid van de luchtmacht 2. vlieger; vliegenier; piloot air·man·ship /'eəmənʃɪp/, (Am.) /-'er/ n-telb zn vliegenierskunst Air Marshal meerv Air Marshals telb zn - (Brits-Engels) luchtmaarschalk; generaal (bij de luchtmacht) air mattress meerv air mattresses telb zn luchtbed; opblaasbare matras air mechanic meerv air mechanics telb zn - (Brits-Engels)
mecanicien; boordwerktuigkundige; vliegtuigmonteur air medicine n-telb zn luchtvaartgeneeskunde air-mind·ed zelfst nw air-mindedness bn geïnteresseerd in luchtvaart/vliegtuigen air·miss meerv airmisses telb zn bijna-botsing in de lucht air·mo·bile bn, attr - m.b.t. mobiliteit door de lucht • airmobile tactics | tactiek waarbij snelle troepenverplaatsingen door de lucht een centrale rol spelen air motor meerv air motors telb zn heteluchtmotor Air officer meerv Air officers telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) (hogere) luchtmachtofficier air·park meerv airparks telb zn vliegveldje
air-passenger traffic n-telb zn passagiersvluchten air pillow meerv air pillows telb zn luchtkussen; windkussen air pipe meerv air pipes telb zn luchtbuis; luchtkoker air piracy n-telb zn luchtpiraterij; vliegtuigkaperij air pirate meerv air pirates telb zn luchtpiraat; vliegtuigkaper air pistol meerv air pistols telb zn windpistool; luchtdrukpistool air·plane /'eə-/, (Am.) /'er-/ meerv airplanes telb zn - (Amerikaans-Engels) zie: aeroplane air·play n-telb zn airplay; het gedraaid worden op/voor de radio (van platen)
• FM airplay | op de FM-zenders gedraaid worden • get much airplay | veel gedraaid worden, veel airplay krijgen • this track deserves wide airplay | dit nummer verdient het om vaak (op de radio) gedraaid/gehoord te worden air pocket meerv air pockets telb zn - luchtzak air police verzameln militaire politie van de luchtmacht air pollution n-telb zn luchtverontreiniging; luchtvervuiling air·port meerv airports telb zn luchthaven; vliegveld airport fiction n-telb zn reislectuur air·post n-telb zn luchtpost air pot meerv air pots telb zn thermotapkan; thermoskan met pomp air power
n-telb zn sterkte van de luchtmacht; lucht(macht)potentieel; gevechtskracht van de luchtmacht air pressure n-telb zn luchtdruk air·proof1 bn luchtdicht; hermetisch gesloten air·proof2 ov ww luchtdicht maken air pump meerv air pumps telb zn luchtpomp air quote meerv air quotes (voornamelijk meervoud) telb zn aanhalingsteken in de lucht (gemaakt) air racing n-telb zn - (het) snelheidsvliegen luchtcircuit)
(voornamelijk
in
Amerika,
op
ovaal
air rage n-telb zn agressie in het vliegtuig; woede-uitbarsting aan boord; geweld aan boord
air raid meerv air raids telb zn luchtaanval air·raid pre·cau·tions serv·ice meerv airraid precautions services telb zn luchtbescherming(sdienst); burgerlijke bescherming(sdienst) air·raid shel·ter meerv airraid shelters telb zn schuilkelder air·raid si·ren meerv airraid sirens telb zn luchtalarm air·raid war·den meerv airraid wardens telb zn luchtbeschermings(blok)hoofd air rifle meerv air rifles telb zn windbuks; luchtbuks, luchtgeweer, luchtkarabijn air sac meerv air sacs telb zn - luchtzak; luchtcel air·scape meerv airscapes
telb zn landschap vanuit de lucht (bekeken) air scout meerv air scouts telb zn (piloot van een) verkenningsvliegtuig air·screw meerv airscrews telb zn - (Brits-Engels) propeller; (lucht)schroef air seal meerv air seals telb zn luchtafdichting; luchtdichte afsluiting air-sea rescue meerv air-sea rescues telb en n-telb zn redding(soperatie) op zee vanuit de lucht air shaft meerv air shafts telb zn - luchtschacht air·sheet meerv airsheets telb zn luchtpostblad air shelter meerv air shelters telb zn zie: airraid shelter
air·ship meerv airships telb zn luchtschip; zeppelin air show meerv air shows telb zn vliegdemonstratie, vliegmeeting
vliegshow;
air·sick zelfst nw airsickness bn luchtziek air sleeve meerv air sleeves telb zn windzak; windslurf air sock meerv air socks telb zn zie: air sleeve air·space n-telb zn luchtruim (van land) air speed meerv air speeds telb zn luchtsnelheid (van vliegtuig) air spray1
luchtvaartshow,
(België)
meerv air sprays telb zn verstuiver; vaporisator; spuitbus air spray2 n-telb zn verstoven vloeistof; spray air spring meerv air springs telb zn luchtkussen air station meerv air stations telb zn (kleine) luchthaven air stop meerv air stops telb zn tussenlandingsplaats air strike meerv air strikes telb zn luchtaanval air·strip meerv airstrips telb zn landingsstrook; airstrip air support n-telb zn - luchtdekking
airt /eət/, (Am.) /ert/ meerv airts telb zn - (Schots-Engels) richting air taxi meerv air taxis telb zn luchttaxi air terminal meerv air terminals telb zn 1. luchthaven; aankomsthal, vertrekhal 2. air terminal; treinstation/busstation voor vervoer van en naar vliegveld airth /eəɵ/, (Am.) /erɵ/ meerv airths telb zn zie: airt air thread meerv air threads telb zn herfstdraad air ticket meerv air tickets telb zn vliegticket; vliegbiljet air·tight bn luchtdicht; hermetisch gesloten, [figuurlijk] sluitend; waterdicht
• his alibi is airtight | zijn alibi klopt als een bus • an airtight argument | een onweerlegbaar argument air time n-telb zn 1. , zendtijd; tijdstip van uitzending 2. (telefonie) beltijd; gesprekstijd; spreektijd airtime provider meerv airtime providers telb zn mobiele telecomaanbieder; mobiele (telefonie)aanbieder air-to-air bn, attr van vliegtuig tot vliegtuig • air-to-air refuelling | bijtanken in volle vlucht • air-to-air weapons | lucht-luchtwapens air-to-ground bn, attr lucht-grond• air-to-ground missile | lucht-grondraket air-to-sur·face bn, attr zie: air-to-ground air traffic n-telb zn luchtverkeer air-traffic controller meerv air-traffic controllers telb zn (lucht)verkeersleider
air transport1 meerv air transports telb zn (militair) transportvliegtuig air transport2 n-telb zn luchtvervoer; luchttransport air trap meerv air traps telb zn 1. luchtklep (van riool enz.) 2. luchtzak, luchtslot (in leiding) 3. waterslot; stankafsluiter air travel meerv air travels telb zn vlucht air truck meerv air trucks telb zn vrachtvliegtuig air umbrella meerv air umbrellas telb zn - luchtdekking; jagersscherm air valve meerv air valves telb zn 1. luchtklep; luchtkraan 2. ventiel
Air Vice-Marshall meerv Air Vice-Marshalls telb zn generaal-majoor (bij de luchtmacht) (in UK) air·view meerv airviews telb zn luchtfoto air war meerv air wars telb zn luchtoorlog air warden meerv air wardens telb zn zie: airraid warden air·wave meerv airwaves (voornamelijk meervoud) telb zn - (Amerikaans-Engels) (radio)golf • the airwaves | radio en tv air·way meerv airways telb zn 1. luchtkanaal; luchtschacht, luchtkoker (in mijn enz.) 2. luchtcorridor; luchtweg; (aan)vliegroute 3. (vaak meervoud) luchtvaartmaatschappij air·way·bill meerv airwaybills telb zn luchtvrachtbrief; cognossement voor luchtvervoer
air well meerv air wells telb zn luchtschacht (in groot gebouw) air·wom·an meerv airwomen telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) 1. personeelslid van de luchtmacht (niet boven de rang van onderofficier) 2. aviatrice; pilote air·wor·thi·ness n-telb zn luchtwaardigheid air·wor·thy bn luchtwaardig (van vliegtuig) air·y /'eəri/, (Am.) /'eri/ vergr trap airier; bw airily; zelfst nw airiness bn 1. lucht-; als lucht 2. (hoog) in de lucht; hoog; verheven • airy regions | hooggelegen streken 3. luchtig; fris; winderig • airy room | frisse kamer 4. luchtig; luchthartig; zorgeloos; vrolijk; levendig • airy dance | gracieuze dans • airy tone | luchtige toon 5. vluchtig; ijl; etherisch; nietig • airy promises | holle beloftes 6. geaffecteerd; aanstellerig • airy attitude | arrogante houding
air·y-fair·y bn - (Brits-Engels); [informeel] 1. feeachtig; gracieus; delicaat 2. luchtig; luchthartig; oppervlakkig 3. wazig; vaag; hol • airy-fairy notions | visioenen, droombeelden, hersenschimmen aisle /aɪl/ meerv aisles telb zn 1. zijbeuk (van kerk) 2. gang(pad); middenpad (in kerk, trein, vliegtuig, schouwburg, enz.) 3. (voornamelijk Amerikaans-Engels) pad; (nauwe) doorgang, passage ◦ we knocked them in the aisles | het publiek lag krom, we hebben de zaal gevloerd ◦ roll (about) in the aisles | zich een breuk/ongeluk lachen aisled /'aɪld/ bn 1. met zijbeuken 2. met een gang(pad)/middenpad ait /eɪt/ eyot meerv aits telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) (rivier)eilandje aitch /eɪtʃ/ meerv aitches telb zn (de letter) h
• drop one's aitches | de h's weglaten/inslikken aitch·bone /'eɪtʃboʊn/ meerv aitchbones telb zn - (Brits-Engels) 1. stuitbeen; staartbeen (van rund) 2. staartstuk; bilstuk a·jar1 /ə'dʒɑ:/, (Am.) /ə'dʒɑr/ bn, pred op een kier; niet dicht; half open • the door was ajar | de deur stond op een kier a·jar2 /ə'dʒɑ:/, (Am.) /ə'dʒɑr/ bw 1. op een kier • leave the door ajar | de deur op een kier laten staan 2. in onenigheid; in disharmonie; in tweedracht; verstoord • ajar with the world | in de war AJC afk afkorting van: Australian Jockey Club ajutage meerv ajutages telb zn zie: adjutage ak meerv aks telb zn - (Amerikaans-Engels); [vulgair] afkorting van: ass kisser kontlikker
aka AKA afk - (voornamelijk Amerikaans-Engels) afkorting van: also known as AKC afk 1. afkorting van: Associate of King's College (in Londen)) 2. afkorting van: American Kennel Club akee meerv akees telb zn zie: ackee A·ke·la /a:'keɪlə/ meerv Akelas telb zn - (Brits-Engels) akela A·kel·da·ma1 /ə'keldəmə/ eigenn zie: Aceldama1 A·kel·da·ma2 /ə'keldəmə/ meerv Akeldamas telb zn zie: Aceldama2 a·kim·bo1 /ə'kɪmboʊ/ bn, postnominaal 1. (met de handen) in de zij
• with arms akimbo | met de handen in de zij • with one elbow akimbo | met één hand in de zij 2. gebogen; gekruist • with legs akimbo | in kleermakerszit a·kim·bo2 /ə'kɪmboʊ/ bw met de hand(en) in de zij • stand akimbo | met de handen in de zij staan a·kin /ə'kɪn/ bn, pred verwant; analoog; gelijk(soortig) • akin to | verwant aan/met • mercy akin to madness | goedheid die grenst aan het waanzinnige ◦ (sprw) pity is akin to love | medelijden is nauw verwant met de liefde ak·va·vit /-və-/, (Am.) /-vɑ-/ n-telb zn zie: aquavit al afk 1. afkorting van: alcohol 2. afkorting van: alcoholic -al /əl/ suffix 1. (vormt naamwoord van werkwoord) ± -ing • denial | ontkenning • refusal | weigering
2. (vormt bijvoeglijk naamwoord van naamwoord) ± -aal; ± -eel; ± isch; ± -(e)lijk • colossal | kolossaal • sensational | sensationeel Al afk afkorting van: Alabama Ala afk afkorting van: Alabama ALA afk afkorting van: American Library Association à la /'ælə/, /'ɑ:lɑ:/ vz à la; volgens; naar; op de wijze van; op z'n • life à la Hollywood | het leven zoals in Hollywood al·a·bas·ter /'æləbɑ:stə/, (Am.) /-bæstər/ n-telb zn albast; alabaster alabaster skin meerv alabaster skins telb zn albasten huid al·a·bas·trine /'ælə'bæstrɪ̩n/ bn albasten; van albast; albastachtig; blank; opaal; doorschijnend
a·lack /ə'læk/ tw - [verouderd] eilaas; ach; helaas alack-a-day tw zie: alack a·lac·ri·ty /ə'lækrət̯ i/ n-telb zn monterheid; bereidwilligheid; enthousiasme; vrolijkheid • with alacrity | slagvaardig, enthousiast A·lad·din's lamp /ə'lædɪnz 'læmp/ meerv Aladdin's lamps telb zn lamp van Aladin; wonderlamp alamannian eigenn zie: Alamannic Alamannic eigenn zie: Alemannic1 a·lar /'eɪlə/, (Am.) /-ər/ bn 1. vleugel-; gevleugeld 2. vleugelachtig, vleugelvormig 3. oksel-
levendigheid;
a·larm1 /ə'lɑ:m/, (Am.) /ə'lɑrm/ meerv alarms telb zn 1. alarm; waarschuwing; alarmsignaal • false alarm | vals/loos alarm • give /raise /sound the alarm | alarm geven/slaan • there were several alarms that night | er was die nacht meermalen alarm 2. wekker • set the alarm for 6 o'clock | de wekker op zes uur zetten 3. alarmsysteem; alarminstallatie 4. strijdsignaal 5. appel ◦ [schertsend] alarms and excursions | gerommel en gestommel, herrie, consternatie (oorspronkelijk toneelaanwijzing) a·larm2 /ə'lɑ:m/, (Am.) /ə'lɑrm/ n-telb zn alarm; schrik; ontsteltenis • in a state of alarm | in paniek • take alarm at | opschrikken van, in paniek raken bij a·larm3 /ə'lɑ:m/, (Am.) /ə'lɑrm/ onov ww alarm slaan zie: alarming a·larm4 /ə'lɑ:m/, (Am.) /ə'lɑrm/ ov ww alarmeren; verontrusten; (doen) opschrikken; waarschuwen • look alarmed | verschrikt kijken zie: alarming
alarm bell meerv alarm bells telb zn 1. alarmbel 2. alarmklok alarm chain meerv alarm chains telb zn - (Brits-Engels) noodrem alarm clock meerv alarm clocks telb zn wekker • he set the alarm clock for 6 o'clock | hij zette de wekker op zes uur alarm gun meerv alarm guns telb zn alarmpistool, alarmkanon a·larm·ing /ə'lɑ:mɪŋ/, (Am.) /ə'lɑr-/ bw alarmingly bn - tegenwoordig deelwoord van alarm alarmerend; onrustbarend; verontrustend a·larm·ism /ə'lɑ:mɪzm/, (Am.) /-'lɑr-/ n-telb zn paniekzaaierij; onruststokerij; alarmisme a·larm·ist /ə'lɑ:mɪst/, (Am.) /ə'lɑr-/ meerv alarmists
telb zn paniekzaaier; onruststoker; alarmist alarm reaction meerv alarm reactions telb zn alarmreflex; paniekreactie alarm watch meerv alarm watches telb zn wekkerhorloge; wekker a·lar·um1 /ə'lɑ:rəm/ meerv alarums telb zn - [verouderd] zie: alarm1 a·lar·um2 /ə'lɑ:rəm/ n-telb zn - [verouderd] zie: alarm2 a·la·ry /'eɪləri/ bn vleugelvormig; vleugela·las /ə'læs/ tw - [formeel] helaas; ach; eilaas Alas afk
afkorting van: Alaska A·las·ka1 /ə'læskə/ eigenn Alaska (noordelijkste staat van de USA) A·las·ka2 /ə'læskə/ (vaak alaska) meerv Alaskas telb zn (zware gummi) overschoen A·las·ka3 /ə'læskə/ (vaak alaska) n-telb zn 1. alaskafluweel 2. alaskagaren ◦ baked Alaska | gebakken ijs, ± omelette sibérienne (dessert met cake, ijs en meringue gebakken in de oven) a·las·trim /'ælə'strɪm/ n-telb zn - alastrim; kafferpokken; witte pokken; variola minor a·late /'eɪleɪt/ bn gevleugeld a·lat·ed /eɪ'leɪt̯ ɪ̩d/ bn
zie: alate a·la·tion /eɪ'leɪʃn/ n-telb zn gevleugeldheid alb /ælb/ meerv albs telb zn - albe ALB afk afkorting van: Anti-Lock Brakes al·ba·core /'ælbəkɔ:/, (Am.) /-kɔr/ meerv albacores, albacore telb zn - albacore; witte tonijn (Thunnus alalunga) Al·ba·ni·a /æl'beɪnɪə/ eigenn Albanië Al·ba·ni·an1 /'æl'beɪnɪən/ eigenn Albanees (taal van Albanië) Al·ba·ni·an2 /'æl'beɪnɪən/ meerv Albanians telb zn
Albanees; Albanese Al·ba·ni·an3 /'æl'beɪnɪən/ bn Albanees al·ba·ta /əl'beɪt̯ ə/ n-telb zn pleetzilver; (zilver)pleet; juwelierspleet; alpaca al·ba·tross1 /'ælbətrɒs/, (Am.) /-trɔs/, (Am.) /-trɑs/ meerv albatrosses, albatross telb zn 1. albatros (familie Diomedeidae) 2. zware last; handicap; netelige zaak • an albatross around one's neck | een blok aan zijn been 3. albatros (een score van drie slagen onder par voor een hole) al·ba·tross2 /'ælbətrɒs/, (Am.) /-trɔs/, (Am.) /-trɑs/ n-telb zn pyjamaflanel albatross cloth n-telb zn pyjamaflanel al·be·do /æl'bi:doʊ/ meerv albedos telb zn albedo; weerkaatsingsvermogen
al·be·do flip meerv albedo flips telb zn albedoflip; albedo-effect al·be·it /ɔ:l'bi:ɪ̩t/ nevensch vw - [formeel] (of)schoon; zij het (dat); ondanks (het feit) dat; (al)hoewel • [elliptisch] a small albeit important error | een kleine maar belangrijke vergissing • his English was good, albeit (that) he had an accent | zijn Engels was goed, zij het dat hij een accent had al·bert /'ælbət/, (Am.) /-bərt/ meerv alberts telb zn - (Brits-Engels) (soort) horlogeketting (naar prins Albert, gemaal van Koningin Victoria) albert chain meerv albert chains telb zn zie: albert al·bes·cent /æl'besnt/ bn wit wordend; witachtig al·bi·core /-bɪ̩-/ meerv albicores, albicore telb zn zie: albacore
Al·bi·gen·ses /'ælbɪ'ɡensi:z/, (Am.) /-'dʒen-/ meervoud - albigenzen; katharen Al·bi·gen·si·an /'ælbɪ'ɡensɪən/, (Am.) /-'dʒenʃn/ bn albigenzisch; kathaars; ketters Al·bi·gen·si·an·ism /'ælbɪ'ɡensɪənɪzm/, (Am.) /-'dʒenʃə-/ n-telb zn albigenzisme; leer van de albigenzen/katharen al·bi·ness /æl'bi:nɪ̩s/, (Am.) /-'baɪ-/ meerv albinesses telb zn albina (vrouwelijke albino) al·bin·ism /'ælbɪ̩nɪzm/ n-telb zn albinisme al·bi·no /æl'bi:noʊ/, (Am.) /-'baɪ-/ meerv albinos telb zn albino Al·bi·on /'ælbɪən/ eigenn - [formeel] Albion; Engeland • perfidious Albion | het perfide Albion
al·bite /'ælbaɪt/ meerv albites telb en n-telb zn albiet; natriumveldspaat al·bum /'ælbəm/ meerv albums telb zn 1. album; fotoalbum; poëziealbum; liederenalbum; platenalbum; gastenboek; plaatwerk 2. langspeelplaat; elpee; (dubbel)album al·bu·men /'ælbjʊmən/, (Am.) /-'bju:-/ n-telb zn 1. albumen; kiemwit; eiwit(stof); endosperm 2. zie: albumin al·bu·min /'ælbjʊmɪn/, (Am.) /-'bju:-/ n-telb zn albumine (oplosbare proteïne) al·bu·mi·noid1 /æl'bju:mɪ̩nɔɪd/ n-telb zn albuminoïde; eiwitachtige proteïne) al·bu·mi·noid2 /æl'bju:mɪ̩nɔɪd/ bn albuminoïde; eiwitachtig
stof;
scleroproteïne
(onoplosbare
al·bu·mi·noi·dal /'ælbjʊmɪ̩'nɔɪdl/ bn zie: albuminoid2 al·bu·mi·nous /æl'bju:mɪ̩nəs/ bn albumineus; eiwitachtig; eiwithoudend al·bu·mi·nu·ri·a /'ælbjʊmɪ̩'njʊərɪə/, (Am.) /-'nʊrɪə/ n-telb zn albuminurie; proteïnurie (aanwezigheid van eiwitstoffen in de urine) al·bu·mose /'ælbjʊmoʊs/, (Am.) /-bjə-/ n-telb zn albumose; polypeptide (afbraakproduct van eiwit) al·burn /'ælbɜ:n/, (Am.) /-bɜrn/ meerv alburns telb en n-telb zn zie: alburnum al·bur·num /æl'bɜ:nəm/, (Am.) /-'bɜr-/ meerv alburnums telb en n-telb zn spint(hout) alc afk 1. afkorting van: alcohol 2. afkorting van: alcoholic
alcahest n-telb zn zie: alkahest Al·ca·ic1 /æl'keɪɪk/ (ook alcaic) meerv Alcaics (voornamelijk meervoud) telb zn - alcaeïsch vers; alcaeïsche strofe (Grieks kwatrijn) Al·ca·ic2 /æl'keɪɪk/ (ook alcaic) bn alcaeïsch al·cal·de /ɑ:l'kɑ:ldi/ meerv alcaldes telb zn alcalde; burgemeester; schout (in Spanje en Spaanstalig Amerika) al·caz·ar /'ælkəzɑ:/, (Am.) /æl'kæzər/ meerv alcazars telb zn alcazar; kasteel; burcht (in Moorse stijl) Al·caz·ar /'ælkəzɑ:/, (Am.) /æl'kæzər/ eigenn Alcazar (versterkt paleis o.m. in Sevilla) al·che·mic /'æl'kemɪk/ bw alchemically
bn alchemistisch al·che·mi·cal /-ɪkl/ bn zie: alchemic al·che·mist /'ælkəmɪst/ meerv alchemists telb zn alchemist al·che·mis·tic /'ælkə'mɪstɪk/ bw alchemistically bn alchemistisch al·che·mis·ti·cal /-ɪkl/ bn zie: alchemistic al·che·mize /'ælkəmaɪz/ al·che·mise ov ww omtoveren; veranderen, [ook figuurlijk] transformeren al·che·my /'ælkəmi/ n-telb zn alchemie; goudmakerij; toverkunst al·che·rin·ga
/'æltʃə'rɪŋɡə/ n-telb zn alcheringa; gouden tijdperk; eeuwige droomtijd (in mythologie van Australische inboorlingen) al·co/'ælkoʊ/ prefix met alcohol als brandstof • alcoboat | boot die op alcohol vaart • alcomobile | auto die op alcohol rijdt al·co·hol /'ælkəhɒl/, (Am.) /-hɔl/, (Am.) /-hɑl/ meerv alcohols telb en n-telb zn alcohol al·co·hol·ate /'ælkə'hɒlət/, (Am.) /-'hɔl-/, (Am.) /-hɑl-/ meerv alcoholates telb zn alcoholaat alcohol-fuelled bn onder invloed begaan; alcoholgerelateerd; dronkenmans• alcohol-fuelled crime | alcoholgerelateerde criminaliteit al·co·hol·ic1 /'ælkə'hɒlɪk/, (Am.) /-'hɔl-/, (Am.) /-hɑl-/ meerv alcoholics telb zn alcoholicus al·co·hol·ic2 /'ælkə'hɒlɪk/, (Am.) /-'hɔl-/, (Am.) /-hɑl-/
bw alcoholically bn 1. alcoholisch; gealcoholiseerd; alcoholhoudend • alcoholic poisoning | alcoholintoxicatie, alcoholvergiftiging 2. alcoholistisch al·co·hol·ic·i·ty /'ælkəhɒ'lɪsəti/, (Am.) /-hɔ'lɪsət̯ i/, (Am.) /-hɑ-/ n-telb zn alcoholgehalte, alcoholpercentage al·co·hol·ism /'ælkəhɒlɪzm/, (Am.) /-hɔ-/, (Am.) /-hɑ-/ n-telb zn alcoholisme; drankzucht al·co·hol·i·za·tion /'ælkəhɒlaɪ'zeɪʃn/, (Am.) /-hɔlə-/, (Am.) /-hɑlə-/ meerv alcoholizations telb en n-telb zn alcoholisering(sproces); alcoholisatie al·co·hol·ize /'ælkəhɒlaɪz/, (Am.) /-hɔ-/, (Am.) /-hɑ-/ ov ww alcoholiseren al·co·hol·om·e·ter /'ælkəhɒ'lɒmɪtə/, (Am.) /-hɔ'lɑmət̯ ər/, (Am.) /-hɑ-/ meerv alcoholometers telb zn alcoholmeter al·co·lock meerv alcolocks telb zn - (Brits-Engels) (in auto) alcoholslot
al·co·pop /'ælkoʊ pɒp/, (Am.) /-pɑp/ meerv alcopops telb en n-telb zn - (Brits-Engels) alcopop (zoet mixdrankje) Al·co·ran /'ælkɔ:'ræn/ Al·ko·ran eigenn - [verouderd] de Koran al·co·rex·ia /'ælkə'reksɪə/ n-telb zn - alcorexia (aandoening waarbij iemand niet of weinig eet om zich te buiten te kunnen gaan aan alcohol zonder aan te komen) al·cove /'ælkoʊv/ meerv alcoves telb zn 1. alkoof; (zit)nis 2. [verouderd] prieel(tje); tuinhuisje, zomerhuisje Ald afk afkorting van: alderman al·de·hyde /'ældɪ̩haɪd/ meerv aldehydes telb zn - aldehyde; acetaldehyde al·de·hyd·ic
/'ældɪ̩'haɪdɪk/ bn aldehydisch al den·te /æl'den͜ti/ bn, pred al dente; beetgaar (van deegwaren) al·der /'ɔ:ldə/, (Am.) /-ər/ meerv alders telb zn - els (Alnus gentinosa) alder buckthorn meerv alder buckthorns telb zn - vuilboom (Rhamnus frangula), [oneigenlijk] sporkehout; zwarte els (Frangula alnus) alder dogwood meerv alder dogwoods telb zn zie: alder buckthorn al·der·man /'ɔ:ldəmən/, (Am.) /-ər-/ meerv aldermen /-mən/ telb zn alderman (in Engeland), ± wethouder; ± gedeputeerde, (België) schepen al·der·man·ic /'ɔ:ldə'mænɪk/, (Am.) /-dər-/ bn van/als een alderman, [figuurlijk] gewichtig; voornaam; statig
al·der·man·ly /'ɔ:ldəmənli/, (Am.) /-dər-/ bn van/als een alderman, [figuurlijk] gewichtig; voornaam al·der·man·ry1 /'ɔ:ldəmənri/, (Am.) /-dər-/ meerv aldermanries telb zn aldermanschap (district onder de bevoegdheid van een alderman) al·der·man·ry2 /'ɔ:ldəmənri/, (Am.) /-dər-/ n-telb zn aldermanschap, [oneigenlijk] schepenschap al·der·man·ship /'ɔ:ldəmənʃɪp/, (Am.) /-dər-/ n-telb zn aldermanschap, [oneigenlijk] schepenschap
wethouderschap,
(België)
wethouderschap,
(België)
Al·der·ney1 /'ɔ:ldəni/, (Am.) /-dər-/ eigenn Alderney (een van de Kanaaleilanden) Al·der·ney2 /'ɔ:ldəni/, (Am.) /-dər-/ meerv Alderneys telb zn - (veeteelt) alderney(koe) al·der·wom·an /'ɔ:ldəwʊmən/, (Am.) /-dər-/
meerv alderwomen /-wɪmɪ̩n/ telb zn alderwoman; wethoudster, (België) schepen Al·dine1 /'ɔ:ldaɪn/ meerv Aldines telb zn aldine (boek gedrukt door Aldus Manutius) Al·dine2 /'ɔ:ldaɪn/ meerv Aldines telb en n-telb zn aldine (vet lettertype) Al·dine3 /'ɔ:ldaɪn/ bn, attr aldinisch Al·dis /'ɔ:ldɪs/ meerv Aldises telb zn morseseinlamp Aldis lamp meerv Aldis lamps telb zn zie: Aldis Aldm afk afkorting van: alderman
al·dol /'ældɒl/, (Am.) /-dɔl/ meerv aldols telb en n-telb zn - aldol (parfumbasis) al·dose /'ældoʊs/ meerv aldoses telb en n-telb zn - aldose; aldehydesuiker aldose sugar meerv aldose sugars telb en n-telb zn zie: aldose al·drin /'ɔ:ldrɪ̩n/ meerv aldrins telb en n-telb zn - aldrin (insecticide) ale /eɪl/ meerv ales telb en n-telb zn ale; (licht, sterk gehopt) bier ◦ (sprw) Adam's ale is the best brew | water is de gezondste drank, schoon water is heel goed gedronken, het kost niets en maakt niet dronken a·le·a·tor·ic /'eɪlɪə'tɒrɪk/, (Am.) /-'tɔrɪk/ bn aleatoir (ook juridisch en muziek), toevallig; onzeker; wisselvallig • aleatoric contract | aleatoir contract, kansovereenkomst
a·le·a·to·ry /-tri/, (Am.) /-tɔri/ bn zie: aleatoric ale·con·ner /'eɪlkɒnə/, (Am.) /-kɑnər/ meerv aleconners telb zn bierkeurmeester; bierproever ale·cost /'eɪlkɒst/, (Am.) /-kɑst/ meerv alecosts telb en n-telb zn - balsemwormkruid (Chrysanthemum balsamita) a·lee /ə'li:/ bn, pred en bw - in/aan/naar lij; onder de wind; lijwaarts al·e·gar /'eɪlɪ̩ɡə/, (Am.) /'ælɪ̩ɡər/ meerv alegars telb en n-telb zn bierazijn ale·hoof /'eɪlhu:f/ n-telb zn - hondsdraf (Glechoma hederacea) ale·house meerv alehouses telb zn - [verouderd]
bierhuis; herberg Al·e·man·ni·an1 /'ælə'mænɪən/ Al·a·man·ni·an eigenn zie: Alemannic1 Al·e·man·ni·an2 /'ælə'mænɪən/ Al·a·man·ni·an bn zie: Alemannic2 Al·e·man·nic1 /'ælə'mænɪk/ Al·a·man·nic eigenn Alemannisch (groep Zuid-Duitse dialecten) Al·e·man·nic2 /'ælə'mænɪk/ Al·a·man·nic bn Alemannisch a·lem·bic /ə'lembɪk/ meerv alembics telb zn alembiek; distilleerkolf a·lem·bi·ca·ted /ə'lembɪ̩keɪt̯ ɪ̩d/ bn precieus; overbeschaafd; onnatuurlijk (van literaire stijl)
a·lem·bi·ca·tion /ə'lembɪ̩'keɪʃn/ n-telb zn overbeschaving; onnatuurlijkheid a·leph1 /'ɑ:lef/ meerv alephs telb zn alef (eerste letter van het Hebreeuws alfabet) a·leph2 /'ɑ:lef/ n-telb zn - alef (geeft het oneindige aantal natuurlijke getallen aan) a·lert1 /ə'lɜ:t/, (Am.) /ə'lɜrt/ meerv alerts telb zn alarm(signaal); luchtalarm • give the alert | alarm slaan • on the alert (for) | op zijn hoede (voor) a·lert2 /ə'lɜ:t/, (Am.) /ə'lɜrt/ bw alertly; zelfst nw alertness bn 1. alert; waakzaam; wakker; nauwlettend; op zijn hoede • alert to danger | op gevaar bedacht 2. levendig; vlug; kwiek a·lert3 /ə'lɜ:t/, (Am.) /ə'lɜrt/ ov ww alarmeren; waarschuwen; attent maken
• alert someone to the danger of | iemand wijzen op het gevaar van a·leu·ron /ə'lju:rɒn/, (Am.) /'æljərɑn/ meerv aleurons telb en n-telb zn - aleuron; zaadeiwit; plantaardig proteïne a·leu·rone /-roʊn/ meerv aleurones telb en n-telb zn zie: aleuron Aleutian Islands eigenn; meervoud zie: Aleutians A·leu·tians /ə'lu:ʃns/ eigenn; meervoud Aleoeten (Alaska) A level meerv A levels telb en n-telb zn afkorting van: advanced level (Brits schooleindexamen, op hoger niveau dan ‘ordinary level’ en GCSE)) • do a subject to A level | een vak in je eindexamenpakket hebben • pass one's A levels | zijn eindexamen halen, ± slagen voor vwo al·e·vin /'æləvɪ̩n/ meerv alevins telb en n-telb zn visbroed(sel); zalmbroed(sel)
ale·wife meerv alewives telb zn 1. waardin (van bierhuis) 2. (soort) haring (Pomobolus pseudoharengus) al·ex·an·ders /'ælɪɡ'zɑ:ndəz/, (Am.) /-'zændərz/ meervoud - 1. zwartmoeskervel (Smyrnium olustratum) 2. berenklauw (genus Heracleum) Al·ex·an·dri·an /'ælɪɡ'zɑ:ndrɪən/, (Am.) /-'zæn-/ bn Alexandrijns al·ex·an·drine /'ælɪɡ'zændraɪn/, (Am.) /-drɪn/ meerv alexandrines telb zn alexandrijn (versvorm) alexandrine verse meerv alexandrine verses telb zn zie: alexandrine al·ex·an·drite /'ælɪɡ'zændraɪt/ meerv alexandrites telb en n-telb zn alexandriet; (soort) chrysoberil (edelsteen) a·lex·i·a /eɪ'leksɪə/ n-telb zn
alexie; leesblindheid, woordblindheid, schriftblindheid a·lex·ic /eɪ'leksɪk/ bn leesblind; woordblind a·lex·in /ə'leksɪ̩n/ a·lex·ine meerv alexins telb en n-telb zn - alexine; complement (bacteriedodend proteïne in bloedplasma) a·lex·i·phar·mic1 /ə'leksɪ̩'fɑ:mɪk/, (Am.) /-'fɑr-/ meerv alexipharmics telb zn antidotum; tegengif a·lex·i·phar·mic2 /ə'leksɪ̩'fɑ:mɪk/, (Am.) /-'fɑr-/ bn antidotaal ALF afk afkorting van: Animal Liberation Front al·fa /'ælfə/ meerv alfas telb zn - esparto(gras); Spaans gras; (h)alfa(gras) (Stipa tenacissima, Lygeum spartum) alfa grass
meerv alfa grasses telb zn zie: alfa al·fal·fa /æl'fælfə/ meerv alfalfas telb zn 1. , luzerne; alfalfa (Medicago sativa) 2. (Amerikaans-Engels); [informeel] pijptabak 3. (Amerikaans-Engels), (gewestelijk) bakkebaard; baardje; gewas 4. (weinig) geld; schijntje al·fres·co /æl'freskoʊ/ bn, bw 1. in de openlucht; buiten 2. al fresco; fresco al·ga /'ælɡə/ meerv algae (meestal meervoud) /-dʒi:/ /-ɡi:/ telb zn alg; wier; zeewier; plankton • algae fuel | algenbrandstof al·gae·cide /'ældʒi:saɪd/ meerv algaecides telb en n-telb zn algicide (algendodend product) al·gal /'ælɡl/ bn algenachtig
al·ge·bra /'ældʒəbrə/ meerv algebras telb en n-telb zn algebra al·ge·bra·ic /'ældʒə'breɪɪk/ bw algebraically bn algebraïsch al·ge·bra·i·cal /-ɪkl/ bn zie: algebraic al·ge·bra·ist /'ældʒə'breɪɪst/ meerv algebraists telb zn algebraïst al·ge·brist /'ældʒəbrɪst/ meerv algebrists telb zn zie: algebraist Al·ge·ri·a /'æl'dʒɪərɪə/, (Am.) /-'dʒɪr-/ eigenn Algerije Al·ge·ri·an1 /'æl'dʒɪərɪən/, (Am.) /-'dʒɪr-/ meerv Algerians
telb zn Algerijn(se) Al·ge·ri·an2 /'æl'dʒɪərɪən/, (Am.) /-'dʒɪr-/ bn Algerijns -al·gia /'ældʒə/ suffix - vormt naamwoord -algie • neuralgia | neuralgie, zenuw(hoofd)pijn -al·gic /'ældʒɪk/ suffix - vormt bijvoeglijk naamwoord -algisch • neuralgic | neuralgisch al·gi·cide /-dʒɪ̩-/ meerv algicides telb en n-telb zn zie: algaecide al·gid /'ældʒɪ̩d/ bn koud; kil al·gid·i·ty /æl'dʒɪdət̯ i/ meerv algidities telb en n-telb zn kou; kilte
al·gin /'ældʒɪn/ meerv algins telb en n-telb zn - algine al·gi·nate /æl'dʒɪ̩neɪt/ meerv alginates telb en n-telb zn - alginaat al·gin·ic /æl'dʒɪnɪk/ bn - algine• alginic acid | alginezuur al·goid /-ɡɔɪd/ bn zie: algal AL·GOL /'ælɡɒl/, (Am.) /-ɡɑl/ Al·gol eigenn - afkorting van: algorithmic language Algol (computertaal) al·go·lag·ni·a /'ælɡoʊ'læɡnɪə/ n-telb zn algolagnie; sadomasochisme al·go·log·i·cal /'ælɡə'lɒdʒɪkl/, (Am.) /-'lɑ-/ bn
algologisch al·gol·o·gist /æl'ɡɒlədʒɪst/, (Am.) /-'ɡɑ-/ meerv algologists telb zn algoloog al·gol·o·gy /æl'ɡɒlədʒi/, (Am.) /-'ɡɑ-/ meerv algologies telb en n-telb zn algologie al·go·rithm1 /'ælɡərɪðm/ meerv algorithms telb zn algoritme al·go·rithm2 /'ælɡərɪðm/ n-telb zn 1. decimaal stelsel; tientallig stelsel 2. (lineaire) rekenkunde al·go·rith·mic /'ælɡə'rɪðmɪk/ bn algoritmisch al·gous /'ælɡəs/ bn algen-; algenachtig; vol algen al·gua·cil
/'ælɡwə'si:l/ meerv alguacils, alguaciles telb zn alguacil (Spaans politieambtenaar) al·gua·zil /-'zi:l/ meerv alguazils telb zn zie: alguacil a·li·as1 /'eɪlɪəs/ meerv aliases telb zn alias; bijnaam; pseudoniem; schuilnaam a·li·as2 /'eɪlɪəs/ bw alias; anders genoemd al·i·bi1 /'ælɪ̩baɪ/ meerv alibis telb zn 1. alibi 2. [informeel] alibi; excuus; uitvlucht; schijnreden al·i·bi2 /'ælɪ̩baɪ/ onov en ov ww - [informeel] (zich) verontschuldigen; een alibi voorleggen/bezorgen alibi Ike /'ælɪ̩baɪ 'aɪk/
meerv alibi Ikes telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] man vol uitvluchten/excuses Al·ice band /'ælɪsbænd/ meerv Alice bands telb zn haarband; diadeem Al·ice-in-Won·der·land /'ælɪs ɪn 'wʌndələnd/, (Am.) /'ælɪ̩s ɪn 'wʌndərlænd/ bn, attr gefantaseerd; fantastisch; verzonnen; absurd (naar Alice van Lewis Carroll) al·i·cy·clic /'ælɪ̩'saɪklɪk/ bn - alicyclisch al·i·dad /'ælɪ̩dæd/ meerv alidads telb zn alhidade; vizierliniaal al·i·dade /-deɪd/ meerv alidades telb zn zie: alidad al·ien1 /'eɪlɪən/ meerv aliens telb zn
1. vreemdeling; buitenlander 2. buitenaards wezen; marsmannetje al·ien2 /'eɪlɪən/ bn 1. vreemd; oneigen 2. vreemd; buitenlands 3. afwijkend; verschillend; disharmonieus • alien from | verschillend van • alien to | vreemd aan, strijdig met al·ien·a·bil·i·ty /'eɪlɪənə'bɪlət̯ i/ n-telb zn vervreemdbaarheid al·ien·a·ble /'eɪlɪənəbl/ bn vervreemdbaar; aliënabel al·ien·age /'eɪlɪənɪdʒ/ n-telb zn vreemdelingenstatus al·ien·ate /'eɪlɪəneɪt/ ov ww 1. vervreemden; afstand scheppen; doen bekoelen (vriendschap) • alienate someone's affections | iemands genegenheid aantasten • alienate a friend | een vriend van zich vervreemden 2. losmaken, (zich) afwenden van 3. aliëneren; onteigenen; overdragen; in beslag nemen
• alienate from | vervreemden van, onttrekken aan zie: alienated al·ien·at·ed /'eɪlɪəneɪtɪ̩d/ bn - tegenwoordig deelwoord van alienate vervreemd; vreemd al·ien·a·tion /'eɪlɪə'neɪʃn/ n-telb zn 1. vervreemding; aliënatie (ook psychologie en dramaturgie) 2. aliënatie; onteigening; overdracht al·ien·a·tor /'eɪlɪəneɪtə/, (Am.) /-neɪt̯ ər/ meerv alienators telb zn 1. vervreemdingsfactor 2. onteigenaar al·ien·ee /'eɪlɪə'ni:/ meerv alienees telb zn - nieuwe eigenaar; koper al·ien·ism /'eɪlɪənɪzm/ n-telb zn vreemdelingschap al·ien·ist /'eɪlɪənɪst/ meerv alienists telb zn - (Amerikaans-Engels); gerechtspsychiater
al·ien·or /'eɪlɪənɔ:/, (Am.) /-nɔr/ meerv alienors telb zn - vroegere eigenaar; verkoper a·lif /'ɑ:lɪf/ meerv alifs telb zn alif (eerste letter van het Arabisch alfabet) a·li·form /'ælɪ̩fɔ:m/, (Am.) /'eɪləfɔrm/ bn vleugelvormig a·light1 /ə'laɪt/ bn, pred 1. brandend; in brand; aan • catch alight | vlam vatten • set alight | aansteken 2. verlicht, [figuurlijk] schitterend • alight with | stralend/schitterend van a·light2 /ə'laɪt/ alighted; alit; alighted; alit onov ww - [formeel] 1. afstappen; uitstappen; afstijgen • alight from a horse/car | van een paard stijgen/uit een auto stappen 2. neerkomen; neerstrijken (van vogel), landen (van vliegtuig) zie: alight on
alight on onov ww 1. neerstrijken op 2. [formeel] (toevallig) ontdekken/aantreffen; vallen/komen op a·lign1 /ə'laɪn/ a·line onov ww 1. zich richten; op één lijn liggen; overeenkomen 2. zich aansluiten • align with the enemy | zich bij de vijand voegen a·lign2 /ə'laɪn/ a·line ov ww 1. richten; op één lijn brengen; doen overeenkomen; aanpassen; recht maken; uitlijnen (wiel) 2. aan(een)sluiten • non-aligned countries | niet-gebonden landen • align two nations (against) | twee landen front doen vormen (tegen) • align oneself with | zich aansluiten bij a·lign·ment1 /ə'laɪnmənt/ a·line·ment meerv alignments telb zn lijn; linie; rooilijn; grondplan; tracé a·lign·ment2 /ə'laɪnmənt/ a·line·ment meerv alignments
telb en n-telb zn groepering; verbond a·lign·ment3 /ə'laɪnmənt/ a·line·ment n-telb zn het richten/gericht-zijn; het in/op één lijn centrering, alignement; gebondenheid • in alignment | gericht, gecentreerd • out of alignment | ontzet, uit zijn verband
brengen/liggen;
a·like1 /ə'laɪk/ bn, pred gelijk(soortig); hetzelfde • be very much alike | sprekend op elkaar lijken ◦ (sprw) share and share alike | eerlijk delen a·like2 /ə'laɪk/ bw 1. gelijk; op dezelfde manier; gelijkelijk • treat all children alike | alle kinderen gelijk behandelen 2. evenzeer; evengoed • alike smart and strong | even slim als sterk al·i·ment1 /'ælɪ̩mənt/ meerv aliments telb zn 1. levensmiddel; voedsel; voeding, [ook figuurlijk] (levens)onderhoud; alimentatie • faith is love's only aliment | vertrouwen is de enige steun van de liefde 2. (Schots-Engels); alimentatiegeld
al·i·ment2 /'ælɪ̩ment/ ov ww alimenteren; onderhouden; levensonderhoud verstrekken aan al·i·men·tal /'ælɪ̩'men͜tl/ bw alimentally bn - [verouderd] voedzaam; voedend al·i·men·ta·ry1 /'ælɪ̩'mentri/, (Am.) /'ælɪ̩mən͜teri/ bn voedend; voedzaam al·i·men·ta·ry2 /'ælɪ̩'mentri/, (Am.) /'ælɪ̩mən͜teri/ bn, attr 1. alimentair; voedings-; voedsel-; spijs• alimentary canal | spijsverteringskanaal • alimentary system | spijsverteringsstelsel 2. onderhouds-; alimentatieal·i·men·ta·tion /'ælɪ̩men'teɪʃn/ n-telb zn 1. voeding • intravenous alimentation | intraveneuze voeding 2. alimentatie; onderhoud al·i·mo·ny /'ælɪ̩məni/, (Am.) /-moʊni/ n-telb zn 1. alimentatie; onderhoudsgeld 2. onderhoud; steun
aline zie: align1 alinement meerv alinements telb zn zie: alignment1 al·i·phat·ic /'ælɪ̩'fæt̯ ɪk/ bn - alifatisch al·i·quot /'ælɪkwɒt/, (Am.) /-kwɑt/ meerv aliquots telb zn 1. gehele deler; opgaand deel • six is an aliquot of eighteen | zes is een factor van achttien 2. gedeelte; fractie; onderdeel • divided into four aliquots | in vier gelijke delen gedeeld aliquot part meerv aliquot parts telb zn zie: aliquot aliquot tone meerv aliquot tones telb zn - aliquottoon A-list bn, attr tot de top behorend; eersterangs • an A-list celebrity | een van de allerberoemdste sterren
alit /ə'lɪt/ verleden tijd en voltooid deelwoord zie: alight1 -al·it·y /-ælət̯ i/ suffix - vormt abstract naamwoord uit bijvoeglijk naamwoord ± -iteit; ± -heid • sexuality | seksualiteit • generality | algemeenheid a·live /ə'laɪv/ zelfst nw aliveness bn, pred 1. levend; in leven • no man alive | geen levende ziel, niemand • any man alive | om het even wie • skin alive | levend villen • she did not even know I was alive | voor haar bestond ik niet, ze zag me niet staan • the smartest woman alive | de slimste vrouw ter wereld 2. actueel; in werking; van kracht; geldig • the issue isn't alive any longer | het probleem is niet langer actueel • keep a matter alive | een zaak warm/in de aandacht houden • the microphone is alive | de microfoon staat aan • the wire is alive | er staat stroom op de draad 3. levendig; springlevend; kwiek; actief; bezield • [ook figuurlijk] come alive | opleven, (klaar)wakker worden, tot leven komen; levensecht lijken • alive and kicking | springlevend • very much alive | springlevend • alive and well | springlevend ◦ [informeel] look alive! | schiet op! maak voort! ◦ [informeel] man alive! | grote grutten!
◦ skin alive | [informeel] uitfoeteren; levend villen (figuurlijk); [slang] verpletterend verslaan, inmaken ◦ alive to | gevoelig/ontvankelijk voor (een probleem, idee enz.); op de hoogte/doordrongen van (een feit enz.) ◦ the town was alive with people | de stad krioelde van mensen ◦ her face was alive with laughter | haar gezicht straalde a·liz·a·rin /ə'lɪzərɪn/ n-telb zn - alizarine; kraprood; meekrapwortel a·liz·a·rine /ə'lɪzəri:n/ n-telb zn zie: alizarin al·ka·hest /'ælkəhest/ al·ca·hest n-telb zn alkahest; universeel oplosmiddel (gezocht door de alchemisten) al·ka·les·cence /'ælkə'lesns/ n-telb zn - 1. het alkalisch worden 2. alkaliteit; basiditeit al·ka·les·cen·cy /-si/ n-telb zn zie: alkalescence al·ka·les·cent /'ælkə'lesnt/ bn -
1. alkalisch wordend 2. (licht) alkalisch al·ka·li /'ælkəlaɪ/ meerv alkalis, alkalies telb en n-telb zn - alkali; loogzout; base; alkalimetaal alkali feldspar n-telb zn - kaliveldspaat al·kal·i·fy1 /æl'kælɪ̩faɪ/, /'ælkəlɪ̩faɪ/ onov ww - alkalisch worden al·kal·i·fy2 /æl'kælɪ̩faɪ/, /'ælkəlɪ̩faɪ/ ov ww - alkaliseren; uitlogen; alkaliën toevoegen aan alkali metal meerv alkali metals telb zn - alkalimetaal al·ka·lim·e·ter /'ælkə'lɪmɪ̩tə/, (Am.) /-mɪ̩t̯ ər/ meerv alkalimeters telb zn - alkalimeter al·ka·lim·e·try /'ælkə'lɪmɪ̩tri/ n-telb zn -
alkalimetrie al·ka·line /'ælkəlaɪn/ bn - , alkalisch; basisch • alkaline earth | alkalische aarde • alkaline earth metal | aardalkalimetaal al·ka·lin·i·ty /'ælkə'lɪnət̯ i/ n-telb zn - alkaliteit; alkaliciteit; basiditeit; basiciteit al·ka·loid /'ælkəlɔɪd/ meerv alkaloids telb zn - alkaloïde al·ka·loi·dal /'ælkə'lɔɪdl/ bn - alkaloïdeachtig; alkaloïdeal·ka·lo·sis /'ælkə'loʊsɪs/ meerv alkaloses /-si:z/ telb en n-telb zn - alkalose; alkalivergiftiging al·ka·net1 /'ælkənet/ meerv alkanets telb zn - 1. alkanna(wortel) (Alkanna tinctoria) 2. ossentong (Anchusa)
3. parelzaad (Lithospermum) al·ka·net2 /'ælkənet/ n-telb zn alkannine; alkannarood (kleurstof uit de alkannawortel) al·kene /'ælki:n/ meerv alkenes telb zn - alkeen; olefine al·ky /'ælki/ al·kie meerv alkies telb zn - [informeel] zuipschuit al·kyd /'ælkɪ̩d/ meerv alkyds telb en n-telb zn - alkydhars alkyd resin meerv alkyd resins telb en n-telb zn zie: alkyd al·kyl /'ælkɪ̩l/ meerv alkyls telb en n-telb zn - alkyl
al·kyl·a·tion /'ælkɪ̩'leɪʃn/ meerv alkylations telb zn - alkylering(sproces); het alkyleren alkyl group meerv alkyl groups telb zn - alkylgroep al·kyne /'ælkaɪn/ al·kine meerv alkynes telb zn - alkyn all1 /ɔ:l/ telb zn 1. gehele bezit • her jewels are her all | haar juwelen zijn haar gehele bezit • his little all | het weinige wat hij bezit 2. (the; vaak All) al; geheel • the immense All | het onmetelijke (heel)al all2 /ɔ:l/ onbep vnw 1. alle(n); allemaal; iedereen; elkeen • forty all | veertig gelijk • all of the soldiers | al de/alle soldaten • all and sundry | jan en alleman • they all have left, they have all left, all of them have left | ze zijn allemaal weg 2. alles; al; allemaal
• above all | bovenal, voor alles • when all is (said and) done | uiteindelijk, als puntje bij paaltje komt • it's all one /the same to me | het is mij allemaal eender/om het even • (met beperkende betrekkelijke bijzin) all that I could see | het enige wat ik kon zien • all that it should be | alles wat men maar wensen kan • what's it all about? | waar gaat het nou eigenlijk over?, wat is er allemaal aan de hand? ◦ after all | immers, toch, tenslotte, per slot van rekening, alles wel beschouwd ◦ and all | enzovoort ◦ (gewestelijk of informeel) how could you do it, with your handicap and all? | hoe heb je het kunnen doen, en dan nog wel met jouw handicap? ◦ (nooit bevestigend) at all | helemaal ◦ (na bedanking) not at all | niets te danken, 't is niets, graag gedaan ◦ he can't walk at all | hij kan helemaal/in het geheel niet lopen ◦ did you do it at all? | heb je het überhaupt/eigenlijk wel gedaan? ◦ if I could do it at all | als ik het maar enigszins kon doen ◦ she spoke very little if (she spoke) at all | ze zei heel weinig, als ze dan (überhaupt) al wat zei, zei ze weinig of niets ◦ for all I know | voor zover ik weet ◦ once and for all | eens en voorgoed ◦ for all I care he can get stuffed | wat mij betreft kan hij de pot op ◦ for all I know, he might not come at all | misschien komt hij helemaal niet, weet ik veel ◦ in all | in 't geheel, in totaal/toto ◦ all in all | alles samen genomen, alles wel beschouwd, in het algemeen ◦ [formeel] she is all in all to me | zij is mijn alles/oogappel ◦ it costs all of $100 | het kost minstens 100 dollar ◦ if you can't, I'll have to do it, that's all | als jij het niet kunt, dan zal ik het moeten doen, zo simpel is/ligt dat/er zit (nu eenmaal) niets anders op
◦ it was all I could do to convince him | ik had er de grootste moeite mee hem te overtuigen ◦ (sprw) he who denies all confesses all | ± die niet zwart is, moet zich niet wassen, ± die niet besnot is, moet zijn neus niet vagen ◦ (sprw) all is well that ends well | eind goed, al goed ◦ (sprw) the end makes all equal | ± edel, arm en rijk maakt de dood gelijk ◦ (sprw) all is fair in love and war | in oorlog en liefde is alles geoorloofd ◦ (sprw) all is fish that comes to the net | ± spiering is ook vis, als er niet anders is ◦ (sprw) all that glisters/glitters is not gold | het is niet al goud wat er blinkt ◦ (sprw) grasp all, lose all | die het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het lid op de neus ◦ (sprw) all is grist that comes to the mill | ± alles komt van pas ◦ (sprw) all are not saints that go to church | zij zijn niet allen heilig, die gaarne/veel ter kerke gaan ◦ (sprw) all are not thieves that dogs bark at | 't zijn allemaal geen dieven, daar de honden tegen blaffen, 't zijn niet allen koks, die lange messen dragen ◦ (sprw) all lay loads on a willing horse | ± al te goed is buurmans gek all3 /ɔ:l/ bw helemaal; geheel; gans; volledig; totaal; compleet; een en al, [informeel] heel; erg • I've known it all along | ik heb het altijd al geweten • I'm all for it | ik ben er helemaal voor/een groot voorstander van • all mad | knettergek • all at once | plotseling, eensklaps • [informeel] all out | volkomen ernaast, helemaal mis • all over | (helemaal) voorbij, gedaan, uit • all over again, (Amerikaans-Engels) all over | helemaal opnieuw, van voren af aan
• I went cold all over | ik kreeg het koud over m'n hele lijf, ik kreeg het door en door koud • paint it blue all over | schilder het helemaal blauw • (voornamelijk Amerikaans-Engels) books lay scattered all over | er lagen overal/her en der boeken • all right | in orde, oké • I am all right | met mij gaat alles goed, maak je over mij geen zorgen • all round | overal, in alle richtingen; [figuurlijk] in alle opzichten, helemaal • if it's all the same to you | als het jou helemaal eender is/niets uitmaakt • all too soon | (maar) al te gauw • it's all up with | het is helemaal afgelopen met • all worn out | helemaal versleten ◦ [informeel] be all | zeggen ◦ all but | bijna, haast ◦ all but impossible | vrijwel onmogelijk ◦ she all but fainted | ze viel bijna in zwijm ◦ [informeel] all in | bekaf, volkomen uitgeput ◦ [informeel] he is all, “I don't know” | hij zegt: “ik weet het niet” ◦ [informeel] it's not all that difficult | zo (vreselijk) moeilijk is het nu ook weer niet ◦ all out | uit alle macht; op volle snelheid; [informeel] bekaf, volkomen uitgeput ◦ go all out | alles geven, alles op alles zetten ◦ he's a nut all over | hij is compleet gek ◦ that's Jack all over | [informeel] dat is nou typisch Jack; hij lijkt precies/als twee druppels water op Jack ◦ the family were all over me | de familie verwelkomde me uitbundig ◦ the dog was all over me with joy | de hond sprong van alle kanten tegen me op van vreugde ◦ all right! | in orde!, oké!, begrepen!, komt voor mekaar! ◦ [informeel] that's all right | dat gaat wel, dat volstaat (wel), dat is goed genoeg ◦ that's him all right | hij is het zeker/beslist/inderdaad ◦ all right, do as you please | mij best, doe dan maar wat je wil
◦ all the same | toch, desondanks ◦ [informeel] not all that | niet je dat, niet bijzonder ◦ [informeel] he is not all that | hij is niet zo geweldig, hij is niet zo knap ◦ all the better | des/zoveel te beter ◦ [informeel] he's all there | hij is goed bij de pinken; hij heeft ze alle tien goed op een rijtje ◦ [informeel] all up | geruïneerd all4 /ɔ:l/ onbep det 1. de grootst mogelijke • [informeel] of all … | nota bene (drukt verontwaardiging of verbazing uit) • today of all days | uitgerekend/juist vandaag • of all the cheek/gall/nerve! | wat een brutaliteit!, hondsbrutaal! • but they called on uncle Jim, of all people! | maar ze gingen nota bene bij oom Jim op bezoek! • with all speed | zo snel mogelijk, zo snel ik kan/jij kunt (enz.) 2. enig(e) • beyond all doubt | zonder enige twijfel 3. een en al, (Amerikaans-Engels) puur; zuiver • he was all ears | hij was een en al oor • Pope John XXIII was all goodness | Paus Johannes XXIII was de goedheid zelve • (Amerikaans-Engels) it's all wool | het is zuivere/100% wol ◦ (sprw) all work and no play makes Jack a dull boy | ± 't is een slecht dorp waar het nooit kermis is, ± de boog kan niet altijd gespannen zijn ◦ (sprw) it takes all sorts to make a world | ± op de wereld vind je allerlei soorten mensen, ± zulke mensen moeten er ook zijn all5 /ɔ:l/ onbep det en predet 1. al(le); geheel, gehele; heel, hele; het geheel van
• all (the) angles (taken together) are 180° | alle hoeken van een driehoek (samen) zijn 180° • with all my heart | van ganser harte • (voornamelijk Brits-Engels) all the morning, (voornamelijk Amerikaans-Engels) all morning | de hele morgen 2. al(le); ieder(e); elk(e) • all (the) angles are 60° | elke hoek is/alle hoeken zijn 60° ◦ this pittance was all the riches (that) I ever had | dit miserabele bedrag was alles wat ik ooit aan rijkdom had ◦ (sprw) all things are difficult before they are easy | alle begin is moeilijk ◦ (sprw) all good things come to an end | ± lekker is maar een vinger lang, ± geluk en gras breekt even ras ◦ (sprw) all cats are grey in the dark | bij nacht zijn alle katjes grauw ◦ (sprw) Jack of all trades and master of none | twaalf ambachten, dertien ongelukken ◦ (sprw) what all men speak, no man hears | ± niemand luistert naar wat iedereen zegt ◦ (sprw) moderation in all things | alles met mate ◦ (sprw) money is the root of all evil | geld is de wortel van alle kwaad ◦ (sprw) all roads lead to Rome | alle wegen leiden naar Rome ◦ (sprw) if one sheep leaps over the ditch, all the rest will follow | als één schaap over de dam is, volgen er meer ◦ (sprw) it takes all sorts to make a world | ± op de wereld vind je allerlei soorten mensen, ± zulke mensen moeten er ook zijn al·la·bre·ve /'ælə'brevi/, (Am.) /-'brev(ə)/, (Am.) /-'breveɪ/ bw - alla breve; in alla-brevemaat al·la cap·pel·la /'æləkə'pelə/ bn, bw zie: a cappella Al·lah
/'ælə/, /'ælɑ:/ eigenn Allah all-A·mer·i·can1 meerv all-Americans telb zn - lid van het all-American team all-A·mer·i·can2 verzameln - all-American team (door vakpers verkozen, imaginaire ‘beste’ ploeg van het jaar) all-A·mer·i·can3 bn 1. (exclusief) Amerikaans; op-en-top/door en door Amerikaans • all-American boy | doorsnee Amerikaanse jongen • all-American girl | doorsnee Amerikaans meisje 2. pan-Amerikaans al·lan·to·ic /'ælən'toʊɪk/ bn - van de/met een allantoïs al·lan·toid1 /ə'læntɔɪd/ meerv allantoids telb zn - allantoïs al·lan·toid2 /ə'læntɔɪd/ bn 1. van het/met een allantoïs
2. worstvormig al·lan·toi·dal /'ælən'tɔɪdl/ bn zie: allantoid2 al·lan·to·is /ə'læntoʊɪs/, /-tɔɪs/ meerv allantoides /-'ælən'toʊɪ̩di:z/ /-'tɔɪdi:z/ telb zn - allantoïs all around bw - (Amerikaans-Engels) zie: all-round2 all-around bn, attr - (Amerikaans-Engels) zie: all-round1 al·lay /ə'leɪ/ ov ww - [formeel] 1. verminderen; verlichten; verkleinen; verzachten; matigen 2. kalmeren; (tot) bedaren (brengen); doen bekoelen; stillen • her statement allayed all fears and suspicions | haar verklaring suste alle angst en achterdocht 3. een domper zetten op; bederven all but bw bijna; nagenoeg • all but impossible | vrijwel onmogelijk all clear
meerv all clears telb zn eindsignaal van (lucht)alarm; allesveiligteken all-com·ers meervoud iedereen (die wil/komt) • open to all-comers | voor iedereen toegankelijk all-day bn, attr de hele dag durend • an all-day affair | de hele dag in beslag nemend al·le·ga·tion /'ælɪ̩'ɡeɪʃn/ meerv allegations telb zn - [formeel] bewering; aantijging; beschuldiging
aanvoering;
(valse
of
onbewezen)
al·lege /ə'ledʒ/ ov ww - [formeel] beweren; allegeren; aanvoeren; verklaren • he is alleged to have committed ten murders | hij zou tien moorden gepleegd hebben • the alleged Mr Smith | de zogenaamde heer Smith • the alleged thief | de vermeende dief al·leg·ed·ly /ə'ledʒɪ̩dli/ bw zogezegd; naar men beweert/zegt; naar verluidt al·le·giance /ə'li:dʒəns/
meerv allegiances telb en n-telb zn (ge)trouw(heid); loyaliteit; burgerplicht,
leenmanstrouw; band • pledge allegiance to the flag | trouw zweren aan de vlag al·le·giant /ə'li:dʒənt/ bn trouw; loyaal al·le·gor·ic /-ɪk/ bn zie: allegorical al·le·gor·i·cal /'ælɪ̩'ɡɒrɪkl/, (Am.) /-'ɡɔr-/ bw allegorically; zelfst nw allegoricalness bn allegorisch; zinnebeeldig al·le·go·rist /'ælɪ̩ɡərɪst/ meerv allegorists telb zn allegorist al·le·go·rize /'ælɪ̩ɡəraɪz/ al·le·go·rise onov en ov ww allegoriseren; zich voorstellen/verklaren al·le·go·ry /'ælɪ̩ɡri/, (Am.) /-ɡɔri/
zinnebeeldig
uitdrukken;
zinnebeeldig
meerv allegories telb en n-telb zn allegorie al·le·gret·to1 /'ælɪ̩'ɡret̯ oʊ/ meerv allegrettos telb zn - allegretto al·le·gret·to2 /'ælɪ̩'ɡret̯ oʊ/ bn, bw - allegretto al·le·gro1 /ə'leɡroʊ/, /ə'leɪɡroʊ/ meerv allegros telb zn - allegro al·le·gro2 /ə'leɡroʊ/, /ə'leɪɡroʊ/ bn, bw - allegro al·lel /ə'lel/ meerv allels telb zn zie: allele al·lele /ə'li:l/ meerv alleles telb zn -
allel; allelomorf al·le·lo·morph /ə'leləmɔ:f/, (Am.) /-mɔrf/ meerv allelomorphs telb zn zie: allele al·le·lu·ia /'ælɪ̩'lu:jə/ al·le·lu·ya meerv alleluias telb zn (h)alleluja ◦ alleluia! | (h)alleluja!, looft de Heer! al·le·mande /'ælɪ̩mænd/ meerv allemandes telb zn - allemande (dans in 2/2 of 3/4 maat) all-em·brac·ing bn allesomvattend Al·len key /'ælənki:/ meerv Allen keys telb zn - (Brits-Engels) inbussleutel Allen screw meerv Allen screws telb zn inbusbout
Allen wrench meerv Allen wrenches telb zn - (Amerikaans-Engels) inbussleutel al·ler·gen /'ælədʒən/, (Am.) /'ælər-/ meerv allergens telb zn allergeen (allergie veroorzakende stof) al·ler·gen·ic /'ælə'dʒenɪk/, (Am.) /'ælər-/ bn een allergie veroorzakend al·ler·gic /ə'lɜ:dʒɪk/, (Am.) /ə'lɜr-/ bn allergisch, [informeel], [figuurlijk] afkerig • allergic to cats | allergisch voor katten; een hekel aan katten hebbend al·ler·gy /'ælədʒi/, (Am.) /-ər-/ meerv allergies telb zn allergie, [informeel], [figuurlijk] antipathie; afkeer • he's developed an allergy to books | hij is allergisch voor boeken; hij kan geen boek meer zien al·le·vi·ate /ə'li:vieɪt/ ov ww verlichten; verzachten; lenigen; matigen; temperen • alleviate his pain | zijn pijn verlichten
• measures to alleviate our problems | maatregelen om onze problemen te verminderen al·le·vi·a·tion1 /ə'li:vi'eɪʃn/ meerv alleviations telb zn iets dat verzacht/kalmeert; pijnstiller
verzachtend/kalmerend
middel;
al·le·vi·a·tion2 /ə'li:vi'eɪʃn/ n-telb zn verlichting al·le·vi·a·tive /ə'li:vɪətɪv/, (Am.) /-eɪt̯ ɪv/ bn verzachtend; verlichtend al·le·vi·a·tor /ə'livieɪtə/, (Am.) /-eɪt̯ ər/ meerv alleviators telb zn iemand die/iets dat verzacht/kalmeert; pijnstillend middel; leniger al·le·vi·a·to·ry /-tri/, (Am.) /-tɔri/ bn zie: alleviative al·ley /'æli/ meerv alleys telb zn 1. steeg(je); (door)gang; achterstraatje; slop 2. laan(tje); pad
3. kegelbaan 4. (voornamelijk gewestelijk) gangpad (tussen gestoelte in kerk) 5. (tram)rails; ‘fietspad’ (extra vak bij dubbelspel) 6. zie: ally1 (2) ◦ [informeel] it is right down/up his alley | het is een kolfje naar zijn hand al·ley cat meerv alley cats telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. zwerfkat; dakhaas 2. [slang] persoon van losse zeden, [in het bijzonder] snol; slet; straatmeid Al·ley·ni·an /ə'leɪnɪən/ meerv Alleynians telb zn - (Brits-Engels) lid van Dulwich College (gesticht door Edward Alleyn) al·ley-oop shot /'æli'u:pʃɒt/, (Am.) /'æli'u:pʃɑt/ meerv alley-oop shots telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang]; hoge boogbal al·ley·way meerv alleyways telb zn steeg(je); (door)gang; achterstraatje All-fa·ther eigenn Alvader all-fired1 overtr trap vaak all-firedest; bw all-firedly
bn, attr - (voornamelijk Amerikaans-Engels) verduiveld; verdraaid • he had the all-fired(est) nerve to cheat me | hij had de euvele moed mij te bedriegen all-fired2 bw - (voornamelijk Amerikaans-Engels) verduiveld All Fools' Day eigenn 1 april All·hal·low eigenn Allerheiligen All·hal·lows eigenn zie: Allhallow All-high·est eigenn Allerhoogste; Opperheer al·li·a·ceous /'æli'eɪʃəs/ bn (knof)lookachtig; uiachtig al·li·ance1 /ə'laɪəns/ meerv alliances telb zn 1. verdrag; overeenkomst; verbintenis; traktaat 2. (ver)bond; liga; vereniging; federatie; coalitie
• enter into an alliance with | een bondgenootschap/alliantie sluiten met 3. [verouderd] alliantie; vermaagschapping (door huwelijk); verzwagering 4. verwantschap; affiniteit; band 5. orde; onderklasse al·li·ance2 /ə'laɪəns/ n-telb zn het alliëren/geallieerd-zijn • in alliance with | geallieerd met al·lied /'ælaɪd/, /ə'laɪd/ bn - voltooid deelwoord van ally 1. verbonden; verenigd, (vaak Allied) geallieerd • the Allied Forces /Powers | de geallieerden 2. verwant; gelijkwaardig • (closely) allied to | (nauw) verwant met al·li·ga·tor1 /'ælɪ̩ɡeɪtə/, (Am.) /-ɡeɪt̯ ər/ meerv alligators telb zn 1. alligator; kaaiman (Alligator missisippiensis) 2. werktuig met stevige (getande) klauwen; ijzerpletter; steenbreker al·li·ga·tor2 /'ælɪ̩ɡeɪtə/, (Am.) /-ɡeɪt̯ ər/ n-telb zn alligatorleer; krokodillenleer alligator clip meerv alligator clips
telb zn - krokodillenklem; krokodillenbek alligator lizard meerv alligator lizards telb zn - alligatorhagedis (genus Anolis, Sceloporus) alligator pear meerv alligator pears telb zn - avocado(boom); alligatorpeer (Persea americana) alligator shears meervoud krokodillenschaar alligator snapper meerv alligator snappers telb zn zie: alligator snapping turtle alligator snapping turtle meerv alligator snapping turtles telb zn - alligatorschildpad (Macrochelys temminckii) alligator wrench meerv alligator wrenches telb zn sleutel met getande bek; gastang all-im·por·tant bn van het grootste belang; allerbelangrijkst all-in
bn, attr 1. (voornamelijk Brits-Engels); [informeel] all-in; alles inbegrepen; inclusief; netto • all-in price | all-inprijs, prijs zonder bijkomende kosten, forfaitaire prijs 2. met inzet van alles/iedereen; niets ontziend • all-in effort | massale inspanning • all-in game | spel waaraan iedereen meedoet 3. vrij • all-in wrestling | vrij worstelen all-in-all meerv all-in-alls telb zn alles; uitverkoren persoon of voorwerp • music was his all-in-all | muziek was alles voor hem/zijn alles all-in·clu·sive zelfst nw all-inclusiveness bn alles inbegrepen; (alles) inclusief; all-inclusive • an all-inclusive holiday | een vakantie waar alles bij inbegrepen is all-in-one meerv all-in-ones telb zn - 1. alles-in-eencomputer; alles-in-een-pc (met in het scherm geïntegreerde hardware) 2. alles-in-eenprinter (scanner, printer en kopieerapparaat) al·lit·er·ate /ə'lɪt̯ əreɪt/ onov ww allitereren al·lit·er·a·tion /ə'lɪt̯ ə'reɪʃn/
meerv alliterations telb zn stafrijm; alliteratie al·lit·er·a·tive /ə'lɪtrətɪv/, (Am.) /ə'lɪt̯ əreɪt̯ ɪv/ bw alliteratively; zelfst nw alliterativeness bn allitererend al·li·um /'ælɪəm/ meerv alliums telb zn - allium; (knof)look; ui; sjalot; prei (genus Allium) all-loss bn, attr - (Amerikaans-Engels); zie: all-risks all-night bn, attr de hele nacht durend/geopend; nachtall-nighter meerv all-nighters telb zn - (Amerikaans-Engels); [informeel] een nacht doorstuderen/doorwerken; nachtwerk al·lo/'æloʊ/ prefix allo- (duidt verschil, tegenstelling, afwijking aan) • allomorph | allomorf • alloc(h)thonous | allochtoon al·lo·cate
/'æləkeɪt/ ov ww 1. toewijzen; toebedelen; verdelen; reserveren • allocate money to | geld bestemmen voor • the land allocated to | het terrein toegekend aan 2. plaatsen; situeren; de plaats bepalen van al·lo·ca·tion /'ælə'keɪʃn/ meerv allocations telb en n-telb zn allocatie; toewijzing; toekenning; contingent; aandeel; vaststelling al·loc·a·tive /'æləkeɪt̯ ɪv/ bn toewijzings-; bestemmingsal·lo·cu·tion /'ælə'kju:ʃn/ meerv allocutions telb zn toespraak; redevoering; allocutie al·lo·di·al /ə'loʊdɪəl/ a·lo·di·al bn - allodiaal; niet-leenroerig; eigen al·lo·di·um /ə'loʊdɪəm/ a·lo·di·um meerv allodiums, alodiums, allodia, alfodia telb zn - allodium; niet-leenroerig goed; vrij erfgoed; zonneleen
al·log·a·my /ə'lɒɡəmi/, (Am.) /ə'lɑ-/ meerv allogamies telb en n-telb zn - allogamie; kruisbestuiving, kruisbevruchting al·lo·morph1 /'æləmɔ:f/, (Am.) /-mɔrf/ meerv allomorphs telb zn - allomorf al·lo·morph2 /'æləmɔ:f/, (Am.) /-mɔrf/ bn - allomorf al·lo·mor·phic /'ælə'mɔ:fɪk/, (Am.) /-'mɔr-/ bn zie: allomorph2 al·longe /ə'lɒndʒ/, (Am.) /æ'lɔ̃ʒ/ meerv allonges telb zn - allonge al·lo·nym /'ælənɪm/ meerv allonyms telb zn alloniem al·lo·path /'æləpæɵ/
meerv allopaths telb zn - allopaat al·lo·path·ic /'ælə'pæɵɪk/ bw allopathically bn - allopathisch al·lo·path·i·cal /-ɪkl/ bn zie: allopathic al·lop·a·thist /ə'lɒpəɵɪst/, (Am.) /-'lɑ-/ meerv allopathists telb zn zie: allopath al·lop·a·thy /ə'lɒpəɵi/, (Am.) /-'lɑ-/ n-telb zn - allopathie al·lo·phone /'æləfoʊn/ meerv allophones telb zn - allofoon al·lo·phon·ic /'ælə'fɒnɪk/, (Am.) /-'fɑnɪk/ bn - allofoon
al·lot1 /ə'lɒt/, (Am.) /-'lɑt/ onov ww zie: allot upon al·lot2 /ə'lɒt/, (Am.) /-'lɑt/ ov ww toewijzen; toebedelen; toekennen; bestemmen; reserveren • each in his allotted space | ieder in de hem (door het lot) toegewezen tijd • allot two weeks to a project | twee weken uittrekken voor een project • allot flats to senior citizens | appartementen toewijzen aan 65plussers al·lot·ment1 /ə'lɒtmənt/, (Am.) /ə'lɑt-/ meerv allotments telb zn 1. toegewezen deel; aandeel; allocatie; contingent, [figuurlijk] levenslot • a fair allotment of common sense | een redelijke dosis gezond verstand 2. (Brits-Engels) perceel (door overheid verhuurd), volkstuintje; kavel; lapje grond; toegewezen terrein; concessieterrein 3. toelage; gezinstoelage (deel van soldij bestemd voor gezins- of familieleden) al·lot·ment2 /ə'lɒtmənt/, (Am.) /ə'lɑt-/ n-telb zn toewijzing; toekenning; allocatie; gunning; verdeling; verkaveling al·lot·men·teer /ə'lɒtmən'tɪə/
meerv allotmenteers telb zn - (Brits-Engels) volkstuinder al·lot·men·teer·ing /ə'lɒtmən'tɪərɪŋ/ n-telb zn - (Brits-Engels) volkstuinieren allotment garden meerv allotment gardens telb zn - (Brits-Engels) volkstuintje; gemeentetuintje al·lo·trope /'ælətroʊp/ meerv allotropes telb zn - allotroop; allotropische toestand al·lo·trop·ic /'ælə'trɒpɪk/, /-'trɑ-/ bw allotropically bn - allotropisch • allotropic state | allotropische toestand al·lo·trop·i·cal /-ɪkl/ bn zie: allotropic al·lot·ro·pism /-pɪzm/ n-telb zn zie: allotropy
al·lot·ro·py /ə'lɒtrəpi/, (Am.) /ə'lɑ-/ n-telb zn - allotropie al·lot·tee /əlɒ'ti:/, (Am.) /əlɑ'ti:/ al·lot·ee meerv allottees telb zn begunstigde (persoon/bedrijf aan wie nieuwe aandelen toegewezen worden bij inschrijving), allottee allot upon onov ww - (Amerikaans-Engels); [informeel] vast rekenen op; donder zeggen op • I allot upon going | ik ben vast van plan te gaan all-out bn, attr - [informeel] volledig; intensief; grootscheeps • an all-out effort | een krachtige/uiterste poging • all-out support | onverdeelde steun all-o·ver bn, attr helemaal bedekkend; globaal; totaal; allesomvattend all-o·ver·ish zelfst nw all-overishness bn - [informeel] 1. lichtjes ongesteld; niet lekker 2. bezorgd al·low1 /ə'laʊ/ onov ww
zie: allow for, allow of al·low2 /ə'laʊ/ ov ww 1. toestaan; toelaten; veroorloven; permitteren • allow someone in | iemand binnenlaten • my mini allows me to park anywhere | met mijn mini kan ik overal parkeren • (wederkerend werkwoord) allow oneself | zich veroorloven • he isn't allowed out at night | hij mag 's avonds niet buiten • smoking is not allowed | verboden te roken 2. voorzien; toestaan; mogelijk maken; zorgen voor • the plan allows one hour for lunch | het plan voorziet één uur voor de lunch 3. toegang verlenen; binnenlaten • no dogs allowed | honden niet toegelaten/buiten 4. toekennen; toestaan; toewijzen; geven; gunnen • he was allowed £100 a month | hij kreeg een maandelijkse toelage van £100 • allow twenty percent off (for) | twintig percent korting geven (op) 5. toegeven; erkennen; aannemen • he will not allow that he's been defeated | hij zal niet toegeven dat hij verloren heeft 6. (Amerikaans-Engels), (gewestelijk) beweren; veronderstellen ◦ (sprw) every dog is allowed his first bite | ± iedereen moet een eerste kans krijgen al·low·a·ble /ə'laʊəbl/ bw allowably; zelfst nw allowableness bn geoorloofd; toelaatbaar; aanvaardbaar • allowable load | toegelaten belasting, maximumbelasting • allowable stress | toegelaten spanning, maximumspanning
al·low·ance1 /ə'laʊəns/ meerv allowances telb zn 1. toelage; uitkering; subsidie; maandgeld, weekgeld, zakgeld • allowance for board | huishoudgeld, verpleeggeld(en) • weekly allowance | weekgeld 2. deel; portie; rantsoen 3. vergoeding; toeslag 4. korting; aftrek; vermindering 5. belastingvrije som; vrijstelling 6. vergunning; toelating; permissie; verlof 7. , reserve • (Amerikaans-Engels) allowance for doubtful account | reserve voor oninbare vorderingen al·low·ance2 /ə'laʊəns/ meerv allowances telb en n-telb zn consideratie; toegeeflijkheid • due allowances being made | alles in aanmerking genomen • make (an) allowance for, make allowances for | rekening houden met, in overweging/aanmerking nemen al·low·ance3 /ə'laʊəns/ ov ww 1. op rantsoen zetten; een (beperkte) toelage geven; subsidiëren • he was allowanced three pounds a week by his uncle | zijn oom keerde hem £3 weekgeld uit 2. rantsoeneren allow for onov ww rekening houden met; verdisconteren; in aanmerking/overweging nemen; toestaan; ruimte laten voor
• allowing for his young age | gezien zijn jeugdige leeftijd • additional expenses are allowed for | bijkomende (on)kosten zijn voorzien allow of onov ww toelaten; toestaan; mogelijk maken • it allows of no excuse | het valt niet goed te praten • the weather allows of it | het weer staat het toe al·loy1 /'ælɔɪ/, (Am.) /ə'lɔɪ/ meerv alloys telb zn 1. legering; metaalmengsel; alliage 2. (bij)mengsel; alliage al·loy2 /'ælɔɪ/, (Am.) /ə'lɔɪ/ n-telb zn allooi; gehalte al·loy3 /ə'lɔɪ/ onov ww vermengd worden; samensmelten al·loy4 /ə'lɔɪ/ ov ww 1. legeren; alliëren; mengen; verbinden; temperen 2. bederven; verknoeien; afbreuk doen aan; verminderen all-par·ty bn, attr alle partijen omvattend; door alle partijen gevormd
all-play-all n-telb zn - (Brits-Engels) vaak attributief toernooi waarin iedereen tegen elkaar uitkomt all-pow·er·ful bn almachtig; oppermachtig all-pur·pose bn, attr voor alle doeleinden; universeel all red (voornamelijk All Red) bn volledig binnen het Britse Gemenebest all right1 bn - [informeel] goed; eerlijk; betrouwbaar • he's an all right guy | hij is een beste/eerlijke kerel, hij mag er wezen • an all right movie | een (redelijk) goede film all right2 bn, pred 1. veilig; gezond; onbeschadigd; ongedeerd • was he all right (after the crash)? | is hij er (bij dat ongeluk) heelhuids vanaf gekomen? 2. in orde; bevredigend; goed genoeg; geschikt; voldoende • I am (feeling) all right | met mij gaat alles goed; maak je over mij geen zorgen • would you like a cup of coffee? I'm all right | wil je een kopje koffie? Nee, dank je • [informeel] would you do that? I'm all right | zou je dat willen doen? Nou, nee, liever niet • it's all right by me | van mij mag je
• his work is all right | zijn werk is acceptabel/kan er mee door • it's all right | (ook) het geeft niet ◦ (Brits-Engels) a bit of all right | het is reuze/heerlijk all right3 bw 1. in orde; bevredigend; goed genoeg; voldoende • he's doing all right | hij stelt het lang niet kwaad 2. inderdaad; zonder twijfel; zeker • he's crazy all right | hij is inderdaad écht gek 3. begrepen; all right; in orde; goed zo; (dat is) afgesproken • all right! | komt voor mekaar! • all right, do as you please | oké dan/mij best, doe wat je niet laten kunt • can we go to the movies? all right | mogen we naar de film? oké all-risks all-risk bn, attr allrisk • all-risks insurance | allriskverzekering • all-risks policy | allriskpolis, a-z-polis all-round1 bn, attr 1. allround; veelzijdig 2. uitmuntend; voortreffelijk 3. ruim; veelomvattend; breed • an all-round view of the situation | een ruime kijk op de situatie 4. globaal • the all-round price of the new house | de globale prijs van het nieuwe huis 5. rondomall-round2 bw
in alle opzichten; over het geheel/alles bij elkaar genomen • all-round defended position | egelstelling • fail all-round | over de hele lijn falen all-round·er meerv all-rounders telb zn allrounder; iemand die van alle markten thuis/van zessen klaar is all saints' day (voornamelijk All Saint's Day) eigenn Allerheiligen (1 november) all-seater stadium meerv all-seater stadiums, all-seater stadia telb zn - (Brits-Engels) stadion zonder staanplaatsen all·seed meerv allseeds telb zn - zaadrijke plant all-sorts meervoud allerlei; melange, [in het bijzonder] gemengde (hoeveelheid) drop all souls' day (voornamelijk All Souls' Day) eigenn Allerzielen (2 november) all·spice1 meerv allspices telb zn allspice; pimentbes, pimentboom
all·spice2 n-telb zn piment; jamaicapeper; Jamaicaanse peper all-star bn, attr louter uit sterren samengesteld • an all-star cast | een ster(ren)bezetting all-ter·rain bn, attr geschikt voor elk terrein • all-terrain bike /bicycle | terreinfiets, mountainbike, klimfiets • all-terrain vehicle | terreinwagen all-terrain board meerv all-terrain boards telb zn zie: mountain board all-through bn, attr (omschrijving) m.b.t. onderwijssysteem waarbij leerlingen gedurende hun hele schoolcarrière op dezelfde school blijven all-time bn, attr van alle tijden • an all-time high | het hoogste punt ooit bereikt • an all-time record | een (langdurig) ongebroken/onverbeterd record; [figuurlijk] een onbreekbaar record al·lude to /ə'lu:d tʊ/ onov ww
zinspelen op; (terloops) vermelden; een toespeling maken op; wijzen op; doelen op; bedoelen all up1 bn, attr volledig; bruto • the all up weight of a plane | het bruto (beladen) gewicht van een vliegtuig all up2 bn, pred aan zijn eind • it is all up with you | het is afgelopen met je al·lure1 /ə'l(j)ʊə/, (Am.) /ə'lʊr/ meerv allures telb en n-telb zn aantrekkingskracht; betovering
charme;
bekoorlijkheid;
verleidelijkheid;
al·lure2 /ə'l(j)ʊə/, (Am.) /ə'lʊr/ onov en ov ww 1. (ver)lokken; aanlokken; verleiden • allure someone into doing something | iemand ergens toe aanzetten/verlokken 2. bekoren; betoveren; boeien zie: alluring al·lure·ment1 /ə'l(j)ʊəmənt/, (Am.) /ə'lʊr-/ meerv allurements telb zn lokmiddel; (lok)aas; attractie
al·lure·ment2 /ə'l(j)ʊəmənt/, (Am.) /ə'lʊr-/ n-telb zn 1. verleiding; (ver)lokking; betovering 2. aantrekkingskracht; verleidelijkheid; charme; bekoorlijkheid al·lur·er /ə'l(j)ʊərə/, (Am.) /ə'lʊrər/ meerv allurers telb zn verleider; (ver)lokker; charmeur al·lur·ing /ə'l(j)ʊərɪŋ/, (Am.) /ə'lʊrɪŋ/ bw alluringly; zelfst nw alluringness bn - tegenwoordig deelwoord van allure aanlokkelijk; verleidelijk; charmant; bekoorlijk al·lu·sion1 /ə'lu:ʒn/ meerv allusions telb zn zinspeling; toespeling • allusions to something | zinspelingen op iets al·lu·sion2 /ə'lu:ʒn/ n-telb zn het zinspelen; het toespelingen maken al·lu·sive /ə'lu:sɪv/ bw allusively; zelfst nw allusiveness bn zinspelend; bedekt; vol toespelingen; dubbelzinnig
al·lu·vi·al1 /ə'lu:vɪəl/ meerv alluvials telb en n-telb zn 1. alluvium; alluviale grond 2. (Australisch-Engels) goudrijke (alluviale) grond al·lu·vi·al2 /ə'lu:vɪəl/ bn alluviaal; aangeslibd; m.b.t. het alluvium al·lu·vi·on /ə'lu:vɪən/ meerv alluvions telb en n-telb zn 1. alluvium; aanslibbing; alluviale grond; alluvie 2. aangeslibd land; vergroting van eigendom door aanslibbing 3. golfslag (tegen kust of oever), bespoeling 4. overstroming al·lu·vi·um /ə'lu:vɪəm/ meerv alluviums, alluvia telb en n-telb zn - alluvium; aanslibbing; alluviale grond; alluvie all-weather track meerv all-weather tracks telb zn - kunststofbaan; tartanbaan al·ly1 /'ælaɪ/, (Am.) /ə'laɪ/, (Am.) /'ælaɪ/ meerv allies
telb zn 1. bondgenoot; medestander; geallieerde • the Allies | de geallieerden 2. alikas (knikker) al·ly2 /ə'laɪ/ onov ww zich verenigen; zich verbinden; zich aansluiten bij; een verbond sluiten; zich alliëren • the population allied with the rebels against the government | de bevolking verenigde zich met de rebellen tegen de regering al·ly3 /ə'laɪ/ ov ww verenigen; aansluiten; alliëren • ally oneself to | een verbond sluiten met, zich verbinden met • its colour allies the work to the Impressionists | de kleur maakt het werk verwant aan het impressionisme • ally one's fortunes with/to | zijn lot verbinden aan -al·ly /əli/ suffix 〈vormt bijwoord uit bijvoeglijk naamwoord eindigend in -ic〉 • heroically | heroïsch • semantically | semantisch al·lyl /'ælɪ̩l/ meerv allyls telb en n-telb zn - allyl; 2-propenyl al·ma·can·tar /'ælmə-/
meerv almacantars telb zn zie: almucantar Al·ma·gest /'ælmədʒest/ (soms almagest) meerv Almagests eigenn, telb zn Almagest (middeleeuws astronomisch of alchemistisch werk, in het bijzonder Arabische vertaling van astronomisch handboek van Ptolemeus) al·ma ma·ter /'ælmə'meɪtə/, (Am.) /-'mɑt̯ ər/ (vaak Alma Mater) meerv alma maters, almae matres telb zn 1. alma mater; universiteit; hogeschool 2. (Amerikaans-Engels) eigen lied van een universiteit al·ma·nac /'ɔ:lmənæk/ (verouderd) al·ma·nack meerv almanacs telb zn almanak; kalender al·man·dine /'ælməndaɪn/ meerv almandines telb en n-telb zn - almandien (mineraal uit granaatgroep) al·man·dite /-daɪt/ meerv almandites
telb en n-telb zn zie: almandine al·me·mar /æl'mi:mɑ:/, (Am.) /-mɑr/ meerv almemars telb zn - almemor (estrade in de synagoge waarop de Thora wordt voorgelezen) al·me·mor /-mɔ:/, (Am.) /-mɔr/ meerv almemors telb zn zie: almemar al·might·y1 /'ɔ:l'maɪt̯ i/ (vaak Almighty) bw almightily; zelfst nw almightiness bn almachtig; omnipotent • the Almighty | de Almachtige, God al·might·y2 /'ɔ:l'maɪt̯ i/ bn, attr - [informeel] allemachtig; enorm; geweldig • an almighty din | een oorverdovend lawaai al·might·y3 /'ɔ:l'maɪt̯ i/ bw - [informeel] allemachtig; verdomd; buitengewoon • an almighty good meal | hartstikke lekker eten
al·mi·rah /æl'maɪərə/ meerv almirahs telb zn - (Indisch-Engels) (kleren)kast; kabinet al·mond1 /'ɑ:mənd/, (Am.) /'æ(l)-/ meerv almonds telb zn 1. amandel (vrucht), [figuurlijk] amandelvormig voorwerp • blanched almonds | blanke amandelen • ground almonds | gemalen amandelen • shelled almonds | gepelde amandelen 2. amandel(boom) (Prunus amygdalus) al·mond2 /'ɑ:mənd/, (Am.) /'æ(l)-/ n-telb zn - vaak attributief amandelbruin almond eye meerv almond eyes telb zn amandelvormig oog al·mond-eyed bn met amandelvormige ogen almond oil n-telb zn amandelolie almond paste n-telb zn (amandel)spijs; amandelpers; amandel pars
almond pastry meerv almond pastries telb zn amandelgebak; banket al·mond-shap·ed bn amandelvormig al·mond·y /'ɑ:məndi/, (Am.) /'æ(l)/ bn amandelachtig al·mo·ner /'ɑ:mənə/, (Am.) /'ælmənər/ meerv almoners telb zn 1. aalmoezenier; armenverzorger 2. (Brits-Engels) sociaal werk(st)er in ziekenhuis al·mon·ry /'ɑ:mənri/, (Am.) /'æl-/ meerv almonries telb zn - aalmoezeniershuis; liefdadigheidsgesticht al·most /'ɔ:lmoʊst/ bw bijna; nagenoeg; vrijwel; praktisch; zogoed als; zowat • almost all of them | haast iedereen • I almost never see her | ik zie haar zelden of nooit • he said almost nothing | hij zei vrijwel niets/nauwelijks iets alms
/ɑ:mz/, (Am.) /ɑ(l)mz/ meervoud - werkwoord voornamelijk enkelvoud aalmoes alms basket n-telb zn liefdadigheid • live on the alms basket | van de liefdadigheid leven alms box meerv alms boxes telb zn armenbus; offerblok alms·folk verzameln bedeelden alms·giv·ing /'ɑ:mszɡɪvɪŋ/, (Am.) /'ɑ(l)mz-/ n-telb zn bedeling; liefdadigheid alms·house meerv almshouses telb zn - (Brits-Engels) hofje; diakenhuis; arm(en)huis; armengesticht; proveniershuis alms·man /'ɑ:mzmən/, (Am.) /'ɑ(l)mz-/ meerv almsmen /-mən/ telb zn bedeelde; provenier alms·peo·ple verzameln zie: almsfolk
alms·wo·man meerv almswomen telb zn bedeelde al·mu·can·tar /'ælmjʊ'kæntə/, (Am.) /-'kæn͜tər/ meerv almucantars telb zn almucantarat; hoogtecirkel; parallelcirkel aan de hemel alodium meerv alodia telb zn zie: allodium al·oe1 /'æloʊ/ meerv aloes telb zn - aloë (genus Aloe) al·oe2 /'æloʊ/ n-telb zn - aloë(sap); aloëbitter; aloïne al·oes /'æloʊz/ n-telb zn zie: aloe2 al·o·et·ic1 /'æloʊ'et̯ ɪ̩k/ meerv aloetics telb zn -
aloëpreparaat; aloëbereiding al·o·et·ic2 /'æloʊ'et̯ ɪ̩k/ bn - aloëachtig; aloïne bevattend a·loft /ə'lɒft/, (Am.) /ə'lɔft/ bw 1. omhoog; hemelwaarts; in de hoogte; opwaarts (ook figuurlijk) • smoke kept rising aloft | er bleef maar rook opstijgen 2. hoog; in de lucht • meals are served aloft | tijdens de vlucht worden maaltijden geserveerd 3. in de mast; in 't want; in de takelage • go aloft | openteren; [figuurlijk] sterven, doodgaan 4. aan dek al·og·i·cal /'eɪ'lɒdʒɪkl/, (Am.) /-'lɑ-/ bw alogically bn onlogisch; irrationeel al·o·gism1 /'ælədʒɪzm/ meerv alogisms telb zn onlogische/irrationele uiting/redenering al·o·gism2 /'ælədʒɪzm/ n-telb zn irrationalisme
a·lo·ha /ə'loʊhə/, (Am.) /-hɑ/ tw aloha (groet in Hawaï) aloha shirt meerv aloha shirts telb zn alohashirt; hawaïhemd a·lone1 /ə'loʊn/ zelfst nw aloneness bn, pred alleen; afzonderlijk; op zichzelf staand; eenzaam • the author is not alone in this | de auteur staat hierin niet alleen • this book is altogether alone in its approach to the problem | dit boek benadert het probleem op een totaal aparte/originele manier • go it alone | het op zijn eentje opknappen/afhandelen/doen • leave alone | alleen laten • leave /let alone | met rust laten, op zijn beloop laten, niet bemoeien met, laten begaan/bestaan • leave /let well (enough) alone | zo is het wel genoeg, laat het daar maar bij, het betere is de vijand van het goede • leave /let someone/something (severely) alone | ergens zijn handen niet aan willen vuilmaken; [schertsend] ergens zijn vingers niet aan willen branden • let something alone | iets laten rusten/zitten; iets (achterwege) laten • live /work alone | alleen/op zijn eentje wonen/werken ◦ let alone | laat staan, om maar niet te spreken van ◦ (sprw) man cannot live by bread alone | van brood alleen kan de mens niet leven a·lone2 /ə'loʊn/ bw
slechts; enkel; alleen • John alone knew the way out | alleen John kende/wist de weg naar buiten ◦ (sprw) he travels fastest who travels alone | ± als je alleen te werk gaat, schiet je het hardst op ◦ (sprw) laugh and the world laughs with you; cry/weep and you cry/weep alone | ± vrolijke mensen hebben altijd veel vrienden om zich heen; treurige mensen worden gemeden a·long1 /ə'lɒŋ/, (Am.) /ə'lɔŋ/ bw - voornamelijk met werkwoord dat beweging of continue handeling uitdrukt 1. (afstand of lengte, duur of herhaling) door; langs; erlangs; verder; voort; erdoor • all along | de hele tijd • I suspected it all along | ik heb het altijd wel vermoed • an avenue with trees all along | een laan met bomen erlangs • along by the wall | langs de muur • he chopped merrily along | hij hakte vrolijk voort • pass the book along | geef het boek door • pass the word along | vertel het door • (Amerikaans-Engels ook) right along | de hele tijd 2. (begeleiding of gezelschap) mee; bij zich; met … samen; met … mee; ook; vergezeld van • he brought his dog along | hij bracht zijn hond mee, hij had zijn hond bij zich • come along | kom mee • along with | samen met 3. (verplaatsing naar een plaats waar iemand zich (gewoonlijk) bevindt) langs • John came along too | John was ook van de partij 4. (dicht bij eindpunt; voornamelijk met come en be) gevorderd • she's coming along | ze is aan de beterende hand/beterhand • the work is coming along | het werk vordert • (Amerikaans-Engels) the day was well along | het was al laat
• (Amerikaans-Engels) Mary was about eight months along | Mary was zo'n acht maanden heen (zwanger) • (Amerikaans-Engels) the project was far along | het project was ver gevorderd ◦ (Amerikaans-Engels) along about the sixth of June | ergens omstreeks de zesde juni a·long2 /ə'lɒŋ/, (Am.) /ə'lɔŋ/ vz - ligging of richting in de lengte; ook figuurlijk langs; parallel met; door; volgens • run along the corridor | loop door de gang • an inquiry along these lines | een onderzoek volgens dit stramien • flowers along the path | bloemen langs het pad • we lost it along the way | we zijn het onderweg verloren • along the years | door de jaren heen a·long·ship bw - langsscheeps a·long·shore bw - langs de kust a·long·side1 bw - plaatsaanduiding 1. opzij; erlangs; aan zijn zijde • a fence with flowers alongside | een hek met bloemen erlangs • he marched alongside of his father | hij marcheerde aan de zijde van zijn vader/naast zijn vader 2. langszij • the sloop came alongside | de sloep kwam langszij ◦ [informeel] alongside of | in vergelijking met a·long·side2
vz - plaatsaanduiding naast; aan de zijde van; opzij van • alongside his friend | aan de zijde van zijn vriend • alongside the road | aan de kant van de weg a·loof1 /ə'lu:f/ bw aloofly; zelfst nw aloofness bn gereserveerd; afstandelijk; koel; ontoeschietelijk; terughoudend a·loof2 /ə'lu:f/ bw op een afstand; ver; afzijdig • try to keep feelings of guilt aloof | trachten schuldgevoelens van zich af te schuiven • keep /hold /stand aloof (from) | zich op een afstand/afzijdig houden (van) • he stood aloof from wordly affairs | wereldlijke aangelegenheden waren hem vreemd/lieten hem koud al·o·pe·ci·a /'ælə'pi:ʃə/ meerv alopecias telb en n-telb zn - alopecia; kaalhoofdigheid; haaruitval a·loud /ə'laʊd/ bw 1. hardop; hoorbaar, (België) luidop 2. [verouderd] luid(keels) a·low /ə'loʊ/ bw -
onder; (naar) beneden; omlaag alp /ælp/ meerv alps telb zn 1. berg(top); alp 2. bergweide; alpenweide ALP afk afkorting van: Australian Labor Party al·pac·a1 /'æl'pækə/ meerv alpacas telb zn - alpaca (Zuid-Amerikaans bergschaap; Lama pacos) al·pac·a2 /'æl'pækə/ n-telb zn alpaca(wol) al·par·ga·ta /'ælpə'ɡɑ:tə/, (Am.) /'ælpər'ɡɑt̯ ə/ meerv alpargatas telb zn alpargata; espadrille; canvasschoen; touwschoen al·pen·glow /'ælpənɡloʊ/ meerv alpenglows telb zn alpengloeien; alpengloed al·pen·horn
/'ælpənhɔ:n/, (Am.) /-hɔrn/ meerv alpenhorns telb zn alpenhoorn al·pen·stock /'ælpənstɒk/, (Am.) /-stɑk/ meerv alpenstocks telb zn alpenstok al·pes·trine /'æl'pestrɪ̩n/ bn - (sub)alpien al·pha1 /'ælfə/ (ook Alpha) meerv alphas telb zn 1. alfa (1e letter van het Griekse alfabet) 2. alfa; begin; aanvang • Alpha and Omega | alfa en omega, het begin en het einde, het eerste en het laatste, de essentie • alpha plus | A-plus, uitmuntend 3. A (beste graad bij quotering) 4. alfa (helderste ster van een sterrenbeeld) 5. (voornamelijk attributief) alfa (m.b.t. dominerend dier in groep) al·pha2 /'ælfə/ bn - alfaal·pha·bet1
/'ælfəbet/ meerv alphabets telb zn alfabet; abc (ook figuurlijk) • the very alphabet of human nature | de grondbeginselen van de menselijke natuur alphabet2 ov ww - (Amerikaans-Engels); voornamelijk zie: alphabetize al·pha·bet·ic /'ælfə'bet̯ ɪk/ bw alphabetically bn alfabetisch al·pha·bet·i·cal /-ɪkl/ bn zie: alphabetic al·pha·bet·ize /'ælfəbetaɪz/ ov ww alfabetiseren; alfabetisch rangschikken alphabet soup meerv alphabet soups telb zn warboel; brij alpha boomer meerv alpha boomers telb zn welvarende babyboomer
alpha female meerv alpha females telb zn alfavrouw (zelfbewuste, aantrekkelijke vrouw met succesvolle carrière) alpha geek meerv alpha geeks telb zn - [schertsend] knapste/beste computerfanaat; topcomputerfreak; topnerd alpha male meerv alpha males telb zn alfaman, [figuurlijk] leider; topfiguur al·pha·mer·ic /'ælfə'merɪk/ bw alphamerically bn - alfanumeriek • alphanumeric code | alfanumerieke code • alphanumeric printer | alfanumerieke drukmachine/printer al·pha·mer·i·cal /-ɪkl/ bw alphanumerically bn zie: alphameric al·pha·nu·mer·ic /-nju:'merɪk/, (Am.) /-nu:-/ bw alphanumerically bn zie: alphameric al·pha·nu·mer·i·cal
/-ɪkl/ bw alphanumerically bn zie: alphameric alpha particle meerv alpha particles telb zn alfadeeltje alpha radiation meerv alpha radiations telb en n-telb zn alfastraling alpha ray meerv alpha rays telb zn alfastraal alpha rhythm meerv alpha rhythms telb zn alfaritme; alfagolf alpha wave meerv alpha waves telb zn zie: alpha rhythm alp·horn /'ælp-/ meerv alphorns telb zn zie: alpenhorn al·pine1
/'ælpaɪn/ meerv alpines telb zn alpenplant; alpiene plant al·pine2 /'ælpaɪn/ bn 1. (vaak Alpine) alpien (ook m.b.t. skisport; afdalen, slalom), berg• alpine horn | alpenhoorn • the alpine race | het alpiene ras • alpine skiing | alpineskiën • alpine vegetation | alpiene vegetatie 2. alpinisten• alpine club | alpinistenclub ◦ alpine chough | alpenkauw (pyrrhocorax pyrrhocorax) al·pin·ism /'ælpɪ̩nɪzm/ (vaak Alpinism) n-telb zn alpinisme; bergsport; alpensport; het bergbeklimmen al·pin·ist /'ælpɪ̩nɪst/ (vaak Alpinist) meerv alpinists telb zn 1. alpinist; bergbeklimmer 2. alpineskiër Alps /ælps/ eigenn Alpen Al Qae·da
/æl'kaɪdə/ eigenn Al Qaida al·read·y /'ɔ:l'redi/ bw reeds; al (eerder) al·right bw in orde; oké (zie verder all right) ALS afk afkorting van: autograph letter signed Al·sace1 /'æl'sæs/ eigenn de Elzas (streek in Oost-Frankrijk) Al·sace2 /'æl'sæs/ meerv Alsaces telb en n-telb zn Elzasser wijn Al·sace-Lor·raine /'ælsæslə'reɪn/ eigenn Elzas-Lotharingen Al·sa·tia1 /æl'seɪʃə/ eigenn -
de Elzas; Whitefriars (vrijplaats voor misdadigers in Londen in 17e eeuw) Al·sa·tia2 /æl'seɪʃə/ meerv Alsatias telb zn toevluchtsoord/vrijplaats niemandsland
voor
Al·sa·tian1 /'æl'seɪʃn/ meerv Alsatians telb zn 1. Elzasser 2. (Brits-Engels) Duitse herder(shond) Al·sa·tian2 /'æl'seɪʃn/ bn Elzassisch; Elzasser ◦ Alsatian dog | Duitse herder(shond) al·sike /'ælsaɪk/ meerv alsikes telb en n-telb zn - basterdklaver (Trifolium hybridum) alsike clover meerv alsike clovers telb en n-telb zn zie: alsike al·so /'ɔ:lsoʊ/
misdadigers;
wettelijk
bw ook; bovendien; eveneens; insgelijks • he has not only read the article but also understands it | hij heeft het artikel niet alleen gelezen, maar hij begrijpt het ook nog al·so-ran meerv also-rans telb zn - [informeel] 1. (niet winnende) deelnemer (in het bijzonder renpaard, sportman, politicus) 2. (eeuwige) verliezer al·so-run·ner meerv also-runners telb zn - [zelden] zie: also-ran alt1 /ælt/ meerv alts telb zn - alt; altregister; altpartij • in alt | in hoge octaaf; [figuurlijk] in (een) geëxalteerde/opgewonden stemming, verrukt alt2 /ælt/ bn - hoog; altalt3 afk 1. afkorting van: alteration 2. afkorting van: alternate 3. afkorting van: alternative 4. afkorting van: altitude
altprefix alt.; alternatief Alta afk afkorting van: Alberta al·tar /'ɔ:ltə/, (Am.) /'ɔltər/ meerv altars telb zn 1. altaar; offertafel • lead to the altar | naar het altaar leiden/voeren, huwen 2. avondmaalstafel altar boy meerv altar boys telb zn acoliet; misdienaar; altaardienaar; koorknaap altar bread n-telb zn offerbrood; avondmaalsbrood; hostie altar canopy meerv altar canopies telb zn altaarhemel; baldakijn altar card meerv altar cards telb zn canonbord altar cloth meerv altar cloths
telb zn altaardoek; altaarkleed; dwaal al·tar·piece meerv altarpieces telb zn altaarstuk; retabel; altaarschilderij altar rail meerv altar rails telb zn altaarhek; communiebank altar roof meerv altar roofs telb zn zie: altar canopy altar screen meerv altar screens telb zn altaarscherm altar slab meerv altar slabs telb zn altaartafel altar wine meerv altar wines telb en n-telb zn miswijn alt·az·i·muth /æl'tæzɪ̩məɵ/ meerv altazimuths telb zn
altazimut (meetinstrument) al·ter1 /'ɔ:ltə/, (Am.) /'ɔltər/ onov ww - [formeel] (zich) veranderen; zich wijzigen al·ter2 /'ɔ:ltə/, (Am.) /'ɔltər/ ov ww - [formeel] 1. (doen) veranderen; wijzigen; altereren 2. (voornamelijk (Amerikaans-Engels); [informeel]; [eufemistisch] ) helpen (huisdier), castreren; steriliseren al·ter·able /'ɔ:ltrəbl/ bw alterably; zelfst nw alterableness bn veranderbaar; veranderlijk; voor wijziging vatbaar al·ter·a·tion /'ɔ:ltə'reɪʃn/ meerv alterations telb en n-telb zn 1. wijziging; verandering, [in het bijzonder] verbouwing 2. (voornamelijk (Amerikaans-Engels); [informeel]; [eufemistisch] ) castratie; sterilisatie al·ter·a·tive /'ɔ:ltərətɪv/, (Am.) /-reɪt̯ ɪv/ bn wijzigend; veranderend al·ter·cate /'ɔ:ltəkeɪt/, (Am.) /'ɔltər-/ onov ww (rede)twisten; kijven; krakelen
• altercate with | ruzie maken met, op zijn kop geven al·ter·ca·tion1 /'ɔ:ltə'keɪʃn/, (Am.) /'ɔltər-/ meerv altercations telb zn onenigheid; twist; ruzie; woordenwisseling al·ter·ca·tion2 /'ɔ:ltə'keɪʃn/, (Am.) /'ɔltər-/ n-telb zn gekrakeel; geruzie al·ter ego /'æltər 'i:ɡoʊ/, /'ɔ:l-/ meerv alter egos telb zn 1. alter ego; tweede ik; echtgenoot, echtgenote; boezemvriend(in) 2. ander ik; andere helft van iemands karakter al·ter·nance /ɔ:l'tɜ:nəns/, (Am.) /'ɔltər-/ meerv alternances telb en n-telb zn alterna(n)tie; (af)wisseling; alternering al·ter·nant /ɔ:l'tɜ:nənt/, (Am.) /'ɔltər-/ bn (af)wisselend; alternerend al·ter·nate1 /ɔ:l'tɜ:nət/, (Am.) /'ɔltər-/ meerv alternates telb zn 1. alternatief
2. (Amerikaans-Engels) vervangingsmiddel
substituut;
plaatsvervanger;
invaller;
al·ter·nate2 /ɔ:l'tɜ:nət/, (Am.) /'ɔltər-/ bw alternately; zelfst nw alternateness bn 1. alternerend; wisselend, afwisselend, verwisselend; beurtelings; intermitterend • alternate angles | verwisselende hoeken • alternate bearing | tweejarige dracht (als bij appelbomen) • on alternate days | om de (andere) dag • alternate generation | metagenesis, generatiewisseling • alternate leaves | afwisselend geplaatste/alternerende bladeren 2. (Amerikaans-Engels) substituut-; plaatsvervangend; subsidiair • alternate captain | plaatsvervangend aanvoerder, hulpaanvoerder • alternate position | uitwijkpositie al·ter·nate3 /'ɔ:ltəneɪt/, (Am.) /'ɔltər-/ onov en ov ww (doen) alterneren; afwisselen; verwisselen • alternate between optimism and pessimism | heen en weer geslingerd worden tussen optimisme en pessimisme • alternating current | wisselstroom, wisselspanning • alternating function | alternerende functie • alternating perforation | zigzagperforatie • alternating series | alternerende reeks • good weather alternates with bad weather | goed en slecht weer wisselen elkaar af al·ter·na·tion /'ɔ:ltə'neɪʃn/, (Am.) /'ɔltər-/
meerv alternations telb en n-telb zn alterna(n)tie; beurtwisseling; (af)wisseling • alternation of generations generatiewisseling
|
metagenesis,
al·ter·na·tive1 /ɔ:l'tɜ:nətɪv/, (Am.) /ɔl'tɜrnət̯ ɪv/ meerv alternatives telb zn alternatief; keuze; optie; tweede/andere mogelijkheid • in the alternative | in het tweede/andere geval, subsidiair • the alternative to | het alternatief voor al·ter·na·tive2 /ɔ:l'tɜ:nətɪv/, (Am.) /ɔl'tɜrnət̯ ɪv/ bw alternatively bn alternatief; onconventioneel • alternative birthing | natuurlijke bevalling, thuisbevalling • ‘either’ and ‘or’ are alternative conjunctions | ‘either’ en ‘or’ zijn voegwoorden die alternatieven aanduiden • alternative hypothesis | alternatieve hypothese • alternative lifestyle | alternatieve manier van leven, afwijkende levensstijl • alternative school | alternatieve/vrije school • the alternative society | de alternatieve maatschappij • alternative vote | overdraagbare stem al·ter·na·tor /'ɔ:ltəneɪtə/, (Am.) /'ɔltərneɪt̯ ər/ meerv alternators telb zn alternator; wisselstroomdynamo; wisselstroommachine; synchrone generator al·the·a
/æl'ɵi:ə/ al·thae·a meerv altheas telb zn - 1. althea (genus Althaea), [in het bijzonder] gewone heemst (A. communis), stokroos (A. rosea) 2. (oneigenlijk) hibiscus (Hibiscus syriacus) alt·horn meerv althorns telb zn althoorn; beugelhoorn al·though /ɔ:l'ðoʊ/ nevensch vw - (meer formeel en niet in combinatie met even, as, what) zie: though2 al·tim·e·ter /'æltɪmi:tə/, (Am.) /æl'tɪmɪ̩t̯ ər/ meerv altimeters telb zn altimeter; hoogtemeter al·tim·e·try /æl'tɪmɪ̩tri/ n-telb zn altimetrie; hoogtemeting al·ti·tude /'æltɪ̩tju:d/, (Am.) /-tu:d/ meerv altitudes telb zn 1. hoogte; horizonshoogte; vlieghoogte, vluchthoogte • breathing is difficult at these (high) altitudes | ademen is moeilijk op deze hoogte(n)
• altitude of the pole | poolshoogte • altitude of the sun | zonnestand • take the altitude of the sun | de zon schieten • the altitude of a triangle | de hoogte van een driehoek 2. verhevenheid; heuvel; hoogte 3. uitmuntendheid; hoogheid; hoogte; eminentie • his Altitude | zijne Hoogheid altitude cabin meerv altitude cabins telb zn drukcabine altitude chamber meerv altitude chambers telb zn zie: altitude cabin altitude sickness n-telb zn hoogteziekte al·to /'æltoʊ/ meerv altos telb zn - 1. altpartij; altinstrument; altstem 2. alt; altus; contratenor; falsetstem; kopstem (hoge mannenstem) 3. alt; contralto; altzangeres (lage vrouwenstem) 4. althoorn alto clef meerv alto clefs telb zn altsleutel; c-sleutel al·to·cu·mu·lus
/'æltoʊ'kju:mjʊləs/, (Am.) /-mjə-/ meerv altocumuli /-laɪ/ telb en n-telb zn - altocumulus al·to·geth·er1 /'ɔ:ltə'ɡeðə/, (Am.) /'ɔltə'ɡeðər/ meerv altogethers telb zn geheel; totaal; ensemble ◦ [informeel] in the altogether | naakt, in adamskostuum al·to·geth·er2 /'ɔ:ltə'ɡeðə/, (Am.) /'ɔltə'ɡeðər/ bw 1. totaal; geheel; volledig; helemaal; in alle opzichten • the attempt was altogether successful | de poging was een volkomen succes 2. in het geheel; in totaal; alles samen/bij elkaar • 30 people altogether | in totaal 30 mensen 3. over het algemeen; alles samen/bij elkaar (genomen/beschouwd) • altogether, our holidays were quite pleasant | alles bij elkaar was onze vakantie best prettig ◦ for altogether | voorgoed al·to-re·lie·vo /'æltoʊrɪ'li:voʊ/, /-rɪli'eɪvoʊ/ al·to-ri·lie·vo meerv alto-relievos, alto-rilievi telb zn - haut-reliëf al·to·stra·tus /'æltoʊ'streɪt̯ əs/ meerv altostratuses, altostrati telb en n-telb zn - altostratus
al·tri·cial /æl'trɪʃl/ bn in het nest blijvend • altricial birds | nestblijvers al·tru·ism1 /'æltrʊɪzm/ meerv altruisms telb zn altruïstische daad al·tru·ism2 /'æltrʊɪzm/ n-telb zn altruïsme; onbaatzuchtigheid al·tru·ist /'æltrʊɪst/ meerv altruists telb zn altruïst; onbaatzuchtig iemand al·tru·is·tic /'æltrʊ'ɪstɪk/ bw altruistically bn altruïstisch; onbaatzuchtig; onzelfzuchtig a·lum1 /ə'lʌm/ a·lumn meerv alums telb zn - [informeel] verkorting van: alumnus, alumna oud-student(e); oud-leerling(e); alumnus; alumna
al·um2 /'æləm/ meerv alums telb en n-telb zn aluin; kaliumaluminiumsulfaat al·um3 /'æləm/ ov ww met aluin vermengen/bewerken; aluinen a·lu·mi·na /ə'l(j)u:mɪ̩nə/, (Am.) /ə'lu:-/ n-telb zn alumina; aluminium(tri)oxide a·lu·mi·nate1 /ə'l(j)u:mɪ̩nət/, (Am.) /ə'lu:-/ meerv aluminates telb en n-telb zn aluminaat a·lu·mi·nate2 /ə'l(j)u:mɪ̩neɪt/, (Am.) /ə'lu:-/ ov ww 1. met aluminium(tri)oxide vermengen/behandelen 2. aluinen al·u·min·i·um /'æl(j)ʊ'mɪnɪ̩əm/ n-telb zn - aluminium (element 13) aluminium bronze n-telb zn aluminiumbrons; aluminiumkoper
aluminium foil n-telb zn aluminiumfolie; bladaluminium alu·mi·ni·za·tion /ə'l(j)u:mɪ̩naɪ'zeɪʃn/, (Am.) /ə'lu:mɪ̩nə-/ alu·mi·ni·sa·tion meerv aluminizations telb en n-telb zn 1. aluminisering 2. behandeling met aluin/aluminium(tri)oxide a·lu·mi·nize /ə'l(j)u:mɪ̩naɪz/, (Am.) /ə'lu:-/ a·lu·mi·nise ov ww 1. aluminiseren; alumineren 2. met aluminium(tri)oxide vermengen/bewerken 3. aluinen alu·mi·nous /ə'l(j)u:mɪ̩nəs/, (Am.) /ə'lu:-/ bn 1. aluminiumhoudend; aluminiumachtig 2. aluinhoudend; aluinachtig a·lu·mi·num /ə'lu:mɪ̩nəm/ n-telb zn - (Amerikaans-Engels) zie: aluminium a·lum·na /ə'lʌmnə/ meerv alumnae /-ni:/ telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) 1. oud-studente; oud-leerlinge; alumna
2. voormalig lid/medewerkster/werkneemster a·lum·nus /ə'lʌmnəs/ meerv alumni /-naɪ/ telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) 1. oud-student; oud-leerling; alumnus 2. voormalig lid/werknemer/medewerker al·um·root /'æləmru:t/ meerv alumroots telb zn - 1. (plant van het geslacht) Heuchera, [in het bijzonder] purperklokje (H. sanguinea) 2. gevlekte ooievaarsbek (Geranium macolatum) alum shale n-telb zn aluinlei; aluinschalie alum slate n-telb zn zie: alum shale alum stone n-telb zn aluniet; aluinsteen al·ve·o·lar1 /'æl'vɪələ/, /'ælvi'oʊlə/, (Am.) /-ər/ meerv alveolars telb zn - alveolair(klank) al·ve·o·lar2 /'æl'vɪələ/, /'ælvi'oʊlə/, (Am.) /-ər/
bw alveolarly bn 1. alveolair; alveolaar; blaasvormig; celvormig 2. m.b.t. de longblaasjes; alveolair 3. m.b.t. de tandkassen; alveolair • alveolar arch | boventandkassen, alveolen van de bovenkaak 4. alveolair al·ve·o·lars /'æl'vɪələz/, /'ælvi'oʊləz/, (Am.) /-ərz/ meervoud alveolen; tandkassen al·ve·o·late /æl'vɪələt/ bn met holten/cellen/blaasjes al·ve·o·lus /æl'vɪələs/, /'ælvi'oʊləs/ meerv alveoli /-laɪ/ telb zn 1. alveole; blaasje; holte 2. (long)alveole; longblaasje 3. alveole; tandkas 4. honingcel al·vine /'ælvaɪn/ bn, attr ingewandsalway /'ɔ:lweɪ/ bw - [verouderd] zie: always
al·ways /'ɔ:lwəz/, /-weɪz/ bw 1. altijd; steeds; aldoor; voorgoed • he's always complaining | hij loopt voortdurend te klagen • I will love you always | ik zal eeuwig van je houden 2. in elk geval; altijd nog; hoe dan ook; hoe 't ook zij • if that should fail too, you can always work | als dat ook mocht mislukken, dan kan je toch altijd nog gaan werken always-on bn ◦ always-on internet access | permanente internetverbinding a·lys·sum /'ælɪsm/, (Am.) /ə'lɪsm/ meerv alyssums telb en n-telb zn - schildzaad; zeeschildzaad (genus Alyssum) am /m/, /əm/, /(sterk) æm/ 1e persoon, tegenwoordige tijd zie: be1 a.m. AM bw afkorting van: ante meridiem voor de middag; a.m. • be there at 5 a.m. | zorg dat je er om vijf uur 's ochtends bent Am afk 1. afkorting van: America 2. afkorting van: American AM
afk 1. afkorting van: airmail 2. afkorting van: air marshal 3. afkorting van: air ministry 4. afkorting van: Albert Medal 5. afkorting van: amplitude modulation AM 6. afkorting van: ante meridiem zie: a.m. 7. afkorting van: Assembly Member (lid van de Nationale Assemblee van Wales)) 8. afkorting van: associate member 9. afkorting van: Ave Maria A.M. 10. (Amerikaans-Engels) afkorting van: Master of Arts; van artium magister A.M.; ± drs. AMA afk 1. afkorting van: American Medical Association 2. afkorting van: Australian Medical Association am·a·da·vat /'æmədə'væt/, (Am.) /'æmədəvæt/ meerv amadavats telb zn - tijgervink (Estrilda amandava) a·m·a·dou /'æmədu:/ n-telb zn tondel; tonder (van tondelzwam) a·mah /'ɑ:mə/, /'æmə/ a·ma meerv amahs telb zn
min; kindermeisje, (bij uitbreiding) dienstmeisje (in het (Verre) Oosten) a·main /ə'meɪn/ bw - [verouderd], [formeel] 1. onstuimig; uit alle macht 2. met spoed; in volle vaart; ineens; plots; vlug 3. buitengewoon; in hoge mate; zeer A·mal /ə'mɑ:l/ n-telb zn (de) Amal(beweging) (politieke, paramilitaire beweging in Libanon) a·mal·gam /ə'mælɡəm/ meerv amalgams telb zn amalgama; amalgaam; mengsel a·mal·ga·mate1 /ə'mælɡəmeɪt/, /-mət/ bn, attr geamalgameerd a·mal·ga·mate2 /ə'mælɡəmeɪt/ onov ww 1. samensmelten; zich verbinden/vermengen; geamalgameerd worden • amalgamate with | een fusie aangaan met 2. onder elkaar huwen a·mal·ga·mate3 /ə'mælɡəmeɪt/
ov ww 1. amalgameren; doen samensmelten; mengen; integreren • amalgamating mill | amalgamatiemolen 2. annexeren; in zich opnemen
verenigen;
a·mal·ga·ma·tion /ə'mælɡə'meɪʃn/ meerv amalgamations telb en n-telb zn verbinding; amalgamatie; fusie; vermenging; samensmelting a·mal·ga·ma·tor /ə'mælɡəmeɪtə/, (Am.) /-meɪt̯ ər/ meerv amalgamators telb zn 1. amalgamatiemolen; amalgaammolen 2. persoon die amalgaammolen bedient am·a·ni·ta /'æmə'naɪt̯ ə/ meerv amanitas telb en n-telb zn amaniet (paddenstoel) a·man·u·en·sis /ə'mænjʊ'ensɪs/ meerv amanuenses /-si:z/ telb zn amanuensis; schrijver (op dictaat); kopiist; particulier secretaris am·a·ranth1 /'æmərænɵ/ meerv amaranths telb zn - 1. amarant; kattenstaart (genus Amaranthus)
2. [formeel], [figuurlijk] onsterfelijkheid)
amarant
(symbolische
bloem
am·a·ranth2 /'æmərænɵ/ n-telb zn - vaak attributief amarant(kleur); purper am·a·ran·thine /'æmə'rænɵaɪn/ bn 1. amarantachtig 2. onvergankelijk; onverwelkbaar; onsterfelijk 3. amarant(kleurig); amarantrood; purperen am·a·relle /'æmərel/, (Am.) /-'rel/ meerv amarelles telb zn amarel(le); morel am·a·ryl·lis /'æmə'rɪlɪs/ meerv amaryllises telb zn amaryllis a·mass1 /ə'mæs/ onov ww zich opstapelen; zich verzamelen/op(een)hopen; accumuleren • the clouds amass | de wolken trekken zich samen a·mass2 /ə'mæs/ ov ww
der
vergaren; verzamelen; opeenhopen • amass riches | rijkdom vergaren a·mass·ment /ə'mæsmənt/ meerv amassments telb zn opeenhoping; accumulatie am·a·teur1 /'æmətə/, /'æmətʃə/, /'æmə'tɜ:/, (Am.) /'æmətʃər/, (Am.) /'æmətjʊr/, (Am.) /'æmə'tɜr/ meerv amateurs telb zn amateur; liefhebber; dilettant am·a·teur2 /'æmətə/, /'æmətʃə/, /'æmə'tɜ:/, (Am.) /'æmətʃər/, (Am.) /'æmətjʊr/, (Am.) /'æmə'tɜr/ bn, attr amateur(s)-; amateuristisch; dilettantisch; ondeskundig • (Brits-Engels) amateur dramatics | amateurtoneel • (Amerikaans-Engels); [slang] amateur night | amateurgedoe am·a·teur·ish /'æmətərɪʃ/, /-tʃə-/, /-'tɜ:-/, (Am.) /'æmətʃərɪʃ/, (Am.) /-tʃʊrɪʃ/, (Am.) /'tɜrɪʃ/ bw amateurishly; zelfst nw amateurishness bn amateuristisch; dilettantisch; ondeskundig am·a·teur·ism /'æmətərɪzm/, /-tʃə-/, /-'tɜ:-/, (Am.) /'æmətʃərɪzm/, (Am.) /-'tʃʊrɪzm/, (Am.) /-'tɜrɪzm/ n-telb zn amateurisme; dilettantisme
am·a·tive /'æmət̯ ɪv/ bw amatively bn verliefd (van natuur); voor liefde vatbaar; liefde(s)-; ontvlambaar am·a·tive·ness /'æmət̯ ɪvnəs/ n-telb zn ontvlambaarheid; zinnelijkheid; liefdesdrang am·a·tol /'æmətɒl/, (Am.) /-tɑl/, (Am.) /-tɔl/ n-telb zn - amatol (springstof) am·a·to·ri·al /-'tɔ:rɪəl/ bn zie: amatory am·a·to·ri·ous /-'tɔ:rɪəs/ bn zie: amatory am·a·to·ry /'æmətri/, (Am.) /-tɔri/ bn erotisch; amoureus; verliefd; liefde(s)am·au·ro·sis /'æmɔ:'roʊsɪs/ meerv amauroses /-si:z/ telb en n-telb zn - amaurose; zwarte staar
am·au·rot·ic /'æmɔ:'rɒtɪk/, (Am.) /-'rɑt̯ ɪk/ bn - amaurotisch; blind a·maze1 /ə'meɪz/ n-telb zn - [verouderd], [formeel] verbazing; verwondering a·maze2 /ə'meɪz/ bn - [informeel] geweldig; te gek; super; waanzinnig a·maze3 /ə'meɪz/ onov ww verbaasd zijn; verwonderd zijn zie: amazed, amazing a·maze4 /ə'meɪz/ ov ww 1. verbazen; verwonderen; versteld doen staan 2. [verouderd] verbijsteren; verwarren zie: amazed, amazing amazeballs /ə'meɪz'bɔ:lz/ bn (voornamelijk Amerikaans-Engels); [informeel] te gek; geweldig; waanzinnig; gaaf a·mazed /ə'meɪzd/
bw amazedly; zelfst nw amazedness bn - voltooid deelwoord van amaze verbaasd; verwonderd a·maze·ment /ə'meɪzmənt/ n-telb zn 1. verbazing; verwondering 2. [verouderd] verbijstering; verwarring a·maz·ing /ə'meɪzɪŋ/ bw amazingly bn - tegenwoordig deelwoord van amaze verbazingwekkend; verbazend ◦ amazing! | asjemenou!, sjonge jonge! Am·a·zon1 /'æməzn/, (Am.) /-zɑn/ eigenn - Amazone (rivier) Am·a·zon2 /'æməzn/, (Am.) /-zɑn/ (vaak amazon) meerv Amazons telb zn amazone (krijgshaftige vrouw) Amazon ant meerv Amazon ants telb zn - amazonemier (genus Polyergus) Am·a·zo·ni·an /'æmə'zoʊnɪən/ bn
1. m.b.t./van de Amazone 2. [figuurlijk] amazone-; amazoneachtig; strijdbaar; strijdlustig; krijgshaftig (m.b.t. vrouwen) am·a·zon·ite /'æməzənaɪt/, (Am.) /-zɑ-/ meerv amazonites telb zn amazonesteen; amazoniet (mineraal) am·a·zon·stone meerv amazonstones telb zn zie: amazonite amb Amb afk afkorting van: ambassador am·bage /'æmbɪdʒ/ meerv ambages telb zn - [verouderd] 1. omweg; slingerend pad 2. (voornamelijk meervoud) omhaal; uitvlucht; spitsvondigheid am·bas·sa·dor /æm'bæsədə/, (Am.) /-ər/ meerv ambassadors telb zn ambassadeur; vertegenwoordiger; (af)gezant • ambassador extraordinary | buitengewoon ambassadeur • the ambassador from Nicaragua to the US | de ambassadeur van Nicaragua bij de VS • ambassador plenipotentiary | gevolmachtigd ambassadeur
am·bas·sa·dor-at-large meerv ambassadors-at-large telb zn ambassadeur in algemene dienst am·bas·sa·do·ri·al /æm'bæsə'dɔ:rɪəl/ bw ambassadorially bn ambassadoriaal; ambassadeurs-; ambassade-; gezant(schap)sam·bas·sa·dor·ship1 /æm'bæsədəʃɪp/, (Am.) /-dərʃɪp/ meerv ambassadorships telb zn 1. ambassadeursambt 2. ambassadeurspost am·bas·sa·dor·ship2 /æm'bæsədəʃɪp/, (Am.) /-dərʃɪp/ meerv ambassadorships telb en n-telb zn ambassadeurschap am·bas·sa·dress /æm'bæsədrɪ̩s/ meerv ambassadresses telb zn 1. ambassadrice; (af)gezante 2. ambassadeursvrouw am·ber1 /'æmbə/, (Am.) /-ər/ meerv ambers telb en n-telb zn amber(steen); barnsteen
am·ber2 /'æmbə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn - vaak attributief amber(kleur); oranje; geelbruin • the amber (light) verkeerslicht/waarschuwingslicht/licht
|
am·ber3 /'æmbə/, (Am.) /-ər/ bn, attr 1. amber-; barnsteen2. amberkleurig, barnsteenkleurig; geelbruin amber fluid n-telb zn - (Australisch-Engels); [informeel] bier am·ber·grease /-ɡri:s/ n-telb zn zie: ambergris am·ber·gris /'æmbəɡri:s/, /-ɪs/, (Am.) /-bər-/ n-telb zn amber(grijs); grijze amber amber oil n-telb zn barnsteenolie amber varnish n-telb zn barnsteenvernis; ambervernis am·bi /'æmbi/
het
gele/oranje
bn - [informeel] 1. bi; biseksueel 2. uniseks am·bi/'æmbi/ prefix ambi-; dubbel; tweevoudig • ambivalent | ambivalent, dubbelwaardig am·bi·ance /'æmbɪəns/ am·bi·ence meerv ambiances telb zn 1. omgeving; milieu 2. sfeer; stemming; stijl; ambiance am·bi·dex·ter1 /'æmbɪ'dekstə/, (Am.) /-ər/ meerv ambidexters telb zn 1. ambidexter; tweehandig iemand 2. weerhaan; dubbelhartig persoon; hypocriet; huichelaar am·bi·dex·ter2 /'æmbɪ'dekstə/, (Am.) /-ər/ bw ambidext(e)rously; zelfst nw ambidext(e)rousness bn 1. ambidexter; tweehandig 2. handig 3. dubbelhartig; schijnheilig; huichelachtig; hypocriet am·bi·dex·ter·i·ty /'æmbɪdek'sterət̯ i/ n-telb zn 1. ambidextrie
2. handigheid 3. weerhanerij; dubbelhartigheid; hypocrisie am·bi·dex·trous /'æmbɪ'dekstrəs/ bn zie: ambidexter2 am·bi·ent1 /'æmbɪənt/ meerv ambients telb zn 1. atmosfeer; dampkring 2. omgeving; milieu 3. sfeer; stemming; stijl; ambiance am·bi·ent2 /'æmbɪənt/ bn, attr 1. omringend; omsluitend; omgevend • ambient air | lucht die voorwerp omgeeft • ambient temperature | omgevingstemperatuur 2. ambient • ambient music | ambient am·bi·gui·ty /'æmbɪ'ɡju:ət̯ i/ meerv ambiguities telb en n-telb zn ambiguïteit; dubbelzinnigheid; ambilogie ambiguity error meerv ambiguity errors telb zn - verspringfout
am·big·u·ous /æm'bɪɡjʊəs/ bw ambiguously; zelfst nw ambiguousness bn ambigu; dubbelzinnig; meerduidig; vaag; onduidelijk am·bi·sex·trous /'æmbɪ'sekstrəs/ bn biseksueel; biseks am·bi·sex·u·al /'æmbɪ'sekʃʊəl/ bn 1. amboseksueel 2. [informeel] biseksueel; bi 3. [informeel] uniseks • ambisexual clothes | uniseks kleding am·bit /'æmbɪt/ meerv ambits telb zn 1. omtrek 2. gebied; domein; (actie)terrein; (invloeds)sfeer; omvang 3. (vaak meervoud) grenzen am·bi·tion1 /æm'bɪʃn/ meerv ambitions telb en n-telb zn ambitie; eerzucht; ideaal; streven; aspiratie am·bi·tion2 /æm'bɪʃn/ ov ww ambiëren; streven naar; begeren; wensen
am·bi·tious /æm'bɪʃəs/ bw ambitiously; zelfst nw ambitiousness bn 1. ambitieus; eerzuchtig; vol ambitie; ijverig; groots • ambitious plans | ambitieuze/grootse/grootscheepse plannen 2. begerig • be ambitious to do something | sterk wensen iets te doen • ambitious of something | begerig naar iets am·biv·a·lence /æm'bɪvələns/ meerv ambivalences telb zn ambivalentie; dubbelwaardigheid am·biv·a·len·cy /-si/ meerv ambivalencies telb zn zie: ambivalence am·biv·a·lent1 /æm'bɪvələnt/ meerv ambivalents telb zn biseks(ueel) persoon am·biv·a·lent2 /æm'bɪvələnt/ bw ambivalently bn ambivalent; dubbelwaardig • ambivalent feelings | tegenstrijdige gevoelens am·bi·ver·sion
/'æmbɪ'vɜ:ʃn/, (Am.) /-'vɜrʒn/ n-telb zn - ambiversie (het zowel introvert als extravert zijn van een karakter) am·bi·ver·sive /'æmbɪ'vɜ:sɪv/, (Am.) /-'vɜrsɪv/ bn - ambivert am·bi·vert /'æmbɪvɜ:t/, (Am.) /-vɜrt/ meerv ambiverts telb zn - ambivert am·ble1 /'æmbl/ meerv ambles telb zn 1. telgang; pasgang (van paard) 2. kuierpas; kalme gang • come along at an amble | op zijn (dooie) gemak meekomen am·ble2 /'æmbl/ onov ww 1. in de telgang lopen 2. een paard berijden dat in de telgang loopt 3. kuieren; op zijn gemak wandelen, [figuurlijk] gesmeerd lopen; vlot van stapel lopen am·bler /'æmblə/, (Am.) /-ər/ meerv amblers telb zn 1. telganger 2. kuieraar; wandelaar
am·blyg·o·nite /æm'blɪɡənaɪt/ meerv amblygonites telb zn - amblygoniet (lithiumhoudend mineraal) am·bly·o·pia /'æmbli'oʊpɪə/ n-telb zn amblyopie; lui oog am·bly·op·ic /'æmbli'ɒpɪk/, (Am.) /-'ɑpɪk/ bn amblyoop; met een lui oog am·bo /'æmboʊ/ meerv ambos, ambones telb zn ambo(n); kanselachtige verhoging (in vroegchristelijke kerken) am·boi·na1 /'æm'bɔɪnə/ am·boy·na meerv amboinas telb zn - linggoeaboom; Indische padoek (Pterocarpus indicus) am·boi·na2 /'æm'bɔɪnə/ am·boy·na n-telb zn - amboina(hout) (van de Pterocarpus indicus) Am·boi·na
Am·boy·na eigenn - Ambon; Amboina Am·boi·nese1 /'æmbɔɪ'ni:z/ eigenn Ambonees; de Ambonese taal Am·boi·nese2 /'æmbɔɪ'ni:z/ meerv Amboinese telb zn Ambonees; Zuid-Molukker Am·boi·nese3 /'æmbɔɪ'ni:z/ bn Ambonees; Zuid-Moluks Am·bon /'æmbɒn/, (Am.) /-bɑn/ eigenn zie: Amboina A·mbo·nese1 /'æmbə'ni:z/ eigenn zie: Amboinese1 A·mbo·nese2 /'æmbə'ni:z/ meerv Ambonese telb zn zie: Amboinese2
A·mbo·nese3 /'æmbə'ni:z/ bn zie: Amboinese3 ambosexual /'æmboʊ'sekʃʊəl/ bn - amboseksueel am·bro·sia /æm'broʊʒə/ n-telb zn 1. ambrozijn; ambrosia; godenspijs; nectar 2. bijenbrood 3. ambrosia (genus Ambrosia) ambrosia beetle meerv ambrosia beetles telb zn ambrosiakever am·bro·si·al /'æm'broʊʒl/ bn ambrozijnen, [figuurlijk] hemels; goddelijk; heerlijk; geurig am·bro·si·an /-'broʊʒn/ bn zie: ambrosial am·bry /'æmbri/ meerv ambries telb zn 1. nis (in kerk, ter bewaring van kelken en gewaden)
2.
muurkast(je)
spinde;
(provisie)kast;
provisiekamer;
ambs·ace /'eɪmzeɪs/, /'æm-/ ames·ace meerv ambsaces telb zn 1. dubbele één; twee azen (laagste worp in het dobbelspel) 2. tegenvaller; pech; ongeluk 3. niemendal(letje); (haast) niets am·bu·lance /'æmbjʊləns/, (Am.) /-bjə-/ meerv ambulances telb zn ambulance; ziekenwagen; (verplaatsbaar) veldhospitaal ambulance box meerv ambulance boxes telb zn verbandkist ambulance chaser meerv ambulance chasers telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels); [slang] advocaat die op klanten jaagt (voornamelijk slachtoffers van ongevallen), neringzieke advocaat; profiteur van andermans ongeluk ambulance class meerv ambulance classes telb zn verbandcursus am·bu·lance·man meerv ambulancemen telb zn - (Brits-Engels)
ambulanceverpleegkundige; ambulancepersoneel
ambulancebroeder,
(meervoud)
am·bu·lance·wo·man meerv ambulancewomen telb zn ambulanceverpleegkundige; ambulancezuster am·bu·lant /'æmbjʊlənt/, (Am.) /-bjə-/ bn 1. ambulant; rondtrekkend, rondreizend 2. ambulant; gaande; wandelend; op de been; niet bedlegerig am·bu·late /'æmbjʊleɪt/, (Am.) /-bjə-/ onov ww ambuleren; ambulant zijn; rondwandelen; rondtrekken am·bu·la·tion1 /'æmbjʊ'leɪʃn/, (Am.) /-bjə-/ meerv ambulations telb zn wandeling am·bu·la·tion2 /'æmbjʊ'leɪʃn/, (Am.) /-bjə-/ n-telb zn het rondwandelen am·bu·la·to·ry1 /'æmbjʊ'leɪtri/, (Am.) /'æmbjələtɔri/ meerv ambulatories telb zn
wandelplaats; arcade; galerij (voornamelijk om abside van kerk), kloostergang am·bu·la·to·ry2 /'æmbjʊ'leɪtri/, (Am.) /'æmbjələtɔri/ bn 1. ambulant; rondtrekkend; zwervend 2. wandel-; lopend 3. ambulant; op de been; niet bedlegerig; wandelend 4. wijzigbaar; veranderbaar; voor wijziging vatbaar; tijdelijk • ambulatory will | herroepbaar/wijzigbaar testament am·bus·cade1 /'æmbə'skeɪd/ meerv ambuscades telb zn zie: ambush1 am·bus·cade2 /'æmbə'skeɪd/ n-telb zn zie: ambush2 am·bus·cade3 /'æmbə'skeɪd/ onov ww zie: ambush3 am·bus·cade4 /'æmbə'skeɪd/ ov ww zie: ambush4 am·bush1 /'æmbʊʃ/
meerv ambushes telb zn 1. hinderlaag; val(strik); schuilplaats; schuilhoek • fall into an ambush | in een hinderlaag vallen 2. verrassingsaanval (vanuit een hinderlaag) 3. verdekt opgestelde persoon of troepenmacht am·bush2 /'æmbʊʃ/ n-telb zn 1. het verdekt opstellen 2. het verdekt opgesteld-zijn • attack by/from ambush | uit een hinderlaag aanvallen • lie/wait in ambush | in een hinderlaag liggen am·bush3 /'æmbʊʃ/ onov ww in hinderlaag liggen; op de loer liggen am·bush4 /'æmbʊʃ/ ov ww 1. verdekt opstellen 2. (van)uit een hinderlaag aanvallen; in een hinderlaag lokken ambush marketing n-telb zn ambushmarketing (promotionele activiteiten van een bedrijf rond een door de concurrent gesponsord evenement) AMDG bn, bw afkorting van: ad majorem Dei gloriam A.M.D.G. ameba
meerv amebas telb zn zie: amoeba amebic bn zie: amoebic ameer meerv ameers telb zn zie: amir a·me·lio·ra·ble /ə'mi:lɪərəbl/ bn verbeterbaar a·me·lio·rant /ə'mi:lɪərənt/ meerv ameliorants telb zn - grondverbeteraar a·me·lio·rate /ə'mi:lɪəreɪt/ onov en ov ww (doen) verbeteren; beter maken/worden • an ameliorating experience | een verrijkende ervaring a·me·lio·ra·tion /ə'mi:lɪə'reɪʃn/ meerv ameliorations telb zn verbetering; amelioratie a·me·lio·ra·tive
/ə'mi:lɪərətɪv/, (Am.) /-reɪt̯ ɪv/ bn verbeterend; beter wordend/makend a·me·lio·ra·tor /ə'mi:lɪəreɪtə/, (Am.) /-reɪt̯ ər/ meerv ameliorators telb zn verbeteraar a·me·lio·ra·to·ry /ə'mi:lɪərətri/, (Am.) /-tɔri/ bn zie: ameliorative a·men1 /'ɑ:'men/, /'ei-/, (Am.) /'eɪmen/ meerv amens telb zn amen; beaming; instemming a·men2 /'ɑ:'men/, /'ei-/, (Am.) /'eɪmen/ ov ww 1. amen zeggen op; instemmen met 2. eindigen a·men3 /'ɑ:'men/, /'ei-/, (Am.) /'eɪmen/ bw waarlijk; zeker; voorwaar a·men4 /'ɑ:'men/, /'ei-/, (Am.) /'eɪmen/ tw amen; het zij zo (voornamelijk religie)
• say amen to something | amen zeggen op iets, met iets instemmen a·me·na·bil·i·ty /ə'mi:nə'bɪlət̯ i/ n-telb zn 1. volgzaamheid; meegaandheid; inschikkelijkheid 2. ontvankelijkheid (voor) 3. verantwoordelijkheid; aansprakelijkheid a·me·na·ble /ə'mi:nəbl/ bw amenably; zelfst nw amenableness bn 1. handelbaar; meegaand; gedwee; plooibaar; inschikkelijk 2. ontvankelijk (voor); vatbaar (voor) • amenable to bribes | omkoopbaar • amenable to reason/advice | voor rede/raad vatbaar • the discovery is amenable to the same tests | de ontdekking kan op dezelfde manier worden getest 3. onderworpen (aan); blootgesteld/onderhevig (aan); verantwoordelijk; aansprakelijk • amenable to the law | wettelijk aansprakelijk • the case is not amenable to the same rules | de zaak kan niet volgens dezelfde regels worden behandeld a·mend1 /ə'mend/ onov ww zich verbeteren; beter worden a·mend2 /ə'mend/ ov ww 1. beter maken; verbeteren; rectificeren; rechtzetten 2. amenderen; (bij amendement) wijzigen • amend a bill | een wetsontwerp amenderen
a·mend·a·ble /ə'mendəbl/ zelfst nw amendableness bn 1. voor verbetering vatbaar 2. amendeerbaar a·mend·a·to·ry /ə'mendətri/, (Am.) /-tɔri/ bn 1. verbeterend 2. amenderend; amendementsa·mende hon·or·a·ble /ɑ:'mɑ̃:d ɔ:nɔ:'rɑ:bl/ meerv amendes honorables telb zn amende (honorable); openlijke schuldbekentenis • make an amende honorable | amende (honorable) doen a·mend·ment /ə'men(d)mənt/ meerv amendments telb zn 1. amendement • an amendment to a bill | een amendement bij een wetsvoorstel 2. verbetering; (a)melioratie; rectificatie; rechtzetting a·mends /ə'men(d)z/ meervoud genoegdoening; schadeloosstelling; voldoening • make amends for something to someone | iets weer goedmaken bij iemand, iemand schadevergoeding betalen voor iets a·men·i·ty1 /ə'mi:nəti/, (Am.) /ə'menət̯ i/
meerv amenities (vaak meervoud) telb zn 1. voorziening; voordeel; gemak; aantrekkelijke kant; aangename ligging, (in meervoud) uitrusting • a hut with only the most basic amenities | een hut met alleen maar de meest elementaire voorzieningen • this house has every amenity | dit huis is van alle gemakken voorzien 2. (voornamelijk Amerikaans-Engels) beleefde opmerking; beleefdheid; plichtpleging • an exchange of amenities | een uitwisseling van beleefdheden ◦ all the amenities of life | alles wat het leven aangenaam maakt a·men·i·ty2 /ə'mi:nəti/, (Am.) /ə'menət̯ i/ n-telb zn 1. aantrekkelijkheid; gerieflijkheid; aangenaamheid 2. (voornamelijk Amerikaans-Engels) beleefdheid; hoffelijkheid amenity bed meerv amenity beds telb zn ziekenhuisbed met meer privacy (tegen geringe vergoeding) a·men·or·rhoe·a /ə'menə'rɪə/, (Am.) /eɪ-/ a·men·or·rhe·a telb zn - amenorroe am·ent1 /'æmənt/ meerv aments telb zn zwakzinnige (vanaf geboorte), idioot; krankzinnige; debiel
a·ment2 /'æmənt/ meerv aments telb zn - katje am·en·ta·ceous /'æmən'teɪʃəs/ bn - 1. katjesachtig; katjes2. katjesdragend a·men·tia /ə'menʃə/, (Am.) /'eɪ-/ n-telb zn zwakzinnigheid; debiliteit am·en·tif·er·ous /'æmən'tɪf(ə)rəs/ bn - katjesdragend a·men·ti·form /ə'mentɪ̩fɔ:m/, (Am.) /ə'men͜tɪ̩fɔrm/ bn - katjesvormig a·men·tum /ə'men͜təm/ meerv amentums, amenta telb zn zie: ament2 Am·er·a·sian /'æmə'reɪʃn/, /-'eɪʒn/ meerv Amerasians telb zn
persoon van gemengde Amerikaans-Aziatische afkomst a·merce /ə'mɜ:s/, (Am.) /-'mɜrs/ ov ww beboeten; (be)straffen a·merce·ment /ə'mɜ:smənt/, (Am.) /-'mɜrs-/ meerv amercements telb en n-telb zn beboeting; bestraffing; (geld)boete a·mer·ci·a·ble /ə'mɜ:ʃəbl/, (Am.) /-'mɜr-/ bn strafschuldig; strafbaar (met geldboete) Am·er·Eng·lish /'æmə'rɪŋɡlɪʃ/ n-telb zn - (Brits-Engels) Amerikaans-Engels A·mer·i·ca /ə'merɪ̩kə/ eigenn Amerika • the Americas | Amerika (als continent: Noord-, Midden- en ZuidAmerika) A·mer·i·can1 /ə'merɪ̩kən/ meerv Americans telb zn Amerikaan(se) • Latin American | iemand uit Latijns-Amerika • North American | Noord-Amerikaan
A·mer·i·can2 /ə'merɪ̩kən/ n-telb zn Amerikaans(-Engels) (idioom) A·mer·i·can3 /ə'merɪ̩kən/ bn Amerikaans • American aloe | Amerikaanse aloë, agave (Agave americana) • as American as apple-pie | typisch Amerikaans • American dream | American dream, droom van Amerika (het Amerikaanse ideaal) • , American eagle | Amerikaanse adelaar (Haliaeetus leucocephalus; voornamelijk in Amerikaans grootzegel) • American English | Amerikaans-Engels • American Falls | de Amerikaanse kant van de Niagarawatervallen • (Brits-Engels) American football | American football, (soort) rugby • American Indian | (Amerikaanse) indiaan • American League | Amerikaanse honkbal- en voetballiga • American Legion | Amerikaanse oud-strijdersbond • the American Revolution | de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog • American sable | bepaalde marter (Martes americana) • American Samoa | Amerikaans-Samoa ◦ American beauty | (soort donkerrode) roos; paarsrood ◦ American bowls | kegelspel ◦ American cheese | (milde) cheddar ◦ (Brits-Engels) American cloth | wasdoek ◦ American cowslip | twaalfgodenkruid (genus Dodecatheon) ◦ American elk | wapiti(-edelhert) (Cervus canadensis) ◦ American ivy | Amerikaanse wilde wingerd (Parthenocissus quinquefolia)
◦ American organ | (Amerikaans) harmonium ◦ (Amerikaans-Engels) American plan | vol pension ◦ American golden plover | kleine goudpluvier (Pluvialis dominica) ◦ American tiger | jaguar A·mer·i·ca·na /ə'merɪ̩'kɑ:nə/ meervoud americana (geschriften e.d. m.b.t. Amerika) American Indian bn indiaans A·mer·i·can·ism1 /ə'merɪ̩kənɪzm/ meerv Americanisms telb zn - amerikanisme A·mer·i·can·ism2 /ə'merɪ̩kənɪzm/ n-telb zn trouw aan/sympathie voor (de tradities en instellingen van) de USA A·mer·i·can·ist /ə'merɪ̩kənɪst/ meerv Americanists telb zn 1. Amerikadeskundige (historicus, geograaf, antropoloog) 2. Amerikasympathisant A·mer·i·can·i·za·tion /ə'merɪ̩kənaɪ'zeɪʃn/, (Am.) /-ə'zeɪʃn/ A·mer·i·can·i·sa·tion
n-telb zn amerikanisatie A·mer·i·can·ize1 /ə'merɪ̩kənaɪz/ A·mer·i·can·ise onov ww 1. veramerikaansen; (ver)amerikaniseren 2. amerikanismen gebruiken A·mer·i·can·ize2 /ə'merɪ̩kənaɪz/ A·mer·i·can·ise ov ww 1. amerikaniseren; Amerikaans maken 2. tot Amerikaan naturaliseren A·mer·i·ca·no /ə'merɪ̩'kɑ:noʊ/ meerv Americanos telb zn cocktail op basis van zoete vermout a·mer·i·can·ol·o·gist /ə'merɪ̩kə'nɒlədʒɪst/, (Am.) /-'nɑ-/ meerv americanologists telb zn amerikanoloog; amerikanologe; Amerikadeskundige A·mer·i·ca·no·phobe /ə'merɪ̩'kænəfoʊb/ meerv Americanophobes telb zn Amerikahater American Samoan1
meerv American Samoans telb zn Amerikaans-Samoaan(se) American Samoan2 bn, attr Amerikaans-Samoaans; uit/van/m.b.t. Amerikaans-Samoa am·er·ic·i·um /'æmə'rɪsɪəm/ n-telb zn - americium (element 95) a·mer·i·co·logue /ə'merɪ̩kəlɒɡ/, (Am.) /-lɑɡ/ meerv americologues telb zn Amerikasocioloog; Amerikasociologe Am·er·ind /'æmə'rɪnd/ meerv Amerinds telb zn 1. verkorting van: American Indian (Amerikaanse) indiaan 2. verkorting van: American Indian Eskimo Amerindian1 bn 1. indiaans 2. m.b.t./van de Eskimo's; EskimoAm·er·in·di·an2 /'æmə'rɪndɪən/ meerv Amerindians telb zn zie: Amerind
Am·er·in·dic /'æmə'rɪndɪk/ bn zie: Amerindian1 a·mer·o /ə'meəroʊ/, (Am.) /ə'meroʊ/ meerv ameros telb zn - (Amerikaans-Engels) amero ((voorgestelde) munteenheid voor muntunie van de VS, Canada en Mexico) Am·es·lan /'æməslæn/ n-telb zn Amerikaanse gebarentaal am·e·thyst1 /'æmɪ̩ɵɪst/ meerv amethysts telb zn amethist am·e·thyst2 /'æmɪ̩ɵɪst/ n-telb zn - vaak attributief violet(kleur); purperviolet; roodachtig blauw am·e·thys·tine /'æmɪ̩ɵɪstaɪn/ bn 1. amethisten; amethist2. amethistkleurig; violet; purper(violet) am·e·tro·pia /'æmɪ̩'troʊpɪə/
meerv ametropias telb en n-telb zn - ametropie; bijziendheid, verziendheid a·mi·a·bil·i·ty1 /'eɪmɪə'bɪlət̯ i/ meerv amiabilities telb zn vriendelijke opmerking a·mi·a·bil·i·ty2 /'eɪmɪə'bɪlət̯ i/ n-telb zn beminnelijkheid; vriendelijkheid; voorkomendheid a·mi·able /'eɪmɪəbl/ bw amiably; zelfst nw amiableness bn beminnelijk; aimabel; lief(devol); vriendelijk; gemoedelijk am·i·an·thus /'æmi'ænɵəs/ n-telb zn amiant; steenvlas; aardvlas; (soort) asbest am·i·an·tus /-təs/ n-telb zn zie: amianthus am·i·ca·bil·i·ty /'æmɪ̩kə'bɪlət̯ i/ n-telb zn amicaliteit; vriend(schapp)elijkheid; minnelijkheid am·i·ca·ble
/'æmɪ̩kəbl/ bw amicably; zelfst nw amicableness bn amicaal; vriend(schapp)elijk • come to an amicable agreement | een minnelijke schikking treffen am·ice /'æmɪs/ meerv amices telb zn - 1. amict; humeraal; schouderdoek 2. kap(mantel) (van geestelijke orde) AMICE afk afkorting van: Associate Member of the Institute of Civil Engineers a·mi·cus cu·ri·ae /æ'mi:kʊs'kjʊərɪi:/, (Am.) /ə'mɪ:kəs'kjʊriaɪ/ meerv amici curiae /-kaɪ-/ (Am.) /-ki:-/ telb zn amicus curiae (belangeloos raadgever in rechtszaak, vriend in het hof) a·mid /ə'mɪd/ vz 1. te midden van; in het midden van • amid the trees | tussen de bomen 2. in de loop van; tijdens; gedurende • he resigned amid rumours of misconduct | na geruchten over wangedrag is hij afgetreden • amid tears | onder tranen am·ide /'æmaɪd/, /'æmɪ̩d/ meerv amides
telb zn - amide am·i·done /'æmɪ̩doʊn/ meerv amidones telb zn methadon a·mid·ship /ə'mɪdʃɪp/ bw - (Amerikaans-Engels) zie: amidships a·mid·ships /ə'mɪdʃɪps/ bw midscheeps; tussendeks; in het midden van het schip a·midst /ə'mɪdst/ vz zie: amid a·mine /ə'mi:n/, /'æmɪ̩n/ meerv amines telb zn - amine a·mi·no /ə'mi:noʊ/ bn, attr - amino• amino acid | aminozuur a·mi·no-
/ə'mi:noʊ/ prefix - amino• amino-acid | aminozuur amir ameer meerv amirs telb zn zie: emir amirate ameerate meerv amirates telb zn zie: emirate A·mish /'ɑ:mɪʃ/ bn amish • the Amish | de amish, de amishe mennonieten (sekte van wederdopers in Pennsylvania) a·miss1 /ə'mɪs/ bn, pred 1. verkeerd; onvolmaakt; fout(ief) • there is nothing amiss with her | ze mankeert niets • what's amiss? | wat scheelt er(aan)? 2. misplaatst; ongepast; ongelegen • that would not be amiss | dat zou niet kwaad zijn, dat zou me wel lijken • an apology would be amiss | een verontschuldiging zou misstaan a·miss2
/ə'mɪs/ bw 1. verkeerd; gebrekkig; fout(ief) • judge someone amiss | iemand verkeerd beoordelen • take something amiss | iets kwalijk nemen, iets verkeerd begrijpen/opvatten 2. misplaatst; ongeoorloofd; laakbaar; ongelegen • nothing comes amiss to him | hij kan alles gebruiken 3. (zelden) verloren • go amiss | zoekraken am·i·ty /'æmət̯ i/ meerv amities telb en n-telb zn vriendschap(pelijke relatie); goede verstandhouding • in amity with | bevriend/op goede voet met • amity and sweetness | pais en vree • treaty of amity | vriendschapsverdrag am·me·ter /'æmɪtə/, (Am.) /'æmi:t̯ ər/ meerv ammeters telb zn ampèremeter; stroommeter; ammeter am·mo /'æmoʊ/ n-telb zn - [informeel] 1. verkorting van: ammunition munitie 2. verkorting van: ammunition gegevens; informatie; argumenten 3. verkorting van: ammunition poen; duiten am·mo·nate /'æməneɪt/ meerv ammonates telb en n-telb zn
zie: ammoniate1 am·mo·nia /ə'moʊnɪə/ n-telb zn 1. ammoniak(gas) • liquid ammonia | ammonia(k) 2. ammonia(k), (gewestelijk) vliegende geest; geest van zout am·mo·ni·ac1 /'əmoʊniæk/ n-telb zn ammoniakgom am·mo·ni·ac2 /'əmoʊniæk/ bn ammoniak-; ammoniakaal; ammoniakhoudend • ammoniac liquor | ammoniakwater am·mo·ni·a·cal /'æmə'naɪəkl/ bn zie: ammoniac2 am·mo·ni·a·cum /'æmə'naɪəkəm/ n-telb zn zie: ammoniac1 ammonia gelatin n-telb zn dynamiet am·mo·ni·ate1 /ə'moʊnieɪt/
meerv ammoniates telb en n-telb zn ammoniakverbinding am·mo·ni·ate2 /ə'moʊnieɪt/ ov ww verbinden/behandelen met ammoniak(gas) ammonia water n-telb zn ammonia(k) am·mon·ite /'æmənaɪt/ meerv ammonites telb zn ammoniet; ammonshoorn (fossiele schelp) am·mo·ni·um /ə'moʊnɪəm/ n-telb zn - ammonium am·mon·oid /-nɔɪd/ meerv ammonoids telb zn zie: ammonite am·mu·ni·tion /'æmjʊ'nɪʃn/, (Am.) /-jə-/ n-telb zn (am)munitie; schietvoorraad • [figuurlijk] provide the opposition with ammunition for a new attack | de oppositie kruit voor een nieuwe aanval bezorgen
ammunition boot meerv ammunition boots (voornamelijk meervoud) telb zn - ; [informeel] modelschoenen; kistjes ammunition bread n-telb zn - ; [informeel] commiesbrood; kazernebrood ammunition shoe meerv ammunition shoes (voornamelijk meervoud) telb zn zie: ammunition boot am·ne·sia /æm'ni:zɪə/, (Am.) /-ʒə/ n-telb zn amnesie; geheugenverlies am·ne·si·ac1 /æm'ni:ziæk/ meerv amnesiacs telb zn amnesielijder; amnesiepatiënt am·ne·si·ac2 /æm'ni:ziæk/ bn amnestisch; amnesieam·ne·sic1 /-zɪk/ meerv amnesics telb zn zie: amnesiac1
am·ne·sic2 /-zɪk/ bn zie: amnesiac2 am·nes·tic /æm'nestɪk/ bn zie: amnesiac2 am·nes·ty1 /'æmnəsti/ meerv amnesties telb en n-telb zn amnestie; generaal pardon am·nes·ty2 /'æmnəsti/ ov ww amnestie/gratie verlenen aan; begenadigen am·nic /'æmnɪk/ bn zie: amniotic am·ni·o·cen·te·sis /'æmnɪə'sen͜təsɪs/ meerv amniocenteses /-si:z/ telb zn - vruchtwaterpunctie; amnioscopie am·ni·on /'æmnɪən/, (Am.) /-niɑn/ meerv amnions, amnia telb zn
vruchtvlies; lamsvlies; amnion am·ni·on·ic /-'ɒnɪk/, (Am.) /-'ɑnɪk/ bn zie: amniotic am·ni·os·co·py /'æmni'ɒskəpi/, (Am.) /-'ɑskəpi/ meerv amnioscopies telb en n-telb zn - amnioscopie am·ni·ot·ic /'æmni'ɒtɪk/, (Am.) /-'ɑt̯ ɪk/ bn vrucht(vlies)• amniotic fluid | vruchtwater, lamsvocht a·moe·ba /ə'mi:bə/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) a·me·ba meerv amoebas, amoebae, amebas, amebae telb zn amoebe; slijmdiertje am·oe·bae·an /'æmi:'bi:ən/ am·oe·be·an; am·e·be·an bn dialogisch • amoebaean verse | stichomythie a·moe·ban /ə'mi:bən/ (Amerikaans-Engelse spelling) a·me·ban bn
zie: amoebic a·moe·bic /ə'mi:bɪk/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) a·me·bic bn 1. amoeboïde 2. amoebe• amoebic dysentery | amoebedysenterie a·moe·bous /ə'mi:bəs/ (Amerikaans-Engelse spelling) a·me·bous bn zie: amoebic a·mok /ə'mɒk/, (Am.) /ə'mɑk/ bw amok; razend; dol, [oneigenlijk] onbesuisd • run amok | amok maken, woest worden, als een bezetene tekeergaan; [oneigenlijk] herrie schoppen, onbesuisd te werk gaan a·mong /ə'mʌŋ/ vz 1. (plaatsaanduidend) te midden van; onder; tussen; omgeven door • among themselves | onder elkaar, onderling • the house stood among the trees | het huis stond tussen de bomen • we have ten copies among us | we hebben samen tien exemplaren 2. (groepsaanduidend) onder; als deel/lid van; uit; bij • among the crowd | onder/in de massa • customs among the Indians | gebruiken bij de indianen • distributed among his friends | onder zijn vrienden uitgedeeld • a man among men | mens onder de mensen
• choose among us | kies één van ons ◦ a teacher among teachers | een uitstekende leraar, als leraar een primus inter pares a·mongst /ə'mʌŋst/ vz zie: among a·mon·til·la·do /ə'mɒntɪ̩'lɑ:doʊ/, (Am.) /-'mɑn-/ (vaak Amontillado) meerv amontillados telb en n-telb zn amontillado (soort medium droge sherry) a·mor·al /'eɪ'mɒrəl/, (Am.) /-'mɑr-/, (Am.) /-'mɔr-/ bw amorally bn amoreel; moraalloos; zonder zedelijke overwegingen; zonder zedelijk besef a·mor·al·ism /'eɪ'mɒrəlɪzm/, (Am.) /-'mɑr-/, (Am.) /-'mɔr-/ n-telb zn amoralisme; amoraliteit a·mo·ral·i·ty /'eɪmɒ'ræləti/, (Am.) /'eɪmə'rælət̯ i/ meerv amoralities telb en n-telb zn amoraliteit am·o·ret·to /'æmə'ret̯ oʊ/ meerv amorettos, amorettoes, amoretti
telb zn amorette; cupidootje; liefdesgodje; putto; engeltje am·or·ist /'æmərɪst/ meerv amorists telb zn 1. minnaar 2. schrijver van liefdesverhalen/gedichten; amorist a·mo·ro·so1 /'æmə'roʊsoʊ/ meerv amorosos telb en n-telb zn (glas van een (bepaald soort)) sherry a·mo·ro·so2 /'æmə'roʊsoʊ/ bw - amoroso; innig; teder am·o·rous /'æmərəs/ bw amorously; zelfst nw amorousness bn amoureus; verliefd; liefde(s)-; erotisch • amorous of | verliefd op a·mor·phism /ə'mɔ:fɪzm/, (Am.) /-'mɔr-/ n-telb zn amorfisme; amorfe toestand (ook scheikunde), vormloosheid a·mor·phous /ə'mɔ:fəs/, (Am.) /-'mɔr-/ bw amorphously; zelfst nw amorphousness bn
1. amorf; vormloos 2. amorf (niet kristallijn) am·or·tis·seur /ə'mɔ:tɪ̩'sɜ:/, (Am.) /ə'mɔrt̯ ə'sɜr/ meerv amortisseurs telb zn - dempwikkeling amortisseur winding meerv amortisseur windings telb zn zie: amortisseur am·or·tiz·a·ble /ə'mɔ:tɪzəbl/, (Am.) /'æmər'taɪzəbl/ bn amortiseerbaar; delgbaar am·or·ti·za·tion /ə'mɔ:taɪ'zeɪʃn/, (Am.) /'æmərt̯ ə'zeɪʃn/ meerv amortizations telb en n-telb zn amortisatie; (schuld)delging; afschrijving; overdracht in de dode hand am·or·tize /ə'mɔ:taɪz/, (Am.) /æ'mər-/ am·or·tise ov ww amortiseren; delgen; aflossen; afbetalen (schulden), in de dode hand overdragen (onroerende goederen) a·mor·tize·ment /ə'mɔ:tɪzmənt/, (Am.) /'æmər'taɪzmənt/ meerv amortizements telb en n-telb zn
zie: amortization a·mo·ti·va·tion·al /'eɪmoʊt̯ ɪ̩'veɪʃnəl/ bn - ongemotiveerd a·mount /ə'maʊnt/ meerv amounts telb zn 1. hoeveelheid; grootte; kwantum • a certain amount of risk | enig risico, een zekere mate van risico • any amount of money | een berg geld • in small amounts | bij beetjes • no amount of pain | geen pijn, hoe hevig dan ook 2. totaal; bedrag; som; waarde • to the amount of | ten bedrage van 3. betekenis; gewicht; belang; inhoud • the amount of his remarks is that … | zijn opmerkingen betekenen dat … amount to onov ww 1. bedragen; oplopen tot; bereiken • costs may amount to several millions | de kosten kunnen tot ettelijke miljoenen oplopen 2. neerkomen op; gelijk staan met/zijn aan; overeenkomen met • it does not amount to much | het heeft niet veel te betekenen/om het lijf • his reply amounted to a refusal | zijn antwoord kwam neer op een weigering ◦ he'll never amount to much | hij zal nooit vooruitkomen, hij zal het nooit ver schoppen a·mour1
/ə'mʊə/, (Am.) /ə'mʊr/ meerv amours telb zn 1. (voornamelijk meervoud) vrijerij; vrijage 2. (geheim) avontuurtje; amourette/minnarij(tje)/verhouding 3. liefje; minnaar, minnares; geliefde; maîtresse a·mour2 /ə'mʊə/, (Am.) /ə'mʊr/ n-telb zn liefde am·ou·rette /'æmʊ'ret/, (Am.) /'æmə'ret/ meerv amourettes telb zn amourette; minnarij(tje); vrijerij; liefdesavontuur am·our·ist /ə'mʊərɪst/, (Am.) /-'mʊr-/ meerv amourists telb zn zie: amorist a·mour-pro·pre /'æmʊə'prɒp(rə)/, (Am.) /'æmʊr'prɑprə/ n-telb zn amour propre; zelfrespect; eigendunk; ijdelheid amp /æmp/ meerv amps telb zn - [informeel] 1. verkorting van: ampere ampère 2. verkorting van: amplifier versterker
(geheim(e))
3. (Amerikaans-Engels) verkorting van: amplified guitar elektrische gitaar am·pe·lop·sis /'æmpɪ̩'lɒpsɪs/, (Am.) /-'lɑ-/ meerv ampelopsis telb zn - wilde wingerd; wijnstok; Ampelopsis (genus Parthenocissus) am·per·age /'æmpərɪdʒ/ meerv amperages telb en n-telb zn - stroomsterkte (in ampère uitgedrukt) am·pere /'æmpeə/, (Am.) /'æmpɪr/ am·père meerv amperes telb zn - ampère am·pere-hour meerv ampere-hours telb zn - ampère-uur am·pere·me·ter meerv amperemeters telb zn - ampèremeter am·pere-turn meerv ampere-turns telb zn - ampèrewinding
am·per·sand /'æmpəsænd/, (Am.) /'æmpər-/ meerv ampersands telb zn en-teken (&) amph/æmf/ prefix zie: amphiam·phet·a·mine /æm'fet̯ əmi:n/, /-mɪ̩n/ meerv amphetamines telb en n-telb zn amfetamine am·phi/'æmfi/ prefix amf(i)-; rond(om); aan beide zijden Am·phib·i·a /æm'fɪbɪə/ meervoud (klasse van) amfibieën am·phib·i·an1 /æm'fɪbɪən/ meerv amphibians telb zn 1. amfibie; tweeslachtig dier 2. amfibievoertuig; amfibie, amfibietank, amfibievliegtuig am·phib·i·an2 /æm'fɪbɪən/ bn
amfibie- (ook leger), amfibisch; tweeslachtig • amphibian tank | amfibietank am·phib·i·ol·o·gist /'æmfɪbi'ɒlədʒɪst/, (Am.) /-'ɑl-/ meerv amphibiologists telb zn amfibioloog am·phib·i·ol·o·gy /'æmfɪbi'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑl-/ n-telb zn amfibiologie; amfibieënkunde am·phi·bi·ot·ic /'æmfɪbaɪ'ɒtɪk/, (Am.) /-'ɑt̯ ɪk/ bn amfibiotisch (van op het land levend insect waarvan de larve in het water leeft) am·phib·i·ous /æm'fɪbɪəs/ bw amphibiously; zelfst nw amphibiousness bn amfibisch (ook leger), amfibie-; tweeslachtig • amphibious operation | amfibische operatie • amphibious vehicles | amfibievoertuigen am·phib·ole /'æmfɪ̩boʊl/ meerv amphiboles telb zn amfibool (mineraal) am·phib·o·lite /æm'fɪbəlaɪt/ n-telb zn
amfiboliet (gesteente) am·phib·o·log·i·cal /'æmfɪbə'lɒdʒɪkl/, (Am.) /-'lɑ-/ bw amphibologically bn dubbelzinnig; twijfelachtig am·phi·bol·o·gy /'æmfɪ'bɒlədʒi/, (Am.) /-'bɑ-/ meerv amphibologies telb en n-telb zn amfibolie; dubbelzinnigheid am·phib·o·lous /æm'fɪbələs/ bn zie: amphibological am·phib·o·ly /æm'fɪbəli/ meerv amphibolies telb en n-telb zn zie: amphibology am·phi·brach /'æmfɪ̩bræk/ meerv amphibrachs telb zn amfibrachys (versvoet) am·phi·brach·ic /'æmfɪ̩'brækɪk/ bn amfibrachisch; bestaande uit amfibrachen am·phi·coe·lous
/'æmfɪ̩'si:ləs/ am·phi·ce·lous; am·phy·coe·lous bn amficoel; biconcaaf; dubbelhol (van wervellichaam) am·phic·ty·on /æm'fɪktɪən/ meerv amphictyons telb zn - amfictyoon (raadslid van amfictyonie) am·phic·ty·on·ic /æm'fɪkti'ɒnɪk/, (Am.) /-'ɑnɪk/ bn - m.b.t./van een amfictyonie am·phic·ty·o·ny /æm'fɪktɪəni/ meerv amphictyonies telb zn - amfictyonie; bond van rond een tempel wonende volken (in Griekenland), bond van buurlanden/nabuurstaten am·phi·ga·mous /æm'fɪɡəməs/ bn - zonder (duidelijke) geslachtsorganen am·phi·go·ry /'æmfɪɡri/, (Am.) /'æmfɪ̩ɡɔri/, (Am.) /æm'fɪɡəri/ meerv amphigories telb zn nonsensgedicht; kolderverhaal am·phi·gou·ri /'æmfɪ̩'ɡʊəri/, (Am.) /'æmfɪ̩ɡu:'ri:/ meerv amphigouris
telb zn zie: amphigory am·phim·a·cer /æm'fɪməsə/, (Am.) /-ər/ meerv amphimacers telb zn amfimacer (versvoet) am·phi·mix·is /'æmfɪ̩'mɪksɪs/ meerv amphimixes /-si:z/ telb en n-telb zn - 1. amfimixis 2. kruising am·phi·ox·us /'æmfi'ɒksəs/, (Am.) /-'ɑk-/ meerv amphioxuses, amphioxi telb zn - lancetvisje (Branchiostoma lanceolatum) am·phi·pod1 /'æmfɪ̩pɒd/, (Am.) /-pɑd/ meerv amphipods telb zn - vlokreeft (zoetwatergarnaal; orde Amphipoda) am·phi·pod2 /'æmfɪ̩pɒd/, (Am.) /-pɑd/ bn - m.b.t. vlokreeft am·phip·o·dal /æm'fɪ̩pədl/ bn
zie: amphipod2 am·phip·o·dan1 /æm'fɪpədən/ meerv amphipodans telb zn zie: amphipod1 am·phip·o·dan2 /æm'fɪpədən/ bn zie: amphipod2 am·phip·o·dous /-pədəs/ bn zie: amphipod2 am·phip·ro·sty·lar /æm'fɪprə'staɪlə/, (Am.) /-ər/ bn zie: amphiprostyle2 am·phip·ro·style1 /æm'fɪprəstaɪl/, (Am.) /'æmfɪ̩'proʊstaɪl/ meerv amphiprostyles telb zn - amfiprostylos (tempel met een zuilenrij aan voor- en achterkant) am·phip·ro·style2 /æm'fɪprəstaɪl/, (Am.) /'æmfɪ̩'proʊstaɪl/ bn met een zuilenrij aan voor- en achterkant am·phi·pro·tic /'æmfɪ̩'proʊt̯ ɪk/
bn zie: amphoteric am·phis·bae·na1 /'æmfɪ̩s'bi:nə/ meerv amphisbaenas, amphisbaenae telb zn slang met kop aan beide uiteinden am·phis·bae·na2 /'æmfɪ̩s'bi:nə/ meerv amphisbaenas /-ni:/ telb zn wormhagedis (genus Amphisbaena) am·phi·the·a·tre /'æmfɪ̩ɵɪətə/, (Am.) /-ɵɪət̯ ər/ (voornamelijk Amerikaans-Engelse spelling) am·phi·the·a·ter meerv amphitheatres telb zn 1. amfitheater 2. arena; strijdtoneel, strijdperk am·pho·ra /'æmfərə/ meerv amphoras, amphorae telb zn amfora; amfoor am·pho·ter·ic /'æmfə'terɪk/ bn - amfoteer (zowel als zuur alsook als base reagerend) am·ple /'æmpl/ vergr trap ook ampler; bw amply; zelfst nw ampleness
bn, attr 1. ruim; groot; omvangrijk; wijd; uitgestrekt • an ample living room | een ruime woonkamer 2. uitvoerig; breedvoerig; ampel • an ample report | een omstandig verslag 3. rijk(elijk); ruimschoots voldoende; overvloedig • have ample resources | bemiddeld zijn • amply rewarded | rijkelijk beloond 4. [eufemistisch] corpulent; gezet; volumineus; gevuld • a man of ample girth | een gezette heer am·pli·fi·ca·tion /'æmplɪ̩fɪ̩'keɪʃn/ meerv amplifications telb zn 1. amplificatie; uitweiding; aanvulling; uitbreiding; toelichting 2. versterking amplification factor meerv amplification factors telb zn - versterkingsfactor am·pli·fi·er /'æmplɪ̩faɪə/, (Am.) /-ər/ meerv amplifiers telb zn - versterker am·pli·fy1 /'æmplɪ̩faɪ/ onov ww uitweiden • amplify on the details | in detail treden am·pli·fy2 /'æmplɪ̩faɪ/
ov ww 1. vergroten; vermeerderen; verzwaren; verhogen 2. versterken 3. uitbreiden; aanvullen; toelichten; uitweiden over • amplifying clause | uitbreidende bijzin 4. (Amerikaans-Engels) overdrijven; opblazen am·pli·tude1 /'æmplɪ̩tju:d/, (Am.) /-tu:d/ meerv amplitudes telb en n-telb zn 1. amplitude; wijdte, trillingswijdte, slingerwijdte; amplitudo 2. amplitude; morgenwijdte, avondwijdte (van ster) am·pli·tude2 /'æmplɪ̩tju:d/, (Am.) /-tu:d/ n-telb zn 1. uitgestrektheid; grootte; omvang; ruimheid 2. overvloed; volheid amplitude modulation meerv amplitude modulations telb zn amplitudemodulatie (van radio: AM) am·poule /'æmpu:l/, (Am.) /'æmpju:l/ am·pul; am·pule meerv ampoules telb zn - ampul am·pul·la /'æm'pʊlə/ meerv ampullae /-li:/ telb zn 1. ampul; ampulla; fiool
2. ampul (verwijd eind van lichaamskanaal) 3. ampul; kolfflesje; oliekruik, wijnkruik (van Romeinen) am·pul·la·ceous /'æmpʊ'leɪʃəs/, (Am.) /-pə-/ bn ampulvormig; in de vorm van een (buikige) fles; blaasvormig am·pul·lar /'æm'pʊlə/, (Am.) /-ər/ bn 1. ampullair; verwijd 2. ampulvormig am·pu·tate /'æmpjʊteɪt/, (Am.) /-pjə-/ onov en ov ww 1. amputeren; afzetten 2. snoeien; knotten am·pu·ta·tion /'æmpjʊ'teɪʃn/, (Am.) /-pjə-/ meerv amputations telb en n-telb zn 1. amputatie; afzetting 2. weglating; coupure; bekorting 3. snoeiing am·pu·ta·tor /'æmpjʊteɪtə/, (Am.) /-pjəteɪt̯ ər/ meerv amputators telb zn iemand die amputeert am·pu·tee /'æmpjʊ'ti:/, (Am.) /-pjə-/
meerv amputees telb zn iemand die een amputatie heeft ondergaan, [in het bijzonder] iemand wiens arm/been is geamputeerd; geamputeerde am·scray /'æmskreɪ/ onov ww - [slang] hem smeren; pleite gaan am·trac /'æmtræk/ am·track meerv amtracs telb zn amfibievoertuig (om troepen aan land te zetten) Am·trak /'æmtræk/ eigenn Amtrak; (Noord-)Amerikaanse Spoorwegen a·muck /ə'mʌk/ bw zie: amok am·u·let /'æmjʊlɪ̩t/, (Am.) /-jə-/ meerv amulets telb zn amulet; talisman; afweermiddel a·muse /ə'mju:z/ ov ww amuseren; vermaken; onderhouden; afleiding bezorgen
• be amused at/by/with something | pret hebben over iets, iets amusant vinden • keep someone amused | iemand zoet houden • that amuses me | dat vind ik leuk • amuse oneself | zich amuseren, zich bezighouden zie: amusing a·muse·ment /ə'mju:zmənt/ meerv amusements telb en n-telb zn 1. amusement; tijdverdrijf; ontspanning; vermakelijkheid • a town with many amusements | een stad met veel uitgaansmogelijkheden • places of amusement | gelegenheden tot vermaak 2. plezier; pret; genot • watch in amusement | geamuseerd toekijken amusement arcade meerv amusement arcades telb zn automatenhal amusement grounds meervoud lunapark; pretpark amusement park meerv amusement parks telb zn lunapark; pretpark a·muse·ments /ə'mju:zmənts/ meervoud attracties (pretparkattracties, gokmachines e.d.)
a·mus·ing /ə'mju:zɪŋ/ bw amusingly bn vermakelijk; amusant; onderhoudend; leuk a·mus·ive /-zɪv/ bn zie: amusing a·myg·da·la /ə'mɪɡdələ/ meerv amygdalae /-li:/ telb zn - amygdala (deel van de hersenen) a·myg·da·line /ə'mɪɡdəlaɪn/, /-lɪ̩n/ bn amandel-; amygdaliform a·myg·da·loid /ə'mɪɡdəlɔɪd/ bn 1. amandelvormig 2. amandelsteenachtig a·myg·da·loi·dal /ə'mɪɡdə'lɔɪdl/ bn zie: amygdaloid am·yl /'æmɪ̩l/ n-telb zn - amyl (eenwaardig radicaal)
am·yl/'æmɪ̩l/ prefix amyl(o)-; zetmeelam·y·la·ceous /'æmɪ̩'leɪʃəs/ bn zetmeelachtig; zetmeelhoudend amyl acetate n-telb zn - amylacetaat amyl alcohol n-telb zn - amylalcohol am·y·lase /'æmɪ̩leɪs/ meerv amylases telb zn - amylase (zetmeel aantastend enzym) am·y·lo/'æmɪ̩loʊ/ prefix zie: amylam·y·loid1 /'æmɪ̩lɔɪd/ meerv amyloids telb zn zetmeelachtige stof am·y·loid2
/'æmɪ̩lɔɪd/ n-telb zn - amyloïde (intercellulaire substantie) am·y·loid3 /'æmɪ̩lɔɪd/ bn zetmeelachtig; zetmeelhoudend amy·loi·dal /'aɪmɪ̩'lɔɪdl/ bn zie: amyloid3 am·y·lo·plast /'æmɪ̩loʊplæst/ meerv amyloplasts telb zn amyloplast; leukoplast; amyloleuciet; zetmeelkorrel am·y·lo·plas·tid /-'plæstɪ̩d/ meerv amyloplastids telb zn zie: amyloplast am·y·lo·plas·tide /-'plæstaɪd/ meerv amyloplastides telb zn zie: amyloplast am·y·lop·sin /'æmɪ̩'lɒpsɪn/, (Am.) /-'lɑp-/ meerv amylopsins telb zn amylase van het alvleeskliersap
am·y·lose /'æmɪ̩loʊs/ meerv amyloses telb zn amylose (component van zetmeel) am·y·lum /'æmɪ̩ləm/ n-telb zn amylum; zetmeel; stijfsel an1 /æn/ an' nevensch vw - [verouderd] zo; indien; als • an thou be quick I shall reward thee | als gij u spoedt zal ik u belonen an2 AN afk 1. afkorting van: above named 2. afkorting van: Anglo-Norman 3. afkorting van: army-navy 4. afkorting van: arrival notice an3 /(ə)n/ an' ondersch vw - (gewestelijk of informeel) zie: and1 an4 /ən/, /(sterk) æn/
lidw - voor klinker en vaak voor een onbeklemtoonde lettergreep beginnend met hzie: a5 an-1 /æn/, /ən/ prefix zie: a- (4) an-2 /æn/ prefix zie: ana-an /ən/ suffix 1. (vormt naamwoord) ± -aan; ± -eaan; ± -iaan; ± -ein; ± -en • European | Europeaan • Christian | christen • republican | republikein 2. (vormt bijvoeglijk naamwoord) ± -iaans; ± -ees; ± -elijk; ± -eins • European | Europees • Christian | christelijk • Mozartean | mozartiaans • republican | republikeins 3. (vormt naamwoord) ± -(i)cus • historian | historicus an·a /'ɑ:nə/, (Am.) /'ænə/ meerv anas, ana telb zn collectie uitspraken van/anekdotes over iemand an·a-
/'ænə/ prefix an(a)-; her-; weder-; op-; opwaarts -a·na /'ɑ:nə/, (Am.) /'ænə/ suffix -(i)ana • Americana | americana • Voltairiana | voltairiana an·a·bap·tism /'ænə'bæptɪzm/ (voornamelijk Anabaptism) n-telb zn anabaptisme; wederdoperij an·a·bap·tist /'ænə'bæptɪst/ (voornamelijk Anabaptist) meerv anabaptists telb zn anabaptist; wederdoper an·a·bas /'ænəbæs/, /-bəs/ meerv anabases telb zn - klimvis (familie Anabantidae) a·nab·a·sis /ə'næbəsɪs/ meerv anabases /-si:z/ telb zn 1. veldtocht; opmars 2. (moeilijke/gevaarlijke) terugtocht
an·a·bat·ic /'ænə'bæt̯ ɪk/ bn - anabatisch; opstijgend (van wind) an·a·bi·o·sis /'ænəbaɪ'oʊsɪs/ meerv anabioses /-si:z/ telb en n-telb zn - anabiose an·a·bi·ot·ic /'ænəbaɪ'ɒtɪk/, (Am.) /-'ɑt̯ ɪk/ bn schijndood an·a·bol·ic1 /'ænə'bɒlɪk/, (Am.) /-'bɑ-/ meerv anabolics (vaak meervoud) telb zn anabool, (in meervoud) anabolica, anabole steroïden an·a·bol·ic2 /'ænə'bɒlɪk/, (Am.) /-'bɑ-/ bn - , anabolisch; bevorderend voor de opbouw van eiwit • anabolic steroids | anabolica, anabole steroïden a·nab·o·lism /ə'næbəlɪzm/ n-telb zn - anabolisme; biosynthese an·a·branch /'ænəbrɑ:ntʃ/, (Am.) /-bræntʃ/ meerv anabranches telb zn - (voornamelijk Australisch-Engels)
rivierarm (die zich stroomafwaarts weer bij hoofdstroom voegt) an·a·chron·ic /'ænə'krɒnɪk/, (Am.) /-'krɑ-/ bw anachronically bn 1. anachronistisch 2. ouderwets an·a·chron·i·cal /-ɪkl/ bw anachronistically bn zie: anachronic a·nach·ro·nism /ə'nækrənɪzm/ meerv anachronisms telb zn anachronisme a·nach·ro·nis·tic /ə'nækrə'nɪstɪk/ bw anachronistically bn zie: anachronic a·nach·ro·nis·ti·cal /-ɪkl/ bw anachronistically bn zie: anachronic a·nach·ro·nous /ə'nækrənəs/ bw anachronistically bn
zie: anachronic an·a·clit·ic /'ænə'klɪt̯ ɪk/ bn - anaclitisch an·a·co·lu·thon /'ænəkə'lu:ɵɒn/, (Am.) /-ɵɑn/ meerv anacoluthons, anacolutha telb zn - anakoloet (onjuiste zinsconstructie) an·a·con·da /'ænə'kɒndə/, (Am.) /-'kɑn-/ meerv anacondas telb zn - anaconda ((Zuid-Amerikaanse) reuzenslang; Eunectus murinus) anac·re·on·tic1 /ə'nækri'ɒntɪk/, (Am.) /-'ɑn͜tɪk/ (soms Anacreontic) meerv anacreontics telb zn anacreontisch vers; minnelied anac·re·on·tic2 /ə'nækri'ɒntɪk/, (Am.) /-'ɑn͜tɪk/ (voornamelijk Anacreontic) bw anacreontically bn 1. anacreontisch 2. feestelijk; licht; vrolijk; lustig; verliefd an·a·cru·sis /'ænə'kru:sɪs/ meerv anacruses /-si:z/
telb zn 1. anacrusis (extra onbeklemtoonde lettergreep bij begin van vers) 2. voorslag; opslag; opmaat an·a·dem /'ænədem/ meerv anadems telb zn - [formeel] bloem(en)krans (als hoofdtooi), guirlande; hoofdband an·ad·ro·mous /ə'nædrəməs/ bn - anadroom a·nae·mi·a /ə'ni:mɪə/ (Amerikaans-Engelse spelling) a·ne·mi·a meerv anaemias telb en n-telb zn - bloedarmoede; anemie; bleekzucht, [figuurlijk] lusteloosheid a·nae·mic /ə'ni:mɪk/ (Amerikaans-Engelse spelling) a·ne·mic bn - bloedarm; anemisch; bleekzuchtig, [figuurlijk] lusteloos an·aer·obe /'ænəroʊb/, /ə'neə-/, (Am.) /'ænəroʊb/, (Am.) /ə'ner-/ meerv anaerobes, anaerobia telb zn anaeroob (micro-)organisme an·aer·o·bic /'ænə'roʊbɪk/
bw anaerobically bn anaeroob anaerobic digester meerv anaerobic digesters telb zn anaerobe vergister; (omschrijving) biogasinstallatie an·aer·o·bi·um /'ænə'roʊbɪəm/ meerv anaerobiums, anaerobia telb zn zie: anaerobe an·aes·the·sia /'ænɪ̩s'ɵi:ʒə/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) an·es·the·sia n-telb zn 1. anesthesie; analgesie; verdoving; narcose 2. gevoelloosheid; anesthesie (door ziekte) an·aes·the·si·ol·o·gy /'ænəsɵi:zi'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑlə-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) an·es·the·si·ol·o·gy n-telb zn anesthesiologie; narcoseleer an·aes·thet·ic1 /'ænɪ̩s'ɵet̯ ɪk/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) an·es·thet·ic meerv anaesthetics telb en n-telb zn verdovingsmiddel; narcoticum an·aes·thet·ic2 /'ænɪ̩s'ɵet̯ ɪk/
(Amerikaans-Engelse spelling ook) an·es·thet·ic bw anaesthetically bn 1. verdovend; narcotisch 2. van/m.b.t. gevoelloosheid; anesthesie3. gevoelloos; ongevoelig; onverschillig • anaesthetic to new ideas | niet vatbaar voor nieuwe ideeën an·aes·the·tist /ə'ni:sɵətɪst/, (Am.) /ə'nesɵət̯ ɪst/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) an·es·the·tist meerv anaesthetists telb zn anesthesist; narcotiseur; anesthesioloog an·aes·the·tize /ə'ni:sɵətaɪz/, (Am.) /ə'nes-/ an·aes·the·tise; (Amerikaans-Engelse spelling) an·es·the·tize ov ww verdoven; verdoving toedienen; onder narcose brengen; anestheseren an·a·glyph /'ænəɡlɪf/ meerv anaglyphs telb zn 1. anaglief; bas-reliëf 2. anaglief; stereofoto an·a·glyph·ic /'ænə'ɡlɪfɪk/ bn 1. anaglifisch 2. stereoscopisch An·a·glyp·ta /'ænə'ɡlɪptə/
n-telb zn structuurbehang an·a·go·ge meerv anagoges telb zn anagoge; anagogie; geestelijke/zinnebeeldige verklaring an·a·gog·ic /'ænə'ɡɒdʒɪk/, (Am.) /-'ɡɑ-/ bw anagogically bn anagogisch; mystiek; zinnebeeldig an·a·gog·i·cal /-ɪkl/ bn zie: anagogic an·a·go·gy /'ænə'ɡoʊdʒi/ meerv anagogies telb zn zie: anagoge an·a·gram /'ænəɡræm/ meerv anagrams telb zn anagram; letterkeer; wisselwoord an·a·gram·mat·ic /'ænəɡrə'mæt̯ ɪk/ bw anagrammatically bn anagrammatisch
an·a·gram·mat·i·cal /-ɪkl/ bn zie: anagrammatic an·a·gram·ma·tist /'ænə'ɡræmət̯ ɪst/ meerv anagrammatists telb zn maker van anagrammen an·a·gram·ma·tize /'ænə'ɡræmətaɪz/ ov ww een anagram vormen van a·nal1 /'eɪnl/ bw anally bn anaal; van de anus • anal cleft | bilnaad a·nal2 afk 1. afkorting van: analogous 2. afkorting van: analogy 3. afkorting van: analysis 4. afkorting van: analytic a·nal·cime /ə'nælsi:m/, /-saɪm/ meerv analcimes telb en n-telb zn analciet; analciem (mineraal) a·nal·cite
/-saɪt/ meerv analcites telb en n-telb zn zie: analcime an·a·lec·ta /-'lektə/ meervoud zie: analects an·a·lects /'ænəlekts/ meervoud analecten; analecta; bloemlezing; uittreksels an·a·lem·ma /'ænə'lemə/ meerv analemmas, analemmata telb zn analemma; tijdschaal (bijvoorbeeld van zonnewijzer) an·a·lep·tic1 /'ænə'leptɪk/ meerv analeptics telb zn analepticum; versterkend/opwekkend middel an·a·lep·tic2 /'ænə'leptɪk/ bn analeptisch; versterkend; opwekkend an·al·ge·sia /'ænəldʒi:zɪə/ n-telb zn analgesie; gevoelloosheid (voor pijn)
an·al·ge·sic1 /'ænəl'dʒi:sɪk/ meerv analgesics telb zn analgeticum; pijnstillend middel an·al·ge·sic2 /'ænəl'dʒi:sɪk/ bn pijnstillend analog meerv analogs telb zn zie: analogue1 analog computer meerv analog computers telb zn - analoge computer an·a·log·ic /'ænə'lɒdʒɪk/, (Am.) /-'lɑ-/ bw analogically bn analogisch; analoog; overeenkomstig an·a·log·i·cal /-ɪkl/ bn zie: analogic anal·o·gist /ə'nælədʒɪst/ meerv analogists telb zn
gebruiker van analogieën; iemand die analoog redeneert a·nal·o·gize1 /ə'nælədʒaɪz/ a·nal·o·gise onov ww 1. analogiseren; analogisch spreken/denken 2. overeenstemmen • analogize with | in overeenstemming/harmonie zijn met a·nal·o·gize2 /ə'nælədʒaɪz/ a·nal·o·gise ov ww analogisch verklaren/uitdrukken • analogize to/with | verklaren overeenstemming brengen met
naar
analogie
a·nal·o·gous /ə'næləɡəs/ bw analogously; zelfst nw analogousness bn 1. analoog; overeenkomstig; analogisch; gelijk • analogous to/with | analoog met 2. analoog; met overeenkomstige functie an·a·logue1 /'ænəlɒɡ/, (Am.) /-lɔɡ/, (Am.) /-lɑɡ/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) an·a·log meerv analogues telb zn 1. analogon; parallel; corresponderende uitdrukking/vorm 2. analoog orgaan; analoge structuur an·a·logue2 /'ænəlɒɡ/, (Am.) /-lɔɡ/, (Am.) /-lɑɡ/
van,
in
(Amerikaans-Engelse spelling ook) an·a·log bn analoog • analogue clock /watch | horloge (met wijzerplaat) • analogue computer | analoge computer a·nal·o·gy1 /ə'nælədʒi/ meerv analogies telb en n-telb zn analogie; overeenkomst; overeenstemming; gelijk(aardig)heid; parallel(lisme) • argue by/from analogy | analogisch redeneren • on the analogy of/by analogy with | naar analogie van • draw an analogy with/to/between | een vergelijking maken met/tussen a·nal·o·gy2 /ə'nælədʒi/ n-telb zn 1. analogie 2. analogie 3. evenredigheid; analogie an·al·pha·bet·ic1 /'ænælfə'bet̯ ɪk/ meerv analphabetics telb zn analfabeet; ongeletterde an·al·pha·bet·ic2 /'ænælfə'bet̯ ɪk/ bn 1. ongeletterd; analfabeet 2. niet alfabetisch
an·a·lys·a·ble /'ænəlaɪzəbl/ (Amerikaans-Engelse spelling) an·a·lyz·a·ble bn analyseerbaar; ontleedbaar a·nal·y·sand /ə'nælɪ̩sænd/ meerv analysands telb zn - analysant(e) an·a·ly·sa·tion /'ænəlaɪ'zeɪʃn/, (Am.) /-lə-/ (Amerikaans-Engelse spelling) an·a·ly·za·tion meerv analysations telb en n-telb zn zie: analysis1, analysis2 an·a·lyse /'ænəlaɪz/ (Amerikaans-Engelse spelling) an·a·lyze ov ww 1. analyseren; ontleden (zin, verbinding), ontbinden; onderzoeken • analyse the political situation | de politieke toestand onderzoeken/uiteenzetten 2. (voornamelijk Amerikaans-Engels) aan psychoanalyse onderwerpen an·a·lys·er /'ænəlaɪzə/, (Am.) /-ər/ (Amerikaans-Engelse spelling) an·a·lyz·er meerv analysers telb zn 1. analysator; beeldontleder (tv) 2. analist(e)
a·nal·y·sis1 /ə'nælɪ̩sɪs/ meerv analyses /-si:z/ telb en n-telb zn 1. analyse (van stof, zin, enz.), onderzoek; ontleding; ontbinding • in the final /last /ultimate analysis | tenslotte, uiteindelijk, per slot van rekening, in laatste instantie 2. (voornamelijk Amerikaans-Engels) (psycho)analyse a·nal·y·sis2 /ə'nælɪ̩sɪs/ n-telb zn - analyse an·a·lyst /'ænəlɪst/ meerv analysts telb zn 1. analist(e); scheikundige 2. commentator (van politiek nieuws) 3. analyticus 4. verkorting van: systems analyst an·a·lyt·ic /'ænə'lɪt̯ ɪk/ bw analytically bn 1. analytisch; analyserend; ontledend • analytic chemist | analist • analytic geometry | analytische meetkunde • analytical philosophy | analytische filosofie 2. analytisch an·a·lyt·i·cal /-ɪkl/ bn zie: analytic
an·a·lyt·ics /'ænə'lɪt̯ ɪks/ n-telb zn analyse; ontbindingsleer, ontledingsleer an·am·ne·sis /'ænəm'ni:sɪs/ meerv anamneses /-si:z/ telb zn 1. anamnese; voorgeschiedenis van een ziek(t)e 2. herinnering an·am·nes·tic /'ænəm'nestɪk/ bw anamnestically bn anamnestisch; m.b.t. geschiedenis
anamnese;
an·a·mor·phic /'ænə'mɔ:fɪk/, (Am.) /-'mɔr-/ bn - anamorfotisch an·a·mor·pho·sis /'ænə'mɔ:fəsɪs/, (Am.) /-'mɔr-/ meerv anamorphoses /-si:z/ telb zn - anamorfose a·na·na /ə'nɑ:nə/, (Am.) /'ænə'nɑ/ meerv ananas telb zn ananas
behorend
tot
de
ziekte
a·na·nas /ə'nɑ:nəs/, (Am.) /'ænənæs/ meerv ananases telb zn zie: anana an·an·drous /'æn'ændrəs/ bn - meeldraadloos; vrouwelijk an·a·paest /'ænəpi:st/, (Am.) /-pest/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) an·a·pest meerv anapaests telb zn - 1. anapest 2. anapestisch vers an·a·paes·tic1 /'ænə'pi:stɪk/, (Am.) /-'pestɪk/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) an·a·pes·tic meerv anapaestics telb zn anapestisch vers an·a·paes·tic2 /'ænə'pi:stɪk/, (Am.) /-'pestɪk/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) an·a·pes·tic bw anapaestically bn anapestisch an·a·phase /'ænəfeɪz/ meerv anaphases telb zn -
anafase a·naph·o·ra1 /ə'næfərə/ meerv anaphoras telb zn 1. anafoor; anafora 2. offerande a·naph·o·ra2 /ə'næfərə/ n-telb zn anaforisch woordgebruik an·a·phor·ic /'ænə'fɒrɪk/, (Am.) /-'fɔr-/, (Am.) /-'fɑr-/ bw anaphorically bn anaforisch; terugwijzend an·aph·ro·dis·ia /'ænæfrə'dɪzɪə/, (Am.) /-ʒə/ meerv anaphrodisias telb en n-telb zn anafrodisie; frigiditeit an·aph·ro·dis·i·ac1 /'ænæfrə'dɪziæk/ meerv anaphrodisiacs telb en n-telb zn anafrodisiacum; middel dat de geslachtsdrift vermindert an·aph·ro·dis·i·ac2 /'ænæfrə'dɪziæk/ bn anafrodisiacaal; de geslachtsdrift verminderend
an·a·phy·lac·tic /'ænəfɪ̩'læktɪk/ bw anaphylactically bn - anafylactisch an·a·phy·lax·is /'ænəfɪ̩'læksɪs/ meerv anaphylaxes /-si:z/ telb en n-telb zn - anafylaxie an·a·plas·ty /'ænəplæsti/ n-telb zn - anaplastiek; plastische chirurgie an·arch /'ænɑ:k/, (Am.) /-ɑrk/ meerv anarchs telb zn 1. anarchist; oproerling; opstandeling; rebel 2. [formeel] oproerleider; onruststoker 3. [formeel] despoot; tiran an·ar·chic /'æ'nɑ:kɪk/, (Am.) /-ɑr-/ bw anarchically bn 1. anarchistisch; oproerig; opstandig 2. ordeloos; wetteloos; chaotisch; regeringloos an·ar·chi·cal /-ɪkl/ bn zie: anarchic
an·ar·chism /'ænəkɪzm/, (Am.) /-ər-/ n-telb zn anarchisme an·ar·chist /'ænəkɪst/, (Am.) /-ər-/ meerv anarchists telb zn anarchist; revolutionair; rebel an·ar·chis·tic /'ænə'kɪstɪk/, (Am.) /-ər-/ bw anarchistically bn anarchistisch an·ar·chy /'ænəki/, (Am.) /-ər-/ meerv anarchies telb en n-telb zn anarchie an·ar·thria /'æn'ɑ:ɵrɪə/, (Am.) /-'ɑr-/ meerv anarthrias telb en n-telb zn - anartrie an·ar·thric /'æn'ɑ:ɵrɪk/, (Am.) /-'ɑr-/ bn - anartrisch an·ar·throus /'æn'ɑ:ɵrəs/, (Am.) /-'ɑr-/ bw anarthrously
bn 1. zonder lidwoord 2. gewrichtsloos an·a·sar·ca /'ænə'sɑ:kə/, (Am.) /-sɑr-/ meerv anasarcas telb en n-telb zn - anasarca; huidwaterzucht an·as·tig·mat /ə'næstɪɡmæt/, /'ænə'stɪɡ-/ meerv anastigmats telb zn anastigmaat; anastigmatische lens an·a·stig·mat·ic /'ænəstɪɡ'mæt̯ ɪk/ bn anastigmatisch a·nas·to·mose1 /ə'næstəmoʊz/ onov ww 1. , door anastomose in verbinding staan 2. anastomeren; aantappen; in elkaar uitmonden (van rivieren) a·nas·to·mose2 /ə'næstəmoʊz/ ov ww - , verbinden (door anastomose); in elkaar doen uitmonden (rivieren), doen samenkomen a·nas·to·mo·sis /ə'næstə'moʊsɪs/ meerv anastomoses /-si:z/ telb en n-telb zn - , ,
anastomose; verbinding a·nas·tro·phe /ə'næstrəfi/ meerv anastrophes telb zn anastrofe (stijlfiguur) anat afk 1. afkorting van: anatomical 2. afkorting van: anatomist 3. afkorting van: anatomy an·a·tase /'ænəteɪs/ meerv anatases telb en n-telb zn anataas; octaëdriet (mineraal) a·nath·e·ma /ə'næɵəmə/ meerv anathemas, anathemata telb zn 1. anathema; (ban)vloek; (kerkelijke) ban, (bij uitbreiding) verwensing, vervloeking 2. geëxcommuniceerd/vervloekt persoon; anathema, (bij uitbreiding) verafschuwd iemand 3. (voornamelijk enkelvoud) gruwel; verafschuwd iets • that is (an) anathema to me | daar heb ik een gloeiende hekel aan a·nath·e·ma·tize1 /ə'næɵəmətaɪz/ onov ww vloeken; verwensingen uiten
a·nath·e·ma·tize2 /ə'næɵəmətaɪz/ ov ww anathematiseren; vervloeken; in de (kerk)ban doen; excommuniceren; de banvloek/zijn anathema uitspreken (over) an·a·tom·ic /-mɪk/ bn zie: anatomical an·a·tom·i·cal /'ænə'tɒmɪkl/, (Am.) /-'tɑ-/ bw anatomically bn 1. anatomisch; ontleedkundig 2. structureel a·nat·o·mist /ə'næt̯ əmɪst/ meerv anatomists telb zn anatoom; ontleedkundige; ontleder a·nat·o·mize /ə'næt̯ əmaɪz/ a·nat·o·mise ov ww - [ook figuurlijk] anatomiseren; ontleden; analyseren a·nat·o·my1 /ə'næt̯ əmi/ meerv anatomies telb zn 1. (anatomische) bouw/structuur (van lichaam, plant) 2. anatomische verhandeling; anatomieatlas
3. (voornamelijk enkelvoud) ontleding (alleen figuurlijk), analyse; onderzoek, (bij uitbreiding) structuur, mechanisme • an anatomy of Britain | een analyse van het leven in GrootBrittannië 4. [informeel] lijf; lichaam 5. skelet; geraamte, [figuurlijk] mager scharminkel 6. mummie a·nat·o·my2 /ə'næt̯ əmi/ meerv anatomies telb en n-telb zn ontleding; anatomie; dissectie a·nat·o·my3 /ə'næt̯ əmi/ n-telb zn anatomie; ontleedkunde a·nat·ro·pous /ə'nætrəpəs/ bn - anatroop a·nat·ta /ə'nɑ:t̯ ə/ n-telb zn zie: annatto anatto n-telb zn zie: anatta anc afk afkorting van: ancient
-ance /-əns/ suffix - vormt naamwoord uit werkwoord en bijvoeglijk naamwoord ± -(t)ie; ± -ing • arrogance | arrogantie • appearance | verschijning an·ces·tor /'ænsestə/, (Am.) /-ər/ meerv ancestors telb zn 1. (vaak meervoud) voorouder; voorvader, stamvader 2. oertype (van plant e.d.; ook figuurlijk), voorloper; prototype an·ces·tral /'æn'sestrəl/ bw ancestrally bn 1. voorouderlijk; voorvaderlijk; ancestraal 2. prototypisch; oer-; voorloper zijnd van an·ces·tress /'ænsestrɪ̩s/ meerv ancestresses telb zn stamvrouw; stammoeder an·ces·try /'ænsestri/ meerv ancestries (voornamelijk enkelvoud) telb en n-telb zn 1. voorgeslacht; voorouders, voorvaderen 2. afkomst; geslacht; stamboom, geslachtsboom; afstamming; (hoge) geboorte 3. voorgeschiedenis an·chi·there
/'æŋkɪ̩ɵɪə/, (Am.) /-ɵɪr/ meerv anchitheres telb zn Anchitherium (uitgestorven voorvader van het paard) an·chor1 /'æŋkə/, (Am.) /-ər/ meerv anchors telb zn 1. anker • at anchor | voor anker • bring (a ship) to anchor | voor anker komen/gaan • cast /drop /let go the anchor | het anker (uit)werpen/vieren/neerlaten • come to anchor | voor anker komen/gaan • lie /be at anchor, ride to/at anchor | voor/ten anker liggen, voor anker rijden, geankerd liggen • weigh anchor | het anker lichten/winden/thuishalen 2. steun; toeverlaat; plechtanker; toevlucht 3. zie: anchorman ◦ have an anchor to windward | voorzorgsmaatregelen genomen hebben ◦ swallow the anchor | voorgoed aan land gaan, ermee ophouden ◦ anchor to windward | voorzorgsmaatregel an·chor2 /'æŋkə/, (Am.) /-ər/ onov ww 1. ankeren; het anker uitwerpen, [figuurlijk] zich vestigen 2. voor anker liggen 3. , een programma coördineren/presenteren 4. als laatste (man/vrouw) zwemmen/lopen (enz.) an·chor3 /'æŋkə/, (Am.) /-ər/ ov ww 1. (ver)ankeren (ook figuurlijk), vastleggen; (be)vestigen
2. , coördineren; vast presenteren an·chor·age1 /'æŋkərɪdʒ/ meerv anchorages telb zn ankerplaats; ankergrond an·chor·age2 /'æŋkərɪdʒ/ meerv anchorages telb en n-telb zn 1. (enkelvoud) ankergeld; havengeld 2. steun; toeverlaat; toevlucht(soord) 3. bevestiging; verankering; landhoofd (van brug), anker an·chor·age3 /'æŋkərɪdʒ/ n-telb zn verankering; het voor anker liggen; het ankeren anchorage ground meerv anchorage grounds telb zn ankerplaats; ankergrond anchor baby meerv anchor babies telb zn (Amerikaans-Engels); [informeel] (omschrijving) kind dat op Amerikaans grondgebied is geboren, waardoor de ouders goede kans maken om tot de VS toegelaten te worden an·cho·ress /'æŋkərɪ̩s/ meerv anchoresses
telb zn kluizenaarster; vrouwelijke heremiet an·cho·ret /-rət/, (Am.) /-ret/ meerv anchorets telb zn zie: anchorite an·cho·ret·ic /'æŋkə'ret̯ ɪk/ bn kluizenaars-; anachoretisch
eenzelvig;
afgezonderd;
teruggetrokken;
an·chor-hold meerv anchor-holds telb zn 1. ankergrond; ankerbedding 2. ankergreep; het grijpen (van anker), [figuurlijk] houvast; steun; vat an·chor·ice /'æŋkəraɪs/ n-telb zn grondijs an·cho·rite /'æŋkəraɪt/ meerv anchorites telb zn kluizenaar; heremiet; anachoreet an·cho·rit·ic /-'rɪt̯ ɪk/ bn zie: anchoretic
anchor leg meerv anchor legs telb zn - laatste loper/loopster (in estafettewedstrijd) an·chor·man meerv anchormen telb zn 1. de belangrijke man; leider; moderator (van debat), laatste speler/loper/man (in estafettewedstrijd, enz.) 2. , (programma)coördinator 3. , vaste presentator (van nieuws- en actualiteitenprogramma's), anchorman an·chor·per·son meerv anchorpersons telb zn - (Amerikaans-Engels) vaste presentator (van nieuws- en actualiteitenprogramma's) anchor plate meerv anchor plates telb zn ankerplaat anchor ring meerv anchor rings telb zn - torus an·chor·shack·le meerv anchorshackles telb zn ankersluiting; (anker)roering an·chor·woman meerv anchorwomen telb zn - ,
presentatrice an·cho·vet·a /'æntʃə'vet̯ ə/ an·cho·vet·ta meerv anchovetas telb zn - ansjovis (o.a. voor vismeel; Cetengraulis mysticetus) an·cho·vy /'æntʃəvi/ meerv anchovies, anchovy telb zn ansjovis anchovy paste telb en n-telb zn ansjovispasta anchovy pear meerv anchovy pears telb en n-telb zn 1. ansjovispeer (gekonfijte vrucht van Grias cauliflora) 2. Grias cauliflora (bepaalde tropische boom) anchovy sauce meerv anchovy sauces telb en n-telb zn ansjovissaus anchovy toast meerv anchovy toasts telb en n-telb zn toast met ansjovispasta an·chu·sa /æŋ'kju:sə/, (Am.) /-'ku:-/
meerv anchusas telb zn - ossentong (genus Anchusa) anchylose onov en ov ww zie: ankylose1 anchylosio onov en ov ww zie: anchylose ancien régime /'ɑ:nsjen reɪ'ʒi:m/, (Am.) /ɑ̃sjɛ ̃ -/ meerv anciens régimes /-ʒi:mz/ telb zn 1. ancien régime 2. oude regering(sstelsel) an·cient1 /'eɪnʃənt/ meerv ancients telb zn 1. iemand uit de (klassieke) oudheid 2. [verouderd] grijsaard; oude; hoogbejaarde 3. [verouderd] vaandel; standaard; vlag 4. [verouderd] vaandeldrager; vaandrig an·cient2 /'eɪnʃənt/ vergr trap ook ancienter; zelfst nw ancientness bn 1. antiek; klassiek; oud; uit de oudheid • ancient history | de oude geschiedenis (tot de val van het West-Romeinse Rijk in 476)
2. [ook schertsend] zeer oud; eeuwenoud, oeroud; stokoud; ouderwets; antiek • ancient history | een oude geschiedenis, ‘oude koeien’ • ancient light(s) | venster dat een buurman niet betimmeren mag • (Brits-Engels) ancient monument | historisch monument an·cient·ly /'eɪnʃəntli/ bw in oude tijden; vanouds; in vroeger dagen an·cient·ry /'eɪnʃəntri/ n-telb zn 1. oudheid; oude tijden 2. ouderdom 3. ouderwetsheid; ouderwetse stijl an·cients /'eɪnʃənts/ (vaak Ancients) meervoud de Ouden (in het bijzonder Grieken en Romeinen) an·cil·lary1 /æn'sɪləri/, (Am.) /'ænsɪ̩leri/ meerv ancillaries telb zn 1. assistent; helper 2. aanvulling; accessoire; bijbehoren an·cil·lary2 /æn'sɪləri/, (Am.) /'ænsɪ̩leri/ bn 1. ondergeschikt; bijkomstig; accessoir; neven• ancillary industry | toeleveringsbedrijf
• ancillary to | ondergeschikt aan 2. helpend; hulp-; aanvullend an·cip·i·tal /'æn'sɪpɪ̩t̯ l/ bn - tweesnijdend an·con /'æŋkɒn/, (Am.) /-kɑn/ meerv ancones /æŋ'koʊni:z/ telb zn - console; kraagsteen; draagsteen; modillon an·cress /'æŋkrɪ̩s/ meerv ancresses telb zn zie: anchoress -an·cy /ənsi/ suffix - vormt naamwoord uit werkwoord en bijvoeglijk naamwoord zie: -ance an·cy·lo·sto·mi·a·sis /'ænsɪ̩lɒstə'maɪəsɪs/, (Am.) /'æŋkɪ̩lɑstə-/ meerv ancylostomiases /-si:z/ telb en n-telb zn - mijnworm(ziekte); ankylostomiasis and1 /(ə)n(d)/, /(sterk) ænd/ ondersch vw 1. en; (samen) met; en toen/dan • children come and go | kinderen komen en gaan • one gin and tonic | één gin-tonic
• and interest | met rente • milk and sugar please | melk en suiker graag • and/or | en/of • and so forth/on | enzovoort(s), en zo verder • [verouderd] one and twenty | eenentwintig • two and two | twee en/aan twee • he walked quickly and without stopping | hij liep vlug door en stopte niet 2. (intensiteit of herhaling) en (nog); (en) maar; en nog eens • he laughed and laughed | hij lachte maar • she screamed and screamed | ze gilde alsmaar door • thousands and thousands of people | duizenden en nog eens duizenden mensen 3. 〈de woorden voor het voegwoord bepalen die erna; niet te vertalen〉 • the air is beautiful and clear | de lucht is mooi helder • nice and quiet | lekker rustig • lovely and warm | heerlijk warm 4. (tussen twee werkwoorden; het tweede is doel van het eerste) te • come and see | kom kijken • phone and let me know | bel op om mij op de hoogte te houden • try and finish it | probeer het af te maken • then he went and killed her | toen heeft hij haar vermoord 5. (tussen twee werkwoorden; het eerste duidt een toestand aan, het tweede een handeling die in die toestand gebeurt) te • he lay and dreamt | hij lag te dromen 6. (gevolg; vaak ter vervanging van voorwaarde) en; of; en dan • another word and I'll shoot you | nog één woord en ik schiet 7. maar • he aimed at the tree and hit a bush | hij mikte op de boom maar trof een struik 8. en/of • he was tried as a civil and criminal offender | hij stond terecht in een civiele en/of strafrechtelijke procedure 9. (nadruk) en dan nog; en wat voor; en hoe
• a deep wound and a lethal one (at that) | een diepe wond en (bovendien nog) een dodelijke • Jill and Jill alone | Jill en alleen Jill • myself and me alone | enkel en alleen ik • but three words and those three were curses | slechts drie woorden en dat waren ook nog vloeken • she danced, and how! | ze danste, en hoe! ◦ there are bags and bags | je hebt zakken van alle soorten and2 afk afkorting van: andante An·da·lu·sian1 /'ændə'lu:ʒn/ eigenn Andalusisch (Spaans dialect) An·da·lu·sian2 /'ændə'lu:ʒn/ meerv Andalusians telb zn Andalusiër; Andalusische An·da·lu·sian3 /'ændə'lu:ʒn/ bn Andalusisch an·da·lu·site /'ændə'lu:saɪt/ meerv andalusites telb zn andalusiet (mineraal) an·dan·te1
/'æn'dæn͜ti/ meerv andantes telb zn - andante an·dan·te2 /'æn'dæn͜ti/ bn, bw - andante an·dan·ti·no1 /'ændæn'ti:noʊ/ meerv andantinos telb zn - andantino an·dan·ti·no2 /'ændæn'ti:noʊ/ bn, bw - andantino An·de·an /'ændɪən/ bn van/als de Andes an·de·site /'ændɪ̩zaɪt/ n-telb zn andesiet (gesteente) and·i·ron /'ændaɪən/, (Am.) /-ərn/ meerv andirons telb zn vuurbok; haardijzer; vuurijzer; hengst
An·dor·ra /æn'dɔ:rə/, (Am.) /-darə-/ eigenn Andorra An·dor·ran1 /æn'dɔ:rən/, (Am.) /-darən-/ meerv Andorrans telb zn Andorrees; Andorrese An·dor·ran2 /æn'dɔ:rən/, (Am.) /-darən-/ bn Andorrees an·dra·dite /'ændrədaɪt/, (Am.) /æn'drɑdaɪt/ meerv andradites telb en n-telb zn andradiet (granaatsteen) an·dro·cen·tric /'ændrə'sentrɪk/ bn androcentrisch; op de man gericht an·dro·cen·trism /'ændrə'sentrɪzm/ n-telb zn androcentrisme an·droe·ci·um /æn'dri:sɪəm/ meerv androecia /-sɪə/ telb zn - androecium (meeldraden van bloem)
an·dro·gen /'ændrədʒən/ meerv androgens telb zn - androgeen hormoon an·dro·gen·ic /'ændrə'dʒenɪk/ bn - androgeen an·dro·gyne1 /'ændrədʒaɪn/ meerv androgynes telb zn 1. androgyn; hermafrodiet; tweeslachtig wezen 2. androgyn; tweeslachtige/biseksuele plant an·dro·gyne2 /'ændrədʒaɪn/ bn 1. androgyn; hermafrodiet; tweeslachtig 2. tweeslachtig; androgyn an·drog·y·nous /æn'drɒdʒɪ̩nəs/, (Am.) /-'drɑ-/ bn zie: androgyne2 an·drog·y·ny /æn'drɒdʒɪ̩ni/, (Am.) /-'drɑ-/ n-telb zn 1. androgynie; hermafroditisme; tweeslachtigheid 2. tweeslachtigheid; androgynie an·droid1
/'ændrɔɪd/ meerv androids telb zn androïde; robot an·droid2 /'ændrɔɪd/ bn androïde; mensvormig an·dro·paus·al /'ændrə'pɔ:zl/ bn m.b.t. de andropauze; m.b.t. de penopauze an·dro·pause /'ændrə'pɔ:z/ n-telb zn andropauze (menopauze voor mannen), penopauze an·dros·ter·one /æn'drɒstəroʊn/, (Am.) /-'drɑ-/ meerv androsterones telb zn androsteron; mannelijk geslachtshormoon -an·drous /'ændrəs/ suffix - vormt bijvoeglijk naamwoord -andrisch • monandrous | monandrisch, met één meeldraad -an·dry /'ændri/ suffix - vormt naamwoord 1. -andrie; -mannerij • monandry | huwelijk met één man
• polyandry | polyandrie, veelmannerij 2. -andrie • monandry | monandrie • heterandry | eigenschap van meeldraden verschillende vorm of lengte te hebben -ane /eɪn/ suffix 1. (vormt bijvoeglijk naamwoord) -aan; -ain • humane | humaan • mundane | mondain 2. (scheikunde vormt naamwoord) -aan • propane | propaan a·near1 /ə'nɪə/, (Am.) /ə'nɪr/ bw - [verouderd] 1. welhaast; bijna • then he anear did weep | toen schreide hij welhaast 2. naderbij; nabij • she drew anear | ze kwam naderbij a·near2 /ə'nɪə/, (Am.) /ə'nɪr/ vz - (verouderd of gewestelijk) dicht bij; nabij an·ec·dot·age /'ænɪk'doʊt̯ ɪdʒ/ n-telb zn 1. anekdotiek; anekdoteverzameling; serie anekdotes 2. [schertsend] leuterleeftijd; praatzieke ouderdom; seniliteit; kindsheid • fall into anecdotage | beginnen te wauwelen an·ec·do·tal
/'ænɪk'doʊt̯ l/ bn anekdotisch an·ec·do·tal·ist /'ænɪk'doʊt̯ lɪst/ meerv anecdotalists telb zn verteller/verzamelaar/schrijver van anekdoten an·ec·dote1 /'ænɪkdoʊt/ meerv anecdotes /-doʊt̯ ə/ telb zn anekdote an·ec·dote2 /'ænɪkdoʊt/ meerv anecdotes, anecdota telb zn verholen geschiedkundige/biografische bijzonderheid an·ec·dot·ic /'ænɪk'dɒtɪk/, (Am.) /-'dɑt̯ ɪk/ bw anecdotically bn 1. anekdotisch; anekdote2. praatziek; praatlustig; babbelachtig; steeds anekdoten vertellend an·ec·dot·i·cal /-ɪkl/ bn zie: anecdotic an·ec·dot·ist /'ænɪk'doʊt̯ ɪst/ meerv anecdotists
telb zn zie: anecdotalist an·e·cho·ic /'ænɪ̩'koʊɪk/ bn echoloos; echovrij a·nele /ə'ni:l/ ov ww - [verouderd] 1. zalven 2. het Heilig/laatste oliesel toedienen anemia n-telb zn zie: anaemia anemic bn zie: anaemic a·nem·o·graph /ə'neməɡrɑ:f/, (Am.) /-ɡræf/ meerv anemographs telb zn - anemograaf; windmeter a·nem·o·graph·ic /ə'nemə'ɡræfɪk/ bn - anemografisch an·e·mog·ra·phy /'ænɪ̩'mɒɡrəfi/, (Am.) /-'mɑ-/ n-telb zn - anemografie
an·e·mol·o·gy /'ænɪ̩'mɒlədʒi/, (Am.) /-'mɑ-/ n-telb zn - anemologie an·e·mom·e·ter /'ænɪ̩'mɒmɪ̩tə/, (Am.) /-'mɑmɪ̩t̯ ər/ meerv anemometers telb zn - anemometer; windmeter; windsnelheidsmeter an·e·mo·met·ric /'ænɪ̩moʊ'metrɪk/ bn - anemometrisch an·e·mo·met·ri·cal /-ɪkl/ bn zie: anemometric an·e·mom·e·try /'ænɪ̩'mɒmətri/, (Am.) /-'mɑ-/ n-telb zn - anemometrie; windsterktemeting a·nem·o·ne /ə'neməni/ meerv anemones telb zn 1. anemoon; windbloem (genus Anemone) 2. zeeanemoon an·e·moph·i·lous /'ænɪ̩'mɒfɪ̩ləs/, (Am.) /-'mɑ-/ bn -
anemofiel; anemogaam an·e·moph·i·ly /'ænɪ̩'mɒfɪ̩li/, (Am.) /-'mɑ-/ n-telb zn - anemofilie; anemogamie a·nent /ə'nent/ vz 1. (verouderd of gewestelijk) naast; naartoe; tegen 2. over; met betrekking tot -a·ne·ous /'eɪnɪəs/ suffix 〈vormt bijvoeglijk naamwoord〉 • cutaneous | van de huid • miscellaneous | afwisselend an·er·oid1 /'ænerɔɪd/ meerv aneroids telb zn aneroïdebarometer; doosbarometer; metaalbarometer an·er·oid2 /'ænerɔɪd/ bn aneroïde • aneroid barometer metaalbarometer anesthesia meerv anesthesias telb zn zie: anaesthesia
|
aneroïdebarometer,
doosbarometer,
an·es·the·si·ol·o·gist /'ænəsɵi:zi'ɒlədʒɪst/, (Am.) /-'ɑlə-/ meerv anesthesiologists telb zn - (Amerikaans-Engels) anesthesioloog; anesthesist anesthesiology n-telb zn zie: anaesthesiology anesthetic meerv anesthetics telb zn zie: anaesthetic1 anesthetist meerv anesthetists telb zn zie: anaesthetist anesthetize ov ww zie: anaesthetize an·eu·rin /ə'njʊərɪ̩n/, (Am.) /'ænjərɪ̩n/ meerv aneurins telb zn aneurine; vitamine B1 thiamine an·eu·rine /ə'njʊəri:n/, (Am.) /'ænjəri:n/ meerv aneurines telb zn zie: aneurin
an·eu·rysm /'ænjərɪzm/ an·eu·rism meerv aneurysms telb zn - aneurysma; slagadergezwel; verwijding van slagader an·eu·rys·mal /'ænjə'rɪzml/ an·eu·ris·mal bn - aneurysmaal; aneurysmatisch a·new /ə'nju:/, (Am.) /ə'nu:/ bw 1. opnieuw; nogmaals; weer; nog eens 2. anders an·frac·tu·os·i·ty1 /'ænfræktʃʊ'ɒsəti/, (Am.) /-'ɑsət̯ i/ meerv anfractuosities telb zn kronkel(ing) (ook van geest), kronkelgang, kronkelweg an·frac·tu·os·i·ty2 /'ænfræktʃʊ'ɒsəti/, (Am.) /-'ɑsət̯ i/ n-telb zn 1. het kronkelig-zijn; bochtigheid 2. ingewikkeldheid an·frac·tu·ous /'æn'fræktʃʊəs/ zelfst nw anfractuousness bn 1. kronkelig; kronkelend; krom; bochtig 2. ingewikkeld
an·gar·i·a /æŋ'ɡerɪə/ n-telb zn zie: angary an·ga·ry /'æŋɡəri/ n-telb zn - angarie an·gel1 /'eɪndʒəl/ meerv angels telb zn 1. (ook Angel) engel (laatste der negen engelenkoren), (bij uitbreiding) boodschapper, Godsbode, hemelgeest, engelbewaarder • entertain angels unawares | niet beseffen in welk uitgelezen gezelschap men is • my evil angel | het duiveltje in mij • my good angel | mijn goede engel/beschermengel • recording angel | engel die goede en slechte daden boekstaaft 2. schat; lieverd; engel • be an angel and go to bed | wees lief/wees een engel en ga naar bed 3. [informeel] sponsor (van theaterproductie, verkiezingscampagne), financier 4. (onverklaarde) radarecho 5. vijandelijk vliegtuig 6. nobel (Engelse gouden munt met beeltenis van Michael) ◦ angels on horseback | oesters in spek gewikkeld, geserveerd op toast ◦ [informeel] it is enough to make angels weep | het is om te huilen, daar zakt toch je broek van af
◦ ministering angel | dienende/reddende engel (in het bijzonder verpleegster) ◦ (sprw) fools rush in where angels fear to tread | ± de meester in zijn wijsheid gist, de leerling in zijn waan beslist, ± bezint eer gij begint an·gel2 /'eɪndʒəl/ ov ww - [informeel] sponsoren (voornamelijk m.b.t. theater), financieren angel cake meerv angel cakes telb en n-telb zn - luchtig, wit biscuitgebak (van bloem, suiker en eiwitten) angel dust n-telb zn - [slang] PCP (phencyclidine hydrochloride), angeldust (als drug gebruikt narcosemiddel) An·ge·le·no /'ændʒɪ̩'li:noʊ/ meerv Angelenos telb zn inwoner van Los Angeles an·gel·fish meerv angelfishes, angelfish telb zn - 1. klipvis (Chaetodontidae) 2. Braziliaanse maanvis (Plerophyllum scalare) 3. zie: angel shark angel food meerv angel foods telb en n-telb zn zie: angel cake
angel food cake meerv angel food cakes telb en n-telb zn zie: angel cake an·gel·ic /'æn'dʒelɪk/ bw angelically bn 1. engelachtig; hemels; goddelijk; angeliek • Angelic Doctor | doctor angelicus, engelendoctor (St.-Thomas van Aquino) 2. [informeel] lief; engelachtig an·gel·i·ca1 /æn'dʒelɪ̩kə/ meerv angelicas telb zn - engelwortel; engelkruid; angelica (genus Angelica) an·gel·i·ca2 /æn'dʒelɪ̩kə/ n-telb zn 1. versuikerde/gekonfijte angelicawortel/angelicastengel/angelicablad 2. (vaak Angelica) benedictine (likeur met angelicaolie) an·gel·i·cal /-ɪkl/ bn zie: angelic an·ge·lique /'ændʒə'li:k/ meerv angeliques telb zn
zie: angelica1 an·gel-no·ble meerv angel-nobles telb zn - nobel (Engelse gouden munt met beeltenis van Michael) an·gel·ol·a·try /'eɪndʒə'lɒlətri/, (Am.) /-'lɑ-/ n-telb zn engelenverering an·gel·ol·o·gy /'eɪndʒə'lɒlədʒi/, (Am.) /-'lɑ-/ n-telb zn engelenleer; angelologie angel shark meerv angel sharks telb zn - zee-engel; speelman; schoorhaai (genus Squatina) an·gels-on-horse·back meervoud - baconrolletjes gevuld met oester (op toast) angel teat meerv angel teats telb zn - [slang] 1. zachte whisky met goed bouquet 2. prettige taak; makkie an·ge·lus /'ændʒɪ̩ləs/ (vaak Angelus) n-telb zn - 1. angelus
2. angelus(klokje) angelus bell n-telb zn angelus(klokje) an·ger1 /'æŋɡə/, (Am.) /-ər/ meerv angers telb zn - (Brits-Engels), (gewestelijk) ontsteking; pijnlijke plek; zweer an·ger2 /'æŋɡə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn woede; boosheid; toorn; razernij • be filled with anger at something | woedend zijn om iets • outburst of anger | woedeaanval an·ger3 /'æŋɡə/, (Am.) /-ər/ onov ww boos/woedend worden • he angers easily | hij wordt gemakkelijk kwaad an·ger4 /'æŋɡə/, (Am.) /-ər/ ov ww 1. boos/woedend maken; vertoornen 2. (Brits-Engels), (gewestelijk) ontstoken doen raken anger management n-telb zn agressiebeheersing; het (leren) omgaan met agressie An·ge·vin1
/'ændʒɪ̩vɪ̩n/ meerv Angevins telb zn 1. inwoner van Anjou 2. lid van het huis van Anjou An·ge·vin2 /'ændʒɪ̩vɪ̩n/ bn 1. uit/van Anjou 2. Angevijns; van het huis van Anjou an·gi·na /æn'dʒaɪnə/ meerv anginas telb en n-telb zn - 1. ziekte met pijnlijk verstikkingsgevoel; angina; keelontsteking; kroepeuze angina; difterie 2. angina pectoris; hartbeklemming an·gi·na pec·to·ris /æn'dʒaɪnə 'pektərɪ̩s/ telb en n-telb zn - angina pectoris; hartbeklemming; stenocardie an·gi·og·ra·phy /'ændʒɪ'ɒɡrəfi/, (Am.) /-'ɑ-/ meerv angiographies telb en n-telb zn - angiografie (zichtbaar maken van bloedvaten op röntgenfoto) an·gi·ol·o·gy /'ændʒi'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑlə-/ n-telb zn - angiologie an·gi·o·ma
/'ændʒi'oʊmə/ meerv angiomas, angiomata telb zn - angioom; vaatgezwel an·gi·o·sperm /'ændʒɪəspɜ:m/, (Am.) /'ændʒioʊspɜrm/ meerv angiosperms telb zn - angiosperm; bedektzadige (plant) (Angiospermae) Angl afk afkorting van: Anglican an·gle1 /'æŋɡl/ meerv angles telb zn 1. hoek; lichaamshoek • at an angle (with) | schuin (op) • angle of incidence | invalshoek, hoek van inval • angle of reflection | terugkaatsingshoek • angle of refraction | brekingshoek • angle of release | werphoek (van discus, speer, (slinger)kogel) • angle of repose | hellingshoek, glooiingshoek, natuurlijke helling, natuurlijk talud, wrijvingshoek • angle of sight | vizierhoek, richthoek 2. hoek; kant; uitstekende punt 3. gezichtshoek; perspectief, [figuurlijk] gezichtspunt, oogpunt; standpunt; visie; optiek • look at something from a different/another angle | iets bekijken vanuit een ander standpunt, iets van een andere kant bekijken 4. aspect; kant; zijde • consider all angles of a question | alle facetten van een probleem bekijken
• figure all the angles | iets van alle kanten bekijken 5. [slang] intrige; boos opzet; angel • suspect an angle | vrezen dat er een adder onder het gras schuilt 6. [slang] zelfzuchtig motief; stiekem profijt/voordeel 7. [verouderd] vishaak an·gle2 /'æŋɡl/ onov ww 1. zich kronkelen; zich buigen/krommen/bukken • the road angled through the forest | de weg kronkelde zich door het woud • angle to the right | naar rechts buigen 2. vissen (ook figuurlijk), hengelen • angle for compliments | naar complimentjes vissen • angle for information | naar informatie hengelen zie: angled an·gle3 /'æŋɡl/ ov ww 1. ombuigen; (om)draaien 2. [informeel] verdraaien; tendentieus voorstellen; vervormen • their protest is always angled on the harm this does to children | ze doen altijd/stellen het altijd zo voor alsof ze protesteren omdat dit slecht is voor kinderen 3. (sport, voornamelijk tennis) scherp slaan (bal) zie: angled An·gle /'æŋɡl/ meerv Angles telb zn - Angel (lid van stam van de Angelen) angle bracket
meerv angle brackets telb zn 1. punthaak 2. hoekijzer; hoeksteun angl·ed /'æŋɡld/ bn - voltooid deelwoord van angle hoekig; angulair • angled bracket | punthaak an·gle·doz·er meerv angledozers telb zn hoekschuiver (bulldozer met schuin blad) angle iron meerv angle irons telb zn hoekstaal angle parking n-telb zn schuin parkeren angle plate meerv angle plates telb zn hoekplaat (op draaibank) an·gle·poise lamp /'æŋɡlpɔɪz'læmp/ (ook Anglepoise lamp) meerv anglepoise lamps telb zn - (Brits-Engels) (verstelbare) bureaulamp
an·gler /'æŋɡlə/, (Am.) /-ər/ meerv anglers telb zn 1. visser; hengelaar 2. intrigant 3. zie: anglerfish an·gler·fish meerv anglerfishes, anglerfish telb zn - zeeduivel; hozemond (Lophiiformes/Pediculati) angle shot meerv angle shots telb zn onder een hoek genomen foto an·gle·site /'æŋɡlsaɪt/ n-telb zn anglesiet (mineraal) an·gle·worm meerv angleworms telb zn aardworm (gebruikt als aas), regenworm; pier An·gli·an1 /'æŋɡlɪən/ eigenn - Anglisch (dialect van het Oudengels) An·gli·an2 /'æŋɡlɪən/ meerv Anglians telb zn -
Angel (lid van de stam der Angelen) An·gli·an3 /'æŋɡlɪən/ bn - Anglisch (van de Angelen) An·gli·can1 /'æŋɡlɪ̩kən/ meerv Anglicans telb zn anglicaan An·gli·can2 /'æŋɡlɪ̩kən/ bn 1. anglicaans • the Anglican Church | de anglicaanse kerk 2. (Amerikaans-Engels) Brits; Engels An·gli·can·ism /'æŋɡlɪ̩kənɪzm/ n-telb zn anglicanisme An·gli·ce /'æŋɡlɪ̩si/ bw in het Engels an·gli·cism1 /'æŋɡlɪ̩sɪzm/ (vaak Anglicism) meerv anglicisms telb zn 1. anglicisme
2. (typisch) Engelse gewoonte/houding/manier an·gli·cism2 /'æŋɡlɪ̩sɪzm/ (vaak Anglicism) n-telb zn 1. anglofilie 2. het Engels-zijn An·gli·cist /'æŋɡlɪ̩sɪst/ meerv Anglicists telb zn anglist An·gli·cize1 /'æŋɡlɪ̩saɪz/ An·gli·cise; (ook anglicize) onov ww (zich) verengelsen An·gli·cize2 /'æŋɡlɪ̩saɪz/ An·gli·cise; (ook anglicize) ov ww verengelsen an·gling /'æŋɡlɪŋ/ n-telb zn - gerund van angle hengelsport angling line meerv angling lines telb zn hengelsnoer
angling rod meerv angling rods telb zn hengel(stok); vishengel an·glist /'æŋɡlɪst/ meerv anglists telb zn anglist (kenner/beoefenaar van de Engelse taal en literatuur) An·glis·tics /æŋ'ɡlɪstɪks/ (ook anglistics) n-telb zn anglistiek (wetenschappelijke studie van de Engelse taal en literatuur) Anglo(ook anglo-) prefix 1. Engels 2. van Engelse oorsprong An·glo /'æŋɡloʊ/ meerv Anglos telb zn 1. (Amerikaans-Engels) blanke Amerikaan (i.t.t. Hispanic) 2. (Canadees-Engels) Engelstalige Canadees 3. (Brits-Engels) Engelsman (tegenover Ier, Schot en iemand uit Wales) 4. Engelssprekend iemand An·glo-A·mer·i·can1 meerv Anglo-Americans telb zn
Amerikaan(se) van Engelse afkomst; Anglo-Amerikaan(se) An·glo-A·mer·i·can2 bn Engels-Amerikaans; Anglo-Amerikaans An·glo-Cath·o·lic1 meerv Anglo-Catholics telb zn anglokatholiek (rooms-katholiekgezinde anglicaan, vooral m.b.t. het toedienen van sacramenten) An·glo-Cath·o·lic2 bn anglokatholiek an·glo·cen·tric·i·ty /'æŋɡloʊsen'trɪsət̯ i/ n-telb zn anglocentrisme; het gericht zijn op Engeland An·glo-French1 eigenn Anglo-Normandisch (Normandische taal, in Engeland gesproken na 1066 tot eind 13e eeuw) An·glo-French2 bn 1. Engels-Frans 2. Anglo-Normandisch An·glo-In·di·an1 meerv Anglo-Indians telb zn 1. Engelsman geboren/wonende in India 2. Euraziër
3. Engels, als gesproken in India; Indiaas Engels An·glo-In·di·an2 bn 1. Engels-Indiaas 2. Europees-Aziatisch An·glo·ma·ni·a /'æŋɡlə'meɪnɪə/ n-telb zn anglomanie An·glo·ma·ni·ac /'æŋɡlə'meɪniæk/ meerv Anglomaniacs telb zn anglomaan An·glo-Nor·man1 eigenn Anglo-Normandisch (taal) An·glo-Nor·man2 meerv Anglo-Normans telb zn Anglo-Normandiër (Normandisch kolonist in Engeland) An·glo-Nor·man3 bn Anglo-Normandisch An·glo·phile1 /'æŋɡləfaɪl/ meerv Anglophiles telb zn anglofiel; Engelsgezinde
An·glo·phile2 /'æŋɡləfaɪl/ bn anglofiel; Engelsgezind An·glo·phil·ia /'æŋɡlə'fɪlɪə/ n-telb zn Engelsgezindheid; anglofilie An·glo·phobe /'æŋɡləfoʊb/ meerv Anglophobes telb zn anglofoob An·glo·pho·bi·a /'æŋɡlə'foʊbɪə/ n-telb zn anglofobie An·glo·phone1 /'æŋɡləfoʊn/ meerv Anglophones telb zn Engelstalige An·glo·phone2 /'æŋɡləfoʊn/ bn Engelstalig An·glo-Sax·on1 eigenn 1. Oudengels 2. (Amerikaans-Engels) modern/ongekunsteld Engels
An·glo-Sax·on2 meerv Anglo-Saxons telb zn 1. Angelsakser 2. (typische) Engelsman An·glo-Sax·on3 bn 1. Angelsaksisch 2. Oudengels 3. (Amerikaans-Engels) Engels Anglosphere /'æŋɡləsfɪə/, (Am.) /-sfɪr/ eigenn - de Anglosfeer (groep Engelssprekende landen) An·go·la /æŋ'ɡoʊlə/ eigenn Angola An·go·lan1 /æŋ'ɡoʊlən/ meerv Angolans telb zn Angolees; Angolese An·go·lan2 /æŋ'ɡoʊlən/ bn Angolees an·go·ra1 /æŋ'ɡɔ:rə/ (vaak Angora)
meerv angoras telb zn angora (kat/geit/konijn met lange haren) an·go·ra2 /æŋ'ɡɔ:rə/ n-telb zn angorawol; mohair an·gos·tu·ra /'æŋɡə'stjʊərə/, (Am.) /-'stʊrə/ an·gus·tu·ra n-telb zn angostura (elixer uit Zuid-Amerikaanse boom) angostura bark meerv angostura barks telb zn angosturabast angostura bitters n-telb zn angostura (tonicum) an·gries /'æŋɡriz/ meervoud verkorting van: Angry Young Men jongeren in opstand tegen het establishment (± 1950, vooral gezegd van schrijvers) an·gry /'æŋɡri/ vergr trap angrier; bw angrily bn 1. boos; kwaad; verbolgen; nijdig • angry at/about something | boos over iets • angry at/with someone | boos op iemand
• angry young man | angry young man (dwars, opstandig jong persoon) • angry young men | angry young men 2. dreigend; stormachtig • angry clouds | dreigende wolken • an angry sea | een onstuimige zee 3. prikkelbaar; geprikkeld 4. ontstoken; pijnlijk; rood • an angry wound | een ontstoken wond angst /æŋ(k)st/ n-telb zn 1. angstgevoel 2. levensangst angst·y /æŋ(k)sti/ bn onzeker; angstig an·guil·li·form /'æŋ'ɡwɪlɪ̩fɔ:m/, (Am.) /-fɔrm/ bn aalvormig; slangvormig an·guine /'æŋɡwɪn/ bn aalachtig; slangachtig an·guish1 /'æŋɡwɪʃ/ n-telb zn (zielen)leed; smart; lijden; angst an·guish2
/'æŋɡwɪʃ/ onov ww lijden; pijn lijden; angst hebben zie: anguished an·guish3 /'æŋɡwɪʃ/ ov ww pijnigen; kwellen zie: anguished an·guish·ed /'æŋɡwɪʃt/ bn - voltooid deelwoord van anguish gekweld; vol angst/smart an·gu·lar /'æŋɡjʊlə/, (Am.) /-ɡjələr/ bw angularly; zelfst nw angularness bn 1. hoekig; hoekvormig; met hoeken 2. kantig; met scherpe kanten 3. hoek• angular velocity | hoeksnelheid 4. onbehouwen; ruw 5. benig; knokig; mager 6. nukkig; halsstarrig ◦ angular momentum | impulsmoment an·gu·lar·i·ty /'æŋɡjʊ'lærəti/, (Am.) /-ɡjə'lærət̯ i/ meerv angularities telb en n-telb zn 1. hoekigheid 2. onbehouwenheid; lompheid 3. nukkigheid
an·gu·late1 /'æŋɡjʊlət/, (Am.) /-ɡjə-/ bw angulately bn hoekig an·gu·late2 /'æŋɡjʊleɪt/, (Am.) /-ɡjə-/ onov ww hoekig worden zie: angulated an·gu·late3 /'æŋɡjʊleɪt/, (Am.) /-ɡjə-/ ov ww hoekig maken zie: angulated an·gu·lat·ed /'æŋɡjʊleɪtɪ̩d/, (Am.) /-ɡjəleɪt̯ ɪ̩d/ bn - voltooid deelwoord van angulate hoekig an·gu·la·tion /'æŋɡjʊ'leɪʃn/, (Am.) /-ɡjə-/ meerv angulations telb en n-telb zn hoekige vorm(ing) angustura n-telb zn zie: angostura an·hy·drous /'æn'haɪdrəs/ bn
watervrij; vochtvrij an·il /'ænɪ̩l/ meerv anils telb en n-telb zn indigo an·ile /'eɪnaɪl/, (Am.) /'ænaɪl/ bn als (van) een oude vrouw; oud en zwak; kinds; suf an·i·line /'ænɪ̩li:n/, /-lɪ̩n/, (Am.) /'æn(ə)-/ n-telb zn aniline aniline dye meerv aniline dyes telb zn 1. anilinekleurstof 2. synthetische kleurstof anil·i·ty /ə'nɪlət̯ i/ meerv anilities telb en n-telb zn stompzinnigheid (als van een oude vrouw), sufheid; kindsheid an·i·mad·ver·sion /'ænɪ̩mæd'vɜ:ʃn/, (Am.) /-'vɜrʒn/ meerv animadversions telb zn - [formeel] aanmerking; berisping • make animadversions (up)on | kritiek uitoefenen op
an·i·mad·vert1 /'ænɪ̩mæd'vɜ:t/, (Am.) /-'vɜrt/ onov ww - [formeel] aanmerkingen maken; kritiek uitoefenen • animadvert (up)on/about someone's conduct | aanmerkingen hebben op iemands gedrag an·i·mad·vert2 /'ænɪ̩mæd'vɜ:t/, (Am.) /-'vɜrt/ ov ww - [verouderd], [formeel] opmerken; observeren an·i·mal1 /'ænɪ̩məl/ meerv animals telb zn 1. dier; beest; dierlijk wezen; zoogdier • (Amerikaans-Engels) stuffed animal | knuffelbeest, knuffeldier 2. viervoeter 3. beest (figuurlijk), schoft, (sport, in het bijzonder American football) beul, slager 4. (the) dierlijkheid; dierlijke natuur ◦ there is no such animal | zoiets bestaat niet, zoiets kán niet bestaan an·i·mal2 /'ænɪ̩məl/ bn 1. dierlijk; dier(en)• animal charcoal | beenderkool • animal heat | lichaamswarmte • animal spirits | levenslust • animal world | dierenwereld 2. vleselijk; zinnelijk • animal desires | vleselijke lusten ◦ animal magnetism | [schertsend] sexappeal
an·i·mal·cule /'ænɪ̩'mælkju:l/ meerv animalcules telb zn microscopisch klein diertje an·i·mal-free bn, attr vegetarisch; niet van/door dieren gemaakt animal husbandry n-telb zn veeteelt; veehouderij; veefokkerij an·i·mal·ism /'ænɪ̩məlɪzm/ meerv animalisms telb en n-telb zn 1. dierlijkheid 2. zinnelijkheid 3. levenskracht; vitaliteit 4. animalisme (leer dat de mens geen ziel heeft) an·i·mal·ist /'ænɪ̩məlɪst/ meerv animalists telb zn 1. sensualist 2. aanhanger van het animalisme 3. dierenschilder 4. voorstander van dierenrechten an·i·mal·i·ty /'ænɪ̩'mælət̯ i/ meerv animalities telb en n-telb zn 1. dierlijke natuur; dierlijkheid
2. levenskracht; vitaliteit 3. dierenwereld an·i·mal·i·za·tion /'ænɪ̩məlaɪ'zeɪʃn/, (Am.) /-ə'zeɪʃn/ an·i·mal·i·sa·tion n-telb zn verdierlijking an·i·mal·ize /'ænɪ̩məlaɪz/ an·i·mal·ise ov ww 1. verdierlijken 2. zinnelijk maken animal kingdom n-telb zn dierenrijk animal lib /- 'lɪb/ n-telb zn - [informeel] zie: animal liberation animal liberation n-telb zn dierenbevrijdingsbeweging, dierenbevrijdingsfront Animal Liberation Front eigenn Dierenbevrijdingsfront animal rights meervoud dierenrechten
an·i·mate1 /'ænɪ̩mət/ bn 1. levend (ook taalkunde) 2. bezield 3. levendig; opgewekt an·i·mate2 /'ænɪ̩meɪt/ onov ww - animatiefilms maken zie: animated an·i·mate3 /'ænɪ̩meɪt/ ov ww 1. leven geven; bezielen 2. verlevendigen; opwekken; opvrolijken 3. animeren; aanmoedigen; aanzetten 4. inspireren; in beweging brengen 5. een animatiefilm maken van 6. tot leven brengen; animeren (poppen, voorwerpen) zie: animated an·i·mat·ed /'ænɪ̩meɪt̯ ɪ̩d/ bw animatedly bn - voltooid deelwoord van animate levend(ig); bezield; geanimeerd ◦ animated cartoon | animatiefilm, tekenfilm an·i·ma·tion1 /'ænɪ̩'meɪʃn/ meerv animations telb zn animatiefilm; tekenfilm, poppenfilm
an·i·ma·tion2 /'ænɪ̩'meɪʃn/ n-telb zn 1. het levend(ig) maken 2. levendigheid; opgewektheid; opgewondenheid; animo 3. het maken van animatiefilms/tekenfilms/poppenfilms; animatie ◦ suspended animation | schijndood an·i·ma·tor /'ænɪ̩meɪtə/, (Am.) /-eɪt̯ ər/ meerv animators telb zn animator (iemand die animatiefilms maakt) ani·ma·tron·ic /'ænɪ̩mə'trɒnɪk/, (Am.) /-'trɑ-/ bn animatronic-; animatronisch ani·ma·tron·ics /'ænɪ̩mə'trɒnɪks/, (Am.) /-'trɑ-/ n-telb zn - animatronica (het maken of gebruiken van elektronische modellen van mensen of dieren) an·i·mism /'ænɪ̩mɪzm/ n-telb zn animisme an·i·mist1 /'ænɪ̩mɪst/ meerv animists telb zn animist (aanhanger van het animisme)
an·i·mist2 /'ænɪ̩mɪst/ bn animistisch an·i·mis·tic /'ænɪ̩'mɪstɪk/ bn animistisch an·i·mos·i·ty /'ænɪ̩'mɒsəti/, (Am.) /-'mɑsət̯ i/ meerv animosities telb en n-telb zn 1. animositeit; vijandigheid; vijandschap 2. verbittering; haat; wrok an·i·mus /'ænɪ̩məs/ telb en n-telb zn 1. geest; kracht; bezieling 2. drijfveer; bedoeling; neiging 3. animositeit; vijandschap; vijandigheid an·ion /'ænaɪən/ meerv anions telb zn - , anion (negatief geladen ion) an·ion·ic /'ænaɪ'ɒnɪk/, (Am.) /-'ɑnɪk/ bn - , anionisch an·i·s/'ænaɪs/
prefix zie: anisoa·nis /æ'ni:s/ n-telb zn anijslikeur; pastis an·ise /'ænɪs/ meerv anises telb zn - anijsplant (Pimpinella anisum) an·i·seed /'ænɪ̩si:d/ meerv aniseeds telb en n-telb zn anijszaad(je) an·i·sette /'ænɪ'zet/ n-telb zn anisette (fijne anijslikeur) an·i·so/'æn'aɪsoʊ/ prefix ongelijk; verschillend • anisometric | anisometrisch • anisodactylous | ongelijktenig an·ker /'æŋkə/, (Am.) /-ər/ meerv ankers telb zn - 1. anker (inhoudsmaat, ongeveer 38 l)
2. vaatje van die inhoud an·kle1 /'æŋkl/ meerv ankles telb zn enkel an·kle2 /'æŋkl/ onov ww - (Amerikaans-Engels); [slang] lopen ankle biter meerv ankle biters telb zn - (Amerikaans-Engels), (Australisch-Engels); [informeel] 1. kuitenbijter (klein hondje) 2. kind; kleuter; handenbinder 3. enkellaars(je) ank·le·bone meerv anklebones telb zn kootbeen; sprongbeen ankle boot meerv ankle boots telb zn enkellaars(je) ank·le-deep bn tot aan de enkels ankle jack meerv ankle jacks telb zn
enkellaars(je) an·kle-length bn, attr tot aan de enkels reikend • ankle-length skirt | voetvrije rok ankle sock meerv ankle socks telb zn enkelsok; halve sok an·klet /'æŋklɪ̩t/ meerv anklets telb zn 1. enkelring; enkelband (als versiering), enkelstuk 2. voetboei 3. (Amerikaans-Engels) enkelsok; halve sok; anklet an·ky·lose1 /'æŋkɪ̩loʊz/, /-loʊs/ an·cy·lose; an·chy·lose onov ww - aaneengroeien van botten van gewricht; stijf worden an·ky·lose2 /'æŋkɪ̩loʊz/, /-loʊs/ an·cy·lose; an·chy·lose ov ww - stijf maken door ankylose an·ky·lose3 an·cy·lose; an·chy·lose meerv ankyloses /-si:z/ telb en n-telb zn
zie: ankylosis an·ky·lo·sis /'æŋkɪ̩'loʊsɪs/ an·cy·lo·sis; an·chy·lo·sis meerv ankyloses /-si:z/ telb en n-telb zn - ankylose; gewrichtsverstijving; gewrichtsstijfheid an·lace /'ænlɪ̩s/ meerv anlaces telb zn - [verouderd] hartsvanger; korte dolk ann afk 1. afkorting van: annals 2. afkorting van: annuals 3. afkorting van: annuity an·na /'ænə/ meerv annas telb zn - anna (Indiase munt, 1/16 van ropij) an·nal·ist /'ænəlɪst/ meerv annalists telb zn kroniekschrijver; annalist; jaarboekschrijver an·nals /'ænlz/ meervoud annalen (ook figuurlijk), kronieken; jaarboeken; jaaroverzicht
an·nates /'æneɪts/, /-nəts/ meervoud - annaten (aandeel in de inkomsten van een geestelijk ambt gedurende het eerste jaar, aan de paus verschuldigd) an·nat·to /ə'nɑ:t̯ oʊ/ a·nat·to n-telb zn anatto; orleaan (geelachtig rode plantaardige kleurstof) an·neal /ə'ni:l/ ov ww - uitgloeien; temperen (glas), zacht gloeien; ontharden (water), [figuurlijk] harden; stalen • annealing furnace | gloeioven an·nec·tent /ə'nektənt/ bn - verbindend; overgangs• an annectent species between apes and man | een soort die de overgang vormt tussen de mensaap en de mens an·ne·lid /'ænəlɪ̩d/ meerv annelids telb zn ringworm annelidan1 bn m.b.t. de ringworm
an·nel·i·dan2 /ə'nelɪ̩dən/ meerv annelidans telb zn zie: annelid an·nex1 /'æneks/ an·nexe meerv annexes telb zn 1. aanhangsel; addendum 2. bijlage 3. aanbouw; bijgebouw; dependance an·nex2 /ə'neks/ ov ww 1. aanhechten 2. (bij)voegen 3. annexeren; inlijven, [informeel]; [ironisch] zich toe-eigenen; ontvreemden; gappen 4. verbinden an·nex·a·tion /'ænek'seɪʃn/ meerv annexations telb en n-telb zn 1. aanhechting 2. bijvoeging 3. annexatie 4. verbinding an·nex·a·tion·ist /'ænek'seɪʃənɪst/ meerv annexationists telb zn
annexionist; voorstander van annexatie an·ni·hi·late1 /ə'naɪəleɪt/ onov ww vernietigd worden, (in ondergaan
het
bijzonder
kernfysica)
annihilatie
an·ni·hi·late2 /ə'naɪəleɪt/ ov ww vernietigen; tenietdoen (ook figuurlijk) an·ni·hi·la·tion /ə'naɪə'leɪʃn/ meerv annihilations telb en n-telb zn 1. vernietiging 2. verstraling; annihilatie an·ni·ver·sa·ry1 /'ænɪ̩vɜ:sri/, (Am.) /-'vɜr-/ meerv anniversaries telb zn 1. verjaardag; jaardag; gedenkdag • my golf-club celebrated its 100th anniversary | mijn golfclub vierde zijn honderdjarig bestaan 2. verjaarsfeest; verjaringsfeest; jaarfeest • silver anniversary | zilveren bruiloft an·ni·ver·sa·ry2 /'ænɪ̩vɜ:sri/, (Am.) /-'vɜr-/ bn, attr jaarlijks An·no Dom·i·ni1
/'ænoʊ 'dɒmɪ̩naɪ/, (Am.) /-'dɑ-/ n-telb zn - [informeel] de oude dag; de ouderdom • suffer from Anno Domini | last hebben van de oude dag An·no Dom·i·ni2 /'ænoʊ 'dɒmɪ̩naɪ/, (Am.) /-'dɑ-/ bw anno Domini; in het jaar onzes Heren An·no Mun·di /'ænoʊ'mʊndi/ bw anno mundi; in het jaar van de wereld an·no·tate1 /'ænəteɪt/ onov ww aantekeningen maken • annotate (up)on | aantekeningen maken bij, commentaar schrijven op an·no·tate2 /'ænəteɪt/ ov ww annoteren; van commentaar/verklarende aantekeningen voorzien; glosseren an·no·ta·tion1 /'ænə'teɪʃn/ meerv annotations telb zn annotatie; aantekening an·no·ta·tion2 /'ænə'teɪʃn/
n-telb zn het annoteren an·no·ta·tor /'ænəteɪtə/, (Am.) /-teɪt̯ ər/ meerv annotators telb zn annotator; maker van verklarende aantekeningen an·nounce /ə'naʊns/ ov ww 1. aankondigen; bekendmaken; melden; aanduiding zijn van • the first swallows announced that spring was here | de eerste zwaluwen kwamen als voorboden van de lente 2. omroepen an·nounce·ment /ə'naʊnsmənt/ meerv announcements telb zn aankondiging; bekendmaking; mededeling an·nounc·er /ə'naʊnsə/, (Am.) /-ər/ meerv announcers telb zn 1. omroeper; verslaggever; reporter 2. aankondiger an·noy1 /ə'nɔɪ/ onov ww vervelend zijn zie: annoying an·noy2
/ə'nɔɪ/ ov ww 1. ergeren; kwellen; irriteren • be annoyed at something | zich over iets ergeren • she was annoyed to discover … | ze was een beetje nijdig toen ze ontdekte … • be annoyed with someone | boos zijn op iemand 2. lastigvallen; hinderen; molesteren; plagen 3. bestoken; teisteren zie: annoying an·noy·ance /ə'nɔɪəns/ meerv annoyances telb en n-telb zn 1. ergernis; kwelling 2. last; hinder; plaag an·noy·ing /ə'nɔɪɪŋ/ bw annoyingly bn - tegenwoordig deelwoord van annoy ergerlijk; vervelend; lastig; hinderlijk • the annoying thing about it is … | het vervelende van de zaak is … an·nu·al1 /'ænjʊəl/ meerv annuals telb zn 1. eenjarige plant 2. jaarboek; jaarlijks gepubliceerde periodiek 3. jaargetij(de); jaarmis an·nu·al2 /'ænjʊəl/ bw annually bn
1. jaarlijks; jaar• annual accounts | jaarrekening • annual income | jaar(lijks) inkomen • annual instalment | annuïteit, jaarlijkse aflossing • annual (general) meeting | (algemene) jaarvergadering • annual production | jaarlijkse productie • annual report | jaarverslag • annual ring | jaarring • annual value | huurwaardeforfait; (België) kadastraal inkomen 2. eenjarig an·nu·al·ize /'ænjʊəlaɪz/ ov ww - op jaarbasis berekenen (voor een kortere periode, bijvoorbeeld een maand) an·nu·i·tant /ə'nju:ɪ̩tənt/, (Am.) /ə'nu:ɪ̩t̯ ənt/ meerv annuitants telb zn lijfrentetrekker; jaargeldtrekker an·nu·it coep·tis /'ænjʊɪ̩t'septɪs/ eigenn Hij heeft onze ondernemingen gezegend (Hij = God; spreuk op keerzijde van het Amerikaans grootzegel, naar Aeneis 9.625) an·nu·i·ty /ə'nju:əti/, (Am.) /ə'nu:ət̯ i/ meerv annuities telb zn jaargeld; jaarrente; lijfrente; annuïteit • consolidated annuities | consols geconsolideerde leningen) • deferred annuities | uitgestelde lijfrente
(schuldbewijzen
van
an·nul /ə'nʌl/ ov ww 1. vernietigen; tenietdoen; afschaffen 2. ongeldig/nietig verklaren; herroepen; intrekken; opheffen; annuleren an·nu·lar /'ænjʊlə/, (Am.) /'ænjələr/ bw annularly bn ringvormig; ring• annular eclipse | ringvormige zonsverduistering an·nu·late bn geringd an·nu·lat·ed /'ænjʊleɪtɪ̩d/, (Am.) /'ænjəleɪt̯ ɪ̩d/ bn zie: annulate an·nu·la·tion1 /'ænjʊ'leɪʃn/, (Am.) /-jə-/ meerv annulations telb zn ringvorm; ringvormige structuur/bouw an·nu·la·tion2 /'ænjʊ'leɪʃn/, (Am.) /-jə-/ meerv annulations telb en n-telb zn ringvorming an·nu·let
/'ænjʊlɪ̩t/, (Am.) /-jə-/ meerv annulets telb zn ringetje, smalle ringvormige versiering rond zuil an·nul·ment /ə'nʌlmənt/ meerv annulments telb en n-telb zn 1. vernietiging; tenietdoening; afschaffing 2. nietigverklaring; herroeping; intrekking; opheffing; annulering an·nun·ci·ate /ə'nʌnʃieɪt/ ov ww aankondigen; afkondigen, verkondigen; proclameren an·nun·ci·a·tion1 /ə'nʌnsi'eɪʃn/ meerv annunciations telb zn aankondiging; proclamatie; afkondiging an·nun·ci·a·tion2 /ə'nʌnsi'eɪʃn/ n-telb zn het aankondigen An·nun·ci·a·tion /ə'nʌnsi'eɪʃn/ eigenn - 1. Maria-Boodschap (Luc. 1:28-38) 2. zie: Annunciation Day Annunciation Day eigenn - (feest van) Maria-Boodschap (25 maart)
an·nun·ci·a·tor /ə'nʌnsieɪtə/, (Am.) /-eɪt̯ ər/ meerv annunciators telb zn 1. aankondiger 2. nummerpaneel (waarop, in een gebouw met elektrische belinstallatie, zichtbaar wordt waar gebeld is) annunciator board meerv annunciator boards telb zn nummerbord (in hotel, kantoor), oproepbord met valkleppen of verklikkerlichtjes annunciator disc meerv annunciator discs telb zn valklep(je) annunciator drop meerv annunciator drops telb zn zie: annunciator disc an·o·dal /'ænoʊdl/ bn, attr - anodean·ode /'ænoʊd/ meerv anodes telb zn - anode; plaat (radiobuis) anode ray
meerv anode rays telb zn - anodestraal an·od·ic /æ'nɒdɪk/, (Am.) /æ'nɑdɪk/ bn - anodean·o·dize /'ænoʊdaɪz/ an·o·dise ov ww - anodiseren an·o·dyne1 /'ænədaɪn/ meerv anodynes telb zn 1. pijnstillend middel 2. zoethoudertje an·o·dyne2 /'ænədaɪn/ bn 1. pijnstillend 2. ontspannend; verzachtend; kalmerend; sussend 3. verwaterd; flauw a·noint /ə'nɔɪnt/ ov ww 1. zalven • the Lord's Anointed | de Gezalfde des Heren 2. inwrijven; insmeren 3. [informeel] afrossen; een pak slaag geven
a·noint·ment /ə'nɔɪntmənt/ meerv anointments telb en n-telb zn zalving a·nole /ə'noʊl/ meerv anoles telb zn - anolis (salamandersoort; genus Anolis) • green anole | roodkeelanolis (A. carolinensis) a·nom·a·lis·tic /ə'nɒmə'lɪstɪk/, (Am.) /ə'nɑ-/ bw anomalistically bn - anomalistisch • anomalistic month | anomalistische maand • anomalistic year | anomalistisch jaar a·nom·a·lis·ti·cal /-ɪkl/ bn zie: anomalistic a·nom·a·lous /ə'nɒmələs/, (Am.) /ə'nɑ-/ bw anomalously; zelfst nw anomalousness bn abnormaal; anomaal; afwijkend; onregelmatig a·nom·a·ly /ə'nɒməli/, (Am.) /ə'nɑ-/ meerv anomalies telb zn anomalie
a·nom·ic /ə'nɒmɪk/, (Am.) /ə'nɑ-/ bn anomisch; wetteloos; regelloos; losgeslagen an·o·mie /'ænɒmi/, (Am.) /'ænəmi/ an·o·my n-telb zn anomie; wetteloosheid; wetsverkrachting a·non1 /ə'nɒn/, (Am.) /ə'nɑn/ bw - [verouderd] 1. onmiddellijk; aanstonds; dadelijk 2. weldra; straks 3. een andere keer; dan weer a·non2 /ə'nɒn/, (Am.) /ə'nɑn/ afk afkorting van: anonymous an·o·nym /'ænənɪm/ meerv anonyms telb zn 1. anonymus; ongenoemde; naamloze 2. anoniem; naamloos geschrift 3. pseudoniem; schuilnaam an·o·nym·i·ty /'ænə'nɪmət̯ i/ n-telb zn anonimiteit; naamloosheid
a·non·y·mous /ə'nɒnɪ̩məs/, (Am.) /ə'nɑ-/ bw anonymously bn anoniem; naamloos a·noph·e·les /ə'nɒfɪ̩li:z/, (Am.) /-'nɑ-/ meerv anopheles telb zn - anofeles; (malaria)muskiet genus Anopheles an·o·rak /'ænəræk/ a·na·rak meerv anoraks telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) 1. anorak; parka 2. [informeel]; [pejoratief] wereldvreemd persoon; freak; nerd an·o·rec·tic1 /'ænə'rektɪk/ meerv anorectics telb zn - anorexiepatiënt • she is an anorectic | zij lijdt aan/is een geval van anorexia nervosa an·o·rec·tic2 /'ænə'rektɪk/ bn - lijdend aan anorexie an·o·rex·ia /'ænə'reksɪə/ meerv anorexias telb en n-telb zn - 1. anorexie
2. anorexia nervosa anorexia nervosa /nɜ:'vɵʊsə/, (Am.) /nər/ meerv anorexia nervosas telb en n-telb zn zie: anorexia (2) an·o·rex·ic1 /'ænə'reksɪk/ meerv anorexics telb zn zie: anorectic1 an·o·rex·ic2 /'ænə'reksɪk/ bn zie: anorectic2 an·os·mi·a /æ'nɒzmɪə/, (Am.) /ə'nɑz-/ meerv anosmias telb en n-telb zn - anosmie; reukverlies an·oth·er1 /ə'nʌðə/, (Am.) /-ər/ onbep vnw 1. (één uit een groep waartoe een eerste entiteit behoort) nog één • for one reason or another | om een of andere reden • one went to market, another stayed at home | één ging naar de markt, en een andere bleef thuis • [verouderd] such another | een dergelijke, zo één 2. (een entiteit die verschilt van een eerste entiteit) een andere; de andere; een verschillende
• smoking is one thing but taking drugs is another | roken is één ding maar drugs gebruiken is wat anders 3. (Brits-Engels); bijkomende onvernoemde partij in een rechtsgeding • X vs. Y and another | X tegen Y en Z an·oth·er2 /ə'nʌðə/, (Am.) /-ər/ onbep det 1. nog een; een tweede; een andere • just another argument | alleen maar nog zo'n discussie • have another biscuit | neem nog een koekje • tomorrow is another day | morgen komt er weer een dag • she gave me another one | ze gaf er mij nog een • she's another Sophia Loren | ze is een tweede Sophia Loren 2. een ander(e); een verschillend(e) • that's another matter | dat is een heel andere zaak • I have become another person since I met you | ik ben een ander/nieuw mens sinds ik jou ken An·oth·er /ə'nʌðə/, (Am.) /ər/ eigenn - (soms) zie: A.N. Other A.N. Other /'eɪ en 'ʌðə/, (Am.) /-ər/ eigenn - (Brits-Engels); N.N.; X (nog niet geselecteerde speler) an·ox·i·a /ə'nɒksɪə/, (Am.) /-'nɑk-/ meerv anoxias telb en n-telb zn - zuurstofgebrek ans
afk afkorting van: answer an·sa·phone meerv ansaphones telb en n-telb zn zie: answerphone An·schluss /'ænʃlʊs/, (Am.) /'ɑn-/ telb zn - Anschluss; aansluiting; inlijving; annexatie (voornamelijk m.b.t. de vereniging van Oostenrijk met Duitsland, 1938) an·ser·ine /'ænsəraɪn/ bn 1. gansachtig 2. dom (als een gans); onnozel; sullig ANSI afk afkorting van: American National Standards Institution an·swer1 /'ɑ:nsə/, (Am.) /'ænsər/ meerv answers telb zn 1. antwoord • he gave /made no answer | hij gaf geen antwoord 2. reactie; antwoord • their answer was a new attack | hun reactie was/ze antwoordden met een nieuwe aanval • in answer to your letter | in antwoord op uw brief/schrijven • she came at once in answer to my telephone call | ze kwam meteen na mijn telefoontje • no answer | er wordt niet opgenomen
• if no answer | bij geen gehoor • my only answer to that insult was to walk out | mijn enige reactie op die belediging was de zaal verlaten 3. oplossing; resultaat; antwoord • he knew the answers to only 5 questions | hij kon maar 5 vragen beantwoorden 4. verdediging; verweer • the defendant had a complete answer to the accusation | de gedaagde kon de beschuldiging volledig weerleggen 5. tegenhanger; pendant ◦ he knows all the answers | hij is van alle markten thuis ◦ an answer to a maiden's prayer | een echte adonis ◦ (sprw) no answer is also an answer | wie zwijgt, stemt toe ◦ (sprw) a soft answer turneth away wrath | een zacht woord stilt de toorn an·swer2 /'ɑ:nsə/, (Am.) /'ænsər/ onov ww 1. antwoorden; een antwoord geven • Mary couldn't answer | Mary wist er geen antwoord op 2. voldoende zijn; volstaan; aan het doel beantwoorden; succes hebben; slagen • one word would answer | één woord zou volstaan zie: answer back1, answer for, answer to an·swer3 /'ɑ:nsə/, (Am.) /'ænsər/ ov ww 1. antwoorden (op); beantwoorden; het/een antwoord geven op • answer your father! | geef je vader antwoord! • answer my question | geef antwoord op mijn vraag • answer a riddle | een raadsel oplossen 2. reageren op • answer the door (bell) | opendoen • the ship didn't answer the helm | het schip luisterde niet naar het roer
• our prayers were answered | onze gebeden werden verhoord • answer the telephone | de telefoon opnemen 3. beantwoorden aan; voldoen aan; voldoende zijn voor • answer the description | aan het signalement beantwoorden • she didn't answer our hopes | ze beantwoordde niet aan onze verwachtingen 4. zich verantwoorden wegens; zich verdedigen tegen • answer a charge | zich verantwoorden wegens een beschuldiging zie: answer back1 an·swer·a·ble /'ɑ:nsrəbl/, (Am.) /'æn-/ bw answerably bn 1. verantwoordelijk; aansprakelijk • answerable for | verantwoordelijk voor • be answerable to someone | verantwoording verschuldigd zijn aan iemand 2. beantwoordbaar answer back1 onov ww zich verdedigen answer back2 onov en ov ww brutaal antwoorden; tegenspreken
(schaamteloos)
wat
terugzeggen;
answer for onov ww 1. verantwoorden; verantwoordelijk zijn/worden voor • one day he'll have to answer for his deeds | eens zal hij zich voor zijn daden moeten verantwoorden 2. instaan voor; beloven
• I can't answer for the consequences | ik kan niet instaan voor de gevolgen 3. boeten voor; rekenschap afleggen voor 4. spreken uit naam van ◦ she has a lot to answer for | zij heeft heel wat op haar geweten answering machine meerv answering machines telb zn antwoordapparaat; telefoonbeantwoorder answering service meerv answering services telb zn (telefonische) antwoorddienst; (telefonische) boodschappendienst ans·wer·phone (merknaam ook) an·sa·phone meerv answerphones telb en n-telb zn - (Brits-Engels) antwoordapparaat; telefoonbeantwoorder • 24 hours answerphone | dag en nacht telefonisch bereikbaar answer to onov ww 1. antwoorden op; antwoord geven aan (op) 2. gehoorzamen; luisteren naar; reageren op • the ship didn't answer to the helm | het schip luisterde niet naar het roer • my dog answers to the name of Dixie | mijn hond heet/luistert naar de naam Dixie 3. zich verantwoorden tegenover; rekenschap afleggen bij • you'll have to answer to the headmaster for your behaviour | je zal je bij de directeur voor je gedrag moeten verantwoorden 4. beantwoorden aan • he didn't answer to the description of the escaped prisoner | hij beantwoordde niet aan het signalement van de ontsnapte
gevangene ant1 /ænt/ meerv ants telb zn - mier (familie der Formicidae) ◦ [slang] have ants about something | ergens de kriebel van krijgen, zich over iets zorgen maken ◦ [slang] he's got ants in his pants | hij heeft geen rust in zijn kont, hij zit van de zenuwen geen moment stil; hij kan geen vrouw met rust laten ant2 afk 1. afkorting van: antenna 2. afkorting van: antiquarian 3. afkorting van: antiquity 4. afkorting van: antonym ant/ænt/ prefix zie: anti-ant /ənt/ suffix 1. 〈vormt bijvoeglijk naamwoord die een handeling aanduiden〉 • repentant | berouwvol 2. 〈vormt naamwoord die een handeling of een handelende persoon aanduiden〉 • inhabitant | inwoner ant·ac·id1 /æn'tæsɪd/
meerv antacids telb en n-telb zn - antacidum (geneesmiddel tegen maagzuur) ant·ac·id2 /æn'tæsɪd/ bn - maagzuur neutraliserend; zuurbestendig an·tag·o·nism /æn'tæɡənɪzm/ meerv antagonisms telb en n-telb zn 1. antagonisme; (tegen)strijd; vijandschap; tegenstand • there is strong antagonism between those two leaders, the two leaders feel a strong antagonism for /to(ward) each other | de twee leiders zijn het grondig met elkaar oneens 2. tegenstrijdig principe; tegengestelde kracht an·tag·o·nist /æn'tæɡənɪst/ meerv antagonists telb zn 1. antagonist; tegenstander; tegenpartij; vijand 2. antagonist (spier) an·tag·o·nis·tic /æn'tæɡə'nɪstɪk/ bw antagonistically bn 1. antagonistisch; vijandig 2. tegenwerkend an·tag·o·nize /æn'tæɡənaɪz/ an·tag·o·nise ov ww
1. tegen zich in het harnas jagen; zich tot vijand maken; ophitsen; irriteren (persoon) 2. neutraliseren; tegenwerken; bestrijden (kracht) • antagonize the effect of atropine | de uitwerking van atropine neutraliseren Ant·arc·tic1 /æn'tɑ:(k)tɪk/, (Am.) /-'tɑr-/ eigenn 1. antarctis; zuidpool(gebied) 2. Zuidelijke IJszee Ant·arc·tic2 /æn'tɑ:(k)tɪk/, (Am.) /-'tɑr-/ bn antarctisch; zuidpool• Antarctic Circle | zuidpoolcirkel • Antarctic (Ocean) | Zuidelijke IJszee Ant·arc·ti·ca /æn'tɑ:(k)tɪkə/, (Am.) /-'tɑr-/ eigenn Antarctica ant-bear meerv ant-bears, ant-bear telb zn - aardvarken (Orycteropus afer) ant-bird meerv ant-birds telb zn - miervogel (familie der Formicariidae) ant-catch·er meerv ant-catchers telb zn
zie: ant-bird ant-cow meerv ant-cows telb zn bladluis (familie der Aphididae) an·te1 /'æn͜ti/ meerv antes (meestal enkelvoud) telb zn 1. inzet; pot • raise the ante | de inzet verhogen 2. vooruitbetaling; voorschot 3. [informeel] bijdrage; aandeel an·te2 /'æn͜ti/ onov en ov ww - (Amerikaans-Engels); [informeel] dokken • ante up | dokken an·te3 /'æn͜ti/ ov ww 1. inzetten 2. (ver)wedden an·te/'æn͜ti/ prefix ante-; voor- (vormt naamwoord en bijvoeglijk naamwoord met betekenis ‘voorafgaand’ in tijd, plaats en rang) • ante-room | voorkamer, wachtkamer • antenuptial | voorhuwelijks
ant-eat·er meerv ant-eaters telb zn - 1. miereneter, [in het bijzonder] grote miereneter (Myrmecophaga tridactyla) 2. zie: ant-bear 3. zie: ant-bird an·te·bel·lum /'æn͜tɪ'beləm/ bn vooroorlogs (in het bijzonder vóór de Amerikaanse burgeroorlog) an·te·cede /'æn͜tɪ̩'si:d/ onov en ov ww voorafgaan; antecederen; de voorrang hebben (op) an·te·ced·ence /'æn͜tɪ̩'si:dns/ n-telb zn het voorafgaan; voorrang; prioriteit; antecedentie an·te·ce·dent1 /'æntɪ̩'si:dnt/ meerv antecedents telb zn 1. iets voorafgaands; voorafgaand feit, (in meervoud) antecedenten 2. antecedent 3. voorgaande term an·te·ce·dent2 /'æntɪ̩'si:dnt/ bw antecedently bn 1. voorafgaand • [formeel] antecedently to | eerder dan
2. a priori; vermoedelijk an·te·ce·dents /'æntɪ̩'si:dnts/ meervoud voorouders an·te·cham·ber /'æn͜titʃeɪmbə/, (Am.) /-ər/ meerv antechambers telb zn 1. antichambre; voorvertrek; voorkamer 2. wachtkamer an·te·chap·el /'æn͜titʃæpl/ meerv antechapels telb zn voorportaal/vestibule van een kapel an·te·date1 /'æn͜tideɪt/, (Am.) /-'deɪt/ meerv antedates telb zn antidatering; vervroegde dagtekening an·te·date2 /'æn͜tideɪt/, (Am.) /-'deɪt/ ov ww 1. antidateren; te vroeg dateren 2. vervroegen 3. vooruitlopen op; anticiperen 4. voorafgaan aan an·te·di·lu·vi·an1 /'æn͜tidɪ̩'lu:vɪən/
meerv antediluvians telb zn - [schertsend] 1. ouderwets mens 2. zeer oud mens an·te·di·lu·vi·an2 /'æn͜tidɪ̩'lu:vɪən/ bn 1. van vóór de zondvloed; voorwereldlijk; antediluviaans 2. [schertsend] ouderwets; zeer oud; primitief an·te·lope1 /'æn͜tɪ̩loʊp/ meerv antelopes, antelope telb zn antilope an·te·lope2 /'æn͜tɪ̩loʊp/ n-telb zn antilopeleer; antilope; antiloop an·te·me·rid·i·an /'æntɪ̩mə'rɪdɪən/ bn - [verouderd] van de voormiddag; voormiddags; voormiddag-; ochtend-; morgenan·te me·rid·i·em /'æntɪ̩mə'rɪdɪəm/ bw - (verouderd in deze volle vorm, niet als afkorting a.m.) voormiddags; 's morgens; 's ochtends an·te·mun·dane /'æn͜timʌn'deɪn/ bn voorwereldlijk
an·te·na·tal1 /'æn͜ti'neɪt̯ l/ meerv antenatals telb zn - (Brits-Engels) zwangerschapscontrole an·te·na·tal2 /'æn͜ti'neɪt̯ l/ bn, attr - (Brits-Engels) prenataal; van vóór de geboorte; zwangerschaps• antenatal care | zwangerschapszorg • antenatal clinic | kliniek voor aanstaande moeders an·ten·na /æn'tenə/ meerv antennas, antennae telb zn 1. (meervoud voornamelijk antennae) voelhoorn; spriet, voelspriet, tastspriet; antenne 2. (voornamelijk Amerikaans-Engels; meervoud voornamelijk antennas) antenne an·ten·nal /æn'tenl/ bn van (de) voelhoorn(s); voelsprietachtig an·ten·na·ry /æn'tenəri/ bn zie: antennal an·te·nup·tial /'æn͜ti'nʌpʃl/ bn voorhuwelijks • antenuptial contract | huwelijkscontract, huwelijkse voorwaarden
an·te·pen·di·um /'æn͜ti'pendɪəm/ meerv antependiums, antependia telb zn altaarvoorhangsel; antependium an·te·pe·nult1 /'æn͜tipɪ̩'nʌlt/ meerv antepenults telb zn op twee na laatste lettergreep; voorvoorlaatste lettergreep; antepenultima an·te·pe·nult2 /'æn͜tipɪ̩'nʌlt/ bn op twee na laatst(e); voorvoorlaatst(e) an·te·pe·nul·ti·mate1 /-pɪ̩'nʌltɪ̩mət/ meerv antepenultimates telb zn zie: antepenult1 an·te·pe·nul·ti·mate2 /-pɪ̩'nʌltɪ̩mət/ bn zie: antepenult2 an·te·post /'æn͜tipoʊst/ bn, attr - (Brits-Engels; paardenrennen) voordat de nummers bekendgemaakt zijn • antepost racing bets | weddenschappen voordat de nummers van de paarden bekendgemaakt zijn
an·te·prand·ial /'æn͜ti'prændɪəl/ bn, attr (van) vóór het middagmaal an·te·ri·or /æn'tɪərɪə/, (Am.) /æn'tɪrɪər/ bw anteriorly bn 1. voorste; eerste; voor2. voorafgaand; vroeger; ouder; anterieur • anterior to | vroeger/ouder dan, voorafgaand aan an·te·ri·or·i·ty /æn'tɪəri'ɒrəti/, (Am.) /æn'tɪri'ɔrət̯ i/ n-telb zn 1. het voorafgaan 2. voorrang an·te·room /'æn͜tɪ̩rʊm/, /-ru:m/ meerv anterooms telb zn 1. antichambre; voorvertrek; voorkamer 2. wachtkamer ant-fly meerv ant-flies telb zn gevleugelde mier; vliegende mier ant·heap meerv antheaps telb zn zie: anthill ant·he·li·on
/'ænt'hi:lɪən/ meerv anthelions, anthelia telb zn - tegenzon ant·hel·min·thic1 /-'mɪnɵɪk/ meerv anthelminthics telb zn zie: anthelmintic1 ant·hel·min·thic2 /-'mɪnɵɪk/ bn zie: anthelmintic2 ant·hel·min·tic1 /'ænɵel'mɪn͜tɪk/, (Am.) /'ænthel-/ meerv anthelmintics telb zn - antiwormmiddel ant·hel·min·tic2 /'ænɵel'mɪn͜tɪk/, (Am.) /'ænthel-/ bn - wormverdrijvend an·them /'ænɵəm/ meerv anthems telb zn 1. beurtzang; tegenzang; antifoon 2. motet; koraal 3. lofzang; hymne • national anthem | volkslied
an·the·mion /æn'ɵi:mɪən/ meerv anthemia /-mɪə/ telb zn - anthemion (bloemvormig/bladvormig ornament) an·ther /'ænɵə/, (Am.) /-ər/ meerv anthers telb zn - helmknop anther dust n-telb zn - stuifmeel; pollen ant·hill meerv anthills telb zn mierenhoop; mierennest (ook figuurlijk) an·thol·o·gist /æn'ɵɒlədʒɪst/, (Am.) /-'ɵɑ-/ meerv anthologists telb zn bloemlezer; samensteller van een bloemlezing an·thol·o·gize /æn'ɵɒlədʒaɪz/, (Am.) /-'ɵɑ-/ an·thol·o·gise onov en ov ww bloemlezen; een bloemlezing maken an·thol·o·gy /æn'ɵɒlədʒi/, (Am.) /-'ɵɑ-/ meerv anthologies telb zn
anthologie; bundel korte verhalen/gedichten; bloemlezing (ook figuurlijk) An·tho·ny1 /'æntəni/, (Am.) /-ɵəni/ eigenn Anton(ius) An·tho·ny2 /'æntəni/, (Am.) /-ɵəni/ telb zn verkorting van: Anthony pig Anthony pig meerv Anthony pigs telb zn kleinste big van een worp; big aan de achterste mem Anthony's fire n-telb zn - (sint-)antoniusvuur; wondroos; belroos; erysipelas an·thra·cite /'ænɵrəsaɪt/ n-telb zn antraciet an·thrax1 /'ænɵræks/ meerv anthraces /'ænɵrəsi:z/ telb zn - [verouderd] bloedzweer; bloedvin; furunkel; negenoog an·thrax2 /'ænɵræks/ n-telb zn
miltvuur an·thro·po/'æntɵrəpoʊ/ prefix mens-; mensen-; antrop(o)• anthropophagus | menseneter, kannibaal An·thro·po·cene /'æntɵrəpoʊsi:n/ eigenn antropoceen an·thro·po·cen·tric /'ænɵrəpoʊ'sentrɪk/ bn antropocentrisch an·thro·po·cen·tri·cism /-'sentrɪsɪzm/ n-telb zn zie: anthropocentrism an·thro·po·cen·trism /'ænɵrəpoʊ'sentrɪzm/ n-telb zn antropocentrisme an·thro·po·gen·ic /'ænɵrəpoʊ'dʒenɪk/ bn 1. antropogeen; van teweeggebracht 2. antropogenetisch
menselijke
an·thro·pog·e·ny /'ænɵrə'pɒdʒəni/, (Am.) /-'pɑ-/
oorsprong;
door
mensen
n-telb zn antropogenese; antropogenie; antropogenetica an·thro·pog·ra·phy /'ænɵrə'pɒɡrəfi/, (Am.) /-'pɑ-/ n-telb zn antropografie an·thro·poid1 /'ænɵrəpɔɪd/ meerv anthropoids telb zn mensaap an·thro·poid2 /'ænɵrəpɔɪd/ bn 1. antropoïde; mensachtig; mensvormig; op de mens gelijkend 2. [informeel]; [pejoratief] aapachtig ◦ anthropoid apes | mensapen (familie Pongidae) an·thro·po·log·i·cal /'ænɵrəpə'lɒdʒɪkl/, (Am.) /-pə'lɑ-/ bw anthropologically bn antropologisch an·thro·pol·o·gist /'ænɵrə'pɒlədʒɪst/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv anthropologists telb zn antropoloog an·thro·pol·o·gy /'ænɵrə'pɒlədʒi/ n-telb zn antropologie
an·thro·po·met·ric /'ænɵrəpoʊ'metrɪk/ bn antropometrisch an·thro·pom·e·try /'ænɵrə'pɒmətri/, (Am.) /-'pɑ-/ n-telb zn antropometrie an·thro·po·morph·ic /'ænɵrəpoʊ'mɔ:fɪk/, (Am.) /-'mɔr-/ bn antropomorf; op de mens gelijkend; onder menselijke gestalte; mensachtig an·thro·po·morph·ism /'ænɵrəpoʊ'mɔ:fɪzm/, (Am.) /-'mɔr/ n-telb zn antropomorfisme an·thro·po·mor·phize /'ænɵrəpoʊ'mɔ:faɪz/, (Am.) /-'mɔrfaɪz/ an·thro·po·mor·phise ov ww antropomorfiseren an·thro·po·mor·phous /'ænɵrəpoʊ'mɔ:fəs/, (Am.) /-'mɔrfəs/ bn antropomorf; mensvormig an·thro·po·path·ic /'ænɵrəpoʊ'pæɵɪk/ bn met menselijke gevoelens
an·thro·poph·a·gous /'ænɵrə'pɒfəɡəs/, (Am.) /-'pɑ-/ bn mensenetend; kannibaals an·thro·poph·a·gus /'ænɵrə'pɒfəɡəs/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv anthropophagi /-'pɒfəɡaɪ/ (Am.) /-'pɑ-/ telb zn menseneter; kannibaal an·thro·poph·a·gy /'ænɵrə'pɒfədʒi/, (Am.) /-'pɑ-/ n-telb zn antropofagie; kannibalisme an·thro·po·soph·i·cal /'ænɵrəpə'sɒfɪkl/, (Am.) /-'sɑ-/ bn antroposofisch an·thro·pot·o·my /'ænɵrə'pɒtəmi/, (Am.) /-'pɑt̯ ə-/ n-telb zn antropotomie (anatomie van het menselijk lichaam) an·ti1 /'ænti/, (Am.) /'æn͜taɪ/, (Am.) /æn͜ti/ meerv antis telb zn - [informeel] tegenstander; anti; tegenstrever; dwarsdrijver an·ti2 /'ænti/, (Am.) /'æn͜ti/, (Am.) /'æn͜taɪ/ vz tegen; anti; tegenstander van; strijdig met • very anti smoking | erg tegen het roken gekant
an·ti/'ænti/, (Am.) /'æn͜taɪ/, (Am.) /æn͜ti/ prefix tegen-; anti-; strijdig met • anti-American | anti-Amerikaans • anti-apartheid | antiapartheid • antilogy | tegenstrijdigheid • anticlerical | antiklerikaal • antimalarial | (middel) tegen malaria an·ti·a·bor·tion /'æntiə'bɔ:ʃn/, (Am.) /'æn͜taɪə'bɔr-/ bn antiabortusan·ti·a·bor·tion·ism /'æntiə'bɔ:ʃənɪzm/, (Am.) /'æn͜taɪə'bɔr-/ meerv antiabortionisms telb zn antiabortusbeweging an·ti·a·bor·tion·ist /'æntiə'bɔ:ʃənɪst/, (Am.) /'æn͜taɪə'bɔr-/ meerv antiabortionists telb zn tegenstander van (vrije) abortus(wetgeving) an·ti-air·craft1 /'ænti'eəkrɑ:ft/, (Am.) /'æn͜taɪ'erkræft/ n-telb zn luchtafweergeschut; luchtafweerbatterij an·ti-air·craft2 /'ænti'eəkrɑ:ft/, (Am.) /'æn͜taɪ'erkræft/ bn, attr luchtdoel-; luchtafweer-
• anti-aircraft fire | luchtafweergeschut • anti-aircraft gun | luchtdoelkanon an·ti·ar1 /'æntiɑ:/, (Am.) /-æn͜tiɑr/ meerv antiars telb zn oepasboom (Antiaris toxicaria) an·ti·ar2 /'æntiɑ:/, (Am.) /-æn͜tiɑr/ n-telb zn pijlgif uit oepasboom an·ti·au·thor·i·ty bn tegen de autoriteiten; antiautoritair an·ti·bac·te·ri·al /'æntɪbæk'tɪərɪəl/, (Am.) /'æn͜taɪbæk'tɪrɪəl/ meerv antibacterials telb zn bactericide an·ti·bi·o·sis /'æntɪbaɪ'oʊsɪs/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv antibioses /-si:z/ telb en n-telb zn antibiose; dodelijk parasitisme an·ti·bi·ot·ic1 /'æntibaɪ'ɒtɪk/, (Am.) /'æn͜taɪbaɪ'ɑt̯ ɪk/ meerv antibiotics telb zn - antibioticum
an·ti·bi·ot·ic2 /'æntibaɪ'ɒtɪk/, (Am.) /'æn͜taɪbaɪ'ɑt̯ ɪk/ bw antibiotically bn antibiotisch an·ti·bod·y /'æntɪbɒdi/, (Am.) /'æn͜taɪ'bɑdi/ meerv antibodies telb zn antistof; afweerstof; antilichaam an·tic1 /'æn͜tɪk/ meerv antics (vaak meervoud) telb zn 1. capriool; bokkensprong; dolle streek 2. frats; grap; klucht 3. hansworst; potsenmaker an·tic2 /'æn͜tɪk/ bn - [verouderd] potsierlijk; grotesk; kluchtig an·ti-choice bn antiabortus an·ti·christ /'æn͜tɪkraɪst/ (ook Antichrist) meerv antichrists telb zn antichrist; duivel
an·ti·chris·tian1 /'æn͜tɪ'krɪstʃən/ meerv antichristians telb zn tegenstander van het christendom an·ti·chris·tian2 /'æn͜tɪ'krɪstʃən/ bn 1. van de antichrist; duivels 2. antichristelijk an·tic·i·pate /æn'tɪsɪ̩peɪt/ ov ww 1. vóór zijn; voorkomen; ondervangen; de wind uit de zeilen nemen • he anticipates all his wife's wishes | hij voorkomt al de wensen van zijn vrouw 2. verwachten; afwachten; tegemoet zien; hopen op • trouble is anticipated with the Unions | men rekent op/houdt rekening met moeilijkheden met de vakbonden • she is anticipating a visit with her daughter | zij kijkt uit naar een bezoek aan haar dochter 3. een voorgevoel hebben van; voorvoelen, voorzien; van tevoren realiseren; vooraf ondervinden • anticipate the enemy's movements | de vijandige troepenbewegingen voorzien 4. vervroegen; verhaasten 5. anticiperen; vooruitlopen (op) • I won't anticipate | ik wil niet op mijn verhaal vooruitlopen 6. voortijdig behandelen/doen/uitgeven; vooruit beschikken over • anticipate one's income | zijn geld al bij voorbaat opmaken 7. vooruitbetalen • anticipated payment | vooruitbetaling an·tic·i·pa·tion /æn'tɪsɪ̩'peɪʃən/
n-telb zn 1. verwachting; hoop; afwachting • contrary to anticipation | tegen de verwachting in • in anticipation of | in afwachting van • thanking you in anticipation | bij voorbaat dank 2. het vooruitlopen (op); het anticiperen (op) 3. het voorkomen; het vóór-zijn 4. voorschot 5. voorgevoel; het vooruitzien; intuïtie 6. anticipatie an·tic·i·pa·tive /æn'tɪsɪ̩pətɪv/, (Am.) /-peɪt̯ ɪv/ bn zie: anticipatory an·tic·i·pa·to·ry /æn'tɪsɪ̩'peɪtri/, (Am.) /æn'tɪsəpətɔri/ bn 1. anticiperend 2. vooruit voelend 3. vooruitlopend 4. vol verwachting; hoopvol; verwachtend 5. vervroegd an·ti·cler·i·cal1 /'æntɪ'klerɪkl/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv anticlericals telb zn antiklerikaal an·ti·cler·i·cal2 /'æntɪ'klerɪkl/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn antiklerikaal an·ti·cler·i·cal·ism
/'ænti'klerɪkəlɪzm/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ n-telb zn antiklerikalisme an·ti·cli·mac·tic /'æntiklaɪ'mæktɪk/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn op een ontgoochelende manier aflopend; in anticlimax eindigend an·ti·cli·mac·ti·cal /-ɪkl/ bn zie: anticlimactic an·ti·cli·max /'ænti'klaɪmæks/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv anticlimaxes telb zn anticlimax an·ti·cli·nal /'ænti'klaɪnl/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn - anticlinaal an·ti·cline /'æntiklaɪn/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv anticlines telb zn - anticlinaal; anticline (naar boven bolronde plooi in gesteente of aardlaag) an·ti·clock·wise /'ænti'klɒkwaɪz/, (Am.) /'æn͜taɪ'klɑk-/ bn, bw - (Brits-Engels) linksomdraaiend; tegen de wijzers van de klok (in)
an·ti-com·mu·nist1 /'ænti'kɒmjʊnɪst/, (Am.) /'æn͜taɪ'kɑmjənɪst/ meerv anti-communists telb zn anticommunist an·ti-com·mu·nist2 /'ænti'kɒmjʊnɪst/, (Am.) /'æn͜taɪ'kɑmjənɪst/ bn anticommunistisch an·ti·cy·clone /'ænti'saɪkloʊn/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv anticyclones telb zn - anticycloon; centrum van een hogedrukgebied an·ti·cy·clon·ic /'æntisaɪ'klɒnɪk/, (Am.) /'æn͜taɪsaɪ'klɑnɪk/ bn anticyclonaal an·ti·de·pres·sant /'æntidɪ'presnt/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv antidepressants telb zn antidepressivum an·ti·dot·al /'æn͜tɪ̩'doʊt̯ l/ bn als tegengif dienend; tegengifan·ti·dote /'æn͜tɪ̩doʊt/ meerv antidotes telb zn
tegengif an·ti-dump·ing /'æntɪ'dʌmpɪŋ/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn, attr - , antidumping • anti-dumping laws | wetten die dumping verbieden an·ti·en·vi·ron·men·tal·ist /'æntiɪnvaɪərən'men͜tlɪst/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv antienvironmentalists telb zn tegenstander van milieubeheer an·ti·fe·brile1 /'æntɪ'fi:braɪl/, (Am.) /'æn͜taɪ'fi:brəl/ meerv antifebriles telb zn koortswerend middel an·ti·fe·brile2 /'æntɪ'fi:braɪl/, (Am.) /'æn͜taɪ'fi:brəl/ bn koortswerend an·ti·fe·male /'ænti'fi:meɪl/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn vrouwvijandig an·ti·fog·mat·ic /'æntifɒɡ'mætɪk/, (Am.) /'æn͜taɪfɔɡ'mæt̯ ɪk/ meerv antifogmatics telb zn - (Amerikaans-Engels) hartversterking; stevige borrel an·ti·freeze
/'æntifri:z/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ n-telb zn antivries(middel) an·ti-g /'ænti'dʒi:/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn - anti-G (de gevolgen van hoge acceleratie neutraliserend) • (anti-)g suit | vliegerkostuum an·ti·gen /'æntɪdʒən/ meerv antigens telb zn - antigen An·ti·gua and Bar·bu·da /æn'ti:ɡə(ə)nbɑ:'bju:də/, (Am.) /æn'ti:ɡə(ə)nbɑr'bju:də/ eigenn Antigua en Barbuda An·ti·guan1 /æn'ti:ɡən/ meerv Antiguans telb zn Antiguaan(se) An·ti·guan2 /æn'ti:ɡən/ bn Antiguaans an·ti·he·ro /'æntɪhɪəroʊ/, (Am.) /'æn͜taɪhɪroʊ/ meerv antiheroes telb zn antiheld
an·ti·his·ta·mine /'ænti'hɪstəmɪn/, (Am.) /'æn͜ti'hɪstəmi:n/ meerv antihistamines telb en n-telb zn - antihistaminicum an·ti·hy·per·ten·sive /'æntihaɪpə'tensɪv/, (Am.) /'æn͜taɪhaɪpər-/ meerv antihypertensives telb zn middel tegen hoge bloeddruk an·ti·knock /'ænti'nɒk/, (Am.) /'æn͜taɪ'nɑk/ n-telb zn - ook attributief antiklopmiddel; klopwerend middel anti-lock bn, attr antiblokkeer• anti-lock braking system | antiblokkeerremsysteem, ABS an·ti·log /'æntilɒɡ/, (Am.) /'æn͜taɪlɑɡ/ meerv antilogs telb zn - [informeel]; verkorting van: antilogarithm antilogaritme; numurus an·ti·log·a·rithm /'ænti'lɒɡərɪðm/, (Am.) /'æn͜taɪ'lɑ-/ meerv antilogarithms telb zn - antilogaritme; numurus an·til·o·gy /æn'tɪlədʒi/
meerv antilogies telb zn antilogie; tegenstrijdigheid an·ti·ma·cas·sar /'æntɪmə'kæsə/, (Am.) /'æn͜tɪmə'kæsər/ meerv antimacassars telb zn antimakassar (sofabeschermer/sofahoes) an·ti·ma·lar·i·al1 /'æntɪmə'leərɪəl/, (Am.) /æn͜taɪmə'lerɪəl/ meerv antimalarials telb zn middel tegen malaria; malariapil an·ti·ma·lar·i·al2 /'æntɪmə'leərɪəl/, (Am.) /æn͜taɪmə'lerɪəl/ bn tegen malaria • antimalarial pill | malariapil an·ti-Mar·ke·teer /'æntimɑ:kə'tɪə/, (Am.) /'æn͜taɪmɑrkə'tɪr/ meerv anti-Marketeers telb zn tegenstander van Britse deelneming aan de EEG an·ti·masque /'æntimɑ:sk/, (Am.) /'æn͜taɪmæsk/ meerv antimasques telb zn - grotesk tussenspel an·ti·mat·ter /'æntɪmætə/, (Am.) /'æn͜taɪmæt̯ ər/ n-telb zn
antimaterie an·ti·mo·ni·al1 /'æn͜tɪ'moʊnɪəl/ meerv antimonials telb zn - antimoniumpreparaat an·ti·mo·ni·al2 /'æn͜tɪ'moʊnɪəl/ bn antimoniumhoudend; antimoonan·ti·mo·ny /'æntɪ̩məni/, (Am.) /-moʊni/ n-telb zn - antimonium; antimoon; spiesglans (element 51) an·ti·no·mi·an1 /'æntɪ'noʊmɪən/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv antinomians telb zn antinomiaan; antinomist an·ti·no·mi·an2 /'æntɪ'noʊmɪən/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn antinomisch an·tin·o·my /æn'tɪnəmi/ meerv antinomies telb zn 1. antinomie; innerlijke tegenstrijdigheid 2. gezagsconflict 3. paradox
an·ti-nov·el /'æntɪnɒvl/, (Am.) /'æn͜taɪnɑvl/ meerv anti-novels telb zn antiroman an·ti·nu·cle·ar1 /'ænti'nju:klɪə/, (Am.) /'æn͜taɪ'nu:klɪr/, (Am.) /-'nu:kjələr/ meerv antinuclears telb zn 1. atoompacifist; tegenstander van kernwapens 2. tegenstander van kernenergie an·ti·nu·cle·ar2 /'ænti'nju:klɪə/, (Am.) /'æn͜taɪ'nu:klɪr/, (Am.) /-'nu:kjələr/ bn antinucleair; antikernwapen; antikerncentrale an·ti·nuke1 /'ænti'nju:k/, (Am.) /'æn͜taɪ'nu:k/ meerv antinukes telb zn 1. atoompacifist; tegenstander van kernwapens 2. tegenstander van kernenergie an·ti·nuke2 /'ænti'nju:k/, (Am.) /'æn͜taɪ'nu:k/ bn antinucleair • antinuke movement | antiatoombeweging an·ti·nuk·er /-'nju:kə/, (Am.) /-'nu:kər/ meerv antinukers telb zn zie: antinuke1
an·ti·ox·i·dant /'ænti'ɒksɪ̩dənt/, (Am.) /'æn͜tɪ'ɑk-/ meerv antioxidants telb zn antioxidant an·ti·par·ti·cle /'æntɪpɑ:tɪkl/, (Am.) /'æn͜taɪpɑrt̯ ɪkl/ meerv antiparticles telb zn antideeltje an·ti·pas·to /'æntɪ'pɑ:stoʊ/ meerv antipastos, antipasti telb zn (Italiaans) voorgerecht an·ti·pa·thet·ic /'æntɪpə'ɵet̯ ɪk/ bw antipathetically bn 1. antipathiek • antipathetic to any new idea | voor geen enkel nieuw idee te vinden 2. volkomen tegengesteld an·tip·a·thy /æn'tɪpəɵi/ meerv antipathies telb en n-telb zn antipathie; vooringenomenheid; afkeer an·ti·per·son·nel /'æntɪpɜ:sə'nel/, (Am.) /'æn͜taɪpɜrsə'nel/ bn - tegen personen gericht; antipersoneel-; antipersonen-
• antipersonnel antipersonenbom
bomb
|
brisantbom,
an·ti·per·spi·rant1 /'æntipə'spaɪərənt/, (Am.) /'æn͜taɪ'pɜrspərənt/ meerv antiperspirants telb zn transpiratiewerend preparaat an·ti·per·spi·rant2 /'æntipə'spaɪərənt/, (Am.) /'æn͜taɪ'pɜrspərənt/ bn transpiratiewerend an·ti·phlo·gis·tic1 /'æntiflə'dʒɪstɪk/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv antiphlogistics telb zn - ontstekingwerend middel an·ti·phlo·gis·tic2 /'æntiflə'dʒɪstɪk/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn - ontstekingwerend an·ti·phon /'æn͜tɪfən/ meerv antiphons telb zn - 1. antifoon; beurtzang; tegenzang 2. [figuurlijk] antwoord; repliek an·tiph·o·nal1 /æn'tɪfənl/ meerv antiphonals telb zn -
antipersoneelbom,
antifonarium; graduale (gezangboek) an·tiph·o·nal2 /æn'tɪfənl/ bw antiphonally bn antifonisch; antifonaal; antifoonan·tiph·o·nar·y /æn'tɪfənri/, (Am.) /-neri/ meerv antiphonaries telb zn - antifonarium; graduale (gezangboek) an·tiph·o·ny /æn'tɪfəni/ meerv antiphonies telb zn 1. antifonisch gezang 2. antifoon 3. antwoord; echo an·tip·o·dal /æn'tɪpədl/ bn 1. antipodisch 2. diametraal tegengesteld 3. zie: antipodean an·ti·pode /'æntɪpoʊd/ meerv antipodes /æn'tɪpədi:z/ telb zn tegenvoeter; antipode an·tip·o·de·an /æn'tɪpə'di:ən/
bn - (Brits-Engels); [formeel] Australisch en Nieuw-Zeelands an·ti·podes /æn'tɪpədi:z/ meervoud land van de tegenvoeters An·ti·podes /æn'tɪpədi:z/ meervoud - (Brits-Engels); [formeel] Australië en Nieuw-Zeeland an·ti·pole /'æntɪpoʊl/ meerv antipoles telb zn 1. tegenpool 2. tegendeel; tegenstander; tegengestelde an·ti-pol·lu·tion /'æntɪpə'lu:ʃn/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ n-telb zn antivervuiling; antipollutie an·ti·pope /'æntɪpoʊp/ meerv antipopes telb zn tegenpaus an·ti·py·ret·ic1 /'æntɪpaɪ'retɪk/, (Am.) /'æn͜taɪpaɪ'ret̯ ɪk/ meerv antipyretics telb zn koortswerend middel
an·ti·py·ret·ic2 /'æntɪpaɪ'retɪk/, (Am.) /'æn͜taɪpaɪ'ret̯ ɪk/ bn koortswerend an·ti·quar·i·an1 /'æntɪ̩'kweərɪən/, (Am.) /-'kwer-/ meerv antiquarians telb zn 1. oudheidkundige; oudheidkenner 2. antiquair 3. antiquaar an·ti·quar·i·an2 /'æntɪ̩'kweərɪən/, (Am.) /-'kwer-/ bn 1. oudheidkundig 2. antiquarisch an·ti·quar·y /'æntɪ̩kwəri/, (Am.) /-kweri/ meerv antiquaries telb zn 1. oudheidkundige; oudheidkenner 2. antiquair 3. antiquaar an·ti·quate /'æntɪ̩kweɪt/ ov ww 1. doen verouderen; ouderwets maken 2. antiquiseren; een antiek uiterlijk geven zie: antiquated an·ti·quat·ed /'æntɪ̩kweɪt̯ ɪ̩d/
zelfst nw antiquatedness bn - (oorspronkelijk) voltooid deelwoord van antiquate ouderwets; verouderd; achterhaald an·tique1 /æn'ti:k/ meerv antiques telb zn antiquiteit ◦ the antique | de antieke kunst(stijl) an·tique2 /æn'ti:k/ bw antiquely; zelfst nw antiqueness bn 1. antiek; oud 2. ouderwets 3. archaïsch ◦ moire antique | moiré, gevlamde zijde an·tique3 /æn'ti:k/ onov ww de antiekwinkels aflopen an·tique4 /æn'ti:k/ ov ww antiquiseren; een antiek uiterlijk geven antique dealer meerv antique dealers telb zn antiquair; antiekhandelaar an·tiqu·er
/æn'ti:kə/, (Am.) /-ər/ meerv antiquers telb zn antiekverzamelaar antique shop meerv antique shops telb zn antiekwinkel antiques road show meerv antiques road shows telb zn rondtrekkende antiekverkoping an·tiq·ui·ty1 /æn'tɪkwət̯ i/ meerv antiquities (voornamelijk meervoud) telb zn antiquiteit; overblijfsel; ruïne, (meervoud) oudheden an·tiq·ui·ty2 /æn'tɪkwət̯ i/ n-telb zn 1. ouderdom 2. (ook Antiquity) oudheid 3. (ook Antiquity) de Ouden an·ti-rac·ist /'æntɪ'reɪsɪst/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn antiracistisch anti-retroviral /'æntɪ'retroʊ'vaɪərəl/, (Am.) /'æn͜tnaɪ-/ bn antiretroviraal
an·tir·rhi·num /'æntɪ̩'raɪnəm/ meerv antirrhinums telb zn - leeuwenbek (genus Antirrhinum) an·ti·sa·loon /'æntɪsə'lu:n/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn - (Amerikaans-Engels) drankbestrijdend; van de blauwe knoop • The Anti-Saloon League | de bond tot bestrijding van het drankgebruik an·ti·scor·bu·tic1 /'æntɪ'æntɪskɔ:'bju:tɪk/, (Am.) /'æn͜taɪskɔr'bju:t̯ ɪk/ meerv antiscorbutics telb zn - middel tegen scheurbuik an·ti·scor·bu·tic2 /'æntɪ'æntɪskɔ:'bju:tɪk/, (Am.) /'æn͜taɪskɔr'bju:t̯ ɪk/ bn - tegen scheurbuik an·ti·scrip·tur·al /'æntɪ'skrɪptʃərəl/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn - tegen de Schrift gericht/handelend; on-Schriftuurlijk an·ti-Sem·ite1 /'æntɪ'si:maɪt/, (Am.) /'æn͜taɪ'se-/ meerv anti-Semites telb zn antisemiet an·ti-Sem·ite2
/'æntɪ'si:maɪt/, (Am.) /'æn͜taɪ'se-/ bn antisemitisch an·ti-Se·mit·ic /'æntɪsə'mɪt̯ ɪk/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn zie: anti-Semite2 an·ti-Sem·i·tism /'æntɪ'semɪ̩tɪzm/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ n-telb zn antisemitisme an·ti·sep·sis /'æn͜tɪ'sepsɪs/ meerv antisepses telb zn antisepsis; ontsmettende wondbehandeling an·ti·sep·tic1 /'æn͜tɪ'septɪk/ meerv antiseptics telb zn ontsmettend middel; antisepticum an·ti·sep·tic2 /'æn͜tɪ'septɪk/ bw antiseptically bn 1. antiseptisch; ontsmettend 2. overdreven schoon/netjes 3. steriel an·ti·se·rum /'æntɪsɪərəm/, (Am.) /'æn͜taɪsɪrəm/
meerv antiserums, antisera telb zn antiserum (serum met antistoffen) an·ti·skat·ing1 /'æntɪ'skeɪt̯ ɪŋ/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ n-telb zn dwarskrachtcompensatie (van pick-uparm) an·ti·skat·ing2 /'æntɪ'skeɪt̯ ɪŋ/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn, attr ◦ antiskating compensation | dwarskrachtcompensatie ◦ antiskating control /device | (voorziening voor) dwarskrachtcompensatie an·ti·skid /'æntɪ'skɪd/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn, attr antislip an·ti·slav·ery /'æntɪ'sleɪvri/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn, attr tegen de slavernij (gericht) an·ti·so·cial /'æntɪ'soʊʃl/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn 1. asociaal 2. ongezellig an·ti·so·cial·ist /'æntɪ'soʊʃ(ə)lɪst/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn antisocialistisch
anti-spam /'æntɪ'spæm/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn, attr - antispam• anti-spam filter | spamfilter • anti-spam measures | antispammaatregelen an·ti·spas·mod·ic1 /'æntɪspæz'mɒdɪk/, (Am.) /'æn͜taɪspæz'mɑdɪk/ meerv antispasmodics telb zn krampstillend/krampwerend middel an·ti·spas·mod·ic2 /'æntɪspæz'mɒdɪk/, (Am.) /'æn͜taɪspæz'mɑdɪk/ bn krampstillend; krampwerend an·ti·stat·ic /'æntɪ'stæt̯ ɪk/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn antistatisch an·tis·tro·phe /æn'tɪstrəfi/ meerv antistrophes telb zn - antistrofe; tegenzang an·ti·tank /'æntɪ'tæŋk/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn, attr antitank• antitank gun | antitankkanon an·ti-ter·ror·ist /'æntɪ'terərɪst/, (Am.) /'æn͜taɪ-/
͜
bn, attr antiterreur• anti-terrorist measures | maatregelen tegen terrorisme • anti-terrorist unit /squad | antiterreurbrigade an·tith·e·sis /æn'tɪɵəsɪs/ meerv antitheses /-si:z/ telb en n-telb zn 1. antithese; tegenstelling; tegenstrijdigheid 2. tegengestelde an·ti·thet·ic /'æntɪ̩'ɵet̯ ɪk/ bw antithetically bn antithetisch; tegengesteld; tegenstrijdig an·ti·thet·i·cal /-ɪkl/ bn zie: antithetic an·ti·tox·in /'æntɪ'tɒksɪ̩n/, (Am.) /'æn͜taɪ'tɑk-/ meerv antitoxins telb en n-telb zn antitoxine; tegengif an·ti·trade1 /'æntɪtreɪd/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv antitrades (voornamelijk meervoud) telb zn antipassaat(wind); tegenpassaat an·ti·trade2 /'æntɪtreɪd/, (Am.) /'æn͜taɪ-/
͜
bn, attr antipassaat • antitrade wind | antipassaatwind an·ti·trust /'æntɪ'trʌst/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn, attr - (Amerikaans-Engels); antitrust• antitrust laws | antitrustwetten (die verhinderen) an·ti·tus·sive1 /'æntɪ'tʌsɪv/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv antitussives telb zn - (anti)hoestmiddel an·ti·tus·sive2 /'æntɪ'tʌsɪv/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ bn hoeststillend an·ti·type /'æntɪtaɪp/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv antitypes telb zn antitype; tegenbeeld; pendant; tegenhanger an·ti·ve·nene /'æntɪvə'ni:n/, (Am.) /'æn͜taɪ-/ meerv antivenenes telb en n-telb zn - tegengif (tegen slangenbeten); slangenpoeder an·ti·ve·nin /-'venɪn/ meerv antivenins
bedrijfsconcentratie
telb en n-telb zn zie: antivenene an·ti-vi·rus /'æntɪ'vaɪərəs/, (Am.) /'æn͜tnaɪ-/ bn, attr - antivirus• anti-virus program | antivirusprogramma • anti-virus software | antivirussoftware ant·ler /'æntlə/, (Am.) /-ər/ meerv antlers telb zn 1. geweitak 2. (meervoud) gewei ant·ler·ed /'æntləd/, (Am.) /-ərd/ bn geweidragend; met gewei; getakt ant-li·on meerv ant-lions telb zn mierenleeuw (familie der Myrmeleontidae) an·to·nym /'æntənɪm/ meerv antonyms telb zn - antoniem an·ton·y·mous /æn'tɒnɪməs/, (Am.) /-'tɑ-/ bn - antoniem
an·ton·y·my /æn'tɒnɪ̩mi/, (Am.) /-'tɑ-/ n-telb zn - antonymie an·tre /'æntrə/, (Am.) /'æn͜tər/ meerv antres telb zn - [verouderd] hol; grot an·trum /'æntrəm/ meerv antra /'æntrə/ telb zn - beenderholte; lichaamsholte ants'-egg ant-egg meerv ants'-eggs telb zn mierenei ant·sy /'æntsi/ vergr trap ook antsier bn ongedurig; gespannen; druk a·nus /'eɪnəs/ meerv anuses telb zn anus; aars; aarsopening an·vil
/'ænvɪl/ meerv anvils telb zn aambeeld • [figuurlijk] on the anvil | in de maak, in voorbereiding, onder handen anx·i·ety /æŋ(k)'zaɪət̯ i/ meerv anxieties telb en n-telb zn 1. bezorgdheid; ongerustheid; zorg; vrees 2. (psychische) angst; benauwdheid 3. [informeel] (vurig) verlangen; begeerte anx·ious /'æŋ(k)ʃəs/ bw anxiously; zelfst nw anxiousness bn 1. bezorgd; ongerust; bekommerd; angstvallig • you needn't be anxious about me | je hoeft je over mij geen zorgen te maken • he is very anxious about/for his mother's health | hij maakt zich grote zorgen over de gezondheid van zijn moeder • I am anxious at their non-arrival | ik maak me er zorgen over dat ze er nog niet zijn 2. verontrustend; zorgwekkend; beangstigend • anxious days followed | er volgden angstige dagen 3. [informeel] verlangend; begerig; erop uit • I am very anxious to know the result | ik kijk vol spanning uit naar het resultaat • she is anxious for her mother to meet her new friend | zij wil dolgraag dat haar moeder haar nieuwe vriend ontmoet • he was anxious that the guests should have all they want | hij deed zijn best aan de wensen van zijn gasten tegemoet te komen • he was anxious to leave | hij stond te popelen om te mogen vertrekken
an·y1 /'eni/ onbep vnw 1. (aantal of hoeveelheid) enige; enkele; wat • I didn't get any | ik heb er geen enkele gehad • few, if any | weinig of geen, zogoed als geen • defects, if any, must be reported immediately | eventuele gebreken moeten onmiddellijk gemeld worden • are there any left? | zijn er nog over(gebleven)? • did you see any of the children? | heb je een van de kinderen gezien? • didn't you see any of the children? | heb je geen van de kinderen gezien? 2. (entiteit) iemand, iets; om het even wie/wat; wie/wat ook; alles, iedereen, elkeen; eenieder • she's as pretty as any | ze is net zo mooi als wie dan ook • any will do | geef me er maar een, het geeft niet welke ◦ [informeel] I'm not having any (of that) | dat pik ik niet, daar trap/loop ik niet in, mij niet gezien an·y2 /'eni/ bw - (in negatieve en vragende constructies; voornamelijk Amerikaans-Engels en zeer informeel tenzij met vergrotende trap) enigszins; op enigerlei wijze; in enig opzicht • are you any happier here? | ben je hier gelukkiger? • I cannot sleep any more | ik kan niet meer slapen • she's not spoiling you any | ze verwent je helemaal niet an·y3 /'eni/ onbep det 1. (aantal of hoeveelheid) enig(e); enkele; wat • don't pay any attention to him | let maar niet op hem • we might just as well have done nothing, for any effect our efforts have had | we hadden net zo goed niets kunnen
ondernemen, zo weinig resultaat hebben onze inspanningen gehad • I cannot see any houses | ik zie geen huizen • I can give you any number of marbles | ik kan je zoveel knikkers geven als je maar wilt • any one | om 't even welke, één • have you got any paper? | heb je papier? 2. (entiteit) om het even welk(e); welk(e) … ook; elk(e); een willekeurig(e) • would you use any book? | zou je welk boek dan ook gebruiken? • any child can tell you that | elk kind kan je dat vertellen • warn me if any part is missing | waarschuw mij als er enig stuk/onderdeel ontbreekt zie: anybody1 an·y·bod·y1 /'enibɒdi/, (Am.) /-bɑdi/ meerv anybodies (enkelvoud steeds zonder onbepaald lidwoord) telb zn iemand van betekenis • if you are anybody you must be there | als je iemand bent die iets betekent dan moet je daar zijn an·y·bod·y2 /'enibɒdi/, (Am.) /-bɑdi/ onbep vnw om het even wie; wie dan ook; iemand; iedereen • did anybody call | heeft er iemand gebeld? • it's anybody's contest /game (enz.) | iedereen kan winnen • anybody could do it | iedereen zou dat kunnen • she's not just anybody | ze is niet de eerste de beste an·y·how1 /'enihaʊ/ bw
1. hoe dan ook; trouwens; in ieder geval, (aan het zinseinde) toch (maar) • tell her anyhow | vertel het haar toch maar • anyhow, I'm stronger | trouwens, ik ben sterker • anyhow, when I got there he'd already left | nou ja, hoe dan ook, toen ik dus aankwam, was hij al weg 2. [informeel] slordig; kriskras; op z'n (jan)boerenfluitjes; ongeordend • he does his work anyhow | hij maakt van zijn werk een potje • things are all anyhow there! | het is me daar een janboel! 3. hoe dan ook; op welke wijze ook; op om het even welke wijze • she parked the car anyhow | ze parkeerde de auto zoals het uitkwam an·y·how2 /'enihaʊ/ nevensch vw zoals (…) maar • do it anyhow you like | doe het zoals je (maar) wilt an·y·more /'eni'mɔ:/, (Am.) /-'mɔr/ (Amerikaans-Engelse spelling) any more bw nog; meer; opnieuw; langer (enz.) • are you eating anymore | eet je nog wat? • I'm not coming anymore | ik kom niet meer • it's not hurting anymore | het doet geen pijn meer an·y·one /'eniwʌn/ onbep vnw zie: anybody2 an·y·place /'enipleɪs/ bw - (Amerikaans-Engels); [informeel]
waar dan ook; om het even waar; ergens • don't go anyplace else | ga nergens anders heen • I won't let you go anyplace | ik laat je niet zomaar overal naartoe gaan • sleep anyplace you like | slaap waar je wilt • you can study anyplace | je kunt overal studeren an·y·thing1 /'eniɵɪŋ/ n-telb zn alles; wat dan ook; wat het ook zij • she guards her jewels, her books, her anything | ze bewaakt haar juwelen, haar boeken, alles wat ze heeft an·y·thing2 /'eniɵɪŋ/ onbep vnw om het even wat; wat dan ook; iets; (van) alles • as drunk as anything | ladderzat • [informeel] as /like anything | heel • anything but safe | allesbehalve veilig • she didn't eat anything | ze at niets • she didn't eat just anything | ze heeft niet zomaar iets gegeten • she doesn't eat just anything | ze eet niet zomaar alles • not for anything | voor geen goud, voor niets ter wereld • that could be anything from $10 to $100 | het kan 10, het kan 100 dollar kosten, weet ik veel/ik heb geen idee • give me anything | geef me maar wat • if anything | indien dan al iets, dan … • if anything this is even worse | dit is zo mogelijk nog slechter • he feels a little better, if anything | hij voelt zich misschien wel een tikje beter • she squealed like anything | ze gilde dat het een aard had an·y·thing3 /'eniɵɪŋ/ bw
enigszins; in enige mate, (met ontkenning) bijlange na (niet) • she wasn't anything like as pretty as Jill | ze was bijlange niet zo mooi als Jill • it isn't anything much | het heeft niet veel om het lijf, het stelt niet veel voor an·y·time /'enitaɪm/ bw - [informeel] wanneer (dan) ook; om het even wanneer • I can beat you anytime | ik kan you altijd verslaan • come anytime | kom wanneer je maar wilt • he can come anytime | hij kan elk ogenblik komen • she'll read to you anytime | ze zal je altijd voorlezen an·y·way1 /'eniweɪ/ bw zie: anyhow1 (1), anyhow1 (3) an·y·way2 /'eniweɪ/ nevensch vw zie: anyhow2 an·y·where1 /'eniweə/, (Am.) /-(h)wer/ onbep vnw overal; ergens; om het even waar; waar dan ook • far away from anywhere | vreselijk afgelegen • he could come from anywhere | hij zou waar dan ook vandaan kunnen komen • they moved to anywhere where they could find jobs | ze verhuisden naar waar ze maar werk konden vinden an·y·where2
/'eniweə/, (Am.) /-(h)wer/ bw 1. [ook figuurlijk; plaats] overal; ergens; om het even waar • go anywhere you like | ga maar waar je naartoe wil • she'd tell it anywhere | ze zou het overal vertellen 2. (mate of graad) in enigerlei mate; ergens • anywhere between twenty and fifty people, anywhere from twenty to fifty people | tussen de twintig en vijftig mensen • she isn't anywhere near as tall as John | ze is lang niet zo groot als John an·y·wise /'eniwaɪz/ bw op een of andere wijze; enigszins; hoe dan ook; überhaupt • nor was it anywise important | en het was ook geenszins belangrijk An·zac1 /'ænzæk/ meerv Anzacs telb zn 1. soldaat van het Anzac 2. Nieuw-Zeelands/Australisch soldaat 3. Nieuw-Zeelander, Australiër An·zac2 /'ænzæk/ bn 1. van het Anzac 2. Nieuw-Zeelands, Australisch ANZAC /'ænzæk/ afk afkorting van: Australian and New-Zealand Army Corps (WO I))
Anzac Day eigenn Anzac-dag (25 april, officiële feestdag in Australië en NieuwZeeland) a.o. a/o afk 1. afkorting van: account of 2. afkorting van: among others 3. afkorting van: and others AO afk afkorting van: Army Order AOB n-telb zn afkorting van: any other business w.v.t.t.k.; wat verder ter tafel komt AOK bn, pred - (Amerikaans-Engels); [informeel] afkorting van: all systems OK alles in orde AONB afk - (Brits-Engels) afkorting van: Area of Outstanding Natural Beauty a·o·rist /'eərɪst/, (Am.) /'eɪə-/ meerv aorists telb zn - aorist(us) a·o·ris·tic /'eə'rɪstɪk/, (Am.) /'eɪə-/ bw aoristically
bn, attr van/in de aorist(us) a·or·ta /eɪ'ɔ:tə/, (Am.) /-'ɔrt̯ ə/ meerv aortas, aortae telb zn aorta; grote lichaamsslagader a·or·tal /eɪ'ɔ:tl/, (Am.) /'ɔrt̯ l/ bn, attr van de aorta a·or·tic /-'ɔ:tɪk/, (Am.) /-'ɔrt̯ ɪk/ bn, attr zie: aortal a·ou·dad /'aʊdæd/ meerv aoudads telb zn - manenschaap (Ammotragus lervia) à ou·trance /'ɑ:'u:trɑ̃s/, (Am.) /-u:'trɑ̃s/ bw tot in de dood; tot het bittere einde; tot het uiterste ap afk 1. afkorting van: above proof 2. afkorting van: account paid 3. afkorting van: additional premium 4. afkorting van: apothecary/apothecaries' 5. afkorting van: author's proof
ap-1 prefix zie: apoap-2 prefix zie: adAP afk 1. afkorting van: airplane (pilot) 2. afkorting van: antipersonnel 3. afkorting van: Associated Press APA afk 1. afkorting van: American Philological Association 2. afkorting van: American Psychiatric Association a·pace /ə'peɪs/ bw - [formeel] snel; vlug; met grote snelheid ◦ (sprw) ill news comes apace | slecht nieuws komt altijd te vroeg ◦ (sprw) ill weeds grow apace | onkruid vergaat niet a·pache /ə'pæʃ/ meerv apaches /ə'pæʃ/ telb zn apache; straatbandiet; boef (voornamelijk in Parijs) A·pach·e /ə'pætʃi/ meerv Apaches, Apache telb zn
Apache (lid van Noord-Amerikaanse indianenstam) apache dance meerv apache dances telb zn apachedans (grillige moderne dans) ap·a·nage /'æpənɪdʒ/ ap·pa·nage meerv apanages telb zn 1. apanage (leengoed/jaargeld voor onderhoud van niet-regerende leden van een vorstenhuis) 2. emolument; bijkomende verdienste/titel; bijkomend recht, [ook figuurlijk] toegeëigend/vanzelfsprekend recht; attribuut • the diplomacy used to be the apanage of the aristocracy | de diplomatie was vroeger exclusief voorbehouden aan de aristocratie • the natural apanage of happiness | een natuurlijk attribuut van het geluk 3. onderhorigheid; leengebied a·part1 /ə'pɑ:t/, (Am.) /ə'pɑrt/ bn, postnominaal apart; speciaal • a house apart | een apart soort huis a·part2 /ə'pɑ:t/, (Am.) /ə'pɑrt/ bw 1. los; onafhankelijk; op zichzelf • he stood apart | hij stond terzijde • the shed stood apart from the farm | het schuurtje stond opzij van/los van de boerderij • viewed apart | afzonderlijk beschouwd, op zichzelf genomen
2. (voornamelijk na bepaling van afstand of tijd) van elkaar (verwijderd); op … afstand; met … verschil • legs wide apart | de benen gespreid • five miles apart | op vijf mijlen van elkaar 3. uit elkaar; aan stukken; kapot • come apart | losgaan, losraken • fall apart | uiteen vallen • take apart | uit elkaar halen/nemen, demonteren 4. (na naamwoord) daargelaten; behoudens • these things apart | deze dingen daargelaten/buiten beschouwing gelaten ◦ be apart | het oneens zijn ◦ apart from | … terzijde gelaten, op … na, … buiten beschouwing gelaten, uitgenomen, behalve a·part·heid /ə'pɑ:thaɪt/, /-heɪt/, (Am.) /ə'pɑrt-/ n-telb zn apartheid (rassenscheiding in Zuid-Afrika), segregatie a·part·ho·tel /ə'pɑ:thoʊ'tel/, (Am.) /ə'pɑrt-/ meerv aparthotels telb zn - (Brits-Engels) koopflats die verhuurd worden als de eigenaars er niet zijn a·part·ment /ə'pɑ:tmənt/, (Am.) /-'pɑrt-/ meerv apartments telb zn 1. kamer; vertrek 2. (vaak meervoud) (Brits-Engels) appartement(en); reeks kamers • apartments to let | kamers te huur 3. (Amerikaans-Engels) flat; etage 4. (Brits-Engels) suite apartment block
meerv apartment blocks telb zn - (Amerikaans-Engels) appartementencomplex apartment building meerv apartment buildings telb zn - (Amerikaans-Engels) flatgebouw apartment hotel meerv apartment hotels telb zn - (Amerikaans-Engels) service flat(s) apartment house meerv apartment houses telb zn zie: apartment building A·pas /'eɪpəs/ eigenn Paradijsvogel; Apus (sterrenbeeld) ap·a·thet·ic /'æpə'ɵet̯ ɪk/ bw apathetically bn apathisch; lusteloos; onverschillig ap·a·thet·i·cal /-ɪkl/ bn zie: apathetic ap·a·thy /'æpəɵi/
n-telb zn apathie; lusteloosheid ap·a·tite /'æpətaɪt/ n-telb zn - apatiet; calciumfosfaat APB meerv APBs telb zn - (Amerikaans-Engels) afkorting van: all points bulletin opsporingsbericht ape1 /eɪp/ meerv apes telb zn 1. (mens)aap; staartloze aap, [figuurlijk] na-aper • play the ape | na-apen 2. [informeel] lompe aap; lomperd 3. (Amerikaans-Engels); [slang]; [beledigend] nikker; roetmop ◦ (voornamelijk Amerikaans-Engels); [slang] go ape | knettergek worden; razend (kwaad) worden ape2 /eɪp/ ov ww na-apen a·peak /ə'pi:k/ bn, pred en bw - loodrecht; verticaal • with the oars apeak | met de riemen loodrecht ape hanger meerv ape hangers
telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] groot (motor)fietsstuur ape-man meerv ape-men telb zn aapmens a·pep·sia /eɪ'pepsɪə/ meerv apepsias telb en n-telb zn - apepsie; slechte spijsvertering a·pep·sy /-si/ meerv apepsies telb en n-telb zn zie: apepsia a·per·çu /'æpɜ:'su:/, (Am.) /-pɜr-/ meerv aperçus telb zn 1. aperçu; schets; overzicht 2. plots inzicht a·pe·ri·ent1 /ə'pɪərɪənt/, (Am.) /-'pɪr-/ meerv aperients telb en n-telb zn - laxeermiddel; laxatief a·pe·ri·ent2 /ə'pɪərɪənt/, (Am.) /-'pɪr-/ bn - laxatief; purgerend
a·pe·ri·od·ic /'eɪpɪəri'ɒdɪk/, (Am.) /-pɪri'ɑ-/ bw aperiodically bn 1. onregelmatig 2. aperiodisch a·per·i·tif /ə'perɪ̩'ti:f/ meerv aperitifs telb zn aperitief ap·er·ture /'æpətʃə/, (Am.) /'æpərtʃʊr/ meerv apertures telb zn 1. opening; gat; spleet 2. diafragmaopening; lensopening • effective /relative aperture | werkzame/relatieve diafragmaopening ap·er·y1 /'eɪpəri/ meerv aperies telb zn apenstreek; dwaze streek ap·er·y2 /'eɪpəri/ n-telb zn na-aperij ape·shit bn ◦ [slang] go apeshit | laaiend/razend worden
a·pet·al·ous /'eɪ'pet̯ ələs/ bn - zonder bloembladen a·pex /'eɪpeks/ meerv apexes, apices telb zn 1. top; hoogste punt; apex, [figuurlijk] toppunt; hoogtepunt 2. stabilisatiegat (boven in schoorsteen APEX /'eɪpeks/ afk 1. afkorting van: Advance Purchase Excursion 2. (Brits-Engels) afkorting van: Association Executive, Clerical and Computer Staff a·phaer·e·sis /ə'fɪərəsɪs/, (Am.) /-'fɪrə-/ a·pher·e·sis meerv aphaereses, aphereses telb en n-telb zn - aferesis a·pha·sia /ə'feɪʒə/ n-telb zn - afasie a·pha·sic1 /ə'feɪzɪk/ meerv aphasics telb zn -
of
koepel),
Professional,
afasiepatiënt; afaticus a·pha·sic2 /ə'feɪzɪk/ bn - afatisch a·phe·li·on /æ'fi:lɪən/ meerv aphelia /-lɪə/ telb zn - aphelium (in baan om zon, punt het verst verwijderd van de zon) a·phid /'eɪfɪd/ meerv aphids telb zn - bladluis (familie Aphididae) a·phis /'eɪfɪs/ meerv aphides /'eɪfɪdi:z/ telb zn - bladluis (familie Aphididae) a·pho·ni·a /eɪ'foʊnɪə/ n-telb zn afonie; stemloosheid; volslagen heesheid a·phon·ic /'eɪ'fɒnɪk/, (Am.) /-'fɑ-/ bn 1. afoon; stom 2. stemloos a·pho·ny
/'æfənɪ/ n-telb zn zie: aphonia aph·o·rism /'æfərɪzm/ meerv aphorisms telb zn aforisme aph·o·rist /'æfərɪst/ meerv aphorists telb zn aforisticus aph·o·ris·tic /'æfə'rɪstɪk/ bw aphoristically bn aforistisch aph·o·rize /'æfəraɪz/ aph·o·rise onov ww in aforismen spreken aph·ro·dis·i·ac1 /'æfrə'dɪziæk/ meerv aphrodisiacs telb en n-telb zn afrodisiacum aph·ro·dis·i·ac2 /'æfrə'dɪziæk/ bn
de geslachtsdrift prikkelend aph·ro·dite /'æfrə'daɪt̯ i/ meerv aphrodites telb zn - 1. zeemuis (soort zeeworm; familie Aphroditidae) 2. paarlemoervlinder (Argynnis aphrodite) Aph·ro·dite /'æfrə'daɪt̯ i/ eigenn Aphrodite; Venus aph·tha1 /'æfɵə/, /'æp-/ meerv aphthae /-ɵi:/ telb zn - (mond)blaar(tje) aph·tha2 /'æfɵə/, /'æp-/ meerv aphthae /-ɵi:/ telb en n-telb zn - spruw a·phyl·lous /'eɪ'fɪləs/, /ə'fɪləs/ bn - bladloos a·pi·an /'eɪpɪən/ bn bijen-
a·pi·ar·i·an1 /'eɪpi'eərɪən/, (Am.) /-'er-/ meerv apiarians telb zn imker; bijenhouder a·pi·ar·i·an2 /'eɪpi'eərɪən/, (Am.) /-'er-/ bn van/m.b.t. de bijen(teelt); bijena·pi·a·rist /'eɪpɪərɪst/ meerv apiarists telb zn imker; bijenhouder a·pi·ar·y /'eɪpɪəri/, (Am.) /'eɪpieri/ meerv apiaries telb zn bijenstal ap·i·cal /'æpɪkl/, /'eɪ-/ bn 1. apicaal; van/aan het toppunt; top• apical cell | apicale cel • apical dominance | apicale dominantie 2. apicaal (met de tongpunt gearticuleerd) a·pi·ces meervoud zie: apex a·pi·cul·tur·al /'eɪpɪ̩'kʌltʃərəl/
bn van/m.b.t. de bijenteelt a·pi·cul·ture /'eɪpɪ̩kʌltʃə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn bijenteelt; apicultuur a·pi·cul·tur·ist /'eɪpɪ̩'kʌltʃərɪst/ meerv apiculturists telb zn imker; bijenhouder a·piece /ə'pi:s/ bw elk; per stuk; het stuk • she gave us £10 apiece | ze gaf ons elk £10 • these pears cost 10 pence apiece | deze peren kosten 10 pence het stuk ap·ish /'eɪpɪʃ/ bw apishly; zelfst nw apishness bn 1. aapachtig (ook figuurlijk), potsierlijk; onnozel 2. na-aperig 3. vol streken; ondeugend ap·la·nat /'æplənæt/ meerv aplanats telb zn - (optiek) aplanaat ap·la·nat·ic
/'æplə'næt̯ ɪk/ bn - (optiek) aplanatisch; zonder sferische aberratie (lens, spiegel) a·pla·sia /ə'pleɪʒə/ n-telb zn - aplasie; atrofie a·plen·ty /ə'plen͜ti/ bn, pred en postnominaal, en bw in overvloed a·plomb /ə'plɒm/, (Am.) /ə'plɑm/ n-telb zn 1. aplomb; zelfverzekerdheid; zelfvertrouwen; doortastendheid 2. loodrechte stand ap·noe·a /'æpnɪə/ (Amerikaans-Engelse spelling) ap·ne·a meerv apnoeas telb en n-telb zn - apneu a·po/'æpoʊ/ prefix ap(o)-; ± weg/gescheiden/los van; ± gebrek aan • aphelion | aphelium APO afk afkorting van: Army Post Office
a·po·ap·sis /'æpoʊ'æpsɪs/ meerv apoapsides /-sɪ̩di:z/ telb zn - apoapsis (punt in loopbaan van een hemellichaam het verst verwijderd van het hemellichaam waar het omheen draait) Apoc afk - afkorting van: Apocalypse Openb. a·poc·a·lypse /ə'pɒkəlɪps/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apocalypses telb zn 1. openbaring • the Apocalypse | de Apocalyps, (het Boek der) Openbaring 2. openbaringsgeschrift 3. apocalyps; chaotische tijd/gebeurtenissen; einde van de wereld a·poc·a·lyp·tic /ə'pɒkə'lɪptɪk/, (Am.) /ə'pɑ-/ bw apocalyptically bn 1. apocalyptisch; onheilspellend; catastrofaal • apocalyptic scenes | apocalyptische taferelen 2. apocalyptisch; van de Openbaring a·poc·a·lyp·ti·cal /-ɪkl/ bn zie: apocalyptic ap·o·car·pous /'æpoʊ'kɑ:pəs/, (Am.) /-'kɑr-/ bn -
apocarp (met niet-vergroeide vruchtbladen) a·poc·o·pe /ə'pɒkəpi/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apocopes telb en n-telb zn - apocope Apocr afk afkorting van: Apocrypha A·poc·ry·pha /ə'pɒkrɪ̩fə/, (Am.) /ə'pɑ-/ verzameln apocriefe boeken; apocriefen a·poc·ry·phal /ə'pɒkrɪ̩fl/, (Am.) /ə'pɑ-/ bw apocryphally bn 1. apocrief; niet echt/gezaghebbend 2. ongeloofwaardig; onaannemelijk ap·od /'eɪpɒd/, (Am.) /-pɑd/ meerv apodes, apoda /-pədi:z/ telb zn - 1. pootloos dier 2. vis zonder buikvinnen ap·o·dal /'æpədl/ bn - 1. pootloos 2. zonder buikvinnen
ap·o·deic·tic /-'daɪk-/ bw apodeictically bn zie: apodictic ap·o·dic·tic /'æpə'dɪktɪk/ bw apodictically bn apodictisch; onweerlegbaar; stellig; onbetwistbaar ap·o·ge·an /'æpə'dʒi:ən/ bn - van het apogeum ap·o·gee /'æpədʒi:/ meerv apogees telb zn 1. apogeum (punt waarop maan, (kunst)maan of planeet het verst van de aarde staat) 2. hoogste punt; toppunt; climax • the apogee of romantic painting | het hoogtepunt van de romantische schilderkunst ap·o·laus·tic /'æpə'lɔ:stɪk/ bn genotziek a·po·lit·i·cal /'eɪpə'lɪt̯ ɪkl/ bw apolitically bn onpolitiek; apolitiek
A·pol·lo /ə'pɒloʊ/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv Apollos eigenn, telb zn apollo; (bijzonder) knappe jongeman Ap·ol·lo·ni·an /'æpə'loʊnɪən/ bn apollinisch; evenwichtig; beheerst; sereen A·pol·ly·on /ə'pɒlɪən/, (Am.) /ə'pɑ-/ eigenn - Apollyon; de duivel (Openb. 9:11) a·pol·o·get·ic /ə'pɒlə'dʒetɪk/, (Am.) /ə'pɑlə'dʒet̯ ɪk/ bw apologetically bn 1. verontschuldigend • she was most apologetic about her mistake | ze zei dat het haar zeer/oprecht speet • with an apologetic smile | met een schuldbewuste glimlach 2. verdedigend 3. apologetisch a·pol·o·get·ics /ə'pɒlə'dʒetɪks/, (Am.) /ə'pɑlə'dʒet̯ ɪks/ meervoud - werkwoord enkelvoud 1. apologetiek; leer van de geloofsverdediging 2. apologie; verdedigings(rede); verweerschrift ap·o·lo·gi·a /'æpə'loʊdʒɪə/
voornamelijk
meerv apologias telb zn apologie; verdedigingsrede; verweerschrift a·pol·o·gist /ə'pɒlədʒɪst/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apologists telb zn apologeet; (geloofs)verdediger a·pol·o·gize /ə'pɒlədʒaɪz/, (Am.) /ə'pɑ-/ a·pol·o·gise onov ww zich verontschuldigen; zijn excuses aanbieden • you should apologize to your parents for being so rude | je moet je ouders je verontschuldigingen aanbieden voor je onbeleefd gedrag ap·o·logue /'æpəlɒɡ/, (Am.) /-lɔɡ/, (Am.) /-lɑɡ/ meerv apologues telb zn apoloog (fabel met moraal) a·pol·o·gy /ə'pɒlədʒi/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apologies telb zn 1. verontschuldiging; excuus • apology for absence | bericht van verhindering • please accept my apologies | gelieve mijn verontschuldigingen te aanvaarden • make/offer an apology to someone for something | zich bij iemand voor iets verontschuldigen 2. apologie; verdedigingsrede; verweerschrift 3. [informeel] minderwaardig vervangingsmiddel; surrogaat; aftreksel; ersatz
• it was only an apology for a meal! | en dat moest een maaltijd voorstellen! ap·o·lune /'æpəlu:n/ meerv apolunes telb zn - aposelenium (punt waarop maansatelliet verst van maan is) ap·o·mix·is /æpə'mɪksɪs/ meerv apomixes /-si:z/ telb en n-telb zn - voortplanting zonder bevruchting; apomixie ap·o·phthegm meerv apophthegms telb zn apofthegma; kernspreuk; zedenspreuk ap·o·plec·tic /'æpə'plektɪk/ bw apoplectically bn 1. apoplectisch; m.b.t. een beroerte • apoplectic stroke /fit | beroerte, attaque 2. [informeel] cholerisch; licht ontvlambaar; vlug rood aanlopend ap·o·plex·y /'æpəpleksi/ meerv apoplexies telb en n-telb zn apoplexie; beroerte; attaque ap·o·pto·sis /'æpə'ptoʊsɪs/ n-telb zn -
celdood ap·o·se·lene /'æpoʊsɪ̩'li:ni:/ meerv aposelenae telb zn - aposelenium (punt waarop maansatelliet verst van maan is) ap·o·se·le·ni·um /'æpoʊsɪ̩'li:nɪəm/ meerv aposolenes telb zn zie: aposelene ap·o·se·mat·ic /'æpoʊsɪ'mæt̯ ɪk/ bn - (van dier) aposematisch (van nature felgekleurd als waarschuwing tegen giftigheid) • aposematic coloration | aposematische kleuring ap·o·si·o·pe·sis /'æpəsaɪə'pi:sɪs/ meerv aposiopeses /-si:z/ telb en n-telb zn - aposiopesis (het plotseling afbreken van een zin), verzwijging; reticentia a·pos·ta·sy /ə'pɒstəsi/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apostasies telb en n-telb zn apostasie; afval(ligheid) (van geloof/partij), geloofsverzaking a·pos·tate1 /ə'pɒsteɪt/, /-tət/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apostates
telb zn apostaat; geloofsverzaker; afvallige; renegaat a·pos·tate2 /ə'pɒsteɪt/, /-tət/, (Am.) /-'pɑ-/ bn afvallig ap·o·stat·ic /'æpə'stæt̯ ɪk/ bw apostatically bn afvallig ap·o·stat·i·cal /-ɪkl/ bn zie: apostatic a·pos·ta·tize /ə'pɒstətaɪz/, (Am.) /-'pɑ-/ a·pos·ta·tise onov ww apostaseren; afvallig worden; zijn geloof verzaken; tot/naar de tegenpartij overlopen a pos·te·ri·o·ri /'eɪpɒsteri'ɔ:raɪ/, (Am.) /'eɪpɑstɪri'ɔraɪ/ bn, bw - a posteriori; inductief; empirisch • a posteriori demonstration | a-posteriorisch bewijs a·pos·til /ə'pɒstɪl/, (Am.) /-'pɑ-/ a·pos·tille meerv apostils telb zn - [verouderd]
apostille; kanttekening a·pos·tle /ə'pɒsl/, (Am.) /ə'pɑsl/ meerv apostles telb zn apostel apostle bird meerv apostle birds telb zn - apostelvogel (Struthidea cinerea) A·pos·tles' Creed /ə'pɒslz 'kri:d/, (Am.) /-'pɑ-/ n-telb zn apostolische geloofsbelijdenis; credo a·pos·tle·ship /ə'pɒslʃɪp/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apostleships telb en n-telb zn apostelschap; apostolaat; apostelambt a·pos·to·late /ə'pɒstələt/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apostolates telb zn 1. apostolaat; apostelambt; apostelschap 2. apostolaatswerk ap·os·tol·ic /'æpə'stɒlɪk/, (Am.) /-'stɑ-/ bw apostolically bn 1. apostolisch; apostoliek; (als) van de apostelen • the Apostolic Fathers | de Apostolische Vaders
• apostolic succession | apostolische successie 2. apostolisch; pauselijk • apostolic delegate | apostolisch delegaat (vertegenwoordiger van Heilige Stoel in landen waarmee het Vaticaan geen geregelde diplomatieke betrekkingen onderhoudt) • the Apostolic See | de Apostolische/Heilige Stoel ap·os·tol·i·cal /-ɪkl/ bn zie: apostolic a·pos·tro·phe /ə'pɒstrəfi/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apostrophes telb zn 1. apostrof; weglatingsteken; afkappingsteken 2. apostrof; toespraak; aanspraak ap·os·troph·ic /'æpə'strɒfɪk/, (Am.) /-'strɑ-/ bn - , m.b.t. een apostrof a·pos·tro·phize1 /ə'pɒstrəfaɪz/, (Am.) /ə'pɑs-/ onov ww 1. een apostrof aanwenden; met veel nadruk spreken • apostrophize to | apostroferen, met veel nadruk toespreken 2. een apostrof zetten/aanbrengen a·pos·tro·phize2 /ə'pɒstrəfaɪz/, (Am.) /ə'pɑs-/ ov ww 1. apostroferen
2. van een apostrof voorzien apothecaries' measure n-telb zn apothekersmaat apothecaries' weight n-telb zn apothekersgewicht a·poth·e·car·y /ə'pɒɵɪ̩kri/, (Am.) /ə'pɑɵɪ̩keri/ meerv apothecaries telb zn - (verouderd of Schots-Engels) apotheker ap·o·thegm /'æpəɵem/ meerv apothegms telb zn zie: apophthegm ap·o·them /'æpəɵem/ meerv apothems telb zn - apothema a·poth·e·o·sis /ə'pɒɵi'oʊsɪs/, (Am.) /-'pɑ-/ meerv apotheoses /-si:z/ telb zn 1. apotheose; vergoding; vergoddelijking; verheerlijking 2. heiligverklaring 3. (vergoddelijkt) ideaal • the apotheosis of womanhood | de ideale vrouw
ap·o·the·o·size /ə'pɒɵɪəsaɪz/, (Am.) /'æpə'ɵɪə-/ ov ww apotheoseren; vergoden; vergoddelijken; verheerlijken ap·o·tro·pa·ic /'æpoʊtrə'peɪɪk/ bn - [formeel] apotropaeïsch; afwendend; bezwerend app1 /æp/ meerv apps telb zn - verkorting van: application app (via smartphone te downloaden programma) app2 afk 1. afkorting van: apparatus 2. afkorting van: appendix 3. afkorting van: applied 4. afkorting van: appoint(ed) 5. afkorting van: apprentice ap·pal /ə'pɔ:l/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) ap·pall ov ww met schrik vervullen; ontstellen; ontzetten; verschrikken • she was appalled at/by the news | ze vernam het nieuws met ontzetting zie: appalling ap·pall·ing /ə'pɔ:lɪŋ/ bw appallingly
bn - tegenwoordig deelwoord van appal 1. ontstellend; ontzettend • the appalling news | het ontstellende nieuws 2. [informeel] erg slecht • he's an appalling driver | hij is een ramp achter het stuur/gevaar op de weg ap·pa·loo·sa /'æpə'lu:sə/ meerv appaloosas telb zn - (Amerikaans-Engels) appelschimmel (soort paard) appanage meerv appanages telb zn zie: apanage ap·pa·rat /'æpəræt/, /-'rɑ:t/ meerv apparats telb zn (communistisch) partijapparaat ap·pa·ra·tchik /'æpə'rætʃɪk/, (Am.) /'ɑpə'rɑ-/ meerv apparatchiks, apparatchiki telb zn 1. apparatsjik; lid van het communistisch partijapparaat, [figuurlijk] volgzame/willoze ambtenaar 2. communistische agent/spion ap·pa·ra·tus1 /'æpə'reɪtəs/, (Am.) /-'ræt̯ əs/ meerv apparatuses, apparatus telb zn 1. apparaat; toestel; machine
2. apparaat; inrichting; organisatie, organen • the respiratory apparatus | het ademhalingsapparaat, de ademhalingsorganen 3. verkorting van: apparatus criticus ap·pa·ra·tus2 /'æpə'reɪtəs/, (Am.) /-'ræt̯ əs/ n-telb zn apparatuur; apparaat; gereedschap; apparaten; toestellen • a piece of apparatus | een stuk gereedschap • the men set up their apparatus | de mannen stelden hun apparatuur op ap·pa·ra·tus crit·i·cus /'æpə'reɪtəs'krɪtɪkəs/, (Am.) /'æpə'ræt̯ əs'krɪt̯ ɪkəs/ meerv apparatus critici telb zn kritisch apparaat (bij tekstuitgave) ap·par·el1 /ə'pærəl/ n-telb zn - [formeel] 1. kleding; gewaad; (boven)kleed • the gay apparel of spring | het fleurig voorjaarskleed 2. borduurwerk op priestergewaad 3. (Amerikaans-Engels) kleren; kleding 4. uitrusting (van schip) ap·par·el2 /ə'pærəl/ ov ww - [formeel] 1. kleden; hullen 2. tooien; verfraaien; versieren; uitdossen 3. uitrusten (schip) ap·par·ent
/ə'pærənt/ bw apparently; zelfst nw apparentness bn 1. duidelijk; klaarblijkelijk; blijkbaar; kennelijk • for no apparent reason | zonder aanwijsbare reden • heir apparent | rechtmatige erfgenaam/(troon)opvolger, erfgenaam bij versterf • apparently he never got your letter | blijkbaar heeft hij je brief nooit ontvangen 2. schijnbaar; ogenschijnlijk • apparent death | schijndood • apparent horizon | schijnbare/zichtbare/lokale horizon • apparent magnitude | schijnbare helderheid van een ster ◦ apparent time | zonnetijd ap·pa·ri·tion /'æpə'rɪʃn/ meerv apparitions telb zn verschijning; spook; geest ap·pa·ri·tion·al /'æpə'rɪʃnəl/ bn spookachtig; spookap·par·i·tor /ə'pærɪ̩tɔ:/, (Am.) /ə'pærət̯ ər/ meerv apparitors telb zn - deurwaarder; gerechtsbode appaz afk [informeel] verkorting van: apparently kennelijk
ap·peal1 /ə'pi:l/ meerv appeals telb zn 1. appel; het appelleren (bij scheidsrechter) 2. (Brits-Engels) liefdadigheidsactie ap·peal2 /ə'pi:l/ meerv appeals telb en n-telb zn 1. beroep; verzoek; oproep; smeekbede • appeals for money to the government | verzoeken tot de regering om geld • with a look of appeal in her eyes | met een smekende blik in haar ogen 2. appel; (recht van) beroep • lodge an appeal | beroep aantekenen • give notice of appeal | appel aantekenen, in appel/in (hoger) beroep gaan • appeal to a higher court | appel bij een hogere rechtbank ap·peal3 /ə'pi:l/ n-telb zn aantrekkingskracht • that has no appeal for me | dat doet me niks, dat interesseert me niet ap·peal4 /ə'pi:l/ onov ww 1. verzoeken; smeken • appeal to someone for something | iemand (om) iets verzoeken, iemand om iets smeken 2. aantrekkelijk zijn voor; aanspreken; aantrekken
• that book doesn't appeal (to anyone) | dat boek/idee spreekt niemand aan 3. in beroep gaan; appelleren • appeal against a sentence | tegen een vonnis in (hoger) beroep gaan • he will appeal against that decision | hij zal tegen die beslissing beroep aantekenen 4. appelleren (bij scheidsrechter) • appeal to the referee | appelleren bij de scheidsrechter ◦ appeal to | een beroep doen op, appelleren aan (gevoelens, gezond verstand) zie: appealing ap·peal5 /ə'pi:l/ ov ww (naar een hoger gerechtshof) verwijzen zie: appealing ap·peal·a·ble /ə'pi:ləbl/ bn - appellabel; voor hoger beroep vatbaar • appealable judgment | vonnis in eerste aanleg, appellabel vonnis appeal fund meerv appeal funds telb zn hulpfonds ap·peal·ing /ə'pi:lɪŋ/ bw appealingly bn - tegenwoordig deelwoord van appeal 1. smekend; meelijwekkend 2. aantrekkelijk; aanlokkelijk; interessant; appetijtelijk
appeals court meerv appeals courts telb zn hof van beroep ap·pear1 /ə'pɪə/, (Am.) /ə'pɪr/ onov ww 1. verschijnen; voorkomen • appear before court | vóórkomen • this novel appeared ten years ago | deze roman werd tien jaar geleden gepubliceerd 2. opdagen 3. optreden • L. Olivier appeared as Henry V | L. Olivier speelde Henry V ◦ appear for someone (in court) | iemand ter gerechtszitting vertegenwoordigen ◦ (sprw) talk of the devil and he is sure to appear | als men van de duivel spreekt, trapt men op zijn staart ap·pear2 /ə'pɪə/, (Am.) /ə'pɪr/ koppelww 1. schijnen; lijken • so it appears | 't schijnt zo, klaarblijkelijk • she appears tired | ze ziet er moe uit 2. blijken • he appeared to be honest | hij bleek eerlijk te zijn ap·pear·ance1 /ə'pɪərəns/, (Am.) /ə'pɪr-/ meerv appearances telb zn 1. verschijning; optreden • he made his last appearance | hij trad voor de laatste keer op • he put in/made an appearance at the party | hij liet zich even zien/gaf acte de présence op het feest
2. fenomeen; verschijnsel ap·pear·ance2 /ə'pɪərəns/, (Am.) /ə'pɪr-/ meerv appearances telb en n-telb zn schijn; voorkomen; uitzicht • appearances are against her | de schijn is tegen haar • one shouldn't judge by appearances | je mag niet oordelen naar de schijn • appearances are deceptive | schijn bedriegt • he has a foreign appearance | hij heeft een uitheems uiterlijk • in appearance | uiterlijk • keep up/save appearances | zijn stand ophouden • outward appearances | uiterlijkheden • to/by/from all appearance(s) | waarschijnlijk, naar het zich laat aanzien appearance money n-telb zn startgeld, (België) startpremie(s) ap·peas·a·ble /ə'pi:zəbl/ bw appeasably bn 1. te kalmeren 2. verzoenlijk; vergevensgezind ap·pease /ə'pi:z/ ov ww 1. kalmeren; bedaren; sussen; stillen; verzoenen • appease a quarrel | een twist bijleggen (door concessies te doen) 2. bevredigen • appease one's curiosity | zijn nieuwsgierigheid bevredigen
• appease one's thirst | zijn dorst lessen 3. zoet houden; omkopen ap·pease·ment1 /ə'pi:zmənt/ meerv appeasements telb en n-telb zn 1. kalmering; geruststelling; verzoening 2. bevrediging ap·pease·ment2 /ə'pi:zmənt/ n-telb zn concessiepolitiek; afkopingspolitiek; verzoeningspolitiek (in het bijzonder met opoffering van eigen principes) ap·peas·er /ə'pi:zə/, (Am.) /-ər/ meerv appeasers telb zn verzoener; vredestichter ap·pel·lant1 /ə'pelənt/ meerv appellants telb zn 1. appellant 2. smekeling ap·pel·lant2 /ə'pelənt/ bn 1. appellerend; appellatoir 2. smekend; vragend; verzoekend ap·pel·late
/ə'pelət/ bn, attr - met appelrecht; appellatoir • appellate court | hof van appel/beroep ap·pel·la·tion /'æpə'leɪʃn/ meerv appellations telb zn - [formeel] 1. benaming; titel 2. nomenclatuur ap·pel·la·tive1 /ə'pelət̯ ɪv/ meerv appellatives telb zn 1. soortnaam; appellatief 2. benaming ap·pel·la·tive2 /ə'pelət̯ ɪv/ bn 1. appellatief; als soortnaam gebruikt • appellative noun | soortnaam 2. benoemend ap·pel·lee /'æpə'li:/ meerv appellees telb zn - geïntimeerde; gedaagde/verweerder in hoger beroep ap·pend /ə'pend/ ov ww - [formeel] 1. bijvoegen; toevoegen 2. bevestigen; vastmaken; (aan)hechten
• append a seal to a document | een zegel aan een document bevestigen ap·pend·age /ə'pendɪdʒ/ meerv appendages telb zn 1. aanhangsel (ook biologie), toevoegsel; bijvoegsel 2. aanhang(er); volgeling; afhankelijke ap·pend·ant1 /ə'pendənt/ meerv appendants telb zn 1. aanhangsel 2. aanhanger; volgeling; afhankelijke 3. (Brits-Engels); toegevoegd recht (m.b.t. grondbezit) ap·pend·ant2 /ə'pendənt/ bn 1. bijgevoegd; toegevoegd; annex 2. begeleidend; bijbehorend ◦ appendant to | behorend bij ap·pen·dec·to·my /'æpɪ̩n'dektəmi/ meerv appendectomies telb zn - blindedarmoperatie; appendectomie ap·pen·di·cec·to·my /ə'pendɪ̩'sektəmi/ meerv appendicectomies telb zn zie: appendectomy
ap·pen·di·ci·tis /ə'pendɪ̩'saɪt̯ ɪs/ meerv appendicitises, appendicitides telb en n-telb zn appendicitis; blindedarmontsteking ap·pen·dix /ə'pendɪks/ meerv appendices /-dɪ̩si:z/ telb zn 1. aanhangsel; toevoegsel; bijvoegsel; appendix 2. appendix • vermiform appendix | wormvormig aanhangsel van de blindedarm 3. vulslurf (van luchtballon) ap·per·ceive /'æpə'si:v/, (Am.) /'æpər-/ ov ww - (filosofie en psychologie) appercipiëren; bewust/associatief waarnemen ap·per·cep·tion /'æpə'sepʃn/, (Am.) /'æpər-/ n-telb zn - , apperceptie; bewuste/associatieve waarneming ap·per·cep·tive /'æpə'septɪv/, (Am.) /'æpər-/ bn - , apperceptief; bewust/associatief waarnemend ap·per·tain to /'æpə'teɪn/, (Am.) /-ər-/ onov ww - [formeel] 1. (toe)behoren aan; behoren tot 2. behoren bij; passen bij 3. betrekking hebben op; in verband staan met
ap·pe·tence /'æpɪ̩t̯ əns/ meerv appetences telb en n-telb zn - [formeel] begeerte; verlangen • appetence of /for /after | begeerte naar, neiging tot ap·pe·ten·cy /-si/ meerv appetencies telb en n-telb zn zie: appetence ap·pe·tent /'æpɪ̩t̯ ənt/ bn - [formeel] begerig; verlangend • appetent of /for /after | begerig naar ap·pe·tite /'æpɪ̩taɪt/ meerv appetites telb en n-telb zn 1. eetlust; appetijt; honger; trek • immense appetite for fish | enorme trek in vis • lack of appetite | gebrek aan eetlust • you spoil my appetite | je beneemt me de eetlust • whet the appetite | de eetlust scherpen 2. begeerte; zin • appetite for revenge | wraaklust • sexual appetites | geslachtsdriften, seksuele lusten • whet someone's appetite | iemand graag/lekker maken ap·pet·i·tive /'æpətaɪtɪv/, (Am.) /æ'pet̯ ət̯ ɪv/ bn - [formeel]
begerend; verlangend • appetitive needs | begeerten, lusten ap·pe·tiz·er /'æpɪ̩taɪzə/, (Am.) /-ər/ ap·pe·tis·er meerv appetizers telb zn 1. aperitief 2. voorgerechtje; hapje vooraf; amuse-gueule 3. (Amerikaans-Engels) voorgerecht ap·pe·tiz·ing /'æpɪ̩taɪzɪŋ/ ap·pe·tis·ing bw appetizingly bn appetijtelijk; eetlust opwekkend; smakelijk; lekker, [ook figuurlijk] aanlokkelijk; aantrekkelijk appl afk afkorting van: applied ap·plaud1 /ə'plɔ:d/ onov ww applaudisseren ap·plaud2 /ə'plɔ:d/ ov ww toejuichen (ook figuurlijk), prijzen; loven; goedkeuren ap·plause /ə'plɔ:z/ meerv applauses
telb en n-telb zn applaus; toejuiching; goedkeuring ap·ple /'æpl/ meerv apples telb zn 1. appel 2. (Amerikaans-Engels); [informeel] (grote) stad 3. (Amerikaans-Engels); [slang] vent; gozer • the Big Apple | New York 4. (Amerikaans-Engels); [slang] bal (voornamelijk voor honkbal en bowling) ◦ [formeel] apple of discord | twistappel ◦ apple of the/one's eye | oogappel (ook figuurlijk) ◦ apples and oranges | appelen en peren, ongelijksoortige grootheden ◦ (Brits-Engels); [slang] apples (and pears) | trap (rijmt op stairs) ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] polish the apple | vleien, pluimstrijken ◦ (Australisch-Engels); [informeel] she 'll be apples | het komt voor elkaar ◦ (Australisch-Engels); [informeel] she 's apples | alles is onder controle/in orde, het gaat prima ◦ apple of Sodom | sodomsappel ◦ (sprw) an apple never falls far from the tree | de appel valt niet ver van de stam ◦ (sprw) an apple a day keeps the doctor away | een appel per dag houdt de dokter uit huis ◦ (sprw) one rotten apple will infect the whole barrel/the rotten apple injures its neighbours | één rotte appel bederft de hele mand, één rotte appel in de mand maakt al het gave fruit te schand ◦ (sprw) the apples on the other side of the wall are the sweetest | ± andermans schotels zijn altijd vet, ± al wat onze buurman heeft, lijkt ons beter dan wat God ons geeft apple brandy
n-telb zn appelbrandewijn apple butter n-telb zn - (Amerikaans-Engels) appeljam; appelcrème; appelmoes ap·ple·cart meerv applecarts telb zn fruitstalletje ◦ upset the/someone's applecart | een streep door de/iemands rekening halen, iemands plannen ondersteboven gooien ap·ple·cor·er /'æplkɔ:rə/, (Am.) /-ər/ meerv applecorers telb zn appelboor apple dumpling meerv apple dumplings telb zn appelbol apple fritter meerv apple fritters telb zn appelbeignet apple green n-telb zn - vaak attributief appelgroen; lichtgroen ap·ple·head meerv appleheads telb zn
rond kopje (dwerghondje) ap·ple·jack n-telb zn - (Amerikaans-Engels) appelbrandewijn apple juice meerv apple juices telb en n-telb zn appelsap ap·ple-pie meerv apple-pies telb en n-telb zn appeltaart apple-pie bed meerv apple-pie beds telb zn zak; zakbed; bed met dichtgevouwen lakens (als plagerij) apple-pie order n-telb zn - [informeel] perfecte orde • everything is in apple-pie order | alles is volmaakt/keurig in orde apple-pie virtues meervoud traditioneel Amerikaanse deugden ap·ple-pol·ish onov en ov ww - (Amerikaans-Engels); [informeel] vleien; pluimstrijken; flikflooien; strooplikken ap·ple-pol·ish·er meerv apple-polishers telb zn - (Amerikaans-Engels); [informeel]
pluimstrijker; vleier; strooplikker ap·ple·sauce /'æpl'sɔ:s/, (Am.) /'æplsɔ:s/ n-telb zn 1. appelmoes 2. (Amerikaans-Engels); [slang] prietpraat; larie; onzin ap·plet /'æplət/ meerv applets telb zn - applet (in Java uitgevoerd programmaatje in een webpagina) apple tree meerv apple trees telb zn appelboom ap·pli·ance1 /ə'plaɪəns/ meerv appliances telb zn 1. middel; hulpmiddel 2. toestel; gereedschap; uitrusting; apparaat; werktuig; instrument 3. brandweerwagen ap·pli·ance2 /ə'plaɪəns/ n-telb zn aanwending; toepassing; gebruik ap·pli·ca·bil·i·ty /'æplɪkə'bɪlət̯ i/ n-telb zn toepasselijkheid
ap·pli·ca·ble /ə'plɪkəbl/, /'æplɪkəbl/ bw applicably bn 1. toepasselijk; toepasbaar; bruikbaar • this law is also applicable to foreigners | deze wet is ook van toepassing op vreemdelingen 2. geschikt; passend; doelmatig ap·pli·cant /'æplɪkənt/ meerv applicants telb zn sollicitant; verzoeker; aanvrager • applicant for shares | inschrijver op aandelen • applicant for a patent | octrooiaanvrager ap·pli·ca·tion1 /'æplɪ̩'keɪʃn/ meerv applications telb zn 1. sollicitatie; sollicitatiebrief • the firm received fifty applications for the position | de firma ontving vijftig sollicitaties voor de betrekking • letter of application | sollicitatiebrief • put in an application for | solliciteren naar 2. papje; smeerseltje; zalf(je) • the doctor ordered four applications of this poultice to the wound every day | we moesten van de dokter viermaal per dag een omslag met deze pap op de wond aanbrengen 3. aanvraag(formulier) • fill out the application first | je moet eerst het aanvraagformulier invullen 4. inschrijving • application for shares | inschrijving op aandelen 5. verzoekschrift
• make an application to the court | bij de rechtbank een verzoekschrift indienen 6. , toepassing 7. app ap·pli·ca·tion2 /'æplɪ̩'keɪʃn/ n-telb zn 1. toepassing; gebruik; aanwending; applicatie • the application of poison-gas is forbidden | het gebruik van gifgas is verboden • for outward application only | alleen voor uitwendig gebruik 2. aanbrenging 3. aanvraag; verzoek • on application | op aanvraag 4. ijver; inspanning; aandacht; toewijding • he always studies with great application | hij studeert altijd zeer vlijtig application blank meerv application blanks telb zn - (Amerikaans-Engels) zie: application form ap·pli·ca·tion form meerv application forms telb zn aanvraagformulier; invulformulier, inschrijvingsformulier; inschrijvingsbiljet
aangifteformulier,
application service provider meerv application service providers telb zn - applicatieaanbieder; aanbieder van toepassingsprogrammatuur application software n-telb zn -
toepassingsprogrammatuur applications software n-telb zn zie: application software ap·pli·ca·tive /ə'plɪkətɪv/, (Am.) /'æpləkeɪt̯ ɪv/ bw applicatively bn bruikbaar; geschikt; toepasselijk; van toepassing; praktisch ap·pli·ca·tor /'æplɪkeɪtə/, (Am.) /-keɪt̯ ər/ meerv applicators telb zn - instrument ((hulp)middel om iets aan te brengen, bijvoorbeeld spatel) ap·pli·ca·to·ry /ə'plɪkətri/, (Am.) /'æplɪ̩kətɔri/ bn praktisch ap·plied /ə'plaɪd/ bn - voltooid deelwoord van apply 1. toegepast • applied art | toegepaste kunst, kunstnijverheid • applied linguistics | toegepaste taalkunde • applied mathematics | toegepaste wiskunde • applied science | toegepaste wetenschap 2. geappliqueerd; ingelegd; opgelegd ap·pli·qué1 /ə'pli:keɪ/, (Am.) /'æplə'keɪ/ meerv appliqués (ook attributief)
telb en n-telb zn appliqué; applicatie(werk); oplegwerk ap·pli·qué2 /ə'pli:keɪ/, (Am.) /'æplə'keɪ/ ov ww appliqueren; voorzien van oplegwerk ap·ply1 /ə'plaɪ/ onov ww 1. toepasselijk zijn; van toepassing zijn; betrekking hebben (op); gelden • these rules don't apply to you | dit reglement geldt niet voor u 2. zich richten; zich wenden • apply within/next door | hier/hiernaast te bevragen 3. solliciteren; inschrijven • apply for a patent | een octrooi aanvragen • to whom should I apply for this job? | bij wie moet ik solliciteren voor deze baan? 4. zijn best doen; zich toeleggen • the more you apply the better your results will be | hoe harder je werkt hoe beter je resultaten zullen zijn zie: applied ap·ply2 /ə'plaɪ/ ov ww 1. aanbrengen; aanleggen; zetten; (op)leggen; toedienen • apply a dressing | een verband aanbrengen • apply the key to the door | de sleutel in het slot steken • apply oneself (to) | zich inspannen (voor), zich toeleggen (op), zich wijden (aan) • apply a plaster to a cut | een pleister op een wond doen • apply this lotion to the skin | wrijf de huid in met deze lotion 2. toepassen; gebruiken; benutten; in praktijk brengen • apply the brakes | remmen
• he had to apply all his energy to arriving at a decision | hij had al zijn energie nodig om tot een besluit te komen zie: applied ap·pog·gia·tu·ra /ə'pɒdʒə'tʊərə/, (Am.) /ə'pɑdʒə'tʊrə/ n-telb zn - voorslag; appoggiatura ap·point /ə'pɔɪnt/ ov ww 1. vaststellen; bepalen; vastleggen • at the appointed time | op de vastgestelde tijd 2. voorschrijven; bevelen; opleggen; bestemmen 3. benoemen; aanstellen • appoint as chairman | als voorzitter aanstellen • appoint a headmaster | een directeur aanstellen • appoint to the chairmanship of the new committee | tot voorzitter van de nieuwe commissie benoemen 4. (voornamelijk voltooid deelwoord) uitrusten; inrichten; meubileren • the hotel was badly appointed | het hotel was slecht uitgerust 5. bescheiden; toewijzen; toedelen ap·poin·tee /ə'pɔɪn'ti:/ meerv appointees telb zn 1. benoemde; aangestelde 2. vruchtgebruiker ap·point·ive /ə'pɔɪn͜tɪv/ bn 1. benoemings• (Amerikaans-Engels) only the President has appointive powers | alleen de president heeft het recht van benoeming
2. door benoeming waar te nemen • (Amerikaans-Engels) an appointive office | een ambt waartoe men benoemd wordt ap·point·ment /ə'pɔɪntmənt/ meerv appointments telb en n-telb zn 1. afspraak • by appointment | volgens afspraak • by special appointment to H.M. the Queen | hofleverancier 2. aanstelling; benoeming; ambt • a teaching appointment | een aanstelling als leraar 3. bepaling; voorschrift; beschikking ap·point·ment book meerv appointment books telb zn agenda ap·point·ments /ə'pɔɪntmənts/ meervoud uitrusting; inrichting; meubilair ap·port1 /ə'pɔ:t/, (Am.) /ə'pɔrt/ meerv apports telb zn door spiritist tevoorschijn gebracht voorwerp ap·port2 /ə'pɔ:t/, (Am.) /ə'pɔrt/ n-telb zn apport; het bij spiritistische seances tevoorschijn brengen van voorwerpen
ap·por·tion /ə'pɔ:ʃn/, (Am.) /ə'pɔrʃn/ ov ww toebedelen; verdelen; uitdelen; distribueren; omslaan ap·por·tion·ment /ə'pɔ:ʃnmənt/, (Am.) /ə'pɔr-/ meerv apportionments telb en n-telb zn 1. toebedeling; (evenredige) verdeling; omslag 2. (Amerikaans-Engels) evenredige zetelverdeling in Huis van Afgevaardigden ap·pose /ə'poʊz/, (Am.) /æ-/ ov ww 1. aanhechten 2. bijeenplaatsen ap·po·site /'æpəzɪ̩t/ bw appositely; zelfst nw appositeness bn passend; treffend; voegzaam • an apposite answer | een gevat antwoord • apposite to | geschikt voor, toepasselijk op ap·po·si·tion /'æpə'zɪʃn/ meerv appositions telb en n-telb zn 1. aanhechting; bijvoeging; bijeenplaatsing 2. bijstelling; appositie 3. appositie ap·po·si·tion·al /'æpə'zɪʃnəl/
bw appositionally bn - appositioneel; van een/als bijstelling ap·pos·i·tive1 /ə'pɒzətɪv/, (Am.) /ə'pɑzət̯ ɪv/ meerv appositives telb en n-telb zn - bijstelling; appositie ap·pos·i·tive2 /ə'pɒzətɪv/, (Am.) /ə'pɑzət̯ ɪv/ bw appositively bn - appositioneel ap·prais·a·ble /ə'preɪzəbl/ meerv appraisables telb zn taxeerbaar; te schatten ap·prais·al /ə'preɪzl/ meerv appraisals telb en n-telb zn 1. schatting; waardebepaling 2. (Brits-Engels) beoordeling(sgesprek); functiewaardering ap·praise /ə'preɪz/ ov ww schatten; waarderen; taxeren; evalueren; opnemen ap·praise·ment /ə'preɪzmənt/ meerv appraisements
telb en n-telb zn zie: appraisal ap·prais·er /ə'preɪzə/, (Am.) /-ər/ meerv appraisers telb zn schatter; taxateur; verificateur ap·pre·cia·ble /ə'pri:ʃəbl/ bw appreciably bn 1. schatbaar; taxeerbaar 2. merkbaar; waarneembaar; aanzienlijk ap·pre·ci·ate1 /ə'pri:ʃieɪt/ onov ww stijgen (in prijs, waarde) ap·pre·ci·ate2 /ə'pri:ʃieɪt/ ov ww 1. appreciëren; (naar waarde) schatten; waarderen; evalueren; taxeren 2. zich bewust zijn van; beseffen; begrip tonen voor; begrijpen; gevoelig zijn voor; erkennen 3. dankbaar zijn voor; dankbaarheid tonen voor; appreciëren; op prijs stellen 4. bewonderen 5. verhogen (prijs) ap·pre·ci·a·tion /ə'pri:ʃi'eɪʃn/ meerv appreciations telb en n-telb zn
1. appreciatie; evaluatie; waardetoetsing • the appreciation of the artist's performance by the jury disappointed the public | de jurybeoordeling van de prestatie van de artiest ontgoochelde het publiek 2. beoordeling; bespreking; kritiek • write an appreciation of the novel | een bespreking van de roman schrijven 3. appreciatie; waardering; erkenning 4. waardevermeerdering ap·pre·cia·tive /ə'pri:ʃət̯ ɪv/ bw appreciatively bn 1. erkentelijk; dankbaar 2. begrijpend 3. appreciërend; waarderend; bewonderend ap·pre·cia·to·ry /ə'pri:ʃətri/, (Am.) /-tɔri/ bn appreciërend; waarderend ap·pre·hend /'æprɪ̩'hend/ onov en ov ww 1. aanhouden; arresteren; in hechtenis nemen; gevangennemen 2. [formeel] bevatten; aanvoelen 3. [formeel] vrezen; voorvoelen ap·pre·hen·si·bil·i·ty /'æprɪ̩hensə'bɪlət̯ i/ n-telb zn 1. bevattelijkheid; begrijpelijkheid 2. waarneembaarheid ap·pre·hen·si·ble
/'æprɪ'hensəbl/ bw apprehensibly bn 1. bevattelijk; begrijpelijk 2. waarneembaar ap·pre·hen·sion /'æprɪ'henʃn/ meerv apprehensions telb en n-telb zn 1. aanhouding; arrestatie 2. begrip; bevattingsvermogen • quick /slow of apprehension | vlug/traag van begrip 3. vrees; bezorgdheid; ongerustheid; (bang) voorgevoel • she had apprehensions for her safety and about her future | ze maakte zich zorgen over haar veiligheid en haar toekomst ap·pre·hen·sive /'æprɪ̩'hensɪv/ bw apprehensively; zelfst nw apprehensiveness bn 1. ongerust • apprehensive for his son and of the future | bezorgd over zijn zoon en de toekomst 2. begrips-; bevattings3. [verouderd] scherpzinnig; schrander; intelligent ap·pren·tice1 /ə'prentɪs/ meerv apprentices telb zn 1. leerjongen; leerling 2. aspirant; beginner; beginneling; nieuweling (voornamelijk jonge jockey) ap·pren·tice2 /ə'prentɪs/
ov ww in de leer doen/nemen; door een leercontract binden • apprenticed to an electrician | in de leer gedaan bij een elektricien ap·pren·tice·ship /ə'prentɪʃɪp/ meerv apprenticeships telb en n-telb zn 1. leerlingschap, (België) leercontract • there are several apprenticeships with that carpenter | die timmerman kan verscheidene leerjongens plaatsen 2. leertijd ap·prise /ə'praɪz/ ap·prize ov ww - (verouderd, behalve passief) informeren; op de hoogte brengen • apprised of the facts | op de hoogte van de feiten • she was apprised that he would come | ze werd van zijn komst op de hoogte gesteld ap·pro /'æproʊ/ n-telb zn - (Brits-Engels); [informeel] verkorting van: approval goedkeuring • on appro | op zicht ap·proach1 /ə'proʊtʃ/ meerv approaches telb zn 1. toegang(sweg); oprit 2. aanpak; methode; (wijze van) benadering • the approach to a problem | de benadering/aanpak van een probleem 3. contact; toenadering, (vaak meervoud) avances, eerste stappen
• I've had an approach from a company to … | ik ben benaderd door een bedrijf om … • we've made a first approach | we hebben een eerste contact gelegd • make approaches to someone | bij iemand avances maken, met iemand contact zoeken 4. benadering • it's the nearest approach to … | het is bijna …, het lijkt het meeste op … 5. nadering (bij landingsmanoeuvre van vliegtuig), aanvliegroute 6. slag naar de green vanaf de fairway 7. lange putt (naar de hole) 8. (bied)systeem • general approach | basissysteem 9. (meervoud) loopgraven; naderingswerken; approches ap·proach2 /ə'proʊtʃ/ n-telb zn 1. nadering; het nabij/dichterbij komen • easy /difficult of approach | moeilijk/gemakkelijk te bereiken • with the approach of summer | als de zomer er aan komt 2. gelijkenis; verwantschap 3. aanloop ap·proach3 /ə'proʊtʃ/ onov ww 1. naderen; (naderbij/dichtbij) komen • worried about his approaching move | bezorgd over zijn komende/aanstaande verhuizing 2. de bal op de green slaan vanaf de fairway 3. een lange putt maken ap·proach4 /ə'proʊtʃ/ ov ww
1. naderen; komen bij/in de buurt van 2. benaderen; zich wenden tot • approach the director about a rise | de directeur benaderen/aanspreken over een loonsverhoging • he approached us for damages | hij sprak ons aan voor schadevergoeding • he approached the official on a building permit | hij polste de ambtenaar over een bouwvergunning 3. gelijken op; benaderen 4. aanpakken; benaderen 5. [verouderd] naderbij brengen ap·proach·a·bil·i·ty /ə'proʊtʃə'bɪlət̯ i/ n-telb zn toegankelijkheid, [figuurlijk] openheid; vriendelijkheid ap·proach·a·ble /ə'proʊtʃəbl/ bn toegankelijk, [figuurlijk] open; vriendelijk approach area meerv approach areas telb zn - aanloopzone approach shot meerv approach shots telb zn - voorbereidende slag (om met een smash te kunnen afmaken) ap·pro·bate /'æprəbeɪt/ ov ww - (Amerikaans-Engels) officieel goedkeuren; sanctioneren; bekrachtigen; wettigen
ap·pro·ba·tion /'æprə'beɪʃn/ n-telb zn officiële goedkeuring; sanctie; bekrachtiging; wettiging ap·pro·ba·tive /'æprə'beɪt̯ ɪv/ bn - (Amerikaans-Engels) goedkeurend ap·pro·ba·to·ry /ə'proʊbətri/, (Am.) /-tɔri/ bn goedkeurend; lovend ap·pro·pri·a·ble /ə'proʊprɪəbl/ bn 1. aanwendbaar; toewijsbaar 2. toe-eigenbaar ap·pro·pri·ate1 /ə'proʊprɪət/ bw appropriately; zelfst nw appropriateness bn 1. geschikt; toepasselijk; juist; aangepast; aangewezen; terecht • appropriate for/to | geschikt/passend voor • where appropriate | waar nodig/van toepassing, in voorkomende gevallen 2. [verouderd] eigen; typisch • appropriate to | eigen aan ap·pro·pri·ate2 /ə'proʊprieɪt/ ov ww 1. bestemmen; toewijzen; uittrekken
• funds were appropriated for building schools | er werden gelden gereserveerd voor scholenbouw 2. (zich) toe-eigenen; inpalmen; nemen • appropriate large sums to oneself | zich grote bedragen toeeigenen • appropriate a company car to one's private use | de auto van de zaak voor privédoeleinden gebruiken ap·pro·pri·a·tion1 /ə'proʊpri'eɪʃn/ meerv appropriations telb zn toegestane som geld; fonds; subsidie; krediet ap·pro·pri·a·tion2 /ə'proʊpri'eɪʃn/ n-telb zn 1. toewijzing; besteding; aanwending • appropriation of profits | winstdeling, winstuitkering, tantième 2. toe-eigening; inpalming; inbeslagneming ap·pro·pri·a·tor /ə'proʊprieɪtə/, (Am.) /-eɪt̯ ər/ meerv appropriators telb zn 1. toewijzer 2. toe-eigenaar ap·prov·a·ble /ə'pru:vəbl/ bn goed te keuren; loffelijk; prijzenswaardig ap·prov·al /ə'pru:vl/ meerv approvals telb en n-telb zn
1. goedkeuring; toestemming; bekrachtiging; sanctie; fiat • on approval | op zicht 2. aanbeveling ap·prove1 /ə'pru:v/ onov ww akkoord gaan; zijn goedkeuring geven • I don't approve of this waste of money | ik kan het niet eens zijn met deze geldverspilling ap·prove2 /ə'pru:v/ ov ww 1. goedkeuren; goedvinden; toestemmen in; akkoord gaan met; bevestigen • an approved contractor | een erkend aannemer 2. aanbevelen 3. [verouderd] aantonen; bewijzen ap·prov·ing /ə'pru:vɪŋ/ bn - (oorspronkelijk) tegenwoordig deelwoord van approve goedkeurend • be approving of | goedkeuren, goedvinden • an approving reaction | een positieve reactie approx afk afkorting van: approximate(ly) ap·prox·i·mate1 /ə'prɒksɪmət/, (Am.) /ə'prɑk-/ bw approximately bn 1. bij benadering (aangegeven); geschat; benaderend; bijna juist
• there were approximately 2,000 demonstrators | er waren ongeveer/rond de 2000 betogers 2. nabij; nabijgelegen 3. dicht bijeen ap·prox·i·mate2 /ə'prɒksɪ̩meɪt/, (Am.) /ə'prɑk-/ onov en ov ww 1. benaderen; na(der)bij komen; niet ver af zijn van • the damage will approximate £1,000 | de schade zal de 1000 pond benaderen • his description approximates to reality | zijn beschrijving benadert de werkelijkheid 2. nader brengen ap·prox·i·ma·tion /ə'prɒksɪ̩'meɪʃn/, (Am.) /ə'prɑk-/ meerv approximations telb en n-telb zn 1. benadering • by approximation | bij benadering • 100 is a fair approximation of/to the real value | 100 is een goede benadering van de reële waarde 2. approximatie; benadering; approximatieve/benaderende waarde appt afk 1. afkorting van: appoint 2. afkorting van: appointed ap·pur·te·nance /ə'pɜ:tɪ̩nəns/, (Am.) /ə'pɜrtnəns/ meerv appurtenances telb zn 1. aanhangsel; bijvoegsel 2. (meervoud) toebehoren; accessoires; uitrusting; gereedschap 3. voorrecht/erfdienstbaarheid bij eigendom
• the house and its appurtenances | het huis en zijn bijkomende rechten en erfdienstbaarheden/servituten ap·pur·te·nant /ə'pɜ:tɪ̩nənt/, (Am.) /ə'pɜrtnənt/ bn bijbehorend • appurtenant to | behorend bij Apr afk afkorting van: April APR afk 1. afkorting van: annual(ized) percentage rate 2. afkorting van: annual purchase rate aprax·ia /eɪ'præksɪə/ n-telb zn - apraxie après-ski /'ɑ:preɪski:/, (Am.) /ɑ'preɪ-/ n-telb zn - vaak attributief après-ski apri·cot /'eɪprɪ̩kɒt/, (Am.) /'æprɪ̩kɑt/ meerv apricots telb zn 1. abrikoos 2. abrikozenboom; abrikoos 3. (vaak attributief) abrikozenkleur April
/'eɪprəl/ eigenn april ◦ (sprw) March winds and April showers bring forth May's flowers | ± de stormen in maart en de buien in april zorgen voor de bloemen in mei April fool meerv April fools telb zn aprilgek April Fools' Day /'eɪprəl'fu:lzdeɪ/ eigenn één april a pri·o·ri /'eɪ praɪ'ɔ:raɪ/, (Am.) /-pri'ɔri:/ bn, attr en bw a priori; van tevoren; vooraf apri·o·rism /'eɪpraɪ'ɔ:rɪzm/, (Am.) /-pri'ɔrɪzm/ meerv apriorisms telb zn a-priorisme; vooropgezette mening; vooroordeel a·pron1 /'eɪprən/ meerv aprons telb zn 1. schort; voorschoot; boezelaar; schootsvel; dekkleed 2. transportband; lopende band 3. platform (op luchthaven) 4. voortoneel; proscenium 5. plankier; vloer
6. vlonder; waterstoep; walstoep 7. zand- en kiezelvlakte vóór morene 8. apron (rand met hoger gras om green heen) a·pron2 /'eɪprən/ ov ww van een voorschoot/schort voorzien apron stage meerv apron stages telb zn voortoneel; proscenium apron string meerv apron strings (meestal meervoud) telb zn schortenband • he is tied to his mother's/wife's apron strings | hij loopt aan de leiband van zijn moeder/vrouw a·pro·pos1 /'æprə'poʊ/ bn gepast; geschikt • be apropos | ter zake zijn • apropos remarks | relevante opmerkingen a·pro·pos2 /'æprə'poʊ/ bw 1. op het gepaste/geschikte ogenblik • arrive apropos | op het geschikte ogenblik aankomen 2. à propos • apropos, is John coming too? | à propos, komt John ook? zie: apropos of
apropos3 vz - [informeel] zie: apropos of apropos of vz wat betreft; met betrekking tot • apropos of our topic | wat ons onderwerp betreft apse /æps/ meerv apsides /'æpsɪ̩di:z/ telb zn 1. apsis; abside (uitbouw aan kerkkoor) 2. apsis (uiteinde van lengteas van ellipsvormige planeetbaan) ap·si·dal /'æpsɪ̩dl/ bn van een apsis ap·sis /'æpsɪs/ meerv apsides /'æpsɪ̩di:z/ telb zn zie: apse apt1 /æpt/ bw aptly; zelfst nw aptness bn 1. geschikt; passend; treffend; toepasselijk 2. geneigd • a car is apt to slip on icy roads | een auto slipt gauw op beijzelde wegen 3. goedleers; vlug van begrip; schrander
• apt at understanding mathematics | goed in wiskunde 4. juist; ad rem apt2 afk - (voornamelijk Amerikaans-Engels) afkorting van: apartment APT afk 1. afkorting van: administrative, professional government personnel 2. afkorting van: advanced passenger train 3. afkorting van: automatic picture transmission 4. afkorting van: automatically programmed tool
and
ap·ter·al /'æptrəl/ bn 1. ongevleugeld 2. zonder zuilenrijen aan de zijkanten ap·ter·ous /'æptrəs/ bn - ongevleugeld ap·ter·yx /'æptərɪks/ meerv apteryxes telb zn kiwi (Nieuw-Zeelandse loopvogel, genus Apteryx) ap·ti·tude /'æptɪ̩tju:d/, (Am.) /-tu:d/ meerv aptitudes telb en n-telb zn 1. geschiktheid
technical
2. neiging 3. aanleg; talent; begaafdheid • that boy shows an aptitude for music | die jongen toont aanleg voor muziek aptitude test meerv aptitude tests telb zn - onderzoek naar geschiktheid; psychotechnische test Apu·lia /ə'pju:lɪə/ eigenn Apulië (Italiaanse provincie) apy·ret·ic /'æpaɪ'retɪk/, (Am.) /'eɪpaɪ'ret̯ ɪk/ bn koortsvrij apy·rous /'eɪ'paɪrəs/ bn onontvlambaar; vuurvast aq·ua /'ækwə/ meerv aquas, aquae telb zn 1. water; vloeistof; oplossing 2. waterkleur; bleek blauwgroen aq·ua/'ækwə/ prefix aqua-; aqui-; water• aqualung | aqualong
aq·ua-aer·o·bics /'ækweə'roʊbɪks/, (Am.) /'ækwe'roʊ-/ aq·ua·e·ro·bics n-telb zn aqua-aerobics; wateraerobics aq·ua·bob /'ækwəbɒb/, (Am.) /-bɑb/ meerv aquabobs telb zn - aquabob aq·ua·cade /'ækwə'keɪd/ meerv aquacades telb zn waterballet aq·ua·cul·tur·al /'ækwə'kʌltʃrəl/ bn van/door/m.b.t. aquacultuur aq·ua·cul·ture /'ækwəkʌltʃə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn hydrocultuur; watercultuur aq·ua·drome /'ækwədroʊm/ meerv aquadromes telb zn watersportcentrum aq·ua·for·tis /'ækwə'fɔ:tɪ̩s/, (Am.) /-'fɔrt̯ ɪs/
n-telb zn sterkwater; sterk salpeterzuur; aqua fortis aq·ua·lung /'ækwəlʌŋ/ meerv aqualungs telb zn aqualong (duikersuitrusting; oorspronkelijk merknaam) aq·ua·ma·rine /'ækwəmə'ri:n/ meerv aquamarines telb en n-telb zn 1. aquamarijn; groene beril; zeewatersteen; zeegroensteen 2. (vaak attributief) aquamarijn(kleur); zeegroen aq·ua·naut /'ækwənɔ:t/ meerv aquanauts telb zn aquanaut; diepzeeonderzoeker aq·ua·plane1 /'ækwəpleɪn/ meerv aquaplanes telb zn waterskiplank aq·ua·plane2 /'ækwəpleɪn/ onov ww waterskiën (op plank) zie: aquaplaning aq·ua·plan·ing /'ækwəpleɪnɪŋ/ n-telb zn - gerund van aquaplane
1. (het) waterskiën; aquaplaning 2. (voornamelijk Brits-Engels); aquaplaning aq·ua·pon·ics /'ækwə'pɒnɪks/, (Am.) /-'pɑnɪks/ n-telb zn (omschrijving) ecologisch verantwoorde combinatie van visteelt en hydrocultuur aq·ua re·gia /'ækwə'ri:dʒə/ n-telb zn - koningswater (bijtend middel) aq·ua·relle /'ækwə'rel/ meerv aquarelles telb zn aquarel; waterverfschilderij aq·ua·rel·list /'ækwə'relɪst/ meerv aquarellists telb zn aquarellist A·quar·i·an1 /ə'kweərɪən/, (Am.) /-'kwer-/ meerv Aquarians telb zn - Waterman A·quar·i·an2 /ə'kweərɪən/, (Am.) /-'kwer-/ bn - m.b.t./over het tijdperk van Aquarius/(de) Waterman
a·quar·ist /'ækwərɪst/ meerv aquarists telb zn aquarist; aquariumhouder, aquariumliefhebber a·quar·i·um /ə'kweərɪəm/, (Am.) /-'kwer/ meerv aquariums, aquaria telb zn aquarium A·quar·i·us1 /ə'kweərɪəs/, (Am.) /-'kwer-/ eigenn - , (de) Waterman; Aquarius A·quar·i·us2 /ə'kweərɪəs/, (Am.) /-'kwer-/ meerv Aquarii telb zn - Waterman (iemand geboren onder dit sterrenbeeld) aq·ua·tel /'ækwə'tel/ meerv aquatels telb zn - (Brits-Engels) drijvend hotel a·quat·ic1 /ə'kwæt̯ ɪk/ meerv aquatics telb zn 1. waterplant; hydrofyt 2. waterdier
a·quat·ic2 /ə'kwæt̯ ɪk/ meervoud - werkwoord ook enkelvoud watersport a·quat·ic3 /ə'kwæt̯ ɪk/ bw aquatically bn aquatisch; wateraq·u·atint /'ækwətɪnt/ meerv aquatints telb en n-telb zn aquatint (graveermethode/ets met gradaties in tint) aq·ua·tube meerv aquatubes telb zn superglijbaan (in zwembad) aq·ua·vit /'ækwəvɪt/, (Am.) /'ɑkwəvi:t/ n-telb zn aquavit (Scandinavische sterkedrank) aq·ua vi·tae /'ækwə 'vaɪt̯ i:/, /-'vi:t̯ aɪ/ n-telb zn 1. alcohol 2. brandewijn; aqua vitae; levenswater aq·ue·duct /'ækwədʌkt/ meerv aqueducts telb zn
1. aquaduct 2. kanaal a·que·ous /'eɪkwɪəs/, /'æ-/ bw aqueously bn water; waterig; van water • aqueous humour | humor aquaeus, kamerwater (vocht tussen hoornvlies en ooglens) • aqueous rocks | sedimentair gesteente • aqueous solution | oplossing in water aq·ui/'ækwi/ prefix aqui-; water• aquiculture | aquicultuur aq·ui·cul·tur·al /'ækwɪ̩-/ bn zie: aquacultural aq·ui·cul·ture /'ækwɪ̩-/ n-telb zn zie: aquaculture aq·ui·fer /'ækwɪ̩fə/, (Am.) /-ər/ meerv aquifers telb zn - waterhoudende grondlaag a·quif·er·ous /æ'kwɪfərəs/
bn - waterhoudend Aq·ui·la /'ækwɪ̩lə/ eigenn - Aquila; Arend (sterrenbeeld van het noordelijk halfrond) aq·ui·le·gia /'ækwə'li:dʒə/ meerv aquilegias telb zn - akelei (genus Aquilegia) aq·ui·line /'ækwɪ̩laɪn/ bn, attr 1. arends-; adelaars• aquiline nose | adelaarsneus, arendsneus, haviksneus • aquiline profile | adelaarsprofiel, arendsprofiel 2. gekromd; krom; gebogen Aq·ui·taine /'ækwɪ̩'teɪn/ eigenn Aquitanië a·quos·i·ty /ə'kwɒsəti/, (Am.) /ə'kwɑsət̯ i/ n-telb zn waterigheid; waterachtigheid ar1 meerv ars telb zn zie: are1
ar2 afk 1. afkorting van: arrival 2. afkorting van: arrive -ar /-ə/, (Am.) /-ər/ suffix 1. 〈vormt bijvoeglijk naamwoord van naamwoord〉 • polar | polair • nuclear | nucleair 2. 〈vormt naamwoord, vaak persoonsnaam, van ander naamwoord〉 • bursar | thesaurier 3. 〈vormt persoonsnaam van werkwoord; variant van -er〉 • liar | leugenaar • beggar | bedelaar AR afk 1. afkorting van: account receivable 2. afkorting van: Airman Recruit 3. afkorting van: All Risks 4. afkorting van: Annual Return 5. afkorting van: Arkansas 6. afkorting van: army regulation 7. afkorting van: augmented reality A/R afk afkorting van: account receivable A·ra eigenn Altaar; Ara (sterrenbeeld van het zuidelijk halfrond) ARA afk
afkorting van: Associate of the Royal Academy Ar·ab1 /'ærəb/ meerv Arabs telb zn 1. Arabier 2. Arabische volbloed; arabier (paard) 3. zwerver; verwaarloosd kind Ar·ab2 /'ærəb/ bn Arabisch; m.b.t./van de Arabieren • Arab League | Arabische Liga • Arab spring | Arabische lente Ar·ab3 afk 1. afkorting van: Arabia 2. afkorting van: Arabian 3. afkorting van: Arabic ar·a·besque1 /'ærə'besk/ meerv arabesques telb zn arabesk(e) ar·a·besque2 /'ærə'besk/ bn arabesk A·ra·bi·a /ə'reɪbɪə/
eigenn Arabië A·ra·bi·an1 /ə'reɪbɪən/ meerv Arabians telb zn 1. Arabier 2. Arabische volbloed; arabier (paard) A·ra·bi·an2 /ə'reɪbɪən/ bn Arabisch; uit/van Arabië • Arabian camel | dromedaris • Arabian Nights (Entertainments) | (Vertellingen van) Duizend-eneen-nacht Ar·a·bic1 /'ærəbɪk/ eigenn Arabisch (taal) Ar·a·bic2 /'ærəbɪk/ bn Arabisch (m.b.t. taal) ◦ gum arabic | Arabische gom ◦ Arabic numerals | Arabische cijfers Ar·ab·ist /'ærəbɪst/ meerv Arabists telb zn arabist
arab·ize /'ærəbaɪz/ arab·ise; (ook Arabize) ov ww arabiseren (bevolking, taal e.d.) ar·a·ble1 /'ærəbl/ n-telb zn bouwland; landbouwgrond; akkerland ar·a·ble2 /'ærəbl/ bn 1. bebouwbaar; ploegbaar 2. (Brits-Engels) te verbouwen; te telen; zaaibaar Ar·a·by /'ærəbi/ eigenn - het (mysterieuze) Oosten a·rach·nid /ə'ræknɪd/ meerv arachnids, arachnidae telb zn spinachtig dier; arachnide; spinachtige a·rach·noid1 /ə'ræknɔɪd/ meerv arachnoids telb zn 1. spinnenweb(s)vlies 2. spinachtig dier a·rach·noid2
/ə'ræknɔɪd/ bn 1. spinnenwebachtig 2. m.b.t./als de spinachtigen 3. spindraadachtig behaard a·rag·o·nite /ə'ræɡənaɪt/ n-telb zn - (mineralogie) aragoniet arak n-telb zn zie: arrack ARAM afk afkorting van: Associate of the Royal Academy of Music Ar·a·ma·ic1 /'ærə'meɪɪk/ eigenn Aramees (taal) Ar·a·ma·ic2 /'ærə'meɪɪk/ bn Aramees Ar·a·me·an1 /'ærə'mi:ən/ eigenn Aramees (taal) Ar·a·me·an2 /'ærə'mi:ən/
meerv Arameans telb zn Aramees (inwoner) Ar·a·me·an3 /'ærə'mi:ən/ bn Aramees ar·a·pai·ma /'ærə'paɪmə/ meerv arapaimas telb zn - arapaima (Zuid-Amerikaanse zoetwatervis, Arapaima gigas) ar·au·car·ia /'ærɔ:'keərɪə/, (Am.) /'ærɔ'kerɪə/ meerv araucarias telb zn - araucaria (uitheemse naaldboom) ar·ba·lest /'ɑ:bəlest/, (Am.) /'ɑrbəlɪst/ meerv arbalests telb zn voetboog (kruisboog met zwaar trekmechanisme) ar·be·list /-lɪst/ meerv arbelists telb zn zie: arbalest ar·bi·ter /'ɑ:bɪ̩tə/, (Am.) /'ɑrbɪ̩t̯ ər/ meerv arbiters telb zn
1. leidende figuur; trendsetter • he is the arbiter of Paris fashion | hij geeft de toon aan in de Parijse mode • arbiter elegantiae/elegantiarum | arbiter elegantiarum (persoon die de toon aangeeft in mondaine kringen) 2. arbiter; scheidsrechter; scheidsman ar·bi·trage /'ɑ:bɪ̩'trɑ:ʒ/, (Am.) /ɑr-/ n-telb zn - arbitrage ar·bi·tra·geur /'ɑ:bɪ̩trɑ:'ʒɜ:/, (Am.) /'ɑrbɪ̩trɑ'ʒɜr/ meerv arbitrageurs telb zn - arbitrageant ar·bi·tral /'ɑ:bɪ̩trəl/, (Am.) /'ɑrbɪ̩trəl/ bn arbitraal; scheidsrechterlijk ar·bit·ra·ment1 /ɑ:'bɪtrəmənt/, (Am.) /ɑr-/ meerv arbitraments telb zn arbitrage ar·bit·ra·ment2 /ɑ:'bɪtrəmənt/, (Am.) /ɑr-/ n-telb zn arbitrale beslissing/uitspraak ar·bi·trar·y /'ɑ:bɪ̩tri/, (Am.) /'ɑrbɪ̩treri/ bw arbitrarily; zelfst nw arbitrariness
bn 1. willekeurig; grillig; arbitrair 2. eigenmachtig; eigenzinnig; despotisch; absoluut 3. arbitraal; scheidsrechterlijk ◦ arbitrary character | bijzonder teken ar·bi·trate1 /'ɑ:bɪ̩treɪt/, (Am.) /'ɑr-/ onov ww arbitreren; als arbiter/scheidsrechter/bemiddelaar optreden • arbitrate between the parties | tussen de partijen bemiddelen ar·bi·trate2 /'ɑ:bɪ̩treɪt/, (Am.) /'ɑr-/ ov ww aan arbitrage onderwerpen; scheidsrechterlijk (laten) regelen; bij arbitrage afhandelen ar·bi·tra·tion /'ɑ:bɪ̩'treɪʃn/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn arbitrage; scheidsrechterlijke beslissing • go to arbitration | het geschil aan arbitrage onderwerpen • refer a dispute to arbitration | een arbeidsconflict aan een arbitrage/geschillencommissie voorleggen arbitration board meerv arbitration boards telb zn arbitragecommissie arbitration panel meerv arbitration panels telb zn zie: arbitration board ar·bi·tra·tor
/'ɑ:bɪ̩treɪtə/, (Am.) /'ɑrbɪ̩treɪt̯ ər/ meerv arbitrators telb zn scheidsrechter; arbiter; scheidsman; bemiddelaar ar·bi·tress /'ɑ:bɪ̩trɪs/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arbitresses telb zn scheidsvrouw; (vrouwelijke) arbiter; bemiddelaarster ar·bor /'ɑ:bə/, (Am.) /'ɑrbər/ meerv arbors telb zn 1. cilindervormig onderdeel/gereedschap; (hoofd)as; spil; pin; cilinder; boom; doorn; klokkenbalk 2. zie: arbour ar·bo·ra·ceous /'ɑ:bə'reɪʃəs/, (Am.) /'ɑr-/ bn 1. boomachtig 2. boomrijk; bebost Arbor Day eigenn boomplantdag ar·bo·re·al /ɑ:'bɔ:rɪəl/, (Am.) /ɑr-/ bw arboreally bn 1. boomachtig; bomen2. in bomen levend • arboreal animal | boomdier
ar·bo·re·ous /ɑ:'bɔ:rɪəs/, (Am.) /ɑr-/ bn 1. boomrijk; bebost 2. boomachtig ar·bo·res·cence /'ɑ:bə'resns/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn boomachtig uiterlijk/karakter/voorkomen ar·bo·res·cent /'ɑ:bə'resnt/, (Am.) /'ɑr-/ bn boomachtig; vertakt ar·bo·re·tum /'ɑ:bə'ri:təm/, (Am.) /'ɑrbə'ri:t̯ əm/ meerv arboretums, arboreta telb zn arboretum; (wetenschappelijke) bomentuin ar·bo·ri·cul·tur·al /'ɑ:brɪ'kʌltʃrəl/, (Am.) /'ɑr-/ bn van/m.b.t. (de) boomkwekerij ar·bo·ri·cul·ture /'ɑ:brɪkʌltʃə/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn het boomkweken; boomkwekerij ar·bo·ri·cul·tur·ist /'ɑ:brɪ'kʌltʃərɪst/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arboriculturists telb zn boomkweker
ar·bo·rist /'ɑ:bərɪst/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arborists telb zn boomspecialist; boomchirurg ar·bo·ri·za·tion /'ɑ:bəraɪ'zeɪʃn/, (Am.) /'ɑrbərə-/ ar·bo·ri·sa·tion meerv arborizations telb en n-telb zn (ontwikkeling tot) boomvorm (ook m.b.t. mineralen, fossielen) ar·bo·rous /'ɑ:brəs/, (Am.) /'ɑr-/ bn boom-; bomen-; van bomen ar·bor·vi·tae /'ɑ:bɔ:'vaɪti:/, (Am.) /'ɑrbər'vaɪt̯ i:/ meerv arborvitaes, arbores vitae telb zn 1. levensboom; thuja 2. arbor vitae; levensboom ar·bour /'ɑ:bə/, (Am.) /'ɑrbər/ (Amerikaans-Engelse spelling) ar·bor meerv arbours telb zn prieel; berceau ar·bour·ed /'ɑ:bəd/, (Am.) /'ɑrbərd/ bn (door een prieel) beschaduwd/beschut
ar·bo·vi·rus /'ɑ:boʊvaɪərəs/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arboviruses telb zn - arbovirus (door bloedzuigende insecten verspreid) ar·bu·tus /ɑ:'bju:təs/, (Am.) /ɑr'bju:t̯ əs/ meerv arbutuses telb zn - arbutus; aardbeiboom • (Amerikaans-Engels) trailing arbutus | mayflower (Epigaea repens) arc1 /ɑ:k/, (Am.) /ɑrk/ meerv arcs telb zn 1. (cirkel)boog 2. werplijn; afzetlijn (bij speerwerpen) 3. lichtboog; vlamboog arc2 /ɑ:k/, (Am.) /ɑrk/ arced; arcked; arced; arcked (arcing, arcking) ov ww 1. een boog vormen 2. vonken; een lichtbrug vormen ARC afk 1. afkorting van: Agricultural Research Council 2. afkorting van: AIDS-related condition/complex ARC 3. afkorting van: American Red Cross ar·cade /'ɑ:'keɪd/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arcades
telb zn 1. arcade; galerij; zuilengang, (België) gaanderij 2. winkelgalerij 3. speelhal; automatenhal, (België) lunapark ar·cad·ed /'ɑ:'keɪdɪ̩d/, (Am.) /'ɑr-/ bn overwelfd; overhuifd arcade game meerv arcade games telb zn videospelletje (in amusementshal), gokspelletje Ar·ca·dia1 /'ɑ:'keɪdɪə/, (Am.) /'ɑr-/ eigenn Arcadia; Arcadië Ar·ca·dia2 /'ɑ:'keɪdɪə/, (Am.) /'ɑr-/ meerv Arcadias telb zn liefelijk oord; arcadië Ar·ca·di·an1 /'ɑ:'keɪdɪən/, (Am.) /'ɑr-/ eigenn - (Grieks dialect) Arcadisch Ar·ca·di·an2 /'ɑ:'keɪdɪən/, (Am.) /'ɑr-/ meerv Arcadians telb zn Arcadiër; vredig, ietwat naïef mens
Ar·ca·di·an3 /'ɑ:'keɪdɪən/, (Am.) /'ɑr-/ bn 1. Arcadisch 2. (voornamelijk arcadian) eenvoudig; onschuldig
arcadisch;
Ar·ca·dy /'ɑ:kədi/, (Am.) /'ɑr-/ eigenn - Arcadia; Arcadië ar·cane /ɑ:'keɪn/, (Am.) /ɑr-/ bw arcanely; zelfst nw arcaneness bn geheim(zinnig); mysterieus; esoterisch ar·ca·num /ɑ:'keɪnəm/, (Am.) /ɑr-/ meerv arcana (meestal meervoud) /-nə/ telb zn 1. arcanum; mysterie; diep geheim 2. (levens)elixer arch1 /ɑ:tʃ/, (Am.) /ɑrtʃ/ meerv arches telb zn 1. boog; gewelf; arcade • triumphal arch | triomfboog 2. voetholte; het holle van de voet • fallen arches | platvoeten arch2 /ɑ:tʃ/, (Am.) /ɑrtʃ/
landelijk;
herderlijk;
bw archly; zelfst nw archness bn ondeugend; schalks; guitig • an arch glance /smile | een schalkse blik/guitig lachje arch3 /ɑ:tʃ/, (Am.) /ɑrtʃ/ onov ww (zich) welven; zich uitspannen • the trees arched across/over the drive | de bomen overwelfden de dreef arch4 /ɑ:tʃ/, (Am.) /ɑrtʃ/ ov ww 1. (over)welven; overspannen 2. krommen; buigen • the cat arched its back | de kat zette een hoge rug op ◦ arched squall | tropisch onweer (over een breed front opkomend) arch5 afk 1. afkorting van: archaic 2. afkorting van: archaism 3. afkorting van: archery 4. afkorting van: archipelago 5. afkorting van: architect 6. afkorting van: architectural 7. afkorting van: architecture arch/ɑ:tʃ/, /ɑ:k/, (Am.) /ɑrtʃ/, (Am.) /ɑrk/ prefix aarts• archenemy | aartsvijand • archbishop | aartsbisschop
-arch /-ək/ suffix -arch (duidt heersend persoon aan) • monarch | monarch Arch afk afkorting van: archbishop Ar·chae·an1 /'ɑ:'ki:ən/, (Am.) /'ɑr-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) Ar·che·an eigenn - archaïcum (vroegste geologische hoofdtijdperk) Ar·chae·an2 /'ɑ:'ki:ən/, (Am.) /'ɑr-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) Ar·che·an bn - archaïsch ar·chae·o·log·ic /'ɑ:kɪə'lɒdʒɪk/, (Am.) /'ɑrkɪə'lɑ-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) ar·che·o·log·ic bw arch(a)eologically bn archeologisch; oudheidkundig ar·chae·o·log·i·cal /-ɪkl/ (Amerikaans-Engelse spelling) ar·che·o·log·i·cal bn zie: archaeologic ar·chae·ol·o·gist /'ɑ:ki'ɒlədʒɪst/, (Am.) /'ɑrki'ɑ-/
(Amerikaans-Engelse spelling ook) ar·che·ol·o·gist meerv archaeologists telb zn archeoloog; oudheidkundige ar·chae·ol·o·gy /'ɑ:ki'ɒlədʒi/, (Am.) /'ɑrki'ɑ-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) ar·che·ol·o·gy n-telb zn archeologie; oudheidkunde • industrial archaeology | industriële archeologie ar·chae·op·ter·yx /'ɑ:ki'ɒptərɪks/, (Am.) /'ɑrki'ɑp-/ meerv archaeopteryxes telb zn archeopteryx (fossiele vogelsoort) Ar·chae·o·zo·ic1 /'ɑ:kɪə'zoʊɪk/, (Am.) /'ɑr-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) Ar·che·o·zo·ic eigenn - archeozoïcum (vroege geologische hoofdtijdperk) Ar·chae·o·zo·ic2 /'ɑ:kɪə'zoʊɪk/, (Am.) /'ɑr-/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) Ar·che·o·zo·ic bn - archeozoïsch ar·cha·ic /'ɑ:'keɪɪk/, (Am.) /'ɑr-/ bw archaically bn archaïsch; verouderd; ouderwets • archaic expression | archaïsme, verouderde uitdrukking • Archaic Latin | Oudlatijn
• archaic smile | archaïsche beeldhouwkunst; ook figuurlijk)
glimlach
(in
vroeg-Griekse
ar·cha·ism1 /ɑ:'keɪɪzm/, (Am.) /'ɑrki-/ meerv archaisms telb zn archaïsme; verouderd woord; verouderde zegswijze ar·cha·ism2 /ɑ:'keɪɪzm/, (Am.) /'ɑrki-/ n-telb zn het archaïseren; archaïstische stijl ar·cha·is·tic /'ɑ:keɪ'ɪstɪk/, (Am.) /'ɑrki-/ bn archaïstisch; archaïserend ar·cha·ize /'ɑ:keɪaɪz/, (Am.) /'ɑrki-/ ar·cha·ise onov en ov ww archaïseren arch·an·gel /'ɑ:keɪndʒl/, (Am.) /'ɑrk-/ meerv archangels telb zn 1. (ook Archangel) aartsengel (achtste der negen engelenkoren) 2. engelwortel; grote engelwortel (Angelica (archangelica)) 3. bronskleurige huisduif met zwarte vlekken Arch·an·gel /'ɑ:keɪndʒl/, (Am.) /'ɑrk-/
eigenn Archangelsk (Russische havenstad) arch·an·gel·ic /'ɑ:kæn'dʒelɪk/, (Am.) /'ɑrk-/ bn aartsengelachtig arch·bish·op /'ɑ:tʃ'bɪʃəp/, (Am.) /'ɑrtʃ-/ meerv archbishops telb zn aartsbisschop arch·bish·op·ric /'ɑ:tʃ'bɪʃəprɪk/, (Am.) /'ɑrtʃ'bɪʃəprɪk/ meerv archbishoprics telb zn 1. aartsbisschoppelijke rang/waardigheid 2. ambtsperiode van een aartsbisschop 3. aartsbisdom; aartsdiocees Archbp afk afkorting van: archbishop arch·con·ser·va·tive /'ɑ:tʃkən'sɜ:vət̯ ɪv/, (Am.) /'ɑrtʃkən'sɜrvət̯ ɪv/ bn aartsconservatief arch·dea·con /'ɑ:tʃ'di:kən/, (Am.) /'ɑrtʃ'di:kən/ meerv archdeacons telb zn - aartsdiaken; aartsdeken
arch·dea·con·ry /'ɑ:tʃ'di:kənri/, (Am.) /'ɑrtʃ'di:kənri/ meerv archdeaconries telb zn - aartsdiakenschap; aartsdecanaat; ambtsgebied/woning aartsdiaken arch·di·o·cese /'ɑ:tʃ'daɪəsɪs/, (Am.) /'ɑrtʃ'daɪəsɪs/ meerv archdioceses telb zn aartsbisdom; aartsdiocees arch·du·cal /'ɑ:tʃ'dju:kl/, (Am.) /'ɑrtʃ'du:kl/ bn aartshertogelijk arch·duch·ess /'ɑ:tʃ'dʌtʃɪ̩s/, (Am.) /'ɑrtʃ'dʌtʃɪ̩s/ meerv archduchesses telb zn aartshertogin arch·duch·y /'ɑ:tʃ'dʌtʃi/, (Am.) /'ɑrtʃ'dʌtʃi/ meerv archduchies telb zn aartshertogdom arch·duke /'ɑ:tʃ'dju:k/, (Am.) /'ɑrtʃ'du:k/ meerv archdukes telb zn aartshertog Archean
van
zie: Archaean1 ar·che·go·ni·um /'ɑ:kɪ̩'ɡoʊnɪəm/, (Am.) /'ɑrkɪ̩-/ meerv archegonia telb zn - archegonium (vrouwelijk geslachtsorgaan bij lagere planten) arch·en·e·my1 /'ɑ:tʃ'enəmi/, (Am.) /'ɑrtʃ-/ meerv archenemies telb zn aartsvijand; doodsvijand arch·en·e·my2 /'ɑ:tʃ'enəmi/, (Am.) /'ɑrtʃ-/ (voornamelijk Archenemy) n-telb zn (de) aartsvijand; (de) duivel; Satan arch·er /'ɑ:tʃə/, (Am.) /'ɑrtʃər/ meerv archers telb zn boogschutter Arch·er1 /'ɑ:tʃə/, (Am.) /'ɑrtʃər/ eigenn - , Boogschutter; Sagittarius Arch·er2 /'ɑ:tʃə/, (Am.) /'ɑrtʃər/ meerv Archers telb zn - Boogschutter (iemand geboren onder dit sterrenbeeld)
arch·er·fish meerv archerfishes, archerfish telb zn - schuttervis (Oost-Indische vissoort; Toxotes jaculator) arch·ery1 /'ɑ:tʃəri/, (Am.) /'ɑr-/ meerv archeries telb zn (boog)schuttersgilde arch·ery2 /'ɑ:tʃəri/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn 1. het boogschieten 2. pijl-en-boog ar·che·typ·al /'ɑ:kɪ̩'taɪpl/, (Am.) /'ɑrk-/ bw archetypally bn archetypisch; oorspronkelijk; oer-, [figuurlijk] klassiek ar·che·type /'ɑ:kɪ̩'taɪp/, (Am.) /'ɑrkɪ̩'taɪp/ meerv archetypes telb zn archetype; oerbeeld; oertype, standaardvoorbeeld ar·che·typ·ic /'ɑ:kɪ̩'tɪpɪk/, (Am.) /'ɑrkɪ̩'tɪpɪk/ bn zie: archetypical ar·che·typ·i·cal /'ɑ:kɪ̩'tɪpɪ̩kl/, (Am.) /'ɑrkɪ̩'tɪpɪ̩kl/
[figuurlijk]
schoolvoorbeeld,
bw archetypically bn archetypisch; oorspronkelijk; oer-, [figuurlijk] klassiek arch·fiend1 /'ɑ:tʃ'fi:nd/, (Am.) /'ɑrtʃ-/ meerv archfiends telb zn zie: archenemy1 arch·fiend2 /'ɑ:tʃ'fi:nd/, (Am.) /'ɑrtʃ-/ n-telb zn zie: archenemy2 ar·chi·di·ac·o·nal /'ɑ:kɪdaɪ'ækənl/, (Am.) /'ɑr-/ bn aartsdiaconaal; van een aartsdiaken ar·chi·di·ac·o·nate /'ɑ:kɪdaɪ'ækənət/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn aartsdiakenschap ar·chi·e·pis·co·pal /'ɑ:kiɪ'pɪskəpl/, (Am.) /'ɑr-/ bw archiepiscopally bn aartsbisschoppelijk • archiepiscopal cross | patriarchenkruis, Lotharings kruis ar·chi·e·pis·co·pate /'ɑ:kiɪ'pɪskəpət/, (Am.) /'ɑr-/ meerv archiepiscopates telb en n-telb zn
aartsbisschoppelijk episcopaat; aartsbisdom ar·chil /'ɑ:tʃɪl/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn zie: orchil ar·chi·man·drite /'ɑ:kɪ̩'mændraɪt/, (Am.) /'ɑr-/ meerv archimandrites telb zn archimandriet (opperabt in de Griekse kerk) Ar·chi·me·de·an /'ɑ:kɪ̩'mi:dɪən/, (Am.) /'ɑr-/ bn archimedisch • Archimedean screw | schroef van Archimedes, tonmolen, schroefpomp, vijzel Ar·chi·me·des' prin·ci·ple /'ɑ:kɪ̩mi:di:z 'prɪnsɪ̩pl/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn Wet van Archimedes ar·chi·pel·a·go /'ɑ:kɪ̩'peləɡoʊ/, (Am.) /'ɑr-/ meerv archipelagos, archipelagoes telb zn archipel; eilandengroep ar·chi·tect /'ɑ:kɪ̩tekt/, (Am.) /'ɑr-/ meerv architects telb zn 1. architect; bouwmeester; bouwkundige 2. (scheeps)bouwer
3. [figuurlijk] ontwerper; schepper; bouwer; architect; grondlegger 4. Schepper ar·chi·tec·ton·ic /'ɑ:kɪ̩tek'tɒnɪk/, (Am.) /'ɑrkɪ̩tek'tɑnɪk/ bw architectonically bn architectonisch; bouwkundig ar·chi·tec·ton·i·cal /'ɑ:kɪ̩tek'tɒnɪkl/, (Am.) /'ɑrkɪ̩tek'tɑnɪkl/ bn zie: architectonic ar·chi·tec·ton·ics /'ɑ:kɪ̩tek'tɒnɪks/, (Am.) /'ɑrkɪ̩tek'tɑnɪks/ n-telb zn 1. bouwkunde; architectuur; bouw; constructie 2. systematiek ar·chi·tec·tur·al /'ɑ:kɪ̩'tektʃrəl/, (Am.) /'ɑr-/ bw architecturally bn architecturaal; bouwkundig ar·chi·tec·ture /'ɑ:kɪ̩tektʃə/, (Am.) /'ɑrkɪtekʃtər/ n-telb zn architectuur; bouwkunst, bouwstijl, bouwwerk(en); bouwsel(s); opbouw; constructie ar·chi·trave /'ɑ:kɪ̩treɪv/, (Am.) /'ɑr-/ meerv architraves telb zn - architraaf; rib(be); graat
ar·chiv·al /ɑ:'kaɪvl/, (Am.) /ɑr-/ bn archivaal; van/in archieven; archief• [figuurlijk] papers of archival value | papers/verhandelingen die het waard zijn om bewaard te worden ar·chi·vault meerv archivaults telb zn zie: archivolt ar·chive /'ɑ:kaɪv/, (Am.) /'ɑr-/ ov ww archiveren (ook computer), behandelen voor en opbergen in een archief, in het archief opslaan ar·chives /'ɑ:kaɪvz/, (Am.) /'ɑr-/ meervoud - in betekenis 1 soms ook telbaar zelfstandig naamwoord 1. archief (bewaarplaats van geschriften) 2. archieven (ter bewaring opgeslagen geschriften) ◦ the archives of the mind | het geheugen, de herinnering ar·chi·vist /'ɑ:kɪ̩vɪst/, (Am.) /'ɑr-/ meerv archivists telb zn archivaris ar·chi·volt /'ɑ:kɪ̩voʊlt/, (Am.) /'ɑr-/ meerv archivolts telb zn - archivolt(e) (profielornament langs boog)
ar·chon /'ɑ:kən/, (Am.) /'ɑrkɑn/ meerv archons telb zn archont (magistraat in Oud-Athene) ar·chon·ship /'ɑ:kənʃɪp/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn archontschap arch·priest /'ɑ:tʃ'pri:st/, (Am.) /'ɑr-/ meerv archpriests telb zn aartspriester arch support meerv arch supports telb zn steunzool archt afk afkorting van: architect arch·way meerv archways telb zn overwelfde/overdekte galerij/doorgang/ingang; poort; zuilengang arch·wise /'ɑ:tʃwaɪz/, (Am.) /'ɑr-/ bw boogsgewijs; in boogvorm -ar·chy
/əki/, /ɑ:ki/, (Am.) /ərki/, (Am.) /ɑrki/ suffix -archie (duidt bestuursvorm aan) • anarchy | anarchie • oligarchy | oligarchie arcked verleden tijd, voltooid deelwoord zie: arc2 arcking tegenwoordig deelwoord zie: arc2 arc lamp meerv arc lamps telb zn booglamp; koolspitslamp arc light meerv arc lights telb zn booglicht arc·tic1 /'ɑ:(k)tɪk/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arctics telb zn - (Amerikaans-Engels) warme, waterdichte overschoen arc·tic2 /'ɑ:(k)tɪk/, (Am.) /'ɑr-/ bw arctically bn 1. (ook Arctic) arctisch; (noord)pool• Arctic Archipelago | noordpoolarchipel (deel van Canada)
• Arctic Circle | noordpoolcirkel, arctische cirkel • arctic fox | poolvos • Arctic Ocean | Noordelijke IJszee 2. ijskoud ◦ arctic warbler | noordse boszanger (Phylloscopus borealis) Arc·tic /'ɑ:(k)tɪk/, (Am.) /'ɑr-/ eigenn noordpoolgebied; Arctica; arctis ar·cu·ate /'ɑ:kjʊət/, (Am.) /'ɑr-/ bw arcuately bn 1. boogvormig; gebogen; gewelfd 2. overwelfd; overhuifd; overkapt ar·cu·at·ed /-eɪt̯ ɪ̩d/ bn zie: arcuate arc weld·ing n-telb zn het (vlam)booglassen -ard /əd/, (Am.) /ərd/ suffix ± -aard; ± -erd; ± -erik (vormt voornamelijk pejoratieve kwalificaties) • drunkard | dronkaard ar·den·cy /'ɑ:dnsi/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn
1. vurigheid; vuur; bezieling; hartstocht(elijkheid); geestdrift 2. vuur; gloed; hitte Ar·dennes /ɑ:'denz/, (Am.) /ɑr-/ eigenn Ardennen ar·dent /'ɑ:dnt/, (Am.) /'ɑr-/ bw ardently; zelfst nw ardentness bn 1. vurig; ijverig; hevig; hartstochtelijk 2. brandend; gloeiend; heet ◦ ardent spirits | geestrijke/alcoholische dranken ar·dour /'ɑ:də/, (Am.) /'ɑrdər/ (Amerikaans-Engelse spelling) ar·dor meerv ardours telb en n-telb zn 1. hitte; gloed; vuur 2. vurigheid; vuur; bezieling; hartstocht; ijver • his acts prove his ardour for justice | zijn daden bewijzen zijn vurig rechtvaardigheidsgevoel ar·du·ous /'ɑ:djʊəs/, (Am.) /'ɑrdʒʊəs/ bw arduously; zelfst nw arduousness bn 1. moeilijk; zwaar; lastig • an arduous road | een steile weg 2. energiek; ijverig; ingespannen 3. steil are1 /ɑ:/, (Am.) /ɑr/
ar meerv ares telb zn are are2 /ə/, (Am.) /ər/, /(sterk) ɑ:/, (Am.) /ɑr/ 2e persoon enkelvoud en alle personen meervoud aantonende wijs tegenwoordige tijd zie: be1 ar·e·a /'eərɪə/, (Am.) /'erɪə/ meerv areas telb zn 1. oppervlakte; areaal 2. gebied (ook figuurlijk), streek; domein • assisted area | stimuleringsgebied, ontwikkelingsgebied (gebied in Groot-Brittannië dat in het kader van de Europese wetgeving in aanmerking komt voor extra financiële steun) • the area of history | het domein der geschiedenis 3. ruimte; plaats 4. binnenplaats 5. keldergat; lichtgat area code (ook Area Code) meerv area codes telb zn - (Amerikaans-Engels) netnummer; kengetal area defence n-telb zn - ruimtedekking; zonedekking ar·e·al /'eərɪəl/, (Am.) /'er-/
bn oppervlakte-; gebiedsar·ea·way meerv areaways telb zn - (Amerikaans-Engels) keldergat; lichtgat ar·e·ca /'ærɪ̩kə/ meerv arecas telb zn - areka(palm); betelpalm (genus Areca) areca nut meerv areca nuts telb zn arekanoot; betelnoot a·re·na /ə'ri:nə/ meerv arenas telb zn 1. arena; strijdperk (ook figuurlijk) 2. ring; piste ar·e·na·ceous /'ærɪ̩'neɪʃəs/ bn 1. zandachtig; zanderig; zandig • arenaceous flora | zandflora 2. zand-; zandhoudend arena polo n-telb zn - (polo) indoorpolo
arena stage meerv arena stages telb zn arenatoneel arena theatre meerv arena theatres telb zn arenatheater; theater ‘en rond’ aren't /ɑ:nt/, (Am.) /'ɑrnt/ are not ar·eo·cen·tric /'eərɪə'sentrɪk/, (Am.) /'ærioʊ-/ bn met de planeet Mars als centrum a·re·o·la /ə'rɪələ/ meerv areolas, areolae telb zn - , areola a·re·o·lar /ə'rɪələ/, (Am.) /-ər/ bn als/van de areola ar·e·om·e·ter /'eəri'ɒmɪ̩tə/, (Am.) /'æri'ɑmɪ̩t̯ ər/ meerv areometers telb zn areometer; vochtweger Ar·e·op·a·gite
/'æri'ɒpəɡaɪt/, (Am.) /-'ɑpə-/ meerv Areopagites telb zn lid van de areopagus (hoogste gerechtshof in het oude Athene) a·rête /æ'reɪt/ meerv arêtes telb zn bergkam ARG meerv ARGs telb zn afkorting van: alternate reality game alternate reality game (computerspel gebaseerd op de echte wereld, waarbij de realiteit gemanipuleerd wordt door de gamer) argal n-telb zn zie: argol ar·ga·la /'ɑ:ɡələ/, (Am.) /'ɑr-/ meerv argalas telb zn - adjudant (soort maraboe; Leptoptilus dubius, L. javanicus) ar·ga·li /'ɑ:ɡəli/, (Am.) /'ɑr-/ meerv argalis, argali telb zn - argalischaap (Ovis ammon) ar·gan /'ɑ:ɡən/, (Am.) /'ɑrɡən/ n-telb zn -
arganolie ar·gand burn·er /'ɑ:ɡənd bɜ:nə/, (Am.) /'ɑrɡænd bɜrnər/ meerv argand burners telb zn argandse brander; ringvormige gasbrander ar·gent /'ɑ:dʒnt/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn - [verouderd]; 1. zilver(kleur) 2. (vaak attributief) zilver-; zilveren; zilverkleurig ar·gen·tif·er·ous /'ɑ:dʒn'tɪfərəs/, (Am.) /'ɑr-/ bn zilverhoudend Ar·gen·ti·na /'ɑ:dʒn'ti:nə/, (Am.) /'ɑr-/ eigenn Argentinië ar·gen·tine1 /'ɑ:dʒntaɪn/, (Am.) /'ɑr-/ meerv argentine telb zn - zilvervis (familie Argentinidae) ar·gen·tine2 /'ɑ:dʒntaɪn/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn 1. nieuwzilver; argentaan 2. zilver
ar·gen·tine3 /'ɑ:dʒntaɪn/, (Am.) /'ɑr-/ bn 1. zilveren; zilverachtig 2. zilverhoudend Ar·gen·tine1 /'ɑ:dʒntaɪn/, (Am.) /'ɑr-/ eigenn Argentinië Ar·gen·tine2 /'ɑ:dʒntaɪn/, (Am.) /'ɑr-/ meerv Argentines telb zn Argentijn(se) Ar·gen·tine3 /'ɑ:dʒntaɪn/, (Am.) /'ɑr-/ bn Argentijns Ar·gen·tin·i·an1 /'ɑ:dʒn'tɪnɪən/, (Am.) /'ɑr-/ Ar·gen·tin·e·an meerv Argentinians telb zn Argentijn(se) Ar·gen·tin·i·an2 /'ɑ:dʒn'tɪnɪən/, (Am.) /'ɑr-/ Ar·gen·tin·e·an bn Argentijns ar·gen·tite
/'ɑ:dʒntaɪt/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn argentiet (soort zilvererts) Ar·gie /'ɑ:dʒi/, (Am.) /'ɑr-/ meerv Argies telb zn - [informeel] Argentijn(se) ar·gie-bar·gie zie: argy-bargy1 ar·gil /'ɑ:dʒɪl/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn (pottenbakkers)klei; pottenbakkersaarde; potaarde; pijpaarde ar·gil·la·ceous /'ɑ:dʒɪ'leɪʃəs/, (Am.) /'ɑr-/ bn - kleiachtig; kleihoudend Ar·give1 /'ɑ:ɡaɪv/, (Am.) /'ɑrdʒaɪv/ meerv Argives telb zn inwoner van Argos (oud Griekenland) Ar·give2 /'ɑ:ɡaɪv/, (Am.) /'ɑrdʒaɪv/ bn van Argos ar·gle-bar·gle1 /'ɑ:ɡl'bɑ:ɡl/, (Am.) /'ɑrɡlbɑrɡl/
n-telb zn - [informeel] gekibbel ar·gle-bar·gle2 /'ɑ:ɡl'bɑ:ɡl/, (Am.) /'ɑrɡlbɑrɡl/ onov ww - [informeel] kibbelen; krakelen; kijven; kiften ar·gol /'ɑ:ɡɒl/, (Am.) /'ɑrɡl/ ar·gal n-telb zn wijnsteen (ruw kaliumbitartraat) ar·gon /'ɑ:ɡɒn/, (Am.) /'ɑrɡɑn/ n-telb zn - argon (element 18) ar·go·naut /'ɑ:ɡənɔ:t/, (Am.) /'ɑrɡənɔt/ meerv argonauts telb zn 1. argonaut (soort inktvis; Argonauta argo) 2. goudzoeker (voornamelijk in de 19e eeuw in Californië) Ar·go·naut /'ɑ:ɡənɔ:t/, (Am.) /'ɑrɡənɔt/ meerv Argonauts (voornamelijk meervoud) telb zn Argonaut (in de Griekse mythologie) Ar·go·nau·tic /'ɑ:ɡə'nɔ:tɪk/, (Am.) /'ɑrɡə'nɔt̯ ɪk/ bn m.b.t. de Argonauten
ar·go·sy /'ɑ:ɡəsi/, (Am.) /'ɑr-/ meerv argosies telb zn - [verouderd] 1. (groot) koopvaardijschip; schip; scheepslading 2. koopvaardijvloot ar·got /'ɑ:ɡoʊ/, (Am.) /'ɑrɡət/ meerv argots telb en n-telb zn Bargoens; dieventaal; slang; jargon, (België) argot ar·gu·a·ble /'ɑ:ɡjʊəbl/, (Am.) /'ɑr-/ bw arguably bn 1. betwistbaar; aanvechtbaar • it's an arguable point | daar kun je van mening over verschillen 2. aantoonbaar; aanwijsbaar ar·gue1 /'ɑ:ɡju:/, (Am.) /'ɑr-/ onov ww 1. argumenteren; pleiten • they were arguing against/for military intervention | zij pleitten tegen/voor militaire interventie • argue away | wegredeneren, wegpraten 2. redetwisten; debatteren; polemiseren • argue about | aanvechten, in twijfel trekken • argue against /with John about politics | met Jan over politiek debatteren 3. twisten; ruziën; kibbelen; tegenspreken • don't argue with me! | spreek me niet tegen! ar·gue2
/'ɑ:ɡju:/, (Am.) /'ɑr-/ ov ww 1. doorpraten; bespreken 2. stellen; betogen; aanvoeren; trachten te bewijzen; bepleiten • he argued that she should spend less money | hij zei dat ze minder geld moest uitgeven 3. overreden; ompraten; overhalen • I managed to argue him into coming | ik kon hem overreden om te komen • he argued me out of joining the army | hij deed me ervan afzien in het leger te gaan 4. [formeel] suggereren; wijzen op • his way of life argues him to be rich | zijn levenswijze doet vermoeden dat hij rijk is ar·gu·fy1 /'ɑɡjʊfaɪ/, (Am.) /'ɑrɡjə-/ onov ww - [informeel] bekvechten; kibbelen ar·gu·fy2 /'ɑɡjʊfaɪ/, (Am.) /'ɑrɡjə-/ ov ww - [informeel] bekvechten/bomen over ar·gu·ment1 /'ɑ:ɡjʊmənt/, (Am.) /'ɑrɡjə-/ meerv arguments telb zn 1. argument; bewijs(grond) • argument from design | godsbewijs uit de schepping; fysicotheologisch godsbewijs • argument from silence | argumentum e(x) silentio (argument berustend op stilzwijgen) • a strong argument for/against | een sterk argument voor/tegen 2. ruzie; onenigheid; woordenwisseling; twist 3. hoofdinhoud; korte inhoud (van boek)
4. onderwerp; thema (van gedicht, roman) 5. minor 6. argument ◦ ram the argument home | een argument sterk benadrukken/doordrijven, hameren op een argument ◦ (sprw) there are two sides to every question/an argument | men moet de zaak steeds van twee kanten bekijken ar·gu·ment2 /'ɑ:ɡjʊmənt/, (Am.) /'ɑrɡjə-/ meerv arguments telb en n-telb zn 1. bewijsvoering; betoog; redenering • let us, for the sake of argument, suppose … | stel nu eens (het hypothetische geval) dat … 2. discussie; gedachtewisseling; debat • this is a matter for argument | hiervoor kan men van mening verschillen • open to argument | voor rede vatbaar • settle something by argument | iets oplossen door met elkaar te praten ar·gu·men·ta·tion1 /'ɑ:ɡjʊmen'teɪʃn/, (Am.) /'ɑrɡjə-/ meerv argumentations telb zn discussie; redetwist ar·gu·men·ta·tion2 /'ɑ:ɡjʊmen'teɪʃn/, (Am.) /'ɑrɡjə-/ n-telb zn 1. argumentatie; bewijsvoering 2. deductie; afleiding ar·gu·men·ta·tive1 /'ɑ:ɡjʊ'mentətɪv/, (Am.) /'ɑrɡjə'men͜tət̯ ɪv/
bw argumentatively; zelfst nw argumentativeness bn 1. twistziek; twistgierig; belust op discussie 2. logisch; beredeneerd ar·gu·men·ta·tive2 /'ɑ:ɡjʊ'mentətɪv/, (Am.) /'ɑrɡjə'men͜tət̯ ɪv/ bw argumentatively; zelfst nw argumentativeness bn, pred suggererend; wijzend op • his attitude is argumentative of guilt | zijn houding suggereert schuld ar·gu·men·tum /'ɑ:ɡjʊ'mentəm/, (Am.) /'ɑrɡjə'men͜təm/ meerv argumenta telb zn - argument(um) • argumentum ad hominem | argument(um) ad hominem, argument op de man af • argumentum e silentio | argumentum e(x) silentio (argument berustend op stilzwijgen) Ar·gus1 /'ɑ:ɡəs/, (Am.) /'ɑr-/ eigenn Argus Ar·gus2 /'ɑ:ɡəs/, (Am.) /'ɑr-/ meerv Arguses telb zn 1. argus; alert bewaker/persoon 2. argusfazant (hoendersoort op Malakka; Argusianus argus) 3. argus; argusvlinder (vlindersoorten met oogvormige vlekken op de vleugels; o.a. Pararge megara)
Ar·gus-eyed bn met argusogen; scherpziend; waakzaam argus pheasant meerv argus pheasants telb zn - argusfazant (hoendersoort op Malakka; Argusianus argus) ar·gy-bar·gy1 /'ɑ:dʒi'bɑ:dʒi/, (Am.) /'ɑrdʒi'bɑrdʒi/ meerv argy-bargies telb zn - (Brits-Engels); [informeel] gehakketak; hak(ke)takkerij; gekibbel ar·gy-bar·gy2 /'ɑ:dʒi'bɑ:dʒi/, (Am.) /'ɑrdʒi'bɑrdʒi/ onov ww - (Brits-Engels); [informeel] hakketakken; kibbelen; over en weer discussiëren ar·gyle /ɑ:'ɡaɪl/, (Am.) /'ɑrɡaɪl/ meerv argyles (vaak meervoud) telb zn geruite (wollen) sok Ar·gy·rol /'ɑ:dʒɪ̩rɒl/, (Am.) /'ɑrdʒɪ̩rɔl/, (Am.) /-roʊl/ eigenn argyrol (merknaam van lokaal antisepticum) a·ri·a /'ɑ:rɪə/, (Am.) /'ærɪə/ meerv arias telb zn - 1. aria
2. melodie; air -ar·i·an /'eərɪən/, (Am.) /'erɪən/ suffix 1. (vormt naamwoord voornamelijk met betekenis van aanhanger van discipline/overtuiging) ± -ariër; ± -aar • agrarian | agrariër • vegetarian | vegetariër 2. (vormt bijvoeglijk naamwoord om verband met discipline, overtuiging aan te duiden) ± -air; ± -aristisch; ± -arisch • vegetarian | vegetarisch • authoritarian | autoritair Ar·i·an1 /'eərɪən/, (Am.) /'ærɪən/, (Am.) /'er-/ eigenn zie: Aryan1 Ar·i·an2 /'eərɪən/, (Am.) /'ærɪən/, (Am.) /'er-/ meerv Arians telb zn 1. ariaan (aanhanger van het arianisme) 2. zie: Aryan1 Ar·i·an3 /'eərɪən/, (Am.) /'ærɪən/, (Am.) /'er-/ bn 1. ariaans; van het arianisme 2. zie: Aryan1 Ar·i·an·ism /'eərɪənɪzm/, (Am.) /'ærɪənɪzm/, (Am.) /'er-/ n-telb zn arianisme
ARIBA afk - (Brits-Engels) afkorting van: Associate of the Royal Institute of British Architects ar·id /'ærɪ̩d/ bw aridly; zelfst nw aridness bn 1. dor; droog; schraal; onvruchtbaar 2. saai; droog 3. aride • an arid climate | een aride klimaat a·rid·i·ty /ə'rɪdɪ̩t̯ i/ n-telb zn 1. dorheid 2. saaiheid 3. ariditeit ar·i·el /'eərɪəl/, (Am.) /'ærɪəl/, (Am.) /'er-/ meerv ariels telb zn - gazelle (in West-Azië en Afrika; Gazella arabica) Ar·ies1 /'eəri:z/, (Am.) /'eri:z/ eigenn - , Ram; Aries Ar·ies2 /'eəri:z/, (Am.) /'eri:z/ meerv Aries telb zn - Ram (iemand geboren onder dit sterrenbeeld)
a·right /ə'raɪt/ bw - [formeel] juist; correct; goed • have I heard that aright? | heb ik dat goed gehoord? ar·il /'ærɪ̩l/ meerv arils telb zn - zaadrok; arillus a·rise /ə'raɪz/ arose; arisen onov ww 1. zich voordoen; zich aandienen; gebeuren; optreden; verschijnen • difficulties have arisen | er zijn moeilijkheden ontstaan • a mist arose | een mist kwam op(zetten) • now another question arises | nu is er een ander probleem aan de orde • a thunderstorm arose | er stak een onweer op 2. voortkomen; ontstaan • arise from | voortkomen uit, het gevolg zijn van, veroorzaakt worden door • those difficulties arise from our irresponsibility | die moeilijkheden zijn het gevolg van onze onverantwoordelijkheid 3. opstaan (in het bijzonder uit het graf), verrijzen 4. (zelden) zich verheffen; omhooggaan; opgaan; opstijgen a·ris·ta /ə'rɪstə/ meerv aristae /-ti:/ telb zn 1. baard (van graan, gras), kafnaalden 2. borstel (van insecten)
Ar·is·tarch1 /'ærɪ̩stɑ:k/, (Am.) /-stɑrk/ eigenn Aristarchus Ar·is·tarch2 /'ærɪ̩stɑ:k/, (Am.) /-stɑrk/ meerv Aristarchs telb zn aristarch; streng criticus ar·is·toc·ra·cy1 /ærɪ̩'stɒkrəsi/, (Am.) /-'stɑ-/ meerv aristocracies telb en n-telb zn - [ook figuurlijk] aristocratie ar·is·toc·ra·cy2 /ærɪ̩'stɒkrəsi/, (Am.) /-'stɑ-/ verzameln aristocraten; aristocratie; adel a·ris·to·crat /'ærɪ̩stəkræt/, (Am.) /ə'rɪ-/ meerv aristocrats telb zn 1. aristocraat; iemand van adel 2. beste; voornaamste; aristocraat • eat Edam, the aristocrat of Dutch cheeses | eet edammer, de aristocraat/koning/beste van de Nederlandse kazen a·ris·to·crat·ic /'ærɪ̩stə'krætɪk/, (Am.) /ə'rɪstə'kræt̯ ɪk/ bw aristocratically bn - [ook figuurlijk] aristocratisch
a·ris·to·crat·i·cal /-ɪkl/ bn zie: aristocratic Ar·is·to·te·li·an1 /'ærɪstə'ti:lɪən/ Ar·is·to·te·le·an meerv Aristotelians telb zn aristoteliaan Ar·is·to·te·li·an2 /'ærɪstə'ti:lɪən/ Ar·is·to·te·le·an bn aristotelisch • Aristotelian logic | de aristotelische logica, logica van Aristoteles a·rith·me·tic1 /ə'rɪɵmət̯ ɪk/ meerv arithmetics telb zn rekenboek a·rith·me·tic2 /ə'rɪɵmət̯ ɪk/ n-telb zn 1. rekenkunde; aritmetica; getallenleer 2. het rekenen; berekening • your arithmetic is wrong | je hebt verkeerd opgeteld/gerekend ar·ith·met·ic3 /'ærɪɵ'met̯ ɪk/ bw arithmetically bn
rekenkundig; aritmetisch; rekenkunstig • arithmetic mean | rekenkundig gemiddelde • arithmetic progression | rekenkundige reeks ar·ith·met·i·cal /-ɪkl/ bn zie: arithmetic3 arith·me·ti·cian /ə'rɪɵmə'tɪʃn/ meerv arithmeticians telb zn rekenkundige -ar·i·um /'eərɪəm/, (Am.) /'erɪəm/, (Am.) /'ær-/ suffix - vormt voornamelijk plaatsaanduidende naamwoord -arium • aquarium | aquarium • terrarium | terrarium Ariz afk afkorting van: Arizona Ar·i·zo·nan1 /'ærɪ̩'zoʊnən/ meerv Arizonans telb zn inwoner van Arizona Ar·i·zo·nan2 /'ærɪ̩'zoʊnən/ bn van/uit Arizona
Ar·i·zo·ni·an1 /-nɪən/ meerv Arizonians telb zn zie: Arizonan1 Ar·i·zo·ni·an2 /-nɪən/ bn zie: Arizonan2 ark /ɑ:k/, (Am.) /ɑrk/ meerv arks telb zn 1. ark (waarin tafelen der Wet), ark des verbonds • Ark of the Covenant , Ark of Testimony | ark des verbonds, arke des Heren 2. ark (van Noach) • Noah's ark | ark van Noach (ook als speelgoed); [figuurlijk] (ouderwets) gevaarte, kast (van auto e.d.) 3. woonschuit; ark 4. toevluchtsoord; schuilplaats 5. (voornamelijk gewestelijk) opbergvoorwerp; kist; koffer; doos; mand; kast ◦ Noah's ark | Noachs ark (Arca noae) ◦ [informeel] out of the ark | uit het jaar nul Ark afk afkorting van: Arkansas Ar·kan·san1 /ɑ:'kænzn/, (Am.) /ɑr-/ meerv Arkansans telb zn
inwoner van Arkansas Ar·kan·san2 /ɑ:'kænzn/, (Am.) /ɑr-/ bn van/uit Arkansas Ar·kan·saw·yer /'ɑ:kənsɔ:jə/, (Am.) /'ɑrkənsɔjər/ meerv Arkansawyers telb zn inwoner van Arkansas arm1 /ɑ:m/, (Am.) /ɑrm/ meerv arms telb zn 1. arm (van mens, dier; ook figuurlijk), voorste lidmaat/ledemaat; vangarm • with arms across | met gekruiste armen • arm in arm | arm in arm, gearmd • he lay in her arms | hij lag in haar armen • she was just a babe in arms | zij kon nog niet lopen, zij was nog maar een baby • the (long) arm of the law | de sterke/wereldlijke arm • at arm's length | op een afstand, op gepaste afstand • he wants to keep him at arm's length | hij wil hem op een afstand houden • in the arms of Morpheus | in de armen van Morpheus • he had a child on his arm | hij had een kind op zijn arm • [slang] put the arm on | vasthouden, arresteren; (in elkaar) slaan; om geld vragen • within arm's reach | met de hand te bereiken, binnen handbereik • an arm of the sea | een zeearm • she took my arm | zij gaf me een arm
• twist someone's arm | iemands arm omdraaien; [figuurlijk] forceren, het mes op de keel zetten • he carried a bundle under his arm | hij droeg een pak onder zijn arm 2. mouw; arm 3. armleuning 4. (boom)tak 5. afdeling; tak • an arm of a multinational | een afdeling van een multinationaal bedrijf 6. vuurwapen; geweer 7. wapen (als afdeling) • the air force is an important arm of the military forces | de luchtmacht is een belangrijk wapen van de strijdkrachten 8. ranok 9. [slang] pik; penis ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] broken arm | halfvol bord, kliekje(s), etensresten ◦ (Brits-Engels); [informeel] chance one's arm | het erop wagen ◦ [informeel] cost an arm and a leg | het was een rib uit mijn lijf ◦ [informeel] charge someone an arm and a leg | iemand een poot uitdraaien ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] on the arm | op de pof; gratis arm2 /ɑ:m/, (Am.) /ɑrm/ onov ww zich bewapenen (ook figuurlijk), zich ten oorlog uitrusten • arm against jealous critics | zich tegen jaloerse critici wapenen/pantseren • those countries are arming again for a new war | die landen zijn zich aan het herbewapenen voor een nieuwe oorlog zie: armed arm3 /ɑ:m/, (Am.) /ɑrm/ ov ww
1. bewapenen (ook figuurlijk), wapenen; uitrusten • armed with a lot information | met een boel informatie gewapend, voorzien van een boel informatie • arm yourself with serious arguments against criticism | je met serieuze argumenten tegen kritiek wapenen 2. versterken; wapenen; verstevigen 3. omarmen 4. bij de arm voeren; aan de arm geleiden 5. scherp stellen; afstellen • the bomb was armed | de bom was/werd scherp gesteld zie: armed ar·ma·da /ɑ:'mɑ:də/, (Am.) /ɑr-/ verzameln armada; krijgsvloot; oorlogsvloot • the (Spanish) Armada | de (Spaanse) Armada (van 1558) ar·ma·dil·lo /'ɑ:mə'dɪloʊ/, (Am.) /'ɑr-/ meerv armadillos telb zn - gordeldier (familie Dasypodidae) Ar·ma·ged·don /'ɑ:mə'ɡedn/, (Am.) /'ɑr-/ meerv Armageddons eigenn, telb zn - ; ook [figuurlijk] Armageddon; eindstrijd; wereldbrand; reuzenstrijd (Openb. 16:16) ar·ma·ment1 /'ɑ:məmənt/, (Am.) /'ɑr-/ meerv armaments (vaak meervoud) telb zn 1. strijdmacht; krijgsmacht; oorlogskrachten; strijdkrachten 2. wapentuig (van tank, schip, vliegtuig), oorlogstuig
• the armaments of the warship | het geschut van het oorlogsschip ar·ma·ment2 /'ɑ:məmənt/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn het bewapenen; bewapening ar·ma·men·tar·i·um /'ɑ:məmən'teərɪəm/, (Am.) /'ɑr-'terɪəm/ meerv armamentariums, armamentaria telb zn armamentarium; (medische) uitrusting; instrumentarium ar·ma·ments in·dus·try /'ɑ:məmentsɪ̩ndəstri/, (Am.) /'ɑr-/ meerv armaments industries telb en n-telb zn wapenindustrie; oorlogsindustrie ar·ma·ture /'ɑ:mətʃə/, (Am.) /'ɑrmətʃər/ meerv armatures telb zn 1. armatuur; (be)wapening; versterking (van constructie) 2. wapentooi; wapen(rusting) 3. armatuur (van een magneet) 4. anker 5. pantser armature winding meerv armature windings telb zn - ankerwikkeling arm·band meerv armbands
telb zn mouwband; armband; rouwband arm candy n-telb zn 1. [pejoratief] vriend(innet)je tijdens een feest; uitgaansvriend(in) 2. luxe handtas arm carry n-telb zn - armvoering (houding van armen tijdens lopen) arm·chair meerv armchairs (ook attributief) telb zn leunstoel, (in attributieve betekenis) theoretisch, zonder praktische ervaring; naar de studeerkamer riekend • armchair critic | betweter, bediller, criticaster • armchair critics | stuurlui aan wal • [pejoratief] armchair politician | salonpoliticus • armchair traveller | thuisreiziger (die alleen reisgidsen leest) arme blanche /'ɑ:m 'blɑ:nʃ/, (Am.) /'ɑrm-/ meerv armes blanches telb zn - blank wapen; steekwapen arm·ed /'ɑ:md/, (Am.) /ɑrmd/ bn - in betekenissen 2 en 3 voltooid deelwoord van arm 1. met armen; gearmd 2. gewapend; strijd• armed forces | strijdkrachten • armed neutrality | gewapende neutraliteit • (in vredestijd) armed services | strijdkrachten 3. uitgerust, toegerust
• armed for something | uitgerust voor iets, met de uitrusting voor iets -arm·ed /ɑ:md/, (Am.) /ɑrmd/ suffix -armig; met … armen • three-armed | driearmig Ar·me·ni·a /ɑ:'mi:nɪə/, (Am.) /ɑr-/ eigenn Armenië Ar·me·ni·an1 /ɑ:'mi:nɪən/, (Am.) /ɑr-/ eigenn Armeens; de Armeense taal Ar·me·ni·an2 /ɑ:'mi:nɪən/, (Am.) /ɑr-/ meerv Armenians telb zn 1. Armeniër; Armeense 2. (Armeens) monofysiet Ar·me·ni·an3 /ɑ:'mi:nɪən/, (Am.) /ɑr-/ bn Armeens arm·ful /'ɑ:mfʊl/, (Am.) /'ɑrm-/ meerv armfuls, armsful telb zn armvol
• books by the armful | hele ladingen boeken arm·hole meerv armholes telb zn armsgat ar·mi·ger /'ɑ:mɪ̩dʒə/, (Am.) /'ɑrmɪ̩dʒər/ meerv armigers telb zn 1. schildknaap 2. iemand die een wapen mag voeren ar·mil·lar·y /ɑ:'mɪləri/, (Am.) /ɑr-/ meerv armillaries telb zn van/m.b.t. armbanden ◦ armillary sphere | armillairsfeer, armillarium (instrument dat cirkels van de hemelbol d.m.v. ringen voorstelt) Ar·min·i·an1 /ɑ:'mɪnɪən/, (Am.) /ɑr-/ meerv Arminians telb zn - arminiaan Ar·min·i·an2 /ɑ:'mɪnɪən/, (Am.) /ɑr-/ bn - arminiaans Ar·min·i·an·ism /ɑ:'mɪnɪənɪzm/, (Am.) /ɑr-/ n-telb zn - arminianisme
ar·mi·stice /'ɑ:mɪ̩stɪ̩s/, (Am.) /ɑr-/ meerv armistices telb zn wapenstilstand; bestand Armistice Day eigenn (verjaar)dag van de wapenstilstand (van 11 november 1918) arm·less /'ɑ:mləs/, (Am.) /'ɑrm-/ bn 1. ongewapend; zonder wapens 2. zonder armen 3. mouwloos arm·let /'ɑ:mlɪ̩t/, (Am.) /'ɑrm-/ meerv armlets telb zn 1. armband 2. mouwband; armband (van stof) 3. kleine zeearm/rivierarm arm·lock meerv armlocks telb zn opbrenggreep; armklem (achter op de rug), [figuurlijk] houdgreep • [figuurlijk] have an armlock on someone | iemand in de houdgreep/zijn macht hebben • put the armlock on someone | iemand de hand op de rug draaien; [figuurlijk] iemand in de houdgreep nemen ar·moire /ɑ:'mwɑ:/, (Am.) /'ɑrmər/
meerv armoires telb zn grote (kleer)kast ar·mo·ri·al1 /ɑ:'mɔ:rɪəl/, (Am.) /ɑr-/ meerv armorials telb zn - armoriaal; wapenboek ar·mo·ri·al2 /ɑ:'mɔ:rɪəl/, (Am.) /ɑr-/ bn heraldisch; heraldiek; wapenkundig ar·mor·ist /'ɑ:mərɪst/, (Am.) /ɑr-/ meerv armorists telb zn heraldicus; wapenkundige ar·mour1 /'ɑ:mə/, (Am.) /'ɑrmər/ (Amerikaans-Engelse spelling) ar·mor n-telb zn 1. wapenrusting; armuur; harnas 2. pantser(bekleding); pantsering 3. beschutting; dekking; schuilplaats 4. pantservoertuigen; pantsertreinen; pantserschepen; pantserkruisers 5. duikerspak 6. schubbedekking; pantser 7. wapenbeelden ar·mour2 /'ɑ:mə/, (Am.) /'ɑrmər/
pantserwagens;
(Amerikaans-Engelse spelling) ar·mor ov ww 1. pantseren; blinderen 2. wapenen (glas, beton, enz.) zie: armoured ar·mour·bear·er meerv armourbearers telb zn schildknaap; wapendrager; wapenknecht ar·mour-clad bn gepantserd; geblindeerd ar·mour·ed /'ɑ:məd/, (Am.) /'ɑrmərd/ (Amerikaans-Engelse spelling) ar·mor·ed bn - voltooid deelwoord van armour 1. gepantserd; geblindeerd • armoured belt | pantsergordel • armoured car | pantserwagen • armoured division | pantserdivisie • armoured train | pantsertrein, gepantserde/geblindeerde trein 2. gewapend (glas, beton, enz.) • armoured glass | gewapend glas • armoured hose | gewapende brandslang/tuinslang 3. geharnast ar·mour·er /'ɑ:m(ə)rə/, (Am.) /'ɑrmərər/ (Amerikaans-Engelse spelling) ar·mor·er meerv armourers telb zn 1. wapensmid 2. wapenmeester
armour plate1 meerv armour plates telb zn pantserplaat armour plate2 n-telb zn pantserbekleding (van een schip bijvoorbeeld) ar·mour-plat·ed bn gepantserd ar·mour·y /'ɑ:m(ə)ri/, (Am.) /'ɑr-/ (Amerikaans-Engelse spelling) ar·mor·y meerv armouries telb zn 1. wapenkamer; wapenzaal; wapenmagazijn 2. (wapen)arsenaal; wapens; wapenrusting 3. arsenaal (figuurlijk), scala; collectie 4. wapenfabriek 5. (Amerikaans-Engels) exercitieplein; drilplaats 6. (Amerikaans-Engels) wapensmidse; wapensmederij arm·pit meerv armpits telb zn 1. oksel 2. (Amerikaans-Engels); [slang] smerigste gat (van het land/van de buurt) arm·rack meerv armracks telb zn wapenrek
arm·rest meerv armrests telb zn armleuning; armsteun (in auto bijvoorbeeld) arm-rol meerv arm-rols telb zn - armzwaai arms /ɑ:mz/, (Am.) /ɑrmz/ meervoud 1. wapenen; (oorlogs)wapens; bewapening • [formeel] bear arms | gewapend zijn; onder de wapens/wapenen zijn, onder de wapens/wapenen staan • call to arms | te wapen roepen • fly to arms | te wapen snellen • in arms | gewapend • lay down (one's) arms | de wapens neerleggen • pile arms | de geweren aan rotten zetten • present arms | het geweer presenteren • the profession of arms | een militaire loopbaan • reverse arms | het geweer met de kolf naar boven houden (als teken van rouw) • secure arms | het geweer onder de oksel dragen met de loop naar beneden • stand to arms | in het geweer zijn/komen • take up arms | naar de wapens grijpen, de wapens opvatten; onder de wapens komen, in dienst gaan; [figuurlijk] de strijd aanbinden • throw down arms | de wapens neerleggen • trail arms | (Brits-Engels) het geweer horizontaal dragen; (Amerikaans-Engels) het geweer onder een hoek van 30° dragen • under arms | onder de wapenen • up in arms | gevechtsklaar
2. oorlogvoering; strijd • rise up in arms against | in verzet/opstand/het geweer komen tegen 3. wapen; blazoen; familiewapen; familieteken • bear arms | een familiewapen hebben ◦ canting arms | sprekend wapen (symboliseert de naam van de familie) ◦ arms at the trail | met de wapens in de hand ◦ be up in arms about/over something | verontwaardigd zijn over iets, niet te spreken zijn over iets; ergens door gealarmeerd zijn arms control n-telb zn wapenbeheersing arms flow meerv arms flows telb zn wapenstroom; wapentoevoer arms industry meerv arms industries telb en n-telb zn zie: armaments industry arms limitation n-telb zn beperking van de bewapening arms race meerv arms races telb zn bewapeningswedloop arms supply meerv arms supplies telb zn
wapenlevering arms talks /'ɑ:mztɔ:ks/, (Am.) /'ɑrmztɔks/ meervoud ontwapeningsonderhandelingen; bewapeningsbesprekingen armstand dive meerv armstand dives telb zn - sprong uit handstand arm·strong (ook Armstrong) meerv armstrongs telb zn - [slang]; hoge noot/noten (op trompet) arm·twist ov ww (onfatsoenlijke) persoonlijke druk uitoefenen op arm-twist·ing n-telb zn (onfatsoenlijke) persoonlijke druk; pressie; sterke druk (van superieuren) arm warm·er meerv arm warmers telb zn armwarmer arm-wres·tling n-telb zn (het) elleboogworstelen/armworstelen; (het) armdrukken ar·my
/'ɑ:mi/, (Am.) /'ɑrmi/ meerv armies telb zn leger (ook figuurlijk), massa; menigte; heleboel • be in the army | onder de wapenen zijn, bij het leger zijn • an army of bees | een grote zwerm bijen • conscripted army | militie(leger) • join /go into the army | in dienst treden, onder de wapens komen • an army of locusts | een leger van sprinkhanen ◦ the Army | het Leger des Heils, het heilsleger Army Act n-telb zn krijgsartikelen; militaire straf- en tuchtwetten army base meerv army bases telb zn legerbasis army beef n-telb zn blikjesvlees army chaplain meerv army chaplains telb zn aalmoezenier (in leger) army contractor meerv army contractors telb zn legerleverancier army corps verzameln legerkorps
Army Council meerv Army Councils telb zn legerraad Army List meerv Army Lists telb zn - (Brits-Engels) officierslijst army man meerv army men telb zn militair army medic meerv army medics telb zn legerarts; militaire arts army officer meerv army officers telb zn legerofficier army unit meerv army units telb zn legereenheid ar·my·worm meerv armyworms telb zn - 1. schadelijke insectenlarve; Amerikaanse (Leucania/Pseudaletia unipuncta) 2. rouwmuglarve; legerworm (genus Sciara)
rups
ar·ni·ca /'ɑ:nɪkə/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arnicas telb en n-telb zn - valkruid; wolverlei (ook als wondkruid; genus Arnica) a·roint /ə'rɔɪnt/ ov ww - [verouderd] wegjagen • aroint thee! | scheer je weg!, weg, jij! a·ro·ma /ə'roʊmə/ meerv aromas telb zn aroma; geur • [figuurlijk] an aroma of wealth | een zweem van rijkdom a·ro·ma·ther·a·py n-telb zn reuktherapie ar·o·mat·ic1 /'ærə'mæt̯ ɪk/ meerv aromatics telb zn aromastof; aromaten; aromatica ar·o·mat·ic2 /'ærə'mæt̯ ɪk/ bw aromatically bn aromatisch; geurig • aromatic compounds | aromatische verbindingen • aromatic vinegar | aromatische azijn, kruidenazijn
a·ro·ma·tize /ə'roʊmətaɪz/ a·ro·ma·tise ov ww aromatiseren a·rose verleden tijd zie: arise a·round1 /ə'raʊnd/ bw 1. (figuurlijk voornamelijk als bijwoordelijke bepaling van wijze) rond; in de vorm/richting van een cirkel • bring around | tot een andere mening brengen, overreden • his turn came around | het was zijn beurt • dance around three times | driemaal rond dansen • people gathered around to see | mensen verzamelden zich om te kijken • it measures five foot around | het heeft een omtrek van vijf voet • a way around | een omweg • the other way around | andersom • the year around | het jaar rond 2. in het rond; aan alle kanten; in alle richtingen; verspreid • news gets around fast | nieuws verspreidt zich snel • grope around | in het rond tasten, om zich heen tasten • look around | om zich heen kijken • scattered around | her en der verspreid 3. (nabijheid) in de buurt, (bij uitbreiding) überhaupt; bestaand • the strongest metal around | het sterkste metaal dat er bestaat • for miles around | kilometers in de omtrek • stay around | blijf in de buurt, ga niet weg 4. (benadering) ongeveer; omtrent; omstreeks • around fifty people | om en bij de vijftig mensen • around six | omstreeks zes uur
• he's around sixty | hij is rond de zestig a·round2 /ə'raʊnd/ vz 1. (cirkel) rond; rondom; om … heen • around the corner | om de hoek • built around a fountain | gebouwd om een fontein heen/met een fontein als middelpunt • he ran around the green | hij liep rond het plein • [figuurlijk] planned around a theme | rond een thema gepland/opgezet 2. (nabijheid) in het rond; rondom; om … heen • the houses around the church | de huizen bij de kerk • the dog hung around the door | de hond bleef in de buurt van de deur rondhangen • only those around him | alleen zijn naaste medewerkers 3. (in alle richtingen door een ruimte) door; rond; her en der in • he paced around the house | hij liep op en neer/heen en weer door het huis • all around the land | door het hele land around-the-clock bw - (Amerikaans-Engels) zie: round-the-clock a·rous·al /ə'raʊzl/ n-telb zn 1. opwinding; prikkeling; ophitsing 2. het (op)wekken; opwekking; uitlokking 3. het ontwaken a·rouse /ə'raʊz/ ov ww 1. wekken (ook figuurlijk), uitlokken; doen ontstaan
• arouse someone from indifference | iemand uit de onverschilligheid halen • arouse suspicion | wantrouwen wekken 2. opwekken; prikkelen; ophitsen a·row /ə'roʊ/ bw in een rij; op een rij ARP afk afkorting van: air raid precautions ar·peg·gi·o /ɑ:'pedʒioʊ/, (Am.) /ɑr-/ meerv arpeggios telb zn - arpeggio ar·peg·gi·oed /ɑ:'pedʒioʊd/, (Am.) /ɑr-/ bn - gearpeggieerd; arpeggio ar·que·bus /'ɑ:kwɪ̩bəs/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arquebuses telb zn haakbus ar·que·bus·ier /'ɑ:kwɪ̩bə'sɪə/, (Am.) /'ɑrkwɪ̩bə'sɪr/ meerv arquebusiers telb zn arkebus(s)ier
arr afk 1. afkorting van: arranged (by) 2. afkorting van: arrival 3. afkorting van: arrives, arrived ar·rack /'ærək/ a·rak n-telb zn arak ar·raign /ə'reɪn/ ov ww 1. beschuldigen; aanvallen; aantijgen 2. kapittelen; streng berispen; de mantel uitvegen 3. aanklagen; een (aan)klacht indienen tegen; voor de rechtbank slepen ar·raign·ment /ə'reɪnmənt/ meerv arraignments telb zn 1. beschuldiging; aantijging 2. berisping; vermaning; uitbrander 3. aanklacht ar·range1 /ə'reɪndʒ/ onov ww 1. maatregelen nemen/treffen; stappen ondernemen • arrange about something | ergens voor zorgen • arrange for something | iets arrangeren/in orde brengen 2. overeenkomen; het eens zijn; een akkoord sluiten • arrange with someone about something | iets overeenkomen met iemand
ar·range2 /ə'reɪndʒ/ ov ww 1. schikken; rangschikken; ordenen; opstellen 2. bijleggen; rechtzetten; rechttrekken 3. arrangeren; organiseren; plannen; regelen; afspreken • a marriage has been arranged between Mr Jones and Miss Smith | dhr. Jones en mej. Smith zullen in het huwelijk treden • I arranged an appointment for them with my employer | ik heb een afspraak voor hen gemaakt met mijn werkgever • an arranged marriage | gearrangeerd huwelijk • arrange a meeting | een vergadering beleggen 4. arrangeren ar·range·ment /ə'reɪndʒmənt/ meerv arrangements telb zn 1. ordening; (rang)schikking; opstelling; samenvoeging; geheel 2. afspraak • an arrangement about | een afspraak i.v.m. • an arrangement with | een afspraak met 3. arrangement; regeling; akkoord; schikking; overeenkomst • an arrangement about | een regeling i.v.m. • an arrangement with | een akkoord/schikking met 4. (vaak meervoud) maatregel; voorzorgen • let's make arrangements for getting home in time | laten we voorzorgen nemen om op tijd thuis te komen 5. arrangement; bewerking 6. (vaak meervoud) plan ar·rant /'ærənt/ bw arrantly bn, attr - [pejoratief] compleet; volslagen; door en door; aarts-
• an arrant knave | een doortrapte schurk • arrant nonsense | klinkklare onzin ar·ras /'ærəs/ meerv arras telb zn 1. wandtapijt; tapijtwerk 2. tapijtbehangsel ar·rassed /'æ'rest/ bn van tapijtwerk voorzien ar·ray1 /ə'reɪ/ meerv arrays telb zn 1. serie; collectie; pakket; reeks; opeenvolging; rij; rits • an array of information to support one's viewpoint | een berg informatie om zijn standpunt te staven 2. gelid; marsorde; slagorde 3. legeruitrusting 4. (voornamelijk enkelvoud) kleed; kledij 5. [formeel] kledertooi; klederpracht; opschik; opsmuk 6. (het opstellen van de) lijst der juryleden 7. matrix 8. rij ar·ray2 /ə'reɪ/ ov ww 1. (in slagorde) opstellen; verzamelen; scharen/schikken 2. (op)tooien; versieren; uitdossen 3. samenstellen (jury)
(in
het
gelid)
array CGH n-telb zn - afkorting van: array comparative genomic hybridization array-CGH (het opsporen van chromosoomafwijkingen door DNA-vergelijking) ar·rear /ə'rɪə/, (Am.) /ə'rɪr/ meerv arrears (voornamelijk meervoud) telb zn 1. achterstand • arrears of correspondence | onbeantwoorde correspondentie • interest payable in arrears | interest betaalbaar op het einde van de periode • in arrears with one's work | achterop/achter met zijn werk 2. achterstal; (geld)schuld • be in arrear(s) | achterop/(ten) achter zijn (met betaling) • fall into arrears | achteropraken, achterraken • in arrears | verschuldigd (van geldsom) • in arrears with | achterop/(ten) achter met (betaling) ar·rear·age /ə'rɪərɪdʒ/, (Am.) /-'rɪr-/ meerv arrearages telb zn 1. achterstand; (opgelopen) vertraging 2. (voornamelijk meervoud) achterstal; (geld)schuld ar·rest1 /ə'rest/ meerv arrests telb zn 1. stilstand (van de groei, beweging) • cardiac arrest | hartstilstand 2. bedwinging; intoming; beteugeling (van ziekte, verval, enz.) • arrest of judgement | opschorting van vonnis 3. arrestatie; arrest; (voorlopige) hechtenis
• be under arrest | aangehouden/gearresteerd zijn • place /put under arrest | in arrest nemen • under arrest | in arrest 4. arrestatie; aanhouding; inhechtenisneming 5. arrêt; pal ar·rest2 /ə'rest/ ov ww 1. tegenhouden; bedwingen; stuiten; stilhouden; stoppen • arrest judgement | vonnis opschorten 2. arresteren; aanhouden 3. boeien; frapperen; treffen; aantrekken; fascineren zie: arresting ar·rest·a·ble /ə'restəbl/ bn arrestabel ar·rest·er /ə'restə/, (Am.) /-ər/ ar·rest·or meerv arresters telb zn remkruk; remhaak (aan vliegtuig; haakt zich vast in remkabels) arrester hook meerv arrester hooks telb zn zie: arrester arrester wire meerv arrester wires telb zn remkabel (op vliegdekschip)
ar·rest·ing /ə'restɪŋ/ bw arrestingly bn - tegenwoordig deelwoord van arrest 1. boeiend 2. verbazend; treffend ar·rest·ive /ə'restɪv/ bw arrestively bn 1. boeiend 2. verbazend; treffend ar·rest·ment /ə'res(t)mənt/ n-telb zn - (voornamelijk Schots-Engels) inbeslagneming; beslaglegging (van bezittingen, inkomsten) arrest warrant meerv arrest warrants telb zn arrestatiebevel ar·rêt /æ'reɪ/ meerv arrêts telb zn - 1. arrest 2. vonnis (ook figuurlijk), besluit ar·rhyth·mi·a /ə'rɪðmɪə/ ar·ryth·mi·a n-telb zn - aritmie
ar·ri·ère-ban /'ærieəbæn/, (Am.) /'ærier'bɑn/ meerv arrière-bans /-nz/ telb zn - heerban; krijgsban ar·ri·ère-pen·sée /'ærieəpɑ̃'seɪ/ meerv arrière-pensées /-'seɪz/ telb zn 1. achtergedachte; bijgedachte; bijbedoeling 2. heimelijk voorbehoud ar·ris /'ærɪs/ meerv arrises, arris telb zn - scherpe kant; graat; uitspringende hoek (lijn waar twee vlakken samenkomen) arris beam meerv arris beams telb zn - graatspar; graatbalk arris gutter meerv arris gutters telb zn - V-vormige goot ar·ris·ways /'ærɪsweɪz/ bw - 1. diagonaalsgewijs 2. met scherpe kant/hoek ar·ris·wise
/-waɪz/ bw zie: arrisways ar·ri·val1 /ə'raɪvl/ meerv arrivals telb zn 1. aangekomene • [figuurlijk] new arrival | pasgeborene, jonggeborene 2. nieuwkomer; nieuweling 3. binnengevaren schip ar·ri·val2 /ə'raɪvl/ meerv arrivals telb en n-telb zn 1. (aan)komst 2. aanvoer ar·ri·val3 /ə'raɪvl/ n-telb zn 1. het opduiken; het ten tonele verschijnen 2. het bereiken (van een doel) arrival lounge meerv arrival lounges telb zn aankomsthal arrival platform meerv arrival platforms telb zn perron van aankomst
ar·rive /ə'raɪv/ onov ww 1. arriveren; aankomen (van personen/zaken) • arrive in harbour | binnenlopen 2. arriveren; opkomen; vooruitkomen; het (waar)maken 3. aanbreken; komen (van tijdstip) 4. [informeel] (ter wereld) komen; geboren worden zie: arrive at arrive at onov ww bereiken (ook figuurlijk), komen tot • arrive at a conclusion | een besluit nemen, een conclusie trekken ar·ri·viste /'æri'vi:st/ meerv arrivistes /-ti:z/ telb zn arrivist ar·ro·gance /'ærəɡəns/ n-telb zn arrogantie; laatdunkendheid; aanmatiging • arrogance of power | machtsarrogantie ar·ro·gan·cy /-si/ n-telb zn zie: arrogance ar·ro·gant /'ærəɡənt/ bw arrogantly bn arrogant; aanmatigend; verwaand
ar·ro·gate /'ærəɡeɪt/ ov ww 1. zich aanmatigen; (ten onrechte) opeisen 2. zich toe-eigenen; beslag leggen op; naar zich toe halen • arrogate something to oneself | zich iets toe-eigenen, iets aanhalen 3. aanwrijven; aantijgen • arrogate evil intentions to someone | iemand kwade bedoelingen toedichten ar·ro·ga·tion /'ærə'ɡeɪʃn/ meerv arrogations telb zn 1. aanmatiging 2. toe-eigening 3. aantijging ar·ron·disse·ment /'ærən'di:smənt/, (Am.) /-/, (Am.) /ə'rɑndɪ̩smənt/ meerv arrondissements telb zn arrondissement ar·row /'æroʊ/ meerv arrows telb zn pijl ◦ have an arrow left in one's quiver | nog andere pijlen op zijn boog/in zijn koker hebben, al zijn kruit nog niet verschoten hebben arrow bracket meerv arrow brackets telb zn
punthaak; spitse haak ar·row·head meerv arrowheads telb zn 1. pijlpunt; pijlspits 2. pionier(swerk) 3. pijlkruid (genus Sagittaria) arrow rest meerv arrow rests telb zn - (boogschieten) pijlsteun (op boog) ar·row·root n-telb zn 1. arrowroot; pijlwortel (Maranta arundinacea) 2. arrowroot; pijlwortelmeel ar·row·worm meerv arrowworms telb zn - pijlworm (genus Sagitta) ar·roy·o /ə'rɔɪoʊ/ meerv arroyos telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. beek; stroom 2. ravijn; (droge) geul arse1 /ɑ:s/, (Am.) /ɑrs/ meerv arses telb zn - (Brits-Engels); [vulgair] 1. reet; gat; kont • get off /shift your arse | laat je handjes eens wapperen
• lick someone's arse | iemand in zijn reet kruipen, kontlikken • shift your arse | (ook) schuif eens op, maak eens plaats • he can stuff /shove /stick it up his arse | hij kan m'n reet likken 2. klootzak; lul ◦ not know one's arse from one's elbow | er de ballen verstand van hebben ◦ my arse! | lik m'n reet! arse2 /ɑ:s/, (Am.) /ɑrs/ bn - (Brits-Engels); [vulgair] kut; volkomen waardeloos arse3 /ɑ:s/, (Am.) /ɑrs/ onov ww ◦ (Brits-Engels); [vulgair] arse around /about | klooien, aanklooien, rondklooien, aanrotzooien arse4 /ɑ:s/, (Am.) /ɑrs/ ov ww ◦ (Brits-Engels); [vulgair] I can't be arsed making my own dinner | ik heb geen reet zin om mijn eigen eten te maken arse about onov ww - (Brits-Engels); [vulgair] klooien, aanklooien, rondklooien; aanrotzooien arse·ache meerv arseaches telb zn - (Brits-Engels); [informeel] ramp; beproeving; kwelling arse around
onov ww zie: arse about arse·hole meerv arseholes telb zn - (Brits-Engels); [vulgair] 1. gat; kont; reet 2. klootzak; lul; hufter arse-lick·ing n-telb zn - (Brits-Engels); [vulgair] kontlikkerij, gatlikkerij ar·se·nal /'ɑ:snəl/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arsenals telb zn - arsenaal; tuighuis, [figuurlijk] (wapen)arsenaal ar·se·nic1 /'ɑ:snɪk/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn 1. arsenicum; arseen (element 33) 2. rattenkruit ar·se·nic2 /ɑ:'senɪk/, (Am.) /ɑr-/ bn - arsenicum-; arseenhoudend • arsenic acid | arsenicumzuur, arseenzuur • arsenic trioxide | arsenicumtrioxide, arseentrioxide ar·sen·i·cal /-ɪkl/ bn zie: arsenic2
ar·sen·i·ous /ɑ:'si:nɪəs/, (Am.) /ɑr-/ bn - arsenigar·sey /'ɑ:si/, (Am.) /'ɑrsi/ bn - (Brits-Engels); [vulgair] irritant; hufterig • send an arsey email | een boos/lullig mailtje sturen ar·sine /'ɑ:si:n/, (Am.) /'ɑr-/, (Am.) /ɑr'si:n/ n-telb zn - arseenwaterstof ar·sis /'ɑ:sɪs/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arses /-si:z/ telb zn - , , arsis ar·son /'ɑ:sn/, (Am.) /'ɑrsn/ n-telb zn brandstichting ar·son·ist /'ɑ:sənɪst/, (Am.) /'ɑr-/ meerv arsonists telb zn brandstichter; pyromaan ars·phen·a·mine /ɑ:'sfenəmi:n/, /-mɪ̩n/, (Am.) /ɑr-/ n-telb zn - salvarsan (oud geneesmiddel tegen syfilis)
art1 /ɑ:t/, (Am.) /ɑrt/ meerv arts telb zn 1. kunst; vaardigheid • the black art | zwarte kunst/magie • arts and crafts | kunst en ambacht, kunstnijverheid, ambachtskunst 2. kunst(greep); list; truc 3. kunst(richting) • the fine arts | de schone kunsten 4. gilde 5. bedrijf ◦ art and part in | betrokken bij art2 /ɑ:t/, (Am.) /ɑrt/ n-telb zn 1. kunst • art for art's sake | l'art pour l'art • work of art | kunstwerk 2. kunst; bekwaamheid • art of war | krijgskunst 3. kunst; kunstvoorwerpen 4. (Amerikaans-Engels); [slang] foto's van gezochte misdadigers ◦ (sprw) art is long, life is short | de kunst is lang, het leven kort art3 afk 1. afkorting van: article art. 2. afkorting van: artificial 3. afkorting van: artillery 4. afkorting van: artist art4 /ɑ:t/, (Am.) /ɑrt/
2e persoon enkelvoud zie: be1 -art /ət/, (Am.) /ərt/ suffix - [voornamelijk pejoratief] vormt zelfstandig naamwoord ± -aard; ± -er • braggart | bluffer, pocher art de·co /'ɑ:t 'dekoʊ/, (Am.) /'ɑrt 'deɪkoʊ/ n-telb zn art deco art director meerv art directors telb zn - artdirector ar·te·fact /'ɑ:tɪ̩fækt/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩-/ ar·ti·fact meerv artefacts telb zn 1. artefact; kunstvoorwerp 2. artefact 3. , artefact ar·tel /ɑ:'tel/, (Am.) /ɑr-/ meerv artels telb zn artelj; coöperatieve vereniging (cultureel of industrieel, in de SovjetUnie) ar·te·mis·i·a /'ɑ:tɪ̩'mi:ʒə/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩-/
n-telb zn - alsem; aalst (genus Artemisia) ar·te·ri·al /ɑ:'tɪərɪəl/, (Am.) /ɑr'tɪr-/ bw arterially bn arterieel; slagaderlijk • arterial drainage | rioolstelsel (vertakt, met hoofdriool) • arterial road | verkeersader, hoofdweg ar·te·ri·al·i·za·tion /ɑ:'tɪərɪəlaɪ'zeɪʃn/, (Am.) /ɑr'tɪrɪələ'zeɪʃn/ ar·te·ri·al·i·sa·tion n-telb zn 1. arterialisatie 2. het aanbrengen van wegen/kanaaltjes (enz.) ar·te·ri·al·ize /ɑ:'tɪərɪəlaɪz/, (Am.) /ɑr'tɪrɪəlaɪz/ ar·te·ri·al·ise ov ww 1. arterialiseren 2. een stelsel van wegen/kanaaltjes aanbrengen ar·te·ri·ole /ɑ:'tɪərioʊl/, (Am.) /ɑr'tɪr-/ meerv arterioles telb zn - (kleine) arterie; kleine slagader (verbonden met de haarvaten) ar·te·ri·o·scle·ro·sis /ɑ:'tɪərioʊsklɪ̩'roʊsɪs/, (Am.) /ɑr'tɪr-/ meerv arterioscleroses /-si:z/ telb en n-telb zn arteriosclerose; aderverkalking
ar·te·ri·o·scle·rot·ic /ɑ:'tɪərioʊsklɪ̩'rɒtɪk/, (Am.) /ɑr'tɪrioʊsklɪ̩'rɑt̯ ɪk/ bn arteriosclerotisch ar·te·ri·ot·o·my /ɑ:'tɪəri'ɒtəmi/, (Am.) /ɑr'tɪri'ɑt̯ əmi/ meerv arteriotomies telb zn - slagaderincisie; slagadersectie ar·te·ri·tis /'ɑ:tə'raɪtɪs/, (Am.) /'ɑrt̯ ə'raɪt̯ ɪs/ meerv arteritides telb en n-telb zn 1. slagaderwandontsteking 2. slagaderwandverharding ar·ter·y /'ɑ:təri/, (Am.) /'ɑrt̯ əri/ meerv arteries telb zn slagader; arterie; kloppende verkeersslagader, handelsslagader
ader,
ar·te·sian /ɑ:'ti:zɪən/, (Am.) /ɑr'ti:ʒn/ bn, attr artesisch • artesian well | artesische put, welput art form meerv art forms telb zn kunstvorm art·ful
[figuurlijk]
slagader,
/'ɑ:tf(ə)l/, (Am.) /'ɑrt-/ bw artfully; zelfst nw artfulness bn 1. listig; spitsvondig; ingenieus; geslepen; gewiekst 2. kundig; (kunst)vaardig; kunstig 3. gekunsteld; kunstmatig; artificieel art gallery meerv art galleries telb zn kunstgalerij art house meerv art houses telb zn filmhuis • art house film | cultfilm, filmhuisfilm ar·thrit·ic1 /ɑ:'ɵrɪtɪk/, (Am.) /ɑr'ɵrɪt̯ ɪk/ meerv arthritics telb zn artritispatiënt; iemand met jicht/gewrichtsontsteking ar·thrit·ic2 /ɑ:'ɵrɪtɪk/, (Am.) /ɑr'ɵrɪt̯ ɪk/ bn jichtig; artritisch ar·thri·tis /ɑ:'ɵraɪtɪs/, (Am.) /ɑr'ɵraɪt̯ ɪs/ meerv arthritides /-t̯ ɪ̩di:z/ telb en n-telb zn artritis; jicht; gewrichtsontsteking ar·thro·pod /'ɑ:ɵrəpɒd/, (Am.) /'ɑrɵrəpɑd/
meerv arthropods telb zn - geleedpotige ar·thro·sis /ɑ:'ɵroʊsɪs/, (Am.) /ɑr-/ meerv arthroses telb en n-telb zn - artrose (degeneratie van een gewricht) Ar·thu·rian /ɑ:'ɵjʊərɪən/, (Am.) /ɑr'ɵʊrɪən/ bn Arthur• Arthurian legends | Arthurlegenden ar·tic /ɑ:'tɪk/, (Am.) /ɑr'tɪk/ meerv artics telb zn - [informeel] verkorting van: articulated vrachtwagencombinatie
lorry
ar·ti·choke1 /'ɑ:tɪ̩tʃoʊk/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩-/ meerv artichokes telb zn - 1. artisjok (Cynara scolymus) 2. aardpeer (Helianthus tuberosus) ar·ti·choke2 /'ɑ:tɪ̩tʃoʊk/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩-/ meerv artichokes telb en n-telb zn - 1. artisjok 2. (wortelknol van de) aardpeer
truck
met
oplegger;
ar·ti·cle1 /'ɑ:tɪkl/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪkl/ meerv articles telb zn 1. artikel; stuk; tekstfragment • article of faith | geloofspunt, geloofsartikel • the Thirty-nine Articles (of Religion) | de negenendertig artikelen, anglicaanse geloofsbelijdenis 2. artikel; bepaling 3. artikel • leading article | hoofdartikel, leader • a newspaper article | een krantenartikel • read an article on Kenia | een artikel over Kenia lezen 4. artikel; koopwaar; handelswaar • article of clothing | kledingstuk • deal in an article | in een artikel handelen • article of furniture | meubel(stuk) 5. lidwoord; artikel • definite /indefinite article | bepaald/onbepaald lidwoord 6. (Amerikaans-Engels); [slang] (gewiekst) persoon ◦ in the article of death | met de dood voor ogen, in het aanschijn van de dood ar·ti·cle2 /'ɑ:tɪkl/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪkl/ ov ww 1. in de leer doen; als stagiaire aannemen • be articled to | in de leer zijn bij • be articled to a firm of lawyers | als stagiaire opgenomen/werkzaam zijn op een advocatenkantoor • article someone to/with | iemand in de leer doen bij 2. aanklagen; beschuldigen; een aanklacht indienen • article against | een aanklacht indienen tegen 3. contractueel binden 4. articuleren; punt voor punt formuleren article crawler
meerv article crawlers telb zn - webcrawler; spider (software waarmee pagina's op internet systematisch kunnen worden afgezocht en geïndexeerd) ar·ti·cles /'ɑ:tɪklz/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪklz/ meervoud 1. contract; overeenkomst; verdrag; statuten • against the articles | in strijd met de statuten • articles of association | statuten • draw up the articles | de statuten opmaken • articles of partnership | akten van vennootschap • Articles of war | krijgsartikelen 2. (Brits-Engels) leerovereenkomst, stageovereenkomst • articles of apprenticeship | leerovereenkomst; (België) leercontract • in articles | in de leer; (België) op leercontract • serve one's articles | in de leer zijn ar·tic·u·la·cy /ɑ:'tɪkjələsi/, (Am.) /ɑr-/ n-telb zn 1. duidelijkheid 2. gearticuleerdheid ar·tic·u·lar /ɑ:'tɪkjʊlə/, (Am.) /ɑr'tɪkjələr/ bw articularly bn gewrichtsar·tic·u·late1 /ɑ:'tɪkjʊlət/, (Am.) /ɑr'tɪkjə-/ meerv articulates telb zn
geleed dier ar·tic·u·late2 /ɑ:'tɪkjʊlət/, (Am.) /ɑr'tɪkjə-/ bw articulately; zelfst nw articulateness bn 1. zich goed/duidelijk uitdrukkend (persoon), (wel)bespraakt; spreekvaardig; vloeiend sprekend • articulate consumers | mondige consumenten 2. duidelijk; helder (uitgedrukt/verwoord) (gedachte e.d.) • give articulate expression to | helder verwoorden 3. gearticuleerd; duidelijk (uit)sprekend 4. geleed; met gewrichten; scharnierend ar·tic·u·late3 /ɑ:'tɪkjʊleɪt/, (Am.) /ɑr'tɪkjə-/ onov ww 1. klank(en) uiten; zich uiten 2. duidelijk spreken; articuleren 3. zich door een gewricht verbinden • a bone which articulates with another | een bot dat door een gewricht met een ander verbonden is ar·tic·u·late4 /ɑ:'tɪkjʊleɪt/, (Am.) /ɑr'tɪkjə-/ ov ww 1. uiten; spreken 2. articuleren; duidelijk uitspreken 3. (helder) verwoorden; uitspreken; onder woorden brengen 4. (voornamelijk passief) aaneenkoppelen; (als) gewrichten/scharnieren verbinden • articulated bus | harmonicabus ◦ (voornamelijk Brits-Engels) articulated | geleed ar·tic·u·la·tion1 /ɑ:'tɪkjʊ'leɪʃn/, (Am.) /ɑr'tɪkjə-/
met
meerv articulations telb zn 1. verbindingsstuk; geleding; lidverbinding; gewricht; scharnier 2. knoop ar·tic·u·la·tion2 /ɑ:'tɪkjʊ'leɪʃn/, (Am.) /ɑr'tɪkjə-/ n-telb zn 1. articulatie 2. (heldere) verwoording 3. verbinding; aaneenkoppeling; lidverbinding ar·tic·u·la·to·ry /ɑ:'tɪkjʊlətri/, (Am.) /ɑr'tɪkjələtɔri/ bn 1. m.b.t. geleding; gewrichts2. articulatorisch • articulatory phonetics | articulatorische fonetiek artifact meerv artifacts telb zn zie: artefact ar·ti·fice1 /'ɑ:tɪ̩fɪ̩s/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩fɪ̩s/ meerv artifices telb zn 1. truc; kunstgreep; handigheidje; kneep 2. list ar·ti·fice2 /'ɑ:tɪ̩fɪ̩s/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩fɪ̩s/ n-telb zn 1. handigheid; spitsvondigheid 2. listigheid; gladheid; gewiekstheid
ar·tif·i·cer /ɑ:'tɪfɪ̩sə/, (Am.) /ɑr'tɪfɪ̩sər/ meerv artificers telb zn 1. handwerksman; vakman 2. geschoold mecanicien/technicus 3. (marine) onderofficier-machinist 4. maker; vormgever; bewerker; schepper • artificer of | maker van ar·ti·fi·cial1 /'ɑ:tɪ̩'fɪʃl/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩-/ meerv artificials telb zn namaakartikel; namaaksel ar·ti·fi·cial2 /'ɑ:tɪ̩'fɪʃl/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩-/ bw artificially; zelfst nw artificialness bn 1. kunstmatig • artificial insemination | kunstmatige inseminatie • artificial intelligence | artificiële/kunstmatige intelligentie • artificial respiration | kunstmatige ademhaling 2. kunst; namaak• artificial blood | kunstbloed • artificial flowers | kunstbloemen • artificial horizon | kunstmatige horizon • artificial kidney | kunstnier • artificial language | kunsttaal • artificial manures | kunstmest • artificial mother | kunstmoeder (voor kuikens) • [verouderd] artificial silk | kunstzijde • artificial tooth | kunsttand • artificial turf | kunstgras 3. artificieel; gemaakt; geaffecteerd; gekunsteld • an artificial smile | een gemaakte glimlach
• artificial tears | krokodillentranen ◦ artificial person | (privaat- of publiekrechtelijke) fictieve rechtspersoon ar·ti·fi·ci·al·i·ty /'ɑ:tɪ̩fɪʃi'æləti/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩fɪʃi'ælət̯ i/ n-telb zn 1. kunstmatigheid 2. gekunsteldheid; gemaaktheid ar·ti·fi·ci·al·ize /'ɑ:tɪ̩'fɪʃəlaɪz/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩-/ ar·ti·fi·ci·al·ise ov ww artificieel maken; gekunsteld/onnatuurlijk maken ar·ti·fi·cials /'ɑ:tɪ̩'fɪʃlz/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩-/ meervoud - (voornamelijk Brits-Engels) kunstmest ar·til·ler·ist /ɑ:'tɪlərɪst/, (Am.) /'ɑr-/ meerv artillerists telb zn - artillerist ar·til·ler·y1 /ɑ:'tɪləri/, (Am.) /ɑr-/ meerv artilleries telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] 1. handwapen; pistool; mes; revolver 2. spuit (van drugsgebruiker) ar·til·ler·y2 /ɑ:'tɪləri/, (Am.) /ɑr-/ n-telb zn -
artillerie; geschut ar·til·ler·y·man /ɑ:'tɪlərimən/, (Am.) /ɑr-/ meerv artillerymen /-mən/ telb zn - artillerist artillery shell meerv artillery shells telb zn artilleriegranaat ar·ti·o·dac·tyl /'ɑ:tɪə'dæktɪ̩l/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪə-/ meerv artiodactyls telb zn - evenhoevig zoogdier (orde Artiodactyla) ar·ti·san /'ɑ:tɪ̩'zæn/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪ̩zən/ meerv artisans telb zn handwerksman; vakman; ambachtsman ar·ti·san·al /ɑ:'tɪzənəl/, (Am.) /ɑr'tɪ-/ bn artisanaal; ambachtelijk art·ist /'ɑ:tɪst/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪst/ meerv artists telb zn 1. artiest(e); kunstenaar, kunstenares (ook figuurlijk), [in het bijzonder] schilder(es); tekenaar, tekenares • artist in words | woordkunstenaar
2. artiest(e); zanger(es); danser(es); speler, speelster; acteur, actrice 3. (voornamelijk (Australisch-Engels); [informeel]; [pejoratief] ) klant; snuiter; artiest • booze artist | zuipschuit, zuiplap ar·tiste /ɑ:'ti:st/, (Am.) /ɑr-/ meerv artistes telb zn artiest(e); variétéartiest; danser(es); zanger(es) ar·tis·tic /ɑ:'tɪstɪk/, (Am.) /ɑr-/ bw artistically bn artistiek • artistics billiards | kunststoten, artistiek biljarten ar·tis·ti·cal bn zie: artistic art·ist·ry /'ɑ:tɪ̩stri/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪstri/ n-telb zn 1. kunstenaarstalent; kunstgevoel; artisticiteit 2. kunstbeoefening artist's impression meerv artist's impressions telb zn 1. robotfoto 2. schets(tekening) (van een ontwerp) artist's proof meerv artist's proofs
telb zn zie: engraver's proof ar·ti·um ma·gis·ter /'ɑ:tɪəm·mə'dʒɪstə/, (Am.) /'ɑrt̯ ɪəm·mə'dʒɪstər/ meerv artium magisters telb zn master of arts; ± doctorandus in de menswetenschappen/letteren art·less /'ɑ:tləs/, (Am.) /'ɑrt-/ bw artlessly; zelfst nw artlessness bn 1. ongekunsteld; natuurlijk; eenvoudig; argeloos 2. onbedreven; onervaren; ongeoefend 3. onverfijnd; ruw art lover meerv art lovers telb zn kunstliefhebber/hebster art nou·veau /'ɑ:nu:'voʊ/, (Am.) /'ɑr-/ n-telb zn - jugendstil; art nouveau art paper n-telb zn kunstdruk(papier) art-rock n-telb zn artrock (kunstzinnige rockmuziek) arts /ɑ:rts/, (Am.) /ɑrts/
(voornamelijk Arts) meervoud 1. alfawetenschappen; letteren • Faculty of Arts | faculteit der letteren • Bachelor of Arts | baccalaureus in de letteren • Master of Arts | ± doctorandus in de letteren 2. schone kunsten art·school meerv artschools telb zn kunstacademie arts cinema meerv arts cinemas telb zn - (Brits-Engels) filmhuis art show meerv art shows telb zn kunsttentoonstelling arts·y-crafts·y /'ɑ:tsi 'krɑ:ftsi/, (Am.) /'ɑrtsi 'kræftsi/ bn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) zie: arty-crafty art·sy-fart·sy /'ɑ:tsi'fɑ:tsi/, (Am.) /'ɑrtsi'fɑrtsi/ bn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) zie: arty-farty art theft meerv art thefts telb zn kunstroof
art therapy n-telb zn creatieve therapie art union meerv art unions telb zn - (Australisch-Engels) (goedgekeurde) loterij art·work n-telb zn 1. kunst 2. illustraties art·y /'ɑ:ti/, (Am.) /'ɑrt̯ i/ vergr trap artier; bw artily; zelfst nw artiness bn - [vaak pejoratief] 1. quasiartistiek; kitscherig 2. artistiekerig art·y-and-craft·y bn zie: arty-crafty art·y-craft·y bn - [schertsend] 1. tierelantijnerig (van meubelen), decoratief; ornamenteel 2. artistiekerig art·y-fart·y /'ɑ:ti'fɑ:ti/, (Am.) /'ɑrt̯ i'fɑrt̯ i/ bn - [informeel] artistiekerig; quasiartistiek A·ru·ba
/ə'ru:bə/ eigenn Aruba A·ru·ban1 /ə'ru:bən/ meerv Arubans telb zn Arubaan(se) A·ru·ban2 /ə'ru:bən/ bn Arubaans a·ru·gu·la /ə'ru:ɡjʊlə/, (Am.) /-jə-/ n-telb zn - (Amerikaans-Engels); rucola (Eruca sativa) • arugula salad | rucolasalade ar·um /'eərəm/, (Am.) /'erəm/ meerv arums telb zn - 1. aronskelk (genus Arum) 2. zie: arum lily ar·um lil·y meerv arum lilies telb zn - witte aronskelk (Zantedeschia aethiopica) a·rus·pex /ə'rʌspeks/ meerv aruspices telb zn
zie: haruspex ar·vo /'ɑ:voʊ/, (Am.) /'ɑrvoʊ/ meerv arvos telb zn - (Australisch-Engels), (Brits-Engels); [informeel] middag -ar·y /(ə)ri/, (Am.) /eri/ suffix 1. (vormt naamwoord) -arium; -ari(e) • ovary | ovarium • January | januari 2. (vormt persoonsnamen) -aris; -air • missionary | missionaris 3. (vormt bijvoeglijk naamwoord uit naamwoord) -air • budgetary | budgettair Ar·y·an1 /'eərɪən/, (Am.) /'er-/ Ar·i·an eigenn 1. Arisch; Indo-Iraans (taal) 2. [verouderd] Arisch; (Proto-)Indo-Europees; Indo-Germaans (taal) Ar·y·an2 /'eərɪən/, (Am.) /'er-/ Ar·i·an meerv Aryans telb zn 1. Ariër; Indo-Iraan 2. [verouderd] ariër; Indo-Europeaan; Indo-Germaan 3. (nazisme) ariër; niet-Jood Ar·y·an3
/'eərɪən/, (Am.) /'er-/ Ar·i·an bn Arisch; Indo-Iraans ar·yl /'ærɪ̩l/ n-telb zn - aryl ar·y·te·noid1 /'ærɪ̩'ti:nɔɪd/ meerv arytenoids telb en n-telb zn - bekervormig kraakbeen ar·y·te·noid2 /'ærɪ̩'ti:nɔɪd/ bn - bekervormig (van kraakbeen) as1 /æs/ meerv ases telb zn - 1. as (Romeinse munt) 2. as; libra (Romeins pond, 327,45 g) as2 /əz/, /(sterk) æs/ betr vnw - [formeel] die, dat • the same as he had seen | dezelfde die hij gezien had • such as came, (gewestelijk) them as came | zij die kwamen as3
/əz/, /(sterk) æs/ bw even; zo • none as clever | niemand zo slim • he sang as well as she | hij zong even goed als zij ◦ her arguments as against yours | haar argumenten tegenover die van jou ◦ as from now | van nu af, vanaf heden ◦ as well | ook, eveneens, evenzeer; net zo lief/goed ◦ as well as | zowel … als, en, niet alleen … maar ook ◦ in theory as well as in practice | zowel in theorie als in de praktijk as4 /əz/, /(sterk) æs/ vz 1. (aard, rol, functie enz.) als; in de rol van; in de hoedanigheid van • appointed as inspector | aangesteld als inspecteur • starring as Juliet | in de rol van Juliet • he is known as an honest man | hij staat bekend als een eerlijk man • she wanted power as power | zij wilde de macht om de macht 2. (vergelijking; formeel voegwoord) [informeel] als; gelijk • eyes as little beads | ogen als kraaltjes • the same as me | hetzelfde als ik, zoals ik, ik ook • as big as a mountain | zo groot als een berg • he ran as one pursued | hij liep alsof hij achtervolgd werd ◦ as such | als zodanig as5 /əz/, /(sterk) æs/ nevensch vw 1. (overeenstemming of vergelijking; de bijzin is vaak elliptisch) zoals; als; gelijk; volgens; naar de wijze van; in de aard van; in de hoedanigheid van; naar(mate); naargelang • young as I am | zo jong als ik ben, hoe jong ik ook ben • as good as good | zo braaf als maar kan zijn • she is as kind as she is beautiful | ze is even lief als ze mooi is
• cheap as cars go | goedkoop voor een wagen • he got deafer as he got older | hij werd steeds dover naarmate hij ouder werd • he lived as a hermit (would) | hij leefde als een kluizenaar • as tall as I | zo lang als ik • as if | alsof • as it is | op zichzelf, (nu) al, zoals het is • it's bad enough as it is | het is zo al erg genoeg • now as then | nu zoals (ook) toen • as he later realized | zoals hij later besefte • be so kind as to | wees zogoed om te • so beautiful as to seem unreal | zo mooi dat het onwerkelijk scheen • as tall as seven feet | wel zeven voet lang • as though | alsof • rebel as he was | als de rebel die hij was, hoewel hij een rebel was • as it were | als het ware, om zo te zeggen • as you were! | herstel! • as by chance | als per toeval 2. (gelijktijdigheid) terwijl; toen • as he spoke it happened | terwijl hij sprak, gebeurde het 3. (reden of oorzaak; ook na bijvoeglijk naamwoord of bijwoord) aangezien; daar; omdat • as he was poor | aangezien/daar hij arm was • young as I am, I wouldn't want that responsibility | omdat ik nog zo jong ben, wil ik die verantwoordelijkheid nog niet dragen 4. (toegeving; alleen na bijvoeglijk naamwoord of bijwoord) hoe ook; ook al • fast as he ran, he couldn't make it | hoe hard hij ook liep, hij haalde het niet • young as I am, I know that that was stupid | hoe jong ik ook nog ben, ik weet dat dat stom was 5. (gewestelijk in plaats van than) dan • better as that | beter dan dat 6. (gewestelijk in plaats van het onderschikkende voegwoord that) dat
• he said as he was happy | hij zei dat hij gelukkig was ◦ as for/to | wat betreft ◦ as from /of today | vanaf vandaag, met ingang van heden ◦ [slang] as if! | hoe kom je erbij!, helemaal niet!, ja daag! ◦ (Amerikaans-Engels) as is | zoals hij/zij/het is/was ◦ the car was sold as is | de auto werd verkocht zoals/in de toestand waarin hij was ◦ (Amerikaans-Engels) as of this moment | op dit moment ◦ so as to be first | om de eerste te zijn As afk afkorting van: Asian AS afk 1. afkorting van: Academy of Science 2. afkorting van: Account Sales 3. afkorting van: Anglo-Saxon 4. afkorting van: Assistant Secretary ASA afk 1. (voornamelijk Brits-Engels) afkorting van: Amateur Swimming Association 2. (Amerikaans-Engels) afkorting van: American Standards Association as·a·foet·i·da /'æsə'fet̯ ɪ̩də/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) as·a·fet·i·da n-telb zn duivelsdrek (gomhars uit planten van genus Ferula) asap afk afkorting van: as soon as possible z.s.m.
ASB afk afkorting van: Alternative Service Book as·bes·tic /æz'bestɪk/, (Am.) /æs-/ bn m.b.t./als asbest as·bes·tine /-ti:n/, /-tɪn/ bn zie: asbestic as·bes·tos /æz'bestɒs/, (Am.) /æs'bestəs/ as·bes·tus n-telb zn asbest; steenvlas; amiant; aardvlas asbestos cement n-telb zn eterniet as·bes·to·sis /'æzbe'stoʊsɪs/, /'æs-/ meerv asbestoses /-si:z/ telb en n-telb zn - asbestose; asbestziekte ASBO /'æsboʊ/ meerv ASBOs telb zn - (Brits-Engels) afkorting van: anti-social behavior order ± doenormaalbevel (rechterlijk bevel zich te onthouden van asociaal gedrag, opgelegd
aan notoire overlastplegers) zie: CBO ASC afk
afkorting van: autismespectrumstoornis
autism
spectrum
condition
as·ca·rid /'æskərɪ̩d/ meerv ascarids telb zn - ascaride (spoelworm; familie Ascaridae) as·cend1 /ə'send/ onov ww 1. (op)stijgen; (op)rijzen; omhooggaan, omhoogrijzen; verheffen • ascending line | opgaande lijn • ascending series | opklimmende reeks 2. oplopen; zich verheffen (van glooiing, terrein) 3. stijgen (van toon/melodie) 4. zich opwerken; (op)klimmen 5. opklimmen; teruggaan (in tijd) 6. een stok hebben (van kleine letter) as·cend2 /ə'send/ ov ww 1. opgaan; naar boven gaan 2. beklimmen 3. bestijgen (troon) 4. opvaren; stroomopwaarts varen as·cend·a·ble /ə'sendəbl/
zich
as·cend·i·ble bn beklimbaar as·cen·dance /ə'sendəns/ as·cen·dence n-telb zn zie: ascendancy as·cen·dan·cy /ə'sendənsi/ as·cen·den·cy n-telb zn overwicht; (overwegende) invloed; overhand; ascendant; dominantie • have /gain (the) ascendancy over | (het) overwicht hebben/behalen op as·cen·dant1 /ə'sendənt/ as·cen·dent meerv ascendants telb zn 1. ascendant; overwicht; overheersende invloed; dominantie • in the ascendant | van overwegende invloed, dominant; [informeel] opkomend 2. ascendant 3. voorouder; ascendent; voorvader as·cen·dant2 /ə'sendənt/ as·cen·dent bn 1. stijgend; opklimmend; (op)rijzend 2. dominant 3. opkomend (boven horizon)
as·cend·er /ə'sendə/, (Am.) /-ər/ meerv ascenders telb zn 1. beklimmer; (be)stijger 2. stok (van kleine letter) 3. letter met stok as·cen·sion /ə'senʃn/ n-telb zn 1. bestijging; beklimming; het opgaan 2. (sociale) promotie; het (op)klimmen 3.
het rijzen; het boven verschijnen/opkomen 4. klimming • right ascension | rechte klimming As·cen·sion /ə'senʃn/ n-telb zn Hemelvaart as·cen·sion·al /ə'senʃnəl/ bn 1. (be)klimmings-; m.b.t. het opgaan/(be)stijgen 2. m.b.t. het rijzen Ascension Day eigenn Hemelvaartsdag as·cen·sive /ə'sensɪv/ bn
de
horizon
1. stijgend; rijzend; zich verheffend 2. versterkend; verstevigend as·cent /ə'sent/ meerv ascents telb en n-telb zn 1. bestijging, opstijging; (be)klim(ming); het (op)rijzen/omhooggaan • make an ascent in a balloon | een opstijging met een ballon maken • an ascent of the mountain | een beklimming van de berg • the ascent of the river | het opvaren van een rivier 2. oplopende helling/glooiing • the road has an ascent of thirteen degrees | de weg heeft een helling van dertien graden 3. vooruitgang; sociale promotie; ontwikkeling 4. opklimming (in tijd) 5. (genealogie) klimming 6. bordes; treden as·cer·tain /'æsə'teɪn/, (Am.) /'æsər-/ ov ww 1. zich vergewissen van; nagaan; verifiëren; zich verzekeren van 2. ontdekken; op het spoor komen; te weten komen; komen achter as·cer·tain·able /'æsə'teɪnəbl/, (Am.) /'æsər-/ bw ascertainably; zelfst nw ascertainableness bn achterhaalbaar; naspeurbaar; doorgrondelijk as·cer·tain·ment /'æsə'teɪnmənt/, (Am.) /'æsər-/ n-telb zn vergewissing; vaststelling
as·ces·is /ə'si:sɪs/ meerv asceses /ə'si:si:z/ telb zn ascese as·cet·ic1 /ə'set̯ ɪk/ meerv ascetics telb zn asceet as·cet·ic2 /ə'set̯ ɪk/ bw ascetically bn ascetisch as·cet·i·cal /ə'set̯ ɪkl/ bn zie: ascetic2 as·cet·i·cism /ə'set̯ ɪ̩sɪzm/ n-telb zn ascetisme; ascese as·cid·i·an /ə'sɪdɪən/ meerv ascidians telb zn - zakpijp (manteldier; klasse Ascidiacea) ASCII afk -
afkorting van: American Standard Code for Information Interchange ASCII as·ci·tes /ə'saɪt̯ i:z/ meerv ascites telb en n-telb zn - ascites; buikwaterzucht As·cle·pi·ad /ə'skli:pɪəd/ meerv Asclepiads telb zn - asclepiadesvers (naar Grieks epigrammendichter Asclepiades) a·scor·bic /ə'skɔ:bɪk/, (Am.) /ə'skɔr-/ bn ascorbine• ascorbic acid | ascorbinezuur, vitamine C as·cot /'æskət/ meerv ascots telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. halsdoek (voor heren) 2. (brede) das As·cot /'æskət/ eigenn Ascot (renbaan in Berkshire, Engeland) as·crib·a·ble /ə'skraɪbəbl/ bn toe te schrijven
• ascribable to | toe te schrijven/rekenen aan as·cribe /ə'skraɪb/ ov ww toeschrijven; toerekenen; toekennen; attribueren • ascribe to | toeschrijven aan as·crip·tion1 /ə'skrɪpʃn/ meerv ascriptions telb zn - lofprijzing; lofbetuiging (aan God bij einde van preek) as·crip·tion2 /ə'skrɪpʃn/ n-telb zn toeschrijving; toerekening • ascription to | toeschrijving aan a-scroll meerv a-scrolls telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) apenstaartje; slinger-a'tje (@, te lezen als ‘at’) ASD n-telb zn afkorting van: autistic (autismespectrumstoornis)
spectrum
disorder
ASS
as·dic /'æzdɪk/ meerv asdics telb zn afkorting van: anti-submarine detection investigation committee asdic (voorloper van sonar)
-ase /eɪz/, /eɪs/, /əs/ suffix - -ase • amylase | amylase a·sea /ə'si:/ bw 1. op zee 2. zeewaarts; naar zee ASEAN /'æsiæn/, (Am.) /'ɑsɪən/ eigenn afkorting van: Association of Southeast Asian Nations a·se·i·tas /-tæs/ n-telb zn zie: aseity a·se·i·ty /ə'sɪəti/, (Am.) /eɪ'sɪət̯ i/ n-telb zn - aseïteit; aseitas (het volledig uit zich zelf bestaan, in het bijzonder van God) a·sep·sis /æ'sepsɪs/, /eɪ-/, (Am.) /eɪ-/ n-telb zn - 1. asepsis; asepsie; ontsmetting 2. aseptiek (aseptische toestand) a·sep·tic /ə'septɪk/, /eɪ-/, (Am.) /eɪ-/ bw aseptically
bn 1. aseptisch; gesteriliseerd; steriel (ook figuurlijk) • aseptic gauze | aseptisch verband, verbandgaas • aseptic smile | steriele glimlach 2. zuiverend; bevrijdend; opluchtend a·sex·u·al /eɪ'sekʃʊəl/ bw asexually bn aseksueel; geslachtloos (van organisme), ongeslachtelijk (van voortplanting), [figuurlijk] niet seksueel geïnteresseerd a·sex·u·al·i·ty /eɪ'sekʃʊ'ælət̯ i/ n-telb zn aseksualiteit; het aseksueel-zijn (ook figuurlijk) As·gard /'æsɡɑ:d/, (Am.) /-ɡɑrd/ eigenn Asgard (aards verblijf der goden in Scandinavische mythologie) As·gar·dhr /'æsɡɑ:ð(r)/, (Am.) /-ɡɑrðr/ eigenn zie: Asgard As·garth /'æsɡɑ:ɵ/, (Am.) /-ɡɑrɵ/ eigenn zie: Asgard ash1 /æʃ/ meerv ashes telb zn -
es (genus Fraxinus) ◦ (sprw) if the oak is out before the ash, you will only get a splash; If the ash is out before the oak, you will surely get a soak | ± als de eik bladeren heeft voor de es zover is, krijgen we een mooie zomer, maar als de es groen is voor de eik, een natte ash2 /æʃ/ n-telb zn 1. as (ook geologie) • ash cloud | aswolk 2. essenhout a·sham·ed /ə'ʃeɪmd/ bw ashamedly; zelfst nw ashamedness bn, pred beschaamd; beschroomd • feel ashamed | zich schamen • be ashamed for | zich schamen/generen voor • be ashamed of | zich schamen over • you should be ashamed of yourself | je moest je schamen ash·bin meerv ashbins telb zn vuilnisbak; asbak; vuilnisemmer; vuilnisvat ash blonde bn asblond ash cake meerv ash cakes telb zn - (Amerikaans-Engels); askoek; in hete as gebakken cake/koek
ash can meerv ash cans telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. vuilnisbak; asbak; vuilnisemmer; vuilnisvat 2. [slang] dieptebom ash·en /'æʃn/ bn 1. as-; van as 2. asgrauw; vaal; (licht)grijs 3. (lijk)bleek 4. essen-; es-; van een es 5. [verouderd] essenhouten ash·es /'æʃɪ̩s/ meervoud as • a new city was built on the ashes of the old | op de puinhopen van de oude stad werd een nieuwe gebouwd, de stad herrees uit haar as • cast ashes on one's head | zijn hoofd met as bestrooien, het boetekleed aantrekken, zich in rouw dompelen • we are ashes and dust | wij zijn maar stof en as • lay in ashes | in de as leggen Ash·es /'æʃɪ̩s/ meervoud - (Brits-Engels); Ashes ((trofee voor winnaar van de) reeks testmatches tussen Engeland en Australië) • Australia retained the Ashes | Australië werd opnieuw winnaar van de testmatches ash·et /'æʃɪ̩t/ meerv ashets
telb zn - (Schots-Engels) (groot) bord Ash·ke·naz·i /'æʃkə'nɑ:zi/, (Am.) /-'næzi/ meerv Ashkenazim /-zɪm/ eigenn, telb zn Asjkenazi (Jood uit Centraal- en Oost-Europa) Ash·ke·naz·ic /'æʃkə'næzɪk/ bn Asjkenazisch ash-key meerv ash-keys telb zn (gevleugeld) essennootje ash·lar1 /'æʃlə/, (Am.) /-ər/ ash·ler meerv ashlars telb zn blok natuursteen ash·lar2 /'æʃlə/, (Am.) /-ər/ ash·ler n-telb zn 1. (blokken) natuursteen; hardsteen; arduinsteen 2. metselwerk van behouwen steen (ook als ‘fineerlaag’ op baksteen, beton), hardstenen metselwerk ash·lar·ing /'æʃlərɪŋ/ meerv ashlarings
telb zn beschot tussen het (schuine) dak en de vloer (van vliering; ongeveer 50-100 cm hoog) Ash·ley treat·ment /'æʃli:'tri:tmənt/ n-telb zn - ashleybehandeling (het toepassen van groeiremming bij een gehandicapt kind) a·shore /ə'ʃɔ:/, (Am.) /ə'ʃɔr/ bw 1. kustwaarts; landwaarts 2. aan land; aan wal; op het strand • go ashore | aan wal gaan • all ashore that is going ashore! | alle bezoekers aan wal(, we varen uit)! • run /be driven ashore | stranden, aan de grond lopen ash·pan meerv ashpans telb zn asbak; aspot; asla(de); asplaats ash·pit meerv ashpits telb zn asgat; askuil; asput ash·plant meerv ashplants telb zn 1. jonge es 2. wandelstok (gemaakt van het hout van de jonge es) ash·ram
/'æʃræm/, /'ɑʃ-/ meerv ashrams telb zn 1. (Indisch-Engels) retraitehuis 2. (Indisch-Engels) kluis; ermitage 3. (Amerikaans-Engels) commune; tehuis voor hippies ash·tray meerv ashtrays telb zn asbakje Ash Wednesday eigenn - Aswoensdag; Asdag ash·y /'æʃi/ vergr trap ashier bn 1. asachtig; as-; met as bedekt 2. askleurig; grauw; grijs; (ziekelijk) bleek A·sia /'eɪʃə/, (Am.) /'eɪʒə/ eigenn Azië • Asia Minor | Klein-Azië A·sian1 /'eɪʃn/, (Am.) /'eɪʒn/ meerv Asians telb zn Aziaat A·sian2 /'eɪʃn/, (Am.) /'eɪʒn/
bn Aziatisch • Asian American | Amerikaan(se) van Aziatische afkomst • Asiatic cholera | Aziatische cholera • Asian flu | A-griep ◦ Asiatic golden plover | kleine goudplevier (Pluvialis dominica) A·si·at·ic1 /'eɪzi'æt̯ ɪk/, (Am.) /'eɪʒi-/ meerv Asiatics telb zn zie: Asian1 A·si·at·ic2 /'eɪzi'æt̯ ɪk/, (Am.) /'eɪʒi-/ bn zie: Asian2 a·side1 /ə'saɪd/ meerv asides telb zn 1. terzijde 2. terloopse opmerking/uitweiding/afwijking; parenthese a·side2 /ə'saɪd/ bw terzijde; opzij; zijwaarts; (uit de) weg • [figuurlijk] brush aside protests | protesten naast zich neerleggen • [figuurlijk] (all) joking aside | alle gekheid op een stokje, zonder gekheid, in alle ernst • [figuurlijk] put one's doubts aside | zijn twijfels opzijzetten • [figuurlijk] set aside | opzijzetten, opzijleggen, reserveren; sparen (geld); vernietigen, casseren; van zich afzetten (zorgen)
• take someone aside | iemand terzijde nemen (voor gesprek) ◦ (Amerikaans-Engels) aside from | afgezien van, met uitzondering van as·i·nine /'æsɪ̩naɪn/ bw asininely bn ezelachtig (ook figuurlijk), dwaas; stompzinnig; dom as·i·nin·i·ty /'æsɪ̩'nɪnət̯ i/ meerv asininities telb en n-telb zn ezelachtigheid; dwaasheid; domheid ASIO afk afkorting van: Australian Security Intelligence Organization -a·sis /əsɪs/ suffix - vormt namen van ziekten -asis • psoriasis | psoriasis ask1 /ɑ:sk/, (Am.) /æsk/ meerv asks telb zn - vraagprijs (de prijs die de markt vraagt voor een aandeel of optie), laatkoers • place an ask | (aan)kooporder plaatsen ask2 /ɑ:sk/, (Am.) /æsk/ onov ww
vragen; informeren; navraag doen • ask about /after /for someone/something | naar iemand/iets vragen • [informeel] ask for it | erom vragen, het uitlokken • ask for advice | om raad vragen • ask for trouble | moeilijkheden uitlokken, om moeilijkheden vragen • ask for nothing better | niets liever willen • [informeel] need I/need you ask? | wat is dat nou voor een vraag? ◦ (Amerikaans-Engels) ask out | zijn ontslag nemen, uittreden, aftreden ◦ [informeel] now you're asking! | dolgraag! zie: asking1 ask3 /ɑ:sk/, (Am.) /æsk/ ov ww 1. vragen; verzoeken • ask something again | iets opnieuw vragen • ask something back | iets terugvragen • [informeel] ask me another!, [informeel] you've asked me one! | daar vraag je me wat, weet ik veel! • ask a favour of someone | iemand om een gunst vragen • [formeel] ask a question of someone | iemand een vraag stellen • ask someone a question | iemand een vraag stellen • ask a riddle | een raadsel opgeven • [informeel] now you are asking! | daar vraag je me wat, weet ik veel! 2. eisen; vorderen; verlangen; vergen; verwachten • that's too much to ask | dat is te veel gevraagd • this job asks a great deal of me | deze baan vergt veel van mijn krachten • you are asking a lot/a great deal/too much of me | je verlangt (te) veel van mij 3. vragen; uitnodigen • ask someone for dinner/to one's home | iemand voor een etentje/bij zich thuis uitnodigen
• ask someone in | iemand vragen binnen te komen • ask someone out /over for dinner | iemand voor een etentje uitnodigen • ask someone out /over to a party | iemand op een feestje uitnodigen • ask someone round | iemand thuis uitnodigen 4. [verouderd] afkondigen (huwelijk) • ask the banns | een huwelijk kerkelijk afkondigen • be asked in church | onder de geboden staan, ondertrouwd zijn ◦ stop it, I ask you! | hou ermee op, alsjeblieft! (drukt ergernis of grote verbazing uit) ◦ [informeel] if you ask me | volgens mij, als je mij vraagt ◦ (sprw) better to ask the way than go astray | ± men kan beter tweemaal vragen dan éénmaal het spoor bijster worden ◦ (sprw) never ask pardon before you are accused | wie zich verontschuldigt, beschuldigt zich ◦ (sprw) ask no questions and be told no lies | vraag mij niet, dan lieg ik niet zie: asking1 a·skance /ə'skɑ:ns/, (Am.) /ə'skæns/ bw 1. van terzijde; schuin(s); tersluiks 2. achterdochtig; wantrouwend • look at someone/something askance, look askance at someone/something | iemand achterdochtig bekijken, iemand schuins aanzien 3. dubbelzinnig a·skant /ə'skænt/ bw zie: askance as·ka·ri
/æs'kæri/, (Am.) /'æskəri/ meerv askaris telb zn askari; inlandse soldaat/politieman (in Oost-Afrika) as·kes·is /ə'ski:-/ meerv askeses /ə'si:si:z/ telb zn zie: ascesis a·skew1 /ə'skju:/ bn, pred scheef; schuin a·skew2 /ə'skju:/ bw 1. scheef; schuin(s) 2. minachtend; verachtelijk ask·ing1 /'ɑ:skɪŋ/, (Am.) /'æ-/ meerv askings ((oorspronkelijk) gerund van ask) telb zn huwelijksafkondiging ask·ing2 /'ɑ:skɪŋ/, (Am.) /'æ-/ n-telb zn - (oorspronkelijk) gerund van ask het vragen • for the (mere) asking | het is (alleen) maar een vraag • it's yours for the asking | je hebt er maar om te vragen • if it is not asking | als ik vragen mag
ask·ing·ly /'ɑ:skɪŋli/, (Am.) /'æ-/ bw smekend asking price meerv asking prices telb zn vraagprijs ASL afk afkorting van: American Sign Language a·slant1 /ə'slɑ:nt/, (Am.) /ə'slænt/ bn, pred schuin; scheef a·slant2 /ə'slɑ:nt/, (Am.) /ə'slænt/ bw schuin; naar één kant • he held it aslant | hij hield het schuin a·slant3 /ə'slɑ:nt/, (Am.) /ə'slænt/ vz schuin over; dwars over • aslant the road | schuin over de weg a·sleep /ə'sli:p/ bn, pred en bw 1. in slaap; slapend; sluimerend; rustend • fall asleep | in slaap vallen
• fast /sound asleep | in een diepe slaap 2. werkeloos; nietsdoend 3. verdoofd; ongevoelig; zonder gevoel (m.b.t. ledematen) • my arm is asleep | mijn arm slaapt 4. [eufemistisch] rustend; overleden • fall asleep | inslapen, overlijden 5. onbeweeglijk (van zeil), ogenschijnlijk onbeweeglijk (van draaiende tol) • be asleep | staan (van tol) ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] be asleep at the switch | er met z'n gedachten niet bij zijn; staan te slapen/dromen ◦ asleep to all danger | zich van geen gevaar bewust ASLEF /'æzlef/ eigenn - (Brits-Engels) afkorting van: Associated Society of Locomotive Engineers and Firemen A/S level meerv A/S levels telb zn afkorting van: Advanced Supplementary level A/S-(examen)niveau (vanaf 1989 nemen vwo-eindexamenkandidaten 2 vakken op Aniveau en 2 op A/S-niveau, in plaats van 3 op A-niveau) ASLIB afk - (Brits-Engels) afkorting van: Association of Special Libraries and Information Bureaux a·slope /ə'sloʊp/ bn, pred en bw (over)hellend; schuin(s); scheef; leunend ASM
afk afkorting van: air-to-surface missile as-main·tained bn - (Amerikaans-Engels) volgens de standaard voor maten en gewichten van het National Bureau of Standards a·so·cial /'eɪ'soʊʃl/ bn 1. asociaal; onmaatschappelijk 2. antisociaal 3. egocentrisch; egoïstisch; zelfzuchtig asp /æsp/ meerv asps telb zn 1. aspis; uraeusslang (Naja haje) 2. aspisadder (Vipera aspis) 3. esp; espenboom; ratelpopulier (Populus tremula) ASP1 meerv ASPs telb zn - afkorting van: application server provider ASP ASP2 afk 1. afkorting van: American Spelling Price 2. afkorting van: Anglo-Saxon Protestant as·pa·rag·ic /ə'spærədʒɪk/ bn, attr zie: aspartic
as·par·a·gus /ə'spærəɡəs/ meerv asparaguses, asparagus telb en n-telb zn asperge asparagus bean meerv asparagus beans telb zn - kousenband (Vigna unguiculata) asparagus bed meerv asparagus beds telb zn aspergebed asparagus beetle meerv asparagus beetles telb zn - aspergekevertje (Crioceris asparagi, Cr. duodecimpunctata) asparagus fern meerv asparagus ferns, asparagus fern telb zn - pluimasperge (Asparagus plumosus) asparagus shoot meerv asparagus shoots telb zn aspergescheut asparagus tip meerv asparagus tips telb zn aspergepunt; aspergekop
as·par·tame /ə'spɑ:teɪm/, (Am.) /'æspər-/ n-telb zn aspartaam (zoetstof) as·par·tic /ə'spɑ:tɪk/, (Am.) /-'spɑrt̯ ɪk/ bn, attr - asparagine• aspartic acid | asparaginezuur (soort aminozuur) ASPCA afk afkorting van: American Society for the Prevention of Cruelty to Animals as·pect1 /'æspekt/ meerv aspects telb zn 1. gezichtspunt; oogpunt • from a different aspect | uit een ander oogpunt • in/under this aspect | uit dit oogpunt 2. ligging; uitzicht (van huis, kamer, landschap) • a house with a south-facing aspect | een huis dat op het zuiden ligt 3. zijde; kant; facet 4. aspect (ook van planeten) 5. [formeel] gelaatsuitdrukking 6. aanblik; voorkomen; uiterlijk 7. [verouderd] blik as·pect2 /'æspekt/ meerv aspects telb en n-telb zn - aspect (van werkwoord)
aspect ratio meerv aspect ratios telb zn - 1. hoogte-breedteverhouding bij tv-beelden 2. slankheidsverhouding as·pec·tu·al /æ'spektʃʊəl/ bw aspectually bn, attr - van/m.b.t. (het) aspect as·pen1 /'æspən/ meerv aspens telb zn - esp; espenboom; ratelpopulier (Populus tremula) as·pen2 /'æspən/ bn - [verouderd] 1. espen; espenhouten 2. trillend; bevend • tremble like an aspen leaf | trillen als een espenblad as·pe·ra·tus /æspə'rɑ:təs/, (Am.) /-'reɪt̯ əs/, (Am.) /-'ræt̯ əs/ meerv asperatuses, asperati telb en n-telb zn - (undulatus) asperatus (bepaalde zeldzame wolkformatie) as·perge /ə'spɜ:dʒ/, (Am.) /ə'spɜrdʒ/ ov ww besprenkelen
as·per·ges /æ'spɜ:dʒi:z/, (Am.) /ə'spɜrdʒi:z/ meerv asperges telb zn - asperges me ((hymne tijdens) besprenkeling met wijwater vóór hoogmis) as·per·gill /'æspədʒɪl/, (Am.) /'æspər-/ meerv aspergills, aspergilla telb zn - wijwaterkwast as·per·gil·lum /-'dʒɪləm/ meerv aspergillums, aspergilla telb zn zie: aspergill as·per·i·ty1 /æ'sperət̯ i/ meerv asperities telb zn 1. (voornamelijk meervoud) ruw woord; ruwe/bittere/onvriendelijke opmerking 2. ruwe uitwas; oneffenheid 3. (voornamelijk meervoud) misère; narigheid as·per·i·ty2 /æ'sperət̯ i/ n-telb zn ruwheid; scherpheid; bitterheid as·perse /ə'spɜ:s/, (Am.) /ə'spɜrs/ ov ww 1. bekladden; belasteren; smaden
2. [verouderd] besprenkelen (met water), bestrooien (met stof) as·pers·er /ə'spɜ:sə/, (Am.) /ə'spɜrsər/ as·per·sor meerv aspersers telb zn bekladder; lasteraar as·per·sion /ə'spɜ:ʃn/, (Am.) /ə'spɜrʒn/ meerv aspersions telb en n-telb zn 1. (formeel of schertsend) laster; belastering • cast aspersions on/upon someone | iemand belasteren/bekladden 2. [verouderd] besprenkeling as·per·sive /ə'spɜ:sɪv/, (Am.) /ə'spɜrsɪv/ bw aspersively bn lasterlijk; lasterend as·per·so·ri·um /'æspə'sɔ:rɪəm/, (Am.) /'æspər-/ meerv aspersoriums, aspersoria telb zn - 1. doopvont 2. wijwatervat 3. wijwaterkwast as·per·so·ry /æ'spɜ:səri/, (Am.) /-'spɜr-/ meerv aspersories telb zn - wijwaterkwast
as·phalt1 /'æsfælt/, (Am.) /'æsfɔlt/ n-telb zn asfalt as·phalt2 /'æsfælt/, (Am.) /'æsfɔlt/ ov ww asfalteren as·phal·tic /æs'fæltɪk/, (Am.) /æs'fɔltɪk/ bn asfaltachtig; asfalten asphalt jungle meerv asphalt jungles telb en n-telb zn grote stad; het asfalt; het grotestadsleven as·phal·tum /-təm/ n-telb zn zie: asphalt1 as·phal·tus /-təs/ n-telb zn zie: asphalt1 a·spher·ic /eɪ'sferɪk/ bn - (optiek) asferisch a·spher·i·cal
/-ɪkl/ bn zie: aspheric as·pho·del /'æsfədel/ meerv asphodels, asphodel telb zn 1. affodil(le); slaaplelie (van het geslacht Asphodeline of Asphodelus) 2. [formeel] eeuwige bloem in het Elysium; narcis as·phyx·i·a /æs'fɪksɪə/ n-telb zn verstikking(sdood); asfyxie as·phyx·i·al /æs'fɪksɪəl/ bn, attr verstikkingsas·phyx·i·ant1 /æs'fɪksɪənt/ meerv asphyxiants telb zn substantie die verstikking teweegbrengt as·phyx·i·ant2 /æs'fɪksɪənt/ bn verstikkend; asfyxiërend as·phyx·i·ate1 /æs'fɪksieɪt/ onov ww
verstikken; de verstikkingsdood sterven as·phyx·i·ate2 /æs'fɪksieɪt/ ov ww doen stikken; asfyxiëren as·phyx·i·a·tion /æs'fɪksi'eɪʃn/ n-telb zn verstikking(sdood); asfyxiatie as·phyx·i·a·tor /æs'fɪksieɪtə/, (Am.) /-eɪt̯ ər/ meerv asphyxiators telb zn asfyxiatieagens, asfyxiatietoestel as·phyx·y /æs'fɪksi/ n-telb zn zie: asphyxia as·pic1 /'æspɪk/ meerv aspics telb zn 1. aspicschotel 2. [verouderd] adder 3. Indische spijk (Lavandula spica) as·pic2 /'æspɪk/ n-telb zn - aspic; gelei van vlees/visbouillon
as·pi·dis·tra /'æspɪ̩'dɪstrə/ meerv aspidistras telb zn - aspidistra (voornamelijk Aspidistra lurida) As·pie /'æspi/ meerv Aspies telb zn - (voornamelijk (Amerikaans-Engels); [informeel]; ) aspie; Aspergerpatiënt as·pi·rant1 /ə'spaɪərənt/, (Am.) /'æspɪ̩rənt/ meerv aspirants telb zn iemand die een machtspositie ambieert; kandidaat, kandidate; gegadigde; aspirant • an aspirant after /for /to advancement | iemand die streeft naar bevordering as·pi·rant2 /ə'spaɪərənt/, (Am.) /'æspɪ̩rənt/ bn 1. aspirerend; dingend; strevend (naar iets hogers), eerzuchtig 2. [formeel] opkomend; opklimmend as·pi·rate1 /'æspɪ̩rət/ meerv aspirates telb zn - 1. geaspireerde consonant 2. h; spiritus asper as·pi·rate2
/'æspɪ̩rət/ bn - geaspireerd (van klank), aangeblazen as·pi·rate3 /'æspɪ̩reɪt/ ov ww 1. opzuigen; door zuigen verwijderen 2. aspireren; aanblazen as·pi·ra·tion1 /'æspɪ̩'reɪʃn/ meerv aspirations telb zn 1. geaspireerde klank 2. h; spiritus asper as·pi·ra·tion2 /'æspɪ̩'reɪʃn/ meerv aspirations telb en n-telb zn aspiratie; verlangen; ambitie; ideaal as·pi·ra·tion3 /'æspɪ̩'reɪʃn/ n-telb zn 1. inademing 2. aspiratie; opzuiging, wegzuiging, afzuiging 3. aspiratie; aanblazing as·pi·ra·tor /'æspɪ̩reɪtə/, (Am.) /-reɪt̯ ər/ meerv aspirators telb zn 1. aspirateur; aspirator; zuigtoestel 2. zuigpomp
as·pir·a·to·ry /ə'spaɪərətri/, (Am.) /-tɔri/ bn, attr 1. aspiratie-; afzuig2. ademhalingsas·pire /ə'spaɪə/, (Am.) /-ər/ onov ww 1. aspireren; streven; trachten; dingen • aspire after/to something | naar iets streven/verlangen 2. [verouderd], voornamelijk [figuurlijk] verrijzen; oprijzen; opstijgen zie: aspiring as·pi·rin /'æsprɪ̩n/ meerv aspirins, aspirin telb en n-telb zn aspirine; aspirientje as·pir·ing /ə'spaɪərɪŋ/ bw aspiringly bn - tegenwoordig deelwoord van aspire 1. strevend; verlangend 2. eerzuchtig 3. zich verheffend; opstijgend; hoog a·squint /ə'skwɪnt/ bn, pred en bw zijdelings; van terzijde; vanuit een ooghoek; loensend ass /æs/ meerv asses telb zn
1. ezel (ook figuurlijk), domoor • make an ass of oneself | zichzelf belachelijk maken • make an ass of someone | iemand belachelijk maken 2. (Amerikaans-Engels); [vulgair], [slang] aars; gat; kont; anus • get your ass over here | kom verdomme hierheen • [figuurlijk] kiss someone's ass | iemand in zijn kont kruipen, kruipen voor iemand, iemand vreselijk slijmen • work one's ass off | zich te pletter werken 3. (Amerikaans-Engels); [vulgair], [slang] kut; potje neuken • be looking for ass | op zoek zijn naar kut ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] ass backwards | achterstevoren, in omgekeerde volgorde; tegendraads ◦ (Amerikaans-Engels); [vulgair], [slang] a bit /piece of ass | een lekker stuk ◦ cover one's ass | goed voor z'n eige zorgen, zich goed indekken ◦ [slang] drag ass | balen, in de put zitten, apathisch zijn; 'm smeren ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] haul ass | opkrassen; opschieten, snel doen; scheuren (auto); snel reizen ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] kick ass | ertegenaan gaan; ruig/wild tekeergaan, (flink) keet trappen ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] kick someone's ass | iemand inmaken/afdrogen; iemand in zijn zak steken, korte metten met iemand maken ◦ [informeel] you can kiss your ass goodbye | je kunt het wel schudden, je bent een vogel voor de kat ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] my ass | ik geloof er geen zak van ◦ [slang] shag ass | pleite gaan, 'm smeren ◦ (sprw) every ass likes to hear himself bray | ± kreupel wil altijd voordansen -ass /æs/ suffix - (Amerikaans-Engels); [vulgair] ± klote• a smart-ass | wijsneus • dead-ass wrong | straalverkeerd
ass about onov ww - (Amerikaans-Engels); [slang] (aan)klooien; aanrotzooien as·sa·gai /'æsɪ̩ɡaɪ/ as·se·gai meerv assagais telb zn assegaai; assagaai; werpspies as·sai /æ'saɪ/, (Am.) /ɑ'saɪ/ bw - assai; zeer as·sail /ə'seɪl/ ov ww - [formeel] 1. aanvallen (ook figuurlijk), aanranden; bestormen; overvallen 2. aanpakken; aanvatten 3. overstelpen; overweldigen • assail someone with questions | iemand met vragen bestoken • be assailed with/by doubt | overmand zijn door twijfel as·sail·a·ble /ə'seɪləbl/ zelfst nw assailableness bn - [formeel] 1. kwetsbaar; niet onneembaar; met zwakke plekken 2. aantastbaar; kritiseerbaar as·sail·ant /ə'seɪlənt/ meerv assailants telb zn - [formeel] aanvaller
as·sail·er /ə'seɪlə/, (Am.) /-ər/ meerv assailers telb zn zie: assailant as·sail·ment /ə'seɪlmənt/ meerv assailments telb en n-telb zn - [formeel] aanval As·sa·mese1 /'æsə'mi:z/ eigenn Assamitisch; de Assamitische taal As·sa·mese2 /'æsə'mi:z/ meerv Assamese telb zn Assamiet As·sa·mese3 /'æsə'mi:z/ bn Assamitisch ass around onov ww zie: ass about as·sart1 /ə'sɑ:t/, (Am.) /ə'sɑrt/ es·sart meerv assarts
telb zn - (Brits-Engels); gerooid stuk land as·sart2 /ə'sɑ:t/, (Am.) /ə'sɑrt/ es·sart n-telb zn - (Brits-Engels); het rooien (bos, bomen) as·sart3 /ə'sɑ:t/, (Am.) /ə'sɑrt/ es·sart ov ww - (Brits-Engels); rooien (bomen, bos) as·sas·sin /ə'sæsɪ̩n/ meerv assassins telb zn moordenaar; sluipmoordenaar, huurmoordenaar As·sas·sin /ə'sæsɪ̩n/ meerv Assassins telb zn - assassijn (lid van middeleeuwse ismaïlitische sekte) as·sas·si·nate /ə'sæsɪ̩neɪt/ ov ww 1. vermoorden (in het bijzonder prominenten) 2. vernietigen; aantasten; schaden (reputatie) • assassinate someone's character | iemands goede naam bezoedelen as·sas·si·na·tion /ə'sæsɪ̩'neɪʃn/
meerv assassinations telb en n-telb zn moord; sluipmoord assassination attempt meerv assassination attempts telb zn moordaanslag as·sas·si·na·tive /ə'sæsɪ̩neɪt̯ ɪv/ bn verraderlijk; heimelijk as·sas·si·na·tor /ə'sæsɪ̩neɪtə/, (Am.) /-neɪt̯ ər/ meerv assassinators telb zn moordenaar; sluipmoordenaar, huurmoordenaar assassin bug meerv assassin bugs telb zn - roofwants (familie Reduviidae) assassin fly meerv assassin flies telb zn - roofvlieg (familie Asilidae) as·sault1 /ə'sɔ:lt/ meerv assaults telb zn 1. aanval (ook figuurlijk) • make an assault (up)on something | op iets een aanval doen 2. bestorming
• carry/take by assault | stormenderhand innemen 3. [eufemistisch] aanranding ◦ (Brits-Engels) assault at/of arms | militair assaut as·sault2 /ə'sɔ:lt/ meerv assaults telb en n-telb zn - daadwerkelijke bedreiging/belediging • assault and battery | mishandeling, geweldpleging, slagen en verwondingen as·sault3 /ə'sɔ:lt/ onov ww 1. een aanval doen 2. stormlopen as·sault4 /ə'sɔ:lt/ ov ww 1. aanvallen (ook figuurlijk) 2. bestormen 3. [eufemistisch] aanranden (vrouw) as·sault-at-arms meerv assaults-at-arms telb zn - (Brits-Engels) militair assaut assault course meerv assault courses telb zn - (Brits-Engels); stormbaan; oefenbaan assault craft
meerv assault craft telb zn - lichte aanvalsboot; licht landingsvaartuig as·sault·er /ə'sɔ:ltə/, (Am.) /-ər/ meerv assaulters telb zn aanvaller assault troops meervoud stormtroepen as·say1 /ə'seɪ/, (Am.) /'æseɪ/ meerv assays telb zn 1. analyse; test; keuring; onderzoek; vaststelling van gehalte; essaai (van metaal, erts) 2. [verouderd] poging as·say2 /ə'seɪ/, (Am.) /'æseɪ/ meerv assays telb en n-telb zn te analyseren stof as·say3 /ə'seɪ/ onov ww een gehalte blijken te bevatten • the ore assayed high in gold | het erts bleek een hoog gehalte aan goud te bevatten as·say4
/ə'seɪ/ ov ww 1. analyseren; toetsen; aan een test onderwerpen; onderzoeken; keuren; essayeren (metaal, erts) 2. evalueren; taxeren; schatten; beoordelen 3. [verouderd] pogen; beproeven as·say·a·ble /ə'seɪəbl/ bn analyseerbaar; essayeerbaar (van metaal, erts) as·say·er /ə'seɪə/, (Am.) /æ'seɪər/ meerv assayers telb zn essayeur; keurmeester as·say·ist /-ɪst/ meerv assayists telb zn zie: assayer as·say-mas·ter meerv assay-masters telb zn zie: assayer Assay Office meerv Assay Offices eigenn, telb zn essaaikantoor; waarborgkantoor assegai meerv assegais telb zn
zie: assagai as·sem·blage1 /ə'semblɪdʒ/, /(in betekenis 2 ook) 'æsəm'blɑ:ʒ/ meerv assemblages telb zn 1. assemblage; geassembleerd voorwerp; montage 2. assemblage as·sem·blage2 /ə'semblɪdʒ/, /(in betekenis 2 ook) 'æsəm'blɑ:ʒ/ n-telb zn 1. assemblage; assembleren/monteren/ineenzetten/samenvoegen 2. assemblage(kunst) 3. het verzamelen as·sem·blage3 /ə'semblɪdʒ/ verzameln - (m.b.t. personen schertsend) collectie; verzameling; groep; vereniging as·sem·blag·ist /'æsəm'blɑ:ʒɪst/ meerv assemblagists telb zn - assemblagekunstenaar as·sem·ble1 /ə'sembl/ onov ww zich verzamelen; samenkomen as·sem·ble2 /ə'sembl/ ov ww
het
1. assembleren; samenvoegen; verenigen, in elkaar zetten; monteren; (samen)bouwen 2. ordenen 3. assembleren (omzetten in machinetaal) as·sem·bler /ə'semblə/, (Am.) /-ər/ meerv assemblers telb zn 1. assembleur, , monteur 2. assembleerprogramma assembler language meerv assembler languages telb zn zie: assembly language assembler programme meerv assembler programmes telb zn - assembleerprogramma assembling factory meerv assembling factories telb zn montagefabriek assembling hall meerv assembling halls telb zn montageloods; montagewerkplaats, montagehal assembling room meerv assembling rooms telb zn montagewerkplaats
as·sem·bly1 /ə'sembli/ meerv assemblies telb en n-telb zn 1. vergadering; verzameling; samenkomst 2. verzameling; verzamelingssignaal as·sem·bly2 /ə'sembli/ n-telb zn assemblage; samenvoeging; montage as·sem·bly3 /ə'sembli/ verzameln 1. assemblee • Assembly of Notables | Assemblée des Notables (niet verkozen noodparlement) 2. gemeente; congregatie assembly code meerv assembly codes telb zn - assembleertaal assembly hall meerv assembly halls telb zn 1. montagehal; montageloods, montagewerkplaats 2. aula; vergaderzaal assembly language meerv assembly languages telb zn - assembleertaal
assembly line meerv assembly lines telb zn montageband; lopende band as·sem·bly·man /ə'semblimən/ meerv assemblymen /-mən/ telb zn lid van een assemblee (van een wetgevende vergadering) assembly room meerv assembly rooms telb zn 1. montagehal; montagewerkplaats 2. (vaak meervoud) balzaal; ontspanningszaal; aula; vergaderzaal assembly routine meerv assembly routines telb zn - assembleerprogramma assembly shop meerv assembly shops telb zn montagehal; montagewerkplaats as·sem·bly·wo·man /ə'sembliwʊmən/ meerv assemblywomen /-mən/ telb zn zie: assemblyman as·sent1 /ə'sent/ meerv assents telb en n-telb zn
toestemming; instemming; inwilliging; goedkeuring; aanvaarding • by common assent | met algemene stemmen, eenstemmig, unaniem • royal assent | koninklijke bekrachtiging (van wet) • [formeel] with one assent | eenstemmig, unaniem as·sent2 /ə'sent/ onov ww - [formeel] 1. toestemmen; instemmen; inwilligen; goedkeuren; aanvaarden • assent to something | met iets instemmen 2. het eens zijn; beamen as·sen·ta·tion /'æsen'teɪʃn/, (Am.) /'æsn-/ meerv assentations telb en n-telb zn kruiperige toestemming; het laf toegeven as·sen·ti·ent1 /ə'senʃnt/ meerv assentients telb zn toestemmer; instemmer as·sen·ti·ent2 /ə'senʃnt/ bn toestemmend; instemmend; goedkeurend as·sent·ing·ly /ə'sen͜tɪŋli/ bw instemmend as·sen·tive
/ə'sen͜tɪv/ zelfst nw assentiveness bn toestemmend as·sen·tor /ə'sentə/, (Am.) /ə'sen͜tər/ (in betekenis 1 ook) as·sent·er meerv assentors telb zn 1. toestemmer; instemmer 2. (Brits-Engels); medeondertekenaar van iemands kandidatuur bij een verkiezing as·sert /ə'sɜ:t/, (Am.) /ə'sɜrt/ ov ww 1. beweren; verklaren; verzekeren; staande houden; bevestigen 2. handhaven; verdedigen; laten/doen gelden; staan op; opkomen voor (rechten) • assert one's influence | zijn invloed doen gelden • assert oneself | op zijn recht staan, zich handhaven, zich laten/doen gelden; voor zichzelf opkomen; bazig zijn as·sert·a·ble /ə'sɜ:təbl/, (Am.) /ə'sɜrt̯ əbl/ as·sert·i·ble bn verdedigbaar; niet contradictorisch as·ser·tion /ə'sɜ:ʃn/, (Am.) /ə'sɜrʃn/ meerv assertions telb en n-telb zn 1. bewering; verklaring; verzekering; bevestiging 2. handhaving; verdediging
as·ser·tion·al /ə'sɜ:ʃnəl/, (Am.) /-'sɜr-/ bn bevestigend as·ser·tive /ə'sɜ:tɪv/, (Am.) /ə'sɜrt̯ ɪv/ bw assertively; zelfst nw assertiveness bn 1. stellig; uitdrukkelijk; zeker; positief; bepaald; beslist 2. bevestigend 3. assertief; zelfverzekerd, zelfbewust; aanmatigend; dominerend 4. dogmatisch assertiveness training n-telb zn assertiviteitstraining as·ser·tiv·i·ty /'æsɜ:'tɪvəti/, (Am.) /'æsɜr'tɪvət̯ i/ n-telb zn - assertiviteit; zelfverzekerdheid as·ser·tor /ə'sɜ:tə/, (Am.) /ə'sɜrt̯ ər/ as·sert·er meerv assertors telb zn 1. steller; wie iets beweert 2. verdediger as·ser·to·ry /ə'sɜ:tri/, (Am.) /ə'sɜrt̯ əri/ bn bevestigend; verzekerend; verklarend
as·ses1 meervoud zie: as1 ass·es2 meervoud zie: ass asses' bridge1 eigenn - pons asinorum; ‘ezelsbruggetje’ (stelling dat hoeken tegenover gelijke zijden van gelijkbenige driehoek gelijk zijn; 5e stelling uit 1e boek van Euclides) asses' bridge2 meerv asses' bridges telb zn moeilijkheid; struikelblok (voor beginners) as·sess /ə'ses/ ov ww 1. bepalen; vaststellen (waarde, bedrag, schade) 2. belasten; aanslaan (persoon, goed) • the house was assessed at £50 | het huis werd aangeslagen voor een bedrag van £50 • assess taxes upon someone | iemand belastingen opleggen 3. taxeren; schatten; ramen 4. beboeten 5. beoordelen; waarderen; inschatten • assess the situation | de situatie beoordelen as·sess·a·ble /ə'sesəbl/ bn 1. taxeerbaar; belastbaar
2. schatbaar 3. beoordeelbaar; waardeerbaar as·sess·ment /ə'sesmənt/ meerv assessments telb en n-telb zn 1. belasting; aanslag 2. schatting; taxatie; raming; omslag 3. vaststelling; bepaling 4. beoordeling; waardering assessment notice meerv assessment notices telb zn aanslagbiljet as·ses·sor /ə'sesə/, (Am.) /-ər/ meerv assessors telb zn 1. assessor; bijzitter; raadgever; assistent 2. taxateur; schatter (belastingen) 3. (Brits-Engels); (schade-)expert
schatter;
taxateur;
as·set /'æset/ meerv assets telb zn 1. goed; bezit, [figuurlijk ook] kwaliteit; waardevolle/nuttige eigenschap; deugd; voordeel; pluspunt; aanwinst • health is the greatest asset | gezondheid is het hoogste goed • he's an asset to the team | hij is een grote aanwinst voor het team 2. creditpost
ASSET afk - (Brits-Engels) afkorting van: Association of Supervisory Staffs, Executives and Technicians asset management n-telb zn vermogensbeheer as·sets /'æsets/ meervoud - activa; (bedrijfs)middelen; actief; baten • available assets | beschikbare activa • current /circulating /floating assets | vlottende activa • fixed /permanent assets | vaste/vastliggende activa • (in)tangible assets | (im)materiële activa • assets and liabilities | activa en passiva, baten en lasten • liquid assets | liquide activa • net assets | netto activa • real assets | onroerende activa, onroerend vermogen • realizable assets | realiseerbare activa as·set-strip·ping n-telb zn verkoop van waardevolle activa (na overname slechtlopend bedrijf) as·sev·er·ate /ə'sevəreɪt/ ov ww - [formeel] plechtig verklaren/verzekeren/betuigen as·sev·er·a·tion /ə'sevə'reɪʃn/ meerv asseverations telb en n-telb zn
plechtige verklaring/verzekering/betuiging ass·hole meerv assholes telb zn - [vulgair] 1. gat; kont; reet 2. klootzak; hufter; lul as·si·du·i·ty1 /'æsɪ̩'dju:əti/, (Am.) /-'du:ət̯ i/ meerv assiduities telb zn - [formeel; voornamelijk meervoud] attentie; voortdurende aandacht as·si·du·i·ty2 /'æsɪ̩'dju:əti/, (Am.) /-'du:ət̯ i/ n-telb zn - [formeel] volharding; onverdroten ijver/inspanning as·sid·u·ous /ə'sɪdjʊəs/, (Am.) /-dʒʊəs/ bw assiduously; zelfst nw assiduousness bn 1. volhardend; vlijtig; onverdroten 2. dienstvaardig; gedienstig; toegewijd as·sign1 /ə'saɪn/ meerv assigns telb zn - cessionaris; rechtverkrijgende as·sign2 /ə'saɪn/ ov ww 1. toewijzen; toekennen; aanwijzen; bestemmen
• assign a task to someone, assign someone a task | iemand een taak toebedelen 2. bepalen; aangeven; vastleggen (dag, datum), opgeven; aanwijzen (als reden, oorzaak) • assign a day for the trial | een datum voor de zitting vaststellen • assign someone's problems to drink | iemands problemen aan de drank wijten 3. aanwijzen; aanstellen • assign someone to a post | iemand in een functie benoemen 4. overdragen; afstaan; cederen (eigendom, rechten) 5. indelen; onderbrengen • assign him to the 4th company | deel hem in bij de 4e compagnie as·sign·a·bil·i·ty /ə'saɪnə'bɪlət̯ i/ n-telb zn 1. bepaalbaarheid 2. overdraagbaarheid as·sign·a·ble /ə'saɪnəbl/ bw assignably bn 1. toewijsbaar; toe te schrijven 2. aanwijsbaar; vast te stellen 3. overdraagbaar as·sig·nat /'æsɪn'jɑ:/, (Am.) /'æsɪɡnæt/ meerv assignats telb zn - assignaat as·sig·na·tion1 /'æsɪɡ'neɪʃn/ meerv assignations
telb zn 1. afspraak; rendez-vous (voornamelijk clandestien of overspelig) 2. taak; opdracht 3. toegekend bedrag as·sig·na·tion2 /'æsɪɡ'neɪʃn/ meerv assignations telb en n-telb zn 1. toewijzing; toekenning; toeschrijving 2. bepaling; vaststelling; vastlegging (van dag, datum) 3. overdracht; afstand; cessie (van rechten, eigendom) assignation house meerv assignation houses telb zn - (Amerikaans-Engels) bordeel as·sign·ee /'æsaɪ'ni:/ meerv assignees telb zn 1. gevolmachtigde; afgevaardigde; vertegenwoordiger; agent • assignee in bankruptcy | curator 2. cessionaris; rechtverkrijgende 3. dwangarbeider (in dienst zonder loon bij vrij burger in Australië) as·sign·ment1 /ə'saɪnmənt/ meerv assignments telb zn 1. taak; opdracht, (Amerikaans-Engels); huiswerk; taak 2. akte van overdracht/afstand 3. overgedragen recht/eigendom
as·sign·ment2 /ə'saɪnmənt/ meerv assignments telb en n-telb zn 1. toewijzing; toekenning; bestemming 2. opgave (van redenen) 3. overdracht; afstand; cessie 4. (Amerikaans-Engels) benoeming as·sign·ment3 /ə'saɪnmənt/ n-telb zn - dwangarbeidssysteem (waarbij gestrafte in dienst was bij burgers in Australië) as·sign·or /'æsɪ'nɔ:/, (Am.) /ə'saɪnər/, (Am.) /-nɔr/ meerv assignors telb zn - overdrager; cedent as·sim·i·la·bil·i·ty /ə'sɪmɪ̩lə'bɪlət̯ i/ n-telb zn assimileerbaarheid as·sim·i·la·ble /ə'sɪmɪ̩ləbl/ bn assimileerbaar as·sim·i·late1 /ə'sɪmɪ̩leɪt/ onov ww zich assimileren; opgenomen worden; gelijk worden/zijn
• assimilate into/with something | opgenomen worden in/zich assimileren met iets as·sim·i·late2 /ə'sɪmɪ̩leɪt/ ov ww 1. assimileren (ook biologie, taalkunde), gelijk maken; opnemen (ook figuurlijk), in zich opnemen; verwerken (kennis, ideeën) • assimilate something to something | iets met iets gelijk(vormig) maken 2. vergelijken; op een lijn stellen • assimilate something to/with something else | iets met iets anders vergelijken as·sim·i·la·tion /ə'sɪmɪ̩'leɪʃn/ meerv assimilations telb en n-telb zn assimilatie (ook taalkunde en sociologie), opneming; gelijkmaking; gelijkstelling as·sim·i·la·tive /ə'sɪmɪ̩lətɪv/, (Am.) /-leɪt̯ ɪv/ bn assimilerend; assimilatie bevorderend/veroorzakend as·sim·i·la·tor /ə'sɪmɪ̩leɪtə/, (Am.) /-leɪt̯ ər/ meerv assimilators telb zn assimilator; wie/wat opneemt/gelijk maakt as·sim·i·la·to·ry /-tri/, (Am.) /-tɔri/ bn zie: assimilative
as·sist1 /ə'sɪst/ meerv assists telb zn 1. (Amerikaans-Engels) helpende hand; steun 2. (sport, in het bijzonder basketbal, ijshockey) assist; (beslissende) voorzet; eindpass 3. (Amerikaans-Engels); hulpinstrument as·sist2 /ə'sɪst/ n-telb zn - (Amerikaans-Engels) hulp; assistentie as·sist3 /ə'sɪst/ onov ww 1. hulp verlenen; meewerken • assist in something | bij iets meewerken 2. deelnemen; aanwezig zijn • assist at something | iets bijwonen as·sist4 /ə'sɪst/ ov ww helpen; bijstaan; assisteren • assist someone to do something | iemand bij iets helpen • (Brits-Engels); [eufemistisch] a man is assisting the police with their inquiries | de politie ondervraagt een verdachte • assist someone with something/in doing something | iemand bij iets helpen as·sis·tance /ə'sɪstəns/ n-telb zn 1. hulp; bijstand; assistentie; steun
• be of assistance to someone | iemand helpen/bijstaan 2. (Brits-Engels); [informeel] sociale bijstand • National Assistance | sociale bijstand as·sis·tant1 /ə'sɪstənt/ meerv assistants telb zn 1. helper; helpster; assistent(e); adjunct; secondant 2. bediende; hulpje, (Brits-Engels in het bijzonder) winkelbediende, verkoper, verkoopster 3. assistent(e) (aan de universiteit) 4. hulpmiddel as·sis·tant2 /ə'sɪstənt/ bn 1. assistent-; ondergeschikt • (Amerikaans-Engels) assistant attorney | hulpofficier van justitie • (Amerikaans-Engels) assistant professor | ± wetenschappelijk assistent, ± wetenschappelijk medewerker (met eigen leeropdracht, maar niet vast benoemd) 2. [verouderd] behulpzaam ◦ (Brits-Engels) Assistant Secretary, (Brits-Engels) Assistant Undersecretary | secretaris-generaal as·sis·tant·ship /ə'sɪstəntʃɪp/ meerv assistantships telb zn assistentschap as·sist·ed-liv·ing bn, attr - (Amerikaans-Engels) woon-zorg• assisted-living facility | verzorgingshuis, woon-zorgcomplex
as·sist·er /ə'sɪstə/, (Am.) /-ər/ meerv assisters telb zn helper assistive technology n-telb zn hulptechnologie; ondersteunende technologie technologische hulpmiddelen voor gehandicapten)
(met
name
as·size /ə'saɪz/ meerv assizes telb zn - (voornamelijk geschiedenis of juridisch) 1. zitting; sessie (van wetgevend orgaan) 2. zetting; standaardgewicht, standaardprijs, standaardmaat (van brood/bier) 3. verordening; decreet; edict (van bestuurlijk, wetgevend of juridisch orgaan) 4. (Brits-Engels) gerechtelijk onderzoek 5. (Brits-Engels) rechtszitting; proces; rechtszaak, rechtsgeding 6. (Brits-Engels) bevelschrift; dagvaarding 7. (Brits-Engels) verdict; uitspraak 8. (Schots-Engels) (rechtsgeding met) jury as·sizes /ə'saɪziz/ meervoud - (voornamelijk geschiedenis of juridisch; Brits-Engels) periodieke zittingen van rechters (in Engeland, Wales; tot 1971) assn afk afkorting van: association assoc
afk 1. afkorting van: associated 2. afkorting van: association as·so·ci·a·bil·i·ty /ə'soʊʃə'bɪlət̯ i/ n-telb zn verenigbaarheid; associeerbaarheid (ook figuurlijk) as·so·ci·a·ble /ə'soʊʃəbl/ bn verenigbaar; associeerbaar (ook figuurlijk), in verband te brengen (met) as·so·ci·a·ble·ness /ə'soʊʃəblnəs/ n-telb zn zie: associability as·so·ci·ate1 /ə'soʊʃɪət/, /-ʃət/ meerv associates telb zn 1. partner; deelgenoot; bondgenoot; compagnon; associé 2. (met)gezel; kameraad; medeplichtige 3. collega; ambtgenoot 4. ondergeschikt lid van een genootschap 5. bijverschijnsel; begeleidende omstandigheid as·so·ci·ate2 /ə'soʊʃɪət/, /-ʃət/ bn, attr 1. verenigd; verbonden; verwant 2. toegevoegd; bijgevoegd; mede• (Amerikaans-Engels) associate degree | ± propedeuse (diploma van junior college)
• associate member | buitengewoon lid • (Amerikaans-Engels) associate professor | ± universitair hoofddocent, ± hoogleraar (vast benoemd, maar lager dan ordinarius); (vergelijkbaar met Belgisch) docent 3. begeleidend; samengaand as·so·ci·ate3 /ə'soʊʃieɪt/, /ə'soʊsi-/ onov ww 1. zich verenigen; zich associëren 2. omgaan • associate with | omgaan met as·so·ci·ate4 /ə'soʊʃieɪt/, /ə'soʊsi-/ ov ww verenigen; verbinden, [ook figuurlijk] associëren; combineren; in verband brengen • associate oneself with | zich verenigen met/aansluiten bij/inlaten met • closely associated with this project | nauw betrokken bij dit project ◦ associated company | dochteronderneming, affiliatie as·so·ci·a·tion1 /ə'soʊʃi'eɪʃn/, /ə'soʊsi-/ meerv associations telb zn vereniging; genootschap; gezelschap; bond; associatie; liga; unie as·so·ci·a·tion2 /ə'soʊʃi'eɪʃn/, /ə'soʊsi-/ meerv associations telb en n-telb zn 1. associatie (ook plantkunde, scheikunde, ecologie, psychologie), verband; verbinding
• articles /deed of association | statuten (van handelsvennootschap) 2. samenwerking; connectie • in association with | samen/in samenwerking met 3. omgang; vriendschap; kameraadschap Association football n-telb zn - (Brits-Engels) voetbal (gewoon voetbal, tegenover rugby) as·so·ci·a·tive /ə'soʊʃət̯ ɪv/ bw associatively bn associatief (ook wiskunde) as·soil /ə'sɔɪl/ ov ww - [verouderd] 1. vergeven 2. vrijspreken 3. bevrijden; vrijlaten 4. boeten voor as·so·nance /'æsənəns/ meerv assonances telb en n-telb zn 1. assonantie; halfrijm; klinkerrijm 2. gelijkenis; vage overeenstemming as·so·nant1 /'æsənənt/ meerv assonants telb zn assonant; assonerende klank; assonerend rijm
as·so·nant2 /'æsənənt/ bn assonerend; gelijkluidend as·sort1 /ə'sɔ:t/, (Am.) /ə'sɔrt/ onov ww 1. passen; geschikt zijn • assort with | passen bij 2. omgaan • assort with | omgaan met zie: assorted as·sort2 /ə'sɔ:t/, (Am.) /ə'sɔrt/ ov ww 1. assorteren; ordenen; classificeren; uitzoeken; sorteren • assort with | groeperen/indelen bij 2. voorzien • a well-assorted shop/kitchen | een goed voorziene winkel/keuken zie: assorted as·sort·a·tive /ə'sɔ:tətɪv/, (Am.) /ə'sɔrt̯ ət̯ ɪv/ bw assortatively bn 1. assorterend; ordenend; groeperend • assortative mating | selectieve partnerkeuze 2. bij elkaar passend as·sort·ed /ə'sɔ:tɪ̩d/, (Am.) /ə'sɔrt̯ ɪ̩d/ bn - voltooid deelwoord van assort 1. geassorteerd; gemengd; gevarieerd; verscheiden 2. bij elkaar passend
• ill-assorted | slecht bij elkaar passend • well-assorted | goed bij elkaar passend as·sort·er /ə'sɔ:tə/, (Am.) /ə'sɔrt̯ ər/ meerv assorters telb zn assorteerder as·sort·ment1 /ə'sɔ:tmənt/, (Am.) /-'sɔrt-/ meerv assortments telb zn assortiment; collectie; ruime keuze; verscheidenheid as·sort·ment2 /ə'sɔ:tmənt/, (Am.) /-'sɔrt-/ meerv assortments telb en n-telb zn sortering ASSR afk afkorting van: Autonomous Soviet Socialist Republic asst afk afkorting van: assistant as·suage /ə'sweɪdʒ/ ov ww 1. kalmeren; verzachten; verlichten; bedaren; tevredenstellen (persoon, gevoelens, pijn) 2. bevredigen; stillen (honger, verlangen), lessen (dorst) as·suage·ment
lenigen;
/ə'sweɪdʒmənt/ meerv assuagements telb en n-telb zn 1. verzachting; leniging; verlichting (persoon, gevoelens, pijn) 2. bevrediging as·sua·sive /ə'sweɪsɪv/ bn kalmerend; verzachtend; verlichtend; bedarend as·sum·a·ble /ə'sju:məbl/, (Am.) /ə'su:m-/ bw assumably bn aannemelijk as·sume /ə'sju:m/, (Am.) /ə'su:m/ ov ww 1. aannemen • assume a human form | een menselijke gedaante aannemen • he assumed the role of benefactor | hij nam de rol van weldoener aan, hij speelde de weldoener 2. overnemen; nemen; grijpen; zich meester maken van 3. aantrekken (kleren) 4. op zich nemen • assume one's duties | zijn taak aanvangen 5. veinzen; voorwenden; simuleren 6. zich aanmatigen; zich toe-eigenen 7. aannemen; vermoeden; veronderstellen • assuming that … | stel dat …, in de veronderstelling dat …, ervan uitgaande dat … • assume he's coming, what we'll do then? | stel dat hij komt, wat doen we dan? 8. ten hemel opnemen zie: assumed, assuming1
as·sumed /ə'sju:md/, (Am.) /ə'su:md/ bn - voltooid deelwoord van assume 1. aangenomen; voorgewend; verzonnen; onecht 2. aangenomen; verondersteld as·sum·ed·ly /ə'sju:mɪ̩dli/, (Am.) /ə'su:mɪ̩dli/ bw vermoedelijk as·sum·ing1 /ə'sju:mɪŋ/, (Am.) /ə'su:mɪŋ/ bw assumingly bn - tegenwoordig deelwoord van assume aanmatigend; arrogant; laatdunkend; pretentieus as·sum·ing2 /ə'sju:mɪŋ/, (Am.) /ə'su:mɪŋ/ nevensch vw - oorspronkelijk tegenwoordig deelwoord van assume ervan uitgaande dat; in de veronderstelling dat as·sump·tion1 /ə'sʌm(p)ʃn/ meerv assumptions telb zn 1. vermoeden; (ver)onderstelling • on that assumption | in die (ver)onderstelling 2. aanname (minderterm van een sluitrede) as·sump·tion2 /ə'sʌm(p)ʃn/ meerv assumptions telb en n-telb zn 1. aanneming; aanvaarding (van ambt/functie) 2. overname (van macht)
• assumption of power | machtsovername 3. toe-eigening 4. gespeelde rol • with an assumption of modesty | met geveinsde/gespeelde bescheidenheid as·sump·tion3 /ə'sʌm(p)ʃn/ n-telb zn arrogantie; aanmatiging As·sump·tion /ə'sʌm(p)ʃn/ eigenn - Maria-Hemelvaart; Tenhemelopneming (van Maria) (15 augustus) as·sump·tive /ə'sʌm(p)tɪv/ bw assumptively bn 1. aangenomen 2. gemakkelijk aannemend; kritiekloos 3. arrogant; aanmatigend as·sur·ance1 /ə'ʃʊərəns/, (Am.) /ə'ʃʊr-/ meerv assurances telb zn verzekering; belofte; garantie • give someone one's assurance that | iemand verzekeren dat as·sur·ance2 /ə'ʃʊərəns/, (Am.) /ə'ʃʊr-/ n-telb zn 1. zekerheid; vertrouwen
• make assurance doubly sure | alle twijfels wegnemen, niets aan het toeval overlaten 2. zelfvertrouwen 3. driestheid; stoutmoedigheid; vermetelheid 4. onbeschaamdheid; schaamteloosheid 5. (Brits-Engels) assurantie; verzekering, [in het bijzonder] levensverzekering as·sure /ə'ʃʊə/, (Am.) /ə'ʃʊr/ ov ww 1. verzekeren; beveiligen 2. overtuigen; beloven • assure someone of one's support | iemand van zijn steun verzekeren • assure oneself | er zich van verzekeren 3. zeker maken; waarborgen 4. geruststellen; bemoedigen 5. (Brits-Engels) assureren; verzekeren; een verzekering sluiten op/voor zie: assured1 as·sured1 /ə'ʃʊəd/, (Am.) /ə'ʃʊrd/ telb zn - (Brits-Engels) (oorspronkelijk) voltooid deelwoord van assure verzekerde; verzekeringnemer (voornamelijk van levensverzekering) as·sured2 /ə'ʃʊəd/, (Am.) /ə'ʃʊrd/ bw assuredly; zelfst nw assuredness bn - voltooid deelwoord van assure 1. zelfverzekerd; zelfbewust; overtuigd; stoutmoedig; driest 2. zeker; stellig; verzekerd; zonder twijfel • you may rest assured that | u mag er zeker van zijn/erop vertrouwen dat
as·sur·er /ə'ʃʊərə/, (Am.) /ə'ʃʊrər/ as·sur·or meerv assurers telb zn 1. verzekeraar; assuradeur 2. verzekerde as·sur·gent /ə'sɜ:dʒənt/, (Am.) /-'sɜr-/ bn, attr 1. rijzend; zich verheffend 2. klimassy afk afkorting van: assembly Assyr afk afkorting van: Assyrian As·syr·i·a /ə'sɪrɪə/ eigenn - Assyrië As·syr·i·an1 /ə'sɪrɪən/ eigenn Assyrisch As·syr·i·an2 /ə'sɪrɪən/ meerv Assyrians telb zn
Assyriër As·syr·i·an3 /ə'sɪrɪən/ bn Assyrisch As·syr·i·ol·o·gist /ə'sɪri'ɒlədʒɪst/, (Am.) /-'ɑlə-/ meerv Assyriologists telb zn assyrioloog (kenner van de Assyrische taal, cultuur enz.) As·syr·i·ol·o·gy /ə'sɪri'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑlə-/ n-telb zn assyriologie (studie van de Assyrische taal, cultuur enz.) AST afk afkorting van: Atlantic Standard Time a·sta·ble /'eɪ'steɪbl/ bn onstabiel; onvast; veranderlijk a·sta·sia /ə'steɪʒə/ n-telb zn - astasie (onvermogen om te staan) a·stat·ic /'eɪ'stæt̯ ɪk/ bw astatically bn 1. onstabiel; onvast; veranderlijk
2. astatisch • astatic galvanometer | astatische galvanometer as·ta·tine /'æstəti:n/ meerv astatines telb zn - astatium; astaat (element 85) as·ter /'æstə/, (Am.) /-ər/ meerv asters telb zn - aster (genus Aster) -as·ter /'æstə/, (Am.) /-ər/ suffix - vormt naamwoord 1. -aster (duidt op minderwaardige of bedrieglijke kwaliteit) • poetaster | poëtaster, rijmelaar 2. -aster (duidt op verre gelijkenis) • oleaster | wilde olijfboom, oleaster as·te·ri·at·ed /æ'stɪərieɪtɪ̩d/, (Am.) /æ'stɪrieɪt̯ ɪ̩d/ bn met asterie; met stervormige edelstenen) as·ter·isk1 /'æstərɪsk/ meerv asterisks telb zn asterisk; sterretje as·ter·isk2 /'æstərɪsk/
lichtbreking
(van
mineralen,
ov ww met een asterisk/sterretje merken/aanduiden as·ter·ism1 /'æstərɪzm/ meerv asterisms telb zn 1. driester; drie sterretjes 2. gesternte; sterrenbeeld; constellatie as·ter·ism2 /'æstərɪzm/ meerv asterisms telb en n-telb zn asterie (van mineralen, edelstenen) a·stern /ə'stɜ:n/, (Am.) /ə'stɜrn/ bw - achteruit; (naar) achter(en) • fall astern (of) | achter(op) raken (bij) a·ster·nal /'eɪ'stɜ:nl/, (Am.) /-'stɜr-/ bn - , 1. niet met het borstbeen verbonden 2. zonder borstbeen as·ter·oid1 /'æstərɔɪd/ meerv asteroids telb zn 1. asteroïde; kleine planeet; planetoïde 2. zeester (klasse Asteroidea) as·ter·oid2
/'æstərɔɪd/ bn stervormig as·ter·oi·dal /'æstə'rɔɪdl/ bn zie: asteroid2 as·the·ni·a /æs'ɵi:nɪə/ n-telb zn - asthenie; zwakte; krachteloosheid as·then·ic1 /æs'ɵenɪk/ meerv asthenics telb zn - asthenisch type; persoon met zwak gestel as·then·ic2 /æs'ɵenɪk/ bn - asthenisch; zwak as·then·i·cal /æs'ɵenɪkl/ bn zie: asthenic2 as·the·no·pi·a /'æsɵə'noʊpɪə/ n-telb zn - asthenopie; gezichtszwakte (overinspanning van de ogen met hoofdpijn)
as·the·ny /'æsɵəni/ n-telb zn zie: asthenia asth·ma /'æsmə/, (Am.) /'æzmə/ n-telb zn - astma asth·mat·ic1 /æs'mætɪk/, (Am.) /æz'mæt̯ ɪk/ meerv asthmatics telb zn - astmalijder; astmaticus asth·mat·ic2 /æs'mætɪk/, (Am.) /æz'mæt̯ ɪk/ bw asthmatically bn - astmatisch as·tig·mat·ic /'æstɪɡ'mæt̯ ɪk/ bw astigmatically bn - astigmatisch a·stig·ma·tism /ə'stɪɡmətɪzm/ n-telb zn - astigmatisme a·stir /ə'stɜ:/, (Am.) /ə'stɜr/ bn, pred en bw 1. in beweging; op de been; op(gestaan); wakker
2. opgewonden; geestdriftig ASTMS afk - (Brits-Engels) afkorting van: Association of Scientific, Technical, and Managerial Staffs a·stom·a·tal /eɪ'stɒmətl/, (Am.) /-'stɑmət̯ l/ bn zie: astomatous a·stom·a·tous /'eɪ'stɒmətəs/, (Am.) /-'stɑmət̯ əs/ bn 1. zonder mond 2. zonder huidmondje as·tom·ous /'æstəməs/ bn zie: astomatous a·ston·ied /ə'stɒnid/, (Am.) /-'stɑ-/ bn - [verouderd] verbijsterd; in de war; verlamd (van schrik), bedwelmd; verdoofd a·ston·ish /ə'stɒnɪʃ/, (Am.) /ə'stɑ-/ ov ww verbazen; versteld doen staan • be astonished at something | stomverbaasd zijn over iets, zich over iets verbazen zie: astonishing a·ston·ish·ing
/ə'stɒnɪʃɪŋ/, (Am.) /ə'stɑ-/ bw astonishingly bn - tegenwoordig deelwoord van astonish verbazingwekkend a·ston·ish·ment1 /ə'stɒnɪʃmənt/, (Am.) /ə'stɑ-/ meerv astonishments telb zn wonder; wonderbaarlijk iets a·ston·ish·ment2 /ə'stɒnɪʃmənt/, (Am.) /ə'stɑ-/ n-telb zn verbazing a·stound /ə'staʊnd/ ov ww ontzetten; verbazen; schokken zie: astounding a·stound·ing /ə'staʊndɪŋ/ bw astoundingly bn - tegenwoordig deelwoord van astound verbazingwekkend astr/'æstr/ prefix zie: astroa·strad·dle1 /ə'strædl/ bn, pred en bw
schrijlings • astraddle of/on | schrijlings op a·strad·dle2 /ə'strædl/ vz schrijlings op as·tra·gal /'æstrəɡl/ meerv astragals telb zn 1. astragaal (band, krans of lijst om zuil) 2. sierring (om loop van kanon) as·trag·a·lus /ə'stræɡələs/ meerv astragali /-laɪ/ telb zn 1. , sprongbeen; kootbeen 2. Astragalus (vlinderbloemig plantengenus) as·tra·khan /'æstrə'kæn/, (Am.) /'æstrəkən/ as·tra·chan meerv astrakhans telb en n-telb zn astrakan, astrakanbont, astrakanvel as·tral /'æstrəl/ bw astrally bn 1. astraal; de sterren betreffend • (occultisme) astral body | astraallichaam • astral lamp | astraallamp, sterrenlamp • (occultisme) astral spirits | astrale geesten
2. stervormig as·tra·pho·bi·a /'æstrə'foʊbɪə/ n-telb zn vrees voor donder en bliksem a·stray /ə'streɪ/ bn, pred en bw verdwaald, [figuurlijk] op het verkeerde/slechte pad; op een dwaalspoor • be astray | verdwaald zijn, het geheel mis hebben • go astray | verdwalen, de verkeerde weg opgaan • lead someone astray | iemand op een dwaalspoor/het slechte pad brengen ◦ (sprw) better to ask the way than go astray | ± men kan beter tweemaal vragen dan éénmaal het spoor bijster worden as·trict /ə'strɪkt/ ov ww - [verouderd] binden; verplichten (voornamelijk moreel en legaal) as·tric·tion /ə'strɪkʃn/ meerv astrictions telb en n-telb zn - [verouderd] binding, [figuurlijk] beperking as·tric·tive /ə'strɪktɪv/ bw astrictively; zelfst nw astrictiveness bn - [verouderd] bindend; samentrekkend a·stride1
/ə'straɪd/ bw schrijlings; wijdbeens; dwars • she sat astride of the roof | ze zat schrijlings op de nok van het dak • she rode astride | ze reed schrijlings a·stride2 /ə'straɪd/ vz schrijlings over; aan beide kanten van • they stand astride two cultures | ze behoren tot twee culturen • it stood astride the flower-bed | het stond over het bloembed heen • she sat astride her horse | ze zat schrijlings op haar paard as·tringe /ə'strɪndʒ/ ov ww samentrekken; samenbinden; insnoeren as·trin·gen·cy /ə'strɪndʒənsi/ n-telb zn 1. samentrekkende werking 2. strengheid; scherpte; bitterheid; hardheid as·trin·gent1 /ə'strɪndʒənt/ meerv astringents telb zn - samentrekkend middel; middel; adstringens as·trin·gent2 /ə'strɪndʒənt/ bw astringently bn
styptisch/bloedstelpend/adstringerend
1.
samentrekkend; adstringerend 2. streng; scherp; bitter; nors; hard
styptisch;
bloedstelpend;
as·tro/'æstroʊ/ prefix astro-; ster(ren)-; stervormig • astrodog | ruimtehond • astrology | sterrenwichelarij as·tro·bi·ol·o·gy /'æstroʊbaɪ'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑlədʒi/ n-telb zn astrobiologie (studie van de buitenaardse organismen) as·tro·bleme /'æstroʊbli:m/ meerv astroblemes telb zn inslag van meteoriet as·tro·bot·a·ny /'æstroʊ'bɒtəni/, (Am.) /-'bɑt·ni/ n-telb zn astrobotanica (studie van de plantengroei op hemellichamen) as·tro·chro·nol·o·gist /'æstroʊkrə'nɒlədʒɪst/, (Am.) /-'nɑ-/ meerv astrochronologists telb zn sterrenkundige, [in het bijzonder] specialist in de evolutie van hemellichamen as·tro·cyte /'æstroʊsaɪt/ meerv astrocytes
telb zn - stercel as·tro·cy·to·ma /'æstroʊsaɪ'toʊmə/ meerv astrocytomas, astrocytomata telb zn - kwaadaardige tumor van stercellen as·tro·dome /'æstrədoʊm/ meerv astrodomes telb zn 1. (voornamelijk Astrodome) overdekt (sport)stadion doorzichtige koepel 2. [verouderd]; (observatie)koepel (in vliegtuig)
met
as·tro·dy·nam·ics /'æstroʊdaɪ'næmɪks/ meervoud - werkwoord voornamelijk enkelvoud astrodynamica (leer van de bewegingen van de hemellichamen) as·tro·fer·til·i·ty /'æstroʊfɜ:'tɪləti/, (Am.) /-fɜr'tɪlət̯ i/ n-telb zn astrofertiliteit (gebruik van astrologie zwangerschap)
bij
het
plannen
as·tro·gate /'æstrəɡeɪt/ onov ww een ruimteschip besturen as·tro·ga·tion /'æstrə'ɡeɪʃn/ n-telb zn ruimtevaart(navigatie); het besturen van een ruimteschip
van
as·tro·ga·tor /'æstrəɡeɪtə/, (Am.) /-ɡeɪt̯ ər/ meerv astrogators telb zn ruimtevaarder; bestuurder van een ruimteschip as·tro·ge·ol·o·gy /'æstroʊdʒi'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑlə-/ n-telb zn astrogeologie (wetenschap van de geologische samenstelling van de hemellichamen) as·tro·hatch /-hætʃ/ meerv astrohatches telb zn zie: astrodome (2) astrol afk 1. afkorting van: astrologer 2. afkorting van: astrological 3. afkorting van: astrology as·tro·labe /'æstrəleɪb/ meerv astrolabes telb zn astrolabium; hoekmeter as·trol·o·ger /ə'strɒlədʒə/, (Am.) /ə'strɑlədʒər/ meerv astrologers telb zn astroloog; sterrenwichelaar
as·tro·log·ic /'æstrə'lɒdʒɪk/, (Am.) /-'lɑdʒɪk/ bw astrologically bn astrologisch as·tro·log·i·cal /-ɪkl/ bn zie: astrologic as·trol·o·gy /ə'strɒlədʒi/, (Am.) /ə'strɑ-/ n-telb zn astrologie; sterrenwichelarij as·tro·met·ric /'æstroʊ'metrɪk/ bw astrometrically bn astrometrisch as·tro·met·ri·cal /-ɪkl/ bn zie: astrometric as·trom·e·try /æ'strɒmɪ̩tri/, (Am.) /-'strɑ-/ n-telb zn astrometrie astron afk 1. afkorting van: astronomer 2. afkorting van: astronomical 3. afkorting van: astronomy
as·tro·naut /'æstrənɔ:t/ meerv astronauts telb zn astronaut; ruimtevaarder (in het bijzonder Amerikaans), kosmonaut as·tro·naut·ess /'æstrənɔ:t̯ ɪ̩s/ meerv astronautesses telb zn astronaute; kosmonaute as·tro·nau·tic /'æstrə'nɔ:t̯ ɪk/ bw astronautically bn astronautisch as·tro·nau·ti·cal /-ɪkl/ bn zie: astronautic as·tro·nau·tics /'æstrə'nɔ:t̯ ɪks/ n-telb zn astronautiek; ruimtevaartwetenschap, ruimtevaarttechnologie as·tro·nav·i·ga·tion /'æstroʊnævɪ̩'ɡeɪʃn/ n-telb zn astronavigatie as·tro·nav·i·ga·tor /'æstroʊ'nævɪ̩ɡeɪtə/, (Am.) /-ɡeɪt̯ ər/ meerv astronavigators
telb zn astronavigator as·tron·o·mer /ə'strɒnəmə/, (Am.) /ə'strɑnəmər/ meerv astronomers telb zn astronoom; sterrenkundige as·tro·nom·ic /-'nɒmɪk/, (Am.) /-'nɑ-/ bn zie: astronomical as·tro·nom·i·cal /'æstrə'nɒmɪkl/, (Am.) /-'nɑ-/ bw astronomically bn astronomisch (ook figuurlijk), sterrenkundig • [figuurlijk] astronomical figures /distances | astronomische cijfers/afstanden • astronomical unit | astronomische eenheid (de lengte van de halve grote as van de aardbaan) as·tron·o·my /ə'strɒnəmi/, (Am.) /ə'strɑ-/ n-telb zn astronomie; sterrenkunde as·tro·pho·to·graph·ic /'æstroʊfoʊt̯ ə'ɡræfɪk/ bn astrofotografisch as·tro·pho·tog·ra·phy /'æstroʊfə'tɒɡrəfi/, (Am.) /-'tɑ-/ n-telb zn
astrofotografie as·tro·phys·i·cal /'æstroʊ'fɪzɪkl/ bn astrofysisch as·tro·phys·i·cist /'æstroʊ'fɪzɪ̩sɪst/ meerv astrophysicists telb zn astrofysicus as·tro·phys·ics /'æstroʊ'fɪzɪks/ n-telb zn astrofysica as·tro·space /'æstroʊspeɪs/ n-telb zn de ruimte tussen de sterren/planeten As·tro·turf /'æstroʊtɜ:f/, (Am.) /-tɜrf/ n-telb zn - (merknaam) kunstgras as·tro·turf·ing /'æstroʊtɜ:fɪŋ/, (Am.) /-tɜrfɪŋ/ n-telb zn - astroturfing (gemanipuleerde publiciteitscampagne met zogenaamd spontane reacties uit het publiek) As·tu·ri·an1 /æ'stʊərɪən/, (Am.) /-'stʊr-/ meerv Asturians
telb zn Asturiër As·tu·ri·an2 /æ'stʊərɪən/, (Am.) /-'stʊr-/ bn Asturisch As·tu·ri·as /æ'stʊəriæs/, (Am.) /-'stʊr-/ eigenn Asturië as·tute /ə'stju:t/, (Am.) /ə'stu:t/ bw astutely; zelfst nw astuteness bn scherpzinnig; schrander; slim; sluw; geslepen a·sty·lar /'eɪ'staɪlə/, (Am.) /-ər/ bn - [verouderd]; zonder zuilen of pilasters ASU afk afkorting van: Asuncion (luchtvaartcode)) a·sun·der /ə'sʌndə/, (Am.) /-ər/ bw - [formeel] 1. van/uit elkaar; gescheiden • [figuurlijk] poles asunder | hemelsbreed verschillend 2. in stukken • tear asunder | stukscheuren ASV
afk afkorting van: American Standard Version a·syl·lab·ic /'eɪsɪ̩'læbɪk/ bn niet syllabisch a·sy·lum1 /ə'saɪləm/ meerv asylums telb zn 1. asiel; toevluchtsoord; wijkplaats; vrijplaats; schuilplaats 2. [verouderd] inrichting; tehuis, gesticht, [in het bijzonder] krankzinnigengesticht a·sy·lum2 /ə'saɪləm/ n-telb zn asiel; toevlucht • political asylum | politiek asiel asylum country meerv asylum countries telb zn asielland asylum seeker meerv asylum seekers telb zn asielzoeker; vluchteling asymmetric /'eɪsɪ̩'metrɪk/, /'æ-/ bw asymmetrically bn asymmetrisch
• (turnen) asymmetric bars | brug met ongelijke leggers a·sym·met·ri·cal /-ɪkl/ bn zie: asymmetric a·sym·me·try /'eɪ'sɪmətri/ n-telb zn asymmetrie a·symp·to·mat·ic /'eɪsɪm(p)tə'mæt̯ ɪk/ bw asymptomatically bn niet symptomatisch (geen symptomen vertonend of veroorzakend) as·ymp·tote /'æsɪm(p)toʊt/ meerv asymptotes telb zn - asymptoot as·ymp·tot·ic /'æsɪm(p)'tɒtɪk/, (Am.) /-'tɑt̯ ɪk/ bw asymptotically bn asymptotisch as·ymp·tot·i·cal /-ɪkl/ bn zie: asymptotic a·syn·chro·nism /'eɪ'sɪŋkrənɪzm/
n-telb zn gemis aan synchronisme a·syn·chro·nous /'eɪ'sɪŋkrənəs/ bw asynchronously bn asynchroon; niet synchroon as·yn·det·ic /'æsɪn'det̯ ɪk/ bw asyndetically bn - asyndetisch a·syn·de·ton /æ'sɪndɪtən/, (Am.) /ə'sɪndətɑn/ meerv asyndetons telb en n-telb zn - asyndeton (zinsverband zonder voegwoorden) a·syn·tac·tic /'eɪsɪn'tæktɪk/ bn niet syntactisch As·yut /æ'sju:t/ As·yût; As·siut eigenn Sioet; Assioet; Asyut (stad in Egypte) at1 /ət/, /(sterk) æt/ vz 1. (plaats, tijd, punt op een schaal) aan; te; in; op; bij (enz.) • at my aunt's | bij mijn tante
• at Christmas | met Kerstmis • at the corner | op de hoek • bake at 150° degrees centigrade | bakken bij een temperatuur van 150° Celsius • at dinner | bij het diner • at the entrance | aan de ingang • at forty | op veertigjarige leeftijd • too tight at the knees | te strak bij de knieën • at 20 miles an hour | met 20 mijl per uur • a night at the opera | een avond in de opera • cheap at 10 p. | goedkoop voor 10 pence • at the races | op/bij de paardenrennen • at that time | toen, in die tijd • [slang] where it's at | waar het om draait, de essentie; waar het te doen is 2. (doel of richting) naar • he aimed the gun at Jill | hij richtte het geweer op Jill • he came at Jill | hij kwam op Jill af/viel Jill aan • point at a person | naar iemand wijzen 3. (activiteit of beroep) bezig met • I was at my sums | ik was bezig mijn sommen te maken • he doesn't know what he's at | hij weet niet wat hij doet/wil • the man at the wheel | de man aan het stuur, de chauffeur • at work | aan het werk 4. (vaardigheid) op het gebied van • an expert at chess | een expert in het schaakspel 5. (omstandigheid of een toestand) verkerende in • he was at ease | hij voelde zich op zijn gemak • her mind was at rest | ze was gerustgesteld 6. (oorzaak, middel, wijze, oorsprong, handelende persoon enz. van een handeling) door; naar aanleiding van; als gevolg van; door middel van; via • sold at auction | bij opbod verkocht • at my command | op mijn bevel • have men at one's command | mannen onder zich hebben, het bevel voeren over mannen • at a glance | met/in één oogopslag
• she died at his hands | hij heeft haar gedood • surprised at her reaction | verbaasd over haar reactie • he cried at the sight | hij huilde toen hij het zag • at full speed | in volle vaart ◦ , at and from | verzekerd in de haven van vertrek en onderweg at2 afk afkorting van: attorney AT afk afkorting van: antitank atabrine meerv atabrines telb en n-telb zn zie: atebrin at·a·ghan /'æt̯ əɡæn/ meerv ataghans telb zn zie: yataghan at·a·man /'æt̯ əmæn/ meerv atamans telb zn kozakkenleider at·a·rac·tic1 /'æt̯ ə'ræktɪk/ meerv ataractics telb zn - kalmeringsmiddel; tranquillizer; sedativum
at·a·rac·tic2 /'æt̯ ə'ræktɪk/ bn kalmerings-; kalmerend at·a·rax·i·a /-'ræksɪə/ n-telb zn zie: ataraxy at·a·rax·ic1 /-'ræksɪk/ meerv ataraxics telb zn zie: ataractic1 at·a·rax·ic2 /-'ræksɪk/ bn zie: ataractic2 at·a·rax·y /'æt̯ əræksi/ n-telb zn onbewogenheid; volkomen gemoedsrust; onverstoorbaarheid/onverschilligheid; ataraxie a·tav·ic /ə'tævɪk/, (Am.) /'æt̯ ə-/ bn atavistisch at·a·vism /'æt̯ əvɪzm/ meerv atavisms telb en n-telb zn
stoïcijnse
atavisme; terugslag at·a·vist /'æt̯ əvɪst/ meerv atavists telb zn atavist at·a·vis·tic /'æt̯ ə'vɪstɪk/ bw atavistically bn atavistisch a·tax·i·a /-sɪə/ n-telb zn zie: ataxy a·tax·ic1 /ə'tæksɪk/ meerv ataxics telb zn - ataxiepatiënt a·tax·ic2 /ə'tæksɪk/ bn - atactisch a·tax·y /ə'tæksi/ n-telb zn - ataxie (stoornis in de coördinatie van de spieren) • locomotor ataxy | locomotorische ataxie ATC
afk 1. afkorting van: air traffic control 2. (Brits-Engels) afkorting van: Air Training Corps a·tchoo /ə'tʃu:/ tw - (Amerikaans-Engels) hatsjie ate /et/, /eɪt/, (Am.) /eɪt/ verleden tijd zie: eat1 -ate /ət/, /eɪt/ suffix 1. 〈vormt zelfstandig naamwoord die een ambt, functie of staat, groep, product, of in de scheikunde een zout van een zuur aanduiden〉 • chlorate | chloraat • filtrate | filtraat • electorate | kiezerskorps • magistrate | magistraat 2. 〈vormt bijvoeglijk naamwoord die een bezit, vorm of algemeen kenmerken aanduiden〉 • lyrate | liervormig • desolate | desolaat at·e·brin /'æt̯ əbrɪ̩n/ at·a·brine meerv atebrins telb en n-telb zn atebrine (verouderd geneesmiddel tegen de malaria) at·el·ier
/ə'telieɪ/, (Am.) /'æt̯ l'jeɪ/ meerv ateliers telb zn atelier a·tem·po·ral /'eɪ'temprəl/ bn atemporeel; tijdloos ATH afk afkorting van: Athens (luchtvaartcode)) Ath·a·bas·can1 /-'bæs-/ Ath·a·bas·kan eigenn zie: Athapascan1 Ath·a·bas·can2 /-'bæs-/ Ath·a·bas·kan meerv Athabascans telb zn zie: Athapascan2 Ath·a·bas·can3 /-'bæs-/ Ath·a·bas·kan bn zie: Athapascan3 Ath·a·na·sian1 /'æɵə'neɪʃn/, (Am.) /-'neɪʒn/ meerv Athanasians
telb zn volger van Athanasius en zijn leer Ath·a·na·sian2 /'æɵə'neɪʃn/, (Am.) /-'neɪʒn/ bn athanasiaans • Athanasian Creed | geloofsbelijdenis van Athanasius Ath·a·pas·can1 /'æɵə'pæskən/ Ath·a·pas·kan eigenn Athabaskisch (taal van Noord-Amerikaanse indianenstam) Ath·a·pas·can2 /'æɵə'pæskən/ Ath·a·pas·kan meerv Athapascans telb zn Athabask (Noord-Amerikaanse indiaan) Ath·a·pas·can3 /'æɵə'pæskən/ Ath·a·pas·kan bn Athabaskisch a·the·ism /'eɪɵiɪzm/ n-telb zn 1. atheïsme; godloochening 2. goddeloosheid a·the·ist /'eɪɵiɪst/
meerv atheists telb zn atheïst; godloochenaar a·the·is·tic /'eɪɵi'ɪstɪk/ zelfst nw atheisticness bn atheïstisch a·the·is·ti·cal /'eɪɵi'ɪstɪkl/ bw atheistically bn atheïstisch ath·e·ling /'æɵəlɪŋ/ aeth·e·ling meerv athelings telb zn - prins; lord; edelman (bij de Angelsaksen) a·the·mat·ic /'eɪɵi:'mæt̯ ɪk/ bn - , athematisch ath·e·nae·um /'æɵə'ni:əm/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) ath·e·ne·um meerv athenaeums, athenaea telb zn 1. literaire/wetenschappelijke vereniging; academie 2. leeszaal; bibliotheek Ath·e·nae·um
/'æɵə'ni:əm/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) Ath·e·ne·um eigenn - 1. atheneum; Griekse tempel 2. atheneum (Romeinse school), illustere school A·the·ni·an1 /ə'ɵi:nɪən/ meerv Athenians telb zn Athener A·the·ni·an2 /ə'ɵi:nɪən/ bn Atheens Ath·ens /'æɵɪ̩nz/ eigenn Athene ath·er·o·scle·ro·sis /'æɵəroʊsklə'roʊsɪs/ meerv atheroscleroses /-si:z/ telb en n-telb zn - atherosclerose (vorm van arteriosclerose) a·thirst /ə'ɵɜ:st/, (Am.) /ə'ɵɜrst/ bn, pred - [formeel] 1. dorstend; begerig; verlangend • athirst for glory | dorstend naar roem 2. [verouderd] dorstig athl afk
1. afkorting van: athlete 2. afkorting van: athletic(s) ath·lete /'æɵli:t/ meerv athletes telb zn 1. atleet, atlete; sportman; sportvrouw 2. atletisch type; krachtige figuur; sterke persoonlijkheid (ook figuurlijk) athlete's foot n-telb zn - voetschimmel athlete's heart meerv athlete's hearts telb en n-telb zn sporthart (uitgezet, hypertrofisch hart) ath·let·ic /æɵ'let̯ ɪk/, /əɵ-/ bw athletically bn 1. atletisch; gymnastiek• athletic sports | atletieksport • athletic support(er) | sportsuspensoir, sportsuspensorium 2. atletisch, (ook antropologie) sterk, groot en gespierd ath·let·i·cism /æɵ'let̯ ɪ̩sɪzm/, /əɵ-/ n-telb zn 1. atletiek 2. atletische eigenschappen ath·let·ics /æɵ'let̯ ɪks/, /əɵ-/
meervoud 1. (werkwoord voornamelijk enkelvoud) atletiek; de atletieksport 2. (werkwoord meervoud) (Amerikaans-Engels) atletiekoefeningen, atletiekwedstrijden; sport (in het algemeen) at-home /ət'hoʊm/ meerv at-homes telb zn - [verouderd] kleine informele receptie thuis; jour; ontvangdag -athon suffix marathon (vaak voor liefdadigheidsdoeleinden) • bikeathon | fietsmarathon • talkathon | praatmarathon • danceathon | dansmarathon a·throb /ə'ɵrɒb/, (Am.) /ə'ɵrɑb/ bn, pred kloppend a·thwart1 /ə'ɵwɔ:t/, (Am.) /ə'ɵwɔrt/ bw 1. schuin; dwars; scheef • it ran athwart to the edge | het liep schuin ten opzichte van de rand 2. dwars (ook figuurlijk), koppig; onhandelbaar; verkeerd • all his plans went athwart | al zijn plannen liepen mis a·thwart2 /ə'ɵwɔ:t/, (Am.) /ə'ɵwɔrt/ vz 1. over … heen; van de ene kant naar de andere van; dwars op • steered athwart our course | kruiste onze koers
• lay athwart the path | lag dwars over het pad 2. tegen … in (ook figuurlijk), dwars • athwart his own principles | tegen zijn eigen principes in a·thwart·hawse bw - dwars voor de boeg a·thwart·ships bw - dwarsscheeps a·tilt /ə'tɪlt/ bn, postnominaal en bw 1. overhellend; kiepend; wippend; bijna omvallend; kantelend 2. [verouderd] met gevelde lans • [voornamelijk figuurlijk] run /ride atilt at/against/with | aanvallen, te lijf gaan -a·tion /'eɪʃn/ suffix - vormt naamwoord die een handeling of toestand uitdrukken of een resultaat aanduiden -atie; -ing • negotiation | onderhandeling • civilization | beschaving a·tish·oo /ə'tɪʃu:/ tw hatsjie -a·tive /ətɪv/, (Am.) /ət̯ ɪv/, (Am.) /eɪt̯ ɪv/ suffix - vormt bijvoeglijk naamwoord, voornamelijk uit zelfstandig naamwoord en werkwoord
-atief • talkative | praatziek • pejorative | pejoratief At·kins di·et /'ætkɪ̩ns'daɪət/ meerv Atkins diets telb zn - (merknaam) atkinsdieet Atl afk afkorting van: Atlantic At·lan·te·an /'ætlæn'ti:ən/ bn 1. (zo)als/van Atlas, [figuurlijk] sterk; machtig 2. (zo)als/van Atlantis at·lan·tes meervoud zie: atlas1
At·lan·tic1 /ət'læn͜tɪk/ eigenn Atlantische Oceaan At·lan·tic2 /ət'læn͜tɪk/ bn 1. Atlantisch • Atlantic Ocean | Atlantische Oceaan • Atlantic Time | Atlantische Tijd (standaardtijd in Oost-Canada) 2. van Atlas 3. van het Atlasgebergte 4. van/m.b.t. de atlas ◦ Atlantic herring | haring (Clupea harengus) ◦ Atlantic salmon | Europese zalm (Salmo salar) at·lan·to·sau·rus /ət'læn͜tə'sɔ:rəs/ meerv atlantosauruses, atlantosauri telb zn - atlantosaurus (uitgestorven reuzenreptiel) at·las1 /'ætləs/ meerv atlases telb zn 1. atlas • an anatomical atlas | een atlas der anatomie 2. atlas; bovenste halswervel at·las2 /'ætləs/ n-telb zn 1. atlas; zwaar satijn
2. atlasformaat (van tekenpapier) at·las3 /'ætləs/ meerv atlantes (voornamelijk meervoud) /ət'lænti:z/ telb zn - atlant; dragende mannenfiguur; schraagbeeld atm afk 1. afkorting van: atmosphere 2. afkorting van: atmospheric ATM1 meerv ATMs telb zn - (Amerikaans-Engels) afkorting van: automated/automatic teller machine geldautomaat ATM2 n-telb zn - afkorting van: asynchronous transfer mode ATM at·man /'ætmən/, (Am.) /'ɑtmən/ meerv atmans telb zn atman; ziel; levensprincipe (hindoeïsme) at·mo/'ætmoʊ/ prefix - duidt op de aanwezigheid van of verwijst naar damp atmo-; damp• atmosphere | dampkring at·mol·y·sis /ət'mɒləsɪs/, (Am.) /-'mɑ-/
meerv atmolyses telb en n-telb zn - atmolyse (scheiden van gassen uit een gasmengsel) at·mom·e·ter /æt'mɒmɪ̩tə/, (Am.) /-'mɑmɪ̩t̯ ər/ meerv atmometers telb zn - verdampingsmeter; atmometer atmos afk 1. afkorting van: atmosphere 2. afkorting van: atmospheric at·mos·phere /'ætməsfɪə/, (Am.) /-sfɪr/ meerv atmospheres telb zn 1. (voornamelijk the) dampkring; atmosfeer 2. (atmo)sfeer; stemming 3. atmosfeer (eenheid van druk) at·mos·pher·ic /'ætmə'sferɪk/ bw atmospherically bn 1. atmosferisch; lucht-; dampkrings• atmospheric pressure | atmosferische druk 2. sfeer• atmospheric music | sfeermuziek at·mos·pher·i·cal /-ɪkl/ bn zie: atmospheric
at·mos·pher·ics /'ætmə'sferɪks/ meervoud - werkwoord ook enkelvoud 1. luchtstoringen; atmosferische storingen (op radio) 2. gunstige sfeer at·oll /'ætɒl/, (Am.) /'ætɑl/ meerv atolls telb zn - atol at·om /'æt̯ əm/ meerv atoms telb zn 1. atoom 2. zeer kleine hoeveelheid • not an atom of common sense | geen greintje verstand atom bomb meerv atom bombs telb zn atoombom at·om·ic1 /ə'tɒmɪk/, (Am.) /ə'tɑ-/ bw atomically bn 1. atoom-; kern-; atomisch (m.b.t. het atoom), nucleair • atomic mass | atoomgewicht • atomic number | atoomgetal, atoomnummer • atomic philosophy | atomisme • atomic theory | atomisme; atoomtheorie • atomic weight | atoomgewicht 2. atoom-; kern-; werkend op kernenergie
• atomic bomb | atoombom • atomic clock | atoomklok • atomic war | atoomoorlog • atomic warfare | oorlogvoering met atoomwapens 3. zeer klein at·om·ic2 /ə'tɒmɪk/, (Am.) /ə'tɑ-/ bn, attr 1. atoom-; m.b.t. kernsplitsing • atomic age , Atomic Age | atoomtijdperk • atomic energy | atoomenergie • atomic pile | atoomreactor • atomic power | atoomkracht; atoommogendheid • atomic power station | kerncentrale • atomic reactor | atoomreactor • atomic scientist | atoomgeleerde, kernfysicus 2. atoom-; kern-; in het bezit van atoomwapens at·om·i·cal1 /-ɪkl/ bn - [zelden] zie: atomic1 at·om·i·cal2 /-ɪkl/ bn, attr - [zelden] zie: atomic2 at·om·ism /'æt̯ əmɪzm/ n-telb zn 1. , atomisme 2. , de verdeling van de maatschappij in eenheden/klassen/groepen op basis van een sterk individualistische tendens
at·om·ist /'æt̯ əmɪst/ meerv atomists telb zn atomist (aanhanger van het atomisme) at·om·i·za·tion /'ætəmaɪ'zeɪʃn/, (Am.) /'æt̯ əmə-/ at·om·i·sa·tion n-telb zn 1. atomisering; versplintering 2. verstuiving; verneveling 3. het bombarderen met atoomwapens at·om·ize /'æt̯ əmaɪz/ at·om·ise ov ww 1. atomiseren; zo klein mogelijk maken; versplinteren • human behaviour has atomized society | het menselijk gedrag heeft de gemeenschap sterk verdeeld • the explosion atomized the bridge | de ontploffing verwoestte de brug totaal 2. verstuiven; vernevelen • atomized fuel | in fijne druppeltjes verstoven olie, vernevelde olie 3. vernietigen door atoomwapens at·om·iz·er /'ætəmaɪzə/, (Am.) /'ætəmaɪzər/ meerv atomizers telb zn 1. verstuiver 2. nevelspuit atom smasher meerv atom smashers
telb zn - [informeel] deeltjesversneller at·o·my /'æt̯ əmi/ meerv atomies telb zn - [verouderd] 1. skelet (ook figuurlijk), geraamte 2. atoom; partikel; kleinste deeltje 3. nietig wezentje a·ton·al /'eɪ'toʊnl/ bw atonally bn - atonaal a·to·nal·i·ty /'eɪtoʊ'nælət̯ i/ n-telb zn - atonaliteit a·tone1 /ə'toʊn/ onov ww 1. goedmaken • atone for | weer goedmaken, boeten voor 2. [verouderd] instemmen a·tone2 /ə'toʊn/ ov ww 1. weer goedmaken; boeten voor 2. [verouderd] verzoenen a·tone·ment /ə'toʊnmənt/
n-telb zn vergoeding; boetedoening • Day of Atonement | Grote Verzoendag, Jom Kipoer • the Atonement | de verlossing door/het zoenoffer van Christus; (christian science) de verbondenheid van de mens met God a·ton·ic /eɪ'tɒnɪk/, (Am.) /-'tɑ-/ bn 1. onbeklemtoond 2. atonisch; krachteloos; slap at·o·ny /'æt(ə)ni/ n-telb zn 1. het onbeklemtoond-zijn 2. atonie (gebrek aan spierspanning) a·top1 /ə'tɒp/, (Am.) /ə'tɑp/ bn, postnominaal en bw - [formeel] (er) bovenop • masts with flags atop | masten met vlaggen (er) bovenaan • atop of it | er bovenop a·top2 /ə'tɒp/, (Am.) /ə'tɑp/ vz - [formeel] boven op; (er)boven • the cross atop the spire | het kruis boven op de torenspits a·top·ic /eɪ'tɒpɪk/, (Am.) /eɪ'tɑpɪk/ bn ◦ atopic eczema | constitutioneel eczeem
-a·tor /'eɪtə/, (Am.) /'eɪt̯ ər/ suffix ± -aar; ± -ier; ± -er (duidt handelende persoon/factor aan) • aviator | vliegenier -a·to·ry /ətri/, (Am.) /ətɔri/ suffix ± met betrekking tot; ± gericht op; ± van • amendatory measure | corrigerende maatregel • perspiratory gland | zweetklier ATP afk afkorting van: adenosine triphosphate at·ra·bil·ious /'ætrə'bɪlɪəs/ zelfst nw atrabiliousness bn 1. zwartgallig • atrabilious temperament | zwartgallig temperament, atrabiliteit 2. bitter; slechtgeluimd 3. hypochondrisch; zwaarmoedig a·trip1 /ə'trɪp/ bn, pred - 1. gelicht (van anker), van de grond; op 2. gehesen (van zeil), strak staand; met staand zeil 3. met geschoten steng (van hoofdmastra of steng) a·trip2 /ə'trɪp/ bw - 1. gelicht
2. gehesen 3. klaar voor strijken at-risk bn risico• at-risk children | kinderen die het risico lopen mishandeld te worden • at-risk patient | risicopatiënten • at-risk register | officiële lijst van risicopatiënten a·tri·um /'eɪtrɪəm/ meerv atria /'eɪtrɪə/ telb zn 1. atrium 2. atrium; boezem (van het hart) a·tro·cious /ə'troʊʃəs/ bw atrociously; zelfst nw atrociousness bn 1. wreed; monsterachtig • an atrocious crime | een wrede/afschuwelijke misdaad 2. afschuwelijk slecht • atrocious weather | vreselijk slecht weer a·troc·i·ty /ə'trɒsəti/, (Am.) /ə'trɑsət̯ i/ meerv atrocities telb en n-telb zn 1. wreedheid; gruweldaad 2. afschuwelijkheid at·ro·phy1 /'ætrəfi/ n-telb zn - [ook figuurlijk]
het wegkwijnen; atrofie • they witnessed the atrophy of freedom | ze waren er getuige van hoe de vrijheid teloorging • atrophy of an organ | atrofie/verschrompeling van een orgaan at·ro·phy2 /'ætrəfi/ onov ww - [ook figuurlijk] wegkwijnen; atrofiëren • their friendship atrophied | hun vriendschap kwijnde weg/bloedde dood at·ro·phy3 /'ætrəfi/ ov ww - [ook figuurlijk] doen atrofiëren; atrofie veroorzaken van; doen wegkwijnen at·ro·pine /'ætrəpɪn/, (Am.) /-pi:n/ n-telb zn - atropine ATS afk 1. afkorting van: American Temperance Society 2. afkorting van: Army Transport Service att afk 1. afkorting van: attached 2. afkorting van: attention 3. afkorting van: attorney at·ta·boy /'æt̯ əbɔɪ/ tw - [slang] goed zo!; ga zo door!
at·tach1 /ə'tætʃ/ onov ww zie: attach to at·tach2 /ə'tætʃ/ ov ww 1. (aan)hechten (ook figuurlijk), vastmaken; vastbinden; verbinden • attached you will find the documents | hierbij treft u de documenten aan • [figuurlijk] attach oneself to a group | zich bij een groep aansluiten • [figuurlijk] deeply attached to her brother | zeer gehecht aan haar broer, erg op haar broer gesteld • [figuurlijk] attach oneself to something/someone | zich aan iets/iemand hechten 2. bijvoegen; als bijlage meesturen 3. toekennen; hechten • attach a meaning to something | een betekenis geven aan iets, iets interpreteren • attach too much importance to something | ergens te zwaar aan tillen 4. detacheren; (tijdelijk) indelen/te werk stellen • attach to | detacheren bij, (tijdelijk) te werk stellen bij/in 5. , toevoegen; verbinden • attached to the general | aan de generaal toegevoegd 6. arresteren; in beslag nemen; beslag leggen op; verbeurdverklaren; aanslaan at·tach·able /ə'tætʃəbl/ bn 1. bevestigbaar • there is an attachable yellow glass for this camera | op dit fototoestel kun je een geelfilter zetten
2. vatbaar voor beslag • his possessions are attachable for debt | zijn bezittingen kunnen in beslag genomen worden om de schuld te delgen 3. toe te schrijven • attachable to | toe te schrijven aan at·ta·ché /ə'tæʃeɪ/, (Am.) /'æt̯ ə'ʃeɪ/ meerv attachés telb zn attaché attaché case meerv attaché cases telb zn diplomatenkoffertje; attaché case at·tach·ment1 /ə'tætʃmənt/ meerv attachments telb zn 1. aanhechtsel; toevoegsel; bijvoegsel 2. hulpstuk, (in meervoud) toebehoren, accessoires 3. bijlage (ook van e-mailbericht), attachment 4. bijlage (van verzekering) at·tach·ment2 /ə'tætʃmənt/ meerv attachments telb en n-telb zn 1. aanhechting; verbinding; toevoeging; aanknoping • the attachments of the muscle | de aanhechting van de spier 2. gehechtheid; genegenheid; trouw; band; vriendschap • his attachment to the cause | zijn toewijding aan de zaak 3. detachering; (tijdelijke) indeling/tewerkstelling • on attachment from | uitgeleend door (bedrijf bijvoorbeeld; m.b.t. iets wat je tijdelijk niet nodig hebt)
4. arrestatie; beslaglegging; inbeslagneming 5. arrestatie; lijfsdwang attach to onov ww 1. horen bij; inherent zijn aan; te maken hebben met; vastzitten aan • far-reaching changes attach to the union's demand | de vakbondseis brengt ingrijpende veranderingen met zich mee • a fine attaches to this infraction | er staat een boete op deze overtreding 2. toe te schrijven zijn aan; te wijten/danken zijn aan • no blame attaches to the chairman | de voorzitter treft geen blaam at·tack1 /ə'tæk/ meerv attacks telb en n-telb zn 1. aanval; aanslag; (scherpe) kritiek • an attack of the blues | een weemoedige/neerslachtige bui • an attack of fever | een koortsaanval • an attack on his life | een aanslag op zijn leven • be under attack | aangevallen worden 2. aanpak • his attack of the problem | zijn aanpak van het probleem 3. inzet • the performers' attack was ragged | de musici zetten ongelijk in at·tack2 /ə'tæk/ onov en ov ww aanvallen (ook figuurlijk, sport), overvallen at·tack3 /ə'tæk/ ov ww
1. aantasten; aanvreten • rust will soon attack the body of a car | de carrosserie van een wagen wordt gauw door roest aangevreten 2. aanpakken • she attacked the food | ze tastte toe • attack a problem | een probleem aanpakken 3. aanvallen; scherp/fel (be)kritiseren attack ad meerv attack ads telb zn 1. aanvalsspotje (campagnefilmpje bedoeld om een politieke rivaal te beschadigen) 2. (omschrijving) reclamespotje waarin een concurrent in een kwaad daglicht wordt gebracht attack dog meerv attack dogs telb zn - (Amerikaans-Engels) politiehond at·tack·er /ə'tækə/, (Am.) /-ər/ meerv attackers telb zn aanvaller attacking zone meerv attacking zones telb zn - aanvalszone attack line meerv attack lines telb zn (sport, in het bijzonder volleybal) aanvalslijn
at·tain /ə'teɪn/ onov en ov ww bereiken; verkrijgen; verwerven (in het bijzonder door inspanning) • attain old age | een hoge leeftijd bereiken • [formeel] attain to | bereiken, geraken tot, verwerven • attain to a man's estate | de volwassenheid bereiken at·tain·a·bil·i·ty /ə'teɪnə'bɪlət̯ i/ n-telb zn haalbaarheid; bereikbaarheid • I doubt the attainability of his proposals | ik betwijfel of zijn voorstellen haalbaar zijn at·tain·able /ə'teɪnəbl/ zelfst nw attainableness bn bereikbaar; haalbaar at·tain·der /ə'teɪndə/, (Am.) /-ər/ meerv attainders telb en n-telb zn - , burgerlijke dood; verlies van burgerrechten en verbeurdverklaring van goederen ten gevolge van een doodvonnis of vogelvrijverklaring at·tain·ment1 /ə'teɪnmənt/ meerv attainments (voornamelijk meervoud) telb zn verworvenheid; kundigheid at·tain·ment2 /ə'teɪnmənt/ n-telb zn
bereiking • the attainment of social status was her life ambition | op sociale status was heel haar leven gericht at·taint /ə'teɪnt/ ov ww 1. , ter dood veroordelen; burgerrechten beroven (in het bijzonder wegens hoogverraad) 2. besmetten; aantasten treffen, [ook figuurlijk] bezoedelen
van
at·tar /'ætə/, (Am.) /'æt̯ ər/ n-telb zn parfum; welriekende olie, [in het bijzonder] rozenolie • attar of oil | rozenolie at·tem·per /ə'tempə/, (Am.) /-ər/ ov ww - [verouderd] (door menging) verzachten; matigen; temperen, (België) milderen • attemper a crowd | een menigte tot bedaren brengen • attemper to | aanpassen aan, doen overeenstemmen met at·tempt1 /ə'tem(p)t/ meerv attempts telb zn 1. poging • attempt at | poging tot • attempt at conciliation | toenaderingspoging • attempt at felony /murder | poging tot misdaad/moord • in an attempt to save the situation | (in een poging) om de situatie te redden • make an attempt on | een gooi doen naar, een recordpoging ondernemen
• they make no attempt to change/at changing their living conditions | ze doen niets om hun levensvoorwaarden te verbeteren • attempt at suicide | zelfmoordpoging 2. aanval; aanslag • attempt on someone's life | aanslag op iemands leven at·tempt2 /ə'tem(p)t/ ov ww 1. pogen; proberen; wagen; een poging doen tot • charged with attempted murder | beschuldigd van een moordpoging • the rioters attempted to occupy the building | de relmakers probeerden het gebouw te bezetten 2. proberen te veroveren; proberen te belegeren 3. een aanslag plegen op; proberen te doden • [verouderd] attempt the life of | proberen te doden 4. [verouderd] verleiden at·tempt·a·ble /ə'tem(p)təbl/ bn te proberen at·tend1 /ə'tend/ onov ww 1. aanwezig zijn • attend at church | de dienst bijwonen 2. opletten; aandachtig zijn; luisteren • you're not attending! | je let niet op! je bent aan 't dromen! zie: attend on, attend to at·tend2 /ə'tend/ ov ww
1. bijwonen; aanwezig zijn bij • attend church regularly | trouwe kerkgangers zijn • will you be attending his lecture? | ga je naar zijn lezing? 2. zorgen voor; verplegen 3. letten op; bedienen • who's attending this machine? | wie bedient deze machine? 4. begeleiden; vergezellen, [figuurlijk ook] gepaard gaan met at·ten·dance1 /ə'tendəns/ meerv attendances telb zn opkomst; aantal aanwezigen; bezoek • a large attendance at the meeting | veel volk op de bijeenkomst at·ten·dance2 /ə'tendəns/ meerv attendances telb en n-telb zn aanwezigheid • the people in attendance | de aanwezige mensen • he hasn't sufficient attendances | hij is te vaak afwezig geweest at·ten·dance3 /ə'tendəns/ n-telb zn 1. dienst; toezicht • doctor in attendance | dienstdoende arts 2. bediening; verzorging • dance attendance upon someone | naar iemands pijpen dansen, iemand op zijn wenken bedienen • be in attendance upon someone | iemand bedienen 3. behandeling; verpleging • be in attendance upon someone | iemand behandelen/verplegen attendance book
meerv attendance books telb zn presentielijst attendance centre meerv attendance centres telb zn opvanginrichting voor jonge delinquenten attendance fee meerv attendance fees telb zn presentiegeld, (België) zitpenning attendance list meerv attendance lists telb zn zie: attendance book attendance sheet meerv attendance sheets telb zn zie: attendance book attendance teacher meerv attendance teachers telb zn - (Amerikaans-Engels) spijbelambtenaar at·ten·dant1 /ə'tendənt/ meerv attendants telb zn 1. bediende; dienaar; knecht • attendant in the heart ward | broeder/zuster van dienst bij de hartpatiënten 2. begeleider; volgeling, (in meervoud) gevolg
• the attendants of the bride | de bruidsjonkers, de bruidsmeisjes 3. bewaker; suppoost 4. aanwezige (bij bepaalde gelegenheid), bezoeker 5. bijverschijnsel • leisure and its cultural and touristic attendants | de vrije tijd en zijn culturele en toeristische bijverschijnselen at·ten·dant2 /ə'tendənt/ bn 1. dienend; dienstdoend • the footman attendant on the host | de knecht die de gastheer bediende 2. begeleidend • Lady L. was attendant on the queen | Lady L. begeleidde de koningin 3. aanwezig • the celebrations attendant on the coronation | de feestelijkheden ter gelegenheid van de kroning 4. gepaard gaand; samengaand • attendant circumstances | omstandigheden op dat ogenblik, begeleidende/bijkomende omstandigheden at·tend on onov ww 1. zorgen voor; bijstaan; bedienen; in dienst zijn van • attended on by the best doctors | aan de zorgen van de beste dokters toevertrouwd 2. [formeel] vergezellen; gepaard gaan met • the action was attended upon by ill effects | de actie had nadelige gevolgen attend to onov ww 1. aandacht schenken aan; letten op; luisteren naar • attend to his directions | volg zijn richtlijnen
• attend to my warning | sla mijn waarschuwing niet in de wind 2. zich inzetten voor; zorgen voor • he will attend to the business during my absence | hij past tijdens mijn afwezigheid op de zaak • attend to someone's interests | iemands belangen behartigen • customers are attended to by experienced staff | de clientèle wordt bediend door ervaren personeel at·tend upon onov ww zie: attend on at·ten·tion1 /ə'tenʃn/ meerv attentions (voornamelijk meervoud) telb zn attentie; hoffelijkheid • accept all the little attentions | al onze kleine attenties aanvaarden ◦ pay one's attentions to someone | iemand het hof maken at·ten·tion2 /ə'tenʃn/ n-telb zn 1. aandacht; oplettendheid; zorg; attentie • I am all attention | ik ben een en al aandacht • attract someone's attention | iemands aandacht trekken • may I call this to your attention? | mag ik uw aandacht hierop vestigen? • your letter had our careful attention | we hebben aan uw brief alle aandacht geschonken • it escaped my attention | het is aan mijn aandacht ontsnapt • for the attention of | ter attentie van • attention Mr J. Smith | ter attentie van dhr. J. Smith • this plant needs a lot of attention | deze plant vergt veel zorg • pay attention | opletten • attention! | geef acht! 2. belangstelling; erkenning
• as a writer he received much attention | als schrijver werd hij erg gewaardeerd ◦ be /stand at attention | in de houding staan ◦ come to attention | in de houding gaan staan at·ten·tion·al /ə'tenʃnəl/ bn, attr aandachts-; m.b.t. de aandacht • the attentional value of TV-ads | de aandachtswaarde/impact van televisiereclame attention deficit disorder n-telb zn zie: attention deficit hyperactivity disorder attention deficit hy·per·ac·tiv·i·ty disorder /'haɪpəræk'tɪvət̯ i/ n-telb zn aandachtsstoornis met hyperactiviteit; ADHD attention signal meerv attention signals telb zn waarschuwingssein, waarschuwingssignaal attention span meerv attention spans telb zn concentratieperiode; concentratieduur at·ten·tive /ə'ten͜tɪv/ bw attentively; zelfst nw attentiveness bn 1. aandachtig; oplettend
• he is attentive to details | hij is gevoelig voor/attent op details, hij let op kleinigheden 2. attent; voorkomend; hoffelijk; gedienstig • he is always very attentive to pretty girls | voor knappe meisjes is hij altijd heel attent at·ten·u·ate1 /ə'tenjʊət/ bn 1. dun; mager 2. verfijnd • an attenuate sort of humour | een verfijnd soort geestigheid 3. puntig; spits gepunt • attenuate leaves | lancetvormige bladeren at·ten·u·ate2 /ə'tenjʊeɪt/ onov ww 1. verdunnen; dunner worden • leaves that attenuate | spits toelopende bladeren 2. verzwakken • with old age memories attenuate | met de oude dag vervagen de herinneringen at·ten·u·ate3 /ə'tenjʊeɪt/ ov ww 1. verdunnen; versmallen • attenuated glass threads | heel dunne glasvezels 2. verzwakken; verminderen; dempen • attenuate the electric current | de elektrische spanning verlagen • he tried to attenuate the shock | hij probeerde de schok te verzachten • an attenuated strain of the virus | een verzwakte stam van het virus
3. dunner/zachter/minder viskeus maken (bijvoorbeeld door verwarmen), aanlengen at·ten·u·a·tion /ə'tenjʊ'eɪʃn/ meerv attenuations telb en n-telb zn - [formeel] 1. verdunning; vermagering 2. vermindering; verzwakking; afneming, demping (geluid) • attenuation of the population | bevolkingsafname, vermindering van de bevolkingsdichtheid at·test1 /ə'test/ onov ww 1. getuigen; getuigenis afleggen • attest to | getuigenis afleggen van 2. opkomen; zich laten inlijven at·test2 /ə'test/ ov ww 1. plechtig verklaren; officieel bevestigen; attesteren • the doctor attested him mad | de geneesheer gaf een krankzinnigverklaring over hem af 2. getuigen van; betuigen • the ruins attest the city's power | de ruïnes getuigen van de macht van de stad 3. waarmerken; wettigen; door eed/belofte/handtekening bekrachtigen 4. beëdigen 5. (als rekruut) inlijven at·tes·ta·tion1 /'æte'steɪʃn/ meerv attestations
telb zn - attest; getuigschrift at·tes·ta·tion2 /'æte'steɪʃn/ meerv attestations telb en n-telb zn 1. bevestiging; bekrachtiging 2. attestatie; getuigenis; bewijs 3. attestatie; bekrachtiging door eed/belofte/handtekening 4. wettiging; legalisatie 5. eedaflegging; beëdiging at·tes·ter /ə'testə/, (Am.) /-ər/ at·tes·tor meerv attesters telb zn 1. bekrachtiger; waarmerker; degene die wettigt 2. getuige Att Gen afk afkorting van: Attorney General at·tic1 /'æt̯ ɪk/ meerv attics telb zn 1. vliering; zolder(kamer) 2. attiek at·tic2 /'æt̯ ɪk/ (voornamelijk Attic) bn
Attisch; van Attica/Athene, [figuurlijk] klassiek; eenvoudig; verfijnd • attic order | Attische orde (met vierkante zuil in elk van de vijf klassieke ordes) • attic salt /wit | attisch zout, fijne geestigheid • attic talent | attisch talent (26 kg zilver) At·tic /'æt̯ ɪk/ eigenn het Attisch (dialect) at·ti·cism /'æt̯ ɪ̩sɪzm/ meerv atticisms telb en n-telb zn atticisme; eenvoudige, verfijnde wijze van spreken at·tire1 /ə'taɪə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn 1. [formeel] gewaad; tooi; kledij; dos 2. gewei van hert/reebok at·tire2 /ə'taɪə/, (Am.) /-ər/ ov ww - [formeel] voornamelijk passief kleden; tooien • attired in a cloak | gehuld in een mantel • attire oneself in | zich hullen in, zich tooien met at·ti·tude /'ætɪ̩tju:d/, (Am.) /'æt̯ ɪ̩tu:d/ meerv attitudes telb zn 1. houding; stand, (beeldende kunst ook) attitude 2. houding; attitude; gedrag; reactie • attitude of mind | geesteshouding
• her negligent attitude | dat achteloze air van haar • strike an attitude | een gekunstelde houding/pose aannemen • try to strike a firm attitude | proberen er vastberaden uit te zien • (Amerikaans-Engels); [informeel] cop an attitude | arrogant doen, zich uit de hoogte gedragen 3. zienswijze; standpunt; opvatting • his attitude towards racism | zijn standpunt inzake het racisme 4. attitude 5. positie; stand (van vliegtuig) ◦ (Amerikaans-Engels) cop an attitude | kapsones hebben at·ti·tu·di·nal /'ætɪ̩'tju:dɪnl/, (Am.) /'æt̯ ɪ̩'tu:dnəl/ bn gedrags• attitudinal standards | gedragsnormen, gedragspatronen at·ti·tu·di·nar·i·an /'ætɪ̩tju:dɪ̩'neərɪən/, (Am.) /'æt̯ ɪ̩tu:dn'er-/ meerv attitudinarians telb zn poseur at·ti·tu·di·nize /'ætɪ̩'tju:d(ɪ̩)naɪz/, (Am.) /'æt̯ ɪ̩'tu:dnaɪz/ at·ti·tu·di·nise onov ww (zich) gekunsteld gedragen/spreken/schrijven; poseren at·ti·tu·di·ni·zer /'ætɪ̩'tju:dɪ̩naɪzə/, (Am.) /'æt̯ ɪ̩'tu:dnaɪzər/ meerv attitudinizers telb zn zie: attitudinarian attn afk
afkorting van: (for the) attention (of) t.a.v. at·toprefix atto- (10-18) at·torn /ə'tɜ:n/, (Am.) /ə'tɜrn/ onov ww - de landheer erkennen; de nieuwe eigenaar erkennen at·tor·ney /ə'tɜ:ni/, (Am.) /-'tɜr-/ meerv attorneys telb zn 1. (Brits-Engels) procureur; gevolmachtigde • power of attorney | volmacht • warrant /letters of attorney | volmacht(brief) 2. (Amerikaans-Engels) advocaat • attorney at law | advocaat Attorney General meerv Attorneys General telb zn 1. procureur-generaal 2. (Amerikaans-Engels) minister van Justitie at·tor·ney·ship1 /ə'tɜ:niʃɪp/, (Am.) /-'tɜr-/ meerv attorneyships telb zn procuratie at·tor·ney·ship2 /ə'tɜ:niʃɪp/, (Am.) /-'tɜr-/ n-telb zn
procureurschap at·tract /ə'trækt/ ov ww aantrekken (ook figuurlijk), lokken; boeien; bekoren; voor zich winnen • this ad attracts attention | die advertentie trekt de aandacht • attract capital | kapitaal aantrekken • a magnet does not attract copper | een magneet trekt geen koper aan at·tract·a·ble /æ'træktəbl/ bn aantrekbaar at·trac·tion1 /ə'trækʃn/ meerv attractions telb zn 1. aantrekkelijkheid • her eyes are her greatest attraction | vooral haar ogen maken haar aantrekkelijk 2. attractie; vermakelijkheid; bezienswaardigheid at·trac·tion2 /ə'trækʃn/ n-telb zn 1. aantrekking; aantrekkelijkheid; bekoring • that profession has little attraction for me | dat beroep trekt me niet zo/zegt me niet veel 2. aantrekking(skracht) • attraction of gravity | zwaartekracht 3. attractie attraction power
n-telb zn - aantrekkingskracht at·trac·tive /ə'træktɪv/ bw attractively; zelfst nw attractiveness bn aantrekkelijk; attractief, [figuurlijk] aanlokkelijk; bekoorlijk; knap • attractive force /power | aantrekkingskracht • an attractive girl | een leuke meid • at an attractive price | tegen een aantrekkelijke prijs • your proposal is very attractive | uw voorstel is erg aanlokkelijk at·trac·tor /ə'træktə/, (Am.) /-ər/ at·tract·er meerv attractors telb zn iemand die aantrekt/boeit/lokt attrib afk 1. afkorting van: attribute 2. afkorting van: attributive at·trib·ut·a·ble /ə'trɪbjət̯ əbl/ bn, pred toe te schrijven; toe te kennen • attributable to | toe te schrijven aan at·trib·ute1 /'ætrɪ̩bju:t/ meerv attributes telb zn 1. eigenschap; (essentieel) kenmerk; attribuut
• chastity was an attribute of the Knights of the Holy Grail | kuisheid was kenmerkend voor de graalridders 2. attribuut; (symbolisch) kenteken • the scales are the attribute of Justice | de weegschaal is het symbool van de Gerechtigheid 3. attribuut; bijvoeglijke bepaling at·trib·ute2 /ə'trɪbju:t/ ov ww 1. toeschrijven; toekennen • success can be attributed to various factors | succes kan te wijten/danken zijn aan verschillende factoren • attribute a play to Shakespeare | een stuk aan Shakespeare toeschrijven 2. situeren; plaatsen • this painting is usually attributed to the 14th century | dit schilderij situeert men gewoonlijk in de 14e eeuw at·tri·bu·tion1 /'ætrɪ̩'bju:ʃn/ meerv attributions telb zn attributie; dat wat toegekend/toegeschreven wordt • chastity was a mere literary attribution to knights | kuisheid was een eigenschap die de ridders uitsluitend in de literatuur wordt toegekend at·tri·bu·tion2 /'ætrɪ̩'bju:ʃn/ meerv attributions telb en n-telb zn 1. attributie (voornamelijk juridisch), toekenning; toebedeling • attribution of a gift | toekenning van een gift • attribution of guilt | toeschrijving/toebedeling van schuld 2. attributie; toeschrijving
• attribution of a work to an author | toeschrijving van een werk aan een auteur • quote without attribution | aanhalen zonder bronvermelding at·trib·u·tive1 /ə'trɪbjə't̯ ɪv/ meerv attributives telb zn - bijvoeglijke bepaling; attributief gebruikt woord at·trib·u·tive2 /ə'trɪbjə't̯ ɪv/ bw attributively; zelfst nw attributiveness bn 1. attributief; toekennend • an attributive Vermeer | een werk dat aan Vermeer wordt toegeschreven 2. attributief; als bijvoeglijke bepaling gebruikt • attributive adjective | attributief gebruikt bijvoeglijk naamwoord • this word has an attributive function | dit woord is attributief gebruikt at·trit /ə'trɪt/ ov ww - (Amerikaans-Engels); uitputten (vijand) at·trite /ə'traɪt/ bn zie: attrited at·trit·ed /ə'traɪt̯ ɪ̩d/ bn uitgesleten
at·tri·tion /ə'trɪʃn/ n-telb zn 1. afslijting/uitslijting door wrijving • this material withstands attrition | deze stof is tegen wrijving bestand 2. uitputting • war of attrition | uitputtingsoorlog, uitputtingsslag 3. natuurlijk verloop; natuurlijke afvloeiing • the workforce will diminish through attrition | het personeelsbestand zal door natuurlijk verloop in omvang afnemen 4. studie-uitval 5. berouw uit vrees voor straf, onvolmaakt berouw at·tri·tion·al /ə'trɪʃnəl/ bn uitputtend; slopend attrition out attrition ov ww door natuurlijk verloop verminderen (arbeidsplaatsen/arbeidskrachten), door natuurlijk verloop in aantal doen afnemen • 9000 employees were to be attritioned out | het aantal arbeidskrachten zou door natuurlijk verloop met 9000 moeten dalen at·tune /ə'tju:n/, (Am.) /ə'tu:n/ ov ww 1. stemmen 2. doen overeenstemmen; doen harmoniëren; afstemmen • their minds were attuned | zij waren op elkaar afgestemd • attuned to prayer | tot gebed gestemd
• my ears are not attuned to modern jazz | mijn oren zijn niet gewend aan/bestand tegen moderne jazz atty Atty afk afkorting van: attorney Atty Gen afk afkorting van: Attorney General ATV afk 1. afkorting van: all-terrain vehicle 2. (Brits-Engels) afkorting van: Associated Television a·twit·ter /ə'twɪtə/, (Am.) /ə'twɪt̯ ər/ bn, pred en postnominaal (zenuwachtig) opgewonden • atwitter with gossip | opgewonden door alle praatjes at wt afk afkorting van: atomic weight a·typ·ic /'eɪ'tɪpɪk/ bw atypically bn atypisch; afwijkend van het normale; opvallend; vreemd a·typ·i·cal /-ɪkl/ bn zie: atypic
AU1 eigenn afkorting van: African Union AU AU2 afk afkorting van: astronomical unit au·bade /oʊ'bɑ:d/ meerv aubades telb zn aubade au bain-marie /oʊ'bænmə'ri:/ bn - au bain-marie au·berge /oʊ'beəʒ/, (Am.) /-'berʒ/ meerv auberges telb zn herberg; landelijk hotel/restaurant; rustiek eethuisje au·ber·gine /'oʊbəʒi:n/, (Am.) /-bər-/ meerv aubergines (culinaria ook niet-telbaar zelfstandig naamwoord) telb zn - (voornamelijk (Brits-Engels); , ) aubergine; eierplant; melanzaan (Solanum melongena) au·burn1 /'ɔ:bən/, (Am.) /'ɔbərn/ n-telb zn kastanjebruin
au·burn2 /'ɔ:bən/, (Am.) /'ɔbərn/ bn 1. kastanjebruin 2. met kastanjebruin haar au cou·rant /'oʊku:'rɑ̃/ bn, pred op de hoogte; au courant • au courant of/with | op de hoogte van/met auc·tion1 /'ɔ:kʃn/ meerv auctions telb en n-telb zn 1. veiling; verkoop bij opbod; vendutie • conduct an auction | een veiling leiden/houden • auction of an estate | veiling van een nalatenschap, boedelveiling • put up for auction | veilen, verkopen bij opbod • sale by auction | veiling • sell by auction | veilen, verkopen bij opbod 2. bieding; biedverloop auc·tion2 /'ɔ:kʃn/ n-telb zn verkorting van: auction bridge auc·tion3 /'ɔ:kʃn/ ov ww veilen; verkopen bij opbod • auction off | bij opbod verkopen
auction bridge n-telb zn auctionbridge, [oneigenlijk] contract bridge auc·tion·eer1 /'ɔ:kʃə'nɪə/, (Am.) /-'nɪr/ meerv auctioneers telb zn veilingmeester; veiler; venduhouder auc·tion·eer2 /'ɔ:kʃə'nɪə/, (Am.) /-'nɪr/ ov ww - (soms) zie: auction3 auctioneer's fees meervoud zie: auction fees auction fees meervoud veilingkosten; veilingopcenten auc·tion-mart meerv auction-marts telb zn venduhuis auction plate meerv auction plates telb zn - wedren (voor 1-jarige, geveilde paarden) auction room meerv auction rooms telb zn
veilingzaal aud afk 1. afkorting van: audit 2. afkorting van: auditor au·da·cious /ɔ:'deɪʃəs/ bw audaciously; zelfst nw audaciousness bn 1. dapper; koen; onversaagd; vermetel • that remained an audacious dream | dat bleef een stoute droom • an audacious experiment | een gewaagd experiment 2. roekeloos; aanmatigend • an audacious disregard of tradition | een hautain negeren van de traditie 3. vrijpostig; brutaal • audacious speech | onbeschofte taal au·dac·i·ty1 /ɔ:'dæsət̯ i/ meerv audacities telb zn 1. dappere daad; waagstuk 2. brutaliteit; vrijpostigheid au·dac·i·ty2 /ɔ:'dæsət̯ i/ n-telb zn 1. dapperheid; onversaagdheid; vermetelheid 2. roekeloosheid; verwaandheid 3. vrijpostigheid; brutaliteit; onbeschoftheid au·di·bil·i·ty /'ɔ:dɪ̩'bɪlət̯ i/
n-telb zn hoorbaarheid; verstaanbaarheid, waarneembaarheid
au·di·ble1 /'ɔ:dəbl/ meerv audibles telb zn - (Amerikaans-Engels); tactiekwijziging (in code) (hardop gegeven door quarterback aan spelers in de scrimmagelijn) au·di·ble2 /'ɔ:dəbl/ bw audibly; zelfst nw audibleness bn hoorbaar; verstaanbaar, waarneembaar • audible signal | geluidssein, geluidssignaal au·di·ence1 /'ɔ:dɪəns/ meerv audiences telb zn audiëntie • an audience with/of the queen | een audiëntie bij de koningin au·di·ence2 /'ɔ:dɪəns/ n-telb zn het (aan)horen • give audience to someone | het oor lenen aan iemand, iemand gehoor geven/verlenen au·di·ence3 /'ɔ:dɪəns/ verzameln
publiek; luisterpubliek, kijkerspubliek, lezerspubliek; toehoorders; toeschouwers; auditorium • the audience react(s) enthusiastically | het publiek reageert enthousiast au·di·ence-cham·ber meerv audience-chambers telb zn gehoorzaal; auditorium; schouwburgzaal; audiëntiezaal au·di·ence-friend·ly bn publieksvriendelijk au·di·ent /'ɔ:dɪənt/ bn luisterend au·dile /'ɔ:daɪl/ bn gehoor• an audile memory | een auditief geheugen • audile perception | waarneming via het gehoor au·di·o1 /'ɔ:dioʊ/ n-telb zn 1. geluidsweergave, geluidsontvangst; audio 2. geluidsgedeelte (van tv) 3. waarneembaar geluid 4. geluidsinstallatie au·di·o2 /'ɔ:dioʊ/ bn, attr
audio-; geluids-; gehoor• audio frequency | audiofrequentie, gehoorfrequentie, frequentie van hoorbare trillingen au·di·o/'ɔ:dioʊ/ prefix audio-; geluids-; gehoor• audio-signal | geluidssignaal aud·i·o-cas·sette /'ɔ:dioʊkə'set/ meerv audio-cassettes telb zn audiocassette; geluidscassette au·di·o·lo·gi·cal /'ɔ:dɪə'lɒdʒɪkl/, (Am.) /'ɔdɪə'lɑ-/ bw audiologically bn - audiologisch au·di·ol·o·gy /'ɔ:di'ɒlədʒi/, (Am.) /'ɔdi'ɑ-/ n-telb zn - audiologie au·di·om·e·ter /'ɔ:di'ɒmɪ̩tə/, (Am.) /'ɔdi'ɑmɪ̩t̯ ər/ meerv audiometers telb zn 1. audiometer 2. geluidmeter au·di·o·met·ric /'ɔ:dɪə'metrɪk/ bw audiometrically
bn audiometrisch au·di·om·e·try /'ɔ:di'ɒmɪ̩tri/, (Am.) /'ɔdi'ɑ-/ n-telb zn - , audiometrie; het meten van de toonfrequentie en geluidssterkte; het testen van het vermogen van het gehoor au·di·o·phile /'ɔ:dioʊfaɪl/ meerv audiophiles telb zn hifihobbyist; hifimaniak au·di·oplay·er /'ɔ:dioʊpleɪə/, (Am.) /-ər/ meerv audioplayers telb zn audiospeler aud·i·o·sec·re·ta·ry /'ɔ:dioʊsek(r)ətri/, (Am.) /-teri/ meerv audiosecretaries telb zn audiotypist(e) au·di·o·tape1 /'ɔ:dioʊteɪp/ meerv audiotapes telb zn geluidsband au·di·o·tape2 /'ɔ:dioʊteɪp/ ov ww op geluidsband vastleggen
au·di·o·typ·ing /'ɔ:dioʊtaɪpɪŋ/ n-telb zn tikken van bandopname aud·i·o·typ·ist /'ɔ:dioʊ'taɪpɪst/ meerv audiotypists telb zn audiotypist(e); dictafonist(e); fonotypist(e) au·di·o-vis·u·al /'ɔ:dioʊ'vɪʒʊəl/ bn audiovisueel • audio-visual aids | audiovisuele middelen • audio-visual teaching methods | audiovisuele onderwijsmethoden au·dit1 /'ɔ:dɪ̩t/ meerv audits telb zn 1. ,
accountantsonderzoek, accountantscontrole; het nazien van de boeken/rekeningen; boekenonderzoek 2. , accountantsverslag 3. balans; afrekening 4. [verouderd]; getuigenverhoor au·dit2 /'ɔ:dɪ̩t/ onov ww - , de boeken/rekeningen controleren au·dit3 /'ɔ:dɪ̩t/
onov en ov ww - (Amerikaans-Engels); auditeren; college lopen/een college volgen als vrij student au·dit4 /'ɔ:dɪ̩t/ ov ww - , controleren; nazien (rekeningen) au·di·tion1 /ɔ:'dɪʃn/ meerv auditions telb zn - , , , auditie; proefoptreden • give an audition to | (een) auditie laten doen au·di·tion2 /ɔ:'dɪʃn/ meerv auditions telb en n-telb zn (kritische) beluistering • an audition of that record | een kritische beluistering van die plaat au·di·tion3 /ɔ:'dɪʃn/ n-telb zn het horen; het gehoor au·di·tion4 /ɔ:'dɪʃn/ onov ww - , , , (een) auditie doen; voor proef optreden • audition for the lead | een auditie doen voor de hoofdrol au·di·tion5 /ɔ:'dɪʃn/ ov ww - , , ,
een auditie afnemen van; testen in een auditie; laten optreden voor proef au·di·tive /'ɔ:dət̯ ɪv/ bn auditief; m.b.t. het gehoor • auditive impressions | gehoorindrukken, luisterindrukken au·di·tor /'ɔ:dɪ̩tə/, (Am.) /'ɔdɪ̩t̯ ər/ meerv auditors telb zn 1. (register)accountant, (België) bedrijfsrevisor 2. auditor; toehoorder; luisteraar • the auditors of a programme | de luisteraars van een programma 3. (Amerikaans-Engels); auditor; toehoorder (iemand die colleges volgt zonder de bedoeling credits te behalen) Auditor General meerv Auditor Generals, Auditors General telb zn president van de Rekenkamer au·di·to·ri·um /'ɔ:dɪ̩'tɔ:rɪəm/ meerv auditoriums, auditoria telb zn gehoorzaal; auditorium; aula; schouwburgzaal • the city's auditorium | de stadsgehoorzaal au·di·to·ry1 /'ɔ:dɪ̩tri/, (Am.) /-tɔri/ meerv auditories telb zn auditorium; gehoorzaal; aula
au·di·to·ry2 /'ɔ:dɪ̩tri/, (Am.) /-tɔri/ verzameln publiek; toehoorders; auditorium au·di·to·ry3 /'ɔ:dɪ̩tri/, (Am.) /-tɔri/ bn auditief; gehoor-; m.b.t. het gehoor (voornamelijk medisch) • auditory meatus | gehoorgang • auditory nerve | gehoorzenuw • auditory troubles | gehoorstoornissen AUEW afk afkorting van: Amalgamated Union of Engineering Workers au fait /'oʊ 'feɪ/ bn, pred - (voornamelijk Brits-Engels) op de hoogte; vertrouwd; ervaren • au fait with/on | op de hoogte van, ingewijd in au·fond /'oʊ 'fɔ̃/ bw in de grond; eigenlijk; wezenlijk; au fond Aug verkorting van: August Au·ge·an /ɔ:'dʒi:ən/ bn augias-; uiterst vuil; verdorven • clean the Augean stables | een augiasstal reinigen
• an Augean task | een uiterst zware opgave au·gend /'ɔ:dʒənd/ meerv augends telb zn - hoeveelheid waaraan iets wordt toegevoegd; element van een optelsom; opteltal au·ger /'ɔ:ɡə/, (Am.) /-ər/ meerv augers telb zn - avegaar; agger; effer; aardboor, grondboor aught1 /ɔ:t/, (Am.) /ɔt/, (Am.) /ɑt/ ought meerv aughts telb zn (het cijfer/symbool) nul aught2 /ɔ:t/, (Am.) /ɔt/, (Am.) /ɑt/ ought onbep vnw - [verouderd] iets; enig ding; wat dan ook; alles • for aught I care! | voor mijn part!, wat mij betreft! • I don't care aught for her | ik geef helemaal niets om haar • if aught should disturb you | als er iets jou mocht storen aught3 /ɔ:t/, (Am.) /ɔt/, (Am.) /ɑt/ ought bw - [verouderd] enigszins; in enig opzicht
aug·ment1 /'ɔ:ɡmənt/ meerv augments telb zn - augment aug·ment2 /ɔ:ɡ'ment/ onov en ov ww vergroten; (doen) toenemen; vermeerderen • augmented interval | overmatig interval aug·ment·a·ble /ɔ:ɡ'men͜təbl/ bn toeneembaar; vermeerderbaar aug·men·ta·tion /'ɔ:ɡmen'teɪʃn/ meerv augmentations telb en n-telb zn 1. vergroting; toename; verhoging 2. augmentatie; vergroting (van thema, door verlenging der noten) aug·men·ta·tive1 /ɔ:ɡ'men͜tət̯ ɪv/ meerv augmentatives telb zn - augmentatief (vergrotingswoord/affix) aug·men·ta·tive2 /ɔ:ɡ'men͜tət̯ ɪv/ bn 1. vergrotend 2. augmentatief; vergrotend
augmented reality n-telb zn - toegevoegde realiteit (het toevoegen van computergemaakte beelden aan echte beelden) aug·men·tive1 /-'men͜tɪv/ meerv augmentives telb zn zie: augmentative1 aug·men·tive2 /-'men͜tɪv/ bn zie: augmentative2 au gra·tin /'oʊ 'ɡrætɪn/, (Am.) /-'ɡrɑtn/ bn, postnominaal - gegratineerd • potatoes au gratin | gegratineerde aardappelen au·gur1 /'ɔ:ɡə/, (Am.) /-ər/ meerv augurs telb zn augur; (vogel)wichelaar; ziener; voorspeller au·gur2 /'ɔ:ɡə/, (Am.) /-ər/ onov ww - [formeel] voorspellingen doen • augur well /ill for | goeds/kwaads voorspellen voor au·gur3 /'ɔ:ɡə/, (Am.) /-ər/
ov ww - [formeel] augureren; voorspellen au·gu·ral /'ɔ:ɡjərəl/ bn, attr 1. van de auguren; voorspellers2. m.b.t. een voorspelling • the augural rite | de voorspellingsrite, het voorspellingsritueel 3. voorspellend • this month's augural trade figures | de onheilspellende omzetcijfers van deze maand au·gu·ry1 /'ɔ:ɡjəri/ meerv auguries telb zn 1. voorspelling; voorzegging 2. voorteken; omen • a hopeful augury | een gunstig voorteken au·gu·ry2 /'ɔ:ɡjəri/ n-telb zn het augureren; de rituele/priesterlijke waarzeggerij au·gust /ɔ:'ɡʌst/ bw augustly; zelfst nw augustness bn verheven; groots; doorluchtig; majesteitelijk Au·gust /'ɔ:ɡəst/ eigenn augustus
Au·gus·tan1 /ɔ:'ɡʌstən/ meerv Augustans telb zn - (neo)classicus; (neo)klassiek schrijver/kunstenaar (in het bijzonder uit het Romeinse augusteïsche tijdvak of de tijd van koningin Anna in Engeland) Au·gus·tan2 /ɔ:'ɡʌstən/ bn 1. augusteïsch; van/ten tijde van keizer Augustus 2. klassiek (in het bijzonder uit het augusteïsche tijdperk of de tijd van koningin Anna in Engeland), neoklassiek; classicistisch • Dryden, Pope and Swift were Augustan writers | Dryden, Pope and Swift waren neoklassieke auteurs 3. Augsburgs • Augustan Confession | Augsburgse belijdenis ◦ Augustan age | bloeitijd, gouden eeuw Au·gus·tine1 /ɔ:'ɡʌstɪ̩n/ eigenn (de heilige) Augustinus Au·gus·tine2 /ɔ:'ɡʌstɪ̩n/ meerv Augustines telb zn augustijner monnik Au·gus·tin·i·an1 /'ɔ:ɡə'stɪnɪən/ meerv Augustinians telb zn
volgeling/aanhanger van de leer van Augustinus; augustijner monnik Au·gus·tin·i·an2 /'ɔ:ɡə'stɪnɪən/ bn 1. van/m.b.t. (de leer van) Augustinus 2. augustijner; van de augustijnen auk /ɔ:k/ meerv auks telb zn - alk (familie Alcidae) • little auk | kleine alk (Plautus alle) auld /'ɔ:ld/ bn - (verouderd of Schots-Engels) oud ◦ auld lang syne (titel van afscheidslied) | lang geleden, de goeie oude tijd ◦ Auld Reekie | (spotnaam voor) Edinburgh au·lic /'ɔ:lɪk/ bn 1. hof-; aan het hof verbonden • Aulic Council | kroonraad (in het Heilige Roomse Rijk) (15011806) 2. hoofs • aulic civilization | de hoofse cultuur aum·bry /'ɔ:mbri/ meerv aumbries telb zn
zie: ambry au na·tu·rel /'oʊnætʃə'rel/ bn, pred en postnominaal, en bw 1. natuurlijk; naakt • swimming au naturel | naaktzwemmen 2. au naturel; eenvoudig klaargemaakt; gekookt in water; niet gekookt • mussels au naturel | gekookte mosselen aunt /ɑ:nt/, (Am.) /ænt/ meerv aunts telb zn 1. tante 2. (Amerikaans-Engels); [slang] hoerenmadam; koppelaarster 3. (Amerikaans-Engels); [slang] ouwe nicht (homo) 4. zie: auntie (2) ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] Aunt Jane /Jemima | onderdanige zwarte vrouw ◦ my (sainted) aunt! | hemeltjelief!, mijn hemel! ◦ Aunt Sally | houten pop waarop men mikt met ballen of stokken; het volksspel waarbij naar dergelijke poppen gegooid wordt; (attributief) makkelijk te weerleggen, zwak ◦ (Brits-Engels) she is the Aunt Sally at the office | op kantoor hebben ze de pik op haar ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] Aunt Tom | antifeministe aunt·ie /'ɑ:nti/, (Am.) /'æn͜ti/ aunt·y meerv aunties telb zn 1. (informeel of kindertaal) tantetje 2. (Amerikaans-Engels); [slang]; antiraketraket 3. zie: aunt (3)
Aunt·ie /'ɑ:nti/, (Am.) /'æn͜ti/ Aunt·y eigenn - (Brits-Engels); [informeel] de BBC • Auntie Beeb | de BBC aunt-in-law meerv aunts-in-law telb zn behuwdtante au pair1 /'oʊ 'peə/, (Am.) /-'per/ meerv au pairs telb zn au pair (meisje) au pair2 /'oʊ 'peə/, (Am.) /-'per/ bn au pair au·ra /'ɔ:rə/ meerv auras, aurae telb zn 1. aroma; geur; adem; uitwaseming • with its sweet aura | met zijn zoete geur 2. aura; sfeer; waas; uitstraling • an aura of mystery | een waas van geheimzinnigheid • he has an aura of respectability | hij heeft iets waardigs over zich 3. aura (begin van epileptische aanval) au·ral
/'ɔ:rəl/ bw aurally bn 1. oor-; van het oor • an aural infection | een oorontsteking 2. via/langs het gehoor; auditief • aural impressions | auditieve indrukken 3. geurend; aromatisch, [figuurlijk] sfeervol au·ral·ize /'ɔ:rəlaɪz/ ov ww in gedachten horen au·re·ate /'ɔ:rɪət/ bw aureately; zelfst nw aureateness bn 1. gouden; verguld; goudgeel 2. schitterend; prachtig 3. bloemrijk; plechtstatig; pompeus au·re·li·a /ɔ:'ri:lɪə/ meerv aurelias telb zn - 1. pop (in het bijzonder van vlinder) 2. oorkwal (genus Aurelia) au·re·li·an1 /ɔ:'ri:lɪən/ meerv aurelians telb zn vlinderverzamelaar au·re·li·an2 /ɔ:'ri:lɪən/
bn goudkleurig; gouden au·re·o·la /ɔ:'rɪələ/ meerv aureolas telb zn zie: aureole au·re·ole /'ɔ:rioʊl/ meerv aureoles telb zn aureool; stralenkrans; lichtkrans, halo au·re·o·my·cin /'ɔ:rioʊ'maɪsɪ̩n/ n-telb zn - aureomycine (antibioticum) au re·voir /'oʊrə'vwɑ:/, (Am.) /-vwɑr/ tw tot ziens • no good-bye, but au revoir | geen vaarwel, maar tot ziens au·ric /'ɔ:rɪk/ bn goud• auric acid | goudoxide au·ri·cle /'ɔ:rɪkl/ meerv auricles telb zn 1. uitwendig oor; oorschelp
2. atrium cordis; hartboezem 3. , oortje; oorvormige aanwas
oorvormig
aanhangsel;
au·ri·cled /'ɔ:rɪkld/ bn - , geoord; met oorvormige lobben • an auricled leaf | een geoord blad au·ric·u·la /ɔ:'rɪkjʊlə/, (Am.) /-kjələ/ meerv auriculas, auriculae telb zn 1. aurikel; berenoor (Primula auricula) 2. atrium cordis; hartboezem au·ric·u·lar1 /ɔ:'rɪkjʊlə/, (Am.) /-kjələr/ meerv auriculars (voornamelijk meervoud) telb zn - oorveertje au·ric·u·lar2 /ɔ:'rɪkjʊlə/, (Am.) /-kjələr/ bn 1. oor-; gehoor-; auditief; hoorbaar • I have auricular assurance | men heeft het mij mondeling verzekerd • auricular confession | oorbiecht • auricular tube | gehoorgang • auricular witness | oorgetuige 2. oorvormig 3. m.b.t. de hartboezem; hart◦ auricular finger | pink au·ric·u·late
/ɔ:'rɪkjələt/ bn - , 1. geoord; met oorvormig aanhangsel • auriculate leaves | geoorde bladeren 2. oorvormig au·ric·u·lat·ed /-leɪt̯ ɪ̩d/ bn zie: auriculate au·rif·e·rous /ɔ:'rɪfrəs/ bn goudhoudend auriflamme meerv auriflammes telb zn zie: oriflamme au·ri·form /'ɔ:rɪ̩fɔ:m/, (Am.) /-fɔrm/ bn oorvormig Au·ri·ga /ɔ:'raɪɡə/ eigenn - de Voerman; Auriga Au·rig·na·cian /'ɔ:rɪɡ'neɪʃn/ (soms aurignacian) bn - solutréen (laat-paleolithische cultuur)
au·rist /'ɔ:rɪst/ meerv aurists telb zn oorarts au·rochs /'ɔ:rɒks/, (Am.) /'ɔrɑks/ meerv aurochses telb zn - oeros; oerrund (Bos primigenius) au·ro·ra /ə'rɔ:rə/ meerv auroras, aurorae telb zn - lichtstralen in de atmosfeer • aurora australis | zuiderlicht • aurora borealis | noorderlicht • aurora polaris | poollicht Au·ro·ra /ə'rɔ:rə/ eigenn - [formeel] Aurora (godin van de dageraad), de dageraad; het morgenrood; het ochtendgloren au·ro·ral /ə'rɔ:rəl/ bw aurorally bn 1. van/m.b.t. de dageraad • auroral glow | dageraad in gloed van kleuren • the auroral sky | de ochtendhemel 2. stralend (als de dageraad); schitterend; blinkend 3. van/m.b.t. het poollicht • auroral streamers | de stralen van het poollicht
au·rous /'ɔ:rəs/ bn van/m.b.t. goud; goudhoudend, auroau·rum /'ɔ:rəm/ n-telb zn - goud (element 79) Aus afk 1. afkorting van: Australia 2. afkorting van: Austria aus·cul·tate /'ɔ:skəlteɪt/ onov en ov ww - ausculteren aus·cul·ta·tion /'ɔ:skəl'teɪʃn/ meerv auscultations telb en n-telb zn - auscultatie aus·cul·ta·tive /ɔ:'skʌltət̯ ɪv/ bn - auscultatief aus·cul·ta·to·ry /ɔ:'skʌltətri/, (Am.) /-tɔri/ bn - auscultatorisch
au sé·ri·eux /'oʊ seri'ɜ:/ bw ernstig • take something au sérieux | iets ernstig nemen aus·pex /'ɔ:speks/ meerv auspices /'ɔ:spɪ̩si:z/ telb zn augur; vogelwichelaar aus·pi·cate /'ɔ:spɪ̩keɪt/ ov ww - [verouderd] inaugureren; inwijden aus·pice /'ɔ:spɪ̩s/ meerv auspices telb zn voorspelling; voorteken (in het bijzonder in de vogelwichelarij) aus·pices /'ɔ:spɪ̩siz/ meervoud auspiciën; bescherming; beschermheerschap • under the auspices of Her Majesty | onder de bescherming van Hare Majesteit aus·pi·cious /ɔ:'spɪʃəs/ bw auspiciously; zelfst nw auspiciousness bn 1. gunstig; onder gunstige omstandigheden; voorspoedig 2. goeds voorspellend; veelbelovend
Aus·sie1 /'ɒzi/, (Am.) /'ɑsi/, (Am.) /'ɔsi/ eigenn - [informeel] Australië Aus·sie2 /'ɒzi/, (Am.) /'ɑsi/, (Am.) /'ɔsi/ meerv Aussies telb zn - [informeel] Australiër (in het bijzonder Australisch soldaat) Aus·sie3 /'ɒzi/, (Am.) /'ɑsi/, (Am.) /'ɔsi/ bn - [slang] Australisch Aust afk 1. afkorting van: Austria 2. afkorting van: Austrian aus·tere /ɔ:'stɪə/, (Am.) /ɔ'stɪr/ vergr trap ook austerer; bw austerely; zelfst nw austereness bn 1. streng; onvriendelijk; hard; nors; grimmig • austere Puritan living | de strenge puriteinse levenswijze 2. ernstig; (ge)streng; niet toegevend • an austere judge | een gestreng rechter 3. matig; sober; ascetisch • he is an austere sort of person | hij is een asceet 4. eenvoudig; onversierd; sober • austere early Gothic buildings | eenvoudige vroeggotische gebouwen aus·te·ri·an
/ɔ:'stɪərɪən/, (Am.) /ɔ'stɪr-/ meerv austerian telb zn (omschrijving) econoom die voorstander is van strenge bezuinigingsmaatregelen aus·ter·i·ty1 /ɒ'sterəti/, /ɔ:-/, (Am.) /ɔ'sterət̯ i/ meerv austerities telb zn 1. (voornamelijk meervoud) soberheidsmaatregel; besparingsmaatregel • the austerities during the war | de schaarste gedurende de oorlog 2. verstervingspraktijk, [in het bijzonder] zelfkastijding • some religious orders practise various austerities | sommige religieuze orden passen vormen van kastijding toe 3. (zelden) uiting van strengheid/ernst/soberheid/eenvoud aus·ter·i·ty2 /ɒ'sterəti/, /ɔ:-/, (Am.) /ɔ'sterət̯ i/ n-telb zn 1. strengheid; grimmigheid; norsheid 2. ernst; (ge)strengheid • the austerity of the penalty | de zwaarte van de straf 3. soberheid; matiging; ascese • the austerity of life in the mountains | het harde leven in de bergen 4. (strenge) eenvoud; soberheid • characterized by austerity of design | gekenmerkt door strakke lijnen/soberheid (van lijn) 5. beperking; bezuiniging; inkrimping; inlevering austerity measure meerv austerity measures telb zn versoberingsmaatregel
austerity policy meerv austerity policies telb zn - bezuinigingsbeleid austerity programme meerv austerity programmes telb zn versoberingsprogramma Aus·tin1 /'ɒstɪn/, (Am.) /'ɔ-/ meerv Austins telb zn zie: Augustinian1 Aus·tin2 /'ɒstɪn/, (Am.) /'ɔ-/ bn zie: Augustinian2 aus·tral /'ɔ:strəl/ bn 1. zuidelijk; austraal; komend van het zuiden • the austral signs of the zodiac | de zuidelijke sterrenbeelden 2. van Australië; Australisch • austral English | Australisch-Engels Aus·tral·a·sian1 /'ɒstrə'leɪʒn/, (Am.) /'ɔ-/, (Am.) /'ɑ-/ meerv Australasians telb zn bewoner van Austraal-Azië (Oceanië)
Aus·tral·a·sian2 /'ɒstrə'leɪʒn/, (Am.) /'ɔ-/, (Am.) /'ɑ-/ bn Austraal-Aziatisch Aus·tra·lia /ɒ'streɪlɪə/, (Am.) /ɔ-/, (Am.) /ɑ-/ eigenn Australië Aus·tra·lian1 /ɒ'streɪlɪən/, (Am.) /ɔ-/, (Am.) /ɑ-/ eigenn 1. Australisch (een van de inheemse talen gesproken in Australië) 2. Australisch-Engels Aus·tra·lian2 /ɒ'streɪlɪən/, (Am.) /ɔ-/, (Am.) /ɑ-/ meerv Australians telb zn Australiër; Australische Aus·tra·lian3 /ɒ'streɪlɪən/, (Am.) /ɔ-/, (Am.) /ɑ-/ bn Australisch; van Australië • Australian (National) Rules (football) | Australisch voetbal (soort rugby) ◦ Australian ballot | stembiljet met de namen van alle kandidaten/de tekst van alle voorstellen ◦ Australian bear | koala, buidelbeertje (Phascolarctus cinereus) Aus·tra·lian·ism1 /ɒ'streɪlɪənɪzm/, (Am.) /ɔ-/, (Am.) /ɑ-/ meerv Australianisms
telb zn - australicisme Aus·tra·lian·ism2 /ɒ'streɪlɪənɪzm/, (Am.) /ɔ-/, (Am.) /ɑ-/ n-telb zn australofilie; voorliefde voor Australië Aus·tri·a /'ɒstrɪə/, (Am.) /'ɔ-/, (Am.) /'ɑ-/ eigenn Oostenrijk Aus·tri·an1 /'ɒstrɪən/, (Am.) /'ɔ-/ meerv Austrians telb zn Oostenrijker; Oostenrijkse Aus·tri·an2 /'ɒstrɪən/, (Am.) /'ɔ-/ bn Oostenrijks Aus·tro/'ɒstroʊ/, (Am.) /'ɔ-/, (Am.) /'ɑ-/ prefix 1. zuid-; austraal • Austro-Asiatic | Austraal-Aziatisch, Oceanisch 2. Oostenrijks• the Austro-German border | de Oostenrijks-Duitse grens autprefix zie: auto- (1), auto- (2)
AUT afk afkorting van: Association of University Teachers au·ta·coid /'ɔ:t̯ əkɔɪd/ au·to·coid meerv autacoids telb zn autacoïde (als geneesmiddel werkende organische stof) au·tar·chic /ɔ:'tɑ:kɪk/, (Am.) /ɔ'tɑr-/ bw autarchically bn 1. despotisch; totalitair; op absolute macht gericht 2. (oneigenlijk) zie: autarkic au·tar·chi·cal /-ɪkl/ bn zie: autarchic au·tar·chy /'ɔ:tɑ:ki/, (Am.) /'ɔtɑrki/ meerv autarchies telb en n-telb zn 1. autocratie; dictatuur 2. (oneigenlijk) zie: autarky au·tar·kic /ɔ:'tɑ:kɪk/, (Am.) /ɔ'tɑr-/ bw autarkically bn -
autarkisch; strevend naar economische onafhankelijkheid; zelfgenoegzaam • the country has become autarkic in military goods | het land voorziet zichzelf nu van wapens au·tar·ki·cal /-ɪkl/ bn zie: autarkic au·tar·ky meerv autarkies telb en n-telb zn - autarkie; gesloten staatshuishouding; autarkische staat au·te·col·o·gy /'ɔ:tɪ̩'kɒlɪ̩dʒi/, (Am.) /'ɔt̯ ɪ̩'kɑ-/ n-telb zn autecologie (ecologie van het individuele organisme tegenover zijn milieu), fysiologische ecologie au·teur /ɔ:'tɜ:/, (Am.) /oʊ'tɜr/ meerv auteurs telb zn filmregisseur auth afk 1. afkorting van: authentic 2. afkorting van: author 3. afkorting van: authority 4. afkorting van: authorized au·then·tic /ɔ:'ɵen͜tɪk/ bw authentically
bn 1. authentiek; betrouwbaar; geloofwaardig • an authentic description of wartime living conditions | een doorleefde beschrijving van het leven onder oorlogsomstandigheden/tijdens de oorlog 2. authentiek; onvervalst; echt; origineel • an authentic custom | een volksgebruik, een ingeworteld gebruik • the Rubens proved to be authentic | het bleek een echte Rubens te zijn 3. authentiek; rechtsgeldig • an authentic deed | een rechtsgeldige akte 4. authentiek (tegenover plagaal) • authentic final | authentieke cadens, heel slot, authentieke sluiting • authentic modes | kerktoonaarden 5. oprecht; waarachtig; ongeveinsd • her regret was authentic | haar spijt was oprecht au·then·ti·cate /ɔ:'ɵen͜tɪ̩keɪt/ ov ww 1. (voor) authentiek verklaren; de authenticiteit bewijzen/bevestigen/waarborgen van, staven • this authenticated Rembrandt | die voor authentiek verklaarde Rembrandt 2. authenticeren; rechtsgeldig maken; legaliseren; waarmerken • an authenticated building permit | een wettige bouwvergunning • authenticate a will | een testament bekrachtigen au·then·ti·ca·tion /ɔ:'ɵen͜tɪ̩keɪʃn/ meerv authentications telb en n-telb zn 1. echtverklaring; bekrachtiging; bevestiging
2. echtverklaring; legalisatie; waarmerking au·then·ti·ca·tor /ɔ:'ɵentɪ̩keɪtə/, (Am.) /ɔ'ɵen͜tɪ̩keɪt̯ ər/ meerv authenticators telb zn iemand die iets authentiek verklaart/legaliseert auth·en·tic·i·ty /'ɔ:ɵen'tɪsət̯ i/ n-telb zn 1. authenticiteit; echtheid; onvervalstheid 2. authenticiteit; betrouwbaarheid 3. getrouwheid 4. rechtsgeldigheid 5. oprechtheid; waarachtigheid • the authenticity of her feelings | de oprechtheid van haar gevoelens au·thor1 /'ɔ:ɵə/, (Am.) /-ər/ meerv authors telb zn 1. auteur; schrijver; schrijfster; opsteller 2. auteur; maker; vinder; schepper; stichter • the fresco is attributed to a 13th century author | het fresco wordt aan een 13e-eeuws kunstenaar toegeschreven • Author of all things | Schepper aller dingen • God, Author of the universe | God, schepper van het heelal 3. dader; aanstichter; ontwerper • the author of an unpopular law | de ontwerper van een weinig populaire wet • they do not know who is the author of the mutiny | zij weten niet wie tot de muiterij aangezet heeft au·thor2 /'ɔ:ɵə/, (Am.) /-ər/
ov ww 1. schrijver zijn van; schrijven • she authored a series of detective stories | ze heeft een reeks detectiveverhalen op haar naam 2. maken; scheppen; tot stand brengen • he has authored a new style in hairdressing | hij heeft een nieuwe haarstijl/haardracht gecreëerd/gelanceerd au·thor·ess /'ɔ:ɵrɪ̩s/ meerv authoresses telb zn schrijfster au·thor·i·al /ɔ:'ɵɔ:rɪəl/ bn, attr m.b.t. een schrijver; auteursau·thor·ing /'ɔ:ɵərɪŋ/ n-telb zn - bouw (van een website of dvd), het maken authoring system meerv authoring systems telb zn - auteurssysteem au·thor·i·tar·i·an1 /ɔ:'ɵɒrɪ̩'teərɪən/, (Am.) /ɔ'ɵɑrɪ̩'ter-/ meerv authoritarians telb zn 1. autoritair iemand; eigenmachtig individu 2. aanhanger/voorstander van autoritaire principes au·thor·i·tar·i·an2
/ɔ:'ɵɒrɪ̩'teərɪən/, (Am.) /ɔ'ɵɑrɪ̩'ter-/ bn autoritair; eigenmachtig au·thor·i·tar·i·an·ism /ɔ:'ɵɒrɪ̩'teərɪənɪzm/, (Am.) /ɔ'ɵɑrə'terɪənɪzm/ n-telb zn autoritair systeem; autoritaire praktijken/handelwijze au·thor·i·ta·tive /ɔ:'ɵɒrətətɪv/, /ə-/, (Am.) /ə'ɵɑrəteɪt̯ ɪv/ bw authoritatively; zelfst nw authoritativeness bn 1. gemachtigd; met volmacht • authoritative prohibition /order | officieel verbod/bevel 2. gebiedend; dwingend; gezagsafdwingend • he has an authoritative manner | hij dwingt respect af • speak in an authoritative tone | op een gebiedende toon spreken 3. gezaghebbend; betrouwbaar • authoritative information on the subject | toonaangevende informatie over het onderwerp au·thor·i·ty1 /ɔ:'ɵɒrəti/, /ə-/, (Am.) /ə'ɵɑrət̯ i/ meerv authorities telb zn 1. (voornamelijk meervoud) autoriteit; overheidsinstantie, overheidspersoon • the competent authorities | de bevoegde overheden 2. recht; toestemming • a written authority | een schriftelijke toestemming 3. autoriteit; (gezaghebbende) bron van informatie; deskundige; kenner • an authority on the subject | een autoriteit op dit gebied • to have something on good authority | iets uit gezaghebbende bron vernomen hebben
4. citaat; getuigenis; bewijsplaats; bron • list of authorities | bronvermelding 5. precedent • this decision will be an authority for similar cases | deze beslissing levert jurisprudentie voor soortgelijke zaken au·thor·i·ty2 /ɔ:'ɵɒrəti/, /ə-/, (Am.) /ə'ɵɑrət̯ i/ n-telb zn 1. autoriteit; gezag; wettige macht • abuse of authority | machtsmisbruik 2. autoriteit; (moreel) gezag; invloed; persoonlijk aanzien; overwicht • you cannot deny his authority | je kunt niet ontkennen dat hij iemand van aanzien is • overstep one's authority | zijn boekje te buiten gaan 3. geloofwaardigheid 4. volmacht; machtiging • he has no authority to decide | hij heeft geen volmacht om te beslissen • on /under the authority of | in opdracht van; [figuurlijk] op grond van authority figure meerv authority figures telb zn gezagdrager, gezagdraagster au·thor·i·za·tion /'ɔ:ɵəraɪ'zeɪʃn/, (Am.) /'ɔɵərə-/ au·thor·i·sa·tion meerv authorizations telb en n-telb zn 1. autorisatie; bekrachtiging; machtiging; volmacht • authorization of husband to wife | maritale machtiging • authorization to negotiate | volmacht om te onderhandelen • show my authorization | mijn machtiging/pasje tonen 2. vergunning; goedkeuring
3. rechtvaardiging au·thor·ize /'ɔ:ɵəraɪz/ au·thor·ise ov ww 1. machtigen; recht geven tot; volmacht verlenen; opdracht geven; autoriseren • authorized agent | gevolmachtigd vertegenwoordiger, gevolmachtigde, mandataris • authorized persons | bevoegde personen 2. goedkeuren; inwilligen; toelaten • authorized capital /issue /stock | maatschappelijk/vennootschappelijk kapitaal • authorized boiler pressure | toelaatbare keteldruk • the Authorized Version | de goedgekeurde Bijbelvertaling, de King Jamesbijbel (van 1611) 3. rechtvaardigen; verantwoorden; billijken • custom and tradition authorize us to act this way | gewoonte en traditie rechtvaardigen onze handelwijze author's copy meerv author's copies telb zn bewijsexemplaar; bewijsnummer au·thor·ship /'ɔ:ɵəʃɪp/, (Am.) /-ər-/ n-telb zn auteurschap; schrijverschap; schrijversberoep; oorsprong van literair werk/idee • the authorship of this play | het auteurschap van dit (toneel)stuk author's proof meerv author's proofs telb zn voorgecorrigeerde drukproef
au·tism /'ɔ:t̯ ɪzm/ n-telb zn - autisme au·tist /'ɔ:t̯ ɪst/ meerv autists telb zn - autist au·tis·tic /ɔ:'tɪstɪk/ bw autistically bn - autistisch autistic spectrum disorder n-telb zn - autismespectrumstoornis; ASS au·to1 /'ɔ:t̯ oʊ/ meerv autos telb zn - (Amerikaans-Engels); [informeel] auto • by auto | per auto au·to2 /'ɔ:t̯ oʊ/ onov ww - [informeel] rondrijden; toeren; tuffen au·to/'ɔ:t̯ oʊ/ prefix
1. auto-; zelf; van zichzelf; op zichzelf • autocriticism | zelfkritiek 2. auto-; automatisch; uit zichzelf • autokinetic | autokinetisch (uit zichzelf bewegend) 3. auto-; automobiel• autoist | automobilist • autosilo | garage (ouder flatgebouw e.d.); parkeerkelder au·to·bahn /'ɔ:t̯ əbɑ:n/, /'ɔ:t̯ oʊ-/ (ook Autobahn) meerv autobahns, autobahnen telb zn snelweg (in Duitsland); autoweg au·to·bi·o·graph·er /'ɔ:toʊbaɪ'ɒɡrəfə/, (Am.) /'ɔ:t̯ oʊbaɪ'ɑɡrəfər/ meerv autobiographers telb zn autobiograaf au·to·bi·o·graph·ic /'ɔ:t̯ oʊbaɪə'ɡræfɪk/ bw autobiographically bn autobiografisch au·to·bi·o·graph·ic·al /-ɪkl/ bn zie: autobiographic au·to·bi·og·ra·phy /'ɔ:toʊbaɪ'ɒɡrəfi/, (Am.) /'ɔ:t̯ oʊbaɪ'ɑɡrəfi/ meerv autobiographies telb en n-telb zn autobiografie
au·to·bus /'ɔ:t̯ əbʌs/ meerv autobusses telb zn - (Amerikaans-Engels) (auto)bus au·to·cade /'ɔ:t̯ əkeɪd/ meerv autocades telb zn stoet van/met auto's; autocolonne au·to·ceph·a·lous /'ɔ:t̯ ə'sefələs/ bn - autocefaal; onafhankelijk; zelfstandig au·toch·thon /ɔ:'tɒkɵən/, (Am.) /ɔ'tɑk-/ meerv autochthons, autochthones (voornamelijk meervoud) telb zn 1. oerbewoner, (in meervoud) autochtonen 2. iets dat inheems is, [in het bijzonder] inheems dier; inheemse plant au·toch·tho·nous /ɔ:'tɒkɵənəs/, (Am.) /ɔ'tɑk-/ bn autochtoon; inheems; eigen; niet geïmporteerd • carpet weaving is not autochthonous in this region | tapijtweven komt van origine in deze streek niet voor au·to·clave /'ɔ:t̯ əkleɪv/ meerv autoclaves telb zn -
autoclaaf; drukvat; papiniaanse pot au·to·coid /'ɔ:t̯ əkɔɪd/ meerv autocoids telb zn zie: autacoid au·to-com·po·nent meerv auto-components telb zn auto-onderdeel au·to·coup·ler /'ɔ:toʊkʌplə/, (Am.) /'ɔt̯ oʊkʌplər/ meerv autocouplers telb zn - automatische koppeling au·toc·ra·cy /ɔ:'tɒkrəsi/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ meerv autocracies telb en n-telb zn autocratie; autocratisch regime; despotisme au·to·crat /'ɔ:t̯ əkræt/ meerv autocrats telb zn autocraat; alleenheerser, optredend persoon au·to·crat·ic /'ɔ:tə'krætɪk/ bw autocratically bn autocratisch; alleenheersend
[figuurlijk]
despoot;
eigenmachtig
au·to·crat·i·cal /-ɪkl/ bn zie: autocratic au·toc·ra·trix /'ɔ:t̯ ə'krætrɪks/ meerv autocratrixes, autocratrices telb zn alleenheerseres au·to·crime /'ɔ:t̯ əkraɪm/ meerv autocrimes telb zn autodiefstal; diefstal uit auto's au·to·cross /'ɔ:toʊkrɒs/, (Am.) /'ɔt̯ əkrɔs/ meerv autocrosses telb zn autocross au·to·cue /'ɔ:toʊkju:/, (Am.) /'ɔ:t̯ ə-/ meerv autocues telb zn - (merknaam) autocue (voor de kijker onzichtbaar scherm waarop de tekst van een nieuwslezer of spreker verschijnt) au·to·cu·tie /'ɔ:toʊkjut̯ i/, (Am.) /'ɔ:t̯ əkju:t̯ i/ meerv autocuties telb zn - [informeel] (omschrijving) uitsluitend op grond van zijn/haar uiterlijk geselecteerde nieuwslezer(es), die afhankelijk is van de autocue
au·to-da-fé /'ɔ:toʊdɑ:'feɪ/, (Am.) /'ɔt̯ oʊdə'feɪ/ meerv autos-da-fé telb zn - autodafe, [in het bijzonder] ketterverbranding au·to·di·dact /'ɔ:t̯ oʊ'daɪdækt/ meerv autodidacts telb zn autodidact au·to·di·dac·tic /'ɔ:t̯ oʊdaɪ'dæktɪk/ bn autodidactisch au·to·drome /'ɔ:t̯ ədroʊm/ meerv autodromes telb zn autodroom; autorenbaan; racebaan auto-eat onov ww automatisch eten (bv. bij stress of uit verveling) auto-eating n-telb zn het automatisch eten (bv. bij stress of uit verveling) au·to-e·mis·sion /'ɔ:t̯ oʊɪ'mɪʃn/ meerv auto-emissions telb zn - koude emissie
au·to-en·rol·ment /'ɔ:t̯ oʊɪn'roʊlmənt/ n-telb zn - (Brits-Engels); (omschrijving) automatische opname van werknemers in een pensioenspaarregeling, met een werkgevers- en een werknemersbijdrage au·to·e·rot·ic /'ɔ:toʊɪ̩'rɒtɪk/, (Am.) /'ɔ:t̯ oʊɪ̩'rɑt̯ ɪk/ bn auto-erotisch au·to·e·rot·i·cism /-ɪ'rɒtɪ̩sɪzm/, (Am.) /-ɪ̩'rɑt̯ əsɪzm/ n-telb zn zie: autoerotism au·to·er·o·tism /'ɔ:t̯ oʊ'erətɪzm/ n-telb zn auto-erotiek au·to·fi·nanc·ing /'ɔ:toʊ'faɪnænsɪŋ/ n-telb zn autofinanciering (d.m.v. winst), zelffinanciering au·to-flight in·stal·la·tion /'ɔ:t̯ əflaɪt ɪnstəleɪʃn/ meerv auto-flight installations telb zn vliegautomaat (toestel voor automatisch uitvoeren van vlucht) au·tog·a·my /ɔ:'tɒɡəmi/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ n-telb zn - , autogamie; zelfbestuiving, zelfbevruchting
au·to·gas n-telb zn - (Brits-Engels) LPG; autogas au·to·gen·e·sis /'ɔ:t̯ oʊ'dʒenɪ̩sɪs/ n-telb zn - autogenese; abiogenesis au·to·ge·net·ic /'ɔ:t̯ oʊdʒɪ̩'net̯ ɪk/ bw autogenetically bn - autogeen; vanzelf substantie)
ontstaand
(van
levende
uit
niet-levende
au·to·gen·ic /'ɔ:t̯ oʊ'dʒenɪk/ bn zie: autogenous au·tog·e·nous /ɔ:'tɒdʒənəs/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ bw autogenously bn autogeen • autogenous changes | veranderingen die vanzelf plaatsvinden • autogenous cutting machine | autogene snijmachine • autogenous welding | autogeen lassen au·to·ges·tion /'ɔ:toʊ'dʒestʃən/ n-telb zn zelfbeheer; het leiden van een bedrijf door de werknemers au·to·gi·ro
/'ɔ:t̯ oʊ'dʒaɪroʊ/ au·to·gy·ro meerv autogiros telb zn - autogyro; molenwiekvliegtuig au·to·graft /'ɔ:təɡrɑ:ft/, (Am.) /'ɔt̯ əɡræft/ meerv autografts telb zn - transplantatie van eigen weefsel/orgaan au·to·graph1 /'ɔ:təɡrɑ:f/, (Am.) /'ɔt̯ əɡræf/ meerv autographs telb zn autograaf; eigenhandig geschreven tekst/stuk/brief; handschrift, [in het bijzonder] handtekening; autogram au·to·graph2 /'ɔ:təɡrɑ:f/, (Am.) /'ɔt̯ əɡræf/ ov ww 1. (onder)tekenen; signeren; handtekening zetten op/onder • autographed copies | door de auteur gesigneerde exemplaren 2. eigenhandig schrijven autograph album meerv autograph albums telb zn zie: autograph book autograph book meerv autograph books telb zn autogrammenalbum; album met handtekeningen (bijvoorbeeld van schrijvers)
au·to·graph·ic /'ɔ:tə'ɡræfɪk/, (Am.) /'ɔt̯ ə-/ bw autographically bn 1. autografisch • an autographic letter | een eigenhandig geschreven brief 2. autografisch • an autographic copy | een autografie • autographic ink | autografische inkt au·to·graph·i·cal /-ɪkl/ bn zie: autographic autograph seeker meerv autograph seekers telb zn handtekeningenverzamelaar; autogrammenjager au·tog·ra·phy /ɔ:'tɒɡrəfi/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ n-telb zn 1. het eigenhandig schrijven 2. verzameling autografen 3. autografie au·to·harp /'ɔ:toʊhɑ:p/, (Am.) /'ɔt̯ oʊhɑrp/ meerv autoharps telb zn - citer met klavier au·to-ig·ni·tion /'ɔ:t̯ oʊɪɡ'nɪʃn/ n-telb zn - zelfontsteking; zelfontbranding
au·to·im·mune /'ɔ:t̯ oʊɪ'mju:n/ bn - auto-immuun • autoimmune diseases | auto-immuunziekten au·to·im·mu·ni·ty /'ɔ:t̯ oʊɪ'mju:nət̯ i/ n-telb zn - auto-immuniteit au·to-in·dus·try meerv auto-industries telb zn auto-industrie au·to·in·tox·i·ca·tion /'ɔ:t̯ oʊɪntɒksɪ̩'keɪʃn/, (Am.) /-tɑk-/ meerv autointoxications telb en n-telb zn - auto-intoxicatie; zelfvergiftiging (door stofwisseling) au·to-load·ing /'ɔ:t̯ oʊloʊdɪŋ/ bn semiautomatisch (van vuurwapens) au·tol·y·sis /ɔ:'tɒləsɪs/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ n-telb zn - autolyse au·tol·y·tic /'ɔ:t̯ ə'lɪt̯ ɪk/ bn - autolytisch
au·to·mak·er meerv automakers telb zn autofabrikant au·to·mat /'ɔ:t̯ əmæt/ meerv automats telb zn automatiek; cafetaria met automaten au·to·mate1 /'ɔ:t̯ əmeɪt/ onov ww automatisch werken/gaan; geautomatiseerd zijn au·to·mate2 /'ɔ:t̯ əmeɪt/ ov ww automatiseren; automatisch doen werken au·to·mat·ic1 /'ɔ:t̯ ə'mæt̯ ɪk/ meerv automatics telb zn 1. automatisch wapen 2. automaat (auto, apparaat) au·to·mat·ic2 /'ɔ:t̯ ə'mæt̯ ɪk/ bw automatically bn 1. automatisch; zelfwerkend • automatic data processing | automatische gegevensverwerking • automatic gear-change | automatische versnelling
• automatic telling/teller machine | geldautomaat, bankautomaat • automatic pilot | automatische piloot • automatic pistol | automatisch pistool • automatic rifle | automatisch geweer 2. automatisch; onbewust; werktuiglijk; mechanisch; zonder nadenken • blinking is mostly automatic | met de ogen knipperen gebeurt meestal onwillekeurig/vanzelf 3. automatisch; noodzakelijk; vanzelf tot stand komend • he was automatically disqualified | hij werd automatisch gediskwalificeerd • this automatically results from that decision | dat is een noodzakelijk gevolg van die beslissing • system of automatic pay rises | systeem van automatische loonsverhogingen 4. automatisch; reflexmatig • automatic writing | automatisch schrift (van een medium in trance) au·tom·a·tic·i·ty /'ɔ:t̯ əmə'tɪsət̯ i/ n-telb zn automatisme au·to·ma·tion /'ɔ:t̯ ə'meɪʃn/ n-telb zn automatisering au·tom·a·tism1 /ɔ:'tɒmətɪzm/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ meerv automatisms telb zn automatische handeling; automatisme; routinehandeling au·tom·a·tism2 /ɔ:'tɒmətɪzm/, (Am.) /ɔ'tɑ-/
n-telb zn 1. automatisme; automatische werking 2. (psychologie, en bij uitbreiding ook kunst) automatisme; automatie; automatisch schrijven • using automatism the painter produced his best work | met behulp van automatisme maakte de schilder zijn beste werk 3. theorie van automatisme (ziet mens en dier als automaat), ± mechanicisme au·tom·a·tize /ɔ:'tɒmətaɪz/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ au·tom·a·tise ov ww automatiseren au·tom·a·ton /ɔ:'tɒmətən/, (Am.) /ɔ'tɑmət̯ ən/ meerv automatons, automata telb zn - [ook figuurlijk] automaat; robot • production at the assembly line degrades human beings to automatons | productie aan de lopende band verlaagt de mens tot robot au·to·mo·bile1 /'ɔ:təməbi:l/, (Am.) /'ɔt̯ əmoʊ'bi:l/ meerv automobiles telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. auto 2. [slang] snelle werker/denker/prater au·to·mo·bile2 /'ɔ:təməbi:l/, (Am.) /'ɔt̯ əmoʊ'bi:l/ bn automobiel; zichzelf voortbewegend
au·to·mo·bile3 /'ɔ:təməbi:l/, (Am.) /'ɔt̯ əmoʊ'bi:l/ onov ww - (Amerikaans-Engels) (in een) auto rijden Automobile Association eigenn - (Brits-Engels) club van automobilisten; ± ANWB au·to·mo·tive /'ɔ:t̯ ə'moʊt̯ ɪv/ bn 1. automobiel; zichzelf voortbewegend • the automotive vehicle running on petrol | het motorvoertuig dat op benzine loopt 2. automobiel-; auto-; m.b.t. motorvoertuigen • automotive production | productie van gemotoriseerde voertuigen au·to·net·ics /'ɔ:t̯ oʊ'netɪks/ n-telb zn studie van automatische geleidings- en controlesystemen au·to·nom·ic /'ɔ:tə'nɒmɪk/, (Am.) /'ɔt̯ ə'nɑmɪk/ bw autonomically bn 1. autonoom; zelfstandig 2. van/m.b.t. het autonome zenuwstelsel; autonoom • autonomic nervous system | autonome zenuwstelsel 3. autonoom au·to·nom·i·cal /-ɪkl/ bn zie: autonomic
au·ton·o·mist /ɔ:'tɒnəmɪst/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ meerv autonomists telb zn autonomist; strijder voor/verdediger van zelfbestuur au·ton·o·mous /ɔ:'tɒnəməs/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ bw autonomously bn 1. autonoom; zelfstandig; onafhankelijk; op zichzelf staand • an autonomous will | een vrije wil 2. autonomie bezittend; met zelfbestuur; autonoom • autonomous state | autonome staat 3. van/m.b.t. een autonome staat/gemeenschap 4. , autonoom au·ton·o·my1 /ɔ:'tɒnəmi/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ meerv autonomies telb zn autonome staat/gemeenschap • British dominions are autonomies | de Britse dominions zijn autonome staten au·ton·o·my2 /ɔ:'tɒnəmi/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ n-telb zn autonomie; (bevoegdheid tot) zelfregering, zelfbestuur; zelfstandigheid; (wils)vrijheid • autonomy of local authorities | autonomie van de plaatselijke overheid • autonomy of the individual | onafhankelijkheid van het individu au·toph·a·gy /ɔ:'tɒfədʒi/, (Am.) /ɔ'tɑ-/
n-telb zn - , autofagie au·to·phyte /'ɔ:t̯ əfaɪt/ meerv autophytes telb zn - autotrofe plant au·to·phyt·ic /'ɔ:t̯ ə'fɪt̯ ɪk/ bn - autotroof au·to·pi·lot /'ɔ:t̯ oʊpaɪlət/ meerv autopilots telb zn verkorting van: automatic pilot automatische piloot au·to·pis·ta /'ɔ:t̯ oʊ'pi:stə/ meerv autopistas telb zn - Spaanse autoweg au·to·plas·ty /'ɔ:t̯ oʊplæsti/ n-telb zn - autoplastiek au·top·sic /ɔ:'tɒpsɪk/, (Am.) /ɔ'tɑp-/ bw autopsically bn autoptisch; uit eigen waarneming
au·top·si·cal /-ɪkl/ bn zie: autopsic au·top·sist /'ɔ:tɒpsɪst/, (Am.) /'ɔtɑp-/ meerv autopsists telb zn lijkschouwer au·top·sy /'ɔ:tɒpsi/, (Am.) /'ɔtɑpsi/ meerv autopsies telb en n-telb zn 1. autopsie; lijkschouwing; sectie 2. persoonlijke waarneming 3. kritische ontleding/analyse au·to·ra·di·o·graph /'ɔ:toʊ'reɪdioʊɡrɑ:f/, (Am.) /'ɔt̯ oʊ-ɡræf/ meerv autoradiographs telb zn autoradiogram au·to·ra·di·o·graph·ic /'ɔ:t̯ oʊreɪdioʊ'ɡræfɪk/ bn autoradiografisch au·to·ra·di·og·ra·phy /'ɔ:toʊreɪdi'ɒɡrəfi/, (Am.) /'ɔt̯ oʊ-'ɑɡrəfi/ n-telb zn autoradiografie au·to·route /'ɔ:toʊru:t/, (Am.) /'ɔt̯ oʊru:t/
meerv autoroutes telb zn Franse autoweg au·to·some /'ɔ:t̯ əsoʊm/ meerv autosomes telb zn - autosoom; homologe chromosoom au·to·stra·da /'ɔ:toʊstrɑ:də/, (Am.) /'ɔt̯ oʊ'strædə/ meerv autostradas, autostrade telb zn autostrada au·to·sug·gest·i·bil·i·ty /'ɔ:t̯ oʊsədʒestɪ̩'bɪlət̯ i/ n-telb zn - vatbaarheid voor autosuggestie; autosuggestibiliteit au·to·sug·gest·i·ble /'ɔ:t̯ oʊsə'dʒestəbl/ bn - vatbaar voor/onderworpen aan autosuggestie; autosuggestibel • self-confidence is autosuggestible | zelfvertrouwen kan je verkrijgen door autosuggestie au·to·sug·ges·tion /'ɔ:t̯ oʊsə'dʒestʃn/ n-telb zn - autosuggestie au·to·sug·ges·tive /'ɔ:t̯ oʊsə'dʒestɪv/ bn - autosuggestief
au·to·tel·ic /'ɔ:t̯ oʊ'telɪk/ bn een doel op zichzelf hebbend • art is autotelic | kunst is een doel op zichzelf au·to-tim·er /'ɔ:t̯ oʊtaɪmə/, (Am.) /-ər/ meerv auto-timers telb zn automatische tijdklok (op oven e.d.) au·tot·o·mize1 /ɔ:'tɒtəmaɪz/, (Am.) /ɔ'tɑt̯ ə-/ onov ww - autotomie ondergaan au·tot·o·mize2 /ɔ:'tɒtəmaɪz/, (Am.) /ɔ'tɑt̯ ə-/ ov ww - afstoten (lichaamsdeel) • some types of lizards autotomize their tails for self-protection | sommige soorten hagedissen stoten hun staart af als zelfverdediging au·tot·o·my /ɔ:'tɒtəmi/, (Am.) /ɔ'tɑt̯ əmi/ n-telb zn - autotomie; zelfverminking; afstoting van lichaamsdeel au·to·tox·ae·mi·a /'ɔ:toʊtɒk'si:mɪə/, (Am.) /'ɔt̯ oʊtɑk-/ au·to·tox·e·mi·a n-telb zn - zelfvergiftiging au·to·tox·in
/'ɔ:toʊ'tɒksɪn/, (Am.) /'ɔt̯ oʊ'tɑksɪn/ meerv autotoxins telb zn vergif in het eigen lichaam geproduceerd au·to-train meerv auto-trains telb zn autotrein au·to·trans·form·er /'ɔ:toʊtræns'fɔ:mə/, (Am.) /'ɔt̯ oʊ-'fɔrmər/ meerv autotransformers telb zn - spaartransformator au·to·trans·fu·sion /'ɔ:t̯ oʊtrænz'fju:ʒn/ meerv autotransfusions telb en n-telb zn - autotransfusie au·to·troph /'ɔ:toʊtroʊf/, (Am.) /'ɔt̯ oʊtrɑf/ meerv autotrophs telb zn - autotroof organisme au·to·troph·ic /'ɔ:toʊ'trɒfɪk/, (Am.) /'ɔt̯ oʊ'trɑfɪk/ bw autotrophically bn - autotroof au·tot·ro·phy /ɔ:'tɒtrəfi/, (Am.) /ɔ'tɑ-/ n-telb zn -
autotrofie au·to·truck /'ɔ:t̯ oʊtrʌk/ meerv autotrucks telb zn vrachtwagen au·to·type1 /'ɔ:t̯ oʊtaɪp/ meerv autotypes telb zn facsimile au·to·type2 /'ɔ:t̯ oʊtaɪp/ meerv autotypes telb en n-telb zn - autotypie au·tumn /'ɔ:t̯ əm/ meerv autumns telb en n-telb zn - [ook figuurlijk] herfst; najaar • in autumn | in de herfst/het najaar • the autumn of his life | de herfst van zijn leven au·tum·nal /ɔ:'tʌmnəl/ bw autumnally bn - [ook figuurlijk] herfst-; herfstachtig • autumnal colours | herfstkleuren • autumnal equinox | herfstnachtevening • autumnal sunshine | herfstzon
autumn crocus meerv autumn crocuses, autumn croci telb zn - herfsttijloos (Colchicum autumnale) au·tumn e·qui·nox /'ɔ:t̯ əm'i:kwɪ̩nɒks/, (Am.) /'ɔ:t̯ əm'i:kwɪ̩nɑks/ n-telb zn herfstnachtevening au·tumn tints meervoud herfstkleuren autumn weather n-telb zn herfstweer au·tun·ite /'ɔ:tʊnaɪt/, (Am.) /oʊ'tʌnaɪt/ n-telb zn - autuniet (uraanmineraal) aux afk afkorting van: auxiliary au·xa·nom·e·ter /'ɔ:ksə'nɒmɪ̩tə/, (Am.) /-'nɑmɪ̩t̯ ər/ meerv auxanometers telb zn auxanometer; groeimeter (voornamelijk bij planten) aux·il·ia·ries /ɔ:ɡ'zɪl(j)əriz/, /ɔ:k'sɪ-/, (Am.) /ɔɡ-/ meervoud hulptroepen; bondgenoten; hulpcomité
aux·il·ia·ry1 /ɔ:ɡ'zɪl(j)əri/, /ɔ:k'sɪ-/, (Am.) /ɔɡ-/ meerv auxiliaries telb zn 1. helper; ondergeschikte; hulp; assistent 2. hulpmiddel 3. hulpwerkwoord 4. , hulpschip 5. (zeilboot met) hulpmotor 6. (onder)afdeling (van vereniging, club e.d.), [in het bijzonder] echtgenotenclub • a women's auxiliary | een vrouwenafdeling (bijvoorbeeld van mannenvereniging) aux·il·ia·ry2 /ɔ:ɡ'zɪl(j)əri/, /ɔ:k'sɪ-/, (Am.) /ɔɡ-/ bn 1. hulp-; behulpzaam; helpend • Esperanto is an auxiliary language | Esperanto is een hulptaal • psychology is an auxiliary science to literature | psychologie is een hulpwetenschap voor literatuurstudie • auxiliary to | behulpzaam voor • auxiliary verb | hulpwerkwoord 2. aanvullend; supplementair; bijkomend; auxiliair • the university has two auxiliary branches | de universiteit heeft twee dependances 3. reserve-; hulp-; auxiliair • auxiliary power plant | hulpcentrale • the auxiliary police | de reserve-eenheid van politie • auxiliary troops | hulptroepen 4. met hulpmotor (van een zeilboot) • an auxiliary sloop | een sloep met hulpmotor aux·in /'ɔ:ksɪn/ n-telb zn -
auxine Auz·zie1 /'ɒzi/, (Am.) /'ɔzi/, (Am.) /'ɑzi/ meerv Auzzies telb zn - [slang] Australiër Auz·zie2 /'ɒzi/, (Am.) /'ɔzi/, (Am.) /'ɑzi/ bn - [slang] Australisch av afk 1. afkorting van: ad valorem 2. afkorting van: avenue 3. afkorting van: average 4. afkorting van: avoirdupois Av afk afkorting van: avenue AV afk 1. afkorting van: audio-visual 2. afkorting van: Authorized Version av·a·da·vat /'ævə-/ meerv avadavats telb zn zie: amadavat a·vail1
/ə'veɪl/ n-telb zn - [formeel] nut; voordeel; baat • of no avail | nutteloos • of what avail | wat voor nut • of little avail | van weinig nut/baat • your intervention was of no avail | uw tussenkomst leverde niets op • of what avail are all your efforts? | wat leveren al uw inspanningen op? • to no avail | nutteloos, vruchteloos • without avail | nutteloos, vruchteloos, zonder succes/resultaat a·vail2 /ə'veɪl/ onov en ov ww baten; helpen; van nut zijn; voordeel opleveren • your efforts to persuade her didn't avail | uw pogingen haar te overreden haalden niets uit • avail someone nothing | iemand geen enkel voordeel opleveren ◦ avail oneself of | gebruiken, profiteren van, benutten, te baat nemen a·vail·a·bil·i·ty /ə'veɪlə'bɪlət̯ i/ n-telb zn 1. beschikbaarheid; aanwezigheid 2. nut; bruikbaarheid; geschiktheid • his availability as a candidate for this position | de geschiktheid van de kandidaat voor die betrekking 3. geldigheid a·vail·a·ble /ə'veɪləbl/ bw availably; zelfst nw availableness bn 1. beschikbaar; voorhanden; verkrijgbaar • available balance | beschikbaar saldo
• the first excuse available | het eerste het beste excuus • use all available means /resources | alle beschikbare middelen aanwenden • papers are available in the lounge | kranten liggen ter beschikking in de conversatiezaal • this sweater is available in different colours | deze trui is verkrijgbaar in verschillende kleuren 2. beschikbaar; ten dienste staand; niet bezet • engineer wants position, available from June onwards | ingenieur zoekt betrekking, vrij beschikbaar vanaf juni 3. geldig • that plea is not available | die bewering is niet geldig • available until revocation | geldig tot herroeping • these tickets are available for three days | deze kaartjes zijn drie dagen geldig av·a·lanche1 /'ævəlɑ:ntʃ/, (Am.) /-læntʃ/ meerv avalanches telb zn 1. lawine 2. (voornamelijk enkelvoud) vloed; vloedgolf; stortvloed; lawine (van woorden, verwijten, vragen) • an avalanche of criticism | een golf van kritiek • an avalanche of letters | een massa brieven av·a·lanche2 /'ævəlɑ:ntʃ/, (Am.) /-læntʃ/ onov ww neerstorten als een lawine • boxes and bottles avalanched out of the medicine cabinet when I opened it | een lawine van doosjes en flesjes viel uit het medicijnkastje toen ik het openmaakte av·a·lanche3 /'ævəlɑ:ntʃ/, (Am.) /-læntʃ/ ov ww
overweldigen; overstelpen • avalanched with applications for this vacancy | overstelpt met sollicitaties voor die vacature a·vant-bland /'ævɑ̃ŋ 'blænd/ n-telb zn neutraal; klassiek (modestijl) a·vant-garde1 /'ævɑ̃ŋ 'ɡɑ:d/, (Am.) /-'ɡɑrd/ verzameln 1. avant-garde 2. bewonderaars/aanhangers van de avant-garde a·vant-garde2 /'ævɑ̃ŋ 'ɡɑ:d/, (Am.) /-'ɡɑrd/ bn 1. avant-garde • avant-garde theatre | avant-gardetoneel 2. gedurfd; zijn tijd vooruit a·vant-gard·ism /'ævɑ̃ŋ'ɡɑ:dɪzm/, (Am.) /-'ɡɑr-/ n-telb zn avant-gardebeweging a·vant-gard·ist /'ævɑ̃ŋ'ɡɑ:dɪst/, (Am.) /-'ɡɑr-/ meerv avant-gardists telb zn avant-gardist av·a·rice /'ævərɪs/ n-telb zn - [formeel] gierigheid; hebzucht; inhaligheid
• avarice of | hebzucht/begerigheid naar • out of avarice | uit hebzucht av·a·ri·cious /'æve'rɪʃəs/ bw avariciously; zelfst nw avariciousness bn hebzuchtig; gierig; vrekkig; inhalig • avaricious of power | begerig naar macht a·vast /ə'vɑ:st/, (Am.) /ə'væst/ tw - stop!; hou op! av·a·tar /'ævətɑ:/, (Am.) /-tɑr/ meerv avatars telb zn 1. avatar (hindoeïsme; afdaling van godheid in vorm van mens of dier) 2. incarnatie; vleeswording; belichaming; archetype • the avatar of avarice | de hebzucht zelf 3. avatar (figuurlijk), (ontwikkelings)fase; openbaring; verschijningsvorm 4. avatar (zelfgekozen virtueel grafisch figuurtje) av·a·ta·rize /'ævətəraɪz/ av·a·ta·rise ov en onov ww een avatar maken a·vaunt /ə'vɔ:nt/ tw - [verouderd] weg!; ga weg!
AVC afk 1. afkorting van: American Veteran's Committee 2. afkorting van: automatic volume control avdp afk afkorting van: avoirdupois a·ve1 /'ɑ:vi/, /'ɑ:veɪ/ meerv aves telb zn welkomstgroet, afscheidsgroet a·ve2 /'ɑ:vi/, /'ɑ:veɪ/ tw 1. welkom; ave 2. vaarwel; ave A·ve1 meerv Aves telb zn - 1. Ave Maria (rooms-katholiek gebed, ontleend aan Luc. 1:28), ave; weesgegroet 2. ave; weesgegroet(je); Ave Maria (van de rozenkrans) 3. tijd waarop het ave gebeden wordt A·ve2 afk afkorting van: avenue A·ve Ma·ri·a /'ɑ:vi mə'ri:ə/ meerv Ave Marias
telb zn zie: Ave1 Ave Mary /'ɑ:vi 'meəri/ meerv Ave Marys telb zn zie: Ave1 a·venge1 /ə'vendʒ/ onov ww zich wreken; wraak nemen a·venge2 /ə'vendʒ/ ov ww wreken; wraak nemen voor • avenge someone's death | iemands dood wreken • be avenged on | zich wreken op • be avenged on him for that libel | neem wraak op hem voor die laster • avenge oneself on someone for something | zich op iemand over iets wreken, op iemand wraak nemen voor iets a·veng·er /ə'vendʒə/, (Am.) /-ər/ meerv avengers telb zn wreker a·veng·ing·ly /ə'vendʒɪŋli/ bw vol wraak; wraakzuchtig • he acted avengingly | hij handelde wraakzuchtig
av·ens /'ævɪ̩nz/ meerv avenses, avens telb zn - nagelkruid (genus Geum) aven·tu·rine /ə'ventjʊrɪn/, (Am.) /-tʃəri:n/ n-telb zn aventurien (mineraal) av·e·nue /'ævənju:/, (Am.) /-nu:/ meerv avenues telb zn 1. avenue; brede laan; brede (hoofd)straat 2. laan 3. (voornamelijk Brits-Engels) oprijlaan (naar kasteel, landgoed), toegangsweg 4. weg (alleen figuurlijk), toegang; middel • explore every avenue | alle wegen verkennen, alle middelen proberen • a new avenue of nuclear research | een nieuwe richting in kernonderzoek • on the avenue to fame | op weg naar de roem ◦ (Amerikaans-Engels; als bijvoeglijk naamwoord gebruikt) Fifth /5th Avenue | top-, eersteklas, eersterangs ◦ (Amerikaans-Engels) Seventh /7th Avenue | derderangs (enz.) ◦ (Amerikaans-Engels) Sixth /6th Avenue | tweederangs a·ver /ə'vɜ:/, (Am.) /ə'vɜr/ ov ww 1. met klem beweren; verzekeren; staande houden • aver that | verzekeren dat 2. bewijzen; staven • aver a plea | een bewering bewijzen
av·er·age1 /'ævrɪdʒ/ meerv averages telb en n-telb zn - gemiddelde; middelmaat, [ook figuurlijk] doorsnee • above (the) average | boven het gemiddelde • below (the) average | onder het gemiddelde • his performance does not exceed the average | zijn prestatie stijgt niet boven de middelmaat uit • children attending this school seldom mix with the average | kinderen die hier op school zitten, gaan zelden met gewone kinderen/doorsneekinderen om • the averages of summer temperatures | de gemiddelde waarden van de zomertemperaturen • ten is the average of four and sixteen | tien is het gemiddelde van vier en zestien • up to (the) average | gemiddeld, middelmatig, gewoon ◦ on (the/an) average | gemiddeld, doorgaans av·er·age2 /'ævrɪdʒ/ n-telb zn - , averij; zeeschade • adjust /settle average | de averij berekenen, de averij vaststellen • make average | averij maken av·er·age3 /'ævrɪdʒ/ bw averagely bn 1. gemiddeld; midden• average cost | gemiddelde kostprijs • average life | gemiddelde levensduur • average speed | gemiddelde snelheid • this month's average temperature | de gemiddelde temperatuur van deze maand
2. middelmatig; gewoon • your brother is just average | je broer is maar middelmatig begaafd • average quality | middelsoort av·er·age4 /'ævrɪdʒ/ onov ww 1. een gemiddelde halen/bereiken • his yacht averaged as expected in the race | in de koers haalde zijn jacht het verwachte gemiddelde 2. het gemiddelde berekenen zie: average out1 av·er·age5 /'ævrɪdʒ/ ov ww 1. het gemiddelde berekenen van; het gemiddelde schatten/nemen van • if you average these amounts | als je het gemiddelde neemt van die bedragen 2. het gemiddelde halen van; gemiddeld doen/hebben/geven/betalen/leveren/verdienen/krijgen/uitgeven (enz.) • he averages two hours of tennis a week | doorgaans speelt hij twee uur tennis per week • the snowfall averages one yard at that height | op die hoogte valt er gemiddeld een meter sneeuw 3. evenredig verdelen • average a loss /profits | een verlies/winst evenredig verdelen zie: average out1 average adjuster meerv average adjusters telb zn - , dispacheur
average adjustment meerv average adjustments telb en n-telb zn - , averijregeling; dispache average bond meerv average bonds telb zn - , compromis van averij average clause meerv average clauses telb zn - , averijclausule average deposit meerv average deposits telb zn depot van averij average out1 onov ww - [informeel] gemiddeld op hetzelfde neerkomen; uiteindelijk een gemiddelde bereiken • the profits averaged out at fifty pounds a day | de winst kwam, dooreengenomen, neer op vijftig pond per dag • life's joys and sorrows average out in the end | ten slotte wegen lief en leed tegen elkaar op average out2 ov ww - [informeel] een gemiddelde berekenen van; een gemiddelde schatten van • if we average out your income over three years at seven thousand pounds | als we uw inkomen over drie jaar op gemiddeld zevenduizend pond schatten av·er·ag·er
/'ævrɪdʒə/, (Am.) /-ər/ meerv averagers telb zn - , dispacheur average statement meerv average statements telb en n-telb zn zie: average adjustment a·ver·ment /ə'vɜ:mənt/, (Am.) /-'vɜr-/ meerv averments telb zn - 1. bevestiging; staving; bekrachtiging; verzekering; bewijs(voering) 2. bewering a·ver·run·ca·tor /'ævərʌŋ'keɪtə/, (Am.) /-'keɪt̯ ər/ meerv averruncators telb zn boomschaar a·verse /ə'vɜ:s/, (Am.) /ə'vɜrs/ bw aversely; zelfst nw averseness bn, pred afkerig; tegen; afwijzend; avers • averse to, [zelden] averse from | afkerig van, tegen a·ver·sion1 /ə'vɜ:ʃn/, (Am.) /ə'vɜrʒn/ meerv aversions telb zn antipathie; persoon/iets waar men een aversie tegen heeft a·ver·sion2
/ə'vɜ:ʃn/, (Am.) /ə'vɜrʒn/ meerv aversions telb en n-telb zn afkeer; antipathie; aversie; tegenzin; afschuw • take an aversion to | een afkeer krijgen van • aversion to /from /for | afkeer van, weerzin tegen aversion therapy meerv aversion therapies telb en n-telb zn - aversietherapie a·ver·sive /ə'vɜ:sɪv/, (Am.) /-'vɜr-/ bw aversively bn - aversief; aversie opwekkend a·vert /ə'vɜ:t/, (Am.) /ə'vɜrt/ ov ww 1. afwenden (ogen), afkeren • avert from | afwenden van 2. voorkomen; vermijden; afwenden; verhoeden • avert danger | het gevaar keren 3. afweren a·vert·a·ble /ə'vɜ:təbl/, (Am.) /ə'vɜrt̯ əbl/ a·vert·i·ble bn afwendbaar A·ves·ta /ə'vestə/ eigenn Avesta; Zend-Avesta (Oud-Perzische heilige boeken)
A·ves·tan1 /ə'vestən/ eigenn Avestisch; Zend-Avesta (Oudperzische taal) A·ves·tan2 /ə'vestən/ bn Avestisch A·ves·tic1 /ə'vestɪk/ eigenn zie: Avestan1 A·ves·tic2 /ə'vestɪk/ bn zie: Avestan2 a·vi·an /'eɪvɪən/ bn - van/m.b.t. vogels; vogel-; ornithologisch avian flu n-telb zn vogelgriep a·vi·ar·y /'eɪvɪəri/, (Am.) /'eɪvieri/ meerv aviaries telb zn vogelhuis (in dierentuin), vogelverblijf; aviarium; volière
a·vi·ate /'eɪvieɪt/ onov en ov ww vliegen (van piloot) a·vi·a·tion1 /'eɪvi'eɪʃn/ meerv aviations telb zn - gevechtsvliegtuig a·vi·a·tion2 /'eɪvi'eɪʃn/ n-telb zn 1. vliegkunst; vliegsport; het vliegen 2. vliegtuigbouw 3. luchtvaart; aviatiek aviation medicine n-telb zn luchtvaartgeneeskunde aviation spirit n-telb zn vliegtuigbenzine a·vi·a·tor /'eɪvieɪtə/, (Am.) /-eɪt̯ ər/ meerv aviators telb zn vliegenier; vlieger; piloot; aviateur a·vi·a·to·ry /'eɪvɪetri/, (Am.) /-tɔri/ bn vlieg-; luchtvaart-; navigatie-
a·vi·a·trix /'eɪvieɪtrɪks/, (Am.) /'eɪvi'eɪ-/ meerv aviatrixes, aviatrices telb zn vliegenierster a·vi·cul·ture /'eɪvɪ̩kʌltʃə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn vogelteelt; avicultuur av·id /'ævɪ̩d/ bw avidly; zelfst nw avidness bn 1. gretig; enthousiast 2. begerig; verlangend • avid for/of | begerig naar a·vid·i·ty /ə'vɪdət̯ i/ n-telb zn 1. begeerte; hebzucht 2. gretigheid; aviditeit a·vi·fau·na /'eɪvɪ'fɔ:nə/ meerv avifaunas, avifaunae telb en n-telb zn vogelwereld; avifauna a·vine /'eɪvaɪn/ bn zie: avian a·vi·on·ics
/'eɪvi'ɒnɪks/, (Am.) /-'ɑnɪks/ meervoud vliegtuigelektronica av·i·so /ə'vaɪzoʊ/ meerv avisos telb zn - adviesjacht; aviso(jacht) a·vi·ta·min·o·sis /'eɪvɪtæmɪ̩'noʊsɪs/, (Am.) /'eɪvaɪt̯ ə-/ meerv avitaminoses /-si:z/ telb en n-telb zn - avitaminose; vitaminegebrek av·o·ca·do /'ævə'kɑ:doʊ/ meerv avocados telb zn - avocado(peer) (Persea americana), advocaat(peer); alligatorpeer avocado pear meerv avocado pears telb zn zie: avocado av·o·ca·tion /'ævə'keɪʃn/ meerv avocations telb zn 1. hobby; nevenwerkzaamheden; afleiding 2. [informeel; oneigenlijk] roeping 3. beroep; werk(zaamheden) av·o·cet /'ævəset/
meerv avocets telb zn - kluut (Recurvirostra avosetta) a·void /ə'vɔɪd/ ov ww 1. (ver)mijden; ontwijken; uit de weg gaan • avoid doing something | iets laten, afzien van/zich onthouden van iets • they couldn't avoid doing it | zij moesten (het) wel (doen) • in case of fire avoid using the elevator | bij brand lift niet gebruiken 2. nietig verklaren; ongeldig maken/verklaren; vernietigen; annuleren a·void·a·ble /ə'vɔɪdəbl/ bw avoidably bn 1. vermijdbaar 2. annuleerbaar a·void·ance /ə'vɔɪdəns/ n-telb zn 1. vermijding; het vermijden/ontwijken 2. vernietiging; annulering av·oir·du·pois1 /'ævədə'pɔɪz/, /'ævwɑ:dju:'pwɑ:/, (Am.) /'ævərdə'pɔɪz/ n-telb zn 1. Engelse gewichtstelsel; avoirdupoids(stelsel) 2. (handels)gewicht 3. lichaamsgewicht; dikte (van mensen) av·oir·du·pois2
/'ævədə'pɔɪz/, /'ævwɑ:dju:'pwɑ:/, (Am.) /'ævərdə'pɔɪz/ bn, attr van/m.b.t. het avoirdupoidsstelsel • avoirdupois pound | handelspond • avoirdupois weight | Engelse gewichtstelsel, avoirdupoids(stelsel) avoirdupois weight n-telb zn zie: avoirdupois1 a·vouch1 /ə'vɑʊtʃ/ onov en ov ww - [formeel] 1. bekennen 2. garanderen; instaan (voor) • avouch for something | instaan voor iets a·vouch2 /ə'vɑʊtʃ/ ov ww - [formeel] 1. bevestigen; garanderen; verzekeren 2. betuigen 3. erkennen a·vouch·ment /ə'vɑʊtʃmənt/ meerv avouchments telb zn 1. garantie; verzekering 2. betuiging; verklaring; bewering a·vow /ə'vɑʊ/ ov ww 1. toegeven; erkennen; avoueren 2. (openlijk) bekennen; belijden
zie: avowed a·vow·a·ble /ə'vaʊəbl/ bw avowably bn te belijden/erkennen a·vow·al /ə'vaʊəl/ meerv avowals telb en n-telb zn - [formeel] (openlijke) bekentenis; belijdenis; aveu a·vowed /ə'vaʊd/ bn, attr - voltooid deelwoord van avow 1. open(lijk) 2. erkend 3. verklaard • avowed enemies | gezworen vijanden a·vow·ed·ly /ə'vaʊɪ̩dli/ bw 1. zie: avowed 2. naar eigen zeggen; naar hij/zij zelf erkent a·vul·sion /ə'vʌlʃn/ meerv avulsions telb zn 1. (gewelddadige) scheiding; scheuring; wegrukking 2. avulsie a·vun·cu·lar /ə'vʌŋkjʊlə/, (Am.) /-kjələr/
bw avuncularly bn 1. als/van een (vriendelijke) oom 2. vaderlijk; vriendelijk aw /ɔ:/, (Am.) /ɔ/, (Am.) /ɑ/ tw jakkes; bah • (Amerikaans-Engels) aw shucks! | (uitroep van verdriet) oh!; (uitroep van verlegenheid) oeps!, ai! AWACS /'eɪwæks/ eigenn afkorting van: Airborne Warning and Control System a·wait /ə'weɪt/ ov ww 1. opwachten; wachten op; afwachten 2. verwachten; tegemoet zien; in afwachting zijn van 3. wachten; klaar liggen voor • a warm welcome awaits them | er wacht hen een warm welkom a·wake1 /ə'weɪk/ bn, pred 1. wakker • come awake | wakker worden • wide awake | klaarwakker, uitgeslapen (ook figuurlijk) 2. waakzaam; alert; op zijn hoede • awake to | zich bewust van a·wake2 /ə'weɪk/
awoke; awaked; awoken; awaked onov ww ontwaken (ook figuurlijk), wakker worden; zich bewust worden; gaan beseffen • awake from a deep sleep | uit een diepe slaap ontwaken • awake to | zich bewust worden van zie: awakening a·wake3 /ə'weɪk/ awoke; awaked; awoken; awaked ov ww 1. wekken; wakker maken 2. bewust maken; uit de droom helpen; doen beseffen • be roughly awoken from | wakker geschud worden uit • awaken someone to | iemand bewust maken van zie: awakening a·wak·en1 /ə'weɪkən/ onov ww - (in het bijzonder in figuurlijke betekenis) zie: awake2 a·wak·en2 /ə'weɪkən/ ov ww - (in het bijzonder in figuurlijke betekenis) zie: awake3 a·wak·en·ing /ə'weɪkənɪŋ/ meerv awakenings (zelden meervoud; oorspronkelijk tegenwoordig deelwoord van awaken) telb zn 1. het ontwaken 2. bewustwording • awakening to | bewustwording van
a·ward1 /ə'wɔ:d/, (Am.) /ə'wɔrd/ meerv awards telb zn 1. beloning; prijs; bekroning 2. toekenning (van beloning, prijs, schadevergoeding), gunning 3. (scheidsrechterlijke) uitspraak; vonnis 4. (studie)beurs; toelage 5. (Australisch-Engels) zie: award wage a·ward2 /ə'wɔ:d/, (Am.) /ə'wɔrd/ onov ww beslissen a·ward3 /ə'wɔ:d/, (Am.) /ə'wɔrd/ ov ww 1. toekennen (prijs), toewijzen; gunnen • award to | toekennen aan 2. belonen 3. opleggen (boete, straf), veroordelen tot award wage meerv award wages telb zn - (Australisch-Engels) minimumloon • above award | meer dan het minimum(loon) a·ware1 /ə'weə/, (Am.) /ə'wer/ bn welingelicht; op de hoogte • politically aware | politiek bewust
a·ware2 /ə'weə/, (Am.) /ə'wer/ bn, pred zich bewust; gewaar • be aware of | zich bewust zijn van, beseffen • become aware of | gewaarworden • aware that | zich ervan bewust dat a·ware·ness /ə'weənəs/, (Am.) /ə'wer-/ n-telb zn bewustzijn; besef; kennis; bekendheid • lack of awareness | onoplettendheid a·wash /ə'wɒʃ/, (Am.) /ə'wɑʃ/, (Am.) /ə'wɔʃ/ bn, pred 1. onder water (staand); overstroomd; ondergelopen • be awash | blank staan (figuurlijk) 2. tussen water en wind 3. overspoeld; omspoeld ◦ [slang] decks awash | zat, verzopen, teut ◦ awash with | vol (met), vol van a·way1 /ə'weɪ/ meerv aways telb zn 1. uitwedstrijd 2. overwinning bij een uitwedstrijd a·way2 /ə'weɪ/ bn, attr uit• away goal | uitdoelpunt
blank;
overspoeld;
• away match | uitwedstrijd a·way3 /ə'weɪ/ bn, pred weg; afwezig • away from home | van huis weg a·way4 /ə'weɪ/ bw 1. weg (ook figuurlijk), voort; op (een) afstand; verdwenen; uit; van huis • die away | wegsterven (van geluid) • [figuurlijk] do away with | uit de weg ruimen • away with it! | weg ermee!, ga weg! 2. voortdurend; onophoudelijk 3. onmiddellijk 4. [slang] out (honkbal) away goal meerv away goals telb zn uitdoelpunt; in uitwedstrijd gescoord doelpunt awe1 /ɔ:/ n-telb zn ontzag; eerbied; vrees • hold /keep someone in awe | ontzag hebben voor iemand • stand in awe of | groot respect/ontzag hebben voor awe2 /ɔ:/ ov ww ontzag inboezemen
• be awed into silence | (door ontzag) tot zwijgen gebracht worden a·wea·ry /ə'wɪəri/, (Am.) /ə'wɪri/ bn, pred - [formeel] moe(de); vermoeid • aweary of | moe(de) van a·weath·er /ə'weðə/, (Am.) /-ər/ bn, pred - loefwaarts a·weigh /ə'weɪ/ bn, pred en bw - los; uit de grond (van anker), ankerop awe-in·spir·ing bw awe-inspiringly bn ontzagwekkend awe·some /'ɔ:səm/ bw awesomely; zelfst nw awesomeness bn 1. ontzagwekkend 2. eerbiedig 3. [slang; teenagers] gaaf; geweldig; fantastisch awe-strick·en bn vol ontzag; met ontzag vervuld awe-struck bn
zie: awe-stricken aw·ful1 /'ɔ:f(ə)l/ zelfst nw awfulness bn 1. [informeel] afschuwelijk; ontzettend; ontzaglijk; vreselijk 2. indrukwekkend 3. ontzagwekkend; schrikwekkend • an awful lot | een heleboel, heel wat 4. [verouderd] eerbiedig aw·ful2 /'ɔ:f(ə)l/ bw - (Amerikaans-Engels); [informeel] ontzettend; erg aw·ful·ly /'ɔ:fli/ bw 1. zie: awful1 2. [informeel] erg; ontzettend • awfully nice | vreselijk aardig • thanks awfully | reuze bedankt a·wheel1 /ə'wi:l/, (Am.) /ə'hwi:l/ bn, attr rijdend a·wheel2 /ə'wi:l/, (Am.) /ə'hwi:l/ bw rijdend; met de fiets/auto; per as a·while
/ə'waɪl/ bw korte tijd; een poosje/tijdje • stay awhile | even blijven awk·ward /'ɔ:kwəd/, (Am.) /'ɔkwərd/ bw awkwardly; zelfst nw awkwardness bn 1. onhandig; onbeholpen; lomp 2. onpraktisch; onhandig 3. ongelegen; lastig; ongunstig 4. gênant; penibel • awkward situation | pijnlijke situatie 5. opgelaten; niet op zijn gemak; verlegen 6. onaangenaam; vervelend • make things awkward for someone | het iemand zo lastig mogelijk maken 7. gevaarlijk 8. vreemd; niet helemaal in orde; gestoord (van mens) ◦ awkward age | vlegeljaren, moeilijke leeftijd, puberteit ◦ awkward customer | lastig/moeilijk persoon ◦ [informeel] awkward squad | jonge lichting, groentjes (ook figuurlijk) awl /ɔ:l/ meerv awls telb zn - els; priem awl·wort /'ɔ:lwɜ:t/, (Am.) /'ɔlwɜrt/ n-telb zn - priemkruid (Subularia aquatica) awn
/ɔ:n/ meerv awns telb zn - kafnaald awned /ɔ:nd/ bn - gebaard; baard-; met kafnaalden awn·ing /'ɔ:nɪŋ/ meerv awnings telb zn 1. dekzeil 2. scherm; luifel; kap; zonnescherm; markies awning deck meerv awning decks telb zn - tentdek; awningdek; stormdek awn·y /'ɔ:ni/ bn zie: awned awoke verleden tijd zie: awake1 awoken voltooid deelwoord zie: awake1 AWOL /'eɪwɔl/
awol afk afkorting van: absent without leave weggebleven zonder verlof; ongeoorloofd afwezig • go AWOL | verdwijnen, ervandoor gaan, met de noorderzon vertrekken; [schertsend; bv. van apparaat] naar de filistijnen/barrebiesjes gaan a·wry1 /ə'raɪ/ bn, pred scheef (ook figuurlijk), schuin; fout; verkeerd a·wry2 /ə'raɪ/ bw scheef (ook figuurlijk), schuin; fout; verkeerd • go awry | misgaan, mislukken • look awry | scheel kijken aw-shucks /'ɔ:ʃʌks/, (Am.) /'ɔ-/, (Am.) /'a-/ bn - (Amerikaans-Engels) bescheiden; verlegen; schuchter axe1 /æks/ (Amerikaans-Engelse spelling) ax meerv axes telb zn 1. bijl • have an axe to grind | zijn gram willen halen; (een) bijbedoeling(en) hebben; iets uit zelfzuchtige motieven doen 2. (Amerikaans-Engels); [slang] muziekinstrument; kist(je); toeter; kast
axe2 /æks/ (Amerikaans-Engelse spelling) ax n-telb zn - [informeel] de zak; de bons; ontslag; verwijdering (van school), afwijzing (door geliefde) • get the axe | de zak krijgen; van school gestuurd worden; een blauwtje lopen • give the axe | de zak geven; van school sturen; het uitmaken, de bons geven axe3 /æks/ (Amerikaans-Engelse spelling) ax ov ww 1. de zak/bons geven; ontslaan; aan de dijk zetten 2. afschaffen axe·break·er meerv axebreakers telb zn - (Australisch-Engels); bepaalde Australische boom met hard hout (Notelaea longifolia) axe·head meerv axeheads telb zn bijlblad ax·el /'æksl/ meerv axels telb zn axel (sprong bij kunstrijden) axe·man /'æksmən/ meerv axemen /-mən/
telb zn 1. houthakker 2. [slang] gitarist (in popgroep) axes meervoud zie: axe1, axis ax·i·al /'æksɪəl/ bw axially bn 1. axiaal; van/m.b.t. een as; as2. rond een as; om een as • axial rotation | draaiing om as ax·il /'æksɪ̩l/ meerv axils telb zn - oksel ax·il·la /æk'sɪlə/ meerv axillae /-li/ telb zn - oksel ax·il·lar /æk'sɪlə/, (Am.) /-ər/ bn 1. van/m.b.t. oksel; oksel2. (groeiend) bij de oksel; axillair; hoekstandig ax·il·lar·y /-əri/ bn
zie: axillar ax·i·o·log·i·cal /'æksɪə'lɒdʒɪkl/, (Am.) /-'lɑ-/ bw axiologically bn - axiologisch ax·i·ol·o·gist /'æksɪ'ɒlədʒɪst/, (Am.) /-'ɑlə/ meerv axiologists telb zn - student/geleerde in de axiologie ax·i·ol·o·gy /'æksɪ'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑlə-/ n-telb zn - waardeleer; axiologie ax·i·om /'æksɪəm/ meerv axioms telb zn 1. axioma; (onbewezen) grondstelling 2. vanzelfsprekendheid; onomstotelijke waarheid ax·i·o·mat·ic /'æksɪə'mæt̯ ɪk/ bw axiomatically bn 1. vanzelfsprekend; axiomatisch 2. axiomatisch ax·i·o·mat·i·cal /-ɪkl/ bn zie: axiomatic
ax·is /'æksɪ̩s/ meerv axes /-si:z/ telb zn 1. as(lijn); spil 2. as; spil 3. draaier; tweede halswervel 4. middellijn 5. verkorting van: axis deer Ax·is /'æksɪ̩s/ eigenn - As (Berlijn-Rome-Tokio) axis deer meerv axis deer telb zn - axishert (Axis axis) Axis powers meervoud - asmogendheden ax·le /'æksl/ meerv axles telb zn - 1. (draag)as; spil; loopas 2. zie: axletree ax·le·box meerv axleboxes telb zn - asbus; asblok
axle grease meerv axle greases telb zn - [slang] boter; smeer ax·le·pin meerv axlepins telb zn - luns; spie ax·le·tree meerv axletrees telb zn - wielas Ax·min·ster car·pet /'æksmɪnstə'kɑ:pɪ̩t/, (Am.) /'æksmɪnstər'kɑrpɪ̩t/ meerv Axminster carpets telb zn axminster(tapijt) ax·o·lotl /'æksə'lɒtl/, (Am.) /-'lɑt̯ l/ meerv axolotls telb zn - axolotl (salamanderachtig dier; Ambystoma mexicanum) ax·on /'æksɒn/, (Am.) /-sɑn/ meerv axons telb zn - axon; neuriet (uitloper van een zenuwcel) ax·o·no·met·ric /'æks(ə)noʊ'metrɪk/ bn - axonometrisch
ay1 /aɪ/ aye meerv ayes /aɪz/ telb zn 1. bevestigend antwoord; bevestiging 2. voorstem(mer) • the ayes have it | de meerderheid is vóór; aangenomen ay2 /aɪ/ aye bw - [formeel] 1. (gewestelijk); ja; zeker; inderdaad • aye, aye, sir | tot uw orders 2. immer; altijd; eeuwig; voortdurend • for ay | (voor) immer, (voor) eeuwig ay3 /aɪ/ tw wee • ay me! | wee mij! a·yah /'aɪə/ meerv ayahs telb zn - (Indisch-Engels) (inlandse) dienstbode; (kinder)meisje; ± baboe a·ya·tol·lah /'aɪə'tɒlə/, (Am.) /-'toʊlə/ a·ya·tul·lah meerv ayatollahs telb zn
ayatollah (islamitisch religieus leider; ook figuurlijk, dan pejoratief) aye-aye /'aɪaɪ/ meerv aye-ayes telb zn - vingerdier (Daubentonia madagascariensis) Ayles·bur·y /'eɪlzbri/ meerv Aylesburies telb en n-telb zn aylesburyeend(en) Ayr·shire /'eəʃə/, (Am.) /'erʃɪr/ meerv Ayrshires telb en n-telb zn ayrshirerund(eren) AZ afk afkorting van: Arizona (postcode)) a·zal·ea /ə'zeɪlɪə/ meerv azaleas telb zn - azalea (Azalea, voornamelijk mollis) aze·o·trope /ə'zi:ətroʊp/, (Am.) /eɪ-/ meerv azeotropes telb zn - azeotroop aze·o·trop·ic
/'eɪzɪə'trɒpɪk/, (Am.) /-'trɑ-/ bn - azeotropisch Azer·bai·jan /'æzəbaɪ'(d)ʒɑ:n/, (Am.) /'ɑzər-/ eigenn Azerbeidzjan Azer·bai·jan·i1 /'æzəbaɪ'(d)ʒɑ:ni/, (Am.) /'ɑzər-/ meerv Azerbaijanis, Azerbaijani telb zn Azerbeidzjaan(se) Azer·bai·jan·i2 /'æzəbaɪ'(d)ʒɑ:ni/, (Am.) /'ɑzər-/ bn Azerbeidzjaans A·zil·ian1 /ə'zɪlɪən/, (Am.) /ə'zi:lɪən/ meerv Azilians telb zn azilien (mesolithische beschaving) A·zil·ian2 /ə'zɪlɪən/, (Am.) /ə'zi:lɪən/ bn van/m.b.t. het azilien az·i·muth /'æzɪ̩məɵ/ meerv azimuths telb zn - , azimut
az·i·muth·al /'æzɪ̩'mju:ɵl/, (Am.) /-'mʌɵl/ bw azimuthally bn - , azimutaal; azimutaz·o/'æzoʊ/ prefix - azo• azobenzene | azobenzeen a·zo·ic /ə'zoʊɪk/ bn azoïsch; zonder spoor van leven; zonder organische overblijfselen AZT afk afkorting van: azidothymidine AZT; zidovudine; retrovir (gebruikt in de behandeling van aids) Az·tec1 /'æztek/ eigenn Nahuatl(dialect); Azteeks; de Azteekse taal Az·tec2 /'æztek/ meerv Aztecs telb zn Azteek Az·tec3 /'æztek/ bn
Azteeks; van/m.b.t. de Azteken az·ure1 /'æʒə/, /'æʒjʊə/, (Am.) /'æʒər/ meerv azures telb en n-telb zn 1. hemelsblauw(e kleur) 2. azuur; blauw 3. [formeel] wolkeloze hemel; blauw, onbewolkt hemelgewelf; azuur az·ure2 /'æʒə/, /'æʒjʊə/, (Am.) /'æʒər/ bn hemelsblauw; azuurblauw, [figuurlijk] wolkeloos; sereen az·ure3 /'æʒə/, /'æʒjʊə/, (Am.) /'æʒər/ bn, postnominaal - azuren; azuurkleurig az·ure4 /'æʒə/, /'æʒjʊə/, (Am.) /'æʒər/ ov ww blauw kleuren/verven azure stone meerv azure stones telb zn (l)azuursteen; lapis lazuli az·y·gous1 /'æzɪ̩ɡəs/ meerv azygous telb zn - ongepaard orgaan
az·y·gous2 /'æzɪ̩ɡəs/ bn - ongepaard a·zyme /'æzɪm/, (Am.) /'æzaɪm/ meerv azymes telb zn ongezuurd brood a·zym·ous /'æzɪməs/ bn ongezuurd; ongegist b1 /bi:/ B meerv b's, zelden bs, B's, zelden Bs telb zn 1. b; B (de letter) 2. B; de tweede; de tweede rang/graad/klasse, (AmerikaansEngels); B; op één na hoogste graad, (attributief ook) tweederangs, (Brits-Engels) secundair (weg) • B film | B-film, voorfilm • B road | secundaire weg • the B side of a record | de B-kant van een plaat b2 /bi:/ B meerv b's, zelden bs, B's, zelden Bs telb en n-telb zn - b; B; b-snaar; b-toets (enz.), si
b3 B afk 1. afkorting van: Bachelor 2. afkorting van: bacillus 3. afkorting van: barn 4. afkorting van: baryon number 5. afkorting van: base 6. afkorting van: bass(o) 7. [slang] afkorting van: bastard 8. afkorting van: Baumé scale 9. afkorting van: bay (horse) 10. afkorting van: bel(s) 11. afkorting van: bible 12. afkorting van: billion 13. afkorting van: bishop 14. afkorting van: black 15. afkorting van: Blessed 16. afkorting van: book 17. afkorting van: born 18. afkorting van: bottom 19. afkorting van: bowled by 20. afkorting van: breadth 21. afkorting van: British 22. afkorting van: brother(hood) 23. [slang] afkorting van: bugger 24. afkorting van: bye B2B /bi:tə'bi:/ bn afkorting van: business to business b2b (zakelijke transacties tussen ondernemingen onderling), business-to-business B2C /bi:tə'si:/ bn
afkorting van: business to consumer b2c (zakelijke transacties tussen onderneming en consumenten), business-to-consumer Ba /bɑ:/ meerv Ba's telb zn ziel (in de Egyptische mythologie) BA afk 1. afkorting van: Bachelor of Arts 2. afkorting van: British Academy 3. afkorting van: British Airways 4. afkorting van: British Association (for the Advancement of Science) 5. afkorting van: Buenos Aires baa1 /bɑ:/ ba n-telb zn geblaat baa2 /bɑ:/ baaed; baa'd; baaed; baa'd onov ww blaten baa3 /bɑ:/ tw bèè BAA
afk afkorting van: British Airports Authority baa'd /bɑ:d/ verleden tijd en voltooid deelwoord zie: baa1 baaed /bɑ:d/ verleden tijd en voltooid deelwoord zie: baa1 Ba·al /bɑ:l/, (Am.) /beɪl/ meerv Baalim /'bɑ:lɪ̩m/ (Am.) /'beɪlɪ̩m/ telb zn 1. Baäl (Fenicische/Kanaänitische god) 2. (vaak baalim) afgod baa-lamb meerv baa-lambs telb zn - [kindertaal] lammetje; schaapje Baal·ism /'bɑ:lɪzm/, (Am.) /'beɪlɪzm/ n-telb zn baälsdienst; afgodendienst Baal·ist /'bɑ:lɪst/, (Am.) /'beɪlɪst/ meerv Baalists telb zn baälsdienaar; baälaanbidder; afgodendienaar Baal·ite
/'bɑ:laɪt/, (Am.) /'beɪlaɪt/ meerv Baalites telb zn zie: Baalist baas /bɑ:s/ meerv baas telb zn - (Zuid-Afrikaans-Engels) baas; meester (aanspreekvorm, voornamelijk gebruikt door nietblanken) baas·skap /'bɑ:skæp/ baas·kap n-telb zn - (Zuid-Afrikaans-Engels) blanke overheersing (over de kleurlingen) Bab afk afkorting van: Babylonia(n) ba·ba /'bɑ:bɑ:/ meerv babas /'bɑ:bɑ:z/ telb zn baba; rumtaartje; rumgebakje baba au rhum /'bɑ:bɑ: oʊ'rʌm/ meerv babas au rhum /'bɑ:bɑ:z oʊ'rʌm/ telb zn zie: baba ba·ba·coo·te /'bɑ:bə'ku:t̯ ə/ meerv babacootes
telb zn - indri (halfaap op Madagaskar; Indri indri) ba·ba·ko·to /'bɑ:bə'koʊt̯ oʊ/ meerv babakotos telb zn zie: babacoote bab·bitt1 /'bæbɪ̩t/ bab·bit; (ook Babbitt) n-telb zn - lagerbekleding uit babbittmetaal bab·bitt2 /'bæbɪ̩t/ ov ww met antifrictiemetaal babbittmetaal
voeren;
bekleden
met/voorzien
van
Bab·bitt /'bæbɪ̩t/ Bab·bit meerv Babbitts telb zn - (Amerikaans-Engels) filister; bekrompen en zelfvoldaan zakenman (oorspronkelijk eigennaam) babbitt metal (ook Babbitt metal) n-telb zn babbittmetaal; witmetaal; lagermetaal; antifrictiemetaal Bab·bitt·ry /'bæbɪ̩tri/ Bab·bit·ry
n-telb zn filisterij bab·ble1 /'bæbl/ n-telb zn 1. gebabbel; getater; gekeuvel 2. gewauwel; geklets; gesnater 3. gekabbel (van beek) 4. storing door overspreken (telefoon) bab·ble2 /'bæbl/ onov ww 1. babbelen; tateren; keuvelen • babble away/on | tateren (van kleine kinderen) 2. wauwelen; kletsen 3. kabbelen (van beek) • babble along/away/on | kabbelen (van beek) bab·ble3 /'bæbl/ ov ww 1. aframmelen; afbabbelen; uitslaan • babble nonsense | nonsens verkopen 2. verklappen; uitbabbelen • babble a secret out to someone | iemand een geheim verklappen bab·ble·ment /'bæblmənt/ n-telb zn 1. gebabbel; getater; gekeuvel 2. gewauwel; geklets 3. gekabbel (van beek)
bab·bler /'bæblə/, (Am.) /-ər/ meerv babblers telb zn 1. babbelaar; snapper; babbelkous; tateraar (ook m.b.t. klein kind) 2. klikspaan 3. timalia (vogel van de familie Timaliidae) bab·by /'bæbi/ meerv babbies telb zn zie: baby1 babe /beɪb/ meerv babes telb zn 1. [formeel] baby; zuigeling; kindje 2. [informeel] schatje (vaak als aanspreking), liefje; meisje; kind 3. babe; jonge, aantrekkelijke vrouw 4. [slang], [figuurlijk] simpele duif; onnozele hals; doetje; naïeveling • (Amerikaans-Engels) babe in arms | simpele duif • as innocent as a babe | onschuldig als een lam • babes and sucklings | simpele duiven • (Brits-Engels) babe in the woods | simpele duif ba·bel /'beɪbl/ meerv babels telb zn 1. toren van Babel; hoog gebouw 2. Babel; spraakverwarring 3. hersenschim; droombeeld; visionair plan 4. verwarring; wanorde; chaos 5. rumoer; rumoerige bijeenkomst; Poolse landdag
Ba·bel /'beɪbl/ eigenn - Babel (Oude Testament, Gen. 11) • tower of Babel | toren van Babel (ook figuurlijk); hersenschim, droombeeld, visionair plan Ba·bi /'bɑ:bi/ n-telb zn zie: Babism bab·i·rous·sa /'bæbɪ̩'ru:sə/ bab·i·ru·sa; bab·i·rus·sa meerv babiroussas telb zn - babiroesa; hertenzwijn (Babyrousa babyrussa) Bab·ism /'bɑ:bɪzm/ n-telb zn babisme (Perzische sekte, gesticht in 1844) bab·ka /'bæbkə/ meerv babkas telb zn Pools koffiegebak ba·boon /bə'bu:n/, (Am.) /bæ-/ meerv baboons telb zn 1. baviaan 2. [informeel]; [beledigend] babok; baviaan; botterik; lomperd
ba·boon·er·y /bə'bu:nəri/, (Am.) /'bæ-/ n-telb zn aperij ba·bouche /bə'bu:ʃ/ meerv babouches telb zn baboesje (oosters muiltje) ba·bu /'bɑ:bu:/ meerv babus (ook attributief) telb zn - (Indisch-Engels) 1. mijnheer 2. (Brits-Engels); vaak [beledigend] inlandse klerk 3. [vaak beledigend] half verengelste Hindoe ◦ babu English | bloemrijk (en ietwat kunstmatig) Engels ba·bul /bə'bu:l/ meerv babuls telb zn - echte acacia (Acacia arabica) ba·bush·ka /bə'bʊʃkə/ meerv babushkas telb zn hoofddoek (voor vrouwen, voornamelijk van het Russische platteland) ba·by1 /'beɪbi/ meerv babies telb zn
1. baby; zuigeling; kleuter 2. jongste (van gezin, team, klas, …), benjamin 3. [figuurlijk] klein kind; kinderachtig persoon 4. jong (van dier) 5. (voornamelijk Amerikaans-Engels); [informeel] schat(je) (vaak als aanspreekvorm), liefje; duifje • he's a tough baby | hij is een taaie 6. [informeel] zaak; troetelkind • that's your baby | dat is jouw zaak/pakkie-an ◦ [figuurlijk] be left carrying /holding /to carry /to hold the baby | met de gebakken peren blijven zitten, voor iets moeten opdraaien ◦ [figuurlijk] throw away the baby/throw the baby out with the bathwater | het kind met het badwater weggooien ◦ [informeel], [figuurlijk] wet the baby's head | op de jonggeborene drinken ba·by2 /'beɪbi/ bn, attr 1. kinder2. klein; jong • baby elephant | babyolifant, olifantje • baby mushrooms | (erg) kleine paddenstoelen 3. kinderachtig; infantiel ba·by3 /'beɪbi/ ov ww - [informeel] als een baby behandelen; vertroetelen; verwennen baby ASBO meerv baby ASBOs telb zn - (Brits-Engels) (omschrijving) doenormaalbevel voor jongeren baby bag meerv baby bags
telb zn babytas ba·by-bat·ter·ing n-telb zn babymishandeling ba·by blue1 meerv baby blues telb en n-telb zn babyblauw ba·by blue2 bn babyblauw ba·by-blue-eyes meervoud - bosliefje (Nemophila menziesii) ba·by blues meervoud - [informeel] babyblues; postnatale depressie ba·by bond meerv baby bonds telb zn - (Amerikaans-Engels) obligatie met een nominale waarde die de $100 niet te boven gaat ba·by book meerv baby books telb zn kinderfotoalbum ba·by boom
meerv baby booms telb zn geboortegolf; hoog geboortecijfer ba·by boom·er meerv baby boomers telb zn babyboomer (iemand van de geboortegolfgeneratie) ba·by bounc·er meerv baby bouncers telb zn babybouncer; loopstel; springstel (dat bijvoorbeeld aan deurkozijn hangt en waarin de baby leert lopen en bewegen) baby box meerv baby boxes telb zn babyluik (door luik afgesloten ruimte waarin een baby te vondeling kan worden gelegd) ba·by bug·gy meerv baby buggies telb zn - (Amerikaans-Engels) kinderwagen ba·by bust meerv baby busts telb zn laag geboortecijfer ba·by car meerv baby cars telb zn miniatuurauto ba·by car·riage
meerv baby carriages telb zn zie: baby buggy baby clinic meerv baby clinics telb zn consultatiebureau ba·by coach meerv baby coaches telb zn zie: baby buggy baby daddy meerv baby daddies telb zn - [informeel] biologische vader baby doll meerv baby dolls telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] knap meisje baby face meerv baby faces telb zn (persoon met) kindergezicht ba·by-faced bn met een kindergezicht baby farm bn - [vaak pejoratief] instelling waar jonge (meestal ongewenste) kinderen uitbesteed worden
baby farmer bn - [vaak pejoratief] kinderverzorgster baby farming n-telb zn - [vaak pejoratief] kinderverzorging baby grand meerv baby grands telb zn kleine vleugel (piano) Ba·by·gro /'beɪbiɡroʊ/ meerv Babygros telb zn - (Brits-Engels) boxpakje; kruippakje ba·by·hood /'beɪbihʊd/ n-telb zn 1. (eerste) kindsheid 2. kleine kinderen ba·by·ish /'beɪbiɪʃ/ bw babyishly; zelfst nw babyishness bn - [vaak pejoratief] kinderachtig; kinderlijk; onvolwassen; onrijp baby jumper meerv baby jumpers telb zn - (Brits-Engels) zie: baby bouncer
baby kisser meerv baby kissers telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] campagne voerende politicus baby linen n-telb zn babylinnen, [in het bijzonder] luiers Bab·y·lon /'bæbɪ̩lən/ meerv Babylons eigenn, telb zn 1. Babylon; verdorven/zondige/corrupte stad 2. oord van gevangenschap; verbanningsoord Bab·y·lo·ni·an1 /'bæbɪ̩'loʊnɪən/ eigenn Babylonisch (taal) Bab·y·lo·ni·an2 /'bæbɪ̩'loʊnɪən/ meerv Babylonians telb zn Babyloniër Bab·y·lo·ni·an3 /'bæbɪ̩'loʊnɪən/ bn 1. Babylonisch 2. verdorven; zondig; liederlijk; weelderig; corrupt • Babylonian captivity | Babylonische gevangenschap 3. reusachtig Bab·y·lon·ic
/'bæbɪ̩'lɒnɪk/, (Am.) /-'lɑ-/ bn zie: Babylonian3 Bab·y·lon·ish /'bæbɪ̩'loʊnɪʃ/ bn zie: Babylonian3 baby milk n-telb zn - (Brits-Engels) flesvoeding ba·by·moon meerv babymoons telb zn - (Amerikaans-Engels) babymoon (vakantie van een stel waarvan de vrouw zwanger is van het eerste kind) ba·by pa·trol·ler serv·ice meerv baby patroller services telb zn kinderopvang ba·by's-breath /'beɪbizbreɵ/ ba·bies'-breath meerv baby's-breaths telb zn - gipskruid (Gypsophila paniculata) baby's head meerv baby's heads telb zn - [slang] ± balkenbrij ba·by show·er
meerv baby showers telb zn babyshower (feestje met vriendinnen dat een zwangere vrouw kort voor haar bevalling houdt) ba·by-sit onov en ov ww 1. babysitten; babysit zijn 2. (Amerikaans-Engels); [slang] in moeilijkheden steunen; uit persoonlijke problemen helpen baby sitter meerv baby sitters telb zn 1. babysit(ter); oppas 2. (Amerikaans-Engels) oppasmoeder, (België) onthaalmoeder baby snatcher meerv baby snatchers telb zn - [slang] 1. kinderdief, kinderdievegge; kinderrover 2. vrouw met veel jongere echtgenoot ba·by's-tears /'beɪbiz-/ meervoud zie: baby-tears baby talk n-telb zn kinderpraat ba·by-tears /'beɪbitɪəz/, (Am.) /-tɪrz/ meervoud - Corsicaans rotsplantje (Helxine soleirolii)
baby tooth meerv baby teeth telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) melktand baby walker meerv baby walkers telb zn loopstel BAC afk 1. afkorting van: Blood Alcohol Content 2. afkorting van: British Aircraft Corporation Ba·car·di /bə'kɑ:di/, (Am.) /-'kɑr-/ meerv Bacardis telb en n-telb zn bacardi(cocktail) bac·ca /'bækə/ n-telb zn - [slang] tabak bac·ca·lau·re·ate /'bækə'lɔ:rɪət/ meerv baccalaureates telb zn - [formeel] 1. baccalaureaat (graad van bachelor, ongeveer kandidaatsdiploma, laagste universitair diploma) 2. (Amerikaans-Engels) afscheidstoespraak (aan de universiteit) bac·ca·rat /'bækərɑ:/, (Am.) /'bɑkə'rɑ/ bac·ca·ra
n-telb zn baccarat(spel) bac·cate /'bækeɪt/ bn - 1. bessendragend 2. besachtig Bac·chae /'bæki:/ meervoud bacchanten; Bacchuspriesteressen; Bacchusvereersters bac·cha·nal1 /'bækənl/, /'bækə'næl/ meerv bacchanals telb zn 1. bacchant(e); Bacchuspriester(es) 2. zwierbol; zwelger 3. bacchanaal; zwelgpartij; drinkgelag bac·cha·nal2 /'bækənl/, /'bækə'næl/ bn bacchanalisch; losbandig; bacchantisch Bac·cha·na·lia /'bækə'neɪlɪə/ meervoud bacchanalen; drinkgelag bac·cha·na·lian1 /'bækə'neɪlɪən/ meerv bacchanalians telb zn
bacchant; zwierbol; zwelger bac·cha·na·lian2 /'bækə'neɪlɪən/ bn bacchantisch; losbandig; orgiastisch bac·chant1 /'bækənt/ meerv bacchants, bacchantes telb zn 1. bacchant 2. zwierbol; zwelger bac·chant2 /'bækənt/ bn, attr bacchantisch; losbandig; zwelgbac·chante /bə'kænti/ meerv bacchantes telb zn bacchante bac·chic /'bækɪk/ bn 1. bacchisch 2. bacchanalisch; bacchantisch; losbandig; dronken bac·cif·er·ous /bæk'sɪfərəs/ bn - bessendragend
bac·ci·form /'bæksɪ̩fɔ:m/, (Am.) /-fɔrm/ bn - besvormig bac·civ·or·ous /bæk'sɪvərəs/ bn bessenetend bac·cy /'bæki/ n-telb zn - (voornamelijk Brits-Engels); [informeel] tabak; shag bach1 /bætʃ/ meerv baches telb zn vakantiehuisje (in Nieuw-Zeeland) bach2 /bætʃ/ batch onov ww - (Amerikaans-Engels); [verouderd] als een vrijgezel leven • bach it | als een vrijgezel leven bach3 afk afkorting van: bachelor bach·e·lor /'bætʃ(ə)lə/, (Am.) /-ər/ meerv bachelors telb zn
1. vrijgezel 2. bachelor; baccalaureus (laagste academische graad), ± doctorandus; ± licentiaat • Bachelor of Arts | bachelor of arts, baccalaureus in de letteren • Bachelor of Science | bachelor of science, baccalaureus in de exacte wetenschappen 3. jonge ridder (in dienst van andere ridder) 4. jong dier zonder wijfje (voornamelijk jonge zeehond) bach·e·lor-at-arms meerv bachelors-at-arms telb zn - jonge ridder (in dienst van andere ridder) bach·e·lor·dom /'bætʃ(ə)lədəm/, (Am.) /-ər-/ n-telb zn vrijgezellenstaat; ongehuwde vrijgezellentijd
staat;
vrijgezellenleven,
bach·e·lor·ette /'bætʃ(ə)lə'ret/ meerv bachelorettes telb zn vrijgezellin; jonge ongetrouwde vrouw bachelor flat meerv bachelor flats telb zn vrijgezellenflat bachelor girl meerv bachelor girls telb zn - [eufemistisch] ongehuwde vrouw (voornamelijk zelfstandig en jong), vrijgezellin
bach·e·lor·hood /-hʊd/ n-telb zn zie: bachelordom bachelor mother meerv bachelor mothers telb zn - [slang] 1. ongehuwde moeder; bommoeder 2. alleenstaande moeder bachelor party meerv bachelor parties telb zn - (Amerikaans-Engels) vrijgezellenavond/fuif (in het bijzonder vóór huwelijksdag) bachelor's button meerv bachelor's buttons telb zn - 1. korenbloem (Centaurea cyanus) 2. margriet (Chrysanthemum leucanthemum) bachelor's buttons meerv bachelor's buttons telb zn zie: bachelor's button (2) bachelor's degree meerv bachelor's degrees telb zn graad van bachelor; ± doctoraal bachelor seal meerv bachelor seals telb zn jonge zeehond zonder wijfje
bach·e·lor·ship /'bætʃ(ə)ləʃɪp/, (Am.) /-ər-/ n-telb zn 1. zie: bachelordom 2. baccalaureaat; graad van bachelor bachelor's wife meerv bachelor's wives telb zn ideale vrouw zoals een vrijgezel zich voorstelt bac·il·lar·y /bə'sɪləri/, (Am.) /'bæsəleri/ bn - bacillair ba·cil·li·form /bə'sɪlɪ̩fɔ:m/, (Am.) /-fɔrm/ bn - staafvormig ba·cil·lus /bə'sɪləs/ meerv bacilli /-laɪ/ telb zn 1. bacil 2. (vaak meervoud) [oneigenlijk] bacterie back1 /bæk/ meerv backs telb zn 1. rug; achterkant • behind someone's back | achter iemands rug (ook figuurlijk); stiekem • (Brits-Engels) back to front | achterstevoren
• (flat) on one's back | (ziek) in bed; [figuurlijk] hulpeloos, machteloos 2. achter(hoede)speler; verdediger; back 3. kiel (van schip) • back of a ship | kiel 4. bak, verfbak, brouwbak ◦ break her back | in tweeën breken (van schip) ◦ break the back of someone/break someone's back | iemand te zwaar belasten, iemand overladen (met werk) ◦ [informeel] get someone's back up | iemand irriteren/kwaad maken ◦ get on someone's back | iemand achter de vodden zitten; iemand treiteren ◦ [informeel] get off someone's back | iemand met rust laten ◦ give someone a back | bok staan voor iemand ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] I've got your back | ik steun je, ik sta achter je ◦ [informeel] have one's back up | nijdig zijn ◦ have broken the back of something | het grootste deel/ergste van iets achter de rug hebben/gedaan hebben ◦ make a back for someone | bok staan voor iemand ◦ have on one's back | op zijn nek hebben, torsen ◦ [informeel] be on someone's back | iemand jennen, kritiek hebben op iemand; afhankelijk zijn van iemand ◦ pat oneself on the back | tevreden zijn over zichzelf, zichzelf feliciteren ◦ pat someone on the back | iemand een goedkeurend/bemoedigend klopje geven, iemand feliciteren ◦ [informeel] put someone's back up | iemand irriteren/kwaad maken ◦ put one's back into something | ergens de schouders onder zetten, hard aan iets werken ◦ glad to see the back of someone | blij van iemand af te zijn, iemand liever zien gaan dan komen ◦ stab someone in the back | iemand een dolk in de rug steken, iemand verraden ◦ turn one's back | zich omdraaien/omkeren ◦ turn one's back on | de rug toekeren, in de steek laten, negeren
◦ [figuurlijk] with one's back to the wall | met zijn rug tegen de muur, in het nauw ◦ (sprw) you scratch my back and I'll scratch yours | als de ene hand de andere wast, dan zijn ze beide schoon, de ene ezel schuurt de andere, voor wat, hoort wat ◦ (sprw) God shapes the back for the burden | God geeft kracht naar kruis ◦ (sprw) the last straw breaks the camel's back | de laatste druppel doet de emmer overlopen back2 /bæk/ meerv backs telb en n-telb zn 1. achterkant; achterzijde; keerzijde; rug • at the back of | achter(op) • be at the back of someone | achter iemand staan (ook figuurlijk) • they had the wind at their backs | ze hadden de wind in de rug • back to back | rug aan rug, ruggelings; (Amerikaans-Engels); [figuurlijk] achter elkaar, ononderbroken • the back of a book | de rug van een boek • the back of a hand | de rug van een hand • back of head | achterhoofd • (Amerikaans-Engels) in back (of) | achter(op) • the back of a knife | de rug van een mes • back of leg | achterkant van been • (Amerikaans-Engels); [informeel], [figuurlijk] get in back of your team | achter je team staan • (Brits-Engels) round the back, (Brits-Engels) out (the) back | achter het huis (enz.) 2. (rug)leuning 3. achterste deel • at the back | achterin (van boek) • the back of a book | de laatste bladzijden van een boek • [figuurlijk] at the back of one's mind | in zijn achterhoofd, op de achtergrond van zijn gedachten
4. achter ◦ (Brits-Engels) the back of beyond | een (verloren) uithoek, de bushbush ◦ know like the back of one's hand | op zijn duimpje kennen, als zijn broekzak kennen ◦ [informeel]; [schertsend] it has fallen off the back of a lorry | het is gestolen (goed) ◦ talk through the back of one's neck | uit zijn nek kletsen back3 /bæk/ bn achter back4 /bæk/ bn, attr 1. achter• back door | achterdeur • [figuurlijk] get in through/by the back door | een baan krijgen via kruiwagens, een baan krijgen dankzij oneerlijke manipulaties, door een achterdeurtje binnenkomen • back light | achterlicht • (Brits-Engels); [informeel]; [eufemistisch] back passage | rectum, endeldarm, anus • back room | achterkamer(tje) (ook figuurlijk); ergens achteraf • [slang] boys in the back room | politiek ingewijden • back seat | achterbank (van auto); [figuurlijk] tweede plaats • take a back seat | op de achtergrond treden, terugtreden • put into the back seat | naar het tweede plan verwijzen 2. terug3. ver (weg); (achter)afgelegen 4. achterstallig • back taxes | achterstallige belastingen 5. oud (van uitgave, tijdschrift) • back issue /number | oud nummer (van tijdschrift); [informeel] ouderwets iemand/iets, iemand die/iets dat uit de tijd is
6. minderwaardig 7. omgekeerd 8. achter• back vowel | achterklinker 9. tegenback5 /bæk/ onov ww 1. krimpen (van wind) 2. terugkrabbelen; teruggaan; toegeven; bakzeil halen • back down, (Amerikaans-Engels) back off | terugkrabbelen, toegeven 3. zich terugtrekken • back off | terugdeinzen, achteruitwijken • back out (of) | zich terugtrekken (uit), afzien (van) 4. bakzeil halen ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] back off | langzamer gaan, (het) wat rustiger aan doen; terugkrabbelen ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] back off! | hou op! (bijvoorbeeld met pesten) ◦ back onto | aan de achterkant uitkomen op/grenzen aan ◦ the house backs onto the river | het huis staat met z'n rug naar de rivier zie: backed, back up1 back6 /bæk/ onov en ov ww 1. achteruit bewegen; achteruitrijden; (doen) achteruitgaan • back away (from) | zich terugtrekken (van), achteruit weglopen (van) • (Amerikaans-Engels) back and fill | heen en weer bewegen, aarzelen • back (one's car) into another car | achteruitrijden tegen een andere auto • back off | achteruitrijden, achteruitgaan
• back out | achteruit wegrijden • back the car out of the garage | de auto achteruit uit de garage rijden 2. brassen • back (the sails) | bakzeil halen zie: backed back7 /bæk/ ov ww 1. (onder)steunen (ook financieel), backen; (rug)steunen; schragen; bijstaan • back someone in something | iemand ergens in steunen 2. [informeel] wedden (op); gokken op; vertrouwen op 3. (vaak passief) voeren (kleding e.d.) • backed with silk | met zijde gevoerd 4. avaleren; aval geven; voor aval tekenen • back a bill | een wissel avaleren 5. van een rug/achterkant voorzien ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] back someone off | iemand eruit gooien, iemand eruit zetten zie: backed, back up2 back8 /bæk/ bw 1. achter(op); aan de achterkant • (Amerikaans-Engels) back of | achter • (Amerikaans-Engels); [informeel], [figuurlijk] what was back of the trouble? | wat zat achter de narigheid? • play back | defensief spelen (van slagman die een stap achterwaarts doet) 2. achteruit; terug 3. terug (ook figuurlijk), [in het bijzonder] weer thuis 4. [informeel] in het verleden; geleden; terug • a few years back | een paar jaar geleden • back in 1975 | (nog/reeds/destijds) in 1975
5. op (enige) afstand 6. achterom ◦ back and forward /forth | heen en weer zie: answer back1, get back1, put back1, set back back·ache meerv backaches telb en n-telb zn rugpijn; pijn in de rug back·ass·wards /'bækɑ:swərdz/, (Am.) /-æswədz/ bw - (Amerikaans-Engels); [slang] 1. achterstevoren; in omgekeerde volgorde 2. tegendraads back·band meerv backbands telb zn rugriem (van paardentuig) back·beat meerv backbeats telb zn drumritme op de achtergrond back·bench1 n-telb zn - (Brits-Engels) achterste bank in Lagerhuis back·bench2 bn, attr van/m.b.t. gewone kamerleden (Engels Lagerhuis) back·bench·er meerv backbenchers
telb zn - (Brits-Engels) gewoon Lagerhuislid; weinig prominent Lagerhuislid back·bench·es meervoud - (Brits-Engels) gewone Lagerhuisleden back·bite1 onov ww achterklappen; roddelen; lasteren; kwaadspreken back·bite2 ov ww belasteren; roddelen over; kwaadspreken over back·bit·er meerv backbiters telb zn roddelaar(ster); kwaadspreker, kwaadspreekster back·bit·ing n-telb zn achterklap back·blocks meervoud - (Australisch-Engels) uithoek; afgelegen gebied back·board meerv backboards telb zn 1. rugplank; bedplank 2. achterplank 3. rechthouder 4. bord 5. oefenplank; oefenmuur
back·boil·er meerv backboilers telb zn - (Brits-Engels) boiler achter haard of fornuis back·bone1 meerv backbones telb zn 1. [informeel] ruggengraat; wervelkolom • [figuurlijk] to the backbone | volledig, grondig, door en door 2. (Amerikaans-Engels) rug (van boek) 3. backbone (snelle basisverbindingen in een netwerk) back·bone2 n-telb zn ruggengraat (figuurlijk), wilskracht; pit • the backbone of the nation | de ruggengraat van het land back·boned bn 1. met een ruggengraat 2. gewerveld back boobs meervoud - [informeel] (omschrijving) vetkwabben op de rug back·break·ing bw backbreakingly bn slopend; uitputtend; zwaar back burner meerv back burners telb zn ◦ [informeel] be/put on the back burner | op een laag/klein pitje staan/zetten
◦ [informeel] consign something to the back burner | iets op een laag/klein pitje zetten, iets in de ijskast zetten back-burn·er1 bn - [informeel] van minder belang; (van) secundair (belang) back-burn·er2 back·burn·er ov ww - [informeel] op een laag/klein pitje zetten; in de ijskast zetten; op de achtergrond schuiven back channel meerv back channels (vaak attributief) telb zn achterdeur(tje) • back channel diplomacy | diplomatie via de/een achterdeur back·chat n-telb zn - (Brits-Engels); [informeel] brutaliteit; brutale opmerking; brutaal antwoord; tegenspraak back·cloth meerv backcloths telb en n-telb zn - achterdoek; achterscherm; fond, [figuurlijk] achtergrond back·comb ov ww - (Brits-Engels) tegenkammen; touperen back·coun·try meerv backcountries telb zn 1. (Australisch-Engels) binnenland 2. (Amerikaans-Engels) afgelegen (berg)streek
back crawl n-telb zn - rugcrawl back·cross ov ww - terugkruisen back·date /'bæk'deɪt/, (Am.) /'bækdeɪt/ ov ww 1. (Brits-Engels) met terugwerkende kracht in doen gaan • backdated pay rise | loonsverhoging met terugwerkende kracht 2. antidateren; antedateren backdoor bn, attr geheim; heimelijk; onderhands; achterbaks back·down meerv backdowns telb zn opgave; het opgeven back·drop meerv backdrops telb en n-telb zn zie: backcloth backed /'bækt/ bn - oorspronkelijk voltooid deelwoord van back met een rug/leuning -backed
suffix - vormt bijvoeglijk naamwoord met een … rug/leuning • low-backed | met een lage rug back end n-telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) naherfst back·er /'bækə/, (Am.) /-ər/ meerv backers telb zn 1. (ruggen)steun; helper; financier; producent; sponsor 2. wedder; gokker 3. avalgever; avalist back·fall meerv backfalls telb zn val op de rug (worstelen), lelijke smak (ook figuurlijk) back·fill1 n-telb zn vulgrond; teruggestorte grond back·fill2 ov ww weer opvullen/dichtgooien (gat; in het bijzonder archeologie) back·fire1 meerv backfires telb zn - terugslag (van motor), naontsteking back·fire2 /'bæk'faɪə/, (Am.) /'bækfaɪər/
onov ww 1. terugslaan (van motor), naontsteking hebben 2. mislopen; een averechtse uitwerking hebben back·flip meerv backflips telb zn 1. volledige ommekeer 2. flikflak (handstand-overslag achterover) back-for·ma·tion meerv back-formations telb en n-telb zn - back formation; woordvorming in omgekeerde richting (bijvoorbeeld ‘automate’ van ‘automation’) back-four meerv back-fours telb zn - achterste vier back·front meerv backfronts telb zn achtergevel back·gam·mon /'bæk'ɡæmən/ n-telb zn backgammon, [oneigenlijk] triktrak; bakspel backgammon set meerv backgammon sets telb zn backgammonspel back·ground
meerv backgrounds telb zn 1. achtergrond (ook figuurlijk) • remain in the background | op de achtergrond blijven, zich op de achtergrond houden 2. nuleffect; achtergrond(straling) back·ground·er /'bækɡraʊndə/, (Am.) /-ər/ meerv backgrounders telb zn - (Amerikaans-Engels); informele persconferentie; informele voorlichtingsbijeenkomst background information n-telb zn achtergrondinformatie; achtergronden background music n-telb zn achtergrondmuziek; muzikale achtergrond back·hand1 meerv backhands telb zn 1. backhand(slag) 2. linkshellend schrift backhand2 bn zie: backhanded back·hand·ed bw backhandedly; zelfst nw backhandedness bn 1. met de rug van de hand 2. in tegengestelde richting (van normaal) 3. indirect
4. dubbelzinnig • backhanded compliment | dubbelzinnig/dubieus compliment 5. achterbaks back·hand·er meerv backhanders telb zn 1. backhandslag 2. slag met de rug van de hand 3. indirecte aanval 4. (Brits-Engels); [informeel] smeergeld backhand stroke meerv backhand strokes telb zn zie: backhand1 (1) back heel meerv back heels telb zn - hakje; hakballetje back-heel ov ww - een hakje geven • back-heel a penalty to a team-mate | een strafschop met een hakje aan een ploegmaat toespelen back·hoe meerv backhoes telb zn - (Amerikaans-Engels) graafmachine back·ing1 /'bækɪŋ/ meerv backings ((oorspronkelijk) gerund van back) telb en n-telb zn
1. (ruggen)steun 2. achterban; medestanders • his backing includes all the members of the club | alle clubleden maken deel uit van zijn achterban 3. achterkantbedekking • (a) backing of wood | een versteviging van hout 4. begeleiding; achtergrond(muziek) 5. dekking 6. volglijn back·ing2 /'bækɪŋ/ n-telb zn - (oorspronkelijk) gerund van back steun; ondersteuning back·ing3 /'bækɪŋ/ bn, attr achtergrond• backing singer | achtergrondzanger • backing tape | begeleidingsband • backing vocals | achtergrondstemmen back judge meerv back judges telb zn - achterscheidsrechter (let op het vangen van de pass binnen de lijnen en op de tussenkomst van verdedigers) back·kick1 meerv backkicks telb zn zie: backfire1 back·kick2 onov ww
zie: backfire2 (1) back·lash meerv backlashes telb en n-telb zn 1. tegenstroom; verzet; reactie • white backlash to Black Power | blank verzet tegen Black Power 2. speling (van tandrad), naloop; blinde schroefgang back·less /'bækləs/ bn rugloos (van japon), met een lage rug/rugdecolleté back·light n-telb zn - achtergrondverlichting back·line1 meerv backlines telb zn - damrij, damlijn back·line2 verzameln - achterste linie; verdedigingslinie back·list meerv backlists telb zn fondslijst; fondscatalogus (van uitgever) back·log meerv backlogs (vaak enkelvoud) telb zn
1. (voornamelijk Brits-Engels) achterstand (in werk), nalevering 2. (voornamelijk Amerikaans-Engels) reserve(orders) 3. (voornamelijk Amerikaans-Engels) reserve(voorraad) 4. (Amerikaans-Engels) groot houtblok achter in de haard back·lot meerv backlots telb zn filmset in de openlucht; buitenset back marker meerv back markers telb zn 1. speler met hoge handicap 2. achterblijver; hekkensluiter 3. raceauto op de achterste rij (bij startopstelling) back·most /'bækmoʊst/ bn, attr achterst back nine n-telb zn - laatste negen (holes van een 18 holesbaan) back-of-an-envelope bn, attr zie: back-of-the-envelope back of·fice meerv back offices telb zn 1. privékantoor 2. backoffice ((bank)afdeling zonder klantencontacten), administratieve apparaat (achter bijvoorbeeld een
verkooporganisatie), organisatie)
ondersteunende
afdeling
back-of-the-envelope bn, attr vlug (te doen); makkelijk; vlot • back-of-the-envelope calculation | simpel sommetje • back-of-the-envelope stuff | makkie back order meerv back orders telb zn - 1. back order; besteld maar niet aanwezig artikel 2. nabestelling back·pack1 meerv backpacks telb zn - (Amerikaans-Engels) rugzak back·pack2 onov ww - (Amerikaans-Engels) (rond)trekken (met rugzak) back·pack·er meerv backpackers telb zn rugzaktoerist; backpacker back·pack·ing n-telb zn - [informeel] rugzaktoerisme; backpacking back·ped·al /'bæk'pedl/, (Am.) /'bækpedl/ onov ww 1. terugtrappen; achteruitfietsen
(van
een
2. terugkrabbelen backpedal brake meerv backpedal brakes telb zn terugtraprem back projection meerv back projections telb zn - doorzichtprojectie (met projector achter het scherm) back·rest meerv backrests telb zn rugleuning back·room meerv backrooms telb zn achterkamer(tje) (ook figuurlijk), ergens achteraf ◦ [informeel] boys in the backroom | politiek ingewijden back·room boy meerv backroom boys (voornamelijk meervoud) telb zn - (Brits-Engels); [informeel] geleerde; planner (werkend aan geheim onderzoek e.d.) Backs /bæks/ meervoud bepaalde collegeterreinen (in Cambridge) back·scat·ter·ing n-telb zn - (terug)verstrooiing
back·scratch·er meerv backscratchers telb zn 1. ruggenkrabber 2. nuttige relatie back-scratch·ing n-telb zn - [informeel] ook attributief vriendjespolitiek; voor-wat-hoort-wat back-seat driver meerv back-seat drivers telb zn passagier die ‘meerijdt’, (Amerikaans-Engels); [figuurlijk] stuurman aan de wal back·set meerv backsets telb zn 1. tegenslag 2. tegenstroom backsheesh backshish meerv backsheesh telb en n-telb zn zie: baksheesh back shop meerv back shops telb zn achterwinkel back·side meerv backsides telb zn 1. [informeel] achterwerk; zitvlak; achterste; achterkwartier
2. achtereinde back·sight meerv backsights telb zn 1. vizier (van geweer) 2. achterwaartse waarneming/meting back slang n-telb zn - (Brits-Engels) achteruittaaltje (waarbij alle woorden omgedraaid worden) back·slap·ping bn uitbundig; joviaal back·slash meerv backslashes telb zn backslash (schuine streep naar links) back·slide onov ww 1. terugvallen (in fout), vervallen 2. afvallig worden back·slid·er meerv backsliders telb zn afvallige back·space1 /'bæk'speɪs/, (Am.) /'bækspeɪs/ telb zn - backspacetoets; backspace
back·space2 /'bæk'speɪs/, (Am.) /'bækspeɪs/ onov ww (op schrijfmachine) een spatie teruggaan, (omschrijving) een of meer tekens wissen met de backspacetoets; backspacen back·spin n-telb zn - backspin back·stage1 bn, attr - achtertoneel-, [figuurlijk] privéback·stage2 bw - ; ook [figuurlijk] achter de schermen/coulissen; in het geheim back·stair back·stairs bn, attr 1. privé-; geheim; heimelijk • backstair gossip | achterklap 2. achterbaks; onderhands backstairs meervoud achtertrap; geheime trap, [figuurlijk] achterdeur(tje); uitweg back·stay meerv backstays (vaak meervoud) telb zn - pardoen back·stitch1
meerv backstitches telb zn - achtersteek back·stitch2 onov ww - achtersteek naaien back·stitch3 ov ww - met achtersteek naaien back·stop1 meerv backstops telb zn 1. (Amerikaans-Engels); [informeel]; achtervanger 2. (Amerikaans-Engels); vangscherm, vanggaas (achter achtervanger) 3. achterstop (in roeiboot) 4. (benaming voor) iets/iemand als ondersteuning/bescherming; voorzorg(smaatregel) • as backstops to | ter ondersteuning van back·stop2 ov ww - (Amerikaans-Engels); (achter)vangen back story meerv back stories telb zn 1. voorgeschiedenis (wat aan boek of film voorafgaat) 2. achtergrond back-street bn, attr clandestien; illegaal
• back-street abortion | illegale abortus back·street meerv backstreets telb zn achterstraatje; achterafstraat back·stroke meerv backstrokes telb en n-telb zn - rugslag back·swamp meerv backswamps telb zn - kom back·swing meerv backswings telb zn (sport, in het bijzonder badminton) achterzwaai back·sword meerv backswords telb zn 1. houwdegen 2. batonneerstok 3. houwdegenschermer back talk n-telb zn - (Amerikaans-Engels); [informeel] brutaliteit; brutaal antwoord; tegenspraak back-to-back1 meerv back-to-backs telb zn - (Brits-Engels) ± rijtjeshuis
back-to-back2 bn, attr - (Brits-Engels) met achterkant tegen ander huis aangebouwd • back-to-back housing | ± rijtjeshuizen back track meerv back tracks telb zn weg terug • take the back track | terugkrabbelen, terugtreden back·track onov ww 1. op z'n schreden terugkeren, [figuurlijk] terugbladeren; een stuk/zin opnieuw lezen 2. terugkrabbelen back·track·ing n-telb zn - (oorspronkelijk) gerund van backtrack backtracking; (het) terugritten back up1 onov ww 1. zich verzamelen (bijvoorbeeld van water achter dam) 2. achteruitgaan; (terug)wijken 3. (Amerikaans-Engels) een file vormen 4. (Amerikaans-Engels) achteruitrijden back up2 ov ww 1. (onder)steunen; staan achter; bijstaan 2. bevestigen (verhaal), vollediger verklaren 3. herhalen 4. een back-up/kopie maken van; back-uppen; kopiëren
back·up1 meerv backups (ook attributief) telb zn 1. (ruggen)steun; ondersteuning 2. reserve(-exemplaar); voorraad 3. (Amerikaans-Engels) file; queue 4. back-up; reservekopie • back-up software | back-upsoftware 5. (Amerikaans-Engels); reserve(speler); wisselspeler back·up2 n-telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels); ook attributief backing; begeleiding • a backup vocalist | een achtergrondzanger, een achtergrondzangeres back-up file meerv back-up files telb zn - reservebestand back-up light meerv back-up lights telb zn - (Amerikaans-Engels) achteruitrijlamp back·veld meerv backvelds telb zn - (Zuid-Afrikaans-Engels) uithoek back·ward1 /'bækwəd/, (Am.) /-wərd/ bw backwardly; zelfst nw backwardness bn
achter(lijk); achtergebleven (in ontwikkeling), traag; niet bij • [pejoratief] backward country /nation | onderontwikkeld land, ontwikkelingsland • be backward in one's studies | achter zijn met zijn studie • backward pawn | achtergebleven pion back·ward2 /'bækwəd/, (Am.) /-wərd/ bn, attr achteruit(-); achterwaarts; ruggelings; terug • a backward flow | een teruggaande stroom • a backward glance | een blik achterom • a backward journey | een reis terug back·ward3 /'bækwəd/, (Am.) /-wərd/ bw backwardly; zelfst nw backwardness bn, pred 1. terughoudend; verlegen; aarzelend • be backward in giving one's opinion | aarzelen zijn mening te geven 2. saai backward4 bw - (voornamelijk Amerikaans-Engels) zie: backwards back·ward·a·tion /'bækwə'deɪʃn/, (Am.) /-wərd-/ n-telb zn - (Brits-Engels); deport back·wards /'bækwədz/, (Am.) /-wərdz/ bw 1. achteruit (ook figuurlijk), achterwaarts; terug; ruggelings
• backwards and forward(s) | heen en weer • go backwards | achteruitgaan (ook figuurlijk) • look backwards | achterom kijken • put on one's cap backwards | zijn pet achterstevoren opzetten • ring the bells backwards | de klokken van laag naar hoog luiden • spell backwards | van achteren naar voren spellen 2. naar het verleden; terug ◦ he knew his lessons backwards and forward(s) | hij kende zijn lessen grondig/van binnen en van buiten back·wash n-telb zn 1. boeggolf 2. terugloop (van water), [informeel], [figuurlijk] terugslag; reactie; nasleep 3. luchtzuiging (bij vliegtuig) back·wat·er n-telb zn 1. (achterlijk/godvergeten) gat; (geestelijke) stagnatie; impasse 2. (stil) binnenwater 3. achterwater 4. boegwater 5. teruglopend water back·woods /'bækwʊdz/, (Am.) /'bæk'wʊdz/ meervoud binnenlanden; oerwouden (in het bijzonder in USA) back·woods·man /'bækwʊdzmən/, (Am.) /bæk'wʊdz-/ meerv backwoodsmen /-mən/ telb zn woudbewoner
back·yard meerv backyards telb zn 1. plaatsje; achterplaats, [figuurlijk] achtertuin • in one's own backyard | in zijn eigen achtertuin, aan den lijve 2. (Amerikaans-Engels) achtertuin bacn /'beɪkən/ n-telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels); bacn (e-mail die niet-ongewenst is, maar oninteressant is of op het verkeerde moment of in groten getale binnenkomt) bacne /'bækni/ n-telb zn - [informeel]; rugacne ba·con /'beɪkən/ n-telb zn bacon; spek • bacon and eggs | gebakken eieren met spek ◦ [informeel] bring home the bacon | de kost verdienen; slagen, het klaren, tot stand brengen, succes hebben, de overwinning behalen ◦ (voornamelijk Brits-Engels); [informeel] save one's bacon | zijn hachje redden; er zonder kleerscheuren afkomen ba·con·er /'beɪkənə/, (Am.) /-ər/ meerv baconers telb zn baconvarken; zouter Ba·co·ni·an1 /beɪ'koʊnɪən/ meerv Baconians
telb zn baconist Ba·co·ni·an2 /beɪ'koʊnɪən/ bn 1. baconistisch 2. experimenteel; inductief ◦ Baconian theory | theorie dat de toneelstukken van Shakespeare door F. Bacon geschreven zijn bacon pig meerv bacon pigs telb zn zie: baconer ba·con·y /'beɪkəni/ bn spekachtig; vet bac·te·ri·a /bæk'tɪərɪə/, (Am.) /-'tɪr-/ meervoud zie: bacterium bac·te·ri·al /bæk'tɪərɪəl/, (Am.) /-'tɪr-/ bw bacterially bn bacterieel; bacteriebac·te·ri·cide /bæk'tɪərɪ̩saɪd/, (Am.) /-'tɪr-/ meerv bactericides telb en n-telb zn bacteriedodend middel; bactericide; bacteriocide
bac·te·ri·o·log·i·cal /bæk'tɪrɪə'lɒdʒɪkl/, (Am.) /-'lɑ-/ bw bacteriologically bn bacteriologisch • bacteriological warfare | bacteriologische oorlogvoering bac·te·ri·ol·o·gist /bæk'tɪri'ɒlədʒɪst/, (Am.) /-'ɑlədʒɪst/ meerv bacteriologists telb zn bacterioloog bac·te·ri·ol·o·gy /bæk'tɪri'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑlədʒi/ n-telb zn bacteriologie bac·te·ri·ol·y·sis /bæk'tɪri'ɒlɪ̩sɪs/, (Am.) /-'ɑlɪ̩sɪs/ meerv bacteriolyses /-lɪ̩si:z/ telb en n-telb zn - bacteriolyse bac·te·ri·o·lyt·ic /bæk'tɪrɪə'lɪt̯ ɪk/ bn - bacteriolytisch; bacteriolyse veroorzakend bac·te·ri·o·phage /bæk'tɪrɪəfeɪdʒ/ meerv bacteriophages telb zn - bacteriofaag bac·te·ri·o·sta·sis
/bæk'tɪrɪə'steɪsɪs/ meerv bacteriostases /-'steɪsɪz/ telb en n-telb zn - bacteriostase bac·te·ri·o·stat·ic /bæk'tɪrɪə'stæt̯ ɪk/ bw bacteriostatically bn - bacteriostatisch bac·te·ri·um /bæk'tɪərɪəm/, (Am.) /-'tɪr-/ meerv bacteria (vaak meervoud) /-'tɪərɪə/ telb zn bacterie bac·te·ri·vo·ry /bæk'tɪərɪvri/ n-telb zn - (omschrijving) het zich voeden met bacteriën Bac·tri·an /'bæktrɪən/ bn Bactrisch; uit/van Bactrië (streek in Noord-Afghanistan) ◦ Bactrian camel | huiskameel (Camelus Bactrianus) bad1 /bæd/ n-telb zn 1. het slechte; het kwade • go to the bad | de verkeerde kant opgaan • take the bad with the good | het goede met het kwade nemen 2. pech 3. debet; schuld
• be £500 to the bad | voor 500 pond in het krijt staan, 500 pond kwijt zijn 4. [slang] ellende ◦ get in bad with | het aan de stok krijgen met ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] be in bad with someone | bij iemand in een slecht blaadje staan ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] my bad! | mijn schuld!, mijn fout! bad2 /bæd/ vergr trap worse; overtr trap worst; zelfst nw badness bn 1. slecht; minderwaardig; verkeerd • bad air /meat | bedorven lucht/vlees • I am bad at football | ik ben niet goed in voetballen, ik ben een slecht voetballer • bad bevel | wankant (van hout) • bad colour | slechte afdruk • bad conscience | slecht geweten • (Brits-Engels) bad form | slechte manieren • go bad | bederven, beschimmelen • (Amerikaans-Engels); [informeel] the bad guy | de slechterik, de schurk, de bandiet • [informeel] make the best of a bad job | het beste er van (zien te) maken • bad-mannered | ongemanierd • bad mood | slecht humeur • have a bad night | slecht slapen, een onrustige nacht hebben • not half/so bad | niet zo gek/slecht • not bad (at all) | (helemaal) niet gek • in bad order | in slechte staat • bad shot | misser, slechte jager; [figuurlijk] slechte gok • bad smell | stank • bad temper | slecht humeur, driftig karakter 2. kwaad; kwaadaardig; boosaardig; stout; ondeugend • bad blood | rancune, oud zeer
• breed bad blood, make/stir up bad blood /feeling(s) | kwaad bloed zetten • bad boy | stoute jongen; [figuurlijk] enfant terrible • in bad faith | te kwader trouw • bad feeling | bitterheid, wrok • bad language | grove taal, gevloek • bad mouth | geroddel, lasterpraat; hard in de mond (van paard dat slecht naar bit luistert) • bad word | grofheid, vloek, obsceniteit • from bad to worse | van kwaad tot erger, van de wal in de sloot 3. ziek; naar; pijnlijk • feel /be taken bad | zich ziek/beroerd voelen • bad finger | zere vinger, fijt • bad head | hoofdpijn • she looks bad | zij ziet er slecht/ziek/ongezond uit • [slang] have a bad trip | flippen, slecht reageren op drugs 4. erg; ernstig; lelijk • bad accident | zwaar ongeval • bad blunder | stommiteit • come to a bad end | slecht aflopen • be in a bad way | er slecht aan toe zijn • [figuurlijk] get into bad ways | slechte gewoontes aannemen, een slecht leven gaan leiden • bad weather | slecht/onstuimig/zwaar weer 5. ongunstig • (make) a bad bargain | een onvoordelige zaak (doen) • make the best of a bad bargain | er het beste van maken, zich zo goed mogelijk schikken • be in someone's bad book(s) | bij iemand in een slecht blaadje staan • bad business | een ongelukkige zaak • bad day | ongeluksdag • make someone appear in a bad light | iemand in een kwaad daglicht stellen • that looks bad | dat voorspelt niets/niet veel goeds • bad luck | pech
• call someone bad names | iemand uitschelden/beledigen • in a bad sense | ongunstig, pejoratief • be on bad terms with | een slechte verstandhouding hebben met, ruzie hebben met • it's a bad thing to | het is onverstandig om • [informeel] (that's) too bad | (dat is) zonde/jammer • (just) too bad (for you) | (dat is je) eigen schuld, pech gehad, daar kan ik niets aan veranderen 6. vals • bad coin | valse munt • bad law | ongeldige wet 7. schadelijk • bad for your liver | slecht voor je lever ◦ bad actor | lastpost, klier, onmens; vals dier ◦ (Iers-Engels) bad cess to thee! | onheil over u! ◦ a bad debt | een kwade/oninbare/niet verhaalbare schuld, een oninbare vordering ◦ [informeel] he is a bad egg /lot | hij deugt voor geen cent ◦ with (a) bad grace | (uiterst) onvriendelijk, met tegenzin ◦ get in someone's bad graces | bij iemand uit de gratie raken, bij iemand in een slecht blaadje komen te staan ◦ (Brits-Engels); [slang] a bad hat | een kwaaie, een gemenerd, een linke jongen ◦ keep bad hours | laat naar bed gaan, het laat maken, onregelmatig leven ◦ bad life | iemand met een kleine levensverwachting ◦ bring one's eggs/hogs to the wrong/a bad market | van een koude kermis thuiskomen ◦ [informeel] he's bad news | hij deugt niet, 't is een schoft ◦
bad paper | slecht papier; niet gehonoreerde/noodlijdende wissels ◦ (Brits-Engels) strike/hit/be going through a bad patch | geen geluk hebben, een moeilijke tijd doormaken, een periode hebben waarin alles tegenzit ◦ (turn up) like a bad penny | telkens ongewenst verschijnen ◦ (Iers-Engels) bad scran to | pech voor
◦ (Brits-Engels) bad show! | (als verwijt) waardeloos!, dat lijkt nergens naar!; (als troost) da's pech hebben! ◦ bad style | niet zoals het hoort ◦ be bad style | tegen de normen zondigen, uit de toon vallen ◦ leave a bad taste in one's mouth | een slechte/nare smaak/indruk achterlaten, niet goed worden van ◦ have a bad time of it | op zwart zaad zitten ◦ make bad weather of it | zich slecht houden in storm ◦ have a bad wind | een slechte conditie hebben, weinig uithoudingsvermogen hebben ◦ (sprw) a bad penny always turns up | (omschrijving) het zwarte schaap van de familie komt altijd opdagen ◦ (sprw) the receiver is as bad as the thief | helers zijn stelers ◦ (sprw) bad news travels fast | ± slecht nieuws komt altijd te vroeg ◦ (sprw) nothing so bad but might have been worse | (omschrijving) het had altijd nog erger kunnen zijn ◦ (sprw) a bad workman always blames his tools | een slechte werkman beschuldigt altijd zijn getuig, een kwaad werkman vindt nooit goed gereedschap ◦ (sprw) give a dog a bad name and hang him | ± wee de wolf die in een kwaad gerucht staat ◦ (sprw) things are never as black/bad as they seem/look | de duivel is nooit zo zwart als hij geschilderd wordt, de soep wordt nooit zo heet gegeten als ze wordt opgediend ◦ (sprw) money is a good servant, but a bad master | geld is een goede dienaar, maar een slechte meester zie: worse1, worst1 bad3 /bæd/ vergr trap worse; overtr trap worst; zelfst nw badness bn, pred vol spijt • I feel bad about that | dat spijt me • feel bad for someone | medelijden met iemand hebben zie: worse1, worst1
bad4 /bæd/ vergr trap badder bn - (voornamelijk Amerikaans-Engels); [informeel] fantastisch; geweldig; prima; fijn bad5 bw - (Amerikaans-Engels); [informeel] zie: badly bad ass meerv bad asses telb zn - (Amerikaans-Engels); [informeel] rotzak; ruziezoeker bad-ass bn, attr - (Amerikaans-Engels); [informeel] 1. retegoed; steengoed; keigaaf 2. stoer; eigenwijs bad bank meerv bad banks telb zn - rommelbank; bad bank (aparte bank waar risicovolle of waardeloze leningen worden gestald) bad·die /'bædi/ bad·dy meerv baddies telb zn 1. slechterik; schurk; bandiet (in film, toneel, boek) • all the baddies of the West | al de schurken van het wilde westen 2. mislukte poging; misser
bad·dish /'bædɪʃ/ bn inferieur; minderwaardig bade /bæd/, /beɪd/ verleden tijd en voltooid deelwoord zie: bid1 badge1 /bædʒ/ meerv badges telb zn 1. kenteken; ordeteken; badge; insigne; politiepenning • his badge of office | het kenmerk van zijn functie • Badge of Ulster | open hand (in wapen) 2. kenmerk; uiterlijk teken • chains are the badge of slavery | ketenen zijn het kenteken/symbool van slavernij 3. (Amerikaans-Engels); [slang] smeris badge2 /bædʒ/ ov ww 1. een onderscheiding verlenen 2. van een kenteken/kenmerk voorzien 3. badgen (kenmerk op je sociaal netwerkprofiel plaatsen als teken van steun aan een goed doel) badg·er1 /'bædʒə/, (Am.) /-ər/ meerv badgers telb zn 1. das (voornamelijk Meles en Taxidea taxus) • bald as a badger | zo kaal als een biljartbal
2. penseel/borstel van dassenhaar badg·er2 /'bædʒə/, (Am.) /-ər/ n-telb zn 1. dassenhaar 2. huid van een das badg·er3 /'bædʒə/, (Am.) /-ər/ ov ww pesten; sarren; lastigvallen; achterna zitten • badger someone for an ice-cream | bij iemand om een ijsje zeuren • I badgered him into working for me | ik drong zolang aan dat hij toch maar besloot voor mij te gaan werken • stop badgering me with your questions | hou nou eens op met dat gevraag badger baiting n-telb zn dassenjacht badger driving n-telb zn zie: badger baiting badger game meerv badger games telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] chantage; afpersing bad·ger-leg·ged bn met benen/poten van ongelijke lengte badger plane meerv badger planes
telb zn schuine boorschaaf; schuine lijstenschaaf Badger State meerv Badger States telb zn - (Amerikaans-Engels); [informeel] (bijnaam van) Wisconsin bad·i·nage /'bædɪnɑ:ʒ/, (Am.) /'bædə'nɑʒ/ n-telb zn badinage; scherts bad·lands /'bædlæn(d)z/ meervoud - (Amerikaans-Engels) woeste streek; steenwoestijn; maanlandschap bad·ly /'bædli/ bw 1. act badly | zich verkeerd gedragen do badly | een slecht resultaat behalen be badly off | arm zijn, het slecht hebben be badly off for something | gebrek hebben aan iets, te weinig hebben van iets badly wounded | zwaar gewond zie ook: bad1 2. erg; zeer; hard • I need it badly | ik heb het hard/dringend/hoog nodig • I want it badly | ik wil het dolgraag hebben ◦ (sprw) if a thing is worth doing, it's worth doing well/badly | als je iets doet, doe het dan goed bad·man meerv badmen telb zn schurk; bandiet, (Amerikaans-Engels) desperado bad·min·ton
/'bædmɪntən/, (Am.) /-mɪntn/ n-telb zn 1. badminton 2. rode wijn met suiker en sodawater bad-mouth /'bædmaʊɵ/, /-maʊð/ ov ww - (Amerikaans-Engels); [slang] 1. kwaadspreken over 2. kleineren; afgeven op bad-tem·pered bn 1. slechtgezind, slechtgeluimd; gemelijk 2. kwaadaardig baf·fle1 /'bæfl/ meerv baffles telb zn 1. schot; plaat; tong 2. (Amerikaans-Engels) klankbord; klankkast baf·fle2 /'bæfl/ ov ww 1. verbijsteren; van zijn stuk/in de war brengen • he baffles me | hij is me een raadsel • the question baffled me | de vraag bracht me van mijn stuk • baffle one's pursuers | zijn achtervolgers op een dwaalspoor brengen 2. verhinderen; verijdelen • they were baffled in their attempt | hun poging werd in het honderd gestuurd 3. tarten; te boven gaan • the scene baffled all description | het schouwspel tartte elke beschrijving
4. teleurstellen • baffled hopes /expectations | verijdelde hoop/verwachtingen 5. stoppen; smoren; afleiden (geluid, luchtstroom, e.d.) zie: baffling baf·fle-board meerv baffle-boards telb zn klankbord baf·fle·gab n-telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels); [informeel] durewoordenkramerij; stadhuistaal; abracadabra; jargon baf·fle·ment /'bæflmənt/ n-telb zn 1. het verbijsteren 2. verbijstering baf·fle-plate meerv baffle-plates telb zn 1. klankbord 2. keerschot; keerplaat; stootplaat; spatplaat 3. leiplaat (van vliegtuigmotor) 4. vuurscherm (van stoomketel) 5. stootplaat; stootring 6. slingerschot (van schip, vliegtuig) baf·fler /'bæflə/, (Am.) /-ər/ meerv bafflers telb zn zie: baffle1 baf·fle-re·flec·tion
meerv baffle-reflections telb en n-telb zn tussenwandecho (in ultrasonoor onderzoek) baf·fling /'bæflɪŋ/ bw bafflingly bn - tegenwoordig deelwoord van baffle verbijsterend; ongelofelijk BAFTA /'bæftə/ afk afkorting van: British Association of Film and Television Arts bag1 /bæɡ/ meerv bags telb zn 1. zak; baal • [slang] a bag (of heroin) | een zakje/capsule/dosis heroïne 2. zak; tas; handtas; weitas; reistas; koffer • pack up bag and baggage | zijn biezen pakken • leave with/pack up bag and baggage | er met z'n hele hebben en houden vandoor gaan, z'n biezen pakken • pack one's bags | zijn biezen pakken 3. zakvormig voorwerp/lichaamsdeel; honingmaag; buidel; uier; (gif)blaas; scrotum; balzak; kapotje • bags under the eyes | wallen onder de ogen • his trousers have bags at the knees | hij heeft knieën in zijn broek • a bag in the sail | een zak in het zeil (dat is met gevierd piekenval) • (verloskunde) bag of waters | baarvlies 4. zak vol, [figuurlijk] grote hoeveelheid • (Brits-Engels) bags of room | plaats genoeg
• (Brits-Engels); [informeel] bags of money | massa's/hopen geld, een bom duiten • the whole bag of tricks | de hele santenkraam 5. vangst; buit; hoeveelheid gevangen/geschoten wild/vogels • a good bag | een flinke vangst • make a bag | een goede jacht/vangst hebben 6. [informeel] verzameling; samenraapsel • a mixed bag | een allegaartje 7. [informeel] humeur • he's in his stupid bag | hij heeft een van zijn rare kuren 8. [slang] gewoonte; manier van leven; bezigheid; specialiteit; stijl (van jazz) • it's not my bag | dat ligt niet in mijn lijn • a singer in the soul bag | een soulzanger(es) • what's your bag? | wat doe je eigenlijk (voor de kost)? 9. [slang]; [beledigend] (lelijk) vrouwmens; wijf; hoer • a silly old bag | een stom oud wijf 10. [slang] complex; frustratie 11. [slang] situatie • in a bag | in de nesten 12. [slang] pessarium; diafragma 13. honk ◦ he is a bag of bones | hij is vel over been ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] have a bag on | het op een zuipen zetten ◦ [slang] hold the bag | hou de baby even vast ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] I was left holding the bag | ik kreeg alle schuld, ik mocht het allemaal alleen opknappen ◦ [informeel] it's in the bag | het is in kannen en kruiken ◦ [informeel] he is in the bag | hij is stomdronken ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] that match was in the bag | die wedstrijd was van tevoren verkocht; die wedstrijd konden we niet meer verliezen bag2 /bæɡ/ onov ww
1. uitzakken • his pants bag out at the knees | hij heeft knieën in zijn broek 2. opzwellen; uitpuilen, uiers krijgen • the heifers are bagging up | de uiers van de vaarzen beginnen te zwellen 3. afvallen; hoogte verliezen; in lij vallen; verlijeren • the ship bagged to leeward | het schip verlijerde 4. klapperen (van zeil), in de wind liggen zie: bagged, bagging bag3 /bæɡ/ ov ww 1. doen zwellen/uitpuilen/uitzakken • the wind bagged the parachute | de wind bolde de parachute 2. in een zak doen/stoppen • bagged cargo | lading in zakken • bagged goods | zakgoed • bag up flour | meel in zakken doen 3. vangen; arresteren; in de wacht slepen • bag rabbits | konijnen vangen 4. (Brits-Engels); [informeel] inpikken; te pakken krijgen; (mee)pikken; (weten te) bemachtigen • (Brits-Engels); [slang], [kindertaal] bags I! | hebbes!, mijn!, da's van/voor mij! • who has bagged my pen | wie is er met mijn pen vandoor? 5. (ver)garen (koren e.d.) 6. [slang] spijbelen 7. [slang] de zak geven 8. [informeel] kappen met; nokken met; ophouden met • bag it! | kap ermee! zie: bagged, bagging ba·gasse /bə'ɡæs/ n-telb zn bagasse; ampas
bag·a·telle1 /'bæɡə'tel/ meerv bagatelles telb zn 1. kleinigheid; bagatel 2. bagatelle bag·a·telle2 /'bæɡə'tel/ n-telb zn 1. flipperspel 2. soort biljartspel (met negen ballen) ba·gel /'beɪɡl/ meerv bagels telb zn hard ringvormig ongezuurd broodje bag-for-life meerv bags-for-life telb zn (omschrijving) (plastic) draagtas die als hij kapot of versleten is gratis wordt vervangen door de betreffende winkel bag·ful /'bæɡfʊl/ meerv bagfuls, bagsful telb zn zak vol, [figuurlijk] grote hoeveelheid • bagfuls of money | hopen geld bag·gage1 /'bæɡɪdʒ/ meerv baggages telb zn
1. [informeel] meid; nest; deern; brutaaltje 2. [informeel] slet; tuig; hoer 3. [beledigend] oud wijf bag·gage2 /'bæɡɪdʒ/ n-telb zn 1. (voornamelijk Amerikaans-Engels) bagage; reisgoed • four pieces of baggage | vier stuks bagage 2. bagage; legertas 3. (culturele) bagage; algemene ontwikkeling; belezenheid baggage check meerv baggage checks telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. bagagereçu 2. bagagecontrole baggage claim meerv baggage claims telb zn bagageafhaalruimte bag·gage·man /'bæɡɪdʒmən/ meerv baggagemen /-mən/ telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. drager; witkiel; kruier 2. drager; piccolo bag·gage·mas·ter meerv baggagemasters telb zn - (Amerikaans-Engels) ladingmeester baggage plane meerv baggage planes
telb zn vrachtvliegtuig baggage rack meerv baggage racks telb zn - (Amerikaans-Engels) bagagerek bag·gage-smash·er meerv baggage-smashers telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang]; voornamelijk bagageafhandelaar, [figuurlijk] rouwdouw; kluns bag garden meerv bag gardens telb zn (omschrijving) met compost gevulde jutezak om planten uit te laten groeien bagged /bæɡd/ bn - [slang] voltooid deelwoord van bag bezopen; teut; lam bag·ging /'bæɡɪŋ/ n-telb zn - gerund van bag zakkengoed; jute; gonje bag·gy /'bæɡi/ vergr trap baggier; bw baggily; zelfst nw bagginess bn zakachtig; flodderig • baggy cheeks | hangwangen • baggy pants | flodderbroek, slobberbroek
bag·gys /'bæɡiz/ meervoud - (Amerikaans-Engels) boxershort; wijd broekje (ook als zwembroek) bag job meerv bag jobs telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] illegale huiszoeking, (bij uitbreiding) inbraak, diefstal bag lady meerv bag ladies telb zn - [informeel] zwerfster (die haar bezittingen in plastic tassen met zich mee draagt), dakloze, thuisloze bag·man /'bæɡmən/ meerv bagmen /-mən/ telb zn 1. (voornamelijk Brits-Engels); [informeel] handelsreiziger; vertegenwoordiger 2. [slang]; vos in een zak 3. (Australisch-Engels) landloper 4. (Australisch-Engels); [informeel] bookmaker 5. (Amerikaans-Engels); [slang] koerier; geldophaler; man met de buidel (m.b.t. protectiegeld/smeergeld) 6. (Canadees-Engels); [slang] man met de buidel (beheerder/verwerver van verkiezingsfondsen) 7. (voornamelijk Amerikaans-Engels); [informeel] zwerver; dakloze, thuisloze 8. (Amerikaans-Engels); [slang] (drugs)pusher bag net meerv bag nets telb zn - kruisnet; totebel
bagn·io /'bɑ:njoʊ/, (Am.) /'bæn-/ meerv bagnios telb zn - [verouderd] 1. bajes 2. bordeel bag·pip·er meerv bagpipers telb zn doedelzakspeler bag·pipes meervoud - werkwoord ook enkelvoud doedelzak bag-play n-telb zn geflikflooi; hielenlikkerij bags /bæɡz/ meervoud - (Brits-Engels); [informeel] (wijde) broek bag·snatch·er meerv bagsnatchers telb zn tassendief ba·guette /bæ'ɡet/ meerv baguettes telb zn stokbrood; baguette
bag up onov ww - [informeel] een condoom gebruiken bah /bɑ:/ tw ba(h); foei ba·ha·ha·ha /'bɑ:hɑ:hɑ:hɑ:/ tw - mwahaha (om (triomfantelijk, sarcastisch) lachen aan te geven, bv. op socialenetwerksite, of in strip) Bahama Islands meervoud zie: Bahamas Ba·ha·mas /bə'hɑ:məz/ meervoud Bahama's; Bahama-eilanden Ba·ha·mi·an1 /bə'heɪmɪən/, /-'hɑ:-/ meerv Bahamians telb zn Bahamaan(se); Bahamiaan(se) Ba·ha·mi·an2 /bə'heɪmɪən/, /-'hɑ:-/ bn Bahamaans; Bahamiaans Bah·rain /bɑ:'reɪn/
Bah·rein eigenn Bahrein Bah·rain·i1 /bɑ:'reɪni/ Bah·reini meerv Bahrainis, Bahreinis, Bahraini, Bahreini telb zn Bahreiner; Bahreinse; Bahreini (man) Bah·rain·i2 /bɑ:'reɪni/ bn Bahreins bai·kal teal /baɪ'kɑ:l 'ti:l/, /-kæl/ meerv baikal teals, baikal teal telb zn - Siberische taling (Anas formosa) bail1 /beɪl/ meerv bails telb zn 1. vestingmuur 2. binnenhof (van kasteel) 3. dwarsboom; sluitboom (in stal) 4. bail (dwarshoutje) 5. papierliniaal (op schrijfmachine) 6. beugel; hengsel 7. hoosvat bail2 /beɪl/
n-telb zn - borg(stelling); borgsom; cautie; garantie • admit to/grant /hold to bail | tegen borgtocht vrijlaten • (Brits-Engels) answer one's bail | aan zijn meldplicht voldoen (als iemand op borgtocht vrij is) • forfeit one's bail | zijn borgtocht verbeuren • give bail | borg stellen • go /stand /put in bail for someone/something | borg staan/zich borg stellen voor iemand/iets; [figuurlijk] voor iemand/iets instaan, garanderen • (Amerikaans-Engels ook) jump /skip one's bail | zijn borgtocht verbeuren • out on bail | vrijgelaten op/tegen borgtocht • refuse bail | vrijlating tegen borgtocht weigeren • save /surrender to one's bail | opkomen, voorkomen bail3 /beɪl/ onov ww 1. hozen 2. de handen omhoog steken 3. (petroleumwinning) pulsen zie: bail out1 bail4 /beɪl/ ov ww 1. vrijlaten tegen/onder borgstelling 2. in bewaring/onderpand geven 3. leeghozen zie: bail out1, bail up bail·a·ble /'beɪləbl/ bn - 1. vrijlaatbaar tegen borgtocht
• the prisoner is bailable | de gevangene komt voor vrijstelling onder borgtocht in aanmerking 2. vrijlating tegen borgtocht toelatend • bailable offence | misdrijf waarbij vrijlating tegen borgstelling mogelijk is bail-bond meerv bail-bonds telb zn - schriftelijk bewijs van borgstelling • claim out of bail-bond | vordering ontstaan uit een borgstelling bail·ee /'beɪ'li:/ meerv bailees telb zn - bewaarnemer; depositaris bail·er /'beɪlə/, (Am.) /-ər/ (in betekenis 1 ook) bal·er meerv bailers telb zn 1. hoosvat 2. opscheplepel 3. (petroleumwinning) puls 4. zie: bailor bail·er-grab meerv bailer-grabs telb zn - (petroleumwinning) pulshaak bai·ley /'beɪli/ meerv baileys telb zn
1. vestingmuur 2. binnenhof (van kasteel e.d.) Bailey bridge /'beɪli brɪdʒ/ meerv Bailey bridges telb zn baileybrug (nood- of geniebrug in geprefabriceerde onderdelen) bail·ie /'beɪli/ meerv bailies telb zn - (Schots-Engels) 1. ± wethouder, (België) ± schepen 2. [verouderd] zie: bailiff bai·liff /'beɪlɪf/ meerv bailiffs telb zn 1. (Brits-Engels); deurwaarder 2. (Amerikaans-Engels); gerechtsdienaar 3. baljuw; drossaard; drost; schout 4. (Brits-Engels) rentmeester 5. bedrijfsleider bailiff's writ meerv bailiff's writs telb zn - (Brits-Engels); bevelschrift; dwangbevel bai·li·wick /'beɪliwɪk/ meerv bailiwicks telb zn 1. district van wethouder/deurwaarder
2. baljuwschap 3. [voornamelijk schertsend]; [figuurlijk] domein; terrein • matters outside his bailiwick | zaken buiten zijn domein, zaken waar hij niets van af weet • successful in the political bailiwick | succes in politieke sferen 4. omgeving; buurt bail-jump·er meerv bail-jumpers telb zn iemand die zijn borgtocht verbeurt Bail·lon's crake /'beɪlənz'kreɪk/ meerv Baillon's crakes telb zn - kleinst waterhoen (Porzana pusilla) bail·ment /'beɪlmənt/ n-telb zn - 1. vrijstelling onder borgtocht 2. bewaargeving • bailment for hire | bewaargeving onder huurcontract bail·or /'beɪlə/, (Am.) /-ər/ (Amerikaans-Engelse spelling ook) bailer meerv bailors telb zn - bewaargever bail out1 bale out onov ww 1. hozen 2. het vliegtuig uitspringen (met parachute)
3. (surfen) van surfplank afspringen 4. [slang] ermee kappen; ertussenuit knijpen, [in het bijzonder] een vrouw laten zitten bail out2 bale out ov ww 1. door borgtocht in vrijheid stellen; vrijkopen 2. opkopen; door subsidie/financiële injectie voor faillissement behoeden • bail out all failing industries | alle op de rand van het failliet verkerende industrieën overeind houden 3. [informeel] uit de penarie helpen 4. leeghozen bail·out meerv bailouts telb zn (financiële) reddingsoperatie; financiële injectie bails·man /'beɪlzmən/ meerv bailsmen /-mən/ telb zn - borg bail up ov ww - (Australisch-Engels) 1. vastzetten (koe, om te melken) 2. met de handen omhoog zetten (slachtoffer van aanval e.d.) 3. aanklampen; staande houden bain-marie /'bænmə'ri:/ meerv bains-marie telb zn - bain-marie; warmwaterbad
Baird's sand·pi·per /'beəds'sændpaɪpə/, (Am.) /'berds'sændaɪpər/ meerv Baird's sandpipers telb zn - Bairds strandloper (Calidris bairdii) bairn /beən/, (Am.) /bern/ meerv bairns telb zn - (voornamelijk Schots-Engels) kind bait1 /beɪt/ meerv baits telb zn 1. [verouderd] pleistering; onderbreking; pauze (tijdens reis) 2. (gewestelijk) hapje 3. (Brits-Engels); [slang] furie; woede • be in a bait | woest zijn 4. (Amerikaans-Engels), (gewestelijk) flinke hoeveelheid • a bait of pie | een flink stuk taart • a bait of wood | een flinke stapel hout bait2 /beɪt/ meerv baits telb en n-telb zn aas; lokaas, [figuurlijk] voorspiegeling; verleiding • live bait | levend aas (visjes, maden of wormen) • rise to/swallow /take the bait | toebijten, toehappen; [figuurlijk ook] erin trappen, de dupe zijn ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] fish or cut bait! | kiezen of delen! ◦ (sprw) the bait hides the hook | ± er schuilt een addertje onder het gras
◦ (sprw) the fish will soon be caught that nibbles at every bait | ± je moet je neus niet overal insteken bait3 /beɪt/ onov ww 1. schaften 2. [verouderd] pleisteren bait4 /beɪt/ ov ww 1. van lokaas voorzien • he baited his hook with worms | hij deed wormen aan zijn haak 2. lokken; verleiden • bait the customers with | de klanten lokken met 3. ophitsen; sarren (dier, voornamelijk met honden) • bait a bear with dogs | een (vastgelegde) beer met honden ophitsen 4. treiteren; provoceren; boos maken; kwellen; pesten 5. [verouderd] onderweg voeren (paarden) bait-and-switch bn, attr - (Amerikaans-Engels) lokaasreclame makend • bait-and-switch advertising | lokaasreclame bait needle meerv bait needles telb zn - aasnaald bait-time meerv bait-times telb zn - schafttijd
bait tin meerv bait tins telb zn - aasdoos baize /beɪz/ n-telb zn 1. baai 2. groen laken • baize door | gecapitonneerde deur • the green baize of the billiard-table | het groene biljartlaken bake1 /beɪk/ meerv bakes telb zn - (Amerikaans-Engels) bakfeest; picknick; ± barbecue; ± feestje waar gerechten gebakken worden bake2 /beɪk/ onov en ov ww 1. bakken (o.a. van baksteen) • baked beans | witte bonen in tomatensaus (voornamelijk uit blik) • baked potatoes | in de oven/as gebakken aardappelen in de schil • open a window, I'm baking in here! | doe een raam open, het lijkt hier wel een oven! 2. rijpen • the sun bakes the grapes | de zon rijpt de druiven 3. verbranden • to lie baking on the beach | op het strand liggen bruin bakken zie: baking1
bake-ap·ple baked-ap·ple meerv bake-apples telb zn - bergbraambes (Rubus chamaemorus) bak·ed-ap·ple ber·ry meerv baked-apple berries telb zn zie: bake-apple bake-house meerv bake-houses telb zn bakkerij; (warme) bakker ba·ke·lite /'beɪkəlaɪt/ (ook Bakelite) n-telb zn bakeliet bake-off meerv bake-offs telb zn - (Amerikaans-Engels) bakwedstrijd bak·er /'beɪkə/, (Am.) /-ər/ meerv bakers telb zn 1. bakker 2. (Amerikaans-Engels) draagbare oven 3. (Amerikaans-Engels) gemakkelijk te bakken voedsel • Idaho potatoes are good bakers | idahoaardappelen laten zich goed bakken
baker's dozen meerv baker's dozens telb zn dertien bak·er·y /'beɪkəri/ meerv bakeries telb zn 1. bakkerij 2. bakkerswinkel bak·ing1 /'beɪkɪŋ/ n-telb zn - gerund van bake 1. het bakken 2. baksel • the whole week's baking | het baksel van een hele week bak·ing2 /'beɪkɪŋ/ bn - tegenwoordig deelwoord van bake snikheet; brandend • the baking sand of the desert | het brandend woestijnzand baking powder n-telb zn bakpoeder; kunstgist baking sheet meerv baking sheets telb zn zie: baking tray baking soda n-telb zn zuiveringszout (natriumbicarbonaat)
baking tin meerv baking tins telb zn bakvorm; taartvorm baking tray meerv baking trays telb zn bakplaat ba·kla·va /'bɑ:kləvɑ:/ meerv baklavas telb en n-telb zn baklava (Turks gebak) bak·sheesh /'bækʃi:ʃ/ bakh·sheesh; bak·shish; bakh·shish; back·sheesh; back·shish meerv baksheesh telb en n-telb zn - (voornamelijk in het Oosten) 1. baksjisj; fooi; geldgeschenk 2. aalmoes • give baksheesh to someone | iemand een aalmoes geven bal afk afkorting van: balance ba·laam /'beɪlæm/, (Am.) /-ləm/ n-telb zn - (Brits-Engels); [slang]; bladvulling; waardeloze tekst Ba·laam /'beɪlæm/, (Am.) /-ləm/
eigenn - Bileam bal·a·cla·va /'bælə'klɑ:və/ meerv balaclavas telb zn - (Brits-Engels) bivakmuts balaclava helmet meerv balaclava helmets telb zn zie: balaclava bal·a·lai·ka /'bælə'laɪkə/ meerv balalaikas telb zn balalaika bal·ance1 /'bæləns/ meerv balances telb zn 1. balans; weegschaal • [figuurlijk] hold the balance | de doorslag geven, beslissingsrecht/beslissingsbevoegdheid hebben • [figuurlijk] hold the balance even | eerlijk handelen, de kerk in het midden laten • [figuurlijk] your future is in the balance | je toekomst staat op het spel • [figuurlijk] his fate is/hangs in the balance | zijn lot is onbeslist/onzeker • [figuurlijk] tip the balance | de balans doen doorslaan • tremble in the balance | aan een zijden draadje hangen 2. tegengewicht (voornamelijk figuurlijk)
• his calm acts as a balance to his wife's nervousness | zijn kalmte weegt op tegen/compenseert de zenuwachtigheid van zijn vrouw 3. onrust (in klok e.d.) 4. balans • adverse balance | passieve balans • favourable /unfavourable balance of trade | actieve/passieve handelsbalans • balance of payments | betalingsbalans • strike a balance | de balans opmaken, het saldo trekken; [figuurlijk] een compromis/het juiste evenwicht vinden • balance of trade | handelsbalans 5. , saldo; tegoed; overschot • balance of an account | saldo van een rekening • adverse balance | passief saldo • available balance | beschikbaar saldo • budgetary balance | begrotingssaldo • balance due | debetsaldo • external balance | uitvoersaldo • balance in/on hand | kasvoorraad • on balance | per saldo; [figuurlijk] rekening houdend met alle gegevens, alles in aanmerking genomen • pay the balance | het saldo vereffenen • balance of profit | overwinst 6. opgeld; opleg • balance in cash | uitkering tot gelijkmaking/in contanten bal·ance2 /'bæləns/ meerv balances telb en n-telb zn 1. evenwicht; balans • keep one's balance | zijn evenwicht behouden • lose one's balance | zijn evenwicht verliezen; [figuurlijk] van zijn stuk raken, van streek raken • balance of mind | psychologisch evenwicht, gezondheid van geest
• he pursues a perfect balance of mind and body | hij streeft een volmaakt evenwicht tussen geest en lichaam na • balance of nature | natuurlijk/ecologisch evenwicht • off balance | niet in evenwicht, labiel, topzwaar • he put me off balance | hij bracht me uit mijn evenwicht/deed me vallen; [figuurlijk] hij bracht mij van mijn stuk • balance of power | machtsevenwicht, staatkundig/strategisch evenwicht • redress the balance | het evenwicht herstellen • balance of terror | afschrikkingsevenwicht • upset the balance | het evenwicht verbreken 2. harmonie; esthetisch evenwicht 3. overwicht • the balance of advantage is/lies with her | zij heeft het overwicht, het voordeel is aan haar kant 4. (geluids)balans (tussen stereo kanalen) bal·ance3 /'bæləns/ onov ww 1. schommelen; balanceren; weifelen; slingeren • he balanced between the two issues | hij weifelde tussen de twee mogelijkheden 2. sluiten (van balans), gelijk uitkomen; kloppen • my account balances | mijn boekhouding/rekening sluit/klopt • his debts and credits balanced out | zijn schulden en vorderingen hielden elkaar in evenwicht 3. in evenwicht staan/blijven; balanceren • balance on one hand | op één hand balanceren 4. opwegen tegen elkaar • balance out | elkaar compenseren • his moments of depression balance with times of excitement | zijn neerslachtige buien werden afgewisseld met/wogen op tegen zijn ogenblikken van opwinding zie: balanced, balancing bal·ance4
/'bæləns/ ov ww 1. wegen, [figuurlijk] overwegen; tegen elkaar afwegen • he balanced the various possibilities | hij woog de verschillende mogelijkheden tegen elkaar af 2. in evenwicht brengen/houden • the seal balanced a ball on its nose | de zeehond balanceerde een bal op zijn neus 3. opmaken; laten kloppen; sluitend maken; salderen (balans) • balance an account | een rekening afsluiten/salderen • balance the books | de boeken/het boekjaar afsluiten • the accountant balanced his budget | de boekhouder maakte zijn begroting op • balance off /up the accounts | balanceren, de rekeningen opmaken 4. vereffenen • balance an account | een rekening vereffenen 5. uitbalanceren • a balanced diet | een uitgebalanceerd/evenwichtig dieet 6. opwegen tegen; compenseren • his youth and his maturity balance each other out | zijn jeugd en zijn ontwikkeling/rijpheid wegen tegen elkaar op zie: balanced, balancing Bal·ance /'bæləns/ eigenn - , (de) Weegschaal; Libra balance arbor meerv balance arbors telb zn stift van onrust (in horloge) balance beam meerv balance beams
telb zn 1. wipbalk; balansarm 2. waagbalk; equator 3. juk (van weegschaal) 4. evenwichtsbalk balance bridge meerv balance bridges telb zn (op)klapbrug; wipbrug bal·anced /'bælənst/ bn - voltooid deelwoord van balance 1. evenwichtig; bezadigd; harmonisch • a balanced budget | een sluitende begroting; (België) een begroting in evenwicht • a balanced character /personality | een evenwichtig karakter/harmonische persoonlijkheid • balanced diet | evenwichtig/uitgebalanceerd dieet 2. (uit)gebalanceerd; gecentreerd • balanced armature | gecentreerd anker 3. symmetrisch; gelijkbelast; met nulgemiddelde • balanced error | fout met nulgemiddelde • balanced load | symmetrische belasting • balanced phases | gelijkbelaste fasen 4. ontlast; gecompenseerd; met contragewicht • balanced valve | evenwichtsklep, ontlaste klep balance fish meerv balance fishes, balance fish telb zn - hamerhaai (Sphyrna zygaena) balance plough meerv balance ploughs telb zn
kiepploeg bal·anc·er /'bælənsə/, (Am.) /-ər/ meerv balancers telb zn 1. evenwichtskunstenaar; koorddanser; equilibrist 2. halter; kolfje (evenwichtsorgaan bij tweevleugelige insecten) 3. stabilisator; vereffeningsdynamo balance sheet meerv balance sheets telb zn - balans • annual balance sheet | jaarbalans, slotbalans • cooked /veiled /doctored balance sheet | geflatteerde balans • draw up/strike /form the balance sheet | de balans opmaken • fraudulent balance sheet | valse balans balance weight meerv balance weights telb zn tegengewicht; balanceergewicht balance wheel meerv balance wheels telb zn 1. onrust (in horloge) 2. schakelrad (in slingeruurwerk) bal·anc·ing /'bælənsɪŋ/ n-telb zn - gerund van balance 1. vereffening; compensatie 2. evenwicht 3. gewicht
4. het wegen; het uitbalanceren balancing apparatus meerv balancing apparatuses, balancing apparatus telb zn zie: balancing machine balancing dynamo meerv balancing dynamos telb zn - vereffeningsdynamo balancing machine meerv balancing machines telb zn - balanceermachine bal·as /'bæləs/ meerv balases telb zn rode spinel (edelsteen) balas ruby meerv balas rubies telb zn zie: balas ba·la·ta1 /bə'lɑ:t̯ ə/ meerv balatas telb zn - balata; balataboom; boletri(boom) (Manilkara bidentata, Mimusops balata) ba·la·ta2 /bə'lɑ:t̯ ə/
n-telb zn - balata (rubber uit balataboom) Bal·brig·gan /bæl'brɪɡən/ (ook balbriggan) n-telb zn balbriggankatoen ondergoed)
(ongebleekt
katoen,
voornamelijk
voor
Bal·brig·gans /bæl'brɪɡənz/ (ook balbriggans) meervoud ondergoed uit balbriggankatoen bal·co·nied /'bælkənid/ bn met balkon(s); van balkons voorzien; met balkons versierd • a balconied house /façade | een huis/gevel met balkons bal·co·ny /'bælkəni/ meerv balconies telb zn 1. balkon; bordes 2. balkon; galerij, (Amerikaans-Engels in het bijzonder) eerste balkon 3. loopbrug (langs machine e.d.) bald1 /bɔ:ld/ bn 1. kaal, [figuurlijk ook] sober; onopgesmukt; saai • bald as a badger /coot | kaal als een biljartbal • a bald style | een sobere stijl
• bald tyre | gladde band 2. naakt; bloot • the bald facts | de blote feiten, de naakte waarheid • a bald lie | een formele/flagrante leugen 3. met bles (van paard) 4. met witte kopveren/kuif (van vogel) • bald coot | meerkoet (Fulica atra) • , bald eagle | Amerikaanse zeearend (Heliaeetus leucocephalus) bald2 /bɔ:ld/ onov ww kalen; kaal worden • a balding man | een kalende man bal·da·chin bal·da·quin meerv baldachins telb zn baldakijn bal·der·dash /'bɔ:ldədæʃ/, (Am.) /'bɔldər-/ n-telb zn onzin; nonsens • plain balderdash | klinkklare onzin bald-face meerv bald-faces telb zn paard met bles bald-faced bn 1. met witte vlek/bles 2. onverholen; uitgesproken (leugen)
bald·head meerv baldheads telb zn 1. kaalkop; kaalhoofdig iemand, (België) kletskop 2. vogel met witte vlekken op de kop (voornamelijk smient, fluiteend) bald-head·ed1 bn kaalhoofdig; kaal ◦ (Amerikaans-Engels); [slang]; bald-headed row | eerste rang, nekloge (met rijk, oud publiek) bald-head·ed2 bw - [informeel] roekeloos; halsoverkop; in allerijl bald·ly /'bɔ:ldli/ bw gewoonweg; zonder omwegen bald·mon·ey meerv baldmoneys telb en n-telb zn - gentiaan, [in het bijzonder] slanke gentiaan (Gentiana amarella) bald·ness /'bɔ:ldnəs/ n-telb zn 1. kaalhoofdigheid; kaalheid 2. onomwondenheid bald·pate meerv baldpates telb zn
1. kaalkop, (België) kletskop 2.
Amerikaanse americana/penelope)
fluiteend
(Mareca
bal·dric /'bɔ:ldrɪk/ bal·drick meerv baldrics telb zn - schouderriem; bandelier Bald·win /'bɔ:ldwɪn/ eigenn Boudewijn bale1 /beɪl/ meerv bales telb zn baal bale2 /beɪl/ meerv bales telb en n-telb zn - [formeel] onheil; pijn; ellende • I read nothing but bale in his eyes | zijn blik voorspelde niets dan onheil • bales and tribulations | lijden en beproevingen bale3 /beɪl/ onov ww zie: bail out1
bale4 /beɪl/ ov ww in balen verpakken Bal·e·ar·ic /'bælɪ'ærɪk/ bn Baleaars • the Balearic Islands | de Balearen ba·leen /bə'li:n/ n-telb zn balein baleen whale meerv baleen whales telb zn - baardwalvis (onderorde Mysticeti) bale·fire meerv balefires telb zn - [formeel] 1. (vreugde)vuur 2. signaalvuur; vuurbaken 3. brandstapel bale·ful /'beɪlfl/ bw balefully; zelfst nw balefulness bn 1. onheilspellend; dreigend (blik) 2. funest; rampzalig; noodlottig 3. terneergeslagen; mismoedig bale out
onov en ov ww zie: bail out1 bal·er /'beɪlə/, (Am.) /-ər/ meerv balers telb zn 1. hoosvat; hoosblok 2. hooipakmachine, stropakmachine 3. autopletmachine baler twine n-telb zn - pakkentouw baler wire meerv baler wires telb en n-telb zn - pakkendraad Ba·li·nese1 /'bɑ:lɪ̩ni:z/ eigenn Balinees; de Balinese taal; Balisch Ba·li·nese2 /'bɑ:lɪ̩ni:z/ meerv Balinese telb zn 1. Balinees, Balinese; Baliër, Balische 2. Balinese kat (langharige mutatie van siamees) Ba·li·nese3 /'bɑ:lɪ̩ni:z/ bn Balinees; van Bali; Balisch
balk1 /bɔ:k/, /bɔ:lk/ baulk meerv balks telb zn 1. balk; bint 2. rug tussen twee voren; materiaal tussen twee uitgravingen 3. hindernis; tegenslag 4. (anker)kader 5. (Amerikaans-Engels) flater; stommiteit 6. schijnworp (overtreding van spelregel) 7. baulk (onreglementaire schijnbeweging) balk2 /bɔ:k/, /bɔ:lk/ baulk onov ww 1. weigeren; stokken; blijven steken/hangen; tegenstribbelen • the horse balked at the fence | het paard weigerde de hindernis • the engine balked | de motor sloeg af/weigerde 2. terugschrikken; bezwaar maken • the accountant balked at the expense | de accountant/boekhouder had bezwaar tegen de onkosten(rekening) 3. een schijn maken (overtreding van spelregel) 4. (Amerikaans-Engels) kibbelen 5. werplijn overschrijden (zonder de bal te bowlen) (als overtreding) balk3 /bɔ:k/, /bɔ:lk/ baulk ov ww 1. verhinderen; verijdelen; teleurstellen • balked in one's ambitions | geremd in zijn ambities
• be balked in one's purpose | verhinderd zijn zijn doel te bereiken • balk someone of his hopes | iemands hoop verijdelen • balk someone's plans | iemands plannen in de weg staan/verijdelen 2. mislopen • balk an opportunity | een kans mislopen 3. [verouderd] over het hoofd zien • balk an invitation | een uitnodiging vergeten 4. [verouderd] ontwijken • balk a touchy subject | een gevoelig onderwerp omzeilen Bal·kan /'bɔ:lkən/ bn Balkan-; van/m.b.t. de Balkan Bal·kan·ic /bɔ:l'kænɪk/ bn zie: Balkan bal·kan·i·za·tion /'bɔ:lkənaɪ'zeɪʃn/, (Am.) /-nə-/ bal·kan·i·sa·tion n-telb zn - balkanisering bal·kan·ize /'bɔ:lkənaɪz/ bal·kan·ise onov ww - balkaniseren Bal·kans /'bɔ:lkənz/ eigenn
de Balkan balk line meerv balk lines telb zn - kaderlijn balky /'bɔ:ki/ baulky bn weigerachtig; onhandelbaar, [figuurlijk ook] nukkig; vaak stuk • a balky gadget | een ding dat het vaak niet doet, een apparaat dat vaak weigert • a balky horse | een nukkig paard, een paard dat vaak zomaar stopt ball1 /bɔ:l/ meerv balls telb zn 1. bal • [figuurlijk] carry the ball | de verantwoordelijkheid dragen, het initiatief nemen, de kastanjes uit het vuur halen, het voortouw nemen • the ball is in your court | nu is het jouw beurt (ook figuurlijk) • [figuurlijk] keep one's eye on the ball | een oogje in het zeil houden, op zijn hoede zijn • (Brits-Engels); [figuurlijk] have the ball at one's feet | het spel/zijn toekomst in eigen hand hebben • [figuurlijk] keep the ball rolling | het gesprek enz. aan de gang houden • set /start the ball rolling | de zaak aan het rollen brengen, iets aan de gang brengen, de stoot geven tot iets • [figuurlijk] take up the ball | deelnemen, gaan meedoen 2. bol; bolvormig voorwerp; bal • the earth is a ball | de aarde is een bol 3. prop; kluwen; bol
• a ball of string | een bol touw • a ball of wool | een kluwen wol 4. rond lichaamsdeel; bal (van voet), muis (van hand), oogbol, oogappel 5. kogel • load with ball | met scherp laden 6. pil (voor dier) 7. worp; opslag, wijd(bal) • pass the ball forward | de bal naar voren plaatsen • throw the ball in | ingooien • touch the ball down | een touchdown maken 8. bal; dansfeest • give a ball | een bal geven • open the ball | het bal openen 9. [slang] plezier; leut; lol • have a ball | zich amuseren, plezier hebben 10. [slang] knuffelpartijtje; partijtje vrijen; orgie 11. (Amerikaans-Engels); [slang] peppil ◦ (Amerikaans-Engels) be behind the eight ball | voor een raadsel staan; in het nadeel zijn ◦ [informeel] have something on the ball | iets in zijn mars hebben ◦ have something on the ball | iets in zijn mars hebben, het in zich hebben, competent zijn ◦ on the ball | wakker/op zijn hoede, ad rem ◦ be (right) on the ball | op de hoogte/ad rem zijn, lik op stuk geven ◦ open the ball | beginnen, de bal aan het rollen brengen ◦ three balls | (uithangbord van) lommerd/pandjeshuis ball2 /bɔ:l/ n-telb zn balspel, (Amerikaans-Engels in het bijzonder) honkbal • play ball | met de bal spelen; (Amerikaans-Engels) honkbal spelen; [figuurlijk] aan het werk slaan, meewerken, samenwerken, doorgaan ball3
/bɔ:l/ onov ww 1. zich ballen 2. klonteren • the mud balled under his feet | de modder klonterde onder zijn voeten 3. (Amerikaans-Engels); [slang] lol hebben; zich amuseren • ball on something | ergens pret/genoegen aan beleven ball4 /bɔ:l/ ov ww 1. ballen • he balled the paper into a wad | hij frommelde het papier tot een prop 2. [vulgair] neuken; naaien 3. (bijenteelt) zwermen rond; samendrommen rond • the bees ball the queen | de bijen drommen samen/zwermen rond de koningin 4. vastklonteren; belemmeren • the animal's hoofs were balled with snow | onder de poten van het dier klonterde de sneeuw 5. van een kluit aarde voorzien ball-ach·ing bn, attr - [vulgair] klote-; klere-; rotbal·lad /'bæləd/ meerv ballads telb zn ballade; volkslied, straatlied; gedicht bal·lade /bæ'lɑ:d/, (Am.) /bə-/ meerv ballades
telb zn ballade bal·lad·eer /'bælə'dɪə/, (Am.) /-'dɪr/ bal·lad·ier meerv balladeers telb zn balladezanger bal·lad·ry /'bælədri/ n-telb zn balladepoëzie; balladekunst ballad singer meerv ballad singers telb zn straatzanger ball and chain meerv balls and chains telb zn 1. kluister; boei 2. kluister; beperking van vrijheid; belemmering • his noble birth proved a ball and chain in his political career | zijn adellijke oorsprong bleek een handicap te zijn in zijn politieke loopbaan 3. [informeel]; [pejoratief] echtgenote; moeder de vrouw ball-and-sock·et bear·ing meerv ball-and-socket bearings telb zn - kogeltapblok ball-and-sock·et joint meerv ball-and-socket joints
telb zn - kogelscharnier; kogelgewricht bal·last1 /'bæləst/ meerv ballasts telb zn - ballast; stabilisator (o.a. in neonlamp) bal·last2 /'bæləst/ n-telb zn ballast, [figuurlijk] bagage • the railroad was laid over a bed of ballast | de spoorweg werd gelegd op een ballastbed/grindbed • in ballast | in ballast, zonder lading • ballast was stowed in the holds | ze namen ballast in • throw out ballast | ballast uitwerpen bal·last3 /'bæləst/ ov ww 1. ballasten 2. stabiliseren (ook figuurlijk), evenwicht/zekerheid geven • ballast one's character | karaktervast worden 3. begrinden • ballast a road /path | een weg/pad begrinden ballast chips meervoud - (spoorwegbouw) steenslagballast ballast donkey meerv ballast donkeys telb zn ballastpomp
ballast mark meerv ballast marks telb zn - ballastwaterlijn, ballastdiepgangslijn ballast pit meerv ballast pits telb zn 1. zandgroeve 2. grinderij; grindput ball bearing meerv ball bearings telb zn - 1. kogellager 2. kogelblok ball boy meerv ball boys telb zn - ballenjongen ball-break·er meerv ball-breakers telb zn zie: ball-buster ball-break·ing bn - [slang], [vulgair] keihard; dominerend (van vrouw) ball-bust·er meerv ball-busters telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] 1. harde job; kloteklus; klotebaan 2. voorman in zo'n baan; beul 3. [beledigend] kenau; bazige vrouw; keiharde tante
ball cartridge meerv ball cartridges telb zn scherpe patroon; scherpe kogel; scherp ball clay n-telb zn - (Amerikaans-Engels) kaolien; pijpaarde; porseleinaarde ball cock meerv ball cocks telb zn - kogelklep; vlotterkraan ball control n-telb zn - balcontrole, balbeheersing balled-off bn - (Brits-Engels); [informeel] pissig; nijdig bal·le·ri·na /'bælə'ri:nə/ meerv ballerinas telb zn 1. balletdanseres; ballerina 2. ballerina (lage damesschoen zonder hak) bal·let1 /'bæleɪ/, (Am.) /bæ'leɪ/ meerv ballets telb zn 1. ballet 2. ballet(groep)
• Béjart and his ballet are coming to London | Béjart komt met zijn balletgroep naar Londen 3. stuk balletmuziek bal·let2 /'bæleɪ/, (Am.) /bæ'leɪ/ n-telb zn ballet; balletkunst • she studies ballet | ze studeert ballet ballet dancer meerv ballet dancers telb zn balletdanser(es) ballet-skirt meerv ballet-skirts telb zn tutu; balletrokje ball·flow·er meerv ballflowers telb zn - bal in bloembladen (ornament) ball game meerv ball games telb zn 1. balspel, (Amerikaans-Engels in het bijzonder) honkbalspel, honkbalmatch 2. (Amerikaans-Engels) wedstrijd; strijdperk • the Democrats are entering the ball game | de Democraten treden in het strijdperk/doen mee aan de wedloop 3. (Amerikaans-Engels); [informeel] situatie; stand van zaken • be in the ball game | meetellen, erbij zijn • not be in the ball game | er voor spek en bonen bijstaan
• we are now in a whole new ball game | de zaak staat er nu heel anders voor ball girl meerv ball girls telb zn - ballenmeisje ball hawk meerv ball hawks telb zn - [slang]; uitstekende vanger (gezegd van verrevelder) bal·lis·ta /bə'lɪstə/ ba·lis·ta meerv ballistas, balistas, ballistae, balistae telb zn ballista (Romeins oorlogstuig), steenwerper; blijde bal·lis·tic /bə'lɪstɪk/ bw ballistically bn ballistisch • ballistic missile | ballistisch projectiel, ballistische raket • ballistic pendulum | ballistische slinger • ballistic mortar test | loodblokproef ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] go ballistic | in woede uitbarsten, ontploffen bal·lis·tics /bə'lɪstɪks/ meervoud - in betekenis 1 werkwoord voornamelijk enkelvoud 1. ballistiek 2. ballistische kenmerken (van projectiel, vuurwapen)
ballocks meervoud zie: bollocks bal·loon1 /bə'lu:n/ meerv balloons telb zn 1. (lucht)ballon; (speelgoed)ballon(netje) • the balloon goes up | de ballon stijgt op; [figuurlijk] de pret begint; de moeilijkheden beginnen 2. ballon; ontvanger (van distilleertoestel) 3. ballon(netje) (met tekst, in stripverhaal) 4. bolvormig cognacglas 5. spinnaker; ballonfok 6. vuurpijl bal·loon2 /bə'lu:n/ onov ww 1. per luchtballon reizen 2. opzwellen; bol gaan staan • the sails ballooned in the breeze | de zeilen bolden zich in de bries 3. zweven als een ballon • the ball ballooned over the keeper's head and into the goal | de bal zweefde over het hoofd van de keeper zo het doel in 4. uitbuigen (van draad op ringspinmachine) 5. snel stijgen zie: ballooning bal·loon3 /bə'lu:n/ ov ww 1. doen opzwellen; opblazen • he ballooned his cheeks | hij bolde zijn wangen 2. naar boven schoppen (ook figuurlijk)
• he ballooned the ball | hij stuurde de bal de lucht in, hij gaf een vuurpijl • [figuurlijk] inflation has ballooned prices | de inflatie heeft de prijzen omhoog gejaagd zie: ballooning balloon barrage meerv balloon barrages telb zn ballonversperring bal·loon-head meerv balloon-heads telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] leeghoofd bal·loon-head·ed bn - (Amerikaans-Engels); [slang] stom bal·loon·ing /bə'lu:nɪŋ/ n-telb zn - gerund van balloon 1. het ballonvaren; (de) ballonvaart 2. uitbuiging van de draad (op ringspinmachine) bal·loon·ist /bə'lu:nɪst/ meerv balloonists telb zn ballonvaarder balloon sail meerv balloon sails telb zn spinnaker; ballonfok
balloon shot meerv balloon shots telb zn - (balsport) vuurpijl balloon tire meerv balloon tires telb zn ballonband bal·lot1 /'bælət/ meerv ballots telb zn 1. stem, stembiljet, stembriefje, stemballetje • cast one's ballot | zijn stem uitbrengen • spoil one's ballot | zijn stembiljet ongeldig maken 2. stemming; stemronde • second ballot | tweede stemronde, herstemming • let's take /have a ballot | laten we erover stemmen 3. (aantal) uitgebrachte stemmen; resultaat van de stemming • the ballot was in favour of the Liberals | de stemming viel in het voordeel van de Liberalen uit 4. loting bal·lot2 /'bælət/ n-telb zn 1. (geheime) stemming • voting by ballot | geheime stemming 2. stemrecht • the ballot for women! | vrouwenkiesrecht! bal·lot3 /'bælət/ onov ww 1. stemmen
• ballot for | stemmen op, kiezen 2. loten • ballot for precedence | loten over de volgorde (in het bijzonder van moties in het Parlement) bal·lot4 /'bælət/ ov ww 1. laten stemmen • ballot the men on the proposal | de mannen over het voorstel laten stemmen 2. loten • ballot men for the army | rekruten voor het leger uitloten bal·lo·tage /'bæletɪdʒ/, (Am.) /-'tɑʒ/ meerv ballotages telb zn herstemming; tweede stemronde; ballotage ballot box meerv ballot boxes telb zn stembus ballot paper meerv ballot papers telb zn stembriefje; stembiljet ballot screen meerv ballot screens telb zn - keuzescherm ball park meerv ball parks
telb zn 1. (Amerikaans-Engels) honkbalveld 2. [informeel] gebied (waarin bepaalde waarde zich bevindt) • in the ball park | ongeveer juist/raak • that's not in the (right) ball park | je zit er helemaal naast, je slaat de plank mis ball-park bn onnauwkeurig • a ball-park estimate | een ruwe schatting ball pen meerv ball pens telb zn ballpoint; balpen ball pivot meerv ball pivots telb zn - kogeltap ball·play·er meerv ballplayers telb zn balspeler, (Amerikaans-Engels (beroeps)honkbalspeler ball·point ball·point pen meerv ballpoints telb zn zie: ball pen ball race meerv ball races telb zn -
in
het
bijzonder)
lagerring; loopring ball retaining valve meerv ball retaining valves telb zn - kogelterugslagklep ball return meerv ball returns telb zn zie: ball-return track ball-return track meerv ball-return tracks telb zn - terugloopgoot ball·room meerv ballrooms telb zn balzaal; danszaal ballroom dancing n-telb zn (het) ballroomdansen; (het) salondansen balls /bɔ:lz/ meervoud 1. [vulgair] ballen; kloten • have someone by the balls | iemand bij de kladden hebben/in z'n macht hebben • put balls on something | iets oppeppen • balls! | gelul!, onzin! 2. [slang] lef 3. [vulgair; Brits-Engels, behalve als tussenwerpsel] gelul; lulkoek
◦ [slang] break one's balls | lastig zijn; lijden/onbehagen bezorgen; zich afpeigeren ◦ balls! | klote!, (krijg) de klere! ball-skill meerv ball-skills telb en n-telb zn balvaardigheid ball socket meerv ball sockets telb zn - kogelmof balls up (Amerikaans-Engelse spelling) ball up ov ww - [vulgair] verpesten; moeren; naar de knoppen/z'n (ouwe) moer helpen • balls up the party | het feestje verzieken balls-up meerv balls-ups telb zn - [vulgair] rotzooi; troep ball·sy /'bɔ:lzi/ vergr trap ballsier; zelfst nw ballsiness bn 1. pittig; agressief • a ballsy little guy | een pittig kereltje 2. moedig ball tap meerv ball taps telb zn balkraan
ball-up meerv ball-ups telb zn - (Amerikaans-Engels) zie: balls-up bal·lute /bə'lu:t/ meerv ballutes telb zn (opblaasbare) remparachute (voor het afremmen van vliegtuigen e.d.) ball valve meerv ball valves telb zn kogelklep bal·ly1 /'bæli/ meerv ballies telb en n-telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] zie: bally stand, ballyhoo1 bal·ly2 /'bæli/ bn, attr en bw - (Brits-Engels; eufemistisch voor bloody) verdomd bal·ly·hoo1 /'bæli'hu:/, (Am.) /'bælihu:/ n-telb zn 1. reclamebluf; tamtam 2. trammelant 3. bombast 4. kretologie
bal·ly·hoo2 /'bæli'hu:/, (Am.) /'bælihu:/ onov ww 1. druk reclame maken voor • the product bears labels ballyhooing the manufacturer | het product is volgestopt met reclame voor de fabrikant 2. veel reclame richten tot; door (opdringerige) reclame bewerken • ballyhoo the public with songs and music | het publiek met liedjes en muziek lekker maken/lokken bal·ly·rag1 onov ww 1. stoeien 2. ruwe grappen maken bal·ly·rag2 ov ww 1. pesten; treiteren 2. tiranniseren; intimideren bally show meerv bally shows telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] (doorlopende) kleine show in kermistent/circustent bally stand meerv bally stands telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] platform voor kermis/circustent toeschouwers naar binnen lokt balm1 /bɑ:m/, (Am.) /bɑm/, (Am.) /bɑlm/ meerv balms telb zn - balsemboom
van
waarop
boniseur
• balm of/in Gilead | mekkabalsem (Commiphora opobalsamum/meccanensis); (Amerikaans-Engels en CanadeesEngels ook) soort populier/abeel (Populus candicans) balm2 /bɑ:m/, (Am.) /bɑm/, (Am.) /bɑlm/ meerv balms telb en n-telb zn 1. balsem (ook figuurlijk), troost; verzachting; leniging • balm of Gilead | mekkabalsem (balsem van de gelijknamige boom) 2. balsemgeur; aangename geur balm3 /bɑ:m/, (Am.) /bɑm/, (Am.) /bɑlm/ n-telb zn - citroenmelisse (Melissa officinalis) balm4 /bɑ:m/, (Am.) /bɑm/, (Am.) /bɑlm/ ov ww 1. balsemen 2. lenigen; verlichten balm-cricket meerv balm-crickets telb zn - cicade (Cicada plebeia) bal·mor·al /bæl'mɒrəl/, (Am.) /-'mɔr-/ meerv balmorals telb zn 1. (vaak Balmoral) Schotse muts (rond en plat) 2. rijgschoen, rijglaars
balm·y /'bɑ:mi/, (Am.) /'bɑmi/, (Am.) /'bɑlmi/ vergr trap balmier; bw balmily; zelfst nw balminess bn 1. balsemachtig 2. geurend; balsemiek • balmy flowers | zacht geurende bloemen 3. zacht; mild • balmy climate | zacht klimaat 4. verzachtend; geneeskrachtig; kalmerend; sussend • balmy syrup | verzachtende siroop 5. [informeel] gek; zot; niet goed snik 6. [slang] bezopen bal·ne·al /'bælnɪəl/ bn bad• a balneal installation | een badgelegenheid/badkamer • a balneal resort | badplaats bal·ne·ar·y /-nɪəri/, (Am.) /-nieri/ bn zie: balneal bal·ne·ol·o·gy /'bælni'ɒlədʒi/, (Am.) /-'ɑlədʒi/ n-telb zn balneologie (leer van geneeskundige toepassing van baden) ba·lo·ney1 /bə'loʊni/ bo·lo·ney meerv baloneys telb en n-telb zn verkorting van: baloney sausage
ba·lo·ney2 /bə'loʊni/ bo·lo·ney n-telb zn - [informeel] onzin; flauwekul; nonsens; gelul, (België) zever • that's baloney! | je kletst/lult (uit je nekharen)! baloney sausage meerv baloney sausages telb en n-telb zn - (Amerikaans-Engels) saucisse de Boulogne; bolognese worst bal·sa1 /'bɔ:lsə/ meerv balsas telb zn 1. balsa (Ochroma lagopus) 2. vlot bal·sa2 /'bɔ:lsə/ n-telb zn balsa(hout) bal·sam1 /'bɔ:lsəm/ meerv balsams telb zn - 1. balsemboom 2. springzaad (genus Impatiens), [in het bijzonder] balsemien (I. balsamina) bal·sam2 /'bɔ:lsəm/ meerv balsams telb en n-telb zn - [ook figuurlijk]
balsem; verzachting; troost; leniging • balsam of Peru /Tolu | perubalsem, tolubalsem • music is balsam to the senses | muziek is een balsem voor de ziel balsam apple meerv balsam apples telb zn balsemappel balsam fir meerv balsam firs telb zn - balsemden (Abies balsamea) bal·sam·ic /'bɔ:l'sæmɪk/ bn 1. balsemachtig • balsamic medicinal preparation | balsemachtig/verzachtend geneesmiddel 2. balsemiek • balsamic fragrance | balsemieke geur • balsamic vinegar | balsamicoazijn bal·sam·if·er·ous /'bɔ:lsə'mɪfərəs/ bn balsemhoudend balsam poplar meerv balsam poplars telb zn - balsempopulier (Populus balsamifera) bal·tha·zar /'bælɵəzɑ:/, (Am.) /-zɑr/ meerv balthazars
telb zn balthasar (wijnfles met inhoud van 16 ‘gewone’ flessen) Bal·tha·zar /'bælɵəzɑ:/, (Am.) /-zɑr/ eigenn Balthasar Bal·tic1 /'bɔ:ltɪk/ eigenn 1. Oostzee; Baltische zee 2. Baltisch (taalgroep) Bal·tic2 /'bɔ:ltɪk/ (ook baltic) n-telb zn - vaak attributief mirtengroen; donker blauwgroen Bal·tic3 /'bɔ:ltɪk/ bn Baltisch • Baltic Sea | Oostzee bal·ti·more /'bɔ:ltɪ̩mɔ:/, (Am.) /'bɔltɪ̩mɔr/ meerv baltimores telb zn - baltimoretroepiaal (Icterus galbula) baltimore bird meerv baltimore birds telb zn zie: baltimore
Baltimore chop meerv Baltimore chops telb zn - (Amerikaans-Engels) hoog gekaatste bal (in baseball) baltimore oriole meerv baltimore orioles telb zn zie: baltimore Baltimore oriole meerv Baltimore orioles telb zn zie: oriole (2) bal·us·ter /'bæləstə/, (Am.) /-ər/ meerv balusters telb zn baluster; spijl; leuningstijl; zuiltje bal·us·trade /'bælə'streɪd/, (Am.) /'bæləstreɪd/ meerv balustrades telb zn 1. balustrade 2. hekwerk; reling (van trap, terras e.d.), borstwering (op zuiltjes) bam1 /bæm/ meerv bams telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] cocktail (van drugs, in het bijzonder van barbituraat en amfetamine) bam2 /bæm/ ov ww - (Amerikaans-Engels); [slang]
slaan bam·bi·no /bæm'bi:noʊ/ meerv bambinos, bambini telb zn 1. baby; kind 2. kindeke Jezus bam·boo1 /'bæm'bu:/ meerv bamboos telb zn 1. bamboe(plant) (genus Bambusa) 2. bamboestok bam·boo2 /'bæm'bu:/ n-telb zn 1. bamboe 2. (vaak attributief) bamboegeel bamboo curtain meerv bamboo curtains telb zn bamboegordijn (grens tussen communistisch China en rest van Azië) bam·boo·zle /bæm'bu:zl/ ov ww - [informeel] 1. bedriegen; verlakken; beetnemen; misleiden • bamboozle someone into doing something | iemand door list ertoe brengen iets te doen • bamboozle someone out of his money | iemand zijn geld afzetten/afhandig maken 2. verwarren; in de war brengen
bam·boo·zler /bæm'bu:zlə/, (Am.) /-ər/ meerv bamboozlers telb zn - [informeel] oplichter Bame bn - (Brits-Engels) afkorting van: black, asian and minority ethnic (omschrijving) zwart, Aziatisch of afkomstig uit een andere etnische minderheid ban1 /bæn/ meerv bans telb zn 1. ban; afkondiging 2. ban(vloek) • the Pope's ban | pauselijke banvloek/anathema 3. verbanning; ban • be under a ban | verbannen zijn 4. verbod • put a ban on smoking | het roken officieel verbieden • a ban on the sale of armaments | een embargo op de wapenhandel 5. verwerping • a public ban on the building of a nuclear plant | een publieke afkeuring van de bouw van een kerncentrale 6. krijgsban; heerban 7. ban; banus (bestuurder van een grensdistrict in Hongarije) 8. spreek- en publicatieverbod (in het bijzonder in Zuid-Afrika), [in het bijzonder] banning order (in Zuid-Afrika) ban2 /bæn/, (Am.) /bɑn/ meerv bani /bɑ:ni/
telb zn ban (Roemeense munt) ban3 /bæn/ ov ww 1. verbieden • the book /film was banned by the censors/church | het boek/de film werd door de censuur verboden/op de index gezet • be banned from driving | een rijverbod hebben • be banned from doing something | iets niet meer mogen doen • a banned party | een verboden party 2. verbannen; uitsluiten • ban those thoughts from your mind | verjaag die gedachten 3. verwerpen; afwijzen • ban the bomb | weg met de atoombom 4. onder een banning order plaatsen (in Zuid-Afrika), spreek- en publicatieverbod opleggen 5. [verouderd] vervloeken ban·al /bə'nɑ:l/, /-'næl/ bw banally bn - [vaak pejoratief] 1. banaal; gewoon; alledaags • a banal form of flu | een gewone vorm van griep 2. banaal; niet interessant; vervelend • a banal subject | een afgezaagd onderwerp ban·al·i·ty1 /bə'nælət̯ i/ meerv banalities telb zn gemeenplaats; waarheid als een koe; truïsme ban·al·i·ty2 /bə'nælət̯ i/
n-telb zn banaliteit; het banaal-zijn ban·al·ize /'bænəlaɪz/ ov ww - [informeel] banaliseren; gewoon/onbeduidend maken • great virtues and qualities, now eroded and banalized | grote deugden en eigenschappen die nu versleten en alledaags geworden ba·nan·a /bə'nɑ:nə/, (Am.) /-'nænə/ meerv bananas telb zn 1. banaan; pisang • a hand of bananas | een kam bananen 2. bananenboom 3. (Amerikaans-Engels); [slang]; [pejoratief] oosterling die met blanken samenwerkt • a Japanese-American banana, yellow on the outside, white inside | een Japans-Amerikaanse geelhuid, van buiten geel, van binnen blank 4. [slang] neukpartij • have one's banana peeled | neuken; seksueel bevredigd zijn 5. [slang] ejaculatie ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] second banana | aangever (bijvoorbeeld van een optredend duo) banana ball meerv banana balls telb zn - ‘kromme’ bal (curvemakend van links naar rechts) Banana bender meerv Banana benders telb zn zie: bananalander
banana bird meerv banana birds telb zn - suikervogel (genus Coereba) banana kick meerv banana kicks telb zn - kromme bal ba·nan·a·land·er meerv bananalanders telb zn - (Australisch-Engels) bewoner van Queensland banana oil n-telb zn 1. amylacetaat 2. isoamylacetaat 3. (Amerikaans-Engels); [slang] mooie praatjes; gevlei; onzin • banana oil! | klets!, gelul! banana plug meerv banana plugs telb zn banaanstekker banana republic meerv banana republics telb zn - [vaak pejoratief] bananenrepubliek ba·nan·as1 /bə'nɑ:nəz/, (Am.) /-'nænəz/ bn, pred - [informeel] 1. knettergek; hysterisch
• drive someone bananas | iemand gek maken • go bananas | stapelgek worden 2. woest; opgewonden ba·nan·as2 /bə'nɑ:nəz/, (Am.) /-'nænəz/ tw - (Amerikaans-Engels); [slang] onzin; larie; kletskoek banana seat meerv banana seats telb zn banaanzitje (langwerpig zadel op kinderfiets) banana shot meerv banana shots telb zn - kromme bal banana skin meerv banana skins telb zn 1. bananenschil 2. [informeel] uitglijder; blunder; flater, (attributief) blunderend banana split meerv banana splits telb en n-telb zn bananasplit (nagerecht met banaan, roomijs en slagroom), bananensplit ba·nau·sic /bə'nɔ:sɪk/ bn 1. utilitaristisch; (louter) praktisch 2. mechanistisch 3. materialistisch
banbury cake meerv banbury cakes telb zn krententaart; bladerdeeg met krentenvulling banbury tart meerv banbury tarts telb zn zie: banbury cake banc /bæŋk/ meerv bancs telb zn - 1. in volle zitting (van rechtbank) • sitting in banc | in volle zitting 2. met volle rechterlijke macht banc·as·sur·ance /'bæŋkə'ʃʊərəns/, (Am.) /-ə'ʃʊr-/ n-telb zn - bancassurance; allfinanz; het verzekeringsbankieren ban·co /'bæŋkoʊ/ meerv bancos telb zn 1. inzet voor totale waarde door bank geboden (in kansspel) 2. bank (in rivier), dode arm (van meander) 3. banco; bankmuntvoet 4. zie: banc band1 /bænd/ meerv bands telb zn
1. band (ook figuurlijk), lint; riem; ring; snoer; (dwars)streep (op beest), strook; reep; rand; boord • a black band round his hat | een zwart lint/zwarte band om zijn hoed • a band of light | een lichtstreep/lichtstrook • a rubber band | een elastiekje • break the bands of tradition | de banden der traditie verbreken 2. bende; groep; troep • a band of robbers | een bende dieven/rovers 3. band; (dans)orkestje; fanfare; kapel; popgroep 4. bereik; veld; groep (van numerieke waarden) 5. track; nummer (van plaat, cd) 6. track; (opname)spoor 7. zijde 8. frequentieband ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] to beat the band | uit alle macht; in volle vaart; overvloedig ◦ that beats the band | dat slaat alles ◦ Band of Hope | vereniging van geheelonthouders band2 /bænd/ onov ww zich verenigen; zich verenen, uniëren • Englishmen abroad tend to band together | Engelsen in het buitenland hebben de neiging samen te klitten • the Bretons banded together against the Paris government | de Bretons verzetten zich als één man tegen de regering in Parijs • band with | zich voegen bij band3 /bænd/ ov ww 1. strepen • a banded animal | een gestreept dier 2. ringen (vogels, bomen) 3. van een band voorzien; samenbinden; ringen; omboorden
• band asparagus | asperges in bossen binden • band a coat | een jas omboorden/afwerken 4. verenigen • the students banded themselves together | de studenten verenigden zich/vormden één groep 5. (Brits-Engels); indelen naar niveaugroepen 6. indelen in tariefgroepen ban·dage1 /'bændɪdʒ/ meerv bandages telb zn 1. verband; zwachtel 2. blinddoek ban·dage2 /'bændɪdʒ/ ov ww verbinden; in een verband leggen; omzwachtelen • bandage up someone's arm | iemands arm in het verband leggen • he bandaged his wounds | hij verbond zijn wonden bandage dress meerv bandage dresses telb zn strakke jurk (vervaardigd uit lycra en elastine) band-aid meerv band-aids telb zn - [informeel] 1. (Amerikaans-Engels) wondpleister (oorspronkelijk merknaam) 2. tijdelijke oplossing/maatregel; lapmiddel band-aid·box meerv band-aidboxes telb zn verbandtrommel
ban·dal /'bændl/ meerv bandals telb zn sandaallaars; open laars ban·dan·na /bæn'dænə/ ban·dan·a meerv bandannas telb zn kleurige halsdoek/hoofddoek/zakdoek b and b b&b meerv b and b's telb zn afkorting van: bed and breakfast band·box meerv bandboxes telb zn 1. hoedendoos • he looks as if he came out of a bandbox | hij ziet er uit om door een ringetje te halen 2. lintendoos band conveyor meerv band conveyors telb zn transportband ban·deau /'bændoʊ/, (Am.) /bæn'doʊ/ meerv bandeaus, bandeaux telb zn
1. bandeau; haarband 2. hoedenband; boordsel 3. brassière; beha bandeau dress meerv bandeau dresses telb zn - bandeaujurk ban·de·ril·la /'bændə'rɪljə/, (Am.) /-'rɪə/ meerv banderillas telb zn banderilla (versierde stok met weerhaak, in stierengevecht) ban·de·ril·le·ro /'bændərɪ'ljeəroʊ/, (Am.) /-ri'eroʊ/ meerv banderilleros telb zn banderillero; torero met banderilla ban·de·role /'bændəroʊl/ ban·de·rol meerv banderoles telb zn 1. banderol; wimpel; vaan 2. banderol; spreukband 3. banier bandh /bænd/ meerv bandhs telb zn algemene staking (in India) ban·di·coot
/'bændɪku:t/ meerv bandicoots telb zn - 1. borstelrat (genus Bandicota) 2. molrat (genus Nesokia) 3. buideldas (familie Peramelidae) bandicoot rat meerv bandicoot rats telb zn zie: bandicoot (1), bandicoot (2) ban·dit /'bændɪ̩t/ meerv bandits, banditti telb zn 1. bandiet; rover; gangster 2. vijandelijk vliegtuig 3. [slang] vijand ban·dit·ry /'bændɪ̩tri/ n-telb zn 1. roof; roverij 2. banditisme band·lead·er meerv bandleaders telb zn bandleider band·mas·ter meerv bandmasters telb zn kapelmeester band·moll
meerv bandmolls telb zn - (Amerikaans-Engels); [informeel] groupie (meisje dat met een rock-'n-rollband meereist en omgaat) ban·do·leer /'bændə'lɪə/, (Am.) /-'lɪr/ ban·do·lier meerv bandoleers telb zn 1. bandelier; schouderriem 2. patroongordel band pavilion meerv band pavilions telb zn kiosk; muziektent bands /bændz/ meervoud bef • a pair of bands | bef • bands and gown | bef en toga band saw meerv band saws telb zn lintzaag bands·man /'bændzmən/ meerv bandsmen /-mən/ telb zn muzikant (in een band of kapel) band·stand meerv bandstands
telb zn muziektent; tribune; kiosk band·wag·on meerv bandwagons telb zn 1. muziekwagen 2. [figuurlijk] iets dat algemene bijval vindt • climb /get /hop /jump on the bandwagon | met de massa meedoen/meelopen; aan de kant van de winnaar gaan staan 3. mode; gril bandwagon mentality n-telb zn opportunisme band width meerv band widths telb zn - , bandbreedte ban·dy1 /'bændi/ meerv bandies telb zn 1. stick; bandystok, bandystick 2. Indische ossenkar/ossenwagen ban·dy2 /'bændi/ n-telb zn bandyspel, bandybal (soort hockeyspel) ban·dy3 /'bændi/ vergr trap bandier
bn (naar buiten) gebogen (van poten of benen), krom; met O-benen • a bandy table | een tafel met gebogen/kromme poten ban·dy4 /'bændi/ ov ww 1. heen en weer doen bewegen/gooien/slaan; doen wapperen • bandy blows | slaags raken, (elkaar) klappen uitdelen 2. (uit)wisselen • bandy words with someone | ruzie maken/woorden hebben met iemand 3. lichtzinnig behandelen • do not bandy that pistol about | ga niet zo onvoorzichtig om met dat pistool • I won't be bandied about by a subaltern | ik laat niet met me sollen door een ondergeschikte 4. te pas en te onpas noemen; bespreken • he keeps bandying about meaningless statistics | hij haalt er voortdurend cijfers bij die niets betekenen • he has his name bandied about | hij wordt voortdurend genoemd 5. verspreiden; rondbazuinen • the news was quickly bandied about | het nieuws ging als een lopend vuurtje ban·dy-leg·ged bn met O-benen bane /beɪn/ n-telb zn 1. last; pest; kruis • the bane of my existence /life | de last van mijn leven/een nagel aan mijn doodskist 2. vloek; verderf
3. [verouderd] vergif bane·ber·ry /'beɪnbri/, (Am.) /-beri/ meerv baneberries telb zn 1. christoffelkruid (Actea spicata), zwarte gifbes 2. bes van zwarte gifbes bane·ful /'beɪnfʊl/ bw banefully bn 1. verderfelijk • a baneful influence | een kwade invloed 2. [verouderd] giftig; dodelijk bane·wort /'beɪnwɜ:t/, (Am.) /-wɜrt/ meerv baneworts telb zn - 1. wolfskers; belladonna; doodkruid; nachtschade belladonna) 2. (Brits-Engels) egelboterbloem (Ranunculus flammula)
(Atropa
bang1 /bæŋ/ meerv bangs telb zn 1. klap; dreun; slag; pats (boem) • he got a bang on the head | hij kreeg een klap op zijn hoofd 2. knal; ontploffing; schot • the balloon burst with a loud bang | de ballon ontplofte met een luide knal 3. plotselinge inspanning/energie • start off with a bang | hard aan het werk gaan/van stapel lopen
4. (voornamelijk Amerikaans-Engels); [informeel] opwinding; sensatie • for the bang of it | voor het plezier ervan, voor de leut • get a bang out of something | ergens plezier/genoegen aan beleven, ergens een kick van krijgen • it gives him a bang | het geeft hem een kick 5. vitaliteit 6. pony (haar) 7. [slang] spuit (van drugs) 8. [slang] coïtus; potje rammen; copulatie ◦ [informeel] go off with a bang, (Amerikaans-Engels); [informeel] go over with a bang | een reuze succes oogsten ◦ with a bang | enorm, van je welste bang2 /bæŋ/ onov ww 1. knallen; dreunen; ploffen; klappen • the door banged shut | de deur viel met een klap dicht 2. bonzen; kloppen; slaan • someone is banging about in the room with heavy shoes | er stommelt iemand met zware schoenen in de kamer rond • bang on the window | op het raam bonzen/bonken 3. zich storten; stormen; vliegen (bijvoorbeeld de trap af) 4. [slang] (heroïne) spuiten ◦ bang into someone | iemand toevallig ontmoeten ◦ bang on | doorzeuren, doordrammen zie: bang away bang3 /bæŋ/ ov ww 1. stoten; bonzen; botsen • bang one's fist on the table | met zijn vuist op tafel slaan • he banged his head | hij stootte zijn hoofd • bang the grammar into one's pupils' heads | zijn leerlingen de grammatica in stampen
2. dichtgooien, dichtsmijten; dreunend dichtdoen • don't bang the door | gooi de deur niet dicht • he banged the lid down | hij klapte het deksel dicht 3. smijten; (neer)smakken 4. in een pony knippen (haar) • wear one's hair banged | zijn haar in een pony dragen 5. [slang] neuken met; rampetampen met ◦ bang up | verwonden, bont en blauw slaan; vernielen; [slang] opsluiten, achter de tralies zetten zie: bang out bang4 /bæŋ/ bw 1. pats; vierkant; vlak; pardoes • go bang up against something | dwars/regelrecht tegen iets in gaan/druisen • bang in the face | precies in zijn gezicht • bang in the middle | er middenin, in de roos • (Brits-Engels); [informeel] bang on | precies goed/raak; (België) precies bots erop; krek • (Brits-Engels) bang on time | precies op tijd 2. plof; boem; paf; klets • go bang | uiteenbarsten, uiteenploffen; in elkaar klappen, dichtklappen • bang went another million | nog een miljoen naar de maan/verspild ◦ [informeel] bang off | direct, meteen bang5 /bæŋ/ tw boem!; pats!; pang! • bang, bang! | pief, paf, poef! bang away onov ww
1. [informeel] hard werken; ploeteren; jakkeren 2. [slang], [vulgair] er op los neuken 3. ratelen; hameren; erop los knallen (vuurwapens) bang·er /'bæŋə/, (Am.) /-ər/ meerv bangers telb zn - (Brits-Engels) 1. worstje 2. stuk (knal)vuurwerk 3. [informeel] aftandse auto; stuk roest; ouwe kar 4. (Brits-Engels); [informeel] megasucces; hit bang·ing /'bæŋɪŋ/ bn - [slang] gaaf; vet Ban·gla·desh /'bæŋɡlə'deʃ/, (Am.) /'bɑŋ-/ eigenn Bangladesh Ban·gla·desh·i1 /'bæŋɡlə'deʃi/, (Am.) /'bɑŋ-/ meerv Bangladeshis, Bangladeshi telb zn Bengalees; Bengalese; inwoner/inwoonster van Bangladesh Ban·gla·desh·i2 /'bæŋɡlə'deʃi/, (Am.) /'bɑŋ-/ bn Bengalees; uit/van/m.b.t. Bangladesh ban·gle /'bæŋɡl/ meerv bangles
telb zn 1. armband 2. enkelband 3. ronde hanger (aan halsketting e.d.) bang out ov ww - [informeel] 1. in elkaar flansen, [in het bijzonder] uit de schrijfmachine rammen (tekst) • bang out a short paper on him | vlug een artikeltje over hem in elkaar flansen • they have been banging out all those old tunes on the piano | ze hebben al die oude deuntjes geriedeld op de piano 2. trommelen; dreunen; jengelen (muziek) bang·tail meerv bangtails telb zn 1. recht afgeknipte staart (van paard) 2. paard met recht afgeknipte staart 3. [informeel] renpaard bang-up bn, attr - (Amerikaans-Engels); [informeel] piekfijn; uitstekend; prima • he has done a bang-up job | hij heeft dat werkje piekfijn voor elkaar gebracht bang-zone meerv bang-zones telb zn - (Amerikaans-Engels) schokgolfbereik (van supersoon vliegtuig) ba·ni /'bɑ:ni/ meervoud zie: ban2
ban·ian /'bænjən/, /-jæn/ ban·yan meerv banians telb zn 1. hindoekoopman 2. flanellen kabaai 3. zie: banian tree banian hospital meerv banian hospitals telb zn dierenhospitaal banian tree meerv banian trees telb zn - banyan (Ficus benghalensis) ban·ish /'bænɪʃ/ ov ww 1. verbannen; uitwijzen • banish one's foes from the country | zijn tegenstanders uitwijzen/uit het land verbannen 2. toegang ontzeggen • banish foreigners from the club | vreemdelingen de toegang tot de club versperren 3. verjagen; verwijderen • a spray to banish mosquitoes | een sproeimiddel om muggen te verjagen • banish those thoughts from your mind | zet die gedachten maar uit je hoofd ban·ish·ment /'bænɪʃmənt/
n-telb zn ballingschap; verbanning; uitwijzing • go into banishment | in ballingschap gaan ban·is·ter /'bænɪ̩stə/, (Am.) /-ər/ bannister meerv banisters telb zn 1. (trap)leuning (met spijlen) 2. (trap)spijl ban·is·ters /'bænɪ̩stəz/, (Am.) /-ərz/ bannisters meervoud - werkwoord voornamelijk meervoud (trap)leuning (met spijlen) ban·jax /'bændʒæks/ ov ww - [slang] (in elkaar) slaan ban·jo1 /'bændʒoʊ/ meerv banjos, banjoes telb zn 1. banjo • play the banjo | banjo spelen 2. schop ban·jo2 /'bændʒoʊ/ ov ww - (Amerikaans-Engels); [slang] in het kruis raken/trappen ban·jo·ist
/'bændʒoʊɪst/ meerv banjoists telb zn banjospeler bank1 /bæŋk/ meerv banks telb zn 1. bank; mistbank; wolkenbank; sneeuwbank; zandbank; ophoging; aardwal • bank of clouds /mist | wolkenbank, mistbank • the ship ran aground on a bank | het schip liep vast op een zandbank 2. oever; glooiing; talud • left /right bank | linkeroever, rechteroever 3. bank (ook als gebouw), geldbedrijf • central bank | staatsbank; (België) nationale bank • bank of circulation /issue | circulatiebank • bank of deposit | depositobank • Bank for International Settlements | Bank voor Internationale Betalingen • (Brits-Engels) The Bank | de Bank van Engeland • [figuurlijk] take that to the bank | die kun je in je zak steken, die opmerking was raak 4. reserve; voorraad; spaarpot (ook letterlijk), bank (in kansspelen bijvoorbeeld), (Brits-Engels; m.b.t. belastingen) schijf • break the bank | de bank doen springen 5. rij; serie; batterij • bank of cylinders | cilinderblok • bank of keys | toetsenbord; klavier (van schrijfmachine) • bank of oars | rij roeibanken 6. slagzij; dwarshelling 7. boord (van biljarttafel) 8. doft; roeiersbank 9. schachtmond; putrand ◦ [slang] be makin' bank | veel/sloten geld verdienen, binnenlopen
bank2 /bæŋk/ onov ww 1. zich opstapelen; een bank vormen • the snow has banked up | de sneeuw heeft banken gevormd/zich opgehoopt • seaweed banks up along the coast | het zeewier vormt banken langs de kust 2. (over)hellen (in een bocht) 3. een bankrekening hebben; bij een bank aangesloten zijn; in bankrelatie staan (met) • who(m) do you bank with? | bij welke bank ben jij aangesloten? • where do you bank? | bij welke bank beleg jij je geld? 4. bankzaken doen; de bank houden 5. (kansspel) de bank hebben ◦ [informeel] I had banked on a first prize | ik had op een eerste prijs gerekend/geaasd ◦ [informeel] you cannot bank on those brakes | je kunt niet op die remmen vertrouwen zie: banking1 bank3 /bæŋk/ ov ww 1. indammen; indijken • bank the river | de rivier indijken 2. opstapelen; ophopen; steunen • bank up earth along the fence | aarde langs de omheining opstapelen 3. doen hellen; schuin leggen; doen glooien • bank a plane | een vliegtuig doen hellen • bank a road at the curve | een weg schuin leggen in de bocht 4. opbanken; afdekken; inrekenen (vuur) • bank up the fire | het vuur opbanken 5. deponeren; beleggen; op een bankrekening zetten
• bank one's salary | zijn salaris op de bank zetten 6. op een rij zetten • bank engines | motoren in batterij opstellen 7. bandstoten • bank in | via de band spelen ◦ banking it in | scorend zie: banking1 bank·a·ble /'bæŋkəbl/ bn 1. aanvaardbaar voor de bank; bankabel; betaalbaar • bankable bills | verdisconteerbaar papier • a cheque bankable in any branch | een cheque in elk filiaal verzilverbaar/betaalbaar • a bankable risk | een voor de bank aanvaardbaar risico 2. betrouwbaar 3. (Amerikaans-Engels) volle zalen trekkend (voornamelijk (film)acteur/(film)actrice), veel geld in het laatje brengend • bankable superstar | grote publiekstrekker bank account meerv bank accounts telb zn bankrekening bank balance meerv bank balances telb zn banksaldo; banktegoed bank bill meerv bank bills telb zn 1. (voornamelijk Brits-Engels) bankaccept 2. (Amerikaans-Engels) bankbiljet
bank·book meerv bankbooks telb zn 1. bankboekje; spaarboekje; depositoboekje; rekeningboekje 2. kassiersboek bank card meerv bank cards telb zn 1. (Brits-Engels) betaalpasje, (België) bankkaart, chequekaart 2. (Amerikaans-Engels) creditcard; ± betaalpas(je) bank circulation n-telb zn bankbiljettenomloop, bankbiljettencirculatie bank clerk meerv bank clerks telb zn bankbediende bank credit meerv bank credits telb en n-telb zn bankkrediet bank draft meerv bank drafts telb zn 1. bankcheque 2. (Brits-Engels) bankaccept bank engine meerv bank engines telb zn - (Brits-Engels) voorspanlocomotief; opdruklocomotief
bank·er /'bæŋkə/, (Am.) /-ər/ meerv bankers telb zn 1. bankier 2. (kansspel) bankhouder 3. plank; plankier; werkplank (van metselaar, stukadoor, beeldhouwer) 4. grondwerker 5. visser(sboot); kabeljauwvisser (bij Newfoundland) 6. (Australisch-Engels) tot boven aan de oever/dijk stromende rivier 7. serie identieke voorspellingen op één voetbaltotocoupon ◦ let me be your banker | laat mij je het nodige geld lenen banker's card meerv banker's cards telb zn 1. (Brits-Engels) betaalpas(je); bankkaart, chequekaart 2. (Amerikaans-Engels) creditcard; ± betaalpas(je) banker's draft meerv banker's drafts telb zn zie: bank draft banker's opinion meerv banker's opinions telb zn - handelsinlichtingen; handelsinformatie; commerciële inlichtingen (m.b.t. solvabiliteit) banker's order meerv banker's orders telb zn - (Brits-Engels) doorlopende opdracht (aan bank), [in het bijzonder] automatische afschrijving
banker's reference meerv banker's references telb zn bankreferentie bank holiday meerv bank holidays telb zn 1. (Brits-Engels) officiële feestdag op een werkdag (waarop banken gesloten zijn) • Easter Monday is a bank holiday | Tweede paasdag is een officiële vakantiedag/beursvakantie 2. (Amerikaans-Engels) periode waarin de banken van staatswege gesloten zijn bank·ing1 /'bæŋkɪŋ/ meerv bankings ((oorspronkelijk) gerund van bank) telb zn glooiing bank·ing2 /'bæŋkɪŋ/ n-telb zn - (oorspronkelijk) gerund van bank 1. bankwezen; bankbedrijf 2. dijkbouw banking business n-telb zn bankzaken; bankoperaties, bankverrichtingen banking establishment meerv banking establishments telb zn bankinstelling
banking hours meervoud openingsuren van een bank banking house meerv banking houses telb zn bankiershuis; bankiersfirma banking industry meerv banking industries telb zn bankwereld banking operation meerv banking operations telb zn bankoperatie; financiële transactie bank manager meerv bank managers telb zn bankdirecteur (van filiaal) bank martin meerv bank martins telb zn - oeverzwaluw (Riparia riparia) bank note meerv bank notes telb zn - (Brits-Engels) bankbiljet bank post bill meerv bank post bills telb zn - (Brits-Engels)
bankassignatie bank rate meerv bank rates telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) bankdisconto; officieel disconto (van centrale bank) bank return meerv bank returns telb zn (wekelijkse) bankstaat (in het bijzonder van de Bank of England) bank robbery meerv bank robberies telb zn bankoverval bank·roll1 meerv bankrolls telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. rol bankbiljetten 2. fonds • a dent in the family bankroll | een gat in het gezinsbudget bank·roll2 ov ww - [informeel] financieel steunen; financieren • the project was bankrolled by the state | het plan werd door de staat gesubsidieerd bank run meerv bank runs telb zn - run op de bank; stormloop op/bestorming van de bank (voor opvraging van tegoeden)
bank·rupt1 /'bæŋkrʌpt/ meerv bankrupts telb zn 1. bankroetier; gefailleerde 2. [pejoratief] mislukkeling • a moral bankrupt, who will do anything | een gewetenloos mens die nergens voor terugdeinst bank·rupt2 /'bæŋkrʌpt/ bn 1. failliet • go bankrupt | failliet gaan 2. [pejoratief] ontdaan (van bepaalde hoedanigheid) • bankrupt in/of positive feelings | ontdaan van alle/zonder enige positieve gevoelens 3. [pejoratief] waardeloos; nergens goed (meer) voor bank·rupt3 /'bæŋkrʌpt/ ov ww failliet doen gaan bank·rupt·cy /'bæŋkrʌp(t)si/ meerv bankruptcies telb en n-telb zn - [ook figuurlijk] bankroet; faillissement; machteloosheid; fiasco bank·si·a /'bæŋksɪə/ meerv banksias telb zn - banksia (genus Banksia)
bank·si·an rose /-sɪən/ meerv banksian roses telb zn zie: banksia rose bank·si·a rose /'bæŋksɪə roʊz/ meerv banksia roses telb zn - Chinese klimroos (Rosa banksiae) bank statement meerv bank statements telb zn 1. rekeningafschrift 2. bankstaat bank·ster /'bæŋkstə/, (Am.) /-ər/ meerv banksters telb zn - [informeel]; criminele bankier bank stock n-telb zn bankkapitaal ban·ner1 /'bænə/, (Am.) /-ər/ meerv banners telb zn 1. banier (ook figuurlijk), vaandel • follow /join the banner of someone | zich onder iemands banier scharen • under the banner of | onder de banier/het teken van 2. spandoek
3. schijfsignaal 4. krantenkop over hele pagina 5. banner(advertentie) (brede advertentie op een webpagina), strookadvertentie ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] carry the banner | rondbanjeren (op zoek naar slaapplaats) ◦ carry the banner for | een lans breken voor ban·ner2 /'bænə/, (Am.) /-ər/ bn, attr - (Amerikaans-Engels) prima; uitstekend • a banner year for wines | een prima wijnjaar banner ad meerv banner ads telb zn - banner(advertentie) (brede strookadvertentie
advertentie
op
een
webpagina),
banner blindness n-telb zn - bannerblindheid (het negeren van advertenties op websites) ban·ner·et /'bænərɪ̩t/ meerv bannerets telb zn 1. baanderheer, (in Vlaanderen/Brabant) baanrots 2. zie: bannerette ban·ner·ette /'bænə'rət/ meerv bannerettes telb zn vaantje
banner headline meerv banner headlines telb zn krantenkop over hele pagina ban·ning or·der meerv banning orders telb zn banning order (in Zuid-Afrika) ◦ (Brits-Engels) drinking banning order | rechterlijk verbod op cafébezoek (opgelegd aan overlastplegers) bannister meerv bannisters telb zn zie: banister ban·nock /'bænək/ meerv bannocks telb zn 1. (voornamelijk Schots-Engels) gerstebrood, gerstekoek, haverkoek 2. (Amerikaans-Engels) maisbrood; maiskoek
haverbrood;
banns /'bænz/ meervoud geboden; (kerkelijke) huwelijksaankondiging • ask /call /publish /put up the banns, have one's banns called | een huwelijk (kerkelijk) afkondigen, in ondertrouw gaan, de geboden aflezen • forbid the banns | de geboden stuiten ba·nof·fee pie /bə'nɒfipaɪ/, (Am.) /bə'nlfipaɪ/ ba·nof·fi pie
meerv banoffee pies telb en n-telb zn banaantoffeetaart ban·quet1 /'bæŋkwɪt/ meerv banquets telb zn 1. banket; feestmaal; gastmaal 2. festijn; smulpartij ban·quet2 /'bæŋkwɪt/ onov ww 1. banketteren; smullen; brassen 2. deelnemen aan een banket ban·quet3 /'bæŋkwɪt/ ov ww op een banket vergasten; onthalen; trakteren banqueting hall meerv banqueting halls telb zn eetzaal banquet room meerv banquet rooms telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) zie: banqueting hall ban·quette /'bæŋ'ket/ meerv banquettes telb zn
1. muurbank 2. banket 3. (Amerikaans-Engels), (gewestelijk) trottoir; stoep ban·shee /bæn'ʃi:/, (Am.) /'bænʃi:/ ban·shie meerv banshees telb zn - (Iers-Engels), (Schots-Engels) vrouwelijke geest wier gejammer een sterfgeval aankondigt ban·tam1 /'bæn͜təm/ meerv bantams telb zn 1. bantammer (soort kip) 2. vechtersbaasje; brutaaltje 3. verkorting van: bantamweight bantamgewicht ban·tam2 /'bæn͜təm/ bn, attr 1. klein; mini• bantam car | miniautootje • a bantam edition | een uitgave in zakformaat 2. (klein en) vechtlustig • the bantam team | de kinderploeg, de juniores/junioren 3. kinder-; juniorenban·tam·weight meerv bantamweights telb zn - bantamgewicht ban·ter1 /'bæntə/, (Am.) /'bæn͜tər/
n-telb zn geplaag; scherts; badinage ban·ter2 /'bæntə/, (Am.) /'bæn͜tər/ onov ww schertsen; gekscheren; badineren zie: bantering ban·ter3 /'bæntə/, (Am.) /'bæn͜tər/ ov ww 1. plagen; pesten; voor de gek houden 2. (gewestelijk) uitdagen • banter to a game | uitdagen voor/tot een spelletje zie: bantering ban·ter·ing /'bæntrɪŋ/, (Am.) /'bæn͜tərɪŋ/ bw banteringly bn - tegenwoordig deelwoord van banter plagerig; schertsend • bantering remarks | plagerige opmerkingen bant·ling /'bæntlɪŋ/ meerv bantlings telb zn bengel; wichtje; kleine schavuit Ban·tu1 /'bæntu:/ eigenn Bantoe; de Bantoetaal/Bantoetalen Ban·tu2
/'bæntu:/ meerv Bantus, Bantu telb zn Bantoe Ban·tu3 /'bæntu:/ bn Bantoe-; van de Bantoes Ban·tu·stan /'bæntu:'stæn/ meerv Bantustans telb zn - (Zuid-Afrikaans-Engels) bantoestan; thuisland (toegewezen woongebied) banyan meerv banyans telb zn zie: banian ban·zai /bæn'zaɪ/ tw banzai (Japanse heilroep) ba·o·bab /'beɪəbæb/, (Am.) /'baʊbæb/ meerv baobabs telb zn - apenbroodboom; baobab (Adansonia digitata) BAOR afk afkorting van: British Army of the Rhine bap
/bæp/ meerv baps telb zn - (Brits-Engels) zacht broodje Bap afk afkorting van: Baptist Bapt afk zie: Bap bap·tism /'bæptɪzm/ meerv baptisms telb en n-telb zn 1. doop • there were four baptisms last Sunday | er werden afgelopen zondag vier kinderen/mensen gedoopt • the sacrament of baptism | het sacrament van de doop; het doopsel 2. doop (figuurlijk), inwijding (en naamgeving); inzegening • baptism of a bell | doop van een klok • baptism of fire | vuurdoop • baptism of a ship | doop van een schip ◦ baptism of blood | bloeddoop bap·tis·mal /bæp'tɪzml/ bw baptismally bn, attr doop• baptismal certificate | doopakte, doopattest • baptismal font | doopvont • baptismal name | doopnaam • baptismal vows | doopbeloften
• baptismal water | doopwater Bap·tist /'bæptɪst/ meerv Baptists telb zn 1. doper • John the Baptist | Johannes de Doper • The Baptist | Johannes de Doper 2. doopsgezinde • the Baptists baptise adults by immersion | de doopsgezinden/baptisten dopen volwassenen door onderdompeling bap·tis·ter·y /'bæptɪstri/ bap·tis·try meerv baptisteries telb zn 1. doopkapel 2. doopvont 3. doopbassin (van de baptisten) bap·tize1 /'bæp'taɪz/, (Am.) /'bæptaɪz/ bap·tise onov ww dopen; de doop geven • John baptized in the river Jordan | Johannes doopte in de Jordaan bap·tize2 /'bæp'taɪz/, (Am.) /'bæptaɪz/ bap·tise ov ww 1. dopen • baptized a Roman Catholic | katholiek gedoopt
• he was baptized into the Church | hij werd door de doop in de kerk opgenomen 2. een naam geven; noemen; dopen • he was baptized Samuel , but his friends baptized him Cookie | zijn doopnaam was Samuel, maar zijn vrienden doopten hem Cookie 3. inwijden 4. louteren • baptized with suffering | gelouterd door het lijden bar1 /bɑ:/, (Am.) /bɑr/ meerv bars telb zn 1. langwerpig stuk (van hard materiaal), staaf; stang; stok; spaak; spijl; baar; staaf; reep; (doel)lat; (spring)lat; halter(stang) • bar of chocolate | reep chocola • bar of gold | baar goud • bar of soap | stuk zeep 2. afgrendelend iets; tralie; grendel; barrière; slagboom; afsluitboom; obstakel; hindernis; bezwaar • behind bars | achter (de) tralies, in de gevangenis • a bar to happiness | een hindernis op de weg naar het geluk, een belemmering voor geluk 3. drempel (in rivier, zee), ondiepte; (zand)bank • the ship stuck fast on the bar | het schip liep vast op de zandbank/ondiepte 4. streep; strook; baan; balk (op wapen, onderscheidingsteken) • a medal with a bar on the ribbon | een medaille met een (zilveren) balk/gesp op het lint • bars of sunlight | strepen zonlicht • bars of yellow | stroken/banen geel 5. bar (ook als lokaal), buffet; toog 6. (Brits-Engels) ruimte voor niet-leden in parlement 7. maatstreep, (bij uitbreiding) maat • the first bars of the symphony | de eerste maten van de symfonie
8. ombervis (Sciaena aquila) 9. bar (drukeenheid) bar2 /bɑ:/, (Am.) /bɑr/ meerv bars telb en n-telb zn 1. balie (van rechtbank), (bij uitbreiding) gerecht; rechtbank, [figuurlijk] oordeel • the bar of conscience /public opinion | het oordeel van het geweten/van de publieke opinie • be tried at (the) bar | in openbare terechtzitting berecht worden 2. exceptie bar3 /bɑ:/, (Am.) /bɑr/ (voornamelijk Bar) verzameln advocatuur; balie; advocatenstand; orde der advocaten, (Amerikaans-Engels) orde der juristen • read /study for the Bar | voor advocaat studeren, rechten doen ◦ be called within the Bar | tot Queen's counsel benoemd worden ◦ be called /go to the Bar | als advocaat toegelaten worden bar4 /bɑ:/, (Am.) /bɑr/ ov ww 1. vergrendelen; afsluiten • barred windows | ramen met tralies (ervoor) 2. opsluiten; insluiten; buitensluiten • bar oneself in/out | zichzelf binnensluiten/buitensluiten • they were barred out of the club | de toegang tot de club werd hun ontzegd, zij werden uitgesloten 3. versperren (ook figuurlijk), verhinderen • fallen trees barred the road | gevallen bomen versperden de weg
4. verbieden • bar someone from participation | iemand de deelneming verbieden • smoking is barred in the school | het roken is verboden op school 5. (meestal passief) strepen • the flag is barred in red and white | de vlag heeft rode en witte strepen 6. een exceptie opwerpen tegen 7. de maat met maatstrepen aangeven 8. (Brits-Engels); [slang] een hekel hebben aan; verafschuwen • I bar that bloke | ik kan die vent niet luchten zie: barring bar5 /bɑ:/, (Am.) /bɑr/ vz behalve; uitgezonderd • all bar one | alle(n) op één na • bar none | zonder uitzondering • bar very bad weather | tenzij het zeer slecht weer is barb1 /bɑ:b/, (Am.) /bɑrb/ meerv barbs telb zn 1. weerhaak; prikkel 2. steek (figuurlijk), hatelijkheid; hatelijke opmerking • the barbs of criticism | de klauwen van de kritiek 3. baardje (van veer) 4. baard (van vis, planten) 5. (linnen)kap (alleen nog door nonnen gedragen) 6. Barbarijs paard 7. Barbarijse duif 8. barbeel (genus Barbus/Puntius) 9. (Australisch-Engels) zwarte (schaap)herdershond
barb2 /bɑ:b/, (Am.) /bɑrb/ meerv barbs telb en n-telb zn - (Amerikaans-Engels); [informeel] verkorting van: barbiturate barb3 /bɑ:b/, (Am.) /bɑrb/ ov ww van weerhaken/prikkels voorzien zie: barbed Bar·ba·di·an1 /'bɑ:'beɪdɪən/, (Am.) /'bɑr-/ meerv Barbadians telb zn Barbadaan(se); inwoner/inwoonster van Barbados Bar·ba·di·an2 /'bɑ:'beɪdɪən/, (Am.) /'bɑr-/ bn uit/van Barbados; Barbadaans Bar·ba·dos /bɑ:'beɪdɒs/, (Am.) /bɑr'beɪdoʊs/ eigenn Barbados bar·bar·i·an1 /'bɑ:'beərɪən/, (Am.) /'bɑr'berɪən/ meerv barbarians telb zn 1. barbaar; onbeschaafd iemand; primitieveling 2. woesteling; bruut; barbaar 3. barbaar; vreemdeling; buitenlander (bij Grieken en Romeinen)
bar·bar·i·an2 /'bɑ:'beərɪən/, (Am.) /'bɑr'berɪən/ bn barbaars; onbeschaafd; woest; primitief bar·bar·ic /bɑ:'bærɪk/, (Am.) /bɑr-/ bw barbarically bn 1. barbaars; ruw; onbeschaafd • barbaric customs | barbaarse gewoonten 2. barbaars; wreed; wild • barbaric treatment | ruwe/wrede behandeling 3. wild (van kunst, stijl), primitief; onbehouwen • the barbaric splendour of Attila's court | de ruwe/wilde/primitieve pracht aan het hof van Attila • barbaric use of colour | ongebreideld/smakeloos gebruik van kleur bar·ba·rism1 /'bɑ:bərɪzm/, (Am.) /'bɑr-/ meerv barbarisms telb zn 1. barbaarse daad/trek/gewoonte 2. barbarisme bar·ba·rism2 /'bɑ:bərɪzm/, (Am.) /'bɑr-/ n-telb zn barbaarsheid bar·bar·i·ty /bɑ:'bærəti/, (Am.) /bɑr'bærət̯ i/ meerv barbarities telb en n-telb zn barbaarsheid; wreedheid
• the barbarities of the last war | de barbaarse wreedheden van de laatste oorlog bar·ba·rize1 /'bɑ:bəraɪz/, (Am.) /'bɑr-/ bar·ba·rise onov ww barbaars worden bar·ba·rize2 /'bɑ:bəraɪz/, (Am.) /'bɑr-/ bar·ba·rise ov ww barbaars maken; doen ontaarden bar·ba·rous /'bɑ:brəs/, (Am.) /'bɑr-/ bw barbarously; zelfst nw barbarousness bn 1. barbaars; onbeschaafd; wreed 2. ongemanierd; onverfijnd; smakeloos 3. door barbarismen gekenmerkt (taal) Bar·ba·ry ape /'bɑ:bri 'eɪp/, (Am.) /'bɑr-/ meerv Barbary apes telb zn - magot; Turkse aap (op Gibraltar; Macaca silvana) Barbary partridge meerv Barbary partridges telb zn - Barbarijse patrijs (Alectoris barbara) bar·be·cue1 /'bɑ:bɪ̩kju:/, (Am.) /'bɑr-/
meerv barbecues telb zn 1. barbecue; rooster op (houtskool)vuur 2. op barbecue geroosterd (stuk) dier/vlees 3. barbecuefeest; barbecueparty 4. [slang] informele bijeenkomst 5. (Amerikaans-Engels) droogvloer (voor koffiebonen) bar·be·cue2 /'bɑ:bɪ̩kju:/, (Am.) /'bɑr-/ ov ww 1. roosteren; barbecueën • barbecued chicken | geroosterde kip, kip aan 't spit 2. in pikante saus bereiden 3. boven het vuur drogen/roken (vlees) barbecue hut meerv barbecue huts telb zn barbecuehut; kota barbecue sauce n-telb zn barbecuesaus barbecue summer meerv barbecue summers telb zn warme zomer; topzomer barbed /bɑ:bd/, (Am.) /bɑrbd/ bn 1. (voltooid deelwoord van barb) met weerhaken; met weerhaakje 2. (voltooid deelwoord van barb) met stekels/prikkels • barbed wire | prikkeldraad 3. scherp; bijtend; stekelig; hatelijk (opmerkingen, woorden)
bar·bel /'bɑ:bl/, (Am.) /'bɑrbl/ meerv barbels telb zn 1. voeldraad (van vis) 2. barbeel (genus Barbus) bar·bell /'bɑ:bel/, (Am.) /'bɑr-/ meerv barbells telb zn - lange halter bar·ber1 /'bɑ:bə/, (Am.) /'bɑrbər/ meerv barbers telb zn herenkapper; barbier • (Brits-Engels) the barber's | de kapper(szaak) ◦ [informeel] do a barber | ouwehoeren bar·ber2 /'bɑ:bə/, (Am.) /'bɑrbər/ onov ww herenkapper/barbier zijn bar·ber3 /'bɑ:bə/, (Am.) /'bɑrbər/ ov ww 1. barbieren; scheren 2. kort knippen (haar, gras) • a barbered lawn | een kortgeknipt gazon 3. bijknippen (baard) bar·ber·ry /'bɑ:bri/, (Am.) /'bɑrberi/
meerv barberries telb zn - berberis (genus Berberis) bar·ber·shop barber shop meerv barbershops telb zn - (voornamelijk Amerikaans-Engels) herenkapperszaak barbershop quartet meerv barbershop quartets telb zn - (Amerikaans-Engels); [informeel] vierstemmig folkloristisch-populair mannenkwartet barber's pole meerv barber's poles telb zn gestreepte paal buiten kapperszaak bar·bet /'bɑ:bət/, (Am.) /'bɑr-/ meerv barbets telb zn - 1. baardvogel (familie Capitonidae) 2. langharig poedeltje bar·bette /bɑ:'bet/, (Am.) /bɑr-/ meerv barbettes telb zn - , barbette bar·bi·can /'bɑ:bɪ̩kən/, (Am.) /'bɑr-/ meerv barbicans telb zn -
buitenwerk, [in het bijzonder] (dubbele) vestingtoren (boven brug, poort), barbacane bar·bie /'bɑ:bi/, (Am.) /'bɑrbi/ meerv barbies telb zn - (Australisch-Engels); [informeel] barbecue Bar·bie Doll /'bɑ:bi dɒl/, (Am.) /'bɑrbi dɑl/ meerv Barbie Dolls (ook attributief) telb zn - [slang] onmenselijk/plastic persoon; pop bar billiards n-telb zn - (Brits-Engels); biljart (met kleinere tafel en beperkte speeltijd) bar·bi·tal /'bɑ:bɪ̩tæl/, (Am.) /'bɑrbɪ̩tɔl/ n-telb zn - (Amerikaans-Engels) zie: barbitone bar·bi·tone /'bɑ:bɪ̩toʊn/, (Am.) /'bɑr-/ n-telb zn slaapmiddel bar·bi·tu·rate /bɑ:'bɪtʃərət/, (Am.) /bɑr-/ meerv barbiturates telb en n-telb zn barbituraat (als slaappil/drug) bar·bi·tu·ric /'bɑ:bɪ̩'tjʊərɪk/, (Am.) /'bɑrbɪ̩'tʊrɪk/
bn, attr barbituur• barbituric acid | barbituurzuur Bar·bi·zon school /'bɑ:bɪ̩zɒn sku:l/, (Am.) /'bɑrbɪ̩zɑn-/ n-telb zn School van Barbizon (landschapschilders) Barbuda eigenn zie: Antigua and Barbuda Bar·bu·dan1 /bɑ:'bju:dn/, (Am.) /bɑr-/ meerv Barbudans telb zn bewoner/bewoonster van Barbuda Bar·bu·dan2 /bɑ:'bju:dn/, (Am.) /bɑr-/ bn van Barbuda barb·wire n-telb zn - (Amerikaans-Engels) prikkeldraad bar·ca·role /'bɑ:kə'roʊl/, (Am.) /'bɑr-/ bar·ca·rolle meerv barcaroles telb zn barcarolle; gondellied bar chart meerv bar charts
telb zn - staafdiagram; staafgrafiek; histogram bar code meerv bar codes telb zn - streepjescode bar-code ov ww van streepjescode voorzien bard1 /bɑ:d/, (Am.) /bɑrd/ meerv bards telb zn 1. bard; Keltisch zanger 2. dichter • the Bard (of Avon) | Shakespeare, dé dichter (uit Avon) 3. harnas (van paard) 4. spekreep; bardeerreep bard2 /bɑ:d/, (Am.) /bɑrd/ ov ww 1. harnassen (paard) 2. barderen bar diagram meerv bar diagrams telb zn zie: bar chart bard·ic /'bɑ:dɪk/, (Am.) /'bɑr-/ bn, attr barden-
• bardic song | bardenlied bard·ol·a·try /bɑ:'dɒlətri/, (Am.) /bɑr'dɑ-/ n-telb zn Shakespeareverering; Shakespearecultus bare1 /beə/, (Am.) /ber/ vergr trap barer; zelfst nw bareness bn 1. naakt; bloot; ongedekt • in his bare bottom | in zijn blote kont • with one's bare hands | met blote handen • with one's head bare | blootshoofds • lay bare | blootleggen, aan het licht brengen, openleggen • in his bare skin | piemelnaakt, in zijn blootje 2. kaal; leeg; onversierd, onbegroeid, onbekleed • the bare facts | de onopgesmukte/naakte feiten, de feiten zoals ze zijn • a bare floor /wall | een kale vloer/muur • bare of something | zonder iets • a bare tree | een kale/bladerloze boom • under /in bare poles | voor top en takel (met geen enkel zeil) ◦ sail under bare poles | met gestreken zeilen varen, voor top en takel drijven bare2 /beə/, (Am.) /ber/ bn, attr 1. enkel; zonder meer; alleen maar; niets meer/anders dan • the bare necessities (of life) | het strikt noodzakelijke, het allernodigste • the bare thought! | de gedachte alleen al! • a bare word would suffice | een enkel woord zou volstaan 2. schaars; schraal; krap; net voldoende
• with a bare majority | met een krappe/nauwelijks voldoende meerderheid bare3 /beə/, (Am.) /ber/ ov ww 1. ontbloten • bare the end of a wire | het einde van een draad ontbloten • bare one's head | zijn hoed afnemen • the animal bared its teeth | het dier liet zijn tanden zien 2. blootleggen; onthullen; openbaren; bekendmaken • bare one's heart /soul | zijn hart/gevoelens openleggen/luchten 3. ontdoen • he bared his leg of its bandages | hij ontdeed zijn been van zijn verbanden bare4 /beə/, (Am.) /ber/ verleden tijd zie: bear1 bare·back1 bn, attr 1. zonder zadel rijdend; bloot 2. [slang] zonder condoom • bareback rider | iemand die expres anale seks heeft zonder condoom, barebacker bare·back2 bw 1. zonder zadel • ride bareback | zonder zadel (paard)rijden, bloot paardrijden 2. [slang] zonder condoom bare·backed
bn, bw met blote rug; ongezadeld; zonder zadel (van paard) bare·back·ing n-telb zn barebacking (het hebben van anale seks zonder condoom) bare·boned bn (brood)mager bare·bow n-telb zn - (veldboogschieten) (het) instinctief schieten bare·faced /'beə'feɪst/, (Am.) /'ber'feɪst/ bw bare-facedly /-'feɪsɪ̩dli/; zelfst nw bare-facedness bn 1. onbeschaamd; brutaal; schaamteloos • barefaced lies | schaamteloze leugens • a barefaced trick | een brutale streek 2. onverholen; openlijk 3. zonder masker 4. zonder baard bare·foot1 bn 1. met/op blote voeten; zonder schoenen/sokken 2. zonder hoefijzers (paard) 3. ongeschoeid; met sandalen (monnik) bare·foot2 bw blootsvoets; barrevoets • go /walk barefoot | op blote voeten lopen
barefoot doctor meerv barefoot doctors telb zn blotevoetendokter bare·foot·ed bn zie: barefoot1 barefoot shoe meerv barefoot shoes telb zn (omschrijving) lichte schoen waarin je op blote voeten kunt (hard)lopen barefoot skiing n-telb zn - (het) blootvoetskiën ba·rege /bə'reʒ/ ba·rège n-telb zn - ook attributief barège (japonstof) bare-hand·ed bn, bw 1. met blote handen; zonder handschoenen 2. zonder wapen(s)/gereedschap; met blote handen bare·head·ed bn, bw blootshoofds; zonder hoed bare·leg·ged bn, bw met blote benen; zonder kousen
bare·ly /'beəli/, (Am.) /'berli/ bw 1. nauwelijks; amper; net; ternauwernood • he can barely read | hij kan amper lezen • barely enough to eat | nauwelijks genoeg te eten 2. schaars; spaarzaam; armzalig barf /bɑ:f/, (Am.) /bɑrf/ ov ww - (Amerikaans-Engels); [slang] kotsen; braken; overgeven barf·cit·y /'bɑ:f 'sɪti/, (Am.) /'bɑrf 'sɪt̯ i/ bn - (Amerikaans-Engels); [slang] om niet goed van te worden; om (van) te kotsen; walgelijk bar·fly meerv barflies telb zn - [informeel] kroegloper bar·gain1 /'bɑ:ɡɪ̩n/, (Am.) /'bɑr-/ meerv bargains telb zn 1. afspraak; akkoord; overeenkomst, (bij uitbreiding) koop, transactie • drive a bargain | keihard onderhandelen, gunstig (ver)kopen • that was not in the bargain! | dat was zo niet afgesproken! • it 's/that's a bargain! | top!, akkoord! • make /strike a bargain | een akkoord sluiten/beklinken, tot een akkoord komen • wet the bargain | de koop onder/met een drankje beklinken 2. koopje
◦ into the bargain, (Amerikaans-Engels) in the bargain | op de koop toe, bovendien, ook nog eens ◦ [slang] no bargain | oninteressante vrijgezel ◦ (sprw) a bargain is a bargain | ± belofte maakt schuld, ± beloofd is beloofd ◦ (sprw) it takes two to make a bargain | (omschrijving) voor een afspraak zijn er twee nodig bar·gain2 /'bɑ:ɡɪ̩n/, (Am.) /'bɑr-/ onov ww 1. onderhandelen; dingen; marchanderen; pingelen; loven en bieden • bargain about the price | pingelen, op de prijs afdingen • bargain about/over something | over iets onderhandelen • bargain for something | over iets onderhandelen, iets bedingen 2. overeenkomen; tot een akkoord komen; afspreken ◦ bargain for | verwachten, rekenen op ◦ more than he bargained for | meer dan waar hij op rekende/wat hij verwachtte ◦ (Amerikaans-Engels ook) bargain on | verwachten, rekenen op ◦ (Amerikaans-Engels ook) more than he bargained on | meer dan waar hij op rekende/wat hij verwachtte bar·gain3 /'bɑ:ɡɪ̩n/, (Am.) /'bɑr-/ ov ww 1. ruilen; verhandelen • bargain one house for another | een huis tegen/voor een ander ruilen 2. bedingen; als voorwaarde stellen • the workers bargained that they should get better pay | de arbeiders stelden als voorwaarde/bedongen dat ze beter betaald zouden worden ◦ bargain away something | iets versjacheren, iets verkwanselen bargain basement
meerv bargain basements telb zn benedenverdieping waar warenhuis)
uitverkoop
bargain counter meerv bargain counters telb zn toonbank met koopjes; uitverkooptafel bar·gain·er /'bɑ:ɡɪ̩nə/, (Am.) /'bɑrɡɪ̩nər/ meerv bargainers telb zn afdinger; pingelaar bargain fare meerv bargain fares telb zn reisaanbieding bargain hunter meerv bargain hunters telb zn koopjesjager; koopjesloper bargain hunting n-telb zn koopjesjacht; (het) op koopjes jagen bargaining chip meerv bargaining chips telb zn onderhandelingstroef bargaining counter meerv bargaining counters
gehouden
wordt
(in
telb zn zie: bargaining chip bar·gain·ing po·si·tion meerv bargaining positions telb zn onderhandelingspositie • be in a good bargaining onderhandelingspositie zijn
position
bar·gain·ing ta·ble meerv bargaining tables telb zn onderhandelingstafel bargain offer meerv bargain offers telb zn speciale aanbieding bar·gain·ous /'bɑ:ɡɪ̩nəs/, (Am.) /'bɑrɡɪ̩nəs/ bn [informeel] goedkoop; niet duur; voordelig bargain price meerv bargain prices telb zn spotprijs; weggeefprijs bargain rate meerv bargain rates telb zn zie: bargain price bargain sale meerv bargain sales
|
in
een
goede
telb zn uitverkoop; reclameverkoop barge1 /bɑ:dʒ/, (Am.) /bɑrdʒ/ meerv barges telb zn 1. binnenschip; (rijn)aak 2. staatsiesloep; galaboot; staatsieboot 3. woonboot, [in het bijzonder] drijvend clubhuis (in Oxford) 4. [informeel] schuit (voor oud schip e.d.) 5. sloep, [in het bijzonder] barkassloep; officierssloep barge2 /bɑ:dʒ/, (Am.) /bɑrdʒ/ onov ww - [informeel] stommelen; zich lomp/onhandig verplaatsen • barge about/along | rondstommelen • barge into/against something | ergens tegenaan bonken/botsen ◦ barge in | binnenvallen; zich (ongevraagd) inmengen, zich bemoeien, onderbreken ◦ barge in on someone | iemand lastigvallen/storen ◦ barge in on the conversation | zich (ongevraagd) in het gesprek mengen ◦ barge into (the conversation) | zich (lomp) mengen in (het gesprek) barge3 /bɑ:dʒ/, (Am.) /bɑrdʒ/ onov en ov ww - duwen; hinderen barge4 /bɑ:dʒ/, (Am.) /bɑrdʒ/ ov ww per aak/schuit vervoeren
barge·board meerv bargeboards telb zn - gevellijst; windveer bar·gee /bɑ:'dʒi:/, (Am.) /bɑr-/ meerv bargees telb zn - (Brits-Engels) schipper; schuitenvoerder • swear like a bargee | vloeken als een ketter barge·man /'bɑ:dʒmən/, (Am.) /'bɑrdʒ-/ meerv bargemen /-mən/ telb zn - (Amerikaans-Engels) schipper; schuitenvoerder barge-pole meerv barge-poles telb zn vaarboom; schippersboom ◦ (Brits-Engels); [informeel] I wouldn't touch him with a barge-pole | ik zou hem nog met geen tang willen aanraken, ik wil helemaal niets met hem te maken hebben barge port meerv barge ports telb zn overlaadhaven (zonder kaden voor de kust) bar girl meerv bar girls telb zn animeermeisje bar graph
meerv bar graphs telb zn zie: bar chart bar·hop onov ww - (Amerikaans-Engels); [informeel] kroeglopen; een kroegentocht maken bar·i·a·tri·cian /'bærɪə'trɪʃn/ meerv bariatricians telb zn specialist voor zwaarlijvigheid bar·i·at·rics /'bæri'ætrɪks/ n-telb zn medische behandeling van zwaarlijvigheid bar·ic /'bærɪk/ bn, attr 1. barium2. bar-; barometrisch ba·ril·la /bə'rɪlə/ n-telb zn 1. loogkruid; sodakruid (genus Salsola) 2. ruwe soda (uit sodakruid en zeewier) bar iron n-telb zn staafijzer bar·is·ta /bə'ri:stə/
meerv baristas telb zn barista bar·i·tone /'bærɪ̩toʊn/ bar·y·tone meerv baritones telb zn - bariton (stem, zangpartij en instrument) bar·i·um /'beərɪəm/, (Am.) /'ber-/ n-telb zn 1. barium (element 56) 2. bariumsulfaat (contrastmiddel voor röntgenfoto's) barium enema meerv barium enemas, barium enemata telb zn bariumklysma (voor röntgenonderzoek van ingewanden) barium meal meerv barium meals telb zn bariumpap(je) (voor röntgenonderzoek van maag) bark1 /bɑ:k/, (Am.) /bɑrk/ (in betekenissen 2 en 3 ook) barque meerv barks telb zn 1. blaffend geluid; geblaf, [figuurlijk] blafhoest; ruw stemgeluid; knal (van vuurwapen) • speak in an angry bark | afblaffen • the bark of guns | het knallen der geweren
• his bark is worse than his bite | (het is bij hem) veel geschreeuw en weinig wol, hij blaft harder dan hij bijt 2. bark; barkas 3. boot; scheepje; sloep bark2 /bɑ:k/, (Am.) /bɑrk/ n-telb zn 1. schors; bast, (leerindustrie) run • cork is the bark of cork-oaks | kurk is de bast/schors van de kurkeik 2. kinine 3. huid; vel • he scraped the bark off his knees when he fell | toen hij viel schaafde hij het vel van zijn knieën bark3 /bɑ:k/, (Am.) /bɑrk/ onov ww 1. blaffen, [figuurlijk] hoesten; knallen • bark at someone | tegen iemand blaffen; iemand afblaffen, tegen iemand uitvaren • the guns barked | de kanonnen bulderden 2. (Amerikaans-Engels) klanten lokken ◦ (sprw) barking dogs seldom bite | blaffende honden bijten niet ◦ (sprw) why keep a dog and bark yourself | ± waarom zou je werk doen waarvoor je andere mensen in dienst hebt ◦ (sprw) all are not thieves that dogs bark at | 't zijn allemaal geen dieven, daar de honden tegen blaffen, 't zijn niet allen koks, die lange messen dragen bark4 /bɑ:k/, (Am.) /bɑrk/ ov ww 1. (uit)brullen; aanblaffen; luid aanprijzen • bark (out) an order | een bevel schreeuwen • bark one's wares | zijn waar luidkeels aanprijzen
2. ontschorsen; afschillen 3. schaven (vel) 4. tanen 5. looien bar·keep meerv barkeeps telb zn zie: barkeeper bar·keep·er meerv barkeepers telb zn - (Amerikaans-Engels) 1. barman; barkeeper; bartender 2. kastelein; caféhouder; kroegbaas bar·ken·tine /'bɑ:kənti:n/, (Am.) /'bɑr-/ bar·quen·tine meerv barkentines telb zn - schoenerbark; barkentijn bark·er /'bɑ:kə/, (Am.) /'bɑrkər/ meerv barkers telb zn 1. stoepier; klantenlokker; boniseur 2. ontschorser; ontschorsmachine 3. [slang] blaffer; schietijzer; pistool 4. (Amerikaans-Engels); [slang] honkbaltrainer barking deer meerv barking deer telb zn - muntjak(hert) (genus Muntiacus)
bark mill meerv bark mills telb zn runmolen bark remover meerv bark removers telb zn ontschorsmachine bark spud meerv bark spuds telb zn ontschorsmes bark tree meerv bark trees telb zn - kinaboom (genus Cinchona) bar·ley /'bɑ:li/, (Am.) /'bɑrli/ n-telb zn gerst bar·ley·corn1 meerv barleycorns telb zn 1. gerstkorrel 2. lengtemaat (1/3 inch) 3. korrel (op geweer) bar·ley·corn2 n-telb zn gerst
barley sugar1 meerv barley sugars telb zn lolly barley sugar2 n-telb zn gerstesuiker barley water n-telb zn gerstewater barley wine n-telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) gerstewijn bar·low /'bɑ:loʊ/, (Am.) /'bɑr-/ meerv barlows telb zn - (Amerikaans-Engels) groot zakmes met lang lemmet barlow knife meerv barlow knives telb zn zie: barlow barm /bɑ:m/, (Am.) /bɑrm/ n-telb zn (bier)gist bar magnet meerv bar magnets telb zn magneetstaaf; staafmagneet
bar·maid meerv barmaids telb zn - (Brits-Engels) barmeisje; barmeid; dienster; serveerster; buffetjuffrouw bar·man /'bɑ:mən/, (Am.) /'bɑr-/ meerv barmen /-mən/ telb zn - (Brits-Engels) barman; man achter de tap Bar·me·ci·dal /'bɑ:mɪ̩'saɪdl/, (Am.) /'bɑr-/ bn, attr zie: Barmecide2 Bar·me·cide1 /'bɑ:mɪ̩saɪd/, (Am.) /'bɑr-/ meerv Barmecides eigenn, telb zn schijnweldoener Bar·me·cide2 /'bɑ:mɪ̩saɪd/, (Am.) /'bɑr-/ bn, attr 1. denkbeeldig • a Barmecide meal | een denkbeeldig maal 2. bedrieglijk; schijnbar mitz·vah1 /'bɑ:'mɪtsvə/, (Am.) /'bɑr-/ bar miz·vah meerv bar mitzvahs, bar mitzvot, bar mitzvoth telb zn - 1. bar mitswa (dertienjarige joodse jongen als volwassen en verantwoordelijk in het geloof beschouwd)
2. bar mitswa (bevestigingsceremonie van dertienjarige jongens) bar mitz·vah2 /'bɑ:'mɪtsvə/, (Am.) /'bɑr-/ bar miz·vah onov ww - zijn bar mitswa doen (in de synagoge) bar mitzvah boy bar mizvah boy meerv bar mitzvah boys telb zn zie: bar mitzvah1 (1) barm·y /'bɑ:mi/, (Am.) /'bɑrmi/ vergr trap barmier bn 1. gistig; gistend 2. (voornamelijk Brits-Engels); [slang] stapelgek barn1 /bɑ:n/, (Am.) /bɑrn/ meerv barns telb zn 1. schuur • as big as a barn | zo groot als een huis/olifant 2. (Amerikaans-Engels) stal; loods; stalling 3. [pejoratief] kast; groot oud huis • a barn of a house | een kast van een huis 4. barn (nucleaire oppervlakte-eenheid) barn2 /bɑ:n/, (Am.) /bɑrn/ ov ww - (Amerikaans-Engels) in een schuur opslaan
bar·na·cle /'bɑ:nəkl/, (Am.) /'bɑr-/ meerv barnacles telb zn eendenmossel (orde Cirripedia), zeepok; aangroei; baard (op scheepshuid), [figuurlijk] plakker barnacle goose meerv barnacle geese telb zn - brandgans (Branta Leucopsis) bar·na·cles /'bɑ:nəklz/, (Am.) /'bɑr-/ meervoud 1. praam (neusknijper voor paard) 2. (gewestelijk) bril barn dance meerv barn dances telb zn 1. boerenbal (oorspronkelijk in stal) 2. boerendans; Schotse driepas/trije barn door meerv barn doors telb zn 1. staldeur 2. [schertsend] groot doel (dat men niet kan missen) • he couldn't hit a barn door | hij kan nog geen olifant raken 3. klap (van toneelspot) 4. (meervoud) (Amerikaans-Engels); [informeel] grote voortanden ◦ lock the barn door after the horse has bolted/been stolen | de put dempen als het kalf verdronken is ◦ nail to the barn door | aan de kaak stellen barn-door fowl
meerv barn-door fowls, barn-door fowl telb zn scharrelkip; klein pluimvee bar·ney /'bɑ:ni/, (Am.) /'bɑrni/ meerv barneys telb zn - [informeel] 1. (Brits-Engels) luidruchtige ruzie 2. (Brits-Engels) luidruchtig vermaak; slechte (toneel)voorstelling 3. (Amerikaans-Engels) verkochte wedstrijd; doorgestoken kaart barn owl meerv barn owls telb zn - kerkuil (Tyto alba) barn·storm1 onov ww op tournee gaan (van acteurs, showmen, politici) barn·storm2 ov ww (op tournee) doorkruisen barn·storm·er /'bɑ:nstɔ:mə/, (Am.) /'bɑrnstɔrmər/ meerv barnstormers telb zn acteur/showman/politicus op tournee barn swallow meerv barn swallows telb zn - boerenzwaluw (Hirundo rustica) barn·yard
/'bɑ:njɑ:d/, (Am.) /'bɑrnjɑrd/ meerv barnyards telb zn boerenerf; hof ba·roc·co /bə'rɒkoʊ/, (Am.) /bə'rɑ-/ bn zie: baroque3 ba·ro·co·co /'bærə'koʊkoʊ/, (Am.) /bə'roʊkə'koʊ/ bn - [pejoratief] 1. barok- en rococo2. overdadig versierd; overladen bar·o·graph /'bærəɡrɑ:f/, (Am.) /-ɡræf/ meerv barographs telb zn barograaf; zelfregistrerende barometer ba·rom·e·ter /bə'rɒmɪ̩tə/, (Am.) /bə'rɑmɪ̩t̯ ər/ meerv barometers telb zn barometer (ook figuurlijk) • the buying-power is a barometer of the economy | de koopkracht is een barometer/maatstaf/peilglas van de economie bar·o·met·ric /'bærə'metrɪk/ bw barometrically bn barometrisch; barometer• barometric pressure | luchtdruk, barometerstand
bar·o·met·ri·cal /-ɪkl/ bn zie: barometric bar·on /'bærən/ meerv barons telb zn 1. baron 2. (vaak in samenstellingen) (voornamelijk Amerikaans-Engels) magnaat • oil baron | oliebaron, oliemagnaat 3. , man • baron and fem(m)e | man en vrouw 4. (onuitgebeend) dubbel lendenstuk bar·on·age1 /'bærənɪdʒ/ meerv baronages telb zn adelboek bar·on·age2 /'bærənɪdʒ/ n-telb zn waardigheid van baron bar·on·age3 /'bærənɪdʒ/ verzameln adelstand bar·on·ess /'bærənɪ̩s/ meerv baronesses
telb zn barones; baronesse bar·on·et1 /'bærənɪ̩t/, (Am.) /'bærə'net/ meerv baronets telb zn baronet (rang tussen knight en baron) bar·on·et2 /'bærənɪ̩t/, (Am.) /'bærə'net/ ov ww tot de rang van baronet verheffen bar·on·et·age1 /'bærənɪ̩tɪdʒ/, (Am.) /-net̯ ɪdʒ/ meerv baronetages telb zn 1. lijst van baronets 2. titel van baronet bar·on·et·age2 /'bærənɪ̩tɪdʒ/, (Am.) /-net̯ ɪdʒ/ verzameln de baronets bar·on·et·cy /'bærənɪ̩tsi/ meerv baronetcies telb zn titel van baronet ba·ro·ni·al /bə'roʊnɪəl/ bn 1. van een baron
• a baronial mansion | een statig herenhuis 2. groot, rijk, en statig bar·on·y /'bærəni/ meerv baronies telb zn 1. rang/waardigheid van baron 2. baronie 3. (Iers-Engels) district (van een graafschap) 4. (Schots-Engels) groot herenhuis ba·roque1 /bə'rɒk/, /bə'roʊk/, (Am.) /bə'roʊk/, (Am.) /-'rɑk/ meerv baroques telb zn 1. barok kunstwerk 2. barokparel; onregelmatig gevormde parel ba·roque2 /bə'rɒk/, /bə'roʊk/, (Am.) /bə'roʊk/, (Am.) /-'rɑk/ n-telb zn barokkunst • the Baroque | de barok/barokstijl/baroktijd ba·roque3 /bə'rɒk/, /bə'roʊk/, (Am.) /bə'roʊk/, (Am.) /-'rɑk/ bn barok Ba·roque /bə'rɒk/, /bə'roʊk/, (Am.) /bə'roʊk/, (Am.) /-'rɑk/ eigenn barok ba·rouche
/bə'ru:ʃ/ meerv barouches telb zn barouchet; kales bar parlour meerv bar parlours telb zn box; salon (in café of bar) barque meerv barques telb zn zie: bark1 bar·rack1 /'bærək/ meerv barracks telb zn barak; keet bar·rack2 /'bærək/ onov ww - (Brits-Engels), (Australisch-Engels) joelen en jouwen; herrie/keet schoppen ◦ barrack for | aanmoedigen zie: barracking bar·rack3 /'bærək/ ov ww 1. inlegeren; inkwartieren; kazerneren; in kazernes onderbrengen 2. (Brits-Engels), (Australisch-Engels) uitjouwen zie: barracking bar·rack·er
/'bærəkə/, (Am.) /-ər/ meerv barrackers telb zn - (Australisch-Engels); [informeel] supporter (van team e.d.) bar·rack·ing /'bærəkɪŋ/ n-telb zn - (Brits-Engels), (Australisch-Engels) gerund van barrack herrie; protest (bij vergaderingen, sport e.d.) barrack-room lawyer meerv barrack-room lawyers telb zn - [slang; soldatentaal] bemoeial; betweter; dienstklopper (van soldaat) bar·racks /'bærəks/ meervoud - ook als enkelvoud, a barracks 1. kazerne; kampement • their barracks is /are ugly | hun kazerne is een monstrum 2. [pejoratief] groot, lelijk huis • live in a barracks like that | in zo'n afschuwelijke kast van een huis wonen barracks bag meerv barracks bags telb zn plunjezak; ransel; pukkel barracks lawyer meerv barracks lawyers telb zn - (Amerikaans-Engels) zie: barrack-room lawyer barracks square meerv barracks squares telb zn
kazerneplein barracks yard meerv barracks yards telb zn zie: barracks square bar·ra·coon /'bærə'ku:n/ meerv barracoons telb zn barakkenkamp; omheinde ruimte (voor slaven, gevangenen e.d.) bar·ra·cu·da /'bærə'kju:də/, (Am.) /-'ku:də/ meerv barracudas, barracuda telb zn - barracuda (roofvis; familie Sphyraenidae) bar·rage1 /'bærɑ:ʒ/, (Am.) /bə'rɑʒ/, (Am.) /(in betekenissen 1 en 2) 'bɑrɪdʒ/ meerv barrages telb zn 1. stuwdam • a barrage across the Nile | een dam in de Nijl 2. versperring 3. spervuur (ook figuurlijk), barrage 4. barrage; beslissingswedstrijd bar·rage2 /'bærɑ:ʒ/, (Am.) /bə'rɑʒ/ ov ww onder spervuur leggen; met spervuur bestoken (ook figuurlijk) • he was barraged with questions | hij kreeg een spervuur van vragen te beantwoorden barrage balloon
meerv barrage balloons telb zn versperringsballon bar·ra·mun·da /'bærə'mʌndə/ meerv barramundas, barramunda telb zn - barramunda, [in het bijzonder] Australische longvis (Neoceratodus forsteri) bar·ra·mun·di /-'mʌndi/ meerv barramundis, barramundi telb zn zie: barramunda bar·ra·tor /'bærətə/, (Am.) /'bærət̯ ər/ bar·ra·ter; bar·re·tor meerv barrators telb zn 1. ruziezoeker; twistzoeker 2. baratteur bar·ra·trous /'bærətrəs/ bw barratrously bn 1. frauduleus 2. proceszuchtig; procesziek 3. baratterie plegend bar·ra·try /'bærətri/ n-telb zn - 1. schelmerij; baratterie
2. aanzetting tot processen; proceszucht 3. handel in kerkelijke of staatsambten barre /bɑ:/, (Am.) /bɑr/ meerv barres telb zn - barre; bar bar·rel1 /'bærəl/ meerv barrels telb zn 1. ton; vat (voor vloeistof, in het bijzonder olie, 158,97 l; voor droge waren 115,6 l) 2. (ook meervoud) [informeel] hoop; grote hoeveelheid • barrels of money | een massa geld 3. cilinder (van horloge e.d.), loop (van vuurwapen), trommel (van orgel, lier, uurwerk), zuigerhuis (van pomp), inktreservoir 4. romp (van paard/koe) 5. (Amerikaans-Engels); [informeel] dikkerd; dikzak; ton ◦ be in the barrel | aan de grond zitten ◦ over a barrel | hulpeloos ◦ have someone over a barrel | iemand in zijn macht hebben ◦ [informeel] scrape the barrel | het moeten stellen met wat over is/met slechte kwaliteit/met de kneusjes ◦ (sprw) empty barrels/vessels make the most sound | holle vaten klinken het hardst ◦ (sprw) one rotten apple will infect the whole barrel/the rotten apple injures its neighbours | één rotte appel bederft de hele mand, één rotte appel in de mand maakt al het gave fruit te schand bar·rel2 /'bærəl/ onov ww - (Amerikaans-Engels); [slang] scheuren; hard rijden
bar·rel3 /'bærəl/ ov ww in vaten doen • barreled beer | bier in vaten/op het vat • barreled pickles | ingelegde augurken bar·rel arbor meerv barrel arbors telb zn 1. veeras 2. trommeldraaispil bar·rel-chest·ed bn kloek gebouwd; een ronde borst hebbend • a barrel-chested man | een vent als een kleerkast bar·rel·ful /'bærəlfʊl/ meerv barrelfuls, barrelsful telb zn ton; inhoud van een ton bar·rel gate meerv barrel gates telb zn vatkraan bar·rel gig meerv barrel gigs telb zn kaardtrommel bar·rel·head meerv barrelheads telb zn
bodem/deksel van ton ◦ pay on the barrelhead | contant betalen bar·rel·house1 meerv barrelhouses telb zn - (Amerikaans-Engels) knijp; hoerentent; rendez-voushotel; kamers-per-uurhuis bar·rel·house2 n-telb zn - (Amerikaans-Engels) barrelhousejazz (met collectieve improvisaties en in uptempo) bar·rel key meerv barrel keys telb zn pijpsleutel (met holle schacht) bar·rel loop meerv barrel loops telb zn haft (van geweer), bajonethouder bar·rel or·gan meerv barrel organs telb zn draaiorgel; pierement bar·rel roll meerv barrel rolls telb zn - (stuntvliegen) kurkentrekker bar·rel span·ner meerv barrel spanners telb zn pijpsleutel; dopsleutel (voor moeren)
ba·rrel vault meerv barrel vaults telb zn tongewelf bar·rel wheel meerv barrel wheels telb zn cilinder; anker (horloge) bar·rel wind·ing meerv barrel windings telb zn ankerwikkeling (in elektromotor) bar·ren1 /'bærən/ meerv barrens (vaak meervoud) telb zn dorre streek bar·ren2 /'bærən/ vergr trap vaak barrener; bw barrenly; zelfst nw barrenness bn 1. onvruchtbaar; steriel; onproductief, [ook figuurlijk] nutteloos • a barren discussion | een niets opleverende discussie • the barren fig-tree | de onvruchtbare vijgenboom • barren of | zonder, ontdaan van • a barren woman /womb | een onvruchtbare/steriele vrouw/schoot 2. dor; bar; kaal • barren grounds /lands | barre gronden Barren Grounds eigenn (omschrijving) dorre vlakte in Noord-Canada
Barren Lands eigenn zie: Barren Grounds bar·ret /'bærɪ̩t/ meerv barrets telb zn baret (in het bijzonder als hoofddeksel van geestelijken) bar·rette /bə'ret/ meerv barrettes telb zn 1. (Amerikaans-Engels) haarspeldje; haarklemmetje 2. zie: barret bar·ri·a·da /'bæri'ɑ:də/ meerv barriadas telb zn achterbuurt; sloppen bar·ri·cade1 /'bærɪ̩keɪd/, /'bærɪ̩'keɪd/ meerv barricades telb zn 1. barricade; versperring • [figuurlijk] she fought on the barricades for women's rights | ze ging voor de rechten van de vrouw de barricaden op 2. hindernis bar·ri·cade2 /'bærɪ̩keɪd/, /'bærɪ̩'keɪd/ ov ww 1. barricaderen; versperren; afzetten
2. achter barricades verdedigen • he barricaded himself in his room | hij sloot zichzelf in zijn kamer op • they have barricaded themselves in | ze hebben zichzelf opgesloten/gebarricadeerd bar·ri·er /'bærɪə/, (Am.) /-ər/ meerv barriers telb zn 1. barrière; hek; afsluiting; slagboom, [in het bijzonder] stormvloedkering 2. grens; grenspaal; tolhuis 3. hinderpaal; hindernis • the only barrier between them | de enige hindernis die hen scheidt • put up barriers | barrières opwerpen • barrier to trade | handelsbelemmering • lack of money is a barrier to progress | gebrek aan geld blokkeert de vooruitgang 4. (Brits-Engels) controle (op station) 5. beschot; rijbaanwand; barrière (bij paardenrennen) 6. ijsbarrière (Zuidpool) 7. remnet voor vliegtuig (op vliegdekschip) 8. zie: potential barrier barrier cream meerv barrier creams telb zn beschermende huidcrème barrier line meerv barrier lines telb zn middenstreep (op wegdek) barrier material
n-telb zn vloeistofdicht en/of gasdicht verpakkingsmateriaal barrier reef meerv barrier reefs telb zn barrièrerif bar·ri·ers /'bærɪəz/, (Am.) /-ərz/ meervoud toernooi • at barriers | in het strijdperk bar·ring /'bɑ:rɪŋ/ vz - oorspronkelijk tegenwoordig deelwoord van bar uitgezonderd; behalve; tenzij; behoudens • we shall arrive at noon barring accidents | ijs en weder dienende zullen we om twaalf uur aankomen • there was no way out, barring unexpected aid | er was geen uitweg, tenzij er onverwachts hulp opdaagde bar·ri·o /'bɑ:rioʊ/ meerv barrios telb zn Spaanse wijk (in grote stad) bar·ris·ter /'bærɪ̩stə/, (Am.) /-ər/ meerv barristers telb zn - 1. (Brits-Engels) advocaat (pleiter bij hogere rechtbanken) 2. (Amerikaans-Engels) jurist bar·ris·ter-at-law
meerv barristers-at-law telb zn - (Brits-Engels); [formeel] advocaat (pleiter bij hogere rechtbanken) bar·room meerv barrooms telb zn gelagkamer; bar bar·row /'bæroʊ/ meerv barrows telb zn 1. kruiwagen; steekwagen 2. draagbaar; berrie; burrie; lamoen 3. (Brits-Engels) handkar; karretje; venterskar 4. grafheuvel; tumulus; graf; terp • long barrow | langgraf 5. barg; gesneden mannetjesvarken/beer barrow boy meerv barrow boys telb zn venter (met kar) barrow man meerv barrow men telb zn zie: barrow boy Bar·row's gol·den·eye meerv Barrow's goldeneyes telb zn - IJslandse brilduiker (Bucephala islandica) barrow way meerv barrow ways
telb zn transportgalerij (mijnbouw) bar shoe meerv bar shoes telb zn rondom gesloten hoefijzer Bart /bɑ:t/, (Am.) /bɑrt/ afk - [formeel]; ook [schertsend] afkorting van: baronet bar-tailed bn ◦ bar-tailed godwit | rosse grutto (Limosa lapponica) bar·tend /'bɑ:tend/, (Am.) /'bɑr-/ onov ww als barkeeper fungeren; tappen; inschenken bar·tend·er meerv bartenders telb zn - (Amerikaans-Engels) barman; barkeeper bar·ter1 /'bɑ:tə/, (Am.) /'bɑrt̯ ər/ n-telb zn ruilhandel bar·ter2 /'bɑ:tə/, (Am.) /'bɑrt̯ ər/ onov ww 1. ruilhandel drijven 2. marchanderen; loven en bieden; handjeklap spelen; pingelen
• barter for food with a merchant | op voedsel afdingen bij een koopman bar·ter3 /'bɑ:tə/, (Am.) /'bɑrt̯ ər/ ov ww 1. ruilen • he bartered his books for a coat | hij ruilde zijn boeken voor/tegen een jas 2. opgeven (in ruil voor iets) • barter away one's freedom | zijn vrijheid prijsgeven/versjacheren bar·ter·er /'bɑ:tərə/, (Am.) /'bɑrt̯ ərər/ meerv barterers telb zn ruilhandelaar; sjacheraar bar·ti·zan /'bɑ:tɪ̩zn/, (Am.) /'bɑrt̯ əzn/ bar·ti·san meerv bartizans telb zn erkertorentje Bar·tók·ian /bɑ:'təʊkɪən/, (Am.) /'bɑr-/ bn bartókiaans; in de trant/stijl van Bartók bar·ton /'bɑ:tn/, (Am.) /'bɑrtn/ meerv bartons telb zn - [verouderd]; (gewestelijk) boerenerf
bar tracery n-telb zn - streepjesmaaswerk; streepjestracering; streepjestraceerwerk (van gotisch venster) Bar·tram's sand·pi·per /'bɑ:trəmz'sændpaɪpə/, (Am.) /'bɑrtrəmz'sændaɪpər/ meerv Bartram's sandpipers telb zn - Bartrams ruiter (Bartramia longicauda) Bart's /bɑ:ts/, (Am.) /bɑrts/ eigenn - [informeel] verkorting van: St Bartholomew's Hospital (in Londen)) bar·wood n-telb zn roodhout bar·y·on /'bæriɒn/, (Am.) /-ɑn/ meerv baryons telb zn - baryon bar·y·sphere /'bærɪ'sfɪə/, (Am.) /-'sfɪr/ meerv baryspheres telb zn aardkern ba·ry·ta /bə'raɪt̯ ə/ n-telb zn 1. bariumoxide 2. bariumhydroxide
ba·ry·tes /bə'raɪt̯ i:z/ n-telb zn bariet; zwaarspaat; bariumsulfaat bar·y·tone1 /'bærɪ̩toʊn/ meerv barytones telb zn 1. woord met onbetoonde eindsyllabe (Griekse grammatica) 2. zie: baritone bar·y·tone2 /'bærɪ̩toʊn/ bn met onbetoonde eindsyllabe (Griekse grammatica) bas·al /'beɪsl/ bw basally bn 1. basis-; grond• basal leaves | wortelblad(er)en, wortelstandige blad(er)en 2. basis-; minimum-; vitaal; fundamenteel • basal diet | minimumdieet, basisdieet • basal metabolism | basaal metabolisme • basal principles | basisprincipes ba·salt /'bæsɔ:lt/, /bə'sɔ:lt/, (Am.) /'bæ-/, (Am.) /'beɪ-/ n-telb zn 1. basalt 2. zie: basalt ware ba·sal·tic /bə'sɔ:ltɪk/
bn basaltachtig basalt ware n-telb zn basalt ware (aardewerk met zwarte scherf) bas bleu /'bɑ: 'blɜ:/ meerv bas bleus /'bɑ: 'blɜ:/ telb zn blauwkous bas·cule /'bæskju:l/ meerv bascules telb zn bascule; wip (van brug), balans; tegenwicht; contragewicht bascule bridge meerv bascule bridges telb zn wipbrug; basculebrug; klepbrug; balansbrug base1 /beɪs/ meerv bases telb zn 1. basis; draagvlak; voetstuk; voet • the base of the column | het voetstuk van de zuil • the base of the mountain | de voet van de berg • base over apex | over de kop, ondersteboven 2. grond, grondlijn; grondvlak; basis • BC is the base of the triangle | BC is de basis van de driehoek 3. grondslag; fundament, [figuurlijk] uitgangspunt; premisse • construct one's argument on solid bases | zijn argumenten stevig onderbouwen
4. hoofdbestanddeel 5. basiskamp, basis; hoofdkwartier • base of operations | operatiebasis, uitvalsbasis 6. basis; wortel; oorsprong (van lichaamsdeel) • base of the nose /skull | neuswortel, schedelbasis 7. (cosmetica) basis; fond de teint; onderlaag 8. stam(morfeem); basismorfeem; grondwoord 9. verkorting van: base component 10. grondtal; basis (van een driehoek, voor een topologie) • the decimal system uses base ten | het tientallig stelsel werkt met het getal 10 als grondtal 11. base 12. honk 13. drager (van gevoelige laag), filmdrager; basis 14. basis (middendeel van transistor) 15. schildvoet 16. bodemprijs (van aandeel) ◦ (Amerikaans-Engels) get to first base | überhaupt een kansje maken ◦ (Amerikaans-Engels) not get to first base | geen poot aan de grond krijgen ◦ he does not even get to first base with her | hij krijgt bij haar geen poot aan de grond ◦ he has not got to first base with his project | hij heeft nog geen enkel succes bereikt met zijn project ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] be off base | er helemaal naast zitten, nergens op slaan/lijken ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] touch base with | contact opnemen met; in contact komen met, voeling krijgen met base2 /beɪs/ vergr trap baser; bw basely; zelfst nw baseness bn 1. laag; minderwaardig; verachtelijk • a base action | een laffe/gemene daad
• act from base motives | uit lage overwegingen handelen 2. laag in rang; gemeen • base tasks | laag/grof werk 3. onedel; onecht • base coin | munt van laag gehalte, valse munt • base metal | onedel metaal 4. verbasterd • base Latin | potjeslatijn 5. [verouderd] laaggeboren base3 /beɪs/ ov ww 1. baseren op; gronden; funderen (ook figuurlijk) • computer-based accountancy | geautomatiseerde/gecomputeriseerde boekhouding • I based myself on his predictions | ik ging van zijn voorspellingen uit • a Daiquiri is a rum-based cocktail | een daiquiri is een cocktail op basis van rum • assertions based (up)on mere gossip | beweringen die slechts op roddel berusten • the success is based (up)on a careful preparation | het welslagen is het gevolg van nauwkeurige voorbereiding 2. vestigen • the fleet is based on/in Malta | de vloot heeft zijn basis op Malta • a London-based movement | een beweging met het hoofdkwartier in Londen 3. als basis dienen voor • the carrier can base 50 helicopters | het moederschip kan tot basis dienen voor 50 helikopters base·ball1 meerv baseballs telb zn honkbal (bal)
base·ball2 n-telb zn honkbal (spel) baseball cap meerv baseball caps telb zn baseballcap; baseballpet base·board meerv baseboards telb zn 1. grondplaat • the baseboard of a camera | de slede van een camera 2. (Amerikaans-Engels) plint base·born bn 1. laaggeboren; van lage/onedele afkomst 2. buitenechtelijk; bastaard3. gemeen; onedel; minderwaardig; verachtelijk base·burn·er meerv baseburners telb zn vulkachel base component meerv base components telb zn - basiscomponent (in transformationele grammatica) base-court meerv base-courts telb zn 1. buitenhof (van kasteel)
2. erf achter boerderij; hoenderhof; binnenplaats 3. (Brits-Engels); laag gerechtshof base hit meerv base hits telb zn honkslag (slag die de slagman toelaat honk te bereiken) BASE jumping base jumping n-telb zn - het basejumpen (het parachutespringen vanaf een berg, brug, gebouw e.d.) base·less /'beɪsləs/ bw baselessly; zelfst nw baselessness bn ongegrond; ongefundeerd base line meerv base lines telb zn 1. basislijn; grondlijn; voetlijn 2. binnenveldlijn (deel van foutlijn), honklijn 3. achterlijn; baseline baseline game meerv baseline games telb zn - baselinespel (afwachtend/defensief spel) baseline judge meerv baseline judges telb zn - achterlijnrechter
baseline player meerv baseline players telb zn - baselinespeler base·lin·er meerv baseliners telb zn - baselinespeler base load meerv base loads telb zn 1. basisbelasting (van elektriciteitsnet e.d.) 2. (Brits-Engels) minimale orderportefeuille (van bedrijf om draaiende te blijven) base·man /'beɪsmən/ meerv basemen /-mən/ telb zn - honkman (speler op honk) base·ment /'beɪsmənt/ meerv basements telb zn 1. fundering; fundament; grondmuur; grondslag; sokkel 2. kelderverdieping; souterrain; kelder basement garage meerv basement garages telb zn ondergrondse garage base-mind·ed bw base-mindedly; zelfst nw base-mindedness
bn laaghartig ba·sen·ji /bə'sendʒi/ meerv basenjis telb zn basenji (kleine Afrikaanse hond die zelden of nooit blaft) base pair meerv base pairs telb zn - (genetica) samenstelling van twee (van de vier) bestanddelen die DNAmoleculen vormen base·plate meerv baseplates telb zn 1. grondplaat; funderingsplaat; voetplaat • baseplate of points | glijplaat (van wissel) 2. motorraam (van transportband e.d.) 3. gebitplaat; basis (van kunstgebit) base rate meerv base rates telb zn - (Brits-Engels) basistarief (van de grote banken) bas·es meervoud zie: base1, basis bash1 /bæʃ/ meerv bashes telb zn 1. [informeel] dreun; stoot; mep; opstopper
• give someone a bash on the head | iemand een dreun op zijn kop geven 2. [slang] fuif 3. (Brits-Engels); [slang] poging • have a bash (at something), give something a bash | iets eens proberen bash2 /bæʃ/ onov ww - [informeel] botsen; bonken; slaan • bash at | slaan naar • the car bashed into a tree | de auto reed te pletter tegen een boom ◦ bash on with | (zonder veel animo) doorgaan met bash3 /bæʃ/ ov ww - [informeel] 1. slaan; beuken; stoten • bash the door down | de deur rammen/inbeuken • bash one's head | zijn hoofd stoten • bash someone's head in | iemands schedel inslaan 2. uithalen naar 3. deuken 4. opvullen ◦ bash someone up | iemand in elkaar rammen/slaan ba·shaw meerv bashaws telb zn - [verouderd] zie: pasha bash·er /'bæʃə/, (Am.) /-ər/ meerv bashers telb zn - [slang]
vechtersbaas; bokser, slachtoffers afranselt
(Australisch-Engels)
rover
die
zijn
bash·ful /'bæʃfl/ bw bashfully; zelfst nw bashfulness bn verlegen; bedeesd; teruggehouden; schuw bash·i-ba·zouk /'bæʃibə'zu:k/ meerv bashi-bazouks telb zn 1. Turks huurling (berucht om plundering en wreedheid) 2. ruw, onbeschaafd iemand -bash·ing /'bæʃɪŋ/ suffix - [informeel] vormt niet-telbaar zelfstandig naamwoord 1. (in combinatie met personen, groepen) (het) afranselen; (het) rammen, [figuurlijk] (het) fel kritiseren; (het) afkraken • (voornamelijk Brits-Engels) Paki-bashing | (het) afranselen van Pakistani's (uit racisme) • union-bashing | zwaar uithalen naar de vakbond 2. 〈duidt op intense activiteit m.b.t. het object〉 • bible-bashing | (het) fanatiek verkondigen/naleven van de Bijbel bash out ov ww inslaan (hersens) ba·sic /'beɪsɪk/ bn 1. basis-; fundamenteel; grond-; hoofd-; primair
• basic data | hoofdgegevens • basic dye | grondkleur, hoofdkleur, enkelvoudige kleur • basic index | basisindex • basic industry | basisindustrie 2. basis-; minimum• basic needs | basisbehoeften, elementaire behoeften • basic pay /salary | basisloon, minimumwedde • basic training | basisopleiding • basic vocabulary | basiswoordenschat 3. , basisch • basic dye | basische kleurstof • basic process | thomasmethode (van staalbereiding) • basic slag | thomasslakkenmeel (meststof) • basic steel | thomasstaal Ba·sic /'beɪsɪk/ eigenn afkorting van: British American Scientific International Commercial Basic (English); Basisengels (vereenvoudigd, met woordenschat van 850 woorden) BASIC /'beɪsɪk/ eigenn afkorting van: Beginners All-purpose Symbolic Instruction Code Basic (computertaal) ba·si·cal·ly /'beɪsɪkli/ bw 1. in de grond; fundamenteel; van nature; eigenlijk; in principe 2. voornamelijk; hoofdzakelijk; in wezen Basic English eigenn zie: Basic
ba·sic·i·ty /beɪ'sɪsət̯ i/ n-telb zn - basiciteit; basiditeit ba·si·cra·ni·al /'beɪsɪ'kreɪnɪəl/ bn m.b.t. de schedelbasis ba·sics /'beɪsɪks/ meervoud - [vaak informeel] grondbeginselen; basiskennis • back to basics | (laten we) even de basiskennis ophalen; terug naar de bron (hernieuwde aandacht voor de uitgangspunten, oorspronkelijke doelstellingen en waarden) • learn the basics first | doe eerst de basiskennis op ba·si·fy /'bæsɪ̩faɪ/ ov ww - basisch maken bas·il1 /'bæzl/ meerv basils telb zn schuinte; schuine kant bas·il2 /'bæzl/ meerv basils telb en n-telb zn bezaanleer; gelooide schapenhuid
bas·il3 /'bæzl/ n-telb zn - basilicum; basiliekruid; koningskruid (Ocimum basilicum) ba·si·lect /'bæzɪ̩lekt/ meerv basilects telb zn plat (dialect met het minste prestige in een gemeenschap) ba·sil·ic /bə'zɪlɪk/, /-'sɪ-/ bn 1. m.b.t. een basilica/basiliek 2. belangrijk; vooraanstaand; koninklijk ◦ basilic vein | koningsader ba·sil·i·ca /bə'zɪlɪ̩kə/, /-'sɪ-/ meerv basilicas telb zn 1. basilica 2. basiliek ba·sil·i·cal /-ɪkl/ bn zie: basilic ba·sil·i·can /-ɪkən/ bn zie: basilic ba·sil·i·con /bə'sɪlɪ̩kɒn/, (Am.) /-kɑn/
n-telb zn pekzalf; pikzalf; basilicum basilicon ointment n-telb zn zie: basilicon bas·i·lisk /'bæsɪ̩lɪsk/, /'bæz-/ meerv basilisks telb zn 1. basilisk; basiliscus; slangdraak (in fabels en heraldiek) 2. basilisk (soort Amerikaanse boomhagedis; genus Basiliscus) 3. veldslang (kanon) basilisk glance meerv basilisk glances telb zn venijnige blik ba·sin /'beɪsn/ meerv basins telb zn 1. kom; schaal; schotel 2. waterbekken; bak • a fountain with a basin | een fontein met een (vang)bekken 3. bekken; stroomgebied • the Mediterranean basin | het Middellandse Zeebekken 4. bekken; laagte 5. keteldal 6. (Brits-Engels) wasbak, waskom; fonteintje 7. bassin; dok; havendok • tidal basin | getijbekken, getijdenhaven 8. zie: basinful
bas·i·net /'bæsɪnɪ̩t/, (Am.) /'bæsə'net/ bas·ci·net; bas·si·net meerv basinets telb zn - lichte (vizier)helm ba·sin·ful /'beɪsnfʊl/ meerv basinfuls, basinsful telb zn komvol ◦ [informeel] I've had a basinful | ik heb er mijn buik van vol/meer dan genoeg van ba·sip·e·tal /beɪ'sɪpɪ̩t̯ l/ bw basipetally bn - basipetaal (van boven naar beneden groeiend) ba·sis /'beɪsɪs/ meerv bases /'beɪsi:z/ telb zn 1. basis; fundament, [figuurlijk] grond(slag) • he has a firm basis for his arguments | hij onderbouwt zijn argumenten stevig • on the basis of our data | op grond van onze gegevens 2. basis; hoofdbestanddeel 3. principe; maatstaf; criterium; standaard • work on a half-time basis | op deeltijdbasis werken • let me ask you on a friendly basis | ik vraag het je als vriend/vriendschappelijk • be/stand on a first-name basis with someone | iemand tutoyeren
basis price meerv basis prices telb zn basisprijs basis rate meerv basis rates telb zn basistarief ba·si·tem·po·ral /'beɪsɪ'temprəl/ bn m.b.t. de onderkant van de slapen (bij schedel van vogels) ba·si·ver·te·bral /'beɪsɪ'vɜ:təbrəl/, (Am.) /-'vɜrt̯ ə-/ bn m.b.t. de onderkant van de wervels bask /bɑ:sk/, (Am.) /bæsk/ onov ww - [ook figuurlijk] zich koesteren • bask in the sun | zich in 't zonnetje koesteren • bask in someone's favour | bij iemand in de gunst/gratie staan bas·ket1 /'bɑ:skɪ̩t/, (Am.) /'bæs-/ meerv baskets telb zn 1. mand; korf • the basket of a balloon | het schuitje/de gondel/de mand van een luchtballon 2. basket 3. treffer; doelpunt • make /shoot a basket | scoren
4. mandvol • baskets of apples | manden appels 5. sneeuwkrans (aan skistok) 6. typekorf; korf (schrijfmachine) 7. [informeel]; [eufemistisch] type; mens; vent 8. (Brits-Engels); [informeel]; [eufemistisch] schoft; smeerlap 9. [vulgair], [slang] lul en ballen; zakie; zaakje; bobbel (zichtbaar in strakke broek) ◦ smile like a basket of chips | met een brede grijns glimlachen bas·ket2 /'bɑ:skɪ̩t/, (Am.) /'bæs-/ ov ww 1. in een mand pakken 2. in de prullenmand gooien; weggooien bas·ket·ball1 meerv basketballs telb zn bal bij het basketbal gebruikt bas·ket·ball2 n-telb zn basketbal • play basketball | basketballen basket case meerv basket cases (ook attributief) telb zn iemand met geamputeerde armen en benen, [figuurlijk] hulpeloos/hopeloos geval; zenuwzieke; zenuwpatiënt; zenuwpees basket chair meerv basket chairs telb zn rieten stoel
basket clause meerv basket clauses telb zn allesomvattende clausule basket fish meerv basket fishes, basket fish telb zn - slangster (van de klasse Ophiuroidea, in het bijzonder van orde Euryalae) bas·ket·ful /'bɑ:skɪ̩tfʊl/, (Am.) /'bæs-/ meerv basketfuls, basketsful telb zn mand(vol) basket hilt meerv basket hilts telb zn korfgevest (van sabel) basket meal meerv basket meals telb zn ± boerenmaaltijd; ± broodmaaltijd in mandje bas·ket·ry /'bɑ:skɪ̩tri/, (Am.) /'bæs-/ n-telb zn mandenwerk basket star meerv basket stars telb zn zie: basket fish
bas·ket·work n-telb zn zie: basketry basking shark meerv basking sharks telb zn - reuzenhaai (Cetorhinus maximus) bas·ma·ti /bɑs'mɑ:t̯ i/ meerv basmatis (ook attributief) telb zn basmati(rijst) • basmati rice | basmatirijst bas mitz·vah /'bɑ:s 'mɪtsvə/ bas miz·vah meerv bas mitzvahs telb zn zie: bat mitzvah bason meerv basons telb zn zie: basin basque /bæsk/ meerv basques telb zn 1. schootje 2. keurslijf met schootje Basque1 /bæsk/
eigenn Baskisch; de Baskische taal Basque2 /bæsk/ meerv Basques telb zn Bask(ische) Basque3 /bæsk/ bn Baskisch bas-re·lief /'bɑ:rɪ'li:f/, /'bæs-/ meerv bas-reliefs telb en n-telb zn - bas-reliëf bass1 /bæs/ meerv bass, basses telb zn - 1. baars (in het bijzonder Perca fluviatilis) 2. zeebaars (voornamelijk Labrax lupus) bass2 /bæs/ n-telb zn 1. bast (voor vlechten van manden, matten enz.), lindebast, palmbast 2. verkorting van: basswood bass3 /beɪs/
meerv basses telb zn - 1. bas (stem, partij, persoon, instrument) • figured bass | becijferde bas 2. lage tonen; lagetonenregelaar (m.b.t. versterker) 3. [informeel] verkorting van: bass guitar 4. [informeel] verkorting van: double bass bass4 /beɪs/ bn, attr - bas• bass guitar | basgitaar • bass voice | basstem bass clef /'beɪs klef/ meerv bass clefs telb zn - bassleutel bass drum meerv bass drums telb zn grote trom; bassdrum bas·set1 /'bæsɪ̩t/ meerv bassets telb zn verkorting van: basset hound bas·set2 /'bæsɪ̩t/ n-telb zn basset (18e-eeuws kaartspel)
basset horn meerv basset horns telb zn - bassethoorn; kromhoorn; altklarinet basset hound meerv basset hounds telb zn basset; brakhond bas·si·net /'bæsɪ̩'net/ bas·si·nette meerv bassinets telb zn 1. mandenwieg 2. mandenwagen(tje) bass·ist /'beɪsɪst/ meerv bassists telb zn 1. bassist; contrabasspeler 2. bas(zanger) bas·so /'bæsoʊ/ meerv bassos, bassi telb zn bas(zanger) (voornamelijk in opera) bas·so con·tin·u·o /'bæsoʊ kən'tɪnjʊoʊ/ meerv basso continuos telb en n-telb zn - generale bas; basso continuo
bas·soon /bə'su:n/ meerv bassoons telb zn fagot; basson bas·soon·ist /bə'su:nɪst/ meerv bassoonists telb zn fagottist bas·so pro·fun·do /'bæsoʊ prə'fʊndoʊ/ meerv bassi profundi /'bæsi prə'fʊndi/ telb zn - basso profundo; (zanger met) diepe basstem bas·so-re·lie·vo /'bæsoʊrɪ'li:voʊ/, /-rɪ'ljeɪvoʊ/ meerv basso-relievos, bassi-relievi telb zn - bas-reliëf bass vi·ol /'beɪs 'vaɪəl/ meerv bass viols telb zn - 1. basgamba; bas viola da gamba 2. (Amerikaans-Engels) contrabas bass·wood1 /'bæswʊd/ meerv basswoods telb zn - Amerikaanse linde (voornamelijk Tilia americana)
bass·wood2 /'bæswʊd/ n-telb zn hout van Amerikaanse linde bast /bæst/ n-telb zn 1. floëem; bastweefsel 2. (linde)bast (voor vlechten van manden, matten, enz.) bas·tard1 /'bɑ:stəd/, (Am.) /'bæstərd/ meerv bastards telb zn 1. bastaard; onecht kind 2. [informeel]; [beledigend] smeerlap; rotvent; schoft • he became a real bastard | hij werd een echte schoft 3. [informeel; schertsend of affectief] vent; peer; fijne kerel • you lucky bastard! | geluksvogel die je bent! 4. [informeel] rotding; kreng; inferieur product; namaak(sel) • that job is a real bastard | dat is een echte rotklus • a bastard of a snowstorm | een gemene sneeuwstorm • a bastard of a toothache | een k(o)lerekiespijn bas·tard2 /'bɑ:stəd/, (Am.) /'bæstərd/ n-telb zn basterdsuiker bas·tard3 /'bɑ:stəd/, (Am.) /'bæstərd/ bn, attr 1. bastaard, [ook figuurlijk] verbasterd • bastard cedar | bastaardceder (o.m. Guazuma ulmifolia)
• bastard file | bastaardvijl • bastard wing | duimvleugel (van vogel) 2. onecht; namaak-; minderwaardig • [informeel] bastard measles | rodehond • bastard title | Franse titel 3. van ongewoon formaat; met willekeurige maat • a bastard car | een wagen waarvan geen standaardmodel bestaat bas·tard·i·za·tion /'bæstədaɪ'zeɪʃn/, /'bɑ:/, (Am.) /'bæstərdə-/ bas·tard·i·sa·tion n-telb zn 1. verbastering 2. het tot bastaard verklaren bas·tard·ize1 /'bɑ:stədaɪz/, (Am.) /'bæstər-/ bas·tard·ise onov ww verbasteren; ontaarden bas·tard·ize2 /'bɑ:stədaɪz/, (Am.) /'bæstər-/ bas·tard·ise ov ww 1. verbasteren • a bastardized account of the facts | een onnauwkeurige weergave van de feiten 2. tot bastaard verklaren bas·tard·y /'bɑ:stədi/, (Am.) /'bæstərdi/ n-telb zn bastaardij; onwettigheid; onechtheid bastardy order
meerv bastardy orders telb zn - bevel aan vader tot onderhoud van buitenhuwelijks/onecht kind baste /beɪst/ ov ww 1. los aaneennaaien; (aaneen)rijgen, (België) driegen 2. bedruipen; met vet overgieten 3. (af)ranselen zie: basting1 bas·tille /bæ'sti:l/ bas·tile meerv bastilles telb zn gevangenis Bas·tille /bæ'sti:l/ eigenn - de Bastille bas·ti·na·do1 /'bæstɪ̩'neɪdoʊ/, /-'nɑ:-/ meerv bastinados, bastinadoes telb zn bastonnade (stokslagen op de voetzolen) bas·ti·na·do2 /'bæstɪ̩'neɪdoʊ/, /-'nɑ:-/ ov ww met een stok op de geven/toedienen; afrossen
voetzolen
slaan;
een
bastonnade
bast·ing1 /'beɪstɪŋ/ meerv bastings ((oorspronkelijk) gerund van baste; meestal meervoud) telb zn rijgsteken, (België) driegsteken bast·ing2 /'beɪstɪŋ/ n-telb zn - (oorspronkelijk) gerund van baste 1. het los aan elkaar naaien 2. verkorting van: basting-thread bast·ing-thread n-telb zn rijgdraad; rijggaren, (België) driegdraad; drieggaren bas·tion /'bæstɪən/, (Am.) /'bæstʃən/ meerv bastions telb zn bastion (ook figuurlijk), bolwerk bas·tion·ed /'bæstɪənd/, (Am.) /-tʃənd/ bn (versterkt) met bastions bat1 /bæt/ meerv bats telb zn 1. vleermuis (orde der Chiroptera) 2. knuppel 3. slaghout, bat, (honkbal, kastie ook) knuppel, (slagbal) slaghout, , racket,
[informeel]; jockeyzweep; rijzweep • be at bat | aan beurt/slag zijn • carry one's bat | het einde van de innings bereiken zonder uitgeschakeld te zijn (van batsman in cricket) 4. (voornamelijk meervoud)
stel landingsseinschijven; pannenkoeken 5. verkorting van: batsman 6. [informeel] slag (van bat/knuppel) 7. (Brits-Engels); [slang] vaart; gang • at (full/a rare) bat | in volle vaart 8. (Amerikaans-Engels); [slang] zuippartij; fuif • on a bat | aan de boemel 9. halve (bak)steen 10. taaltje; vreemde omgangstaal • sling the bat | de omgangstaal van de inlanders spreken 11. (Amerikaans-Engels); [slang] tippelaarster; straathoertje 12. (Amerikaans-Engels); [slang] (lelijke) meid; (onaantrekkelijke) vrouw; roddeltante; heks ◦ [informeel] have bats in the/one's belfry | een klap van de molen gehad hebben ◦ like a bat out of hell | als een duveltje uit een doosje, met een rotgang ◦ (Brits-Engels); [informeel] off one's own bat | uit eigen beweging, op eigen houtje, op eigen kracht ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] (right) off the bat | zonder aarzelen, direct ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] go to bat | de nor indraaien, de bak ingaan ◦ [informeel] go to bat for someone | iemand verdedigen ◦ [informeel] go to bat against someone | iemand aanvallen, getuigen tegen iemand bat2 /bæt/ onov ww 1. batten; met het bat/slaghout slaan 2. aan bat gaan; aan de beurt zijn om te batten
◦ [Amerikaans-Engels of gewestelijk Brits-Engels; informeel] bat along | rondzwerven zie: bat around1 bat3 /bæt/ ov ww 1. slaan; raken (met bat/knuppel/stok) • bat someone home /in | iemand binnen slaan 2. een slaggemiddelde hebben van 3. knipp(er)en • she's batting her eyes at him | ze zit hem met d'r knipogen te verleiden ◦ (Amerikaans-Engels); [informeel] bat out | in elkaar flansen zie: bat around1 bat4 afk afkorting van: battalion bat around1 onov ww - (Amerikaans-Engels of gewestelijk Brits-Engels) rondzwerven; rondhollen, rondhangen, rondlummelen bat around2 ov ww - (Amerikaans-Engels of gewestelijk Brits-Engels) doorpraten; lang en breed bespreken; geheel doornemen ba·ta·ta /bə'tɑ:t̯ ə/ meerv batatas telb zn - bataat; zoete aardappel (Iponnea batatas) Ba·ta·vi·an1 /bə'teɪvɪən/
meerv Batavians telb zn - 1. Bataaf(se); Batavier 2. Bataviaan, Bataviase (inwoner van Batavia, nu Jakarta) Ba·ta·vi·an2 /bə'teɪvɪən/ bn - 1. Bataafs 2. Bataviaas bat·boy meerv batboys telb zn - batboy; ± ballenjongen batch1 /bætʃ/ meerv batches telb zn 1. baksel; oven(vol) • a batch of bread | een baksel brood 2. partij; groep; stapel; reeks; hoop • a batch of coffee | een partij koffie • a batch of prisoners | een groep/troep gevangenen 3. hoeveelheid in bewerking; lading; vulling; mengsel; charge batch2 /bætʃ/ onov ww ◦ (Amerikaans-Engels; hot rod racing) batch out | uit staande start vertrekken batch3 /bætʃ/
ov ww groeperen batch processing n-telb zn - batchverwerking batch production n-telb zn gegroepeerde productie batch·y /'bætʃi/ bn zie: batty bate1 /beɪt/ bait meerv bates telb zn - (Brits-Engels); [informeel] woede; razernij • be in an awful bate | razend (van woede) zijn bate2 /beɪt/ bait n-telb zn looistof; looizuur bate3 /beɪt/ onov ww 1. (valkenjacht) klapwieken; met de vleugels slaan; rondfladderen, [figuurlijk] rusteloos zijn 2. (gewestelijk) afnemen; verminderen
bate4 /beɪt/ ov ww 1. verminderen; matigen; afzwakken • with bated breath | met ingehouden adem, in angstige spanning • bate someone's curiosity | iemands nieuwsgierigheid bevredigen 2. looien; in looistof drenken; logen 3. afstand doen van; laten vallen • not bate one's pretensions | zijn aanspraken niet laten vallen ba·teau /bæ'toʊ/ meerv bateaux /-'toʊz/ telb zn - platboomd rivierschip (voornamelijk in Canada) bate·leur /'bætə'lɜ:/, (Am.) /'bæt̯ ə'lɜr/ meerv bateleurs telb zn - goochelaar (Terathopius ecaudatus) bateleur eagle meerv bateleur eagles telb zn zie: bateleur bate·ment light /'beɪtmənt laɪt/ meerv batement lights telb zn - maaswerkvenster(deel) in spitsboog bat·fowl onov ww
vogels vangen (met de lichtbak) bath1 /bɑ:ɵ/, (Am.) /bæɵ/ meerv baths telb zn 1. bad (ook elektrolyse, fotografie, scheikunde, enz.) 2. bad; badkuip; badwater • course of baths | badkuur • have /take a bath | een bad nemen 3. badkamer 4. zwembad ◦ (Amerikaans-Engels); [slang] take a bath | op de fles/failliet gaan; zwaar verlies lijden, een flinke strop hebben bath2 /bɑ:ɵ/, (Am.) /bæɵ/ onov ww - (Brits-Engels) een bad nemen bath3 /bɑ:ɵ/, (Am.) /bæɵ/ ov ww - (Brits-Engels) een bad geven; baden Bath brick meerv Bath bricks telb zn schuursteen; poetssteen; polijststeen Bath bun meerv Bath buns telb zn - (Brits-Engels) koffiebroodje Bath chair
(ook bath chair) meerv Bath chairs telb zn rolstoel; invalidenwagentje bath cube meerv bath cubes telb zn blokje badzout bathe1 /beɪð/ meerv bathes telb zn - (Brits-Engels) bad; zwempartij • let's go for a bathe | laten we gaan zwemmen • have a bathe | (gaan) zwemmen/baden bathe2 /beɪð/ onov ww 1. (voornamelijk Brits-Engels) zich baden; zwemmen 2. (voornamelijk Amerikaans-Engels) een bad nemen; zich wassen 3. baden (figuurlijk), opgaan; zich wentelen; geabsorbeerd worden • bathe in happiness | baden in geluk zie: bathing bathe3 /beɪð/ ov ww 1. baden; onderdompelen; natmaken; bevochtigen • bathe one's eyes | zijn ogen baden 2. betten • bathe a wound | een wond betten 3. (vaak passief) baden; overgieten • the mountain top was bathed in sunshine | de top van de berg was met zon overgoten/baadde in het zonlicht
• bathed in/with tears | badend in tranen, nat van tranen 4. bespoelen zie: bathing bath·er /'beɪðə/, (Am.) /-ər/ meerv bathers telb zn bader; zwemmer bath·ers /'beɪðəz/, (Am.) /-ərz/ meervoud - (Australisch-Engels) zwempak; badpak ba·thet·ic /bə'ɵet̯ ɪk/ bw bathetically bn 1. vervallend van het sublieme tot het banale; met een anticlimax; met een plotselinge banaliteit 2. vol vals pathos 3. banaal; vlak bath·house meerv bathhouses telb zn 1. badhuis 2. zwembad; zweminrichting, (België) zwemdok bath·ing /'beɪðɪŋ/ n-telb zn - gerund van bathe het baden; het zwemmen • mixed bathing | gemengd zwemmen bath·ing beau·ty
meerv bathing beauties telb zn schone in badpak bathing-beauty contest meerv bathing-beauty contests telb zn schoonheidswedstrijd (in badpak) bathing belle meerv bathing belles telb zn - [verouderd] zie: bathing beauty bath·ing-box meerv bathing-boxes telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) badhokje bath·ing-cab·in meerv bathing-cabins telb zn badhuisje; cabine (op het strand) bath·ing-cap meerv bathing-caps telb zn badmuts bath·ing-cos·tume meerv bathing-costumes telb zn - [voornamelijk verouderd] badpak (voornamelijk voor vrouwen), badkostuum bath·ing-es·tab·lish·ment meerv bathing-establishments telb zn
badinrichting; zwembad bath·ing-ma·chine meerv bathing-machines telb zn - badkoets bath·ing-suit meerv bathing-suits telb zn badpak bath·ing-tent meerv bathing-tents telb zn badtent bath·ing-trunks meervoud zwembroek bath lubrication meerv bath lubrications telb en n-telb zn oliebadsmering bath mat meerv bath mats telb zn 1. badmat 2. antislipmat (in bad) ba·tho/'bæɵoʊ/, /'beɪɵoʊ/ prefix batho-; bathy-; diepte-
bath·o·lite /'bæɵəlaɪt/ meerv batholites telb zn zie: batholith bath·o·lith /'bæɵəlɪɵ/ meerv batholiths telb zn - batholiet Bath Oliver /'bɑ:ɵ 'ɒlɪ̩və/, (Am.) /'bæɵ 'ɑlɪ̩vər/ meerv Bath Olivers telb zn - (Brits-Engels) kaakje; biscuitje zonder suiker (naar W. Oliver uit Bath) ba·thom·e·ter /bə'ɵɒmɪ̩tə/, (Am.) /-'ɵɑmɪ̩t̯ ər/ meerv bathometers telb zn bathometer; dieptemeter Ba·tho·ni·an /bə'ɵoʊnɪən/ meerv Bathonians telb zn inwoner van Bath ba·thos /'beɪɵɒs/, (Am.) /-ɵɑs/ n-telb zn 1. (retoriek) plotse overgang van het sublieme naar het banale; anticlimax 2. vals pathos 3. banaliteit
4. dieptepunt • the very bathos of stupidity | het absolute toppunt van domheid ba·thot·ic /bə'ɵɒtɪk/, (Am.) /-'ɵɑt̯ ɪk/ bn zie: bathetic bath·robe meerv bathrobes telb zn 1. badjas; badmantel 2. (Amerikaans-Engels) kamerjas bath·room meerv bathrooms telb zn 1. badkamer 2. [eufemistisch] toilet; wc baths /bɑ:ðz/, /bɑ:ɵs/, (Am.) /bæðz/, (Am.) /bæɵs/ meervoud 1. badhuis; zweminrichting; zwembad 2. kuuroord; badplaats (met geneeskrachtig water) bath salts meervoud badzout Bath stone meerv Bath stones telb zn - (Brits-Engels) oölithische bouwsteen (zoals gebruikt in Bath) bath towel
meerv bath towels telb zn badlaken; badhanddoek bath·tub meerv bathtubs telb zn badkuip bath·y/'bæɵi/ prefix zie: bathobath·y·al /'bæɵɪəl/ bn - bathyaal (m.b.t. zeediepten van 200 tot 2000 of 4000 m) bath·y·scaph /'bæɵɪskæf/ meerv bathyscaphs telb zn zie: bathyscaphe bath·y·scaphe /'bæɵɪskeɪf/, /-skæf/ meerv bathyscaphes telb zn bathyscaaf (duiktoestel voor diepzeeonderzoek) bath·y·sphere /'bæɵɪsfɪə/, (Am.) /-sfɪr/ meerv bathyspheres telb zn bathysfeer
ba·tik1 /bə'ti:k/, /'bæt̯ ɪk/ bat·tik meerv batiks telb zn batik(doek) ba·tik2 /bə'ti:k/, /'bæt̯ ɪk/ bat·tik n-telb zn 1. batikkunst 2. batikstof 3. batikdruk bat·ing /'beɪt̯ ɪŋ/ n-telb zn behandeling met enzymenoplossing bij het looien ba·tiste /bæ'ti:st/, (Am.) /bə-/ n-telb zn batist bat·man /'bætmən/ meerv batmen /-mən/ telb zn - (Brits-Engels); batman; oppasser van een officier; soldaat-huisknecht bat mitz·vah /'bɑ:t 'mɪtsvə/ bat miz·vah meerv bat mitzvahs telb zn -
1. bat mitswa, bas mitswa (dertienjarig joods meisje als volwassen en verantwoordelijk in het geloof beschouwd) 2. bat mitswa, bas mitswa (bevestigingsceremonie van dertienjarige meisjes) ba·ton /'bætɒn/, (Am.) /bə'tɑn/ meerv batons telb zn 1. stok; wapenstok, gummistok (van politieagent), dirigeerstok; tamboer-majoorstok, estafettestokje • baton twirling | het zwaaien met tamboerstokken • under the baton of | onder leiding van, gedirigeerd door 2. stok(brood) 3. staf (als teken van waardigheid) 4. smalle schuinbalk 5. streepje (op wijzerplaat) baton change meerv baton changes telb zn - wissel van estafettestokje; (stok)wissel baton charge meerv baton charges telb zn charge met de wapenstok baton-charge ov ww een charge met de wapenstok uitvoeren tegen baton gun meerv baton guns telb zn geweer met rubber kogels
baton round meerv baton rounds telb zn rubber kogel ba·tra·chi·an1 /bə'treɪkɪən/ meerv batrachians telb zn kikvorsachtige; kikvorsachtig dier (voornamelijk kikker en pad) ba·tra·chi·an2 /bə'treɪkɪən/ bn kikvorsachtig bats /bæts/ bn, pred - [slang] niet goed snik • gone bats | knettergek geworden bats·man /'bætsmən/ meerv batsmen /-mən/ telb zn 1. slagman, batsman; batter 2. signaleur; parkeermeester; deklandingsofficier bats·man·ship /'bætsmənʃɪp/ n-telb zn (sport, in het bijzonder cricket) batsmanschap; kwaliteit als batsman bats·man's wick·et /'bætsmənz 'wɪkɪ̩t/ meerv batsman's wickets
telb zn - batsmans wicket; wicket van de batter batt /bæt/ n-telb zn vulsel; (vel) watten (in deken, enz.) bat·tal·ion /bə'tælɪən/ meerv battalions telb zn bataljon ◦ (sprw) providence is always on the side of the big/strongest battalions | het geluk is altijd met de sterksten, ± de winnaar heeft altijd gelijk bat·tels /'bæt̯ lz/ meervoud verblijfskosten; rekening (voor voornamelijk kost en inwoning in Oxford college) bat·ten1 /'bætn/ meerv battens telb zn 1. lat; plank; hechtlat, [in het bijzonder] batting; badding; vloerbint, schalmlat 2. richtlat; rij; strooklat; (teken)mal 3. (lat met) lampenrij (voor toneelverlichting) 4. (weverij) lade(balk); la 5. zeillat bat·ten2 /'bætn/ onov ww
1. zich vetmesten; zich volvreten; vet worden • batten (up)on | zich volvreten met 2. parasiteren • batten (up)on | parasiteren op, uitbuiten zie: batten down1 bat·ten3 /'bætn/ ov ww met latten versterken; van latten voorzien • a battened wall | een lattenmuur zie: batten down2 Bat·ten·berg /'bætnbɜ:ɡ/, (Am.) /-bɜrɡ/ meerv Battenbergs telb zn - (voornamelijk Brits-Engels) battenbergcake batten down1 onov ww - zich tegen de storm beveiligen (d.m.v. schalmlatten) batten down2 ov ww - schalmen; met schalmlatten afdekken • batten down the hatches | de luiken schalmen; [figuurlijk] voorbereidingen treffen, veiligheidsmaatregelen nemen bat·ter1 /'bætə/, (Am.) /'bæt̯ ər/ meerv batters telb zn 1. (voornamelijk honkbal) slagman; batter 2. schuinte; het achteroverhellen; het uit het lood staan
3. ,
afgesleten/gebroken letter
beschadigd
bat·ter2 /'bætə/, (Am.) /'bæt̯ ər/ n-telb zn 1. beslag 2. [slang] boemelarij • on the batter | aan de boemel bat·ter3 /'bætə/, (Am.) /'bæt̯ ər/ onov ww 1. beuken; bonken; timmeren • batter (away) at | inbeuken op 2. achteroverhellen (van muur, enz.) bat·ter4 /'bætə/, (Am.) /'bæt̯ ər/ ov ww 1. slaan; timmeren op; toetakelen; havenen • battered baby | mishandelde baby • a battered car | een ingedeukte wagen • [figuurlijk] a battered face | een afgeleefd gezicht • a battered old hat | een gehavende/afgedragen hoed • batter in someone's skull | iemand de hersens inslaan 2. beschieten; bombarderen • batter down | platschieten, neerhalen, kort en klein slaan • [figuurlijk] batter a theory | een theorie zwaar aanvallen 3. rammeien bat·ter·ing-ram meerv battering-rams telb zn stormram
type;
battering train meerv battering trains telb zn - belegeringsbatterij bat·ter·y1 /'bætri/, (Am.) /'bæt̯ əri/ meerv batteries telb zn 1. batterij (geschut of als gevechtseenheid) • [figuurlijk] turn someone's battery against himself | iemand met zijn eigen wapens bestrijden 2. (elektrische/droge) batterij 3. accu(mulator) 4. batterij; reeks (van gelijksoortige eenheden), hele hoop, [in het bijzonder] legbatterij • a battery of ovens | een batterij ovens • a battery of questions | een spervuur van vragen • a battery of specialists | een heel legertje specialisten • a battery of clinical tests | een hele reeks/batterij klinische testen 5. slagwerk (in orkest) 6. batterij (werper en vanger) bat·ter·y2 /'bætri/, (Am.) /'bæt̯ əri/ n-telb zn 1. aanranding 2. (vaak attributief) koperwerk; (voorwerpen koper/metaal battery cage meerv battery cages telb zn legbatterij battery charger
van)
geslagen
meerv battery chargers telb zn batterij(op)lader bat·ting /'bæt̯ ɪŋ/ n-telb zn - in betekenis 1 gerund van bat 1. het slaan; slag; het batten • his batting was good | hij was een goede slagman 2. (watten)vulsel; watten; wattering batting average meerv batting averages telb zn - 1. batgemiddelde, , slaggemiddelde 2. record batting crease meerv batting creases telb zn - wicketlijn batting tee meerv batting tees telb zn - (softbal) slagstatief bat·tle1 /'bæt̯ l/ meerv battles telb zn (veld)slag; strijd; gevecht; competitie • fight a losing battle | een hopeloze strijd voeren, vechten tegen de bierkaai • fight one's own battles | zich er alleen door slaan, zijn eigen boontjes doppen
• fight someone's battle(s) | voor iemand de kastanjes uit het vuur halen • a pitched battle | een geregelde veldslag; [figuurlijk] een hevige discussie • a running battle | een strijd zonder eind; [figuurlijk] een eindeloze discussie • a battle of wits | een (heftig/vurig) debat bat·tle2 /'bæt̯ l/ n-telb zn 1. het slag leveren • do /give /join /offer battle | de strijd aangaan, vechten • go into battle | ten strijde trekken • refuse battle | weigeren de strijd aan te gaan, zich aan de strijd onttrekken • trial by battle | godsoordeel door tweekamp, gerechtelijke tweekamp 2. (the) overwinning • that's half the battle | daarmee is de zaak al voor de helft gewonnen • youth is half the battle | jeugd geeft grotere kansen op succes, als je maar jong bent • the battle is to the strong | de overwinning behoort aan de sterken ◦ give battle | slag/strijd leveren ◦ (sprw) the first blow is half the battle | de eerste klap is een daalder waard bat·tle3 /'bæt̯ l/ onov ww slag leveren (ook figuurlijk), kampen; strijden; vechten • battle away | er duchtig op los kloppen • he was battling for breath | hij snakte naar adem • [figuurlijk] battle on | doorploeteren
• he battled through the crowd | hij baande zich een weg door de menigte bat·tle4 /'bæt̯ l/ ov ww 1. door vechten bereiken • [informeel] battle it out | het uitvechten • battle one's way up to the top | door hard knokken de top bereiken 2. (voornamelijk Amerikaans-Engels) bekampen; bevechten; strijden met battle array meerv battle arrays telb zn slagorde; gevechtsopstelling bat·tle-axe (Amerikaans-Engelse spelling ook) battle-ax meerv battle-axes telb zn 1. strijdbijl 2. [informeel] dragonder; manwijf; virago battle bowler meerv battle bowlers telb zn - [slang]; helm battle cruiser meerv battle cruisers telb zn slagkruiser battle cry meerv battle cries
telb zn strijdkreet; leus; slogan bat·tle·dore1 /'bætldɔ:/, (Am.) /'bæt̯ ldɔr/ meerv battledores telb zn - [verouderd] 1. , racket 2. houten schop (oorspronkelijk gebruikt door bakkers, wassters, glasbewerkers enz.) bat·tle·dore2 /'bætldɔ:/, (Am.) /'bæt̯ ldɔr/ n-telb zn - [verouderd] verkorting van: battledore and shuttlecock pluimbalspel bat·tle·dress meerv battledresses telb zn battle dress; veldtenue; gevechtstenue battle fatigue n-telb zn - oorlogsneurose bat·tle·field meerv battlefields telb zn slagveld (ook figuurlijk) bat·tle·ground meerv battlegrounds telb zn gevechtsterrein (ook figuurlijk), slagveld bat·tle-horse meerv battle-horses
telb zn strijdros bat·tle·ment /'bæt̯ lmənt/ meerv battlements (meestal meervoud) telb zn kanteel; tinne • the battlements of the town wall | de tinnen van de stadsmuur bat·tle·ment·ed /'bæt̯ lmen͜tɪ̩d/ bn van tinnen voorzien; met kantelen; gekanteeld battle piece meerv battle pieces telb zn - , , schilderij/beschrijving van een veldslag bat·tler /'bætlə/, (Am.) /'bæt̯ l·ər/ meerv battlers telb zn dappere ploeteraar; stugge zwoeger battle royal meerv battle royals, battles royal telb zn 1. algemene vechtpartij 2. strijd tot het bittere einde; verbeten strijd 3. verhitte discussie; scherpe woordenwisseling bat·tle·ship meerv battleships telb zn slagschip
battleship gray n-telb zn middelgrijs; zacht blauwgrijs battle station meerv battle stations telb zn - commandopost battle tank meerv battle tanks telb zn gevechtstank bat·tle·wag·on meerv battlewagons telb zn - (Amerikaans-Engels); [slang] 1. slagschip 2. politie(patrouille)auto bat·tle-wea·ry bn oorlogsmoe bat·tle·wor·thy bn gevechtswaardig; gevechtsklaar bat·tue /bæ'tu:/ meerv battues telb zn 1. drijfjacht (ook figuurlijk), klopjacht; razzia • driven at battue | samengedreven 2. (door drijfjacht) opgejaagd/geschoten wild 3. bloedbad
bat·ty /'bæt̯ i/ vergr trap battier; zelfst nw battiness bn - [slang] 1. getikt • be batty in the bean | van lotje getikt zijn, niet goed snik zijn 2. excentriek batty riders meervoud - [informeel] (omschrijving) zeer kort broekje, dat een deel van de billen laat zien (nog korter dan hotpants) bat·wing bn, attr vleermuis(vleugel)-; gevormd zoals de vleugel(s) van een vleermuis • batwing burner | vleermuisbrander, gasbrander, petroleumbrander (met waaiervormige vlam) • batwing sleeve | vleermuismouw bat·wom·an meerv batwomen telb zn - (Brits-Engels); vrouwelijke batman bau·ble /'bɔ:bl/ meerv baubles telb zn 1. (prullig) sierding/speelding; prulletje; snuisterij 2. (Brits-Engels) kerstbal 3. marot; zotskolf; narrenstok baud /bɔ:d/ meerv bauds, baud
telb zn - baud baulk zie: balk1 baulk line meerv baulk lines telb zn zie: balk line Bau·mé scale /boʊ'meɪ skeɪl/ n-telb zn bauméschaal baux·ite /'bɔ:ksaɪt/ n-telb zn bauxiet baux·it·ic /bɔ:k'sɪt̯ ɪk/ bn bauxietBav afk afkorting van: Bavaria(n) Ba·var·i·a /bə'veərɪə/, (Am.) /-'ver-/ eigenn Beieren Ba·var·i·an1
/bə'veərɪən/, (Am.) /-'ver-/ eigenn Beiers; het Beiers dialect Ba·var·i·an2 /bə'veərɪən/, (Am.) /-'ver-/ meerv Bavarians telb zn Beier(se) Ba·var·i·an3 /bə'veərɪən/, (Am.) /-'ver-/ meerv Bavarians telb en n-telb zn - bavarois Ba·var·i·an4 /bə'veərɪən/, (Am.) /-'ver-/ bn Beiers ◦ Bavarian cream | bavarois baw·bee /bɔ:'bi:/, (Am.) /'bɑbi:/ meerv bawbees telb zn - (Schots-Engels); [informeel] halve stuiver bawd /bɔ:d/ meerv bawds telb zn - [verouderd] 1. hoerenwaard(in); hoerenmadam 2. prostituee; hoer bawd·ry
/'bɔ:dri/ n-telb zn - [verouderd] schuine praat bawd·y1 /'bɔ:di/ n-telb zn schuine praat; dubbelzinnigheid • talk bawdy | schuine moppen tappen bawd·y2 /'bɔ:di/ vergr trap bawdier; bw bawdily; zelfst nw bawdiness bn 1. schuin 2. gemeen; vies bawd·y·house meerv bawdyhouses telb zn - [verouderd] hoerenkast; bordeel bawl1 /bɔ:l/ meerv bawls telb zn schreeuw bawl2 /bɔ:l/ onov en ov ww schreeuwen; tieren; balken • he bawled at me | hij brulde me toe • he bawled himself hoarse | hij schreeuwde zich hees bawl3
/bɔ:l/ ov ww zie: bawl out bawl out ov ww - (Amerikaans-Engels); [informeel] uitfoeteren; een schrobbering geven; uitkafferen bax·ter /'bækstə/, (Am.) /-ər/ meerv baxters telb zn - baxter; infuus bay1 /beɪ/ meerv bays telb zn 1. baai; zeearm; inham; bocht, (Amerikaans-Engels) uitloper van een prairie • the Bay of Biscay | de Golf van Biskaje 2. (muur)vak 3. nis; erker 4. afdeling; vleugel; gedeelte; compartiment; vak (in gebouw, zaal enz.), opslagruimte; bommenruimte (in vliegtuig), ziekenboeg (op schip), paardenbox 5. (Brits-Engels) doodlopend zijspoor; kopspoor(perron) 6. laurier(boom) 7. vos(paard) bay2 /beɪ/ n-telb zn 1. vos(kleur) 2. luid geblaf; gebas (van meute) ◦ at bay | in het nauw gedreven ◦ bring to bay | in het nauw drijven
◦ hold /keep at bay | op een afstand houden, tot staan brengen ◦ stand at bay | zich te weer stellen ◦ turn to bay | zich tegen zijn aanvallers keren bay3 /beɪ/ bn, attr voskleurig; roodbruin • a bay horse | een vos(paard) bay4 /beɪ/ onov ww (luid en aanhoudend) blaffen; bassen; huilen bay5 /beɪ/ ov ww 1. (aan)blaffen 2. al blaffend vervolgen; in het nauw drijven; tot staan brengen ba·ya·dere1 /'baɪə'dɪə/, (Am.) /-dɪr/ meerv bayaderes telb zn bajadère (Indische tempeldanseres) ba·ya·dere2 /'baɪə'dɪə/, (Am.) /-dɪr/ n-telb zn bajadère (stof/ontwerp met bonte, dwarse strepen) ba·ya·dere3 /'baɪə'dɪə/, (Am.) /-dɪr/ bn, attr bajadère-; dwarsgestreept in bonte kleuren
bay·ard1 /'beɪəd/, (Am.) /-ərd/ meerv bayards telb zn - [verouderd] 1. (ook Bayard) verkorting van: Seigneur de Bayard ridder (figuurlijk), ridderlijk persoon 2. vos(kleurig paard) bay·ard2 /'beɪəd/, (Am.) /-ərd/ bn - [verouderd] voskleurig Bay·ard /'beɪəd/, (Am.) /-ərd/ eigenn (het ros) Beiaard Bay Area eigenn streek rond (de baai van) San Francisco bay·ber·ry /'beɪbəri/, (Am.) /-beri/ meerv bayberries telb zn - 1. laurierbes 2. wasboom; wasgagel (Myrica cerifera) 3. vrucht van de wasboom 4. pimenta; pimentboom (Pimenta acris) 5. pimentbes Ba·yeux tap·es·try /baɪ'jɜ: 'tæpɪ̩stri/, (Am.) /beɪ'ju:-/ n-telb zn tapijt van Bayeux
bay laurel meerv bay laurels telb zn - laurierboom (Lauris nobilis) bay leaf meerv bay leaves telb zn laurierblad bay lynx meerv bay lynxes telb zn - rode lynx (Lynx rufus) bay man /'beɪmən/ meerv bay men /-mən/ telb zn 1. baaibewoner; baaivaarder 2. ziekenoppasser bay·o·net1 /'beɪənɪ̩t/, /-net/ meerv bayonets (ook attributief) telb zn 1. bajonet • the bayonet at the charge | aanval met gevelde bajonet 2. bajonet(sluiting) bay·o·net2 /'beɪənɪ̩t/, /-net/ ov ww (door)steken met de bajonet; doodsteken/voortdrijven met de bajonet; met geweld dwingen
bayonet cap meerv bayonet caps telb zn bajonetvoet (van lamp) bayonet catch meerv bayonet catches telb zn bajonetsluiting bayonet drill meerv bayonet drills telb zn bajonettraining bayonet plug meerv bayonet plugs telb zn bajonetstekker bayonet socket meerv bayonet sockets telb zn bajonetfitting bay·ou /'baɪu:/ meerv bayous telb zn moerassige rivierarm (in zuiden van USA), uitwatering bay rum n-telb zn bay rum; pimentawater, pimentalotion (parfum, geneesmiddel) bay rum tree meerv bay rum trees
telb zn - pimentboom (Pimenta acris) bays /beɪz/ meervoud laurierkrans (ook figuurlijk), lauwerkrans; lauweren Bay State eigenn - (Amerikaans-Engels) Baaienstaat (bijnaam van Massachusetts) Bay Street eigenn - (Canadees-Engels) Bay Street (financieel centrum van Toronto), de financiële wereld (van Toronto) bay system meerv bay systems telb zn - vakwerksysteem bay tree meerv bay trees telb zn - 1. laurierboom (Laurus nobilis) 2. Californische laurierboom (Umbellularia californica) bay window meerv bay windows telb zn 1. erker 2. [slang] buikje bay wood n-telb zn
(Mexicaans) macrophylla)
mahoniehout
(voornamelijk
van
de
Swietenia
bay wreath meerv bay wreaths telb zn lauwerkrans ba·zaar /bə'zɑ:/, (Am.) /bə'zɑr/ ba·zar meerv bazaars telb zn 1. bazaar; liefdadigheidsbazaar 2. markt; bazaar;