145 27 637KB
Dutch Pages 141 Year 2011
Z
A
K
B
O
Psychogeriatrie
Nicolien van Halem Carla van Herpen Marjan van Rooyen
Bohn 6WDÁHX YDQ/RJKXP
E
K
Zakboek Psychogeriatrie
Zakboek Psychogeriatrie
Nicolien van Halem Carla van Herpen Marjan van Rooyen
Houten 2011
© 2011 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. ISBN 978 90 313 8724 3 NUR 897/841 Ontwerp omslag: A-Graphics Design, Apeldoorn Ontwerp binnenwerk: Studio Bassa, Culemborg Automatische opmaak: Crest Premedia Solutions (P) Ltd, Pune, India
Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl
Inhoud
Woord vooraf
7
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Inleiding in de psychogeriatrie Dementie De ziekte van Alzheimer Vasculaire dementie Andere vormen van dementie Combinaties van aandoeningen bij dementie Downsyndroom en dementie
8 8 18 21 23 31 37
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie Begeleidingsmethodieken Interventies bij gedragsproblemen Cultuursensitieve zorg Rouwproces/verwerkingsstrategieën Palliatieve zorg op een psychogeriatrische afdeling Ouderenmishandeling
41 41 54 69 77 82 85
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 3 3.1 3.2 3.3 3.4
Communicatie Aspecten van communicatie met dementerenden Lichaamstaal en grondhouding Praktische adviezen om de communicatie te verbeteren Beter leren communiceren
90 90 95 97 100
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Netwerk van de cliënt Professionals De zorgsetting Mantelzorgers Familieparticipatie Vrijwilligers
103 103 105 115 117 120
6
Zakboek Psychogeriatrie
4.6
Dagbesteding van betekenis
122
Literatuur en websites Literatuur Websites
129 129 132
Lijst met afkortingen
133
Register
135
Woord vooraf
Actuele informatie over de psychogeriatrische cliënt in een handzaam zakboek: dat is wat dit boekje beoogt. Het kan als hulpmiddel dienen bij de zorg voor de dementerende cliënt in een instelling, maar ook als naslagwerk thuis of op een andere plek. Dit zakboek is geschreven voor zorgverleners van verschillende niveaus en disciplines (verzorgenden, helpenden, verpleegkundigen, activiteitenbegeleiders, creatief therapeuten en fysiotherapeuten). Maar ook anderen kunnen dit boekje raadplegen. Wij denken aan: x docenten, praktijkbegeleiders; x AG: assistenten in de gezondheidszorg; x facilitaire medewerkers; x thuiszorg: huishoudelijke zorgmedewerkers; x mantelzorgers en vrijwilligers. Om de leesbaarheid te bevorderen, kozen wij voor de aanspreekvorm ‘zij’ voor de zorgverlener en ‘hij’ voor de cliënt. Nicolien van Halem Carla van Herpen Marjan van Rooyen
Inleiding in de psychogeriatrie
1
Een zorgverlener die in haar werk te maken heeft met mensen met een psychogeriatrische aandoening heeft grote inhoudelijke deskundigheid nodig op het gebied van de psychogeriatrie. Deze zorg beperkt zich over het algemeen niet tot de psychogeriatrische cliënt, maar omvat ook de begeleiding en ondersteuning van familieleden en collega’s, mantelzorgers en vrijwilligers. Dit hoofdstuk begint met informatie over dementie en over de verschillende ziektebeelden binnen de psychogeriatrie. Een aantal ziektebeelden wordt nader uitgewerkt. Ook wordt aandacht besteed aan combinaties van ziektebeelden die vaak voorkomen bij cliënten met een psychogeriatrische aandoening. 1.1
Dementie
de definitie en verschillende vormen van dementie Dementie is niet één bepaalde ziekte met één bepaalde oorzaak, het is een verzameling van symptomen of verschijnselen, die wijzen op een achteruitgang van het geestelijk functioneren. De term ‘dementieel syndroom’ wordt wel gebruikt. Syndroom betekent in dit verband dat dementie géén omschreven ziekte is, maar een cluster van bij elkaar behorende ziekteverschijnselen. Er worden drie verschillende vormen onderscheiden: 1 primaire dementie; 2 secundaire dementie; 3 dementiesyndroom van de depressie. 1 Primaire dementie Bij mensen die lijden aan primaire dementie staat de achteruitgang van het organisch hersenproces centraal. Dat wil zeggen dat er sprake is van een toenemend verval van hersenweefsel. Deze achteruitgang is onomkeerbaar. Het gevolg van dit afsterN. van Halem et al., Zakboek Psychogeriatrie, DOI 10.1007/978-90-313-8725-0_1, © 2011 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
Inleiding in de psychogeriatrie
9
ven en degenereren van hersencellen is dat de oudere steeds minder goed functioneert. Primaire dementie is globaal onder te verdelen in twee groepen: x Seniele dementie (de ziekte van Alzheimer). Door ernstig verval van het hersenweefsel zijn geheugen en intellect beschadigd. Van de mensen met een primaire dementie valt 65 tot 70% onder deze groep. x Vasculaire dementie, tot enige jaren geleden ook wel multi-infarctdementie genoemd. Door aderverkalking worden kleinere en grotere bloedvaten in de hersenen geheel of gedeeltelijk afgesloten. De plaats in de hersenen waar dit gebeurt is bepalend voor de stoornissen die het veroorzaakt. Naast dementieverschijnselen is er vaak sprake van neurologische uitval, bijvoorbeeld halfzijdige verlamming. Ook andere lichamelijke stoornissen kunnen het gevolg zijn. Deze groep maakt 20% uit van de mensen met een primaire dementie. Naast deze twee hoofdgroepen van primaire dementie zijn er nog andere vormen, die echter vrij weinig voorkomen. Daartoe behoort ook de preseniele dementie, die zich bij sommigen al op veertigjarige leeftijd openbaart. 2 Secundaire dementie De verschijnselen van secundaire dementie zijn identiek aan of vergelijkbaar met die van primaire dementie. De oorzaken verschillen echter. Die liggen niet in het achteruitgaan van het organisch hersenproces, maar in lichamelijke aandoeningen, zoals hartzwakte, longaandoeningen, ernstige ondervoeding, alcoholvergiftiging door langdurig alcoholgebruik (korsakovsyndroom), gestoorde nierfunctie en bloedarmoede. In een aantal gevallen is het proces van verwardheid bij secundaire dementie omkeerbaar. Als de lichamelijke ziekte verbetert of geneest, neemt de verwardheid af of verdwijnt zelfs helemaal. 3 Dementiesyndroom van de depressie Bij dementiesyndroom van de depressie, vroeger pseudo-dementie genoemd, is de oorzaak niet een hersendefect of een andere lichamelijke aandoening, maar gaat het om een reactie op psychosociale omstandigheden, zoals eenzaamheid of zintuiglijke aandoeningen als slechthorendheid, doofheid, blind-
1 Inleiding
1
10
Zakboek Psychogeriatrie
heid en slechtziendheid. Als ouderen die vatbaar zijn voor pseudo-dementie te weinig prikkels krijgen of als ze die niet kunnen ontvangen, kunnen zich in relatief korte tijd ernstige psychische stoornissen ontwikkelen in waarneming en oriëntatie. Door adequate behandeling kunnen deze cliënten weer herstellen. hoe vaak komt dementie voor? Bij ongeveer 6% van de mensen ouder dan zestig jaar komt dementie voor; bij de groep mensen vanaf tachtig jaar loopt dit percentage op naar boven de twintig. Er is een kleine groep patiënten jonger dan zestig jaar bij wie de verschijnselen van dementie optreden. Het aantal mensen met dementie in Nederland wordt geschat op 230.000 (2010). Van hen hebben 12.000 te kampen met dementie op jonge leeftijd. Door de vergrijzing van de bevolking en de stijgende levensverwachting is de verwachting dat het aantal dementiepatiënten zal oplopen tot ruim 500.000 in 2050. De kans dat iemand gedurende zijn leven dementie krijgt, is 20%. bij wie komt dementie voor? Leeftijd legt het meeste gewicht in de schaal. Hoe ouder, des te groter de kans op dementie. Dit geldt in ieder geval voor de ziekte van Alzheimer. De ziekte van Alzheimer doet zich voor bij 1 à 2% van de mensen van 65 tot 70 jaar en bij rond de 40% van de 90-plussers. Bij vasculaire dementie is minder duidelijk dat de aandoening toeneemt naarmate mensen ouder worden. Het geslacht doet er ook toe. Vrouwen hebben op oudere leeftijd (75-plus) naar verhouding vaker de ziekte van Alzheimer dan mannen. Het is niet helemaal duidelijk waarom meer vrouwen dan mannen de ziekte van Alzheimer hebben. Komt dit louter door de langere levensverwachting van vrouwen of ook door biologische factoren, verschillen in gedrag of omgeving of door andere zaken? Risicofactoren voor hart- en vaatziekten gelden ook voor vasculaire dementie en voor de ziekte van Alzheimer. Het betreft vooral hoge bloeddruk, atherosclerose (aderverkalking), suikerziekte (type-2-diabetes) en roken. Het ongunstige effect van hoge bloeddruk speelt zich waarschijnlijk af lang voordat de demen-
Inleiding in de psychogeriatrie
11
tie zich openbaart, want bij veel mensen met de ziekte van Alzheimer is de bloeddruk juist laag. Een verband met dementie is ook gevonden voor een hartritmestoornis (boezemfibrilleren), een verhoogd gehalte van bepaalde stollingsfactoren in het bloed, overmatige consumptie van vet en een gestoorde cholesterolhuishouding. oorzaak van dementie Ouderdomsdementie ontstaat waarschijnlijk door een ingewikkeld samenspel van meerdere factoren. Het is op dit ogenblik onmogelijk te bepalen welke factor bij wie in welke mate van invloed is. Wat de hoofdoorzaak ook is, het feitelijke proces van dementie vindt plaats in de hersenen. Onduidelijk is hoe dit precies in zijn werk gaat. Bij vasculaire dementie ligt het voor de hand om de uiteindelijke oorzaak te zoeken in een vaatafwijking in de hersenen. Of dit de hele verklaring is, is de vraag, want ook bij de ziekte van Alzheimer worden wel vaatafwijkingen aangetroffen. Andersom komen bij vasculaire dementie soms de hersenafwijkingen voor die typerend lijken voor de ziekte van Alzheimer. Er bestaat tussen deze twee aandoeningen dus overlap in anatomische veranderingen in de hersenen. Anatomische overlap wordt overigens ook gezien tussen de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Parkinson. het voorkómen van dementie Het is onbekend of dementie valt te voorkomen. Een deel van de risicofactoren voor dementie komt overeen met die voor harten vaatziekten. Dit biedt misschien een aanknopingspunt voor enige preventie van dementie. De nadruk moet dan liggen op een gezond leven (bewegen, gezond eten) en op opsporing en snelle behandeling van hoge bloeddruk, suikerziekte, atherosclerose en een te hoog gehalte van cholesterol in het bloed. Een rijk sociaal netwerk op oudere leeftijd en intellectuele activiteiten en vrijetijdsactiviteiten die de ‘geest’ lenig en belangstellend houden, helpen vermoedelijk eveneens om dementie uit te stellen. Ook veel bewegen en het drinken van koffie en wijn zouden gunstig uitwerken.
1 Inleiding
1
12
Zakboek Psychogeriatrie
klachten en symptomen Een van de meest in het oog springende kenmerken van dementie zijn geheugenstoornissen: vooral gebeurtenissen van vandaag en gisteren worden vergeten, waardoor dezelfde vragen steeds herhaald worden. Herinneringen aan vroeger blijven meestal juist lang bewaard. Behalve geheugenstoornissen zijn er bij dementie ook één of meer andere functies verstoord, zoals: x rekenen, waardoor omgaan met geld niet meer lukt; x spreken, waardoor voorwerpen niet meer goed benoemd worden; x schrijven en tekenen; x eenvoudige dagelijkse handelingen, waardoor men steeds meer hulp nodig heeft bij wassen, kleden, eten, toiletgang; x herkennen en gebruik van voorwerpen, waardoor bijvoorbeeld thee in de suikerpot wordt geschonken; x vermogen om problemen op te lossen, waardoor vreemde beslissingen genomen worden; x vermogen om te oordelen, waardoor men sociale situaties slecht inschat; x gedrag, bijvoorbeeld onverschilligheid, ontremming, agressiviteit, onrust, verstoring dag-nachtritme; x stemming: somberheid, angst, prikkelbaarheid, onbegrepen lach- of huilbuien; x waarneming, waardoor men dingen waarneemt die er niet zijn of men denkbeelden heeft die niet op de waarheid berusten (hallucinaties en wanen). Er bestaan verschillende typen dementie. De ontwikkeling van elk type is anders. Volgens de DSM-IV wordt elk type dementie gekenmerkt door de twee stoornissen: 1 Geheugenstoornissen, oftewel een verminderd vermogen nieuwe informatie te leren of zich eerder geleerde informatie te herinneren; 2 Een (of meer) van de volgende cognitieve stoornissen: x Afasie: taalstoornis waarbij een persoon woorden niet goed begrijpt en zich niet goed kan uitdrukken; x Apraxie: de persoon heeft moeite handelingen uit te voeren ondanks functionerende spieren; x Agnosie: iemand kan geen personen, voorwerpen en geuren herkennen ondanks dat de zintuigen nog wel werken;
1
Inleiding in de psychogeriatrie
13
x
Behalve de stoornissen die de diagnose ‘dementie’ bepalen, kunnen zich nog andere symptomen voordoen, zoals verwaarlozing van kleding en uiterlijk, gebrek aan hygiëne en het maken van ongepaste opmerkingen. Ook kan de persoonlijkheid van een dementiepatiënt veranderen. Verder is er een aantal lichamelijke verschijnselen die kunnen voorkomen, zoals: x incontinentie; x vermagering; x gevoeligheid voor infecties; x problemen met lopen; x problemen met kauwen en slikken; x onregelmatig slapen. de diagnose De huisarts is waarschijnlijk degene met wie de cliënt het eerst te maken krijgt. Voor het stellen van een diagnose kan de huisarts echter ook doorverwijzen naar een specialistische instelling. Daar wordt door een team van medisch deskundigen op basis van onderzoek de voorlopige diagnose al dan niet bevestigd en wordt vastgesteld om welke vorm van dementie het gaat. Voorbeelden van zo’n gespecialiseerde instelling zijn een geheugenpolikliniek, de afdeling neurologie van een (academisch) ziekenhuis, de afdeling ouderen van een RIAGG/GGZ-instelling of een psychiatrisch centrum. De werkwijze verschilt per instelling, maar over het algemeen zal er voor het stellen van de diagnose uitgebreid lichamelijk en psychologisch onderzoek plaatsvinden. Voorbeelden van dergelijke onderzoeken zijn: x Bloedonderzoek: om uit te sluiten dat vitaminetekort, bloedarmoede, suikerziekte of ziekten aan organen zoals de schildklier, de nieren of de lever de oorzaak van de klachten is. x Neurologisch onderzoek: hierbij wordt de werking van het zenuwstelsel onderzocht. x Neuropsychologisch onderzoek: een gesprek met een psycholoog waarbij met behulp van allerlei testen bepaalde functies van de hersenen onderzocht worden. x Beeldvormend onderzoek, zoals MRI (Magnetic Resonance Imaging) of CT-scan (computertomografie): hierbij worden een
1 Inleiding
Stoornis in uitvoerende functies, zoals plannen maken, organiseren, opeenvolgend handelen, abstraheren.
14
x
Zakboek Psychogeriatrie
soort foto’s van de hersenen gemaakt waarmee bijvoorbeeld hersentumoren of hersenbloedingen kunnen worden opgespoord. EEG (elektro-encefalogram, een soort hersenfilmpje): hierbij wordt de hersenactiviteit gemeten. Met behulp van deze techniek kan een depressie of een epileptische aandoening worden vastgesteld.
Voor het stellen van de diagnose is het van belang dat de huisarts ook aan iemand uit de directe omgeving van de patiënt vraagt welke stoornissen, taalproblemen en veranderingen in gedrag er zijn. Dit wordt de heteroanamnese genoemd en helpt de arts een beter beeld te vormen van de situatie. Op basis van de onderzoeken en gesprekken stelt de arts vast of er sprake is van dementie. Wanneer alle andere bekende vormen van dementie kunnen worden uitgesloten, wordt er aangenomen dat er sprake is van de ziekte van Alzheimer. Dit blijft een ‘waarschijnlijkheidsdiagnose’, omdat men de ziekte pas met zekerheid kan vaststellen als men na de dood van de patiënt de hersenen kan onderzoeken en inderdaad de typische Alzheimerafwijkingen vindt. fasering Bij primaire dementie (de ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie) worden de verschijnselen in de loop der tijd ernstiger. Dit verloopt in grote lijnen bij iedereen volgens hetzelfde patroon. Het verloop kan worden ingedeeld in fasen. Hoe snel deze fasen elkaar opvolgen en wat precies de klachten in de verschillende fasen zijn, kan verschillen van persoon tot persoon. Voorstadium Dit is de fase van de eerste verschijnselen. Mensen krijgen last van geheugenstoornissen en vergeten dingen uit het recente verleden. Meestal duurt het enige tijd voordat men doorheeft dat er iets aan de hand is. Deze vergeetachtigheid wordt ervaren als hinderlijk en maakt mensen onzeker. Vaak worden mensen dan minder spontaan en passiever; zo hopen zij vergissingen te voorkomen. Hoewel de geheugenstoornissen in deze fase lastig zijn, valt er meestal nog goed zelfstandig mee te leven.
Inleiding in de psychogeriatrie
15
Eerste fase: beginnende dementie In de eerste fase (ook wel de begeleidingsbehoeftige fase genoemd) worden de geheugenstoornissen ernstiger. De dementerende vergeet steeds meer dingen uit het recente verleden. Het wordt lastiger om met de geheugenproblemen te leven. Juist omdat de gebeurtenissen van langer geleden nog wel paraat zijn, grijpt men steeds vaker op het verleden terug. De dementerende raakt zijn oriëntatie kwijt. Iemand kijkt bijvoorbeeld op de klok en vergeet meteen daarna hoe laat het is. Het kan voorkomen dat iemand niet meer weet met wie hij een gesprek voert omdat hij de naam is vergeten. Ook kan het gebeuren dat de dementerende niet meer weet waar hij is; hij verdwaalt gemakkelijker als hij buitenshuis is. Het wordt in deze fase ook moeilijker zich dingen van lang geleden te herinneren. Deze geheugenstoornissen maken de dementerende uiteraard onzeker en bij vlagen angstig en paniekerig. Tegelijkertijd komen er in deze fase andere verschijnselen naar voren, bijvoorbeeld moeite met het uitvoeren van routinehandelingen, zoals schrijven, veters strikken en afwassen. Ook het gedrag verandert; men gaat bijvoorbeeld dingen verzamelen. Somberheid of regelmatige aanvallen van woede en verdriet komen niet zelden voor. Iemand vergeet snel waarom hij boos of verdrietig is en de stemming kan daardoor ook weer snel omslaan. Tweede fase: matige dementie In de fase van matige dementie (ook wel: verzorgingsbehoeftige fase) is begeleiding niet meer voldoende. Mensen kunnen door de dementie dagelijkse handelingen niet meer zelfstandig uitvoeren. De geheugenproblemen verergeren. Er bestaan alleen nog herinneringen van lang geleden. Men beseft niet meer dat de gebeurtenissen van lang geleden herinneringen zijn en daardoor wordt het verleden voor de dementerende heden. Men begrijpt nog maar weinig van wat er om hem heen gebeurt. Het is of elk moment nieuw en onbekend is. Veel bekenden worden niet meer herkend, de oriëntatie is grotendeels verloren, en praten en begrijpen wat er wordt gezegd is niet meer goed mogelijk. Deze verschijnselen hebben invloed op het gedrag: dit wordt vaak vreemd en onaangepast. Mensen kunnen bijvoorbeeld veel gaan eten, eindeloos zinnen of handelingen herhalen, zeer achterdochtig worden of grof in hun taal en gedrag. Ook kan in dit
1 Inleiding
1
Zakboek Psychogeriatrie
16
stadium seksueel ontremd gedrag (bijvoorbeeld handtastelijkheid of openlijke masturbatie) optreden. Derde fase: ernstige dementie In de derde fase (ernstige dementie, ook wel de verplegingsbehoeftige fase genoemd) kan de dementerende niet veel meer. Hij praat niet meer en begrijpt nog maar weinig. Vrijwel niemand wordt nog herkend. Wel reageert hij nog op stemmen en heeft hij het in de gaten als een ander haast heeft of geïrriteerd is. Vaak trekken mensen zich in deze fase helemaal terug: alles draait om de eigen persoon. Het leven draait om eten, warmte en slapen. Er bestaan alleen nog oergevoelens, zoals fijn en niet-fijn, honger en verzadiging. De stemming die in het vorige stadium nog regelmatig kon wisselen, wordt meestal gelijkmatiger. Mensen in dit stadium kunnen een gelukkige indruk maken. De dementerende loopt niet meer (of zeer zelden) en blijft meestal op een stoel zitten of ligt in bed. Bij alles heeft hij nu hulp nodig; daarom wordt dit ook wel de verplegingsbehoeftige fase genoemd. andere indelingen Het verloop van dementie wordt ook op andere manieren beschreven. Twee voorbeelden hiervan, te weten de GDS van Reisberg en de indeling van Verdult en Van der Kooij, worden hierna nader toegelicht. De Global Deterioration Scale (GDS) van Reisberg Dit instrument wordt in de diagnostiek gebruikt om de cognitieve achteruitgang te meten. Het houdt een indeling in zeven niveaus aan, die in het kader staan beschreven.
Global Deterioration Scale (GDS) van Reisberg GDS 1-2: onmerkbaar begin Het doelgericht denken is het eerste dat gestoord is, het vooruit plannen wordt moeilijk. x GDS 3-4: verlies van organisatievermogen Alle bewegingen verlopen trager, minder intentioneel en doelgericht. x GDS 5: gefragmenteerde belevingen Bepaalde activiteiten kunnen alleen nog maar met aanx
Inleiding in de psychogeriatrie
x
x
17
sporing en begeleiding uitgevoerd worden. Er ontstaat apathie en passief gedrag met geen enkel initiatief tot bewegen of juist een ongerichte bewegingsdrang. Het bewegen is in z’n totaliteit vertraagd. Er ontstaat een apraxie (onvermogen tot het uitvoeren van doelgericht handelen) en de eerste tekenen van weerstand tegen passief bewegen ontstaan. GDS 6: geen besef van tijd en ruimte De samenhang van het eigen lichaam en het lichaamsschema raakt geleidelijk aan gestoord. Het lopen gaat langzaam, met kleine pasjes en het lichaam lichtjes voorovergebogen, de romp stijf, de armen stijf tegen of voor het lichaam gehouden, het hoofd wordt nauwelijks gedraaid en de blik staat op oneindig. Zonder stimulans van buitenaf zijn alle bewegingen traag en onzeker. GDS 7: geen besef meer van zichzelf Beleving van ruimte, tijd en eigen lichaam is er niet meer. Lopen gaat uiterst traag en aarzelend: schuifelen op de voorvoeten. Omdraaien gaat langzaam en met één been als spil. De spieren contraheren bij elke onverwachte aanraking, maar ook bij gewoon zitten in een stoel of in bed liggen. Er is een grijpreflex van de handen en een zuigreflex van de mond. Lopen zonder hulp is nu snel niet meer mogelijk, zelfstandig eten is onmogelijk. Het rechtop zitten in de stoel wordt steeds moeilijker. Uiteindelijk ontstaat een bedlegerige patiënt met een dusdanig verhoogde spierspanning dat zelfs in rugligging het hoofd los boven het hoofdkussen zweeft.
Indeling volgens Verdult en Van der Kooij Het bedreigde ik In dit stadium komt er een eerste confrontatie met dementie. Deze wordt door de dementerende als een bedreiging ervaren. Hij vergeet soms dingen en kan zich moeilijker uitdrukken doordat hij soms de woorden niet vindt. Dit kan voor een crisissituatie zorgen. Mensen proberen hun beginnend dement zijn te ontkennen en zo veel mogelijk te verstoppen voor de buitenwereld.
1 Inleiding
1
18
Zakboek Psychogeriatrie
Het verdwaalde ik Dit stadium wordt vooral gekenmerkt door angst. De dementerende heeft steeds minder houvast aan zichzelf en aan de realiteit, hij verliest de controle over zijn leven. Iedere nieuwe situatie zorgt voor paniek, voor grote onzekerheid. Zijn geheugen gaat achteruit, de oriëntatie is verstoord en het verleden wordt meer en meer herbeleefd. Het verborgen ik In dit stadium is er nog contact mogelijk. Dat contact bestaat dan niet uit lange conversaties, maar wel uit bepaalde benaderingstechnieken. Deze technieken bestaan uit: oogcontact, aanraking, herhalen van ‘woorden’, gevoelens benoemen, enzovoort. Het verzonken ik In dit stadium gaat de persoon steeds meer terug naar de basisbehoeften. Er is alleen nog contact mogelijk via sensorische en motorische prikkels. De dementerende wordt volledig afhankelijk van anderen. Dit is het laatste stadium. Uiteindelijk zal de dementerende bedlegerig of rolstoelgebonden worden en overlijden. 1.2
De ziekte van Alzheimer
De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. De hersenen van alzheimerpatiënten vertonen karakteristieke eiwitophopingen en er is een verschrompeling van de buitenste laag van de hersenschors te zien. De oorzaak is onbekend. Erfelijkheid speelt soms een rol, vooral in gevallen waarin de ziekte zich op jongere leeftijd voordoet bij eerstegraadsverwanten. Overigens is ook dan de kans dat familieleden de ziekte niet krijgen nog steeds groter dan de kans dat ze wél door de ziekte van Alzheimer worden getroffen. De ziekte van Alzheimer openbaart zich meestal tussen de zeventig en tachtig jaar, maar kan al op veel jongere leeftijd beginnen. Bij jonge patiënten is het verloop in het algemeen sneller. De ziekteverschijnselen zijn niet voor iedere patiënt hetzelfde: de aard, de ernst en het tempo van het dementeringsproces kunnen per persoon verschillen. Een kenmerk van de ziekte van Alzheimer is dat de verschijnselen zich heel geleidelijk ontwik-
Inleiding in de psychogeriatrie
19
kelen; vaak zo geleidelijk dat het begin niet wordt opgemerkt. De verschijnselen nemen mettertijd in ernst toe. De ziekte van Alzheimer is niet te genezen. Het proces van de dementie is niet terug te draaien. symptomen van de ziekte van alzheimer De symptomen worden duidelijker naarmate de dementie vordert. De patiënt wordt hierdoor steeds afhankelijker van zijn of haar omgeving. In het algemeen kost alles waar iemand met Alzheimer het hoofd bij moet houden wat meer inspanning: televisie kijken of een gesprek volgen, plannen maken, dingen op een rijtje zetten, problemen oplossen en beslissingen nemen. x Er ontstaan al vroeg problemen met het kortetermijngeheugen. Het leren van nieuwe informatie, het onthouden van wat de cliënt net gezien of gehoord heeft, wordt moeilijker. x Er kunnen karakterveranderingen plaatsvinden. Soms geleidelijk en minder opvallend: iemand is steeds meer met zichzelf bezig; het sociale gedrag neemt af. Soms opvallender, bijvoorbeeld als apathie, achterdocht of agressie optreden bij mensen die zulk gedrag voorheen niet of veel minder vaak vertoonden. x Als het dementeringsproces vordert, doen zich ook stoornissen in het langdurendgeheugen voor. Werden eerder al weinig nieuwe dingen meer geleerd, nu verdwijnt ook de kennis die al in het geheugen was opgenomen. x Er ontstaan oriëntatiestoornissen. In eerste instantie verliest men het gevoel voor tijd: cliënten weten niet goed meer welke dag, maand of jaar het is of ze verliezen het tijdsgevoel over de dag. Later komen er oriëntatiestoornissen in plaats en persoon bij: niet beseffen waar men is, vergeten wie de mensen om hem heen zijn, ook als het bekenden zijn. En ten slotte niet meer weten wie men zelf is en hoe zijn leven zich heeft voltrokken. Andere stoornissen die zich kunnen voordoen zijn: x Afasie: problemen met het gebruik van de taal. Meestal beginnend met spraak- en schrijfmoeilijkheden, later ook met het begrijpen van taal. x Agnosie: problemen met het herkennen van voorwerpen en geluiden om je heen en waar ze voor dienen. x Apraxie: problemen met het uitvoeren van handelingen die men eerder wel kon uitvoeren. Meestal is er vooral moeite met de volgorde van de verschillende deelhandelingen om tot iets te komen.
1 Inleiding
1
Zakboek Psychogeriatrie
20 x
x
Er treden problemen met het denken en het beoordelen van situaties op. Men beseft niet meer goed wat gepast is en kan zich bijvoorbeeld in gezelschap gaan uitkleden, of men beoordeelt de situaties niet goed. Men is bijvoorbeeld bang voor de televisie omdat de beelden als werkelijkheid worden beleefd. Opvallend is ook dat de cliënt meestal zelf niet inziet dat hij ziek is. Sommige cliënten vertonen affectlabiliteit ofwel snelle stemmingswisselingen. Iemand kan snel kwaad worden, maar het volgende moment weer goede zin hebben. Dit kan onder andere te maken hebben met het vergeten van de aanleiding tot de kwaadheid. In het algemeen lijkt iemand met de ziekte van Alzheimer zijn emoties niet meer goed in de hand te hebben. Veel cliënten vertonen onrust en dan met name nachtelijke onrust.
eindfase In de laatste fase van dementie is de cliënt bijna geheel hulpbehoevend. Hij is de controle over het lichaam kwijt en er kunnen lichamelijke complicaties optreden. Vaak is de onrust van de eerdere fasen verdwenen en slaapt en doezelt men veel. In deze fase zijn cliënten bijna altijd incontinent (meestal is de incontinentie al in een eerder stadium begonnen). Soms kan de hersenbeschadiging ook epilepsieachtige klachten veroorzaken. medicijnen Er zijn in Nederland drie specifieke middelen tegen de ziekte van Alzheimer beschikbaar. Ze werken op een prikkeloverdragende stof in de hersenen. De middelen vertragen de achteruitgang bij een klein deel van de cliënten, waardoor zij tijdelijk iets beter functioneren. Een belangrijk verschil tussen de middelen is de groep cliënten die ervoor in aanmerking komt. Voor rivastigmine en galantamine zijn dit mensen met een lichte tot matig ernstige vorm van de ziekte van Alzheimer. Deze wonen vaak nog thuis. Voor memantine gaat het om mensen in een matig ernstig tot ernstig stadium. Meestal betreft dit patiënten in een verpleeghuis of in ieder geval in de dagbehandeling. De bijwerkingen van memantine (duizeligheid, hoofdpijn, vermoeidheid, slaperigheid, verstopping en kortademigheid) lijken milder te zijn dan die van rivastigmine en galantamine.
Inleiding in de psychogeriatrie
1.3
Vasculaire dementie
21
Vasculaire dementie is na de ziekte van Alzheimer de meest voorkomende vorm van dementie. Bij ongeveer 15 tot 20% van de mensen die lijden aan dementie, is er sprake van vasculaire dementie. Enkele jaren geleden noemde men dit ook wel ‘multiinfarctdementie’ of ‘arterio-sclerotische dementie’. De hersenbeschadigingen die bij deze vorm van dementie horen, worden veroorzaakt door stoornissen in de bloedvoorziening in de hersenen, waardoor hersenweefsel beschadigd raakt en afsterft. De verschijnselen waarmee de dementie haar intrede doet, worden bepaald door het gebied in de hersenen dat is beschadigd. Als gevolg hiervan bestaan er diverse vormen van vasculaire dementie. Op dit moment is er geen genezing mogelijk en is de dementie niet terug te draaien. Het begin van vasculaire dementie ligt doorgaans tussen de 65 en 75 jaar, maar de ziekte kan ook op jongere leeftijd voorkomen. Vasculaire dementie komt zowel bij mannen als vrouwen voor, zij het wat vaker bij mannen. De verschijnselen nemen in de loop der tijd in ernst toe. Een bepaalde vorm van vasculaire dementie, in de regel aangeduid als multi-infarctdementie, ontstaat door herhaalde, kleine beroertes. Dit proces wordt dikwijls gekenmerkt door een plotseling begin en een stapsgewijze achteruitgang, waarbij tussentijds tijdelijke verbeteringen in het functioneren kunnen optreden. Bij een aantal andere vormen van vasculaire dementie begint het proces sluipend en is de achteruitgang geleidelijk. De ziekte van Binswanger, die ontstaat door beschadiging van diep in het hoofd gelegen witgekleurd hersenweefsel, is hier een voorbeeld van. Veel mensen die lijden aan vasculaire dementie hebben een voorgeschiedenis van hart- en vaatlijden. Voor de dementie begon hadden zij bijvoorbeeld last van chronisch hoge bloeddruk, hartritmestoornissen, diabetes, vaataandoeningen of tia’s (transcient ischaemic attacks). Ook is het mogelijk dat iemand een of meerdere hart- of herseninfarcten of hersenbloedingen heeft doorgemaakt voordat de dementie begon. Bij het ontstaan van sommige vaataandoeningen speelt erfelijkheid een rol.
1 Inleiding
1
22
Zakboek Psychogeriatrie
symptomen van vasculaire dementie De stoornissen die optreden zijn afhankelijk van de plaats in de hersenen die is aangedaan. Ook al zijn de ziekteverschijnselen niet voor iedereen hetzelfde, toch is er een aantal algemene kenmerken. Geestelijke verschijnselen Bij vasculaire dementie zijn de geheugen- en oriëntatieproblemen in eerste instantie veel minder opvallend dan bij de ziekte van Alzheimer. Zij treden wel in toenemende mate op, maar doorgaans in een wat later stadium. Regelmatig, vooral bij de ziekte van Binswanger, bemerkt men als eerste symptoom een vertraging van de snelheid van het denken, praten of bewegen. Er kunnen problemen met het gebruiken en begrijpen van taal zijn, problemen met het herkennen van voorwerpen of het uitvoeren van dagelijkse handelingen. Ook kunnen verstoringen optreden in het omgaan met veeleisende situaties en in het vermogen om logisch te redeneren. Lichamelijke verschijnselen Wellicht het meest kenmerkende van vasculaire dementie is de combinatie van geestelijke achteruitgang en lichamelijke verschijnselen. Als gevolg van de hersenbeschadiging kan een verlamming, spierverstijving of gevoelsverlies ontstaan. Hierdoor kunnen problemen optreden met lopen, spreken, slikken of urineren. Er kan een volgende beroerte optreden, waarna zich nieuwe verschijnselen openbaren of bestaande verschijnselen verergeren. Ook zijn er lichamelijke ongemakken die een gevolg zijn van de hart- en vaataandoeningen, zoals pijn op de borst, kortademigheid of vochtophoping. Met het voortschrijden van de ziekte wordt iemand in toenemende mate hulpbehoevend. Men raakt de controle over het lichaam kwijt, wat tot lichamelijke complicaties kan leiden. Vaak dient men geheel verzorgd te worden en zelfstandig eten lukt niet meer. Emotionele verschijnselen Een ander kenmerk van mensen die lijden aan vasculaire dementie is dat ze zich lange tijd bewust kunnen blijven van hun geestelijke achteruitgang. Dit kan sombere of juist opstandige gevoelens tot gevolg hebben. Iemands buien kunnen snel wisselen en extreem zijn. Het ene moment zijn er tranen, even later
Inleiding in de psychogeriatrie
23
een lachbui. Ook de helderheid kan variëren, waarbij goede dagen, waarop er weinig aan de hand lijkt te zijn, worden afgewisseld met slechte dagen. Soms komen waanideeën en hallucinaties voor, bijvoorbeeld dat men er heilig van overtuigd is te zijn bestolen. Ten slotte kunnen stoornissen in het nemen van initiatief ontstaan. Iemand komt er steeds minder toe iets te ondernemen. Behandeling De dementie zelf kan vooralsnog niet worden behandeld. Soms is het echter wel mogelijk bijkomende verschijnselen te behandelen, zoals sombere of angstige gevoelens en hallucinaties. Vaak ook zal men proberen de onderliggende hart- of vaatziekte te behandelen om verdere schade zo veel mogelijk te beperken. 1.4
Andere vormen van dementie
lewylichaampjesdementie Lewylichaampjesdementie, ook wel lewy-bodydementie of de ziekte van Lewy body genoemd, werd voor het eerst beschreven door een groep Japanse artsen in 1961. Tot voor kort werd de ziekte als een zeldzame vorm van dementie beschouwd. Kenmerkend zijn de met schommelingen gepaard gaande achteruitgang in het geestelijk functioneren en de aanwezigheid van verschijnselen van parkinsonisme. Dit laatste betreft onder andere tremor, stijfheid, langzame beweging, een gebogen postuur en een afwijkende manier van lopen. In het begin van de ziekte is de dementering meestal licht, waarbij vooral problemen als aandachtsstoornissen opvallen. Ook zijn er vaak benoemproblemen, maar het geheugen en het uitvoeren van handelingen blijven meestal lange tijd goed. Al vroeg in het ziekteproces kunnen visuele hallucinaties (dingen zien die er niet zijn) optreden, waardoor de dementie niet altijd gemakkelijk is te herkennen. De mate van dementie is uiterst variabel van dag tot dag en ook de verschijnselen van parkinsonisme kunnen sterk wisselen. Veel mensen met lewylichaampjesdementie maken frequent perioden van verwardheid door. Ook komen andere symptomen van geestelijke achteruitgang voor, zoals depressiviteit en wanen.
1 Inleiding
1
24
Zakboek Psychogeriatrie
Parkinsonisme Bij een aantal cliënten komen de verschijnselen van parkinsonisme in geringe mate en in lichte vorm voor en pas in een laat stadium. Bij ongeveer een kwart van de mensen met lewylichaampjesdementie zijn ze juist hevig en begint de ziekte ermee. Bij deze cliënten wordt dan vaak in eerste instantie de diagnose ‘ziekte van Parkinson’ gesteld. Later blijkt het dan te gaan om een combinatie van dementie en parkinsonisme en wordt de diagnose verfijnd tot ‘lewylichaampjesdementie’. Inkapselingen De naam lewylichaampjesdementie is ontleend aan de typische veranderingen die optreden in de hersenen. Lewylichaampjes (Lewy bodies) zijn abnormale inkapselingen van eiwitbevattend materiaal in hersencellen. De theorie is dat deze eiwitten, vooral ubiquitine, worden afgezet als een hersencel gevaar loopt, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een giftige stof. Nieuwe technieken in het onderzoek van hersenweefsel hebben de opsporing van lewylichaampjes mogelijk gemaakt. Lewylichaampjes worden ook aangetroffen bij patiënten die lijden aan de ziekte van Parkinson. De abnormale eiwitafzetting is dan met name te vinden in de zogeheten substantia nigra. Dit is een klein, in de hersenstam gelegen gebied dat te maken heeft met bewegingscontrole. Uit hersenonderzoek bij overleden alzheimerpatiënten is gebleken dat ongeveer een kwart van hen ook lewylichaampjes heeft. Deze worden niet alleen in de hersenstam aangetroffen, maar ook verspreid over de hersenschors. Deze combinatie van hersenveranderingen is waarschijnlijk de reden waarom de verschijnselen van lewylichaampjesdementie bij sommige cliënten sterk aan de ziekte van Alzheimer doen denken, bij andere weer aan de ziekte van Parkinson en bij de rest aan een combinatie van deze twee ziekten. Sommige onderzoekers spreken over de Lewy-body-vorm van de ziekte van Alzheimer, anderen beschouwen lewylichaampjesdementie als een op zichzelf staande ziekte. ‘Herontdekking’ De laatste tijd krijgt de lewylichaampjesdementie meer aandacht. Men kan eigenlijk spreken van een ‘herontdekking’. Er bestaat nog veel onduidelijkheid over bepaalde aspecten van behandeling. Volgens sommige onderzoekers zijn de verschijn-
Inleiding in de psychogeriatrie
25
selen van parkinsonisme redelijk goed te behandelen, andere onderzoekers achten dit echter niet mogelijk. Het is in ieder geval van belang dat het onderzoek naar lewylichaampjesdementie doorgaat, omdat dit veel vragen over de ziekte zelf kan ophelderen en ook kan bijdragen aan kennis over verwante aandoeningen. ziekte van pick De ziekte van Pick is een aandoening van met name het voorste deel van de hersenen, de frontaalkwab. De ziekte van Pick noemt men dan ook een frontotemporale dementie. Kenmerkend voor de ziekte zijn de opgezwollen, ballonvormige zenuwcellen in het voorste deel van de hersenen. De oorzaak is onbekend. Het ziektebeeld onderscheidt zich in een aantal opzichten duidelijk van andere vormen van dementie, zoals de ziekte van Alzheimer. In een beperkt aantal gevallen wordt de ziekte van Pick veroorzaakt door een afwijking in het erfelijk materiaal. De aandoening begint meestal sluipend. De eerste verschijnselen kunnen tussen het veertigste en zestigste levensjaar optreden. Dit betreft met name veranderingen in gedrag en persoonlijkheid. Ook kunnen er lichamelijke stoornissen zoals stereotiepe gelaatstrekkingen ontstaan. Symptomen van de ziekte van Pick De hierna beschreven verschijnselen komen niet bij elke cliënt voor. Ook het moment waarop de verschijnselen binnen het ziekteproces optreden verschilt per persoon. Planning en inzicht Kenmerkend voor mensen met de ziekte van Pick is dat hun vermogen tot plannen en organiseren is verminderd. Het wordt steeds lastiger een complexe handeling uit te voeren of een taak tot een goed einde te brengen. Voorts is sprake van een verminderd oordeelsvermogen: de cliënt kan geen verband meer leggen tussen oorzaak en gevolg. Hij heeft moeite om zijn eigen situatie in te schatten en kan het effect van zijn eigen gedrag niet beoordelen. Het inzicht van de cliënt in zijn eigen problematiek verdwijnt al snel.
1 Inleiding
1
26
Zakboek Psychogeriatrie
Impulsief en onaangepast gedrag De dementerende is vaak erg impulsief. Voorbeelden zijn roekeloosheid in het verkeer en grof taalgebruik. Gecombineerd met een verminderd oordeelsvermogen kan dit aanleiding geven tot sociaal onaangepast gedrag. De cliënt houdt geen rekening met anderen en gedraagt zich egocentrisch en kinderlijk. Ontremming Het ongeremde kan ook tot uiting komen in het eetgedrag van de cliënt. De dementerende schrokt het eten naar binnen en ontwikkelt vaak een voorkeur voor zoetigheid. Het verlies van normen en waarden doet zich soms ook gelden bij seksueel gedrag. Cliënten worden in dat geval vaak onverschilliger in hun relatie. Dwanghandelingen Dwangmatig gedrag is een van de meest opvallende en kenmerkende gedragingen bij de ziekte van Pick. Het dagelijks leven moet volgens een vast patroon lopen. De cliënt gaat bijvoorbeeld elke dag op precies hetzelfde tijdstip eten, ook al is het eten nog niet gaar. De cliënt is meestal niet in staat flexibel te denken en blijft vaak ‘hangen’ in een bepaald gedrag of bepaalde gewoonte, ook al is dit niet meer functioneel. Persoonlijkheidsveranderingen De cliënt kan heel extravert zijn of juist erg in zichzelf gekeerd. Hij kan uren niksdoen tot iemand hem een opdracht geeft, maar kan ook erg ongeduldig zijn. Qua stemming is er vaak sprake van een soort kinderlijke onnozelheid en vrolijkheid, die op de omgeving wat overdreven overkomt. Taalproblemen Soms ontstaan er al in een vroeg stadium van de ziekte taalproblemen. De cliënt gaat steeds vaker hetzelfde woord gebruiken om verschillende dingen aan te duiden, of herhaalt wat een ander zegt. Hij heeft moeite om losse woorden te ordenen tot een zin. Het begrijpen van gesproken en geschreven taal levert meestal geen problemen op.
Inleiding in de psychogeriatrie
27
Geheugenproblemen Aanvankelijk staan geheugenproblemen bij de ziekte van Pick niet op de voorgrond. Ook de oriëntatie in plaats, tijd en personen blijft lang intact. Diagnostiek ziekte van Pick De diagnose is een lange weg. Artsen worden soms op het verkeerde been gezet doordat de persoonlijkheidsveranderingen en gedragsstoornissen vaak psychiatrisch aandoen. Deze beginperiode levert thuis en op het werk veel spanning en irritatie op. Met moderne beeldtechnieken (scans) kan soms in beeld gebracht worden dat hersencellen afsterven, met name in de frontaalkwab. Naast neurologisch onderzoek is ook neuropsychologisch en psychiatrisch onderzoek van groot belang om tot een juiste diagnose te komen. Behandeling en omgang Voor de ziekte van Pick bestaat geen genezende behandeling. Bepaalde verschijnselen – vooral gedragsveranderingen – kunnen echter wel met medicijnen worden verminderd. De omgang met iemand die lijdt aan de ziekte van Pick moet zo veel mogelijk gericht zijn op het bieden van ordening en structuur. Gebeurtenissen die van het dagelijkse patroon afwijken, stimuleren impulsief gedrag. Elke verandering van situatie wordt door de cliënt als onveilig en bedreigend ervaren. ziekte van creutzfeldt-jakob De ziekte van Creutzfeldt-Jakob is een ongeneeslijke hersenziekte, waarbij de hersencellen in snel tempo afsterven. Deze hersenaandoening, in feite een zeer snel verlopende vorm van dementie, wordt veroorzaakt door een eiwit, dat bij iedereen in het lichaam aanwezig is, maar door verandering van vorm allerlei ziekteverschijnselen veroorzaakt. De ziekte leidt tot spongiforme encefalopathie, dat wil zeggen dat de hersenen er onder een microscoop sponsachtig uitzien. Deze ziekte is genoemd naar de Duitse neurologen Hans Creutzfeldt en Alfons Jakob, die de aandoening aan het begin van de twintigste eeuw voor het eerst beschreven. De diagnose kan pas na het overlijden van de cliënt met zekerheid worden gesteld. Met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob vergelijkbare ziekten komen voor bij onder meer schapen (scrapie) en runderen
1 Inleiding
1
28
Zakboek Psychogeriatrie
(BSE ofwel gekkekoeienziekte). In de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft een aantal mensen in Groot-Brittannië een nieuwe variant van de ziekte opgelopen door het eten van met BSE besmette producten. Hoe vaak komt het voor? In tegenstelling tot bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer komt de ziekte van Creutzfeldt-Jakob in de meeste gevallen al op relatief jonge leeftijd voor. Om precies te zijn: bij mensen tussen de vijftig en zestig jaar. Het aantal mensen dat aan deze ziekte lijdt, is echter beduidend kleiner dan het totale aantal dementiepatiënten. De ziekte van Creutzfeldt-Jakob is een zeldzame aandoening: één patiënt op elke 500.000 tot 1.000.000 mensen. In Nederland zijn er tussen de tien en twintig patiënten, een zeer laag aantal dus. Een aantal dat vrij constant blijft, want er komen weliswaar elk jaar nieuwe patiënten bij, maar ongeveer eenzelfde aantal patiënten sterft jaarlijks aan deze hersenziekte. Dit heeft te maken met het snelle verloop van de ziekte. Hoe snel de ziekte van Creutzfeldt-Jakob kan verlopen, blijkt wel uit het feit dat zeker de helft van alle patiënten al na vier tot zes maanden overlijdt. Vaak is dit ten gevolge van een longontsteking. Vrijwel elke patiënt overlijdt binnen een jaar nadat de ziekte zich heeft geopenbaard. Bij een klein aantal patiënten beloopt de ziekte twee jaar, bij hoge uitzondering langer. Symptomen van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob De ziekte van Creutzfeldt-Jakob begint vaak met wat vage, psychische veranderingen. Die lijken in het begin te wijzen op overspannenheid of neerslachtigheid, maar binnen enkele weken treden er ernstige geheugenstoornissen op en krijgt de persoon in kwestie bovendien problemen met de verwerking van alles wat hij ziet. Dan wordt al snel duidelijk dat er sprake is van een zeer ernstige ziekte. Daarnaast krijgen cliënten met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob problemen met de controle van hun ledematen. Ze gaan een soort ‘dronkenmansloop’ vertonen. Ook wordt hun spraak trager of onduidelijker. In een later stadium doen zich spierschokken voor, worden armen en benen steeds stijver, treedt incontinentie op en kan de cliënt niet meer bewegen en spreken. Waarschijnlijk is de cliënt zich dan niet langer bewust van zijn omgeving en beperkingen.
Inleiding in de psychogeriatrie
29
Oorzaken Bij veruit het merendeel (zeker 80 tot 85%) van alle patiënten is de precieze oorzaak van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob onbekend. Bij 10 tot 15% van de patiënten is sprake van een erfelijke oorzaak. Een infectie is bij hoge uitzondering de oorzaak. Zo zijn gevallen beschreven waarbij de ziekte zou zijn veroorzaakt door een infectie bij het implanteren van een elektrode in de hersenen, een infectie na een hersenvliestransplantatie en na het transplanteren van het hoornvlies van een patiënt die aan de ziekte van Creutzfeldt-Jakob was overleden. Behandeling Zoals gezegd is de ziekte van Creutzfeldt-Jakob een ongeneeslijke hersenaandoening. Aan de oorzaak van de ziekte is niets te doen. Tijdens de snel verlopende hersenziekte kan echter nog heel wat worden gedaan om het leed voor patiënten te verzachten, bijvoorbeeld door te zorgen voor een goede verpleging. Vaak wordt gedacht dat de ziekte van Creutzfeldt-Jakob kan worden overgedragen door lichaamsvloeistoffen zoals tranen, speeksel, zweet of urine. Dit is echter nooit aangetoond. De partner en/of naaste familie van een patiënt met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob kunnen een wezenlijke bijdrage aan de verzorging leveren. Goede voorlichting en uitleg van wat er aan de hand is, is daarbij een onmisbare ondersteuning. Het enige wat de behandelende specialisten kunnen doen aan de ziekte van Creutzfeldt-Jakob, is het leven dat de patiënt nog resteert zo draaglijk mogelijk maken. Men kan met behulp van medicijnen de soms extreme spierschokken waarmee deze ziekte vaak gepaard gaat, proberen tegen te gaan. Ook kunnen patienten veel last krijgen van zogeheten psychotische verschijnselen. Dat wil zeggen dat zij op een gegeven moment dingen zien die er in werkelijkheid niet zijn. Hierdoor worden zij angstig. Als een patiënt dergelijke waanbeelden krijgt, kan de behandelend arts hem medicijnen geven die de angst wegnemen. Overigens zijn er geen aanwijzingen dat patiënten met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob pijn lijden, mits zij goed worden verpleegd. ziekte van parkinson en dementie De ziekte van Parkinson wordt gekenmerkt door stoornissen in het bewegen, waarvan het beven van vingers en handen wellicht het meest bekend is. De ziekte heette in eerste instantie paralysis
1 Inleiding
1
30
Zakboek Psychogeriatrie
agitans, maar is later vernoemd naar haar ontdekker, de arts James Parkinson. Het begin van de ziekte ligt doorgaans tussen de vijftig en zestig jaar. Circa 10% van de patiënten is jonger dan veertig jaar. Het is een zeldzame aandoening: ongeveer 0,1% van de bevolking wordt erdoor getroffen. De kans om de ziekte te krijgen neemt toe naarmate men ouder wordt en van de 65-plussers lijdt ongeveer 1% aan Parkinson. De gemiddelde ziekteduur bedraagt acht jaar, maar kan variëren van één tot dertig jaar. Veranderingen in de hersenen Onderzoek wijst uit dat de stoornissen in het bewegen ontstaan door celverlies in bepaalde dieper gelegen delen van de hersenen. Deze cellen maken de stof dopamine aan. Dopamine is noodzakelijk voor de controle van lichaamsbewegingen. Ook heeft men in die hersengebieden zogenaamde lewylichaampjes gevonden. Dit zijn abnormale inkapselingen van eiwitbevattend materiaal in hersencellen. Deze lichaampjes zijn niet zichtbaar op een foto en kunnen alleen worden gevonden bij onderzoek van het hersenweefsel na het overlijden. Waardoor het celverlies en de lewylichaampjes ontstaan, is nog niet bekend. Wel staat vast dat de ziekte slechts in enkele gevallen erfelijk is. Veranderingen in het denken Naast veranderingen in het bewegen komen depressieve gevoelens voor en kunnen ook veranderingen in het denken optreden. Als deze veranderingen zo ernstig zijn dat ze het dagelijks functioneren belemmeren, spreekt men van dementie. Uit een aantal onderzoeken komt naar voren dat 35 tot 55% van de mensen die lijden aan de ziekte van Parkinson, daarnaast een vorm van dementie ontwikkelt. De veranderingen in het denken kunnen diverse vormen aannemen. Bij ongeveer 20% van de parkinsonpatiënten bestaat de dementie uit vertraging van het denken en spreken. Geheugenproblemen hebben betrekking op het zelf ophalen van informatie; het herkennen van informatie is nog goed. Ook het vermogen tot abstract denken neemt af en men neemt steeds minder vaak spontaan het initiatief. Bij een kleinere groep mensen met de ziekte van Parkinson staan andere dementieverschijnselen op de voorgrond. Deze dementie lijkt meer op de ziekte van Alzheimer. Er zijn stoornis-
Inleiding in de psychogeriatrie
31
sen in het geheugen, en dan vooral het inprentings- en leervermogen. Problemen met het uiten en begrijpen van taal komen voor. Ook het uitvoeren van dagelijkse handelingen wordt moeilijker, zoals brood smeren of schoenveters strikken. Behandeling Er zijn nog geen medicijnen bekend die de geestelijke achteruitgang kunnen stoppen. Vaak ook zal met de toediening van dopamine worden gestopt omdat dit medicijn verwardheid en hallucinaties kan doen toenemen. Met het vorderen van de ziekte wordt iemand in toenemende mate hulpbehoevend. Men raakt de controle over het lichaam kwijt, wat tot lichamelijke complicaties kan leiden. Uiteindelijk lukt zelfstandig eten niet meer en dient men geheel verzorgd te worden. Mensen die lijden aan de ziekte van Parkinson overlijden, evenals mensen die lijden aan dementie, vaak ten gevolge van complicaties als longontsteking, urineweginfectie of hart- en vaataandoeningen. 1.5
Combinaties van aandoeningen bij dementie
dementie en delier Een delier is een acute staat van verwardheid ten gevolge van een lichamelijke aandoening. Veel symptomen van een delier lijken op verschijnselen bij dementie en daardoor is het heel lastig om bij mensen met dementie een delier vast te stellen. Toch is dit bijzonder belangrijk, want een delier is een ernstige aandoening met een grote kans op overlijden. Wat is een delier? Een delier is een syndroom, een groep verschijnselen die vaak samen voorkomen. Het is een verzameling van acute symptomen op het gebied van het bewustzijn en de cognities. Een delier is een toestandsbeeld, dat snelt wisselt in de tijd. De onderliggende oorzaken lopen sterk uiteen. Eigenlijk kun je een delier het beste omschrijven als:‘acute verwardheid ten gevolge van een lichamelijke aandoening’.
Diagnose ‘delier’ Voor de vaststelling van de diagnose ‘delier’ gelden vier criteria:
1 Inleiding
1
32
Zakboek Psychogeriatrie
1 bewustzijnsstoornissen (wisselende aandacht en concentratie; de persoon is afwisselend helder of suf ); 2 cognitieve stoornissen (desoriëntatie in tijd, plaats en persoon, geheugenstoornissen en taalstoornissen). 3 een acuut begin (binnen uren of dagen) en een wisselende intensiteit van de symptomen in de loop van de dag; 4 samenhang tussen de psychische symptomen en een onderliggende lichamelijke aandoening.
Een delier ontwikkelt zich in principe snel, binnen uren of dagen. Het delier is een zeer ernstig toestandsbeeld met een grote kans op overlijden. Voor een deel komt deze grote sterftekans door de onderliggende ziekte. Van de ouderen boven de 65 jaar met de diagnose ‘delier’ overlijdt 22 tot 75% binnen een jaar, afhankelijk van het onderliggende ziektebeeld. In principe is ook herstel mogelijk, al kunnen patiënten zich zelden herinneren wat er tijdens de periode dat ze een delier hadden, is gebeurd. Hoe ontstaat een delier? Een delier wordt altijd veroorzaakt door een onderliggende lichamelijke aandoening. Door de hiermee gepaard gaande prikkeling van het zenuwstelsel raken bij een delier diverse overdrachtstoffen in de hersenen ontregeld. Dit leidt tot acuut disfunctioneren van de hersenen. Enkele lichamelijke oorzaken van een delier: x infecties en ontstekingen (urineweginfectie, met name bij oudere vrouwen, luchtweginfectie); x voedings- en vochttekorten (uitdroging, zouttekort, vitaminetekorten); x overdoseringen en vergiftigingen (overdosering van bepaalde medicatie, overmatige alcoholconsumptie); x onttrekking (plotseling staken van bepaalde medicatie of plotseling stoppen met overmatige alcoholconsumptie); x kwaadaardige aandoeningen; x lichamelijk trauma (bijvoorbeeld hoofdletsel); x organen die tekortschieten (bijvoorbeeld de alvleesklier die geen insuline meer maakt).
1
Inleiding in de psychogeriatrie
33
Verschijnselen Een delier wordt soms voorafgegaan door klachten als onrust, angst, prikkelbaarheid en slaapproblemen. Andere verschijnselen zijn: x psychiatrische klachten (bijv. de patiënt is ’s nachts volledig ontregeld, terwijl er ’s ochtends niets meer aan de hand lijkt te zijn); x bewustzijnsstoornissen: x afwisselend suf en alert; x verstoord dag- en nachtritme; x verstoorde oriëntatie; x onlogisch denken; x problemen met begrijpen en spreken; x verstoorde waarneming (bijv. pluisjes op het bed worden aangezien voor beestjes); x sterke stemmingswisseling: angstig, apathisch, geagiteerd; x ontregeling van de motorische activiteit: van hyperactief (plukkerig) tot apathisch; x lichamelijke klachten: een versnelde of vertraagde hartslag, koorts, transpireren, misselijkheid, braken en pupilverwijding; x neurologische symptomen: trillen, stijfheid, spierspanningswisselingen en spierschokken. Diagnostiek en lichamelijk onderzoek Bij een delier is altijd zorgvuldig algemeen lichamelijk onderzoek nodig met daarnaast bloed- en urineonderzoek. Indien nodig kan een ECG of EEG worden gemaakt en/of een scan van de hersenen (CT-scan, MRI-scan). Meetinstrumenten die bij de diagnostiek van een delier kunnen worden gebruikt, zijn onder meer de Delier Observatie Schaal (DOS – met name toegepast om te screenen of er een delier aanwezig is) en de Delier-o-meter (beoordelingschaal om de ernst van een delier te meten). Dementie en delier Ook in geval van dementie is de betrokkene verward en kan het ene moment hyperactief en dan weer apathisch zijn. Hierdoor bestaat het gevaar dat delier bij een dementerende niet of niet
1 Inleiding
Met name ouderen en kinderen zijn gevoeliger voor een delier; bij kinderen met koorts wordt een delier ook vaak aangeduid als ‘ijlen’.
34
Zakboek Psychogeriatrie
snel genoeg onderkend wordt. Dit kan ertoe leiden dat er verdere cognitieve achteruitgang optreedt of zelfs dat de patiënt komt te overlijden. Een bijkomend probleem is dat mensen met dementie vaak niet in staat zijn om aan te geven wat er mis is in hun lichaam. Vaak is het zo dat verzorgenden aan het gedrag van de dementerende bewoner merken dat er iets lichamelijks aan de hand moet zijn. Mensen met dementie die in een delier raken, vertonen dikwijls problematisch gedrag zoals agressie, angst of apathie. Behandeling van een delier De behandeling van een delier is als eerste gericht op de onderliggende ziekte. Verder is het van groot belang om ongevallen (bijvoorbeeld valpartijen) te voorkomen. Wat betreft de medicatie wordt bijna altijd gekozen voor een combinatie van een antipsychoticum met een benzodiazepine (middel met een kalmerende en angstverminderende werking). Tegenwoordig gebruikt men ook steeds vaker middelen die ontwikkeld zijn om dementie af te remmen, zoals rivastigmine (Exelon®). Naast de medicamenteuze behandeling worden er niet-medicamenteuze interventies geadviseerd bij een delier. Zo kan de verwardheid afnemen indien de patiënt zich beter kan oriënteren. De aanwezigheid van een klok, een kalender of een foto van een vertrouwd persoon kan enorm helpen. Ook wordt aanbevolen om de patiënt te laten behandelen door een vaste verzorgende. Soms kan het goed zijn als er, met name ’s nachts, een goede bekende of een familielid aanwezig is. Tot slot verdient het de voorkeur de patiënt te verplegen in een niet-prikkelarme, maar wel rustige omgeving, met overdag heldere verlichting of voldoende daglicht en ’s nachts waakverlichting. dementie , depressie en angsten Hoewel de meeste mensen bij dementie denken aan geheugenklachten, komen ook stemmingsproblemen veel voor. Deze zijn erg belastend voor zowel de patiënt als zijn omgeving. Ongeveer 85% van de dementerenden krijgt met stemmingsproblemen te maken. Het gaat daarbij met name om depressie en angst.
Inleiding in de psychogeriatrie
35
Herkennen van een depressie Depressie en angst worden door zowel biologische als psychologische factoren veroorzaakt. Een depressie is te herkennen aan de volgende verschijnselen: x een duidelijk sombere stemming: verdrietig zijn, zich waardeloos en hopeloos voelen; x minder plezier in sociale contacten en bij alledaagse activiteiten. Andere kenmerken zijn: dagschommelingen; naarmate de dag vordert zich steeds beter of juist steeds slechter voelen; x zich terugtrekken; x veranderingen in de eetlust; x geagiteerdheid of traagheid; x geïrriteerdheid; x vermoeidheid of futloosheid; x doodswens. x
Dementerende mensen die gedurende hun hele leven emotioneel labiel zijn geweest, zijn kwetsbaarder voor het krijgen van stemmingsproblemen. Een depressie in de voorgeschiedenis versterkt de kans op het terugkomen van een depressie tijdens dementie. Verwarring depressie met dementie Ongeveer 75% van de dementerenden heeft wel eens last van een sombere stemming als reactie op een beginnende dementie. Wie beseft dat zijn dagelijks functioneren achteruitgaat, kan hierdoor depressief of angstig worden. Deze lichte vorm van depressie verdwijnt meestal in een later stadium. Ouderen met een depressie hebben dikwijls geheugenproblemen en zijn lusteloos. Dit vloeit voort uit de trage, geremde gedachtegang die een onderdeel is van de depressie. Als anderen (familie, verzorgenden, artsen) dat niet herkennen, kunnen zij de depressie ten onrechte verwarren met dementie. Na behandeling van de depressie verdwijnen de geheugensymptomen.
1 Inleiding
1
36
Zakboek Psychogeriatrie
De kans dat zich na enkele jaren een dementie ontwikkelt, blijkt bij patiënten met een depressie groter dan bij mensen zonder een geschiedenis van depressie.
Depressie versus dementie Tussen patiënten met een depressie en dementie bestaan duidelijke verschillen: x Bij iemand met een depressie is het vermogen tot redeneren en de oriëntatie gewoonlijk intact, bij dementie niet. x Iemand met een depressie zal eerder klagen over zijn slechte geheugen, maar met een kleine aanwijzing zich wel dingen herinneren. Mensen met dementie verbergen hun geheugenstoornissen eerder.
Angst Bijna de helft van de dementiepatiënten is zonder duidelijke reden erg nerveus, bezorgd of bang. Zij kunnen zich ook zorgen maken over geplande uitjes of activiteiten, bepaalde sociale plaatsen (winkels) of situaties (vrienden ontmoeten) of overstuur raken wanneer zij alleen worden gelaten. Net als bij somberheid kan angst een reactie zijn op het besef van achteruitgaan van het dagelijkse functioneren. Ook frustratie, uit onvermogen om problemen op te lossen of in bepaalde behoeften te voorzien, kan resulteren in angst, spanning en onzekerheid. Behandeling Depressie en angst zijn bij mensen met dementie vaak goed te behandelen met behulp van antidepressiva of kalmeringsmiddelen. dementie en pijn Pijn bij de ziekte van Alzheimer In het algemeen geldt dat mensen met Alzheimer minder pijn ervaren. Dat komt doordat de diepere hersengebieden zijn aangetast, hersengebieden waar zich ook de emotionele pijnbeleving bevindt. Vandaar dat alzheimerpatiënten in hun beleving minder pijn kunnen voelen. Zo kan het gebeuren dat niemand merkt dat een alzheimerpatiënt na een val zijn heup heeft ge-
1
Inleiding in de psychogeriatrie
37
Pijn bij vasculaire dementie Bij vasculaire dementie kan wél veel pijn worden beleefd. Bij deze vorm van dementie kunnen de hersenen pijnprikkels niet meer op de juiste manier verwerken. Gevolg hiervan is dat er spontaan vanuit het zenuwstelsel pijnprikkels ontstaan, terwijl het lichaam daar geen aanleiding toe geeft. Waarschijnlijk lijden mensen met vasculaire dementie dus niet minder, maar meer pijn. Dit geldt waarschijnlijk ook voor frontotemporale dementie (de ziekte van Pick). 1.6
Downsyndroom en dementie
De levensverwachting van mensen met het syndroom van Down is in de afgelopen honderd jaar spectaculair toegenomen: ongeveer de helft van hen wordt tegenwoordig zestig jaar of ouder. Zeventigers onder hen zijn tegenwoordig ook niet meer zeldzaam. Bij mensen met het syndroom van Down komt de ziekte van Alzheimer relatief vaak voor. De eerste verschijnselen openbaren zich soms al rond het veertigste levensjaar, al worden zij lang niet altijd herkend. Het onderscheid tussen een beginnende dementie en verschijnselen van normale veroudering is vaak lastig. Het begin van de ziekte van Alzheimer wordt bovendien gemaskeerd door de bestaande verstandelijke beperking, zeker als die ernstig is. ouder worden Normale verouderingsverschijnselen op lichamelijk gebied – die zich bij mensen met downsyndroom al op de leeftijd van veertig jaar kunnen voordoen – zijn een afnemende conditie, moeheid, afnemende weerstand en problemen met de bloedsomloop. Daarnaast komen gezichts- en gehoorstoornissen aanmerkelijk vaker voor dan bij mensen zonder verstandelijke beperking. Op het psychische vlak valt op dat deze mensen trager worden, minder kunnen hebben, meer gedragsproblemen krijgen en veranderingen slecht kunnen verdragen.
1 Inleiding
broken: hij voelt daar immers weinig tot niets van en rept niet over pijn.
38
Zakboek Psychogeriatrie
Sociale veranderingen Ouderen krijgen in de regel te maken met verlieservaringen. Denk aan pensionering: werk is vaak de enige statusverlener voor iemand met een verstandelijke beperking. Het verlies van zelfredzaamheid en mobiliteit brengt een (nog) grotere afhankelijkheid met zich mee. Als familieleden, vrienden en leeftijdgenoten wegvallen, verdwijnt voor iemand met het syndroom van Down vaak zijn verleden. Rust en regelmaat Het zo veel mogelijk handhaven van het bestaande niveau van zelfredzaamheid zorgt voor het behoud van eigenwaarde van de oudere. Dit betekent dat men hem eventueel moet helpen te accepteren dat hij bepaalde dingen niet langer kan, maar meer nog dat men moet bevestigen wat hij nog wel kan. dementie Veel mensen met downsyndroom krijgen vroeg of laat de ziekte van Alzheimer, de meest voorkomende vorm van dementie. Kenmerken van de ziekte van Alzheimer, zoals die in de hersenen van tachtigjarigen zonder verstandelijke handicap zichtbaar zijn, komen ook voor bij vrijwel alle mensen met downsyndroom die half zo oud zijn. Overigens leiden deze afwijkingen niet altijd tot de klinische verschijnselen van de ziekte van Alzheimer. Onderzoek heeft uitgewezen dat 11% van de 40- tot 49-jarigen met downsyndroom de ziekte van Alzheimer heeft en dat dit percentage elke tien levensjaren verdubbelt (22% van de mensen van 50-59 jaar, 44% van de mensen van 60-69 jaar enz.). Erfelijke factor Mensen met downsyndroom hebben een extra chromosoom 21. Dit is het chromosoom waarop een gen zit dat verband houdt met de stofwisseling van een bepaald eiwit in de hersenen (het amyloïd-voorlopereiwit ofwel APP). Door een fout in dit gen wordt dit eiwit niet afgebroken, waardoor het zich ophoopt in de hersenen (de zogenaamde amyloïd-plaques). In de hersenen van mensen met de ziekte van Alzheimer zijn deze plaques in groten getale aanwezig. Dat de ziekte van Alzheimer bij mensen met downsyndroom relatief vaak voorkomt, kan dus verklaard worden doordat zij
Inleiding in de psychogeriatrie
39
meer van dit erfelijk materiaal bezitten dan andere mensen. Bekend is verder dat onder familieleden van alzheimerpatiënten het downsyndroom vaker voorkomt dan in families zonder alzheimerpatiënten. Hoe jonger de moeder bij de geboorte van een kind met downsyndroom is, des te groter is haar eigen kans op de ziekte van Alzheimer. Jonge vaders hebben geen vergrote kans.
Verschijnselen van Alzheimer bij mensen met downsyndroom De eerste symptomen van de ziekte van Alzheimer bij mensen met downsyndroom zijn meestal: x geheugenproblemen; x minder actief en sneller vermoeid zijn; x traagheid in denken en doen. Met het beloop van de ziekte treden de volgende verschijnselen op: x minder interesse voor allerlei zaken; x sufheid overdag; x achteruitgang van de ADL; x minder verstaanbaar spreken; x oriëntatieproblemen; x inprentingstoornissen; x onzekere motoriek. In een later stadium treedt een verergering op van eerdere symptomen: x oriëntatie en geheugenstoornissen; x taalverlies; x apraxie; x agnosie; x epileptische verschijnselen. Uiteindelijk treden bedlegerigheid op, problemen met slikken, volledige incontinentie en ernstige epilepsie. Dit alles leidt tot totale afhankelijkheid. Bij ouderen met een
1 Inleiding
1
40
Zakboek Psychogeriatrie
verstandelijke beperking duurt het ziekteproces vanaf de diagnose tot het overlijden gemiddeld minder dan vijf jaar.
Diagnostiek De diagnose ‘dementie’ bij iemand met een verstandelijke beperking wordt bemoeilijkt door het feit dat er vaak onvoldoende gegevens zijn over het vroegere functioneren. Daarbij wordt, zeker bij iemand met een (zeer) ernstige verstandelijke beperking, het sluipende begin van dementie gemaskeerd door de bestaande verstandelijke beperking.
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
Dit hoofdstuk gaat over interventies en benaderingswijzen die je kunt toepassen in de zorg voor een cliënt met een psychogeriatrische aandoening. In het eerste deel van dit hoofdstuk vind je informatie over benaderingswijzen en interventies (paragraaf 2.1), waarbij speciaal aandacht wordt besteed aan interventies bij gedragsproblemen van dementerende cliënten (paragraaf 2.2). Als zorgverlener heb je te maken met mensen met verschillende levensstijlen, achtergronden en uit diverse culturen; hier is paragraaf 2.3 aan gewijd. Paragraaf 2.4 gaat over het rouwproces dat de dementerende client en zijn naasten doormaken. Aandachtspunten met betrekking tot palliatieve zorg worden in paragraaf 2.5 behandeld. Paragraaf 2.6 gaat over een verschijnsel dat, ondanks dat niemand het wil, helaas toch voorkomt: ouderenmishandeling. Er wordt beschreven hoe je dit kunt herkennen en je krijgt adviezen hoe je ermee om kunt gaan. 2.1
Begeleidingsmethodieken
belevingsgerichte zorg Zingevende en belevingsgerichte zorg is een breed concept van zorg met als uitgangspunt het zo veel mogelijk benadrukken van de autonomie en de eigenheid van de cliënt (Van der Kooij, 2006).
Geïntegreerde belevingsgerichte zorg is het op de individuele (dementerende) cliënt afgestemde geïntegreerde gebruik van belevingsgerichte benaderingswijzen (realiteitsoriëntatie, validation, reminiscentie, snoezelen, passiviteiten van het dagelijks leven (PDL) etc.) en communicatieve vaardigheden. Geïntegreerde belevingsgerichte zorg wordt vooral N. van Halem et al., Zakboek Psychogeriatrie, DOI 10.1007/978-90-313-8725-0_2, © 2011 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
42
Zakboek Psychogeriatrie
gebruikt in de psychogeriatrie, maar kent ook toepassingen in meer somatische setting.
Belevingsgerichte zorg heeft als sterke kant dat het de zorg afstemt op de individuele behoefte van de bewoner, de sociale contacten verbetert, probleemgedrag doet afnemen en zich goed laat aanvullen met tal van psychosociale interventies. Een belangrijk aspect is dat bij een verblijf in een zorginstelling (kleinschalig wonen, zorgcentrum of verpleeghuis) de nadruk ligt op het wonen om de cliënt zich thuis te laten voelen. De leefwereld van de cliënt is het vertrekpunt. Belevingsgerichte zorg ontleent haar kwaliteit aan de momenten van echt contact, aan de momenten waarop de zorgverlener of mantelzorger en de cliënt samen iets beleven. Het zijn de momenten die de ander het vertrouwen geven precies datgene te hebben gezegd of gedaan, waardoor de cliënt zich als mens gekend en gewaardeerd voelt. realiteitsoriëntatietraining (ROT)/ realiteitsoriëntatiebegeleiding (ROB) ROT/ROB heeft als doel het dementeringsproces te vertragen door verwarde personen te stimuleren en te activeren om het verloren contact met de werkelijkheid terug te vinden. Op deze wijze wordt met realiteitsoriëntatie geprobeerd de zelfstandigheid, het zelfvertrouwen en het welbevinden van de oudere te bevorderen, gevoelens van angst te verminderen en verdere sociale achteruitgang te voorkomen. De achterliggende gedachte van realiteitsoriëntatie is dat de verwardheid van de oudere afgeremd kan worden door het voortdurend en herhaaldelijk aanbieden van juiste en realistische informatie over tijd, plaats en persoon. Mensen die het meeste baat hebben bij ROT, vertonen verschijnselen van het eerste stadium van dementie volgens Naomi Feil (zie volgende paragraaf ). Dit stadium kenmerkt zich door beginnende dementie waarbij verwardheid en desoriëntatie optreden. De dementerende is zich bewust van deze verwardheid en klampt zich vast aan het heden. In deze fase kan bijvoorbeeld worden gewerkt met geheugenspelletjes. Ook groepsactivitei-
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
43
ten zoals kookgroepen, krantenleesgroepen, eettafelprojecten en gespreksgroepen zijn geschikte manieren van ROT.
Een benadering die goed bij ROT aansluit is normalisatie. Dit houdt in dat het leven in de instelling zo veel mogelijk moet lijken op het normale leven buiten de instelling. Het stimuleren van zelfredzaamheid en het betrekken van de bewoner bij huishoudelijke taken bevordert een genormaliseerd leven in een instelling. Belangrijk is dat de omgeving overzichtelijk en herkenbaar is. Hulpmiddelen zijn: duidelijke bewegwijzering, een dagindeling met verschillende activiteiten en de mogelijkheid eigen spullen mee te nemen naar de woonzorginstelling. Vaak woont de dementerende in deze fase nog thuis. De mantelzorger heeft ondersteuning nodig bij het aanbieden van ROT, bijvoorbeeld door de dementieconsulent of door de praktijkondersteuner van de huisartsenpraktijk. validation Validation stamt uit de Verenigde Staten en is een methode die is ontwikkeld door Naomi Feil. De zorgverlener probeert via woorden en andere vormen van communicatie contact te krijgen met de cliënt. Diens belevingen worden niet tegengesproken, maar juist bevestigd (‘gevalideerd’), ongeacht hun waarheidsgehalte. De validerende benadering is primair gericht op het verlichten van stress en het herstellen van het gevoel van identiteit en eigenwaarde van gedesoriënteerde oude mensen. Door dementerenden bij deze benadering aan te moedigen hun gevoelens te uiten, worden zij in de gelegenheid gesteld om onverwerkte
2 Interventies
Aandachtspunten ROT Bij het toepassen van ROT gelden de volgende aandachtspunten: x regelmatig informatie geven over plaats en gebeurtenissen; x verwardheid corrigeren; x adequaat gedrag bekrachtigen; x sociale contacten stimuleren.
44
Zakboek Psychogeriatrie
conflicten en problemen op te lossen. Op deze wijze worden zij in hun gevoelens gevalideerd, zonder dat analyse en interpretatie van hun gedrag plaatsvindt. Het uiteindelijke doel is hen tot innerlijke rust te laten komen. Dit kan een gunstige invloed hebben op het behouden van het contact met de omgeving en het voorkomen van een toestand van vegeteren.
Stadia dementie volgens Feil Feil onderscheidt bij dementie vier stadia: Stadium 1: desoriëntatie De dementerende is zich bewust van optredende verwardheid, houdt zich strikt aan de sociale regels en klampt zich vast aan het heden. Stadium 2: verwarring in tijd In deze fase heeft communicatie over herinneringen een sterk emotionele component, de dementerende reageert vooral associatief. In deze fase kan de dementerende realiteit creëren door middel van fantasie. Stadium 3: voortdurende of telkens herhaalde beweging De dementerende trekt zich steeds meer terug en de verbale vermogens verdwijnen geleidelijk. Woorden worden vervangen door bewegingen en ritmische herhalingen. Stadium 4: vegeteren De dementerende sluit zich geheel af van de wereld om hem heen en geeft het gevecht om te leven op. Hij herkent familieleden en zorgverleners niet en reageert niet meer op aanraking, stem of oogcontact. Een dementerende in stadium 4 heeft geen baat bij een validerende benadering.
Veel zorgverleners zijn enthousiast over validation, maar het ontbreekt aan afdoende bewijzen dat de aanpak nut heeft. Er is met name kritiek op de suggestie dat een adequate benadering door de naasten ervoor kan zorgen dat de dementerende onverwerkte conflicten en problemen kan oplossen. Daarmee zou
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
45
reminiscentie Mensen worden aangemoedigd herinneringen op te halen, te doorleven, te structureren en met anderen uit te wisselen. Hulpmiddelen zijn autobiografieën, fotoalbums, voorwerpen uit het verleden en rollenspellen. Bewoners en verzorgers vinden deze aanpak prettig. Er zijn verschillende vormen van reminiscentie: x terugblikken op het leven (life review); x de eenvoudige herinnering; x het levensverhaal. Reminiscentie wordt zowel individueel als in groepen toegepast. Er kan worden gewerkt aan de hand van thema’s (bijv. het thema Koninginnedag), maar ook met behulp van voorwerpen, puzzels of spellen. Niet het spel staat dan centraal, maar de herinneringen rondom het spelen van het spel. Bij reminiscentie staan vooral plezierige en fijne herinneringen uit het verleden op de voorgrond. Reminiscentie wordt niet alleen aangeboden aan dementerende cliënten, maar ook aan gezonde ouderen. warme zorg Het doel van warme zorg, ook bekend als gentle care, is een sfeer te scheppen waarin dementerende cliënten zich veilig voelen, waardoor angsten en onzekerheden verminderen of verdwijnen. Warme zorg is geschikt voor dementerenden met verschijnselen die variëren van licht tot zeer ernstig. Dit betekent dat warme zorg toepasbaar is bij elke vorm van dementie.
Aandachtspunten warme zorg: Nabijheid : voor de dementerende is het van belang dat de hulpverlener weinig afstand neemt en niet bang is voor lichamelijk contact zoals een knuffel; x Herkenbaarheid : de omgeving van de dementerende dient vertrouwd en rustgevend te zijn; x
2 Interventies
worden voorkomen dat de dementerende in het vegeterende stadium terechtkomt. De validerende, bevestigende benadering op zich past natuurlijk uitstekend binnen belevingsgerichte zorg.
Zakboek Psychogeriatrie
46
x
x
x
Huiselijkheid : op een afdeling dienen zo min mogelijk regels te zijn. Dagelijks wordt er een herkenbare dagindeling gemaakt; Vrijheid : voor mobiele bewoners is het van belang dat ze vrijheid ervaren door te kunnen rondlopen; Familie : door de familieband spelen naasten een belangrijke rol bij het contact van de cliënt met de werkelijkheid. Voor de familie is het van belang dat er gelegenheid is om mee te helpen in de zorg, mee te eten, enzovoort.
plezierige activiteiten methode Deze methode wordt vooral aanbevolen voor een demente cliënt die depressief is. Het belangrijkste uitgangspunt is dat de depressie van de cliënt zal verminderen wanneer hij weer plezierige activiteiten onderneemt en minder piekert of tobt. In een multidisciplinair overleg wordt besproken of deze methode geschikt is voor de cliënt. Hiervoor is informatie nodig (via de intake, familie en collega’s) over de activiteiten die de cliënt (in het verleden of tot voor kort) prettig vond en over situaties waarover de cliënt piekert. Piekersituaties worden concreet beschreven: x waarschijnlijke aanleiding voor het piekeren; x wat doet de cliënt als hij piekert; x reactie van cliënt, familie, collega’s en anderen op het piekeren. In het multidisciplinair overleg en met familie wordt besproken welke plezierige activiteiten geschikt zijn voor de desbetreffende cliënt. Deze worden vastgelegd in het zorgleefplan en uitgevoerd met ondersteuning van familie, vrijwilligers en zorgverleners. psychomotorische therapie Psychomotorische therapie is het behandelen van mensen met psychische problemen door middel van interventies gericht op de lichaamservaring en/of het handelen in bewegingssituaties. Ook dementerende cliënten komen in aanmerking voor psychomotorische therapie.
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
47
bewegen Er is een sterke relatie tussen bewegen, cognitie, stemming en de biologische klok. De Franse geriater Yves Rolland heeft in 2007 aangetoond dat mensen met de ziekte van Alzheimer minder snel achteruitgaan als ze regelmatig bewegen: twee keer per week een uur (Journal of the American Geriatrics Society, 2007). In zijn experiment bewogen 67 alzheimerpatiënten van gemiddeld 83 jaar twee keer per week een uur. Het ging om stevig wandelen, maar ook om oefeningen voor het uithoudingsvermogen, kracht in de benen en balans. Er was ook een controlegroep: 67 vergelijkbare patiënten kregen de gangbare zorg zonder extra lichamelijk actief te zijn. Na een jaar was de achteruitgang in het uitvoeren van normale dagelijkse activiteiten, bijvoorbeeld opstaan, aankleden, lopen en naar het toilet gaan, bij de getrainde patiënten minder dan bij de ongetrainde. Kauwen is ook een vorm van bewegen. Prof. dr. Erik Scherder, hoogleraar klinische neuropsychologie aan de Vrije Universiteit (Amsterdam), toonde aan dat kauwen goed is voor het geheugen en de stemming (Weijenberg e.a., 2009). Als je slecht kauwt, gaan bepaalde hersenstructuren in het brein enorm achteruit; precies de structuren die toch al zeer kwetsbaar zijn voor de ziekte van Alzheimer. Dit pleit voor het aanbieden van voedingsmiddelen waarop goed gekauwd moet worden, dus liever geen vla, pap of gemalen voedsel. Daarnaast is een goede verzorging van tanden en kiezen noodzakelijk. passiviteiten dagelijks leven (pdl)
Onder passiviteiten dagelijks leven wordt verstaan: het complex van handelingen, maatregelen en voorzieningen
2 Interventies
Het doel van deze therapie is het geven van ondersteuning, vertrouwen en stabiliteit. Deze vorm van therapie wordt toegepast bij cliënten met verschijnselen van dementie in het eerste en tweede stadium van dementie. Hierbij worden bewegingsactiviteiten gedaan. Bij diep dementerende ouderen (stadium 3 en 4) wordt sensomotorische therapie toegepast. Hier staat zintuigprikkeling centraal. Het is in feite een andere benaming voor snoezelen.
48
Zakboek Psychogeriatrie
dat bijdraagt tot optimale begeleiding, verzorging en verpleging van mensen bij wie zelfzorgtekorten niet zijn terug te dringen.
PDL wordt toegepast bij cliënten die de algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) niet langer zelf kunnen uitvoeren en bij wie dit geheel door de verzorgende/verpleegkundige moet worden overgenomen. In PDL worden zeven onderdelen (deze worden ‘factoren’ genoemd) onderscheiden: 1 Liggen: om contracturen en decubitus te voorkomen wordt wisselligging toegepast en bestaan er speciale ligvoorzieningen. 2 Zitten: hierbij is het van belang dat de zitelementen aangepast worden aan het lichaam van de passieve bewoner. Vaak ontstaat druk op de stuit en ellebogen, waardoor decubitus kan ontstaan. Ook neemt de kans op contracturen toe doordat de cliënt scheef kan zakken of voorover gaat buigen. Dynamische zitmiddelen moeten het hoofd, de romp, armen en benen zodanig ondersteunen dat de bewoner zich prettig voelt en zich kan ontspannen. 3 Gewassen worden: de fysio- en ergotherapeuten kunnen de verzorgenden een aantal vaardigheden en handgrepen leren die de cliënt gedurende de dagelijkse verzorging ten goede komen. Hierin staan technieken centraal die ontspanning van de spastische spiergroepen teweegbrengen. Tevens is het belangrijk dat de verzorgende rustig en niet-routinematig te werk gaat, maar uitgaat van wat de cliënt het prettigst vindt en ingaat op de signalen die de cliënt geeft. 4 Gekleed worden: fysio- en ergotherapeuten kunnen vaardigheden overdragen aan de verzorgenden. Daarnaast kunnen aanpassingen in de kleding worden gemaakt, zoals het gebruik van lange ritsen, klittenbandsluitingen, een grotere maat of rekbare en ademende stoffen. Een kledingstuk dient gemakkelijk aangetrokken te kunnen worden. Angst met als gevolg spierspanning wordt hierdoor voorkomen. Een kledingstuk over het hoofd heen krijgen wordt bij dementerende ouderen vaak als een zeer angstig moment ervaren, omdat men dit meestal niet meer begrijpt. Hoe comfortabeler deze actie ver-
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
49
loopt, des te minder ongemak het oplevert voor de cliënt en de verzorgende. 5 Verschoond worden: het verschonen van een cliënt is een intiem gebeuren, waarbij de cliënt angst en schaamte kan ervaren en zelfs agressief kan reageren. Onnodig bloot liggen kan voorkomen worden door tijdens het verschonen de geslachtsdelen te bedekken met een handdoek en de verschoning vlot uit te voeren. 6 Verplaatst worden: verplaats de cliënt op zo’n manier dat de veiligheid van degene die getild wordt en degene die tilt, gewaarborgd is. Dit is mogelijk door goede beheersing van handmatige tiltechnieken en veelvuldig gebruik van tilliften. 7 Gevoed worden: een rustige, overzichtelijke en vriendelijke omgeving is erg belangrijk tijdens de maaltijd. Vaak zijn er problemen bij de voeding, zoals het weigeren, niet doorslikken of uitspugen van voedsel. Ook hierbij past een individuele benadering. Van belang is dat de zorgverlener zich bewust is van het plezier dat de cliënt beleeft aan het eten en drinken. Bij het voeden is ook de persoonlijke benadering door de hulpverlener van groot belang. creatieve therapie /kunstzinnige therapie Voor dementerenden is kunst een van de manieren waarop zij zich kunnen uiten en contact kunnen maken met hun omgeving. Mensen genieten bij de herkenning van muziek, beeldende kunst, geuren en kleuren. Voor partners, familieleden, mantelzorgers en verzorgenden is kunst een effectief middel om dementie beter te leren begrijpen, bespreekbaar te maken en de omgang met de dementerende meer kleur te geven. Kunstenaars, therapeuten en activiteitenbegeleiders kunnen een belangrijke rol spelen in de omgang met dementerenden. Zij doen met hun activiteiten die buiten het alledaagse leven liggen, een beroep op de vermogens van de dementerende die anders misschien onderbelicht zouden blijven. Kunstzinnige en creatieve activiteiten stimuleren de geest, vergroten het zelfvertrouwen, versterken de eigenwaarde en leggen het accent op waarachtige communicatie en expressie. Zie www.skor.nl voor meer informatie.
2 Interventies
2
50
Zakboek Psychogeriatrie
muziektherapie Muziektherapie is een onderdeel van creatieve therapie. Het is een methodische vorm van hulpverlening, waarbij muzikale middelen binnen een therapeutische relatie gehanteerd worden met als doel veranderingen, ontwikkelingen, stabiliteit of acceptatie op emotioneel, gedragsmatig, cognitief, sociaal of lichamelijk gebied te bewerkstelligen. Daarbij worden muzikale elementen gebruikt zoals maat, ritme, melodie, harmonie en klank. Muziektherapie is er voor volwassenen en kinderen en kan helpen bij sociale problemen, gedragsproblemen, burnout, depressie, hyperactiviteit, angsten, ‘niet lekker in je vel zitten’, rouw- en verliesverwerking, gebrek aan daadkracht of wilskracht, gebrek aan zelfvertrouwen en persoonlijke groei. Bij muziektherapie gaat het om het proces en niet om de muzikale prestaties. Dit maakt de behandeling dan ook zeer geschikt voor dementerende cliënten. Je hoeft namelijk geen instrument te kunnen bespelen of te kunnen zingen. Er wordt gewerkt met uiteenlopende instrumenten die veelal speciaal voor de therapie zijn ontwikkeld en na enige oefening eenvoudig te bespelen zijn. zintuigactivering Zintuigactivering is een doelgerichte activiteit en ontspanningsmogelijkheid waardoor verpleeghuisbewoners die door de ernst van de dementieverschijnselen in grote mate beperkt zijn in het contact met de buitenwereld, prettige waarnemingsindrukken opdoen. Vaak wordt hiervoor de term ‘snoezelen’ gebruikt. Snoezelen is in de jaren zestig van de vorige eeuw ontstaan in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Het begrip snoezelen is een samentrekking van de woorden ‘snuffelen’ en ‘doezelen’. Het basisidee is het doelgericht en selectief aanbieden van stimuli, gericht op zintuiglijke waarnemingen en ervaringen, door middel van licht, geuren, geluid, smaak en tastbare materialen in een tastbare ruimte. Het doel van snoezelen is het verbeteren van contact en het bevorderen van welbevinden. Snoezelen is met name geschikt voor ernstig dementerende cliënten (stadium 4). Bij deze mensen is het verbaal en verstandelijk functioneren sterk verminderd en blijkt het zinloos activiteiten aan te bieden. Deze groep mensen is meer gesteld op lichaamstaal en lichamelijk contact. Belangrijk is eerst uit te
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
51
Snoezelen doe je zo Snoezelen kan zowel in groepsverband als individueel worden aangeboden. De snoezelruimte kenmerkt zich door een rustige, gedempte atmosfeer, die wordt bereikt met lichteffecten, kleuren en zachte muziek. In deze ruimte zijn materialen aanwezig die zintuigprikkeling stimuleren: x om te ruiken zijn er parfums, bloemen, wierook, fruit, enzovoort; x om te proeven zijn er koekjes, verschillende soorten drankjes en snoepgoed; x om te kijken zijn er lampen met verschillende lichteffecten, er zijn spiegels en andere glinsterende en gekleurde voorwerpen; x om te voelen zijn er voelkussens, poppen, sop, zand, scheerschuim, enzovoort; x om te horen is er een geluidsinstallatie aanwezig om verschillende soorten muziek te kunnen beluisteren.
simulated presence video therapy Simulated presence video therapy (gesimuleerde aanwezigheid) is ontstaan vanuit de ervaring dat mensen met dementie meestal goed reageren op vertrouwde personen, in het bijzonder de partner of kinderen. In hun omgeving worden zij meestal rustig en minder angstig. Bij deze therapievorm wordt gebruikgemaakt van een speciaal op de persoon afgestemde videoband/ dvd, de videobrief, om de aanwezigheid van de bekenden te simuleren. De band/dvd duurt ongeveer 5 tot 10 minuten en bevat de presentatie van de vertrouwde persoon in woord en beeld. Dit beeld kan aangevuld worden met materiaal dat voor de dementerende van bijzondere, positief emotionele betekenis is. Bewaarde vroege herinneringen en het kunnen beleven van positieve emoties zijn belangrijke sterke kanten van mensen met dementie. Zij beschikken over veel herinneringen van vroeger, geven vaak de voorkeur aan vaste oude gewoonten en zijn goed in staat tot emotionele beleving. Familieleden kunnen dit vaak
2 Interventies
proberen of de cliënt snoezelen prettig vindt. De mantelzorger wordt hierin betrokken, omdat snoezelen mogelijk het contact tussen de cliënt en de mantelzorger bevordert.
52
Zakboek Psychogeriatrie
gemakkelijk oproepen. Het vertrouwde familielid geeft de persoon houvast in zijn verwardheid. Een goedgeluimde patiënt is beter bestand tegen stress uit de omgeving zoals die in tal van zorgsituaties wordt ervaren. Dit vermindert de werkstress voor personeel en is positief voor de beleving van de familie, die minder gebukt hoeft te gaan onder wanhoop en schuldgevoel. De methode is vooral geschikt voor mensen met de ziekte van Alzheimer in het middenstadium van dementie. Door stoornissen in het recente geheugen is de videobrief voor de dementerende iedere keer nieuw. knuffelrobot paro Paro is een therapeutische robot in de vorm van een babyzeehond. Het zeehondje heeft een kalmerend effect en ontlokt emotionele reacties aan cliënten. Paro heeft sensoren en reageert op aanrakingen door de staart te bewegen en de ogen te openen en te sluiten. Ook reageert hij op geluiden en kan hij stemmen herkennen. Voorts kan Paro emoties tonen, zoals verbazing, blijdschap en boosheid en produceert hij klanken die lijken op die van een echte babyzeehond. Paro is in eerste instantie ontworpen als een therapeutisch hulpmiddel bij de zorg voor dementerende ouderen. Met de inzet van de robot worden psychologische effecten beoogd, zoals het voorkomen van depressiviteit en passiviteit. Momenteel wordt onderzocht of deze effecten inderdaad bereikt worden. In de toekomst zullen zorgrobotica zeker vaker ingezet worden. omgevingszorg De laatste jaren wordt steeds duidelijker hoe dementerenden hun omgeving beleven en hoe hun beschadigde hersenen omgaan met prikkels uit die omgeving (Van der Plaats, 2009). De demente hersenen kunnen niet meer (na)denken. Dat betekent dat het gedrag vooral een emotionele reactie is op de omgeving. Een gunstige omgeving bevordert gunstig/normaal gedrag, een ongunstige omgeving bevordert onrust en agressie. Probleemgedrag, zoals tegenwerken, steeds naar huis willen, onrust, schelden, slaan of krabben ontstaat vrijwel altijd door angst van de dementerende. Om deze angst te verminderen is het van belang te zorgen voor een gunstige, veilige omgeving. Dit wordt ‘omgevingszorg’ genoemd. Deze manier van zorg verlenen
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
53
richt zich vooral op de psychosociale begeleiding van dementerende ouderen. Van der Plaats onderscheidt drie groepen dementerenden: 1 Zen Zen zijn de bewegingsloze, starende mensen. Ze zijn geheel ontspannen. Hun hersenen verkeren in een soort meditatiestadium. Het wordt beschreven als een ‘paradijselijke stilte en de tijd vliegt’. Vaak hebben ze de ogen gesloten. De vermoeide hersenen komen tot rust en denken niet meer. Deze groep heeft genoeg aan de dagelijkse dingen, zoals wassen, aankleden en eten. Het organiseren van activiteiten vergt te veel van hen en verstoort hun rust. 2 Dolers De groep dolers ‘loopt hun hersenen achterna’. De hersenen geven voortdurend aan dat zij moeten gaan lopen; ze kunnen niet anders. Ze zijn vaak te vinden waar beweging is, ze lopen het personeel achterna. Ook willen ze graag naar buiten omdat daar de actie is. De aankleding van het loopcircuit is belangrijk, dit moet uitnodigen tot bewegen en moet er aantrekkelijk uitzien. Het aanbieden van verschillende prikkels in deze route kan stimulerend werken. Daarnaast moeten ‘rustmomenten’ worden aangeboden. Dit kan door een zachte stoel neer te zetten met uitzicht op iets wat beweegt, bijvoorbeeld een scherm met bewegende beelden, geluiden of voorwerpen (discobal). Als op een bepaalde plaats de aanwezigheid van de dementerende niet gewenst is, moet deze saai en donker worden ingericht. Er moet geen prikkel zijn die tot bewegen aanzet. 3 Roepers Deze groep bestaat vaak uit dolers die niet meer kunnen lopen. Omdat ze niet meer of te weinig kunnen bewegen, maar de hersenen wel het sein geven tot bewegen, worden ze onrustig. Ze beginnen dan te roepen, te tikken en dergelijke. Het kan helpen om een relaxstoel neer te zetten met uitzicht op bewegende beelden. Dit kan een tv-scherm met langzame beelden zijn, een discobal of andere lichteffecten. De behoefte aan beweging wordt op deze manier ingevuld. De omgeving moet worden aangepast aan de dementerende, de dementerende kan zich niet meer aanpassen aan de omgeving. De zorgverlener heeft hierin een belangrijke taak. Zij weet hoe
2 Interventies
2
54
Zakboek Psychogeriatrie
het faalgevoel van de dementerende verminderd kan worden, zodat hij minder angstig wordt. Zij bevordert doelgericht denken en handelen. Hiertoe zijn gerichte prikkels nodig: steeds prikkels van één prikkelbron tegelijk. En vooral geen stiltes, die brengen onrust in het demente brein. De manier van werken moet dus aangepast worden. Het is gunstig als steeds slechts één verzorgende in de huiskamer is. Hierdoor verlopen de verzorging en de begeleiding gemakkelijker. Van de zorgverlener wordt verwacht dat zij weet hoe de omgeving van dementerenden zodanig ingericht kan worden dat een dementerende zich veilig en prettig voelt. 2.2
Interventies bij gedragsproblemen
Definitie ‘gedragsproblemen’ Gedragsproblemen zijn alle gedragingen van de cliënt (met dementie) die door de cliënt en/of zijn omgeving als moeilijk hanteerbaar worden ervaren. Bron: Richtlijn Omgaan met gedragsproblemen bij patiënten met dementie (niet-medicamenteuze aanbevelingen). Nijmegen, juni 2008.
oorzaak van gedragsproblemen Om het probleemgedrag te kunnen beïnvloeden, moet gezocht worden naar de achterliggende oorzaak of oorzaken ervan. Hiervoor worden diverse modellen gebruikt. Een daarvan is het model van Kitwood (zie kader).
Model van Kitwood De Engelse professor Tom Kitwood beschreef de vijf factoren die volgens hem van invloed zijn om gedragsproblemen bij de patiënt te kunnen beïnvloeden (Kitwood, 1997): 1 De lichamelijke gezondheid: Pijn kan bijvoorbeeld leiden tot onrust, prikkelbaarheid, aanhoudend roepen. Veranderde medicatie kan van invloed zijn. Gehoorproblemen kunnen leiden tot achterdocht, visusproblemen tot onzekerheid en een toename van desoriëntatie.
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
55
2 De levensgeschiedenis: Traumatische gebeurtenissen kunnen leiden tot angst of verzet bij bepaalde situaties. 3 Persoonlijkheidsfactoren en copingstijl: Persoonlijkheidsfactoren: legt men bijvoorbeeld de schuld bij anderen of bij zichzelf ? Copingstrategieën: hoe is men gewend om te gaan met nieuwe situaties? 4 Neurologische schade: Het in kaart brengen van de cognitieve functies en neuropathologische veranderingen kan inzicht geven in het functioneren van de cliënt en helpt het huidige gedrag te begrijpen. 5 Sociale factoren en omgevingsfactoren: Iemand komt pas tot zijn recht in relatie tot een ander.
het gedrag in kaart brengen Voor het omgaan met gedragsproblemen bij dementie is het allereerst van belang het gedrag in te kaart brengen. Hiervoor kan de zorgverlener gebruikmaken van een formulier van Vilans (fig. 2.1). gedragsobservatie , analyse, interventies In de Richtlijn Omgaan met gedragsproblemen bij patiënten met dementie wordt aangeraden gebruik te maken van een stappenplan (tabel 2.1): x gedragsobservatie; x analyse; x het opstellen van acties. Door een grondige analyse van de situatie kan beter bepaald worden wat een haalbaar doel is en welke acties kunnen helpen. Het gaat hierbij om niet-medicamenteuze interventies. Het voorschrijven van medicatie behoort immers tot het terrein van de specialist ouderengeneeskunde en de psychiater. Het is aan te raden om in het (multidisciplinair) teamoverleg te bespreken welke interventies (medicamenteus en/of niet-medicamenteus) gebruikt worden bij deze cliënt.
2 Interventies
2
56
Zakboek Psychogeriatrie
DATUM: Naam bewoner:
GEDRAG 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
INGEVULD DOOR: Dag: Avond: Nacht: TIJDSTIPPEN
Uitschelden Roepen (help, zuster etc.) Vloeken Beschuldigen van anderen Slaan Spugen Schoppen Huilen Steeds hetzelfde herhalen Trommelen met de handen Plukken (kleding, deken, tafelkleed) Uitkleden In slaap vallen gedurende de dag Zich afzonderen Spullen doelloos verplaatsen Op handen/vingers bijten Doelloos rondlopen Niet reageren
WIE HEEFT ER LAST VAN Bewoner Familie bewoner Medebewoners Personeel Bezoekers Anderen:
GEDRAG: WAT GEBEURDE ER? Wat gebeurde er?
Wie was in de buurt?
Waar gebeurde het?
Was er iets bijzonders (activiteit, muziek, incident, bezoek)?
Figuur 2.1 Formulier om gedrag in kaart te brengen, Vilans.
Waar, in welke ruimte komt het gedrag voor? Wanneer komt het gedrag voor? Wie is er in de buurt? (bijv. familie, personeel, andere cliënten) Wat gebeurt er in de directe omgeving? (bijv. muziek, geluid, iemand die binnenkomt) Wat gebeurde er voordat het gedrag plaatsvond? (bijv. net aan activiteit deelgenomen)
Mogelijke oorzaken: lichamelijk: bijv. pijn, infectie, onvervulde behoefte, honger/dorst, nieuwe of veranderde medicatie; omgeving: bijv. verandering, te veel of te weinig prikkels, overvraagd, reactie op gedrag van anderen; vanuit levensgeschiedenis verklaarbaar: trauma, persoonlijkheid; oorzaak onbekend: de cliënt heeft iets anders of geeft iets anders aan, namelijk ...
Analyse Stap 2: x In welke situaties komt het gedrag voor?
Analyse Stap 3: x Hoe komt het?
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
2 Interventies
Welk gedrag vormt een probleem en is het meest opvallend/belastend? Hoe vaak is het gedrag de afgelopen 3 dagen/2 weken (afhankelijk van de setting) voorgekomen? Voor wie is het gedrag een probleem? (Nummer in het geval van meerdere problemen ieder gedragsprobleem.)
Vragen die moeten worden beantwoord
Stappenplan omgaan met gedragsproblemen bij dementie
Analyse Stap 1: x Wat zie je?
Stap
Tabel 2.1
2 57
ga je er aan doen?
Ja / nee / vervolgactie (begin met stap 1)
x
x
x
x
x
x
x
x
zo specifiek mogelijk de omstandigheden waarin de interventie wordt uitgevoerd en de benaderingswijze van de cliënt. Is het bespreekbaar met de cliënt? Wat vindt de mantelzorger? Wat (zie aanbevelingen)? Wie? Waar? Wanneer? Hoe lang? Evaluatiedatum: ...
x Omschrijf
x
x
zo specifiek mogelijk het doel: opheffen, verminderen of leren omgaan met de gedragsproblemen. Is het bespreekbaar met de cliënt? Wat vindt de mantelzorger?
x Omschijf
Vragen die moeten worden beantwoord
Bron: Richtlijn Omgaan met gedragsproblemen bij patiënten met dementie (niet-medicamenteuze aanbevelingen). Nijmegen, juni 2008.
Evaluatie Stap 6: x Heeft het geholpen? x Is het doel bereikt?
x Wat
Stap 5:
Acties
Doel Stap 4: Beschrijf het doel.
Stap
58 Zakboek Psychogeriatrie
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
59
In de volgende subparagrafen staan voor ieder gedragsprobleem aanbevelingen voor interventies beschreven. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in 1e- en 2e-keusaanbevelingen: x 1e-keusaanbeveling: er is bewijs dat deze aanbeveling effectief is; x 2e-keusaanbeveling: er is minder sterk bewijs – mogelijk werkt deze aanbeveling. In tabel 2.2, die volgt op de toelichting van de verschillende gedragsproblemen, zijn de aanbevelingen nog eens op een rijtje gezet.
Definitie agitatie Innerlijke rusteloosheid leidend tot ondoelmatig gedrag met een sterk repeterend karakter. Er zijn vier subtypen: 1 fysiek agressief gedrag, zoals slaan, schoppen, duwen, bijten, krabben; 2 fysiek niet-agressief gedrag, zoals doelloos rondlopen, voorwerpen verzamelen of verstoppen, telkens herhaalde gedragingen; 3 verbale niet-agressieve agitatie, zoals voortdurend en buitensporig om aandacht of hulp vragen of het telkens herhalen van woorden en zinnen; 4 verbale agressie, zoals vloeken, gillen en krijsen.
Oorzaak Mogelijke oorzaken van agitatie zijn: x lichamelijk ongemak (bijv. pijn); x een onvervulde behoefte (bijv. honger); x een verandering in de omgeving; x overprikkeling (bijv. door harde geluiden) of juist onderprikkeling (door gebrek aan prikkels); x moeite met het uiten van gevoelens (frustratie). Symptomen Zie de vier subtypen bij ‘Definitie’.
2 Interventies
agitatie
Zakboek Psychogeriatrie
60
Interventies 1e-keusaanbevelingen x Muziek: muziek heeft over het algemeen een positief effect op de agitatie van de dementerende, bijvoorbeeld de voorkeursmuziek van de cliënt, ontspannende muziek of achtergrondmuziek tijdens het eten. Ook wordt wel muziektherapie gegeven. x Activiteitenprogramma: een activiteitenprogramma gericht op bijvoorbeeld recreatie of beweging heeft een positief effect op geagiteerd gedrag van mensen met dementie. Dit programma dient aan te sluiten bij de interesses en mogelijkheden van de cliënt. x Het creëren van een huiselijke sfeer in de zorginstelling: aanpassingen in de leefomgeving (zoals het bedekken van deuren met doeken, schilderingen of spiegels en het creëren van een huiselijke sfeer) zijn relatief eenvoudig te realiseren en hoeven niet duur te zijn. Het is zinvol de mantelzorger van de cliënt hierbij om advies te vragen. 1e-keusaanbevelingen voor het management Speciale zorgafdelingen gecombineerd met het trainen van hulpverleners: cliënten met dementie kunnen het beste worden opgenomen op een speciale zorgafdeling die specifiek voor hen is ingericht. Hulpverleners worden getraind om op deze afdeling te werken. De training bestaat uit kennis van de verschillende vormen van dementie, het signaleren van gedragsproblemen, cliëntgericht werken, werken met zorgleefplannen en manieren om met gedragsproblemen om te gaan. Ook familieleden en vrijwilligers krijgen training aangeboden.
x
2e-keusaanbevelingen psychomotorische therapie; snoezelen; handmassage, eventueel in combinatie met muziek; aromatherapie; rustgevende geluiden laten horen (‘white noise’): een soort ‘ruis’, bijvoorbeeld bergstromen en branding van de zee.
x x x x x
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
61
angst
Oorzaak Iemand met dementie raakt snel overvraagd. Als hij ‘faalt’ in het uitvoeren van een bepaalde taak kan hem dit angstig maken. Ook zijn oriëntatievermogen wordt slechter. De omgeving en de mensen worden niet langer herkend: de patiënt weet niet meer waar hij is. Het geheugen gaat steeds verder achteruit. De wereld wordt steeds kleiner en onzekerder. Angst kan ook ontstaan door spanningen of (negatieve) emoties bij anderen of door het gevoel dat er iets mis is, vaak zonder te weten wat. Symptomen Situaties worden niet goed begrepen. Iemand snapt niet meer wat er van hem verlangd wordt. Misschien weet hij niet goed meer hoe te reageren in bepaalde situaties. Dit kan tot paniek leiden. Interventies 1e-keusaanbevelingen x Het creëren van een huiselijke sfeer in de zorginstelling: interventies gericht op de omgeving, zoals het creëren van een huiselijke sfeer, hebben over het algemeen een positief effect op de angst van de cliënt met dementie. Aanpassingen in de leefomgeving zijn relatief eenvoudig te realiseren en hoeven niet duur te zijn. Het is zinvol de mantelzorger van de cliënt hierbij om advies te vragen.
2 Interventies
Definitie angst Een beklemmende, onaangename emotionele toestand, veroorzaakt door sterke negatieve verwachtingen (‘gevaar’), die leidt tot verhoogde waakzaamheid, een toegenomen activiteit van het autonome zenuwstelsel (hartkloppingen, beven enz.) en spierspanning. Angst kan zich voordoen uitsluitend in bepaalde omstandigheden (situatiegebonden angst) of ongeacht de omstandigheden als kenmerk van de persoon (persoonsgebonden angst).
Zakboek Psychogeriatrie
62
2e-keusaanbevelingen Interventies gericht op de mantelzorger: training in het omgaan met gedragsproblemen, kennisvermeerdering en financieel advies. Als de mantelzorger goed geïnformeerd is, straalt hij meer rust en vertrouwen uit, wat een positief effect heeft op de angst van de dementerende cliënt. Trainen van zorgverleners: verzorgenden leren zich tijdens de verzorging niet alleen te concentreren op de verzorgende handelingen, maar ook op hun relatie met de cliënt.
x
x
apathie
Definitie apathie Apathie is initiatiefloos gedrag, het niet tot activiteiten te bewegen zijn en het niet uiten van emoties. Tevens het onvermogen van mensen (in de laatste fase van dementie) om contact te maken met hun omgeving.
Oorzaak Door veranderingen in de hersenen wordt het voor de cliënt met dementie steeds moeilijker om zelf initiatief te nemen. Symptomen Initiatiefloos, passieloos. Interventies 1e-keusaanbevelingen x Snoezelen: dit heeft een positief effect op apathie bij cliënten met dementie. Het doel van snoezelen is het leggen van contact met ernstig demente mensen, het creëren van een veilig leefklimaat en het teweegbrengen van gevoelens van eigenwaarde en rust. Het richt zich specifiek op het stimuleren van de zintuigen. 2e-keusaanbevelingen Gentle care: het doel van gentle care is het creëren van een omgeving waarin de oudere met dementie zich veilig voelt. Nabijheid, waardering en vrijheid zijn hierbij centrale begrippen. De aanwezigheid van dieren en (kleine) kinderen kan ook een
x
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
63
positieve (preventieve) werking hebben op apathisch gedrag van mensen met dementie. depressie
Oorzaak Een depressie kent meestal niet één enkele oorzaak; er kunnen vele factoren een rol spelen. Mogelijke oorzaken zijn: x stress (bijv. ten gevolge van een groot verlies, chronische ziekte); x bijwerking van geneesmiddelen; x medische problemen, zoals ziekte van de schildklier; x voedingstekorten, zoals een laag gehalte aan vitamine B . 12 Symptomen Sombere stemming, geen interesse of plezier meer in activiteiten, meer of minder eten dan voorheen, onrustig gedrag of vertraging van gedrag, vermoeidheid of energieverlies, gevoelens van nutteloosheid of een buitensporig schuldgevoel. Iemand hoeft niet al deze kenmerken te vertonen om aan een depressie te lijden. Het is lastig om een depressie bij dementie te herkennen. Interventies 1e-keusaanbevelingen x Reminiscentie: bij een persoon met dementie die depressief is, kan het toepassen van reminiscentie een positief effect hebben. x Muziek: zowel muziektherapie als het luisteren naar muziek heeft een positief effect op de depressie/stemming van cliënten met dementie. x Het creëren van een huiselijke sfeer in de zorginstelling: interventies gericht op de omgeving, zoals het creëren van een huiselijke sfeer, hebben over het algemeen een positief effect op de depressie van cliënten met dementie.
2 Interventies
Definitie depressie Een depressie is een stemmingsstoornis die zich kenmerkt door een verlies van levenslust of een zwaar terneergeslagen stemming. Een klinische depressie moet voldoen aan de criteria van DSM-IV.
Zakboek Psychogeriatrie
64 x
Interventies gericht op de mantelzorgers: training gericht op het omgaan met gedragsproblemen en scholing en feedback op interacties. Mantelzorgers voelen zich zekerder en kunnen beter omgaan met de depressie van de dementerende cliënt. 2e-keusaanbevelingen Plezierige Activiteiten Methode.
x
hallucinaties en wanen
Definitie hallucinaties/wanen Mensen met dementie kunnen last krijgen van hallucinaties. Ze zien of horen dingen die er niet zijn. Wanen zijn ideeën die niet op werkelijkheid berusten.
Oorzaak Hallucinaties en wanen worden meestal veroorzaakt door de veranderingen in de hersenen als gevolg van de dementie. Soms is de oorzaak echter een bijwerking van medicatie of een lichamelijke aandoening, zoals een infectie, koorts, pijn, obstipatie of uitdroging. Slecht zien en/of horen, een onbekende verzorger of een afwijking van de normale routine zijn zaken waardoor de hallucinaties en wanen kunnen verergeren. Symptomen Stemmen horen of denken personen uit het verleden te zien. Soms gaat het ook om het proeven, ruiken en/of voelen van dingen. Hallucinaties kunnen het gedrag van iemand met dementie sterk beïnvloeden. Voor hem is wat hij hoort of ziet reëel. Dit kan erg beangstigend zijn, maar niet alle hallucinaties zijn vervelend. Bij lewylichaampjesdementie komen visuele hallucinaties vaker voor. Wanen zijn ideeën die niet op de werkelijkheid berusten, maar voor de persoon die ze heeft zijn de wanen wel degelijk reëel. In de meeste gevallen kan niets hem van gedachten doen veranderen. Interventies Er zijn geen verpleegkundige en verzorgende interventies beschreven ten aanzien van het omgaan met hallucinaties en wa-
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
65
nen bij mensen met dementie. Vaak leveren wanen en hallucinaties geen gedragsproblemen op. Hallucinaties en wanen kunnen de dementerende angstig maken. Zie hiervoor de interventies die beschreven zijn bij ‘angst’ in deze paragraaf. Als de wanen leiden tot achterdocht, probeer deze achterdocht dan weg te nemen. ontremming
Oorzaak Over de oorzaken van ontremming is niets bekend. Symptomen Indien het besef van fatsoen wegvalt, kunnen vervelende situaties ontstaan die erg pijnlijk zijn voor de familie. De interesse in hoe men eruitziet, vermindert. De persoon gaat zich hierdoor slechter verzorgen en kan ongeschoren of met vieze kleren rondlopen (decorumverlies). Het gevoel van schaamte is er niet meer, waardoor iemand met dementie zich in gezelschap kan gaan ontkleden. Hij kan gaan vloeken en/of gulzig eten. Ook kan er seksuele ontremming optreden. Interventies 1e-keusaanbevelingen Zijn niet beschreven in de literatuur. 2e-keusaanbevelingen Het creëren van een huiselijke sfeer in de zorginstelling: interventies gericht op de omgeving, zoals het creëren van een huiselijke sfeer, kunnen een positief effect hebben op het ontremde gedrag van de cliënt met dementie. Muziek: er is één studie bekend waarin muziektherapie een positief effect had op ontremd gedrag.
x
x
2 Interventies
Definitie ontremming Gedrag gekenmerkt door hyperactiviteit en controleverlies.
Zakboek Psychogeriatrie
66
slapeloosheid
Definitie slapeloosheid Slapeloosheid is een slaapstoornis die bestaat uit moeilijk inslapen of doorslapen. x Kort bestaande slapeloosheid: het slaapprobleem bestaat korter dan drie weken; er zijn minstens twee nachten per week slaapklachten. x Langer durende slapeloosheid: het slaapprobleem bestaat langer dan drie weken; er zijn minstens twee nachten per week slaapklachten. Deze vorm komt vaker voor bij dementie.
Oorzaak Slapeloosheid kan worden veroorzaakt door stress en/of een lichamelijke of psychische oorzaak hebben. Symptomen Een bekend verschijnsel bij dementie is het ‘zonsondergangsyndroom’. Hierbij nemen na zonsondergang de onrust en motorische activiteit toe. Soms wordt zelfs het hele dag-/nachtritme omgekeerd. Dit wordt veroorzaakt door beschadiging van de biologische klok in de hersenen. Interventies 1e-keusaanbevelingen Zijn niet beschreven in de literatuur. 2e-keusaanbevelingen Lichttherapie: kent verschillende vormen, bijvoorbeeld een lichtbox, een lichtmasker, sfeerlicht of een gesimuleerde zonsopgang of zonsondergang. Er zijn studies die een duidelijke verbetering van de slapeloosheid te zien geven. Er zijn evenwel ook studies waarin geen effect is aangetoond. Muziek: het aanbieden van muziek of rustgevende geluiden is een eenvoudige, goedkope interventie zonder bijwerkingen, waarbij meerdere mensen tegelijk bereikt worden.
x
x
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
67
gedragsproblemen in het algemeen Interventies 1e-keusaanbevelingen x Snoezelen: bij een dementerende met gedragsproblemen wordt sterk aanbevolen snoezelen aan te bieden. x Lichamelijke oefeningen: bij een dementerende met gedragsproblemen wordt sterk aanbevolen lichamelijke oefeningen te stimuleren die gericht zijn op kracht, conditie, mobiliteit en lenigheid. Deze oefeningen worden minimaal twee keer per week gedurende ten minste 30 minuten in groepsverband uitgevoerd. Waarschijnlijk heeft het doen van lichamelijke oefeningen ook een positief effect op de mobiliteit en op de sociale contacten van de cliënt met dementie. x Leefomgeving aanpassen: bij een dementerende met gedragsproblemen wordt sterk aanbevolen de leefomgeving aan te passen door het plaatsen van wegwijzers en het bedekken en beschilderen van uitgangen. Dit voorkomt onrust: de dementerende wordt er niet voortdurend aan herinnerd dat hij weg wil. x Ondersteunen mantelzorger in kennis en vaardigheden: bij een dementerende met gedragsproblemen wordt sterk aanbevolen om de mantelzorger te ondersteunen in het verkrijgen van kennis en vaardigheden in het omgaan met gedragsproblemen. Behalve het geven van informatie over het dementieproces en over organisaties die steun en advies kunnen geven, wordt ook uitvoerig gevraagd naar (veranderbare en niet-veranderbare) stressfactoren met betrekking tot de zorg aan de persoon met dementie. In een vaardigheidstraining van meerdere sessies leren mantelzorgers omgaan met deze stressfactoren. De mantelzorgers kunnen omgekeerd ook advies geven aan de verzorgenden. x Gesimuleerde aanwezigheid: bij een dementerende met gedragsproblemen wordt sterk aanbevolen gesimuleerde aanwezigheid aan te bieden. Hiertoe kan een door een familielid ingesproken geluidsband gedraaid worden of videobeelden van familieleden worden vertoond. 2e-keusaanbevelingen Reminiscentie (bijv. het levensverhaal) Muziek Cognitieve training: er is één studie bekend waarin het effect van cognitieve training op gedragsproblemen werd onderzocht.
x x x
2 Interventies
2
Zakboek Psychogeriatrie
68
x
x
Dit effect was positief. Het doel van de training is het herstellen van cognitieve achterstand door middel van het activeren van de overgebleven cognitieve functies. Therapie gericht op behoud van eigenwaarde: er is één studie bekend waarin het effect van therapie gericht op het behoud van eigenwaarde werd onderzocht. Dit effect was matig positief. De therapie werd gegeven aan thuiswonende ouderen met dementie en hun mantelzorgers. ROT, gecombineerd met reminiscentie of met het aanpassen van de leefomgeving: de combinatie van realiteitsoriëntatietraining (ROT) met reminiscentie en/of het aanpassen van de leefomgeving lijkt een positief effect te hebben. Er is echter te weinig bewijsmateriaal aanwezig voor een definitieve conclusie.
Interventies gericht op de mantelzorger 1e-keusaanbevelingen x Scholing en training van de mantelzorger: bij een persoon met dementie en gedragsproblemen wordt aanbevolen de mantelzorger van thuiswonende cliënten met dementie educatie en vaardigheden over dementie en het omgaan met gedragsproblemen aan te bieden met als doel de copingvaardigheden te verbeteren en de depressie en overbelasting van de mantelzorger te voorkomen. 2e-keusaanbevelingen Reminiscentie: er is één studie bekend die deze interventie heeft onderzocht. Mogelijk leidt reminiscentie tot minder spanningen bij de mantelzorger. Belangrijk is in ieder geval dat de positie van mantelzorgers in verpleeg- en verzorgingshuizen versterkt wordt. Hiervoor zijn diverse publicaties uitgebracht (zie ook www.hetpon.nl).
x
Preventie van opname in een instelling 1e-keusaanbevelingen x Interventies voor mantelzorgers: bij een dementerende met gedragsproblemen wordt sterk aanbevolen dat wijkverpleegkundigen en wijkverzorgenden educatie en vaardigheidstraining over dementie en het omgaan met gedragsproblemen aanbieden aan mantelzorgers met als doel dat de cliënt met dementie langer in zijn eigen huis kan blijven wonen. De belasting van dit soort trainingen voor de mantelzorger
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
69
moet worden afgewogen tegen de opbrengst. Soms kan ontlasting van de mantelzorger nodig zijn door bijvoorbeeld aanvullende hulp te regelen. 2e-keusaanbevelingen x
ROT. ROT in combinatie met validation, begeleiden van familie en recreatietherapie. Leefomgeving aanpassen.
x
Samenvatting aanbevelingen In tabel 2.2 zijn de behandelde aanbevelingen op een rijtje gezet. x 1e-keusaanbeveling: er is bewijs dat deze aanbeveling effectief is; x 2e-keusaanbeveling: er is minder sterk bewijs – mogelijk werkt deze aanbeveling. 2.3
Cultuursensitieve zorg
allochtone dementerenden De vergrijzing onder de niet-westerse migranten die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw naar Nederland kwamen, zal ervoor zorgen dat het aantal allochtone dementerenden sterk zal toenemen. Naar verwachting zullen er over tien jaar tweemaal zoveel allochtone dementerenden zijn als in 2010. Op dit moment zijn er in Nederland ruim 165.000 niet-westerse allochtonen boven de 55 jaar. Een deel van deze mensen zal de komende jaren dementie ontwikkelen: van de 65-plussers heeft 10% dementie, van de 80-plussers 20% en van de 90-plussers 40%. Tot nu toe maakt de groep van allochtone dementerenden slechts mondjesmaat gebruik van de reguliere ouderenzorg, maar daar zal zeker verandering in komen. Mantelzorg Dementerende allochtonen maken vergeleken met autochtonen weinig gebruik van de reguliere ouderenzorg. Bij hen speelt mantelzorg een grotere rol dan bij autochtone Nederlanders. Dit heeft een aantal oorzaken: familieleden willen de zorg niet uitbesteden of zijn onbekend met de mogelijkheden. Daarnaast heerst er in sommige culturen een taboe op dementie. De zorg
2 Interventies
x
Samenvatting aanbevelingen voor behandeling
1e keus: x muziek x activiteitenprogramma x huiselijke sfeer creëren in zorginstelling 1e keus (management): x trainen zorgverleners 2e keus: x psychomotorische therapie x snoezelen x handmassage, evt. in combinatie met muziek x aromatherapie x laten horen van rustgevende geluiden 1e keus: x huiselijke sfeer creëren in zorginstelling 2e keus: x interventie richten op mantelzorger: trainen in omgaan met gedragsproblemen, kennisvermeerdering, financieel advies 2e keus (management): x trainen van zorgverleners
Angst: x een beklemmende, onaangename emotionele toestand, veroorzaakt door sterk negatieve verwachtingen (gevaar)
Aanbevelingen voor behandeling
Agitatie/ agressie: x agressief gedrag verbaal of fysiek: slaan, schoppen, roepen, schreeuwen x niet-agressief gedrag verbaal of fysiek: continu rondlopen, telkens herhalende gedragingen
Probleemgedrag
Tabel 2.2
70 Zakboek Psychogeriatrie
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
2 Interventies
1 e keus: x reminiscentie (bijv. het levensverhaal) x muziek x huiselijke sfeer creëren in zorginstelling x interventie voor mantelzorgers: training omgaan met gedragsproblemen / scholing en feedback op interacties 1 e keus (management): x trainen zorgverleners in communicatie 2 e keus: x Plezierige Activiteiten Methode
Depressie: x stemmingsstoornis die zich kenmerkt door een verlies van levenslust of een zwaar terneergeslagen stemming
Aanbevelingen voor behandeling 1 e keus: x snoezelen 2 e keus x gentle care: ondersteunen en faciliteren om bestaand niveau van functioneren en ontwikkeling te handhaven
Probleemgedrag
Apathie: x initiatiefloos, niet tot activiteiten te bewegen, uit geen emoties
2 71
1 e keus: x er is onvoldoende bewijs voor het formuleren van duidelijke 1e-keusaanbevelingen 2 e keus: x muziek x lichttherapie
Slapeloosheid: x slaapstoornis die bestaat uit moeilijk inslapen of doorslapen x kort bestaande slapeloosheid: korter dan 3 weken, minstens 2 nachten per week
Aanbevelingen voor behandeling 1 e keus: x er is onvoldoende bewijs voor het formuleren van duidelijke 1e-keusaanbevelingen 2 e keus: x huiselijke sfeer creëren in combinatie met trainen zorgverleners x muziek 2 e keus (management): x huiselijke sfeer creëren in zorginstelling in combinatie met trainen zorgverleners
Probleemgedrag
Ontremd gedrag: x gedrag gekenmerkt door hyperactiviteit en controleverlies
72 Zakboek Psychogeriatrie
Probleemgedrag
Interventies gericht op de mantelzorg
Gedragsproblemen in het algemeen
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
2 Interventies
1 e keus (management): x educatie en vaardigheden m.b.t. dementie en omgaan met gedragsproblemen 2 e keus: x reminiscentie door mantelzorger
oefeningen (min. 2x per week gedurende 30 min. in groepsverband) x leefomgeving aanpassen (bijv. wegwijzers) x ondersteunen mantelzorger m.b.t. kennis en vaardigheden x gesimuleerde aanwezigheid (geluidsband, video) 2 e keus: x reminiscentie (bijv. het levensverhaal) x muziek x cognitieve training x therapie gericht op het behoud van eigenwaarde x ROT gecombineerd met reminiscentie of met het aanpassen van de leefomgeving
x lichamelijke
x snoezelen
1 e keus:
Aanbevelingen voor behandeling
2 73
Probleemgedrag en vaardigheidstraining voor mantelzorgers over dementie en omgaan met gedragsproblemen door wijkverpleegkundige en wijkverzorgende 2 e keus: x ROT (realiteitsoriëntatietraining) x ROT (realiteitsoriëntatietraining) + validation + ondersteunen mantelzorger + ontspanning aan cliënt aanbieden x leefomgeving aanpassen (wegwijzers, het bedekken van uitgangen)
x educatie
1 e keus:
Aanbevelingen voor behandeling
Bron: Richtlijn Omgaan met gedragsproblemen bij patiënten met dementie (niet-medicamenteuze aanbevelingen). Nijmegen, juni 2008.
Preventie van opname in een zorginstelling
74 Zakboek Psychogeriatrie
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
75
wordt letterlijk binnen de eigen familie gehouden. Hierdoor dreigen mantelzorgers overbelast te raken.
Screeningsinstrumenten De in Nederland gebruikte screeningsinstrumenten, waarmee de mate van dementie kan worden gemeten, blijken vaak niet geschikt voor mensen met een niet-westerse achtergrond. Veel instrumenten vereisen dat degene die onderzocht wordt, de Nederlandse taal machtig is. Dat blijkt in de praktijk echter niet altijd het geval te zijn. Inmiddels wordt hard gewerkt aan het ontwikkelen van aangepaste screeningsmethoden. Communiceren met geesten De visie op dementie is cultuurgebonden. Deze visie is bepalend voor de behandeling. Volgens bepaalde geloofsovertuigingen is dementie een natuurlijk en onvermijdelijk gegeven dat er tegelijk op wijst dat ouderen kunnen communiceren met geesten. Gevolg is dat de naaste omgeving van de dementerende slechts zelden de hulp van een specialist inroept. Sommige patiënten – vooral van Afrikaanse origine – komen pas bij de huisarts als ze alle vormen van traditionele geneeskunde hebben uitgeprobeerd. Daardoor lopen de diagnose en de behandeling vertraging op of zijn ze zelfs totaal afwezig. Allochtone cliënten met dementie worden vaak thuis verzorgd door hun familieleden. Toch is die solidariteitsreflex (kinderen zorgen voor hun ouder wordende ouders en nemen hen vaak in huis) bij de jongere generaties migranten aan het afnemen: de zonen en dochters werken en hebben niet altijd meer de tijd om voor hun zieke ouder(s) te zorgen. Het komt regelmatig voor dat de dementerende oudere terugkeert naar zijn land van her-
2 Interventies
Voorlichting Alzheimer Nederland zet zich ervoor in om allochtonen bekend te maken met de verschijnselen van dementie en met de zorg voor dementerenden. Een nevendoel is dementie uit de taboesfeer te halen. Voor dit doel is een serie voorlichtingsbrochures in verschillende talen ontwikkeld, zoals het Surinaams, Papiamento, Turks, Mandarijn en Arabisch (zie www.alzheimernederland.nl). Tevens worden voorlichtingsbijeenkomsten voor allochtone ouderen en hun familieleden gehouden.
76
Zakboek Psychogeriatrie
komst, waar hij wordt opgevangen door familieleden. De tendens is echter dat steeds meer dementerende nieuwe Nederlanders dagbehandeling krijgen of opgenomen worden in een zorginstelling. interculturalisatie Steeds meer zorginstellingen gaan dan ook over tot interculturalisatie. ‘Interculturalisatie is het proces, waarbij een organisatie verandert naar een multiculturele instelling. In een dergelijke organisatie is de dienstverlening afgestemd op de culturele diversiteit van haar cliënten.’ (Van den Bergen e.a., 2009). Het gaat bij interculturalisatie niet alleen om cliënten met een verschillende etnische achtergrond, maar ook om cliënten met verschillende levensstijlen, seksuele geaardheid, religies en levensbeschouwingen. Het veranderingsproces naar interculturalisatie moet door de gehele organisatie plaatsvinden. Deze verandering heeft niet alleen te maken met de structuur en de cultuur van de organisatie, maar zeker ook met de houding van medewerkers, management en bestuur. Een term die hiervoor gebruikt wordt is cultuursensitieve zorg. Daarbij zullen zich altijd dilemma’s voordoen (zie kader).
Dilemma’s cultuursensitieve zorg Voorbeelden van dilemma’s die zich kunnen voordoen bij het opzetten van cultuursensitieve zorg in organisaties: x Zet je gescheiden voorzieningen of afdelingen op voor specifieke doelgroepen of juist niet? x Laat je een man die niet door een vrouw gewassen wil worden, altijd door een man wassen? x Benader je nieuwe doelgroepen via de imam in de moskee of juist niet?
Om cultureel verantwoorde zorg te geven is het in ieder geval raadzaam dat de personeelssamenstelling van een organisatie divers is. Culturele competenties opstellen en het scholingsaanbod binnen de instelling aanpassen aan de culturele diversiteit van de samenleving zijn factoren die het succes van een zorginstelling mede bepalen.
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
77
Voorbeelden van cultuursensitieve zorg zijn: Ontmoetingscentrum voor Surinamers en Woonzorgcentrum De Rietvinck (Amsterdam), Woodstock en De Schildershoek (Den Haag), en De Hogeweij (Weesp). Rouwproces/verwerkingsstrategieën
het rouwproces van de dementerende In het begin van het dementieproces beseft de dementerende vaak wat hem overkomt. Meestal gaat het dan over controleverlies. De uitspraak ‘het gaat niet goed met mij’ is een uiting van angst en onzekerheid. Mensen zeggen: ‘Er is iets mis met mij’, ‘ik word gek’, ‘mijn hoofd zit vol met mist’ of ‘ik kan maar beter dood zijn …’. De ontreddering en de minderwaardigheid die dementerenden ervaren, wordt dus vaak door henzelf onomwonden uitgesproken. Dementerende mensen beseffen hun verlies aan houvast, ze hebben weet van hun eigen onvermogen. Vanuit die ervaring proberen zij greep te krijgen op hun situatie. Sommige dementerenden zijn meester in het verbloemen van hun onvermogen. Als er iets misgaat, ligt het altijd aan de ander of aan de situatie. Sommigen ontkennen dat er met hen ook maar iets aan de hand is. Ontkennen is gedrag dat bij een rouwproces hoort. Dementie is een proces van rouw en van verlies. Anderen trekken zich terug en worden depressief. In par.1.5 is beschreven dat dementie en depressie soms moeilijk te onderscheiden zijn. In de loop van het dementieproces is de dementerende zich steeds minder bewust van zijn ziekte en is er geen sprake meer van een rouwproces. Voor de mantelzorgers en andere betrokkenen blijft het rouwproces echter wel bestaan. rouw en verlies bij familieleden van cliënten met dementie Het dementeren van een familielid betekent voor de directe omgeving altijd een verliessituatie: het verlies van een ‘gezonde’ partner of ouder, die geestelijk meer en meer onbereikbaar wordt. Dit wordt des te scherper aangevoeld wanneer de patiënt een uitgesproken persoonlijkheidsverandering ondergaat, wanneer een echt diepgaand gesprek niet langer mogelijk is of wanneer hij (in een vergevorderd stadium van de ziekte) de naaste familieleden niet meer herkent.
2 Interventies
2.4
78
Zakboek Psychogeriatrie
Soorten verlies tijdens het dementeringsproces Het dementeringsproces is eigenlijk een opeenstapeling van verschillende soorten van verlies: x van het vertrouwde gedrags- en rolpatroon; x van wederkerigheid, van onderlinge steun; x van sociale contacten; x van de dementerende zoals hij altijd was; x van decorum bij de dementerende; x van de vertrouwde thuissituatie bij opname van de dementerende; x uiteindelijk van de persoon zelf bij overlijden.
Anticiperende rouw Verlies aanvaarden gebeurt niet meteen. Daar is meestal veel tijd voor nodig. Het proces van afscheid nemen waar partner en kinderen doorheen moeten is te vergelijken met een rouwproces. Het gaat enerzijds om het rouwen over het verlies van de gezondheid van de partner of de ouder, anderzijds om het rouwen over de dood die in het vooruitzicht ligt. Dit verwerkingsproces dat voorkomt vóór het verlies van een geliefde persoon, wordt in de literatuur vaak anticiperende rouw genoemd. Veel elementen van dit rouwen blijken dezelfde te zijn als bij de normale rouw na een overlijden. Toch is er een aantal duidelijke verschillen. Bij anticiperende rouw is de partner of ouder nog in leven en beschikt dikwijls nog over een goede lichamelijke conditie. Soms is de dementerende zelfs erg mobiel, levendig en opgewekt. Dit staat dan ver af van het beeld van de somatisch zieke en bedlegerige bejaarde. Een ander belangrijk verschil is dat men door anderen niet wordt beschouwd als iemand die rouwt. Veelal vindt men geen steun en begrip bij de omgeving. Verder gebeurt het verlies niet plotseling: men merkt zeer geleidelijk de verminderde mogelijkheden van de dementerende. Anticiperend rouwen kan jaren duren. Iedereen beleeft het verlies op een andere manier; dat is mede afhankelijk van: x de aard van de relatie die men had met de dementerende; x de persoon die men verliest (vader/moeder, partner, zus, ... ); x de aard van de familiebanden; x het moment in de levensloop; x de ernst van de ziekte;
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
79
x
de ernst en frequentie van gedrags- en stemmingsproblemen.
Ontkenning, vermijding Het familielid gedraagt zich alsof de dementerende persoon niet lijdt aan dementie. Men kan en wil het niet onder ogen zien en vaak neemt men een afstandelijke houding aan. Men zet zich af tegen de diagnose van de arts en een bezoek aan moeder/ vader wordt uitgesteld. Ten aanzien van de dementerende stelt de familie zich op alsof men te doen heeft met iemand die nog over al zijn mentale mogelijkheden beschikt. Van de dementerende wordt dan ook een ‘gezond’ gedrag geëist. Men roept de dementerende tot de orde en wijst hem op de onverantwoordelijkheid of op de vreemdheid van het gedrag. Soms kan dit voor de dementerende persoon een extra belasting betekenen. Het voortdurend wijzen op de tekortkomingen confronteert hem immers met zijn aftakeling. Hij wordt dan ook meestal onrustig of droevig. Deze ontkenning bij familieleden is geen onverschilligheid, maar een zich afschermen tegen te intense pijnlijke gevoelens, als een bescherming tegen het verdriet en de machteloosheid. Deze fase geeft het individu de tijd om dingen op een rijtje te zetten voordat het verlies ten volle wordt ervaren. Ontkenning treedt vooral op in het begin van het dementeringsproces. Wanneer de dementie vordert, wordt het volhouden van deze ontkenning vanzelfsprekend minder en minder haalbaar. Toch blijft bij sommige familieleden de ontkenning erg lang bestaan of duikt ze geregeld weer op. Confronterende fase In de confronterende fase is het leed het meest intens. De ontkenning neemt af en emoties zoals angst, woede, schuld, eenzaamheid, diep verdriet, pijn, depressie volgen. Dit zijn:
2 Interventies
Typische kenmerken van het rouwen Het rouwproces kent een cyclisch verloop: van crisis naar crisis, met sterk wisselende gevoelens van ontkenning, verdriet, agressie, schuld en berusting. Overigens zullen niet al deze kenmerken bij één persoon aanwezig zijn. Bepaalde kenmerken treden bij de ene rouwende erg op de voorgrond, terwijl ze bij een ander slechts in mindere mate voorkomen. Iedereen doorleeft een eigen rouwreactie.
Zakboek Psychogeriatrie
80 x
x
x
x
Gevoelens van machteloosheid en verdriet De familieleden van dementerende personen voelen een diepe wanhoop, een immens verdriet. Dit gaat soms gepaard met slaapstoornissen en een gebrek aan eetlust. Er kunnen ook lichamelijke verschijnselen optreden: hoofdpijn, hartkloppingen, een gevoel van beklemming in de borststreek. Gevoelens van ontkenning en depressie, van hoop en wanhoop kunnen elkaar geregeld afwisselen. Schaamtegevoelens Gevoelens van schaamte werken vaak erg isolerend. Sommige mensen sluiten zich volledig af van de buitenwereld. Niemand mag weten wat er aan de hand is: ze hebben de neiging het zieke familielid te verbergen voor anderen. Schuldgevoelens Gevoelens van schuld zijn meestal aanwezig. Men is ervan overtuigd dat men de arts te laat heeft ingeschakeld en de ernst van de situatie niet tijdig heeft ingezien. De rouwende voelt zich schuldig over ruzies die men in het verleden met de dementerende heeft gehad op het moment dat die laatste wellicht al ziek was. Het familielid heeft het gevoel dat hij nooit genoeg voor de zieke heeft gedaan en dat hij ook nu nog tekortschiet. Men verwijt zichzelf dat men niet meer geduld heeft opgebracht. Schuldgevoelens treden vroeg of laat bijna altijd op bij personen die zich nauw verbonden voelen met de dementerende. Agressieve gevoelens, opstandigheid De agressie van de familieleden, die onder meer kan voortkomen uit de onvermijdelijke gevoelens van machteloosheid, kan zich richten op henzelf, maar soms ook op de huisarts of op andere professionele hulpverleners. Dit kan zich uiten in allerlei opmerkingen omtrent de behandeling en de verzorging. Ook jegens de dementerende zelf kunnen agressieve gevoelens optreden. Het kan immers zo zijn dat de dementerende cliënt in de beleving van zijn familielid verantwoordelijk is voor de pijnlijke situatie waarin zij zich nu bevinden. Dergelijke bij zichzelf waargenomen agressieve gevoelens kunnen op hun beurt aanleiding geven tot ernstige schuldgevoelens bij de naasten. Het is belangrijk als familielid, vriend of hulpverlener deze opstandigheid te erkennen als een normaal onderdeel van een rouwproces.
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
81
x
Aanvaarding, herstel Na verloop van tijd komen vele familieleden tot een zekere vorm van acceptatie of aanvaarding van de toestand. Dit betekent dat men het bestaan van de ziekte, met alle beperkingen die erbij horen, onder ogen ziet, zonder daarom in diepe wanhoop te verzinken. Gevoelens van pijn en verdriet zullen aanwezig blijven, maar de schuldgevoelens en agressie spelen een minder grote rol. Aanvaarding betekent ook dat men zowel voor de patiënt als voor zichzelf de meest haalbare oplossing kan kiezen. Men kan dan rekening houden met het welzijn van de patiënt en met de eigen draagkracht bij de keuze van de verschillende alternatieven: zelf volledig de zorg op zich nemen, ondersteuning door professionele hulp in de thuissituatie, opname in een verpleeghuis. Aanvaarding betekent ook dat de familie de dementerende heeft leren accepteren als een veranderende persoon, een persoon die niet meer dezelfde is als voorheen. En deze persoon heeft in zijn anders zijn toch een plaats gekregen in hun wereld. De dementerende blijft een belangrijke rol spelen in het emotionele leven van de familie. Niet iedereen komt even snel tot een zekere acceptatie. Een volledige aanvaarding wordt, zolang de dementerende leeft, wellicht door niemand bereikt. Sommigen zullen het verlies echter pas aanvaarden wanneer ze, na het overlijden van het familielid, het rouwproces volledig hebben doorgemaakt. Maar ook bij een goede aanvaarding kunnen elementen van het anticiperend rouwen zich opnieuw manifesteren, bijvoorbeeld bij een plotselinge versnelling in het aftakelingsproces.
2 Interventies
Angstgevoelens De naaste familie van de dementerende kent vele angsten: scheidingsangst, angst voor verdere dementering, angst voor het onbekende, angst voor erfelijkheid, angst voor agressie. Samen met de psychologische kenmerken kunnen in deze fase bij het familielid verschillende fysiologische symptomen optreden, zoals verminderde energie, verminderde eetlust, maag- en darmklachten, slapeloosheid, vermoeidheid, hartkloppingen, duizeligheid, hoofdpijn, rusteloosheid, kortademigheid.
82
Zakboek Psychogeriatrie
2.5
Palliatieve zorg op een psychogeriatrische afdeling
Palliatieve zorg voor dementerenden is niet anders dan palliatieve zorg voor andere stervenden: comfort bieden en de symptomen tijdens het stervensproces verlichten. De lichamelijke conditie en de cognitieve vermogens van een dementerende nemen af, soms heel geleidelijk (jaren) en soms in een snel tempo (dagen). Anticiperen op de lichamelijke en geestelijke conditie van de cliënt is op een psychogeriatrische afdeling daarom een continu proces. Knelpunten in de zorg worden op een psychogeriatrische afdeling vaak eerder besproken dan binnen de reguliere palliatieve zorg – soms formeel, soms ook informeel. De basiszorg is er al gericht op zo veel mogelijk welbevinden voor de cliënt. Van tijd tot tijd wordt het zorgbeleid aangepast aan het zorgbeeld, afhankelijk van de praktische en morele problemen die zich voordoen. voeding en vocht ‘Geven jullie mijn moeder wel voldoende drinken?’, is een veelgehoorde vraag op de psychogeriatrische afdeling. Nog steeds is voor velen de dagelijkse vochtinname bepalend voor de kwaliteit van zorg en dat leidt vaak tot moeilijke situaties en gesprekken tussen de cliënt, de familie en de verzorgenden. Voor slecht eten of drinken kunnen tal van oorzaken bestaan. Soms roept de maaltijd onrust op bij een dementerende. Veel gehoord aan tafel: ‘Hoe kan ik nu rustig eten terwijl mijn kinderen wachten. Ik moet naar huis!’ Ook kunnen er lichamelijke oorzaken zijn voor slecht eten: obstipatie, een slecht gebit, een opkomende griep of een nare ontsteking. In de regel is hier met creatieve oplossingen wel iets aan te doen, maar helaas wordt te vaak de dreigende uitspraak gehoord: ‘Als je niet eet, ga je dood.’ Hoewel bedoeld als stimulans om toch wat korrels brood naar binnen te krijgen, heeft dit vaak een averechts effect: het gezicht wordt afgewend, de mond stevig dichtgeknepen en het eten belandt op de vloer. Niet meer willen eten of drinken kan ook een bewuste keuze zijn: de cliënt ervaart het innemen van voedsel en vocht als een last, net als het innemen van medicijnen. Blijven aanbieden is van groot belang, maar het signaal mag niet genegeerd worden. De ervaring leert namelijk dat een cliënt zelf goed kan aangeven
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
83
dilemma’s Meestal is het de familie die met vragen komt over ziekenhuisopname voor een vochtinfuus of het inbrengen van een voedingssonde. Dat zijn precaire onderwerpen, die het liefst in een vroeg stadium bespreekbaar moeten worden gemaakt. Uitgangspunt daarbij: wat is wenselijk, wat is zinvol en wat is haalbaar? Als een bewoner bij een val zijn heup breekt en een operatie niet te belastend is, kan zo’n ingreep goed uitpakken voor de kwaliteit van leven van de betrokkene. Maar het valincident geeft al aan dat de mobiliteit afneemt – en dat is een teken aan de wand. Moeilijker wordt het dilemma als bijvoorbeeld uit bloedonderzoek blijkt dat er lichamelijk echt iets aan de hand is met een bewoner. Wordt hij dan naar het ziekenhuis doorverwezen voor ellenlange en vaak zeer nare onderzoeken om te achterhalen wat de oorzaak is of worden de symptomen behandeld in een veilige omgeving? Wat is in dat geval aanvaardbaar, waar ligt de grens en wat kunnen we doen om het voor de bewoner zo comfortabel mogelijk te houden? De vuistregel voor het behandelen van complicaties is dat hiervan wordt afgezien als een behandeling niet meer in verhouding staat tot het resultaat ervan. Als het sterven nabij is, helpt een infuus of een sonde niet meer. Vaak krijgt de bewoner dan bedrust voorgeschreven, de zorg wordt tot het noodzakelijke terug-
2 Interventies
wanneer het leven is geleefd, wanneer het genoeg is geweest. Vermoeid wegkijken, eindeloos treuzelen met een hap of slok, of zelfs uitspugen van eten: het zijn signalen die serieus en met respect moeten worden opgepikt. Geen zin hebben om te eten en drinken kan duiden op het inzetten van het stervensproces. De kauwfunctie wordt minder, de slikbeweging eveneens en zich verslikken in vast voedsel is veeleer regel dan uitzondering. Feitelijk hoort het weigeren van voedsel en vocht bij het ziektebeeld en het komende stervensproces: de fysieke behoefte om het lichaam te voeden en te onderhouden verdwijnt gewoon.
84
Zakboek Psychogeriatrie
gebracht en de pijnbestrijding wordt stapsgewijs opgevoerd. De bewoner geniet van de geboden rust, slaapt en suft veel en drinkt matig. Er wordt gezorgd voor een comfortabel en lekker zacht bed, een muziekje op de achtergrond en doorlopend bezoek. de stervensfase Het doel van palliatieve zorg is niet om de bewoner eerder te laten overlijden, maar om het sterven niet langer uit te stellen. Als het moment daar is, worden de symptomen van het sterven behandeld. Maar sterven kost tijd. Rustig en waardig neemt het lichaam zelf de tijd om het leven af te sluiten. Het geduld en de bijbehorende emoties worden op de proef gesteld. Het wachten op de dood is net zo natuurlijk als het sterven zelf. Hierin wordt niets geforceerd, hooguit begeleid. Reutelen, niet kunnen hoesten, hoge koorts, een steeds veranderende ademhaling met lange pauzes, trekken en plukken aan de dekens, pijn,1 jeuk, obstipatie, urineretentie zijn verschijnselen die zich kunnen voordoen bij het sterven. Palliatieve sedatie houdt in dat deze symptomen adequaat worden behandeld. Het lichaam moet hard werken, de zuurstof wordt slechts spaarzaam opgenomen. Daarbij hoort zuchten en happen naar lucht, net als kreunen, tranende ogen en een wijd openstaande mond. In zo’n situatie kijkt de zorgverlener goed of de bewoner het zo comfortabel mogelijk heeft; zo nodig wordt de medicatie aangepast. Om dat naar behoren te kunnen doen is het noodzakelijk dat medicijnen op vaste tijden en in de afgesproken hoeveelheid worden gegeven.2 Wisselligging is in deze omstandigheden niet meer relevant, doorliggen is niet langer te verhelpen. Maar vaak kan de verpleging de favoriete en meest comfortabele houding van de bewoner toch wel vinden. Als draaien, tillen of het kussen verplaatsen tot ongemak leidt, wordt het meestal achterwege gelaten of tot het uiterste beperkt. Op een gegeven moment verzinkt de stervende in een diepe rust. Deze dient gerespecteerd te worden. Langzaam neemt het leven afscheid van 1
2
Er zijn verschillende observatieschalen ontwikkeld om pijn bij een dementerende te kunnen meten, bijvoorbeeld de Pacslac-D, REPOS en PAINAD. Fabels en feiten over morfine is een brochure die informatie geeft over het gebruik van morfine.
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
85
het lichaam, heel soms slaat de stervende de ogen nog een keer op. Het is de taak van de zorgverlener en haar collega’s om de juiste zorg te verlenen aan de dementerende en zijn naasten tijdens het stervensproces. Ouderenmishandeling
Definitie ouderenmishandeling Onder mishandeling van een ouder persoon (iemand van 65 jaar of ouder) wordt verstaan het handelen of het nalaten van handelen van al degenen die in een persoonlijke of professionele relatie met de oudere staan, waardoor de oudere persoon (herhaaldelijk) lichamelijke en/of psychische en/ of materiële schade lijdt dan wel vermoedelijk lijden zal, en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid. Vaststaat dat minstens één op de twintig ouderen te maken heeft met een vorm van mishandeling.
achtergronden De oudere is geheel of gedeeltelijk afhankelijk van degene die mishandelt. Er is bijna altijd sprake van een persoonlijke of professionele relatie tussen degene die mishandelt en de oudere. Ouderenmishandeling komt voor in gezins- of familierelaties, maar ook in relaties met beroepskrachten. De mishandeling kan het resultaat zijn van zowel actief (plegen van handelingen) als passief (nalaten van handelingen) gedrag. Vaak zijn de mishandelingen moedwillig: opzettelijke mishandeling. Bij opzettelijke mishandeling weten de daders heel goed wat ze doen. Ze handelen uit financieel gewin, desinteresse of wraak. Soms wortelt ouderenmishandeling in een lange traditie van familiegeweld en -conflicten. Soms is de mishandeling het gevolg van overbelasting van de mantelzorger en noemen we het ontspoorde zorg. Er hoeft dan geen sprake te zijn van opzet. De verzorgers beseffen niet dat ze te ver gaan. Hun acties komen voort uit onmacht en zijn eigenlijk een noodkreet. Ook verwaarlozing is een vorm van mishandeling.
2 Interventies
2.6
86
Zakboek Psychogeriatrie
vormen van ouderenmishandeling We onderscheiden zes vormen van ouderenmishandeling, die hier nader worden toegelicht. Verschillende soorten van ouderenmishandeling komen vaak naast elkaar voor. 1 Lichamelijke mishandeling Blauwe plekken, schrammen, zwellingen, fracturen of brandplekken: deze symptomen kunnen het gevolg zijn van lichamelijke mishandeling. Soms worden ouderen vastgebonden aan een stoel of bed. Ze vertonen dan striemen aan polsen of enkels. Een minder zichtbare vorm van lichamelijke mishandeling is het geven van te weinig of juist te veel medicijnen (bijvoorbeeld slaapmiddelen). 2 Psychische mishandeling Bij psychische mishandeling is er sprake van treiteren en sarren, dreigementen, valse beschuldigingen, beledigingen of bevelen. Bij de oudere leidt dit tot gevoelens van angst, woede, verdriet, schuchterheid, verwardheid of apathie. 3 Verwaarlozing Lichamelijke verwaarlozing kan blijken uit ondervoeding, uitdroging, slechte hygiëne of wonden als gevolg van doorliggen. Wanneer de geestelijke behoeften van ouderen worden genegeerd, zoals de behoefte aan aandacht, liefde en ondersteuning, spreken we van psychische verwaarlozing. 4 Financiële uitbuiting Bij deze vorm van ouderenmishandeling gaat het om het wegnemen of profiteren van bezittingen van de oudere. Te denken valt aan diefstal van geld, juwelen en andere waardevolle spullen, aan verkoop of gebruik van eigendommen zonder toestemming van de oudere en aan gedwongen testamentverandering. Ook iemand financieel kort houden is een vorm van uitbuiting. 5 Seksueel misbruik Ouderen kunnen het slachtoffer zijn van seksueel misbruik, zoals een naaste die zich in zijn nabijheid ontkleedt, ongewenste confrontatie met pornografisch materiaal of betasten van het lichaam en verkrachting. 6 Schending van rechten Hiervan is sprake wanneer de rechten van ouderen, zoals het recht op vrijheid, privacy en zelfbeschikking, worden ingeperkt. Dit doet zich voor door bijvoorbeeld post achter te hou-
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
87
den, bezoekers weg te sturen en de oudere te verhinderen het huis te verlaten.
Risicofactoren ouderenmishandeling bij de oudere en bij de dader x Toenemende afhankelijkheid van zorg door lichamelijke en geestelijke achteruitgang: de afhankelijkheid kan ook van financiële of van emotionele aard zijn. x Familiegeschiedenis : gewelddadig met elkaar omgaan kan van generatie op generatie worden overgedragen. x Ingrijpende voorvallen: er is stress ontstaan door een verhuizing, de dood van een geliefd persoon, verlies van een baan of scheiding van een huisgenoot. Er kan sprake zijn van financiële nood. x Isolement : het slachtoffer heeft weinig contact met de buitenwereld. x Afhankelijkheid : de dader kan afhankelijk zijn van het slachtoffer, bijvoorbeeld voor huisvesting, sociale contacten of inkomen. x Overbelasting : de zorg is te veel geworden of de zorgbehoefte is groter dan de mantelzorger kan bieden. Ook kan de dader te kampen hebben met langdurige werkloosheid, moeilijkheden op het werk, relatieproblemen of schulden. x Psychische gesteldheid: de dader kan psychiatrische problemen of ontwikkelingsstoornissen hebben. Alcoholisme, drugs- en gokverslaving vergroten het risico van mishandeling.
2 Interventies
risicofactoren Waarom worden ouderen mishandeld? Hiervoor kunnen we een aantal verklaringen of risicofactoren noemen. In elke bevolkingsgroep komt ouderenmishandeling voor, vaak als de pleger geen andere manieren weet om problemen en conflicten op te lossen dan door fysiek of verbaal geweld, of door de oudere te verwaarlozen. Het is echter mogelijk dat er in sociaal zwakkere gezinnen meer risicofactoren aanwezig zijn die bijdragen aan het ontstaan van mishandeling.
88
Zakboek Psychogeriatrie
signalen Er zijn meerdere signalen die kunnen wijzen op ouderenmishandeling, maar een of enkele van die signalen hoeft zeker niet altijd mishandeling in te houden. Enkele gedragssignalen zijn: x De oudere of verzorger geeft onsamenhangende en tegenstrijdige verklaringen voor lichamelijke verwondingen. x De verzorger toont zich onverschillig voor het wel en wee van de oudere. x De verzorger vertoont verschijnselen van overbelasting. x Er wordt gescholden en geschreeuwd in aanwezigheid van arts of hulpverlener. x De oudere maakt een depressieve, angstige indruk. x De oudere ziet er onverzorgd uit en de huishouding is verwaarloosd. x Er verdwijnen spullen en geld van de oudere. x De oudere krijgt geen gelegenheid om alleen met de hulpverlener te praten. x De betrokkenen proberen de hulpverlener buiten de deur te houden. x Er is een toenemend aantal schuldeisers. x De koelkast is leeg. melding ouderenmishandeling Zorgverleners kunnen in een moeilijke situatie komen als ze ouderenmishandeling vermoeden. Je wilt dat de mishandeling stopt, maar je hebt ook te maken met het familielid of je collega die mishandelt. Er is een aantal organisaties en personen waar je terechtkunt voor advies en ondersteuning. In de thuissituatie: x Meldpunt Ouderenmishandeling; x thuiszorginstelling; x GGZ-instelling; x instelling voor Maatschappelijk Werk; x huisarts; x advies- en steunpunt Huiselijk Geweld. In de instelling: leidinggevende; x specialist ouderengeneeskunde; x patiëntenvertrouwenspersoon; x
2
Interventies en benaderingswijzen in de psychogeriatrie
89
x
psycholoog; geestelijk verzorger.
x
Als je vermoedt of weet dat een collega een oudere mishandelt: leidinggevende; x psycholoog; x geestelijk verzorger. wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Op 1 januari 2011 treedt naar verwachting de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. De meldcode moet zorgverleners, leraren en jeugdhulpverleners alert maken op signalen van mishandeling en hen stimuleren dit te melden. De wet stelt gebruik van een meldcode verplicht voor professionals bij (mogelijke) signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Stappenplan meldcode De meldcode bestaat uit een stappenplan waarin staat wat een professional moet doen bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. x Stap 1: In kaart brengen van signalen. x Stap 2: Collegiale consultatie en zonodig raadplegen van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling of het Steunpunt Huiselijk Geweld. x Stap 3: Gesprek met de cliënt. x Stap 4: Wegen van het geweld of de kindermishandeling. x Stap 5: Beslissen: Hulp organiseren of melden.
2 Interventies
x
Communicatie
3
Mensen die zorg verlenen aan psychogeriatrische cliënten krijgen vaak te horen dat het ‘knap’ is dat ze dat werk kunnen doen. ‘Knap’ dat ze daar geduld voor hebben en dat ze het kunnen opbrengen, omdat er immers zo weinig contact mogelijk is. De zorgverlener zelf geeft dan vaak als antwoord dat er juist veel contact mogelijk is en dat, als je de tijd neemt voor een cliënt, je goed met de cliënt kunt communiceren en zijn specifieke behoeften kunt begrijpen. Het hoofdstuk begint met een aantal algemene aspecten van communicatie, zoals het verschil tussen instrumentele en affectieve communicatie, overdracht en tegenoverdracht, lichaamstaal en de grondhouding in het gesprek. Werken vanuit afstand, werken vanuit nabijheid of werken op intuïtie zijn aspecten die in het contact een wezenlijke rol spelen. Ook wordt duidelijk wat belevingsgerichte en vraaggerichte zorg met communicatie te maken hebben. Het hoofdstuk vervolgt met praktische adviezen en een aantal observatiemethoden om tot verbetering van communicatie te komen.
3.1
Aspecten van communicatie met dementerenden
Communicatie, oftewel informatie-uitwisseling, is op vele manieren in te delen, afhankelijk van de vorm en functie. Een aantal voorbeelden: verbale en non-verbale communicatie, bewuste en onbewuste communicatie, mondelinge en schriftelijke communicatie, instrumentele/zakelijke en affectieve communicatie. In het werken met dementerenden zijn deze allemaal van belang: je gebruikt ze en je moet ze kunnen herkennen bij de ander: je collega, de cliënt of de mantelzorger. N. van Halem et al., Zakboek Psychogeriatrie, DOI 10.1007/978-90-313-8725-0_3, © 2011 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
3
Communicatie
91
affectieve communicatie In de omgang met psychogeriatrische cliënten is het van groot belang dat zorgverleners zich optimaal bewust zijn van de verschillende aspecten van hun eigen communicatie en het effect daarvan op cliënten en mantelzorgers. De basis van de communicatie met psychogeriatrische cliënten is niet anders dan met gezonde ouderen. Een oplettend oog herkent en onderscheidt de verschillende non-verbale emoties, zoals blijheid, verdriet, woede en angst. Non-verbale communicatie (waarover verderop in dit hoofdstuk meer) en affectieve communicatie nemen een grote plaats in. Affectieve communicatie vraagt samenwerking tussen ‘hoofd en hart’ van zorgverleners: vriendelijkheid van binnenuit in plaats van de routineglimlach. de zorgrelatie Werken met psychogeriatrische cliënten kan gevoelens van machteloosheid en hulpeloosheid oproepen. Je voelt je machteloos, als het je als zorgverlener niet lukt om te bereiken wat je
3 Communicatie
Vormen van communicatie Hier volgt een korte uitleg van de diverse termen om de vorm communicatie nader aan te geven: x Verbale communicatie: mondelinge communicatie; x Non-verbale communicatie: de boodschap wordt overgedragen door lichaamshouding, stemgebruik en gebruik van de ruimte; x Bewuste communicatie: gedrag en (non-)verbale communicatie waarover is nagedacht; x Onbewuste communicatie: meestal non-verbale communicatie, stemgebruik, lichaamshouding; x Mondelinge communicatie: dat wat verbaal wordt geuit; x Schriftelijke communicatie: op papier weergegeven, natuurlijk ook steeds meer digitaal; x Instrumentele communicatie: het gaat om zakelijke, rationele informatie; x Affectieve communicatie: de relatie en gevoelens spelen een rol in het communicatieproces; dit wordt ook wel de relationele component van communicatie genoemd.
92
Zakboek Psychogeriatrie
nastreeft en hulpeloos, als je niet meer weet hoe je het moet aanpakken. De zorgrelatie van de zorgverlener ten opzichte van de patiënt kan zich in uitersten ontwikkelen: x Afstandelijkheid en ‘zonder gevoel’ (het tegenovergestelde van affectieve communicatie) kunnen het gevolg zijn van routineus handelen, overbelasting en afstomping; x Openheid, echtheid en empathie (inlevingsvermogen) zorgen voor een dieper contact met de cliënt en de mantelzorger, waardoor de zorgverlener een partner in de zorgrelatie kan worden. Waar de familie het contact juist afbouwt, bouwt de zorgverlener het contact juist op. Het proces van verdergaande verbondenheid, van de acceptatie van stoornissen en een sterk besef van verantwoordelijkheidsgevoel is vergelijkbaar met een adoptie. Adoptie betekent het aangaan van een relatie met de cliënt alsof je familie geworden bent. Kenmerken van adoptie zijn de cliënt erg goed kennen, meer doen dan wat van je wordt gevraagd en denken het beste te weten wat goed is voor de cliënt. Een ander kenmerk is zaken mee naar huis nemen, geen afstand kunnen nemen. Vroeger vond men dat een zorgverlener beter afstand kon houden en werd adoptie als onprofessioneel beschouwd. Tegenwoordig snapt men dat het beter is een gulden middenweg te vinden: goed voor de ander zorgen betekent ook goed voor jezelf zorgen. Als de vertrouwensband groeit, zullen zorgverleners moeten leren om een plaats te bepalen tussen afstand en nabijheid. Zij moeten stilstaan bij hun eigen motieven om te zorgen. Het is belangrijk dat zij in hun team de eigen gevoelens, hun mogelijkheden en grenzen kunnen bespreken, bijvoorbeeld met behulp van intervisie. Situaties rondom de cliënt waarin macht, machteloosheid en het bewaken van de eigen grenzen een rol spelen lenen zich hier in het bijzonder voor. overdracht en tegenoverdracht Bij het communiceren met psychogeriatrische cliënten is het goed als de zorgverlener stilstaat bij haar eigen gevoel ten opzichte van dit gedrag. Bepaalde gedragingen van cliënten kunnen meer of minder heftige gevoelens bij haar opwekken. Onverwerkte en onbekende gevoelens uit een andere situatie in het
Communicatie
93
heden of verleden van de zorgverlener kan zij gaan projecteren op de cliënt. Omdat de begrippen overdracht en tegenoverdracht regelmatig een rol spelen in de hulpverlening en dus ook in de zorg voor dementerenden, worden ze hier nader toegelicht. De begrippen komen uit de psychologie. Overdrachtsgevoelens zijn verschoven gevoelens, dat wil zeggen de cliënt verschuift gevoelens uit het verleden (bijvoorbeeld van ouders of partner) naar personen uit het heden: de arts, de verzorgende of de fysiotherapeut, aan wiens zorg hij is toevertrouwd. Het gaat hierbij echter niet om gevoelens die een cliënt voor de hulpverlener/vertrouwenspersoon zelf voelt, maar om gevoelens die voor een vertrouwenspersoon (ouders, leerkracht, partner) in het verleden werden gevoeld en die worden geprojecteerd op een vertrouwenspersoon in het heden. Bij overdracht beleeft de cliënt de gevoelens ten opzichte van centrale figuren uit zijn verleden (jeugd) dus opnieuw, maar nu worden die gevoelens overgebracht op de hulpbiedende professional in het hier en nu. De professional wordt vereenzelvigd met de sleutelfiguren uit het verleden. Tegenoverdracht staat voor de gevoelens uit het persoonlijk leven van de zorgverlener (verzorgende, arts, enz.), die zij overdraagt op de cliënt voor wie zij verantwoordelijk is. Tegenoverdracht is als het ware een omgekeerde overdracht. Het komt nogal eens voor dat overdracht en tegenoverdracht in de zorg voor psychogeriatrische cliënten optreden. Voor de zorgverleners is het erg belangrijk alert te zijn op gevoelens van overdracht (zoals verliefdheid, woede of teleurstelling) die kunnen ontstaan bij de cliënt. Maar het kan ook andersom: de zorgverlener projecteert haar eigen negatieve gevoelens op de cliënt. Dit kan tot gevolg hebben dat zij heftiger reageert dan bij de situatie past: bang, gekwetst of boos. Hierover praten met collega’s of leidinggevende is nodig om professioneel juist te kunnen handelen. intuïtie De zorgverlener mag ook gebruikmaken van haar intuïtie. Intuitie kan worden omschreven als een ingeving, een vorm van ‘direct weten’, zonder dat men dit beredeneerd heeft. Intuïtie komt niet zomaar uit de lucht vallen, maar kan worden ontwikkeld. Aan intuïtie liggen kennis en kunde ten grondslag. Juist
3 Communicatie
3
Zakboek Psychogeriatrie
94
de verbinding tussen hart, hoofd en handen, waarin intuïtie een plaats heeft, vormt de basis voor het creatieve zoekproces in de communicatie met de psychogeriatrische cliënt. invloed van zintuigen De communicatie met psychogeriatrische cliënten (net als bij alle andere mensen) wordt ook beïnvloed door zintuiglijke waarnemingen. Geluiden (mooie muziek of harde geluiden), reuk (de geur van appeltaart of ontlasting), licht (een lichte of een donkere ruimte), de temperatuur (behaaglijk warm of koud) hebben zichtbaar invloed op het persoonlijk welbevinden. Het is daarom zinvol om in het communicatieproces zo veel mogelijk gebruik te maken van zintuiglijke activering. vraaggerichte zorg Goede communicatie verloopt niet volgens een vast recept. Iedere cliënt vraagt om een eigen aanpak. Vraaggericht werken is daarom een ‘must’ voor een zorgverlener van nu. Vraaggericht werken is kort gezegd ‘zorgverlenen vanuit de behoeften van de cliënt’. Vraaggericht werken komt je niet aanwaaien. Het is iets wat zorgverleners moeten en kunnen leren. Het is een manier van werken waarbij de vraag van de cliënt centraal staat. Als psychogeriatrische cliënten zelf hun zorgbehoeften niet meer kunnen aangeven, komt daarvoor desgewenst de mantelzorger in beeld. Sting en Artemea verwoorden in hun werkboek Vaardig in vraaggerichte zorg het begrip als volgt: Goed luisteren naar de cliënt en helder communiceren. Leren ‘breder te kijken’ naar de cliënt: wat heeft hij nodig om een kwalitatief goed leven te leiden? Goed samenwerken binnen de eigen organisatie om dit te realiseren. Dit alles is vraaggerichte zorg in een notendop.
Kenmerken van vraaggerichte zorg De cliënt heeft een bepalende invloed op doelen, vorm, tijdstip enzovoort van de zorgverlening. x Het zorgaanbod richt zich zo veel mogelijk op de vraag. x
3
Communicatie
x
x
De zorgverlener blijft verantwoordelijk voor de kwaliteit, levering en organisatie van de zorg. Meestal: groepsaanbod (van zorg of dienst) voor cliënten met een overeenkomstige behoefte.
Lichaamstaal en grondhouding
In ons dagelijks leven communiceren we zoals eerder aangegeven niet alleen verbaal via gesproken woorden of geschreven tekst, we communiceren ook non-verbaal, dat wil zeggen: we voeren een gesprek met andere middelen dan woorden. Minstens 70% van onze communicatie verloopt via lichaamstaal; onze verbale communicatie gaat meestal vergezeld van non-verbale communicatie. Zonder woorden vertellen we wat we van onszelf en anderen vinden. Zonder iets te zeggen doen we anderen een stroom verzoeken door middel van gebaren, gezichtsuitdrukking, lichaamshouding, kleding en de afstand die we tot iemand bewaren. We kunnen niet niet-communiceren: ons lichaam vertelt soms meer dan onze mond kwijt wil. Door houding, beweging of gebaar kan ons lichaam zelfs ontkennen wat we zeggen. Het is belangrijk dat de zorgverlener zich bewust is van haar eigen non-verbale communicatie. Dit helpt haar om vaardig te worden in het waarnemen van en omgaan met het non-verbale gedrag van cliënten. Het non-verbale gedrag van een cliënt zegt iets over de betrouwbaarheid van wat hij zegt en over zijn gedrag in relatie tot zijn woorden. Om lichaamstaal goed te kunnen begrijpen, moet de zorgverlener ook de situatie bekijken.
Voorbeeld Een zorgverlener ontvangt een nieuwe cliënt met haar dochter voor een intakegesprek en vraagt of zij opziet tegen de verhuizing naar het verpleeghuis. De cliënt zegt nergens bang voor te zijn. Haar gelaatsuitdrukking (bleek en strak), intonatie (bibberende stem) en houding (nerveus heen-en-weerlopen) verraden echter dat de nieuwe cliënt zenuwachtig is.
3 Communicatie
3.2
95
96
Zakboek Psychogeriatrie
Gedrag zegt meer dan woorden. Non-verbale communicatie kun je op veel verschillende manieren herkennen. Voorbeelden: x intonatie en klemtoon; x stem: hoogte, intensiteit, klankkleur; x bijgeluiden zoals snikken en ingehouden lachen; x gezichtsuitdrukking; x stiltes; x gebaren; x hoofdbewegingen; x oogcontact; x afstand of nabijheid; x aanraking.
Voorbeelden van non-verbale informatie x aanwijzen – bijvoorbeeld met de vinger wijzen; x vragen – bijvoorbeeld vragende handen; x denken – bijvoorbeeld hand met potlood naar het hoofd laten gaan; x sympathie – bijvoorbeeld vriendschappelijk op de schouder slaan, aaien, omhelzen enzovoort; x antipathie – bijvoorbeeld langs iemand heen kijken, met de stoel achteruitgaan; x besluit – bijvoorbeeld met de vuist op tafel slaan of opstaan als de persoon een tijd met iets bezig is geweest; x macht – bijvoorbeeld de voorzitter die aan het hoofd van de tafel gaat zitten; x samenwerken – bijvoorbeeld naast elkaar aan tafel zitten.
In de zorgverlening is het van groot belang dat de zorgverlener kijkt en luistert naar wat de psychogeriatrische cliënt niet uitspreekt, maar wel op andere manieren laat zien en horen. Als de cognitieve of lichamelijke vermogens achteruitgaan en de cliënt niet langer in staat is om zijn behoefte duidelijk te verwoorden, zal de zorgverlener al haar zintuigen moeten gebruiken om de signalen van de cliënt op te pikken en te begrijpen. Een dementerende reageert doorgaans sterk op de non-verbale communicatie. Hij voelt de stemming van anderen meestal goed aan en neemt deze ook nogal eens over (zowel positief als negatief ).
3
Communicatie
97
Grondhouding De grondhouding in een gesprek heeft de volgende aspecten: x Empathie : leef je je in in de ander? x Respect : laat je waardering en eerbied merken aan de ander; laat je de ander in zijn waarde? x Echtheid : interesseer je je oprecht voor de ander? x Presentie : ben je er echt voor de ander of zit je met je gedachten ergens anders? x Nabijheid en veiligheid: laat je je betrokkenheid merken, waardoor de ander zich bij jou veilig weet? x Afstand en ruimte: hoe veraf of dichtbij kom je letterlijk bij iemand tijdens een gesprek en welke ruimte kies je voor een gesprek? x Concreetheid en duidelijkheid: is het goed te begrijpen wat je zegt en hoe je overkomt?
3.3
Praktische adviezen om de communicatie te verbeteren
De volgende tips en adviezen kunnen helpen om de communicatie met de psychogeriatrische cliënt te verbeteren. Ze zijn gericht op verschillende factoren in de communicatie: de omgeving, de cliënt en de zorgverlener zelf. Therapeutische communicatietechnieken, zoals open vragen, positieve opmerkingen, oogcontact, affectieve aanraking en glimlachen hebben een positief effect op het contact met de cliënt. Zorgverleners en mantelzorgers dienen natuurlijk hun communicatie aan te passen aan het stadium van de dementie. Lichamelijk contact en zintuiglijke activering worden steeds belangrijker
3 Communicatie
Bij het voeren van een gesprek gaat het in de eerste plaats om de grondhouding oftewel de toon van het gesprek en niet om allerlei voorschriften en regels. Het gaat niet alleen om wat je zegt, maar ook om hoe je het zegt. Een simpele zin als: ‘Kom, gaat u mee?’ kan door de toon waarop de zin wordt uitgesproken verschillende gevoelswaarden krijgen. Klinkt er vertrouwen in door of verwijt? Is het een aardige stem die dit zegt of een boze? Kijkt iemand je daarbij aan of kijkt hij de andere kant op?
98
Zakboek Psychogeriatrie
naarmate woorden aan betekenis verliezen: liefdevol aanraken, glimlachen en gebruik van een lage, zachte stem zijn hier ‘sprekende’ voorbeelden van. Gebruik je creativiteit. Als een bepaalde interventie niet werkt (ook al is dit een 1e- of 2e-keusaanbeveling; zie par. 2.2), durf dan te improviseren en kijk eens wat er gebeurt. Als je iets nieuws uitprobeert kan het resultaat wel eens onverwacht positief zijn. Omgevingsfactoren Zorg ervoor dat de ruimte zo plezierig mogelijk is; zorg voor voldoende licht en rust. x Maak oogcontact en zorg ervoor dat de cliënt je kan zien voordat hij aangeraakt wordt, dit voorkomt een paniekreactie. Ga bij voorkeur op ooghoogte zitten. x
Lichamelijke factoren van de cliënt Ga na of het gezicht en gehoor in orde zijn. Maak zo veel mogelijk gebruik van de hulpmiddelen: hoorapparaat en bril. x Probeer te achterhalen wat de behoefte is van de cliënt en ga daar zo veel mogelijk op in. Lichamelijke behoeften (verschonen, eten, drinken, anders zitten of liggen, te warm, te koud, enz.) kunnen de communicatie behoorlijk verstoren. x
Cognitieve factoren van de cliënt Leg je erbij neer dat dementerenden niet meer kunnen leren. Stimuleren om iets nieuws te leren werkt dus averechts. Herhaal rustig belangrijke boodschappen. x Praat niet te lang van tevoren over toekomstige gebeurtenissen; dit voorkomt onrust of bezorgdheid. Je kunt beter pas iets vragen als het ‘nu’ is. x Stel korte vragen en gebruik veelzeggende gebaren bij de woorden. Als je vraagt of de cliënt koffie wil drinken, hou dan de koffiekan omhoog. Bij het naar buiten gaan, laat dan zijn jas zien. Zeg de bewoner gedag of zwaai naar hem als je weggaat. x Vermijd woorden als ‘altijd’, ‘nooit’ en ‘waarom’. Ook andere woorden kunnen aanleiding geven tot misverstanden (bijvoorbeeld ‘ziekenhuis’ of ‘geld’). x Vermijd in een gesprek plotselinge verandering van onderwerp. x Stel zo veel mogelijk gesloten vragen. Liever: ‘Gaat u mee naar buiten?’ dan ‘Wat wilt u doen?’ x
3
Communicatie
99
x
Vermijd lange zinnen of instructies; maak gebruik van kleine stapjes.
Psychologische factoren van de cliënt Benadruk geen vergissingen of fouten, dit levert vaak alleen frustratie op. Ga geen discussie aan, probeer zo min mogelijk tegen te spreken. x Het kan zijn dat de cliënt door een bepaalde herinnering een heftig gevoel herbeleeft. Door eenvoudige vragen te stellen is het mogelijk om hier meer over te weten te komen en de cliënt te helpen om weer grip op de situatie van de herinnering te krijgen. x Reageer ook op de gevoelens achter de boodschap: sluit aan bij gevoelens van onrust in plaats van ze tegen te houden of te negeren. x
(Lichaams)houding van de zorgverlener Houd de stem laag en rustig. x Beantwoord vragen rustig, dit stimuleert het zelfvertrouwen van de cliënt. x Neem de tijd voor communicatie over het werk (wassen, eten geven, enz.). Als je rust uitstraalt, verlopen werkzaamheden soepeler. x Toon regelmatig genegenheid: een aai, knuffel of omhelzing geeft bevestiging en verbetert daardoor de communicatie. N.B. Niet iedere cliënt is hiervan gediend, ga hier zorgvuldig mee om. Ook mantelzorgers kunnen zich ergeren aan wat zij beschouwen als vrijpostig gedrag van de zorgverlener. x Praat in zijn nabijheid niet over de cliënt in de derde persoon (alsof hij er niet bij is). x Betrek de cliënt bij wat je doet of wilt: ‘Vindt u het goed dat …’, ‘ Wilt u dit …?’ x Moedig de cliënt aan en geef complimentjes. x Blijf op volwaardige wijze de cliënt aanspreken, verval niet in babytaal of ‘elder-speak’. x Laat regelmatig blijken dat je waardering voor en betrokkenheid bij de cliënt hebt. Richt je op het positieve. x Zeg liever: ‘Wilt u het nog eens zeggen?’ dan doen alsof je weet wat de ander bedoelt, terwijl dat niet zo is. x Humor doet wonderen. Samen lachen vermindert spanning.
3 Communicatie
x
100
Zakboek Psychogeriatrie
3.4
Beter leren communiceren
Er is steeds meer aandacht voor het belang van goede communicatie. Zorgverleners die zich bewust zijn van de verschillende aspecten van communicatie en van hun mogelijkheden, zullen meer zelfvertrouwen, openheid, veiligheid en rust uitstralen. De psychogeriatrische cliënt, die immers uiterst gevoelig is voor verstoringen in de communicatie, zal hierdoor beter begrepen worden. scholing In veel verpleeghuizen, verzorgingshuizen en kleinschalige woonvoorzieningen werken zorgverleners aan het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Intervisie, teamoverleg of trainingen van interne of externe scholingsbureaus bieden de gelegenheid om de communicatie en bejegening rondom de psychogeriatrische cliënt te bespreken en te verbeteren. abc-methode Bij problematisch gedrag van dementerenden wordt wel gebruikgemaakt van de ABC-methode (tabel 3.1). Tabel 3.1
ABC-methode
A
Activating Event
Situatie, aanleiding, gebeurtenis
B
Beliefs
Gedachten, de bril waardoor je kijkt
C
Consequences
Gedrag en/of emoties
De ABC-methode wordt gebruikt in de rationeel-emotieve therapie (RET) en heeft als grondslag dat ‘niet de dingen zelf beangstigend zijn, maar de manier waarop we ze bekijken’ (Ellis, 1913, zoals beschreven in IJzermans & Dirkx, 2001). De nadruk ligt bij de RET dus op onze waarneming van de wereld. We kunnen niet de ander veranderen, maar wel onszelf. De kern van de RET is dat niet A de oorzaak is van C, maar B. Met andere woorden: het zijn niet de gebeurtenissen (A) die bepalen hoe je je voelt (C), maar de manier waarop je tegen die gebeurtenissen aankijkt (B). Door oefening kunnen de beliefs (overtuigingen) worden veranderd. Dit kan op zo’n manier dat ze beter (meer realistisch) bij de situatie (A) aansluiten. Een ge-
3
Communicatie
101
volg is dat het gevoel (C) dat hierbij hoort, eveneens beter aansluit. Verzorgenden geven aan dat deze methode ‘werkt’: door aan je eigen gedachten te werken, kun je beter met probleemgedrag van een dementerende oudere omgaan. observatiemethoden Dementia Care Mapping en Video Interactie Begeleiding zijn voorbeelden van observatiemethoden die zicht geven op geslaagde communicatie met als doel te analyseren wat er goed gaat en dit uit te breiden naar andere situaties.
Dementia Care Mapping (DCM) Een getrainde observator bekijkt gedurende zes uur het gedrag van een groep cliënten in combinatie met de interactie met zorgverleners en noteert dat in 23 codes. Zo wordt systematisch in kaart gebracht wat er gebeurt en hoe cliënten daarop reageren. Observaties zijn bijvoorbeeld: negeren van een hulpvraag, afstandelijke benadering, onbegrip voor de belevingswereld. Door te observeren wordt duidelijk welke acties een positief en een negatief effect hebben. Deze methode brengt in beeld wat niet goed gaat, wat beter kan, maar laat ook zien wat wél goed gaat en wat dus navolging verdient. Het consequent en met regelmaat observeren van bewoners en hun zorg leidt uiteindelijk tot betere zorgverlening. Mensen zijn minder angstig, boos en rusteloos, gebruiken dikwijls minder medicijnen en functioneren beter.
3 Communicatie
Dementia Care Mapping Om de kwaliteit van zorg in beeld te brengen is Dementia Care Mapping (DCM, ontwikkeld door Tom Kitwood; zie ook par. 2.2) een bruikbaar instrument. DCM is een intensieve observatiemethode, die op een zo concreet mogelijk niveau – namelijk in het dagelijks handelen – signaleert wat aanslaat bij een bewoner en wat niet (zie kader). DCM past bij woonvormen waar zorgverleners belevingsgericht werken.
102
Zakboek Psychogeriatrie
Video Interactie Begeleiding In navolging van de Video Home Training (VHT) die veel in de jeugdzorg wordt gebruikt, bestaat er sinds een aantal jaren Video Interactie Begeleiding (VIB) voor de ouderenzorg. Het berust op dezelfde principes: x De gedragsleer onderzoekt door middel van gedetailleerde observatie de (non-)verbale communicatie. x Het gaat niet alleen over de inhoud van de communicatie, maar ook over de vorm. x Kennis uit de psychogerontologie en de psychologie wordt toegepast. VIB richt zich op het verbeteren van de communicatie tussen de dementerende en de zorgverlener. Andrea de Groot (VIB-trainer) verwoordt de toepassing van VIB in Denkbeeld (2006) als volgt: ‘Iedere zorgverlener beschikt over natuurlijke capaciteiten om effectief te communiceren. In de praktijk raakt dit vermogen echter vaak ondergesneeuwd door gevoelens van machteloosheid, boosheid, ongeduld en onzekerheid. Video Interactie Begeleiding doorbreekt de frustratie die dit met zich meebrengt en laat de zorgverlener weer succeservaringen beleven. VIB dient hier om de blik van de zorgverlener anders te richten, hem of haar een andere kijk op het probleem te geven. Dit is mogelijk door een tweede sterke kant van VIB: het gebruik van het medium video.’ Het maken van video-opnames, het terugkijken en analyseren van de beelden (‘videofeedback’) blijkt een vorm van leren die goed aansluit bij zorgverleners, al wordt de methode nog niet zo vaak toegepast.
4
Netwerk van de cliënt
De ouder wordende mens met gezondheidsproblemen krijgt steeds meer aandacht van hulpverleners en instanties. Dat is ook nodig, want er is sprake van een groeiend aantal ouderen dat een steeds groter deel van het totaal aantal inwoners vormt. Dit noemen we vergrijzing. Deze ouderen worden ook nog (veel) ouder dan in de vorige eeuw het geval was: dubbele vergrijzing. Dit brengt een groeiende vraag naar begeleiding en/of overname van de dagelijkse zorg met zich mee. Paragraaf 4.1 en 4.2 geven hier informatie over. Naast de professionals in het netwerk is de directe omgeving van de psychogeriatrische cliënt van groot belang. We bedoelen hier mantelzorgers, familie, vrijwilligers en de zorgverleners die de dagelijkse zorg voor de psychogeriatrische cliënt vormgeven. Hoe werkt dat in de praktijk en waar kunnen ouderen, hun naasten en zorgverleners terecht? Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.3 t/m 4.6. 4.1
Professionals
de huisarts De huisarts is het eerste aanspreekpunt voor mensen bij problemen op het gebied van hun gezondheid en/of welzijn. Over het algemeen heeft een patiënt een eigen huisarts. Hij heeft deze vaak voor de duur van een lange periode in zijn leven. De huisarts heeft daarom een goed beeld van de gezondheidstoestand en het welbevinden van zijn patiënten. De huisarts (m/v) is breed opgeleid en heeft de kennis en vaardigheden om de juiste diagnose te stellen of de juiste inschatting te maken over de aard en ernst van de klachten. Dat betekent dat hij een inschatting kan maken of hij in staat is de patient zelf te behandelen of dat hij de patiënt moet doorverwijzen naar een specialist of een andere hulpverlenende instantie. Het gaat er dus om dat de huisarts de signalen op juiste wijze interpreteert. N. van Halem et al., Zakboek Psychogeriatrie, DOI 10.1007/978-90-313-8725-0_4, © 2011 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
104
Zakboek Psychogeriatrie
Het overgrote deel van de ouderen woont thuis. De huisarts is degene die een belangrijk deel van de (psycho)geriatrische problematiek in zijn praktijk tegenkomt. De praktijkondersteuner De praktijkondersteuner is een ervaren verpleegkundige die een gespecialiseerde opleiding aan een hogeschool gevolgd heeft. Zij kan zich specialiseren in verschillende onderdelen van de zorg, bijvoorbeeld diabetes mellitus, geriatrie en GGZ (geestelijke gezondheidszorg). Zij werkt zelfstandig vanuit de praktijkruimte van een huisarts waarbij zij in dienst is. Samen kunnen zij de afweging maken op welk moment ondersteuning door bijvoorbeeld thuiszorg gewenst is. Ook kunnen er in de loop van jaren redenen ontstaan om verhuizing naar een andere woonvorm (bijvoorbeeld een zorgcentrum) te adviseren. Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) LESA’s zijn landelijke samenwerkingsafspraken die huisartsen met andere zorgverleners in de eerste lijn opstellen. Een LESA stelt als doel dat op het juiste moment optimale zorg wordt geboden door de betrokken zorgverleners, afgestemd op de behoefte van de patiënt, waarbij de continuïteit in de zorg herkenbaar is. Zo is er de LESA Dementie. Deze samenwerking is het resultaat van overleg tussen huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde/sociaal geriaters en (wijk)verpleegkundigen over verantwoordelijkheden en taken bij de signalering, diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met dementie in de eerste lijn. Afgesproken wordt wie welke rol in het proces vervult. Van belang is dat men elkaar kan consulteren. specialisten in de ouderenzorg De huisarts kan een cliënt ook doorverwijzen naar een geriater, een specialist in de ouderenzorg. Drie ouderenspecialisten werken in de gezondheidszorg voor ouderen: 1 de ziekenhuisgeriater ofwel klinisch geriater; 2 de RIAGG-ouderenarts ofwel sociaal geriater; 3 de specialist ouderengeneeskunde. De klinisch geriater richt zich binnen het ziekenhuis op specialistische diagnostiek en kortdurende behandeling bij ouderen. Via
4
Netwerk van de cliënt
105
de polikliniek ziet de klinisch geriater veel thuiswonende ouderen. De sociaal geriater richt zich bij de ouderen thuis op diagnostiek en advisering van ouderen met psychische en sociale problemen. De specialist ouderengeneeskunde (vroeger verpleeghuisarts genoemd) is binnen en buiten het verpleeghuis bezig met diagnostiek en langdurige behandeling van zorgbehoeftige ouderen. De klinisch en sociaal geriater zijn gericht op de extramurale zorg, de specialist ouderengeneeskunde is gericht op de intramurale zorg. Naast deze specialisten kan gebruikgemaakt worden van consultatie bij een psychiater en een psycholoog die hun ervaringsgebied hebben in de ouderenzorg. gespecialiseerd verzorgende psychogeriatrie De Gespecialiseerd Verzorgende Psychogeriatrie (GVP) is werkzaam in de thuiszorg, in een verzorgings-/verpleeghuis of in een combinatie van deze instellingen. De manier waarop de rol van de GVP in de praktijk wordt ingevuld verschilt per organisatie. Vaak zal zij minstens voor een deel van de tijd dagelijkse zorgtaken verrichten. Daarnaast wordt van haar verwacht dat ze mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunt en dat ze collega’s en andere professionals kan begeleiden en adviseren. Zij vervult een voorbeeldrol in de zorg voor cliënten met een psychogeriatrische aandoening. De Gespecialiseerd Verzorgende Psychogeriatrie (GVP) is een branche-erkende opleiding. Het competentie- en kwalificatieprofiel GVP is in 2009 vastgesteld. Het gaat om een relatief nieuwe functie die zich de komende jaren zal gaan ontwikkelen. De zorgsetting
Lang niet alle psychogeriatrische cliënten wonen in een zorginstelling. Waar een cliënt verblijft en zorg ontvangt hangt van veel factoren af. Hieronder staan de mogelijke zorgsettings en de voorwaarden voor een indicatie op een rijtje. de thuiszorg Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) noemt thuiszorg ‘zorg zonder verblijf ’. Deze zorg is voor men-
4 Netwerk
4.2
106
Zakboek Psychogeriatrie
sen die thuis verzorging, verpleging of hulp bij de huishouding nodig hebben. Het doel van zorg zonder verblijf is de cliënt te ondersteunen bij zijn zelfstandigheid. Hulp van de thuiszorg: x huishoudelijke hulp; x verzorging/verpleging; x intensieve thuiszorg/nachtzorg; x terminale zorg; x consultatie door een ergotherapeut; x consultatie door een diëtist; x crisisbed in het verzorgingshuis; x bruikleen van medische en verpleegkundige artikelen. De zorg is aan een limiet gebonden wat betreft het aantal hulpuren en de bezoekfrequentie per dag of week. Dit is afhankelijk van de indicatie voor de betreffende cliënt. de indicatie Heeft iemand zorg nodig dan kan er een beroep gedaan worden op zorg die betaald wordt uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) onderzoekt of iemand AWBZ-zorg kan krijgen en zo ja, hoeveel en hoelang. Het zorgkantoor regelt vervolgens dat een cliënt de zorg krijgt waar hij recht op heeft. Het CIZ voert de indicatiestelling als volgt uit: x De cliënt meldt zich aan door een aanvraagformulier in te vullen. x Vervolgens vindt onderzoek plaats door een medewerker door meer informatie op te vragen of de cliënt een bezoek te brengen. x Dan wordt er een besluit genomen of er recht is op AWBZzorg. Binnen de thuiszorg heeft elke cliënt een zorgleefplan. Dit zorgleefplan bevat actuele informatie over de benodigde zorg. Wanneer de zorgvraag verandert, wordt het zorg(leef )plan aangepast, worden eventueel andere disciplines ingeschakeld en verandert de indicatie. Thuiszorgmedewerkers zijn in dit proces een direct aanspreekpunt voor de cliënt. Vanuit het thuiszorgteam wordt deelgenomen aan het huisartsenoverleg. Binnen het eigen team van de thuiszorg vindt de cli-
4
Netwerk van de cliënt
107
entenbespreking plaats. Bovendien kan er ook overleg plaatsvinden binnen een samenwerkingsverband met de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), politie, huisarts, organisatie voor ouderenzorg en maatschappelijk werk. Binnen deze overlegmogelijkheden kan de problematiek en de veranderende zorgvraag en/of indicatie besproken worden.
verblijfszorg Een andere vorm van thuiszorg is de intensieve thuiszorg. Dit wordt ook wel verblijfszorg thuis genoemd. Hiervan is sprake als een cliënt graag thuis wil en kan blijven wonen, maar heel veel zorg nodig heeft en een indicatie heeft gekregen om in een verpleeghuis te gaan wonen. Bij verblijfszorg thuis hoort onder meer koken, het schoonhouden van het huis, ontspannende dingen doen en toezicht houden. Naast de thuiszorgorganisatie wordt dan ook zorg geleverd vanuit een verzorgingshuis of verpleeghuis. Door de steeds veranderende wetgeving ten aanzien van de bekostigingssystemen, moet een juiste afweging gemaakt worden in wie welke zorg gaat leveren, waaruit dit bekostigd gaat worden en wat uiteindelijk de beste oplossing is in het belang van de cliënt. aanvullende zorg Er zijn meerdere soorten aanvullende zorg voor ouderen. Cliënten met psychogeriatrische problematiek kunnen afhankelijk van de ernst van deze problematiek gebruikmaken van deze aanvullende zorg.
4 Netwerk
persoonsgebonden budget Met een persoonsgebonden budget (PGB) kan de cliënt (of diens naasten) zelf de zorg regelen die hij nodig heeft als hij door ziekte, handicap of ouderdom thuis hulp nodig heeft. Hij is dan niet afhankelijk van traditionele zorgaanbieders. De client regelt dan zelf wanneer, wie, hoe vaak, hoe lang, welke zorg uitgevoerd wordt. Het PGB mag niet gebruikt worden wanneer een cliënt is opgenomen in een instelling. Wel mag het PGB gebruikt worden voor kortdurend verblijf, bijvoorbeeld om de mantelzorger te ontlasten, de zogenaamde respijtzorg. Om in aanmerking te komen voor een PGB moet ook hier indicatie plaatsvinden door het CIZ. Uiteraard moet de cliënt zich wel verantwoorden voor het opgenomen budget.
108
Zakboek Psychogeriatrie
Dagopvang In de regel is dit een opvang voor ouderen die gesitueerd is in een verzorgingshuis of zelfstandig gebouw. Het is een open opvang waar men in en uit kan lopen zoals men zelf wenst. In wezen komt de dagindeling vaak op hetzelfde neer. Iemand gaat voor een dag of meerdere dagen in de week naar een opvang waar meerdere mensen bij elkaar komen met verschillende soorten problemen of behoeften. De groepsgrootte kan zeer variëren. Gemiddeld zal dit tien à vijftien personen zijn. Begeleiding op de dagopvang voor ouderen vindt over het algemeen plaats door: x activiteitenbegeleid(st)ers; x verzorgenden; x vrijwilligers; x stagiaires. Dagopvang in de vorm van huiskamerprojecten en ontmoetingscentra voor ouderen zijn voor zelfstandig wonende ouderen. Het doel van deze voorziening is het aanbieden van een zinvolle dagbesteding in groepsverband en mogelijkheden om contact te maken met leeftijdsgenoten in de woonbuurt van de ouderen. Activiteiten die aangeboden worden bij de huiskamerprojecten kunnen per project verschillen. Ze variëren van knutselen, koffie drinken, kranten lezen, spelletjes doen, kaarten, wandelen, tot boodschappen doen en maaltijden voorbereiden. De voorziening is bedoeld voor ouderen die niet meer zo gemakkelijk deel kunnen nemen aan andere activiteiten die bijvoorbeeld door ouderenbonden of verenigingen georganiseerd worden, omdat ze slecht ter been zijn of omdat deze activiteiten bijvoorbeeld te druk zijn. Huiskamerprojecten worden door diverse organisaties en op verschillende locaties georganiseerd. Vaak hebben ook verzorgingshuizen/woonzorgcomplexen/wijkcentra mogelijkheden voor ouderen die zelfstandig in de omgeving wonen om vrijblijvend deel te nemen aan activiteitenprogramma’s. Dagverzorging en -behandeling voor ouderen Dagverzorging is de verzorging, begeleiding en opvang van ouderen in groepen op een centrale locatie, dus niet thuis. Het is een vorm van dagopvang voor ouderen die nog zelfstandig wonen, maar die door fysieke of geestelijke beperkingen niet meer
4
Netwerk van de cliënt
109
kunnen deelnemen aan het algemeen maatschappelijk verkeer. Bijvoorbeeld mensen met sterke eenzaamheidsproblematiek of lichte vormen van dementie, mensen die niet meer zo goed voor zichzelf kunnen zorgen of op een wachtlijst staan voor een verzorgingshuis. Kenmerken van dagverzorging en –behandeling: x Dagverzorging is gericht op tijdsbesteding. x Er worden geen behandelprogramma’s of -plannen opgesteld, tenzij gesproken wordt over behandeling in plaats van verzorging. Indien nodig kan noodzakelijke persoonlijke of verpleegkundige zorg verleend worden. x Er is gelegenheid om te rusten. x Een AWBZ-indicatie is nodig. x Een CIZ-indicatie is nodig. x Dagbehandeling dementie vindt plaats op een gesloten, beschermende afdeling.
Meerzorgprojecten In deze projecten gaat het om extra zorg gericht op (een groep) ouderen die in een verzorgingshuis wonen, maar een indicatie hebben voor opname in een verpleeghuis waar echter nog geen plaats beschikbaar is. Wanneer ernstige geheugenproblematiek en desoriëntatie gaan optreden, gaat de greep op het ritme van het eigen leven verloren. De omgeving moet dan meer structuur gaan bieden. In veel verzorgingshuizen zijn daarom groepen ouderen gevormd die onder leiding van een verzorgende of een activiteitenbegeleider de dag gezamenlijk doorbrengen. Deze zorgactiviteiten worden extern gefinancierd via samenwerkingsprojecten met verpleeghuizen. Een psycholoog of specialist ouderengeneeskunde is aan de groepsverzorging verbonden. Deze zit de bewonersbesprekingen voor en adviseert de begeleiders over de omgang met de bewoners. Een voorbeeld van een meerzorgproject is het bewegingactiveringsprogramma (BAP) dat zich richt op dementerende ouderen. Het BAP bestaat uit een groot aantal gestructureerde groepsbijeenkomsten waarin beweging en lichaamsbeleving centraal staan. Een dergelijk meerzorgproject wordt gefinancierd uit de AWBZ. Om
4 Netwerk
Dagverzorging kan eveneens worden aangevraagd om de partner of familieleden te ontlasten (zie ook respijtzorg).
110
Zakboek Psychogeriatrie
voor deelname aan een meerzorgproject in aanmerking te komen, moet men AWBZ-geïndiceerd zijn. zorg dichtbij Ouderen hebben steeds vaker behoefte om zorg te ontvangen in een voor hen bekende leefomgeving. Dichtbij, in de eigen wijk of buurt. Daartoe zijn verschillende mogelijkheden ontwikkeld. het woonzorgcomplex Een woonzorgcomplex is een complex zelfstandige woningen waar bewoners desgewenst gebruik kunnen maken van een zorg- en servicearrangement. In het ontwerp van het gebouw is aandacht besteed aan veilig en beschut wonen. In de woonzorgcomplexen huren bewoners zelf hun woning of hebben deze in eigendom. Er moet sprake zijn van een duidelijke scheiding tussen wonen, zorg en service. Dit wordt vastgelegd in een contract. Doelgroepen zijn ouderen, gehandicapten, GGZ-cliënten en/of combinaties van deze groepen. In een woonzorgzone kan een woonzorgcomplex een functie vervullen als servicecentrum voor de wijk eromheen. Het betreffende woonzorgcomplex wordt dan vermeld als woonzorgzone. woonzorgzones Een woonzorgzone is een wijk waarin een doorsnede van de Nederlandse bevolking woont, maar waarin ook goede voorzieningen zijn getroffen voor wonen met zorg, bijvoorbeeld doordat mensen kunnen blijven wonen in een aangepaste woning. Hulp en verzorging zijn dan beschikbaar vanuit het wijkservicecentrum, dat verschillende soorten zorg en ondersteuning op maat kan bieden. De nadruk ligt dus niet op het krijgen van zorg, maar indien nodig kan die zorg wel dichtbij ontvangen worden. zorgcentra Het verzorgingshuis Het verzorgingshuis verschilt wezenlijk van het verpleeghuis, in die zin dat het vanuit een wooninstelling is geëvolueerd naar een zorginstelling. Het simpele feit dat iedere bewoner een eigen appartement heeft en daarin de sfeer bepaalt, maakt een wereld van verschil tegenover de situatie in het verpleeghuis, waar het lijkt alsof de bewoner er (langdurig) logeert.
4
Netwerk van de cliënt
111
Het verzorgingshuis levert: x algemene zorg voor alle bewoners of een groot deel van de bewoners, zoals het huishouden, vrijetijdsbesteding en maaltijden; x specifieke verzorgende taken, afgestemd op de behoefte en de indicatie van iedere bewoner; x incidentele verpleging voor bewoners die dat volgens de indicatie nodig hebben. De bewoner in een verzorgingshuis heeft een eigen huisarts die formeel geen relatie heeft met de zorginstelling en daardoor een onafhankelijke positie inneemt. Daarnaast bieden veel verzorgingshuizen dagverzorging en nachtopvang voor ouderen die nog thuis wonen. Ouderen kunnen ook tijdelijk in het verzorgingshuis wonen. Verder verzorgen de huizen vaak diensten voor ouderen die nog zelfstandig wonen, zoals maaltijden aan huis, alarmering en lichamelijke verzorging. Bij veel verzorgingshuizen horen zelfstandige woningen of flats (aanleunwoningen of servicewoningen).
Kortdurende crisisopvang Veel verzorgingshuizen verlenen kortdurende crisisopvang in samenwerking met de thuiszorg. In feite is dit een verplaatste vorm van intensieve thuiszorg. Deze mogelijkheid is uiteraard voor de huisarts een prachtige oplossing in situaties waarbij er geen ziekenhuisindicatie is, maar wel een onoplosbare zorgvraag. Tijdelijke ontlasting van de mantelzorg en verbetering
4 Netwerk
Aanleunwoningen Behalve aan verpleeghuisgeïndiceerde mensen binnen de eigen muren, verleent het verzorgingshuis in samenwerking met de thuiszorg zorg aan thuiswonenden. Bewoners van aanleunwoningen zijn aangewezen op hulp van de thuiszorg in voorkomende gevallen, maar deze hulp heeft beperkingen wat betreft de bezoekfrequentie. Voor noodsituaties wordt vaak het verzorgingshuis gebeld. Aanleunwoningen zijn bouwkundig geschikt voor minder mobiele ouderen en zijn gelegen in de nabijheid van een verzorgingshuis. De toewijzing van aanleunwoningen geschiedt door de gemeente.
112
Zakboek Psychogeriatrie
van de conditie van de cliënt zijn belangrijke redenen voor deze vorm van zorg. Een tijdelijke opnamekamer (TOP-kamer) is een volledig ingerichte eenpersoons logeerkamer in een verzorgingshuis. De client hoeft geen zorg te dragen voor de inrichting van de kamer. Iemand komt in aanmerking voor een TOP-kamer als: x hij zich door omstandigheden thuis niet meer kan verzorgen; x er sprake is van herstel na ziekenhuisopname of ter ontlasting van het mantelzorgsysteem; x hij tijdelijk zorg nodig heeft in een beschermde woonomgeving; x hij nog grotendeels zelf de regie heeft over zijn functioneren. De CIZ-indicatie moet voorafgaand aan de plaatsing zijn afgegeven. Plaatsing op een TOP-kamer is voor een duur van zes weken, met eventueel een verlenging van nog eens zes weken. Verzorgingshuizen fuseren de laatste jaren steeds vaker met verpleeghuizen. Dit is ontstaan doordat de zorg ook in het verzorgingshuis complexer is geworden. Zo ontstaan instellingen met een uitgebreid zorgaanbod. Dat betekent dat ook de specialist ouderengeneeskunde zijn intrede heeft gedaan in het verzorgingshuis. Binnen het verzorgingshuis vinden we ook al groepen psychogeriatrische bewoners die in een veilige, beschermde woongroep leven. Door al deze ontwikkelingen zijn de verzorgingshuizen inmiddels ‘zorgcentra’ geworden, met een scala aan mogelijkheden en functies. Het verpleeghuis De ontwikkelingen in de verpleeghuiszorg staan niet stil. Het verpleeghuis met zijn grote afdelingen en meerpersoonskamers gaat tot het verleden behoren. Het ministerie van VWS heeft bepaald dat in 2010 cliënten in de langdurige zorg het recht hebben te kunnen kiezen voor een eenpersoonskamer. Daarnaast blijft de mogelijkheid voor een tweepersoonskamer bestaan. Interdisciplinaire samenwerking zorgt ervoor dat de verschillende deskundigen meer gebruikmaken van elkaars expertise. De huisarts consulteert de geriater en indien nodig de specialist ouderengeneeskunde.
4
Netwerk van de cliënt
113
Kleinschalig wonen Een kleinschalige woonvorm is een woonvorm waar zorg geboden wordt aan zorgvragers in een veilige, herkenbare en huiselijke woonomgeving. Talloze verpleeghuizen en zorgcentra hebben hun gebouwen heringericht in kleinschalige wooneenheden. Inmiddels woont een kwart van alle dementerende verpleeghuisbewoners in een kleinschalige woonvorm (ActiZ, 2010). De kwaliteit van leven van de oudere staat daarbij voorop. Er wordt gestreefd naar het zo veel mogelijk benaderen van het dagelijks leven in de normale thuissituatie. Deze visie vertaalt zich in de praktijk naar welzijn, wonen en zorg.
ketenzorg Ketenzorg is de zorg die wordt verleend door verschillende zorgverleners, die – als het goed is – als schakels in een hechte keten met elkaar samenwerken in het belang van de cliënt. Het gaat erom dat er passende zorg geboden wordt bij de steeds veranderende zorgbehoefte van de cliënt. Als de zorgbehoefte verandert en er op een ander niveau zorg nodig is, moet dit naadloos aansluiten op het bestaande niveau. Van aanbodgerichte zorg naar vraaggerichte zorg dus. Binnen de ketenzorg probeert men vooral te kijken hoe de zorg eruit moet zien en op welke wijze die ingevuld moet worden. Een intensieve en structurele samenwerking tussen de verschillende disciplines is belangrijk om zo de zorg voor een bepaalde cliëntencategorie te stroomlijnen. Binnen de samenwerking wordt afgesproken wie welke zorg gaat leveren. Daarbij kijkt men naar doelmatigheid en effectiviteit. Er zijn op dit moment verschillende positieve ontwikkelingen gaande binnen ketenzorg.
4 Netwerk
Crisisopname in verpleeghuis Als er acute gezondheidsproblemen ontstaan bij de cliënt of veranderingen in de informele zorg, waardoor zorg in de thuissituatie niet meer haalbaar is, kan een cliënt gebruikmaken van tijdelijke crisisopname. Na een periode van observatie en behandeling gaat de cliënt normaliter terug naar huis. Een crisis kan betrekking hebben op zowel somatische als psychogeriatrische problematiek. Crisisopname is voor maximaal zes weken, daarna moet er een definitieve oplossing gevonden zijn.
114
Zakboek Psychogeriatrie
Ketenzorg Dementie In het programma Ketenzorg Dementie werken Zorgverzekeraars Nederland, Alzheimer Nederland, het ministerie van VWS en ActiZ samen aan een structureel aanbod van samenhangende dementiezorg die aansluit bij de behoeften en wensen van mensen met dementie en hun naasten. Goede dementiezorg bestaat uit een combinatie van care, cure, welzijn en wonen en volgt het proces vanaf de allereerste niet-pluisgevoelens tot en met het overlijden. De bouwstenen en de daaruit voortvloeiende acties vormen belangrijke voorwaarden voor succes, maar minstens zo belangrijk is de deskundigheid van de hulpverleners. Dat betekent dat zij: x kennis hebben van het verloop van de ziekte en complicaties; x kunnen omgaan met afnemende vermogens van cliënten; x kunnen omgaan met afnemende wederkerigheid in het ziekteproces; x kunnen observeren, signaleren en de relatie zien tussen gedragsproblemen en omgevings- of persoonsinvloeden; x cliënten ondanks afname van vermogens erkenning geven als individu; x samen met cliënten op zoek gaan naar zinvolle activiteiten; x cliënten ondersteunen bij het in stand houden van hun sociale netwerk. Zorgprogramma Dementie Het Zorgprogramma Dementie van Vilans is een digitaal informatiesysteem (zie www.zorgprogrammadementie.nl). Hierin zijn informatie en praktische instrumenten te vinden om de zorg, het wonen en het welzijn van mensen met dementie en hun naasten te verbeteren of op peil te houden. Het programma is vooral bedoeld voor zorgaanbieders, maar ook voor cliënten en hun naasten bevat het belangrijke informatie. Met het Zorgprogramma Dementie kan methodisch en gestructureerd inhoud gegeven worden aan ketenzorg en vraaggestuurde zorg voor mensen met dementie. Het bevat checklists, richtlijnen, standaarden en naslagwerken die voldoen aan de kwaliteitscriteria van het Landelijk Dementieprogramma. De inhoud van het zorgprogramma is voortdurend in ontwikkeling.
4
Netwerk van de cliënt
115
Sociale kaart Een sociale kaart geeft informatie over zorggerelateerd wonen en welzijn aan de burger in de eigen gemeente, regio en landelijk. Door de digitale ontwikkelingen en het gebruik van internet is deze informatie voor veel mensen snel bij de hand. 4.3
Mantelzorgers
De zorgverlener heeft dagelijks te maken met de familie van de cliënt: meestal de partner of kinderen, maar ook anderen uit de naaste omgeving kunnen nauw betrokken zijn bij de psychogeriatrische cliënt. Te denken valt aan de buurvrouw die al zo lang een oogje in het zeil heeft gehouden, de neef die de financiën behartigt of de nicht die voor haar tante de kleding onderhoudt. Al deze personen worden mantelzorgers genoemd. Het begrip mantelzorg is ontstaan toen de zorg door familie, vrienden en buren minder vanzelfsprekend begon te worden. De drie grootste groepen mantelzorgers zijn: x personen die zorgen voor hun hulpbehoevende partner; x ouders die zorgen voor een kind met een chronische ziekte of handicap; x kinderen die zorgen voor een hulpbehoevende ouder.
Kangoeroewoning Een kangoeroewoning is een woonvorm waarbij zorgbehoevende mensen, met behoud van hun zelfstandigheid, deel kunnen uitmaken van het huishouden van een mantelzorger. De woning bestaat uit twee zelfstandige woningen (eigen badkamer, keuken, voordeur, enzovoort), de buidelwoning en de hoofdwoning, die boven of naast elkaar staan en zijn verbonden door middel van een tussendeur of tussentrap. De buidelwoning is
4 Netwerk
De laatste jaren neemt de druk op mantelzorgers almaar toe. Het overheidsbeleid is er steeds meer op gericht om zieken, gehandicapten en ouderen zo lang mogelijk thuis te houden. Ongeveer 10% van de Nederlanders zorgt voor een hulpbehoevend familielid. Bij 25% van deze hulpbehoevenden komt er geen professionele hulpverlener aan te pas. Primaire of centrale verzorgers bieden de meest intensieve zorg en coördineren deze meestal ook. Secundaire verzorgers geven aanvullende, incidentele hulp.
116
Zakboek Psychogeriatrie
geheel gelijkvloers, de hoofdwoning kan uit meerdere woonlagen bestaan. De buidelwoning kan uitgerust worden met domotica, waaronder verschillende beveiligings- en alarmeringssystemen. Met deze woonvorm streeft men enerzijds naar integratie van ouderen en het zo zelfstandig mogelijk blijven wonen en anderzijds naar een vermindering van de behoefte aan professionele hulpverlening. De kosten voor de gezondheidszorg blijven zo ook lager. Draagkracht Zorgende familieleden kunnen het langer volhouden als er hulpbronnen zijn, waarop zij een beroep kunnen doen. Voorbeelden van dergelijke hulpbronnen zijn sociale steun (buren en vrienden, mantelzorgondersteuning, het Alzheimercafé), professionele steun van de thuiszorg of extra financiën (zoals een vergoeding voor vervoer). Zij vergroten de draagkracht van de mantelzorger. Vaardigheden die mantelzorgers helpen om hun draagkracht op peil te houden zijn: goed voor zichzelf kunnen zorgen, grenzen aangeven en ‘time-management’. Verder speelt natuurlijk mee hoe iemand in het leven staat: wordt de zorg als zwaar en eindeloos ervaren of juist als ‘dankbaar’ en nuttig werk? Draaglast Langdurig mantelzorg verlenen is niet zonder risico. Als gevolg van overbelasting, oververmoeidheid, gezondheidsproblemen (als de mantelzorger ook de jongste niet meer is) en materiële problemen (zoals geen aparte slaapkamer, te krap wonen) kan het gebeuren dat de mantelzorger zijn aandeel in de zorg moet verminderen of opgeven. De zorg moet tijdelijk of blijvend worden overgenomen door professionele hulpverleners. Als de balans draagkracht-draaglast doorslaat naar draaglast betekent dit in veel gevallen dat een cliënt verhuist naar een zorgvoorziening en dat de taak en rol van de mantelzorger plotseling verandert. Als gevolg van dit moeten loslaten kan de mantelzorger te maken krijgen met schuldgevoel en depressie. Respijtzorg Respijtzorg betekent dat de mantelzorger tijdelijk, voor een langere periode, of geheel ontlast wordt van de zorg die hij gebruikelijk geeft. De mantelzorger wordt ontlast van de zorg op het
4
Netwerk van de cliënt
117
moment dat er opvang is voor de cliënt in een dagopvang of ontmoetingscentrum voor ouderen. De cliënt kan hier een dagdeel tot meerdere dagen opgevangen worden. Opname De zorgverlener die de zorg tijdelijk, blijvend, geheel of gedeeltelijk overneemt, zal met de mantelzorger in gesprek gaan over de zorg voor de cliënt en over de mate van ondersteuning die zij de mantelzorg kan bieden. De mantelzorger van de cliënt in het algemeen en de wettelijk vertegenwoordigers in het bijzonder zijn daarom één van de partners in zorg. Een eerste stap naar het ontlasten van mantelzorg is vaak de mogelijkheid van dagopvang of dagverzorging. Daar gaat een indicatiebesluit, meestal inclusief een wachttijd, aan vooraf. Een proefopname behoort vaak tot de mogelijkheden. Bij een gedwongen opname speelt het gevaarscriterium een rol. Een verzoek hiertoe door de mantelzorger is een zeer zware beslissing, die vaak schuldgevoelens met zich meebrengt. De mantelzorger speelt een waardevolle rol bij de opname. Hij is de schakel tussen het heden en verleden. Bij een intakegesprek kan hij de noodzakelijke informatie (de ‘gebruiksaanwijzing’) over de cliënt verstrekken. Hij kan de spullen waaraan de cliënt thuis veel plezier beleefde, verzamelen en meegeven, bijvoorbeeld kleding, snuisterijen, sleutelbos, boeken en foto’s. Familieparticipatie
Familieparticipatie is de actieve inbreng en betrokkenheid van familieleden bij de zorg voor de cliënt. Had men aanvankelijk vanuit de zorginstelling meer oog voor de centrale of primaire mantelzorger, nu verlegt de aandacht zich naar het familieperspectief. Dit komt nog duidelijker naar voren uit de toename van kleinschalig wonen en de vermaatschappelijking van de langdurende zorg. Uitgangspunt bij familieparticipatie is: wat de familie zelf kan doen, is ook goed voor de cliënt. Familie omvat meer dan de centrale of secundaire mantelzorgers. Het kan ook gaan om familieleden door generaties heen (zoals kinderen, schoonfamilie, vrienden, neven en nichten). Ouderen uit andere culturen hebben vaak een uitgebreide familie, die zij erg belangrijk vinden. Als deze familie actief kan par-
4 Netwerk
4.4
118
Zakboek Psychogeriatrie
ticiperen in de zorg voor hun familielid, draagt dit enorm bij aan het welzijn van de desbetreffende cliënt. De zorgverlener kan de mantelzorger op veel manieren uitnodigen om bij de zorg betrokken te blijven. Het is goed om te mantelzorger te vertellen dat er veel mag, maar niet zoveel moet. Mantelzorgers moeten in vrijheid kunnen aangeven op welke manier zij willen bijdragen aan de zorg. Er zijn mantelzorgers die met zoveel schuldgevoel te kampen hebben, dat zij zich verplicht voelen om vaak op bezoek te komen. Het is goed om daar open over te praten. Een dementerende die kort na de opname veel bezoek krijgt, gaat zich doorgaans eerder thuis voelen. Dit voorkomt dat de dementerende het gevoel krijgt in de steek gelaten te worden. Dit betekent niet dat de mantelzorger de bezoekfrequentie uit het begin vol moet houden. Na de begintijd, en ook later, kan de zorgverlener hierover opnieuw het gesprek aangaan. Mogelijkheden voor de mantelzorger om bij de zorg betrokken te zijn of zelf zorg te geven zijn: x participeren in het zorgleefplan en evaluatiemomenten; x bijhouden van een bezoekagenda of logboek voor de cliënt; x helpen bij de maaltijden; x helpen bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld het haar); x wandelen; x helpen of simpelweg aanwezig zijn bij activiteiten; x deelname aan de cliëntenraad, familieadviesraad of het bewonerscomité; x deelname of assistentie aan partnergespreksgroepen of voorlichting. Een mantelzorger die zich betrokken voelt en meehelpt ontlast het personeel. Deze wetenschap kan voor de mantelzorger ook het eigen schuldgevoel verminderen. Redenen voor zorginstellingen om aandacht te besteden aan familieparticipatie zijn: x Netwerken: familieleden hebben een vanzelfsprekende plaats in het netwerk van de cliënt; het netwerk van de cliënt wordt zo vergroot. Als er al een aantal familieleden helpt, stimuleert dat andere familieleden om ook mee te doen. x Welbevinden: mensen die er voor de cliënt toe doen hebben een diepgaande invloed op diens gezondheid en gevoel van welbe-
4
x
x
x
x
x
Netwerk van de cliënt
119
vinden. Familieleden zijn dus bondgenoten in het beleid om de kwaliteit van leven te verhogen en het gevoel van veiligheid te versterken. Vormgeven van vraaggerichte zorg: familieleden kennen de cliënt beter en weten zodoende beter hoe de zorg kan aansluiten op de behoefte van de cliënt. Ze kunnen daardoor ook beter meedenken en adviseren bij gedragsproblemen van de cliënt. Leven in de brouwerij: familieleden zorgen voor afwisseling en activiteiten. Extra handen: familieleden helpen bij zorg en activiteiten, waardoor ze het personeel ontlasten. Belangen behartigen: familieleden behartigen de belangen van de cliënt in een familie- of cliëntenraad. Voordeel: een familievriendelijke zorgomgeving ‘loont’.
internethulpverlening Een nieuwe manier van informatie delen met familieleden is gebruikmaken van de mogelijkheden van het internet. Zorginstellingen maken bijvoorbeeld gebruik van e-mail en een digitale omgeving (website) om berichten te plaatsen over cliënten die daar langdurig verblijven. Een cliënt van deelnemende instellingen krijgt een eigen ‘privédomein’, waarin berichten en foto’s kunnen worden uitgewisseld. CC-Net (www.cc-net.nl) is daar een voorbeeld van. Het kan gaan om zakelijke berichten, maar net zo goed om sfeerberichten. Deze sfeerberichten vergroten de betrokkenheid van participerende familieleden.
4 Netwerk
Zorginstellingen werken er actief aan om de woning en woonomgeving van de cliënten uitnodigend te maken voor familie, waardoor een bezoekje aan de zorginstelling aantrekkelijker wordt. Voorbeelden uit de praktijk zijn: x een café of een restaurant waar familieleden mee kunnen eten; x een tuin waar ook speeltoestellen voor kleinkinderen zijn; x een kampeerweekend voor de kleinkinderen op het terrein van het verzorgingshuis waar oma woont; x kooksessies op de afdeling, georganiseerd door de schoonzoon van een van de bewoners die kok is; x sinterklaasviering met de hele familie bij opa op de kamer in het verpleeghuis.
120
Zakboek Psychogeriatrie
alzheimer nederland De organisatie Alzheimer Nederland zet zich al bijna 25 jaar in voor mensen met dementie en hun familie. De organisatie draagt bij aan een betere kwaliteit van leven voor mensen met dementie en hun naaste omgeving. Alzheimer Nederland is zowel een fonds als een patiëntenbelangenorganisatie. Het geld dat wordt opgehaald, wordt besteed aan het subsidiëren van wetenschappelijk onderzoek, voorlichting, ondersteuning (Alzheimercafé, lotgenotencontact) en belangenbehartiging. alzheimercafé Een Alzheimercafé is een maandelijkse informele bijeenkomst voor mensen met dementie, partners, familieleden, hulpverleners en andere belangstellenden. Na een inleiding door een deskundige kunnen de bezoekers ideeën, informatie en ervaringen uitwisselen. Veel afdelingen van Alzheimer Nederland organiseren een Alzheimercafé. Deze bijeenkomsten vinden plaats in veel plaatsen in heel Nederland (zie www.alzheimernederland.nl). lotgenotencontact De ervaring heeft geleerd dat mensen die in een vergelijkbare situatie verkeren, het fijn vinden om met elkaar over hun problemen, zorgen en ervaringen te praten. De beleving van het zich begrepen voelen, het hart kunnen luchten en de ervaring opdoen dat men niet de enige is die in een dergelijke situatie verkeert, werkt ondersteunend. Vandaar dat er door verschillende organisaties (zorginstelling, Alzheimer Nederland) bijeenkomsten worden georganiseerd om lotgenoten met elkaar in contact te brengen, opdat zij ervaringen kunnen delen. Het lotgenotencontact biedt (emotionele) ondersteuning aan betrokken partners om zo de draagkracht van het zorgsysteem te verbeteren of op zijn minst gelijk te houden. 4.5
Vrijwilligers
Vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage aan de zorg- en dienstverlening van zorgorganisaties. De ervaring leert dat de druk op de zorg afneemt als er aandacht aan het welzijn van bewoners en cliënten wordt gegeven. Dikwijls zijn het juist vrijwilligers die wezenlijk bijdragen aan het
4
Netwerk van de cliënt
121
welzijn van bewoners/cliënten. Zij geven veel persoonlijke aandacht en hoeven niet zoals beroepskrachten op de doelmatigheid van hun handelen te letten. Juist daarom zijn ze zeer waardevol voor de cliënten van een zorginstelling. Vrijwilligers kiezen ervoor om te zorgen. Op het moment dat zij met het vrijwilligerswerk starten, hebben zij vaak nog geen emotionele band met de psychogeriatrische cliënt, hoewel het regelmatig gebeurt dat een familielid van een overleden cliënt vrijwilliger wordt in het verpleeghuis waar de cliënt woonde. Vrijwilligers verlenen hun zorg op een afgebakende tijd (bijvoorbeeld een dagdeel per week) en kunnen de zorg op eigen initiatief beëindigen. Zorgvrijwilligers werken in georganiseerd verband en verrichten nooit verpleegkundige handelingen. Hun inzet is zeer gevarieerd en gaat van het koffie schenken en ondersteuning bieden bij diverse activiteiten tot het vervoeren van cliënten naar het ziekenhuis, het maken van een wandeling met een cliënt en het runnen van een winkeltje.
Vrijwilligers worden vaak geïnformeerd op groepsbijeenkomsten en hebben nogal eens een eigen nieuwsbrief. Zij hebben recht op inspraak met betrekking tot hun taakuitvoering en het vrijwilligersbeleid van de organisatie. Verder zijn vrijwilligers verzekerd gedurende de tijd dat zij werkzaamheden voor de organisatie verrichten en ontvangen zij een vergoeding voor gemaakte kosten. Veel zorginstellingen zorgen ook voor scholing van vrijwilligers. Ook is het gebruikelijk dat er aandacht is voor jubilea, verjaardagen en andere belangrijke gebeurtenissen in het leven van de vrijwilliger. Een jaarlijkse feestavond voor alle vrijwilligers is een ander gebruikelijk fenomeen.
4 Netwerk
wederzijdse verwachtingen vrijwilligers en professionele verzorgers In een uitvoerig kennismakingsgesprek worden wederzijdse verwachtingen ten aanzien van het vrijwilligerswerk uitgesproken. Professionele verzorgers: x behandelen vrijwilligers met respect; x geven persoonlijke aandacht aan de vrijwilliger; x hebben oog voor diens kwaliteiten.
122
Zakboek Psychogeriatrie
Vrijwilligers: x kiezen bewust en gemotiveerd voor dit werk; x hebben respect voor en handelen volgens het beleid van de instelling; x tonen betrokkenheid met de doelstellingen van de instelling; x hebben enige levens- en werkervaring; x komen afspraken na. Al deze zaken, maar ook de concrete afspraken met betrekking tot inzet en uitvoering van het werk, worden vastgelegd in een afsprakendocument, dat door beide partijen wordt ondertekend. win-win Vrijwilligerswerk kent ook een andere kant. Het kan van grote betekenis zijn in het leven van de vrijwilliger zélf. Het uitvoeren van vrijwilligerswerk biedt de vrijwilliger zo veel meer: hij ontmoet mensen, hij kan iets betekenen voor een ander, hij kan zijn talenten en creativiteit inzetten, hij kan (nog) volop meedoen in het sociale leven. Dit alles draagt bij aan een positief zelfbeeld en daarmee aan het welzijn van de vrijwilligers. Vrijwilligerswerk levert zo een win-winsituatie op voor de zorginstelling, de cliënten én de vrijwilligers. 4.6
Dagbesteding van betekenis
Het Kwaliteitskader Verantwoorde zorg (ActiZ, Sting, 2007) bevat vier domeinen op basis van de normen voor verantwoorde zorg. Ze zijn alle vier van belang voor ‘kwaliteit van leven’. Een van deze domeinen is participatie, dat wil zeggen: cliënten mogen rekenen op aantrekkelijke mogelijkheden voor dagbesteding waarmee zij invulling kunnen geven aan persoonlijke interesses, hobby’s en een sociaal leven en contact kunnen houden met de samenleving. Dagbesteding kan als volgt geformuleerd worden: Dagbesteding is het door de persoon verrichten van zijn dagelijkse activiteiten in een bepaalde omgeving (Van der Born, 2001). Normale dagelijkse handelingen kunnen hiertoe ook behoren, zoals eten klaarmaken en persoonlijke verzorging. Activiteiten kunnen binnen of buiten de afdeling/wooneenheid plaatsvinden. Thuiswonende psychogeriatrische cliënten ko-
4
Netwerk van de cliënt
123
men vaak naar een dagactiviteitencentrum (DAC) van een intramurale zorginstelling als dagbesteding. wie doet wat? Betrokkenen rondom de verschillende vormen van dagbesteding zijn de verschillende hulpverleners zoals verzorgenden, EVV’s (Eerst Verantwoordelijk Verzorgende), GVP’s (Gespecialiseerd Verzorgende Psychogeriatrie), helpenden, de activiteitenbegeleider als specialist op dit gebied, mantelzorgers en vrijwilligers. Welke bijdrage elke betrokkene heeft staat hierna beschreven.
Activiteitenbegeleider De activiteitenbegeleider heeft een belangrijke rol in het komen tot zinvolle activiteiten voor een cliënt. Hij/zij is als het ware de reisleider in het begeleidingsproces. Het proces kun je zien als een ‘reisschema’ en bevat de volgende stappen: 1 kennismaking: het eerste contact met de cliënt (dit kan zijn op initiatief van de cliënt /familie of de begeleider); waar komt de cliënt vandaan, wat zijn zijn interesses? 2 beeldvorming: vanuit het verhaal van de cliënt kom je tot ideeën over wat de cliënt wil en kan; 3 formuleren van de hulpvraag en werkdoelen: wat zijn nodige, zinvolle en prettige activiteiten voor de cliënt om zich goed te voelen; 4 opstellen van een plan: hoe worden deze werkdoelen gerealiseerd en wie zijn daarbij betrokken (vrijwilligers, familie, verzorgenden); 5 uitvoeren van het plan: de activiteiten zelf; 6 evaluatie: komen de verwachtingen uit, hoe reageert de cliënt, hoe voelt de cliënt zich? 7 terugkoppeling: eventuele bijstelling van werkdoelen: het reisschema begint opnieuw. Dit ‘reisschema’ maakt deel uit van het zorgleefplan van de client.
4 Netwerk
De zorgverlener De taak van de zorgverlener ligt voornamelijk in het aanbieden, stimuleren en begeleiden van de activiteiten.
124
Zakboek Psychogeriatrie
De activiteitenbegeleider (AB) heeft een opleiding op MBO-4niveau (MBO-AT/AB, MDGO-AB of MBO SPW – differentiatie AB). Mantelzorger Mantelzorgers kunnen de zorgverleners enorm ondersteunen, juist bij het ondernemen van activiteiten. Mogelijkheden voor de mantelzorger om bij activiteiten betrokken te zijn: x helpen bij de maaltijden; x helpen bij de persoonlijke verzorging; x wandelen; x helpen of simpelweg aanwezig zijn bij activiteiten. Vrijwilliger Vrijwilligers worden vaak ingezet bij uitstapjes, begeleiding in het internetcafé, palliatieve zorg, activiteiten als bloemschikken en de krant voorlezen. De zorgverlener coördineert de zorg rondom de cliënt die aan haar is toegewezen en daarbij past ook de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers. Zij betrekt vrijwilligers bij de zorg, regelt dat hun bijdrage is opgenomen in het zorgleefplan en ondersteunt hen waar nodig. doelstellingen van een gestructureerde dagbesteding Doelstellingen verschillen per cliënt en hangen af van de behoeften, wensen en cognitieve, lichamelijke en sociale mogelijkheden. Het vaststellen van doelstellingen, werkdoelen, is stap 3 uit het hiervoor genoemde ‘reisschema’. De activiteitenbegeleider overlegt hierover met de cliënt, de familie en de zorgverlener. Doelstellingen van dagbesteding x zelfredzaamheid en autonomie in stand houden of bevorderen; x opname in een intramurale voorziening voorkomen of uitstellen; x het sociaal netwerk van cliënten versterken; x mantelzorger ontlasten; x stimuleren om eigen keuzes te maken; x sociale contacten bevorderen;
4
Netwerk van de cliënt
125
x
het geheugen trainen; ondersteuning bieden bij ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen); tegengaan van hospitalisatie door op de afdelingen een zo huiselijk mogelijk milieu te creëren; dagstructuur bieden; inactiviteit doorbreken; onrust/spanning verminderen; afleiding/ontspanning bieden; zin en betekenis helpen ervaren.
x
x
x x x x x
Aandachtspunten activiteitenbegeleiding Algemene aandachtspunten bij het begeleiden van activiteiten voor de dagbesteding zijn: x Is de ruimte geschikt, leidt de ruimte niet af, is er voldoende licht en is het veilig en voelt de cliënt zich hier veilig? x Wees uitnodigend, help de cliënt bij het opstarten, zet de materialen binnen handbereik, doe voor wat nodig is, geef aanwijzin-
4 Netwerk
uitgangspunten en aandachtspunten Het aanbod van activiteiten in het kader van de dagbesteding is vraaggericht: de activiteiten zijn aangepast aan de mogelijkheden, wensen en behoeften van de cliënt. Een teveel aan activiteiten of te moeilijke activiteiten kunnen tot onrust en paniek leiden, een tekort aan passende activiteiten kan leiden tot passiviteit en verveling. Het is een misverstand dat je de cliënt moet stimuleren activiteiten die in het verleden belangrijk waren, weer op de pakken (cliënt hield van schilderen, dus we moeten regelen dat er geschilderd kan worden). Wat centraal staat is de beleving van de cliënt en niet of een activiteit helemaal volgens plan verloopt. Herhalen van activiteiten is meestal geen probleem, als een cliënt er plezier in heeft gaat dat vóór de beleving van degene die de activiteit begeleidt. Van belang is ook dat de activiteit op volwassen niveau wordt uitgevoerd. Al zijn de activiteiten simpeler van aard, voorkom dat iets te kinderachtig wordt. Om tot een goede spreiding van activiteiten te komen, kan het zinvol zijn een weekagenda te maken. Zo weten alle betrokkenen (familieleden, andere zorgverleners) waar zij aan toe zijn. Elke activiteit heeft een vast schema van voorbereiden, uitvoeren, afronden/opruimen en evalueren.
126
x
Zakboek Psychogeriatrie
gen (niet te veel, maar ook niet te weinig, herhaal zo vaak als nodig is). Probeer de cliënt bij weigering over te halen, het nut van iets te laten inzien, te stimuleren, te bemoedigen, maar forceer niets. Kijk wat er wellicht onveilig is waardoor hij niet mee wil doen en neem dat weg. Let ook op lichamelijke klachten die de cliënt belemmeren, waardoor hij afhaakt.
overzicht van activiteitgebieden Er zijn tientallen activiteiten geschikt voor psychogeriatrische cliënten. De voorbeelden die in tabel 4.1 staan weergegeven zijn beperkt; de mogelijkheden zijn natuurlijk veel groter.
breien, borduren, haken, kleding maken of repareren
olieverf, waterverf, inkt, krijt, houtskool, vetkrijt, kleurpotlood
dammen, kaarten, bordspellen, dobbelspellen, behendigheidspellen (sjoelen, tafelvoetbal, darts), memory, lotto, bingo, puzzels, taalspelletjes (scrabble), quiz (pimpampet)
balspelen (biljarten, jeu de boules, kegelen), kringspelen, wandelen, fietsen, zwemmen, fitness, gymnastiek, bewegen op muziek, Wii
zingen, instrument bespelen, muziek luisteren
krant en tijdschriften lezen, foto’s maken en bekijken, film kijken, radio luisteren, internetcafé, computerspelletjes
vakantie, dierentuin, winkelen, familiebezoek, sportwedstrijden
zelfzorg (haarverzorging, make-up, nagels verzorgen)
huishoudelijke karweitjes, koffiezetten, boodschappen doen, groenten schoonmaken, koken, bakken, afwassen en drogen, zorg voor planten en dieren
postzegels, munten, suikerzakjes, ansichtkaarten, foto’s op thema, voorwerpen (eierdopjes)
textiele werkvormen
tekenen en schilderen
gezelschapsspellen
beweging, sport en spel
muziek
audiovisuele activiteiten en media
uitstapjes
ADL
HDL
verzamelen
Netwerk van de cliënt
4 Netwerk
werken met hout, brooddeeg, klei, gips, papier, karton, wasknijpers
handvaardigheid
Voorbeelden
Activiteitengebieden voor de dagbesteding van psychogeriatrische cliënten
Activiteitengebied
Tabel 4.1
4 127
versjes lezen en versjes schrijven, toneelspelen, declameren (voordragen), mime, geluiden durven maken
puzzels, taalspelletjes, bordspellen, krant lezen, levensboek
bingo, etentjes, bioscoopbezoek, voorstelling, uitvoering koor
kerkdienst, verjaardag, bruiloft, Koninginnedag, (religieuze) feestdagen
expressie en drama
geheugentraining
ontspanning of recreatie
viering
Voorbeelden
bloemschikken, om het huis (tuinieren, plantenkasjes, dieren verzorgen), wandeling in het park
Activiteitengebied
natuuractiviteiten
128 Zakboek Psychogeriatrie
Literatuur en websites
Literatuur Alzheimer Nederland (2010). Postbus 183, 3980 CD Bunnik. ActiZ (2006). Verantwoorde zorg, visie en verwerkelijking. Werken met het model Zorgleefplan. Utrecht: ActiZ. ActiZ (2009). Implementatiegids Zorgleefplan Verantwoorde zorg. Op weg naar vraaggestuurd ondernemerschap. Utrecht: ActiZ. ActiZ, Arcares, Z-org, BTN, AVVV, LOC, NVVA, Sting, IGZ, VWS, ZN (2007). Normen voor Verantwoorde zorg. Utrecht: ActiZ. ActiZ, V&VN, LOC, NVVA, Sting, IGZ, VWS, ZN (2007). Kwaliteitskader Verantwoorde zorg. Utrecht: ActiZ. American Journal of Alzheimer’s Disease and other disorders (2008). Alzheimer’s Association International Conference on Alzheimer’s Disease (ICAD). Patient Education Counseling, 73(1), 8-21. Arcares, AVVV, LOC, NVVA en Sting (2005). Op weg naar normen voor Verantwoorde zorg. Utrecht: Arcares. Bales, R.F. (1950). Interaction Process Analysis: A Method for the Study of Small Groups. Cambridge, Mass.: Addison-Wesley. Berends, J. (2005). Palliatieve zorg op een psychogeriatrische afdeling. Denkbeeld, 17(6), 30-32. Bergen, C. van den, Sandvliet, A., & Booij, J. (2009). Bijzonder Dichtbij, interculturalisatie van zorg en welzijn voor ouderen in Den Haag. Den Haag: gemeente Den Haag. Bloemendal, G., (2002). Demente ouderen: activiteiten en omgang. Baarn: Uitgeverij Intro. Blom, M. (1997) Zorgjournaal dementie. Utrecht: NIZW. Blom, M., Tjadens, F., & Withagen, P.(2000). Weten van vergeten. Utrecht: NIZW/Alzheimer Nederland. Bobbink, A., Fleuren, G., Janssen, M.G., & Keukens, R. (2005). Agogiek voor gezondheidszorg en verpleegkunde (4e, herziene druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
N. van Halem et al., Zakboek Psychogeriatrie, DOI 10.1007/978-90-313-8725-0, © 2011 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
130
Zakboek Psychogeriatrie
Born, J. van der (2001). Dagbesteding, meer dan tijdpassering. Zoeken naar betekenis. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Buijssen, H., (2009). Mijn moeder lag om 11 uur nog in bed. Omgaan met kritiek van familie: negen effectieve strategieën. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Burgt, M. van der, M., Mechelen-Gevers, van, E. van, te Lintel Hekkert, M. te (2006). Introductie in de gezondheidszorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Dalen, E. van, (2009). Een fotocollage – simpel en effectief. Denkbeeld, 21(4) 19-29 Dansen, E., & Voogt, T.M. (2001). Werken met demente ouderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Declercq, A., Van Audenhove, Ch. van, Spruytte, N., Decoster, I., Molenberghs, C., & Heuvel, B. van den (2003). Kleinschalig genormaliseerd wonen voor personen met dementie: nodig en gewenst, maar ook mogelijk? Tijdschrift voor Ouderenzorg1(1), 14-18. Diesfeldt, H. (2007). Bejegening en kwaliteit van zorg. De wederzijdse kwetsbaarheid van bewoners en verzorgenden. Denkbeeld 19(5), 26-28. Fahrenfort, M. (2003). Kleinschalig wonen, roeien met de riemen die je hebt. Denkbeeld, 15, 12-16. Garenfeld,W., & Hazelhof, T. (2009).Een verwarrend samenspel. Denkbeeld, 21(3), 12-15. Geelen, R., & Pnjee, M. (2003). Groepsgedrag. In: Leidraad Psychologie deel A. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Groot, A. de (2006). Goed bekeken. Tien jaar Video Interactie Begeleiding in de ouderenzorg. Denkbeeld 18, 2-5. Halem, N. van, Herpen, C. van, & Rooyen, M. van (2010). Handboek EVV, de eerstverantwoordelijk verzorgende, onmisbaar in de zorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Halem, N. van, Herpen, C. van, & Rooyen, M. van (2010). Handboek GVP, de gespecialiseerd verzorgende psychogeriatrie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hattinga Verschure, J.C.M. (1977). Het verschijnsel zorg. Een inleiding tot de zorgkunde. Lochem: De Tijdstroom. Heiligers, R. (2009). Het verzorgingshuis, ook voor de ‘Maagd Maria’. Verpleging NU. Hoe handel je zorgvuldig bij euthanasie? Handreiking voor een goede samenwerking tussen arts, verpleegkundige en verzorgende (2007). V&VN. Huguenin, P. (1999). Zakboek voor onderhandelaars, vuistregels, vaardigheden en valkuilen. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. IJzermans, T. & Dirkx, C. (2001). Beren op de weg, spinsels in je hoofd. Omgaan met emoties op het werk: de Rationele Effectiviteits Training. Zaltbommel: Thema.
Literatuur en websites
131
IKC (2009). Feiten en fabels rondom morfine. Integraal Kanker Centrum (IKC). Kitwood, T. (1997). Dementia reconsidered: the person comes first. Buckingham: Open University Press. Klingeman, C., Nijhuis, C., & Lange, J. de (2007). Hoe familieleden en verpleeghuismedewerkers leren samenwerken. Denkbeeld, 19, 30-32. Klingeman, C., Nijhuis, C., & Lange, J. de (2007). Partners in zorg, een draaiboek. Rotterdam: Kenniskring Transities in Zorg. Koot, T. (2003). Management Tools: Effectief onderhandelen. Deventer: Kluwer management. Kuiper, D., Dijkstra, G.J., Groothoff, J.W., & Tuinstra, J. (2009). De invloed van Dementia Care Mapping (DCM) op moeilijk hanteerbaar gedrag van mensen met dementie en de arbeidstevredenheid van verzorgenden: een pilotstudie. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 40, 102-112. Kuiper, de, M. e.a. (2009). Ontwerp van zorgtrajecten/zorgketens. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Mastenbroek, W. (2001). Vaardiger onderhandelen. Heemstede: Holland Business Publications. Merck Manual (2008). Leeftijd & gezondheid. Over gezond ouder worden. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Miesen, B. (2008). Zorg om mensen met dementie. Een handleiding voor verzorgenden. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Nijhof, N., Dohmen, D., Gemert-Pijnen, J.E.W.C. van, & Seydel, E.R. (2009). Dementie en technologie. Een studie naar de toepassingen van techniek in de zorg voor mensen met dementie en hun mantelzorgers. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 40, 113-132. Plaats, A. van der (2009). Bewerking van B. Verbraeck. De wondere wereld van de dementie. Via www.vilans.nl. Prein, H. (2001). Trainingsboek Conflicthantering en Mediation, vierde druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Richtlijn Omgaan met gedragsproblemen bij patiënten met dementie (nietmedicamenteuze aanbevelingen). (2008). Nijmegen: diverse onderzoeksen zorginstellingen. Royers, T. (2009). Naar een familievriendelijke ouderenzorg. Denkbeeld, 21(2), 8-12. Screeningslijst voor gedragsproblemen bij dementie. (2008). Maastricht: Alzheimer Centrum Limburg. Steunpunt Mantelzorg. (2004). Gids voor mantelzorgers van Markant. (2004). Amsterdam en Diemen: Steunpunt Mantelzorg. Stoelinga, B., & Thalma, M. (2003). Van zuster naar begeleider. Denkbeeld, 15(5), 18-22.
132
Zakboek Psychogeriatrie
Verbeek, G., Uden, M. van, e.a. (2008). Vaardig in vraaggerichte zorg. Utrecht: Sting. Verbraeck, B. (2008). De wondere wereld van dementie. Vanuit nieuwe inzichten omgevingszorg bieden aan dementerenden. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Vrijwilligersnota. (2007). Leiden: Lorentzhof, Libertas Leiden. Weijenberg, R.A.F., Scherder, E.J.A., & Lobbezoo, F. (2009). Even doorbijten. Verbetert kauwen de cognitie? Denkbeeld, 21, 30-32. Zorgboek Dementie (2004). Stichting September: via www. boekenoverziekten.nl.
Websites www.actiz.nl www.alzheimercentrum.nl www.alzheimer-nederland.nl www.cc-net.nl www.dementia.nl www.herbergier.nl www.hetpon.nl www.imoz.eu www.innovatiekringdementie.nl www.levv.nl www.movisie.nl www.ouderenpsychiatrie.nl www.rijksoverheid.nl www.skor.nl www.stichtingpdl.nl www.thomashuizen.nl www.trimbos.nl www.validation-nederland.nl www.venvn.nl www.vilans.nl www.vrijwilligerswerkindezorg.nl www.wetten.overheid.nl www.wonenmetdementie.nl www.zonmw.nl www.zorgleefplanwijzer.nl www.zorgvoorbeter.nl
Lijst met afkortingen
Afkorting
Betekenis
ADL
Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Bopz
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
BSE
Boviene Spongiforme Encefalopathie
DAC
Dag Activiteiten Centrum
DCM
Dementia Care Mapping
DOS
Delier Observatie Schaal
DSM-IV
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-IV
ECD
Elektronisch Cliënten Dossier
EEG
Elektro Encefalografie
EPD
Elektronisch Patiënten Dossier
GDS
Global Deterioration Scale
GGD
Gemeentelijke Geneeskundige Dienst
GGZ
Geestelijke Gezondheidszorg
GVP
Gespecialiseerd Verzorgende Psychogeriatrie
IBS
Inbewaringstelling
ISAO
Internationale Stichting Alzheimer Onderzoek
KWZ
Kwaliteitswet Zorginstellingen
LESA
Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak
MDO
Multidisciplinair overleg
MRI
Magnetic Resonance Imaging
NVZ
Normen Verantwoorde Zorg
PDL
Passiviteiten Dagelijks Leven
N. van Halem et al., Zakboek Psychogeriatrie, DOI 10.1007/978-90-313-8725-0, © 2011 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
134
Zakboek Psychogeriatrie
Afkorting
Betekenis
PGB
Persoonsgebonden budget
ROB
Realiteits Oriëntatie Begeleiding
ROT
Realiteits Oriëntatie Training
TBS
Terbeschikkingstelling
TOP-kamer
Tijdelijke Opname kamer
VIB
Video Interactie Begeleiding
VIG
Verzorgende Individuele Gezondheidszorg
VWS
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WCZ
Wet cliëntenrecht zorg
WGBO
Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
WKCZ
Wet klachtrecht cliënten zorgsector
Wmg
Wet marktordening gezondheidszorg
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
Wtcg
Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten
ZLP
Zorgleefplan
Zvw
Zorgverzekeringswet
ZZP
Zorgzwaartepakket
Register
aanleunwoning 111 aanvaarding 81 aanvullende zorg 107 ABC-methode 100 activiteitenbegeleiding 123, 125 activiteitenprogramma 60 activiteitgebieden 126 ActiZ 114 acute verwardheid 31 adoptie 92 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling 89 afasie 12, 19 affectieve communicatie 91 affectlabiliteit 20 agitatie 59, 70 –, aanbevelingen voor interventies 59 agnosie 12, 19 agressie 70 agressieve gevoelens 80 algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) 48 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) 106 allochtone dementerenden 69 Alzheimer –, medicijnen 20 –, symptomen 19 –, ziekte van - 9, 14, 18, 38 Alzheimer Nederland 120 alzheimercafé 120
amyloïd-voorlopereiwit 38 angst 34, 61, 70 –, aanbevelingen voor interventies 61 angstgevoelens 81 anticiperende rouw 78 antidepressiva 36 antipsychoticum 34 apathie 62, 71 –, aanbevelingen voor interventies 62 APP 38 apraxie 12, 19 arterio-sclerotische dementie
21
bedreigde ik 17 beeldvormend onderzoek 13 begeleidingsbehoeftige fase 15 beginnende dementie 15 belevingsgerichte zorg 41 benaderingswijze 41 benzodiazepine 34 bewegen 47 bewegingactiveringsprogramma (BAP) 109 bewuste communicatie 91 bewustzijnsstoornissen 33 Binswanger –, ziekte van - 21 bloedonderzoek 13 BSE 28
N. van Halem et al., Zakboek Psychogeriatrie, DOI 10.1007/978-90-313-8725-0, © 2011 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
136
Zakboek Psychogeriatrie
centrale verzorger 115 Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) 106 chromosoom 21 38 cognitieve factoren 98 cognitieve training 67 communicatie 90 communicatietechnieken 97 confronterende fase 79 contractuur 48 copingstijl 55 copingstrategie 55 creatieve therapie 49 Creutzfeldt-Jakob –, ziekte van - 27 crisisopname 113 crisisopvang 111 CT-scan 13 culturele competenties 76 cultuursensitieve zorg 69, 76 dagbesteding 122, 124 dagopvang 108 dagverzorging 108 De Hogeweij 77 decubitus 48 delier 31, 33 Delier Observatie Schaal (DOS) 33 Delier-o-meter 33 dementeringsproces 78 Dementia Care Mapping (DCM) 101 dementie –, arterio-sclerotische 21 –, begeleidingsbehoeftige fase 15 –, beginnende 15 –, delier 31 –, depressie en angsten 34 –, diagnose 13
–, ernstige 16 –, fasering 14 –, frontotemporale 25 –, Lewy body 23 –, matige 15 –, multi-infarct- 9, 21 –, pijn 36 –, preseniele 9 –, primaire 8, 14 –, pseudo- 9 –, risicofactoren 10 –, screeningsinstrumenten 75 –, secundaire 9 –, seniele 9 –, stadia volgens Feil 44 –, vasculaire 9, 14, 21 –, verplegingsbehoeftige fase 16 –, verzorgingsbehoeftige fase 15 –, voorstadium 14 dementieel syndroom 8 dementiesyndroom van de depressie 9 dementiezorg 114 depressie 9, 34, 63, 71 –, aanbevelingen voor interventies 63 –, dementiesyndroom 9 desoriëntatie 44 diagnose –, van dementie 13 doler 53 domeinen verantwoorde zorg 122 domotica 116 dopamine 30 downsyndroom 37 draagkracht 116 draaglast 116
Register
137
Global Deterioration Scale (GDS) 16 grondhouding 95, 97 GVP 105, 123 –, (lichaams)houding 99
dubbele vergrijzing 103 dwanghandeling 26 echtheid 97 EEG 14 Eerst Verantwoordelijk Verzorgende (EVV) 123 elder-speak 99 empathie 97 encefalopathie –, spongiforme 27 ernstige dementie 16 EVV 123 Exelon 34 familie 117 –, rouw en verlies 77 familieparticipatie 117 fasering dementie 14 Feil, Naomi 43 financiële uitbuiting 86 frontotemporale dementie
hallucinaties 64 –, aanbevelingen voor interventies 64 herkenbaarheid 45 herstel 81 heteroanamnese 14 huisarts 103, 111 huiselijke sfeer 60 huiselijkheid 46 huiskamerproject 108
25
galantamine 20 gedragsobservatie 55 gedragsproblemen 54, 67, 73 –, interventies 59 gedwongen opname 117 geheugenprobleem 27 geheugenstoornis 12 geïntegreerde belevingsgerichte zorg 41 gekkekoeienziekte 28 genegenheid 99 gentle care 45, 62 geriater –, klinisch 104 –, sociaal 105 gesimuleerde aanwezigheid 67 Gespecialiseerd Verzorgende Psychogeriatrie (GVP) 105, 123
impulsief 26 indicatie 106 indicatiebesluit 117 instrumentele communicatie interculturalisatie 76 interdisciplinaire samenwerking 112 internethulpverlening 119 interventie 41 interventies gedragsproblemen 59 intuïtie 93 kangoeroewoning 115 karakterveranderingen 19 ketenzorg 113 Ketenzorg Dementie 114 Kitwood –, model van - 54 klinisch geriater 104 knuffelrobot Paro 52 korsakovsyndroom 9 kortdurende crisisopvang 111 kunstzinnige therapie 49
91
138
Zakboek Psychogeriatrie
Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) 104 leeftijd 10 Lewy bodies 24 lewy-bodydementie 23 lewylichaampje 24, 30 –, dementie 23, 24, 30 lichaamshouding –, van GVP 99 lichaamstaal 95 lichamelijke mishandeling 86 lichttherapie 66 life review 45 lotgenotencontact 120 machteloosheid 91 mantelzorg 73 mantelzorger 115 matige dementie 15 medicijnen 20 meerzorgproject 109 Meldpunt Ouderenmishandeling 88 memantine 20 mishandeling –, verschillende vormen van - 86 model van Kitwood 54 mondelinge communicatie 91 MRI 13 multi-infarctdementie 9, 21 muziektherapie 50, 60 nabijheid 45 Naomi Feil 42 neurologisch onderzoek 13 neurologische symptomen 33 neuropsychologisch onderzoek 13
non-verbale communicatie 91, 95 normalisatie 43 omgevingsfactoren 98 omgevingszorg 52 onbewuste communicatie 91 ontkenning 79 ontmoetingscentrum 108 ontremd gedrag 72 ontremming 12, 26, 65 –, aanbevelingen voor interventies 65 ontspoorde zorg 85 opname 117 –, gedwongen 117 opstandigheid 80 oriëntatiestoornissen 19 ouderdomsdementie 11 ouderenmishandeling 85 overdracht 93 palliatieve sedatie 84 palliatieve zorg 82, 84 paralysis agitans 30 Parkinson –, ziekte van - 29 parkinsonisme 23, 24 Paro 52 participatie 122 partners in zorg 117 passiviteiten dagelijks leven (PDL) 41, 47 persoonlijkheidsverandering persoonsgebonden budget (PGB) 107 Pick –, ziekte van - 25 piekersituaties 46 pijn 36
26
Register
Plezierige Activiteiten Methode 46 praktijkondersteuner 104 preseniele dementie 9 presentie 97 primaire dementie 8, 14 primaire verzorger 115 proefopname 117 pseudo-dementie 9 psychiatrische klachten 33 psychische mishandeling 86 psychogeriatrie –, benaderingswijzen 41 –, interventies 41 psychogeriatrische afdeling –, palliatieve zorg 82, 84 psychologische factoren 99 psycholoog 109 psychomotorische therapie 46 rationeel-emotieve therapie (RET) 100 realiteitsoriëntatie 41 realiteitsoriëntatiebegeleiding (ROB) 42 realiteitsoriëntatietraining (ROT) 42 rechten –, schenden van - 86 Reisberg –, Global Deterioration Scale van 16 reminiscentie 41 reminiscentietherapie 45 respect 97 respijtzorg 116 RIAGG-ouderenarts 104 risicofactoren 10 rivastigmine 20, 34 roeper 53
139
rouw –, anticiperende 78 –, bij familieleden 77 –, kenmerken 79 rouwproces 77 schaamtegevoelens 80 scholing 100 schriftelijke communicatie 91 schuldgevoelens 80 scrapie 27 screeningsinstrumenten 75 –, dementie 75 secundaire dementie 9 secundaire verzorger 115 seksueel misbruik 86 seniele dementie 9 sensomotorische therapie 47 simulated presence video therapy 51 slapeloosheid 66, 72 –, aanbevelingen voor interventies 66 snoezelen 41, 47, 50, 62 sociaal geriater 105 sociale kaart 115 specialist ouderengeneeskunde 105, 112 spongiforme encefalopathie 27 stervensfase 84 Steunpunt Huiselijk Geweld 89 stoornis in uitvoerende functies 13 substantia nigra 24 Surinamers 77 syndroom 8 syndroom van Down 37 taalproblemen 26 tegenoverdracht 93
140
Zakboek Psychogeriatrie
thuiszorg 105 thuiszorgteam, overleg 106 TIA 21 tijdelijke opnamekamer (TOP-kamer) 112 transcient ischaemic attacks 21 ubiquitine 24 uitvoerende functies –, stoornis 13 validation 41, 43 vasculaire dementie 9, 14, 21 –, pijn 37 –, symptomen 22 vegeteren 44 verantwoorde zorg –, vier domeinen 122 verbale communicatie 91 verblijfszorg 107 verborgen ik 18 Verdult en Van der Kooij –, indeling dementie 16, 17 verdwaalde ik 18 vergrijzing 103 –, dubbele 103 verlies –, bij familieleden 77 vermijding 79 verpleeghuis 112 verpleeghuisarts 105 verplegingsbehoeftige fase 16 verwaarlozing 86 verwarring in tijd 44 verwerkingsstrategieën 77 verzonken ik 18 verzorger –, primaire 115 –, secundaire 115 verzorgingsbehoeftige fase 15
verzorgingshuis 110 Video Home Training (VHT) Video Interactie Begeleiding (VIB) 102 videobrief 51 videofeedback 102 Vilans 114 voorstadium dementie 14 vraaggericht werken 94 vraaggerichte zorg 94 –, kenmerken 94 vrijheid 46 vrijwilligers 120
102
wanen 64 –, aanbevelingen voor interventies 64 warme zorg 45 Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling 89 white noise 60 Woonzorgcentrum De Rietvinck 77 woonzorgcomplex 110 woonzorgzone 110 zen 53 ziekte van Alzheimer 9, 18 –, downsyndroom 38 –, medicijnen 20 –, pijn 36 –, symptomen 19 ziekte van Binswanger 21 ziekte van Creutzfeldt-Jakob 27 ziekte van Lewy body 23, 24 ziekte van Parkinson 29 ziekte van Pick 25 –, symptomen 25 zintuigactivering 50
Register
zintuiglijke waarnemingen 94 zonsondergangsyndroom 66 zorg zonder verblijf 105 zorgcentrum 110
141
zorgkantoor 106 zorgleefplan 106 Zorgprogramma Dementie zorgrelatie 91
114