150 33 7MB
Dutch Pages [152] Year 1893
898
E
4
Universiteit Leiden
898 Eu
1 820 664 4
898
BIMANEESCH - HOLLANDSCH
WOORDENBOEK
DOOR
J.
C.
VERHANDELINGEN
G.
VAN HET
KUNSTEN
EN
JONKER
BATAVIAASCH
GENOOTSCHAP
WETENSCHAPPEN.
DEEL XLVIII .
ISTE
STUK .
BATAVIA
'S HAGE
LANDSDRUKKERIJ
M. NIJHOFF
1893 .
E.43
898
84
VAN
898
€
LEGAAT
PROF . DR . C. SNOUCK HURGRONJE 1936
BIMANEESCH - HOLLANDSCH
WOORDENBOEK
UITGEGEVEN DOOR
J.
C.
G.
JONKER .
BIMANEESCH - HOLLANDSCH
WOORDENBOEK
UITGEGEVEN DOOR
J.
C.
VERHANDELINGEN
G.
VAN HET
JONKER .
KUNSTEN
EN
BATAVIAASCH
GENOOTSCHAP
WETENSCHAPPEN .
DEEL XLVIII .
ISTE
STUK .
BATAVIA
'S HAGE
LANDSDRUKKERIJ
M. NIJHOFF
1893.
VAN
R. UNIV . BIBLIOTHEEK) LEIDEN
A.
Ada, I. (Mak . enz. ala) , slaaf, onderdaan ; kaada , lot slaaf maken .
ook
II .
adat
Arb .
(het
Mal.
adat) ,
sára .
gewoonte
Aho, vóór of vroeger dan iets wezen ; aho pu wara- mu , vóór dat gij bestondt; aho ba weha oi, vóór het water nemen .
Ai , I. Mal . hari ; oud -Jav. we), dag ; ai
Ade (Mak . ate ; Mal . hali ), harl ; ade edi,
marai = Mah . hari siyang ; ai
mangadi
voetzool ; ade rima, handpalm ( vgl . penta );
Mal,
di ade of eene kist
(niet middag); maai ake, heden , nu ; ai of di ai, toen ; di ai sapa -ta nanga, toen ai Zie voorts wij de rivier overgingen.
ade, in ; leggen ;
wi di ade peti, in puwasa ade wura
ramala , vasten in de maand Ramadlan ; di ade ngemo kai -na, onder het vliegen . wiwi, op de lippen bijten .
Adi ,
Adja, dikwijls, herhaaldelijk iets doen ; labo rasulu- 'llahi ai- ai topo -na adja -mu lao
hari malam ;
boha ai,
middernacht
nai. II , het luchtruim ; dèse-na èse woha ai, hij stak in de lengte boven 't midden van het luchtruim uit .
kalai, ga toch niet herhaaldelijk (een weg)
III . ( Mal , tali ), touw .
verschillend van dien van den gezant Gods ;
IV , ai-na, partikel voor de verbiedende
adja ba tunti dikwijls
wijs ;
schrijven .
ai- na nggahi- mu, spreek niet : ai- ai topo-na, versterking van ai-na , zooveel als
Adjima = djima.
Adjo, laten alhangen ; dòho -adjo edi dež aū, zitten , terwijl men de
beenen
langs
de trap laat afhangen . Adjumaà = djumaà.
Ado (Mal . aduh) , ach ! vgl. ida.
Mal . djangan sakali. V. partikel voor den vocatief ; ai ruma -e , o Heer ! Oud-Jav . idem . Aka, I. gindsche; daar in (op, naar enz) . au - ra kombi èse wawo kontu - n aka, wat
Aduniya = duniya. Aduriya = duriya.
heeft hij daar toch op den rug ; Lao, hade-pu
Afi (Mal . api ), vuur ; aſi Allah , regenboog.
daar op
Afio ( Mal . Arb. afiun ), onbereide opium . Afa (Mal . kapur, Jav . apu , enz . ) , kalk .
weya -pu lamada ana wai aka , ga voor mij het kind van gindsche vrouw vragen ; djama ai aka , in gindschen , d . i . vroegeren
la Keú aka doro Putju -lino, ga Keù dooden ,
Agama ( Mal . Skr.), godsdienst. Ahera( t ) (Mak . idem ; het Arb . Mal. achirat ), het toekomstige leven. Ahi , I. iels ergens uitnemen , wegnemen .
II . einde
(het
Arb .
loopen ;
Mal ,
na -nee - ra
achir) einde, ten ahi wakatu, de
lijd voor het gebed liep bijna ten einde . VERR . BAT. GEN . XLVIII.
den
berg
Putju - lino ; lao
sodi
Tijd ; aka -n ede of aka - n de, zoo even , le voren ; wordt ook gebruikt in den zin van » de 200 even genoemde" evenals ' t Jav , wahu ,
bijv.
haar (200 terug.
na -dula -ra even
rahi - n
genoemde)
aka-n
de,
man keerde
1
BIMANEESCH - HOLLANDSCAL WOORDENBOEK . Aka , II . ook akal, (het Arb. Mal . 'aqal). verstand,
list ,
bedriegen ;
waü -ra
ringa
II .
gevolgd
had ;
nira -pu
ai
Mal .
(Arb.
'ambar),
ambar.
ro batu aka ede, nadat hij deze list gehoord en
ambar
ook
Ambi , I. (vgl. imba ), bijna ; ambi-na of
ake kòne-pu , ambi-umbi, gelijk , alsof ; sangge- sangge sara
mbec -mbeè neè mawaü -mu aka ro kampula
nggahi-mu maambi-ambi kabalo, zoo dikwijls
nggomi, maar
gij spreekt, schijnt
bedriegen
nu
kan zelfs eene geit
u
en misleiden.
' l, alsof gij
schertst.
JI . zich gereedmaken, gereed ; dei aherà
Akadawa , daar, daarheen , ( vgl . aka I. ) ;
na -waü -ra ambi mena naraka ndai hidi-na,
rongga -pu akadawa, toen hij daar gekomen
voor het toekomstig leven is de hel reeds
was ; balu rötji-pu aka -dawa, volg hen snel
gereed lot hunne verblijfplaats; na -waü-ra
daarheen ;
ambi oi
akadawa - lawa
wili,
(sa)
nog
Ake , deze, dil ; ake -ake, nu .
Akedeï, hier, hierheen , (vgl . ake en deï, en ededei); bakai- ku poo akedei ake, waar dit stuk bamboe hier (dat hier steeds
was) ;
wali
mai -na
wára -na
akedei,
hij
is hier niet gekomen . uku . meten . Aku
kompe
ntjai-na, het
den
in
orde,
ook
ntika, behoorlijk,
ketel ; ambi ro
in
(vgl .
ntika ), in
deze beteekenis
wel ambi alleen , doü mauba - uba dae imbakòne daä
ndar waü -na- ra de aanzienlijken hoewel
het
na - ambi,
(daeng's) volgen
niet
behoorlijk
is ;
zij na , kaambi,
gereed maken : ede-ra kaambi kai weki ralo
Âla , I. (Mal. Skr. vgl . djåla ), net II . 00k álam , 'álam ), Mal . ( Arb. wereld . Alåmà, (Arb. Mal.
tjere di
water stond bijzijden de deur reeds gereed
wat daarheen , maak wal ruimte .
is
di
alámol), kenteekenen,
bewijs. Âli (m . ) (Arb . Mal. fálim ), geleerde. Alo , glans, schijnsel. Alowa olowa. Âlu (hel Mal . halus), fijn ; kamolji mena
lao aka sera , daarop maakte de Prins zich naar het bosch te gaan .
gereed om
Ame, een plat woord voor ngâha, eten . Ampa - kaneè, naar boven doen gaan , uitnoodigen boven (in huis) te komen . Ampe (Mal . sampei), over iets heen
hangen . Ampo, pas, nu (toen , dan) eerst, dan , daarop Mak . nampa , Bug. nappa ) ; ampo
pu sa -mena - na maalu -alu, pak in al wat fijn is wat medegenomen kan worden.
tuta
maru -kai- na,
Vgl . mpida.
eene
kaars
Ama , I. (Bug. idem ; Jav . rama), vader, ( vgl. uba , uwa ); ama ori, oom vgl . ori : ima ndai wordt door cene vrouw tegen
daarop plaatst gij het aan het hoofdeneinde van zijne slaapplaals ; ede ampo , = ampo ; na -waü - si wära doü siweede ára uma
haar man gezegd ; ama- ro -duwa, benaming van een zeker soort hofbeambten ( vgl . duwa II) .
ake, ede ampo
II , ook amal ( Arb). Mal. famal), goede werken .
ta -kaa weya-ku
hier
in
er
huis
ilo - lili ampo
vervolgens
ta -wi -ku
brandt
di
gij
(het geneesmiddel) bij en
ku -mbei-ku, als die vrouw is,
dan
zal ik
(het
geld )
geven . Ampo de, 1 '. zoodra, ampo de na -bade ro na-iyu
wali wara
gendi
mada-na
ede-ra
Amaniya, broeder.
nggahi kai
Amantjawa , zuster.
voelde dat hij geen wenkbrauw had , sprak
Amba , I. markt.
hij enz.; 2 °. zoo even , djára nahu maramoda,
enz . ,
zoodra hij bemerkte en
3
BIM LEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
ampo de ku -ėda mai luu enz , mijn verloren
Anakoda (uit ' t Mal .) , koopman , scheeps
paard heb ik zoo even zien gaan in enz ., 30. ampo, doü siwe ampo de ku - ėda ;
gezagvoerder. Anangguru ( vgl . Mak . anrongguru , Bur.
santo -ntoi-na
wali wara -na
ake,
doü
die
anreguru ), leermeester, hoofd .
zie ik nu voor ' t eerst, nog nooit is zij hier geweest.
vrouw
Andjo (Mak. andjong ), boegspriet. Ane (Mal. anei-anei ), witte mier.
Ampo-sa, immers; mbuda isi mada-mu nggomi neè ėda kai-mu katanlu au -au -du mawâra di ade poo ede, ampo- sa masa
Anga (vgl . Mal . nganga ), geopend (v. d. mond ).
arupiya ntjau, waart gij blind, dat ge niet zien kondt wat er in die holle bamboe
sarunde-na ,
was,
immers
enkel
guldens!
Angga, goederen ; angga sarunde- na , masa
edemena
geheele land van aldus is
het
waarmede, men le
goederen ,
in
Angi I. (Mal . enz . angin ), wind. II . makker, alleen voorkomend in de verbinding ljina -ro-angi, makker.
Bima, o vorst, immers
woord ,
half
Anggo (het Mal. anggor ), wijn .
wuwa dòdo lamada ada sa -dana Mbodjo, ruma suu , ampo -sa ndede nggahi ra - sama kai , dit vragen wij, uwe onderdanen van het
betalen
te
half in geld .
III , partikel tot vorming van reciproque vormen (oorspronkelijk hetzelfde woord als
zamen heeft ingestemd.
sub II) .
Ampo - ya ( uit ampo en ? ) , zoo even , bakai -ku doü ede ? nijambe kai ba wei-n :
Ani (Mak . bani), bij , honing bij ; oi ani, hoping ; vgl . niwa.
ampo -ya dula -na, waar is die man ? zijne
Aniyaya (Mal. Skr.), onrecht.
vrouw
Anta , anta -na , ter oorzake van , omdat ;
antwoordde :
zoo even is hij naar
huis teruggekeerd ; ampo -mpi-ya = ampo-ya. Amu , wortel . Ana ( Mal . anak ), kind , jong, zoowel van menschen het Bim .
als dieren ; ana doü , kind (in wordt ' t woord doü , indien er
mi -mbui-ku nggâhi ntjihi-mu, anta -na
juist spreken, ter oorzake van uwe kennis, welke gelijk is aan die van eene kakatoe . Antala (het Arb. Mal . atlas), soort stof,
van menschen sprake is , nooit weggelaten ).
atlas ,
Men onderscheidt den leeftijd der kinderen door de volgende uitdrukkingen :
balumba,
Na - lowa - ra sanggobo ro sarenga, het kan reeds vóór- en achterover liggen .
Antjo, heen en weer bewegen ; antjo ba
sambii, 't kan
rechtop
heen
en weer
Antju, bovenarm ; ook als maat gebruikt.
over ; dòho ao walu èse tantonga, boven zitten tegenover (met het gezicht gewend naar)
om
iemand
tegemoet
tegemoet
op ' t hoofd dragen .
ngèna
golven
het venster ; londo ao , afdalen uit zijn huis
Na- lowa - ra suu panombo, ' t kan een pot
Na - lowa-ra hoeden .
de
Ao , I. tegenover iels zich bevinden, tegen
Na -lowa- ra dòho, ' t kan zitten . kidi
door
bewogen worden .
Na - lowa -ra rama, ' t kan kruipen.
Na- lowa- ra staan .
ba
lowa-mu une lowa kekatuwa, gij kunt nog
såhe ,
' t kan
de buffels
Ana wordt ook gezegd van jonge spruit van eene planl; ana bedi, geweerkogel.
tinti
gaan , tonda 10
te gaan ;
ede-ra londo ruma -l
lao
do ,
kai -na aua
sangadji
mamai
daarop ging zij de trap af, den komenden vorst tegemoet; mbeï ao of hantu
ede,
ao, iemand iets
voorzelten
(bijv . spijzen ).
BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .
AO , II . weerstand bieden ; ai-na -li mpara
Ari I. buiten ; lao ári, naar buiten gaan ;
nggahi wâli bune santika nahu maloi ake neè mawaü -na ao matja ede, laat staan
paki tja-ári , naar buiten werpen ; ári-dawa ári. en ári- luwa
in staat zal zijn
Maari mai, behalve ; kani imba -ku kani
die
ik ,
dat
klein
ben ,
om den tijger te weerslaan (vergelijk voor de sub I
genoemde beteekenissen
en Il
Jav . lawan ). IJI . aannemen in ontvangst nemen , ake rolji toi ao -pu , tani poda, neem ' t spoedig
aan ,
want
het
is
zeer
mandai
zwaar ;
ao bali bae kai-ku ra -neè såra dana Mbodjo, om daardoor met beide handen den wil (het bevel)
van
de
Hadat
van
AÖ ,
beteekenis ;
be- be -na mpara maari mai ba ede masama
van eene das, hoed of van al wat behalve dat, overeenkomt met de kleeding der kafirs.
aö - na
sawai
katuſe
ndadi mpara
er
weer opgedronken Jav . spreekwijze ).
mond goed is (hel goede uitspreekt); kaaö (eig .
met
eene
beteekenis
doen
van
zal
raa
zijn dat wat uitgespogen is , moet
worden (vgl . de
Arira, buitengemeen zijn, pana -na madja
zijn ),
begrijpen ; ndadi halja -du ba ruma- l sangadji, i na - arira daarop na- lowa mená -ra kaaö nggåhi sura ede, ede,daarop
ári -ári -kai-na
ndai wali nòno , zoodat het einde
zeggen ,
' t hart slecht is , terwijl de
ana
tjumpu -kai -na,
ari-ari - kai - na
III .
ade-na, asa - na mpa mataho, » munafiq ” wil dat
broeder ;
(Jav . ari ), jongere maari -ari, jongste kind . 11.
' t einde ; munafiq,
wóo ro tjapio ro
diki
ntjau labo kani kafir, het navolgen van de kleederdracht der kalirs, als het dragen
Bima in
ontvangst te nemen .
santika
bune
kaſr
na -rada wali- ku afi, de hille der
schaamle is buitengemeen en gaat die van
werd (de briel) door den vorst gelezen, die
' t vuur le boven, na -arira ade-ku maringi
den inhoud er van geheel kon verstaan .
rònga, mijn hart is ( ik ben ) zeer verbaasd ;
Api,
knijpen ;
api mina,
olie
persen :
na -arira ipi tjáru - na, het is zeer lekker.
vgl . kapi.
Aru I: ( Mal . enz . alu ), stamper.
Apu , nevel . (vgl . Mal . kabut). Âra I. (Jav . alas), woud ; dikwijls met wuba verbonden .
II . (Mal. arus), stroom van ' t water . Arubaa, Woensdag, (uit ' t Arb . ) .
Arubana (Mal. rebana ), lamboerijni . babuto, soort van Aruna , ananas , ook
II . hier; mori maára duniya, het leven
versiering aan een huis.
hier op aarde.
Arundae, soort plant, in hel Mal . sule
Ai -na neè -mu mboto nggahi ro raui ára nahu ake,
maak hier bij mij niet te veel
en
tjoo tja -ára -pu sâhe
praals
ede, lever buffel.
beweging: uit
(hier naar
mij
genaamd. Arupiya = rupiya .. Asa I. mond ; asa nanga , riviermond. II . de waktoe façar.
toe) dien
III . ook asal ( het Arb. Mal . açal), oor
III . teruggekeerd ; waü -du ära pala ndai mu walu do woro ? nggahi kai -na : ijo , kra -du
sprong, oorzaak ; ake asal) ndadi nggeya,
ndai-ku, zijt ge teruggekeerd uit het land
dit
der
dooden ? ja, zeide hij, ik ben terug
gekeerd ; ára wali -du matja aka, de tijger is daar weer terug. IV . (ook árak) arak .
is
de
ontstaan
oorsprong der
van
het
asa -- na
neè
( oorzaak )
vampyrs;
ede
boë kai -ku genda, dit is de reden waarom ik
de trom
meervoud
heb geslagen . uçûl
verbonden
Ook met het in
dezelfde
6
BIMANEESCH -- HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
beteekenis, bijv. ede-ra sodi kai-na ba nabi
iemand gezien , die eene buks droeg, terwijl
Isa
daarop
hij het een of ander op de schouders had ; indo ndadi au - ku z . v . a . het geeſt mij
zijn lot was geweest .
niels ; ba au = bau ,
asa (l)-usu (t ) neè ndede kai ruu -na, vroeg Jesus hem waarom aldus
Asi , paleis , woning van den vorst.
JI . het geluid waarmede men een paard
Ati (Mal , atap, Jav . atěp ), dekriet, dak ;
roept .
Ad , trap .
ati ndolo, alang-alang .
Atji
of alji-alji,
(Mal . idem ); wellicht
Aura
alii-alji na -rada-du guru -na, wellicht over
(Mal .
atur),
geordend , lao alo,
Arb . 'aural,
Mal, ural) , dat
gedeelte van ' t lichaam , waarover men zich schaamt.
trof hij zijn leermeester. Ato
(het
in
Awa
(Mal. bawah ) . beneden
onder aan
geregelde orde gaan .
(bij
Au I. wat ? au au of au -au -du, wat ook , alwat ; wali wara au -au -ku , ik heb niets ;
fuu hauju, onder aan een boom zitten ; maawa nganto, onder aan den rand zijnde;
au - du , dikwijls = au -du ; au kombi,
awa mai ba , onder.
een
of
taraku
ander ; labo
wära
au
het
eda -ku doü mawaa
kombi tundu -na,
ik
enz .) beneden waarts naar ; dòho awa
Awi , awi- n , gisteren.
heb
Bul. kahawii.
Vgl .
Bal . ibi en
Vgl . ook ai I.
B.
Ba, door
met, iemand
rivier was diep en helder, een ieder sprong
door, van ; ra -lambo ba doü , geslagen ;
ba
ada -na
er met een plomp in .
ruma
ede, de onderdanen van den vorst.
Babudja,
Baba , vastbinden , terwijl men onderwijl het touw verscheidene malen om iemand heenwindt;
gezegd
iels uitsteekt bijv .
Baa , uitschelden, vervloeken ; Vgl . ia
van van
alles wat boven
een berg ; ook van
een gezwel of cene puist ; ook spreek men van : doro duwa babudja, lwee bergen .
elle- ra lèto ro baba- kai di rihr
Babuto ,
het
boveneinde
van
een met
woha- na , daarop werd zij aan den midden-
allerlei gekleurd papier, nagemaakte bloemen
stijl
en gekleurde eieren , versierde bamboe bij
vastgebonden
omwonden .
en
(mel
(Overgenomen
het
touw )
uit het
Mak .
het Moeloedfeest gedragen.
Ook een soort
1 bábá ? Vgl . Jav . běběd , Mal . běbal) . Babu , l . laten vallen , neerhalen ; vgl .
versiering onder de banyku -bangku boven aan het huis, naar den vorm ook wel
mabu ;
aruna, ananas, geheelen .
kataho-pu
lembe -mu
ro
babu -pu
weri -mu, breng uw sarong in orde en laat
Bada ( van het Mal. badak )
uw slendang vallen .
Bade, weten , kennen, bekend zijn met ,
II .
springen
vallen ? ) ;
ede -ra
in
iets
ngâri
(eig .
zich
laten
wali kai-nd dana,
bekwaam ; vgl . bael
neushoorn .
Indo kapo makaïha- na
islâm
ede mpara londo babu kai ndai-na , daarop
ede wali bade-na, nde pala wali ngawa -na guru ro sodi labo doü mabade,
groef hij den grond uit (groef hij een kuil
hetgeen
in den grond) en sprong vervolgens zelve daarin : oi di sori ede na - dei labo-ku nowa
het niet kennen , terwijl men geen leer meester wil hebben noch aan bekwame
katjiri-na , edempara tuwa-tjuwa babu kantara -ntowu kai- na , het water van de
menschen wil vragen .
den
Islâm
krachteloos
Badji (Mal . idem) , wig .
maakt is
6
BIMANEESCHI
Badju
idem ),
(Mal.
baadje;
HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
badju armbanden,
kuru = Mal . badju kurung. Bae , I. steeds met ade verbonden , als bade weten , kennen ; bijv .
bae kai ade
van
oud
goud,
aan
beide
kanten vier ringgits zwaar ; bali bae zie bali I. IV .
(Mak . en Bug. bali).
vijand ; kadeč
aï ruma- e pai-sa ku - bae kai-ku ade ntjoki mandake, ku -sambeya ku -puwasa, 0 heer,
weya -pu paiya -na ro kambala -na doü bae-mu , na -mambe - sa eli- na wali teè- na, luister
als ik deze plagen had kunnen weten zou
naar
ik gebeden en gevast hebben ; indo kapo wádjib di ita mabae kaiade di Allah s . w.l.
vijanden : is dat zwak , geen stand houden .
ede ntau -na çifat duwa mpuru , yoorts zijn wij verplicht
te weten
dat
God twintig
eigenschappen bezit . II .
(Mal .
baik ),
pâhu
goed ;
cha
geschreeuw dan
uwer
zullen
zij
Baka, I. (vgl . Mak. bangka ), wegjagen, bijv. een dier :
bakai-ku djanga peyo ede ?
nijambe kai-na : ku -waü -ra baka kalòsa mena, als
stamwoord
alleen met ontkenning in gebruik ; na -ėda mpara
het gejuichen
mantjewi-ntjewi
wali
da -bae -na, hij zag dat de rijst er wederom
waar zijn de boschhanen ? hij antwoordde ; ik heb ze alle naar buiten gejaagd. II . afstoffen , schoonmaken . III . (Mak . tàbangka) , verschrikken .
zeer slecht uitzag ; wali bae -na tunti-na, hij schrijft slecht; wali bae -na ook Mal
IV , (Jav . bakal), iets aanwenden om ' t een of ander van te maken ; bijv. Ijalja
tiada berkatahuwan (Jav . Mal , tida karuwan ); wati-du bae- bae- na ruku ro rawi ompu ede ba ndiha ade na, de bewegingen en het
baka -ku sampa , bak het (hout) er om een sampan van te maken .
gedrag zijne
van
ouden
waar ?
waarheen
van
waar ?
man waren door
bakai of bakai-ku madju ede ? ntjambe kai-na
zeer bijzonder ; kabae bijv.
ku -waü -ra hori mena , waar zijn de herten ?
den
vreugde
Bakai ,
pala kabae , goed onderkennen , kabae ndai | hij antwoordde: ik heb ze alle losgelaten ; rawi-na , juist in orde brengen (vaststellen, nggòmi doủ bakai , waar zijt gij van daan ? bepalen ) wat hun werk is . bakai-du raa - losa kai -mu, ededei mandai III . ( vgl . Mal. bělah ; Mak . bale en ook
luu kai -mu, waar gij uitgekomen zijt, moet
Bug. wali ) , zijde, kant ; watu bae di- na aan den Westkant : sa- bae Mal . sablah
gij weder ingaan ; bakai lao kai-mu ? waar heen gaat gij ?
de eene zijde, de andere zijde ; bijv. wara
Bako , licht rood, rose .
sa doü ndadi biljára ro paraèsa -na sa -reya -ku
Baku ( Mal . enz. bakul), mand ; in ' t Bim .
sa - bae mandede wâli sa- bae mandadi duwa reya -ku , indien er omtrent iemand een proces of een onderzoek plaats heeft,
(moet) de
eene zijde (partij) een reyaal (geven ), ook de andere
partij.
wat
twee
200
reyaal
maakt; ede-ra dula kai-na wai ede, nde pala na- lampa watu ntjai masabae, daarop keerde de oude vrouw terug, maar zij ging door de deur aan de andere zijde; sa- bae- bae, aan
beide
zijden ;
matani upa
djima
mbuwa
masa -ngganga ringgi
luwa
masabae -bae,
eene mand met scherpe hoeken. Bala, I. (Mal . Arab . idem ), ramp. II . aanbreken
van den dag ; ntika bala
ai sidi, toen de dag aanbrak . III . (Mal . balas), vergelden ; zuiver Bim . is tjèpe. Balae,
duit,
kěpeng ; wali wara kòne
sa- balae tjoi waa - n , zelfs geen duit wordt als bruidschat gegeven .
Balandja,
hel
uit te geven enz .
Mal .
bělandja
geld om
7
BIMANEESCII - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Balase (Mak . idem) , soort zak .
Bangkolo,
Balata, leuning bijv. van eene brug.
visch
soort
( in
Mak .
het
kalampeló genoemd ).
Bale = loba, werpen ; ede-ra lao kai sae -na mabale kai wadu, ede -ra hina kai-na ro
Bangku -bangku (Bug.bangkung -bang kung), soort versiering boven aan het
mabu -na nasi ede, daarop wierp haar oudere
huis.
broeder met een steen , waardoor de vogel getroffen werd en neerviel.
Bali, bae)
I.
(Mak .
bali),
Bango (Mal. bangau , Jav, bango ), soort
reiger.
in bali bae (vgl .
Bangsa ( uit het Mal.), geslacht.
aan weerskanten ; ndai-ku duwa ndai
Bapa, klanknabootsing voor iets dat valt;
makapi di sumpu bali bae- na hadju , wij beiden zullen de uiteinden van het hout
kabapa, dat geluid voortbrengen ; maringa eli hadju makabapa ra - loo bate ba la Bango ,
aan
weerskanten
in
den
mond
nemen ;
watja -ku rima bali bae mahampa ljihu, wasch de beide handen tot aan den elleboog. II .
terugkeeren,
doen
terug
van
die
menschen
' t geluid
van hout dat met een
plof neerviel, neergeworpen door Bango. Bara , I. (het Mal. barat ), de westmoesson .
zenden ,
(vgl . mbali) nggåra mu-bali- sa ntau -na doü ede, mu -kasipáhu - ra, indien gij het eigendom
hoorende
II .
bara of bara - bara (ook barang -barang),
het Mal . barang -barang, doi, tat al .
goederen ;
Barakamate , mposo
steenpuist .
terugzendt,
zult gij arm zijn .
vgl .
Barako (Mal . běrkuk Arab, burqa ), sluier.
III . (Mak . malisi), van kleur verschieten . IV . hoeden ; lao bali sáhe, de karbouwen
Baratja ( Mak , baraljung, Mal. měrljun ), voetzoeker.
gaan hoeden .
Bareka (Mal. Arab. barkal), zegen.
I. geurig ( vgl . mengi ); na- woü balu mpara raa -na , het bloed rook lekker.
Bari, het Mal . baris als benaming voor de klinkerleekens bij het Arabische schriſt.
II . balu -balu (uit het Mak . ), koopwaren.
Baro, naar zich toehalen , zich toeëigenen ,
Balumba, ( Mal . bělumbang) , golf, golven . Balunggu (Mal. idem ). voetboeien ; ndadi kaluu balunggu di edi-n, zoodat zij de
( vgl . garo) ; ntau doü mpara mandai baro-na .
Balu,
boeien
aan
voetboeien ;
zijne
voeten
deden ;
den
na -balunggu
edi-na, zij deden aan .
nlene weya -du hem toch de voetboeien
Bana (Jav . banjak ) ,
het eigendom zich toe.
van
anderen
eigent
hij
Barungku, soort katjang. Barapapa, wordt gezegd van een geluid veroorzaakt door bijv. het neervallen van een boom .
gans .
Baruwa ( Mak . baruwasa ). soort gebak. Bata, I. aanraken , in aanraking komen
Banawa (Mak . idem ), soort vaartuig . Banda (Jav . Mal . bandang) , soort visch ,
mel,
Bandera (Mal . Port.), vlag, banier.
siwe, de aanraking van de huid eener vrouw ,
Banga. meest met rowa gebruikt, soort
gedui ende het gebed , maakt dat krachteloos ; na -waü - ra mbia kone saninu - n ra -hina bata
pot , Bange,
mpèke bange,
broodmager, zóó
mager dat de ribben zichtbaar zijn. Banggulae ( Mal . bunglei), soort boom . Bangka (r) ( Mak . bangkard) , oorring.
ba
makaiha-na
kapenta dindi,
gebroken
doordien
sambeya
en
de
hij
door (in aanraking kwam van den wand .
bata huri dou
bril
was zelfs
aangeraakt
werd
met) de planken
8
BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .
II . (Mal , enz. idem ), gebakken steen . III . komt voor in verscheidene titels , bijv . bata dadi, = nggampo,
djero ,
Bawa, I. (Mal , bawang) , ui . II . (Mal . bawah) , laag, doch alleen in overdrachtelijke
mu- bawa
djuru.
Bate, I.
neergooien , neersmijten , neer
made ,
laag
zin =
tuna ; (vgl . awa)
mori-mu pala
deï
zult
gij
in
mu - luna -ra
uw
leven
zijn
werpen ; dikwijls met lòo verbonden ; bijv . ede-ra hanta kai-na tare malabo tonggo ro
en laag in uw dood ; bawa ade, ook ijver
pingga, lòo bate mena kai ba rido-n, daarop
mpa ade-na deï lenga-na, Flasad wil zeggen .:
nam hunne schoonzoon de schaal (talam ) met het deksel en het bord en wierp alles
dat men zijne makkers benijdt ; kabawa weki, zich vernederen .
neer .
zuchtig ,
benijden ;
hasad
ao-na
na - bawa
nde
Bè , of di bè waar ? welke ? (vgl . bakai);
pala káli na mbui ntene pu lambuhu - lambale
bè-ku ntjai malao esse Kòlo ? waar (welke)
labo tjere bate lja-do bate tja -da-na, maar de Kali was nog steeds met den ketel
is de weg naar Kolo ? . bè- bè waar ook , wat ook , welke ook >, oi nde nono kai oi
bezig , dien hij nu naar het noorden, dan
pana , oi busi, oi niwa, bè- bè-na mpara nde
naar het zuiden wierp . hati, inwendig .
rai kai-na oi matolu mbuwa pâhu ede, het vocht, waarmede het gedronken wordt ,
Bati , I. ( het Arab. bâlin), nika bali vgl . bij D '. Matthes , Mak . Woordenboek , nika
kan zijn warm of koud water of honig, welke van de drie het meest geschikt zal
baleng s . v . bateng, II . (Jav . baţik ), batikken ; tembe bati, een
zijn :
gebatikte sarong .
bè-dumpara
Bate ook
alléén
in
II . (het Mak . bateng)
Batja (uit reciteeren . Bato ,
het
gebruik ;
Mal . ) , lezen ,
oplezen ,
be- be ;
bè- du
dei
aherà nekeka
mandai timba ro tahi, ndai maluu dei sorga
mantjihi, hiernamaals
zal
gewogen worden , ieder, die rechtvaardig geweest is , zal ingaan tol den hemel .
talibana bato = Mak . talibannang
Bedi (Mal . bědil), schietgeweer, schieten.
tonrabatang, krisband van roode zijde, geheel
Beha, bang , schrikachtig.
met goud bestikt .
Bela
(Mak .
idem ), vriend ; kabela angi
Batu, volgen , opvolgen ; kai masapóda poda ringa ro batu -ku -au -au -du raa -kau kai
met elkander bevriend zijn ; wara -wara ruwa - n udi-ro-mudi labo sahada marimba
ba
makabela
ina
ro ama ede, luister in waarheid
naar
angi,
op zekeren tijd gebeurde
en volg op al hetgeen uwe ouders u bevelen ; ede-ra batu kai ba kiyu kapa ede,
het, dat een leguaan en een buffel met elkander bevriend waren .
de haai volgde daarop het schip . Ban, I. ba bau , waarom ? ba bau nde
Bembe (Mal . kaljubung) , soort plant. Bendo, niet vlak , met hooglen , hobbelig.
gij?
Bengke (vgl . Jav . benkeng stijf hoofdig),
nangi Bau
waarom
kai nggomi?
weent
is reeds ontstaan uit ba en au ( vgl .
ba au onder au) , en beteekent dus : door wat ;
het
tweede
ba
is
dus
eigenlijk
pleonastisch . II , ai bau (Mak . tali bahu) bras.
III. (Mak . idem , vgl . Mal , bau reuk ngilu , kussen , zoenen .
stijſ,
v.
eigenwijs ;
d.
stijf ake - ra
op
zijn
pala - ni
stuk
staan ,
ibara
kai- la
doü mabengke daa mangawa romo kani ro batu edle-ro - pehe,
neemt dit tot voorbeeld ,
gij
stijſkoppen, die geen leering wilt aannemen en volgen ; kabengke weki, zich stijf houden ; nde pala wei-na watingawa-na,
BIMAYEESCH
weki-na
na-kabengke-ku
labo ku
zijn vrouw
riï uma -na doch
nenti-na
wilde niet ;
zij hield zich scijf en greep zich aan een paal van het huis vast .
Bili ( Mal . bilik ) , kamer .
Binata ( Mal . binalang) , dier ; (een ander woord daarvoor heeft het Bimancesch niet ) .
Benta = rumpa , stooten , aanstoolen . ( Mal .
bilal (het Mal . bilál) , oproeper
ook
II .
tot het gebed.
Bilo - balo, onvoegzame taal spreken .
Beni , niezen .
Bente
9
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
benteng) ,
benteng,
fort,
versterking . Bento , strik , strikken .
Bindera = bandera .
Bentu , tot iets strekken , tot middel voor iets dienen ; na -bentu -du strekt tot ongeluk .
Bindanga (Mak. banrangang ), budja eene lans met een bos haar versierd .
ruu maiha , hel
( Mal , bingkung ), mermanswerktuig ). Bingga
Bini
(Mal. penuh ), vol;
dissel
(lim
na - neè- ra bini
Beo (Mal. beyo), soort van vogel .
poo ede ba arupiya, het stuk bamboe was
Bere, aanraken ; meestal verbonden met
bijna geheel vol mel guldens; kabini, vullen ;
tudu ede
of
bata ;
bijv. makaiha -na sambeya
tudu robere
angi doü mòne ro doü
kabini kai-pu oi, vul het met water. Bintala
bantalang, Jav . salang ),
(Mak .
siwe mangáha ba sura nika, wat het gebed
kruiselings
nietig maakt is de aanraking ( tijdens het
welke een net of mat vormen om icts in
gebed)
te dragen .
van
een man en eene vrouw, die
met elkander in het huwelijk kunnen treden . Besi (Mal. běsi ), ijzer . Beta - beta , acht geven , oppassen . Beti , kapo
na -waü -ra
elkaar gelegde
mbèko,
banden ,
Binti , schatting ; djára binti, bòngi binti. een paard of bras, welke moeten opgebracht worden .
rechte lijn , timmermanslijn : indo
beli raa - lára
over
Bintji,
sa - bintji,
als schatting
hel eene, het andere ;
de
de eene zijde, de andere zijde , (vgl . sa- bae) ;
uitgespannen rechte lijn is krom getrokken.
na- lia weya-du kahuntu , sa -bintji ai masidi,
Betja, nat maken ; vgl . mbèlja. Bewi , waaier. Bia, ndai-na
sa -binlji ai mambia neè ngáha ba ári - na, hij maakte voor zijne jongere zuster katoe
iets breken ( vgl . mbia ); ntjihi nggòmi ake, pala bia weya -ku
pat open , waarvan zij het eene gedeelte 's morgens, het andere gedeelte 's avonds
luta-mu, het zou uw verdiende loon zijn , als ik uw hoofd stuk sloeg .
moest eten ; na - lao -ra hengga ntjai lawa -na
Bibi , beven .
Biko- bako,
bedriegelijk
handelen ,
be
driegen , vgl . kiko-kako . Bila,
I.
(' t Mal .
ro na -hengga -ra sa -bintji nijai uma-na ; na -dula -ra di uma-na ndai pande hadju na
èda -du ntjai
lawa -na na- waü-ra
tahengga
rontjai uma-na lahengga sa- bae, en zij ging de poort openen , alsook de huisdeur
mena
bilang),
tellen ;
wali
waü bila mboto - na , de hoeveelheid er van
aan de eene zijde; toen de houthakker nu
was
terugkeerde
zag hij dat de poorl geheel
gelal ;
nggara
bila -na,
indien
open stond , alsmede de huisdeur aan de eene
men zooveel geld heeft, dat 't getal bereikt
zijde; sa -bintji karala, één half vel papier .
niet
wara - sa
wordt,
te tellen ;
masa -na
ook
maraka
namelijk de som , welke als mini
mum voorgeschreven is, waarvan men de zakat betalen moet.
Bintòla, beslag, bijv . kris
( vgl .
Mak .
van eene piek of
bantalang
soort gouden
knop aan het einde van eene piek ) .
10
BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Biri , ergens met de handen aanzilten , / gebruikt om den tijd, welke geslagen wordt, aan te duiden ; boë duwa, twee uur ; iets schudden , met iets gedachteloos spelen : ba
bau
biri
kai-mu
tau
mantji
nahu ?
boë magari, de tijd van magrib ; kakili-kili
waarom speelt gij met mijn inkikoker ?
jahaya -na boè ba liro, zijn glans schiltert
Biru , I. ( Mak . idem) , plant, van welke de bladen bij de bereiding van madat
geslagen, d . i . beschenen door boë rasa een land aanvallen .
Boha , = woha ; in boha ai zie ai .
gebruikt worden .
Bóka, soort lans, van een haak voorzien
niu biru, jonge kokosnool, waarvan
II .
de zon ;
het binnenste nog zacht is . Biruwa (Mal . baruwang ) , beer. Bisa , breken ( vgl . I. iets
( in het Mak . kandjai genoemd) , voorvechters in gebruik .
mbisa );
bij de
Boko , daklat .
na-nee- ku bisa ai ra -diki kai sarumbu -n ede,
Bòla , ontwaken ; ede mpara tjuwa -ljuwa
bijna verbrak bij het touw. waarmede zijn lichaam vastgebonden was.
maru kagoro-n , makento mpara ba ede raka -du
II . ( uit het Mal .) , knap , bekwaam ; in
wakatu
loho (r)
tjuwa
daarop
sliepen
zij
bòla
allen
mena
kai-na ,
in en snorkten ;
het Bim . heeft het meestal de beteekenis
loen het middag geworden was , ontwaakten
van : met bovennatuurlijke krachten begaafd zijn : dikwijls verbonden met guna ; als
zij allen . Bolo , I.
bisa
ro
guna of bisa -r guna, in de zelfde
beteekenis.
Bitjára, onderwerp, de
is
titel
niu
bólo
Mak . bolong), omgeven ;
( vgl .
ròpe-na, eene kokosnoot nog
ba
door de schil omgeven ; ( vgl . mbòlo). Skr .) ,
(Mal :
II . bòlo kadi, soort plant .
rechtspreken ,
punt, geding ; ruma- t
Bolu (Mak , idem) , soort gebak .
biljára
den rijksbestierder van
van
Bombo bala, morgenster, zie bala . Bona, slecht , minder vlug, bijv . van een
Bima , omdat hij het hoofd der rechtspraak is . Biyola , het Holl. viool ; dit instrument wordt thans in Bima zeer veel gebruikt en daar zelfs ook
vervaardigd .
paard gezegd. Bonggo , uithoozen , bijv. water uit cen vaartuig ; vgl . nggombo.
Bò, wetboek ; de eenigste keer dat het
Bonggu, overwinnen : doü ra -waü weya
mij in geschrift voorkwam was de spelling wellicht van het Arab . báb , 200 genoemd naar de artikelen , waarin het
rasa -na na - pehe-ku weki-na waü bonggu , van na- somba , enz . wanneer het land
bob .
verdeeld is . Voor de o. vgl. pamoka , Mak . pamakkang ; lodja, Mal . layar. Boa , scort katjang.
versierd
wordt
van het Moeloed feest.
ter
gelegenheid
(Mak . bódjolo).
Bòdo , (Mal. běduk, Jav . bědug), groote trom in de moskee. Boë ,
slaan ;
boe wordt
ook ,
boë genda, de trom slaan ; evenals
het Mal. pukul,
en deze
bekent dat
hij overwonnen is , en bij onderwerpt zich enz.: sara - sa puli-la labo bonggu ba
Bòdjo, figuurtjes, vervaardigd uit het hart van zekeren boom waarmede een bamboe
iemand genomen is ,
doü
bae- la ,
zult gij worden .
door
indien den
gij
niet sneuvelt,
vijand
overwonnen
Bòngi , ontbolsterde rijst, bras . Bongka, I. (het Mal . bongkar), oplichten ,
lossen ;
hidi
ndai
bongka
kai
wua,
los
plaats . II . ( Mal .
bungkal, Mak . bongkala ), een
goudgewicht.
BIMANEESCH
Bonte, sirihdoos van lontarblad of bamboe vervaardigd .
dekken,
Bonto,
bedekken, deksel van
eene schaal ; ta -kaluu mena -ku di ade rowa , malanta , gij doet alles in
la -bonto kai-ku een pot
en
bedekt dien met wit linnen ; ( talam)
11
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
ngâha ,, daarop schoor zij zijne linker wenk brauw af met een scherp knipmes.
Bòta, voortgaan, opklimmen , gezegd van de uitspruitels van slingerplanten . Bòte, aap ; bóle baro, groot soort aap. oubekend ,
beleekenis
Bòtjo,
in
de
met den
spreekwijzen botjo si bòljo, bòro si bòro of
deksel sluiten ; bonto asa , den mond sluiten ; bonto weki- na , zich bedekken ; ntika na èda
mabòljo si boro welke worden verklaard als : geheel en al ongelijk, heelemaal onregel
mpara wei -na ede wunga nangi bonto weki-na
malig ;
bonto
enz .,
tare, eene
toen
schaal
hij zijne vrouw zag , die juist
weende en zich geheel (met haar sarong) bedekt hield enz . Bdo , doen omvallen ( vgl . mbòn ), ede - ra ponggo bòo mena kai -na fuu aduriya, daarop
ndede,
medi au -si mabòljo si boro
ijv. wal
spint
gij daar zoo geheel en
al ongelijk ? Bòto, (Jav . boloh , Mak . boloró), spelen , dobbelen . Botu ,
soort net
of totebel
om
kleine
garnalen te vangen .
velde hij alle doerianboomen .
Bora, aanzienlijk ; dou manae ro bora, de
Bou
(Mal .
baharu ,
Bug.
waru enz .),
grooten en aanzienlijken ; wara mena sa mena -na ralo -rato robora - bora manggeè
nieuw ; als godsdienstige term : scheppen ; tanda wära - na Allah na -bou sa -mena -na
ada labo ruma- l, alle vorsten
ala (m ), het bewijs
en
aanzien-
lijken waren aanwezig om hunne opwachting bij den vorst te maken .
voor
het bestaan van
God is , dat hij het heelal geschapen heeft ; ook
het geschapene ; na -ntjára -ntjao
labo
Bure, I. bědak, poeder van rijslemeel.
sa -mena -na mabou, (God ) is verschillend van
II . wrijven , inwrijven met iets ; na-weha
al het geschapene; ra -bou kamalo, pas met
ra rồo, na -nipi ku ndai bore kai-na sarumbu -na, en hij nam bladeren en maakte ze fijn , om daarmede zijn lichaam in te wrijven ;
( wellicht
hetzelfde woord als sub I. vgl.
Jav. en Bal . boreh ). Bòro , I. of kaboro, verzamelen ; lao boro weya -pu hadju ndai kaa kai-mu nahu, ede-ra lao mena kai bòro hadju, ( hij hout bij elkaar om branden ,
waarop
zeide) zoekt
mij daarmede te ver zij
allen
hout
gingen
kasoemba geverfd ; kabou , vernieuwen . padju ubu -ubu. Bubu, padju
Budja , lans . Buha, gist . Buhu, knoopen , aaneenknoopen. Buka , zie bungka .
Bumbu ,
kaboro ook , zich verzamelen . II . zie bòljo. Boru, I
djanga = bunggu djanga.
Bumi, titel van ambten .
verzamelen enz.; ede-ra kabòro ro kamotji drie mena kai maalu - alu , daarop zochten zij, al wat fijn was bij elkaar en pakten dat in ,
sura .
Buku ( Mal . Holl . )
zekere soort van be
De sultan heeft tot zijn dienst :
bumi's, die zoowel voor tolken als
voor boden enz . dienen ; zij dragen de titels van bumi parisi Mbodjo, bumi Bolo en bumi Kae . De bumi's worden voorts onderschei den in : bumi nae en bumi toi, (de eersten
oru , emmer .
II . scheren , afscheren ; ede-ra boru weya kai gendi mada kui-na kai piso wòku ma
volgen in rang onmiddelijk op de djaneli). Daaronder zijn de bumi luma Rasa nae en de bumi luma Bolo
de
voornaamste ,
12
BIMANEESCH- HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
beiden beslissen met den radja bitjára alle geschillen, Bumi asi, hofdames .
Bantu , — djago, oude djagong, in allerlei figuren
op
bamboe
Bune ( vgl . une), hoe ? bune (of bune-ku) | gebracht. páhu -na ? hoe ziet bet er uit ? dikwijls -= Bara, I.
wit ;
ter
versiering
na -waü -ra
aan
bura mena
bune ; bune ai, op welken dag , wanneer ; bune ai-du kubi-na, wanneer het fijn
djenggo- na , zijn baard was reeds geheel wit ; doü bura , blanken , Hollanders ; sabura
(gestampt) is. Ba bune, wel eens in plaats van ba bau , waarom ? bune kai -na mai
witachtig ; bura-bara, zeer wit. II . Mak . burasa ), rijst in een pisang
ka-ra ndede- n, daarom ; wali mpa bune kai-na , i blad gekookt . er is niets, hoedanig ook , aan , d . i . er is volstrekt geen kwaad aan ; na mengi- sa ede- o
Buri I. soort plant (in het
II . bruinachtig, roodachtig.
mataho, na -balu - sa wali mpa bune kai-na, is het geurig, dan is het goed ; is bet welriekend dan is er geen kwaad bij. Bune santika = une santika ; sabune,
tijd
lang ;
sabune-du
=
Busi, koud ; oi busi oi pana, koud en warin waler .
hoe
Buta , ai buta, een touw aan den boeg
veel ? sabune joi-na, hoeveel kost dat ? sabune ntoi - n hoe lang ? sabune- bune ntoi- n , eenigen
spriet. Butu , dak . sa -buwa, ( Mal . sabuwah) , hulp
sabune
Buwa,
bune ; wali- pu sabune of sabune ntoi-n , niet
telwoord ,
lang daarva.
één
Bunga ( Mal . idem ), bloem ( vgl . wunta) ; ook
geweven
figuren ,
op
sarongs
Mal . beng
kuwang genaamd ) .
enz . ;
één ;
wordt
voor
alle getallen gebruikt,
mbuwa
boven
dus duwa
mbuwa , tolu mbuwa enz . sa buwa-buwa, elk , ieder, per stuk , ook één voor één .
Buwe, soort lange katjang .
bunga masa , interest . Bunggu , djanga, enkel; watja-ku edi
Buwi
( Kisser .
wui) ,
begieten ;
ampo
bali bae
mahampa bunggu djanga, wasch de beide voelen tot aan de enkels.
la -didi-ku di dana , ampo ta -buwi-ku kai mada koha , ta -kabini kai -ku oi , vervolgens
Bangka , ook buka ; het Mak. buka, het einde van de vasten .
begraaft gij het in den grond en begiet het daarna door middel van een klapper
Bangke ( Mak . bungkeng) , een koffertje .
dop, dien gij met water gevuld hebt.
Bunti (Mak . bunting), bruid, bruidegom .
D.
Da, zie daa. Da , I. = du ( vgl . ra ),
voor stijfhoofdigwali -da waï -na
raa
den leermeester ;
madaadenggalòsa
ede,
bloed
vloeing die niet ophoudt ; da ndaiweha kai nlewi, waarvoor geen voorbeeld te vinden onvergelijkelijk ;
II . ( vgl . di en do) , het Noorden .
is ,
Daa of da, niet ; wára -ra one -na bengke
dengga,
sawai daa mabatu nggåhi guru , er is loon
slechtheid die niet
opvolgt de woorden van
horu pala nekeka ba nabi, hij kan hierna- ' lösa maals niet meer door den profeet geholpen worden .
en
gaan .
hoofdpijn,
pili tuta welke
madangawa
niet wil
over
13
BIMANEÉSCIL -HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Daakai , zie dakai,
kind te slapen leggen ; ai dambe lao liyo
Daại I. rijstveld, meer in 't bijzonder die rijstvelden, welke in de familie moeten
tja -pu ama- mu , kinderen , gaat eens naar je vader zien ! De vrouw spreekt haar
blijven,
z.
man
pao -mu
oha ede
V. a . tòlo pasaka.
erfsawah ;
isi -na dadi doü,
indien
gij rijst eet, is het van de opbrengst van de erfsawah van een ander. Dadi in
bata dadi, titel van een hoofd
(vgl . bata) . Dadju (vgl . Bal . mayus), lui. Dadu (Mal . Port . ) , dobbelsteen . Dae of dae de Makassaarsche litel daeng . Daga
( Mal .
handelen ;
doü
handeldrijven ,
dagang),
handelaar ;
madaga,
lopi
daga, handelsvaartuig.
aan met : ai ama la dambe ; het is aanroeping onder makkers in
als
gebruik ; ntika na - eda mpudu ba doü malao djála , ede mpara nggâhi kai-na labo lènga doho- n : ai dambe enz., toen de visschers
puka
dat zagen , spraken zij tot hunne makkers : vrienden ! enz . Dambe mòne ana ralo , benaming van de dragers der van den sultan .
sirihdoos
Dampa, I. gelijk, effen . II . dampa lopi, dek van een schip. Dana ( Mal . tanah ), grond , land .
Daha , I. wapen ; wara - si daha madumpu
I. ( Mak . ranrang ), ankertouw ;
mochten
samparadja na -waü - ra nggao , danda-na na waü- ra mbisa, het anker is losgeschoten en het ankertouw gebroken .
daha-daha
indien
kai -pu
wapenen
Danda,
zijn , welke stomp zijn, slijpt ze dan . II . versieren , met figuren beschilderen ;
kamalo-pu
er
ook
ro
makala
mamonija
I
bij de hand leiden (vgl . Mak . en Beg .
versier het met roode en gele liguren Ook 2. v. a . kantika-ntika, mooi maken ; nggâhi
renreng ); nahu malao danda tja - ipa waü sae-mu, ik zal eerst uw ouderen broeder
ra- kadaha -daha , mooie woorden .
naar de overzijde geleiden . Dani, half rijp.
Daha (Mal .
takut) , vreezen , bang zijn .
Dakai of daakai, stout , ondeugend ; doü maloi - toi na -ngawa sara lanaö tunti ro
ngadji, na -midi ro mau wali tjaú -na daakai, kinderen , die
schrijven
en
lezen
leeren
willen , moeten rustig en stil en niet ondeu gend willen zijn.
Dapi ( Mal . lapis), laag.
Dapu, soort van
raam aan
het weef
touw (in het Mak . passa geheeten) . ade, hongerig .
Dåra, Dåri ,
I.
ntári;
dári -pu ponda
ede,
(llet eerste gedeelte van het woord bevat duidelijk da of daa : niet .
sla (een louw ) om deze labu vrucht (zoodat men die dragen kan) .
Wat is echter kai?). Dalima (Mal . idem ),
II . benaming van de afdeelingen , waarin het volk voor de heerendiensten verdeeld
meestal
talima,
is, gilden .
granaatappel .
Dama,
( Mal .
damar ), fakkel; (vgl . ilo ).
Dama (Mal . djamah, Mak . djama ), aan raken,
betasten ,
bevoelen ;
ede-ra tuu kai
rahi-na malao dama weya weki-na, na- iyu mpara busi samangi, daarop stond haar man op
om haar lichaam aan te raken ,
en hij voelde dat het geheel koud was . Dambe, kind ; karu dambe toi een klein
Daro , wild ; djára daro mahurahama da ndai waü kamampa ro kahowe, een wild paard , dat
niet rustig wil zijn, kan men
niet door roepen bewegen . Daro ,
tot voortgaan of stilstaan
rondtasten , al voelende zoeken ;
ede-ra kaluu kai -na rima -na di ade karombo peti ede, ntika na hina -ra
daro edi ompu
14
BÜMANEESCH-- HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
ede enz. daarop stak hij zijne hand in de
madei, zij die binnen (in het paleis) wonen ,
opening
hovelingen .
van
de
rondtasten den aanraakte
kist,
toen
hij
bij
het
voet van den ouden man
enz.;
ede- ra
lao wali kai -na
binnen
Lao dež ( zie ook dei II . ) , naar
gaan ;
la -mbia
nggara
sambura ,
ta - lodja
la - lodja
lao
lao
ári- sa
deï-sa
la
madaro rero , nlika na -hina -du daro
kula
mimi made, indien gij naar buiten vaart ,
daarop
alles
zult gij schipbreuk lijden ; indien gij naar
ging
hij
wederom
betastende, zoeken , mand aan .
toen
Daru ( vgl . houtskool.
buring,
Daj .
overal
raakte
hij eene
binnen vaart, zult gij verdrinken .
II . Mal . arang ?),
praepositie : in , te, tot, aan ,
of de,
enz .; deï woha ntjai, midden op den weg ; ai deï temba ndei tau di rowa , waler uit
Darndòle = tarulohe.
den put moet in den pot gedaan worden ;
Datji ( Mal . daljin ), unster , wegen .
la -wura wcya -ku bunga dei rade, gij moet
Dau plant.
( Mal .
tarum , Jav . tom ), de indigo
daarbij bloemen op de graven strooien ; edempara dula -na dei guru -na, daarop
Dawa , daar , alléén in verbindingen als :
keerden zij tot hunnen leermeester terug.
akadawa, ári-dawa. De, verkorting van ede; aka- n der aka -n ede.
In plaats van deï kan steeds ook di gebruikt worden , Waarschijnlijk zal de praepositie
De
dei of di ; nggâhi-na de ana mori
mbòlo- na hij zeide tot zijne leerlingen . Debu , soort opzwelt ,
visch ,
zoodra
v . d . als
waarvan de
sub .
I,
positie
en
buik
in ,
gehad
deï
in
en niet groot is .
dus
alléén
hij op het drooge komt,
beeld gebruikt voor al wat dik
wel
de
hetzelfde woord zijn als oorspronkelijk als prae
de beteekenis
binnen ,
hebben , vgl . ade ; dewijl nu van in gelijk in
beleekenis
waarde is aan di, moeten
van
Mal , di, Jav. ri, ring ,
beide woorden met elkander ver
Dede of dede nggálu (Jav . dedes ), muskus,
ward zijn en alzoo ook aan dei hel meer
Deï, I. zoeken, alléén in de uitdrukking :
uitgebreide
ngupa ra dež ;
lao ngupa ra deï ndai ngåha
ro nòno, ga iets zoeken drinken .
Il
Naar iemand
te eten en te
om
toegaan ,
op
iemand
afgaan ; mai ta -lao -kada hade! Ede-ra tjuwa lampa mena kai- na lao deï wai ede, raka mpudu uma wai enz . , komt, laten wij haar gaan dooden . de oude
op huis
Daarop gingen zij te zamen vrouw af ;
toen zij bij haar
gekomen waren enz .; ede-ra neè deï
kai ba
doü
mpanga ede,
nggâhi kai -na :
mu -made -ra hade ba nahu, daarop wilden de dieven op haar aanvallen , terwijl zij riepen : » gij zult door ons sterven ” . Deï, I. 1. diep ; 2. binnen (Mal . dalam ;
spraakgebruik van di gegeven
zijn . III . in akedei (kadei ), hier ; ededei, daar ; zie aldaar .
IV . dei fare, rijstplantjes om ten , bibit.
te verplan
Deka = raka, en komt alleen daarmede verbonden voor . Dèke (Mal . tokek) , de gekko. Deko, korte broek . Dela afgebrokkeld, met een stuk er af, bijv. van een berg. Dempa, draden samendraaien .
met
het
spinnewiel
Dende, vergezellen, begeleiden, en v . d . ook
spec . den
vgl. Jav . dalem ) ; oi madei, diep water ; doü ! leiden ;
ede- ra
bruidegom lampa
in statie bege
dende
kai angi-na
15
BİMANEESCH – HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
duwa -na
labo wei -na , daarop ging hij te
zamen met zijne vrouw op reis . Dengga , ophouden , uitscheiden ; pili tuta madangawa dengga, hoofdpijn wil
ophouden ;
ede - ra
welke
dengga
Didi I. begraven ; ampo dana, daarop moet den grond begraven.
gij
ta didi-ku
(het
pakje)
di in
niet
II . didi-s, overmorgen ; wara si umu , nai- s
ufi
kombi didi-s kombi, indien wij leven , morgen of overmorgen . ; didi-n, eergisteren.
kai
djalitu , daarop hield hij op met het blazen op de fluit. Deni , dicht bij, nabij ; tanda nggawe ro
Dihi (steeds met ade verbonden ) , ver heugd, vreugde ; na -dihi mantjoki-ku ade-ku
deni lahir imam Mahdi, teekenen, dat de verschijning van den Mahdi aanstaande is ;
maringa boë genda, ede- ra tuu rebo kai da, ik werd zeer verheugd toen ik de
deni.r wura, hare bevalling is aanstaande.
trom hoorde slaan , daarop ik ging dansen ;
Dera, een oud woord = mena of doho, om het meervoud te kennen te geven ;
waï mpudu tjuwa.ljuwa kadihi-na ade-n, nadat zij allen zich vermaakt hadden ; na
na -nggahi-ku
sanawa-ra kadihi-dihi weya kai ade luwa
ba
rato dera maluwa - tuwa :
nggòmi dera mamònc ntjau : palu lanaö - mu
puliri duwa ake, zij
rawi lewa , de vroegere vorsten hebben gezegd : » mannen , gij allen moet het
twee prinsessen te vermaken .
hielden rust om de
krijgshandwerk leeren ; ( vgl. siyadera ).
kai karala , ampo la -diksi -ku kai ai ladju ,
Diki , binden, vastbinden ; ampo la -ponte-ku
Deri , nek .
vervolgens wikkelt gij het in
Dése ,
bindt het vast met touw van den ladjuboom ;
hoog (vgl . èse); doü mađèse mor
papier en
laba(t) -na, lieden van hoogen rang : kadèse ,
kani imba -ku
verhoogen .
woo ro kani tjapio, de ongeloovigen in kleeding
Dewa of dewa (Mal . een feest geven, als
Skr.) , god ; ook er een zicke in
huis is .
volgen , bijv. door het dragen van das of hoed ; sa -diki, één bundel. Dimpa (Mal . limpah), lever .
Di , I. (Mal . di, Jav. ri, ring ), praepositie; in , te, naar, van , aan , enz. di konlu , achter ; di peli,
kani kafir bune santika diki
in de kist : dula di uma-na, naar
Dimu ( Mal . timun of hantimun ), kom kommer . Dindi,
I.
(Mal .
dinding), wand ; v, d .
huis terugkeeren ; ( vgl . dei).
madindi- beschutten ; one-na ba salawa ede
II . hel Westen , west ; walu bae di- na, aan den westkant .
ndai madindi-la dei aſ naraka, het nut van
Dida
Didi ,
pila, op iets drukken .
nggâhi didi,
bevel
aan
het gebed bestaat daarin , dat het ons beschullen zal voor het helsche vuur.
iemand
II . (waarschijnlijk wel hetzelfde woord
vertrekt, laatste bevel ; in beteekenis
als sub I) , gordijn , klamboe; dindi raa-tero
gelijk het Mal . pěsan ; bala mpara ai sidi lao bali kalòsa wali kai sähe waa di doro
lára , een opgehangen en uitgespannen gordijn . Dinga, (Mal . dengan) , makker, kameraad ;
mandinga labo nggahi didi wäli ba riyana-n : ai-na-ra sambele -mbele wali -mu sáhe, loen
hooger dan iwa of lènga ; sa -mena -na dinga doho -ku di ade rasa wali- da jaû -na
de dag aanbrak voerde hij de buffels weder
karuma ila ruma - ku, al mijne landgenooten
die
naar de bergen ; zijn schoonvader gaf hem
willen u niet langer als heer erkennen ;
de last mede dat hij
doü dinga, benaming voor de hofdanseressen
zou slachten .
geen buffels meer
(vgl . ndinga ).
16
.
HOLLANDSCH WOORDENB
BIMANEESCH
OEK
Dintja, = lipi, schouder.
Dolu (Mal . tělor ), ci .
Dipi ( Bul . teppe, Benten , tipi), mat; dipi
Dolube, het scrotum , (vgl. dolu) . Dompo (met verandering van de tenuis
maru kai, slaapmat ; fanda dipi, zie fanda ; mapòda -saba
in de media uit tompo , omzetting van Mal .
nggòmi mu-disa-ku pèso ,van de rechtvaardige straffen durſt gij af te wijken ; wali disa -na
polong ? ) , afsnijden , aſhouwen, afkappen , een gedeelte of de helft ; dompo honggo, het
uſi di tando nahu, hij durft niet te blazen
haar snijden ; dompo rima, de hand afkappen ;
(op de fluil) in mijne tegenwoordigheid .
kapenta sa -dompo, een stuk plank . Sa -dompo
Disa,
durven ;
Do, het aan den
hukum
Zuiden, zuid ; walu bae do -na ,
zuidkant ; ( vgl . da
en
di) ;
do
ook z . v . a . sa-lènga .
Kõne ompu raa -diki
aka - n de, na -rebo mpa ruku dompo -dompo
sarumbu -na, zelfs de genoemde oude man ,
woro zie op woro .
die vastgebonden
Dobu ( Mal tebu) , suikerriet .
was , danste, terwijl hij
Dodo, naar beneden kijken , ( vgl . tiyo) ;
gedeelten van zijn lichaam bewoog ; masa
ede-ra neè kai-na èse ladja , na - dòdo tja -awa-ku na-ėda-ku doü sodi- na, daarop ging hij naar
dompo ade, met een half hart, d , i . slechts gedeeltelijk belang in iets stellende ; sa -dompo
naar
boven beneden
zolder ;
den
zag
keek ,
zijne
hij
hij
toen
naar
verloofde;
dodo dei kita ( b) , in een boek kijken . Dodo , vragen , om iets verzoeken = raho,
maar
tegen personen van rang ,
gebezigd
ku dòdo
wali
weya -ku
náru mori-na, wij
nai, een halve dag. Dona, zeer lang of te lang , bijv, van een kris, de hals van eene gans.
Dondo, lang van duur, lai-na doü matuwa ba dondo umu(r)-na mampowa- mpowa, men niet
is
oud door een
lang
leven
alleen .
dat hij een lang
Ook spreekt men van : ntjai madondo, een
leven mogen hebben ; ede-ra lao kai dodo kuru besi labo ruma - ta, daarop ging hij aan den vorst eene ijzeren kooi vragen ;
lange weg ; sa - dondo nlanda , zoo ver men zien kan ; wali-du waü -la kadondo nuntu ro mpama, wij kunnen het verhaal niet
dòdo dula , verlof vragen om te vertrekken , afscheid nemen . Ook wordt wel bij ver
langer maken . Donggo , berg
korting dòdoalleen gebruikt in de beteekenis van dòdo dula.
benaming voor de nog heidensche bewoners der bergen ten westen van Bima.
vragen (bidden )
voorts ,
=
doro ;
doü
donggo,
Dòho , ( Kolo : lòho) zitten ; dòho èse kadera,
Donggo , aangeven , overhandigen ; ede-ra
op een stoel zitten ; dòho tando ele, zitten
hina hanta kai -ku maneyo, donggo ro mbei
met het aangezicht naar
ge
kai-ku , daarop tilde ik iets lichts op, het
keerd ; maru sadòho, zittende slapen . Dòho, een woord , dat achter de pers. now.
geen ik vervolgens overhandigde ; ede- ra ou bu ompu, kau neè ro donggo weya -du
als ook
het Oosten
achter substantieven ,
welke een
oi di Tjere walja kai edi-na, daarop riep
persoon voorstellen, gevoegd wordt om het
hem
meervoud aan le duiden ; lamada dòho wij ; lòsa mena nggomi doho, gaat allen er uit !
boven ( in huis) te komen en gaf hem water in een ketel aan , om zijne voeten
ana dòho, de gezamenlijke kinderen ; ede- ra
te wasschen .
nggahi kai- na
labo
lònga
doho- n
zeiden zij tot hunne makkers. Doku, wan .
daarop
de oude man en noodigde hem
Donto,
uit ,
veranderen of verschieten van
kleur bijv : van eene stof. Dontu , niu - >, oude kokosnoot.
17
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Ddo, (Mal . djauh, Jav. doh), ver ; mu -panta sa benle, tòho riha -pu dòo -na mangáha ba bedi toi hela -na benle, indien gij eene versterking opricht, maak die dan
in den vorm der
drie steenen , waarop men kookt (tungku) , terwijl de
afstand der drie bentengs zoo
ver moet zijn als eene buks draagt . Doo- du ook = mdotul-ra ; doo-du doho ra kaduwa-ta dipi, kòne langgadi sa -ndoo -na
Dudu, (vgl. dumpu ), stomp, bot . Duha, I. ziek : woi maduha, een zieke and ; duha mantjöro, verkouden . II . hoog , op zijn hoogst zijn , van water voordat de ebbegint. Dui, schepnet . Duka, het Holl . dukaat ; sinto kagata isi ringgi duka, een verguld zakje een dukaat inhoudende .
mada, na - lada ntene mpa ila duwa masama,
Duki-duri, nggåhi -- , wartaal spreken.
al zijn wij ook
Dula ,
gezeten onze matten tot
(Jav.
tulak
en
Bat .
ulak,
vgl .
twee gemaakt hebbende (2. v. a , ieder op eene eigen mat ) , zelfs al spelen wij ook op
Mal. pulang, vgl , mbali), terugkeeren, naar huis gaan ; kadula, doen terugkeeren .
een gezichtslengte van elkaar, toch zal het
Dumpa, naar iets grijpen , met de handen
openbaar worden ,
dat
wij
bij
elkander
vangen ; bune santika bòle madumpa kamoa,
weki dei sa-mena-na
na -waü -ra wâra kamoa ra -dumpa -na, na -wii
raa-kanta kai- na ba ruma Allah, zich ver wijderd houden van al wat door God den
kipi-ku di saliri-na, ndadi kamoa ndai dumpa na ede wali raka-na , kamoa raa -kipi-na
Heer verboden is .
ede na -waü - ra rai ngemo,
Dore, (vgl . ndore), nederleggen, neder zetten.
die naar een sprinkhaan grijpt, terwijl hij
behooren ;
kadòo -ku
reeds
een
gegrepen
gelijk een aap,
heeft en onder den
Dori, gezegd van wat jong of klein is ;
arm houdt, waarop bij dien , naar welken
een jonge mangga ; dori dalima,
hij grijpt, niet krijgt en de reeds gevangene
dori foo,
jonge granaatappel; dori wadu, een steentje ; ana doü na -mbui-pu dori -na, een nog jong kind .
ook nog wegvliegt. Dumpa -dampa =
ruba -ruba, zeer haastig ,
driftig ; na-pata -du eli mehe ruma - la bitjára, luu rai dumpa -dampa kai -na
Doro, berg.
ede mpara
Dosa, ( Mal. Skr . ) , zonde .
na -nee -ra nggontju walu tanlonga, hij her kende het hoesten van den rijksbestierder,
Dou, ( Mak . enz . tau ), mensch .
Doü, sa -doi -na, oogenblikkelijk, aan stonds ; nggåhi kai -na : ku -neè lao nggeè ada
waarop
labo ralo, nggahi kai mbòda : peya sadoü -na, nahu ku -lao nggeè ada wau labo ralo, hij
Dumpu, I. een gedeelte van iets , bijv. van hout of eene kris .
sprak : ik wil den vorst spreken ; de volgeling antwoordde : aanstonds , eerst zal ik hem
II . Mal . tumpul), stomp, bot,; budja ro sampari ro peda- la madumpu kaleme ro
er kennis van geven ; duniya masadoü -na, de wereld , welke slechts een oogenblik beslaat .
kangáha.pu, slijpt uwe lansen , krissen en zwaarden , welke stomp zijn.
Dowa, (Arab . Mal .) , gebed . Du, een woordje voor den nadruk achter
Damu, I. (vgl . tumu), uitspruitsel ; dumu hadju , dumu parongge, dumu ljaljingi enz .
verba gezet = ra . Duba, wasschen, bijv. een kleed enz . Duda, stekelvarken . VERI . BAT. GEN . XLVIII .
hij zoo haastig mogelijk ging vluchten en het venster wilde uitspringen .
II.
(Mal .
těmu ),
soort
plant ;
dumu
kuntji = Mal. těmu kuntji. Duna, (Bat. tuna) aal , paling. 2
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
18
Dundu, duwen , een duw geven , nlika na -ėda-du ba anakoda doü ede di nganto kapa, ede -ra lao dundu na -mabu - ra awa moli, toen de anakoda dien man aan den kant van
het schip gewaar werd, gaf hij hem
( Kolo.
katungga ) ,
Dariya , (Mal . duriyan ), soort vrucht. Duwa,
I. ( Mal . tuba , Mak . tuwa) , eene
plant , waarvan het wortelsap gebruikt wordt om visschen te bedwelmen ; visschen vangen door dat middel .
een duw, zoodat hij in zee viel . Dungga ,
Dupa, of dupa (Sanskr. Mal .), wierook .
II . oom (vader's broeder) .
citroen ,
djeroek ; dungga nijiya = Mal . djeruk lipis.
Dawa, (Mal. duwa) , twee .
Duniya , (Arab. Mal , dunya), de aarde, het tegenwoordige leven .
Duwe, (Jav. duwěl), soort vrucht ,
Dj.
Djambata, (Mal . djambatan ), brug (vgl.
Dja, zie udja.
Djabatanga,
(Mak .
djabatangeng ),
het
Mal . djabal langan , de hand geven . Djadja , (vgl . ngadja en Jav . djadjah )
nonto ). Djambu, (Mal . vruchtboom .
Sanskr.
idem )
soort
rero, overal rondgaan ; ngyâhi djadja of —
Djampa, I.
djadja rero, allerlei praaljes zonder dege-
iets bemoeien .
lijken inhoud houden; ede-ra neè loa djadja kai-na iwa dòho-na, daarop bevrijdde hij rondgaande ( 7.. v . a , achtereenvolgens )
II . (Mak . dial . rampa ; vgl.Mak . djalampa een bindsel van rotan) , stevig binden .
zijne makkers.
lager dan tureli.
Djaga,
(Mal .
Sanskr.
idem ) , waken ,
bewaken ; djaga sâhe, de buſfels bewaken ; vgl . sandaka. Djago, (Mal. djagung), Turksche tarwe, maïs .
( Mak . djampang), zich met
Djaneli, titel van
rijksgrooten, echter
Djanga, ( Mak . djangang ), hoen . Djangka, ( Jav. djangka ), passer ; ook de gepaste of bepaalde tijd voor iets ; na -raka sara djangka
ndeu-na ,
kandeu -pu, als de
tijd voor het baden aangebroken is, baad Djagu , (Mak . djaguru, Jav. djagur ), met de achterzijde der met de vuist slaan .
gebalde
vuist
slaan ,
(Mal .
Sanskr. idem ; vgl .
Djangkiri, (Mal . ijangkrik , Jav.
djang
krik ), krekel .
Djaka (t), de zakåt . Djåla,
het (kind) dan .
Djanta, (Mal . Sanskr. djantěra ), spinne ala ),
werpnet. Djalitu , soort fluit.
Djama, (Arab . Mal.djamán [zamân] ), lijd ; ngåra ndai djama, een naam , welke lang voortleeft. Djamaro , ( Arab . Mal . djamrud), smaragd. Djamba, of padjamba ( Mal . djamban ; Mak . djambang), de vuilnis onder het huis .
wiel. Djao, (Mal . hidjau ), groen, vgl . mòro.
Djára, (Jav . djaran, Mak . djarang), paard . DJári, (Mal . vinger) , de lengle van een vinger als maat. Djarimpi = dindi I.
wand . Vgl . Mak .
djarupi, verschansing van een schip . Djaro -djoro = djaru -djoro. Djaru -djoro, of kadjaru -djoro, overal uit
BIMANEÉSCA
komen , overal te voorschijn komen ; na - losa djaru -djoró of ( kadjaru -djoro) oi mada -na , de tranen vloeiden (overal) uit hare oogen ,
Djima, ook adjima ( Mal . Arab . djimal), amulet ; ook armband of enkelring.
Djimba, (Mak . gimbala ), schaap. Djina, (Mal . Arab . ziná), overspel .
vgl. kadjoro.
Djinta, ( Mal . djintan ), komijn .
Djati, de djatiboom . Djan ,
19
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
alléén in djau ro rendu , aanzien ,
Djompa, ( vgl .
lengge), soort rijsthuisje.
grootheid ; dodo -ku nggasa ra nggâri-na dana Mbòdjo malai labo nggasa ra nggâri-na ma
Djòpu , miro djòpu, groote rolansoort (in ' t Mak . raukang lompo genoemd ).
rawau , djau ro rendu -na dana Mbòdjo malai
Djoro, (Mak . rorong , Jav . doyong) , over
labo djau ro rendu -na maülu -ulu, wij smeken
hellen, zich buigen , in de schuinte staan of zijn .
dat de welvaart en grootheid
van Bima
anders (meerder) mogen worden dan te voren .
Djuba , ( Mal . Arab . djubah ), tabbaard . Djumaa, (Mal . Arab. djumaal), Vrijdag .
Dje, uitroep om een buffel tot voortgaan te bewegen ; kadje,
Djungge,
een buſſel met dien
roep aandrijven .
in het haar gestoken
al wat
wordt, zooals bijv. cene bloem achter het
Djeka = djaka, de zakât.
oor ( Mal . sunting ). In het Mak . een versiersel
Djempa, (Mak . djempang ), schaamdeel plaatje van kleine meisjes.
van gekleurd papier door de danseressen in het haar gedragen.
Djena, komt in verschillende titels voor, zooals in djára , luma, mòne.
Djuru, I , ( uit het Mal . ) , meester, baas ; djuru -mudi, stuurman ; — balu , bootsman ;
Djene -mawara, het Mak . djené mauará,
JI .
Djenggo, (Mal . djanggul), baard .
als
Djero, in bala djero, een titel . Djiki (r ) (het Arab. Mal . dzikir),
basa , tolk , – kuntji,
tuli, schrijver, sleutelbewaarder .
de kambodja.
ver
melding van Gods eigenschappen.
djoro, alleen
met lele verbonden
djuru - lele ; tandii-na na -waü -ra
djuru
lele, de stijlen hellen over. III . bata djuru, soort titel.
E.
E, I. = ai. v .
kombi-kombi
JI . woordje in den vocalief achter een
ede, nde pala wali -du
substantief geplaatst ; ruma -e , heer ! tjina -e, vrienden !
wära
èda angi.na labo ėda
wai
labo -na angi,
poda nggahi ro è doü, hij is werkelijk knap
daarop ging hij door alle kampongs of hij ook wellicht die vrouw nog ont moeten zou ; maar hij ontmoette haar piet meer.
in het spreken (aanmerkingen maken ) en om de menschen eene klad aan te wrijven .
lidwoord ; vgl .
Èda, (Bug . ila ), zien ; bacirun aö-na maèda , het woord baciron beteekent : ziende ;
z. v . a . daar, dan , nu ; ede bakai -ku madju ede, waar zijn dan die berten ? ede-du, dit is
èda angi, elkander zien , v . d . ontmoeten ;
het nu eenmaal , laat maar ; ede du bòtjo -si
È, iemand eene klad aanwrijven ; na-lowa
Ede, I. die, dat ; dikwijls zooveel als ons ake.
Vooraan
in den zin
ede-ra lao lampa kai-na sa -niki -niki kampo, | bòtjo bòro- si bòro, sura wara ndai salongi
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
20
kai ntjada ama m - u, laat ' t maar ongelijk gesponnen zijn, als uw vader maar iets
geluid geven , stem , gezegde, woord , zeggen , eli djalitu geluid van eene fluit ; ede mpara
heeft om zijn kapmes in te steken .
rawa -na . ede-ra näha -náha kanae kai-na eli -n,
Ede-ra, A. versterking van ede; na -mbeï -du temberobadju -na, ede - ra
ndai
bune santika mbumba doro eli -na , daarop
kani-na
begonnen zij te zingen en verhieven hunne
ba ana sangadji ede, en hij gaf zijn sarong
stemmen hoe langer hoe meer , zoodat 't was
en baadje, dit nu moest door den vorsten
als het geluid van een instortenden berg ;
zoon gedragen worden.
nggâhi ra eli doü ede, het door den man
B. Ook ede mpara , dit is het nu , alzoo,
gesproken woord ; eli ade, opzet, voornemen ;
vervolgens, daarop ; ndai nggâhi kai ruma -t :
kaeli genda, de trom geluid doen geven ,
ba bau nde nangi kai nggòmi, ede - ra ntjambe
de trom roeren ; raa -kaeli ade kai, uitge
kai ba wei -na, enz. de vorst sprak : » Waarom
sproken met het hart = met het bepaalde
weent gij ?” daarop antwoordde zijne echt genoote enz.; nggahi-na : weha toi- pu ba
voornemen , met opzet ; sjarat sudjud ede tampuu -mpuu -na sudjud raa -kaeli ade kai-na,
wai
de voorschriften voor de sudjud zijn : ten eerste, dat het een bepaald voorgenomen
ndai-mu,
wai.e !
ede
mpara lao kai
maweha poo ede, zij zeide : »neem het maar zelve moedertje ” , daarop de uitgeholde bamboe halen . even
ging
zij
sudjud is . Elo , top, punt, uiteinde ; ése elo hadju , in
C. z . v. a . dit is nu geweest, het is nu genoeg, en v . d . het is nu niet meer noodig ;
van
ede-ra dòho sura kidi mpa , men moet nu
eene vlag.
niet
meer zitten , maar opstaan ; ede-ra ia rokamai lamada, het is nu voldoende
geweest (houd op met) mij uit te schelden .
den top van een het gras ;
boom ; elo mpori, punt
elo bandera, uiteinde van
Ème, alleen in wati waü ème, krachteloos. Empe , heimelijk
bij
zich
hebben , be
waren ; na-waü-ra empe dou siwe, heeft in
II . alleen in ede-ro-pehe, zie pehe.
het geheim eene vrouw bij zich in huis
III. alleen in ede-ra- hidi, of ede-hidi zie hidi.
genomien .
Ededer, daar ( vgl. akedei ); di bè-be-du rasa
lodja
kai ila, ededei neè wii kai- ta
Epi , een hoogwoord voor ou, roepen , Èpu, I. aardbeving.
lamada duwa, naar welke plaats gij ook
II. soort gebak.
vaart, daar zetten.
Ero ,
moet gij ons beiden aan wal
wat
na het weven van
een stuk goed van de draden overblijſt; weha ero ro weri, hoog voor suna , be
Edi, voet.
Edja , soort plant , in het
datgene
Mal .
kěladı . snijden.
genaamd ; edja wilu , soort edja . Eda , ula 9 soort visch . Eï of ei mada, (Mal . en Jav. arip ?): sla
Èse , boven (in , op enz .) ; èse elo, boven in den top ; bè -ku nijai malao ese Kolo, welke
perig, slaap krijgen. Èla lènga, makker ; ela ro doü, volk ,
weg loopt naar Kolo ? (dat hooger dan Bima ligt) : èse wawo = èse ; ruma maèse -ése mai wai, de heer, die steeds boven (verheven)
v. d . vertaling van het Arb . ummat, volk,
is geweest = Mohammed .
gemeente. Ele, het Oosten, oost. Eli, (vgl . Mal . bunji, Bug , uni?), geluid,
Èsene, Arb . itznin , Maandag. Èsetiya, Arb, ichtiyar, Ewe = roi, prijzen .
keuze, oordeel.
21
BIMANEESCA - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . F.
Faa, faa ade, haten , gebeten zijn op . Fada, dingen , afdingen (omzetting van
Fiki , (Mal . Arab . kananu .
fikir ),
denken ; vgl.
Fiko , (omzetting van kofi = Jav. kuping),
dafa = Mal . tawar).
karombo fiko, oorgat ;
Fai , (Mal . pari, Jav . pe), uta —, rog.
oor ;
Faki, (het Arb . faqir), bedelmonnik .
schelp ; sumpu fiko, oorlel .
Faku , ( Mal. paku) , varen . Fana, (Mal . panah ), boog ;
ròo fiko, oor
Fintja, alléén in ringu fintja, stapelgek . ana , fana,
Fitena, (het Arab . fitnah ), laster, kwaad
Fanda, (Mal . pandan ), soort plant of boom ;
stoking ; na -waü -du kafitena ba ibili, hij werd door den duivel opgestookt (in verzoeking
pijl.
soorten
daarvan,
zijn :
fanda mengi en
gebracht).
fanda dipi (Mal. pandan tikar ).
Fode,
Fano, (Mal . panau, Mak . pano) , gevlekt Mak , van huid ; djára gunu fano
djarang gulung panowang,
een
geappeld
(Mangg. pote, wuru pote), storm ,
na -rongga mpara angi ro fode guntu ro kila , en er kwam wind en storm , donder
en bliksem . Fòlu, (Mal . hampědu, Jav, ampěru ), gal .
Isabellepaard.
Fonu, ( Mal . penju ), zeeschildpad.
Faralu , ( van het Arb, fardlu ), noodza kelijk , noodig ; vgl . Mal , enz .
Foo, (Bug . pao) , de mangga ; eenige soorten
Fåre, (Mal . padi, Jav. pari), rijst; fare nae, harige padi. Fati, hakken , onihakken , bijv. een boom ,
vgl . manti.
zijn : foo tjihu , — pandja, – lowa, — bura, kabunu, mpangi,, mpowa , - huni, òdo wa kad , - dja . Fou , (Mal . buru ), najagen , nazetten ; fou doü mpanga , een dief nazetten ; ede-ra lao kai
Féka, alléén met bura verbonden , ter ver sterking ; mandinga labo bura fèka pâhu -na
udi ngupa ngâha di sori lao fou mena-ku ka
ba kakenle ade-na, terwijl gelaat zeer bleek werd .
voedsel zoeken en joeg de garnalen na, enz .
Fii ,
kreukel,
rimpel,
uit
vrees zijn
gerimpeld,
panto, enz. , daarop ging de leguaan in de rivier
Fua,
bijv .,
na -waü - ra füi tantangga -na , zijn voorhoofd is gerimpeld.
(Mal .
pohon) ,
stam ,
boom ;
fuu
hadju , boom ; fuu nggahi = Mal . pokok bitjára, hoofdzaak .
G.
Gade, I.
(Mak . gade, Mal. kėder), win
keltje, kraampje.
II . (Mal gadei ), pand. Gadi , (Mal. gading), de buikstukken of vloerhouten van een schip. Gadja, (Sanskr. Mal . gadjah ), olifant.
Gadji, (Mal . gadjih ), loon ; masa ra gadji, verdiend geld .
Gadu, (Mal. gadung), soort plant,
Gâla, I. (Mal . galah ), stok om een vaartuig voor te duwen , een boom . II . (Mal . idem) , gala -gala, pek . Galara, (Mak . gallarrang), titel der kam ponghoofden.
Gall, soort oogziekte. Galu, kruipen in iels ; na - lao galu -ku dana
22
BIMANEESCH
UOLLANDSCHI WOORDENBOEK .
Gari, smal, bijv. eene brug, de rug van
tjompo, het kruipt in de modder, zooals bijv. een insect .
Ganda,
(Mal .
idem) ,
upa kali ganda- n
een paard . Garintji, soort haan ; Mak . buri.
viervoudig . Gandarisa, (Mal . gandarusa ), soort plant .
Garo, I. (Mal. garuk ), krabben . baro. II . Gardso , de srikaya .
Ganta, (Mal . gantang) , eene inhoudsmaat :
Garu ,
ganta ro kaba, inhoudsmaat in ' t algemeen (vgl . ndupa ro kaba bij ndupa ); over drachtelijk de maat, welke iemand vol
ganta
Gaù , naar iets trachten te grijpen . Genda , (Mal.kěndang, Man.ganrang ), trom .
mamai -ra
pohu-ku
sa dompo, om daarmede mijne maat te vullen (2. v. a. mijne taak af te maken) waaraan
sarong (Mak.
garrusu) , lino une bou raa - garu, glad als of het pas geglansd is .
moet maken , taak ; gonta pohu , idem ; ndai kawodokai-ku
glanzen , bijv. een
Gendi , kruik .
nog de helft ontbreekt.
I. (Mal . gěndi), aarden water
II . gendi mada, wenkbrauw .
Ganta , gantu -gantu, met tusschenpoozen doen, stuksgewijze ; lao gantu - gantu,
iets
Gendo , iets ergens inwikkelen ; na -gendo mena -du di ade
tembe-na saponte nae, hij
loopen en dan weer stilstaan ; rawi gantu-
wikkelde alles
ganlu, werken en dan weer telkens rusten ;
een groot pak werd .
in zijn sarong, zoodat het
mbisa gantu-gantu, telkens flauw vallen en
Gere, (Jav. gěrit); kagere, kraken .
weer bijkomen , van de eene flauwte in de andere vallen .
Geri, soort bamboezen mes . Gili , de zeilen oprollen ; vgl . pelo.
Garagadji, (Mal Sanskr . gěrgadji), zaag . Garagaku, platte uitdrukking voor ngâha, vreten . Garagente,
tegengehouden ,
Giri, scheel,
(Mal. djuling );
giri sam
banta, zeer scheel. Gòdo , (Mal. gudang), pakhuis. Gogo, zeef.
belemmerd
worden ; garagente rai-na, belemmerd in den
Gdla, (Mal . Sanskr. gula ), suiker.
loop ; stilstaan bijv. een horloge.
Gdlo, ( Mal . golok ), soort houwer. Gondi gondo.
Garaha, kraai . Garakangga, (Bug garangkang)
kara
Gondo , (Mal . gundul), kaal . Gutu, ( Mal . guntur, Bug. gutú ), donder.
kangga, spin . Gare, nalatig zijn, verzuimen , speciaal gebruikelijk in doü magare sambeya, iemand ,
Guna, (Sanskr. Mal . ) , komt in het Bim . alleen voor met bisa verbonden , zie aldaar.
die het gebed verzuimt; en in doü magare tai, iemand , die de reiniging na het doen
Guni,
(Mal .
idem ),
plant,
welke vlas
oplevert, waarvan men zakken maakt.
van zijne behoefte verzuimt .
Gunu, djára gunu (Mak . djarang gulung),
Garètje, donder en bliksem ; woi garètje, donkerkeil .
Isabellekleurig paard .
Guru , (Mal. Sanskr.) , leermeester.
HI .
Haa , (Tag. kagát, Bat . harat), bijten ( vgl. ngènge) ; nira haa angi-na rawi, lelterlijk :
indien de (krijgs)daden elkander bijten, d . w, z, indien de oorlog aangevangen is.
23
BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Haba (r),
(Mal . Arab . chabar ), bericht,
tijding, nieuws .
Hanta, opnemen , optillen ; hanta luta, het
Hade, (vgl. made) , dooden ; nggahikai-na :
hoofd opheffen ; hanta kadèse mortaba, tot een hoogen rang verheffen ; hanta oha, eten
mu-made- ra hade ba nahu, gij zult sterven , door mij gedood .
opzelten ; hanla weki (vgl. Mal . berangkal) vertrekken .
Hadi , I
hadi weki, zich verheugen .
JI. alleen in : meè hadi, pikzwart.
Hanu , ( Mal . anu) , een zekere, N. N .; tuwa hanu Mal. tuwan anu.
Hadjal,(verbastering van het Mal . Arab. hadjat), behoefte, benoodigdheden : wära põda
Hara ( m ), ( uit het Arab .), geoorloofd; kahara, als geoorloofd beschouwen .
hadjal ndai-ku ake, kapo de kasi kai-pu ade ro inga-pu kai masawaü -waü , ik heb
Harahedo, ( vgl . karakėdo), vol kuren . Håri, lachen .
behoefte aan iets, heb dus medelijden met mij en help mij zooveel mogelijk .
Håra , ( Mal . harus), behoorlijk ; kaháru, als behoorlijk bescbouwen . Harubama, onrustig, niet stil kunnen
Hadji, (Arab.) , bedevaarlganger . Hadju, ( Mal . kayu ), hout, boom .
blijven ; na -waü -ra haruhama iyu -na, ook
Hapo, ( vgl . kado), beweging , zich bewegen . Hala , I = ponda, de laboevrucht.
wordt gezegd djára maharuhana, een paard, dat niet stil wil blijven staan .
II . of halál (uit 't Arab .), geoorloofd . Hambu, I. schudden, uitschudden , bijv. een doek ; hambu weki, het lichaam schudden maka. en v . d .
Hati (b) , (Arab chařib ), prediker. Hau , (meest met ade voorkomend ), traag, lui ;
wära
mpara
madadju
ro
hau
ade,
sommigen zijn lui en traag.
II . ophalen ; ngâri hambu, uit den grond opgraven , v . d . ook , iemand iets voor de
Hawi, (Mal. kajil), haak , hengel . Hawo, (vgl . Bug . saung? ),schaduw ; hawo
voelen werpen ; (vgl . de beteekenis van het Mal. bongkar ).
adju, schaduw van een boom ; hawo ro ninu ruma - ta , overdrachtelijk voor den vorst
di djama hawo ro ninu ruma - ta
Hamisi , (Arab. chamisj ), Donderdag.
gebezigd ;
Hampa, grens, grensscheiding, tot aan ;
mantau ngâra Ismail, ten tijde van onzen
walja -pu rima bali bae hampa tjihu, wasch de beide handen tot aan de ellebogen ; hampa tolu nai mpa mpabuwa tjumpu -na,,
sultan , die den naam Ismail droeg. Hedja , overrijp van vruchten . Heè, (Mak . kekese), opgraven ;
mu - turu
drie dagen slechts zijn de grens , waarin
karawi-ku nggòmi ba lowa-mu umbu samori
het klaar moet zijn , d . w. z . binnen drie
kai weki-mu, ede- ra heè
dagen slechts moet het klaar zijn ; kalalo raa
doü ede (zij zeiden :) gij hebt slecht gehandeld
ro hanta kai ba
kahampa , de gestelde grens overschrijden.
door u zelven levend te begraven ; daarop
Hampu, warm ; daa maiyu romo hampu ,
groeven zij hem op en tilden hem omhoog.
volstrekt geen warmte gevoelend, Handa , soort klimplant , welke bij aan raking een jeukerig gevoel veroorzaakt.
Hei , soort klimplant , welke bij aanraking een jeukerig gevoel veroorzaakt . Hèko , omsingelen , iets omringen , rondom ;
Hangga, (vgl . mangga) , elk , ieder ; hangga
mu-rumpa - sa , ai-na hèko-mu bente, mbei-pu
sa -mangko, van alles een kop vol ; labo waa
ntjai, indien gij een aanval doel, omsingel
na
dan niet de benteng, maar laat een uitweg ;
di sumpu -na hangga sa -bae -na, terwijl
zij het ieder aan een der uiteinden dragen . | hèko baitu ' llah, om den tempel gaan ,
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Hela,
(Mal . hělat,
Jav.
člet ; vgl. ook
Mak . ela ), tusschenruimte van plaats of tijd ; dòho dei hela tanda-na doü mamade, zitten , tusschen de grafteekenen der afge
namaals, dat blijvend ( eeuwig ) is : kaēde-hidi blijvend doen zijn. II . hidi weki gestalte. Hido , (meest met lòko verbonden ), honger,
storvenen ; hela isa malabo magari, tusschen
hongerig, honger hebben .
de waqtu's isjå en magrib.
Hibi , (Mak . kiki), kahihi, A. hinniken van een paard . B. het geluid dat iemand maakt
Hengga, (Manggareisch tjengka; vgl . Mak . sungke) ,
openen ;
hengga
de
ntjai,
deur
hengga padju, een zonnescherm opzetten ; hengga kita (6), een boek openen ;
openen ;
tahengga,
geopend, open staan ; na-waü-ra
als bij iets eet, dat te warm is . Hii , ( Bal. isi), vleesch ; hiimadju, herten vleesch , Hina,
(Mal .
kěna ),
raken , treffen ,
ge
tahengga ntjai-na, de deur stond open . Hengge, koorts, de koorts hebben ; nahu
raakt ; hina ba ntjoki, door rampen getroffen ; hina ba ruwi,geraakt (gewond) door doornen ;
ku-hengge-ku, pana weki-ku bune santika aſ , ik heb de koorts, mijn lichaam is zoo heet als vuur ; men zegt ook : hengge mena
van koopwaren gebezigd , beteekent het: gewild ; kahina, ( met woorden) treffen, bedriegen ;
ade -ku in dezelfde beteekenis ; kahenggepu weki-mu, doe alsof gij de koorts heb.
duivel getroffen , misleid . Hinti,
Hentja, (Mal . hantu) , geest, spook . Hera , I. zwager . II .
of
heran
(Mal .
Arab . ) ,
zich ver
ra -kahina d.
ba i.
ibili, door
door den den
booze
trekken voorttrekken ; ede mpara
hinti kai-na wei -na, nde pala na -kabengke -ku weki-na labo -ku nenti -na rü uma-na , daarop
wonderen, verwonderd ; in het Bim , meest trok hij zijne vrouw voort, maar zij hield metade gebruikt, na -hera ade-na, hij zich stijf en greep zich vast aan een stijl verwondert zich . van het huis ; hinti lodja, de zeilen bijschen ; Here, (vgl. diki) binden ; here loko, buik hinti nawa, ademhalen . band ; ai here, buiksingel .
Hiwa, fijn gestampte korrels van rijst, boonen enz . menir.
Hète, (Mak , kaltili ?), plukken . Heya , afbreken , bijv. een huis .
Hiya , zie lari.
Hidi, 1. A. plaats ; hidi nggeè kai, woon
Hdba , plalle uidrukking
ngâha , eten ,
plaats . B. (vgl . Bal . genah, plaats , Jav . be
vreten ; bune-tji da kaporo kai- ku labo mbei
paald ), bepaald , zeker, en v. d . het moet wel ,
mu hòba kuu ro hiwa, hoe zoo ik niet boos
het kan niet anders ; na -raho- ra kamgampu ruma -na , hidi kalòsa -na tjuke-na, als de vorst zijne onderwerping aanbiedt, dan
worden terwijl gij mij zemelen en fijn gestampte rijstkorrels te eten geeft.
moet hij bepaald schatting opbrengen ; ede ro -hidi of ede-ra - hidi, of ede- hidi, vast ,
Hòdo = ade (waarmede verbonden wordt) , hart.
blijvend ; baqân aö- na ede-hidi santoi-ntoi-na Allah ta'ala , baqan beteekent : het steeds
hompa dikwijls verbonden voorkomt.
vast en
onveranderd
zijn
van
God ;
dei
Hodi = hadi, I. het
dikwijls
Hompa , vermoeid ; vgl . maki, waarmede
Homu , droesem .
duniya masadoï -na ake deï ahera maede-ra
Hondo, krimpen , bijv. waschgoed .
hidi, in het aardsche leven, dat slechts een
Honggo, (vgl . kere), haar, hoofdhaar .
oogenblik duurt, alsook in het leven hier .
Ηδο,,
doü, soort spook.
25
BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Horama(t) , betuiging.
(Mal .
Arab.
hormat), eer
Hada,
(Mal .
hutang
vgl . Bat .), boete,
geldstraf. Hudu, (Mal . kutu ), luis .
Hori , (Kiss. huri), loslaten , vrijlaten ; ampo na -hori-ku bòngi raa -kimi-na ede, daarop moet hij de ontbolsterde rijst, welke hij in de hand houdt , loslaten ; bakai- ku
Huku , I. (Jav. kosok of gosok), langs of over iets heenstrijken , wrijven, v. d . af vegen ; ai kabunu waü - ra huku kai mina
madju ede ? ntjambe kai -na : ku-waü-ra hori
ndai
sumbu ,
kaboenoe- touw
(tali sabut)
mena, waar zijn de herten ? hij antwoordde : | ingewreven met olie, tot eene lont; huku ik heb ze allen laten loopen . biyola, op de viool strijken , viool spelen ; Hora,
(Mal .
tulung) ,
helpen bijstaan ;
huku saninu, een bril afvegen ; huku wowa,
wati-da waü-na horu pala nekeka ba rasulu ' llahi, zij
kunnen hiernamaals niet meer
door den
gezant Gods geholpen worden ;
snot afvegen, den neus snuiten . II . of hukum (Mal . Arab.) , wet, vonnis, straf.
horu loi- pu nahu ake : na -nee -ku ngâha weya
Hampa, soort slingerplant (in het Mak .
ade-ku ba matja ede, help mij ! de tijger wil mijn hart verslinden .
kaleleng genoemd ) ; wordt ook als touw gebruikt en dan ook ai humpa genoemd . Huni , (Mal . kunjil), kurkema .
Howa, alleen in kala howa, lichtrood .
Hurahara, (uit druk , ontrust .
Howe, het geluid waarmede men een paard aandrijft om voort te gaan ; kahowe, dat geluid
maken, een paard doen voort
Hari , (Mal .
het
Mal .) , ontstuimig ,
kulil), vel , huid ; vgl . ròpe.
gaan ; djára daro da ndai waï kahowe, een
Hura, I. knoopen , een knoop aantrekken .
wild paard kan men niet door roepen doen
II . (vgl. Jav, unduh ), afplukken , in menigte
voortgaan .
plukken .
Howi , zweet, zweeten . I. I, een nadrukswoordje; ede-i lima mbuwa, dit zijn de vijf.
Ia, uitschelden ; vgl. kamai en baa.
en beschadigen rusak ).
van die paarden ,
(Mal .
Ila, I. niet willen ; v. d . sura ila , mits
Ibili , (Arb, iblis), duivel.
maar niet wil , mits niet ; sura ila -ku kalada
Ida,
malampa rumpa weya koha tula -ku ake, auw,,
nggero , mits het mijne magerheid maar niet zichtbaar doe worden ; kaila = ila, rawi
wie stoot met den voet tegen mijn hoofd ?
raa -maülu waü -du kaila , wat vroeger ge
uitroep
van
smart ; ida ! tjoü - tji
Idi-dda, gedurig het hoofd naar alle kanten been wenden, gedurig om zich heenzien . Iha , bederven , bedorven , geschonden ,
daan is , wordt niet meer gewild . II . (Mak . illa) de oogen openen ; ba bau si da ila toi kai-mu isi mada -mu, waarom
vernield ; iha ade, bedroefd (vgl . Mal . rusak
hebt gij uw oogen niet een weinig openge
hati); iha iyu, flauw vallen ; kaiha, bederven, krachteloos maken , vernietigen ; kapo ma
daan , d . w. z.
niet beter uit uwe oogen
gekeken . Ili , beschutten , v . d . bedekken , verber
kaiha -na islâm ede, voorts wat den islâm krachteloos maakt is enz.; mpangga -na ro
gen ;
kaïha angi-na djára ede, het elkander bijten
ana-k ede, vreest niet en verbergt of ver
ai-na
dahu
ro
ili ro
pila -mu
ruu
26
BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
heimelijkt niet hoedanig het lot van mijne kinderen zal zijn. Vgl . tjili.
kai weha romo ingge de, dit wordt
ge
noemd rechtmatig handelen, aldus is het ;
Ilo , (Mak . sulo) , fakkel ; ilo lili, waskaars,
ede malangåra kai sabu -kali-na ingge de, dit
Ilu, (Mal . hidung, Jav . irung, Tag . ilong) ,
wordt de sabu-kali genoemd, aldus is het ;
neus ; e ana - e , pôda si nggòmi asa (l) -mu dewa -dewa neè makalarowa weya mada ro
kòne ingge da ndi ruu kai ndinga, al is het ook aldus, dat het daardoor ons lot niet
ilu ina - r ama- mu , enz . o kind ! indien gij
is te zamen te zijn .
werkelijk van goddelijke afkomst zijt om
Ini , (Mal . ěnam , Jav, něm) , zes .
oog en neus (het aangezicht) uwer ouders te verlichten enz.
Inta, (Mal . intan ), diamant .
op
Intja ,
iets
passen , over
iets heen
Imba, (Mal . imbas), nabootsen , nadoen ;
schuiven of gaan ; nangi-ra kangge ba da
vgl . ambi ; kani imba-ku kani kafir, in de kleeding de ongeloovigen nabootsen .
intja ba sintji, de vinger weent omdat de ring niet over hem heen kan gaan .
Imbi ,
gelooven ,
vertrouwen ;
imbi -ku
Intji, soort boom ; in hel Mal . en Jav .
sa -mena -na kakai-na, geloof in zijne (God's)
kadondong geheelen .
gezanten; ede mpara imbi kai ba ruma-la nggâhi doü ede, daarop geloofde de vorst het woord van dien man .
Ipa, de overzijde, meest met bae verbon den ; hadju maramboo fuu -na ipa bae ba nanga, elo -na na -raka-ku sa -bae ba nanga, een
Impi, vertrekken voor altijd ; na -waü -ra
omgevallen boom waarvan de stam aan de
lao impi, hij is vertrokken om niet weer te keeren .
overzijde van de rivier lag, terwijl de top deze zijde bereikte ; nahu malao danda
Ina, ( Bug . idem ) , moeder ; ina toi, tante, ina rima, duim ; ina ndai, wordt door den
tja -ipa waü sae -mu ,
ik
zal
uw ouderen
broeder eerst naar de overzijde leiden .
zijne vrouw gezegd ; ina ruma - e
Ipi, I. zeer, te zeer ; tjoü -tjoü -du mametji
wordt als uitroep gebezigd zonder op de beteekenis te letten , z . v. a . lieve hemel !
ipi -na duniya enz . , al wie de aarde te zeer bemint enz .; nae-na na -kura mpa , náru -na
tot
man
Indo, I. niet ; indo na-wara dja djára-n , hij
heeft ook geen
paard ; indo na-wara
imbi -na, hij bezit geen geloof.
verlangt zeer naar u .
II . in indo kapo, wat aan het begin eener volzin
II. snel ; ipi lao-na, hij loopt snel .
de beteekenis heeft van :
Ira, na -ira saraa , het is duidelijk zichtbaar.
voorts, wat betreft ; z . v . a . het Mal . ada- pon ;
Iri, I. ( Mal . bulu ), iri fare, de haartjes
indo
geplaatst
maipi, het is niet groot genoeg , maar te lang ; na -ipi lingi ade -na labo ita, zijn hart
kapo
landa
wâdjib
wara-na
Allah
la'ala enz ., voorts het bewijs dat God moet
van de rijst. II . (Mal . tiris), lekken , langzaam ergens
bestaan , is, enz .; vgl . kapo .
uitloopen , bijv. water.
Inga, (vgl . dinga ), helpen ; ai-na pôda-poda mika ro hambu labo ina ro ama -mu ba supu
het
inga-mu ro sandaka -mu, laat er u vooral niet op voorstaan bij uwe ouders en werpt het
Isi , I. ( Mal . ist), inhoud , iets ergens mee vullen ; isi sori, inhoud van eene
hen niet voor de voeten, dat gij hen ge
rivier
holpen en verzorgd hebt ; ( vgl . horu ).
ra-isi-mu, gij hebt het water niet in den
Ingge = ndede, aldus ; ndede-ku nggâhi
Isa,
benaming
van één der waqtoe's ;
Arb . isja.
=
visschen ;
oi tjere wati
ketel gedaan ; kaïsi vullen .
wära
BIMANEESCA
II.
27
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
tabai, beproeven ( verwant
II. itja - itja
(Mal. bidji), zaadkorrel ; isi mada,
oogappel.
met Jav. tjatjak ; Sud . pěljak ).
III . ( Mal . isap , Jav.
Itji = ti , bakai ilji
ing sěp), zuigen .
Iwa,
Iso , het geluid waarmede men kippen verjaagt; kaïso, kippen middel van dat geluid .
verjagen ,
door
(Mal .
I.
bakai - tji.
riba ),
den
op
schoot
houden ; na - iwa -ku ana toi-n, zij hield haar kindje op den schoot .
Isa , soort welriekende boombast, bij het
II . makker ,
deelgenoot ; na -tjuwa wara
wasschen van het hoofdhaar gebezigd, het
mena - ra sa -mena - na iwa
Mal . langir ;
ook in het algemeen al wat
sâhe,
tot dit doel
gebruikt wordt;
reeds aanwezig .
het
hoofd
wasschen met langir of iets dergel.
al
zijne
dòho - n
mangèna
mede-buffelhoeders waren
Iwe, hermaphrodict.
Ita, (Mal . en Jav . kita ), A. wij (inclusief );
Iyo, ja ; kaïyo ja zeggen .
Iyu, voelen ; gevoelen ; ook wel van den
B. gij, u (hoog ).
reuk en smaak gebezigd, ruiken, proeven .
Iti , (Mal . ulak, Jav. utěk) , de hersenen . Itja, I (Mal. ěsa), één ; itja kai-na, ten eerste.
K
K, verkorting van ku ; ana- k = ana- ku.
Kaba, I. licht , niet zwaar .
Ka, I. wordt achter l'erba gevoegd met
II .
alleen
in
verbonden
gebruik
met
de beteekenis van : opdat, of om den imperatief te omschrijven dòdo kuru besi wara ka ndai lau kai nasi, eene ijzeren kooi
ganta en ndupa ; zie aldaar.
vragen opdat men daarin den vogel kan
takabbur beteekent : steeds hoovaardig zijn
doen ; vgl. kada. II. = aka, daar, ginds ; tantu ruma sangadji
en zich zelf voor groot houden .
mamai ka, liyo -pu , na -wai -du tantoru saraa kalubu ka, zeker komt de vorst daar aan, kijk daar stuiſt de stof geheel naar boven ; da sumpu
III. kaba -kaba , hoogvaardig zijn ; takab bur aö -na : sangi- sangi kaba- kaba kanae weki,
Kababa, stamelen . Kababu, babú )
(vgl. het oud Mak. en Bug.
badju ,
Kabaho, bladscheede
van
de
pinang ;
dana ka -ku nggeį kai-na , daar
mpèke bune kabaho mantjafa, mager (dun )
aan de noordelijke landpunt is zijne woon plaats ; ana ralo ka mai doü taho weki- n ,
als eene pinangscheede welke ergens over heen hangt.
(of van wie zoo even
Kabalo , schertsen , gekheid maken , spot ten, bespotten ; doü matjaủ hâri-hari kabalo,
die prinses ginds
gesproken is) is schoon . Kaa, (Lampongsch kakan ) aansteken, verbranden ;
kaa
lilo ,
eene
fakkel
aan
steken ; hadju kaa, brandhout. Kaantanana,
beletten , verbieden ; ma
kaantanana ntau -na wei mahalal rahi, (eene vrouw die haren man belet eene andere vrouw te hebben, hoewel deze hem nog geoorloofd is.
ambi -ambi doü masowa, die er van boudt om te lachen en gekheid te maken , alsof hij een halve gek is ; tjoü -tjoü -du manggâhi kabalo ro
kaljowa guruna, ieder , die zijn
leermeester bespot en genaar uitmaakt enz . Kabantja,
hem
voor een leu
bespolten , beschimpen , (vgl .
kabalo ), meest met sungge verbonden, doch
28
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . gebruikt ; mu-kabantja
ook wel alleen
ro
Kabusa, kruin van het hoofd .
sungge-ku mpa raa -nggâhi -na guru -mu, gij
Kabuwa, zorgen voor iets, verzorgen ;
uw
ede - ra do kai ba wei -na labo -ku pohu ro Ede - ra kanaero ngilu -na ana doü ede.
hetgeen
bespot en beschimpt maar, leermeester zegt.
Kabare, onverschillig omtrent iets zijn, iets als beuzelachtig beschouwen . Kabata , heerschen over iemand , onder
kabuwa kai,
daarop werd het kind door
de vrouw onder omhelzingen en kussen in ontvangst genomen . Daarop bracht zij
zijne macht hebben ; wära sabuwa sangadji
het groot en verzorgde het ; kabuwa ngåha,
na -n jewi-ku labo nae ro nene- n , na -mboto
voor het eten zorgen
sangadji-ngadji ndai kabata-na, er was een zeer groot vorst , die vele vorsten onder
bereiden ; na -kabuwa-du pangâha maniki niki pâhu, zij had allerlei soort gebak
zijne heerschappij bad .
toebereid ; kabuwa kataho, versieren .
Kabaya, (Mal . Arb.) , kabaai.
Kada, I. soort krab ; in 't Mal . rëndjung
Kabe, (vgl . Toumpak . kawěr), iets oplichten of naar zich toehalen met een
zooveel
hampa,
kabere
die dadelpitten opdat gij ze kunt planten ;
waarschijnlijk
ede-du na -bòtjo - si boro-kada, laat het maar
voor
alleen
komt
genaamd ). II. ( uit ka en da = du) = ka, I.; ta -weha
isi kòròma wara -kada ndai ngguda-mu, neem
haak of ander werktuig.
Kabere,
z . v. a. het eten
mogelijk ;
in
letterlijk : de uiterste grensdoen bereiken ;
kabere hampa - pu nggâhi madèse, gebruik uma -ta,
naar
snel
ons
laat
ta -lao-kada rai aka
taho -ra
zijn ;
ongelijk
huis
gaan ;
zooveel mogelijk hooge (beleefde) woorden . Kabiri, (uit het Mal .) , gesneden , alleen
vgl . kidi.. Kadale, kiezen , uitkiezen .
van hoenders gebruikt, anders kòde.
Kadami, (Mak, kanjame), smaak, proe ven ; mbui matji kadami-ta, wij proeven
Kabisa , mpori —, een gras soort, onder scheiden
mpori kabisa
in
nae en mpori
kabisa toi.
Kadara, soort boom ; (in het Mak . bagoré
Kaboë, katjang ; vgl . buwe. Kabdko,
toestel
voor
een lastdier om
het te bevrachten . Kabore, more ;
v.
langwerpig
nog den zoeten smaak .
I.
tot
d . ook ronde
genaamd) . Kadari , (Mak . darı ), schepnet. Kadawa
een rol gemaakt ; vgl . als hulptelwoord voorwerpen ;
voor
kamaa
sa - kabore, één stuk gloeiend houtskool . II . dicht opeen gedrongen bijv. bij eene
Kadeè,
akadawa, I.
luisteren
kadeè au-au-du luistert ai-na
niet
naar ;
ai -na
turu
habar daa mawára tarttu ,
naar
elk onzeker bericht;
kadeè nggâhi doü ede, luistert niet
naar de woorden van dien man .
II . of kadee-dee, wachten ; sabune- bune-du slagorde . Kabòti, (Ponos . buli, Bol . Mong. busi, ntoi -na kadeè-deè - na ba ruma sangadji vgl . Bug. båtli), pokken , pokdalig.
wali ntene-pů
mai-na,
de
vorst
wachtte
Kabuha, bedorven , bijv. een ei .
eenigen tijd op hem , maar hij kwam toch
Kabana , (in de Alfursche dialecten : wa
niet ;
sabune -bune ntoi kadee-na kasi ade
nul, banut, wonuos) , bast van de kokosnoot ;
ruma-l,
ai kabunu, touw gemaakt van de bast der
vorst medelijden zou hebhen .
kokosnoot ; in het Mal . lali sabut genaamd .
Kader
eenigen
tijd
akedei.
wachtte
zij
of
de
29
BIMANEESCHI -HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Kadera, (Mak. Port .), stoel .
Kagòko , aartsdom .
Kadi, (Jav. gatěl), jeuk, jeuken . Kadja , (Mal . kadjang ), mat ; vgl. sande,
mpula
kagòko, zeer dom,
Kagdro , Mal . gěroh), snorken ; na -ljoro kamaru -du weki-na, na -kagoro-ra eli
Tjoro
dipi. Kadjoro, uitloopen van vocht, zooals sap uit
in
vleesch ,
tranen
uit
de oogen , bloed
uit wonden, enz. Vgl . djaru -djoro. Kadju manisa, (het Mal, kayu manis) , kaneel .
nawa-na , zij
hield
haar adem een snorkend geluid maakte. Kahawa, (Arb . qahwah) , koffie. Kahi, I. berusten ; kahi ade -ku
ra- kaneè ruma,
Kadjadji, soort spel (in het Mak . gala tjang genaamd) . Vgl . Mal . djudi. Kado, (vgl. Bug. kedo, bewegen en Mak .
zich slapende, terwijl
den
in
berust
ik
labo
wil
van mijnheer. II . mbaru kahi, zie mbáru. II. Kahundu, verzameld ,
in menigte : na
kado, knikken met het hoofd ), bewegen , in beweging brengen, schudden, bijv. een
waü - ra lao kahundu mena , zij gingen allen te zamen .
boom ; kado kèto, kwispelstaarten.
Kahuntu , rijst in een kokosblad gekookt ; in ' t Mal. kalupat genaamd.
Kadddo, (Mal , dodol ), gebak .
Kadora, wijd geopend staan van de oogen .
Kai ,
Kaddri, zacht van smaak ; dikwijls met
ra - tata
matji verbonden .
tudu
met
kai (of makai) rima,
Kadudu, zak, beurs.
aanraken ;
Kaduha,
rongga -na wakatu, en
ade, zich iets aantrekken,
Coornig of bedroefd over iets zijn, vgl. duha. Kadure, stuursch, onwillig ; ai-na tiyo -mu duwa -na ede kai tiyo makadure, ziet hen beiden (nl . de ouders) niet aan met stuursche blikken , Kaduwi,
de
nachtschade,
terong ;
zijn kaduwi nae, - dolu djanga, — paranggi. Kafa , garen .
dat
Over
grammatische
daarbij
de waqtoe aangebroken is. functiën
van kai
zal elders gesproken worden . Kaïngge, -- weki, zich verhoovaardigen, zichzelf bewonderen ;
udjub aö-na : ade-na
Kaka, (Mak . van eenden . Kakai, bode ,
I.
kaka),
kakaka,
zenden (iemand) ,
gezant ;
nira
kwaken
uitzenden,
lampuu-mu rawi ulu
waü kakai-mu doü , indien gij een oorlog wa hangend gedeelte van iets ; kaſero ati, het begint, zend dan eerst iemand om den het
vooruitstekend
de hand
terwijl gij
vermeent de
met
ro makai katjai kai -ta wara -na
makaingge weki (vgl. Jav, inggil).
tarende. soort terong ( in het Mak , bódong bódong parrá genaamd) ; nog andere soorten
Kafero,
instrumentaal);
(gewoonlijk
kai inta, met diamanten ingelegd ;
en
over
vooruitstekend gedeelte van het dak .
Kafoa,
eene fluit, vervaardigd van een
padihalm .
Kafua, 't hoofd.
te verklaren ); imbi-ku sa - mena - na
kakai -na , geloof in al zijne gezanten (nl.
van God ). (vgl . Bal .
képur),
schilvers op
Kagaka, loeien van het vuur ; eli-na afi na-waü - ra kagaka. Kagata, (Mal. gagělar Mak. gagallard ), klatergoud.
oorlog
II , rochelen . Kakando, uitspruitsels van bamboe ( rem bung), v . d . jong, zoowel van mensch als dier. Kakaro, wandelen . Kakente, I. verschrikken ; kakente mena
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
30
ra ade-na maringa eli ede, zij verschrokken
Kalan , kaal , onbegroeid , zonder planten
ook
groei; nira kalau awa wombo-na fuu mangge
speciaal : wakker schrikken ; na -ijuwa -ijuwa maru -ra saraka mbia ai, ampo na- ljuwa
ede, de ruimte onder dien tamerindeboom was schoon en onbegroeid ; ede -ra lampa
ljuwa kakente, iedereen sliep tot den avond, toen eerst schrikten zij wakker.
kai-na, na-raka-si hawo hadju, na -hengga- ku
allen
toen zij
dit
geluid
hoorden ;
II . zie kente .
padju -na, na -lampa -si di manira ro makalau na -kapu -ku padju -na, daarop ging hij voort ,
Kakèro , (Mal . en Mak . kerung -kerung ), soort visch .
kwam hij in de schaduw dan opende hij zijn zonnescherm , liep hij waar het onbe
Kaketa, soort visch .
groeid
was ,
Kaki , (uit het Mal .), voet , als maat ; na
kalau
saraa
dan sloot bij het ; na -waü - ra fuu hadju
ede, het was ge
nijewi upa kaki dèse- na , het is meer dan
heel
zonder boomen ; ede-ra lao boru kai
vier voet hoog .
gendi mada -na, na-waü-du nira kalau, daarop
Kakida, (Mal . gělar), huiveren , vreezen .
schoor zij zijne wenkbrauw af, zoodat hij
Kakii , soort klimplant.
geheel kaal was .
Kakila, (Mal , kilal), glinsteren , blinken ; na -waü -ra kakila bune saninu weki -na djára ede, het lichaam van het paard blonk als
Kalawe,
Kakiti,
of kakili-kili, schitteren , glins-
schillert als een diamant .
klapperschaal vol zand .
I.
(Bug.
ruimte
Kaleſ, eene vracht met een stok over den schouder dragen ; limba rahi-na kau -na
tjållá ?), rood ;
sakala
roodachtig. II . kala -kala, branding.
III.
zon gedroogd vleesch ,
Kalea, klapperschaal: sarae sa -kalea, één
kakili- kiti tjahaya -na une inta , het
Kala,
de
dendeng . Kale, tulband , hoefddock .
een spiegel
teren ;
in
kalei ila dòho ake, zij beval ons het lijk van haren man te dragen .
Kalekuwa, soort slak (in ' t Mak . kalau
waarin men zich bewegen
mang genaamd) .
kan ,' afgeperkte ruimte ; tuka-ra kala , de
Kaleli, kěmiri.
ruimte waarin men zich bewegen kan , is eng .
Kalende,
watermeloen ; ook hoog voor
lòko, buik .
Kalaba, gespleten bamboe.
Kalai, zie lai.
Kalero, mpaa – , soort dans .
Kalakati, (Mak . idem) , betelnootschaar ;
Kalète ,
vleugel,
ook
overdrachtelijk ,
ook een toestel , waaraan iemand tot straf
na - kalèle -sa doü bae-la, indien uwe vijanden
te pronk gezet wordt.
hunne vleugels uitspreiden . Kaleya , (Bul . layas), vlam , onlvlammen ,
Kalake, dekkleed van een paard . Kalala , mpori – , soort gras .
glimmen van vuur ; waü -mpudu kaa, taho
Kalambu, (Mal .) , gordijn ; vgl . dindi.
ra
Kalana, heet, hitte van de zon .
Kalangga Kalasa , en al wit .
van
het
vuur of
kirandji.
alleen
in
bura
Kalate, rotsblok, rols.
geheel kalasa, geheel kalasa,
kaleya -na ,
toen
het
ontvlamde het zeer vlammend vuur.
aangestoken was
goed ;
afi makaleya ,
Kåli, I. ( Mak . idem , uit het Arb . qádli ), opperpriester. II . (Mal .
en
Mak .
idem) , maal, keer ;
sa -káli éénmaal ; pidu kali zeven maal .
31
BIMANEESCH – HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Kalibawo, nokbalk . een
bepaaldelijk :
roover,
een
Kalila,
Kamana, (Mal . kaměnjan ), benzoin .
menschenroover.
Kamande-mande = kamambe, achteloos. Kamate ,
Kalileko, onrechtmatig, onrechtvaardig ; bitjára kalileko, een onrechtvaardig vonnis vellen ; ( vgl. Mak . leko- leko, kronkelen) . Kalinde, (Mal . kėlindan ), afgepaste draad .
Kalingango, hinderen, overlast aandoen ; na-sawai pòda -ku karoku tjilaka ede, na- mai makalingango ,
kamale weki, zich stilhouden ,
zich verbergen. Kamau , soort slang , de ular sawa. Kambaya, (Mal . idem ), soort stof. Kambala,
de
horizontale
bamboe
of
dwarsbalk in een omheining. Kambata ,
schreeuwen , juichen ; ndadi
ellendige
hâri kambala ro paiya-iya labo boë -boë rima,
vlieg is zeer lastig ; daar komt zij weer binderen ; vgl. ngango.
zoodat zij begonnen te lachen, te schreeuwen ,
wâli- ra
siya
die
Kalisu, (Mak. lisu ), oi kalisu , draaikolk . Kalo, (Bat. gaol), pisang ; soorten zijn : kalo Gowa, mada, - mada donggo ,
( pisang
manda, - masa
matji
mas ),
Mal .
rokambata -na
doü bae-mu, luistert naar het juichen en schreeuwen van uwe vijanden .
Kambeyo ,
opgehangen
hangen ,
zijn ;
te verkrijgen ; labo tjuwa-tjuwa kambèke- n
Kalubu, asch, ook stof ; tanloru kalubu, (vgl.
handen te klappen ;
paiya-na
Kambèke om iets vragen , iets zoeken
Kaloa, koppelen (man en vrouw ). Kaloi , soort insect, glazenmaker.
stofwolk
in de
weya -pu
vgl . tarambeyo.
piri.
( pisang idjo ),
te juichen en kadeè
abu asch, lěbu stof).
Kaluka , soort schelpdier.
hidi mandai rai kai, terwijl ieder eene plaats zoekt, waarheen hij vluchten kan .
Kambera , vriendelijk, beleefd . soort doos van
Kamaa , (Mal , bara, Jav . wawa of mawa ), gloeiende kool. Kamadja , het onderste gedeelte van een
Kambilo, (Mak . idem ) , lontarblad .
boomstam , inzonderheid van de doch ook van andere boomen .
pisang ,
ade lamada dòho ba supu ėda -ku sa -mena -na londe di móti makarenle mena, wij waren
uit
zeer verschrikt, om reden wij alle visschen
Kamai,
alleen
in
ia
rokamai,
Kambia,
ade,
verschrikt ;
kambia
in zee boven zagen komen .
schelden , vgl . ia . Kamala, (Mal . kumala ), soort steen .
Kamboo, soort visch .
Kamalo, I. (Mak . kamalo) , rood verwen .
Kambowa, iets willen hebben , naar iets
II. slijpsteen , slijpen ; daha kamalo- pu , de wapens, welke
madumpu bot zijn ,
(van zijne onderhoorigen) ; vgl . kasaro.
moet ge slijpen .
Kamambe, achteloos zijn . Kaman ,
en
verlangen, wenschen ; huda doü mpara ndai kambowa, hij begeert slechts de boeten
kaman-e,
alleen
Kamburn , in
den
vocatief, makkers ! vrienden l ede- ra nggâhi kai labo sa -mena -na doü makalai- lai ma ngèna sáhe : he kaman - e mai la - sambele -ku sâhe ede, daarop
zeide hij tot de andere
buffelhoeders : makkers, buffel slachten ."
laten
wij
die
nae,
een
tros ;
groote
makamburu tolu , tros .
bijv. foo sa -kamburu
tros
mangga's ;
dungga
citroenen , drie aan een
Kambuti , (Mak . kamboti), soort mandje. Kamea, afval van kapas, te vermengen , met kemiri en dan gebruikt voor het ver
vaardigen van de inlandsche kaars.
32
BIMANEESCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Kamènga, troosten, vgl . mènga. Kamentji, sparen , ontzien , jammer vin den ; ( vgl. kantjada en metji); kameniji -pu lampa rawi agama -mu, ontziet uwen handel
Kamuntjn ,
jonge pinang vrucht ;
ook
wel van andere vruchten gebruikt . Kamutja, smakken . Kandha, winst, voordeel,
een voordeel,
en wandel en godsdienst ; na-kamenlji ro kantjada ade -na mbei doü, hij vindt het
een buitenkansje hebben ; ngupa kanáha, winst zoeken te verkrijgen ; nahu ku -kanáha
jammer om iets aan een ander te geven :
satoi, ik heb een klein voordeeltje.
raso ade daa wára kai ba nae neè ro kamenlji, rein van harte zonder iets te begeeren of te ontzien .
Kananga, (Mal . idem ), soort boom . Kananu, gedachte, denken ; ede-ra kananu
kai ade ruma - t : wâra pala bisa -r guna -na
Kami of gami, ( het Arb. qamic ), soort kleedingstuk . Kamoa, sprinkhaan . Kamodjo, iets in den mond hebben .
doü ede, daarop dacht de vorst bij zich zelven : die man bezit bovennatuurlijke macht." Kanåri , (Mal . idem ) , soort boom ,
Kamòto, uiteinde van den staart .
Kanatja , soort visch .
Kampa , (Mal . en Mak . kapang), meening ;
Kanda, kakanda, kakelen , van eene kip.
vgl . kaljai.
Kandai , iets geheel of volledig doen zijn
Kampada
ka 1. vgl . kimpidi, kada.
Kampadja,
(Sund .
Mal .
papaya ),
de
mbei kandai-pu, geef het volledig , geef alles ; kandai kai -ku oha pingga ede, het bord vol
Kampao, hoepel, omwinden .
rijst doen ; kandai- ku kai oi di sa -mena -na sarumbu , laat het geheele lichaam met het
Kampasu , ( Mak . kompasu uit het Holl .
water in aanraking komen .
papaya .
helder
kampasu
Kandantja,
ra-tai tòho na - oai -ra mbentjo, de passer,
zwaarder dan
die gesteld is, is krom geworden . Kampo, (Mal . kampong), kampong, buurt .
dantja ro kandintji.
kompas)
djangka,
passer ;
Kampòdo, stuk hout om mee te slaan ,
van
geluid,
doch
kandintji, eli -na rante kan .
Kander, lang rijstbolk, vgl . nòlju . Kandera,
(vgl .
Bug . galelu rollen ), in
knuppel; (Jav . pēļuq ?) . Kampdda , (Sang. en Sass . pelu ), tortel mòro, soorten . duif : kampòdu sawèle,
droppels over iets heen loopen of vloeien,
Kampoi , I. zie mpoi. II . alleen in toi kampoi, aardig, klein ;
van de kaladi (zonder ze nat te maken ).
sinlji toi kampoi, een aardige kleine ring. Kampu, (Mal . idem) , soort werkdoosje. Kampudja, (Mal . lampuyang), soort plant . Kamudi,
( uit
het Mal . ) ,
roer van een
Kandèse, (Bug. ganretje ?), soort kinder spel . Kandindo, zich bewegen . Kandintji, helder van geluid ; bioyla makandintji, een viool met helderen klank ; vgl . kandantja.
vaartuig. Kamudju,
rollen ; na- kanderu rero mpa oi dei ròo edja, het water vloeit slechts over 'de bladeren
wrijven :
bijv.
goed
dat
gewasschen wordt . Kamumu, (Mak . kalimómoró), den mond
spoelen . Kamuni, (Mal. kamuning ), soort boom .
Kandja, (Mal . kandjar), mpaä -, op Bima een soort van dans met schild en
lans van een vadem lengte . Kandòle, (Mak . doli rollen , Bug. loli of lole, (vgl . boven kabore ), tot een bal draaien .
BIMA.EEscit - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK.
Kanddtji, slinkmuis. Kandu,
35
Kangihu, onaangenaam voor het gevoel .
in het bezit van
iets zijn of
Kango, roeren , omroeren ; kango karedo
komen ; nggâra wara - si bade-na, ede - i doü
pap roeren ; vgl . kantjo.
makandu rahasiya, indien iemand (met den godsdienst) bekend is, dan is hij in het bezit van een geheim ; kandu ntau doü ,
Kani , gebruiken , dragen , als kleeding stukken , zich kleeden ; ampo la kau -ku
het in ' t bezit nemen of houden van eens
kani malanta , daarop laat gij hem zich in ' t wit kleeden ; kani (japio, een hoed dragen ;
anders eigendom .
kani ede- ro-pehe,
Kangampa (Mal . ampun ), vergiffenis, vergeven ; raho kangampu , vergiffenis vra.
volgen ); kani-kani, kleedingstuk , kleederen ; kakani- kani, iemand aankleeden .
gen ; kangampu mbòto- mbòlo, duizendmaal
Kaniki (Mak , kaniki ), wanding boven op
verschooning ! na-kangampu weya-du
raa
gebruiken
leering
(op
een handelsvaartuig.
ntjára -mu, hij vergeeft u hetgeen gij mis daan hebt. In de uitdrukking kangampu
Kanta, verbieden ; wali- lji raa-kau kai mu sambeya, raa-kanta -mu nòno tuwa ? hebt
doho sura kidi mpa is kangampu z . v . a .
gij niet geboden te bidden
ede-ra, zie ede.
palmwijn te drinken ?
Kangento , wandluis. Kanggado,
Kantaha ,
schudden,
vgl . kado en hado . Kanggama, (alleen
zich
met
bewegen ;
kanggihi ver
bonden ), werken, werkzaam . bewegen ;
Kangganti, zich
maru
ma
schudt
Kangge
en
zijn
of kangge rima, vinger ;
Kanggihi,
werken in
de
ana
in
't algemeen
uitdrukking :
makanteè rustig,
di hidi dòho kai-na,
slapen ; na -wai - sa
kanteè
ade-mu
raa -fali
Kantero ,
hangen , hangende zijn, bijv.
eene lamp; blijven , niet hooger of lager gaan ; vgl . lero.
Kanteya , 1. zichtbaar maken , vertoonen ; tuna- na ,
zijne
geringheid
doen
blijken ; waï wära mataho, ampo kanleya ku weki, wanneer het goed zal zijn
Kanggio , jammeren .
Kanggitja, schreeuwen ;
ede-ra neè kaa
kai-na, kanggitja kai-na : lai-na nahu la Kalai vervolgens wilde men hem verbranden , doch hij schreeuwde : » ik ben Kalai niet ! ” kanggiya ngganga, roode
VERB . BAT. CEX. XLVIII ,
maru
vast , rustig ;
madapampeso
kanteya
kangganli.
of
Kanteè ;
vijanden is omgehakt.
de aarde , vgl. kinda.
Jav, krangkrang .
zelten ; vgl . katari.
gij overtuigd zijl) dal ( de boom) door uwe
Kangginda, schudden , zich bewegen , bijv.
Kanggiya
in eene schaal klaar
toespijzen
en
eene vrouw te krijgen (bij de aanstaande
mier.
en
lao
schoonouders, meest drie of vier jaar) .
Kangginti
onderwe
doü bae ta , nadat uw hart gerust is (nadat
kanggihi weya -ku doü siwe, gaan werken om
de
in de diepste diepte .
onbewegelijk op de plaats, waar men zit,
kangge, vingerlid ; kangge edi, teen .
meer speciaal
verklaard als : kantaha,
verboden
Kantaï, klaar leggen, klaar zelten , gereed maken ; kantaï Òha ro uta di ade tare, rijst
pambòdu tuta, loki- ta makangganti, slapen, terwijl men het hoofd achterste beweegt.
reld ; awa
en
geworden, vertoon ik mij. II . (Mak . terá, Jav, top), oprisping, eene oprisping hebben. Kanti , soort obi. Kantjaa ; neet .
Kantjada
kantjndja. 3
54
BIMANEESCA - JOLLANDSCHI WOORDENBOEK .
Kantjadja ,
sparen ,
ontzien ;
vgl . Mal.
sayang. Kantjaka
santjaka.
als bij de Maleiers
Kantjale, stut voor eene klimplant om tegen op te klimmen .
kantjadja.
Kantjatja Kantjere ,
alleen
Kantji , I. of grendel .
in : montja
(Mal . kantjing), houten pin
II . (meestal met akal ) verbonden) , list . Kantjilo, schitteren .
Kantjiya, sterk, stevig, bijv. een huis ;
Kantjo , naar zich toescheppen, roeren ,
Kantjora , te ver gaan , overschrijden . Mak . kalobang .
Kapanto , garnaal. Kapapa kangampu
ravijn ,
laagte
tusschen
de
Kantonga = tantonga, venster. met verhevenheden ,
bijv. de grond. Kanutju -kanetje ,
zich
waarmede
het
dikwijls verbonden wordt, na -kangampu ro kapapa udja kai- du ba ruma - ta Allah ta'ala, God vergeeſt ( u ) ook . Kapempe , vlinder .
Kapenta , plank . (vgl .
api en het Mal . en Jav .
woord ), schaar, bijv. van ecne krab, nijp knijpen ;
na - kapi-ku kai kapi besi,
zij kneep met eene ijzeren nijplang ,
sa -kapi.
bergen .
oneffen ,
,
II . bos, bijv. padi , ook van uien : nljuna
Kanto , beginnen , bijv. te spreken .
Kantore ,
van den avond vóór het huwelijk.
tang,
vgl . Mal . katjau.
Kantolo ,
de binnen
zijde der handen van bruid en bruidegom rood te verwen , spreekt men van nika
Kapi , I.
vgl . tjiya.
Kantjowa, kuil .
dienen om
kapantja of ook alleen kapantja in den zin
gebruikt
kantjere, mooie gele kleur, bijv . de kleur der huid van een meisje.
1
kapantja tjina, soort paljar ; dewijl de fijn gewreven bladeren van de kapantja even
verwonderen ,
Kapo
indo kapo, zie indo
II . ( Bal .
idem ), kapo maai ake ku - sanggapi weya-ku edi-mu ake , maar nu zal ik uwen voet aſknijpen ; kapo ake, of kapo ede, of kapo de, daarom ; wali wára marakani nahu ake, kapo ake kau-pu ndawi weya garagadji, ik
na- tjuwa-ljuwa hera ro kanulju -kanelje-ra , een ieder verwonderde zich . Ook als uit
heb
roep van verwondering gebezigd . Kao , I. krabben , vgl. garo .
saraka mbia ai ake, kapo de lao liyo-pu, hij
werktuigen,
laat
hem
daarom
is tot heden avond toe, niet gekomen , ga
II . soort obi .
daarom eens kijken .
Kapa, I. huid van eene geit of een paard .
Kapògo , soort visch ; in het Mak . papu kulú geheelen.
II . op
geen
eene zaag voor mij maken ; wali- pu mai na
( Mal .
het
kékapa), zadel of een kussen
paard
als
zadel
gebruikt ; kapa
rapa, zadel van padihalmen . III .
(Mal .
Tam . kapal), groot vaarluig.
Kapori , snel, vlug ; vgl . rötji. Kapdro, ( Bul. kumoro ? Tonsaw. boro ?),
Kapaa , soort schelpdier.
boos, toornig ; na-wantju kaporo -na pala Allahi rabbi, sa -mena - na doü mantau ndai
Kapae, zie kaporo.
maraho, daa mbeï, zeer toornig is God de
Kapala (Mal . pala ), muskaalnoot. Kapantja , I. inwikkelen, tot een bundel maken .
II . (Mal .
en Jav. patjar), soort gewas ;
Heer
op hen , die iets niet geven , terwijl
de eigenaars er om
vragen ; kaporo kapae,
versterking van kaporo . Kapu ,
I.
(Mak.
kapú)
sluiten ;
kapu
5
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . padju, het zonnescherm sluiten ; kapu -kapu
III . zie raka .
romo -pu
Karakèdo, I. kloppen van het hart .
sanuru -mu , houd je bekl takapu,
II . stout, kurig, vgl . harahedo.
gesloten .
baru
II . kapu
(het Mal.
kapur barus),
kamfer.
Karakòhi , onrustig , niet op zijn gemak
Kapusa, draderig of taai van eene vrucht. Kapuwa ,
alleen
met kamami ter ver
sterking ; ede - ra sambele kamami ra
kapuwa -na ,
kai-na mbeè ede, daarop
slachllen
zijn. Karakonto, kumoto) , dòho
(Toump.
kumonto, Tonsea.
— , op de hurken zillen .
Karakowa, soort vogel ; vgl . tjakakowa
Karaku , soort aarden bord .
zij de geit en maakten haar gaar.
Kara,
Kara -kiro , zie kiro.
I. droog, uitdroogen ; meest met
Karama , I. (Mal . Arab . karámah ), heilig ; makarama,
een heilige, een wonder
mango verbonden gebruikt ; ntika na rongga
doü
mpara kura.na oi, ntika na -kara mango saraa
doend man ; ook een heilig graf.
oi di kòla
ede, daarop kwam er gebrek
water ,
in den vijver
aan
en het
water
Karana,
droogde geheel op. II. (Mal. bloemen .
II . haartjes op de obi of kaladi, (volgens anderen : zeer jonge obi of kaladi ) .
karang ), samenschikken ,
I.
kapana,
warin
maken ;
bijv.
ai-na kandeu kai oi busi, karana -rana toi-pu oi, baad hem niet met koud water, maak
III . (vgl . Jav . karang, pakarangan, erl), alleen in asi ro kara = asi, paleis ; na nggee -ra la Kasipáhu di asi ro kara -na,
het water een weinig warm . II . (Mal . Sanskr. karana), karana Allah, om Godswil .
na -tangara -kai du weki-na Maharadja Indra Anggasa, daarop woonde Kasipâhu in zijn paleis en noemde zich M. I. A. IV. Ka -ra in mai ka -ra, zie mai.
Karaba,
ongebolsterde
rijst enz , roos
Karandji (Mak ,
karandjing , Mal .
djang ), mand. Karanggo, I. (Mal . groole roode mier.
kérangga ) ,
Karao , bros , breekbaar .
wura ao kai bòngi montja ro karaba , daarop strooiden zij voor hem neder gele en geroosterde ongebolsterde rijst; wotu kai na
Karapu ,
luid
van
het
afvuren
der geweren was
evenals dat van het roosteren van oliczaad .
soort
II. Iwijg , takje .
teren, geroosterde ongebolsterde rijst; ede -ra
bedi bune santika eli karaba ringa, het ge
kran
sluiten ,
bijv .
de lippen ; vgl .
kapu. Karara , de broodvrucht.
Sumba idem .
Karata , (ook geschreven karatasa , Mak . karatasà ; Mal . kérlas ), papier .
Karatji, zweep.
Karabu (Mal . idem) , oorring.
Karawe,
roeiriem , roeien. Mal . dayung.
Karae (het Mak . karaeng) , koning, heer.
Karawo (Mak . balawo, Fidji kalavo), muis.
Karagangga (Bug. garangkang ), spin.
Karedo, pap, brij; ook hoog voor òha,
Karahe, jonge luis .
Karena, soort pokken .
Karaka , I. de huid afstroopen , villen ;
Karenda, I. verbod , in ' t algemeen wat
na -karaka -du huri - na, edempara ljuwa puru.na , zij stroopten de huid af en daarop
niet geoorloofd is ; indo kapo karenda -na ba lewa ede kalalo raa -kahampa, nèfa- ta
ging elk aan 't braden .
fuu nggâhi, het is in den oorlog verboden
II. soort net, sleepnet.
de bepaalde grens lc overschrijlen, namen .
30
BIVANEESCII - HOLLANDSCU WOORDENBOEK .
lijk als wij verklaren .
II .
herinneren ,
den
brengen ,
herinnering
in
ruma- e,
vergeten
mededeelen ,
iets
aan
mijne
ik kom
wára
zaak in herinnering brengen , heer ! sara rawi-mu,
te
mai karenda - ku ,
lamada,
parakära
oorlog
mawaü-ra daa taho, na - waü
mandje ;
öha
sa -karombo, een mandje vol
gekookte rijst. Karonde , djára
soort schimmel.
-
Karondo , soort kleine garnaal. Karonto , niu – , zeer jorge kokosnoot . Karore, een gat maken of in boren (waar niet
boor) ; pili tula makarore,
met cene
sara karenda ba doü, karotji mpudu paki, indien eene handelwijze van u niet goed
hoofdpijn , welke als 'l ware inboort. Karoro, een tot op de voelen neder
is en men u dat herinnert, verwerp haar dan snel .
hangend kleedingstuk.
Karente, bovenkomen , aan vlakte van het water komen . Karète, besprenkelen ; ede-ra
de
opper-
lao weha
Karoto
(vgl . Mal . karungkungan , Sund.
tikoro), strot. Karowa
koroa , de qorán.
Karu , I. (Mal . karung), zak ; karu-pu ála , het
net
tot
een
zak
(bijv. om
kai oi mawa ndai karète kai pahu-na,daarop hij rozenwater halen om daarmede
maak
ging
garnalen te vangen ).
haar gezicht te besprenkelen . Karia = omba .
II . ( vgl . maru) , nederleggen ; karu-pu dambe toi ede, leg dat kindje neder (om
Karifa (Sasak . kikvorsch .
lepang,
Sangg,
lepaq), ie slapen) ; karu ro dore parenta ,bevelen in den wind slaan ; zie ook dore.
Karinggo, soort tor, in het Mak . genggong soorten zijn karinggo fanda,
genoemd;
karinggo wau.
Karuku , voor zout .
eene
bewaarplaats
of huisje
Karumpa, ( Jav. těrumpah), drempel.
Karii, soort vogeltje, rijstdiefje.
II . (Jav, térumpah ), sandaal .
Karinggu, zorgeloos, onbedachtzaam .
Karunu, in gruis, vernield ; waü kamubu
Karitji (vgl. Mak . galitji ? ), jong .
weya rasa -na, karunu ra mbia -na, nadat hun
Karisa, soort visch .
land geheel verwoest en vernield is ; mbia
Karita (Mak , kurita ), soort visch ,
karunu
Karo, naar zich
gebroken, als een bord . Karuru , morren , in
toehalen of schrapen ;
vgl . garo en baro.
une pingga,
in
duizend slukken
stilte
mokken ;
parenta ama ro ina -mu ai-na karuru , mor
Karoba (Mak . karóbá ), pokdalig. Karòdo, soort gerecht van ſijn gestampte rijst met klapper en suiker.
niet tegen de bevelen
uwer ouders ; doi
wodja ro samba - n pala ake, nde pala nggâhi
Karohe (Mak . karepu ? ), grof, ruw.
karuru ndai-na labo wai, (hij sprak :) dat is
Karòku,
een ellendige kerel ; hij zeide dit evenwel
groenachtige kiet . Karombo,
vlieg ;
karoku
vlieg ;
I.
karoku
gat,
mòro,
groote
tongga , mus
opening
(vgl . Mak .
kalobang en kali'bong, Sikka robong ); ka rombo ilu, neusgat ; fiko, ooropening; karombo peli, gat in eene kist .
II .
(Bul.
korowung
soort mand ), rijst.
brommend voor vrouw.
zich heen tegen de oude
Karuwe (Mal . karuwis; Holl. kruisbool), soort vaartuig . Kasa , I. (Mal. idem ), soort stof.
II . ( Mal . kasar), grof; eli makasa, grove woorden .
37
BIMANEESCH- HOLLANDSCOI WOORDENBOEK . Kasaro , wensch, wenschen, wil ; nggahi
Katere,
kalere
bulu,
de ruimte onder
na kasaro ro kambowa-na : ai ana - e pòda - si
het vooruitspringend gedeelte van het dak .
nggomi asa ( l) dewa -dewa, ndadi tòpo rasa di ade wuba ake, hij sprak dezen wensch uit :
Katèsa, baka .
»0
mijn
kind , indien gij werkelijk van
goddelijke afkomst zijt , moge dan in dit woud eene stad ontstaan ; kasaro kambowa, ook : moge! Mal. mudah -madahan, als hulp woord voor den optatief. Kasaru- sere haruhama,
niet
stil
kunnen zijn .
wegjagen ,
bijv. een dier ;
vgl.
Katète, soort vogeltje . Kati , (Mak . kali ), zekere geldswaarde ; sa -kali sa - lai, een kali en een tail . Kati , een groot soort kikvorsch . Katinti , alleen in stinken , bijv . een lijk.
mbai
kalinti, erg
Katiri , kleine zeevischjes, welke gebruikt worden om in te leggen ; als zij grooler
Kasaturi ( Mal . kasturi ), muskus. Kasi ade (Mal. kasihan) , medelijden , medelijden hebben ; wali sara kasi ade nggómi wali sála- sála-na made nahu ai-nai - n
zijn, worden ze tadju genoemd. · Katja (Mal .) saninu. Katjai, meenen , meening ; ndadikaljai-du
ake, indien gij geen medelijden hebt, kan
ba lamada doho lalehe rasa ro dana, zoodat
het niet missen of ik sterf nog heden .
wij meenden dat het land door eene ramp
Kasii , schelp, schelpdier; kasii pela, groot soort schelp ; kasii bulu , eveneens
getroffen was ; ampo -ampo - sa ba katjai-mu mu - romo, pala mu- ntuku-ntèko, immers, gij
een
vermeent recht te handelen , gij doet even
groot
soort
gemaakt wordt .
schelp,
waarvan
kalk
wel krom (verkeerd ).
Vgl . sü I.
Kasipåhu, arm , behoeftig ; ook : een wees .
Katjamba, soort katjang.
Kasiso , koel , van den wind gezegd .
Katjandu, grafpaal.
Kasumba (Mal . Sanskr . idem ), saffraan.
Katjapi, ( uit het Mal .) , luit .
Kata (Mak . kallang ), beteldoos .
Katjihi,
kataba, I. mpaa kalaba, soort spel .
bruiken ,
versland ,
denken ,
zijn
verstand
gedachte ;
tanda -na
ge ba
11. ( Bug. kalabang), scheepsdek.
doü mawâra katjihi, sa -mena -na mandai rawi
Katagiya
na -neè waü - ra ba kadale ro widi, het bewijs ,
soort
ziekte
of tagiya (Mak . kalagiyang), van
een
opiumschuiver bij
gebrek aan opium .
dat iemand verstand heeſt is, dat hij alles wat hij uitvoeren zal , met oordeel des
Katamba (Mal . Mak . idemn) , soort visch .
onderscheids
Katari ,
niet weten hoe men doen moet, geheel in ngupa aka, de war zijn ; ngupa katjihi
klaar maken ; na -waü - ra kaları
mena , alles heeft hij gereedgemaakt . Kataru - tebe , droppelen, in droppels neler
vallen , zooals bijv. tranen ; vgl . ntjaru -ntjinggi. Katehe, zijn ; eene
met
na- waü-ra
een
deuk of een
katehe,
hij
heeft
indruk reeds
deuk of een indruk gekregen , bijv .
de vinger door een ring . Katenta , met verdiepingen , trapsgewijze . Katepa , soort sirihdoos van lontar bladeren .
doet ;
wati
lowa- na katjihi,
trachten een middel op iets te vinden . Katjiri (vgl . Sund . tiris, tiis) , koel , koud , bijv.
water ;
oi di sori ede na-dei labo-ku
nowa katjiri-na, het water der rivier was diep, alsook Katjitji
helder en koel ; vgl . katjilji katjiri; busi katjitji katjiri
tjáru-na, het water is lekker van koelle en frischheid .
Katjiwi, snip.
BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
38
Katjòlu, katjölu ade, troosten ; (van tjólu ? zie aldaar ). tjaba, flauw , smakeloos .
Katjori
Katjanda , arrowroot ; Mak . Bug. idem . Kato , inwikkelen ; meestal gebruikt wanneer iets in bladeren gewikkeld wordt ; vgl . putu , Sikka kattu .
Kawala , schoonzuster, zwager,(vgl.hera ). weki, zich verhoovaardi Kawangka, gen ,
pralen ;
makawangka
fachar aö-na sara fachar
weki,
ro
beteekent
II . zich herinneren, indachtig zijn ; maai ake
II . zie tòho JI .
gij uwe belofte heden nog indachtig ?
Katòko , soort visch ( in het Mak . kurolong genaamd ) . Katombo (Mak. katombong), soort visch .
mbui-pu
Kawåri
kawâra -mu ra -sake-mu, zijt
(Mak .
kawari),
worden .
Katòpo , staatsiemuts van de djene djára . Katòtú , fuik .
Kawe wenken ,
Katowa (Mak . kalowang), aarden pot .
met een willen lap wuiven .
Katufe, kwijl, spog, spuwen ; kalufe -kai, kwispedoor.
Katumba (Mak , katumbar ), korianderzaad . belemmerd ;
kalunlu neė, in
Katuru , benaming van een soort dienaren van den vorst , laten
doen ,
bevel;
bevelen ,
bòngi deï pantu - na ,
ta -kau -ku kimi bali bae rima -na doü masupu ede, daarop laat gij den zieke ontbolsterde rijst uit zijn mandje nemen , en gij laat hem
die
in
Kawinda , moeras, moerassig. Kawiri karedo, pap .
Kawongga , I. tol ( speelgoed ). II . soort schelpdier.
Kawubu , kwartel . Ke , verkorting van ake .
ta -kau-ku weha
ampo
(vgl. Mak . kape en Jav . awe), wuiven ; kawe kai tembe lanta,
Kawori , zie fawori.
zijn wil belemmerd worden .
I,
twee plaatjes ,
welke kinderen op borst en rug gebonden
Kawaro ( vgl . Bal . krawan ), waterpokken .
Katongga , klein soort gong .
Kau ,
een
hoovaardig gedrag. Kawåra , I. zie wära.
Katòho , I. zie toho I.
Katuntu ,
nára
beide
banden
vastliouden ;
Kebe (Mal. kėbal), onkwetsbaar, ijzervast . Kefu ,
ade, lui, onwillig .
Keha = ngeha, omkrabbelen , omhalen, bijv. zooals eene kip den grond . kadi, jeuk , jeuken . Кеї Keka , verkorting van kekaluwa.
wali -du kau -na luu, zij lieten hem niet bin
Kèkatuwa (Mal. kakaluwa) , de kakatoe.
nenkomen ; ringa ro batu -ku au -au-du raa kau kai ba ina ro ama ede, luistert naar
Kèke, fare kèke, onbehaarde padi . Kela (Mal . kělat), de brassen van een
en volgt op alle bevelen uwer da kau , verbieden . Jav . kon ? JI .
in
ada
ouders ; schip.
ro (ra) kau , onderhoorigen ,
slaven .
Kèle , sterk , bedwelmend (van tabak ) , bedwelmd door tabak .
Kempa
kapu,
sluiten ,
dichtmaken
Kaüa (Mal. urat, Jav. otol) , ader,
bijv. een baadje , eene opening.
Kaüru , I. mabu kaüru, menigte tegelijk.
Kengge , rand, oever ; kengge möli, zee strand ; vgl . nganto .
II . soort vischje, levende in het water op de sawah's .
Bug .
vallen
van eene
Kawa (Mal. kawal), melalen draad.
Kente
( Mal .
gěličng),
spannen .
kantjang,
Jav.
slijf gespannen ;
kéntjéng ; kakente,
39
BIMANEESCII- HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Kentji = será, groote
behoefte
doen ,
maar slechts een weinig, vgl. Mal . këntjing waferen .
Keyo (Mak . keyó), kakeyo, schreeuwen van ganzen .
keto en kontu ;
Kidi , I. staan , overeindstaan , vgl . tuu ; tuu kidi tando di, gaan staan met het ge
kento of makento ba ede, daarna ; kasama
laat naar het Westen gekeerd ; kakidi, doen
Kento ,
na,
later ; vgl .
sama -ku niyal ) ede, ai-na ndai ulu ro kento
slaan ,
in
kai -na, laat de niyat tegelijkertijd aanwezig
kakidi
sambeya;
zijn , niet vroeger of later ; sudju (d) makento, de latere of Tweede sudjud bij het gebed .
sakidi, staande iets overreiken. II . kimpidi; na-ngodu -kidi
Kentu , mesje om padi te snijden . soort plant, in het Mak . tábu
Kenu ,
sala geheelen.
kakidi hukum ;
sakidi, slaande;
donggo
dumu
hadju ndai kèpo, opdat de uitspruitsels der boomen, welke geplukt moeten worden ,
Kere , haar op ' t lichaam van menschen en dieren ; kere mada, oogharen. Keri (Mal. keruh Sund . kiruh ), troebel. Kèse , of kése kése, op zichzelf staan ,
alleen , eenig ; dula mena -ra rato labo doü labo -na, nggeè mpara la Kalai kèse -kèse - na, de prins en zijne volgelingen keerden huis . bleef alleen ;
Kidi.kòda , (vgl . idi-oda ), geheel in de war zijn,
niet weten waarheen men zich
wenden moet, verward zijn ; rai kidi-koda,
strijken of schuren ; afi kera, lucifer.
Kalai
houden ;
jong zijn .
Kèpo , plukken , afplukken , nemen . Kera , ( vgl . Bug. gesa ?) , langs iets heen
waarts ,
stand
wahad aö-na
in verwarring her- en derwaarts loopen. Kiki , I. het hoofd reinigen met klapper melk .
II . ( Mal , kikir ), gierig ; vgl . padòli. III . ( Mal . kikir ) , vijl, vijlen . biko -bako.
Kiko - kako
Kila ( Mal . kilat; Mak . kila ), bliksem . Kili ,
oprapen ;
jafi
wombo
kili rafa ,
kèse -kèse -na , wali wara ndai duwa kai -na
de ruimte onder het huis bijvegen en de
páhu , wahad wil zeggen : dat (God) eenig
sirihpruim
is
en
geen
tweede
hem
aan
gelijk
is ;
kakėse, alleen laten , alleen doen zijn ; vgl . èse, dèse .
oprapen ;
eene
versierde
uil
drukking voor : dienen, gelijk de schoonzoon bij zijne schoonouders . Kili - kili
( Mak .
idem ) ,
ring
tusschen
Kèta , I. paarsch ; bure kėta, soort katjang ; ba supu raa - lambo ro boë ba nggòmi mandinga
gevest en lemmet van eene kris, Kili -kòle , kronkelen , zich kronkelend
labo ėda - ku sarumbu - na na -waü -ra kéta -kéta
voortbewegen , zooals bijv. eene slang . vgl . ole.
mena ,
omdat
hebt en
ik
gij
(uwe
vrouw) geslagen
gezien heb dat haar lichaam
geheel bont en blauw was .
II . fare kéta, ketan, kleefrijst; fare kéta nljuna, ook een soort ketan , in ' t Mak . ase punú kebó genoemd. Ketja (Mal . ketjap ), soya.
Kilu = manta ,
III . ,
vast ,
niet week .
Kimi, in de gesloten hand houden, (vgl .
Mal . gånggam , Mak . kangkang ); la -kau -ku kimi bali
bae
rima na,
gij
laat
hem in
vasthouden ; amu do sa - kimi, cen handvol bamboewortels . beide
handen
(rijst)
Kimpiời = ka I .; na-neyo
Ketji (Mal . kitji ), soort vaartuig, brik .
ndai
Kèto, staart (vgl . kento ).
schepl moet worden , licht moge zijn ; vgl . kada, kampada, kumpudu en mpa .
Keu , krab (vgl . Mak . sikuyu ). Keû , klein ; dikwijls als naam gebruikt.
tondo ,
Kina,
eig .
dat
kimpidi oi
het water, dat
doen
raken
uitge
of bereiken ;
40
BIMANEESCII - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
(vgl . hina), v. d . aandoen, bijv. kleederen
Kòbi (Mak . kóbi), met den vinger aan
měngěnakan ); ede - ra lao kai-na lao
stooten ; kòbi katjapi, de luit met de vingers
(Mal .
kina weya rante djára, daarop ging bij het
aanraken, bespelen .
paard den toom aandoen ; nahu malao kina
Kòbo , ledig ; vgl . ntaru.
nggòmi mandadi sangadji di sabuwa rasa, ik ga u tot vorst van een land aanstellen .
Kòbu , opwellen , van water . Koda, vrees, vreezen . kidi-koda. Koda- kada
iets schudden , vgl . kangginda. van eene zekere plant ,
Kinda , Kini ,
vocht
Mal . kambing kabiri.
waarmede wapens vergiftigd worden . Kinggi , (Mal . kalingking) , pink . Kio, dial . = keủ, klein .
Kipa bewi. Kipi
( het
( Mal .
Mal .
kipas),
waaier ;
Kòời (Jav . gěli ), hebben , ( vgl . koi).
vgl .
képil, Jav . kěmpil), onder
den arm dragen ; na -wii kipi-ku di saliri-na, hij plaatste het onder den oksel en hield bet vast . Kipidi
kimpidi.
berekenen , naar gissing, ongeveer.
een
kittelig
gevoel
Kodja (Mal. koyan) , zekere maat . Kòdo ( Mal , kuntul, Mak . kondo) , reiger. Kodo- e, uitroep, aeh ! helaas ! Kòdu, (vgl . Mak . kado) , met het hoofd vgl . mbodu, pambòdu, wodu.
kvikken ;
Kòļu ( vgl . Jav . kětok ), alsnijden, af hak ken ,
Kira, kira - kira, ( uit het Mal . ) vermeenen ,
Kiri , draaien , (trans . ) omdraaien ,
Kode, snijden , lubben ; mbeè ra -kode
bijv.
hout ;
ook hulptelwoord, vgl .
dompo ; masa -ngganga upa kodu, vier sluk
ken goud . om
rollen ; vgl . nggiri; wali -du wäu -na kiri weki, hij kon zich niet meer omkeeren , Kiri - Kori , ( vgl . kiri ?), onwaar , leugen
madju
raa
kofa -ta, hertenhoorn , welke door u
aſge
Kòfa,
I.
afvijlen ;
wanga
vijld is. II . soort visch . klapperdop ; koha luta , padòli, gierig
achtig verdraaid ; ai -ai tòpo- na kaljai-mu nggahi makiri - kori, vermeen toch niet dat
Koha , Kohi
het leugentaal is ; asa - mu ngupa kiri-kori, uw mond zoekt leugens.
Koi , ( iemand ) kiltelen , vgl. kodi.
schedel.
Kiro , stijf, grof, ook van de stem , of
Kòki , uitpeuleren ( vgl . Mal . kotji); hadju ndai kòki kai woi, een houtje om het
van het spreken ( Mak . kidoró Bug . kėddo); kara - kiro, idem ; na -kara- kiro mena weki-ku,
vuil tusschen de tanden uit te peuteren , een tandenstoker.
ede asa ( l) neè mai kamapu-kai weki-ku , geheel mijn lichaam is stijf, daarom kom
Kòko (Mal . kukuk, Mak . tingkoko), kraaien van een haan .
ik het lenig maken . Kisi ( Mal . iden ), klos van het spinnewiel . Kita , (het Arab . kitáb) , boek , en speciaal de Qorâu . Kiti , uitstel vragen . Kitja, kakilja -kilja, schreeuwen als een аар .
Kiu (Mal . hiju ), haai . kiya , soort vogel, nachtuil.
Kòla, I. kaal, kaal afgeschoren. II . (Mal . kolam ), vijver. Kole , soort vaartuig . Koli
( vgl .
Tumpak . koloi, worm ) ,
gewandswormen. Kòlo , 1. soortbroodvrucht.
in
Sumba.
kulu. II .
mpaa
ntjimi kolo,
stopperlje spelen.
soort
spel, ver
41
TIMANEESCH - HOLLANDSCII WOORDENBOEK .
III . naam van eene plaats .
Kòpe, litteeken .
Komba , bont, gevlekt, bijv. van een paard .
Kore, soort boom (in het Mal . rěmbega
Kombakasi , soort plant . Kombi, misschien wellicht, kombi wara
lalehe-na,
misschien
hetzij ; is hen
een ongeluk overkomen ; wara talima ra waa - n labo au wali kombi di ade sonijo, hij
droeg
weet
granaatappels en nog iets, ik niet wat , in een peperhuis ; nggara ro na na ntj ntjuwu kombi, indien hij
na -mpöka
of een been
arm
(een
breekt of gewond
wordt ; kombi-kombi, hetzij-hetzij, kakombi, als misschien = onzeker beschouwen . ade, verheugd .
Kòmi ,
Kompe, zijde, kant ; wii di kompe maru
geheeten) . Kori
hori;
kompo hori, lossnijden .
Koroa , (uit het Arab .) de Qorân . Koroma ( Mak . idem ; Mal . Pers . churma ), dadel . Kosi , soort tor, welke de klappers dooreet. Kota
( Mal .
sterking ;
Sanskr.
páhu- na
kota
kuta) , fort, ro bente
mbuwa, er zijn vier soorten van forten en bentengs. Kòtju (vgl . Mak . lattjú ), glad , glibberig . Kon, recht ; van een mensch : oprecht , dan meestal met romo verbonden .
kai -na, iets aan de zijde van iemands slaap
Kowa , overwonnen , verslagen zijn .
plaats zetlen ; di kompe nijai, bijzijden de
Kowo, de nieren .
deur ; na-lampa di kompe-na, hij ging aan
Ku, I. nadrukswoordje .
zijne zijde; sakompe, bijv. maru sakompe, op zijne zijde liggen .
Kompo , afsnijden, snijden, vgl . dompo ;
ver upa
II . = verkorte vorm of genitieſ van het
voornaamwoord van den eersten persoon. Ill. ka I.
ook waarvan een stuk af is ; doü makompo
Kubi , fijn ; ede-ra mama kai nahi ro ua,
van welke
waü mpara kubi, daarop kauwde zij betel
rera ,
iemand
eene
met
tong
en pinang ; toen dat fijn was ... ; kakubi ,
een stukje af is. Kone
(vgl .
Bug .
kenneng ,
Mak .
keng
lijn
maken ; ta -mbadju kakubi lalo -ku, gij
zelfs), zelfs, al is het ook ; wali-du waü-na kòne kiri weki, hij kan zich zelfs niet
stampt het zeer fijn. Kudu kada ka , I .; mai -ra ta -lao
omdraaien ; na- ljuwa-ljuwa tuu rebo kòne iedereen ging dansen tot zelfs
kudu, komt , laat ons gaan '
ompu ede,
de
oude man aan toe ; kòne na-ėda- ku ba
Kui (Mal . kiri ), links, linker. Kuko -kèko en kakuko -kèko, op bedrie gelijke
wijze
ontvreemden,
ontfutselen ;
mada -na , ade-na pala mambuda, al zien zij het ook met hunne oogen , hun hart is blind .
doü raa -mampanga ro kukukèko ntau doü ... ,
Kongge (Mak.genggong), soortmondorgel . Kongo, soort oneetbare krab , welke baar
zij , die van een ander goederen gestolen of op bedriegelijke wijze ontvreemd heb
ben ...; vgl . kiko-kako.
hol op bet land heeft.
Kontu , di
kontu
rug ; doü
di kontu,
achter,
later ;
Kula ,
ede, na -dula dja-ra, na die
te doen .
menschen keerde ook hij terug ; vgl . kenlo .
Köpa ,
I. zool ;
kòpa edi, voetzool ; rai
köpa , springend loopen , huppelen : II . soort boom (in het Mak. kadawo genaamd ).
klein mandje om
bijv. kapas in
Kule- kale = kili -köle.
Kalu , stomp.
I.
( vgl . Bug . kunru ), = dumpu ,
II . vet, besmeerd , bijv. gezegd van eene hand, welke iets veltigs heeft aangeraakt.
42
BIMANEESCII -- HOLLANDSCU WOORDENBOEK .
Kuma-kama kurkuma.
Sanskr . kumkuma ),
(Mal.
II . (Mal . kura ), kura -kura , landschildpad . Kure -kare,
Kumbe , soort boom .
verkeerd , bijv. handelen of
spreken , vgl . kiri kori. Kurewe (vgl . Jav , tjèriwis ), babbelachtig ,
Kumpa, grijpen naar iets, iets Trachten te vangen bijv . een muskiet;
vgl . dumpa.
Kumpani , de 0. I. companie, het Neder landsch gouvernement.
alles maar uitflappen ; bijv .
kurewe asa -na
zijn mond flapt alles uit. Kura, I. (Mal . kurung), kooi .
Kumpudu = kimpidi. Kundu, alles tegelijk aftrekken , de vruch ten
met
de
bladeren ,
veel
tegelijk
af
plukken .
Kunta , beginnen ; werk beginnen . Kuntji,
kunta
karawi,
een
II . (Mak . kurrú ), het geluid waarmede men kippen roept; kakuru , kippen roepen : kuru
cig .
de
levensgeest
aan
roepen ( vgl. Mak woordenboek s. v . kurru ), v. d . gebruikt om te kennen te geven dat
iets
I. (Mal. enz . kuntji, slot) , slot,
sumanga,
van
quantiteit
meer dan voldoende qualiteit of aanwezig is ; ai -na lalehe aide,
sluiten ; peli matjiya-ra kuntji, eene stevig
kuru sumanga óha ake, kòne tolu káli ngaha
gesloten
kist ;
openen ;
waï
ook :
opensluiten , het slot
kai ku mbòlo -na, weest niet bezorgd, er is
mpara
kunlji, hengga weya
overvloed
kai-na ntjai-na, toen het slot geopend was,
van
rijst , wel zooveel als voor
drie malen eten noodig is .
werd de deur opengemaakt.
Kuta , (waarschijnlijk wel het Mal . Sanskr.
II . ( Mal . kantjing), knoop .
kula ), omheining, heg, pager , vgl . kota ; kuta dobu, suikerriet omheinen ; ake kuta kai weki, dit dient om zich te omheinen , d , i .
Kura, J. ( Mal. kurang), te weinig, niet gebrek aan iets hebben ; kura
genoeg,
akal), te weinig verstand hebben , verstan deloos, dom zijn ; sa - kura -kura -na, op zijn
beschermen .
minst ; sakura -kura-na
sura kutika, geschriſten , waaruit het gun
joi-na sa -buwa sa
suku, de prijs van een stuk is op zijn minst een halve gulden ; kakura, te weinig
Kutika
( Mal .
Sanskr. kulika ), tijdstip ;
stige lijdstip voor iels kan berekend worden ; (Mak . idem ).
doen zijn ; ai -na kakura -na paraèsa, laat hij
Kuu ( vgl . Sund . huut), zemelen .
niet te weinig onderzoeken .
Kuwasa ( Mal . idem ), macht, machtig.
L.
Labi, (omzetting van bali, het Arab . báligh ; vgl . sampela ), groot, volwassen .
karawi-ku rawi labo wali bae kai- na ade, hij verricht iets zonder het te kennen . Dik
Labo, met , mede, benevens, enz.; liwa labo kapenla, met eene plank zwemmen ; doü malabo daha , menschen met wapenen ,
wijls wordt labo met ndinga verbonden (zie aldaar ). In het Holl. moet het dikwijls met andere praepositie's weergegeven wor
gewapende
mannen ;
nahu maüſa nggomi
kai sampari malabo djalitu, ik zal u be loonen met eene kris en eene Quit ; na
den,
bijv.
sodi
labo , vragen aan ;
nggâhi
labo, zeggen tot ; kaporo labo, boos zijn op ; katuna weki labo, zich vernederen voor.
43
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Ook komt labo dikwijls in samenstellingen
mpowa, bij, wiens verstand volkomen (ont
voor, bijv. upa - na doü nde lao labo- ta, vier menschen moeten met u medegaan ; na
wikkeld) is, is een oud man, niet hij , die slechts door lengte van leeftijd een oude
safangga labo djenggo-na,
waü - ra baard
en zijn
was daarbij geheel verward ;
wali
wâra ndai kasama labo kai, niets kan daar
man geworden is ; malai -na - sa = het Mal . malainkan ;
ruma-ta na-waü -du lao nggalo,
malai-na - sa ruma paduka mpa mawára , de
volgeling .
vorst is op de jacht gegaan , maar de vorstin is aanwezig ; kalai. I. ander, doü makalai, een
Labu (Mal. labuh, het anker laten vallen ), het anker laten vallen , haven .
een anderen weg opgaan . Il . afzonderen .
mede
gelijk
Ladjo
gesteld
(vgl .
worden ;
doü
labo,
Jav . ladjur, in de lengle) ,
ladjo - ladjo, uitgespannen , uitgestrekt ;
na
ander mensch; lao kalai, verschillend gaan ,
II . oplichten ; wii-pu
di ade peti, ampo
la - lai waa-ku di kengge moti, doe dit in
waü -ra ladjo - ladjo lao- na ai ede, het touw
de kist , dan beuren wij ze op en brengen
is uitgespannen ; kaladjo -ladjo, uitstrekken ,
ze naar het zeestrand .
uitspannen . Ladju, soort boom (in ' l Mak . kuwala
Laka, alléén gebruikelijk in : lewa ro laka ; zie lewa.
geheeten) ; ai ladju, touw, vervaardigd van de vezelen van dien boom .
lake ; zie linggi.
Lafa ( 1) (uit het Arab . ) , woord ; meestal gebruikt in formulier .
beteekenis
de
van
toover
Lako , hond . Lalai, bae-na
Lafere, (van het Port. alferes), vaandel. drager, een nog bestaande lagere militaire rang Lagu (Mal. Sanskr. idem ), wijze, zang ,
alléén gebruikelijk in : linggi ro
Lake,
verrukt ,
ruku
verrukking ;
wali du
ro rawi ba lalai ade-na, hij
bewoog zich en stelde zich op allerlei wijzen aan , uit verrukking (vgl . lale). Lale (Mal , lalei ), vergeetachtig. Lalehe , bekommerd , kommer ,
ramp;
eene wijze zingen .
ai-na
Lahe ( r) , (Arab. tlâhir ), uitwendig , zichtbaar ; kalahe, zichtbaar of duidelijk
mu -mimi- ra dei móti lalehe, gij zult in eene zee van rampen omkomen ; wara lalehe
maken .
lahe (r ), lahi wära -mu , nu
rasa , eene ramp heeft het land gelroffen. Lalo ( Mal . lalu ), eig . voorbijgegaan ; v . d .
gij bestaat (d . i. nu uw bestaan zichtbaar
aanstonds, terstond, doorgaan , tot aan , zeer ,
geworden is ); tegenover : aho -pu wara -mu, toen gij nog niet bestondt.
(Mal . terlalu ); nggåra turu kai- sa doü, na made lalo mpa, indien daarmede op iemand
Lahi , wel
Lai, I. (Mal . lain) , anders, verschillend , verscheiden ; wuwa malai-lai pâhu , vruchten
lalehe
gewezen
ade,
wordt,
wees niet bekommerd ;
dan
sterſt bij terstond ;
na - lao waa lalo -ku aka uma ruma sangadji,
van allerlei soort ; lai.na nggahi raa-ngguda-
zij droegen hem tot aan het huis van den
mu, lai-na rawi ndai mawoko, anders is het
vorst;
na -nuntu -du
woord door u geplant , anders het werk dat
malao
lalo
opkomt. Lai-na beteekentook : iets niet zijn ; lai -na nahu la Kalai, ik ben Kalai piet ;
verbaalde van het eerste begin , lot aan het
doü masampurna aka doü maluwa, lai-na
bau -si nggòmi mpèke
doü maluwa ba dondo umu (r)-na mampowa
hoe komt het , dat gij zoo erg mager zijl ?
walu
tampuu wai -na
sambele ro landa - na sahe, hij
slachten en verkoopen der buffels toe ; ndake
ba
lalo kai-mu ,
BIMANEESCH - IIOLLANDSCH WOORDENBOEK .
kalalo, te ver gaan, overschrijden ; kalalo
Lampu (Mal . Holl .) , lamp.
raa -kahampa ,
Landa,
de grens overschrijden ; wua
verkoopen ;
doü
malanda - landa
nggâhi-mu maadja kalalo , uw spreken gaat
wuwa hadju, iemand, die vruchten te koop
dikwijls le ver .
heeft, fruitverkooper.
Lalóne , schertsen ; ljuwa-ljuwa hári lalone kai-na, ieder lachte en schertste ; vgl . kabalo. Lalose, fluisteren ; na -ljuwa kamidi mena
longa.
Langa
Langga, I. ( Mal . langkah ), stap , slappen . II. (Mal. Jav . langgar ), bidkapel . nggadi,
spelen , stoeien .
ku weki -na labo nggâhi lalose -na ; ai- na nggâhi
Langgadi
nae nae zij hielden zich stil , terwijl zij el kander toefluisterden : spreekt niet hard op .
Langeda = ėda, lao langėda angi, iemand
lurung), weg .
Laluru ( Mal . Jav .
overdekken ;
nggâhi lama, bedekte loespeling.
persoon, gebruikt tegen hooger geplaatste of oudere personen (vgl . nahu ). Lambahi ,
schertsen ,
gekheid
maken ;
hári lalone .
Lambate, alléén buhu, verbonden.
Lambe, nemen , iets ergens van afnemen , bijv. van een zolder. Lambila latehe,
kommer, zorg , be
kommerd .
na doü ran -manòno luwa,
lambo
weya-ku
de straf voor hen , die palmwijn
gedronken
hebben
is,
dat
zij
op
hun
achterste geslagen worden .
Lambubu, en
trekken ,
worstelen ,
aan iets rukken
als men bijv. iets
niet kan
open krijgen ; lambuhu lambale, idem . Lampa ( Jav . lampah, Mak . lampa ), gaan , loopen ; ntika na-wara mpara doü duwa -na malampa maneè lao di rasa Kòlo, toen liepen er twee menschen , die naar Kolo wilden gaan ;
garen
af
te winden, grooler dan de langgiri. Langi (Mal, langil ) , hemel ; langi dindi, het bovenste gedeelte van den wand . Lano ( Bat . lano, buiten de oevers treden
water ), oi lano, hoog water
Lanta , wit ; malanta , ook datgene wat wit is, nam . witte stol ; la - bonto kai-ku malanta , gij bedekt het met
wit goed .
Lante (Mak . van Sal . idem ; Mal . lantei ), soort rotanmat. Lantera (Mal. Holl.), lantaarn .
Lambo , (vgl . boë ; nduku ), slaan ; huku(m )
loki-na,
afwinden ;
II . tobe langgiri, soort plant .
van
gebruik met lam
in
garen
winder ; vgl. nggiri.
Langgoro, een werktuig om garen
Lamada (vgl . ada) , voornaamw . eerste
hárı lambahi
II
Langgiri,
Lama, toedekken , overdekken , bedekken ; lama kai rồo, met bladeren
te gemoet gaan .
lampa rawi, de gang of toedracht
eener zaak ; ook : handel en
wandel ; ka
lampa, doen gaan , doen . Lampifi (Mal . pipi), het gedeelte van het aangezicht bij de slapen , wang, vgl . rawe.
Lanti (Mal . lantik ), een vorst huldigen . Lantjo , goot . Lao,
I.
( Bug.
idem Jav .
lao di amba, naar de markt
laku) , gaan ; gaan .
Dik
wijls pleonastisch gebruikt bij verba welke eene beweging uitdrukken : lao luu, binnen gaan ; lao ntjau zie nijau. II . zie rawi. Lapa, waterleiding, goot . Lapi ( Mal .
lapis ), laag , met eene laag
overdekken ; lopi raa - lapi kai tambága, een met eene laag koper overdekt schip. Ook : scheede, bijv. van eene kris. Ook
lipi
om een veelvoud aan te duiden . Lâra , I. uitspannen , uitspreiden ; lára - pu ai, span het touw uit ; dindi raa - lero lára, een
uitgespreid opgehangen tapijt.
45
BIMANEESCII -- HOLLANDSCII WOORDENBOEK .
II . soort plant, in het Mak . kangkong
soort
aardvrucht,
in
het
Mal .
gadung geheeten .
genaamd . Låre -låre , uma lare- lare, benaming van de
Lede,
achthoekige,
van
verdiepingen
voor
ziene poort voor het paleis van den sultan van Bima . Lâri (vgl . Mal. Jav. larik ?) , rechtmaken ,
Léka
(vgl . Jav .
maar eenigszins mond openen.
lingkab ? ),
grover ;
lèka
hengga, asa ,
den
Lèko ( vgl . Jav . lengkoq , krom ; Mak . lėko), mpaa lèko, valsch spelen. Lela (vgl . Bul . ranina, Tuinpak . lalaina),
in de lengte uitstrekken , bijv. een touw, dat verward ligt ; lâri ro hiya , idem .
blad, alléén gebruikelijk als hulptelwoord
Lasa , I. (Mal . lansat, Mak. lasa ), soort vrucht .
roo
II . (ook lakasa geschreven ; Mal . Sanskr. laksa ), tienduizend .
sa- lela, een bladzijde (van een boek) omslaan . Lele ( Bal . lèleng), schuin, hellend, afloo
Lasi , benaming van een spiegelgevecht ,
pend, bijv. een weg ; schuin of scheef staan .
bij het optellen van bladeren , er.z.; bijv. wunla
sa lela,
één
kapasblad ;
wâri
Leli (vgl . Mal . lilih en luluh) , uiteen,
waarbij de strijders met de lans naar elkan ders schaduw steken .
opgelost, versmolten ; sarae hina sara ba oi
Laso , in laso angi (Mak. laso anging), wervelwind .
na -leli mena sarae ede, als zand met water in aauraking komt, valt het geheel uileen ;
Lasu (Mak. laso, penis) , tuit , bijv. van een ketel .
leli une lili, gesmolten als was ; vgl . lelo.
Lata , I. komt voor in de uitdrukking :
Lelo, geheel en al sluk , verbrijzeld ; na- hina upa- ku ana udi aka- n de, ede-ra
batu lala ro balu nggendi, zonder nadenken
made
iemand of iels steeds volgen ; welke
het jong van den leguaan, waardoor dat
ge
lelo kai-na, en (de buffel) trapte op
bezigd wordt als vertaling van het Arab .
geheel vermorzeld werd en stierf; na-waü
taqlid. De eigenlijke beteekenis van lata is niet meer bekend ; vgl . het Mal. latah, Mak . lata , nabauwen , nadoen .
lelo saraa edi-na hina ba ruwi rangga, en zijne. voelen waren geheel en al gewond
Lata , lalu sera, soort plant . Lawa (Jav . lawang) , poort van een erf
borst; van eene slagorde : het
centrum . Lawu
lelo bune santika åla , (zijn sarong)
was
vol gaten alsof het een net ware ; lelo ade of lelo loko, bedroefd, treurig, wanhopig ;
of benteng Lawili ,
door de doornen van de bidara ; na -waü -ra
vgl . leli. Lela (vgl . Bul . lumělo ), verlangen, be
(Mal .
van een paard ;
kalabu ), vaal, aschyrauw , lawu wiya = Ma). kalabu
pulih ; men zegt ook ; lawu meè, lawu kala ,
Lawui , soort gierst, in het Mal. kědělė
geerig, neè,
begeeren ; tama) aö- na lelu ro nae
lama' beteekent
begeerigheid.
Ook :
met lusten , van eene zwangere vrouw.
Lemba (Mak . lembard ), dragen met eene
genoemd .
bamboe over een of beide schouders ; bè-be
Lebe (Mal . těbei), benaming van een priestersoort, onderscheiden in : lebe nae en lebe loi of ljepe lebe; zij sluiten de
du da - waï- na ngâha na-kau-du lemba waa mena di uma dòho-n, al wat zij niet kon den opeten liet hij hen met eene bamboe
huwelijken en staan de dorpshoofden ( galara )
naar hunne huizen dragen .
bij in de rechtspraak.
Lembantaro , soort plant.
46
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . Lembo ( vgl. Mal . lebar), breed , bijv. een
zeil, eene vlag ; ake uku bandera tolu singku turu náru -na, lembo -na duwa singku turu , de
afmetingen
van de vlag moeten zijn :
de lengle 3 en de breedte 4 singkoe toeroe's (vgl . singku ); lembo ade, geduldig, geduld . Leme , scherp; na - kani-ku sapatu - n kombi wâra
ruwi ro
hadju
maleme- leme di oi,
hij trok zijne schoenen aan , omdat er wellicht doornen of scherpe stukken hout in 't water
lagen ;
kaleme,
scherp
maken ,
slijpen ; sampari madumpu kaleme-pu , slijpt de krissen, welke bot zijn . Lempasowa , djanga malempasowa, kui ken ; ook gebezigd voor een kind.
Lénga (vgl . dinga), makker ; hasad aö -na na -bawa mpa ade-na dei lenga-na, hasad wil
zeggen :
dat
men
ijverzuchtig is op
zijne makkers. op-
lo..pend dak ; vgl . djompa. I. ( Mak . lenggó), mpaa lenggo,
hoog ; hadju
( vgl .
Jav.
lawan
en
Mak .
ewai ), strijden , oorlog ; hidi lewa kai of lewa kai, slagveld ; lewa ro laka, twist, ruzie. 11. (Mak . idem ) , in evenwicht, bijv. een vaarluig. Lewi , luin ; ngáha -mu wuwa hadju ede, lewi doü raa -kanahu, eet gij vruchten, dan zijn ze uit
een
andermans
tuin , welken
gij u toegeëigend hebt . houten rugsteunsel bij
Lihu, soort van het
weefgetouw ,
in
het
Mak .
boko boko
genoemd . Lii , weeken , geweekt worden . Liki, I. met de nagels knijpen . II . sa - liki = satoi, een weinig
Lili, I. (Mal . lilin ), was ; ilo kaars.
lili, was
II . indompelen.
pitten ; ook
het werktuig, waarmee men
dic bezigheid verricht.
dansen , vgl . rebo. II .
1.
III . (Mak . loilsi), kapas zuiveren van de
Lenggo, eene rijstschuur met hoog
Lenggo,
Lewa ,
Lima
(Mal. enz . idem ), vijf; vgl . rima .
Limbi ( Mal . balimbing ), soort vrucht . malenggo,
een
hooge
boom ; doü malenggo, een groot, lang mensch . Lengi, lekken, bijv. van een dak gezegd ;
Lindo,
(vgl .
Bug. linrang ),
wild,
niet
tam , schuw ; sâhe lindo, wilde buffel. Lingga, I. kussen , hoofdkussen ;
lingga
vgl . iri.
pohu , rolkussen .
Lento, lento nggala, het gedeelte van den ploeg , dat de landman vasthoudt .
geluid , bijv . biyola malingga.
liri I .; nahi sa Leo (Mak. si-leyo) leo = nahi sa -liri, één betelpruimpje.
Linggi , (Mal . lingkar) oprollen , ineen rollen, bijv. een touw ; linggi ro lake,
Lepe , geheel omgevallen , bijv. de rijst op het veld .
bruikt :
Lepi , met geweld en om strijd iets weg .
lingen ..
nemen of ontrukken .
II . helder, van een geluid ; mel een helder
idem .
Wordt
ook
als
rante
upa
linggi, vier stuks ket
hulptelwoord
ge
Lere, een groot soort van katjang. Lète , in de zon zelten , in de zon droogen .
Lingi , verlangen naar iemand ; lingi ro samada ade-na labo ina -r - ama- na , steeds verlangen naar en denken aan zijne
Létjo (Mak . leijó), polijsten ; lètjo kalino
ouders.
pu , polijst het glad. Leto, binden , vastbinden ;
lèlo
di
fuu
hadju, aan een boom vastbinden ; vgl . diki, pele.
Lino , I. (Jav. lunju) , glad ; vgl. kòlju, ngiri. II. ( Mak . idem ), windstille. Linta
(Mal .
lintah
alinta), bloedzuiger.
of halinlah ;
Mak .
47
BIMANEESCII - HOLLANDSCII WOORDENBOEK.
lento ),
( Daj .
Linti ,
opschudding,
ge
Lodja (Jav. Mal. layar, Bug. ladjá ), zeil ,
druisch , in opschudding zijn ; (vgl . ngango);
zeilen ; lodja inalembo, een breed zeil ; wali
kalinti, in opschudding brengen ; ai na niet 200 ween nangi kalinti kampo,
pu sa -bune lodja lao ári.na, nog niet lang
hevig dal gij
de
buurt
in opschudding
brengt. Lintji, pit ;
lintji wunta , pillen van de
waren zij naar buiten gezeild . Lodjo (Mak . lodjong), soort bak . Lohi , braken , uitbraken . Lolo,
I.
veelvuldig en algemeen, bijv.
kapas.
een vruchtensoort als de lijd van
Lipi , I. ( Mal. lipal), vouwen ; ook om het veelvoud aan te duiden : ini lipi,
daarvoor aangebroken is. II . krom , gebogen ? sintji sa- loho, één ring.
zesvoud .
III . ook tluhur.
II . schouder.
Loi ,
Lira (Jav. walira) , weverspoel. I. =
Liri, sirih . II .
leo ; nahi sa -· liri, een pruim
di liri, juist op de plaats van iels,
juist op (aan , bij, enz.) ; ede - r lèlo pète kai ana sangadji ede
di liri hadju ra pèle kai
la Kalai aka-n de, daarop werd de prins gebonden aan den boom, waaraan te voren Kalai
gebonden
was geweest ;
wii- ku deï
lohor
(Mal .
Arb) ,
' t jaar
waglu
de
geneesiniddel, medicijn ;
genezen ;
behandelen ; ook buskruid ; pili tula ake loi -na, voor hoofdpijn is dit het genees,
middel ;
nggâra na -supu - sa la- loi-ku makai
enz . indien hij ziek is , moet hij hem
ge
ana bedi sa- buwa, loi sa
nezen met enz ,;
taka, één kogel en één lakar (soort maat) kruit . Loke (vgl. Bug. en Mak . luka) losmaken , een
kleedingstuk , een
doek ;
open
liri luta maru -kai doü ra - ngáha ba nggeya,
bijv.
leg het aan het hoofdeinde der slaapplaats, gebruikt door hem , die door een vampier
maken bijv. eene schelp . Loki , achterste , partes
verslonden is . III. liri-na of
onderste deel ; loki mangkò, de bodem van cen kopje.
liri - n ,
het
moel
wel ,
natuurlijk .
Lòko, buik ; isi lòko, ingewanden ; lòko
Liro (Mangg. leso Bul . ěndo), de zon . Liwa , labo
zwemmen , overzwemmen ;
kapenta
sa -dompo ,
met
liwa
eene plank
zwemmen ; liwa mbere, eene overstrooming (d . i . eene
door
overstrooming gezwollen
rivier) overzwemmen . Liya ,
posteriores ,
alleen
gebruikelijk
kangge, het binnenste der vingers ; nae loko, zwanger. Vgl . Sikka lekeng , maag . Lombo (vgl . Bug. salowong) , bedekken , loedekken , sprei Lomo, bijwijf.
( Vgl . Mak . lómo).
Lòna, (vgl . ròna en Bul . lolona, stengel) , de ont.
hulptelwoord , bij het samentellen van lang
kenning; doü madaliya , een onbeleefd mensch ; wali liya -na dei, zonder beleefdheid
met
werpige voorwerpen ; als : boomen , lansen , messen , enz . hadju sa -lona, een boomslam ;
of cerbied zijn jegens.
ilo lili pidu lòna, zeven waskaarsen . Londe = ula, visch ,
Loa, losmaken , bijv. iemand die gebon den is ; saloa , losgeraakt zijn .
Loba ( Mal . lobak ), raap. Lobe , afdecling, stuk (vgl . tobe): lante sa - lobe, één stuk mat .
Londo , la-londo - sa
afdalen, awa
( uit uw huis );
naar
beneden
dana, indien
gij
gaan ; afdaalt
londo di lopi, schcepgaan;
kalonio, doen afdalen ; bijv. kalondo wuwa,
48
BIMAYEESCH
de
vruchten
naar
beneden
IIOLLANDSCUI WOORDENBOEK .
doen
komen
(2. v, a . naar beneden werpen ). Lònga, met openingen , niet dicht ; v.d.
opslaan ,
( Mak .
Longga
Lowi , longgi,
bet kan
lowa-na sanggori,
(wil ) niet losgaan . II . een boom (Mal. tengkulun ).
schaars, zeldzaam . een reus), een
wali
koken ,
bijv.
visch ,
groenten ;
lowi wante, aſkoken .
labelachtig groot dier .
Luba ( vgl . Jav. děluwang) , papier, meestal
Longgo ( Mal . lunggar) , los, ruim ; sa -kimi malonggo, ruim een handvol . Lòo , I. gat , opening, bijv.
in
den
van gekleurd papier gezegd ; luba
slechts
mpan , speelkaarten ; padju luba, een papie ren zonnescherm .
vloer.
lèko) = biko -bako. Lulu , färe, rijststoppels. Luma, komt voor in verschillende titels
Luku-lèko (vgl . werpen , laten vallen ;
II . naar beneden
loo-pu wuwa niu, werp de klappers naar beneden ; ta - loo mbia - ku rowa ede, gij moet
als : bumi luma, djena luma, nenti luma .
den pot stuk werpen . III. aanklagen .
Lumba, tegen iels aanstooten of loopen, door iets heen waden ; vgl . rumpa .
Lopi (Bug. idem ), vaartuig, prauw. Loru, oppassen , klein kind . Lòsa , walu
verzorgen ,
bijv.
Lupa , soort plant . Luru (vgl . Mak . kalūrú en Bug . lülung),
cen
oprollen .
uitgaan , naar buiten gaan ;
Luu , ingaan , binnengaan ; bakai-du raa
ingaan aan den
lòsa
kai-mu,
zuidkant en uitgaan aan den noordkant ;
van
waar gij
daa dengga lösa (raa)
ook
weder
(van op :
do, lòsa walu da ,
luu
ede, bet uitkomen
het bloed , de bloeding) kalòsa,
duen
uitgaan ,
houdt niet lossen ,
bijv.
I.
kwaamheid,
bekwaam zijn , le-
in
zijn,
staat
lowa
irgaan ;
kaluu , doen
ingaan ,
indoen , ta -kaluu mena -ku de ade rowa bou ,
Luwa ,
kunnen ,
kai- mu,
uitgekomen zijt, moet gij
gij doet alles in een nieuwen pot .
een pand, opbrengen, bijv. belasting . Lowa ,
ededei mandai luu
I. (Mal. luwar) , buiten ;
alleen
gebruikelijk in ; ári luwa, vgl . ári I.
nggahi,
II .
uitstorlen ;
sa -buwa
lau
nde
luwa
kunnen spreken ; doü malowa, een bekwaam man ; samporona lowa rumala, volmaakt is
ljura kai isi guni ede, een bak om daarin den inhoud van den zak door elkander
het kunnen (onbeperkt is de
uit te storten .
den
Heer ;
macht) van
wati lowa-ku tuu, ik kan niet
M.
M , verkorting van mu ; djúra -m ,
voor
djára -mu, uw paard . Mabu (vgl . Jav . labuh, dawuh, Sumba, nabu ), vallen ; ndede nggåhi-na, hengga -na asa na labo mabu -na mpara di dana, ede mpara made, aldus sprekende, opende (de schildpad) den bek , viel op den grond en stierf toen .
Mada , I. (Mal. mala ), oog, vgl . mata . II . (Mal. méntah ), niet gaar. III . ( Mal . madal ), toebereide opium . Made (Mal. mali, Mak . male), sterven,, uilgaan van een licht; dood ; vgl . hade . Madja of madja ade, beschaamd, schaamte ; daa
madja
rotani -na ade -mu kanahu -mu
BIMANEESCH
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
ntau -na doü , gij schaamt u niet en ziet er geen bezwaar in u het eigendom
Maki
van een
49
hompa, vermoeid ; dikwijls met
hompa verbonden .
ander toe te eigenen ; kamadja, beschaamd maken , schande aandoen .
Maladi (Jav. laléng, Bug . lalalång ) , brand netel ; maladi ära, soort plant, van welke
Madjakani (Bug. idem ), snort plant. Madjakale ( Bug . madjakåling ) , soort plant .
de bladeren dezelfde eigenschap hebben als de brandnetel.
Madju ( vgl . Jav , měndjangan ? ), hert. Mafaka ( Mal . raadslagen.
Arab.
muwafaqal) ,
1
be-
Maladju (Mal. malayu ), Maleier, Maleisch ; kampo maladju, Maleische kampong (Kam pong malayu gelegen in het gouvernements
Magari ( uit het Arb . ) de waktoe magrib . Mai (Bul . mei, Toumpak. mai, komen ,
gebied op Bima). Malaeka ( Mal . Arab. malaikat), engel.
Mak . mae, Bug . mai, Mal . mari, herwaarts ), komen, terugkomen ;
Malama (het Mal. malam ), nacht ; alleen
Ijumpu -ra ; nde pala
gebruikelijk
in malama djumai, de nacht
wära sa- buwa doü wati- pu lowa -na mai ba
van Donderdag op Vrijdag ; vgl . ngadi.
supu pili loko -na, zij zijn er allen ; een persoon slechts heeft niet kunnen komen
Malasi , benaming van de bamboe waar mede de vloerbalken gebonden worden ;
wegens
buikpijn ;
ndai katebe
kai masa : malasi sante, naam der bamboe waarmede
ra -kimi-ku mamai -ra nipi, om dik te maken
de sante gebonden worden .
1 het
geld , dat wij in de band bouden en
dat komt dun te worden (dat dun wordt) ;
mari- lah ); mai -ra ta - lao kada
na
gaan !
mai,
Malemanggi ,
opgedroogd ,
half
nog
welaan ! komt! (Mal . | vochtig .
mai-ra of mai ook :
ons
Male , verwelkt , bijv. eene bloem .
evenals
lampa , laat
het
Mak .
mae,
enkele woorden : derwaarts , bijv. awa
mai = awa II . ; ka mai = ka of aka , bijv. doü siwe ka mai, die vrouw ginds; mai bili ede, daar in de kamer ;
Mama ( Mal , mamah, kauwen ; Mak , máma, nahi, betel ; mama
sirih) , a kauwen ; b . nahi,
sirih kauwen ; mama wanga madju ,
op hertenboorn kauwen ; mama sa - liri, één
dei : sirih pruim ; mama ro isi, de ingrediënten åri voor eene sirihpruim .
mai, behalve; mai kai-ra ndede-na meestal
Mambe ,
zwak ;
bijv.
een
geluid,
ook
verkort in : mai ka -ra ndede - n of : mai ka
zwakjes, onwel .
ndede-n , waardoor
Mami, gaar ; kamami, gaar maken ; böngi ro ula ake na kau -ku kamami, hij beval deze
omdat,
want ;
iets aldus komt te zijn ku -wai -du
tjempe kai
wuwa hadju ba lamada mai ka - ra ndede - n
bras en
ana- m
kamami, gaar braden .
na -nangi neè weli wuwa hadju , ik
heb ze verruild voor vruchten, omdat uwe kinderen huilden om vruchten te koopen ; kamai, doen komen , spec. een bevel doen toekomen , nggòmi :
bevelen ;
kamai kai
ba
nahu
lao ngupa weya -pu nahu nasi, ik
heb u ( daarom ) doen komen : ga een vogel voor mij zoeken. Maka, dans, dansen , in ' t algemeer , maar ' t meest voor een wapendans gebruikt. VERA . BAT. GEN . XLVIII ,
visch
Mampa ,
gaar
uitroep om
te
koken ;
ntjango
een paard te doen
stilhouden ; kamampa , een paard door dien uitroep stil laten staan . Manda, I. , kalo manda, soort pisang. II .
eenigszins
bedwelmd ,
zooals
bijv.
iemand, die opium gebruikt heeft. Manena , soort hagedis . Mangga, I , anker .
II .
hangga. 4
50
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Mangge, tamarinde.
Mapu, lenig ; kamapu, lenig maken ; nde
Manggi , langzaam , traag ; vgl. mani. Manggusta (Mal. manggistan, Sund. mang
gu ), soort vrucht.
pala na- kara-kiro mena weki-ku, ede asa (I)
neè mai kamapu kai weki-ku, mijn lichaam is evenwel geheel en al stijſ, daarom kom
Mangke, stooten , met de hoorns stooten ;
ik het lenig maken .
ra -mangke ba sâhe, door een buffel gestooten .
Marakani , (vgl . kani), gereedschap, ge
Mangkò (het Mal. mangkoq ), kop, kopje. Mango, droog, opgedroogd ; v . d . èse
raad ; kau- pu ndawi garagadji ro sa.mena-na marakani ncè ndawi kai lopi, laat hem eene
mamango, op het drooge, op den vasten wal ,
zaag vervaardigen, benevens alle gereed schappen , welke er noodig zijn om een
aan land ; mango wóo , droog van keel, d . i . dorst; ina samango , drooge min ;
dorstig .
vaartuig
te
slaapstede;
vgl. ina sambėtja. Mani, I. ( uit ' l Arab. ), sperma genitale .
bouwen ; marakani maru kai, ree : doü mone
marakani
specerijen .
marakani djawa,
Maradeka ( Mak . idem , Mal. mardahika ).
II . zeer langzaam , traag bijv . een mensch ,
vrij, een vrije ; kamaradeka, vrij maken .
of een paard ; vgl . manggi. Manika (het Mal . Tam . mánikam ), robijn, edelsteen .
Mariya ( Mal . mariyam ), kanon .
Maru
(vgl .
udjur, Mak . Undjurú ,
Jav,
Manisa (het Mal . manisan ), confituren. Manta, I. soort eetbare aarde.
ntika na - eda
II .
awa ſuu dobu, (de vorst) kreeg hem plot
verzadigd ;
manta
ade-ku ngaha, ik
van het eten .
ben verzadigd
III . vast, stevig, niet
Bug . udju ), uitgestrekt liggen , v . d . slapen ; mpara
wunga maru ngepa -na
seling in het oog, terwijl hij recht uitgestrekt
papperig en toch
liggend , zich onder het suikerriet verborg ; makambòlo -mbòlo
ook niet taai , bijv. vleesch of eene vrucht;
hubbu -nniimi aö -na tjaú
vgl . kilu .
maru , hubbu -nniámi, beteekent er van hou
Mantari ( het Mal. Sanskr. mantri), deze titel wordt naast de zuiver Bimaneesche
den om zeer veel te slapen ; kamaru weki, zich slapend houden . Vgl. karu.
titels :
tureli
en
toi, klein geld ;
Mantaro (het Mal. mantros, verbastering van het Holl .), matroos ; vgl. sawi. Mantau ,
soort
ngganga,
fati ( Bul. manli, mali ), hakken ,
goud ;
vgl . ngganga ; kalo masa,
Mata ( Mal . mata, oog ; vgl . mada ), alleen in
Mante (Arab. manlig ), logica.
bura , zilvergeld ; masa
Mal. pisang mas .
boom , in ' t Mal . njam
plung genaamd.
Manti
Masa (Mal. mas of ēmas goud ) , geld ;
djaneli gevoerd door de
rijksgrooten .
overdrachtelijke
beteekenissen
gebrui
kelijk ; bijv. mata garagadji, tand van eene zaag ; mala sintji, steenen in een ring .
Mate, ua male, oude pinang (vgl . mòro) ;
bijv. hout. Mantja, tante ; vgl . ina .
ua male kolo, halfoude pinang .
Mantji (Jav . mangsi ), inlandsche inkt .
Matja (Jav , matjan ), tijger.
Mantjoro (Bug. woló, snot? ), verkouden , verkoudheid .
de s ) , zoet .
Manusiya (Mal. Sanskr.) wijls met doü verbonden .
of spade.
mensch , dik
Maö, oi mamaö, brak water.
Matji
Matjo
(Mal. manis met
(Jav .
Mal .
omzetting van
patjol) ,
soort schop
Matu ( Mal . Tam , mělu ), karaat.
51
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Maü, mak , getemd, van een dier ; zacht, mak , van een mensch ; ook : gewend zijn aan iets .
Mawa, I. gapen ; vgl . anga.
II .
oi mawa
( Mal . ajěr mawar ), rozen
Menga, I. vuil in de oogen . II . in nèfa ro menga
Mengi (Jav. Mal . wangi; Bug. mongi ), geurig, welriekend .
Mentja
(Mal .
busi, koud , bijv. van spijzen.
Mawo
Mawu ( Mal . maboq , dronken ; na -wai-ra mawu une doü raa manono tuwa, hij is dronken
mpaa
mentja ,
Mèpe (vgl . Jav, kempes) , slinken . Meti, schorpioen . Metji (Jav , asih, Mal . kasih, Bug. mase ),
gelijk iemand , die palmwijn gedronken heeft.
beminnen ,
Meda, wolo mawaü -ra meda, gezuiverde katoen .
duniya,
(Jav .
madja,
wirang ?),
schaamd , verlegen ; meha
die
de
wereld
liefde ;
mametji
lief heeſt;
djára
metji-na, zijn geliefd paard .
achtgeven :
be
word dikwijls
met madja verbonden .
ndawi kamibi-mibi-pu , doe het
met zorg ! Midi , stil zijn, stil zitten of blijven zitten , rusten en v. d . zwijgen ; doü matoi- toi na
hoesten , hoest ; vgl . Jav. ngekes. sapáhu ( vid . páhu ); na -méke-ku
pâhu ama-na, hij Wordt ook van
lieſhebben ,
Mibi , op iets uitsluitend en nauwkeurig
Medi (Jav , ngantih ), spinnen . Mee, zwart ; sameè, zwartachtig.
Mehe, Meke
měntjak ),
zwaarddans, een zwaarddans uitvoeren .
water.
Meha
nėfa.
gelijkt op zijn vader. levenlooze voorwerpen
ngawa sara lanaö tunti, na -midi ro maü , in dien kinderen schrijven willen leeren , moe ten zij stil en gehoorzaam zijn ; midimboha, midden in blijven zitten ; kamidi, stil doen
gebezigd .
zijn , tot rust brengen ; kamidi weki, zich stil
Mèku, ingevallen , bijv . de wangen ; (vgl . Mal . tjekung ).
houden , en v. d . zooveel als : zich verbergen ; kamidi weki èse ladja, zich boven op zolder
Melu ,
l . gevoelen , ondervonden ; melu
mu ra - rawi
ndai-mu,
gij
verbergen .
ondervindt (de
Mika, iemand iets verwijten, iets voor
gevolgen van) hetgeen gij zelf gedaan hebt ;
de voeten werpen ; ai-na mika ina ro ama
melu -pu
II . mbaru melu , zie mbaru .
mu (of labo ina ro ama- mu) ba supu wara - na karawi-mu mataho di doü duwa - na , werp uwe
Mena, met zijn allen , gezamenlijk ; sa
ouders nooit het goede, dat gij jegens hen
het Mal . biyar-lah, laat !
alle (vgl . Bug. manăng ); verder het algemeen gebruikt om een meer
mena -na , in
verricht hebt, voor de voeten : vgl . hambu . Mila, naam van een kleine bamboesoort,
voud aan te duiden (ook van twee personen of zaken) ; kamori mena wai -pu doü mara
in het Mak . bulo karisá genaamd.
made, maak de gedooden allen weer levend ;
dei mõli,
Mimi ,
zinken , gij
verzinken ;
zult
in
mu -mimi- ra
de zee verzinken ;
sa -mena - na doü , alle menschen , de menschen ;
ta -lodja
lao nuntu mena kai sa -mena-na raa - rawi-na , alles wat hij verricht had, ging hij verhalen .
gij naar binnen zeilt, zult gij verdrinken ; mimi mada, duizelig .
Mène, kleine vischjes, in het Mak . lure lure geheeten , welke gebruikt worden bij de bereiding van de bekende Makassaarsche roode vischjes.
lao dei - sa
ta -mimi made
indien
Mina (Mal , minjak ), olie. Mintji, duf, goor, bedorven , bijv. rijst; (vgl . Mal . basi). Miri (wel uit het Mal . miring), rai miri,
52
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
met
een
onvasten
stap
loopen ,
telkens
overhellen .
ku --dòdo wali weya - ku nâru wali mori-na, ik smeek (bid) bovendien dat hij een lang leven
Miro, rotan ( vgl . Bug . lauro ?).
moge hebben ; doü labo-na waü -ra made mena ,
Mito,
neè
alléén
gebruikelijk
in meè milo,
pikzwart. Mòbo ,
knop ,
bloemknop.
Vooral ook
gebruikt als hulptelwoord, wunta djumpaka pidu mòbo, zeven Mòda , zijn ;
tjam paka -bloemen.
verdwijnen ,
ntika na -moda
mpa mamori,
al de volgelingen
kwamen om , de prins leven ; kamori, levend
rato
alleen bleef in ' t maken ; samori,
umbu samori, levend begraven. II .
verloren gaan , weg mpara di woha kola
(Mal . Arab . murid) , gewoonlijk met
ana verbonden , ana mori, leerling. Moro , I. groenachtig, v . d . ua mòro, jonge
ede , plotseling verdween het , midden in den
pinang ;
kaleya
mòro, met groenachtigen
vijver ; mòda aka ( 1) -na , hij verliest het bewustzijn, zijn bewustzijn gaat verloren ;
glans schitteren ; djao mòro, donkergroen . II. opwinden , bijv. garen .
Mal . martabat), rang,
Morotaba ( Arab.
kamoda, wegmaken .
Moda ( Mal . mudah), gemakkelijk ; v . d . moda of mòda -ka, oſ moda kimpidi, opdat ; ( vgl . ka enz . en het Mal.mudah -mudahan );
plaats . Mòti , zee ; doü mamoli djala, zij die het net in zee brengen, gaan visschen . en kamotji (vgl . Jav . buntěl), in
palula ndei kani-na móda-ka ai-na hina ba
Mòtji
rawi doü, voorbehoedmiddel om gedragen te worden , opdat men niet door betoo
pakken ,
vering geraakt kan worden ; waa weki ita
opnemen ; kamolji pu ringgi ake, berg deze
moda- la ntanda ro liyo rawi ede, op , opdat gij deze zaak ziet en
rijksdaalders weg ; kamòtji weki, zich bij. een pakken , zich concentreeren , bijv. eene
ruma -ku maak
u
zijn, v .
d.
gemakkelijk
kamoda,
aanschouwt;
doen
zich iets gemakkelijk maken ,
lar bijeenpakken , wegbergen ; taratui waü - ra motji , de ingepakte goederen
slagorde . Moü ,
afvallen bijv . bladeren, uitvallen ;
iets zonder de noodige aandacht verrichten . | pili tuta maine santika mamoü isi mada, Mòke , in iets zien ; moke dei kila , in een hoofdpijn, alsof de oogappels ( uit het hoofd) boek zien ; doü malakimoke, zij, die gewend
zullen vallen .
zijn in de wichelaars.
z. v. a.
Mu (Mal. enz . idem ) = verkorte vorm of genitief van het voornaamwoord van den tweeden persoon .
Worowane),
Mubu ( vgl . Mak . Bug. labú, meel; Jav.
boeken)
le
kijken ,
Molu, de maand Moeloed .
Mòne
(Mak .
burane ;
Bug .
mannelijk ; doü mòne, man . Mono omba
v. d .
Montja , geel ; ook gebezigd van de huid kleur der inlanders
tigen , bijv. een land .
Mdo (Mak. momoro ? ), zacht. More (Mal . bulat), rond , rond van om
vang , bijv. Zooals de stam van een klapper boon ; sa -more doü , een lengtemaat, zoo groot als de breedte van het lichaam en één arm . Mori, I. (Jav , hurip, Mal . hidup ), leven ;
bubuk, lot poeder) ,
meel;
eene vrucht;
vergruisd , tot stof en
het meelachtige gedeelte van kamubu, vergruizen ,
Madi , alléén udi . halen
in
udi ro mudi ;
vernie
in ver
Mudja = tune, groote pot om bijv. water in te bewaren . Mudu (vgl branden ;
Bug . tutung ), aſbranden , ver
na -mudu - ra
rasa,
mpoi mpada
53
BIMANEESCH- HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
mena uma ngáha ba af, de stad brandde af ; alle huizen werden door het vuur verslonden . Muhe-mahe, zijn , zich schudden .
voortdurend
heen
en
weer
Mundo , wijd geopend (van de oogen ). Mandu, mělati.
in beweging
Mura, uitplanten , bijv . de bibit.
wiegelen
Mari , klein soort fluit .
of
?
Musu (Mal . musuh ), vijand , beoorlogen ; vgl. bae, lewa.
Muna (Mal . těnun ?), weven .
Mb.
Mbaa, I. jaar ; upa mpuru mbaa ntoi - n , veertig jaar lang . II . ziekte , meestal
voor voor
uitwendige
ziekten ; mbaa mada, oogziekte .
zijn , al geeft het ook geen pas ; katowa ra mbale kandeu kai ana ede, de pot, waarin
het kind gewoonlijk gebaad wordt.. Mbali , I. (vgl . Mak . bali en maliyang ;
Mbadju , stampen , bijv. rijst enz .; pala la Mpano wunga mbadju -na mubu, Mpano
Mal . kumbali ), terugkeeren ; au-du raa -rawi mu na -dula dei ra -hidi-na, au -du raa - rawi
nu , was juist bezig met meel stampen . Mbai , bedorven ; ku -neè dòdo wuwa föo mambai-mbai di lewi ita ruma-ku , ik smeek
mu na-mbali dei weki ndai -mi, al wat gij
om eene mangga , al is ' t ook eene welke
hebt, keere
bedorven is , uit den tuin van uwe Majesteit ; woü mbai, stank .
ntau doü ai-na
Mbako, koken , spec. rijst koken , (vgl . lowi); wära bòngi ade balase -ku ake nee kau -ku mbako, in mijn zak heb ik rijst wil
ta -mbako -ku
laten
koken ; bè- du sewi-na
labo bongi, al wat er over is
moet gij met bras koken . Mbala , spoor , voren ,
sporen dragen
van iets; mbala ntjai, spoor van een weg ; au -tji haba (r)
mai kai nggòmi mandinga
tot u zelf terug : kambali
bali, doen terugkeeren ; kadula ro kambali
tegen
Mbai (Mal. buwaya), kaaiman .
welke ik
verricht hebt ( van looverij ) keere op zijne vorige plaats weder ; al wat gij verricht
om
het
kaduha , verzet u er niet
eigendom
van anderen te
doen terugkeeren ( terug te geven ) . II . = mbale ; na - tjaú -ku mbali dòho labo hij houdt doü maluwa - luwa ro ali(m ) , er van om
dikwijls met
oudere en wijze
menschen samen te zijn. III . mbali - elo (vgl. onderste boven . IV .
mbali- mbuwa ,
mbali -mbuwa
elo
en Mal. balik ),
veranderen ;
ade-mu, laat
uw
ai -na
hart niet
labo waü -ra mbala -mbala sarumbu-mu ake? ntjambe kai -na : mai kai lamada raa - lambo
veranderen ; nggåra na -midi sara, na-daa mbali -mbuwa -ra dosa , deï ai-nai kiyama
ba rahi-ku ; wat komt gij hier doen terwijl
na -raka mpara naraka sıksa, als hij maar
uw lichaam vol sporen is (bont en blauw ziet) ; zij antwoordde : ik kom ,omdat mijn
rustig voortleeft en zijne zonden niet ver anderen , zal bij op den dag des oordeels
man mij geslagen heeft;
lambo kambala ,
slaan , dat het sporen nalaat , 2 , v . a . bont en blauw slaan . Mbale ,
dikwijls, meestal,
gewoonlijk ;
gradlab aö -na mbale kaporo kòne daa mapatu , gradlab
beteekenl :
herhaaldelijk
toornig
de hel met bare straffen verkrijgen .
(Het
der samenstelling komt weer met Mal. balik overeen) .
eerste
deel
Mbalo ,
eenigszins
warm ,
hengge-na , ku -dama weya-ku kone
lauw ; wali weki-na
wali
mbalo -na, zij heeft geen koorts, nu
54
BIMANEESCA - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
ik haar aanraak, voelt ze zelfs niet eenigs.
meestal
zins warm .
gezegd
Mbalu , krom Mbâna
mboha, van echtgenoolen
wie het huwelijk ontbonden
is en wel in 't bijzonder mbaru melu, man
bijv . een stuk hout.
pana .
Mbangga,made -
mbaru van
of vrouw , waarvan het huwelijk door echt heelemaal dood ; hadju
scheiding ontbonden is ;
mbaru kahi, we
sa -mpuu mawaü -ra made mbangga, een boom welke geheel en al dood is , zoowel de takken als de stam ; ook gebruikt voor
duwnaar, weduwe .. III . mbaru -mbanta, overal verspreid of door elkander liggen , (vgl . mbanta) ; fuu ha
sterven van vele menschen tegelijk.
dju raso mena , mboo mbali-elo-na ro mbaru
Mbangi, opperhoofd van minderen rang ; mbangi-ku bata Nggampo , nenti luma ndai sapatu -na matebe, onze hoofden , de bata Nggampo en nenti luma zullen (den vorst )
Mbani, I. ( Mal . barani, Jav . wani), moedig ook :
woest ;
ra -boo
ba rido-mu, de boomen
liggen alle ondersteboven en door elkander door uw schoonzoon omgekapl. bangsi ),
(Mal .
Mbasi -mbasi
soort van
kleine fluit van bamboe.
tot stevige schoenen zijn.
van dieren
mbanta -na
(di naraka)
sa
mena -na binata mambani ndai makantjoki, (in de hel) zullen alle woeste (wilde) dieren hem plagen . II. gemelijk, kwaad zijn met iemand .
Mbau , steeds verbonden met rondo ; bijv. na -waü - ra
mbau rondo, zonder nut, ijdel,
bijv. woorden of een werk . Mbè, het geluid van eene geit, ook ge bezigd om eene geit blaten van eene geit.
te roepen ; kambë,
Mbanta , recht uitgestrekt houden ; na tundu mbanta hadju malabo amu ro sanga - n ake, hij droeg den boomstam met wortel en
ta-neè sa
tak recht voor zich uit ; sambanta , recht
ai-na hina ba rawi doü, indien gij iemand
uitgestrekt liggen ; na - ėda mpara doü siwe
iets
mawaü -ra
made
sambanta
Mbeè (vgl . mbè en Mak . , enz . bembe) , geit . Mbeï
( Mal .
wilt
běri, enz . ) , geven ; nggâra mbeï doü ndei kani -na moda -ka
geven
om
te dragen , dat hem
di woha ntjai,
behoedt tegen tooverij enz.; nahu neè ma
hij zag eene doode vrouw recht uitgestrekt ,
mbeï-mu sintji inta , ik zal u een ring met diamanten geven .
op den weg liggen .
Mbåra , I. verrot , stinkend .
Mbèko
(vgl .
Mal . bengkok , Mak . beko),
II. mbåra-mbuntu = mbuntu , opgezwollen . Mbari, I. dronken , dronkenmakend; wára mbari-na ba bembe, hij is dronken van de
krom ; beti raa -lára na -waü -ra mbėko, de uitgespannen lijn is krom geworden . Mbembe , sik , bijv. van eenen bok.
katjoeboeng ; kadi-na edja ro mbari-na lede het jeuk veroorzakende van de kaladi en
Mbèna, bleek (vgl . Mak . palisá, Jav. biyas). Mbengge , krom ,
het dronkenmakende van de gadong.
Mbenti ,
II .
mbari-rihu,
geheel
omgekeerd (vgl.
mbali); mbora pâhu di nggòmi, mbari-rihu ade nahu, als uw aangezicht verdwenen is , verandert geheel mijn hart.
wolo ,
kapas zuiveren
met
den boog . Mbentjo , ongelijk , niet goed , bijv. een cirkel. Mbere, overstrooming (Jav , bandjir? ).
Mbaro , reinigen , spec. = het Arb.istindja. Mbâru , I. jong, ongehuwd (vgl . bou) .
Mbetja (vgl. Bug. pitja ); nat ; faralu -na ndeu na -mbetja mena sarumbu -ta ba oi,
II . (Mal .
het is verplicht bij
balu enz.), ter onderscheiding
het baden dat geheel
65
BIMANEESCH- HOLLANDSCH WOORDENBOEK . uw
lichaam nat wordt door het
water ;
sambėtja in ina sambètja = ina makasusu ,
de
is
van
mijn
vader, de geit van
mijne moeder .
zoogster, min ( vgl . ina samango op mango). Mbewa , zwaaien met de armen , met een doek .
bok
Mboa, in het water plassen . Mbobo, koken van water ; ede - ra lao kai-na kapana oi, waü -ra taho mbobo-na , daarop
Mbewi , krom , verbogen .
maakte hij water warm , en toen het goed
Mbia, stuk , gebroken van glas- en aar
aan de kook was . ... ; mbobo ade, toornig.
dewerk enz . , in beteekenis het Mal . pětjah
Mbòda,
I.
beginnen ; mboda rawi, een
( vgl. mbisa, I. ) ; ndadi mbia karunu une pingga , zoodat hel geheel in stukken gebroken is ,
werk beginnen ; bid'at aö- na mbòda -mbòda nggâhi, kellerij ( lett . nieuwe instelling)
gelijk
beteekent : iets (nieuws of afwijkends) be ginnen te zeggen .
als
een
bord ;
wai kamubu weya
rasa -na , karunu ro mbia-na, nadat hun land
II . dienaar
geheel vernietigd en verwoest is ; mbia lopi, schipbreuk ; ai mambia, avond (vgl. ntjii); ba bau wali ntene kai-pu mai-na saraka mbia
ai ake, waarom
Mbintja
( vgl .
velen overbrengt enz . Mbòdjo, benaming van het land Bima. Mbòdu ,
is hij nog niet ge
komen, het is toch reeds avond geworden ? běntjah, vergaan ),
Bul.
van een rato, die zijne be
bijv.
van
tuta , het hoofd laten hangen , een
paard
gezegd ; vgl .
wodu
en pambodu. er
hout, bouwvallig van
Mboha , in het midden zijn (vgl . woha );
een huis ; ndai ruma kali mamai kasampu sampı edi di uma mbintja lamada ake ,
nggåra mu- leka -si, made ama- m , mi- londo si, made ina -m , mu -midi mboha -si, made
het is mijnheer de Kali zelf die zijne voeten komt smerig maken (die zich verwaar
ndai-mu , indien gij ( den boom verder) beklimt zal uw vader sterven , indien
rot,
niet gaaf van
bouwvallig huis.
digt te komen ) in mijn
gij
naar
beneden
komt, uwe moeder en
Mbira (sa-mbira, duwa mbira enz.), hulptelwoord bij het optellen van matten enz .;
indien gij in het midden blijft zitten , zult gij zelf sterven .
vgl . wira.
Mbohi , inmaaksel van vischjes; leli ro lelo-na na -waü - ra une mbohi katiri, tot eene
Mbiri ,
futa , het hoofd schudden .
Mbisa, I. stuk, afgebroken ; ede- ra mbisa kai ai raa -diki kai, daarop brak het touw , waarmede
hij gebonden
was ;
brei geworden , gelijk aan ingemaakte katiri visch ,
danda -na
Mboho , druipen , van iets overgoten zijn ;
waü -ra mbisa, het ankertouw is gebroken Mal pětjah ) , (vormelijk
na -mboho kai -ku ba raa, overgoten zijn met bloed ; na -waü -ra mboho kara labo
II . flauw
vallen,
ntika na -eda -du
buiten kennis raken ;
wei-na
wunga
mbisa -na,
ede- ra weha kai oi mawa, karète weya kai du påhu -na,
toen
kennis
nam
zag,
sprenkelde
hij zijne vrouw buiten hij
daarmede
mbeè mbò ,
Mbòko ,
krom ,
bijv. een hakmes; vgl .
mbèko. Mbdlo ,
rond
( vgl .
Mak .
bodong) ; toho
rozenwater en be
kai djangka masama -mbòlo, met een passer
aangezicht .
eenen overal ronden cirkel trekken ; mbolo
haar
(Wellicht hetzelfde woord als sub I ?) . Mbò ,
howi -na, hij droop van zweet .
bok ;
mbeè mbò ake
mbee ama-ku, mbeè wine ake mbeè ina-ku .
ninu, midılag. Mbonto, uitgetrokken bijv. kweekpadi ; vgl . wonto .
$6
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Mboo,
omvallen
na -ringa -du
eli
bijv . een boom ; ntika
mboo
hadju, toen hij het
geluid van de omvallende boomen hoorde, vgl . boo.
mango, ta ,
mbui-na matji ro
indien
Kautzar)
gij één
kadòri kadami
druppel (n . I. uit de
gedronken
hebt, zult gij in 70
mòda ); wára
jaren niet meer dorstig zijn en nog een aangenamen smaak hebben ; mbui
djára -ku mamòda di ade kòla ede; ntjambe-na
wordt meestal met pu verbonden gebruikt ;
bune -ku páhu - na neè lowa kai-na mbora di ade kòla ede, mijn paard is in dien vijver
mbui mena - pu wara -na, zij waren er nog allen .
Mbora ,
(vgl .
verdwijnen
verdwenen ;
antwoordden :
zij
hoe
is ' l
mogelijk dat het paard in dien vijver kan verdwenen zijn ; mbora wordt van vorsten gezegd in plaats van made, sterven . Mboro , beginnen te ontkiemen , bijv. eene kokosnoot; ont kamboro , doen kiemen .
Mbuka
(schijnt
eigenlijk : ongaar
nggahi mbuka ,
beteekeen ), taal .
Mbuku (vgl . Mal. bongkok ), gebocheld. Mbumba , instorten ; bune santika mbu mba doro eli-na,
ndadi na-katjihi-ku
neè
Mbòtju (Jav. běsur ), verzadigd .
mbumba langi , het geluid was als dat van een instorlenden berg, zoodat zij meenden
Mbòto , veel, doü mambòlo, de menigte;
dat
mboto
asa ,
praatachtig ; kambòlo : hubbu
de
hemel
op ' t punt was van in le
storten .
nniámi aö-na tjaủ makambòto- mbòto maru ,
Mbumbu, I. (Jav . bumbu ),
hubbu nniãi
II .
wil zeggen : er van houden
Mbou , algemeen bekend , beroemd ; na waü -ra linti di ade rasa ede ba supu mboü taho weki-na
wei sangadji ede; en de ge
heele
was
plaats
schoonheid
wua
kruiderijen .
kambumbu , overladen , te veel
inladen .
om zeer veel te slapen .
de
te
onbekookte
in opschudding , dewijl
der vrouw van den prins
Mbunta , (vgl . wunta ), bloeien, bloemen dragen ; djára mbunla , bles. Mbantu , opgezwollen , bijv . de hand . Mbure ,
onbedachtzaam ,
nalatig ;
bijv .
ai lòpo -na-ra nefa -mu, doü mambure, wil het
algemeen bekend was geworden ; kamboü ,
toch niet vergeten, onbedachtzaam mensch !
algemeen bekend
kangáha pu ro kataho-pu budja ro sampari,
aken .
Mbowo, blaffen van een hond . Mbuda ( Mal . buta ), blind ; baçar aö- na
eda , mustahil mbuda-na, baçar wil zeggen : (God)
kan
zien ,
het
is
onmogelijk
dat
ai-na -rambure mena
doho-mu ,
slijpt en
maakt de lansen en krissen in orde , laat niemand uwer daarin nalatig zijn , Mbute,
komt alléén voor
in : mbari ro
Hij blind is ; afu mbuda , zeer fijne stof- of kalkdeeltjes, welke de oogen ver blinden .
mbute, z. v . a . mbari Mbutu , ( vgl . bulu ), doorloopende bamboe
Mbudi , geschubd, ruw ; mbudi une garòso,
Mbuwa. I. ( vgl . wuwa) , vrucht dragen . II . in mbali-mbuwa en tambára -mbuwa,
geschubd als eene srikaya. Mbuhu ,
verward ,
knoop van haar,
niet
touw,
recht ,
in den
garen enz .; kam
(vgl .
Bal .
van het huis .
zie op mbali, IV . en tambára. III . duwa mbuwa enz. , zie buwa.
Mbowe, stuk , gebroken ; mbuwe diwoha
buhu, verwarren .
Mbui
in de geheele lengte
buwin ), nog ;
sa - tebe
sara raa -nòno- la pala pidu mpuru mbaa daa
na , in ' t midden gebroken ; na- waü mbuwe saraa , het is geheel en al stuk.
BIMANEESCH
57
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Mp
slechts ,
Mpa ,
alleen
maar ,
nu ;
au
Mpaö ,
( Mal . parau , Mak . parro), schor. ra ; ede Mpara (uit mpa en ra)
di ade poo ede ? isi koroma mpa , wat bevindt zich in dat stuk bamboes ? slechts
mpara , daarop, vervolgens,
Jadelpilten ; ntika na - ėda mpa masa ede, toen hij dit geld nu zag ; ede mpa ,
Mparumpa, klanknabootsing, bijv. voor het vallen van boomen ; kamparumpa, dat
dit
slechts.
Verbonden
met
du ,
kudu
geluid voortbrengeii.
of kiļi verandert de vocaal van mpa in u of i, alzoo naast ka-mpa-da mpu -du, ku
Mpasa of mpasa-mpasa, geheel versleten bijv. een kleedingstuk.
mpu -du, ki-mpi-di. Ook zegt men voor de welluidendheid > ampo -mpi ya ; vgl . ampo -ya.
ba
Mpaa,
spelen ; mpaa luba , kaartspelen ;
luba mpaa, speelkaarten ; mpaa lenggo, dansen. Mpabuwa ,
mpaa
rebo
of
Mpeè, gebrek hebben ; ai ake ta- mpeè -ra
doordien de buffels er niet zijn. Mpèke , nahu
met geweld iets doen , met
wära sáhe , nu lijden wij gebrek ,
da
labo
mager ; bune -ku da mpèke kai ngaha -ku
wali romo nijihi-na,
hoe zou ik niet mager zijn, daar ik wer
alle macht iets verrichten , met alle geweld
kelijk niet voldoende te eten heb ;
iets willen ; na -randa mpabuwa -ku doü ede, hij sleepte dien man met alle geweld
van bladeren gezeged, beteekenl : dor, droog . Mpelu, stomp
voort ; sa-mena-na malonga sara , mpabuwa-pu
Mpena (Mak . penja), plat .
pula, bedek zooveel mogelijk elke opening;
Mpengga, kreupel ; vgl . mpako.
nggâra
Mpesa
ta -mpabuwa - sa ou , indien gij. hem
met alle geweld wilt ontbieden .
mpèke
( Bul . pěssel),
ledig,
zonder in
houd ; bijv. fare mampesa .
Mpada, eindigen, ten einde zijn , op , ge
Mpida, lijn ; mampida djawa kruiderijen.
heel en al ; ntjoki mpara da ndai mampada
Mpidji, alléén in mpaa ro mpidji, spelen .
ro mpoi,
Mpile, onvriendelijk , stuursch .
ellende, die niet eindigen
noch
ophouden zal ; wati mpada romo waü-na tuu ,
Mpinga (vgl. Tumpak. wengěl ; Mak . (dial .)
hij kan werkelijk in ' t geheel niet opstaan ;
bongoló)
mena mpada , allen zonder uitzondering ; ngâha kampada, geheel en al opeten .
mpinga-na, sama' wil zeggen : dat (God ) hoort, onmogelijk is het , dat Hij doof is ;
Mpâha ( Bug. para ? ), zooals bijv. kalk .
sampinga -mpinga , hardhoorend .
scherp,
bijlend,
Mpini , door den neus spreken ; sampini
Mpako , kreupel .
mpini, een weinig door den neus spreken .
Mpåma (Mal . Sanskr. upama ?) , zeer dik wijls
met
nuntu verbonden , verhaal , ver
telling, verhalen ,
Mpoi , eindigen , ten einde, op, afgeloo pen
(vgl. mpada); nijòki da ndai mampoi,
eindelooze rampen ; na -mpoi- sa mai-na , in
Mpanga, stelen ; saròme mpanga , steels gewijze glimlachen .
Mal .
dien de komst (der vijanden ) afgeloopen is, z v . a , indien er geen vijanden meer komen ;
Mpangga, vechten , van paarden gebezigd . Mpangi , (vgl. verschroeid.
doof ; sama ' aö-na ringa, mustahil
angus), verbrand ,
kampoi,
opmaken ;
wat
ook
er
kampoi bè-du sewi-na,
overblijſt
kampoi, alles verkoopen .
opmaken ;
landa
68
BIMANEESCH
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Mpòka, breken, bijv. van een arm of been ; mpöka pidu, in zeven stukken gebroken.
vergoeden ;
kalâm
dat God spreekt, onmogelijk
lamada ada doü, al ben ik ook maar een slaaf.
kalâm aö-na na -nggahi
Àllah ta'ala , mustahil mpòngi -na ; zeggen :
dan moet (de schuldige) hem
hij ,
wordt hij alleen maar ziek , dan moet hij hem genezen ; kòne mpowa, al is ' t ook maar, hoewel ; kòne poda mpowa
Mpòngi , I. stom ;
wil
sterſt
is het , dat Hij stom is .
Mpudu = mpara ; vgl . mpa .
II , = mpesa, ledig, zonder inhoud .
Mpula, I. gesloten ; vgl . pula. .
Mpòngo, uitvallen van de tanden ,
II . dom ; ilmu aö-na lowa Allah taala,
Mpore,
vet ; såhe mampore,
een
velte
buffel; kampore, vet maken , velmesten .
mustahil mpula-na ; kampula, dom maken , v . d . bedriegen .
Mpori , gras ; verschillende soorten zijn : mpori sisi, — ngâme, — pai, - rade -mila , kabisa loi, - kabisa nae, – karii, - kalalu , - loko djanya, - salongga.
Mpule, vergeetachtig . Mpule -mpala , heel verward .
Mporo , alléén in : kampo ro mporo = ku
kampo. Mpòso
bisul), puist, zweer ; doü
(Mal .
mampòso, iemand die puisten of zweren heeft. Mpou = fou, nazetten, verjagen.
(Waarschijlnijk hetzelfde
woord als sub I.
het
onderste boven , ge
Mpuli , voldoende , juist voldoende ; weha sewi ndupa -na, na -mpuli- sa ndupa -na
wali taho -na, neem
als maat iets over den
vadem ,
deze juist een
groot
want is ,
is
als het
vadem
niet goed ; ilmu-na wali
Mpowa, enkel , alleen , zonder iets meer lai-na doü maluwa ba dondo umu -na mam .
mpuli-na , hunne wetenschap is onvoldoende. Mpuru (Mal . puluh ), tiental; sa -mpuru ,
powa-mpowa,
tien ; duwa mpuru, twintig , enz .
niet alleen door lengte van
jaren is men oud ;
Mpuu = fuu ; als hulptelwoord , sa -mpuu ,
nggåra na -made - sa na
tjèpe -ku, nggâra na-supumpowa- sa , na -loi-ku,
duwa mpuu enz . sa-mpuu nggâhi, een woord .
N.
kanae weki, zichzelf verhoogen, zichzelf zijn ;
N = na, bijv. ama - n = ama -na . Na
(Mak .
verkorte
en
Boeg.
idem ; Mal.
nja ),
als groot beschouwen ; kanae sâra, op eene
of genitief van het voor
groote of voorname wijze zich gedragen =
naamwoord van den derden persoon ; ama
hoogmoedig ; kanae eli, zijn stem verheffen ;
na,
zijn
vorm
vader ; na -laho- ra ,
het
is goed ; ; kanae ana, een kind groot brengen , v. d .
na - ėda-du doro madèse, hij zag een hoogen
ina
berg.
de prinsen.
Nadu, spinazie. Nae,
makanae ,
benaming der baboe's van
Nafası ( Arab . nafsu ), hartstocht, toorn .
groot, volwassen , voornaam ; uma
Nå ha -uàha , náha-náha
maloi mpara doü manae , hetzij een kind of volwassen mensch ; doü manae, ook : een
langer hoe hartstochtelijker ; mu -náha -náha
aanzienlijke;
begeerig ; nae- nae.
meer ; náha -naha -na, wordt verklaard als :
ook : grof; kanae, groot maken, groot doen
opdat (? ); wära-ka ndai Ijengga dòho ndah
nae ade,
kambuhu ,
sèke
hoe langer, hoe meer ; na
manae, een groot huis ; nae oi, vloed ; doü
mpaa -na , zij dansten hoe
gij verwart het hoe langer hoe
59
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . náha-na wara kudu ndai lao timba dòho kai mu,
(welk
geld)
gij onder ulieden moet
Nåri. I. de waterplas , welke zich vormt, wanneer de sawab's onder water staan .
verdeelen , opdat gij iels heb waarvoor gij
II . näri-nari, langzaam, zacht; na - luü -ra
opium kunt koopen. Nahi, betel , sirih .
nari -nari, hij stond
Nahu (Mal . enz . aku ; vgl . Mak . nakke), voornaamwoord van den eersten persoon ,
het , als gij neer.
kanahu ,
tot
het
mijne
maken ,
zich toeëigenen, bijv. iemands goederen , Nai = ai woorden en
dag,
op ; nggara
gebruikelijk
na
't
bij
huis komt,
zachtjes
Nåru ( Kisser. idem ; vgl . Jav. ladjur, in
gebruikt tegen minderen of gelijken ; vgl . lamada;
langzaam
mu-raka sara uma , lõo kanári-näri-pu , werp
de lengte) , lang ; duwa djári náru -na , twee vingers lang ; kanâru, verlengen .
tel
Nasi, vogel .
in enkele spreekwijzen ; tolu
Nata , heet van smaak, als peper, sirih,
nai, drie dagen ; sa -nai, een dag ; ook : per
enz . ,
dag ;
na - luu di mada -ku , na- nata malai-ku iyu-ku,
hij
raka-na sa -nai duwa mbuwa rupiya, verdiende twee gulden per dag ; sa
nai-nai,
dagelijks;
sambeya lima wakatu
in
die
mijn
di sa-nai ai marai ro sa-nai ai mangadi,
voel
op den
ntjür.
tijd van de vijf waqtu's dagelijks
bijtend ; wära
bloem
oog
was eene mier , welke in
gekomen
bijten ;
sasili di ade bunga,
nata
ade ,
ik
hevig
meilelijden ;
Nawa denken ;
morgen, den volgenden dag ; ai-nai-na,wordt gebezigd bij de namen der dagen ; ai-nai-na
ademhaling, adem ; na -kagoro eli nawa -na , haar adem maakte een snorkend geluid .
Vrijdag, ai-nai-na ake = ai ake,
heden , nu . Nami
(Mal. kami), voornaamwoord van
den eersten persoon meervoud exclusief. plantenlijm , bijv. nana hadju ; ook wel: etter ( Mal. nanah, etter). Nana ,
Nanga (Mak . binanga ), rivier.
Bug,
Nee, I. ( Kisser. len ,
op
nawa ,
ininawa, ademhaling) ,
idem , Bat . naing ), wil.
iets gesteld
kèse-na ,
ziel, Mak.
vgl .
ai sa-nai, op zekeren dag ; nai-si of nai- s .
vgl .
njawa,
wat
bidden , zoowel over dag als ' s nachts ; wära
djumaa,
(Mal .
is ,
zijn , wil ; batu neè
zijn eigen wil volgen ;
nae neè ,
begeerig ; doü neè-na, eig. beminde, v. d. maîtresse, neè angi labo, het met iemand houden ; nee-ra of : na -nee -ra, ook = Mal .
indo kapo neè -ra
hěndaqlah;
nijambe kai
Nangga , de nangka ; nangga karao, eene soort, welke in het Mak . rappo tjidú
nggâhi mangâme, evenwel moet men met beleefde woorden antwoorden ; sa -mena - na
kumili wordt geheeten . Nangi (Mal . tangis ), weenen , geween .
mandai
rawi
na -nee-ra
verrichten
men
ba tahi,
gaat, moet
al
eerst
wat over
Nao (Mal . inau ), de arenpalm .
wogen worden . Ook : zullen , op het punt
Nai, naö nggala , ploegkouter.
zijn
Napa ( s) (Mal . Arab. adem) . Nára , I. boom , waarvan het angsana-
ba arupiya , guldens.
hout komt . II . (vgl. Mak . narang, gewend ), gedrag, handelwijze, wijze van zijn ; vgl . sara , waarmede het meestal verbonden voor komt.
van,
bijna ; de
na -neè -ra bamboe
bini was
poo ede bijna
vol
II . (Mal . naik) , omhoog gaan, klimmen ; neè di lopi, scheep gaan ; kaneè : antjo kaneè ése kengge moti, door de strand geslingerd worden .
III .
golven op het
in de tegenwoordige spreektaal
BIMANEESCA
60 ndai,
-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
hidi neè maru kai, slaapplaats;
I .;
ede-ra neè nggâhı kai, daarop zeide hij. IV.
overblijven
bune-du
(vgl .
ra - fali-na
neè
Nepi, matras , bultzak . Neyo ,
nggeė) ;
sabune
sa - lona -pu
hadju ,
een
licht , niet zwaar ; neyo marada
lichter
wolo,
lichte
dan
ziekte ;
katoen ; supu neyo
ade,
maneyo ,
verheugd ;
reeds had hij veel omgehakt, toen er nog kaneyo, licht achten , geringschalten . een boomstam overbleef ; doü labo -na waü- | Ni , nadrukswoordje; taho mpa -ni, het ra made mena , neè rato mpa mamori, de beste is het ; kòne na-waü tuwa-ni, al is volgelingen
waren
allen omgekomen ,
de
hij ook oud ; pala -ni zie pala.
prins alleen bleef in leven ; neè satoi, weinig blijft over, v . d . het scheelt weinig of.
Nifi (Mal . mimpi; Bug. nipi, Jav, ngimpi ), droomen , droom .
V. de helft van een stuk geweven goed ,
Nii , of nič kai ade, haten ; vgl. sarentje.
bijv. sa -neè tembe, tembe duwa neė = lembe sa- ndoo, tembe duwa ndoo.
Nika, (Mal . Arb . nikâh ), huwelijk, huwen ; nalu ake neè nika labo ana rato , ik wil
Nefa
(Mal . lupa ),
vergeten ,
nefa -nefa ,
met eene prinses trouwen ; kanika, in het
voortdurend iets vergeten, v . d . eenigszins
huwelijk
verbijsterd zijn , niet wèl bij ' t hoofd zijn. hiernamaals ; ai -na Topo-na -ra
Niki , voldoende , volkomen (vgl . Mak . sukkú en ook : ( jiki). Niki ro ndai, vol
kakombi, wali-da waü - na horu pala nekeka
komen , bijv. nggåra wali- sa karawi-na, wali
ba rasulu -llahi, twijfel er toch niet aan , de gezant Gods zou u hiernamaals niet kun
niki ra ndai islám -na, indien men dit niet verricht, is de islâm ook niet volkomen ;
nen helpen .
niki-niki,
Nekeka ,
Nemba (Mal .
sembah, manjembah ) , een
sěmbah maken , een sěmbah . Nempa
(Mal . tampal,
manampal), ver
stellen , lappen, ergens eene lap op zetten . Nene , lao
I.
verbinden , een huwelijk sluiten .
allerlei ; maniki-niki påhu , van
vorm
allerlei
of kleur ;
sa -niki-niki, elk ;
lao lampa kai -na sa -niki-niki kampo, hij ging naar elke kampong ; na- mboü -ra di sa -niki niki rasa lowa -na loi doü, zijne kennis om
gezamenlijk , met zijn velen ;
de menschen te genezen werd in elk land
nene mena di uma-na, zij gingen ge
beroemd: sa -niki-niki galara ,elk dorpshoofd ; kaniki,
volkomen
zamenlijk naar zijne woning. II. in : nae ro nene = nae ; wära sa -buwa
doen
sangadji na -ntjewi kai -ku labo nae ra nene- n ,
vragen .
er leefde eens een vorst, die in grootheid ieder overtrof.
of
voldoende maken of
zijn ; sodi kaniki,
volkomen
onder
Nila ( Mal . Skr .) , toebereide indigo . Nina, gluren , loeren, bespieden .
Nenggi, een klein soort nangka.
Nintji, wannen .
Nente, rijden, berijden, bijv . een paard .
Ninu, (Bul. leno, Bat . linglom , Ponosak .
Nenti , vasthouden , in de hand houden, bijv. cen stok ; nenti toï weya -pu djára nahu
olinu ), schaduw , ook spiegelbeeld ; na -ėda ninu ndai-na di ade talaga, hij zag zijn
ake, houd mijn paard eens voor mij vast ; doü
beellenis in het meer.
malao tako rasa makalai, na -nenti-sa ba doü
Nipa, de nipapalm .
lao-na raka, indien iemand, die de vlucht ge
Nipi , I. (Mal . tipis, nipis ), dun .
nomen heeft naar een ander land, door hen ,
II .
(Mal .
pipis,
mamipis), fijnwrijven ;
tot wie hij gegaan is , teruggehouden wordt;
na -weha -ra rồo na -nipi -ku ndai bore kai-na
nenti luma, nenti mòne, amblstitels .
sarumbu -na ,
hij nam bladeren , welke hij
BIMANEESCH lijn
61
-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
wreef om daarmede zijn lichaam te
Nonto , over een brug gaan brug , vonder.
besmeeren ; wadu nipi, molensleen . Nira , 1. schoon , rein , zonder onkruid ;
Nonu, soort boom , in het Mal , mangkudu genoemd; hü nonu aden, het vleesch aan
kanira, schoon paken ; kanira
den achterbout van een buffel.
sa -mena -na
masaki, al wat begroeid en onbegaanbaar
Nori , verklaard als : ber - en derwaarts gaan .
is , van onkruid reinigen ; ede -ra tjafi kanira kai tai-na , daarop veegde hij den drek schoon weg .
Noro (vgl . Sund . leguk, Mal teguk ), slok , teug ; ede -ra nono kai-na kahawa, na -waü -ra
II . = nggâra, indien ; nira panta -mu bente,
dronk hij koffie en nadat hij drie of vier
tolu
nòro
nòro
upa
nòno-na enz . , daarop
indien gij een benteng opricht ; nira tampuu- | teugen gedronken bad enz . Nòte, een stuk grond zuiveren van boo mu rawi, ulu waü kakai-mu doü, indien men enz . om het later te bebouwen . gij een oorlog begint , zend dan allereerst een gezant ; nira- pu , evenwel, maar ; fuü -na para
Ndtju (Mal. lĕsung) , kort rijstblok.
mata mabura, nira- pu sanga-na paramata ma
Noto
(Jav.
nutjuk ;
Mak . tolló) , bijlen,
kala, de slam is van wit edelgesteente, de tak ken nu zijn van rood edelgesteente; rawi doü
pikken van vogels. Nowa, helder ; oi manowa, helder water ;
mandai ėda weya-mu pala ntjára-na
doü mamada nowa, iemand met een helder
nira -pu rawi ndai-mu -sa mantjára wali pala ėda -mu, wanneer een ander iets doet dan
oog, dat wil zeggen : iemand die in de toekomst kan zien , wichelaar.
ziet gij daarin wat verkeerd is ; doet gij zelve echter iets verkeerds, dan ziet gij dat niet .
Numpa, (Mal . manumpang ), als passagier medevaren op een schip .
mpa
Nisa , (Jav, nusa ), eiland .
Numpu
Nia, (Mal , njiur; oud-Jav . njiú ), kokos
(vgl .
Mal .
tumbuk ) -
mbadju,
stamped .
De noot wordt genoemd
Nuntu (vgl . Jav . tutur, mededeelen , zeg
naar den ouderdom : niu karonto,niu biru of
gen ) , vertellen , verhaal ; na-nunlu mena -du
niu lenggo tjinga. Niu ook een hoog woord
watu lampuü -na saraka ijumpu -kai-na, hij
voor tuta , hoofd . Niwa = ani ; bijv. oi niwa, honig .
verhaalde
palm , kokosnoot .
alles van ' t begin tot ' t einde ;
ede-ra nuntu ro mpáma -na, dit is het verhaal.
Niya (t) , ( Arab .) voornemen , plan ook lindja, geloſte, eene gelofte afleggen .
in
No, een slaginstrument , gong.
ouders wonen om voor de bruid te werken .
Nuru, I. (vgl . Mal . djudjur ?), nggeè nuru, het huis van de aanstaande schoon
Noi, clitoris. Nompa Nona
II . hidi nuru kai, hoog voor : hidi maru
toba, smijten . (Mal .
kai, slaapvertrek .
idem) , juffrouw , doch ook
voor ' t Mal . nonja, mevrouw .
Ndno, (Mak . njónjó ), drinken ; kanòno, doen drinken , drenken , vgl. òno.
Nou, I. (vgl . Jav. turun ), afkomstig zijn, afkomst; nuu ro ntuu, idem .
II . vriend ; nuu nahu nggòmiede, gij zijt mijn vriend .
Nd.
Ndaa, een bos (sisir) pisang. Ndada, ongelukkig, ongeluk aanbrengend
- tjilaka ; nafasu -na mandada ljilaka, haar ongelukkige en verderſbrengende hartstocht.
62
BIMANEESCH-HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Ndadi (Mal. djadi enz.), worden, ontstaan , geschieden , zoodat. Na woorden als : zeg gen , beweren , enz . te vertalen door : dat ;
nggahi - na
ndadi lowa ,
zegt
hij
dat hij
knap is ; kandadi ruma- t bitjára , tot rijks
soonlijke en bezittelijke voornaamwoorden , als men beleefd, doch niet al te eerbiedig
wil spreken . IV , kandai, zie aldaar . V.
volkomen , alleen in niki ro ndai en
bestierder aanstellen ; kandadi au, ergens oin geven , zich aan iets storen ; na -raho -ku
ntjihi-ndai; zie bij niki en nijihi; vgl. ntai VI . in : ndidi ro ndai, zie : ndidi.
ba dau mantau , wali ngawa-mu kandadi au,
Ndaka , voortdurend , steeds ; mai ka -ra
en wanneer de eigenaars (om hunne goe deren ) vragen , wilt gij u daaraan niet
ndede- n parakára mandede ede ku -waü -ra ngina kai ro ndaka -ra karawi-ku labo doü
storen .
maraho
inga
labo
ndai -ku , omdat ik aan
Ndai , I. dienen tot , zijn tot , om te, en
dergelijke zaken gewend ben en ze steeds
v . d . de mogelijkheid of de noodzakelijkheid eener handeling te kennen gevend ; ndai
uitvoer voor menschen , die mij om hulp vragen ; wára -ka ndai ruma ndende ba ana
nepi,
ndai
mòne, ruma ndakn ba ana siwe, opdat hij
tot
matras
dienen ;
saninu, tot spiegel maken ;
ndawi- ku
doü ndai pung-
langen tijd vorst moge blijven voor (onze)
gawa, bij, die de aanvoerder is ; lao ngupa
zonen . en steeds heer voor (onze) dochters;
ndai ngáha ro nono , iels gaan zoeken om te eten en te drinken ; wali wara ndai
kandaka-pu kadale, doet steedsplaats hebben het onderscheiden = onderscheidt steeds..
ntewi ro kasama labo kai, er is niets wat daarmede
vergeleken of gelijkgesteld kan
Ndake ,
aldus ,
dusdanig , (vgl . ake en
ndede); ntjoki mandake, dusdanige plagen ;
worden ; indo kapo ndai rawi di lewa lewa kai, kai,
au -tji rawi - mu
voorts ,
waarom doet gij aldus jegens u zelven ?
wat men doen moet op het slag
kandake kai weki-mu ake,
veld enz . indo kapo ndai tangára- kai alam ede sa - niki-niki mawára, wat de wereld
Ndako ( vgl . Jav, rakěl, Mak . rakki'), kleven aan iets ; faralu -na ndeu paki ulu
genoemd wordt , is al het bestaande ;
waü -ku
ndai
au -du
mandako deï weki, bij het
kaada - ku zij moeten tot slaaf gemaakt wor .
baden is het verplicht , eerst alles te ver
den. zie verder Grammatica .
wijderen , wat aan het lichaam kleeft.
II.
Ndala ,
nee, IV.
III . zelf, eigen ; subst .
welk
het
bij personen vóór het bepaalt ; na - juwa-ljuwa
tuu rebo mena mpa, ndai (of ndai-na )ruma -t masèke pòda rebo, elkeen dansle, en de vorst zelf danste het meest ; ana doü ma Inwa -ra
karaso
weki ndai,
een kind dat
deren , ilalim
in : ndoi ro ndala , goe
bezittingen ndoi ro
tingen op eigenen , Ndambi , waü - ra
alléén
(vgl .
ndoi); weha kai
ndala doü, iemands bezit
onrechtmatige wijze zich toe gescheurd ; lodja -na lopi na
ntjiž ndambi ,
de
zeilen van het
zich zelf reeds reinigen kan ; qiyamu-hu bi nafsi-hi aö -na na-kidi ndai-ndai-na Allah
vaartuig zijn stuk en gescheurd ; vgl. ntjů .
ta'ala , qiyamu -hu bi nafsi -hi wil zeggen :
Ndanda, in volgorde ; vgl. ndidi, ndindi;
dat
God
op
zich
ku -ufi ndai-ndai-ku
zelven djalitu
staat ; ake,
lamada ik
blies
Ndamu, ringworm , soort huidziekte.
sai ndanda- pu sa -niki -niki rasa , ga in volg orde, alle plaatsen , aandoen .
voor mij zelf op deze fluit; ndai-ku, ndai
Ndanga, zoutig, (vgl . siya).
mu
Ndano, I. (Mal . danu ), stilstaand water.
en ndai-na worden gebruikt als per
63
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
II . alleen in verbinding met ndiha, als :
twee gulden , maar hij zeide aan zijne vrouw
ndiha r(i) ndano of ridiha-ndano , druk , levendig , in beteekenis het Mal , ramei ;
dat hij een gulden ontving ; na- mbòlo doü masodi-na , nde wali ngawa ndai-na ana
na -ndiha - ndano - ra sa - nai- nai eli genda ro nò,
doü siwe ede, er waren wel velen, die om
dagelijks was het geluid van trom en gong zeer levendig ; wara sa - buwa rasa
hare hand vroegen , maar het meisje zelve wilde niet .
mabou ndadi ade woha sera mandinga labo
Ndede , I. alzoo , zoodanig ; ( vgl . ede en
ndiha - r ndano-na, er was in het bosch pas eene nieuwe plaats ontstaan, welke zeer
ndake); sandede, zooveel , zoo zeer ; bidiya dari masandede ede ba doü múmin mandai
druk (welvarend ) was .
kawei, alle nymphen (hoeri's ) , zooveel (als
Ndanti, gras of alang - alang afsnijden .
genoemd)
Ndapo, (vgl . Mal . rapat, Jav. rapel), vast
tot
zijn,
vrouw
zullen door de geloovigen
genomen
worden ; kòne
bune
blijven zitten , van iets niet kunnen afkomen ;
santika doü ede, sandede- ra ljaứ ba lamada
na -hina- du ba
ai-na -ti
supu ndapo mena rima -na
mpara
nggahi
wāli ita ruma-ku,
bali bae malabo antju -na, en hij kreeg eene
als
ziekte , door welke zijne beide handen aan den bovenarm bleven vastzitten .
bemind wordt , laat ons dan niet spreken
van
Ndåra , ndára.si of ndâra - s , aanstonds; na-kau-ku dòdo kani-kani masa -ngganga ndai
gij dan , lang als.
kani-na kapantia ndára - s ede, hij heeft mij bevolen met goud versierde kleederen te
II . (Mak . dėde ), smeden , ijzer of goud ; pande ndede, smid .
vragen ,
aanstonds op
deze
man
reeds
200
zeer
door mij
u , mijn vorst (d . i . hoeveel te meer mijn
vorst) ; sandede
ntoi, zoo
de bruiloft te
Ndei = ndai I. la - nenti miro ndei lambo
dragen ; ndára s sangadi of ndára sangadi, aanstaande nacht ; ndara - s sambia , van
kai, gij neemt een bamboe in de hand om er mede te slaan .
om
avond .
Ndempa , vechten .
Ndåro, alleen met rindi verbonden , rindi ndáro, zeer donker .
(Mal .
van
ngâha,
djarum , Jav. dom ), naald , ndau wura , maansverduis
gulzig ; ndengga labo maru ,
overmatig veel slapen . Ndenta , als een paar, paarsgewijze; doü mampòso duwa mbuwa
iets
maken (vgl . rawi); ndawi
lawili-na ,
öha, rijst (nasi) maken ; ndawi kapa , een
welke
schip maken .
vinden
Nde , a. = ndei = ndai , 1.
b.
nde of
iemand
(bedoeld
ku duwa-na dat
mangka );
raka -na
sa-nai
duwa mbuwa arupiya, nde pala na -karinga -ku wei- n sa - buwa rupiya, hij kreeg dagelijks
manggeè ndenta di twee
gezwellen ,
zijn :
de
borsten eener
vrouw) ; au - tji haba (r) mai ndenta kai ana
Mak .
en
met
zich paarsgewijze op de borst be
nde pala, maar ; ( vgl. voor deze beteekenis maka
wali mori-na ,
ndende wâli umu (r) -na, voorts bidden wij voor hem , dat zijn leven lang moge zijn.
labo
tering. Ndawi ,
tijd , (vgl . dondo);
Ndengga, in iets onmatig zijn ; ndengga
langoting genoemd. Ndasa, wonen , bewonen .
Ndau
lang
ku -dòdo wali weya-ku nâru
Ndårn, I. aſi ndúru , vuurvlieg, II. naam van een boom , in het Mak .
naaien ; ngáha
Ndende ,
mijne
ake ? beide
zamen) komen ? Ndere, bruin .
Wat is er voor nieuws kinderen
gepaard
( te
64
BIMANEESCH
-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Nden , ( Mal . dirus, Jav , dus), baden , zich baden ;
ndeu
ba
howi sarumbu- mu ,
kabawa-ku weki- ta , draag zorg uwe ouders
uw
verlof en vergiffenis te vragen , tegelijk u
lichaam (gij) baadt in ' t zweel ; kandeu , zich laten baden, doen baden , bijv. een klein kind baden ,
zelf vernederende ; mandinga wali ku-waü -ra ipi hompa -ku , en daarbij, ik ben zeer ver
Ndeya , gewoon zijn van iets de last le ondervinden ;
waü -ra ndeya ba lambo , ge- ! doe de niyat tegelijk
wend zijn slagen te krijgen ; ku- waü ndeya balumba ,
ba
ben gewoon last van de
ik
golven te hebben
met het nemen van
het water plaats hebben . Ndiri, zagen , zagend snijden , bijv. iemand den hals afsnijden ; ndiri af, vuur maken
Ndi = ndai, I. (naar bet schijnt alleen in gedichten voorkomend) ; kòne ingge da ndi ruu kai ndinga, al is het ook zoo , dat
het daardoor ons lot niet is te zamen te zijn . Ndida , ingezakt zijn, in den grond ge zakt
moeid ; kandinga , le gelijk doen plaats hebben ; bijv. niyal) landinga-ku labo oi,
zijn, zooals bijv. de stijlen van een
huis, laag zijn .
door met bamboes als ' t ware over elkander heen te zagen .
Ndoi ,
goederen ,
bezittingen ; bijv. lao
sambele ro
ngâha - pu sâhe ndoi ndai-mu , slacht en eet je eigen buffels ; ndoi ro ndala , idem ; weha kai ilalim ndoi ro ndala doü ,
eens
anders bezittingen op onrechtmatige
Ndidi , steeds verbonden met ndai, als :
wijze zich toeëigenen .
ndidi ro ndai of nditi-ndai,volgorde ; v . d .
Ndola, soort plant .
bij godsdienstige voorschriften gebruikt als vertaling van het Arab
tartib . (Vgl. Mak .
druk ,
na -ndiha ma
levendig ;
beteekenis
eigenlijke
de
Ndompa ,
djuljiri rij, regel ) . Ndiha ,
Ndolo , zeer groot, onbeschrijvelijk, bijv . van vreugde. is
komt voor in de uitdruk
onbekend ; het
mandoro- 1 ,
mandompa
welke eene
ntjòki-ku nika ede, op de bruiloft gaat het
king :
erg levendig toe ; kandiha agama, den godsdienst doen bloeien .
verwensching bevat; mandompa mandoro - n
Ndili , zich dicht bij iets bevinden , naderen
nggåra ku - bade - sa sa -ori - ori pâhu, hetgeen ongeveer te vertalen is met: ik mag ver
( vgl. deni); ndadi mpara tada -na daa wara
doend zijn , indien ik er iets van afweet.
na
madja -mu, na-ndili-du nggòmi ba tuna
mortaba(l) -mu,
zoodat bekend zal worden
Ndona,
( vgl . dona), zeer lang van tijd.
Ndonta ,
vermelden ,
marja
aka -n
verhalen ;
wali-du
lage plaats nabij u zijn (zult gij spoedig in
hidi gadja, wij verhalen wederom van den
weinig aanzien zijn ). Ndindi, I. volgorde ; vgl. ndidi.
tijger, dat
hij
bij
ede,
ndonta
dat gij geen schaamte hebt , dan zal eene
na raka -du di
den
ba wantju dahu - na dei
olifant kwam ; sa -mena -na ntjoki
II. ndindi ali, een dak maken .
naraka raä -ndonta ede, wegens hunne zeer
Ndinga ,
groote
da
ruü
( vgl.
si
dinga ),
ndinga
te
zamen zijn ;
aduniya,
indien
het
vrees
straffen ;
voor
de
vermelde
helsche
ndonta - ra , soms te vertalen door :
laat staan , zooveel eerder (letterlijk zou hier op aarde samen te e laa nog vermeld moeten worden) ; ndonta - ra zijn ; te zamen met, benevens, tegelijk, en bune santika la Bango kòne bune santika in die beteekenis dikwijls met labo ver
ons
lot
niet
is
bonden ; sandaka ina
ro
ama - ta
raho rela ro ntjára labo
lako, al was het een hond (zou ik hem als
katuna ro
schoonzoon aannemen ) dus laat staan Bango ,
mandinga
labo
65
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Nddo,
blad ,
badju sa -ndòo,
Ndundu , steeds voortgaan , steeds , (vgl.
als hulptelwoord , vgl. ròo | een
baadje ; sambòlo
tolu
ndoo, drie hoofddoeken .
ndaka ,
ndende);
na - ndundu -ndundu
mpa
rugi-ku , steeds lijd ik verlies. Ndupa (Mal. dépa ), vadem , met vademen
Ndore, liggen , vgl . dore. Ndoro , zie ndompa. Ndoso, de tanden slijpen .
afmelen ; sa -ndupa, één vadem ; wali pehe. na uku ba doü makalai daa ndai punggawa
Ndoü , gewoon , wat steeds geweest is ,
nae mandupa -na, niemand , behalve de opper
Ndowa , helderziend , goed van gezicht. Ndubu , bros, bijv. zooals hout dat door
bevelhebber kan die afmeten ; kaba ro ndupa, maat , in ' t algemeen ; mandai kanaru kai
de wormen doorgeknaagd is ; overdrach . telijk : verzwakt , bijv. waü ra ndubu ba
ku kaba ro ndupa-ku mamai- ra poro, om daarmede mijne maat , waaraan nog te
musu, door den vijand verzwakt . mbumba, omvallen , instorten ; Nduha
taak ,
bune santika eli mabu wadu manduha , even
te volbrengen .
als
het
geluid
kort komt, te verlengen , z . v. a . om mijne
van eene instortende rots
Ndura , tonder. Ndul = ngâha, maar platter uitdruk
of steenhoop .
Ndaku , slaan ; vgl . lambo , boë.
welke nog onvoltooid is , daarmede
king , vreten . Ndawe ,
Ndamba, vervallen , afgebrokkeld ; bente
bij
zaken ,
mandumba ro manipi kataho-pu ro katebe -pu,
twee
de vervallen en dunne aardewerken moet
lingen .
elkander bijv.
doü
behooren nduwe,
van twee
gij verbeteren en dikker maken .
Ndj.
Ndjulu - ndjulu (Mal. djulung Daj. djulong -djulong) soort vaartuig.
Ng.
Ngaļi
(Mal .
malam
voor
malem );
ai
gadji, voor loon werken ; dòö -na mangåha ba
lima wakatu di
bedi toi, een afstand zoo ver als eene buks
sa -nai ai marar ro sá-nai ai mangadi , het gebed op de vijf waqtu's elken dag, ge
draagt ; madangåha ba loi, niet door ge neesmiddelen te genezen , doü siwe man
durende den dag en nacht. Ngadja, lao ngadja, een verkeerden weg
gâha
bewandelen , verkeerd handelen ; vgl . djadja.
b.
mangadi, nacht ; sambeya
Ngadji (Jav .
idem ), leeren , lezen , spe-
ciaal godsdienstige boeken ,
Ngâha, a. ( Mal . makan) , eten , het eten , voedsel ; ngáha òha, rijst eten , ngupa ngâha
ba sura nika, eene vrouw met wie
men trouwen mag. scherp , (wel eig.
etend) ; kangâha ,
scherp maken , slijpen ; kangåha sampari, eene kris slijpen .
Ngai , den coïtus bedrijven. Ngâme, fijn , net, beschaafd van iemands
di sori, voedsel in de rivier zoeken ; ngâha ! woorden ; neè -ra ntjambe kai nggåhi mangâme VERA. BAT. GEN. XLVIII,
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
66
Ngâro, her- en derwaarts gaan, overal
men moet in beleefde en
ro mohòrama (t),
eerbiedige bewoordingen antwoorden .
heen ; ra - fou ngaro
Ngâmo (Mal . gamoh ), pot om water in te bewaren .
vervolgd rero .
Ngamu (Mal. amuk měngamuk ), amok
door den leguaan ; vgl .
worden
Ngau, 1. ngau di, geoefend zijn in iets . II. ngau -na = kombi, wellicht ; ake -ku
Ngåna ( Mal . anjam , menganjam ), vlechten .
van
udi, overal heen
Ngaü, ophalen , uit de laagte halen .
maken .
Ngande , een soort bij. Ngando , touw, vervaardigd van de huid
ba
doü siwe mamidi ro mai , dit is wellicht eene bescheiden en zachte vrouw .
ngau -na
Ngawa, willen ; doü na -ngawa sara lanao
een buffel, doch niet samengedraaid ;
vgl . pangaro .
tunti ro ngadji enz . , indien iemand schrijven
Ngane (Mak . ane , mangane Mal . ani ), de draden opzetten bij het weven .
of lezen wil leeren ; pili tuta madangawa dengga, hoofdpijn, welke niet wil wijken .
Ngango ,
opschudding ,
Ngedja ( Arab . hidjâ, Mal . en Jav . edja ),
geraas , geraas
maken ; ede-ra mbisa kai-na ,na -waü - ra ngango saraa di ade asi, daarop viel zij flauw ,
spellen . Ngeha
Ngehi, groot soort kiekendief.
en er onstond eene groote opschudding in
vliegen ;
Ngemo ,
het paleis ; doü mangango , een levenmaker ;
rasa -na
kangango = kalingango.
keha .
nasi
mangemo
ntiri
nggahi kai -mu raa- wuwa ade-mu,
Ngantji, nerf van een blad ; nahi manliri
door een vogel , welke in de richting van
ngantji, sirih met rechtloopende bladnerven.
het land (van den vijand) vliegt, moet gij uw voornemen ( om oorlog te voeren ) bekendmaken .
Nganto, kant, rand , ook de dijkjes tus schen de rijstvelden ; nganto moti ,zeestrand , Ngao , kat ( vgl . Mak . meyong ); kangao, miauwen .
Ngåra, I.
(0.
Jav , ngaran Jav . aran ),
Ngèna ,
wachten , afwachten , v . d . bij
iets wachten , bewaken ; ngèna
kau ro ou ,
alwachten totdat men bevolen en geroepen
naam ; doro Putju - lino -ku ngára-na, de berg
wordt; tjoc
genaamd Pulju -lino; doü mangåra, iemand
van wien zijn de geiten , welke gij hoedt?
mantau
mbeè
ngèna- m
van naam ; z. v . a . een aanzienlijk persoon ;
Ngende ( vgl. Jav . kere) , bedelen .
tangåra- kai, a . genoemd worden , den naam dragen van ; ake -ra matangåra- kai çifat
Ngènge (vgl . Mal . gigil), Ngepa, zich verschuilen .
duwa-mpuru , deze eigenschappen
nn worden de twintig
genoemd ;
doü matangåra
ede ?
haä, bijten.
Ngeri (vgl . Bul . ure), lang van tijd, laat ; ai -na
ngeri, mai ka ndede- n nahu ake na
kai dae Mawadja, hij die den naam draagt
hido -ra
van daeng Mawadja ; b . noemen , een naam geven ; na - tangåra-kai-du weki-na la kasi
want
pâhu, hij noemde zich Kasipâhoe . II . eend .
toornig omdat gij zoo laat gaat.
Ngare (Mak . karisd) , ruw, stekelig , bijv . een baard , v . d . ngare ade, ongerust,
te geven hoe de plaats is, ergens in zitten ; na -waü - ra ngeu di kalubu , in het stof
onlekker.
zitten ; vol stof zijn .
Ngâri (Mal . gali ), graven , opgraven .
ba
lòko -ku , ik
supu
Ngen,
heb ngeri
maak
het niet
honger ; na -kaporo lao
nggòmi,
de
te lang, ruma- t vorst is
dòho ngeu, zitten , zonder er om
Ngii (Bug. ngingi), landvleesch .
67
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
ilu
Ngilu (vgl .
kai-na
ngilu
ro
pohu
ede- ra
ede, daarop vrouw.
neus) , ruiken , kussen ;
omhelsde en
doü
kuste
hij
siwe die
zilver tot
neè ngando, buffelhuid
tot draad trekken ,
(Jav. ngurut). Ngòlu, winnen , winst in ' t spel .
Ngina, gewoon zijn , gewoonte. Ngiri,
draad trekken ; ngólo huri sáhe
glad,
Ngontjo (Jav . ketjut , Mak , katji), zuur ;
bijv. de haren ; ngaha -ku
kangontjo,
zuur
maken ;
kangontjo pâhu,
wati mbòlju -ku , isu wati ngiri-na, al eet ik ,
een zuur gezicht zetten ; sangontjo, zuur
toch
achtig.
Word
ik
niet verzadigd ; al wasch
ik mijne haren , ze worden toch niet glad ;
Ngoru (Jav .
ngiri une bou ra -garu , glad , alsof het pas
Ngowa, I. (Bul . kumua zeggen ?) , mede
deelen, vertellen , mededeeling ; ngowa ro teï
geglansd ware .
Ngoda ,
arus), naar visch ruiken .
jong Mal . muda ; amu niu man
saraba indien
doü nggòmi mu -kabantja mpudu, men u dit verhaalt en leert, spot
goda, jonge klapperwortels. Ngodja , om iets heen draaien , zooals
gij
bijv. een haai om een schip. Ngodu = ngoda, jong ; na -ngâha-ra roo
nahu au pòda - tji ndai weha, deelt mij goed mede wat ik toch nemen moet .
ròo
hadju
mangodu,
en
zij
aten jonge
boombladeren .
er mede ; mbeï ngowa kantiri-ntiri- pu
II . ngowa fare,
rijsthalm .
Ngodu (Jav.Mal . andjun ?) , potten bakken .
Ngudja , omwroelen : dana ra -ngudju wawi, door de varkens omgewroeten grond .
Ngolo , I. welriekend , geurig . II . tot een draad trekken ; ngòlo salaka,
Ngapa , zoeken .
zoeken ,
ngupa ngáha , voedsel
is , genoemd worden ;
Ngg .
Nggabu (vgl . nggobu ), vol, dicht van de
waarvan
te zeggen
haren enz .; pâra djára na -nggabu, de manen
ndede ku
nggåhi-kai weha romo, ( als het)
van het paard zijn zeer dicht ; v. d , ook
aldus
overdrachtelijk
noemd ; kanggâhi. uitspreken ; ai-na dahu mu, kanggâhi weya - pu ruu -na ana -ku duwa- n
nggári. Nggadi, I. twist, twisten ; sandede ntoi
tjampo-na
wati- pu
wara-na nggadi-na ma
lai-na - sa metjä -metji angi -n , zoolang zij ge trouwd waren hebben zij geen twist ge had,
maar
steeds in vrede met elkander
geleefd.
is ,
ede, vreest niet,
het juist
handelen
ge
spreekt het lot van bei
den mijne kinderen uit . Nggala (Mal . Sanskr. tanggala ), ploeg. Nggali (vgl . Bul. lengka ?) , zeldzaam ; doü manae ro
II . = langgadi, spelen.
wordt
bora
na-nggali-ra daä mafasiq
tlâlim pala,
zeldzaam zijn de grooten en
aanzienlijken
niet slecht en willekeurtg ;
Nggada (vgl. Mak . pikatu ), iets zenden nggadu sura, een brief zenden .
nggali tjoi-na, duur .
Nggahi , spreken , zeggen , woord , gezegde ; motakallimon aö-na manggâhi -nggâhi; mota
Nggalo , op de hertenjacht gaan ; na -lao nggalo pala di ade wuba, walu ai masidı
kallimon wil zeggen : sprekend zijn, (spreken
waü ngupa -na madju wati wära raka -na, hij
kunnen ) ;
nggåhi kai
of ndai nggâhi kai, : was in het bosch op jacht gegaan ; van den
68
BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .
vroegen morgen af had hij herten gezocht maar niet gevonden . Nggalu , muskusdier. Nggambe, ai nggambe, singel of staart riem van een paard . Nggampo,
Nggapi ,
I
(verwant met Mal , sèmpit ,
Jav. rupit enz . vgl . api, kapi ), naauw, eng. II . santira , en evenals deze onder
I. te zamen , vereenigd doen
scheiden in : nggapi doro en nggapi wela, wanneer de stijlen niet uitgehouwen zijn en de dwarsbalken alleen met hoekklampen
zijn , (vgl . tjampo); waa nggampo djago malabo dobu , mais en suikerriet te zamen
bevestigd zijn. Nggåra, indien ;
dragen;
achter het verbum ;
na -nggampo -ra
eli duwa-na
ede,
en beiden vereenigden hunne stemmen .
II . komt voor in de titels : Tureli nggampo. Nggâna (vgl . ana ), baren , van eene vrouw,
maar ook gebezigd van een man ,
een kind krijgen ; wei- n na -wunga nggana
toi-n, na - iwa -ku ana toi- n ede, zijne vrouw was juist korten tijd geleden bevallen en had haar kindje op den schoot; kanggâna : na -mai raho is
hij
kanggâna weki -na labo nahu
komen
vragen
of hij
zichzelf tot
steeds met sa of sara nggara ta - ėda -sa , in
dien gij ziet .
Nggaragente , lèto nggaragente, één voor één binden. Nggaranggonggo, voor- of achtergevel van een huis ; doü nggeè di nggaranggonggo,
hiermede worden menschen aangeduid , die buiten de negorij , in alleenstaande huizen , wonen . Nggåri , veel, velerlei , verscheidene, van vele en verscheidene zaken voorzien zijn ,
een
kind van mij mocht maken , z . v . a .
bloeien
hij
heeft gevraagd om
schoonzoon
nggári eli -na malai- lai pâhu indien zij door den wind aangeblazen worden, geven zij
een rooden glans; kala
allerlei verschillende geluiden ; nikiro ndai
mijn
te worden . Ngganga ,
met
ngganga , donkerrood ; vgl . masa . Nggange,
masa -ngganga , goud ,
kwaadaardig ;
mboto
mbai
(een
land ); na -ufi
verscheidenheid een
tuin ,
kaaimannen bevonden zich in die rivier .
een
boomgaard ;
sampari,
hij
neemt
de
kris
overal
angi
nggâri-na, alles is daar in overvloed , men kan geen voorbeelden voor de veelheid en
ede, vele bijzonder booze en kwaadaardige
rero
ba
mena akadawa, wali-du nde weha kai niewi
maïpi- ipi sawai ro nggange -na di ade nanga
Ngganta, I. zwanger . II . iets overal medevoeren ; na -ngganta
sara
waarin
vinden ;
lewi
allerlei
manggâri,
boomen staan ,
nggâra
na -lampa - sa
di
fuü hadju mataho- taho nggâri na - sanawa-ra , als zij kwamen bij mooie boomen , welke vol bladeren waren , hielden zij rust ; kang
mee .
gári,
Nggao , I. schreeuwen, iemand iets toe . schreeuwen ; ntika na -nggao -ku ralo : e ralo
bijv . agama kanggári kai-ku ngadji kitab, hij doe door het lezen van den Qorån den
enz . , daarop riep hij den prins toe : o prins enz .; wára mpara manggahi labo nangi nggao
godsdienst bloeien ; kanggâri kai -mu mori mu ntau doü, gij geeft verscheidenheid en
sintji ade : ai ruma - e , enz . anderen wederom
overvloed aan uw bestaan door middel van
roepen
het eigendom van anderen ,
weenende
en
schreeuwende
met
berouw : O heer! enz. II . losgaan , van een anker ,
niet willen
veel
doen
worden,
doen
bloeien ;
Nggåro , aanplanting ; nggaro dobu, aan houden , bijv.
planting
van
suikerriet ;
di-be-du lewi ro
nggâro doù manggâri-nggâri, waar ook goed
BIMANEESCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
gevulde tuinen en aanplantingen van men schen zijn . Nggasa verbonden ;
v . d . doü manggeko, benaming voor vrouwe lijke hoſbeambten , de Mal. dayang. Nggèle, vuil, v . d . kanggèle edi, de voeten
nggári, doch alleen daarmede nggasa
ro
nggári-na
dana
vuil maken , z . v. a . de moeite doen ; vgl . de Mal. uitdrukking.
Mbodjo, de bloei van Bima . Nggati,
van een dak voorzien ; vgl . ali. deni nabij ;
Nggawe (vgl . Bug. awe)
tanda nggawe ro deni lahe( r) imam Mahdi, een
teeken
dat
eene
in
laagte
tusschen
twee
' t midden laag en aan beide
Nggendi , I. zie lata . II . klein soort mandje . Nggero (Mal . kurus), mager.
gelen, (vgl . hawi) .
hawo); kanggawo, over
overgaan
iets in aanraking komen ,
met
Nggète,
Nggawo , schaduw.opzoeken , in de scha
schaduwen ,
nggahi, vgl. eli.
Nggenda ,
kanten hoog, bijv. de rug van een paard .
Nggawi, met den hengel visschen , hen
( vgl.
Nggeli
hoogten ,
de verschijning van den
Imam Mahdi nabij is .
duw zijn ,
69
op een
ander, besmetten, bijv .
van eene ziekte ; nggète angi, met elkander
beschaduwen , in de schaduw
aanraking komen , sandaka taho- ku or ede ai -na nggète angi labo oi mafaralu , pas
doen zijn ; hadju ede sa -mena -na sorka na mena -ku , deze boom beschaduwt
in
den geheelen hemel.
goed op, dat dit ( gebruikte) water niet met het water, hetwelk aan de vereischten
kangawo
Nggawu, benaming van
eene kleine in
houdsmaal , bijv. voor olie .
voldoet, in aanraking komt .
Nggédo , vurig , geil .
Nggeya ,
Nggeè, wonen , verblijf houden , blijven ; di rasa Mbòdjo, in Bima wonen ;
Nggina
mena - ra
Nggini ,
nggeè
ro
gěnap ),
veel ,
voltallig ;
I. (vgl. sub II . ) fare manggini,
rijst met vele mooie korrels. II . pit, korrel , stuk, alleen als hulptelwoord
keerden naar huis terug, Kalai bleef alleen mawára
(Mal .
mbeï kanggina.pu, geef veel .
rato labo doü labo-na, nggeè mpara la Kalai kèse kèse -na , de prins met zijne volgelingen
achter ; doù
spook , vampyr , in het
Mak . popokang genoemd .
nggeè
hidi nggeè kai, woonplaats; dula
soort
mori, let
gebruikt; isi sisi pidu nggini, zeven korrels
+ terlijk : iemand die woning en leven heeft ,
van de sisiplant; dori wadu sa- nggini één
2. V. a . een rijk mensch , nggeè ada, letterlijk : als slaaf wonen en verblijven , v . d . dienst
kleine steen ; sa -nggini -nggini, elk (van vruchten en dergelijken ), vgl . sa -niki-niki.
verrichten en speciaal : bij een hoog per soon zijn opwachting maken of hem iets mededeelen ; nggâhi kai ba doü woro ede : lao nggeè ada toi- pu
labo
ruma paduka
wära doü woro, ede-ra lao kai nggeè ada kai ba wara -na doü woro, de geest sprak : » ga der koningin mededeelen dat een geest verschenen is ” , daarop ging men tot haar en deelde haar mede dat er een geest verschenen was. Nggéko, eigenlijk :rondom zijn (vgl . hèko);
Nggiri,
draaien ,
omkeeren
( intrans . )
vgl. kiri. Nggobu (vgl . nggabu) , vol , dicht bezet met ; djenggo manggobu,
een volle baard,
fuu hadju malenggo ro manggobu , een hooge en rijk van bladeren voorziene boom . Nggódu , knagen, bijv. van eene muis . Nggòke , een woord, waarmede men een kind of ook wel zijne makkers aanspreekt. Nggoma, schurſt, schurſtig. Nggombo
bonggo, uithoozen .
70
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Nggome , nggome,
verwisseld ,
het
is
Nggoru ,
verruild ; waü-ra
dwarsbamboe
bòko ,
nggoru
onder de daksparen en op de daklatten .
verruild ; kanggome, ver
wisselen , verruilen .
Ngguda, in den grond plaatsen , planten ,
Nggòmi ,
voorn . van den 2 den persoon tegen ondergeschikten en lager geplaatste
begraven ; ta -tjempe mpudu wuwa
personen of ook bij gemeenzame wijze van
ngguda -mu, verruil
spreken gebruikt.
dadelpitten ,
mu
Nggongga, heen en weder gaan ; luu lösa di uma
sigi
ro lampa
ro
hadju
isi koroma wara kada ndai
labo
ake
opdat
uwe vruchten met de gij
die
kunt planten ;
lao ngguda oma , bet veld gaan bewerken ;
nggongga deï
ngguda doü
mamade, een doode begraven ,
ade-na, de moskee in- en uitgaan of daarin
Nggufa, kleine aſdamming in de rivier.
heen en weder loopen ; v . d . van het hart :
Nggambu ,
rand ,
aarden
dam
of op
niet bestendig zijn , twijfelen ; na -nggongga ade-na wára Allah ta'ala ro wali, hij twijfelt
hooging langs een kanaal . Nggumpa, omhoog klimmen , zich ergens
of God bestaat of niet.
omheen slingeren , bijv. planten ; vgl . humpa. Nggungga , I. veranderen .
Nggontju, springen , van iets afspringen ,
II . versleten , bijv. een kleedingstuk.
in iets springen ; nggontju watu tantonga, uit het venster springen .
Nggunti (Mal .
Nggore, I. vloerbalk .
gunting), schaar, knippen .
Nggantu (Mal . gěntung) , een soort aar den vat .
II . verruild .
Nggori, los, vrij; (vgl . hori) ai -na kakura
Nggusi
na sambeya ro puwasa ampo na- lowa nggori
(Mal .
gutji),
aarden
pot
of
kruik .
dei dosa, laat hij niet te kort schieten in
Ngguwu (vgl . Jav . kuwu ), tijdelijke ver
het gebed en het vasten , dan kan bij vrij
blijfplaats.
zijn van de zonde ; kanggori, losmaken .
Nt.
Ntai, vervolgens, daarop . Ntadi , I. onderhouden , er op nahouden ;
Ntana , soort plant . Ntanda , zien , aanzien ; na kidi di doro
na- batu-ku doü mantadi-na , hij volgt wien
na madèse ndai nlanda kasaraa lamada ada -na 1
hem onderhoudt, gezegd van een hond , die
sa -dana
zijn meester volgt .
hoogen
II . (Jav. tandur ?), planten , wat geplant is , aanplanting ; ntadi edja, kaladi planten ; nggâra
wara- sa
djára
ro
såhe mangáha
ntadi doü, indien een paard of buffel van den aanplant van een ander eet. Ntai , slechts in : taho ro niai en niki ro ntai ; zie taho en niki; vgl. ndai. Ntaki, in niki ntaki, van alles voorzien zijn, alles volop hebben ; vgl . Bug . sakkå tagi- lagi.
allen ,
Mbòdjo, berg zijne
om
(moge) hij staan op een met een oogopslag ons
onderdanen
van geheel Bima
te kunnen (over) zien ; sa -kali- si nlanda-na saraa
sarome,
zoodra hij hem aanzag be
gon hij meteen te glimlachen. tando doho nljao ntando , Ntando tegen over elkander zitten . Ntangga, aan een vaartuig .
den
grond
raken , bijv.
Ntâra, ster ; ntâra maöbu, komeel .
71
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Ntara- ntodo ,
gaten zijn , bijv. een
vol
Ntara -ntuu, bootst het geluid van een in voorwerp na , plomp; kantara -ntuu, dat geluid voortbrengen . Ntâri, binden , omwinden , bijv. eene het water
kai nlewi, heerlijkheid , waaraan niets gelijk geen voorbeeld bestaat ; wati
is, waarvan
kist ; vgl . niodo.
vallend
vrucht.
wara ndai ntewi ro kasama labo kai, niets kan
hem
met
gelijk en op eene lijn ge
steld worden . Nti = ti, Ntika ,
I.
schoon , fraai; låre mantika ,
Ntara, ledig , bijv, van een huis, vgl . kòbo.
eene mooie schaal .
Ntaru - ntodo = ntara- ntodo .
II . a. plotseling ; na-waü - ra made mena doü, ntika.ntika na- mbòo mpa di sareſ, de
Ntara-ntoü = ntara -nluu ;
kantaru -ntoü
= kantara-ntuu ; vgl . nloü.
menschen zijn gestorven , terwijl zij plot .
Ntasa ( Mak . task , Mal . masak) , rijp, gaar ; masa-ngganga nlasa , zuiver goud .
seling op het erf neervielen ; b . toen , ver volgens; ede-ra tuü maka, nlika na- hina
Ntan, bezitten, hebben , bezitting, eigen-
upa -ku ana ra -longgu -na ede, daarop begon
dom , rijk ; ntau wei , gehuwd zijn ; ntau nee, een wil hebben ; ntau ngára , heeten ;
bij te dansen en toen trapte hij bij ongeluk op het kind dat door hem bewaakt werd ;
kanahu nlau -na doü, het eigendom ander
zich
toeëigenen ; doü
van een
mantau
toen ( lorsque) ntika na-dula- mpara udi ede,
(en
na - ėda - ku ana - na na-waü-ra made, toen de
meestal : doü mantau ro wära ; vgl. wára) ; een rijk man ; kantau ntau ; Allah ma
leguaan terugkeerde en zag dat zijn kind dood was, (toen sprak hij enz . ) .
kantau çifat duwa mpuru, God die lwintig
Ntinde, soort harpoen .
eigenschappen bezit.
Ntiri
Ntawi
of santawi, zoolang
tudju );
recht
op iets aan
ntawi
loopend, juist ergens heen gericht zijn , juist,
(of santawi) wali- pu deni- n, zoo lang hij nog niet in de nabijheid is .
precies , kafero ati mantiri labo ntjai, het uitstekende gedeelte van het dak juist bij de deur ; oi malao ntiri rasa -na , een water
Ntedi = ntadi,
doch
alleen
als ;
(Mal
daarmede
verbonden, als ntadi ro niedi.
( rivier)
Ntèko (Vgl . Mak . teko bocht; djeko krom) , krom , gebogen , niet recht; kantèko, krom
lao ele ntiri, recht oostwaarts gaan ; ròmo ro ntiri, rechtvaardig; kantiri in de juiste
doen zijn , krom maken ; vgl . ntuku.
richting
Ntene, toch ; ba
bau wati nlene kai-pu
mai -na saraka mbia ai, waarom is hij tot op
den
avond
toch
nog
niet gekomen ;
kóne poda wati kasi ade -mu ku -raho niene ku sa -waü -wai kasi- ade -mu labo nahu , al
dat
qiblat ; bedi kantiri,
doen
zijn ; weki naar de
raak schieten ; mbeï
ngowa kantiri, juist kennis geven ; santiri, met opzet, opzettelijk . Ntodo , met gaten zijn , doorstoken zijn ;
zoudt gij ook in ' t geheel geen medelijden
vgl . todo. Ntoi ,
met mij te hebben ; ede ntene
brengen, juist
ede kantiri-ku labo qiblat, richt u
gevoelen , verzoek ik u toch zooveel mogelijk medelijden
recht op hun land aanloopt ;
lang
ergens blijven ;
van
tijd ,
langdurig , lang
oud , vroeger,
upa mpuru
mpa rawi-na wai ede, dit toch = 200 toch deed de oude vrouw .
mbaa ntoi- na , veertig jaar lang ; nggâhi mantoi, de oude taal van Bima (ook voor
Ntewi, voorbeeld, tot voorbeeld stellen ,
het oude schrift) ; hawo ndai ntoi kai, scha
gelijken, yelijkstellen ; ni 'mat da ndaiweha | duw, in welke men lang vertoefl; sa -ntoi
BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
72
vinden ,;
na kau
di
ntoi-na, steeds, altijd, het Mal . sa - lama-tama
moelen ,
nja, ede mpa mandai rawi.na sa-nloi nloi-na,
sa -niki -niki rasa , nde pala wali-ra ntumbu
zoo deed hij steeds; kantoi, langdurig doen
labo -na , te
laten dat iemand langen tijd in een land vertoeſt.
aan ; ede- ra
Ntolo , buil , bult. Ntomo , hulptelwoord , gebezigd bij het
Ntori, beginnen te bloeien .
Ntura, puntig maken, aanpunlen ; ntura punt van een houten
van vogels.
II .
kantoü, dal geluid
bereiken ,
en voorhoofd
maken ; vgl .
ngamu
en
tuba .
aan ilu ro
aanraken ; di
moeten gelijktijdig de mat ai ntuu kai ba oi , wanneer
(het lichaam ) door h - t water bereikt wordt, wanneer het water met het lichaam in
Ntuda , klutsen , bijv . eieren . Ntoku = ritèko, krom , gebogen ; ntuku nièko of kantuku -nléko, krom , onrechtmatig
aanraking
hanilelen .
aanraken, met twee woorden .
voltallig , iets ,
aanraken, tot
tanlangga sama- sama nluu -ku di dipi, neus
Ntowa, soort plant .
Ntuma ,
de
Ntua , I. gaan zitten , zich nederzetten ,
Ntoü, geluid van een vallend voorwerp,
amok
in elke plaats trof hem niet
labo nonto, daarop ging hij voort en hij kwam wederom bij eene brug.
Ntoro, fltreeren.
Ntuba,
ngupa
lampa kai- na , na.niumbu wali
pulju karumpa, sandaal maken .
tellen van klapper.bladen .
bijv. eene kokosnoot ; voortbrengen .
beval hem maar men
hij
lao
waaraan niets
komt ; na -ntuu -ra Bima ; kantuu, doen
bereikt
Mbodjo, bij bereiken of
elkander verbinden,
bijv.
ontbreekt ; kalo manluma ndaa , een volle
JII , in nuu ro ntuu , zie nuu .
kam pisang .
Ntuwu, voortdurend, steeds en bij voort
Ntumba , ntumbu labo , aantreffen , ont
during plaats hebben .
Ntj.
Ntjada, hakmes
hij
Ntjae, verbrijzeld , vergruisd .
weg ; ntjai lawa, de deur in de poort.
Ntjafa, (vgl . Mal . dampar, stranden ; Mak . sampará, blijven
hangen ),
in iets hangen
blijven , bijv. in de takken van een boom ; over
iets
een
schip ; na - lao ntjafa -ra
heen
hangen ,
vastraken ,
nisa,
hij
di
van
sa -buwa sa -buwa
spoelde op een eiland aan ; vgl .
deur open en
de
alle
vogels vlogen
Ntjaki, geheel en al ; made ntjaki, mors dood ; mbuda blind .
ntjaki, geheel blind , steke
Ntjamba , zie ntjaru -ntjamba , vgl . san.
tjemba. Ntjambe, anlwoorden , andwoord ; nggara sara nggâhi ina ro ama , mee -ra
tjafa.
na-waü
Ntjai, I. weg ; bè-ku ntjai malao ése Kölo , waar is de weg naar Kolo ?
nijambe kai nggåhi mangáme ro mahòrama, indien de ouders gesproken hebben, moet
II .
deur ;
ede
ra hengga
kai -na ntjai,
lòsa ngemo mena kai nasi ede, daarop deed
men
in
beleefde en
dingen antwoorden .
eerbiedige
bewoor
73
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Ntjambu (vgl. Jav . Ijampuh), vermengen ; ntjambu angi, zich vermengen , handgemeen
verkeerd handelt, ziet gij dat niet in ; na -ntjára kai- ku ba doü siwe, en de vrouw
met elkander worden , bijv. twee legers
bandelt
Ntjanga, gevorkte lak of stengel ; nahi pidu nijanga, zeven betelstengels .
weg ;
wati lao balu- na di ntjai
ba ama
ro
ina -na
lampa kai
na -lampa kai- ku watu
ntjanga makalai, hij volgde niet den weg, welken zijne ouders gevolgd hadden , maar hij ging langs
een anderen tak van den
weg. vgl . ntjangga en sanga . Ntjangga , een weg ;
zich
in takken splitsen van
ntjai ede na -ntjangga duwa, die
weg splitst zich in twee lakken ; ntjai man tjangga , kruisweg ; vgl . tjangga en ntjanga. Ntjango, bakken , braden . Ntjao,
I
bij elkander komen , elkander
verkeerd ;
raho
ntjára,
eene elliptische uitdrukking : om vergeving vragen . (uit
Ntjára -ntjao
van eene rivier of een
voor tak
bezigd
Ook ge
daardoor
onderscheiden
ntjára en ntjao dus
misloopen),
elkander
eig .:
verschillen ,
zijn , verschil hebben , met
iemand twisten ; na -ntjára -ntjao labo-ku sa mena -na mabou, (God) is onderscheiden van het
al
geschapene ;
mantjára -ntjao
nggåra
wára - sa doü
ro ròpo sama angi ndai-na ,
indien er personen zijn , die onder elkander verschil en twist hebben . Ntjåra - ntjuwa, mislukken , niet kunuen doorgaan ; na -ntjára -ntjuwa -ra
kaà - ta
doü
ake, nai sidi ampo ta -kaà, (heden ) kan de verbranding van dien man niet doorgaan ,
ontmoeten, elkander raken ; ndadi na -ntjao
morgen
zullen
wij
hem
verbranden ; oi
ra rera nygomi labo rera nahu, zoodat uwe
mantjára -nijuwa = oi masala - sála ; kantjára
tong bij de mijne komt, ofde mijne raakt ;
ntjuwa, doen mislukken .
ampo ta -kau - ku nòno ntjao asa labo rope-na,
Ntjare , zich het monopolie van den ver
daarop laat gij hem drinken , terwijl de mond de schaal (van het ei) aanraakt;
koop van de eene of andere waar toeëigenen ; iets met dwang voor een zeer hoogen prijs
dòho ntjao ntando, tegenover elkander en elkander aanrakende zillen ; na- waü- du
verkoopen; ruma -ruma
wati poda- poda lowa-na ana roana rato -rato makarawi.na
horu ntjao ita ba sa -mena - na nabi, en gij | rawi ntjare malai-na - sa ruma- ta sangadji zult geholpen zijn door alle profeten te mpa , geen afstammeling van een vorst of zamen (eig. bij elkander komende) ; kantjao, bij elkander doen komen, bij elkander bren
rijksgroote kan het recht van alleenverkoop uitoefenen , alleen de Sultan kan zulks ;
gen , in
ntau doü mpa ndai luku -leko, weli paralente,
elkander
aanraking met elkander brengen, doen
raken ;
diki kantjao kèto,
ntjare, biko-bako, de goederen van anderen
vastbinden , en de staarten elkander doen eigent hij zich op onrechtmatige wijze raken , z. v . a . bij de staarten aan elkander toe (door) met dwang voor een geringen vastbinden , prijs in te koopen , en met dwang voor II , strijden, vechten.
Ntjára (Mal, salah ; vgl . sára ), mislukken, mis zijn, verkeerd zijn, fout, schuld ; rawi doü mpa mandai ėda weya -mu pala ntjára na, nira -pu ndai-mu - sa mantjára wati pala ėda -mu, van wat een ander doet, ziet
een
hooger prijs te verkoopen en allerlei
bedriegerijen te plegen . Ntjaro, uitscheppen , namelijk : de viscb uit een fuik . Ntjaru - ntjamba,
overal verspreid , ver
strooid , kantjaru -ntjamba, overal versprei.
gij wel het verkeerde in, maar als gij zelf | den , verstrooien .
74
BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Ntjaru - ntjinggi, druppelsgewijze uitko.
een zeer schoone vijver; na -ntjewi upa kaki
men , in druppels neervallen ; lòsa ntjarunljinggi oi mada -na, zijne tranen kwamen
dèse-na, hij was meer dan vier voet hoog ; vgl, sewi.
in druppels te voorschijn ; vgl , kataru-lebe. Ntjau , alleen maar, slechts, niets anders
Ntjidi, oi ntjidi, rijstwater, stijſsel. Ntjihi, voldoende, juist goed , juist ; ula
siya, visch , welke niet vol
mantjihi
dan , geheel en al, al te maal, steeds maar ;
daa
mawâra di ade poo ede, ampo - sa masa arupiya
doende
nijau, dat wat zich in die bamboe bevond,
juist
was immers niets anders dan guldens: weki nojau, eigenlijk : niets anders dan het lichaam v . d . naakt ; malao ntjau , gaan ,
pala bia weya ( uta -mu, gij verdient dat ik u den kop insla (vgl . ndai, V. ) ; ntjihi nljao nljihi; nggåra na -nljihi-ntjao -sa
bereiken , v . d . nutteloos,
ijoi-na ku - landa mpa , als er een voldoende
gepraat,
prijs voor (geboden wordt) verkoop ik het ;
zonder
iets
malao
nggahi ijdele
te
ntjau ,
nutteloos
woorden ; kau-pu kamori mena doü
gezouten is ; nggâhi mantjihi, een
gezegde ;
nijihi-ndai-na nggomi ake,
la - lambo kantjihi-ku, gij moet op voldoende
de ge
wijze (terdege) slaan ; tarima weya ba Allah
storvenen al te gaar weder levend te maken ;
la ‘ala kanljihi-ntjao-na loi ede, het behaagde
nggara wali sara kani ro balu di sa -mena mena -na raa -kanta nijau kai-na ede, indien
God, het geneesmiddel eene goede uitwer king te laten doen ; vgl . tjihi en tjiki.
maramade
ntjau ede, beveel hem
geen gebruik maakt en niet opvolgt
Ntjihi-ndai, zie ntjihi.
al hetgeen door de ouders) geboden wordt .
Njjihi-ntjao zie ntjihi.
men
Ntjeba, open staan , geöpend ; vgl . seba. Ntjéko (Mak . en Bug . ljeko en djeko), krom , gebogen; kantjèko, krom maken , buigen ; lari ba nahu mu- lowa wali- ku ka nijèko, hetgeen door mij uitgespannen is , kunt
gij
wederom
krom maken ; biljára
kantjèko, een onrechtvaardig vonnis vellen .
Ntjele = santjihu , ongelijk, met hooglen
Ntjii,
I.
(vgl . Jav.
silěp ), verdwijnen ;
na -ntjii liro, de zon verdwijnt, het is avond na -mbia ai. II . (Sund . soëh , Jav . suwek) , gescheurd, verscheurd bijv. een sarong, een zeil; ntjüi ade, medelijden . NtJimbi,
herstellen herstellen ,,
repareeren
(vgl .
tjimbi ).
en laagten, getand, zooals bijv. eene zaag . Ntjemba, overvloedig, meer dan voldoen
Ntjimi, verzakt , in deu grond gezakt bijv. eene paal van een huis ; verborgen ,
de , ook : meer dan behoorlijk .
geheim , vgl . tjimi.
Ntjengga, scheiden van man en vrouw , echtscheiden ; vgl. Ijengga. Ntjenggu, zich afscheiden van , verschil . lend zijn met ; vgl. ntjengga. Ntjera , goedkoop Ntjewi,
algemeen ,
gewoon ,
Ntjiya , dungga ntjiya, soort citroen . Ntjòbe , met afgebrokkelden rand , ge kerfd ; Mal. sumbing. Ntjóki
en v . d .
(Mal .
meer dan , zeer
buitengewoon ; na - balo mantjewi-ku , het is zeer geurig ; wara sa -buwa kòla na -ntjewi kai-ku ba taho, er was een vijver, welke (elke anderen ) overtrof door schoonheid = 1
vgl.
Jav .
suker ),
onaangenaam , lastig, moeielijk, last, moeite, kwelling, soesah ;
overtreffend ,
sukar
mantjòki,
ook :
erg druk ;
vreugde, zeer groote kwellen , plagen .
erg , zeer ;
dihi mantjoki, vreugde ;
ndiha erge
kantjoki,
Ntjongga, ongelijk, oneffen . Ntjonggo , schuld , eene schuld maken ;
78
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
lao ntjonggo , eene schuld gaan maken = ter leen vragen .
Ntjora ,
aanstooten ,
aanbonsen ;
ntjora
lòsa
wału do, door de ruimte onder zijn
huis kruipen , aan den Noordkant binnen gaande en aan de Zuidzijde uitkomende ; di wombo hadju , onder de
ntjubu
angi, tegen elkander aaobonsen , bijv. twee
lampa
vaartuigen . (Ook wel eens voor kantjora ?). Ntjore, en kantjore, met zijn velen , in
boomen doorkruipen ; vgl . ljubu.
tegenwoordigheid
van velen ;
Ntjumbu = ntumbu.
mandai waa
Ntjana , (Mak . lasuna ui) , witte ui .
njore ro waa sama -na , hetgceu met velen
Ntjundu , klagen , eene klacht indienen ;
( of: in tegenwoordigheid van velen ) en te
wali lowa-na waa wuwa nggahi nijundu ba
zamen
ѕири
doü makalai malai-na- sa galara ndadi ma
bunga -na lepi kantjore-ntjore ba doü ; dewijl de bloemen door de lieden met hun velen
waa-na wuwa nggahi ede, ampo na- larima ku ba bitjára, niemand dan het dorpshoofd
ontrukt
gebracht
waren ;
moet
worden ;
ba
ta-kaà kantjore-pu ; laten
wij hem , in veler tegenwoordigheid ver branden .
klacht
eene
kan
wordt zij
inbrengen ,
dan eerst
door het gerecht aangenomen ;
vgl . Mak . tuduh.
Ntjubu, ergens in of onder door kruipen ; Ntjuwa, gewond ; vgl . suwu ; kantjuwu, wombo uma -na, luu watu da i wonden .
ntjubu dej
O.
0 = i, nadrukswoordje; ndede - o, aldus ; na - busi - o marada oi , dat het koeler zij dan water .
gewasschen zijn; samendraaien , bijv. touw (Mal . pulas); òle ro pode (vgl . pode) = het Mal . putar-baliq ); weha ntau kai òle ro pode,
Obu (Bul . awun ; vgl . Mak . umbu ), rook , walm ; na -waü - ra òbu saraa nggâhi-na , hij spreekt veel niets beteekenende woorden .
dha, gekookte rijst; vgl . ngâha .
goederen
door
allerlei bedriegerijen zich
toeëigenen ; öle -kapòle = òle , samendraaien , Olowa (Mak . olowang), voorsteven van
een vaartuig. Oma (Mak . huma ), droog rijstveld .
0i (Mal . ajer), water; kaoi, bevochtigen ; kaoi kai tuwa ngontjo, met zuren palmwijn
Omba, pudendum muliebre.
bevochtigen.
Ombo ,
Oka
(Mak ,
Oke ,
stikken , stikken ook iets in het
Omo, water in den mond houden ; vgl .
d.
i.
twee
buffels;
londe
ombo-na doü wâli. indien gij visch het wederom uit den vijver van een ander .
een juk
voor
mu-ngaha -ku
stuks
såhe sa -óka, buffels.
ayoka), juk
vischvijver;
verkeerde keelgat krijgen ; òke ba peke uta , door eene vischgraat stikken . Oko, I. (Mak . okong), mandje van rotan voor een pot . II. buigen bijv. het hoofd .
ede, eet
is
Big. omang . Ompo , soort vaartuig met vlerken , iets grooter dan een sampa .
Ompu ; a. Bul . opo ; Bug. opu heer ), grootvader ; vgl . wai en vandaar ook in
Ole , uitwringen , bijv. goederen , welke l ' t
algemeen
oude man ;
b . kleinzoon en
76
BIMANEESCH -HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
in deze beteekenis ook ompu siwe, klein dochter. One
(Bal .
uli
voordeel , Mal . olih , Jav .
oleh , verkrijgen ), nut voordeel ; sampari ede
beneden
nggâra
turu
Oru, I. moeson , tijdstip ; oru bara west
Òne-na ba
moeson ;
kai- sa doü, na
made lalo mpa , het voordeel dezer kris is,
toen
de
II . lao uru , dienst verrichten ; verplicht
Ósa (Jav , usap) , wrijven, afvegen , schoon
walerschepper ; gaijong; oi sa
maken bijv. het hoofd .
ongge, water ter hoeveelheid van een wa
Osu , voorraad op reis , reisgeld ; osu ro
terschepper.
siya, awo) , bamboe ; oo todo, (het
voorraad voor de reis ( siya
zout gehad ). Otjo, lossen bijv. een pand, een gevan gene , losgeld .
Opu , doorslikken .
Ore veel , talrijk .
Oto (vgl . Jav. atěr ), begeleiden ; òlo ro waa , speciaal den aanstaanden bruidegom
Ori, I. (vgl . Bug . ure in ama ure), oom
naar het huis zijner schoonouders brengen .
van vaderszijde.
Otu , I. otu boru, een emmer maken van
II . hulptelwoord ( oorspronkelijke betee kenis onbekend) nooit van stoffelijke voor gebezigd ;
allerlei
heeft hier oorspronkelijk de beleekenis van
Mak . bulo pattung) oo paï, òo ai, òo ragi, soorten van bamboe .
werpen
oru -na ;
werk præsteeren . III . boru, I. , enimer.
bijv . een dier.
( Bug,
wura
gekomen was .
bij lerstond sterſt. Ono = kanòno, doen drinken , drenken
00
raka -pu
maand, het tijdstip (harer bevalling) aan
dal , indien gij er mede naar iemand wijst,
Ongge,
( de monding der rivier) tot aan
de zee meegevoerd .
madja
ara
een
't
maken
dunia ake
II .
sa-ori madja dei ahera pidu mpuru ori, de
of ander ;
otu kabaho, een emmer
van pinangscheede. Òtu
eene
mada,
de oogen sluiten ; v . d .
hooge
uitdrukking
voor
maru
schaamte welke hierop aarde één is , zal hier
otu
namaals zeventig zijn ; masaori-ori pâhu , het een of ander ; duwa ori kai -na , tolu ori kai-na
slapen . Ou , roepen ,
enz. =duwa kai-na of duwa mbuwa kai-na,
mamoli djâla ede; ede-ra lao ou kai, mai-ra
ten tweede, ten derde .
ontbieden ;
lao ou -pu doü
doü mamóti djala, gaat de vischers roepen !
Oro, medevoeren, medesleepen , van waler
daarop ging men hen roepen en zij kwamen .
gebezigd ; koha tuta -na oro tja awa ba oi,
Owa , I. blauw .
lao- lalo ra awa moti, zijn schedel werd naar
II . metalen smelten , gieten .
P
På
(Mak .
idem
uit
het
Holl . pacht) ,
Padasa (Mak . padasang), steenen wasch bak bij eene moskee .
Paa (Mal . pahat ), beitels . Pabelo ( vgl . Mak . lau belo ), zeeroover.
Padati (Jav . pedali, lweewielig voertuig ), mariya, affuit van een kanon .
Pabule (vgl . Mak . bulekang), draagstoel ; i
Padere , komt alleen voor in : pai padere, zeer bitter.
pachter .
pabule longko, overdekte draagstoel .
77
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Padewaka
padewakang of padu
(Mak.
wakang ), soort vaartuig . meestal padi-padi, en ook ka
Padi, I.
tusschenpoozen doen ;
padi- padi, iets met puwasa vasten .
kapadi.padi,
met
Pagege
padòli; hubu ' l buchli aö-na
jaủ pagege ro padòli.
tusschenpoozen
II . de vakken waaruit de wand van een huis bestaat.
Påha, I. (Jav. pakan ), voederen , le clen geven ; vgl . ngâha . II .
( Mal .
pakan ), inslag bij het weven .
Pahe , op iets toeschieten , roofvogel op zijne buit.
bijv.
een
På hu (uit het Mal. Sanskr. rupa ? voor
Padingi (Mak . padinging-dinging ), deksel
komen , soort; Mak . aangezicht, soort ) . voor
van een padja bamboezen schaal of presen
komen , aangezicht , soort; watja pâhu , het
teerblaadje.
aangezicht wasschen ; ta -ndawi-ku oha upa
Padja ,
I.
breed ,
ruim ,
uitgestrekt ;
mbuwa pahu,
mabura makala mameè ma
sera daa mantau sumpu padja -na, een veld ,
montja , gij maakt vier soorten rijst: wille,
dat eindeloos uitgestrekt is ; kapadja , ruim
roode , zwarte en
geele ; sapáhu , van één
maken , ruim doen zijn .
voorkomen , v . d .
gelijken ; na - sapâhu rahi
II . tijd of gelegenheid hebben .
III . ( Mak . padja ), bamboezen schaal . Padjala
(Mak .
idem ),
soort visschers
vaartuig .
ndai -ku labo ndai.mu mijn man gelijkt op u . Paï, (Mal . pahil), bitter, pai ade, onge duldig ; pai ade-mu angi ,
Padjamba, zie djamba.
Padjana ( van het Mak . padjannang ), lamp .
gij
wali ngèna -ngena -mu
waart zeer ongeduldig, dat gij
niet op elkander wachtlet. Paiook
pai-pai,
veronderstel,
gesteld
Padjo (vgl . Mal , ayun ). wieg, wiegen , schommel
dat ; pai wära made nde mamoriwáli, gesteld dat de dooden weder in het leven konden
Padja (Mal. payung), zonnescherm ; sapadju Mbòdio, zoover de zonnescherm van
terugkeeren . Païya of paiya-iya (vgl . Mak . riya ), jui chen , hoera roepen .
Bima reikt d . i . bet geheele land van Bima.
Pado (Jav . padon ), hoek . Padoko = padòli, gierig .
Pake, = rima, vingerknokkel ; vgl . peke. Pakeke mpabuwa.
Padòli , gierig
Paki, wegwerpen , verwerpen , verbannen ;
Padoma (Jav . Mal . padoman ) kompas.
ede-ra ao kai ba doü ede, na - ėda -ku pala wadu,
Padowa = tuu ; na -waü -ra padowa watu
ede mpara paki-na , daarop namen zij het in
maru kai-na, bij is van zijne slaapplaats opgerezen ; ook fig. zich verheffen .
ontvangst , maar toen zij bemerkten dat het slechts een steen was, wierpen zij het
Padu , natuurlijke spoor van een haan.
weg ; lao mbei kai ba
Paduka
ao - ku ,
(Mal.
Sanskr. ) . benaming van
den vorst ; ruma paduka, de echtgenoote van den sultan . Padupa (het Mak . padupâng), wierook
ik
wierpen
nahu nlika na -paki
ging het hun geven , maar zij het ,
nadat
zij
het aangenomen
hadden , plotseling weg ; paki au-du ma ndako deï weki, verwijder hetgeen aan het
vaatje, ook een komfoor, waarop gloeiende
lichaam
kolen gelegd worden .
gewonden
kleelt ; paki doü
mantjuwu , de verwaar
wegwerpen , z . V. a .
Paë, angel , met een angel steken .
loozen ,
Pagae, soort vaartuig.
zijn land verlaten .
onverzorgd
laten ;
paki
rasa •na,
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
78
Pako , padiesnijden .
kai-na,
Paku ( Mal . idem ), spijker. Pala , I. = lambo, boë, slaan ;
pala bia
tuta -na, zijn kop stuk slaan . II . evenwel, nu , echler, maar , doch , toch ,
vast gesloten oogen en onbe
met
wegelijk op zijne zilplaats slapen ; Vgl . pèso . Pampindi , iets aanplakken , bijv. eene pap legen hel hoofd .
Pamu (het Mal . , Jav , pamur ) , soort ijzer.
mada -na, ade -na
Pana ( Mal . panas ) , warm , ook hoog voor
pala mambuda, al ziet hij het met zijne oogen zoo is zijn hart evenwel blind ;
hengge, koorts; kapana, warm maken bijv. water.
dan ;
kòne na - ėda -ku
ba
na -mpinga -ku pala lako ake doof ; pala
deze hond is
ina-na wunga medi- n , de moe
der nu was juist aan ' t spinnen , nde pala , maar ; vgl . nde; pala -ni, helaas, ach .
uitroep , 2. v . a . !
langzaam
Panaa ,
Panawa , zie tawa . dèse pandala , zeer
Pandala , zeer, erg ;
Pande (Mal . pandei ), bekwaam , handig, geöefend
in eenig handwerk , handwerks
Palana (Mal . pělana) , zadel. Palando (het Mal . palanduk), dwerghert .
man ; pande timmerman .
Palann, de plaats aan armen en beenen
Pandja
ringen
eten ,
hoog ; nåru pandala, zeer lang .
Palada, ( het Mak . paladang), soort bordes voor aan het huis .
waar
keurend
en
proeven .
gedragen worden ; het Mal .
ndede,
smid ;
pande
hadju,
kampadja.
Pandjadja
( Mal .
pěndjadjab) ,
soort
vaartuig .
pergelangan.
Palari ( Mak . idem ), soort vaartuig .
Pangåha , (vgl . ngaha), gebak , koekjes;
Palawa, soort boom , waarvan de bladeren ! pangâha sintji, pangaha bunga-bunga, bena als groenten gegeten worden ; in het Mal . mingen van gebaksoorten naar den vorm . turi genaamd ; palawu bura en palawu keta ,
Pangaro ,
twee verschillende soorten van den zelfden boom .
(vgl. ngando) .
Palele (uit het Mak . ) , koopwaren, rondventer.
rondgaan
met
Paliponga, het onderste boven keeren . Paliya , verbod , vgl. karenda.
hetgeen
Pangere, een huis .
ai
–
touw van buffelhuid ;
(Jav . pangěrět), bind balk van
Pangewa, aanvuren (?) . Panggalari, de horizontale balk op de
verboden is ; | palen op welke de uiteinden van het dak
Palu -mara (uit het Mak . ) , kooken totdat
rusten . (Vgl. Jav. galar ?). Panggawa punggawa.
Panggempe, afhangen ;
het water er af is, droogkooken .
bijv.
au pang
Pamali (Mal . Bug . idem) , verboden , taboe .
gempe di kontu -n , wat hangt er op zijn rug ?
Pamaru
Pangka (Mal . pangkat) , verhoogde plaats, rang ; wii kapangka-pangka, alles naar zijn
( het Mak .
pamarung ),
steven
van een vaartuig.
Pambódu,
tuia ,
het
hoofd
buigen ,
knikken met het hoofd ; vgl . mbòdu , kodu . Pamoka ( uit het Mak . pamakkang ),
rang plaatsen , in volgorde plaatsen . Panihi (Mak . panjiki),
vleermuis .
zolder .
Panimba ( Mak . palimbang ), overzetten , bijv. over eene rivier ; sampa mataki
Pampèso zich verplaatsen , zich bewegen ; maru makantee madapampèso di hidi dòho
panimba doü , een bootje , personen over te zetten .
dienende
om
79
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
(Bug. panombong ),
Panombo
of rowa
panombo klein soort pot . Panta , I. (vgl . Mal . pantjang paal , palen inslaan) , insteken ,
indrijven ; panta paku ,
een spijker inslaan ; panta bandera, de vlag
Paramata (Mak . edelgesteente.
idem ; Mal . pěrmala ),
soort plant in het Mak , tji.
Paramau ,
naguri genaamd. Paranaka ( het
Mal .
peranakan );
dou
planten ; panta kuta, eene ombeining zetlen ; ' paranaka, de afstammelingen van Maleiers ook zegt men : panta bente, een benting 1 en Bimaneezen .
Parangga, stal .
oprichten .
II. een gespleten bamboes waarop bloe men
worden ; bunga sa -panta ,
gezet
een
bosje bloemen , een bouquet . Pante = nggoma, soort huiduitslag.
Parasila
( van
het
Mal .
běrsila ); doho
parasila de bijzondere wijze van zitten , in het Mal . duduk bersila genaamd . Parenta ( Mal . parentah), bevel , bevelen ;
vgl . kau.
Pantu, soort mandje.
Pao , a . hap, happen ; ede-ra ngáha kai
Parèsa (Mal . Sanski . pariksa Mak . pa lao parésa di ruma
sangadji, een
duwa pao, tolu pao, daarop at hij twee of
ressa ).
drie happen ; b. doen happen , in den mond geven ; ngâha pao ba doü, eten terwijl iemand hem het voedsel in den mond brengt .
rechtgeding voor den vorst gaan voeren . Pari , uitstrooien, v . d . zaaien . Parisi , bumi parisi, anibtstitel, zie bumi.
Papaku, diertje dat gevondon wordt op
Pariya (Mak . idem ), soort slingerplant .
de kippen in den ruitijd, kippenluis ; ook als spreekwijze gebruikt om aan te duiden
Paro , snel , vlug ; lampa paro , draven ; paro rima, vlug , handig .
dat iets zeer klein is .
Parongge (Mal . měrongger) soort boom .
Pâra, I. de manen van een paard .
Paropa (Mal . parapat), soort boom .
II .
Para Mal. parut ), rasp.
wordt, voorafgegaan door een woord
dat onderzoeken of beproeven beteekent , ge
Paruga
(Mak .
baruga ), bamboezen ge
bezigd in ; pâra marai, om ' t hardst loopen ; pâra mantiri, om de wed schieten ; para ma
bouw, waarin vergaderingen enz . gehouden worden . Men onderscheidt twee soorten :
tenggo, meten wie de sterkste is .
de paruga suba, buiten de omheining van
langwerpig soort kist ; parabo
Parabo,
bedi, geweerkist; doodkist,
parabo
doü
mamade,
Mak.
idem ;
(vgl . suba) en de paruga tau ,
geweldadig ,
tels met eetwaren moeten neergezet worden door hen , die daartoe verplicht zijn . Parupae, klanknabootsing, bijv. van iets met
een
knal
uit elkander springt ;
Mal.
Sanskr.
dat
met
geweld ;
kaparupae, dat geluid maken ; men zegt ook : nuntu kaparupae, met veel omhaal en
perkara ), zaak , artikel . Paralente,
paleis
geheeten , omdat daar, bij feesten , de scho
Parada ( Mak . idem ; Mal. Jav . prada, dun , blad van metaal ), verguldsel, ook verf. Paraèsa parèsa. Parakára
het
binnen de ombeining; de laatste wordt zoo
mpanga paralente, met geweld stelen ; weli
bluf iets vertellen .
paralente, bijv. van
Pasa (Mal . pasang), wali-du wära pasa -na, zonder wedergade.
met geweld koopen , gebezigd den vorst, als hij zijne onder
danen dwingt hem iets te verkoopen tegen geringen prijs.
Pasaka (Mal . pusaka ), erfstuk , ada pa saka , een door erfenisverkregensla af.
BIMANEESCH -HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
80
Pasapu (Mak. idem ) , zakdoek, handdoek . Pasatimpo
(bet Mak , pasantimpo ), met
goud beslagen bijv . eene kris .
Pasiki
met de vingers drukkend,knijpen , pidjetten ;
(vgl . petje ).
(Mak . pasiki' voorvechter ),
hofbeambte , die
Pee ( Bul . mihis met de vingers knijpen ),
een
met vertrouwelijke zen
dingen en boodschappen belast wordt.
Pehe ,
1.
kunnen , mogelijk zijn ;
vgl .
lowa ; doü daa mawára oi sambeya wali pehe -na karawi sambeya , door hem , wien het
v. d.
Pasole (van bet Mal . pěrsoliq) , pronken , ergens verzot op zijn , iets zeer in
water, om zich te reinigen vóór het gebed ont breekt, kan het gebed niet verricht worden .
waarde houden ; pasole kai- pu ba nggòmi sunat, houdt de soenal in waarde.
II . leeren kennen , kennis maken , (vgl . pala ); ntjai mandai pehe kalantu kai -la wa
Pasusu (Mak . pasusuru) , ai pasusu touw om de zeilen van een vaartuig mee vast te maken . Pata , I. kennen . onderkennen, herkennen ; bae kai - pu ade ilmu firasat ndai lowa kai pala
robade
ra-na, van
een
(God)
weg ,
welke
ons het bestaan
leert
duidelijk
kennen ; pehe
angi, met elkander kennis maken ; pehe weki waü bonggu , erkennen , bekennen , dat men overwonnen is .
sa -mena-na doü , beoefen de
III . ede-ro-pehe, ( alleen aldus verbonden ,
om daardoor de menschen le wie
in deze beteekenis gebruikelijk) onderricht, onderrichten , raad , vermanen ; doü ma
zij zijn ; mandede wâli mbeè pata mpudu ba doü mantau , zoo ook , indien eene geit
bengke daa mangawa balu ede-ro-pehe , eigen wijze menschen , die naar heen raad willen
door den eigenaar (als zijn eigendom ) her
luisteren .
gelaatkunde kunnen
onderkennen
en
te
weten
kend wordt enz.; pata katjuwa - tjuwa lai -ku
Pehi , ai pehi, het touw ,, waarmede het
doü malaho ro masawai, onderscheid de goeden en slechten van elkander .
juk om den hals van den buffel verbonden wordt .
II. in wuu ro pata, zie wuu. Pataha , soort plant , welke men nog onderscheidt in – mpori (Mal. sérei) , kòlo. doro, en
Patala = tala ; patala pangåha di ade tare, koekjes op een schotel ordenen .
Patjinga , - woi, zichtbaar van de tanden . Patòho, schuldvordering ( vgl . toho ) . (Mal .
Mak .
idem ), soort kom
Patu (het Mal . patul) gepast , voegzaam . Patula
( vgl .
Mal .
tulaq ,
Mak .
Tula ),
middel tot alweering van ziekten . Pawala
(Mak . pawallang, rood koralen
armband) , enkelring . Peda (Mal . pedang), sabel.
Pene = tabai.
Penge kwaadaardig bijv. een dier . Penta ,
Pateri (Mal . pělari ), soldeeren , soldeersel. Patiti, aanleggen , mikken .
Patola kommer.
Pèke, been , bot (vgl . Mak . buku ?). Pela ( Mak , lépá ), plat . Pelo (Mak . pelo ), oprollen van de zeilen .
penta
edi, voetzool, penta rima,
handpalm ; vgl . kapenta . Pepa, vlieg .
naar
Pere,
slaan
iets
slaan , bijv. naar eene
met
een
veerkrachtig
of
elastisch voorwerp , slaan met de vleugels, zooals de vogels .
Pèso , aſwenden , verwijderen, afwijken , van
iets
(vgl.
Mak .
Bug. lessó) ; wali-du
pèso -pèso-na mada -na manlanda veya påhu na, hij wende zijne oogen niet af van haar gelaat maar bleef het steeds aanschouwen ;
pèso weki,
zich aſwenden , weggaan ; pèso
81
BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK. weki di hidi makalai,
naar
Pinta, op een , opgestapeld ; ook : dikwijls ;
eene andere
plaats verhuizen .
na -pinta lalo mai-na, hij komt zeer dikwijls ;
Pète , binden , vastbinden aan iets = lèlo,
vgl. pita . Piri , I. gelijk , vlak , bijv. een veld .
waarmede het dikwijls verbonden wordt .
Il . wrang .
Peti (Mal . pěti), kist . Petje (Mal . piljil)
III . (Mal . piring), bord .
pee.
het Mal . dědap
Pisi, rondloopen , overal rondgaan ; na
genaamd . Peya , aanstonds , straks, zullen ; peya ,
waü -ra pisi doro ede lao ngupa, hij heeſt den berg geheel rondgeloopen om te
soort boom ,
Peto ,
sa -doü -nn,
in
aanstonds ! zoo
dadelijk ! peya
zoeken . Piso, (Mal. idem ), mes. drukken , ergens
na- waü sara maru , ampo enz . , aanslonds, als hij in slaap zal zijn , dan enz. , na kapóro-ra peya rahi -mu, uw man zal toor
nig worden ; peya - sa ede = peya. Peyo ,
djanga
peyo ,
Pita ,
bovenop
zijn ;
ampo ta -dòho pila -ku, vervolgens gaat gij er bovenop zitten ; mabu pita lenga - na , boven
boschhaan, padu
peyo, soort plant, wilde hanespoor.
op
zijn
makker
vallen ; kanggâhi-pu kai
knippen met de oogen ;
masapoda-poda -na, ai-na pita -mu ruu ana-k ede, spreekt vrij de geheele waarheid uit
v . d . sa -pida mada, één oogenblik ; (vgl .
en houdt niet onder (2. v . a . verbergt niel)
Mal . kedjap ; Mak . kida). Pidu (Jav. pilu), zeven .
wat
pila mbulu , de op het dak zich kruisende
Pihi , kleine boor ; pihi- pu aſi, maak vuur door met een stuk hout in een ander
bamboezen balken rakka geheeten ).
Pida, blikken ,
te boren . Pii ,
inhouden ; pii nawa, den adem
houden ; piï eli, zijne stem inhouden ; pii
Piku, I. (vgl . Bal . Mang. mokopi; Jav. někuk) ; opvouwen ; nahi ra -piku, opgevou wen betel . II . het Mal. pikul, als gewicht. (Jav. pira, Mak . pirang ), hoeveel ;
boë pila, hoe laat is het ? pila- pila,
(in
het
Mak .
rakka
Piti , duit, van Bali afkomstig ; ook geld in
rai, zijn loop inhouden .
Pila ,
het lot van mijne kinderen zal zijn ;
ver
in ' t algemeen ; (Mal . pilis ; Mak . pitisi"). Pitja, met de nagels knippen , bijv. on gedierte ; (vgl . Mal . pidjat ). Pitu , in : pilu mpowa , versterking van mpowa .. Piyu (vgl . Mak . purusú ), over iets heen strijken , bijv. over de manen van een paard . Po , dial . = pu .
Pòda,
waar ,
juist ;
nggahi poda, een
woord ; sa -poda -pòda -na, waarlijk ,, inderdaad ; indo na -wara imbi sa- pòda-poda
scheidene , vele ; labo fare- mu mawaüra bini pila -pila djompa , terwijl verscheidene schu
waar
ren vol zijn met uwe rijst.
na , zij hebben inderdaad geen geloof ; kai
Pili (Mak . párisi' en Jav. prih), pijnlijk zijn,
pijn ; pili tuta , hoofdpijn, pili loko,
buikpijn . Pimpi , achtereenvolgens; ta -nono pimpiku tolu nai, gij moet het drie dagen achtereen volgens drinken . Pingga (Mak . pinggan ), schotel. VERU , BAT. GEN, XLVIII,
masapòda-pòda-na, naar waarheid ; kapoda, waarmaken, juist doen zijn ; kapòda ade het hart zuiveren ; ook : zich zoo veel mogelijk inspannen . Pòde, I. (Mal. putar) draaien , opwinden , bijv. een touw ; òle ro pode, zie ole.
II . (Mal. pete ), stinkboonen . 6
82
BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK . Poë, afbreken .
te leggen en wordt ook gebruikt tot aan
Pohu, omhelzen, met de armen omvallen ,
duiding
Pòke, plukken , bijv. vruchten. Poku , I. terugkeeren = dula en mbali .
vouwe het in drieën, sa -pòku tjihu, maat van af de hand tot aan den
imperatief (zie
spraak
til op !
wali-pu, nog
Pudju = ranu , kneden , fijnkneden .
op
Padu = nempa , lappen, ergens een lap zelten ; dikwijls beide verbonden ge
bruikt : pudu ro nempa .
elleboog.
Pòle = òle ; kapole, zie bij ole.
Puka
Polo , plukken , afplukken stuk voor stuk . kalebas ;
Ponda,
soorten
eenige
zijn :
ponda náru , ponda mbòlo , ponda ndali. Ponggo , (Mak . pangkuli ; Bolaang . Mong. momongko, met hakken ;
den
gekomen ; hanta-pu , niel ; mbui -pu, nog.
II . vouwen , ( vgl . piku ,wòku ), poku tolu-ku, men eene
van
kunst); rongga -pų èse tadja, bovenop zolder
(Bal. pěkul; Mal . pěluk ).
eene
bijl
ede -ra ponggo
hakken ), bijl,
bồo
mena
kai- na
(Mal . pukal),
sleepnet ;
een net
uitwerpen ; bijv. puka djála . Pula,
dichtmaken,
stoppen ,
bijv.
een
gat . Pale, I. (Jav. pulěn ), gestold, klonterig ; kapule, tot eene vaste massa maken . II .
verbrijzeld ,
fuu hadju ede, daarop hakte hij alle boomen
op, schoon
ede-ra ponggo bồo mena kai -na fuu hadju ede na-pule saraa fuu hadju di lewi ede, daarop
op den hals halen . Ponte,
(vgl .
hakte
Jav .
buntel) ,
inwikkelen ,
pak ; ponte kai karata, in papier wikkelen ; doü
mawaa ponte,
draagt ;
iemand , die
een pak
sa -ponte oha, één pakje gekookte
rijst. Pontjo,
pontjo
sambia,
de
avondster ;
Ponto (Mak . idem ) , armband ; ponto rato , naam van een vischsoort dat in holen aan den zeekant leeſt en zich kan opblazen . Pontoreka , stamelen . om
boomen
alle
Mal . punah ); bijv.
om ,
zoodat geen
enkele boom meer in den tuin slond ; na. waü -du pule saraa lewi-la, onzen luin is geheel van boomen beroofd ; ngâha kapule, schoon op eten . Puli (vgl . sneuvelen .
het Mak .
Bug .
en
woord)
Puli - lawa , het Mal . kulit lawang.
(vgl . Jav . pandjer sore).
Poo , sluk bamboe
bij
(vgl .
v . d . geheel
om .
Ponggu, ziek worden , zich cene ziekte
op ;
vergruisd,
iets , bijv. geld ,
Punggawa bevelhebber.
(Mal .
Sanskr. ) , legerhoofd,
Punti (Jav . prentěl ? ), gekruld van ' l haar. Puntiana
(Mal. puntiyanak) , de geest ,
die de kraamvrouwen kwelt.
in te bergen , (vgl . Lamp. paruh, uitgeholde
Pupu (Jav . pupur). blanketsel.
bamboe om water in te bewaren ). Pore, kneden ; oha sa -pore oha duwa pore,
Pure , zwavel . Puru , I. roosteren ; dež aſi naraka puru
één , twee klompen gekookte rijst.
kai
Poro maken .
geroosterd worden tot hunne straſ ; na karaka-du huri -na såhe, ede mpara tjuwa
(Mak .
bodo),
kort ;
kaporo, kort
Potju, veest, een veest laten ; (vgl.Mal. këntut; Jav. ěntul, Sumb . kapisu) . Pa, (vgl . Mal. pon, Mak . pa), nog ; voorts dient het om
den nadruk
op een woord
siksa , in
het helsche vuur zullen zij
tjuwa puru -na,
zij
vilden
de buffels en
daarop roosterde elk ( zijn deel) ; puru pela, gedroogd vleesch, dendeng. II , de punt van een stijl; vgl. pulju .
83
BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .
III . (Mak . huiduitslag .
idem ),
puru
Putu , inpakken , inwikkelen , meestal in
djawa, soort
linnen ; vgl . kalo ; sa - putu, één pak .
IV . (Mak . purusú ), een band toehalen . Puti , soort boor.
Puwa, I. (Bug. puwang ), meester , mees teres ; met dezen titel spreekt een slaaf
Putji- anggi
zijn heer aan .
(Mal . puki andjing) , soort
plant .
II . (Mal. perah ; Jav . poh) , uitpersen .
Putju ( Jav. puljuk) , punt, bijv. van een zonnescherm .
Puwasa ( Mal . Sanskr.), vasten .
R. R
= ra,
I en III ; ede-r = ede-ra, ina -r
Raba, ( Bug . rĕbang) , een bamboezen om
ama, ouders.
heining
Ra, I. geeſt evenals het Mal . woordje lah, nadruk aan het woord waarachler
afperking in eene rivier. Rabi, iets van boven
het
gevoegd
nagòmi-ra,
wordt ;
sij;
na
taho - ra, het is goed . Zie voorts de spraak kunst. 11. = raa , III.
welke
halen ; rabi ula
èse ladja, visch van den zolder halen . Rada, I. overtreffen , meer dan ; na -rada mpudu
guru -na
ba
ana mori-na , de leer
meester werd door zijn leerling overtroffen ;
III . ra = ro, I, doch alleen in samen stellingen,
kula) ; ook eene bamboezen
( vgl .
één
begrip
aanduiden ;
pana- na
madja
van
schaamle overtreſt dien van het
de
na - rada -ku
afi,
de gloed
nggasa ra nggâri, bloeiend , levendig, bloci; ia ra ' kamai, uitschelden ; het wordt ook
vuur ; na -busi marada oi, na-neyo marada wolo, het zij kouder dan water en lichter
dikwijls tot r verkort.
dan kapas .
Raa, bloed .
I.
(Mal .
darah ,
Oud - Jav.
ráh) ,
II. (Bal, lahad , lad ); spoor, iels, wat de sporen draagt ergens voor gediend te hebben
II . alléén in rada -rudju = rudju , kneden . Radarasa, pelo boom .
radarasa,
soort dědap
Rade ( in het Kòlo’sch rale, Sumba reli),
of mede in aanraking geweest le zijn (het
gral.
Mal . běkas); raa edi, voetspoor III . dikwijls verkort tot ra, vormt deel
Rae, soort van vergiſtige slang, in het Mak . ulari tara balawo genoemd.
woorden
van den verleden tijd ; doü raü
diki ( ra -diki),
een gebonden mensch ; wei
raa-diki (ra-diki)
ba
rahi-na , eene, door
haren echtgenoot gebonden vrouw ; ula ra . waa -mu, de door u medegebrachte visch ; au -au -du wat
raa -rawi-la
ro
raa -nggahi-ta,
al
gij gedaan en gezegd hebt; doü raa
madiki wei-na of : doü maradiki ( zelden :
Rafa,
uitgekauwde
betelpruim ;
(Mal .
sepah). Raga (Mal . idem ), bal van rollan . Ragi, dobu ragi,
soort
suikerriet těbu
merah . Rahama ( t) Arab . rahmat, genade , barm hartigheid. Rahasiya
(Mal .
Skr.) geheim , ook het
maraadiki) wei-na, iemand , die zijne vrouw vastgebonden heeft ; doü maramade ede, de
innerlijke, het gemoed . Rahi (Mal. laki), man , echtgenoot ; ka
gestorvenen , (vgl .
rahi, huwen (van eene vrouw gezegd ) .
beteekenis) .
de
sub II opgegevenen
Raho, vragen om
iels ( Daj. laku ); raho
84
BİMANEESCH- HOLLANDSCH WOORDENBOEK.
kangampu , vergiffenis vragen ; ta - raho weya-
bereikt ) ; daa maraka of wali raka -na, ook :
ku daha náru -na, gij vraagt aan hen hunne lange wapenen ; raho weki, elliptische uildrukking voor verlof vragen om heen te
karaka,
gaan , Mal . minta diri.
saraka
Rahu,
soort
viervoetig dier (civetkat ?
vgl . Jav . rase ). Rai , (Mal, lari); hardloopen, ijlen, vluch karai,
ten ;
snel
doen
gaan ,
onvoldoende, raka - tjiki, voldoende (vgl . tjiki); doen verkrijgen , doen bereiken ; saraka,
walu
aan ;
tot
ijumpu
kai-na,
tampuu -mpuu - na
van het begin tot
het einde ; ba bau wali ntene kai-pu mai-na saraka mbia ai ake, waarom is hij lot heden
avond toe toch nog niet gekomen ?
Rama , kruipen, zoowel voor menschen
hard laten
loopen ; karai lopi -na deï laka , zijn schip
als voor slangen enz. gebezigd .
met eene vaart op eene klip doen loopen . II . ai marai, lichtdag, overdag, in be
Ramba , steen.
teekenis
het
sambeya
lima
Mal .
hari
wakatu
sa -nai ai mangadi,
ro
siyang ;
de
gebeden
ver
richten op de vijf waqloe's iederen dag,
Rambuta vrucht.
gesteld
zijn
op
iets,
in
iets
(het
Mal .
rambutan ), eene
Rame (Mal . ramı), vlas.
gedurende den dag en de nacht ; vgl . sidi. III .
slijpen ; wadu ramba, slijp
II . snijden, bijv. gras of katjang.
kakidi
di sa -nai ai-marai
I,
Rampa (Mal . rampas), ontrukken , rooven .
zin
Rana, lauw (vgl . Toumpak , nanar) , ook
hebben ; oi nde nono kai : oi pana, oi busi,
hoog voor supu, ziek .
oi
niwa, bè-bè-na mpara nde rai kai-na oi malolu mbuwa pâhu ede, het vocht waar
Randa, I. sleepen ; randa -ku peda- la dei dana, sleep uw zwaard over den grond ;
mede het moet gedronken worden is warm
ede -ra
of koud water, of honig, op welk van deze
daarop sleurde men hem te dooden ; ( vgl. hinti ).
drie men het meest gesteld is .
Raka,
komen
voldoende,
tot ,
verkrijgen,
bereiken , voltallig, vinden, (vgl .
randa - kai
ba doü, na -lao
voort on hem
II . stengel , steel , bijv. van den betel . Rang'ga, I. de bidaraboom .
Mal.
dapat en Bal. bakal); tjoü -tjoü -du mabalu na parenta aka (I)-na, na-raka ilmu, ieder,
II . = mòne , mannelijk , menschen als dieren .
die
Ranggasasa ,, (van het Mal . raksasa ), booze geest , reus . Ranggo, koraalsteen .
de bevelen van zijn verstand opvolgt,
zal wijsheid verkrijgen ; raka -na sa-nai duwa mbuwa rupiya, dagelijks verkreeg hij twee gulden ; doü ra -raka, krijgsgevangepe ; raka -du di woha ntjai, toen hij het midden van den weg bereikt had (toen hij halver wege gekomen was) ; tanlu -ra dompo weya na tuta -mu, na-raka -ra upa mpuru upa ,
vier
maakt ) ; sara de
veertig bereikt, (voltallig
kalosa -ku
masa -na zakât
en
djèka -na, nggâra wära
maraka bila-na,
men moet
opbrengen indien men geld be
zit, dat het getal (voor de belastbaarheid )
zoowel
van
Sanskr.
Rangki , (Mal , rakit ), vlot. Ranta mand,
(Mal .
en
Mak .
rantang),
soort
(Mal . idem ), ketting ; ai rante, van een paard .
Rante toom
Rantja
hij zal u zeker het hoofd aſhouwen , opdat hij de
hade -du,
rantja om
lepi;
na -waü - ra
mpoi weli
ba doü , door de lieden is alles als
strijd geheel en al opgekocht ; ook be
naming van eene wijze
om
de trom
te
slaan . Ranu , kneden, persen, uitpersen , ( vgl.
85
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Bug.
djemmú ) ; mangge ndei ranu kapule,
tamerinde,
welke tot
eene
vaste
massa
moet gekneed worden ; oi mangge ra-ranu , uitgeperst sap van tamerinde.
karawi rawi mataho, een goed werk ver richten ; ai- na mika
Rapa, I. afgesneden rijsthalm . II . soort peulvrucht, in het Mak . katjang
lao
Rapu (Mal . rapat, Jav. stevig aan één gevoegd.
rapět), dicht,
plaats, negorij ; rasa toi,
dorp, (Mak . parasangang ). Rase , A. insteken , speciaal in den mond ;
bek
den hond ; B. vreten ; asa
van
mu-sa na-turu rase, of : mu - turu rase -ra , gij vreet maar alles op. (Mal. běrsih , Jav.
raso weki, rein van lichaam ; ook
overdrachtelijke
in
beteekenis gebruikt :
raso rera-na di nggâhi mantjowa, zijne tong is rein van wil ;
leugentaal ; bura raso , helder
karaso,
hout gaan be
is
Rede ( vgl. Mal . rindu ), = pili (waarmede meestal
verbonden wordt), pijn , pijn
doen , ook in het bijzonder: minnepijn . Reè, pudendum virile ; reè rato, soort zeevisch . Refu , laten varen , loslaten ; wordt soms met néfa verbonden .
Raso, schoon, rein ; rěsik ),
hij
(vgl. Bug. laonruma). Rebo, dansen , tandakken ; vgl . lenggo.
het
rase weya -pu di asa lako ede, steek het in den
hadju ,
karawi
werken ; rawi ro lao, veldarbeid verrichten ,
goreng genoemd.
groote
hambu labo doü
houd nooit iemand na , dat gij een goed aan hem verricht hebt ; na - waü -ra
werk
Rasa ,
ro
ba supu wara -na karawi- ta mataho di siya,
reinigen ; oi
maraso maka
Reke ,
I.
Holl ,
het
mbòto-na wali-du
waü
rekenen
= bila ;
reke ro
bila ,
de
menigte er van was ontelbaar. II . krachtig, sterk , bijv. van een mensch of paard ; nggâhi mareke, een hard woord . Reko,
(Mak .
heen
deko
kronkelen
enléko), zich om
raso -na , zuiver water om het te reinigen ;
iets
vgl . nira ,
wortels van planten ; iets omgeven , zooals
als
bijv.
Ratja, soort plant.
bijv.
Ratja (Mal. rarjun ), vergift.
winden, bijv. met een touw.
Rato
(Jav . ratu ,
vorst ), vorstelijk per
soon, prins ; deze titel mag gevoerd worden door de djaneli en tureli. ratus), honderdtal , sa -ratu ,
Ratu (Mal. honderd.
Rau (Mak . rawo), soort vrucht. Rawa, zingen , gezang, liedje.
Rawamů rawa), soort noemd .
is :
( dit duif,
mu ,
zingend ; vgl.
in het Mal, punei ge
Rela
hoofddoek het hoofd ;
Arab.
(het
ridla ),
iets om
goedvinden,
tevredenheid ; rela ade -ku, ik ben tevreden , ik schenk vergiffenis; raho rela , om verlof vragen . Rembe, zwak ; doü marembe, een zwak mensch .
Reme, punt , bijv. van een sabel. Rempa
rumpa .
Renda, I. (Mal. idem), passement. II. bumi renda, een titel.
Rawe , wang
Rende, lies.
Rawi, werk, handelwijze, ook wel toc stand , zaak , en
de
de slang,
in sommige vormen ook
gelijk karawi; (vgl . ndawi en Daj. djawel ); rawi doü , A. iemands handelwijze, B. too
Rendu , zie djau . Rengge , rotsblok , groot stuk steen . Renta, uitspreken , vermelden ; renta -ku kai rera ,
men
verij; hina ba rawi doü , betooverd ; karawi : | (het geloof).
spreke uit met de long
86
BIMANEESCH
Rente ,
slaan ;
vgl .
HIOLLANDSCI WOORDENBOEK .
boë, lambo, nduku,
Rifa - (Mal . lipan of halipan ), duizend
pala.
Repa = mena ; ede -ra ljuwa made repa tjuwa made mena kai - na
kai - na = ede-ra
daarop stierven zij allen .
zijden
padju
genoemd ; zonnescherm
(Mak.
meest
in
Ribu (vgl . Mak . ritju ? ), zie mbari. Rii , ( Bul . arihi. Bug . aliri); paal, bijv.
payung
van een huis) rii panta, de stijlen , waarop de nokbalk rust .
Rere, in samenstelling : hebben , bezillen , ( vgl . wära)
verkregen door drie
rerakalo,
panjiki).
rijk ,
Riba , kookplaats,
taring met omzetting ?).
Rerakalo, soort vleermuis, in het Mak . balang- balang
poot .
steenen , welke een driehoek vormen (Mak .
Rera (Mal. lidah, Mak . lila ), tong.
een
Rido , schoonzoon .
gebruik met
Rima
(Mak.
lima ),
land :
ana
rima,
vinger.
wati of da ; doi wali rere (madarere) nggeè ro mori, iemand , die niets bezit om van
Rimba, I. oi marimba, hoog water. II . in sahada marimba, eene versierde
te wonen en van te leven ; doü madarere, een arm of gering mensch ; wali rere, ook :
uitdrukking in Bimaneesche vertellingen voor : sâhe, karbauw , doch waarvan de
ziekelijk, van menschen of dieren ; langzaam of achterlijk in ' t groeien, van planten .
beteekenis nu niet meer bekend is . Rimbi, karimbi, ralelen , rollen , zooals
overal
Rero,
her- en der
rondgaan ;
de donder .
rond
Rimpa .= niki ; bila marimpa, een vol
zoeken ; ngâra -na rero na-kamboü ba dou, door de lieden is zijn naam overal in
getal , Tjengga karimpa-pu = tjengga kaniki pu, verdeel het geheel en al .
gaan ;
waarts
' t rond
bekend
ngupa
overal
rero,
gemaakt;
(vgl .
ngaro en
Rimpi
= djarimpi.
Rindi , I. (vgl . Tonsaw. děnděm ), donker,
Sikka rerong, in : bano rerong, rondloopen ). Reso, in menigte aanwezig zijn , zeer
duister ;
talrijk zijn ; na -waü - ra reso saraa uta , de
te verlichten , hetgeen duister is .
visch is zeer talrijk. Retje, aansporen , iemand tot iets over
II . bamboestoel ; oo upa rindi, vier bam boestoelen .
halen ; ede-ra rèlje kai -na iwa doho -na : mai-ra la -nee-ka di uma -na , daarop spoorde
Ringa , I. (Mal. dëngar, Jav . rungu ), hooren ; karinga, docn hooren, v . d . mede
hij zijne makkers aan (met de woorden :) komt , laten wij in het huis gaan ; ba supu
deelen , verhalen ; raka -na sa - naiduwa mbuwa rupiya, nde pala na -karinga-ku wei - n sa -buwa
neè-na rètje lao tiyo rasa ro dana-na, dewijl
rupiya, dagelijks verdiende hij twee gulden,
hij haar wilde gaan zien .
te
maar hij vertelde aan zijne vrouw slechts van één .
Rewo , gewoon zijn le gaan ; doü marewo di kampo aka, iemand die naar gindsche
II. (Mal . lenga ), sesam , oliezaad . Ringgi , (Mal, ringgil), dollar, rijksdaalder .
overhalen
zijn
land
kampong pleegt te gaan . Reya, munt .
I.
(Mal. Porl .)
ndai makalarowa -na marindi, om
Ringi, kapok . reyal, spaansche
II. (Mal . haliya), gember. Ridi nggara, indien ,
Ringi - ronga
( vgl. Mak . lannasá,
Bug.
lanná) , ringi- ronga ade, zich verwonderen , verbaasd staan over iets ; kuwasa -na Allah ta'ala na -arira ringi -ronga ade ila , over de
87
BIMANEESCH - HOLLANDSCII WOORDENBOEK . van
de
menschen
in dit land ;
macht van God zijn wij geheel verbaasd ;
woonten
na-arira ade -ku maringi-ronga rawi doü ede, ik ben ten hoogste verwonderd over de
ringa ndede roi ba doü ede-ra näha-näha kanae kai-na cli marawa , toen zij zich aldus
handelingen van dien man .
hoorden prijzen , verhieven zij hoe langer, hoe meer hunne stemmen bij het zingen ;
Ringu, (Mak. lingu ), gek ; karingu, iemand
karoi, doen prijzen .
voor den gek houden .
Rinta ( omzetting van tinra ? vgl . Mak . tinrang, Mal . těndang), schoppen, een schop
Roka, I. de lendenen . II .
( Mal .
karal) ,
roest,
roestig ;
besi
maróka , roestig ijzer.
geven .
Rºko , waken , bij iets waken , feestvieren
Ripa- ripa, geheel verscheurd . Riru , wolk ( Bug . állung).
feest ; roko kamaru, waken , bijv. bij een
Risa, soort plant .
kind tot dat het slaapt ; na - maru roko ba
Riti , ( Bug . reli), geel koper. Ritju, 1. ( Mak . idem) , = sawai, slecht.
sintji weki, hij ligt neder terwijl het be
II . (vgl . Bug . retje en Bul . věwěk ), snel, vlug ; djára maritju, een hardloopend paard . Riu , meest: sama riu , vlak .
Riwu, duizend .
(Mal . ribu) ; duizendtal , sa-riwu,
Riyana, schoonvader, schoonmoeder . Ro ,
I.
en ;
kalo
ro foo,
pisangs
rouw bij hem de wacht houdt, vgl . sandaka . Romba, roodkoper ;
rood
såhe romba,
kleurige buffel. Rombe, grasmes .
Rombo , recht, rechtuitgestrekt; vgl.romo . Rome, (Mal. lemah , Bul . leme); zwak , qodral aö -na : Tenggo Allah - la ‘ala, mustahil
en
rome-na, qodrat beleekent dat God sterk
mangga's ; ku -sakasi -ku wali wara-na ruma makalai malai-na - sa . Allah ta'ala ro ku
is, het is onmogelijk , dat hij zwak is ; ruma marome, een zwak vorst .
sakasi -ku nabi Muhammad ede ndai kakai-na,
Romo, I.
en 't Mak .
ik betuig, dat er geen andere heer is dan
busii) ,
weg ; v . d . juist , waar, werkelijk ; katjai ku mu -romo, naar ik vermeen zijt gij
ta - raka -ku ro wali, hebt gij het gekregen , of niet ?
juist, ( handelt gij recht) ; ruma maromo, een waar vorst ; wali romo iyu -ku, ik had
II . Een woordje om aan den zin eene vragende beteekenis te geven ; mu - pili loko
werkelijk geen gevoel, ik had in 't geheel geen gevoel.
Ròbo
(uit
het Arab . marbot), de gees
telijke, die de bědoeg in de moskee slaat .
ntjai maromo , een
lam
Allah en dat de profeet Mohammed zijn gezant is . Soms ook met : of, te vertalen ;
mu-ro ? hebt gij pijn in de buik ?
recht;
(vgl . rombo
rechte
II . steel , stok , v . d . romo bedi, loop van een geweer. Rona ,
stam ;
ròna
hadju, boomstam ;
Rodjo , toespreken, aanspreken ; ròdjo angi, elkander toespreken , zich verzoenen ;
ròna fana, het lichaam van een boog ; vgl. lona .
wati ntene- pu -ro ròdjo angi labo rahi-mu,
Ronda , naakt , van een mensch ; bladerloos,
zijt gij
nog maar niet met uw man ver
zoend ?
ontbloot, zonder geld ; karonda, naakt maken ,
Rodu, ( Mak . ronrong), wekken . Roi , prijzen ; na -roi-ra taho sára -na doi di ade rasa ake, zij prees
van eene plant ; ook wel ; van geldmiddelen
de goede ge
naakt doen zijn, v . d . naakt uitkleeden , van alles berooven ; men zegt ook : karonda lembe, de sarong uittrekken .
88
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . Rondo, zie mbau.
III.
Rongga (Kòlo longga ), komen tot, aan komen ; da ndai marongga -ku nekeka ela
(het
Mal .
Arab .
arawah ),
ro doü nahu sangadji une parange matja,
Ruba - raba = rupe- rape.
komen
Rudju = ranu , kneden .
tot
mijn
volk
mogen
later niet
vorsten met een tijgeraard ; na -rongga dja ra ama-n watu doro, de vader kwam even eens aan
van de bergen ; rongga - pu aka
feesten
voor de afgestorvenen , voor een afgeslor vene zulk een feest vieren .
Ragi ( Mal . idem ), schade ; verlies. klanknabootsing van een rammelend geluid, vgl. karugu en karege. Rugu -rege,
dawa, dáár gekomen ; karongga, doen aan
bewegen ;
Ruku ,
maru
maruku
loki,
komen , doen toekomen , overbrengen , bijv. de bevelen van iemand .
slapen , terwijl men het achterste beweegt ; wali -du bae-bae -na ruku ro rawi ompu ede,
Rongko (het Mal. - Holl. rokok ), sigaar, rooken .
de bewegingen
Ronti = runti, afsnijden . Ronto, van roest zuiveren met limoensap;
handelingen
van
ouden man waren
niet goed
geheel buiten zich tahuwan laku -nja ).
zelven ( tiyada
ronto - pu besi, maak het ijzer met limoensap schoon !
en
den
hij was běrka
Ruma , heer ; ku - sakasi -ku wali wara -na
ruma makalai malai-na -sa Allah ta'ala, ik
Rdo , I. (Mal. daun, Jav. ron ), blad. II . iets ergens uitnemen , bijv. uit eene kist .
betuig dat er geen andere heer is dan Allah ; de vorst ; ruma - t ruma - t, onze heer
Ròpe, schors, schil ; ròpe hadju , boom-
biljára, de rijksbestierder, ita ruma -ku, zeer hoog voor : ita ; ruma londe, soort visch ,
schors ; ròpe dolu, eierschaal.
het
Mak .
banjarà
genoemd ; karuma,
Ròpo , twisten, twist .
in
Röpo-ròpo (Mak . rappo-rappo), hangslot,
als heer hebben , als heer erkennen ; wali - da
met een hangslot sluiten ; ede - ra ròpo-ròpo kai -na, daarop sloot zij (de kist) met een
tjaủ-na karuma ita ruma -ki, zij willen u niet meer als heer hebben ; ita ruma-ku ndai karuma, gij, de vorst ( het laatste ge
· hangslot. Ròtji,
(vgl.
Mak . lattjiri),
snel , vlug ;
deelte wel vertaling van het Mal . jang di
lao rotji, snel gaan ; karotji, snel doen zijn, ook : karawi karòlji, iets snel, spoedig ver richten .
pěrluwan ).
Ròtjo, A. (vgl . Mak . soso ); met een parang schillen ; B. = saròtjo, afgeschil.
bonzen , bijv. twee schepen ; lampa rumpa ,
Rampa,
(Mak .
tarumpa),
aanstooten ,
aanbonzen ; rumpa angi, tegen elkander aan
aanloopen tegen iets ; rumpa bente, of rumpa
verd ; parada na -waü - ra saròtjo (rotjo ), de verf is afgeschilverd .
alleen , een benteng aanvallen of bestormen .
Ròtju of saròtju, loszitten , losraken , losgeraakt zijn, bijv. het heft van een mes ;
schuiven, wegschuiven ; rundu - pu kau mai mena doü rasa toi, schuif voort het bevel
waü -ra rotju (of sarotju ) wòle -na, de grendel
breng over of geef het bevel dat de lieden
is los (of afgeschoven) geraakt. Rowa , I. beo , de beyo, soort vogel. 11. (Jav, dowah, soort pan) , rowa mbako
uit de dorpen komen .
kai,
pot om rijst in te koken ; rowa weha
kai oi, pot om water in te halen.
Rundu, (vgl . Mal . sorong, Jav . surung) ,
Rungka, afbreken , bijv . een huis ; rungka ra - sake -na, zijne belofte verbreken . Runti (vgl . Bug. ratiá) , ergens een stuk afsnijden, v. d , eene zaak uitmaken.
89
BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
mena kai sa -mena -na kani -kani-na, na-mbei
Run , I. lot ; ruu malaho ro ruu maiha , geluk en ongeluk ; kòne ingge de da ndi
du la Kalai, tembe ro badju la Kalai, ede
ruu kai
ra ndai kani-na ba ana sangadji ede,daarop ontdeed hij zich van zijne kleederen en
het daardoor ons lot niet is te zamen te leven.
Runtju, uittrekken , uitdoen ; ede-ra runlju
ndinga,
zij het ook zoo, dat
als
II . karuu, geheel en al opmaken ; ngâha
gaf ze aan Kalai , tei wijl de vorstenzoon
opelen ;
landa karuu, alles
daarop het baadje en de sarong van Kalai
karuu , geheel
aantrok ; na - lampa - si di sori, na -kani-ku sapalu - na , na- waü sara lösa walu oi na
verkoopen , geheel uitverkoopen .
runlju -ku sapalu -na, als hij eene rivier door-
bij het mededeelen van wat men van anderen
hij zijne schoenen , en als
gehoord heeft, alzoo vooralin overgeleverde
waadde, droeg
hij uit het water schoenen uit .
Rantu zijn ;
= reso ,
kwam
Ruwa , ruwa-na , ruwa - n , wordt gebezigd
trok hij zijne
verhalen , gelijk het Mak . bedeng, het Bug.
gare ; wara -wara ruwa - n sa - buwa in
na -waü -ra runlu
menigle uta
doü, er
was eens , naar men verhaalt, iemand ; mu
aanwezig
= na-waü-ra
reso ula . Rupe -rape, onbesuisd , doldriſtig ; nggåra rasa , liyo taho- pu doü labo - mu ,
mu - leka - sa
kakai-kr
ada- mu ruwa-na ede ada-na doü
wali, gij
zendt uwe slaven uit naar men wederom de slaven
zijn
zegt , maar het van een ander.
Ruwe , (Bug. maruwe, Mal . madu) , mede
ai-na rupe- rape -mu deï masawai, indien gij eene plaats aanvalt , let dan goed op uwe
echtgenoote, vrouw van denzelfden man . duri, Jav. ruri en ěri),
(Mal .
Ruwi, I.
volgelingen en stort u niet onbesuisd in
doorn .
het verderf. Rapiya (Mal . Hind. idem ), ropy , gulden .
JI. melaatsch ,
Rasu ( vgl. Mal . susuk ), steken , insteken .
S.
S,
verkorting van sa, I en III , nggára
ku - bade-s, indien ik het weet ; nai-s, morgen ; didi- s, overmorgen . Sa, 1. ( enclitisch na een woord) , indien ,
is uitgegaan en zijne oogen zijn verblind ; loki-na luru
mpa mandai karaso, asa-na-sa na
rase ,
worden
door
als, wanneer ; het wordt dikwijls tegelijk
mond
met nggåra, doch ook afzonderlijk gebruikt;
harâm) .
nggara wara - sa doü of wara - sa doü, indien
III .
de
partes hem
eet maar
Een
posteriores
gereinigd,
slechts
doch zijn
alles op ( al is het ook
woordje,
dat
in
enkele uit
er iemand is . Vgl . sa , II. waarmede het
drukkingen de toekomst aanduidt, nai-sa ,
oorspronkelijk wel identiek zal zijn.
morgen ; didi-sa overmorgen didi-na, ecrgisteren ).
II Een woordje, dat achter een voorop geplaatst woord gevoegd wordt, om daaraan een
bijzonderen
nadruk
te
geven , en is
het verband
te vertalen door : nu ,
doch , wat betreft ;
ilo -sa na-waü -ra made,
naar
mada -na - sa na -waü - ra mbuda, de fakkel nu
(tegenover
IV . tot, tot aan . Saa, saa hudu , luizen zoeken of vangen . Saba ( r ),
(Mal . Arb . çabar), geduld , ge
duldig. Sabanda (r), (Mal . Perz.), havenmeester .
90
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Sabe , I. (Mak . sabe), zijde. II .
in :
sabe
kuwasa ,
men
wat
gedragen ;
keurig nee
waa sabe ro
doen
kuwasa,
såhe ra
( ra) neė = waa
wil, zich wille ama -mu -ro,
ndoi
nee kai-mu såhe ede,
zijn het de buffels van uw vader, dat gij
alleen
binden ,
ten
opzichte
van dieren gebezigd. Sabiya (Mal . Ijabe; Mak . Ijabiya) ; Spaan sche peper ; sabiya
mbuku,
saſaku
doü . een nietswaardig
Safangga, verward , bijv . de haren . eenigszins
Safað ,
heesch ; vgl .
schor,
mpaö. puin ; saki ba safür, on
vuilnis,
Safii,
begaanbaar door vuilnis.
er mee doet , wat gij wilt ? Sabenta,
Safaku , mensch .
soort
in het
Mak , rappo gandjeng genoemd. Sabu, diki sabu, vastbinden , terwijl men bet vast te binden voorwerp eenige malen
Sageſ, ntanda sagei, iemand van terzijde aanzien . Sagu (Mal . idem ), sago. Sàha, peper , (Daj. sahang .) Sahada, I. ( Arab. sjahadat), de geloofs belijdenis . II .
in :
sahada
marimba, versierde be
met het touw omwindt.
naming van een buſſel ; zie rimba, II .
Sabu-kati ( uit het Mak . of Bug. ) , schat ting, te belalen door de in den krijg
Sahara kast.
overwonnenen . Sabura, zie bura.
Såhe (van het Jav . Sanskr. mahesa ?), buffel, karbauw ; sáhe sura , benaming van
Sadanta, steun , datgene, wat tot steun
den
van
iets
dient ; sadanta lira, dat gedeelte
van het weeſgelouw , dat in het papasolorang balira genoemd wordt .
Mak .
Sadeka, (Mal . Arab . siděkah ), aalmoezen , godsdienstig feest.
palen .
kaambi, gereedmaken . kantjadja,
welke
bij
of peli sahara,
aankomst van een
opgebracht worden ; sâhe kapa, een buffel, welke bij aankomst van een oorlogsschip moet opgebracht worden . geluige ,
getuigen ;
vgl.
sakasi,
waaruit het vermoedelijk ontstaan is. Sahingo satoi. Sai,
Sadiya (uit het Mal.), gereed ; kasadiya =
Sadja
buffel,
saharah ),
brief van den Gouverneur van Celebes moet
Sahi ,
Sadiţi, rechtop ; kidi masadidi, het recht op staan ; rü masadidi, recht overeind staande
( Mal.
onderweg
ergens
aanleggen,
in
het voorbijgaan . Saka, I. = djèka of djaka.
te
bejammeren ,
jammer van ; (Mal . sayang) . Sadoho , zie dòho.
II . ( Mal . sakar ), suiker . Sakadju, benaming van het bamboesje,
Sadopa, muil .
waartegen de kapas en kemiri aangeplakt wordt, tot het maken van eene inlandsche
Sadundu, opgestapeld , op elkander liggen.
kaars.
Sae, kind.
oudere broeder ; ana sasae, oudste
Sakaka, in hand dragen .
de
Safar I. bitterachtig ; vgl . pai.
Sakala, zie kala .
II . weinig , een weinig (hetzelfde woord ?)
Sakasi
(Mal.
hoogte houden, op de
Sanskr.
saksi) ,
getuige ,
ura safai, motregen.
getuigen .
Safaka (Bug . tábakka, Jav. měkar), open gaan, opengegaan , als eene bloem .
nggåra mu- ngawa-si sake labo nahu, nahu
Sake, overeenkomen, beloven, afspreken ;
91
BIMANEESCA - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
masanggu-na kampore. Au-lji pâhu-na sake
Salaka (Jav, Bug. idem ), zilver .
ede ?
Salama (Arab . Mal . salámal), heil, wel
Nggåra
mu- waü-si mpore ; ku -ngaha
weya -ku ade -mu .
Als gij eene overeenkomst
met mij sluit , zal ik op mij nemen u vet Moedanig is die overeenkomst ?
te mesten .
kasalama,
varen ;
voorspoedig, welvarend
maken . Salampe, (Mak. idem .), een doek , welke den
schouder
gedragen wordt , een
Als gij vet geworden zijt, eet ik uw hart
over
op ; rungka raa -sake-na ,zijne belofte breken. Saketi, sakeli karabu , de haak, of wat
slendang ; ook : over den schouder dragen. Salanga, I. soort visch, in het Mak .
' t ook
waarmede een oorsieraad aan
zij,
het oor bevestigd wordt ; sakeli padju, de knip van een zonnescherm .
Saki, dicht
onbegaanbaar
gewas ,
dicht
door
onkruid
begroeid ;
en
kanira sa
mena -na masaki, al wat met onkruid dicht bezet is schoonmaken ; fuu dobu masaki, zeer dicht opéengegroeid suikerriet , helgeen den doortocht onmogelijk maakt.
Sakompe, zie kompe. Sakona (Mal . Holl. sakonar), schoener.
ergens afgeraakt zijn , losge
raakt ; na- waü-ra sakonto pula -na , de deksel is er af. Sakotji (Mal . Holl .) , schuitje, boot.
Sakòto ,
soort vaartuig,
van eene mast
voorzien .
louwen aan een juk of draagstok waaraan de last bevestigd is.
in :
sontjo ra
sontjo. III . (het drukking :
kasalanga, uil
Salanga -tjòngi, geheel en al , ten eene male,
volkomen ;
de eigenlijke beteekenis
der deelen van deze samenstelling is on bekend . Salapa , ( Mal . salēpa , Mak . salappa ), een
da .
Salawa ( Arab. Mal . salawal), gebed . Saleko (Mak . idem ), bastion .
Salenda (Mal . salendang) , een doek , welke over den schouder gedragen wordt . Salentje, draagbaar, waarmede cen lijk wordt vervoerd.
Salepe ( Mak . sulepe, sjerp) , buikband. Saliku ,
Såla, I. (Jav . salany ), benaming van de
II .
II . uit elkander gaan ; elkander doen gaan .
doosje voor tabak , sirih , enz . Salata (het Mal. selatan )
Sakidi , zie kidi.
Sakonto ,
gamasi genoemd.
een
werkluig om garen op te
winden , kleiner dan de langgoro. Salipi, een bijgebouwlje om in te koken,
een keuken . sâla, geschenk ; vgl .
Salira, soort boom , met eetbare vruchten . Saliri , oksel.
Mal .
salah) alleen in de uit
wali sála - sala na, het kan niet
Saloa, zie loa. Salondo , I. landwind .
missen ; vgl. ntjára.
II . Zie Londo .
IV . sála - sála, brak , van water ; ook ge bruikt om aan te duiden dat het water
Salòngi , insteken, tusschensteken , bijv.
noch
hoog,
noch
laag
is,
maar
de ge
middelde hoogte heeft. Saladja, bijgebouw van een huis . Salaho,
tegelijk ,
tevens ; labo saròme salaho-na, tevens, of al glimlachende.
Salaï, vermeerderen , doen toenemen ,
Salongga , soort gras .
eene
kris
in
den
gordel;
( vgl.
Mal .
selang ?) . Salolo, lijkkleed. Salunga, mandje, waarin de rijst wordt gaar gestoomd, koekoesan ; vgl . sunga .
Sama, (Mal . Sansk .) , gelijk zijn, gelijk
92
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
even , te zamen ; sama piri,gelijkelijk vlak ;
Sameè, zie mee.
nggâhi ra - sama
kai, een gezegde, waarin
Samo , bevochtigen , een weinig natmaken .
is geweest, d . i . een gezegde
Samonto , zich juist tegenover iets be
men
gelijk
waarmede men le zamen hceft ingestemd ; kasama, gelijkstellen , te gelijk doen zijn.
vinden . Samori, zie mori.
Samada, ( Kòlo, hamala) , indachtig zijn, denken aan ; ede- ra nangi kai-na ba supu
Sampa, ( Mal . sampan ), bootje . Sampake, opgepropt, verstopt; bini sam
samada - na ana - n duwa-n, daarop weende zij, dewijl zij aan bare beide kinderen
pake, opgepropt vol, eivol ; mpula sampake, aartsdom .
dacht ;
ku -samada- ku
made, ik denk aan
den dood. Samangi ,
Sampana, (Mal. Skr .
sapana ), trap van
eene vorstelijke woning . huiveren ,
bijv.
van
vrees,
ijzen ; busi samangi, zeer koud , ijskoud. Samango, zie mango.
Samparadja (Mak . idem) , soort anker. Sampari, soort volk , kris . Sampela,
jong ,
volwassen ,
jongeling,
doü masampela-ku ngâra -na, kòne
Sambanta, zie mbanta .
maagd ;
Sambara -mbura , zie sambura.
na-tuwa , daa malowa kananu ro widi, jong
Sambariki , kakkerlak .
is hij te noemen , die, hoewel oud, niet kan
Sambeka,
nadenken
geluk , voordeel; nggâra na
of onderscheiden ,
wära
tolu - n
tarima- si, ruu ro sambeka ila , indien men
ana
er in toestemt, is het ons geluk en voor
zij hadden drie zoons, die allen volwassen
deel; raho bareka di sangadjimasambeka ,den
waren .
zegen van den gelukzaligen vorst vragen . Sambele (Mal. sambeleh ), slachten , bijv. een
dier ;
afsnijden ; ku - sambele woo-ku
lamada, ik zal mijn hals afsnijden.
(Mal .
sambahyang),
sambia, van avond ; nai- s sambia , morgen avond ; amba sambia , de avondmarkt,
een
een
woord
bij
het spreken
soort van dieventaal, bijv.
Sampingo, eenzaam .
de
zon
heeft zich overal verspreid, het is overal mbia sambura of : mbia
sambara-mbura, zoo gebroken , dat de stukken verspreid in 't rond liggen, bijv. van aardewerk ; vgl. wura .
een
weinig ;
los , vgl.
hadju samporo,
Samporona (het Mal. Sanskr. sampurna ),
Sambore, hamer, (Sanggar sambole, slaan ). Sambura, of sambara -mbura, verspreid , sambura
Samporo,
losgegaan ;
gaan .
Sambòlo, hoofddoek ; vgl. mbòlo .
liro,
losgaan,
Sampori, hori.
een weinig hout ; lampa samporo, een weinig
Sambii , geleding, bijv. van riet.
licht geworden ;
van
Sampini, zie mpini.
Sambi (Mal . kusambi), soort hout . Sambia ( vgl. mbia ), des avonds ; ndara - s
verspreiden ;
grepen
omzellen ,
Sampinga, zie mpinga. gebed ,
bidden.
zich
Samperu, in : nggâhi samperu , de letter
hänga voor ngâha.
Sambètja, zie bèlja.
Sambeya
na -waü -ra nae sampela mena ,
mòne - n
volkomen . Sampu, een
vuil ;
vuilen
kasampu edi Sampuru
sampu
asa -na , hij heeft
mond, hij spreekt vuile taal ; kanggèle edi. (Mal .
sěmbur) ,
spuiten,
spuiten . Samuu, baarkapsel.
Sana (Mal. sènang), rustig.
be
93
BIMANEESCH- HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Sapaü, wali sanaü ade- na, niet op zijn
Sanganga, mbuda sanganga , stekeblind.
gemak zijn , verrast door iets onverwachts .
Sangari , soort plant, in het Mal . lagundi
ophouden , stilhouden , poozen
Sanawa,
(vgl. nawa ?); wali sanawa-na karai -na djára
genoemd. Sanggalita, tegenhouden, beletten .
ede, hij bield niet op zijn paard te laten loopen ; na - sanawa - ra kalalo kai-na hompa -na ,
Sanggapi (vgl . Jav. gapit), alles wat dient om iets vast te klemmen , vastklemmen ,
hij bield stil om de vermoeidheid te laten
afknijpen ; vgl. kapi, api.
voorbijgaan, om uit le rusten .
Sangge, sangge - sangge sara , zoo dikwijls
Sandaka, (vgl . Bug. paraka ), bewaken , zorgen ; sandaka ana doü, op een kind
als ; sangge- sangge sara djaka-na ede,sangi sangi mpa ba tjili, zoo dikwijls hij de
passen ; sandaka -pu iha ngara-mu marada sandaka -mu ntau -mu , draag meer zorg dat
zakat opbrengt , van achter.
gij uw goeden naam niet verliest dan voor
Sanggentu,
Sandari, eene afdamming van hout. Sande kadja.
de twee
opstaande bamboes
aan het weefgetouw , in het Mak . tanrakang Vgl . dida, in beleekenis = hel
genoemd.
Mak . tanrá, op iets drukken .
Sando
sanro ), inlandsche dokler
(Mak .
hij steeds er iets
de sarong onder de armen
bevestigen , gelijk de vrouwen dikwijls doen.
uwe bezillingen .
Sandida ,
houdt
of doctores.
Sanggere,
rib,
de
ribben ; vgl. Lamp.
kěkěraj. Sanggili, zich verschuilen ; vgl. ili. Sanggilo , soort visch , de ikan gaboes. Sanggòbo, voorover liggen , op de buik
liggen . Sanggori
nggori, losraken, los.
Sanggu (Jav. sanggup ), op zich nemen ,
tolong genoemd.
voor iels stellen .
Sanga (Ponosak. idem ; Bol . Mong . tanga), boomtak .
haaldelijk.
Sangadi, des
in het Mak .
plant,
soort
Sandonawa,
nachts ;
ndára- s sangadi,
aanslaande nacht ; ròka sangadi, nachtelijk feest, vgl. ngadi. Sangadja,
(uit
het
Mal.) ,
met
opzel
dven , opzettelijk ; wali poda-pòda ra - sangadja weya -ku
hade ana- m,
waarlijk
niet
met
ik
heb
opzet
uw
gedood .
Vgl .
(Bug.
idem ;
uit
Sangkila roeibank .
of
sangi- sangi,
steeds , her
het
(van
Mak .
sangkilang).
Sangontjo , zie ngontjo. Saninu
(Sumba. kaninu , Sikka . linong,
ninu ),
spiegel;
saninu
mada,
bril ;
ai -na daa umbu-mu doü mamade na -ndawi
ku ndai het Jav .) ,
I.
II . dae sangi, soort zeevisch .
kind vgl.
kaeli ade (op eli) en santiri.
Sangadji
Sangi,
zich verantwoordelijk
instaan ,
ook
saninu
vooral
de
ba
doü labo-mu, begraaf
gesneuvelden ,
vorst ; wordt dikwijls met ruma verbonden ;
volgelingen
peda sangadji kai, het rijkszwaard . Sangafa ngilu, ruiken .
(zullen zich hieraan
zullen
want uwe
dit tot spiegel maken spiegelen ).
zachtheid doen of
Santa (Mal. santan ), klappermelk, iels met klappermelk gereedmaken.
behandelen ; sangâme kai nggåhi malaho, iemand door goede woorden trachten te
, Jav. tabe), met Santabe (Bat (Bat.sattabe . Uw verlof !
Sangame,
bewegen.
iets
met
Vgl. ngâme.
Santawi, zie ntawi.
94
BIMANEESCII - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Sante
( Mak .
sante ),
dak van bamboe.
Santika, in : une (bune) santika, zie une. Santira, de balken , welke in de palen
van
een
huis
onder
vloer zijn aan
de
met een groot schip gaat, moet gij maar met een klein varen .
Såra,
missen , niet raken , bijv. bij
I.
hiel werpen of schieten ; vgl . ntjára,
gebrachl;
zij worden onderscheiden in santira doro en santira wela, naar gelang
meest gebruik in den zin van het bestuur,
zij in de richting
de hadat van Bima.
van
de lengte of der
11. = ada,
breedte van het huis zijn geplaatst . Santiri , zie ntiri.
III .
kantjaka,
bank , bale -bale ;
handelwijze;
meestal
in
pudendum virile ; sâra siwe, hel pudendum muliebre.
Jav . sěbar) , zich ver
spreiden ; vgl . tjamba.
V.
uithouden ,
ndai waü - la
Santjaru- ntjamba, overal verspreid ; vgl.
kunnen madja
nijaru -ntjamba. Santjedi, (Mal . sédu ; hikken , de hik hebben.
Mak .
tatjado),
het
siwe in galara sanljiwe, de
vrouwen der dorpshoofden .
verdragen ;
pili ade da hartzeer dat wij niet
sára ,
verdragen ; ade -na
van
wali-du waü - sia såra
labo doü mambòto, hij kon
schaamte
voor de menigte niet
meer uithouden ; vgl . siya.
- Santjihu, met vooruitspringende hoeken ; vgl . tjihu. Santjiwe
het Arab. sjara ').
IV . såra mòne (of : weki sâra mòne), het
Sumb. kěndjaka. Santjamba (vgl .
gedrag,
(van
verbinding met nära gebezigd.
Santjada, soort schildpad.
Santjaka
II .
VI . (Mal. sarat) , volgeladen . Saraa, eenmaal, in eens , ten eene male ; na -nee-ra bini poò ede ba arupiya.
Ede -ra
wcha saraa kai ba wai ede labo poo-poo -N , was bijna geheel gevuld met
bamboe
Santjori, eenigszins afwijkend ; vgl . tjori.
de
Santju, praatachtig .
guldens.
Deze
werden
nu door de oude
Santuda, in liet nauw gebracht zijn, ook overdrachtelijk .
vrouw , tegelijk metde bamboe. weggenomen ; na - bini saraa -lu tamba nahu , mijn net was
Sanuru, een plat woord voor asa ; snoet,
ten eene male ( geheel en al ) vol ; kasaraa :
ede raa-sanuru nggòmi,
na - kidi di doro -na madèse ndai nlanda kasaraa kai-na ada -na, moge (de vorst) op
bek ; ook : zeggen ; dit heb je gezegd .
Sað, de bloemkolf van een palm . Sapa, zooals
over
een
staan ,
hoogen berg
om
daardoor al
iets heen trekken of gaan ,
zijne onderdanen tegelijk te zien ; saraa - raa
bijv. over eene rivier of over een
ringa -na, de eerste maal hoorde hij dit =
berg ; doortrekken , bijv. een bosch ; sapa nggâhi, een gezegde (bevel) overtreden . Sapatu (Port . Mal.), schoen .
zoodra hij dit hoorde. Saraba
(Mal .
Perr.
Sapatù (Mal . Arab . ) , Zalerdag . Sara , I. (uit sa en ra) = sa , I , II en III .
Sarae, zand .
II .
Saraka, zie raka.
sara - sa
(sara- si of sara-lji ), indien
niet ;
sara - sa
tjila ,
indien
kani-ku sampari, ku -kani -ku ik niet ecne kris draag, zal
ik een hakmes dragen ; sara -si lodja kai -mu kapa, mu -lodja kai-ku lopi, indien gij niet
sērban ),
tulband ,
hoofddoek .
Sarai , gelijken op.
Saramba, saramba ,
eerst ,
eerste
voor
kind ;
het
eerst ;
ana
saramba -na ,
ten
eerste , in het begin. Saranggo,
saranggo padju , de baleinen
95
BIMANEESCI - HOLLANDSCII WOORDENBOEK .
van
een zonnescherm ; saranggo we'e, het
geraamte van een vlieger. Sarao, doü masarao -rao hidi
weki-na ,
iemand van middelmatige grootte.
Sariya ,
sergeant ,
lagere rang Sultan .
bij
een het
nog leger
bestaande den van
Saro , I. lui, onhandig.
Sarapahina, bij vergissing of bij ongeluk raken of treffen ; den een bedoelen en den
II . de zaal van hel paleis, waarin de Sultan de gasten ontvangt .
ander treffen ; waü - ra lambo sarapahina -mu
Saròme (vgl . Mak . lamuri, Bug. tjäberú ),
nggòmi,
ba
nadat
ongeluk glimlachen.
bij
hem
gij
Sarompi ,
geslagen hebt . Sarasa sandari.
eenigszins
Sarata ,
Saronto , van
heet
smaak ;
vgl. nata . Sarai (Mak . saraung), soort zonnehoed . Saree, toelaten ; saree -pu, laat het toe, het zij
zoo ; saree-pu ku - landa, laat ik ze
maar verkoopen ; kasaree, toelaten , toestaan , overgeven . Sareſ, I. erf rondom
Sarempa, hagedis, tjitjak. Sarendo, sarendo weki kadeni weki, iets
naderen ;
lao
sarendo rero, zich
rondom (lot allerlei menschen) in belrekking stellen . Sarènga
(Mak (Mak..
lengang),
liggen . Sarente,
strik ;
teè
achterover
sarente,
een strik
zelten . Sarentje,
ade, haten , haat .
Sarere, met
de band
aan
het hoofdstel
van een paard . Saroti = kambera, doch alleen in binding met dat woord in gebruik . Saròtjo, zie rotjo. Saròtju , zie rolju.
Sarowa ( Mal . Arab . saluwar, of saruwal), broek .
Sarume
(Mal.
tjěrěmei), soort vrucht.
Sarunde, sarunde-na, de helft, een gedeelte, sommigen , eenigen ; sarunde-na mawėse, sarunde -na magala, sommigen pagaaiden, anderen boomden . Saruwa,
onregelmatig,
ongelijk ,
gezegd van vlechtwerk, van den gang van
een paard ; ook van iemand, die zich de vrouw van een ander toeëigent. Saruwe, saruwe-na = sarunde-na .
over iets heen
III . uma ra-sasa, een huis van gesplelen bamboe. Sasae, zie sae .
sarere, na -iyu -ku wati poda.du wâra gendi mada - n sa bae, toen betastte hij zijne
Sasero, pijn, plaag, kwaal .
wenkbrauwen
Sasili , zwarte mier.
voelde
(toen)
bijv.
Sasa, I ( Bug. idem ), heining, haag. II . boender, schuier.
strijken, bevoelen , betasten ; ede ampo na
en
ver
Sarumbu, lichaam , vgl . Mal . tubuh .
een huis.
1. de rijst, bij het kooken , iets hooger van het vuur afzetten
tot
hadju, houtsplinters.
schielletjes
dat
de
eene er werkelijk niet meer was. Sari, I. vloer van een buis (vgl . Bug .
Sasòngo (Mal . sungul) , snor, knevel.
salima ). II . (Jav . saring) , doorsijpelen , doorlekken, filtreeren .
Satjina, zie tjina .
Sarika, soort lans, bij in gebruik .
de djene djára
Satahi , parel .
Satoi , zie toi, Satu , alleen in : wòka ro salu = wòka . Sawa (Tonsea : idem) , slang ; sawa moro, oelar sawa,
go
BIMANÉESCH -HOLLANDSCH WOORDENBOEK . Sawai ,
slecht ,
sèpe, leenen , ter leen vragen ; vgl . tjèpe.
boos ; doü masawai , een
slecht mensch ; raa masawai, slecht bloed .
sapun ,
garnaal),
uta
sepi, soort kleine garnaal, trassie van te maken .
gebruikt
om
Sawo, soort boom . Saworu , klapperrasp . Sawu (Jav. sawung), djanga sawu, haan .
ook wel bosch .
Sawi (Mak . idem .), matroos .
de Seba , openen , openhoulen, bijv. struiken van eene levende heining om een dier door te laten . sèke,
I.
(Mak .
nauw, eng ;
seke),
sa
kimi masèke, één handvol , krap aan ; wunga sèke lagiya -na, het was er juist nauw aan toe,
dat
zij
aan
opium
behoefte kregen ,
Sepi ,
Sera,
I.
Bul .
vlakte, veld , onbebouwd land,
II . eene groote behoefte doen, (vgl . Mal . berak ) ; sera - sera, diarrhee hebben ; lao sera lao tarii.
maneyo Sere,
mpadsere, soort wapendans der
anangguru . Sero,
(Mal .
serun ),
passement ;
tembe
sero, een met passement versierde sarong .
( bijna kregen zij behoefte aan opium ).
Sewa (Jav. idem .), huur. Sewi
II . met hartstocht of driſt iets verrichten ; na-náha sèke mpaa -na , bij ging hoe langer
wat
hoe hartstochtelijker dansen.
gene,
Sela , I. (Daj. sila, splijten ; vgl . mbia ),
(vgl .
ku
Jav .
meer wat
bè
luwih) .
is ,
dan
overmaat , het
overblijſt,
mpara
datgene,
vereischle ;
overblijſsel;
dat
ndupa
neè -ta padja -na ro náru - na
breken , stuk , uit elkander ; peli na -waü - ra
sura weha -ku sewi ndupa -na, meet de breedte
sela lòki-na, eene kist met gebroken bodem ; na-waü-du sela lopi ede, het schip ligt uit
en lengte af, waar gij will ; maar gij moet iets meer dan de maat nemen , bè-du sewi
elkauder.
na, al wat er overblijſt.
II . (vgl . Jav. silah, afzonderlijk ), sela -li,
Seya,
Vgl. ntjewi.
(Bug. seya-seya , soort
gezang) ;
sela -lji of sela-du, behalve, uitgezonderd,
rawa seya , benaming van het gezang der
niet medegerekend ; au - au -du masaori -ori pâhu malòsa watu nijai maduwa mbuwa
baliyan’s ofbissoe's ; doü marawa seya,bissoe. sa , I. JI en III. Si , I.
alles wat ook, dat langs de
sela -li mani, Iwee
wegen uitgaat , behalve het semen ;
upa - na doũ nde lao labo -la sela -du dou masupu ede, vier menschen moeten u vergezellen ,
buiten
en
behalve
de zieke
(de zieke niet medegerekend ), kasela , uit zonderen , Sempa (Mak . sempi , Mal . sepak ), schoppen ;
sempa raga, (Mal . sepak raga), met
den bal spelen.
overeindstaan ,
Siļi , ai masidi, ai sidi, morgen , des mor gens ; sidi-sidi, vroeg in den morgen . Siga, ( Mak . sigard ), soort muts
bij
feesten in gebruik . Sigi (Mak . Arab. masigi"), Sii ,
I.
moskee.
(vgl . Sumb. en Bul. susu ), eene
schelp, schelpdier ; sa -ròpe sii, eene schelp vol ; vgl . kasii. II . süż pâhu , gelaatsuitdrukking ; süi pâhu
Sena, dauw. Sengge,
tji.
II .
mataduki, een stuursch gelaat. bijv. de stekels
Sikasa (Mal. Sanskr. siksa), straf ; kasi
van een dier.
kasa , bestraffen .
Sengka (Mak . sengkang), tangetje om de baard haren uit te trekken .
binden ;
Sente, ontzag voor iets hebben .
Siki ( Mak . siki), een doek om de heupen zijn
kleed
opnemen en midden
om het lijf vastmaken ,
97
BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Silo , soort plant .
III .
Silu (Mal. suling) , soort fluit. Sima ( Mak , idem .), belasting, verliening.
een
bijv.
iels ,
Simbi,
als
doek ,
Siwe
be
awewe),
dragen.
dekking van het lichaam
ngâha kasisi, iels eten dat te heet
van smaak is ; ( sisi vermoedelijk een klank nabootsend woord ) .
Simi ( Mal . sčlam ), duiken , onderduiken ,
( Toumpak. vrouwelijk ;
Sund .
siwej, wijſje; doü
vrouw ;
siwe,
djanga siwe, kip .
naar iets duiken ; vgl . mimi. Simpa, simpa -simpa = kombi, wellicht ;
Siwi , vleien , vleiende woorden spreken.
simpa -simpa wára kasi ade-na, wellicht heeft
woord van den derden persoon : hij , zij, het.
hij
medelijden ;
simpa - simpa, of :
simpa
simpa lòpo -na, ook gebruikt om een wensch uit te drukken, mogel simpa -simpa ndondo umu -mu, moge uw leven lang zijn. uit een lontarblad bestaand
Singa, het
Siya , I. ( Bug . idem , Mal . iya ), voornaam
hoofddeksel der doü donggo.
II .
den ellenboog tot het uiteinde van den middelsten vinger ; singku turu , maat, van
siya -siya
(uit
het
Mal .) ,
ijdel,
le
Siyadara, - ede, voornaamwoord van den
behoorende
itu ; vgl . siyadera. ede = siyadara ede, vgl . Siyadera, dera .
sěsal, vgl . Bol . Mong . monontol),
Siyara - e , voornaamwoord van den twee
slel
bij
elkander
ringen .
II . (Mal
V.
vergeefs ; kasiya -siya, ijdel maken .
derden persoon meervoud, het Mal . marika
Sintji , I. (Mal . Ijintjin ), ring; sinlji sao
een
sira , Mak.
IV . mpòso siya, kleine puist of zweer.
den elleboog tot het uit
einde van den wijsvinger ; vgl . tjihu .
ua ,
Bat .
waarmede het dikwijls verbonden wordt .
Singku, arm ; ook een maat , ter lengte
lengte
idem .
tjela ), zout (subst) . III . uithouden , verdragen ; wali-du waü na siya ngáha kuu, hij kon het zemelen elen niet meer verdragen ; vgl . sára, IV . ,
van
ler
( Sumbawa :
sintji ade, berouw , berouw hebben ,
den persoon meervoud , in de aanroepende
Sinto (Mak . idem .), een in bepaalden vorm gevouwen papier, waarin eenig geld
wijze : 0, gij allen . Sò , inham .
als bruidsgeschenk gedaan wordt.
Sobu , nest van vogels, micren enz. vgl. Sawu , njábu.
Sipa
(vgl .
scheurend
Mak . sappe), scheuren, ver
als
hulptelwoord ; doek .
Sipasau,
een
wild
bijv.
dier ;
pasapı
sipa
ook
Sodi , vragen , eene vraag doen ; sodi kai
sa -sipa,
één
ba ina -na : bé -lji ula ra - waa - mu , zijne moeder
vroeg hem : waar zijn de visschen, welke
alléén
gebruikelijk
in ; randa
gij medegebracht hebt ? na-maimpara ina
sipasau, met geweld voortsleepen . Siri , ergens om vragen , verzoeken ; na
na
siri-kuuma-mu,
een meisje ten huwelijk vragen , v . d . doi
hij
vraagt om uw
huis
( namelijk : om in le wonen ).
schaal
van
eene
schildpad , of
de
schildpad zelve .
II .
mpori sisi, soort gras, in het Mak .
sisi piring genoemd. VERN . BAT. CEN . XLVIII .
naar
haar
sodi ana- na, de moeder kwam kind
vragen.
Ook
speciaal:
sodi, verloofde, sodi angi, verloofd zijn.
Sisi , I. (Mal . sisik ), schub van een visch, ook :
mamai
sòka, I. soort groente , postelein . JI . (Mak . afweren .
sokkâng ?),
met de schilden
sòke (vgl . Bug . salukė en súke) , opgraven , uitgraven , bijv. een boom . 7
98
BIMANEESCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
sóku
(Mal .
ljěkur),
soort
medicinale
wortel.
Suba , benaming van het gilde der krijgs
Soma , de vlerken van een vaartuig . Somba ( uit het Mak .), zich onderwerpen aan den vijand . Songga, soort boom , de bidara pahil.
songke.
Songge
II . koud , koel ; oi masowo, koud water ; vgl . busi.
lieden ;
paruga
suba ,
benaming
van
de
baroega of loods buiten de omheining van het paleis . Subu
tijd van
(Mal . Arahı . çubuh ), de
Songke (Mal . sungkit, Bug . songke), eene met gouddraad doorweven stof .
het morgengebed .
Songko , I. (Mak. songkó), hoofddeksel ; songko nijanga , kroon, zooals bij het Moeloed
koopman . Sudje (Jav. sunduk . Mak . sude), aan het
ſeest
spit sleken , braadspit.
door
den
pangoeloe
van
kampong
Malayoe gedragen wordt .
Sudju
II . (vgl . Mak . tongkó), ra- songko, een gevangene.
opsluiten ; dou
Sontjo, I. (Jav . Ijon !ong), een peperhuisje van pisangblad.
II . (vgl . Bul. sumoso ), stroomen ; masontjo, stroomend water . ( Mak .
versmolten ,
solong) ,
opgelost,
vlocien , zooals
sudjud (Arab. Mal . ) , zich op
den grond nederbuigen.
oi
smelten,
bijv .
zout.
Sumbu (Mal . idem .), lampepit, ook : lont. Sumpi
mangoda (amu fanda) , gij moet
sumpu -na
onderste
(of
zeer
door droefheid .
sumpilan ), blaaspijp, mel
de jonge uiteinden der pandanwortels nemen ; sumu awa - na ba maraka, het
lembo
hij is, als ' t ware, opgelost
(Mal .
cene blaaspijp blazen . Sumpu, uiteinde , eindpunt ; la weha -ku
Ook in liguurlijken zin , bijv. na- soo - ra ade-na lòko-na ),
of
Suku ( Mal . idem ), een halve gulden.
Sòno ( Mak . súnu ), soort visch ( volgens anderen de kakap) .
Sdo
Sudaga of saudaga (Mal. Perz, sudagar ),
einde
daa
der
mantau
uitgestrekte
hel;
sera
mantjewi
sumpu padja -na, cene
vlakte ,
breedte
Sòpe ( Mak , soppe), soort vaartuig.
eindeloos concreete
Sora, zie sure .
bezigt men : tjumpu. (Sumb. supu , vgl . Bug.
Sore (vgl . Mak . ritju ), wári- sore, zie wari. Sori, riviertje, beek ; vgl. nanga .
tjappú, Jav . puput, als ook Bim . pulju .)
Soro ( Bul . suru ), uitspruitsel. Soròba saraba
verdienstelijk , ook : denis .
Soròga
(Mal .
Sanskr. suwarga , surga ),
hemel .
Sosa, manen , aanmanen om te betalen .
Suna
Sune,
is . Sumpu voorwerpen
welker
of sunat
wordt alleen van gebruikt; anders
(Mal.
Arab .),
besnijden,
beschrijven,
vertellen ; páhu -na
wali ndai lowa weya-la sune kai matantu, zijn uiterlijk kunnen wij niet met zekerheid
Sowa, I. simpel, idioot ; tjaû hari -hari kabalo ambi- ambi doü masowa, er van
beschrijven .
houden steeds te lachen en gekheid te maken als een idioot .
sapunga), damp, wasem .
II. sowa woo, halskuil.
Sowo , vgl . sobu.
I.
sowo
kanggiya,
mierennest;
traditie, de besnij
Sunga
( vgl .
Benten.
sangu , Tonsaw .
Sungga , rijststroo, měrang. Sungge, of sunggc- sungge
kabantja ,
spolten , bespollen . Suntu (Mal . sěntul ) , soort plant.
99
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Supa
kayu sěpang) ,
(Mal .
kasupa, met sepang verven . Supu , I. ziek zijn , ziek ,
durend, steeds. ziekte ; doü
masupu , een zieke. oorzaak,
II .
Sure, overmatig veel , ura
reden ; au -lji supu -na ndai
hade kai-mu ana lenga - m ake, wat is oorzaak , dat gij
eindeloos, voort
masura - sura ,
daa
IV .
soort bout;
te veel ; na - sure
oi di ade rowa ede, hij giet te veel den pot (zoodat het overloopt);
water in
sure ro sora , idem .
het kind van uw makker gedood
Surn, I. Bug. soró ; vgl . Mal. surul), achter
hebt ? ba supu , om reden , omdat , dewijl ; ' uitgaan , terugtrekken, bijv. in den oorlog; wali lowa -ku tuu ba supu iwa -ku ana -ku suru -na amba, afloop, einde der markt . ake, ik
niet opslaan , omdat ik mijn
kan
(Mal.
I.
surat),
geschriſt, brief,
in schrift brengen ; na-waü -du heeft het opgeschreven .
het mu
maar een klein kopje; nahu mambeï bedi sura mu-bedi weya nahu, ik
zal
u
mij
een
geweer
schielen
wilt :
koffie
geven ,
drinken , al is
door
voortgaan . de
idem .),
susu ,
melk ;
eener
borsten doü
masusuot
doü makasusu, min .
slechts ; ta-nono waü kahawa sura sa-tjanggi gij
oi
worden
buſfel,
een
kasuru,
(Mal.
Susu vrouw ;
loi,
eerst
waarmede buffels
dien uitroep, doen
sura, hij
II . mils, maar , als maar, al is het maar,
moet
uitroep ,
voortgedreven ;
kind op den school heb .
Sura ,
II .
Suu
(Jav .
suhun,
Mak . suung), op het
hoofd dragen ; ruma suu = sangadji. Suwasa melaal.
( Mal . Sanskr . idem .), klokken
mits gij voor
Suwu, wond ; rima kui-na mabonto suwu
ede-ra dòho sura kidi
na di liri ade-na mawontu di kontu-na , met
mpa, (gij) moet nu niet zillen , maar op staan .
zijne linkerhand de wond bij de hartstreek bedekkende, welke op den rug uitkwam ; vgl . ntjuwu.
III . (Mak . súrang ), soort oebi .
T. T verkorting van ta ; ruma -1 = ruma-ta . Ta , verkorte vorm
of genitief van ila .
Tada
wijls verbonden wordt.
Taa (Jav. tal, Mad . taal, Mak . talá ) , de lontarpalm . Taba, meest metsakali, eens,
balja laba sakali sura ede, lees dien brief eens ! Tabai , beproeven, probeeren ; ook : ver zoeken , in verzoeking brengen ; labai-tja -pu karawi rawi ede, probeer eens, dit te ver richten ; na- labai dja -du ba ibili, de duivel verzocht hem ook . Tabe, pot, braadpan ; tabe kamami kai-na
öha, een pot om rijst in te koken . Tabelo = pabelo.
Tada, duidelijk, duidelijk zicht- of hoor baar,
èreis ;
ntjai deur, waarmede het dik
blijkbaar ; ndadi mpara tada-na daa
wära -na madja -mu,
zoodat
het
blijkbaar
wordt , dat gij geen schaamte hebt; na - lada di rera - na huruf ede, de lelters zijn duidelijk op
zijne
tong
(worden
duidelijk
uitge
sproken ) ; na -waü -ra kalau tada mena kòne langi, geheel onbegroeid , zoodal zelfs de hemel
geheel
zichtbaar
is ; katada , doen
blijken ; bijv. katada kaporo-na, zijnen toorn doen blijken . Tadja ,
pamoka.
zolder
boven de keuken ;
vgl .
100
BIMANEESCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Tadji Mal. idem ), kunstspoor voor hanen , eenen haan een kunstspoor aan doen , en
Vandaar ook gebezigd te onderdrukken. om aan te duiden dat iemand van iets
v . d . ook : hanen laten vechten .
zijn beroep maakt, of dal eenig voorwerp
Tadjo, I. gevest van eene kris .
voor iels
II .
in een schip,
mataki
van
boeken) te zien , of daarin bekwaam
(Mak.
tadjo ),
welke de vormen .
balken
verlengstukken
de
gadi
pleegt gebezigd te worden ; doü
mòke,
wichelaar ;
Tadju , soort zeevisch , welke, nog klein zijnde, kaliri genoemd wordt. Taduki taduku.
Taduku , gevouwen , gerimpeld, met ge fronste wenkbrauwen . Tafaku (Mal. Arab . dachten , denken .
tafakkur ),
in ge
iemand,
doü
die
pleegt in de is =
malaki panimba , icmanil,
die de menschen pleegt over te zellen = veerman ; sampa mataki panimba, een schuitje dat gewoonlijk gebruikt wordt om de de menschien over le zellen = veerpont. II. gebezigd aan
om
cene
plaals voor iets
te duiden , bijv. taki lunli kai, plaats
Tafefa -fefa , wapperen als cene vlag.
waar men schrijſı, schrijſtafel .
Tagambe, gambir.
III . in laki ngâha , celwaren ; ede-ra weli kaniki kai-na mama ro isi-na ro
kalagiya.
Tagiya
Talengga, zie hengga . Tabi (Mak . tai“ ; vgl . Mal,tahil) , wegen , overwegen ;
tahi-pu mandai nggâhi, limba
wai - pu ndai rawi, weeg wat gij zegt , over
taki ngâha - na, daarop deed hij een COM pleeten inkoop van de ingrediënten voor het betelkauwen en van allerlei eelwaren ; kombi-kombi wára doü makasi ade mambeï
weeg cerst , wat gij doet .
na
Taho, goed ; doü malaho, een goed mensch ; taho weki-na, A. schoon, mooi, B. het is
medelijdend mensch was, die hem eelwaren zou geven .
goed
zoo,
best;
onverschillig,
taho
mena mpa , het is
het blijft hetzelfde; taho ro
ntai, volkomen ,
volmaakt;
kalaho ,
gocd
maken , verbeteren .
Taï I
(Mal.
laki- laki
ngáha ,
(Waarschijnlijk is bij
substantief
verzwegen ,
drek ;
ook : groote
IV .
een
Taka
vertrouwen .
I. ( Mal . takar ) , zekere maat; loi takar buskruit
( Mak .
taki ) ,
een
cenige
sub 11 en DI
zoodat
het zelfde
peperhuisje van boombladeren
gemaakt. V. taki weki , zich
II .
de
wellicht
vermelde beteekenissen oorsp : onkelijk een
II . ( Mal . tahil), zeker goudgewicht.
taka
er
woord is als sub 1.) .
tahi),
behoefte doen ; lai angi, wolk .
sa - laka , één
of
Tako,
klip ; karai lopi-na dei
stengel
schip
van
ro wadu, zijn
op klippen en
steenen laten loopen . Takabu (Arab. takabbur), zelfverhelling, verwaand, trotsch .
overgeven , zich toe
I. stengel, steel, lool ; lako edja, van
een
de kaladi; lako padju ,
zonnescherm .
Ook
als
steel
hulptel
woord gebruikt: amu niu tolu tako, drie stuks klapperwortel.
II .
vluchten
naar
iemand of iets , zijn
'Takapu , zie kapu .
toevlucht
Taki, I. plegen , gewoon zijn , bedreven
rasa -na malao lako rasa makalai, menschen ,
zijn
in ' t een
taki
dida-na, bij wat hij ook doet plegen
of ander; au - au - du rawi-na
wier
land
nemen tol ;
genomen
doü
ra -waü
weya
is, en die naar een
ander land vluchten (vgl . taki , IV .) .
101
BIMANEESCH - MOLLA VDSCII WOORDENBOEK .
Tala ( Mak . patala ), ordenen , gercedleggen, i
Tampuu la - tampuu
opdisschen. Talaga (Mal, Sanskr.), meer .
beginnen ,
Talehi, pier ?
na -nunlu
Talibana
(het
Mak . Talibannang) , kris
band.
dalima .
fuu ),
beginnen ,
als
gij
begin ; moet
de
waktoe magrib invalt;
mena ku
walu tampuu -na saraka
Ijumpu kai -na, en hij
het
Talima
( vgl .
kai-ku boë magari,
begin
tot
het
verhaalde alles van
einde;
tampuu -na
of
lampuit-mpuu -na, ook : ten eerste .
Taliri, een dun bamboesje, waarom hel garen bij het weven gewonden wordt; in
Tanaö (vgl, Jav, sinahu ), leeren , onder richt ontvangen .
het Mak . palalling genoemd. Talòlo , loslaten , los , bijv. vel .
mamade, de paaltjes op de graven.
Tamba,
soort -- fuik ,
ook
op
Tanda (Mal. idem ), teeken ; tanda-na doü
het land
gebruikt om
bijv . vogels te vangen .
Tambåga ramba..
( Mal .
Tambaku,
Sanskr .) ,
koper ;
Tandamba , ndambi .
overal
Tandii (vgl . rii) , slijlen of stutten van
( Mal . Port. tambako) , tabak .
bamboes bij een huis ; landii muna, lwee overeindstaande bamboezen bij het weef getouw , in
Tambåri
uwi landii, soort oebi.
( vgl .
wári, mbali) ,
zich om
omzien ;
ede -ra tjuwa
rai mena
kai-na, wali kòne lambári-mbari-na , daarop vluchilen zij allen , zonder zelfs cens om le zien ; sa - bune -bune ntoi lampa -na, ede ampo
vgl .
vgl .
Tambara -mbuwa, = sambara -mbura,
wenden ,
gescheurd ;
na - lambâri, nadat zij
eenigen
het Mak . tanrakang genoemd;
Tandju (Mal. tandjung), soort plant. Tando,
voorzijde , met het gezicht ge
richt zijn naar ; (voor ntando); di lando voor, vooraan ; dòho lando èle, zillen met
tijd
het gelaat naar het Oosten gewend ; wali
voortgegaan waren , wendden zij zich eerst
disa -na ufi di tando nahu , hij durſt voor mij
om .
( in mijne tegenwoordigheid) niet blazen ; lando, van vorsten ook in de beleekevis
Tambe ( Mak . kambe) , grijpen naar iets , pemen .
van ngâha gebruikt .
Tambètja voor uta mbetja, zie uta . Tambinga ( Mak . Sumbera, Sanskr. liwra) , lood . Tambiri
(vgl .
wiri,
mbiri), schudden,
zich bewegen, van het hoofd gezegd . Tambu (Mal. Holl. tambur), trommel.
Tampiku
tariku .
bijv .
een
de
ringen
op
elkander
van
kabellouw ; v . d. evenals cen
liggen ;
aldus opgerold touw sikasa malampode
mpóde, kwelling op kwelling. Tampole, soort visch, in het Mal . bělanak genoemd.
iels zich richten ; salando-ku
naar
bailu’llah, richt het gelaat naar Gods huis ; B. aanstaand ; wura masalando, aanstaande maand .
Tangåra , zie ngåra. Tanggiri , zich draaien ,
in
de rondte
draaien ; vgl . nggiri.
Tampode -mpòde, ( vgl . pode) , incenge kronkeld , ineengedraaid , in ringen opgerold zooals
gelaat
Salando, A. met het
Tangguru, loslaten , losgeraakt , bijv . Twee bamboezen welke verbonden waren ; vgl . hori . Tangiri,
I.
soort
schelp,
in het Mak .
kandjappang genaamd. II . soort visch , (Mal. tenggiri of včngiri). Tani (Bug. tanë), zwaar ; v . d . bezwaar,
ergens
bezwaar in hebben ; daa madja ro
102
HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
BIMANEESCH
lani -na ade-mu kanahu -mu nlau -na doü, gij schaamt u niet en ziet er geen bezwaar in u de bezittingen van een ander toe te eigenen .
Ook
gebruikt
in
de beteekenis
van : boete ; nggåra na -mpòka ro na-ntjuwu kombi,
tani-na
waru
reya-ku , indien
hij
Tara
Bug .
(vgl .
tara ,
spoor
van een
haan ), stekel . Taraku ( Mal . těrkul), buks. Tarambaka, soort zeevisch . Tarambeyo (vgl . kambeyo), hangen , af hangen (vgl . Mak . belong en melong ) ; amu
(een arm of been) breekt of gewond wordt
fanda
bedraagt de boele acht reyaal; katani , zwaar maken , bezwaren , voor zwaar houden ;
pandangwortels, welke afhangen niet den grond bereiken .
llalim aö-na katanz-ku sa - bae bitjára kalileko , ilalim
beteekent
eene
zijde
(eene partij) onrechtvaardig rechtsprekende voor zwaar houden (begunstigen ); wati lowa-na katani
matarambeyo
madaraka-pu
Tarangeha, soort ziekte in de vingers,
Tarasi , trasi . Tarasuku ,
soort
visch ,
in
pendjang genoemd. Taratòbo , geluidsnabootsing
Tanta (Mak . tuntung, Bug. latlang), schudden , bijv. een flesch ; rai tanta, schud
breken breken
van
touw
enz .;
Tantangga, voorhoofd ; ai tantangga , lede ren band om het voorhoofd van een paard. Tantonga (uit het Mak . tonlongang ), venster ; ana tantonga, de tralies voor het
Mak .
van
mbisa
het
taralòbo,
mel zulk een geluid breken .
Tàre (Mal . talam ), soort koperen schaal . Tarende, eenigszins biller kaduwi tarende, soort terong . Tari ,
I.
slijpen ,
een
of wrang ;
vorm
aan
iets
geven ; gula tari, suiker in vormen .
venster . Tantoru , opstuiven
van
zand
of stof,
stofwolk ; na- eda-du tantoru kalubu rai kai ba malja , hij zag het stof opstuiven, waar de tijger liep .
Tantu (Mal . idem ), zeker, vast ; katantu , zeker doen zijn , zich vast overtuigen van vast afspreken ; mawâra
di
eda kantantu -pu au
ade poo
ede ,
zie met
II . ai tari, teugels . Tarigu ( Mal . Port . ) , tarwe. Tarii (vgl . Jav, uyuh Sund . kiih ), pissen ; oi tarii , pis .
Tariku, gekruld , omgekruld . Tarima (Mal . idem ), ontvangen , nemen , goedvinden ,
in
in het bijzonder : aannemen van , d . i . zich toeleggen op gebeime kunsten.
bamboe bevindt; pehe kalantu , met zeker heid leeren kennen .
rinde
Tapa , belelten, afhouden ; ai -na wara -na masaori -ori
páhu
laat
ndai malapa -na
niets
het
water
van
oi di het
lichaam aſhouden .
aan
iets beruslen ; ook
zekerheid, (zie goed ), wat zich in dat stuk
sarumbu ,
hel
Taratui, goederen , bagage , = bara- bara ..
dende loopen , zooals bijv . een hond.
au -du
en nog
fijt.
kai doü ede ba bitjára, het gerecht kan dien man er niet mede bezwaren .
iets,
dana,
Tarindi, I. tarindi mangge, jonge tama bladen ;
na -larindi-ra
mangge,
de
tamarinde krijgt jonge bladen . II . dik worden , van een paard . Taripa (Mak, taripang), tripang. Tariti, I. alléen in tarili nata , zeer heet
Tàpa (Mal . Sanskr. idem ), boele doen , een kluizenaarsleven leiden .
(van smaak ). II . alleen in tarili ro howi = howi.
Tapu ( Bal . lapuk) , stengel, bijv . van eene vrucht.
waarin
Taròpo,
( Mak ,
taropong) ;
A
bamboe ,
de taliri bewaard wordt; B. Mal.
BIMANEESCH
Mak . taropong) verrekijker ; taròpo aſi, een bamboe waardoor in het vuur geblazen wordt (vgl . Mal.). Tarowa
lérang těrang ?? ),
Mal.
( vgl .
helder .
licht van de zon , de
schijnsel, schijnen,
103
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Tatun (Sund. fuur ), kvie. Tau ( vgl . Mal. taruh
Bul. en Bal. tahu ),
indoen, het voorwerp, waar iets ingedaan wordt, bak , val of iets dergelijks ; ampo
la - tau -ku de rowa, daarna doet
gij hel in
maan of van eene lamp; kalarowa, verlichten .
een pot ; na -weha -du sa- buwa tau ndai luwa
Taru, eig . stellen , zelten ( vgl . lòho) . v . d . inzetten , inzet bij het spel (Mal. taruh ).
kai isi guni ede, en zij nam een bak oin er den inhoud van den zak in uit te
taru
schudden ; lau mantji, inkikoker .
weki, zich
overgeven ,
zich
toever
trouwen ; vgl . kalóho .
Taua, soort sirihdoos ; vgl . ua .
Tarutake, gezegd van iets , dat met een doſten slag neervalt; na waü-ra larutake eli koha lula - na, zijn schedel (sloeg) met
Taru-tehe (vgl . katehe), ongelijk, mel afwisselende hooglen en laagten , getand als eene zaag, zooals bijv. sommige boom overdrachtelijk rawi
mataru - lehe,
op eene wijze handelen, welke het daglicht niet velen kan , welke niet in orde is . Taru - tòhe, overal
II . (Mal. tawan ), buil, krijgsgevangenen ,
krijgsgevangenen maken .
dof geluid (legen den grond ).
bladen ;
Tawa, I. (Mal. tawar ); tegengiſt ; panawa, idem .
verspreid ?, taru - lòhe
III . ( Mal . tawas), aluin . Tawori , bijdragen in geld te geven bij inhuldiging van een nieuwen sultan . Tebe,
I.
(Mal .
lěbal), dik ; katebe, dik
doen zijn , dikmaken . II . druppelen , druppel; sa- lebe sara raa nòno- ta ,
als
gij
er
druppel van ge
één
sarae didipi, z . v. a . de mat is vol zand . De beleekenis : overal , aan alle kanten , schijnt
dronken hebt; katebe, indruppelen , laten druppelen , doen druppelen ; na-kalebe kai-du
in
oi di asa - na , zij
laru opgesloten
le zijn, vgl . laru -lehe
kataru - tebe, alsook : nljaru in ntjaru -ntjamba. nljaru -ntjinggi); rawi malaru -lòhe = rawi malaru - lehe. Tasabe (Arab. tasbih) , rozenkrans. Tasi (Mak. idem , Jav . ladjin ), stijſsel , stijven . Tata
druppelen (zie ook kalebe ). Tedi , Teè
ijverig , vlijtig. (Mal .
latah) ,
beleggen, inleggen ,
tahan) , tegenhouden,
stand
houden , bijv . in den strijd ; teè tamba , cen net stellen , Teka,
(Mal .
liet water in zijn mond
een
klimmen , beklimmen ;
klapperboom
teka niu ,
beklimmen ; teka
doro,
bijv . mel edelgesteenten . Tatanga, soort boom ; in bet Mal. djarak.
een berg beklimmen ; opgaan (zon of maan ); leka rasa , eene stad bestormen , aanvallen ;
genoemd.
vgl . nee.
Tatarapa (Mak . latarapang), met gouden helt en scheede.
Tateo - teo
(vgl .
Jav .
cene kris
deyok ),
mank ,
Téma, of mposo lèma , soort steenpuist. Temba , I. put.
II . scheepsterm : de juiste plaats van iets opnemen ; lemba - lja -pu toro-na ,
trippelend.
bepalen ,
Tato (vgl . Mak . lau - lau, Bul. tolou ), pop, beeld , aſ beelding .
ncem
Tatoi ,
voor loi- loi ; ana laloi -na galara,
de onderhoorigen van een dorpshoofd .
eens
(nauwkeurig )
landpunt ligt. III . een woord
van
op ,
waar
onbekende
de
belee
kenis, waarmede het tweede gedeelte van
BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .
104
een Bimaneesch liedje (rawa) ingeleid wordt. Dit tweede gedeelte staal gewoonlijk niet
Mak, takko) , sterk , krachtig ; dipi matenggo, sterke mat; qodrat aö- na : tenggo; een
in het minste verband met het eerste ge
katenggo, sterk maken , ook : bekrachtigen,
deelle , en heeft meestal ook op zich zelve geen zin ; alleen moeten daarin drie woorden
bijv. na -kalenggo -ku ba Kumpani, het wordt door het gouvernement bekrachtigd.
voorkomen , bevallen
welke
(zoo
lettergrepen met
de
zij
plaats
der
medeklinkers
meer
uit
bestaan ,
twee
behoeft
laatste
het eerste dier de
dezelfde
twee
dan dit
slechts
het geval te zijn );
woorden volgt op Temba ; overige
is
niet
zoo
vast
bepaald, doch komen meestal aan het einde van een versregel . Bijv. Èse-du wura matarowa sambia, ai-na mbure lao kakaro mbaru,
Tenggali (Mal . idem) , suikerstroop. Tengi (vgl . Bul . tumanei) , leunen. Tengko
(uit
het
Mak ) ,
een
balletje
toebereide opium . Tera (Mal . teras ; Mak . terasa ), hard . Tere, I. (vgl . Mal . teling, Mak . tiling ?), hellen , scheef staan ; djangka ra - lòho na waü -ra lere, de passer, welke gezet is , staat scheef. zich
II .
verwijderd
houden
van ,
ver
ralju manina awa linti londa, Temba kandindo,
mijden ; tere- pu doü bae -mu, vermijdt uwe vijanden ! Wellicht hetzelfde woord als
sinlji mata mandanda , nee kani waa mandundu .
afwijken , zou zijn .
Boven aan den hemel is de maan , welke des avonds schijnt. Weest
niet roekeloos,
om als gij jong
zijt te gaan wandelen , vergiſt gluurt onder de trap . Temba kandindo (beweging) een , met op eene rij gezette steentjes , versierde ring, welke steeds gedragen moet worden . Tembe,
I.
kleedingstof,
I. ,
sub.
stof, en v . d .
sarong
eigenlijke beteekenis,
de
Tero , ophangen, hangen ; póo ra - tero -na di kompe ntjai, een stuk bamboe, dat hij aan den kant van de deur opgehangen had . Teru, teru - pu
iets
vlechten
een
tot
mandje ;
kabaho, maak een mandje van de
pinangscheede. Teta , aſweren , pareeren , bijv. een lans stoot. Tewa, dikwijls
II . eig . beteekenis mij onbekend ; wordt
zoodat
soort
rond
met
andere
mandje; het wordt benamingen
voor
mandjes verbonden : wonija ro tewu, kula
ro lewu ; deze samenstellingen ook gebruikt gebruikt als hulptelwoord; sabiya tolu ra tembe, drie stuks spaansche peper ; mangge wanneer er slechts van één mandje sprake is . sa-lembe, een tamarinde vrucht.
Teï of kalei, toonen , laten zien , leeren,
onderwijzen , onderrichten, mededeelen .
Tembo (Mal. tembok) , muur.
Ti ,
Tème, kin .
of nii,
een
nadrukswoordje
(vgl .
Tempo (Mal . Port ) , tijd , termijn . Tende, schild .
( ji); ai-na - li mpara nggåhi wei-na, laat ons
Tendo , ondiep. bijv. water.
te minder) bunne vrouwen .
Tenga ,
sa - lènga,
hall ,
helft ;
eigenlijk
geen Bimaneesch, doch tegenwoordig veel in gebruik ; vgl . dompo. Tenggo, (Sikka leggor ; vgl . Bug. tékko,
niet
spreken
Tia ,
van ( = hoeveel te meer of
splijten,
klooven ;
v . d . ua sa -lia ,
een
halve pinang ; sa - lia lawili, benaming
van
eene lengtemaat van het midden van
de borst tol de hand . Vgl . mbia .
BIMANEESCII
Tiki (Jav . teken ), stok ; budja liki, korte lans .
Toba , (Mal. Arab . tobal) , bekeering , zich
bekeeren ; ook als uitroep gebezigd.
Timba , I. lijk . II .
Tòbe,
timbang
ook
(het
timbang),
Mal.
wegen , overwegen ; limba wai -pu ndai rawi overweeg eerst, wal gij doen zult .
III . lao limba, opium
schip,
waar het water bij
Tindja (Mak . lindja ), gelofte , eene geloſte doen .
Tini (vgl . Sund. könöng of Mal. Tumil), hiel .
I.
slaan ,
het
bijv .
brok ;
kapenta sa - lobe,
lòbe pingga , fòbe rowa,
Todja , (Sikka . dansen ), soort daus met een dans uitvoeren .
slendang, zulk ( Mak .
Todo steken .
door iets
steken ,
lódó),
( Mal . tudung ), zonnehoed, hoofd
Todu
deksel; malanta ndei lodu -na , wille katoenen
todu padju , of dragen .
waschgoed
legen steenen aanslaan (vgl . Mak . tili, aan houdend slaan ?) .
af
stuk
stuk ,
plank ;
stof, om zich het hoofd mede te bedekken ;
Tingi , knap, bekwaam .
Tinti ,
een
I.
scherf van een bord , van een pot. II . tòbe langgiri, soort plant.
gaan koopen.
IV . limba rowa (het Mal , limba ruwang ), hol van een eenkomt.
105
IJOLI ANDSCHI WOORDENBOEK .
een
zonnescherm
gebruiken
Tòho, I. ( Mal . Taruh, Jav . Toh) , plaatsen , stellen ; djangka ra- loho ,
een passer , welke
II. linli tonda, de ruimte onder de trap .
gesteld is ; lòho riha- pu, plaatst ze evenals de drie steenen , welke eene stook plaats
III . de kapala van een sarong.
vormen ;
Tire ( Mal . tiram ), oester.
kai-pu
Tiri ( Mal . tudju ), recht door gaan, recht
opricht, plaats die dan
gaan
recht
op,
op
vgl .
mijne
ntiri ; deur
mai liri tada -ku
afgaan ; (men kan
Tiro, oudere vorm van liyo, kijken . Tiso piso.
benle, een
toho
benting
met een kompas ;
kalòho, toevertrouwen , overgeven , het ver
aan (vgl . taru ); madantau katoho, (hij) die
geen vertrouwen (op God) bezit. II . of katòho, laat maar ! het Mal . biyar lah ;
dragen met afhangende hand. Mal .
gij
lòho rawi, een werk stellen z , v. a . beginnen ;
Tiwi ( Bug . liwi, mededragen, brengen ,)
(het
indien
trouwen ; kalòho weki. zich toevertrouwen
ook zeggen : mai nliri).
Tiya
nggåra mu -panta -sa
padoma,
liyang ). mast van een
schip .
tòho -ra
Tiyo ( vgl . tiro ; Bug . liro, uit de hoogte
laat ik maar mager
zijn ; katòho mpara nijengga, laten zij maar echtscheiden ,
op iets neer zien , bekijken ), kijken , bekijken ,
nggero,
het
is
het
beste ,
dat
zij
echtscheiden ; (wel hetzelfde woord als sub I. , vgl . Mak . boli', nanro)
aankijken , blik ; liyo- pu doü bae-mu, kijk
III . alléén in : rasa loi rasa toho, de ver
naar (let op) uwe vijanden ; ai-na tiyo-mu
schillende kleinere plaatsen , waarin lòho loi is . dus Toi , (Sikka. doi ), klein , gering, jong ;
ina ro ama-mu kai liyo makadure, kijk uwe ouders niet met schuinsche blikken aan .
To , een nadrukswoordje; iyo -lo, ja . Tòba , smijten ;
werpen , na -weha
naar
smijten, wadu,
iemand
na -ljuwa -ljuwa
als
bijwoord : een weinigje, eenigszins , eventjes (vooral bij den Imperatief), soms
ook :
pas ; wci-na na- wunga nggana toi -na ,
lòba-du doü ede, zij namen steenen en elk
zijne vrouw was juist pas bevallen ; satoi,
smeet dien man (daarmede).
weinig,
een
weinig ;
ròo
lasa saloi, een
106
HOLLANDSCO WOORDENBOEK .
BIMANEESCA
weinig langsap bladen ; saloi põda mpa malampa lao di, slechts zeer weinigen gaan naar
Westen ; nde pala saloi = nde
het
pala, maar .
nijai,
tòke
aankloppen ;
töke
op
aſi,
de deur tikken , maken , door
vuur
op den vuursteen te slaan .
Tòku ,
Tóku
I. sterk , hevig , gezegd van den
van
een geluid , van sayuweer ; in
ro kaporo, wordt het verklaard als :
toornig ; wellicht eigenlijk : heftig ; kaloku , bevig doen zijn , sterk maken ; kalòku eli, zijne stem
stem
heftig doen
in :
digingsſeesten
in
buſfels, worden
welke
bij
rondgeleid ;
met staarten van
de
inbul zeker
omwonden
hoorns van goud ; masa
beteekenis van goud is ook
geen Bimaneesch ). Tòlo ( vgl . Mak . galung ?), nat rijstveld , sawah. Tolu (Jav . tělu, Mak . tallu enz.), drie . Tomberowa , soort plant.
Tonda , trappen op , betreden , bijv. den grond ; tonda djaneli, benaming van eene klasse van menschen , ook doü maupa dari genoemd; (vgl . Mal. lindjak, djédjali). Tongga, herstellen , beter worden , bijv. een zieke , ook gezegd van de fortuin .
soort
Tunggu of wellicht hoeden ,
bijv.
vee ,
bewaken, oppassen, bijv . een kind .
rara- longko, longko,
(Mak. eene
tongko), sluiten ; parabo gesloten
kist ;
longko-na
parabo, de deksel van eene kist . Tonte, uitgebroeid, van een ei . Tonto , tonto nana , etter uitknijpen, doen le voorschijn komen . Tòpa, I. (Mal. tampar), slaan met de vlakke hand , een klap geven .
strafwerktuig,
Торо ,, een woordje, wensch
uit
gebruikt
drukken ;
te
om
een
toch ! bijv. ai
topo -na of ai lopo - topo -na, wil toch niet ; sa -waü -waü tòpo lao rolji, ga toch zoo snel mogelijk!
simpa -simpa topo- na , moge
toch ; vgl . simpa . Toro ( Mal . tandjong) , landpunt, kaap. Toro , droog, verdroogd , van planten of bladeren . Tòsi , snijden
Tòta,
in
stukken snijden , een stuk af.
van iets.
finhakken ;
lola
kamubu
bune
santika nae sepi, fijnhakken ( in stukjes) zoo groot als een sepi (soort garnaal). Tòtekadju , soort vogel, specht ? Tuba
(vgl . Mal.
lumbak lans) , steken ,
bijv . met eene lans of kris. Tudu, aanraken , in aanraking komen ;
tudu angi doü mone ro doü siwe, of ludu
Tongge, I. dakribbe.
II .
ngèna ),
vgl .
tangguh,
Jav.
Tope ( vgl . Mak. Topi) , soort hoofddeksel dat bij de Moeloed feesten gedragen wordt .
mel) palola, en alleen
( Mal .
Tonggu
sáhe kėlo tola , wanga masa ,
wel uit het Mak. palola ( Jav. Sanskr. idem ) een soort van stof, zoodat de beteekenis is : buffels
van een bakoel;
II . Topa lampiſi, oogkleppen van een paard.
van
benaming
bijv .
zijn , eene sterke
opzetten.
Tola,
deksel ,
Tongko
Tòko , liggen op den grond, zooals bijv. een dier .
wind ,
Tonggo, vgl . tongko.
Tòke (vgl . Jav. !olok, Mak . téte), tikken , kloppen ;
waarniede men geiten
III . het geluid , verjaagt .
dat
den mis
angi huri labo doü siwe, het aan elkander
dadiger om den hals wordt gedaan ; dal werktuig iemand aandoen ; tongge doü ,
raken (met de huid) van een man en eene vrouw .
scheldwoord, z. v . a. iemand, die verdient de tongge om te krijgen, galgenaas.
katuha ro kadèse.
Tuha , geëerd ; kaluha ,
eeren ; meestal:
BIMANEESCO
107
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Tuka, nauw, smal , bijv. een weg .
juist ; tupa mena rawi-na, al zijn werk is
Tuki ( Mak . tungkulu , Bug . tuku ), stutten . knieën ; maru
in orde ; kalupa , in orde brengen ; mbeï ngowa kalupa, juist en duidelijk kennis
tuku , met opgetrokken knieën
geven ; katupa ntau ro wara -na, orde stellen
Taku ,
met
tuku, dòho
opgetrokken
liggen , zitten.
op zijne bezittingen .
Tula , soort plant. Tule (Mal . tulak) , afweeren , lerugstooten . Tumba ( vgl. Mal . tambak ), aarden af damming .
Tumu = dumu, uitspruitsel;
ook
als
Tumu-meme , de lip laten hangen , zooals kind
dat
op
' t punt
staat te
gaan
de
hoogste af
Turu , I. (Mal. tundjuk ), wijzen ; turu doü , wijsvinger ; sa- luru doü, de lengte van
een wijsvinger. II . slecht , onbehoorlijk, iets slecht of op onbehoorlijke
tumu, zeven stuks sirih stengel .
van
deeling der rijksgrooten .
hulptelwoord in gebruik : randa nahi pidu
een
benaming
Tureli,
denken
wijze doen, iets zonder na
doen ,
iels zoo maar doen ; fåsiq
aö- na sangi-sangi turu karawi ro turu nggâhı,
huilen ; hel hangen van de lip .
fásiq
Tuna ( Mak . idem ), laag, gering ; wära tuna -na , hij is gebrekkig ; katuna, verlagen .
spreken ; ba waü-mu bumi parisi mu-luru rase - ra , omdat gij nu cenmaal Bumi Parisi
Tunde (Jav. tundun, Mak . lunrung), tros van pisang.
de
Tundu, dragen op de schouders .
eet gij op onbehoorlijke wijze, (door bezillingen
ai-na
(uru
van anderen te verteren );
kadeè
au-au -du haba (r) daa mawára lantu , leen maar niet zoo het oor
Tune, soort grooten pot .
Tungge, waden , doorwaden . Tunggu , eene bamboezen staak , welke als veldteeken gebruikt wordt ; v . d . ndai mboo
zijt,
beteekent steeds slecht handelen en
aan elk onzeker gerucht . Tuta, hoofd , kop ; tula maru -kai, hoofd einde van de slaapplaats .
kai tunggu, waarop de oorlogsstan
Tutu (Jav . tutu, rijst stampen ), kloppen,
daard valt ; benaming van eene oorlogsschatting ; na -kawara ndai mboo kai tunggu
met een steen kloppen ; Tulu-pu fare, stamp
sa-kati, sa -tai, en zij brengen als oorlogs-
rijst ! vgl . mbadju.
schatting op : een kati , een tahil ; tjengga duwa - ku ba ruma - ta labo punggawa nae
Tuu (vgl . Bul . lumoor ), opstaan, gaan staan ; tuu walu maru -kai -na , van zijne
raa-mbòo kai tunggu ede,de oorlogsschatting worde door den vorst en den opperbevel
slaapstede opstaan ; luu mpaa lenggo, op staan om te dansen , gaan dansen .
hebber in tweeën gedeeld .
Tuwa, I. (Mal . idem) , oud ; doü maluwa, een oud mensch .
Tunti, schrijven (vgl . Bul . mantik ).
stampen ;
Tuntu, met een dikken hals , zooals bijv. een karbauw ; ook : doü maluntu woo, iemand met een kropgezwel. Tupa ( Bat . gepast , geoorloofd) , in orde ,
lulu kai wadu kalawe, dendeng
II . ( Mal . tuwak) , palmwijn. III . (het Mal. tuwan ), bijv. tuwa káli, vgl . ruma . Tuwi , een zachte houtsoort.
Tj. Tja, I. (Mak . sa) , eens, bij den imperatief; tabai tja-pu, probeer eens .
II .
naar ;
tja -åri, naar buiten , lja -awa,
naar beneden ;
tja - ipa, naar de overzijde,
108
BIMANEESCII
HOLLANDSCII WOCRDENBOEK .
Tjangke, (Mal. Ijangkeh ), kruidnagel .
III . ( Mal . Ijap ), zegel , merk .
Tjaba (Mal. lawar ), laf, flauw, smake loos ; van water ook : zoet ; koel , onver scbillig .
Tjapa, schrijlings ergens op zitten , bijv. op een tak ; vgl . tjafa. Tjapi (Mak . idem , Mal. sapi), koe .
Tjaba -raba, leugenachtig.
Tjapio ( Mal .
Port.), hoed .
Tjafa, iels ergens overheen- of opleggen ,
Tjårapudu ,
cene
welke
uitdrukking,
zooals bijv . eeil sarong over een heg , een
zooveel beteekent als : hier maar ! geef maar
zadel op een paard ; vgl . nijafa .
op ; nggåra na- ndede- s, ljárapudų djalitu ede,
Tjafi (Mal, sapu) , bezem , met een bezem vegen .
als
het
er zoo mede gesteld is , geef die
fluit dan
maar hier ; (uit ija , II . en ára ,
Tjaha , ijverig, ijver.
II . en pudu ( pu en du)
Tjaka (Bug . Ijakká, Mal . djangkal ) , span . Tjakakowa, soort vogel (in het Mak .
Tjarade slim .
tatuwi genoemd ?) . Tjamba , ana tjamba , geweerhagel ; vgl .
Tjampo (Mal . 1jampur) , vermengi, zich vermengen ;
nggeè
jumpo ,
elkander
bij
( in één huis of in een land ) wonen ; ook : zich
vermengen eenvoudig :
v. d .
van
man en vrouw , en
gehuwd
zijn :
sandede
ntoi ljampo -na wali-pu wara- na ròpo-na, 200 lang geen
zij gehuwd waren , hadden zij nog twist gehad ; tjampo ook gelijk
Mal .
Ijardik ),
Tjåri, samentrekking van : ' ja -ári. Tjáru , lekker voor den smaak of het
kaljáru,
gevoel;
santjamba.
Tjarádé,
(Mak .
mpudu ).
lekker maken , v . d . doü
makaljáru, iemand, die het een ander lekker of
maakt
hem
op zijn gemaki doet zijn ,
een vriendelijk mensch . Tjatja ( Mal .
tjatjah ), in kleine stukjes
snijden, fijnhakken. Tjatjingi, soort plant. Tjatjdro, paddestoel. Tjaü ,
A. kam , haarkam ; ook kam
van
ook : in
het weeſtoestel ; B. eg (Sumba . sai, kam ).
het huwelijk verbinden ; la -katjampo mena
Tjaù, genoegen in iets vinden, iets gaarne willen , genoegen .
kaljampo ;
kaljampo, vermengen ,
ku påhu mawára ede, alle soorten van kruiden , welke voorhanden zijn , moel gij
dooreen
mengen ;
ana duwa - n ede,
laho-raba kaljampo -la het
zal
goed
zijn
om
die twee kinderen met elkander door den echt te verbinden . Tjampu ( Mak . sampu), neef, nicht ; ijampu sakáli, of jampu saraa , broeders- of zusterkinderen . Tjampulempa , lastig zijn, hinderen .
Tjandu
( Mal .
enz .
idem) ,
toebereide
Tjedo ( Mal . tjeduk ), lepel, pollepel, met een
pollepel
mami mena ,
opscheppen ; ede-ra ljedo
na -waü-mpara kai-na
Tjeha,
schoppen,
bijv.
van een paard
gezegd ; vgl . sempa. Tjei, dragen op de heup . Tjela, I. scheiden, bijv . vechtende dieren ; vgl . Mak , salli.
kasela, vgl . sela .
opium .
II . katjela
Tjangga (Jav . Ijanggah ), cen gevorkt hout dat om den hals van een misdadiger
III . houten stijl van een huis.
gedaan
wordt; vgl . ntjanga, en ntjangga .
Tjanggi (Mal . Tjangkir ), kop , kom .
di ade
pingga, toen alles gaar was , schepte zij het in een bord op ; vgl . tjiru.
Tjempe (vgl . Mak . sambe??) , ruilen , ver ruilen , verwisselen ; wali wára pili-k , ndadı wuwa
hadju
ku -Ijempe kai ku isi kòroma,
BIJANEESCH HOLLANDSCHT WOORDENBOEK .
daarom
geld,
geen
heb
ik
zal
die
ik
109
kòne ljetji lewi-na ede, hij durfde
disa -na
meer in de nabijheid van ziju
niet
vruchten ruilen voor de dadelpillen ; wali
zelfs
wára ura -ura -na ro tjempe - ljempe -na Allah
luin komen ; na- ljetji angi uma -na labo uma
la'ala , God ondergaal geene verandering of wisseling ; v . d . ama tjempe, stiefvader ,
doü ede, zijn huis van dien man .
ina
Tji, I. (Mal . chin , ljer) , verf .
ljempe, stiefmoeder, ana tjempe, stief
kind ; vgl . tjèpe. Tjena ,
iets ,
bijv .
een geneesmiddel in
den dauw zellen ; vgl . sena . Tjengga ,
deelen ,
verdeelen ,
deel,
af
stond nabij het huis
II . nadrukwijzer, meestal gevoegd achter woorden , welke een vragenden zin bebben ; bè-tji ula ra -waa -mu , waar zijn de visschen , welke gij mele gebracht hebt ? eli au lji
deeling ; tjengga duwa-ku ba ruma -la labo punggawa nae raa -mboo kai tunggu, helgeen
ringa- ku makarimbi ede, wat voor een donderend geluid hoor ik daar ? Soms wordt
in den oorlog als schatting opgebracht is , wordt lusschen den vorst en hoofd
tji wel alleen gebruikt om eene vraag uit te drukken ; wali-lji raa-kau kai-mu sambeya ,
aanvoerder
in
Iweeën
verdeeld ;
ai- na
hebt
gij
niet
de
gebeden
le
verrichlen ?
wees niet onachtzaam , zoodat de vijand u
vragende beteekenis gebezigd worden : ede
kan
verdeelen
( afsnijden)
pala tjengga -ku
lji
goede en slechte werken ;
kan evenwel ook zonder
ede -o, sela -lji = sela - du , vgl . si JI .
rawi malaho labo masawai, onderken met onderscheiding
Het
geboden
karinggu -mu, na -ljengga-ku ba doü bae-mu,
Tjihi ,
tot
maat
nemen ,
bruiken ; kapo lawa -na
als
maat ge
ljihi-ku penta edi,
jengga-ku mafaralu labo suna, onderscheidt wat fardlu of sunnat is ; jengga tolu, een
poku tolu -ku, als maat voor de poort ( eener benteng) moet gebezigd worden de voetzool,
derde, jengga duwa, twee derden , enz . Tjenggu , bumi - , cen ambtstitel.
men vouwt die in drieën (men neemt er het derde deel van ); ngâri wai-pu dana
Tjengke
jangke.
ljihi sa - tjaka, graaf eerst eenige aarde uit,
Tjentje, met alle geweld iets willen, iets
Tjentji = tjelji. vervangen ,
maat nemende een
span ( ler dieple
ongeveer van een span ); vgl . nijihi.
zooveel mogelijk docii .
Tjèpe,
lot
de
plaats
innemen
Tjihu (Mal . soort mangga .
siku) ,
elleboog ; foo tjihu ,
van iemand of iets , voor iets in de plaats
Tjii, bet rijstewater afgieten .
geven,
Tjiki
vergelden ;
taho -ra lao - mu rai
jili
(Jav . ljulup), voldoende, genoeg.
weki, nahu ndai ljepe-mu panla kula-m ake,
zaam ; wordt meestal met raka verbonden :
het zal het beste zijn, dat gij u zoo spoedig
amal -mu daa maraka ro
mogelijk gaat verschuilen,
ik zal voor u
in de plaats uwe heg zellen ; ruma Allah la'ala ndai maljepe na kasi ade nggòmi, uw
medelijden
zal
God
de Heer u ver
werken
(alleen) zijn
nijihi. Tjiko - tjako
biko -bako.
(Mal. Sanskr.), ongeluk , onge.
Tjere ( Mal . tjerek, Mak . tjere ); kelel .
lukkig,
Tjetji, nabij, in de nabijheid komen of
scheldwoord gebezigd .
zijn : ede-ra lao ljelji kai ba doü mpanga , daarop
kwam
de
dief bij
hem ; wali-du |
niet voldoende; vgl .
Tjila, hakmes ; ljila náru , cen klewang.
Tjilaka
gelden ; vgl . tjempe.
jiki, uwe goede
ongeluk
aanbrengend ;
ook
als
Tjili, A. verbergen , achterhouden, bijv. goederen ;
ede -ra lao rai- na di uma -na na
BIMAVEESCII --HOI LANDSCH WOORDENBOEK .
110
tili weki ėse pamoka -na,
nee -ra
daarop
Tjiya, vast , stevig, sterk ; fjiya -na na- daa
snelde hij naar huis en ging hij zich op
wára doü mawaü -na löke, het zit zoo stevig
zolder verbergen ; B. in het geheim , in het
vast ,
verborgen ; kaduwa mbuwa rahi kaimaljili,
samparadja
in het geheim
kaljiya,
twee echtgenooten hebben ;
kato ljili ula, in het geheim visch inpakken ; vgl . ili. Tjimi,
ijimi
weki = ljili weki, zich
vriend ,
niemand
het kan
matjiya,
vast
maken,
een
losmaken :
stevig
anker,
sterk maken , ver
sterken , bevestigen ; bune santika raa - sake ede katjiya -ku, zooals overeengekomen is , wordt bevestigd ; vgl . kantjiya.
verschuilen , vgl . ntjimi. Tjina ,
dat
Tjoi (een andere vorm
broeder ;
saljina mede
broeder, ila ake saljina, wij zijn broeders. Tjinde ( Mal . enz . idem ), soort stof.
van weli) , prijs , iets kosten , een prijs opbrengen ;
kosten,
sa -kura -kura -na tjoi-na sa - buwa sa- suku, de prijs per stuk is minstens een halve gulden ;
Tjingga, uithalen, uil peuteren ; niu lenggo
neè ngâha ro nòno -na ra -tjoi hadju-na ede,
tjingga, een kokosnoot, waarvan de inhoud
zij alen en dronken van de opbrengst van
reeds hard worden .
hun hout ; tjoi waa , de bruidschat, koopsom voor eene vrouw .
is en
Tjinggi ,
dus uitgepeuterd moet
verzorgen,
er
op na houden,
onderhouden .
maken ,
zenuwtrekkingen ; mu
lumu -meme-du wiwi -mu, ijingi- tjanga -du asamu, gij laat uwe lip hangen , en vertrekt
zich men doet.
beweegt , zonder te weten wat
tjalla),
na -ljòla -ku
betalen ;
tjoi
nggåra
ngâha-na
ede
1 wâru reya , nggára na -mòne- sa na -fjöla -ku upa reya, indien het eene vrouw is, betaalt zij als prijs voor het voedsel acht reyalen , een man vier reyalen .
uw mond ; ringu tjingi-tjanga, gek , zoodat men
( Mak .
na - siwe- sa
Tjingi -tjanga , allerlei zenuwachtige be wegingen
Tjòla
Tjólu , koel , gezegd van den wind , van een berg, enz . Tjoma ( Sund. sömal, speld ; Mal. semal,
Tjira , soort hout, waarvan eene verfstof gemaakt wordt , in het Mal . kěděrang ge
insteken ), soort speld voor eene kabaai. Tjompo, I. (vgl . Mal . lumpur ), modder.
noemd ; kaljira, met die verfstof verwen .
II .
indompelen ;
na - ljompo
saraa -ku di
Tjiri, dorens in eene heg enz . planten .
oi mapana, en hij dompelde het geheel en
Tjiru
al
( Mak .
siru,
Mal .
senduk ), lepel ,
in
heet water ; tjompo kangge rima di
met een lepel opscheppen ; na -tjiru weya-duoi, de vingers in het water dompelen . karedo, hem
kaluu weya-du asa -na , zij scheple op en gaf ze hem in den
pap
mond . Tjitji
III . katjompo, maken .
sirihpruim
gereed
Tjondo , uitscheppen , bijv. water. ( Mak .
rồo
di
den
mond ;
asa-na,
sisi), insteken ; na - ljilji-du zij slak hem
een blad in
een gat stoppen , iets in eene
Tjongge , planten , bijv . rijst en dergl. Tjóo, I. slapmaken , los laten hangen . II .
laten
gaan ,
opening steken , en in het bijzonder : tjälji
water uit
lopi, een vaarluig kalfateren . Tjitjompe, soort insect.
tjootja - ára- pu
Tjiwi
eene
( Bat .
siyow ), negen .
Bal , siya, Amb. siwa, Bul
laten
wegloopen , bijv.
een vijver ; iemand uitleveren ; sâhe ede, lever dien buffel
hier (aan mij) uit. Tjópu (Mak. Ijappo), na -ljòpu- rā woi-na, | hij heeft van tanden gewisseld .
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
BIMANEESCH
Tjori, I. (hel Mal. Ijuri, stelen ), heimelijk ; vgl . mpanga . II .
lampa
ijori, afwijken ; vgl . santjori.
III . Ijori-ljori,
ecne mel goud beslagen
krisscheede ; vgl. Mak . Ijoring .
Tjoro ,
meestal:
Tjoro - ljoro,
voorgeven ,
van lichamelijke voorwerpen gebruikt; ana Ijumpu kai-na, het jongste kind ; kaljumpu, beëindigen bijv eene rechtzaak , Tjupu (Mal . idem ), soort potje ; dòrdo ljupu ro nggawu, cene verbloemde uitdruk
king voor de bevelen van den vorsl vragen .
veinzen, voor de leus iels zeggen of doen ; het Mal . pura -pura ; vgl . Mak . sara .
111
Tjura , I. ( Mak . Ijura ), streep ; maljura jura, gestreept, bijv. een patroon. II . door elkander, bij elkander ; na -weha
Tjótjo , aanraken , treffen . Tjoü, wie ? welke ? vgl . au ; ljoü -ljoü, al wie ; kaljoü, iemand aanroepen, werda
du sa - buwa lau nde luwa ljura kai isi guni ede, zij nam cen bak om daarin den geheelen
roepen .
inhoud van den zak door elkander uit te
Tjowa ,
liegen ,
leugenachtig ,
leugen ;
storlen ; wau ljura-pu, laadi alles bij elkan
nggâhi maljowa, leugenlaal; kaljowa, voor
der.
een
elkander , van spreken of handelen.
leugenaar houden .
Tjua, spade .
daar
ook : verward , alles door
Tjutja, tooverij .
Tjubu , insteken , bijv . cene naald ; vgl . nijubu. Tjuke (Mal. ljukei ), schalling. Tjula, iemand iets opdringen ; na - mbeï
ijula nlene mpa ,
kòne waü -rn mbòlju , hij
dringt hem loch nog iets op , hoewel hij reeds verzadigd is . Tjumpu ,
Van
eindigen
(intr ..), ),
geëindigd,
(Mal. idem ).
Tjuwa en ljuua -ljuwa, voor een woord van verbale beleekenis door ons le vertalen
jeder, elk ” ,
mel
na-ljuwa -ljuua
elk
van
hen
was
masanggini-nggini
verwonderd ; sa - riwu
lai, in elke (vrucht) zijn duizenderlei, elk van elkander verschillende smaken ; kaljuwa
elk
afzonderlijk
doen
zijn ;
klaar, op , af,einde bijv. van een verhaal; vgl .
juwa ,
kaljuwa-ljuwa
is ; ede ra ndawi kai na lamba . waü -ra tjumpu lamba, daarop maakte bij
onderscheidt goede en menschen van elkander, (Ljuwa
een net ; toen dal klaar was enz .; Ijumpu Ijumpu -na, het einde van iets, kai -na
verbale
maar nooit
seuwa ).
bijv.
op
van
een
verhaal
enz .;
iyu dei
maljuwa -Ijuwa
sumpu ; nggara na - ljumpu oi ede, als het water
ngâha ,
ieder van hen at ; na -ljuwa-ljuwa hera -ra,
masawai,
een
pala
lai -ku doü malaho labo doü slechte is
een
vorm , die ontslaan moet zijn uit
SUU'a
sa -buwa, vgl . Bug. Ijuwa
U.
Ua ( Bul . wua ), pinang, vgl . wuwa . Uba, hoog voor ama , vader ; v . d . uba -uba ,
of
Udja ( Mal . djuga , Jav . uga , Mak . dja ), bij verkorting dja, ook , eveneens ;
na-kangampu
ro kapapa
udja
kai- du
ba
collectieve naam voor degenen die den titel van dae, dragen ; vgl . uwa .
ruma-la, de
Ubu - ubu, in padju ubu - ubu, het Mal. payung ubur-ubur, soort staatsiezonne
genade schenken ; na -dòho di tanlonga uma ndai-na, nlika na -hina -ku ėda wei pande
scherm ; vgl . bubu .
ede, na - dòho di tantonga uma ndai-dja -na,
l'di, leguaan ,
hij zal voor zijn venster, plotseling kreeg
leer zal u ook vergeven en
112
bij
BIMANEESCI - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . de vrouw van
ong , die ook
den timmerman in ' l
voor haar
venster zal ; ede
schaal belreſt, die moet gij met wit goed bedekken .
Mal . ilu djuga .
Upa, I. (Mal. ampal, Sund . opal enz . vier.
Udu (Jav . undung), opstapelen, bijv . hout.
II . betreden , trappen op iets ; upa dana,
udja of ede udja mpa
l'fa
( Mal . upah ) , beloonen , loon geven ;
den
nggåra
wara - sa masa -mu ndai ufa kai -mu
udi ede,
grond
betreden ; na -hina
upa -ku ana
traple bij ongeluk het jong
hij
nahu , indien gij geld hebt om mij daarmede lc beloonen .
van den leguaan .
U'fi , blazen ; ake lafa (1) ndei uſi kai walu liko -na , dit is eene tooverspreuk om aan
ura safari of ura safai, stofregen . II . schenken , inschenken, overgielen ;
' l oor le blazen ; ufi djalitu , de ſluit blazen ;
waü - ra laho mbòbo -na , na -ura kai- du kalowa,
vgl . Mal. liyup, Bal . ngupin .
toen (het water) goed kookte, goot hij het
Ura , I. (Mal. udjan, Bul . uran ), regen ;
Uhu (Mal. kuku ), nagel.
in
Uku ( Mal . ukur), melen , maat.
zij schonk hem koffie in .
Uli, I. met mpabuwa verbonden en ook alleen mpabuwa.. II . mel een hel boom Uln ,
oplichten .
(Mak . en Bug. olo, vgl. Mal . hulu
een
III . vgl .
pol over ; na -ura weya -ra kahawa,
ura -ura , veranderen
meest
( intr .),
wali wâra ura -ura -na,
mera ? ),
Bul.
( bij God) is geen verandering ; na -ura saraa
Mak . ulu hoofd ), vooraan , le voreli, vroeger ;
mena - ra doü mada nowa kai lembe, hij beschonk tegelijk de waarzeggers met
paki ulu waü -ku au -du mandako dei weki, verwijder le voren al wat aan het lichaam
wisselkleederen , ( hierin is ura vertaling van het Mal . persalin): kaura - ura, veranderen
kleell ; lampa ulu , vooraan gaan ; ruma -ta maulu -ulu , de vroegere vorsten ; wali wára
(trans. ), mustaḥil pòda- poda lowa- n mpa ura - ura , nggara daa wára sara marakaura
maulu weya ulu -na , niemand heeft vroeger
ura -na ,
dan (God) bestaan ; kaulu , vooraan of vroeger doen zijn ; punggawa ndai kaulu -mu, uw
verandert, indien veranderd heeft.
legerhoofd moet gij vooraan plaatsen . Uma (Mal. rumah, Jav . umah of omah), huis. Umbu, in den begraven ; ai dja -na
ai- na
grond sloppen, planten , paki - mu doü
manljuwu,
daa umbu -mu doü mamade, laat
de gewonden niet in den steek en begraaft ook de dooden . Umpu , dipi umpit, een omzoomd matje ; Mak . lapperé ni.umpů. Umn (r)
(Mal.
Arb. ' umur), ouderdom ,
leeftijd.
Une (vgl. bune ), als , gelijk, wat betreft ; na - leli-ra
une
lili,
het versmelt als was :
une santika = une ; ime santika kalca ede la -bonto -ku kai malanta , en wat de klapper
is geheel onmogelijk dat iets
het
Ure
bore ;
er niemand is , die het
ure
kai
ji ,
met
verf
besmeeren . Uri (Mak . enrung ? ), begeeren , verlangen ; Nijöki
uri- n
bangka ,
ana
lastig
is
siwe, na -urî het
sintji labo
verlangen van het
meisje : zij verlangt een ring en oorbellen ; tjoi
lòlo
labo
( te verkrijgen ) en de boelen . Uru,
I.
het
huda
ndai uri, hij begeert
den
prijs der landerijen
hoofd
of begin van iels ;
uru piso, het heft van een
mes, de steel
van eene lans, vgl . ulu . II . eene zekere hoeveelheid dieren ; nasi sa -uru , een
zwerm vogels ; djára sa -uru ,
eene kudde paarden. Usu,
vruchtbaar, veel jongen werpend .
113
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Uta , visch ; ula mbėtja , groente, toespijs ;
van
tien
duiten ;
sa - uwa,
tien
duiten ;
in deze beteekenis ook wel ula alleen , nira- pu
tolu uwa, dertig duiten of een kwart gulden ,
ula-n
waruwa = wâru uwa, tachtig duiten .
oi manggera - ranu, de toespijs ( bij
de rijst) was tamarinde.
het sap van fijn gekneden
Uwa, I. (vgl . Bug. uwa) ,
Uwaranga
(Mal . barangan , Jav . waran
gan ), rattenkruid , arsenicum ; gebezigd om krissen vergiftigd te maken .
uba.
II . (Jav. uwang idem ) , eene geldwaarde
Uwi , de obi of oebi ; uwi landii, soort obi,
W.
Waa,
(Mal . bawa, Bug. wawa ), dragen ,
dit is nog een hoofdstuk , dat wij uit het
brengen ; sa -mena-na dosa -na doü ndai waa
hoofd moeten kennen ; ku-dòdo wali weya-ku
(na), zij moeten alle zonden der menschen
nâru
dragen ; ula ra -waa -mu , de visschen , welke
ook
gij hebt medegebracht ; bakai waa kai weki
leven ;
la = bakai lao kai- la , waar gaat gij heen ;
als ook ; vgl . mbali.
waa hâri lalòne, een gelach aanheffen ; waa kuwasa, willekeurig handelen. Wadja ( Mal , badja, Jav . wadja ), staal .
Wadji, (Mal . wadjik ), soort gebak . Wadji
of wädjib
( Arb .)
noodzakelijk ,
plichtmatig
wâli mori-na, nog
voor
hem ,
wij
vragen
dat
hij
( bidden)
lang moge
mandinga-ndinga - wâli of labo wali,
Waliweko, verkeerd , slecht ; kawaliweko,
verkeerd maken ,
in de war brengen ; vgl .
mbali. Wana (Sumb. kawana , Mal , kanan) , rechts , rechter zijde ; rima wâna, rechterhand . Wanga, hoorn , van een hert , buffel enz .;
kawadjo, aanmoedigen , opwekken.
ook gezegd van de opstaande slippen van een hoofddoek , of de uiteinden van eene
Wadu , (Mal . batu , Jav . watu ), steen , van steen , steenen .
snor ; voorts nog eene benaming van eene versiering van den voorgevel van een huis,
Wadjo
(Mal .
ayo),
uitroep ,
kom aan ;
Waha, I. houten raam , waarop de wanden van een huis rusten . II .
waħa
weki = kawodju weki, doch
alleen met dat woord verbonden in gebruik . Wai, I. ( Bol. Mong . bai ; Kòlo . pawai, vrouw) , A. grootmoeder, ook : oude vrouw,
Wakatû (Arb . waqtu ), tijd , gelegenheid, spec. tijd voor het gebed . Wako, keu wako, soort rivierkrab.
Wale, krachtig, sterk , kracht; doü bae krachtige vijand ; ede-ra rai
kai-na sa-wale-wale ade-na, daarop liep hij uit alle macht weg . Wåli,
wederom , bovendien,
twee
ook
nog ;
ake wali fasal wâdjib ndai bae kai- la ade, VERH. BAT. GEN. XLVIII.
balken naar het verloop van
het dak aangebracht; in het Mak . simboleng geheeten .
Wangga
(Mak .
bongga) ,
dij ;
dòho
di
wangga , op de dij van iemand zitten z . v . a . op den school zitten .
Wanta
(oudje ); B. kleindochter .
mawale, een
door
rodu, doch alleen in de uit
drukking rodu-wanta in gebruik . Wante , lowi Bug . walatté ).
wante,
zie :
lowi;
(vgl.
Wanti , wegwerpen. Daj. panting, vgl . paki. Wantju , zeer, erg ; na -wantju nae kaporo na,
hij
is
zeer
mawaü -ra wantju van
het
zeer
toornig ;
ba supu iyu -na
samporona , ter oorzake
aangename gevoel dat zij
ondervinden ); vgl. ntjewi.
8
114
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Wara (Oud-Jav . idem), zijn , aanwezig zijn ; wali wara madawára, er bestaat
Wata (Oud -Bug. waltå inwikkelen ), om hulsel, foudraal; wala bedi, geweerfoudraal;
niets ,
wala sampariz krisscheede .
alles
wat is
er
er ;
niet
(reeds)
aanwezig is,
wara kai ade labo, met zijn
hart zijn bij, z. v. a. gesteld zijn op ; wára
Wati (Jav. boten, batěn vgl . wára ), niel ; wali-pu, nog niet ; wali-du, niet meer.
er
Watu , I. (Jav . wělu , uitkomen ) , van, van
waren , die zeilden , er waren die roeiden ,
uit , van af, aan den kant van , langs ; walu
sommigen
tampuu -na
mpa
malodja ,
wara mpa
zeilden ,
makarawe,
anderen
roeiden ; doü
saraka tjumpu -kai-na, van het
mawára , een rijk mensch ; in deze beteekenis wordt wara meestal met ntau verbonden ;
begin tot het einde ; na -mai walu Allah ta'ala , het komt van God ; losa walu , uit
na-ntau ra wára , hij is rijk ; ntau ro (ra) wära , ook : rijkdommen, schatten , kostbaar
iets komen ; na -mai watu nggalo, hij komt van de hertenjacht; walu bae di-na, aan
heden ; mbòto ntau ra wara ra -wii-na di ade peti nae, vele schalten , welke hij in
den Westkant; wału wâna-na, aan de rechterzijde ; lampa walu nijanga makalai,
eene groote kist gelegd had ; kawára , doen
langs een andere tak van den weg voort
zijn, het aanzijn geven ; (een ander kawâra
gaan .
zie aldaar ).
II . spoedig, snel ?.
Warawinggo, ngupawarawinggo = ngupa rero, her- en derwaarts zoeken ; (vgl . Jav .
Wau (Mal . baru ), soort boom . Wai,
pakken ,
warawiwi) .
I.
(Sumbawa . en Sassak .
grijpen ,
gevangen
baü ),
nemen , (een
her-
Warawito = warawinggo ; rai warawilo, en derwaarts ijlen ; na -waü - ra wara
land ) bemachtigen ; na -mbei-du parenta kau lao waü ro lèto mena doü upa - n ede, hij
wilo rima- na mabalu rero karoku, zij bewoog hare hand in alle richtingen , de vlieg
gaf bevel de vier mannen te gaan grijpen en te binden .
volgende. Wåri
II . (vgl.
mbali en
Mal. balik ), om
zijn ;
(Sumbawa.
baü) ,
kunnen , in staat
wali waż bila mbòlo-na , de hoeveel .
draaien, iets draaien , omkeeren , veranderen ; kidi wári anlju, staan terwijl men de armen
heid er van , kan men niet tellen ; wali-du waü -na kòne kiri weki, hij kon zich zelfs
omdraait , z. v . a . met de handen op den rug staan ; djama ai ake na -waü - du wari
niet omdraaien , waü ngadji, kunnen lezen ; sa -waü -waü , zooveel mogelijk. (Oorspronke
ba Allah ta'ala, tegenwoordig is het door
lijk hetzelfde woord als het sub I. genoemde,
God
vgl . Mal . dapat, boleh ).
omgekeerd
ondersteboven ; alle
(veranderd) ;
wári- sore
ook gebezigd van iets dat
III . (vgl. Bal . malu en Jav, mahu, wahu ?),
grenzen overschrijdt, paal en perken
eerst, vooraf, te voren , van oudsher, steeds,
te buiten gaat ; nangi wári-sore, allerhevigst Weenen .
stellig :
Qidam aö -na wara
waü -na Allah
ta`ála, qidam wil zeggen : dat God steeds
Waro , overgrootvader, overgrootmoeder.
bestaan
Waru ( Bul . walu, Jav . wolu ), acht.
vroegste jeugd af ; ta - lèto wai - pu lamada
Waruwa, samentrekking voor wäru uwa .
di riï woha ake, bind mij eerst vast aan
Waruwònga , gaten . Wasu
overal
lambo ,
doorboord ,
vol
heeſt ;
di
toi waï -na, van
hare
den middelsten paal; sára waï, wat van oudsher de gewoonte is ; ta - lao dòdo -pu
kuru besi malabo kuntji waü -na, gij moet
115
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
het slot, dat er steeds bij is geweest , z . v . a.
Weki (Sumba. wiki) lichaam, zelf ; na kara -kiro mena weki-ku , mijn geheele lichaam
het bijbehoorende slot .
is
IV . wau, waż ba of waü -na -ra ba, na afloop, na ; waü boë magari, na het slaan
dei weki, verwijder eerst, al wat er (vuils) aan het lichaam kleeft. Weki sára , zie
van
sára IV .
na
de
kooi
ijzeren
eene
om
waktu
benevens
vragen,
magrib ; waü ba nggâna,
het baren ; waü ede, wau ba ede, wat
mpara ba ede =
daarna ; waü-na-ra
makento mpara ba ede, ba upa mpuru nai, na
veertig dagen .
slijf ; paki ulu waü-ku au -du mandako
Van
verbonden
met
daar wordt weki, meestal genitief van een der
den
voornaamwoorden , in kenissen , gebruikt:
de
volgende betee
A. als persoonlijk voornaamwoord ; ede
Wanneer waü gevolgd wordt door een woordt van verbale beteekenis , wordt het
ra tjuwa -tjuua ngâha kai -na sa -mena -mena -na weki -na mawâra ede, daarop aten zij allen ,
gebezigd ter aanduiding van het Perfeelum ,
die aanwezig waren ; sambele-pu sâhe duwa mbuwa mai -ka -ra ndede - n weki- ta ake na
zie' voorts de spraakkunst. Wawa,
boven
mawawa-ku
zijn ,
hooger
madjaneli- tureli,
zijn ; rato de
vorsten ,
die boven mij zijn , de* djaneli's en tureli's ;
mboto,
slacht twee buſfels, want wij zijn
met ons velen . B.
met
het
begrip
van :
van
zelve ;
kawawa, boven doen zijn , hooger maken ,
na - mai weki-na, zij komen uit zich zelven ,
hooger doen zijn ; ampo ta -buwi kawawa kai-ku oi, vervolgens giet gij er water
( niet gedwongen of geroepen ). C. als wederkeerig voornaamwoord , na
bovenop; kawawa weki, ofook alleen kawawa, zich verheffen boven ; vgl . wawo.
kabawa
Wawi ( Bul . idem , Mal . babi), varken . Wawo ( Bul . wawo, Bug. ri wawo), ése (of di) wawo, bovenop ; èse wawo doro, boven op een berg ; dei wawo rade, op de
weki -na
vernedert
(of ook weki alléen) , hij
zich ;
mu-kadèse weki-mu,
gij
verhoogt u zelven . Wela, kant, zijde, bijv. van een vierkant ; vgl . bae. Wele
(vgl . Mal .
hělang), schijnt in de
graven .
dorpen
Wedi ( Jav. wědi, vreezen), meestal wedi ade, verschrikken, ontstellen .
de hoofdplaats echter is het tegenwoordig nasi ; wele kampòdu, duif. Voor kiekendief
Weha,
krijgen ,
halen ,
weya - pu nahu oi ; haal
nemen ;
weha
water voor mij ;
weha toi- pu ba ndai-mu, lamada ake wati lowa -ku tuu, neem het maar even zelf, want ik kan niet opstaan ; weha weki, zich terugtrekken , bijv. het handelen .
romo,
in
den
rechte nemen ,
strijd ;
weha
z . v. a . recht
Wei (vgl . Kòlo . pawai, vrouw, vrouwelijk ; als ook het Bim . wai. Vgl . ook siwe, Toum pak. siwei alsmede Mal . bini Benten , wawinei), vrouw , echtgenoote ; kawei, trou wen , tot vrouw nemen .
heeft
nog kiekendief te beteekenen, op
men
alleen
mpanga djanga.
de
omschrijving
wele
Wele ook : vlieger.
Weli (Mal . běli, Mak . balli), koopen . Wenta, soort vischnet , dat bij het ophalen dichttrekt. Wento, wento weki, zich inspannen ; na-rai wento kaipi-ra weki-na , ede-ra mbisa kai ai raa -diki kai, hij haastte zich al zijne krachten in te spannen , en toen brak het touw, waarmede hij gebonden was. Weri of weri lombo, sprei. Wèse pagaaien .
(Mak .
bise,
Bug .
wise),
pagaai,
BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
116
na-wira veya -ku malanta , na -tala mena -du
Weta, jammeren , kermen . Wète , afschudden , van de hand.
bijv. waterdruppels
èse
malanta
pingga
ro
piri,
vervolgens
spreide zij daarbij (een lap) wit goed uit , en zelte daarop de schotels en borden in
Weya (Bul . wiya Sawu , wiye). duidt in samenstelling met een woord van verbale beteekenis de betrekking aan tot een meer
orde ; wira bandera, de vlag ontrollen , Wiri , (Daj. biling), wiri tuta mbiri
verwijderd
tuta , het hoofd schudden .
object;
hengga
weya - pu nahu
nijai doe de deur voor mij open : nenti loi weya-pu djára nahu, houd mijn paard even
Wisi (Mal . bětis), kuit.
vast ; na-rampa weya-du ntau -na, hij ont
Wiwi , (Mal . bibir ), lip .
rukte
Wiya (Mak . bira ), soort plant. Wobo , I. wobo oi, schuim .
hem
zijne bezittingen.
Zie voorls
de spraakkunst.
(Mal .
Wiļi
pilih )
kadale, kiezen ,
uitkiezen . Wii ,
Witi , benaming van een soort katjang.
II . zweep . Wòdi , zie woü .
zetten ,
plaatsen , leggen ,
rupiya na -wii -ku di ade poo ,
een
sa - buwa gulden
Wòdja , meestal verbonden
mel samba .
Met de uitdrukking wódja ro (of ra )samba -n
legde hij in het stuk holle bamboe ; masa
wordt
toi
wawo nahi ede,
wodja ro samba - n nggâra ku- bade- s sa- ori-ori
tien duiten klein geld legt gij bovenop de sirih ; wii weki labo doü, zich toevertrouwen
pahu , ( z . v . a . ) ik mag verdoemd zijn , als ik er iets van weet. Zoo ook : la tjilaka
aan , zich onder hoede stellen van iemand ;
wodja-n ,
wi , ook : iets nederleggen, in den zin van :
beteekenis van meer bekend .
sa -una
ta -wii-ku èse
met iets ophouden : nggara taufi sara , na ringa sara ba doü , au - au mpara karawi-na,
na -wii -ku rawi-na ede, indien gij (op die fluit) blaast , en iemand hoort dat, dan legt hij het werk, wat het ook zij, waarnede hij
eene
verwensching
die verdoemeling. wódja
en
bedoeld , bijv.
De eigenlijke samba
is niet
Wodju , wordt verklaard als : zeer goed , uitstekend ; kawòdju weki, zich voor uit stekend houden . Wodo
bini, vol ; kawodo , vullen , vol
bezig is , neder ; sangge - sangge sara sambeya
maken .
na sangi-sangi ba wii, zoo dikwijls hij bidt, steeds houdt hij (voor het einde) on: Ook : achterlaten , iemand verlaten en met
Wòdu , buigen , krommen , bijv. een stuk ijzerdraad ; vgl . mbödu .
rust lalen , wiï kantoi, iemand langen tijd ergens laten blijven .
middelste paal ; woha sera soroga tangåra kai enz ., het midden van den hemeltuin
Wika, wika mada, de oogleden kunst malig openhouden , bijv. mel de vingers ;
wordt genoemd enz .; di woha ntjai, op den weg ; ana madiwoha, het middelste kind .
(vgl . Bug. wuka, Mal . bukak openen ). biko bako . Wiko- wako
Woha, midden , middelste ; rii woha, de
Woi , tand ; woi ' haa, slagtand . woka, overblijfsel; dòdo wòka - wòka sa
Wilu , edja wilu, soort keladi .
deka , vragen om hetgeen van de aalmoezen
Wine ( Mal . baine) = siwe, meestal slechts
is overgebleven ; vgl . sewi.
door kinderen gebezigd . Winte , opgezwollen , met builen en bullen . Wira (Daj. birang), uitspreiden ; ampo
wdke , navel , (vgl . Manggar. putis). woko (vgl . Mak . bakká , Bug . wakká) , groeien , opgroeien , gedijen ;
lai-na nggâhi
BIMANEESCH
117
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
raa-ngguda- mu , lai-na rawi ndai mauøko,
Wòrona, (Mal.Sanskr.wärna ), kleur ,soort.
anders is het woord , dat gij geplant hebt,
Wòsa, soort krandjang .
en anders de daad , welke opgroeit. wòku, opvouwen ; piso wòku , een mes , dat men toevouwt, en Jav . těkuk) .
knipmes ;
(vgl . poku
Wdtu (Bug. båltu), barsten . losbarsten; uiteen spatten , losbranden ; ede -ra kaa kai ana
sangadji ede,
tuta -na ,
na -wòlu
vervolgens
kaparupae-ra
werd de koningszoon
Wola, de glans' penis ontblooten .
verbrand ; zijn hoofd barstte met een knal
Wole, grendel,
uiteen ; wotu -na bedi, het losbarsten of los
grendelen ;
na - bonto ro
wòle - ra ntjai uma -na , hij sloot en grendelde de huisdeur ; nggâhi ra-wòle, toegegrendelde ,
branden van een geweer.
v. d . geheime gesprekken .
waa woü ro wodi ngâra doü, iemands naam in een kwaden reuk brengen.
Wolo, kapas ; vgl. wunta .
Woü,
manggâhi kabalo
ro
lucht, geur, rieken ;
muwat)
geladen
(van een
schip ), lading . Wuba (Tag. gubat ), woud ; vgl . ára . Wudi , het binnenste gedeelte van eene fuik . Wudiwondja, soort medicinale plant (in
Wonto , uittrekken , trekken ; wonto peda ( samparı ), het zwaard (de kris) trekken ;
( Mal .
Wua ,
Wontja, soort bamboezen mand.
Ljou -tjoü -du
bau ) ,
Wowa, snot,
Wombo, de ruimte onder iets ; bijv. wombo uma , de ruimte onder een huis , de kolong ; wombo hadju , de ruimte onder de takken van een boom .
(Mal.
het Mak . bódi geheeten ? ) . Wudja = wura , II .
katjowa
guru-na, wonto weya -ku rera -na , van ieder, die zijn leermeester bespot of voor een
Wudu (Mal ."butuh) = reè, Wule , uitspalten , spatten bijv. water .
leugenaar uitmaakt , moet de tong uitge trokken worden ,
Wunga , juist , juist plaats hebben ; na dula -ra di uma -na , pala ina -na wunga medi-na,
Wontu ( Kisser. woku ), oprijzen , bovenkomen, te voorschijn komen ; wontu-ra
( het kind) ging naar huis , de moeder nu was juist aan het spinnen ; wei- n na -wunga
wura, de maan komt op ; wontu mena -ra
nggâna toi -n , na-iwa- ku ana toi-n ede, zijne
londe, de
vrouw
visschen
komen boven (aan de
was
juist
kortelings bevallen en
oppervlakte) ; au rawi ro nggâhi neè da wontu ntene kai-na käli ede, wat zou er te doen
hield nu haar kindje op den schoot ; na -ėda mpara wei - n wunga nangi bonto weki-n ,
of te zeggen zijn, dat de opperpriester daar door toch maar niel te voorschijn komt .
hij zag dat zijne vrouw aan het weenen was en zich bedekte.
Wdo, hals . Sanggar. woko . Woro, I. uitloopsel , uitspruitsel ; woro niu, eene kokosnoot , welke begint uit te
Wunta (vgl . Bul. wurak, bloesem) bunga, bloem ; ook wel = wolo, kapas, waarmede het in die beteekenis dikwijls
loopen ; woro katjamba , een katjang, welke
verbonden
begint uit te spruiten .
kai- n wolo ro
II do woro, het land , waar de zielen der afgestorvenen wonen , hetwelk zich
wai ake, wat hebt gij er aan om de kapas uit de mand van deze oude vrouw weg
ergens ten Zuiden (do) van het eiland zou
te
bevinden ;
voor hen , die de laagste diensten voor den
doü
woro,
gestorvene, spook .
de ziel van een af
nemen ;
wordt;
ba ndadi au -mu weha
wunta di ade kula ro tewu
wunta ro wolo, ook benaming
vorst moeten verrichten .
118
Wura,
BINANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
I.
( Mal . bulan) , maan , maand .
II . (vgl . Jav . sawur , strooien , uitstrooien .
hambur ), Mal . hambur Mal. bura
Wure, soort boom, in het Mak . kara -kara genoemd.
Wuri , ( Mal . bulir, Jav . wuli) , wuri fare, padi-aar. Wuru , (Mal . bulu , haar op het lichaam ), het haar van de schaamdeelen .
Wau , jaloersch ,ijverzuchtig ; (Mal . Ijam buru) ; wuu ro pata, idem . Wuwa (Mal . buwah ), vrucht ; wuwa ade = eli ade, voornemen . In gedichten
vindt men dikwijls: wuwa-nggâhi (eig. de vrucht of quintessens van het spreken) geheel in de beteekenis van nggâhi gebruikt; Wuwa zoo ook : wuwa dòdo = dodo ; sake = sake.
LIJST
VAN
KÒLOSCHE
Åla (Bug. idem , Jav , alap ), nemen , halen , ( Bim , weha ). Ålu Bim . waru , acht.
Ène , die, dat. ( Bim . ede), ène mpa en ène pala in beteekenis Bim . ede mpara .
Alu = Bim. aru , stamper.
Ènewène, daar . ( Rim . akadawa). Gåli Bim . ngári , graven .
Bim . liro, zon .
Ando
WOORDEN,
Apa (Mal . idem) , wat ? (Bim . au) ; apa -te, wat ook , ( Bim . au -du ); ba apa, waarom ?
Gantu , djago, de steel of stengel waar de korrels van de mais omheen zilten .
(Bim . ba sabune).
( Bim .
( Bim . kalombo djago ). Ha I , prefix = Bim , sa, ha -mbuwa =
Bim . afi, vuur . Ate = Bim . ade, hart ; ale woha - n =
Bim . sa -buwa, één ; ha-kali = Bim . sa -kali,
bau ).
Saapa ,
hoeveel ?
Api
Bim . ade woha-n , in het midden .
II = Bim . Ija II, ha - rowa = Bim . Ija-awa, naar beneden .
Au = Bim . ai III, touw.
Awa,
te,
in , op, naar ; in gebruik
het Bim. di ; awa-kai, waar ? (Bim . balai ). Vgl . het Bim . woord . Bim. badju , baadje. Badji = Bae, zelf, in gebruik = het Bim . ndai III .
bae -ku ,
bae-mu
of bae heu
Bim .
ndai-ku , ndai-mu of ndai nggòmi. Balango
(Manggar
langu.
Bol . Mong.
mololangu ), dronken ( Bim . mbari). Bela, schouder (Bim . dintja en lipi).
Bintje = Bim .
bintji, ha -bintje = sa
bintji, eene zijde, een stuk . het Bim , mena . Biya, in gebruik Boha,
raken ; juist ;
éénmaal.
lodja boha, juist
ergens heen varen . (Bim . lodja ntiri). Bulu , betel. ( Bim . nahi). Di, = Bim . du. Dika, mensch . (Bim . doü ). Enda, (Mal . endah ), schoon , fraai. (Bim . laho weki).
Haï = Bim . hadju, boom , hout. Hala, wit. (Bug . bura) . Hamata = Bim . samada, denken aan . Hami = Bim . nami, wij ( exclusieſ ). Hampòla = Bim. sampela, volwassen .
Hangadji =
Bim . sangadji, vorst.
Hanuwa = Bim . ngowa, mededeelen. Hateſ Bim. katei, toonen ; onder
richten . Haü = Bim . nahu , ik. Héta = Bim . ėda, zien . (vgl. Sumbawa. gita en Daj. hagilä. gilan enz.) . Heu = Bim , nggòmi, gij.
Horu
Bim . kidi, staan .
Hòtu, misschien . (Bim . kombi ). Howi , ( Tag . huwag ??) partikel voor den velatief. (Bim . ai-na ). Ini, (Mal . idem) deze, dit . (Bim . ake). Iniwini , hier. (Bim . akedei). Iru – Bim . ilu , neus.
120
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Kadai , bereiken , verkrijgen , vinden . ( Bim . raka) .
Lampuru (Manggar. wuru of buru, vgl . Bent. limpurus, onweder ), wind . (Bim . angi) .
Kadalu = Bim . dei, diep. ( vgl . Sumba dalu) .
Lape (Mak . salapang) , negen . ( Bim . tjiwi). Lima I Bım . lima, hand . II - Bim.
Bim '. deni , nabij.
Kadempi
rima, vijf.
Kadike , goed . ( Bim . taho) . Kaka Bim , haa, bijten .
Liri , van , van uit . ( Bim . watu ). Londa = Bim , rindi, duister.
Kåla, maan . ( Bim . wura ).
Longga
Kalawoi = Bim . kawei, huwen .
Kalendo ,
koken ,
spec .
Lapa , droog rijstveld. ( Bim . oma ).
rijst.
(Bim .
Mando
mbako). Kalinga, (Mal . tělinga ), oor . (Bim . fiko), vgl . palinga. Kaliya, I. weg. II. deur. vgl . het Bim . ntjai, Sawu : kelai, wat waarschijnlijk hetzellde woord is, als ook Bim . laluru .
Bim . rongga ,
aankomen .
Màli = Bim . hâri, lachen . mandau ,
(Daj.
lang
zwaard),
hakmes. (Bim . tjila). Manuwa ( Mal . běnuwa, Bug . wanuwa) , land . ( Bim. rasa) . Marène, zoodanig, vgl. ène. (Bim . ndede) . Masu Bim . maru , slapen .
Kalonggo Kaluki
Binn. lenggo, hoog. Bim , huri, vel, huid .
Mata = Bim . mada, oog.
Kalupa
Bim , nèfa, vergeten .
Mboë , van waar ? waarheen ? vgl . Bim . bè .
Mate
Bim , made, sterven .
Kambau, (Mal . karbau ), buffel ( Bim . såhe) .
Mbuta = Bim . mbuda, blind .
Kamète
Mesa of mesa-mesa (Sumba ., Roti . idem ,
Bim , meè, zwart ; ai maka
mėte, nacht. Kamoli
Bim .
beli, verkoopen . vgl .
woli.
Sawu, Sikka, Maori , meha ), alleen, afzon derlijk. (Bim . kèse-kèse).
Mingi , ( vgl . Sawu. měningi ), vragen , ver
Kamulu ( Bug. akangulung ), hoofdkussen . (Bim . lingga). Kapada
= Bim . poro, kort (vgl . Mal .
pendek, Sumba, pandak ). Kapo, hoofd . (Bim . tula ). Kapa = Bim . afu , kalk . Karatu = Bim . riu , vlak . Bim . tera, hard . Katoo
zoeken . (Bim . raho). Molu, = Bim . mimi, zinken . Mòngi = Bim . mengi, welriekend . Monga , T. W. mòng . Мраї = Bim . paï, biller. Mpulu
Bim . mpuru ; ha-mpulu
Bim . sa -mpuru , tien .
Nako, zoeken . ( Bim . ngupa ).
Katumpu
Bim . dumpu , stuk, brok .
Nanga, spreken, zeggen , woord .
Katungga
Bim . dungga, citroen .
nggâhi).
Katuwa Kena,
Bim . tuwa, oud . in
gebruik
het Bim. mena .
( vgl . Mak . kenang ) . Keu = Bim . òo, bamboe. Koi ( Ambon
keli, eri; vgl . Bug. karri,
Nangi Bim . labo.
(Bim .
Bim . ndinga, in gebruik
Ngale, tong .
Het woord zal wel
ver
want zijn met het Bim . rera , Mal . lidah, waarschijnlijk staat de ng voor n ( voor l. ) als in Sumba . ngusung = Bim . nolju,
schrappen ), scheren. (Bim . boru ).
Kombu , (Bim . loko).
T. W. (Sumba. kambu ), buik.
en heeft er klinkeromzetting plaats gehad . vgl. Sumba. djali ( likken) en Mal. djilat).
BIMANEESCA
Nganta
Bim .
ngåra ,
121
HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
naam ;
pan
Selu , (Sumba. silu , Bal . singlung) , wat
Nggembo = Bim . ngemo, vliegen . Nggodu, bijten. vgl . het Bim . woord .
vervangt, vervanger ; vgl . ntjelu ). Sisa , regen . (Bim . ura ). Soki , (Sumba. loku) , rivier , vgl . Bim . sori.
ganta kai
Bim . tangára kai.
Soko , de lontarpalm .
Nggòle, vallen . ( Bim . mabu) .
Nggoü,
(Sumba.
ngaru ) , mond,
bek .
tјитри ,
( Bim. asa).
wай-ри
= Bim . waü -pu Bi . afloop, sumpu -kai- n
nijumpu,
Ntjelu , verruilen. vgl. selu . (Bim . tjèpe). Onu , = Bim . ini, zes .
ljumpu -kai- n , einde. 'a, nadrukswijzer,
Osa = Bim . itja, één .
Bim
(Mal . paha ), dij. ( Bim . wangga ) .
Paharame,
(Jav .
kramas ),
het
hoofd
wasschen , (Bim . isu ). Pahate = Bim . hade, dooden .
Bim .
ѕитри
Nopu , = Bim . epu, aardbeving .
På,
(Bim . Taa).
Sumpu, I = Bim . sumpu , II
na
in
functie = het
ra, vgl . te en Bim . li.
Tai , niet ; vgl . rai. (Bim . wali). Tamura, ver, verwijderd , Te , nadrukswijzen, in gebruik
het
Bim . du , vgl . ta .
Pakaba = Bim . kaa, aansteken , branden .
Tee = Bim . laro , inzetten bij het spel.
Palinga
Ti = Bim , tji ; ba apa - li = Bim . ba
Bim . ringa, hooren .
Palu , (vgl . Mak . pela ), wegwerpen , ver bannen . (Bim paki). Panganta, zie nganta . Påre = Bim , fare, padie.
bau -lji, waarom ? vgl . ta en te. Tjdtjo Bim . tjilji, kallefaleren . Tiya , ( Mal . liyan ), buik . ( Bim . loko). Bim . dòho, zitten , ook ge Tòho
Pau , ai mapau , over dag . (Bim . aimarai).
bezigd in de beteekenis van : wonen . (Bim .
Pawai , (Sumba . bai), vrouw , vrouwelijk.
nggee ). Tolu
( Bim . siwe). Pe , woordje om aan den zin eene vra gende beteekenis te geven . (Bim . ro) .
-
Tonda Topu
Bim . dolu , ei . Bim . nlanda, aanzien . Bim . dipi, mat .
Pitu, = Bim , pidu, zeven .
Towu = Bim . dobu, ei .
Po , verkorting van kapo, hoofd .
Tupa, kokosnoot. (Bim. niu ).
Pusa, (Mak.Bol . Mong.butta) , aarde, grond. Puu = Bim . fuu , stam.
Rai, zijn. (Bim . wara ). Rate, = Bim. rade, graf. Retji
Bim . talehi, nier .
Tuwu, (Mal. tubuh), lichaam, zelf. (Bim .
weki). Wai = Bim . mbadju, stampen . Wanggo,
maken ,
vervaardigen .
(Bim.
ndawi).
Riu = Bim . ndeu, zich baden .
Wewu, (Jav. wuwu), fuik . (Bim . katòlu ).
Roi , opstaan. (Bim . tuu ). Rowa, beneden , onder, (in , bij enz .) ,
Wiro, ( Sawu . wodilu , vgl . Sumba. kasi
ha -rowa, naar beneden . ( Bim. awa) . Saapa , zie apa . Sahala, witachtig ; vgl.hala , (Bim .sabura ). Seſ, (Bul. idem) , wie ? (Bim . Ijoü).
Weya, Bim . mbei, geven .
lung , Mak . toli ), oor . ( Bim . fiko). Wisi , vormelijk = het Bim , wisi, doch in beteekenis = Bim . edi, voet. Woli = Bim . weli, koopen .
TOEVOEGSELEN
EN
VERBETERINGEN .
A.
Adi , Fidji . en Sumba. kati.
Antjo,
Ahi, vgl . Mal . angkil. Aho , is soms ook te vertalen met : het duurt nog lang voordat
... vgl. Sawu.
ngado en Bim . tando ??. Ai , IV . ai -ai, noch - noch . vgl . Kòlo.rai. Aka, Mal . akan en ka, Jav , ikå. Ake, ook : hier ,
Lamp.
hadjor, Bat. ayup,
nu . vgl . Jav . iki.
Ao
III .
wellicht te vergelijken Sawu .
hame, Sikka . himo, Roli . simpak en Mal . en Daj . sambut.
Api ,
ook = Mal .
iets tusschen
apil,
zich in hebben , aan weerskanten van iets zich bevinden .
Aku , vgl . Mak . baku .
Åra, II . vgl . wära . Zie de spraakkunst. Åra III . eigenlijk 1 met ára II . Zie de
Alo, vgl. Mak . siyalo en silo . Amba , vgl . Sumbawa. amat,
spraak kunst .
Ambi II . verwand met Jav . tjawis en wis , Mal . habis.
Ari
I.
vgl .
Bug.
wali,
enz.
vgl .
de
spraakkunst .
Ame , vgl . Samoa. samu .
Åri III. vgl . Mal . habis, Jav. wis, Sund .
Ampa, vgl. Jav. ambat .
Ampo.
vgl .
( wegdrijven ) alsmede oro. Antju , Ròti . alu.
Adjo, Mal . běrayun kaki, vgl . padjo .
Onder
ampo -sa
gös.
blz .
Aruna, vgl . Nias . göna .
3 reg . 8
te lezen : neè da eda kai -mu enz . Amu, Sumba. idem, Sawu, amo, Sikka .
Asa I. vgl. Maori . waha , Mig . wawa, Mak . baba.
ramut, Bis . gamut . Angga, vgl . Mal
Asi , vgl . Mal . dalam ?. Au, vgl . Tag. anu.
barang, Bug . waram
Aů, waarschijnlijk voor ua , vgl . Ponos .
parang .
Angi II ,
tukar, Bol. Mong. tukad , Mak. tuka .
Sumba. ångu, vgl . dinga.
B.
Bae I. vgl. waü I en II.
Baa, vgl . S 10 der spraakkunst . Babudja , lees : babudju, vgl . Bug. boro = Mal . barah .
Babuto, vgl . Daj. buntang, (knop) . Bade, nanauan ,
Mak .
bate,
teeken ?
kenteeken , matau ,
vgl .
Bul.
weten , Nias.
ila - ila, kenteeken , mangila , weten .
Baka I. vgl . Mak . bangka, lees : Mak . bongka. Bako , Mak. idem .
Balae,
uit
het Mak . bulaeng, (goud ) ?
vgl . masa. Bale, Jav. balang.
BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
123
Bonto, ook : sluiten ; bonto -pu ntjai, sluit de deur.
Balu I. vgl . ngólo en tjáru. Banga, vgl . Mal . bělanga ?. Barakamate, het eerste gedeelte van het woord bevat wellicht bara Mal .
Bora, vgl . Sumba. bokul ? . Boro, voeg bij : ou kabòro , te zamen roepen , vgl . Sawu . keboko, als ook Mak .
barah, vgl . mate. Bata J. vgl . Mak , taba. Bate 1. Mal . Jav, banting .
en Mal . borong.
Batu , verwant mel Jav. lut, en . Bè, vgl . Kolo . mboë.
Boru II . verwant met vgl . Kolo . koi.
Boru I. vgl. buwi.
Bòte, Sumba. buli.
Beni , Mal . bersin . Bento, vgl . Mak . pengko. Beta -beta , vgl . Ròli . besa -besa .
Bon, vgl . ook Bul . en Manggar. wěru , Sawu . wiu . Sumba . bidi.
Beti, Mak . bassi. Bewi , mbewa. Bibi,
Budja , vgl . Sumba. kodja, lanssteek .
vgl.
Ròti .
fufu,
vgl.
Bent.
kumiki,
Buha, vgl . Sikka . purang , gisten .
als ook Bim .
Buhu, Bol.
Mong .
gumugur, Tompak . guměgěr. Biko- bako , vgl . Sikka . biko in dri biko, scheef zitten.
Tondano .
Buntu, vgl . Kòlo. guntu. Bura,
Sikka .
idem ,
Ibanag. furau,
Bintji,
der spraakkunst .
Bintòla, voor vgl. lees : Mak . bantolang.
Mak .
knoop, Fidji .
Bunggu, Mal . buku ; bunggu djanga Mal . buku kaki.
Binti, Mal . upėti?. bintje, vgl . Mak . biring.
wuku,
buku , knoop , knobbel, vgl . bunggu .
Bilo -balo , vgl . Mak . bilo.
Kòlo.
baro en garo ?
bantalang "
Bisaya.
Ròti .
fulak, vgl .
pulau, vgl . S 10
Butu , Sumba. witu , (alang- alang , dak ). Buwe, Manggar. wue, Sikka. bue, vgl .
kaboë.
Biri, vgl . wiri. Boë , Mal. pukul?.
Buwi ,
Bòla, Sumba . wila .
voeg
bij :
buwi,
Sawu .
( ook :
emmer ), Sumba. buri.
D.
Padja,
voeg bij: vgl . Sumba . mayou. Daha I, vgl. Sumb . dåka, scherp ; ma dåka, wapens . Dambe, vgl. Jay . lare.
ook
Bal .
deï I. zie de
betzelfde
dandan ,
en
woord als
spraak kunst.
Der IV . vgl.
(met
omzetting) ?
Dende, vgl . danda, Mak . rurung, Mak . en
Dengga,
Dára, Manggar. darěm . Deſ Ill. eigenlijk
pintal
Mal.
tinggal ?
vgl. Jav. kari
en mari.
Dampa II . Mak . dapara. vgl .
Dempa, Mal.
Bug. renreng, alsmede Mal . en Jav . iring.
Dampa I. Daj. tampak.
Danda II. Bim. dende.
Dèke, voeg bij: Sumba. tèkè.
Jay. winih , Sunda. binih .
Deni, Kòlo. kadempi, Mak . dampi, vgl . Mal. damping.
Didi II. vgl. sidi. Dintja, vgl . Kolo. bela. Dipi ,
voeg
bij:
topo, Kòlo. tòpu .
Sawu .
dapi,
Sumba.
124
BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Disa, Jav . wantěr ,
vgl . santěr , met om
Doü, Sumba . kadiru, vgl . Sawu . kediki. Duba , vgl . Jav , kumbah .
zetting ?.
Dudu , Sikka.rulung .
Dodo , Jav . Bal . djaluk ?.
Dudu, vgl . ook kulu
Dòho, voeg bij : vgl. Fidji. liko. Dòku, Ponos. Bol . Mong. digu, anduri ,
en mpelu . Dumpu I. Kolo. katumpu .
Bat .
Mal. njiru.
Dundu, vgl . rundu . Duwa II . wel hetzelfde
Dolube, Sanggar. tělu wulu , vgl . wudu. Pondo, vgl . ndende en ndundu, alsmede
woord
als :
tuwa.
Djalitu , vgl . Sawu . kihido.
Jav . ladjur, djudjur, bandjur, Mal. landjul.
Djungge, vgl . het Mak . djungge.
Donggo, vgl . Jav. lenggěr ?. Doro, vgl. Sumba . lěndulang.
E.
Elo ,
Edi , vgl . Bug. adje ?.
Eli, wellicht beler in verband te brengen met
Jav .
ling,
vgl . Sawu.
li,
Sasak .
Mal.
hudjung,
vgl .
Sumba .
en
elong, staart.
Èpu , Kölo. nópu, Manggar. něpu .
Sikka .
liing.
Èse, Mal . alas ? vgl . Mak . ate.
G.
Garaha , Sumba . gangga .
Giri , voeg bij: Sawu. kere, wo -kere .
Gendi II , vgl . Mal . kéning , Mak . kanjing. II .
Haa, voeg bij: Kolo . kaka .
Hèko, Sikka . heeft leko (in: bano leko,
Hade, Kölo . pahate, vgl . Jav. pali.
om
Hadi II . vgl . Jav , areng, enz . ? Voor de
gar.
h vgl . Lamp. harong
en
Mal . hilam .
iets loopen) en likon omsingelen , Mang lerong,
vgl .
Mak .
Bug.
liyung
en
Hambu I. vgl . Jav , kėbul, ngebul .
lipung, als ook Ponos , en Bol . Mong . liwu en libu.
Hamiya, soort bamboe, Sund . lamiyang . Hampa, Mal . batas ?
Hera, Sikka , kera, Sumba . ijera, Mangg. kesa .
Hampu, vgl . Balin. kėbus.
Hete,
Hanta, vgl . Mal . angkat?
Mal . pelik.
Håri, Kòlo. Manggar. máli, Sawu . mari of mare .
Hawi , voeg heeft kawa.
bij: Sikka . kawir, Sawu .
Hawo, voeg bij: Sikka . wau (n ), vgl . Sawu . mawo, beschaduwd , koel . Hedja ,
vgl .
Mal .
merah,
Sawii . mea , (rood, rijp) ?
Hei , vgl. Jav . rawe ?
Mak .
edja,
kan ook beantwoorden van een
Hiļi I. ook tijdstip, vgl . liri. Hii ,
voeg
bij : Mangg . iji, Mak . assi.
Hiro, slurpen, (Daj. Sumba . ijeri).
hirup
en surup,
Honggo, Sumba . heeft longgi.
Howi, vgl . Sumba. sằnggobu, rewwu, als ook Sawu . kebåhu . Huru I. vgl . Bug. singkěrrú ?
Sikka .
125
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . I.
lờa , Mal , aduh, vgl . ado .
Ingge , vgl . Jav. inggih .
Iha, Mal . rusak.
Ipa, Bat. ipar, Daj. dipah.
Ila I. vgl . Sikka . lèė. ljili, verborgen Ili , ook wel
Isi II . voeg bij : Manggar. itji. Isu , vgl . Sumba . isu , baden ,
zijn .
Ilo , voeg bij : Mal . suluh .
nevenvorm
schijnlijk een
waar
van ndeu.
Iyo , Mak . idem .
Indo I. vgl . Sawu . do, ådo . K.
Kaloa,
Kaa, voeg bij : Kòlo . pakaha .
vgl .
Daj .
loang ,
bemiddelaar,
Kaba I. Mal. gampang, vgl . Bal. hampang.
tusschenpersoon.
Kabalo, vgl . Mak . bandjulú en Jav. banjol.
Kalombo, – djago, de steel of stengel waar de korrels van de mais om heen zillen .
Kabantja , Jav : Sund. 1jampah. Kaboë, Sawu. kabui.
Kabuha , Jav . wuk, vgl . Bal. sěmbuhuk een mislukt ei . Kabunu ,
voeg
Kaluka , vgl . Mal . lokan . Kamai , vgl . Mal . maki ?
bij :
Tag.
bunul,
Daj.
Kamalo, II . voeg bij : vgl . het Mak . Wellicht is het woord aan een der Am
bulut, Fidji . bulu . Kabusu, Mal . ubun -ubun , Bal . ambubu ,
bonsche
Bug. buwung .
mallo, Haruku . kâmalo = Mal , damar, hars.
Kadee , I. vgl . Sikka . diri. Kaduwi , Sumba. kěnduru, Mal .
dialecten
ontleend,
Sapar.
ka
Kaman , waarschijnlijk Mal . teman . ěrung ?
Kafa, Mal . kapas, vgl . Ròli . abas, ka toen , draad ; Sikka . kappa, kapok , gogor kappa, draad op een houtje rollen.
Kambala , vgl . Mal. palang. Kamoa , Sumba . kabalang, Sawu . hebara, Jav . walang .
Kamodjo, Bug.
Orong, morong .
voeg
bij: Sumba. kamomu.
Kahundu, vgl . Mak . kalulung ??
Kamumu,
Kahuntu, vgl. Jav . tumtuman ?
Kamuntju, vgl . Lampong. kamulik .
Kakai I. vgl . kau, alsmede Lamp. kayun.
Kanåha , Sawu . nara .
Kakai II. Sumba. pagai (rochel) .
Kananu , vgl . Sumba . kěnandi.
Kako , worm .
Kande, heilwensch .
Kalaba, vgl . Bug. palapa.
Kandòle, lees : Mak . doli, Bug . loli.
Kalana, vgl . rana .
Kanggio,
vgl . Mak . kiyó, (roepen)
eerste beteekenis is : ruim ,
Sawu . keu (klagen ).
wijd, sera makalau, een ruim veld, vgl . Mal. luwas.
Kantaſ, reg. 20 lees : di ade tare.
Kalan , de
Kaleſ, vgl . Sawu . merei, ook Mak . ka
voor :
di
ade
en
tare,
Kanteya I. vgl . tada .
Kaleli, vgl . Bug. kaweli, Sumba. kawilu .
Kantji II . vgl . het Daj. putar kantjing. Kantindo kantjilo.
Kalète , Sumba. kalèlek . Kalo, voeg bij: Sumba. kilo, Bug. en
Kao , I. Sawu. idem , Sumba. kau, Sund . kaut.
lawing ?
Sal . loka.
Kapapa, vgl. Mak . poporó.
BIMANEESCH
126
HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Kataru- tebe, voeg bij : vgl . tebe.
Kapempe, Samoa . pepe, Fidji. bebe, Sumba. kabeba, Sawu. kebeba, Bul. kali
Katjihi, vgl . Bal . sěrěp ?
popo , Bug . kalubampa, Lamp. alibambang.
Kauru, I. vgl. uru II , Kawalu , wordt gebezigd om
Kapi , voor » woord ” reg . 16 lees : sěpit,
king
supit.
van
Kapdro , voeg bij : Sikka . moro.
te duiden van de echtgenooten
twee broeders of zusters .
Kawubu, Jav . puyuh, Tag. pogo.
Kapuwa, vgl . kabuwa, ook Lamp. buwak ,
Kere, een nevenvorm van iri I. met het
(gebak) ?
Kara
aan
de betrek
Bul . pěra ,
waarschijnlijk
l.
vgl. Mak . mara en Bat . hora. Karana
is onder rana te brengen .
I.
Karanggo, I. voeg bij : Bat. harirongga, Sund. kararangge . Karawe, kan ook beantwoorden aan het
prefix ka? Kèse, vgl . kidi, en voor de beteekenis Mal . diri, berdiri, sēndiri. Keta II . kèta.
keta "
lees : fare
Kidi , Kòlo. horu. Kòbo, vgl . Mal . kosong , Jav. kotong .
Bent. magawel, gogawel (roeien, riem ). Karenda II. vgl. renta .
Kòda, vgl . Mal. gundah.
Karente, vgl . Sawu . heleti. Karète, vgl . Mal. rĕtjik , spatlen , vgl . ook wète .
fare
voor
Kode, lees : köde, vgl . Sumba . kěla. Mak .
ratji,
Mak. geng
Karinggo, ook vormelijk
Koha, Mal . tengkorak, Sikka. korak. Kòla, vgl . Bol . Mong. logat, Tons. loogas, Ponos. loas, alsook Mal. lokos.
Komba, Sumba , kakomba.
gong. Karoka, Bal. en Sawu .
lēgu , muskiet.
Karoro,
foro, bijv . in
vgl .
het
Mak .
kobayá toro. Karunu, vgl. Jav. rënjuh. Kasipahu, uit kasi, bewaard
Kompe, vgl . Jav. těmbing. Kontu, sakontu, met den rug naar iets ge wend zijn, zich met den rug naar iets wenden. Kou , vgl . Fidji. donu, Ibn . matunung ?
in
kasi
Kowa, vgl . Jav. kawon .
ade en pâhu.
Kunta, vgl . kanto.
L.
Laka, Mal. Jav. laga.
Lii, Sawu . lie, Daj. lukum .
Lako, vgl. Sawu. ngaka. Lalose, vgl . Jav , kalēsik.
Lili II . vgl . Daj. sulop, Sanggar. pasuloq, als ook Mal . tjelup. Lino I , kan ook beantwoorden aan het
Lambe, vgl. rabi.
Daj. linus.
Langgoro, vgl . mòro, II . Latu , Leli ,
sera , vgl . Manggar. latung, mais . het
Mal .
lilih,
beantwoordt aan
leli, het Mal. luluh aan lelo . Lenggo
II ,
kòlo.
kalonggo,
Manggar .
langkas, Saleijer. langkası.
Lintji, vgl . Mak . liseré. Liro, voeg bij : Sikka . lerro, Sawu. lodo, Sumba . ladu, lodu , Mak . allo , Bug. asso . Lohi , vgl . Mal . muntah ? Loi ,
voor
oli,
als
nevenvorm
van
Lewi, vgl . Daj . lewu, dorp ?
huri ? vgl . Sumba , tada ai, boomschors en
Lihu, Daj. likut, Bent . likur (rug) .
medicijn .
127
BIMANEESCH-HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Luu, vgl. Sawu . nuhu , Jav . nusup ? Zie
Londo, salondo, van geslacht tot geslacht. Lònga, Jav. langka, Bul . lĕngka ( schaars)
ook ntjubu.
Lulu, vgl . Mak . lálará.
Luwa II . vgl . Daj. balua, palua. M. Mimi , Kolo. molu , vgl . simi.
Madju , voeg bij : Sumba. mayong , Sang gar. manjang, vgl. Daj. badjang.
Miro, voeg bij : Sawu . lawero (riet) ?
Mai , voor : herwaarts , reg . 13 , lees : der
Mito , Sikka , milang, vgl . meè.
waarts. Omtrent het gebruik van ' mai, in
Mdbo, vgl . Mak . tákamumusú, in knop.
uitdrukkingen als awa mai, reg . 24 zie de
Moda , vgl . mbora en Manggar. mora .
spraakkunst.
Over de
voorzetsels .
Mòke,
Maki , vgl . Sumba. manggil. Male, vgl . Sawu. ěle.
gluren ).
Mami , Sawu . idem , Sumba. memi.
meni.
Mangga
1.
Bal.
manggar,
Mòne,
vgl .
ook Sawu . helagi. Samoa . idem ,
Maori.
bij :
Sawu.
wore, Sumba .
II . vgl . langgòro, als mede Sikka . gogor
Maru, voeg bij: Kòlo. masu.
Moti , Sanggar. metti, Manggar. van Tjiba
Meě, Sumba. meting, Sikka . mitang , Kòlo . kamète Mal. hitam , Jav. ireng. bij: Sikka .
meang.
měti, Sikka . melling bennu, vloed ; melling, mara , eb. Moü, vgl . Sumba. mundju ?
Mudu, voeg bij : Lamp. en Sumba. mu
Het
aangebrand ,
vraagteeken
achter wirang, dient te ver
tung,
vallen . Vgl. maila .
voorts
branden .
Sund .
voeg
(kapa ), draad oprollen .
Mai, Sawu. heeſt mabo, Sumba. mopu .
voeg
bij: Bal . muu'ani, Sumba .
gåru.
Sawu .
mangu, vgl . Lamp . njangu.
Meha,
voeg
Moro I. Sumba . muru, vgl . Sawu , men
Sikka . mage, Sumbawa. bage,
Mango,
Sumba . kòki, ( naar binnen
kawuri.
nangga, Sawu. temaga. Mangge,
More,
Sumba . ta
vgl .
era ,
Bat.
ila ,
Sikka .
mulung ,
aan
Mundu , Mal . mělur. Mura, Bal . en Sikka . mula, Sumba, mola ,
Meti, vgl. Sumba. tamisi. Midi, vgl. Bal. ěnděp, měnděp.
Mb Mbaa I. Mal . barat, Tag. habagat ?
Mbangga, Bal. bangkå, sterven .
II. Mal . barah, Tag. baga ?
Mbåra I. Jav. Bal . basah.
Mbadju, vgl . Kòlo . wai, Sumha . bai.
II . vgl . mbaa II en Bal . barah, gezwollen . Mbari I. Jav. wuru .
Mbai, Jav. wuk, Mal . buruk . Mbaſ, voeg bij: Sumba . wuya , Sawu . woe. Het is een omzetting van * mbiya voor * wiya. Mbala , vgl . Bal. balan , striem .
Mbale, vgl. wale.
Mbetja, voeg bij: Daj. bisa, Mbia, schijnt vormelijk het Mal . bělah , (wat
in het Bim . liya luidt) te zijn, vgl.
voor de beteekenis sela I. en Daj. sila , voor den vorm Rotti , bia = Mal. bělah,
-HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
BIMANEESCH
128
Mbintja , voor » vgl . Bull” lees : Bal .
Mboto , vgl .
tebe, alsmede Mak . tábala ,
Bug. tabbá ?
Mbiri , Daj. biling, vgl . wiri. Mbobo , vgl . Sikka . bobok, opborrelen .
Mboü , vgl . wou ?
Mbòdu, voor wodu en pambodu II . ( reg.
Mbowo ,
Sikka .
bua,
Bat .
ambuwang ,
huilen van een hond.
17 en 18) lees : wodu en pambòdu. Mboo, vgl . Sawu . bui, ook Mal . rubuh ?
Mbuhu , vgl. buhu .
Mboro, vgl . woro.
Mbure, Sumba. mbuling.
MP . Mpòka,
Mpaa, vgl . Sawu . pelaa ?
0. Jav.
pukah, afgebroken, N.
Mpada , vgl . Sumba . mbada , reeds.
Jav . pokah, geknot, Fidji, wuka .
Mpako, vgl . Sawu . beko.
Mpòngi ngangan .
Mpåma, het vraagleeken na upama dient te vervallen , vgl. Bat. umpama .
Mal .
tempang ,
met
omzetting
pintjang. Mpinga,
voeg
bij:
Sumba .
vgl .
Sawu.
bånga ,
Sikka ..
Mpore, vgl . Sikka . bolek.
Mpanga , vgl . Sumba. mangånga. Mpengga, vgl . Bug. keppang = Mak . tempang,
I.
kawanga,
Mpori , Mal . rumput, met omzetting ?
Mpowa , ledig
=
beteekent in de eerste plaats : mpesa .
Vgl .
Daj .
boang. Voeg
bij: salaka mpowa, zilver alleen , d . i . on bewerkt zilver.
Bal. bongol.
Mpule, vgl . mbure.
N.
Nae, vgl . Mal . raya , Bug. radja ?
Ninu , voeg bij : Sumba . kaninu.
Nahi , Jav, kinang, met omzetting. Naö, vgl . Mal nayam, Jav. landjam .
Niwa, Lamp. njiwan , Sund . njiruwan. ND, Sikka . mò, Sumba. mong , Mal , gong .
Nåri II , vgl . Lamp. lali, als ook Sumba .
Noi , vgl . Sumba. ngěti.
Nompa, Mal. lempar.
ngiri-ngiri, en Jav , lirih .
Nonto , ook :
Nata , vgl. sarata . Nente, Sumba . kaleti. Nenti, vgl. Sumba . ènti, Sikka . Nepi , Sumba . låti.
Mal . (n )etli.
titi,
over een brug gaan , vgl .
měnili,
en het Sumba. palendi,
brug. Ndro, beantwoordt aan het Sund . leguk. Nuru II . vgl . Sumba. kurung, slaap
Neyo, vgl . Sumba . salimu.
vertrek , mahurung, slapen .
Nintji, Mal . njiru, wan . vgl . dòku.
Nd .
Ndadi,
ook :
iets zijn, bijv. ndadi san
gadji, vorst zijn. Ndai IV. vgl . Mal . diri, sendiri. VI. ndidi.
waarschijnlijk een nevenvorm van
Ndaka,
van akaļ vgl . ndake en ndede,
en zie ook de spraakkunst bij aka mai. Ndambi, vgl . Jav , sěbit. Ndanda, voeg bij: vgl . Jav . djadjar. Ndåra, vgl . Sawu . dăra, dichtbij, weldra .
129
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Ndenta, vgl . Mak . remba .
Ndåro, vgl . daru . Ndaru
I.
vgl .
Bal.
dědalu,
vliegende
Ndonta, vgl . renta .
witte mier .
Ndumba, vgl. Mal. tumbang. mbumba .
Ndasa, vgl . rasa . Ndau , Ngâha ndau wura moet staan onder . Ndau II . Mal. Sanskr. rahu .
Nduru, dulu .
Zie ook :
Mak .
Bug. djúdjú , Sumba. ka
voeg
bij :
Ng.
Ngantji, vgl . Mak . tikarrung.
Ngoda,
Ngaü, Sikka . ngaun , lossen .
Ngemo ,
Kòlo .
nggembo,
vgl .
kangurak,
Ngòlo I , vgl . Mal . harum ?
Sumba.
wurung .
Ngolu, vgl . Sumba. Bat . talu , overwonnen .
Ngèna, voor * ngenta, Jav. nganti met klinkeromzetting ? Ngii ,
Sumba.
Sawu. ngàru, Sikka . nurak.
talu , overwinnen ,
Ngowa I. voeg bij : Kolo . hanuwa. Ngudju, vgl . Sumba. nguri.
wordt ook gezegd kies , te belee
1 Ngupa, Jav . Sanskr. ngupaya ?
kenen ; vgl . Manggar. ngiîs ( niis), tand . Ngina,
voeg
bij :
raa -ngina,
gewend ;
makai raa - ngina kai, naar gewoonte .
Ngg .
Nggåhi, vgl . Ibanag kagi, woord ?
Nggåri , vgl. ntjore II . Nggee, Sumba. heeft penge , Sawu. pee.
Nggalo, Bol . Mong. mogalou, najagen. Nggamu,
bevlekt ; nggamu ba raa , met
Nggome, vgl . nggore II .
bloed bevlekt.
Nggontju, vgl . Sawu . ridju ?
Nggange, Jav . wengis, Daj. bangi -bangis en rangi-rangis.
Nggore II . Mal. urup .
Sawu .
huru ,
Daj.
hurup,
Nt.
Ntanda, Kòlo . tonda, Daj. tendjang , vgl . Mal. I. pandang.
Ntori ,
voor
te
bloeien "
lees : vrucht
te dragen .
Ntåra, Sikka . dala .
Ntumbu , vgl . Sumba . hămbur en Sawu .
Ntåri = dári, Mal . tali ?
peabu.
Ntewi , voeg bij: kantewi, vergelijken.
Ntj.
Ntjafa,
voeg
bij :
Daj. sampah,
Bal.
sampěh.
Ntjai I en II. oorspronkelijk VERH . BAT . CEN . XLVIII .
wel het
zelfde woord ; vgl . Kolo . kaliyu , weg laluru .
Sawu . kelai, deur en en deur. Vgl . ook
9
130
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Ntjambe,
vgl .
Mak .
sambe ?
vgl .
Ntjore, Sanggar. heeft bore, ( vgl Zollin
ook
tjèpe.
gers
en ramei ), wat
op pesta
woordenl .
Ntjango , Sumba . songu. Sawu. hangi.
een omzetting schijnt te zijn van het Bat .
Ntjao I. vgl . Daj. salok, tjalok .
ribur.
II . vg . Sikka , tấu.
getwijfeld oorspronkelijk één met Bat, ribur,
rowá,
Bug .
Mak . suwará, zijn on
Ntjera, vgl . Jav , lumrah en Mal, murah,
voor
Ntjidi, vgl . Bal . didih .
Waarschijnlijk
Ntjii II . vgl . Sawu . hiu .
Bim . nggári, eveneens met onzetting.
Ntjonggo,
Ntjunda, Mal .
voeg bij : mbeï ntjonggo , ter
leen geven ; tjòla ntjonggo, zijn schuld be talen .
de
vocalen
voor
7 der spraakk.
§
zie
behoort
hier
„Mak.”
ook bij het
( reg . 15) lees :
Sikka . sogong, leenen .
O.
Oke , vgl . Mal .
tjěkik .
II . voor : lao uru oru I , en lao II .
Oko II . vgl . Sikka . hugu. Ôngu, gehecht Jav , angen ?
zijn aan iemand.
Vgl.
Osu, vgl . Sawu .
lees :
lao
oru , vgl .
kebiru en Bul . walun,
Bol . Mong. balun . Ou,
Ore, voeg bij : ore-pu, dikwijls . Oro , vgl . Lamp. hadjor,
als ook antjo.
vg !
Jav , uwuh , schreeuwen .
Vgl .
ook kanggio met Mak , kiyó.
Owa I. vgl
Oru I. Lamp . aru , tijd van iels, vgl . Sumba. wandu , oostmoeson . In Tòlo -weri
Bal . bawah .
II . vgl . ura II .
is oru = Bim . ai, dag.
P.
Padja I en II . zijn oorspronkelijk wel hetzelfde woord ; vgl . de beteekenissen van
lintih ), leeglooper, voor het Sikka wordt opgegeven paralinte, slecht mensch , be
het Mal. lapang , kalapangan.
driegen.
Pae , Sikka . baing , doorn , stekel, Pahe, omzetting van * hepa,
Pari, vgl . Sikka. buri, als ook Mak . marri.
Mal.
Pata I. vgl . Mal . pěla, waarvan de oor
sembar. spronkelijke beteekenis wel » teeken " schijnt Paki, vgl . wanti, Pala I. Jav . idem .
te zijn : vgl , het Mak . pipatta, de teekens bepalen .
Palanu, vgl . Tondan. kulalu , enkelring ,
Sawu . tada ,
ook Daj. palayu, armring. Pampindi ,
vgl .
Mal.
lempel (metom
zetting) ? Panaa, vgl . Sumba. manjama.
Pao ,
vgl . Mal. suwap ?
Paralente,
schijnt
Vgl . ook Daj. patoh, bekend zijn, met Mak . pato, teeken en Sumba. patanda,
hetzelfde
woord te
Patjinga, vgl . Daj. djadjingar, zichtbaar (van de tanden) . Peda, lees : peda. Pehe I en II. vgl. Manggar. pèlji (ng ),
kunnen, kennen ; wellicht ook Bug. wadding,
zijn als het Mal . parlentai (of Lamp . par- | mpadding, Mak . máring,
131
BIMANEESCH -- HOLLANDSCA WOORDENBOEK .
Poë,
III . vgl . Sumba. papeka, zeggen , onder pika, peke ?
wijzen, Sawu
Pepa,
Roti .
fempa ;
vgl .
vgl . Sawu . pue, plukken ; zie ook
pòke. ook
Sund .
met
pöpöh.. Pète, Sikka . belle.
beteekent
Polo, de
vingers
in
de
nemen ;
eerste en
is
plaats : dus een
Peyo, vgl . Bal , kiyuh.
aequivalent van het Mak . djappú (Mal . djěmpul), vormelijk is het wellicht
Pihi, Bal . pusut.
Mak . Bug . ballo, plukken .
Piku I. voeg bij : vgl . pòku II . en Daj.
Pòtju, voeg bij : Manggar . pětju. Potu , (Mal . bětung), òo 9 soort bam
pikul, krom gebogen. Piri I.
voor het Sanggar. wordt piler
boes .
opgegeven ; vgl . Mak . lappará.
Pala,
vgl .
Daj . pulam, volgestopt van
JI . Jav. sěpěl, met omzetting ?
den mond, (= paulam) den mond volstoppen,
Pita, vgl. Fidji. bila , drukken op.
alsmede
Poda, voeg bij: ana madri-ári poda, het
ook mpula .
allerjongste kind. Pòde,
voeg
Sawu . pole,
verstopt , dom ;
zie
Puru I. vgl . Mak . padará.
Vgl . het Bal. patut ?
bij:
Daj. paleng,
Sumba .
Puti, Sikka. putik .
puti.
R.
Rabi, vgl. lambe.
(zwart), Daj. rindem , ( zwart, donker ), Bal .
Raho, voeg bij : Jav, malaku.
rěmrěm ,
Rai II . vgl. Sumba. sari, helder .
rodung, nacht.
Rama,
vgl .
Mak .
lamba of Jav , rang
kang.
( halſdonker ),
vgl .
ook
Sumba.
Ringi-ronga, ringi, beantwoordt aan Jav . lengeng .
Ramba II van gras .
vgl . Lamp: rambah, wieden
Riro, voor » Bug. allung” , lees : vgl . Jav . belrokken van de lucht, Bal . ribut
ribul,
Rana, voeg bij: vgl . kalana . Randa I. vgl. danda II .
of libut, pikdonker, Lamp . hariyuk, wolk . Riti, voeg bij: Bul. witu .
Rangga II. vgl . Bul . laka.
Riu, Kölo . karatu , vgl . Sikka . dellun .
Ranggo, Mal . karang (met omzetting) ? Rantja , Jav. rangsang.
Roko, vgl . Bul : lukar, lumukar .
Riyana , Sumba. riyanak, neeſ .
Rase, vgl . rusu .
Rope, vgl . Lamp. karumpung.
Rawa, Kòlo en Sanggar . lawa. Rawe, vgl . Bal. rahi.
Ròtjo, voeg bij: Manggar. Tjoljo, Sumba .
Rawi, beantwoordt aan Daj. gawi, awi, Jav, gawe. Retje, lokken .
vgl .
Mak .
Bug . paletje, vleien ,
Rindi I. voor vgl . Tonsan. dendem , lees : Kolo. londu , Tonsan . děnděm , Bul . rěnděm ,
sisi. Ròtju, vgl . Mal . lutjut, lotjot. Ruku, vgl . Mal . gerak ? Runtju , vgl . Mak . sulú, pasulu . Ruu I. vgl . Atjeh . lurung of liro, geluk , voorspoed .
Ruwi II . Manggar. luwi, ringworm .
BIMANEESCH
132
--HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
S. Sadiţi , vgl . Mal. diri en Bim . rüz.
Sarae, Sawii. lahalae.
Sadundu , vgl. Bal. dudug .
Saramba, vgl. Jav, sa rambah, éénmaal.
Sae, vgl. Sumba. aya , Sawii. na en Many gar , kae.
Sarapahina, vgl . sára I en hina . Sarempa, Sanggar. salompa. Sarente, vgl . Jav . djeril, Daj. djantar.
Sake, vgl , Bal. sangke. cn Bal. Sanskr. sangketa . Saki , vgl . Sawu . rai, vuil
Sarentje, vgl . Mal . bentji ? Sarere, vgl . bere.
en Mal . daki,
Bul. raki.
Sari I. voeg bij : vgl . Toumpak . salei.
Sakontu , zie kontu .
Salaï, vgl .
Sasòngo, voeg bij: Daj. sasingut : Sawo , Bal. sabo .
Bug. rai.
Salanga II . vgl . langa .
Seba , Bal . sebak , wijd open ,
Saliri, Sumbawa . selili.
Sera I. vgl . Manggar, beya , vlak .
Sambii , Mal . buku .
Sidi , vgl . Bat . sogot . Sii II . vgl . Sumba. isi.
Sambura .
Bij
sambura liro is het Jav.
samburat le vergelijken . Sampari, vgl
Sili , voeg bij : Jav . Bal. silem .
Sund . djamparing , pijl .
Siwi , vgl . Mal . budjuk (met omzelling) ?
Sampela , Sanggar , sampola , Kölo, ham . pola.
Siya II . voeg bij : Bat. sira . Sò , vgl . Mal . těluk, Bal. (jeluk, Benten. luk .
Sanaü , vgl . Mak , linau .
Saniggòbo, vgl . Jav. kurěh . Sangi
0. Jav.
I.
Sòbu, voeg bij : Bal. sčbun Sori , vgl . Kòlo . soki, Sumba. loku .
sari-sari, vgl . Sawu .
Sowa , vgl . Fidji , sewa en Jav , owah .
hare -hare. Sanuru, vgl . Mal . mulut.
Suwu ,
Såra III . vgl . Jav . Ijara ? IV . Arb . isárat.
vgl .
Ponosak .
mosuwuk , steken
met eene kris , zie ook tjubu, vgl . ook Fidji.
kapulu . T.
Taba , waarschijnlijk verkorting van labai. Tada, vgl . Sumba . tada , omhulsel ? Tada, vgl landa .
Jav . katara, Bal . Iara of Bal.
Tako I. vgl . Sawu . pago..
Bug.
kappo.
Voor
» laki 1V ”
Talehi, Kölo . relji. Het achter » nier” kan vervallen.
vraagteeken
hadap ? vgl . aho .
het
het
te
Mak . Bima
zijn verbasteringen
kiyori, zoo als de zaak in gebruikelijke
Maleisch
Tebe II . vgl . Jav, tetes .
Tero, vgl . Sawu . kelode, ketoë. met
Jav ,
ge
Teka, vgl . Mal . naik, zie Sund. taek ?
Talolo , Bal. lullut, verwant
van
kawori
noemd wordt .
laatste reg. v . 0. lees : taki V.
Tando,
Tateo -teo , vgl . Bul. keol. Taworien
Mal . para -para ?
vgl .
Tarowa, wellicht is Mak , rawang , door schijnend, te vergelijken.
Tadja, oorspronkelijk één mel Jav . paga,
II .
Tantangga , vgl . Bul. Tunglung , ook Sawu . langa , in tanga - rai.
arčp, Mal.
Teï, vgl . turu en Kòlo . hatei. Timba I. vgl . Mal . tubuh, lichaam ?
BIMANEESCH
-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .'
133
Toro , vgl . Sikka . duur.
Tingi, Sanggar. tungu .
Tunggu,
Tinti III . Daj. tintim . Tòko , Tond . kumolo, Fidji . koto.
Bat.
tonggol,
Daj. palunggul,
Tòlo, vgl . ook : Jav . talun .
Sikka . tugur. ( vlag) , Mal , lunggul. Tuta, vgl . Sawu . kåtu , kělu , Sumba.
Tonda, vgl. ook : Jav , onda.
kaliku.
Tongge II . vgl . Sumba. tangga, sluitblok .
Tj.
Tja III . lees : tjà.
Tjina, Sund. silah, vriend .
Tjaba, vgl . ook Mak , lába.
Tjingga, vgl. Mal . Ijungkil. Tjira , Jav . tégérang.
Tjåru, vgl . balu.
Tjaû , uit Mal . Sanskr. suka (met klinker
Tjiya , vgl . Manggar. tsjira ( n), hard . Tjua , Jav . suwan .
omzetting. Tjei, vgl . Jav . sawung, nawung ?
Tjubu,
Tjèpe, Bug . sapi.
in-
Tji II . lees : tji.
susup,
Tjila, Sawu . wela, Sumba. kabela ; vgl .
of
Jav. en Mak . berang.
is
het
causativum
of onderkruipen ;
van ntjubu,
vgl . Jav .
Mal . Bal.
in- af onderkruipen , Mal . sisip, in
tusschensteken , waarbij zeker behoort
Jav . Bal . surup , ingaan (vgl . ook het Bal .
Tjili, kan beantwoorden aan Bal . silib ;
susup) of wel
Bat. suruk , Daj. surok, in
tusschenkruipen ,
waarmede, Mal . Jav.
dewijl echter ook ili en sanggili voorkomen beantwoordt het waarschijnlijk aan 0. Jav.
of
wuni, vgl . Sumba . pakawini, vgl . ook tjimi.
en tusuk te vergelijken zijn .
rasuk ,
Mal . masuk , als ook susuk , ljutjuk
U.
Udi ,
Manggar.
wěli,
Ura II. vgl . owa en Bul . Tuwas, Ponos . tigis. III. vgl . Jav. owah , Mal , ubah, Bat. uba .
Sikka . oli, groote
hagedis .
Uli II . Mal . ungkil, met omzetting .
Uru II . vgl. Bal . busul.
Une, uit anul vgl . Bul. tanu, Sumba . lunanu , Sawu . nune, aldus.
Uta ,
Sikka .
utang ,
Ambon.
utanno ,
groenten .
W.
Wantju , vgl. Sumba. kawalu , hevig. Watja , Sawu . baha, vgl . Bal. běsah. Waü III. voeg bij : Samao. wawau , oud tijds. Weki , voeg Bal. siki,
bij:
Sikka .
wing
Wele, voeg bij : Jav. wulung. Wéte, vgl. karėte. Winte, vgl . mbuntu .
( zich ),
Wòbo I. vgl . Mal . buwih , Bul . sẽwu ? II . vgl. Mak . babala . Wodju, vgl . Daj. budjok. tobo. Wodo, vgl. Sawu.
Ook
Bul .
wuta ? Wòdu, voeg bij: vgl . pampòdu en kòdu, als ook Mal . bentuk . Woha, vgl . Sawu . telora, Sikka. lorang. Woi , vgl . Jav , bahěm .
134
BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .
Wola, vgl . Sumba. pawăla, openen. Wombo, vgl . Sikka . lewwung . Wontja, Sumba. bola , vgl . wosa . Wonto , vgl . Sumba, butus. Wontu, voeg bij : vgl . Jav, wětu. Woo, voeg bij: vgl. Sawu . lakoko.
Woro
II . vgl . Sawu . liru , Sumba.
lon
dung , lemelrijk. Wova, vgl . Sumba. wira, Sawu . wari.
Wua, voeg bij: Daj. buat , Wudi, eene vervorming van wudu ; vgl . Mak . buto .
PIS
C