Bimaneesch-hollandsch woordenboek [PDF]


150 33 7MB

Dutch Pages [152] Year 1893

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Table of contents :
Front Cover
A. ...
ampo de ku-ėda mai luu enz, mijn ...
duwa-na labo wei-na, daarop ging ...
Dungga, (Kolo. katungga), citroen, ...
kai ntjada ama- ...
F. ...
Hela, (Mal. hělat, Jav. člet...
Horama(t), (Mal. Arab. ...
II. (Mal. bidji), zaadkorrel; ...
Kantjadja, sparen, ontzien; vgl. Mal. ...
padju, het zonnescherm sluiten; kapu-kapu III...
Linti, (Daj. lento), opschudding, ...
ntau-na doü, gij schaamt u niet en ...
lijn wreef om daarmede zijn lichaam te Nonto, over ...
Ndadi (Mal. djadi enz.), worden...
II. alleen in verbinding met ndiha, als: ...
ntoi-na, steeds, altijd, het Mal...
Sabe, I. (Mak. sabe), zijde...
Sawai, slecht, boos; doü masawai, een ...
Uta, visch; ula mbėtja, groente, toespijs...
Wura, I. (Mal. bulan), maan...
LIJST VAN KÒLOSCHE WOORDEN, ...
Kadai, bereiken, verkrijgen, vinden. (Bim...
ganta kai ...
TOEVOEGSELEN EN VERBETERINGEN. ...
Pondo, vgl. ndende en ndundu, alsmede ...
I. ...
Kapi, voor » woord” reg. 16 lees...
Londo, salondo, van geslacht tot geslacht. ...
Mbintja, voor »vgl. Bull” lees: ...
Ndaru I. vgl. Bal. dědalu, vliegende ...
O. ...
S. ...
Tingi, Sanggar. tungu. ...
Papiere empfehlen

Bimaneesch-hollandsch woordenboek [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

898

E

4

Universiteit Leiden

898 Eu

1 820 664 4

898

BIMANEESCH - HOLLANDSCH

WOORDENBOEK

DOOR

J.

C.

VERHANDELINGEN

G.

VAN HET

KUNSTEN

EN

JONKER

BATAVIAASCH

GENOOTSCHAP

WETENSCHAPPEN.

DEEL XLVIII .

ISTE

STUK .

BATAVIA

'S HAGE

LANDSDRUKKERIJ

M. NIJHOFF

1893 .

E.43

898

84

VAN

898



LEGAAT

PROF . DR . C. SNOUCK HURGRONJE 1936

BIMANEESCH - HOLLANDSCH

WOORDENBOEK

UITGEGEVEN DOOR

J.

C.

G.

JONKER .

BIMANEESCH - HOLLANDSCH

WOORDENBOEK

UITGEGEVEN DOOR

J.

C.

VERHANDELINGEN

G.

VAN HET

JONKER .

KUNSTEN

EN

BATAVIAASCH

GENOOTSCHAP

WETENSCHAPPEN .

DEEL XLVIII .

ISTE

STUK .

BATAVIA

'S HAGE

LANDSDRUKKERIJ

M. NIJHOFF

1893.

VAN

R. UNIV . BIBLIOTHEEK) LEIDEN

A.

Ada, I. (Mak . enz. ala) , slaaf, onderdaan ; kaada , lot slaaf maken .

ook

II .

adat

Arb .

(het

Mal.

adat) ,

sára .

gewoonte

Aho, vóór of vroeger dan iets wezen ; aho pu wara- mu , vóór dat gij bestondt; aho ba weha oi, vóór het water nemen .

Ai , I. Mal . hari ; oud -Jav. we), dag ; ai

Ade (Mak . ate ; Mal . hali ), harl ; ade edi,

marai = Mah . hari siyang ; ai

mangadi

voetzool ; ade rima, handpalm ( vgl . penta );

Mal,

di ade of eene kist

(niet middag); maai ake, heden , nu ; ai of di ai, toen ; di ai sapa -ta nanga, toen ai Zie voorts wij de rivier overgingen.

ade, in ; leggen ;

wi di ade peti, in puwasa ade wura

ramala , vasten in de maand Ramadlan ; di ade ngemo kai -na, onder het vliegen . wiwi, op de lippen bijten .

Adi ,

Adja, dikwijls, herhaaldelijk iets doen ; labo rasulu- 'llahi ai- ai topo -na adja -mu lao

hari malam ;

boha ai,

middernacht

nai. II , het luchtruim ; dèse-na èse woha ai, hij stak in de lengte boven 't midden van het luchtruim uit .

kalai, ga toch niet herhaaldelijk (een weg)

III . ( Mal , tali ), touw .

verschillend van dien van den gezant Gods ;

IV , ai-na, partikel voor de verbiedende

adja ba tunti dikwijls

wijs ;

schrijven .

ai- na nggahi- mu, spreek niet : ai- ai topo-na, versterking van ai-na , zooveel als

Adjima = djima.

Adjo, laten alhangen ; dòho -adjo edi dež aū, zitten , terwijl men de

beenen

langs

de trap laat afhangen . Adjumaà = djumaà.

Ado (Mal . aduh) , ach ! vgl. ida.

Mal . djangan sakali. V. partikel voor den vocatief ; ai ruma -e , o Heer ! Oud-Jav . idem . Aka, I. gindsche; daar in (op, naar enz) . au - ra kombi èse wawo kontu - n aka, wat

Aduniya = duniya. Aduriya = duriya.

heeft hij daar toch op den rug ; Lao, hade-pu

Afi (Mal . api ), vuur ; aſi Allah , regenboog.

daar op

Afio ( Mal . Arb. afiun ), onbereide opium . Afa (Mal . kapur, Jav . apu , enz . ) , kalk .

weya -pu lamada ana wai aka , ga voor mij het kind van gindsche vrouw vragen ; djama ai aka , in gindschen , d . i . vroegeren

la Keú aka doro Putju -lino, ga Keù dooden ,

Agama ( Mal . Skr.), godsdienst. Ahera( t ) (Mak . idem ; het Arb . Mal. achirat ), het toekomstige leven. Ahi , I. iels ergens uitnemen , wegnemen .

II . einde

(het

Arb .

loopen ;

Mal ,

na -nee - ra

achir) einde, ten ahi wakatu, de

lijd voor het gebed liep bijna ten einde . VERR . BAT. GEN . XLVIII.

den

berg

Putju - lino ; lao

sodi

Tijd ; aka -n ede of aka - n de, zoo even , le voren ; wordt ook gebruikt in den zin van » de 200 even genoemde" evenals ' t Jav , wahu ,

bijv.

haar (200 terug.

na -dula -ra even

rahi - n

genoemde)

aka-n

de,

man keerde

1

BIMANEESCH - HOLLANDSCAL WOORDENBOEK . Aka , II . ook akal, (het Arb. Mal . 'aqal). verstand,

list ,

bedriegen ;

waü -ra

ringa

II .

gevolgd

had ;

nira -pu

ai

Mal .

(Arb.

'ambar),

ambar.

ro batu aka ede, nadat hij deze list gehoord en

ambar

ook

Ambi , I. (vgl. imba ), bijna ; ambi-na of

ake kòne-pu , ambi-umbi, gelijk , alsof ; sangge- sangge sara

mbec -mbeè neè mawaü -mu aka ro kampula

nggahi-mu maambi-ambi kabalo, zoo dikwijls

nggomi, maar

gij spreekt, schijnt

bedriegen

nu

kan zelfs eene geit

u

en misleiden.

' l, alsof gij

schertst.

JI . zich gereedmaken, gereed ; dei aherà

Akadawa , daar, daarheen , ( vgl . aka I. ) ;

na -waü -ra ambi mena naraka ndai hidi-na,

rongga -pu akadawa, toen hij daar gekomen

voor het toekomstig leven is de hel reeds

was ; balu rötji-pu aka -dawa, volg hen snel

gereed lot hunne verblijfplaats; na -waü-ra

daarheen ;

ambi oi

akadawa - lawa

wili,

(sa)

nog

Ake , deze, dil ; ake -ake, nu .

Akedeï, hier, hierheen , (vgl . ake en deï, en ededei); bakai- ku poo akedei ake, waar dit stuk bamboe hier (dat hier steeds

was) ;

wali

mai -na

wára -na

akedei,

hij

is hier niet gekomen . uku . meten . Aku

kompe

ntjai-na, het

den

in

orde,

ook

ntika, behoorlijk,

ketel ; ambi ro

in

(vgl .

ntika ), in

deze beteekenis

wel ambi alleen , doü mauba - uba dae imbakòne daä

ndar waü -na- ra de aanzienlijken hoewel

het

na - ambi,

(daeng's) volgen

niet

behoorlijk

is ;

zij na , kaambi,

gereed maken : ede-ra kaambi kai weki ralo

Âla , I. (Mal. Skr. vgl . djåla ), net II . 00k álam , 'álam ), Mal . ( Arb. wereld . Alåmà, (Arb. Mal.

tjere di

water stond bijzijden de deur reeds gereed

wat daarheen , maak wal ruimte .

is

di

alámol), kenteekenen,

bewijs. Âli (m . ) (Arb . Mal. fálim ), geleerde. Alo , glans, schijnsel. Alowa olowa. Âlu (hel Mal . halus), fijn ; kamolji mena

lao aka sera , daarop maakte de Prins zich naar het bosch te gaan .

gereed om

Ame, een plat woord voor ngâha, eten . Ampa - kaneè, naar boven doen gaan , uitnoodigen boven (in huis) te komen . Ampe (Mal . sampei), over iets heen

hangen . Ampo, pas, nu (toen , dan) eerst, dan , daarop Mak . nampa , Bug. nappa ) ; ampo

pu sa -mena - na maalu -alu, pak in al wat fijn is wat medegenomen kan worden.

tuta

maru -kai- na,

Vgl . mpida.

eene

kaars

Ama , I. (Bug. idem ; Jav . rama), vader, ( vgl. uba , uwa ); ama ori, oom vgl . ori : ima ndai wordt door cene vrouw tegen

daarop plaatst gij het aan het hoofdeneinde van zijne slaapplaals ; ede ampo , = ampo ; na -waü - si wära doü siweede ára uma

haar man gezegd ; ama- ro -duwa, benaming van een zeker soort hofbeambten ( vgl . duwa II) .

ake, ede ampo

II , ook amal ( Arb). Mal. famal), goede werken .

ta -kaa weya-ku

hier

in

er

huis

ilo - lili ampo

vervolgens

ta -wi -ku

brandt

di

gij

(het geneesmiddel) bij en

ku -mbei-ku, als die vrouw is,

dan

zal ik

(het

geld )

geven . Ampo de, 1 '. zoodra, ampo de na -bade ro na-iyu

wali wara

gendi

mada-na

ede-ra

Amaniya, broeder.

nggahi kai

Amantjawa , zuster.

voelde dat hij geen wenkbrauw had , sprak

Amba , I. markt.

hij enz.; 2 °. zoo even , djára nahu maramoda,

enz . ,

zoodra hij bemerkte en

3

BIM LEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

ampo de ku -ėda mai luu enz , mijn verloren

Anakoda (uit ' t Mal .) , koopman , scheeps

paard heb ik zoo even zien gaan in enz ., 30. ampo, doü siwe ampo de ku - ėda ;

gezagvoerder. Anangguru ( vgl . Mak . anrongguru , Bur.

santo -ntoi-na

wali wara -na

ake,

doü

die

anreguru ), leermeester, hoofd .

zie ik nu voor ' t eerst, nog nooit is zij hier geweest.

vrouw

Andjo (Mak. andjong ), boegspriet. Ane (Mal. anei-anei ), witte mier.

Ampo-sa, immers; mbuda isi mada-mu nggomi neè ėda kai-mu katanlu au -au -du mawâra di ade poo ede, ampo- sa masa

Anga (vgl . Mal . nganga ), geopend (v. d. mond ).

arupiya ntjau, waart gij blind, dat ge niet zien kondt wat er in die holle bamboe

sarunde-na ,

was,

immers

enkel

guldens!

Angga, goederen ; angga sarunde- na , masa

edemena

geheele land van aldus is

het

waarmede, men le

goederen ,

in

Angi I. (Mal . enz . angin ), wind. II . makker, alleen voorkomend in de verbinding ljina -ro-angi, makker.

Bima, o vorst, immers

woord ,

half

Anggo (het Mal. anggor ), wijn .

wuwa dòdo lamada ada sa -dana Mbodjo, ruma suu , ampo -sa ndede nggahi ra - sama kai , dit vragen wij, uwe onderdanen van het

betalen

te

half in geld .

III , partikel tot vorming van reciproque vormen (oorspronkelijk hetzelfde woord als

zamen heeft ingestemd.

sub II) .

Ampo - ya ( uit ampo en ? ) , zoo even , bakai -ku doü ede ? nijambe kai ba wei-n :

Ani (Mak . bani), bij , honing bij ; oi ani, hoping ; vgl . niwa.

ampo -ya dula -na, waar is die man ? zijne

Aniyaya (Mal. Skr.), onrecht.

vrouw

Anta , anta -na , ter oorzake van , omdat ;

antwoordde :

zoo even is hij naar

huis teruggekeerd ; ampo -mpi-ya = ampo-ya. Amu , wortel . Ana ( Mal . anak ), kind , jong, zoowel van menschen het Bim .

als dieren ; ana doü , kind (in wordt ' t woord doü , indien er

mi -mbui-ku nggâhi ntjihi-mu, anta -na

juist spreken, ter oorzake van uwe kennis, welke gelijk is aan die van eene kakatoe . Antala (het Arb. Mal . atlas), soort stof,

van menschen sprake is , nooit weggelaten ).

atlas ,

Men onderscheidt den leeftijd der kinderen door de volgende uitdrukkingen :

balumba,

Na - lowa - ra sanggobo ro sarenga, het kan reeds vóór- en achterover liggen .

Antjo, heen en weer bewegen ; antjo ba

sambii, 't kan

rechtop

heen

en weer

Antju, bovenarm ; ook als maat gebruikt.

over ; dòho ao walu èse tantonga, boven zitten tegenover (met het gezicht gewend naar)

om

iemand

tegemoet

tegemoet

op ' t hoofd dragen .

ngèna

golven

het venster ; londo ao , afdalen uit zijn huis

Na- lowa - ra suu panombo, ' t kan een pot

Na - lowa-ra hoeden .

de

Ao , I. tegenover iels zich bevinden, tegen

Na -lowa- ra dòho, ' t kan zitten . kidi

door

bewogen worden .

Na - lowa -ra rama, ' t kan kruipen.

Na- lowa- ra staan .

ba

lowa-mu une lowa kekatuwa, gij kunt nog

såhe ,

' t kan

de buffels

Ana wordt ook gezegd van jonge spruit van eene planl; ana bedi, geweerkogel.

tinti

gaan , tonda 10

te gaan ;

ede-ra londo ruma -l

lao

do ,

kai -na aua

sangadji

mamai

daarop ging zij de trap af, den komenden vorst tegemoet; mbeï ao of hantu

ede,

ao, iemand iets

voorzelten

(bijv . spijzen ).

BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .

AO , II . weerstand bieden ; ai-na -li mpara

Ari I. buiten ; lao ári, naar buiten gaan ;

nggahi wâli bune santika nahu maloi ake neè mawaü -na ao matja ede, laat staan

paki tja-ári , naar buiten werpen ; ári-dawa ári. en ári- luwa

in staat zal zijn

Maari mai, behalve ; kani imba -ku kani

die

ik ,

dat

klein

ben ,

om den tijger te weerslaan (vergelijk voor de sub I

genoemde beteekenissen

en Il

Jav . lawan ). IJI . aannemen in ontvangst nemen , ake rolji toi ao -pu , tani poda, neem ' t spoedig

aan ,

want

het

is

zeer

mandai

zwaar ;

ao bali bae kai-ku ra -neè såra dana Mbodjo, om daardoor met beide handen den wil (het bevel)

van

de

Hadat

van

AÖ ,

beteekenis ;

be- be -na mpara maari mai ba ede masama

van eene das, hoed of van al wat behalve dat, overeenkomt met de kleeding der kafirs.

aö - na

sawai

katuſe

ndadi mpara

er

weer opgedronken Jav . spreekwijze ).

mond goed is (hel goede uitspreekt); kaaö (eig .

met

eene

beteekenis

doen

van

zal

raa

zijn dat wat uitgespogen is , moet

worden (vgl . de

Arira, buitengemeen zijn, pana -na madja

zijn ),

begrijpen ; ndadi halja -du ba ruma- l sangadji, i na - arira daarop na- lowa mená -ra kaaö nggåhi sura ede, ede,daarop

ári -ári -kai-na

ndai wali nòno , zoodat het einde

zeggen ,

' t hart slecht is , terwijl de

ana

tjumpu -kai -na,

ari-ari - kai - na

III .

ade-na, asa - na mpa mataho, » munafiq ” wil dat

broeder ;

(Jav . ari ), jongere maari -ari, jongste kind . 11.

' t einde ; munafiq,

wóo ro tjapio ro

diki

ntjau labo kani kafir, het navolgen van de kleederdracht der kalirs, als het dragen

Bima in

ontvangst te nemen .

santika

bune

kaſr

na -rada wali- ku afi, de hille der

schaamle is buitengemeen en gaat die van

werd (de briel) door den vorst gelezen, die

' t vuur le boven, na -arira ade-ku maringi

den inhoud er van geheel kon verstaan .

rònga, mijn hart is ( ik ben ) zeer verbaasd ;

Api,

knijpen ;

api mina,

olie

persen :

na -arira ipi tjáru - na, het is zeer lekker.

vgl . kapi.

Aru I: ( Mal . enz . alu ), stamper.

Apu , nevel . (vgl . Mal . kabut). Âra I. (Jav . alas), woud ; dikwijls met wuba verbonden .

II . (Mal. arus), stroom van ' t water . Arubaa, Woensdag, (uit ' t Arb . ) .

Arubana (Mal. rebana ), lamboerijni . babuto, soort van Aruna , ananas , ook

II . hier; mori maára duniya, het leven

versiering aan een huis.

hier op aarde.

Arundae, soort plant, in hel Mal . sule

Ai -na neè -mu mboto nggahi ro raui ára nahu ake,

maak hier bij mij niet te veel

en

tjoo tja -ára -pu sâhe

praals

ede, lever buffel.

beweging: uit

(hier naar

mij

genaamd. Arupiya = rupiya .. Asa I. mond ; asa nanga , riviermond. II . de waktoe façar.

toe) dien

III . ook asal ( het Arb. Mal . açal), oor

III . teruggekeerd ; waü -du ära pala ndai mu walu do woro ? nggahi kai -na : ijo , kra -du

sprong, oorzaak ; ake asal) ndadi nggeya,

ndai-ku, zijt ge teruggekeerd uit het land

dit

der

dooden ? ja, zeide hij, ik ben terug

gekeerd ; ára wali -du matja aka, de tijger is daar weer terug. IV . (ook árak) arak .

is

de

ontstaan

oorsprong der

van

het

asa -- na

neè

( oorzaak )

vampyrs;

ede

boë kai -ku genda, dit is de reden waarom ik

de trom

meervoud

heb geslagen . uçûl

verbonden

Ook met het in

dezelfde

6

BIMANEESCH -- HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

beteekenis, bijv. ede-ra sodi kai-na ba nabi

iemand gezien , die eene buks droeg, terwijl

Isa

daarop

hij het een of ander op de schouders had ; indo ndadi au - ku z . v . a . het geeſt mij

zijn lot was geweest .

niels ; ba au = bau ,

asa (l)-usu (t ) neè ndede kai ruu -na, vroeg Jesus hem waarom aldus

Asi , paleis , woning van den vorst.

JI . het geluid waarmede men een paard

Ati (Mal , atap, Jav . atěp ), dekriet, dak ;

roept .

Ad , trap .

ati ndolo, alang-alang .

Atji

of alji-alji,

(Mal . idem ); wellicht

Aura

alii-alji na -rada-du guru -na, wellicht over

(Mal .

atur),

geordend , lao alo,

Arb . 'aural,

Mal, ural) , dat

gedeelte van ' t lichaam , waarover men zich schaamt.

trof hij zijn leermeester. Ato

(het

in

Awa

(Mal. bawah ) . beneden

onder aan

geregelde orde gaan .

(bij

Au I. wat ? au au of au -au -du, wat ook , alwat ; wali wara au -au -ku , ik heb niets ;

fuu hauju, onder aan een boom zitten ; maawa nganto, onder aan den rand zijnde;

au - du , dikwijls = au -du ; au kombi,

awa mai ba , onder.

een

of

taraku

ander ; labo

wära

au

het

eda -ku doü mawaa

kombi tundu -na,

ik

enz .) beneden waarts naar ; dòho awa

Awi , awi- n , gisteren.

heb

Bul. kahawii.

Vgl .

Bal . ibi en

Vgl . ook ai I.

B.

Ba, door

met, iemand

rivier was diep en helder, een ieder sprong

door, van ; ra -lambo ba doü , geslagen ;

ba

ada -na

er met een plomp in .

ruma

ede, de onderdanen van den vorst.

Babudja,

Baba , vastbinden , terwijl men onderwijl het touw verscheidene malen om iemand heenwindt;

gezegd

iels uitsteekt bijv .

Baa , uitschelden, vervloeken ; Vgl . ia

van van

alles wat boven

een berg ; ook van

een gezwel of cene puist ; ook spreek men van : doro duwa babudja, lwee bergen .

elle- ra lèto ro baba- kai di rihr

Babuto ,

het

boveneinde

van

een met

woha- na , daarop werd zij aan den midden-

allerlei gekleurd papier, nagemaakte bloemen

stijl

en gekleurde eieren , versierde bamboe bij

vastgebonden

omwonden .

en

(mel

(Overgenomen

het

touw )

uit het

Mak .

het Moeloedfeest gedragen.

Ook een soort

1 bábá ? Vgl . Jav . běběd , Mal . běbal) . Babu , l . laten vallen , neerhalen ; vgl .

versiering onder de banyku -bangku boven aan het huis, naar den vorm ook wel

mabu ;

aruna, ananas, geheelen .

kataho-pu

lembe -mu

ro

babu -pu

weri -mu, breng uw sarong in orde en laat

Bada ( van het Mal. badak )

uw slendang vallen .

Bade, weten , kennen, bekend zijn met ,

II .

springen

vallen ? ) ;

ede -ra

in

iets

ngâri

(eig .

zich

laten

wali kai-nd dana,

bekwaam ; vgl . bael

neushoorn .

Indo kapo makaïha- na

islâm

ede mpara londo babu kai ndai-na , daarop

ede wali bade-na, nde pala wali ngawa -na guru ro sodi labo doü mabade,

groef hij den grond uit (groef hij een kuil

hetgeen

in den grond) en sprong vervolgens zelve daarin : oi di sori ede na - dei labo-ku nowa

het niet kennen , terwijl men geen leer meester wil hebben noch aan bekwame

katjiri-na , edempara tuwa-tjuwa babu kantara -ntowu kai- na , het water van de

menschen wil vragen .

den

Islâm

krachteloos

Badji (Mal . idem) , wig .

maakt is

6

BIMANEESCHI

Badju

idem ),

(Mal.

baadje;

HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

badju armbanden,

kuru = Mal . badju kurung. Bae , I. steeds met ade verbonden , als bade weten , kennen ; bijv .

bae kai ade

van

oud

goud,

aan

beide

kanten vier ringgits zwaar ; bali bae zie bali I. IV .

(Mak . en Bug. bali).

vijand ; kadeč

aï ruma- e pai-sa ku - bae kai-ku ade ntjoki mandake, ku -sambeya ku -puwasa, 0 heer,

weya -pu paiya -na ro kambala -na doü bae-mu , na -mambe - sa eli- na wali teè- na, luister

als ik deze plagen had kunnen weten zou

naar

ik gebeden en gevast hebben ; indo kapo wádjib di ita mabae kaiade di Allah s . w.l.

vijanden : is dat zwak , geen stand houden .

ede ntau -na çifat duwa mpuru , yoorts zijn wij verplicht

te weten

dat

God twintig

eigenschappen bezit . II .

(Mal .

baik ),

pâhu

goed ;

cha

geschreeuw dan

uwer

zullen

zij

Baka, I. (vgl . Mak. bangka ), wegjagen, bijv. een dier :

bakai-ku djanga peyo ede ?

nijambe kai-na : ku -waü -ra baka kalòsa mena, als

stamwoord

alleen met ontkenning in gebruik ; na -ėda mpara

het gejuichen

mantjewi-ntjewi

wali

da -bae -na, hij zag dat de rijst er wederom

waar zijn de boschhanen ? hij antwoordde ; ik heb ze alle naar buiten gejaagd. II . afstoffen , schoonmaken . III . (Mak . tàbangka) , verschrikken .

zeer slecht uitzag ; wali bae -na tunti-na, hij schrijft slecht; wali bae -na ook Mal

IV , (Jav . bakal), iets aanwenden om ' t een of ander van te maken ; bijv. Ijalja

tiada berkatahuwan (Jav . Mal , tida karuwan ); wati-du bae- bae- na ruku ro rawi ompu ede ba ndiha ade na, de bewegingen en het

baka -ku sampa , bak het (hout) er om een sampan van te maken .

gedrag zijne

van

ouden

waar ?

waarheen

van

waar ?

man waren door

bakai of bakai-ku madju ede ? ntjambe kai-na

zeer bijzonder ; kabae bijv.

ku -waü -ra hori mena , waar zijn de herten ?

den

vreugde

Bakai ,

pala kabae , goed onderkennen , kabae ndai | hij antwoordde: ik heb ze alle losgelaten ; rawi-na , juist in orde brengen (vaststellen, nggòmi doủ bakai , waar zijt gij van daan ? bepalen ) wat hun werk is . bakai-du raa - losa kai -mu, ededei mandai III . ( vgl . Mal. bělah ; Mak . bale en ook

luu kai -mu, waar gij uitgekomen zijt, moet

Bug. wali ) , zijde, kant ; watu bae di- na aan den Westkant : sa- bae Mal . sablah

gij weder ingaan ; bakai lao kai-mu ? waar heen gaat gij ?

de eene zijde, de andere zijde ; bijv. wara

Bako , licht rood, rose .

sa doü ndadi biljára ro paraèsa -na sa -reya -ku

Baku ( Mal . enz. bakul), mand ; in ' t Bim .

sa - bae mandede wâli sa- bae mandadi duwa reya -ku , indien er omtrent iemand een proces of een onderzoek plaats heeft,

(moet) de

eene zijde (partij) een reyaal (geven ), ook de andere

partij.

wat

twee

200

reyaal

maakt; ede-ra dula kai-na wai ede, nde pala na- lampa watu ntjai masabae, daarop keerde de oude vrouw terug, maar zij ging door de deur aan de andere zijde; sa- bae- bae, aan

beide

zijden ;

matani upa

djima

mbuwa

masa -ngganga ringgi

luwa

masabae -bae,

eene mand met scherpe hoeken. Bala, I. (Mal . Arab . idem ), ramp. II . aanbreken

van den dag ; ntika bala

ai sidi, toen de dag aanbrak . III . (Mal . balas), vergelden ; zuiver Bim . is tjèpe. Balae,

duit,

kěpeng ; wali wara kòne

sa- balae tjoi waa - n , zelfs geen duit wordt als bruidschat gegeven .

Balandja,

hel

uit te geven enz .

Mal .

bělandja

geld om

7

BIMANEESCII - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Balase (Mak . idem) , soort zak .

Bangkolo,

Balata, leuning bijv. van eene brug.

visch

soort

( in

Mak .

het

kalampeló genoemd ).

Bale = loba, werpen ; ede-ra lao kai sae -na mabale kai wadu, ede -ra hina kai-na ro

Bangku -bangku (Bug.bangkung -bang kung), soort versiering boven aan het

mabu -na nasi ede, daarop wierp haar oudere

huis.

broeder met een steen , waardoor de vogel getroffen werd en neerviel.

Bali, bae)

I.

(Mak .

bali),

Bango (Mal. bangau , Jav, bango ), soort

reiger.

in bali bae (vgl .

Bangsa ( uit het Mal.), geslacht.

aan weerskanten ; ndai-ku duwa ndai

Bapa, klanknabootsing voor iets dat valt;

makapi di sumpu bali bae- na hadju , wij beiden zullen de uiteinden van het hout

kabapa, dat geluid voortbrengen ; maringa eli hadju makabapa ra - loo bate ba la Bango ,

aan

weerskanten

in

den

mond

nemen ;

watja -ku rima bali bae mahampa ljihu, wasch de beide handen tot aan den elleboog. II .

terugkeeren,

doen

terug

van

die

menschen

' t geluid

van hout dat met een

plof neerviel, neergeworpen door Bango. Bara , I. (het Mal. barat ), de westmoesson .

zenden ,

(vgl . mbali) nggåra mu-bali- sa ntau -na doü ede, mu -kasipáhu - ra, indien gij het eigendom

hoorende

II .

bara of bara - bara (ook barang -barang),

het Mal . barang -barang, doi, tat al .

goederen ;

Barakamate , mposo

steenpuist .

terugzendt,

zult gij arm zijn .

vgl .

Barako (Mal . běrkuk Arab, burqa ), sluier.

III . (Mak . malisi), van kleur verschieten . IV . hoeden ; lao bali sáhe, de karbouwen

Baratja ( Mak , baraljung, Mal. měrljun ), voetzoeker.

gaan hoeden .

Bareka (Mal. Arab. barkal), zegen.

I. geurig ( vgl . mengi ); na- woü balu mpara raa -na , het bloed rook lekker.

Bari, het Mal . baris als benaming voor de klinkerleekens bij het Arabische schriſt.

II . balu -balu (uit het Mak . ), koopwaren.

Baro, naar zich toehalen , zich toeëigenen ,

Balumba, ( Mal . bělumbang) , golf, golven . Balunggu (Mal. idem ). voetboeien ; ndadi kaluu balunggu di edi-n, zoodat zij de

( vgl . garo) ; ntau doü mpara mandai baro-na .

Balu,

boeien

aan

voetboeien ;

zijne

voeten

deden ;

den

na -balunggu

edi-na, zij deden aan .

nlene weya -du hem toch de voetboeien

Bana (Jav . banjak ) ,

het eigendom zich toe.

van

anderen

eigent

hij

Barungku, soort katjang. Barapapa, wordt gezegd van een geluid veroorzaakt door bijv. het neervallen van een boom .

gans .

Baruwa ( Mak . baruwasa ). soort gebak. Bata, I. aanraken , in aanraking komen

Banawa (Mak . idem ), soort vaartuig . Banda (Jav . Mal . bandang) , soort visch ,

mel,

Bandera (Mal . Port.), vlag, banier.

siwe, de aanraking van de huid eener vrouw ,

Banga. meest met rowa gebruikt, soort

gedui ende het gebed , maakt dat krachteloos ; na -waü - ra mbia kone saninu - n ra -hina bata

pot , Bange,

mpèke bange,

broodmager, zóó

mager dat de ribben zichtbaar zijn. Banggulae ( Mal . bunglei), soort boom . Bangka (r) ( Mak . bangkard) , oorring.

ba

makaiha-na

kapenta dindi,

gebroken

doordien

sambeya

en

de

hij

door (in aanraking kwam van den wand .

bata huri dou

bril

was zelfs

aangeraakt

werd

met) de planken

8

BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .

II . (Mal , enz. idem ), gebakken steen . III . komt voor in verscheidene titels , bijv . bata dadi, = nggampo,

djero ,

Bawa, I. (Mal , bawang) , ui . II . (Mal . bawah) , laag, doch alleen in overdrachtelijke

mu- bawa

djuru.

Bate, I.

neergooien , neersmijten , neer

made ,

laag

zin =

tuna ; (vgl . awa)

mori-mu pala

deï

zult

gij

in

mu - luna -ra

uw

leven

zijn

werpen ; dikwijls met lòo verbonden ; bijv . ede-ra hanta kai-na tare malabo tonggo ro

en laag in uw dood ; bawa ade, ook ijver

pingga, lòo bate mena kai ba rido-n, daarop

mpa ade-na deï lenga-na, Flasad wil zeggen .:

nam hunne schoonzoon de schaal (talam ) met het deksel en het bord en wierp alles

dat men zijne makkers benijdt ; kabawa weki, zich vernederen .

neer .

zuchtig ,

benijden ;

hasad

ao-na

na - bawa

nde

Bè , of di bè waar ? welke ? (vgl . bakai);

pala káli na mbui ntene pu lambuhu - lambale

bè-ku ntjai malao esse Kòlo ? waar (welke)

labo tjere bate lja-do bate tja -da-na, maar de Kali was nog steeds met den ketel

is de weg naar Kolo ? . bè- bè waar ook , wat ook , welke ook >, oi nde nono kai oi

bezig , dien hij nu naar het noorden, dan

pana , oi busi, oi niwa, bè- bè-na mpara nde

naar het zuiden wierp . hati, inwendig .

rai kai-na oi matolu mbuwa pâhu ede, het vocht, waarmede het gedronken wordt ,

Bati , I. ( het Arab. bâlin), nika bali vgl . bij D '. Matthes , Mak . Woordenboek , nika

kan zijn warm of koud water of honig, welke van de drie het meest geschikt zal

baleng s . v . bateng, II . (Jav . baţik ), batikken ; tembe bati, een

zijn :

gebatikte sarong .

bè-dumpara

Bate ook

alléén

in

II . (het Mak . bateng)

Batja (uit reciteeren . Bato ,

het

gebruik ;

Mal . ) , lezen ,

oplezen ,

be- be ;

bè- du

dei

aherà nekeka

mandai timba ro tahi, ndai maluu dei sorga

mantjihi, hiernamaals

zal

gewogen worden , ieder, die rechtvaardig geweest is , zal ingaan tol den hemel .

talibana bato = Mak . talibannang

Bedi (Mal . bědil), schietgeweer, schieten.

tonrabatang, krisband van roode zijde, geheel

Beha, bang , schrikachtig.

met goud bestikt .

Bela

(Mak .

idem ), vriend ; kabela angi

Batu, volgen , opvolgen ; kai masapóda poda ringa ro batu -ku -au -au -du raa -kau kai

met elkander bevriend zijn ; wara -wara ruwa - n udi-ro-mudi labo sahada marimba

ba

makabela

ina

ro ama ede, luister in waarheid

naar

angi,

op zekeren tijd gebeurde

en volg op al hetgeen uwe ouders u bevelen ; ede-ra batu kai ba kiyu kapa ede,

het, dat een leguaan en een buffel met elkander bevriend waren .

de haai volgde daarop het schip . Ban, I. ba bau , waarom ? ba bau nde

Bembe (Mal . kaljubung) , soort plant. Bendo, niet vlak , met hooglen , hobbelig.

gij?

Bengke (vgl . Jav . benkeng stijf hoofdig),

nangi Bau

waarom

kai nggomi?

weent

is reeds ontstaan uit ba en au ( vgl .

ba au onder au) , en beteekent dus : door wat ;

het

tweede

ba

is

dus

eigenlijk

pleonastisch . II , ai bau (Mak . tali bahu) bras.

III. (Mak . idem , vgl . Mal , bau reuk ngilu , kussen , zoenen .

stijſ,

v.

eigenwijs ;

d.

stijf ake - ra

op

zijn

pala - ni

stuk

staan ,

ibara

kai- la

doü mabengke daa mangawa romo kani ro batu edle-ro - pehe,

neemt dit tot voorbeeld ,

gij

stijſkoppen, die geen leering wilt aannemen en volgen ; kabengke weki, zich stijf houden ; nde pala wei-na watingawa-na,

BIMAYEESCH

weki-na

na-kabengke-ku

labo ku

zijn vrouw

riï uma -na doch

nenti-na

wilde niet ;

zij hield zich scijf en greep zich aan een paal van het huis vast .

Bili ( Mal . bilik ) , kamer .

Binata ( Mal . binalang) , dier ; (een ander woord daarvoor heeft het Bimancesch niet ) .

Benta = rumpa , stooten , aanstoolen . ( Mal .

bilal (het Mal . bilál) , oproeper

ook

II .

tot het gebed.

Bilo - balo, onvoegzame taal spreken .

Beni , niezen .

Bente

9

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

benteng) ,

benteng,

fort,

versterking . Bento , strik , strikken .

Bindera = bandera .

Bentu , tot iets strekken , tot middel voor iets dienen ; na -bentu -du strekt tot ongeluk .

Bindanga (Mak. banrangang ), budja eene lans met een bos haar versierd .

ruu maiha , hel

( Mal , bingkung ), mermanswerktuig ). Bingga

Bini

(Mal. penuh ), vol;

dissel

(lim

na - neè- ra bini

Beo (Mal. beyo), soort van vogel .

poo ede ba arupiya, het stuk bamboe was

Bere, aanraken ; meestal verbonden met

bijna geheel vol mel guldens; kabini, vullen ;

tudu ede

of

bata ;

bijv. makaiha -na sambeya

tudu robere

angi doü mòne ro doü

kabini kai-pu oi, vul het met water. Bintala

bantalang, Jav . salang ),

(Mak .

siwe mangáha ba sura nika, wat het gebed

kruiselings

nietig maakt is de aanraking ( tijdens het

welke een net of mat vormen om icts in

gebed)

te dragen .

van

een man en eene vrouw, die

met elkander in het huwelijk kunnen treden . Besi (Mal. běsi ), ijzer . Beta - beta , acht geven , oppassen . Beti , kapo

na -waü -ra

elkaar gelegde

mbèko,

banden ,

Binti , schatting ; djára binti, bòngi binti. een paard of bras, welke moeten opgebracht worden .

rechte lijn , timmermanslijn : indo

beli raa - lára

over

Bintji,

sa - bintji,

als schatting

hel eene, het andere ;

de

de eene zijde, de andere zijde , (vgl . sa- bae) ;

uitgespannen rechte lijn is krom getrokken.

na- lia weya-du kahuntu , sa -bintji ai masidi,

Betja, nat maken ; vgl . mbèlja. Bewi , waaier. Bia, ndai-na

sa -binlji ai mambia neè ngáha ba ári - na, hij maakte voor zijne jongere zuster katoe

iets breken ( vgl . mbia ); ntjihi nggòmi ake, pala bia weya -ku

pat open , waarvan zij het eene gedeelte 's morgens, het andere gedeelte 's avonds

luta-mu, het zou uw verdiende loon zijn , als ik uw hoofd stuk sloeg .

moest eten ; na - lao -ra hengga ntjai lawa -na

Bibi , beven .

Biko- bako,

bedriegelijk

handelen ,

be

driegen , vgl . kiko-kako . Bila,

I.

(' t Mal .

ro na -hengga -ra sa -bintji nijai uma-na ; na -dula -ra di uma-na ndai pande hadju na

èda -du ntjai

lawa -na na- waü-ra

tahengga

rontjai uma-na lahengga sa- bae, en zij ging de poort openen , alsook de huisdeur

mena

bilang),

tellen ;

wali

waü bila mboto - na , de hoeveelheid er van

aan de eene zijde; toen de houthakker nu

was

terugkeerde

zag hij dat de poorl geheel

gelal ;

nggara

bila -na,

indien

open stond , alsmede de huisdeur aan de eene

men zooveel geld heeft, dat 't getal bereikt

zijde; sa -bintji karala, één half vel papier .

niet

wara - sa

wordt,

te tellen ;

masa -na

ook

maraka

namelijk de som , welke als mini

mum voorgeschreven is, waarvan men de zakat betalen moet.

Bintòla, beslag, bijv . kris

( vgl .

Mak .

van eene piek of

bantalang

soort gouden

knop aan het einde van eene piek ) .

10

BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Biri , ergens met de handen aanzilten , / gebruikt om den tijd, welke geslagen wordt, aan te duiden ; boë duwa, twee uur ; iets schudden , met iets gedachteloos spelen : ba

bau

biri

kai-mu

tau

mantji

nahu ?

boë magari, de tijd van magrib ; kakili-kili

waarom speelt gij met mijn inkikoker ?

jahaya -na boè ba liro, zijn glans schiltert

Biru , I. ( Mak . idem) , plant, van welke de bladen bij de bereiding van madat

geslagen, d . i . beschenen door boë rasa een land aanvallen .

Boha , = woha ; in boha ai zie ai .

gebruikt worden .

Bóka, soort lans, van een haak voorzien

niu biru, jonge kokosnool, waarvan

II .

de zon ;

het binnenste nog zacht is . Biruwa (Mal . baruwang ) , beer. Bisa , breken ( vgl . I. iets

( in het Mak . kandjai genoemd) , voorvechters in gebruik .

mbisa );

bij de

Boko , daklat .

na-nee- ku bisa ai ra -diki kai sarumbu -n ede,

Bòla , ontwaken ; ede mpara tjuwa -ljuwa

bijna verbrak bij het touw. waarmede zijn lichaam vastgebonden was.

maru kagoro-n , makento mpara ba ede raka -du

II . ( uit het Mal .) , knap , bekwaam ; in

wakatu

loho (r)

tjuwa

daarop

sliepen

zij

bòla

allen

mena

kai-na ,

in en snorkten ;

het Bim . heeft het meestal de beteekenis

loen het middag geworden was , ontwaakten

van : met bovennatuurlijke krachten begaafd zijn : dikwijls verbonden met guna ; als

zij allen . Bolo , I.

bisa

ro

guna of bisa -r guna, in de zelfde

beteekenis.

Bitjára, onderwerp, de

is

titel

niu

bólo

Mak . bolong), omgeven ;

( vgl .

ròpe-na, eene kokosnoot nog

ba

door de schil omgeven ; ( vgl . mbòlo). Skr .) ,

(Mal :

II . bòlo kadi, soort plant .

rechtspreken ,

punt, geding ; ruma- t

Bolu (Mak , idem) , soort gebak .

biljára

den rijksbestierder van

van

Bombo bala, morgenster, zie bala . Bona, slecht , minder vlug, bijv . van een

Bima , omdat hij het hoofd der rechtspraak is . Biyola , het Holl. viool ; dit instrument wordt thans in Bima zeer veel gebruikt en daar zelfs ook

vervaardigd .

paard gezegd. Bonggo , uithoozen , bijv. water uit cen vaartuig ; vgl . nggombo.

Bò, wetboek ; de eenigste keer dat het

Bonggu, overwinnen : doü ra -waü weya

mij in geschrift voorkwam was de spelling wellicht van het Arab . báb , 200 genoemd naar de artikelen , waarin het

rasa -na na - pehe-ku weki-na waü bonggu , van na- somba , enz . wanneer het land

bob .

verdeeld is . Voor de o. vgl. pamoka , Mak . pamakkang ; lodja, Mal . layar. Boa , scort katjang.

versierd

wordt

van het Moeloed feest.

ter

gelegenheid

(Mak . bódjolo).

Bòdo , (Mal. běduk, Jav . bědug), groote trom in de moskee. Boë ,

slaan ;

boe wordt

ook ,

boë genda, de trom slaan ; evenals

het Mal. pukul,

en deze

bekent dat

hij overwonnen is , en bij onderwerpt zich enz.: sara - sa puli-la labo bonggu ba

Bòdjo, figuurtjes, vervaardigd uit het hart van zekeren boom waarmede een bamboe

iemand genomen is ,

doü

bae- la ,

zult gij worden .

door

indien den

gij

niet sneuvelt,

vijand

overwonnen

Bòngi , ontbolsterde rijst, bras . Bongka, I. (het Mal . bongkar), oplichten ,

lossen ;

hidi

ndai

bongka

kai

wua,

los

plaats . II . ( Mal .

bungkal, Mak . bongkala ), een

goudgewicht.

BIMANEESCH

Bonte, sirihdoos van lontarblad of bamboe vervaardigd .

dekken,

Bonto,

bedekken, deksel van

eene schaal ; ta -kaluu mena -ku di ade rowa , malanta , gij doet alles in

la -bonto kai-ku een pot

en

bedekt dien met wit linnen ; ( talam)

11

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

ngâha ,, daarop schoor zij zijne linker wenk brauw af met een scherp knipmes.

Bòta, voortgaan, opklimmen , gezegd van de uitspruitels van slingerplanten . Bòte, aap ; bóle baro, groot soort aap. oubekend ,

beleekenis

Bòtjo,

in

de

met den

spreekwijzen botjo si bòljo, bòro si bòro of

deksel sluiten ; bonto asa , den mond sluiten ; bonto weki- na , zich bedekken ; ntika na èda

mabòljo si boro welke worden verklaard als : geheel en al ongelijk, heelemaal onregel

mpara wei -na ede wunga nangi bonto weki-na

malig ;

bonto

enz .,

tare, eene

toen

schaal

hij zijne vrouw zag , die juist

weende en zich geheel (met haar sarong) bedekt hield enz . Bdo , doen omvallen ( vgl . mbòn ), ede - ra ponggo bòo mena kai -na fuu aduriya, daarop

ndede,

medi au -si mabòljo si boro

ijv. wal

spint

gij daar zoo geheel en

al ongelijk ? Bòto, (Jav . boloh , Mak . boloró), spelen , dobbelen . Botu ,

soort net

of totebel

om

kleine

garnalen te vangen .

velde hij alle doerianboomen .

Bora, aanzienlijk ; dou manae ro bora, de

Bou

(Mal .

baharu ,

Bug.

waru enz .),

grooten en aanzienlijken ; wara mena sa mena -na ralo -rato robora - bora manggeè

nieuw ; als godsdienstige term : scheppen ; tanda wära - na Allah na -bou sa -mena -na

ada labo ruma- l, alle vorsten

ala (m ), het bewijs

en

aanzien-

lijken waren aanwezig om hunne opwachting bij den vorst te maken .

voor

het bestaan van

God is , dat hij het heelal geschapen heeft ; ook

het geschapene ; na -ntjára -ntjao

labo

Bure, I. bědak, poeder van rijslemeel.

sa -mena -na mabou, (God ) is verschillend van

II . wrijven , inwrijven met iets ; na-weha

al het geschapene; ra -bou kamalo, pas met

ra rồo, na -nipi ku ndai bore kai-na sarumbu -na, en hij nam bladeren en maakte ze fijn , om daarmede zijn lichaam in te wrijven ;

( wellicht

hetzelfde woord als sub I. vgl.

Jav. en Bal . boreh ). Bòro , I. of kaboro, verzamelen ; lao boro weya -pu hadju ndai kaa kai-mu nahu, ede-ra lao mena kai bòro hadju, ( hij hout bij elkaar om branden ,

waarop

zeide) zoekt

mij daarmede te ver zij

allen

hout

gingen

kasoemba geverfd ; kabou , vernieuwen . padju ubu -ubu. Bubu, padju

Budja , lans . Buha, gist . Buhu, knoopen , aaneenknoopen. Buka , zie bungka .

Bumbu ,

kaboro ook , zich verzamelen . II . zie bòljo. Boru, I

djanga = bunggu djanga.

Bumi, titel van ambten .

verzamelen enz.; ede-ra kabòro ro kamotji drie mena kai maalu - alu , daarop zochten zij, al wat fijn was bij elkaar en pakten dat in ,

sura .

Buku ( Mal . Holl . )

zekere soort van be

De sultan heeft tot zijn dienst :

bumi's, die zoowel voor tolken als

voor boden enz . dienen ; zij dragen de titels van bumi parisi Mbodjo, bumi Bolo en bumi Kae . De bumi's worden voorts onderschei den in : bumi nae en bumi toi, (de eersten

oru , emmer .

II . scheren , afscheren ; ede-ra boru weya kai gendi mada kui-na kai piso wòku ma

volgen in rang onmiddelijk op de djaneli). Daaronder zijn de bumi luma Rasa nae en de bumi luma Bolo

de

voornaamste ,

12

BIMANEESCH- HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

beiden beslissen met den radja bitjára alle geschillen, Bumi asi, hofdames .

Bantu , — djago, oude djagong, in allerlei figuren

op

bamboe

Bune ( vgl . une), hoe ? bune (of bune-ku) | gebracht. páhu -na ? hoe ziet bet er uit ? dikwijls -= Bara, I.

wit ;

ter

versiering

na -waü -ra

aan

bura mena

bune ; bune ai, op welken dag , wanneer ; bune ai-du kubi-na, wanneer het fijn

djenggo- na , zijn baard was reeds geheel wit ; doü bura , blanken , Hollanders ; sabura

(gestampt) is. Ba bune, wel eens in plaats van ba bau , waarom ? bune kai -na mai

witachtig ; bura-bara, zeer wit. II . Mak . burasa ), rijst in een pisang

ka-ra ndede- n, daarom ; wali mpa bune kai-na , i blad gekookt . er is niets, hoedanig ook , aan , d . i . er is volstrekt geen kwaad aan ; na mengi- sa ede- o

Buri I. soort plant (in het

II . bruinachtig, roodachtig.

mataho, na -balu - sa wali mpa bune kai-na, is het geurig, dan is het goed ; is bet welriekend dan is er geen kwaad bij. Bune santika = une santika ; sabune,

tijd

lang ;

sabune-du

=

Busi, koud ; oi busi oi pana, koud en warin waler .

hoe

Buta , ai buta, een touw aan den boeg

veel ? sabune joi-na, hoeveel kost dat ? sabune ntoi - n hoe lang ? sabune- bune ntoi- n , eenigen

spriet. Butu , dak . sa -buwa, ( Mal . sabuwah) , hulp

sabune

Buwa,

bune ; wali- pu sabune of sabune ntoi-n , niet

telwoord ,

lang daarva.

één

Bunga ( Mal . idem ), bloem ( vgl . wunta) ; ook

geweven

figuren ,

op

sarongs

Mal . beng

kuwang genaamd ) .

enz . ;

één ;

wordt

voor

alle getallen gebruikt,

mbuwa

boven

dus duwa

mbuwa , tolu mbuwa enz . sa buwa-buwa, elk , ieder, per stuk , ook één voor één .

Buwe, soort lange katjang .

bunga masa , interest . Bunggu , djanga, enkel; watja-ku edi

Buwi

( Kisser .

wui) ,

begieten ;

ampo

bali bae

mahampa bunggu djanga, wasch de beide voelen tot aan de enkels.

la -didi-ku di dana , ampo ta -buwi-ku kai mada koha , ta -kabini kai -ku oi , vervolgens

Bangka , ook buka ; het Mak. buka, het einde van de vasten .

begraaft gij het in den grond en begiet het daarna door middel van een klapper

Bangke ( Mak . bungkeng) , een koffertje .

dop, dien gij met water gevuld hebt.

Bunti (Mak . bunting), bruid, bruidegom .

D.

Da, zie daa. Da , I. = du ( vgl . ra ),

voor stijfhoofdigwali -da waï -na

raa

den leermeester ;

madaadenggalòsa

ede,

bloed

vloeing die niet ophoudt ; da ndaiweha kai nlewi, waarvoor geen voorbeeld te vinden onvergelijkelijk ;

II . ( vgl . di en do) , het Noorden .

is ,

Daa of da, niet ; wára -ra one -na bengke

dengga,

sawai daa mabatu nggåhi guru , er is loon

slechtheid die niet

opvolgt de woorden van

horu pala nekeka ba nabi, hij kan hierna- ' lösa maals niet meer door den profeet geholpen worden .

en

gaan .

hoofdpijn,

pili tuta welke

madangawa

niet wil

over

13

BIMANEÉSCIL -HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Daakai , zie dakai,

kind te slapen leggen ; ai dambe lao liyo

Daại I. rijstveld, meer in 't bijzonder die rijstvelden, welke in de familie moeten

tja -pu ama- mu , kinderen , gaat eens naar je vader zien ! De vrouw spreekt haar

blijven,

z.

man

pao -mu

oha ede

V. a . tòlo pasaka.

erfsawah ;

isi -na dadi doü,

indien

gij rijst eet, is het van de opbrengst van de erfsawah van een ander. Dadi in

bata dadi, titel van een hoofd

(vgl . bata) . Dadju (vgl . Bal . mayus), lui. Dadu (Mal . Port . ) , dobbelsteen . Dae of dae de Makassaarsche litel daeng . Daga

( Mal .

handelen ;

doü

handeldrijven ,

dagang),

handelaar ;

madaga,

lopi

daga, handelsvaartuig.

aan met : ai ama la dambe ; het is aanroeping onder makkers in

als

gebruik ; ntika na - eda mpudu ba doü malao djála , ede mpara nggâhi kai-na labo lènga doho- n : ai dambe enz., toen de visschers

puka

dat zagen , spraken zij tot hunne makkers : vrienden ! enz . Dambe mòne ana ralo , benaming van de dragers der van den sultan .

sirihdoos

Dampa, I. gelijk, effen . II . dampa lopi, dek van een schip. Dana ( Mal . tanah ), grond , land .

Daha , I. wapen ; wara - si daha madumpu

I. ( Mak . ranrang ), ankertouw ;

mochten

samparadja na -waü - ra nggao , danda-na na waü- ra mbisa, het anker is losgeschoten en het ankertouw gebroken .

daha-daha

indien

kai -pu

wapenen

Danda,

zijn , welke stomp zijn, slijpt ze dan . II . versieren , met figuren beschilderen ;

kamalo-pu

er

ook

ro

makala

mamonija

I

bij de hand leiden (vgl . Mak . en Beg .

versier het met roode en gele liguren Ook 2. v. a . kantika-ntika, mooi maken ; nggâhi

renreng ); nahu malao danda tja - ipa waü sae-mu, ik zal eerst uw ouderen broeder

ra- kadaha -daha , mooie woorden .

naar de overzijde geleiden . Dani, half rijp.

Daha (Mal .

takut) , vreezen , bang zijn .

Dakai of daakai, stout , ondeugend ; doü maloi - toi na -ngawa sara lanaö tunti ro

ngadji, na -midi ro mau wali tjaú -na daakai, kinderen , die

schrijven

en

lezen

leeren

willen , moeten rustig en stil en niet ondeu gend willen zijn.

Dapi ( Mal . lapis), laag.

Dapu, soort van

raam aan

het weef

touw (in het Mak . passa geheeten) . ade, hongerig .

Dåra, Dåri ,

I.

ntári;

dári -pu ponda

ede,

(llet eerste gedeelte van het woord bevat duidelijk da of daa : niet .

sla (een louw ) om deze labu vrucht (zoodat men die dragen kan) .

Wat is echter kai?). Dalima (Mal . idem ),

II . benaming van de afdeelingen , waarin het volk voor de heerendiensten verdeeld

meestal

talima,

is, gilden .

granaatappel .

Dama,

( Mal .

damar ), fakkel; (vgl . ilo ).

Dama (Mal . djamah, Mak . djama ), aan raken,

betasten ,

bevoelen ;

ede-ra tuu kai

rahi-na malao dama weya weki-na, na- iyu mpara busi samangi, daarop stond haar man op

om haar lichaam aan te raken ,

en hij voelde dat het geheel koud was . Dambe, kind ; karu dambe toi een klein

Daro , wild ; djára daro mahurahama da ndai waü kamampa ro kahowe, een wild paard , dat

niet rustig wil zijn, kan men

niet door roepen bewegen . Daro ,

tot voortgaan of stilstaan

rondtasten , al voelende zoeken ;

ede-ra kaluu kai -na rima -na di ade karombo peti ede, ntika na hina -ra

daro edi ompu

14

BÜMANEESCH-- HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

ede enz. daarop stak hij zijne hand in de

madei, zij die binnen (in het paleis) wonen ,

opening

hovelingen .

van

de

rondtasten den aanraakte

kist,

toen

hij

bij

het

voet van den ouden man

enz.;

ede- ra

lao wali kai -na

binnen

Lao dež ( zie ook dei II . ) , naar

gaan ;

la -mbia

nggara

sambura ,

ta - lodja

la - lodja

lao

lao

ári- sa

deï-sa

la

madaro rero , nlika na -hina -du daro

kula

mimi made, indien gij naar buiten vaart ,

daarop

alles

zult gij schipbreuk lijden ; indien gij naar

ging

hij

wederom

betastende, zoeken , mand aan .

toen

Daru ( vgl . houtskool.

buring,

Daj .

overal

raakte

hij eene

binnen vaart, zult gij verdrinken .

II . Mal . arang ?),

praepositie : in , te, tot, aan ,

of de,

enz .; deï woha ntjai, midden op den weg ; ai deï temba ndei tau di rowa , waler uit

Darndòle = tarulohe.

den put moet in den pot gedaan worden ;

Datji ( Mal . daljin ), unster , wegen .

la -wura wcya -ku bunga dei rade, gij moet

Dau plant.

( Mal .

tarum , Jav . tom ), de indigo

daarbij bloemen op de graven strooien ; edempara dula -na dei guru -na, daarop

Dawa , daar , alléén in verbindingen als :

keerden zij tot hunnen leermeester terug.

akadawa, ári-dawa. De, verkorting van ede; aka- n der aka -n ede.

In plaats van deï kan steeds ook di gebruikt worden , Waarschijnlijk zal de praepositie

De

dei of di ; nggâhi-na de ana mori

mbòlo- na hij zeide tot zijne leerlingen . Debu , soort opzwelt ,

visch ,

zoodra

v . d . als

waarvan de

sub .

I,

positie

en

buik

in ,

gehad

deï

in

en niet groot is .

dus

alléén

hij op het drooge komt,

beeld gebruikt voor al wat dik

wel

de

hetzelfde woord zijn als oorspronkelijk als prae

de beteekenis

binnen ,

hebben , vgl . ade ; dewijl nu van in gelijk in

beleekenis

waarde is aan di, moeten

van

Mal , di, Jav. ri, ring ,

beide woorden met elkander ver

Dede of dede nggálu (Jav . dedes ), muskus,

ward zijn en alzoo ook aan dei hel meer

Deï, I. zoeken, alléén in de uitdrukking :

uitgebreide

ngupa ra dež ;

lao ngupa ra deï ndai ngåha

ro nòno, ga iets zoeken drinken .

Il

Naar iemand

te eten en te

om

toegaan ,

op

iemand

afgaan ; mai ta -lao -kada hade! Ede-ra tjuwa lampa mena kai- na lao deï wai ede, raka mpudu uma wai enz . , komt, laten wij haar gaan dooden . de oude

op huis

Daarop gingen zij te zamen vrouw af ;

toen zij bij haar

gekomen waren enz .; ede-ra neè deï

kai ba

doü

mpanga ede,

nggâhi kai -na :

mu -made -ra hade ba nahu, daarop wilden de dieven op haar aanvallen , terwijl zij riepen : » gij zult door ons sterven ” . Deï, I. 1. diep ; 2. binnen (Mal . dalam ;

spraakgebruik van di gegeven

zijn . III . in akedei (kadei ), hier ; ededei, daar ; zie aldaar .

IV . dei fare, rijstplantjes om ten , bibit.

te verplan

Deka = raka, en komt alleen daarmede verbonden voor . Dèke (Mal . tokek) , de gekko. Deko, korte broek . Dela afgebrokkeld, met een stuk er af, bijv. van een berg. Dempa, draden samendraaien .

met

het

spinnewiel

Dende, vergezellen, begeleiden, en v . d . ook

spec . den

vgl. Jav . dalem ) ; oi madei, diep water ; doü ! leiden ;

ede- ra

bruidegom lampa

in statie bege

dende

kai angi-na

15

BİMANEESCH – HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

duwa -na

labo wei -na , daarop ging hij te

zamen met zijne vrouw op reis . Dengga , ophouden , uitscheiden ; pili tuta madangawa dengga, hoofdpijn wil

ophouden ;

ede - ra

welke

dengga

Didi I. begraven ; ampo dana, daarop moet den grond begraven.

gij

ta didi-ku

(het

pakje)

di in

niet

II . didi-s, overmorgen ; wara si umu , nai- s

ufi

kombi didi-s kombi, indien wij leven , morgen of overmorgen . ; didi-n, eergisteren.

kai

djalitu , daarop hield hij op met het blazen op de fluit. Deni , dicht bij, nabij ; tanda nggawe ro

Dihi (steeds met ade verbonden ) , ver heugd, vreugde ; na -dihi mantjoki-ku ade-ku

deni lahir imam Mahdi, teekenen, dat de verschijning van den Mahdi aanstaande is ;

maringa boë genda, ede- ra tuu rebo kai da, ik werd zeer verheugd toen ik de

deni.r wura, hare bevalling is aanstaande.

trom hoorde slaan , daarop ik ging dansen ;

Dera, een oud woord = mena of doho, om het meervoud te kennen te geven ;

waï mpudu tjuwa.ljuwa kadihi-na ade-n, nadat zij allen zich vermaakt hadden ; na

na -nggahi-ku

sanawa-ra kadihi-dihi weya kai ade luwa

ba

rato dera maluwa - tuwa :

nggòmi dera mamònc ntjau : palu lanaö - mu

puliri duwa ake, zij

rawi lewa , de vroegere vorsten hebben gezegd : » mannen , gij allen moet het

twee prinsessen te vermaken .

hielden rust om de

krijgshandwerk leeren ; ( vgl. siyadera ).

kai karala , ampo la -diksi -ku kai ai ladju ,

Diki , binden, vastbinden ; ampo la -ponte-ku

Deri , nek .

vervolgens wikkelt gij het in

Dése ,

bindt het vast met touw van den ladjuboom ;

hoog (vgl . èse); doü mađèse mor

papier en

laba(t) -na, lieden van hoogen rang : kadèse ,

kani imba -ku

verhoogen .

woo ro kani tjapio, de ongeloovigen in kleeding

Dewa of dewa (Mal . een feest geven, als

Skr.) , god ; ook er een zicke in

huis is .

volgen , bijv. door het dragen van das of hoed ; sa -diki, één bundel. Dimpa (Mal . limpah), lever .

Di , I. (Mal . di, Jav. ri, ring ), praepositie; in , te, naar, van , aan , enz. di konlu , achter ; di peli,

kani kafir bune santika diki

in de kist : dula di uma-na, naar

Dimu ( Mal . timun of hantimun ), kom kommer . Dindi,

I.

(Mal .

dinding), wand ; v, d .

huis terugkeeren ; ( vgl . dei).

madindi- beschutten ; one-na ba salawa ede

II . hel Westen , west ; walu bae di- na, aan den westkant .

ndai madindi-la dei aſ naraka, het nut van

Dida

Didi ,

pila, op iets drukken .

nggâhi didi,

bevel

aan

het gebed bestaat daarin , dat het ons beschullen zal voor het helsche vuur.

iemand

II . (waarschijnlijk wel hetzelfde woord

vertrekt, laatste bevel ; in beteekenis

als sub I) , gordijn , klamboe; dindi raa-tero

gelijk het Mal . pěsan ; bala mpara ai sidi lao bali kalòsa wali kai sähe waa di doro

lára , een opgehangen en uitgespannen gordijn . Dinga, (Mal . dengan) , makker, kameraad ;

mandinga labo nggahi didi wäli ba riyana-n : ai-na-ra sambele -mbele wali -mu sáhe, loen

hooger dan iwa of lènga ; sa -mena -na dinga doho -ku di ade rasa wali- da jaû -na

de dag aanbrak voerde hij de buffels weder

karuma ila ruma - ku, al mijne landgenooten

die

naar de bergen ; zijn schoonvader gaf hem

willen u niet langer als heer erkennen ;

de last mede dat hij

doü dinga, benaming voor de hofdanseressen

zou slachten .

geen buffels meer

(vgl . ndinga ).

16

.

HOLLANDSCH WOORDENB

BIMANEESCH

OEK

Dintja, = lipi, schouder.

Dolu (Mal . tělor ), ci .

Dipi ( Bul . teppe, Benten , tipi), mat; dipi

Dolube, het scrotum , (vgl. dolu) . Dompo (met verandering van de tenuis

maru kai, slaapmat ; fanda dipi, zie fanda ; mapòda -saba

in de media uit tompo , omzetting van Mal .

nggòmi mu-disa-ku pèso ,van de rechtvaardige straffen durſt gij af te wijken ; wali disa -na

polong ? ) , afsnijden , aſhouwen, afkappen , een gedeelte of de helft ; dompo honggo, het

uſi di tando nahu, hij durft niet te blazen

haar snijden ; dompo rima, de hand afkappen ;

(op de fluil) in mijne tegenwoordigheid .

kapenta sa -dompo, een stuk plank . Sa -dompo

Disa,

durven ;

Do, het aan den

hukum

Zuiden, zuid ; walu bae do -na ,

zuidkant ; ( vgl . da

en

di) ;

do

ook z . v . a . sa-lènga .

Kõne ompu raa -diki

aka - n de, na -rebo mpa ruku dompo -dompo

sarumbu -na, zelfs de genoemde oude man ,

woro zie op woro .

die vastgebonden

Dobu ( Mal tebu) , suikerriet .

was , danste, terwijl hij

Dodo, naar beneden kijken , ( vgl . tiyo) ;

gedeelten van zijn lichaam bewoog ; masa

ede-ra neè kai-na èse ladja , na - dòdo tja -awa-ku na-ėda-ku doü sodi- na, daarop ging hij naar

dompo ade, met een half hart, d , i . slechts gedeeltelijk belang in iets stellende ; sa -dompo

naar

boven beneden

zolder ;

den

zag

keek ,

zijne

hij

hij

toen

naar

verloofde;

dodo dei kita ( b) , in een boek kijken . Dodo , vragen , om iets verzoeken = raho,

maar

tegen personen van rang ,

gebezigd

ku dòdo

wali

weya -ku

náru mori-na, wij

nai, een halve dag. Dona, zeer lang of te lang , bijv, van een kris, de hals van eene gans.

Dondo, lang van duur, lai-na doü matuwa ba dondo umu(r)-na mampowa- mpowa, men niet

is

oud door een

lang

leven

alleen .

dat hij een lang

Ook spreekt men van : ntjai madondo, een

leven mogen hebben ; ede-ra lao kai dodo kuru besi labo ruma - ta, daarop ging hij aan den vorst eene ijzeren kooi vragen ;

lange weg ; sa - dondo nlanda , zoo ver men zien kan ; wali-du waü -la kadondo nuntu ro mpama, wij kunnen het verhaal niet

dòdo dula , verlof vragen om te vertrekken , afscheid nemen . Ook wordt wel bij ver

langer maken . Donggo , berg

korting dòdoalleen gebruikt in de beteekenis van dòdo dula.

benaming voor de nog heidensche bewoners der bergen ten westen van Bima.

vragen (bidden )

voorts ,

=

doro ;

doü

donggo,

Dòho , ( Kolo : lòho) zitten ; dòho èse kadera,

Donggo , aangeven , overhandigen ; ede-ra

op een stoel zitten ; dòho tando ele, zitten

hina hanta kai -ku maneyo, donggo ro mbei

met het aangezicht naar

ge

kai-ku , daarop tilde ik iets lichts op, het

keerd ; maru sadòho, zittende slapen . Dòho, een woord , dat achter de pers. now.

geen ik vervolgens overhandigde ; ede- ra ou bu ompu, kau neè ro donggo weya -du

als ook

het Oosten

achter substantieven ,

welke een

oi di Tjere walja kai edi-na, daarop riep

persoon voorstellen, gevoegd wordt om het

hem

meervoud aan le duiden ; lamada dòho wij ; lòsa mena nggomi doho, gaat allen er uit !

boven ( in huis) te komen en gaf hem water in een ketel aan , om zijne voeten

ana dòho, de gezamenlijke kinderen ; ede- ra

te wasschen .

nggahi kai- na

labo

lònga

doho- n

zeiden zij tot hunne makkers. Doku, wan .

daarop

de oude man en noodigde hem

Donto,

uit ,

veranderen of verschieten van

kleur bijv : van eene stof. Dontu , niu - >, oude kokosnoot.

17

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Ddo, (Mal . djauh, Jav. doh), ver ; mu -panta sa benle, tòho riha -pu dòo -na mangáha ba bedi toi hela -na benle, indien gij eene versterking opricht, maak die dan

in den vorm der

drie steenen , waarop men kookt (tungku) , terwijl de

afstand der drie bentengs zoo

ver moet zijn als eene buks draagt . Doo- du ook = mdotul-ra ; doo-du doho ra kaduwa-ta dipi, kòne langgadi sa -ndoo -na

Dudu, (vgl. dumpu ), stomp, bot . Duha, I. ziek : woi maduha, een zieke and ; duha mantjöro, verkouden . II . hoog , op zijn hoogst zijn , van water voordat de ebbegint. Dui, schepnet . Duka, het Holl . dukaat ; sinto kagata isi ringgi duka, een verguld zakje een dukaat inhoudende .

mada, na - lada ntene mpa ila duwa masama,

Duki-duri, nggåhi -- , wartaal spreken.

al zijn wij ook

Dula ,

gezeten onze matten tot

(Jav.

tulak

en

Bat .

ulak,

vgl .

twee gemaakt hebbende (2. v. a , ieder op eene eigen mat ) , zelfs al spelen wij ook op

Mal. pulang, vgl , mbali), terugkeeren, naar huis gaan ; kadula, doen terugkeeren .

een gezichtslengte van elkaar, toch zal het

Dumpa, naar iets grijpen , met de handen

openbaar worden ,

dat

wij

bij

elkander

vangen ; bune santika bòle madumpa kamoa,

weki dei sa-mena-na

na -waü -ra wâra kamoa ra -dumpa -na, na -wii

raa-kanta kai- na ba ruma Allah, zich ver wijderd houden van al wat door God den

kipi-ku di saliri-na, ndadi kamoa ndai dumpa na ede wali raka-na , kamoa raa -kipi-na

Heer verboden is .

ede na -waü - ra rai ngemo,

Dore, (vgl . ndore), nederleggen, neder zetten.

die naar een sprinkhaan grijpt, terwijl hij

behooren ;

kadòo -ku

reeds

een

gegrepen

gelijk een aap,

heeft en onder den

Dori, gezegd van wat jong of klein is ;

arm houdt, waarop bij dien , naar welken

een jonge mangga ; dori dalima,

hij grijpt, niet krijgt en de reeds gevangene

dori foo,

jonge granaatappel; dori wadu, een steentje ; ana doü na -mbui-pu dori -na, een nog jong kind .

ook nog wegvliegt. Dumpa -dampa =

ruba -ruba, zeer haastig ,

driftig ; na-pata -du eli mehe ruma - la bitjára, luu rai dumpa -dampa kai -na

Doro, berg.

ede mpara

Dosa, ( Mal. Skr . ) , zonde .

na -nee -ra nggontju walu tanlonga, hij her kende het hoesten van den rijksbestierder,

Dou, ( Mak . enz . tau ), mensch .

Doü, sa -doi -na, oogenblikkelijk, aan stonds ; nggåhi kai -na : ku -neè lao nggeè ada

waarop

labo ralo, nggahi kai mbòda : peya sadoü -na, nahu ku -lao nggeè ada wau labo ralo, hij

Dumpu, I. een gedeelte van iets , bijv. van hout of eene kris .

sprak : ik wil den vorst spreken ; de volgeling antwoordde : aanstonds , eerst zal ik hem

II . Mal . tumpul), stomp, bot,; budja ro sampari ro peda- la madumpu kaleme ro

er kennis van geven ; duniya masadoü -na, de wereld , welke slechts een oogenblik beslaat .

kangáha.pu, slijpt uwe lansen , krissen en zwaarden , welke stomp zijn.

Dowa, (Arab . Mal .) , gebed . Du, een woordje voor den nadruk achter

Damu, I. (vgl . tumu), uitspruitsel ; dumu hadju , dumu parongge, dumu ljaljingi enz .

verba gezet = ra . Duba, wasschen, bijv. een kleed enz . Duda, stekelvarken . VERI . BAT. GEN . XLVIII .

hij zoo haastig mogelijk ging vluchten en het venster wilde uitspringen .

II.

(Mal .

těmu ),

soort

plant ;

dumu

kuntji = Mal. těmu kuntji. Duna, (Bat. tuna) aal , paling. 2

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

18

Dundu, duwen , een duw geven , nlika na -ėda-du ba anakoda doü ede di nganto kapa, ede -ra lao dundu na -mabu - ra awa moli, toen de anakoda dien man aan den kant van

het schip gewaar werd, gaf hij hem

( Kolo.

katungga ) ,

Dariya , (Mal . duriyan ), soort vrucht. Duwa,

I. ( Mal . tuba , Mak . tuwa) , eene

plant , waarvan het wortelsap gebruikt wordt om visschen te bedwelmen ; visschen vangen door dat middel .

een duw, zoodat hij in zee viel . Dungga ,

Dupa, of dupa (Sanskr. Mal .), wierook .

II . oom (vader's broeder) .

citroen ,

djeroek ; dungga nijiya = Mal . djeruk lipis.

Dawa, (Mal. duwa) , twee .

Duniya , (Arab. Mal , dunya), de aarde, het tegenwoordige leven .

Duwe, (Jav. duwěl), soort vrucht ,

Dj.

Djambata, (Mal . djambatan ), brug (vgl.

Dja, zie udja.

Djabatanga,

(Mak .

djabatangeng ),

het

Mal . djabal langan , de hand geven . Djadja , (vgl . ngadja en Jav . djadjah )

nonto ). Djambu, (Mal . vruchtboom .

Sanskr.

idem )

soort

rero, overal rondgaan ; ngyâhi djadja of —

Djampa, I.

djadja rero, allerlei praaljes zonder dege-

iets bemoeien .

lijken inhoud houden; ede-ra neè loa djadja kai-na iwa dòho-na, daarop bevrijdde hij rondgaande ( 7.. v . a , achtereenvolgens )

II . (Mak . dial . rampa ; vgl.Mak . djalampa een bindsel van rotan) , stevig binden .

zijne makkers.

lager dan tureli.

Djaga,

(Mal .

Sanskr.

idem ) , waken ,

bewaken ; djaga sâhe, de buſfels bewaken ; vgl . sandaka. Djago, (Mal. djagung), Turksche tarwe, maïs .

( Mak . djampang), zich met

Djaneli, titel van

rijksgrooten, echter

Djanga, ( Mak . djangang ), hoen . Djangka, ( Jav. djangka ), passer ; ook de gepaste of bepaalde tijd voor iets ; na -raka sara djangka

ndeu-na ,

kandeu -pu, als de

tijd voor het baden aangebroken is, baad Djagu , (Mak . djaguru, Jav. djagur ), met de achterzijde der met de vuist slaan .

gebalde

vuist

slaan ,

(Mal .

Sanskr. idem ; vgl .

Djangkiri, (Mal . ijangkrik , Jav.

djang

krik ), krekel .

Djaka (t), de zakåt . Djåla,

het (kind) dan .

Djanta, (Mal . Sanskr. djantěra ), spinne ala ),

werpnet. Djalitu , soort fluit.

Djama, (Arab . Mal.djamán [zamân] ), lijd ; ngåra ndai djama, een naam , welke lang voortleeft. Djamaro , ( Arab . Mal . djamrud), smaragd. Djamba, of padjamba ( Mal . djamban ; Mak . djambang), de vuilnis onder het huis .

wiel. Djao, (Mal . hidjau ), groen, vgl . mòro.

Djára, (Jav . djaran, Mak . djarang), paard . DJári, (Mal . vinger) , de lengle van een vinger als maat. Djarimpi = dindi I.

wand . Vgl . Mak .

djarupi, verschansing van een schip . Djaro -djoro = djaru -djoro. Djaru -djoro, of kadjaru -djoro, overal uit

BIMANEÉSCA

komen , overal te voorschijn komen ; na - losa djaru -djoró of ( kadjaru -djoro) oi mada -na , de tranen vloeiden (overal) uit hare oogen ,

Djima, ook adjima ( Mal . Arab . djimal), amulet ; ook armband of enkelring.

Djimba, (Mak . gimbala ), schaap. Djina, (Mal . Arab . ziná), overspel .

vgl. kadjoro.

Djinta, ( Mal . djintan ), komijn .

Djati, de djatiboom . Djan ,

19

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

alléén in djau ro rendu , aanzien ,

Djompa, ( vgl .

lengge), soort rijsthuisje.

grootheid ; dodo -ku nggasa ra nggâri-na dana Mbòdjo malai labo nggasa ra nggâri-na ma

Djòpu , miro djòpu, groote rolansoort (in ' t Mak . raukang lompo genoemd ).

rawau , djau ro rendu -na dana Mbòdjo malai

Djoro, (Mak . rorong , Jav . doyong) , over

labo djau ro rendu -na maülu -ulu, wij smeken

hellen, zich buigen , in de schuinte staan of zijn .

dat de welvaart en grootheid

van Bima

anders (meerder) mogen worden dan te voren .

Djuba , ( Mal . Arab . djubah ), tabbaard . Djumaa, (Mal . Arab. djumaal), Vrijdag .

Dje, uitroep om een buffel tot voortgaan te bewegen ; kadje,

Djungge,

een buſſel met dien

roep aandrijven .

in het haar gestoken

al wat

wordt, zooals bijv. cene bloem achter het

Djeka = djaka, de zakât.

oor ( Mal . sunting ). In het Mak . een versiersel

Djempa, (Mak . djempang ), schaamdeel plaatje van kleine meisjes.

van gekleurd papier door de danseressen in het haar gedragen.

Djena, komt in verschillende titels voor, zooals in djára , luma, mòne.

Djuru, I , ( uit het Mal . ) , meester, baas ; djuru -mudi, stuurman ; — balu , bootsman ;

Djene -mawara, het Mak . djené mauará,

JI .

Djenggo, (Mal . djanggul), baard .

als

Djero, in bala djero, een titel . Djiki (r ) (het Arab. Mal . dzikir),

basa , tolk , – kuntji,

tuli, schrijver, sleutelbewaarder .

de kambodja.

ver

melding van Gods eigenschappen.

djoro, alleen

met lele verbonden

djuru - lele ; tandii-na na -waü -ra

djuru

lele, de stijlen hellen over. III . bata djuru, soort titel.

E.

E, I. = ai. v .

kombi-kombi

JI . woordje in den vocalief achter een

ede, nde pala wali -du

substantief geplaatst ; ruma -e , heer ! tjina -e, vrienden !

wära

èda angi.na labo ėda

wai

labo -na angi,

poda nggahi ro è doü, hij is werkelijk knap

daarop ging hij door alle kampongs of hij ook wellicht die vrouw nog ont moeten zou ; maar hij ontmoette haar piet meer.

in het spreken (aanmerkingen maken ) en om de menschen eene klad aan te wrijven .

lidwoord ; vgl .

Èda, (Bug . ila ), zien ; bacirun aö-na maèda , het woord baciron beteekent : ziende ;

z. v . a . daar, dan , nu ; ede bakai -ku madju ede, waar zijn dan die berten ? ede-du, dit is

èda angi, elkander zien , v . d . ontmoeten ;

het nu eenmaal , laat maar ; ede du bòtjo -si

È, iemand eene klad aanwrijven ; na-lowa

Ede, I. die, dat ; dikwijls zooveel als ons ake.

Vooraan

in den zin

ede-ra lao lampa kai-na sa -niki -niki kampo, | bòtjo bòro- si bòro, sura wara ndai salongi

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

20

kai ntjada ama m - u, laat ' t maar ongelijk gesponnen zijn, als uw vader maar iets

geluid geven , stem , gezegde, woord , zeggen , eli djalitu geluid van eene fluit ; ede mpara

heeft om zijn kapmes in te steken .

rawa -na . ede-ra näha -náha kanae kai-na eli -n,

Ede-ra, A. versterking van ede; na -mbeï -du temberobadju -na, ede - ra

ndai

bune santika mbumba doro eli -na , daarop

kani-na

begonnen zij te zingen en verhieven hunne

ba ana sangadji ede, en hij gaf zijn sarong

stemmen hoe langer hoe meer , zoodat 't was

en baadje, dit nu moest door den vorsten

als het geluid van een instortenden berg ;

zoon gedragen worden.

nggâhi ra eli doü ede, het door den man

B. Ook ede mpara , dit is het nu , alzoo,

gesproken woord ; eli ade, opzet, voornemen ;

vervolgens, daarop ; ndai nggâhi kai ruma -t :

kaeli genda, de trom geluid doen geven ,

ba bau nde nangi kai nggòmi, ede - ra ntjambe

de trom roeren ; raa -kaeli ade kai, uitge

kai ba wei -na, enz. de vorst sprak : » Waarom

sproken met het hart = met het bepaalde

weent gij ?” daarop antwoordde zijne echt genoote enz.; nggahi-na : weha toi- pu ba

voornemen , met opzet ; sjarat sudjud ede tampuu -mpuu -na sudjud raa -kaeli ade kai-na,

wai

de voorschriften voor de sudjud zijn : ten eerste, dat het een bepaald voorgenomen

ndai-mu,

wai.e !

ede

mpara lao kai

maweha poo ede, zij zeide : »neem het maar zelve moedertje ” , daarop de uitgeholde bamboe halen . even

ging

zij

sudjud is . Elo , top, punt, uiteinde ; ése elo hadju , in

C. z . v. a . dit is nu geweest, het is nu genoeg, en v . d . het is nu niet meer noodig ;

van

ede-ra dòho sura kidi mpa , men moet nu

eene vlag.

niet

meer zitten , maar opstaan ; ede-ra ia rokamai lamada, het is nu voldoende

geweest (houd op met) mij uit te schelden .

den top van een het gras ;

boom ; elo mpori, punt

elo bandera, uiteinde van

Ème, alleen in wati waü ème, krachteloos. Empe , heimelijk

bij

zich

hebben , be

waren ; na-waü-ra empe dou siwe, heeft in

II . alleen in ede-ro-pehe, zie pehe.

het geheim eene vrouw bij zich in huis

III. alleen in ede-ra- hidi, of ede-hidi zie hidi.

genomien .

Ededer, daar ( vgl. akedei ); di bè-be-du rasa

lodja

kai ila, ededei neè wii kai- ta

Epi , een hoogwoord voor ou, roepen , Èpu, I. aardbeving.

lamada duwa, naar welke plaats gij ook

II. soort gebak.

vaart, daar zetten.

Ero ,

moet gij ons beiden aan wal

wat

na het weven van

een stuk goed van de draden overblijſt; weha ero ro weri, hoog voor suna , be

Edi, voet.

Edja , soort plant , in het

datgene

Mal .

kěladı . snijden.

genaamd ; edja wilu , soort edja . Eda , ula 9 soort visch . Eï of ei mada, (Mal . en Jav. arip ?): sla

Èse , boven (in , op enz .) ; èse elo, boven in den top ; bè -ku nijai malao ese Kolo, welke

perig, slaap krijgen. Èla lènga, makker ; ela ro doü, volk ,

weg loopt naar Kolo ? (dat hooger dan Bima ligt) : èse wawo = èse ; ruma maèse -ése mai wai, de heer, die steeds boven (verheven)

v. d . vertaling van het Arb . ummat, volk,

is geweest = Mohammed .

gemeente. Ele, het Oosten, oost. Eli, (vgl . Mal . bunji, Bug , uni?), geluid,

Èsene, Arb . itznin , Maandag. Èsetiya, Arb, ichtiyar, Ewe = roi, prijzen .

keuze, oordeel.

21

BIMANEESCA - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . F.

Faa, faa ade, haten , gebeten zijn op . Fada, dingen , afdingen (omzetting van

Fiki , (Mal . Arab . kananu .

fikir ),

denken ; vgl.

Fiko , (omzetting van kofi = Jav. kuping),

dafa = Mal . tawar).

karombo fiko, oorgat ;

Fai , (Mal . pari, Jav . pe), uta —, rog.

oor ;

Faki, (het Arb . faqir), bedelmonnik .

schelp ; sumpu fiko, oorlel .

Faku , ( Mal. paku) , varen . Fana, (Mal . panah ), boog ;

ròo fiko, oor

Fintja, alléén in ringu fintja, stapelgek . ana , fana,

Fitena, (het Arab . fitnah ), laster, kwaad

Fanda, (Mal . pandan ), soort plant of boom ;

stoking ; na -waü -du kafitena ba ibili, hij werd door den duivel opgestookt (in verzoeking

pijl.

soorten

daarvan,

zijn :

fanda mengi en

gebracht).

fanda dipi (Mal. pandan tikar ).

Fode,

Fano, (Mal . panau, Mak . pano) , gevlekt Mak , van huid ; djára gunu fano

djarang gulung panowang,

een

geappeld

(Mangg. pote, wuru pote), storm ,

na -rongga mpara angi ro fode guntu ro kila , en er kwam wind en storm , donder

en bliksem . Fòlu, (Mal . hampědu, Jav, ampěru ), gal .

Isabellepaard.

Fonu, ( Mal . penju ), zeeschildpad.

Faralu , ( van het Arb, fardlu ), noodza kelijk , noodig ; vgl . Mal , enz .

Foo, (Bug . pao) , de mangga ; eenige soorten

Fåre, (Mal . padi, Jav. pari), rijst; fare nae, harige padi. Fati, hakken , onihakken , bijv. een boom ,

vgl . manti.

zijn : foo tjihu , — pandja, – lowa, — bura, kabunu, mpangi,, mpowa , - huni, òdo wa kad , - dja . Fou , (Mal . buru ), najagen , nazetten ; fou doü mpanga , een dief nazetten ; ede-ra lao kai

Féka, alléén met bura verbonden , ter ver sterking ; mandinga labo bura fèka pâhu -na

udi ngupa ngâha di sori lao fou mena-ku ka

ba kakenle ade-na, terwijl gelaat zeer bleek werd .

voedsel zoeken en joeg de garnalen na, enz .

Fii ,

kreukel,

rimpel,

uit

vrees zijn

gerimpeld,

panto, enz. , daarop ging de leguaan in de rivier

Fua,

bijv .,

na -waü - ra füi tantangga -na , zijn voorhoofd is gerimpeld.

(Mal .

pohon) ,

stam ,

boom ;

fuu

hadju , boom ; fuu nggahi = Mal . pokok bitjára, hoofdzaak .

G.

Gade, I.

(Mak . gade, Mal. kėder), win

keltje, kraampje.

II . (Mal gadei ), pand. Gadi , (Mal. gading), de buikstukken of vloerhouten van een schip. Gadja, (Sanskr. Mal . gadjah ), olifant.

Gadji, (Mal . gadjih ), loon ; masa ra gadji, verdiend geld .

Gadu, (Mal. gadung), soort plant,

Gâla, I. (Mal . galah ), stok om een vaartuig voor te duwen , een boom . II . (Mal . idem) , gala -gala, pek . Galara, (Mak . gallarrang), titel der kam ponghoofden.

Gall, soort oogziekte. Galu, kruipen in iels ; na - lao galu -ku dana

22

BIMANEESCH

UOLLANDSCHI WOORDENBOEK .

Gari, smal, bijv. eene brug, de rug van

tjompo, het kruipt in de modder, zooals bijv. een insect .

Ganda,

(Mal .

idem) ,

upa kali ganda- n

een paard . Garintji, soort haan ; Mak . buri.

viervoudig . Gandarisa, (Mal . gandarusa ), soort plant .

Garo, I. (Mal. garuk ), krabben . baro. II . Gardso , de srikaya .

Ganta, (Mal . gantang) , eene inhoudsmaat :

Garu ,

ganta ro kaba, inhoudsmaat in ' t algemeen (vgl . ndupa ro kaba bij ndupa ); over drachtelijk de maat, welke iemand vol

ganta

Gaù , naar iets trachten te grijpen . Genda , (Mal.kěndang, Man.ganrang ), trom .

mamai -ra

pohu-ku

sa dompo, om daarmede mijne maat te vullen (2. v. a. mijne taak af te maken) waaraan

sarong (Mak.

garrusu) , lino une bou raa - garu, glad als of het pas geglansd is .

moet maken , taak ; gonta pohu , idem ; ndai kawodokai-ku

glanzen , bijv. een

Gendi , kruik .

nog de helft ontbreekt.

I. (Mal . gěndi), aarden water

II . gendi mada, wenkbrauw .

Ganta , gantu -gantu, met tusschenpoozen doen, stuksgewijze ; lao gantu - gantu,

iets

Gendo , iets ergens inwikkelen ; na -gendo mena -du di ade

tembe-na saponte nae, hij

loopen en dan weer stilstaan ; rawi gantu-

wikkelde alles

ganlu, werken en dan weer telkens rusten ;

een groot pak werd .

in zijn sarong, zoodat het

mbisa gantu-gantu, telkens flauw vallen en

Gere, (Jav. gěrit); kagere, kraken .

weer bijkomen , van de eene flauwte in de andere vallen .

Geri, soort bamboezen mes . Gili , de zeilen oprollen ; vgl . pelo.

Garagadji, (Mal Sanskr . gěrgadji), zaag . Garagaku, platte uitdrukking voor ngâha, vreten . Garagente,

tegengehouden ,

Giri, scheel,

(Mal. djuling );

giri sam

banta, zeer scheel. Gòdo , (Mal. gudang), pakhuis. Gogo, zeef.

belemmerd

worden ; garagente rai-na, belemmerd in den

Gdla, (Mal . Sanskr. gula ), suiker.

loop ; stilstaan bijv. een horloge.

Gdlo, ( Mal . golok ), soort houwer. Gondi gondo.

Garaha, kraai . Garakangga, (Bug garangkang)

kara

Gondo , (Mal . gundul), kaal . Gutu, ( Mal . guntur, Bug. gutú ), donder.

kangga, spin . Gare, nalatig zijn, verzuimen , speciaal gebruikelijk in doü magare sambeya, iemand ,

Guna, (Sanskr. Mal . ) , komt in het Bim . alleen voor met bisa verbonden , zie aldaar.

die het gebed verzuimt; en in doü magare tai, iemand , die de reiniging na het doen

Guni,

(Mal .

idem ),

plant,

welke vlas

oplevert, waarvan men zakken maakt.

van zijne behoefte verzuimt .

Gunu, djára gunu (Mak . djarang gulung),

Garètje, donder en bliksem ; woi garètje, donkerkeil .

Isabellekleurig paard .

Guru , (Mal. Sanskr.) , leermeester.

HI .

Haa , (Tag. kagát, Bat . harat), bijten ( vgl. ngènge) ; nira haa angi-na rawi, lelterlijk :

indien de (krijgs)daden elkander bijten, d . w, z, indien de oorlog aangevangen is.

23

BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Haba (r),

(Mal . Arab . chabar ), bericht,

tijding, nieuws .

Hanta, opnemen , optillen ; hanta luta, het

Hade, (vgl. made) , dooden ; nggahikai-na :

hoofd opheffen ; hanta kadèse mortaba, tot een hoogen rang verheffen ; hanta oha, eten

mu-made- ra hade ba nahu, gij zult sterven , door mij gedood .

opzelten ; hanla weki (vgl. Mal . berangkal) vertrekken .

Hadi , I

hadi weki, zich verheugen .

JI. alleen in : meè hadi, pikzwart.

Hanu , ( Mal . anu) , een zekere, N. N .; tuwa hanu Mal. tuwan anu.

Hadjal,(verbastering van het Mal . Arab. hadjat), behoefte, benoodigdheden : wära põda

Hara ( m ), ( uit het Arab .), geoorloofd; kahara, als geoorloofd beschouwen .

hadjal ndai-ku ake, kapo de kasi kai-pu ade ro inga-pu kai masawaü -waü , ik heb

Harahedo, ( vgl . karakėdo), vol kuren . Håri, lachen .

behoefte aan iets, heb dus medelijden met mij en help mij zooveel mogelijk .

Håra , ( Mal . harus), behoorlijk ; kaháru, als behoorlijk bescbouwen . Harubama, onrustig, niet stil kunnen

Hadji, (Arab.) , bedevaarlganger . Hadju, ( Mal . kayu ), hout, boom .

blijven ; na -waü -ra haruhama iyu -na, ook

Hapo, ( vgl . kado), beweging , zich bewegen . Hala , I = ponda, de laboevrucht.

wordt gezegd djára maharuhana, een paard, dat niet stil wil blijven staan .

II . of halál (uit 't Arab .), geoorloofd . Hambu, I. schudden, uitschudden , bijv. een doek ; hambu weki, het lichaam schudden maka. en v . d .

Hati (b) , (Arab chařib ), prediker. Hau , (meest met ade voorkomend ), traag, lui ;

wära

mpara

madadju

ro

hau

ade,

sommigen zijn lui en traag.

II . ophalen ; ngâri hambu, uit den grond opgraven , v . d . ook , iemand iets voor de

Hawi, (Mal. kajil), haak , hengel . Hawo, (vgl . Bug . saung? ),schaduw ; hawo

voelen werpen ; (vgl . de beteekenis van het Mal. bongkar ).

adju, schaduw van een boom ; hawo ro ninu ruma - ta , overdrachtelijk voor den vorst

di djama hawo ro ninu ruma - ta

Hamisi , (Arab. chamisj ), Donderdag.

gebezigd ;

Hampa, grens, grensscheiding, tot aan ;

mantau ngâra Ismail, ten tijde van onzen

walja -pu rima bali bae hampa tjihu, wasch de beide handen tot aan de ellebogen ; hampa tolu nai mpa mpabuwa tjumpu -na,,

sultan , die den naam Ismail droeg. Hedja , overrijp van vruchten . Heè, (Mak . kekese), opgraven ;

mu - turu

drie dagen slechts zijn de grens , waarin

karawi-ku nggòmi ba lowa-mu umbu samori

het klaar moet zijn , d . w. z . binnen drie

kai weki-mu, ede- ra heè

dagen slechts moet het klaar zijn ; kalalo raa

doü ede (zij zeiden :) gij hebt slecht gehandeld

ro hanta kai ba

kahampa , de gestelde grens overschrijden.

door u zelven levend te begraven ; daarop

Hampu, warm ; daa maiyu romo hampu ,

groeven zij hem op en tilden hem omhoog.

volstrekt geen warmte gevoelend, Handa , soort klimplant , welke bij aan raking een jeukerig gevoel veroorzaakt.

Hei , soort klimplant , welke bij aanraking een jeukerig gevoel veroorzaakt . Hèko , omsingelen , iets omringen , rondom ;

Hangga, (vgl . mangga) , elk , ieder ; hangga

mu-rumpa - sa , ai-na hèko-mu bente, mbei-pu

sa -mangko, van alles een kop vol ; labo waa

ntjai, indien gij een aanval doel, omsingel

na

dan niet de benteng, maar laat een uitweg ;

di sumpu -na hangga sa -bae -na, terwijl

zij het ieder aan een der uiteinden dragen . | hèko baitu ' llah, om den tempel gaan ,

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Hela,

(Mal . hělat,

Jav.

člet ; vgl. ook

Mak . ela ), tusschenruimte van plaats of tijd ; dòho dei hela tanda-na doü mamade, zitten , tusschen de grafteekenen der afge

namaals, dat blijvend ( eeuwig ) is : kaēde-hidi blijvend doen zijn. II . hidi weki gestalte. Hido , (meest met lòko verbonden ), honger,

storvenen ; hela isa malabo magari, tusschen

hongerig, honger hebben .

de waqtu's isjå en magrib.

Hibi , (Mak . kiki), kahihi, A. hinniken van een paard . B. het geluid dat iemand maakt

Hengga, (Manggareisch tjengka; vgl . Mak . sungke) ,

openen ;

hengga

de

ntjai,

deur

hengga padju, een zonnescherm opzetten ; hengga kita (6), een boek openen ;

openen ;

tahengga,

geopend, open staan ; na-waü-ra

als bij iets eet, dat te warm is . Hii , ( Bal. isi), vleesch ; hiimadju, herten vleesch , Hina,

(Mal .

kěna ),

raken , treffen ,

ge

tahengga ntjai-na, de deur stond open . Hengge, koorts, de koorts hebben ; nahu

raakt ; hina ba ntjoki, door rampen getroffen ; hina ba ruwi,geraakt (gewond) door doornen ;

ku-hengge-ku, pana weki-ku bune santika aſ , ik heb de koorts, mijn lichaam is zoo heet als vuur ; men zegt ook : hengge mena

van koopwaren gebezigd , beteekent het: gewild ; kahina, ( met woorden) treffen, bedriegen ;

ade -ku in dezelfde beteekenis ; kahenggepu weki-mu, doe alsof gij de koorts heb.

duivel getroffen , misleid . Hinti,

Hentja, (Mal . hantu) , geest, spook . Hera , I. zwager . II .

of

heran

(Mal .

Arab . ) ,

zich ver

ra -kahina d.

ba i.

ibili, door

door den den

booze

trekken voorttrekken ; ede mpara

hinti kai-na wei -na, nde pala na -kabengke -ku weki-na labo -ku nenti -na rü uma-na , daarop

wonderen, verwonderd ; in het Bim , meest trok hij zijne vrouw voort, maar zij hield metade gebruikt, na -hera ade-na, hij zich stijf en greep zich vast aan een stijl verwondert zich . van het huis ; hinti lodja, de zeilen bijschen ; Here, (vgl. diki) binden ; here loko, buik hinti nawa, ademhalen . band ; ai here, buiksingel .

Hiwa, fijn gestampte korrels van rijst, boonen enz . menir.

Hète, (Mak , kaltili ?), plukken . Heya , afbreken , bijv. een huis .

Hiya , zie lari.

Hidi, 1. A. plaats ; hidi nggeè kai, woon

Hdba , plalle uidrukking

ngâha , eten ,

plaats . B. (vgl . Bal . genah, plaats , Jav . be

vreten ; bune-tji da kaporo kai- ku labo mbei

paald ), bepaald , zeker, en v. d . het moet wel ,

mu hòba kuu ro hiwa, hoe zoo ik niet boos

het kan niet anders ; na -raho- ra kamgampu ruma -na , hidi kalòsa -na tjuke-na, als de vorst zijne onderwerping aanbiedt, dan

worden terwijl gij mij zemelen en fijn gestampte rijstkorrels te eten geeft.

moet hij bepaald schatting opbrengen ; ede ro -hidi of ede-ra - hidi, of ede- hidi, vast ,

Hòdo = ade (waarmede verbonden wordt) , hart.

blijvend ; baqân aö- na ede-hidi santoi-ntoi-na Allah ta'ala , baqan beteekent : het steeds

hompa dikwijls verbonden voorkomt.

vast en

onveranderd

zijn

van

God ;

dei

Hodi = hadi, I. het

dikwijls

Hompa , vermoeid ; vgl . maki, waarmede

Homu , droesem .

duniya masadoï -na ake deï ahera maede-ra

Hondo, krimpen , bijv. waschgoed .

hidi, in het aardsche leven, dat slechts een

Honggo, (vgl . kere), haar, hoofdhaar .

oogenblik duurt, alsook in het leven hier .

Ηδο,,

doü, soort spook.

25

BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Horama(t) , betuiging.

(Mal .

Arab.

hormat), eer

Hada,

(Mal .

hutang

vgl . Bat .), boete,

geldstraf. Hudu, (Mal . kutu ), luis .

Hori , (Kiss. huri), loslaten , vrijlaten ; ampo na -hori-ku bòngi raa -kimi-na ede, daarop moet hij de ontbolsterde rijst, welke hij in de hand houdt , loslaten ; bakai- ku

Huku , I. (Jav. kosok of gosok), langs of over iets heenstrijken , wrijven, v. d . af vegen ; ai kabunu waü - ra huku kai mina

madju ede ? ntjambe kai -na : ku-waü-ra hori

ndai

sumbu ,

kaboenoe- touw

(tali sabut)

mena, waar zijn de herten ? hij antwoordde : | ingewreven met olie, tot eene lont; huku ik heb ze allen laten loopen . biyola, op de viool strijken , viool spelen ; Hora,

(Mal .

tulung) ,

helpen bijstaan ;

huku saninu, een bril afvegen ; huku wowa,

wati-da waü-na horu pala nekeka ba rasulu ' llahi, zij

kunnen hiernamaals niet meer

door den

gezant Gods geholpen worden ;

snot afvegen, den neus snuiten . II . of hukum (Mal . Arab.) , wet, vonnis, straf.

horu loi- pu nahu ake : na -nee -ku ngâha weya

Hampa, soort slingerplant (in het Mak .

ade-ku ba matja ede, help mij ! de tijger wil mijn hart verslinden .

kaleleng genoemd ) ; wordt ook als touw gebruikt en dan ook ai humpa genoemd . Huni , (Mal . kunjil), kurkema .

Howa, alleen in kala howa, lichtrood .

Hurahara, (uit druk , ontrust .

Howe, het geluid waarmede men een paard aandrijft om voort te gaan ; kahowe, dat geluid

maken, een paard doen voort

Hari , (Mal .

het

Mal .) , ontstuimig ,

kulil), vel , huid ; vgl . ròpe.

gaan ; djára daro da ndai waï kahowe, een

Hura, I. knoopen , een knoop aantrekken .

wild paard kan men niet door roepen doen

II . (vgl. Jav, unduh ), afplukken , in menigte

voortgaan .

plukken .

Howi , zweet, zweeten . I. I, een nadrukswoordje; ede-i lima mbuwa, dit zijn de vijf.

Ia, uitschelden ; vgl. kamai en baa.

en beschadigen rusak ).

van die paarden ,

(Mal .

Ila, I. niet willen ; v. d . sura ila , mits

Ibili , (Arb, iblis), duivel.

maar niet wil , mits niet ; sura ila -ku kalada

Ida,

malampa rumpa weya koha tula -ku ake, auw,,

nggero , mits het mijne magerheid maar niet zichtbaar doe worden ; kaila = ila, rawi

wie stoot met den voet tegen mijn hoofd ?

raa -maülu waü -du kaila , wat vroeger ge

uitroep

van

smart ; ida ! tjoü - tji

Idi-dda, gedurig het hoofd naar alle kanten been wenden, gedurig om zich heenzien . Iha , bederven , bedorven , geschonden ,

daan is , wordt niet meer gewild . II . (Mak . illa) de oogen openen ; ba bau si da ila toi kai-mu isi mada -mu, waarom

vernield ; iha ade, bedroefd (vgl . Mal . rusak

hebt gij uw oogen niet een weinig openge

hati); iha iyu, flauw vallen ; kaiha, bederven, krachteloos maken , vernietigen ; kapo ma

daan , d . w. z.

niet beter uit uwe oogen

gekeken . Ili , beschutten , v . d . bedekken , verber

kaiha -na islâm ede, voorts wat den islâm krachteloos maakt is enz.; mpangga -na ro

gen ;

kaïha angi-na djára ede, het elkander bijten

ana-k ede, vreest niet en verbergt of ver

ai-na

dahu

ro

ili ro

pila -mu

ruu

26

BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

heimelijkt niet hoedanig het lot van mijne kinderen zal zijn. Vgl . tjili.

kai weha romo ingge de, dit wordt

ge

noemd rechtmatig handelen, aldus is het ;

Ilo , (Mak . sulo) , fakkel ; ilo lili, waskaars,

ede malangåra kai sabu -kali-na ingge de, dit

Ilu, (Mal . hidung, Jav . irung, Tag . ilong) ,

wordt de sabu-kali genoemd, aldus is het ;

neus ; e ana - e , pôda si nggòmi asa (l) -mu dewa -dewa neè makalarowa weya mada ro

kòne ingge da ndi ruu kai ndinga, al is het ook aldus, dat het daardoor ons lot niet

ilu ina - r ama- mu , enz . o kind ! indien gij

is te zamen te zijn .

werkelijk van goddelijke afkomst zijt om

Ini , (Mal . ěnam , Jav, něm) , zes .

oog en neus (het aangezicht) uwer ouders te verlichten enz.

Inta, (Mal . intan ), diamant .

op

Intja ,

iets

passen , over

iets heen

Imba, (Mal . imbas), nabootsen , nadoen ;

schuiven of gaan ; nangi-ra kangge ba da

vgl . ambi ; kani imba-ku kani kafir, in de kleeding de ongeloovigen nabootsen .

intja ba sintji, de vinger weent omdat de ring niet over hem heen kan gaan .

Imbi ,

gelooven ,

vertrouwen ;

imbi -ku

Intji, soort boom ; in hel Mal . en Jav .

sa -mena -na kakai-na, geloof in zijne (God's)

kadondong geheelen .

gezanten; ede mpara imbi kai ba ruma-la nggâhi doü ede, daarop geloofde de vorst het woord van dien man .

Ipa, de overzijde, meest met bae verbon den ; hadju maramboo fuu -na ipa bae ba nanga, elo -na na -raka-ku sa -bae ba nanga, een

Impi, vertrekken voor altijd ; na -waü -ra

omgevallen boom waarvan de stam aan de

lao impi, hij is vertrokken om niet weer te keeren .

overzijde van de rivier lag, terwijl de top deze zijde bereikte ; nahu malao danda

Ina, ( Bug . idem ) , moeder ; ina toi, tante, ina rima, duim ; ina ndai, wordt door den

tja -ipa waü sae -mu ,

ik

zal

uw ouderen

broeder eerst naar de overzijde leiden .

zijne vrouw gezegd ; ina ruma - e

Ipi, I. zeer, te zeer ; tjoü -tjoü -du mametji

wordt als uitroep gebezigd zonder op de beteekenis te letten , z . v. a . lieve hemel !

ipi -na duniya enz . , al wie de aarde te zeer bemint enz .; nae-na na -kura mpa , náru -na

tot

man

Indo, I. niet ; indo na-wara dja djára-n , hij

heeft ook geen

paard ; indo na-wara

imbi -na, hij bezit geen geloof.

verlangt zeer naar u .

II . in indo kapo, wat aan het begin eener volzin

II. snel ; ipi lao-na, hij loopt snel .

de beteekenis heeft van :

Ira, na -ira saraa , het is duidelijk zichtbaar.

voorts, wat betreft ; z . v . a . het Mal . ada- pon ;

Iri, I. ( Mal . bulu ), iri fare, de haartjes

indo

geplaatst

maipi, het is niet groot genoeg , maar te lang ; na -ipi lingi ade -na labo ita, zijn hart

kapo

landa

wâdjib

wara-na

Allah

la'ala enz ., voorts het bewijs dat God moet

van de rijst. II . (Mal . tiris), lekken , langzaam ergens

bestaan , is, enz .; vgl . kapo .

uitloopen , bijv. water.

Inga, (vgl . dinga ), helpen ; ai-na pôda-poda mika ro hambu labo ina ro ama -mu ba supu

het

inga-mu ro sandaka -mu, laat er u vooral niet op voorstaan bij uwe ouders en werpt het

Isi , I. ( Mal . ist), inhoud , iets ergens mee vullen ; isi sori, inhoud van eene

hen niet voor de voeten, dat gij hen ge

rivier

holpen en verzorgd hebt ; ( vgl . horu ).

ra-isi-mu, gij hebt het water niet in den

Ingge = ndede, aldus ; ndede-ku nggâhi

Isa,

benaming

van één der waqtoe's ;

Arb . isja.

=

visschen ;

oi tjere wati

ketel gedaan ; kaïsi vullen .

wära

BIMANEESCA

II.

27

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

tabai, beproeven ( verwant

II. itja - itja

(Mal. bidji), zaadkorrel ; isi mada,

oogappel.

met Jav. tjatjak ; Sud . pěljak ).

III . ( Mal . isap , Jav.

Itji = ti , bakai ilji

ing sěp), zuigen .

Iwa,

Iso , het geluid waarmede men kippen verjaagt; kaïso, kippen middel van dat geluid .

verjagen ,

door

(Mal .

I.

bakai - tji.

riba ),

den

op

schoot

houden ; na - iwa -ku ana toi-n, zij hield haar kindje op den schoot .

Isa , soort welriekende boombast, bij het

II . makker ,

deelgenoot ; na -tjuwa wara

wasschen van het hoofdhaar gebezigd, het

mena - ra sa -mena - na iwa

Mal . langir ;

ook in het algemeen al wat

sâhe,

tot dit doel

gebruikt wordt;

reeds aanwezig .

het

hoofd

wasschen met langir of iets dergel.

al

zijne

dòho - n

mangèna

mede-buffelhoeders waren

Iwe, hermaphrodict.

Ita, (Mal . en Jav . kita ), A. wij (inclusief );

Iyo, ja ; kaïyo ja zeggen .

Iyu, voelen ; gevoelen ; ook wel van den

B. gij, u (hoog ).

reuk en smaak gebezigd, ruiken, proeven .

Iti , (Mal . ulak, Jav. utěk) , de hersenen . Itja, I (Mal. ěsa), één ; itja kai-na, ten eerste.

K

K, verkorting van ku ; ana- k = ana- ku.

Kaba, I. licht , niet zwaar .

Ka, I. wordt achter l'erba gevoegd met

II .

alleen

in

verbonden

gebruik

met

de beteekenis van : opdat, of om den imperatief te omschrijven dòdo kuru besi wara ka ndai lau kai nasi, eene ijzeren kooi

ganta en ndupa ; zie aldaar.

vragen opdat men daarin den vogel kan

takabbur beteekent : steeds hoovaardig zijn

doen ; vgl. kada. II. = aka, daar, ginds ; tantu ruma sangadji

en zich zelf voor groot houden .

mamai ka, liyo -pu , na -wai -du tantoru saraa kalubu ka, zeker komt de vorst daar aan, kijk daar stuiſt de stof geheel naar boven ; da sumpu

III. kaba -kaba , hoogvaardig zijn ; takab bur aö -na : sangi- sangi kaba- kaba kanae weki,

Kababa, stamelen . Kababu, babú )

(vgl. het oud Mak. en Bug.

badju ,

Kabaho, bladscheede

van

de

pinang ;

dana ka -ku nggeį kai-na , daar

mpèke bune kabaho mantjafa, mager (dun )

aan de noordelijke landpunt is zijne woon plaats ; ana ralo ka mai doü taho weki- n ,

als eene pinangscheede welke ergens over heen hangt.

(of van wie zoo even

Kabalo , schertsen , gekheid maken , spot ten, bespotten ; doü matjaủ hâri-hari kabalo,

die prinses ginds

gesproken is) is schoon . Kaa, (Lampongsch kakan ) aansteken, verbranden ;

kaa

lilo ,

eene

fakkel

aan

steken ; hadju kaa, brandhout. Kaantanana,

beletten , verbieden ; ma

kaantanana ntau -na wei mahalal rahi, (eene vrouw die haren man belet eene andere vrouw te hebben, hoewel deze hem nog geoorloofd is.

ambi -ambi doü masowa, die er van boudt om te lachen en gekheid te maken , alsof hij een halve gek is ; tjoü -tjoü -du manggâhi kabalo ro

kaljowa guruna, ieder , die zijn

leermeester bespot en genaar uitmaakt enz . Kabantja,

hem

voor een leu

bespolten , beschimpen , (vgl .

kabalo ), meest met sungge verbonden, doch

28

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . gebruikt ; mu-kabantja

ook wel alleen

ro

Kabusa, kruin van het hoofd .

sungge-ku mpa raa -nggâhi -na guru -mu, gij

Kabuwa, zorgen voor iets, verzorgen ;

uw

ede - ra do kai ba wei -na labo -ku pohu ro Ede - ra kanaero ngilu -na ana doü ede.

hetgeen

bespot en beschimpt maar, leermeester zegt.

Kabare, onverschillig omtrent iets zijn, iets als beuzelachtig beschouwen . Kabata , heerschen over iemand , onder

kabuwa kai,

daarop werd het kind door

de vrouw onder omhelzingen en kussen in ontvangst genomen . Daarop bracht zij

zijne macht hebben ; wära sabuwa sangadji

het groot en verzorgde het ; kabuwa ngåha,

na -n jewi-ku labo nae ro nene- n , na -mboto

voor het eten zorgen

sangadji-ngadji ndai kabata-na, er was een zeer groot vorst , die vele vorsten onder

bereiden ; na -kabuwa-du pangâha maniki niki pâhu, zij had allerlei soort gebak

zijne heerschappij bad .

toebereid ; kabuwa kataho, versieren .

Kabaya, (Mal . Arb.) , kabaai.

Kada, I. soort krab ; in 't Mal . rëndjung

Kabe, (vgl . Toumpak . kawěr), iets oplichten of naar zich toehalen met een

zooveel

hampa,

kabere

die dadelpitten opdat gij ze kunt planten ;

waarschijnlijk

ede-du na -bòtjo - si boro-kada, laat het maar

voor

alleen

komt

genaamd ). II. ( uit ka en da = du) = ka, I.; ta -weha

isi kòròma wara -kada ndai ngguda-mu, neem

haak of ander werktuig.

Kabere,

z . v. a. het eten

mogelijk ;

in

letterlijk : de uiterste grensdoen bereiken ;

kabere hampa - pu nggâhi madèse, gebruik uma -ta,

naar

snel

ons

laat

ta -lao-kada rai aka

taho -ra

zijn ;

ongelijk

huis

gaan ;

zooveel mogelijk hooge (beleefde) woorden . Kabiri, (uit het Mal .) , gesneden , alleen

vgl . kidi.. Kadale, kiezen , uitkiezen .

van hoenders gebruikt, anders kòde.

Kadami, (Mak, kanjame), smaak, proe ven ; mbui matji kadami-ta, wij proeven

Kabisa , mpori —, een gras soort, onder scheiden

mpori kabisa

in

nae en mpori

kabisa toi.

Kadara, soort boom ; (in het Mak . bagoré

Kaboë, katjang ; vgl . buwe. Kabdko,

toestel

voor

een lastdier om

het te bevrachten . Kabore, more ;

v.

langwerpig

nog den zoeten smaak .

I.

tot

d . ook ronde

genaamd) . Kadari , (Mak . darı ), schepnet. Kadawa

een rol gemaakt ; vgl . als hulptelwoord voorwerpen ;

voor

kamaa

sa - kabore, één stuk gloeiend houtskool . II . dicht opeen gedrongen bijv. bij eene

Kadeè,

akadawa, I.

luisteren

kadeè au-au-du luistert ai-na

niet

naar ;

ai -na

turu

habar daa mawára tarttu ,

naar

elk onzeker bericht;

kadeè nggâhi doü ede, luistert niet

naar de woorden van dien man .

II . of kadee-dee, wachten ; sabune- bune-du slagorde . Kabòti, (Ponos . buli, Bol . Mong. busi, ntoi -na kadeè-deè - na ba ruma sangadji vgl . Bug. båtli), pokken , pokdalig.

wali ntene-pů

mai-na,

de

vorst

wachtte

Kabuha, bedorven , bijv. een ei .

eenigen tijd op hem , maar hij kwam toch

Kabana , (in de Alfursche dialecten : wa

niet ;

sabune -bune ntoi kadee-na kasi ade

nul, banut, wonuos) , bast van de kokosnoot ;

ruma-l,

ai kabunu, touw gemaakt van de bast der

vorst medelijden zou hebhen .

kokosnoot ; in het Mal . lali sabut genaamd .

Kader

eenigen

tijd

akedei.

wachtte

zij

of

de

29

BIMANEESCHI -HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Kadera, (Mak. Port .), stoel .

Kagòko , aartsdom .

Kadi, (Jav. gatěl), jeuk, jeuken . Kadja , (Mal . kadjang ), mat ; vgl. sande,

mpula

kagòko, zeer dom,

Kagdro , Mal . gěroh), snorken ; na -ljoro kamaru -du weki-na, na -kagoro-ra eli

Tjoro

dipi. Kadjoro, uitloopen van vocht, zooals sap uit

in

vleesch ,

tranen

uit

de oogen , bloed

uit wonden, enz. Vgl . djaru -djoro. Kadju manisa, (het Mal, kayu manis) , kaneel .

nawa-na , zij

hield

haar adem een snorkend geluid maakte. Kahawa, (Arb . qahwah) , koffie. Kahi, I. berusten ; kahi ade -ku

ra- kaneè ruma,

Kadjadji, soort spel (in het Mak . gala tjang genaamd) . Vgl . Mal . djudi. Kado, (vgl. Bug. kedo, bewegen en Mak .

zich slapende, terwijl

den

in

berust

ik

labo

wil

van mijnheer. II . mbaru kahi, zie mbáru. II. Kahundu, verzameld ,

in menigte : na

kado, knikken met het hoofd ), bewegen , in beweging brengen, schudden, bijv. een

waü - ra lao kahundu mena , zij gingen allen te zamen .

boom ; kado kèto, kwispelstaarten.

Kahuntu , rijst in een kokosblad gekookt ; in ' t Mal. kalupat genaamd.

Kadddo, (Mal , dodol ), gebak .

Kadora, wijd geopend staan van de oogen .

Kai ,

Kaddri, zacht van smaak ; dikwijls met

ra - tata

matji verbonden .

tudu

met

kai (of makai) rima,

Kadudu, zak, beurs.

aanraken ;

Kaduha,

rongga -na wakatu, en

ade, zich iets aantrekken,

Coornig of bedroefd over iets zijn, vgl. duha. Kadure, stuursch, onwillig ; ai-na tiyo -mu duwa -na ede kai tiyo makadure, ziet hen beiden (nl . de ouders) niet aan met stuursche blikken , Kaduwi,

de

nachtschade,

terong ;

zijn kaduwi nae, - dolu djanga, — paranggi. Kafa , garen .

dat

Over

grammatische

daarbij

de waqtoe aangebroken is. functiën

van kai

zal elders gesproken worden . Kaïngge, -- weki, zich verhoovaardigen, zichzelf bewonderen ;

udjub aö-na : ade-na

Kaka, (Mak . van eenden . Kakai, bode ,

I.

kaka),

kakaka,

zenden (iemand) ,

gezant ;

nira

kwaken

uitzenden,

lampuu-mu rawi ulu

waü kakai-mu doü , indien gij een oorlog wa hangend gedeelte van iets ; kaſero ati, het begint, zend dan eerst iemand om den het

vooruitstekend

de hand

terwijl gij

vermeent de

met

ro makai katjai kai -ta wara -na

makaingge weki (vgl. Jav, inggil).

tarende. soort terong ( in het Mak , bódong bódong parrá genaamd) ; nog andere soorten

Kafero,

instrumentaal);

(gewoonlijk

kai inta, met diamanten ingelegd ;

en

over

vooruitstekend gedeelte van het dak .

Kafoa,

eene fluit, vervaardigd van een

padihalm .

Kafua, 't hoofd.

te verklaren ); imbi-ku sa - mena - na

kakai -na , geloof in al zijne gezanten (nl.

van God ). (vgl . Bal .

képur),

schilvers op

Kagaka, loeien van het vuur ; eli-na afi na-waü - ra kagaka. Kagata, (Mal. gagělar Mak. gagallard ), klatergoud.

oorlog

II , rochelen . Kakando, uitspruitsels van bamboe ( rem bung), v . d . jong, zoowel van mensch als dier. Kakaro, wandelen . Kakente, I. verschrikken ; kakente mena

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

30

ra ade-na maringa eli ede, zij verschrokken

Kalan , kaal , onbegroeid , zonder planten

ook

groei; nira kalau awa wombo-na fuu mangge

speciaal : wakker schrikken ; na -ijuwa -ijuwa maru -ra saraka mbia ai, ampo na- ljuwa

ede, de ruimte onder dien tamerindeboom was schoon en onbegroeid ; ede -ra lampa

ljuwa kakente, iedereen sliep tot den avond, toen eerst schrikten zij wakker.

kai-na, na-raka-si hawo hadju, na -hengga- ku

allen

toen zij

dit

geluid

hoorden ;

II . zie kente .

padju -na, na -lampa -si di manira ro makalau na -kapu -ku padju -na, daarop ging hij voort ,

Kakèro , (Mal . en Mak . kerung -kerung ), soort visch .

kwam hij in de schaduw dan opende hij zijn zonnescherm , liep hij waar het onbe

Kaketa, soort visch .

groeid

was ,

Kaki , (uit het Mal .), voet , als maat ; na

kalau

saraa

dan sloot bij het ; na -waü - ra fuu hadju

ede, het was ge

nijewi upa kaki dèse- na , het is meer dan

heel

zonder boomen ; ede-ra lao boru kai

vier voet hoog .

gendi mada -na, na-waü-du nira kalau, daarop

Kakida, (Mal . gělar), huiveren , vreezen .

schoor zij zijne wenkbrauw af, zoodat hij

Kakii , soort klimplant.

geheel kaal was .

Kakila, (Mal , kilal), glinsteren , blinken ; na -waü -ra kakila bune saninu weki -na djára ede, het lichaam van het paard blonk als

Kalawe,

Kakiti,

of kakili-kili, schitteren , glins-

schillert als een diamant .

klapperschaal vol zand .

I.

(Bug.

ruimte

Kaleſ, eene vracht met een stok over den schouder dragen ; limba rahi-na kau -na

tjållá ?), rood ;

sakala

roodachtig. II . kala -kala, branding.

III.

zon gedroogd vleesch ,

Kalea, klapperschaal: sarae sa -kalea, één

kakili- kiti tjahaya -na une inta , het

Kala,

de

dendeng . Kale, tulband , hoefddock .

een spiegel

teren ;

in

kalei ila dòho ake, zij beval ons het lijk van haren man te dragen .

Kalekuwa, soort slak (in ' t Mak . kalau

waarin men zich bewegen

mang genaamd) .

kan ,' afgeperkte ruimte ; tuka-ra kala , de

Kaleli, kěmiri.

ruimte waarin men zich bewegen kan , is eng .

Kalende,

watermeloen ; ook hoog voor

lòko, buik .

Kalaba, gespleten bamboe.

Kalai, zie lai.

Kalero, mpaa – , soort dans .

Kalakati, (Mak . idem) , betelnootschaar ;

Kalète ,

vleugel,

ook

overdrachtelijk ,

ook een toestel , waaraan iemand tot straf

na - kalèle -sa doü bae-la, indien uwe vijanden

te pronk gezet wordt.

hunne vleugels uitspreiden . Kaleya , (Bul . layas), vlam , onlvlammen ,

Kalake, dekkleed van een paard . Kalala , mpori – , soort gras .

glimmen van vuur ; waü -mpudu kaa, taho

Kalambu, (Mal .) , gordijn ; vgl . dindi.

ra

Kalana, heet, hitte van de zon .

Kalangga Kalasa , en al wit .

van

het

vuur of

kirandji.

alleen

in

bura

Kalate, rotsblok, rols.

geheel kalasa, geheel kalasa,

kaleya -na ,

toen

het

ontvlamde het zeer vlammend vuur.

aangestoken was

goed ;

afi makaleya ,

Kåli, I. ( Mak . idem , uit het Arb . qádli ), opperpriester. II . (Mal .

en

Mak .

idem) , maal, keer ;

sa -káli éénmaal ; pidu kali zeven maal .

31

BIMANEESCH – HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Kalibawo, nokbalk . een

bepaaldelijk :

roover,

een

Kalila,

Kamana, (Mal . kaměnjan ), benzoin .

menschenroover.

Kamande-mande = kamambe, achteloos. Kamate ,

Kalileko, onrechtmatig, onrechtvaardig ; bitjára kalileko, een onrechtvaardig vonnis vellen ; ( vgl. Mak . leko- leko, kronkelen) . Kalinde, (Mal . kėlindan ), afgepaste draad .

Kalingango, hinderen, overlast aandoen ; na-sawai pòda -ku karoku tjilaka ede, na- mai makalingango ,

kamale weki, zich stilhouden ,

zich verbergen. Kamau , soort slang , de ular sawa. Kambaya, (Mal . idem ), soort stof. Kambala,

de

horizontale

bamboe

of

dwarsbalk in een omheining. Kambata ,

schreeuwen , juichen ; ndadi

ellendige

hâri kambala ro paiya-iya labo boë -boë rima,

vlieg is zeer lastig ; daar komt zij weer binderen ; vgl. ngango.

zoodat zij begonnen te lachen, te schreeuwen ,

wâli- ra

siya

die

Kalisu, (Mak. lisu ), oi kalisu , draaikolk . Kalo, (Bat. gaol), pisang ; soorten zijn : kalo Gowa, mada, - mada donggo ,

( pisang

manda, - masa

matji

mas ),

Mal .

rokambata -na

doü bae-mu, luistert naar het juichen en schreeuwen van uwe vijanden .

Kambeyo ,

opgehangen

hangen ,

zijn ;

te verkrijgen ; labo tjuwa-tjuwa kambèke- n

Kalubu, asch, ook stof ; tanloru kalubu, (vgl.

handen te klappen ;

paiya-na

Kambèke om iets vragen , iets zoeken

Kaloa, koppelen (man en vrouw ). Kaloi , soort insect, glazenmaker.

stofwolk

in de

weya -pu

vgl . tarambeyo.

piri.

( pisang idjo ),

te juichen en kadeè

abu asch, lěbu stof).

Kaluka , soort schelpdier.

hidi mandai rai kai, terwijl ieder eene plaats zoekt, waarheen hij vluchten kan .

Kambera , vriendelijk, beleefd . soort doos van

Kamaa , (Mal , bara, Jav . wawa of mawa ), gloeiende kool. Kamadja , het onderste gedeelte van een

Kambilo, (Mak . idem ) , lontarblad .

boomstam , inzonderheid van de doch ook van andere boomen .

pisang ,

ade lamada dòho ba supu ėda -ku sa -mena -na londe di móti makarenle mena, wij waren

uit

zeer verschrikt, om reden wij alle visschen

Kamai,

alleen

in

ia

rokamai,

Kambia,

ade,

verschrikt ;

kambia

in zee boven zagen komen .

schelden , vgl . ia . Kamala, (Mal . kumala ), soort steen .

Kamboo, soort visch .

Kamalo, I. (Mak . kamalo) , rood verwen .

Kambowa, iets willen hebben , naar iets

II. slijpsteen , slijpen ; daha kamalo- pu , de wapens, welke

madumpu bot zijn ,

(van zijne onderhoorigen) ; vgl . kasaro.

moet ge slijpen .

Kamambe, achteloos zijn . Kaman ,

en

verlangen, wenschen ; huda doü mpara ndai kambowa, hij begeert slechts de boeten

kaman-e,

alleen

Kamburn , in

den

vocatief, makkers ! vrienden l ede- ra nggâhi kai labo sa -mena -na doü makalai- lai ma ngèna sáhe : he kaman - e mai la - sambele -ku sâhe ede, daarop

zeide hij tot de andere

buffelhoeders : makkers, buffel slachten ."

laten

wij

die

nae,

een

tros ;

groote

makamburu tolu , tros .

bijv. foo sa -kamburu

tros

mangga's ;

dungga

citroenen , drie aan een

Kambuti , (Mak . kamboti), soort mandje. Kamea, afval van kapas, te vermengen , met kemiri en dan gebruikt voor het ver

vaardigen van de inlandsche kaars.

32

BIMANEESCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Kamènga, troosten, vgl . mènga. Kamentji, sparen , ontzien , jammer vin den ; ( vgl. kantjada en metji); kameniji -pu lampa rawi agama -mu, ontziet uwen handel

Kamuntjn ,

jonge pinang vrucht ;

ook

wel van andere vruchten gebruikt . Kamutja, smakken . Kandha, winst, voordeel,

een voordeel,

en wandel en godsdienst ; na-kamenlji ro kantjada ade -na mbei doü, hij vindt het

een buitenkansje hebben ; ngupa kanáha, winst zoeken te verkrijgen ; nahu ku -kanáha

jammer om iets aan een ander te geven :

satoi, ik heb een klein voordeeltje.

raso ade daa wára kai ba nae neè ro kamenlji, rein van harte zonder iets te begeeren of te ontzien .

Kananga, (Mal . idem ), soort boom . Kananu, gedachte, denken ; ede-ra kananu

kai ade ruma - t : wâra pala bisa -r guna -na

Kami of gami, ( het Arb. qamic ), soort kleedingstuk . Kamoa, sprinkhaan . Kamodjo, iets in den mond hebben .

doü ede, daarop dacht de vorst bij zich zelven : die man bezit bovennatuurlijke macht." Kanåri , (Mal . idem ) , soort boom ,

Kamòto, uiteinde van den staart .

Kanatja , soort visch .

Kampa , (Mal . en Mak . kapang), meening ;

Kanda, kakanda, kakelen , van eene kip.

vgl . kaljai.

Kandai , iets geheel of volledig doen zijn

Kampada

ka 1. vgl . kimpidi, kada.

Kampadja,

(Sund .

Mal .

papaya ),

de

mbei kandai-pu, geef het volledig , geef alles ; kandai kai -ku oha pingga ede, het bord vol

Kampao, hoepel, omwinden .

rijst doen ; kandai- ku kai oi di sa -mena -na sarumbu , laat het geheele lichaam met het

Kampasu , ( Mak . kompasu uit het Holl .

water in aanraking komen .

papaya .

helder

kampasu

Kandantja,

ra-tai tòho na - oai -ra mbentjo, de passer,

zwaarder dan

die gesteld is, is krom geworden . Kampo, (Mal . kampong), kampong, buurt .

dantja ro kandintji.

kompas)

djangka,

passer ;

Kampòdo, stuk hout om mee te slaan ,

van

geluid,

doch

kandintji, eli -na rante kan .

Kander, lang rijstbolk, vgl . nòlju . Kandera,

(vgl .

Bug . galelu rollen ), in

knuppel; (Jav . pēļuq ?) . Kampdda , (Sang. en Sass . pelu ), tortel mòro, soorten . duif : kampòdu sawèle,

droppels over iets heen loopen of vloeien,

Kampoi , I. zie mpoi. II . alleen in toi kampoi, aardig, klein ;

van de kaladi (zonder ze nat te maken ).

sinlji toi kampoi, een aardige kleine ring. Kampu, (Mal . idem) , soort werkdoosje. Kampudja, (Mal . lampuyang), soort plant . Kamudi,

( uit

het Mal . ) ,

roer van een

Kandèse, (Bug. ganretje ?), soort kinder spel . Kandindo, zich bewegen . Kandintji, helder van geluid ; bioyla makandintji, een viool met helderen klank ; vgl . kandantja.

vaartuig. Kamudju,

rollen ; na- kanderu rero mpa oi dei ròo edja, het water vloeit slechts over 'de bladeren

wrijven :

bijv.

goed

dat

gewasschen wordt . Kamumu, (Mak . kalimómoró), den mond

spoelen . Kamuni, (Mal. kamuning ), soort boom .

Kandja, (Mal . kandjar), mpaä -, op Bima een soort van dans met schild en

lans van een vadem lengte . Kandòle, (Mak . doli rollen , Bug. loli of lole, (vgl . boven kabore ), tot een bal draaien .

BIMA.EEscit - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK.

Kanddtji, slinkmuis. Kandu,

35

Kangihu, onaangenaam voor het gevoel .

in het bezit van

iets zijn of

Kango, roeren , omroeren ; kango karedo

komen ; nggâra wara - si bade-na, ede - i doü

pap roeren ; vgl . kantjo.

makandu rahasiya, indien iemand (met den godsdienst) bekend is, dan is hij in het bezit van een geheim ; kandu ntau doü ,

Kani , gebruiken , dragen , als kleeding stukken , zich kleeden ; ampo la kau -ku

het in ' t bezit nemen of houden van eens

kani malanta , daarop laat gij hem zich in ' t wit kleeden ; kani (japio, een hoed dragen ;

anders eigendom .

kani ede- ro-pehe,

Kangampa (Mal . ampun ), vergiffenis, vergeven ; raho kangampu , vergiffenis vra.

volgen ); kani-kani, kleedingstuk , kleederen ; kakani- kani, iemand aankleeden .

gen ; kangampu mbòto- mbòlo, duizendmaal

Kaniki (Mak , kaniki ), wanding boven op

verschooning ! na-kangampu weya-du

raa

gebruiken

leering

(op

een handelsvaartuig.

ntjára -mu, hij vergeeft u hetgeen gij mis daan hebt. In de uitdrukking kangampu

Kanta, verbieden ; wali- lji raa-kau kai mu sambeya, raa-kanta -mu nòno tuwa ? hebt

doho sura kidi mpa is kangampu z . v . a .

gij niet geboden te bidden

ede-ra, zie ede.

palmwijn te drinken ?

Kangento , wandluis. Kanggado,

Kantaha ,

schudden,

vgl . kado en hado . Kanggama, (alleen

zich

met

bewegen ;

kanggihi ver

bonden ), werken, werkzaam . bewegen ;

Kangganti, zich

maru

ma

schudt

Kangge

en

zijn

of kangge rima, vinger ;

Kanggihi,

werken in

de

ana

in

't algemeen

uitdrukking :

makanteè rustig,

di hidi dòho kai-na,

slapen ; na -wai - sa

kanteè

ade-mu

raa -fali

Kantero ,

hangen , hangende zijn, bijv.

eene lamp; blijven , niet hooger of lager gaan ; vgl . lero.

Kanteya , 1. zichtbaar maken , vertoonen ; tuna- na ,

zijne

geringheid

doen

blijken ; waï wära mataho, ampo kanleya ku weki, wanneer het goed zal zijn

Kanggio , jammeren .

Kanggitja, schreeuwen ;

ede-ra neè kaa

kai-na, kanggitja kai-na : lai-na nahu la Kalai vervolgens wilde men hem verbranden , doch hij schreeuwde : » ik ben Kalai niet ! ” kanggiya ngganga, roode

VERB . BAT. CEX. XLVIII ,

maru

vast , rustig ;

madapampeso

kanteya

kangganli.

of

Kanteè ;

vijanden is omgehakt.

de aarde , vgl. kinda.

Jav, krangkrang .

zelten ; vgl . katari.

gij overtuigd zijl) dal ( de boom) door uwe

Kangginda, schudden , zich bewegen , bijv.

Kanggiya

in eene schaal klaar

toespijzen

en

eene vrouw te krijgen (bij de aanstaande

mier.

en

lao

schoonouders, meest drie of vier jaar) .

Kangginti

onderwe

doü bae ta , nadat uw hart gerust is (nadat

kanggihi weya -ku doü siwe, gaan werken om

de

in de diepste diepte .

onbewegelijk op de plaats, waar men zit,

kangge, vingerlid ; kangge edi, teen .

meer speciaal

verklaard als : kantaha,

verboden

Kantaï, klaar leggen, klaar zelten , gereed maken ; kantaï Òha ro uta di ade tare, rijst

pambòdu tuta, loki- ta makangganti, slapen, terwijl men het hoofd achterste beweegt.

reld ; awa

en

geworden, vertoon ik mij. II . (Mak . terá, Jav, top), oprisping, eene oprisping hebben. Kanti , soort obi. Kantjaa ; neet .

Kantjada

kantjndja. 3

54

BIMANEESCA - JOLLANDSCHI WOORDENBOEK .

Kantjadja ,

sparen ,

ontzien ;

vgl . Mal.

sayang. Kantjaka

santjaka.

als bij de Maleiers

Kantjale, stut voor eene klimplant om tegen op te klimmen .

kantjadja.

Kantjatja Kantjere ,

alleen

Kantji , I. of grendel .

in : montja

(Mal . kantjing), houten pin

II . (meestal met akal ) verbonden) , list . Kantjilo, schitteren .

Kantjiya, sterk, stevig, bijv. een huis ;

Kantjo , naar zich toescheppen, roeren ,

Kantjora , te ver gaan , overschrijden . Mak . kalobang .

Kapanto , garnaal. Kapapa kangampu

ravijn ,

laagte

tusschen

de

Kantonga = tantonga, venster. met verhevenheden ,

bijv. de grond. Kanutju -kanetje ,

zich

waarmede

het

dikwijls verbonden wordt, na -kangampu ro kapapa udja kai- du ba ruma - ta Allah ta'ala, God vergeeſt ( u ) ook . Kapempe , vlinder .

Kapenta , plank . (vgl .

api en het Mal . en Jav .

woord ), schaar, bijv. van ecne krab, nijp knijpen ;

na - kapi-ku kai kapi besi,

zij kneep met eene ijzeren nijplang ,

sa -kapi.

bergen .

oneffen ,

,

II . bos, bijv. padi , ook van uien : nljuna

Kanto , beginnen , bijv. te spreken .

Kantore ,

van den avond vóór het huwelijk.

tang,

vgl . Mal . katjau.

Kantolo ,

de binnen

zijde der handen van bruid en bruidegom rood te verwen , spreekt men van nika

Kapi , I.

vgl . tjiya.

Kantjowa, kuil .

dienen om

kapantja of ook alleen kapantja in den zin

gebruikt

kantjere, mooie gele kleur, bijv . de kleur der huid van een meisje.

1

kapantja tjina, soort paljar ; dewijl de fijn gewreven bladeren van de kapantja even

verwonderen ,

Kapo

indo kapo, zie indo

II . ( Bal .

idem ), kapo maai ake ku - sanggapi weya-ku edi-mu ake , maar nu zal ik uwen voet aſknijpen ; kapo ake, of kapo ede, of kapo de, daarom ; wali wára marakani nahu ake, kapo ake kau-pu ndawi weya garagadji, ik

na- tjuwa-ljuwa hera ro kanulju -kanelje-ra , een ieder verwonderde zich . Ook als uit

heb

roep van verwondering gebezigd . Kao , I. krabben , vgl. garo .

saraka mbia ai ake, kapo de lao liyo-pu, hij

werktuigen,

laat

hem

daarom

is tot heden avond toe, niet gekomen , ga

II . soort obi .

daarom eens kijken .

Kapa, I. huid van eene geit of een paard .

Kapògo , soort visch ; in het Mak . papu kulú geheelen.

II . op

geen

eene zaag voor mij maken ; wali- pu mai na

( Mal .

het

kékapa), zadel of een kussen

paard

als

zadel

gebruikt ; kapa

rapa, zadel van padihalmen . III .

(Mal .

Tam . kapal), groot vaarluig.

Kapori , snel, vlug ; vgl . rötji. Kapdro, ( Bul. kumoro ? Tonsaw. boro ?),

Kapaa , soort schelpdier.

boos, toornig ; na-wantju kaporo -na pala Allahi rabbi, sa -mena - na doü mantau ndai

Kapae, zie kaporo.

maraho, daa mbeï, zeer toornig is God de

Kapala (Mal . pala ), muskaalnoot. Kapantja , I. inwikkelen, tot een bundel maken .

II . (Mal .

en Jav. patjar), soort gewas ;

Heer

op hen , die iets niet geven , terwijl

de eigenaars er om

vragen ; kaporo kapae,

versterking van kaporo . Kapu ,

I.

(Mak.

kapú)

sluiten ;

kapu

5

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . padju, het zonnescherm sluiten ; kapu -kapu

III . zie raka .

romo -pu

Karakèdo, I. kloppen van het hart .

sanuru -mu , houd je bekl takapu,

II . stout, kurig, vgl . harahedo.

gesloten .

baru

II . kapu

(het Mal.

kapur barus),

kamfer.

Karakòhi , onrustig , niet op zijn gemak

Kapusa, draderig of taai van eene vrucht. Kapuwa ,

alleen

met kamami ter ver

sterking ; ede - ra sambele kamami ra

kapuwa -na ,

kai-na mbeè ede, daarop

slachllen

zijn. Karakonto, kumoto) , dòho

(Toump.

kumonto, Tonsea.

— , op de hurken zillen .

Karakowa, soort vogel ; vgl . tjakakowa

Karaku , soort aarden bord .

zij de geit en maakten haar gaar.

Kara,

Kara -kiro , zie kiro.

I. droog, uitdroogen ; meest met

Karama , I. (Mal . Arab . karámah ), heilig ; makarama,

een heilige, een wonder

mango verbonden gebruikt ; ntika na rongga

doü

mpara kura.na oi, ntika na -kara mango saraa

doend man ; ook een heilig graf.

oi di kòla

ede, daarop kwam er gebrek

water ,

in den vijver

aan

en het

water

Karana,

droogde geheel op. II. (Mal. bloemen .

II . haartjes op de obi of kaladi, (volgens anderen : zeer jonge obi of kaladi ) .

karang ), samenschikken ,

I.

kapana,

warin

maken ;

bijv.

ai-na kandeu kai oi busi, karana -rana toi-pu oi, baad hem niet met koud water, maak

III . (vgl . Jav . karang, pakarangan, erl), alleen in asi ro kara = asi, paleis ; na nggee -ra la Kasipáhu di asi ro kara -na,

het water een weinig warm . II . (Mal . Sanskr. karana), karana Allah, om Godswil .

na -tangara -kai du weki-na Maharadja Indra Anggasa, daarop woonde Kasipâhu in zijn paleis en noemde zich M. I. A. IV. Ka -ra in mai ka -ra, zie mai.

Karaba,

ongebolsterde

rijst enz , roos

Karandji (Mak ,

karandjing , Mal .

djang ), mand. Karanggo, I. (Mal . groole roode mier.

kérangga ) ,

Karao , bros , breekbaar .

wura ao kai bòngi montja ro karaba , daarop strooiden zij voor hem neder gele en geroosterde ongebolsterde rijst; wotu kai na

Karapu ,

luid

van

het

afvuren

der geweren was

evenals dat van het roosteren van oliczaad .

soort

II. Iwijg , takje .

teren, geroosterde ongebolsterde rijst; ede -ra

bedi bune santika eli karaba ringa, het ge

kran

sluiten ,

bijv .

de lippen ; vgl .

kapu. Karara , de broodvrucht.

Sumba idem .

Karata , (ook geschreven karatasa , Mak . karatasà ; Mal . kérlas ), papier .

Karatji, zweep.

Karabu (Mal . idem) , oorring.

Karawe,

roeiriem , roeien. Mal . dayung.

Karae (het Mak . karaeng) , koning, heer.

Karawo (Mak . balawo, Fidji kalavo), muis.

Karagangga (Bug. garangkang ), spin.

Karedo, pap, brij; ook hoog voor òha,

Karahe, jonge luis .

Karena, soort pokken .

Karaka , I. de huid afstroopen , villen ;

Karenda, I. verbod , in ' t algemeen wat

na -karaka -du huri - na, edempara ljuwa puru.na , zij stroopten de huid af en daarop

niet geoorloofd is ; indo kapo karenda -na ba lewa ede kalalo raa -kahampa, nèfa- ta

ging elk aan 't braden .

fuu nggâhi, het is in den oorlog verboden

II. soort net, sleepnet.

de bepaalde grens lc overschrijlen, namen .

30

BIVANEESCII - HOLLANDSCU WOORDENBOEK .

lijk als wij verklaren .

II .

herinneren ,

den

brengen ,

herinnering

in

ruma- e,

vergeten

mededeelen ,

iets

aan

mijne

ik kom

wára

zaak in herinnering brengen , heer ! sara rawi-mu,

te

mai karenda - ku ,

lamada,

parakära

oorlog

mawaü-ra daa taho, na - waü

mandje ;

öha

sa -karombo, een mandje vol

gekookte rijst. Karonde , djára

soort schimmel.

-

Karondo , soort kleine garnaal. Karonto , niu – , zeer jorge kokosnoot . Karore, een gat maken of in boren (waar niet

boor) ; pili tula makarore,

met cene

sara karenda ba doü, karotji mpudu paki, indien eene handelwijze van u niet goed

hoofdpijn , welke als 'l ware inboort. Karoro, een tot op de voelen neder

is en men u dat herinnert, verwerp haar dan snel .

hangend kleedingstuk.

Karente, bovenkomen , aan vlakte van het water komen . Karète, besprenkelen ; ede-ra

de

opper-

lao weha

Karoto

(vgl . Mal . karungkungan , Sund.

tikoro), strot. Karowa

koroa , de qorán.

Karu , I. (Mal . karung), zak ; karu-pu ála , het

net

tot

een

zak

(bijv. om

kai oi mawa ndai karète kai pahu-na,daarop hij rozenwater halen om daarmede

maak

ging

garnalen te vangen ).

haar gezicht te besprenkelen . Karia = omba .

II . ( vgl . maru) , nederleggen ; karu-pu dambe toi ede, leg dat kindje neder (om

Karifa (Sasak . kikvorsch .

lepang,

Sangg,

lepaq), ie slapen) ; karu ro dore parenta ,bevelen in den wind slaan ; zie ook dore.

Karinggo, soort tor, in het Mak . genggong soorten zijn karinggo fanda,

genoemd;

karinggo wau.

Karuku , voor zout .

eene

bewaarplaats

of huisje

Karumpa, ( Jav. těrumpah), drempel.

Karii, soort vogeltje, rijstdiefje.

II . (Jav, térumpah ), sandaal .

Karinggu, zorgeloos, onbedachtzaam .

Karunu, in gruis, vernield ; waü kamubu

Karitji (vgl. Mak . galitji ? ), jong .

weya rasa -na, karunu ra mbia -na, nadat hun

Karisa, soort visch .

land geheel verwoest en vernield is ; mbia

Karita (Mak , kurita ), soort visch ,

karunu

Karo, naar zich

gebroken, als een bord . Karuru , morren , in

toehalen of schrapen ;

vgl . garo en baro.

une pingga,

in

duizend slukken

stilte

mokken ;

parenta ama ro ina -mu ai-na karuru , mor

Karoba (Mak . karóbá ), pokdalig. Karòdo, soort gerecht van ſijn gestampte rijst met klapper en suiker.

niet tegen de bevelen

uwer ouders ; doi

wodja ro samba - n pala ake, nde pala nggâhi

Karohe (Mak . karepu ? ), grof, ruw.

karuru ndai-na labo wai, (hij sprak :) dat is

Karòku,

een ellendige kerel ; hij zeide dit evenwel

groenachtige kiet . Karombo,

vlieg ;

karoku

vlieg ;

I.

karoku

gat,

mòro,

groote

tongga , mus

opening

(vgl . Mak .

kalobang en kali'bong, Sikka robong ); ka rombo ilu, neusgat ; fiko, ooropening; karombo peli, gat in eene kist .

II .

(Bul.

korowung

soort mand ), rijst.

brommend voor vrouw.

zich heen tegen de oude

Karuwe (Mal . karuwis; Holl. kruisbool), soort vaartuig . Kasa , I. (Mal. idem ), soort stof.

II . ( Mal . kasar), grof; eli makasa, grove woorden .

37

BIMANEESCH- HOLLANDSCOI WOORDENBOEK . Kasaro , wensch, wenschen, wil ; nggahi

Katere,

kalere

bulu,

de ruimte onder

na kasaro ro kambowa-na : ai ana - e pòda - si

het vooruitspringend gedeelte van het dak .

nggomi asa ( l) dewa -dewa, ndadi tòpo rasa di ade wuba ake, hij sprak dezen wensch uit :

Katèsa, baka .

»0

mijn

kind , indien gij werkelijk van

goddelijke afkomst zijt , moge dan in dit woud eene stad ontstaan ; kasaro kambowa, ook : moge! Mal. mudah -madahan, als hulp woord voor den optatief. Kasaru- sere haruhama,

niet

stil

kunnen zijn .

wegjagen ,

bijv. een dier ;

vgl.

Katète, soort vogeltje . Kati , (Mak . kali ), zekere geldswaarde ; sa -kali sa - lai, een kali en een tail . Kati , een groot soort kikvorsch . Katinti , alleen in stinken , bijv . een lijk.

mbai

kalinti, erg

Katiri , kleine zeevischjes, welke gebruikt worden om in te leggen ; als zij grooler

Kasaturi ( Mal . kasturi ), muskus. Kasi ade (Mal. kasihan) , medelijden , medelijden hebben ; wali sara kasi ade nggómi wali sála- sála-na made nahu ai-nai - n

zijn, worden ze tadju genoemd. · Katja (Mal .) saninu. Katjai, meenen , meening ; ndadikaljai-du

ake, indien gij geen medelijden hebt, kan

ba lamada doho lalehe rasa ro dana, zoodat

het niet missen of ik sterf nog heden .

wij meenden dat het land door eene ramp

Kasii , schelp, schelpdier; kasii pela, groot soort schelp ; kasii bulu , eveneens

getroffen was ; ampo -ampo - sa ba katjai-mu mu - romo, pala mu- ntuku-ntèko, immers, gij

een

vermeent recht te handelen , gij doet even

groot

soort

gemaakt wordt .

schelp,

waarvan

kalk

wel krom (verkeerd ).

Vgl . sü I.

Kasipåhu, arm , behoeftig ; ook : een wees .

Katjamba, soort katjang.

Kasiso , koel , van den wind gezegd .

Katjandu, grafpaal.

Kasumba (Mal . Sanskr . idem ), saffraan.

Katjapi, ( uit het Mal .) , luit .

Kata (Mak . kallang ), beteldoos .

Katjihi,

kataba, I. mpaa kalaba, soort spel .

bruiken ,

versland ,

denken ,

zijn

verstand

gedachte ;

tanda -na

ge ba

11. ( Bug. kalabang), scheepsdek.

doü mawâra katjihi, sa -mena -na mandai rawi

Katagiya

na -neè waü - ra ba kadale ro widi, het bewijs ,

soort

ziekte

of tagiya (Mak . kalagiyang), van

een

opiumschuiver bij

gebrek aan opium .

dat iemand verstand heeſt is, dat hij alles wat hij uitvoeren zal , met oordeel des

Katamba (Mal . Mak . idemn) , soort visch .

onderscheids

Katari ,

niet weten hoe men doen moet, geheel in ngupa aka, de war zijn ; ngupa katjihi

klaar maken ; na -waü - ra kaları

mena , alles heeft hij gereedgemaakt . Kataru - tebe , droppelen, in droppels neler

vallen , zooals bijv. tranen ; vgl . ntjaru -ntjinggi. Katehe, zijn ; eene

met

na- waü-ra

een

deuk of een

katehe,

hij

heeft

indruk reeds

deuk of een indruk gekregen , bijv .

de vinger door een ring . Katenta , met verdiepingen , trapsgewijze . Katepa , soort sirihdoos van lontar bladeren .

doet ;

wati

lowa- na katjihi,

trachten een middel op iets te vinden . Katjiri (vgl . Sund . tiris, tiis) , koel , koud , bijv.

water ;

oi di sori ede na-dei labo-ku

nowa katjiri-na, het water der rivier was diep, alsook Katjitji

helder en koel ; vgl . katjilji katjiri; busi katjitji katjiri

tjáru-na, het water is lekker van koelle en frischheid .

Katjiwi, snip.

BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

38

Katjòlu, katjölu ade, troosten ; (van tjólu ? zie aldaar ). tjaba, flauw , smakeloos .

Katjori

Katjanda , arrowroot ; Mak . Bug. idem . Kato , inwikkelen ; meestal gebruikt wanneer iets in bladeren gewikkeld wordt ; vgl . putu , Sikka kattu .

Kawala , schoonzuster, zwager,(vgl.hera ). weki, zich verhoovaardi Kawangka, gen ,

pralen ;

makawangka

fachar aö-na sara fachar

weki,

ro

beteekent

II . zich herinneren, indachtig zijn ; maai ake

II . zie tòho JI .

gij uwe belofte heden nog indachtig ?

Katòko , soort visch ( in het Mak . kurolong genaamd ) . Katombo (Mak. katombong), soort visch .

mbui-pu

Kawåri

kawâra -mu ra -sake-mu, zijt

(Mak .

kawari),

worden .

Katòpo , staatsiemuts van de djene djára . Katòtú , fuik .

Kawe wenken ,

Katowa (Mak . kalowang), aarden pot .

met een willen lap wuiven .

Katufe, kwijl, spog, spuwen ; kalufe -kai, kwispedoor.

Katumba (Mak , katumbar ), korianderzaad . belemmerd ;

kalunlu neė, in

Katuru , benaming van een soort dienaren van den vorst , laten

doen ,

bevel;

bevelen ,

bòngi deï pantu - na ,

ta -kau -ku kimi bali bae rima -na doü masupu ede, daarop laat gij den zieke ontbolsterde rijst uit zijn mandje nemen , en gij laat hem

die

in

Kawinda , moeras, moerassig. Kawiri karedo, pap .

Kawongga , I. tol ( speelgoed ). II . soort schelpdier.

Kawubu , kwartel . Ke , verkorting van ake .

ta -kau-ku weha

ampo

(vgl. Mak . kape en Jav . awe), wuiven ; kawe kai tembe lanta,

Kawori , zie fawori.

zijn wil belemmerd worden .

I,

twee plaatjes ,

welke kinderen op borst en rug gebonden

Kawaro ( vgl . Bal . krawan ), waterpokken .

Katongga , klein soort gong .

Kau ,

een

hoovaardig gedrag. Kawåra , I. zie wära.

Katòho , I. zie toho I.

Katuntu ,

nára

beide

banden

vastliouden ;

Kebe (Mal. kėbal), onkwetsbaar, ijzervast . Kefu ,

ade, lui, onwillig .

Keha = ngeha, omkrabbelen , omhalen, bijv. zooals eene kip den grond . kadi, jeuk , jeuken . Кеї Keka , verkorting van kekaluwa.

wali -du kau -na luu, zij lieten hem niet bin

Kèkatuwa (Mal. kakaluwa) , de kakatoe.

nenkomen ; ringa ro batu -ku au -au-du raa kau kai ba ina ro ama ede, luistert naar

Kèke, fare kèke, onbehaarde padi . Kela (Mal . kělat), de brassen van een

en volgt op alle bevelen uwer da kau , verbieden . Jav . kon ? JI .

in

ada

ouders ; schip.

ro (ra) kau , onderhoorigen ,

slaven .

Kèle , sterk , bedwelmend (van tabak ) , bedwelmd door tabak .

Kempa

kapu,

sluiten ,

dichtmaken

Kaüa (Mal. urat, Jav. otol) , ader,

bijv. een baadje , eene opening.

Kaüru , I. mabu kaüru, menigte tegelijk.

Kengge , rand, oever ; kengge möli, zee strand ; vgl . nganto .

II . soort vischje, levende in het water op de sawah's .

Bug .

vallen

van eene

Kawa (Mal. kawal), melalen draad.

Kente

( Mal .

gěličng),

spannen .

kantjang,

Jav.

slijf gespannen ;

kéntjéng ; kakente,

39

BIMANEESCII- HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Kentji = será, groote

behoefte

doen ,

maar slechts een weinig, vgl. Mal . këntjing waferen .

Keyo (Mak . keyó), kakeyo, schreeuwen van ganzen .

keto en kontu ;

Kidi , I. staan , overeindstaan , vgl . tuu ; tuu kidi tando di, gaan staan met het ge

kento of makento ba ede, daarna ; kasama

laat naar het Westen gekeerd ; kakidi, doen

Kento ,

na,

later ; vgl .

sama -ku niyal ) ede, ai-na ndai ulu ro kento

slaan ,

in

kai -na, laat de niyat tegelijkertijd aanwezig

kakidi

sambeya;

zijn , niet vroeger of later ; sudju (d) makento, de latere of Tweede sudjud bij het gebed .

sakidi, staande iets overreiken. II . kimpidi; na-ngodu -kidi

Kentu , mesje om padi te snijden . soort plant, in het Mak . tábu

Kenu ,

sala geheelen.

kakidi hukum ;

sakidi, slaande;

donggo

dumu

hadju ndai kèpo, opdat de uitspruitsels der boomen, welke geplukt moeten worden ,

Kere , haar op ' t lichaam van menschen en dieren ; kere mada, oogharen. Keri (Mal. keruh Sund . kiruh ), troebel. Kèse , of kése kése, op zichzelf staan ,

alleen , eenig ; dula mena -ra rato labo doü labo -na, nggeè mpara la Kalai kèse -kèse - na, de prins en zijne volgelingen keerden huis . bleef alleen ;

Kidi.kòda , (vgl . idi-oda ), geheel in de war zijn,

niet weten waarheen men zich

wenden moet, verward zijn ; rai kidi-koda,

strijken of schuren ; afi kera, lucifer.

Kalai

houden ;

jong zijn .

Kèpo , plukken , afplukken , nemen . Kera , ( vgl . Bug. gesa ?) , langs iets heen

waarts ,

stand

wahad aö-na

in verwarring her- en derwaarts loopen. Kiki , I. het hoofd reinigen met klapper melk .

II . ( Mal , kikir ), gierig ; vgl . padòli. III . ( Mal . kikir ) , vijl, vijlen . biko -bako.

Kiko - kako

Kila ( Mal . kilat; Mak . kila ), bliksem . Kili ,

oprapen ;

jafi

wombo

kili rafa ,

kèse -kèse -na , wali wara ndai duwa kai -na

de ruimte onder het huis bijvegen en de

páhu , wahad wil zeggen : dat (God) eenig

sirihpruim

is

en

geen

tweede

hem

aan

gelijk

is ;

kakėse, alleen laten , alleen doen zijn ; vgl . èse, dèse .

oprapen ;

eene

versierde

uil

drukking voor : dienen, gelijk de schoonzoon bij zijne schoonouders . Kili - kili

( Mak .

idem ) ,

ring

tusschen

Kèta , I. paarsch ; bure kėta, soort katjang ; ba supu raa - lambo ro boë ba nggòmi mandinga

gevest en lemmet van eene kris, Kili -kòle , kronkelen , zich kronkelend

labo ėda - ku sarumbu - na na -waü -ra kéta -kéta

voortbewegen , zooals bijv. eene slang . vgl . ole.

mena ,

omdat

hebt en

ik

gij

(uwe

vrouw) geslagen

gezien heb dat haar lichaam

geheel bont en blauw was .

II . fare kéta, ketan, kleefrijst; fare kéta nljuna, ook een soort ketan , in ' t Mak . ase punú kebó genoemd. Ketja (Mal . ketjap ), soya.

Kilu = manta ,

III . ,

vast ,

niet week .

Kimi, in de gesloten hand houden, (vgl .

Mal . gånggam , Mak . kangkang ); la -kau -ku kimi bali

bae

rima na,

gij

laat

hem in

vasthouden ; amu do sa - kimi, cen handvol bamboewortels . beide

handen

(rijst)

Kimpiời = ka I .; na-neyo

Ketji (Mal . kitji ), soort vaartuig, brik .

ndai

Kèto, staart (vgl . kento ).

schepl moet worden , licht moge zijn ; vgl . kada, kampada, kumpudu en mpa .

Keu , krab (vgl . Mak . sikuyu ). Keû , klein ; dikwijls als naam gebruikt.

tondo ,

Kina,

eig .

dat

kimpidi oi

het water, dat

doen

raken

uitge

of bereiken ;

40

BIMANEESCII - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

(vgl . hina), v. d . aandoen, bijv. kleederen

Kòbi (Mak . kóbi), met den vinger aan

měngěnakan ); ede - ra lao kai-na lao

stooten ; kòbi katjapi, de luit met de vingers

(Mal .

kina weya rante djára, daarop ging bij het

aanraken, bespelen .

paard den toom aandoen ; nahu malao kina

Kòbo , ledig ; vgl . ntaru.

nggòmi mandadi sangadji di sabuwa rasa, ik ga u tot vorst van een land aanstellen .

Kòbu , opwellen , van water . Koda, vrees, vreezen . kidi-koda. Koda- kada

iets schudden , vgl . kangginda. van eene zekere plant ,

Kinda , Kini ,

vocht

Mal . kambing kabiri.

waarmede wapens vergiftigd worden . Kinggi , (Mal . kalingking) , pink . Kio, dial . = keủ, klein .

Kipa bewi. Kipi

( het

( Mal .

Mal .

kipas),

waaier ;

Kòời (Jav . gěli ), hebben , ( vgl . koi).

vgl .

képil, Jav . kěmpil), onder

den arm dragen ; na -wii kipi-ku di saliri-na, hij plaatste het onder den oksel en hield bet vast . Kipidi

kimpidi.

berekenen , naar gissing, ongeveer.

een

kittelig

gevoel

Kodja (Mal. koyan) , zekere maat . Kòdo ( Mal , kuntul, Mak . kondo) , reiger. Kodo- e, uitroep, aeh ! helaas ! Kòdu, (vgl . Mak . kado) , met het hoofd vgl . mbodu, pambòdu, wodu.

kvikken ;

Kòļu ( vgl . Jav . kětok ), alsnijden, af hak ken ,

Kira, kira - kira, ( uit het Mal . ) vermeenen ,

Kiri , draaien , (trans . ) omdraaien ,

Kode, snijden , lubben ; mbeè ra -kode

bijv.

hout ;

ook hulptelwoord, vgl .

dompo ; masa -ngganga upa kodu, vier sluk

ken goud . om

rollen ; vgl . nggiri; wali -du wäu -na kiri weki, hij kon zich niet meer omkeeren , Kiri - Kori , ( vgl . kiri ?), onwaar , leugen

madju

raa

kofa -ta, hertenhoorn , welke door u

aſge

Kòfa,

I.

afvijlen ;

wanga

vijld is. II . soort visch . klapperdop ; koha luta , padòli, gierig

achtig verdraaid ; ai -ai tòpo- na kaljai-mu nggahi makiri - kori, vermeen toch niet dat

Koha , Kohi

het leugentaal is ; asa - mu ngupa kiri-kori, uw mond zoekt leugens.

Koi , ( iemand ) kiltelen , vgl. kodi.

schedel.

Kiro , stijf, grof, ook van de stem , of

Kòki , uitpeuleren ( vgl . Mal . kotji); hadju ndai kòki kai woi, een houtje om het

van het spreken ( Mak . kidoró Bug . kėddo); kara - kiro, idem ; na -kara- kiro mena weki-ku,

vuil tusschen de tanden uit te peuteren , een tandenstoker.

ede asa ( l) neè mai kamapu-kai weki-ku , geheel mijn lichaam is stijf, daarom kom

Kòko (Mal . kukuk, Mak . tingkoko), kraaien van een haan .

ik het lenig maken . Kisi ( Mal . iden ), klos van het spinnewiel . Kita , (het Arab . kitáb) , boek , en speciaal de Qorâu . Kiti , uitstel vragen . Kitja, kakilja -kilja, schreeuwen als een аар .

Kiu (Mal . hiju ), haai . kiya , soort vogel, nachtuil.

Kòla, I. kaal, kaal afgeschoren. II . (Mal . kolam ), vijver. Kole , soort vaartuig . Koli

( vgl .

Tumpak . koloi, worm ) ,

gewandswormen. Kòlo , 1. soortbroodvrucht.

in

Sumba.

kulu. II .

mpaa

ntjimi kolo,

stopperlje spelen.

soort

spel, ver

41

TIMANEESCH - HOLLANDSCII WOORDENBOEK .

III . naam van eene plaats .

Kòpe, litteeken .

Komba , bont, gevlekt, bijv. van een paard .

Kore, soort boom (in het Mal . rěmbega

Kombakasi , soort plant . Kombi, misschien wellicht, kombi wara

lalehe-na,

misschien

hetzij ; is hen

een ongeluk overkomen ; wara talima ra waa - n labo au wali kombi di ade sonijo, hij

droeg

weet

granaatappels en nog iets, ik niet wat , in een peperhuis ; nggara ro na na ntj ntjuwu kombi, indien hij

na -mpöka

of een been

arm

(een

breekt of gewond

wordt ; kombi-kombi, hetzij-hetzij, kakombi, als misschien = onzeker beschouwen . ade, verheugd .

Kòmi ,

Kompe, zijde, kant ; wii di kompe maru

geheeten) . Kori

hori;

kompo hori, lossnijden .

Koroa , (uit het Arab .) de Qorân . Koroma ( Mak . idem ; Mal . Pers . churma ), dadel . Kosi , soort tor, welke de klappers dooreet. Kota

( Mal .

sterking ;

Sanskr.

páhu- na

kota

kuta) , fort, ro bente

mbuwa, er zijn vier soorten van forten en bentengs. Kòtju (vgl . Mak . lattjú ), glad , glibberig . Kon, recht ; van een mensch : oprecht , dan meestal met romo verbonden .

kai -na, iets aan de zijde van iemands slaap

Kowa , overwonnen , verslagen zijn .

plaats zetlen ; di kompe nijai, bijzijden de

Kowo, de nieren .

deur ; na-lampa di kompe-na, hij ging aan

Ku, I. nadrukswoordje .

zijne zijde; sakompe, bijv. maru sakompe, op zijne zijde liggen .

Kompo , afsnijden, snijden, vgl . dompo ;

ver upa

II . = verkorte vorm of genitieſ van het

voornaamwoord van den eersten persoon. Ill. ka I.

ook waarvan een stuk af is ; doü makompo

Kubi , fijn ; ede-ra mama kai nahi ro ua,

van welke

waü mpara kubi, daarop kauwde zij betel

rera ,

iemand

eene

met

tong

en pinang ; toen dat fijn was ... ; kakubi ,

een stukje af is. Kone

(vgl .

Bug .

kenneng ,

Mak .

keng

lijn

maken ; ta -mbadju kakubi lalo -ku, gij

zelfs), zelfs, al is het ook ; wali-du waü-na kòne kiri weki, hij kan zich zelfs niet

stampt het zeer fijn. Kudu kada ka , I .; mai -ra ta -lao

omdraaien ; na- ljuwa-ljuwa tuu rebo kòne iedereen ging dansen tot zelfs

kudu, komt , laat ons gaan '

ompu ede,

de

oude man aan toe ; kòne na-ėda- ku ba

Kui (Mal . kiri ), links, linker. Kuko -kèko en kakuko -kèko, op bedrie gelijke

wijze

ontvreemden,

ontfutselen ;

mada -na , ade-na pala mambuda, al zien zij het ook met hunne oogen , hun hart is blind .

doü raa -mampanga ro kukukèko ntau doü ... ,

Kongge (Mak.genggong), soortmondorgel . Kongo, soort oneetbare krab , welke baar

zij , die van een ander goederen gestolen of op bedriegelijke wijze ontvreemd heb

ben ...; vgl . kiko-kako.

hol op bet land heeft.

Kontu , di

kontu

rug ; doü

di kontu,

achter,

later ;

Kula ,

ede, na -dula dja-ra, na die

te doen .

menschen keerde ook hij terug ; vgl . kenlo .

Köpa ,

I. zool ;

kòpa edi, voetzool ; rai

köpa , springend loopen , huppelen : II . soort boom (in het Mak. kadawo genaamd ).

klein mandje om

bijv. kapas in

Kule- kale = kili -köle.

Kalu , stomp.

I.

( vgl . Bug . kunru ), = dumpu ,

II . vet, besmeerd , bijv. gezegd van eene hand, welke iets veltigs heeft aangeraakt.

42

BIMANEESCII -- HOLLANDSCU WOORDENBOEK .

Kuma-kama kurkuma.

Sanskr . kumkuma ),

(Mal.

II . (Mal . kura ), kura -kura , landschildpad . Kure -kare,

Kumbe , soort boom .

verkeerd , bijv. handelen of

spreken , vgl . kiri kori. Kurewe (vgl . Jav , tjèriwis ), babbelachtig ,

Kumpa, grijpen naar iets, iets Trachten te vangen bijv . een muskiet;

vgl . dumpa.

Kumpani , de 0. I. companie, het Neder landsch gouvernement.

alles maar uitflappen ; bijv .

kurewe asa -na

zijn mond flapt alles uit. Kura, I. (Mal . kurung), kooi .

Kumpudu = kimpidi. Kundu, alles tegelijk aftrekken , de vruch ten

met

de

bladeren ,

veel

tegelijk

af

plukken .

Kunta , beginnen ; werk beginnen . Kuntji,

kunta

karawi,

een

II . (Mak . kurrú ), het geluid waarmede men kippen roept; kakuru , kippen roepen : kuru

cig .

de

levensgeest

aan

roepen ( vgl. Mak woordenboek s. v . kurru ), v. d . gebruikt om te kennen te geven dat

iets

I. (Mal. enz . kuntji, slot) , slot,

sumanga,

van

quantiteit

meer dan voldoende qualiteit of aanwezig is ; ai -na lalehe aide,

sluiten ; peli matjiya-ra kuntji, eene stevig

kuru sumanga óha ake, kòne tolu káli ngaha

gesloten

kist ;

openen ;

waï

ook :

opensluiten , het slot

kai ku mbòlo -na, weest niet bezorgd, er is

mpara

kunlji, hengga weya

overvloed

kai-na ntjai-na, toen het slot geopend was,

van

rijst , wel zooveel als voor

drie malen eten noodig is .

werd de deur opengemaakt.

Kuta , (waarschijnlijk wel het Mal . Sanskr.

II . ( Mal . kantjing), knoop .

kula ), omheining, heg, pager , vgl . kota ; kuta dobu, suikerriet omheinen ; ake kuta kai weki, dit dient om zich te omheinen , d , i .

Kura, J. ( Mal. kurang), te weinig, niet gebrek aan iets hebben ; kura

genoeg,

akal), te weinig verstand hebben , verstan deloos, dom zijn ; sa - kura -kura -na, op zijn

beschermen .

minst ; sakura -kura-na

sura kutika, geschriſten , waaruit het gun

joi-na sa -buwa sa

suku, de prijs van een stuk is op zijn minst een halve gulden ; kakura, te weinig

Kutika

( Mal .

Sanskr. kulika ), tijdstip ;

stige lijdstip voor iels kan berekend worden ; (Mak . idem ).

doen zijn ; ai -na kakura -na paraèsa, laat hij

Kuu ( vgl . Sund . huut), zemelen .

niet te weinig onderzoeken .

Kuwasa ( Mal . idem ), macht, machtig.

L.

Labi, (omzetting van bali, het Arab . báligh ; vgl . sampela ), groot, volwassen .

karawi-ku rawi labo wali bae kai- na ade, hij verricht iets zonder het te kennen . Dik

Labo, met , mede, benevens, enz.; liwa labo kapenla, met eene plank zwemmen ; doü malabo daha , menschen met wapenen ,

wijls wordt labo met ndinga verbonden (zie aldaar ). In het Holl. moet het dikwijls met andere praepositie's weergegeven wor

gewapende

mannen ;

nahu maüſa nggomi

kai sampari malabo djalitu, ik zal u be loonen met eene kris en eene Quit ; na

den,

bijv.

sodi

labo , vragen aan ;

nggâhi

labo, zeggen tot ; kaporo labo, boos zijn op ; katuna weki labo, zich vernederen voor.

43

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Ook komt labo dikwijls in samenstellingen

mpowa, bij, wiens verstand volkomen (ont

voor, bijv. upa - na doü nde lao labo- ta, vier menschen moeten met u medegaan ; na

wikkeld) is, is een oud man, niet hij , die slechts door lengte van leeftijd een oude

safangga labo djenggo-na,

waü - ra baard

en zijn

was daarbij geheel verward ;

wali

wâra ndai kasama labo kai, niets kan daar

man geworden is ; malai -na - sa = het Mal . malainkan ;

ruma-ta na-waü -du lao nggalo,

malai-na - sa ruma paduka mpa mawára , de

volgeling .

vorst is op de jacht gegaan , maar de vorstin is aanwezig ; kalai. I. ander, doü makalai, een

Labu (Mal. labuh, het anker laten vallen ), het anker laten vallen , haven .

een anderen weg opgaan . Il . afzonderen .

mede

gelijk

Ladjo

gesteld

(vgl .

worden ;

doü

labo,

Jav . ladjur, in de lengle) ,

ladjo - ladjo, uitgespannen , uitgestrekt ;

na

ander mensch; lao kalai, verschillend gaan ,

II . oplichten ; wii-pu

di ade peti, ampo

la - lai waa-ku di kengge moti, doe dit in

waü -ra ladjo - ladjo lao- na ai ede, het touw

de kist , dan beuren wij ze op en brengen

is uitgespannen ; kaladjo -ladjo, uitstrekken ,

ze naar het zeestrand .

uitspannen . Ladju, soort boom (in ' l Mak . kuwala

Laka, alléén gebruikelijk in : lewa ro laka ; zie lewa.

geheeten) ; ai ladju, touw, vervaardigd van de vezelen van dien boom .

lake ; zie linggi.

Lafa ( 1) (uit het Arab . ) , woord ; meestal gebruikt in formulier .

beteekenis

de

van

toover

Lako , hond . Lalai, bae-na

Lafere, (van het Port. alferes), vaandel. drager, een nog bestaande lagere militaire rang Lagu (Mal. Sanskr. idem ), wijze, zang ,

alléén gebruikelijk in : linggi ro

Lake,

verrukt ,

ruku

verrukking ;

wali du

ro rawi ba lalai ade-na, hij

bewoog zich en stelde zich op allerlei wijzen aan , uit verrukking (vgl . lale). Lale (Mal , lalei ), vergeetachtig. Lalehe , bekommerd , kommer ,

ramp;

eene wijze zingen .

ai-na

Lahe ( r) , (Arab. tlâhir ), uitwendig , zichtbaar ; kalahe, zichtbaar of duidelijk

mu -mimi- ra dei móti lalehe, gij zult in eene zee van rampen omkomen ; wara lalehe

maken .

lahe (r ), lahi wära -mu , nu

rasa , eene ramp heeft het land gelroffen. Lalo ( Mal . lalu ), eig . voorbijgegaan ; v . d .

gij bestaat (d . i. nu uw bestaan zichtbaar

aanstonds, terstond, doorgaan , tot aan , zeer ,

geworden is ); tegenover : aho -pu wara -mu, toen gij nog niet bestondt.

(Mal . terlalu ); nggåra turu kai- sa doü, na made lalo mpa, indien daarmede op iemand

Lahi , wel

Lai, I. (Mal . lain) , anders, verschillend , verscheiden ; wuwa malai-lai pâhu , vruchten

lalehe

gewezen

ade,

wordt,

wees niet bekommerd ;

dan

sterſt bij terstond ;

na - lao waa lalo -ku aka uma ruma sangadji,

van allerlei soort ; lai.na nggahi raa-ngguda-

zij droegen hem tot aan het huis van den

mu, lai-na rawi ndai mawoko, anders is het

vorst;

na -nuntu -du

woord door u geplant , anders het werk dat

malao

lalo

opkomt. Lai-na beteekentook : iets niet zijn ; lai -na nahu la Kalai, ik ben Kalai piet ;

verbaalde van het eerste begin , lot aan het

doü masampurna aka doü maluwa, lai-na

bau -si nggòmi mpèke

doü maluwa ba dondo umu (r)-na mampowa

hoe komt het , dat gij zoo erg mager zijl ?

walu

tampuu wai -na

sambele ro landa - na sahe, hij

slachten en verkoopen der buffels toe ; ndake

ba

lalo kai-mu ,

BIMANEESCH - IIOLLANDSCH WOORDENBOEK .

kalalo, te ver gaan, overschrijden ; kalalo

Lampu (Mal . Holl .) , lamp.

raa -kahampa ,

Landa,

de grens overschrijden ; wua

verkoopen ;

doü

malanda - landa

nggâhi-mu maadja kalalo , uw spreken gaat

wuwa hadju, iemand, die vruchten te koop

dikwijls le ver .

heeft, fruitverkooper.

Lalóne , schertsen ; ljuwa-ljuwa hári lalone kai-na, ieder lachte en schertste ; vgl . kabalo. Lalose, fluisteren ; na -ljuwa kamidi mena

longa.

Langa

Langga, I. ( Mal . langkah ), stap , slappen . II. (Mal. Jav . langgar ), bidkapel . nggadi,

spelen , stoeien .

ku weki -na labo nggâhi lalose -na ; ai- na nggâhi

Langgadi

nae nae zij hielden zich stil , terwijl zij el kander toefluisterden : spreekt niet hard op .

Langeda = ėda, lao langėda angi, iemand

lurung), weg .

Laluru ( Mal . Jav .

overdekken ;

nggâhi lama, bedekte loespeling.

persoon, gebruikt tegen hooger geplaatste of oudere personen (vgl . nahu ). Lambahi ,

schertsen ,

gekheid

maken ;

hári lalone .

Lambate, alléén buhu, verbonden.

Lambe, nemen , iets ergens van afnemen , bijv. van een zolder. Lambila latehe,

kommer, zorg , be

kommerd .

na doü ran -manòno luwa,

lambo

weya-ku

de straf voor hen , die palmwijn

gedronken

hebben

is,

dat

zij

op

hun

achterste geslagen worden .

Lambubu, en

trekken ,

worstelen ,

aan iets rukken

als men bijv. iets

niet kan

open krijgen ; lambuhu lambale, idem . Lampa ( Jav . lampah, Mak . lampa ), gaan , loopen ; ntika na-wara mpara doü duwa -na malampa maneè lao di rasa Kòlo, toen liepen er twee menschen , die naar Kolo wilden gaan ;

garen

af

te winden, grooler dan de langgiri. Langi (Mal, langil ) , hemel ; langi dindi, het bovenste gedeelte van den wand . Lano ( Bat . lano, buiten de oevers treden

water ), oi lano, hoog water

Lanta , wit ; malanta , ook datgene wat wit is, nam . witte stol ; la - bonto kai-ku malanta , gij bedekt het met

wit goed .

Lante (Mak . van Sal . idem ; Mal . lantei ), soort rotanmat. Lantera (Mal. Holl.), lantaarn .

Lambo , (vgl . boë ; nduku ), slaan ; huku(m )

loki-na,

afwinden ;

II . tobe langgiri, soort plant .

van

gebruik met lam

in

garen

winder ; vgl. nggiri.

Langgoro, een werktuig om garen

Lamada (vgl . ada) , voornaamw . eerste

hárı lambahi

II

Langgiri,

Lama, toedekken , overdekken , bedekken ; lama kai rồo, met bladeren

te gemoet gaan .

lampa rawi, de gang of toedracht

eener zaak ; ook : handel en

wandel ; ka

lampa, doen gaan , doen . Lampifi (Mal . pipi), het gedeelte van het aangezicht bij de slapen , wang, vgl . rawe.

Lanti (Mal . lantik ), een vorst huldigen . Lantjo , goot . Lao,

I.

( Bug.

idem Jav .

lao di amba, naar de markt

laku) , gaan ; gaan .

Dik

wijls pleonastisch gebruikt bij verba welke eene beweging uitdrukken : lao luu, binnen gaan ; lao ntjau zie nijau. II . zie rawi. Lapa, waterleiding, goot . Lapi ( Mal .

lapis ), laag , met eene laag

overdekken ; lopi raa - lapi kai tambága, een met eene laag koper overdekt schip. Ook : scheede, bijv. van eene kris. Ook

lipi

om een veelvoud aan te duiden . Lâra , I. uitspannen , uitspreiden ; lára - pu ai, span het touw uit ; dindi raa - lero lára, een

uitgespreid opgehangen tapijt.

45

BIMANEESCII -- HOLLANDSCII WOORDENBOEK .

II . soort plant, in het Mak . kangkong

soort

aardvrucht,

in

het

Mal .

gadung geheeten .

genaamd . Låre -låre , uma lare- lare, benaming van de

Lede,

achthoekige,

van

verdiepingen

voor

ziene poort voor het paleis van den sultan van Bima . Lâri (vgl . Mal. Jav. larik ?) , rechtmaken ,

Léka

(vgl . Jav .

maar eenigszins mond openen.

lingkab ? ),

grover ;

lèka

hengga, asa ,

den

Lèko ( vgl . Jav . lengkoq , krom ; Mak . lėko), mpaa lèko, valsch spelen. Lela (vgl . Bul . ranina, Tuinpak . lalaina),

in de lengte uitstrekken , bijv. een touw, dat verward ligt ; lâri ro hiya , idem .

blad, alléén gebruikelijk als hulptelwoord

Lasa , I. (Mal . lansat, Mak. lasa ), soort vrucht .

roo

II . (ook lakasa geschreven ; Mal . Sanskr. laksa ), tienduizend .

sa- lela, een bladzijde (van een boek) omslaan . Lele ( Bal . lèleng), schuin, hellend, afloo

Lasi , benaming van een spiegelgevecht ,

pend, bijv. een weg ; schuin of scheef staan .

bij het optellen van bladeren , er.z.; bijv. wunla

sa lela,

één

kapasblad ;

wâri

Leli (vgl . Mal . lilih en luluh) , uiteen,

waarbij de strijders met de lans naar elkan ders schaduw steken .

opgelost, versmolten ; sarae hina sara ba oi

Laso , in laso angi (Mak. laso anging), wervelwind .

na -leli mena sarae ede, als zand met water in aauraking komt, valt het geheel uileen ;

Lasu (Mak. laso, penis) , tuit , bijv. van een ketel .

leli une lili, gesmolten als was ; vgl . lelo.

Lata , I. komt voor in de uitdrukking :

Lelo, geheel en al sluk , verbrijzeld ; na- hina upa- ku ana udi aka- n de, ede-ra

batu lala ro balu nggendi, zonder nadenken

made

iemand of iels steeds volgen ; welke

het jong van den leguaan, waardoor dat

ge

lelo kai-na, en (de buffel) trapte op

bezigd wordt als vertaling van het Arab .

geheel vermorzeld werd en stierf; na-waü

taqlid. De eigenlijke beteekenis van lata is niet meer bekend ; vgl . het Mal. latah, Mak . lata , nabauwen , nadoen .

lelo saraa edi-na hina ba ruwi rangga, en zijne. voelen waren geheel en al gewond

Lata , lalu sera, soort plant . Lawa (Jav . lawang) , poort van een erf

borst; van eene slagorde : het

centrum . Lawu

lelo bune santika åla , (zijn sarong)

was

vol gaten alsof het een net ware ; lelo ade of lelo loko, bedroefd, treurig, wanhopig ;

of benteng Lawili ,

door de doornen van de bidara ; na -waü -ra

vgl . leli. Lela (vgl . Bul . lumělo ), verlangen, be

(Mal .

van een paard ;

kalabu ), vaal, aschyrauw , lawu wiya = Ma). kalabu

pulih ; men zegt ook ; lawu meè, lawu kala ,

Lawui , soort gierst, in het Mal. kědělė

geerig, neè,

begeeren ; tama) aö- na lelu ro nae

lama' beteekent

begeerigheid.

Ook :

met lusten , van eene zwangere vrouw.

Lemba (Mak . lembard ), dragen met eene

genoemd .

bamboe over een of beide schouders ; bè-be

Lebe (Mal . těbei), benaming van een priestersoort, onderscheiden in : lebe nae en lebe loi of ljepe lebe; zij sluiten de

du da - waï- na ngâha na-kau-du lemba waa mena di uma dòho-n, al wat zij niet kon den opeten liet hij hen met eene bamboe

huwelijken en staan de dorpshoofden ( galara )

naar hunne huizen dragen .

bij in de rechtspraak.

Lembantaro , soort plant.

46

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . Lembo ( vgl. Mal . lebar), breed , bijv. een

zeil, eene vlag ; ake uku bandera tolu singku turu náru -na, lembo -na duwa singku turu , de

afmetingen

van de vlag moeten zijn :

de lengle 3 en de breedte 4 singkoe toeroe's (vgl . singku ); lembo ade, geduldig, geduld . Leme , scherp; na - kani-ku sapatu - n kombi wâra

ruwi ro

hadju

maleme- leme di oi,

hij trok zijne schoenen aan , omdat er wellicht doornen of scherpe stukken hout in 't water

lagen ;

kaleme,

scherp

maken ,

slijpen ; sampari madumpu kaleme-pu , slijpt de krissen, welke bot zijn . Lempasowa , djanga malempasowa, kui ken ; ook gebezigd voor een kind.

Lénga (vgl . dinga), makker ; hasad aö -na na -bawa mpa ade-na dei lenga-na, hasad wil

zeggen :

dat

men

ijverzuchtig is op

zijne makkers. op-

lo..pend dak ; vgl . djompa. I. ( Mak . lenggó), mpaa lenggo,

hoog ; hadju

( vgl .

Jav.

lawan

en

Mak .

ewai ), strijden , oorlog ; hidi lewa kai of lewa kai, slagveld ; lewa ro laka, twist, ruzie. 11. (Mak . idem ) , in evenwicht, bijv. een vaarluig. Lewi , luin ; ngáha -mu wuwa hadju ede, lewi doü raa -kanahu, eet gij vruchten, dan zijn ze uit

een

andermans

tuin , welken

gij u toegeëigend hebt . houten rugsteunsel bij

Lihu, soort van het

weefgetouw ,

in

het

Mak .

boko boko

genoemd . Lii , weeken , geweekt worden . Liki, I. met de nagels knijpen . II . sa - liki = satoi, een weinig

Lili, I. (Mal . lilin ), was ; ilo kaars.

lili, was

II . indompelen.

pitten ; ook

het werktuig, waarmee men

dic bezigheid verricht.

dansen , vgl . rebo. II .

1.

III . (Mak . loilsi), kapas zuiveren van de

Lenggo, eene rijstschuur met hoog

Lenggo,

Lewa ,

Lima

(Mal. enz . idem ), vijf; vgl . rima .

Limbi ( Mal . balimbing ), soort vrucht . malenggo,

een

hooge

boom ; doü malenggo, een groot, lang mensch . Lengi, lekken, bijv. van een dak gezegd ;

Lindo,

(vgl .

Bug. linrang ),

wild,

niet

tam , schuw ; sâhe lindo, wilde buffel. Lingga, I. kussen , hoofdkussen ;

lingga

vgl . iri.

pohu , rolkussen .

Lento, lento nggala, het gedeelte van den ploeg , dat de landman vasthoudt .

geluid , bijv . biyola malingga.

liri I .; nahi sa Leo (Mak. si-leyo) leo = nahi sa -liri, één betelpruimpje.

Linggi , (Mal . lingkar) oprollen , ineen rollen, bijv. een touw ; linggi ro lake,

Lepe , geheel omgevallen , bijv. de rijst op het veld .

bruikt :

Lepi , met geweld en om strijd iets weg .

lingen ..

nemen of ontrukken .

II . helder, van een geluid ; mel een helder

idem .

Wordt

ook

als

rante

upa

linggi, vier stuks ket

hulptelwoord

ge

Lere, een groot soort van katjang. Lète , in de zon zelten , in de zon droogen .

Lingi , verlangen naar iemand ; lingi ro samada ade-na labo ina -r - ama- na , steeds verlangen naar en denken aan zijne

Létjo (Mak . leijó), polijsten ; lètjo kalino

ouders.

pu , polijst het glad. Leto, binden , vastbinden ;

lèlo

di

fuu

hadju, aan een boom vastbinden ; vgl . diki, pele.

Lino , I. (Jav. lunju) , glad ; vgl. kòlju, ngiri. II. ( Mak . idem ), windstille. Linta

(Mal .

lintah

alinta), bloedzuiger.

of halinlah ;

Mak .

47

BIMANEESCII - HOLLANDSCII WOORDENBOEK.

lento ),

( Daj .

Linti ,

opschudding,

ge

Lodja (Jav. Mal. layar, Bug. ladjá ), zeil ,

druisch , in opschudding zijn ; (vgl . ngango);

zeilen ; lodja inalembo, een breed zeil ; wali

kalinti, in opschudding brengen ; ai na niet 200 ween nangi kalinti kampo,

pu sa -bune lodja lao ári.na, nog niet lang

hevig dal gij

de

buurt

in opschudding

brengt. Lintji, pit ;

lintji wunta , pillen van de

waren zij naar buiten gezeild . Lodjo (Mak . lodjong), soort bak . Lohi , braken , uitbraken . Lolo,

I.

veelvuldig en algemeen, bijv.

kapas.

een vruchtensoort als de lijd van

Lipi , I. ( Mal. lipal), vouwen ; ook om het veelvoud aan te duiden : ini lipi,

daarvoor aangebroken is. II . krom , gebogen ? sintji sa- loho, één ring.

zesvoud .

III . ook tluhur.

II . schouder.

Loi ,

Lira (Jav. walira) , weverspoel. I. =

Liri, sirih . II .

leo ; nahi sa -· liri, een pruim

di liri, juist op de plaats van iels,

juist op (aan , bij, enz.) ; ede - r lèlo pète kai ana sangadji ede

di liri hadju ra pèle kai

la Kalai aka-n de, daarop werd de prins gebonden aan den boom, waaraan te voren Kalai

gebonden

was geweest ;

wii- ku deï

lohor

(Mal .

Arb) ,

' t jaar

waglu

de

geneesiniddel, medicijn ;

genezen ;

behandelen ; ook buskruid ; pili tula ake loi -na, voor hoofdpijn is dit het genees,

middel ;

nggâra na -supu - sa la- loi-ku makai

enz . indien hij ziek is , moet hij hem

ge

ana bedi sa- buwa, loi sa

nezen met enz ,;

taka, één kogel en één lakar (soort maat) kruit . Loke (vgl. Bug. en Mak . luka) losmaken , een

kleedingstuk , een

doek ;

open

liri luta maru -kai doü ra - ngáha ba nggeya,

bijv.

leg het aan het hoofdeinde der slaapplaats, gebruikt door hem , die door een vampier

maken bijv. eene schelp . Loki , achterste , partes

verslonden is . III. liri-na of

onderste deel ; loki mangkò, de bodem van cen kopje.

liri - n ,

het

moel

wel ,

natuurlijk .

Lòko, buik ; isi lòko, ingewanden ; lòko

Liro (Mangg. leso Bul . ěndo), de zon . Liwa , labo

zwemmen , overzwemmen ;

kapenta

sa -dompo ,

met

liwa

eene plank

zwemmen ; liwa mbere, eene overstrooming (d . i . eene

door

overstrooming gezwollen

rivier) overzwemmen . Liya ,

posteriores ,

alleen

gebruikelijk

kangge, het binnenste der vingers ; nae loko, zwanger. Vgl . Sikka lekeng , maag . Lombo (vgl . Bug. salowong) , bedekken , loedekken , sprei Lomo, bijwijf.

( Vgl . Mak . lómo).

Lòna, (vgl . ròna en Bul . lolona, stengel) , de ont.

hulptelwoord , bij het samentellen van lang

kenning; doü madaliya , een onbeleefd mensch ; wali liya -na dei, zonder beleefdheid

met

werpige voorwerpen ; als : boomen , lansen , messen , enz . hadju sa -lona, een boomslam ;

of cerbied zijn jegens.

ilo lili pidu lòna, zeven waskaarsen . Londe = ula, visch ,

Loa, losmaken , bijv. iemand die gebon den is ; saloa , losgeraakt zijn .

Loba ( Mal . lobak ), raap. Lobe , afdecling, stuk (vgl . tobe): lante sa - lobe, één stuk mat .

Londo , la-londo - sa

afdalen, awa

( uit uw huis );

naar

beneden

dana, indien

gij

gaan ; afdaalt

londo di lopi, schcepgaan;

kalonio, doen afdalen ; bijv. kalondo wuwa,

48

BIMAYEESCH

de

vruchten

naar

beneden

IIOLLANDSCUI WOORDENBOEK .

doen

komen

(2. v, a . naar beneden werpen ). Lònga, met openingen , niet dicht ; v.d.

opslaan ,

( Mak .

Longga

Lowi , longgi,

bet kan

lowa-na sanggori,

(wil ) niet losgaan . II . een boom (Mal. tengkulun ).

schaars, zeldzaam . een reus), een

wali

koken ,

bijv.

visch ,

groenten ;

lowi wante, aſkoken .

labelachtig groot dier .

Luba ( vgl . Jav. děluwang) , papier, meestal

Longgo ( Mal . lunggar) , los, ruim ; sa -kimi malonggo, ruim een handvol . Lòo , I. gat , opening, bijv.

in

den

van gekleurd papier gezegd ; luba

slechts

mpan , speelkaarten ; padju luba, een papie ren zonnescherm .

vloer.

lèko) = biko -bako. Lulu , färe, rijststoppels. Luma, komt voor in verschillende titels

Luku-lèko (vgl . werpen , laten vallen ;

II . naar beneden

loo-pu wuwa niu, werp de klappers naar beneden ; ta - loo mbia - ku rowa ede, gij moet

als : bumi luma, djena luma, nenti luma .

den pot stuk werpen . III. aanklagen .

Lumba, tegen iels aanstooten of loopen, door iets heen waden ; vgl . rumpa .

Lopi (Bug. idem ), vaartuig, prauw. Loru, oppassen , klein kind . Lòsa , walu

verzorgen ,

bijv.

Lupa , soort plant . Luru (vgl . Mak . kalūrú en Bug . lülung),

cen

oprollen .

uitgaan , naar buiten gaan ;

Luu , ingaan , binnengaan ; bakai-du raa

ingaan aan den

lòsa

kai-mu,

zuidkant en uitgaan aan den noordkant ;

van

waar gij

daa dengga lösa (raa)

ook

weder

(van op :

do, lòsa walu da ,

luu

ede, bet uitkomen

het bloed , de bloeding) kalòsa,

duen

uitgaan ,

houdt niet lossen ,

bijv.

I.

kwaamheid,

bekwaam zijn , le-

in

zijn,

staat

lowa

irgaan ;

kaluu , doen

ingaan ,

indoen , ta -kaluu mena -ku de ade rowa bou ,

Luwa ,

kunnen ,

kai- mu,

uitgekomen zijt, moet gij

gij doet alles in een nieuwen pot .

een pand, opbrengen, bijv. belasting . Lowa ,

ededei mandai luu

I. (Mal. luwar) , buiten ;

alleen

gebruikelijk in ; ári luwa, vgl . ári I.

nggahi,

II .

uitstorlen ;

sa -buwa

lau

nde

luwa

kunnen spreken ; doü malowa, een bekwaam man ; samporona lowa rumala, volmaakt is

ljura kai isi guni ede, een bak om daarin den inhoud van den zak door elkander

het kunnen (onbeperkt is de

uit te storten .

den

Heer ;

macht) van

wati lowa-ku tuu, ik kan niet

M.

M , verkorting van mu ; djúra -m ,

voor

djára -mu, uw paard . Mabu (vgl . Jav . labuh, dawuh, Sumba, nabu ), vallen ; ndede nggåhi-na, hengga -na asa na labo mabu -na mpara di dana, ede mpara made, aldus sprekende, opende (de schildpad) den bek , viel op den grond en stierf toen .

Mada , I. (Mal. mala ), oog, vgl . mata . II . (Mal. méntah ), niet gaar. III . ( Mal . madal ), toebereide opium . Made (Mal. mali, Mak . male), sterven,, uilgaan van een licht; dood ; vgl . hade . Madja of madja ade, beschaamd, schaamte ; daa

madja

rotani -na ade -mu kanahu -mu

BIMANEESCH

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

ntau -na doü , gij schaamt u niet en ziet er geen bezwaar in u het eigendom

Maki

van een

49

hompa, vermoeid ; dikwijls met

hompa verbonden .

ander toe te eigenen ; kamadja, beschaamd maken , schande aandoen .

Maladi (Jav. laléng, Bug . lalalång ) , brand netel ; maladi ära, soort plant, van welke

Madjakani (Bug. idem ), snort plant. Madjakale ( Bug . madjakåling ) , soort plant .

de bladeren dezelfde eigenschap hebben als de brandnetel.

Madju ( vgl . Jav , měndjangan ? ), hert. Mafaka ( Mal . raadslagen.

Arab.

muwafaqal) ,

1

be-

Maladju (Mal. malayu ), Maleier, Maleisch ; kampo maladju, Maleische kampong (Kam pong malayu gelegen in het gouvernements

Magari ( uit het Arb . ) de waktoe magrib . Mai (Bul . mei, Toumpak. mai, komen ,

gebied op Bima). Malaeka ( Mal . Arab. malaikat), engel.

Mak . mae, Bug . mai, Mal . mari, herwaarts ), komen, terugkomen ;

Malama (het Mal. malam ), nacht ; alleen

Ijumpu -ra ; nde pala

gebruikelijk

in malama djumai, de nacht

wära sa- buwa doü wati- pu lowa -na mai ba

van Donderdag op Vrijdag ; vgl . ngadi.

supu pili loko -na, zij zijn er allen ; een persoon slechts heeft niet kunnen komen

Malasi , benaming van de bamboe waar mede de vloerbalken gebonden worden ;

wegens

buikpijn ;

ndai katebe

kai masa : malasi sante, naam der bamboe waarmede

ra -kimi-ku mamai -ra nipi, om dik te maken

de sante gebonden worden .

1 het

geld , dat wij in de band bouden en

dat komt dun te worden (dat dun wordt) ;

mari- lah ); mai -ra ta - lao kada

na

gaan !

mai,

Malemanggi ,

opgedroogd ,

half

nog

welaan ! komt! (Mal . | vochtig .

mai-ra of mai ook :

ons

Male , verwelkt , bijv. eene bloem .

evenals

lampa , laat

het

Mak .

mae,

enkele woorden : derwaarts , bijv. awa

mai = awa II . ; ka mai = ka of aka , bijv. doü siwe ka mai, die vrouw ginds; mai bili ede, daar in de kamer ;

Mama ( Mal , mamah, kauwen ; Mak , máma, nahi, betel ; mama

sirih) , a kauwen ; b . nahi,

sirih kauwen ; mama wanga madju ,

op hertenboorn kauwen ; mama sa - liri, één

dei : sirih pruim ; mama ro isi, de ingrediënten åri voor eene sirihpruim .

mai, behalve; mai kai-ra ndede-na meestal

Mambe ,

zwak ;

bijv.

een

geluid,

ook

verkort in : mai ka -ra ndede - n of : mai ka

zwakjes, onwel .

ndede-n , waardoor

Mami, gaar ; kamami, gaar maken ; böngi ro ula ake na kau -ku kamami, hij beval deze

omdat,

want ;

iets aldus komt te zijn ku -wai -du

tjempe kai

wuwa hadju ba lamada mai ka - ra ndede - n

bras en

ana- m

kamami, gaar braden .

na -nangi neè weli wuwa hadju , ik

heb ze verruild voor vruchten, omdat uwe kinderen huilden om vruchten te koopen ; kamai, doen komen , spec. een bevel doen toekomen , nggòmi :

bevelen ;

kamai kai

ba

nahu

lao ngupa weya -pu nahu nasi, ik

heb u ( daarom ) doen komen : ga een vogel voor mij zoeken. Maka, dans, dansen , in ' t algemeer , maar ' t meest voor een wapendans gebruikt. VERA . BAT. GEN . XLVIII ,

visch

Mampa ,

gaar

uitroep om

te

koken ;

ntjango

een paard te doen

stilhouden ; kamampa , een paard door dien uitroep stil laten staan . Manda, I. , kalo manda, soort pisang. II .

eenigszins

bedwelmd ,

zooals

bijv.

iemand, die opium gebruikt heeft. Manena , soort hagedis . Mangga, I , anker .

II .

hangga. 4

50

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Mangge, tamarinde.

Mapu, lenig ; kamapu, lenig maken ; nde

Manggi , langzaam , traag ; vgl. mani. Manggusta (Mal. manggistan, Sund. mang

gu ), soort vrucht.

pala na- kara-kiro mena weki-ku, ede asa (I)

neè mai kamapu kai weki-ku, mijn lichaam is evenwel geheel en al stijſ, daarom kom

Mangke, stooten , met de hoorns stooten ;

ik het lenig maken .

ra -mangke ba sâhe, door een buffel gestooten .

Marakani , (vgl . kani), gereedschap, ge

Mangkò (het Mal. mangkoq ), kop, kopje. Mango, droog, opgedroogd ; v . d . èse

raad ; kau- pu ndawi garagadji ro sa.mena-na marakani ncè ndawi kai lopi, laat hem eene

mamango, op het drooge, op den vasten wal ,

zaag vervaardigen, benevens alle gereed schappen , welke er noodig zijn om een

aan land ; mango wóo , droog van keel, d . i . dorst; ina samango , drooge min ;

dorstig .

vaartuig

te

slaapstede;

vgl. ina sambėtja. Mani, I. ( uit ' l Arab. ), sperma genitale .

bouwen ; marakani maru kai, ree : doü mone

marakani

specerijen .

marakani djawa,

Maradeka ( Mak . idem , Mal. mardahika ).

II . zeer langzaam , traag bijv . een mensch ,

vrij, een vrije ; kamaradeka, vrij maken .

of een paard ; vgl . manggi. Manika (het Mal . Tam . mánikam ), robijn, edelsteen .

Mariya ( Mal . mariyam ), kanon .

Maru

(vgl .

udjur, Mak . Undjurú ,

Jav,

Manisa (het Mal . manisan ), confituren. Manta, I. soort eetbare aarde.

ntika na - eda

II .

awa ſuu dobu, (de vorst) kreeg hem plot

verzadigd ;

manta

ade-ku ngaha, ik

van het eten .

ben verzadigd

III . vast, stevig, niet

Bug . udju ), uitgestrekt liggen , v . d . slapen ; mpara

wunga maru ngepa -na

seling in het oog, terwijl hij recht uitgestrekt

papperig en toch

liggend , zich onder het suikerriet verborg ; makambòlo -mbòlo

ook niet taai , bijv. vleesch of eene vrucht;

hubbu -nniimi aö -na tjaú

vgl . kilu .

maru , hubbu -nniámi, beteekent er van hou

Mantari ( het Mal. Sanskr. mantri), deze titel wordt naast de zuiver Bimaneesche

den om zeer veel te slapen ; kamaru weki, zich slapend houden . Vgl. karu.

titels :

tureli

en

toi, klein geld ;

Mantaro (het Mal. mantros, verbastering van het Holl .), matroos ; vgl. sawi. Mantau ,

soort

ngganga,

fati ( Bul. manli, mali ), hakken ,

goud ;

vgl . ngganga ; kalo masa,

Mata ( Mal . mata, oog ; vgl . mada ), alleen in

Mante (Arab. manlig ), logica.

bura , zilvergeld ; masa

Mal. pisang mas .

boom , in ' t Mal . njam

plung genaamd.

Manti

Masa (Mal. mas of ēmas goud ) , geld ;

djaneli gevoerd door de

rijksgrooten .

overdrachtelijke

beteekenissen

gebrui

kelijk ; bijv. mata garagadji, tand van eene zaag ; mala sintji, steenen in een ring .

Mate, ua male, oude pinang (vgl . mòro) ;

bijv. hout. Mantja, tante ; vgl . ina .

ua male kolo, halfoude pinang .

Mantji (Jav . mangsi ), inlandsche inkt .

Matja (Jav , matjan ), tijger.

Mantjoro (Bug. woló, snot? ), verkouden , verkoudheid .

de s ) , zoet .

Manusiya (Mal. Sanskr.) wijls met doü verbonden .

of spade.

mensch , dik

Maö, oi mamaö, brak water.

Matji

Matjo

(Mal. manis met

(Jav .

Mal .

omzetting van

patjol) ,

soort schop

Matu ( Mal . Tam , mělu ), karaat.

51

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Maü, mak , getemd, van een dier ; zacht, mak , van een mensch ; ook : gewend zijn aan iets .

Mawa, I. gapen ; vgl . anga.

II .

oi mawa

( Mal . ajěr mawar ), rozen

Menga, I. vuil in de oogen . II . in nèfa ro menga

Mengi (Jav. Mal . wangi; Bug. mongi ), geurig, welriekend .

Mentja

(Mal .

busi, koud , bijv. van spijzen.

Mawo

Mawu ( Mal . maboq , dronken ; na -wai-ra mawu une doü raa manono tuwa, hij is dronken

mpaa

mentja ,

Mèpe (vgl . Jav, kempes) , slinken . Meti, schorpioen . Metji (Jav , asih, Mal . kasih, Bug. mase ),

gelijk iemand , die palmwijn gedronken heeft.

beminnen ,

Meda, wolo mawaü -ra meda, gezuiverde katoen .

duniya,

(Jav .

madja,

wirang ?),

schaamd , verlegen ; meha

die

de

wereld

liefde ;

mametji

lief heeſt;

djára

metji-na, zijn geliefd paard .

achtgeven :

be

word dikwijls

met madja verbonden .

ndawi kamibi-mibi-pu , doe het

met zorg ! Midi , stil zijn, stil zitten of blijven zitten , rusten en v. d . zwijgen ; doü matoi- toi na

hoesten , hoest ; vgl . Jav. ngekes. sapáhu ( vid . páhu ); na -méke-ku

pâhu ama-na, hij Wordt ook van

lieſhebben ,

Mibi , op iets uitsluitend en nauwkeurig

Medi (Jav , ngantih ), spinnen . Mee, zwart ; sameè, zwartachtig.

Mehe, Meke

měntjak ),

zwaarddans, een zwaarddans uitvoeren .

water.

Meha

nėfa.

gelijkt op zijn vader. levenlooze voorwerpen

ngawa sara lanaö tunti, na -midi ro maü , in dien kinderen schrijven willen leeren , moe ten zij stil en gehoorzaam zijn ; midimboha, midden in blijven zitten ; kamidi, stil doen

gebezigd .

zijn , tot rust brengen ; kamidi weki, zich stil

Mèku, ingevallen , bijv . de wangen ; (vgl . Mal . tjekung ).

houden , en v. d . zooveel als : zich verbergen ; kamidi weki èse ladja, zich boven op zolder

Melu ,

l . gevoelen , ondervonden ; melu

mu ra - rawi

ndai-mu,

gij

verbergen .

ondervindt (de

Mika, iemand iets verwijten, iets voor

gevolgen van) hetgeen gij zelf gedaan hebt ;

de voeten werpen ; ai-na mika ina ro ama

melu -pu

II . mbaru melu , zie mbaru .

mu (of labo ina ro ama- mu) ba supu wara - na karawi-mu mataho di doü duwa - na , werp uwe

Mena, met zijn allen , gezamenlijk ; sa

ouders nooit het goede, dat gij jegens hen

het Mal . biyar-lah, laat !

alle (vgl . Bug. manăng ); verder het algemeen gebruikt om een meer

mena -na , in

verricht hebt, voor de voeten : vgl . hambu . Mila, naam van een kleine bamboesoort,

voud aan te duiden (ook van twee personen of zaken) ; kamori mena wai -pu doü mara

in het Mak . bulo karisá genaamd.

made, maak de gedooden allen weer levend ;

dei mõli,

Mimi ,

zinken , gij

verzinken ;

zult

in

mu -mimi- ra

de zee verzinken ;

sa -mena - na doü , alle menschen , de menschen ;

ta -lodja

lao nuntu mena kai sa -mena-na raa - rawi-na , alles wat hij verricht had, ging hij verhalen .

gij naar binnen zeilt, zult gij verdrinken ; mimi mada, duizelig .

Mène, kleine vischjes, in het Mak . lure lure geheeten , welke gebruikt worden bij de bereiding van de bekende Makassaarsche roode vischjes.

lao dei - sa

ta -mimi made

indien

Mina (Mal , minjak ), olie. Mintji, duf, goor, bedorven , bijv. rijst; (vgl . Mal . basi). Miri (wel uit het Mal . miring), rai miri,

52

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

met

een

onvasten

stap

loopen ,

telkens

overhellen .

ku --dòdo wali weya - ku nâru wali mori-na, ik smeek (bid) bovendien dat hij een lang leven

Miro, rotan ( vgl . Bug . lauro ?).

moge hebben ; doü labo-na waü -ra made mena ,

Mito,

neè

alléén

gebruikelijk

in meè milo,

pikzwart. Mòbo ,

knop ,

bloemknop.

Vooral ook

gebruikt als hulptelwoord, wunta djumpaka pidu mòbo, zeven Mòda , zijn ;

tjam paka -bloemen.

verdwijnen ,

ntika na -moda

mpa mamori,

al de volgelingen

kwamen om , de prins leven ; kamori, levend

rato

alleen bleef in ' t maken ; samori,

umbu samori, levend begraven. II .

verloren gaan , weg mpara di woha kola

(Mal . Arab . murid) , gewoonlijk met

ana verbonden , ana mori, leerling. Moro , I. groenachtig, v . d . ua mòro, jonge

ede , plotseling verdween het , midden in den

pinang ;

kaleya

mòro, met groenachtigen

vijver ; mòda aka ( 1) -na , hij verliest het bewustzijn, zijn bewustzijn gaat verloren ;

glans schitteren ; djao mòro, donkergroen . II. opwinden , bijv. garen .

Mal . martabat), rang,

Morotaba ( Arab.

kamoda, wegmaken .

Moda ( Mal . mudah), gemakkelijk ; v . d . moda of mòda -ka, oſ moda kimpidi, opdat ; ( vgl . ka enz . en het Mal.mudah -mudahan );

plaats . Mòti , zee ; doü mamoli djala, zij die het net in zee brengen, gaan visschen . en kamotji (vgl . Jav . buntěl), in

palula ndei kani-na móda-ka ai-na hina ba

Mòtji

rawi doü, voorbehoedmiddel om gedragen te worden , opdat men niet door betoo

pakken ,

vering geraakt kan worden ; waa weki ita

opnemen ; kamolji pu ringgi ake, berg deze

moda- la ntanda ro liyo rawi ede, op , opdat gij deze zaak ziet en

rijksdaalders weg ; kamòtji weki, zich bij. een pakken , zich concentreeren , bijv. eene

ruma -ku maak

u

zijn, v .

d.

gemakkelijk

kamoda,

aanschouwt;

doen

zich iets gemakkelijk maken ,

lar bijeenpakken , wegbergen ; taratui waü - ra motji , de ingepakte goederen

slagorde . Moü ,

afvallen bijv . bladeren, uitvallen ;

iets zonder de noodige aandacht verrichten . | pili tuta maine santika mamoü isi mada, Mòke , in iets zien ; moke dei kila , in een hoofdpijn, alsof de oogappels ( uit het hoofd) boek zien ; doü malakimoke, zij, die gewend

zullen vallen .

zijn in de wichelaars.

z. v. a.

Mu (Mal. enz . idem ) = verkorte vorm of genitief van het voornaamwoord van den tweeden persoon .

Worowane),

Mubu ( vgl . Mak . Bug. labú, meel; Jav.

boeken)

le

kijken ,

Molu, de maand Moeloed .

Mòne

(Mak .

burane ;

Bug .

mannelijk ; doü mòne, man . Mono omba

v. d .

Montja , geel ; ook gebezigd van de huid kleur der inlanders

tigen , bijv. een land .

Mdo (Mak. momoro ? ), zacht. More (Mal . bulat), rond , rond van om

vang , bijv. Zooals de stam van een klapper boon ; sa -more doü , een lengtemaat, zoo groot als de breedte van het lichaam en één arm . Mori, I. (Jav , hurip, Mal . hidup ), leven ;

bubuk, lot poeder) ,

meel;

eene vrucht;

vergruisd , tot stof en

het meelachtige gedeelte van kamubu, vergruizen ,

Madi , alléén udi . halen

in

udi ro mudi ;

vernie

in ver

Mudja = tune, groote pot om bijv. water in te bewaren . Mudu (vgl branden ;

Bug . tutung ), aſbranden , ver

na -mudu - ra

rasa,

mpoi mpada

53

BIMANEESCH- HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

mena uma ngáha ba af, de stad brandde af ; alle huizen werden door het vuur verslonden . Muhe-mahe, zijn , zich schudden .

voortdurend

heen

en

weer

Mundo , wijd geopend (van de oogen ). Mandu, mělati.

in beweging

Mura, uitplanten , bijv . de bibit.

wiegelen

Mari , klein soort fluit .

of

?

Musu (Mal . musuh ), vijand , beoorlogen ; vgl. bae, lewa.

Muna (Mal . těnun ?), weven .

Mb.

Mbaa, I. jaar ; upa mpuru mbaa ntoi - n , veertig jaar lang . II . ziekte , meestal

voor voor

uitwendige

ziekten ; mbaa mada, oogziekte .

zijn , al geeft het ook geen pas ; katowa ra mbale kandeu kai ana ede, de pot, waarin

het kind gewoonlijk gebaad wordt.. Mbali , I. (vgl . Mak . bali en maliyang ;

Mbadju , stampen , bijv. rijst enz .; pala la Mpano wunga mbadju -na mubu, Mpano

Mal . kumbali ), terugkeeren ; au-du raa -rawi mu na -dula dei ra -hidi-na, au -du raa - rawi

nu , was juist bezig met meel stampen . Mbai , bedorven ; ku -neè dòdo wuwa föo mambai-mbai di lewi ita ruma-ku , ik smeek

mu na-mbali dei weki ndai -mi, al wat gij

om eene mangga , al is ' t ook eene welke

hebt, keere

bedorven is , uit den tuin van uwe Majesteit ; woü mbai, stank .

ntau doü ai-na

Mbako, koken , spec. rijst koken , (vgl . lowi); wära bòngi ade balase -ku ake nee kau -ku mbako, in mijn zak heb ik rijst wil

ta -mbako -ku

laten

koken ; bè- du sewi-na

labo bongi, al wat er over is

moet gij met bras koken . Mbala , spoor , voren ,

sporen dragen

van iets; mbala ntjai, spoor van een weg ; au -tji haba (r)

mai kai nggòmi mandinga

tot u zelf terug : kambali

bali, doen terugkeeren ; kadula ro kambali

tegen

Mbai (Mal. buwaya), kaaiman .

welke ik

verricht hebt ( van looverij ) keere op zijne vorige plaats weder ; al wat gij verricht

om

het

kaduha , verzet u er niet

eigendom

van anderen te

doen terugkeeren ( terug te geven ) . II . = mbale ; na - tjaú -ku mbali dòho labo hij houdt doü maluwa - luwa ro ali(m ) , er van om

dikwijls met

oudere en wijze

menschen samen te zijn. III . mbali - elo (vgl. onderste boven . IV .

mbali- mbuwa ,

mbali -mbuwa

elo

en Mal. balik ),

veranderen ;

ade-mu, laat

uw

ai -na

hart niet

labo waü -ra mbala -mbala sarumbu-mu ake? ntjambe kai -na : mai kai lamada raa - lambo

veranderen ; nggåra na -midi sara, na-daa mbali -mbuwa -ra dosa , deï ai-nai kiyama

ba rahi-ku ; wat komt gij hier doen terwijl

na -raka mpara naraka sıksa, als hij maar

uw lichaam vol sporen is (bont en blauw ziet) ; zij antwoordde : ik kom ,omdat mijn

rustig voortleeft en zijne zonden niet ver anderen , zal bij op den dag des oordeels

man mij geslagen heeft;

lambo kambala ,

slaan , dat het sporen nalaat , 2 , v . a . bont en blauw slaan . Mbale ,

dikwijls, meestal,

gewoonlijk ;

gradlab aö -na mbale kaporo kòne daa mapatu , gradlab

beteekenl :

herhaaldelijk

toornig

de hel met bare straffen verkrijgen .

(Het

der samenstelling komt weer met Mal. balik overeen) .

eerste

deel

Mbalo ,

eenigszins

warm ,

hengge-na , ku -dama weya-ku kone

lauw ; wali weki-na

wali

mbalo -na, zij heeft geen koorts, nu

54

BIMANEESCA - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

ik haar aanraak, voelt ze zelfs niet eenigs.

meestal

zins warm .

gezegd

Mbalu , krom Mbâna

mboha, van echtgenoolen

wie het huwelijk ontbonden

is en wel in 't bijzonder mbaru melu, man

bijv . een stuk hout.

pana .

Mbangga,made -

mbaru van

of vrouw , waarvan het huwelijk door echt heelemaal dood ; hadju

scheiding ontbonden is ;

mbaru kahi, we

sa -mpuu mawaü -ra made mbangga, een boom welke geheel en al dood is , zoowel de takken als de stam ; ook gebruikt voor

duwnaar, weduwe .. III . mbaru -mbanta, overal verspreid of door elkander liggen , (vgl . mbanta) ; fuu ha

sterven van vele menschen tegelijk.

dju raso mena , mboo mbali-elo-na ro mbaru

Mbangi, opperhoofd van minderen rang ; mbangi-ku bata Nggampo , nenti luma ndai sapatu -na matebe, onze hoofden , de bata Nggampo en nenti luma zullen (den vorst )

Mbani, I. ( Mal . barani, Jav . wani), moedig ook :

woest ;

ra -boo

ba rido-mu, de boomen

liggen alle ondersteboven en door elkander door uw schoonzoon omgekapl. bangsi ),

(Mal .

Mbasi -mbasi

soort van

kleine fluit van bamboe.

tot stevige schoenen zijn.

van dieren

mbanta -na

(di naraka)

sa

mena -na binata mambani ndai makantjoki, (in de hel) zullen alle woeste (wilde) dieren hem plagen . II. gemelijk, kwaad zijn met iemand .

Mbau , steeds verbonden met rondo ; bijv. na -waü - ra

mbau rondo, zonder nut, ijdel,

bijv. woorden of een werk . Mbè, het geluid van eene geit, ook ge bezigd om eene geit blaten van eene geit.

te roepen ; kambë,

Mbanta , recht uitgestrekt houden ; na tundu mbanta hadju malabo amu ro sanga - n ake, hij droeg den boomstam met wortel en

ta-neè sa

tak recht voor zich uit ; sambanta , recht

ai-na hina ba rawi doü, indien gij iemand

uitgestrekt liggen ; na - ėda mpara doü siwe

iets

mawaü -ra

made

sambanta

Mbeè (vgl . mbè en Mak . , enz . bembe) , geit . Mbeï

( Mal .

wilt

běri, enz . ) , geven ; nggâra mbeï doü ndei kani -na moda -ka

geven

om

te dragen , dat hem

di woha ntjai,

behoedt tegen tooverij enz.; nahu neè ma

hij zag eene doode vrouw recht uitgestrekt ,

mbeï-mu sintji inta , ik zal u een ring met diamanten geven .

op den weg liggen .

Mbåra , I. verrot , stinkend .

Mbèko

(vgl .

Mal . bengkok , Mak . beko),

II. mbåra-mbuntu = mbuntu , opgezwollen . Mbari, I. dronken , dronkenmakend; wára mbari-na ba bembe, hij is dronken van de

krom ; beti raa -lára na -waü -ra mbėko, de uitgespannen lijn is krom geworden . Mbembe , sik , bijv. van eenen bok.

katjoeboeng ; kadi-na edja ro mbari-na lede het jeuk veroorzakende van de kaladi en

Mbèna, bleek (vgl . Mak . palisá, Jav. biyas). Mbengge , krom ,

het dronkenmakende van de gadong.

Mbenti ,

II .

mbari-rihu,

geheel

omgekeerd (vgl.

mbali); mbora pâhu di nggòmi, mbari-rihu ade nahu, als uw aangezicht verdwenen is , verandert geheel mijn hart.

wolo ,

kapas zuiveren

met

den boog . Mbentjo , ongelijk , niet goed , bijv. een cirkel. Mbere, overstrooming (Jav , bandjir? ).

Mbaro , reinigen , spec. = het Arb.istindja. Mbâru , I. jong, ongehuwd (vgl . bou) .

Mbetja (vgl. Bug. pitja ); nat ; faralu -na ndeu na -mbetja mena sarumbu -ta ba oi,

II . (Mal .

het is verplicht bij

balu enz.), ter onderscheiding

het baden dat geheel

65

BIMANEESCH- HOLLANDSCH WOORDENBOEK . uw

lichaam nat wordt door het

water ;

sambėtja in ina sambètja = ina makasusu ,

de

is

van

mijn

vader, de geit van

mijne moeder .

zoogster, min ( vgl . ina samango op mango). Mbewa , zwaaien met de armen , met een doek .

bok

Mboa, in het water plassen . Mbobo, koken van water ; ede - ra lao kai-na kapana oi, waü -ra taho mbobo-na , daarop

Mbewi , krom , verbogen .

maakte hij water warm , en toen het goed

Mbia, stuk , gebroken van glas- en aar

aan de kook was . ... ; mbobo ade, toornig.

dewerk enz . , in beteekenis het Mal . pětjah

Mbòda,

I.

beginnen ; mboda rawi, een

( vgl. mbisa, I. ) ; ndadi mbia karunu une pingga , zoodat hel geheel in stukken gebroken is ,

werk beginnen ; bid'at aö- na mbòda -mbòda nggâhi, kellerij ( lett . nieuwe instelling)

gelijk

beteekent : iets (nieuws of afwijkends) be ginnen te zeggen .

als

een

bord ;

wai kamubu weya

rasa -na , karunu ro mbia-na, nadat hun land

II . dienaar

geheel vernietigd en verwoest is ; mbia lopi, schipbreuk ; ai mambia, avond (vgl. ntjii); ba bau wali ntene kai-pu mai-na saraka mbia

ai ake, waarom

Mbintja

( vgl .

velen overbrengt enz . Mbòdjo, benaming van het land Bima. Mbòdu ,

is hij nog niet ge

komen, het is toch reeds avond geworden ? běntjah, vergaan ),

Bul.

van een rato, die zijne be

bijv.

van

tuta , het hoofd laten hangen , een

paard

gezegd ; vgl .

wodu

en pambodu. er

hout, bouwvallig van

Mboha , in het midden zijn (vgl . woha );

een huis ; ndai ruma kali mamai kasampu sampı edi di uma mbintja lamada ake ,

nggåra mu- leka -si, made ama- m , mi- londo si, made ina -m , mu -midi mboha -si, made

het is mijnheer de Kali zelf die zijne voeten komt smerig maken (die zich verwaar

ndai-mu , indien gij ( den boom verder) beklimt zal uw vader sterven , indien

rot,

niet gaaf van

bouwvallig huis.

digt te komen ) in mijn

gij

naar

beneden

komt, uwe moeder en

Mbira (sa-mbira, duwa mbira enz.), hulptelwoord bij het optellen van matten enz .;

indien gij in het midden blijft zitten , zult gij zelf sterven .

vgl . wira.

Mbohi , inmaaksel van vischjes; leli ro lelo-na na -waü - ra une mbohi katiri, tot eene

Mbiri ,

futa , het hoofd schudden .

Mbisa, I. stuk, afgebroken ; ede- ra mbisa kai ai raa -diki kai, daarop brak het touw , waarmede

hij gebonden

was ;

brei geworden , gelijk aan ingemaakte katiri visch ,

danda -na

Mboho , druipen , van iets overgoten zijn ;

waü -ra mbisa, het ankertouw is gebroken Mal pětjah ) , (vormelijk

na -mboho kai -ku ba raa, overgoten zijn met bloed ; na -waü -ra mboho kara labo

II . flauw

vallen,

ntika na -eda -du

buiten kennis raken ;

wei-na

wunga

mbisa -na,

ede- ra weha kai oi mawa, karète weya kai du påhu -na,

toen

kennis

nam

zag,

sprenkelde

hij zijne vrouw buiten hij

daarmede

mbeè mbò ,

Mbòko ,

krom ,

bijv. een hakmes; vgl .

mbèko. Mbdlo ,

rond

( vgl .

Mak .

bodong) ; toho

rozenwater en be

kai djangka masama -mbòlo, met een passer

aangezicht .

eenen overal ronden cirkel trekken ; mbolo

haar

(Wellicht hetzelfde woord als sub I ?) . Mbò ,

howi -na, hij droop van zweet .

bok ;

mbeè mbò ake

mbee ama-ku, mbeè wine ake mbeè ina-ku .

ninu, midılag. Mbonto, uitgetrokken bijv. kweekpadi ; vgl . wonto .

$6

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Mboo,

omvallen

na -ringa -du

eli

bijv . een boom ; ntika

mboo

hadju, toen hij het

geluid van de omvallende boomen hoorde, vgl . boo.

mango, ta ,

mbui-na matji ro

indien

Kautzar)

gij één

kadòri kadami

druppel (n . I. uit de

gedronken

hebt, zult gij in 70

mòda ); wára

jaren niet meer dorstig zijn en nog een aangenamen smaak hebben ; mbui

djára -ku mamòda di ade kòla ede; ntjambe-na

wordt meestal met pu verbonden gebruikt ;

bune -ku páhu - na neè lowa kai-na mbora di ade kòla ede, mijn paard is in dien vijver

mbui mena - pu wara -na, zij waren er nog allen .

Mbora ,

(vgl .

verdwijnen

verdwenen ;

antwoordden :

zij

hoe

is ' l

mogelijk dat het paard in dien vijver kan verdwenen zijn ; mbora wordt van vorsten gezegd in plaats van made, sterven . Mboro , beginnen te ontkiemen , bijv. eene kokosnoot; ont kamboro , doen kiemen .

Mbuka

(schijnt

eigenlijk : ongaar

nggahi mbuka ,

beteekeen ), taal .

Mbuku (vgl . Mal. bongkok ), gebocheld. Mbumba , instorten ; bune santika mbu mba doro eli-na,

ndadi na-katjihi-ku

neè

Mbòtju (Jav. běsur ), verzadigd .

mbumba langi , het geluid was als dat van een instorlenden berg, zoodat zij meenden

Mbòto , veel, doü mambòlo, de menigte;

dat

mboto

asa ,

praatachtig ; kambòlo : hubbu

de

hemel

op ' t punt was van in le

storten .

nniámi aö-na tjaủ makambòto- mbòto maru ,

Mbumbu, I. (Jav . bumbu ),

hubbu nniãi

II .

wil zeggen : er van houden

Mbou , algemeen bekend , beroemd ; na waü -ra linti di ade rasa ede ba supu mboü taho weki-na

wei sangadji ede; en de ge

heele

was

plaats

schoonheid

wua

kruiderijen .

kambumbu , overladen , te veel

inladen .

om zeer veel te slapen .

de

te

onbekookte

in opschudding , dewijl

der vrouw van den prins

Mbunta , (vgl . wunta ), bloeien, bloemen dragen ; djára mbunla , bles. Mbantu , opgezwollen , bijv . de hand . Mbure ,

onbedachtzaam ,

nalatig ;

bijv .

ai lòpo -na-ra nefa -mu, doü mambure, wil het

algemeen bekend was geworden ; kamboü ,

toch niet vergeten, onbedachtzaam mensch !

algemeen bekend

kangáha pu ro kataho-pu budja ro sampari,

aken .

Mbowo, blaffen van een hond . Mbuda ( Mal . buta ), blind ; baçar aö- na

eda , mustahil mbuda-na, baçar wil zeggen : (God)

kan

zien ,

het

is

onmogelijk

dat

ai-na -rambure mena

doho-mu ,

slijpt en

maakt de lansen en krissen in orde , laat niemand uwer daarin nalatig zijn , Mbute,

komt alléén voor

in : mbari ro

Hij blind is ; afu mbuda , zeer fijne stof- of kalkdeeltjes, welke de oogen ver blinden .

mbute, z. v . a . mbari Mbutu , ( vgl . bulu ), doorloopende bamboe

Mbudi , geschubd, ruw ; mbudi une garòso,

Mbuwa. I. ( vgl . wuwa) , vrucht dragen . II . in mbali-mbuwa en tambára -mbuwa,

geschubd als eene srikaya. Mbuhu ,

verward ,

knoop van haar,

niet

touw,

recht ,

in den

garen enz .; kam

(vgl .

Bal .

van het huis .

zie op mbali, IV . en tambára. III . duwa mbuwa enz. , zie buwa.

Mbowe, stuk , gebroken ; mbuwe diwoha

buhu, verwarren .

Mbui

in de geheele lengte

buwin ), nog ;

sa - tebe

sara raa -nòno- la pala pidu mpuru mbaa daa

na , in ' t midden gebroken ; na- waü mbuwe saraa , het is geheel en al stuk.

BIMANEESCH

57

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Mp

slechts ,

Mpa ,

alleen

maar ,

nu ;

au

Mpaö ,

( Mal . parau , Mak . parro), schor. ra ; ede Mpara (uit mpa en ra)

di ade poo ede ? isi koroma mpa , wat bevindt zich in dat stuk bamboes ? slechts

mpara , daarop, vervolgens,

Jadelpilten ; ntika na - ėda mpa masa ede, toen hij dit geld nu zag ; ede mpa ,

Mparumpa, klanknabootsing, bijv. voor het vallen van boomen ; kamparumpa, dat

dit

slechts.

Verbonden

met

du ,

kudu

geluid voortbrengeii.

of kiļi verandert de vocaal van mpa in u of i, alzoo naast ka-mpa-da mpu -du, ku

Mpasa of mpasa-mpasa, geheel versleten bijv. een kleedingstuk.

mpu -du, ki-mpi-di. Ook zegt men voor de welluidendheid > ampo -mpi ya ; vgl . ampo -ya.

ba

Mpaa,

spelen ; mpaa luba , kaartspelen ;

luba mpaa, speelkaarten ; mpaa lenggo, dansen. Mpabuwa ,

mpaa

rebo

of

Mpeè, gebrek hebben ; ai ake ta- mpeè -ra

doordien de buffels er niet zijn. Mpèke , nahu

met geweld iets doen , met

wära sáhe , nu lijden wij gebrek ,

da

labo

mager ; bune -ku da mpèke kai ngaha -ku

wali romo nijihi-na,

hoe zou ik niet mager zijn, daar ik wer

alle macht iets verrichten , met alle geweld

kelijk niet voldoende te eten heb ;

iets willen ; na -randa mpabuwa -ku doü ede, hij sleepte dien man met alle geweld

van bladeren gezeged, beteekenl : dor, droog . Mpelu, stomp

voort ; sa-mena-na malonga sara , mpabuwa-pu

Mpena (Mak . penja), plat .

pula, bedek zooveel mogelijk elke opening;

Mpengga, kreupel ; vgl . mpako.

nggâra

Mpesa

ta -mpabuwa - sa ou , indien gij. hem

met alle geweld wilt ontbieden .

mpèke

( Bul . pěssel),

ledig,

zonder in

houd ; bijv. fare mampesa .

Mpada, eindigen, ten einde zijn , op , ge

Mpida, lijn ; mampida djawa kruiderijen.

heel en al ; ntjoki mpara da ndai mampada

Mpidji, alléén in mpaa ro mpidji, spelen .

ro mpoi,

Mpile, onvriendelijk , stuursch .

ellende, die niet eindigen

noch

ophouden zal ; wati mpada romo waü-na tuu ,

Mpinga (vgl. Tumpak. wengěl ; Mak . (dial .)

hij kan werkelijk in ' t geheel niet opstaan ;

bongoló)

mena mpada , allen zonder uitzondering ; ngâha kampada, geheel en al opeten .

mpinga-na, sama' wil zeggen : dat (God ) hoort, onmogelijk is het , dat Hij doof is ;

Mpâha ( Bug. para ? ), zooals bijv. kalk .

sampinga -mpinga , hardhoorend .

scherp,

bijlend,

Mpini , door den neus spreken ; sampini

Mpako , kreupel .

mpini, een weinig door den neus spreken .

Mpåma (Mal . Sanskr. upama ?) , zeer dik wijls

met

nuntu verbonden , verhaal , ver

telling, verhalen ,

Mpoi , eindigen , ten einde, op, afgeloo pen

(vgl. mpada); nijòki da ndai mampoi,

eindelooze rampen ; na -mpoi- sa mai-na , in

Mpanga, stelen ; saròme mpanga , steels gewijze glimlachen .

Mal .

dien de komst (der vijanden ) afgeloopen is, z v . a , indien er geen vijanden meer komen ;

Mpangga, vechten , van paarden gebezigd . Mpangi , (vgl. verschroeid.

doof ; sama ' aö-na ringa, mustahil

angus), verbrand ,

kampoi,

opmaken ;

wat

ook

er

kampoi bè-du sewi-na,

overblijſt

kampoi, alles verkoopen .

opmaken ;

landa

68

BIMANEESCH

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Mpòka, breken, bijv. van een arm of been ; mpöka pidu, in zeven stukken gebroken.

vergoeden ;

kalâm

dat God spreekt, onmogelijk

lamada ada doü, al ben ik ook maar een slaaf.

kalâm aö-na na -nggahi

Àllah ta'ala , mustahil mpòngi -na ; zeggen :

dan moet (de schuldige) hem

hij ,

wordt hij alleen maar ziek , dan moet hij hem genezen ; kòne mpowa, al is ' t ook maar, hoewel ; kòne poda mpowa

Mpòngi , I. stom ;

wil

sterſt

is het , dat Hij stom is .

Mpudu = mpara ; vgl . mpa .

II , = mpesa, ledig, zonder inhoud .

Mpula, I. gesloten ; vgl . pula. .

Mpòngo, uitvallen van de tanden ,

II . dom ; ilmu aö-na lowa Allah taala,

Mpore,

vet ; såhe mampore,

een

velte

buffel; kampore, vet maken , velmesten .

mustahil mpula-na ; kampula, dom maken , v . d . bedriegen .

Mpori , gras ; verschillende soorten zijn : mpori sisi, — ngâme, — pai, - rade -mila , kabisa loi, - kabisa nae, – karii, - kalalu , - loko djanya, - salongga.

Mpule, vergeetachtig . Mpule -mpala , heel verward .

Mporo , alléén in : kampo ro mporo = ku

kampo. Mpòso

bisul), puist, zweer ; doü

(Mal .

mampòso, iemand die puisten of zweren heeft. Mpou = fou, nazetten, verjagen.

(Waarschijlnijk hetzelfde

woord als sub I.

het

onderste boven , ge

Mpuli , voldoende , juist voldoende ; weha sewi ndupa -na, na -mpuli- sa ndupa -na

wali taho -na, neem

als maat iets over den

vadem ,

deze juist een

groot

want is ,

is

als het

vadem

niet goed ; ilmu-na wali

Mpowa, enkel , alleen , zonder iets meer lai-na doü maluwa ba dondo umu -na mam .

mpuli-na , hunne wetenschap is onvoldoende. Mpuru (Mal . puluh ), tiental; sa -mpuru ,

powa-mpowa,

tien ; duwa mpuru, twintig , enz .

niet alleen door lengte van

jaren is men oud ;

Mpuu = fuu ; als hulptelwoord , sa -mpuu ,

nggåra na -made - sa na

tjèpe -ku, nggâra na-supumpowa- sa , na -loi-ku,

duwa mpuu enz . sa-mpuu nggâhi, een woord .

N.

kanae weki, zichzelf verhoogen, zichzelf zijn ;

N = na, bijv. ama - n = ama -na . Na

(Mak .

verkorte

en

Boeg.

idem ; Mal.

nja ),

als groot beschouwen ; kanae sâra, op eene

of genitief van het voor

groote of voorname wijze zich gedragen =

naamwoord van den derden persoon ; ama

hoogmoedig ; kanae eli, zijn stem verheffen ;

na,

zijn

vorm

vader ; na -laho- ra ,

het

is goed ; ; kanae ana, een kind groot brengen , v. d .

na - ėda-du doro madèse, hij zag een hoogen

ina

berg.

de prinsen.

Nadu, spinazie. Nae,

makanae ,

benaming der baboe's van

Nafası ( Arab . nafsu ), hartstocht, toorn .

groot, volwassen , voornaam ; uma

Nå ha -uàha , náha-náha

maloi mpara doü manae , hetzij een kind of volwassen mensch ; doü manae, ook : een

langer hoe hartstochtelijker ; mu -náha -náha

aanzienlijke;

begeerig ; nae- nae.

meer ; náha -naha -na, wordt verklaard als :

ook : grof; kanae, groot maken, groot doen

opdat (? ); wära-ka ndai Ijengga dòho ndah

nae ade,

kambuhu ,

sèke

hoe langer, hoe meer ; na

manae, een groot huis ; nae oi, vloed ; doü

mpaa -na , zij dansten hoe

gij verwart het hoe langer hoe

59

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . náha-na wara kudu ndai lao timba dòho kai mu,

(welk

geld)

gij onder ulieden moet

Nåri. I. de waterplas , welke zich vormt, wanneer de sawab's onder water staan .

verdeelen , opdat gij iels heb waarvoor gij

II . näri-nari, langzaam, zacht; na - luü -ra

opium kunt koopen. Nahi, betel , sirih .

nari -nari, hij stond

Nahu (Mal . enz . aku ; vgl . Mak . nakke), voornaamwoord van den eersten persoon ,

het , als gij neer.

kanahu ,

tot

het

mijne

maken ,

zich toeëigenen, bijv. iemands goederen , Nai = ai woorden en

dag,

op ; nggara

gebruikelijk

na

't

bij

huis komt,

zachtjes

Nåru ( Kisser. idem ; vgl . Jav. ladjur, in

gebruikt tegen minderen of gelijken ; vgl . lamada;

langzaam

mu-raka sara uma , lõo kanári-näri-pu , werp

de lengte) , lang ; duwa djári náru -na , twee vingers lang ; kanâru, verlengen .

tel

Nasi, vogel .

in enkele spreekwijzen ; tolu

Nata , heet van smaak, als peper, sirih,

nai, drie dagen ; sa -nai, een dag ; ook : per

enz . ,

dag ;

na - luu di mada -ku , na- nata malai-ku iyu-ku,

hij

raka-na sa -nai duwa mbuwa rupiya, verdiende twee gulden per dag ; sa

nai-nai,

dagelijks;

sambeya lima wakatu

in

die

mijn

di sa-nai ai marai ro sa-nai ai mangadi,

voel

op den

ntjür.

tijd van de vijf waqtu's dagelijks

bijtend ; wära

bloem

oog

was eene mier , welke in

gekomen

bijten ;

sasili di ade bunga,

nata

ade ,

ik

hevig

meilelijden ;

Nawa denken ;

morgen, den volgenden dag ; ai-nai-na,wordt gebezigd bij de namen der dagen ; ai-nai-na

ademhaling, adem ; na -kagoro eli nawa -na , haar adem maakte een snorkend geluid .

Vrijdag, ai-nai-na ake = ai ake,

heden , nu . Nami

(Mal. kami), voornaamwoord van

den eersten persoon meervoud exclusief. plantenlijm , bijv. nana hadju ; ook wel: etter ( Mal. nanah, etter). Nana ,

Nanga (Mak . binanga ), rivier.

Bug,

Nee, I. ( Kisser. len ,

op

nawa ,

ininawa, ademhaling) ,

idem , Bat . naing ), wil.

iets gesteld

kèse-na ,

ziel, Mak.

vgl .

ai sa-nai, op zekeren dag ; nai-si of nai- s .

vgl .

njawa,

wat

bidden , zoowel over dag als ' s nachts ; wära

djumaa,

(Mal .

is ,

zijn , wil ; batu neè

zijn eigen wil volgen ;

nae neè ,

begeerig ; doü neè-na, eig. beminde, v. d. maîtresse, neè angi labo, het met iemand houden ; nee-ra of : na -nee -ra, ook = Mal .

indo kapo neè -ra

hěndaqlah;

nijambe kai

Nangga , de nangka ; nangga karao, eene soort, welke in het Mak . rappo tjidú

nggâhi mangâme, evenwel moet men met beleefde woorden antwoorden ; sa -mena - na

kumili wordt geheeten . Nangi (Mal . tangis ), weenen , geween .

mandai

rawi

na -nee-ra

verrichten

men

ba tahi,

gaat, moet

al

eerst

wat over

Nao (Mal . inau ), de arenpalm .

wogen worden . Ook : zullen , op het punt

Nai, naö nggala , ploegkouter.

zijn

Napa ( s) (Mal . Arab. adem) . Nára , I. boom , waarvan het angsana-

ba arupiya , guldens.

hout komt . II . (vgl. Mak . narang, gewend ), gedrag, handelwijze, wijze van zijn ; vgl . sara , waarmede het meestal verbonden voor komt.

van,

bijna ; de

na -neè -ra bamboe

bini was

poo ede bijna

vol

II . (Mal . naik) , omhoog gaan, klimmen ; neè di lopi, scheep gaan ; kaneè : antjo kaneè ése kengge moti, door de strand geslingerd worden .

III .

golven op het

in de tegenwoordige spreektaal

BIMANEESCA

60 ndai,

-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

hidi neè maru kai, slaapplaats;

I .;

ede-ra neè nggâhı kai, daarop zeide hij. IV.

overblijven

bune-du

(vgl .

ra - fali-na

neè

Nepi, matras , bultzak . Neyo ,

nggeė) ;

sabune

sa - lona -pu

hadju ,

een

licht , niet zwaar ; neyo marada

lichter

wolo,

lichte

dan

ziekte ;

katoen ; supu neyo

ade,

maneyo ,

verheugd ;

reeds had hij veel omgehakt, toen er nog kaneyo, licht achten , geringschalten . een boomstam overbleef ; doü labo -na waü- | Ni , nadrukswoordje; taho mpa -ni, het ra made mena , neè rato mpa mamori, de beste is het ; kòne na-waü tuwa-ni, al is volgelingen

waren

allen omgekomen ,

de

hij ook oud ; pala -ni zie pala.

prins alleen bleef in leven ; neè satoi, weinig blijft over, v . d . het scheelt weinig of.

Nifi (Mal . mimpi; Bug. nipi, Jav, ngimpi ), droomen , droom .

V. de helft van een stuk geweven goed ,

Nii , of nič kai ade, haten ; vgl. sarentje.

bijv. sa -neè tembe, tembe duwa neė = lembe sa- ndoo, tembe duwa ndoo.

Nika, (Mal . Arb . nikâh ), huwelijk, huwen ; nalu ake neè nika labo ana rato , ik wil

Nefa

(Mal . lupa ),

vergeten ,

nefa -nefa ,

met eene prinses trouwen ; kanika, in het

voortdurend iets vergeten, v . d . eenigszins

huwelijk

verbijsterd zijn , niet wèl bij ' t hoofd zijn. hiernamaals ; ai -na Topo-na -ra

Niki , voldoende , volkomen (vgl . Mak . sukkú en ook : ( jiki). Niki ro ndai, vol

kakombi, wali-da waü - na horu pala nekeka

komen , bijv. nggåra wali- sa karawi-na, wali

ba rasulu -llahi, twijfel er toch niet aan , de gezant Gods zou u hiernamaals niet kun

niki ra ndai islám -na, indien men dit niet verricht, is de islâm ook niet volkomen ;

nen helpen .

niki-niki,

Nekeka ,

Nemba (Mal .

sembah, manjembah ) , een

sěmbah maken , een sěmbah . Nempa

(Mal . tampal,

manampal), ver

stellen , lappen, ergens eene lap op zetten . Nene , lao

I.

verbinden , een huwelijk sluiten .

allerlei ; maniki-niki påhu , van

vorm

allerlei

of kleur ;

sa -niki-niki, elk ;

lao lampa kai -na sa -niki-niki kampo, hij ging naar elke kampong ; na- mboü -ra di sa -niki niki rasa lowa -na loi doü, zijne kennis om

gezamenlijk , met zijn velen ;

de menschen te genezen werd in elk land

nene mena di uma-na, zij gingen ge

beroemd: sa -niki-niki galara ,elk dorpshoofd ; kaniki,

volkomen

zamenlijk naar zijne woning. II. in : nae ro nene = nae ; wära sa -buwa

doen

sangadji na -ntjewi kai -ku labo nae ra nene- n ,

vragen .

er leefde eens een vorst, die in grootheid ieder overtrof.

of

voldoende maken of

zijn ; sodi kaniki,

volkomen

onder

Nila ( Mal . Skr .) , toebereide indigo . Nina, gluren , loeren, bespieden .

Nenggi, een klein soort nangka.

Nintji, wannen .

Nente, rijden, berijden, bijv . een paard .

Ninu, (Bul. leno, Bat . linglom , Ponosak .

Nenti , vasthouden , in de hand houden, bijv. cen stok ; nenti toï weya -pu djára nahu

olinu ), schaduw , ook spiegelbeeld ; na -ėda ninu ndai-na di ade talaga, hij zag zijn

ake, houd mijn paard eens voor mij vast ; doü

beellenis in het meer.

malao tako rasa makalai, na -nenti-sa ba doü

Nipa, de nipapalm .

lao-na raka, indien iemand, die de vlucht ge

Nipi , I. (Mal . tipis, nipis ), dun .

nomen heeft naar een ander land, door hen ,

II .

(Mal .

pipis,

mamipis), fijnwrijven ;

tot wie hij gegaan is , teruggehouden wordt;

na -weha -ra rồo na -nipi -ku ndai bore kai-na

nenti luma, nenti mòne, amblstitels .

sarumbu -na ,

hij nam bladeren , welke hij

BIMANEESCH lijn

61

-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

wreef om daarmede zijn lichaam te

Nonto , over een brug gaan brug , vonder.

besmeeren ; wadu nipi, molensleen . Nira , 1. schoon , rein , zonder onkruid ;

Nonu, soort boom , in het Mal , mangkudu genoemd; hü nonu aden, het vleesch aan

kanira, schoon paken ; kanira

den achterbout van een buffel.

sa -mena -na

masaki, al wat begroeid en onbegaanbaar

Nori , verklaard als : ber - en derwaarts gaan .

is , van onkruid reinigen ; ede -ra tjafi kanira kai tai-na , daarop veegde hij den drek schoon weg .

Noro (vgl . Sund . leguk, Mal teguk ), slok , teug ; ede -ra nono kai-na kahawa, na -waü -ra

II . = nggâra, indien ; nira panta -mu bente,

dronk hij koffie en nadat hij drie of vier

tolu

nòro

nòro

upa

nòno-na enz . , daarop

indien gij een benteng opricht ; nira tampuu- | teugen gedronken bad enz . Nòte, een stuk grond zuiveren van boo mu rawi, ulu waü kakai-mu doü, indien men enz . om het later te bebouwen . gij een oorlog begint , zend dan allereerst een gezant ; nira- pu , evenwel, maar ; fuü -na para

Ndtju (Mal. lĕsung) , kort rijstblok.

mata mabura, nira- pu sanga-na paramata ma

Noto

(Jav.

nutjuk ;

Mak . tolló) , bijlen,

kala, de slam is van wit edelgesteente, de tak ken nu zijn van rood edelgesteente; rawi doü

pikken van vogels. Nowa, helder ; oi manowa, helder water ;

mandai ėda weya-mu pala ntjára-na

doü mamada nowa, iemand met een helder

nira -pu rawi ndai-mu -sa mantjára wali pala ėda -mu, wanneer een ander iets doet dan

oog, dat wil zeggen : iemand die in de toekomst kan zien , wichelaar.

ziet gij daarin wat verkeerd is ; doet gij zelve echter iets verkeerds, dan ziet gij dat niet .

Numpa, (Mal . manumpang ), als passagier medevaren op een schip .

mpa

Nisa , (Jav, nusa ), eiland .

Numpu

Nia, (Mal , njiur; oud-Jav . njiú ), kokos

(vgl .

Mal .

tumbuk ) -

mbadju,

stamped .

De noot wordt genoemd

Nuntu (vgl . Jav . tutur, mededeelen , zeg

naar den ouderdom : niu karonto,niu biru of

gen ) , vertellen , verhaal ; na-nunlu mena -du

niu lenggo tjinga. Niu ook een hoog woord

watu lampuü -na saraka ijumpu -kai-na, hij

voor tuta , hoofd . Niwa = ani ; bijv. oi niwa, honig .

verhaalde

palm , kokosnoot .

alles van ' t begin tot ' t einde ;

ede-ra nuntu ro mpáma -na, dit is het verhaal.

Niya (t) , ( Arab .) voornemen , plan ook lindja, geloſte, eene gelofte afleggen .

in

No, een slaginstrument , gong.

ouders wonen om voor de bruid te werken .

Nuru, I. (vgl . Mal . djudjur ?), nggeè nuru, het huis van de aanstaande schoon

Noi, clitoris. Nompa Nona

II . hidi nuru kai, hoog voor : hidi maru

toba, smijten . (Mal .

kai, slaapvertrek .

idem) , juffrouw , doch ook

voor ' t Mal . nonja, mevrouw .

Ndno, (Mak . njónjó ), drinken ; kanòno, doen drinken , drenken , vgl. òno.

Nou, I. (vgl . Jav. turun ), afkomstig zijn, afkomst; nuu ro ntuu, idem .

II . vriend ; nuu nahu nggòmiede, gij zijt mijn vriend .

Nd.

Ndaa, een bos (sisir) pisang. Ndada, ongelukkig, ongeluk aanbrengend

- tjilaka ; nafasu -na mandada ljilaka, haar ongelukkige en verderſbrengende hartstocht.

62

BIMANEESCH-HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Ndadi (Mal. djadi enz.), worden, ontstaan , geschieden , zoodat. Na woorden als : zeg gen , beweren , enz . te vertalen door : dat ;

nggahi - na

ndadi lowa ,

zegt

hij

dat hij

knap is ; kandadi ruma- t bitjára , tot rijks

soonlijke en bezittelijke voornaamwoorden , als men beleefd, doch niet al te eerbiedig

wil spreken . IV , kandai, zie aldaar . V.

volkomen , alleen in niki ro ndai en

bestierder aanstellen ; kandadi au, ergens oin geven , zich aan iets storen ; na -raho -ku

ntjihi-ndai; zie bij niki en nijihi; vgl. ntai VI . in : ndidi ro ndai, zie : ndidi.

ba dau mantau , wali ngawa-mu kandadi au,

Ndaka , voortdurend , steeds ; mai ka -ra

en wanneer de eigenaars (om hunne goe deren ) vragen , wilt gij u daaraan niet

ndede- n parakára mandede ede ku -waü -ra ngina kai ro ndaka -ra karawi-ku labo doü

storen .

maraho

inga

labo

ndai -ku , omdat ik aan

Ndai , I. dienen tot , zijn tot , om te, en

dergelijke zaken gewend ben en ze steeds

v . d . de mogelijkheid of de noodzakelijkheid eener handeling te kennen gevend ; ndai

uitvoer voor menschen , die mij om hulp vragen ; wára -ka ndai ruma ndende ba ana

nepi,

ndai

mòne, ruma ndakn ba ana siwe, opdat hij

tot

matras

dienen ;

saninu, tot spiegel maken ;

ndawi- ku

doü ndai pung-

langen tijd vorst moge blijven voor (onze)

gawa, bij, die de aanvoerder is ; lao ngupa

zonen . en steeds heer voor (onze) dochters;

ndai ngáha ro nono , iels gaan zoeken om te eten en te drinken ; wali wara ndai

kandaka-pu kadale, doet steedsplaats hebben het onderscheiden = onderscheidt steeds..

ntewi ro kasama labo kai, er is niets wat daarmede

vergeleken of gelijkgesteld kan

Ndake ,

aldus ,

dusdanig , (vgl . ake en

ndede); ntjoki mandake, dusdanige plagen ;

worden ; indo kapo ndai rawi di lewa lewa kai, kai,

au -tji rawi - mu

voorts ,

waarom doet gij aldus jegens u zelven ?

wat men doen moet op het slag

kandake kai weki-mu ake,

veld enz . indo kapo ndai tangára- kai alam ede sa - niki-niki mawára, wat de wereld

Ndako ( vgl . Jav, rakěl, Mak . rakki'), kleven aan iets ; faralu -na ndeu paki ulu

genoemd wordt , is al het bestaande ;

waü -ku

ndai

au -du

mandako deï weki, bij het

kaada - ku zij moeten tot slaaf gemaakt wor .

baden is het verplicht , eerst alles te ver

den. zie verder Grammatica .

wijderen , wat aan het lichaam kleeft.

II.

Ndala ,

nee, IV.

III . zelf, eigen ; subst .

welk

het

bij personen vóór het bepaalt ; na - juwa-ljuwa

tuu rebo mena mpa, ndai (of ndai-na )ruma -t masèke pòda rebo, elkeen dansle, en de vorst zelf danste het meest ; ana doü ma Inwa -ra

karaso

weki ndai,

een kind dat

deren , ilalim

in : ndoi ro ndala , goe

bezittingen ndoi ro

tingen op eigenen , Ndambi , waü - ra

alléén

(vgl .

ndoi); weha kai

ndala doü, iemands bezit

onrechtmatige wijze zich toe gescheurd ; lodja -na lopi na

ntjiž ndambi ,

de

zeilen van het

zich zelf reeds reinigen kan ; qiyamu-hu bi nafsi-hi aö -na na-kidi ndai-ndai-na Allah

vaartuig zijn stuk en gescheurd ; vgl. ntjů .

ta'ala , qiyamu -hu bi nafsi -hi wil zeggen :

Ndanda, in volgorde ; vgl. ndidi, ndindi;

dat

God

op

zich

ku -ufi ndai-ndai-ku

zelven djalitu

staat ; ake,

lamada ik

blies

Ndamu, ringworm , soort huidziekte.

sai ndanda- pu sa -niki -niki rasa , ga in volg orde, alle plaatsen , aandoen .

voor mij zelf op deze fluit; ndai-ku, ndai

Ndanga, zoutig, (vgl . siya).

mu

Ndano, I. (Mal . danu ), stilstaand water.

en ndai-na worden gebruikt als per

63

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

II . alleen in verbinding met ndiha, als :

twee gulden , maar hij zeide aan zijne vrouw

ndiha r(i) ndano of ridiha-ndano , druk , levendig , in beteekenis het Mal , ramei ;

dat hij een gulden ontving ; na- mbòlo doü masodi-na , nde wali ngawa ndai-na ana

na -ndiha - ndano - ra sa - nai- nai eli genda ro nò,

doü siwe ede, er waren wel velen, die om

dagelijks was het geluid van trom en gong zeer levendig ; wara sa - buwa rasa

hare hand vroegen , maar het meisje zelve wilde niet .

mabou ndadi ade woha sera mandinga labo

Ndede , I. alzoo , zoodanig ; ( vgl . ede en

ndiha - r ndano-na, er was in het bosch pas eene nieuwe plaats ontstaan, welke zeer

ndake); sandede, zooveel , zoo zeer ; bidiya dari masandede ede ba doü múmin mandai

druk (welvarend ) was .

kawei, alle nymphen (hoeri's ) , zooveel (als

Ndanti, gras of alang - alang afsnijden .

genoemd)

Ndapo, (vgl . Mal . rapat, Jav. rapel), vast

tot

zijn,

vrouw

zullen door de geloovigen

genomen

worden ; kòne

bune

blijven zitten , van iets niet kunnen afkomen ;

santika doü ede, sandede- ra ljaứ ba lamada

na -hina- du ba

ai-na -ti

supu ndapo mena rima -na

mpara

nggahi

wāli ita ruma-ku,

bali bae malabo antju -na, en hij kreeg eene

als

ziekte , door welke zijne beide handen aan den bovenarm bleven vastzitten .

bemind wordt , laat ons dan niet spreken

van

Ndåra , ndára.si of ndâra - s , aanstonds; na-kau-ku dòdo kani-kani masa -ngganga ndai

gij dan , lang als.

kani-na kapantia ndára - s ede, hij heeft mij bevolen met goud versierde kleederen te

II . (Mak . dėde ), smeden , ijzer of goud ; pande ndede, smid .

vragen ,

aanstonds op

deze

man

reeds

200

zeer

door mij

u , mijn vorst (d . i . hoeveel te meer mijn

vorst) ; sandede

ntoi, zoo

de bruiloft te

Ndei = ndai I. la - nenti miro ndei lambo

dragen ; ndára s sangadi of ndára sangadi, aanstaande nacht ; ndara - s sambia , van

kai, gij neemt een bamboe in de hand om er mede te slaan .

om

avond .

Ndempa , vechten .

Ndåro, alleen met rindi verbonden , rindi ndáro, zeer donker .

(Mal .

van

ngâha,

djarum , Jav. dom ), naald , ndau wura , maansverduis

gulzig ; ndengga labo maru ,

overmatig veel slapen . Ndenta , als een paar, paarsgewijze; doü mampòso duwa mbuwa

iets

maken (vgl . rawi); ndawi

lawili-na ,

öha, rijst (nasi) maken ; ndawi kapa , een

welke

schip maken .

vinden

Nde , a. = ndei = ndai , 1.

b.

nde of

iemand

(bedoeld

ku duwa-na dat

mangka );

raka -na

sa-nai

duwa mbuwa arupiya, nde pala na -karinga -ku wei- n sa - buwa rupiya, hij kreeg dagelijks

manggeè ndenta di twee

gezwellen ,

zijn :

de

borsten eener

vrouw) ; au - tji haba (r) mai ndenta kai ana

Mak .

en

met

zich paarsgewijze op de borst be

nde pala, maar ; ( vgl. voor deze beteekenis maka

wali mori-na ,

ndende wâli umu (r) -na, voorts bidden wij voor hem , dat zijn leven lang moge zijn.

labo

tering. Ndawi ,

tijd , (vgl . dondo);

Ndengga, in iets onmatig zijn ; ndengga

langoting genoemd. Ndasa, wonen , bewonen .

Ndau

lang

ku -dòdo wali weya-ku nâru

Ndårn, I. aſi ndúru , vuurvlieg, II. naam van een boom , in het Mak .

naaien ; ngáha

Ndende ,

mijne

ake ? beide

zamen) komen ? Ndere, bruin .

Wat is er voor nieuws kinderen

gepaard

( te

64

BIMANEESCH

-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Nden , ( Mal . dirus, Jav , dus), baden , zich baden ;

ndeu

ba

howi sarumbu- mu ,

kabawa-ku weki- ta , draag zorg uwe ouders

uw

verlof en vergiffenis te vragen , tegelijk u

lichaam (gij) baadt in ' t zweel ; kandeu , zich laten baden, doen baden , bijv. een klein kind baden ,

zelf vernederende ; mandinga wali ku-waü -ra ipi hompa -ku , en daarbij, ik ben zeer ver

Ndeya , gewoon zijn van iets de last le ondervinden ;

waü -ra ndeya ba lambo , ge- ! doe de niyat tegelijk

wend zijn slagen te krijgen ; ku- waü ndeya balumba ,

ba

ben gewoon last van de

ik

golven te hebben

met het nemen van

het water plaats hebben . Ndiri, zagen , zagend snijden , bijv. iemand den hals afsnijden ; ndiri af, vuur maken

Ndi = ndai, I. (naar bet schijnt alleen in gedichten voorkomend) ; kòne ingge da ndi ruu kai ndinga, al is het ook zoo , dat

het daardoor ons lot niet is te zamen te zijn . Ndida , ingezakt zijn, in den grond ge zakt

moeid ; kandinga , le gelijk doen plaats hebben ; bijv. niyal) landinga-ku labo oi,

zijn, zooals bijv. de stijlen van een

huis, laag zijn .

door met bamboes als ' t ware over elkander heen te zagen .

Ndoi ,

goederen ,

bezittingen ; bijv. lao

sambele ro

ngâha - pu sâhe ndoi ndai-mu , slacht en eet je eigen buffels ; ndoi ro ndala , idem ; weha kai ilalim ndoi ro ndala doü ,

eens

anders bezittingen op onrechtmatige

Ndidi , steeds verbonden met ndai, als :

wijze zich toeëigenen .

ndidi ro ndai of nditi-ndai,volgorde ; v . d .

Ndola, soort plant .

bij godsdienstige voorschriften gebruikt als vertaling van het Arab

tartib . (Vgl. Mak .

druk ,

na -ndiha ma

levendig ;

beteekenis

eigenlijke

de

Ndompa ,

djuljiri rij, regel ) . Ndiha ,

Ndolo , zeer groot, onbeschrijvelijk, bijv . van vreugde. is

komt voor in de uitdruk

onbekend ; het

mandoro- 1 ,

mandompa

welke eene

ntjòki-ku nika ede, op de bruiloft gaat het

king :

erg levendig toe ; kandiha agama, den godsdienst doen bloeien .

verwensching bevat; mandompa mandoro - n

Ndili , zich dicht bij iets bevinden , naderen

nggåra ku - bade - sa sa -ori - ori pâhu, hetgeen ongeveer te vertalen is met: ik mag ver

( vgl. deni); ndadi mpara tada -na daa wara

doend zijn , indien ik er iets van afweet.

na

madja -mu, na-ndili-du nggòmi ba tuna

mortaba(l) -mu,

zoodat bekend zal worden

Ndona,

( vgl . dona), zeer lang van tijd.

Ndonta ,

vermelden ,

marja

aka -n

verhalen ;

wali-du

lage plaats nabij u zijn (zult gij spoedig in

hidi gadja, wij verhalen wederom van den

weinig aanzien zijn ). Ndindi, I. volgorde ; vgl. ndidi.

tijger, dat

hij

bij

ede,

ndonta

dat gij geen schaamte hebt , dan zal eene

na raka -du di

den

ba wantju dahu - na dei

olifant kwam ; sa -mena -na ntjoki

II. ndindi ali, een dak maken .

naraka raä -ndonta ede, wegens hunne zeer

Ndinga ,

groote

da

ruü

( vgl.

si

dinga ),

ndinga

te

zamen zijn ;

aduniya,

indien

het

vrees

straffen ;

voor

de

vermelde

helsche

ndonta - ra , soms te vertalen door :

laat staan , zooveel eerder (letterlijk zou hier op aarde samen te e laa nog vermeld moeten worden) ; ndonta - ra zijn ; te zamen met, benevens, tegelijk, en bune santika la Bango kòne bune santika in die beteekenis dikwijls met labo ver

ons

lot

niet

is

bonden ; sandaka ina

ro

ama - ta

raho rela ro ntjára labo

lako, al was het een hond (zou ik hem als

katuna ro

schoonzoon aannemen ) dus laat staan Bango ,

mandinga

labo

65

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Nddo,

blad ,

badju sa -ndòo,

Ndundu , steeds voortgaan , steeds , (vgl.

als hulptelwoord , vgl. ròo | een

baadje ; sambòlo

tolu

ndoo, drie hoofddoeken .

ndaka ,

ndende);

na - ndundu -ndundu

mpa

rugi-ku , steeds lijd ik verlies. Ndupa (Mal. dépa ), vadem , met vademen

Ndore, liggen , vgl . dore. Ndoro , zie ndompa. Ndoso, de tanden slijpen .

afmelen ; sa -ndupa, één vadem ; wali pehe. na uku ba doü makalai daa ndai punggawa

Ndoü , gewoon , wat steeds geweest is ,

nae mandupa -na, niemand , behalve de opper

Ndowa , helderziend , goed van gezicht. Ndubu , bros, bijv. zooals hout dat door

bevelhebber kan die afmeten ; kaba ro ndupa, maat , in ' t algemeen ; mandai kanaru kai

de wormen doorgeknaagd is ; overdrach . telijk : verzwakt , bijv. waü ra ndubu ba

ku kaba ro ndupa-ku mamai- ra poro, om daarmede mijne maat , waaraan nog te

musu, door den vijand verzwakt . mbumba, omvallen , instorten ; Nduha

taak ,

bune santika eli mabu wadu manduha , even

te volbrengen .

als

het

geluid

kort komt, te verlengen , z . v. a . om mijne

van eene instortende rots

Ndura , tonder. Ndul = ngâha, maar platter uitdruk

of steenhoop .

Ndaku , slaan ; vgl . lambo , boë.

welke nog onvoltooid is , daarmede

king , vreten . Ndawe ,

Ndamba, vervallen , afgebrokkeld ; bente

bij

zaken ,

mandumba ro manipi kataho-pu ro katebe -pu,

twee

de vervallen en dunne aardewerken moet

lingen .

elkander bijv.

doü

behooren nduwe,

van twee

gij verbeteren en dikker maken .

Ndj.

Ndjulu - ndjulu (Mal. djulung Daj. djulong -djulong) soort vaartuig.

Ng.

Ngaļi

(Mal .

malam

voor

malem );

ai

gadji, voor loon werken ; dòö -na mangåha ba

lima wakatu di

bedi toi, een afstand zoo ver als eene buks

sa -nai ai marar ro sá-nai ai mangadi , het gebed op de vijf waqtu's elken dag, ge

draagt ; madangåha ba loi, niet door ge neesmiddelen te genezen , doü siwe man

durende den dag en nacht. Ngadja, lao ngadja, een verkeerden weg

gâha

bewandelen , verkeerd handelen ; vgl . djadja.

b.

mangadi, nacht ; sambeya

Ngadji (Jav .

idem ), leeren , lezen , spe-

ciaal godsdienstige boeken ,

Ngâha, a. ( Mal . makan) , eten , het eten , voedsel ; ngáha òha, rijst eten , ngupa ngâha

ba sura nika, eene vrouw met wie

men trouwen mag. scherp , (wel eig.

etend) ; kangâha ,

scherp maken , slijpen ; kangåha sampari, eene kris slijpen .

Ngai , den coïtus bedrijven. Ngâme, fijn , net, beschaafd van iemands

di sori, voedsel in de rivier zoeken ; ngâha ! woorden ; neè -ra ntjambe kai nggåhi mangâme VERA. BAT. GEN. XLVIII,

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

66

Ngâro, her- en derwaarts gaan, overal

men moet in beleefde en

ro mohòrama (t),

eerbiedige bewoordingen antwoorden .

heen ; ra - fou ngaro

Ngâmo (Mal . gamoh ), pot om water in te bewaren .

vervolgd rero .

Ngamu (Mal. amuk měngamuk ), amok

door den leguaan ; vgl .

worden

Ngau, 1. ngau di, geoefend zijn in iets . II. ngau -na = kombi, wellicht ; ake -ku

Ngåna ( Mal . anjam , menganjam ), vlechten .

van

udi, overal heen

Ngaü, ophalen , uit de laagte halen .

maken .

Ngande , een soort bij. Ngando , touw, vervaardigd van de huid

ba

doü siwe mamidi ro mai , dit is wellicht eene bescheiden en zachte vrouw .

ngau -na

Ngawa, willen ; doü na -ngawa sara lanao

een buffel, doch niet samengedraaid ;

vgl . pangaro .

tunti ro ngadji enz . , indien iemand schrijven

Ngane (Mak . ane , mangane Mal . ani ), de draden opzetten bij het weven .

of lezen wil leeren ; pili tuta madangawa dengga, hoofdpijn, welke niet wil wijken .

Ngango ,

opschudding ,

Ngedja ( Arab . hidjâ, Mal . en Jav . edja ),

geraas , geraas

maken ; ede-ra mbisa kai-na ,na -waü - ra ngango saraa di ade asi, daarop viel zij flauw ,

spellen . Ngeha

Ngehi, groot soort kiekendief.

en er onstond eene groote opschudding in

vliegen ;

Ngemo ,

het paleis ; doü mangango , een levenmaker ;

rasa -na

kangango = kalingango.

keha .

nasi

mangemo

ntiri

nggahi kai -mu raa- wuwa ade-mu,

Ngantji, nerf van een blad ; nahi manliri

door een vogel , welke in de richting van

ngantji, sirih met rechtloopende bladnerven.

het land (van den vijand) vliegt, moet gij uw voornemen ( om oorlog te voeren ) bekendmaken .

Nganto, kant, rand , ook de dijkjes tus schen de rijstvelden ; nganto moti ,zeestrand , Ngao , kat ( vgl . Mak . meyong ); kangao, miauwen .

Ngåra, I.

(0.

Jav , ngaran Jav . aran ),

Ngèna ,

wachten , afwachten , v . d . bij

iets wachten , bewaken ; ngèna

kau ro ou ,

alwachten totdat men bevolen en geroepen

naam ; doro Putju - lino -ku ngára-na, de berg

wordt; tjoc

genaamd Pulju -lino; doü mangåra, iemand

van wien zijn de geiten , welke gij hoedt?

mantau

mbeè

ngèna- m

van naam ; z. v . a . een aanzienlijk persoon ;

Ngende ( vgl. Jav . kere) , bedelen .

tangåra- kai, a . genoemd worden , den naam dragen van ; ake -ra matangåra- kai çifat

Ngènge (vgl . Mal . gigil), Ngepa, zich verschuilen .

duwa-mpuru , deze eigenschappen

nn worden de twintig

genoemd ;

doü matangåra

ede ?

haä, bijten.

Ngeri (vgl . Bul . ure), lang van tijd, laat ; ai -na

ngeri, mai ka ndede- n nahu ake na

kai dae Mawadja, hij die den naam draagt

hido -ra

van daeng Mawadja ; b . noemen , een naam geven ; na - tangåra-kai-du weki-na la kasi

want

pâhu, hij noemde zich Kasipâhoe . II . eend .

toornig omdat gij zoo laat gaat.

Ngare (Mak . karisd) , ruw, stekelig , bijv . een baard , v . d . ngare ade, ongerust,

te geven hoe de plaats is, ergens in zitten ; na -waü - ra ngeu di kalubu , in het stof

onlekker.

zitten ; vol stof zijn .

Ngâri (Mal . gali ), graven , opgraven .

ba

lòko -ku , ik

supu

Ngen,

heb ngeri

maak

het niet

honger ; na -kaporo lao

nggòmi,

de

te lang, ruma- t vorst is

dòho ngeu, zitten , zonder er om

Ngii (Bug. ngingi), landvleesch .

67

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

ilu

Ngilu (vgl .

kai-na

ngilu

ro

pohu

ede- ra

ede, daarop vrouw.

neus) , ruiken , kussen ;

omhelsde en

doü

kuste

hij

siwe die

zilver tot

neè ngando, buffelhuid

tot draad trekken ,

(Jav. ngurut). Ngòlu, winnen , winst in ' t spel .

Ngina, gewoon zijn , gewoonte. Ngiri,

draad trekken ; ngólo huri sáhe

glad,

Ngontjo (Jav . ketjut , Mak , katji), zuur ;

bijv. de haren ; ngaha -ku

kangontjo,

zuur

maken ;

kangontjo pâhu,

wati mbòlju -ku , isu wati ngiri-na, al eet ik ,

een zuur gezicht zetten ; sangontjo, zuur

toch

achtig.

Word

ik

niet verzadigd ; al wasch

ik mijne haren , ze worden toch niet glad ;

Ngoru (Jav .

ngiri une bou ra -garu , glad , alsof het pas

Ngowa, I. (Bul . kumua zeggen ?) , mede

deelen, vertellen , mededeeling ; ngowa ro teï

geglansd ware .

Ngoda ,

arus), naar visch ruiken .

jong Mal . muda ; amu niu man

saraba indien

doü nggòmi mu -kabantja mpudu, men u dit verhaalt en leert, spot

goda, jonge klapperwortels. Ngodja , om iets heen draaien , zooals

gij

bijv. een haai om een schip. Ngodu = ngoda, jong ; na -ngâha-ra roo

nahu au pòda - tji ndai weha, deelt mij goed mede wat ik toch nemen moet .

ròo

hadju

mangodu,

en

zij

aten jonge

boombladeren .

er mede ; mbeï ngowa kantiri-ntiri- pu

II . ngowa fare,

rijsthalm .

Ngodu (Jav.Mal . andjun ?) , potten bakken .

Ngudja , omwroelen : dana ra -ngudju wawi, door de varkens omgewroeten grond .

Ngolo , I. welriekend , geurig . II . tot een draad trekken ; ngòlo salaka,

Ngapa , zoeken .

zoeken ,

ngupa ngáha , voedsel

is , genoemd worden ;

Ngg .

Nggabu (vgl . nggobu ), vol, dicht van de

waarvan

te zeggen

haren enz .; pâra djára na -nggabu, de manen

ndede ku

nggåhi-kai weha romo, ( als het)

van het paard zijn zeer dicht ; v. d , ook

aldus

overdrachtelijk

noemd ; kanggâhi. uitspreken ; ai-na dahu mu, kanggâhi weya - pu ruu -na ana -ku duwa- n

nggári. Nggadi, I. twist, twisten ; sandede ntoi

tjampo-na

wati- pu

wara-na nggadi-na ma

lai-na - sa metjä -metji angi -n , zoolang zij ge trouwd waren hebben zij geen twist ge had,

maar

steeds in vrede met elkander

geleefd.

is ,

ede, vreest niet,

het juist

handelen

ge

spreekt het lot van bei

den mijne kinderen uit . Nggala (Mal . Sanskr. tanggala ), ploeg. Nggali (vgl . Bul. lengka ?) , zeldzaam ; doü manae ro

II . = langgadi, spelen.

wordt

bora

na-nggali-ra daä mafasiq

tlâlim pala,

zeldzaam zijn de grooten en

aanzienlijken

niet slecht en willekeurtg ;

Nggada (vgl. Mak . pikatu ), iets zenden nggadu sura, een brief zenden .

nggali tjoi-na, duur .

Nggahi , spreken , zeggen , woord , gezegde ; motakallimon aö-na manggâhi -nggâhi; mota

Nggalo , op de hertenjacht gaan ; na -lao nggalo pala di ade wuba, walu ai masidı

kallimon wil zeggen : sprekend zijn, (spreken

waü ngupa -na madju wati wära raka -na, hij

kunnen ) ;

nggåhi kai

of ndai nggâhi kai, : was in het bosch op jacht gegaan ; van den

68

BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .

vroegen morgen af had hij herten gezocht maar niet gevonden . Nggalu , muskusdier. Nggambe, ai nggambe, singel of staart riem van een paard . Nggampo,

Nggapi ,

I

(verwant met Mal , sèmpit ,

Jav. rupit enz . vgl . api, kapi ), naauw, eng. II . santira , en evenals deze onder

I. te zamen , vereenigd doen

scheiden in : nggapi doro en nggapi wela, wanneer de stijlen niet uitgehouwen zijn en de dwarsbalken alleen met hoekklampen

zijn , (vgl . tjampo); waa nggampo djago malabo dobu , mais en suikerriet te zamen

bevestigd zijn. Nggåra, indien ;

dragen;

achter het verbum ;

na -nggampo -ra

eli duwa-na

ede,

en beiden vereenigden hunne stemmen .

II . komt voor in de titels : Tureli nggampo. Nggâna (vgl . ana ), baren , van eene vrouw,

maar ook gebezigd van een man ,

een kind krijgen ; wei- n na -wunga nggana

toi-n, na - iwa -ku ana toi- n ede, zijne vrouw was juist korten tijd geleden bevallen en had haar kindje op den schoot; kanggâna : na -mai raho is

hij

kanggâna weki -na labo nahu

komen

vragen

of hij

zichzelf tot

steeds met sa of sara nggara ta - ėda -sa , in

dien gij ziet .

Nggaragente , lèto nggaragente, één voor één binden. Nggaranggonggo, voor- of achtergevel van een huis ; doü nggeè di nggaranggonggo,

hiermede worden menschen aangeduid , die buiten de negorij , in alleenstaande huizen , wonen . Nggåri , veel, velerlei , verscheidene, van vele en verscheidene zaken voorzien zijn ,

een

kind van mij mocht maken , z . v . a .

bloeien

hij

heeft gevraagd om

schoonzoon

nggári eli -na malai- lai pâhu indien zij door den wind aangeblazen worden, geven zij

een rooden glans; kala

allerlei verschillende geluiden ; nikiro ndai

mijn

te worden . Ngganga ,

met

ngganga , donkerrood ; vgl . masa . Nggange,

masa -ngganga , goud ,

kwaadaardig ;

mboto

mbai

(een

land ); na -ufi

verscheidenheid een

tuin ,

kaaimannen bevonden zich in die rivier .

een

boomgaard ;

sampari,

hij

neemt

de

kris

overal

angi

nggâri-na, alles is daar in overvloed , men kan geen voorbeelden voor de veelheid en

ede, vele bijzonder booze en kwaadaardige

rero

ba

mena akadawa, wali-du nde weha kai niewi

maïpi- ipi sawai ro nggange -na di ade nanga

Ngganta, I. zwanger . II . iets overal medevoeren ; na -ngganta

sara

waarin

vinden ;

lewi

allerlei

manggâri,

boomen staan ,

nggâra

na -lampa - sa

di

fuü hadju mataho- taho nggâri na - sanawa-ra , als zij kwamen bij mooie boomen , welke vol bladeren waren , hielden zij rust ; kang

mee .

gári,

Nggao , I. schreeuwen, iemand iets toe . schreeuwen ; ntika na -nggao -ku ralo : e ralo

bijv . agama kanggári kai-ku ngadji kitab, hij doe door het lezen van den Qorån den

enz . , daarop riep hij den prins toe : o prins enz .; wára mpara manggahi labo nangi nggao

godsdienst bloeien ; kanggâri kai -mu mori mu ntau doü, gij geeft verscheidenheid en

sintji ade : ai ruma - e , enz . anderen wederom

overvloed aan uw bestaan door middel van

roepen

het eigendom van anderen ,

weenende

en

schreeuwende

met

berouw : O heer! enz. II . losgaan , van een anker ,

niet willen

veel

doen

worden,

doen

bloeien ;

Nggåro , aanplanting ; nggaro dobu, aan houden , bijv.

planting

van

suikerriet ;

di-be-du lewi ro

nggâro doù manggâri-nggâri, waar ook goed

BIMANEESCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

gevulde tuinen en aanplantingen van men schen zijn . Nggasa verbonden ;

v . d . doü manggeko, benaming voor vrouwe lijke hoſbeambten , de Mal. dayang. Nggèle, vuil, v . d . kanggèle edi, de voeten

nggári, doch alleen daarmede nggasa

ro

nggári-na

dana

vuil maken , z . v. a . de moeite doen ; vgl . de Mal. uitdrukking.

Mbodjo, de bloei van Bima . Nggati,

van een dak voorzien ; vgl . ali. deni nabij ;

Nggawe (vgl . Bug. awe)

tanda nggawe ro deni lahe( r) imam Mahdi, een

teeken

dat

eene

in

laagte

tusschen

twee

' t midden laag en aan beide

Nggendi , I. zie lata . II . klein soort mandje . Nggero (Mal . kurus), mager.

gelen, (vgl . hawi) .

hawo); kanggawo, over

overgaan

iets in aanraking komen ,

met

Nggète,

Nggawo , schaduw.opzoeken , in de scha

schaduwen ,

nggahi, vgl. eli.

Nggenda ,

kanten hoog, bijv. de rug van een paard .

Nggawi, met den hengel visschen , hen

( vgl.

Nggeli

hoogten ,

de verschijning van den

Imam Mahdi nabij is .

duw zijn ,

69

op een

ander, besmetten, bijv .

van eene ziekte ; nggète angi, met elkander

beschaduwen , in de schaduw

aanraking komen , sandaka taho- ku or ede ai -na nggète angi labo oi mafaralu , pas

doen zijn ; hadju ede sa -mena -na sorka na mena -ku , deze boom beschaduwt

in

den geheelen hemel.

goed op, dat dit ( gebruikte) water niet met het water, hetwelk aan de vereischten

kangawo

Nggawu, benaming van

eene kleine in

houdsmaal , bijv. voor olie .

voldoet, in aanraking komt .

Nggédo , vurig , geil .

Nggeya ,

Nggeè, wonen , verblijf houden , blijven ; di rasa Mbòdjo, in Bima wonen ;

Nggina

mena - ra

Nggini ,

nggeè

ro

gěnap ),

veel ,

voltallig ;

I. (vgl. sub II . ) fare manggini,

rijst met vele mooie korrels. II . pit, korrel , stuk, alleen als hulptelwoord

keerden naar huis terug, Kalai bleef alleen mawára

(Mal .

mbeï kanggina.pu, geef veel .

rato labo doü labo-na, nggeè mpara la Kalai kèse kèse -na , de prins met zijne volgelingen

achter ; doù

spook , vampyr , in het

Mak . popokang genoemd .

nggeè

hidi nggeè kai, woonplaats; dula

soort

mori, let

gebruikt; isi sisi pidu nggini, zeven korrels

+ terlijk : iemand die woning en leven heeft ,

van de sisiplant; dori wadu sa- nggini één

2. V. a . een rijk mensch , nggeè ada, letterlijk : als slaaf wonen en verblijven , v . d . dienst

kleine steen ; sa -nggini -nggini, elk (van vruchten en dergelijken ), vgl . sa -niki-niki.

verrichten en speciaal : bij een hoog per soon zijn opwachting maken of hem iets mededeelen ; nggâhi kai ba doü woro ede : lao nggeè ada toi- pu

labo

ruma paduka

wära doü woro, ede-ra lao kai nggeè ada kai ba wara -na doü woro, de geest sprak : » ga der koningin mededeelen dat een geest verschenen is ” , daarop ging men tot haar en deelde haar mede dat er een geest verschenen was. Nggéko, eigenlijk :rondom zijn (vgl . hèko);

Nggiri,

draaien ,

omkeeren

( intrans . )

vgl. kiri. Nggobu (vgl . nggabu) , vol , dicht bezet met ; djenggo manggobu,

een volle baard,

fuu hadju malenggo ro manggobu , een hooge en rijk van bladeren voorziene boom . Nggódu , knagen, bijv. van eene muis . Nggòke , een woord, waarmede men een kind of ook wel zijne makkers aanspreekt. Nggoma, schurſt, schurſtig. Nggombo

bonggo, uithoozen .

70

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Nggome , nggome,

verwisseld ,

het

is

Nggoru ,

verruild ; waü-ra

dwarsbamboe

bòko ,

nggoru

onder de daksparen en op de daklatten .

verruild ; kanggome, ver

wisselen , verruilen .

Ngguda, in den grond plaatsen , planten ,

Nggòmi ,

voorn . van den 2 den persoon tegen ondergeschikten en lager geplaatste

begraven ; ta -tjempe mpudu wuwa

personen of ook bij gemeenzame wijze van

ngguda -mu, verruil

spreken gebruikt.

dadelpitten ,

mu

Nggongga, heen en weder gaan ; luu lösa di uma

sigi

ro lampa

ro

hadju

isi koroma wara kada ndai

labo

ake

opdat

uwe vruchten met de gij

die

kunt planten ;

lao ngguda oma , bet veld gaan bewerken ;

nggongga deï

ngguda doü

mamade, een doode begraven ,

ade-na, de moskee in- en uitgaan of daarin

Nggufa, kleine aſdamming in de rivier.

heen en weder loopen ; v . d . van het hart :

Nggambu ,

rand ,

aarden

dam

of op

niet bestendig zijn , twijfelen ; na -nggongga ade-na wára Allah ta'ala ro wali, hij twijfelt

hooging langs een kanaal . Nggumpa, omhoog klimmen , zich ergens

of God bestaat of niet.

omheen slingeren , bijv. planten ; vgl . humpa. Nggungga , I. veranderen .

Nggontju, springen , van iets afspringen ,

II . versleten , bijv. een kleedingstuk.

in iets springen ; nggontju watu tantonga, uit het venster springen .

Nggunti (Mal .

Nggore, I. vloerbalk .

gunting), schaar, knippen .

Nggantu (Mal . gěntung) , een soort aar den vat .

II . verruild .

Nggori, los, vrij; (vgl . hori) ai -na kakura

Nggusi

na sambeya ro puwasa ampo na- lowa nggori

(Mal .

gutji),

aarden

pot

of

kruik .

dei dosa, laat hij niet te kort schieten in

Ngguwu (vgl . Jav . kuwu ), tijdelijke ver

het gebed en het vasten , dan kan bij vrij

blijfplaats.

zijn van de zonde ; kanggori, losmaken .

Nt.

Ntai, vervolgens, daarop . Ntadi , I. onderhouden , er op nahouden ;

Ntana , soort plant . Ntanda , zien , aanzien ; na kidi di doro

na- batu-ku doü mantadi-na , hij volgt wien

na madèse ndai nlanda kasaraa lamada ada -na 1

hem onderhoudt, gezegd van een hond , die

sa -dana

zijn meester volgt .

hoogen

II . (Jav. tandur ?), planten , wat geplant is , aanplanting ; ntadi edja, kaladi planten ; nggâra

wara- sa

djára

ro

såhe mangáha

ntadi doü, indien een paard of buffel van den aanplant van een ander eet. Ntai , slechts in : taho ro niai en niki ro ntai ; zie taho en niki; vgl. ndai. Ntaki, in niki ntaki, van alles voorzien zijn, alles volop hebben ; vgl . Bug . sakkå tagi- lagi.

allen ,

Mbòdjo, berg zijne

om

(moge) hij staan op een met een oogopslag ons

onderdanen

van geheel Bima

te kunnen (over) zien ; sa -kali- si nlanda-na saraa

sarome,

zoodra hij hem aanzag be

gon hij meteen te glimlachen. tando doho nljao ntando , Ntando tegen over elkander zitten . Ntangga, aan een vaartuig .

den

grond

raken , bijv.

Ntâra, ster ; ntâra maöbu, komeel .

71

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Ntara- ntodo ,

gaten zijn , bijv. een

vol

Ntara -ntuu, bootst het geluid van een in voorwerp na , plomp; kantara -ntuu, dat geluid voortbrengen . Ntâri, binden , omwinden , bijv. eene het water

kai nlewi, heerlijkheid , waaraan niets gelijk geen voorbeeld bestaat ; wati

is, waarvan

kist ; vgl . niodo.

vallend

vrucht.

wara ndai ntewi ro kasama labo kai, niets kan

hem

met

gelijk en op eene lijn ge

steld worden . Nti = ti, Ntika ,

I.

schoon , fraai; låre mantika ,

Ntara, ledig , bijv, van een huis, vgl . kòbo.

eene mooie schaal .

Ntaru - ntodo = ntara- ntodo .

II . a. plotseling ; na-waü - ra made mena doü, ntika.ntika na- mbòo mpa di sareſ, de

Ntara-ntoü = ntara -nluu ;

kantaru -ntoü

= kantara-ntuu ; vgl . nloü.

menschen zijn gestorven , terwijl zij plot .

Ntasa ( Mak . task , Mal . masak) , rijp, gaar ; masa-ngganga nlasa , zuiver goud .

seling op het erf neervielen ; b . toen , ver volgens; ede-ra tuü maka, nlika na- hina

Ntan, bezitten, hebben , bezitting, eigen-

upa -ku ana ra -longgu -na ede, daarop begon

dom , rijk ; ntau wei , gehuwd zijn ; ntau nee, een wil hebben ; ntau ngára , heeten ;

bij te dansen en toen trapte hij bij ongeluk op het kind dat door hem bewaakt werd ;

kanahu nlau -na doü, het eigendom ander

zich

toeëigenen ; doü

van een

mantau

toen ( lorsque) ntika na-dula- mpara udi ede,

(en

na - ėda - ku ana - na na-waü-ra made, toen de

meestal : doü mantau ro wära ; vgl. wára) ; een rijk man ; kantau ntau ; Allah ma

leguaan terugkeerde en zag dat zijn kind dood was, (toen sprak hij enz . ) .

kantau çifat duwa mpuru, God die lwintig

Ntinde, soort harpoen .

eigenschappen bezit.

Ntiri

Ntawi

of santawi, zoolang

tudju );

recht

op iets aan

ntawi

loopend, juist ergens heen gericht zijn , juist,

(of santawi) wali- pu deni- n, zoo lang hij nog niet in de nabijheid is .

precies , kafero ati mantiri labo ntjai, het uitstekende gedeelte van het dak juist bij de deur ; oi malao ntiri rasa -na , een water

Ntedi = ntadi,

doch

alleen

als ;

(Mal

daarmede

verbonden, als ntadi ro niedi.

( rivier)

Ntèko (Vgl . Mak . teko bocht; djeko krom) , krom , gebogen , niet recht; kantèko, krom

lao ele ntiri, recht oostwaarts gaan ; ròmo ro ntiri, rechtvaardig; kantiri in de juiste

doen zijn , krom maken ; vgl . ntuku.

richting

Ntene, toch ; ba

bau wati nlene kai-pu

mai -na saraka mbia ai, waarom is hij tot op

den

avond

toch

nog

niet gekomen ;

kóne poda wati kasi ade -mu ku -raho niene ku sa -waü -wai kasi- ade -mu labo nahu , al

dat

qiblat ; bedi kantiri,

doen

zijn ; weki naar de

raak schieten ; mbeï

ngowa kantiri, juist kennis geven ; santiri, met opzet, opzettelijk . Ntodo , met gaten zijn , doorstoken zijn ;

zoudt gij ook in ' t geheel geen medelijden

vgl . todo. Ntoi ,

met mij te hebben ; ede ntene

brengen, juist

ede kantiri-ku labo qiblat, richt u

gevoelen , verzoek ik u toch zooveel mogelijk medelijden

recht op hun land aanloopt ;

lang

ergens blijven ;

van

tijd ,

langdurig , lang

oud , vroeger,

upa mpuru

mpa rawi-na wai ede, dit toch = 200 toch deed de oude vrouw .

mbaa ntoi- na , veertig jaar lang ; nggâhi mantoi, de oude taal van Bima (ook voor

Ntewi, voorbeeld, tot voorbeeld stellen ,

het oude schrift) ; hawo ndai ntoi kai, scha

gelijken, yelijkstellen ; ni 'mat da ndaiweha | duw, in welke men lang vertoefl; sa -ntoi

BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

72

vinden ,;

na kau

di

ntoi-na, steeds, altijd, het Mal . sa - lama-tama

moelen ,

nja, ede mpa mandai rawi.na sa-nloi nloi-na,

sa -niki -niki rasa , nde pala wali-ra ntumbu

zoo deed hij steeds; kantoi, langdurig doen

labo -na , te

laten dat iemand langen tijd in een land vertoeſt.

aan ; ede- ra

Ntolo , buil , bult. Ntomo , hulptelwoord , gebezigd bij het

Ntori, beginnen te bloeien .

Ntura, puntig maken, aanpunlen ; ntura punt van een houten

van vogels.

II .

kantoü, dal geluid

bereiken ,

en voorhoofd

maken ; vgl .

ngamu

en

tuba .

aan ilu ro

aanraken ; di

moeten gelijktijdig de mat ai ntuu kai ba oi , wanneer

(het lichaam ) door h - t water bereikt wordt, wanneer het water met het lichaam in

Ntuda , klutsen , bijv . eieren . Ntoku = ritèko, krom , gebogen ; ntuku nièko of kantuku -nléko, krom , onrechtmatig

aanraking

hanilelen .

aanraken, met twee woorden .

voltallig , iets ,

aanraken, tot

tanlangga sama- sama nluu -ku di dipi, neus

Ntowa, soort plant .

Ntuma ,

de

Ntua , I. gaan zitten , zich nederzetten ,

Ntoü, geluid van een vallend voorwerp,

amok

in elke plaats trof hem niet

labo nonto, daarop ging hij voort en hij kwam wederom bij eene brug.

Ntoro, fltreeren.

Ntuba,

ngupa

lampa kai- na , na.niumbu wali

pulju karumpa, sandaal maken .

tellen van klapper.bladen .

bijv. eene kokosnoot ; voortbrengen .

beval hem maar men

hij

lao

waaraan niets

komt ; na -ntuu -ra Bima ; kantuu, doen

bereikt

Mbodjo, bij bereiken of

elkander verbinden,

bijv.

ontbreekt ; kalo manluma ndaa , een volle

JII , in nuu ro ntuu , zie nuu .

kam pisang .

Ntuwu, voortdurend, steeds en bij voort

Ntumba , ntumbu labo , aantreffen , ont

during plaats hebben .

Ntj.

Ntjada, hakmes

hij

Ntjae, verbrijzeld , vergruisd .

weg ; ntjai lawa, de deur in de poort.

Ntjafa, (vgl . Mal . dampar, stranden ; Mak . sampará, blijven

hangen ),

in iets hangen

blijven , bijv. in de takken van een boom ; over

iets

een

schip ; na - lao ntjafa -ra

heen

hangen ,

vastraken ,

nisa,

hij

di

van

sa -buwa sa -buwa

spoelde op een eiland aan ; vgl .

deur open en

de

alle

vogels vlogen

Ntjaki, geheel en al ; made ntjaki, mors dood ; mbuda blind .

ntjaki, geheel blind , steke

Ntjamba , zie ntjaru -ntjamba , vgl . san.

tjemba. Ntjambe, anlwoorden , andwoord ; nggara sara nggâhi ina ro ama , mee -ra

tjafa.

na-waü

Ntjai, I. weg ; bè-ku ntjai malao ése Kölo , waar is de weg naar Kolo ?

nijambe kai nggåhi mangáme ro mahòrama, indien de ouders gesproken hebben, moet

II .

deur ;

ede

ra hengga

kai -na ntjai,

lòsa ngemo mena kai nasi ede, daarop deed

men

in

beleefde en

dingen antwoorden .

eerbiedige

bewoor

73

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Ntjambu (vgl. Jav . Ijampuh), vermengen ; ntjambu angi, zich vermengen , handgemeen

verkeerd handelt, ziet gij dat niet in ; na -ntjára kai- ku ba doü siwe, en de vrouw

met elkander worden , bijv. twee legers

bandelt

Ntjanga, gevorkte lak of stengel ; nahi pidu nijanga, zeven betelstengels .

weg ;

wati lao balu- na di ntjai

ba ama

ro

ina -na

lampa kai

na -lampa kai- ku watu

ntjanga makalai, hij volgde niet den weg, welken zijne ouders gevolgd hadden , maar hij ging langs

een anderen tak van den

weg. vgl . ntjangga en sanga . Ntjangga , een weg ;

zich

in takken splitsen van

ntjai ede na -ntjangga duwa, die

weg splitst zich in twee lakken ; ntjai man tjangga , kruisweg ; vgl . tjangga en ntjanga. Ntjango, bakken , braden . Ntjao,

I

bij elkander komen , elkander

verkeerd ;

raho

ntjára,

eene elliptische uitdrukking : om vergeving vragen . (uit

Ntjára -ntjao

van eene rivier of een

voor tak

bezigd

Ook ge

daardoor

onderscheiden

ntjára en ntjao dus

misloopen),

elkander

eig .:

verschillen ,

zijn , verschil hebben , met

iemand twisten ; na -ntjára -ntjao labo-ku sa mena -na mabou, (God) is onderscheiden van het

al

geschapene ;

mantjára -ntjao

nggåra

wára - sa doü

ro ròpo sama angi ndai-na ,

indien er personen zijn , die onder elkander verschil en twist hebben . Ntjåra - ntjuwa, mislukken , niet kunuen doorgaan ; na -ntjára -ntjuwa -ra

kaà - ta

doü

ake, nai sidi ampo ta -kaà, (heden ) kan de verbranding van dien man niet doorgaan ,

ontmoeten, elkander raken ; ndadi na -ntjao

morgen

zullen

wij

hem

verbranden ; oi

ra rera nygomi labo rera nahu, zoodat uwe

mantjára -nijuwa = oi masala - sála ; kantjára

tong bij de mijne komt, ofde mijne raakt ;

ntjuwa, doen mislukken .

ampo ta -kau - ku nòno ntjao asa labo rope-na,

Ntjare , zich het monopolie van den ver

daarop laat gij hem drinken , terwijl de mond de schaal (van het ei) aanraakt;

koop van de eene of andere waar toeëigenen ; iets met dwang voor een zeer hoogen prijs

dòho ntjao ntando, tegenover elkander en elkander aanrakende zillen ; na- waü- du

verkoopen; ruma -ruma

wati poda- poda lowa-na ana roana rato -rato makarawi.na

horu ntjao ita ba sa -mena - na nabi, en gij | rawi ntjare malai-na - sa ruma- ta sangadji zult geholpen zijn door alle profeten te mpa , geen afstammeling van een vorst of zamen (eig. bij elkander komende) ; kantjao, bij elkander doen komen, bij elkander bren

rijksgroote kan het recht van alleenverkoop uitoefenen , alleen de Sultan kan zulks ;

gen , in

ntau doü mpa ndai luku -leko, weli paralente,

elkander

aanraking met elkander brengen, doen

raken ;

diki kantjao kèto,

ntjare, biko-bako, de goederen van anderen

vastbinden , en de staarten elkander doen eigent hij zich op onrechtmatige wijze raken , z. v . a . bij de staarten aan elkander toe (door) met dwang voor een geringen vastbinden , prijs in te koopen , en met dwang voor II , strijden, vechten.

Ntjára (Mal, salah ; vgl . sára ), mislukken, mis zijn, verkeerd zijn, fout, schuld ; rawi doü mpa mandai ėda weya -mu pala ntjára na, nira -pu ndai-mu - sa mantjára wati pala ėda -mu, van wat een ander doet, ziet

een

hooger prijs te verkoopen en allerlei

bedriegerijen te plegen . Ntjaro, uitscheppen , namelijk : de viscb uit een fuik . Ntjaru - ntjamba,

overal verspreid , ver

strooid , kantjaru -ntjamba, overal versprei.

gij wel het verkeerde in, maar als gij zelf | den , verstrooien .

74

BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Ntjaru - ntjinggi, druppelsgewijze uitko.

een zeer schoone vijver; na -ntjewi upa kaki

men , in druppels neervallen ; lòsa ntjarunljinggi oi mada -na, zijne tranen kwamen

dèse-na, hij was meer dan vier voet hoog ; vgl, sewi.

in druppels te voorschijn ; vgl , kataru-lebe. Ntjau , alleen maar, slechts, niets anders

Ntjidi, oi ntjidi, rijstwater, stijſsel. Ntjihi, voldoende, juist goed , juist ; ula

siya, visch , welke niet vol

mantjihi

dan , geheel en al, al te maal, steeds maar ;

daa

mawâra di ade poo ede, ampo - sa masa arupiya

doende

nijau, dat wat zich in die bamboe bevond,

juist

was immers niets anders dan guldens: weki nojau, eigenlijk : niets anders dan het lichaam v . d . naakt ; malao ntjau , gaan ,

pala bia weya ( uta -mu, gij verdient dat ik u den kop insla (vgl . ndai, V. ) ; ntjihi nljao nljihi; nggåra na -nljihi-ntjao -sa

bereiken , v . d . nutteloos,

ijoi-na ku - landa mpa , als er een voldoende

gepraat,

prijs voor (geboden wordt) verkoop ik het ;

zonder

iets

malao

nggahi ijdele

te

ntjau ,

nutteloos

woorden ; kau-pu kamori mena doü

gezouten is ; nggâhi mantjihi, een

gezegde ;

nijihi-ndai-na nggomi ake,

la - lambo kantjihi-ku, gij moet op voldoende

de ge

wijze (terdege) slaan ; tarima weya ba Allah

storvenen al te gaar weder levend te maken ;

la ‘ala kanljihi-ntjao-na loi ede, het behaagde

nggara wali sara kani ro balu di sa -mena mena -na raa -kanta nijau kai-na ede, indien

God, het geneesmiddel eene goede uitwer king te laten doen ; vgl . tjihi en tjiki.

maramade

ntjau ede, beveel hem

geen gebruik maakt en niet opvolgt

Ntjihi-ndai, zie ntjihi.

al hetgeen door de ouders) geboden wordt .

Njjihi-ntjao zie ntjihi.

men

Ntjeba, open staan , geöpend ; vgl . seba. Ntjéko (Mak . en Bug . ljeko en djeko), krom , gebogen; kantjèko, krom maken , buigen ; lari ba nahu mu- lowa wali- ku ka nijèko, hetgeen door mij uitgespannen is , kunt

gij

wederom

krom maken ; biljára

kantjèko, een onrechtvaardig vonnis vellen .

Ntjele = santjihu , ongelijk, met hooglen

Ntjii,

I.

(vgl . Jav.

silěp ), verdwijnen ;

na -ntjii liro, de zon verdwijnt, het is avond na -mbia ai. II . (Sund . soëh , Jav . suwek) , gescheurd, verscheurd bijv. een sarong, een zeil; ntjüi ade, medelijden . NtJimbi,

herstellen herstellen ,,

repareeren

(vgl .

tjimbi ).

en laagten, getand, zooals bijv. eene zaag . Ntjemba, overvloedig, meer dan voldoen

Ntjimi, verzakt , in deu grond gezakt bijv. eene paal van een huis ; verborgen ,

de , ook : meer dan behoorlijk .

geheim , vgl . tjimi.

Ntjengga, scheiden van man en vrouw , echtscheiden ; vgl. Ijengga. Ntjenggu, zich afscheiden van , verschil . lend zijn met ; vgl. ntjengga. Ntjera , goedkoop Ntjewi,

algemeen ,

gewoon ,

Ntjiya , dungga ntjiya, soort citroen . Ntjòbe , met afgebrokkelden rand , ge kerfd ; Mal. sumbing. Ntjóki

en v . d .

(Mal .

meer dan , zeer

buitengewoon ; na - balo mantjewi-ku , het is zeer geurig ; wara sa -buwa kòla na -ntjewi kai-ku ba taho, er was een vijver, welke (elke anderen ) overtrof door schoonheid = 1

vgl.

Jav .

suker ),

onaangenaam , lastig, moeielijk, last, moeite, kwelling, soesah ;

overtreffend ,

sukar

mantjòki,

ook :

erg druk ;

vreugde, zeer groote kwellen , plagen .

erg , zeer ;

dihi mantjoki, vreugde ;

ndiha erge

kantjoki,

Ntjongga, ongelijk, oneffen . Ntjonggo , schuld , eene schuld maken ;

78

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

lao ntjonggo , eene schuld gaan maken = ter leen vragen .

Ntjora ,

aanstooten ,

aanbonsen ;

ntjora

lòsa

wału do, door de ruimte onder zijn

huis kruipen , aan den Noordkant binnen gaande en aan de Zuidzijde uitkomende ; di wombo hadju , onder de

ntjubu

angi, tegen elkander aaobonsen , bijv. twee

lampa

vaartuigen . (Ook wel eens voor kantjora ?). Ntjore, en kantjore, met zijn velen , in

boomen doorkruipen ; vgl . ljubu.

tegenwoordigheid

van velen ;

Ntjumbu = ntumbu.

mandai waa

Ntjana , (Mak . lasuna ui) , witte ui .

njore ro waa sama -na , hetgceu met velen

Ntjundu , klagen , eene klacht indienen ;

( of: in tegenwoordigheid van velen ) en te

wali lowa-na waa wuwa nggahi nijundu ba

zamen

ѕири

doü makalai malai-na- sa galara ndadi ma

bunga -na lepi kantjore-ntjore ba doü ; dewijl de bloemen door de lieden met hun velen

waa-na wuwa nggahi ede, ampo na- larima ku ba bitjára, niemand dan het dorpshoofd

ontrukt

gebracht

waren ;

moet

worden ;

ba

ta-kaà kantjore-pu ; laten

wij hem , in veler tegenwoordigheid ver branden .

klacht

eene

kan

wordt zij

inbrengen ,

dan eerst

door het gerecht aangenomen ;

vgl . Mak . tuduh.

Ntjubu, ergens in of onder door kruipen ; Ntjuwa, gewond ; vgl . suwu ; kantjuwu, wombo uma -na, luu watu da i wonden .

ntjubu dej

O.

0 = i, nadrukswoordje; ndede - o, aldus ; na - busi - o marada oi , dat het koeler zij dan water .

gewasschen zijn; samendraaien , bijv. touw (Mal . pulas); òle ro pode (vgl . pode) = het Mal . putar-baliq ); weha ntau kai òle ro pode,

Obu (Bul . awun ; vgl . Mak . umbu ), rook , walm ; na -waü - ra òbu saraa nggâhi-na , hij spreekt veel niets beteekenende woorden .

dha, gekookte rijst; vgl . ngâha .

goederen

door

allerlei bedriegerijen zich

toeëigenen ; öle -kapòle = òle , samendraaien , Olowa (Mak . olowang), voorsteven van

een vaartuig. Oma (Mak . huma ), droog rijstveld .

0i (Mal . ajer), water; kaoi, bevochtigen ; kaoi kai tuwa ngontjo, met zuren palmwijn

Omba, pudendum muliebre.

bevochtigen.

Ombo ,

Oka

(Mak ,

Oke ,

stikken , stikken ook iets in het

Omo, water in den mond houden ; vgl .

d.

i.

twee

buffels;

londe

ombo-na doü wâli. indien gij visch het wederom uit den vijver van een ander .

een juk

voor

mu-ngaha -ku

stuks

såhe sa -óka, buffels.

ayoka), juk

vischvijver;

verkeerde keelgat krijgen ; òke ba peke uta , door eene vischgraat stikken . Oko, I. (Mak . okong), mandje van rotan voor een pot . II. buigen bijv. het hoofd .

ede, eet

is

Big. omang . Ompo , soort vaartuig met vlerken , iets grooter dan een sampa .

Ompu ; a. Bul . opo ; Bug. opu heer ), grootvader ; vgl . wai en vandaar ook in

Ole , uitwringen , bijv. goederen , welke l ' t

algemeen

oude man ;

b . kleinzoon en

76

BIMANEESCH -HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

in deze beteekenis ook ompu siwe, klein dochter. One

(Bal .

uli

voordeel , Mal . olih , Jav .

oleh , verkrijgen ), nut voordeel ; sampari ede

beneden

nggâra

turu

Oru, I. moeson , tijdstip ; oru bara west

Òne-na ba

moeson ;

kai- sa doü, na

made lalo mpa , het voordeel dezer kris is,

toen

de

II . lao uru , dienst verrichten ; verplicht

Ósa (Jav , usap) , wrijven, afvegen , schoon

walerschepper ; gaijong; oi sa

maken bijv. het hoofd .

ongge, water ter hoeveelheid van een wa

Osu , voorraad op reis , reisgeld ; osu ro

terschepper.

siya, awo) , bamboe ; oo todo, (het

voorraad voor de reis ( siya

zout gehad ). Otjo, lossen bijv. een pand, een gevan gene , losgeld .

Opu , doorslikken .

Ore veel , talrijk .

Oto (vgl . Jav. atěr ), begeleiden ; òlo ro waa , speciaal den aanstaanden bruidegom

Ori, I. (vgl . Bug . ure in ama ure), oom

naar het huis zijner schoonouders brengen .

van vaderszijde.

Otu , I. otu boru, een emmer maken van

II . hulptelwoord ( oorspronkelijke betee kenis onbekend) nooit van stoffelijke voor gebezigd ;

allerlei

heeft hier oorspronkelijk de beleekenis van

Mak . bulo pattung) oo paï, òo ai, òo ragi, soorten van bamboe .

werpen

oru -na ;

werk præsteeren . III . boru, I. , enimer.

bijv . een dier.

( Bug,

wura

gekomen was .

bij lerstond sterſt. Ono = kanòno, doen drinken , drenken

00

raka -pu

maand, het tijdstip (harer bevalling) aan

dal , indien gij er mede naar iemand wijst,

Ongge,

( de monding der rivier) tot aan

de zee meegevoerd .

madja

ara

een

't

maken

dunia ake

II .

sa-ori madja dei ahera pidu mpuru ori, de

of ander ;

otu kabaho, een emmer

van pinangscheede. Òtu

eene

mada,

de oogen sluiten ; v . d .

hooge

uitdrukking

voor

maru

schaamte welke hierop aarde één is , zal hier

otu

namaals zeventig zijn ; masaori-ori pâhu , het een of ander ; duwa ori kai -na , tolu ori kai-na

slapen . Ou , roepen ,

enz. =duwa kai-na of duwa mbuwa kai-na,

mamoli djâla ede; ede-ra lao ou kai, mai-ra

ten tweede, ten derde .

ontbieden ;

lao ou -pu doü

doü mamóti djala, gaat de vischers roepen !

Oro, medevoeren, medesleepen , van waler

daarop ging men hen roepen en zij kwamen .

gebezigd ; koha tuta -na oro tja awa ba oi,

Owa , I. blauw .

lao- lalo ra awa moti, zijn schedel werd naar

II . metalen smelten , gieten .

P



(Mak .

idem

uit

het

Holl . pacht) ,

Padasa (Mak . padasang), steenen wasch bak bij eene moskee .

Paa (Mal . pahat ), beitels . Pabelo ( vgl . Mak . lau belo ), zeeroover.

Padati (Jav . pedali, lweewielig voertuig ), mariya, affuit van een kanon .

Pabule (vgl . Mak . bulekang), draagstoel ; i

Padere , komt alleen voor in : pai padere, zeer bitter.

pachter .

pabule longko, overdekte draagstoel .

77

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Padewaka

padewakang of padu

(Mak.

wakang ), soort vaartuig . meestal padi-padi, en ook ka

Padi, I.

tusschenpoozen doen ;

padi- padi, iets met puwasa vasten .

kapadi.padi,

met

Pagege

padòli; hubu ' l buchli aö-na

jaủ pagege ro padòli.

tusschenpoozen

II . de vakken waaruit de wand van een huis bestaat.

Påha, I. (Jav. pakan ), voederen , le clen geven ; vgl . ngâha . II .

( Mal .

pakan ), inslag bij het weven .

Pahe , op iets toeschieten , roofvogel op zijne buit.

bijv.

een

På hu (uit het Mal. Sanskr. rupa ? voor

Padingi (Mak . padinging-dinging ), deksel

komen , soort; Mak . aangezicht, soort ) . voor

van een padja bamboezen schaal of presen

komen , aangezicht , soort; watja pâhu , het

teerblaadje.

aangezicht wasschen ; ta -ndawi-ku oha upa

Padja ,

I.

breed ,

ruim ,

uitgestrekt ;

mbuwa pahu,

mabura makala mameè ma

sera daa mantau sumpu padja -na, een veld ,

montja , gij maakt vier soorten rijst: wille,

dat eindeloos uitgestrekt is ; kapadja , ruim

roode , zwarte en

geele ; sapáhu , van één

maken , ruim doen zijn .

voorkomen , v . d .

gelijken ; na - sapâhu rahi

II . tijd of gelegenheid hebben .

III . ( Mak . padja ), bamboezen schaal . Padjala

(Mak .

idem ),

soort visschers

vaartuig .

ndai -ku labo ndai.mu mijn man gelijkt op u . Paï, (Mal . pahil), bitter, pai ade, onge duldig ; pai ade-mu angi ,

Padjamba, zie djamba.

Padjana ( van het Mak . padjannang ), lamp .

gij

wali ngèna -ngena -mu

waart zeer ongeduldig, dat gij

niet op elkander wachtlet. Paiook

pai-pai,

veronderstel,

gesteld

Padjo (vgl . Mal , ayun ). wieg, wiegen , schommel

dat ; pai wära made nde mamoriwáli, gesteld dat de dooden weder in het leven konden

Padja (Mal. payung), zonnescherm ; sapadju Mbòdio, zoover de zonnescherm van

terugkeeren . Païya of paiya-iya (vgl . Mak . riya ), jui chen , hoera roepen .

Bima reikt d . i . bet geheele land van Bima.

Pado (Jav . padon ), hoek . Padoko = padòli, gierig .

Pake, = rima, vingerknokkel ; vgl . peke. Pakeke mpabuwa.

Padòli , gierig

Paki, wegwerpen , verwerpen , verbannen ;

Padoma (Jav . Mal . padoman ) kompas.

ede-ra ao kai ba doü ede, na - ėda -ku pala wadu,

Padowa = tuu ; na -waü -ra padowa watu

ede mpara paki-na , daarop namen zij het in

maru kai-na, bij is van zijne slaapplaats opgerezen ; ook fig. zich verheffen .

ontvangst , maar toen zij bemerkten dat het slechts een steen was, wierpen zij het

Padu , natuurlijke spoor van een haan.

weg ; lao mbei kai ba

Paduka

ao - ku ,

(Mal.

Sanskr. ) . benaming van

den vorst ; ruma paduka, de echtgenoote van den sultan . Padupa (het Mak . padupâng), wierook

ik

wierpen

nahu nlika na -paki

ging het hun geven , maar zij het ,

nadat

zij

het aangenomen

hadden , plotseling weg ; paki au-du ma ndako deï weki, verwijder hetgeen aan het

vaatje, ook een komfoor, waarop gloeiende

lichaam

kolen gelegd worden .

gewonden

kleelt ; paki doü

mantjuwu , de verwaar

wegwerpen , z . V. a .

Paë, angel , met een angel steken .

loozen ,

Pagae, soort vaartuig.

zijn land verlaten .

onverzorgd

laten ;

paki

rasa •na,

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

78

Pako , padiesnijden .

kai-na,

Paku ( Mal . idem ), spijker. Pala , I. = lambo, boë, slaan ;

pala bia

tuta -na, zijn kop stuk slaan . II . evenwel, nu , echler, maar , doch , toch ,

vast gesloten oogen en onbe

met

wegelijk op zijne zilplaats slapen ; Vgl . pèso . Pampindi , iets aanplakken , bijv. eene pap legen hel hoofd .

Pamu (het Mal . , Jav , pamur ) , soort ijzer.

mada -na, ade -na

Pana ( Mal . panas ) , warm , ook hoog voor

pala mambuda, al ziet hij het met zijne oogen zoo is zijn hart evenwel blind ;

hengge, koorts; kapana, warm maken bijv. water.

dan ;

kòne na - ėda -ku

ba

na -mpinga -ku pala lako ake doof ; pala

deze hond is

ina-na wunga medi- n , de moe

der nu was juist aan ' t spinnen , nde pala , maar ; vgl . nde; pala -ni, helaas, ach .

uitroep , 2. v . a . !

langzaam

Panaa ,

Panawa , zie tawa . dèse pandala , zeer

Pandala , zeer, erg ;

Pande (Mal . pandei ), bekwaam , handig, geöefend

in eenig handwerk , handwerks

Palana (Mal . pělana) , zadel. Palando (het Mal . palanduk), dwerghert .

man ; pande timmerman .

Palann, de plaats aan armen en beenen

Pandja

ringen

eten ,

hoog ; nåru pandala, zeer lang .

Palada, ( het Mak . paladang), soort bordes voor aan het huis .

waar

keurend

en

proeven .

gedragen worden ; het Mal .

ndede,

smid ;

pande

hadju,

kampadja.

Pandjadja

( Mal .

pěndjadjab) ,

soort

vaartuig .

pergelangan.

Palari ( Mak . idem ), soort vaartuig .

Pangåha , (vgl . ngaha), gebak , koekjes;

Palawa, soort boom , waarvan de bladeren ! pangâha sintji, pangaha bunga-bunga, bena als groenten gegeten worden ; in het Mal . mingen van gebaksoorten naar den vorm . turi genaamd ; palawu bura en palawu keta ,

Pangaro ,

twee verschillende soorten van den zelfden boom .

(vgl. ngando) .

Palele (uit het Mak . ) , koopwaren, rondventer.

rondgaan

met

Paliponga, het onderste boven keeren . Paliya , verbod , vgl. karenda.

hetgeen

Pangere, een huis .

ai



touw van buffelhuid ;

(Jav . pangěrět), bind balk van

Pangewa, aanvuren (?) . Panggalari, de horizontale balk op de

verboden is ; | palen op welke de uiteinden van het dak

Palu -mara (uit het Mak . ) , kooken totdat

rusten . (Vgl. Jav. galar ?). Panggawa punggawa.

Panggempe, afhangen ;

het water er af is, droogkooken .

bijv.

au pang

Pamali (Mal . Bug . idem) , verboden , taboe .

gempe di kontu -n , wat hangt er op zijn rug ?

Pamaru

Pangka (Mal . pangkat) , verhoogde plaats, rang ; wii kapangka-pangka, alles naar zijn

( het Mak .

pamarung ),

steven

van een vaartuig.

Pambódu,

tuia ,

het

hoofd

buigen ,

knikken met het hoofd ; vgl . mbòdu , kodu . Pamoka ( uit het Mak . pamakkang ),

rang plaatsen , in volgorde plaatsen . Panihi (Mak . panjiki),

vleermuis .

zolder .

Panimba ( Mak . palimbang ), overzetten , bijv. over eene rivier ; sampa mataki

Pampèso zich verplaatsen , zich bewegen ; maru makantee madapampèso di hidi dòho

panimba doü , een bootje , personen over te zetten .

dienende

om

79

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

(Bug. panombong ),

Panombo

of rowa

panombo klein soort pot . Panta , I. (vgl . Mal . pantjang paal , palen inslaan) , insteken ,

indrijven ; panta paku ,

een spijker inslaan ; panta bandera, de vlag

Paramata (Mak . edelgesteente.

idem ; Mal . pěrmala ),

soort plant in het Mak , tji.

Paramau ,

naguri genaamd. Paranaka ( het

Mal .

peranakan );

dou

planten ; panta kuta, eene ombeining zetlen ; ' paranaka, de afstammelingen van Maleiers ook zegt men : panta bente, een benting 1 en Bimaneezen .

Parangga, stal .

oprichten .

II. een gespleten bamboes waarop bloe men

worden ; bunga sa -panta ,

gezet

een

bosje bloemen , een bouquet . Pante = nggoma, soort huiduitslag.

Parasila

( van

het

Mal .

běrsila ); doho

parasila de bijzondere wijze van zitten , in het Mal . duduk bersila genaamd . Parenta ( Mal . parentah), bevel , bevelen ;

vgl . kau.

Pantu, soort mandje.

Pao , a . hap, happen ; ede-ra ngáha kai

Parèsa (Mal . Sanski . pariksa Mak . pa lao parésa di ruma

sangadji, een

duwa pao, tolu pao, daarop at hij twee of

ressa ).

drie happen ; b. doen happen , in den mond geven ; ngâha pao ba doü, eten terwijl iemand hem het voedsel in den mond brengt .

rechtgeding voor den vorst gaan voeren . Pari , uitstrooien, v . d . zaaien . Parisi , bumi parisi, anibtstitel, zie bumi.

Papaku, diertje dat gevondon wordt op

Pariya (Mak . idem ), soort slingerplant .

de kippen in den ruitijd, kippenluis ; ook als spreekwijze gebruikt om aan te duiden

Paro , snel , vlug ; lampa paro , draven ; paro rima, vlug , handig .

dat iets zeer klein is .

Parongge (Mal . měrongger) soort boom .

Pâra, I. de manen van een paard .

Paropa (Mal . parapat), soort boom .

II .

Para Mal. parut ), rasp.

wordt, voorafgegaan door een woord

dat onderzoeken of beproeven beteekent , ge

Paruga

(Mak .

baruga ), bamboezen ge

bezigd in ; pâra marai, om ' t hardst loopen ; pâra mantiri, om de wed schieten ; para ma

bouw, waarin vergaderingen enz . gehouden worden . Men onderscheidt twee soorten :

tenggo, meten wie de sterkste is .

de paruga suba, buiten de omheining van

langwerpig soort kist ; parabo

Parabo,

bedi, geweerkist; doodkist,

parabo

doü

mamade,

Mak.

idem ;

(vgl . suba) en de paruga tau ,

geweldadig ,

tels met eetwaren moeten neergezet worden door hen , die daartoe verplicht zijn . Parupae, klanknabootsing, bijv. van iets met

een

knal

uit elkander springt ;

Mal.

Sanskr.

dat

met

geweld ;

kaparupae, dat geluid maken ; men zegt ook : nuntu kaparupae, met veel omhaal en

perkara ), zaak , artikel . Paralente,

paleis

geheeten , omdat daar, bij feesten , de scho

Parada ( Mak . idem ; Mal. Jav . prada, dun , blad van metaal ), verguldsel, ook verf. Paraèsa parèsa. Parakára

het

binnen de ombeining; de laatste wordt zoo

mpanga paralente, met geweld stelen ; weli

bluf iets vertellen .

paralente, bijv. van

Pasa (Mal . pasang), wali-du wära pasa -na, zonder wedergade.

met geweld koopen , gebezigd den vorst, als hij zijne onder

danen dwingt hem iets te verkoopen tegen geringen prijs.

Pasaka (Mal . pusaka ), erfstuk , ada pa saka , een door erfenisverkregensla af.

BIMANEESCH -HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

80

Pasapu (Mak. idem ) , zakdoek, handdoek . Pasatimpo

(bet Mak , pasantimpo ), met

goud beslagen bijv . eene kris .

Pasiki

met de vingers drukkend,knijpen , pidjetten ;

(vgl . petje ).

(Mak . pasiki' voorvechter ),

hofbeambte , die

Pee ( Bul . mihis met de vingers knijpen ),

een

met vertrouwelijke zen

dingen en boodschappen belast wordt.

Pehe ,

1.

kunnen , mogelijk zijn ;

vgl .

lowa ; doü daa mawára oi sambeya wali pehe -na karawi sambeya , door hem , wien het

v. d.

Pasole (van bet Mal . pěrsoliq) , pronken , ergens verzot op zijn , iets zeer in

water, om zich te reinigen vóór het gebed ont breekt, kan het gebed niet verricht worden .

waarde houden ; pasole kai- pu ba nggòmi sunat, houdt de soenal in waarde.

II . leeren kennen , kennis maken , (vgl . pala ); ntjai mandai pehe kalantu kai -la wa

Pasusu (Mak . pasusuru) , ai pasusu touw om de zeilen van een vaartuig mee vast te maken . Pata , I. kennen . onderkennen, herkennen ; bae kai - pu ade ilmu firasat ndai lowa kai pala

robade

ra-na, van

een

(God)

weg ,

welke

ons het bestaan

leert

duidelijk

kennen ; pehe

angi, met elkander kennis maken ; pehe weki waü bonggu , erkennen , bekennen , dat men overwonnen is .

sa -mena-na doü , beoefen de

III . ede-ro-pehe, ( alleen aldus verbonden ,

om daardoor de menschen le wie

in deze beteekenis gebruikelijk) onderricht, onderrichten , raad , vermanen ; doü ma

zij zijn ; mandede wâli mbeè pata mpudu ba doü mantau , zoo ook , indien eene geit

bengke daa mangawa balu ede-ro-pehe , eigen wijze menschen , die naar heen raad willen

door den eigenaar (als zijn eigendom ) her

luisteren .

gelaatkunde kunnen

onderkennen

en

te

weten

kend wordt enz.; pata katjuwa - tjuwa lai -ku

Pehi , ai pehi, het touw ,, waarmede het

doü malaho ro masawai, onderscheid de goeden en slechten van elkander .

juk om den hals van den buffel verbonden wordt .

II. in wuu ro pata, zie wuu. Pataha , soort plant , welke men nog onderscheidt in – mpori (Mal. sérei) , kòlo. doro, en

Patala = tala ; patala pangåha di ade tare, koekjes op een schotel ordenen .

Patjinga , - woi, zichtbaar van de tanden . Patòho, schuldvordering ( vgl . toho ) . (Mal .

Mak .

idem ), soort kom

Patu (het Mal . patul) gepast , voegzaam . Patula

( vgl .

Mal .

tulaq ,

Mak .

Tula ),

middel tot alweering van ziekten . Pawala

(Mak . pawallang, rood koralen

armband) , enkelring . Peda (Mal . pedang), sabel.

Pene = tabai.

Penge kwaadaardig bijv. een dier . Penta ,

Pateri (Mal . pělari ), soldeeren , soldeersel. Patiti, aanleggen , mikken .

Patola kommer.

Pèke, been , bot (vgl . Mak . buku ?). Pela ( Mak , lépá ), plat . Pelo (Mak . pelo ), oprollen van de zeilen .

penta

edi, voetzool, penta rima,

handpalm ; vgl . kapenta . Pepa, vlieg .

naar

Pere,

slaan

iets

slaan , bijv. naar eene

met

een

veerkrachtig

of

elastisch voorwerp , slaan met de vleugels, zooals de vogels .

Pèso , aſwenden , verwijderen, afwijken , van

iets

(vgl.

Mak .

Bug. lessó) ; wali-du

pèso -pèso-na mada -na manlanda veya påhu na, hij wende zijne oogen niet af van haar gelaat maar bleef het steeds aanschouwen ;

pèso weki,

zich aſwenden , weggaan ; pèso

81

BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK. weki di hidi makalai,

naar

Pinta, op een , opgestapeld ; ook : dikwijls ;

eene andere

plaats verhuizen .

na -pinta lalo mai-na, hij komt zeer dikwijls ;

Pète , binden , vastbinden aan iets = lèlo,

vgl. pita . Piri , I. gelijk , vlak , bijv. een veld .

waarmede het dikwijls verbonden wordt .

Il . wrang .

Peti (Mal . pěti), kist . Petje (Mal . piljil)

III . (Mal . piring), bord .

pee.

het Mal . dědap

Pisi, rondloopen , overal rondgaan ; na

genaamd . Peya , aanstonds , straks, zullen ; peya ,

waü -ra pisi doro ede lao ngupa, hij heeſt den berg geheel rondgeloopen om te

soort boom ,

Peto ,

sa -doü -nn,

in

aanstonds ! zoo

dadelijk ! peya

zoeken . Piso, (Mal. idem ), mes. drukken , ergens

na- waü sara maru , ampo enz . , aanslonds, als hij in slaap zal zijn , dan enz. , na kapóro-ra peya rahi -mu, uw man zal toor

nig worden ; peya - sa ede = peya. Peyo ,

djanga

peyo ,

Pita ,

bovenop

zijn ;

ampo ta -dòho pila -ku, vervolgens gaat gij er bovenop zitten ; mabu pita lenga - na , boven

boschhaan, padu

peyo, soort plant, wilde hanespoor.

op

zijn

makker

vallen ; kanggâhi-pu kai

knippen met de oogen ;

masapoda-poda -na, ai-na pita -mu ruu ana-k ede, spreekt vrij de geheele waarheid uit

v . d . sa -pida mada, één oogenblik ; (vgl .

en houdt niet onder (2. v . a . verbergt niel)

Mal . kedjap ; Mak . kida). Pidu (Jav. pilu), zeven .

wat

pila mbulu , de op het dak zich kruisende

Pihi , kleine boor ; pihi- pu aſi, maak vuur door met een stuk hout in een ander

bamboezen balken rakka geheeten ).

Pida, blikken ,

te boren . Pii ,

inhouden ; pii nawa, den adem

houden ; piï eli, zijne stem inhouden ; pii

Piku, I. (vgl . Bal . Mang. mokopi; Jav. někuk) ; opvouwen ; nahi ra -piku, opgevou wen betel . II . het Mal. pikul, als gewicht. (Jav. pira, Mak . pirang ), hoeveel ;

boë pila, hoe laat is het ? pila- pila,

(in

het

Mak .

rakka

Piti , duit, van Bali afkomstig ; ook geld in

rai, zijn loop inhouden .

Pila ,

het lot van mijne kinderen zal zijn ;

ver

in ' t algemeen ; (Mal . pilis ; Mak . pitisi"). Pitja, met de nagels knippen , bijv. on gedierte ; (vgl . Mal . pidjat ). Pitu , in : pilu mpowa , versterking van mpowa .. Piyu (vgl . Mak . purusú ), over iets heen strijken , bijv. over de manen van een paard . Po , dial . = pu .

Pòda,

waar ,

juist ;

nggahi poda, een

woord ; sa -poda -pòda -na, waarlijk ,, inderdaad ; indo na -wara imbi sa- pòda-poda

scheidene , vele ; labo fare- mu mawaüra bini pila -pila djompa , terwijl verscheidene schu

waar

ren vol zijn met uwe rijst.

na , zij hebben inderdaad geen geloof ; kai

Pili (Mak . párisi' en Jav. prih), pijnlijk zijn,

pijn ; pili tuta , hoofdpijn, pili loko,

buikpijn . Pimpi , achtereenvolgens; ta -nono pimpiku tolu nai, gij moet het drie dagen achtereen volgens drinken . Pingga (Mak . pinggan ), schotel. VERU , BAT. GEN, XLVIII,

masapòda-pòda-na, naar waarheid ; kapoda, waarmaken, juist doen zijn ; kapòda ade het hart zuiveren ; ook : zich zoo veel mogelijk inspannen . Pòde, I. (Mal. putar) draaien , opwinden , bijv. een touw ; òle ro pode, zie ole.

II . (Mal. pete ), stinkboonen . 6

82

BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK . Poë, afbreken .

te leggen en wordt ook gebruikt tot aan

Pohu, omhelzen, met de armen omvallen ,

duiding

Pòke, plukken , bijv. vruchten. Poku , I. terugkeeren = dula en mbali .

vouwe het in drieën, sa -pòku tjihu, maat van af de hand tot aan den

imperatief (zie

spraak

til op !

wali-pu, nog

Pudju = ranu , kneden , fijnkneden .

op

Padu = nempa , lappen, ergens een lap zelten ; dikwijls beide verbonden ge

bruikt : pudu ro nempa .

elleboog.

Pòle = òle ; kapole, zie bij ole.

Puka

Polo , plukken , afplukken stuk voor stuk . kalebas ;

Ponda,

soorten

eenige

zijn :

ponda náru , ponda mbòlo , ponda ndali. Ponggo , (Mak . pangkuli ; Bolaang . Mong. momongko, met hakken ;

den

gekomen ; hanta-pu , niel ; mbui -pu, nog.

II . vouwen , ( vgl . piku ,wòku ), poku tolu-ku, men eene

van

kunst); rongga -pų èse tadja, bovenop zolder

(Bal. pěkul; Mal . pěluk ).

eene

bijl

ede -ra ponggo

hakken ), bijl,

bồo

mena

kai- na

(Mal . pukal),

sleepnet ;

een net

uitwerpen ; bijv. puka djála . Pula,

dichtmaken,

stoppen ,

bijv.

een

gat . Pale, I. (Jav. pulěn ), gestold, klonterig ; kapule, tot eene vaste massa maken . II .

verbrijzeld ,

fuu hadju ede, daarop hakte hij alle boomen

op, schoon

ede-ra ponggo bồo mena kai -na fuu hadju ede na-pule saraa fuu hadju di lewi ede, daarop

op den hals halen . Ponte,

(vgl .

hakte

Jav .

buntel) ,

inwikkelen ,

pak ; ponte kai karata, in papier wikkelen ; doü

mawaa ponte,

draagt ;

iemand , die

een pak

sa -ponte oha, één pakje gekookte

rijst. Pontjo,

pontjo

sambia,

de

avondster ;

Ponto (Mak . idem ) , armband ; ponto rato , naam van een vischsoort dat in holen aan den zeekant leeſt en zich kan opblazen . Pontoreka , stamelen . om

boomen

alle

Mal . punah ); bijv.

om ,

zoodat geen

enkele boom meer in den tuin slond ; na. waü -du pule saraa lewi-la, onzen luin is geheel van boomen beroofd ; ngâha kapule, schoon op eten . Puli (vgl . sneuvelen .

het Mak .

Bug .

en

woord)

Puli - lawa , het Mal . kulit lawang.

(vgl . Jav . pandjer sore).

Poo , sluk bamboe

bij

(vgl .

v . d . geheel

om .

Ponggu, ziek worden , zich cene ziekte

op ;

vergruisd,

iets , bijv. geld ,

Punggawa bevelhebber.

(Mal .

Sanskr. ) , legerhoofd,

Punti (Jav . prentěl ? ), gekruld van ' l haar. Puntiana

(Mal. puntiyanak) , de geest ,

die de kraamvrouwen kwelt.

in te bergen , (vgl . Lamp. paruh, uitgeholde

Pupu (Jav . pupur). blanketsel.

bamboe om water in te bewaren ). Pore, kneden ; oha sa -pore oha duwa pore,

Pure , zwavel . Puru , I. roosteren ; dež aſi naraka puru

één , twee klompen gekookte rijst.

kai

Poro maken .

geroosterd worden tot hunne straſ ; na karaka-du huri -na såhe, ede mpara tjuwa

(Mak .

bodo),

kort ;

kaporo, kort

Potju, veest, een veest laten ; (vgl.Mal. këntut; Jav. ěntul, Sumb . kapisu) . Pa, (vgl . Mal. pon, Mak . pa), nog ; voorts dient het om

den nadruk

op een woord

siksa , in

het helsche vuur zullen zij

tjuwa puru -na,

zij

vilden

de buffels en

daarop roosterde elk ( zijn deel) ; puru pela, gedroogd vleesch, dendeng. II , de punt van een stijl; vgl. pulju .

83

BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .

III . (Mak . huiduitslag .

idem ),

puru

Putu , inpakken , inwikkelen , meestal in

djawa, soort

linnen ; vgl . kalo ; sa - putu, één pak .

IV . (Mak . purusú ), een band toehalen . Puti , soort boor.

Puwa, I. (Bug. puwang ), meester , mees teres ; met dezen titel spreekt een slaaf

Putji- anggi

zijn heer aan .

(Mal . puki andjing) , soort

plant .

II . (Mal. perah ; Jav . poh) , uitpersen .

Putju ( Jav. puljuk) , punt, bijv. van een zonnescherm .

Puwasa ( Mal . Sanskr.), vasten .

R. R

= ra,

I en III ; ede-r = ede-ra, ina -r

Raba, ( Bug . rĕbang) , een bamboezen om

ama, ouders.

heining

Ra, I. geeſt evenals het Mal . woordje lah, nadruk aan het woord waarachler

afperking in eene rivier. Rabi, iets van boven

het

gevoegd

nagòmi-ra,

wordt ;

sij;

na

taho - ra, het is goed . Zie voorts de spraak kunst. 11. = raa , III.

welke

halen ; rabi ula

èse ladja, visch van den zolder halen . Rada, I. overtreffen , meer dan ; na -rada mpudu

guru -na

ba

ana mori-na , de leer

meester werd door zijn leerling overtroffen ;

III . ra = ro, I, doch alleen in samen stellingen,

kula) ; ook eene bamboezen

( vgl .

één

begrip

aanduiden ;

pana- na

madja

van

schaamle overtreſt dien van het

de

na - rada -ku

afi,

de gloed

nggasa ra nggâri, bloeiend , levendig, bloci; ia ra ' kamai, uitschelden ; het wordt ook

vuur ; na -busi marada oi, na-neyo marada wolo, het zij kouder dan water en lichter

dikwijls tot r verkort.

dan kapas .

Raa, bloed .

I.

(Mal .

darah ,

Oud - Jav.

ráh) ,

II. (Bal, lahad , lad ); spoor, iels, wat de sporen draagt ergens voor gediend te hebben

II . alléén in rada -rudju = rudju , kneden . Radarasa, pelo boom .

radarasa,

soort dědap

Rade ( in het Kòlo’sch rale, Sumba reli),

of mede in aanraking geweest le zijn (het

gral.

Mal . běkas); raa edi, voetspoor III . dikwijls verkort tot ra, vormt deel

Rae, soort van vergiſtige slang, in het Mak . ulari tara balawo genoemd.

woorden

van den verleden tijd ; doü raü

diki ( ra -diki),

een gebonden mensch ; wei

raa-diki (ra-diki)

ba

rahi-na , eene, door

haren echtgenoot gebonden vrouw ; ula ra . waa -mu, de door u medegebrachte visch ; au -au -du wat

raa -rawi-la

ro

raa -nggahi-ta,

al

gij gedaan en gezegd hebt; doü raa

madiki wei-na of : doü maradiki ( zelden :

Rafa,

uitgekauwde

betelpruim ;

(Mal .

sepah). Raga (Mal . idem ), bal van rollan . Ragi, dobu ragi,

soort

suikerriet těbu

merah . Rahama ( t) Arab . rahmat, genade , barm hartigheid. Rahasiya

(Mal .

Skr.) geheim , ook het

maraadiki) wei-na, iemand , die zijne vrouw vastgebonden heeft ; doü maramade ede, de

innerlijke, het gemoed . Rahi (Mal. laki), man , echtgenoot ; ka

gestorvenen , (vgl .

rahi, huwen (van eene vrouw gezegd ) .

beteekenis) .

de

sub II opgegevenen

Raho, vragen om

iels ( Daj. laku ); raho

84

BİMANEESCH- HOLLANDSCH WOORDENBOEK.

kangampu , vergiffenis vragen ; ta - raho weya-

bereikt ) ; daa maraka of wali raka -na, ook :

ku daha náru -na, gij vraagt aan hen hunne lange wapenen ; raho weki, elliptische uildrukking voor verlof vragen om heen te

karaka,

gaan , Mal . minta diri.

saraka

Rahu,

soort

viervoetig dier (civetkat ?

vgl . Jav . rase ). Rai , (Mal, lari); hardloopen, ijlen, vluch karai,

ten ;

snel

doen

gaan ,

onvoldoende, raka - tjiki, voldoende (vgl . tjiki); doen verkrijgen , doen bereiken ; saraka,

walu

aan ;

tot

ijumpu

kai-na,

tampuu -mpuu - na

van het begin tot

het einde ; ba bau wali ntene kai-pu mai-na saraka mbia ai ake, waarom is hij lot heden

avond toe toch nog niet gekomen ?

Rama , kruipen, zoowel voor menschen

hard laten

loopen ; karai lopi -na deï laka , zijn schip

als voor slangen enz. gebezigd .

met eene vaart op eene klip doen loopen . II . ai marai, lichtdag, overdag, in be

Ramba , steen.

teekenis

het

sambeya

lima

Mal .

hari

wakatu

sa -nai ai mangadi,

ro

siyang ;

de

gebeden

ver

richten op de vijf waqloe's iederen dag,

Rambuta vrucht.

gesteld

zijn

op

iets,

in

iets

(het

Mal .

rambutan ), eene

Rame (Mal . ramı), vlas.

gedurende den dag en de nacht ; vgl . sidi. III .

slijpen ; wadu ramba, slijp

II . snijden, bijv. gras of katjang.

kakidi

di sa -nai ai-marai

I,

Rampa (Mal . rampas), ontrukken , rooven .

zin

Rana, lauw (vgl . Toumpak , nanar) , ook

hebben ; oi nde nono kai : oi pana, oi busi,

hoog voor supu, ziek .

oi

niwa, bè-bè-na mpara nde rai kai-na oi malolu mbuwa pâhu ede, het vocht waar

Randa, I. sleepen ; randa -ku peda- la dei dana, sleep uw zwaard over den grond ;

mede het moet gedronken worden is warm

ede -ra

of koud water, of honig, op welk van deze

daarop sleurde men hem te dooden ; ( vgl. hinti ).

drie men het meest gesteld is .

Raka,

komen

voldoende,

tot ,

verkrijgen,

bereiken , voltallig, vinden, (vgl .

randa - kai

ba doü, na -lao

voort on hem

II . stengel , steel , bijv. van den betel . Rang'ga, I. de bidaraboom .

Mal.

dapat en Bal. bakal); tjoü -tjoü -du mabalu na parenta aka (I)-na, na-raka ilmu, ieder,

II . = mòne , mannelijk , menschen als dieren .

die

Ranggasasa ,, (van het Mal . raksasa ), booze geest , reus . Ranggo, koraalsteen .

de bevelen van zijn verstand opvolgt,

zal wijsheid verkrijgen ; raka -na sa-nai duwa mbuwa rupiya, dagelijks verkreeg hij twee gulden ; doü ra -raka, krijgsgevangepe ; raka -du di woha ntjai, toen hij het midden van den weg bereikt had (toen hij halver wege gekomen was) ; tanlu -ra dompo weya na tuta -mu, na-raka -ra upa mpuru upa ,

vier

maakt ) ; sara de

veertig bereikt, (voltallig

kalosa -ku

masa -na zakât

en

djèka -na, nggâra wära

maraka bila-na,

men moet

opbrengen indien men geld be

zit, dat het getal (voor de belastbaarheid )

zoowel

van

Sanskr.

Rangki , (Mal , rakit ), vlot. Ranta mand,

(Mal .

en

Mak .

rantang),

soort

(Mal . idem ), ketting ; ai rante, van een paard .

Rante toom

Rantja

hij zal u zeker het hoofd aſhouwen , opdat hij de

hade -du,

rantja om

lepi;

na -waü - ra

mpoi weli

ba doü , door de lieden is alles als

strijd geheel en al opgekocht ; ook be

naming van eene wijze

om

de trom

te

slaan . Ranu , kneden, persen, uitpersen , ( vgl.

85

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Bug.

djemmú ) ; mangge ndei ranu kapule,

tamerinde,

welke tot

eene

vaste

massa

moet gekneed worden ; oi mangge ra-ranu , uitgeperst sap van tamerinde.

karawi rawi mataho, een goed werk ver richten ; ai- na mika

Rapa, I. afgesneden rijsthalm . II . soort peulvrucht, in het Mak . katjang

lao

Rapu (Mal . rapat, Jav. stevig aan één gevoegd.

rapět), dicht,

plaats, negorij ; rasa toi,

dorp, (Mak . parasangang ). Rase , A. insteken , speciaal in den mond ;

bek

den hond ; B. vreten ; asa

van

mu-sa na-turu rase, of : mu - turu rase -ra , gij vreet maar alles op. (Mal. běrsih , Jav.

raso weki, rein van lichaam ; ook

overdrachtelijke

in

beteekenis gebruikt :

raso rera-na di nggâhi mantjowa, zijne tong is rein van wil ;

leugentaal ; bura raso , helder

karaso,

hout gaan be

is

Rede ( vgl. Mal . rindu ), = pili (waarmede meestal

verbonden wordt), pijn , pijn

doen , ook in het bijzonder: minnepijn . Reè, pudendum virile ; reè rato, soort zeevisch . Refu , laten varen , loslaten ; wordt soms met néfa verbonden .

Raso, schoon, rein ; rěsik ),

hij

(vgl. Bug. laonruma). Rebo, dansen , tandakken ; vgl . lenggo.

het

rase weya -pu di asa lako ede, steek het in den

hadju ,

karawi

werken ; rawi ro lao, veldarbeid verrichten ,

goreng genoemd.

groote

hambu labo doü

houd nooit iemand na , dat gij een goed aan hem verricht hebt ; na - waü -ra

werk

Rasa ,

ro

ba supu wara -na karawi- ta mataho di siya,

reinigen ; oi

maraso maka

Reke ,

I.

Holl ,

het

mbòto-na wali-du

waü

rekenen

= bila ;

reke ro

bila ,

de

menigte er van was ontelbaar. II . krachtig, sterk , bijv. van een mensch of paard ; nggâhi mareke, een hard woord . Reko,

(Mak .

heen

deko

kronkelen

enléko), zich om

raso -na , zuiver water om het te reinigen ;

iets

vgl . nira ,

wortels van planten ; iets omgeven , zooals

als

bijv.

Ratja, soort plant.

bijv.

Ratja (Mal. rarjun ), vergift.

winden, bijv. met een touw.

Rato

(Jav . ratu ,

vorst ), vorstelijk per

soon, prins ; deze titel mag gevoerd worden door de djaneli en tureli. ratus), honderdtal , sa -ratu ,

Ratu (Mal. honderd.

Rau (Mak . rawo), soort vrucht. Rawa, zingen , gezang, liedje.

Rawamů rawa), soort noemd .

is :

( dit duif,

mu ,

zingend ; vgl.

in het Mal, punei ge

Rela

hoofddoek het hoofd ;

Arab.

(het

ridla ),

iets om

goedvinden,

tevredenheid ; rela ade -ku, ik ben tevreden , ik schenk vergiffenis; raho rela , om verlof vragen . Rembe, zwak ; doü marembe, een zwak mensch .

Reme, punt , bijv. van een sabel. Rempa

rumpa .

Renda, I. (Mal. idem), passement. II. bumi renda, een titel.

Rawe , wang

Rende, lies.

Rawi, werk, handelwijze, ook wel toc stand , zaak , en

de

de slang,

in sommige vormen ook

gelijk karawi; (vgl . ndawi en Daj. djawel ); rawi doü , A. iemands handelwijze, B. too

Rendu , zie djau . Rengge , rotsblok , groot stuk steen . Renta, uitspreken , vermelden ; renta -ku kai rera ,

men

verij; hina ba rawi doü , betooverd ; karawi : | (het geloof).

spreke uit met de long

86

BIMANEESCH

Rente ,

slaan ;

vgl .

HIOLLANDSCI WOORDENBOEK .

boë, lambo, nduku,

Rifa - (Mal . lipan of halipan ), duizend

pala.

Repa = mena ; ede -ra ljuwa made repa tjuwa made mena kai - na

kai - na = ede-ra

daarop stierven zij allen .

zijden

padju

genoemd ; zonnescherm

(Mak.

meest

in

Ribu (vgl . Mak . ritju ? ), zie mbari. Rii , ( Bul . arihi. Bug . aliri); paal, bijv.

payung

van een huis) rii panta, de stijlen , waarop de nokbalk rust .

Rere, in samenstelling : hebben , bezillen , ( vgl . wära)

verkregen door drie

rerakalo,

panjiki).

rijk ,

Riba , kookplaats,

taring met omzetting ?).

Rerakalo, soort vleermuis, in het Mak . balang- balang

poot .

steenen , welke een driehoek vormen (Mak .

Rera (Mal. lidah, Mak . lila ), tong.

een

Rido , schoonzoon .

gebruik met

Rima

(Mak.

lima ),

land :

ana

rima,

vinger.

wati of da ; doi wali rere (madarere) nggeè ro mori, iemand , die niets bezit om van

Rimba, I. oi marimba, hoog water. II . in sahada marimba, eene versierde

te wonen en van te leven ; doü madarere, een arm of gering mensch ; wali rere, ook :

uitdrukking in Bimaneesche vertellingen voor : sâhe, karbauw , doch waarvan de

ziekelijk, van menschen of dieren ; langzaam of achterlijk in ' t groeien, van planten .

beteekenis nu niet meer bekend is . Rimbi, karimbi, ralelen , rollen , zooals

overal

Rero,

her- en der

rondgaan ;

de donder .

rond

Rimpa .= niki ; bila marimpa, een vol

zoeken ; ngâra -na rero na-kamboü ba dou, door de lieden is zijn naam overal in

getal , Tjengga karimpa-pu = tjengga kaniki pu, verdeel het geheel en al .

gaan ;

waarts

' t rond

bekend

ngupa

overal

rero,

gemaakt;

(vgl .

ngaro en

Rimpi

= djarimpi.

Rindi , I. (vgl . Tonsaw. děnděm ), donker,

Sikka rerong, in : bano rerong, rondloopen ). Reso, in menigte aanwezig zijn , zeer

duister ;

talrijk zijn ; na -waü - ra reso saraa uta , de

te verlichten , hetgeen duister is .

visch is zeer talrijk. Retje, aansporen , iemand tot iets over

II . bamboestoel ; oo upa rindi, vier bam boestoelen .

halen ; ede-ra rèlje kai -na iwa doho -na : mai-ra la -nee-ka di uma -na , daarop spoorde

Ringa , I. (Mal. dëngar, Jav . rungu ), hooren ; karinga, docn hooren, v . d . mede

hij zijne makkers aan (met de woorden :) komt , laten wij in het huis gaan ; ba supu

deelen , verhalen ; raka -na sa - naiduwa mbuwa rupiya, nde pala na -karinga-ku wei - n sa -buwa

neè-na rètje lao tiyo rasa ro dana-na, dewijl

rupiya, dagelijks verdiende hij twee gulden,

hij haar wilde gaan zien .

te

maar hij vertelde aan zijne vrouw slechts van één .

Rewo , gewoon zijn le gaan ; doü marewo di kampo aka, iemand die naar gindsche

II. (Mal . lenga ), sesam , oliezaad . Ringgi , (Mal, ringgil), dollar, rijksdaalder .

overhalen

zijn

land

kampong pleegt te gaan . Reya, munt .

I.

(Mal. Porl .)

ndai makalarowa -na marindi, om

Ringi, kapok . reyal, spaansche

II. (Mal . haliya), gember. Ridi nggara, indien ,

Ringi - ronga

( vgl. Mak . lannasá,

Bug.

lanná) , ringi- ronga ade, zich verwonderen , verbaasd staan over iets ; kuwasa -na Allah ta'ala na -arira ringi -ronga ade ila , over de

87

BIMANEESCH - HOLLANDSCII WOORDENBOEK . van

de

menschen

in dit land ;

macht van God zijn wij geheel verbaasd ;

woonten

na-arira ade -ku maringi-ronga rawi doü ede, ik ben ten hoogste verwonderd over de

ringa ndede roi ba doü ede-ra näha-näha kanae kai-na cli marawa , toen zij zich aldus

handelingen van dien man .

hoorden prijzen , verhieven zij hoe langer, hoe meer hunne stemmen bij het zingen ;

Ringu, (Mak. lingu ), gek ; karingu, iemand

karoi, doen prijzen .

voor den gek houden .

Rinta ( omzetting van tinra ? vgl . Mak . tinrang, Mal . těndang), schoppen, een schop

Roka, I. de lendenen . II .

( Mal .

karal) ,

roest,

roestig ;

besi

maróka , roestig ijzer.

geven .

Rºko , waken , bij iets waken , feestvieren

Ripa- ripa, geheel verscheurd . Riru , wolk ( Bug . állung).

feest ; roko kamaru, waken , bijv. bij een

Risa, soort plant .

kind tot dat het slaapt ; na - maru roko ba

Riti , ( Bug . reli), geel koper. Ritju, 1. ( Mak . idem) , = sawai, slecht.

sintji weki, hij ligt neder terwijl het be

II . (vgl . Bug . retje en Bul . věwěk ), snel, vlug ; djára maritju, een hardloopend paard . Riu , meest: sama riu , vlak .

Riwu, duizend .

(Mal . ribu) ; duizendtal , sa-riwu,

Riyana, schoonvader, schoonmoeder . Ro ,

I.

en ;

kalo

ro foo,

pisangs

rouw bij hem de wacht houdt, vgl . sandaka . Romba, roodkoper ;

rood

såhe romba,

kleurige buffel. Rombe, grasmes .

Rombo , recht, rechtuitgestrekt; vgl.romo . Rome, (Mal. lemah , Bul . leme); zwak , qodral aö -na : Tenggo Allah - la ‘ala, mustahil

en

rome-na, qodrat beleekent dat God sterk

mangga's ; ku -sakasi -ku wali wara-na ruma makalai malai-na - sa . Allah ta'ala ro ku

is, het is onmogelijk , dat hij zwak is ; ruma marome, een zwak vorst .

sakasi -ku nabi Muhammad ede ndai kakai-na,

Romo, I.

en 't Mak .

ik betuig, dat er geen andere heer is dan

busii) ,

weg ; v . d . juist , waar, werkelijk ; katjai ku mu -romo, naar ik vermeen zijt gij

ta - raka -ku ro wali, hebt gij het gekregen , of niet ?

juist, ( handelt gij recht) ; ruma maromo, een waar vorst ; wali romo iyu -ku, ik had

II . Een woordje om aan den zin eene vragende beteekenis te geven ; mu - pili loko

werkelijk geen gevoel, ik had in 't geheel geen gevoel.

Ròbo

(uit

het Arab . marbot), de gees

telijke, die de bědoeg in de moskee slaat .

ntjai maromo , een

lam

Allah en dat de profeet Mohammed zijn gezant is . Soms ook met : of, te vertalen ;

mu-ro ? hebt gij pijn in de buik ?

recht;

(vgl . rombo

rechte

II . steel , stok , v . d . romo bedi, loop van een geweer. Rona ,

stam ;

ròna

hadju, boomstam ;

Rodjo , toespreken, aanspreken ; ròdjo angi, elkander toespreken , zich verzoenen ;

ròna fana, het lichaam van een boog ; vgl. lona .

wati ntene- pu -ro ròdjo angi labo rahi-mu,

Ronda , naakt , van een mensch ; bladerloos,

zijt gij

nog maar niet met uw man ver

zoend ?

ontbloot, zonder geld ; karonda, naakt maken ,

Rodu, ( Mak . ronrong), wekken . Roi , prijzen ; na -roi-ra taho sára -na doi di ade rasa ake, zij prees

van eene plant ; ook wel ; van geldmiddelen

de goede ge

naakt doen zijn, v . d . naakt uitkleeden , van alles berooven ; men zegt ook : karonda lembe, de sarong uittrekken .

88

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . Rondo, zie mbau.

III.

Rongga (Kòlo longga ), komen tot, aan komen ; da ndai marongga -ku nekeka ela

(het

Mal .

Arab .

arawah ),

ro doü nahu sangadji une parange matja,

Ruba - raba = rupe- rape.

komen

Rudju = ranu , kneden .

tot

mijn

volk

mogen

later niet

vorsten met een tijgeraard ; na -rongga dja ra ama-n watu doro, de vader kwam even eens aan

van de bergen ; rongga - pu aka

feesten

voor de afgestorvenen , voor een afgeslor vene zulk een feest vieren .

Ragi ( Mal . idem ), schade ; verlies. klanknabootsing van een rammelend geluid, vgl. karugu en karege. Rugu -rege,

dawa, dáár gekomen ; karongga, doen aan

bewegen ;

Ruku ,

maru

maruku

loki,

komen , doen toekomen , overbrengen , bijv. de bevelen van iemand .

slapen , terwijl men het achterste beweegt ; wali -du bae-bae -na ruku ro rawi ompu ede,

Rongko (het Mal. - Holl. rokok ), sigaar, rooken .

de bewegingen

Ronti = runti, afsnijden . Ronto, van roest zuiveren met limoensap;

handelingen

van

ouden man waren

niet goed

geheel buiten zich tahuwan laku -nja ).

zelven ( tiyada

ronto - pu besi, maak het ijzer met limoensap schoon !

en

den

hij was běrka

Ruma , heer ; ku - sakasi -ku wali wara -na

ruma makalai malai-na -sa Allah ta'ala, ik

Rdo , I. (Mal. daun, Jav. ron ), blad. II . iets ergens uitnemen , bijv. uit eene kist .

betuig dat er geen andere heer is dan Allah ; de vorst ; ruma - t ruma - t, onze heer

Ròpe, schors, schil ; ròpe hadju , boom-

biljára, de rijksbestierder, ita ruma -ku, zeer hoog voor : ita ; ruma londe, soort visch ,

schors ; ròpe dolu, eierschaal.

het

Mak .

banjarà

genoemd ; karuma,

Ròpo , twisten, twist .

in

Röpo-ròpo (Mak . rappo-rappo), hangslot,

als heer hebben , als heer erkennen ; wali - da

met een hangslot sluiten ; ede - ra ròpo-ròpo kai -na, daarop sloot zij (de kist) met een

tjaủ-na karuma ita ruma -ki, zij willen u niet meer als heer hebben ; ita ruma-ku ndai karuma, gij, de vorst ( het laatste ge

· hangslot. Ròtji,

(vgl.

Mak . lattjiri),

snel , vlug ;

deelte wel vertaling van het Mal . jang di

lao rotji, snel gaan ; karotji, snel doen zijn, ook : karawi karòlji, iets snel, spoedig ver richten .

pěrluwan ).

Ròtjo, A. (vgl . Mak . soso ); met een parang schillen ; B. = saròtjo, afgeschil.

bonzen , bijv. twee schepen ; lampa rumpa ,

Rampa,

(Mak .

tarumpa),

aanstooten ,

aanbonzen ; rumpa angi, tegen elkander aan

aanloopen tegen iets ; rumpa bente, of rumpa

verd ; parada na -waü - ra saròtjo (rotjo ), de verf is afgeschilverd .

alleen , een benteng aanvallen of bestormen .

Ròtju of saròtju, loszitten , losraken , losgeraakt zijn, bijv. het heft van een mes ;

schuiven, wegschuiven ; rundu - pu kau mai mena doü rasa toi, schuif voort het bevel

waü -ra rotju (of sarotju ) wòle -na, de grendel

breng over of geef het bevel dat de lieden

is los (of afgeschoven) geraakt. Rowa , I. beo , de beyo, soort vogel. 11. (Jav, dowah, soort pan) , rowa mbako

uit de dorpen komen .

kai,

pot om rijst in te koken ; rowa weha

kai oi, pot om water in te halen.

Rundu, (vgl . Mal . sorong, Jav . surung) ,

Rungka, afbreken , bijv . een huis ; rungka ra - sake -na, zijne belofte verbreken . Runti (vgl . Bug. ratiá) , ergens een stuk afsnijden, v. d , eene zaak uitmaken.

89

BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

mena kai sa -mena -na kani -kani-na, na-mbei

Run , I. lot ; ruu malaho ro ruu maiha , geluk en ongeluk ; kòne ingge de da ndi

du la Kalai, tembe ro badju la Kalai, ede

ruu kai

ra ndai kani-na ba ana sangadji ede,daarop ontdeed hij zich van zijne kleederen en

het daardoor ons lot niet is te zamen te leven.

Runtju, uittrekken , uitdoen ; ede-ra runlju

ndinga,

zij het ook zoo, dat

als

II . karuu, geheel en al opmaken ; ngâha

gaf ze aan Kalai , tei wijl de vorstenzoon

opelen ;

landa karuu, alles

daarop het baadje en de sarong van Kalai

karuu , geheel

aantrok ; na - lampa - si di sori, na -kani-ku sapalu - na , na- waü sara lösa walu oi na

verkoopen , geheel uitverkoopen .

runlju -ku sapalu -na, als hij eene rivier door-

bij het mededeelen van wat men van anderen

hij zijne schoenen , en als

gehoord heeft, alzoo vooralin overgeleverde

waadde, droeg

hij uit het water schoenen uit .

Rantu zijn ;

= reso ,

kwam

Ruwa , ruwa-na , ruwa - n , wordt gebezigd

trok hij zijne

verhalen , gelijk het Mak . bedeng, het Bug.

gare ; wara -wara ruwa - n sa - buwa in

na -waü -ra runlu

menigle uta

doü, er

was eens , naar men verhaalt, iemand ; mu

aanwezig

= na-waü-ra

reso ula . Rupe -rape, onbesuisd , doldriſtig ; nggåra rasa , liyo taho- pu doü labo - mu ,

mu - leka - sa

kakai-kr

ada- mu ruwa-na ede ada-na doü

wali, gij

zendt uwe slaven uit naar men wederom de slaven

zijn

zegt , maar het van een ander.

Ruwe , (Bug. maruwe, Mal . madu) , mede

ai-na rupe- rape -mu deï masawai, indien gij eene plaats aanvalt , let dan goed op uwe

echtgenoote, vrouw van denzelfden man . duri, Jav. ruri en ěri),

(Mal .

Ruwi, I.

volgelingen en stort u niet onbesuisd in

doorn .

het verderf. Rapiya (Mal . Hind. idem ), ropy , gulden .

JI. melaatsch ,

Rasu ( vgl. Mal . susuk ), steken , insteken .

S.

S,

verkorting van sa, I en III , nggára

ku - bade-s, indien ik het weet ; nai-s, morgen ; didi- s, overmorgen . Sa, 1. ( enclitisch na een woord) , indien ,

is uitgegaan en zijne oogen zijn verblind ; loki-na luru

mpa mandai karaso, asa-na-sa na

rase ,

worden

door

als, wanneer ; het wordt dikwijls tegelijk

mond

met nggåra, doch ook afzonderlijk gebruikt;

harâm) .

nggara wara - sa doü of wara - sa doü, indien

III .

de

partes hem

eet maar

Een

posteriores

gereinigd,

slechts

doch zijn

alles op ( al is het ook

woordje,

dat

in

enkele uit

er iemand is . Vgl . sa , II. waarmede het

drukkingen de toekomst aanduidt, nai-sa ,

oorspronkelijk wel identiek zal zijn.

morgen ; didi-sa overmorgen didi-na, ecrgisteren ).

II Een woordje, dat achter een voorop geplaatst woord gevoegd wordt, om daaraan een

bijzonderen

nadruk

te

geven , en is

het verband

te vertalen door : nu ,

doch , wat betreft ;

ilo -sa na-waü -ra made,

naar

mada -na - sa na -waü - ra mbuda, de fakkel nu

(tegenover

IV . tot, tot aan . Saa, saa hudu , luizen zoeken of vangen . Saba ( r ),

(Mal . Arb . çabar), geduld , ge

duldig. Sabanda (r), (Mal . Perz.), havenmeester .

90

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Sabe , I. (Mak . sabe), zijde. II .

in :

sabe

kuwasa ,

men

wat

gedragen ;

keurig nee

waa sabe ro

doen

kuwasa,

såhe ra

( ra) neė = waa

wil, zich wille ama -mu -ro,

ndoi

nee kai-mu såhe ede,

zijn het de buffels van uw vader, dat gij

alleen

binden ,

ten

opzichte

van dieren gebezigd. Sabiya (Mal . Ijabe; Mak . Ijabiya) ; Spaan sche peper ; sabiya

mbuku,

saſaku

doü . een nietswaardig

Safangga, verward , bijv . de haren . eenigszins

Safað ,

heesch ; vgl .

schor,

mpaö. puin ; saki ba safür, on

vuilnis,

Safii,

begaanbaar door vuilnis.

er mee doet , wat gij wilt ? Sabenta,

Safaku , mensch .

soort

in het

Mak , rappo gandjeng genoemd. Sabu, diki sabu, vastbinden , terwijl men bet vast te binden voorwerp eenige malen

Sageſ, ntanda sagei, iemand van terzijde aanzien . Sagu (Mal . idem ), sago. Sàha, peper , (Daj. sahang .) Sahada, I. ( Arab. sjahadat), de geloofs belijdenis . II .

in :

sahada

marimba, versierde be

met het touw omwindt.

naming van een buſſel ; zie rimba, II .

Sabu-kati ( uit het Mak . of Bug. ) , schat ting, te belalen door de in den krijg

Sahara kast.

overwonnenen . Sabura, zie bura.

Såhe (van het Jav . Sanskr. mahesa ?), buffel, karbauw ; sáhe sura , benaming van

Sadanta, steun , datgene, wat tot steun

den

van

iets

dient ; sadanta lira, dat gedeelte

van het weeſgelouw , dat in het papasolorang balira genoemd wordt .

Mak .

Sadeka, (Mal . Arab . siděkah ), aalmoezen , godsdienstig feest.

palen .

kaambi, gereedmaken . kantjadja,

welke

bij

of peli sahara,

aankomst van een

opgebracht worden ; sâhe kapa, een buffel, welke bij aankomst van een oorlogsschip moet opgebracht worden . geluige ,

getuigen ;

vgl.

sakasi,

waaruit het vermoedelijk ontstaan is. Sahingo satoi. Sai,

Sadiya (uit het Mal.), gereed ; kasadiya =

Sadja

buffel,

saharah ),

brief van den Gouverneur van Celebes moet

Sahi ,

Sadiţi, rechtop ; kidi masadidi, het recht op staan ; rü masadidi, recht overeind staande

( Mal.

onderweg

ergens

aanleggen,

in

het voorbijgaan . Saka, I. = djèka of djaka.

te

bejammeren ,

jammer van ; (Mal . sayang) . Sadoho , zie dòho.

II . ( Mal . sakar ), suiker . Sakadju, benaming van het bamboesje,

Sadopa, muil .

waartegen de kapas en kemiri aangeplakt wordt, tot het maken van eene inlandsche

Sadundu, opgestapeld , op elkander liggen.

kaars.

Sae, kind.

oudere broeder ; ana sasae, oudste

Sakaka, in hand dragen .

de

Safar I. bitterachtig ; vgl . pai.

Sakala, zie kala .

II . weinig , een weinig (hetzelfde woord ?)

Sakasi

(Mal.

hoogte houden, op de

Sanskr.

saksi) ,

getuige ,

ura safai, motregen.

getuigen .

Safaka (Bug . tábakka, Jav. měkar), open gaan, opengegaan , als eene bloem .

nggåra mu- ngawa-si sake labo nahu, nahu

Sake, overeenkomen, beloven, afspreken ;

91

BIMANEESCA - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

masanggu-na kampore. Au-lji pâhu-na sake

Salaka (Jav, Bug. idem ), zilver .

ede ?

Salama (Arab . Mal . salámal), heil, wel

Nggåra

mu- waü-si mpore ; ku -ngaha

weya -ku ade -mu .

Als gij eene overeenkomst

met mij sluit , zal ik op mij nemen u vet Moedanig is die overeenkomst ?

te mesten .

kasalama,

varen ;

voorspoedig, welvarend

maken . Salampe, (Mak. idem .), een doek , welke den

schouder

gedragen wordt , een

Als gij vet geworden zijt, eet ik uw hart

over

op ; rungka raa -sake-na ,zijne belofte breken. Saketi, sakeli karabu , de haak, of wat

slendang ; ook : over den schouder dragen. Salanga, I. soort visch, in het Mak .

' t ook

waarmede een oorsieraad aan

zij,

het oor bevestigd wordt ; sakeli padju, de knip van een zonnescherm .

Saki, dicht

onbegaanbaar

gewas ,

dicht

door

onkruid

begroeid ;

en

kanira sa

mena -na masaki, al wat met onkruid dicht bezet is schoonmaken ; fuu dobu masaki, zeer dicht opéengegroeid suikerriet , helgeen den doortocht onmogelijk maakt.

Sakompe, zie kompe. Sakona (Mal . Holl. sakonar), schoener.

ergens afgeraakt zijn , losge

raakt ; na- waü-ra sakonto pula -na , de deksel is er af. Sakotji (Mal . Holl .) , schuitje, boot.

Sakòto ,

soort vaartuig,

van eene mast

voorzien .

louwen aan een juk of draagstok waaraan de last bevestigd is.

in :

sontjo ra

sontjo. III . (het drukking :

kasalanga, uil

Salanga -tjòngi, geheel en al , ten eene male,

volkomen ;

de eigenlijke beteekenis

der deelen van deze samenstelling is on bekend . Salapa , ( Mal . salēpa , Mak . salappa ), een

da .

Salawa ( Arab. Mal . salawal), gebed . Saleko (Mak . idem ), bastion .

Salenda (Mal . salendang) , een doek , welke over den schouder gedragen wordt . Salentje, draagbaar, waarmede cen lijk wordt vervoerd.

Salepe ( Mak . sulepe, sjerp) , buikband. Saliku ,

Såla, I. (Jav . salany ), benaming van de

II .

II . uit elkander gaan ; elkander doen gaan .

doosje voor tabak , sirih , enz . Salata (het Mal. selatan )

Sakidi , zie kidi.

Sakonto ,

gamasi genoemd.

een

werkluig om garen op te

winden , kleiner dan de langgoro. Salipi, een bijgebouwlje om in te koken,

een keuken . sâla, geschenk ; vgl .

Salira, soort boom , met eetbare vruchten . Saliri , oksel.

Mal .

salah) alleen in de uit

wali sála - sala na, het kan niet

Saloa, zie loa. Salondo , I. landwind .

missen ; vgl. ntjára.

II . Zie Londo .

IV . sála - sála, brak , van water ; ook ge bruikt om aan te duiden dat het water

Salòngi , insteken, tusschensteken , bijv.

noch

hoog,

noch

laag

is,

maar

de ge

middelde hoogte heeft. Saladja, bijgebouw van een huis . Salaho,

tegelijk ,

tevens ; labo saròme salaho-na, tevens, of al glimlachende.

Salaï, vermeerderen , doen toenemen ,

Salongga , soort gras .

eene

kris

in

den

gordel;

( vgl.

Mal .

selang ?) . Salolo, lijkkleed. Salunga, mandje, waarin de rijst wordt gaar gestoomd, koekoesan ; vgl . sunga .

Sama, (Mal . Sansk .) , gelijk zijn, gelijk

92

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

even , te zamen ; sama piri,gelijkelijk vlak ;

Sameè, zie mee.

nggâhi ra - sama

kai, een gezegde, waarin

Samo , bevochtigen , een weinig natmaken .

is geweest, d . i . een gezegde

Samonto , zich juist tegenover iets be

men

gelijk

waarmede men le zamen hceft ingestemd ; kasama, gelijkstellen , te gelijk doen zijn.

vinden . Samori, zie mori.

Samada, ( Kòlo, hamala) , indachtig zijn, denken aan ; ede- ra nangi kai-na ba supu

Sampa, ( Mal . sampan ), bootje . Sampake, opgepropt, verstopt; bini sam

samada - na ana - n duwa-n, daarop weende zij, dewijl zij aan bare beide kinderen

pake, opgepropt vol, eivol ; mpula sampake, aartsdom .

dacht ;

ku -samada- ku

made, ik denk aan

den dood. Samangi ,

Sampana, (Mal. Skr .

sapana ), trap van

eene vorstelijke woning . huiveren ,

bijv.

van

vrees,

ijzen ; busi samangi, zeer koud , ijskoud. Samango, zie mango.

Samparadja (Mak . idem) , soort anker. Sampari, soort volk , kris . Sampela,

jong ,

volwassen ,

jongeling,

doü masampela-ku ngâra -na, kòne

Sambanta, zie mbanta .

maagd ;

Sambara -mbura , zie sambura.

na-tuwa , daa malowa kananu ro widi, jong

Sambariki , kakkerlak .

is hij te noemen , die, hoewel oud, niet kan

Sambeka,

nadenken

geluk , voordeel; nggâra na

of onderscheiden ,

wära

tolu - n

tarima- si, ruu ro sambeka ila , indien men

ana

er in toestemt, is het ons geluk en voor

zij hadden drie zoons, die allen volwassen

deel; raho bareka di sangadjimasambeka ,den

waren .

zegen van den gelukzaligen vorst vragen . Sambele (Mal. sambeleh ), slachten , bijv. een

dier ;

afsnijden ; ku - sambele woo-ku

lamada, ik zal mijn hals afsnijden.

(Mal .

sambahyang),

sambia, van avond ; nai- s sambia , morgen avond ; amba sambia , de avondmarkt,

een

een

woord

bij

het spreken

soort van dieventaal, bijv.

Sampingo, eenzaam .

de

zon

heeft zich overal verspreid, het is overal mbia sambura of : mbia

sambara-mbura, zoo gebroken , dat de stukken verspreid in 't rond liggen, bijv. van aardewerk ; vgl. wura .

een

weinig ;

los , vgl.

hadju samporo,

Samporona (het Mal. Sanskr. sampurna ),

Sambore, hamer, (Sanggar sambole, slaan ). Sambura, of sambara -mbura, verspreid , sambura

Samporo,

losgegaan ;

gaan .

Sambòlo, hoofddoek ; vgl. mbòlo .

liro,

losgaan,

Sampori, hori.

een weinig hout ; lampa samporo, een weinig

Sambii , geleding, bijv. van riet.

licht geworden ;

van

Sampini, zie mpini.

Sambi (Mal . kusambi), soort hout . Sambia ( vgl. mbia ), des avonds ; ndara - s

verspreiden ;

grepen

omzellen ,

Sampinga, zie mpinga. gebed ,

bidden.

zich

Samperu, in : nggâhi samperu , de letter

hänga voor ngâha.

Sambètja, zie bèlja.

Sambeya

na -waü -ra nae sampela mena ,

mòne - n

volkomen . Sampu, een

vuil ;

vuilen

kasampu edi Sampuru

sampu

asa -na , hij heeft

mond, hij spreekt vuile taal ; kanggèle edi. (Mal .

sěmbur) ,

spuiten,

spuiten . Samuu, baarkapsel.

Sana (Mal. sènang), rustig.

be

93

BIMANEESCH- HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Sapaü, wali sanaü ade- na, niet op zijn

Sanganga, mbuda sanganga , stekeblind.

gemak zijn , verrast door iets onverwachts .

Sangari , soort plant, in het Mal . lagundi

ophouden , stilhouden , poozen

Sanawa,

(vgl. nawa ?); wali sanawa-na karai -na djára

genoemd. Sanggalita, tegenhouden, beletten .

ede, hij bield niet op zijn paard te laten loopen ; na - sanawa - ra kalalo kai-na hompa -na ,

Sanggapi (vgl . Jav. gapit), alles wat dient om iets vast te klemmen , vastklemmen ,

hij bield stil om de vermoeidheid te laten

afknijpen ; vgl. kapi, api.

voorbijgaan, om uit le rusten .

Sangge, sangge - sangge sara , zoo dikwijls

Sandaka, (vgl . Bug. paraka ), bewaken , zorgen ; sandaka ana doü, op een kind

als ; sangge- sangge sara djaka-na ede,sangi sangi mpa ba tjili, zoo dikwijls hij de

passen ; sandaka -pu iha ngara-mu marada sandaka -mu ntau -mu , draag meer zorg dat

zakat opbrengt , van achter.

gij uw goeden naam niet verliest dan voor

Sanggentu,

Sandari, eene afdamming van hout. Sande kadja.

de twee

opstaande bamboes

aan het weefgetouw , in het Mak . tanrakang Vgl . dida, in beleekenis = hel

genoemd.

Mak . tanrá, op iets drukken .

Sando

sanro ), inlandsche dokler

(Mak .

hij steeds er iets

de sarong onder de armen

bevestigen , gelijk de vrouwen dikwijls doen.

uwe bezillingen .

Sandida ,

houdt

of doctores.

Sanggere,

rib,

de

ribben ; vgl. Lamp.

kěkěraj. Sanggili, zich verschuilen ; vgl. ili. Sanggilo , soort visch , de ikan gaboes. Sanggòbo, voorover liggen , op de buik

liggen . Sanggori

nggori, losraken, los.

Sanggu (Jav. sanggup ), op zich nemen ,

tolong genoemd.

voor iels stellen .

Sanga (Ponosak. idem ; Bol . Mong . tanga), boomtak .

haaldelijk.

Sangadi, des

in het Mak .

plant,

soort

Sandonawa,

nachts ;

ndára- s sangadi,

aanslaande nacht ; ròka sangadi, nachtelijk feest, vgl. ngadi. Sangadja,

(uit

het

Mal.) ,

met

opzel

dven , opzettelijk ; wali poda-pòda ra - sangadja weya -ku

hade ana- m,

waarlijk

niet

met

ik

heb

opzet

uw

gedood .

Vgl .

(Bug.

idem ;

uit

Sangkila roeibank .

of

sangi- sangi,

steeds , her

het

(van

Mak .

sangkilang).

Sangontjo , zie ngontjo. Saninu

(Sumba. kaninu , Sikka . linong,

ninu ),

spiegel;

saninu

mada,

bril ;

ai -na daa umbu-mu doü mamade na -ndawi

ku ndai het Jav .) ,

I.

II . dae sangi, soort zeevisch .

kind vgl.

kaeli ade (op eli) en santiri.

Sangadji

Sangi,

zich verantwoordelijk

instaan ,

ook

saninu

vooral

de

ba

doü labo-mu, begraaf

gesneuvelden ,

vorst ; wordt dikwijls met ruma verbonden ;

volgelingen

peda sangadji kai, het rijkszwaard . Sangafa ngilu, ruiken .

(zullen zich hieraan

zullen

want uwe

dit tot spiegel maken spiegelen ).

zachtheid doen of

Santa (Mal. santan ), klappermelk, iels met klappermelk gereedmaken.

behandelen ; sangâme kai nggåhi malaho, iemand door goede woorden trachten te

, Jav. tabe), met Santabe (Bat (Bat.sattabe . Uw verlof !

Sangame,

bewegen.

iets

met

Vgl. ngâme.

Santawi, zie ntawi.

94

BIMANEESCII - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Sante

( Mak .

sante ),

dak van bamboe.

Santika, in : une (bune) santika, zie une. Santira, de balken , welke in de palen

van

een

huis

onder

vloer zijn aan

de

met een groot schip gaat, moet gij maar met een klein varen .

Såra,

missen , niet raken , bijv. bij

I.

hiel werpen of schieten ; vgl . ntjára,

gebrachl;

zij worden onderscheiden in santira doro en santira wela, naar gelang

meest gebruik in den zin van het bestuur,

zij in de richting

de hadat van Bima.

van

de lengte of der

11. = ada,

breedte van het huis zijn geplaatst . Santiri , zie ntiri.

III .

kantjaka,

bank , bale -bale ;

handelwijze;

meestal

in

pudendum virile ; sâra siwe, hel pudendum muliebre.

Jav . sěbar) , zich ver

spreiden ; vgl . tjamba.

V.

uithouden ,

ndai waü - la

Santjaru- ntjamba, overal verspreid ; vgl.

kunnen madja

nijaru -ntjamba. Santjedi, (Mal . sédu ; hikken , de hik hebben.

Mak .

tatjado),

het

siwe in galara sanljiwe, de

vrouwen der dorpshoofden .

verdragen ;

pili ade da hartzeer dat wij niet

sára ,

verdragen ; ade -na

van

wali-du waü - sia såra

labo doü mambòto, hij kon

schaamte

voor de menigte niet

meer uithouden ; vgl . siya.

- Santjihu, met vooruitspringende hoeken ; vgl . tjihu. Santjiwe

het Arab. sjara ').

IV . såra mòne (of : weki sâra mòne), het

Sumb. kěndjaka. Santjamba (vgl .

gedrag,

(van

verbinding met nära gebezigd.

Santjada, soort schildpad.

Santjaka

II .

VI . (Mal. sarat) , volgeladen . Saraa, eenmaal, in eens , ten eene male ; na -nee-ra bini poò ede ba arupiya.

Ede -ra

wcha saraa kai ba wai ede labo poo-poo -N , was bijna geheel gevuld met

bamboe

Santjori, eenigszins afwijkend ; vgl . tjori.

de

Santju, praatachtig .

guldens.

Deze

werden

nu door de oude

Santuda, in liet nauw gebracht zijn, ook overdrachtelijk .

vrouw , tegelijk metde bamboe. weggenomen ; na - bini saraa -lu tamba nahu , mijn net was

Sanuru, een plat woord voor asa ; snoet,

ten eene male ( geheel en al ) vol ; kasaraa :

ede raa-sanuru nggòmi,

na - kidi di doro -na madèse ndai nlanda kasaraa kai-na ada -na, moge (de vorst) op

bek ; ook : zeggen ; dit heb je gezegd .

Sað, de bloemkolf van een palm . Sapa, zooals

over

een

staan ,

hoogen berg

om

daardoor al

iets heen trekken of gaan ,

zijne onderdanen tegelijk te zien ; saraa - raa

bijv. over eene rivier of over een

ringa -na, de eerste maal hoorde hij dit =

berg ; doortrekken , bijv. een bosch ; sapa nggâhi, een gezegde (bevel) overtreden . Sapatu (Port . Mal.), schoen .

zoodra hij dit hoorde. Saraba

(Mal .

Perr.

Sapatù (Mal . Arab . ) , Zalerdag . Sara , I. (uit sa en ra) = sa , I , II en III .

Sarae, zand .

II .

Saraka, zie raka.

sara - sa

(sara- si of sara-lji ), indien

niet ;

sara - sa

tjila ,

indien

kani-ku sampari, ku -kani -ku ik niet ecne kris draag, zal

ik een hakmes dragen ; sara -si lodja kai -mu kapa, mu -lodja kai-ku lopi, indien gij niet

sērban ),

tulband ,

hoofddoek .

Sarai , gelijken op.

Saramba, saramba ,

eerst ,

eerste

voor

kind ;

het

eerst ;

ana

saramba -na ,

ten

eerste , in het begin. Saranggo,

saranggo padju , de baleinen

95

BIMANEESCI - HOLLANDSCII WOORDENBOEK .

van

een zonnescherm ; saranggo we'e, het

geraamte van een vlieger. Sarao, doü masarao -rao hidi

weki-na ,

iemand van middelmatige grootte.

Sariya ,

sergeant ,

lagere rang Sultan .

bij

een het

nog leger

bestaande den van

Saro , I. lui, onhandig.

Sarapahina, bij vergissing of bij ongeluk raken of treffen ; den een bedoelen en den

II . de zaal van hel paleis, waarin de Sultan de gasten ontvangt .

ander treffen ; waü - ra lambo sarapahina -mu

Saròme (vgl . Mak . lamuri, Bug. tjäberú ),

nggòmi,

ba

nadat

ongeluk glimlachen.

bij

hem

gij

Sarompi ,

geslagen hebt . Sarasa sandari.

eenigszins

Sarata ,

Saronto , van

heet

smaak ;

vgl. nata . Sarai (Mak . saraung), soort zonnehoed . Saree, toelaten ; saree -pu, laat het toe, het zij

zoo ; saree-pu ku - landa, laat ik ze

maar verkoopen ; kasaree, toelaten , toestaan , overgeven . Sareſ, I. erf rondom

Sarempa, hagedis, tjitjak. Sarendo, sarendo weki kadeni weki, iets

naderen ;

lao

sarendo rero, zich

rondom (lot allerlei menschen) in belrekking stellen . Sarènga

(Mak (Mak..

lengang),

liggen . Sarente,

strik ;

teè

achterover

sarente,

een strik

zelten . Sarentje,

ade, haten , haat .

Sarere, met

de band

aan

het hoofdstel

van een paard . Saroti = kambera, doch alleen in binding met dat woord in gebruik . Saròtjo, zie rotjo. Saròtju , zie rolju.

Sarowa ( Mal . Arab . saluwar, of saruwal), broek .

Sarume

(Mal.

tjěrěmei), soort vrucht.

Sarunde, sarunde-na, de helft, een gedeelte, sommigen , eenigen ; sarunde-na mawėse, sarunde -na magala, sommigen pagaaiden, anderen boomden . Saruwa,

onregelmatig,

ongelijk ,

gezegd van vlechtwerk, van den gang van

een paard ; ook van iemand, die zich de vrouw van een ander toeëigent. Saruwe, saruwe-na = sarunde-na .

over iets heen

III . uma ra-sasa, een huis van gesplelen bamboe. Sasae, zie sae .

sarere, na -iyu -ku wati poda.du wâra gendi mada - n sa bae, toen betastte hij zijne

Sasero, pijn, plaag, kwaal .

wenkbrauwen

Sasili , zwarte mier.

voelde

(toen)

bijv.

Sasa, I ( Bug. idem ), heining, haag. II . boender, schuier.

strijken, bevoelen , betasten ; ede ampo na

en

ver

Sarumbu, lichaam , vgl . Mal . tubuh .

een huis.

1. de rijst, bij het kooken , iets hooger van het vuur afzetten

tot

hadju, houtsplinters.

schielletjes

dat

de

eene er werkelijk niet meer was. Sari, I. vloer van een buis (vgl . Bug .

Sasòngo (Mal . sungul) , snor, knevel.

salima ). II . (Jav . saring) , doorsijpelen , doorlekken, filtreeren .

Satjina, zie tjina .

Sarika, soort lans, bij in gebruik .

de djene djára

Satahi , parel .

Satoi , zie toi, Satu , alleen in : wòka ro salu = wòka . Sawa (Tonsea : idem) , slang ; sawa moro, oelar sawa,

go

BIMANÉESCH -HOLLANDSCH WOORDENBOEK . Sawai ,

slecht ,

sèpe, leenen , ter leen vragen ; vgl . tjèpe.

boos ; doü masawai , een

slecht mensch ; raa masawai, slecht bloed .

sapun ,

garnaal),

uta

sepi, soort kleine garnaal, trassie van te maken .

gebruikt

om

Sawo, soort boom . Saworu , klapperrasp . Sawu (Jav. sawung), djanga sawu, haan .

ook wel bosch .

Sawi (Mak . idem .), matroos .

de Seba , openen , openhoulen, bijv. struiken van eene levende heining om een dier door te laten . sèke,

I.

(Mak .

nauw, eng ;

seke),

sa

kimi masèke, één handvol , krap aan ; wunga sèke lagiya -na, het was er juist nauw aan toe,

dat

zij

aan

opium

behoefte kregen ,

Sepi ,

Sera,

I.

Bul .

vlakte, veld , onbebouwd land,

II . eene groote behoefte doen, (vgl . Mal . berak ) ; sera - sera, diarrhee hebben ; lao sera lao tarii.

maneyo Sere,

mpadsere, soort wapendans der

anangguru . Sero,

(Mal .

serun ),

passement ;

tembe

sero, een met passement versierde sarong .

( bijna kregen zij behoefte aan opium ).

Sewa (Jav. idem .), huur. Sewi

II . met hartstocht of driſt iets verrichten ; na-náha sèke mpaa -na , bij ging hoe langer

wat

hoe hartstochtelijker dansen.

gene,

Sela , I. (Daj. sila, splijten ; vgl . mbia ),

(vgl .

ku

Jav .

meer wat



luwih) .

is ,

dan

overmaat , het

overblijſt,

mpara

datgene,

vereischle ;

overblijſsel;

dat

ndupa

neè -ta padja -na ro náru - na

breken , stuk , uit elkander ; peli na -waü - ra

sura weha -ku sewi ndupa -na, meet de breedte

sela lòki-na, eene kist met gebroken bodem ; na-waü-du sela lopi ede, het schip ligt uit

en lengte af, waar gij will ; maar gij moet iets meer dan de maat nemen , bè-du sewi

elkauder.

na, al wat er overblijſt.

II . (vgl . Jav. silah, afzonderlijk ), sela -li,

Seya,

Vgl. ntjewi.

(Bug. seya-seya , soort

gezang) ;

sela -lji of sela-du, behalve, uitgezonderd,

rawa seya , benaming van het gezang der

niet medegerekend ; au - au -du masaori -ori pâhu malòsa watu nijai maduwa mbuwa

baliyan’s ofbissoe's ; doü marawa seya,bissoe. sa , I. JI en III. Si , I.

alles wat ook, dat langs de

sela -li mani, Iwee

wegen uitgaat , behalve het semen ;

upa - na doũ nde lao labo -la sela -du dou masupu ede, vier menschen moeten u vergezellen ,

buiten

en

behalve

de zieke

(de zieke niet medegerekend ), kasela , uit zonderen , Sempa (Mak . sempi , Mal . sepak ), schoppen ;

sempa raga, (Mal . sepak raga), met

den bal spelen.

overeindstaan ,

Siļi , ai masidi, ai sidi, morgen , des mor gens ; sidi-sidi, vroeg in den morgen . Siga, ( Mak . sigard ), soort muts

bij

feesten in gebruik . Sigi (Mak . Arab. masigi"), Sii ,

I.

moskee.

(vgl . Sumb. en Bul. susu ), eene

schelp, schelpdier ; sa -ròpe sii, eene schelp vol ; vgl . kasii. II . süż pâhu , gelaatsuitdrukking ; süi pâhu

Sena, dauw. Sengge,

tji.

II .

mataduki, een stuursch gelaat. bijv. de stekels

Sikasa (Mal. Sanskr. siksa), straf ; kasi

van een dier.

kasa , bestraffen .

Sengka (Mak . sengkang), tangetje om de baard haren uit te trekken .

binden ;

Sente, ontzag voor iets hebben .

Siki ( Mak . siki), een doek om de heupen zijn

kleed

opnemen en midden

om het lijf vastmaken ,

97

BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Silo , soort plant .

III .

Silu (Mal. suling) , soort fluit. Sima ( Mak , idem .), belasting, verliening.

een

bijv.

iels ,

Simbi,

als

doek ,

Siwe

be

awewe),

dragen.

dekking van het lichaam

ngâha kasisi, iels eten dat te heet

van smaak is ; ( sisi vermoedelijk een klank nabootsend woord ) .

Simi ( Mal . sčlam ), duiken , onderduiken ,

( Toumpak. vrouwelijk ;

Sund .

siwej, wijſje; doü

vrouw ;

siwe,

djanga siwe, kip .

naar iets duiken ; vgl . mimi. Simpa, simpa -simpa = kombi, wellicht ;

Siwi , vleien , vleiende woorden spreken.

simpa -simpa wára kasi ade-na, wellicht heeft

woord van den derden persoon : hij , zij, het.

hij

medelijden ;

simpa - simpa, of :

simpa

simpa lòpo -na, ook gebruikt om een wensch uit te drukken, mogel simpa -simpa ndondo umu -mu, moge uw leven lang zijn. uit een lontarblad bestaand

Singa, het

Siya , I. ( Bug . idem , Mal . iya ), voornaam

hoofddeksel der doü donggo.

II .

den ellenboog tot het uiteinde van den middelsten vinger ; singku turu , maat, van

siya -siya

(uit

het

Mal .) ,

ijdel,

le

Siyadara, - ede, voornaamwoord van den

behoorende

itu ; vgl . siyadera. ede = siyadara ede, vgl . Siyadera, dera .

sěsal, vgl . Bol . Mong . monontol),

Siyara - e , voornaamwoord van den twee

slel

bij

elkander

ringen .

II . (Mal

V.

vergeefs ; kasiya -siya, ijdel maken .

derden persoon meervoud, het Mal . marika

Sintji , I. (Mal . Ijintjin ), ring; sinlji sao

een

sira , Mak.

IV . mpòso siya, kleine puist of zweer.

den elleboog tot het uit

einde van den wijsvinger ; vgl . tjihu .

ua ,

Bat .

waarmede het dikwijls verbonden wordt .

Singku, arm ; ook een maat , ter lengte

lengte

idem .

tjela ), zout (subst) . III . uithouden , verdragen ; wali-du waü na siya ngáha kuu, hij kon het zemelen elen niet meer verdragen ; vgl . sára, IV . ,

van

ler

( Sumbawa :

sintji ade, berouw , berouw hebben ,

den persoon meervoud , in de aanroepende

Sinto (Mak . idem .), een in bepaalden vorm gevouwen papier, waarin eenig geld

wijze : 0, gij allen . Sò , inham .

als bruidsgeschenk gedaan wordt.

Sobu , nest van vogels, micren enz. vgl. Sawu , njábu.

Sipa

(vgl .

scheurend

Mak . sappe), scheuren, ver

als

hulptelwoord ; doek .

Sipasau,

een

wild

bijv.

dier ;

pasapı

sipa

ook

Sodi , vragen , eene vraag doen ; sodi kai

sa -sipa,

één

ba ina -na : bé -lji ula ra - waa - mu , zijne moeder

vroeg hem : waar zijn de visschen, welke

alléén

gebruikelijk

in ; randa

gij medegebracht hebt ? na-maimpara ina

sipasau, met geweld voortsleepen . Siri , ergens om vragen , verzoeken ; na

na

siri-kuuma-mu,

een meisje ten huwelijk vragen , v . d . doi

hij

vraagt om uw

huis

( namelijk : om in le wonen ).

schaal

van

eene

schildpad , of

de

schildpad zelve .

II .

mpori sisi, soort gras, in het Mak .

sisi piring genoemd. VERN . BAT. CEN . XLVIII .

naar

haar

sodi ana- na, de moeder kwam kind

vragen.

Ook

speciaal:

sodi, verloofde, sodi angi, verloofd zijn.

Sisi , I. (Mal . sisik ), schub van een visch, ook :

mamai

sòka, I. soort groente , postelein . JI . (Mak . afweren .

sokkâng ?),

met de schilden

sòke (vgl . Bug . salukė en súke) , opgraven , uitgraven , bijv. een boom . 7

98

BIMANEESCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

sóku

(Mal .

ljěkur),

soort

medicinale

wortel.

Suba , benaming van het gilde der krijgs

Soma , de vlerken van een vaartuig . Somba ( uit het Mak .), zich onderwerpen aan den vijand . Songga, soort boom , de bidara pahil.

songke.

Songge

II . koud , koel ; oi masowo, koud water ; vgl . busi.

lieden ;

paruga

suba ,

benaming

van

de

baroega of loods buiten de omheining van het paleis . Subu

tijd van

(Mal . Arahı . çubuh ), de

Songke (Mal . sungkit, Bug . songke), eene met gouddraad doorweven stof .

het morgengebed .

Songko , I. (Mak. songkó), hoofddeksel ; songko nijanga , kroon, zooals bij het Moeloed

koopman . Sudje (Jav. sunduk . Mak . sude), aan het

ſeest

spit sleken , braadspit.

door

den

pangoeloe

van

kampong

Malayoe gedragen wordt .

Sudju

II . (vgl . Mak . tongkó), ra- songko, een gevangene.

opsluiten ; dou

Sontjo, I. (Jav . Ijon !ong), een peperhuisje van pisangblad.

II . (vgl . Bul. sumoso ), stroomen ; masontjo, stroomend water . ( Mak .

versmolten ,

solong) ,

opgelost,

vlocien , zooals

sudjud (Arab. Mal . ) , zich op

den grond nederbuigen.

oi

smelten,

bijv .

zout.

Sumbu (Mal . idem .), lampepit, ook : lont. Sumpi

mangoda (amu fanda) , gij moet

sumpu -na

onderste

(of

zeer

door droefheid .

sumpilan ), blaaspijp, mel

de jonge uiteinden der pandanwortels nemen ; sumu awa - na ba maraka, het

lembo

hij is, als ' t ware, opgelost

(Mal .

cene blaaspijp blazen . Sumpu, uiteinde , eindpunt ; la weha -ku

Ook in liguurlijken zin , bijv. na- soo - ra ade-na lòko-na ),

of

Suku ( Mal . idem ), een halve gulden.

Sòno ( Mak . súnu ), soort visch ( volgens anderen de kakap) .

Sdo

Sudaga of saudaga (Mal. Perz, sudagar ),

einde

daa

der

mantau

uitgestrekte

hel;

sera

mantjewi

sumpu padja -na, cene

vlakte ,

breedte

Sòpe ( Mak , soppe), soort vaartuig.

eindeloos concreete

Sora, zie sure .

bezigt men : tjumpu. (Sumb. supu , vgl . Bug.

Sore (vgl . Mak . ritju ), wári- sore, zie wari. Sori, riviertje, beek ; vgl. nanga .

tjappú, Jav . puput, als ook Bim . pulju .)

Soro ( Bul . suru ), uitspruitsel. Soròba saraba

verdienstelijk , ook : denis .

Soròga

(Mal .

Sanskr. suwarga , surga ),

hemel .

Sosa, manen , aanmanen om te betalen .

Suna

Sune,

is . Sumpu voorwerpen

welker

of sunat

wordt alleen van gebruikt; anders

(Mal.

Arab .),

besnijden,

beschrijven,

vertellen ; páhu -na

wali ndai lowa weya-la sune kai matantu, zijn uiterlijk kunnen wij niet met zekerheid

Sowa, I. simpel, idioot ; tjaû hari -hari kabalo ambi- ambi doü masowa, er van

beschrijven .

houden steeds te lachen en gekheid te maken als een idioot .

sapunga), damp, wasem .

II. sowa woo, halskuil.

Sowo , vgl . sobu.

I.

sowo

kanggiya,

mierennest;

traditie, de besnij

Sunga

( vgl .

Benten.

sangu , Tonsaw .

Sungga , rijststroo, měrang. Sungge, of sunggc- sungge

kabantja ,

spolten , bespollen . Suntu (Mal . sěntul ) , soort plant.

99

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Supa

kayu sěpang) ,

(Mal .

kasupa, met sepang verven . Supu , I. ziek zijn , ziek ,

durend, steeds. ziekte ; doü

masupu , een zieke. oorzaak,

II .

Sure, overmatig veel , ura

reden ; au -lji supu -na ndai

hade kai-mu ana lenga - m ake, wat is oorzaak , dat gij

eindeloos, voort

masura - sura ,

daa

IV .

soort bout;

te veel ; na - sure

oi di ade rowa ede, hij giet te veel den pot (zoodat het overloopt);

water in

sure ro sora , idem .

het kind van uw makker gedood

Surn, I. Bug. soró ; vgl . Mal. surul), achter

hebt ? ba supu , om reden , omdat , dewijl ; ' uitgaan , terugtrekken, bijv. in den oorlog; wali lowa -ku tuu ba supu iwa -ku ana -ku suru -na amba, afloop, einde der markt . ake, ik

niet opslaan , omdat ik mijn

kan

(Mal.

I.

surat),

geschriſt, brief,

in schrift brengen ; na-waü -du heeft het opgeschreven .

het mu

maar een klein kopje; nahu mambeï bedi sura mu-bedi weya nahu, ik

zal

u

mij

een

geweer

schielen

wilt :

koffie

geven ,

drinken , al is

door

voortgaan . de

idem .),

susu ,

melk ;

eener

borsten doü

masusuot

doü makasusu, min .

slechts ; ta-nono waü kahawa sura sa-tjanggi gij

oi

worden

buſfel,

een

kasuru,

(Mal.

Susu vrouw ;

loi,

eerst

waarmede buffels

dien uitroep, doen

sura, hij

II . mils, maar , als maar, al is het maar,

moet

uitroep ,

voortgedreven ;

kind op den school heb .

Sura ,

II .

Suu

(Jav .

suhun,

Mak . suung), op het

hoofd dragen ; ruma suu = sangadji. Suwasa melaal.

( Mal . Sanskr . idem .), klokken

mits gij voor

Suwu, wond ; rima kui-na mabonto suwu

ede-ra dòho sura kidi

na di liri ade-na mawontu di kontu-na , met

mpa, (gij) moet nu niet zillen , maar op staan .

zijne linkerhand de wond bij de hartstreek bedekkende, welke op den rug uitkwam ; vgl . ntjuwu.

III . (Mak . súrang ), soort oebi .

T. T verkorting van ta ; ruma -1 = ruma-ta . Ta , verkorte vorm

of genitief van ila .

Tada

wijls verbonden wordt.

Taa (Jav. tal, Mad . taal, Mak . talá ) , de lontarpalm . Taba, meest metsakali, eens,

balja laba sakali sura ede, lees dien brief eens ! Tabai , beproeven, probeeren ; ook : ver zoeken , in verzoeking brengen ; labai-tja -pu karawi rawi ede, probeer eens, dit te ver richten ; na- labai dja -du ba ibili, de duivel verzocht hem ook . Tabe, pot, braadpan ; tabe kamami kai-na

öha, een pot om rijst in te koken . Tabelo = pabelo.

Tada, duidelijk, duidelijk zicht- of hoor baar,

èreis ;

ntjai deur, waarmede het dik

blijkbaar ; ndadi mpara tada-na daa

wära -na madja -mu,

zoodat

het

blijkbaar

wordt , dat gij geen schaamte hebt; na - lada di rera - na huruf ede, de lelters zijn duidelijk op

zijne

tong

(worden

duidelijk

uitge

sproken ) ; na -waü -ra kalau tada mena kòne langi, geheel onbegroeid , zoodal zelfs de hemel

geheel

zichtbaar

is ; katada , doen

blijken ; bijv. katada kaporo-na, zijnen toorn doen blijken . Tadja ,

pamoka.

zolder

boven de keuken ;

vgl .

100

BIMANEESCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Tadji Mal. idem ), kunstspoor voor hanen , eenen haan een kunstspoor aan doen , en

Vandaar ook gebezigd te onderdrukken. om aan te duiden dat iemand van iets

v . d . ook : hanen laten vechten .

zijn beroep maakt, of dal eenig voorwerp

Tadjo, I. gevest van eene kris .

voor iels

II .

in een schip,

mataki

van

boeken) te zien , of daarin bekwaam

(Mak.

tadjo ),

welke de vormen .

balken

verlengstukken

de

gadi

pleegt gebezigd te worden ; doü

mòke,

wichelaar ;

Tadju , soort zeevisch , welke, nog klein zijnde, kaliri genoemd wordt. Taduki taduku.

Taduku , gevouwen , gerimpeld, met ge fronste wenkbrauwen . Tafaku (Mal. Arab . dachten , denken .

tafakkur ),

in ge

iemand,

doü

die

pleegt in de is =

malaki panimba , icmanil,

die de menschen pleegt over te zellen = veerman ; sampa mataki panimba, een schuitje dat gewoonlijk gebruikt wordt om de de menschien over le zellen = veerpont. II. gebezigd aan

om

cene

plaals voor iets

te duiden , bijv. taki lunli kai, plaats

Tafefa -fefa , wapperen als cene vlag.

waar men schrijſı, schrijſtafel .

Tagambe, gambir.

III . in laki ngâha , celwaren ; ede-ra weli kaniki kai-na mama ro isi-na ro

kalagiya.

Tagiya

Talengga, zie hengga . Tabi (Mak . tai“ ; vgl . Mal,tahil) , wegen , overwegen ;

tahi-pu mandai nggâhi, limba

wai - pu ndai rawi, weeg wat gij zegt , over

taki ngâha - na, daarop deed hij een COM pleeten inkoop van de ingrediënten voor het betelkauwen en van allerlei eelwaren ; kombi-kombi wára doü makasi ade mambeï

weeg cerst , wat gij doet .

na

Taho, goed ; doü malaho, een goed mensch ; taho weki-na, A. schoon, mooi, B. het is

medelijdend mensch was, die hem eelwaren zou geven .

goed

zoo,

best;

onverschillig,

taho

mena mpa , het is

het blijft hetzelfde; taho ro

ntai, volkomen ,

volmaakt;

kalaho ,

gocd

maken , verbeteren .

Taï I

(Mal.

laki- laki

ngáha ,

(Waarschijnlijk is bij

substantief

verzwegen ,

drek ;

ook : groote

IV .

een

Taka

vertrouwen .

I. ( Mal . takar ) , zekere maat; loi takar buskruit

( Mak .

taki ) ,

een

cenige

sub 11 en DI

zoodat

het zelfde

peperhuisje van boombladeren

gemaakt. V. taki weki , zich

II .

de

wellicht

vermelde beteekenissen oorsp : onkelijk een

II . ( Mal . tahil), zeker goudgewicht.

taka

er

woord is als sub 1.) .

tahi),

behoefte doen ; lai angi, wolk .

sa - laka , één

of

Tako,

klip ; karai lopi-na dei

stengel

schip

van

ro wadu, zijn

op klippen en

steenen laten loopen . Takabu (Arab. takabbur), zelfverhelling, verwaand, trotsch .

overgeven , zich toe

I. stengel, steel, lool ; lako edja, van

een

de kaladi; lako padju ,

zonnescherm .

Ook

als

steel

hulptel

woord gebruikt: amu niu tolu tako, drie stuks klapperwortel.

II .

vluchten

naar

iemand of iets , zijn

'Takapu , zie kapu .

toevlucht

Taki, I. plegen , gewoon zijn , bedreven

rasa -na malao lako rasa makalai, menschen ,

zijn

in ' t een

taki

dida-na, bij wat hij ook doet plegen

of ander; au - au - du rawi-na

wier

land

nemen tol ;

genomen

doü

ra -waü

weya

is, en die naar een

ander land vluchten (vgl . taki , IV .) .

101

BIMANEESCH - MOLLA VDSCII WOORDENBOEK .

Tala ( Mak . patala ), ordenen , gercedleggen, i

Tampuu la - tampuu

opdisschen. Talaga (Mal, Sanskr.), meer .

beginnen ,

Talehi, pier ?

na -nunlu

Talibana

(het

Mak . Talibannang) , kris

band.

dalima .

fuu ),

beginnen ,

als

gij

begin ; moet

de

waktoe magrib invalt;

mena ku

walu tampuu -na saraka

Ijumpu kai -na, en hij

het

Talima

( vgl .

kai-ku boë magari,

begin

tot

het

verhaalde alles van

einde;

tampuu -na

of

lampuit-mpuu -na, ook : ten eerste .

Taliri, een dun bamboesje, waarom hel garen bij het weven gewonden wordt; in

Tanaö (vgl, Jav, sinahu ), leeren , onder richt ontvangen .

het Mak . palalling genoemd. Talòlo , loslaten , los , bijv. vel .

mamade, de paaltjes op de graven.

Tamba,

soort -- fuik ,

ook

op

Tanda (Mal. idem ), teeken ; tanda-na doü

het land

gebruikt om

bijv . vogels te vangen .

Tambåga ramba..

( Mal .

Tambaku,

Sanskr .) ,

koper ;

Tandamba , ndambi .

overal

Tandii (vgl . rii) , slijlen of stutten van

( Mal . Port. tambako) , tabak .

bamboes bij een huis ; landii muna, lwee overeindstaande bamboezen bij het weef getouw , in

Tambåri

uwi landii, soort oebi.

( vgl .

wári, mbali) ,

zich om

omzien ;

ede -ra tjuwa

rai mena

kai-na, wali kòne lambári-mbari-na , daarop vluchilen zij allen , zonder zelfs cens om le zien ; sa - bune -bune ntoi lampa -na, ede ampo

vgl .

vgl .

Tambara -mbuwa, = sambara -mbura,

wenden ,

gescheurd ;

na - lambâri, nadat zij

eenigen

het Mak . tanrakang genoemd;

Tandju (Mal. tandjung), soort plant. Tando,

voorzijde , met het gezicht ge

richt zijn naar ; (voor ntando); di lando voor, vooraan ; dòho lando èle, zillen met

tijd

het gelaat naar het Oosten gewend ; wali

voortgegaan waren , wendden zij zich eerst

disa -na ufi di tando nahu , hij durſt voor mij

om .

( in mijne tegenwoordigheid) niet blazen ; lando, van vorsten ook in de beleekevis

Tambe ( Mak . kambe) , grijpen naar iets , pemen .

van ngâha gebruikt .

Tambètja voor uta mbetja, zie uta . Tambinga ( Mak . Sumbera, Sanskr. liwra) , lood . Tambiri

(vgl .

wiri,

mbiri), schudden,

zich bewegen, van het hoofd gezegd . Tambu (Mal. Holl. tambur), trommel.

Tampiku

tariku .

bijv .

een

de

ringen

op

elkander

van

kabellouw ; v . d. evenals cen

liggen ;

aldus opgerold touw sikasa malampode

mpóde, kwelling op kwelling. Tampole, soort visch, in het Mal . bělanak genoemd.

iels zich richten ; salando-ku

naar

bailu’llah, richt het gelaat naar Gods huis ; B. aanstaand ; wura masalando, aanstaande maand .

Tangåra , zie ngåra. Tanggiri , zich draaien ,

in

de rondte

draaien ; vgl . nggiri.

Tampode -mpòde, ( vgl . pode) , incenge kronkeld , ineengedraaid , in ringen opgerold zooals

gelaat

Salando, A. met het

Tangguru, loslaten , losgeraakt , bijv . Twee bamboezen welke verbonden waren ; vgl . hori . Tangiri,

I.

soort

schelp,

in het Mak .

kandjappang genaamd. II . soort visch , (Mal. tenggiri of včngiri). Tani (Bug. tanë), zwaar ; v . d . bezwaar,

ergens

bezwaar in hebben ; daa madja ro

102

HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

BIMANEESCH

lani -na ade-mu kanahu -mu nlau -na doü, gij schaamt u niet en ziet er geen bezwaar in u de bezittingen van een ander toe te eigenen .

Ook

gebruikt

in

de beteekenis

van : boete ; nggåra na -mpòka ro na-ntjuwu kombi,

tani-na

waru

reya-ku , indien

hij

Tara

Bug .

(vgl .

tara ,

spoor

van een

haan ), stekel . Taraku ( Mal . těrkul), buks. Tarambaka, soort zeevisch . Tarambeyo (vgl . kambeyo), hangen , af hangen (vgl . Mak . belong en melong ) ; amu

(een arm of been) breekt of gewond wordt

fanda

bedraagt de boele acht reyaal; katani , zwaar maken , bezwaren , voor zwaar houden ;

pandangwortels, welke afhangen niet den grond bereiken .

llalim aö-na katanz-ku sa - bae bitjára kalileko , ilalim

beteekent

eene

zijde

(eene partij) onrechtvaardig rechtsprekende voor zwaar houden (begunstigen ); wati lowa-na katani

matarambeyo

madaraka-pu

Tarangeha, soort ziekte in de vingers,

Tarasi , trasi . Tarasuku ,

soort

visch ,

in

pendjang genoemd. Taratòbo , geluidsnabootsing

Tanta (Mak . tuntung, Bug. latlang), schudden , bijv. een flesch ; rai tanta, schud

breken breken

van

touw

enz .;

Tantangga, voorhoofd ; ai tantangga , lede ren band om het voorhoofd van een paard. Tantonga (uit het Mak . tonlongang ), venster ; ana tantonga, de tralies voor het

Mak .

van

mbisa

het

taralòbo,

mel zulk een geluid breken .

Tàre (Mal . talam ), soort koperen schaal . Tarende, eenigszins biller kaduwi tarende, soort terong . Tari ,

I.

slijpen ,

een

of wrang ;

vorm

aan

iets

geven ; gula tari, suiker in vormen .

venster . Tantoru , opstuiven

van

zand

of stof,

stofwolk ; na- eda-du tantoru kalubu rai kai ba malja , hij zag het stof opstuiven, waar de tijger liep .

Tantu (Mal . idem ), zeker, vast ; katantu , zeker doen zijn , zich vast overtuigen van vast afspreken ; mawâra

di

eda kantantu -pu au

ade poo

ede ,

zie met

II . ai tari, teugels . Tarigu ( Mal . Port . ) , tarwe. Tarii (vgl . Jav, uyuh Sund . kiih ), pissen ; oi tarii , pis .

Tariku, gekruld , omgekruld . Tarima (Mal . idem ), ontvangen , nemen , goedvinden ,

in

in het bijzonder : aannemen van , d . i . zich toeleggen op gebeime kunsten.

bamboe bevindt; pehe kalantu , met zeker heid leeren kennen .

rinde

Tapa , belelten, afhouden ; ai -na wara -na masaori -ori

páhu

laat

ndai malapa -na

niets

het

water

van

oi di het

lichaam aſhouden .

aan

iets beruslen ; ook

zekerheid, (zie goed ), wat zich in dat stuk

sarumbu ,

hel

Taratui, goederen , bagage , = bara- bara ..

dende loopen , zooals bijv . een hond.

au -du

en nog

fijt.

kai doü ede ba bitjára, het gerecht kan dien man er niet mede bezwaren .

iets,

dana,

Tarindi, I. tarindi mangge, jonge tama bladen ;

na -larindi-ra

mangge,

de

tamarinde krijgt jonge bladen . II . dik worden , van een paard . Taripa (Mak, taripang), tripang. Tariti, I. alléen in tarili nata , zeer heet

Tàpa (Mal . Sanskr. idem ), boele doen , een kluizenaarsleven leiden .

(van smaak ). II . alleen in tarili ro howi = howi.

Tapu ( Bal . lapuk) , stengel, bijv . van eene vrucht.

waarin

Taròpo,

( Mak ,

taropong) ;

A

bamboe ,

de taliri bewaard wordt; B. Mal.

BIMANEESCH

Mak . taropong) verrekijker ; taròpo aſi, een bamboe waardoor in het vuur geblazen wordt (vgl . Mal.). Tarowa

lérang těrang ?? ),

Mal.

( vgl .

helder .

licht van de zon , de

schijnsel, schijnen,

103

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Tatun (Sund. fuur ), kvie. Tau ( vgl . Mal. taruh

Bul. en Bal. tahu ),

indoen, het voorwerp, waar iets ingedaan wordt, bak , val of iets dergelijks ; ampo

la - tau -ku de rowa, daarna doet

gij hel in

maan of van eene lamp; kalarowa, verlichten .

een pot ; na -weha -du sa- buwa tau ndai luwa

Taru, eig . stellen , zelten ( vgl . lòho) . v . d . inzetten , inzet bij het spel (Mal. taruh ).

kai isi guni ede, en zij nam een bak oin er den inhoud van den zak in uit te

taru

schudden ; lau mantji, inkikoker .

weki, zich

overgeven ,

zich

toever

trouwen ; vgl . kalóho .

Taua, soort sirihdoos ; vgl . ua .

Tarutake, gezegd van iets , dat met een doſten slag neervalt; na waü-ra larutake eli koha lula - na, zijn schedel (sloeg) met

Taru-tehe (vgl . katehe), ongelijk, mel afwisselende hooglen en laagten , getand als eene zaag, zooals bijv. sommige boom overdrachtelijk rawi

mataru - lehe,

op eene wijze handelen, welke het daglicht niet velen kan , welke niet in orde is . Taru - tòhe, overal

II . (Mal. tawan ), buil, krijgsgevangenen ,

krijgsgevangenen maken .

dof geluid (legen den grond ).

bladen ;

Tawa, I. (Mal. tawar ); tegengiſt ; panawa, idem .

verspreid ?, taru - lòhe

III . ( Mal . tawas), aluin . Tawori , bijdragen in geld te geven bij inhuldiging van een nieuwen sultan . Tebe,

I.

(Mal .

lěbal), dik ; katebe, dik

doen zijn , dikmaken . II . druppelen , druppel; sa- lebe sara raa nòno- ta ,

als

gij

er

druppel van ge

één

sarae didipi, z . v. a . de mat is vol zand . De beleekenis : overal , aan alle kanten , schijnt

dronken hebt; katebe, indruppelen , laten druppelen , doen druppelen ; na-kalebe kai-du

in

oi di asa - na , zij

laru opgesloten

le zijn, vgl . laru -lehe

kataru - tebe, alsook : nljaru in ntjaru -ntjamba. nljaru -ntjinggi); rawi malaru -lòhe = rawi malaru - lehe. Tasabe (Arab. tasbih) , rozenkrans. Tasi (Mak. idem , Jav . ladjin ), stijſsel , stijven . Tata

druppelen (zie ook kalebe ). Tedi , Teè

ijverig , vlijtig. (Mal .

latah) ,

beleggen, inleggen ,

tahan) , tegenhouden,

stand

houden , bijv . in den strijd ; teè tamba , cen net stellen , Teka,

(Mal .

liet water in zijn mond

een

klimmen , beklimmen ;

klapperboom

teka niu ,

beklimmen ; teka

doro,

bijv . mel edelgesteenten . Tatanga, soort boom ; in bet Mal. djarak.

een berg beklimmen ; opgaan (zon of maan ); leka rasa , eene stad bestormen , aanvallen ;

genoemd.

vgl . nee.

Tatarapa (Mak . latarapang), met gouden helt en scheede.

Tateo - teo

(vgl .

Jav .

cene kris

deyok ),

mank ,

Téma, of mposo lèma , soort steenpuist. Temba , I. put.

II . scheepsterm : de juiste plaats van iets opnemen ; lemba - lja -pu toro-na ,

trippelend.

bepalen ,

Tato (vgl . Mak . lau - lau, Bul. tolou ), pop, beeld , aſ beelding .

ncem

Tatoi ,

voor loi- loi ; ana laloi -na galara,

de onderhoorigen van een dorpshoofd .

eens

(nauwkeurig )

landpunt ligt. III . een woord

van

op ,

waar

onbekende

de

belee

kenis, waarmede het tweede gedeelte van

BIMANEESCH - HOLLANDSCHI WOORDENBOEK .

104

een Bimaneesch liedje (rawa) ingeleid wordt. Dit tweede gedeelte staal gewoonlijk niet

Mak, takko) , sterk , krachtig ; dipi matenggo, sterke mat; qodrat aö- na : tenggo; een

in het minste verband met het eerste ge

katenggo, sterk maken , ook : bekrachtigen,

deelle , en heeft meestal ook op zich zelve geen zin ; alleen moeten daarin drie woorden

bijv. na -kalenggo -ku ba Kumpani, het wordt door het gouvernement bekrachtigd.

voorkomen , bevallen

welke

(zoo

lettergrepen met

de

zij

plaats

der

medeklinkers

meer

uit

bestaan ,

twee

behoeft

laatste

het eerste dier de

dezelfde

twee

dan dit

slechts

het geval te zijn );

woorden volgt op Temba ; overige

is

niet

zoo

vast

bepaald, doch komen meestal aan het einde van een versregel . Bijv. Èse-du wura matarowa sambia, ai-na mbure lao kakaro mbaru,

Tenggali (Mal . idem) , suikerstroop. Tengi (vgl . Bul . tumanei) , leunen. Tengko

(uit

het

Mak ) ,

een

balletje

toebereide opium . Tera (Mal . teras ; Mak . terasa ), hard . Tere, I. (vgl . Mal . teling, Mak . tiling ?), hellen , scheef staan ; djangka ra - lòho na waü -ra lere, de passer, welke gezet is , staat scheef. zich

II .

verwijderd

houden

van ,

ver

ralju manina awa linti londa, Temba kandindo,

mijden ; tere- pu doü bae -mu, vermijdt uwe vijanden ! Wellicht hetzelfde woord als

sinlji mata mandanda , nee kani waa mandundu .

afwijken , zou zijn .

Boven aan den hemel is de maan , welke des avonds schijnt. Weest

niet roekeloos,

om als gij jong

zijt te gaan wandelen , vergiſt gluurt onder de trap . Temba kandindo (beweging) een , met op eene rij gezette steentjes , versierde ring, welke steeds gedragen moet worden . Tembe,

I.

kleedingstof,

I. ,

sub.

stof, en v . d .

sarong

eigenlijke beteekenis,

de

Tero , ophangen, hangen ; póo ra - tero -na di kompe ntjai, een stuk bamboe, dat hij aan den kant van de deur opgehangen had . Teru, teru - pu

iets

vlechten

een

tot

mandje ;

kabaho, maak een mandje van de

pinangscheede. Teta , aſweren , pareeren , bijv. een lans stoot. Tewa, dikwijls

II . eig . beteekenis mij onbekend ; wordt

zoodat

soort

rond

met

andere

mandje; het wordt benamingen

voor

mandjes verbonden : wonija ro tewu, kula

ro lewu ; deze samenstellingen ook gebruikt gebruikt als hulptelwoord; sabiya tolu ra tembe, drie stuks spaansche peper ; mangge wanneer er slechts van één mandje sprake is . sa-lembe, een tamarinde vrucht.

Teï of kalei, toonen , laten zien , leeren,

onderwijzen , onderrichten, mededeelen .

Tembo (Mal. tembok) , muur.

Ti ,

Tème, kin .

of nii,

een

nadrukswoordje

(vgl .

Tempo (Mal . Port ) , tijd , termijn . Tende, schild .

( ji); ai-na - li mpara nggåhi wei-na, laat ons

Tendo , ondiep. bijv. water.

te minder) bunne vrouwen .

Tenga ,

sa - lènga,

hall ,

helft ;

eigenlijk

geen Bimaneesch, doch tegenwoordig veel in gebruik ; vgl . dompo. Tenggo, (Sikka leggor ; vgl . Bug. tékko,

niet

spreken

Tia ,

van ( = hoeveel te meer of

splijten,

klooven ;

v . d . ua sa -lia ,

een

halve pinang ; sa - lia lawili, benaming

van

eene lengtemaat van het midden van

de borst tol de hand . Vgl . mbia .

BIMANEESCII

Tiki (Jav . teken ), stok ; budja liki, korte lans .

Toba , (Mal. Arab . tobal) , bekeering , zich

bekeeren ; ook als uitroep gebezigd.

Timba , I. lijk . II .

Tòbe,

timbang

ook

(het

timbang),

Mal.

wegen , overwegen ; limba wai -pu ndai rawi overweeg eerst, wal gij doen zult .

III . lao limba, opium

schip,

waar het water bij

Tindja (Mak . lindja ), gelofte , eene geloſte doen .

Tini (vgl . Sund. könöng of Mal. Tumil), hiel .

I.

slaan ,

het

bijv .

brok ;

kapenta sa - lobe,

lòbe pingga , fòbe rowa,

Todja , (Sikka . dansen ), soort daus met een dans uitvoeren .

slendang, zulk ( Mak .

Todo steken .

door iets

steken ,

lódó),

( Mal . tudung ), zonnehoed, hoofd

Todu

deksel; malanta ndei lodu -na , wille katoenen

todu padju , of dragen .

waschgoed

legen steenen aanslaan (vgl . Mak . tili, aan houdend slaan ?) .

af

stuk

stuk ,

plank ;

stof, om zich het hoofd mede te bedekken ;

Tingi , knap, bekwaam .

Tinti ,

een

I.

scherf van een bord , van een pot. II . tòbe langgiri, soort plant.

gaan koopen.

IV . limba rowa (het Mal , limba ruwang ), hol van een eenkomt.

105

IJOLI ANDSCHI WOORDENBOEK .

een

zonnescherm

gebruiken

Tòho, I. ( Mal . Taruh, Jav . Toh) , plaatsen , stellen ; djangka ra- loho ,

een passer , welke

II. linli tonda, de ruimte onder de trap .

gesteld is ; lòho riha- pu, plaatst ze evenals de drie steenen , welke eene stook plaats

III . de kapala van een sarong.

vormen ;

Tire ( Mal . tiram ), oester.

kai-pu

Tiri ( Mal . tudju ), recht door gaan, recht

opricht, plaats die dan

gaan

recht

op,

op

vgl .

mijne

ntiri ; deur

mai liri tada -ku

afgaan ; (men kan

Tiro, oudere vorm van liyo, kijken . Tiso piso.

benle, een

toho

benting

met een kompas ;

kalòho, toevertrouwen , overgeven , het ver

aan (vgl . taru ); madantau katoho, (hij) die

geen vertrouwen (op God) bezit. II . of katòho, laat maar ! het Mal . biyar lah ;

dragen met afhangende hand. Mal .

gij

lòho rawi, een werk stellen z , v. a . beginnen ;

Tiwi ( Bug . liwi, mededragen, brengen ,)

(het

indien

trouwen ; kalòho weki. zich toevertrouwen

ook zeggen : mai nliri).

Tiya

nggåra mu -panta -sa

padoma,

liyang ). mast van een

schip .

tòho -ra

Tiyo ( vgl . tiro ; Bug . liro, uit de hoogte

laat ik maar mager

zijn ; katòho mpara nijengga, laten zij maar echtscheiden ,

op iets neer zien , bekijken ), kijken , bekijken ,

nggero,

het

is

het

beste ,

dat

zij

echtscheiden ; (wel hetzelfde woord als sub I. , vgl . Mak . boli', nanro)

aankijken , blik ; liyo- pu doü bae-mu, kijk

III . alléén in : rasa loi rasa toho, de ver

naar (let op) uwe vijanden ; ai-na tiyo-mu

schillende kleinere plaatsen , waarin lòho loi is . dus Toi , (Sikka. doi ), klein , gering, jong ;

ina ro ama-mu kai liyo makadure, kijk uwe ouders niet met schuinsche blikken aan .

To , een nadrukswoordje; iyo -lo, ja . Tòba , smijten ;

werpen , na -weha

naar

smijten, wadu,

iemand

na -ljuwa -ljuwa

als

bijwoord : een weinigje, eenigszins , eventjes (vooral bij den Imperatief), soms

ook :

pas ; wci-na na- wunga nggana toi -na ,

lòba-du doü ede, zij namen steenen en elk

zijne vrouw was juist pas bevallen ; satoi,

smeet dien man (daarmede).

weinig,

een

weinig ;

ròo

lasa saloi, een

106

HOLLANDSCO WOORDENBOEK .

BIMANEESCA

weinig langsap bladen ; saloi põda mpa malampa lao di, slechts zeer weinigen gaan naar

Westen ; nde pala saloi = nde

het

pala, maar .

nijai,

tòke

aankloppen ;

töke

op

aſi,

de deur tikken , maken , door

vuur

op den vuursteen te slaan .

Tòku ,

Tóku

I. sterk , hevig , gezegd van den

van

een geluid , van sayuweer ; in

ro kaporo, wordt het verklaard als :

toornig ; wellicht eigenlijk : heftig ; kaloku , bevig doen zijn , sterk maken ; kalòku eli, zijne stem

stem

heftig doen

in :

digingsſeesten

in

buſfels, worden

welke

bij

rondgeleid ;

met staarten van

de

inbul zeker

omwonden

hoorns van goud ; masa

beteekenis van goud is ook

geen Bimaneesch ). Tòlo ( vgl . Mak . galung ?), nat rijstveld , sawah. Tolu (Jav . tělu, Mak . tallu enz.), drie . Tomberowa , soort plant.

Tonda , trappen op , betreden , bijv. den grond ; tonda djaneli, benaming van eene klasse van menschen , ook doü maupa dari genoemd; (vgl . Mal. lindjak, djédjali). Tongga, herstellen , beter worden , bijv. een zieke , ook gezegd van de fortuin .

soort

Tunggu of wellicht hoeden ,

bijv.

vee ,

bewaken, oppassen, bijv . een kind .

rara- longko, longko,

(Mak. eene

tongko), sluiten ; parabo gesloten

kist ;

longko-na

parabo, de deksel van eene kist . Tonte, uitgebroeid, van een ei . Tonto , tonto nana , etter uitknijpen, doen le voorschijn komen . Tòpa, I. (Mal. tampar), slaan met de vlakke hand , een klap geven .

strafwerktuig,

Торо ,, een woordje, wensch

uit

gebruikt

drukken ;

te

om

een

toch ! bijv. ai

topo -na of ai lopo - topo -na, wil toch niet ; sa -waü -waü tòpo lao rolji, ga toch zoo snel mogelijk!

simpa -simpa topo- na , moge

toch ; vgl . simpa . Toro ( Mal . tandjong) , landpunt, kaap. Toro , droog, verdroogd , van planten of bladeren . Tòsi , snijden

Tòta,

in

stukken snijden , een stuk af.

van iets.

finhakken ;

lola

kamubu

bune

santika nae sepi, fijnhakken ( in stukjes) zoo groot als een sepi (soort garnaal). Tòtekadju , soort vogel, specht ? Tuba

(vgl . Mal.

lumbak lans) , steken ,

bijv . met eene lans of kris. Tudu, aanraken , in aanraking komen ;

tudu angi doü mone ro doü siwe, of ludu

Tongge, I. dakribbe.

II .

ngèna ),

vgl .

tangguh,

Jav.

Tope ( vgl . Mak. Topi) , soort hoofddeksel dat bij de Moeloed feesten gedragen wordt .

mel) palola, en alleen

( Mal .

Tonggu

sáhe kėlo tola , wanga masa ,

wel uit het Mak. palola ( Jav. Sanskr. idem ) een soort van stof, zoodat de beteekenis is : buffels

van een bakoel;

II . Topa lampiſi, oogkleppen van een paard.

van

benaming

bijv .

zijn , eene sterke

opzetten.

Tola,

deksel ,

Tongko

Tòko , liggen op den grond, zooals bijv. een dier .

wind ,

Tonggo, vgl . tongko.

Tòke (vgl . Jav. !olok, Mak . téte), tikken , kloppen ;

waarniede men geiten

III . het geluid , verjaagt .

dat

den mis

angi huri labo doü siwe, het aan elkander

dadiger om den hals wordt gedaan ; dal werktuig iemand aandoen ; tongge doü ,

raken (met de huid) van een man en eene vrouw .

scheldwoord, z. v . a. iemand, die verdient de tongge om te krijgen, galgenaas.

katuha ro kadèse.

Tuha , geëerd ; kaluha ,

eeren ; meestal:

BIMANEESCO

107

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Tuka, nauw, smal , bijv. een weg .

juist ; tupa mena rawi-na, al zijn werk is

Tuki ( Mak . tungkulu , Bug . tuku ), stutten . knieën ; maru

in orde ; kalupa , in orde brengen ; mbeï ngowa kalupa, juist en duidelijk kennis

tuku , met opgetrokken knieën

geven ; katupa ntau ro wara -na, orde stellen

Taku ,

met

tuku, dòho

opgetrokken

liggen , zitten.

op zijne bezittingen .

Tula , soort plant. Tule (Mal . tulak) , afweeren , lerugstooten . Tumba ( vgl. Mal . tambak ), aarden af damming .

Tumu = dumu, uitspruitsel;

ook

als

Tumu-meme , de lip laten hangen , zooals kind

dat

op

' t punt

staat te

gaan

de

hoogste af

Turu , I. (Mal. tundjuk ), wijzen ; turu doü , wijsvinger ; sa- luru doü, de lengte van

een wijsvinger. II . slecht , onbehoorlijk, iets slecht of op onbehoorlijke

tumu, zeven stuks sirih stengel .

van

deeling der rijksgrooten .

hulptelwoord in gebruik : randa nahi pidu

een

benaming

Tureli,

denken

wijze doen, iets zonder na

doen ,

iels zoo maar doen ; fåsiq

aö- na sangi-sangi turu karawi ro turu nggâhı,

huilen ; hel hangen van de lip .

fásiq

Tuna ( Mak . idem ), laag, gering ; wära tuna -na , hij is gebrekkig ; katuna, verlagen .

spreken ; ba waü-mu bumi parisi mu-luru rase - ra , omdat gij nu cenmaal Bumi Parisi

Tunde (Jav. tundun, Mak . lunrung), tros van pisang.

de

Tundu, dragen op de schouders .

eet gij op onbehoorlijke wijze, (door bezillingen

ai-na

(uru

van anderen te verteren );

kadeè

au-au -du haba (r) daa mawára lantu , leen maar niet zoo het oor

Tune, soort grooten pot .

Tungge, waden , doorwaden . Tunggu , eene bamboezen staak , welke als veldteeken gebruikt wordt ; v . d . ndai mboo

zijt,

beteekent steeds slecht handelen en

aan elk onzeker gerucht . Tuta, hoofd , kop ; tula maru -kai, hoofd einde van de slaapplaats .

kai tunggu, waarop de oorlogsstan

Tutu (Jav . tutu, rijst stampen ), kloppen,

daard valt ; benaming van eene oorlogsschatting ; na -kawara ndai mboo kai tunggu

met een steen kloppen ; Tulu-pu fare, stamp

sa-kati, sa -tai, en zij brengen als oorlogs-

rijst ! vgl . mbadju.

schatting op : een kati , een tahil ; tjengga duwa - ku ba ruma - ta labo punggawa nae

Tuu (vgl . Bul . lumoor ), opstaan, gaan staan ; tuu walu maru -kai -na , van zijne

raa-mbòo kai tunggu ede,de oorlogsschatting worde door den vorst en den opperbevel

slaapstede opstaan ; luu mpaa lenggo, op staan om te dansen , gaan dansen .

hebber in tweeën gedeeld .

Tuwa, I. (Mal . idem) , oud ; doü maluwa, een oud mensch .

Tunti, schrijven (vgl . Bul . mantik ).

stampen ;

Tuntu, met een dikken hals , zooals bijv. een karbauw ; ook : doü maluntu woo, iemand met een kropgezwel. Tupa ( Bat . gepast , geoorloofd) , in orde ,

lulu kai wadu kalawe, dendeng

II . ( Mal . tuwak) , palmwijn. III . (het Mal. tuwan ), bijv. tuwa káli, vgl . ruma . Tuwi , een zachte houtsoort.

Tj. Tja, I. (Mak . sa) , eens, bij den imperatief; tabai tja-pu, probeer eens .

II .

naar ;

tja -åri, naar buiten , lja -awa,

naar beneden ;

tja - ipa, naar de overzijde,

108

BIMANEESCII

HOLLANDSCII WOCRDENBOEK .

Tjangke, (Mal. Ijangkeh ), kruidnagel .

III . ( Mal . Ijap ), zegel , merk .

Tjaba (Mal. lawar ), laf, flauw, smake loos ; van water ook : zoet ; koel , onver scbillig .

Tjapa, schrijlings ergens op zitten , bijv. op een tak ; vgl . tjafa. Tjapi (Mak . idem , Mal. sapi), koe .

Tjaba -raba, leugenachtig.

Tjapio ( Mal .

Port.), hoed .

Tjafa, iels ergens overheen- of opleggen ,

Tjårapudu ,

cene

welke

uitdrukking,

zooals bijv . eeil sarong over een heg , een

zooveel beteekent als : hier maar ! geef maar

zadel op een paard ; vgl . nijafa .

op ; nggåra na- ndede- s, ljárapudų djalitu ede,

Tjafi (Mal, sapu) , bezem , met een bezem vegen .

als

het

er zoo mede gesteld is , geef die

fluit dan

maar hier ; (uit ija , II . en ára ,

Tjaha , ijverig, ijver.

II . en pudu ( pu en du)

Tjaka (Bug . Ijakká, Mal . djangkal ) , span . Tjakakowa, soort vogel (in het Mak .

Tjarade slim .

tatuwi genoemd ?) . Tjamba , ana tjamba , geweerhagel ; vgl .

Tjampo (Mal . 1jampur) , vermengi, zich vermengen ;

nggeè

jumpo ,

elkander

bij

( in één huis of in een land ) wonen ; ook : zich

vermengen eenvoudig :

v. d .

van

man en vrouw , en

gehuwd

zijn :

sandede

ntoi ljampo -na wali-pu wara- na ròpo-na, 200 lang geen

zij gehuwd waren , hadden zij nog twist gehad ; tjampo ook gelijk

Mal .

Ijardik ),

Tjåri, samentrekking van : ' ja -ári. Tjáru , lekker voor den smaak of het

kaljáru,

gevoel;

santjamba.

Tjarádé,

(Mak .

mpudu ).

lekker maken , v . d . doü

makaljáru, iemand, die het een ander lekker of

maakt

hem

op zijn gemaki doet zijn ,

een vriendelijk mensch . Tjatja ( Mal .

tjatjah ), in kleine stukjes

snijden, fijnhakken. Tjatjingi, soort plant. Tjatjdro, paddestoel. Tjaü ,

A. kam , haarkam ; ook kam

van

ook : in

het weeſtoestel ; B. eg (Sumba . sai, kam ).

het huwelijk verbinden ; la -katjampo mena

Tjaù, genoegen in iets vinden, iets gaarne willen , genoegen .

kaljampo ;

kaljampo, vermengen ,

ku påhu mawára ede, alle soorten van kruiden , welke voorhanden zijn , moel gij

dooreen

mengen ;

ana duwa - n ede,

laho-raba kaljampo -la het

zal

goed

zijn

om

die twee kinderen met elkander door den echt te verbinden . Tjampu ( Mak . sampu), neef, nicht ; ijampu sakáli, of jampu saraa , broeders- of zusterkinderen . Tjampulempa , lastig zijn, hinderen .

Tjandu

( Mal .

enz .

idem) ,

toebereide

Tjedo ( Mal . tjeduk ), lepel, pollepel, met een

pollepel

mami mena ,

opscheppen ; ede-ra ljedo

na -waü-mpara kai-na

Tjeha,

schoppen,

bijv.

van een paard

gezegd ; vgl . sempa. Tjei, dragen op de heup . Tjela, I. scheiden, bijv . vechtende dieren ; vgl . Mak , salli.

kasela, vgl . sela .

opium .

II . katjela

Tjangga (Jav . Ijanggah ), cen gevorkt hout dat om den hals van een misdadiger

III . houten stijl van een huis.

gedaan

wordt; vgl . ntjanga, en ntjangga .

Tjanggi (Mal . Tjangkir ), kop , kom .

di ade

pingga, toen alles gaar was , schepte zij het in een bord op ; vgl . tjiru.

Tjempe (vgl . Mak . sambe??) , ruilen , ver ruilen , verwisselen ; wali wára pili-k , ndadı wuwa

hadju

ku -Ijempe kai ku isi kòroma,

BIJANEESCH HOLLANDSCHT WOORDENBOEK .

daarom

geld,

geen

heb

ik

zal

die

ik

109

kòne ljetji lewi-na ede, hij durfde

disa -na

meer in de nabijheid van ziju

niet

vruchten ruilen voor de dadelpillen ; wali

zelfs

wára ura -ura -na ro tjempe - ljempe -na Allah

luin komen ; na- ljetji angi uma -na labo uma

la'ala , God ondergaal geene verandering of wisseling ; v . d . ama tjempe, stiefvader ,

doü ede, zijn huis van dien man .

ina

Tji, I. (Mal . chin , ljer) , verf .

ljempe, stiefmoeder, ana tjempe, stief

kind ; vgl . tjèpe. Tjena ,

iets ,

bijv .

een geneesmiddel in

den dauw zellen ; vgl . sena . Tjengga ,

deelen ,

verdeelen ,

deel,

af

stond nabij het huis

II . nadrukwijzer, meestal gevoegd achter woorden , welke een vragenden zin bebben ; bè-tji ula ra -waa -mu , waar zijn de visschen , welke gij mele gebracht hebt ? eli au lji

deeling ; tjengga duwa-ku ba ruma -la labo punggawa nae raa -mboo kai tunggu, helgeen

ringa- ku makarimbi ede, wat voor een donderend geluid hoor ik daar ? Soms wordt

in den oorlog als schatting opgebracht is , wordt lusschen den vorst en hoofd

tji wel alleen gebruikt om eene vraag uit te drukken ; wali-lji raa-kau kai-mu sambeya ,

aanvoerder

in

Iweeën

verdeeld ;

ai- na

hebt

gij

niet

de

gebeden

le

verrichlen ?

wees niet onachtzaam , zoodat de vijand u

vragende beteekenis gebezigd worden : ede

kan

verdeelen

( afsnijden)

pala tjengga -ku

lji

goede en slechte werken ;

kan evenwel ook zonder

ede -o, sela -lji = sela - du , vgl . si JI .

rawi malaho labo masawai, onderken met onderscheiding

Het

geboden

karinggu -mu, na -ljengga-ku ba doü bae-mu,

Tjihi ,

tot

maat

nemen ,

bruiken ; kapo lawa -na

als

maat ge

ljihi-ku penta edi,

jengga-ku mafaralu labo suna, onderscheidt wat fardlu of sunnat is ; jengga tolu, een

poku tolu -ku, als maat voor de poort ( eener benteng) moet gebezigd worden de voetzool,

derde, jengga duwa, twee derden , enz . Tjenggu , bumi - , cen ambtstitel.

men vouwt die in drieën (men neemt er het derde deel van ); ngâri wai-pu dana

Tjengke

jangke.

ljihi sa - tjaka, graaf eerst eenige aarde uit,

Tjentje, met alle geweld iets willen, iets

Tjentji = tjelji. vervangen ,

maat nemende een

span ( ler dieple

ongeveer van een span ); vgl . nijihi.

zooveel mogelijk docii .

Tjèpe,

lot

de

plaats

innemen

Tjihu (Mal . soort mangga .

siku) ,

elleboog ; foo tjihu ,

van iemand of iets , voor iets in de plaats

Tjii, bet rijstewater afgieten .

geven,

Tjiki

vergelden ;

taho -ra lao - mu rai

jili

(Jav . ljulup), voldoende, genoeg.

weki, nahu ndai ljepe-mu panla kula-m ake,

zaam ; wordt meestal met raka verbonden :

het zal het beste zijn, dat gij u zoo spoedig

amal -mu daa maraka ro

mogelijk gaat verschuilen,

ik zal voor u

in de plaats uwe heg zellen ; ruma Allah la'ala ndai maljepe na kasi ade nggòmi, uw

medelijden

zal

God

de Heer u ver

werken

(alleen) zijn

nijihi. Tjiko - tjako

biko -bako.

(Mal. Sanskr.), ongeluk , onge.

Tjere ( Mal . tjerek, Mak . tjere ); kelel .

lukkig,

Tjetji, nabij, in de nabijheid komen of

scheldwoord gebezigd .

zijn : ede-ra lao ljelji kai ba doü mpanga , daarop

kwam

de

dief bij

hem ; wali-du |

niet voldoende; vgl .

Tjila, hakmes ; ljila náru , cen klewang.

Tjilaka

gelden ; vgl . tjempe.

jiki, uwe goede

ongeluk

aanbrengend ;

ook

als

Tjili, A. verbergen , achterhouden, bijv. goederen ;

ede -ra lao rai- na di uma -na na

BIMAVEESCII --HOI LANDSCH WOORDENBOEK .

110

tili weki ėse pamoka -na,

nee -ra

daarop

Tjiya, vast , stevig, sterk ; fjiya -na na- daa

snelde hij naar huis en ging hij zich op

wára doü mawaü -na löke, het zit zoo stevig

zolder verbergen ; B. in het geheim , in het

vast ,

verborgen ; kaduwa mbuwa rahi kaimaljili,

samparadja

in het geheim

kaljiya,

twee echtgenooten hebben ;

kato ljili ula, in het geheim visch inpakken ; vgl . ili. Tjimi,

ijimi

weki = ljili weki, zich

vriend ,

niemand

het kan

matjiya,

vast

maken,

een

losmaken :

stevig

anker,

sterk maken , ver

sterken , bevestigen ; bune santika raa - sake ede katjiya -ku, zooals overeengekomen is , wordt bevestigd ; vgl . kantjiya.

verschuilen , vgl . ntjimi. Tjina ,

dat

Tjoi (een andere vorm

broeder ;

saljina mede

broeder, ila ake saljina, wij zijn broeders. Tjinde ( Mal . enz . idem ), soort stof.

van weli) , prijs , iets kosten , een prijs opbrengen ;

kosten,

sa -kura -kura -na tjoi-na sa - buwa sa- suku, de prijs per stuk is minstens een halve gulden ;

Tjingga, uithalen, uil peuteren ; niu lenggo

neè ngâha ro nòno -na ra -tjoi hadju-na ede,

tjingga, een kokosnoot, waarvan de inhoud

zij alen en dronken van de opbrengst van

reeds hard worden .

hun hout ; tjoi waa , de bruidschat, koopsom voor eene vrouw .

is en

Tjinggi ,

dus uitgepeuterd moet

verzorgen,

er

op na houden,

onderhouden .

maken ,

zenuwtrekkingen ; mu

lumu -meme-du wiwi -mu, ijingi- tjanga -du asamu, gij laat uwe lip hangen , en vertrekt

zich men doet.

beweegt , zonder te weten wat

tjalla),

na -ljòla -ku

betalen ;

tjoi

nggåra

ngâha-na

ede

1 wâru reya , nggára na -mòne- sa na -fjöla -ku upa reya, indien het eene vrouw is, betaalt zij als prijs voor het voedsel acht reyalen , een man vier reyalen .

uw mond ; ringu tjingi-tjanga, gek , zoodat men

( Mak .

na - siwe- sa

Tjingi -tjanga , allerlei zenuwachtige be wegingen

Tjòla

Tjólu , koel , gezegd van den wind , van een berg, enz . Tjoma ( Sund. sömal, speld ; Mal. semal,

Tjira , soort hout, waarvan eene verfstof gemaakt wordt , in het Mal . kěděrang ge

insteken ), soort speld voor eene kabaai. Tjompo, I. (vgl . Mal . lumpur ), modder.

noemd ; kaljira, met die verfstof verwen .

II .

indompelen ;

na - ljompo

saraa -ku di

Tjiri, dorens in eene heg enz . planten .

oi mapana, en hij dompelde het geheel en

Tjiru

al

( Mak .

siru,

Mal .

senduk ), lepel ,

in

heet water ; tjompo kangge rima di

met een lepel opscheppen ; na -tjiru weya-duoi, de vingers in het water dompelen . karedo, hem

kaluu weya-du asa -na , zij scheple op en gaf ze hem in den

pap

mond . Tjitji

III . katjompo, maken .

sirihpruim

gereed

Tjondo , uitscheppen , bijv. water. ( Mak .

rồo

di

den

mond ;

asa-na,

sisi), insteken ; na - ljilji-du zij slak hem

een blad in

een gat stoppen , iets in eene

Tjongge , planten , bijv . rijst en dergl. Tjóo, I. slapmaken , los laten hangen . II .

laten

gaan ,

opening steken , en in het bijzonder : tjälji

water uit

lopi, een vaarluig kalfateren . Tjitjompe, soort insect.

tjootja - ára- pu

Tjiwi

eene

( Bat .

siyow ), negen .

Bal , siya, Amb. siwa, Bul

laten

wegloopen , bijv.

een vijver ; iemand uitleveren ; sâhe ede, lever dien buffel

hier (aan mij) uit. Tjópu (Mak. Ijappo), na -ljòpu- rā woi-na, | hij heeft van tanden gewisseld .

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

BIMANEESCH

Tjori, I. (hel Mal. Ijuri, stelen ), heimelijk ; vgl . mpanga . II .

lampa

ijori, afwijken ; vgl . santjori.

III . Ijori-ljori,

ecne mel goud beslagen

krisscheede ; vgl. Mak . Ijoring .

Tjoro ,

meestal:

Tjoro - ljoro,

voorgeven ,

van lichamelijke voorwerpen gebruikt; ana Ijumpu kai-na, het jongste kind ; kaljumpu, beëindigen bijv eene rechtzaak , Tjupu (Mal . idem ), soort potje ; dòrdo ljupu ro nggawu, cene verbloemde uitdruk

king voor de bevelen van den vorsl vragen .

veinzen, voor de leus iels zeggen of doen ; het Mal . pura -pura ; vgl . Mak . sara .

111

Tjura , I. ( Mak . Ijura ), streep ; maljura jura, gestreept, bijv. een patroon. II . door elkander, bij elkander ; na -weha

Tjótjo , aanraken , treffen . Tjoü, wie ? welke ? vgl . au ; ljoü -ljoü, al wie ; kaljoü, iemand aanroepen, werda

du sa - buwa lau nde luwa ljura kai isi guni ede, zij nam cen bak om daarin den geheelen

roepen .

inhoud van den zak door elkander uit te

Tjowa ,

liegen ,

leugenachtig ,

leugen ;

storlen ; wau ljura-pu, laadi alles bij elkan

nggâhi maljowa, leugenlaal; kaljowa, voor

der.

een

elkander , van spreken of handelen.

leugenaar houden .

Tjua, spade .

daar

ook : verward , alles door

Tjutja, tooverij .

Tjubu , insteken , bijv . cene naald ; vgl . nijubu. Tjuke (Mal. ljukei ), schalling. Tjula, iemand iets opdringen ; na - mbeï

ijula nlene mpa ,

kòne waü -rn mbòlju , hij

dringt hem loch nog iets op , hoewel hij reeds verzadigd is . Tjumpu ,

Van

eindigen

(intr ..), ),

geëindigd,

(Mal. idem ).

Tjuwa en ljuua -ljuwa, voor een woord van verbale beleekenis door ons le vertalen

jeder, elk ” ,

mel

na-ljuwa -ljuua

elk

van

hen

was

masanggini-nggini

verwonderd ; sa - riwu

lai, in elke (vrucht) zijn duizenderlei, elk van elkander verschillende smaken ; kaljuwa

elk

afzonderlijk

doen

zijn ;

klaar, op , af,einde bijv. van een verhaal; vgl .

juwa ,

kaljuwa-ljuwa

is ; ede ra ndawi kai na lamba . waü -ra tjumpu lamba, daarop maakte bij

onderscheidt goede en menschen van elkander, (Ljuwa

een net ; toen dal klaar was enz .; Ijumpu Ijumpu -na, het einde van iets, kai -na

verbale

maar nooit

seuwa ).

bijv.

op

van

een

verhaal

enz .;

iyu dei

maljuwa -Ijuwa

sumpu ; nggara na - ljumpu oi ede, als het water

ngâha ,

ieder van hen at ; na -ljuwa-ljuwa hera -ra,

masawai,

een

pala

lai -ku doü malaho labo doü slechte is

een

vorm , die ontslaan moet zijn uit

SUU'a

sa -buwa, vgl . Bug. Ijuwa

U.

Ua ( Bul . wua ), pinang, vgl . wuwa . Uba, hoog voor ama , vader ; v . d . uba -uba ,

of

Udja ( Mal . djuga , Jav . uga , Mak . dja ), bij verkorting dja, ook , eveneens ;

na-kangampu

ro kapapa

udja

kai- du

ba

collectieve naam voor degenen die den titel van dae, dragen ; vgl . uwa .

ruma-la, de

Ubu - ubu, in padju ubu - ubu, het Mal. payung ubur-ubur, soort staatsiezonne

genade schenken ; na -dòho di tanlonga uma ndai-na, nlika na -hina -ku ėda wei pande

scherm ; vgl . bubu .

ede, na - dòho di tantonga uma ndai-dja -na,

l'di, leguaan ,

hij zal voor zijn venster, plotseling kreeg

leer zal u ook vergeven en

112

bij

BIMANEESCI - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . de vrouw van

ong , die ook

den timmerman in ' l

voor haar

venster zal ; ede

schaal belreſt, die moet gij met wit goed bedekken .

Mal . ilu djuga .

Upa, I. (Mal. ampal, Sund . opal enz . vier.

Udu (Jav . undung), opstapelen, bijv . hout.

II . betreden , trappen op iets ; upa dana,

udja of ede udja mpa

l'fa

( Mal . upah ) , beloonen , loon geven ;

den

nggåra

wara - sa masa -mu ndai ufa kai -mu

udi ede,

grond

betreden ; na -hina

upa -ku ana

traple bij ongeluk het jong

hij

nahu , indien gij geld hebt om mij daarmede lc beloonen .

van den leguaan .

U'fi , blazen ; ake lafa (1) ndei uſi kai walu liko -na , dit is eene tooverspreuk om aan

ura safari of ura safai, stofregen . II . schenken , inschenken, overgielen ;

' l oor le blazen ; ufi djalitu , de ſluit blazen ;

waü - ra laho mbòbo -na , na -ura kai- du kalowa,

vgl . Mal. liyup, Bal . ngupin .

toen (het water) goed kookte, goot hij het

Ura , I. (Mal. udjan, Bul . uran ), regen ;

Uhu (Mal. kuku ), nagel.

in

Uku ( Mal . ukur), melen , maat.

zij schonk hem koffie in .

Uli, I. met mpabuwa verbonden en ook alleen mpabuwa.. II . mel een hel boom Uln ,

oplichten .

(Mak . en Bug. olo, vgl. Mal . hulu

een

III . vgl .

pol over ; na -ura weya -ra kahawa,

ura -ura , veranderen

meest

( intr .),

wali wâra ura -ura -na,

mera ? ),

Bul.

( bij God) is geen verandering ; na -ura saraa

Mak . ulu hoofd ), vooraan , le voreli, vroeger ;

mena - ra doü mada nowa kai lembe, hij beschonk tegelijk de waarzeggers met

paki ulu waü -ku au -du mandako dei weki, verwijder le voren al wat aan het lichaam

wisselkleederen , ( hierin is ura vertaling van het Mal . persalin): kaura - ura, veranderen

kleell ; lampa ulu , vooraan gaan ; ruma -ta maulu -ulu , de vroegere vorsten ; wali wára

(trans. ), mustaḥil pòda- poda lowa- n mpa ura - ura , nggara daa wára sara marakaura

maulu weya ulu -na , niemand heeft vroeger

ura -na ,

dan (God) bestaan ; kaulu , vooraan of vroeger doen zijn ; punggawa ndai kaulu -mu, uw

verandert, indien veranderd heeft.

legerhoofd moet gij vooraan plaatsen . Uma (Mal. rumah, Jav . umah of omah), huis. Umbu, in den begraven ; ai dja -na

ai- na

grond sloppen, planten , paki - mu doü

manljuwu,

daa umbu -mu doü mamade, laat

de gewonden niet in den steek en begraaft ook de dooden . Umpu , dipi umpit, een omzoomd matje ; Mak . lapperé ni.umpů. Umn (r)

(Mal.

Arb. ' umur), ouderdom ,

leeftijd.

Une (vgl. bune ), als , gelijk, wat betreft ; na - leli-ra

une

lili,

het versmelt als was :

une santika = une ; ime santika kalca ede la -bonto -ku kai malanta , en wat de klapper

is geheel onmogelijk dat iets

het

Ure

bore ;

er niemand is , die het

ure

kai

ji ,

met

verf

besmeeren . Uri (Mak . enrung ? ), begeeren , verlangen ; Nijöki

uri- n

bangka ,

ana

lastig

is

siwe, na -urî het

sintji labo

verlangen van het

meisje : zij verlangt een ring en oorbellen ; tjoi

lòlo

labo

( te verkrijgen ) en de boelen . Uru,

I.

het

huda

ndai uri, hij begeert

den

prijs der landerijen

hoofd

of begin van iels ;

uru piso, het heft van een

mes, de steel

van eene lans, vgl . ulu . II . eene zekere hoeveelheid dieren ; nasi sa -uru , een

zwerm vogels ; djára sa -uru ,

eene kudde paarden. Usu,

vruchtbaar, veel jongen werpend .

113

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Uta , visch ; ula mbėtja , groente, toespijs ;

van

tien

duiten ;

sa - uwa,

tien

duiten ;

in deze beteekenis ook wel ula alleen , nira- pu

tolu uwa, dertig duiten of een kwart gulden ,

ula-n

waruwa = wâru uwa, tachtig duiten .

oi manggera - ranu, de toespijs ( bij

de rijst) was tamarinde.

het sap van fijn gekneden

Uwa, I. (vgl . Bug. uwa) ,

Uwaranga

(Mal . barangan , Jav . waran

gan ), rattenkruid , arsenicum ; gebezigd om krissen vergiftigd te maken .

uba.

II . (Jav. uwang idem ) , eene geldwaarde

Uwi , de obi of oebi ; uwi landii, soort obi,

W.

Waa,

(Mal . bawa, Bug. wawa ), dragen ,

dit is nog een hoofdstuk , dat wij uit het

brengen ; sa -mena-na dosa -na doü ndai waa

hoofd moeten kennen ; ku-dòdo wali weya-ku

(na), zij moeten alle zonden der menschen

nâru

dragen ; ula ra -waa -mu , de visschen , welke

ook

gij hebt medegebracht ; bakai waa kai weki

leven ;

la = bakai lao kai- la , waar gaat gij heen ;

als ook ; vgl . mbali.

waa hâri lalòne, een gelach aanheffen ; waa kuwasa, willekeurig handelen. Wadja ( Mal , badja, Jav . wadja ), staal .

Wadji, (Mal . wadjik ), soort gebak . Wadji

of wädjib

( Arb .)

noodzakelijk ,

plichtmatig

wâli mori-na, nog

voor

hem ,

wij

vragen

dat

hij

( bidden)

lang moge

mandinga-ndinga - wâli of labo wali,

Waliweko, verkeerd , slecht ; kawaliweko,

verkeerd maken ,

in de war brengen ; vgl .

mbali. Wana (Sumb. kawana , Mal , kanan) , rechts , rechter zijde ; rima wâna, rechterhand . Wanga, hoorn , van een hert , buffel enz .;

kawadjo, aanmoedigen , opwekken.

ook gezegd van de opstaande slippen van een hoofddoek , of de uiteinden van eene

Wadu , (Mal . batu , Jav . watu ), steen , van steen , steenen .

snor ; voorts nog eene benaming van eene versiering van den voorgevel van een huis,

Wadjo

(Mal .

ayo),

uitroep ,

kom aan ;

Waha, I. houten raam , waarop de wanden van een huis rusten . II .

waħa

weki = kawodju weki, doch

alleen met dat woord verbonden in gebruik . Wai, I. ( Bol. Mong . bai ; Kòlo . pawai, vrouw) , A. grootmoeder, ook : oude vrouw,

Wakatû (Arb . waqtu ), tijd , gelegenheid, spec. tijd voor het gebed . Wako, keu wako, soort rivierkrab.

Wale, krachtig, sterk , kracht; doü bae krachtige vijand ; ede-ra rai

kai-na sa-wale-wale ade-na, daarop liep hij uit alle macht weg . Wåli,

wederom , bovendien,

twee

ook

nog ;

ake wali fasal wâdjib ndai bae kai- la ade, VERH. BAT. GEN. XLVIII.

balken naar het verloop van

het dak aangebracht; in het Mak . simboleng geheeten .

Wangga

(Mak .

bongga) ,

dij ;

dòho

di

wangga , op de dij van iemand zitten z . v . a . op den school zitten .

Wanta

(oudje ); B. kleindochter .

mawale, een

door

rodu, doch alleen in de uit

drukking rodu-wanta in gebruik . Wante , lowi Bug . walatté ).

wante,

zie :

lowi;

(vgl.

Wanti , wegwerpen. Daj. panting, vgl . paki. Wantju , zeer, erg ; na -wantju nae kaporo na,

hij

is

zeer

mawaü -ra wantju van

het

zeer

toornig ;

ba supu iyu -na

samporona , ter oorzake

aangename gevoel dat zij

ondervinden ); vgl. ntjewi.

8

114

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Wara (Oud-Jav . idem), zijn , aanwezig zijn ; wali wara madawára, er bestaat

Wata (Oud -Bug. waltå inwikkelen ), om hulsel, foudraal; wala bedi, geweerfoudraal;

niets ,

wala sampariz krisscheede .

alles

wat is

er

er ;

niet

(reeds)

aanwezig is,

wara kai ade labo, met zijn

hart zijn bij, z. v. a. gesteld zijn op ; wára

Wati (Jav. boten, batěn vgl . wára ), niel ; wali-pu, nog niet ; wali-du, niet meer.

er

Watu , I. (Jav . wělu , uitkomen ) , van, van

waren , die zeilden , er waren die roeiden ,

uit , van af, aan den kant van , langs ; walu

sommigen

tampuu -na

mpa

malodja ,

wara mpa

zeilden ,

makarawe,

anderen

roeiden ; doü

saraka tjumpu -kai-na, van het

mawára , een rijk mensch ; in deze beteekenis wordt wara meestal met ntau verbonden ;

begin tot het einde ; na -mai walu Allah ta'ala , het komt van God ; losa walu , uit

na-ntau ra wára , hij is rijk ; ntau ro (ra) wära , ook : rijkdommen, schatten , kostbaar

iets komen ; na -mai watu nggalo, hij komt van de hertenjacht; walu bae di-na, aan

heden ; mbòto ntau ra wara ra -wii-na di ade peti nae, vele schalten , welke hij in

den Westkant; wału wâna-na, aan de rechterzijde ; lampa walu nijanga makalai,

eene groote kist gelegd had ; kawára , doen

langs een andere tak van den weg voort

zijn, het aanzijn geven ; (een ander kawâra

gaan .

zie aldaar ).

II . spoedig, snel ?.

Warawinggo, ngupawarawinggo = ngupa rero, her- en derwaarts zoeken ; (vgl . Jav .

Wau (Mal . baru ), soort boom . Wai,

pakken ,

warawiwi) .

I.

(Sumbawa . en Sassak .

grijpen ,

gevangen

baü ),

nemen , (een

her-

Warawito = warawinggo ; rai warawilo, en derwaarts ijlen ; na -waü - ra wara

land ) bemachtigen ; na -mbei-du parenta kau lao waü ro lèto mena doü upa - n ede, hij

wilo rima- na mabalu rero karoku, zij bewoog hare hand in alle richtingen , de vlieg

gaf bevel de vier mannen te gaan grijpen en te binden .

volgende. Wåri

II . (vgl.

mbali en

Mal. balik ), om

zijn ;

(Sumbawa.

baü) ,

kunnen , in staat

wali waż bila mbòlo-na , de hoeveel .

draaien, iets draaien , omkeeren , veranderen ; kidi wári anlju, staan terwijl men de armen

heid er van , kan men niet tellen ; wali-du waü -na kòne kiri weki, hij kon zich zelfs

omdraait , z. v . a . met de handen op den rug staan ; djama ai ake na -waü - du wari

niet omdraaien , waü ngadji, kunnen lezen ; sa -waü -waü , zooveel mogelijk. (Oorspronke

ba Allah ta'ala, tegenwoordig is het door

lijk hetzelfde woord als het sub I. genoemde,

God

vgl . Mal . dapat, boleh ).

omgekeerd

ondersteboven ; alle

(veranderd) ;

wári- sore

ook gebezigd van iets dat

III . (vgl. Bal . malu en Jav, mahu, wahu ?),

grenzen overschrijdt, paal en perken

eerst, vooraf, te voren , van oudsher, steeds,

te buiten gaat ; nangi wári-sore, allerhevigst Weenen .

stellig :

Qidam aö -na wara

waü -na Allah

ta`ála, qidam wil zeggen : dat God steeds

Waro , overgrootvader, overgrootmoeder.

bestaan

Waru ( Bul . walu, Jav . wolu ), acht.

vroegste jeugd af ; ta - lèto wai - pu lamada

Waruwa, samentrekking voor wäru uwa .

di riï woha ake, bind mij eerst vast aan

Waruwònga , gaten . Wasu

overal

lambo ,

doorboord ,

vol

heeſt ;

di

toi waï -na, van

hare

den middelsten paal; sára waï, wat van oudsher de gewoonte is ; ta - lao dòdo -pu

kuru besi malabo kuntji waü -na, gij moet

115

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

het slot, dat er steeds bij is geweest , z . v . a.

Weki (Sumba. wiki) lichaam, zelf ; na kara -kiro mena weki-ku , mijn geheele lichaam

het bijbehoorende slot .

is

IV . wau, waż ba of waü -na -ra ba, na afloop, na ; waü boë magari, na het slaan

dei weki, verwijder eerst, al wat er (vuils) aan het lichaam kleeft. Weki sára , zie

van

sára IV .

na

de

kooi

ijzeren

eene

om

waktu

benevens

vragen,

magrib ; waü ba nggâna,

het baren ; waü ede, wau ba ede, wat

mpara ba ede =

daarna ; waü-na-ra

makento mpara ba ede, ba upa mpuru nai, na

veertig dagen .

slijf ; paki ulu waü-ku au -du mandako

Van

verbonden

met

daar wordt weki, meestal genitief van een der

den

voornaamwoorden , in kenissen , gebruikt:

de

volgende betee

A. als persoonlijk voornaamwoord ; ede

Wanneer waü gevolgd wordt door een woordt van verbale beteekenis , wordt het

ra tjuwa -tjuua ngâha kai -na sa -mena -mena -na weki -na mawâra ede, daarop aten zij allen ,

gebezigd ter aanduiding van het Perfeelum ,

die aanwezig waren ; sambele-pu sâhe duwa mbuwa mai -ka -ra ndede - n weki- ta ake na

zie' voorts de spraakkunst. Wawa,

boven

mawawa-ku

zijn ,

hooger

madjaneli- tureli,

zijn ; rato de

vorsten ,

die boven mij zijn , de* djaneli's en tureli's ;

mboto,

slacht twee buſfels, want wij zijn

met ons velen . B.

met

het

begrip

van :

van

zelve ;

kawawa, boven doen zijn , hooger maken ,

na - mai weki-na, zij komen uit zich zelven ,

hooger doen zijn ; ampo ta -buwi kawawa kai-ku oi, vervolgens giet gij er water

( niet gedwongen of geroepen ). C. als wederkeerig voornaamwoord , na

bovenop; kawawa weki, ofook alleen kawawa, zich verheffen boven ; vgl . wawo.

kabawa

Wawi ( Bul . idem , Mal . babi), varken . Wawo ( Bul . wawo, Bug. ri wawo), ése (of di) wawo, bovenop ; èse wawo doro, boven op een berg ; dei wawo rade, op de

weki -na

vernedert

(of ook weki alléen) , hij

zich ;

mu-kadèse weki-mu,

gij

verhoogt u zelven . Wela, kant, zijde, bijv. van een vierkant ; vgl . bae. Wele

(vgl . Mal .

hělang), schijnt in de

graven .

dorpen

Wedi ( Jav. wědi, vreezen), meestal wedi ade, verschrikken, ontstellen .

de hoofdplaats echter is het tegenwoordig nasi ; wele kampòdu, duif. Voor kiekendief

Weha,

krijgen ,

halen ,

weya - pu nahu oi ; haal

nemen ;

weha

water voor mij ;

weha toi- pu ba ndai-mu, lamada ake wati lowa -ku tuu, neem het maar even zelf, want ik kan niet opstaan ; weha weki, zich terugtrekken , bijv. het handelen .

romo,

in

den

rechte nemen ,

strijd ;

weha

z . v. a . recht

Wei (vgl . Kòlo . pawai, vrouw, vrouwelijk ; als ook het Bim . wai. Vgl . ook siwe, Toum pak. siwei alsmede Mal . bini Benten , wawinei), vrouw , echtgenoote ; kawei, trou wen , tot vrouw nemen .

heeft

nog kiekendief te beteekenen, op

men

alleen

mpanga djanga.

de

omschrijving

wele

Wele ook : vlieger.

Weli (Mal . běli, Mak . balli), koopen . Wenta, soort vischnet , dat bij het ophalen dichttrekt. Wento, wento weki, zich inspannen ; na-rai wento kaipi-ra weki-na , ede-ra mbisa kai ai raa -diki kai, hij haastte zich al zijne krachten in te spannen , en toen brak het touw, waarmede hij gebonden was. Weri of weri lombo, sprei. Wèse pagaaien .

(Mak .

bise,

Bug .

wise),

pagaai,

BIMANEESCH -HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

116

na-wira veya -ku malanta , na -tala mena -du

Weta, jammeren , kermen . Wète , afschudden , van de hand.

bijv. waterdruppels

èse

malanta

pingga

ro

piri,

vervolgens

spreide zij daarbij (een lap) wit goed uit , en zelte daarop de schotels en borden in

Weya (Bul . wiya Sawu , wiye). duidt in samenstelling met een woord van verbale beteekenis de betrekking aan tot een meer

orde ; wira bandera, de vlag ontrollen , Wiri , (Daj. biling), wiri tuta mbiri

verwijderd

tuta , het hoofd schudden .

object;

hengga

weya - pu nahu

nijai doe de deur voor mij open : nenti loi weya-pu djára nahu, houd mijn paard even

Wisi (Mal . bětis), kuit.

vast ; na-rampa weya-du ntau -na, hij ont

Wiwi , (Mal . bibir ), lip .

rukte

Wiya (Mak . bira ), soort plant. Wobo , I. wobo oi, schuim .

hem

zijne bezittingen.

Zie voorls

de spraakkunst.

(Mal .

Wiļi

pilih )

kadale, kiezen ,

uitkiezen . Wii ,

Witi , benaming van een soort katjang.

II . zweep . Wòdi , zie woü .

zetten ,

plaatsen , leggen ,

rupiya na -wii -ku di ade poo ,

een

sa - buwa gulden

Wòdja , meestal verbonden

mel samba .

Met de uitdrukking wódja ro (of ra )samba -n

legde hij in het stuk holle bamboe ; masa

wordt

toi

wawo nahi ede,

wodja ro samba - n nggâra ku- bade- s sa- ori-ori

tien duiten klein geld legt gij bovenop de sirih ; wii weki labo doü, zich toevertrouwen

pahu , ( z . v . a . ) ik mag verdoemd zijn , als ik er iets van weet. Zoo ook : la tjilaka

aan , zich onder hoede stellen van iemand ;

wodja-n ,

wi , ook : iets nederleggen, in den zin van :

beteekenis van meer bekend .

sa -una

ta -wii-ku èse

met iets ophouden : nggara taufi sara , na ringa sara ba doü , au - au mpara karawi-na,

na -wii -ku rawi-na ede, indien gij (op die fluit) blaast , en iemand hoort dat, dan legt hij het werk, wat het ook zij, waarnede hij

eene

verwensching

die verdoemeling. wódja

en

bedoeld , bijv.

De eigenlijke samba

is niet

Wodju , wordt verklaard als : zeer goed , uitstekend ; kawòdju weki, zich voor uit stekend houden . Wodo

bini, vol ; kawodo , vullen , vol

bezig is , neder ; sangge - sangge sara sambeya

maken .

na sangi-sangi ba wii, zoo dikwijls hij bidt, steeds houdt hij (voor het einde) on: Ook : achterlaten , iemand verlaten en met

Wòdu , buigen , krommen , bijv. een stuk ijzerdraad ; vgl . mbödu .

rust lalen , wiï kantoi, iemand langen tijd ergens laten blijven .

middelste paal ; woha sera soroga tangåra kai enz ., het midden van den hemeltuin

Wika, wika mada, de oogleden kunst malig openhouden , bijv. mel de vingers ;

wordt genoemd enz .; di woha ntjai, op den weg ; ana madiwoha, het middelste kind .

(vgl . Bug. wuka, Mal . bukak openen ). biko bako . Wiko- wako

Woha, midden , middelste ; rii woha, de

Woi , tand ; woi ' haa, slagtand . woka, overblijfsel; dòdo wòka - wòka sa

Wilu , edja wilu, soort keladi .

deka , vragen om hetgeen van de aalmoezen

Wine ( Mal . baine) = siwe, meestal slechts

is overgebleven ; vgl . sewi.

door kinderen gebezigd . Winte , opgezwollen , met builen en bullen . Wira (Daj. birang), uitspreiden ; ampo

wdke , navel , (vgl . Manggar. putis). woko (vgl . Mak . bakká , Bug . wakká) , groeien , opgroeien , gedijen ;

lai-na nggâhi

BIMANEESCH

117

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

raa-ngguda- mu , lai-na rawi ndai mauøko,

Wòrona, (Mal.Sanskr.wärna ), kleur ,soort.

anders is het woord , dat gij geplant hebt,

Wòsa, soort krandjang .

en anders de daad , welke opgroeit. wòku, opvouwen ; piso wòku , een mes , dat men toevouwt, en Jav . těkuk) .

knipmes ;

(vgl . poku

Wdtu (Bug. båltu), barsten . losbarsten; uiteen spatten , losbranden ; ede -ra kaa kai ana

sangadji ede,

tuta -na ,

na -wòlu

vervolgens

kaparupae-ra

werd de koningszoon

Wola, de glans' penis ontblooten .

verbrand ; zijn hoofd barstte met een knal

Wole, grendel,

uiteen ; wotu -na bedi, het losbarsten of los

grendelen ;

na - bonto ro

wòle - ra ntjai uma -na , hij sloot en grendelde de huisdeur ; nggâhi ra-wòle, toegegrendelde ,

branden van een geweer.

v. d . geheime gesprekken .

waa woü ro wodi ngâra doü, iemands naam in een kwaden reuk brengen.

Wolo, kapas ; vgl. wunta .

Woü,

manggâhi kabalo

ro

lucht, geur, rieken ;

muwat)

geladen

(van een

schip ), lading . Wuba (Tag. gubat ), woud ; vgl . ára . Wudi , het binnenste gedeelte van eene fuik . Wudiwondja, soort medicinale plant (in

Wonto , uittrekken , trekken ; wonto peda ( samparı ), het zwaard (de kris) trekken ;

( Mal .

Wua ,

Wontja, soort bamboezen mand.

Ljou -tjoü -du

bau ) ,

Wowa, snot,

Wombo, de ruimte onder iets ; bijv. wombo uma , de ruimte onder een huis , de kolong ; wombo hadju , de ruimte onder de takken van een boom .

(Mal.

het Mak . bódi geheeten ? ) . Wudja = wura , II .

katjowa

guru-na, wonto weya -ku rera -na , van ieder, die zijn leermeester bespot of voor een

Wudu (Mal ."butuh) = reè, Wule , uitspalten , spatten bijv. water .

leugenaar uitmaakt , moet de tong uitge trokken worden ,

Wunga , juist , juist plaats hebben ; na dula -ra di uma -na , pala ina -na wunga medi-na,

Wontu ( Kisser. woku ), oprijzen , bovenkomen, te voorschijn komen ; wontu-ra

( het kind) ging naar huis , de moeder nu was juist aan het spinnen ; wei- n na -wunga

wura, de maan komt op ; wontu mena -ra

nggâna toi -n , na-iwa- ku ana toi-n ede, zijne

londe, de

vrouw

visschen

komen boven (aan de

was

juist

kortelings bevallen en

oppervlakte) ; au rawi ro nggâhi neè da wontu ntene kai-na käli ede, wat zou er te doen

hield nu haar kindje op den schoot ; na -ėda mpara wei - n wunga nangi bonto weki-n ,

of te zeggen zijn, dat de opperpriester daar door toch maar niel te voorschijn komt .

hij zag dat zijne vrouw aan het weenen was en zich bedekte.

Wdo, hals . Sanggar. woko . Woro, I. uitloopsel , uitspruitsel ; woro niu, eene kokosnoot , welke begint uit te

Wunta (vgl . Bul. wurak, bloesem) bunga, bloem ; ook wel = wolo, kapas, waarmede het in die beteekenis dikwijls

loopen ; woro katjamba , een katjang, welke

verbonden

begint uit te spruiten .

kai- n wolo ro

II do woro, het land , waar de zielen der afgestorvenen wonen , hetwelk zich

wai ake, wat hebt gij er aan om de kapas uit de mand van deze oude vrouw weg

ergens ten Zuiden (do) van het eiland zou

te

bevinden ;

voor hen , die de laagste diensten voor den

doü

woro,

gestorvene, spook .

de ziel van een af

nemen ;

wordt;

ba ndadi au -mu weha

wunta di ade kula ro tewu

wunta ro wolo, ook benaming

vorst moeten verrichten .

118

Wura,

BINANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

I.

( Mal . bulan) , maan , maand .

II . (vgl . Jav . sawur , strooien , uitstrooien .

hambur ), Mal . hambur Mal. bura

Wure, soort boom, in het Mak . kara -kara genoemd.

Wuri , ( Mal . bulir, Jav . wuli) , wuri fare, padi-aar. Wuru , (Mal . bulu , haar op het lichaam ), het haar van de schaamdeelen .

Wau , jaloersch ,ijverzuchtig ; (Mal . Ijam buru) ; wuu ro pata, idem . Wuwa (Mal . buwah ), vrucht ; wuwa ade = eli ade, voornemen . In gedichten

vindt men dikwijls: wuwa-nggâhi (eig. de vrucht of quintessens van het spreken) geheel in de beteekenis van nggâhi gebruikt; Wuwa zoo ook : wuwa dòdo = dodo ; sake = sake.

LIJST

VAN

KÒLOSCHE

Åla (Bug. idem , Jav , alap ), nemen , halen , ( Bim , weha ). Ålu Bim . waru , acht.

Ène , die, dat. ( Bim . ede), ène mpa en ène pala in beteekenis Bim . ede mpara .

Alu = Bim. aru , stamper.

Ènewène, daar . ( Rim . akadawa). Gåli Bim . ngári , graven .

Bim . liro, zon .

Ando

WOORDEN,

Apa (Mal . idem) , wat ? (Bim . au) ; apa -te, wat ook , ( Bim . au -du ); ba apa, waarom ?

Gantu , djago, de steel of stengel waar de korrels van de mais omheen zilten .

(Bim . ba sabune).

( Bim .

( Bim . kalombo djago ). Ha I , prefix = Bim , sa, ha -mbuwa =

Bim . afi, vuur . Ate = Bim . ade, hart ; ale woha - n =

Bim . sa -buwa, één ; ha-kali = Bim . sa -kali,

bau ).

Saapa ,

hoeveel ?

Api

Bim . ade woha-n , in het midden .

II = Bim . Ija II, ha - rowa = Bim . Ija-awa, naar beneden .

Au = Bim . ai III, touw.

Awa,

te,

in , op, naar ; in gebruik

het Bim. di ; awa-kai, waar ? (Bim . balai ). Vgl . het Bim . woord . Bim. badju , baadje. Badji = Bae, zelf, in gebruik = het Bim . ndai III .

bae -ku ,

bae-mu

of bae heu

Bim .

ndai-ku , ndai-mu of ndai nggòmi. Balango

(Manggar

langu.

Bol . Mong.

mololangu ), dronken ( Bim . mbari). Bela, schouder (Bim . dintja en lipi).

Bintje = Bim .

bintji, ha -bintje = sa

bintji, eene zijde, een stuk . het Bim , mena . Biya, in gebruik Boha,

raken ; juist ;

éénmaal.

lodja boha, juist

ergens heen varen . (Bim . lodja ntiri). Bulu , betel. ( Bim . nahi). Di, = Bim . du. Dika, mensch . (Bim . doü ). Enda, (Mal . endah ), schoon , fraai. (Bim . laho weki).

Haï = Bim . hadju, boom , hout. Hala, wit. (Bug . bura) . Hamata = Bim . samada, denken aan . Hami = Bim . nami, wij ( exclusieſ ). Hampòla = Bim. sampela, volwassen .

Hangadji =

Bim . sangadji, vorst.

Hanuwa = Bim . ngowa, mededeelen. Hateſ Bim. katei, toonen ; onder

richten . Haü = Bim . nahu , ik. Héta = Bim . ėda, zien . (vgl. Sumbawa. gita en Daj. hagilä. gilan enz.) . Heu = Bim , nggòmi, gij.

Horu

Bim . kidi, staan .

Hòtu, misschien . (Bim . kombi ). Howi , ( Tag . huwag ??) partikel voor den velatief. (Bim . ai-na ). Ini, (Mal . idem) deze, dit . (Bim . ake). Iniwini , hier. (Bim . akedei). Iru – Bim . ilu , neus.

120

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Kadai , bereiken , verkrijgen , vinden . ( Bim . raka) .

Lampuru (Manggar. wuru of buru, vgl . Bent. limpurus, onweder ), wind . (Bim . angi) .

Kadalu = Bim . dei, diep. ( vgl . Sumba dalu) .

Lape (Mak . salapang) , negen . ( Bim . tjiwi). Lima I Bım . lima, hand . II - Bim.

Bim '. deni , nabij.

Kadempi

rima, vijf.

Kadike , goed . ( Bim . taho) . Kaka Bim , haa, bijten .

Liri , van , van uit . ( Bim . watu ). Londa = Bim , rindi, duister.

Kåla, maan . ( Bim . wura ).

Longga

Kalawoi = Bim . kawei, huwen .

Kalendo ,

koken ,

spec .

Lapa , droog rijstveld. ( Bim . oma ).

rijst.

(Bim .

Mando

mbako). Kalinga, (Mal . tělinga ), oor . (Bim . fiko), vgl . palinga. Kaliya, I. weg. II. deur. vgl . het Bim . ntjai, Sawu : kelai, wat waarschijnlijk hetzellde woord is, als ook Bim . laluru .

Bim . rongga ,

aankomen .

Màli = Bim . hâri, lachen . mandau ,

(Daj.

lang

zwaard),

hakmes. (Bim . tjila). Manuwa ( Mal . běnuwa, Bug . wanuwa) , land . ( Bim. rasa) . Marène, zoodanig, vgl. ène. (Bim . ndede) . Masu Bim . maru , slapen .

Kalonggo Kaluki

Binn. lenggo, hoog. Bim , huri, vel, huid .

Mata = Bim . mada, oog.

Kalupa

Bim , nèfa, vergeten .

Mboë , van waar ? waarheen ? vgl . Bim . bè .

Mate

Bim , made, sterven .

Kambau, (Mal . karbau ), buffel ( Bim . såhe) .

Mbuta = Bim . mbuda, blind .

Kamète

Mesa of mesa-mesa (Sumba ., Roti . idem ,

Bim , meè, zwart ; ai maka

mėte, nacht. Kamoli

Bim .

beli, verkoopen . vgl .

woli.

Sawu, Sikka, Maori , meha ), alleen, afzon derlijk. (Bim . kèse-kèse).

Mingi , ( vgl . Sawu. měningi ), vragen , ver

Kamulu ( Bug. akangulung ), hoofdkussen . (Bim . lingga). Kapada

= Bim . poro, kort (vgl . Mal .

pendek, Sumba, pandak ). Kapo, hoofd . (Bim . tula ). Kapa = Bim . afu , kalk . Karatu = Bim . riu , vlak . Bim . tera, hard . Katoo

zoeken . (Bim . raho). Molu, = Bim . mimi, zinken . Mòngi = Bim . mengi, welriekend . Monga , T. W. mòng . Мраї = Bim . paï, biller. Mpulu

Bim . mpuru ; ha-mpulu

Bim . sa -mpuru , tien .

Nako, zoeken . ( Bim . ngupa ).

Katumpu

Bim . dumpu , stuk, brok .

Nanga, spreken, zeggen , woord .

Katungga

Bim . dungga, citroen .

nggâhi).

Katuwa Kena,

Bim . tuwa, oud . in

gebruik

het Bim. mena .

( vgl . Mak . kenang ) . Keu = Bim . òo, bamboe. Koi ( Ambon

keli, eri; vgl . Bug. karri,

Nangi Bim . labo.

(Bim .

Bim . ndinga, in gebruik

Ngale, tong .

Het woord zal wel

ver

want zijn met het Bim . rera , Mal . lidah, waarschijnlijk staat de ng voor n ( voor l. ) als in Sumba . ngusung = Bim . nolju,

schrappen ), scheren. (Bim . boru ).

Kombu , (Bim . loko).

T. W. (Sumba. kambu ), buik.

en heeft er klinkeromzetting plaats gehad . vgl. Sumba. djali ( likken) en Mal. djilat).

BIMANEESCA

Nganta

Bim .

ngåra ,

121

HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

naam ;

pan

Selu , (Sumba. silu , Bal . singlung) , wat

Nggembo = Bim . ngemo, vliegen . Nggodu, bijten. vgl . het Bim . woord .

vervangt, vervanger ; vgl . ntjelu ). Sisa , regen . (Bim . ura ). Soki , (Sumba. loku) , rivier , vgl . Bim . sori.

ganta kai

Bim . tangára kai.

Soko , de lontarpalm .

Nggòle, vallen . ( Bim . mabu) .

Nggoü,

(Sumba.

ngaru ) , mond,

bek .

tјитри ,

( Bim. asa).

wай-ри

= Bim . waü -pu Bi . afloop, sumpu -kai- n

nijumpu,

Ntjelu , verruilen. vgl. selu . (Bim . tjèpe). Onu , = Bim . ini, zes .

ljumpu -kai- n , einde. 'a, nadrukswijzer,

Osa = Bim . itja, één .

Bim

(Mal . paha ), dij. ( Bim . wangga ) .

Paharame,

(Jav .

kramas ),

het

hoofd

wasschen , (Bim . isu ). Pahate = Bim . hade, dooden .

Bim .

ѕитри

Nopu , = Bim . epu, aardbeving .

På,

(Bim . Taa).

Sumpu, I = Bim . sumpu , II

na

in

functie = het

ra, vgl . te en Bim . li.

Tai , niet ; vgl . rai. (Bim . wali). Tamura, ver, verwijderd , Te , nadrukswijzen, in gebruik

het

Bim . du , vgl . ta .

Pakaba = Bim . kaa, aansteken , branden .

Tee = Bim . laro , inzetten bij het spel.

Palinga

Ti = Bim , tji ; ba apa - li = Bim . ba

Bim . ringa, hooren .

Palu , (vgl . Mak . pela ), wegwerpen , ver bannen . (Bim paki). Panganta, zie nganta . Påre = Bim , fare, padie.

bau -lji, waarom ? vgl . ta en te. Tjdtjo Bim . tjilji, kallefaleren . Tiya , ( Mal . liyan ), buik . ( Bim . loko). Bim . dòho, zitten , ook ge Tòho

Pau , ai mapau , over dag . (Bim . aimarai).

bezigd in de beteekenis van : wonen . (Bim .

Pawai , (Sumba . bai), vrouw , vrouwelijk.

nggee ). Tolu

( Bim . siwe). Pe , woordje om aan den zin eene vra gende beteekenis te geven . (Bim . ro) .

-

Tonda Topu

Bim . dolu , ei . Bim . nlanda, aanzien . Bim . dipi, mat .

Pitu, = Bim , pidu, zeven .

Towu = Bim . dobu, ei .

Po , verkorting van kapo, hoofd .

Tupa, kokosnoot. (Bim. niu ).

Pusa, (Mak.Bol . Mong.butta) , aarde, grond. Puu = Bim . fuu , stam.

Rai, zijn. (Bim . wara ). Rate, = Bim. rade, graf. Retji

Bim . talehi, nier .

Tuwu, (Mal. tubuh), lichaam, zelf. (Bim .

weki). Wai = Bim . mbadju, stampen . Wanggo,

maken ,

vervaardigen .

(Bim.

ndawi).

Riu = Bim . ndeu, zich baden .

Wewu, (Jav. wuwu), fuik . (Bim . katòlu ).

Roi , opstaan. (Bim . tuu ). Rowa, beneden , onder, (in , bij enz .) ,

Wiro, ( Sawu . wodilu , vgl . Sumba. kasi

ha -rowa, naar beneden . ( Bim. awa) . Saapa , zie apa . Sahala, witachtig ; vgl.hala , (Bim .sabura ). Seſ, (Bul. idem) , wie ? (Bim . Ijoü).

Weya, Bim . mbei, geven .

lung , Mak . toli ), oor . ( Bim . fiko). Wisi , vormelijk = het Bim , wisi, doch in beteekenis = Bim . edi, voet. Woli = Bim . weli, koopen .

TOEVOEGSELEN

EN

VERBETERINGEN .

A.

Adi , Fidji . en Sumba. kati.

Antjo,

Ahi, vgl . Mal . angkil. Aho , is soms ook te vertalen met : het duurt nog lang voordat

... vgl. Sawu.

ngado en Bim . tando ??. Ai , IV . ai -ai, noch - noch . vgl . Kòlo.rai. Aka, Mal . akan en ka, Jav , ikå. Ake, ook : hier ,

Lamp.

hadjor, Bat. ayup,

nu . vgl . Jav . iki.

Ao

III .

wellicht te vergelijken Sawu .

hame, Sikka . himo, Roli . simpak en Mal . en Daj . sambut.

Api ,

ook = Mal .

iets tusschen

apil,

zich in hebben , aan weerskanten van iets zich bevinden .

Aku , vgl . Mak . baku .

Åra, II . vgl . wära . Zie de spraakkunst. Åra III . eigenlijk 1 met ára II . Zie de

Alo, vgl. Mak . siyalo en silo . Amba , vgl . Sumbawa. amat,

spraak kunst .

Ambi II . verwand met Jav . tjawis en wis , Mal . habis.

Ari

I.

vgl .

Bug.

wali,

enz.

vgl .

de

spraakkunst .

Ame , vgl . Samoa. samu .

Åri III. vgl . Mal . habis, Jav. wis, Sund .

Ampa, vgl. Jav. ambat .

Ampo.

vgl .

( wegdrijven ) alsmede oro. Antju , Ròti . alu.

Adjo, Mal . běrayun kaki, vgl . padjo .

Onder

ampo -sa

gös.

blz .

Aruna, vgl . Nias . göna .

3 reg . 8

te lezen : neè da eda kai -mu enz . Amu, Sumba. idem, Sawu, amo, Sikka .

Asa I. vgl. Maori . waha , Mig . wawa, Mak . baba.

ramut, Bis . gamut . Angga, vgl . Mal

Asi , vgl . Mal . dalam ?. Au, vgl . Tag. anu.

barang, Bug . waram

Aů, waarschijnlijk voor ua , vgl . Ponos .

parang .

Angi II ,

tukar, Bol. Mong. tukad , Mak. tuka .

Sumba. ångu, vgl . dinga.

B.

Bae I. vgl. waü I en II.

Baa, vgl . S 10 der spraakkunst . Babudja , lees : babudju, vgl . Bug. boro = Mal . barah .

Babuto, vgl . Daj. buntang, (knop) . Bade, nanauan ,

Mak .

bate,

teeken ?

kenteeken , matau ,

vgl .

Bul.

weten , Nias.

ila - ila, kenteeken , mangila , weten .

Baka I. vgl . Mak . bangka, lees : Mak . bongka. Bako , Mak. idem .

Balae,

uit

het Mak . bulaeng, (goud ) ?

vgl . masa. Bale, Jav. balang.

BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

123

Bonto, ook : sluiten ; bonto -pu ntjai, sluit de deur.

Balu I. vgl . ngólo en tjáru. Banga, vgl . Mal . bělanga ?. Barakamate, het eerste gedeelte van het woord bevat wellicht bara Mal .

Bora, vgl . Sumba. bokul ? . Boro, voeg bij : ou kabòro , te zamen roepen , vgl . Sawu . keboko, als ook Mak .

barah, vgl . mate. Bata J. vgl . Mak , taba. Bate 1. Mal . Jav, banting .

en Mal . borong.

Batu , verwant mel Jav. lut, en . Bè, vgl . Kolo . mboë.

Boru II . verwant met vgl . Kolo . koi.

Boru I. vgl. buwi.

Bòte, Sumba. buli.

Beni , Mal . bersin . Bento, vgl . Mak . pengko. Beta -beta , vgl . Ròli . besa -besa .

Bon, vgl . ook Bul . en Manggar. wěru , Sawu . wiu . Sumba . bidi.

Beti, Mak . bassi. Bewi , mbewa. Bibi,

Budja , vgl . Sumba. kodja, lanssteek .

vgl.

Ròti .

fufu,

vgl.

Bent.

kumiki,

Buha, vgl . Sikka . purang , gisten .

als ook Bim .

Buhu, Bol.

Mong .

gumugur, Tompak . guměgěr. Biko- bako , vgl . Sikka . biko in dri biko, scheef zitten.

Tondano .

Buntu, vgl . Kòlo. guntu. Bura,

Sikka .

idem ,

Ibanag. furau,

Bintji,

der spraakkunst .

Bintòla, voor vgl. lees : Mak . bantolang.

Mak .

knoop, Fidji .

Bunggu, Mal . buku ; bunggu djanga Mal . buku kaki.

Binti, Mal . upėti?. bintje, vgl . Mak . biring.

wuku,

buku , knoop , knobbel, vgl . bunggu .

Bilo -balo , vgl . Mak . bilo.

Kòlo.

baro en garo ?

bantalang "

Bisaya.

Ròti .

fulak, vgl .

pulau, vgl . S 10

Butu , Sumba. witu , (alang- alang , dak ). Buwe, Manggar. wue, Sikka. bue, vgl .

kaboë.

Biri, vgl . wiri. Boë , Mal. pukul?.

Buwi ,

Bòla, Sumba . wila .

voeg

bij :

buwi,

Sawu .

( ook :

emmer ), Sumba. buri.

D.

Padja,

voeg bij: vgl . Sumba . mayou. Daha I, vgl. Sumb . dåka, scherp ; ma dåka, wapens . Dambe, vgl. Jay . lare.

ook

Bal .

deï I. zie de

betzelfde

dandan ,

en

woord als

spraak kunst.

Der IV . vgl.

(met

omzetting) ?

Dende, vgl . danda, Mak . rurung, Mak . en

Dengga,

Dára, Manggar. darěm . Deſ Ill. eigenlijk

pintal

Mal.

tinggal ?

vgl. Jav. kari

en mari.

Dampa II . Mak . dapara. vgl .

Dempa, Mal.

Bug. renreng, alsmede Mal . en Jav . iring.

Dampa I. Daj. tampak.

Danda II. Bim. dende.

Dèke, voeg bij: Sumba. tèkè.

Jay. winih , Sunda. binih .

Deni, Kòlo. kadempi, Mak . dampi, vgl . Mal. damping.

Didi II. vgl. sidi. Dintja, vgl . Kolo. bela. Dipi ,

voeg

bij:

topo, Kòlo. tòpu .

Sawu .

dapi,

Sumba.

124

BIMANEESCH - HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Disa, Jav . wantěr ,

vgl . santěr , met om

Doü, Sumba . kadiru, vgl . Sawu . kediki. Duba , vgl . Jav , kumbah .

zetting ?.

Dudu , Sikka.rulung .

Dodo , Jav . Bal . djaluk ?.

Dudu, vgl . ook kulu

Dòho, voeg bij : vgl. Fidji. liko. Dòku, Ponos. Bol . Mong. digu, anduri ,

en mpelu . Dumpu I. Kolo. katumpu .

Bat .

Mal. njiru.

Dundu, vgl . rundu . Duwa II . wel hetzelfde

Dolube, Sanggar. tělu wulu , vgl . wudu. Pondo, vgl . ndende en ndundu, alsmede

woord

als :

tuwa.

Djalitu , vgl . Sawu . kihido.

Jav . ladjur, djudjur, bandjur, Mal. landjul.

Djungge, vgl . het Mak . djungge.

Donggo, vgl . Jav. lenggěr ?. Doro, vgl. Sumba . lěndulang.

E.

Elo ,

Edi , vgl . Bug. adje ?.

Eli, wellicht beler in verband te brengen met

Jav .

ling,

vgl . Sawu.

li,

Sasak .

Mal.

hudjung,

vgl .

Sumba .

en

elong, staart.

Èpu , Kölo. nópu, Manggar. něpu .

Sikka .

liing.

Èse, Mal . alas ? vgl . Mak . ate.

G.

Garaha , Sumba . gangga .

Giri , voeg bij: Sawu. kere, wo -kere .

Gendi II , vgl . Mal . kéning , Mak . kanjing. II .

Haa, voeg bij: Kolo . kaka .

Hèko, Sikka . heeft leko (in: bano leko,

Hade, Kölo . pahate, vgl . Jav. pali.

om

Hadi II . vgl . Jav , areng, enz . ? Voor de

gar.

h vgl . Lamp. harong

en

Mal . hilam .

iets loopen) en likon omsingelen , Mang lerong,

vgl .

Mak .

Bug.

liyung

en

Hambu I. vgl . Jav , kėbul, ngebul .

lipung, als ook Ponos , en Bol . Mong . liwu en libu.

Hamiya, soort bamboe, Sund . lamiyang . Hampa, Mal . batas ?

Hera, Sikka , kera, Sumba . ijera, Mangg. kesa .

Hampu, vgl . Balin. kėbus.

Hete,

Hanta, vgl . Mal . angkat?

Mal . pelik.

Håri, Kòlo. Manggar. máli, Sawu . mari of mare .

Hawi , voeg heeft kawa.

bij: Sikka . kawir, Sawu .

Hawo, voeg bij: Sikka . wau (n ), vgl . Sawu . mawo, beschaduwd , koel . Hedja ,

vgl .

Mal .

merah,

Sawii . mea , (rood, rijp) ?

Hei , vgl. Jav . rawe ?

Mak .

edja,

kan ook beantwoorden van een

Hiļi I. ook tijdstip, vgl . liri. Hii ,

voeg

bij : Mangg . iji, Mak . assi.

Hiro, slurpen, (Daj. Sumba . ijeri).

hirup

en surup,

Honggo, Sumba . heeft longgi.

Howi, vgl . Sumba. sằnggobu, rewwu, als ook Sawu . kebåhu . Huru I. vgl . Bug. singkěrrú ?

Sikka .

125

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK . I.

lờa , Mal , aduh, vgl . ado .

Ingge , vgl . Jav. inggih .

Iha, Mal . rusak.

Ipa, Bat. ipar, Daj. dipah.

Ila I. vgl . Sikka . lèė. ljili, verborgen Ili , ook wel

Isi II . voeg bij : Manggar. itji. Isu , vgl . Sumba . isu , baden ,

zijn .

Ilo , voeg bij : Mal . suluh .

nevenvorm

schijnlijk een

waar

van ndeu.

Iyo , Mak . idem .

Indo I. vgl . Sawu . do, ådo . K.

Kaloa,

Kaa, voeg bij : Kòlo . pakaha .

vgl .

Daj .

loang ,

bemiddelaar,

Kaba I. Mal. gampang, vgl . Bal. hampang.

tusschenpersoon.

Kabalo, vgl . Mak . bandjulú en Jav. banjol.

Kalombo, – djago, de steel of stengel waar de korrels van de mais om heen zillen .

Kabantja , Jav : Sund. 1jampah. Kaboë, Sawu. kabui.

Kabuha , Jav . wuk, vgl . Bal. sěmbuhuk een mislukt ei . Kabunu ,

voeg

Kaluka , vgl . Mal . lokan . Kamai , vgl . Mal . maki ?

bij :

Tag.

bunul,

Daj.

Kamalo, II . voeg bij : vgl . het Mak . Wellicht is het woord aan een der Am

bulut, Fidji . bulu . Kabusu, Mal . ubun -ubun , Bal . ambubu ,

bonsche

Bug. buwung .

mallo, Haruku . kâmalo = Mal , damar, hars.

Kadee , I. vgl . Sikka . diri. Kaduwi , Sumba. kěnduru, Mal .

dialecten

ontleend,

Sapar.

ka

Kaman , waarschijnlijk Mal . teman . ěrung ?

Kafa, Mal . kapas, vgl . Ròli . abas, ka toen , draad ; Sikka . kappa, kapok , gogor kappa, draad op een houtje rollen.

Kambala , vgl . Mal. palang. Kamoa , Sumba . kabalang, Sawu . hebara, Jav . walang .

Kamodjo, Bug.

Orong, morong .

voeg

bij: Sumba. kamomu.

Kahundu, vgl . Mak . kalulung ??

Kamumu,

Kahuntu, vgl. Jav . tumtuman ?

Kamuntju, vgl . Lampong. kamulik .

Kakai I. vgl . kau, alsmede Lamp. kayun.

Kanåha , Sawu . nara .

Kakai II. Sumba. pagai (rochel) .

Kananu , vgl . Sumba . kěnandi.

Kako , worm .

Kande, heilwensch .

Kalaba, vgl . Bug. palapa.

Kandòle, lees : Mak . doli, Bug . loli.

Kalana, vgl . rana .

Kanggio,

vgl . Mak . kiyó, (roepen)

eerste beteekenis is : ruim ,

Sawu . keu (klagen ).

wijd, sera makalau, een ruim veld, vgl . Mal. luwas.

Kantaſ, reg. 20 lees : di ade tare.

Kalan , de

Kaleſ, vgl . Sawu . merei, ook Mak . ka

voor :

di

ade

en

tare,

Kanteya I. vgl . tada .

Kaleli, vgl . Bug. kaweli, Sumba. kawilu .

Kantji II . vgl . het Daj. putar kantjing. Kantindo kantjilo.

Kalète , Sumba. kalèlek . Kalo, voeg bij: Sumba. kilo, Bug. en

Kao , I. Sawu. idem , Sumba. kau, Sund . kaut.

lawing ?

Sal . loka.

Kapapa, vgl. Mak . poporó.

BIMANEESCH

126

HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Kataru- tebe, voeg bij : vgl . tebe.

Kapempe, Samoa . pepe, Fidji. bebe, Sumba. kabeba, Sawu. kebeba, Bul. kali

Katjihi, vgl . Bal . sěrěp ?

popo , Bug . kalubampa, Lamp. alibambang.

Kauru, I. vgl. uru II , Kawalu , wordt gebezigd om

Kapi , voor » woord ” reg . 16 lees : sěpit,

king

supit.

van

Kapdro , voeg bij : Sikka . moro.

te duiden van de echtgenooten

twee broeders of zusters .

Kawubu, Jav . puyuh, Tag. pogo.

Kapuwa, vgl . kabuwa, ook Lamp. buwak ,

Kere, een nevenvorm van iri I. met het

(gebak) ?

Kara

aan

de betrek

Bul . pěra ,

waarschijnlijk

l.

vgl. Mak . mara en Bat . hora. Karana

is onder rana te brengen .

I.

Karanggo, I. voeg bij : Bat. harirongga, Sund. kararangge . Karawe, kan ook beantwoorden aan het

prefix ka? Kèse, vgl . kidi, en voor de beteekenis Mal . diri, berdiri, sēndiri. Keta II . kèta.

keta "

lees : fare

Kidi , Kòlo. horu. Kòbo, vgl . Mal . kosong , Jav. kotong .

Bent. magawel, gogawel (roeien, riem ). Karenda II. vgl. renta .

Kòda, vgl . Mal. gundah.

Karente, vgl . Sawu . heleti. Karète, vgl . Mal. rĕtjik , spatlen , vgl . ook wète .

fare

voor

Kode, lees : köde, vgl . Sumba . kěla. Mak .

ratji,

Mak. geng

Karinggo, ook vormelijk

Koha, Mal . tengkorak, Sikka. korak. Kòla, vgl . Bol . Mong. logat, Tons. loogas, Ponos. loas, alsook Mal. lokos.

Komba, Sumba , kakomba.

gong. Karoka, Bal. en Sawu .

lēgu , muskiet.

Karoro,

foro, bijv . in

vgl .

het

Mak .

kobayá toro. Karunu, vgl. Jav. rënjuh. Kasipahu, uit kasi, bewaard

Kompe, vgl . Jav. těmbing. Kontu, sakontu, met den rug naar iets ge wend zijn, zich met den rug naar iets wenden. Kou , vgl . Fidji. donu, Ibn . matunung ?

in

kasi

Kowa, vgl . Jav. kawon .

ade en pâhu.

Kunta, vgl . kanto.

L.

Laka, Mal. Jav. laga.

Lii, Sawu . lie, Daj. lukum .

Lako, vgl. Sawu. ngaka. Lalose, vgl . Jav , kalēsik.

Lili II . vgl . Daj. sulop, Sanggar. pasuloq, als ook Mal . tjelup. Lino I , kan ook beantwoorden aan het

Lambe, vgl. rabi.

Daj. linus.

Langgoro, vgl . mòro, II . Latu , Leli ,

sera , vgl . Manggar. latung, mais . het

Mal .

lilih,

beantwoordt aan

leli, het Mal. luluh aan lelo . Lenggo

II ,

kòlo.

kalonggo,

Manggar .

langkas, Saleijer. langkası.

Lintji, vgl . Mak . liseré. Liro, voeg bij : Sikka . lerro, Sawu. lodo, Sumba . ladu, lodu , Mak . allo , Bug. asso . Lohi , vgl . Mal . muntah ? Loi ,

voor

oli,

als

nevenvorm

van

Lewi, vgl . Daj . lewu, dorp ?

huri ? vgl . Sumba , tada ai, boomschors en

Lihu, Daj. likut, Bent . likur (rug) .

medicijn .

127

BIMANEESCH-HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Luu, vgl. Sawu . nuhu , Jav . nusup ? Zie

Londo, salondo, van geslacht tot geslacht. Lònga, Jav. langka, Bul . lĕngka ( schaars)

ook ntjubu.

Lulu, vgl . Mak . lálará.

Luwa II . vgl . Daj. balua, palua. M. Mimi , Kolo. molu , vgl . simi.

Madju , voeg bij : Sumba. mayong , Sang gar. manjang, vgl. Daj. badjang.

Miro, voeg bij : Sawu . lawero (riet) ?

Mai , voor : herwaarts , reg . 13 , lees : der

Mito , Sikka , milang, vgl . meè.

waarts. Omtrent het gebruik van ' mai, in

Mdbo, vgl . Mak . tákamumusú, in knop.

uitdrukkingen als awa mai, reg . 24 zie de

Moda , vgl . mbora en Manggar. mora .

spraakkunst.

Over de

voorzetsels .

Mòke,

Maki , vgl . Sumba. manggil. Male, vgl . Sawu. ěle.

gluren ).

Mami , Sawu . idem , Sumba. memi.

meni.

Mangga

1.

Bal.

manggar,

Mòne,

vgl .

ook Sawu . helagi. Samoa . idem ,

Maori.

bij :

Sawu.

wore, Sumba .

II . vgl . langgòro, als mede Sikka . gogor

Maru, voeg bij: Kòlo. masu.

Moti , Sanggar. metti, Manggar. van Tjiba

Meě, Sumba. meting, Sikka . mitang , Kòlo . kamète Mal. hitam , Jav. ireng. bij: Sikka .

meang.

měti, Sikka . melling bennu, vloed ; melling, mara , eb. Moü, vgl . Sumba. mundju ?

Mudu, voeg bij : Lamp. en Sumba. mu

Het

aangebrand ,

vraagteeken

achter wirang, dient te ver

tung,

vallen . Vgl. maila .

voorts

branden .

Sund .

voeg

(kapa ), draad oprollen .

Mai, Sawu. heeſt mabo, Sumba. mopu .

voeg

bij: Bal . muu'ani, Sumba .

gåru.

Sawu .

mangu, vgl . Lamp . njangu.

Meha,

voeg

Moro I. Sumba . muru, vgl . Sawu , men

Sikka . mage, Sumbawa. bage,

Mango,

Sumba . kòki, ( naar binnen

kawuri.

nangga, Sawu. temaga. Mangge,

More,

Sumba . ta

vgl .

era ,

Bat.

ila ,

Sikka .

mulung ,

aan

Mundu , Mal . mělur. Mura, Bal . en Sikka . mula, Sumba, mola ,

Meti, vgl. Sumba. tamisi. Midi, vgl. Bal. ěnděp, měnděp.

Mb Mbaa I. Mal . barat, Tag. habagat ?

Mbangga, Bal. bangkå, sterven .

II. Mal . barah, Tag. baga ?

Mbåra I. Jav. Bal . basah.

Mbadju, vgl . Kòlo . wai, Sumha . bai.

II . vgl . mbaa II en Bal . barah, gezwollen . Mbari I. Jav. wuru .

Mbai, Jav. wuk, Mal . buruk . Mbaſ, voeg bij: Sumba . wuya , Sawu . woe. Het is een omzetting van * mbiya voor * wiya. Mbala , vgl . Bal. balan , striem .

Mbale, vgl. wale.

Mbetja, voeg bij: Daj. bisa, Mbia, schijnt vormelijk het Mal . bělah , (wat

in het Bim . liya luidt) te zijn, vgl.

voor de beteekenis sela I. en Daj. sila , voor den vorm Rotti , bia = Mal. bělah,

-HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

BIMANEESCH

128

Mbintja , voor » vgl . Bull” lees : Bal .

Mboto , vgl .

tebe, alsmede Mak . tábala ,

Bug. tabbá ?

Mbiri , Daj. biling, vgl . wiri. Mbobo , vgl . Sikka . bobok, opborrelen .

Mboü , vgl . wou ?

Mbòdu, voor wodu en pambodu II . ( reg.

Mbowo ,

Sikka .

bua,

Bat .

ambuwang ,

huilen van een hond.

17 en 18) lees : wodu en pambòdu. Mboo, vgl . Sawu . bui, ook Mal . rubuh ?

Mbuhu , vgl. buhu .

Mboro, vgl . woro.

Mbure, Sumba. mbuling.

MP . Mpòka,

Mpaa, vgl . Sawu . pelaa ?

0. Jav.

pukah, afgebroken, N.

Mpada , vgl . Sumba . mbada , reeds.

Jav . pokah, geknot, Fidji, wuka .

Mpako, vgl . Sawu . beko.

Mpòngi ngangan .

Mpåma, het vraagleeken na upama dient te vervallen , vgl. Bat. umpama .

Mal .

tempang ,

met

omzetting

pintjang. Mpinga,

voeg

bij:

Sumba .

vgl .

Sawu.

bånga ,

Sikka ..

Mpore, vgl . Sikka . bolek.

Mpanga , vgl . Sumba. mangånga. Mpengga, vgl . Bug. keppang = Mak . tempang,

I.

kawanga,

Mpori , Mal . rumput, met omzetting ?

Mpowa , ledig

=

beteekent in de eerste plaats : mpesa .

Vgl .

Daj .

boang. Voeg

bij: salaka mpowa, zilver alleen , d . i . on bewerkt zilver.

Bal. bongol.

Mpule, vgl . mbure.

N.

Nae, vgl . Mal . raya , Bug. radja ?

Ninu , voeg bij : Sumba . kaninu.

Nahi , Jav, kinang, met omzetting. Naö, vgl . Mal nayam, Jav. landjam .

Niwa, Lamp. njiwan , Sund . njiruwan. ND, Sikka . mò, Sumba. mong , Mal , gong .

Nåri II , vgl . Lamp. lali, als ook Sumba .

Noi , vgl . Sumba. ngěti.

Nompa, Mal. lempar.

ngiri-ngiri, en Jav , lirih .

Nonto , ook :

Nata , vgl. sarata . Nente, Sumba . kaleti. Nenti, vgl. Sumba . ènti, Sikka . Nepi , Sumba . låti.

Mal . (n )etli.

titi,

over een brug gaan , vgl .

měnili,

en het Sumba. palendi,

brug. Ndro, beantwoordt aan het Sund . leguk. Nuru II . vgl . Sumba. kurung, slaap

Neyo, vgl . Sumba . salimu.

vertrek , mahurung, slapen .

Nintji, Mal . njiru, wan . vgl . dòku.

Nd .

Ndadi,

ook :

iets zijn, bijv. ndadi san

gadji, vorst zijn. Ndai IV. vgl . Mal . diri, sendiri. VI. ndidi.

waarschijnlijk een nevenvorm van

Ndaka,

van akaļ vgl . ndake en ndede,

en zie ook de spraakkunst bij aka mai. Ndambi, vgl . Jav , sěbit. Ndanda, voeg bij: vgl . Jav . djadjar. Ndåra, vgl . Sawu . dăra, dichtbij, weldra .

129

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Ndenta, vgl . Mak . remba .

Ndåro, vgl . daru . Ndaru

I.

vgl .

Bal.

dědalu,

vliegende

Ndonta, vgl . renta .

witte mier .

Ndumba, vgl. Mal. tumbang. mbumba .

Ndasa, vgl . rasa . Ndau , Ngâha ndau wura moet staan onder . Ndau II . Mal. Sanskr. rahu .

Nduru, dulu .

Zie ook :

Mak .

Bug. djúdjú , Sumba. ka

voeg

bij :

Ng.

Ngantji, vgl . Mak . tikarrung.

Ngoda,

Ngaü, Sikka . ngaun , lossen .

Ngemo ,

Kòlo .

nggembo,

vgl .

kangurak,

Ngòlo I , vgl . Mal . harum ?

Sumba.

wurung .

Ngolu, vgl . Sumba. Bat . talu , overwonnen .

Ngèna, voor * ngenta, Jav. nganti met klinkeromzetting ? Ngii ,

Sumba.

Sawu. ngàru, Sikka . nurak.

talu , overwinnen ,

Ngowa I. voeg bij : Kolo . hanuwa. Ngudju, vgl . Sumba. nguri.

wordt ook gezegd kies , te belee

1 Ngupa, Jav . Sanskr. ngupaya ?

kenen ; vgl . Manggar. ngiîs ( niis), tand . Ngina,

voeg

bij :

raa -ngina,

gewend ;

makai raa - ngina kai, naar gewoonte .

Ngg .

Nggåhi, vgl . Ibanag kagi, woord ?

Nggåri , vgl. ntjore II . Nggee, Sumba. heeft penge , Sawu. pee.

Nggalo, Bol . Mong. mogalou, najagen. Nggamu,

bevlekt ; nggamu ba raa , met

Nggome, vgl . nggore II .

bloed bevlekt.

Nggontju, vgl . Sawu . ridju ?

Nggange, Jav . wengis, Daj. bangi -bangis en rangi-rangis.

Nggore II . Mal. urup .

Sawu .

huru ,

Daj.

hurup,

Nt.

Ntanda, Kòlo . tonda, Daj. tendjang , vgl . Mal. I. pandang.

Ntori ,

voor

te

bloeien "

lees : vrucht

te dragen .

Ntåra, Sikka . dala .

Ntumbu , vgl . Sumba . hămbur en Sawu .

Ntåri = dári, Mal . tali ?

peabu.

Ntewi , voeg bij: kantewi, vergelijken.

Ntj.

Ntjafa,

voeg

bij :

Daj. sampah,

Bal.

sampěh.

Ntjai I en II. oorspronkelijk VERH . BAT . CEN . XLVIII .

wel het

zelfde woord ; vgl . Kolo . kaliyu , weg laluru .

Sawu . kelai, deur en en deur. Vgl . ook

9

130

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Ntjambe,

vgl .

Mak .

sambe ?

vgl .

Ntjore, Sanggar. heeft bore, ( vgl Zollin

ook

tjèpe.

gers

en ramei ), wat

op pesta

woordenl .

Ntjango , Sumba . songu. Sawu. hangi.

een omzetting schijnt te zijn van het Bat .

Ntjao I. vgl . Daj. salok, tjalok .

ribur.

II . vg . Sikka , tấu.

getwijfeld oorspronkelijk één met Bat, ribur,

rowá,

Bug .

Mak . suwará, zijn on

Ntjera, vgl . Jav , lumrah en Mal, murah,

voor

Ntjidi, vgl . Bal . didih .

Waarschijnlijk

Ntjii II . vgl . Sawu . hiu .

Bim . nggári, eveneens met onzetting.

Ntjonggo,

Ntjunda, Mal .

voeg bij : mbeï ntjonggo , ter

leen geven ; tjòla ntjonggo, zijn schuld be talen .

de

vocalen

voor

7 der spraakk.

§

zie

behoort

hier

„Mak.”

ook bij het

( reg . 15) lees :

Sikka . sogong, leenen .

O.

Oke , vgl . Mal .

tjěkik .

II . voor : lao uru oru I , en lao II .

Oko II . vgl . Sikka . hugu. Ôngu, gehecht Jav , angen ?

zijn aan iemand.

Vgl.

Osu, vgl . Sawu .

lees :

lao

oru , vgl .

kebiru en Bul . walun,

Bol . Mong. balun . Ou,

Ore, voeg bij : ore-pu, dikwijls . Oro , vgl . Lamp. hadjor,

als ook antjo.

vg !

Jav , uwuh , schreeuwen .

Vgl .

ook kanggio met Mak , kiyó.

Owa I. vgl

Oru I. Lamp . aru , tijd van iels, vgl . Sumba. wandu , oostmoeson . In Tòlo -weri

Bal . bawah .

II . vgl . ura II .

is oru = Bim . ai, dag.

P.

Padja I en II . zijn oorspronkelijk wel hetzelfde woord ; vgl . de beteekenissen van

lintih ), leeglooper, voor het Sikka wordt opgegeven paralinte, slecht mensch , be

het Mal. lapang , kalapangan.

driegen.

Pae , Sikka . baing , doorn , stekel, Pahe, omzetting van * hepa,

Pari, vgl . Sikka. buri, als ook Mak . marri.

Mal.

Pata I. vgl . Mal . pěla, waarvan de oor

sembar. spronkelijke beteekenis wel » teeken " schijnt Paki, vgl . wanti, Pala I. Jav . idem .

te zijn : vgl , het Mak . pipatta, de teekens bepalen .

Palanu, vgl . Tondan. kulalu , enkelring ,

Sawu . tada ,

ook Daj. palayu, armring. Pampindi ,

vgl .

Mal.

lempel (metom

zetting) ? Panaa, vgl . Sumba. manjama.

Pao ,

vgl . Mal. suwap ?

Paralente,

schijnt

Vgl . ook Daj. patoh, bekend zijn, met Mak . pato, teeken en Sumba. patanda,

hetzelfde

woord te

Patjinga, vgl . Daj. djadjingar, zichtbaar (van de tanden) . Peda, lees : peda. Pehe I en II. vgl. Manggar. pèlji (ng ),

kunnen, kennen ; wellicht ook Bug. wadding,

zijn als het Mal . parlentai (of Lamp . par- | mpadding, Mak . máring,

131

BIMANEESCH -- HOLLANDSCA WOORDENBOEK .

Poë,

III . vgl . Sumba. papeka, zeggen , onder pika, peke ?

wijzen, Sawu

Pepa,

Roti .

fempa ;

vgl .

vgl . Sawu . pue, plukken ; zie ook

pòke. ook

Sund .

met

pöpöh.. Pète, Sikka . belle.

beteekent

Polo, de

vingers

in

de

nemen ;

eerste en

is

plaats : dus een

Peyo, vgl . Bal , kiyuh.

aequivalent van het Mak . djappú (Mal . djěmpul), vormelijk is het wellicht

Pihi, Bal . pusut.

Mak . Bug . ballo, plukken .

Piku I. voeg bij : vgl . pòku II . en Daj.

Pòtju, voeg bij : Manggar . pětju. Potu , (Mal . bětung), òo 9 soort bam

pikul, krom gebogen. Piri I.

voor het Sanggar. wordt piler

boes .

opgegeven ; vgl . Mak . lappará.

Pala,

vgl .

Daj . pulam, volgestopt van

JI . Jav. sěpěl, met omzetting ?

den mond, (= paulam) den mond volstoppen,

Pita, vgl. Fidji. bila , drukken op.

alsmede

Poda, voeg bij: ana madri-ári poda, het

ook mpula .

allerjongste kind. Pòde,

voeg

Sawu . pole,

verstopt , dom ;

zie

Puru I. vgl . Mak . padará.

Vgl . het Bal. patut ?

bij:

Daj. paleng,

Sumba .

Puti, Sikka. putik .

puti.

R.

Rabi, vgl. lambe.

(zwart), Daj. rindem , ( zwart, donker ), Bal .

Raho, voeg bij : Jav, malaku.

rěmrěm ,

Rai II . vgl. Sumba. sari, helder .

rodung, nacht.

Rama,

vgl .

Mak .

lamba of Jav , rang

kang.

( halſdonker ),

vgl .

ook

Sumba.

Ringi-ronga, ringi, beantwoordt aan Jav . lengeng .

Ramba II van gras .

vgl . Lamp: rambah, wieden

Riro, voor » Bug. allung” , lees : vgl . Jav . belrokken van de lucht, Bal . ribut

ribul,

Rana, voeg bij: vgl . kalana . Randa I. vgl. danda II .

of libut, pikdonker, Lamp . hariyuk, wolk . Riti, voeg bij: Bul. witu .

Rangga II. vgl . Bul . laka.

Riu, Kölo . karatu , vgl . Sikka . dellun .

Ranggo, Mal . karang (met omzetting) ? Rantja , Jav. rangsang.

Roko, vgl . Bul : lukar, lumukar .

Riyana , Sumba. riyanak, neeſ .

Rase, vgl . rusu .

Rope, vgl . Lamp. karumpung.

Rawa, Kòlo en Sanggar . lawa. Rawe, vgl . Bal. rahi.

Ròtjo, voeg bij: Manggar. Tjoljo, Sumba .

Rawi, beantwoordt aan Daj. gawi, awi, Jav, gawe. Retje, lokken .

vgl .

Mak .

Bug . paletje, vleien ,

Rindi I. voor vgl . Tonsan. dendem , lees : Kolo. londu , Tonsan . děnděm , Bul . rěnděm ,

sisi. Ròtju, vgl . Mal . lutjut, lotjot. Ruku, vgl . Mal . gerak ? Runtju , vgl . Mak . sulú, pasulu . Ruu I. vgl . Atjeh . lurung of liro, geluk , voorspoed .

Ruwi II . Manggar. luwi, ringworm .

BIMANEESCH

132

--HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

S. Sadiţi , vgl . Mal. diri en Bim . rüz.

Sarae, Sawii. lahalae.

Sadundu , vgl. Bal. dudug .

Saramba, vgl. Jav, sa rambah, éénmaal.

Sae, vgl. Sumba. aya , Sawii. na en Many gar , kae.

Sarapahina, vgl . sára I en hina . Sarempa, Sanggar. salompa. Sarente, vgl . Jav . djeril, Daj. djantar.

Sake, vgl , Bal. sangke. cn Bal. Sanskr. sangketa . Saki , vgl . Sawu . rai, vuil

Sarentje, vgl . Mal . bentji ? Sarere, vgl . bere.

en Mal . daki,

Bul. raki.

Sari I. voeg bij : vgl . Toumpak . salei.

Sakontu , zie kontu .

Salaï, vgl .

Sasòngo, voeg bij: Daj. sasingut : Sawo , Bal. sabo .

Bug. rai.

Salanga II . vgl . langa .

Seba , Bal . sebak , wijd open ,

Saliri, Sumbawa . selili.

Sera I. vgl . Manggar, beya , vlak .

Sambii , Mal . buku .

Sidi , vgl . Bat . sogot . Sii II . vgl . Sumba. isi.

Sambura .

Bij

sambura liro is het Jav.

samburat le vergelijken . Sampari, vgl

Sili , voeg bij : Jav . Bal. silem .

Sund . djamparing , pijl .

Siwi , vgl . Mal . budjuk (met omzelling) ?

Sampela , Sanggar , sampola , Kölo, ham . pola.

Siya II . voeg bij : Bat. sira . Sò , vgl . Mal . těluk, Bal. (jeluk, Benten. luk .

Sanaü , vgl . Mak , linau .

Saniggòbo, vgl . Jav. kurěh . Sangi

0. Jav.

I.

Sòbu, voeg bij : Bal. sčbun Sori , vgl . Kòlo . soki, Sumba. loku .

sari-sari, vgl . Sawu .

Sowa , vgl . Fidji , sewa en Jav , owah .

hare -hare. Sanuru, vgl . Mal . mulut.

Suwu ,

Såra III . vgl . Jav . Ijara ? IV . Arb . isárat.

vgl .

Ponosak .

mosuwuk , steken

met eene kris , zie ook tjubu, vgl . ook Fidji.

kapulu . T.

Taba , waarschijnlijk verkorting van labai. Tada, vgl . Sumba . tada , omhulsel ? Tada, vgl landa .

Jav . katara, Bal . Iara of Bal.

Tako I. vgl . Sawu . pago..

Bug.

kappo.

Voor

» laki 1V ”

Talehi, Kölo . relji. Het achter » nier” kan vervallen.

vraagteeken

hadap ? vgl . aho .

het

het

te

Mak . Bima

zijn verbasteringen

kiyori, zoo als de zaak in gebruikelijke

Maleisch

Tebe II . vgl . Jav, tetes .

Tero, vgl . Sawu . kelode, ketoë. met

Jav ,

ge

Teka, vgl . Mal . naik, zie Sund. taek ?

Talolo , Bal. lullut, verwant

van

kawori

noemd wordt .

laatste reg. v . 0. lees : taki V.

Tando,

Tateo -teo , vgl . Bul. keol. Taworien

Mal . para -para ?

vgl .

Tarowa, wellicht is Mak , rawang , door schijnend, te vergelijken.

Tadja, oorspronkelijk één mel Jav . paga,

II .

Tantangga , vgl . Bul. Tunglung , ook Sawu . langa , in tanga - rai.

arčp, Mal.

Teï, vgl . turu en Kòlo . hatei. Timba I. vgl . Mal . tubuh, lichaam ?

BIMANEESCH

-HOLLANDSCH WOORDENBOEK .'

133

Toro , vgl . Sikka . duur.

Tingi, Sanggar. tungu .

Tunggu,

Tinti III . Daj. tintim . Tòko , Tond . kumolo, Fidji . koto.

Bat.

tonggol,

Daj. palunggul,

Tòlo, vgl . ook : Jav . talun .

Sikka . tugur. ( vlag) , Mal , lunggul. Tuta, vgl . Sawu . kåtu , kělu , Sumba.

Tonda, vgl. ook : Jav , onda.

kaliku.

Tongge II . vgl . Sumba. tangga, sluitblok .

Tj.

Tja III . lees : tjà.

Tjina, Sund. silah, vriend .

Tjaba, vgl . ook Mak , lába.

Tjingga, vgl. Mal . Ijungkil. Tjira , Jav . tégérang.

Tjåru, vgl . balu.

Tjaû , uit Mal . Sanskr. suka (met klinker

Tjiya , vgl . Manggar. tsjira ( n), hard . Tjua , Jav . suwan .

omzetting. Tjei, vgl . Jav . sawung, nawung ?

Tjubu,

Tjèpe, Bug . sapi.

in-

Tji II . lees : tji.

susup,

Tjila, Sawu . wela, Sumba. kabela ; vgl .

of

Jav. en Mak . berang.

is

het

causativum

of onderkruipen ;

van ntjubu,

vgl . Jav .

Mal . Bal.

in- af onderkruipen , Mal . sisip, in

tusschensteken , waarbij zeker behoort

Jav . Bal . surup , ingaan (vgl . ook het Bal .

Tjili, kan beantwoorden aan Bal . silib ;

susup) of wel

Bat. suruk , Daj. surok, in

tusschenkruipen ,

waarmede, Mal . Jav.

dewijl echter ook ili en sanggili voorkomen beantwoordt het waarschijnlijk aan 0. Jav.

of

wuni, vgl . Sumba . pakawini, vgl . ook tjimi.

en tusuk te vergelijken zijn .

rasuk ,

Mal . masuk , als ook susuk , ljutjuk

U.

Udi ,

Manggar.

wěli,

Ura II. vgl . owa en Bul . Tuwas, Ponos . tigis. III. vgl . Jav. owah , Mal , ubah, Bat. uba .

Sikka . oli, groote

hagedis .

Uli II . Mal . ungkil, met omzetting .

Uru II . vgl. Bal . busul.

Une, uit anul vgl . Bul. tanu, Sumba . lunanu , Sawu . nune, aldus.

Uta ,

Sikka .

utang ,

Ambon.

utanno ,

groenten .

W.

Wantju , vgl. Sumba. kawalu , hevig. Watja , Sawu . baha, vgl . Bal. běsah. Waü III. voeg bij : Samao. wawau , oud tijds. Weki , voeg Bal. siki,

bij:

Sikka .

wing

Wele, voeg bij : Jav. wulung. Wéte, vgl. karėte. Winte, vgl . mbuntu .

( zich ),

Wòbo I. vgl . Mal . buwih , Bul . sẽwu ? II . vgl. Mak . babala . Wodju, vgl . Daj. budjok. tobo. Wodo, vgl. Sawu.

Ook

Bul .

wuta ? Wòdu, voeg bij: vgl . pampòdu en kòdu, als ook Mal . bentuk . Woha, vgl . Sawu . telora, Sikka. lorang. Woi , vgl . Jav , bahěm .

134

BIMANEESCH - HOLLANDSCH WOORDENBOEK .

Wola, vgl . Sumba. pawăla, openen. Wombo, vgl . Sikka . lewwung . Wontja, Sumba. bola , vgl . wosa . Wonto , vgl . Sumba, butus. Wontu, voeg bij : vgl . Jav, wětu. Woo, voeg bij: vgl. Sawu . lakoko.

Woro

II . vgl . Sawu . liru , Sumba.

lon

dung , lemelrijk. Wova, vgl . Sumba. wira, Sawu . wari.

Wua, voeg bij: Daj. buat , Wudi, eene vervorming van wudu ; vgl . Mak . buto .

PIS

C