Kolonialisme en codificatie : hoofdstukken uit de Caribische en Amerikaanse rechtsgeschiedenis [41 ed.] 9789462908239, 9462908230 [PDF]


131 13 48MB

Dutch; Flemish Pages 390 Year 2020

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Table of contents :
Kolonialisme en codificatie: een inleiding
1 De precolumbiaanse periode
1.1 Ontdekking, verovering en kolonisatie
1.2 Codificatie en het indiaanse recht
1.2.1 De chtonische traditie
1.2.2 De Inca's en de Azteken
1.2.3 Indiaans recht na de verovering
2 De Spaanse overzeese gebieden in de West
2.1 Verovering en consolidatie van een wereldrijk (1492-1800)
2.1.1 Politieke ontwikkelingen
2.1.2 De Spaanse claim op de Amerikaanse en Caribische territoria: grondslag en realiteit
2.1.3 De staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden
2.1.4 Rechtsbronnenleer en codificatie in de overzeese gebieden
2.2 Ontwikkelingen na 1800: een wereldrijk in verval
2.2.1 Politieke ontwikkelingen
2.2.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeweging tot 1823
2.2.3 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeweging na 1823: Cuba en Puerto Rico
2.3 De nieuwe staten van Midden- en Zuid-Amerika
2.3.1 Politieke ontwikkelingen
2.3.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeweging
2.3.2.1 Gemeenschappelijke kenmerken
2.3.2.2 Mexico, Costa Rica, Guatemala, Nicaragua, El Salvador en Honduras
2.3.2.3 Bolivia, Argentinië, Paraguay en Uruguay
2.3.2.4 Chili en Peru
2.3.2.5 Colombia, Venezuela, Panama en Ecuador
2.3.2.6 Dominicaanse Republiek
3 De Nederlandse overzeese gebieden in de West
3.1 De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de overzeese gebieden (1625-1795)
3.1.1 Politieke ontwikkelingen
3.1.2 De staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden
3.1.3 Rechtsbronnenleer en codificatie
3.2 De overzeese gebieden vanaf de Bataafse Revolutie tot aan de Tweede Wereldoorlog (1795-1940)
3.2.1 Politieke ontwikkelingen
3.2.2 De staatsrechtelijke ontwikkelingen en het codificatiestreven
3.2.2.1 De Bataafse-Franse periode (1795-1813)
3.2.2.2 Hel Koninkrijk der Nederlanden tot aan de Tweede95 Wereldoorlog (1813-1940)
3.3 Codificatie in een tijdperk van dekolonisatie
3.3.1 Politieke ontwikkelingen vanaf 1940
3.3.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en (her)codificatie
3.3.2.1 Ontwikkelingen tot 2010
3.3.2.2 Ontwikkelingen vanaf 2010: de ontmanteling van de Nederlandse Antillen
4 De Franse overzeese gebieden in de West
4.1 De vestiging van een koloniaal Rijk (1600-1789)
4.1.1 Politieke ontwikkelingen
4.1.2 De staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden
4.1.3 Rechtsbronnenleer en de codificatiebeweging
4.2 De koloniën vanaf de Franse Revolutie tot aan de Tweede Wereldoorlog (1789-1940)
4.2.1 Politieke ontwikkelingen
4.2.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeweging
4.2.2.1 De revolutionaire periode (1789-1799)
4.2.2.2 De napoleontische periode (1799-1814): de invoering van de Code civil
4.2.2.3 De monarchie hersteld (1815-1848)
4.2.2.4 Ontwikkelingen na 1848
4.3 Codificatie in een tijdperk van dekolonisatie (1940-2015)
4.3.1 Politieke ontwikkelingen: bezetting, bevrijding en dekolonisatie
4.3.2 Staatsrechtelijke structuur en de positie van de Code civil
4.4 Saint-Domingue (Haïti) na de onafhankelijkheid (1804)
5 De Britse overzeese gebieden in de West
5.1 De vestiging van een koloniaal Rijk in de West (1600-1776)
5.1.1 Politieke ontwikkelingen
5.1.2 De staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden
5.1.2.1 De ontwikkeling van autonome koloniën
5.1.2.2 Pogingen om de autonomie van de koloniën terug te dringen
5.1.3 Rechtsbronnen leer en de codificatiebeweging
5.1.3.1 De ontwikkeling van autonome koloniale rechtsordes
5.1.3.2 Toenemende invloed van de common law
5.2 Van tegenslag in de West tot wereldrijk (1776-1918)
5.2.1 Politieke ontwikkelingen
5.2.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en bestuurlijke ontwikkelingen
5.2.3 Recht, rechtsbronnen en codificatie
5.2.3.1 Gescheiden rechtsordes: slaven, kleurlingen, indianen en contractarbeiders
5.2.3.2 Codificatiebeweging
5.3 De ontmanteling van een wereldrijk
5.3.1 Politieke ontwikkelingen na 1918
5.3.2 Staatsrechtelijkc ontwikkelingen en de codificatiebeweging
5.3.2.1 Staatsrechtelijke ontwikkelingen
5.3.2.2 Het recht en de codificatiebeweging
5.4 De Verenigde Staten na de onafhankelijkheid (1783)
5.4.1 Politieke ontwikkelingen
5.4.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeweging
5.4.2.1 De Amerikaanse grondwet en de algemene vooruitzichten voor een codificatie
5.4.2.2 Codificatie in Louisiana
5.4.2.3 Codificatie in enkele common law-deelstaten
6 Kolonialisme en codificatie: een vergelijkend overzicht
6.1 Kolonialisme en codificatie tijdens het ancien régime
6.2 De Franse Revolutie en haar gevolgen voor de codificatiebeweging
6.2.1 De koloniale mogendheden in de civil law-traditie: Frankrijk, Nederland en Spanje
6.2.2 Kolonialisme, common law en codificatie: Groot-Brittannië
Gebruikte bronnen en literatuur
Trefwoordenregister
Serielijst SNAAR
Papiere empfehlen

Kolonialisme en codificatie : hoofdstukken uit de Caribische en Amerikaanse rechtsgeschiedenis [41 ed.]
 9789462908239, 9462908230 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

Kolonialisme

en codificatie

Hoofdstukken uit de Caribische en Amerikaanse rechtsgeschiedenis

Peter

van den

Berg

Boom juridisch Den Haag 2020

Voor Rolanda en Hugo

Omslagontwerp: PrimolStudio, Delft Opmaak binnenwerk: Textcetera, Den Haag

© 2020 Peter van den Berg | Boom juridisch Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toe­ stemming van de uitgever.

Voor zover het maken van reprografische verueelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorechl.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemle­ zingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, wivw.stichting-pro.nl).

No part of this book may be reproduced in any farm, by print, photoprint, microfilm or any other nieans without wrilten pennission from the publisher. ISBN 978-94-6290-823-9 NUR 820

www.boomjuridisch.nl

i

Voorwoord

Eind 2007 benaderde de toenmalige vicedecaan van de juridische faculteit van de Universiteit van Aruba, Luciano Milliard, mij met het verzoek om op Aruba het vak rechtsgeschiedenis te verzorgen. Ik mocht de invulling geheel zelf bepalen, zolang het maar over codificatiegeschiedenis ging. Lang hoefde ik niet over dit ver­ zoek na te denken, want over dat onderwerp heb ik mijn dissertatie geschreven. Ik koos ervoor om bij het vak gebruik te maken van het aan de Groningse rechtenfa­ culteit ontwikkelde boek over de Europese codificatiegeschiedenis van Jan Lokin en Willem Zwalve, want dat is ook mijn faculteit. In de jaren daarna werd af en toe de vraag gesteld of de studenten op Aruba wel lastiggevallen moesten worden met een Europese rechtsgeschiedenis. Hoewel de vraag begrijpelijk is, kan dat worden verklaard. Europa is wat betreft het privaat­ recht immers de bakermat van de twee grote rechtssystemen, de gecodificeerde civil law en de niet gecodificeerde common law. Welnu, de meeste rechtsstelsels in het Caribische gebied zijn gebaseerd op een van deze twee rechtssystemen. Boven­ dien kan beweerd worden dat het Romeinse Rijk, leverancier van belangrijke delen van de Europese codificaties, rondom de Middellandse Zee was gelegen en dus niet louter een Europees land was. Toch begon het steeds meer te wringen dat er bij het vak op Aruba geen aandacht werd besteed aan de rechtsgeschiedenis van het gebied waarin dit land is gelegen. Enkele jaren geleden heb ik daarom besloten om bij de behandeling van de codifi­ catiegeschiedenis van de afzonderlijke Europese landen ook aandacht te besteden aan de ontwikkelingen in de overzeese gebieden van die landen in de West. Het betrof in het bijzonder Spanje, Nederland, Frankrijk en Engeland. In het begin was dat rudimentair, maar ondertussen is het uitgegroeid tot een volwaardig onderdeel van de cursus. Het werd daarom tijd om die Caribische en Amerikaanse codifica­ tiegeschiedenis te boek te stellen. Mijn dank gaat uit naar de medewerkers en studenten van de Universiteit van Aruba, want zij hebben aan de basis gestaan van dit intellectuele avontuur.

Groningen 2020 Peter van den Berg

Inhoud

Kolonialisme en codificatie: een inleiding

11

1 1.1 1.2

De precolumbiaanse periode Ontdekking, verovering en kolonisatie Codificatie en het indiaanse recht 1.2.1 De chtonische traditie 1.2.2 De Inca's en de Azteken 1.2.3 Indiaans recht na de verovering

15 15 17 17 19 22

2 2.1

De Spaanse overzeese gebieden in de West Verovering en consolidatie van een wereldrijk (1492-1800) 2.1.1 Politieke ontwikkelingen 2.1.2 De Spaanse claim op de Amerikaanse en Caribische territoria: grondslag en realiteit 2.1.3 De staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden 2.1.4 Rechtsbronnenleer en codificatie in de overzeese gebieden Ontwikkelingen na 1800: een wereldrijk in verval Politieke ontwikkelingen 2.2.1 2.2.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeweging tot 1823 2.2.3 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeweging na 1823: Cuba en Puerto Rico De nieuwe staten van Midden- en Zuid-Amerika Politieke ontwikkelingen 2.3.1 2.3.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de cod i fica tiebeweging 2.3.2.1 Gemeenschappelijke kenmerken 2.3.2.2 Mexico, Costa Rica, Guatemala, Nicaragua, El Salvador en Honduras 2.3.23 Bolivia, Argentinië, Paraguay en Uruguay

25 25 25

2.2

2.3

27 31 37 43 43

47 53 59 59

62 62 66 74

8

Kolonialisme en codificatie

Chili en Peru Colombia, Venezuela, Panama en Ecuador Dominicaanse Republiek

80 85 93

De Nederlandse overzeese gebieden in de West De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de overzeese gebieden (1625-1795) Politieke ontwikkelingen 3.1.1 3.1.2 De staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden Rechtsbronnenleer en codificatie 3.1.3 De overzeese gebieden vanaf de Bataafse Revolutie tot aan de Tweede Wereldoorlog (1795-1940) 3.2.1 Politieke ontwikkelingen 3.2.2 De staatsrechtelijke ontwikkelingen en het codificatiestreven 3.2.2.1 De Bataafse-Franse periode (1795-1813) 3.2.2.2 Hel Koninkrijk der Nederlanden tot aan de Tweede

95

23.2.4 23.2.5 23.2.6

3 3.1

3.2

3.3

4

4.1

4.2.

Wereldoorlog (1813-1940)

Codificatie in een tijdperk van dekolonisatie 3.3.1 Politieke ontwikkelingen vanaf 1940 3.3.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en (her)codificatie 3.3.2.1 Ontwikkelingen tot 2010 33.2.2 Ontwikkelingen vanaf 2010: de ontmanteling van de Nederlandse Antillen De Franse overzeese gebieden in de West De vestiging van een koloniaal Rijk (1600-1789) 4.1.1 Politieke ontwikkelingen 4.1.2 De staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden 4.1.3 Rechtsbronnenleer en de codificatiebeweging De koloniën vanaf de Franse Revolutie tot aan de Tweede Wereldoorlog (1789-1940) 4.2.1 Politieke ontwikkelingen 4.2.2 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de cod i fica tiebeweging 4.2.2.1 De revolutionaire periode (1789-1799) 4.2.2.2 De napoleontische periode (1799-1814): de invoering van de Code civil 4.2.23 De monarchie hersteld (1815-1848) 4.2.2.4 Ontwikkelingen na 1848

95 95 97 104

109 109 110 110 127 157 157 162 162 171

177 177 177

180 186

194 194 198 198 223 228 233

Inbond 4.3

4.4

5 5.1

5.2

5.3

5.4

9

Codificatie in een tijdperk van dekolonisatie (1940-2015) 4.3.1 Politieke ontwikkelingen: bezetting, bevrijding en dekolonisatie 4.3.2 Staatsrechtelijke structuur en de positie van de Code civil Saint-Domingue (Haïti) na de onafhankelijkheid (1804)

242

De Britse overzeese gebieden in de West De vestiging van een koloniaal Rijk in de West (1600-1776) 5.1.1 Politieke ontwikkelingen 5.1.2 De staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden 5.1.2.1 De ontwikkeling van autonome koloniën 5.1.2.2 Pogingen om de autonomie van de koloniën terug te dringen 5.1.3 Rechtsbronnen leer en de codificatiebeweging 5.1.3.1 De ontwikkeling van autonome koloniale rechtsordes 5.1.3.2 Toenemende invloed van de common law Van tegenslag in de West tot wereldrijk (1776-1918) Politieke ontwikkelingen 5.2.1 Staatsrechtelijke ontwikkelingen en bestuurlijke 5.2.2 ontwikkelingen Recht, rechtsbronnen en codificatie 5.2.3 Gescheiden rechtsordes: slaven, kleurlingen, indianen 5.2.3.1 en contractarbeiders 5.23.2 Cod i fica tiebe weging De ontmanteling van een wereldrijk Politieke ontwikkelingen na 1918 5.3.1 Staatsrechtelijkc ontwikkelingen en de 5.3.2 cod i ficatiebeweging 5.3.2.1 Staatsrechtelijke ontwikkelingen Het recht en de codificatiebeweging 53.2.2 De Verenigde Staten na de onafhankelijkheid (1783) Politieke ontwikkelingen 5.4.1 Slaatsrechtelijke ontwikkelingen en de 5.4.2 codificatiebeweging 5.4.2.1 De Amerikaanse grondwet en de algemene vooruitzichten voor een codificatie 5.4.2.2 Codificatie in Louisiana Codificatie in enkele common /«w-deelstaten 5.4.23

257 257 257

242 248 253

260 260 265 273 274 281 285 285 286 292

292 296 311 311 314 314 317 324 324

326

326 328 337

Kolonialisme en codificatie

10

6

6.1 6.2

Kolonialisme en codificatie: een vergelijkend overzicht Kolonialisme en codificatie tijdens het ancien régime De Franse Revolutie en haar gevolgen voor de codificatiebeweging 6.2.1 De koloniale mogendheden in de civil /arp-traditie: Frankrijk, Nederland en Spanje 6.2.2 Kolonialisme, cornmon law en codificatie: GrootBrittannië

351

351 353

353 356

Gebruikte bronnen en literatuur

359

Trefwoordenregister

381

Serielijst SNAAR

389

Kolonialisme en codificatie:

een inleiding

Toen Christoffel Columbus (circa 1451-1506) in 1492 aankwam op de Bahama's kon niemand vermoeden dat dit zou leiden tot een enorme breuk in de geschiedenis van het Amerikaanse continent en de daarbij gelegen eilanden. De ontdekking van de nieuwe wereld luidde een periode in van verovering en kolonisatie door enkele Europese mogendheden die meerdere eeuwen zou duren. Grote aantallen Euro­ peanen zouden zich in deze periode in de nieuw verworven gebieden vestigen, waarbij zij hun eigen cultuur en godsdienst meebrachten. De kolonisatie bracht tevens de invoering van andere rechtsstelsels met zich mee, veelal gebaseerd op het recht van het land dat het gebied had veroverd. In dit boek wordt deze receptie van Europese rechtsstelsels in de overzeese gebieden in de West beschreven. Daarbij zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de ver­ houding tussen het rechtsstelsel van het moederland en dat van het gekoloniseerde gebied. Werd het eigen rechtsstelsel ongewijzigd in de koloniën ingevoerd of ont­ stonden er aparte rechtsordes die van elkaar gescheiden bleven? Aan die vraag kleeft tevens een belangrijke constitutionele component. Zolang de overzeese gebieden niet gezien werden als integrale delen van het moederland, was er in feite sprake van staatsrechteiijk afzonderlijke territoria. In dat geval lagen afzon­ derlijke rechtsordes voor de hand.

Toen de receptie van de Europese rechtsstelsels in de West een aanvang nam, waren die stelsels niet gecodificeerd. In dit boek wordt namelijk de strikte definitie van codificatie gehanteerd die ook wordt gebruikt door Lokin en Zwalve.1 Dat betekent dat een rechtsstelsel pas als gecodificeerd wordt aangemerkt als voldaan is aan de volgende drie kenmerken. Ten eerste moeten de rechtsregels geschreven zijn. Dit veronderstelt dat er een schrift is ontwikkeld en dat ook de voor het schrij­ ven noodzakelijke hulpmiddelen voorhanden zijn. Ten tweede moeten de rechtsre­ gels afgekondigd zijn door een overheid, hetgeen met zich meebrengt dat er een krachtig centraal gezag moet bestaan. Voor een codificatie is het noodzakelijk dat het proces van staatsvorming zo ver is voortgeschreden, dat zich een staat heeft 1.

Lokin/Zwalve, Hoofdstukken, 20-21.

Kolonialisme en codificatie

12

ontwikkeld met een overheid die bevelen kan geven die overal in het territorium kunnen worden gehandhaafd. Ten derde moet het wetboek waarin de regels zijn opgenomen exclusief zijn. Dat betekent dat de rechter geen andere rechtsbronnen, zoals gewoonterecht of recht van andere landen, mag toepassen op een zaak. In beginsel wordt het wetboek geacht een geheel rechtsgebied volledig te regelen.

Deze eisen zijn strikt en in de Europese rechtsgeschiedenis was codificatie daardoor een uitzonderlijk verschijnsel. Het belangrijkste voorbeeld is ongetwijfeld het wetboek van Justinianus, opgesteld in de zesde eeuw na Christus voor wat toen nog over was van hel Romeinse Rijk.2 Zelfs de Romeinse keizers zijn dus laat tot codificatie van het recht overgegaan. Het ontwikkelingsniveau van de staats­ structuur van dat rijk, dat tegenwoordig ook wel wordt aangeduid als het Byzan­ tijnse Rijk, bleef daarna lange tijd ongeëvenaard in het Westen. De meeste Euro­ pese staten waren tot aan het einde van de achttiende eeuw vanuit moderne optiek gebrekkig, in de zin dat er slechts beperkt sprake was van een gecentraliseerd en gebureaucratiseerd bestuursapparaat. Spanje, Frankrijk en Nederland kenden niet alleen een pluriformiteit van rechtsbronnen, maar tevens een grote binnenlandse rechtsverscheidenheid. Pas aan het eind van de zeventiende eeuw ging het proces van staatsvorming en uniformering in Europa een nieuwe fase in, hetgeen rond 1800 uitmondde in een eerste golf van codificaties in onder meer Frankrijk en Nederland.3 Codificatie was namelijk vanwege de exclusiviteit een uitstekend instrument om rechtseenheid te bewerkstelligen. Engeland maakte evenwel een andere ontwikkeling door.4 Daar werd met de komst van Willem de Veroveraar in 1066 al vroeg een krachtig centraal gezag geïn­ troduceerd, hetgeen vanaf de twaalfde eeuw leidde tot de vorming van een gemeenschappelijk rechtsstelsel, de zogeheten comm on law. Als gevolg daarvan had Engeland aan het eind van de dertiende eeuw al een voor de landen op het continent ongekende mate van rechtseenheid. Het ontbreken van rechtsverschei­ denheid had levens tot consequentie dat de codificatiebeweging anders dan op het continenl geen krachtige politieke impuls kreeg. In Engeland is het streven naar een codificatie daardoor nooit succesvol geweest.

Een boek als het onderhavige kan omwille van de omvang niet zonder beperkin­ gen. Ten eerste is de nadruk gelegd op de codificatie van het privaatrecht. De codi­ ficatie van het publiekrecht en in het bijzonder van het strafrecht blijft voor een belangrijk deel buiten beeld. De scherpe afbakening tussen de verschillende rechtsgebieden was overigens mede het gevolg van het laatachttiende-eeuwse codificatiestreven.

2. 3. 4.

Lokin/Zwalve, Hoofdstakken, 78-89. Van den Berg, Codificatie en staatsvorming, 20-23. Van den Berg, 'Staatsvorming zonder codificatie', 19-22 en 30.

Kolonialisme en codificatie: een inleiding

13

Ten tweede strekt deze studie zich alleen uit tot de koloniale mogendheden die een aanzienlijke rol in de Cariben hebben gespeeld, te weten Spanje, Nederland, Frank­ rijk en Engeland. De keuze om het Caribisch gebied als uitgangspunt te nemen, is deels ingegeven door het grote, tegenwoordig veelal onderschatte, economische belang van de daar gelegen eilanden. In het bijzonder de suikerindustrie leverde in de achttiende eeuw een belangrijke bijdrage aan de welvaart van de Europese kolonisatoren. Bovendien wordt het zo mogelijk om een vergelijkend overzicht te bieden van vier landen, die in hetzelfde geografische gebied actief waren. Dit bete­ kent dat Portugal niet in het onderzoek is betrokken, aangezien dat land in de West alleen het op het Zuid-Amerikaanse continent gelegen Brazilië heeft gekolo­ niseerd. Daarnaast zijn Denemarken en Zweden afgevallen, omdat zij slechts kleine spelers waren in de Cariben.5

Tot slot behoeft de keuze voor Engeland nadere toelichting, omdat als vermeld in dat land nooit een codificatie is ingevoerd. Engeland, dat ondertussen was opge­ gaan in een groter staatkundig verband onder de naam Groot-Brittannië,6 werd evenwel in de loop van de achttiende eeuw door de succes vol Ie veroveringen van Franse gebieden geconfronteerd met op de civil law gebaseerde rechtsstelsels, onder meer op het Caribische eiland Saint Lucia en in Quebec. Omdat de Britten deze nieuw verworven gebieden wilden integreren in hun wereldrijk, werd er bewust naar gestreefd de invloed van de common law daar te vergroten. Dit leidde tot een interessante botsing met de civil /nw-traditie, die zich sinds de achttiende eeuw in de richting van codificatie bewoog. Dit conflict zou zich overigens even­ eens afspelen in de Verenigde Staten, omdat deze voormalige Britse kolonie in de negentiende eeuw Louisiana van Frankrijk kocht en omvangrijke gebieden op de Spanjaarden veroverde.

5. 6.

Denemarken kocht in 1733 Sainte-Croix van Frankrijk, terwijl Zweden in 1784 het eveneens Franse Saint-Barthélemy door ruil verwierf. Met de Act of Union van 1707 werden het Koninkrijk Engeland en het Koninkrijk Schotland, die sinds 1603 al in een personele unie waren verbonden, constitutioneel verenigd tot een nieuw verenigd koninkrijk, met een gezamenlijk parlement in Westminster.

..

1

De precolumbiaanse

Ontdekking,

periode

verovering en kolonisatie

Columbus trof op de Caribische eilanden en het Amerikaanse vasteland inheemse inwoners aan die 'indianen' werden genoemd, omdat de ontdekkingsreizigers dachten dat zij in Indië waren aangekomen. De ontdekkingsreizen waren immers gericht op het vinden van een zeeroute naar het Aziatische subcontinent, om recht­ streeks specerijen en andere waardevolle handelswaar te kunnen inkopen. De inheemse stammen leefden verspreid over het gehele Amerikaanse continent en op de eilanden in de Caribische Zee, die deels door dat continent wordt omsloten. Zij hadden wat betreft het niveau van technische ontwikkeling veelal amper het stenen tijdperk verlaten.1 De omvang van hun bevolking was beperkt, hoewel bijvoorbeeld het Rijk der Inca's wel enkele miljoenen inwoners telde.2 Ook de totale bevolking van het continent was relatief gering, zeker gezien de uitgestrekt­ heid ervan.3 Hun samenlevingen kenden bovendien structurele beperkingen, waaronder onbekendheid met het wiel, de afwezigheid van een geldstelsel en het ontbreken van paarden als middel van vervoer.4 Ook het dieet zorgde voor proble­ men. De verbouw van mais, dat het basisvoedsel vormde, leidde tot een snelle uit­ putting van de grond.

Als gevolg van deze achterstand konden de indianen zich in Midden- en ZuidAmerika niet effectief verdedigen tegen de Spaanse veroveraars. Bovendien wisten deze handig gebruik te maken van de onderlinge verdeeldheid van de indianen. Zo waren de relatief goed georganiseerde Inca's op het moment van de komst van de Spanjaarden rond 1532 al vijf jaar verwikkeld in een bloedige burgeroorlog.5 1. 2.

3.

4. 5.

Margadant, An introduction, 26. Schattingen lopen uiteen van 4 miljoen tot 8 miljoen. Mirow, Latin American law, 6. De precolumbiaanse bevolking van de door de Spanjaarden gekoloniseerde gebieden wordt wel geschat op 35 miljoen inwoners. Mirow, Latin American law, 84. Ter vergelijking: Europa telde, zonder Rusland, in 1500 rond de 70 miljoen inwoners. Margadant, An introduction, 2 en 24. Mirow, Latin American law, 5. Patterson, The Inca Empire, 3.

i6

Kolonialisme en codificatie

Binnen enkele decennia was de verovering grotendeels voltooid. De inwoners wer­ den onderworpen aan het nieuwe koloniale Spaanse gezag. Over het algemeen was er vanaf dat moment ook weinig verzet, maar er waren natuurlijk uitzonderin­ gen.6 In Mexico vond in 1680 de grote Pueblo Rebellie plaats en rond 1760 kwamen de Maya's in Yucatén in opstand.7 Aan het eind van de achttiende eeuw roerden ook de Inca's zich onder leiding van Tupac Amaru II (1738-1781), die claimde van een roemrijke adellijke Inca-familie af te stammen.8

De inheemse bevolking in Midden- en Zuid-Amerika werd in de eerste anderhalve eeuw na de komst van Columbus gedecimeerd door oorlog en ziekte.9 Na circa 1650 groeide zij op het vasteland evenwel weer, zodat zij rond 1800 circa tien miljoen mensen telde.10 De Spaanse kolonisten waren vanaf het begin van de kolo­ nisatie zwaar in de minderheid en dat is gedurende de gehele koloniale periode niet veranderd.11 Het gevolg was dat de indiaanse bevolking daar een factor van betekenis is gebleven. Op de meeste Caribische eilanden werden rond 1800 echter vrijwel geen indianen meer aangetroffen. Zij waren uitgeroeid, weggevoerd of hadden zich vermengd met andere bevolkingsgroepen. 12 In Noord-Amerika heeft het veel langer geduurd voordat de indianen waren onderworpen. In de eerste plaats begonnen de Fransen, Engelsen en Nederlanders daar pas aan het begin van de zeventiende eeuw serieus met het stichten van nederzettingen. Bovendien waren er geen grote hoeveelheden edelmetalen aanwe­ zig, zodat het aanvankelijk weinig zin had om omvangrijke gebieden op de india­ nen te veroveren. Het aantal kolonisten was daarvoor ook te beperkt. In de begin­ periode was veeleer sprake van samenwerking met de daar woonachtige inheemse stammen, met name in de meer noordelijk gelegen koloniën.13 De kolonisten van het eerste uur hadden de indianen nodig om te leren overleven in de onherberg­ zame omgeving. Daarnaast was de handel in huiden voor hen een belangrijke bron van inkomsten en die huiden werden door de indianen geleverd.

De relatief vreedzame samenwerking bleek niet duurzaam.14 In Virginia kwam het al in 1622 lot oorlogen met de indianen. In het noordelijk gelegen Nieuw-Engeland 6. 7.

8. 9. 10.

11. 12. 13.

14.

Margadant, An inlroduction, 55 en 131. Mirow, Latin American law, 88. Margadant, An inlroduction, 131. De Maya's werden geleid door Jacinto Canek (drca 1731-1761). Margadant, /In inlroduction, 132. Naar deze verzetsleider is de Amerikaanse rapper Tupac Shakur (1971-1996) vernoemd. Er wordt geschat dat de inheemse bevolking in de door de Spanjaarden gekoloniseerde gebieden rond 1650 teruggelopen was naar slechts 750.000 personen. Mirow, Latin American law, 84. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 156. Ross, 'Legal Communications', 126. Wojciechowski, 'De indianen', 108-138. Hennes, 'The law of native Americans', 43 en 48. Hennes, 'The law of native Americans', 46-47.

!

1

De precolunibiaanse periode

17

wordt 1675 als waterscheiding gezien, het jaar waarin de zogeheten King Philip's War uitbrak. Die oorlogen brachten evenwel niet alle indianen onder het gezag van de kolonisten. In de uitgebreide gebieden ten westen van de aan de kust gelegen koloniën woonden stammen die hun zelfstandigheid wisten te behouden, zoals de machtige Confederatie van de Irokezen.15 Deze inheemse stammen beschouwden zich als soeverein en onderhielden nog tot en met de Amerikaanse Revolutie (1776-1783) diplomatieke betrekkingen met de koloniale mogendheden.16 Pas vanaf 1815 vielen ook zij onder het gezag van de uit die Revolutie voortgekomen nieuwe mogendheid, de Verenigde Staten. Het zou evenwel nog bijna een eeuw duren voordat hun verzet definitief was gebroken.

Ook in Noord-Amerika was de omvang van de inheemse bevolking sterk afgeno­ men als gevolg van de komst van de kolonisten.17 Toen de onderwerping rond 1900 was voltooid, telde zij’ slechts circa 250.000 personen. Daarna herstelde de inheemse bevolking zich langzaam, maar zij bleef een kleine minderheid in eigen land.18 Dit was mede het gevolg van het feit dat in de loop van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw miljoenen Europese immigranten de over­ steek naar Noord-Amerika maakten. Veel van de overgebleven indianen leefden in reservaten en participeerden derhalve slechts in geringe mate in de Amerikaanse samenleving. 1.2

1.2.1

Codificatie en het indiaanse recht De chtonische traditie

Gezien de strikte definitie van codificatie die in dit boek wordt gehanteerd, ligt het voor de hand dat de indiaanse rechtsstelsels rond 1500 niet gecodificeerd waren. Dit geldt zeker voor het recht van de stammen die leefden in Noord-Amerika, zoals de Pawnee en de Navajo, op de Caribische eilanden Cuba, Haïti en de Domi­ nicaanse Republiek, zoals de Taino, en in het noorden van Zuid-Amerika, zoals de Arawakken. De Caiquetos op Curagao behoorden tot deze laatste stam. Deze stam­ men kenden geen staatsstructuur. Zij bestonden uit gemeenschappen die wel ver­ bonden waren door taal en gebruiken, maar die verder in een los verband leefden. Voor zover er sprake was van een hoogste autoriteit binnen een dergelijk verband wordt dit aangemerkt als 'complex chiefdom'.19 In Noord-Amerika bestonden 15.

16.

17.

18.

19.

Deze Confederatie werd door de Irokezen zelf aangeduid als Hatidenosaunee. Hennes, 'The law of native Americans', 51-52. In de kustgebieden woonden rond 1600 vermoedelijk circa 700.000 indianen. Hun aantal zakte in de koloniale periode tot onder de 100.000. Het aantal Europeanen steeg in die periode explosief tot meer dan een miljoen in 1760. Ross, 'Legal Communications', 126. Het aantal 'native Americans' in de Verenigde Staten nam in de twintigste eeuw toe tot bijna drie miljoen in 2000. Van der Velden, Ik lach niet Crotius, 16-17.

18

Kolonialisme en codificatie

zulke samenwerkingsverbanden tussen verschillende stammen eveneens, zoals de Confederatie van de Irokezen.20 Maar ook dan was iedere gemeenschap autonoom, met een eigen identiteit en onder een eigen 'chief'. Het gezag van de hoogste leider was zeer beperkt en veelal afhankelijk van de instemming van de overige leden van de stam. Dit hing samen met een gebrek aan middelen. De 'chiefs' hadden geen leger tot hun beschikking om hun autoriteit af te dwingen.

De rechtsstelsels van deze stammen behoorden vanwege het ontbreken van een staatsstructuur tot wat wel wordt aangeduid als de chtonische juridische traditie.21 Deze wordt gekenmerkt door het ontbreken van instituties, zoals een permanente rechterlijke macht, hetgeen belangrijke gevolgen heeft voor de wijze van geschilbe­ slechting. Er zijn weinig drempels om tot een procedure te komen, want er is geen formele toestemming voor nodig. De procedures zijn bovendien informeel en vinden mondeling plaats. Er wordt niets opgeschreven. Zij zijn niet zozeer gericht op het komen tot een beslissing ten gunste van een partij, als wei tot het bewerk­ stelligen van verzoening. Het bereiken van consensus en daarmee het herstel van de harmonie staat voorop.22 Procedures hebben daarmee meer het karakter van een onderhandeling, ook als het gaat om in onze optiek zware delicten zoals moord. Er zijn ook geen formele rechtsbronnen en al helemaal geen wetgeving. Het systeem van rechtsbronnen komt waarschijnlijk het dichtst in de buurt van een gewoonterechtelijk stelsel. Dat kan evenwel verwarrend werken, indien dat begrip wordt geassocieerd met een georganiseerde rechterlijke macht, zoals het geval was in Europa in de achttiende eeuw. Van een precedentenstelsel is in de chtonische traditie echter geen sprake, want ieder geval wordt afzonderlijk behandeld in over­ stemming met de specifieke omstandigheden ervan. Ook een concept als res iudicala bestaat niet in de chtonische juridische traditie.23 Indien blijkt dat de uitkomst van een procedure toch niet voor iedereen acceptabel is, wordt er opnieuw over­ legd.

Ook ten aanzien van het materiële recht heeft de chtonische juridische traditie spe­ cifieke kenmerken, samenhangend met het ontbreken van een staatsstructuur. Zo is het concept van individuele eigendom zeer beperkt ontwikkeld, zeker wat betreft onroerend goed. Dat is begrijpelijk, want veel meer dan eenvoudige voor­ werpen om te koken en te jagen heeft men niet. De nadruk ligt bovendien op het gemeenschappelijk gebruik van voorwerpen en grond. Meer in het algemeen 20. 21. 22.

23.

Hermes, 'The law of native Americans', 37 en 39. De Confederatie bestond eerst uit vijf, later uit zes naties, waaronder de Mohawk, de Oneida en de Onondaga. Glenn, Legal traditions, 56-85. Hermes, The law of native Americans', 34-35 en 39-40, spreekt in dit verband over het beginsel van reciprociteit of wederkerigheid. De regel luidt voluit: res iudicata pro veritate accipitur, dat wil zeggen 'het in het vonnis bepaalde wordt als waarheid aanvaard'.

i

l

2

De precohunbiaarise periode

19

worden individuele rechten niet beschermd, omdat het individu volledig is inge­ bed in de gemeenschap. Voor zover er sprake is van erfrecht betreft dit vooral reli­ gieuze en bestuurlijke functies.

2.2.2

De Inca's en de Azteken

Terwijl bij de stammen die tot de chtonische juridische traditie behoorden dus geen sprake was van een geavanceerd en gecodificeerd rechtsstelsel, ligt dit ten aanzien van twee volken die op het Amerikaanse vasteland woonden, de Inca's en vooral de Azteken, ingewikkelder. Deze volkeren hadden elk een Rijk opgebouwd dat juist wel kenmerken van een staatsstructuur vertoonde.24 Beide rijken kenden een gecentraliseerd bestuur en waren intern verbonden door een uitgebreid wegennet. Inca's Het Rijk van de Inca's was bijzonder groot en strekte zich langs de kust van ZuidAmerika uit van het huidige Ecuador tot aan het zuiden van Chili. Het telde waar­ schijnlijk rond de acht miljoen inwoners. De Inca's waren als stam herkenbaar vanaf de dertiende eeuw en vanaf het midden van de vijftiende eeuw vond de uit­ bouw van hun Rijk plaats, onder de legendarische leider Pachakuti Yupanka (over­ leden in 1471). Gezien de korte tijd die hun werd gegund, is het niet verwonderlijk dat aan de vooravond van de komst van de Spanjaarden de staat nog weinig uni­ form en homogeen was.25 De stammen die onder het centrale gezag waren gebracht, verschilden daarvoor nog te veel van elkaar. Mede vanwege de hardhan­ dige regeermethode kwamen de stammen regelmatig in verzet.26 Bovendien was het systeem van troonopvolging niet volledig vastgelegd, zodat het onduidelijk was welk lid van de koninklijke familie de nieuwe heerser zou worden. Het gevolg was een groot risico op burgeroorlogen.

Het centrale gezag beschikte over een aanzienlijk organisatorisch vermogen dat werd ingezet om het Rijk aaneen te smeden.27 Er werden overal tempels gebouwd ter ere van de imperiale cultus gewijd aan de zon. Ook werden overwonnen stam­ men opgesplitst en verspreid over het Rijk geherhuisvest. Hun plaats werd ingenomen door kolonisten die loyaal waren aan het Rijk. Van economische integratie was evenwel - anders dan bij de Azteken - geen sprake.28 Handel vond vooral

24.

25. 26. 27.

28.

Het Amerikaanse continent kende nog een derde Rijk, te weten van de Maya's. Het bevond zich op het territorium van het huidige Honduras, Guatemala en een deel van Mexico (Yucatón). Dit Rijk was echter rond 1440 als gevolg van een burgeroorlog uiteengevallen in een aantal onafhan­ kelijke stadstaatjes. Het viel gemakkelijk ten prooi aan de Spanjaarden. Margadant, An introduction, 5. Patterson, The Inca Empire, 71. Patterson, The Inca Empire, 98-128. McEwan, The Incas, 112-123. Moore, Power and property, 86-89.

20

Kolonialisme en codificatie

lokaal plaats, waarbij er geruild moest worden, omdat de Inca's geen geld gebruik­ ten. De lokale economieën waren slechts met het centrum verbonden door de verplichting tot het betalen van tribuut in natura. Van een ontwikkelde centrale bureaucratie was vermoedelijk evenmin sprake.29 Belangrijke bestuurlijke functies, zoals de positie van gouverneur van een provincie, werden uitgeoefend door leden van de adel en waren vaak erfelijk. Bovendien bemoeiden deze functionarissen zich vooral met zaken die van belang waren voor het Rijk, zoals het zorgen voor een soepele inning van belastingen en het tegengaan van opstanden. Het tribuutsysteem bracht met zich mee dat zij daarbij gebruikmaakten van lokale leiders, die eveneens vaak erfelijke posities bekleedden.30

In overeenstemming met deze slechts beperkt geïntegreerde staatsstructuur was het rechtsstelsel waarschijnlijk weinig ontwikkeld. De genoemde functionarissen beslisten weliswaar over conflicten die de overheid raakten, waarbij uiteindelijk de Incaleider het laatste woord had 31 Het betrof evenwel geen gespecialiseerde rech­ ters en er was ook geen formeel systeem van hoger beroep. Bovendien waren deze functionarissen niet geïnteresseerd in het oplossen van conflicten tussen indivi­ duen, indien die niet van belang waren voor de staat.32 Dat werd overgelaten aan lokale leiders, die oordeelden in een weinig geformaliseerde mondelinge proce­ dure zonder hoger beroep. Zij baseerden zich daarbij op gewoonterechtelijke regels, die lokaal verschilden. Van een codificatie kon ook geen sprake zijn, alleen al omdat de Inca's geen schrift kenden.33 Ook het materiële recht was - zeker in vergelijking tot dat van de Azteken - relatief onderontwikkeld.34 Van handelsrecht was vanwege de beperkte omvang van de handel bijvoorbeeld geen sprake. Tevens werd het concept van individuele eigendom dat vervreemd kon worden indien daartoe de wens bestond vermoedelijk slechts in beperkte mate gehanteerd, zeker waar het land betrof. Daarbij paste het dat in procedures meestal groepen tegenover elkaar stonden en niet individuen.

Azteken Het Azteekse Rijk was gelegen in het huidige Mexico, rondom Mexico-Stad dat destijds Tenochtitlan heette. Hel was qua territoriale omvang aanzienlijk kleiner dan het Rijk van de Inca's, maar er woonden toch zeker enkele miljoenen mensen 35 Hel was in de vijftiende eeuw door veroveringen ontstaan onder de 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35.

Moore, Power and property, 13-15,27-30,90-91,100 en 131. Patterson, The Inca Empire, 75-76. Moore, Power and property, 100 en 114. Moore, Power and property, 116-118 en 131-132. Moore, Power and property, 42,44-45 en 120-121. Zij maakten ter ondersteuning van het geheugen wel gebruik van quipus, waarbij gegevens wer­ den genoteerd met behulp van knopen en gekleurde koorden. Daarmee kon evenwel niet nauw­ keurig juridisch worden geformuleerd. Moore, Power and property, 102. McEwan, The Incas, 107. Moore, Power and property, 22-23,41-42 en 132-133. Margadant, An introduction, 6-7.

1

De precohunbiaanse periode

21

lange heerschappij van koning Netzahualcoyotl (1431-1472). Ook dit Rijk was der­ halve van relatief recente datum en de staatsstructuur weerspiegelde dit. De Azte­ ken hadden hun succes mede te danken aan hun alliantie met twee stadstaten, Tex­ coco en Tlacopan (ook wel als Tacuba aangeduid). Het Rijk was dus in feite een federatie. De Azteken waren daarin weliswaar dominant, maar de twee partners behielden hun eigen structuren. Bovendien bestond het Rijk uit vele onderworpen stammen die volgens eigen regels bleven leven. Hun belangrijkste verplichting bestond uit het betalen van een jaarlijkse schatting aan de Azteken. De inning van deze belasting, die in natura geschiedde wegens het ontbreken van een wijd verspreid geldstelsel, was strak georganiseerd. Er werd daarbij gebruikgemaakt van een landelijk net van gebouwen voor de opslag van goederen. De positie van de koning was, ten slotte, niet erfelijk. Hij werd gekozen door een groep keurvor­ sten, afkomstig uit de adellijke families. In overeenstemming met de staatsrechtelijke structuur bestond er in het Rijk der Azteken geen uniform rechtsstelsel. Iedere stam had een eigen systeem, waarbij rond 1500 dat van Texcoco het meest ontwikkeld was.36 Er bestond een rechterlijke organisatie van lagere en hogere rechtbanken, waarin speciaal opgeleide rechters functioneerden. Tegen hun uitspraken stond beroep open op de koning. Strafza­ ken, civiele zaken en militaire zaken werden apart behandeld. Daarnaast kende Texcoco gespecialiseerde handelsrechtbanken. De procedure was hoofdzakelijk mondeling, maar er vond wel enige registratie plaats. Ook was het mogelijk om schriftelijke verklaringen te gebruiken. Ten aanzien van het materiële recht was het systeem ook niet typisch chtonisch. Er was bijvoorbeeld sprake van een zekere ont­ wikkeling van individuele eigendom, ook ten aanzien van onroerend goed.37 biet strafrecht daarentegen was niet gebaseerd op individuele aansprakelijkheid. Straf­ bare handelingen konden gevolgen hebben voor de familieleden van een dader.

Het bestaan van een schriftcultuur maakte codificatie bij de Azteken in beginsel mogelijk.38 Er is wel gesuggereerd dat er sprake was van een codificatiebeweging in de decennia voor de komst van de Spanjaarden.39 Aan de basis van deze bewe­ ging zou de eerder genoemde koning Netzahualcoyotl hebben gestaan. Deze heeft zich inderdaad verdienstelijk gemaakt als wetgever door 35 tot 80 wetten te laten opstellen die door de rechtbanken werden gehandhaafd.40 Toch is het twijfelachtig of daarmee gesproken kan worden van een codificatie in de strikte zin van het 36. 37. 38. 39.

40.

Offner, Law and politics, 47-86 en 227-281. Mirow, Latin American law, 1-6. Mirow, Latin American law, 4-5. De Azteken maakten voor hun schrift geen gebruik van een alfabet, maar van tekeningen en pic­ togrammen. Margadant, An introduction, 14-15. Zie tevens Offner, Law and politics, 66-67, die het rechtsstelsel van Texcoco 'legalistisch' noemt. Hij bedoelt daarmee dat er abstracte regels bestaan afkomstig van een wetgever die exclusief op de relevante concrete zaken worden toegepast. Margadant, An introduction, 15.

Kolonialisme en codificatie

22

woord. Naast de genoemde geschreven wetten, die vooral regels van straf­ rechtelijke aard behelsden, bleef het recht grotendeels ongeschreven voortbestaan in de vorm van gewoonterecht. De regels waren blijkbaar zo bekend, dat er geen behoefte bestond om ze op te schrijven. De 'codificatie' van Netzahualcoyotl was dus weliswaar geschreven en afkomstig van een overheid met autoriteit, maar zij voldeed niet aan het criterium van exclusiviteit.

1.2.3

Indiaans recht na de verovering

Met de vestiging van het Spaanse gezag in de Cariben en op grote delen van het Amerikaanse continent kwam er een einde aan de grote zelfstandige indiaanse rij­ ken. Maar de komst van de Spanjaarden bracht niet met zich mee dat het indiaanse recht iedere betekenis verloor. Ten eerste claimden de Spanjaarden weliswaar het gehele Amerikaanse continent, maar feitelijk bleven grote gebieden buiten hun bereik. Zij misten ten enenmale de menskracht om dat enorme territorium te kolo­ niseren. Zo konden de stammen in Noord-Amerika hun bestaan in eerste instantie ongehinderd voortzetten. Ook de binnenlanden van Zuid-Amerika, zoals Vene­ zuela, waren rond 1600 nog niet onder feiteiijke Spaanse controle gebracht. Aan de oostkust van het huidige Nicaragua slaagden de Miskito indianen er zelfs in tot 1894 - althans formeel - een onafhankelijke staat te blijven. Daarnaast waren er ook gebieden die weliswaar nominaal onder de bestuurlijke structuur van de Spaanse Kroon vielen, maar die de facto te ver van het centrum waren gelegen om daarover effectief gezag uit te oefenen.41 In al die territoria bleef het indiaanse recht gewoon bestaan.

Ten tweede hanteerden de Spanjaarden in hun overzeese gebieden het personali­ teitsbeginsel. Dal betekende dat de indianen hun eigen recht mochten behouden voor zover dat niet in strijd was met Spaanse regels van openbare orde. Koloniale Spaanse instituties namen soms zelfs inheemse regels over.42 Tot de regels die nog een lang bestaan waren gegund, behoorde het gebruik dat de rechten op bepaalde gronden collectief waren en dat die grond ook collectief moest worden bewerkt.43 Een groot aantal indianenstammen in Noord-Amerika heeft als vermeld nog lange tijd volgens het eigen recht kunnen leven. Deze stammen werden pas aan het begin van de negentiende eeuw onderworpen aan het recht van de Europese koloniale mogendheden of van de Verenigde Staten.44 Op het recht van de koloniale samen­ leving hebben zij uiteindelijk geen aantoonbare invloed uitgeoefend.45 Zij waren 41.

42. 43. 44. 45.

Margadant, An introduction, 68. Mirow, Latin American law, 1 en 6-7. Ross, 'Legal Communications', 127. Abendanon, 'Het oud Spaansch koloniaal stelsel', 178-179. Hennes, 'The law of nabve America ns', 34. Hennes, 'The law of native Americans', 49.

3

De precolumbiaanse periode

23

getalsmatig in de minderheid en hielden zich bovendien veelal afzijdig van die samenleving. Zij woonden voor een groot deel in reservaten, waar hun rechtssys­ teem overigens wel enigszins voortlcefde.

2

2.1

2.1.1

De Spaanse

overzeese gebieden in de

West

Verovering en consolidatie van een wereldrijk (1492-1800)

Politieke ontwikkelingen

Met de aankomst van Columbus op de Bahama's in 1492 begon een lange reeks van veroveringen die uiteindelijk zouden leiden tot de onderwerping van grote delen van het Amerikaanse continent aan het gezag van de Kroon van Castilië. Maar de eerste fase van deze veroveringstocht betrof de Caribische eilanden. Na de ontdekking van de Bahama's verkende Columbus nog tijdens dezelfde ontdek­ kingsreis de eilanden Hispaniola, waar tegenwoordig de staten Haïti en de Domi­ nicaanse Republiek op zijn gelegen, en Cuba.1 Op zijn tweede reis, van 1493 tot 1496, deed hij ook Puerto Rico en Jamaica aan. Tevens ontdekte hij enkele boven­ windse eilanden, zoals Guadeloupe en Dominica. Omdat Columbus vooral op zoek was naar de rijkdommen van Indië, was zijn belangstelling voor de ontdekte eilanden beperkt. Hij trof daar namelijk vooral indianen aan en gezien hun ontwik­ kelingsniveau zag hij weinig mogelijkheden tot het aangaan van lucratieve handelsrelaties. Een uitzondering vormde Hispaniola, waar het hem zinvol leek om naar goud en zilver te zoeken. Daarom stichtte hij in 1493 op dat eiland een neder­ zetting, waarschijnlijk de eerste succesvolle Europese kolonie in de West.

Het vasteland van het Amerikaanse continent bereikte Columbus voor het eerst enkele jaren later op zijn derde reis, die duurde van 1498 tot 1500, toen hij de noordkust van Zuid-Amerika aandeed, ter hoogte van Trinidad. In Midden-Amerika zette hij pas voet aan land tijdens zijn vierde en laatste reis, die de periode van 1502 tot 1504 besloeg. Maar de nadruk lag in de eerste, insulaire periode op de kolonisatie van de Caribische eilanden. In 1498 werd op Hispaniola de stad Santo Domingo gesticht en in 1508 volgde de eerste nederzetting op Puerto Rico. Op Cuba vestigden zich de eerste Spanjaarden in 1511 en in 1515 werden de eerste gebouwen neergezet in Havana, de latere hoofdstad.

1.

Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 15-16.

26

Kolonialisme en codificatie

In 1519 brak een tweede fase aan in de Spaanse kolonisatie met de veroverings­ tocht van Hcmén Cortès (14B5-1547), die in korte tijd zou leiden tot de omverwer­ ping van het Rijk der Azteken.2 Grote delen van wat tegenwoordig Mexico is, wer­ den onder het gezag van de Castiliaanse Kroon gebracht. De Spanjaarden stopten bovendien niet in Mexico, maar zetten hun veroveringstocht voort. Zij gingen vooral zuidwaarts en binnen enkele decennia was geheel Midden-Amerika onder­ worpen. Vanaf 1522 werd ook de noordkust van Venezuela gekoloniseerd. Ln 1532 boekten de Spanjaarden een belangrijke overwinning, toen onder leiding van Francisco Pizarro (circa 1471-1541) de relatief machtige Inca's werden verslagen en hun Rijk, dat zich uitstrekte van Ecuador tot Chili, kon worden ingelijfd. Daama nam het tempo van de kolonisatie weliswaar af, maar de veroveringen stopten niet. De Spanjaarden veroverden nog andere delen van Zuid-Amerika, zoals het huidige Argentinië, dat vanaf 1560 vanuit Bolivia werd gekoloniseerd. Tevens breidden zij hun Rijk langzaam maar zeker uit naar het noorden, te begin­ nen met de territoria in het noorden van Mexico. Pas aan het einde van de zeven­ tiende eeuw en in de loop van de achttiende eeuw zette deze beweging zich voort ten aanzien van gebieden die tegenwoordig deel uitmaken van de Verenigde Staten, zoals Califomië, New Mexico, Texas en Florida. In 1762, ten slotte, stond Frankrijk zijn kolonie Louisiana, die aanzienlijk omvangrijker was dan de huidige Amerikaanse slaat met die naam, af aan Spanje.3 Spanje had in de Zevenjarige Oor­ log (1756-1763) aan de zijde van Frankrijk gevochten en wilde compensatie voor zijn verliezen. Van een daadwerkelijke kolonisatie van deze territoria was echter geen sprake, want daartoe ontbrak het de Spanjaarden aan middelen en mensen. De verovering bestond hoofdzakelijk uit het vestigen van diverse missieposten, veelal door de orde der Jezuïeten. Zij was vooral ingegeven door de rivaliteit met andere Europese koloniale mogendheden die op het wereldtoneel waren versche­ nen, zoals Frankrijk, Rusland en in het bijzonder Engeland. De dreiging vanuit de Engelse koloniën, en later vanuit de Verenigde Staten, zou op de langere termijn inderdaad serieus worden.

Door de veroveringen op het continent kwam een einde aan de insulaire periode van de Spaanse kolonisatie. De nadruk van het Spaanse koloniale Rijk lag sinds­ dien op de gebieden op het Amerikaanse vasteland, terwijl de Caribische eilanden nog slechts van ondergeschikt belang waren.

2. 3.

Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 22. Eccles, France in America, 225. Verdrag van Fontainebleau (13 november 1762).

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

2.1.2

27

De Spaanse claim op de Amerikaanse en Caribische territoria: grondslag en realiteit

De Spanjaarden waren niet als enigen op zoek naar een zeeroute naar Indië. Ook de Portugezen probeerden een weg te vinden om de tussenhandel van de Arabie­ ren en Perzen te omzeilen. De Portugese zeevaarders hadden onder meer de 1500 kilometer ten westen van Portugal gelegen Azoren ontdekt, die zij al vanaf 1433 koloniseerden. De Portugezen richtten zich uiteindelijk vooral op een route langs de Afrikaanse kusten, om zo de gevaren te beperken. Aan het eind van de vijftiende eeuw stichtten zij de eerste nederzettingen op de kust van het tegenwoordige Marokko. Om te voorkomen dat de rivaliteit tussen deze twee zich ontwikkelende koloniale mogendheden tot oorlog zou leiden, werd in 1479 het Verdrag van Alcacjovas gesloten.4 Daarbij erkende Spanje de belangen van Portugal bij de Azoren en in Afrika, in ruil voor de Portugese erkenning van het Spaans gezag over de Canari­ sche eilanden. Deze eilanden hadden de Spanjaarden rond het midden van de vijf­ tiende eeuw gekoloniseerd. Op grond van dit verdrag eiste de Portugese koning dat Spanje de door Columbus ontdekte gebieden aan hem overdroeg, met als argu­ ment dat deze gebieden tot de Azoren behoorden. Opnieuw kwamen beide partijen tot een oplossing van het conflict zonder geweld, maar dit keer werd zij tot stand gebracht met behulp van de paus. In de middeleeuwen was het algemeen geaccepteerd dat de paus als plaatsvervanger van God op aarde universele bevoegdheden had. Op grond van die bevoegdheid had hij vanaf het midden van de veertiende eeuw de soevereiniteit over gebieden bewoond door heidenen over­ dragen aan christelijke vorsten.5 Rond 1500 was het wereldlijke gezag van de paus weliswaar tanende, maar er bestond nog steeds weinig twijfel over diens spirituele heerschappij. Voor de grondslag van de kolonisatie van de Amerikaanse en Caribi­ sche gebieden zou de betrokkenheid van de paus van groot belang blijken te zijn.

De paus vaardigde drie bullen uit waarin de invloedsferen van de beide mogend­ heden werden afgebakend. De bul Inter Caetera van 4 mei 1493 was daarvan de belangrijkste.6 Bij deze bul werd op 600 kilometer ten westen van de Azoren een denkbeeldige verticale lijn getekend en de gebieden verder westelijk daarvan toegewezen aan de Castiliaanse Kroon. Bovendien gaf de paus aan dat de verove­ ringen door Spanje en Portugal plaats dienden te vinden ter verspreiding van het christelijke geloof. Kerstening vormde dus de legitimerende grondslag voor de 4. 5. 6.

Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 17. Zo kende paus Clemens VI (1291-1352) in 1344 de soevereiniteit over de Canarische eilanden toe aan de Castiliaanse prins Luis de la Cerda (1291-1348). Saleh, 'Bestuur, recht en rechtspraak', 223. De twee andere bullen waren Examiae devolionis (eveneens van 4 mei 1493) en Dudurn siquidem (26 september 1493). Mirow, Latin American law, 12.

28

Kolonialisme en codificatie

kolonisatie en daarom werd in de bul ook een uitzondering gemaakt voor eventu­ eel te ontdekken gebieden die werden bestuurd door een christelijke vorst. Het recht van de Spanjaarden om de Caribische en Amerikaanse gebieden te kolonise­ ren was daarmee niet absoluut, maar werd afhankelijk gemaakt van het doel van de kerstening.

Met het oog daarop werd in 1513 besloten dat er voorafgaand aan een verovering ten overstaan van de indianen een verklaring moest worden voorgelezen, de zoge­ heten requerimiento.7 In deze verklaring werd gemeld dat de paus, door God als heer van het universum aangesteld, aan de Spanjaarden het recht had gegeven om over hun gebieden te heersen en de bewoners in het christelijke geloof te onderwij­ zen. Vervolgens werd aan de indianen verzocht om het gezag van God, de paus en de koning te erkennen. Ze hoefden zich overigens niet meteen te bekeren. Gingen ze hier niet mee akkoord, dan was oorlog tegen hen gerechtvaardigd en zouden zij na te zijn verslagen in slavernij worden weggevoerd. De requerimiento levert een fraai bewijs van de legalistische denkwijze van de Spanjaarden, want de kans dat de indianen de verklaring verstonden of begrepen, was uitermate gering. Dit gold helemaal toen vanwege de risico's op letsel besloten werd om de verklaring vanaf het schip voor te lezen, buiten het schootsveld van de indianen. In 1573 werd de requerimiento afgeschaft.

De afbakening van de invloedssferen vond nadere uitwerking in het Verdrag van Tordesillas van 7 juni 1494. Dit was nodig vanwege protesten van de Portugese koning.8 Op zijn aandringen werd de denkbeeldige lijn nog 1600 kilometer verder naar het westen verplaatst, zodat die 2200 kilometer westelijk van de Azoren kwam te liggen. Bedacht moet worden dat de afstand tussen de Azoren en Cuba ruim 5000 kilometer is. Als gevolg van deze herziening konden de Portugezen nu aanspraken maken op delen van Zuid-Amerika, in het bijzonder op Brazilië. Toen het besef doordrong dat de aarde rond was, werd bij het Verdrag van Zaragoza van 11 april 1529 de denkbeeldige lijn doorgetrokken. Zo ontstond ook in OostAzië een grens tussen de Portugese belangen in met name de Indonesische archipel en de door Spanje in bezit genomen Filipijnen. Aldus hebben Portugal en Spanje rond 1500 met instemming van de paus de gehele wereld verdeeld, inclusief het huidige Noord-Amerika en Canada. Zo betoogden de Spanjaarden nog in 1612 op grond van de bul Inter Caetera (1493) het recht te hebben om de in 1607 gestichte Engelse kolonie Virginia te vernietigen.9 Ook meenden zij op grond van de pauselijke toezeggingen handelaren en kolonis­ ten uil andere landen te mogen weren uit de gehele Caribische zee, omdat er 7.

8. 9.

Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 29. Mirow, Latin American law, 13. Margadant, An introduclion, 66. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 20.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

29

sprake zou zijn van een volledig door Spaanse gebieden omsloten binnenzee, een zogeheten mare clausum.10 De Portugezen hanteerden dezelfde argumentatie voor hun territoria. Voor opkomende koloniale mogendheden als Frankrijk, Engeland en Nederland, die in de loop van de zestiende eeuw aan kracht wonnen, was dit niet acceptabel. De Spaanse en Portugese claims op wereldhegemonie werden door deze mogend­ heden fel bestreden met argumenten. Voor Engeland en Nederland was dat het meest eenvoudig. De eenheid van de westerse christelijke wereld was sinds het midden van de zestiende eeuw immers verbroken door de kritiek van Maarten Luther (1483-1546) op de kerk en de daaruit voortvloeiende Reformatie. Aangezien Engeland en Nederland tot het protestantse kamp behoorden, erkenden deze twee landen het gezag van de paus niet langer. Daarmee verloren ook de pauselijke bul­ len en de daarin erkende claims van Spanje en Portugal hun waarde. Daarnaast verklaarde het Engelse Parlement in 1580 dat het voor de effectiviteit van dergelijke rechten noodzakelijk was dat de gebieden ook daadwerkelijk in bezit werden genomen.11 Aangezien de Spanjaarden het noorden van het Ameri­ kaanse continent vrijwel ongemoeid hadden gelaten en ook enkele eilanden in de Caribische zee niet volledig hadden gekoloniseerd, mochten andere landen die gebieden innemen.12 Ook de Fransen vertolkten dat standpunt.

In 1609 mengde ook de Nederlandse jurist Hugo de Groot (1583-1645) zich in deze discussie, met een boek getiteld Mare liberuni (de vrije zee).13 Hij schreef dat boek overigens met name met het oog op de situatie in Azië, want de Nederlandse belangstelling ging vooral uit naar de gebieden aldaar. De Groot sloot zich aller­ eerst aan bij de Engelse bewering dat feitelijke inbezitneming vereist was voor het ontstaan van een recht. Daarnaast ontleende hij diverse argumenten aan de geschriften van Spaanse auteurs. Dat gold in het bijzonder voor een werk van de zeer invloedrijke Spaanse monnik Bartolomé de las Casas (1484-1566), Brevisima relación de la destrucción de las Indias uit 1542.14 De las Casas had zich al vanaf het begin van de zestiende eeuw kritisch over de Spaanse veroveringen van de Caribi­ sche en Amerikaanse gebieden uitgelaten en in het bijzonder over de behandeling die de inheemse bevolking daarbij ten deel viel. Zijn felle aanvallen op de Spaanse 10.

11.

12. 13.

14.

Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 38. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 19-20. Zie bijvoorbeeld voor Californië: Margadant, An introduction, 152. Mare liberuni was een uitwerking van een hoofdstuk uit een in 1604 of 1605 door hem op verzoek van de VOC geschreven verhandeling, De iure praedae comntentarius (Een verhandeling over het recht van buit). De gehele verhandeling is pas in 1868 gepubliceerd. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 135-136. De las Casas was als kolonisator naar de nieuwe wereld vertrokken, maar was naar aanleiding van hetgeen hij daar waarnam monnik geworden.

30

Kolonialisme en codificatie

koloniale politiek leidden ertoe dat koning Karei I wetgeving invoerde ter bescher­ ming van de indianen.15 De las Casas betoogde ten eerste dat afspraken zoals gemaakt tussen de paus, Por­ tugal en Spanje alleen golden tussen partijen en dat andere landen daar niet aan waren gebonden. Als tweede argument voerde hij aan dat de door de paus toege­ wezen gebieden bestuurd werden door inheemse vorsten en dat daarover dus niet bij pauselijke bul kon worden beschikt. De paus kon alleen over de soevereiniteit ten aanzien van de ontdekte gebieden beschikken met instemming van de onder­ danen. De las Casas beriep zich hiervoor op het onder meer in het canonieke recht gehanteerde beginsel dat 'wat iedereen aanging, door iedereen moest worden goedgekeurd'.16

Beide argumenten werden dankbaar door De Groot overgenomen. Daarnaast bestreed De Groot het uitgangspunt van de mare clausum, betogende dat de zee in beginsel niet vatbaar was voor inbezitneming. De zee moest vrij zijn om handel mogelijk te maken, een standpunt dat grote gevolgen zou hebben voor de ontwik­ keling van het volkenrecht. In het verlengde van deze redenering opperde Cornelis van Bijnkershoek (1673-1743) in zijn boek De dontinio ntaris (1702) om de aanspra­ ken van landen op de zee niet verder te laten gaan dan drie zeemijlen gerekend vanuit de kust.17 Dal was in die tijd het maximale bereik van een kanonschot. In het bijzonder ten aanzien van de gebieden waar de Spanjaarden hun claim wegens een gebrek aan menskracht niet volledig konden waarmaken, werd die claim feitelijk genegeerd. De nieuwe opkomende koloniale mogendheden voelden zich vrij om de gebieden die niet daadwerkelijk waren gekoloniseerd in bezit te nemen. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw begonnen zij nederzettingen te vestigen op het Noord-Amerikaanse continent. In 1607 vestigden de Engelsen zich, als vermeld, in Virginia en in 1608 stichtten de Fransen de stad Quebec. De Neder­ landers volgden in 1609 met Nieuw-Amsterdam. Op dezelfde wijze ontstond Frans-Guyana, aan de noordkust van Zuid-Amerika. De Spanjaarden hadden het wel ontdekt, maar vonden het te ongezond om zich er te vestigen. De Fransen dachten daar anders over en stichtten er in 1604 de eerste nederzetting. Daarnaast veroverden zij in 1635 het eiland Guadeloupe, niet op de Spanjaarden, maar op de inheemse indianen, want die hadden eerder met succes de Spanjaarden verdreven. Ook Martinique werd in 1635 op de indianen veroverd, want de Spanjaarden hadden geen interesse in dit eiland. 15. 16.

17.

Koning Karei I was tevens keizer van het Heilige Roomse Rijk, als Karei V, onder welke naam hij in de Nederlanden bekendstaat. In het Latijn: Quod onnies tangit debet ab omnibus approbari. Het beginsel zag in de canoniekrechtelijke context op de benoeming van bisschoppen. Van der Velden, Ik lach niet Grotius, 64. Dat komt neer op circa vijf en halve kilometer.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

3i

Ten aanzien van de territoria die wei daadwerkelijk onder Spaans gezag werden gebracht, vooral in Midden- en Zuid-Amerika, waren de nieuwe, opkomende kolo­ niale mogendheden aanzienlijk voorzichtiger. Spanje was in de zeventiende eeuw zeker een mogendheid om rekening mee te houden. Kenmerkend is dat de Engelsen vanaf 1638 voorzichtig pogingen deden om nederzettingen te bouwen aan de oostkust van Guatemala, waar tegenwoordig de staat Belize ligt. Maar zij voelden zich niet zeker genoeg om er een officiële kolonie van te maken.18 Wel werden enkele relatief kleine Caribische eilanden formeel aan het gezag van de Spanjaar­ den onttrokken, zoals bijvoorbeeld Curatjao door de Nederlanders in 1634 en Jamaica door de Engelsen in 1655. Ook de Fransen verwierven zo enkele Caribi­ sche gebieden, waarvan het belangrijkste zonder twijfel het westelijke deel van Hispaniola was, het latere Haïti. De Spanjaarden hadden dit eiland eigenlijk niet volledig gekoloniseerd en stonden het westelijke deel in 1697 officieel af aan de Fransen bij de Vrede van Rijswijk. Het werd door de Fransen omgedoopt tot SaintDomingue. 2.1.3

De staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden

Tot dusverre is regelmatig gesproken over de Spanjaarden en Spanje, maar strikt genomen is dat niet juist. Spanje bestond destijds uit twee Koninkrijken: Castilië en Aragon. Die Koninkrijken waren pas sinds het huwelijk van Ferdinand van Aragon (1452-1516) met Isabella van Castilië (1451-1504) in 1469 verbonden in een per­ sonele unie. Welnu, Columbus had zijn reizen in dienst van Isabella gemaakt en de gebieden werden dan ook geclaimd voor de Castiliaanse Kroon. De paus had de gebieden derhalve toegewezen aan Castilië. De koning van Aragon had weinig belangstelling voor overzeese expansie in westelijke richting. Diens blik was meer oostwaarts gericht, hetgeen ook blijkt uit het feit dat tot zijn gebieden het in 1501 veroverde Koninkrijk Napels behoorde. Dat de kolonisatie van het Amerikaanse continent in het begin vooral een Castiliaanse aangelegenheid was, blijkt uit het feit dat daar aanvankelijk alleen kolonisten uit Castilië naartoe mochten.19 Pas in 1680 werd vaslgelegd dat immigranten uit geheel Spanje werden toegelaten.

De nieuwe gebieden waren derhalve toegewezen aan de Castiliaanse Kroon, maar ze vielen als aparte entiteiten rechtstreeks onder de vorst. Dat was overigens rond 1500 niets bijzonders, want formeel viel bijvoorbeeld het Koninkrijk Léon eveneens als een afzonderlijk onderdeel onder de Kroon van Castilië. Als gevolg van deze structuur had de Castiliaanse standen vergadering, de Cortes, bestaande uit repre­ sentanten van de adel, de geestelijkheid en de steden, ook niets te zeggen over hetgeen zich in de overzeese gebieden afspeelde. Tegelijkertijd werden de nieuw 18. 19.

Zij gingen daar pas toe over in 1862, onder de naam Brits-Honduras. De kolonie verwierf in 1981 onafhankelijkheid. Mirow, Lat in American law, 55.

32

Kolonialisme en codificatie

verworven gebieden niet beschouwd als persoonlijke bezittingen van de vorst. Vanaf het begin was het de bedoeling van de vorsten om de verovering een publickrechtelijk karakter te geven, waarbij de gebieden onder hun directe bestuur werden geplaatst. Het overzeese territorium viel overigens niet als één entiteit onder de Castiliaanse Kroon. Het werd onderverdeeld in afzonderlijke eenheden. Zo maakten rond 1700 in het huidige Midden-Amerika onder meer de koninkrij­ ken van Mexico, Yucatan en Guatemala deel uit van het Spaanse Rijk. Opvallend is daarnaast dat in overeenstemming met de bovenbeschreven claim gestreefd werd naar volledige beheersing van de Caribische en vooral Ameri­ kaanse territoria. De Castilianen beperkten zich bij de kolonisatie niet tot de kust­ gebieden. Evenmin zagen zij iets in het laten voortbestaan van indiaanse vorsten­ dommen, die via 'indirect rule' konden worden bestuurd. Dat systeem zou later wel vaak door de Engelse en Nederlandse kolonisatoren worden toegepast. Om die reden is wellicht de aanduiding 'overzeese koninkrijken' of 'overzeese provin­ cies' ook beter dan 'overzeese koloniën'.20 De Castiliaanse instituties hadden weliswaar geen zeggenschap over deze provincies, maar de Castiliaanse vorsten streefden er wel naar deze instituties voor die provincies min of meer te kopiëren.

In de eerste fase van de verovering, tot circa 1550, was de greep van de Castili­ aanse vorsten op hun nieuwe bezittingen evenwel beperkt. Dat was ten dele het gevolg van de grote afstanden en de daarmee gepaard gaande moeizame commu­ nicatie. Daarnaast was de ontdekking en kolonisatie van de nieuwe territoria een riskante en kostbare onderneming. De eerste kolonisatoren werden geconfronteerd met een soms letterlijk moordend klimaat, zoals in Florida en Venezuela, en een vijandige inheemse bevolking. Het gevolg was dat pogingen regelmatig op een fiasco uitliepen.21 Om de risico's voor zichzelf te beperken, maakten de vorsten gebruik van zogeheten capilulaciones. Dat waren in feite een soort publiekrechte­ lijke overeenkomsten, waarbij aan een private partij het recht werd verleend om, veelal op eigen kosten, een gebied te koloniseren. De gerechtigde had overigens de plicht om binnen de gestelde tijd ook daadwerkelijk te beginnen met de kolonisatie en een minimumaantal nederzettingen te stichten, anders vervielen zijn rechten. Daarnaast had hij militaire verplichtingen met het oog op de verdediging van de grenzen.22 Daartoe mocht hij een fort bouwen. Om aan deze onderneming te kunnen verdienen, kreeg deze private partij, soms aangeduid als adelantado, het recht om het gebied te besturen en te exploiteren.

Eveneens ter compensatie van de eerste kolonisatoren werd in deze beginperiode een stelsel van reparlinüenlo en encomienda ingevoerd, begrippen die aanvankelijk 20. 21. 22.

Margadant, /In introduction, 49. Margadant, An introduction, 71. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 28. Mirow, Latin American law, 97.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

33

samenvielen.23 Het stelsel, dat ook al voorkwam op het Iberisch schiereiland, behelsde de toekenning van een stuk grond aan een persoon die zich verdienstelijk had gemaakt voor de Kroon (encomienda). Daarbij kon die persoon ook de beschik­ king krijgen over een aantal indianen, die dan officieel tegen een zekere vergoe­ ding werkzaamheden moesten verrichten (repartimiento). Ook zouden zij onderwijs in de christelijke leer krijgen. Toen in een later stadium de mogelijkheid van enco­ miendas werd ingeperkt, werd het ook mogelijk om losse repartimientos te verwer­ ven.24 De toekenning van encomiendas kon alleen plaatsvinden aan personen van adel, zodat de toepassing ervan uiteindelijk redelijk beperkt bleef. Tot 1550 zijn er in heel het Spaanse Rijk in Amerika ongeveer duizend encomiendas verleend.25

Het systeem van capitulaciones, encomiendas en repartimientos had wat weg van een feodale structuur, mede gezien de grote autonomie ten aanzien van bestuur en rechtspraak die in het bijzonder de adelantados genoten.26 Maar de Castiliaanse vor­ sten waakten er wel voor dat zich geen leenstelsel kon ontwikkelen zoals bestond in het moederland, waar machtige leenheren ingrijpende privileges hadden ver­ worven. Ten eerste stonden de encomenderos vanaf het begin onder een zeker toe­ zicht van de Kroon. Toen bleek dat de kolonisatie succesvol verliep, vaardigde de vorst een stroom aan wetgeving uit in een poging de encomiendas te reguleren en de effecten ervan voor de bevolking te beperken. Ten tweede was de verlening van de encomiendas in beginsel tijdelijk. Aanvankelijk ging het om een periode van drie jaar, maar al snel werd dit levenslang. Omdat de vorst afhankelijk was van de enco­ menderos, werd in 1536 bepaald dat de tweede generatie in de rechten van de oor­ spronkelijke gerechtigde mocht treden. Dit werd later uitgebreid naar de derde en de vierde generatie.27 Desondanks bleef het principe van de tijdelijkheid van de encomiendas behouden en verdween het verschijnsel langzaam van het toneel, mede vanwege het feit dat het regelmatig voorkwam dat er geen erfgenamen waren. In dat geval viel het enconiienda namelijk weer terug aan de Kroon. Het resultaat was dat rond 1570 nog slechts een kwart van de uitgegeven encomiendas zelfstandig was. De eigenaren daarvan werden bovendien zo veel mogelijk opgenomen in de nieuwe bestuurs­ structuur die vanaf het begin van de zestiende eeuw werd opgebouwd om de leen­ rechtelijke effecten van het oorspronkelijke systeem te beperken. De encomenderos kregen dan de titel van gouverneur. Rond 1720 konden de encomiendas in de

23.

24. 25.

26. 27.

Mirow, Latin American law, 87-89. Bakewcll, 'Conquest', 299-300. Mirow, Latin American law, 101. Mirow, Latin American lau>, 87. Margadant, An introduction, 97 en 101. Mirow, Latin American law, 87-88.

34

Kolonialis me en codificatie

meeste overzeese provincies worden afgeschaft, met uitzondering van Chili, Para­ guay en Yucatén.28

Aan de top van het nieuwe bestuurssysteem, dat vanaf het begin van de zestiende eeuw voor het Spaanse overzeese Rijk werd opgebouwd, stond de Real y Supremo Consejo de las Indias. Deze instantie was langzamerhand gegroeid vanuit de bestuurlijke adviesraad van de vorst voor Castilië, de Real y Supremo Consejo de Castilla, en in 1524 verzelfstandigd.29 De Raad was gevestigd in het moederland, in Sevilla, en belast met zowel wetgeving als bestuur ten aanzien van de nieuwe wereld, een en ander wel onder goedkeuring van de vorst.30 Hij fungeerde boven­ dien in belangrijke zaken als hoogste rechter voor de overzeese gebieden. Van enige scheiding van machten was in deze periode geen sprake. De Consejo werd uiteindelijk opgeheven in 1834 en heeft in zijn bijna driehonderdjarige bestaan een ongelofelijke hoeveelheid regels en beslissingen uit naam van de koning uitgevaar­ digd. Veel van die regels waren bedoeld om de activiteiten van de kolonisten in goede banen te leiden. Zo bevatten de Leyes de Burgos uit 1512 veel bepalingen die beoogden de behandeling van indianen te verbeteren, overigens met beperkt suc­ ces. Er bestond een aanzienlijk verschil tussen de juridische regels en de koloniale werkelijkheid.

Ter plekke introduceerde de vorst ook instellingen met als doel om de kolonisten te controleren, om te beginnen de zogeheten audiencias.3' Ook dit geschiedde naar Castiliaans model, want sinds 1371 bestond daar te Valladolid al de Audiencia y Chancilleria Real. De eerste audiencia van de nieuwe wereld werd in gericht te Santo Domingo in 1526, na een mislukte poging in 1511. Zij werd al snel gevolgd door enkele audiencias op het vasteland, te weten in Mexico (1535), Panama (1542) en Peru (1543). Er zouden uiteindelijk in het Spaanse overzeese Rijk twaalf audiencias functioneren, waarvan de laatste in 1661 werd ingericht in Argentinië.32 Net als bij de Consejo de las Indias was er bij de audiencias geen sprake van een machtenscheiding en omvatte hun takenpakket zowel wetgeving als bestuur en rechtspraak. Bij al die functies speelde op de achtergrond de koning de hoofdrol, die altijd rechtstreeks door de audiencias kon worden benaderd. Ten aanzien van rechtspraak fungeerden de audiencias in zeer gewichtige zaken als instantie in eer­ ste aanleg, en daarnaast als hoger beroepsorgaan tegen uitspraken van lagere rech­ ters, op lokaal en regionaal niveau. De mogelijkheid van hoger beroep op de au28. 29.

30. 31. 32.

Mirow, Lat in American law, 88. Mirow, Laiin American law, 20. Daarnaast bevond zich in het moederland de belangrijke Casa de Contratación, die belast was met wetgeving en toezicht inzake de reizen van en naar de nieuwe wereld. Margadant, An introduction, 50. Bakeweli, 'Conquest', 298-301. Zie voor de vestigingsplaatsen van de overige audiencias: Abendanon, 'Het oud Spaansch koloni­ aal stelsel', 160.

2 De Spaanse overzeese gebieden in de West

35

diencias was overigens wel beperkt tot de belangrijker zaken. In sommige gevallen was het mogclijk om tegen een uitspraak van een audiencia bezwaar te maken bij de koning, oftewel de Consejo de las Indias. Daarnaast was als tegenwicht tegen de macht van de oorspronkelijke conquistadores het ambt van onderkoning, virrey, in het leven geroepen.33 Aanvankelijk werden er twee onderkoningen benoemd. Een van hen bestuurde het territorium dat als Nieuw-Spanje (Nueva Espana) werd aangeduid en zich uitstrekte van het noorden van Mexico tot en met Costa Rica in het zuiden. De tweede onderkoning bestuurde het verder zuidelijk gelegen deel van het nieuwe Rijk, dat werd aangeduid als Peru en dat zijn zwaartepunt had in Zuid-Amerika. In de achttiende eeuw werd dit laat­ ste territorium opgesplitst in drie apart bestuurde gebieden. Er waren sindsdien in Zuid-Amerika drie onderkoningen, te weten van Peru (inclusief het huidige Chili), van Nieuw-Granada (sinds 1717) en van Ri'o de Ia Plata (sinds 1776). Nieuw-Granada (Nueva Granada) besloeg de territoria van het huidige Colombia, Ecuador, Panama en Venezuela.34 Rfo de la Plata omvatte het moderne Argentinië, Uruguay, Paraguay en Bolivia. De onderkoning fungeerde als plaatsvervanger voor de vorst, maar anders dan zijn titel suggereert, was hij niet almachtig. Ten eerste werd hij niet voor het leven benoemd. Hij was meer een ambtenaar, die meestal niet langer dan drie tot vijf jaar op zijn post zat. Bovendien was zijn macht beperkt door de controle die de audiencias uitoefenden. De onderkoning was weliswaar de voorzitter van de in de plaats van zijn residentie gevestigde audiencia en ook behoorde het tot de taken van die audiencia om hem van advies te dienen, maar desondanks was de audiencia wel meer dan louter een adviesorgaan. Zij had ook substantiële eigen bevoegdheden. Zo nam zij de taken van de onderkoning waar indien er een vacature was. De au­ diencia verwierf in het bijzonder ten aanzien van de rechtspraak een grote mate van zelfstandigheid ten opzichte van de onderkoning. Zo oefende zij in feite toezicht over hem uit.35 Zij kon zich zelfs buiten de onderkoning om rechtstreeks tot de vorst wenden.

Ten derde werd de onderkoning na afloop van de termijn van zijn ambt, net als alle andere functionarissen, onderworpen aan een zogeheten juicio de residencia. In het kader daarvan diende de onderkoning verantwoording af te leggen voor hetgeen hij tijdens zijn ambtsperiode had gedaan. Tot de voltooiing van deze juicio kon hij zich niet naar elders begeven, ook niet om een ander ambt te aanvaarden. Tot slot beschikte de vorst ook nog over het instrument van de visitas.36 Hij kon

33. 34. 35. 36.

Margadant, An introduction, 55. In 1776 werd Venezuela overigens een autonoom capitania general. Margadant, An introduction, 74. Margadant, An introduction, 74. Mirow, Latin American law, 22.

36

Kolonialisme en codificatie

naar eigen goeddunken inspecteurs (visitadores) naar de koloniën sturen met de opdracht om te controleren of de ambtenaren zich wel aan de regels hielden.

De beperkingen die aan de macht van de onderkoning werden gesteld, zijn uiter­ aard begrijpelijk, maar zij hadden wel tot gevolg dat zijn rol als tegenwicht tegen de conquistadores niet altijd succesvol was. Dit gold temeer daar sommige kolonis­ ten van het eerste uur quasifeodale privileges hadden verworven en enkele van hen zich nog geruime tijd aan het gezag van de onderkoning konden onttrekken.37 Zij functioneerden bijvoorbeeld als gouverneurs of presidentes rechtstreeks onder de vorst met bevoegdheden die vergelijkbaar waren met die van de onderkoning, zij het voor een kleiner gebied.

Er werd aldus geprobeerd om machtsmisbruik en corruptie tegen te gaan door een systeem van checks and balances, waarin verschillende instanties elkaar in bedwang moesten houden. Het nadeel daarvan was dat er veel uitzonderingen bestonden op bevoegdheden van de diverse instanties en dat overlappende jurisdicties tot de nodige geschillen leidden. Een lokale equivalent van de Cortes, een standenvergadering die als tegenwicht tegen de macht van de vorst en zijn ambtenaren kon die­ nen, ontbrak.38 Anders dan in het moederland ontwikkelde zich in de koloniën geen vertegenwoordigend lichaam, waarin in ieder geval een deel van de bevolking werd gerepresenteerd. Controle op het bestuur in de overzeese gebieden vond uiteindelijk achteraf plaats in het moederland, onder supervisie van de vorst en diens Consejo de las Indias. Samengevat creëerde de Castiliaanse vorst in zijn overzeese Rijk een bestuursstruc­ tuur die in opzet zeer centralistisch was, maar waarin in de praktijk veel werd overgelaten aan de functionarissen ter plaatse. Dat leidde tot een verwatering van de door Madrid voorgestane koloniale politiek, temeer daar deze functionarissen te maken hadden met een machtige lokale elite.39 In ieder geval tot 1750 was het feitelijke beleid ter plaatse meer het resultaat van compromis en consensus dan van een absolutistische gezagsverhouding. In de loop van de achttiende eeuw poogden de Bourbon-vorsten, die vanaf 1700 op de Spaanse troon zaten, de lokale autono­ mie van de koloniën in te perken. Zij stonden meer onder invloed van de ideeën van de Verlichting dan hun voorgangers en waren uit op een efficiënter en ratione-

37.

38.

39.

Mirow, Latin American law, 24. Overigens was de invloed van de Castiliaanse Cortes rond 1500 niet meer zo groot als in dc middeleeuwen, als gevolg van de toegenomen macht van de koning. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw werden zij nog maar zelden bijeengeroepen, omdat de bevoegdheid tot autori­ satie van de belastingheffing aan de gemeenteraden was overgedragen. De overige cortes in Spanje behielden hun traditionele organisatie. Saleh, 'Bestuur, recht en rechtspraak', 213. Lynch, 'The institutional framework', 71-74.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

37

Ier bestuur.40 Hiertoe voerden zij in 1786 een systeem in waarbij de gouverneurs en lagere bestuurders vervangen werden door twaalf intendanten.41 Zo hoopten de Bourbons tevens een einde te maken aan de lappendeken van vaak conflicterende bevoegdheden. Onderdeel van het beleid was het vervangen van lokaal gerekru­ teerde ambtsdragers door functionarissen uit het moederland. Het systeem heeft nooit echt goed gefunctioneerd, onder meer wegens het verzet van de lokale elite. Die voelde er niets voor om de verworven posities af te staan aan peninsulares, personen die op het Iberisch schiereiland waren geboren.

2.1.4

Rechtsbronnen leer en codificatie in de overzeese gebieden

Het overzeese Rijk was staatsrechtelijk gezien afgescheiden van de territoria die de Castiliaanse vorsten op het Iberische schiereiland bestuurden en in overeenstem­ ming daarmee vormde het Rijk ook een afzonderlijke rechtsorde.42 Dat betekende in het bijzonder dat het recht van Castilië niet vanaf het begin automatisch van toe­ passing was in de nieuw verworven gebieden. In de koloniën gold alleen het recht dat door de vorst van toepassing was verklaard.43 Het lag voor de hand dat de vorst aansluiting zou zoeken bij dat Castiliaanse recht, want ook voor zijn territoria op het Iberisch schiereiland streefde hij naar een zo groot mogelijke uniformiteit.44 Maar volledige concordantie was niet mogelijk. Daarvoor waren de verschillen met het moederland te groot, alleen al gelet op de aanwezigheid van een indiaanse bevolking. Slavernij vormde op zichzelf geen reden voor afwijkende regels, ook al werden vanaf het begin van de zestiende eeuw grote aantallen slaven uit Afrika naar de overzeese gebieden overgebracht. In het moederland was slavernij in deze periode immers ook een belangrijk verschijnsel, dat juridisch was geregeld.45 De slavernij heeft daar pas aan het einde van de achttiende eeuw aan belang ingeboet, maar het is nooit officieel afgeschaft. Hoewel er derhalve inhoudelijk wel aanzienlijke verschillen bestonden, kwam de rechtsbronnenleer grotendeels overeen met die in het moederland. Deze was vastgelegd in de Ordenarniento de Alcala uit 1348 en impliceerde een pluraliteit van rechtsbronnen. Castilië en dus ook het Spaanse overzeese Rijk kende een principi­ eel open systeem, waarin de wet slechts een van de vindplaatsen was van het recht. Maar er was wel een belangrijk verschil tussen het moederland en de nieuwe wereld. In Castilië hadden de standenvergaderingen van de afzonderlijke regio's 40. 41. 42. 43. 44. 45.

Rodrfguez O., The independence, 19. Lynch, 'The institutional framcwork', 78. Ragden, 'Heeding Heraclides', 326-333. Mirow, Latin American law, 32. Margadant, An introduction, 89-90. Rodrfguez O., The independence, 25-26. Fradera, 'Why were Spain's special overseas laws', 335-336. Van der Velden, Ik lach met Crotius, 57. Saleh, 'Bestuur, recht en rechtspraak', 224. Herzog, 'How did early-modem slaves', 2-3.

Kolonialisme en codificatie

38

in de middeleeuwen het belangrijke privilege afgedwongen om te leven volgens het eigen recht, de fueros, die vaak de vorm van gewoonterecht hadden. Hoewel deze vergaderingen veel van hun invloed waren kwijtgeraakt, was het voor de vorst nog steeds erg moeilijk om in te grijpen in die fiteros.

In de nieuw veroverde gebieden was geen sprake van dergelijke sterk staatsrechte­ lijk verankerde privileges. Ook de in de capitulaciones aan de kolonisten van het eerste uur toegekende bevoegdheden verkregen niet een dergelijke status. Als gevolg daarvan kon de wetgeving van de vorst opklimmen tot dominante rechts­ bron, ook indien die niet was opgenomen in de Ordenamiento de Alcala. Over de precieze status van het gewoonterecht als rechtsbron in de koloniën bestaat wel enige discussie.46 In de reguliere Spaans-koloniale samenleving nam het in ieder geval niet de cruciale positie in die het rond 1500 in de Europese continentale rechtsstelsels had. Het was vooral relevant voor de handel en de mijnbouw, maar voor het overige was zijn rol relatief onbelangrijk. Voor de indianen die, zoals hierna zal blijken, in beperkte mate volgens hun eigen recht bleven leven, was het wel een belangrijke rechtsbron.

Wetgeving werd, als vermeld, specifiek voor de overzeese gebieden afgekondigd. Dat gebeurde wat de belangrijkste wetten betreft vanuit Castilië, door de vorst en zijn Consejo de las Indias. Tot deze categorie behoren onder meer de Leyes de Burgos (1512), de Real Provisión de Granada uit 1526 en de Nuevas Leyes (Nieuwe Wetten) uit 1542. Deze wetten bevatten veel regels ten aanzien van de positie en behandeling van de indianen. Daarnaast konden de Spaanse autoriteiten ter plaatse eveneens wetgeving uitvaardigen, maar die was wel onderworpen aan de goedkeuring van de vorst. Wetten van onderkoningen en van audiencias kregen in afwachting van die goedkeuring wel meteen voorlopige gelding. Deze wetgevende activiteit op centraal en decentraal niveau leidde tot een onover­ zichtelijk geheel. Lange tijd hebben de praktijkjuristen zich moeten behelpen met particuliere verzamelingen.47 Pas aan het eind van de zeventiende eeuw zijn alle wetten verzameld in een officiële compilatie, de zogeheten Recopilación de las Leyes de las Indias. Deze Recopilación was opgesteld door twee bij de Consejo de las Indias werkzame juristen: Antonio de León Pinelo (1589-1660) en Juan de Solórzano Pereira (1575-1655). Zij was door koning Karei II (1661-1700) bekrachtigd op 18 mei 1680. Dit werk bevatte maar liefst 6400 wetten, verdeeld over negen boeken. Het werd in de eeuw daarna diverse malen vrijwel ongewijzigd uitgegeven, voor het laatst in 1791. Omdat er veel nieuwe wetgeving werd uitgevaardigd, was zij spoe-

46. 47.

Margadant, An introduction, 63-64. Mirow, Latin American law, 51. Margadant, An introduction, 59-60.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

39

dig verouderd. Er verschenen meerdere commentaren op de Recopilación, geschre­ ven door gezaghebbende juristen. De wetten zoals opgenomen in de Recopilación van 1680 bevatten hoofdzakclijk regels van publiekrechtclijke aard, maar ook enkele privaatrechtelijke normen.48 Er stonden bijvoorbeeld regels in die onteigening makkelijker maakten, hetgeen samenhing met het feit dat het bezit van alle onroerende goederen uiteindelijk terug te voeren was op een herroepelijke uitgifte door de vorst. Ook werden de eisen aan indiaanse testamenten versoepeld. Ten slotte bevatte de Recopilación van 1680 wetgeving die ambtenaren beperkte in de keuze van hun huwelijkspartner, om te voorkomen dat er familiebanden ontstonden die hun onafhankelijkheid zouden aantasten.

Hoewel deze Recopilación van 1680 de toegankelijkheid van de geldende wetgeving ongetwijfeld heeft bevorderd, was het geen codificatie.49 Het was weliswaar geschreven en afgekondigd door een wetgevende autoriteit, maar het kende geen exclusiviteitsclausule. Gewoonterecht speelde, als vermeld, een ondergeschikte rol in de reguliere Spaans-koloniale samenleving, maar het was niet formeel als rechts­ bron afgeschaft. Bclangrijker was dat naast de speciaal afgekondigde wetgeving nog twee subsidiaire rechtsbronnen door de vorst voor de koloniën werden aangewezen, te weten het Castiliaanse recht en de Siete Partidas.50 Castiliaanse wetten en fneros kregen aanvullend rechtskracht, doordat de Leyes de Toro uit 1505 van subsidiaire toepassing werden verklaard.51 Daarmee werd ook het canonieke recht formeel in de overzeese gebieden geïntroduceerd, want dat was door de vorst tot onderdeel van het Castiliaanse recht verklaard.52 De Bijbel, pauselijke bul­ len en overige kerkelijke regelgeving konden derhalve in de overzeese gebieden door rechters worden toegepast. De kerk had daar net als in het moederland haar eigen rechtbanken, maar die waren wel aan koninklijk toezicht onderworpen.53 De Siete Partidas werden in 1530 uitdrukkelijk door koning Karei I, onze Karei V, als aanvullende rechtsbron in de overzeese gebieden aangewezen. Deze wetgeving was van cruciaal belang in de koloniën, mede omdat daarin de regels omtrent sla­ vernij waren opgenomen. Zij was rond 1265 opgesteld door de Castiliaanse koning 48. 49. 50.

51.

52. 53.

Margadant, An introduction, 62. Salch, 'Bestuur, recht en rechtspraak', 214. Margadant, An introduction, 57. Dit gold ook voor nieuwe Castiliaanse wetgeving die derhalve automatisch subsidiaire gelding kreeg in de koloniën. Hieraan kwam pas een einde in 1614, toen bepaald werd dat een dergelijke gelding alleen werd verkregen indien dat uitdrukkelijk was bepaald. Mirow, Latin American law, 45. Margadant, An introduction, 166. Via het zogeheten recurso defuerza kon de Spaanse staat een zaak aan zich trekken. Margadant, An introduction, 156. Mirow, Latin American law, 30.

40

Kolonialisme en codificatie

Alfons X (1221-1284), ook wel aangeduid als El Sabio, de Wijze. Zij fungeerde in Castilië eveneens als subsidiaire rechtsbron, ter aanvulling van de regionale fueros. Maar omdat dergelijke fueros in de nieuw verworven overzeese territoria ontbra­ ken, werd het privaatrecht, en in het bijzonder het vermogensrecht, daar voor het overgrote deel ontleend aan deze Siele Parlidas.5* Daarmee kreeg het Romeinse recht ook vaste voet aan de grond in de Spaans-Amerikaanse territoria, want de Siele Parlidas waren grotendeels gebaseerd op het Corpus luris Civilis.55 Ter uitleg van de Siele Parlidas werd bovendien, zowel in Castilië als in de koloniën, gebruik­ gemaakt van de commentaren op het Corpus luris. Zo kon het gebeuren dat de hoogste rechters ten aanzien van de overzeese territoria volgens de middeleeuwse traditie van het ius commune gebruikmaakten van de geschriften van Azo, Accursius en Bartolus.56

Castilië was rond 1500 een standenmaatschappij en dat bracht met zich mee dat in de hierboven behandelde rechtsbronnen onderscheid werd gemaakt al naargelang de persoonlijke status van iemand.57 Voor leden van de adel golden andere regels dan voor de geestelijkheid en voor degenen die tot de derde stand behoorden. In de overzeese gebieden werd dit systeem overgenomen en zelfs uitgebreid.58 In de koloniale samenleving bevonden zich ook nog groepen die op grond van ras in een aparte juridische categorie konden worden geplaatst. Dat gold in de eerste plaats voor de indianen, maar de nakomelingen uit gemengde huwelijken werden even­ eens juridisch geclassificeerd. Voor deze afzonderlijke subgroepen golden speciale regels. Ten aanzien van de indianen waren veel van dergelijke regels te vinden in de eer­ dergenoemde Recopilación uit 1680. Tot de belangrijkste daarvan behoorde het verbod om indianen tot slaven te maken.59 Maar daarnaast bleven hun eigen rechtsregels ook van kracht, althans voor zover ze niet in strijd waren met het rooms-katholicisme of opzij waren gezet door Spaanse wetgeving.60 Bedacht moet worden dat de indianen en de kolonisten over het algemeen gescheiden van elkaar leefden. Vlak na de verovering hadden de indianen de neiging om buiten het bereik van de Spanjaarden te blijven door naar de meer perifere gebieden te vluch­ ten.61 Daarom werden onder dwang van de Spanjaarden indianendorpen, zogehe-

54. 55. 56. 57.

58. 59.

60. 61.

Mirow, Latin American law, 52. Van der Velden, Ik lach met Grotius, 62. Mirow, Latin American law, 16. Daarnaast waren ook canoniekrechtelijke regels opgenomen in de Siele Parlidas. Mirow, Latin American law, 52. Mirow, Latin American law, 54. Margadant, An introduction, 169-172. Mirow, Latin American law, 55-57. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 27. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 10. Margadant, An introduction, 68.

l

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

4i

ten reducciones, ingericht, waar zij verplicht moesten wonen.62 In het bijzonder de religieuze ordes bevorderden de ontwikkeling van dergelijke reducciones.63 Die dor­ pen stonden onder de dagelijkse leiding van een indiaanse chief, een cacique, die in feite de traditie van de lokale inheemse adel van voor de verovering door de Span­ jaarden voortzette.64 In die dorpen gold het eigen, indiaanse gewoonterecht en werd ook recht gesproken in indiaanse rechtbanken.65 Een belangrijk aspect van het indiaanse recht was de grote nadruk die werd gelegd op het gemeenschappe­ lijk gebruik van land. In Mexico werd voor Spaanse instanties nog geruime tijd een beroep gedaan op deze van voor de verovering daterende rechten.66 Wel stonden de indiaanse functionarissen nu onder strak toezicht van de Spanjaar­ den. Het was bovendien mogelijk om in beroep te gaan tegen beslissingen van inheemse leiders. In de gebieden waar relatief veel Spanjaarden wonen, zoals Mexico, maakten de indianen daardoor in toenemende mate gebruik van het Spaanse rechtsstelsel en namen zij de daarbij behorende juridische concepten over.67

Er moet hier nog worden gewezen op een interessante consequentie van de zojuist beschreven rechtsbronnenleer in de overzeese gebieden, in het bijzonder van de afwezigheid van fueros. De fueros in het moederland waren veelal regionaal en lokaal en leidden daarom tot een fundamentele rechtsverscheidenheid in het terri­ torium van de Castiliaanse vorst. Deze probeerde hier wel verandering in aan te brengen door uniforme wetgeving in te voeren, maar omdat de fueros staatsrechte­ lijk goed waren beschermd, verliep dat proces moeizaam. In de koloniën had de vorst dat probleem niet. Er was wel sprake van enige verscheidenheid, omdat wet­ geving voor een bepaald gebied werd afgekondigd.68 Maar het was de vorst zelf die dergelijke verschillen willens en wetens in het leven riep. Ook wetgeving afkomstig van autoriteiten ter plaatse kon tot verschillen leiden, maar dat leverde evenmin problemen op. Die wetgeving was uiteindclijk aan de goedkeuring van de vorst onderworpen, zodat deze kon ingrijpen als hij dat wilde. Zo stelden de lokale autoriteiten in 1786 voor de stad Santo Domingo, op het eiland Hispaniola, een código negro op, die naar het voorbeeld van de Franse Code noir uit 1685 speci­ fieke wetgeving bevatte inzake de slavernij. Maar deze código werd niet door de

62. 63. 64. 65. 66. 67. 68.

Margadant, An introduction, 70,83 en 104-106. Brereton, A history, 7. Bakewell, 'Conquest', 302. Bakewell, 'Conquest', 304-305. Mirow, Latin American law, 30. Kellogg, Law and the transjbnnation, xvii-xviil. Tot 1650 gebeurde dat regelmatig, maar het kwam ook nog voor in het midden van de negentiende eeuw. Kellogg, Laiv and the transfonnation, xx-xxi en 214-215. Margadant, An introduction, 58.

42

Kolonialisme en codificatie

vorst bekrachtigd en is dus ook niet geïmplementeerd.69 Het gevolg van dit alles was dat er zeker wat betreft het privaatrecht, waar de Siete Partidas domineerden, in het Spaanse overzeese Rijk feitelijk sprake was van een grote mate van territori­ ale rechtseenheid.

Er zijn gedurende drie eeuwen, tot aan het einde van de achttiende eeuw, geen codificatieplannen ontwikkeld voor de overzeese gebieden. Dat is opvallend, want de Spaanse vorsten hadden voor die gebieden wel de bevoegdheid tot codificatie.70 De verklaring hiervoor is vermoedelijk dat een dringende politieke reden om te codificeren simpelweg ontbrak. In Frankrijk en de Donaumonarchie werd codifica­ tie van essentieel belang geacht voor de kracht van de staat, omdat daarmee een einde kon worden gemaakt aan de rechtsverscheidenheid. Die rechts verscheiden­ heid bemoeilijkte namelijk het samensmeden van de diverse territoria van de staat. De bij de Franse Code civil (1804) en het Oostenrijkse Allgemeine Bürgerliche Gesetzbuch (1811) behorende exclusiviteitsclausules waren dan ook van cruciaal belang. Zij beëindigden onder meer de autonome status van het veelal lokale en regionale en dus overal verschillende gewoonterecht. Welnu, die argumentatie ging niet op voor het Spaanse overzeese Rijk, want dat kende al rechtseenheid. De situatie daar was wat dat betreft vergelijkbaar met die in Engeland, waar zich al in een vroeg stadium een uniforme common law had ontwikkeld. Daar kwam nog bij dat de nieuwe opkomende koloniale mogendheden wel hier en daar inbreuk maakten op de claim van Castilië op de gebieden in de West, maar dat het Spaanse wereldrijk tot het midden van de achttiende eeuw niet serieus werd bedreigd.71 Er bestond voor de Spaanse vorsten derhalve weinig noodzaak om rigoureus in te grijpen in de rechtsbronnenleer zoals die gold in de overzeese gebieden. Desondanks werden er in de achttiende eeuw wel enige pogingen ondernomen om het recht te hervormen, in het bijzonder met de komst van de Bourbons op de Spaanse troon in 1700. Deze waren, als vermeld, beïnvloed door de ideeën van de Verlichting. Hun pogingen waren vooral gericht op een herziening van de Recopilación uit 1680, waaraan bijvoorbeeld Juan del Corral Calvo de la Torre (circa 1667-1737) vanaf 1719 werkte.72 Deze werkzaamheden hadden uiteindelijk geen resultaat en ook het besluit van koning Karei III (1716-1788) in 1776 om een nieuw wetboek voor de overzeese gebieden op te stellen had uiteindelijk weinig succes.73 Interessant is dat Karei 111, een kundig vorst die in Spanje zeer populair was, 69.

70. 71. 72. 73.

In 1789 vaardigde de Kroon zelf te Aranjuez een Código negro carolino uit die bedoeld was voor het gehele Spaanse overzeese rijk Deze Código stuitte op veel verzet en werd al in 1795 opgeschort. Brereton, A history, 26. Voor de Iberische territoria hadden zij die bevoegdheid niet vanwege de staatsrechtelijk veran­ kerde fueros. Margadant, An introduction, 131. Mirow, Latin American law, 48. Mirow, Latin American law, 48-49.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

43

tevens een verbod op glossen en commentaren wilde als het nieuwe wetboek gereed was. Daarmee hoopte hij de rechtszekerheid te vergroten. Of het wetboek ook van een exclusiviteitsclausule voorzien zou worden, blijkt niet en lijkt gezien de weinig politieke inspiratie ook niet erg waarschijnlijk.

De door Karei III benoemde commissie onder leiding van Manuel José Ayala (1728-1805) heeft nog wel resultaten geboekt. In 1792 werd zelfs het eerste boek door de opvolger van Karei III goedgekeurd. Maar in 1799 is zij haar werkzaamhe­ den gestopt zonder dat er een volledig wetboek lag, met als gevolg dat de Recopilación uit 1680 de basis bleef van het Spaans-Amerikaanse rechtsstelsel. Na 1799 begon al spoedig de desintegratie van het Spaanse overzeese Rijk. 2.2

2.2.1

Ontwikkelingen

na

1800: een wereldrijk in verval

Politieke ontwikkelingen

Opkomende koloniale mogendheden als Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland hadden ondanks de Spaanse claim op basis van de bul Inter Caetera (1493) in de zeventiende eeuw aanzienlijke gebieden in bezit genomen in de West, vooral daar waar de Spanjaarden hun claim wegens gebrek aan menskracht niet konden waar­ maken. De activiteiten van de Britten, de Fransen en de Nederlanders op het Noord-Amerikaanse continent hebben uiteindelijk geleid tot de aanwezigheid rond 1800 van twee substantiële territoriale eenheden, waarvan er één zelfs een onafhankelijke staat was. In het uiterste noorden bevond zich een grote Britse kolo­ nie, het tegenwoordige Canada, en ten zuiden daarvan de Verenigde Staten, die zich in 1776 aan het gezag van het moederland hadden onttrokken.

Maar afgezien van enkele speldenprikken hadden deze mogendheden niet wezen­ lijk aan het Spaanse overzeese Rijk in Midden- en Zuid-Amerika durven tomen. Dat Rijk was derhalve rond 1800 nog grotendeels intact. In de loop van de acht­ tiende eeuw werd evenwel duidelijk dat het Rijk in verval begon te raken.74 Een teken aan de wand vormde de verovering van Havana en Manila door de Britten in 1762. Deze steden werden een jaar later bij het Verdrag van Parijs teruggegeven in ruil voor onder meer Florida, maar het Het zien dat de Spanjaarden kwetsbaar waren geworden.75 Dit bleek ook in 1795, toen de Spanjaarden werden gedwongen het oostelijk deel van Hispaniola af te staan aan de Fransen.76 In 1800 beloofden zij

74. 75.

76.

Margadant, An introduction, 131-132. De Vrede van Parijs (1763) vormde de afsluiting van de Zevenjarige Oorlog waarin Spanje, overi­ gens weinig enthousiast, aan de zijde van Frankrijk tegen Engeland had gestreden. Tweede Verdrag van Bazel (22 juli 1795). Het Spaanse gezag over dit deel van het eiland werd overigens twee keer voor korte tijd hersteld, van 1808 tot 1821 en van 1861 tot 1865.

44

Kolonialisme en codificatie

bovendien het in 1762 verworven Louisiana aan de Fransen terug te geven.77 Napoleon Bonaparte (1769-1821) werkte op dat moment aan de stabilisatie en uit­ bouw van het Franse overzeese Rijk in de Cariben.

Tot de oorzaken van het verval behoorde ten eerste de slechte economische toe­ stand. Het Rijk berustte op mercantilistische grondslagen, waarbij de overheid de handel en industrie strak reguleerde mede door middel van het toekennen van monopolies. Handel vanuit de koloniën was alleen toegestaan met het moeder­ land.78 In een dergelijk systeem was ook gegeven dat het bestuur in opzet zeer cen­ tralistisch en bureaucratisch was, hoewel de daadwerkelijke greep van de Spaanse vorsten op het overzeese Rijk, mede vanwege de enorme afstanden, beperkt was. Tegelijkertijd had het Rijk in de tweede helft van de achttiende eeuw veel geld nodig om de talrijke oorlogen te kunnen financieren, hetgeen resulteerde in een enorme belastingdruk.79 Het Rijk werd dan ook voorbijgestreefd door met name Groot-Brittannië, waar meer liberale opvattingen aan het eind van de achttiende eeuw de weg vrijmaakten voor de industriële revolutie die gepaard ging met een ongekende economische groei. Het tweede interne probleem speelde met name in de overzeese gebieden. Daar leefde grote frustratie onder de zogeheten criollos, dat wil zeggen in de overzeese gebieden geboren afstammelingen van de Spaanse kolonisten. Deze vormden een vaak welgestelde lokale elite, die ook posities in de koloniale bureaucratie ambi­ eerde. Zij kwamen wel in aanmerking voor lagere functies, maar werden bij de vervulling van hoge ambtelijke posities door de vorst gepasseerd.80 Deze posities waren voorbehouden aan zogeheten peninsulares. De enige mogelijkheid voor criol­ los om toch hogere posities te verwerven, bijvoorbeeld als rechter in een audiencia, was door gebruik van de mogelijkheid om ambtelijke functies te kopen.81 Daaraan werd evenwel vanaf 1750 door de Bourbons een einde gemaakt. Mede in reactie op deze achterstelling ontwikkelden de criollos een eigen identiteit die niet meer alleen aan het Spaanse moederland werd ontleend, maar bijvoor­ beeld ook aan het indiaanse verleden.82 Daarnaast leidde ook de politiek van de Bourbon-vorsten tot centralisatie vanuit het moederland tot onvrede, want de lokale elite wilde zijn relatief autonome positie niet verliezen. Voor de criollos leek onafhankelijkheid derhalve interessante perspectieven te openen, onder meer op 77.

78. 79. 80.

81.

82.

Bij het Derde Verdrag van lldefonso (1 oktober 1800). De machtsoverdracht vond pas plaats op 30 november 1803. Rodriguez O., The independence, 31. Rodriguez O., The independence, 33-34. Margadant, An introduction, 50,169 en 173-174. Lynch, The institutional framework', 74 en 78. De Kroon begon in 1633 met het verkopen van ambten. Rodriguez O., The independence, 11-13.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

45

het gebied van carrière. Zij hadden bovendien een voorbeeld, te weten de Verenigde Staten. Maar ondanks de tegenstellingen tussen moederland en over­ zeese gebieden overheerste aan beide zijden van de oceaan het besef te behoren tot één Spaanse natie.83 Het ideaal van een groot Spaans wereldrijk was nog springle­ vend. Het was de Franse keizer Napoleon die dit ideaal aan het wankelen zou brengen. In 1807 besloot Napoleon om van Spanje een Franse satellietstaat te maken. Om dat te bewerkstelligen pleegde hij daar in april 1808 een staatsgreep. Hij maakte daarbij gebruik van de Franse legers die al in Spanje aanwezig waren, zogenaamd om te helpen met de oorlog tegen Portugal. Napoleon dwong de Spaanse koning Karei IV en diens kortstondige opvolger Ferdinand VII (1784-1833) op respec­ tievelijk 19 maart en 6 mei 1808 tot aftreden. Hij plaatste vervolgens zijn oudere broer Jozef Bonaparte (1768-1844) op de Spaanse troon, als Jozef I. De Spanjaarden accepteerden deze machtswisseling evenwel niet, hetgeen resulteerde in een periode van constant verzet tegen de Franse bezetter, in de vorm van guerillas. Die periode zou eindigen met de verdrijving van de Fransen in 1813.

De strijd tegen de Fransen was voor een belangrijk deel een zaak voor lokale jun­ ta's, maar in september 1808 werd ook een Junta Central gevormd.84 Deze werd begin 1810, wegens een aantal nederlagen, omgevormd tot een uit vijf regenten bestaand comité. Dat comité riep onmiddellijk een nationale vergadering bijeen, de zogeheten Cortes van Cédiz. De Cortes openden met een bijeenkomst op 24 septem­ ber 1810 en zou een kleine vier jaar functioneren.85 Er zouden uiteindelijk driehon­ derd afgevaardigden aan deelnemen, waarvan 63 uit de overzeese gebieden. Spanje kende in deze periode feitelijk twee regeringen die allebei aanspraak maak­ ten op het gezag over zowel de Spaanse territoria in Europa als over de Spaanse overzeese gebieden.

Onvermijdelijk verslapte door de problemen in het moederland de greep op de overzeese gebieden. Het was niet zo dat deze gebieden vanaf het begin al onaf­ hankelijkheid wilden, hoewel die gedachte zeker niet geheel afwezig was. Men streefde vaak naar meer autonomie, maar wilde niet per se van de monarchie af.86 Veel explosiever was het feit dat zij intern verdeeld waren over de vraag of het gezag van de Cortes van Cédiz moest worden erkend.87 Zoals hierna nog zal blij­ ken, waren de meeste leden van die Cortes liberaal georiënteerd en gericht op het 83. 84. 85. 86. 87.

Rodrfguez O., The independence, 52. Voluit Junta Central Suprema Gubernativa del Reino. De Cortes werden op 16 april 1814 door de teruggekeerde vorst Ferdinand VII ontbonden. Zie bijvoorbeeld de artikelen 2 en 3 van de Constitutie van Cundinamarca (1811), een provincie in het huidige Colombia. Rodrfguez O., The independence, 238-240.

46

Kolonialisme en codificatie

doorvoeren van een ingrijpende modernisering. De progressieve groeperingen in de koloniën waren opgetogen over de afschaffing door de Cortes van quasifeodale instellingen en over de gelijkstelling van criollos en peninsulares. Hun tegenstan­ ders, de conservatieven, steunden evenmin de regering van Jozef I, want alle Span­ jaarden overzee waren over het algemeen fel gekant tegen de Franse inmenging. Maar zij plaatsten wel kanttekeningen bij de hervormingsmaatregelen die door de Corles werden getroffen en bij de claim dat daarbij gehandeld werd uit naam van de Bourbons. Deze tegenstelling tussen liberalen en conservatieven zou de gehele negentiende eeuw een belangrijke rol spelen in zowel Spanje als in zijn al dan niet voormalige territoria in de West. Het was deze interne strijd, meer dan een streven naar onafhankelijkheid, die in de periode 1810-1814 leidde tot burgeroorlogen in de overzeese gebiedsdelen, waarbij meer aan de rand gelegen territoria als Paraguay, Chili en Venezuela zich beriepen op hun autonomie ten opzichte van de respectievelijke onderkoningen van Rïo de la Plata, Peru en Nieuw-Granada.88 Daarmee dreigde desintegratie, maar de ver­ drijving van de Fransen in 1814 en de terugkeer van Ferdinand VII op de Spaanse troon bood mogelijkheden om liberalen en conservatieven te verzoenen.89 Deze vorst koos evenwel de zijde van de conservatieven en draaide alle hervormingen terug. Ook de representatie van de overzeese gebiedsdelen in het moederland werd afgeschaft. Daarmee verschafte hij de lokale elite een argument om voor onafhankelijkheid te strijden. Dit had uiteindelijk het verlies van alle Spaanse terri­ toria op het Amerikaanse continent tot gevolg. De Verenigde Staten hebben daar­ aan overigens ook hun steentje bijgedragen, onder meer door ten koste van Spanje het gezag te verwerven over Florida.90 Ook daarna zouden de Verenigde Staten op basis van de zogeheten Monroe-doctrine de invloed van Europese mogendheden in de territoria van het Amerikaanse continent trachten te beperken. Volgens deze doctrine, genoemd naar Amerka's vijfde president James Monroe (1758-1831), wer­ den eventuele Europese interventies in de ondertussen onafhankelijke staten aan­ gemerkt als uitingen van een onvriendelijke houding jegens de Verenigde Staten.91

Het eerst verloor de vorst zijn greep op het meer afgelegen onderkoninkrijk R10 de la Plata, mede dankzij de inspanningen van generaal José de San Martin (1778-1850). Dit resulteerde onder meer in 1816 in een onafhankelijke staat onder de naam Provincias Unidas de Sudamérica, vervolgens Provincias Unidas del Rio de la Plala geheten om ten slotte te worden omgedoopt tot Argentinië. Chili kon na een 88. 89. 90.

91.

Rodriguez O., The independence, 109-122,133,138 en 179. Rodriguez O., The independence, 240. Florida werd door Spanje aan de VS overdragen bij het op 22 februari 1819 getekende AdamsOnis Verdrag. Spanje had Florida, dat in 1763 was afgestaan aan Groot-Brittannië, weer terugge­ kregen bij de Vrede van Versailles van 19 april 1783, nadat de Britten de onafhankelijkheidsoorlog met de Verenigde Staten hadden verloren. Lokin/Zwalve, Hoofdstukken, 347.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

47

hevige strijd in 1818 verder als zelfstandig land onder generaal Bemardo O'Higgins (1778-1842). Nieuw-Granada werd een zelfstandige staat in 1821 onder leiding van Simón Bolivar (1783-1830), bijgenaamd El Liberlador (de bevrijder), en ging Gran Colombia heten. In datzelfde jaar verzelfstandigden ook Nieuw-Spanje, dat omgedoopt werd tot Mexico, en het Spaanse deel van Hispaniola, dat verder ging als de Dominicaanse Republiek.92 Peru bleef nog wat langer een Spaans steunpunt in de West, maar ook daar viel in 1824 het doek door het optreden van opnieuw Bolivar. Zo was binnen een tijdsbestek van vijftien jaar vrijwel het gehele Spaanse over­ zeese Rijk in de West ontmanteld. Alleen Cuba en Puerto Rico behoorden nog tot de Spaanse Kroon. Aan het eind van de negentiende eeuw verloor Spanje ook deze twee eilanden, tezamen met de Filipijnen in de Oost, als gevolg van een oorlog die in 1898 met de Verenigde Staten werd uitgevochten.93

2.2.2

Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeweging tot 1823

Het Spaanse Rijk kreeg onder koning Jozef I een nieuwe staatsrechtelijke structuur, die geregeld werd in het Statuut van Bayonne (Estatulo de Bayona). Deze grondwet was op 6 juli 1808 te Bayonne (Frankrijk) goedgekeurd door een Spaanse afvaardi­ ging van dertig notabelen. De belangen van Frankrijk stonden uiteraard voorop en in dat opzicht was er sprake van een dictaat van keizer Napoleon.94 Daarvan getuigt ook artikel 124 van dit Statuut, waarin was vastgelegd dat Frankijk en Spanje in een eeuwigdurende militaire alliantie waren verbonden. Desondanks was de inbreng van de Spaanse delegatie aanzienlijk. Als gevolg daar­ van had het Statuut niet dezelfde radicale inhoud als de revolutionaire Franse Grondwetten van 1793,1795 en 1799. De nieuwe Spaanse Grondwet van 1808 was meer een mengeling van conservatieve en modern-liberale elementen. Als conces­ sie aan de conservatieve Spaanse tradities werd onmiddellijk in artikel 1 het mono­ polie van de rooms-katholieke religie gewaarborgd. De vrijheid van godsdienst werd derhalve niet gegarandeerd. Daarnaast bleef het representatieve lichaam, de Cortes, nog steeds een standenvergadering bestaande uit afgevaardigden van adel, geestelijkheid en derde stand.95 Anders dan in Frankrijk sinds de Franse Revolutie kende het Statuut geen volkssoevereiniteit en werd de grondslag van de vertegen­ woordiging dus ook niet gezocht in een ondeelbare soevereine natie. Tegelijkertijd 92.

93. 94. 95.

Spanje had zijn deel van Hispaniola in 1795 afgestaan aan Frankrijk bij de Vrede van Bazel. Tussen 1804 en 1808 werd het bezet door Haïti, dat in 1804 onafhankelijk was geworden. In 1809 werd het weer een Spaanse kolonie. Verdrag van Parijs, gesloten op 10 december 1898. Esdaile, Spain in the liberal age, 26-27. Artikel 61 Statuut van Bayonne.

48

Kolonialisme en codificatie

had de grondwet ook enkele typisch liberale kenmerken, waaronder een grotere economische vrijheid dan onder het ancien régime?6 Onder invloed van het revolu­ tionaire gelijkheidsbeginsel werden bovendien aan de overzeese gebieden dezelfde rechten toegekend als aan het moederland.97 In overeenstemming hiermee moch­ ten deze gebieden 22 personen aanwijzen als afgevaardigden van de derde stand in de Cortes?6

De in het Statuut beoogde hervorming van het rechtsstelsel was ook gematigder dan hetgeen Napoleon in het revolutionaire Frankrijk had bewerkstelligd. Hij had met de invoering van de Code dvil in 1804 een einde gemaakt aan de rechtsverschcidenheid. Volgens het Statuut zou ook voor Spanje een codificatie van het pri­ vaatrecht worden opgcsteld die bovendien in lijn met de gelijkstelling van het moederland en de overzeese gebiedsdelen voor het gehele Spaanse Rijk zou gel­ den. Artikel 96 Statuut van Bayonne schreef voor dat 'las Espanas y las Indias' door één wetboek van burgerlijk recht en strafrecht bestuurd zouden worden." Het Statuut beval tevens de invoering van één wetboek van koophandel voor Spanje en de overzeese gebieden.100 Interessant is dat beide bepalingen al in het voorstel van de Spaanse delegatie stonden.101 Maar op hun instigatie werd even­ eens in artikel 82 Statuut bepaald dat de Corles afwijkingen konden toestaan.102 Er zou derhalve niet per se een einde komen aan de rechtsverscheidenheid. De codificatieopdracht was desalniettemin gewaagd, omdat de beslissing daarover in de handen van de Corles werd gelegd. De rol van de lokale en regionale fueros als autonome rechtsbron, die eeuwenlang onaantastbaar was geweest, zou daarmee zijn uitgespeeld. Vanwege de vrijwel permanente oorlog die tijdens het regime van Jozef 1 op het Iberisch schiereiland woedde, heeft het Statuut weinig effect gesor­ teerd. Ook van enige uitwerking van de codificatieopdracht van artikel 96 is het niet gekomen.

96. 97.

98. 99.

100. 101. 102.

Artikelen 88-89 Statuut van Bayonne. Artikel 87 Statuut van Bayonne: 'Los reinos y provincias espanolas de América y Asia gozarén de los mismos derechos que la Metrópoli.' Artikel 92 Statuut van Bayonne. De Cortes bestonden uit 172 afgevaardigden, 25 wegens de adel, 25 wegens de geestelijkheid en 122 wegens de derde stand. Artikelen 61-63 Statuut van Bayonne. Artikel 96 Statuut van Bayonne: 'Las Espahas y las Indias se gobemarén por un solo Código de leyes civiles y criminales.' Esdaile, Spain in the liberal age, Tl. Guzmén Brito, 'La codificación', 881, wijst op de Franse herkomst van deze bepaling. Artikel 113 Statuut van Bayonne. Guzmén Brito, 'La codificación', 879-880. Artikel 82 tweede alinea Statuut van Bayonne luidde: 'Las variaciones que se hayan de hacer en el Código dvil (...) serén propuestas del mismo modo a la deliberación y la aprobación de las Cor­ tes.' Zie ook artikel 144 Statuut van Bayonne: 'Los fueros particulares de las provincias de Navarra, Vizcaya, Guipüzcoa y Alava se examinarén en las primeras Cortes, para determinar lo que se juzgue més conveniente al interés de las mismas provincias y al de la nación.'

2 De Spaanse overzeese gebieden in de West

49

De tegenregering in Cadiz wilde eveneens een nieuwe staatsrechtelijke structuur voor het Spaanse Rijk ontwerpen en zij had daarom de Cortes aldaar belast met het opstellen van een nieuwe constitutie. De Cortes van Cadiz vormden een daadwer­ kelijke vertegenwoordiging en anders dan bij het Statuut van Bayonne werd er vanaf de eerste bijeenkomst in september 1810 dan ook uitvoerig gesproken over de inhoud van de nieuwe grondwet. Op 19 maart 1812 werd de zogeheten Consti­ tutie van Cadiz aanvaard.

Hoewel de Cortes van Qdiz de door het napoleontische Frankrijk gesteunde rege­ ring in Madrid fel bestreden, kwam de door deze Cortes opgestelde constitutie dichter in de buurt van de Franse revolutionaire grondwetten dan het Statuut van Bayonne. In artikel 1 Constitutie van Qdiz werd meteen het bestaan van een Spaans volk gepostuleerd, dat was samengesteld uit de Spanjaarden uit het gehele Rijk. Artikel 3 voegde daaraan toe dat de soevereiniteit bij dat volk berustte. In overeenstemming met het principe van de volkssoevereiniteit werden de Cortes ook niet langer gezien als een standenvergadering, maar als de representant van de natie.103 In het verlengde van de soevereiniteit van één ongedeelde Spaanse natie werd dan ook, anders dan in het Statuut, het onderscheid tussen het moederland en de overzeese gebiedsdelen opgeheven. Nergens in de Constitutie van Cédiz kwamen aanduidingen als 'América' en 'Indias' nog voor, ook niet bij de omschrij­ ving van het territorium.104 De Consejo de las Indias werd opgeheven en het bestuur van de overzeese gebieden werd ondergebracht bij een ministerie 'para Ultramar' ('voor overzee').105 Er werd tevens voor geheel Spanje een Consejo de Eslado opge­ richt, bestaande uit veertig leden, van wie er twaalf uit Spaans-Amerika moesten komen.

Toch was van volledige gelijkstelling geen sprake. De peninsidares vreesden getals­ matig overvleugeld te worden door de 'Amerikanen'. Hoewel de liberalen het ideaal van vrijheid aanhingen, hielden zij tevens vast aan de overheersende positie van het moederland.106 Daarnaast waren zij voorstanders van een gecentraliseerde staatsstructuur en dus wilden zij geen autonomie toekennen aan de overzeese gebieden. Bovendien bestond er in de Cortes veel dédain voor de bevolking over­ zee, niet alleen voor personen met een indiaanse of Afrikaanse achtergrond, maar ook voor de afstammelingen van Europeanen.107 De afvaardiging naar de Cortes werd daarom weliswaar vastgesteld naar rato van de bevolking van een gebied, maar de overzeese territoria kregen verhoudingsgewijs minder afgevaardigden.108 103. 104. 105. 106. 107. 108.

Artikel 27 Constitutie van CAdiz. Artikel 10 Constitutie van Cadiz. Saleh, 'Bestuur, recht en rechtspraak', 233. Fradera,'Why wcre Spain's special overscas laws', 336-345. Esdaile, Spain in the liberal age, 32-33. Zie de artikelen 28 en 31 Constitutie van Cédiz. Rodn'guez O., The independence, 83.

50

Kolon ia lis me en codificatie

Er een gold voor de overzeese gebieden een andere verdeelsleutel. Tevens werden in Amerika woonachtige Afrikanen en personen van gemengd bloed niet meege­ teld.109 In Amerika geboren indianen werden wel beschouwd als burgers. Ook op een aantal andere punten was de liberale meerderheid in de Cortes weinig progres­ sief. Net als in het Statuut was volgens de Constitutie van Cadiz het rooms-katholicisme de enige in het Spaanse Rijk toegelaten religie.110 Daarnaast konden de afge­ vaardigden het ondanks de nodige debatten niet opbrengen om de slavernij af te schaffen.111 De Cortes konden niet achterblijven bij het Statuut van Bayonne, dat duidelijk invloed heeft gehad op de afgevaardigden in Cadiz, en codificatie stond dan ook hoog op hun verlanglijstje. Op 9 december 1810, nog ver voordat de constitutie gereed was, stelde de liberale afgevaardigde voor Catalonië José Espiga y Gadea (1758-1824) al voor om commissies te benoemen die een codificatie van het privaat­ recht, strafrecht en handelsrecht moesten voorbereiden.112 Bij de debatten over dit voorstel in februari 1811 voerde hij als argument aan dat het bestaande recht een raar samenraapsel was uit het verleden, dat niet meer paste bij de huidige tijd en cultuur. Bovendien moest er meer precisie en helderheid in het recht worden aan­ gebracht, opdat de rechtswetenschap eenvoudig zou zijn.113 Over rechtseenheid sprak hij niet, hetgeen begrijpelijk is gezien zijn vooral praktisch-juridische argu­ mentatie. Voor zijn voorstel kreeg hij steun van Felipe Anér de Esteve (circa 1781circa 1812), eveneens uit Catalonië. Die pleitte wel uitdrukkelijk voor eenheid van wetgeving in heel Spanje.114 Zijn betoog was in lijn met de traditionele politiek van centralisatie van diverse Europese vorstenhuizen. Een natie met één religie en één vorst moest, aldus Anér, ook dezelfde wetten hebben.115 Het voorstel van Espiga werd op 5 februari 1811 aangenomen.

Het is opvallend dat tijdens deze discussie het codificatiestreven niet gekoppeld werd aan de volkssoevereiniteit, terwijl die wel een prominente plek zou krijgen in de uiteindelijke Constitutie van Cadiz. Bij eerdere constitutionele debatten in Frankrijk en Nederland is gebleken dat er een nauw verband bestond tussen de gedachte van een ondeelbaar soeverein volk en het streven naar een uniforme codi109. Klooster, Revolutions, 131-132. Fradera, 'L'esclavage', 538. 110. Artikel 12 Constitutie van Cédiz. 111. Zie artikel 5 Constitutie van C^diz, betreffende de toekenning van de Spaanse nationaliteit. In

112. 113. 114. 115.

deze periode kenden als vermeld zowel de koloniën als het moederland nog slavernij. Ook daama kreeg de beweging tegen slavernij weinig aanhang in Spanje. Toen in 1837 de afschaffing van de slavernij opnieuw werd besproken in de Cortes, leidde dit evenmin tot resultaat. Herzog, 'How did early-modem slaves', 3. Geggus, 'The Caribbean', 84. Diario de Sesiones 1,153 (9 december 1810). Diario de Sesiones 1,500 (5 februari 1811). Diario de Sesiones 1,502 (5 februari 1811). 'Llna Nacion que tiene una sola religion y un solo Rey, deberia tener unas mismas leyes.' Diario de Sesiones 1,502 (5 februari 1811).

1

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

5^

ficatie.116 Dit volk kon, indien men Rousseau op de voet volgde, maar één wil hebben en gaf van die wil uitdrukking in één uniforme wet. Het ontbreken van een dergelijk argument in de Spaanse discussie kan wellicht verklaren dat de uiteinde­ lijke opdracht tot codificatie zoals die in artikel 258 Constitutie van Cédiz werd opgenomen verhoudingsgewijs voorzichtig was geformuleerd. Daarbij is de invloed van het hiervoor behandelde artikel 82 (tweede alinea) van het Statuut van Bayonne onmiskenbaar.117 Volgens deze bepaling moesten de codificaties van het privaatrecht, strafrecht en handelsrecht overal in de monarchie gelijk zijn, maar werd tevens erkend dat voor bijzondere omstandigheden soms afwijkingen nodig konden zijn.118 Net als in het Statuut werd de beslissing daaromtrent aan de Cortes overgelaten, waarmee ook in de Constitutie van Cédiz de positie van de ftieros ingrijpend veranderde.119

Hoewel dal bij de bespreking van het voorstel van Espiga niet uitdrukkelijk naar voren was gekomen, bestond er ondertussen weinig twijfel over dat de nieuwe codificaties zouden gelden voor de gehele monarchie en dus ook in de overzeese gebieden. Bij de bespreking van artikel 258 Constitutie van Cadiz, in november 1811, bleek de relatieve voorzichtigheid die in dat artikel besloten lag juist bij een afgevaardigde uit die overzeese gebieden verkeerd te vallen.120 José Miguel Gordoa y Barrios (1777-1832), die Zacatecas in Mexico vertegenwoordigde, vond het invoeren van codificaties in het moederland en de overzeese gebieden op zichzelf een uitstekend idee. Maar dan moesten ze wel volledig uniform zijn en hij keerde zich daarom tegen de slotzin van artikel 258 Constitutie van Cadiz. Als afwijkin­ gen werden toegestaan, zo betoogde hij, zou de geest van het provincialisme herle­ ven en afbreuk worden gedaan aan deze heilige band die alle Spanjaarden moest verenigen.121 In het bijzonder vreesde hij dat de slotzin aangegrepen zou worden om afwijkingen in de overzeese gebieden toe te staan en zo de koloniale verhou­ dingen weer te herstellen. De codificaties moesten volgens Gordoa volledig uni­ form zijn om zo een 'harmonie van willen en gebruiken' te creëren die alle Span­ jaarden moest karakteriseren en verenigen.122

116. Van den Berg, Codificatie en staatsvorming, 31-33 en 374-376. 117. Guzmén Brito, 'La codificación', 879. 118. Artikel 258 Constitutie van Cédiz luidde: 'El código civil y criminal y el de comcrcio serén unos mismos para toda la Monarqufa, sin perjuicio de las variaciones, que por particulares circunstancias podrén hacer las Córtes.' Zie Mirow, 'Codification', 350-351. 119. Zie artikel 248 Constitutie van Cédiz, waarin de ftieros lijken te worden afgeschaft. Mirow, 'Codifi­ cation', 347. Zie ook artikel 4 Constitutie 1837. 120. Tijdens de debatten was dit artikel nog genummerd als 257. 121. 'El sagrado vincula que debe unir a todos los espanoles.' Diario de Sesiones UI, 2306 (21 november 1811). 122. 'La Concordia de voluntades y costumbres que debe caracterizar y unir a todos los espanoles.' Diario de Sesiones 111, 2306 (21 november 1811).

52

Kolonialisnie en codificatie

De praktische invulling van het codificatiestreven was evenwel weinig succesvol. Weliswaar werd al op 23 september 1811 een lijst met kandidaten voor een codificatiecommissie bij de Cortes ingeleverd, maar tot een benoeming kwam het niet. Wellicht hing dat samen met het feit dat er op die lijst niemand stond die afkom­ stig was uit de koloniën.123 Vervolgens werden pas in oktober 1813 en maart 1814 aanvullende lijsten ingediend, ditmaal wel met afgevaardigden uit de koloniën. Maar ook dit leidde tot niets. In maart 1814 werd Ferdinand VII, na de aftocht van Napoleon, opnieuw op de Spaanse troon gezet. Op 4 mei 1814 schafte hij de Con­ stitutie van Cédiz af en regeerde hij weer als absoluut vorst.

Van het codificatiestreven werd pas weer wat vernomen nadat Ferdinand VII in maart 1820 de liberale Constitutie van Cadiz weer had ingevoerd, onder druk gezet door een rebellie van legereenheden onder leiding van Rafael de Riego (1784-1823).124 In de koloniën werd er met gemengde blik naar deze restauratie gekeken.125 Een deel van de bevolking had de afschaffing van de Constitutie van Cadiz in 1814 betreurd, omdat zij een terugkeer naar de koloniale situatie van voor 1812 met zich mee had gebracht. Maar onder de conservatieve elite was er ook ver­ zet tegen deze grondwet, in het bijzonder onder de peninsulares. De nieuw verko­ zen Cortes namen onmiddellijk stappen en benoemde op 22 augustus 1820 een codificatiecommissie.126 Ditmaal was er wel enig resultaat, want op 19 juni 1821 werd voor het eerst een Spaans ontwerp voor een burgerlijk wetboek aan de Cortes gepresenteerd, het Proyecto Código civil 1821. Uil artikel 1 van dit Proyecto valt af te leiden dat het ontwerpwetboek was bedoeld om voor de gehele monarchie te gelden. Zij zou der­ halve ook voor de overzeese gebieden gelden, in overeenstemming met hetgeen de Constitutie van Cadiz daaromtrent bepaalde. Artikel 1 Proyecto 1821 bepaalde: 'De wet is de wil van alle Spanjaarden uit de beide halfronden (hemisferen).'127 Interes­ sant is dat het Proyecto Código civil 1821 streng optrad tegen het gewoonterecht, dat volgens artikel 30 een wet niet opzij kon zetten.128 Ook werden de regionale fueros niet gespaard, zodat met het Proyecto rechtseenheid zou worden bewerkstelligd, naar het voorbeeld van de Franse Code civil™

Mirow, 'Codification', 353 cn 357-358, waar ook de lijsten staan vermeld. Esdaile, Spain in the liberal age, 4&49. Margadant, An introduction, 182-183. I’eset Reig, 'Anélisis y concordancias', 31, waar ook de leden van de commissie vermeld worden. Het belangrijkste lid was Nicotós Maria Garelly Battifora (1777-1850). 127. 'La Ley es la voluntad de todos los espanoles de ambos hemisferios (...).' De tekst staat bij Peset Reig, 'Anélisis y concordancias', 42. 128. Peset Reig, 'Anélisis y concordancias', 48-49. 129. Peset Reig, 'Anélisis y concordancias', 99. 123. 124. 125. 126.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

53

Het ontwerp heeft de eindstreep niet gehaald. In april 1823 slaagde Ferdinand VII erin om de macht terug te winnen, mede als gevolg van het verlies van Mexico en met hulp van Franse troepen.130 Hij besloot om de Constitutie van Cadiz af te schaffen en de absolute monarchie te herstellen. Voor de meeste overzeese gebie­ den maakte dat overigens allemaal niet meer uit, want die waren ondertussen onafhankelijk geworden. Deze landen begonnen vroeger of later aan eigen natio­ nale codificatiewerkzaamheden, die hierna in paragraaf 3 zullen worden besproken.

2.2.3

Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeiveging na 2823: Cuba en Puerto Rico

Met het verlies van het grootste deel van het wereldrijk verdween ook de gedachte van een Spaanse natie die het moederland en de overzeese gebieden verenigde voorlopig uit het zicht. Ferdinand VII regeerde tot aan zijn dood op 29 september 1833 als absoluut vorst, zonder grondwet. De overgebleven overzeese gebiedsde­ len, Cuba, Puerto Rico en de Filipijnen, werden weer als vanouds als koloniën van het moederland beschouwd met elk een eigen rechtsstelsel. In de periode daarna kwam hierin geen verandering. Ferdinand VII werd opgevolgd door zijn dochter IsabelJa II (1830-1904), die tot 1840 vertegenwoordigd werd door haar moeder Maria Christina de Bourbon (1806-1878). In 1834 werd onder haar bewind het Koninklijk Statuut (Estatuto Real) afgekondigd.131 In dit Statuut legde de absoluut vorst zichzelf enige beperkingen op en werd ook een nieuwe Cortes in het leven geroepen. Er stond evenwel niets in over de positie van de overzeese gebieden.

In 1836 kwamen, na een staatsgreep, de progressieve liberalen aan de macht. Zij vervingen het Koninklijk Statuut door de Constitutie van Cadiz, maar dat was slechts in afwachting van een nieuwe grondwet.132 Die kwam in 1837 tot stand kwam en zou tot 1845 gelden. De nieuwe grondwet bevatte een codificatieopdracht, die ontleend was aan de Constitutie van Cédiz.133 Maar tevens werd uit­ drukkelijk bepaald dat de overzeese gebieden bestuurd zouden worden door spe­ ciale wetten, hetgeen betekende dat de grondwet daar niet van kracht werd.134 De constitutionele scheiding tussen het moederland en de koloniën bleef derhalve gehandhaafd. Bovendien zijn die speciale wetten nooit tot stand gekomen, zodat de macht van de functionarissen van de centrale overheid in Madrid in feite onbe­ grensd was.135 In overeenstemming met deze overheersende positie van het moe130. Esdaile, Spain in the liberal age, 60. 131. Esdaile, Spain in the liberal age, 68-69. 132. Esdaile, Spain in the liberal age, 73-74. 133. Artikel 4 Constitutie 1837 combineerde de artikelen 248 en 258 Constitutie van Cüdiz. 134. Artikel 2 Artlculos Adicionales: 'Las provincias de Ultramar serén gobemadas por leyes especiales.' Fradera, 'Why were Spain's special overseas laws', 334-335. Fradera, 'L'esclavage', 538. 135. Fradera, 'Why were Spain's special overseas laws', 347-349.

54

Kolonialisme en codificatie

derland reserveerde de Grondwet 1837 geen plaatsen meer in de Cortes voor afge­ vaardigden uit Cuba, Puerto Rico en de Filipijnen. Dezelfde benadering van de koloniale kwestie kan worden aangetroffen in de Grondwet van 1845, die onder invloed van de meer gematigde liberalen werd opgesteld.136 In die Grondwet van 1845 was de codificatieopdracht overigens wel aangescherpt, in de zin dat er geen ruimte meer werd gelaten voor afwijkingen.137

De Grondwet 1845 heeft ruim twintig jaar gegolden, totdat in 1868 koningin Isabella II werd verdreven door progressieve krachten.138 De grondwet die in 1869 werd afgekondigd weerspiegelde dat, hoewel Spanje wel een monarchie bleef.139 Er werden meer vrijheden gegarandeerd en ook de volkssoevereiniteit keerde terug als basis voor het politieke stelsel.140 De verhouding met de overzeese gebie­ den leek eveneens te veranderen, want artikel 108 bepaalde dat er een speciale ver­ gadering van de Cortes bijeengeroepen zou worden, waarin ook afgevaardigden uit Cuba en Puerto Rico zitting zouden hebben.141 Deze 'constituerende' Cortes zouden het regeringsstelsel van de overzeese gebieden moeten herzien. Daarbij moesten de rechten die in de Grondwet van 1869 werden toegekend, ook gewaarborgd worden in die gebieden, behoudens noodzakelijk geachte wijzigingen.142 De beide genoemde gebieden werden wel dichter bij het moederland getrokken, maar leken toch aparte eigen rechtsordes te houden. Dat zou betekenen dat ook de opdracht tot codificatie in eerste instantie nog steeds alleen voor het moederland gold.143 Deze opdracht was overigens gelijkluidend aan de codificatiebepaling in de Con­ stitutie 1837, zodat afwijkingen weer toegestaan waren. Toen Spanje in 1873 voor het eerst een Republiek werd, zette deze toenadering tussen het moederland en de overzeese gebiedsdelen zich voort.144 De door de republikeinse regering voorgestelde ontwerpgrondwet was vooruitstrevend. De soevereiniteit werd bij de burgers gelegd, de scheiding van kerk en staat werd afgekondigd en de volledige godsdienstvrijheid werd erkend.145 Revolutionair

136. 137. 138. 139. 140. 141. 142.

143. 144. 145.

Artikel 80 Constitutie 1845. Artikel 4 Constitutie 1845 luidde: 'Unos mismos Códigos regirén en toda la Monarquia.' Esdaile, Spain in the liberal age, 120-121. Het lukte aanvankelijk niet om een monarch te vinden, maar uiteindelijk was in 1870 Amadeus I (1845-1890) bereid de Spaanse troon te aanvaarden. Artikel 32 Grondwet 1869 legde de volkssoevereiniteit vast. Opvallend is dat de Filipijnen buiten deze regeling werden gehouden. Artikel 109 bepaalde voor die archipel slechts dat het regeringsstelsel bij wet zou worden hervormd. Artikel 108 Constitutie 1869 luidde: 'Las Cortes Constituyentes reformarén el sistema actual de gobiemo de las provincias de Ultramar, cuando hayan tornado asiento los Diputados de Cuba o Puerto Rico, para hacer extensivos a las mismas, con las modificaciones que se creyeren necesarias, los derechos consignados en la Constitución.' Artikel 91 Constitutie 1869. Esdaile, Spain in the liberal age, 133-134. Artikelen 34,35 en 42 Ontwerp-Constitutie 1873.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

55

was, zowel voor liberalen als voor conservatieven, de keuze om de Spaanse staat te hervormen tot een federatie met grote autonomie voor de deelstaten.146 Tot de zeventien deelstaten behoorden volgens artikel 1 van de ontwerpgrondwet ook Cuba en Puerto Rico, die daarmee volledig gelijkberechtigd werden.147 Dat bete­ kende dat deze twee eilanden tevens vielen onder de bepaling waarin het opstellen van wetboeken tot taak van de federale overheid werd verklaard, zodat daar in beginsel hetzelfde recht zou gelden als in het moederland.148 In deze bepaling werd overigens slechts gesproken over 'códigos generales' (algemene wetboeken) en mede gezien het federalistische karakter van de grondwet mag aangenomen worden dat deze wetboeken niet volledig uniform hoefden te zijn.149

De republikeinse ontwerpconstitutie van 1873 is nooit van kracht geworden, omdat eind 1874 een staatsgreep werd gepleegd die resulteerde in het herstel van de monarchie onder de Bourbons.150 Op de troon kwam Alfons XII (1857-1885), zoon van Isabella II, en de regering kreeg een gematigd conservatieve signatuur. Begrijpelijkerwijs moest er weer een nieuwe grondwet komen en die was gereed in 1876. Deze Constitutie 1876 was minder radicaal dan zijn voorganger, hetgeen bijvoorbeeld bleek uit het feit dat het rooms-katholicisme weer de staatsgodsdienst werd.151 Zij vestigde een constitutionele monarchie, waarbij iedere verwijzing naar de volkssoevereiniteit was verdwenen.152 Tegelijkertijd werden wel diverse grond­ rechten gewaarborgd, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van ver­ gadering.153

Ook in de verhouding met de overzeese gebieden werd een middenweg bewan­ deld. Cuba en Puerto Rico behielden hun afgevaardigden in de Cortes, zo bepaalde artikel 89, maar nu op basis van een bijzondere wet.154 In datzelfde artikel stond bovendien dat zij weer door bijzondere wetten bestuurd zouden worden. De kolo­ niën werden derhalve, als vanouds, weer beschouwd als afzonderlijke rechtsor-

146. Artikelen 39 en 92 Ontwerp-Constitutie 1873. 147. Overige overzeese gebieden, zoals de Filipijnen en de territoria in Afrika, bleven volgens artikel 2 voorlopig koloniën, al werd ook die gebieden de status van deelstaat in het vooruitzicht gesteld. 148. Artikel 49, onder 15 Ontwerp-Constitutie 1873. 149. Overigens bepaalde artikel 44 Ontwerp-Constitutie 1873 nog steeds dat voor de overgebleven koloniën bijzondere wetten zouden gelden. 150. Esdaile, Spain in the liberal age, 144-147. 151. Artikel 11 Constitutie 1876. 152. Artikelen 48 en 49 Constitutie 1876. 153. Artikel 13 Constitutie 1876. 154. Aan de overige koloniën werd dat voorrecht niet toegekend.

56

Kolonialisme en codificatie

des.155 De codificatieopdracht, opgenomen in artikel 75, gold opnieuw in eerste instantie voor het moederland. De opdracht was overigens gelijkluidend aan de betreffende bepalingen in de constituties van 1837 en 1869, zodat afwijkingen weer uitdrukkelijk waren toegestaan. Verder kon de regering, eveneens op grond van artikel 89, beslissen dat wetten uit het moederland, met de noodzakelijk geachte aanpassingen, ook in de overzeese gebieden werden ingevoerd. Vermeldenswaardig is het dat het daarvoor voldoende was om de Cortes van het voornemen daar­ toe op de hoogte te stellen. In 1889 zou de regering, zoals hierna zal blijken, van deze bevoegdheid gebruikmaken om een iets aangepaste versie van de Código civil in Cuba, Puerto Rico en de Filipijnen in te voeren. Ondanks de idealen van de Cortes van Cadiz bleven de verhoudingen tussen het moederland en de overzeese gebieden gedurende de gehele negentiende eeuw een koloniaal karakter houden. In overeenstemming daarmee gingen alle grondwetten sinds 1836, met uitzondering van de ontwerpconstitutie van 1873, uit van het bestaan van afzonderlijke rechtsordes voor het moederland en de overzeese gebie­ den. De codificatiepogingen die vanaf 1833, in het laatste jaar van de regering van Ferdinand VII, werden hervat, waren dan ook slechts indirect van belang voor die gebieden. Zij waren in eerste instantie gericht op het moederland, zoals ook kan worden afgeleid uit artikel 1 van het, overigens nooit wet geworden, Proyecto Código civil 1851. Daarin werd bepaald dat het wetboek alleen van kracht zou worden in Spanje, de Balearen en de Canarische eilanden. Voor de wetgeving voor de gebieden overzee bestond zelfs een afzonderlijke commissie, de comisión de codi­ ficación de las Provincias de Ultramar}56

De pogingen tot codificatie waren geruime tijd weinig succesvol. De in mei 1833 met de codificatie belaste Manuel Maria Cambronero (1765-1834) overleed voortij­ dig.157 In 1834 werd een driemanschap aangesteld dat het werk moest voortzet­ ten.158 Het resultaat van hun werkzaamheden, het Proyecto Código civil 1836, werd op 16 november aan de regering overhandigd. Naar Frans model werd al het oude recht inzake de in het wetboek behandelde onderwerpen afgeschaft, ook het gewoonterecht.159 Dit eerste volledige ontwerp voor een Spaans burgerlijk wetboek 155. Fradera, 'L'esclavage', 540. Artikel 89 Constitutie 1876 luidde: 'Las provincias de Ultramar serén gobemadas por leyes especiales; pero el Gobiemo queda autorizado para aplicar a las mismas, con las modificadones que juzgue Convenientes y dando cuenta a las Cortes, las leyes promulgadas o que se promulguen para la Peninsula. Cuba y Puerto Rico serén representadas en las Cortes del Reino en la forma que determine una ley espedal, que podré ser diversa para cada una de las dos provindas.' 156. Inesta Pastor, 'La comisión general', 78-79. 157. Bij Koninklijk Besluit (Real Decreto) van 9 mei 1833. 158. Op 29 januari 1834. Het driemanschap bestond uit Eugenio de Tapia Garda (1776-1860), José Navarro Ayuso (1755-1844) en Ramón Cobo de la Torre. Als assistent fungeerde Tomés Maria Vizmanos (1809-1859). Baró Pazos, La codificación, 67-68. 159. Artikel 12 Proyecto Código civil 1836. Serna Vallejo, 'La codificadón', 22-23.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

57

is nooit behandeld in de Cortes, waarschijnlijk vanwege de politieke turbulentie.160 Maar de werkzaamheden werden wel voortgezet met de benoeming van een per­ manente codificatiecommissie in augustus 1843.161 In 1846 werd Florencio Garcia Goyena (1783-1855) lid van die commissie en hij zou uitgroeien tot de geestelijk vader van het eerder genoemde Proyecto Código civil uit 1851.162 Tegen dit ontwerp bestond echter te veel verzet uit de regio's vanwege het centralistische karakter. Het was gemodelleerd naar de Franse Code civil en bevatte zelfs een exclusiviteitsbepaling.163 In overeenstemming met de Constitutie van 1845 werd derhalve geen ruimte gelaten voor de regionale fneros. Het ontwerp is daarom nooit wet gewor­ den, maar het heeft wel aanzienlijke invloed uitgeoefend op de codificaties in de nieuwe staten van Latijns-Amerika.164 Pas na het herstel van de monarchie in 1874 trad een rustiger periode in, die het uiteindelijk mogelijk maakte om te komen tot de afkondiging van de Código civil in 1889.165 In overeenstemming met het principe van de gescheiden rechtsordes bepaalde artikel 1 dat het nieuwe wetboek alleen zou gelden op het Peninsula (het Iberisch schiereiland), de daarbij gelegen eilanden, de Canarische eilanden en de gebieden in Afrika die onderworpen waren aan de wetten van het Peninsula. Maar al een week later volgde de afkondiging dat het werkingsgebied van het wetboek zou worden uitgebreid tot Cuba, Puerto Rico en de Filipijnen.166 Het besluit hiertoe werd genomen door de Spaanse regering, zonder betrokkenheid van de Cortes of van de bevolking van deze eilanden. Er waren geen wijzigingen aangebracht, conform het advies van de eerder genoemde codificatiecommissie voor de over­ zeese gebieden.167 De slavernij gaf daartoe ook geen aanleiding, want die was ondertussen in zowel Puerto Rico (1873) als Cuba (1886) afgeschaft.168 Opgemerkt dient te worden dat het nieuwe wetboek in ieder geval op Cuba en Puerto Rico feitelijk een andere status kreeg dan in het moederland. De genoemde 160. 161. 162. 163. 164.

165. 166. 167. 168.

Baró Pazos, Lm codijicación, 69 en 86. Rodriguez Ennes, 'Florencio Garcia Goyena', 706. Het ontwerp staat ook wel bekend als het Proyecto Goyena of als het Proyccto isabelino, naar koningin Isabella II. Rodriguez Ennes, 'Florencio Garcia Goyena', 707-709. Baró Pazos, Lm codificación, 89-100. Artikel 1992 Proyecto Código civil 1851. Rodriguez Ennes, 'Florencio Garcia Goyena', 711-712. Sema Vallejo, 'La codificación', 23. Lokin/Zwalve, Hoofdstakken, 350. Rodriguez Ennes, 'Florencio Garcia Goyena', 719-723. Koninklijk Besluit (Real Decreto) van 24 juli 1889. De Código civil werd in de koloniën van kracht op 5 november 1889, bij Koninklijk Besluit (Real Decreto) van 31 juli 1889. Guzrricin Brito, Historia, 320. Het decreet is gedrukt bij Betancourt, Código civil, 12. Die commissie had verklaard dat het wetboek ook in de koloniën kon gelden, 'sin necesidad de hacer modificación alguna que alterara el contenido y la forma en que fuera promulgado'. Betan­ court, Código civil, 11. Inesta Pastor, 'La comisión general', 79. In Spanje zelf was slavernij aan het begin van de negentiende in onbruik geraakt, maar is daar nooit formeel afgeschaft. Het eerdergenoemde Proyecto Código civil van 1851 voorzag nog in een regeling ervan. Herzog, Tdow did early-modem slaves', 3.

58

Kolonialisme en codificatie

eilanden kenden namelijk, anders dan het moederland, geen beschermde fueros. De salvatorische clausule, die ervoor zorgde dat het wetboek in Spanje in veel gevallen slechts subsidiaire werking had, trad daarom niet in werking.169 Als gevolg daarvan gold de Código civil 1889 op Cuba en Puerto Rico als enige rechts­ bron. In een editie uit 1916 van het Cubaanse burgerlijk wetboek zijn de betref­ fende bepalingen dan ook weggelaten met de mededeling dat ze niet van toepas­ sing zijn op Cuba.170 Op Cuba bleef de Código civil 1889 nog lange tijd van kracht, ook na verbreking van de banden met Spanje in 1898. Op 1 januari 1899 verklaarde het militaire bewind dat door de Verenigde Staten was ingesteld na de verovering op de Spanjaarden dat het wetboek zijn rechtskracht behield.171 In 1902 werd Cuba onafhankelijk, maar het zou nog tot 1987 duren voordat een nieuw burgerlijk wetboek zou worden ingevoerd.172 Puerto Rico volgde een geheel ander pad dan Cuba, want na de verovering door de Amerikanen in juli 1898 werd het officieel een kolonie van de Verenigde Staten.173 Voor het recht bracht de verovering een ingrijpende wijziging met zich mee. In de periode tot 1952 streefden de nieuwe koloniale machthebbers naar ame­ rikanisering van het rechtsstelsel, dat door hen werd beschouwd als 'unamerican and strange'.174 De politiek van amerikanisering kwam ook tot uitdrukking in de wetgeving. In 1902, binnen vijf jaar na de machtsovername, werd een herzien bur­ gerlijk wetboek ingevoerd dat weliswaar nog steeds op de Spaanse Código civil 1889 was gebaseerd, maar waarin ook de Amerikaanse invloed duidelijk zichtbaar was.175 Deze invloed was eveneens merkbaar in de rechtsbronnen leer. Zo omhelsde het Hooggerechtshof van Puerto Rico, dat voor een deel uit Amerikaanse juristen bestond, de voor de cornmon law zo kenmerkende doctrine of binding precedent.l7b De typisch continentale, ruime interpretatiemethoden ten aanzien van wet­ geving, waaronder de redenering naar analogie, verdwenen naar de achter­ grond.177

169. Deze clausule was uitgewerkt in artikel 5 Ley de Bases van 11 mei 1888 en in de artikelen 11-15 Código civil 1889. Zie hierover Sema Vallejo, 'La codificación', 25-31. 170. Bij de artikelen 11-15 staat: 'tnaplicables en Cuba'. Betancourt, Código civil, 43. 171. Betancourt, Código civil, 9. Guzmén Brito, Historia, 322-323. 172. Guzmén Brito, Historia, 352-353. 173. Fiol Malta,'Civil law', 783 en 785. 174. Fiol Malta, 'Civil law', 787. Tot deze politiek behoorde onder meer het besluit dat alleen een aan een Amerikaanse universiteit behaalde graad in de rechten werd erkend. 175. Guzmón Brito, Historia, 321-322. In 1912 verscheen nog de Conipilation of the Revised Statutes and Codes of Porto Rico, waarvan de Código civil van 1902 deel uitmaakte. 176. Dit leidde tot het curieuze feit dat Spaanse uitspraken inzake de Código civil van voor 1898 met terugwerkende kracht een bindend karakter werd toegekend. Fiol Matta, 'Civil law', 791. 177. Fiol Matta, 'Civil law', 789.

2 De Spaanse overzeese gebieden in de West

59

]n 1952 is de status van Puerto Rico gewijzigd in een vrijwillig geassocieerde staat. Het eiland valt nog steeds onder de soevereiniteit van de Verenigde Staten, maar heeft nu een eigen grondwet en een zekere autonomie.178 Het werd evenwel geen volwaardige, gelijkberechtigde deelstaat, maar een zogeheten 'Unincorporated Territory'. Het heeft dan ook geen stemgerechtigde vertegenwoordigers in het Amerikaanse Congres.179 Voor het rechtsstelsel bracht deze wijziging met zich mee dat er meer aandacht kwam voor de traditie van de civil law, in een poging om iets van de identiteit van Puerto Rico te bewaren.180 Belangrijke elementen van de common law, zoals het precedentenstelsel, bleven echter behouden. Het lijkt erop dat vooralsnog gestreefd wordt naar een werkbare synthese van de twee rechtsstelsels. 2-3

2.3.1

De nieuwe staten van Midden- en Zuid-Amerika Politieke ontwikkelingen

Vanaf het begin van de onafhankelijkheidsstrijd in Midden- en Zuid-Amerika was het duidelijk dat deze strijd zou leiden tot een fragmentatie van het Spaanse over­ zeese gebied. De koloniën traden namelijk niet in een georganiseerd verband op. De opstanden hadden juist een regionaal karakter, waarbij afzonderlijke gebieden zich onafhankelijk verklaarden. Bolivia riep de onafhankelijkheid uit in 1809, Chili, Mexico en Colombia volgden in 1810, terwijl Venezuela en Paraguay zich in 1811 afscheidden van het moederland. Het regionale karakter van de ontwikkelingen hing samen met het feit dat ook onder Spaanse heerschappij het overzeese territo­ rium was opgedeeld in afzonderlijke koninkrijken en gouvernementen. Deze bestuurlijke eenheden werden elk afzonderlijk vanuit Spanje aangestuurd. Spanje ontmoedigde bovendien de onderlinge handel tussen de overzeese gebieden.181 De economieën van de koloniën stonden volledig in dienst van het moederland. Daar­ naast verliep de communicatie tussen de afzonderlijke gebieden moeizaam vanwege de slechte verbindingen in het enorme territorium. De gemeenschappe­ lijke kenmerken die de territoria hadden, zoals religie en taal, konden dit niet com­ penseren.

Hoever de fragmentatie zou gaan, was evenwel niet meteen duidelijk. Aanvanke­ lijk leken de vier onderkoninkrijken, Nieuw-Spanje (Mexico), Nieuw-Granada, Peru en Ri'o de la Plata, zelfs nog kans te maken om hun territoriale integriteit te bewaren en als nieuwe staten verder te gaan. Maar uiteindelijk bleek dat geen van 178. Oostindie/Klinkers, Decolonising the Caribbean, 45-53. 179. Bovendien kunnen de inwoners niet stemmen bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen. De inwoners van een incorporated territory hebben in beginsel wel recht op het Amerikaans staatsbur­ gerschap. 180. Fiol Matta,'Civil law', 808-809. 181. Abendanon, 'Het oud Spaansch koloniaal stelsel', 177 en 182.

6o

Kolonialisme en codificatie

deze koninkrijken het hoofd kon bieden aan het particularisme. Het Spaanse terri­ torium op het Amerikaanse continent viel uiteindelijk uiteen in zestien nieuwe staten.

Nieuw Spanje, dat na ruim tien jaar strijd in 1821 als Mexico onafhankelijk was geworden, leek het meest stabiel. Het had zich in ieder geval in 1810 als één geheel van Spanje afgescheiden. Toch kreeg het al in 1823 te maken met opstanden. Ook Nieuw-Spanje was in de koloniale periode bestuurlijk onderverdeeld geweest. Daardoor was er geen sprake van nationale cohesie.182 De opstanden leidden nog datzelfde jaar tot de afscheiding van de territoria die in de koloniale tijd onder het capitania general Guatemala vielen. Deze gebieden vormden vervolgens de Federale Republiek van Centraal-Amerika, maar deze staat bleek niet levensvatbaar.183 Hij viel uiteen in 1841, hetgeen aanleiding was voor het ontstaan van de huidige staten Guatemala, Nicaragua, Honduras, Costa Rica en El Salvador.184 Bovendien verloor Mexico de helft van het overgebleven territorium aan de Verenigde Staten, na de desastreus verlopen Mexicaans-Amerikaanse Oorlog van 1845-1848.185

Nieuw-Granada zette vanaf het begin koers in de richting van fragmentatie. In 1811 verklaarde het capitania general Venezuela, dat al sinds 1776 los van het onderkoninkrijk werd bestuurd, zichzelf onafhankelijk. Bovendien bestond er ook tussen de overige territoria grote verdeeldheid over de te volgen strategie. Er werd in 1811 wel een poging gedaan om een unie in het leven te roepen op het territorium van het huidige Colombia, onder de naam Federatie van de Verenigde Provincies van Nieuw-Granada, maar dat verliep uiterst moeizaam.186 Het experiment ein­ digde in 1816 toen Spanje het territorium heroverde.

Toen de Spanjaarden uitcindelijk waren verdreven, zette de eerdergenoemde Boli­ var zich vervolgens in voor het behoud van het oude territorium in een politieke unie.187 Hij ijverde met succes voor de oprichting van de staat Gran Colombia, die ongeveer het gebied omvatte van het tegenwoordige Colombia, Venezuela, Ecuador en, vanaf 1822, Panama.188 Hij werd in 1819 ook de eerste president van die unie. Het bleek evenwel moeilijk om een juiste balans te vinden tussen centralisme en autonomie, hetgeen er al in 1830 toe leidde dat Venezuela en Ecuador zich 182. Margadant, An introdudion, 187-188. 183. De federatie heette eerst Provincies Unidas del Centra de America en vanaf 1825 Repüblica Federal de Centro America. 184. Nicaragua, Honduras en Costa Rica traden al in 1838 uit de federatie. 185. Bij de Vrede van Guadalupe Hidalgo (2 februari 1848) gingen Arizona, Nieuw-Mexico, Texas, Califomië, Nevada en Utah verloren. Margadant, An introdudion, 201. 186. Zo kon de provincie Cundinamarca slechts met geweld in 1814 door Simón Bolivar tot de federa­ tie worden gebracht. 187. Zie over hem: Klooster, 'Simon Bolivars opvattingen', 63-74. 188. Panama was nog tot 1822 loyaal aan Spanje gebleven.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

61

afscheidden. De overgebleven delen, Colombia en Panama, gingen eerst samen verder als de Republiek van Nieuw-Granada en van 1858 tot 1863 als de Granadijnse Confederatie (Confederación Granadina). Vanaf 1863 heette het land de Verenigde Staten van Colombia, om in 1886 te worden omgedoopt tot Republiek van Colombia. Die laatste Republiek kreeg zijn huidige omvang met de afschei­ ding van Panama in 1903.

Ook in Rio de la Plata, dat overigens pas in 1776 werd gecreëerd, was sprake van regionale opstanden tegen de Spaanse kolonisator, waarbij als vermeld Bolivia en Paraguay zich onafhankelijk verklaarden. Paraguay slaagde er al in 1814 in om deze onafhankelijkheid te verzilveren en daarmee begon de opsplitsing van het voormalige onderkoninkrijk. Bolivia kreeg het zwaarder te verduren en werd een speelbal tussen de Spaanse troepen gesteund door de royalisten en de republi­ keinse opstandelingen. Het slaagde er pas in 1825 in om de onafhankelijkheid te consolideren, door toedoen van de generaal en staatsman Antonio José de Sucre (1795-1830) en met hulp van Bolivar. De resterende delen van het onderkoninkrijk kwamen in opstand in 1810 en zouden verdergaan onder de naam Verenigde Pro­ vincies van Zuid-Amerika, later omgedoopt tot Argentinië.189 Het werd in 1816 als onafhankelijk land erkend, mede dankzij de bijdrage van generaal José de San Martin (1778-1850). De nieuwe Republiek werd decennialang geteisterd door een strijd tussen centralisten, die een eenheidsstaat wilden, en federalisten, die voor­ stander waren van regionale autonomie. Toen in 1814 de centralisten tijdelijk de overhand hadden, brak er een opstand uit die uiteindelijk zou leiden tot het ontstaan van de onafhankelijke Republiek Uruguay in 183O.190

Het vierde onderkoninkrijk was Peru, waarvan ook Chili deel uitmaakte. Chili had zich al onafhankelijk verklaard in 1810 en was er na zeven jaar strijd in geslaagd de Spanjaarden te verdrijven. Een belangrijke rol was hierbij weggelegd voor de eer­ dergenoemde generaal O'Higgins, die in 1817 werd geholpen vanuit Argentinië door De San Martin. In het noordelijke deel van het onderkoninkrijk, het huidige Peru, was de aanwezigheid van de Spaanse kolonisator sterk en dat leidde ertoe dat de onafhankelijkheid daar pas in 1821 werd uitgeroepen. Ondanks hevig verzet van Spanje kon die onafhankelijkheid in 1824 worden zeker gesteld.191 De omlig­ gende landen die zich al eerder hadden vrijgevochten, zoals Chili, Argentinië en Gran Colombia, hebben daar wezenlijk aan bijgedragen. Zij wilden voorkomen dat de royalisten onder Spaans gezag een bruggenhoofd hielden in Zuid-Amerika. Vooral de campagne vanuit het noorden onder leiding van Bolivar was cruciaal. In 1836 werd Peru veroverd door de dictator van Bolivia, Andrés de Santa Cruz Provincias Unidas del Sudamérica. In de tussentijd werd vanaf 1825 ook wel de aanduiding Provincias Unidas de Rio de la Plata (Verenigde Provincies van Rio de la Plata) gebruikt. 190. In de tussentijd heeft Brazilië nog enkele jaren Uruguay bezet. 191. Het laatste Spaanse garnizoen gaf zich over in 1826. 189.

62

Kolon ialisme en codificatie

(1792-1865). De daaruit voortvloeiende Boliviaans-Peruaanse confederatie duurde slechts driejaar. 2.3.2

Staatsrechtelijke ontwikkelingen en de codificatiebeweging

2.3.2.1 Gemeenschappelijke kenmerken Het codificatieproces zoals zich dat in het Spaanse Rijk ontvouwde vanaf het Sta­ tuut van Bayonne en de Constitutie van Cadiz uit 1812 en dat via het Proyecto de Código civil van 1851 uiteindelijk zou uitmonden in de Código civil van 1889 behoorde duidelijk tot de Europese codificatiebeweging van eind achttiende en begin negentiende eeuw. Een essentieel kenmerk van die Europese codificaties, waartoe in het bijzonder de Franse Code civil behoorde, was het realiseren van rechtseenheid in stalen die langzaam waren gegroeid uit een veelheid van territo­ ria, die allemaal een eigen taal, cultuur en recht hadden. In dat opzicht was het codificatiestreven een onderdeel van de eeuwenoude politiek van vorsten om meer cohesie aan te brengen in hun samengestelde staten. Ook in Spanje was rechtseen­ heid lange tijd het ideaal, al werd dat uiteindelijk niet volledig gerealiseerd als gevolg van de salvatorische clausule.

In Latijns-Amerika was sprake van een omgekeerd proces, doordat de onafhanke­ lijkheidsstrijd daar tot politieke fragmentatie leidde. De rechtseenheid die daar tot dan toe had geheerst, zeker ten aanzien van het privaatrecht dat voor een belang­ rijk deel te vinden was in de Siele Parlidas, werd juist doorbroken.192 In de loop van de negentiende eeuw gingen alle zelfstandig geworden landen over tot het opstellen van een eigen codificatie. Bedacht moet worden dat de Constitutie van Cadiz, die een duidelijke codificatieopdracht bevatte, in veel Latijns-Amerikaanse landen ook van kracht is geweest. Dit was onder meer het geval in Peru en Mexico, dat toen ook nog El Salvador, Guatemala, Nicaragua, Honduras en Costa Rica omvatte.193 In die landen was de codificatiegedachte dus al constitutioneel vastgelegd geweest en het is dan niet verbazingwekkend dat een aantal van die landen na de onafhankelijkheid dit streven oppakten. Het codificatiestreven in Latijns-Amerika was, net als in Europa, politiek gemoti­ veerd. Zonder uitzondering gebruikten de regimes van de nieuwe staten codifica­ tie van onder meer het privaatrecht om de eigen soevereiniteit en identiteit te bevestigen.194 Een eigen nationale codificatie kon dienen ter onderscheiding van de

192. Mirow, Latin American law, 105. Moisset de Espanés, El nuevo Código civil, 2. 193. In die landen werd de Constitutie van Cédiz heringevoerd in 1820. Zie voor Peru: Sobrevilla I’erea, 'In search of a better society', 111-113. 194. Mirow, Latin American law, 98-99, 102 en 104-105. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 298. Murillo, 'The evolution of codification', 17.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

63

andere staten in de regio.195 Vooropstond echter dat de politieke breuk met Spanje, dat als despotisch en feodaal werd gezien, tot uitdrukking moest komen in het rechtsstelsel door een einde te maken aan de gelding van de koloniale rechtsbron­ nen.196 De codificaties waren dan ook exclusief en ruimden geen plaats meer in voor het gewoonterecht als autonome rechtsbron.197 Die exclusiviteit maakte ook een einde aan de rechtskracht van het indiaanse recht, dat in de koloniale periode werd toegepast op grond van het personaliteitsbeginsel. De laatste decennia lijkt er overigens wel meer ruimte te komen voor inheems recht. Zo heeft Mexico in 2001 de grondwet aangevuld met een bepaling waaruit kan worden afgeleid dat de Mexicaanse rechtbanken het gewoonterecht van inheemse volkeren in acht moeten nemen.198 Het streven naar codificatie werd zonder twijfel in de meeste landen mede ingege­ ven door de wens de onoverzichtelijke juridische koloniale erfenis te verbeteren.199 Het Spaans-koloniale stelsel blonk niet uit in eenvoud en was daardoor regelmatig aan kritiek onderhevig. In 1819 fulmineerde Bolivar, die codificatie hoog op zijn verlanglijst had staan, in een rede voor het Congres van Colombia tegen de Spaanse wetgeving als een monster met duizend hoofden, dat de Spanjaarden eeu­ wenlang had gemarteld.200 Daarnaast konden de moderne liberale politici en juris­ ten bij hun pleidooi voor codificatie verwijzen naar het succesvolle Franse codificatieproject. Zowel in Spanje als in Latijns-Amerika was de Intellectuele elite daar maar al te goed van op de hoogte. Latere successen aan het codificatiefront, zoals het Chileense Burgerlijk Wetboek van 1857, opgesteld door de beroemde jurist en literator Andrés Bello (1788-1865), en de Spaanse Código civil (1889), zouden op hun beurt weer leiden tot nieuwe wetgevende initiatieven. De veelheid aan codificaties die als gevolg van de fragmentatie in de loop van de negentiende eeuw werden afgekondigd, bracht overigens niet per se grote inhou­ delijke verschillen tussen de rechtsstelsels van de afzonderlijke nieuwe landen met zich mee. Veel landen kozen er vanwege de politieke urgentie voor om een bestaand model, al dan niet aangepast aan de eigen wensen, over te nemen.

195. Mirow, 'The Code Napoléon', 181. 196. Guzmón Brito, 'La influencia', 31-32. Mirow, 'The Code Napoléon', 181. 197. Een uitzondering vormde het federale wetboek van Mexico uit 1870, dat subsidiaire werking kreeg. Kenmerkend voor de positie van het gewoonterecht is artikel 2 van het invloedrijke Chi­ leense Burgerlijk Wetboek van 1857: 'La costumbre no constituye derecho sino en los casos en que la ley se remite a ella.' Deze bepaling is overigens vrijwel hetzelfde als het Nederlandse artikel 3 (oud) Wet Algemene Bepalingen. 198. Vargas, 'An introductory lesson', 1356-1357. 199. Bravo Lira, 'La difusión', 97 en 99. Guzmén Brito, 'La influencia', 28-31. Mirow, 'The Code Napo­ léon', 181-182. 200. Mirow, Latin American law, 97.

64

Kolonialisme en codificatie

In de eerste codificatiefase, ongeveer tussen 1825 en 1850, betrof dat model vrijwel altijd de Franse Code civil, zoals bijvoorbeeld in Bolivia (1830/1831) en Costa Rica (1841). Vanwege gebrek aan tijd en geld werden veelal slechts marginale wijzigin­ gen aangebracht. Er waren meerdere redenen om voor het Franse model te kiezen. Ten eerste was dat wetboek op dat moment het beste dat voorhanden was. Het was precies geformuleerd met een degelijk conceptueel kader. Bovendien kende het een zekere mate van abstractie, waardoor hel ook in andere landen relatief gemakkelijk toepasbaar was. Ten tweede betekende invoering weliswaar een daad­ werkelijke breuk met het Spaanse rechtsstelsel, maar was die breuk tegelijkertijd ook weer niet al te radicaal. Juridisch gezien waren er veel overeenkomsten met het Spaanse recht, want ook dat was, net als de Code civil, voor een belangrijk deel gebaseerd op het Romeinse recht.201

Verder lag de overname van het Franse wetboek ook taalkundig en cultureel gezien in het verlengde van de oriëntatie van de intellectuelen in Latijns-Amerika. Die beheersten het Frans goed en waren bekend met de geschriften van Franse filo­ sofen als Montesquieu, Voltaire en Rousseau.202 In overeenstemming met deze intellectuele oriëntatie was bovendien de slavernij in de meeste nieuwe LatijnsAmerikaanse stalen vrijwel onmiddellijk na het verwerven van de onafhanke­ lijkheid afgeschaft.203 De slavernij vormde dus geen belemmering voor de invoering van een op de Code civil gebaseerd wetboek. Er werd al in een vroeg stadium kritiek geuit op het overnemen van buitenlandse modellen.204 Bedacht moet worden dat er in Spanje veel aanhangers waren van Friedrich Carl von Savigny en diens Historische School, hetgeen gepaard ging met een kritische houding tegenover een uniforme codificatie en een herwaardering voor de bestudering van het eigen lokale recht.205 Het wekt daarom geen verbazing dat de opvattingen van Von Savigny ook in Latijns-Amerika de nodige invloed hebben gehad, onder meer op de Argentijnse jurist Juan Bautista Alberdi (1810-1884) en de Chileense codificator Bello.206 In Mexico bestond voor 1850 al weinig behoefte aan overname van het Franse model. In 1839 werd juist een parti­ culiere compilatie gemaakt van het Spaans-koloniale recht door de Jurist Juan Nepumoceno Rodriguez de San Miguel (18O8-1877).207 Maar tot wetgeving heeft dat niet geleid, waarschijnlijk vanwege de politieke instabiliteit.

Murillo, 'The evolution of codification', 9. Mirow, Latin American law, 103. Ceggus, 'The Ca ribbean', 84. Andrés Santos, 'Napoleon in America?’, 299-300. Lokin/Zwalve, Hoofdstukken, 348-349. Mirow, Latin American law, 128, 138 en 140. Zie ook Momberg, 'The process', 6, en Schmidt, 'The "principles"', 63-64. 207. Zie over hem: Gonzélez Dominguez, ‘Juan N. Rodriguez de San Miguel', 235-251. 201. 202. 203. 204. 205. 206.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

65

In de tweede codificatiefase kreeg de gedachte dat de Franse wetgeving aangepast diende te worden aan de lokale omstandigheden de overhand. Daartoe keerden de codificatoren deels terug naar de wetgeving die in de koloniale periode had gegol­ den, in het bijzonder naar de Siete Partidas. Ook het Proyecto Código civil van 1851 werd geraadpleegd. De uiteindelijke Spaanse Código civil heeft in deze fase geen invloed kunnen uitoefenen, want die kwam pas tot stand in 1889. Toen hadden de meeste Latijns-Amerikaanse landen hun codificatie klaar. Deze aanpassingsactiviteiten hadden plaats in onder meer Ecuador, Argentinië en Chili. In het bijzonder in dat laatste land waren de werkzaamheden succesvol. Het door Andrés Bello opgestelde Burgerlijk Wetboek dat daar in 1857 werd ingevoerd, werd door veel andere landen in de regio grotendeels overgenomen. Ook het verloop van de codificaliegeschiedenis als zodanig vertoonde gemeen­ schappelijke kenmerken. Ten eerste moest de staatsrechtelijke structuur worden vastgelegd. Dat betekende dat de omvang van de staat gestabiliseerd diende te zijn. Zolang er nog oorlogen werden uitgevochten over de precieze verdeling van het territorium, was het moeilijk om een codificatie te maken.208 Tevens diende duidelijk te worden welke staatsvorm gekozen werd: confederaal, federaal of een eenheidsstaat. Vrijwel iedere zelfstandig geworden staat in Latijns-Amerika had in meer of mindere mate te maken met een strijd tussen centralisten of unitarissen aan de ene kant en federalisten aan de andere kant.209 In veel gevallen leidde dat tot een burgeroorlog, al dan niet gevolgd door de afscheiding van een regio. Ook dit was niet erg gunstig voor het codificatiestreven. Ten tweede ging er de nodige tijd voorbij, omdat er fondsen en geschikte mensen beschikbaar moesten komen.210 De onafhankelijkheidsstrijd had een enorme tol geëist onder de bevolking en ook grote schade toegebracht aan de economie van Latijns-Amerika.211 Desondanks kwam in een aantal gevallen toch snel na de onaf­ hankelijkheid een codificatie tot stand als gevolg van het typisch Latijns-Ameri­ kaanse verschijnsel van de caudillo. Dit was een heerser naar het model van Napo­ leon, dat wil zeggen autocratisch en verlicht.212 Ln de beginperiode was het veelal een generaal die zich tijdens de onafhankelijkheidsstrijd verdienstelijk had gemaakt.

Mirow, 'The Code Napoleon', 182. Mirow, Latin American law, 102. Mirow, Latin American law, 105-106. Zie voor Mexico: Margadant, An introduction, 217-218. Cerami, Confronting the colonial legacy, 7. Zie voor Venezuela: Rodriguez O., The independence, 122. 212. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 301 en 306-307. 208. 209. 210. 211.

66

Kolonialisme en codificatie

2.3.2.2 Mexico, Costa Rica, Guatemala, Nicaragua, El Salvador en Honduras Deze zes landen waren onderdeel geweest van het onderkoninkrijk Nieuw-Spanje, dat in 1821 onafhankelijk werd. Erg lang bleef deze nieuwe staat niet intact, want al in 1823 scheidden de territoria van de huidige landen Costa Rica, Guatemala, Nicaragua, El Salvador en Honduras zich af. Mexico bleef alleen over. Van een codificatiebeweging was in die korte periode geen sprake geweest.

De vijf afgescheiden landen gingen nog een aantal jaren samen door als de Fede­ rale Republiek van Centraal-Amerika, totdat in 1841 het doek viel voor deze staat.213 Deze republiek was een losse federatie, waarbij de wetgevende bevoegd­ heid inzake het privaatrecht volledig bij de deelstaten berustte. Een codificatiestreven op federaal niveau was ook daar niet aan de orde. Wel stuurden meerdere deelstaten in hun eigen constituties aan op het codificeren van het eigen privaat­ recht, zoals hierna zal blijken. Mexico Mexico is een goed voorbeeld van de verwevenheid tussen de strijd om de staats­ vorm en het proces van codificatie.214 Aanvankelijk koos Mexico voor een federale staatsstructuur met een aanzienlijke autonomie voor de deelstaten. De Constitutie van 1824 weerspiegelde dit door niets te zeggen over een codificatie. Hoewel er commentatoren waren die desondanks pleitten voor een wetboek voor de gehele federatie, nam de deelstaat Oaxaca het initiatief.215 Oaxaca had zich in 1823 tot soe­ vereine staat uitgeroepen, zonder overigens de banden met de federatie te verbre­ ken. Ter bevestiging van zijn soevereiniteit binnen de Mexicaanse federatie kon­ digde deze deelstaat in 1827-1828 de zogeheten Código civil para el Gobierno des Estado Libre de Oaxaca af.216 Dit wetboek was een vrijwel letterlijke vertaling van de Franse Code civil met enige aanpassingen ten aanzien van met name het echtschei­ dingsrecht en de regeling inzake de burgerlijke stand. Verder waren de bepalingen over de nationaliteit weggelaten. De codificatie gold slechts enkele jaren, omdat vanaf 1835 Antonio López Santa Anna (1794-1876) president werd. Die schafte het federalisme af en introduceerde een centralistische staatsvorm.217 De deelstaten werden departementen, hetgeen ook met zich meebracht dat de codificatie van Oaxaca in 1837 zijn rechtskracht verloor. In lijn hiermee werd in 1839 ook een ont­ werp gepubliceerd dat voor geheel Mexico zou gelden, opgesteld door Vicente 213. Honduras bleef vervolgens gedurende de gehele negentiende eeuw (tevergeefs) streven naar het 214. 215. 216.

217.

herstel van deze Centraal-Amerikaanse Unie. Het legde dit streven zelfs vast in de preambule van de Grondwet 1880. Zie ook artikel 1 Constitutie 1894. Mirow, Latin American law, 111-113 en 136-137. Guzmén Brito, Historia, 285-287. Mirow, Latin American law, 136. Guzmón Brito, 'La influencia', 41-43. Guzmén Brito, Historia, 198-199. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 303. De codificatiepogingen van enkele andere deelstaten zoals Zacatecas, Jalisco en Guanajuato mislukten. Margadant, An introduction, 196-198.

i

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

67

Gonzalez Castro.218 Dit ontwerp is van belang, omdat het een poging behelsde om het Spaans-koloniale recht te codificeren volgens de methode van de Franse Code civil. Gonzalez ontkende dat de Spaanse juridische erfenis nutteloos was.

De centralistische politiek leidde ook tot het opnemen van een codificatieopdracht in de Constitutie van 1843, de zogeheten Bases Organicas. Interessant is dat artikel 187 van die grondwet vrijwel gelijkluidend was aan de codificatieopdracht in de Spaanse Constitutie van Cadiz (1812). Dat betekent dat werd bepaald dat er uni­ forme codificaties moesten gelden in het gehele land, maar dat het Congres kon bepalen dat er regionaal afwijkingen werden toegestaan. Van een dergelijke codifi­ catie kwam het niet, want al in 1846 werd het centralisatiestreven weer losgelaten en de Grondwet van 1824 hersteld. In het kielzog daarvan herleefde ook het bur­ gerlijk wetboek van Oaxaca, om vervolgens te worden afgeschaft in 1853 bij decreet van Santa Anna. Die was ondertussen weer aan de macht gekomen. Pas in 1857 stabiliseerde de constitutionele situatie zich enigszins met de Grondwet van 1857, onder de liberale president Benito Juarez (1806-1872). Daarin kwam de wetgevende bevoegdheid weer bij de deelstaten te liggen. Tegelijkertijd startte Jua­ rez de werkzaamheden aan een burgerlijk wetboek, dat bedoeld was voor het fede­ rale district rond Mexico-Stad. De opdracht tot het opstellen daarvan werd ver­ leend aan de jurist en literator Justo Siërra (1814-1861).219 Die maakte dankbaar gebruik van het Spaanse Proyecto Código civil van 1851 en van het Chileense Burger­ lijk Wetboek van 1857, opgesteld door Bello. Hij kwam met een ontwerp dat vervolgens door een in 1861 ingestelde commissie werd herzien.220 Het uiteinde­ lijke resultaat werd goedgekeurd voor het federale district en tevens aangeboden als model voor de deelstaten. Omdat het alleen in de deelstaat Veracruz werd overgenomen, werd besloten om het federale wetboek te herzien. Van 1864 tot 1867 was er sprake van een keizerlijk intermezzo onder Maximiliaan I (1832-1867), een Habsburger die door de Fransen op de Mexicaanse troon was geplaatst. Mexico was namelijk in 1861 door Frankrijk, met hulp van Spanje en Groot-Brittannië, veroverd. Tijdens de regering van Maximiliaan I voerde het cen­ tralisme de boventoon. De werkzaamheden aan de codificatie werden voortgezet en de keizer voerde in 1866 zelfs de eerste twee delen van een burgerlijk wetboek in.221 Die waren begrijpelijkerwijs sterk door de Franse Code civil beïnvloed. Toen Juarez in 1867 weer aan de macht kwam, werden deze delen afgeschaft en werd een nieuwe commissie benoemd.222 Het project kon binnen drie jaar worden afge218. Bravo Lira, 'La difusión', 84. 219. Borja Soriano, 'L'influence', 817. Guzmón Brito, Historia, 287-289. 220. Borja Soriano, 'L'influence', 817, die de leden van de commissie noemt. 221. Vargas, 'The Federal Civil code', 234 en 240. Guzmün Brito, Historia, 289-290. 222. Borja Soriano, 'L'influence', 817, die de leden van deze (tweede) commissie noemt.

68

Kolonialisme en codificatie

rond. In 1870 werd het nieuwe burgerlijk wetboek ingevoerd in het federale district van Mexico-Stad en in Neder-Califomië, dat niet de status van deelstaat had.223 Tevens gold het nieuwe wetboek in de gehele Republiek als het federale zaken betrof.224 In de tussentijd hadden ook een aantal deelstaten aan een eigen codificatie gewerkt. Vier jaar na de aanvaarding van het federale wetboek bleek dat zestien van de circa dertig deelstaten dat wetboek hadden overgenomen, soms met kleine aanpassingen. De overige staten volgden daarna. In 1884 en 1928 werd het federale wetboek enigszins gewijzigd in het licht van de nieuwe codificaties van onder meer Spanje (1889), Duitsland (1900) en Zwitserland (1912), maar in de kern bleef het hetzelfde.225 De invloed van de Franse Code civil bleef derhalve aanzienlijk.226 De aangepaste versies van de federale codificatie werden door alle staten vrijwel letterlijk overgenomen, zodat Mexico weliswaar niet formeel, maar wel feitelijk nagenoeg volledige rechtseenheid kent.227

Costa Rica De grondwet die in 1825 werd afgekondigd voor het territorium van Costa Rica bevatte geen bepalingen omtrent het codificatiestreven.228 Toch behoorde het land tot de deelstaten die nog tijdens het lidmaatschap van de Federale Republiek van Centraal-Amerika het eigen recht probeerden te codificeren. Er werd gepleit voor het ovememen van de Digest of the civil laws die in 1808 in Louisiana tot stand was gekomen.229 Dat wetboek was interessant voor Costa Rica, omdat het ook invloed had ondergaan van het Spaanse recht. Deze beweging leidde evenwel niet tot resultaat. In 1838 verliet Costa Rica de federatie en verwierf het volledige onafhankelijkheid. De macht kwam in handen van een dictator, Braulio Evaristo Carrillo Colina (1800-1845), die rechten had gestudeerd in León (Nicaragua). Deze stelde op 8 maart 1841 bij decreet een nieuwe grondwet op, waarin hij zichzelf tot jefe perpetuo benoemde. In die Grondwet 1841 werd een uitdrukkelijke bevoegdheid tot codifi­ catie verleend aan de dictator in samenspraak met de Raadgevende Kamer.230

223. Guzmén Brito, Hisforia, 290-292. 224. Vargas, 'The Federal Civil code', 230. Sinds 2000 heeft het federale district, net als de overige deel­ staten, een eigen burgerlijk wetboek, dat overigens een kopie is van het federale wetboek. 225. Borja Soriano, 'L'influence', 818-819. Guzmén Brito, Historia, 343-344. 226. Zie Borja Soriano, 'L'influence', 819-831, die de beide wetboeken uitgebreid vergelijkt. 227. Vargas, 'The Federal Civil code', 232-233 en 235. Vargas, 'An introductory lesson', 1348-1349. 228. Zie de Ley Fundamental del Estado de Costa Rica (1825), in het bijzonder de artikelen 55, 68, 92 en 97-110. 229. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 305. 230. Artikel 5 Ley de Bases y Garantias (1841): '1° Pertenece al primer jefe (...) 2° de acuerdo con la Oma ra consultativa: (...) 3°hacer los códigos (...) y darles en los casos de duda su verdadera inteligencia.'

2 De Spaanse overzeese gebieden in de West

69

Carillo Colina ging voortvarend te werk en mede dankzij zijn inspanningen werd al in juli 1841 de zogeheten Código general de la Repiïblica de Costa Rica afgekondigd.231 Deze codificatie had wel wat weg van het Pruisische Allgemeine Landrecht uit 1794, want het bevatte naast een deel met het burgerlijke recht ook een deel met het strafrecht en een deel waarin het procesrecht voor deze beide rechtsgebieden was geregeld. Het privaatrechtelijke deel was een vrijwel letterlijke reproductie van de Boliviaanse Código civil uit 1830/1831 (de zogeheten Código Santa Cruz), zoals die in 1836 in Noord-Peru was ingevoerd.232 Dit wetboek was op zijn beurt weer een aangepaste versie van de Franse Code civil, zodat Costa Rica zich indirect eveneens richtte naar het Franse model.

Carrillo Colina werd in 1842 afgezet en ook de regeringen die in de decennia daarna op diens bewind volgden, waren niet stabiel. Er werd regelmatig een nieuwe grondwet opgesteld in deze periode, maar alleen die van 1848 bevatte een bepaling omtrent codificatie.233 Pas vanaf 1869 begon voor Costa Rica een langdu­ rige vreedzame periode met een verhoudingsgewijs democratische regeringsvorm. Twee jaar later kwam een grondwet tot stand die geruime tijd van kracht is geble­ ven, tot 1917. Deze Grondwet 1871 bevatte weliswaar geen codificatiebepaling, maar het werd desondanks noodzakelijk geacht om het burgerlijk wetboek te vervangen. In de zomer van 1882 presenteerde Francisco Chavez Castro (1850-?), die kort daarvoor tot minister van onder meer Justitie was benoemd, aan het Congres het plan om een nieuw burgerlijk wetboek op te stellen.234 Hij betoogde bij die presentatie dat veel van de bestaande wetgeving ouderwets was en niet meer paste bij de liberale beweging die in het afgelopen decennium aan kracht had gewonnen. Op 28 augus­ tus 1882 benoemde president Próspero Femandez Oreamuno (1834-1885) een codificatiecommissie die het wetboek moest herzien en drie jaar later kon de commissie een ontwerp overleggen.235 De commissie had voor dit ontwerp niet alleen gebruikgemaakt van de Franse wetgeving, maar ook van het Spaanse Proyecto Código civil uit 1851 (het Proyecto Goyena) en het Chileense wetboek van 1857.236 De resulterende codificatie sloot daardoor beter aan bij de Spaans-koloniale juridische traditie van Costa Rica. Bovendien kwam die tegemoet aan de wens tot modemise-

231. Guzmén Brito, 'La influencia', 48-49. Guzmén Brilo, Historia, 208-212. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 305. Arias Castro, 'Historia de la comisión', 26-27. 232. Guzmón Brito, 'El tradicionalismo', 548. 233. Artikel 63 Constitutie 1848 luidde: 'Son atribuciones de la Comision permanente [del Congreso|: (...) 7a. Codificar las leyes (...) del modo y forma que dispusiere la ley.' Vgl. de artikelen 106 Con­ stitutie 1844, artikel 79 Constitutie 1847 en artikel 90 Constitutie 1859. 234. Arias Castro, 'Historia de la comisión', 31. Een eerdere poging tot herziening van het wetboek uit 1870 was mislukt. Arias Castro, 'Historia de la comisión', 28-30. 235. Guzmón Brito, Historia, 310, die de leden van de commissie noemt. 236. Arias Castro, 'Historia de la comisión', 36.

70

Kolonialisme en codificatie

ring, in het bijzonder op het gebied van het personen- en familierecht.237 Het bur­ gerlijk huwelijk werd geïntroduceerd, alsmede de mogelijkheid tot echtscheiding. Ook kregen vrouwen de bevoegdheid zelfstandig overeenkomsten te sluiten en over hun goederen te beschikken. Dat leidde wel tot enig verzet tegen het wetboek, dat daardoor pas op 1 januari 1888 kon worden ingevoerd. Het wetboek is nog steeds van kracht. Guatemala Guatemala was, net als de meeste andere nieuwe staten in Latijns-Amerika, ver­ deeld in twee kampen, de liberalen en de conservatieven. De conservatieven wil­ den het Spaans-koloniale rechtsstelsel behouden, terwijl de liberalen ingrijpende hervormingen voorstelden. De partijen hielden elkaar min of meer in evenwicht. De grondwet die Guatemala in 1825 als deelstaat van de Federale Republiek opstelde, zei dan ook niets over codificatie. Vanaf 1829, dus nog tijdens het lid­ maatschap van de Federale Republiek, kregen de liberalen na een burgeroorlog van twee jaar het overwicht.238 Dit leidde al snel tot een poging tot codificatie. Eind mei 1831 keerde de voorzitter van het parlement, Mariano Gélvez (1790-1862) zich in een fel betoog tegen de bestaande wetgeving, die hij betitelde als onzeker, tegen­ strijdig, onbekend en absurd.239 Deze liberale politicus kreeg in augustus 1831 de leiding van het Guatemalteekse deelstatelijk bestuur.

De nadruk lag eerst op de hervorming van het strafrecht, waarmee eind 1831 ook een begin werd gemaakt.240 Dit streven was succesvol, want op 1 januari 1837 trad een nieuw Wetboek van Strafrecht in werking. Het besluit om over te gaan tot codificatie van het privaatrecht werd pas in februari 1836 genomen. Toen werd de schrijver, jurist en politicus Miguel Larreinaga (1772-1847) door de wetgever belast met de redactie van een burgerlijk wetboek.241 Hij kreeg daarbij de aanbeveling om de Civil code van Louisiana als model te nemen, omdat dat mede was gebaseerd op het napoleontische wetboek. In afwachting van dit wetboek werden al wel enkele moderniseringen doorgevoerd, onder meer in het huwelijks- en echtscheidings­ recht dat tot dan toe volledig was beheerst door het canonieke recht. Het conservatieve verzet was ondertussen evenwel gegroeid en in februari 1838 werd GÉlvez gedwongen om af te treden.242 Een maand later werd de werking van het al ingevoerde wetboek van strafrecht opgeschort en de rechtskracht van de oude koloniale wetgeving hersteld. Wel benoemde het parlement op 31 maart 1838 237. 238. 239. 240. 241. 242.

Arias Castro, 'Historia de la comisión', 37-38. Lujén Munoz, 'Del derecho colonial', 86-87. Lujén Munoz, 'Del derecho colonial', 88. Guzmén Brito, Historia, 225-228. Lujén Munoz, 'Del derecho colonial', 93. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 301. Lujén Mufioz, 'Del derecho colonial', 95.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

71

nog een codificatiecommissie die zich moest bezighouden met een strafrechtelijk en een privaatrechtelijk wetboek, maar van enige concrete werkzaamheden aan een codificatie werd niets meer vernomen. Het was ook een roerige tijd, want in deze periode begon de Federale Republiek uiteen te vallen, een proces dat wel enige jaren in beslag nam. Pas in 1847 was Guatemala gestabiliseerd als onafhanke­ lijk land.

De conservatieven slaagden erin de dominante positie die zij in 1838 verworven ruim dertig jaar te behouden. Het gevolg was dat veel liberale hervormingen onge­ daan werden gemaakt. In de nieuwe Grondwet van 1851, waarmee een dictatoriaal regime werd geïntroduceerd, ontbrak uiteraard een codificatieopdracht. De conser­ vatieven beseften wel dat de Spaans-koloniale wetgeving complex en soms tegen­ strijdig was en verbetering behoefde. Maar er werd gekozen voor een traditionele oplossing van dat probleem: in de decennia vanaf 1840 verschenen meerdere nieuwe recopilaciones, compilaties, van het geldende recht.243 In 1871 moesten de conservatieven het veld ruimen, na een liberale revolutie die slaagde met hulp vanuit Mexico.244 In 1875 werden de werkzaamheden aan de codificatie hervat, nog voordat de nieuwe grondwet gereed was.245 Op 26 juli van dat jaar werd een commissie ingesteld. Tot de leden behoorde Marco Aurelio Soto (1846-1908), minister in de regering van Justo Rufino Barrios (1835-1885).246 Soto zou overigens een jaar later president van Honduras worden en daar een belang­ rijke rol spelen in het codificatieproces. De commissie kon in februari 1877 een ont­ werp aanbieden aan de president. In de toelichting werd flinke kritiek geuit op het feit dat een land als Guatemala in de negentiende eeuw nog werd geregeerd door wetten die nog afkomstig waren van de Romeinen, de Visigoten en de Spanjaar­ den.247 Met al dat oude recht had de commissie naar eigen zeggen niet veel gedaan. Zij verklaarde vooral de verschillende Europese en Latijns-Amerikaanse wetboe­ ken te hebben geraadpleegd, waaronder die van Frankrijk, Portugal, Chili, Peru en Mexico. Feitelijk had vooral het Peruaanse wetboek van 1852 invloed uitge­ oefend.248 Al op 15 september 1877 trad het nieuwe wetboek in werking en delen ervan zijn nog steeds van kracht.249

243. 244. 245. 246. 247. 248249.

Luj£n Munoz, 'Del derecho colonial', 97-101. Lujén Munoz, 'Del derecho colonial', 101. Die grondwet kwam in 1879 tot stand en bevatte geen codificatieopdracht. Zie voor de overige leden: Lujón Munoz, 'Del derecho colonial', 102. Lujén Mufioz, 'Del derecho colonial', 103. Soriano Cienfuegos, 'Circulación de modelos', 134. Het wetboek is in 1933 en opnieuw in 1963 wel ingrijpend gewijzigd. Guzmón Brito, Historia, 344-345 en 347-348.

72

Kolon ialisme en codificatie

El Salvador Ook El Salvador koerste ten tijde van de federatie al aan op het introduceren van een eigen burgerlijk wetboek, zo blijkt uit de deelstatelijke Grondwet 1824.250 Er werden echter geen pogingen ondernomen om uitvoering te geven aan dit plan. Na de onafhankelijkheid die in 1841 een feit werd, bevatte de grondwet die nog datzelfde jaar van kracht werd een vergelijkbare bepaling.251 Opnieuw bet de uit­ voering van de codificatieopdracht op zich wachten. Bij wet van 4 februari 1858 werd een codificatiecommissie benoemd, onder het presidentschap van de liberale politicus en voormalige generaal Gerardo Barrios (1813-1865).252 Daarna ging het snel. De commissie kwam op 23 augustus 1859 met een ontwerp dat een getrouwe reproductie was van het Chileense wetboek van 1857, met een gering aantal aan­ passingen. Drie dagen later werd het wetboek zonder enige wijziging goedge­ keurd, hetgeen in overeenstemming met de genoemde wet uit 1858 door de rege­ ring bij decreet geschiedde.

In dit decreet werd benadrukt dat het nieuwe wetboek in harmonie was met de Spaanse wetgeving en het gewoonterecht, zoals dat ter plekke altijd had gegol­ den.253 Daarin is wellicht een verklaring gelegen waarom niet onmiddellijk na het opnemen van de codificatieopdracht in de grondwet met de werkzaamheden is begonnen. Een model van een wetboek op basis van de Spaans-koloniale wet­ geving was tot het gereedkomen van het ontwerp van Bello niet voorhanden en het zelf opstellen ervan zou moeilijk en tijdrovend zijn. Vermeldenswaardig is ook het eerste artikel van het decreet, omdat daaruit blijkt dat het wetboek exclusieve wer­ king kreeg.254 Het wetboek werd in 1860 van kracht en geldt, met de nodige wijzi­ gingen, nog steeds. Honduras Honduras gaf eveneens al tijdens de Federale Republiek van Centraal-Amerika in de eigen grondwetten aan het privaatrecht te willen codificeren. Zowel de Grond­ wet van 1825 als de Grondwet van 1831 gaven de wetgevende vergadering van de deelstaat de bevoegdheid om een burgerlijk wetboek in te voeren.255 Na het ver­ werven van de onafhankelijkheid in 1838 keerde een vergelijkbare bepaling terug

250. Artikel 29 onder 2Constitutie 1824 luidde: 'Son atribuciones propias del Congreso: (...) Formar el código civil (...)'. Guzmén Brito, Historia, 267-269. 251. Artikel 20 Constitutie 1841 (vastgesteld op 24-7-1840). 252. Bravo Lira, 'La difusión', 96. De belangrijkste leden van de commissie waren de liberale politicus José Maria Sflva (1804-1876) en Angel Quiroz. 253. Bravo Lira, 'La difusión', 96 (noot 152). 254. Artikel 1 luidde: 'Los 2435 articulos comprendidos en los 44 tftulos de que constan los cuatro libros del siguiente Código, son las ünicas leyes vigentes en materia civil, que rigen en la Repüblica.' 255. Respectievelijk de artikelen 32 onder 2 Constitutie 1825 en 42 onder 2 Constitutie 1831: 'Son atri­ buciones de la Asamblea: (...) formar el código civil (...).'

1

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

73

in de constitutie van 1848.256 Ook de Grondwetten van 1865 en 1873 bevatten een codificatieopdracht, maar hierin werd de bevoegdheid tot het opstellen daartoe gedelegeerd aan de regering.257 Tot een codificatie van het privaatrecht kwam het overigens niet. Dat veranderde na 1876 met het aantreden als president van de liberale politicus Marco Aurelio Soto, die als vermeld eerder deel had uitgemaakt van de regering van Guatemala.258 Onder zijn bewind startte een beweging die wel wordt aange­ duid als La Refortna Liberal (de liberale hervorming). In 1880 riep Soto een grond­ wetgevende vergadering bijeen die leidde tot de Constitutie van 1880. Hoewel die Constitutie geen opdracht tot codificatie meer bevatte, werd dat jaar begonnen met de redactie van een burgerlijk wetboek.259 Dit resulteerde in een wetboek dat al per 1 januari 1881 kon worden ingevoerd.260 Het was dan ook vrijwel een kopie van het Chileense wetboek uit 1857. In 1899 werd de code vervangen door een wetboek dat meer was gemodelleerd naar de Spaanse Código civil uit 1889.261 Zeventien jaar later keerde men op zijn schreden terug en werd opnieuw een bewerking van het Chileense wetboek ingevoerd.262 Dit wetboek is nog steeds van kracht.

Nicaragua De grote uitzondering vormt, ten slotte, Nicaragua, waar het maken van wetboe­ ken duidelijk geen prioriteit had. De grondwetten die nog ten tijde van de Federale Republiek voor de deelstaat werden opgesteld, in 1826 en 1838, bevatten geen bepaling over codificatie. Vanaf 1838 werd het duidelijk dat de Federale Republiek geen lang leven beschoren zou zijn. Ook na het definitieve uiteenvallen van die Republiek werd het codificatiestreven niet geconstitutionaliseerd in Nicaragua. Noch in de projecten van 1848 en 1854, noch in de uiteindelijke Grondwet van 1858 werd melding gemaakt van een dergelijk streven. In overeenstemming hiermee werden ook geen pogingen tot codificatie onderno­ men. Dit kan overigens ook het gevolg zijn geweest van de politieke instabiliteit die Nicaragua in de eerste decennia na de onafhankelijkheid kenmerkte. Zoals elders in Latijns-Amerika waren er grote tegenstellingen tussen de liberalen en de conservatieven, die in Nicaragua regelmatig tot een burgeroorlog leidden. Pas 256. 257.

258. 259. 260. 261.

262.

Zie artikel 29 onder 2 Constitutie 1848. Overigens bevatte de eerste grondwet na de onafhanke­ lijkheid, uit 1839, geen codificatieopdracht. Zie artikel 26 onder 4 van de Constituties van 1865 en 1873. Zelaya, El legado, 15. Zelaya, El legado, 23. Bravo Lira, 'La difusión', 99. De bewerkers waren Adolfo Zünega, Carlos Alberto Ücles Soto en Jerónimo Zelaya. Guzmén Brito, Historia, 324-326. Ondertussen was in 1894 de grondwet weer vervangen. Ook de nieuwe grondwet kende geen codificatiebepaling. Bravo Lira, 'La difusión', 99. Guzmén Brito, Historia, 279-280. De bewerking was uitgevoerd door Leandro Valladares en Mariano Vésquez.

Kolon ia lis nie en codificatie

74

vanaf 1857, toen de conservatieven met hulp van andere Centraal-Amerikaanse landen de overhand kregen, braken drie decennia van relatieve rust aan. Hoewel codificatie toch vooral een liberaal stokpaardje was, kwam in deze periode een burgerlijk wetboek tot stand. Op 19 maart 1866 werd een ontwerp door de Senaat goedgekeurd. De president, Tom as Martinez (1820-1873), verleende er in januari 1867 zijn goedkeuring aan en zes maanden later trad het in werking. Het was een vrij letterlijke versie van het Chileense wetboek uit 1857.263

In 1893 kwamen via een revolutie de liberalen aan de macht. Onder het president­ schap van José Santos Zelaya (1853-1919) werden in de liberale traditie ingrijpende hervormingen doorgevoerd op het gebied van onderwijs en transport. Ook het burgerlijk wetboek werd in die periode aan een grondige revisie onderworpen, waarbij onder meer het Duitse Bürgerliche Gesetzbuch (BGB) uit 1900 als voorbeeld diende.264 Het aangepaste wetboek trad op 5 mei 1904 in werking. 23.2.3

Bolivia, Argentinië, Paraguay en Uruguay

Bolivia Van de vier landen die tot het onderkoninkrijk Rio de la Plata behoorden, was Boli­ via het eerste dat met een codificatie kwam.265 De eerste grondwet van dat land uit 1826 legde de bevoegdheid tot het opstellen ervan in handen van de Senaat.266 Al in 1829 werd er actie ondernomen. In dat jaar was namelijk de voormalige generaal Santa Cruz aan de macht gekomen en diens regering stelde nog datzelfde jaar een codificatiecommissie in.267 De commissie bestond uit leden van het Hooggerechts­ hof. Zij kreeg de opdracht om zich te richten naar de wetten die al golden in Boli­ via, dat wil zeggen het Spaans-koloniale recht. In de pers werd die aanpak onder­ steund, waarbij uitdrukkelijk werd verwezen naar de recopilaciones en de Siete Partidas.2èS Vanwege de tijdsdruk werd uiteindelijk echter een andere route gevolgd, waarbij de Franse Code civil het uitgangspunt was. Niet alleen de structuur van het Franse model werd gevolgd, maar ook werden veel bepalingen vrij letterlijk ver­ taald en overgenomen. Er werden evenwel ook aanpassingen gemaakt met het oog op de Amerikaanse context, in het bijzonder inzake het huwelijksrecht en het erf263. Mirow, Latin American lau>, 137. Bravo Lira, 'La difusión', 99. Guzmón Brito, 'La influencia', 58. Guzmén Brito, Historia, 277-278. In 1871 werd een verbeterde versie van het wetboek afgekondigd. 264. Rodriguez Serrano, 'Investigación', 4. GuzmAn Brito, Historia, 312-313, die de leden van de in 1899 ingestelde commissie noemt. 265. Guzmén Brito, Historia, 200-205 en 212-214. 266. Artikel 47 onder 1 Constitutie 1826 luidde: 'Las atribuciones del Senado son: l.a formar los códigos civil (...).' De bepaling keerde terug in de Grondwet van 1831 als artikel 43 onder 1. Zie ook artikel 44 onder 1 Constitutie 1834, dat bepaalde dat de Senaat het initiatief had 'en la formación de los códigos civil (...)'. 267. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 303. Guzmén Brito, 'La influencia', 43. 268. Guzmén Brito, 'La influencia', 33.

i

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

75

recht.269 Het wetboek was een jaar later gereed en werd bij Decreet van 28 oktober 1830 door Santa Cruz afgekondigd, onder gebruikmaking van zijn bijzondere bevoegdheden. Het resultaat was een wat ruw aangepaste versie van de Franse tekst, waarin ook wel de nodige vertaalfouten zaten.270 Het werd desondanks inge­ voerd en kreeg rechtskracht vanaf 2 april 1831.

Nadat Santa Cruz in 1839 uit zijn ambt was verdreven, werd diens wetboek in 1845 afgeschaft, omdat het gezien werd als een symbool van zijn presidentschap.271 Het werd vervangen door een codificatie die nog dichter bij het model van de Franse Code civil bleef, hoewel ook nu onder meer het huwelijksrecht werd aangepast. Het nieuwe wetboek bleek in de praktijk weinig succesvol en al in 1846 werd besloten om de Código Santa Cruz weer in te voeren. Deze bleef met de nodige wijzigingen van kracht tot 1976, toen onder de dictatuur van Hugo Banzer Suarez (1926-2002) een nieuw wetboek werd ingevoerd.272 Argentinië Na het verwerven van de onafhankelijkheid in 1816 viel Argentinië al snel ten prooi aan een strijd tussen unitarissen, die een eenheidsstaat wilden vestigen onder leiding van de provincie Buenos Aires, en de federalisten.273 Die strijd zou ruim vier decennia in beslag nemen. In 1819 werd op het Congres van Tucuman een ontwerpgrondwet opgesteld, die op de eenheidsgedachte was gegrondvest. In dat ontwerp was de wetgevende macht volledig toebedeeld aan het federale Con­ gres.274 In Buenos Aires steunde men het ontwerp. Het werd echter door de overige provincies verworpen. Jn de daaropvolgende oorlog delfden de unitarissen het onderspit.275 Eind 1824 werd opnieuw een Congres bijeengeroepen te Buenos Aires, dat moest proberen tot een grondwet voor het gehele territorium te komen. Het resultaat was de ontwerpgrondwet van 6 februari 1826. Ook deze grondwet was relatief centralistisch, waarbij de wetgevende bevoegdheid hoofdzakelijk in handen van de federale overheid werd gelegd.276 De meeste provincies wezen het ontwerp af en zo bleef het probleem van de staatsstructuur onopgelost. Na het debacle van 1826 werden de pogingen om tot een gemeenschappelijke grondwet te komen voorlopig opgegeven. In 1831 werd een verdrag gesloten 269. Guzmén Brito, 'El tradicionalismo', 548. Guzmén Brito, 'La influencia', 34 en 43-47. 270. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 303-304. 271. GuzmAn Brito, 'La influencia', 52-54. 272. De bronnen van het nieuwe wetboek waren het eigen BW 1831, het Zwitserse wetboek uit 1912 en de nieuwe Italiaanse Codice civile (1942). De codificatoren waren Hugo Sandoval en Pastor Ortiz Mattos. Quisbert, Codificación del derecho, 11-12. Guzmón Brito, Historia, 348-349. 273. Mirow, La tin American law, 102. 274. Artikel 31 Ontwerp-Constitutie 1819. Het ontwerp bevatte geen bepaling omtrent codificatie. 275. Zij verloren op 1 februari 1820 de slag bij Cepeda. 276. Artikel 58 Ontwerp-Constitutie 1826. Ook dit ontwerp maakte geen melding van een codificatie.

76

Kolonialisme en codificatie

tussen de provincies, waarin de provinciale autonomie werd erkend. Deze Argen­ tijnse Confederatie (Confederación Argentina) was hoofdzakelijk een defensief ver­ bond. De provincies bestuurden zichzelf, waarbij Buenos Aires in de buitenlandse relaties optrad voor Argentinië.

Van een codificatiestreven op confederaal niveau kon geen sprake zijn. Maar in 1828 werd wel een poging gedaan voor de provincie Buenos Aires. Manuel Dorrego (1787-1828), gouverneur van die provincie, leek enthousiast over het voorstel om de Franse Code civil voor het grootse deel in te voeren.277 Dorrego overleed evenwel nog datzelfde jaar. In 1829 werd hij opgevolgd door Juan Manuel de Rosas (1793-1877), een typische caudillo. Diens bewind werd niet bepaald geken­ merkt door respect voor de 'rule of law'. Zijn regering maakte bewust gebruik van een gebrekkig rechtsstelsel, dat wei wordt aangeduid als een systeem van 'quasirecht'.278 Van codificatieplannen werd tot aan het einde van zijn regime niets meer vernomen. De ommekeer kwam in 1852, toen Rosas werd verdreven door generaal Justo José de Urquiza (1801-1870), met hulp van Uruguayaanse liberalen. Een belangrijke reden voor de verdrijving was het gebrekkige rechtsstelsel en de daarmee gepaard gaande rechtsonzekerheid.279 De welvarende groepen in de samenleving wilden een stabiele bescherming van hun eigendommen en duidelijke wetgeving voor de handel. Met het vertrek van Rosas kwam de weg vrij voor een nieuwe grondwet, die in 1853 tot stand kwam tijdens de Constitutionele Vergadering te Santa Fe. De Grondwet 1853, die nog steeds van kracht is, was enigszins gemodelleerd naar de grondwet van de Verenigde Staten. Hij riep een federale staatsstructuur in het leven, met een aanzienlijke provinciale autonomie. Desondanks bepaalde artikel 64 dat het federale Congres de bevoegdheid had om een burgerlijk wetboek op te stellen.280 Het was overigens geen opdracht tot codificatie, want artikel 105 bepaalde dat zolang het Congres geen gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid, de deelstaten zelf een wetboek mochten opstellen.281 De aandacht voor codificatie is wel begrijpelijk, want de rechtsonzekerheid onder Rosas was een belangrijke fac­ tor bij de politieke omwenteling.

277. 278. 279. 280.

Guzmén Brito, 'La influencia', 36. Guzmén Brito, Historia, 294. Mirow, Latin American law, 99-100 en 140. Mirow, Latin American law, 99-100. Artikel 64 Constitutie 1853 luidde: 'Atribución del Congreso: (...) 11. Dictar los códigos civil (...).' De bepaling bleef behouden bij de aanpassing van de grondwet in 1860, als artikel 67 onder 11. Wel was er een zinsnede aan toegevoegd, waarin werd bepaald dat de nieuwe wetboeken geen wijziging mochten aanbrengen in de lokale jurisdictie. 281. Artikel 105 Constitutie 1853. De bepaling bleef behouden bij de aanpassing van de grondwet in 1860 als artikel 108. Zie ook het betoog van de president bij de behandeling van het ontwerpwetboek in het Congres in september 1869. Cabral Texo, Historia, 169-170.

I

I

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

77

Op 24 augustus 1852, dus nog voordat de grondwet gereed was, benoemde Urquiza, die ondertussen interim-president van de Argentijnse Confederatie was geworden, bij decreet een codificatiecommissie.282 In dat decreet werd benadrukt dat codificatie nodig was om een einde te maken aan de bestaande rechts­ onzekerheid, want daarmee kon, naast de politieke orde die door de grondwet zou worden gegarandeerd, ook de civiele orde worden gewaarborgd. Over het belang van rechtseenheid werd met geen woord gerept. Tot de leden van de commissie behoorde Dalmacio Vélez Sarsfield (1800-1875), die belast was met het ontwerpen van een burgerlijk wetboek.283 Vanwege de politieke instabiliteit werd echter geen resultaat geboekt.284 Buenos Aires deed namelijk aanvankelijk niet mee met de nieuwe federatie, waarbij bedacht moet worden dat Urquiza uit Buenos Aires afkomstig was. De provincie kwam in 1854 met een eigen grondwet en probeerde in 1857 - overigens tevergeefs - een eigen codificatie te laten redigeren.285

In 1859 kwam er een einde aan de burgeroorlog en trad Buenos Aires alsnog toe tot de federatie. Vanaf dat moment ging het snel. In datzelfde jaar werd al het Wet­ boek van Koophandel ingevoerd, waaraan Vélez Sarsfield het nodige had bijgedra­ gen. In 1863 kreeg deze grote codificator van generaal Bartolomé Mitre (1821-1906), die in 1862 president was geworden, de opdracht tot het opstellen van een ontwerp voor een burgerlijk wetboek.286 De president was daartoe overigens bij wet door het Congres gemachtigd.287 Zes jaar later was het werk gedaan en kon het ontwerp worden voorgelegd aan de wetgever. Weinig bepalingen van het ontwerp waren origineel, maar het was niet gebaseerd op één model. Opvallend is het grote aantal bepalingen dat gelijkenis vertoonde met het ontwerp van de Augusto Teixeira de Freitas (1816-1883) voor Brazilië, dat overigens pas in 1916 zou worden inge­ voerd.288 Daarnaast werden meer dan honderd artikelen uit de Franse Code civil overgenomen.289 Ten slotte hebben het Spaanse Proyecto Código civil van 1851 en het Chileense wetboek van 1857 aanzienlijke invloed uitgeoefend.290

282. 283. 284. 285. 286. 287. 288. 289.

290.

Het decreet is te vinden bij Cabral Texo, Historia, 19-26. Hij trad in september van dat jaar toe tot de commissie. Cabral Texo, Historia, 24-25 en 32-33. Cabral Texo, Historia, 41. Cabral Texo, Historia, 48-53. Mirow, Latin American law, 140. De opdracht werd verstrekt aan Marcelo Gamboa en Marcelino Ugarte (1822-1872) die in 1852-1853 samen met Vélez Sarsfield aan een wetboek hadden gewerkt. Decreet van 20 oktober 1964. Cabral Texo, Historia, 71. Mirow, Latin American law, 139. Wet van 9 juni 1963. Cabral Texo, Historia, 61-70. In 1854 had het Congres overigens al een verge­ lijkbare wet aangenomen. Cabral Texo, Historia, 41-43. Mirow, Latin American law, 139. Guzmün Brito, Historia, 296-301. Colmo, 'L'influence', 747-748, die uitgebreid ingaat op de directe en indirecte invloed van de Code civil op het Argentijnse wetboek. Bravo Lira, 'La difusión', 102-103. Mirow, Latin American law, 139.

Kolonialisme en codificatie

78

De wetgever behandelde het ontwerp vanaf 22 september 1869. Nicasio Orono (1825-1904) keerde zich nog wel tegen het uniforme karakter van het wetboek.291 Volgens hem was de noodzaak daarvan niet aangetoond en was het ook niet in overeenstemming met de opvattingen in de provincies. Daar wilde men geen krachtig centraal gezag, reden waarom zij voor een federale republiek als staats­ vorm hadden gekozen. Maar hij kon uiteindelijk weinig anders dan toegeven dat het Congres had ingestemd met de codificatieopdracht. Binnen een week was het ontwerp goedgekeurd en kon het op 29 september 1869 worden afgekondigd.292 Het trad in werking op 1 januari 1871. Er is vervolgens nogal wat kritiek geuit op het wetboek. In de lijn met het bezwaar dat Orono in het Congres had opgeworpen, betoogde de eerdergenoemde jurist Alberdi dat een uniforme en exclusieve codificatie niet in overeenstemming was met de confederale staatsstructuur van Argentinië.293 Daarnaast werd wel geop­ perd dat het wetboek te conservatief zou zijn, in het bijzonder op het terrein van het familierecht.294 Maar ondanks de kritiek heeft het wetboek zijn gelding tot op de dag van vandaag weten te behouden, al is in het bijzonder het familierecht in de loop der jaren wel aangepast.

Uruguay Uruguay verweerde zich al snel na de nederlaag van de Spanjaarden tegen de ambities van Buenos Aires, door in 1813 deel te nemen aan de zogeheten Unie van Vrije Volkeren (Liga de los Pueblos Libres) onder leiding van José Gervasio Artigas (1764-1850). Dit leek aanvankelijk succesvol, maar in 1816 werd het gebied door Portugal geannexeerd en als provincie bij de kolonie Brazilië gevoegd. In 1825 brak in Uruguay een succesvolle opstand uit tegen het ondertussen onafhankelijk geworden Braziliaanse Rijk. Het nieuwe land dat zo ontstond, kondigde in 1830 een grondwet af die liberale kenmerken vertoonde. Zo werd al meteen in artikel 2 de volkssoevereiniteit erkend. Ook het codificatiestreven kreeg een prominente plek in de Grondwet 1830. De eerste bevoegdheid die aan de wetgever werd toege­ kend, betrof namelijk het opstellen van wetboeken.295 Het is vrij uniek dat deze grondwet heeft gegolden tot 1918, zeker omdat ook de decennia na 1830 nogal chaotisch verliepen. In 1839 brak een burgeroorlog uit die tot 1852 duurde en vanaf 1864 nam Uruguay samen met Brazilië en Argentinië deel aan de oorlog tegen Paraguay. Toch zag men kans om uitvoering te geven aan de 291. 292. 293. 294. 295.

Cabral Texo, Historia, 163-164. Cabral Texo, Historia, 171-172.

Mirow, Latin American law, 141. Cerami, Confrcmting the colonial legacy, 14-17. Artikel 17 Constitutie 1830 luidde: 'A la Asamblea General compete: 1°. Formar y mandar publicar los códigos.' Guzmén Brito, Historia, 304.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

79

codificatieopdracht. Voorbereidend werk werd verricht door Eduardo Acevedo (1815-1863), die in de jaren 1847-1849 een burgerlijk wetboek ontwierp.296 Dat was niet gemodelleerd naar de Franse Code civil, maar gebaseerd op het ontwerp van Bello voor het Chileense wetboek. Het ontwerp van Acevedo, dat werd gepubli­ ceerd in 1852, is nooit wet geworden. Onder generaal Venancio Flores (1808-1868), die in 1865 in de loop van een door hemzelf begonnen burgeroorlog een dictatoriaal regime had gevestigd, kwamen de werkzaamheden aan een wetboek weer op gang. Het voorbereidende werk werd verricht door de Argentijnse jurist Tristan Narvaja Dévila (1819-1877). Diens ont­ werp was gereed in 1866 en is toen door een commissie, waarvan Narvaja overi­ gens zelf ook deel uitmaakle, herzien.297 Het ontwerp van Acevedo heeft wel de nodige invloed uitgeoefend op het werk van Narvaja, zodat indirect de Chileense codificatie een belangrijke bron was voor het Uruguayaanse wetboek. Maar Nar­ vaja had ook andere ontwerpen geraadpleegd, zodat het zeker geen slaafse navol­ ging was van het Chileense model.298

Bij decreet werd aan hel wetboek rechtskracht verleend met ingang van 19 april 1868, waarbij ook werd bepaald dat met ingang van die datum alle eerdere wetten werden afgeschaft.299 In dat decreet werd tevens de reden voor de codificatie gege­ ven. Het was nodig, aldus het decreet, om een burgerlijk wetboek in te voeren dat in harmonie was met de moderne wetenschappelijke inzichten, met de eigen gebruiken en met het liberalisme van de huidige instituties. Het wetboek van 1868 is nog steeds van kracht, zij het met enige aanpassingen. Paraguay De eerste zes decennia na de onafhankelijkheid waren in Paraguay weinig geschikt voor het realiseren van een codificatie.300 Al in 1814 werd een dictatuur gevestigd onder José Gaspar Rodriguez de Francia (1766-1840), die tot aan zijn dood aan de macht bleef. Ook in de periode daarna was het bestuur dictatoriaal, al werd er in 1844 wel een grondwet uitgevaardigd. In deze Constitutie 1844 werd de wetge­ vende bevoegdheid aan het Congres toegekend, maar van een streven naar een codificatie was geen sprake.301 In 1864 brak, nog tijdens de dictatuur, de Paraguayaanse Oorlog uit waarbij Paraguay het op moest nemen tegen Argentinië, Bra­ zilië en Uruguay. Na zes jaar kon de balans worden opgemaakt. Paraguay had

296. Bravo Lira, 'La difusión', 88 en 100. Guzmén Brito, Historia, 305-307. 297. Guzmén Brito, Historia, 307, die de leden van de commissie noemt. 298. Bravo Lira, 'La difusión', 100-101, noemt onder meer het Spaanse Proyecto Código civil van 1851 (het zogeheten Proyecto Goyena). 299. Artikel 1 Decreet van 23 januari 1868. Guzmén Brito, Historia, 308-310. 300. Moisset de Espanés, El nuevo Código civil, 2. 301. Zie artikel 2 Constitutie 1844.

8o

Kolon ialisme en codificatie

meer dan de helft van zijn bevolking verloren en werd gedwongen een aanzienlijk deel van zijn territorium af te staan.302 In 1870 werd, meteen na afloop van de oorlog, een nieuwe grondwet opgesteld die van een duidelijk liberale signatuur was. Artikel 2 legde de volkssoevereiniteit vast en de grondwet bevatte een bepaling waarin aan het Congres de bevoegdheid werd toegekend om het privaatrecht te codificeren.303 Hoewel de Grondwet 1870 een beperkt effect had omdat het land nog tot 1876 bezet was door troepen van de overwinnaars, werd toch gebruikgemaakt van deze bevoegdheid.304 Al in 1872 stelde het Congres voor om het Argentijnse wetboek van 1871 over te nemen, maar de regering zag hier niets in. In mei 1875 werd een nieuwe poging gedaan door een codificatiecommissie te benoemen, belast met het ontwerpen van een burgerlijk wetboek. Deze commissie was evenwel niet erg actief en ruim een jaar later werd alsnog bij wel van 19 augustus 1876 besloten het Argentijnse wetboek van Vélez Sarsfield over te nemen.305 Het werd van kracht met ingang van 1 januari 1877. Het was mede dankzij de grote overeenkomst tussen de samenlevingen van Paraguay en Argentinië redelijk succesvol en heeft meer dan een eeuw gegolden.306 23.2.4

Chili en Peru

Chili Van de twee landen die tot het onderkoninkrijk Peru behoorden, werd Chili het eerst onafhankelijk, te weten in 1818. Chili is onder de nieuwe Latijns-Amerikaanse staten een bijzonder geval.307 Het slaagde er namelijk in om na een relatief korte onrustige periode een stabiel, zij het autocratisch regime te vestigen dat zich een groot deel van de negentiende eeuw zou handhaven. Anders dan in de meeste andere nieuwe staten in Latijns-Amerika waren de tegenstellingen tussen liberalen en conservalieven niet zo groot, en was het conflict tussen centralisten en federalis­ ten snel opgelost ten voordele van de eersten. Daardoor ontstond de bijzondere situatie dat er eerder een codificatie van het Spaanse recht tot stand kwam in een voormalige kolonie dan in het moederland Spanje.308

302. In het Verdrag van Loizaga-Cotegipe (9 januari 1872) en het Verdrag van Machai'n-Irigoyen (3 februari 1876). 303. Artikel 72 Constitutie 1870 luidde: 'Corresponde al Congreso (...) 10. Dictar los códigos civil, comercial, penal y minerfa (...).' 304. Moisset de Espanés, El nueuo Código civil, 3. Bravo Lira, 'La difusión', 103. 305. Guz.mén Brito, Historia, 303. 306. Het werd in 1985 vervangen door een wetboek met invloeden van de Italiaanse Codice civile (1942). Guzmén Brito, Historia, 351-352. 307. Mirow, 'Borrowing private law', 293. 308. Bravo Lira, 'La difusión', 91-92. Guzmén Brito, Historia, 229-245.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

8-1

Het eerste initiatief tot codificatie werd in een vroegtijdig stadium genomen. Gene­ raal O'Higgins, die in 1818 de eerste president van Chili was geworden, stelde al in 1822 voor om simpelweg de vijf wetboeken van Napoleon over te nemen.309 Die waren immers opgesteld in overeenstemming met moderne ideeën on hadden dui­ delijkheid gebracht in de oude wetgeving.310 Zijn liberale regime werd echter een jaar later omver geworpen. In de eerste twee daaropvolgende grondwetten werd het codificatiestreven echter toch opgenomen. De Grondwet van 1823 bepaalde dat codificatie tot de taken van het Hooggerechtshof behoorde.311 Artikel 144 van het niet goedgekeurde ontwerp voor een Grondwet van 1826 gaf de opdracht om een codificatiecommissie te benoemen.312 Duidelijk was eveneens de Grondwet van 1828, waarin werd bepaald dat het opstellen van wetboeken tot de bevoegdheid van het Congres behoorde.313 Opvallend is dat in de Grondwet van 1833, die van kracht zou blijven tot 1925, niets was vastgelegd omtrent codificatie. Over de bevoegdheid om te codificeren bestond desondanks geen twijfel, aangezien de staatsstructuur volgens die grond­ wet onmiskenbaar centralistisch was. Tot de fundamentele uitgangspunten ervan behoorden zowel de soevereiniteit van de natie als de ondeelbaarheid van de Republiek.314 Ondanks de relatieve politieke stabiliteit en de duidelijke wens tot codificatie, duurde het nog tot 1857 voordat er een burgerlijk wetboek werd ingevoerd. Dat kan te maken hebben gehad met het verzet dat in Chili ontstond tegen het klakke­ loos overnemen van het Franse model, zoals in het voorstel van O'Higgins. In plaats daarvan, zo betoogde in 1831 de afgevaardigde Gabriel José Tocornal (1775-1841) in het parlement, zouden de Siete Partidas en de overige Spaans-koloniale wetten moeten worden herzien.315 Daarbij zouden alle onduidelijkheden en vragen die nog openstonden moeten worden opgelost. Een dergelijke codificatie zou uiteraard meer tijd vergen. De vraag of een Europees model gevolgd moest worden, dan wel een eigen codificatie gemaakt moest worden, zorgde ervoor dat in de eerste twee decennia van de onafhankelijkheid diverse serieuze voorstellen tot codificatie strandden.316 Mirow, Latin American law, 97. Guzmén Brito, 'La influencia', 36. Artikel 149 onder 10 Constitutie 1823 luidde: 'Queda a su cargo el trabajo consullivo y preparatorio sobre los codigos legales del Estado, que concluiréi en el término y forma que prefije el Senado.' 312. Artikel 144 luidde: 'Se crearén desde ahora una comisión que presente a la Legislatura Nacional un proyecto de legislación civil (...).' 313. Artikel 46 Constitución Politica de Chile (1828) luidde: 'Son atribuciones exclusivas del Congreso: 1° 309. 310. 311.

314. 315. 316.

Hacer y mandar promulgar los códigos.'

Artikelen 3 en 4 Constitutie 1833. Guzmén Brito, 'La influencia', 33. Mirow, 'Borrowing private law', 296-297.

Kolonialisme en codificatie

82

De impasse werd doorbroken door Diego Portales (1793-1837), die na de vestiging van een conservatief-autocratisch bewind in 1830 dictatoriale bevoegdheden had gekregen. Portales gaf de opdracht aan de eerdergenoemde Andrés Bello om inof­ ficieel aan een nieuw wetboek te werken. Portales werd in 1837 vermoord, maar het autocratische systeem bleef intact en Bello kon zijn werkzaamheden voortzet­ ten. Het codificatiestreven kwam in een stroomversnelling in 1851, toen President Manuel Montt (1809-1880) na een korte burgeroorlog aan de macht kwam. In 1852 benoemde hij een commissie, die het ontwerp van Bello moest herzien.317 Bello was overigens zelf lid van die commissie.318 De president hechtte blijkbaar veel waarde aan het project, want hij trad regelmatig als voorzitter op bij de vergaderingen van de commissie. In 1855 was de commissie klaar. Het resultaat was een compromis tussen modem en traditioneel.319 Uit de Franse wetgeving was voor het vermo­ gensrecht het radicale individualisme overgenomen, maar voor het familie- en erf­ recht was gekozen voor het traditionele Spaanse recht. Bovendien werd afgeweken van de structuur van het Franse wetboek en van de wijze van overdracht van goe­ deren.320 Het ontwerp werd aangeboden aan het Congres, dat het nog datzelfde jaar goedkeurde. Het trad in werking op 1 januari 1857 en is nog steeds van kracht. Peru In 1823 was Peru nog verdeeld in een noordelijk deel dat al onafhankelijk was en een zuidelijk deel waar de royalisten nog heersten. Toch werd in dat jaar al een nieuwe grondwet aanvaard, die aanvankelijk alleen in het noorden gold. Deze grondwet leek sterk op die van Cadiz uit 1812, die overigens in 1820 eveneens in Peru opnieuw van kracht was geworden.321 De overeenkomst is niet verwonder­ lijk, want enkele van de opstellers van de nieuwe grondwet hadden in de periode 1810-1812 deel uitgemaakt van de Cortes van Cadiz. Het gedachtegoed van Rousseau klonk meteen door in de artikelen 1 en 3 van de nieuwe Peruaanse grondwet. Daarin was namelijk bepaald dat alle provincies waren verenigd in één lichaam, te weten de Peruaanse natie, en dat daar de soevereiniteit ook berustte.322 Uit de arti­ kelen 106 en 121 van de Grondwet 1823 komt naar voren dat het privaatrecht geco-

317. Mirow, 'Borrowing private law', 301. 318. Een ander belangrijk lid van de commissie, die uit negen leden bestond, was de advocaat en poli­

ticus Gabriel Ocampo (1798-1882).

319. Mirow, 'Borrowing private lav/, 301-302 en 329. 320. Het wetboek van Bello telde, anders dan de Franse Code civil, geen drie maar vier boeken. Tevens

hield het vast aan het Romeinsrechtelijke vereiste van levering voor overdracht van goederen. Borja. 'L'influence', 887. 321. Sobrevilla Perea, 'In search of a better society', 111-113. 322. Artikel 1 Constitutie 1823 luidde: 'Todas las provindas del Peru, reunidas en un solo cuerpo tor­ man la Nadón Peruana'. Artikel 3 Constitutie 1823 begon met de mededeling dat 'La soberanfa reside esendalmente en la Nación (...)'.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

83

dificeerd zou worden.323 Vanwege de oorlog heeft de constitutie van 1823 nooit

goed gefunctioneerd.

Dat laatste weerhield Bolivar er niet van de eerste poging tot codificatie in Peru te wagen.324 Bolivar had er namelijk voor gezorgd dat hij na de mede dankzij hem in 1824 gerealiseerde onafhankelijkheid voor het leven tot dictator van Peru was benoemd. Hij was weliswaar op dat moment ook al president van Gran Colombia, maar hij hoopte op die manier zijn ideaal van een zo groot mogelijke Latijns-Amerikaanse politieke unie te realiseren.325 Met een beroep op artikel 121 Constitutie 1823 benoemde Bolivar op 31 december 1825 een codificatiecommissie. Het belang­ rijkste lid van die commissie was Manuel Lorenzo de Vidaurre (1773-1843), de eer­ ste president van het Hooggerechtshof.326 Bolivar motiveerde zijn besluit met het argument dat een codificatie nodig was om de wetgeving in overeenstemming met de nieuwe constitutionele situatie te brengen.327 Daarnaast betoogde hij dat een wetboek de enige manier was om de twijfels en tegenstrijdigheden die dikwijls bij het toepassen van het recht werden gesignaleerd weg te nemen. Het was een argu­ ment dat hij, als vermeld, ook in 1819 ten overstaan van het Congres van Colombia had gebruikt.

Bolivar bezorgde Peru in 1826 een nieuwe grondwet. Die Constitutie van 1826 was minder radicaal dan de voorgaande en er werd niet langer nadruk op de volkssoe­ vereiniteit gelegd. Toch bevatte ook deze grondwet een bepaling waarin aan de Senaat de bevoegdheid werd toegekend om een burgerlijk wetboek op te stellen 328 De poging tot codificatie van Bolivar leidde tot niets en ook zijn dictatorschap ein­ digde voortijdig, in januari 1827, als gevolg van het toenemend verzet tegen zijn optreden. De gewijzigde situatie vereiste weer een nieuwe grondwet, die in 1828 gereed was. De nieuwe grondwet was centralistisch van opzet. De wetgevende bevoegdheid lag bij de centrale overheid, die ook de bevoegdheid had de indeling in departementen te bepalen.329 Bepaald werd verder dat de bestaande wetten van kracht zouden blijven totdat er een codificatie tot stand zou zijn gekomen.330 In 1834 werd de Grondwet 1828 enigszins gewijzigd, maar het centralistische karakter 323. Artikel 106 Constitutie 1823 luidde: 'Los códigos civil y criminal prefijarén las formas judicia les (...)'. Artikel 121 Constitutie 1823: 'Todas las leyes anteriores a esta Constitución (...) quedan en su vigor y fuerza hasta la organización de los Códigos civil, criminal, militar y de comercio'. 324. Guzmcin Brito, Historia, 205-206. 325. Sobrevilla Perea, 'In search of a better society', 111-113. 326. Mirow, Latin American law, 134-135. Daar staan ook de overige leden vermeld. 327. Mirow, Latin American law, 134. 328. Artikel 47 onder 1 Constitutie 1826 luidde: 'Las atribuciones del Senado son: 1.- formar los códi­ gos civil (...).' 329. Artikel 48 onder 1 en 20 Constitutie 1828. 330. Artikel 131 Constitutie 1828 luidde: 'Todas las leyes que no se opongan a esta Constitución que­ dan en su vigor y fuerza hasta la organización de los Códigos.'

84

Kolonialisme en codificatie

bleef behouden.331 Het was nu een grondwet met een duidelijk liberale inslag. In overeenstemming daarmee werd het codificatiestreven nog wat duidelijker uitge­ drukt. De genoemde bepaling uit de Grondwet 1828 werd overgenomen. Daar­ naast werd er een artikel toegevoegd waarin de opdracht werd gegeven om aan het begin van de jaarlijkse sessie van het Congres een ontwerp wetboek aan te bieden.332 De liberale politiek resulteerde in de jaren 1834 tot 1836 in een ontwerp-burgerlijk wetboek, opgesteld door De Vidaurre, die al lid was geweest van de Boliviaanse codificatiecommissie uit 1825.333 Het was een origineel wetboek, waarin het natuurrechtelijke gedachtegoed een grotere rol speelde dan het traditionele, op het Romeinse recht geënte Castiliaanse recht van de Siete Partidas. Op het wetboek was in juridisch-technisch opzicht wel het nodige aan te merken. Vanwege politieke omstandigheden is dit ontwerp nooit van kracht geworden. In 1836 viel het Bolivi­ aanse leger in opdracht van Santa Cruz Peru binnen en deze vormde een PeruaansBoliviaanse Unie onder zijn protectoraat. Santa Cruz verdeelde Peru in een zuide­ lijk en een noordelijk deel en voerde in beide delen zijn wetboek in, de Código Santa Cruz, zij het met enige geringe aanpassingen.334 Lang heeft dit wetboek daar even­ wel niet gegolden. In 1838 werd het voor het noorden afgeschaft en in het zuiden verloor het zijn rechtskracht in 1839, toen er met de val van Santa Cruz een einde kwam aan de Unie. In 1845 werd het codificatieproject weer opgepakt.335 Bij wet van 8 oktober van dat jaar werd een commissie benoemd, die erin slaagde om binnen twee jaar een ont­ werp voor een burgerlijk wetboek aan het Congres, waar de wetgevende macht berustte, aan te bieden. Ook dit ontwerp was niet gemodelleerd naar het Franse voorbeeld, maar gebaseerd op enkele compilaties van het Spaanse recht.336 De goedkeuring ervan door het Congres werd vervolgens enkele jaren vertraagd. De conservatieven waren ondertussen dominant geworden. Zij hadden grote bezwa­ ren tegen de invoering van het burgerlijk huwelijk, zoals dat in het ontwerp was

331. Zie artikel 51 onder 1 en 18 Constitutie 1834. 332. Artikel 11 Disposiciones Transitoria Constitutie 1834 luidde: 'En la apertura de cada sesión anua) presentaré al Congreso la Corte Suprema el proyecto de uno de los códigos de la legislación, principiando por el civil.' De uit de Grondwet van 1828 overgenomen bepaling staat in Artikel 177 Constitutie 1834. 333. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 304. Bravo Lira, 'La difusión', 87. Guzmén Brito, Historia, 215-218. 334. Guzmén Brito, 'La influencia', 47. 335. Bravo Lira, 'La difusión', 88. Guzmén Brito, 'El tradicionalismo', 550. Guzmón Brito, Historia, 219-224. 336. Tot de gebruikte compilaties behoorde ook de Febrero novisimamente uit 1845, geredigeerd door de hiervoor genoemde De Tapia Garcfa, die ook aan het Spaanse Proyecto Código civil 1836 had mee­ gewerkt.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

85

geregeld.337 Pas eind december 1851 werd een herzien ontwerp aanvaard, dat met ingang van 29 juli 1852 van kracht werd. Uit artikel 156 bleek dat de conservatie­ ven hun zin hadden gekregen, want daarin werd bepaald dat alleen het canoniekrechtelijke huwelijk werd erkend.

Daarmee had Peru als een van de eerste landen in Latijns-Amerika een burgerlijk wetboek dat voor een belangrijk deel was gebaseerd op het Spaans-koloniale recht.338 Terwijl de landen die de Franse Code civil volgden veelal het pad van het liberalisme opgingen, bleef Peru met het eigen wetboek vasthouden aan de traditi­ onele normen.339 Het wetboek van 1852 bleef van kracht tot 1936, toen het werd vervangen door een codificatie waarin de invloed van de Pandektisten, zoals Von Savigny en zijn aanhangers wel werden aangeduid, herkenbaar is.340 2.3.2.5 Colombia, Venezuela, Panama en Ecuador Het is opvallend dat in deze territoria, die verbonden waren geweest met het onderkoninkrijk Nieuw-Granada, het codificatiestreven al in een vroeg stadium aan de oppervlakte kwam. Codificatie werd al genoemd in de constitutie van de Federatie van de Verenigde Provincies van Nieuw-Granada uit 1811, een staat die ongeveer het gebied van het huidige Colombia omvatte.341 Die staat was overigens een losse federatie en artikel 7 van de Constitutie 1811 bepaalde dat de bevoegd­ heid tot het opstellen van wetboeken behoorde tot de deelstaten.342 In overeen­ stemming met het confederale karakter konden de deelstaten hun eigen grondwet maken en de deelstaat Tunja deed dat binnen een maand na de totstandkoming van de federale constitutie.343 In overeenstemming met die federale constitutie bevatte de Grondwet van Tunja van 1811 een opdracht tot codificatie van het pri­ vaatrecht.344 Van een uitvoering van deze opdracht kwam overigens niets, want in 1816 was de federatie alweer ter ziele.

Vanaf 1819 waren de territoria van de vier landen weer even verenigd in het door Bolivar gecreëerde Gran Colombia. De Grondwet van 1821, vastgesteid op 20 sep­ tember van dat jaar, had een centralistisch karakter, gebaseerd op het principe van

337. 338. 339. 340. 341. 342. 343. 344.

Guzmén Brito, 'El tradicionalismo', 550 en 557-558. Guzmén Brito, 'El tradicionalismo', 554. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 304-305. Guzmén Brito, 'El tradicionalismo', 564-565. Guzmén Brito, Historia, 345-347 en 350-351. Het wetboek werd in 1984 herzien, waarbij invloed te bespeuren valt van de Italiaanse Codice civile (1942). Acta de la Federación de las Provincies Unidas de Nueua Grenada (27-11-1811). Artikel 7 luidde: 'Se reservan pues las provincias en fuerza de sus derechos incomunicables (...); 3° La formación de sus códigos civiles y criminales.' Zie over deze grondwet: Rodrfguez, 'La Constitución', 133-164. Sectie 1, hoofdstuk 3, artikel 9 luidde: 'Luego que lo permitan las circunstancias, deberé ocuparse en la formacion de un sébio Código civil (...).' Deze bepaling is ook terug te vinden in titel 3, sec­ tie 1, artikel 10 van de Constitutie van de deelstaat Antioqufa van 21 mei 1812.

86

Kolonialisme en codificatie

de soevereiniteit van de natie.345 Het land kende een indeling in departementen, vastgesteld door het Congres.346 Opvallend genoeg maakte de Grondwet 1821 geen melding van codificatieplannen. Het Congres had echter wel de bevoegdheid wetten op alle terreinen uit te vaardigen, zodat in beginsel ook codificaties zouden kunnen worden opgesteld.347

Het opstellen van wetboeken werd inderdaad enkele keren aan de orde gesteld.348 Zoals hiervoor vermeld, pleitte Bolivar al in 1819 tegenover het Colombiaanse Con­ gres voor codificatie. In 1822 trad generaal Francisco de Paula Santander (1792-1840) in zijn voetsporen met het voorstel om wetboeken in te voeren.349 San­ tander, die nog onder het commando van Bolivar tegen de Spanjaarden had gestre­ den, was vanaf 1819 vicepresident van Gran Colombia. Dit was een belangrijke posi­ tie, omdat de president, Bolivar, veel in het buitenland verkeerde. Hij benoemde nog een commissie waar onder anderen de minister van Binnenlandse Zaken José Manuel Restrepo (1781-1863) lid van was.350 Deze commissie kreeg de opdracht om wetgeving voor te bereiden die paste bij de Republiek.351 Daarbij dienden Europese wetboeken, waarschijnlijk in het bijzonder de Franse Code civil, alsmede de Spaanse wetten in acht te worden genomen. De commissie boekte geen resul­ taat en de daaropvolgende jaren bleef het Spaans-koloniale recht van kracht.352 De politieke instabiliteit van de Republiek, onder meer veroorzaakt door afscheidings­ bewegingen in Venezuela, zal daar zeker één van de oorzaken van zijn geweest.

In de periode 1829-1830 deed Bolivar nog een laatste wanhopige poging om de Republiek bijeen te houden. Hij hoopte dat codificaties daarbij behulpzaam kon­ den zijn.353 Dit kwam duidelijk naar voren in de nieuwe grondwet, die tot stand kwam op 5 mei 1830. Deze grondwet was net zo centralistisch ais de Grondwet van 1821, opnieuw gebaseerd op het principe van volkssoevereiniteit en met een indeling in departementen.354 Opvallend is dat de Grondwet 1830 de bevoegdheid tot het opstellen van de codificaties uitdrukkelijk toekende aan het Congres.355 345. Artikel 2 Constitutie 1821. 346. Artikelen 8 en 150 Constitutie 1821. 347. Artikel 55 Constitutie 1821 luidde: 'Son atribuciones exclusivamente propias del Congreso: (...) 26. Decretar todas las demés leyes y ordenanzas de cualquier naturaleza que sean.' 348. GuzmAn Brito, Historia, 246-247. 349. Mirow, Lat in American law, 97. 350. Mirow, 'The power of codification', 90-91. De andere leden waren: Félix Restrepo, Diego Feméndez Gómez en Tomés Tenorio. 351. Hinestrosa, 'El Código civil', 6. 352. Zie ook artikel 188 Constitutie 1821. 353. M irow, 'The power of codification', 114. 354. Artikel 3 Constitutie 1830 luidde: 'La soberania reside radicalmente en la Nación.' Zie voor de departementale indeling artikel 5 Constitutie 1830. 355. Artikel 36 Constitutie 1830 luidde: 'Son atribuciones del Congreso: (...) 22 Formar los códigos nadonales de toda dase (...).'

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

87

Bolfvar deed ook nog een poging om daadwerkelijk tot een burgerlijk wetboek te komen. Zijn secretaris schreef al op 13 mei 1829 een brief aan Rcstrepo, die nog steeds minister van Binnenlandse Zaken was, waarin deze werd opgedragen om een codificatiecommissie te benoemen.356 Boh'var had haast. Hij maakte duidelijk dat de commissie zich maar moest beperken tot het enigszins aanpassen van de Frémse Code civil. Er is inderdaad een commissie benoemd, zo blijkt uit een notitie die in juli 1829 op de brief van 13 mei werd bijgeschreven.357 Maar van activiteiten véin de codificatiecommissie werd weinig vernomen.358 Boh'var gaf de hoop op en nam in maart 1830 ontslag. Hij overleed nog datzelfde jaar. In november 1831 scheidden Venezuela en Ecuador zich af van de Republiek. Colombia Na het vertrek van Venezuela en Ecuador was het nodig een nieuwe grondwet op te stellen. Die Constitutie voor Nieuw-Gréinada (Constitución neogranadina) was gereed in 1832 en was eveneens centralistisch. De nadruk op de volkssoevereiniteit was weliswaar verdwenen, maar de federale overheid bepaalde de departementale indeling.359 Ook de bepaling inzake codificatie was letterlijk overgenomen uit de Grondwet 1830, zodat de bevoegdheid tot het opstellen daarvan bij het Congres lag.360 Sémtémder was de eerste president van de nieuwe Republiek, tot 1837, maar hij zag tijdens zijn regering geen gelegenheid om een poging tot codificatie te wagen. Na zijn vertrek brak een burgeroorlog uit die tot 1841 duurde. Daarna kwam men niet veel verder dan een traditionele compilatie.361 In de eveneens cen­ tralistische Grondwet van 1843 werd geen melding gemaakt van een codificatie.362

Met de Grondwet van 1853 bewoog Colombia zich in de richting van een federale staat. In die grondwet bleef de wetgevende bevoegdheid inzake het privaatrecht echter wel in handen van de centrale overheid.363 Onder die grondwet werd in 1854 een ontwerp voor een burgerlijk wetboek aan het Congres aéingeboden, voor­ bereid door de jurist, diplomaat en politicus Justo Arosemena (1817-1896).364 De beraadslagingen werden evenwel niet voltooid en het project kreeg dan ook geen

356. 357.

358. 359. 360. 361.

362. 363. 364.

Mirow, 'The power of codification', 105-106. Mirow, The power of codification', 106, waar ook de leden van de commissie staan vermeld. Mirow, 'The power of codification', 107-113. Artikelen 74 (onder 18) en 150 Constitutie 1832. Artikel 74, onder 24 Constitutie 1832. Hinestrosa, 'El Código civil', 7. Guzmón Brito, Historia, 253-257. Deze Recopilación verscheen in 1845. Artikel 67 onder 15 Constitutie 1843 verleende wel de volledige wetgevende bevoegdheid aan het Congres. Artikel 10 Constitutie 1853 luidde: 'Quedando al Gobiemo general (...) 4.a La legislacion civil y penal asf en cuanto crea derechos y obligaciones entre los individuos.' Hinestrosa, 'El Código civil', 7. Guzmén Brito, Historia, 257-261.

88

Kolonialisme en codificatie

gelding als federaal wetboek.365 Met de Grondwet van 1858 werd de federalisering van Colombia voltooid en kwam de bevoegdheid tot wetgeving aan de deelstaten toe.366 De deelstaten maakten onmiddellijk gebruik van deze bevoegdheid en gingen vanaf 1858 over tot codificatie. Zij kozen er vrijwel allemaal voor om de Chileense codificatie van 1857 over te nemen, waarbij het voortouw werd genomen door de deelstaat Santander op 18 oktober 1858.367 De grote instigator daar was Manuel Murillo Toro (1815-1880), president van de deelstaat. Toen deze in 1872 president van de Colombiaanse Republiek werd, gaf hij opdracht om een ontwerp voor een federaal burgerlijk wetboek te maken.368 Een jaar later aanvaardde het Congres dit ontwerp, dat eveneens gebaseerd was op het wetboek van Bello. Het kreeg rechts­ kracht vanaf 1 januari 1876, vanwege de federale staatsstructuur aanvankelijk alleen in de territoria die rechtstreeks onder de federale overheid vielen.369 Voor die territoria had tot die datum de oude Spaans-koloniale wetgeving rechtskracht behouden, volgens een hiërarchie die bij wet van 1858 was vastgelegd in de traditie van de Ordenamiento deAlcald uit 1348.370

Ondanks de federale structuur gold op deze wijze feitelijk in heel Colombia een aangepaste versie van het Chileense wetboek van 1857, zij het met geringe verschil­ len tussen de deelstaten. Ook aan die verschillen kwam een einde toen Colombia in 1886 na weer een burgeroorlog terugkeerde naar een centralistisch systeem, met als eerste president Rafael Nünez (1825-1894). De Grondwet 1886 verklaarde dat de Republiek unitarisch was en legde ook het principe van de volkssoevereiniteit vast.371 Tevens werd bepaald dat er wetboeken zouden worden ingevoerd die tot een uniforme wetgeving moesten leiden.372 In navolging daarvan werd een jaar later, in april 1887, het federale wetboek officieel afgekondigd als nationale wet­ geving voor de gehele Republiek 373 Dit wetboek heeft nog steeds rechtskracht.

365. Het ontwerp werd in 1857 wel met enige wijzigingen afgekondigd in de deelstaat Magdalena (Código Magdalena). 366. Zie artikel 15, onder 16 Constitutie 1858. 367. Jaksié, Andrês Bello, 174-175. Hinestrosa, 'El Código civil', 8-9. Guzmén Brito, Historia, 263-265. Andere deelstaten volgden, zoals Cundinamarca en Cauca (1859), Panama (1860), Boyacé (1864) en Antioquia (1865). Magdalena verving in 1865 de in 1857 ingevoerde Código Magdalena door het wetboek van Cundinamarca. 368. Bravo Lira, 'La difusión', 94-95. De opdracht werd verstrekt aan Agustfn Nünez. 369. Hinestrosa, 'El Código civil', 9. 370. Hinestrosa, 'El Código civil', 7. Lokin/Zwalve, Hoofdstakken, 340-341. 371. Artikelen 1 en 2 Constitutie 1886. 372. Artikel H, tweede zin Disposiciones Transitorias (Titel 21) luidde: 'El Consejo Nacional constiluyente (...) se ocuparA preferentemente en expedir una ley sobre adopción de códigos y unificación de la legislación nacional.' 373. Bravo Lira, 'La difusión', 95. Guzmén Brito, Historia, 266.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

89

Venezuela In Venezuela werd nog voor de onafhankelijkheidsverklaring van 5 juli 1811 door het Grondwetgevend Congres duidelijk gemaakt dat het privaatrecht gecodificeerd diende te worden. Dat Congres benoemde op 9 maart van dat jaar, een week na de eerste bijeenkomst, een commissie die belast werd met het opstellen van een Código civil, die voor vereenvoudiging van de rechtspraak moest zorgen.374

Op grond van de preambule van de grondwet, die eind december werd aanvaard, leek dit initiatief prematuur. Daarin werd aangegeven dat de nieuwe staat een con­ federatie was, bestaande uit meerdere volkeren. Maar verderop bleek dat de wet­ gevende macht volledig in handen van het federale Congres kwam te liggen.375 In overeenstemming daarmee refereerde artikel 228 Constitutie 1811 aan het lopende codificatieproject en werd bepaald dat het oude recht zou blijven gelden totdat het wetboek gereed was.376 In 1812 ging de Republiek echter alweer verloren voor de opstandelingen en van codificeren kwam begrijpelijkerwijs niets. In de jaren daarna slaagde geen van de partijen erin om blijvend de overhand te krijgen. Pas in 1819 werd het onafhankelijkheidsstreven succesvol, maar dan wel onder leiding van Bolivar en als onderdeel van diens grootse project: Gran Colombia. Toen Venezuela zich in 1830 afscheidde van de Boliviaanse staat werd niet meer gekozen voor een confederale structuur. Het uitgangspunt van de grondwet, die nog datzelfde jaar tot stand kwam, was nu één soeverein Venezolaans volk.377 In overeenstemming daarmee kreeg het Congres de volledige wetgevende macht toe­ bedeeld, ditmaal inclusief een uitdrukkelijke opdracht tot het opstellen van 'natio­ nale wetboeken'.378 In alle daaropvolgende grondwetten werd die opdracht her­ haald.379

Toch duurde het nog tot 1853 voordat een ontwerp voor een burgerlijk wetboek, opgesteld door Julian Viso (1822-1900), werd gepubliceerd.380 Dat zou heel goed te maken kunnen hebben met het feit dat deze codificator niet het Franse model volgde, maar streefde naar een codificatie op basis van het eigen Spaans-koloniale

374. 375. 376. 377. 378.

379. 380.

Guzmén Brito, 'La codificación', 886. Guzmén Brito, Historia, 269-270. Artikel 71 onder 17 Constitución Federal de los Estados de Venezuela (21-12-1811): 'De ejercer su derecho exclusivo de legislación en todos los casos, sobre toda suerte de objetos del resorte legislativo, federal o provincial (...).' Rodrfguez O., The independence, 115. Artikel 228 Constitutie: 'Entre tanto que se verifica la composición de un código civil y criminal, acordado por el Congreso en 8 de marzo ultimo, adaptable a la forma de Gobiemo establecido en Venezuela (...).' Preambule en de artikelen 1 en 3 Constitutie (goedgekeurd op 22-9-1830). Artikel 87 Constitutie luidde: 'Son atribuciones del Congreso: 1° Dictar las leyes (...) y formar los códigos nacionales.' Zie artikel 64 onder 1 Constitutie 1858 en artikel 43 onder 6 van de Constituties van 1864 en 1874. Guzmén Brito, Historia, 271-274.



90

Kolonialisme en codificatie

recht.381 Dit ontwerp is nooit wet geworden, wellicht omdat rond die tijd duidelijk was geworden dat de codificatiearbeid in Chili vrijwel voltooid was. In oktober 1861 benoemde de dictator José Antonio Paez (1790-1873) in ieder geval een codificatiecommissie, waarvan overigens ook Viso deel uitmaakte.382 Binnen een jaar kwam die commissie met een ontwerp dat nauwgezet het in 1857 ingevoerde Chi­ leense wetboek van Bello volgde. Dat ontwerp werd in 1862 door het Congres aan­ vaard en afgekondigd.383 Al in 1863 werd de werking van dit wetboek evenwel opgeschort.384 Het feit dat vijf jaar later een wetboek werd ingevoerd dat onder leiding van Viso was gemo­ delleerd naar het Spaanse Proyecto Código civil van 1851, doet vermoeden dat het Chileense wetboek te conservatief werd bevonden.385 Het Proyecto 1851 was immers dichter bij het Franse model gebleven. Dit wetboek van 1867 beviel even­ wel ook niet, vermoedelijk om dezelfde reden en al op 12 juli 1870 benoemde de nieuwe president Antonio Guzman Blanco (1829-1899) een nieuwe codificatiecommissie.386 Het resultaat was namelijk een ontwerp dat was gebaseerd op de Itali­ aanse Codice civile van 1865, dat op zijn beurt stevig was geworteld in de Franse Code civil.387 Het wetboek van 1873 is in hoofdlijnen nog steeds van kracht, al heeft hel de nodige wijzigingen ondergaan.388 Ecuador Het politieke klimaat in Ecuador was de eerste decennia na de afscheiding van Gran Colombia in 1830 weinig geschikt voor het opstellen van codificaties. In de eer­ ste vijftien jaar vonden er weliswaar niet veel machtswisselingen plaats, maar het land had wel te kampen met militaire pogingen van Gran Colombia om Ecuador weer bij de federatie te krijgen. Juan José Flores (1800-1864), die president was van 1830-1834 en opnieuw van 1839-1845, had bovendien te kampen met enkele opstanden in eigen land. Pas in 1860 keerde de rust terug. Toch bestond er in Ecuador geen twijfel over de noodzaak om het privaatrecht te codificeren en ondanks de politieke situatie werden diverse pogingen daartoe gedaan.389 Na de afscheiding, maar nog voordat de grondwet gereed was, over­ woog het Grondwetgevend Congres om alvast met de werkzaamheden te begin381.

382. 383.

384. 385.

386.

387. 388. 389.

Bravo Lira, 'La difusión', 88-89. Bravo Lira, 'La difusión', 98-99. Péez was in augustus 1861 aan de macht gekomen. Daarvoor was hij al twee termijnen president van Venezuela geweest, van 1830 tot 1835 en van 1839 tot 1843. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 309. Bance, 'L'influence', 877-878. Guzmén Brito, Historia, 275-277. Mirow, Lalin American law, 138. Guzmén Brito, Historia, 284-285. Bance, 'L'influence', 878. Guzmén Brito, Historia, 314, die de leden van commissie noemt. Bance, 'L'influence', 878-879. Guzmén Brito, Historia, 316-317. Guzmén Brito, Historia, 342-343. Guzmén Brito, Historia, 247-249.

2

De Spaanse overzeese gebieden in de West

91

nen.390 Uiteindelijk besloot men toch om te wachten op de grondwet, die nog dat­ zelfde jaar tot stand kwam. Deze bevatte een verplichting voor het Congres om een burgerlijk wetboek op te stellen.391 Ook de daaropvolgende grondwetten bevatten een vergelijkbare bepaling.392 In de jaren daarna, in de periode 1830-1833 en in 1836, werd door het Congres voorgesteld om te onderzoeken of uitvoering aan deze opdracht kon worden gegeven door de Franse Code civil als model over te nemen.393 In 1837 kreeg het codificatiestreven een nieuwe impuls. Toen werd onder de rege­ ring van president Vicente Rocafuerte (1783-1847), een bondgenoot van Flores, aan de liberale jurist en politicus José Fernóndez Salvador (1775-1853) de opdracht gegeven om een ontwerp-burgerlijk wetboek uit te werken.394 Hij diende zich te richten naar het Boliviaanse burgerlijk wetboek, dat ondertussen al enkele jaren van kracht was. Fernandez Salvador volgde daarom het Franse systeem, maar hij slaagde er volgens zijn rapport niet in om dit te laten passen bij de bestaande wet­ geving. Hij voltooide zijn project niet. Daarna werd in de vroege jaren vijftig door verschillende commissies gewerkt aan een codificatie, maar tot succes leidde dat evenmin.395 Op 26 oktober 1855 werd het Hooggerechtshof belast met de werk­ zaamheden aan een nieuw wetboek, waarbij opnieuw het Franse wetboek tot voor­ beeld werd genomen.396 De omslag kwam in 1857, toen het Chileense wetboek van Bello van kracht werd. Op 21 februari 1857 bracht het Hooggerechtshof een rapport uit aan de minister van Binnenlandse Zaken.397 In dat rapport werd opgemerkt dat Bello erin was geslaagd de verspreide privaatrechtelijke regels op te nemen in één codificatie, waarbij deze met het oog op de situatie in Latijns-Amerika ook enigszins waren gemoderniseerd. Bovendien had Chili volgens het Hof dezelfde oorsprong, taal, gewoonten en wetgeving als Ecuador. Het was daarom, aldus het Hof, beter om de eigen werkzaamheden te staken en het wetboek van Bello aan te passen aan de eigen situatie. Dit voorstel werd overgenomen en het Hof kon al in september 1857 een ontwerp aanleveren. Het leek sterk op het Chileense wetboek, maar er waren

390. Mirow, Latin American law, 134. 391. Artikel 26 Constitutie 1830 luidde: 'Las atribuciones del Congreso son (...) 11. formar el código de leyes civiles.' 392. Artikel 43 Constitutie 1835: 'Las atribuciones del Congreso son (...) 14. 'formar los códigos nacionales.' Deze bepaling keerde terug als artikel 37 onder 13 Constitutie 1843, artikel 42 onder 18 Constitutie 1845, artikel 31 onder 29 Constitutie 1851 en artikel 4 onder 18 Constitutie 1852. 393. Guzmén Brito, 'La influencia', 36. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 301. 394. Borja, 'L'influence', 884. 395. Mirow, Latin American law, 137. 396. Borja, 'L'influence', 884-885. Guzmén Brito, Historia, 250-251. 397. Bravo Lira, 'La difusión', 96-97. Jaksié, Andrés Bello, 175. Borja, 'L'influence', 885. Guzmén Brito, Historia, 251-253.

92

Kolonialisme en codificatie

ook enkele verschillen.398 Nadat het in het Congres was behandeld, werd het daar in november van hetzelfde jaar aanvaard. Het kreeg rechtskracht vanaf 1 januari 1861 en geldt, afgezien van de nodige wijzigingen, nog steeds.

Panama De eerste twee codificaties van het privaatrecht in Panama kwamen tot stand toen het land nog een deelstaat was van Colombia.399 De eerste codificatie was opge­ steld door Gil Colunje (1831-1899) en was in werking getreden voor Panama in 1862. Dit wetboek kwam overeen met dat van Cundinamarca, een andere deelstaat van Colombia, en vertoonde derhalve een grote gelijkenis met de Chileense codifi­ catie van Bello uit 1857. In 1887 werd dit wetboek vervangen door een uniforme codificatie die voor geheel Colombia gold. Ook dit nieuwe wetboek was vooral gebaseerd op de codificatie van Bello, zodat er inhoudelijk weinig veranderde in het privaatrecht van Panama. Na de afscheiding van Colombia in 1903 werd meteen overgegaan tot het opstellen van een grondwet, die al in 1904 gereed was. Artikel 65 Grondwet 1904 bepaalde dat het opstellen van een nationale codificatie tot de taken van de Nationale Verga­ dering behoorde.400 Manuel Amador Guerrero (1833-1909), de eerste president van Panama, benoemde op 7 september van datzelfde jaar een codificatiecommissie onder leiding van Facundo Mutis Duran (1852-1913).401 Deze was in 1904 lid van het Hooggerechtshof geworden. De commissie kreeg een jaar de tijd en produ­ ceerde een ontwerp dat was gebaseerd op de twee voorgangers uit 1860 en 1887. Hel vertoonde dus sterke gelijkenis met het Chileense wetboek van Bello. Het ont­ werp heeft de eindstreep evenwel niet gehaald.

In 1913 benoemde president Belisario Porras Barahona (1856-1942) een nieuwe codificatiecommissie, onder leiding van de liberale politicus Carlos Antonio Mendoza (1856-1916).402 In het benoemingsbesluit werd voorgeschreven dat de resulta­ ten van de vorige commissie als uitgangspunt moesten worden genomen. De aan­ leiding voor het codificatiestreven lijkt daarmee vooral te zijn ingegeven door de wens de nieuw verworven onafhankelijkheid te bevestigen. De nieuwe commissie heeft zich echter niet aan de instructie gehouden. Zij heeft zeker het Colombiaanse wetboek van 1887 als bron gebruikt, maar daarnaast vooral ook gekeken naar de Spaanse Código civil van 1889.403 Het nieuwe ontwerp bevatte dientengevolge 398. Borja, 'L'influence', 887-888. 399. Bravo Lira, 'La difusión', 95-96. Del Moral, 'El Código dvil', 173-174. Guzmén Brito, Historia, 281. 400. Artikel 65 onder 1 Constitutie 1904 luidde: 'son funciones legislativas de la Asamblea Nadonal: 1° Expedir los codigos nadonales.' 401. Del Moral, 'El Código dvil', 173. Guzmén Brito, Historia, 281-282. 402. Del Moral, 'El Código dvil', 174. Guzmén Brito, Historia, 327-328. 403. Del Moral, 'El Código dvil', 174. Daarnaast werd onder meer het nieuwe wetboek van Costa Rica uit 1886 geraadpleegd.

2 De Spaanse overzeese gebieden in de West

93

belangrijke vernieuwingen ten opzichte van het Colombiaanse wetboek en dus ook ten opzichte van de codificatie van Bello uit 1857. Het ontwerp werd goedgekeurd bij wet op 22 augustus 1916. Het Colombiaanse wetboek, dat nog steeds in Panama van kracht was, kon daarmee met ingang van 1 oktober 1917 worden vervangen. De Panamese codificatie van 1917 heeft tot op de dag van vandaag rechtskracht. 23.2.6 Dominicaanse Republiek De Dominicaanse Republiek kon slechts korte tijd genieten van de in 1821 verwor­ ven onafhankelijkheid. Al in 1822 werd het door buurland Haïti ingclijfd. Omdat daar sinds 1816 de Franse Code civil van kracht was, ging die ook gelden op het oostelijk deel van het eiland.404 Toen Haïti in 1826 een eigen, overigens sterk op de Franse Code civil gelijkend, wetboek in voerde, werd dit 'Haïtiaanse' wetboek ook van kracht op het territorium van de Dominicaanse Republiek.405 De Haïtiaanse bezetting eindigde in 1844. De nieuwe Dominicaanse grondwet die op 6 november van datzelfde jaar was afgekondigd, bepaalde dat er rechtseenheid zou bestaan op het gebied van onder meer het privaatrecht.406 Een opdracht tot codificatie was er evenwel niet in opgenomen. Toch besloot het Dominicaanse Congres op 4 juli 1845 dat de wetgeving van de voormalige bezetter op korte termijn moest worden ver­ vangen. Het invoeren van een eigen wetboek werd zo belangrijk gevonden als symbool van de herwonnen zelfstandigheid, dat gekozen werd voor het letterlijk overnemen van de Code civil des francais, die ook van 1822 tot 1826 had gegolden.407 De wetgever had zelfs niet de tijd genomen voor een Spaanse vertaling. Die wetgeving paste uiteraard niet erg goed bij de pre-industriële Dominicaanse samenleving, waar een substantiële middenklasse ontbrak. Er werd een meer op de eigen maatschappij toegesneden versie van de Code civil opgesteld, die in 1859 zou worden afgekondigd.408 Politieke strubbelingen voorkwamen dit evenwel. Op verzoek van de dictator Pedro Santana (1801-1864), die vreesde voor annexatie door Haïti, werd de Dominicaanse Republiek in 1861 zelfs opnieuw een Spaanse kolonie. Die Spaanse inmenging kan overigens niet los worden gezien van de Amerikaanse Burgeroorlog, want daardoor hadden de Amerikanen geen tijd om de Monroe-doctrine te handhaven. In 1865 kwam het volk in opstand en werden de Spanjaarden verdreven, waarna de rechtskracht van de Franse Code civil werd hersteld.

404. 405. 406. 407. 408.

Granados, Antecedentes y evolución, 7. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 302. Artikel 24 Grondwet 1844 luidde: 'Unas mismas leyes regirén en toda la Repüblica, y en ellas no se establcceré més que un solo fuero para todos los dominicanes en los juicios comunes, civiles y criminales.' Artikel 15 sub 2 Grondwet 1874 was vrijwel gelijkluidend. Andrés Santos, 'Napoleon in America?', 302. Guzmén Brito, 'La influencia', 50-51. Granados, Antecedentes y evolución, 10.

94

Kolonialisme en codificatie

In 1867 werd een nieuwe poging tot aanpassing van de Franse Code civil aan de lokale omstandigheden gedaan. Dit leidde weliswaar tot de invoering van een nieuw wetboek, maar dit bleek zo gebrekkig te zijn, dat al in 1876 werd besloten om het in te trekken.409 Men keerde opnieuw terug naar de Franse wetgeving. In juli 1882, ten slotte, verklaarde het Dominicaanse Congres dat de vertaling en aan­ passing van het Franse wetboek naar het Spaans een 'nationale noodzaak' was.410 Twee jaar later kon het resultaat daarvan worden afgekondigd. Het is nog steeds van kracht.

409. Guzmén Brito, Historia, 195-196. 410. Granados, Antecedentes y evolución, 10. Guzmén Brito, 'La influencia', 52.

i

3

3-1

3.1.1

De Nederlandse West

overzeese gebieden in de

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de OVERZEESE GEBIEDEN (1625-I795)

Politieke ontwikkelingen

De Spanjaarden en Portugezen hebben gedurende bijna een eeuw vrijwel ongehin­ derd aan hun koloniale rijken kunnen bouwen. Pas aan het eind van de zestiende eeuw kregen zij concurrentie van de Engelsen, Fransen en Nederlanders. De Nederlanders richtten zich aanvankelijk vooral op Azië. De eerste georganiseerde Nederlandse vloot vertrok in 1603 onder auspiciën van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) naar dat werelddeel. Het doel was niet zozeer kolonisatie van gebieden aldaar, die immers bewoond werden door omvangrijke en vaak ook ontwikkelde volkeren, maar handel. De kolonisatie van Kaap de Goede Hoop vanaf 1652 vormde in dit opzicht een uitzondering. Dat men daar overging tot een volksplanting was ingegeven door de noodzaak om de schepen op weg naar Indië te kunnen voorzien van levensmiddelen. Wel vestigden de Nederlanders ter bescherming van die handel versterkte steunpunten, onder meer te Batavia (in 1619). Nederland kwam in Azië in conflict met Portugal, dat overigens in 1580 door Spanje was veroverd en sindsdien onderdeel uitmaakte van het Spaanse Rijk. Deze unie duurde tot 1640, toen Portugal zich wist te ontworstelen aan de Spaanse overheersing. Aangezien Nederland sinds 1581 met Spanje in een strijd om onafhankelijkheid was verwikkeld, lag het voor de hand om het strijdtoneel uit te breiden naar de Spaanse territoria in de West. Dit gebeurde evenwel pas na de afloop van het twaalfjarige bestand, dat van 1609 tot 1621 tussen Spanje en de opstandige Neder­ landen van kracht was. Op 3 juni 1621 werd daartoe de West-Indische Compagnie, de WIC, opgericht.1 Ook in de West was het in bezit nemen van territoria ten behoeve van kolonisatie niet het hoofddoel van de Nederlanders. Op instigatie van de provincie Holland kwam de nadruk ook in de West in eerste instantie op handel 1.

Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 45-47 en 79.

96

Kolonialisme en codificatie

te liggen. Daarnaast kreeg de WIC uitdrukkelijk tot taak de Spaans-Portugese tegenstander te bestrijden. Aanvankelijk verliep de oorlog in de West redelijk voorspoedig. In 1630 werden de plaatsen Recife en Olinda, gelegen in de provincie Pemambuco van het huidige Brazilië, op de Portugezen veroverd. Vandaaruit werd de kolonie uitgebreid, ten koste van de Portugezen. De hoofdstad was het nieuw gestichte Mauritsstad, genoemd naar prins Johan Maurits, graaf van Nassau-Siegen (1604-1679), die de kolonie bestuurde van 1637 tot 1644. Rond 1630/1631 kwam het bovenwindse eiland Sint Maarten voor het eerst onder Nederlands gezag en werd er een begin gemaakt met de in die periode zo belangrijke zoutwinning. De Spanjaarden kon­ den zich niet verenigen met deze inbezitneming en veroverden het eiland twee jaar later. Toen in 1648 de Tachtigjarige Oorlog ten einde was gekomen, verlieten de Spanjaarden het eiland evenwel. Het kwam opnieuw in Nederlandse handen, maar ditmaal moest het wel worden gedeeld met de Fransen.2 In 1634 werden Curagao en in het kielzog daarvan Aruba (1636) en Bonaire op de Spanjaarden ver­ overd. Hoewel de Spanjaarden weinig activiteit op deze eilanden hadden ont­ plooid, was het verlies ervan toch gevoelig vanwege de strategische Ligging ervan.3 Sint Eustatius, dat naar verluid onbewoond was, werd in 1636 in bezit genomen, gevolgd door Saba (1640). Hoewel de WIC vooral op handeldrijven en op het voeren van oorlog tegen de Spanjaarden was gericht, gingen er vanaf haar oprichting ook stemmen op om koloniën te stichten.4 Daarbij werd in de eerste plaats gedacht aan de noordkust van Zuid-Amerika, waar nog veel plaatsen waren waar de Spanjaarden zich nog niet hadden gevestigd. Het was de bedoeling om de inheemse bevolking vervolgens tot het calvinisme te bekeren om zo tegenwicht te bieden aan de opmars van het rooms-katholicisme in de Spaanse en Portugese gebieden. Er zijn in de zeventiende eeuw inderdaad enkele koloniën ingericht. Aan de noordkust van Zuid-Amerika, de zogeheten 'Wilde kust', betrof het onder meer de in de hui­ dige staat Guyana gelegen nederzettingen Essequebo (1616), waartoe ook Demerary en Pomeroon gingen behoren, alsmede Berbice (1627).5 De bekendste kolonie bevond zich evenwel in Noord-Amerika. Daar werd in 1626 Manhattan van de indianen aangekocht, dat de basis zou vormen voor Nieuw-Amsterdam, het hui­ dige New York. Vandaaruit ontwikkelde zich de kolonie Nieuw-Nederland.

De territoria in de West waren een verre van rustig bezit. De in Brazilië gelegen . bezittingen gingen al in 1654 verloren als gevolg van een opstand die door de Por2. 3. 4. 5.

Verdrag van Concordia (23 maart 1648). Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 172. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 44. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 72 en 87-89.

3

De Nederlandse overzeese gebieden in de West

97

tugezen werd ondersteund.6 Nieuw-Nederland bleef evenmin behouden. Het ont­ wikkelde zich tot een wat geïsoleerde kolonie te midden van overwegend Engels gebied.7 Bovendien beweerden de Engelsen ook een claim te hebben op het gebied. Het doek viel voor Nieuw-Nederland toen de dirccteur-generaal Peter Stuyvesant (1610-1672) zich in 1664 moest overgeven aan de Engelsen. Bij de Vrede van Breda (31 juli 1667) deed de Republiek afstand van de kolonie in ruil voor Suriname, dat kort tevoren door een Zeeuws eskader onder leiding van Abraham Krijnssen (?-1669) op de Engelsen was veroverd.8

Ook na 1670 hadden de gebieden die uiteindelijk in Nederlands bezit bleven, Suri­ name, Essequebo, Berbice en de zes eilanden in de Caribische zee, te lijden onder de vele Europese oorlogen.9 Zo werd Sint Eustatius, dat een belangrijk handelscentrum was geworden, zowel in 1672 als in 1781 door de Engelsen veroverd.10 In 1673,1678 en 1713 deden de Fransen mislukte pogingen om Cura^ao in te nemen. 3.1.2

De staatsrechlelijke en bestuurlijke structuur van de overzeese gebieden

De Republiek der Verenigde Nederlanden was een losse confederatie van zeven in ieder geval in theorie soevereine provincies.11 Iedere provincie mocht één lid leve­ ren voor de Staten-Generaal en iedere provincie had daar ook maar één stem, ongeacht de omvang van haar territorium of van haar bevolking. De Staten-Gene­ raal bestonden dus niet uit representanten van een enkele politieke entiteit, maar uit vertegenwoordigers van de afzonderlijke provincies waardoor ze waren afge­ vaardigd. Bovendien waren de Staten-Generaal in hun verhouding tot de zeven provincies niet soeverein. De provincies werden geacht zelf soeverein te zijn geble­ ven.

Ten aanzien van de overzeese gebieden die door de Republiek in vooral de zeven­ tiende eeuw in de West werden verworven, lagen de zaken anders, omdat het ging om veroverde gebieden. De positie van de Staten-Generaal ten aanzien van deze gebieden kan in dit opzicht worden vergeleken met die van de zogenoemde Gene­ raliteitslanden.12 Dit waren de gebieden die in loop van de Tachtigjarige Oorlog op de Spanjaarden waren veroverd, waaronder delen van Vlaanderen, Brabant en Limburg. De Generaliteitslanden waren, net zomin als de overzeese gebiedsdelen, 6.

7. 8. 9. 10.

11. 12.

Nederland gaf de aanspraken op Brazilië op bij het met de Portugezen gesloten Verdrag van Den Haag (6 augustus 1661). Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 69-70. Met dit verdrag uit 1667 kwam een einde aan de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667). Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 171. De zes eilanden werden pas definitief toegewezen aan de Republiek bij de Vrede van Rijswijk (20 september 1697). Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 174-175. Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen, 218. Fockema Andreae, De Nederlandse staat, 11-13. Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen, 194. Fockema Andreae, De Nederlandse staat, 71-93.

98

Kolonialisme en codificatie

vertegenwoordigd in de Staten-Generaal, noch werden zij geacht hun eigen soeve­ reiniteit te hebben behouden. Integendeel, beide categorieën landen vielen onder het gezag van de Staten-Generaal, die daarmee als hun soeverein beschouwd moesten worden. In de staatsrechtelijke structuur van de Republiek vormden de Staten-Generaal dus de belangrijkste verbinding tussen de overzeese gebiedsdelen, de Generaliteitslanden en de soevereine provincies. Het feit dat de overzeese activiteiten van de Nederlanders vooral op handelsbelan­ gen waren gericht, had tot gevolg dat voor het overige de in de West veroverde gebieden anders werden ingebed in de staatsrechtelijke en bestuurlijke structuur van de Republiek dan de Generaliteitslanden. Terwijl de Generaliteitslanden wer­ den beschouwd als onlosmakelijk behorend tot het grondgebied van de Neder­ landse staat, werden de koloniën gedurende de zeventiende en achttiende eeuw slechts als 'bezittingen' gezien.13 In het verlengde daarvan werden de inwoners van de koloniën ook niet beschouwd als 'Nederlanders'. Om onderdaan van de Republiek te zijn, was het immers noodzakelijk om domicilie te hebben op het grondgebied van de Republiek.14 Men diende, met andere woorden, in één van de tot die Republiek behorende provincies of Generaliteitslanden te wonen. Overi­ gens werd dit domiciliebeginsel behoorlijk opgerekt ten behoeve van degenen die naar de koloniën vertrokken, zeker indien dit geschiedde in dienst van de Repu­ bliek. Zij werden geacht domicilie in hun provincie te hebben behouden, zodat zij niet het onderdaanschap van de Republiek verloren. Bovendien werden deze bezittingen, anders dan de Generaliteitslanden, niet recht­ streeks door de Staten-Generaal bestuurd, maar via een publiek-privaat samenwer­ kingsverband.15 Bedacht moet worden dat de eerste handelstochten in de richting van Afrika en Azië ondernomen werden door particuliere ondernemingen.16 Bij besluit van 20 maart 1602 werden die ondernemingen samengevoegd tot de VOC en onder hel gezag van de Staten-Generaal geplaatst. Ook de eerdergenoemde WIC was in feite een handelsondememing, opgericht onder auspiciën van de Staten-Generaal. Aan deze beide ondernemingen werd vervolgens door de StatenGeneraal bij octrooi de bevoegdheid verleend om de veroverde en te veroveren gebieden te besturen. Tevens kregen deze compagnieën een geprivilegieerde handelspositie. Voor Suriname, dat in 1667 door een Zeeuws eskader was veroverd en daardoor een tijdlang door Zeeland werd bestuurd, werd in 1682 een afzonderlijke compagnie opgericht.17 Zij zou onder de naam Geoctroyeerde Sociëteit van Suri13. 14. 15.

16. 17.

Van den Berg, 'Samenleven in het Koninkrijk', 201. Van den Berg, 'Inboorlingschap en ingezetenschap', 139-141. De Generaliteitslanden werden bestuurd door organen van de Generaliteit, waaronder de Raad van State. Fockema Andreae, De Nederlandse staat, 74-75. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 42-43. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 91. Van der Meiden, Betwist bestuur, 31-35. De kolonie Berbice werd eveneens bestuurd door een afzonderlijke Directie.

3

De Nederlandse overzeese gebieden in de West

99

name tot aan het einde van de achttiende eeuw functioneren. Vanaf 1730 stond die Sociëteit onder leiding van met name Amsterdam. De bestuursstructuur in de overzeese gebieden vertoonde daarmee enigszins feodale trekken, aangezien het aan particuliere instellingen werd overgelaten om in omvangrijke territoria publiekrechtelijke taken te vervullen.18 Zo kreeg de WIC bij het Octrooi van 3 juni 1621 de bevoegdheid om forten te bouwen en verdragen te sluiten met lokale vor­ sten.19 Ook de rechtspraak viel onder haar bevoegdheid.20 De Geoctroyeerde Socië­ teit van Suriname kreeg bij octrooi eveneens exclusieve handelsrechten en bestuur­ lijke taken.21

Hetzelfde gold voor de kolonisatie die plaatsvond via de zogeheten patroonschap­ pen.22 Daarbij werd aan een patroon, veelal een zelfstandig ondernemer, een con­ cessie verleend om tegen betaling van recognitiegelden een bepaald gebied te ont­ ginnen. Hij hoefde dat niet zelf te doen, maar kon een groep kolonisten sturen, voorzien van de nodige materialen. De patroon had de verplichting om de kolonie te ontwikkelen, anders zou het gebied terugvallen aan de WIC. Ook moest hij bij­ dragen aan het bestuur en de verdediging van het gebied. De WIC gaf haar eerste patroonschap uit in 1627 ter zake van Berbice, dat bleef bestaan tot 1732.23 Op Sint Eustatius duurde het tijdperk van de patroonschappen van 1648 tot 1672.24 Ondanks de enigszins feodale bestuursstructuur en de belangrijke rol daarin van de WIC en do VOC, bestaat er weinig twijfel over het feit dat de Staten-Generaal uiteindelijk het laatste woord hadden in de overzeese gebieden, zeker ten aanzien van de territoria in de West.25 Dit gold niet alleen voor bestuurlijke zaken, zoals benoemingen van functionarissen, maar ook voor wetgeving. Naast de StatenGeneraal had ook de stadhouder, die ten slotte de legeraanvoerder van de Unie was, zeggenschap inzake de koloniën.26 Rond het midden van de achttiende eeuw werd prins Willem IV (1711-1751), die in 1747 tot erfelijk stadhouder van alle pro-

18. 19. 20. 21.

22. 23. 24. 25. 26.

Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 142-143. Artikel 2 Octrooi 1621. Dit Octrooi is gedrukt bij: Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 323-336. Zie artikel 8, eerste zin van de hierna te behandelen Ordre van Regieringe. Zie de artikelen 5 en 6 Octrooi van 23 september 1682. Het Octrooi is gedrukt bij Wolbers, Geschie­ denis, 834-845. Zie voor het exclusieve systeem van handel: Van Stipriaan, Surinaams contrast, 24-27. Schiltkamp, 'Bestuur en rechtspraak', 140-147. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 66, 84, 186-187 en 221. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 73, 88 en 144-145. Schiltkamp, De geschiedenis, 10. Het werd verleend aan Abraham van Pere, een koopman uit Vlissingen. Van der Velden, Ik lach met Grotius, 97-98. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 173. Minder suc­ cesvolle patroonschappen werden verleend ter zake van gebieden aan de Noord-Amerikaanse oostkust en Brazilië. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 145-146. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 47-49. Schiltkamp, De geschiedenis, 6-7. Van der Meiden, Betwist bestuur, 11-12. Wolbers, Geschiedenis, 54. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 94-96.

100

Kolonialisme en codificatie

vincies was verheven, zelfs benoemd tot opperbewindhebber van de overzeese gebieden. De WIC kende 74 bewindhebbers, verdeeld over vijf kamers.27 Overeenkomstig de confederale structuur van de Republiek waren die kamers gevestigd in de deel­ nemende steden of provincies. Het bestuur van de WIC was collegiaal en bestond volgens artikel 18 van het Octrooi 1621 uit negentien leden, veelal aangeduid als de Heren XLX. Deze leden waren afgevaardigden van de genoemde vijf kamers. Amsterdam leverde acht leden, Zeeland vier en de kamers van Maze (Rotterdam), Stad en Lande (Groningen) en het Noorderkwartier (Noord-Holland) ieder twee. Het negentiende lid had zitting namens de Staten-Generaal. Toen de WIC in 1674 failliet ging, werd bij de doorstart besloten om het aantal bestuursleden van de nieuwe WIC terug te brengen tot tien, de Heren X.28 Amsterdam mocht vier leden benoemen, Zeeland twee en de drie overige kamers ieder één. De Staten-Generaal wees het tiende lid aan.

De WIC stelde, onder goedkeuring van de Staten-Generaal, ter plaatse bestuurders aan, behalve in Suriname waar de Sociëteit een gouvemeur-generaal benoemde.29 Zo stond Nieuw-Nederland onder leiding van een directeur-generaal. Curatjao kende een directeur, met op Aruba een aan hem ondergeschikte commandeur. Op Sint Eustatius, Sint Maarten en Saba stond een commandeur of vicecommandeur aan het hoofd, net als aanvankelijk in Essequebo.30 In Pernambuco was, gedurende de korte periode dat het Nederlands bezit was, het hoogste gezag in handen van een gouverneur, te weten de eerdergenoemde prins Johan Maurits. Tot een samen­ voeging van alle gebieden in de West onder een centraal geleid bestuur ter plaatse is het onder de WIC niet gekomen, anders dan onder de VOC in Oost-Indië.31 De kamers kwamen tol een afbakening van invloedssferen, waarbij Zeeland zich vooral richtte op de Wilde kust en Amsterdam op Nieuw-Nederland en Curaqao. De belangen liepen daardoor uiteen, hetgeen het bereiken van overeenstemming over de te verwezenlijken doelen bemoeilijkte. Nieuw-Nederland en Cura^ao hebben nog wel vanaf 1646 tot aan het verlies van de eerstgenoemde kolonie samen onder het gezag van Stuyvesant gestaan, maar dat was een personele unie, geen administratieve samenvoeging.32 De bevolking van de koloniën had over het algemeen in de zeventiende en acht­ tiende eeuw weinig invloed op het bestuur, dat derhalve als autocratisch kan 27. 28. 29. 30.

31.

32.

Van der Velden, Ik lach niet Grotius, 86. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 50-52, 80-81 en 85. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 85. Schiltkamp, De geschiedenis, 8. Artikelen 2 en 3 Octrooi 1621. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 87 en 190-192. Vanaf circa 1750 bestuurde een directeur-generaal Essequebo. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 51,58 en 93-94. Schiltkamp, 'Bestuur en rechtspraak', 140.

3

De Nederlandse overzeese gebieden in de West

101

worden aangemerkt. De plaatselijke gezagsdragers werden weliswaar meestal bij­ gestaan door een Raad van Politie, maar de leden daarvan werden eveneens door de WIC benoemd. In tijden van crisis vond er in Nicuw-Ncderland wel een ont­ wikkeling plaats in de richting van enige burgerparticipatie, in een poging om draagvlak voor het beleid te creëren, maar dit bleek niet duurzaam.33 Suriname vormde lange tijd een uitzondering op de dominantie van het autocratische bestuursstelsel in de koloniën. Die was het gevolg van de Engelse voorgeschiede­ nis van die kolonie. De Engelsen controleerden wel de handel in hun koloniën, maar lieten het bestuur voor het overige over aan de kolonisten.34 Bij het Octrooi van 1682 inzake Suriname werd deze volksinvloed gehandhaafd.35 De raadsleden werden daar door de gouverneur gekozen uit een door de kolonisten opgestelde lijst. Het belangrijkste middel tot controle van de bestuurders in de koloniën was gele­ gen in het feit dat zij werden benoemd voor een beperkte periode.36 Zij waren ook meestal uit het moederland afkomstig.37 Bovendien dienden de bestuurders bij hun vertrek hun administratie over te dragen aan de nieuwe functionaris. Maar voor het overige waren de middelen tot controle beperkt. Zo hoefden zij na afloop van hun bestuursperiode zich niet in een officiële zitting voor hun handelingen te ver­ antwoorden, zoals in de Spaanse overzeese gebieden gebruikelijk was in de vorm van een juicio de residencia. Een bijkomend probleem was dat de controle op de bestuurders in eerste instantie een taak was van de WIC, terwijl die compagnie als handelsmaatschappij vooral gericht was op het maken van winst.38 Deze bezighe­ den stonden op gespannen voet met elkaar en er waren dan ook veel klachten over het bestuur.39

Aan het eind van de achttiende eeuw ging het niet goed met de handel onder de WIC. Bovendien won in de latere jaren van de achttiende eeuw de patriottenbewe­ ging aan kracht, zeker na het desastreuze verloop van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784). Daarmee was de zwakte van de Republiek aangetoond. De patriotten meenden dat de oorzaak van die zwakte gelegen was in het afwijken van de oor­ spronkelijke constitutie van de Republiek, de Unie van Utrecht. In het bijzonder de toegenomen invloed van de stadhouder in de als soeverein beschouwde provincies 33.

34. 35.

36.

37. 38.

39.

Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 67. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 90-91.

Artikelen 16 en 19-20 Octrooi 1682. Van Stipriaan, Surinaams contrast, 38. De directeuren werden gedurende de eerste W1C aangesteld voor drie jaar. Tijdens de tweede W1C was dat teruggebracht tot één jaar. Van der Velden, Ik lach met Grotius, 102. Zie voor de gemiddelde ambtstermijn van de gouverneurs van Suriname: Van Stipriaan, Surinaams contrast, 39 en 44. In Suriname werden vanaf 1750 gouverneurs vaker lokaal gerekruteerd, hetgeen wijst op de groeiende macht van de planterselite. Van Stipriaan, Surinaams contrast, 38-39.

Schutte, De Nederlandse patriotten, 18,23,55,59,94-95 en 97-98. De Wit, De strijd, 61-63.

102

Kolonialisme en codificatie

moest het ontgelden. Diens positie als opperbewindhebber van de overzeese gebie­ den kreeg weinig waardering.40 Er bestond bij de patriotten over het algemeen evenwel weinig belangstelling voor de overzeese gebieden.41 Bovendien werd door de wel geïnteresseerden zelden gepleit voor een fundamentele verandering van de staatsrechtelijke verhouding tussen moederland en koloniën. Ook de bestuurlijke rol van de WIC stond meestal niet wezenlijk ter discussie. Er waren wel enkele uitzonderingen. In de jaren 1785 tot 1788 werden de Brieven over hel bestuur der colonien Essequebo en Demerary uitgegeven, waarin het patriotse gedachtegoed nadrukkelijk aanwezig was.42 De auteurs van deze Brieven onder­ streepten het belang van het bezit van overzeese gebieden mede met het oog op de internationale positie van de Republiek. Zij achten in het bijzonder volksplantin­ gen cruciaal, omdat daar landbouwproducten konden worden geproduceerd.43 Dat zou de handel en nijverheid van het moederland ondersteunen. Vanwege dit grote belang vonden de auteurs dat de koloniën moesten worden aangemerkt als onderdelen van het moederland, die rechtstreeks onder dezelfde regering behoor­ den te vallen.44 De kolonisten waren burgers van het moederland en hadden dezelfde onvervreemdbare rechten als alle andere burgers, waarbij de auteurs uiteraard alleen de vrije bevolking van Europese afkomst in gedachten hadden.45 Landbouwende koloniën waren in feite, aldus de auteurs, afgelegen provincies die als 'Generaliteitslanden' konden worden aangemerkt.46 De patriotse visie kwam tevens naar voren in de wijze waarop invulling werd gegeven aan de bestuurs­ vorm. Zij zagen een soeverein in het moederland voor zich die was samengesteld uit vertegenwoordigers van de natie, terwijl de deelnemende gewesten zelfbestuur zouden hebben.47 In 1792 werd deze 'rijkseenheidsgedachte' nog wat radicaler ingevuld door een aantal patriotten dat na de mislukte revolutie van 1787 in ballingschap was gegaan. Deze patriotten wilden de Republiek omvormen tot een eenheidsstaat, gebaseerd op het principe van de volkssoevereiniteit, zo blijkt uit hun 'Schets-projcct der

40.

41.

42.

43. 44. 45. 46. 47.

Schutte, De Nederlandse patriotten, 45. Schutte, De Nederlandse patriotten, 103. Schutte, De Nederlandse patriotten, 58-59. De schrijvers noemden zichzelf Aristodemus en Sincerus. Zie voor invloed van het patriotse gedachtegoed bijvoorbeeld Brieven, lc stuk, 'Eerste Brief', 14-15, en 'Bylage C', 47 en 50. Brieven, F stuk, 'Voorreden', 6 en 9-11. Brieven, 6C stuk, 'Voorreden', 22. Brieven, 1c stuk, 'Voorreden', 7 en 17. Brieven, 1° stuk, 'Voorreden', 18-19 en 21. Schutte, De Nederlandse patriotten, 58 en 104-105. Brieven, lc stuk, 'Voorreden', 41. Brieven, 6C stuk, 'Bylage C', 24-25. Schutte, De Nederlandse patriot­ ten, 59. Brieven, le stuk, 'Eerste Brief', 9 en 13. Schutte, De Nederlandse patriotten, 59. Zie tevens Refiexien over de jegenswoordige situatie, 20-21, waar eveneens gepleit werd voor invloed van kolonisten op het bestuur ter plaatse. Schutte, De Nederlandse patriotten, 94-95.

3

De Nederlandse overzeese gebieden in de West

103

nieuwe regeringsvorm voor de Bataafsche Republicq'.48 Zij eisten in het verlengde daarvan de vernietiging van de WIC en de VOC.49 Zij beschouwden de koloniën als 'meedcleeden van het bondgenootschap' die 'in de algemeene vergadering meede gerepresenteerd' dienden te worden 'door hunne gedeputeerden'.50 Het zouden gelijkberechtigde 'departementen' van de nieuwe Republiek worden.51 Hun ideeën waren ongetwijfeld beïnvloed door de visie van de Franse revolutio­ nairen, die in 1789 de één en ondeelbare Republiek hadden uitgeroepen.52

Deze opvattingen omtrent de 'rijkseenheid' waren evenwel ook voor patriotse begrippen erg radicaal en werden zeker niet breed gedeeld. Bovendien was de omwenteling van 1787 in de kiem gesmoord met behulp van de inzet van de Prui­ sische troepen en brak vanaf dat moment een conservatieve periode aan. Na de Bataafse Revolutie in 1795 zouden vergelijkbare ideeën evenwel opnieuw aan de orde worden gesteld. Tijdens het ancien régime werd nog wel een eerste bescheiden stap gezet in de rich­ ting van een andere staatsrechtelijke verhouding tot de koloniën, althans wat betreft de gebieden die onder de WIC vielen. Op 27 mei 1791 besloten de StatenGeneraal vanwege de slechte financiële toestand waarin de WIC verkeerde om het Octrooi, dat in 1792 afliep, niet te verlengen.53 De WIC werd opgeheven en de overzeese gebieden vielen vanaf dat moment rechtstreeks onder de Staten-Generaal.54 Ze werden vanaf 1792 uit naam van de Generaliteit bestuurd door de 'Raad der Colonien in Westindien'. Deze Raad bestond uit elf leden, waarvan er vier uit Holland en twee uit Zeeland kwamen. Aan het hoofd stond stadhouder Willem V (1748-1806), die tevens opperbewindhebber van de overzeese gebieden was. Voor het overige veranderde de status van de overzeese gebieden niet. Ze werden geen onderdeel van de staat als 'provincies', maar bleven 'bezittingen'. De 'Raad der Colonien' zou fungeren tot aan de Bataafse Revolutie van 1795. Toen waren de patriotten wel succesvol, omdat zij steun kregen van Frankrijk. Stadhou-

48.

49. 50.

51. 52. 53. 54.

Schutte, De Nederlandse patriotten, 97. De schrijvers waren Balthasar Elias Abbcma (1739-1805), Robert Jasper van der Capellen tot de Marsch (1743-1814) en anderen. Er bestaat een eerste en een tweede versie van de Schets, die beide gedrukt zijn bij Colenbrander, Gedenkstukken I, 55-57 (nr. 22) en 106-111 (nr. 56). Colenbrander, Gedenkstukken 1,56. Colenbrander, Gedenkstukken 1,56. Ongetwijfeld zouden alleen de inwoners van Europese afkomst in deze representatie participeren. Schutte, De Nederlandse patriotten, 104-105. Colenbrander, Gedenkstukken 1,108. In Frankrijk werden de overzeese gebieden overigens pas in 1795 officieel tot die één en ondeel­ bare Republiek gerekend. Zie hierna hoofdstuk 4. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 99. Schutte, De Nederlandse patriotten, 93. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 226. Bordewijk, Ontstaan en ontwikkeling, 21-23.

Kolonialisme en codificatie

104

der Willem V vluchtte naar Engeland. In datzelfde jaar viel ook het doek voor de Geoctrooieerde Sociëteit van Suriname en de Directie van Berbice.55 3A.3

Rechtsbronnenleer en codificatie

In staatsrechtelijk opzicht waren de overzeese gebieden afgescheiden van de in Europa gelegen territoria van de Republiek en zij vormden in overeenstemming daarmee een aparte rechtsorde. Het recht van het moederland gold daarom niet automatisch in de koloniën.56 Aangezien de overzeese gebieden niet tot een speci­ fieke provincie behoorden, maar rechtstreeks onder de Staten-Generaal vielen, diende dat orgaan ook te bepalen welk recht van toepassing zou worden ver­ klaard. Daarbij moest deze wel de nodige keuzes maken, want het recht in de Republiek verschilde per provincie. De Staten-Generaal stelde ter uitvoering van die taak op 13 oktober 1629 de zogenoemde Ordre van Regieringe soo in Policie als lustilie, in de Plaetsen verovert, ende te veroveren in West-Indiën op.57 Deze regeling, die door sommigen wel gezien wordt als de grondwet voor de koloniën in de West, heeft gefunctioneerd tot het begin van de negentiende eeuw.58 Artikel 8 Ordre van Regieringe stelde voorop dat het recht dat in de veroverde en te veroveren gebieden zou worden ingevoerd, zou gelden voor 'een yegelijck van wat qualiteit, ampt, dienst, conditie ofte natie hy zy', oftewel voor de gehele bevolking. Voor de gebieden die al bewoond waren, betekende dat dat de al aanwezige inwoners niet volgens hun eigen recht mochten blijven leven. Dit beleid, dat afweek van de politiek die de Spanjaarden en vooral de Engelsen te dien aanzien volgden, werd ook gevolgd toen in 1667 Suriname werd ingenomen. In lijn met artikel 8 Ordre van Regieringe werd in de voorwaarden voor de overgave van die kolonie vastgelegd dat de al aanwezige inwoners volgens het Nederlandse recht zouden worden bestuurd.59 Dit gold ook voor de Engelse kolonisten, die in Suri­ name bleven wonen.

Op grond van artikel 8 Ordre van Regieringe was ook de indiaanse bevolking aan de Nederlandse regelgeving onderworpen, in ieder geval in hun contacten met de Nederlanders.60 Voor de Caribische eilanden was dit aanvankelijk een weinig belangrijke vaststelling, omdat de Spanjaarden na de verovering waren vertrokken 55.

56. 57.

58. 59. 60.

De opheffing van de VOC bleek een ingewikkelder kwestie, zodat die haar bestaan nog wist te rekken tot 1799. Schiltkamp, De geschiedenis, 33. Schiltkamp, De geschiedenis, 21-24 en 29-33. De Ordre van Regieringe is gepubliceerd in: Groot Placaelboeck 11,1235-1248. Schiltkamp, 'Bestuur en rechtspraak', 120. Zie punt 9 van de voorwaarden van capitulatie, bij De Smidt/Van der Lee, Plakaten, ordonnantiën en andere toetten 1,5. Kunst, Recht, commercie en kolonialisme, 90. Schiltkamp, 'Bestuur en rechtspraak', 121.

3

De Nederlandse overzeese gebieden in de West

105

met in hun kielzog de meeste indianen. Op Curatjao werden in 1635 nog slechts 35 indianen aangetroffen. In de loop der jaren nam dat aantal evenwel toe.61 Op Aruba vond in de loop van de zeventiende eeuw zelfs een substantiële immigratie van indianen plaats, zodat in 1806 van de 256 gezinshoofden er 141 van indiaanse afkomst waren.62

Ondanks het streven om iedereen onder dezelfde rechtsregels te laten vallen, zoals dat in artikel 8 Ordre van Regieringe tot uitdrukking werd gebracht, leefden de inwoners van de overzeese gebieden niet allemaal volgens dezelfde rechtsregels. Het valt namelijk niet uit te sluiten dat de indianen bij interne conflicten hun eigen regels hanteerden.63 Bovendien mocht de joodse bevolkingsgroep, die al snel na de verovering in 1634 toestemming kreeg om zich op Cura