Handleiding verpleegkundige diagnostiek [6th ed]
 978-90-368-1799-8, 978-90-368-1800-1 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

Handleiding verpleegkundige diagnostiek Zesde, herziene druk

Marjory Gordon

Handleiding verpleegkundige diagnostiek

Original English language edition published by Jones & Bartlett Learning LLC 5 Wall Street Burlington, MA 01803 USA Oorspronkelijke titel: Manual of Nursing Diagnosis, 13th edition Marjory Gordon, PhD, RN, FAAN Copyright © 2016 by Jones & Bartlett Learning LLC. All rights reserved. ISBN: 978-1-284-04443-0. Vertaling: MedicaMerkus BV, Bleiswijk Onder redactie van: H.I. de Graaf-Waar, verpleegkundige Stichting Verpleegkundige Diagnostiek Interventies en Resultaten

Marjory Gordon

Handleiding verpleegkundige diagnostiek Zesde, herziene druk

ISBN 978-90-368-1799-8

ISBN 978-90-368-1800-1 (eBook)

DOI 10.1007/978-90-368-1800-1 © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 Vertaling van Marjory Gordon, Manual of Nursing Diagnosis, 13th edition, C ­ opyright © 2016 by Jones & Bartlett Learning LLC, ISBN: 978-1-284-04443-0. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke t­ oestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting ­Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere c­ ompilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een b ­ etrouwbare ­uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor ­drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. All rights reserved. No part of the material protected by this copyright may be reproduced or utilized in any form, electronic or mechanical, including p ­ hotocopying, recording, or by any information storage and retrieval system, without written permission from the copyright owner. NUR 897 Nederlandse vertaling Basisontwerp omslag: Studio Bassa, Culemborg Automatische opmaak: Scientific Publishing Services (P) Ltd., Chennai, India Eerste druk, Uitgeverij Lemma, Utrecht 1995 Tweede gewijzigde druk, Elsevier/De Tijdstroom, Maarssen 1997 Derde druk, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2000 Vierde druk, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2008 Vierde druk, tweede en derde oplage, Reed Business, Amsterdam 2012-2013 Vijfde, ongewijzigde druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2016 Zesde, geheel herziene druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2017 Bohn Stafleu van Loghum Walmolen 1 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl

V

Voorwoord Het zal niet lang meer duren voordat in de gezondheids­ zorg gebruik wordt gemaakt van elektronische dossiers voor de documentatie van de patiëntenzorg in ziekenhui­ zen en de extramurale zorg. Hiervoor is het nodig dat kli­ nische gegevens en klinische oordelen op een heldere en precieze wijze worden vastgelegd. Ook in deze zesde druk van de Handleiding verpleegkundige diagnostiek, die geba­ seerd is op de dertiende Amerikaanse editie van de Manual of nursing diagnosis, wordt de terminologie – net als in de voorgaande drukken – zodanig gepresenteerd dat deze een heldere en accurate diagnostiek bevordert. De diag­ noses en zorgresultaten zijn geordend aan de hand van elf gezondheidspatronen. Dit is een functioneel raamwerk dat op alle specialismegebieden en voor alle urgentieniveaus toepasbaar is. Bij elke diagnose worden risicogroepen (populaties met een verhoogd risico) genoemd, wat tijdens de anamnesefase de sensitiviteit voor aanwijzingen moet verhogen. Ook worden diagnostische (kritieke) aanwijzin­ gen gegeven waarmee de accuratesse van de diagnostische beoordeling kan worden verbeterd. Daarnaast zijn in deze editie zorgresultaten opgenomen die aangeven wat het doel kan zijn van interventie bij de verpleegkundige diagnose. Het vermelden van de zorgresultaten zet verpleegkundigen aan tot nadenken over het oplossen van het gezondheids­ probleem op het moment dat de diagnose wordt gesteld. Dit is een belangrijke factor bij de keuze voor interventies, waarmee de verpleegkundige zorgverlening kan worden geïndividualiseerd.

VI

Voorwoord

Niet alle zorgresultaten in deze handleiding kunnen binnen één zorgsetting worden gerealiseerd, en ook niet binnen zeer korte tijd. Het is wellicht nodig om zich ook zorgre­ sultaten te kunnen voorstellen die een stap in de goede richting betekenen. Dit is een van de aspecten van indivi­ dualiseren van zorg. Al sinds de eerste Amerikaanse editie in 1982 is deze hand­ leiding bijzonder nuttig gebleken, zowel voor studenten als verpleegkundigen in de praktijk. De diagnoses en beoorde­ lingscategorieën zijn nog steeds geordend volgens de func­ tionele gezondheidspatronen. Met dit raamwerk kunnen de gezondheidstoestand en het gezondheidsmanagement van individuen, gezinnen en gemeenschappen worden beoordeeld. Het leidt tot een holistische verpleegkundige behandeling waarin wordt onderkend dat de interactie tus­ sen persoon en omgeving van belang is. Doordat in deze editie verpleegkundige zorgresultaten zijn toegevoegd, moet het werken in de richting van zorgresul­ taten makkelijker worden. Het vroegtijdig kiezen van zorg­ resultaten zorgt er voor dat er interventies worden gekozen die een directe invloed hebben op het bereiken van die zorgresultaten. Dit leidt, naast een besparing van de kosten, tot effectieve en efficiënte zorg. Marjory Gordon > De Stichting Verpleegkundige Diagnostiek Interventies en Resultaten zal zich blijven inzetten voor de ordening van de diagnoses onder de gezondheidspatronen. Zo wordt het gedachtegoed van Marjory Gordon bewaakt na haar overlijden.

Voorwoord

VII

Verantwoording Verpleegkundige diagnoses die in de inhoudsopgave vet gedrukt zijn, zijn gebaseerd op het werk van NANDA International (NANDA International). De andere diag­ noses zijn door de auteur ontwikkeld en tot op heden nog niet ingediend voor beoordeling door NANDA Interna­ tional. De diagnose Ouder-kindscheiding is gebaseerd op onderzoek van dr. Heather Herdman. De keuze voor zorgresultaten die bij veel van de diagnoses worden genoemd, is gebaseerd op de Nursing Outcomes Classification, in het Nederlands gepubliceerd onder de titel Verpleegkundige zorgresultaten. Raadpleeg deze voor de beoordelingsschalen en meer gedetailleerde gegevens. Literatuur Moorhead S, Johnson M, Maas M, Swanson E. Nursing Outcomes Classification (NOC). 5th ed. St. Louis: M ­ osbyElsevier; 2013. [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige zorgresultaten. 3e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2017.]

Inhoud Deel I Algemeen Gebruik van de handleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Toegankelijkheid van de verpleegkundige diagnoses. . . . . . . . . 5 Diagnostische terminologie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 Anamnese volgens functionele gezondheidspatronen: van gegevens naar diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Hoogrisicogroepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 Diagnosespecifieke behandeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 Documentatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Zorgresultaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Notities . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 Literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14

1



2

Diagnoses. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17

Typologie van de functionele gezondheidspatronen. . . . . 25 3 Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding . . . . . . 26 Voedings- en stofwisselingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 Uitscheidingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Activiteitenpatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Slaap-rustpatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Cognitie- en waarnemingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 Zelfbelevingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 Rollen- en relatiespatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 Seksualiteits- en voortplantingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Coping en stressverwerkingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Waarde- en levensovertuigingenpatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 Richtlijnen voor de anamnese. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 4 Volwassenen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36 Zuigelingen en jonge kinderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44

IX

Inhoud

Gezin. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51 Wijk of buurt. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57 Zeer ernstig zieken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64

Praktische toepassing van de diagnoses . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 Diagnostiek en behandeling binnen het verpleegkundig proces. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 Verslaglegging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Communicatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Kwaliteitsbewaking, standaarden en nationale richtlijnen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Kostenbeheersing en personeelsplanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Casemanagement. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Ontwikkeling van zorgpaden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 Onderzoek en theorievorming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 5

6

Componenten van het verpleegkundig proces. . . . . . . . . . . . 75

7

Documentatie: methode en voorbeeld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 Richtlijn voor de probleemgestuurde rapportage . . . . . . . . . . . . 81 Voorbeeld van een verpleegkundige anamnese. . . . . . . . . . . . . . 83

Deel II Diagnostische categorieën 8



Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 Risicovol gedrag voor de gezondheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer) . . . . . . . . . . . 100 Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement. . . . . . . . . . 103 Bereidheid tot verbetering van het persoonlijke gezondheidsmanagement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105 Ineffectieve opvolging van de behandeling, gezin (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107 Gezondheidstekort, gemeenschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 Risico op ineffectief gezondheidsmanagement (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 Therapieontrouw (specificeer gebied). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113 Risico op therapieontrouw (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . 115

X

Inhoud

Besmetting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 Risico op besmetting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121 Bereidheid tot verbetering van de immuunstatus . . . . . . . . . . 123 Risico op infectie (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124 Risico op letsel (trauma). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126 Risico op uitdroging van het oog. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129 Risico op warmteletsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131 Risico op vaattrauma. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133 Risico op bloeding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134 Risico op vallen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136 Risico op peroperatief houdingsletsel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139 Risico op vergiftiging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140 Risico op verstikking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 Ineffectieve bescherming (specificeer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144 Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146 Verstoord energieveld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148

Voedings- en stofwisselingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153 9 Voedingsteveel (of exogene obesitas). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154 Risico op voedingsteveel (of risico op obesitas) . . . . . . . . . . . . 156 Voedingstekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 Bereidheid tot verbetering van de voeding. . . . . . . . . . . . . . . . . 160 Tekort aan drijfkracht bij volwassene. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161 Ineffectieve borstvoeding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164 Onvoldoende moedermelk. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166 Onderbreking van de borstvoeding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168 Bereidheid tot verbetering van de borstvoeding . . . . . . . . . . . 170 Ineffectief voedingspatroon van de zuigeling. . . . . . . . . . . . . . 172 Neonatale geelzucht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174 Risico op neonatale geelzucht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176 Slikstoornis (ongecompenseerde). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177 Misselijkheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179 Risico op aspiratie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181 Beschadigd mondslijmvlies (specificeer beschadiging). . . . . 183 Verstoorde gebitsontwikkeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186 Vochttekort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188 Risico op vochttekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190

Inhoud

XI

Overvulling van vocht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192 Risico op verstoorde vochtbalans . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194 Bereidheid tot verbetering van de vochtbalans . . . . . . . . . . . . 195 Risico op elektrolytenstoornis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196 Huiddefect. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197 Risico op huiddefect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199 Decubitus (specificeer categorie). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201 Weefseldefect (specificeer type). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204 Risico op een allergische reactie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206 Allergische reactie op latex. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207 Risico op allergische reactie op latex . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209 Ineffectieve thermoregulatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210 Hyperthermie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212 Hypothermie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214 Risico op instabiele lichaamstemperatuur. . . . . . . . . . . . . . . . . . 216 Risico op verstoorde leverfunctie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218 Risico op instabiele bloedglucosewaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . 219

Uitscheidingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223 10 Obstipatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224 Subjectief ervaren obstipatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227 Periodieke obstipatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228 Risico op obstipatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 230 Diarree. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 232 Incontinentie voor feces. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234 Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek . . . . . . . . . . . . . . 236 Risico op disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek. . . . . 238 Verstoorde urine-uitscheiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240 Functionele urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241 Overloop-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 243 Reflex-urine-incontinentie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245 Stress-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247 Urge-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 249 Risico op urge-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251 Volledige urine-incontinentie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252 Urineretentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 254 Bereidheid tot verbetering van de urine-uitscheiding. . . . . . 256

XII

Inhoud

Activiteitenpatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 259 Activiteitsvermogen, verminderd (specificeer niveau). . . . . . 260 Risico op verminderd activiteitsvermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . 263 Sedentaire levensstijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 264 Vermoeidheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266 Gebrek aan ontspanning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268 Mobiliteitstekort, lichamelijk (specificeer niveau) . . . . . . . . . . 270 Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau) . . . . . . . . . . . . . . . . . 273 Beperkt vermogen tot verplaatsing (specificeer niveau). . . . 275 Mobiliteitstekort, rolstoel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278 Ambulantietekort (specificeer niveau) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280 Dolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 283 Risico op inactiviteitssyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 285 Risico op contracturen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287 Zelfverwaarlozing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288 Volledig persoonlijke-zorgtekort (specificeer niveau) . . . . . . 290 Zelfstandigheidstekort in wassen (specificeer niveau). . . . . . 292 Zelfstandigheidstekort in kleden en uiterlijke verzorging (specificeer niveau). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 294 Zelfstandigheidstekort in eten (specificeer niveau). . . . . . . . . 296 Zelfstandigheidstekort in toiletgang (specificeer niveau). . . . . 298 Vertraagde groei en ontwikkeling: persoonlijkezorgvaardigheden (specificeer niveau). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 300 Bereidheid tot verbetering van de zelfstandigheid. . . . . . . . . 302 Vertraagd herstel na een operatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 303 Vertraagde groei en ontwikkeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 305 Risico op vertraagde ontwikkeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 307 Risico op afwijkende groei . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 309 Verstoord vermogen tot uitvoeren van huishoudelijke taken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 311 Disfunctionele beademingsontwenning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 313 Verminderd ademhalingsvermogen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 317 Ineffectieve luchtwegreiniging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 319 Ineffectief ademhalingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 321 Verstoorde gasuitwisseling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 323 Verlaagd hartminuutvolume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 325 Risico op shock. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 327 Ineffectieve perifere weefselperfusie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 328 11

Inhoud

XIII Risico op ineffectieve perifere weefselperfusie. . . . . . . . . . . . . 330 Risico op verminderde weefselperfusie, cardiale . . . . . . . . . . . 331 Risico op ineffectieve weefselperfusie, gastro-intestinaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 333 Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren. . . . . . . . . . . . . . 335 Risico op ineffectieve weefselperfusie, hersenen. . . . . . . . . . . 337 Autonome dysreflexie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 339 Risico op autonome dysreflexie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 341 Risico op wiegendood. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 343 Ontregeling bij de zuigeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 345 Risico op ontregeling bij de zuigeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 348 Bereidheid tot verbeterd georganiseerd functioneren van de zuigeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 349 Risico op perifere neurovasculaire stoornis. . . . . . . . . . . . . . . . . 351 Verminderd intracranieel aanpassingsvermogen. . . . . . . . . . . 352

Slaap-rustpatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 357 12 Slapeloosheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 358 Slaaptekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 361 Verlaat inslapen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 363 Omkering van het slaappatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 365 Onderbreking van het slaappatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 367 Bereidheid tot verbetering van de slaap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 369 13



Cognitie- en waarnemingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 373 Acute pijn (specificeer type en locatie) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 374 Chronische pijn (specificeer type en locatie). . . . . . . . . . . . . . . . 376 Ineffectief zelfmanagement van pijn (chronisch, acuut). . . . 378 Verstoord welbevinden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 380 Bereidheid tot verbetering van het welbevinden. . . . . . . . . . . 382 Ongecompenseerd zintuiglijk verlies (specificeer type/mate). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 383 Zintuiglijke overbelasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 385 Zintuiglijke onderbelasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 387 Halfzijdige verwaarlozing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 389 Kennistekort (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 391 Bereidheid tot kennisvermeerdering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 393 Ineffectieve planning van activiteiten (taken) . . . . . . . . . . . . . . 394

XIV

Inhoud

Risico op ineffectieve planning van activiteiten (taken) . . . . 396 Verstoorde denkprocessen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 397 Ineffectieve impulsbeheersing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 399 Aandacht-concentratietekort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 401 Acute verwardheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 403 Risico op acute verwardheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 405 Chronische verwardheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 407 Syndroom van verstoorde omgevingsinterpretatie. . . . . . . . . 409 Ongecompenseerd geheugenverlies. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 411 Geheugenstoornis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 413 Risico op verstoorde cognitie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 415 Bereidheid tot verbetering van de besluitvorming . . . . . . . . . 416 Beslisconflict (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 417

Zelfbelevingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 421 14 Vrees (specificeer object). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 422 Angst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 425 Lichte angst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 427 Matige angst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 429 Hevige angst (paniek). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 431 Anticiperende angst (licht, matig, hevig). . . . . . . . . . . . . . . . . . . 433 Doodsangst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 435 Reactieve depressie (specificeer situatie). . . . . . . . . . . . . . . . . . . 438 Risico op eenzaamheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 440 Moedeloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 441 Bereidheid tot vermeerdering van hoop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 443 Machteloosheid (ernstig, matig, licht). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 444 Risico op machteloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 447 Bereidheid tot vergroting van de eigen kracht . . . . . . . . . . . . . 449 Risico op aantasting van de menselijke waardigheid. . . . . . . 451 Situationeel geringe zelfachting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 452 Risico op situationeel geringe zelfachting. . . . . . . . . . . . . . . . . . 454 Chronisch geringe zelfachting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 455 Risico op chronisch geringe zelfachting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 457 Bereidheid tot verbetering van het zelfbeeld. . . . . . . . . . . . . . . 458 Verstoord lichaamsbeeld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 459 Identiteitsstoornis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 462

Inhoud

XV Risico op een identiteitsstoornis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 464 Risico op geweld jegens zichzelf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 466

Rollen- en relatiepatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 471 15 Anticiperende rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 472 Rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 474 Gecompliceerde rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 476 Risico op gecompliceerde rouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 478 Disfunctionele rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 479 Chronisch verdriet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 481 Ineffectieve rolvervulling (specificeer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 484 Onopgelost onafhankelijkheidsafhankelijkheidsconflict. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 486 Sociaal isolement of sociale afwijzing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 488 Sociaal isolement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 491 Inadequate sociale interactie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 493 Vertraagde groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 495 Hervestigingssyndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 497 Risico op hervestigingssyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 499 Ineffectieve partnerrelatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 500 Risico op ineffectieve partnerrelatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 502 Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie. . . . . . . . . . . 503 Verstoorde gezinsprocessen (specificeer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 505 Disfunctionele gezinsprocessen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 507 Bereidheid tot verbetering van de gezinsprocessen. . . . . . . . 512 Ouderschapstekort (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 514 Risico op ouderschapstekort (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . 518 Ouderrolconflict. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 521 Zwakke ouder-kindhechting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 523 Risico op verstoorde hechting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 526 Ouder-kindscheiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 527 Bereidheid tot verbetering van het ouderschap. . . . . . . . . . . . 529 Overbelasting van de mantelzorger. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 530 Risico op overbelasting van de mantelzorger. . . . . . . . . . . . . . . 534 Verstoorde verbale communicatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 537 Bereidheid tot verbetering van de communicatie . . . . . . . . . . 539

XVI

Inhoud Vertraagde groei en ontwikkeling: communicatieve vaardigheden (specificeer soort) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 540 Risico op geweld jegens anderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 542

Seksualiteits- en voortplantingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . 547 16 Ineffectief seksueel patroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 548 Seksueel disfunctioneren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 550 Verkrachtingssyndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 552 Verkrachtingssyndroom, gecompliceerde vorm. . . . . . . . . . . . 554 Verkrachtingssyndroom: stille vorm. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 555 Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces . . . . . . . . . . . . . . . . . 556 Risico op ineffectief pre-, peri- en postnataal proces . . . . . . . 559 Bereidheid tot verbetering van het pre-, peri- en postnataal proces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 561 Risico op verstoorde moeder-foetusband . . . . . . . . . . . . . . . . . . 563 Stressverwerkingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 567 17 Ineffectieve coping (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 568 Bereidheid tot verbetering van de coping. . . . . . . . . . . . . . . . . . 571 Probleemvermijding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 572 Defensieve coping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 574 Ineffectieve ontkenning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 576 Verminderde veerkracht (individuele). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 578 Risico op aantasting van de menselijke waardigheid. . . . . . . 580 Bereidheid tot vergroting van de veerkracht . . . . . . . . . . . . . . . 581 Bedreigde gezinscoping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 583 Verstoorde gezinscoping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 585 Bereidheid tot verbetering van de gezinscoping . . . . . . . . . . . 588 Ineffectieve gemeenschapscoping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 590 Bereidheid tot verbetering van de gemeenschapscoping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 592 Posttraumatisch syndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 594 Risico op posttraumatisch syndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 596 Tekortschietend ondersteuningssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . 597 Risico op suïcide . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 599 Overbelasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 602 Zelfverminking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 604 Risico op zelfverminking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 607

Inhoud 18



XVII Waarde- en levensovertuigingenpatroon . . . . . . . . . . . . . . . 611 Morele nood . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 612 Geestelijke nood . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 614 Risico op geestelijke nood. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 617 Bereidheid tot verbetering van het geestelijk welzijn . . . . . . 619 Verstoring van de religiositeit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 621 Risico op verstoring van de religiositeit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 623 Bereidheid tot verbetering van de religiositeit . . . . . . . . . . . . . 624

Bijlagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 629 Verklarende woordenlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 630 Register. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 632

1

Deel I Algemeen Hoofdstuk 1 Gebruik van de handleiding – 3 Hoofdstuk 2

Diagnoses – 17

Hoofdstuk 3 Typologie van de functionele ­gezondheidspatronen – 25 Hoofdstuk 4 Richtlijnen voor de anamnese – 35 Hoofdstuk 5 Praktische toepassing van de diagnoses – 69 Hoofdstuk 6 Componenten van het verpleegkundig proces – 75 Hoofdstuk 7 Documentatie: methode en voorbeeld – 79

I

3

1

Gebruik van de handleiding

Een diagnostische handleiding kan voor vele doeleinden wor­ den gebruikt. Voor studenten is zij geschikt om snel dingen op te zoeken in de klinische praktijk, een nuttig naslagwerk in de klas of bij een klinische bespreking, en een noodzakelijke hulp bij het huiswerk. Voor ervaren verpleegkundigen is zij een klinisch naslagwerk, een onderzoeksmiddel, een leidraad voor onder­ wijs en behandelingen, en een stimulans voor ideeënvorming. Voor zowel studenten als experts is het een veel geraadpleegd handboek. Deze handleiding bevat de diagnoses die zijn opgenomen in de taxonomie van NANDA International 2012–2014. Deze taxonomie is geaccepteerd door de American Nurses Associa­ tion (ANA) en maakt deel uit van de International Classification for Nursing Practice (ICNP) en de Systematized Nomenclature of Medicine (SNOMED). De handleiding geeft van elk diag­ nostische categorie of ‘label’ ook de definitie en de bepalende kenmerken: de etiologische of samenhangende factoren, de hoogrisicogroepen bij probleemgeoriënteerde diagnoses en de risicofactoren bij risicodiagnoses. Bij elke diagnose zijn ook één of meer voorgestelde zorgresultaten opgenomen. In negen opzichten biedt deze handleiding ondersteuning aan de klinische beoordeling en besluitvorming in de verpleeg­ kundige praktijk.

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_1

4

1

Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

4 Toegankelijkheid van de verpleegkundige diagnoses. Het is een snelle referentie voor termen om een diagnose en (een) zorgresulta(a)t(en) te formuleren. 4 Diagnostische terminologie. Elke diagnostische term in deze handleiding heeft betrekking op gezondheidscondities die tot het domein van de verpleegkundige behoren. Elke diagnostische term duidt een concept aan dat staat voor de betekenis van een bepaalde set van diagnostische aanwijzin­ gen. Net als alle termen in een taal hebben ook deze termen standaarddefinities en kenmerken. Het is van groot belang de termen ook correct toe te passen. Internationaal wordt door verpleegkundigen gewerkt aan de ontwikkeling van een uniforme verpleegkundige taal en een coherente classificatie van verpleegkundige diagnoses. 4 Criteria voor diagnostisch oordeel. Bij diagnoses waarnaar voldoende verpleegkundig of andersoortig onderzoek is ver­ richt, staan diagnostische aanwijzingen. Deze kunnen samen met ondersteunende gegevens worden gebruikt als criteria voor het vaststellen van de diagnose. 4 De anamnese volgens de functionele gezondheidspatronen: van gegevens naar diagnose. De handleiding beschrijft hoe men aan de hand van de functionele gezondheidspatronen en de ordening van de diagnoses in de index relaties kan leggen tussen een diagnose en de anamnesegegevens. In veel gevallen kan met het ene diagnostische label het probleem van de cliënt worden benoemd, terwijl de oorzaak van het probleem kan worden aangeduid met een ander diagnose, dat al dan niet tot hetzelfde functionele patroon behoort. Bovendien kunnen bij de cliënt risicofactoren vanuit ver­ schillende gezondheidspatronen aanwezig zijn. 4 Hoogrisicogroepen. Een aantal gezondheidscondities komt beduidend vaker voor bij bepaalde groepen mensen of onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij mensen die een specifieke behandeling ondergaan. Wanneer met enige zekerheid is gebleken dat bij een bepaalde populatie

Toegankelijkheid van de …

4 4 4 4

5

1

of individu een verhoogd risico bestaat, dan is dit bij de diagnose vermeld. Diagnosespecifieke behandeling. Geschetst wordt hoe op grond van de diagnose een zorgplan kan worden opgesteld. Documentatie. Er worden richtlijnen gegeven voor de rap­ portage, geïllustreerd met een voorbeeld. Zorgresultaten. Bij elke diagnose worden zorgresultaten gespecificeerd. Notities. Aan het eind van elk gezondheidspatroon is ruimte opengelaten voor aantekeningen.

Hieronder wordt nader ingegaan op het gebruik van dit handboek.

Toegankelijkheid van de verpleegkundige diagnoses Verschillende situaties vergen verschillende manieren om ver­ pleegkundige diagnoses op te zoeken Hiermee is bij de opzet van het boek rekening gehouden. 4 Als je een diagnose wilt opzoeken waarmee een cluster van klachten en verschijnselen binnen een functioneel patroon wordt aangeduid, dan kun je de inhoudsopgave gebruiken. De diagnoses zijn per gezondheidspatroon gegroepeerd en elke diagnose begint op een nieuwe pagina. 4 Als je het diagnose kent maar de definitie, bepalende kenmerken of etiologische dan wel samenhangende facto­ ren wilt nazoeken, dan kun je via het alfabetische register achterhalen op welke bladzijde het diagnostische label wordt besproken. Het register kan dienen als een alfabetische woordenlijst van diagnostische terminologie. 4 Wil je alle diagnoses binnen een bepaald gezondheidspa­ troon nalopen, gebruik dan de inhoudsopgave per patroon van 7 H. 2.

6

1

Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

4 Voor onderzoek naar de door NANDA International goed­ gekeurde diagnoses dient men de oorspronkelijke bron te raadplegen (NANDA International 2012).

Diagnostische terminologie De in deze handleiding gehanteerde diagnoses vormen de concepten voor het verpleegkundig denkproces. Deze ver­ tegenwoordigen een taal om te communiceren over het ver­ pleegkundige diagnostisch oordeel over actuele en potentiële gezondheidgerelateerde condities. Een bruikbare verpleegkun­ dige diagnose bevat termen voor (1) het gezondheidsprobleem of conditie en (2) de voornaamste etiologische of samenhan­ gende factoren die bijdragen tot het gezondheidsprobleem of conditie dat de focus vormt van de verpleegkundige interventie. In de dagelijkse praktijk maken verpleegkundigen verschil­ lende soorten beoordelingen, maar de term ‘verpleegkundige diagnose’ is gereserveerd voor condities van een cliënt ‘die ver­ pleegkundigen op grond van hun opleiding en ervaring kunnen en mogen behandelen’ (International Council of Nurses 1994). De definitie van NANDA International verduidelijkt de term als volgt:

»

Een verpleegkundige diagnose is een klinisch oordeel over de ervaring/reacties van een individu, gezin, groep of gemeenschap op actuele of potentiële gezondheidscondities/ levensprocessen. Een verpleegkundige diagnose vormt de basis voor selectie van verpleegkundige interventies waarmee zorgresultaten worden bereikt, waarvoor de verpleegkundige verantwoordelijkheid draagt (NANDA International 2014).

Deze definitie is gebaseerd op het onderzoek van Shoemaker, dat de verpleegkundige diagnose een plaats gaf in het verpleegkun­ dig proces:

Diagnostische terminologie

»

7

1

Een verpleegkundige diagnose is een klinische uitspraak over een persoon, gezin of groep, die het resultaat is van een weloverwogen, systematisch proces van het verzamelen en analyseren van gegevens. De diagnose is de grondslag voor voorschriften voor een welomschreven behandeling waarvoor de verpleegkundige aansprakelijk is. De diagnose wordt bondig geformuleerd en vermeldt, indien bekend, de oorzaken van de conditie (Shoemaker 1984).

Verpleegkundige diagnoses worden primair ‘opgelost’ met ver­ pleegkundige zorg en de verpleegkundige wordt verondersteld aansprakelijk te zijn voor de resultaten van die zorg. Bij diag­ noses die niet aan deze criteria voldoen, vermeldt deze hand­ leiding in een voetnoot dat de conditie medisch geëvalueerd dient te worden. Een ander onderscheidend kenmerk van ver­ pleegkundige diagnoses is, dat het ook de verantwoordelijkheid van verpleegkundigen is nader onderzoek uit te voeren naar de condities. De in deze handleiding opgenomen diagnoses kunnen van­ uit verschillende invalshoeken worden benaderd. Afhankelijk van het model dat men als kader voor het verpleegkundig proces en de verpleegkundige praktijk hanteert, kan een diagnose wor­ den gezien als een zelfzorgtekort, een ineffectieve aanpassing, een menselijk reactiepatroon, een behoefte of eenvoudigweg een disfunctioneel gezondheidspatroon. Er bestaat geen consensus over de conceptuele focus van de verpleging en daarom ook niet over de focus van verpleegkundige diagnostiek. Als gebruiker van deze handleiding dien je je te realiseren dat verpleegkundige diagnoses nog in ontwikkeling zijn, vooral de diagnoses die nog niet formeel beoordeeld zijn door NANDA International. Diagnoses vergen conceptuele ontwikkeling en onderzoek in de klinische praktijk. Naar verwachting zullen diagnoses nog worden aangepast, verwijderd en toegevoegd aan de huidige erkende classificaties. Revisies ontstaan naar­ mate diagnoses meer worden gebruikt als uitgangspunt voor (1) ordenen van anamnesegegevens, (2) de zorgplanning en (3) de

8

1

Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

verslaglegging. NANDA International juicht het dan ook toe dat verpleegkundigen suggesties doen voor verbetering van diagno­ ses. De diagnoses worden in verschillende gradaties van ontwik­ keling beoordeeld, van enkel een label en een definitie tot een volledige diagnose ondersteund door klinisch onderzoek. Voor beschrijvingen van die gradaties en van het proces van indiening en beoordeling van nieuwe diagnoses kun je kijken op de web­ site van NANDA International (7 http://www.nanda.org/). Elke diagnose bestaat uit een diagnose en een definitie. Bij feitelijke problemen worden bovendien de bepalende kenmer­ ken (diagnostische en ondersteunende aanwijzingen) en etio­ logische c.q. samenhangende factoren genoemd. Bij dreigende problemen staan de risicofactoren vermeld. Wanneer het niet om een probleem maar om een gezondheidstoestand of pro­ ces gaat, dan staan de factoren genoemd die de wens van de patiënt tot gezondheidsverbetering ondersteunen. Bepalende kenmerken en risicofactoren zijn observaties op grond waar­ van kan worden beoordeeld of er sprake is van een (dreigend) gezondheidsprobleem. In deze handleiding is bij de bepalende kenmerken een onderscheid gemaakt tussen (1) diagnostische aanwijzingen en (2) ondersteunende aanwijzingen. Volgens de huidige wetenschappelijke inzichten zijn diagnostische aanwij­ zingen de meest valide en indicatoren om de conditie te diag­ nosticeren. Ondersteunende aanwijzingen dienen ter aanvulling op de diagnostische aanwijzingen, zodat de diagnostische uit­ spraak aan betrouwbaarheid wint. De ondersteunende aanwij­ zingen omvatten de persoons- en situatiegebonden variaties die bestaan. Een ondersteunende aanwijzing wijst niet in de richting van een specifieke diagnose, tijdens de beoordeling van gege­ vens kunnen zij op verschillende diagnoses duiden. Doorgaans kan een diagnose met een redelijke mate van zekerheid worden gesteld op grond van de diagnostische aanwijzingen en enige ondersteunende aanwijzingen. Het onderscheid tussen de diagnostische en ondersteunende aanwijzingen berust op: (1) het onderzoek naar verpleegkundige

Diagnostische terminologie

9

1

diagnoses, gepubliceerd in congresverslagen van NANDA Inter­ national en in het International Journal of Nursing Terminologies and Classification; (2) door de auteur verzamelde gegevens uit Amerikaanse onderzoek, verricht onder 1100 deskundigen op het gebied van de acute zorg, revalidatie en thuiszorg; (3) lite­ ratuur uit andere vakgebieden en verpleegkundige handboe­ ken, wanneer niet of nauwelijks onderzoek bestond; en (4) het oordeel en de logische gevolgtrekkingen van de auteur, met eerbiediging van de regels voor diagnostisch redeneren en het spaarzaamheidsbeginsel. Staan bijvoorbeeld weefselbeschadi­ ging en -vernietiging genoemd, dan is volgens het spaarzaam­ heidsbeginsel de aanwijzing huiddefect redundant. In enkele gevallen was een diagnose onvoldoende specifiek (‘ruime taxonomische categorie’) om onderscheid te kunnen maken tussen diagnostische en ondersteunende aanwijzingen. Risicofactoren kunnen variëren per populatie en er is onvol­ doende onderzoek naar risicogroepen verricht om onderscheid te kunnen aanbrengen. Met behulp van meta-analyses, wetenschappelijk onderzoek naar afzonderlijke diagnoses, conceptanalyses en verdere gege­ vensanalyse kan de bruikbaarheid van de hier voorgestelde cri­ teria worden getoetst, evenals de validiteit van de diagnostische en ondersteunende aanwijzingen. Naar veel diagnoses is nog onvoldoende verpleegkundig onderzoek verricht of is bestaand onderzoek nog niet gerepliceerd. Met name mogelijke verschil­ len tussen leeftijds- en culturele groepen zijn nog nauwelijks onderzocht. Hiermee dient men rekening te houden bij gebruik van de diagnostische en ondersteunende aanwijzingen. De diagnostische aanwijzingen worden gebruikt om te bepa­ len of de door de diagnose beschreven conditie al dan niet aan­ wezig is. Ook kun je ze gebruiken om condities van elkaar te onderscheiden en, belangrijker nog, de diagnostische uitspraak te rechtvaardigen. Bij diagnoses die een subjectief ervaren toe­ stand beschrijven, zijn behalve observaties van de verpleegkun­ dige ook verbale uitingen van de patiënt nodig.

10

1

Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

Gebruik deze handleiding als een woordenboek van termen en concepten. De praktijk heeft geleerd dat, afhankelijk van de anamnesegegevens en het oordeel van de verpleegkundige, in vergelijkbare situaties een diagnose soms wordt gebruikt om het gezondheidsconditie aan te duiden en soms om een waar­ schijnlijke oorzaak (etiologische of samenhangende factor) aan te geven. Bij een aantal diagnoses is in een voetnoot aangegeven dat de diagnose vaak de focus vormt van verpleegkundige inter­ venties, bijvoorbeeld als etiologische of samenhangende factor. In zo’n geval beschrijft de diagnose de waarschijnlijke oorzaak van een probleem en kan een nadere beoordeling het werkelijke probleem verhelderen.

Anamnese volgens functionele gezondheidspatronen: van gegevens naar diagnose De handleiding omvat een format voor de verzameling van gege­ vens en de ordening van diagnoses dat de diagnostische fase faciliteert, de stap van data naar diagnose. Zowel voor de diag­ noses als voor de anamnese wordt de verpleegkundige zorg voor individuen/gezinnen of wijken/buurten bekeken vanuit het oog­ punt van functionele gezondheidspatronen. Deze samenhang tussen de wijze waarop de anamnese is gestructureerd en de manier waarop de diagnoses zijn geordend, kan er wellicht voor zorgen dat de cognitieve belasting en het aantal diagnostische fouten afnemen. Nu bijvoorbeeld de gegevens over het uitschei­ dingspatroon van een patiënt kunnen worden vergeleken met de bepalende kenmerken van de andere diagnoses binnen het uitscheidingspatroon, kost het stellen van de diagnose minder moeite dan wanneer het grote aantal diagnoses alfabetisch zou­ den zijn gerangschikt. Hieronder volgen enkele richtlijnen voor het gebruik van de handleiding in de diagnostische fase van het verpleegkundig proces.

Anamnese volgens functionele …

11

1

1. Gebruik de handleiding niet alleen om de diagnostische concepten te bestuderen die je in je eigen praktijk vaak tegenkomt, maar bestudeer ook de elf functionele gezond­ heidspatronen. De functionele gezondheidspatronen vor­ men een gemakkelijk te leren verpleegkundig model dat je kunt gebruiken bij de anamnese. Het schema Componenten van het verpleegkundig proces van 7 H. 6 maakt duidelijk welke plaats de diagnostiek inneemt in het verpleegkundig proces. 2. Gebruik de richtlijnen voor de anamnese (7 H. 4), die zijn gebaseerd op de functionele gezondheidspatronen (7 H. 3), om gegevens te verzamelen over volwassenen, volwasse­ nen binnen de acute zorg, zuigelingen of jonge kinderen, gezinnen of wijken/buurten Aan het eind van 7 H. 2 zijn referenties opgenomen waarin wordt beschreven hoe je de functionele gezondheidspatronen ook bij andere klinische activiteiten kunt gebruiken. 3. Als uit de anamnese blijkt dat er sprake is van een disfuncti­ oneel gezondheidspatroon, maar de naam van het diagnos­ tische label is je ontschoten, dan kun je dit nazoeken door in de inhoudsopgave te kijken onder het desbetreffende gezondheidspatroon. Controleer vervolgens aan de hand van de bepalende kenmerken die bij de diagnose zijn vermeld om je diagnostisch oordeel te valideren. De genoemde etio­ logische of risicofactoren geven aan wat mogelijk de oorzaak is van het (risico op)gezondheidsprobleem. 4. Als naslag voor je een diagnose documenteert, kun je in de inhoudsopgave, het register of de alfabetische lijst met diagnoses van 7 H. 2 opzoeken op welke bladzijde de diag­ nose staat beschreven. Controleer altijd of de geobserveerde klachten en verschijnselen overeen komen met de beschre­ ven bepalende kenmerken van de vermoedelijke diagnose, met name met de diagnostische aanwijzingen.

12

1

Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

Hoogrisicogroepen Uit statistisch onderzoek is gebleken dat sommige condities die beschreven worden in verpleegkundige diagnoses vaak voorko­ men onder bepaalde groepen mensen of in bepaalde omstandig­ heden. Bijvoorbeeld de groep personen met een cerebrovasculair accident en beperkte mobiliteit in bed hebben heeft een ver­ hoogd risico op decubitus en alleenwonende ouderen met ver­ minderde sociale contacten zijn gevoeliger voor depressies. Als verpleegkundige dien je daarop alert te zijn tijdens de anamnese (hoewel je ervoor dient te waken het statistische risico zwaarder te laten wegen in je oordeel dan de klinische gegevens). Als je dergelijke feiten in aanmerking neemt, zul je sneller tot een diag­ nose komen. Bij sommige diagnoses worden de risicogroepen genoemd als de incidentie daarvan redelijkerwijs aangetoond is. Gebruik deze informatie tijdens de anamnese en houd rekening met de mogelijkheid dat het betreffende gezondheidsprobleem een rol speelt.

Diagnosespecifieke behandeling Een verpleegkundige diagnose vormt de basis voor het kiezen van gewenste zorgresultaten, het plannen van interventies en het tussentijds en achteraf evalueren in hoeverre de beoogde zorg­ resultaten zijn verwezenlijkt. De probleemdefiniëring vormt de grondslag voor de gewenste zorgresultaten; het geeft aan welke gedragingen de oplossing van het probleem aantonen. Aan de hand van de gestelde zorgresutlaten kun je vervolgens noteren hoeveel vooruitgang er geboekt wordt en zo kun je uiteindelijk nagaan of de zorgresultaten zijn bereikt. De etiologische factoren vormen de focus van de interven­ ties; deze dienen erop gericht te zijn de factoren die (mede) de oorzaak zijn van het probleem weg te nemen of op zijn minst

Zorgresultaten

13

1

terug te dringen. De vraag in hoeverre de zorgresultaten zijn verwezenlijkt, vormt de maatstaf waaraan de effectiviteit van de interventie kan worden afgemeten. Als het een dreigend pro­ bleem betreft, dan is het terugdringen of wegnemen van de risi­ cofactoren het na te streven zorgresultaat.

Documentatie Documentatie kan op verschillende manieren gebeuren: op papier, op een bord of in een elektronisch dossier. De richtlijn voor probleemgestuurde rapportage in 7 H. 7 is bruikbaar om consistentie tussen de verpleegkundige diagnoses, de gewenste zorgresultaten en het interventieplan te waarborgen. Een voor­ beeld wordt gegeven in het betreffende hoofdstuk. Documen­ tatie van verpleegkundige zorg is van belang voor statistische doeleinden. Momenteel werkt men in meerdere landen aan de ontwikkeling van een basisset van verpleegkundige gegevens, een Nursing Minimum Data Set (NMDS). Hiervoor is het van groot belang dat de verpleegkundige diagnoses, interventies en uitkomsten accuraat worden genoteerd. Ook gegevens over de zorgzwaarte worden in een NMDS opgenomen (Werley en Lang 1988).

Zorgresultaten Bij elke diagnose zijn zorgresultaten opgenomen die oplos­ sing van het probleem aantonen. Voor de terminologie is in dit onderdeel grotendeels gebruikgemaakt van de Nursing Out­ comes Classification (Moorhead et al. 2013). In elke diagnose staan het label en de definitie een zorgresultaat dat de resolutie van de diagnose omschrijft. Gebruik die referentie voor de score-­ schalen. Bij sommige diagnoses kan het nodig zijn om zorgr­ esultaten te gebruiken als specificatie van verschillende stappen

14

1

Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

in het behandelproces. Het beoogde zorgresultaat moet altijd een overweging zijn bij de besluitvorming over verpleegkundige interventies. Het specificeert immers de na te streven gezond­ heidsstatus. De waarschijnlijke oorzaak die bij de etiologische factoren wordt beschreven, geeft een richtlijn voor de specifica­ tie van de tijd die het zal duren tot oplossing van het probleem (de diagnose) kan worden bereikt. De Nursing Interventions Classification (Bulechek et al. 2009) is een nuttige bron voor de classificatie van interventies.

Notities Het is van belang om van praktijkervaringen te leren. Een manier om dat te doen is het ontwikkelen van de gewoonte te reflecteren op nieuwe inzichten en informatie, en over crea­ tieve interventies en en kosteneffectieve methodieken. Aan het eind van elk gezondheidspatroon zijn ‘notitie’-pagina’s gecre­ eerd om klinische informatie over diagnoses te noteren. Notities omvatten geobserveerde aanvullende aanwijzingen of etiologi­ sche factoren, risicofactoren voor bepaalde cliëntencategorieën of interventies die succesvol zijn gebleken bij het bereiken van zorgresultaten. Literatuur Bulechek GM, Butcher H, McCloskey J (2009) Nursing Interventions Classification (NIC). Mosby-Elsevier, St. Louis [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige interventies 4e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2016] Gordon M (1976) Nursing diagnosis and the diagnostic process. Am J Nurs 76:1276–1300 International Council of Nurses (1994) Nursing’s next advance. ICNP International council of nurses Geneva, Switzerland

Literatuur

15

1

Moorhead S, Johnson M, Maas M, Swanson E (2013) Nursing Outcomes Classification (NOC). 5th edn. Mosby-Elsevier, St. Louis [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige zorgresultaten. 3e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2017.] NANDA International (2012) Nursing diagnoses, definitions and classification, 2012-2014. Wiley-Blackwell, IA, Ames Shoemaker J (1984) Essential features of a nursing diagnosis. In: Kim MJ, McFarland GK, McLane AM (eds) Classification of nursing diagnoses, Proceedings of the fifth national conference. Mosby, St. Louis Werley H, Lang N (1988) Identification of the nursing minimum data set. Springer, New York

17

2

Diagnoses

Vetgedrukte diagnoses zijn op dit moment geaccepteerd door NANDA International. De overige zijn door de auteur ontwik­ keld en niet door NANDA International beoordeeld, maar zijn wel in de praktijk nuttig gebleken. 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Aandacht-concentratietekort 399 Activiteitsvermogen, verminderd (specificeer niveau) 258 Acute pijn (specificeer type en locatie) 372 Acute verwardheid 401 Allergische reactie op latex 205 Ambulantietekort (specificeer niveau) 278 Angst 423 Anticiperende angst (licht, matig, hevig) 431 Anticiperende rouw 470 Autonome dysreflexie 337 Bedreigde gezinscoping 581 Beperkt vermogen tot verplaatsing (specificeer niveau) 273 Bereidheid tot kennisvermeerdering 391 Bereidheid tot verbeterd georganiseerd functioneren van de zuigeling 347 Bereidheid tot verbetering van de besluitvorming 414 Bereidheid tot verbetering van de borstvoeding 168 Bereidheid tot verbetering van de communicatie 537 Bereidheid tot verbetering van de coping 569 Bereidheid tot verbetering van de gemeenschapscoping 590

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_2

18

2

4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Hoofdstuk 2 · Diagnoses

Bereidheid tot verbetering van de gezinscoping 586 Bereidheid tot verbetering van de gezinsprocessen 510 Bereidheid tot verbetering van de immuunstatus 121 Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie 501 Bereidheid tot verbetering van de religiositeit 622 Bereidheid tot verbetering van de slaap 367 Bereidheid tot verbetering van de urine-uitscheiding 254 Bereidheid tot verbetering van de vochtbalans 193 Bereidheid tot verbetering van de voeding 158 Bereidheid tot verbetering van de zelfstandigheid 300 Bereidheid tot verbetering van het geestelijk welzijn 617 Bereidheid tot verbetering van het ouderschap 527 Bereidheid tot verbetering van het persoonlijke ­gezondheidsmanagement 103 Bereidheid tot verbetering van het pre-, peri- en ­postnataal proces 559 Bereidheid tot verbetering van het welbevinden 380 Bereidheid tot verbetering van het zelfbeeld 456 Bereidheid tot vergroting van de eigen kracht 447 Bereidheid tot vergroting van de veerkracht 579 Bereidheid tot vermeerdering van hoop 441 Beschadigd mondslijmvlies (specificeer beschadiging) 181 Beslisconflict (specificeer) 415 Besmetting 115 Chronisch geringe zelfachting 453 Chronisch verdriet 479 Chronische pijn (specificeer type en locatie) 374 Chronische verwardheid 405 Decubitus (specificeer categorie) 199 Defensieve coping 572 Diarree 230 Disfunctionele beademingsontwenning 311 Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek 234 Disfunctionele gezinsprocessen 505 Disfunctionele rouw 477

2 · Diagnoses

19

2

Dolen 281 Doodsangst 433 Functionele urine-incontinentie 239 Gebrek aan ontspanning 266 Gecompliceerde rouw 474 Geestelijke nood 612 Geheugenstoornis 411 Gezondheidstekort, gemeenschap 107 Halfzijdige verwaarlozing 387 Hervestigingssyndroom 495 Hevige angst (paniek) 429 Huiddefect 195, 197 Hyperthermie 210 Hypothermie 212 Identiteitsstoornis 460 Inadequate sociale interactie 491 Incontinentie voor feces 232 Ineffectief ademhalingspatroon 319 Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer) 98 Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement 101 Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces 554 Ineffectief seksueel patroon 546 Ineffectief voedingspatroon van de zuigeling 170 Ineffectief zelfmanagement van pijn (chronisch, acuut) 376 Ineffectieve bescherming (specificeer) 142 Ineffectieve borstvoeding 162 Ineffectieve coping (specificeer) 566 Ineffectieve gemeenschapscoping 588 Ineffectieve impulsbeheersing 397 Ineffectieve luchtwegreiniging 317 Ineffectieve ontkenning 574 Ineffectieve opvolging van de behandeling, gezin ­(specificeer gebied) 105 4 Ineffectieve partnerrelatie 498 4 Ineffectieve perifere weefselperfusie 326 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

20

2

4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Hoofdstuk 2 · Diagnoses

Ineffectieve planning van activiteiten (taken) 392 Ineffectieve rolvervulling (specificeer) 482 Ineffectieve thermoregulatie 208 Kennistekort (specificeer gebied) 389 Lichte angst 425 Machteloosheid (ernstig, matig, licht) 442 Matige angst 427 Misselijkheid 177 Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau) 271 Mobiliteitstekort, lichamelijk (specificeer niveau) 268 Mobiliteitstekort, rolstoel 276 Moedeloosheid 439 Morele nood 610 Neonatale geelzucht 172 Obstipatie 222 Omkering van het slaappatroon 363 Onderbreking van de borstvoeding 166 Onderbreking van het slaappatroon 365 Ongecompenseerd geheugenverlies 409 Ongecompenseerd zintuiglijk verlies (specificeer type/mate) 381 Onopgelost onafhankelijkheids-afhankelijkheidsconflict 484 Ontregeling bij de zuigeling 343 Onvoldoende moedermelk 164 Ouder-kindscheiding 525 Ouderrolconflict 519 Ouderschapstekort (specificeer) 512 Overbelasting 600 Overbelasting van de mantelzorger 528 Overloop-urine-incontinentie 241 Overvulling van vocht 190 Periodieke obstipatie 226 Posttraumatisch syndroom 592 Probleemvermijding 570 Reactieve depressie (specificeer situatie) 436

2 · Diagnoses

4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

21

2

Reflex-urine-incontinentie 243 Risico op aantasting van de menselijke waardigheid 449, 578 Risico op acute verwardheid 403 Risico op afwijkende groei 307 Risico op allergische reactie op latex 207 Risico op aspiratie 179 Risico op autonome dysreflexie 339 Risico op besmetting 119 Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen 144 Risico op bloeding 132 Risico op chronisch geringe zelfachting 455 Risico op contracturen 285 Risico op disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek 234 Risico op een allergische reactie 204 Risico op een identiteitsstoornis 462 Risico op eenzaamheid 438 Risico op elektrolytenstoornis 194 Risico op gecompliceerde rouw 476 Risico op geestelijke nood 615 Risico op geweld jegens anderen 540 Risico op geweld jegens zichzelf 464 Risico op hervestigingssyndroom 497 Risico op huiddefect 197 Risico op inactiviteitssyndroom 283 Risico op ineffectief gezondheidsmanagement (specificeer gebied) 109 Risico op ineffectief pre-, peri- en postnataal proces 554 Risico op ineffectieve partnerrelatie 500 Risico op ineffectieve perifere weefselperfusie 328 Risico op ineffectieve planning van activiteiten (taken) 394 Risico op ineffectieve weefselperfusie, gastro-intestinaal 331 Risico op ineffectieve weefselperfusie, hersenen 335 Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren 333

22

2

4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Hoofdstuk 2 · Diagnoses

Risico op infectie (specificeer gebied) 122 Risico op instabiele bloedglucosewaarden 217 Risico op instabiele lichaamstemperatuur 214 Risico op letsel (trauma) 124 Risico op machteloosheid 445 Risico op neonatale geelzucht 174 Risico op obstipatie 228 Risico op ontregeling bij de zuigeling 346 Risico op ouderschapstekort (specificeer) 516 Risico op overbelasting van de mantelzorger 532 Risico op perifere neurovasculaire stoornis 349 Risico op peroperatief houdingsletsel 137 Risico op posttraumatisch syndroom 594 Risico op shock 325 Risico op situationeel geringe zelfachting 452 Risico op suïcide 597 Risico op therapieontrouw (specificeer gebied) 113 Risico op uitdroging van het oog 127 Risico op urge-urine-incontinentie 249 Risico op vaattrauma 131 Risico op vallen 134 Risico op vergiftiging 138 Risico op verminderd activiteitsvermogen 261 Risico op verminderde weefselperfusie, cardiale 329 Risico op verstikking 140 Risico op verstoorde cognitie 413 Risico op verstoorde hechting 524 Risico op verstoorde leverfunctie 216 Risico op verstoorde moeder-foetusband 561 Risico op verstoorde vochtbalans 192 Risico op verstoring van de religiositeit 621 Risico op vertraagde ontwikkeling 305 Risico op vochttekort 188 Risico op voedingsteveel (of risico op obesitas) 154 Risico op warmteletsel 129

2 · Diagnoses

23

Risico op wiegendood 341 Risico op zelfverminking 605 Risicovol gedrag voor de gezondheid 96 Rouw 472 Sedentaire levensstijl 262 Seksueel disfunctioneren 548 Situationeel geringe zelfachting 450 Slaaptekort 359 Slapeloosheid 356 Slikstoornis (ongecompenseerde) 175 Sociaal isolement 489 Sociaal isolement of sociale afwijzing 486 Stress-urine-incontinentie 245 Subjectief ervaren obstipatie 225 Syndroom van verstoorde omgevingsinterpretatie 407 Tekort aan drijfkracht bij volwassene 159 Tekortschietend ondersteuningssysteem 595 Therapieontrouw (specificeer gebied) 111 Urge-urine-incontinentie 247 Urineretentie 252 Verkrachtingssyndroom 550 Verkrachtingssyndroom, gecompliceerde vorm 552 Verkrachtingssyndroom: stille vorm 553 Verlaagd hartminuutvolume 323 Verlaat inslapen 361 Verminderd ademhalingsvermogen 315 Verminderd intracranieel aanpassingsvermogen 350 Verminderde veerkracht (individuele) 576 Vermoeidheid 264 Verstoord energieveld 146 Verstoord lichaamsbeeld 457 Verstoord vermogen tot uitvoeren van huishoudelijke taken 309 4 Verstoord welbevinden 378 4 Verstoorde denkprocessen 395 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

2

24

2

4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Hoofdstuk 2 · Diagnoses

Verstoorde gasuitwisseling 321 Verstoorde gebitsontwikkeling 184 Verstoorde gezinscoping 583 Verstoorde gezinsprocessen (specificeer) 503 Verstoorde urine-uitscheiding 238 Verstoorde verbale communicatie 535 Verstoring van de religiositeit 619 Vertraagd herstel na een operatie 301 Vertraagde groei en ontwikkeling 303 Vertraagde groei en ontwikkeling: communicatieve ­vaardigheden (specificeer soort) 538 Vertraagde groei en ontwikkeling: persoonlijke-­ zorgvaardigheden (specificeer niveau) 298 Vertraagde groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden (specificeer) 493 Vochttekort 186 Voedingstekort 156 Voedingsteveel (of exogene obesitas) 152 Volledig persoonlijke-zorgtekort (specificeer niveau) 288 Volledige urine-incontinentie 250 Vrees (specificeer object) 420 Weefseldefect (Specificeer type) 202 Zelfstandigheidstekort in eten (specificeer niveau) 294 Zelfstandigheidstekort in kleden en uiterlijke verzorging (specificeer niveau) 292 Zelfstandigheidstekort in toiletgang (specificeer niveau) 296 Zelfstandigheidstekort in wassen (specificeer niveau) 290 Zelfverminking 602 Zelfverwaarlozing 286 Zintuiglijke onderbelasting 385 Zintuiglijke overbelasting 383 Zwakke ouder-kindhechting 521

25

3

Typologie van de functionele gezondheidspatronen

Dit hoofdstuk beschrijft de typologie van gezondheidspatronen en hun definities, zoals die gebruikt wordt voor een gestructu­ reerde anamnese en voor de ordening van verpleegkundige diagnoses. De functionele gezondheidspatronen van cliënten (indivi­ duen, gezinnen en buurten of wijken) ontstaan vanuit de wis­ selwerking tussen cliënt en omgeving. Elk patroon brengt de lichamelijke, geestelijke en sociale integratie tot uitdrukking. Geen enkel patroon kan dan ook worden begrepen zonder ken­ nis van de andere patronen. De functionele gezondheidspatronen worden beïnvloed door biologische, ontwikkelings, culturele, sociale en spirituele factoren. Een functioneel patroon betekent een gezonde com­ binatie van factoren en gedrag. Bij ziekte kunnen disfunctionele gezondheidspatronen optreden (beschreven door verpleegkun­ dige diagnoses), omgekeerd kunnen disfunctionele gezond­ heidspatronen ook tot ziekte leiden. Of een patroon functioneel of disfunctioneel is, wordt bepaald door de gegevens uit de beoordeling te vergelijken met een of meer van de volgende: 1. individuele uitgangswaarden, 2. vaste normen voor leeftijdsgroepen en/of 3. culturele, sociale of andere normen. © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_3

26

Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

Elk patroon wordt beoordeeld in de context van andere patro­ nen én van zijn bijdrage aan een optimaal functioneren van de beoordeelde cliënt. In dit hoofdstuk worden de definities gege­ ven van de patronen.

3

Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding Beschrijft het patroon van gezondheid en welzijn vanuit de bele­ ving van de cliënt en hoe de cliënt voor zijn gezondheid zorgt. Het omvat hoe de cliënt zijn gezondheidsssituatie waarneemt en hoe relevant dit is voor zijn huidige en toekomstige activitei­ ten(planning). Tevens gaat het hier om hoe de cliënt omgaat met gezondheidsrisico’s en zijn algehele gezondheidsgedrag rondom bijvoorbeeld veiligheid, mentale en lichamelijke gezondheids­ bevordering, het opvolgen van medische of verpleegkundige voorschriften en nazorg.

Voedings- en stofwisselingspatroon Omvat het innemen van vocht en voeding in relatie tot de meta­ bole behoeften en aanwijzingen over de plaatselijk aanwezige voedingsmiddelen. Onderdeel is het individuele eet- en drink­ patroon: de dagelijkse eettijden, de aard en hoeveelheid van het genuttigde vocht en voedsel, de voorkeuren voor bepaalde voedingsmiddelen en het gebruik van voedings- en vitamine­ supplementen. Het patroon beschrijft ook borstvoeding en het voedingspatroon van zuigelingen. Het omvat tevens meldingen van aanwezige huiddefecten, het vermogen tot genezing en het meten van lichaamstemperatuur, lengte en gewicht. Een alge­ mene indruk van welbevinden en de toestand van huid, haar, nagels, slijmvliezen en gebit zijn inbegrepen.

Slaap-rustpatroon

27

3

Uitscheidingspatroon Beschrijft de patronen van uitscheiding via darmen, blaas en huid. Inbegrepen zijn de door het individu waargenomen regel­ maat van de uitscheiding, het gebruik van middelen/methoden of laxantia voor de defecatie en eventuele veranderingen of ver­ storingen in de tijd, de wijze, de kwaliteit en de kwantiteit van de uitscheiding. Ook hulpmiddelen om de uitscheiding te controle­ ren zijn inbegrepen.

Activiteitenpatroon Beschrijft het patroon van lichaamsbeweging, activiteiten, ont­ spanning, recreatie en vrijetijdsbesteding. Hieronder vallen alle algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) die energie kos­ ten, zoals lichaamshygiëne, koken, boodschappen doen, eten, werken en het huishouden. Ook de aard, kwaliteit en omvang van lichaamsbeweging en sportbeoefening horen tot dit patroon. Vrijetijdsbesteding en activiteiten die de cliënt alleen of met anderen onderneemt behoren hiertoe. De nadruk ligt op activi­ teiten die van groot belang zijn voor de cliënt of waaraan deze veel waarde hecht, en de beperkingen daarbij. Factoren die een belemmering vormen voor de gewenste of verwachte activitei­ ten van het individu (zoals neuromusculaire functiestoornissen, benauwdheid, pijn op de borst of spierkrampen bij inspanning) zijn inbegrepen.

Slaap-rustpatroon Beschrijft patronen van slaap, rust en ontspanning. Inbegrepen zijn de perioden van slaap en rust of ontspanning gedurende een etmaal. Het patroon omvat de ervaren kwaliteit en kwantiteit

28

Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

van slaap en rust, hoeveelheid energie na het slapen en eventuele slaapstoornissen alsook eventuele hulpmiddelen om te slapen, zoals medicatie of persoonlijke gewoonten voor het slapengaan.

3

Cognitie- en waarnemingspatroon Beschrijft zintuiglijke, waarnemings- en cognitieve patronen. Inbegrepen is hoe adequaat de zintuigen zijn, zoals zien, horen, proeven, voelen en ruiken, en welke compensatiemechanis­ men of hulpmiddelen worden gebruikt. Ook pijnbeleving en het omgaan met pijn vallen onder dit patroon, evenals cogni­ tieve functies zoals taal, geheugen, het oordeelsvermogen en besluitvermogen.

Zelfbelevingspatroon Beschijft hoe mensen zichzelf en hun gemoedstoestand ervaren. Het gaat om de ideeën over zichzelf, de eigen vaardigheden op cognitief, affectief of lichamelijk gebied, het lichaamsbeeld, de identiteit, het gevoel van eigenwaarde en het algehele patroon van emoties. Ook lichaamshouding, motoriek, oogcontact, stem­ gebruik en spraak maken deel uit van dit patroon.

Rollen- en relatiespatroon Beschrijft het patroon van aangegane rollen en relaties. Het omvat hoe de cliënt de belangrijkste rollen en verantwoordelijk­ heden in zijn huidige levenssituatie ervaart. Tevredenheid met of verstoringen in familie-, gezins-, werk- en sociale relaties en ver­ antwoordelijkheden vanuit deze rollen behoren tot dit patroon.

Waarde- en levensovertuigingenpatroon

29

3

Seksualiteits- en voortplantingspatroon Beschrijft hoe tevreden of ontevreden de cliënt is met de eigen seksualiteit en voortplanting. Omvat de ervaren tevredenheid of de aangegeven problemen bij seksualiteit. Bij de vrouw gaat het ook om de vruchtbaarheidsfase waarin zij zich bevindt (pre­ menopauze of postmenopauze) en de hierbij ervaren problemen.

Coping en stressverwerkingspatroon Beschijft de algemene copingpatronen en de effectiviteit hiervan in termen van stresstolerantie. Inbegrepen zijn de persoonlijke reserve of het weerstaan van uitdagingen op het gebied van inte­ griteit, het omgaan met stress, steun van familie of anderen en het ervaren vermogen om te gaan met stressvolle situaties.

Waarde- en levensovertuigingenpatroon Beschrijft de patronen van waarden, doelen en overtuigingen (inclusief spirituele) waarop iemand zijn keuzen en beslissin­ gen baseert. Inbegrepen is datgene wat iemand belangrijk vindt in het leven, kwaliteit van leven en eventueel ervaren conflicten tussen waarden, overtuigingen of verwachtingen in relatie tot gezondheid.

30

Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

Literatuur1

3

Beyea S, Matzo M (1989) Assessing elders using the functional health pattern assessment model. Nurse Educ 14:32–37 Bryant SO, Kopeski LM (1986) Psychiatric nursing assessment of the eating disorder client. Top Clin Nurs 8:57–66 Burns C (1989) Development and field testing of a classification of diagnoses for use by pediatric nurse practitioners [dissertation]. University of Oregon, Eugene Burns C (1991) Development and content validity testing of a comprehensive classification of diagnoses for pediatric nurse practitioners. Nurs Diagn 2:93–104 Coler MS, Vincent KG (1987) Coded nursing diagnoses on axes: A prioritized, computer-ready diagnostic system for psychiatricmental health nurses. Arch Psychiatr Nurs 1:125–131 Collard A, Jones DA, Fitzmaurice J (1987) In: McLane A (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh conference. St. Louis, Mosby-Year Book, pp 283–289 Corrigan JO (1986) Functional health pattern assessment in the emergency department. J Emerg Nurs 12:163–167 Decker SD, Knight L (1990) Functional health pattern assessment: A seasonal farmworker community. J Community Health Nurs 7:141–151 de Hulla M (1995) Nursing diagnoses in relation to nausea and vomiting caused by che- motherapy. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the First European Conference on Nursing Diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen, Denmark Di Blasi M, Savage J (1992) Revitalizing a documentation system. Rehabil Nurs 17:27–29 Dion P, Fitzmaurice J, Baer C (1987) Organization of patient assessment data and nursing diagnosis. In: McLane A (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 169–173 1

Dit overzicht bevat literatuur over de functionele gezondheidspatronen, de toepassingsmogelijkheden ervan, het gebruik van de patronen in de praktijk en het op dit gebied verrichte onderzoek.

Literatuur

31

3

Doyer B, Macker N, Radovich H (1990) Functional health patterns: A post-anesthesia care unit’s approach to identification. J Post Anesth Nurs 5:157–162 Erdemir F (2003) Utilization of nursing diagnoses by students during a pediatric nursing course in Turkey. Int J Nurs Terminol Classif 14:59 Flanagan J, Jones DA (2003) Patient response to the fast-track experience. Int J Nurs Terminol Classif 14:42 Gilmartin ME (1986) Patient and family education. Clin Chest Med 7:619–627 Gordon M (1985) Practice-based data set for a nursing information system. J Med Systems 9:43–55 Gordon M (1995) Classification of nursing diagnoses:functional health pattern and the NANDA taxonomy. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the First European Conference on Nursing Diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen Gordon M (2000) Nursing diagnosis and nursing theory. Expert Nurse 8 Shorinsa, Tokyo Gordon M (2003) Capturing patient problems:Nursing diagnoses and functional health patterns. In: Naming nursing: Proceedings of the first ACENDIO Ireland/UK Conference in Swanson, Wales. Hans Huber, Bern Gordon M, Sato S (1998) Easy to understand functional health patterns. Shorinsa, Tokyo Greenlee KK (1991) Effects of implementation of an operational definition and guidelines for the formulation of nursing diagnoses in a critical care setting. In: Carroll-Johnson R (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the ninth conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 274–275 Hanna D, Wyman N (1989) Assessment + diagnosis = care planning: A tool for coordination. Nurs Manage 18:106–109 Hartman D, Knudson J (1991) Documentation: A nursing data base for initial patient assessment. Oncol Nurs Forum 18:125–130 Henning M (1991) Comparison of nursing diagnostic statements using a functional health pattern and health history/body systems format. In: Carroll-Johnson R (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the ninth conference. Mosby-Year Book, St. Louis p, pp 278–279

32

3

Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

Herberth L, Gosnell DJ (1987) Nursing diagnosis for oncology nursing practice. Cancer Nurs 10:41–51 Hirschfield-Bartek J, Dow KH (1990) Decreasing documentation time using a patient self-assessment tool. Oncol Nurs Forum 17:251–255 Hovey JE (1995) Development of a psychiatric nursing assessment tool utilizing functional health patterns. In: Rantz MJ, LeMone P (eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the eleventh conference. CINAHL Information Systems, Gendale (CA) Johannesma JC (1995) Diagnostic procedures and nursing diagnoses for the elderly. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the first European conference on nursing diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen Jones DA (1994) Alternative conceptualizations of assessment. In: Carroll-Johnson R, Paquette M (rred) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the tenth conference. Lippincott, Philadelphia, pp 105–112 Jones DA, Foster FB (1999) Further development and testing of a Functional Health Pattern Assessment Screening Tool. In: Rantz M, LeMone P (eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the thirteenth conference. CINAHL Information Systems, Glendale (CA) Leahy MK (1988) Using nursing diagnosis as an organizing framework in an integrated curriculum. In: Jones A (ed) From theory to practice: Abstracts of the second nursing theory congress. University of Toronto College of Nursing, Toronto, p 65 Levin RF, Crosley JM (1986) Focused data collection for the generation of nursing diagnoses. J Nurs Staff Dev 4:56–64 McCourt A (red) (1993) The specialty practice of rehabilitation nursing: A core curriculum, 3rd ed. Rehabilitation Nursing Foundation, Skokie (IL) McFarland G, Thomas MD (1990) Psychiatric mental health nursing. Lippincott, Philadelphia Monninger E, Padgett D, Fleeger MA (1994) Functional health pattern assessment for BSN students. In: Carroll-Johnson R, Paquette M (eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the tenth conference. Lippincott, Philadelphia, p 341

Literatuur

33

3

Monteiro Cruz da, Diná Almeida Lopes de (1995) Nursing diagnosis of patients with Chagas disease. In: Rantz MJ, LeMone P (eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the eleventh conference. CINAHL Information Systems, Gendale (CA) Moorhead S, Johnson M, Maas M, Swanson E (2013) Nursing Outcomes Classification (NOC). 5th edn. Mosby-Elsevier, St. Louis [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige zorgresultaten. 3e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2017.] Mumma CM (red) (1987) Rehabilitation nursing: Concepts and practice – a core curriculum, 2nd ed. Rehabilitation Nursing Foundation, Skokie (IL) NANDA International (2012) Nursing diagnoses: Definitions and classification, 2012-2014. Wiley-Blackwell, Ames, IA NANDA International (2005) Nursing diagnosis classification, Taxonomy II. In NANDA International. Nursing diagnoses: Definitions and classification, 2005-2006. NANDA International, Philadelphia, PA (Taxonomy domains adapted from Gordon M, Functional Health Patterns Framework.) Nettle C, Jones N Pifer P (1989) Community nursing diagnoses. Commun Health Nurs 6:135–145 O’Connell BO (1995) Does an assessment format influence diagnostic outcomes? A comparison between Gordon’s Functional Health Patterns and a review of biological systems assessment formats. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the first European conference on nursing diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen Oud NE (1995) Nursing diagnoses and applications in psychiatric and mental nursing. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the first European conference on nursing diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen Phelan C, Finnell MD, Mottla KA (1989) A patient self-assessment tool for cardiac rehabilitation. Rehabil Nurs 14(81):84–87 Rantz M, Miller TV (1987) How diagnoses are changing in long term care. Am J Nurs 87:360–361 Rossi L (1987) Organizing data for nursing diagnosis using functional health patterns. In: McLane A (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 97–102

34

3

Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

Tompkins ES (1989) In support of the discipline of nursing: A nursing assessment. Nurs Connect 2:21–29 Volpato MP (2003) Nursing diagnoses in medical-surgical patients. Int J Nurs Terminol Classif 14:57 Ward CR (1987) Proportion of specific agreement as a measure of intrarater reliability in the diagnostic process. In: McLane A (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 169–173 Westwell J et al (1988) Health patterns assessment: A form designed to allow psychiatric nurses to practice theoretical pluralism. In: Jones A (red) From theory to practice: Abstracts of the second nursing theory congress. University of Toronto College of Nursing, Toronto Woodtli MA Ort S van (1991) Nursing diagnoses and functional health patterns in patients receiving external radiation therapy: Cancer of the head and neck. Nurs Diagn 2:171–180

35

4

Richtlijnen voor de anamnese

De functionele gezondheidspatronen vormen het kader voor het gehele diagnostische proces en daarmee ook voor de anam­ nese bij opname of intake. Deze bestaat uit twee onderdelen: de anamnesevragen en het (lichamelijk) onderzoek. Een verpleeg­ kundige anamnese vormt de beschrijving van de functionele patronen van de cliënt. De omschrijving is die van de cliënt (of diens ouders of voogd), het gezin of de gemeenschap. Dit levert subjectieve gegevens op in de vorm van narratieve rappor­ tage. Uitgelokt door vragen vormt zich het verhaal van de cliënt over de voorgeschiedenis en huidige status van zijn of haar gezondheid en gezondheidsmanagement. De observaties in het (lichamelijk) onderzoek verschaffen extra gegevens over de functionele patronen van de cliënt en bieden je de gelegenheid de antwoorden op de anamnesevragen te verifiëren. Dit noemen we objectieve gegevens. De anamnesevoorbeelden in dit deel geven aan hoe je op systematische wijze informatie kunt verzamelen. De hier gepre­ senteerde globale inventarisatie stelt je in staat verpleegkundige basisgegevens verzamelen, ongeacht het specialisme, de leeftijd van de cliënt of zijn gezondheidstoestand. De anamesevragen en het onderzoek omvatten items uit alle gebieden van de hui­ dige verpleegkundige diagnoses. Als de gegevens doen vermoe­ den dat er een probleem (een disfunctioneel patroon) bestaat of © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_4

36

4

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

dreigt te ontstaan, kun je diagnostische hypothesen (verpleeg­ kundige diagnoses) opstellen. Deze hypothesen fungeren als lei­ draad bij het verdere onderzoek naar diagnostische aanwijzingen of kritische kenmerken van een mogelijk gezondheidsprobleem. Verpleegkundigen die op een gespecialiseerd gebied werk­ zaam zijn, moeten bepaalde patronen wellicht meer in detail onderzoeken. In dat geval kunnen aan de anamnesevragen (subjectieve gegevens) en het lichamelijk onderzoek (objectieve gegevens) extra vragen of onderzoek worden toegevoegd gerela­ teerd aan ziekte, beperkingen, leeftijd en andere cliëntspecifieke factoren. Wanneer een cliënt bijvoorbeeld een ziekte heeft die grote invloed heeft op het activiteitenpatroon, moet dat gezond­ heidspatroon grondiger onderzocht worden. De anamnesevragen zijn, net als de diagnoses, gestructu­ reerd volgens de functionele gezondheidspatronen. Ze wor­ den gebruikt om de voorlopige beoordeling over een bepaald gezondheidspatroon te labelen. Zoals reeds is besproken, onder­ steunt dit het proces van anamnese naar diagnoses.

Volwassenen Patroon van gezondheidsbeleving en –instandhouding Anamnesevragen a. Hoe is uw gezondheid in het algemeen? b. Bent u het afgelopen jaar verkouden geweest? Indien van toepassing, absentie van school of werk? c. Wat zijn de belangrijkste dingen die u doet om gezond te blijven? Maakt dit een verschil voor uw gezondheid? (met inbegrip van familie- of volksmiddeltjes) Doet u aan zelfon­ derzoek van de borsten? Rookt u, gebruikt u drugs? Heeft u ooit een alcoholprobleem gehad? Wanneer heeft u voor het laatst alcohol gedronken?

Volwassenen

37

4

d. Ongevallen (thuis, werk, verkeer)? Bent u gevallen? e. Heeft u het altijd gemakkelijk gevonden de voorschriften van de dokter of verpleegkundige op te volgen? f. Indien relevant: wat is volgens u de oorzaak van uw ziekte? Wat hebt u gedaan na de eerste klachten? Met welk resultaat? g. Indien relevant: wat vindt u voor uw verblijf hier belangrijk? Hoe kunnen wij u het beste helpen?

Voedings- en stofwisselingspatroon Anamnesevragen a. Normaal dagelijks eten? Soort en hoeveelheden beschrijven. Supplementen? b. Normaal dagelijks drinken? Soort en hoeveelheden beschrijven. c. Gewichtsverlies of gewichtstoename? Hoeveel? Lengte ­ toe- of afgenomen? Hoeveel? d. Eetlust? e. Voedsel of eten: problemen, slikklachten, dieet (zo ja, ­problemen met volgen van dieet?). Indien relevant: ­borstvoeding? Problemen met borstvoeding? f. Genezen wondjes goed of slecht? g. Huidproblemen: defecten, droog? h. Problemen met gebit?

Uitscheidingspatroon Anamnesevragen a. Defecatiepatroon? Beschrijven. Frequentie? Vorm, hoeveel­ heid, consistentie, kleur, geur? Pijn of ongemak? Probleem met continentie? Laxantia? b. Mictiepatroon? Beschrijven. Frequentie? Pijn of ongemak? Probleem met continentie? c. Overmatige transpiratie? Sterke geur?

38

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Activiteitenpatroon Anamnesevragen a. b. c. d.

4

Voldoende energie voor gewenste of vereiste activiteiten? Lichaamsbeweging? Welke? Hoe vaak? Vrijetijdsbesteding (ontspanning)? Kinderen: spelactiviteiten? Subjectief ervaren vermogen tot (gebruik onderstaande codes): 5 eten … 5 wassen … 5 toiletgang … 5 mobiliteit in bed … 5 kleden … 5 verzorging uiterlijk … 5 algehele mobiliteit … 5 koken … 5 huishouden … 5 boodschappen doen …

Functioneringsniveaus Niveau 0: volledig vermogen tot persoonlijke zorg Niveau 1: heeft apparaten of hulpmiddelen nodig Niveau 2: heeft hulp of begeleiding van ander nodig Niveau 3: heeft hulp van ander (en apparatuur en ­hulpmiddelen) nodig 4 Niveau 4: is volledig van anderen afhankelijk 4 4 4 4

Slaap-rustpatroon Anamnesevragen a. Gewoonlijk goed uitgerust en klaar voor de dag na het ontwaken?

Volwassenen

39

4

b. Problemen met inslapen? Hulpmiddelen? Dromen (nachtmerries)? Vroeg wakker? c. Rust en ontspanning; patroon/perioden?

Cognitie- en waarnemingspatroon Anamnesevragen a. Slechthorend? Gehoorapparaat? b. Slechtziend? Bril of contactlenzen? Wanneer laatste ­controle? c. Veranderingen in geheugen en/of concentratie? d. Wel of geen moeite met belangrijke beslissingen? e. Gemakkelijkste manier om nieuwe dingen aan te leren? Problemen met leren? f. Oncomfortabel gevoel? Pijn? Zo ja: wat doet u eraan?

Zelfbelevingspatroon Anamnesevragen a. Hoe zou u zichzelf omschrijven? Bent u doorgaans tevreden of ontevreden over uzelf? b. Ervaart u veranderingen in gevoelens over uw lichaam of de dingen die u kunt? Zo ja, vindt u dat een probleem? c. Zijn er veranderingen in de manier waarop u zichzelf of uw lichaam ziet (sinds uw ziekte)? d. Bent u vaak kwaad? Geërgerd? Angstig? Ongerust? ­Neerslachtig? Wat helpt dan? e. Verliest u de hoop wel eens? Verliest u de controle over dingen in uw leven wel eens? Wat helpt dan?

40

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Rollen- en relatiespatroon Anamnesevragen

4

a. Alleenstaand? Familie? Gezin? Familie- en gezinsstructuur (diagram, genogram)? b. Eventuele familie- en/of gezinsproblemen die u moeilijk vindt? c. Hoe gaat de familie of het gezin normaal gesproken om met problemen? d. Zijn er mensen (familie, gezin, anderen) afhankelijk van u voor bepaalde dingen? Hoe managet u dat? e. Indien relevant: hoe staan familieleden, gezinsleden en anderen tegenover uw ziekte of opname? f. Indien relevant: problemen met kinderen? Moeite met opvoeding? g. Aansluiting bij vereniging, club, andere sociale groep? Goede vrienden? Voelt u zich wel eens eenzaam (hoe vaak)? h. Gaat het goed op het werk of school? Indien relevant: ­inkomen voldoende om rond te komen? i. Voelt u zich opgenomen of geïsoleerd in de buurt waar u woont?

Seksualiteits- en voortplantingspatroon Anamnesevragen a. Indien relevant gezien leeftijd en situatie: bevredigende ­seksuele relatie(s)? Veranderingen? Problemen? b. Indien relevant: gebruik van anticonceptiva? Problemen? c. Vrouwen: wanneer begonnen met menstrueren? Laatste menstruatie? Menstruatieproblemen? Aantal bevallingen? Aantal zwangerschappen?

Volwassenen

41

4

Stressverwerkingspatroon Anamnesevragen a. Heeft u de afgelopen een à twee jaar grote veranderingen doorgemaakt in uw persoonlijke leven? Een crisis? b. Met wie kunt u het beste over moeilijkheden praten? Is die persoon nu ook beschikbaar? c. Bent u over het algemeen gespannen of ontspannen? Wat helpt het beste, als u gespannen bent? Gebruikt u bepaalde medicijnen, drugs of alcohol ter ontspanning? d. Op welke manier hanteert u grote problemen (van welke aard dan ook), als die zich voordoen? e. Levert die manier meestal goede resultaten op?

Waarde- en levensovertuigingenpatroon Anamnesevragen a. Geeft het leven u over het geheel genomen wat u zoekt? Belangrijke plannen voor de toekomst? b. Is godsdienst belangrijk voor u? Zo ja, put u er steun uit in moeilijke situaties? c. Indien relevant: bemoeilijkt uw opname hier bepaalde ­religieuze gebruiken?

Overige Anamnesevragen a. Zijn er nog dingen waar we het niet over gehad hebben en die u toch graag wilt bespreken? b. Heeft u nog vragen?

42

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Verkort lichamelijk onderzoek

4

Dit verkorte lichamelijke onderzoek kan eventueel worden uit­ gebreid met andere indicatoren van patronen. a. Algehele verschijning, uiterlijk, hygiëne: … b. Mondslijmvliezen (kleur, vochtigheid, laesies): … c. Gebit: … 5 kunstgebit … 5 gaatjes … 5 ontbrekende tanden … d. Kan fluisteren horen?: … e. Kan krant lezen?: … 5 bril/contactlenzen?: … f. Pols: … 5 frequentie: … 5 ritme: … 5 spanning: … g. Ademhaling: … 5 frequentie: … 5 diepte: … 5 ritme: … h. Ademgeluid … 5 bloeddruk … i. Handgreep: … 5 kan pen oppakken?: … j. Fysiologische bewegingsmogelijkheden (gewrichten): … 5 spiertonus: … k. Huid: uitstekende botten: … 5 laesies: … 5 kleurveranderingen: … l. Gang (lopen): … 5 lichaamshouding: … 5 ontbrekende lichaamsdelen: …

Volwassenen

43

4

m. Geobserveerd vermogen tot (codeniveau noteren): 5 eten: … 5 wassen: … 5 toiletgang: … 5 mobiliteit in bed: … 5 kleden: … 5 verzorging uiterlijk: … 5 algehele mobiliteit: … 5 koken: … 5 huishouden: … 5 boodschappen doen: … n. infuus, drainage, afzuigen enzovoort (specificeer): … o. Gewicht: … 5 feitelijk gewicht: … 5 opgave cliënt: … p. Lengte: … 5 temperatuur: …

Observaties tijdens anamnese en lichamelijk onderzoek q. Oriëntatie: … begrijpt ideeën en vragen (abstract, concreet)?: … r. Spreekt welke taal?: … 5 stem en taalgebruik: … s. Niveau van vocabulaire: … t. Oogcontact: … 5 concentratiespanne (afleiding): … u. Nerveus (5) of ontspannen (1) op een schaal van 1 tot 5: … v. Assertief (5) of passief (1) op een schaal van 1 tot 5: … w. Interactie met familieleden, voogd, anderen (indien aanwezig): …

44

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Zuigelingen en jonge kinderen

4

Bij het eerste contact met een zuigeling of jong kind neem je een uitvoerige anamnese af. De verzamelde gegevens dienen als uitgangswaarden ter beoordeling van de latere ontwikkeling van het kind en voor de verpleegkundige diagnostiek en zorg­ planning. Je hebt gegevens nodig over (1) de ontwikkeling van elk functioneel patroon en de lichamelijke groei, (2) de huidige gezondheidspatronen en (3) de gezondheid van het gezin en de thuisomgeving. De anamnese en het lichamelijk onderzoek moeten op zijn minst een globale inventarisatie van veelvoorko­ mende problemen omvatten. De navolgende lijst is te gebruiken als leidraad voor een uitvoerige anamnese van ouder en kind. Delen ervan kunnen gebruikt worden voor een globale scree­ ning van mogelijke problemen.

Patroon van gezondheidsbeleving en –instandhouding Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Voorgeschiedenis van moeder wat betreft zwangerschap, bevalling en kraambed van dit kind en andere? b. Gezondheidstoestand van het kind sinds geboorte? c. Consultatieafspraken van het kind? Inentingen? d. Infecties van het kind. Eventueel schoolverzuim? e. Indien relevant: medisch probleem van het kind, ­behandeling en prognose? f. Indien relevant: wat hebben de ouders ondernomen na constatering van klachten/verschijnselen? g. Indien relevant: was het gemakkelijk de voorschriften van artsen/verpleegkundigen op te volgen? h. Preventieve gezondheidsgewoonten (bijvoorbeeld ­verschonen van luiers, benodigdheden en kleren)?

Zuigelingen en jonge kinderen

45

4

i. Roken de ouders? In aanwezigheid van de kinderen? j. Ongelukken? Hoe vaak? k. Speelgoed in wieg/bedje (veiligheid)? Veiligheid bij dragen? Veiligheid in auto? l. Veiligheidsmaatregelen in huis (bijvoorbeeld opbergen ­huishoudmiddelen en medicijnen)?

Informatie van de ouders over henzelf a. Algehele gezondheidstoestand van ouders/gezin?

Voedings- en stofwisselingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Borstvoeding/flesvoeding? Hoeveelheid (naar schatting)? Zuigreflex voldoende? b. Eetlust? Problemen bij voeding? c. Voedingsintake? Supplementen? d. Eetgedrag? Voedselvoorkeuren? Conflicten over eten? e. Gewicht bij geboorte? Huidig gewicht? f. Huidproblemen: uitslag, laesies, enzovoort?

Informatie van de ouders over henzelf a. Voedingstoestand van ouders/gezin? Problemen?

Uitscheidingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Defecatiepatroon? Beschrijven. Frequentie? Vorm, ­hoeveelheid, consistentie, kleur, geur? b. Verschonen luiers? Normale verschoning beschrijven.

46

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

c. Mictiepatroon? Beschrijven. Aantal natte luiers per dag? Noteer een schatting. Urinestraal (stevig, druppelen)? d. Overmatige transpiratie? Geur?

Informatie van de ouders over henzelf a. Uitscheidingspatroon? Problemen?

4

Activiteitenpatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Wassen/baden (wanneer, hoe, waar, wat voor zeep)? b. Kledinggewoonten (type kleding, omkleden binnen/buiten huis)? c. Normaal dagschema voor het kind (hoeveel uur in wieg, gedragen worden, spelen; type gebruikte speelgoed)? d. Algemene activiteitenniveau van het kind. Tolerantie? e. Is het kind volgens de ouders sterk of kwetsbaar? f. Zelfstandigheid van het kind (wassen, kleden, eten, ­toiletgang, uiterlijke verzorging)?

Informatie van de ouders over henzelf a. Patroon van activiteiten, lichamelijke beweging,vrijetijdsbe­ steding? Kinderverzorging? Toestand huishouden?

Slaap-rustpatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Slaappatroon van het kind. Geschatte aantal uren slaap? b. Eventuele onrust? Nachtmerries? Bedplassen? c. Houding van het kind tijdens slaap? Beweeglijk?

Zuigelingen en jonge kinderen

47

4

Informatie van de ouders over henzelf a. Slaappatroon ouders?

Cognitie- en waarnemingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Algemene responsiviteit van het kind? b. Reactie van het kind op praten? Geluiden? Voorwerpen? Aanraken? c. Volgen van voorwerpen met ogen? Reactie op speelgoed in wieg? d. Leervermogen: eventuele opgemerkte veranderingen? Wat wordt het kind aangeleerd? e. Geluidjes van het kind? Praat het? Woorden? Zinnen? f. Aangeboden prikkels: praten, spelletjes? g. Gezicht, gehoor, tastzin van het kind? h. Kan het kind zijn naam, adres en telefoonnummer zeggen? De tijd? i. Kan het kind zijn behoeften aangeven (honger, dorst, pijn, ongemak)?

Informatie van de ouders over henzelf a. Problemen met zien, horen, tastzin enzovoort? b. Problemen met besluiten nemen? Oordeelsvermogen?

Zelfbelevingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Stemming van het kind. Prikkelbaar? b. Gevoel van eigenwaarde, identiteitsbesef van het kind?

48

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Informatie van het kind over zichzelf

4

a. Stemming? b. Veel of weinig vriendjes/vriendinnetjes? Populair bij andere kinderen? c. Zelfbeleving: meestal gehoorzaam? Is gehoorzaam zijn moeilijk? d. Wel eens eenzaam? e. Wel eens bang? Lang? Kort?

Informatie van de ouders over henzelf a. Gevoel van eigenwaarde, identiteit in algemeen? b. Zelfbeeld als ouders?

Rollen- en relatiespatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. b. c. d. e. f. g.

Structuur gezin/huishouden? Problemen/spanningen in gezin? Interacties tussen gezinsleden en het kind? Reactie van het kind op afwezigheid van de ouders? Kind: afhankelijk? Kind: speelgewoonten? Kind: driftbuien? Gehoorzaamheidsproblemen? Aanpassing op school?

Informatie van de ouders over henzelf a. Welke rollen/verantwoordelijkheden? Tevredenheid? b. Relaties op het werk? Sociale relaties? Huwelijksrelatie?

Zuigelingen en jonge kinderen

49

4

Seksualiteits- en voortplantingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Identiteit als jongen/meisje? b. Vragen over seksualiteit? Hoe reageren ouders?

Informatie van de ouders over henzelf a. Indien relevant: hoeveel kinderen? Eventuele miskramen? b. Seksueel tevreden? Problemen?

Stressverwerkingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Wat veroorzaakt stress bij het kind? Niveau van ­stresstolerantie? b. Hoe gaat het kind om met problemen, teleurstellingen, woede enzovoort?

Informatie van de ouders over henzelf a. Levensproblemen? Familie- of gezinsproblemen? b. Strategieën voor probleemhantering? Ondersteunend ­netwerk?

Waarde- en levensovertuigingenpatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Morele ontwikkeling van het kind, beslisgedrag, ­plichtsgevoel?

50

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Informatie van de ouders over henzelf a. Belangrijke dingen in het leven (waarden, godsdienst)? Toekomstdromen? b. Indien relevant: subjectief beleefde impact van ziekte op gestelde doelen?

Overige

4

Anamnesevragen a. Zijn er nog dingen waar we het niet over gehad hebben en die u toch graag wilt bespreken? b. Hebt u nog vragen?

Verkort lichamelijk onderzoek a. Algehele indruk van het kind: … b. Algehele indruk van de ouders: … c. Lengte/gewicht kind: … 5 lichamelijke groei en ontwikkeling: … d. Kleur huid: …. 5 vochttoestand: … 5 uitslag, laesies: … e. Zo nodig, onderzoek urine en ontlasting kind: … f. Reflexen (volgens leeftijdsnorm?): … 5 bloeddruk: … g. Ademhaling: frequentie, ritme: … h. Hartslag: frequentie, ritme: … i. Zuigeling/kind: responsiviteit: … 5 cognitieve ontwikkeling: … 5 zintuiglijke ontwikkeling: … j. Kind: oogcontact: … 5 taaluitingen: … 5 lichaamshouding: …

Gezin

51

4

k. Lachen als reactie? (zuigeling): … l. Sociale interactie (kind): agressie/teruggetrokken? … m. Reactie op stem: … 5 reactie op verzoek: …

Gezin De elf functionele gezondheidspatronen zijn ook bruikbaar bij de anamnese van een gezin. Binnen gezondheidszorg gericht op de gemeenschap is het gezin de meeste voorkomende c­ liënt. Soms kan het nodig zijn een gezinsanamnese af te nemen, bij­ voorbeeld als de ontwikkeling van een kind nadelig wordt beïnvloed door bepaalde gezondheidspatronen van het gezin of als de volwassenen in een gezin bepaalde gezondheidsproblemen hebben die de gezinspatronen beïnvloeden. Onderstaande vra­ gen leveren informatie op over het gezinsfunctioneren.

Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding Anamnesevragen a. Hoe is de gezondheid van het gezin in het algemeen geweest (de laatste jaren)? b. Is er het afgelopen jaar iemand verkouden geweest? Absentie van werk of school? c. Wat zijn de belangrijkste dingen die ieder van u doet om gezond te blijven? Maakt dit een verschil voor de ­gezondheid? (met inbegrip van familie- of volksmiddeltjes) d. Rookt, drinkt of gebruikt iemand drugs? e. Vaccinaties? Wie is de huisarts? Regelmatige controles?

52

4

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

f. Ongevallen (thuis, werk, school, verkeer)? Indien relevant: hoe en waar zijn geneesmiddelen en schoonmaakmiddelen opgeborgen? Veiligheidsrisico’s (losse vloerkleedjes ­enzovoort)? g. Heeft ieder van u het altijd gemakkelijk gevonden de ­voorschriften van de dokter, verpleegkundige en/of ­maatschappelijk werker op te volgen? h. Zijn er op het vlak van de gezondheid belangrijke dingen waarbij ik kan ondersteunen?

Onderzoek a. Algehele indruk van gezondheid van de gezinsleden en algemene indruk van het huis. b. Indien relevant: wieg, babybox, kachel, fornuis, losse ­vloerkleedjes, opbergplaats van medicijnen, andere gevaren voor de veiligheid.

Voeding- en stofwisselingspatroon Anamnesevragen a. Normale gezinsmaaltijden/voedselinname? Beschrijven? Supplementen (vitaminen, soorten tussendoortjes)? b. Normale vochtinname van gezin? Beschrijven? ­Supplementen: wat is er in huis (vruchtensappen, ­frisdranken, koffie, thee)? c. Eetlust? Problemen? Gebitsverzorging (hoe vaak)? d. Iemand met huidproblemen? Problemen met wondheling?

Onderzoek a. Als er gelegenheid toe is: controleer de inhoud van de ­koelkast, bereiding en samenstelling van maaltijden, eettafel.

Gezin

53

4

Uitscheidingspatroon Anamnesevragen a. b. c. d.

Gebruikt het gezin laxantia of andere hulpmiddelen? Problemen met afvallozing? Afval en uitwerpselen van huisdieren (binnen/buiten)? Indien relevant: problemen met ongedierte (vlooien, ratten, kakkerlakken)?

Onderzoek a. Indien de gelegenheid zich voordoet: inspecteer toilet, opslag van vuilnis, indicaties voor ongedierte (vliegen, vlooien, ratten).

Activiteitenpatroon Anamnesevragen a. Krijgt het gezin over het geheel genomen veel of weinig lichaamsbeweging? Soort? Regelmaat? b. Vrijetijdsbesteding van gezin? Actief of passief? c. Problemen bij boodschappen doen (vervoer), koken, huis­ houden, budgetteren (eten, kleding, huishouden, woonlas­ ten)?

Onderzoek a. Algemeen patroon van verzorging huis en personen.

Slaap-rustpatroon Anamnesevragen a. Zijn de gezinsleden gewoonlijk goed uitgerust en klaar voor de dag na het ontwaken?

54

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

b. Voldoende slaapruimte? Stil genoeg? c. Neemt het gezin tijd voor ontspanning?

Onderzoek a. Indien mogelijk: observatie van slaapruimte en verdeling slaapplaatsen (bijv: alleen, samen).

4

Cognitie- en waarnemingspatroon Anamnesevragen a. Gezichts- of gehoorproblemen? Wat wordt eraan gedaan? b. Zijn er belangrijke beslissingen in het gezin genomen? Hoe?

Onderzoek a. Indien relevant: welke taal wordt er thuis gesproken? b. Begrip van ideeën en vragen (abstract/concreet). c. Niveau van vocabulaire.

Zelfbelevingspatroon Anamnesevragen a. Is het gezin doorgaans tevreden of ontevreden met zichzelf als gezin? b. Hoe is de algemene stemming in het gezin? Opgewekt? Bezorgd? Somber? Wat verbetert de stemming in het gezin?

Onderzoek a. Op een schaal van 1–5: is het gezin over het geheel genomen ontspannen (1) of zenuwachtig (5)? b. Op een schaal van 1–5: zijn de gezinsleden over het geheel genomen passief (1) of assertief (5)?

Gezin

55

4

Rollen- en relatiespatroon Anamnesevragen a. Gezinsleden (of huisgenoten)? Leeftijden van gezinsleden/ huisgenoten en gezinsstructuur. Teken een diagram. b. Zijn er bepaalde moeilijke gezins- of familieproblemen? Opvoeding kinderen? Indien relevant: is uw partner wel eens hardhandig tegen u of de kinderen? c. Verstandhouding tussen gezins- en familieleden: goed, niet zo goed? Tussen broers en zussen? d. Indien relevant: is inkomen voldoende om behoeften te dekken? e. Voelt u zich opgenomen in de buurt? Geaccepteerd door buren?

Onderzoek a. Observatie van interactie tussen gezinsleden (indien ­aanwezig). b. Observatie machtsverhoudingen. Wie heeft de leiding in het gezin?

Seksualiteits- en voortplantingspatroon Anamnesevragen a. Indien relevant (als seksuele partner deel uitmaakt van huis­ houden of situatie): bevredigende seksuele relatie? Verande­ ringen? Problemen? b. Sprake van gezinsplanning? Anticonceptiva? Problemen? c. Indien relevant (voor leeftijd kinderen): vindt u uitleg geven en praten over seksuele onderwerpen gemakkelijk of ­moeilijk?

56

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Onderzoek a. Geen.

Stressverwerkingspatroon Anamnesevragen

4

a. Waren er grote veranderingen in het gezin de laatste paar jaar? b. Is het gezin meestal gespannen of ontspannen? Wat helpt het beste bij spanningen? Gebruikt iemand geneesmiddelen, drugs of alcohol om spanningen te bestrijden? Helpt men elkaar? c. Hoe springt u met eventuele gezinsproblemen om? d. Meestal met goede resultaten?

Onderzoek a. Geen.

Waarde- en levensovertuigingenpatroon Anamnese a. Geeft het leven de gezinsleden over het geheel genomen wat ze zoeken? b. Zijn er belangrijke plannen voor de toekomst? c. Zijn er ‘regels’ in het gezin die alle gezinsleden belangrijk vinden? d. Is godsdienst belangrijk in het gezin? Zo ja, put het gezin er steun uit bij moeilijkheden?

Onderzoek a. Geen.

Wijk of buurt

57

4

Wijk of buurt1 Ook een wijk of buurt ontwikkelt eigen gezondheidspatronen. In sommige werkvelden is de wijk of buurt de primaire cliënt. Ook komt het voor dat een individuele cliënt of een gezin problemen heeft die een anamnese van bepaalde gezondheidspatronen in de wijk of buurt noodzakelijk maken. Als jij als verpleegkundige geen volledige wijk- of buurtanamnese wenst, of als de instel­ ling dat niet wil, kunnen bepaalde onderdelen selectief worden gebruikt voor een globale screening van gezondheidsproblemen.

Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Hoe goed zijn in het algemeen de gezondheid en het welzijn van de mensen hier op een schaal van 1 tot 5, waarbij 5 de hoogste mate van gezondheid en welzijn weergeeft? Zijn er grote gezondheidsproblemen? b. Zijn er sterke culturele factoren die de gezondheidsgewoon­ ten beïnvloeden? c. Wat vindt men van de toegankelijkheid van de voorzieningen voor gezondheidszorg?

1

Overgenomen uit: Gikow F, Kucharski P. Functional health pattern assessment of a community. Paper presented at the 112th annual meeting of the American Public Health Association. 3 november 1984. Anaheim, CA: APHA; 1984. Gikow en Kucharski hebben deze anamneseopzet gebruikt ter beoordeling van de zorgbehoeften van een wijk die onder verantwoordelijkheid van hun instelling valt.

58

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

d. Bestaat er behoefte aan speciale zorgvoorzieningen of ­preventieprogramma’s? e. Vindt men de voorzieningen op gebied van brandweer, politie en veiligheid toereikend?

Onderzoek (archiefgegevens)

4

a. Sterftecijfers, ziektecijfers, arbeidsongeschiktheidscijfers (indien relevant per leeftijdsgroep). b. Cijfers over ongevallen (indien relevant per regio). c. Huidige, bestaande voorzieningen voor gezondheidszorg (soorten). d. Lopende preventie- en voorlichtings-programma’s (cijfers over deelname). e. Verhouding van aantal zorgverleners op totale bevolking. f. Cijfers over drugs- en alcoholgebruik per leeftijdsgroep. Cijfers over arrestaties wegens drugsgebruik en rijden onder invloed per leeftijdsgroep.

Voedings- en stofwisselingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Zien de buurtbewoners er over het algemeen goed doorvoed uit? Kinderen? Ouderen? b. Voorzieningen op het gebied van voeding? Gebruik voedsel­ bank? c. Zijn voedingsmiddelen geprijsd in verhouding tot het inko­ mensniveau? d. Zijn de winkels voor iedereen bereikbaar? Bestaan er voor­ zieningen als Tafeltje-dek-je? e. Watervoorzieningen en kwaliteit? Zijn de vaste lasten aan water, gas en licht voor de meesten te betalen? Bij eigen watervoorziening, bijvoorbeeld op een boerderij: wordt de kwaliteit van het water geregeld gecontroleerd?

Wijk of buurt

59

4

f. Vooruitzicht dat grootte van de gemeenschap de watervoor­ ziening overschrijdt? g. Zijn er verwarmings- of koelinstallaties aanwezig, betaal­ baar?

Onderzoek a. Algehele indruk (voedingstoestand, gebit, kleding aangepast aan seizoen)? Kinderen? Volwassenen? Ouderen? b. Inkoop voedsel (observatie bij de kassa’s van supermarkten)? c. Zijn er snackbars, automatieken, snoepautomaten en derge­ lijke aanwezig?

Uitscheidingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Belangrijkste vormen van afval (industrieel, rioolwater, huis­ vuil enzovoort). Gemeentereiniging? Kringloopregelingen? Signaleert de buurt eventuele problemen? b. Ongediertebestrijding? Regelmatige controles van keurings­ diensten (restaurants, snackbars enzovoort)?

Onderzoek a. Cijfers over besmettelijke ziekten. b. Cijfers over milieuverontreiniging.

Activiteitenpatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Is men tevreden met het openbaar vervoer? Naar werk? Naar recreatievoorzieningen? Naar voorzieningen voor gezond­ heidszorg?

60

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

b. Zijn er gemeenschapsvoorzieningen (voor ouderen en anderen)? Zo ja, worden ze gebruikt? Speelgelegenheid voor kinderen? Recreatievoorzieningen voor volwassenen? Oude­ ren? c. Is de huisvesting adequaat (beschikbaarheid, kosten)? Soci­ ale woningbouw?

Onderzoek

4

a. Recreatieprojecten. Sociaal-culturele projecten. b. Voorzieningen voor gehandicapten. c. Verzorgingshuizen, verpleeghuizen, revalidatiecentra; afge­ stemd op buurtbehoeften? d. Onderhoud van huizen, tuinen, flatgebouwen. e. Algemeen activiteitenniveau (druk, rustig).

Slaap-rustpatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Is het ’s nachts normaliter rustig in de buurt? b. Heeft men normale bedrijfsuren? Zijn er continubedrijven in de buurt?

Onderzoek a. Mate van activiteit en lawaai in werk- en woonbuurt.

Cognitie- en waarnemingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Spreken de meeste bewoners Nederlands? Tweetalig? b. Algemeen opleidingsniveau?

Wijk of buurt

61

4

c. Oordeel over scholen: goed? Vatbaar voor verbetering? Is volwassenenonderwijs gewenst/aanwezig? d. Soorten problemen die beslissingen op wijk- of buurtniveau vereisen? Besluitvormingsproces? Beste manier om dingen tot stand te brengen of te veranderen in de wijk of buurt?

Onderzoek a. Onderwijsvoorzieningen. Aantal voortijdige schoolverlaters. b. Structuur lokaal bestuur; overlegvormen en besluitvorming.

Zelfbelevingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Goede buurt om in te wonen? Gaat de buurt vooruit, achter­ uit, blijft ze hetzelfde? b. Oude buurt? Betrekkelijk nieuw? c. Bepaalde leeftijdsgroep sterker vertegenwoordigd? d. Algemene stemming van mensen: plezier in het leven? Gestresst? Somber? e. Hebben de meeste mensen de mogelijkheden die nodig zijn in de buurt? f. Sociale functies buurt? Buurtfeesten? Andere gezamenlijke activiteiten?

Onderzoek a. Samenstelling: ras, etnische afkomst? b. Sociaal-economische klassen. c. Observatie van algemene stemming.

62

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Rollen- en relatiespatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners)

4

a. Kunnen de buurtbewoners het goed met elkaar vinden? Zijn er favoriete ontmoetingsplaatsen? b. Heeft de buurt het gevoel dat de plaatselijke overheid naar hen luistert? Hoge of lage opkomst bij vergaderingen en bijeenkomsten? c. Is er genoeg werk voor iedereen? Goede of redelijke lonen? Zijn de mensen tevreden met hun werk? Werkstress? d. Relletjes, geweld of andere problemen in de buurt? Geweld binnen gezinnen? Mishandeling van kinderen, partners, ouderen? e. Goede verstandhouding met aangrenzende wijken? Samenwerking bij buurtprojecten? f. Is er sprake van burenhulp? g. Buurtfeesten en/of -bijeenkomsten?

Onderzoek a. Observatie van interacties (in het algemeen of bij specifieke bijeenkomsten). b. Cijfers over geweldsmisdrijven. c. Cijfers over werkgelegenheid, inkomens, armoede. d. Echtscheidingscijfers.

Seksualiteits- en voortplantingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Gemiddelde gezinsgrootte? b. Zijn er problemen met pornografie of prostitutie? Andere problemen? c. Staat men achter seksuele voorlichting op school?

Wijk of buurt

63

4

Onderzoek a. Gezinsgrootte en typen huishouding. b. Verhouding mannen-vrouwen. c. Gemiddelde leeftijd primipara’s. Maternale sterfte. Kindersterfte. d. Cijfers van tienerzwangerschappen. e. Abortuscijfers. f. Cijfers over seksueel geweld. g. Voorzieningen op gebied van geboortebeperking

Stressverwerkingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Bepaalde groepen die onder stress staan? b. Behoefte aan/beschikbaarheid van telefonische hulplijnen? Patiëntenverenigingen, groepen voor lotgenotencontact, zelfhulpgroepen?

Onderzoek a. Cijfers over criminaliteit, druggebruik, alcoholisme, zelfmoord, psychiatrische aandoeningen. b. Werkloosheidscijfers per etnische groep en per geslacht.

Waarde- en levensovertuigingenpatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Gemeenschapswaarden: wat zijn de vier belangrijkste dingen voor de mensen die hier wonen? Zitten er waarden en prio­ riteiten op gebied van gezondheid bij? b. Zijn de mensen actief voor sociale, culturele, politieke of goede doelen? Ook op gebied van gezondheidszorg?

64

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

c. Religieuze groeperingen in gemeenschap? Kerken aanwezig? d. Accepteren de mensen andersgezinden en sociaal afwijkend gedrag wel of niet?

Onderzoek

4

a. Bestemmingsplannen. b. Plaatselijk beleid voor welzijn en gezondheidszorg (doelstel­ lingen, prioriteiten). c. Beschikbare begroting voor gezondheidszorg in verhouding tot totale begroting.

Zeer ernstig zieken Cliënten met ernstige acute aandoeningen, bijvoorbeeld met zeer instabiele long- en hartfuncties of een bijzonder instabiele neurologische of psychologische toestand, zijn meestal niet in staat mee te werken aan een volledige anamnese volgens de gezondheidspatronen. In de kritieke fase van een ziekte, wan­ neer de cliënt niet de energie en concentratie kan opbrengen om anamnesevragen te beantwoorden, zijn lichamelijk onder­ zoek en observatie soms de belangrijkste methoden voor gege­ vensverzameling. Wanneer je te maken krijgt met mensen met een zeer ernstige en acute ziekte dien je eerst een verkorte anamnese en beoordeling uit te voeren, waarbij je alert moet zijn op aanwijzingen van veelvoorkomende diagnoses. De vol­ gende verkorte anamnese is bedoeld om veelvoorkomende verpleegkundige diagnoses met een hoge behandelpriori­ teit te inventariseren. Deze anamnese kan worden aangevuld met beoordelingen van specifieke orgaansystemen en andere observatiegegevens.

Zeer ernstig zieken

65

4

Patroon van gezondheidsvoorziening en -instandhouding a. Infectiegevaar? (Huiddefecten ten gevolge van trauma, operatieve ingreep? Verminderde weerstand? Verzwakte toestand? Chronische ziekte? Stasis van lichaamsvocht?) Specificeer risicogebied (algemeen, huid, ademhaling, urine­ wegen). b. Gevaar voor letsel? (Verstoord oordeelsvermogen? Verlaagd bewustzijn? Zintuiglijk/motorisch tekort? Gezichts- of gehoorproblemen? Syncope? In staat om oproepsysteem te gebruiken?) c. Is de gezondheidstoestand duidelijk voor de cliënt? (Nog uitleg nodig?)

Voedings- en stofwisselingspatroon a. Dreigend voedings- of vochttekort? (Vochtinname, parente­ rale voeding, proteïnen, vitaminen, mineralen?) b. Decubitusgevaar? (Mobiliteit in bed? Huid over botuitsteek­ sels? Fixatiemiddelen? Gips- of tractieverband? Schuifkrach­ ten of wrijving?) c. Gevaar voor falende warmteregulatie? (Prematuriteit? Hoofdletsel? Hypothermie? Hyperthermie?) d. Dreigend vochttekort? (Verhoogde stofwisseling? Inname in relatie tot uitscheiding?) e. Aspiratiegevaar? (Verlaagde hoest- of braakreflex? Verlaagd bewustzijn? Slikstoornis? Maagretentie? Tracheacanule, endotracheale tube?)

66

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Uitscheidingspatroon a. Gevaar voor obstipatie/harde ontlasting? (Laatste defecatie?) b. Gevaar voor diarree, incontinentie voor feces? c. Incontinentie voor urine? (Katheter?)

Activiteitenpatroon

4

a. Dreigend verminderd activiteitsvermogen? (Hart- of ­vaatziekten, longaandoeningen? Circulatieproblemen? Kortademigheid? Dyspneu in rust of bij activiteiten in bed?) b. Gevaar voor ineffectieve luchtwegreiniging? Moet de cliënt vaak worden uitgezogen? (Rhonchi, wheezing, crepitaties? Verzwakt ademgeruis? Ademhalingsproblemen?) c. Ineffectieve ademhaling? (Bloedgaswaarden? Ademhalings­ frequentie en -diepte? Houdingsverandering om ademhaling te vergemakkelijken?) d. Gevaar voor contracturen? (Meer dan 24 uur geïmmobili­ seerd of bedrust? Tekort aan mobiliteit in bed?) e. Tekort aan persoonlijke zorg? Zo ja, niveau beschrijven: 1–4. (Volledig, of in wassen, toiletgang, eten, kleding of verzorging?) f. Dreigend inactiviteitssyndroom? (Immobilisatie? Paralyse? Verlaagd bewustzijn? 24 uur bedrust?)

Slaap-rustpatroon a. Gevaar voor verstoord slaappatroon? (Zorgen? Vrees? Lawaai? Onderbrekingen? Problemen met inslapen?)

Zeer ernstig zieken

67

4

Cognitie- en waarnemingspatroon a. Zintuigtekorten? (Gehoor? Gezichtsvermogen?) b. Beslisconflict van cliënt/gezin? (Noodzaak tot beslissingen? Vermogen van cliënt om beslissingen te nemen? Zijn behan­ delingsvoorkeuren besproken en vastgelegd?) c. Verstoord denken? (Verwardheid – algemeen of ’s nachts? Hallucinaties?) d. Zintuiglijke onderbelasting of overbelasting? (Monitors? Isolatie?) e. Pijn? (Verbale uitingen van ernstige pijn of gevoeligheid? Spierverzet bij palpatie? Gespannen spieren? Verhoogde hartfrequentie?) f. Voldoende kennis om vrees of angst te verminderen? (Begrijpt de cliënt situatie, behandeling of zorg?)

Zelfbelevingspatroon a. Vrees of angst? (Verbale uitingen van cliënt, gezin/anderen? Object van de vrees?) b. Machteloosheid? (Zegt de cliënt het gevoel te hebben de controle op zijn leven kwijt te zijn?) c. Hoop? (Gemelde gevoelens van hoop/moedeloosheid?) d. Verminderde zelfachting/eigenwaarde? (Gemelde schuld­ gevoelens? Heeft de cliënt het gevoel dat hij de crisis niet aankan?)

Rollen- en relatiespatroon a. Communicatie? (Verbaal/non-verbaal? Taal?) b. Indien relevant: gezinsprocessen en -coping? (Interacties? Rolaanpassingen? Behoefte aan informatie? Is rol van familie op IC duidelijk?)

68

Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

c. Indien relevant: rouw? (Ervaren verlies?) d. Rolvervulling? (Noodsituaties, bijvoorbeeld zorg voor ­kinderen?) e. Ouderrolconflict? (Verwarring van ouders over hun rol? Rolconflicten binnen gezin?)

Seksualiteits- en voortplantingspatroon

4

a. Doorgaans niet van toepassing; soms wel van belang voor toestand van de cliënt.

Stressverwerkingspatroon a. Coping (Angst? Coping van cliënt en/of gezin? Bedreigd? Gebrekkig?)

Waarde- en levensovertuigingenpatroon a. Geestelijke nood? (Vragen over zin van lijden bijvoorbeeld? Innerlijk conflict over overtuigingen? Boosheid? ­Nachtmerries? Verstoord slaappatroon?)

69

5

Praktische toepassing van de diagnoses

Verpleegkundige diagnoses bepalen, samen met medische diagnoses, de focus van het merendeel van de verpleegkundige handelingen. Omdat kostenbeheersing, casemanagement, kwali­ teitsanalyses en kwaliteitsbewaking vandaag de dag een belang­ rijke rol in professionele praktijkmodellen spelen, volgt hier een aantal suggesties voor andere toepsassingen van verpleegkun­ dige diagnoses in de klinische praktijk.

 iagnostiek en behandeling binnen het D verpleegkundig proces 4 Het verpleegkundig proces is een proces van identificeren en oplossen van gezondheidsproblemen. Dit proces start met het verzamelen van gegevens over de gezondheid van een individu, familie of gemeenschap. 4 Sommige gegevens leveren diagnostische aanwijzingen. Een diagnostische aanwijzing is een karakteristiek kenmerk, een klinische indicator van een functionele, disfunctionele of in potentie disfunctionele gezondheidstoestand. Beschouw een diagnostische aanwijzing als belangrijk totdat nader onderzoek het tegendeel heeft uitgewezen. Ga na welke ver­ pleegkundige diagnose mogelijk een verklaring biedt voor © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_5

70

4

4

5 4

4

4

Hoofdstuk 5 · Praktische toepassing van de diagnoses

de aanwijzingen. Kijk ook of er nog alternatieve verklaringen zijn voor de diagnostische aanwijzing of het diagnostisch cluster van aanwijzingen (bijvoorbeeld angst, vrees of een depressie). Onderzoek eerst de meest waarschijnlijke mogelijkheid. Ga na of de bij de diagnose genoemde diagnostische aanwijzin­ gen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om een beperkt aantal aanwijzingen die aanwezig moeten zijn voordat het diagnos­ tische label mag worden gebruikt. Onderzoek de mogelijke oorzaken van het probleem. Beoor­ deel tevens welke etiologische of samenhangende factor de belangrijkste rol speelt en met het grootst mogelijke effect beïnvloed kan worden. Richt de interventies eerst op deze factoren (bijvoorbeeld een persoonlijke-zorgtekort, niveau 3, vanwege een verminderd activiteitsvermogen). Wees niet te snel met het stellen van een diagnose; men mag pas een definitieve diagnose stellen wanneer men er zeker van is dat de desbetreffende diagnostische aanwijzingen bestaan en de diagnostische uitspraak gerechtvaardigd is (probleem en oorzaak). Bij syndroomdiagnoses zijn geen etiologische of samen­ hangende factoren vermeld. De waarschijnlijke oorzaak van het syndroom ligt besloten in het diagnostische label (denk bijvoorbeeld aan het verkrachtings- of het hervestigingssyndroom). Bij dreigende problemen staan risicofactoren vermeld. Richt je interventies op die risicofactoren waar ze het meeste effect sorteren in het voorkómen van het gezondheidsprobleem. Risicodiagnoses hebben geen etiologische en samenhan­ gende factoren.

Het diagram aan het eind van dit hoofdstuk maakt duidelijk welke plaats de verpleegkundige diagnostiek inneemt in het ver­ pleegkundig proces. Het beschrijft de componenten van het ver­ pleegkundig proces

Communicatie

71

5

Verslaglegging Gebruik de diagnoses om (potentiële) gezondheidsproblemen aan te duiden. De opmerkingen van de cliënt en je eigen obser­ vaties vormen de subjectieve en objectieve gegevens aan de hand waarvan je een probleemlijst kunt opstellen. De etiologi­ sche of samenhangende factoren geven aan wat de waarschijn­ lijke oorzaak van het probleem is en waar de verpleegkundige interventies zich op moeten richten. De diagnoses en de ermee samenhangende interventies en zorgresultaten zijn voldoende ontwikkeld om in een geautomatiseerd documentatiesysteem te kunnen worden gebruikt. Gezondheidsproblemen die nog niet als diagnose zijn geaccepteerd, moeten narratief omschreven en klinisch onderzocht worden.

Communicatie De diagnoses vatten op een beknopte manier de condi­ tie van de cliënt samen. Gebruik deze in de communicatie bij de overdracht, de ontslagplanning, doorverwijzingen en patiëntenbesprekingen.

Consultaties De diagnostische aanwijzingen doen dienst als korte samen­ vatting van de situatie van de cliënt bij consultatie van een gespecialiseerd verpleegkundige. Hetzelfde geldt voor situa­ ties waarin andere beroepsbeoefenaren moeten worden inge­ schakeld bij gespecialiseerde behandeling van verpleegkundige gebieden zoals voeding (diëtist), beweging (fysiotherapeut), houding (ergotherapeut) en ontspanning (activiteitenbegeleider, muziektherapeut). Ook deze beroepsbeoefenaren gebruiken in hun rapportage verpleegkundige diagnostische termen.

72

Hoofdstuk 5 · Praktische toepassing van de diagnoses

 waliteitsbewaking, standaarden en nationale K richtlijnen

5

Gebruik de diagnoses en de verschillende onderdelen bij ­proces- en resultatenaudits in het kader van kwaliteitsverbete­ ringsprogramma’s. Zowel het gebruik van de diagnoses als de nauwkeurigheid van de diagnostische uitspraken zijn eenvoudig te controleren (procesaudit). Op grond van de diagnoses kun­ nen richtlijnen voor de behandeling van gezondheidsproblemen worden opgesteld, dat wil zeggen interventie- en uitkomst­ standaarden en criteria waaraan deze kunnen worden getoetst. Nationale richtlijnen inzake bijvoorbeeld: veiligheidsmanage­ mentsysteem kwetsbare oudere, pijn, decubitus, ondervoeding en valrisico zijn te relateren aan verpleegkundige diagnoses.

Kostenbeheersing en personeelsplanning Aan de hand van de diagnoses is gemakkelijk na te gaan waar­ voor middelen worden aangewend, is zorgzwaarte te berekenen en verpleegkundig personeel efficiënt in te plannen. Inzicht in de kosten van verpleegkundige zorg kan verkregen worden aan de hand van verpleegkundige diagnoses waarvoor zorg is geleverd. Het afleiden van kosten op basis van verpleegkundige diagno­ ses, medische condities en acuutheidsfactor vindt momenteel in onderzoek plaats.

Casemanagement De verpleegkundige diagnoses kunnen samen met medische diagnoses als leidraad fungeren bij casemanagement. Voor

Onderzoek en theorievorming

73

5

‘resultaatgestuurd’ casemanagement vormen de resultaten van de diagnosespecifieke verpleegkundige en medische zorg het uitgangspunt.

Ontwikkeling van zorgpaden Verpleegkundige diagnoses en de sterke punten van de cliënt (die zijn vastgesteld tijdens de anamnese) vormen: (1) varian­ ties aan de hand waarvan kan worden bepaald welke lijn bij de behandeling het beste kan worden gevolgd om de gestelde zorg­ doelen te verwezenlijken, of (2) de grondslag voor de ontwikke­ ling van een zorgpad voor de desbetreffende verpleegkundige diagnose (met andere verpleegkundige en medische diagnoses als varianties). Doel van zo’n zorgpad is aan te geven welke stap­ pen (interventies/beoordelingen) binnen welk tijdsbestek moe­ ten worden genomen om de cliënt te begeleiden op de weg naar herstel (behalen van resultaten).

Onderzoek en theorievorming De diagnoses en de verschillende onderdelen van een diag­ nose omvatten een samenvatting van het diagnostisch concept. Ze vormen de focus van verpleegkundig klinisch onderzoek en vormen een basis voor de verplegingswetenschappelijke theorie­ vorming. Er wordt voortdurend onderzoek gedaan naar de effec­ tiviteit van interventies op basis van verpleegkundige diagnoses.

75

Componenten van het verpleegkundig proces

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_6

6

76

Hoofdstuk 6 · Componenten van het verpleegkundig proces

kies theoretisch kader: model van de patiënt

functionele gezondheidspatronen stop of vervolg de beoordeling beoordeel patronen nee

6

klachten en verschijnselen van disfunctionele patronen

afwijkingen van de norm?

ja

analyseer gegevens en vat samen stel diagnostische hypothese op

formuleer verpleegkundige diagnose

6

77

6 · Componenten van het…

noteer verpleegkundige handelingen ten behoeve van observatie en gedelegeerde interventies evalueer zorgresultaten ja heeft de patiënt hulp nodig bij zorgverrichtingen?

nee

blijf de patiënt observeren of stop

verwijs de patiënt door nee toets diagnostische hypothese

verpleegkundig te behandelen?

blijf de patiënt observeren of stop

ja

ja bepaal gewenste of haalbare zorgresultaten

bepaal verpleegkundige interventie

evalueer bereikte zorgresultaten (probleemstatus)

zorgresultaten bereikt? nee

evalueer de vastgestelde diagnose en de geselecteerde interventie

79

7

Documentatie: methode en voorbeeld

Nadat de anamnese bij opname of intake is afgenomen, worden de verpleegkundige diagnoses en behandelplannen genoteerd in het dossier van de cliënt. De documentatie is van essentieel belang met het oog op de wettelijke aansprakelijkheid van ver­ pleegkundigen, de continuïteit van zorg, kostenbeheersing en de personeelsplanning. Een veelgebruikte en voor zowel studenten als ervaren ver­ pleegkundigen nuttige methode van documentatie is probleem­ gestuurde rapportage. Deze methode heeft als voordeel dat (1) de informatie inzichtelijk wordt gestructureerd en daardoor gemak­ kelijk is terug te vinden, (2) de verpleegkundige haar diagnosti­ sche en therapeutische oordeel met behulp van een controlelijst op eenvoudige wijze kan evalueren en (3) de gezondheidsproble­ men van de cliënt met hun nummer worden vermeld op een cen­ trale probleemlijst, wat de coördinatie van zorgplannen tussen de verschillende zorgverleners vergemakkelijkt. Zoals het voorbeeld in 7 par. Voorbeeld van een verpleegkundige anamnese illustreert, omvat een probleemgestuurd dossier de gestelde diagnose, de ondersteunende gegevens en het zorgplan. Elke diagnose wordt genummerd en genoteerd op de cen­ trale probleemlijst. Nadat de gegevens uit de opnameanamnese vastgelegd zijn, noteer je het probleemnummer, de diagnose, de klinische gegevens en het zorgplan. Richtlijnen hiervoor © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_7

80

7

Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

vind je in onderstaande tekst. Alle volgende aantekeningen over de betreffende verpleegkundige diagnose krijgen hetzelfde nummer. Een voorbeeld van de documentatie van de anamne­ sevragen en het lichamelijk onderzoek, de diagnoses en de zorg­plannen staat in 7 par. Voorbeeld van een verpleegkundige anamnese. Subjectieve of objectieve gegevens over de ziekte of behan­ deling worden, met hun nummer, genoteerd in het dossier van de patiënt (bijvoorbeeld: ‘Nr. 2 diabetes mellitus’). Zo hoeft men de formulering van het medische probleem niet aan te pas­ sen als men de ermee samenhangende verpleegkundige zorg noteert (bijvoorbeeld: gewijzigde glucosestofwisseling of gewij­ zigd hartminuutvolume). Zo’n aangepaste formulering zou zelfs ongewenst zijn, want dat leidt alleen maar tot fouten en commu­ nicatiestoornissen. De verpleegkundige diagnoses (probleem, etiologie, klach­ ten en verschijnselen), interventies en zorgresultaten worden genoteerd. Medische diagnoses, medische opdrachten en ver­ pleegkundige acties die betrekking hebben op observaties, monitoring, medicatie, behandeling en geprotocolleerde zorg worden eveneens vastgelegd. Andere verpleegkundige hande­ lingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op observatie van de ziekte of individualisering van een behandelplan, worden ook genoteerd. Zij behoren tot het multidisciplinaire domein van de verpleegkunde en veranderen de uitkomst van de medische behandeling van de ziekte niet. Volgens deze probleemgestuurde methode omvat het dossier van de cliënt het verpleegkun­ dig oordeel, acties en evaluaties in relatie tot verpleegkundige en medische diagnoses. Hiermee is het dossier een makkelijk naslagwerk om alle problemen van de cliënt te overzien waarop de verpleegkundige intervenieert.

Richtlijn voor de …

81

7

 ichtlijn voor de probleemgestuurde R rapportage Nr …. Probleemnummer en label 4 Formuleer de diagnose van het probleem in duidelijke en bondige bewoordingen. 4 Controleer of achter S en O voldoende ondersteunende gegevens voor het probleem (diagnostische aanwijzingen) vermeld staan. 4 Noteer in geval van onvoldoende ondersteunende gegevens welke mogelijke diagnoses je overweegt of wat de belang­ rijkste klachten en verschijnselen zijn; ga door met gegevens verzamelen.

S

Subjectieve gegevens

4 Noteer relevante diagnostische aanwijzingen die de cliënt zelf of zijn familie heeft meegedeeld. 4 Noteer citaten tussen aanhalingstekens, indien relevant. 4 Controleer of de subjectieve gegevens de objectieve bevesti­ gen. Probeer tegenstrijdigheden op te lossen alvorens iets te noteren.

O

Objectieve gegevens

4 Noteer relevante diagnostische aanwijzingen, verkregen uit eigen waarneming en onderzoek/inspectie van de ­cliënt of diens familie, eigen waarneming van de situatie of omgeving en de gerapporteerde waarnemingen van andere zorgverleners.

82

Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

4 Controleer de gegevens op meetfouten, waarnemingsfouten en consistentie met de subjectieve overeenkomen. Probeer even­ tuele tegenstrijdigheden op te lossen, alvorens iets te noteren. De S- en O-gegevens moeten voldoende diagnostische aanwij­ zingen bevatten om het probleem en de etiologische factoren te bevestigen. Gebruik een handboek ter controle van de bepalende kenmerken van een diagnose.

A

7

Analyse

4 Vermeld welke etiologische of samenhangende factoren aan probleem nr. …. bijdragen. 4 Formuleer helder en bondig. 4 Controleer of achter S en O voldoende diagnostische aanwij­ zingen staan die de etiologische factoren bevestigen. 4 Noteer in geval van onvoldoende diagnostische aanwijzin­ gen welke etiologische factoren je mogelijk acht; ga door met gegevens verzamelen. 4 Noteer ook sterke vermogens van de cliënt welke kunnen bijdragen tot oplossing van het probleem en noteer eventu­ ele relevante prognoses. 4 Risicodiagnoses omvatten geen etiologische factoren, de risciofactoren onder S en O zijn de factoren die bijdragen aan de risicotoestand. Zij vormen de focus voor de verpleeg­ kundige zorg.

P

Planning

4 Vermeld de beoogde zorgresultaten en uit te voeren interventies. 4 Beoogde resultaten: formuleer meetbare, wezenlijke en haalbare resultaten in bondige en duidelijke bewoordingen.

Voorbeeld van een …

4 4 4

4

4

83

7

Vermeld de streefdatum waarop de beoogde resultaten behaald moeten zijn (bijvoorbeeld: ‘ontslag, drie dagen’). Vermeld zo nodig in een tijdschema de volgorde van te behalen resultaten. Controleer of de beoogde resultaten relevant zijn voor pro­ bleem nr. …. Controleer of de streefdatum realistisch is. Ga na of er etio­ logische factoren zijn die dit kunnen beïnvloeden. Interventies: vermeld het doel van de interventie (faculta­ tief). Formuleer bondige voorschriften voor de verpleegkun­ dige zorg. Specificeer de vereiste activiteiten (tijd en aantal, indien relevant). Controleer of de voorgeschreven zorgactiviteiten gericht zijn op de etiologische factoren achter A en of ze van toepas­ sing zijn op de cliënt. Controleer in geval van een dreigend probleem of de voorgeschreven zorgactiviteiten de risicofac­ toren achter S en O werkelijk zullen beïnvloeden. Beoordeel of er voldoende kans is om met de voorgeschre­ ven zorgactiviteiten de beoogde resultaten te behalen.

 oorbeeld van een verpleegkundige V anamnese Hieronder volgt een voorbeeld van de documentatie van een verpleegkundig anamnesegesprek en onderzoek. Merk op dat in de eerste zinnen reeds wordt vastgesteld wat de leeftijd, sekse, burgerlijke staat, algemene gezondheidsindruk, ras en etnische achtergrond van de patiënt zijn. Dat geeft het kader aan voor de normen die aangeven of een gezondheidspatroon functioneel, disfunctioneel of in potentie disfunctioneel is.

84

Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

Anamnesegesprek Eerste ziekenhuisopname van meneer Kors, een zwaarlijvige, getrouwde man van 55 jaar, directeur van een vormingscentrum. Zit rechtop in bed, gespannen houding en uitdrukking. Heeft sinds vijf jaar een licht verhoogde bloeddruk. Had een jaar gele­ den een twaalf uur durende aanval van duizeligheid; werd toen ingesteld op medicatie. Heeft sindsdien twee andere aanvallen van duizeligheid gehad, die met rust verdwenen. Meldde zich bij de eerste hulp met duizeligheid en gevoelloosheid van de linkerarm.

Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

7

Patiënt zegt altijd gezond te zijn geweest tot voor een jaar, toen bleek dat hij een ‘te hoge bloeddruk had’. Noemt zijn baan ‘zwaar, maar de mensen hebben me nodig’. Heeft het afgelopen halfjaar last van hoofdpijn gehad en twee aanvallen van duize­ ligheid (één op het werk en één thuis), die elk ongeveer twee uur duurden. Klachten verdwenen na gerust te hebben. Heeft bezoek aan huisarts steeds uitgesteld vanwege ‘de drukte op het werk’. Meende dat duizeligheid gevolg was van ‘overwerktheid’, niet van hoge bloeddruk. Ongeveer een half jaar geleden, ‘toen de bloeddruk was gedaald en ik me beter voelde’, is patiënt gestopt met antihypertensiva en controle door huisarts. Hij zegt dat de medicijnen impotentie veroorzaakten. Patiënt meldde zich van­ daag bij eerstehulppost met gevoelloosheid van de linkerarm; was bang voor beroerte. Moeder is vijftien maanden geleden aan een ‘beroerte’ overleden. Patiënt is ongerust dat hij zichzelf niet voldoende in acht heeft genomen en zegt: ‘Ik moet leren wat ik kan doen en laten’. Hij wil dat hem ‘alles wordt verteld’. Patiënt vroeg of hij papierwerk mocht doen als iemand dat zou komen brengen. Hij gebruikt momenteel geen medicijnen behalve acetylsalicylzuur en een laxans, rookt niet, drinkt af en toe.

Voorbeeld van een …

85

7

Voedings- en stofwisselingspatroon Patiënts gemiddelde dagelijkse voeding bevat voldoende eiwit­ ten, te veel koolhydraten en vet, weinig vezels (weinig fruit en groente), ongeveer drie koppen koffie, maar een totale vocht­ inname van slechts 700 tot 800 ml. Nooit last gehad van zweer­ tjes in mondhoeken of slijmvliezen. Is de afgelopen vijftien jaar geleidelijk zwaarder geworden, heeft na de lunch soms last van maag en zuurbranden. Patiënt heeft dan te veel aan zijn hoofd en gebruikt acetylsalicylzuur. Lijnen lukt niet; probleem is ‘vermoe­ delijk de spanningen op mijn werk; ik kom thuis, eet een stevig avondmaal en ’s avonds snacks’; hij vindt alles lekker. Neemt lunch (boterhammen en cake) mee naar werk en eet aan zijn bureau, de restaurants in de omgeving ‘zijn niet goed’.

Uitscheidingspatroon Patiënt heeft dagelijks ontlasting, twee à drie keer per maand gedurende twee dagen last van obstipatie (harde ontlasting en persen). Gebruikt dan laxantia. Schrijft de obstipatie aan eetge­ woonten toe; weet dat hij beter zou moeten eten. Zegt geen mic­ tieproblemen te hebben.

Activiteitenpatroon Patiënt is passief sportbeoefenaar (kijkt), gebruikt de auto en wandelt weinig door tijdgebrek. Hij leidt een zittend leven, vindt zichzelf te oud voor lichaamsbeweging. Toenemende vermoeid­ heid de laatste paar weken en steeds minder energie sinds twee maanden; geen zelfzorgtekort. Ontspanning bestaat uit lezen van romans, televisie kijken en uit eten gaan met bevriende echtparen. Woont in een appar­ tement op de begane grond in de binnenstad en rijdt één kilo­ meter naar het werk.

Slaap-rustpatroon Slaapt gemiddeld vier tot zes uur per nacht, rustige sfeer, deelt lits-jumeaux met zijn vrouw, heeft zelf plank onder matras.

86

Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

Activiteiten voor slapengaan: televisie kijken of papierwerk voor het werk. Sinds een maand heeeft hij moeite met inslapen; hij wordt ’s morgens vaak al vroeg wakker met werkgerelateerde problemen in gedachten.

Cognitie- en waarnemingspatroon Patiënt draagt een bril, heeft sinds vorig jaar nieuwe glazen. Geen verandering in gehoor, smaak, reuk. Geen klachten over geheugen: ‘Ik zou er niet tegen kunnen om mijn geheugen te verliezen, zoals bij een beroerte’. Leervermogens: vindt zichzelf wat langzamer vergele­ ken met vroeger (schooltijd), is alert, begrijpt vragen meteen. Gebruikt geen sedativa, tranquillizers of andere geneesmiddelen. Momenteel geen hoofdpijn.

7

Zelfbelevingspatroon Stelt hoge eisen aan zichzelf als directeur van een vormingscen­ trum, als vader en als echtgenoot. ‘Soms denk ik dat ik niet goed genoeg voor mijn gezin zorg, met dit huis in deze buurt, maar voor mijn baan moet ik vlak bij mijn werk zitten voor als ze me nodig hebben.’ Ironisch: ‘Zou het niet geweldig zijn, als ik nu ziek zou worden en ze voor mij moesten zorgen in plaats van ik voor hen.’

Rollen- en relatiespatroon Patiënt beschrijft gezin als gelukkig en vol begrip voor zijn ver­ plichtingen als directeur; vrouw was vroeger maatschappelijk werker; ‘fijne kinderen, maar als Joris ouder wordt (nu 10 jaar), krijgen we volgens mij problemen. Misschien moeten we maar verhuizen uit de binnenstad.’ Joris is vier maanden geleden mis­ handeld door oudere kinderen uit de buurt; de andere zoontje is 14 jaar, geïnteresseerd in sport en ‘blijft tot nu toe uit de proble­ men’. Problemen worden gewoonlijk door het hele gezin geza­ menlijk besproken. Sociale contacten zijn beperkt tot ‘een paar

Voorbeeld van een …

87

7

andere stelletjes’; patiënt vindt dit voldoende. Werk kost negen tot tien uur per dag, hij is ‘voortdurend op zoek naar geld om het centrum financieel levensvatbaar te houden’. Er is een assis­ tent die het werk overneemt gedurende de opname van patiënt. Hij houdt van zijn baan en van het vormingswerk, de medewer­ kers zijn ‘fijne mensen om mee te werken’. Patiënts vrouw zegt dat zij en haar man een hechte band hebben; is bezorgd over haar mans gezondheid; ze zegt dat hij meer om anderen geeft dan om zichzelf; ze bewondert hem. Mevrouw Kors is in staat patiënts verantwoordelijkheden thuis over te nemen gedurende zijn opname. Ze zegt dat zij en de kin­ deren onlangs nog medisch zijn onderzocht; geen problemen met de gezondheid, geen verhoogde bloeddruk.

Seksualiteits- en voortplantingspatroon Het paar heeft twee kinderen. Patiënt zegt impotent te worden van antihypertensiva en is gestopt toen de bloeddruk daalde; de potentie was daarna hersteld. Meldt geen problemen in seksuele relatie.

Stressverwerkingspatroon Patiënt is gespannen op het werk, heeft ontspanningsoefeningen geprobeerd met enig resultaat, maar heeft daar niet altijd tijd voor. Zegt dat de beste manier om met problemen om te gaan is ‘ze aan te pakken’. Patiënt is bang een beroerte te krijgen en afhankelijk te worden: ‘Ik ben erg geschrokken van wat me van­ daag is overkomen … Ik heb thuis en op mijn werk al te veel aan mijn hoofd en nu ook nog die bloeddruk.’ Ingrijpende gebeurtenissen: vader is drie jaar geleden gestorven, moeder vijftien maanden geleden aan een beroerte overleden. Patiënt heeft de baan in het vormingscentrum twee jaar geleden aangenomen om dichter bij moeder te zitten, ‘die een dagje ouder werd’. Blij dat hij dat gedaan heeft.

88

Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

Waarde- en levensovertuigingenpatroon ‘Het leven is goed voor me.’ Patiënt is oprecht verontwaardigd over ‘het onrecht in de samenleving’ en wil er iets aan doen. Zegt dat gezin belangrijk voor hem is. Godsdienst (katholiek) is ook belangrijk; zou wel actief willen zijn in kerk.

Onderzoek 4 4 4 4

Bloeddruk: 205/118. Temperatuur: 37,6 °C. Pols: 80 (regelmatig en krachtig). Ademhaling: 18.

Voedings- en stofwisselingspatroon

7

4 Huid: huid boven uitstekende botten niet rood; geen laesies; droge huid en eeltknobbels op voeten, gevoelig bij aanraken. 4 Mondslijmvliezen: vochtig, geen laesies. 4 Gewicht: 5 feitelijk gewicht: 104,5 kg; 5 opgave cliënt: 100 kg. 4 Lengte: 1,81 m.

Activiteitenpatroon 4 Gang: vast. 4 Lichaamshouding: goed gebalanceerd. 4 Spiertonus, -kracht en -coördinatie: knijpkracht links en rechts goed; heft benen goed; kan pen oppakken; gespannen nek- en schouderspieren. 4 Fysiologische bewegingsmogelijkheden (gewrichten): enige beperking bij vooroverbuigen. 4 Prothesen/hulpmiddelen: geen. 4 Amputaties: geen. 4 Geobserveerd vermogen tot zelfzorg (0 = volledig):

Voorbeeld van een …

89

7

5 eten: 0; 5 wassen: 0; 5 toiletgang: 0; 5 kleden: 0; 5 verzorging uiterlijk: 0; 5 algehele mobiliteit: 0.

Cognitie- en waarnemingspatroon 4 Gehoor: kan fluisteren horen. 4 Gezicht: leesbril nodig voor krant. 4 Taalgebruik: spreekt Nederlands; begrijpt abstracte en con­ crete vragen en ideeën goed; spreekt duidelijk; aandacht en concentratie goed.

Zelfbelevingspatroon 4 Algehele indruk: goed verzorgd, goede hygiëne. 4 Nerveus (1) versus ontspannen (5) op een schaal van 1 tot 5: score 2, gespannen, in de loop van het anamnesegesprek iets meer ontspannen. 4 Assertief (5) versus passief (1) op een schaal van 1 tot 5: score 3. 4 Oogcontact: ja. 4 Concentratie: goed.

Rollen- en relatiespatroon Interacties: communicatie met zijn vrouw is ondersteunend; bei­ den zijn wat gespannen, kinderen niet aanwezig.

Probleemlijst 1 Exogene obesitas S Opgegeven voeding bevat te veel vetten en koolhydraten; stevig avondmaal, ’s avonds snacks, als lunch boterhammen en cake, eet aan bureau. Zegt in de afgelopen vijftien jaar

90

7

Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

geleidelijk zwaarder te zijn geworden; vindt zichzelf te oud voor lichaamsbeweging; leidt zittend leven; kijkt naar sport; rijdt één kilometer naar het werk. Weegt volgens eigen opgave 100 kg. O Lengte 1,81 m, gewicht 104,5 kg. Droge huid en eeltknob­ bels op de voeten, gevoelig bij het lopen. Dieetvoorschrift: 1200 kcal. A Wanverhouding calorie-inname/energieverbruik. Zegt dat eerdere pogingen om af te vallen geen succes hadden; pijn­ lijke voeten bij het lopen dragen mogelijk bij tot gebrek aan lichaamsbeweging. Resultaten bij ontslag: (1) heeft aan de hand van calorie­ ëngids voor een week een dieet met 1200 kcal samengesteld; (2) geeft aan hoe dit dieet in dagelijks leven kan worden ingepast; (3) heeft plan gevormd om te zorgen voor meer lichaamsbeweging en hoeveel hij per maand wil afvallen. P Bespreken waarom lijnen eerder niet lukte. Motivatie, bereidwilligheid en huidige plannen om af te vallen bespre­ ken; voorlichting over dieet/lichaamsbeweging. Bezoek podotherapeut voorstellen.

2 Periodieke obstipatie S Heeft dagelijks ontlasting; twee à drie keer per maand gedurende twee dagen last van obstipatie (harde ontlasting, persen); gebruikt hiertegen laxantia; schrijft obstipatie toe aan vezelarme voeding en geringe vochtinname; weinig lichaamsbeweging; momenteel geen last van obstipatie. A Wanverhouding voeding-activiteitenpatroon. Resultaten bij ontslag: (1) dagelijks ontlasting zonder persen; (2) heeft voornemen gemeld meer te drinken en vezelrijker voeding te eten. P Dagelijks defecatiepatroon in het ziekenhuis controleren. Extra vocht geven tussen maaltijden. Voorlichting over vereiste vocht- en vezelinname (zie 1).

Voorbeeld van een …

91

7

3 Vrees (afhankelijkheid) S ‘Ik zou er niet tegen kunnen om mijn geheugen te verliezen, zoals bij een beroerte.’ ‘Zou het niet geweldig zijn als ik nu ziek zou worden en ze voor mij moesten zorgen in plaats van ik voor hen.’ Patiënt zegt bang te zijn een beroerte te krijgen en afhankelijk te worden (‘Ben erg geschrokken van wat me vandaag is overkomen’); zijn moeder is vijftien maanden geleden aan een beroerte overleden. Hij zegt dat de beste manier om met problemen om te gaan, is ‘ze aan te pakken’. O Gespannen nek- en schouderspieren. A Subjectief ervaren gevaar van beroerte. Resultaat, dag 2: (1) nek- en schouderspieren zijn ont­ spannen; (2) patiënt kan aangeven hoe hij risico op afhanke­ lijkheid (beroerte) kan verminderen. P Patiënt op omgeving oriënteren en uitleg geven over proce­ dures (cognitieve en zintuiglijke oriëntatie). Twee dagen om de vier uur rugmassage ter ontspanning. Patiënt gelegenheid bieden om te praten over vrees voor afhankelijkheid en stimuleren zijn gedachten te richten op terugdringing van risicofactoren. Dieetplanning en conflictoplossing bespreken.

4 Waardeconflict S Patiënt is oprecht verontwaardigd over onrecht in samenle­ ving; wil daar iets aan doen; is directeur van een vormings­ centrum in de binnenstad, houdt van zijn werk en vindt het fijn dat hij anderen kan helpen; goede relatie met collega’s; veeleisende baan, werkt negen tot tien uur per dag; is voort­ durend op zoek naar geld om centrum draaiende te houden; noemt baan ‘zwaar, maar de mensen hebben me nodig’; is gespannen op het werk, heeft ontspanningsoefeningen geprobeerd maar heeft daar niet altijd tijd voor; slaapt vier tot zes uur per nacht, heeft sinds een maand moeite met inslapen; kijkt voor het slapengaan vaak nog wat papieren

92

7

Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

door voor het werk; wordt wakker met werkproblemen in gedachten. Vrouw zegt dat hij meer om anderen geeft dan om zichzelf en bewondert hem hierom; ‘Fijne kinderen, maar als Joris ouder wordt, krijgen we volgens mij problemen, misschien moeten we maar verhuizen.’ Joris is 10 jaar en vier maanden eerder mishandeld. Patiënt stelt hoge eisen aan zichzelf als directeur, vader en echtgenoot: ‘Soms denk ik dat ik niet goed genoeg voor mijn gezin zorg, met dit oude huis in deze buurt, maar voor mijn baan moet ik vlak bij mijn werk zitten, voor als ze me nodig hebben.’ ‘Ik heb thuis en op mijn werk al te veel aan mijn hoofd en nu ook nog die bloeddruk.’ O Bloeddruk 205/118; sinds vijf jaar essentiële hypertensie. A Subjectief ervaren verantwoordelijkheden (voor werk en gezin, mogelijk ook eigen gezondheid). Resultaten bij ontslag: heeft plan om periodiek verplich­ tingen/prioriteiten te herzien. P Beoordelen hoeveel tijd patiënt beschikbaar heeft voor activiteiten die hij belangrijk acht (verplichtingen met betrekking tot werk, gezin, gezondheidsonderhoud). Patiënt helpen prioriteiten te stellen (waarden duidelijk te krijgen). Bespreken dat conflicten wellicht worden opgelost wanneer hij zijn tijd beter verdeelt. Bespreek waarde van gezond­ heidsonderhoud (dan kan hij anderen blijven helpen en doelstellingen verwezenlijken). Eventueel doorverwijzen.

Voorbeeld van een …

93

7

5 Dreigend tekort in gezondheidsonderhoud1 S Bezoek aan huisarts uitgesteld vanwege ‘drukte op het werk’; schreef hoofdpijn en duizeligheid toe aan overwerktheid; stopte met medicijnen en controle toen ‘bloeddruk was gedaald’; zegt dat medicijnen impotentie veroorzaakten. O Bloeddruk 205/118; lengte 1,81 m, gewicht 104,5 kg. A Is momenteel gemotiveerd om gezondheidsonderhoud te verbeteren; zegt te willen leren wat hij moet doen. Resultaten bij ontslag: vermeldt hoe hij zijn leefwijze zal aanpassen om de gezondheidsonderhoudsplannen uit te voeren (medicatie, dieet, lichaamsbeweging, defecatie, waardeconflicthantering). P Motivatie en bereidwilligheid om gezondheidsonderhoud te verbeteren beoordelen; voorlichting over aanpak van hyper­ tensie, dieet, lichaamsbeweging, defecatiepatroon, waar­ deconflict (algemeen plan voor behandeling van hypertensie en TIA’s kan worden besproken zolang nog geen medicatie of andere interventie is voorgeschreven voor na ontslag).

6 Hypertensie met symptomen van TIA’s (medische diagnose gesteld en genoteerd door arts) P Lisinopril 2 dd 20 mg; 1200 kcal-dieet, natriumbeperkt; tensie meten om de vier uur; arts waarschuwen indien de diastolische druk hoger is dan 100 mmHg en er sprake is van ernstige hoofdpijn en duizeligheid (medisch voorschrift). Wees alert op zwakte van spieren in gelaat en extremitei­ ten; indien aanwezig arts waarschuwen (verpleegkundig ­voorschrift). 1

Misschien is het mogelijk om alle andere problemen te groeperen onder ‘tekort in gezondheidsonderhoud/subjectief ervaren verantwoordelijkheden en prioriteiten’. Het zorgdoel zou dan zijn patiënt te helpen de juiste balans te vinden tussen zijn verplichtingen jegens zijn gezin, zijn werk en zijn eigen gezondheid.

95

II

Deel II Diagnostische categorieën Hoofdstuk 8 Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding – 97 Hoofdstuk 9 Voedings- en stofwisselingspatroon – 153 Hoofdstuk 10 Uitscheidingspatroon – 223 Hoofdstuk 11 Activiteitenpatroon – 259 Hoofdstuk 12 Slaap-rustpatroon – 357 Hoofdstuk 13 Cognitie- en waarnemingspatroon – 373 Hoofdstuk 14 Zelfbelevingspatroon – 421

Hoofdstuk 15 Rollen- en relatiepatroon – 471 Hoofdstuk 16 Seksualiteits- en voortplantingspatroon – 547 Hoofdstuk 17 Stressverwerkingspatroon – 567 Hoofdstuk 18 Waarde- en levensovertuigingen­ patroon – 611

97

Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_8

8

98

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risicovol gedrag voor de gezondheid > Risk-Prone Health Behavior (2006, 2008)

Definitie Er niet in slagen de levensstijl of het gedrag aan te passen op een manier die de gezondheid bevordert

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Neemt geen actie om het gezondheidsprobleem te voorkomen 4 Bagatelliseert de verandering van de gezondheidstoestand

8

en/of 4 Accepteert de veranderde gezondheidstoestand niet

Ondersteunende aanwijzingen 4 Bereikt geen optimaal gevoel van controle over gezondheidsrisico’s 4 Roken; overmatig gebruik van alcohol

Zorgresultaat Aanvaarding: gezondheidstoestand 4 Aanpassing van levensstijl/gedrag om een optimale gezond­ heid en welzijn te bereiken

Risicovol gedrag voor de gezondheid

99

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4

Gebrek aan inzicht Onvoldoende sociale ondersteuning Weinig vertrouwen in eigen kunnen Lage sociaal-economische status Meerdere stressoren Negatieve houding tegenover gezondheidszorg

8

100

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer)1 > Ineffective Health Maintenance (1982)

Definitie Onvermogen om elementaire gezondheidsgewoonten vast te stellen, de eigen gezondheid in stand te houden of hiervoor hulp in te roepen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen

8

4 Aangetoond gebrek aan kennis over basisgezondheidsge­ woonten (onvermogen deze kennis te verwoorden) en/of 4 Gemeld of geobserveerd onvermogen de verantwoordelijk­ heid te nemen voor de elementaire gezondheidsgewoonten

1

De definitie spreekt van een onvermogen (lichamelijk of psychisch) om voor de eigen gezondheid te zorgen; maak gebruik van andere diagnoses als dit vermogen wel aanwezig is. Zie: Therapieontrouw, Risico op ineffectief gezondheidsmanagement, Risicovol gedrag voor de gezondheid.

Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer)

101

8

Ondersteunende aanwijzingen 4 Voorgeschiedenis met een gebrek aan gezondheidszoekend gedrag 4 Geen uiting van belangstelling om het gezondheidsgedrag te verbeteren 4 Aangetoond gebrek aan adaptief gedrag bij veranderingen in de omgeving

Zorgresultaat Persoonlijke gezondheidstoestand 4 Algemeen lichamelijk, psychisch, sociaal en geestelijk functi­ oneren voldoet aan verwachte normen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Onvoltooide ontwikkelingstaken 4 Gedeeltelijk of volledig tekort aan grof- en/of fijnmotorische vaardigheden 4 Ongecompenseerde zintuiglijke stoornissen of verstoorde cognitie (waarneming en oordeelsvermogen) 4 Ineffectieve (individuele of gezins)coping 4 Beperkende geestelijke nood 4 Disfunctionele rouw 4 Gemeld of geobserveerd tekort aan materiële mid­ delen (apparatuur, geld of andere hulpmiddelen voor gezondheidsonderhoud) 4 Gemeld of geobserveerd tekort aan ondersteuningssysteem

102

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risicogroepen 4 Verstandelijke beperking 4 Verstoorde cognitie (bijvoorbeeld ernstig hoofdletsel, ziekte van Alzheimer, dementie, en andere psychische stoornissen) 4 Sensomotorische stoornis (bijvoorbeeld hemiplegie, paraplegie)

8

Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement

103

8

Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement > Ineffective Health Self-Management (2008)2

Definitie Patroon gericht op het reguleren en integreren in het dagelijks leven van een programma voor de behandeling van ziekte en de gevolgen daarvan, dat onvoldoende tegemoetkomt aan speci­ fieke gezondheidsdoelen

Bepalende kenmerken 4 Onvermogen het behandelschema in het dagelijks leven in te passen 4 Uiting moeite te hebben met het volgen van de voorgeschre­ ven behandeling 4 Wens om de ziekte te managen (als doel) 4 Niet ondernemen van actie om risicofactoren terug te dringen 4 Keuzes in het dagelijks leven die ineffectief zijn voor het bereiken van een gezondheidsdoel

2

Naam gewijzigd.

104

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat Gezondheidsbevorderend gedrag 4 Consistent tonen van persoonlijke acties die het welzijn verbeteren en/of opvolgen van de behandeling om gezond­ heidsdoelen te bereiken 4 Melding van een plan voor het inpassen in het dagelijks leven van de behandelvoorschriften of de aanbevelingen voor revalidatie

Etiologische of samenhangende factoren

8

4 Complexiteit van het gezondheidszorgsysteem 4 Ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Beslisconflicten 4 Financiële problemen 4 Buitensporige eisen (bijvoorbeeld aan het individu of gezin) 4 Familie- of gezinsconflicten 4 Gezondheidsgewoonten van het gezin 4 Onvoldoende aantal signalen om actief te reageren 4 Kennistekort 4 Subjectief ervaren obstakels (cultuur, enzovoort) 4 Machteloosheid 4 Subjectief ervaren ernst van de aandoening 4 Subjectief ervaren lage vatbaarheid; te weinig voordelen 4 Gebrek aan sociale ondersteuning 4 Nieuw behandelingsregime

Risicogroepen 4 Nieuw of ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Verstandelijke beperking

Bereidheid tot verbetering …

105

8

Bereidheid tot verbetering van het persoonlijke gezondheidsmanagement > Readiness for Enhanced Health Self-Management (2008)3

Definitie Patroon gericht op het reguleren en integreren in het dagelijks leven van een programma voor de behandeling van ziekte en de gevolgen daarvan, dat toereikend is voor de gestelde gezond­ heidsdoelen en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Wens de ziekte te hanteren (behandeling, preventie van gevolgen) 4 Keuzes in het dagelijks leven die geschikt zijn voor het ver­ wezenlijken van doelstellingen (bijvoorbeeld behandeling, preventie) 4 Beschrijving van vermindering van risicofactoren 4 Uiting weinig moeite met het opvolgen van de voorgeschre­ ven behandeling te hebben 4 Geen onverwachte verergering van ziektesymptomen

3

Naam gewijzigd.

106

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat Gezondheidsbevorderend gedrag 4 Consistent tonen van persoonlijke acties die het welzijn verbeteren en/of opvolgen van de behandeling om gezond­ heidsdoelen te bereiken 4 Melding van een plan om de behandelvoorschriften of de aanbevelingen voor revalidatie in het dagelijks leven in te passen

8

Ineffectieve opvolging van …

107

8

Ineffectieve opvolging van de behandeling, gezin (specificeer gebied) > Ineffective Family Therapeutic Regimen Management (1994)

Definitie Patroon van reguleren en integreren van een programma ter behandeling van ziekte en de gevolgen daarvan in een gezin, dat niet toereikend is voor de gestelde gezondheidsdoelen

Bepalende kenmerken 4 Gezinsactiviteiten die ongeschikt zijn om doel van behande­ ling of preventieprogramma te verwezenlijken 4 Verergering van ziektesymptomen bij een gezinslid 4 Gebrek aan aandacht voor de ziekte en de gevolgen daarvan 4 Wens om de voorschriften ter behandeling van de ziekte en de gevolgen daarvan na te leven 4 Gemelde problemen met het opvolgen en in het dagelijks leven integreren van een of meer voorschriften ter behande­ ling van de ziekte of ter preventie van complicaties 4 Melding dat het gezin geen actie heeft ondernomen om risicofactoren voor verergering van de ziekte of de gevolgen daarvan terug te dringen

108

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat Normaisering van het gezin 4 Vermogen van het gezin om de dagelijkse gang van zaken te handhaven en strategieën te ontwikkelen waarmee het optimaal kan functioneren wanneer één van de gezinsleden een chronische ziekte of handicap heeft

Etiologische of samenhangende factoren 4 Complexiteit van het gezondheidszorgsysteem 4 Ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Beslisconflicten 4 Financiële problemen 4 Buitensporige eisen, gesteld aan individu of gezin 4 Familie- of gezinsconflicten

8

Gezondheidstekort, gemeenschap

109

8

Gezondheidstekort, gemeenschap > Deficient Community Health (2010)

Definitie Aanwezigheid van één of meer gezondheidsproblemen of risico­ factoren van een gezondheidsprobleem die het welzijn beperken bij een verzameling mensen die bepaalde kenmerken delen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gezondheidsproblemen of risicofactoren die worden erva­ ren door een populatie of verzameling mensen die bepaalde kenmerken delen (specificeer probleem/risicofactoren) En één of meer van de volgende kenmerken. 4 Geen programma beschikbaar ter bevordering van het welzijn 4 Geen programma beschikbaar ter preventie/reductie/elimi­ natie van één of meer gezondheidsproblemen 4 Risico’s in verband met opname in instelling 4 Risico’s in verband met lichamelijke of psychische toestand

Zorgresultaat 4 Het aggregaat (verzameling mensen die bepaalde kenmerken delen ervaart een verlaagde incidentie van gezondheidspro­ blemen en risicofactoren voor gezondheidsproblemen

110

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Etiologische of samenhangende factoren Geen of weinig toegang tot publieke gezondheidszorg Geen of te weinig deskundigen in de gemeenschap Beperkte resources Bestaand programma is slechts gedeeltelijk op het gezond­ heidsprobleem gericht 4 Bestaand programma heeft ontoereikende: 5 begroting 5 steun uit de gemeenschap 5 klanttevredenheid 5 evaluatie 5 resultaatgegevens 4 4 4 4

Risicogroepen

8

4 4 4 4

Hoge werkloosheid Hoog percentage immigranten met minimale resources Hoge incidentie van middelengebruik Politieke onrust

Risico op ineffectief …

111

8

Risico op ineffectief gezondheidsmanagement (specificeer gebied) > Risk for Health-Management Deficit

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een onvermogen om acti­ viteiten te ontplooien ter bevordering van de gezondheid en/of preventie van ziekte of invaliditeit (specificeer medicatie-, dieetof andere behandelvoorschriften, geobserveerde of gemelde symptomen, nazorg en gezondheidsbevorderende en preven­ tieve maatregelen)

Risicofactoren 4 Onvoldoende actueel of potentieel vermogen om de nood­ zakelijke prioriteiten te stellen, voldoende kennis en inzicht te ontwikkelen en/of de vereiste motorische vaardighe­ den te verwerven om de behandelvoorschriften te kunnen uitvoeren 4 Onvoldoende actueel of potentieel vermogen om de nood­ zakelijke prioriteiten te stellen, voldoende kennis en inzicht te ontwikkelen en/of de vereiste motorische vaardigheden te verwerven om specifieke activiteiten te kunnen ontplooien ter bevordering van de gezondheid en preventie van ziekte 4 Verminderd activiteitsvermogen (niveau IV) 4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort 4 Ongecompenseerd coördinatietekort

112

4 4 4 4 4

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Mobiliteitstekort (niveau II tot IV) Ongecompenseerd tekort in het kortetermijngeheugen Ongecompenseerd verlies van gezichts- of gehoorvermogen Verminderd realiteitsbesef Ernstige depressiviteit

Zorgresultaat Therapietrouw Ondernemen van persoonlijke acties om welzijn, herstel en revalidatie te bevorderen, zoals aanbevolen door een professio­ nele zorgverlener

8

Therapieontrouw (specificeer gebied)

113

8

Therapieontrouw (specificeer gebied) > Noncompliance (1973, 1996, 1998)

Definitie Zich niet houden aan een behandelplan na een geïnformeerd besluit en uitspreken van de intentie om zich aan de behandel­ doelen te houden (specificeer middel of behandelingsregime, dieetvoorschrift, observatie en melding van symptomen, nazorg, gezondheidsbevorderend gedrag)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Rechtstreekse observatie van therapieontrouw of meldingen van cliënt of significante anderen over gedrag dat wijst op therapieontrouw 4 Objectief onderzoek waaruit therapieontrouw blijkt (meetre­ sultaten, kenmerken)

Ondersteunende aanwijzingen 4 4 4 4

Aantoonbaar ontstaan van complicaties Aantoonbare verergering van symptomen Afspraken niet nakomen Geen vooruitgang boeken (geen oplossing van het pro­ bleem)

114

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat Initiatieven tot gezondheidsoptimalisering 4 Zelf geïnitieerde acties teneinde gezondheid, herstel en reva­ lidatie te bevorderen

Etiologische of samenhangende factoren

8

4 Conflicten op het gebied van waarden, opvattingen over gezondheid, cultuur of spiritualiteit 4 Tekort aan kennis en/of vaardigheden (ontwikkelingsvaardigheden) 4 Subjectief ervaren ineffectiviteit van de behandeling 4 Subjectief ervaren onvatbaarheid of onkwetsbaarheid 4 Ontkenning van de ziekte 4 Verstoord gezinspatroon 4 Gebrek aan motivatie 4 Tevredenheid over de zorg, de geloofwaardigheid en continuïteit van de zorgaanbieder, de toegankelijkheid en servicegerichtheid van de zorg, en de relatie zorgverlener-cliënt

Risicogroepen 4 Nieuw en/of ingewikkeld behandelingsprogramma (duur, kosten of complexiteit)

Risico op therapieontrouw (specificeer gebied)

115

8

Risico op therapieontrouw (specificeer gebied) > Risk for Noncompliance

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor niet-naleving van de behandelvoorschriften, hoewel de cliënt eerder de wens heeft geuit en welbewust heeft besloten de behandeldoelen na te stre­ ven en de behandeling op te volgen

Risicofactoren 4 Ontkenning van de ziekte 4 Subjectief ervaren ineffectiviteit van de aanbevolen behandeling 4 Subjectieve ervaring dat probleem of risicofactoren niet ernstig zijn 4 Subjectief ervaren onvatbaarheid 4 Onvoldoende kennis of vaardigheden (therapeutische aanbevelingen) 4 Ontbreken van een plan voor het inpassen van de behandel­ voorschriften in het dagelijks leven 4 Nieuw en/of ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Tekort aan ondersteuningssysteem) 4 Voorgeschiedenis met therapieontrouw aan bepaalde aspec­ ten van de behandeling

116

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat Therapietrouw 4 Persoonlijke acties om welzijn, herstel en revalidatie te bevorderen, zoals aanbevolen door een professionele zorgverlener

8

Besmetting

117

8

Besmetting > Contamination (2007)

Definitie Blootstelling aan milieucontaminanten in die mate dat er nade­ lige gevolgen voor de gezondheid ontstaan

Bepalende kenmerken (Bepalende kenmerken hangen samen met het causatieve agens. Agentia veroorzaken een veelheid aan reacties in afzonderlijke organen evenals systemische reacties.)

Bestrijdingsmiddelen 4 Dermatologische effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen 4 Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen 4 Neurologische effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen 4 Pulmonale effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen 4 Renale effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen (Belangrijkste groepen bestrijdingsmiddelen: insecticiden, onkruid­ bestrijders, antischimmelmiddelen, antimicrobiële middelen, knaagdierbestrijders; belangrijkste bestrijdingsmiddelen: organo­ fosforverbindingen, carbamaten, organochloorverbindingen, pyrethrines, arsenicum, glycofosforverbindingen, bipyridinen, chloorfenolen)

118

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Chemicaliën 4 4 4 4 4 4

Dermatologische effecten van blootstelling aan chemicaliën Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan chemicaliën Immunologische effecten van blootstelling aan chemicaliën Neurologische effecten van blootstelling aan chemicaliën Pulmonale effecten van blootstelling aan chemicaliën Renale effecten van blootstelling aan chemicaliën

(Belangrijkste groepen chemicaliën: middelen op petroleumba­ sis, cholinesterase-type-I-remmers werken in op proximale tra­ cheobronchiale deel van de luchtwegen; type-II-remmers geven systemische effecten)

Biologische agentia

8

4 Dermatologische effecten van blootstelling aan biologische agentia 4 Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan biologische agentia 4 Pulmonale effecten van blootstelling aan biologische agentia 4 Neurologische effecten van blootstelling aan biologische agentia 4 Renale effecten van blootstelling aan biologische agentia

Milieuvervuiling 4 Neurologische effecten van blootstelling aan milieuvervuiling 4 Pulmonale effecten van blootstelling aan milieuvervuiling (Belangrijkste locaties: lucht, water, bodem; belangrijkste agentia: asbest, radon, zware metalen, lood, geluid, uitstoot van gassen)

Afval 4 4 4 4

Dermatologische effecten van blootstelling aan afval Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan afval Hepatische effecten van blootstelling aan afval Pulmonale effecten van blootstelling aan afval

Besmetting

119

8

Categorieën afval: huishoudelijk afval, rioolafval, industrieel afval

Straling 4 4 4 4

Immunologische effecten van stralingsblootstelling Genetische effecten van stralingsblootstelling Neurologische effecten van stralingsblootstelling Oncologische effecten van stralingsblootstelling

Categorieën: intern – blootstelling door inname van radioactief materiaal (bijvoorbeeld besmet voedsel/water); extern – bloot­ stelling door direct contact met radioactief materiaal

Zorgresultaat 4 Afname van systemische reactie op besmetting (specificeer type)

Samenhangende factoren Extern 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Chemische besmetting van voedsel Chemische besmetting van water Blootstelling aan bioterrorisme Blootstelling aan een ramp (natuurramp of door mensen veroorzaakte ramp) Blootstelling aan straling (beroep in de radiologie, kernin­ dustrie of elektriciteitscentrale, wonen nabij kerncentrale en/of elektriciteitscentrale) Afbladderende verf in omgeving van kleine kinderen Afbladderend stucwerk in omgeving van kleine kinderen Vloerbekleding (tapijt houdt meer besmettelijke stoffen vast dan harde vloerbedekking)

120

8

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

4 Geografisch gebied (wonen in gebied met hoge verontreinigingsgraad) 4 Huishoudelijke hygiëne 4 Inadequate gemeentelijke voorzieningen (bijvoorbeeld vuil­ ophaaldienst, waterzuivering) 4 Onjuist gebruik van beschermende kleding 4 Geen afbraak van besmettelijke stoffen indien eenmaal bin­ nenshuis (afbraak wordt vertraagd door afwezigheid van zon en regen) 4 Armoede (verhoogt kans op meervoudige blootstelling, gebrekkige toegang tot zorg en slechte voeding) 4 Verven, lakken, enzovoort in slecht geventileerde ruimtes 4 Verven, lakken, enzovoort, zonder effectieve bescherming 4 Persoonlijke hygiëne 4 Buitenspelen in gebied waar veel milieuverontreinigende stoffen worden gebruikt 4 Aanwezigheid van luchtverontreinigende stoffen 4 Gebruik van milieuvervuilende stoffen in huis (bestrijdings­ middelen, chemicaliën, tabaksrook) 4 Onbeschermd contact met zware metalen of chemicaliën (bijvoorbeeld arsenicum, chroom, lood)

Intern Leeftijd (kinderen Risk for Contamination (2007)

Definitie Verhoogd risico op blootstelling aan milieucontaminanten in die mate dat er nadelige gevolgen voor de gezondheid ontstaan

Risicofactoren Extern 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Chemische besmetting van voedsel Chemische besmetting van water Blootstelling aan bioterrorisme Blootstelling aan een ramp (natuurramp of door mensen veroorzaakte ramp) Blootstelling aan straling (beroep in de radiologie, kernin­ dustrie of elektriciteitscentrale, wonen nabij kerncentrale en/ of elektriciteitscentrale) Afbladderende verf in omgeving van kleine kinderen Afbladderend stucwerk in omgeving van kleine kinderen Vloerbekleding (tapijt houdt meer besmettelijke stoffen vast dan harde vloerbedekking) Geografisch gebied (wonen in gebied met hoge verontreinigingsgraad) Huishoudelijke hygiëne Inadequate gemeentelijke voorzieningen (bijvoorbeeld vuil­ ophaaldienst, waterzuivering) Onjuist gebruik van beschermende kleding

122

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

4 Geen afbraak van besmettelijke stoffen indien eenmaal binnenshuis (afbraak stopt bij afwezigheid van zon en regen) 4 Armoede (verhoogt kans op meervoudige blootstelling, gebrekkige toegang tot zorg en slechte voeding) 4 Verven, lakken enzovoort, in slecht geventileerde ruimtes 4 Verven, lakken enzovoort, zonder effectieve bescherming 4 Persoonlijke hygiëne 4 Buitenspelen in gebied waar veel milieuverontreinigende stoffen worden gebruikt 4 Aanwezigheid van luchtverontreinigende stoffen 4 Gebruik van milieuvervuilende stoffen in huis (bestrijdings­ middelen, chemicaliën, tabaksrook) 4 Onbeschermd contact met zware metalen of chemicaliën (bijvoorbeeld arsenicum, chroom, lood)

Intern

8

Leeftijd (kinderen Readiness for Enhanced Immunization Status (2007)

Definitie Patroon van conformering aan de lokale, nationale en/of inter­ nationale standaarden van immunisatie ter preventie van infec­ tieziekten dat volstaat voor de bescherming van een individu, gezin of gemeenschap en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Wens het eigen gedrag te verbeteren ten aanzien van de preventie van infectie(s) 4 Wens om mogelijke problemen aangaande vaccinaties beter te kunnen signaleren 4 Wens om beter op de hoogte te zijn van vaccinatiemogelijkheden 4 Wens om de vaccinatiestatus te verbeteren 4 Wens om meer kennis te krijgen over vaccinatieprogramma’s 4 Wens de vaccinaties beter vast te leggen

Zorgresultaat Persoonlijke gezondheidstoestand 4 Algemeen lichamelijk, psychisch, sociaal en geestelijk functi­ oneren voldoet aan verwachte normen

124

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op infectie (specificeer gebied) > Risk for Infection (1986, 2010)

Definitie Aanwezigheid van verhoogd risico op binnendringen van patho­ gene organismen (specificeer respiratoir, urineweg, huid)

Risicofactoren

8

4 Weefselvernietiging (operatiewond, trauma, invasieve proce­ dures, beten, brandwonden) 4 Huiddefecten (bijvoorbeeld decubitus) 4 Stase van lichaamsvloeistoffen of secreten (bijvoorbeeld in blaas, longen, sinussen of darmen) 4 Immunosuppressie (bijvoorbeeld chemotherapie, steroïden, stress, ziekte) 4 Inadequate verworven immuniteit 4 Toegenomen blootstelling aan pathogenen in de omgeving (specificeer type) 4 Inadequate secundaire afweer: leukopenie (bijvoorbeeld radiotherapie, chemotherapie) 4 Daling van het hemoglobine en het zuurstoftransport, onderdrukte ontstekingsreactie 4 Chronische ziekte met verzwakte conditie 4 Ondervoeding; hypoglykemie 4 Verandering in de normale microflora (antibiotica, antivirale en antifungale middelen)

Risico op infectie (specificeer gebied)

125

4 Afname van de trilhaaractiviteit 4 Onvoldoende kennis om blootstelling aan pathogenen te vermijden 4 Warme, vochtige, donkere plekken (bijvoorbeeld huidplooien) 4 Breken van vruchtvliezen bij bevalling 4 Veranderingen in de peristaltiek 4 Verandering in pH van secreten 4 Radiotherapie

Zorgresultaat Infectie, ernst 4 Afwezigheid van infectie en samenhangende symptomen

8

126

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op letsel (trauma) > Risk for Injury (Trauma) (1978)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor lichamelijk trauma

Risicofactoren Cognitie

8

4 Patroon van overmatig alcoholgebruik 4 Verminderd oordeelsvermogen (ziekte, drugs, verminderd realiteitsbesef, risicovol gedrag) 4 Uitval van of verminderde zintuiglijke waarneming (tempe­ ratuur, aanraking, proprioceptie, visus, gehoor) 4 Desoriëntatie 4 Onvertrouwde omgeving 4 Onvermogen om oproepsysteem te gebruiken; ongeschikte mechanismen voor personenalarmering

Mobiliteit 4 Mobiliteitsbeperking (specificeer; bijvoorbeeld spierzwakte, paralyse, evenwichtsstoornissen, coördinatiestoornissen 4 Melding van duizeligheid, vertigo, syncope

Veiligheid 4 Roken in bed of nabij zuurstofbron 4 Gebrek aan voorzorgsmaatregelen, onvoldoende voorlich­ ting over veiligheid 4 Voorgeschiedenis met trauma of ongeval (vallen, auto-ongeluk)

Risico op letsel (trauma)

127

8

4 Betreden van onverlichte ruimte 4 Gebruik van gebarsten aardewerk of glazen 4 Gebruik van dunne of versleten pannenlappen of ovenhandschoenen 4 Gebruik van vervoermiddelen met technische mankemen­ ten; rijden na gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen 4 Te hard rijden of rijden zonder noodzakelijke visuele hulpmiddelen 4 Geen of verkeerd gebruik van veiligheidsgordels, helm van bestuurder of voor passagiers 4 Overmatige blootstelling aan zon of hoogtezon

Toezicht op kinderen 4 Baden in zeer heet water; baden van jonge kinderen zonder toezicht 4 Experimenteren met chemicaliën of benzine; contact met zuren of alkalische stoffen 4 Spelen of werken nabij verkeer (oprijlanen, stegen, spoorwegovergangen) 4 Spelen met lucifers, kaarsen, sigaretten, vuurwerk, buskruit, scherp gekant speelgoed 4 Kinderen voorin de auto; baby’s zonder zitje in de auto 4 Spelende kinderen zonder traphekje bovenaan de trap 4 Licht ontvlamba(a)r(e) speelgoed of kinderkleding

Omgeving 4 Over ruw beddengoed schuren of verstrikt raken in fixatiemateriaal 4 Hoge bedden 4 Gladde of met afval of andere obstakels bedekte vloeren, trappen, trottoirs (nat, pas geboend, sneeuw, ijs) 4 Losse vloerkleedjes, geen of loszittende trapleuningen. onstabiele ladders of stoelen 4 Badkuip zonder handgrepen of antislipmiddelen 4 Losliggende elektrische bedrading

128

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

4 Niet veilig opgeborgen messen 4 Vuurwapens of munitie die niet in een afgesloten kast zijn weggeborgen 4 Grote ijspegels aan dakrand 4 Overbelaste zekeringen of stopcontacten. defecte stekkers, elektriciteitsdraden of elektrische apparaten 4 Pannen op fornuis met handvat naar voren 4 Gaslekkages die kunnen ontsteken, vertraagde ontsteking van gaspit of -oven. vet en etensresten op het fornuis 4 Woonwijk met hoge criminaliteit, onveilige wegen of oversteekplaatsen 4 Blootstelling aan gevaarlijke machines, contact met snel bewegende machines, industriële drijfriemen, katrollen 4 Onzorgvuldig opgeslagen brandbaar materiaal of bijtende stoffen (bijvoorbeeld lucifers, vette doeken, loog) 4 Onvoldoende beveiligde ramen in huis met jonge kinderen 4 Onvoldoende financiële middelen voor veiligheidsvoorzie­ ningen of noodzakelijke reparaties

8

Zorgresultaat Lichamelijk letsel 4 Afwezigheid van letsel door een ongeluk of trauma

Risico op uitdroging van het oog

129

8

Risico op uitdroging van het oog > Risk for Dry Eye Injury (2010)

Definitie Risico op irritatie of schade aan het hoornvlies en bindvlies als gevolg van een verminderde kwantiteit of kwaliteit van het traanvocht ter bevochtiging van het oog

Risicofactoren 4 Contactlenzen 4 Voorgeschiedenis van allergieën 4 Vitamine-A-gebrek 4 Omgevingsfactoren (bijvoorbeeld airconditioning, veel wind, blootstelling aan zonlicht, luchtverontreiniging, lage luchtvochtigheid) 4 Leefstijl (bijvoorbeeld roken, cafeïnegebruik, langdurig lezen) 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld ACE-remmers, antihistaminica, diuretica, steroïden, antidepressiva, kalmerende middelen, pijnstillers, sedativa, neuromusculair blokkerende stoffen) 4 Neurologische beschadigingen samengaand met verlies van zintuiglijke of motorische reflexen (bijvoorbeeld lagoph­ thalmus (onvermogen de oogleden volledig af te sluiten), afwezigheid van de knipperreflex als gevolg van verlaagd bewustzijn of andere medische aandoeningen) 4 Beschadiging van het oogoppervlak 4 Woonlocatie (klimaat enzovoort)

130

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

4 Chirurgische ingrepen 4 Ouder worden 4 Auto-immuunziekten (reumatoïde artritis, diabetes mellitus, schildklieraandoeningen, jicht, osteoporose, enzovoort) 4 Vrouwelijk geslacht 4 Hormonen 4 Mechanische beademing

Zorgresultaat 4 Afwezigheid van letsel aan hoornvlies en conjunctiva

8

Risico op warmteletsel

131

8

Risico op warmteletsel > Risk for Thermal Injury (2010)

Definitie Risico op beschadigingen van huid en mucosa als gevolg van blootstelling aan extreme temperaturen

Risicofactoren 4 Blootstelling aan extreme temperaturen 4 Onoplettendheid 4 Intoxicatie (alcohol, drugs) 4 Verstoorde cognitie (bijvoorbeeld dementie, psychosen) 4 Vermoeidheid 4 Onvoldoende toezicht 4 Gebrek aan kennis over thermische gevaren (patiënt, mantelzorger) 4 Ontbreken van beschermende kleding (bijvoorbeeld vlam­ vertragende nachtkleding, handschoenen, oorbedekking) 4 Neuromusculaire stoornis (bijvoorbeeld beroerte, amyotrofe laterale sclerose, multipele sclerose) 4 Neuropathie 4 Roken 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld farmaceutica) 4 Onveilige omgeving 4 Ontwikkelingsniveau (baby, oudere)

132

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat 4 Afwezigheid van warmteletsel van huid en slijmvliezen

8

Risico op vaattrauma

133

8

Risico op vaattrauma > Risk for Vascular Trauma (2008)

Definitie Verhoogd risico op beschadiging van een ader en omliggend weefsel in verband met de aanwezigheid van een katheter en/of infuusvloeistoffen

Risicofactoren 4 Te weinig kennis over lokalisatie, katheter en/of infusie?4 4 Type katheter 4 Diameter katheter 4 Inbrengplaats niet goed kunnen visualiseren 4 Onvoldoende fixatie van de katheter 4 Infusiesnelheid 4 Inbrengplaats 4 Verblijfsduur katheter 4 Eigenschappen van de gebruikte oplossing (bijvoorbeeld concentratie, irriterende stof, temperatuur, pH)

Zorgresultaat 4 Afwezigheid van trauma aan inbrengplaats

4

Deze risicofactor is toegevoegd om toepassing van de diagnose te verbreden naar (zelfmanagement van) thuisinfusie.

134

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op bloeding > Risk for Bleeding (2008)

Definitie Verhoogd risico dat het bloedvolume dermate afneemt dat de gezondheid in gevaar raakt

Risicofactoren

8

4 Aneurysma 4 Circumcisie 4 Kennistekort 4 Diffuse intravasale bloedstolling 4 Voorgeschiedenis van vallen 4 Maag-darmstoornissen (bijvoorbeeld maagzweer, poliepen, varices) 4 Leverfunctiestoornis (bijvoorbeeld cirrose, hepatitis) 4 Stollingsstoornis (bijvoorbeeld trombocytopenie) 4 Postpartumcomplicaties (bijvoorbeeld uterusatonie, retentie van de placenta) 4 Zwangerschapscomplicaties (bijvoorbeeld placenta previa, molazwangerschap, voortijdige loslating placenta) 4 Lichamelijk trauma 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld chirurgi­ sche ingreep, geneesmiddelen, toediening van bloedproduc­ ten zonder bloedplaatjes chemotherapie)

Risico op bloeding

135

Zorgresultaat 4 Geen schade aan vaatsysteem 4 Voorzorgsmaatregelen om trauma te voorkomen

8

136

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op vallen > Risk for Falls (2000)

Definitie Verhoogde kans op vallen waarbij lichamelijk letsel kan ontstaan

Risicofactoren Algemene factoren: kinderen

8

4 4 4 4 4 4 4

Risk for Poisoning (1980)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren die kunnen leiden tot onopzet­ telijke blootstelling aan of inname van middelen of gevaarlijke stoffen in voldoende dosering om vergiftiging te veroorzaken

Risicofactoren Omgevingsfactoren

8

4 Afbladderend(e) verf of stucwerk in de omgeving van kleine kinderen 4 Gevaarlijke producten die binnen bereik van kinderen of verwarde personen zijn geplaatst of opgeborgen 4 Geneesmiddelen in een niet afgesloten kast binnen het bereik van kinderen of verwarde personen 4 Grote hoeveelheden geneesmiddelen in huis 4 Gebruik van illegale middelen die mogelijk zijn vervuild met giftige toevoegingen 4 Chemische besmetting van voedsel of water 4 Contact met zware metalen of chemicaliën zonder bescherming 4 Gebruik van verf, lak enzovoort in slecht geventileerde ruimten en zonder gepaste bescherming 4 Aanwezigheid van giftige planten 4 Aanwezigheid van luchtvervuiling

Risico op vergiftiging

141

Persoonlijke factoren Verminderd gezichtsvermogen Verstoorde cognitie of emotionele problemen Werkomgeving zonder afdoende voorzorgsmaatregelen Onvoldoende voorlichting over veiligheid en geneesmiddelen 4 Onvoldoende financiële middelen 4 4 4 4

Zorgresultaat Persoonlijk veiligheidsgedrag 4 Persoonlijke acties teneinde vergiftiging te voorkomen; afwezigheid van vergiftiging

8

142

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op verstikking > Risk for Suffocation (1980)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een onopzettelijke onder­ breking in de aanvoer van beschikbare lucht voor de ademhaling

Risicofactoren Persoonlijke factoren

8

4 4 4 4 4

Verminderd reukvermogen Verstoorde cognitie of emotionele problemen Mobiliteitstekort (in bed, of ambulant) Kennistekort (veiligheidsvoorlichting) Grote hoeveelheden voedsel in de mond stoppen

Veiligheidsfactoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Voertuig laten warmdraaien in gesloten garage Kussen in de wieg van baby Ondersteunde zuigfles in wieg van baby Fopspeen om hals van zuigeling Kinderen laten spelen met een plastic zak, of met kleine voorwerpen die ze in de mond of neus kunnen stoppen Afgedankte of ongebruikte koel- of vrieskasten waarvan de deur niet verwijderd is Kinderen zonder toezicht in badkuip of zwembad achterlaten Gaslekken in huis Verwarmingssystemen op brandstof zonder afvoer naar buiten

Risico op verstikking

143

Zorgresultaat Ademhaling: ventilatie 4 Verplaatsing van lucht in en uit de longen

8

144

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Ineffectieve bescherming (specificeer) > Ineffective Protection (1990)

Definitie Verminderd vermogen zichzelf te beschermen tegen inwendige of uitwendige gevaren, zoals ziekte of letsel

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen

8

4 Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Immuundeficiëntie 4 Verstoord helingsproces 4 Stollingsstoornis 4 Maladaptieve stressreactie 4 Neurosensorische stoornis; desoriëntatie

Ondersteunende aanwijzingen 4 Afkoeling, transpireren 4 Dyspneu, hoesten 4 Jeuk 4 Rusteloosheid 4 Slapeloosheid, vermoeidheid, anorexia, zwakte 4 Immobiliteit 4 Decubitus

Ineffectieve bescherming (specificeer)

145

8

Zorgresultaat Gezondheidsbevorderend gedrag 4 Persoonlijke acties teneinde de eigen gezondheid in stand te houden of te verbeteren

Etiologische of samenhangende factoren 4 Alcoholmisbruik 4 Inadequate voeding

Risicogroepen 4 Abnormaal bloedbeeld (leukopenie, trombocytopenie, ane­ mie, stolling) 4 Medicamenteuze behandeling (cytostatica, corticosteroïden, immunosuppressiva, anticoagulantia, trombolytica) 4 Behandeling (operatie, radiotherapie; kanker, immuunziek­ ten)

146

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen > Risk for Adverse Reaction to Iodinated Contrast Media

Definitie Verhoogde kans op een schadelijke of onbedoelde reactie samenhangend met het gebruik van jodiumhoudende contrast­ middelen die binnen zeven dagen na injectie kan optreden

Risicofactoren

8

4 Voorgeschiedenis van allergie 4 Voorgeschiedenis van eerdere bijwerkingen van jodiumhou­ dende contrastmiddelen 4 Kwetsbare vaten (bijvoorbeeld recente of huidige chemothe­ rapie of bestraling van het betreffende ledemaat, veelvuldige pogingen om veneuze toegang te krijgen, intraveneuze toe­ gangsweg langer dan 24 uur in situ, eerdere verwijdering van axillaire lymfeknopen van het betreffende ledemaat, distale intraveneuze toegangswegen: hand, pols, voet of enkel) 4 Algehele verzwakking 4 Dehydratie 4 Zeer jonge of hoge leeftijd 4 Fysische en chemische eigenschappen van het contrast­ middel (bijvoorbeeld jodiumconcentratie, viscositeit, hoge osmolaliteit, jodiumtoxiciteit) 4 Gelijktijdig gebruik van medicatie (bijvoorbeeld bèta­ blokkers, interleukine-2, metformine, nefrotoxische geneesmiddelen)

Risico op bijwerkingen van …

147

8

4 Onderliggende aandoeningen (bijvoorbeeld hartziekten, longziekten, endocriene aandoeningen, nierziekten en auto-immuunziekten; bloeddyscrasieën, feochromocytoom) 4 Bewusteloosheid 4 Angst

Zorgresultaat 4 Afwezigheid van een reactie op jodiumhoudende contrast­ middelen, zeven dagen na injectie

148

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Verstoord energieveld > Disturbed Energy Field (1994, 2004)

Definitie Verstoring van de energiestroom die iemand omringt, met als resultaat een disharmonie van het lichaam, de ziel en/of de geest

Bepalende kenmerken

8

Waarnemingen van veranderende patronen van energiestroom, zoals: a. beweging (golfjes, piekjes, tintelingen, dichtheid, stroming); b. geluid (toon/woorden) c temperatuurverandering (warmte/koude) d. verstoring van het veld (leegte, gat, piek, druk, obstructie, ophoping, verminderde stroom in energieveld) e. visuele veranderingen (beelden/kleur)

Zorgresultaat Persoonlijke gezondheidstoestand 4 Algemeen lichamelijk, psychisch, sociaal en geestelijk functi­ oneren komt overeen met leeftijdsnormen

Verstoord energieveld

149

8

Etiologische of samenhangende factoren Vertraging of blokkering van de energiestroom als gevolg van één of meer van de volgende factoren.

Pathofysiologische factoren 4 Ziekte 4 Zwangerschap 4 Letsel

Behandelinggerelateerde factoren 4 Immobiliteit 4 Bevalling en geboorte 4 Peroperatieve ervaring 4 Chemotherapie

Situationele factoren 4 Pijn 4 Vrees 4 Angst 4 Rouw

Rijpingsfactoren 4 Leeftijdgerelateerde ontwikkelingsproblemen/-crises

150

Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Notities

8

Notities

Notities

151

8

153

Voedings- en stofwisselingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_9

9

154

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Voedingsteveel (of exogene obesitas) > Imbalanced Nutrition: More Than Body Requirements or Exogenous Obesity (1975, 2000)

Definitie Inname van meer voeding dan de stofwisselingsbehoefte

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen

9

4 Dikte huidplooi van de triceps >15 mm bij mannen, >25 mm bij vrouwen 4 BMI ≥30 kg/m2 (zwaarlijvigheid); BMI ≥25 kg/m2 (overgewicht) 4 Gewicht 20 % boven het voor lengte en lichaamsbouw ideale gewicht (obesitas); gewicht 10–20 % boven het voor lengte en lichaamsbouw ideale gewicht (overgewicht) 4 Melding dat voedselinname meer is dan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH)

Ondersteunende aanwijzingen 4 Bleekheid van de binnenoogleden en slijmvliezen

Zorgresultaat Voedingstoestand: inname van voedingsstoffen 4 Voedingstoffeninname is toereikend voor de stofwisselingsbehoefte

Voedingsteveel (of exogene obesitas)

155

9

Gewicht: lichaamsmassa 4 Mate waarin lichaamsgewicht, spiermassa en vetgehalte overeenkomen met lengte, bouw, geslacht en leeftijd

Etiologische of samenhangende factoren Wanverhouding voedselinname-energieverbruik Disfunctionele eetpatronen (gemeld of geobserveerd) Eten verenigen met andere activiteiten Inname van voedsel concentreren aan het einde van de dag Eten als reactie op externe prikkels (bijvoorbeeld tijd van de dag, sociale situatie) 4 Eten als reactie op andere interne prikkels dan honger (bij­ voorbeeld angst, depressie) 4 Sedentaire levensstijl (in verhouding tot calorie-inname) 4 Kennistekort (over voedingsbehoefte) 4 4 4 4 4

Risicogroepen 4 Obesitas/overgewicht in de voorgeschiedenis 4 Emotionele stoornissen, levensstress 4 Noodgedwongen sedentaire leefstijl (bijvoorbeeld rolstoelge­ bonden zijn)

156

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op voedingsteveel (of risico op obesitas) > Imbalanced Nutrition: Risk for More Than Body Requirements or Risk for Obesity (1975, 2000)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor inname van meer voeding dan de stofwisselingsbehoefte

Risicofactoren 4 4 4 4

9

4 4 4 4 4 4

Disfunctionele eetpatronen Eten verenigen met andere activiteitem Inname van voedsel concentreren aan het einde van de dag Eten als reactie op externe prikkels (bijvoorbeeld tijd van de dag, sociale situatie) Eten als reactie op andere interne prikkels dan honger (bij­ voorbeeld angst, depressie) Sedentaire levensstijl Gemelde of geobserveerde obesitas bij een of beide ouders; erfelijke aanleg Snelle groei bij zuigelingen of kinderen Excessieve inname in verhouding tot de lichamelijke activi­ teit tijdens de zwangerschap, eerste levensjaren en puberteit Disfunctionele geconditioneerde reactie op voedsel (voedsel als beloning of troost)

Risico op voedingsteveel …

157

9

4 Vele, snel op elkaar volgende zwangerschappen; hoger gewicht bij begin van zwangerschap, zoals geobserveerd of volgens opgave patiënt 4 Weinig financiële middelen (keuze voor minder dure maar calorierijke voeding)

Zorgresultaat Gewicht: lichaamsmassa 4 Mate waarin lichaamsgewicht, spiermassa en vetgehalte overeenkomen met lengte, bouw, geslacht en leeftijd

158

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Voedingstekort > Imbalanced Nutrition: Less Than Body Requirements or Nutritional Deficit (1975, 2000)

Definitie Onvoldoende inname van voedingsstoffen voor de stofwisselings­ behoefte

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen

9

4 BMI ≤18 kg/m2 4 Gewichtsverlies (bij al dan niet adequate voedselinname); 20 % of meer onder het ideale lichaamsgewicht 4 Gemelde of geobserveerde voedselinname minder dan de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid,

Ondersteunende aanwijzingen 4 Vermoeidheid 4 Capillaire fragiliteit 4 Bleke conjunctiva en slijmvliezen 4 Overmatig haarverlies, lage spiertonus 4 Hyperactief darmgeluid, buikkrampen, buikpijn 4 Diarree en/of steatorroe

Voedingstekort

159

9

Zorgresultaat Voedingstoestand: inname van voedingsstoffen 4 Patroon van voedingstoffeninname is toereikend voor de stofwisselingsbehoefte

Gewicht: lichaamsmassa 4 Mate waarin lichaamsgewicht, spiermassa en vetgehalte overeenkomen met lengte, bouw, geslacht en leeftijd

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Pijnlijke/gevoelige mondholte Pijn bij het kauwen (tandcariës) Verandering of verlies van smaak Onvermogen voedsel te kopen/bereiden Diarree, steatorroe Kennistekort (aanbevolen dagelijkse hoeveelheden) Beperkte financiële middelen Sociaal isolement Anorexia, sitofobie, snelle verzadiging Verslaving aan een middel Emotionele stress Kieskeurigheid met eten, vermageringskuren Spierzwakte (kauwen, slikken)

Risicogroepen 4 Verhoogde stofwisseling/katabolisme 4 Resorptiestoornissen 4 Laag inkomen

160

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Bereidheid tot verbetering van de voeding > Readiness for Enhanced Nutrition (2002)

Definitie Patroon van inname van voedingsstoffen dat volstaat voor de stofwisselingsbehoefte dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken Gemelde bereidheid om de voeding te verbeteren Regelmatig eten Adequate consumptie van voedsel en vocht Gemelde kennis over gezonde eet- en drinkkeuzes Geschikt standaarddieet (bijvoorbeeld richtlijnen van het Voedingscentrum of de Diabetesvereniging Nederland) 4 Veilige bereiding en opslag van voedsel en drinken 4 Houding tegenover eten en drinken die congruent is met gestelde gezondheidsdoelen 4 4 4 4 4

9

Zorgresultaat Voedingstoestand: inname van voedingsstoffen 4 Adequaat patroon van voedingstoffeninname bij/ voor de stofwisselingsbehoefte

Tekort aan drijfkracht bij volwassene

161

9

Tekort aan drijfkracht bij volwassene1 > Adult Failure to Thrive (1998)

Definitie Progressieve achteruitgang in lichamelijk en psychisch functi­ oneren. (Samengaand met multisysteemaandoeningen die niet reageren op medische interventie. De aandoening kan, indien tijdig gediagnosticeerd, gunstig reageren op psychosociale ver­ pleegkundige hulp.)

Bepalende kenmerken 4 Anorexie (verlies van eetlust); niet willen eten van aange­ boden maaltijden; beweren geen eetlust of hongergevoel te hebben of ‘ik wil niet eten’ 4 Inadequate voedselinname Minder eten dan de lichamelijke behoefte; minimale tot geen voedselinname bij de meeste maaltijden (bijvoorbeeld consumeert Ineffective Breastfeeding (1988)

Definitie Ontevredenheid of problemen, ervaren door moeder, zuigeling of kind, met het borstvoedingsproces

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen

9

Een van de volgende gemelde of geobserveerde gedragspatronen: 4 feitelijke of subjectieve ervaring van inadequate melkproductie 4 zuigeling is niet in staat zich goed vast te zuigen 4 geen observeerbare tekenen van oxytocineproductie 4 observeerbare tekenen van onvoldoende inname bij de zuigeling 4 onvoldoende kracht of gelegenheid om aan de borst te zuigen 4 onvoldoende lediging van beide borsten bij elke voeding 4 aanhoudende pijnlijke tepels na eerste week van borstvoeding 4 zuigeling is onrustig en huilt binnen een uur na de borstvoe­ ding; reageert niet op troostende maatregelen 4 zuigeling overstrekt zich en huilt aan de borst; zuigeling weigert aan te happen

Ineffectieve borstvoeding

165

9

Ondersteunende aanwijzingen 4 Voorgeschiedenis van falende borstvoeding 4 Gemelde ontevredenheid met het borstvoedingsproces

Zorgresultaat Borstvoedingsgewenning: zuigeling 4 Zuigeling hapt de borst goed aan en drinkt voeding tijdens de eerste drie weken van de borstvoeding

Borstvoedingsgewenning: moeder 4 Moeder slaagt erin de zuigeling in de eerste drie borstvoe­ dingsweken op een goede manier aan te leggen en te laten drinken

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4 4 4

Kennistekort (borstvoeding) Onderbreking van de borstvoeding Angst bij de moeder; ambivalentie bij de moeder Prematuriteit of afwijkingen bij zuigeling Borstafwijkingen bij de moeder; eerdere borstoperatie Zuigeling krijgt aanvullende flesvoeding Zwakke zuigreflex bij zuigeling Niet-ondersteunende partner of gezin

Risicogroepen 4 Voorgeschiedenis van falende borstvoeding 4 Afwijkingen bij de zuigeling

166

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Onvoldoende moedermelk > Insufficient Breast Milk

Definitie Lage productie van moedermelk

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen: zuigeling

9

4 Minder dan 500 g gewichtstoename per maand (twee metin­ gen vergelijkend) 4 Eén of meer van de volgende kenmerken: 4 Lijkt niet voldaan na het zogen 4 Heeft veel tijd nodig aan de borst 4 Wil erg frequent zuigen 4 Weigert te zuigen

Ondersteunende aanwijzingen 4 Obstipatie 4 Vaak huilen 4 Scheidt kleine beetjes geconcentreerde urine uit (minder dan vier tot zes keer per dag)

Diagnostische aanwijzingen: moeder 4 Er verschijnt geen melk bij het indrukken van de tepel 4 De hoeveelheid gekolfde moedermelk is minder dan voorgeschreven 4 Melkproductie komt niet op gang

Onvoldoende moedermelk

167

Zorgresultaat 4 Gewichtstoename van zuigeling conform norm

Etiologische of samenhangende factoren Zuigeling 4 4 4 4 4

Zuigt te kort Hapt niet goed Zuigt niet goed Krijgt onvoldoende kans om te zuigen Weigert de borst

Moeder 4 Vochtvolumedepletie (bijvoorbeeld dehydratie, bloeding) 4 Ondervoeding 4 Bijwerkingen van geneesmiddelen (bijvoorbeeld anti­ conceptiemiddelen, diuretica) 4 Zwangerschap 4 Roken (tabak) 4 Alcoholgebruik

9

168

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Onderbreking van de borstvoeding > Interrupted Breastfeeding (1992)

Definitie Onderbreking van het borstvoedingsproces omdat het niet mogelijk of raadzaam is het kind de borst te geven

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Niet voldaan zijn van zuigeling bij enkele of alle voedingen 4 Factoren die ingaan tegen de wens van de moeder om lacta­ tie voort te zetten en het kind (uiteindelijk) met moedermelk te voeden (specificeer)

9

Zorgresultaat Borstvoedingsinstandhouding 4 Voortgang van de borstvoeding ten behoeve van de voeding van een zuigeling/dreumes

Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (kolven en bewaren van moedermelk) 4 Separatie van moeder-zuigeling (bijvoorbeeld door werk van de moeder)

Onderbreking van de borstvoeding

169

9

4 Contra-indicaties voor borstvoeding (bijvoorbeeld medicijngebruik,) 4 Noodzaak de zuigeling abrupt te spenen (bijvoorbeeld door ziekte van moeder of zuigeling)

Risicogroepen 4 Prematuriteit

170

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

 ereidheid tot verbetering van de B borstvoeding2 > Readiness for Enhanced Breastfeeding (1990, 2010)

Definitie Patroon van bedrevenheid en tevredenheid bij moeder en pas­ geborene dat volstaat voor de ondersteuning van het borstvoe­ dingsproces en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen

9

4 Moeder is in staat de zuigeling aan de borst te leggen zodat deze goed kan aanhappen 4 Tevredenheid van zuigeling na de voeding 4 Adequate gewichtscurve van zuigeling voor de leeftijd 4 Regelmatig en aanhoudend zuigen/slikken aan de borst 4 Effectieve communicatiepatronen tussen moeder en kind (signalen van zuigeling; interpretatie en respons van moeder)

Ondersteunende aanwijzingen 4 Tekenen van oxytocineproductie (toeschietreflex) 4 Adequaat uitscheidingspatroon voor de leeftijd van de zuigeling

2

Deze diagnose betreft geen probleem of risico. Net als bij andere situaties waarin sprake is van een gezond(e) toestand of proces, is periodieke beoordeling aan te bevelen.

Bereidheid tot verbetering …

171

9

4 Verlangen van zuigeling om gevoed te worden 4 Moeder spreekt tevredenheid uit over het borstvoedingsproces 4 Basiskennis over borstvoeding 4 Anatomisch normale borsten 4 Anatomisch normale mond bij het kind 4 Leeftijd kind vanaf de conceptie ouder dan 34 weken 4 Aanwezigheid van toereikende ondersteuning 4 Zelfvertrouwen van de moeder

Zorgresultaat Borstvoedingsgewenning: zuigeling 4 Zuigeling hapt de borst goed aan en drinkt voeding tijdens de eerste drie weken van de borstvoeding

Borstvoedingsgewenning: moeder 4 Moeder slaagt erin de zuigeling in de eerste drie borstvoe­ dingsweken op een goede manier aan te leggen en te laten drinken

172

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Ineffectief voedingspatroon van de zuigeling3 > Ineffective Infant Feeding Pattern (1992)

Definitie Verminderd vermogen om te zuigen of de zuig-slikreflex te coördineren

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen effectief met zuigen te beginnen of dit vol te houden 4 Onvermogen het zuigen, slikken en ademen te coördineren

Risicogroepen

9

4 Prematuriteit 4 Neurologische stoornissen/ontwikkelingsachterstand (specificeer) 4 Langdurig niets per os (nuchter) 4 Anatomische afwijkingen (specificeer; bijvoorbeeld hazenlip, gehemeltespleet) 4 Overgevoeligheid van de mond

3

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

Ineffectief voedingspatroon …

173

9

Zorgresultaat Borstvoedingsgewenning: zuigeling 4 Zuigeling hapt de borst goed aan en drinkt voeding tijdens de eerste drie weken van de borstvoeding

174

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Neonatale geelzucht4 > Neonatal Jaundice (2008)

Definitie De geeloranje kleur van huid en slijmvliezen bij een neonaat, die 24 uur na geboorte optreedt als gevolg van ongeconjugeerd bili­ rubine in de bloedsomloop

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen

9

4 Leeftijd neonaat ≤7 dagen 4 Abnormaal bloedbeeld (hemolyse; totaal serumbilirubine >2 mg/dl; totaal serumbilirubine in risicogebied van leeftijd­ specifieke referentie-intervallen) 4 Geeloranje huid 4 Geel oogwit

Ondersteunende aanwijzingen 4 Abnormaal gewichtsverlies (>7–8 % bij borstgevoede neo­ naat, 15 % bij à terme zuigeling) 4 Voedingspatroon niet goed op gang gekomen 4 Problemen van het kind met overgang naar extra-uteriene leven 4 Vertraagde stoelgang

4

Kan fysiologisch zijn of pathologisch door een genetische afwijking. Wanneer deze diagnose wordt gesteld, doorverwijzen naar de arts.

Neonatale geelzucht

175

Etiologische of samenhangende factoren 4 Geen

Zorgresultaat Toestand van de huid 4 Normale huidskleur

9

176

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op neonatale geelzucht > Risk for Neonatal Jaundice (2010)

Definitie Risico op de geeloranje kleur van huid en slijmvliezen bij een neonaat, die 24 uur na geboorte optreedt als gevolg van onge­ conjugeerd bilirubine in de bloedsomloop

Risicofactoren

9

4 Leeftijd neonaat ≤7 dagen 4 Abnormaal gewichtsverlies (>7–8 % bij borstgevoede neonaat, 15 % bij à terme zuigeling) 4 Voedingspatroon niet goed op gang gekomen 4 Prematuriteit 4 Stoelgang (meconium) vertraagd 4 Moeite van de zuigeling met overgang naar het extra-uteriene leven

Zorgresultaat 4 Afwezigheid van de geeloranje kleur van huid en slijmvlie­ zen van een pasgeborene 4 Gewichtstoename

Slikstoornis (ongecompenseerde)

177

9

Slikstoornis (ongecompenseerde) > Impaired Swallowing (Uncompensated) (1986, 1998)

Definitie Verminderd vermogen om vloeistoffen en/of vast voedsel wille­ keurig van mond naar maag te transporteren

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Observatie of melding van problemen met slikken 4 Hoesten/bijna stikken bij het slikken 4 Residu van voedsel in mondholte (wangzakken)

Ondersteunende aanwijzingen 4 Aanwijzingen voor aspiratie 4 Onbevredigend borstvoedingsproces 4 Regelmatig stoppen met zuigen aan de borst

Zorgresultaat Slikken 4 Veilige passage van vloeistoffen en/of vaste stoffen van de mond naar de maag

178

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Ongecompenseerd tekort/verlies in waarneming/motoriek 4 Vermoeidheid 4 Rode, geïrriteerde mond- en keelholte 4 Verlaagd bewustzijn

Risicogroepen 4 Neuromusculaire of waarnemingsstoornissen (bijvoorbeeld verminderde of afwezige braakreflex, verminderde kracht of beweeglijkheid van kauwspieren, facialisparalyse) 4 Mechanische obstructie (bijvoorbeeld oedeem, tracheaca­ nule, tumor)

9

Misselijkheid

179

9

Misselijkheid > Nausea (1998, 2002)

Definitie Subjectief, onaangenaam gevoel achterin de keel, al of niet resul­ terend in braken

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verbale uiting zich ‘misselijk’ te voelen of ‘last van de maag’ te hebben 4 Verhoogde speekselvorming, meer slikken 4 Kokhalzen

Ondersteunende aanwijzingen 4 Gepaard gaand met bleekheid, koude, klamme huid, tachy­ cardie, stasis in de maag en/of diarree

Zorgresultaat Misselijkheid en braken: ernst 4 Afwezigheid van misselijkheid, kokhalzen en braken

180

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Gastro-intestinale irritatie 4 Stimulatie van neurofarmacologische mechanismen

Risicogroepen Chemotherapie, radiotherapie Anesthesie na een chirurgische ingreep Giftige stoffen Biochemische stoornissen (bijvoorbeeld uremie, ketoacidose) 4 Zwangerschap 4 Medicatie (antivirale hiv-medicatie, aspirine, opioïden) 4 4 4 4

9

Risico op aspiratie

181

9

Risico op aspiratie > Risk for Aspiration (1988)

Definitie Verhoogd risico dat maag-darmsappen, speeksel, slijm, voedsel of vloeistoffen in de luchtwegen terechtkomen

Risicofactoren 4 Slikstoornis 4 Verlaagd bewustzijnsniveau 4 Onderdrukte hoest- en braakreflex 4 Beperking van het vermogen om rechtop te zitten 4 Onvoldoende functionerende maagsfincter 4 Aanwezigheid van een tracheostoma of endotracheale tube 4 Gastro-intestinale tubes 4 Sondevoeding 4 Toediening van medicijnen 4 Toegenomen druk in de maag 4 Toegenomen maagresidu 4 Verminderde peristaltiek van het maag-darmkanaal 4 Vertraagde maaglediging 4 Operatie aan gelaat, mond of hals

182

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Trauma aan gelaat, mond of hals 4 Gefixeerde kaak 4 Insulten 4 Braken

Zorgresultaat Ademhaling: open luchtweg 4 Vrije en onbelemmerde tracheobronchiale doorgang voor de uitwisseling van lucht

9

Beschadigd mondslijmvlies …

183

9

Beschadigd mondslijmvlies (specificeer beschadiging) > Impaired Oral Mucous Membrane (1988, 1998)

Definitie Beschadiging van de lippen en het slijmvlies van de mondholte

Bepalende kenmerken 4 Stomatitis 4 Hyperemie van de mondslijmvliezen (sterk gevasculariseerd) 4 Halitosis 4 Oedeem (tandvlees en/of slijmvliezen) 4 Bloeden 4 Tandvleeshyperplasie, fissuren/lipontsteking 4 Zelf klagen over nare, verminderde of verdwenen smaak 4 Zelf klagen over nare smaak, moeite met eten of slikken 4 Spraakproblemen (dysartrie) 4 Purulent exsudaat 4 Pijn of gevoeligheid in de mond 4 Gladde, atrofische en gevoelige tong; landkaarttong 4 Droge mond (xerostomie) 4 Denudatie van de slijmvliezen 4 Laesies of zweren van de mond (witte plekjes/plaques, sponzige plekjes of melkachtig exsudaat; blaasjes, knobbeltjes of papels) 4 Teruggetrokken tandvlees (pockets dieper dan 4 mm) 4 Bleek tandvlees of bleke slijmvliezen

184

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Vergrote amandelen in relatie tot leeftijd/ ontwikkelingsstadium 4 Rode of blauwachtige massa’s (bijvoorbeeld een hemangioom) 4 Schilfering van het mondslijmvlies

Zorgresultaat Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor­ maal functioneren

Etiologische of samenhangende factoren

9

4 Ineffectieve mondhygiëne 4 Chemische irritantia (bijvoorbeeld alcohol, tabak, zure voedingsstoffen, regelmatig gebruik van inhalator) 4 Dehydratie (excessief vochtverlies door bijvoorbeeld zweten of braken) 4 Mondademhaling 4 Ondervoeding of vitaminetekort 4 Stress, depressie 4 Aandoening van het immuunsysteem 4 Bijwerkingen van geneesmiddelen 4 Verminderde of afgenomen speekselvorming 4 Barrières voor persoonlijke mondverzorging 4 Barrières voor professionele zorg 4 Slecht passende mondprotheses 4 Mechanische factoren: tubes (endotracheaal/naso-gastrisch), slecht passend kunstgebit, beugel, bijten/kauwen

Beschadigd mondslijmvlies …

185

9

Risicogroepen Mondchirurgie, trauma Hazenlip of gehemeltespleet Radiotherapie (hoofd-halsgebied) of chemotherapie Pathologie (bijvoorbeeld kanker, infectie, periodontale aan­ doeningen, verminderde bloedplaatjes) 4 Verlies van ondersteunende anatomie van de mond 4 Ouderdomgerelateerd verlies van bind-, vet- en botweefsel 4 Verlaagde hormoonspiegels (vrouwen) 4 4 4 4

186

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Verstoorde gebitsontwikkeling > Impaired Dentition (1998)

Definitie Stoornis in de ontwikkeling of het doorbreken van tanden, of in de aanleg van de afzonderlijke tanden

Bepalende kenmerken

9

4 Gemis of loszitten van tanden, of volledig ontbreken van het gebit 4 Tand- of kiespijn 4 Gevoeligheid voor warmte of koude 4 Overmatig tandsteen 4 Cariës van kroon of wortel 4 Halitosis 4 Verkleurd tandglazuur 4 Overmatig tandsteen 4 Versleten of afgesleten tanden 4 Tandbreuk(en) 4 Tanderosie 4 Asymmetrische gezichtsuitdrukking 4 Onvolledige tanddoorbraak voor de leeftijd (melkgebit of blijvende tanden) 4 Malocclusie of scheve tanden 4 Vroegtijdig verlies van melkgebit

Verstoorde gebitsontwikkeling

187

9

Zorgresultaat Mondhygiëne 4 Voldoende ontwikkeling en integriteit van het gebit om te kunnen kauwen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectieve mondhygiëne 4 Barrières voor zelfzorg (specificeer) 4 Economische of toegankelijkheidsbarrières voor professio­ nele zorg 4 Voedingstekorten, eetgewoonten 4 Vroegtijdig verlies van melkgebit 4 Overmatig gebruik van fluoride 4 Chronisch braken 4 Chronisch gebruik van tabak, koffie, thee of rode wijn 4 Kennistekort (mondgezondheid) 4 Overmatig gebruik van schurende tandpasta; tandenknarsen

188

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Vochttekort5 > Deficient Fluid Volume (1978, 1996)

Definitie Intravasculaire, interstitiële of intracellulaire vloeistofdaling tot onder de referentiewaarden voor de patiënt (dit wijst op dehy­ dratie –vochtverlies zonder verandering in het natriumgehalte.)

Bepalende kenmerken

9

4 Dorst 4 Plotseling gewichtsverlies (behalve in derde compartiment) 4 Verlaagde bloeddruk 4 Verhoogde polsfrequentie 4 Verminderde urine-uitscheiding (oligurie) 4 Verhoogde urineconcentratie, verhoogd soortelijk gewicht 4 Verhoogde lichaamstemperatuur 4 Verlaagd polsvolume of verlaagde polsdruk 4 Verandering in psychische toestand 4 Droge huid en slijmvliezen 4 Verminderde huidturgor 4 Zwakte 4 Verminderde veneuze vulling 4 Toegenomen hematocriet

5

Verwijs bij deze diagnose naar een arts.

Vochttekort

189

9

Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten

Etiologische of samenhangende factoren 4 Actief vochtverlies (langs normale weg, via canules of diarree) 4 Falende regulatiemechanismen

Risicogroepen 4 4 4 4

Aandoeningen die invloed hebben op de toegang tot vocht Aandoeningen die invloed hebben op de inname van vocht Verhoogde stofwisseling (bijvoorbeeld door hyperthermie) Zeer hoge of jonge leeftijd; extreem hoog of laag gewicht

190

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op vochttekort > Risk for Deficient Fluid Volume (1978)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor vermindering van het volume van lichaamsvocht (vasculaire, cellulaire of intracellu­ laire dehydratie)

Risicofactoren

9

4 Verminderd vermogen tot inname van vocht 4 Overmatig vochtverlies langs natuurlijke weg (beschrijf, bij­ voorbeeld diarree) 4 Verlies van vocht langs niet-natuurlijke weg (beschrijf, bij­ voorbeeld verblijfskatheter) 4 Overmatig niet waarneembaar vochtverlies 4 Afwijkingen die invloed hebben op de toegang tot vocht, en de inname en absorptie van vocht (bijvoorbeeld immobili­ teit, bewusteloosheid) 4 Geneesmiddelen (bijvoorbeeld diuretica) 4 Factoren die de behoefte aan vocht beïnvloeden (bijvoor­ beeld verhoogde stofwisseling of droge, warme omgeving) 4 Zeer jonge of hoge leeftijd 4 Hyperthermie 4 Kennistekort (vochtbehoefte) 4 Verhoogde vochtuitscheiding 4 Frequent urineren 4 Zeer hoog of laag lichaamsgewicht

Risico op vochttekort

191

9

Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten

Vochthuishouding 4 Voldoende vocht in de intra- en extracellulaire ruimten van het lichaam

192

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Overvulling van vocht6 > Excess Fluid Volume (1982, 1996)

Definitie Verhoogde retentie van isotoon lichaamsvocht

Bepalende kenmerken

9

4 Gewichtstoename binnen korte tijd 4 Grotere opname dan uitscheiding 4 Verandering in de elektrolytenwaarden 4 Toegenomen centrale veneuze druk 4 S3-harttoon 4 Veranderingen in bloeddruk 4 Afwijkende ademhalingsgeluiden (crepitaties, rhonchi) 4 Dyspneu (kortademigheid), orthopneu 4 Vocht in de pleuraholte 4 Longstuwing, verandering in pulmonalisdruk 4 Leverstuwing, positieve hepatojugulaire reflex 4 Anasarca, oligurie, verandering van het soortelijk gewicht 4 Verlaagd ureum; azotemie 4 Verlaagd hemoglobine en verminderd hematocriet 4 Centraalveneuze druk >11 cm waterdruk 4 Verandering in de psychische toestand (rusteloosheid)

6

Verwijs bij deze diagnose naar een arts.

Overvulling van vocht

193

9

Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten

Etiologische of samenhangende factoren 4 Overmatige natriuminname (bijvoorbeeld te hoog isotoon intraveneus vochtgehalte) 4 Overmatige vochtinname 4 Verstoord regulatiemechanisme

Risicogroepen 4 Nierfalen 4 Congestief hartfalen 4 Cirrose 4 Syndroom van Cushing

194

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op verstoorde vochtbalans > Risk for Imbalanced Fluid Volume (1998, 2008)

Definitie Verhoogd risico van afname, toename of snelle verschuivingen van het intravasculaire, interstitiële en/of intracellulaire vocht duidend op verlies, en/of overdaad van lichaamsvocht

Risicofactoren

9

4 Grote invasieve procedure 4 Buikoperatie 4 Ascites 4 Pancreatitis 4 Brandwonden 4 Aferese 4 Darmobstructie 4 Sepsis 4 Traumatisch letsel (bijvoorbeeld heupfractuur)

Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten

Bereidheid tot verbetering …

195

9

Bereidheid tot verbetering van de vochtbalans > Readiness for Enhanced Fluid Balance (2002)

Definitie Patroon van evenwicht tussen de vochtbalans en de biochemi­ sche samenstelling van lichaamsvocht dat volstaat om te voldoen aan de fysiologische behoeften en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Wens/bereidheid om de vochtbalans te verbeteren 4 Stabiel gewicht 4 Voldoende inname voor dagelijkse behoefte; geen overma­ tige dorst 4 Lichtgele urinekleur 4 Soortelijk gewicht binnen normale waarden 4 Vochtige slijmvliezen 4 Goede weefselturgor 4 Urineproductie strookt met vochtinname 4 Geen tekenen van oedeem of dehydratie

Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten

196

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op elektrolytenstoornis > Risk for Electrolyte Imbalance (2008)

Definitie Risico op veranderingen in de elektrolytenbalans, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid

Risicofactoren

9

4 Diarree 4 Endocriene stoornis 4 Verstoorde vochthuishouding (bijvoorbeeld dehydratie, waterintoxicatie) 4 Regulatiestoornis (bijvoorbeeld diabetes insipidus, ­syndroom met onjuiste ADH-secretie) 4 Nierfunctiestoornis 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld medicatie, drains) 4 Braken

Zorgresultaat Elektrolytenbalans 4 Serumelektrolytenbalans

Huiddefect

197

Huiddefect7 > Impaired Skin Integrity (1975, 1998)

Definitie Beschadigde epidermis en/of dermis

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Laesie van het huidoppervlak (epidermis) 4 Vernietiging van huidlagen (dermis) 4 Invasie in lichaamsstructuren (diepe ulceratie)

Zorgresultaat Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor­ maal functioneren

Etiologische of samenhangende factoren 4 Circulatiestoornis, stofwisselingsafwijking 4 Hyperthermie of hypothermie 4 Vochtigheidsgraad 4 Afwijkingen in huidturgor (elasticiteit)

7

Zie ook Decubitus.

9

198

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Ongunstige voedingstoestand (bijvoorbeeld obesitas, uitmergeling) 4 Afwijking in pigmentatie 4 Ontwikkelingsfactoren; psychogene factoren

Risicogroepen 4 Fysieke immobilisatie 4 Verlies van sensibiliteit en/of motoriek (cerebrovasculair accident, ruggenmergletsel) 4 Bewusteloosheid 4 Obesitas 4 Sterke vermagering 4 Immunologische afwijking 4 Straling

9

Risico op huiddefect

199

9

Risico op huiddefect8 > Risk for Impaired Skin Integrity or Risk for Skin Breakdown (1975, 1998)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor ulceratie of excoriatie (ontvelling) van de huid. Gebruik een gestandaardiseerd meetin­ strument (bijvoorbeeld de Braden-schaal) voor de risicofactoren

Risicofactoren 4 Onvermogen om minstens eens per anderhalf à twee uur te verliggen of te verzitten (mobiliteitsbeperking; immobilisatie) 4 Plaatselijke roodheid van de huid (veranderde weefseldoor­ bloeding), in het bijzonder over benige uitsteeksels 4 Gemelde pijn of gevoeligheid plaatselijk, in het bijzonder over benige uitsteeksels (mogelijke beschadiging van dieper gelegen weefsels) 4 Aanwezigheid van schuifkrachten, druk (fixatiemiddelen, langdurige druk door gipsverbanden), wrijving 4 Voedingstekort (bijvoorbeeld tekort aan eiwitten of vitamine C) 4 Excreta/secreta op de huid 4 Benige uitsteeksels 4 Afwijkingen in de huidturgor (verandering in elasticiteit)

8

Zie ook Decubitus.

200

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Verandering in sensibiliteit, cognitietekort (bijvoorbeeld verlaagd bewustzijn) 4 Stofwisselingsafwijking, anemie 4 Circulatiestoornis, oedeem, arteriosclerose 4 Psychogene factoren 4 Hoge vochtigheidsgraad, omgevingstemperatuur 4 Hypothermie of hyperthermie 4 Medicatie (resulterend in afbraak van cellen) 4 Afwijking in pigmentatie 4 Verminderd vetweefsel, benige uitsteeksels 4 Immunologische factoren 4 Chemische stoffen op de huid 4 Straling

Zorgresultaat Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch normaal functioneren

9

Decubitus (specificeer categorie)

201

9

Decubitus (specificeer categorie)9 > Pressure Ulcer

Definitie Beschadiging van de huid, in het bijzonder over benige uitsteek­ sels, samenhangend met langdurig zitten of liggen (specificeer graad)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Ulceratie (beschadiging van het huidoppervlak, vernietiging van de huid, in het bijzonder over benige uitsteeksels) en/of 4 Gemelde pijn, gevoeligheid of gevoelloosheid bij benige uit­ steeksels zonder zichtbare beschadiging van de huid (diepe decubitus)

Categorieën 4 Categorie I: Plaatselijke roodheid; intacte huid. (Niet-­ wegdrukbare roodheid bij een intacte huid. Merk op dat een reactieve hyperemie kan optreden gedurende een periode van één tot drie dagen zolang de druk de bloed­ toevoer belemmerde. Dit mag niet worden verward met graad-1-decubitus.)

9

Verwijs naar een arts indien klachten niet reageren op verpleegkundige maatregelen en indien decubitus verergert tot categorie III of IV.

202

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Categorie II: Plaatselijke roodheid van de huid; geringe ulceratie. (Gedeeltelijk verlies van een laag van epidermis en/of dermis. Het ulcus is oppervlakkig en manifesteert zich klinisch als een schaafwond, blaar of ondiepe krater.) 4 Categorie III: Diepe, exsuderende ulceratie; geen necrose. (Aantasting van alle huidlagen, gepaard gaand met een beschadiging of necrose van onderhuids weefsel, maximaal tot de fascia. Het ulcus manifesteert zich klinisch als een diepe krater, al dan niet met aantasting van het omringende weefsel.) 4 Categorie IV: Diepe ulceratie; necrotisch gebied. Aantasting van alle huidlagen, met weefselnecrose of aantasting van spieren, botten en steunweefsels, en/of pezen of gewrichts­ kapsels. Merk op dat bij categorie IV decubitus ook onder­ mijning of tunneling kunnen optreden.

Zorgresultaat Weefselconditie: huid

9

4 Onbeschadigde huid die fysiologisch normaal functioneert

Etiologische of samenhangende factoren 4 Langdurige druk 4 Wrijving of schuifkrachten 4 Immobiliteit 4 Incontinentie 4 Ondervoeding (eiwitten, vitamine C) 4 Verlies van sensibiliteit en/of motoriek 4 Cognitietekort

Decubitus (specificeer categorie)

203

9

Risicogroepen 4 Hemiplegie, quadriplegie, hemiparese (bijvoorbeeld cerebro­ vasculair accident, dwarslaesie) 4 Orthopedische problemen met immobilisatie (bijvoorbeeld femurfractuur) 4 Bedrust (bijvoorbeeld intensive care)

204

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Weefseldefect (specificeer type) > Impaired Tissue Integrity (1986, 1998)

Definitie Beschadiging van slijmvlies, hoornvlies, huid of onderhuids weefsel (specificeer type weefsel en defect)

Bepalende kenmerken 4 Beschadigd of vernietigd weefsel (bijvoorbeeld hoornvlies, slijmvlies, huid, onderhuids)

Zorgresultaat

9

Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor­ maal functioneren

Etiologische of samenhangende factoren 4 Circulatiestoornis 4 Voedingsteveel of -tekort 4 Vochttekort of overvulling 4 Kennistekort 4 Mobiliteitstekort 4 Irriterende stoffen:

Weefseldefect (specificeer type)

205

5 chemisch (excreten, secreten, medicatie) 5 thermisch (extreem lage/hoge temperatuur) 5 mechanisch (druk, schuifkrachten, wrijving) 5 straling (waaronder radiotherapie)

9

206

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op een allergische reactie > Risk for Allergy Response (2010)

Definitie Verhoogd risico op een buitensporige immuunreactie of reactie op stoffen

Risicofactoren10

9

4 Herhaalde blootstelling aan stoffen uit de omgeving 4 Voorgeschiedenis van een buitensporige immuunreactie op stoffen als: 5 chemische producten (bijvoorbeeld bleek, cosmetica) 5 voedingsmiddelen (bijvoorbeeld pinda’s, schelpdieren, paddenstoelen) 5 stoffen uit de omgeving (bijvoorbeeld schimmel, stof, pollen) 5 farmaceutische middelen (bijvoorbeeld penicilline) 5 insectenbeet (bijvoorbeeld bijensteek) 4 Huidschilfers (van dieren)

Zorgresultaat 4 Afwezigheid van een allergische reactie

10 Zie ook Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen, Allergische reactie op latex en Risico op allergische reactie op latex.

Allergische reactie op latex

207

9

Allergische reactie op latex > Latex Allergy Response (1998)

Definitie Een overgevoeligheidsreactie op producten van natuurlijk rubber

Bepalende kenmerken Type-I-overgevoeligheid 4 Onmiddellijke respons ( Risk for Latex Allergy Response (1998)

Definitie Verhoogd risico voor een overgevoeligheidsreactie op producten van natuurlijk rubber

Risicofactoren 4 Meerdere chirurgische ingrepen, vanaf de vroege jeugd (bij­ voorbeeld spina bifida) 4 Allergie voor bananen, avocado’s, tropische vruchten, kiwi’s, kastanjes 4 Beroepen met dagelijks blootstelling aan latex (bijvoorbeeld artsen, verpleegkundigen, tandheelkundigen) 4 Condities waarbij continue of intermitterend katheterisatie nodig is 4 Voorgeschiedenis van allergische reacties op latex (ballon­ nen, condooms, handschoenen) 4 Allergie voor kerststerren (poinsettia, Euphorbia pulcherrima) 4 Voorgeschiedenis van allergieën en astma

Zorgresultaat Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor­ maal functioneren

210

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Ineffectieve thermoregulatie > Ineffective Thermoregulation (1986)

Definitie Schommelingen in de lichaamstemperatuur tussen hypothermie en hyperthermie

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Schommelingen in de lichaamstemperatuur, onder en boven de normale waarden (zie bepalende kenmerken onder Hypothermie en Hyperthermie)

Zorgresultaat

9

Warmteregulering 4 Evenwicht tussen productie, toename en verlies van lichaamswarmte

Etiologische of samenhangende factoren 4 Schommelingen in de omgevingstemperatuur

Ineffectieve thermoregulatie

211

9

Risicogroepen 4 Trauma of ziekte met invloed op de centrale regulatie 4 Zeer jonge of hoge leeftijd (prematuriteit, immaturiteit, zeer oud)

212

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Hyperthermie > Hyperthermia (1986)

Definitie Lichaamstemperatuur boven normaalwaarden

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Stijging van de lichaamstemperatuur boven de normaalwaarden

Ondersteunende aanwijzingen

9

4 Warme, blozende huid 4 Warm aanvoelen van de huid 4 Verhoging van de ademhalingsfrequentie 4 Tachycardie 4 Insulten of convulsies (een gevolg van hyperthermie)

Zorgresultaat Warmteregulering 4 Evenwicht tussen productie, toename en ver­ lies van lichaamswarmte, leidend tot een normale lichaamstemperatuur

Hyperthermie

213

Etiologische of samenhangende factoren 4 Blootstelling aan een hete omgeving 4 Intensieve lichaamsbeweging 4 Geneesmiddelen/anesthesie 4 Ongeschikte kleding 4 Verhoogde stofwisseling 4 Ziekte of trauma 4 Dehydratie 4 Onvermogen tot of verminderd transpireren

9

214

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Hypothermie > Hypothermia (1986, 1988)

Definitie Lichaamstemperatuur beneden normaalwaarden

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Lichaamstemperatuur beneden normaalwaarden

Ondersteunende aanwijzingen

9

4 Rillen (licht) 4 Koele huid; bleekheid (matige); kippenvel 4 Vertraagde capillaire refill 4 Tachycardie; cyanotische nagelbedden 4 Hypertensie

Zorgresultaat Warmteregulering 4 Evenwicht tussen productie, toename en ver­ lies van lichaamswarmte, leidend tot een normale lichaamstemperatuur

Hypothermie

215

Etiologische of samenhangende factoren Blootstelling aan koele of koude omgeving Ziekte of trauma Onvermogen of verminderd vermogen tot rillen Ondervoeding, vertraagde stofwisseling, inactiviteit, ouderdom 4 Vasodilatatie, verdamping via de huid in koele omgeving 4 Beschadigde hypothalamus 4 4 4 4

9

216

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op instabiele lichaamstemperatuur11 > Risk for Imbalanced Body Temperature (1986, 2000)

Definitie Verhoogd risico de lichaamstemperatuur niet binnen de nor­ maalwaarden te kunnen houden

Risicofactoren

9

4 Ziekte of trauma met invloed op de temperatuurregulatie 4 Verandering van stofwisseling 4 Dehydratie 4 Zeer jonge of hoge leeftijd 4 Sedatie, anesthesie 4 Geneesmiddelen die vasoconstrictie of vasodilatatie veroorzaken 4 Blootstelling aan koude/koele of warme/hete omgeving 4 Inactiviteit of extreme inspanning 4 Ongeschikte kleding voor de omgevingstemperatuur 4 Zeer hoog of laag lichaamsgewicht

11 Zie ook Ineffectieve thermoregulatie.

Risico op instabiele lichaamstemperatuur

217

Zorgresultaat Warmteregulering 4 Evenwicht tussen productie, toename en verlies van lichaamswarmte, leidend tot een normale lichaamstemperatuur

Warmteregulering: pasgeborene 4 Evenwicht tussen productie, toename en verlies van lichaamswarmte gedurende de eerste 28 levensdagen

9

218

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op verstoorde leverfunctie > Risk for Impaired Liver Function (2007)

Definitie Verhoogd risico dat de leverfunctie dermate verstoord is dat de gezondheid erdoor achteruitgaat

Risicofactoren 4 4 4 4

9

Levertoxische medicatie (bijvoorbeeld paracetamol, statines) Hiv en bijkomende infectie Middelenmisbruik (bijvoorbeeld alcohol, cocaïne) Virusinfectie (bijvoorbeeld hepatitis A, hepatitis B, hepatitis C, Epstein-Barr-virus)

Zorgresultaat 4 Functionele leverstofwisselingsprocessen

Risico op instabiele bloedglucosewaarden

219

9

Risico op instabiele bloedglucosewaarden > Risk for Unstable Blood Glucose (2007)

Definitie Risico dat de concentratie glucose (suiker) in het bloed buiten de normaalwaarden varieert

Risicofactoren 4 Gebrek aan behandelvoorschriften voor diabetes (bijvoor­ beeld stappenplan) 4 Niet opvolgen van de behandelvoorschriften voor diabetes (bijvoorbeeld stappenplan) 4 Kennistekort aangaande de behandeling van diabetes (bijvoorbeeld geen stappenplan) 4 Voedingspatroon 4 Onvoldoende bewaken van de bloedglucosewaarden 4 Afstemming van medicatie 4 Geen acceptatie van de diagnose 4 Ontwikkelingsniveau 4 Mentale gezondheidstoestand 4 Fysiek activiteitsniveau 4 Fysieke gezondheidstoestand 4 Zwangerschap

220

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Snelle groeiperioden 4 Stress 4 Gewichtstoename of gewichtsverlies

Zorgresultaat Bloedsuikerconcentratie 4 Glucoseconcentraties blijven binnen de referentiewaarden

9

Notities

Notities

221

9

222

Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Notities

9

223

Uitscheidingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_10

10

224

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Obstipatie > Constipation (1975, 1998)

Definitie Afname van de normale frequentie van de ontlasting, gepaard gaand met moeilijke of onvolledige stoelgang en/of uitzonderlijk droge, harde ontlasting

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Defecatiepatroon: verlaagde frequentie of verminderde hoeveelheid 4 Droge, harde, gevormde ontlasting of zich niet van feces kunnen ontdoen 4 Aangeven een gevoel van een vol rectum te hebben of druk in het rectum te ervaren

10

Ondersteunende aanwijzingen 4 Persen bij stoelgang 4 Pijnlijke stoelgang 4 Gevoelig pijnlijke buik met of zonder palpabele drukweer­ stand; buikpijn 4 Opgezette buik; palpabele massa in het rectum; palpabele massa in de buik 4 Toegenomen druk in de buik 4 Doffe klank bij het bekloppen van de buik; hoorbare darmgeluiden (borborygmus); hyperactief of hypoactief darmgeluid 4 Ernstige flatulentie

Obstipatie

225

10

4 Aanwezigheid van zachte, pasteuze ontlasting in de endeldarm 4 Anorexia, hoofdpijn, maag- en darmklachten, algehele vermoeidheid 4 Misselijkheid, braken 4 Helder rood bloed bij de ontlasting 4 Zwarte of teerachtige ontlasting 4 Bij ouderen (extra kenmerken) 4 Verandering in de psychische toestand 4 Incontinentie voor urine 4 Onverklaarbare valincidenten 4 Verhoogde lichaamstemperatuur

Zorgresultaat Defecatie 4 Vorming van ontlasting en de stoelgang

Etiologische of samenhangende factoren Functioneel 4 Gewoonte de drang om te defeceren te ontkennen/negeren 4 Inadequate toiletgang (bijvoorbeeld wel of niet op tijd zijn, lichaamshouding bij stoelgang, privacy; onregelmatige stoelganggewoonten) 4 Onvoldoende lichaamsbeweging 4 Zwakke buikspieren

Psychische factoren 4 Depressiviteit 4 Emotionele stress 4 Mentale verwardheid

226

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Mechanisch 4 Obesitas 4 Aambeien

Risicogroepen Farmacologisch 4 Overdosis laxantia 4 Lipidenverlagende middelen 4 Calciumcarbonaat; aluminiumhoudende zuurbindende middelen 4 Niet-steroïde ontstekingsremmers 4 Opiaten, sedativa, antidepressiva, fenothiazinen 4 Anticholinergica; bismutzouten 4 Diuretica, sympathicusstimulerende middelen, calciumanta­ gonisten

Mechanisch

10

4 Rectaal abces of rectale zweer; anale fissuren; tumoren; anale strictuur 4 Zwangerschap 4 Megacolon (ziekte van Hirschsprung) 4 Elektrolytenstoornis 4 Rectale prolaps 4 Prostaatvergroting 4 Neurologische stoornis 4 Rectokèle 4 Postoperatieve obstructie

Subjectief ervaren obstipatie

227

10

Subjectief ervaren obstipatie > Perceived Constipation (1988)

Definitie Zelfdiagnose van obstipatie, met misbruik van laxantia, klysma’s en/of zetpillen ten behoeve van een dagelijkse ontlasting

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verwachting van dagelijkse ontlasting, leidend tot overdose­ ring van laxantia, klysma’s en/of zetpillen 4 Verwachting dat stoelgang elke dag op hetzelfde tijdstip plaatsvindt

Zorgresultaat Gezondheidsopvattingen 4 Persoonlijke opvattingen over de gezondheid van de darmen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Cultureel bepaalde of gezinsopvattingen over gezondheid 4 Gebrekkige inschatting 4 Verstoorde denkprocessen

228

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Periodieke obstipatie > Intermittent Constipation Pattern

Definitie Episoden met geen of alleen harde, droge ontlasting, die niet samenhangen met een pathologische toestand

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding of observatie van minstens twee à drie episoden per maand met geen of alleen harde, droge ontlasting 4 Persen bij de stoelgang

Ondersteunende aanwijzingen

10

4 Pijnlijke stoelgang 4 Melding van het gevoel een volle buik of vol rectum te hebben; opgezette buik; rugpijn 4 Melding van een gevoel van druk in het rectum 4 Gebruik van laxantia 4 Hoofdpijn 4 Verminderde eetlust 4 Buikpijn, buikkrampen 4 Palpabele massa 4 Misselijkheid

Periodieke obstipatie

229

10

Zorgresultaat Defecatie 4 Regelmaat in de vorming van ontlasting en de stoelgang

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4

Vezelarme voeding Geringe vochtinname Ontbreken van routine (tijdstip) Verminderd activiteitsniveau Routinematig gebruik van klysma’s, laxantia

Risicogroepen 4 Aambeien 4 Zuurbindende middelen 4 Voorgeschreven bedrust

230

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Risico op obstipatie > Risk for Constipation (1998)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een afname van de nor­ male frequentie van de ontlasting gepaard gaand met moei­ lijke of onvolledige stoelgang en/of uitzonderlijk harde, droge ontlasting

Risicofactoren Voeding 4 Dehydratie, onvoldoende vezelinname, slechte eetgewoon­ ten, verandering in voedsel- en/of eetgewoonten 4 Verminderde peristaltiek van het maag-darmkanaal 4 Gebitsproblemen of onvoldoende mondhygiëne 4 Onvoldoende vochtinname

10

Functioneel 4 Onvoldoende lichaamsbeweging 4 Onregelmatige stoelganggewoonten (bijvoorbeeld wel of niet op tijd zijn) 4 Verandering van gebruikelijke lichaamshouding bij stoelgang 4 Geen privacy 4 Zwakke buikspieren 4 Gewoonte de drang om te defeceren te ontkennen/negeren 4 Recente omgevingsveranderingen die invloed op gewoonten hebben

Risico op obstipatie

231

10

Psychische factoren 4 Depressie 4 Emotionele stress 4 Mentale verwardheid 4 Aluminiumhoudende zuurbindende middelen 4 Anticholinergica 4 Anticonvulsiva 4 Antidepressiva 4 Lipidenverlagende middelen 4 Bismutzouten 4 Calciumantagonisten 4 Diuretica, overmatig laxantiagebruik 4 Niet-steroïde ontstekingsremmers 4 Opiaten, sedativa 4 Fenothiazinen, sympathicusstimulerende middelen

Mechanisch 4 Obesitas, zwangerschap, postoperatieve obstructie 4 Prostaatvergroting 4 Rectale prolaps, rectokèle 4 Rectale of anale strictuur/fissuren/prolaps, rectaal of anaal abces 4 Cerebrovasculair accident 4 Elektrolytenstoornis 4 Aambeien, megacolon (ziekte van Hirschsprung)

Zorgresultaat Defecatie 4 Regelmaat in de vorming van ontlasting en de stoelgang

232

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Diarree > Diarrhea (1975, 1998)

Definitie Uitscheiding van losse, ongevormde ontlasting

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Ten minste drie vloeibare, losse ontlastingen per dag

Ondersteunende aanwijzingen 4 Overmatig darmgeluid 4 Aandrang 4 Buikpijn 4 Kramp

10

Zorgresultaat Defecatie 4 Regelmaat in de vorming van ontlasting en de stoelgang

Etiologische of samenhangende factoren 4 Misbruik van laxantia 4 Sondevoeding

Diarree

233

4 Reizen (micro-organismen in voedsel en water) 4 Alcoholmisbruik 4 Hoge mate van stress of angst

Risicogroepen 4 Infecties (parasieten, gifstoffen) 4 Geneesmiddelen 4 Ontsteking, irritatie 4 Contaminanten 4 Straling 4 Onvoldoende resorptie

10

234

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Incontinentie voor feces > Bowel Incontinence (1975, 1998)

Definitie Verandering van het defecatiepatroon, gekenmerkt door een onwillekeurige uitscheiding van ontlasting

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onwillekeurige uitscheiding van ontlasting

Ondersteunende aanwijzingen Aangeven de stoelgang niet te kunnen uitstellen Geen acht slaan op aandrang tot ontlasting Onvermogen om de aandrang tot defeceren te herkennen Aangeven niet te kunnen waarnemen dat rectum vol is Herkennen dat rectum vol is maar aangeven de gevormde ontlasting niet te kunnen uitscheiden 4 Constant langzaam lekken van zachte ontlasting 4 Fecesgeur 4 Sporen van ontlasting in kleding of beddengoed 4 Rode huid rond de anus 4 Aandrang 4 4 4 4 4

10

Incontinentie voor feces

235

10

Zorgresultaat Continentie voor feces 4 Controle over de uitscheiding van ontlasting uit de darmen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Omgevingsfactoren (bijvoorbeeld een ontoegankelijk toilet) 4 Cognitietekort 4 Afwijkend hoge ingewandsdruk (door gassen) 4 Misbruik van laxantia; voedingsgewoonten 4 Immobiliteit; algehele achteruitgang van de spierspanning (bijvoorbeeld buik, perineum, rectumsluitspier) 4 Fecale impactie 4 Onvolledige lediging van de darmen

Risicogroepen 4 Chronische diarree 4 Afwijking van de rectumsfincter 4 Colorectale laesies 4 Verstoorde reservoircapaciteit (darmen) 4 Geneesmiddelen 4 Beschadiging van de hogere/lagere motorische zenuwen

236

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek1 > Dysfunctional Gastro-intestinal Motility (2008)

Definitie Toegenomen, verminderde, ineffectieve of afwezige motiliteit van het gastro-intestinale systeem

Bepalende kenmerken

10

4 Geen flatus 4 Buikkrampen 4 Opgezette buik 4 Buikpijn 4 Versnelde maaglediging 4 Galkleurig maagresidu 4 Verandering van darmgeluiden (bijvoorbeeld afwezig, verminderd, toegenomen) 4 Diarree 4 Droge ontlasting 4 Moeizame ontlasting 4 Harde ontlasting 4 Toegenomen maagresidu 4 Misselijkheid/braken 4 Oprisping van voedsel

1

Verwijs bij deze diagnose naar een arts.

Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek

237

10

Zorgresultaat Gastro-intestinaal systeem 4 Aanwezigheid van peristaltiek in het gastro-intestinale systeem

Etiologische of samenhangende factoren 4 Angst 4 Enterale voeding 4 Voedselintolerantie (bijvoorbeeld gluten, lactose) 4 Immobiliteit 4 Inname van besmette producten (bijvoorbeeld in voedsel, water) 4 Ondervoeding 4 Farmaceutica (bijvoorbeeld verdovende middelen/opiaten, laxantia, antibiotica, anesthesie) 4 Sedentaire levensstijl

Risicogroepen 4 Hoge leeftijd 4 Prematuriteit 4 Operatie

238

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

 isico op disfunctionele gastro-intestinale R peristaltiek > Risk for Dysfunctional Gastro-intestinal Motility (2008)

Definitie Verhoogd risico op een toegenomen, verminderde, ineffectieve of afwezige motiliteit van het gastro-intestinale systeem

Risicofactoren

10

4 Angst 4 Stress 4 Onhygiënische bereiding van voedsel 4 Verandering van voedsel 4 Verandering van water 4 Voedselintolerantie (bijvoorbeeld gluten, lactose) 4 Gastro-oesofageale refluxziekte 4 Sedentaire levensstijl 4 Immobiliteit 4 Infectie (bijvoorbeeld bacterieel, parasitair, viraal) 4 Farmaceutica (bijvoorbeeld antibiotica, laxantia, verdovende middelen/opiaten, protonpompremmers) 4 Prematuriteit 4 Buikoperatie

Risico op disfunctionele …

239

4 Ouder worden 4 Afgenomen bloedsomloop in het maag-darmkanaal 4 Diabetes mellitus

Zorgresultaat Gastro-intestinaal systeem 4 Aanwezigheid van peristaltiek in het gastro-intestinale systeem

10

240

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Verstoorde urine-uitscheiding > Impaired Urinary Elimination (1973)

Definitie Onwillekeurig urineverlies met redelijk voorspelbare tussenpo­ zen, wanneer een bepaald blaasvolume is bereikt

Bepalende kenmerken 4 Incontinentie 4 Aandrang 4 Nycturie 4 Druppelsgewijs urineren 4 Frequent urineren 4 Dysurie 4 Urineretentie

10

Etiologische of samenhangende factoren 4 Urineweginfectie 4 Anatomische obstructie 4 Multicausaliteit 4 Sensomotorische stoornis

Zorgresultaat Uitscheiding via de urine 4 Voorspelbare uitscheiding van urine

Functionele urine-incontinentie

241

10

Functionele urine-incontinentie > Functional Urinary Incontinence (1986, 1998)

Definitie Onvermogen van een gewoonlijk continent persoon om op tijd het toilet te bereiken en onopzettelijk urineverlies te voorkomen

Bepalende kenmerken 4 Aangeven urine te verliezen vóór het bereiken van het toilet 4 Langere tijd nodig om het toilet te bereiken dan de duur tussen het voelen van 4 de aandrang en het ongecontroleerd urineren (urineverlies voor het bereiken van het toilet) 4 Mogelijk alleen incontinent in de vroege ochtend 4 Vermogen de blaas volledig te ledigen

Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

Etiologische of samenhangende factoren 4 Neuromusculaire beperkingen 4 Verstoord gezichtsvermogen

242

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

4 Cognitietekort 4 Psychische factoren 4 Omgevingsfactoren 4 Verzwakte ondersteunende bekkenstructuur

10

Overloop-urine-incontinentie

243

10

Overloop-urine-incontinentie > Overflow Urinary Incontinence (2007)

Definitie Onwillekeurig urineverlies samenhangend met overrekking van de blaas

Bepalende kenmerken 4 Overrekking van de blaas 4 Hoog residuaal volume na mictie 4 Nycturie 4 Geobserveerd onwillekeurig urineverlies van kleine beetjes urine 4 Aangeven onwillekeurig kleine hoeveelheden urine uit te scheiden

Etiologische of samenhangende factoren 4 Obstructie van de blaasuitgang 4 Detrusor-externe-sfincterdyssynergie 4 Hypocontractiliteit van de blaasspier 4 Fecesimpactie 4 Ernstige bekkenprolaps 4 Bijwerking van anticholinergica

244

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

4 Bijwerking van calciumkanaalblokkers 4 Bijwerking van decongestiva 4 Obstructie van de urethra

Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

10

Reflex-urine-incontinentie

245

10

Reflex-urine-incontinentie > Reflex Urinary Incontinence (1986, 1998)

Definitie Onwillekeurig urineverlies met redelijk voorspelbare tussenpo­ zen, wanneer een bepaald blaasvolume is bereikt

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Voorspelbaar patroon van onwillekeurige blaaslediging 4 Geen gewaarwording van een volle blaas of de aandrang tot blaaslediging 4 Onvermogen om willekeurig het urineren op te houden of te beginnen

Ondersteunende aanwijzingen 4 Gevoel van aandrang zonder het vermogen om willekeurig de blaascontractie tegen te houden 4 Gewaarwordingen die samengaan met een volle blaas (bij­ voorbeeld zweten, onrust en een onbehaaglijk gevoel in de buik) 4 Onvolledige lediging bij een laesie boven het sacraal mictiecentrum 4 Volledige lediging bij een laesie boven het pontien mictie­ centrum

246

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (blaasbeheersing)

Risicogroepen 4 Neurologische stoornis boven het niveau van het sacraal mictiecentrum of het pontien mictiecentrum (bijvoorbeeld myelomeningokèle)

10

Stress-urine-incontinentie

247

10

Stress-urine-incontinentie > Stress Urinary Incontinence (1986)

Definitie Onwillekeurig urineverlies van minder dan 50 milliliter (ml) bij een verhoogde druk in de buik

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemeld of geobserveerd verlies van druppels urine bij verhoogde druk in de buik (niezen, hoesten, opstaan uit lage stoel, lachen)

Ondersteunende aanwijzingen 4 Melding van mictiedrang 4 Frequent urineren (vaker dan om de twee uur)

Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

248

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Zwakke bekkenbodemspieren en slap steunweefsel 4 Overrekking van de blaas tussen blaasledigingen 4 Hoge intra-abdominale druk (bijvoorbeeld obesitas)

Risicogroepen 4 Hoge intra-abdominale druk (bijvoorbeeld zwangerschap) 4 Insufficiëntie van het blaassluitmechanisme 4 Leeftijdgerelateerde veranderingen in bekkenbodemspieren en steunweefsels met het ouder worden 4 Zwakke bekkenbodemspieren en slap steunweefsel

10

Urge-urine-incontinentie

249

10

Urge-urine-incontinentie > Urge Urinary Incontinence (1986)

Definitie Onwillekeurig urineverlies kort na een sterke mictiedrang

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen op tijd het toilet te bereiken met verlies van urine 4 Drang tot urineren (mictiedrang) niet kunnen ophouden of onderdrukken

Ondersteunende aanwijzingen 4 4 4 4

Frequentie (vaker dan om de twee uur urineren) Blaascontractie of -spasme Nycturie (vaker dan twee keer per nacht) Lozing van kleine hoeveelheden (minder dan 10 ml) of juist grote hoeveelheden (meer dan 550 ml)

Zorgresultaat 4 Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

250

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4

Alcohol, cafeïne Verhoging van de vochtinname Verhoging van de urineconcentratie Overrekking van de blaas

Risicogroepen 4 Spasme van de blaas (irritatie van de rekreceptoren van de blaas, bijvoorbeeld blaasinfectie) 4 Verminderde blaascapaciteit (bijvoorbeeld voorgeschiedenis van adnexitis (pelvic inflammatory disease), buikoperaties, verblijfskatheter)

10

Risico op urge-urine-incontinentie

251

10

Risico op urge-urine-incontinentie > Risk for Urge Urinary Incontinence (1998)

Definitie Verhoogd risico op onwillekeurig urineverlies bij een plotse­ linge, sterke aandrang tot urineren

Risicofactoren 4 Ineffectieve gewoonten met betrekking tot de toiletgang 4 Effecten van medicijnen (en ook cafeïne, alcohol) 4 Hyperreflexie van de blaasspier ten gevolge van blaasontsteking 4 Instabiliteit van de blaasspier met verminderde contractiliteit 4 Onwillekeurige ontspanning van de sluitspier 4 Geringe blaascapaciteit 4 Ontsteking van de urethra 4 Tumoren, nierstenen 4 Stoornissen van het centrale zenuwstelsel boven het pontien mictiecentrum

Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

252

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Volledige urine-incontinentie > Total Urinary Incontinence (1986)

Definitie Aanhoudend onvoorspelbaar urineverlies

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Aanhoudend onvoorspelbaar urineverlies zonder rekking van de blaas of onbeheersbare blaascontracties/spasmen 4 Geen vullings- en passagegevoel 4 Geen besef van de incontinentie

Ondersteunende aanwijzingen 4 Nycturie 4 Niet-succesvolle behandeling van de incontinentie

10

Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectieve behandeling van incontinentie

Volledige urine-incontinentie

253

10

Risicogroepen 4 Neuropathie, bijvoorbeeld door trauma (waardoor geen informatie over vullingsgraad kan worden doorgegeven naar de hersenen) 4 Neurologische functiestoornissen (waardoor op onvoorspel­ bare momenten mictie plaatsvindt) 4 Onwillekeurige contracties van de blaasspier (ten gevolge van operatie)

254

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Urineretentie2 > Urinary Retention (1986)

Definitie Incomplete blaaslediging

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Overrekking van de blaas 4 Frequent urineren van kleine hoeveelheden, of geen urine-uitscheiding 4 Urineresidu (100 ml of meer)

Ondersteunende aanwijzingen

10

4 Overloopincontinentie 4 Aangeven van het gevoel een volle blaas te hebben 4 Druppelen 4 Dysurie

Zorgresultaat Blaasfunctie 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

2

Verwijs bij deze diagnose naar een arts, tenzij de diagnose kan worden toegeschreven aan het onvoldoende tijd nemen om de blaas te ledigen bij het urineren.

Urineretentie

255

Etiologische of samenhangende factoren 4 Hoge druk in de urethra (door zwakke blaasspier) 4 Obstructie van urine

Risicogroepen 4 Remming van de reflexboog 4 Sterke sfincter

10

256

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

 ereidheid tot verbetering van de B urine-uitscheiding > Readiness for Enhanced Urinary Elimination (2002)

Definitie Patroon van functioneren van de urinelozing dat volstaat voor de uitscheidingsbehoefte en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken Uiting van bereidheid de urine-uitscheiding te verbeteren Urine strogeel van kleur en reukloos Soortelijk gewicht binnen normale waarden Hoeveelheid urinelozing binnen normaalwaarden met inachtneming van leeftijd/andere factoren 4 Aannemen van goede houding voor het ledigen van de blaas 4 Voldoende vochtinname voor de dagelijkse behoefte 4 4 4 4

10

Zorgresultaat Uitscheiding via de urine 4 Verzameling en uitscheiding van urine met voorspelbare tussenpozen

Notities

Notities

257

10

258

Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Notities

10

259

Activiteitenpatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_11

11

260

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Activiteitsvermogen, verminderd1 (specificeer niveau) > Activity Intolerance (1982)

Definitie Abnormale reactie op de energievergende lichaamsbewegingen bij de gewenste of vereiste algemene dagelijkse levensverrichtingen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding van dyspneu of kortademigheid 4 Geobserveerde ademhalingsproblemen bij inspanning 4 Melding van vermoeidheid (beoordelen in de context van andere aanwijzingen) 4 Verandering in hartfrequentie (in het bijzonder bij hart- of longproblemen) 4 Spierzwakte, gevoeligheid, pijn (in het bijzonder bij neurolo­ gische problemen of problemen met het steun- en bewe­ gingsapparaat)

11 1

Er zijn op dit gebied verscheidene verpleegkundige onderzoeken verricht, maar deze hebben voor een aantal indicatoren geen consistente resultaten opgeleverd. Voorzichtigheid is geboden en de activiteit dient te worden beëindigd indien een verminderd activiteitsvermogen wordt vermoed.

Activiteitsvermogen, verminderd …

261

11

En/of na inspanning: 4 geen normalisatie van de hartfrequentie (naar uitgangs­ waarde) binnen ongeveer drie minuten na beëindiging van de activiteit

Onmiddellijke aandacht en beoordeling vereist 4 Aangeven gevoeligheid/pijn op de borst te ervaren bij inspanning (specificeer inspanningsniveau) 4 Aritmie bij inspanning (specificeer inspanningsniveau) 4 Stijging van diastolische druk met 15 mmHg of meer bij inspanning 4 Met ECG aangetoonde symptomen van ischemie bij inspan­ ning (specificeer inspanningsniveau) 4 Geen tensiestijging bij inspanning 4 Dyspneu in rusttoestand (tenzij dit de uitgangssituatie is)

Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: loopt in normaal tempo een normale afstand op een vlakke ondergrond en beklimt één of meer trappen, maar heeft dan meer last van kortademigheid dan normaal 4 Niveau 2: loopt 150 meter op vlakke ondergrond en beklimt een trap, langzaam maar zonder te stoppen 4 Niveau 3: loopt niet meer dan 15 meter op een vlakke ondergrond zonder te stoppen en is niet in staat één trap te beklimmen zonder te stoppen 4 Niveau 4: is kortademig en moe in rusttoestand

Zorgresultaat Activiteitsvermogen 4 Lichamelijke reactie op dagelijkse handelingen die qua lichaamsbeweging veel energie vergen, specificeer het te bereiken niveau

262

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Algehele zwakte 4 Sedentaire levensstijl

Risicogroepen 4 Verstoorde balans tussen zuurstoftoevoer en behoefte (bij­ voorbeeld bij hart- en vaatziekten, longaandoeningen of veranderingen ten gevolge van veroudering) 4 Toename in activiteitsniveau (bijvoorbeeld bij hartrevalidatie of andere vorm van revalidatie) 4 Langdurige bedrust of immobiliteit; verzwakte conditie

11

Risico op verminderd activiteitsvermogen

263

11

Risico op verminderd activiteitsvermogen > Risk for Activity Intolerance (1982)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een abnormale reactie op energievergende lichaamsbewegingen

Risicofactoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Deconditionering (langdurige bedrust, inactiviteit) Aangetoonde ademhalingsproblemen Aangetoonde hartproblemen Voorgeschiedenis van verminderd activiteitsvermogen Aangetoonde circulatieproblemen Deelname aan revalidatieprogramma Wens of noodzaak tot toename van het activiteitsniveau Onervarenheid met de activiteit Algehele zwakte (chronische ziekte)

Zorgresultaat Activiteitsvermogen 4 Lichamelijke reactie op dagelijkse handelingen die qua lichaamsbeweging veel energie vergen

264

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Sedentaire levensstijl > Sedentary Lifestyle (2004)

Definitie Een door patiënt omschreven manier van leven die gekenmerkt wordt door weinig lichamelijke activiteit

Bepalende kenmerken 4 Keuze voor dagelijkse activiteiten zonder lichamelijke inspanning 4 Tekenen van lichamelijke deconditionering 4 Vermelding voorkeur te hebben voor activiteiten met weinig lichamelijke inspanning

Zorgresultaat Actieve leefstijl 4 Dertig minuten per dag lichamelijke activiteit/sporten

11

Sedentaire levensstijl

265

11

Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (gunstige effecten van lichaamsbeweging voor de gezondheid) 4 Gebrek aan training om voldoende lichaamsbeweging te verkrijgen 4 Gebrek aan mogelijkheden (bijvoorbeeld geen tijd, geld, gezelschap, faciliteiten) 4 Gebrek aan motivatie/interesse

266

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Vermoeidheid > Fatigue (1988, 1998)

Definitie Allesoverheersend en aanhoudend gevoel van uitputting en ver­ minderd vermogen tot lichamelijke en geestelijke inspanning op het gebruikelijke niveau

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Aangeven continu een allesoverheersend energietekort te hebben 4 Onvermogen om gebruikelijke activiteiten te verrichten (lichaamsbeweging, verplichtingen; afname prestaties op werkvloer)

Ondersteunende aanwijzingen

11

4 Toenemende behoefte aan rust; onvermogen het energieni­ veau te herstellen, zelfs na slapen 4 Slaperigheid, vermoeidheid, lusteloosheid 4 Prikkelbaarheid 4 Toename van lichamelijke klachten 4 Verminderd concentratievermogen 4 Verminderd libido 4 Desinteresse in de omgeving 4 Schuldgevoelens vanwege niet nakomen van verantwoorde­ lijkheden

Vermoeidheid

267

11

Zorgresultaat Activiteitsvermogen 4 Afwezigheid van vermoeidheid bij energievergende dage­ lijkse verrichtingen

Etiologische en samenhangende factoren 4 Lichamelijke factoren 4 Slaaptekort 4 Verhoogde lichamelijke inspanning 4 Stress 4 Angst 4 Depressie 4 Saaie leefstijl

Situationele factoren 4 Negatieve levensgebeurtenissen 4 Beroep of werk

Omgevingsfactoren 4 Licht, rumoer tijdens slaap 4 Vocht 4 Temperatuur

Risicogroepen 4 Anemie 4 Ziektetoestand 4 Zwangerschap

268

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Gebrek aan ontspanning > Deficient Diversional Activity (1980)

Definitie Verminderde deelname in recreatieve of vrijetijdsactiviteiten

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Wens iets te doen, zoals lezen 4 Melding van verveling of dutten overdag

Ondersteunende aanwijzingen 4 Aangeven dat de gebruikelijke hobby’s niet in de huidige setting kunnen worden beoefend

Zorgresultaat Vrijetijdsbesteding

11

4 Ondernemen van ontspannende, interessante en leuke acti­ viteiten ter bevordering van het welzijn

Etiologische of samenhangende factoren 4 Langdurige apathie door hospitalisatie 4 Gebrek aan ontspannende activiteiten in de omgeving

Gebrek aan ontspanning

Risicogroepen 4 Frequente langdurige behandelingen 4 Langdurige ziekte 4 Zware belasting door werk of gezin

269

11

270

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Mobiliteitstekort, lichamelijk (specificeer niveau) > Impaired Physical Mobility (1973, 1998)

Definitie Beperking van het zelfstandig doelgericht bewegen in de omgeving

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen om zich doelgericht binnen de fysieke omge­ ving te kunnen voortbewegen 4 Instabiele lichaamshouding bij het uitvoeren van routinema­ tige activiteiten 4 Verminderde spiercontrole, spierkracht of spiermassa

Ondersteunende aanwijzingen

11

4 Veranderde manier van lopen (bijvoorbeeld langzamer lopen, problemen met op gang komen, kleine stapjes maken, met de voeten schuiven, zwalken) 4 Terughoudendheid om te gaan bewegen, bijvoorbeeld uit vrees of door weinig vertrouwen in eigen kunnen 4 Compensatiegedrag, bijvoorbeeld door te fixeren op lichaamsbeweging, meer te letten op het activiteitsvermogen van anderen, te veel controle te willen, zich te richten op het activiteitenniveau van vóór de ziekte of de beperking

Mobiliteitstekort, lichamelijk …

271

11

Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en kan niet zelfstandig activiteiten ondernemen

Zorgresultaat Mobiliteit 4 Vermogen zich doelgericht in de eigen omgeving voort te bewegen, met of zonder hulpmiddelen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd activiteitsvermogen (bijvoorbeeld kortademig bij bewegen; beperkt uithoudingsvermogen door cardiovas­ culaire problemen) 4 Stijfheid van gewrichten of contracturen (beperkte bewegingsuitslag) 4 Pijn, ongemak 4 Aandoening van het bewegingsapparaat (bijvoorbeeld ver­ lies van integriteit van botweefsel) 4 Neuromusculaire stoornis (bijvoorbeeld beperking van de fijne motoriek; van de grove motoriek; ongecoördineerde of hortende bewegingen; tremor bij inspanning) 4 Waarnemings- of cognitietekort (bijvoorbeeld verhoogde reactietijd) 4 Depressieve stemming of angstgevoelens

272

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Sedentaire levensstijl, inactiviteit, deconditionering 4 BMI >75e percentiel voor de leeftijd 4 Voorgeschreven bewegingsbeperkingen (bijvoorbeeld fysieke of medicamenteuze immobilisatie, voorgeschreven bedrust, gebruik van hulpmiddel dat bewegingsvrijheid beperkt, immobilisatie in verband met behandeling)

11

Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau)

273

11

Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau) > Impaired Bed Mobility (1998)

Definitie Beperking in het vermogen zelfstandig te bewegen van de ene naar een andere houding in bed

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Beperkt vermogen om op de andere zij te gaan liggen 4 Beperkt vermogen om rugligging en zitten af te wisselen 4 Beperkt vermogen om te ‘verschuiven’ of in bed van houding te veranderen 4 Beperkt vermogen om rugligging met buikligging af te wisselen 4 Beperkt vermogen om rugligging en zithouding met gestrekte benen af te wisselen

Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig

274

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat Positionering: zelfstandig 4 Vermogen om zelfstandig van lichaamshouding te verande­ ren, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren 4 Coma, sederende middelen 4 Ernstige zwakte/deconditionering 4 Ernstige obesitas 4 Pijn 4 Beperkingen van de omgeving (grootte of soort bed, behandelapparatuur, fixatiemiddelen) 4 Kennistekort (draaien, enzovoort)

Risicogroepen 4 Verlamming 4 Aandoening van het bewegingsapparaat 4 Neuromusculaire stoornis 4 Cognitietekort

11

Beperkt vermogen tot verplaatsing …

275

11

 eperkt vermogen tot verplaatsing B (specificeer niveau) > Impaired Transfer Ability (1998)

Definitie Beperking in het vermogen het eigen lichaam zelfstandig te ver­ plaatsen tussen twee nabijgelegen oppervlakken

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit bed naar stoel en andersom 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen van of naar het toilet of een postoel 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen in of uit een bad of douche 4 Beperkt vermogen zich te verplaatsen tussen twee opper­ vlakken met verschillende hoogte 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit stoel naar auto of andersom 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit stoel naar vloer of andersom 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit staande houding naar vloer of andersom

276

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig

Zorgresultaat Verplaatsingsvermogen 4 Vermogen om zelf de positie van het lichaam te veranderen, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren

11

4 Lichte cognitieve stoornis 4 Deconditionering 4 Kennistekort 4 Beperkende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld hoogte van bed, onvoldoende ruimte, soort rolstoel, behandelapparatuur, fixatie) 4 Verstoord gezichtsvermogen 4 Onvoldoende spierkracht 4 Pijn

Beperkt vermogen tot verplaatsing …

Risicogroepen 4 Verlamming 4 Verlies van de perifere sensatie 4 Ernstige zwakte 4 Ernstige obesitas

277

11

278

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Mobiliteitstekort, rolstoel > Impaired Wheelchair Mobility (1998)

Definitie Beperking in het vermogen tot zelfstandig rolstoelgebruik in de omgeving

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen

11

Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Beperkt vermogen om een handmatige rolstoel op een vlakke of ongelijke ondergrond te bedienen 4 Beperkt vermogen om handmatige rolstoel te bedienen op een stijgende of dalende helling 4 Beperkt vermogen om een handmatige rolstoel te bedienen over een stoeprand 4 Beperkt vermogen om een elektrische rolstoel te bedienen op een vlakke of ongelijke ondergrond 4 Beperkt vermogen om een elektrische rolstoel te bedienen op een stijgende of dalende helling 4 Beperkt vermogen om een elektrische rolstoel te bedienen over een stoeprand

Zorgresultaat Ambulantie: rolstoel 4 Vermogen zich met behulp van een rolstoel te verplaatsen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Mobiliteitstekort, rolstoel

279

11

Etiologische of samenhangende factoren 4 Lichte cognitieve stoornis 4 Deconditionering 4 Kennistekort 4 Beperkende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld trappen, hel­ lingen, ongelijke oppervlakken, onveilige obstakels, afstand, afwezigheid van hulpmiddelen of helpenden, type rolstoel) 4 Verstoord gezichtsvermogen 4 Onvoldoende spierkracht 4 Pijn 4 Sombere stemming 4 Beperkt uithoudingsvermogen

Risicogroepen 4 Verlies van sensorische of neuromusculaire innervatie (bij­ voorbeeld ruggenmergletsel, spierdystrofie, cerebrovasculair accident) 4 Ernstige zwakte 4 Ernstige artritis

280

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Ambulantietekort (specificeer niveau) > Impaired Walking (1998)

Definitie Beperking in het vermogen zich in de omgeving zelfstandig te voet voort te bewegen (met of zonder hulpmiddel, bijvoorbeeld stok, kruk, looprek)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Beperkt vermogen tot traplopen 4 Beperkt vermogen om een vereiste afstand te lopen 4 Beperkt vermogen om op een stijgende of dalende helling te lopen 4 Beperkt vermogen om op ongelijkmatige ondergrond te lopen 4 Beperkt vermogen om een stoeprand op of af te stappen

Functioneringsniveaus

11

4 Niveau 1: heeft apparatuur of hulpmiddel nodig (stok, kruk, looprek) 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie

Ambulantietekort (specificeer niveau)

281

11

4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig

Zorgresultaat Mobiliteit 4 Vermogen zich doelgericht in de eigen omgeving voort te bewegen, met of zonder hulpmiddelen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Cognitieve stoornis 4 Sombere stemming 4 Verstoord gezichtsvermogen 4 Evenwichtsstoornis 4 Deconditionering 4 Beperkende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld trappen, hellingen, ongelijke oppervlakken, onveilige obstakels, fixatiemiddelen, afstand, afwezigheid van hulpmiddelen of helpenden) 4 Vrees (vallen) 4 Onvoldoende spierkracht 4 Beperkt uithoudingsvermogen 4 Contracturen 4 Spier- en skeletaandoening of neuromusculaire stoornis 4 Obesitas 4 Pijn 4 Kennistekort

282

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Risicogroepen 4 4 4 4

11

Verlies van sensibiliteit en/of motoriek Ernstige artritis Ernstige zwakte Amputatie van een ledemaat

Dolen

283

11

Dolen > Wandering (2000)

Definitie Ronddwalend, doelloos of herhaald voortbewegen dat de betrokkene in gevaar brengt; vaak zonder rekening te houden met grenzen, beperkingen of obstakels; kan sporadisch of voort­ durend optreden

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Vaak of voortdurend van de ene plaats naar de andere bewe­ gen, vaak dezelfde locaties opzoekend 4 Persisterend voortbewegen op zoek naar ‘verdwenen’ of onbereikbare mensen 4 Willekeurig voortbewegen 4 Naar privéruimtes bewegen of naar ruimtes waar diegene onbevoegd is 4 Voortbewegen leidt tot onbedoeld van terrein afdwalen 4 Schijnbaar zonder doel lange perioden voortbewegen 4 Niet gemakkelijk van de bewegingsroute af te brengen 4 Voortdurend achternalopen van de mantelzorger 4 Hyperactiviteit 4 Onderzoekend, speurend of zoekend gedrag 4 Perioden van voortbewegen afgewisseld door perioden van stilstand (bijvoorbeeld zitten, staan, slapen) 4 Meermaals verdwalen

284

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Ondersteunende aanwijzingen 4 Zich op verboden terrein begeven 4 Opgejaagd voortbewegen 4 Onvermogen oriëntatiepunten in een bekende omgeving te lokaliseren

Zorgresultaat Veilig wonen 4 Fysieke maatregelen om thuis of in de leefgemeenschap omgevingsfactoren die lichamelijk letsel kunnen veroorza­ ken zo veel mogelijk te beperken

Etiologische of samenhangende factoren

11

4 Cognitieve stoornis, vooral geheugenstoornis, desoriëntatie, stoornissen in het visuospatiële en visuoconstructieve ver­ mogen, (voornamelijk expressieve) taaldefecten 4 Corticale atrofie 4 Premorbide gedrag (bijvoorbeeld extraverte, aimabele per­ soonlijkheid; premorbide dementie) 4 Separatie van vertrouwde mensen en plaatsen 4 Sederende middelen 4 Frustratie, angst, verveling, depressiviteit (agitatie) 4 Overprikkeling of onderstimulatie van sociale of fysieke omgeving 4 Lichamelijke staat of behoefte (bijvoorbeeld honger/dorst, pijn, volle blaas, obstipatie) 4 Tijdstip van de dag

Risico op inactiviteitssyndroom

285

11

Risico op inactiviteitssyndroom2 > Risk for Disuse Syndrome (1988)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een achteruitgang van lichamelijke functies als gevolg van voorgeschreven of onver­ mijdbare inactiviteit van het bewegingsapparaat

Risicofactoren 4 Verlamming 4 Mechanische immobilisatie (bijvoorbeeld gipsverband aan onderste lichaamshelft, tractie, infuus) 4 Voorgeschreven immobilisatie 4 Hevige pijn 4 Bewustzijnsverandering 4 Ernstige depressiviteit

2

Bij de mogelijke complicaties van immobiliteit horen decubitus, obstipatie, stase van secreet in de luchtwegen, trombose, urineweginfectie en/of urineretentie, verminderde kracht of uithoudingsvermogen, orthostatische hypotensie, verminderde bewegingsuitslag van gewrichten, desoriëntatie, verstoord lichaamsbeeld en machteloosheid.

286

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat Immobiliteitsgevolgen: lichamelijk/ psychocognitief 4 Normaal lichamelijk/psychocognitief functioneren

11

Risico op contracturen

287

11

Risico op contracturen > Risk for Joint Contractures

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor verkorting van pezen van beweeglijke gewrichten (rug, hoofd, bovenste en onderste extremiteiten)

Risicofactoren 4 Verlies van beheersing over houdingsspieren 4 Langdurige flexie van gewrichten in zittende of liggende houding 4 Spasticiteit 4 Melding van pijn of gevoeligheid bij bewegen 4 Voorgeschreven bewegingsbeperkingen van gewrichten (bij­ voorbeeld gipsverband, tractie) 4 Afwijkende houding ten gevolge van psychosociale factoren of cognitietekort

Zorgresultaat Gewrichtsbeweeglijkheid 4 Functioneel bewegingsbereik van de gewrichten

288

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zelfverwaarlozing3 > Self-Neglect (2008)

Definitie Verzameling cultureel bepaalde gedragingen aangaande een of meer persoonlijke-zorgactiviteiten die niet volstaat om aan de sociale standaarden van gezondheid en welzijn te voldoen

Bepalende kenmerken 4 Inadequate persoonlijke hygiëne 4 Inadequate hygiëne van de leefomgeving 4 Negeren van gezondheidsbevorderende activiteiten

Zorgresultaat Persoonlijke zorg: hygiëne 4 Zorgt voor de eigen persoonlijke hygiëne en een verzorgd uiterlijk, met of zonder hulpmiddel(en)

11

3

Gibbons S, Lauder W, Ludwick R. Self-neglect: A proposed new NANDA diagnosis. International Journal of Nursing Terminologies and Classifications 2006;17(10):10-8.

Zelfverwaarlozing

289

11

Etiologische of samenhangende factoren 4 Functionele beperking 4 Leefstijl/keuze 4 Syndroom van Capgras 4 Cognitieve stoornis (bijvoorbeeld dementie) 4 Depressie 4 Leerstoornis 4 Vrees (voor opname in een zorginstelling) 4 Controle handhaven 4 Simuleren 4 Middelenmisbruik 4 Ingrijpende levensgebeurtenis

Risicogroepen 4 Disfunctie van de frontale kwab en de executieve functies 4 Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis 4 Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis 4 Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis 4 Depressie

290

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Volledig persoonlijke-zorgtekort (specificeer niveau) > Total Self-Care Deficit

Definitie Onvermogen om zelfstandig te eten, te baden, naar het toilet te gaan, zich aan en uit te kleden en zichzelf te verzorgen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Observatie of betrouwbare melding van onvermogen om zelfstandig te eten, te baden, naar het toilet te gaan, zich aan en uit te kleden en zichzelf te verzorgen

Functioneringsniveaus

11

4 Niveau 1: heeft apparatuur of hulpmiddel nodig (stok, kruk, looprek) 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig

Volledig persoonlijke-zorgtekort …

291

11

Zorgresultaat Persoonlijke zorg 4 Zorgt zelf voor voeding, baden, toiletgang, kleden en uiter­ lijke verzorging (specificeer niveau dat moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithoudingsvermogen 4 Pijn of ongemak 4 Ongecompenseerde waarnemings- of cognitieve stoornis (specificeer) 4 Ongecompenseerde neuromusculaire stoornis (specificeer) 4 Ongecompenseerde stoornis van het bewegingsapparaat (specificeer) 4 Hevige angst 4 Depressie 4 Beperkende omgevingsfactoren

292

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 elfstandigheidstekort in wassen Z (specificeer niveau) > Bathing Self-Care Deficit (1980, 1998)

Definitie Verminderd vermogen om zich geheel of gedeeltelijk te wassen of andere activiteiten op het gebied van de persoonlijke hygiëne te verrichten

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen

11

4 Beperkt vermogen om het eigen lichaam geheel of gedeelte­ lijk te wassen en één of meer van de volgende kenmerken: 4 Verminderd vermogen om water te verkrijgen 4 Verminderd vermogen om bij/aan een waterbron te komen (badkuip, douche, wastafel) 4 Beperkt vermogen om de temperatuur of de straal van het water te reguleren 4 Onvoldoende frequentie van wassen om de persoonlijke hygiëne in stand te houden

Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en neemt niet deel aan persoonlijke zorg op het gebied van wassen en persoonlijke hygiëne

Zelfstandigheidstekort in wassen …

293

11

Zorgresultaat Persoonlijke zorg: wassen 4 Wast zelfstandig het eigen lichaam, met of zonder hulpmid­ delen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Persoonlijke zorg: hygiëne 4 Houdt zelfstandig het eigen lichaam schoon en zorgt voor de uiterlijke verzorging, met of zonder hulpmiddelen (specifi­ ceer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithoudingsvermogen 4 Pijn of ongemak 4 Ongecompenseerde waarnemings- of cognitieve stoornis (specificeer) 4 Ongecompenseerde neuromusculaire stoornis (specificeer) 4 Ongecompenseerde stoornis van het bewegingsapparaat (specificeer) 4 Hevige angst 4 Depressie 4 Beperkende omgevingsfactoren

294

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 elfstandigheidstekort in kleden en uiterlijke Z verzorging (specificeer niveau) > Dressing–Grooming Self-Care Deficit (1980, 1998)

Definitie Verminderd vermogen om zichzelf geheel of gedeeltelijk te kle­ den of te verzorgen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Onvermogen om: 4 kleding uit te zoeken 4 kleding op te pakken 4 kleding voor het bovenlichaam aan te trekken of uit te trekken 4 kleding voor het onderlichaam aan te trekken of uit te trek­ ken (schoenen en sokken aan te doen) 4 kleding te sluiten en ritssluitingen te gebruiken

Ondersteunende aanwijzingen

11

Onvermogen om: 4 kledingstukken te verkrijgen of te vervangen (afhankelijk van situatie) 4 er op een bevredigend niveau goed uit te blijven zien (haren kammen, scheren, enzovoort)

Zelfstandigheidstekort in kleden …

295

11

Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en kan zichzelf niet zelfstandig kle­ den of uiterlijk verzorgen

Zorgresultaat Persoonlijke zorg: kleden 4 Kan zichzelf aan- of uitkleden en uiterlijk verzorgen, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithou­ dingsvermogen (zwakte of vermoeidheid) 4 Pijn, ongemak 4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort 4 Ongecompenseerde neuromusculaire aandoening 4 Ongecompenseerde aandoening van het steun- en bewegingsapparaat 4 Hevige angst 4 Beperkende omgevingsfactoren 4 Situationele depressie 4 Verminderde motivatie of gebrek aan motivatie

296

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 elfstandigheidstekort in eten Z (specificeer niveau) > Feeding Self-Care Deficit (1980, 1998)

Definitie Verminderd vermogen de activiteiten om zichzelf te voeden geheel of gedeeltelijk te verrichten

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Beperkt vermogen om voedsel naar de mond te brengen

Ondersteunende aanwijzingen

11

4 Onvermogen om voedsel klaar te maken voor voedselinname 4 Onvermogen om verpakkingen te openen 4 Onvermogen om voedsel op bestek te krijgen en met bestek om te gaan 4 Onvermogen om kopje of glas op te pakken 4 Onvermogen om een volledige maaltijd te eten 4 Onvermogen om voedsel op een sociaal acceptabele wijze in te nemen 4 Onvermogen om voedsel veilig in te nemen 4 Onvermogen om voldoende voedsel in te nemen

Zelfstandigheidstekort in eten …

297

11

Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en eet niet zelfstandig

Zorgresultaat Persoonlijke zorg: eten 4 Zelfstandig voedsel en drinken bereiden en nuttigen, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithou­ dingsvermogen (zwakte of vermoeidheid) 4 Pijn, ongemak 4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort 4 Ongecompenseerde neuromusculaire aandoening 4 Ongecompenseerde aandoening van het steun- en bewegingsapparaat 4 Hevige angst 4 Beperkende omgevingsfactoren 4 Situationele depressie 4 Verminderde motivatie of gebrek aan motivatie

298

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 elfstandigheidstekort in toiletgang Z (specificeer niveau) > Toileting Self-Care Deficit (1980, 1998)

Definitie Verminderd vermogen om zelfstandig (alle) activiteiten van de toiletgang te verrichten

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen om naar toilet of postoel te gaan 4 Onvermogen om gepaste toilethygiëne ten uitvoer te brengen 4 Onvermogen om met kleding om te gaan bij toiletgang 4 Onvermogen om van toilet of postoel op te gaan

Ondersteunende aanwijzingen 4 Beperkt vermogen om op toilet of postoel te zitten 4 Onvermogen om toilet door te spoelen of postoel te legen

11

Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en gaat niet zelfstandig naar het toilet

Zelfstandigheidstekort in toiletgang …

299

11

Zorgresultaat Persoonlijke zorg: toiletgang 4 Gaat zelfstandig naar het toilet, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren 4 Beperkt vermogen tot verplaatsing of mobiliteitsbeperking 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithou­ dingsvermogen (zwakte of vermoeidheid) 4 Pijn, ongemak 4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort 4 Ongecompenseerde neuromusculaire aandoening 4 Ongecompenseerde aandoening van het steun- en bewegingsapparaat 4 Hevige angst 4 Beperkende omgevingsfactoren 4 Situationele depressie 4 Verminderde motivatie of gebrek aan motivatie

300

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 ertraagde groei en ontwikkeling: V persoonlijke-zorgvaardigheden (specificeer niveau) > Developmental Delay: Self-Care Skills

Definitie Afwijking van de norm voor de betreffende leeftijdsgroep wat de persoonlijke-zorgvaardigheden betreft

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Achterstand in of problemen met persoonlijke-­ zorgvaardigheden die de cliënt, gezien zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, geacht mag worden te beheersen (eten, wassen, toiletgang, kleden/verzorgen)

Ondersteunende aanwijzingen

11

4 Vlak affect 4 Lusteloosheid 4 Verminderde responsiviteit

Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­ middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en kan zichzelf niet verzorgen

Vertraagde groei en ontwikkeling …

301

11

Zorgresultaat Persoonlijke zorg 4 Verricht de elementaire activiteiten voor de persoonlijke verzorging (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren 4 Prikkelarme (sociale, fysieke) omgeving 4 Omgevingsbeperking en stimulatietekort 4 Inadequate verzorging door anderen 4 onverschilligheid 4 niet altijd goed aanspreekbaar zijn 4 meerdere verzorgers 4 Gescheiden zijn (van belangrijke anderen) 4 Effecten van een lichamelijke beperking 4 Afhankelijkheid in verband met behandeling

302

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 ereidheid tot verbetering van de B zelfstandigheid > Readiness for Enhanced Self-Care (2007)

Definitie Patroon waarin iemand voor zichzelf activiteiten uitvoert om aan gezondheidsdoelen te voldoen, dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

11

4 Wens zelfstandiger te worden in de algemene dagelijkse levensverrichtingen 4 Wens zelfstandiger te worden in het handhaven van de gezondheid 4 Wens zelfstandiger te worden in het onderhoud van de eigen ontwikkeling 4 Wens de eigen kennis te vergroten van strategieën voor de persoonlijke zorg 4 Wens om de eigen verantwoordelijkheid voor de persoon­ lijke zorg te vergroten 4 Wens om de persoonlijke zorg te verbeteren

Zorgresultaat 4 Verricht zelfstandig persoonlijke-zorgactiviteiten

Vertraagd herstel na een operatie

303

11

Vertraagd herstel na een operatie > Delayed Surgical Recovery (1998)

Definitie Verlenging van het aantal postoperatieve dagen die iemand nodig heeft om gezondheids- en welzijnsbevorderende initiatieven en activiteiten te kunnen ontplooien

Bepalende kenmerken 4 Moeite met vrij rondbewegen 4 Behoefte aan hulp bij de persoonlijke zorg 4 Vermoeidheid 4 Melding van pijn of ongemak 4 Uitstel van hervatting van werk of spel (bij kinderen) 4 Aangeven naar eigen perceptie meer tijd nodig te hebben voor herstel 4 Aanwijzingen dat de genezing van het geopereerde gebied belemmerd wordt (bijvoorbeeld roodheid, vorming van bindweefsel, exsudaat, immobiliteit)

304

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat Herstelstatus na een ingreep 4 Terugkeer naar het niveau van functioneren van vóór de ingreep na een procedure of kleine chirurgische ingreep met anesthesie of sedatie

Etiologische of samenhangende factoren 4 Nog te ontwikkelen (deze diagnose kan de oorzaak zijn van andere problemen – een etiologische factor)

11

Vertraagde groei en ontwikkeling

305

11

Vertraagde groei en ontwikkeling4 > Delayed Growth and Development (1986)

Definitie Afwijking van de normen die gelden voor de leeftijdscategorie

Bepalende kenmerken 4 Vertraging van of moeite met het uitvoeren van (motorische, sociale of expressieve) vaardigheden die bij de leeftijdsgroep horen 4 Afwijkende lichamelijke groei 4 Onvermogen de persoonlijke verzorging of zelfregulerende activiteiten die bij de leeftijd horen, uit te voeren

Zorgresultaat Groei 4 Bereikt mijlpalen van lichamelijke, cognitieve en psychoso­ ciale ontwikkeling

4

Zie Afwijkende groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden, persoonlijke-zorgvaardigheden, communicatieve vaardigheden.

306

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Inadequate verzorging door anderen 4 onverschilligheid 4 niet altijd goed aanspreekbaar zijn 4 meerdere verzorgers 4 Gescheiden zijn (van belangrijke anderen) 4 Omgevingsbeperking en stimulatietekort 4 Effecten van een lichamelijke beperking 4 Afhankelijkheid in verband met behandeling

11

Risico op vertraagde ontwikkeling

307

11

Risico op vertraagde ontwikkeling5 > Risk for Delayed Development (1998)

Definitie Verhoogde kans op een vertraging van 25 % of meer in de ont­ wikkeling van sociaal of zelfregulerend gedrag of van cognitieve vaardigheden, taalvaardigheid, grove of fijne motoriek

Risicofactoren Prenatale factoren 4 Leeftijd van de moeder 35 jaar 4 Middelenmisbruik 4 Genetische of endocriene stoornissen 4 Inadequate maternale voeding 4 Late, inadequate of gebrek aan prenatale zorg 4 Analfabetisme/onwetendheid, armoede

Lichamelijke factoren 4 Ondervoeding, gebrek aan drijfkracht 4 Insulten 4 Positieve drugstest 4 Hersenletsel (bijvoorbeeld bloeding in postnatale periode, shaken-baby syndrome, mishandeling, ongeval) 4 Visuele of gehoorbeperking, of frequente middenoorontstekingen

5

Zie Afwijkende groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden, persoonlijke-zorgvaardigheden, communicatieve vaardigheden.

308

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Afhankelijkheid van technologie 4 Loodvergiftiging 4 Prematuriteit 4 Chemotherapie, radiotherapie

Psychosociale factoren 4 Deprivatie 4 Geweld 4 Gedragsstoornissen 4 Natuurrampen 4 Psychische stress van mantelzorger, retardatie, ernstige leerstoornis 4 Pleeg- of adoptiekind

Zorgresultaat Herstel na verwaarlozing 4 Ontwikkeling conform de normen voor de leeftijdsgroep

11

Risico op afwijkende groei

309

11

Risico op afwijkende groei > Risk for Disproportionate Growth (1998)

Definitie Verhoogde kans op groei boven de 97e percentiel of onder de 3e percentiel voor de leeftijd, daarbij twee percentielen overschrij­ dend (disproportionele groei)

Risicofactoren Prenatale factoren 4 Aangeboren of genetische afwijkingen 4 Maternale voeding 4 Meerlingzwangerschap 4 Blootstelling aan teratogenen 4 Middelengebruik of -misbruik door de moeder

Lichamelijke factoren 4 Ondervoeding 4 Maladaptief voedingsgedrag 4 Anorexia 4 Onverzadigbare eetlust 4 Infectie 4 Chronische ziekte 4 Loodvergiftiging 4 Prematuriteit

310

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Psychosociale factoren 4 Deprivatie 4 Geweld 4 Natuurrampen 4 Mishandeling door mantelzorger 4 Psychische stress van mantelzorger, ontwikkelingsachter­ stand, ernstige leerstoornis

Zorgresultaat Groei 4 Normale toename van botomvang en lichaamsgewicht gedu­ rende de jaren van de groei

11

Verstoord vermogen tot uitvoeren …

311

11

 erstoord vermogen tot uitvoeren van V huishoudelijke taken > Impaired Home Maintenance (1980)

Definitie Onvermogen om zelfstandig een veilige en groeibevorderende naaste omgeving in stand te houden (specificeer licht, matig, ernstig, potentieel of chronisch)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Door leden van het huishouden gemelde problemen met het op een aangename wijze op orde houden van het huis 4 Vraag om hulp bij het huishouden door leden van het gezin En één of meer van de volgende factoren. 4 Wanordelijke omgeving, herhaaldelijke hygiënische misstan­ den, aanwezigheid van ongedierte of infecties 4 Hinderlijke geuren, ophoping van vuil, voedselresten of hygiënisch afval 4 Ongeschikte woontemperatuur; vuil of afwezig kookgerei, kleding of beddengoed 4 Overbelaste gezinsleden (bijvoorbeeld uitgeput, angstig) 4 Gebrek aan benodigde apparatuur of hulpmiddelen 4 Aanwezigheid van knaagdieren of ander ongedierte 4 Door leden van het huishouden beschreven financiële crises of schulden

312

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat Persoonlijke zorg: instrumentele algemene dagelijkse levensverrichtingen 4 Voert zelfstandig activiteiten uit die nodig zijn om thuis en in de samenleving te functioneren, met of zonder hulpmiddelen

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4 4 4

Ziekte of letsel van de betrokkene of een gezinslid Gebrek aan ondersteunende systemen Onvoldoende organisatie of planning in het gezin Onvoldoende financiële middelen, uitstaande schulden, financiële crises Onbekendheid met buurtvoorzieningen Cognitietekort of verstoord emotioneel functioneren Kennistekort (specificeer gebied) Gebrek aan rolmodellen

Risicogroepen

11

4 Chronische functioneel belemmerende ziekte en vermoeidheid 4 Voorgeschiedenis met gebrek aan rolmodellen op het gebied van huishouden

Disfunctionele beademingsontwenning

313

11

Disfunctionele beademingsontwenning > Dysfunctional Ventilatory Weaning Response (1992)

Definitie Onvermogen zich aan te passen aan een verminderde kunst­ matige beademing, waardoor het ontwenningsproces wordt bemoeilijkt en verlengd (licht, matig, ernstig)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Licht Reageert bij vermindering van de beademing met: 4 onrust 4 lichte stijging van de ademhalingsfrequentie vergeleken met de uitgangswaarde. Eventueel één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 uiting van gevoel van een verhoogde behoefte aan zuurstof, ongemakkelijke ademhaling, vermoeidheid, warmte 4 vragen over mogelijke defecten van de beademingsapparatuur 4 meer aandacht voor de ademhaling

Matig Reageert bij vermindering van de beademing met: 4 lichte stijging van de bloeddruk vergeleken met de uitgangs­ waarde ( Impaired Spontaneous Ventilation (1992)

Definitie Onvermogen om een adequate ademhaling te handhaven voor de instandhouding van het leven als gevolg van verminderde energie of reserves

Bepalende kenmerken 4 Dyspneu 4 Verhoogde stofwisseling 4 Verhoogde rusteloosheid 4 Ongerustheid 4 Toename van gebruik van hulpademhalingspieren 4 Verlaagd ademteugvolume 4 Verhoogde hartfrequentie 4 Verlaagde zuurstofspanning (PaO2) 4 Verhoogde PaCO2 4 Verlaagde zuurstofsaturatie (SaO2)

6

Verwijs bij deze diagnose onmiddellijk naar een arts.

318

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat Ademhaling: gaswisseling 4 Alveolaire uitwisseling van kooldioxide en zuurstof om de arteriële bloedgasconcentraties te handhaven

Etiologische of samenhangende factoren 4 Stofwisselingsfactoren (specificeer) 4 Vermoeidheid van de ademhalingsspieren

11

Ineffectieve luchtwegreiniging

319

11

Ineffectieve luchtwegreiniging > Ineffective Airway Clearance (1980, 1996, 1998)

Definitie Onvermogen om secreties of obstructies uit de tractus respirato­ rius te verwijderen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Afwijkende ademhalingsgeluiden (specificeer locatie): crepitaties (knetterend reutelgeluid), rhonchi, piepende ademhaling 4 Onvermogen de luchtwegen vrij te maken; hoesten onmoge­ lijk of onproductief Met in een later stadium: 4 aangeven kortademig te zijn/problemen met ademhalen te hebben 4 noodzaak tot frequent uitzuigen 4 verhoogde ademhalingsfrequentie (tachypneu) of veran­ derde ademhalingsdiepte 4 verminderd ademgeruis 4 hypoxemie

320

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Ondersteunende aanwijzingen 4 Dyspneu in rust/ bij inspanning 4 Hypercapnie 4 Cyanose

Zorgresultaat Ademhaling: open luchtweg 4 Vrije en onbelemmerde tracheobronchiale doorgang voor de uitwisseling van lucht

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4

Ineffectief hoesten Overmatig taai slijm Verminderde energie, vermoeidheid Pijn (specificeer gebied) Aanwezigheid van een kunstmatige luchtweg

Risicogroepen

11

4 Obstructie in de luchtweg 4 Tracheobronchiale infectie 4 Trauma 4 Waarnemingsstoornis of verstoorde cognitie

Ineffectief ademhalingspatroon

321

11

Ineffectief ademhalingspatroon > Ineffective Breathing Pattern (1980, 1996, 1998, 2010)

Definitie Inspiratie en/of expiratie die onvoldoende ventilatie geeft

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Aangeven kortademig te zijn/problemen met ademhalen te hebben 4 Dyspneu in rust/ bij inspanning 4 Verandering van de ademhalingsfrequentie en/of -diepte 4 Gebruik van hulpspieren bij ademhaling 4 Afname van de vitale capaciteit 4 Neusvleugelen 4 Aangeven angstig of ongerust te zijn 4 Verlaging van de inademingsdruk/uitademingsdruk 4 Verlaging van het ademminuutvolume

Ondersteunende aanwijzingen 4 Ademen door getuite lippen (pursed-lip breathing) 4 Verlengde uitademingsfase 4 Cyanose 4 Orthopneu 4 Neusvleugelen 4 Afwijkende arteriële bloedgaswaarden 4 Vergroting van voor-achterwaartse thoraxdiameter 4 Aannemen van een driepuntshouding

322

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat Ademhaling: gaswisseling 4 Alveolaire uitwisseling van kooldioxide en zuurstof om de arteriële bloedgasconcentraties te handhaven 4 Verplaatsing van lucht in en uit de longen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Angst 4 Vermoeidheid 4 Pijn 4 Kennistekort (compenserende adempatronen) 4 Afwijkingen van het skelet 4 Obesitas 4 Ruggenmergletsel 4 Lichaamshouding 4 Vermoeidheid van de ademhalingsspieren

Risicogroepen

11

4 Neuromusculaire afwijking (bijvoorbeeld ruggenmergletsel, afwijkingen van het skelet, neurologische onrijpheid) 4 Waarnemingsstoornis of verstoorde cognitie 4 Vermoeidheid van de ademhalingsspieren 4 Borstwandafwijking 4 Hyperventilatie 4 Hypoventilatiesyndroom

Verstoorde gasuitwisseling

323

11

Verstoorde gasuitwisseling7 > Impaired Gas Exchange (1980, 1996, 1998)

Definitie Verminderde of overmatige zuurstofopname en/of kooldioxide-­ uitscheiding over het alveolaire-capillaire membraan

Bepalende kenmerken 4 Aangeven kortademig te zijn/problemen met ademhalen te hebben 4 Afwijkende ademhalingsfrequentie/-ritme/-diepte (specificeer) 4 Dyspneu 4 Hypoxemie 4 Hypercapnie 4 Afwijkende bloedgaswaarden, afwijkende arteriële pH 4 Afwijkende huidskleur (bleek, grauw, cyanose) 4 Diaforese 4 Verstoord gezichtsvermogen 4 Tachycardie 4 Onrust, angst 4 Verwardheid, slaperigheid, prikkelbaarheid 4 Hoofdpijn bij het ontwaken

7

Verwijs bij deze diagnose naar een arts.

324

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat Ademhaling: gaswisseling 4 Alveolaire uitwisseling van kooldioxide en zuurstof om de arteriële bloedgasconcentraties te handhaven

Etiologische of samenhangende factoren 4 Verstoorde ventilatie-perfusiebalans 4 Veranderingen in de alveoli of capillairen

11

Verlaagd hartminuutvolume

325

11

Verlaagd hartminuutvolume8 > Decreased Cardiac Output (1975, 1996, 2000)

Definitie Het hart pompt te weinig bloed rond om in de stofwisselingsbe­ hoefte van het lichaam te voorzien

Bepalende kenmerken Veranderd(e) hartfrequentie/-ritme 4 Aritmieën (tachycardie, bradycardie) 4 Hartkloppingen 4 ECG-veranderingen

Veranderde preload 4 Stuwing vena jugularis 4 Vermoeidheid 4 Oedeem 4 Hartgeruis 4 Stijging/daling van de centrale veneuze druk 4 Stijging/daling van de pulmonale arteriële wiggedruk 4 Gewichtstoename

Veranderde afterload 4 Koude/klamme huid 4 Kortademigheid/dyspneu 4 Oligurie

8

Verwijs bij deze diagnose naar een arts.

326

4 4 4 4 4 4

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Verlengde capillaire refill-tijd Zwakke perifere pols Schommelingen van bloeddrukwaarden Toename/afname van de systemische vaatweerstand Toename/afname van de pulmonale vaatweerstand Huidskleurveranderingen (bleekheid)

Veranderd contractievermogen 4 Crepitaties 4 Hoesten 4 Orthopneu/paroxysmale nachtelijke dyspneu 4 Hartminuutvolume Ineffective Peripheral Tissue Perfusion (2008)

Definitie Vermindering van de bloedcirculatie naar de periferie, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid

Bepalende kenmerken

11

4 Geen pols waarneembaar 4 Verandering in de motorische functie 4 Veranderde huidkenmerken (kleur, elasticiteit, haar, vocht­ gehalte, nagels, gevoel, temperatuur) 4 Bloeddrukveranderingen in extremiteiten 4 Claudicatio intermittens 4 Kleur keert niet terug in been bij laten zakken 4 Vertraagde perifere wondgenezing 4 Zwakke pulsaties 4 Oedeem 4 Pijn in de extremiteiten 4 Paresthesieën 4 Bleek worden van huid bij verhogen van ledematen

Zorgresultaat Circulatie 4 Huidtemperatuur en huidskleur binnen normale waarden

Ineffectieve perifere weefselperfusie

329

11

Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort over verergerende factoren (bijvoorbeeld roken, sedentaire levensstijl, lichamelijk trauma, obesitas, zoutgebruik, immobiliteit) 4 Kennistekort over ziekteproces (bijvoorbeeld diabetes, hyperlipidemie, hypertensie) 4 Roken 4 Sedentaire levensstijl

330

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Risico op ineffectieve perifere weefselperfusie > Risk for Ineffective Peripheral Tissue Perfusion (2010)

Definitie Risico op een verminderde bloedcirculatie naar de periferie, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid

Risicofactoren 4 Kennistekort over verergerende factoren (bijvoorbeeld roken, sedentaire levensstijl, lichamelijk trauma, obesitas, zoutgebruik, immobiliteit) 4 Kennistekort over ziekteproces (bijvoorbeeld diabetes, hyperlipidemie) 4 Sedentaire levensstijl 4 Roken 4 Diabetes mellitus 4 Endovasculaire procedure

Zorgresultaat

11

4 Perifere weefselperfusie blijft op niveau

Risico op verminderde …

331

11

 isico op verminderde weefselperfusie, R cardiale > Risk for Decreased Cardiac Tissue Perfusion (2008)

Definitie Risico op een afname van de circulatie in het hart (coronaire vaten)

Risicofactoren9 4 Anticonceptiepil 4 Middelenmisbruik 4 Verhoogd C-reactief proteïne 4 Familiaire voorgeschiedenis van coronaire vaatziekten 4 Hyperlipidemie 4 Hypertensie 4 Hypovolemie 4 Hypoxemie 4 Hypoxie 4 Kennistekort over beïnvloedbare risicofactoren (bijvoor­ beeld roken, sedentaire levensstijl, obesitas)

9

Voor de 23 risicofactoren die NANDA International benoemt, is medische interventie vereist en sommige van deze factoren, zoals leeftijd en geslacht, zijn niet beïnvloedbaar. Verwijs de betreffende persoon naar een arts.

332

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Hartoperatie 4 Harttamponade 4 Spasme van de coronaire vaten 4 Diabetes mellitus

Zorgresultaat Hartcirculatie 4 Bloeddruk, hartfrequentie en huidskleur vallen binnen normale waarden

11

Risico op ineffectieve …

333

11

 isico op ineffectieve weefselperfusie, R gastro-intestinaal > Risk for Ineffective Gastro-intestinal Tissue Perfusion (2008)

Definitie Verhoogd risico op een verminderde gastro-intestinale circulatie

Risicofactoren10 4 Abdominaal aneurysma aortae 4 Abdominaal compartimentsyndroom 4 Afwijkende partiële tromboplastinetijd 4 Afwijkende protrombinetijd-international normalized ratio 4 Acute gastro-intestinale bloeding 4 Acute gastro-intestinale bloeding 4 Leeftijd >60 jaar 4 Anemie 4 Coagulopathie (bijvoorbeeld sikkelcelanemie) 4 Diabetes mellitus 4 Diffuse intravasale bloedstolling 4 Vrouwelijk geslacht 4 Gastroparese (bijvoorbeeld diabetes mellitus) 4 Gastro-oesofageale varices

10 Voor de 23 risicofactoren die NANDA International benoemt, is medische interventie vereist en sommige van deze factoren, zoals leeftijd en geslacht, zijn niet beïnvloedbaar. Verwijs de betreffende persoon naar een arts.

334

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Maag-darmziekte (bijvoorbeeld duodenale of maagzweer, ischemische colitis, ischemische pancreatitis) 4 Hemodynamische instabiliteit 4 Leverdisfunctie 4 Myocardinfarct 4 Onderprestatie linkerventrikel 4 Nierfalen

Zorgresultaat Circulatie 4 Voldoende bloedstroom naar de gastro-intestinale weefsels 4 Cerebrovasculair accident 4 Trauma 4 Roken 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld cardiopul­ monale bypass, geneesmiddelen, anesthesie, maagoperatie) 4 Vaatziekte (bijvoorbeeld perifere vaatziekte, syndroom van Leriche)

Zorgresultaat Circulatie

11

4 Voldoende bloedstroom naar het maag-darmkanaal

Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren

335

11

Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren > Risk for Ineffective Renal Tissue Perfusion (2008)

Definitie Verhoogd risico op vermindering van de bloedcirculatie naar de nieren, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid

Risicofactoren11 4 Roken 4 Blootstelling aan toxinen 4 Infectie (bijvoorbeeld sepsis, lokale infectie) 4 Abdominaal compartimentsyndroom 4 Hoge leeftijd 4 Bilaterale bijnierschorsnecrose 4 Brandwonden 4 Hartoperatie 4 Cardiopulmonale bypass 4 Diabetes mellitus 4 Glomerulonefritis bij vrouwen 4 Hyperlipidemie 4 Hypertensie 4 Hypovolemie 4 Hypoxemie 4 Hypoxie 11 Voor de risicofactoren is medische interventie vereist of ze zijn onbeïnvloedbaar (bijvoorbeeld leeftijd, geslacht); verwijs de patiënt naar een arts.

336

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Maligniteit 4 Maligne hypertensie 4 Metabole acidose 4 Multitrauma 4 Polynefritis 4 Nierarteriestenose 4 Nierziekte (bijvoorbeeld polycysteuze nier) 4 Systemisch inflammatoir responssyndroom (SIRS) 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld geneesmiddelen) 4 Vasculaire embolieën, vasculitis

Zorgresultaat Circulatie 4 Voldoende bloedstroom naar de nieren

11

Risico op ineffectieve weefselperfusie, hersenen

337

11

 isico op ineffectieve weefselperfusie, R hersenen > Risk for Ineffective Cerebral Tissue Perfusion (2008)

Definitie Verhoogd risico op verminderde circulatie in de hersenweefsels

Risicofactoren12 4 Afwijkende partiële tromboplastinetijd 4 Afwijkende protrombinetijd-international normalized ratio 4 Akinetisch linkerventrikelsegment 4 Atherosclerose van de aorta 4 Dissectie van een arterie 4 Atriumfibrilleren 4 Atriale myxoma (boezemtumor) 4 Hersentumor 4 Carotisstenose 4 Aneurysma in de hersenen 4 Coagulopathie (bijvoorbeeld sikkelcelanemie) 4 Cardiomyopathie met dilatatie 4 Diffuse intravasale bloedstolling 4 Embolie 4 Hoofdletsel

12 Voor de 23 risicofactoren die NANDA International benoemt, is medische interventie vereist en sommige van deze factoren, zoals leeftijd en geslacht, zijn niet beïnvloedbaar. Verwijs de betreffende persoon naar een arts.

338

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Hypercholesterolemie 4 Trombose vanuit de linker hartboezem (hartoor) 4 Hypertensie 4 Infectieuze endocarditis 4 Mechanische klepprothese 4 Mitralisklepstenose 4 Neoplasma in de hersenen 4 Recent myocardinfarct 4 Sicksinussyndroom 4 Middelenmisbruik 4 Stollingsremmende therapie 4 Bijwerkingen van een behandeling (operatie met cardiopul­ monale bypass, geneesmiddelen)

Zorgresultaat Circulatie 4 Voldoende bloedstroom naar de hersenweefsels

11

Autonome dysreflexie

339

11

Autonome dysreflexie > Autonomic Dysreflexia (1988)

Definitie Levensbedreigende, ongeremde sympathische reactie van het zenuwstelsel op een schadelijke prikkel na een dwarslaesie op de zevende borstwervel (Th7) of hoger

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Ruggenmergletsel (Th7 of hoger) en één of meer van de vol­ gende kenmerken. 4 Paroxismale hypertensie (plotselinge, periodieke verhoging van de bloeddruk; systolische druk >140 mmHg en diastoli­ sche druk >90 mmHg) 4 Diaforese (boven de laesie) 4 Hoofdpijn (een diffuse pijn in verschillende delen van het hoofd, niet beperkt tot het verzorgingsgebied van een zenuw) 4 Bradycardie of tachycardie (polsfrequentie 100 slagen per minuut) 4 Rode vlekken op de huid (boven laesie); bleekheid onder de laesie 4 Koude rillingen; pilomotorische reflex (kippenvel) 4 Paresthesieën, wazig zien 4 Overmatige bloedtoevoer naar de conjunctiva; verstopte neus

340

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Syndroom van Horner (pupilvernauwing, gedeeltelijke ptosis van het ooglid, enophthalmus, soms anhidrose aan getroffen zijde van het gelaat) 4 Metaalsmaak in de mond 4 Pijn op de borst

Zorgresultaat Neurologische toestand: autonome functie 4 Normale fysiologische coördinatie door het autonome zenuwstelsel van de viscerale en homeostatische functies

Risicogroepen 4 Ruggenmergletsel

Etiologische of samenhangende factoren 4 Overrekking van de blaas 4 Overvulling van de darmen 4 Huidirritatie

11

Risico op autonome dysreflexie

341

11

Risico op autonome dysreflexie > Risk for Autonomic Dysreflexia (1998, 2000)

Definitie Verhoogd risico op een levensbedreigende, ongeremde symp­ hatische reactie van het zenuwstelsel (na een spinale shock) bij iemand met een letsel of dwarslaesie op Th6 of hoger; is gezien bij patiënten met letsel op Th7 en Th8

Risicofactoren 4 Een letsel en laesie op Th6 of hoger en minstens één van de volgende schadelijke prikkels.

Lichamelijke factoren 4 Overrekking van de blaas; spasme van de blaas 4 Katheterisatie 4 Epididymitis, ontsteking van de urethra, urineweginfectie 4 Obstipatie, klysma’s, stimulatie (handmatig of instrumenteel) 4 Pijnlijke of irriterende prikkels onder het letsel 4 Ziekte van het gastro-intestinale systeem (bijvoorbeeld maagzweer, gastro-oesofagale reflux) 4 Overvulling van de darmen 4 Obstipatie, fecale impactie 4 Digitale stimulatie; klysma’s 4 Zetpillen 4 Aambeien 4 Temperatuurschommelingen 4 Menstruatie, seksuele gemeenschap, ejaculatie

342

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Huidprikkeling (bijvoorbeeld decubitus, ingegroeide teenna­ gel, verband, brandwond, uitslag) 4 Groei van botmateriaal in de zachte weefsels van het lichaam, zoals spieren, pezen en fascia

Situationele factoren 4 Positionering, oefeningen voor de bewegingsuitslag, zwan­ gerschap, weeën en bevalling, reactie op medicatie (bijvoor­ beeld decongestiva, sympathicomimetica, vaatvernauwers) 4 Knellende kleding 4 Fracturen 4 Diepe veneuze trombose 4 Ovariumcyste 4 Chirurgische ingrepen

Zorgresultaat Risicobeheersing: dysreflexie 4 Persoonlijke acties teneinde beïnvloedbare gevaren te voor­ komen, te elimineren of te reduceren

11

Risico op wiegendood

343

11

Risico op wiegendood > Risk for Sudden Infant Death Syndrome (2002)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor het plotseling overlijden van een zuigeling Disorganized Infant Behavior (1994, 1998)

Definitie Fysiologisch en gedragsneurologisch gedesintegreerde reactie van de zuigeling op de omgeving

Bepalende kenmerken Fysiologisch /regulatiesysteem 4 Prikkelbaarheid 4 Onvermogen het autonome systeem te remmen: 4 Hartfrequentie (bijvoorbeeld bradycardie, tachycardie, aritmieën) 4 Ademhalingsfrequentie (bijvoorbeeld bradypneu, tachyp­ neu, apneu) 4 Kleur (bijvoorbeeld bleek, cyanotisch, vlekkerig, rood) 4 Zuurstofdesaturatie 4 Intolerantie voor voeden (bijvoorbeeld aspiratie of braken) 4 Tekenen van absences (bijvoorbeeld staren, grijpen, hikken, hoesten, niezen, gapen, zuchten, slappe kaak, open mond, uitstekende tong) 4 Ondervoeding

Motorisch systeem 4 Toegenomen of afgenomen spiertonus; slapte 4 Tremoren, schrikreacties, zenuwtrekkingen, hortende ongecoördineerde bewegingen

346

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Hyperextensie van de extremiteiten, gespreide vingers, gebalde vuisten of handen voor het gezicht, afwijkende primitieve reflexen

Slaap-waaktoestand 4 Diffuse of onduidelijke slaap, snel afwisselen van perioden van waken en slapen 4 Passief wakker (staren, afgekeerde blik) 4 Actief wakker (druk, zorgelijke blik) 4 Geprikkeld of in paniek huilen

Aandacht-interactiesysteem 4 Abnormale reacties op zintuiglijke prikkels (bijvoorbeeld moeilijk te troosten, onvermogen alert te blijven)

Zorgresultaat Functioneren van de prematuur 4 Aanpassing van het fysiologisch en gedragsmatig functi­ oneren aan de buitenbaarmoederlijke omgeving van een baby die na een termijn van 24–37 weken zwangerschap is geboren

Etiologische of samenhangende factoren

11

4 Pijn 4 Orale of motorische problemen 4 Invasieve of pijnlijke procedure 4 Factoren in relatie tot de verzorger

Ontregeling bij de zuigeling

347

11

4 Verkeerd interpreteren van signalen 4 Kennistekort (signalen) 4 Omgevingsprikkels

Risicogroepen 4 Prenatale, aangeboren of genetische afwijkingen, blootstel­ ling aan teratogenen 4 Postnataal: prematuriteit 4 Individuele factoren: zwangerschapsduur, leeftijd vanaf conceptie 4 Onvolgroeid neurologisch systeem, ziekte

348

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Risico op ontregeling bij de zuigeling > Risk for Disorganized Infant Behavior (1994)

Definitie Risico op een fysiologisch en gedragsneurologisch gedesinte­ greerde reactie van de zuigeling op de omgeving

Risicofactoren 4 Pijn 4 Orale of motorische afwijkingen 4 Overstimulatie door omgevingsprikkels 4 Onvoldoende expansiebeperking in of begrenzing van de omgeving 4 Invasieve of pijnlijke procedures

Zorgresultaat

11

4 Aanpassing van het fysiologisch en gedragsmatig functi­ oneren aan de buitenbaarmoederlijke omgeving van een baby die na een termijn van 24–37 weken zwangerschap is geboren

Bereidheid tot verbeterd …

349

11

 ereidheid tot verbeterd georganiseerd B functioneren van de zuigeling > Readiness for Enhanced Organized Infant Behavior (1994)

Definitie Aanpassingspatroon van de fysiologische en gedragssystemen van een zuigeling (de autonome, motorische, slaap/waakregule­ rende, zelfregulerende en aandacht/interactiesystemen), dat naar tevredenheid functioneert maar kan worden versterkt, zodat een hoger niveau van georganiseerde responsen op omgevingsprik­ kels ontstaat

Bepalende kenmerken 4 4 4 4

Stabiele fysiologische meetwaarden Duidelijke slaap-waaktoestanden Enig zelfregulerend gedrag Reactie op visuele of gehoorsprikkels

350

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat Ontwikkeling van het kind: 1 maand 4 Mijlpalen in de lichamelijke, cognitieve en psychosociale groei en ontwikkeling op de leeftijd van 1 maand

Etiologische of samenhangende factoren 4 Prematuriteit 4 Pijn

11

Risico op perifere neurovasculaire stoornis

351

11

Risico op perifere neurovasculaire stoornis13 > Risk for Peripheral Neurovascular Dysfunction (1992)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een stoornis in circulatie, sensibiliteit of beweeglijkheid van een ledemaat

Risicofactoren 4 Immobilisatie 4 Mechanische compressie (bijvoorbeeld tourniquet, spalk, beugel, bandage of fixatiemiddel) 4 Orthopedische chirurgie 4 Trauma 4 Brandwonden 4 Vasculaire obstructie 4 Fracturen

Zorgresultaat Neurovasculaire toestand 4 Circulatie, zintuiglijke waarneming en beweging van extre­ miteiten zijn intact 13 De diagnose omvat drie foci (aanvoer van voedingsstoffen naar weefsels, zintuiglijke waarneming en beweging) en kan daarom op gebied van voeding, stofwisseling, waarneming of activiteit als potentieel disfunctioneel patroon worden gezien.

352

Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Verminderd intracranieel aanpassingsvermogen > Decreased Intracranial Adaptive Capacity (1994)

Definitie Ontregeling van mechanismen die normaal gesproken een toe­ name van het intracraniële vocht compenseren, met als gevolg dat de intracraniële druk herhaaldelijk onevenredig stijgt in reactie op diverse schadelijke of onschadelijke prikkels

Bepalende kenmerken

11

4 Herhaalde stijgingen van >10 mmHg en langer dan vijf minuten na een externe prikkel 4 Uitgangswaarde voor de intracraniële druk >10 mmHg 4 Onevenredige stijging van de intracraniële druk na een enkele omgevingsprikkel (bijvoorbeeld verpleegkundige handeling) 4 Verhoging van de P2-intracraniële drukgolf 4 Hersendruk-reactietestvariantie (volume-drukverhouding = 2, drukvolume-index Sleep Deprivation (1998)

Definitie Langdurige perioden zonder slaap (natuurlijke periode van relatief bewustzijnsverlies), twee tot drie dagen of langer

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemelde klachten over zich niet uitgerust voelen 4 Beschrijving van minder uren slaap dan gebruikelijk gedurende twee tot drie dagen (zo mogelijk bevestigd) En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 stemmingswisselingen 4 rusteloosheid, prikkelbaarheid, angst 4 vermoeidheid, lethargie, slaperigheid overdag 4 zich niet kunnen concentreren 4 zich niet kunnen concentreren, met een achteruitgang in de oriëntatie en de uitvoering van lichamelijke en psychische taken 4 waarnemingsstoornissen (bijvoorbeeld verstoord lichaams­ gevoel, wanen, zich juist op dreef voelen, hallucinaties, acute verwardheid) 4 voorbijgaande paranoïdie, agitatie of opvliegendheid 4 lichte voorbijgaande nystagmus, tremor van de handen

362

Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)

Etiologische of samenhangende factoren

12

4 Onderbrekingen van de slaap (specificeer: bijvoorbeeld omgevingsgeluiden) 4 Langdurig verblijf in een onbekende of ongemakkelijke slaapomgeving 4 Depressie 4 Angst, nachtmerries, nachtangst (bij kinderen) 4 Vrees (specificeer) of waakzaamheid 4 Ontoereikende pijnbestrijding 4 Medicatie (die het slapen belemmert) 4 Activiteiten of werk voor het slapengaan 4 Stress op het werk, veelvuldige dienstwisselingen 4 Leeftijdsgerelateerde verschuiving slaapstadia 4 Onvoldoende activiteit overdag 4 Niet-slaapbevorderende ouderschapstaken 4 Slaapapneu 4 Periodieke beweging van ledematen (bijvoorbeeld restless legs syndroom, nachtelijke spiertrekkingen) 4 Sundowners-syndroom 4 Slaapwandelen 4 Slaapgebonden pijnlijke erecties

Verlaat inslapen

363

12

Verlaat inslapen > Delayed Sleep Onset

Definitie Onvermogen om te slapen wanneer dat verwacht wordt

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Herhaaldelijk gemelde klachten over een onvermogen om in slaap te vallen nadat er minstens 30 tot 45 minuten zijn voorbijgegaan

Ondersteunende aanwijzingen 4 Beschrijft zich niet uitgerust te voelen 4 Prikkelbaarheid 4 Vermoeidheid 4 Met in een later stadium een onvermogen zich te concen­ treren, desoriëntatie en achteruitgang in de uitvoering van lichamelijke en psychische taken

Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)

364

Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Angst 4 Vrees (specificeer) 4 Ontoereikende pijnbestrijding 4 Medicatie 4 Activiteiten of werk voor het slapengaan 4 Stress op het werk 4 Veelvuldige dienstwisselingen/veelvuldige onregelmatige diensten ?

12

Omkering van het slaappatroon

365

12

Omkering van het slaappatroon > Sleep Pattern Reversal

Definitie Verandering in de slaap-waakcyclus waarbij de cliënt voorname­ lijk overdag slaapt in plaats van ’s nachts

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Veelvuldig slapen en dutten overdag en niet kunnen slapen ‘s nachts 4 Wakker zijn gedurende de nachtelijke uren (kan dan ­activiteiten gaan ontplooien)

Ondersteunende aanwijzingen 4 Stemmingswisselingen 4 Nachtelijke prikkelbaarheid

Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)

366

Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Weinig lichaamsbeweging/lichamelijk inspannende activitei­ ten overdag 4 Gebrek aan ontspanning 4 Vrees of waakzaamheid

Risicogroepen 4 Ouderen 4 Ploegendiensten

12

Onderbreking van het slaappatroon

367

12

Onderbreking van het slaappatroon2 > Interrupted Sleep Pattern

Definitie Tijdgebonden ontregeling van de duur en kwaliteit van de slaap (door externe factoren)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Beschrijft door externe factoren te zijn gewekt 4 Verandering van het normale slaappatroon 4 Gemelde klachten zich niet uitgerust te voelen

Ondersteunende aanwijzingen 4 Ontevredenheid over de slaap 4 Verminderd functioneringsvermogen 4 Beschrijft makkelijk in slaap te kunnen vallen

Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)

2

NANDA International gebruikt voor deze conditie de term ‘verstoord slaappatroon’.

368

Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Omgevingstemperatuur 4 Zorgverantwoordelijkheden 4 Verandering in blootstelling aan daglicht/duisternis 4 Onderbrekingen (bijvoorbeeld voor therapeutische maatre­ gelen, monitoring, laboratoriumtests) 4 Te weinig privacy in de slaapomgeving 4 Verlichting 4 Rumoer 4 Hinderlijke geuren 4 Fysieke fixatie 4 Andere slapende(n) 4 Onvertrouwd bed/beddengoed

12

Bereidheid tot verbetering van de slaap

369

12

Bereidheid tot verbetering van de slaap > Readiness for Enhanced Sleep (2002)

Definitie Natuurlijk patroon van periodiek relatief bewustzijnsverlies dat voorziet in voldoende rust, dat de gewenste levensstijl mogelijk maakt en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Uiting van bereidheid om de slaap te verbeteren 4 Hoeveelheid slaap en REM-slaap sluit aan bij de ontwikkelingbehoeften 4 Uiting van een uitgerust gevoel na het slapen 4 Gebruik van slaaprituelen die de slaap bevorderen 4 Sporadisch gebruik van slaapmiddelen om in slaap te kun­ nen komen

Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)

370

Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Notities

12

Notities

Notities

371

12

373

Cognitie- en waarnemingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_13

13

374

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Acute pijn (specificeer type en locatie) > Acute Pain (1978, 1996, 2002)

Definitie Verbale melding of gecodeerde aanduiding voor de aan­ wezigheid van indicatoren van ernstig ongemak (pijn) die korter duurt dan zes maanden (specificeer type en locatie [gewrichtspijn, hoofdpijn, lagerugpijn, pijn in de knie])

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 4 4 4 4 4

4

13

4 4 4

Melding van ernstig ongemak (pijn) En één of meer van de volgende aanwijzingen Behoedzaam gedrag, beschermen van pijnlijk lichaamsdeel Verhoogde spierspanning Gezichtsmasker (bijvoorbeeld ogen missen glans, verslagen uiterlijk, strakke of onsamenhangende bewegingen, grimas) Rusteloosheid, prikkelbaarheid Autonome responsen worden niet gezien bij chronische, stabiele pijn (diaforese; veranderingen in bloeddruk en polsfrequentie; pupilverwijding, verhoogde of afgenomen ademhalingsfrequentie) Afleidend gedrag (bijvoorbeeld kreunen, huilen, ijsberen, andere mensen of activiteiten opzoeken, rusteloosheid) Op zichzelf gericht zijn Vernauwde focus (veranderde tijdsbeleving, terugtrekken uit sociaal contact, verstoord denkproces) Slappe tot stijve houding; pijnverminderende houding

Acute pijn (specificeer type en locatie)

375

Zorgresultaat Pijn, mate van 4 Ernst: Afwezigheid van melding van pijn

Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (pijnbestrijding)

Risicogroepen 4 4 4 4

Postoperatief (bijvoorbeeld pijn aan incisie) Artritis (bijvoorbeeld gewrichtspijn) Cardiaal (bijvoorbeeld pijn op de borst) Letselveroorzakende agentia (biologische, chemische, fysieke), 5 stressgerelateerd 5 posttraumatisch, na letsel of beschadiging

13

376

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Chronische pijn (specificeer type en locatie) > Chronic Pain (1986, 1996)

Definitie Ernstig ongemak (pijn) die langer duurt dan zes maanden (specificeer type en locatie: gewrichtspijn, hoofdpijn, lagerug­ pijn, pijn in de knie)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verbale melding of geobserveerde aanwijzingen van ernstig ongemak (pijn) 4 Ervaren van ernstig ongemak (pijn) gedurende meer dan zes maanden En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Behoedzaam bewegen 4 Veranderd vermogen om eerdere activiteiten te kunnen uitvoeren 4 Vrees voor nieuw letsel 4 Gezichtsmasker (van de pijn) 4 Fysieke en sociale teruggetrokkenheid 4 Anorexia 4 Gewichtsveranderingen 4 Verlaat inslapen, slaaptekort

13

Chronische pijn (specificeer type en locatie)

377

Zorgresultaat Pijn, mate van 4 Ernst: afwezigheid van melding van pijn

Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (chronische-pijnbestrijding)

Risicogroepen 4 Chronische lichamelijke of psychosociale beperking ­(specificeer, bijvoorbeeld kanker)

13

378

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

I neffectief zelfmanagement van pijn (chronisch, acuut) > Ineffective Pain Self-Management

Definitie Geen of onvoldoende gebruik van pijnbestrijdingstechnieken (bijvoorbeeld tijdig vragen om pijnmedicatie, positionering of afleiding)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Communiceren (verbaal of gecodeerd) van pijnomschrijvingen 4 Lang wachten met vragen om medicatie, niet van houding veranderen of afleiding zoeken, of andere pijnbestrijdings­ technieken toepassen

13

En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Behoedzaam gedrag, beschermen van pijnlijk lichaamsdeel 4 Op zichzelf gericht zijn 4 Vernauwde focus (bijvoorbeeld veranderde tijdsbeleving, terugtrekken uit sociaal contact, verstoord denkproces) 4 Afleidend gedrag (bijvoorbeeld kreunen, huilen, ijsberen, andere mensen of activiteiten opzoeken, rusteloosheid) 4 Gezichtsmasker (bijvoorbeeld ogen missen glans, verslagen uiterlijk, strakke of onsamenhangende bewegingen, grimas) 4 Slappe tot stijve spiertonus

Ineffectief zelfmanagement van pijn …

379

13

Zorgresultaat 4 Maakt gebruik van pijnbeheersingstechnieken 4 Ernst: afwezigheid van melding van pijn

Etiologische of samenhangende factoren 4 Onvoldoende kennis (specificeer)

Risicogroepen Postoperatief (bijvoorbeeld pijn aan incisie, fantoompijn) Artritis (bijvoorbeeld gewrichtspijn) Cardiaal (bijvoorbeeld pijn op de borst) Letselveroorzakende agentia (biologisch, chemisch, fysiek, stressgerelateerd) 4 Posttraumatisch 4 4 4 4

380

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Verstoord welbevinden > Impaired Comfort (2008, 2010)

Definitie Subjectief ervaren gebrek aan gemak, verlichting en transcen­ dentie, op het vlak van de lichamelijke, psychospirituele, omge­ vings- en/of sociale dimensie

Bepalende kenmerken 4 Angst 4 Huilen 4 Verstoord slaappatroon 4 Vrees 4 Onvermogen zich te ontspannen, rusteloosheid 4 Prikkelbaarheid, rusteloosheid 4 Klagen, zuchten 4 Vermelding van van onwelbevinden 4 Vermelding dat men het koud of warm heeft 4 Vermelding van verontrustende symptomen 4 Vermelding van honger 4 Vermelding van jeuk 4 Vermelding van onvrede met de situatie 4 Vermelding van ongemak met de situatie

13

Verstoord welbevinden

381

13

Zorgresultaat Comfort 4 Subjectief ervaren lichamelijk en of psychosociaal op zijn/haar gemak zijn

Etiologische of samenhangende factoren 4 Onvoldoende middelen (bijvoorbeeld financieel, sociale ondersteuning) 4 Ziektegerelateerde klachten (specificeer) 4 Gebrek aan controle over de omgeving 4 Gebrek aan privacy 4 Gebrek aan controle over de situatie 4 Onaangename prikkels uit de omgeving 4 Bijwerkingen van de behandeling (bijvoorbeeld medicatie, straling)

382

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

 ereidheid tot verbetering van het B welbevinden > Readiness for Enhanced Comfort (2006)

Definitie Patroon van gemak, verlichting en transcendentie, op het vlak van de lichamelijke, psychospirituele, omgevings-, en/of sociale dimensie, dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 4 4 4

Wens het welbevinden te vergroten Wens het gevoel van tevredenheid te vergroten Uiting van het verlangen naar meer ontspanning Wens problemen beter op te lossen

Zorgresultaat 4 Vermelding van gevoelens van welbevinden

13

Ongecompenseerd zintuiglijk …

383

13

 ngecompenseerd zintuiglijk verlies O (specificeer type/mate)1 > Uncompensated Sensory Loss

Definitie Ongecompenseerde achteruitgang in gehoor, zicht, tast, reuk of kinesthesie (specificeer mate van achteruitgang)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Zicht: onvermogen drukwerk te lezen of voorwerpen of personen te herkennen 4 Gehoor: onvermogen om op normale of fluisterende toon gesproken woorden te herkennen 4 Tast: onvermogen om verschillende kwaliteiten of tac­ tiele sensaties te onderscheiden, of ontbreken van tactiele waarneming 4 Reuk: onvermogen om geuren te herkennen 4 Kinesthesie: onvermogen om de omvang, richting of intensi­ teit van een beweging van het lichaam of een lichaamsdeel te voelen

1

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

384

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat 4 Compenseert het zintuiglijk verlies (wanneer genezing niet mogelijk is)

13

Zintuiglijke overbelasting

385

13

Zintuiglijke overbelasting > Sensory Overload

Definitie Aanwezigheid van meer omgevingsstimuli dan gewoonlijk en/ of monotone omgevingsstimuli

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Vervormde waarneming van zintuiglijke stimuli 4 Aantal of complexiteit van zintuiglijke stimuli is hoger dan gebruikelijk of gewenst (periodiek of continu) 4 Aanwezigheid van aanhoudend intense en/of eentonige stimuli (motor, monitor, licht, stemmen)

Ondersteunende aanwijzingen 4 Achteruitgang in redeneervermogen, probleemoplossend vermogen en/of arbeidsprestatie 4 Vermelding van slaapstoornissen en/of nachtmerries 4 Desoriëntatie (periodiek of algemeen) 4 Korte aandachtsspanne 4 Onrust, gespannen spieren 4 vermelding van vermoeid 4 Prikkelbaarheid, angst 4 Vermelding van een gevoel van controleverlies

386

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat 4 Vermeldt gewenste mate van zintuiglijke prikkels

Etiologische of samenhangende factoren 4 Complexe of monotone omgeving

Risicogroepen 4 Verstoorde cognitieve vermogens (bijvoorbeeld na hoofdletsel) 4 Verminderde stresstolerantie 4 Intensieve monitoring

13

Zintuiglijke onderbelasting

387

13

Zintuiglijke onderbelasting > Sensory Deprivation

Definitie Aanwezigheid van minder sociale en omgevingsstimuli dan gewoonlijk (of minimaal vereist voor oriëntatie)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Minder zintuiglijke stimuli dan gewoonlijk of gewenst ­(auditief, visueel en proprioceptief, stimuli voor de oriëntatie in tijd, plaats) 4 Desoriëntatie of verwardheid (periodiek, generiek, ’s nachts) En/of 4 Hallucinaties, delirium, paranoïdie

Ondersteunende aanwijzingen 4 Apathie 4 Angst

Zorgresultaat 4 Meldt de gewenste mate van zintuiglijke stimuli

388

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Isolatie (beperkt in omgeving) 4 Therapeutische omgevingsbeperkingen (specificeer: isolatie, intensive care, bedrust, tractie, beperkende ziekte, couveuse) 4 Sociaal beperkende omgeving (specificeer: opname in instel­ ling, gebonden aan huis, leeftijdsgebonden beperkingen, verwaarlozing van zuigeling) 4 Ongecompenseerd gezichts- of gehoortekort 4 Verstoorde verbale communicatie

Risicogroepen 4 Aangeboren of verworven zintuigtekort 4 Sociaal isolement 4 Therapeutische isolatie

13

Halfzijdige verwaarlozing

389

13

Halfzijdige verwaarlozing2 > Unilateral Neglect (1986, 2006)

Definitie Geen besef van en geen aandacht voor één lichaamszijde

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvoldoende maatregelen voor positionering en veiligheid met betrekking tot de aangedane lichaamszijde 4 Consistente inattentie van stimuli aan de getroffen lichaamszijde: 5 kijkt niet naar de aangedane lichaamszijde; merkt geen objecten aan de aangedane lichaamszijde op 5 voedsel aan de kant van de aangedane zijde op bord laten liggen

Ondersteunende aanwijzingen 4 Inadequate persoonlijke verzorging van de aangedane lichaamszijde

2

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

390

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat Adaptatie aan een lichamelijke beperking 4 Adaptieve respons op een lichamelijke beperking

Risicogroepen 4 Cerebrovasculair accident of ander(e) neurologisch(e) aandoening/trauma 4 Hemianopsie

13

Kennistekort (specificeer gebied)

391

13

Kennistekort (specificeer gebied)3 > Deficient Knowledge (1980)

Definitie Onvermogen om informatie of uitleg te geven over vaardighe­ den in relatie tot ziektemanagement, procedures, behandeling en/of zelfzorgmanagement (specificeer gebied van kennistekort; bijvoorbeeld persoonlijke zorg, beweeg- of voedingsvoorschrif­ ten bij insulineafhankelijke diabetici)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Vermelding van onvoldoende kennis 4 Onvoldoende onthouden of begrijpen; verkeerd interprete­ ren of verkeerde opvatting van informatie En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Inadequaat uitvoeren van een test of aantonen van een vaardigheid 4 Onjuist antwoorden op vragen 4 Niet kunnen vervolgen na instructies

3

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

392

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Ondersteunende aanwijzingen 4 Vragen om informatie 4 Niet-naleven van gezondheidsvoorschriften 4 Ongepast of overdreven gedrag (bijvoorbeeld hysterisch, vijandig, geagiteerd, apathisch)

Zorgresultaat Kennis 4 Verstrekt op verzoek de gevraagde informatie

Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd in staat om informatie in zich op te nemen (bijvoorbeeld door angst) 4 Geen interesse om te leren 4 Verminderde motivatie om te leren 4 Ongecompenseerd geheugenverlies 4 Onvermogen om gebruik te maken van materialen of informatiebronnen (bijvoorbeeld vanwege culturele of taalverschillen) 4 Onbekendheid met informatiebronnen

Risicogroepen

13

4 Nieuw behandelingsregime 4 Ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Tijdelijk of permanent verstoorde cognitie (intellectueel)

Bereidheid tot kennisvermeerdering

393

13

Bereidheid tot kennisvermeerdering > Readiness for Enhanced Knowledge (2002)

Definitie Aanwezige of te verwerven cognitieve informatie in relatie tot een specifiek onderwerp is toereikend voor de gezondheidsgere­ lateerde doelstellingen en kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 4 4 4

Uiting van interesse om te leren Toont kennis over het onderwerp Gedrag is in overeenstemming met de gemelde kennis Beschrijven van eerdere ervaringen met betrekking tot het onderwerp

Zorgresultaat Kennis 4 Verstrekt op verzoek cognitieve informatie

394

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Ineffectieve planning van activiteiten (taken) > Ineffective Activity (Task) Planning (2008)

Definitie Onvermogen een reeks acties voor te bereiden (met een bepaalde tijdsplanning en onder bepaalde omstandigheden)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 4 4 4

Geen actieplan Geen stapsgewijze organisatie voor een gekozen activiteit Onvoldoende middelen en mogelijkheden Doelstellingen voor gekozen activiteit niet gehaald

En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Vermelding van ongerustheid over een taak die moet wor­ den uitgevoerd 4 Vermeldt erg op te zien tegen een taak die moet worden uitgevoerd 4 Vermeldt bovenmatig bang te zijn voor een taak die moet worden uitgevoerd

Ondersteunende aanwijzingen 4 Voorgeschiedenis met uitstelgedrag

13

Ineffectieve planning van activiteiten (taken)

395

13

Zorgresultaat 4 Organiseert een aantal opeenvolgende deelactiviteiten voor een gekozen activiteit

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4

Gebrek aan ondersteuning van familie Gebrek aan ondersteuning van vrienden Onrealistische opvatting van gebeurtenis Onrealistische opvatting van eigen competentie Verminderd vermogen om informatie te verwerken Defensief vluchtgedrag bij confrontatie met voorstel tot een oplossing

Risicogroepen 4 (Gedrags)patroon van falen 4 Hedonisme (genotzucht) 4 Mentale aandoening

396

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

 isico op ineffectieve planning van R activiteiten (taken) > Risk for Ineffective Activity (Task) Planning (2010)

Definitie Verhoogd risico op het onvermogen een reeks acties voor te bereiden (met een bepaalde tijdsplanning en onder bepaalde omstandigheden)

Risicofactoren 4 Verminderd vermogen om informatie te verwerken 4 Onrealistische beleving van eigen competentie 4 Defensief vluchtgedrag bij confrontatie met voorstel tot een oplossing 4 Voorgeschiedenis met uitstelgedrag 4 Ineffectief ondersteuningssysteem 4 Ontoereikend ondersteuningssysteem 4 Onrealistische kijk op een gebeurtenis 4 Hedonisme (genotzucht)

Zorgresultaat 4 Plant en voltooit gekozen activiteiten

13

Verstoorde denkprocessen

397

13

Verstoorde denkprocessen4 > Disturbed Thought Processes (1973, 1996)

Definitie Verstoring van het cognitief handelen en activiteiten, gerelateerd aan de verwachtingen op grond van de chronologische leeftijd (specificeer type verandering; dit is een brede taxonomische categorie)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken: Beperkt(e) waarneming, oordeelsvermogen, besluitvorming Beperkte aandachtsspanne; snel afgeleid Beperkt vermogen ideeën te begrijpen (te conceptualiseren) of ideeën te ordenen (redeneren en reflectie) 4 Ongepast gedrag; niet op de realiteit gebaseerd denken 4 4 4 4

Ondersteunende aanwijzingen 4 Beperkt vermogen zich dingen te herinneren (zie Ongecom­ penseerd geheugenverlies) 4 Steeds meer met zichzelf bezig (egocentrisme) 4 Hypovigilantie of hypervigilantie 4

NANDA International heeft deze diagnose geschrapt in afwachting van verdere uitwerking. Zie ook Acute verwardheid, Chronische verwardheid, Syndroom van verstoorde omgevingsinterpretatie, Ongecompenseerd geheugenverlies, Geheugenstoornis en Risico op verstoorde cognitie.

398

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat Cognitie 4 Toont vermogen om complexe mentale processen uit te voeren

Etiologische of samenhangende factoren 4 Zintuiglijke overbelasting (complexiteit van de omgeving) 4 Vertraagde ontwikkeling 4 Hevige angst of ernstige depressie

Risicogroepen 4 Dementie; ziekte van Alzheimer 4 Urineweginfectie (bij ouderen) 4 Stoornis in de vochtbalans en/of elektrolytenstoornis 4 Hoofdletsel 4 Misbruik van middelen of alcohol

13

Ineffectieve impulsbeheersing

399

13

Ineffectieve impulsbeheersing > Ineffective Impulse Control (2010)

Definitie Patroon van snel, ongepland reageren op interne of externe ­stimuli zonder rekening te houden met de negatieve gevolgen van deze reacties voor de persoon zelf of anderen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Patroon van doen zonder denken En/of 4 Patroon van persoonlijke vragen stellen ondanks dat dit anderen in verlegenheid brengt 4 Prikkelbaarheid 4 Boosheid

Ondersteunende aanwijzingen 4 Ongepast delen van persoonlijke informatie 4 Te familiair omgaan met vreemden 4 Onvermogen geld te sparen of de financiën te beheren 4 Geweld 4 Driftbuien 4 Sensatiezucht 4 Pathologisch gokken 4 Seksuele promiscuïteit

400

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat 4 Vermindering van snelle ongeplande reacties op stimuli die negatieve gevolgen kunnen hebben

Etiologische of samenhangende factoren 4 Vermoeidheid 4 Chronisch geringe zelfachting 4 Onderlinge afhankelijkheid 4 Schuldgevoelens 4 Ontkenning; ineffectieve coping 4 Vervelende lichamelijke klachten 4 Hopeloosheid 4 Middelenmisbruik 4 Sociaal isolement 4 Stressgevoeligheid 4 Slapeloosheid 4 Wanen 4 Cognitieve of intellectuele beperking, ontwikkelingsstoornis, stemmingsstoornis, persoonlijkheidsstoornis, verstoord lichaamsbeeld 4 Omgeving die tot frustraties kan leiden

Risicogroepen

13

4 4 4 4 4

Economisch achtergesteld zijn Organische hersenstoornis Seksuele promiscuïteit Pathologisch gokken Uiting van suïcidale gevoelens

Aandacht-concentratietekort

401

13

Aandacht-concentratietekort > Attention–Concentration Deficit

Definitie Onvermogen om gerichte aandacht vast te houden

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen om zich gedurende een langere periode ­(bijvoorbeeld meer dan vijf minuten) met een activiteit bezig te houden 4 Makkelijk afgeleid door een willekeurige stimulus 4 Onvoldoende gerichte aandacht

Ondersteunende aanwijzingen 4 Onvermogen stimuli te negeren 4 Verhoogde gevoeligheid voor stimuli 4 Rusteloosheid 4 Verwardheid 4 Agitatie, frustratie en/of boosheid

402

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat Concentratie 4 Toont het vermogen om de aandacht op een specifieke ­stimulus te richten

Risicogroepen 4 Hersenletsel 4 Ziekte van Alzheimer

13

Acute verwardheid

403

13

Acute verwardheid > Acute Confusion (1994, 2006)

Definitie Abrupt optreden van reversibele stoornissen in de bewust­ zijnsniveau, de aandacht, de cognitie, en de waarneming die zich in korte tijd ontwikkelen

Bepalende kenmerken 4 Schommelingen in cognitie 4 Schommelingen in bewustzijnsniveau 4 Schommelingen in slaap-waakritme 4 Schommelingen in psychomotorische activiteit 4 Toegenomen agitatie of rusteloosheid 4 Verkeerd waarnemen 4 Gebrek aan motivatie om doelgericht gedrag te initiëren 4 Gebrek aan motivatie om doelgericht gedrag vol te houden 4 Gebrek aan motivatie om zinvol gedrag te initiëren 4 Gebrek aan motivatie om zinvol gedrag vol te houden 4 Hallucinaties

Zorgresultaat Cognitieve oriëntatie 4 Toont het vermogen om nauwkeurig persoon, plaats en tijd aan te duiden

404

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Alcoholmisbruik 4 Middelenmisbruik 4 Delirium 4 Schommelingen in het slaap-waakritme

Risicogroepen 4 Dementie 4 Leeftijd >60 jaar 4 Oudere in een instelling 4 Verhuizing van ouderen (bijvoorbeeld naar een verpleeghuis)

13

Risico op acute verwardheid

405

13

Risico op acute verwardheid > Risk for Acute Confusion (2007)

Definitie Verhoogd risico op een abrupt optreden van reversibele stoor­ nissen in de bewustzijnsniveau, de aandacht, de cognitie, en de waarneming die zich in korte tijd ontwikkelen

Risicofactoren 4 Alcoholgebruik 4 Verminderde mobiliteit 4 Vermindering van fixatiemiddelen 4 Dementie 4 Schommelingen in het slaap-waakritme 4 Beroerte in de voorgeschiedenis 4 Verstoorde cognitie 4 Infectie 4 Mannelijk geslacht 4 Geneesmiddelen/drugs: anticholinergica, opioïden, psycho­ actieve medicatie, difenhydramine 4 Polyfarmacologie 4 Anesthesie 4 Metabole afwijkingen; azotemie 4 Verlaagd hemoglobine 4 Dehydratie 4 Elektrolytenstoornis 4 Verhoogd creatinine/BUN (blood-urea nitrogen)

406

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

4 Ondervoeding 4 Leeftijd >60 jaar 4 Pijn 4 Sensorische deprivatie 4 Middelenmisbruik 4 Urineretentie

Zorgresultaat Cognitieve oriëntatie 4 Toont het vermogen om nauwkeurig persoon, plaats en tijd aan te duiden

13

Chronische verwardheid

407

13

Chronische verwardheid > Chronic Confusion (1994)

Definitie Irreversibele, langdurige en/of progressieve achteruitgang van intellect en persoonlijkheid die wordt gekenmerkt door een ver­ minderd vermogen tot interpretatie van omgevingsprikkels en intellectuele gedachtegang die tot uiting komt in stoornissen in geheugen, oriëntatie en gedrag

Bepalende kenmerken 4 Klinische aanwijzingen voor organische stoornissen 4 Veranderde interpretatie van of reactie op stimuli 4 Progressief of langdurig verstoorde cognitie 4 Onveranderd bewustzijnsniveau 4 Socialisatieproblemen 4 Geheugenstoornis (korte of lange termijn) 4 Persoonlijkheidsverandering

Zorgresultaat Cognitie 4 Vermogen om complexe mentale processen uit te voeren (indien niet oplosbaar, voorkom letsel; zie: Risico op letsel)

408

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Risicogroepen 4 Ziekte van Alzheimer 4 Psychose bij Korsakov-syndroom 4 Multi-infarctdementie 4 Cerebrovasculair accident 4 Hoofdletsel 4 Leeftijd >60 jaar 4 Delirium

13

Syndroom van verstoorde …

409

13

 yndroom van verstoorde S omgevingsinterpretatie > Impaired Environmental Interpretation Syndrome (1994)

Definitie Consequent gebrek aan oriëntatie in tijd, plaats, persoon of omstandigheden, gedurende meer dan drie tot zes maanden, waardoor een beschermende omgeving noodzakelijk is

Bepalende kenmerken 4 Consequente desoriëntatie in een bekende en onbekende omgeving gedurende meer dan drie tot zes maanden 4 Chronische verwardheid 4 Achteruitgang in het beroepsmatige of sociale functioneren ten gevolge van geheugenverlies 4 Onvermogen om eenvoudige aanwijzingen of instructies op te volgen 4 Onvermogen tot redeneren 4 Onvermogen tot concentratie 4 Traag antwoorden op vragen

Zorgresultaat Cognitieve oriëntatie 4 Toont het vermogen om nauwkeurig persoon, plaats en tijd aan te duiden

410

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Depressie 4 Alcoholisme

Risicogroepen 4 Dementie (ziekte van Alzheimer, multi-infarctdementie, frontotemporale dementie, dementie bij aids) 4 Ziekte van Parkinson 4 Ziekte van Huntington

13

Ongecompenseerd geheugenverlies

411

13

Ongecompenseerd geheugenverlies > Uncompensated Memory Loss

Definitie Verminderd vermogen om zich recente gebeurtenissen en activi­ teiten te herinneren

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Frequente episoden van onvermogen om zich recente gebeurtenissen, informatie, activiteiten, namen en/of plaat­ sen te herinneren 4 Geen (succesvolle) gebruikmaking van hulpmiddelen of technieken om het geheugen te ondersteunen

Ondersteunende aanwijzingen 4 Onvermogen zich aangeleerde activiteiten, namen en plaat­ sen te herinneren 4 Beginnen met activiteiten en enkele seconden of minuten later de reden hiervoor vergeten 4 Onvermogen problemen te begrijpen of op te lossen ten gevolge van een tekort in het kortetermijngeheugen ­(minuten, uren)

412

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat Geheugen 4 Vermogen om cognitief opgeslagen informatie met of zon­ der compensatiemiddelen naar boven te halen en hiervan verslag te doen

Risicogroepen 4 Ziekte van Alzheimer 4 Degeneratieve neurologische aandoeningen

13

Geheugenstoornis

413

13

Geheugenstoornis > Impaired Memory (1994)

Definitie Onvermogen zich bepaalde informatie of gedragsmatige vaar­ digheden te herinneren (geheugenstoornissen kunnen een pathofysiologische of situationele oorzaak hebben en voorbij­ gaand of permanent van aard zijn)

Bepalende kenmerken 4 Observatie of melding van vergeetachtigheid 4 Onvermogen zich te herinneren of een bepaald gedrag is uitgevoerd 4 Onvermogen een nieuwe vaardigheid of informatie te leren of onthouden 4 Onvermogen een eerder geleerde vaardigheid uit te voeren 4 Onvermogen zich feitelijke informatie te herinneren 4 Onvermogen zich recente of langer geleden gebeurtenissen te herinneren 4 Vergeten iets te doen op het geplande tijdstip

Zorgresultaat Geheugen 4 Vermogen om op cognitieve wijze opgeslagen informatie naar boven te halen en hiervan verslag te doen

414

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Acute of chronische hypoxie 4 Anemie 4 Verlaagd hartminuutvolume 4 Verstoorde vochtbalans en elektrolytenstoornis 4 Neurologische aandoeningen 4 Buitensporige storing uit de omgeving

13

Risico op verstoorde cognitie

415

13

Risico op verstoorde cognitie > Risk for Cognitive Impairment

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een stoornis in het geheugen, het redeneervermogen, het oordeelsvermogen en de besluitvorming

Risicofactoren Gebruik van tranquillizers, sedativa Gebrek aan initiatief om voor cognitieve stimulatie te zorgen Borderline neurofysiologische pathologie Gebondenheid aan een omgeving met weinig cognitieve sti­ mulans (waarneming, probleemoplossing, besluitvorming) 4 Gehoor- en/of gezichtsbeperking, gecombineerd met ver­ minderde stimulering en/of hervestiging 4 4 4 4

Zorgresultaat Cognitie 4 Toont vermogen om complexe mentale processen uit te voeren

416

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

 ereidheid tot verbetering van de B besluitvorming > Readiness for Enhanced Decision Making (2007)

Definitie Patroon van kiezen voor een bepaalde aanpak om te voldoen aan korte- en lange termijn gezondheidsdoelen en dat kan wor­ den versterkt

Bepalende kenmerken 4 Wens het vermogen tot besluiten nemen te vergroten 4 Wens de congruentie te vergroten tussen beslissingen en persoonlijke waarden 4 Wens de congruentie te vergroten tussen beslissingen en sociaal-culturele waarden 4 Wens om de analyse van de risico/batenverhouding van beslissingen te verbeteren 4 Wens de keuzes, nodig voor een goede besluitvorming beter te begrijpen 4 Wens de betekenis van keuzes beter te begrijpen 4 Wens betrouwbare gegevens te kunnen gebruiken om beslis­ singen op te baseren

Zorgresultaat

13

Besluitvorming 4 Toont het vermogen om een beoordeling te maken en te kiezen tussen twee of meer alternatieven

Beslisconflict (specificeer)

417

13

Beslisconflict (specificeer) > Decisional Conflict (1988)

Definitie Onzekerheid over de te nemen actie wanneer de mogelijke acties een risico, verlies of bedreiging van de waarden en opvattingen met zich meebrengen (specificeer waar het conflict zich vooral op richt, bijvoorbeeld operatie, behandeling, abortus, scheiding of andere levensgebeurtenissen)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Trage besluitvorming en/of aarzelen tussen de keuzemogelijkheden 4 Melding van onzekerheid over de keuzemogelijkheden 4 Melding van gevoelens van onrust bij pogingen tot besluitvorming 4 Lichamelijke verschijnselen van nood of spanning (bijvoor­ beeld verhoogde hartfrequentie, verhoogde spierspanning of rusteloosheid)

Ondersteunende aanwijzingen 4 Melding van ongewenste gevolgen van overwogen alternatieven 4 Twijfelen aan persoonlijke waarden en overtuigingen bij pogingen tot besluitvorming 4 Op zichzelf gericht zijn

418

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat Besluitvorming 4 Toont het vermogen om een beoordeling te maken en te kiezen tussen twee of meer alternatieven

Etiologische of samenhangende factoren 4 Vermeende bedreiging van het waardensysteem 4 Onduidelijke persoonlijke waarden 4 Gebrek aan ervaring met besluitvorming of bemoeienis met de besluitvorming; gebrek aan relevante informatie; verschil­ lende of tegenstrijdige informatiebronnen 4 Gebrek aan ondersteunende systemen

Risicogroepen 4 Beslissingen over hervestiging (bijvoorbeeld verpleeghuis, verhuizing) 4 Terminale ziekte (behandelvoorkeuren) 4 Chirurgische of behandelopties 4 Misbruiksituaties

13

Notities

Notities

419

13

420

Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Notities

13

421

Zelfbelevingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_14

14

422

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Vrees (specificeer object)1 > Fear (1980, 1996, 2000)

Definitie Gevoel van onheil dat gekoppeld is aan een aanwijsbare bron die de cliënt als bedreiging of gevaar voor zichzelf ervaart (specifi­ ceer object, bijvoorbeeld prognose, resultaat van een operatie, overlijden, invaliditeit)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding van gevoelens van vrees, nerveusheid, bezorgdheid voor een dreigende gebeurtenis, persoon of object, en dit als bedreiging voor zichzelf ervaren 4 Beschrijving (al dan niet met hulp) van de focus van de ervaren dreiging of gevaar (potentieel, feitelijk of ingebeeld) 4 Vernauwde aandacht met progressief verloop naar fixatie (toenemende ernst) En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Onrust, niet stil kunnen zitten 4 Toename in aantal vragen en verzoeken om informatie 4 Verhoogde hartfrequentie, verhoogde ademhalingsfrequentie 4 Verhoogde spierspanning

14

1

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

Vrees (specificeer object)

423

14

4 Meer of sneller praten 4 Waakzaamheid, onderzoekend gedrag 4 Trillende stem, verandering in toonhoogte 4 Tremor van de handen 4 Diaforese 4 Verminderde productiviteit 4 Prikkelbaarheid

Ernstig 4 Angst 4 Onzekerheid 4 Nood 4 Slaapstoornis 4 Verwardheid (bij ouderen)

Zorgresultaat Vrees 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­ heid met een bekende oorzaak

Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort; onbekendheid met omgevingservaring(en) 4 Subjectief ervaren onvermogen om invloed uit te oefenen op de gebeurtenissen (zie Machteloosheid) 4 Taalbarrière 4 Zintuiglijke beperking (specificeer) 4 Fobische prikkel

424

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risicogroepen 4 Chirurgische of diagnostische procedures 4 Operatie 4 Eerste opname in instelling 4 Overgang van instelling naar zelfzorg 4 Gebrek aan sociale ondersteuning (in stressvolle situatie)

14

Angst

425

14

Angst > Anxiety (1973, 1982, 1998)

Definitie Vaag gevoel van onbehagen of onveiligheid met een voor de betrokkene meestal onduidelijke of onbekende bron

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Aangeven zich ‘nerveus’, ongerust, gespannen, bang, bezorgd of ‘angstig’ te voelen 4 Aangeven een vaag, onbehaaglijk gevoel van bezorgdheid te hebben over niet-specifieke gevolgen van gebeurtenissen of veranderingen in het leven En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Vermeldt zich niet te kunnen ontspannen, zenuwachtigheid 4 Verhoogde spierspanning, schuifelen met de voeten, handen armbewegingen, trillen, trillende handen, beven 4 Gespannen gezicht 4 Gebrek aan concentratie 4 Slapeloosheid 4 Sympatische reacties (verhoogde hartfrequentie, verhoogde ademhalingsfrequentie, pupilverwijding)

426

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Ondersteunende aanwijzingen 4 Focus op zichzelf 4 Melding van pijnlijke en aanhoudende gevoelens van toenemende hulpeloosheid, tekortschieten, spijt (zie ook Ineffectieve coping) 4 Rusteloosheid, beweeglijkheid, toegenomen transpiratie 4 Bovenmatige opwinding, overprikkeld, zenuwachtig of bang zijn 4 Verhoogde behoedzaamheid, vluchtig om zich heen kijken, weinig oogcontact, gespannen gezicht, trillende stem 4 Verminderde productiviteit 4 Zoekend rondkijken, waakzaamheid, beperkte aandacht 4 Prikkelbaarheid, beklemming, van slag zijn

Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­ heid met een onbekende oorzaak

Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezondheidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen) 4 Onbevredigde behoeften (specificeer) 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting 4 Onzekerheid

14

Lichte angst

427

14

Lichte angst > Mild Anxiety

Definitie Verhoogd activeringsniveau, gekoppeld aan een verwachte (niet-specifieke) bedreiging voor het individu of voor belang­ rijke anderen

Bepalende kenmerken 4 Gemelde gevoelens van een verhoogd activeringsniveau, bezorgdheid en/of waakzaamheid 4 Meer vragen stellen 4 Meer bewustheid 4 Verhoogde aandacht 4 Lichte onrust 4 Op de lip bijten, nagelbijten, voetbewegingen, tikken met de vingers of een potlood

Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­ heid met een onbekende oorzaak

428

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond­ heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen) 4 Onbevredigde behoeften (specificeer) 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting

14

Matige angst

429

14

Matige angst > Moderate Anxiety

Definitie Verhoogde opwinding met selectieve aandacht, gekoppeld aan een verwachte (niet-specifieke) bedreiging voor het individu of voor belangrijke anderen

Bepalende kenmerken 4 Meldt gevoelens van niet-specifieke ongerustheid, nervositeit of bezorgdheid 4 Melding van een verwacht gevaar 4 Trillende stem, veranderingen in de toonhoogte, trillende handen 4 Vernauwde aandacht 4 Snel praten 4 Onrust, ijsberen, verhoogde spierspanning 4 Diaforese 4 Verhoogde hart- en ademhalingsfrequentie 4 Slaap- of eetstoornissen

Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­ heid met een onbekende oorzaak

430

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Scheiding (gebruik Scheidingsangst) 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond­ heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen) 4 Onbevredigde behoeften (specificeer) 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting

14

Hevige angst (paniek)

431

14

Hevige angst (paniek) > Severe Anxiety (Panic)

Definitie Extreme opwinding en ongerichte aandacht, gekoppeld aan een verwachte bedreiging voor het individu of voor belangrijke relaties

Bepalende kenmerken 4 Gevoelens van niet-specifieke, ernstige ongerustheid, nervositeit of bezorgdheid 4 Ongepaste verwoordingen of niet praten 4 Verminderd probleemoplossend vermogen 4 Doelloze activiteiten of immobilisatie 4 Ongerichte of gefixeerde aandacht, of onvermogen zich op de werkelijkheid te richten 4 Verhoogde hartfrequentie 4 Hyperventilatie 4 Diaforese 4 Verhoogde spierspanning 4 Pupildilatatie 4 Bleekheid

432

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­ heid met een onbekende oorzaak

Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond­ heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen) 4 Onbevredigde behoeften (specificeer) 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting

14

Anticiperende angst (licht, matig, hevig)

433

14

Anticiperende angst (licht, matig, hevig) > Anticipatory Anxiety (Mild, Moderate, Severe)

Definitie Verhoogde opwinding gerelateerd aan een subjectief ervaren toekomstige (niet-specifieke) bedreiging voor het individu of voor belangrijke anderen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Meldt zich nerveus, ongerust, schrikachtig, gespannen, bezorgd of bang te voelen 4 Meldt een vaag onbehaaglijk gevoel te hebben over een toekomstige (niet-specifieke) gebeurtenis die als bedreiging wordt ervaren voor het individu of voor belangrijke anderen En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Onvermogen zich te ontspannen 4 Verhoogde spierspanning, rusteloosheid, schuifelen met de voeten, hand- en armbewegingen, trillen 4 Sympatische reacties (verhoogde hartfrequentie, verhoogde ademhalingsfrequentie, pupildilatatie)

434

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­ heid met een onbekende oorzaak

Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond­ heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen); onbevredigde behoeften 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting

14

Doodsangst

435

14

Doodsangst > Death Anxiety (1998)

Definitie Vaag gevoel van onbehagen of verontrusting, veroorzaakt door de perceptie van een vermeende of actuele bedreiging van het eigen bestaan

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Meldt diepe bedroefdheid 4 Meldt bezorgdheid of vrees voor de dood En één of meer van de volgende aanwijzingen

Bezorgdheid over anderen 4 Zorgen over de impact van het eigen overlijden voor signifi­ cante anderen (verdriet en lijden) 4 Bezorgdheid over mogelijke overbelasting van de mantel­ zorger wanneer de terminale ziekte de onbekwaamheid verergert 4 Piekeren over de oorzaak zijn van het verdriet en het lijden van anderen 4 Vrees om de familie alleen te laten na de dood

436

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Bezorgdheid over het stervensproces 4 Meldt ‘vrees’ voor het stervensproces 4 Machteloosheid (over zaken die met de dood te maken hebben) 4 Meldt ‘vrees’ voor het verlies van lichamelijke en/of geeste­ lijke functies in het stervensproces 4 Anticiperen op pijn bij het stervensproces 4 Meldt bezorgdheid over het volledig verlies van controle op elk aspect van de eigen dood 4 Negatieve voorstellingen over sterven of zeer onaangename gedachten over alles r rondom dood en doodgaan 4 Vrees voor een verlengd overlijdensproces 4 Vrees voor een te vroeg overlijden omdat dit de voltooiing van belangrijke levensdoelen zal verhinderen 4 Vrees om een terminale ziekte te krijgen

Bezorgdheid over na de dood 4 Bezorgdheid over de ontmoeting met of onzekerheid over het bestaan van een hogere macht 4 Ontkenning van de eigen sterfelijkheid of het op handen zijnde sterven 4 Onzekerheid over een leven na de dood

Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­ heid over de dood/het stervensproces

14

Doodsangst

437

14

Etiologische of samenhangende factoren 4 In deze diagnose is de waarschijnlijke focus van de angst of vrees (de dood) opgenomen 4 De behandeling is gericht op de angst of vrees voor de dood

438

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Reactieve depressie (specificeer situatie) > Reactive Depression

Definitie Acute vermindering van zelfachting, eigenwaarde of bekwaam­ heid, gekoppeld aan een situationele dreiging (specificeer situa­ tionele dreiging bijvoorbeeld gezondheidsresultaten, invaliditeit, lichamelijke achteruitgang)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Vermelding van neerslachtigheid, wanhoop of moedeloos­ heid over een situatie (specificeer situatie) 4 Voortdurende twijfel aan eigenwaarde (zelfachting) of gevoel van falen (feitelijk of denkbeeldig) 4 Pessimistische houding En één of meer van de volgende aanwijzingen als indicatie van de ernst 4 Terugtrekking van anderen om mogelijke afwijzing te ver­ mijden (feitelijk of denkbeeldig) 4 Argwaan jegens anderen of overgevoeligheid voor woorden en daden van anderen, gerelateerd aan een algemeen gebrek aan vertrouwen in anderen 4 Opmerkingen over of pogingen tot suïcide (indien aanwezig onmiddellijk doorverwijzen voor evaluatie)

14

Reactieve depressie (specificeer situatie)

439

14

4 Extreme afhankelijkheid van anderen, met hieraan gerela­ teerde gevoelens van hulpeloosheid en boosheid 4 Verkeerd gerichte boosheid (op zichzelf) 4 Algemene prikkelbaarheid 4 Schuldgevoelens 4 Onvermogen zich te concentreren op lezen, schrijven, gesprekken 4 Verandering (gewoonlijk vermindering) van lichamelijke activiteiten, eten, slapen, seksuele activiteit 4 Vroeg ontwaken

Zorgresultaat Depressieniveau 4 Afwezigheid van een sombere stemming 4 Uitingen van zelfwaardering/interesse in levensgebeurtenis­ sen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren machteloosheid 4 Angst

Risicogroepen 4 Ingrijpende verzwakkende operatie of trauma; nieuwe licha­ melijke beperking 4 Belangrijk persoonlijk verlies

440

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risico op eenzaamheid > Risk for Loneliness (1994)

Definitie Risico op ervaren van een onbestemde dysfore stemming

Risicofactoren 4 Gemis aan affectieve contacten 4 Fysieke afzondering 4 Gemis aan mentale of emotionele concentratie op een ander persoon, voorwerp, geestesproces of voorstelling 4 Sociaal isolement

Zorgresultaat Eenzaamheid, mate van 4 Afwezigheid van de uiting van gevoelens van emotioneel, sociaal of existentieel isolement

14

Moedeloosheid

441

14

Moedeloosheid2 > Hopelessness (1986)

Definitie De subjectieve toestand waarin iemand weinig of geen alterna­ tieven of persoonlijke keuze denkt te hebben en niet in staat is zich ten behoeve van zichzelf in te spannen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding van neerslachtigheid of moedeloosheid (bijvoorbeeld ‘ik kan het niet’, zuchten; zich leeg of uitgeput voelen; ‘aan het eind van mijn latijn’, gevoelens van gemis, onmogelijkheid) 4 Gebrek aan initiatief of ambitie (bijvoorbeeld geen betrokkenheid bij de zorg; passief toestaan van zorg) 4 Verminderd affect En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 Algehele passiviteit; minder praten 4 Verminderde eetlust 4 Langer slapen 4 Schouders ophalen als reactie op gesprekspartner 4 Ogen sluiten

2

Zie ook Machteloosheid, Reactieve depressie.

442

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

4 Zich afwenden van gesprekspartner 4 Verminderde respons op prikkels 4 Uiting van subjectief ervaren gebrek aan keuze (ernstig)

Zorgresultaat Hoop 4 Uitingen van optimisme die bevredigend en ondersteunend in het persoonlijke leven zijn

Etiologische of samenhangende factoren 4 Langdurige beperking van activiteit (resulterend in isolement) 4 Verlating 4 Verlies van geloof (in overstijgende waarden of god)

Risicogroepen 4 Beperkte aanpassing aan een chronische of terminale ziekte (bij zichzelf of belangrijke ander) 4 Chronische pijn 4 Zelfstandigheidstekort of beperking van de mobiliteit 4 Verminderd activiteitsvermogen 4 Voorgeschiedenis met langdurige stress 4 Falende of verslechterende fysieke conditie 4 Langdurige stress

14

Bereidheid tot vermeerdering van hoop

443

14

Bereidheid tot vermeerdering van hoop > Readiness for Enhanced Hope (2007)

Definitie Patroon van verwachtingen en wensen dat volstaat om zichzelf energie te geven, dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Wens om het vermogen om haalbare doelen te stellen te verbeteren 4 Wens om het geloof in de mogelijkheden te vergroten 4 Wens om de congruentie te vergroten tussen de verwachting en het doel 4 Wens de eigen hoop te vergroten 4 Wens de verbondenheid met anderen te vergroten 4 Wens om de probleemhantering te verbeteren om doelstel­ lingen te halen 4 Wens om het gevoel van een zinvol bestaan te versterken 4 Wens om de spiritualiteit te verbeteren

Zorgresultaat Hoop 4 Uitingen van optimisme die bevredigend en ondersteunend in het persoonlijke leven zijn

444

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Machteloosheid (ernstig, matig, licht)3 > Powerlessness (1982)

Definitie Subjectieve ervaring geen greep te hebben op een situatie, en de perceptie dat de eigen acties niet of nauwelijks van invloed zijn op de uitkomst

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Ernstig 4 Melding van het ontbreken van controle of invloed op een situatie, een uitkomst of de persoonlijke zorg 4 Geen participatie in besluitvorming over de zorg 4 Apathie

Ondersteunende aanwijzingen 4 Depressie vanwege lichamelijke achteruitgang ondanks therapietrouw

Matig 4 Passiviteit

14

3

Zie ook Reactieve depressiviteit, Moedeloosheid.

Machteloosheid (ernstig, matig, licht)

445

14

En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Melding van twijfels over rolvervulling 4 Melding van ontevredenheid of frustratie over het onvermo­ gen om vroegere rollen, taken of activiteiten uit te voeren 4 Afhankelijkheid van anderen, mogelijk resulterend in prik­ kelbaarheid, wrok, boosheid of schuldgevoelens 4 Non-participatie in de zorg of de besluitvorming ondanks gelegenheid daartoe 4 Terughoudendheid in het uiten van ware gevoelens, uit vrees voor vervreemding van zorgverleners 4 Geen oog voor vooruitgang, vraag om informatie over de zorg, of zelfverdediging wanneer zelfzorggewoonten in twijfel worden getrokken

Licht 4 Melding van onzekerheid over schommelingen in energieniveau 4 Passiviteit

Zorgresultaat Gezondheidsopvattingen: eigen invloed 4 Persoonlijke overtuiging dat men in staat is een gezond­ heidsresultaat te beïnvloeden

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4

Gezondheidszorgomgeving (specificeer aspect) Subjectief gevoel dat het leven wordt beheerst door anderen Hulpeloosheid als levenshouding Verstoorde verbale communicatie

446

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risicogroepen 4 Degeneratieve ziekte 4 Gedwongen hervestiging 4 Verblijf in instelling voor langdurige zorg

14

Risico op machteloosheid

447

14

Risico op machteloosheid > Risk for Powerlessness (2000)

Definitie Verhoogd risico dat het subjectieve gevoel ontstaat geen greep op een situatie te hebben, en/of geen of nauwelijks invloed te hebben op de uitkomst

Risicofactoren Lichamelijke factoren 4 Chronische of acute ziekte (opname in zorginstelling, intubatie, beademing, suctie) 4 Acuut letsel of progressief invaliderend ziekteproces (bijvoorbeeld ruggenmergletsel, multipele sclerose) 4 Ouder worden (bijvoorbeeld verminderde lichaamskracht, verminderde mobiliteit) 4 Stervensproces

Psychosociale factoren 4 4 4 4 4

Kennistekort over de ziekte of het gezondheidszorgsysteem Afhankelijke levensstijl met inadequate copingpatronen Gebrek aan balans Verminderde zelfachting Negatief of instabiel lichaamsbeeld

448

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Zorgresultaat Gezondheidsopvattingen: eigen invloed 4 Persoonlijke overtuiging dat men in staat is een gezond­ heidsresultaat te beïnvloeden

14

Bereidheid tot vergroting …

449

14

Bereidheid tot vergroting van de eigen kracht > Readiness for Enhanced Power (2007)

Definitie Patroon van bewust bijdragen aan veranderingen dat volstaat voor het welzijn en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Meldt zich beter bewust te zijn van de mogelijke veranderingen 4 Meldt de bereidheid acties tot verandering te willen en kunnen ondernemen 4 Meldt beter te willen onderscheiden welke keuzes er zijn ten aanzien van verandingen 4 Meldt meer betrokken te willen en kunnen zijn bij het veranderen 4 Meldt in staat te zijn tot meer kennis om betrokken te zijn bij de veranderingen 4 Meldt meer te willen en kunnen bijdragen aan keuzes in het dagelijks leven en aangaande de gezondheid 4 Meldt de bereidheid de eigen kracht te willen en kunnen vergroten

450

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Zorgresultaat Gezondheidsopvattingen: eigen invloed 4 Persoonlijke overtuiging dat men in staat is een gezond­ heidsresultaat te beïnvloeden

14

Risico op aantasting van de menselijke …

451

14

Risico op aantasting van de menselijke waardigheid4 > Risk for Compromised Human Dignity (2007)

Definitie Verhoogd risico op een ervaren verlies van respect en eer

Risicofactoren 4 Cultuurverschillen 4 Onthulling van vertrouwelijke informatie 4 Ontbloting van het lichaam 4 Inadequate deelname in de besluitvorming 4 Stigmatiserend label 4 Gebruik van onduidelijke medische termen 4 Verlies van controle over lichaamsfuncties 4 Behandeling die als mensonterend wordt ervaren 4 Ervaren vernedering 4 Ervaring dat zorgverlener zich opdringt 4 Ervaren inbreuk op de privacy

4

Zoals de diagnose nu is geformuleerd, is deze wellicht geen patiëntdiagnose maar eerder een diagnose over een probleem in de zorgverlening. Er is een denkwijze waarin de menselijke waardigheid een onlosmakelijke eigenschap is. Deze kan wel worden bedreigd of beledigd, maar nooit worden afgestaan of aangetast. De laatste vier indicatoren kunnen op zichzelf een aanwijzing zijn voor de diagnose risico op aantasting van de menselijke waardigheid.

452

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Situationeel geringe zelfachting5 > Situational Low Self-Esteem (1988, 1996, 2000)

Definitie Ontwikkeling van een negatieve perceptie van de eigenwaarde in reactie op een actuele situatie

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Herhaaldelijke negatieve verwoordingen over zichzelf (negatieve gevoelens over zichzelf) 4 Gevoel van onvermogen om met situaties of gebeurtenissen om te gaan 4 En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Weinig/geen oogcontact 4 Gebogen hoofd 4 Hangende schouders

Ondersteunende aanwijzingen

14

4 4 4 4 4

Besluiteloos, non-assertief gedrag Huiverig om nieuwe dingen of situaties te proberen Rationaliseren en verwerpen van positieve feedback Overdrijven van ontvangen negatieve feedback Overgevoeligheid voor een blijk van lichte kritiek

5

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

Situationeel geringe zelfachting

453

14

4 Uitingen van schaamte of schuldgevoelens 4 Uitingen van hulpeloosheid en nutteloosheid 4 Compenseren: 5 grootheidsideeën (zie ook Defensieve coping) 5 ontkenning van problemen die voor anderen overduide­ lijk aanwezig zijn (zie ook Defensieve coping) 5 projectie van schuld of verantwoordelijkheid voor proble­ men (zie ook Defensieve coping) 5 rationaliseren van eigen falen (zie ook Defensieve coping)

Zorgresultaat Zelfachting 4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie

Etiologische of samenhangende factoren 4 Ontwikkelingsgerelateerde veranderingen(specificeer) 4 Verstoord lichaamsbeeld 4 Functionele beperking (specificeer) 4 Verlies (specificeer) 4 Veranderingen van sociale rol (specificeer) 4 Gebrek aan erkenning/beloning 4 Gedrag komt niet overeen met eigen waarden 4 Mislukkingen/afwijzingen

454

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risico op situationeel geringe zelfachting > Risk for Situational Low Self-Esteem (2000)

Definitie Risico dat zich een negatieve perceptie van de eigenwaarde ont­ wikkelt in reactie op een actuele situatie

Risicofactoren 4 Ontwikkelingsgerelateerde veranderingen(specificeer) 4 Verstoord lichaamsbeeld 4 Functionele beperking (specificeer) 4 Verlies (specificeer) 4 Veranderingen van sociale rol (specificeer) 4 Gebrek aan erkenning/beloning 4 Gedrag komt niet overeen met eigen waarden 4 Mislukkingen/afwijzingen 4 Onrealistische verwachtingen van zichzelf 4 Voorgeschiedenis van misbruik/verwaarlozing/verlating

Zorgresultaat Zelfachting 4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie

14

Chronisch geringe zelfachting

455

14

Chronisch geringe zelfachting6 > Chronic Low Self-Esteem (1988, 1996, 2008)

Definitie Aanhoudend negatieve zelfbeoordeling/gevoelens over zichzelf of de eigen vermogens

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onderstaande aanwijzingen zijn langdurig/chronisch aanwezig 4 Herhaaldelijke negatieve verwoordingen over zichzelf 4 Weinig/geen oogcontact, gebogen hoofd en/of hangende schouders

Ondersteunende aanwijzingen 4 Beoordeling van zichzelf als niet in staat met gebeurtenissen om te gaan 4 Huiverig om nieuwe dingen of situaties te proberen 4 Overdrijving van ontvangen negatieve feedback 4 Verwerpen van ontvangen positieve feedback 4 Voortdurend gebrek aan succes in werk of andere aspecten van het leven 4 Zich bovenmatig aanpassen, afhankelijkheid van de mening van anderen

6

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

456

4 4 4 4 4

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Non-assertiviteit of passiviteit Besluiteloos gedrag Overmatig op zoek naar bevestiging Uitingen van schaamte of schuldgevoelens Veel negatieve kritiek van belangrijke ander

Zorgresultaat Zelfachting 4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie

Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectieve aanpassing aan verlies 4 Gebrek aan affectie/goedkeuring 4 Niet of nauwelijks deel van een groep uitmaken; ervaring nergens bij te horen 4 Ervaren discrepantie tussen zichzelf en spirituele of culturele normen 4 Ervaring weinig/geen respect te krijgen 4 Herhaaldelijke negatieve bekrachtiging door mislukkingen 4 Traumatische gebeurtenis of situatie

Risicogroepen 4 Psychiatrische stoornis 4 Herhaaldelijke mislukkingen 4 Volledig zelfstandigheidstekort

14

Risico op chronisch geringe zelfachting

457

14

Risico op chronisch geringe zelfachting > Risk for Chronic Low Self-Esteem (2010)

Definitie Verhoogd risico op een aanhoudend negatief oordeel over zich­ zelf/negatieve gevoelens over zichzelf of de eigen capaciteiten

Risicofactoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Ineffectieve aanpassing aan verlies Gebrek aan affectie Niet of nauwelijks deel uitmaken van een groep Ervaren discrepantie tussen zichzelf en culturele normen Ervaren discrepantie tussen zichzelf en spirituele normen Ervaring nergens bij te horen Ervaring weinig/geen respect te krijgen Herhaaldelijke mislukkingen Herhaaldelijke negatieve bekrachtiging Traumatische gebeurtenis Psychiatrische stoornis

Zorgresultaat 4 Geeft positieve beoordeling over zichzelf en de eigen capaciteiten

458

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Bereidheid tot verbetering van het zelfbeeld > Readiness for Enhanced Self-Concept (2002)

Definitie Patroon van opvattingen of ideeën over zichzelf dat volstaat voor het welzijn en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Uiting van de bereidheid om het zelfbeeld te verbeteren 4 Uiting van tevredenheid over gedachten over zichzelf, de rolvervulling, het lichaamsbeeld en de eigen identiteit 4 Congruentie tussen daden en gemelde gevoelens en gedachten 4 Uiting van vertrouwen in eigen kunnen 4 Acceptatie van sterke kanten en beperkingen

Zorgresultaat Zelfachting 4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie

14

Verstoord lichaamsbeeld

459

14

Verstoord lichaamsbeeld7 > Disturbed Body Image (1973, 1998)

Definitie Negatieve gevoelens over of beleving van eigenschappen, functie of beperkingen van eigen lichaam of lichaamsdeel

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemelde feitelijke of vermeende verandering in de bouw en/ of functie van het lichaam of deel van het lichaam 4 Gemelde gevoelens van hulpeloosheid, moedeloosheid en/ of machteloosheid met betrekking tot eigen lichaam en vrees voor afwijking of reactie van anderen En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Gemelde negatieve gevoelens over het eigen lichaam (vies, te groot, afzichtelijk) 4 Herhaalde uiting van negatieve gevoelens over verlies van lichaamsvocht, vasthouden van lichaamsvocht of afhanke­ lijkheid van apparatuur 4 Herhaalde opmerkingen over vroegere vermogens, functies of uiterlijk

7

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

460

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Ondersteunende aanwijzingen 4 Gemelde verandering in levensstijl ten gevolge van negatieve gevoelens over of beleving van het lichaam 4 Preoccupatie met lichamelijke veranderingen of verlies van lichaamsdeel 4 Weigering om veronderstellingen over lichamelijke verande­ ring aan werkelijkheid te toetsen 4 Verandering van het vermogen tot inschatten van de ruimte­ lijke verhoudingen tussen het lichaam en de omgeving 4 Personalisatie van een (ontbrekend) lichaamsdeel door het een naam te geven 4 Depersonificatie van (ontbrekend) lichaamsdeel (wordt met een onbepaald voornaamwoord aangeduid) 4 Uitbreiding van de lichaamsgrens om objecten uit de omgeving op te nemen (bijvoorbeeld machines, zuurstof, beademingsapparatuur) 4 Beklemtoning van overgebleven sterke kanten of verhoogde prestaties 4 Aanbrengen letsel aan het niet-functionele lichaamsdeel (opzettelijk of onopzettelijk) 4 Verandering in sociale betrokkenheid of sociale relaties 4 Verbergen of overmatig tonen van een lichaamsdeel 4 Lichaamsdeel niet aanraken 4 Niet kijken naar lichaamsdeel

Zorgresultaat Lichaamsbeeld 4 Positieve opvatting over eigen uiterlijk en lichaamsfuncties

14

Verstoord lichaamsbeeld

461

14

Etiologische of samenhangende factoren 4 Gebrek aan aanpassing aan verandering (in eigenschappen, functies of beperkingen van het lichaam) 4 Subjectief ervaren afwijkende ontwikkeling van het lichaam 4 Obesitas

Risicogroepen 4 Hemiplegie 4 Verlies van een lichaamsdeel (bijvoorbeeld been- of borstamputatie) 4 Verlies van of verandering in lichaamsfunctie (bijvoorbeeld onvruchtbaarheid, incontinentie) 4 Trauma aan het gezicht 4 Implantatie van pacemaker 4 Aangeboren afwijkingen (zichtbaar)

462

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Identiteitsstoornis > Disturbed Personal Identity (1978, 2008)

Definitie Onvermogen een geïntegreerd en volledig beeld van zichzelf te behouden of onderscheid te maken tussen zichzelf en anderen/ objecten

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Onvermogen onderscheid te maken tussen zichzelf en ande­ ren of objecten 4 Onvermogen onderscheid te maken tussen interne en externe stimuli 4 Opmerkingen als: ‘Ik weet niet wie ik ben’; waanachtige beschrijving van zichzelf 4 Uiting gevoelens van leegte of vervreemding te hebben 4 Verwarring over gender

Ondersteunende aanwijzingen 4 4 4 4 4

14

Verstoord lichaamsbeeld Verstoorde relaties Ineffectieve coping Wisselende gevoelens over zichzelf Ineffectieve rolvervulling

Identiteitsstoornis

463

14

4 Onzekerheid over doelen 4 Onzekerheid over culturele of ideologische waarden (bijvoorbeeld opvattingen, religie en morele vraagstukken)

Zorgresultaat Identiteit 4 Maakt onderscheid tussen zichzelf en anderen/objecten

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Gebruik van psychoactieve middelen Indoctrinatie door een sekte Culturele discontinuïteit Discriminatie of vooroordelen Disfunctionele gezinsprocessen Geringe zelfachting Manische episoden Situationele crisis Verandering van sociale rol Inhalatie of inname van toxische stoffen

Risicogroepen 4 Meervoudige persoonlijkheidsstoornis 4 Organische hersensyndromen 4 Psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld psychose, depressie, dissociatieve stoornis) 4 Groeifasen 4 Ontwikkelingsfasen

464

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risico op een identiteitsstoornis > Risk for Disturbed Personal Identity (2010)

Definitie Verhoogd risico op het onvermogen een geïntegreerd en volledig beeld van zichzelf te behouden

Risicofactoren 4 Disfunctionele gezinsprocessen 4 Groei- en ontwikkelingsfasen (bijvoorbeeld adolescent) 4 Gebruik van psychoactieve farmaceutische middelen 4 Inname of inhalatie van toxische stoffen 4 Situationele crisis 4 Discriminatie 4 Vermeende vooroordelen 4 Culturele discontinuïteit/cultuurverandering 4 Indoctrinatie door een sekte 4 Verandering van sociale rol 4 Situationele crisis 4 Situationeel geringe zelfachting 4 Chronisch geringe zelfachting 4 Organische hersensyndromen 4 Meervoudige persoonlijkheidsstoornis 4 Manische episoden 4 Psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld psychose, depressie, dissociatieve stoornis)

14

Risico op een identiteitsstoornis

465

14

Zorgresultaat 4 Onderscheiden kunnen maken tussen zichzelf en anderen/ objecten 4 Aangeven vertrouwen te hebben in eigen capaciteiten, waarden en doelen

466

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risico op geweld jegens zichzelf > Risk for Self-Directed Violence (1994)

Definitie Aanwezigheid van risico op gedrag waarmee de betrok­ kene zichzelf lichamelijk, emotioneel en/of seksueel letsel kan toebrengen

Risicofactoren 4 Suïcidegedachten (frequent, hevig, langdurig) 4 Suïcideplan (hoe dit precies dodelijk is; methode en beschik­ baarheid van destructieve middelen) 4 Voorgeschiedenis met meerdere suïcidepogingen; suïcide in de familieanamnese 4 Gedragsaanwijzingen (bijvoorbeeld wanhopige liefdesbrie­ ven schrijven, boze berichten sturen naar een belangrijke ander die de persoon heeft afgewezen, persoonlijke bezittin­ gen weggeven, een hoge levensverzekering afsluiten) 4 Verbale aanwijzingen (bijvoorbeeld praten over de dood, ‘beter af zonder mij’, vragen over letale doses medicijnen) 4 Emotionele problemen (bijvoorbeeld moedeloosheid, wan­ hoop, verhoogd angstniveau, paniek, woede, vijandigheid) 4 Psychische problemen (bijvoorbeeld ernstige depressie, psychose, ernstige persoonlijkheidsstoornis, alcoholisme of drugsgebruik) 4 Conflictueuze interpersoonlijke relaties

14

Risico op geweld jegens zichzelf

467

14

4 Burgerlijke staat (vrijgezel, weduwe/weduwnaar, gescheiden) 4 Beroep (leidinggeven, beheerder/eigenaar van een zaak, professional, semigeschoolde arbeider) 4 Problemen met werk (bijvoorbeeld werkloosheid, recent ontslag, falen op werk) 4 Persoonlijke middelen (bijvoorbeeld weinig bereikt, weinig inzicht) 4 Sociale middelen (bijvoorbeeld gebrekkig in de omgang, sociaal isolement, niet-reagerend gezin) 4 Familiaire achtergrond (bijvoorbeeld chaotisch of conflictueus) 4 Auto-erotische seksuele handelingen 4 Leeftijd 15–19 jaar en >45 jaar 4 Seksuele geaardheid (actief biseksueel, inactief homoseksueel)

Zorgresultaat Beheersing van suïcidale neigingen 4 Onderneemt persoonlijke acties teneinde zich van onbedoelde of doelgerichte pogingen tot zelfmoord te weerhouden

468

Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Notities

14

Notities

Notities

469

14

471

Rollen- en relatiepatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_15

15

472

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Anticiperende rouw1 > Anticipatory Grieving (1980, 1996)

Definitie Verwachte verstoring van een vertrouwd patroon of belang­ rijke relatie (mensen, bezittingen, werk, status, huis, idealen, of lichaamsdelen en -functies)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Dreigend verlies van belangrijke personen, bezittingen, beroep, status, huis, idealen, lichaamsdelen en/of -activiteiten 4 Geuit verdriet over dreigend (geanticipeerd) verlies En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Boosheid 4 Somberheid, verdriet, huilen 4 Frequente huilbuien, verstikkend gevoel 4 Verandering in eetgewoonten 4 Verandering in slaap- of droompatroon 4 Verandering van het activiteitsniveau

1

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

Anticiperende rouw

4 4 4 4

473

15

Veranderd libido Idealisering van het object van het geanticipeerde verlies Regressie naar eerdere ontwikkelingsfase Verandering in concentratievermogen of taakvervulling

Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan dreigend verlies

474

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Rouw > Grieving (2006)

Definitie Normaal, complex proces van emotionele, fysiologische, gees­ telijke, sociale en intellectuele reacties en gedragingen waarmee individuen, gezinnen en gemeenschappen een actueel, verwacht of doorgemaakt verlies in hun dagelijks leven incorporeren

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verlieservaring En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Verandering van het activiteitsniveau 4 Verandering in de immuunfunctie 4 Verandering in de neuro-endocriene functie 4 Verandering in het slaappatroon 4 Verandering in het droompatroon 4 Boosheid 4 Verwijten 4 Gevoel van onthechting/vervreemding 4 Wanhoop 4 Ontregeling

Rouw

475

15

Ondersteunende aanwijzingen 4 Band met de overledene in stand houden 4 Betekenis verlenen aan het verlies 4 Opluchting ervaren 4 Pijn 4 Paniekgedrag 4 Persoonlijke groei 4 Psychische nood 4 Lijden

Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan verlies

Etiologische of samenhangende factoren 4 Anticipatie van verlies van belangrijk object (bijvoorbeeld bezittingen, werk, status, huis, lichaamsdelen en/of -functies) 4 Anticipatie op verlies van belangrijke ander 4 Overlijden van belangrijke ander 4 Verlies van belangrijk object (bijvoorbeeld bezittingen, werk, status, huis, lichaamsdelen en/of -functies)

476

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Gecompliceerde rouw > Complicated Grieving (2006)

Definitie Stoornis die optreedt na de dood van een belangrijke ander, waarbij het met het verlies gepaard gaande leed niet volgens de normatieve verwachting is en zich uit in functionele beperking

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Langdurig verminderd functioneren (in levensrollen) 4 Verminderd gevoel van welzijn 4 Onvoldoende acceptatie van het verlies (bijvoorbeeld overlijden) En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Depressiviteit 4 Somatische symptomen ervaren van de overledene 4 Vermoeidheid 4 Vermijding van rouw 4 Weinig intimiteit 4 Aanhoudende emotionele nood 4 Aanhoudende pijnlijke herinneringen 4 Preoccupatie met gedachten over de overledene 4 Piekeren, verlangen en zoeken naar de overledene 4 Lijden onder het gescheiden zijn

Gecompliceerde rouw

477

4 Melding van angst, lijden 4 Melding van verdoofd en leeg gevoel 4 Melding van gevoel van shock of verbijstering 4 Melding van boosheid en zelfverwijt 4 Melding van gevoel van anderen vervreemd te zijn 4 Melding van gevoelens van ongeloof 4 Melding van gevoelens van wantrouwen 4 Smachten

Samenhangende factoren 4 Emotionele labiliteit 4 Gebrek aan sociale ondersteuning

Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan verlies

15

478

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op gecompliceerde rouw > Risk for Complicated Grieving (2006)

Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een stoornis die optreedt na de dood van een belangrijke ander, waarbij het met het verlies gepaard gaande leed niet volgens de normatieve verwachting is en zich uit in functionele beperking

Risicofactoren 4 Overlijden van belangrijke ander 4 Emotionele labiliteit 4 Gebrek aan sociale ondersteuning

Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan verlies

Disfunctionele rouw

479

15

Disfunctionele rouw2 > Dysfunctional Grieving (1980, 1986, 2004)

Definitie Bijzonder langdurig rouwproces (onverwerkte rouw) of bijzon­ der hevig rouwproces in verband met verlies of verandering (feitelijk of vermeend) in het relatiepatroon (mensen, bezit­ tingen, werk, status, huis, idealen, lichaamsdelen en -functies enzovoort)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Geuit verdriet of wanhoop over het verlies, of ontkenning van het verlies En één van de volgende aanwijzingen 4 Onderbreking van het rouwproces voordat het verlies is verwerkt 4 Langduriger rouwproces dan binnen de culturele groep gebruikelijk is 4 Overdreven emotionele reactie vergeleken met de gebruike­ lijke reactie binnen de culturele groep (ernst van de reactie)

Ondersteunende aanwijzingen 4 Verandering in concentratievermogen en/of taakvervulling 4 Uiting van schuldgevoelens, zelfkritiek 4 Uiting van onopgeloste kwesties 2

NANDA International heeft deze diagnose geschrapt.

480

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Verdriet, boosheid, huilen, labiel affect 4 Moeite met uiten wat het verlies betekent 4 Verandering in de activiteiten van het dagelijks leven: werk, omgang met anderen, veranderd libido, veranderde eetgewoonten, verandering van slaappatroon 4 Idealisering van het verloren object 4 Herbeleving van eerdere ervaringen; regressie naar eerdere ontwikkelingsfase 4 Doodsangst

Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan het actuele verlies

Etiologische of samenhangende factoren 4 Verlies, subjectief ervaren verlies of verandering (specificeer) 4 Geen beschikbaar ondersteuningsyssteem

Risicogroepen 4 Van tevoren bestaande neurose 4 Frequent optredende ingrijpende gebeurtenissen, veranderingen 4 Psychiatrische of psychische stoornissen in de anamnese 4 Aangeboren afwijkingen 4 Verlies rond de geboorte (laat in de zwangerschap, levens­ duur van de boreling, huwelijksmoeilijkheden, verlies van pasgeborenen in het verleden, geen andere levende kinderen)

Chronisch verdriet

481

15

Chronisch verdriet > Chronic Sorrow (1998)

Definitie Cyclisch, herhaaldelijk terugkerend en mogelijk progressief patroon van intens verdriet als respons op voortdurend verlies in het beloopvan een chronische ziekte of handicap

Bepalende kenmerken 4 Beschrijving van verschillen of kloof tussen de huidige en de vroegere of de gewenste situatie 4 Uiting van een of meer van de volgende gevoelens die variëren in intensiteit, periodiek zijn, progressief kunnen zijn en in intensiteit kunnen toenemen, en die invloed uitoefenen op het vermogen van de cliënt om diens hoogste niveau van persoonlijk en sociaal welbevinden te bereiken: 5 periodieke, terugkerende gevoelens van verdriet 5 boosheid 5 verkeerd begrepen worden 5 verwardheid 5 depressiviteit, eenzaamheid, gevoel van leegte 5 teleurstelling, frustratie 5 vrees 5 schuldgevoel of zelfverwijt 5 hulpeloosheid, moedeloosheid, zich overmand voelen 5 geringe zelfachting 5 verlies (terugkerend)

482

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat Psychosociale aanpassing: levensverandering 4 Aanpassing aan een belangrijke levensverandering

Etiologische of samenhangende factoren 4 Chronische of levensbedreigende ziekte of handicap (spe­ cificeer mentale retardatie, multipele sclerose, onvrucht­ baarheid, kanker, ziekte van Parkinson, prematuriteit, spina bifida of andere aangeboren afwijkingen, chronische psychische aandoening, bijvoorbeeld schizofrenie, bipolaire-stemmingstoornis, autismespectrumstoornis, dementie) 4 Overlijden van een dierbare 4 Eén of meer uitlokkende momenten (omstandigheden, situ­ aties en condities die de veranderingen door de verlieserva­ ring helder belichten of het gemis sterker doen voelen): 5 crises in het omgaan met de ziekte 5 crisis in verband met ontwikkelingsfase en gemiste kansen of mijlpalen (die een vergelijking mogelijk maken met ontwikkelings-, sociale of persoonlijke normen) 5 eindeloos zorgen of andere rolpatroonveranderingen die constant herinneren aan het feit van anderen te verschillen.

Chronisch verdriet

483

15

Risicogroepen 4 Individu of mantelzorger die een steeds verdergaand verlies ervaart in het beloop van een chronische of levensbedrei­ gende ziekte 4 Nabestaande, na overlijden van dierbare 4 Anatomisch defect (bijvoorbeeld gespleten verhemelte, afwijkingen aan de oogspierzenuwen, stoornissen van het gehoor of de fonatie)

484

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Ineffectieve rolvervulling (specificeer) > Ineffective Role Performance (1978, 1996, 1998)

Definitie Verandering in, conflict tussen of ontkenning van rolverant­ woordelijkheden of onvermogen om rolverantwoordelijkhe­ den te dragen (specificeer type; dit is een ruime taxonomische categorie)

Bepalende kenmerken 4 Rolontkenning 4 Rolconflict 4 Verandering in eigen opvatting van de rol 4 Verandering in hoe anderen de rol opvatten 4 Verandering in het lichamelijke vermogen de rol te hervatten 4 Gebrek aan kennis over de rol 4 Verandering in gebruikelijke patroon van verantwoordelijkheden: 5 overbelasting door rol(len) 5 ontevredenheid met rol 5 rolverwarring 5 rolspanning of -overbelasting 5 rolambivalentie

Ineffectieve rolvervulling (specificeer)

485

Zorgresultaat Rolvervulling 4 Overeenstemming tussen iemands rolvervulling en rolverwachtingen

15

486

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Onopgelost onafhankelijkheidsafhankelijkheidsconflict > Unresolved Independence–Dependence Conflict

Definitie Behoefte aan en wens tot afhankelijkheid c.q. onafhankelijkheid wanneer therapeutische, ontwikkelingsbepaalde of sociale onaf­ hankelijkheid respectievelijk afhankelijkheid wordt verwacht

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Herhaaldelijk geuite wens tot onafhankelijkheid (terwijl de therapeutische of sociale situatie of de ontwikkelingsfase juist enige afhankelijkheid verlangt) Of 4 Herhaaldelijk gemelde wens tot afhankelijkheid (terwijl de therapeutische of sociale situatie of de ontwikkelingsfase juist onafhankelijkheid verlangt) 4 En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Geuite boosheid 4 Angst

Onopgelost …

487

15

Zorgresultaat Conflictoplossing 4 Acceptatie van zowel de behoefte aan onafhankelijkheid als afhankelijkheid

Risicogroepen 4 Ruggenmergletsel 4 Adolescenten 4 Voorgeschreven bedrust 4 Chronische degeneratieve ziekte 4 Beperking van de lichamelijke activiteit

488

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Sociaal isolement of sociale afwijzing3 > Social Isolation or Social Rejection (1982)

Definitie Gevoel van alleen zijn dat volgens de betrokkene is opgelegd door anderen en dat door hem/haar als negatief of bedreigend wordt ervaren

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Uiting van gevoelens van alleen zijn dat door anderen is opgelegd, gevoelens van afwijzing, gevoelens anders te zijn dan anderen 4 Vertonen van gedrag dat door de dominante sociale groep niet geaccepteerd wordt 4 Uiting van waarden die voor de subcultuur acceptabel zijn maar voor de dominante sociale groep onacceptabel zijn 4 Geobserveerde of gemelde interesses of activiteiten die niet passen bij, of onacceptabel zijn voor de ontwikkelingsleeftijd of ontwikkelingsfase

3

NANDA International noemt deze diagnose ‘Sociaal isolement’.

Sociaal isolement of sociale afwijzing

489

15

Ondersteunende aanwijzingen 4 Preoccupatie met de eigen gedachten, repetitieve betekenis­ loze handelingen 4 Subjectief ervaren onvermogen om aan de verwachtingen van anderen te voldoen of onzekerheid in het openbaar 4 Streven naar alleen zijn of leven in een subcultuur 4 Subjectief ervaren ontoereikendheid van een zinvol levens­ doel of geen betekenis aan het leven kunnen geven 4 Verdrietig vlak affect 4 Niet-communicatief zijn, teruggetrokken zijn, geen oogcontact maken 4 Uitstraling van vijandigheid in stem, gedrag

Zorgresultaat Sociale betrokkenheid 4 Interactie met anderen en deelname aan activiteiten

Etiologische of samenhangende factoren 4 Verandering in de uiterlijke verschijning of psychische toestand 4 Vertraagde groei en ontwikkeling (sociale vaardigheden) 4 Onvolwassen interesses 4 Onacceptabel(e) sociaal gedrag of sociale waarden 4 Veranderde welzijnstoestand 4 Onvermogen om bevredigende persoonlijke relaties aan te gaan

490

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risicogroepen 4 Psychische stoornissen 4 Zichtbare handicaps, uiterlijke afwijkingen 4 Verstandelijke beperking

Sociaal isolement

491

15

Sociaal isolement > Social Isolation

Definitie Gevoel van alleen zijn dat volgens de betrokkene is te wijten aan een mate van intermenselijke interactie die minder is dan wen­ selijk of noodzakelijk is voor de persoonlijke integriteit

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding van geïsoleerd zijn van anderen En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Gebrek aan contact met of afwezigheid van belangrijke anderen 4 Geen of weinig contact met mensen uit de buurt 4 Weinig contact met gelijken

Ondersteunende aanwijzingen 4 Apathie 4 Afzondering

Zorgresultaat Sociale betrokkenheid 4 Heeft interactie met anderen en neemt deel aan activiteiten met anderen

492

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4

Beperkte lichamelijke mobiliteit Therapeutische afzondering Sociaal-culturele dissonantie Onvoldoende gemeenschapsvoorzieningen Verstoord lichaamsbeeld Vrees (gevaren in omgeving, geweld)

Risicogroepen 4 Kwetsbare ouderen 4 Therapeutische separatie/afzondering 4 Misvorming

Inadequate sociale interactie

493

15

Inadequate sociale interactie > Impaired Social Interaction (1986)

Definitie Onvoldoende of bovenmatige kwantiteit of ondoelmatige kwali­ teit van de sociale omgang

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemeld of geobserveerd onbehagen in sociale situaties (bij­ voorbeeld niet in staat tot uitwisselingen over dat het fijn is om bij elkaar te horen, om elkaar te geven, belangstelling voor elkaar te hebben en een verleden met elkaar te delen) 4 Geobserveerd onsuccesvol gedrag in de sociale interactie

Ondersteunende aanwijzingen 4 Disfunctionele interactie met gelijken, familie en/of anderen 4 Vermelding door het gezin van veranderingen in interactiestijl of -patronen

Zorgresultaat Sociale betrokkenheid 4 Productieve sociale interacties met individuen, groepen of organisaties

494

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Gebrek aan kennis of vaardigheden (manieren om de wederkerigheid te verbeteren) 4 Communicatiebarrières 4 Verstoord zelfbeeld 4 Afwezigheid van belangrijke anderen of gelijken (gebrek aan sociale ondersteuning) 4 Beperkte lichamelijke mobiliteit 4 Therapeutische separatie/afzondering 4 Sociaal-culturele dissonantie 4 Beperkende omgevingsfactoren 4 Verstoord denken 4 Zintuiglijke beperking (zicht, gehoor)

Vertraagde groei en ontwikkeling …

495

15

Vertraagde groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden (specificeer) > Developmental Delay: Social Skills

Definitie Afwijking van leeftijdsnormen wat betreft de verwerving van sociale vaardigheden

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Achterstand in of problemen met het verwerven van de sociale vaardigheden die bij de leeftijd en ontwikkelingsfase horen 4 Disfunctionele interacties

Zorgresultaat Sociale ontwikkeling 4 Verwerving van sociale vaardigheden bevindt zich binnen de norm voor de leeftijdsgroep

496

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Etiologische of samenhangende factoren 4 Tekort in omgeving of gebrek aan stimulatie of voorbeeld 4 Niet altijd goed aanspreekbaar zijn 4 Meerdere verzorgers, inadequate verzorging 4 Gescheiden zijn (van belangrijke anderen) 4 Effecten van een lichamelijke beperking 4 Onverschilligheid 4 Verstoord zelfbeeld 4 Sociaal isolement

Hervestigingssyndroom

497

15

Hervestigingssyndroom4 > Relocation Stress Syndrome (1992, 2000)

Definitie Fysiologische en/of psychosociale stoornissen ten gevolge van verandering van omgeving

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verandering van omgeving of locatie 4 Angst, ongerustheid, Melding van bezorgdheid of ontredde­ ring over de overplaatsing/verhuizing 4 Reactieve depressie, verdrietig affect en/of toegenomen verwardheid (bij ouderen) 4 Uitingen van eenzaamheid 4 Gevoel van machteloosheid of boosheid over de overplaatsing/verhuizing 4 Verstoord slaap- en/of eetpatroon, maag-darmklachten

Ondersteunende aanwijzingen 4 Matig tot zeer ingrijpende verandering van omgeving 4 Gevoel dat personeel dat de cliënt voor de overplaatsing verzorgde aardiger en beter was

4

De waarschijnlijke oorzaak (samenhangende of etiologische factor) van een syndroom wordt doorgaans in de naam vervat (bijvoorbeeld hervestiging).

498

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Weinig of geen voorbereiding op de overplaatsing of verhuizing 4 Voorgeschiedenis met (al dan niet vergelijkbare) overplaat­ singen of verhuizingen 4 Verlies dat gepaard gaat met het besluit tot overplaatsing of verhuizing 4 Gelijktijdig, recent of eerder verlies 4 Afhankelijkheid 4 Onzekerheid, gebrek aan vertrouwen 4 Gebrek aan ondersteunende systemen 4 Onrust, overmatige waakzaamheid, of teruggetrokkenheid 4 Gewichtsverandering 4 Verstoring van of achteruitgang in de gezondheidstoestand (psychosociaal of lichamelijk)

Zorgresultaat Stressniveau 4 Weinig lichamelijke of geestelijke spanning die optreedt als gevolg van factoren die een bestaand evenwicht verstoren

Risicogroepen 4 Geen voorbereiding of ondersteuning vóór het vertrek 4 Taalbarrière 4 Geïsoleerd zijn van familie en vrienden 4 Instabiele gezondheidstoestand

Risico op hervestigingssyndroom

499

15

Risico op hervestigingssyndroom > Risk for Relocation Stress Syndrome (2000)

Definitie Risico op fysiologische en/of psychosociale stoornissen ten gevolge van verandering van omgeving

Risicofactoren 4 Matige tot grote veranderingen in de omgeving (bijvoor­ beeld fysiek, etnisch, cultureel) 4 Tijdelijke of permanente verhuizing/overplaatsing 4 Vrijwillige of ongewilde verhuizing/overplaatsing 4 Gebrek aan passend ondersteuningssysteem of groep 4 Matige geestelijke vermogens (bijvoorbeeld voldoende alert om veranderingen te ondergaan) 4 Onvoorspelbaarheid van ervaringen 4 Verminderde psychosociale of lichamelijke gezondheidstoestand 4 Gebrek aan counseling voor vertrek 4 Passieve coping 4 Verlieservaringen in het verleden of het heden

Zorgresultaat Stressniveau 4 Weinig lichamelijke of geestelijke spanning

500

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Ineffectieve partnerrelatie > Ineffective Relationship (Partners) (2010)

Definitie Patroon waarin wederkerige partners onvoldoende in elkaars behoeften voorzien

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Vervult niet de ontwikkelingstaken passend bij de gezinslevenscyclus 4 Onvermogen van de partners om op een bevredigende manier te communiceren 4 Beschouwt de partner niet als een sleutelfiguur 4 Partners geven geen blijk van: 5 wederzijds respect voor elkaar 5 wederzijdse ondersteuning in de dagelijkse activiteiten 5 begrip voor de (fysieke, sociale of psychologische) tekort­ komingen in het functioneren van de partner 5 onderlinge evenwichtige autonomie 5 onderlinge evenwichtige samenwerking 4 Uitingen van ontevredenheid over: 5 de complementaire verhouding tussen de partners 5 de onderlinge vervulling van emotionele behoeften 5 de onderlinge vervulling van fysieke behoeften 5 het onderling delen van ideeën 5 het onderling delen van informatie

Ineffectieve partnerrelatie

501

15

Zorgresultaat 4 Aangeven dat de partnerrelatie voor beide partners in de behoeften voorziet

Etiologische of samenhangende factoren 4 Slechte communicatieve vaardigheden 4 Stressvolle gebeurtenissen (bijvoorbeeld verlies van baan, inkomen) 4 Middelenmisbruik 4 Onrealistische verwachtingen 4 Ontwikkelingscrises 4 Aanpassing aan cognitieve veranderingen bij een van de partners 4 Detentie van een van de partners 4 Waardenconflict

Risicogroepen 4 Cultuurverschillen 4 Onvolwassenheid 4 Huiselijk geweld (voorgeschiedenis) 4 Arbeidsongeschiktheid

502

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op ineffectieve partnerrelatie > Risk for Ineffective Relationship (Partners) (2010)

Definitie Verhoogd risico op een patroon waarin wederkerige partners onvoldoende in elkaars behoeften voorzien

Risicofactoren 4 Slechte communicatieve vaardigheden 4 Stressvolle gebeurtenissen (bijvoorbeeld verlies van baan, inkomen) 4 Middelenmisbruik 4 Onrealistische verwachtingen 4 Ontwikkelingscrises 4 Aanpassing aan cognitieve veranderingen bij een van de partners 4 Detentie van een van de partners 4 Waardenconflict 4 Cultuurverschillen 4 Onvolwassenheid 4 Huiselijk geweld (voorgeschiedenis) 4 Arbeidsongeschiktheid

Zorgresultaat 4 Aangeven dat de partnerrelatie voor beide partners in de behoeften voorziet

Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie

503

15

Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie > Readiness for Enhanced Relationship (2008)

Definitie Patroon van wederzijds partnerschap dat volstaat om te voorzien in elkaars behoeften en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Tonen van wederzijds respect tussen partners 4 Wens om de tevredenheid over de complementaire verhou­ ding tussen de partners te verhogen 4 Bereiken van ontwikkelingsdoelen die bij de gezinslevenscy­ clus horen 4 Wens om de communicatie tussen de partners te verbeteren 4 Uiting van tevredenheid over met de manier van informatie uitwisselen tussen partners 4 Uiting van tevredenheid over de manier waarop de partner voorziet in emotionele behoeften 4 Tonen van een gebalanceerde autonomie tussen partners 4 Tonen van wederzijdse ondersteuning bij dagelijkse activiteiten tussen partners 4 Elkaar aanwijzen als sleutelfiguur 4 Tonen van begrip voor de (fysieke, sociale of psychologi­ sche) tekortkomingen in het functioneren van de partner

504

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat Relaties 4 In relaties met anderen wordt op consistente wijze voldaan aan elkaars behoeften

Verstoorde gezinsprocessen (specificeer)

505

15

Verstoorde gezinsprocessen (specificeer) > Interrupted Family Processes (1982, 1998)

Definitie Onvermogen van een gezin (huishouden) om te voorzien in de behoeften van de gezinsleden, de gezinsfuncties te vervullen of de voor wederzijdse groei en ontwikkeling benodigde communi­ catie in stand te houden

Bepalende kenmerken 4 Onvermogen van de gezinsleden om met elkaar om te gaan op een manier die bevorderlijk is voor de wederzijdse groei en ontwikkeling 4 Onvermogen om boodschappen duidelijk over te brengen of te begrijpen 4 Onduidelijkheid over regels, rituelen en symbolen binnen het gezin; niet-gecontroleerde verzinsels 4 Inadequate besluitvormingsprocessen in het gezin 4 Onvermogen van de gezinsleden om verschillende gevoelens uit te drukken en te accepteren 4 Onvermogen hulp te accepteren en te ontvangen 4 Gebrek aan respect voor de individualiteit en autonomie van de verschillende gezinsleden 4 Starheid in functies en rollen 4 Onvermogen om huidige (of vroegere) taken in de gezinsontwikkeling te volbrengen 4 Instandhouding van ongepaste (onproductieve) grenzen 4 Onvermogen om zich aan veranderingen aan te passen

506

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Onvermogen constructief om te gaan met traumatische ervaringen of crises 4 Geen respect tussen de ouders voor elkaars opvattingen over de opvoeding van de kinderen 4 Ongepaste (onproductieve) mate en benutting van energie 4 Onvermogen om te voorzien in de behoeften van de gezins­ leden (lichamelijk, emotioneel, spiritueel of op het gebied van veiligheid) 4 Gebrek aan deelname van het gezin aan buurtactiviteiten

Zorgresultaat Gezinscoping 4 Vermogen van een gezin om stressoren die veel van de reser­ ves vergen onder controle te houden

Gezinsfunctioneren 4 Gezinssysteem voorziet in de behoeften van de afzonderlijke gezinsleden tijdens ontwikkelingstransities

Etiologische of samenhangende factoren 4 Situationele crisis of omschakeling (bijvoorbeeld alcoho­ lisme van een van de gezinsleden) 4 Ontwikkelingscrisis, overgang in ontwikkelingsfase

Disfunctionele gezinsprocessen

507

15

Disfunctionele gezinsprocessen5 > Dysfunctional Family Processes (1994)

Definitie Chronische ontregeling van de psychosociale, geestelijke en fysiologische functies van het gezin, wat leidt tot conflicten, ont­ kenning van problemen, weerstand tegen verandering, ineffec­ tieve probleemoplossing en een reeks zichzelf in stand houdende crises

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Rollen en relaties 4 Verslechtering van gezinsrelaties; verstoorde gezinsdynamiek 4 Ineffectieve communicatie tussen de levenspartners of huwelijks- en relatieproblemen 4 Veranderingen in rolfunctioneren of verstoorde rolvervulling in het gezin 4 Inconsequent ouderschap, weinig steun van de ouders ondervinden 4 Gezinsontkenning 4 Disfunctioneren met betrekking tot de intimiteit, moeite met het hebben van intieme relaties 4 Chronische gezinsproblemen 4 Gesloten communicatiesystemen 5

Deze diagnose heette eerder Dysfunctional Family Processes: Alcoholism (disfunctionele gezinsprocessen: alcoholmisbruik).

508

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Gedrag Ongepaste uiting van woede Verlies van controle over het alcoholgebruik Verstoorde communicatie Ineffectieve probleemoplossende vaardigheden Rationaliseren of ontkennen van problemen Gelegenheid geven om alcohol te blijven drinken Onvermogen te voldoen aan de emotionele behoeften van de gezinsleden 4 Manipuleren 4 Afhankelijkheid 4 Bekritiseren 4 Gebroken beloften 4 Weigering hulp te zoeken of onvermogen hulp op gepaste wijze te aanvaarden en te ontvangen 4 Beschuldigingen 4 Onvoldoende begrip van alcohol- of middelenmisbruik 4 4 4 4 4 4 4

Gevoelens 4 Verminderde zelfachting, gevoelens van waardeloosheid, onzekerheid 4 Boosheid of onderdrukte woede 4 Frustratie, machteloosheid, moedeloosheid 4 Angst, spanning, distress 4 Onderdrukte emoties 4 Verantwoordelijkheid voor gedrag van alcoholist 4 Slepende wrok, gekwetstheid, schaamte, verlegenheid met de situatie 4 Ongelukkig zijn, emotioneel isolement, eenzaamheid, afwijzing 4 Schuldgevoel 4 Kwetsbaarheid 4 Wantrouwen

Disfunctionele gezinsprocessen

509

15

Ondersteunende aanwijzingen Gezinsrollen en -relaties 4 Triangulatie in het gezin 4 Verminderd vermogen van gezinsleden om begrip voor elkaar op te brengen, ten behoeve van onderlinge groei en ontwikkeling 4 Gebrek aan relatievaardigheden 4 Gebrek aan cohesie, verstoring van de gezinsrituelen 4 Gezin is niet in staat om te voorzien in de behoefte aan veiligheid van de gezinsleden, patroon van afwijzing 4 Gezin toont geen respect voor autonomie van de afzonderlijke gezinsleden 4 Financiële problemen, genegeerde verplichtingen

Gedrag 4 Onvermogen te voldoen aan de geestelijke behoeften van de gezinsleden 4 Onvermogen om veel verschillende gevoelens te accepteren of tot uitdrukking te brengen 4 Eerder gericht zijn op vermindering van spanning dan op het bereiken van doelen 4 Belangrijke rol van alcohol bij speciale gebeurtenissen in het gezin 4 Uit de hand lopend conflict 4 Liegen 4 Tegenstrijdige, paradoxale communicatie 4 Conflictvermijding 4 Streng oordeel over zichzelf 4 Isolement 4 Misbruik van middelen anders dan alcohol of nicotineverslaving 4 Moeite om plezier te hebben 4 Zelfverwijten

510

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Onverwerkte rouw 4 Overheersende rol bij communicatie of machtsstrijd 4 Onvermogen om zich aan veranderingen aan te passen 4 Onvolwassenheid 4 Stressgerelateerde lichamelijke aandoening 4 Onvermogen constructief om te gaan met traumatische ervaringen 4 Goedkeuring en bevestiging zoeken 4 Onbetrouwbaarheid 4 Verminderde schoolprestaties van de kinderen 4 Concentratiestoornissen 4 Chaos 4 Huidige of eerdere ontwikkelingstaken niet kunnen volbren­ gen en moeite met de overgang van levensfasen 4 Schelden op partner of ouder 4 Agitatie 4 Verminderd lichamelijk contact

Gevoelens 4 Gevoel anders te zijn dan anderen 4 Depressie 4 Vijandigheid 4 Emotioneel gecontroleerd door anderen 4 Verwardheid, identiteitstekort 4 Ontevredenheid, humeurigheid 4 Verlies, verlatenheid 4 Onbegrip 4 Verwarring van liefde met medelijden 4 Falen; ongeliefd zijn

Disfunctionele gezinsprocessen

511

15

Zorgresultaat Gezinscoping 4 Gezin houdt stressoren die veel van de reserves vergen onder controle

Gezinsfunctioneren 4 Gezinssysteem voorziet in de behoeften van de afzonderlijke gezinsleden tijdens ontwikkelingstransities

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4

Misbruik van alcohol, therapieresistentie Familiaire voorgeschiedenis van alcoholisme Inadequate copingvaardigheden Erfelijke aanleg, verslavingsvatbare persoonlijkheid Gebrek aan probleemoplossende vaardigheden

512

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Bereidheid tot verbetering van de gezinsprocessen > Readiness for Enhanced Family Processes (2002)

Definitie Patroon van gezinsfunctioneren dat volstaat voor de onder­ steuning van het welzijn van de gezinsleden en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Wens om de gezinsdynamiek te verbeteren 4 Gezinsfunctioneren beantwoordt aan lichamelijke, sociale en psychische behoeften van gezinsleden 4 Activiteiten bevorderen de veiligheid en groei van gezinsleden 4 Communicatie is adequaat 4 Relaties zijn over het algemeen positief; gezin heeft een rol binnen de gemeenschap; gezinstaken worden voltooid 4 Rollen binnen gezin zijn flexibel en passend bij ontwikkelingsstadia 4 Respect voor elkaar is duidelijk aanwezig 4 Gezin past zich aan veranderingen aan 4 Grenzen van gezinsleden worden gehandhaafd 4 Energieniveau van het gezin bevordert de dagelijkse activiteiten 4 Gezin is duidelijk veerkrachtig 4 Goede balans tussen autonomie en cohesie

Bereidheid tot verbetering …

513

15

Zorgresultaat Gezinscoping 4 Gezin houdt stressoren die veel van de reserves vergen onder controle

Gezinsfunctioneren 4 Gezinssysteem voorziet in de behoeften van de afzonderlijke gezinsleden tijdens ontwikkelingstransities

514

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Ouderschapstekort (specificeer) > Impaired Parenting (1978, 1998)

Definitie Onvermogen van de primaire verzorger om een goede omgeving te creëren, in stand te houden of opnieuw te scheppen om de optimale groei en ontwikkeling van het kind te bevorderen (Het is normaal dat ouders zich na de geboorte van een kind aan de nieuwe situatie moeten aanpassen)

Bepalende kenmerken Ouder/verzorger 4 Gebrekkig/geen hechtingsgedrag van de ouder(s) 4 Weinig of geen moeder-kindinteractie of ouder/ verzorger-kindinteractie 4 Onvermogen om aanwijzingen van het kind te begrijpen en erop te reageren 4 Inconsequente of onvoldoende verzorgende vaardigheden: 5 inconsequente reacties op gedrag 5 inconsistente verzorging 5 ontoereikende regelingen voor kinderopvang 5 inflexibiliteit in het voorzien in behoeften van het kind 5 inadequaat gezondheidsonderhoud voor het kind 4 Onvoldoende visuele, tactiele, auditieve stimulering: 5 negatieve uitspraken over het kind 5 afwijzing van of vijandigheid ten opzichte van het kind 5 vaak straffen

Ouderschapstekort (specificeer)

4 4 4 4 4

515

15

5 weinig aanhalen 5 verlating 5 kindermishandeling 5 kinderverwaarlozing 5 voorkeur voor fysieke straffen Onrealistische verwachtingen van het kind, zichzelf of de partner Onveilige thuissituatie Uitspraken over het onvermogen om aan de behoeften van het kind te voldoen beschrijving van het onvermogen om het kind onder controle te houden Beschrijving van niet-adequaat uitvoeren van rol, frustratie

Baby of kind 4 Niet kunnen gedijen c.q. groeien 4 Hechtingstekort (bijvoorbeeld afwezigheid van separatieangst) 4 Gebrekkige cognitieve ontwikkeling, verminderde schoolprestaties 4 Gebrekkige sociale vaardigheden 4 Gedragsstoornissen, veelvuldige ziekten, ongelukken 4 Aanwijzingen voor mishandeling 4 Weglopen

Zorgresultaat Ouderschap: functioneren 4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc­ tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen

516

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Etiologische of samenhangende factoren Lichamelijk 4 Slaaptekort of verstoord slaappatroon 4 Beperkende aandoening of ontwikkelingsachterstand van baby of kind

Sociaal Ongewenst geslacht Langdurige separatie van baby en ouder of kind en ouder ADHD (aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis) Temperament conflicteert met ouderlijke verwachtingen Vader van kind niet betrokken Relatieconflict, toenemende ontevredenheid Gebrek aan gezinscohesie Financiële problemen, armoede Werkloosheid of problemen op het werk Gebrek aan voorzieningen of gebrek aan toegang tot voorzieningen (bijvoorbeeld vervoer) 4 Juridische problemen 4 Gebrek aan of gebrekkige ouderlijke rolmodellen 4 Gebrekkige thuissituatie 4 Verhuizingen 4 Verandering in de gezinseenheid 4 Gebrek aan waardering voor het ouderschap 4 Sociaal isolement, gebrek aan netwerken voor sociale ondersteuning 4 Stress 4 Rolspanning of -overbelasting 4 Gebrekkige copingstrategieën 4 Gebrekkige probleemoplossende vaardigheden 4 Geringe zelfachting 4 Onvermogen de behoeften van het kind vóór te laten gaan op de eigen behoeften 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Ouderschapstekort (specificeer)

517

Kennis 4 4 4 4 4 4

Kennistekort over de ontwikkeling van een kind Kennistekort over opvoedvaardigheden Kennistekort over gezondheidsonderhoud bij kinderen Onvoldoende cognitief niveau voor ouderschap Beperkt cognitief functioneren Slechte communicatieve vaardigheden

Risicogroepen 4 Arbeidsongeschiktheid 4 Alleenstaande ouder 4 Lage sociaal-economische status 4 Laag opleidingsniveau of weinig opleiding genoten 4 Voorgeschiedenis als slachtoffer van mishandeling 4 Voorgeschiedenis als pleger van mishandeling 4 Voorgeschiedenis van middelenmisbruik, psychische aandoeningen 4 Ongeplande of ongewenste zwangerschap 4 Prematuriteit, moeizame bevalling 4 Jonge leeftijd, met name adolescenten 4 Groot aantal snel opeenvolgende zwangerschappen 4 Gebrek aan- of late prenatale zorg 4 Meerling 4 Ouder-kindscheiding bij de geboorte

15

518

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op ouderschapstekort (specificeer) > Risk for Impaired Parenting (1978, 1998)

Definitie Risico op onvermogen van de primaire verzorger om een goede omgeving te creëren, in stand te houden of opnieuw te scheppen om de optimale groei en ontwikkeling van het kind te bevorde­ ren (Het is normaal dat ouders zich na de geboorte van een kind aan de nieuwe situatie moeten aanpassen.)

Risicofactoren Sociaal 4 Alleenstaande ouder 4 Vader van kind niet betrokken 4 Gebrek aan gezinscohesie 4 Armoede 4 Financiële problemen 4 Werkloosheid of problemen op het werk 4 Lage sociaal-economische status 4 Gebrek aan voorzieningen en/of gebrek aan toegang tot voorzieningen (bijvoorbeeld vervoer) 4 Voorgeschiedenis als slachtoffer van mishandeling 4 Voorgeschiedenis als pleger van mishandeling 4 Juridische problemen 4 Gebrek aan of gebrekkige ouderlijke rolmodellen 4 Gebrekkige thuissituatie 4 Verhuizing

Risico op ouderschapstekort (specificeer)

519

15

4 Verandering in de gezinseenheid 4 Gebrek aan waardering voor het ouderschap 4 Sociaal isolement, gebrek aan netwerken voor sociale ondersteuning 4 Rolspanning of -overbelasting 4 Gebrekkige copingstrategieën of stress 4 Gebrekkige probleemoplossende of communicatieve vaardigheden 4 Geringe zelfachting 4 Onvermogen de behoeften van het kind vóór te laten gaan op de eigen behoeften 4 Ongeplande of ongewenste zwangerschap 4 Ontoereikende regelingen voor kinderopvang

Kennis Onrealistische verwachtingen van het kind Kennistekort over de ontwikkeling van een kind Kennistekort over opvoedvaardigheden Kennistekort over gezondheidsonderhoud bij kinderen Onvoldoende cognitief niveau voor ouderschap Laag opleidingsniveau of weinig opleiding genoten, beperkt cognitief functioneren 4 Onvermogen om aanwijzingen van het kind te begrijpen en erop te reageren 4 Voorkeur voor fysieke straffen 4 4 4 4 4 4

Lichamelijk 4 Gebrek aan- of late prenatale zorg 4 Jonge leeftijd, met name adolescenten 4 Snel opeenvolgende zwangerschappen 4 Meerling 4 Moeizame bevalling 4 Lichamelijke ziekte, handicap 4 Slaaptekort of verstoord slaappatroon

520

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Psychische factoren 4 Relatieconflict, toenemende ontevredenheid 4 Separatie van baby of kind 4 Voorgeschiedenis van middelenmisbruik of afhankelijkheid van een middel 4 Voorgeschiedenis van psychische aandoeningen 4 Depressie

Baby of kind Separatie van ouder bij geboorte Langdurige separatie van ouder Premature geboorte Ziekte van baby of kind Beperkende aandoening of ontwikkelingsachterstand Moeilijk temperament Gebrek aan aansluiting (temperament) bij de verwachtingen van de ouders 4 ADHD (aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis) 4 Ongepland of ongewenst kind of ongewenst geslacht 4 Meerling 4 Veranderd waarnemingsvermogen 4 4 4 4 4 4 4

Zorgresultaat Ouderschap: functioneren 4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc­ tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen

Ouderrolconflict

521

15

Ouderrolconflict > Parental Role Conflict (1988)

Definitie Verwarring en conflicten van (een van de) ouders over de ouderschapsrol in reactie op een crisis

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Melding van gevoelens van tekortschieten om in de lichame­ lijke en emotionele behoeften van het kind te voorzien tij­ dens opname of thuis; terughoudendheid bij de gebruikelijke zorgactiviteiten, zelfs met aanmoediging en ondersteuning 4 Melding van bezorgdheid over veranderingen in de ouder­ rol, of over het functioneren, de communicatie of de gezond­ heid van het gezin 4 Aantoonbare verstoring van de zorgroutine 4 Melding van bezorgdheid over ervaren controleverlies over beslissingen aangaande het eigen kind 4 Vermelding of aantoonbare aanwezigheid van schuld­ gevoelens en gevoelens van boosheid, vrees, angst, en/of frustraties over het effect van de ziekte van een kind op de gezinsprocessen

522

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat Ouderschap: functioneren 4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc­ tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Ouder-kindseparatie (door chronische ziekte) 4 Geïntimideerd door invasieve of restrictieve onderdelen van de behandeling (bijvoorbeeld separatie/afzondering, intuba­ tie, gespecialiseerde zorgcentra, beleid) 4 Regelen van thuiszorg voor een kind met speciale zorgbe­ hoeften (bijvoorbeeld apneubewaking, houdingsdrainage, hyperalimentatie) 4 Verandering in burgerlijke staat 4 Verstoringen van het gezinsleven door de thuiszorg (bijvoor­ beeld behandelingen, verzorgers, te weinig vrije tijd)

Zwakke ouder-kindhechting

523

15

Zwakke ouder-kindhechting > Weak Parent–Infant Attachment

Definitie Patroon van een niet-wederkerige binding tussen ouder c.q. primaire verzorger en zuigeling

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Baby 4 Geen reactie van baby op pogingen hem/haar te troosten en tevreden te stellen 4 Onvermogen van baby om aan te geven dat hij/zij zorg en aandacht behoeft 4 Prikkelbaarheid van de baby of weinig reactie van de baby op de ouders

Ouder-baby 4 Gebrekkig wederkerig interactiepatroon (reageert niet of nauwelijks op aanraking of kusjes met brabbelen of lachen) 4 Weinig of geen oogcontact

Ouder 4 Weinig bezoek van de ouder aan baby gedurende opname (bijvoorbeeld minder dan tweemaal per week) 4 Weinig of niet lachen tegen, contact leggen met, vasthouden van, of praten met baby

524

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Weinig of niet aanraken, strelen, wiegen, vasthouden, kussen van baby, behalve wanneer deze moet worden gevoed of verschoond 4 Geen of inadequate reactie van de ouder op signalen van de baby (doet bijvoorbeeld geen poging om kind te troosten als het huilt, of houdt star vast aan niet succesvolle methoden) 4 Niet face-to-face op baby gericht zijn, vermijding van oogcontact

Prenataal 4 Negatieve of ambivalente gevoelens over de zwangerschap tot in het derde trimester

Ondersteunende aanwijzingen 4 Weinig positieve opmerkingen over de baby; gemelde teleurstelling 4 Gespannen houding bij ondersteunen fles of tijdens de borstvoeding 4 Voorgeschiedenis van ambivalentie, negatieve of ambi­ valente gevoelens over de zwangerschap tot in het derde trimester 4 Tienerouder met veel risicofactoren, ouders met lichamelijke of psychiatrische ziekte 4 Wrok van ouder jegens baby vanwege dood of ernstige ziekte van de moeder

Zorgresultaat Ouder-kindhechting 4 Gedragingen van ouder en zuigeling die blijk geven van een duurzame affectieve band

Zwakke ouder-kindhechting

525

Etiologische of samenhangende factoren 4 Angst van de ouder(s) 4 Vrees (specificeer) 4 Ouder-kindscheiding 4 Subjectief ervaren onbekwaamheid in het ouderschap (verzorging van kinderen) 4 Geringe sociale responsiviteit (baby) 4 Gebrek aan ondersteunende systemen 4 Stress in het gezin

15

526

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op verstoorde hechting > Risk for Impaired Attachment (1994)

Definitie Verstoring van het interactieve proces tussen ouder/significante ander en zuigeling dat de ontwikkeling van een beschermende en koesterende wederzijdse relatie tussen hen moet bevorderen

Risicofactoren 4 Onvermogen van ouder(s) om in persoonlijke behoeften te voorzien 4 Angst in verband met de ouderrol 4 Middelenmisbruik 4 Prematuur kind 4 Ontregeling van baby/kind door ziekte, waardoor deze geen contact kan maken met de ouder(s) 4 Ouder-kindscheiding 4 Fysieke obstakels 4 Gebrek aan privacy

Zorgresultaat Ouder-kindhechting 4 Gedragingen van ouder en zuigeling die blijk geven van een duurzame affectieve band

Ouder-kindscheiding

527

15

Ouder-kindscheiding > Parent–Infant Separation

Definitie Aanwezigheid van factoren die de interactie tussen zuigeling en ouder(s) onmogelijk maken

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Door de ouder(s) gemelde vrees voor interactie (bijvoor­ beeld vrees dat het kind doodgaat, bang het kind pijn te doen) 4 Weinig contact met de baby om één of meer van de volgende redenen: 5 ouder(s) zijn onvoldoende in de gelegenheid hun baby geregeld in het ziekenhuis te bezoeken 5 weinig of geen gelegenheid voor oogcontact tussen baby en ouder(s) 5 weinig of geen gelegenheid voor tactiele interactie 5 baby kan geluiden of aanrakingen niet goed verdragen 5 baby is niet rechtstreeks toegankelijk

Ondersteunende aanwijzingen 4 Door ouder(s) gemeld onvermogen om voor hun baby te zorgen vanwege de scheiding van of het tekort aan kennis over het kind 4 Gebrek aan actuele informatie over de toestand van het kind

528

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat Ouder-kindhechting 4 Affectieve band tussen baby en ouder

Etiologische of samenhangende factoren 4 Vervoersproblemen waardoor het voor de ouders moeilijk wordt het kind in het ziekenhuis te bezoeken 4 Mantelzorgtekort (bijvoorbeeld geen oppas voor overige kinderen)

Risicogroepen 4 Prematuriteit 4 Ernstige ziekte van baby of ouder(s) 4 Ziekenhuisopname van baby of ouder(s)

Bereidheid tot verbetering van het ouderschap

529

15

Bereidheid tot verbetering van het ouderschap > Readiness for Enhanced Parenting (2002)

Definitie Patroon waarin iemand kinderen of andere afhankelijke per­ so(o)n(en) een goede omgeving biedt die toereikend is voor de stimulering van hun groei en ontwikkeling, en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken 4 Wens om het ouderschap te verbeteren 4 Kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en) spreken hun tevredenheid uit over de thuissituatie 4 Aanwijzingen voor emotionele en vanzelfsprekende onder­ steuning van kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en) 4 Tekenen van hechting 4 Kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en) worden in hun lichamelijke en geestelijke behoeften voorzien 4 Blijk geven van realistische verwachtingen van kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en)

Zorgresultaat Ouderschap: functioneren 4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc­ tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen

530

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Overbelasting van de mantelzorger > Caregiver Role Strain (1992, 1998, 2000)

Definitie Problemen met vervulling van de mantelzorgtaken

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding door mantelzorger van één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Onvoldoende voorzieningen om de vereiste zorg te kunnen verlenen 4 Moeite met het vervolbrengen van de nodige taken 4 Bezorgdheid over de zorg voor de zorgontvanger (bijvoor­ beeld de gezondheid en emotionele toestand van de zorgont­ vanger, over mogelijke opname van de zorgontvanger en/ of wie de zorgtaken zal overnemen indien de mantelzorger deze niet kan bieden) 4 Gevoel dat andere belangrijke rollen in het gedrang komen door de noodzaak tot geven van mantelzorg 4 Gevoel van verlies omdat de mantelzorgontvanger ‘een ander mens is geworden’ sinds hij hulpbehoevend is 4 Indien de mantelzorgontvanger het kind van de mantelzor­ ger is: gevoel van verlies omdat de mantelzorger een ander kind kreeg dan verwacht 4 Familieconflict over zorgkwesties 4 Stress of nervositeit in de relatie tussen mantelzorger en zorgontvanger 4 Depressie

Overbelasting van de mantelzorger

531

15

4 Disfunctionele verandering van de mantelzorgactiviteiten 4 Preoccupatie met de zorgroutine

Ondersteunende aanwijzingen Lichamelijke gezondheid van de mantelzorger 4 Maag-darmproblemen (lichte maagkrampen, braken, diar­ ree, herhaaldelijk optredende aanvallen van maagzweer) 4 Gewichtsverandering 4 Huiduitslag 4 Hypertensie; cardiovasculaire aandoeningen 4 Diabetes 4 Vermoeidheid, hoofdpijn

Emotioneel 4 Verstoorde coping, tijdgebrek voor vervulling van eigen behoeften 4 Verstoord slaappatroon 4 Boosheid, stress 4 Somatisering 4 Verhoogde nervositeit 4 Emotionele labiliteit 4 Ongeduld, frustratie

Sociaal-economisch 4 Terugtrekking uit het sociale leven 4 Veranderingen in de ontspanningsactiviteiten 4 Afslaan van promotie op het werk

Relatie mantelzorger-patiënt 4 Rouw om/onzekerheid over veranderde relatie met de zorgontvanger 4 Moeit met zien hoe de zorgontvanger de ziekte ondergaat 4 Familie- of gezinsconflicten 4 Bezorgdheid over gezinsleden

532

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg 4 Mantelzorger biedt adequate persoonlijke zorg en gezond­ heidszorg aan een familielid zonder stress

Mantelzorger: functioneren indirecte zorg 4 Mantelzorger regelt passende persoonlijke verzorging en gezondheidszorg aan een familielid en houdt hier toezicht op

Etiologische of samenhangende factoren Pathofysiologische en Lichamelijke factoren 4 Ernst van de ziekte, onvoorspelbaarheid van het ziektever­ loop, instabiliteit van de gezondheid (van de zorgontvanger) 4 Gezondheidsbeperkingen van de mantelzorger 4 Verslaving of onderlinge afhankelijkheid 4 Ontslag uit instelling van zorgontvanger met aanzienlijke zorgbehoefte

Ontwikkelingsfactoren 4 Onvoldoende ontwikkelingsniveau van mantelzorger voor deze rol (bijvoorbeeld jongvolwassene die voor een ouder van middelbare leeftijd moet zorgen) 4 Ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking (zorgontvanger of mantelzorger)

Overbelasting van de mantelzorger

533

15

Psychosociale factoren 4 Psychische of cognitieve problemen (mantelzorgontvanger) 4 Afwijkend of bizar gedrag (mantelzorgontvanger) 4 Marginale gezinsaanpassing of disfunctie (vóór zorgverleningssituatie) 4 Marginale copingpatronen (van mantelzorger)

Situationele factoren 4 Isolement van gezin of mantelzorger 4 Mishandeling of geweld 4 Situationele stressoren in het gezin (bijvoorbeeld belang­ rijk verlies, ramp, crisis, armoede of financiële problemen, ingrijpende gebeurtenissen: geboorte, dood, ziekenhuisop­ name, van huis weggaan of naar huis terugkomen, huwelijk, scheiding, veranderingen in werksituatie, pensionering) 4 Duur van het mantelzorgen 4 Inadequate fysieke omgeving voor het verlenen van de zorg (bijvoorbeeld behuizing, vervoer, gemeenschapsvoorzienin­ gen, benodigheden) 4 Gebrek aan respijtzorg of ontspanning (mantelzorger) 4 Onervarenheid met zorgverlening 4 Tegenstrijdige rolverplichtingen (mantelzorger) 4 Aantal en complexiteit van zorgtaken

Risicogroepen 4 4 4 4 4

Prematuriteit of aangeboren afwijking Noodzaak tot intensieve verzorging thuis Vrouwelijke mantelzorger, partner als mantelzorger Stress in het gezin Slechte eerdere relatie (mantelzorger-zorgontvanger)

534

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op overbelasting van de mantelzorger > Risk for Caregiver Role Strain (1992)

Definitie De mantelzorger is kwetsbaar voor het gaan ervaren van proble­ men met de vervulling van mantelzorgtaken

Risicofactoren Pathofysiologische factoren 4 Ernst van de ziekte, onvoorspelbaarheid van het ziektever­ loop, instabiliteit van de gezondheid (van de zorgontvanger) 4 Gezondheidsbeperkingen van de mantelzorger 4 Verslaving of onderlinge afhankelijkheid 4 Prematuriteit of aangeboren afwijking 4 Ontslag uit instelling van zorgontvanger met aanzienlijke zorgbehoefte 4 Vrouwelijke mantelzorger

Factoren met betrekking tot de ontwikkeling 4 Onvoldoende ontwikkelingsniveau van mantelzorger voor deze rol (bijvoorbeeld jongvolwassene die voor een ouder van middelbare leeftijd moet zorgen) 4 Ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking (zorgontvanger of mantelzorger)

Risico op overbelasting van de mantelzorger

535

15

Psychische factoren 4 Psychische of cognitieve problemen (mantelzorgontvanger) 4 Marginale gezinsaanpassing of disfunctie (vóór zorgverleningssituatie) 4 Marginale copingpatronen (van mantelzorger) 4 Slechte eerdere relatie (mantelzorger-zorgontvanger) 4 Partner als mantelzorger 4 Afwijkend of bizar gedrag (mantelzorgontvanger)

Situationele factoren 4 Isolement van gezin of mantelzorger 4 Mishandeling of geweld 4 Situationele stressoren in het gezin (specificeer [bijvoor­ beeld belangrijk verlies, ramp, crisis, armoede of financiële problemen, ingrijpende gebeurtenissen: geboorte, dood, ziekenhuisopname, van huis weggaan of naar huis terug­ komen, huwelijk, scheiding, veranderingen in werksituatie, pensionering) 4 Duur van het mantelzorgen 4 Inadequate fysieke omgeving voor het verlenen van de zorg (bijvoorbeeld behuizing, vervoer, gemeenschapsvoorzienin­ gen, benodigheden) 4 Gebrek aan respijtzorg of ontspanning (mantelzorger) 4 Onervarenheid met zorgverlening 4 Tegenstrijdige rolverplichtingen (mantelzorger) 4 Aantal en complexiteit van zorgtaken

536

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg 4 Mantelzorger biedt adequate persoonlijke zorg en gezond­ heidszorg aan een familielid zonder stress

Stressniveau 4 Weinig lichamelijke of geestelijke spanning als gevolg van mantelzorgactiviteiten

Verstoorde verbale communicatie

537

15

Verstoorde verbale communicatie > Impaired Verbal Communication (1983, 1996, 1998)

Definitie Verminderd vermogen of onvermogen om door middel van taal met anderen te communiceren

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Problemen met het verbaal uitdrukken van gedachten (stot­ teren, onduidelijke articulatie, moeite met het vormen van woorden en zinnen) of onvermogen om te spreken, En/of 4 Meldt problemen met het begrijpen van spraak

Ondersteunende aanwijzingen 4 Inadequate verwoording 4 Dyspneu 4 Onvoldoende beheersing van de landstaal6

6

Dit is niet altijd een indicatie voor een verpleegkundige diagnose; veelal is het slechts een factor die de zorgverlening bemoeilijkt en is het probleem non-verbaal of met behulp van een tolk op te lossen.

538

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat Communicatie 4 Ontvangst, interpretatie en uitdrukking van gesproken, geschreven of non-verbale boodschappen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Psychische obstakels (bijvoorbeeld psychose, gebrek aan prikkels) 4 Ontwikkelingsfase of leeftijd

Risicogroepen 4 Fysieke obstakels (hersentumor, tracheotomie, intubatie) 4 Cultuurverschillen 4 Anatomisch defect (gespleten gehemelte) 4 Verminderde bloedcirculatie naar de hersenen

Bereidheid tot verbetering van de communicatie

539

15

Bereidheid tot verbetering van de communicatie > Readiness for Enhanced Communication (2002)

Definitie Patroon van uitwisseling van informatie en ideeën met anderen dat volstaat om te voorzien in behoeften en levensdoelen en dat versterkt kan worden

Bepalende kenmerken 4 Uiting van de bereidheid tot verbetering van de communicatie 4 In staat zijn een taal te spreken of te schrijven 4 Vorming van woorden, zinsdelen en taal 4 Uiting van gedachten en gevoelens 4 Adequaat gebruiken en interpreteren van non-verbale aanwijzingen 4 Uiting van tevredenheid over het vermogen informatie en ideeën met anderen te kunnen delen

Zorgresultaat Communicatie 4 Ontvangst, interpretatie en uitdrukking van gesproken, geschreven of non-verbale boodschappen

540

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Vertraagde groei en ontwikkeling: communicatieve vaardigheden (specificeer soort) > Developmental Delay: Communication Skills

Definitie Afwijking van leeftijdsnormen wat betreft de ontwikkeling van communicatieve vaardigheden (specificeer de soort vaardigheid)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Achterstand in, of problemen met het leren van expressieve communicatieve vaardigheden die bij de leeftijdsgroep of de ontwikkelingsfase horen (bijvoorbeeld prelinguaal vocalise­ ren, taalvaardigheden, gebaren)

Ondersteunende aanwijzingen 4 Vlak affect 4 Lusteloosheid 4 Verminderde responsiviteit

Vertraagde groei en ontwikkeling …

541

15

Zorgresultaat Ontwikkeling van sociale vaardigheden 4 Ontwikkeling van communicatieve vaardigheden komt overeen met leeftijdsnormen (specificeer soort vaardigheid)

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4

Omgevingsbeperkingen of stimuleringstekort Inconsistente responsiviteit; onverschilligheid Meerdere verzorgers, inadequate verzorging Separatie van belangrijke anderen Effecten van een lichamelijke beperking Afhankelijkheid in verband met behandeling

542

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op geweld jegens anderen > Risk for Other-Directed Violence (1980, 1996)

Definitie Gedragingen die tonen dat iemand anderen lichamelijke, emoti­ onele en/of seksuele schade zou kunnen toebrengen

Risicofactoren 4 Lichaamstaal (bijvoorbeeld rigide houding, gebalde vuisten en opeengeklemde kaken, hyperactiviteit, ijsberen, buiten adem, dreigende houding) 4 Voorgeschiedenis van geweld jegens anderen (bijvoorbeeld iemand slaan, schoppen, bespugen, krabben, bekogelen met voorwerp(en), bijten, poging tot verkrachting, verkrachting, aanranding, urineren/defeceren op iemand) 4 Voorgeschiedenis van geweld of bedreigingen (bijvoorbeeld verbaal bedreigen van eigendommen of personen, sociale dreigementen, vloeken, bedreigende mails/brieven, drei­ gende gebaren, seksuele dreigementen) 4 Voorgeschiedenis van gewelddadig antisociaal gedrag (bij­ voorbeeld stelen, dwingend lenen, dwingend om privileges vragen, dominant vergaderingen verstoren, weigeren te eten, weigeren medicatie te nemen, instructies negeren) 4 Voorgeschiedenis van indirect geweld (bijvoorbeeld kle­ ding afrukken, voorwerpen van muur rukken, schrijven op muren, urineren of defeceren op vloer, stampvoeten, woedeaanvallen, rennen in gangen, schreeuwen, gooien met voorwerpen, een ruit breken, met deuren slaan, seksuele avances)

Risico op geweld jegens anderen

543

15

4 Andere factoren (neurologische stoornis, bijvoorbeeld posi­ tief EEG, CT, MRI, neurologische uitslagen, hoofdtrauma, stoornis met insulten) 4 Cognitieve stoornis (bijvoorbeeld leerproblemen, aandacht­ tekortstoornis, verminderd intellectueel functioneren) 4 Voorgeschiedenis van misbruik in de kindertijd 4 Voorgeschiedenis van getuige zijn van huiselijk geweld 4 Wreedheid tegen dieren, brandstichting 4 Prenatale en perinatale complicaties/afwijkingen 4 Voorgeschiedenis van middelen en/of alcoholmisbruik, pathologische intoxicatie 4 Psychotische symptomen (bijvoorbeeld auditieve, visuele, bevelshallucinaties, paranoïde wanen, losse, onsamenhan­ gende of onlogische denkprocessen) 4 Overtredingen met een motorvoertuig (bijvoorbeeld fre­ quente verkeersovertredingen, gebruik van motorvoertuig om woede te ontladen) 4 Suïcidaal gedrag, impulsiviteit, beschikbaarheid of bezit van wapen(s)

Zorgresultaat Persoonlijke impulsbeheersing 4 Zelf onder controle houden van compulsieve of impulsieve gedragingen die met anderen te maken hebben

544

15

Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Notities

Notities

Notities

545

15

547

Seksualiteits- en voortplantingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_16

16

548

Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Ineffectief seksueel patroon

16

> Ineffective Sexuality Patterns (1986, 2006)

Definitie Uitingen van bezorgdheid over de eigen seksualiteit

Bepalende kenmerken 4 Veranderingen in het bereiken van de vermeende seksuele rol 4 Verandering in de relatie met de belangrijke ander 4 Conflicten over waarden 4 Vermelding van problemen bij seksueel gedrag of seksuele activiteit 4 Vermelding van beperkingen in seksueel gedrag of bij seksuele activiteiten 4 Vermelding van veranderingen in seksueel gedrag of in seksuele activiteiten

Zorgresultaat Seksuele identiteit 4 Erkenning en acceptatie van de eigen seksualiteit

Ineffectief seksueel patroon

549

16

Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectief of afwezig rolmodel 4 Kennis- of vaardigheidstekort; alternatieve reacties op gezondheidsgerelateerde veranderingen 4 Kennis- of vaardigheidstekort; functionele of anatomische lichamelijke veranderingen 4 Kennis- of vaardigheidstekort; ziekte of medische behandeling 4 Gebrek aan privacy 4 Gebrek aan een belangrijke ander 4 Ineffectief rolmodel of afwezigheid van rolmodel 4 Conflicten aangaande seksuele voorkeur of variërende voorkeuren 4 Vrees voor zwangerschap 4 Vrees voor het oplopen van een seksueel overdraagbare aandoening 4 Verstoorde relatie met belangrijke ander

550

Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Seksueel disfunctioneren

16

> Sexual Dysfunction (1980, 2006)

Definitie Verandering in het seksueel functioneren tijdens de seksueleresponsstadia van verlangen, opwinding en orgasme die als onbevredigend of inadequaat worden gezien

Bepalende kenmerken Gemelde problemen met seksuele relaties. 4 Veranderingen in het bereiken van seksuele bevrediging of onvermogen om dit te bereiken 4 Veranderingen in het bereiken van de vermeende seksuele rol 4 Ervaren verandering in de seksuele opwinding en tekort aan seksueel verlangen 4 Onvermogen de gewenste bevrediging te bereiken 4 Bevestiging vragen van de eigen aantrekkelijkheid 4 Veranderde belangstelling in zichzelf en anderen

Zorgresultaat Seksueel functioneren Integratie van de lichamelijke, sociaal-emotionele en intel­ lectuele aspecten van de seksuele expressie en het seksueel functioneren

Seksueel disfunctioneren

551

16

Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectieve of afwezigheid van rolmodellen 4 Lichamelijke mishandeling 4 Psychosociale mishandeling (bijvoorbeeld schadelijke relatie) 4 Kwetsbaarheid 4 Verkeerde of gebrekkige informatie 4 Gebrek aan privacy 4 Gebrek aan een belangrijke ander 4 Verandering in relatie met belangrijke ander 4 Waardenconflict

Risicogroepen 4 Anatomische veranderingen (bijvoorbeeld zwangerschap, recente bevalling, medicatie, operatie, afwijkingen, ziekteproces, letsel, straling)

552

Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Verkrachtingssyndroom1

16

> Rape Trauma Syndrome (1980, 1998)

Definitie Aanhoudende ontregelende respons op een gedwongen, geweld­ dadige seksuele penetratie tegen de wil en zonder de toestem­ ming van het slachtoffer

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Acute fase 4 Melding van een gedwongen en gewelddadige seksuele penetratie En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 Verwardheid 4 Ontregeling, stemmingswisselingen 4 Angst, agitatie, agressie 4 Nachtmerries of verstoord slaappatroon 4 Dissociatieve stoornissen, ontkenning, depressie 4 Shock, woede, schaamte, schuldgevoelens

1

Dit syndroom bestaat uit drie componenten: Verkrachtingssyndroom, Gecompliceerde vorm van verkrachtingssyndroom en Stille vorm van verkrachtingssyndroom. Elke component is als afzonderlijke diagnose opgenomen.

Verkrachtingssyndroom

553

4 Vernedering, verlegenheid, zelfverwijt 4 Gevoelens van kwetsbaarheid, verhoogde alertheid 4 Hulpeloosheid, machteloosheid 4 Onvermogen tot besluiten nemen 4 Afhankelijkheid 4 Vrees voor lichamelijk geweld en overlijden 4 Spierspanning of -spasmen, maag-darmklachten 4 Lichamelijk trauma (blauwe plekken, weefselirritatie), gevoeligheid van geslachtsdelen 4 Paranoia 4 Verlies van eigenwaarde

Lange termijn 4 Verandering in leefstijl, verhuizing 4 Suïcidepogingen 4 Fobieën, middelenmisbruik 4 Seksueel disfunctioneren 4 Veranderingen in relaties 4 Nachtmerries of verstoord slaappatroon

Zorgresultaat Mishandeling: seksueel herstel 4 Herstel na lichamelijk/psychisch letsel

16

554

Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Verkrachtingssyndroom, gecompliceerde vorm

16

> Rape Trauma Syndrome: Compound Reaction (1980)

Definitie Gedwongen, gewelddadige seksuele penetratie tegen de wil en zonder de toestemming van het slachtoffer. Het syndroom dat deze aanval of poging daartoe tot gevolg heeft omvat een acute fase van ontregeling van het leven van het slachtoffer en een langdurig proces van reorganisatie van die leefstijl

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Zie bepalende kenmerken bij Verkrachtingssyndroom 4 Reactivering van eerdere gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld lichamelijke of psychiatrische ziekte) 4 Gebruik van alcohol en/of drugs

Zorgresultaat Mishandeling: seksueel herstel 4 Herstel na lichamelijk/psychisch letsel

Verkrachtingssyndroom: stille vorm

555

16

Verkrachtingssyndroom: stille vorm > Rape Trauma Syndrome: Silent Reaction (1980)

Definitie Aanwezigheid van klachten en verschijnselen van het verkrach­ tingssyndroom, maar zonder dat het slachtoffer tegen iemand zegt verkracht te zijn

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Zie ook de bepalende kenmerken bij Verkrachtingssyndroom 4 Initiële onwil van de cliënt om te praten over het feit dat verkrachting heeft plaatsgevonden 4 Abrupte verandering in de relaties met mannen 4 Toenemende nachtmerries 4 Toenemende angst tijdens gesprek (blokkering van associa­ ties, langdurige stiltes, stotteren, lichamelijk ongemak) 4 Duidelijke veranderingen in seksueel gedrag jegens mensen van het andere geslacht 4 Plotseling ontstaan van fobische reacties

Zorgresultaat Mishandeling: seksueel herstel 4 Herstel na lichamelijk/psychisch letsel

556

Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces2

16

> Ineffective Childbearing Process (2010)

Definitie Zwangerschap, geboorteproces en zorg voor de pasgeborene voldoen niet aan de context, normen en verwachtingen van de omgeving

Bepalende kenmerken Tijdens de zwangerschap 4 Vermeldt niet dat zij gepaste fysieke voorbereidingen treft 4 Vermeldt niet dat zij zich aan een goede prenatale levensstijl houdt (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoonlijke hygiëne) 4 Maakt geen goed gebruik van haar ondersteuningssysteem 4 Vermeldt niet dat zij overweg kan met zwangerschapskwalen 4 Vermeldt niet een realistische planning voor de geboorte te hebben 4 Zoekt niet naar benodigde informatie/kennis (bijvoorbeeld bevalling en geboorte, zorg voor de pasgeborene) 4 Laat na voor de benodigde babyverzorgingsartikelen te zorgen

2

De oorspronkelijke Japanse term voor dit proces is shussan ikuji koudou, waarmee tevens de geboorte en de zorg voor de pasgeborene bedoeld worden. Het vormt één van de centrale concepten van de Japanse verloskunde.

Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces

557

16

4 Geen bezoek of inconsistent bezoek aan zwangerschapscontroles 4 Weinig of geen respect voor de ongeboren baby (bijvoorbeeld hechting)

Tijdens bevalling en geboorte 4 Laat geen hechtingsgedrag zien ten opzichte van de pasgeborene 4 Maakt geen goed gebruik van haar ondersteuningssysteem 4 Vermeldt niet dat zij zich aan een levensstijl houdt (bij­ voorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoonlijke hygiëne) die passend is tijdens de bevalling 4 Reageert niet adequaat op het begin van de bevalling 4 Weinig of geen proactief gedrag (gebrek aan initiatief) tijdens bevalling en geboorte

Na de geboorte 4 Geeft geen blijk van moeder-kindhechting 4 Maakt geen goed gebruik van haar sociale ondersteuningssysteem 4 Vertoont geen goede borstverzorging 4 Vertoont geen basiszorgtechnieken voor de baby (bijvoor­ beeld voedingstechnieken, veilige omgeving) 4 Vermeldt geen goede postnatale levensstjil (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoonlijke hygiëne)

Zorgresultaat 4 Maakt gebruik van haar ondersteuningssysteem, indien nodig

558

16

Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

4 Vermelding van een passende leefstijl (voeding, uitschei­ dingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoonlijke hygiëne, bezoek aan zwangerschapscontrole) 4 Geeft blijk van goede verzorgings- en veiligheidstechnieken voor de baby 4 Geeft blijk van moeder-kindhechting

Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (benodigdheden voor prenatale zorg, bevalling en geboorte, benodigdheden voor de postpartum periode, zorg voor de pasgeborene) 4 Huiselijk geweld/onveilige omgeving 4 Weinig of geen goede rolmodellen voor ouderschap 4 Weinig of geen vertrouwen in eigen moederschap 4 Onvoldoende cognitief niveau voor ouderschap 4 Gebrek aan ondersteunende systemen 4 Machteloosheid bij de moeder 4 Psychische nood bij de moeder 4 Middelenmisbruik 4 Ongewenste zwangerschap

Risicogroepen 4 Ongeplande zwangerschap

Risico op ineffectief …

559

16

Risico op ineffectief pre-, peri- en postnataal proces3 > Risk for Ineffective Childbearing Process (2010)

Definitie Verhoogd risico dat zwangerschap, geboorteproces en zorg voor de pasgeborene niet voldoen aan de context, normen en ver­ wachtingen van de omgeving

Risicofactoren 4 Kennistekort (bijvoorbeeld bevalling en geboorte, zorg voor de pasgeborene) 4 Ontbreken van realistisch geboorteplan 4 Geen bezoek aan zwangerschapscontrole 4 Inconsistent bezoek aan zwangerschapscontroles 4 Weinig of geen goede rolmodellen voor ouderschap 4 Weinig of geen vertrouwen in eigen moederschap; machteloosheid 4 Zwak of geen sociaal ondersteuningssysteem 4 Psychische nood bij de moeder 4 Suboptimale voedingstoestand van de moeder

3

De oorspronkelijke Japanse term voor dit proces is shussan ikuji koudou, waarmee tevens de geboorte en de zorg voor de pasgeborene bedoeld worden. Het vormt één van de centrale concepten van de Japanse verloskunde.

560

16

Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

4 Middelenmisbruik 4 Ongeplande zwangerschap 4 Ongewenste zwangerschap 4 Huiselijk geweld

Zorgresultaat 4 Maakt gebruik van haar ondersteuningssysteem, indien nodig 4 Vermelding van passende leefstijlactiviteiten (voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoon­ lijke hygiëne, bezoek aan zwangerschapscontrole) 4 Beschrijft een geschikt plan voor de zorg voor, en veiligheid van de baby 4 Geeft blijk van moeder-kindhechting 4 Beschrijft wat er gaat gebeuren en wat zij tijdens bevalling en geboorte zal doen

Bereidheid tot verbetering …

561

16

Bereidheid tot verbetering van het pre-, peri- en postnataal proces4 > Readiness for Enhanced Childbearing Process (2008)

Definitie Patroon van voorbereiding, instandhouding en versterking van een gezonde zwangerschap en bevalling en van de zorg voor de pasgeborene

Bepalende kenmerken Tijdens de zwangerschap 4 Vermelding van een goede postnatale levensstijl (voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoon­ lijke hygiëne) 4 Vermelding van goede lichamelijke voorbereiding 4 Vermelding dat onplezierige symptomen van de zwanger­ schap verholpen worden 4 Tekenen van respect voor de ongeboren baby 4 Vermelding van een realistisch bevallingsplan 4 Voorbereiding van de nodige materialen voor de pasgeborene

4

De oorspronkelijke Japanse term voor dit proces is shussan ikuji koudou, waarmee tevens de geboorte en de zorg voor de pasgeborene bedoeld worden. Het vormt één van de centrale concepten van de Japanse verloskunde.

562

16

Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

4 Zoeken naar de nodige kennis (bijvoorbeeld over bevalling, zorg voor pasgeborene) 4 Vermelding dat er een systeem van ondersteuning is 4 Regelmatige zwangerschapscontroles

Tijdens bevalling en geboorte 4 Vermelding van goede levensstijl (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, bewegen, persoonlijke hygiëne) voor het bevallingsstadium 4 Reageert adequaat op eerste weeën 4 Proactieve houding bij weeën en bevalling 4 Gebruik van ontspanningstechnieken die passen bij het bevallingsstadium 4 Tekenen van gehechtheid aan de pasgeborene 4 Goed gebruik van ondersteuningssytemen

Na de bevalling Tonen van de juiste techniek om pasgeborene te voeden Tonen van een goede borstverzorging Tonen van hechtingsgedrag ten opzichte van de baby Tonen van de basistechnieken voor babyverzorging Bieden van een veilige omgeving voor de baby Vermelding van een goede levensstijl voor het postpartum stadium (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, bewegen, inspanning, persoonlijke hygiëne) 4 Goed gebruik van ondersteuningssytemen 4 4 4 4 4 4

Zorgresultaat Pre-, peri- en postnataal proces 4 Treft voorbereidingen voor, onderhoudt en ondersteunt de zwangerschap, het geboorteproces en de zorg voor de pasgeborene

Risico op verstoorde moeder-foetusband

563

16

Risico op verstoorde moeder-foetusband > Risk for Disturbed Maternal–Fetal Dyad (2008)

Definitie Verhoogd risico op een verstoring van de symbiose tussen moe­ der en foetus als gevolg van zwangerschapsgerelateerde aandoe­ ningen en/of (co)morbiditeit

Risicofactoren 4 Zwangerschapscomplicaties (bijvoorbeeld premature rup­ tuur vliezen, placenta praevia of -loslating, late prenatale zorg, meerlingzwangerschap) 4 Verstoring zuurstoftransport (bijvoorbeeld anemie, hartziekte, astma, hypertensie, insulten, premature weeën, bloeding) 4 Verstoord glucosemetabolisme (bijvoorbeeld diabetes, steroïdengebruik) 4 Lichamelijke mishandeling 4 Middelenmisbruik (bijvoorbeeld tabak, alcohol, drugs) 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld medicatie, operatie, chemotherapie)

Zorgresultaat 4 Symbiose tussen moeder en foetus tijdens de zwangerschap

564

Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Notities

16

Notities

Notities

565

16

567

Stressverwerkingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_17

17

568

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Ineffectieve coping1 (specificeer) > Ineffective Coping (1978, 1998)

17

Definitie Stoornis van het aanpassingsvermogen (stressoren op hun waarde schatten, responskeuze en/of gebruik van beschikbare hulpbronnen), waarbij de stresshanteringsmethoden niet toe­ reikend blijken om angst, vrees of boosheid te voorkomen of beheersen. Specificeer stressor(en) (bijvoorbeeld situationele crisis, ontwikkelingscrisis, onzekerheid)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemelde stress of problemen (specificeer) 4 Gemelde gevoelens van angst, ongerustheid, vrees, boosheid en/of depressie 4 Gemeld onvermogen om problemen het hoofd te bieden of om hulp te vragen 4 Inadequate of ineffectief toegepaste afweermechanismen (copingstrategieën die het aanpassend vermogen juist belemmeren, zie bijvoorbeeld Probleemvermijding, Ineffectieve ontkenning)

1

Mogelijk zijn er sekseverschillen in het gebruik van copingstrategieën.

Ineffectieve coping (specificeer)

569

17

Ondersteunende aanwijzingen Verstoord patroon van spanningsvermindering Verstoring van het patroon van inschatten van bedreigingen Onvoldoende middelen en bronnen (financieel, enzovoort) Verandering in gebruikelijke communicatiepatronen Verminderd gebruik van steun uit de omgeving Slecht concentratievermogen Tekort aan doelgericht en probleemoplossend handelen (bijvoorbeeld onvermogen om aandacht te besteden aan het probleem; moeite met het ordenen van informatie) 4 Onvermogen om aan rolverwachtingen te voldoen 4 Onvermogen om aan basisbehoeften te voldoen 4 Destructief gedrag jegens zichzelf of anderen 4 Slaapstoornis 4 Vermoeidheid 4 Risico’s nemen 4 Vaak ziek zijn 4 Middelenmisbruik 4 Vermeende of werkelijke dreiging is zeer sterk 4 4 4 4 4 4 4

Zorgresultaat Coping 4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die veel van de reserves vergen in goede banen te leiden

Psychosociale aanpassing: levensverandering 4 Adaptieve psychosociale respons van een individu op een belangrijke verandering in zijn leven

570

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

17

4 4 4 4 4

Ineffectief probleemoplossend vermogen Onvoldoende vertrouwen in het eigen copingvermogen Onvoldoende zicht op controlemogelijkheden Gebrek aan sociale ondersteuning of kenmerken van relaties Onvermogen om energie voor adaptief gedrag te behouden

Risicogroepen 4 Te weinig gelegenheid om zich op een stressor voor te bereiden

Bereidheid tot verbetering van de coping

571

17

Bereidheid tot verbetering van de coping > Readiness for Enhanced Coping (2002)

Definitie Patroon van cognitieve en gedragsinspanningen ter hantering van dagelijkse eisen dat volstaat voor het welzijn en dat kan wor­ den versterkt

Bepalende kenmerken 4 Geeft aan dat stressoren te hanteren zijn 4 Sociale ondersteuning zoeken 4 Toepassing van een breed scala aan emotiegerichte en probleemgerichte strategieën 4 Past spirituele middelen toe 4 Is zich bewust van eigen kracht 4 Streeft naar kennis van nieuwe strategieën 4 Is zich bewust van mogelijke veranderingen in de omgeving

Zorgresultaat Coping 4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die veel van de reserves vergen in goede banen te leiden

572

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Probleemvermijding2 > Avoidance Coping

17

Definitie Aanhoudende bagatellisering of ontkenning van informatie (feiten, betekenissen, gevolgen) wanneer de situatie een actieve omgang met het probleem verlangt

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Subjectief ervaren bedreiging van gezondheid, zelfbeeld, waarden, leefwijze of relaties 4 Bagatelliseren, negeren of vergeten van duidelijk meegedeelde of geobserveerde feiten 4 Verkeerde interpretatie van gebeurtenissen 4 Geen poging om problemen op te lossen, informatie te verkrijgen of op grond van verkregen informatie nieuwe toekomstplannen te maken

Ondersteunende aanwijzingen 4 Regressieve afhankelijkheid 4 Angst, depressie, passiviteit of boosheid

2

Vermijding dient niet te worden verward met hoop of normale ontkenning. Zie ook Ineffectieve ontkenning.

Probleemvermijding

573

17

Zorgresultaat Coping 4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die veel van de reserves vergen in goede banen te leiden

Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4

Subjectief ervaren onvermogen Subjectief ervaren machteloosheid Gebrek aan ondersteunende systemen Onafhankelijkheids-afhankelijkheidsconflict (adolescent)

574

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Defensieve coping > Defensive Coping (1988)

17

Definitie Terugkerende projectie van een ongerechtvaardigd positieve zelfbeoordeling binnen een patroon van zelfbescherming tegen subjectief ervaren bedreigingen van een positief zelfbeeld

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken Ontkenning van overduidelijke problemen of zwakheden Projectie van schuld of verantwoordelijkheid Rationaliseren van mislukkingen Overgevoeligheid voor een blijk van geringschatting of kritiek 4 Grootheidsgevoelens 4 4 4 4 4

Ondersteunende aanwijzingen Superieure houding jegens anderen Problemen met het aanknopen of onderhouden van relaties Vijandig lachen of anderen belachelijk maken Problemen met het toetsen van waarnemingen aan de realiteit; vervorming van de realiteit 4 Gebrek aan doorzetten van of deelname aan/in behandeling of therapie 4 4 4 4

Defensieve coping

575

Zorgresultaat Coping 4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die de zelfachting aantasten in goede banen te leiden

Etiologische of samenhangende factoren 4 Gebrekkig ondersteuningssysteem 4 Conflict tussen zelfbeleving en waardensysteem 4 Vrees voor mislukking 4 Vrees voor vernedering 4 Vrees voor gevolgen 4 Gebrek aan veerkracht 4 Weinig vertrouwen in zichzelf en anderen 4 Onzekerheid 4 Onrealistische verwachtingen van zichzelf

17

576

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Ineffectieve ontkenning3 > Ineffective Denial (1988)

17

Definitie Bewuste of onbewuste poging om angst of vrees te verminderen door de kennis over of betekenis van een gebeurtenis te looche­ nen (met nadelige gevolgen voor de gezondheid)

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Onvermogen om de gevolgen van ziekte of gebeurtenissen voor leefgewoonten te erkennen, blijkend uit één of meer van de volgende aanwijzingen. 4 Uitstel van zorgvraag of weigering van zorg, met schadelijke gevolgen voor de gezondheid; weigering vrees voor dood of invaliditeit te erkennen; verplaatsing (aan iets anders toeschrijven) van vrees voor gevolgen van de ziekte; irrealistische plannen 4 Selectief gebruik van informatie 4 Niet waarnemen van persoonlijke relevantie van de symptomen of de gebeurtenis 3

Het is onduidelijk of het adjectief ‘ineffectief’ betrekking heeft op het probleem of op de gevolgen ervan. Het strookt niet met de genoemde definitie en kenmerken. Voorstel: gebruik ‘ontkenning’ of ‘gedeeltelijke ontkenning’, of zie Probleemvermijding. Voorzichtigheid is geboden bij de aanpak van dit probleem (de cliënt helpen het gevaar te onderkennen) gedurende een crisissituatie (bijvoorbeeld na een operatie of infarct).

Ineffectieve ontkenning

577

17

Ondersteunende aanwijzingen 4 Onverschillige/afwijzende gebaren of opmerkingen bij bespreking van ingrijpende 4 gebeurtenis(sen) 4 Verplaatsing van symptomen naar andere organen 4 Inconsistente uiting van vrees of angst 4 Inadequaat affect 4 Gebruik van huismiddeltjes (bijvoorbeeld zelfmedicatie) om symptomen te bestrijden

Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van ongerustheid, spanning of een gevoel van onbehagen 4 Praat over ingrijpende gebeurtenis(sen)/impact van de ziekte

578

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Verminderde veerkracht (individuele) > Impaired Resilience (Individual) (2008)

17

Definitie Verminderd vermogen een patroon van positieve reacties op een negatieve omstandigheid of crisis te handhaven

Bepalende kenmerken 4 Verminderde belangstelling voor opleidingsactiviteiten 4 Verminderde belangstelling voor beroepsactiviteiten 4 Depressie 4 Schuldgevoel 4 Isolement 4 Geringe zelfachting 4 Perceptie van afgenomen gezondheid 4 Hernieuwde toename van ontregeling 4 Schaamte 4 Sociaal isolement 4 Gebruik van verkeerde copingvaardigheden (bijvoorbeeld middelengebruik, geweld)

Zorgresultaat 4 Positieve copingreacties in reactie op een negatieve omstadigheid of crisis

Verminderde veerkracht (individuele)

579

17

Etiologische of samenhangende factoren 4 Demografische factoren die de kans op onevenwichtigheid verhogen 4 Middelengebruik 4 Inconsequent ouderschap 4 Geringe intelligentie 4 Psychiatrische ziekte van (een) ouder(s) 4 Geringe impulscontrole 4 Armoede 4 Psychologische stoornissen 4 Kwetsbaarheidsfactoren die verergering van negatieve effecten veroorzaken van de risicoconditie 4 Geweld 4 Geweld in de wijk

Risicogroepen 4 Behoren tot een minderheidsgroep 4 Groot gezin 4 Sekse 4 Laag opleidingsniveau van de moeder

580

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Risico op aantasting van de menselijke waardigheid > Risk for Compromised Resilience (2008)

17

Definitie Risico op een verminderd vermogen een patroon van positieve reacties op een negatieve omstandigheid of crisis te handhaven

Risicofactoren 4 Chroniciteit van de huidige crisis 4 Meerdere gelijktijdig optredende nadelige situaties 4 Aanwezigheid van weer een nieuwe crisis (bijvoorbeeld ongeplande zwangerschap, overlijden van partner, verlies van baan, verlies van woonruimte, overlijden van familielid)

Zorgresultaat 4 Consistent gebruik van positieve copingreacties op negatieve omstandigheden of crises

Bereidheid tot vergroting van de veerkracht

581

17

Bereidheid tot vergroting van de veerkracht4 > Readiness for Enhanced Resilience (2008)

Definitie Patroon van positieve reacties op een negatieve omstandigheid of crisis die voldoende is en dat kan worden versterkt om het menselijk potentieel te optimaliseren

Bepalende kenmerken 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4

Toegang tot hulpbronnen Aantoonbaar positieve vooruitblik Effectief gebruik van strategieën voor conflicthantering Verbetering van persoonlijke copingvaardigheden Wens om de veerkracht te vergroten Identificeren van beschikbare hulpbronnen identificeren van een ondersteuningssysteem Verbetering van positieve relaties met anderen Betrokkenheid bij activiteiten Vooruitgang bij het nastreven van doelen Aanwezigheid van een crisis Handhaving van een veilige omgeving Stellen van doelen Nemen van verantwoordelijkheid voor daden

4

NANDA International noemt bij deze diagnose ook samenhangende factoren. Zie hiervoor Verminderde veerkracht.

582

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Gebruik van effectieve communicatieve vaardigheden 4 Melding van een toegenomen gevoel van controle 4 Melding van zelfwaardering

17

Zorgresultaat 4 Positieve copingreacties in reactie op een negatieve omstandigheid of crisis

Bedreigde gezinscoping

583

17

Bedreigde gezinscoping > Compromised Family Coping (1980, 1996)

Definitie Onvoldoende, ondoelmatige of onbevredigende hulp, steun, troost of bemoediging van de doorgaans ondersteunende signi­ ficante ander (familielid of goede vriend), terwijl de cliënt deze misschien nodig heeft om zich te kunnen aanpassen aan zijn veranderde gezondheidstoestand

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Door cliënt of iemand anders gemelde bezorgdheid of klach­ ten over de reactie van de belangrijke ander op het gezond­ heidsprobleem van de cliënt En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 Belangrijke ander vertoont beschermend gedrag (te veel of te weinig) dat niet aansluit bij de mogelijkheden of de behoefte aan autonomie van de cliënt 4 Belangrijke ander vermeldt preoccupatie met eigen reacties op de ziekte of handicap van de cliënt of op andere situa­ tionele of ontwikkelingscrises (bijvoorbeeld vrees, schuld, anticiperende rouw, angst) 4 Belangrijke ander vermeldt of bevestigt gebrek aan inzicht of kennis, waardoor het onmogelijk is doelmatig steun te verlenen (specificeer)

584

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Belangrijke ander communiceert beperkt met cliënt of trekt zich terug van cliënt, in tijden van nood 4 Belangrijke ander probeert behulpzaam te zijn of te steunen maar met onbevredigend resultaat

17

Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg/ indirecte zorg 4 Mantelzorger levert passende gezondheidszorg en persoon­ lijke verzorging voor een familielid

Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (specificeer gebied) 4 Emotioneel conflict (specificeer) 4 Onvermogen nog verdere ondersteuning te bieden (zie Overbelasting van de mantelzorger) 4 Rolveranderingen (gezin) 4 Tijdelijke ontregeling van het gezinsleven 4 Situationele of ontwikkelingscrisis (specificeer)

Risicogroepen 4 Situatie waarin de cliënt thuis 24 uur per dag zorg nodig heeft 4 Verzorging thuis met periodieke gezondheidscrises 4 Voorgeschiedenis met gezinsstress

Verstoorde gezinscoping

585

17

Verstoorde gezinscoping > Disabled Family Coping (1980, 1996)

Definitie Gedrag van een primair persoon (familielid, significante ander of een goede vriend) dat het voor de persoon zelf en de cliënt onmogelijk maakt effectief taken aan te pakken die essentieel zijn voor beider aanpassing aan de gezondheidsproblemen van de cliënt

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Nalatige zorg voor cliënt aangaande basale menselijke behoeften en/of behandeling van de ziekte En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 Vervorming van de werkelijkheid aangaande gezondheids­ probleem van cliënt, waaronder extreme ontkenning van het bestaan of de ernst van het probleem (zie ook Ineffectieve ontkenning) 4 Intolerantie 4 Afwijzing 4 Verlating 4 Desertie 4 Gebruikelijke routine volgen zonder oog voor behoeften van de cliënt 4 Psychosomatiek 4 Ziektesymptomen van cliënt overnemen

586

17

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Beslissingen en gedragingen van het gezin die schadelijk zijn voor het financiële of sociale welzijn 4 Agitatie, depressie, agressie, vijandigheid 4 Gebrekkige herstructurering van zinvol bestaan voor zich­ zelf, gebrekkige individualisering, langdurige overbezorgd­ heid over cliënt 4 Verwaarloosde relaties met andere gezinsleden 4 Ontwikkeling van hulpeloosheid, inactiviteit en afhankelijk gedrag van de cliënt

Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg/ indirecte zorg 4 Mantelzorger levert passende gezondheidszorg en persoonlijke verzorging voor een familielid

Etiologische of samenhangende factoren 4 Belangrijke ander met chronisch niet gemelde schuldgevoe­ lens, angst, vijandigheid 4 Afwijkende copingstijlen (in aanpassing, door belangrijke ander en cliënt, of significante anderen onderling) 4 Zeer ambivalente gezinsrelaties 4 Twijfelachtige aanpak van de weerstand van het gezin tegen de behandeling (waardoor het gezin een steeds defensiever houding aan gaat nemen, aangezien er niet adequaat wordt gereageerd op de onderliggende angst)

Verstoorde gezinscoping

587

17

Risicogroepen 4 Situatie waarin de cliënt thuis 24 uur per dag zorg nodig heeft 4 Voorgeschiedenis met gezinsstress 4 Verzorging thuis met periodieke gezondheidscrises

588

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Bereidheid tot verbetering van de gezinscoping > Readiness for Enhanced Family Coping (1980)

17

Definitie Effectieve aanpassing van een gezinslid aan de gezondheidspro­ blemen van de cliënt, waarna het gezinslid de wens uit tot een verbetering van de gezondheidstoestand en een versterkte ont­ plooiing van zichzelf en de cliënt

Bepalende kenmerken 4 Streven van gezinslid naar een meer gezondheidsbevorde­ rende en verrijkende leefwijze die verdere ontwikkeling en rijping stimuleert, die bevorderlijk is voor de betrokkenheid bij en uitvoering van de behandeling, waarbij behandelpro­ gramma’s worden beoordeeld en waarbij keuzen worden gemaakt die leiden tot een optimaal welbevinden 4 Door gezinslid gemelde wens tot individueel of groepsgewijs contact met lotgenoten 4 Pogingen van gezinslid te beschrijven welke effecten de crisis had op de ontwikkeling van zijn waarden, prioriteiten, doelen of relaties

Bereidheid tot verbetering …

589

17

Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg/ indirecte zorg 4 Mantelzorger levert op consistente wijze passende gezond­ heidszorg en persoonlijke verzorging voor een familielid

590

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Ineffectieve gemeenschapscoping > Ineffective Community Coping (1994, 1998)

17

Definitie Patroon van gemeenschapsactiviteiten (voor aanpassing en probleemoplossing) dat ontoereikend is om aan de vereisten of behoeften van de gemeenschap te voldoen

Bepalende kenmerken 4 Niet aan de eigen verwachtingen voldoen door de gemeenschap 4 Te weinig deelname binnen de gemeenschap 4 Buitensporige conflicten binnen de gemeenschap 4 Gemelde kwetsbaarheid 4 Gemelde machteloosheid van de gemeenschap 4 Veel ziekte 4 Als buitensporig ervaren stressoren 4 Toegenomen sociale problemen (bijvoorbeeld dood door schuld, vandalisme, brandstichting, terroriseren, berovingen, kindermoord, mishandeling, scheidingen, werkloosheid, armoede, straatbendes, psychiatrische ziektebeelden)

Zorgresultaat Gemeenschapsvaardigheden 4 Gemeenschap lost gezamenlijk problemen op om doelstellingen van de gemeenschap te verwezenlijken

Ineffectieve gemeenschapscoping

591

Etiologische of samenhangende factoren 4 Gebrekkige gemeenschappelijke diensten 4 Onvoldoende middelen voor probleemoplossing 4 Ineffectieve of afwezige maatschappelijke systemen (bijvoorbeeld gebrek aan medisch spoedeisende hulp, transport, rampenplannen)

Risicogroepen 4 Natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen

17

592

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Bereidheid tot verbetering van de gemeenschapscoping > Readiness for Enhanced Community Coping (1994)

17

Definitie Patroon van op aanpassing en probleemoplossing gerichte acti­ viteiten door een gemeenschap dat volstaat om aan de eisen of behoeften van de gemeenschap te voldoen, maar dat verder kan worden verbeterd zodat huidige en toekomstige problemen en/ of stressoren beter kunnen worden aangepakt

Bepalende kenmerken 4 Tekorten in één of meer kenmerken van effectieve coping. 4 Actieve planning door de gemeenschap voor te verwachten stressoren 4 Actieve probleemoplossing door de gemeenschap bij con­ frontatie met problemen 4 Overeenstemming dat de gemeenschap verantwoordelijk is voor hantering van stress 4 Positieve communicatie onderling 4 Positieve communicatie tussen gemeenschap/aggregaten en grotere gemeenschap 4 Beschikbaarheid van recreatieprogramma’s en ontspanningsprogramma’s 4 Voldoende middelen voor hantering van stressoren

Bereidheid tot verbetering …

593

Zorgresultaat Gemeenschapsvaardigheden 4 Gemeenschap lost gezamenlijk problemen op om doelstellingen van de gemeenschap te verwezenlijken

Etiologische of samenhangende factoren 4 Aanwezigheid van sociale ondersteuning 4 Beschikbare middelen om problemen op te lossen 4 Gemeenschap die in staat is stressoren aan te pakken

17

594

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Posttraumatisch syndroom > Post-Trauma Syndrome (1986, 1998)

17

Definitie Aanhoudende ontregelende respons op een ingrijpende trauma­ tische gebeurtenis

Bepalende kenmerken Reactief 4 Indringende gedachten 4 Gevoel van onthechting 4 Psychogene amnesie 4 Overmatige waakzaamheid 4 Middelenmisbruik 4 Dwangmatig gedrag 4 Vermijding, vervreemding 4 Schaamte, schuldgevoelens 4 Rouwen, moedeloosheid 4 Ontkenning, verdringing

Emotioneel/cognitief 4 Bedroefdheid, depressie 4 Angst, vrees 4 Afgrijzen 4 Boosheid, razernij, agressie 4 Prikkelbaarheid 4 Paniekaanvallen 4 Concentratieproblemen 4 Flashbacks, overdreven schrikreactie

Posttraumatisch syndroom

595

17

Lichamelijk 4 Prikkelbare maag 4 Zintuiglijke prikkelbaarheid, palpitaties 4 Hoofdpijn 4 Bedplassen (kinderen)

Slaap 4 Indringende dromen 4 Nachtmerries

Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van ongerustheid, spanning of een gevoel van onbehagen

Risicogroepen Gebeurtenissen buiten het spectrum van gebruikelijke mense­ lijke ervaringen: 4 Natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen 4 Getuige zijn van verminking, gewelddadige dood of andere gruwelen 4 Plotselinge verwoesting van de eigen woning of gemeenschap 4 Tragische gebeurtenis met meerdere doden 4 Oorlog of militaire gevechtssituaties 4 Ernstig(e) bedreiging of letsel van zichzelf of van dierbaren 4 Krijgsgevangenschap of slachtofferschap van een misdrijf (marteling) 4 Ernstige industriële of verkeersongevallen 4 Lichamelijke en psychische mishandeling

596

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Risico op posttraumatisch syndroom > Risk for Post-Trauma Syndrome (1998)

17

Definitie Verhoogd risico op een aanhoudende ontregelende respons op een ingrijpende traumatische gebeurtenis

Risicofactoren Niet-steunende omgeving Onvoldoende sociale ondersteuning Overlever zijn van een gebeurtenis Overmatig verantwoordelijkheidsgevoel Ervaring van de gebeurtenis Duur van de gebeurtenis Beroep (politie, brandweer, redding, reclassering, spoedei­ sende hulp, geestelijke gezondheidszorg) 4 Uit huis verdreven worden 4 Afgenomen egosterkte 4 4 4 4 4 4 4

Zorgresultaat Stressniveau 4 Afwezigheid van lichamelijke of geestelijke spanning die optreedt als gevolg van factoren die een bestaand evenwicht verstoren

Tekortschietend ondersteuningssysteem

597

17

Tekortschietend ondersteuningssysteem5 > Support System Deficit

Definitie Onvoldoende emotionele en/of praktische ondersteuning van anderen

Bepalende kenmerken Eén of meer van de volgende kenmerken: 4 Ontbreken van een of meer anderen die zich positief uitlaten over eigenwaarde en competentie van cliënt 4 Geen/beperkt sociaal netwerk waarop de cliënt een beroep kan doen voor praktische hulp (vervoer, huishoudelijke taken enzovoort) 4 Geen of onbereikbare vertrouwenspersoon

Ondersteunende aanwijzingen 4 4 4 4 4 4

Geen bezoek Beschrijft zich angstig of ongerust te voelen Beschrijft zich neerslachtig te voelen Ontregeling van het gedrag Beschrijft somatische klachten Prikkelbaarheid of vijandigheid

5

Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).

598

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Zorgresultaat 4 Ervaart waardering en indien van toepassing praktische hulp van anderen

17

Risicogroepen 4 Ouderen zonder familie, wier vrienden zijn overleden 4 Geen/beperkt sociaal netwerk

Risico op suïcide

599

17

Risico op suïcide > Risk for Suicide (2000)

Definitie Verhoogd risico op zelf aangebracht levensbedreigend letsel

Risicofactoren Gedrag 4 Voorgeschiedenis met eerdere suïcidepoging 4 Impulsiviteit 4 Kopen van een vuurwapen 4 Opsparen van geneesmiddelen 4 Opstellen of wijzigen van een testament 4 Weggeven van bezittingen 4 Plotseling euforisch herstel van een zware depressie 4 Opvallende verandering van gedrag, attitude, schoolprestaties

Verbaal 4 Dreigementen zichzelf te doden 4 Uitspreken van de wens te sterven of ‘overal een eind aan te maken’

Situationeel 4 Alleen wonen 4 Pensionering 4 Hervestiging, institutionalisering 4 Financiële onzekerhied

600

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Verlies van autonomie/onafhankelijkheid 4 Aanwezigheid van een vuurwapen in huis 4 Adolescenten in niet-traditionele leefomstandigheden (bijvoorbeeld jeugddetentie, gevangenis, tijdelijke opvang, groepswonen)

17

Psychologisch 4 Familiaire voorgeschiedenis van suïcide 4 Gebruik/misbruik van alcohol en middelen 4 Psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld depressieve stoornis, schizofrenie, bipolaire-stemmingsstoornis) 4 Mishandeling of misbruik in de kindertijd 4 Schuldgevoelens 4 Homoseksuele jongere

Demografisch 4 Leeftijd: ouderen, jongvolwassenen, adolescenten 4 Ras 4 Mannelijk geslacht 4 Burgerlijke staat: gescheiden, weduwe of weduwnaar

Lichamelijk 4 Lichamelijke ziekte, terminale ziekte 4 Chronische pijn

Sociaal 4 Verlies van een belangrijke relatie 4 Ontwricht gezin 4 Rouw, sterfgeval 4 Tekortschietende ondersteuningssystemen 4 Eenzaamheid 4 Moedeloosheid, hulpeloosheid 4 Sociaal isolement 4 Juridische of disciplinaire problemen 4 Clustersuïcides

Risico op suïcide

601

17

Zorgresultaat Risicobeheersing 4 Persoonlijke acties teneinde beïnvloedbare gevaren te voorkomen, te elimineren of te reduceren

Levenswil 4 Wens, vastbeslotenheid en inspanning om te blijven leven

602

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Overbelasting > Stress Overload (2006)

17

Definitie Overmaat, in hoeveelheid en soort, van zaken die om actie vragen

Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Intensieve, terugkerende of gelijktijdige stressfactoren (bijvoorbeeld huiselijk geweld, chronische ziekte, terminale ziekte, omgevingsdreiging of -eisen, sociale dreiging of eisen) 4 Gemelden van overmatige situationele stress (bijvoorbeeld zelfinschaling van stressniveau op 7 of hoger op een tienpuntsschaal) 4 Gemelden dat stress negatieve gevolgen heeft (bijvoorbeeld lichamelijke symptomen, psychische nood, misselijkheid of opkomende misselijkheid) 4 Gemelden van gespannenheid, het gevoel onder druk te staan en/of functioneringsproblemen

Ondersteunende aanwijzingen 4 Gemelden van gevoelens van boosheid of ongeduld 4 Gemelden van moeite met beslissingen nemen

Overbelasting

603

17

Zorgresultaat Stressniveau 4 Vermeldt dat er minder zaken geëist worden die spanning oproepen 4 Vermeldt een gevoel van ontspanning

Etiologische of samenhangende factoren 4 Inadequate hulpbronnen (bijvoorbeeld financieel, sociaal, opleiding, kennisniveau)

604

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Zelfverminking > Self-Mutilation (2000)

17

Definitie Zichzelf moedwillig letsel toedienen waardoor weefselschade ontstaat, met als doel vermindering van spanningen door niet-fataal letsel

Bepalende kenmerken Zelfbeschadigend gedrag in de anamnese Snijwonden/krabwonden op het lichaam Plukken aan wonden Zichzelf toegebrachte brandwonden (bijvoorbeeld met gum, sigaret) 4 Inname of inhalatie van schadelijke stoffen/voorwerpen 4 Bijten, schuren, scheuren, slaan; insnoeren of afsnoeren van een lichaamsdeel 4 Insertie van voorwerp(en) in lichaamsopening(en) 4 4 4 4

Zorgresultaat Automutilatie, zelfbeheersing 4 Persoonlijke acties teneinde zich ervan te weerhouden zichzelf opzettelijk (niet-dodelijk) letsel toe te brengen

Zelfverminking

605

17

Etiologische of samenhangende factoren 4 Adolescentie, wisselende emoties 4 Ziekte of operatie in de kindertijd, pleegzorg, groepswonen, of in zorginstelling 4 Opsluiting 4 Isolement van leeftijdgenoten 4 Perfectionisme 4 Verstoord of instabiel lichaamsbeeld 4 Opdrachtgevende hallucinaties, seksuele identiteitscrisis 4 Voorgeschiedenis van onvermogen om oplossingen te plannen of langetermijnconsequenties te overzien 4 Disfunctioneel gezin (geweld tussen ouderfiguren, alcoholisme/scheiding/voorgeschiedenis van zelfdestructief gedrag in het gezin) 4 Gebruik van manipulatie om tot een voedende relatie te komen met anderen 4 Chaotische/verstoorde interpersoonlijke relaties 4 Seksueel misbruik in kindertijd; middelengebruik; eetstoornis 4 Emotionele stoornis en/of mishandeling in de kindertijd 4 Zich bedreigd voelen door werkelijk of als zodanig ervaren verlies van een belangrijke relatie (bijvoorbeeld verlies van ouder of relatie met ouder(s)) 4 Dissociatie of depersonalisatie; persoonlijkheidsstoornissen; borderline-persoonlijkheidsstoornis 4 Depressie, gevoelens van afwijzing, zelfhaat, separatieangst, schuldgevoelens en depersonalisatie

606

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Risicogroepen

17

4 Borderline-persoonlijkheidsstoornis, vooral meisjes en vrouwen tussen 16–25 jaar 4 Psychotische toestand; vaak mannen op jongvolwassen leeftijd 4 Emotionele stoornis en/of mishandeling in de kindertijd 4 Kinderen met een verstandelijk beperking of autisme 4 Voorgeschiedenis van zelfbeschadiging of lichamelijk, emo­ tioneel of seksueel misbruik

Risico op zelfverminking

607

17

Risico op zelfverminking > Risk for Self-Mutilation (1992, 2000)

Definitie Verhoogd risico zichzelf moedwillig letsel toe te dienen waar­ door weefselschade ontstaat, met als doel vermindering door spanningen door niet-fataal letsel

Risicofactoren 4 Onvermogen om op een gezonde manier om te gaan met verhoogde psychische of lichamelijke spanning 4 Onverdraagbaar stijgende spanning 4 Impulsiviteit 4 Onvermogen tot verbale uiting van spanningen; onweerstaanbare drang zichzelf te snijden/beschadigen 4 Behoefte aan snelle afname van stress 4 Rationaliseren en verwerpen van ontvangen positieve feedback 4 Depressie, gevoelens van afwijzing, zelfhaat, separatieangst, schuldgevoelens en depersonalisatie 4 Leeftijdgenoten die automutileren 4 Adolescentie, wisselende emoties 4 Ziekte of operatie in de kindertijd, pleegzorg, groepswonen, of in zorginstelling 4 Opsluiting 4 Isolement van leeftijdgenoten 4 Perfectionisme 4 Verstoord of instabiel lichaamsbeeld 4 Opdrachtgevende hallucinaties, seksuele identiteitscrisis

608

17

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Voorgeschiedenis van onvermogen om oplossingen te plannen of langetermijnconsequenties te overzien 4 Behoefte aan zintuiglijke stimuli 4 Emotionele verwaarlozing door ouders 4 Disfunctioneel gezin (geweld tussen ouderfiguren, alcoholisme/scheiding/voorgeschiedenis van zelfdestructief gedrag in het gezin) 4 Manipuleren om een voedende relatie met anderen te krijgen 4 Chaotische/verstoorde interpersoonlijke relaties 4 Seksueel misbruik in kindertijd; middelengebruik; eetstoornis 4 Emotionele stoornis en/of mishandeling in de kindertijd 4 Zich bedreigd voelen door werkelijk of als zodanig ervaren verlies van belangrijke relatie 4 Verlies van ouder of relatie met ouder(s) 4 Dissociatie of depersonalisatie; persoonlijkheidsstoornissen; borderline-persoonlijkheidsstoornis 4 Verlies van controle over situatie waarin problemen moeten worden opgelost 4 Ontwikkelingsachterstand of autisme 4 Zelfbeschadigend gedrag in de anamnese 4 Depressiviteit, gevoelens van afwijzing, zelfhaat, separatieangst, schuldgevoelens en depersonalisatie

Zorgresultaat Automutilatie, zelfbeheersing 4 Persoonlijke acties teneinde zich ervan te weerhouden zich­ zelf opzettelijk (niet-dodelijk) letsel toe te brengen

Notities

Notities

609

17

610

Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Notities

17

611

Waarde- en levensovertuigingenpatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_18

18

612

Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Morele nood > Moral Distress (2007)

Definitie

18

Beklemd gevoel door de onmogelijkheid de eigen ethische/ morele beslissing/aanpak te volgen

Bepalende kenmerken 4 Uiting van (zielen)leed (bijvoorbeeld machteloosheid, schuldgevoel, frustratie, angst, twijfel aan zichzelf, vrees) vanwege moeilijkheid om naar morele keuze te kunnen handelen

Etiologische of samenhangende factoren 4 Conflict onder besluitvormers 4 Tegenstrijdige informatie als basis voor ethische besluitvorming 4 Tegenstrijdige informatie als basis voor morele besluitvorming 4 Cultuurconflicten 4 Beslissingen rond het levenseinde 4 Verlies van autonomie 4 Fysieke afstand van besluitvormer 4 Beperkte tijd voor besluitvorming 4 Behandelbeslissingen

Morele nood

Zorgresultaat Opheffen van lijdensdruk 4 Oplossing van conflictsituatie

613

18

614

Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Geestelijke nood > Spiritual Distress (1978, 2002)

Definitie

18

Verstoring van het vermogen om een doel en betekenis in het leven te ervaren en te integreren door verbondenheid met zich­ zelf, anderen, kunst, muziek, literatuur, natuur en/of een hogere macht

Bepalende kenmerken Verbondenheid met zichzelf 4 Uiting van gebrek aan één of meer van: hoop, betekenisge­ ving en zingeving aan het leven, rust/sereniteit, acceptatie, liefde, zelfvergiffenis, moed 4 Woede 4 Schuldgevoel 4 Gebrekkige coping

Verbondenheid met anderen 4 4 4 4

Weigeren van interactie met spirituele leiders Weigeren van interactie met vrienden/familie Gemelden van het ondersteuningssysteem verwijderd te zijn Uiting van vervreemding

Geestelijke nood

615

18

Verbondenheid met kunst, muziek, literatuur, natuur 4 Onvermogen eerdere vormen van creativiteit te uiten (bij­ voorbeeld zingen, luisteren naar muziek, schrijven) 4 Desinteresse in natuur 4 Desinteresse in lezen van spirituele literatuur

Verbondenheid met hogere macht 4 Onvermogen te bidden 4 Onvermogen deel te nemen aan religieuze activiteiten 4 Uiting van zich verlaten voelen door of woede jegens hogere macht 4 Onvermogen het transcendente te ervaren 4 Verzoek om een religieuze leider te zien 4 Plotselinge verandering in de spirituele handelingen 4 Onvermogen tot zelfonderzoekend gedrag of introspectie 4 Uiten van gevoelens van hopeloosheid of lijden

Zorgresultaat Spirituele gezondheid 4 Verbondenheid met zichzelf, anderen, een hogere macht, alles wat leeft, de natuur en het universum, die het zelf over­ stijgt en kracht geeft

Etiologische of samenhangende factoren 4 Zelfvervreemding 4 Eenzaamheid 4 Sociale vervreemding 4 Angst

616

Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

4 Sociaal-culturele deprivatie 4 De dood en het eigen overlijden of dat van anderen 4 Pijn 4 Ingrijpende veranderingen 4 Chronische ziekte van zichzelf of anderen

18

Risico op geestelijke nood

617

18

Risico op geestelijke nood > Risk for Spiritual Distress (1998, 2004)

Definitie Verhoogd risico voor een verstoring van het vermogen om een doel en betekenis in het leven te ervaren en te integreren door verbondenheid met zichzelf, anderen, kunst, muziek, literatuur, natuur en/of een hogere macht

Risicofactoren Lichamelijk 4 Lichamelijke ziekte 4 Middelenmisbruik of excessief drinken 4 Chronische ziekte

Psychosociaal 4 Geringe zelfachting 4 Depressie 4 Stress/angst 4 Slechte relaties 4 Separatie van ondersteuningssysteem 4 Blokkering bij ervaren van liefde 4 Onvermogen tot vergeven 4 Verlies 4 Rassenconflict of cultureel conflict 4 Verandering in geloofsrituelen of spirituele gebruiken

618

Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Ontwikkeling 4 Ingrijpende veranderingen

Omgeving 4 Verandering in de omgeving 4 Natuurrampen

18

Zorgresultaat Spirituele gezondheid 4 Verbondenheid met zichzelf, anderen, een hogere macht, alles wat leeft, de natuur en het universum, die het zelf over­ stijgt en kracht geeft

Bereidheid tot verbetering …

619

18

 ereidheid tot verbetering van het geestelijk B welzijn > Readiness for Enhanced Spiritual Well-Being (1994, 2002)

Definitie Vermogen om een doel en betekenis in het leven te ervaren en te integreren door verbondenheid met zichzelf, anderen, kunst, muziek, literatuur, natuur, of een hogere macht, dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken Verbondenheid met zichzelf 4 Wens om de eigen hoop te vergroten, betekenisgeving en zingeving in het leven te versterken; rust, sereniteit, accep­ tatie, overgave en liefde te verhogen; zelfvergiffenis en een bevredigende levensfilosofie te versterken; plezier en moed te verhogen 4 Verbetering van de coping 4 Meditatie

Verbondenheid met anderen 4 4 4 4

Hulpvaardigheid naar anderen Verzoek om interactie met spirituele leiders Verzoek om vergevingsgezindheid van anderen Verzoek om interactie met vrienden/familie

620

Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Verbondenheid met kunst, muziek, literatuur, natuur 4 4 4 4

Uitingen van creatieve energie (schrijven, poëzie) Zingen/luisteren naar muziek Lezen van spirituele literatuur Tijd spenderen in de buitenlucht

Verbondenheid met hogere macht

18

4 Bidden 4 Vermelding van mystieke ervaringen 4 Deelname aan religieuze activiteiten 4 Uitingen van eerbied, ontzag

Zorgresultaat Spirituele gezondheid 4 Verbondenheid met zichzelf, anderen, een hogere macht, alles wat leeft, de natuur en het universum, die het zelf ­overstijgt en kracht geeft

Verstoring van de religiositeit

621

18

Verstoring van de religiositeit1 > Impaired Religiosity (2004)

Definitie Verminderd vermogen om zich te verlaten op overtuigingen en/ of deel te nemen aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie

Bepalende kenmerken 4 Blijk geven van, of uitingen over moeite met het aanhouden van voorgeschreven religieuze overtuigingen of rituelen (bijvoorbeeld ceremonies, voedingsvoorschriften, kleding, bidden, religieuze diensten, persoonlijke religieuze gedragin­ gen, religieuze lectuur/media, verplichte rustdag, bijeenkom­ sten met religieuze leiders) 4 Uiting van de behoefte om weer in contact te komen met vroegere geloofspatronen of -gewoonten 4 Uiting van emotionele onrust door separatie van de geloofsgemeenschap 4 Twijfel aan geloofspatronen en -gewoonten 4 Uiting van emotionele spanningen vanwege religieuze ­overtuigingen en/of religieuze sociale netwerk

1

Zie ook Geestelijke nood.

622

Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Zorgresultaat Religieuze steun 4 Ervaart steun uit de persoonlijke opvattingen en/of neemt deel aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie

Etiologische of samenhangende factoren

18

4 Pijn of lijden 4 Ineffectieve coping (bijvoorbeeld met ziekte) 4 Ineffectief ondersteuningssysteem 4 Gebrek aan veiligheid 4 Angst 4 Vrees voor de dood 4 Culturele beperkingen (op praktiseren van geloof) 4 Omgevingsbeperkingen (op praktiseren van geloof) 4 Gebrek aan sociale integratie 4 Gebrek aan sociale/culturele interactie 4 Geestelijke nood (spirituele crisis) 4 Religie gebruiken om te manipuleren

Risicogroepen 4 Crises door eindstadium van het leven 4 Ouder worden 4 Ziekte 4 Persoonlijke ramp/crisis 4 Belangrijke veranderingen in het leven

Risico op verstoring van de religiositeit

623

18

Risico op verstoring van de religiositeit > Risk for Impaired Religiosity (2004)

Definitie Verhoogd risico op een verminderd vermogen om zich te verla­ ten op religieuze overtuigingen en/of deel te nemen aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie

Risicofactoren 4 Ziekte/ziekenhuisopname 4 Pijn 4 Lijden 4 Ineffectieve coping 4 Ineffectieve ondersteuning 4 Depressie 4 Gebrek aan veiligheid 4 Gebrek aan sociale interactie 4 Culturele barrières die religieuze praktijk belemmeren 4 Omgevingsbarrières die religieuze praktijk belemmeren 4 Sociaal isolement 4 Gebrek aan vervoer 4 Belangrijke veranderingen in het leven

Zorgresultaat Religieuze steun 4 Ervaart steun uit de persoonlijke opvattingen en/of neemt deel aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie

624

Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Bereidheid tot verbetering van de religiositeit > Readiness for Enhanced Religiosity (2004)

Definitie

18

Wens/vermogen zich meer te verlaten op religieuze overtui­ gingen en/of deel te nemen aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie

Bepalende kenmerken 4 Wens tot versterking van de religieuze patronen die in het verleden troost opleverden 4 Verzoek om hulp om meer te kunnen deelnemen aan voorgeschreven geloofsovertuigingen middels religieuze ceremonies, voedingsvoorschriften, rituelen, kleding, bid­ den, eerbetoon, religieuze diensten, persoonlijke religieuze handelingen, (bijvoorbeeld religieuze lectuur en media), verplichte rustdag 4 Verzoek om hulp bij uitbreiding van de religieuze mogelijkheden 4 Verzoek om ontmoeting met religieuze leiders of dienstverleners 4 Verzoek om vergiffenis, verzoening 4 Verzoek om religieuze materialen en/of ervaringen 4 Twijfelen aan, of verwerpen van geloofspatronen en gewoonten die schadelijk zijn

Bereidheid tot verbetering van de religiositeit

625

18

Zorgresultaat Religieuze steun 4 Ervaart steun uit de persoonlijke opvattingen en/of neemt deel aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie

626

Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Notities

18

Notities

Notities

627

18

629

Bijlagen Verklarende woordenlijst – 630 Register – 632

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1

630

Verklarende woordenlijst Anamnese  het verzamelen en

Etiologische factor  vermoedelijke

­interpreteren van klinische gegevens en

oorzaak van een gezondheidsprobleem,

het beoordelen van de gezondheidstoe-

meestal een oorzakelijk verband dat uit

stand van een patiënt, uitgevoerd door

onderzoek is gebleken.

een professional.

Functioneel gezondheidspatroon 

Bepalend kenmerk  observeerbaar

een geheel van met elkaar en met de

symptoom, verbale uiting of contextuele

gezondheid samenhangende

eigenschap die de waarschijnlijkheid

gedragingen die zich opeenvolgend

van een diagnose vergroot; aanwijzing

in de tijd voordoen; opeenvolging van

voor een diagnose, klacht of verschijnsel;

gezondheidsgedragingen; specifieke

anamnestische of actuele aanwijzing

groep in een typologie.

van de wisselwerking tussen cliënt en omgeving, een menselijke reactie.

Goedgekeurde verpleegkundige

Diagnostische aanwijzing  obser-

condities, voorgedragen door

veerbaar symptoom, verbale uiting of

verpleegkundigen en beoordeeld en

contextuele eigenschap die een essen-

geaccepteerd als verpleegkundige

tiële aanwijzing voor een gezondheids-

diagnoses door NANDA International;

probleem vormt; specifiek criterium dat

groepen of categorieën van

de waarschijnlijkheid van een diagnose

gezondheidsproblemen in een

sterk vergroot; klacht of verschijnsel

verpleegkundige diagnostische

gewoonlijk aanwezig wanneer een

classificatie.

specifieke diagnose aanwezig is; bepa-

diagnoses  gezondheidgerelateerde

lend kenmerk.

North American Nursing Diagnosis

Documentatie  het noteren van

International in 2004) organisatie van

observaties, diagnoses, acties,

verpleegkundigen uit de Verenigde

onderzoeksresultaten, gebeurtenissen

Staten, Canada en andere landen die

en planning met betrekking tot de

zich bezighoudt met het opstellen,

gezondheid of gezondheidszorg van een

ontwikkelen en classificeren van

individu, gezin, of gemeenschap; kan op

verpleegkundige diagnoses.

papier of digitaal.

Association  (naam gewijzigd in NANDA

Verklarende woordenlijst

631



Ondersteunende aanwijzing  obser-

Verpleegkundige diagnose  ‘klinisch

veerbaar symptoom, verbale uiting of

oordeel over de reacties van een

contextuele eigenschap wijzend op

­persoon, gezin of groep op feitelijke of

meer dan één gezondheidsprobleem;

potentiële gezondheidsproblemen en/

informatie die de betrouwbaarheid

of levensprocessen. De verpleegkundige

van een diagnose vergroot; klacht

diagnose vormt de basis voor selectie

of ­verschijnsel; bepalend kenmerk,

van verpleegkundige interventies

gewoonlijk van één of meer diagnoses.

waarmee zorgresultaten worden bereikt, waarvoor de verpleegkundige verant-

Risicofactor  observeerbaar symptoom,

woordelijkheid draagt’ (NANDA Interna-

verbale uiting of contextuele eigenschap

tional); de benaming voor een feitelijk

als aanwijzing voor een dreigend

of potentieel gezondheidsprobleem dat

­probleem of een verhoogd risico.

een groep menselijke reacties beschrijft;

Risicogroepen  individuen, gezinnen of groepen met een hoger dan gemiddeld risico op een probleem dat is beschreven in een verpleegkundige diagnose. Samenhangende factor  omstandigheid of gebeurtenis die op een bepaalde wijze samenhangt met een gezondheidsprobleem. Taxonomie  verzameling regels en ­procedures voor classificatie; verwijst ook naar de classificatie zelf, die het resultaat is van de regels of procedures. Verpleegkundig zorgresultaat  ­ gezondheidstoestand die kan worden toegeschreven aan een verpleegkundige interventie; beschrijft hoe een diagnose wordt verholpen of stappen waarin verbetering plaatsvindt; categorie in een classificatie met specifieke klinische indicatoren.

een specifieke groep of categorie in een diagnostische classificatie.

632

Register

A aandacht-concentratietekort  401 aantasting van de menselijke waardigheid, risico op  451, 580 activiteiten –– ineffectieve planning van  394 –– risico op ineffectieve planning van  396 activiteitenpatroon  27 activiteitsvermogen –– risico op verminderd  263 –– verminderd  260 acute pijn  374 acute verwardheid  403

–– zuigeling of jong kind  44 anamnesevragen  35 angst  425 –– anticiperende  433 –– doodsangst  435 –– hevige  431 –– lichte  427 –– matige  429 anticiperende angst  433 anticiperende rouw  472 aspiratie, risico op  181 automutilatie  608 autonome dysreflexie  339 –– risico op  341

ademhalingspatroon, ineffectief  321

B

ademhalingsvermogen, vermin-

beademingsontwenning,

–– risico op  405

derd  317

disfunctionele  313

afhankelijkheidsconflict  486

bed, mobiliteitstekort  273

afwijkende groei, risico op  309

bedreigde gezinscoping  583

afwijzing, sociale  488

behandeling, ineffectieve opvol-

algemene dagelijkse levensverrich­ tingen (ADL)  27 allergische reactie –– op latex  207 –– op latex, risico op  209 –– risico op een  206

ging  107 beperkt vermogen tot verplaatsing  275 bereidheid tot kennisvermeerdering  393 bereidheid tot verbeterd georganiseerd functioneren van de zuigeling  349

ambulantietekort  280

bereidheid tot verbetering

anamnese

–– van de besluitvorming  416

–– gezin  51

–– van de borstvoeding  170

–– volwassene  36

–– van de communicatie  539

–– wijk of buurt  57

–– van de coping  571

–– zeer ernstig zieken  64

–– van de gemeenschapscoping  592

Register

633

A–C

–– van de gezinscoping  588

borstvoeding

–– van de gezinsprocessen  512

–– bereidheid tot verbetering  170

–– van de immuunstatus  123

–– ineffectieve  164

–– van de partnerrelatie  503

–– onderbreking van de  168

–– van de religiositeit  624

braken  179

–– van de slaap  369

buurtanamnese  57

–– van de urine-uitscheiding  256 –– van de voeding  160

C

–– van de zelfstandigheid  302

cardiale weefselperfusie, risico op

–– van de vochtbalans  195

–– van het geestelijk welzijn  619 –– van het ouderschap  529 –– van het persoonlijke gezondheidsmanagement  105 –– van het pre-, peri- en postnataal proces  561 –– van het welbevinden  382 –– van het zelfbeeld  458 bereidheid tot vergroting –– van de eigen kracht  449 –– van de veerkracht  581 bereidheid tot vermeerdering van hoop  443 beschadigd mondslijmvlies  183 beslisconflict  417 besluitvorming, bereidheid tot verbetering van de  416 besmetting  117 –– risico op  121 bevalling –– bereidheid tot verbetering van het proces  561 –– ineffectief proces  556, 559 bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen  146 bloedglucosewaarden, risico op instabiele  219 bloeding, risico op  134

verminderde  331 casemanagement  72 chronisch geringe zelfachting  455 –– risico op  457 chronisch verdriet  481 chronische pijn  376 chronische verwardheid  407 cognitie- en waarnemingspatroon  28 cognitie, risico op verstoorde  415 communicatie –– bereidheid tot verbetering van de  539 –– verstoorde verbale  537 communicatieve vaardigheden  540 concentratietekort  401 consultatie  71 contracturen, risico op  287 contrastmiddelen, jodiumhoudende  146 coping –– bereidheid tot verbetering van de  571 –– defensieve  574 –– en stressverwerkingspatroon  29 –– gemeenschaps-  590, 592 –– gezins-  583, 585, 588 –– ineffectieve  568

634

Register

D decubitus  201

ethische nood  612 exogene obesitas  154

dehydratie  190

F

denkprocessen, verstoorde  397

failure to thrive bij volwassene  161

depressie, reactieve  438

familieanamnese  51

diagnose, definitie  6

familierelaties  28

diarree  232

feces, incontinentie voor  234

disfunctionele beademingsontwen-

functionele urine-incontinentie  241

defensieve coping  574

ning  313 disfunctionele gastro-intestinale peris-

functioneren van de zuigeling, bereidheid tot verbeterd  349

taltiek  236 –– risico op  238 disfunctionele gezinsprocessen  507 disfunctionele rouw  479 disfunctioneren, seksueel  550 documentatie  79 dolen  283 doodsangst  435 dossiervorming  79 drijfkracht, tekort bij volwassene  161 dysreflexie –– autonome  339 –– risico op autonome  341

G gastro-intestinale peristaltiek –– disfunctionele  236 –– risico op disfunctionele  238 gastro-intestinale weefselperfusie, risico op ineffectieve  333 gasuitwisseling, verstoorde  323 gebitsontwikkeling, verstoorde  186 gebrek aan ontspanning  268 gecompliceerde rouw  476 –– risico op  478 geelzucht, neonatale  174, 176

E

geestelijk welzijn, bereidheid tot verbe-

eenzaamheid, risico op  440

geestelijke nood  614

eigen kracht, bereidheid tot vergroting

–– risico op  617

tering van het  619

van de  449 eigenwaarde  28 elektrolytenstoornis, risico op  196

geheugenstoornis  413 geheugenverlies, ongecompenseerd  411

emoties  28

gemeenschap, gezondheidstekort  109

energieveld, verstoord  148

gemeenschapscoping

ernstig zieken  64

–– bereidheid tot verbetering van

eten, zelfstandigheidstekort in  296

de  592

Register

635

geringe zelfachting  452

H

–– chronisch  455

halfzijdige verwaarlozing  389

–– ineffectieve  590

–– risico op  454, 457 gespecialiseerd verpleegkundige  71 geweld jegens anderen, risico op  542 geweld jegens zichzelf, risico op  466 gezin, ineffectieve opvolging van de behandeling  107 gezinscoping –– bedreigde  583 –– bereidheid tot verbetering van de  588 –– verstoorde  585 gezinsprocessen –– bereidheid tot verbetering van de  512 –– disfunctionele  507 –– verstoorde  505 gezinsrelaties  28 gezondheid, risicovol gedrag voor de  98 gezondheidsbeleving en -instandhouding, patroon van  26 gezondheidsmanagement –– bereidheid tot verbetering  105 –– ineffectief  103 –– risico op ineffectief  111 gezondheidsonderhoud, ineffectief  100 gezondheidstekort, gemeenschap  109 groei en ontwikkeling  305 –– communicatieve vaardigheden  540 –– persoonlijke-zorgvaardigheden  300 –– sociale vaardigheden  495 groei, risico op afwijkende  309

D– I

hartminuutvolume, verlaagd  325 hechting  523 –– risico op verstoorde  526 hersenen, ineffectieve weefselperfusie van de  337 herstel na een operatie, vertraagd  303 hervestigingssyndroom  497 –– risico op  499 hevige angst (paniek)  431 hoop, bereidheid tot vermeerdering van  443 houdingsletsel, peroperatief  139 huiddefect. Zie ook Decubitus  197, 199 –– risico op  199 huishoudelijke taken, verstoord vermogen tot uitvoeren van  311 hyperthermie  212 hypothermie  214

I identiteit  28 identiteitsstoornis  462 –– risico op een  464 immuunstatus, bereidheid tot verbetering  123 impulsbeheersing, ineffectieve  399 inactiviteitssyndroom, risico op  285 inadequate sociale interactie  493 incontinentie voor feces  234 incontinentie voor urine –– functionele  241 –– overloop-  243 –– reflex-  245 –– stress-  247

636

Register

–– urge-  249, 251

–– weefselperfusie van de hersenen, risico op  337

–– volledige  252 individuele veerkracht,

–– weefselperfusie van de nieren, risico op  335

verminderde  578 ineffectief

infectie, risico op  124

–– ademhalingspatroon  321

inslapen, verlaat  363

–– gezondheidsonderhoud  100

instabiele bloedglucosewaarden, risico op  219

–– persoonlijk gezondheidsmanagement  103

instabiele lichaamstemperatuur, risico op  216

–– pre-, peri- en postnataal proces  556 –– pre-, peri- en postnataal proces, risico op  559

intake  35 intracranieel aanpassingsvermogen, verminderd  352

–– seksueel patroon  548 –– voedingspatroon van de zuigeling  172

isolement, sociaal  488, 491

ineffectieve

J

–– bescherming  144

jodiumhoudende contrastmiddelen,

–– zelfmanagement van pijn  378

–– borstvoeding  164 –– coping  568 –– gastro-intestinale weefselperfusie, risico op  333 –– gemeenschapscoping  590 –– impulsbeheersing  399 –– luchtwegreiniging  319 –– ontkenning  576 –– opvolging van de behandeling, gezin  107 –– partnerrelatie  500 –– partnerrelatie, risico op  502 –– perifere weefselperfusie  328 –– perifere weefselperfusie, risico op  330 –– planning van activiteiten  394 –– planning van activiteiten, risico op  396

risico op bijwerkingen van  146 jong kind  44

K kennistekort  391 kennisvermeerdering, bereidheid tot  393 kleden en uiterlijke verzorging, zelfstandigheidstekort in  294 kracht, bereidheid tot vergroting van de eigen  449 kwaliteit van leven  29 kwaliteitsverbetering  72

L

–– rolvervulling  484

lactatie

–– thermoregulatie  210

–– bereidheid tot verbetering  170 –– onderbreking  168

Register

637

–– onvoldoende  166

–– bed  273

latex

–– lichamelijk  270

I–O

–– allergische reactie op  207

–– rolstoel  278

–– risico op allergische reactie  209

moedeloosheid  441

letsel

moeder-foetusband, risico op ver-

–– peroperatief houdingsletsel  139

stoorde  563

–– risico op  126

moedermelk, onvoldoende  166

–– risico op warmteletsel  131

mondslijmvlies beschadigd  183

levensovertuigingen, patroon van  29

morele nood  612

levensstijl, sedentaire  264 lichaamsbeeld  28

N

–– verstoord  459

neonatale geelzucht  174

leverfunctie, risico op verstoorde  218

lichaamsbeweging  27 lichaamstemperatuur –– hyperthermie  212 –– hypothermie  214 –– risico op instabiele  216 –– schommelingen  210 lichamelijk mobiliteitstekort  270 lichamelijk onderzoek  35, 42 –– zuigeling en jong kind  50 lichte angst  427 luchtwegreiniging, ineffectieve  319

M maag-darmperistaltiek  238 machteloosheid  444 –– risico op  447 mantelzorger –– overbelasting van de  530 –– risico op overbelasting van de  534 matige angst  429 menselijke waardigheid, risico op aantasting van de  451, 580 misselijkheid  179 mobiliteitstekort

–– risico op  176 neurovasculaire stoornis, risico op perifere  351 nieren, ineffectieve weefselperfusie van de  335

O obesitas  154 obstipatie  224 –– periodieke  228 –– risico op  230 –– subjectief ervaren  227 omgevingsinterpretatie, syndroom van verstoorde  409 omkering van het slaappatroon  365 onafhankelijkheids-afhankelijkheidsconflict, onopgelost  486 onderbelasting, zintuiglijke  387 onderbreking van de borstvoeding  168 onderbreking van het slaappatroon  367 ondersteuningssysteem, tekortschietend  597 ondervoeding  158

638

Register

ongecompenseerd geheugenverlies  411 ongecompenseerd zintuiglijk verlies  383 onopgelost onafhankelijkheidsafhankelijkheidsconflict  486 ontkenning, ineffectieve  576 ontregeling bij de zuigeling  345 –– risico op  348 ontspanning  27 –– gebrek aan  268 –– patroon van  27 ontwikkeling –– communicatieve vaardigheden  540 –– persoonlijke-zorgvaardigheden  300 –– risico op vertraagde  307 –– sociale vaardigheden  495 –– vertraagde  305 onvoldoende moedermelk  166 oog, risico op uitdroging  129 operatie, vertraagd herstel na  303 opname  35 opvolging van de behandeling  107 ouder-kindhechting, zwakke  523 ouder-kindscheiding  527 ouderrolconflict  521 ouderschap, bereidheid tot verbetering van het  529 ouderschapstekort  514 –– risico op  518 overbelasting  602 –– van de mantelzorger  530 –– van de mantelzorger, risico op  534 –– zintuiglijke  385 overloop-urine-incontinentie  243 overvulling van vocht  192

P paniek  431 partnerrelatie –– bereidheid tot verbetering van de  503 –– ineffectieve  500 –– risico op ineffectieve  502 patroon van –– activiteiten  27 –– cognitie en waarneming  28 –– coping en stressverwerking  29 –– gezondheidsbeleving en -instandhouding  26 –– rollen en relaties  28 –– seksualiteit en voortplanting  29 –– slaap en rust  27 –– uitscheiding  27 –– voeding en stofwisseling  26 –– waarden en levensovertuigingen  29 –– zelfbeleving  28 perifere neurovasculaire stoornis, risico op  351 perifere weefselperfusie, ineffectieve  328 –– risico op ineffectieve  330 periodieke obstipatie  228 peristaltiek –– disfunctionele gastrointestinale  236 –– risico op disfunctionele gastrointestinale  238 peroperatief houdingsletsel, risico op  139 persoonlijk gezondheidsmanagement –– bereidheid tot verbetering  105 –– ineffectief  103

Register persoonlijke zorg, volledig tekort aan  290 persoonlijke-zorgvaardigheden, vertraagde groei en ontwikkeling  300

639

O– R

–– afwijkende groei  309 –– allergische reactie op latex  209 –– aspiratie  181 –– autonome dysreflexie  341

pijn

–– besmetting  121

–– acute  374

–– bijwerkingen van jodiumhoudende

–– chronische  376 –– ineffectief zelfmanagement van  378

contrastmiddelen  146 –– bloeding  134

pijnbeleving  28

–– chronisch geringe zelfachting  457

planning van activiteiten

–– contracturen  287

–– ineffectieve  394

–– een allergische reactie  206

–– risico op ineffectieve  396

–– een identiteitsstoornis  464

posttraumatisch syndroom  594

–– eenzaamheid  440

–– risico op  596

–– elektrolytenstoornis  196

pre-, peri- en postnataal proces

–– gecompliceerde rouw  478

–– bereidheid tot verbetering van

–– geestelijke nood  617

het  561

–– geweld jegens anderen  542

–– ineffectief  556

–– geweld jegens zichzelf  466

–– risico op ineffectief  559

–– hervestigingssyndroom  499

probleemgestuurde rapportage  79

–– huiddefect  199

probleemvermijding  572

R rapportage, probleemgestuurde  79 reactieve depressie  438 recreatie  27 reflex-urine-incontinentie  245 relaties, patroon van  28 religiositeit –– bereidheid tot verbetering van de  624 –– risico op verstoring van de  623 –– verstoring van de  621 risico op –– aantasting van de menselijke waardigheid  451, 580 –– acute verwardheid  405

–– inactiviteitssyndroom  285 –– ineffectief gezondheidsmanagement  111 –– ineffectieve partnerrelatie  502 –– ineffectieve perifere weefselperfusie  330 –– ineffectieve planning van activiteiten  396 –– ineffectieve weefselperfusie, gastro-intestinaal  333 –– ineffectieve weefselperfusie, hersenen  337 –– ineffectieve weefselperfusie, nieren  335 –– infectie  124 –– instabiele bloedglucosewaarden  219 –– instabiele lichaamstemperatuur  216

640

Register

–– letsel  126

risicovol gedrag voor de gezondheid  98

–– machteloosheid  447 –– neonatale geelzucht  176

rollen- en relatiespatroon  28

–– obstipatie  230

rolstoel, mobiliteitstekort  278

–– ontregeling bij de zuigeling  348

rolvervulling, ineffectieve  484

–– ouderschapstekort  518

rouw  474

–– overbelasting van de mantelzorger 

–– anticiperende  472

534 –– perifere neurovasculaire stoornis  351 –– peroperatief houdingsletsel  139 –– posttraumatisch syndroom  596

–– disfunctionele  479 –– gecompliceerde  476 –– risico op gecompliceerde  478 rust, patroon van  27

–– situationeel geringe zelfachting  454

S

–– suïcide  599

scheiding van ouder en kind  527

–– shock  327

–– therapieontrouw  115 –– uitdroging van het oog  129 –– vaattrauma  133 –– vallen  136 –– vergiftiging  140 –– verminderd activiteitsvermogen  263 –– verminderde weefselperfusie, cardiale  331 –– verstikking  142 –– verstoorde cognitie  415 –– verstoorde hechting  526 –– verstoorde leverfunctie  218 –– verstoorde moeder-foetusband  563 –– verstoorde vochtbalans  194 –– verstoring van de religiositeit  623 –– vertraagde ontwikkeling  307 –– vochttekort  190 –– voedingsteveel  156 –– warmteletsel  131 –– wiegendood  343 –– zelfverminking  607

sedentaire levensstijl  264 seksualiteits- en voortplantingspatroon  29 seksueel disfunctioneren  550 seksueel patroon, ineffectief  548 shock, risico op  327 situationeel geringe zelfachting  452 slaap, bereidheid tot verbetering van de  369 slaap-rustpatroon  27 slaappatroon –– omkering van het  365 –– onderbreking van het  367 –– verstoord  367 slaaptekort  361 slapeloosheid  358 slijmvlies beschadigd  183 slikstoornis (ongecompenseerde)  177 sociaal isolement  491 sociaal isolement of sociale afwijzing  488 sociale interactie, inadequate  493 sociale relaties  28

Register sociale vaardigheden  495

641

R–V

urine-incontinentie

specialistsch verpleegkundigen  36

–– functionele  241

spirituele nood  614

–– overloop-  243

stofwisselingspatroon  26

–– reflex-  245

stress-urine-incontinentie  247

–– stress-  247

stressverwerking, patroon van  29

–– urge-  249, 251

subjectief ervaren obstipatie  227

–– volledige  252

suïcide, risico op  599

urine-uitscheiding

syndroom van verstoorde omgevingsin-

–– bereidheid tot verbetering van

terpretatie  409 syndroomdiagnoses  70

de  256 –– verstoorde  240 urineretentie  254

T tekort aan

V

–– ambulantie  280

vaattrauma, risico op  133

–– drijfkracht bij volwassene  161

vallen, risico op  136

–– vocht  188

veerkracht

–– vocht, risico op  190

–– bereidheid tot vergroting van

tekortschietend ondersteuningssysteem  597

de  581 –– verminderde  578

therapieontrouw  113

verbale communicatie, verstoorde  537

thermoregulatie, ineffectieve  210

verbetering van de voeding, bereidheid

toiletgang, zelfstandigheidstekort in  298

tot  160 verdriet, chronisch  481

trauma

vergiftiging, risico op  140

–– posttraumatisch syndroom  594, 596

vergroting van de veerkracht, bereid-

–– risico op  126

heid tot  581 verkrachtingssyndroom  552

U

–– gecompliceerde vorm  554

uitdroging. Zie Dehydratie

verlaagd hartminuutvolume  325

uitdroging van het oog, risico op  129 uiterlijke verzorging, zelfstandigheidstekort in  294 uitscheidingspatroon  27 urge-urine-incontinentie  249 –– risico op  251

–– stille vorm  555 verlaat inslapen  363 vermeerdering van hoop, bereidheid tot  443 verminderd –– activiteitsvermogen  260 –– activiteitsvermogen, risico op  263

642

Register

–– ademhalingsvermogen  317 –– intracranieel aanpassingsvermogen  352

–– omgevingsinterpretatie, syndroom van  409 –– urine-uitscheiding  240

verminderde

–– verbale communicatie  537

–– cardiale weefselperfusie, risico

verstoring van de religiositeit  621

op  331

vertraagd herstel na een operatie  303

–– veerkracht (individuele)  578

vertraagde groei en ontwikkeling  305

vermoeidheid  266

–– communicatieve vaardigheden  540

vermogen tot

–– persoonlijke-zorgvaardigheden  300

–– intracraniële aanpassing, vermin-

–– sociale vaardigheden  495

derd  352 –– uitvoeren van huishoudelijke taken, verstoord  311

vertraagde ontwikkeling, risico op  307 verwaarlozing –– halfzijdige  389

–– verplaatsing, beperkt  275

–– zelf-  288

verplaatsing, beperkt vermogen

verwardheid

tot  275

–– acute  403

verpleegkundig specialisten  36

–– chronische  407

verpleegkundige anamnese  35

–– risico op acute  405

verpleegkundige diagnose, definitie  6

verzorging, zelfstandigheidstekort

verstikking, risico op  142

in  294

verstoord

vocht, overvulling van  192

–– energieveld  148

vochtbalans

–– lichaamsbeeld  459

–– bereidheid tot verbetering van

–– slaappatroon  367 –– vermogen tot uitvoeren van huishoudelijke taken  311

de  195 –– risico op verstoorde  194 vochttekort  188

–– welbevinden  380

–– risico op  190

verstoorde

voeding, bereidheid tot verbete-

–– cognitie, risico op  415

ring  160

–– denkprocessen  397

voedings- en stofwisselingspatroon  26

–– gasuitwisseling  323

voedingspatroon van de zuigeling,

–– gebitsontwikkeling  186 –– gezinscoping  585

ineffectief  172 voedingstekort  158

–– gezinsprocessen  505

voedingsteveel  154

–– hechting, risico op  526

–– risico op  156

–– leverfunctie, risico op  218

volledig persoonlijke-zorgtekort  290

–– moeder-foetusband, risico op  563

volledige urine-incontinentie  252 voortplanting, patroon van  29

Register

643

vrijetijdsbesteding  27

Z

vruchtbaarheidsfase  29

zelfachting

vrees  422

W waarde- en levensovertuigingenpatroon  29 waardigheid  580 –– risico op aantasting van de menselijke  451 waarneming, patroon van  28 warmteletsel, risico op  131 wassen, zelfstandigheidstekort in  292

–– chronisch geringe  455 –– risico op chronisch geringe  457 –– risico op situationeel geringe  454 –– situationeel geringe  452 zelfbeeld, bereidheid tot verbetering van het  458 zelfbelevingspatroon  28 zelfmanagement van pijn, ineffectief  378 zelfstandigheid, bereidheid tot verbetering van de  302

weefseldefect  204

zelfstandigheidstekort

weefselperfusie

–– in eten  296

–– cardiale  331

–– in kleden en uiterlijke verzor-

–– gastro-intestinale  333

ging  294

–– ineffectieve perifere  328

–– in toiletgang  298

–– risico op ineffectieve perifere  330

–– in wassen  292

–– van de hersenen, risico op ineffec-

zelfverminking  604

tieve  337 –– van de nieren, risico op ineffectieve  335 welbevinden –– bereidheid tot verbetering van het  382

–– risico op  607 zelfverwaarlozing  288 zintuiglijk patroon  28 zintuiglijk verlies, ongecompenseerd  383 zintuiglijke onderbelasting  387

–– verstoord  380

zintuiglijke overbelasting  385

welzijn, bereidheid tot verbetering van

zorgpaden  73

het geestelijk  619

V–Z

zorgtekort  290

werkrelaties  28

zuigeling  44

wiegendood, risico op  343

–– bereidheid tot verbeterd georgani-

wijkanamnese  57

seerd functioneren van de  349 –– ineffectief voedingspatroon  172 –– ontregeling bij de  345 –– risico op ontregeling bij de  348