133 71 4MB
Dutch Pages [649] Year 2017
Handleiding verpleegkundige diagnostiek Zesde, herziene druk
Marjory Gordon
Handleiding verpleegkundige diagnostiek
Original English language edition published by Jones & Bartlett Learning LLC 5 Wall Street Burlington, MA 01803 USA Oorspronkelijke titel: Manual of Nursing Diagnosis, 13th edition Marjory Gordon, PhD, RN, FAAN Copyright © 2016 by Jones & Bartlett Learning LLC. All rights reserved. ISBN: 978-1-284-04443-0. Vertaling: MedicaMerkus BV, Bleiswijk Onder redactie van: H.I. de Graaf-Waar, verpleegkundige Stichting Verpleegkundige Diagnostiek Interventies en Resultaten
Marjory Gordon
Handleiding verpleegkundige diagnostiek Zesde, herziene druk
ISBN 978-90-368-1799-8
ISBN 978-90-368-1800-1 (eBook)
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1 © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 Vertaling van Marjory Gordon, Manual of Nursing Diagnosis, 13th edition, C opyright © 2016 by Jones & Bartlett Learning LLC, ISBN: 978-1-284-04443-0. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke t oestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere c ompilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een b etrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. All rights reserved. No part of the material protected by this copyright may be reproduced or utilized in any form, electronic or mechanical, including p hotocopying, recording, or by any information storage and retrieval system, without written permission from the copyright owner. NUR 897 Nederlandse vertaling Basisontwerp omslag: Studio Bassa, Culemborg Automatische opmaak: Scientific Publishing Services (P) Ltd., Chennai, India Eerste druk, Uitgeverij Lemma, Utrecht 1995 Tweede gewijzigde druk, Elsevier/De Tijdstroom, Maarssen 1997 Derde druk, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2000 Vierde druk, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2008 Vierde druk, tweede en derde oplage, Reed Business, Amsterdam 2012-2013 Vijfde, ongewijzigde druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2016 Zesde, geheel herziene druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2017 Bohn Stafleu van Loghum Walmolen 1 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl
V
Voorwoord Het zal niet lang meer duren voordat in de gezondheids zorg gebruik wordt gemaakt van elektronische dossiers voor de documentatie van de patiëntenzorg in ziekenhui zen en de extramurale zorg. Hiervoor is het nodig dat kli nische gegevens en klinische oordelen op een heldere en precieze wijze worden vastgelegd. Ook in deze zesde druk van de Handleiding verpleegkundige diagnostiek, die geba seerd is op de dertiende Amerikaanse editie van de Manual of nursing diagnosis, wordt de terminologie – net als in de voorgaande drukken – zodanig gepresenteerd dat deze een heldere en accurate diagnostiek bevordert. De diag noses en zorgresultaten zijn geordend aan de hand van elf gezondheidspatronen. Dit is een functioneel raamwerk dat op alle specialismegebieden en voor alle urgentieniveaus toepasbaar is. Bij elke diagnose worden risicogroepen (populaties met een verhoogd risico) genoemd, wat tijdens de anamnesefase de sensitiviteit voor aanwijzingen moet verhogen. Ook worden diagnostische (kritieke) aanwijzin gen gegeven waarmee de accuratesse van de diagnostische beoordeling kan worden verbeterd. Daarnaast zijn in deze editie zorgresultaten opgenomen die aangeven wat het doel kan zijn van interventie bij de verpleegkundige diagnose. Het vermelden van de zorgresultaten zet verpleegkundigen aan tot nadenken over het oplossen van het gezondheids probleem op het moment dat de diagnose wordt gesteld. Dit is een belangrijke factor bij de keuze voor interventies, waarmee de verpleegkundige zorgverlening kan worden geïndividualiseerd.
VI
Voorwoord
Niet alle zorgresultaten in deze handleiding kunnen binnen één zorgsetting worden gerealiseerd, en ook niet binnen zeer korte tijd. Het is wellicht nodig om zich ook zorgre sultaten te kunnen voorstellen die een stap in de goede richting betekenen. Dit is een van de aspecten van indivi dualiseren van zorg. Al sinds de eerste Amerikaanse editie in 1982 is deze hand leiding bijzonder nuttig gebleken, zowel voor studenten als verpleegkundigen in de praktijk. De diagnoses en beoorde lingscategorieën zijn nog steeds geordend volgens de func tionele gezondheidspatronen. Met dit raamwerk kunnen de gezondheidstoestand en het gezondheidsmanagement van individuen, gezinnen en gemeenschappen worden beoordeeld. Het leidt tot een holistische verpleegkundige behandeling waarin wordt onderkend dat de interactie tus sen persoon en omgeving van belang is. Doordat in deze editie verpleegkundige zorgresultaten zijn toegevoegd, moet het werken in de richting van zorgresul taten makkelijker worden. Het vroegtijdig kiezen van zorg resultaten zorgt er voor dat er interventies worden gekozen die een directe invloed hebben op het bereiken van die zorgresultaten. Dit leidt, naast een besparing van de kosten, tot effectieve en efficiënte zorg. Marjory Gordon > De Stichting Verpleegkundige Diagnostiek Interventies en Resultaten zal zich blijven inzetten voor de ordening van de diagnoses onder de gezondheidspatronen. Zo wordt het gedachtegoed van Marjory Gordon bewaakt na haar overlijden.
Voorwoord
VII
Verantwoording Verpleegkundige diagnoses die in de inhoudsopgave vet gedrukt zijn, zijn gebaseerd op het werk van NANDA International (NANDA International). De andere diag noses zijn door de auteur ontwikkeld en tot op heden nog niet ingediend voor beoordeling door NANDA Interna tional. De diagnose Ouder-kindscheiding is gebaseerd op onderzoek van dr. Heather Herdman. De keuze voor zorgresultaten die bij veel van de diagnoses worden genoemd, is gebaseerd op de Nursing Outcomes Classification, in het Nederlands gepubliceerd onder de titel Verpleegkundige zorgresultaten. Raadpleeg deze voor de beoordelingsschalen en meer gedetailleerde gegevens. Literatuur Moorhead S, Johnson M, Maas M, Swanson E. Nursing Outcomes Classification (NOC). 5th ed. St. Louis: M osbyElsevier; 2013. [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige zorgresultaten. 3e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2017.]
Inhoud Deel I Algemeen Gebruik van de handleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Toegankelijkheid van de verpleegkundige diagnoses. . . . . . . . . 5 Diagnostische terminologie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 Anamnese volgens functionele gezondheidspatronen: van gegevens naar diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Hoogrisicogroepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 Diagnosespecifieke behandeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 Documentatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Zorgresultaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Notities . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 Literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
1
2
Diagnoses. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Typologie van de functionele gezondheidspatronen. . . . . 25 3 Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding . . . . . . 26 Voedings- en stofwisselingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 Uitscheidingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Activiteitenpatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Slaap-rustpatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Cognitie- en waarnemingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 Zelfbelevingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 Rollen- en relatiespatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 Seksualiteits- en voortplantingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Coping en stressverwerkingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Waarde- en levensovertuigingenpatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 Richtlijnen voor de anamnese. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 4 Volwassenen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36 Zuigelingen en jonge kinderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
IX
Inhoud
Gezin. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51 Wijk of buurt. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57 Zeer ernstig zieken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Praktische toepassing van de diagnoses . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 Diagnostiek en behandeling binnen het verpleegkundig proces. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 Verslaglegging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Communicatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Kwaliteitsbewaking, standaarden en nationale richtlijnen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Kostenbeheersing en personeelsplanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Casemanagement. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Ontwikkeling van zorgpaden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 Onderzoek en theorievorming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 5
6
Componenten van het verpleegkundig proces. . . . . . . . . . . . 75
7
Documentatie: methode en voorbeeld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 Richtlijn voor de probleemgestuurde rapportage . . . . . . . . . . . . 81 Voorbeeld van een verpleegkundige anamnese. . . . . . . . . . . . . . 83
Deel II Diagnostische categorieën 8
Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 Risicovol gedrag voor de gezondheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer) . . . . . . . . . . . 100 Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement. . . . . . . . . . 103 Bereidheid tot verbetering van het persoonlijke gezondheidsmanagement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105 Ineffectieve opvolging van de behandeling, gezin (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107 Gezondheidstekort, gemeenschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 Risico op ineffectief gezondheidsmanagement (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 Therapieontrouw (specificeer gebied). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113 Risico op therapieontrouw (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . 115
X
Inhoud
Besmetting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 Risico op besmetting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121 Bereidheid tot verbetering van de immuunstatus . . . . . . . . . . 123 Risico op infectie (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124 Risico op letsel (trauma). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126 Risico op uitdroging van het oog. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129 Risico op warmteletsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131 Risico op vaattrauma. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133 Risico op bloeding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134 Risico op vallen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136 Risico op peroperatief houdingsletsel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139 Risico op vergiftiging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140 Risico op verstikking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 Ineffectieve bescherming (specificeer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144 Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146 Verstoord energieveld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Voedings- en stofwisselingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153 9 Voedingsteveel (of exogene obesitas). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154 Risico op voedingsteveel (of risico op obesitas) . . . . . . . . . . . . 156 Voedingstekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 Bereidheid tot verbetering van de voeding. . . . . . . . . . . . . . . . . 160 Tekort aan drijfkracht bij volwassene. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161 Ineffectieve borstvoeding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164 Onvoldoende moedermelk. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166 Onderbreking van de borstvoeding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168 Bereidheid tot verbetering van de borstvoeding . . . . . . . . . . . 170 Ineffectief voedingspatroon van de zuigeling. . . . . . . . . . . . . . 172 Neonatale geelzucht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174 Risico op neonatale geelzucht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176 Slikstoornis (ongecompenseerde). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177 Misselijkheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179 Risico op aspiratie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181 Beschadigd mondslijmvlies (specificeer beschadiging). . . . . 183 Verstoorde gebitsontwikkeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186 Vochttekort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188 Risico op vochttekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Inhoud
XI
Overvulling van vocht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192 Risico op verstoorde vochtbalans . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194 Bereidheid tot verbetering van de vochtbalans . . . . . . . . . . . . 195 Risico op elektrolytenstoornis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196 Huiddefect. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197 Risico op huiddefect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199 Decubitus (specificeer categorie). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201 Weefseldefect (specificeer type). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204 Risico op een allergische reactie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206 Allergische reactie op latex. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207 Risico op allergische reactie op latex . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209 Ineffectieve thermoregulatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210 Hyperthermie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212 Hypothermie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214 Risico op instabiele lichaamstemperatuur. . . . . . . . . . . . . . . . . . 216 Risico op verstoorde leverfunctie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218 Risico op instabiele bloedglucosewaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . 219
Uitscheidingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223 10 Obstipatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224 Subjectief ervaren obstipatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227 Periodieke obstipatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228 Risico op obstipatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 230 Diarree. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 232 Incontinentie voor feces. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234 Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek . . . . . . . . . . . . . . 236 Risico op disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek. . . . . 238 Verstoorde urine-uitscheiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240 Functionele urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241 Overloop-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 243 Reflex-urine-incontinentie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245 Stress-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247 Urge-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 249 Risico op urge-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251 Volledige urine-incontinentie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252 Urineretentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 254 Bereidheid tot verbetering van de urine-uitscheiding. . . . . . 256
XII
Inhoud
Activiteitenpatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 259 Activiteitsvermogen, verminderd (specificeer niveau). . . . . . 260 Risico op verminderd activiteitsvermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . 263 Sedentaire levensstijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 264 Vermoeidheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266 Gebrek aan ontspanning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268 Mobiliteitstekort, lichamelijk (specificeer niveau) . . . . . . . . . . 270 Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau) . . . . . . . . . . . . . . . . . 273 Beperkt vermogen tot verplaatsing (specificeer niveau). . . . 275 Mobiliteitstekort, rolstoel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278 Ambulantietekort (specificeer niveau) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280 Dolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 283 Risico op inactiviteitssyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 285 Risico op contracturen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287 Zelfverwaarlozing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288 Volledig persoonlijke-zorgtekort (specificeer niveau) . . . . . . 290 Zelfstandigheidstekort in wassen (specificeer niveau). . . . . . 292 Zelfstandigheidstekort in kleden en uiterlijke verzorging (specificeer niveau). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 294 Zelfstandigheidstekort in eten (specificeer niveau). . . . . . . . . 296 Zelfstandigheidstekort in toiletgang (specificeer niveau). . . . . 298 Vertraagde groei en ontwikkeling: persoonlijkezorgvaardigheden (specificeer niveau). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 300 Bereidheid tot verbetering van de zelfstandigheid. . . . . . . . . 302 Vertraagd herstel na een operatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 303 Vertraagde groei en ontwikkeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 305 Risico op vertraagde ontwikkeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 307 Risico op afwijkende groei . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 309 Verstoord vermogen tot uitvoeren van huishoudelijke taken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 311 Disfunctionele beademingsontwenning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 313 Verminderd ademhalingsvermogen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 317 Ineffectieve luchtwegreiniging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 319 Ineffectief ademhalingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 321 Verstoorde gasuitwisseling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 323 Verlaagd hartminuutvolume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 325 Risico op shock. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 327 Ineffectieve perifere weefselperfusie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 328 11
Inhoud
XIII Risico op ineffectieve perifere weefselperfusie. . . . . . . . . . . . . 330 Risico op verminderde weefselperfusie, cardiale . . . . . . . . . . . 331 Risico op ineffectieve weefselperfusie, gastro-intestinaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 333 Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren. . . . . . . . . . . . . . 335 Risico op ineffectieve weefselperfusie, hersenen. . . . . . . . . . . 337 Autonome dysreflexie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 339 Risico op autonome dysreflexie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 341 Risico op wiegendood. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 343 Ontregeling bij de zuigeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 345 Risico op ontregeling bij de zuigeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 348 Bereidheid tot verbeterd georganiseerd functioneren van de zuigeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 349 Risico op perifere neurovasculaire stoornis. . . . . . . . . . . . . . . . . 351 Verminderd intracranieel aanpassingsvermogen. . . . . . . . . . . 352
Slaap-rustpatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 357 12 Slapeloosheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 358 Slaaptekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 361 Verlaat inslapen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 363 Omkering van het slaappatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 365 Onderbreking van het slaappatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 367 Bereidheid tot verbetering van de slaap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 369 13
Cognitie- en waarnemingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 373 Acute pijn (specificeer type en locatie) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 374 Chronische pijn (specificeer type en locatie). . . . . . . . . . . . . . . . 376 Ineffectief zelfmanagement van pijn (chronisch, acuut). . . . 378 Verstoord welbevinden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 380 Bereidheid tot verbetering van het welbevinden. . . . . . . . . . . 382 Ongecompenseerd zintuiglijk verlies (specificeer type/mate). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 383 Zintuiglijke overbelasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 385 Zintuiglijke onderbelasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 387 Halfzijdige verwaarlozing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 389 Kennistekort (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 391 Bereidheid tot kennisvermeerdering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 393 Ineffectieve planning van activiteiten (taken) . . . . . . . . . . . . . . 394
XIV
Inhoud
Risico op ineffectieve planning van activiteiten (taken) . . . . 396 Verstoorde denkprocessen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 397 Ineffectieve impulsbeheersing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 399 Aandacht-concentratietekort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 401 Acute verwardheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 403 Risico op acute verwardheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 405 Chronische verwardheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 407 Syndroom van verstoorde omgevingsinterpretatie. . . . . . . . . 409 Ongecompenseerd geheugenverlies. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 411 Geheugenstoornis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 413 Risico op verstoorde cognitie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 415 Bereidheid tot verbetering van de besluitvorming . . . . . . . . . 416 Beslisconflict (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 417
Zelfbelevingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 421 14 Vrees (specificeer object). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 422 Angst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 425 Lichte angst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 427 Matige angst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 429 Hevige angst (paniek). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 431 Anticiperende angst (licht, matig, hevig). . . . . . . . . . . . . . . . . . . 433 Doodsangst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 435 Reactieve depressie (specificeer situatie). . . . . . . . . . . . . . . . . . . 438 Risico op eenzaamheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 440 Moedeloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 441 Bereidheid tot vermeerdering van hoop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 443 Machteloosheid (ernstig, matig, licht). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 444 Risico op machteloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 447 Bereidheid tot vergroting van de eigen kracht . . . . . . . . . . . . . 449 Risico op aantasting van de menselijke waardigheid. . . . . . . 451 Situationeel geringe zelfachting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 452 Risico op situationeel geringe zelfachting. . . . . . . . . . . . . . . . . . 454 Chronisch geringe zelfachting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 455 Risico op chronisch geringe zelfachting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 457 Bereidheid tot verbetering van het zelfbeeld. . . . . . . . . . . . . . . 458 Verstoord lichaamsbeeld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 459 Identiteitsstoornis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 462
Inhoud
XV Risico op een identiteitsstoornis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 464 Risico op geweld jegens zichzelf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 466
Rollen- en relatiepatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 471 15 Anticiperende rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 472 Rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 474 Gecompliceerde rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 476 Risico op gecompliceerde rouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 478 Disfunctionele rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 479 Chronisch verdriet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 481 Ineffectieve rolvervulling (specificeer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 484 Onopgelost onafhankelijkheidsafhankelijkheidsconflict. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 486 Sociaal isolement of sociale afwijzing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 488 Sociaal isolement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 491 Inadequate sociale interactie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 493 Vertraagde groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 495 Hervestigingssyndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 497 Risico op hervestigingssyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 499 Ineffectieve partnerrelatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 500 Risico op ineffectieve partnerrelatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 502 Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie. . . . . . . . . . . 503 Verstoorde gezinsprocessen (specificeer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 505 Disfunctionele gezinsprocessen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 507 Bereidheid tot verbetering van de gezinsprocessen. . . . . . . . 512 Ouderschapstekort (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 514 Risico op ouderschapstekort (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . 518 Ouderrolconflict. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 521 Zwakke ouder-kindhechting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 523 Risico op verstoorde hechting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 526 Ouder-kindscheiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 527 Bereidheid tot verbetering van het ouderschap. . . . . . . . . . . . 529 Overbelasting van de mantelzorger. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 530 Risico op overbelasting van de mantelzorger. . . . . . . . . . . . . . . 534 Verstoorde verbale communicatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 537 Bereidheid tot verbetering van de communicatie . . . . . . . . . . 539
XVI
Inhoud Vertraagde groei en ontwikkeling: communicatieve vaardigheden (specificeer soort) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 540 Risico op geweld jegens anderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 542
Seksualiteits- en voortplantingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . 547 16 Ineffectief seksueel patroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 548 Seksueel disfunctioneren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 550 Verkrachtingssyndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 552 Verkrachtingssyndroom, gecompliceerde vorm. . . . . . . . . . . . 554 Verkrachtingssyndroom: stille vorm. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 555 Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces . . . . . . . . . . . . . . . . . 556 Risico op ineffectief pre-, peri- en postnataal proces . . . . . . . 559 Bereidheid tot verbetering van het pre-, peri- en postnataal proces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 561 Risico op verstoorde moeder-foetusband . . . . . . . . . . . . . . . . . . 563 Stressverwerkingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 567 17 Ineffectieve coping (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 568 Bereidheid tot verbetering van de coping. . . . . . . . . . . . . . . . . . 571 Probleemvermijding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 572 Defensieve coping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 574 Ineffectieve ontkenning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 576 Verminderde veerkracht (individuele). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 578 Risico op aantasting van de menselijke waardigheid. . . . . . . 580 Bereidheid tot vergroting van de veerkracht . . . . . . . . . . . . . . . 581 Bedreigde gezinscoping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 583 Verstoorde gezinscoping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 585 Bereidheid tot verbetering van de gezinscoping . . . . . . . . . . . 588 Ineffectieve gemeenschapscoping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 590 Bereidheid tot verbetering van de gemeenschapscoping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 592 Posttraumatisch syndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 594 Risico op posttraumatisch syndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 596 Tekortschietend ondersteuningssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . 597 Risico op suïcide . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 599 Overbelasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 602 Zelfverminking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 604 Risico op zelfverminking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 607
Inhoud 18
XVII Waarde- en levensovertuigingenpatroon . . . . . . . . . . . . . . . 611 Morele nood . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 612 Geestelijke nood . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 614 Risico op geestelijke nood. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 617 Bereidheid tot verbetering van het geestelijk welzijn . . . . . . 619 Verstoring van de religiositeit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 621 Risico op verstoring van de religiositeit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 623 Bereidheid tot verbetering van de religiositeit . . . . . . . . . . . . . 624
Bijlagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 629 Verklarende woordenlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 630 Register. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 632
1
Deel I Algemeen Hoofdstuk 1 Gebruik van de handleiding – 3 Hoofdstuk 2
Diagnoses – 17
Hoofdstuk 3 Typologie van de functionele gezondheidspatronen – 25 Hoofdstuk 4 Richtlijnen voor de anamnese – 35 Hoofdstuk 5 Praktische toepassing van de diagnoses – 69 Hoofdstuk 6 Componenten van het verpleegkundig proces – 75 Hoofdstuk 7 Documentatie: methode en voorbeeld – 79
I
3
1
Gebruik van de handleiding
Een diagnostische handleiding kan voor vele doeleinden wor den gebruikt. Voor studenten is zij geschikt om snel dingen op te zoeken in de klinische praktijk, een nuttig naslagwerk in de klas of bij een klinische bespreking, en een noodzakelijke hulp bij het huiswerk. Voor ervaren verpleegkundigen is zij een klinisch naslagwerk, een onderzoeksmiddel, een leidraad voor onder wijs en behandelingen, en een stimulans voor ideeënvorming. Voor zowel studenten als experts is het een veel geraadpleegd handboek. Deze handleiding bevat de diagnoses die zijn opgenomen in de taxonomie van NANDA International 2012–2014. Deze taxonomie is geaccepteerd door de American Nurses Associa tion (ANA) en maakt deel uit van de International Classification for Nursing Practice (ICNP) en de Systematized Nomenclature of Medicine (SNOMED). De handleiding geeft van elk diag nostische categorie of ‘label’ ook de definitie en de bepalende kenmerken: de etiologische of samenhangende factoren, de hoogrisicogroepen bij probleemgeoriënteerde diagnoses en de risicofactoren bij risicodiagnoses. Bij elke diagnose zijn ook één of meer voorgestelde zorgresultaten opgenomen. In negen opzichten biedt deze handleiding ondersteuning aan de klinische beoordeling en besluitvorming in de verpleeg kundige praktijk.
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_1
4
1
Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding
4 Toegankelijkheid van de verpleegkundige diagnoses. Het is een snelle referentie voor termen om een diagnose en (een) zorgresulta(a)t(en) te formuleren. 4 Diagnostische terminologie. Elke diagnostische term in deze handleiding heeft betrekking op gezondheidscondities die tot het domein van de verpleegkundige behoren. Elke diagnostische term duidt een concept aan dat staat voor de betekenis van een bepaalde set van diagnostische aanwijzin gen. Net als alle termen in een taal hebben ook deze termen standaarddefinities en kenmerken. Het is van groot belang de termen ook correct toe te passen. Internationaal wordt door verpleegkundigen gewerkt aan de ontwikkeling van een uniforme verpleegkundige taal en een coherente classificatie van verpleegkundige diagnoses. 4 Criteria voor diagnostisch oordeel. Bij diagnoses waarnaar voldoende verpleegkundig of andersoortig onderzoek is ver richt, staan diagnostische aanwijzingen. Deze kunnen samen met ondersteunende gegevens worden gebruikt als criteria voor het vaststellen van de diagnose. 4 De anamnese volgens de functionele gezondheidspatronen: van gegevens naar diagnose. De handleiding beschrijft hoe men aan de hand van de functionele gezondheidspatronen en de ordening van de diagnoses in de index relaties kan leggen tussen een diagnose en de anamnesegegevens. In veel gevallen kan met het ene diagnostische label het probleem van de cliënt worden benoemd, terwijl de oorzaak van het probleem kan worden aangeduid met een ander diagnose, dat al dan niet tot hetzelfde functionele patroon behoort. Bovendien kunnen bij de cliënt risicofactoren vanuit ver schillende gezondheidspatronen aanwezig zijn. 4 Hoogrisicogroepen. Een aantal gezondheidscondities komt beduidend vaker voor bij bepaalde groepen mensen of onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij mensen die een specifieke behandeling ondergaan. Wanneer met enige zekerheid is gebleken dat bij een bepaalde populatie
Toegankelijkheid van de …
4 4 4 4
5
1
of individu een verhoogd risico bestaat, dan is dit bij de diagnose vermeld. Diagnosespecifieke behandeling. Geschetst wordt hoe op grond van de diagnose een zorgplan kan worden opgesteld. Documentatie. Er worden richtlijnen gegeven voor de rap portage, geïllustreerd met een voorbeeld. Zorgresultaten. Bij elke diagnose worden zorgresultaten gespecificeerd. Notities. Aan het eind van elk gezondheidspatroon is ruimte opengelaten voor aantekeningen.
Hieronder wordt nader ingegaan op het gebruik van dit handboek.
Toegankelijkheid van de verpleegkundige diagnoses Verschillende situaties vergen verschillende manieren om ver pleegkundige diagnoses op te zoeken Hiermee is bij de opzet van het boek rekening gehouden. 4 Als je een diagnose wilt opzoeken waarmee een cluster van klachten en verschijnselen binnen een functioneel patroon wordt aangeduid, dan kun je de inhoudsopgave gebruiken. De diagnoses zijn per gezondheidspatroon gegroepeerd en elke diagnose begint op een nieuwe pagina. 4 Als je het diagnose kent maar de definitie, bepalende kenmerken of etiologische dan wel samenhangende facto ren wilt nazoeken, dan kun je via het alfabetische register achterhalen op welke bladzijde het diagnostische label wordt besproken. Het register kan dienen als een alfabetische woordenlijst van diagnostische terminologie. 4 Wil je alle diagnoses binnen een bepaald gezondheidspa troon nalopen, gebruik dan de inhoudsopgave per patroon van 7 H. 2.
6
1
Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding
4 Voor onderzoek naar de door NANDA International goed gekeurde diagnoses dient men de oorspronkelijke bron te raadplegen (NANDA International 2012).
Diagnostische terminologie De in deze handleiding gehanteerde diagnoses vormen de concepten voor het verpleegkundig denkproces. Deze ver tegenwoordigen een taal om te communiceren over het ver pleegkundige diagnostisch oordeel over actuele en potentiële gezondheidgerelateerde condities. Een bruikbare verpleegkun dige diagnose bevat termen voor (1) het gezondheidsprobleem of conditie en (2) de voornaamste etiologische of samenhan gende factoren die bijdragen tot het gezondheidsprobleem of conditie dat de focus vormt van de verpleegkundige interventie. In de dagelijkse praktijk maken verpleegkundigen verschil lende soorten beoordelingen, maar de term ‘verpleegkundige diagnose’ is gereserveerd voor condities van een cliënt ‘die ver pleegkundigen op grond van hun opleiding en ervaring kunnen en mogen behandelen’ (International Council of Nurses 1994). De definitie van NANDA International verduidelijkt de term als volgt:
»
Een verpleegkundige diagnose is een klinisch oordeel over de ervaring/reacties van een individu, gezin, groep of gemeenschap op actuele of potentiële gezondheidscondities/ levensprocessen. Een verpleegkundige diagnose vormt de basis voor selectie van verpleegkundige interventies waarmee zorgresultaten worden bereikt, waarvoor de verpleegkundige verantwoordelijkheid draagt (NANDA International 2014).
Deze definitie is gebaseerd op het onderzoek van Shoemaker, dat de verpleegkundige diagnose een plaats gaf in het verpleegkun dig proces:
Diagnostische terminologie
»
7
1
Een verpleegkundige diagnose is een klinische uitspraak over een persoon, gezin of groep, die het resultaat is van een weloverwogen, systematisch proces van het verzamelen en analyseren van gegevens. De diagnose is de grondslag voor voorschriften voor een welomschreven behandeling waarvoor de verpleegkundige aansprakelijk is. De diagnose wordt bondig geformuleerd en vermeldt, indien bekend, de oorzaken van de conditie (Shoemaker 1984).
Verpleegkundige diagnoses worden primair ‘opgelost’ met ver pleegkundige zorg en de verpleegkundige wordt verondersteld aansprakelijk te zijn voor de resultaten van die zorg. Bij diag noses die niet aan deze criteria voldoen, vermeldt deze hand leiding in een voetnoot dat de conditie medisch geëvalueerd dient te worden. Een ander onderscheidend kenmerk van ver pleegkundige diagnoses is, dat het ook de verantwoordelijkheid van verpleegkundigen is nader onderzoek uit te voeren naar de condities. De in deze handleiding opgenomen diagnoses kunnen van uit verschillende invalshoeken worden benaderd. Afhankelijk van het model dat men als kader voor het verpleegkundig proces en de verpleegkundige praktijk hanteert, kan een diagnose wor den gezien als een zelfzorgtekort, een ineffectieve aanpassing, een menselijk reactiepatroon, een behoefte of eenvoudigweg een disfunctioneel gezondheidspatroon. Er bestaat geen consensus over de conceptuele focus van de verpleging en daarom ook niet over de focus van verpleegkundige diagnostiek. Als gebruiker van deze handleiding dien je je te realiseren dat verpleegkundige diagnoses nog in ontwikkeling zijn, vooral de diagnoses die nog niet formeel beoordeeld zijn door NANDA International. Diagnoses vergen conceptuele ontwikkeling en onderzoek in de klinische praktijk. Naar verwachting zullen diagnoses nog worden aangepast, verwijderd en toegevoegd aan de huidige erkende classificaties. Revisies ontstaan naar mate diagnoses meer worden gebruikt als uitgangspunt voor (1) ordenen van anamnesegegevens, (2) de zorgplanning en (3) de
8
1
Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding
verslaglegging. NANDA International juicht het dan ook toe dat verpleegkundigen suggesties doen voor verbetering van diagno ses. De diagnoses worden in verschillende gradaties van ontwik keling beoordeeld, van enkel een label en een definitie tot een volledige diagnose ondersteund door klinisch onderzoek. Voor beschrijvingen van die gradaties en van het proces van indiening en beoordeling van nieuwe diagnoses kun je kijken op de web site van NANDA International (7 http://www.nanda.org/). Elke diagnose bestaat uit een diagnose en een definitie. Bij feitelijke problemen worden bovendien de bepalende kenmer ken (diagnostische en ondersteunende aanwijzingen) en etio logische c.q. samenhangende factoren genoemd. Bij dreigende problemen staan de risicofactoren vermeld. Wanneer het niet om een probleem maar om een gezondheidstoestand of pro ces gaat, dan staan de factoren genoemd die de wens van de patiënt tot gezondheidsverbetering ondersteunen. Bepalende kenmerken en risicofactoren zijn observaties op grond waar van kan worden beoordeeld of er sprake is van een (dreigend) gezondheidsprobleem. In deze handleiding is bij de bepalende kenmerken een onderscheid gemaakt tussen (1) diagnostische aanwijzingen en (2) ondersteunende aanwijzingen. Volgens de huidige wetenschappelijke inzichten zijn diagnostische aanwij zingen de meest valide en indicatoren om de conditie te diag nosticeren. Ondersteunende aanwijzingen dienen ter aanvulling op de diagnostische aanwijzingen, zodat de diagnostische uit spraak aan betrouwbaarheid wint. De ondersteunende aanwij zingen omvatten de persoons- en situatiegebonden variaties die bestaan. Een ondersteunende aanwijzing wijst niet in de richting van een specifieke diagnose, tijdens de beoordeling van gege vens kunnen zij op verschillende diagnoses duiden. Doorgaans kan een diagnose met een redelijke mate van zekerheid worden gesteld op grond van de diagnostische aanwijzingen en enige ondersteunende aanwijzingen. Het onderscheid tussen de diagnostische en ondersteunende aanwijzingen berust op: (1) het onderzoek naar verpleegkundige
Diagnostische terminologie
9
1
diagnoses, gepubliceerd in congresverslagen van NANDA Inter national en in het International Journal of Nursing Terminologies and Classification; (2) door de auteur verzamelde gegevens uit Amerikaanse onderzoek, verricht onder 1100 deskundigen op het gebied van de acute zorg, revalidatie en thuiszorg; (3) lite ratuur uit andere vakgebieden en verpleegkundige handboe ken, wanneer niet of nauwelijks onderzoek bestond; en (4) het oordeel en de logische gevolgtrekkingen van de auteur, met eerbiediging van de regels voor diagnostisch redeneren en het spaarzaamheidsbeginsel. Staan bijvoorbeeld weefselbeschadi ging en -vernietiging genoemd, dan is volgens het spaarzaam heidsbeginsel de aanwijzing huiddefect redundant. In enkele gevallen was een diagnose onvoldoende specifiek (‘ruime taxonomische categorie’) om onderscheid te kunnen maken tussen diagnostische en ondersteunende aanwijzingen. Risicofactoren kunnen variëren per populatie en er is onvol doende onderzoek naar risicogroepen verricht om onderscheid te kunnen aanbrengen. Met behulp van meta-analyses, wetenschappelijk onderzoek naar afzonderlijke diagnoses, conceptanalyses en verdere gege vensanalyse kan de bruikbaarheid van de hier voorgestelde cri teria worden getoetst, evenals de validiteit van de diagnostische en ondersteunende aanwijzingen. Naar veel diagnoses is nog onvoldoende verpleegkundig onderzoek verricht of is bestaand onderzoek nog niet gerepliceerd. Met name mogelijke verschil len tussen leeftijds- en culturele groepen zijn nog nauwelijks onderzocht. Hiermee dient men rekening te houden bij gebruik van de diagnostische en ondersteunende aanwijzingen. De diagnostische aanwijzingen worden gebruikt om te bepa len of de door de diagnose beschreven conditie al dan niet aan wezig is. Ook kun je ze gebruiken om condities van elkaar te onderscheiden en, belangrijker nog, de diagnostische uitspraak te rechtvaardigen. Bij diagnoses die een subjectief ervaren toe stand beschrijven, zijn behalve observaties van de verpleegkun dige ook verbale uitingen van de patiënt nodig.
10
1
Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding
Gebruik deze handleiding als een woordenboek van termen en concepten. De praktijk heeft geleerd dat, afhankelijk van de anamnesegegevens en het oordeel van de verpleegkundige, in vergelijkbare situaties een diagnose soms wordt gebruikt om het gezondheidsconditie aan te duiden en soms om een waar schijnlijke oorzaak (etiologische of samenhangende factor) aan te geven. Bij een aantal diagnoses is in een voetnoot aangegeven dat de diagnose vaak de focus vormt van verpleegkundige inter venties, bijvoorbeeld als etiologische of samenhangende factor. In zo’n geval beschrijft de diagnose de waarschijnlijke oorzaak van een probleem en kan een nadere beoordeling het werkelijke probleem verhelderen.
Anamnese volgens functionele gezondheidspatronen: van gegevens naar diagnose De handleiding omvat een format voor de verzameling van gege vens en de ordening van diagnoses dat de diagnostische fase faciliteert, de stap van data naar diagnose. Zowel voor de diag noses als voor de anamnese wordt de verpleegkundige zorg voor individuen/gezinnen of wijken/buurten bekeken vanuit het oog punt van functionele gezondheidspatronen. Deze samenhang tussen de wijze waarop de anamnese is gestructureerd en de manier waarop de diagnoses zijn geordend, kan er wellicht voor zorgen dat de cognitieve belasting en het aantal diagnostische fouten afnemen. Nu bijvoorbeeld de gegevens over het uitschei dingspatroon van een patiënt kunnen worden vergeleken met de bepalende kenmerken van de andere diagnoses binnen het uitscheidingspatroon, kost het stellen van de diagnose minder moeite dan wanneer het grote aantal diagnoses alfabetisch zou den zijn gerangschikt. Hieronder volgen enkele richtlijnen voor het gebruik van de handleiding in de diagnostische fase van het verpleegkundig proces.
Anamnese volgens functionele …
11
1
1. Gebruik de handleiding niet alleen om de diagnostische concepten te bestuderen die je in je eigen praktijk vaak tegenkomt, maar bestudeer ook de elf functionele gezond heidspatronen. De functionele gezondheidspatronen vor men een gemakkelijk te leren verpleegkundig model dat je kunt gebruiken bij de anamnese. Het schema Componenten van het verpleegkundig proces van 7 H. 6 maakt duidelijk welke plaats de diagnostiek inneemt in het verpleegkundig proces. 2. Gebruik de richtlijnen voor de anamnese (7 H. 4), die zijn gebaseerd op de functionele gezondheidspatronen (7 H. 3), om gegevens te verzamelen over volwassenen, volwasse nen binnen de acute zorg, zuigelingen of jonge kinderen, gezinnen of wijken/buurten Aan het eind van 7 H. 2 zijn referenties opgenomen waarin wordt beschreven hoe je de functionele gezondheidspatronen ook bij andere klinische activiteiten kunt gebruiken. 3. Als uit de anamnese blijkt dat er sprake is van een disfuncti oneel gezondheidspatroon, maar de naam van het diagnos tische label is je ontschoten, dan kun je dit nazoeken door in de inhoudsopgave te kijken onder het desbetreffende gezondheidspatroon. Controleer vervolgens aan de hand van de bepalende kenmerken die bij de diagnose zijn vermeld om je diagnostisch oordeel te valideren. De genoemde etio logische of risicofactoren geven aan wat mogelijk de oorzaak is van het (risico op)gezondheidsprobleem. 4. Als naslag voor je een diagnose documenteert, kun je in de inhoudsopgave, het register of de alfabetische lijst met diagnoses van 7 H. 2 opzoeken op welke bladzijde de diag nose staat beschreven. Controleer altijd of de geobserveerde klachten en verschijnselen overeen komen met de beschre ven bepalende kenmerken van de vermoedelijke diagnose, met name met de diagnostische aanwijzingen.
12
1
Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding
Hoogrisicogroepen Uit statistisch onderzoek is gebleken dat sommige condities die beschreven worden in verpleegkundige diagnoses vaak voorko men onder bepaalde groepen mensen of in bepaalde omstandig heden. Bijvoorbeeld de groep personen met een cerebrovasculair accident en beperkte mobiliteit in bed hebben heeft een ver hoogd risico op decubitus en alleenwonende ouderen met ver minderde sociale contacten zijn gevoeliger voor depressies. Als verpleegkundige dien je daarop alert te zijn tijdens de anamnese (hoewel je ervoor dient te waken het statistische risico zwaarder te laten wegen in je oordeel dan de klinische gegevens). Als je dergelijke feiten in aanmerking neemt, zul je sneller tot een diag nose komen. Bij sommige diagnoses worden de risicogroepen genoemd als de incidentie daarvan redelijkerwijs aangetoond is. Gebruik deze informatie tijdens de anamnese en houd rekening met de mogelijkheid dat het betreffende gezondheidsprobleem een rol speelt.
Diagnosespecifieke behandeling Een verpleegkundige diagnose vormt de basis voor het kiezen van gewenste zorgresultaten, het plannen van interventies en het tussentijds en achteraf evalueren in hoeverre de beoogde zorg resultaten zijn verwezenlijkt. De probleemdefiniëring vormt de grondslag voor de gewenste zorgresultaten; het geeft aan welke gedragingen de oplossing van het probleem aantonen. Aan de hand van de gestelde zorgresutlaten kun je vervolgens noteren hoeveel vooruitgang er geboekt wordt en zo kun je uiteindelijk nagaan of de zorgresultaten zijn bereikt. De etiologische factoren vormen de focus van de interven ties; deze dienen erop gericht te zijn de factoren die (mede) de oorzaak zijn van het probleem weg te nemen of op zijn minst
Zorgresultaten
13
1
terug te dringen. De vraag in hoeverre de zorgresultaten zijn verwezenlijkt, vormt de maatstaf waaraan de effectiviteit van de interventie kan worden afgemeten. Als het een dreigend pro bleem betreft, dan is het terugdringen of wegnemen van de risi cofactoren het na te streven zorgresultaat.
Documentatie Documentatie kan op verschillende manieren gebeuren: op papier, op een bord of in een elektronisch dossier. De richtlijn voor probleemgestuurde rapportage in 7 H. 7 is bruikbaar om consistentie tussen de verpleegkundige diagnoses, de gewenste zorgresultaten en het interventieplan te waarborgen. Een voor beeld wordt gegeven in het betreffende hoofdstuk. Documen tatie van verpleegkundige zorg is van belang voor statistische doeleinden. Momenteel werkt men in meerdere landen aan de ontwikkeling van een basisset van verpleegkundige gegevens, een Nursing Minimum Data Set (NMDS). Hiervoor is het van groot belang dat de verpleegkundige diagnoses, interventies en uitkomsten accuraat worden genoteerd. Ook gegevens over de zorgzwaarte worden in een NMDS opgenomen (Werley en Lang 1988).
Zorgresultaten Bij elke diagnose zijn zorgresultaten opgenomen die oplos sing van het probleem aantonen. Voor de terminologie is in dit onderdeel grotendeels gebruikgemaakt van de Nursing Out comes Classification (Moorhead et al. 2013). In elke diagnose staan het label en de definitie een zorgresultaat dat de resolutie van de diagnose omschrijft. Gebruik die referentie voor de score- schalen. Bij sommige diagnoses kan het nodig zijn om zorgr esultaten te gebruiken als specificatie van verschillende stappen
14
1
Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding
in het behandelproces. Het beoogde zorgresultaat moet altijd een overweging zijn bij de besluitvorming over verpleegkundige interventies. Het specificeert immers de na te streven gezond heidsstatus. De waarschijnlijke oorzaak die bij de etiologische factoren wordt beschreven, geeft een richtlijn voor de specifica tie van de tijd die het zal duren tot oplossing van het probleem (de diagnose) kan worden bereikt. De Nursing Interventions Classification (Bulechek et al. 2009) is een nuttige bron voor de classificatie van interventies.
Notities Het is van belang om van praktijkervaringen te leren. Een manier om dat te doen is het ontwikkelen van de gewoonte te reflecteren op nieuwe inzichten en informatie, en over crea tieve interventies en en kosteneffectieve methodieken. Aan het eind van elk gezondheidspatroon zijn ‘notitie’-pagina’s gecre eerd om klinische informatie over diagnoses te noteren. Notities omvatten geobserveerde aanvullende aanwijzingen of etiologi sche factoren, risicofactoren voor bepaalde cliëntencategorieën of interventies die succesvol zijn gebleken bij het bereiken van zorgresultaten. Literatuur Bulechek GM, Butcher H, McCloskey J (2009) Nursing Interventions Classification (NIC). Mosby-Elsevier, St. Louis [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige interventies 4e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2016] Gordon M (1976) Nursing diagnosis and the diagnostic process. Am J Nurs 76:1276–1300 International Council of Nurses (1994) Nursing’s next advance. ICNP International council of nurses Geneva, Switzerland
Literatuur
15
1
Moorhead S, Johnson M, Maas M, Swanson E (2013) Nursing Outcomes Classification (NOC). 5th edn. Mosby-Elsevier, St. Louis [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige zorgresultaten. 3e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2017.] NANDA International (2012) Nursing diagnoses, definitions and classification, 2012-2014. Wiley-Blackwell, IA, Ames Shoemaker J (1984) Essential features of a nursing diagnosis. In: Kim MJ, McFarland GK, McLane AM (eds) Classification of nursing diagnoses, Proceedings of the fifth national conference. Mosby, St. Louis Werley H, Lang N (1988) Identification of the nursing minimum data set. Springer, New York
17
2
Diagnoses
Vetgedrukte diagnoses zijn op dit moment geaccepteerd door NANDA International. De overige zijn door de auteur ontwik keld en niet door NANDA International beoordeeld, maar zijn wel in de praktijk nuttig gebleken. 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Aandacht-concentratietekort 399 Activiteitsvermogen, verminderd (specificeer niveau) 258 Acute pijn (specificeer type en locatie) 372 Acute verwardheid 401 Allergische reactie op latex 205 Ambulantietekort (specificeer niveau) 278 Angst 423 Anticiperende angst (licht, matig, hevig) 431 Anticiperende rouw 470 Autonome dysreflexie 337 Bedreigde gezinscoping 581 Beperkt vermogen tot verplaatsing (specificeer niveau) 273 Bereidheid tot kennisvermeerdering 391 Bereidheid tot verbeterd georganiseerd functioneren van de zuigeling 347 Bereidheid tot verbetering van de besluitvorming 414 Bereidheid tot verbetering van de borstvoeding 168 Bereidheid tot verbetering van de communicatie 537 Bereidheid tot verbetering van de coping 569 Bereidheid tot verbetering van de gemeenschapscoping 590
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_2
18
2
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Hoofdstuk 2 · Diagnoses
Bereidheid tot verbetering van de gezinscoping 586 Bereidheid tot verbetering van de gezinsprocessen 510 Bereidheid tot verbetering van de immuunstatus 121 Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie 501 Bereidheid tot verbetering van de religiositeit 622 Bereidheid tot verbetering van de slaap 367 Bereidheid tot verbetering van de urine-uitscheiding 254 Bereidheid tot verbetering van de vochtbalans 193 Bereidheid tot verbetering van de voeding 158 Bereidheid tot verbetering van de zelfstandigheid 300 Bereidheid tot verbetering van het geestelijk welzijn 617 Bereidheid tot verbetering van het ouderschap 527 Bereidheid tot verbetering van het persoonlijke gezondheidsmanagement 103 Bereidheid tot verbetering van het pre-, peri- en postnataal proces 559 Bereidheid tot verbetering van het welbevinden 380 Bereidheid tot verbetering van het zelfbeeld 456 Bereidheid tot vergroting van de eigen kracht 447 Bereidheid tot vergroting van de veerkracht 579 Bereidheid tot vermeerdering van hoop 441 Beschadigd mondslijmvlies (specificeer beschadiging) 181 Beslisconflict (specificeer) 415 Besmetting 115 Chronisch geringe zelfachting 453 Chronisch verdriet 479 Chronische pijn (specificeer type en locatie) 374 Chronische verwardheid 405 Decubitus (specificeer categorie) 199 Defensieve coping 572 Diarree 230 Disfunctionele beademingsontwenning 311 Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek 234 Disfunctionele gezinsprocessen 505 Disfunctionele rouw 477
2 · Diagnoses
19
2
Dolen 281 Doodsangst 433 Functionele urine-incontinentie 239 Gebrek aan ontspanning 266 Gecompliceerde rouw 474 Geestelijke nood 612 Geheugenstoornis 411 Gezondheidstekort, gemeenschap 107 Halfzijdige verwaarlozing 387 Hervestigingssyndroom 495 Hevige angst (paniek) 429 Huiddefect 195, 197 Hyperthermie 210 Hypothermie 212 Identiteitsstoornis 460 Inadequate sociale interactie 491 Incontinentie voor feces 232 Ineffectief ademhalingspatroon 319 Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer) 98 Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement 101 Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces 554 Ineffectief seksueel patroon 546 Ineffectief voedingspatroon van de zuigeling 170 Ineffectief zelfmanagement van pijn (chronisch, acuut) 376 Ineffectieve bescherming (specificeer) 142 Ineffectieve borstvoeding 162 Ineffectieve coping (specificeer) 566 Ineffectieve gemeenschapscoping 588 Ineffectieve impulsbeheersing 397 Ineffectieve luchtwegreiniging 317 Ineffectieve ontkenning 574 Ineffectieve opvolging van de behandeling, gezin (specificeer gebied) 105 4 Ineffectieve partnerrelatie 498 4 Ineffectieve perifere weefselperfusie 326 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
20
2
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Hoofdstuk 2 · Diagnoses
Ineffectieve planning van activiteiten (taken) 392 Ineffectieve rolvervulling (specificeer) 482 Ineffectieve thermoregulatie 208 Kennistekort (specificeer gebied) 389 Lichte angst 425 Machteloosheid (ernstig, matig, licht) 442 Matige angst 427 Misselijkheid 177 Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau) 271 Mobiliteitstekort, lichamelijk (specificeer niveau) 268 Mobiliteitstekort, rolstoel 276 Moedeloosheid 439 Morele nood 610 Neonatale geelzucht 172 Obstipatie 222 Omkering van het slaappatroon 363 Onderbreking van de borstvoeding 166 Onderbreking van het slaappatroon 365 Ongecompenseerd geheugenverlies 409 Ongecompenseerd zintuiglijk verlies (specificeer type/mate) 381 Onopgelost onafhankelijkheids-afhankelijkheidsconflict 484 Ontregeling bij de zuigeling 343 Onvoldoende moedermelk 164 Ouder-kindscheiding 525 Ouderrolconflict 519 Ouderschapstekort (specificeer) 512 Overbelasting 600 Overbelasting van de mantelzorger 528 Overloop-urine-incontinentie 241 Overvulling van vocht 190 Periodieke obstipatie 226 Posttraumatisch syndroom 592 Probleemvermijding 570 Reactieve depressie (specificeer situatie) 436
2 · Diagnoses
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
21
2
Reflex-urine-incontinentie 243 Risico op aantasting van de menselijke waardigheid 449, 578 Risico op acute verwardheid 403 Risico op afwijkende groei 307 Risico op allergische reactie op latex 207 Risico op aspiratie 179 Risico op autonome dysreflexie 339 Risico op besmetting 119 Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen 144 Risico op bloeding 132 Risico op chronisch geringe zelfachting 455 Risico op contracturen 285 Risico op disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek 234 Risico op een allergische reactie 204 Risico op een identiteitsstoornis 462 Risico op eenzaamheid 438 Risico op elektrolytenstoornis 194 Risico op gecompliceerde rouw 476 Risico op geestelijke nood 615 Risico op geweld jegens anderen 540 Risico op geweld jegens zichzelf 464 Risico op hervestigingssyndroom 497 Risico op huiddefect 197 Risico op inactiviteitssyndroom 283 Risico op ineffectief gezondheidsmanagement (specificeer gebied) 109 Risico op ineffectief pre-, peri- en postnataal proces 554 Risico op ineffectieve partnerrelatie 500 Risico op ineffectieve perifere weefselperfusie 328 Risico op ineffectieve planning van activiteiten (taken) 394 Risico op ineffectieve weefselperfusie, gastro-intestinaal 331 Risico op ineffectieve weefselperfusie, hersenen 335 Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren 333
22
2
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Hoofdstuk 2 · Diagnoses
Risico op infectie (specificeer gebied) 122 Risico op instabiele bloedglucosewaarden 217 Risico op instabiele lichaamstemperatuur 214 Risico op letsel (trauma) 124 Risico op machteloosheid 445 Risico op neonatale geelzucht 174 Risico op obstipatie 228 Risico op ontregeling bij de zuigeling 346 Risico op ouderschapstekort (specificeer) 516 Risico op overbelasting van de mantelzorger 532 Risico op perifere neurovasculaire stoornis 349 Risico op peroperatief houdingsletsel 137 Risico op posttraumatisch syndroom 594 Risico op shock 325 Risico op situationeel geringe zelfachting 452 Risico op suïcide 597 Risico op therapieontrouw (specificeer gebied) 113 Risico op uitdroging van het oog 127 Risico op urge-urine-incontinentie 249 Risico op vaattrauma 131 Risico op vallen 134 Risico op vergiftiging 138 Risico op verminderd activiteitsvermogen 261 Risico op verminderde weefselperfusie, cardiale 329 Risico op verstikking 140 Risico op verstoorde cognitie 413 Risico op verstoorde hechting 524 Risico op verstoorde leverfunctie 216 Risico op verstoorde moeder-foetusband 561 Risico op verstoorde vochtbalans 192 Risico op verstoring van de religiositeit 621 Risico op vertraagde ontwikkeling 305 Risico op vochttekort 188 Risico op voedingsteveel (of risico op obesitas) 154 Risico op warmteletsel 129
2 · Diagnoses
23
Risico op wiegendood 341 Risico op zelfverminking 605 Risicovol gedrag voor de gezondheid 96 Rouw 472 Sedentaire levensstijl 262 Seksueel disfunctioneren 548 Situationeel geringe zelfachting 450 Slaaptekort 359 Slapeloosheid 356 Slikstoornis (ongecompenseerde) 175 Sociaal isolement 489 Sociaal isolement of sociale afwijzing 486 Stress-urine-incontinentie 245 Subjectief ervaren obstipatie 225 Syndroom van verstoorde omgevingsinterpretatie 407 Tekort aan drijfkracht bij volwassene 159 Tekortschietend ondersteuningssysteem 595 Therapieontrouw (specificeer gebied) 111 Urge-urine-incontinentie 247 Urineretentie 252 Verkrachtingssyndroom 550 Verkrachtingssyndroom, gecompliceerde vorm 552 Verkrachtingssyndroom: stille vorm 553 Verlaagd hartminuutvolume 323 Verlaat inslapen 361 Verminderd ademhalingsvermogen 315 Verminderd intracranieel aanpassingsvermogen 350 Verminderde veerkracht (individuele) 576 Vermoeidheid 264 Verstoord energieveld 146 Verstoord lichaamsbeeld 457 Verstoord vermogen tot uitvoeren van huishoudelijke taken 309 4 Verstoord welbevinden 378 4 Verstoorde denkprocessen 395 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
2
24
2
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Hoofdstuk 2 · Diagnoses
Verstoorde gasuitwisseling 321 Verstoorde gebitsontwikkeling 184 Verstoorde gezinscoping 583 Verstoorde gezinsprocessen (specificeer) 503 Verstoorde urine-uitscheiding 238 Verstoorde verbale communicatie 535 Verstoring van de religiositeit 619 Vertraagd herstel na een operatie 301 Vertraagde groei en ontwikkeling 303 Vertraagde groei en ontwikkeling: communicatieve vaardigheden (specificeer soort) 538 Vertraagde groei en ontwikkeling: persoonlijke- zorgvaardigheden (specificeer niveau) 298 Vertraagde groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden (specificeer) 493 Vochttekort 186 Voedingstekort 156 Voedingsteveel (of exogene obesitas) 152 Volledig persoonlijke-zorgtekort (specificeer niveau) 288 Volledige urine-incontinentie 250 Vrees (specificeer object) 420 Weefseldefect (Specificeer type) 202 Zelfstandigheidstekort in eten (specificeer niveau) 294 Zelfstandigheidstekort in kleden en uiterlijke verzorging (specificeer niveau) 292 Zelfstandigheidstekort in toiletgang (specificeer niveau) 296 Zelfstandigheidstekort in wassen (specificeer niveau) 290 Zelfverminking 602 Zelfverwaarlozing 286 Zintuiglijke onderbelasting 385 Zintuiglijke overbelasting 383 Zwakke ouder-kindhechting 521
25
3
Typologie van de functionele gezondheidspatronen
Dit hoofdstuk beschrijft de typologie van gezondheidspatronen en hun definities, zoals die gebruikt wordt voor een gestructu reerde anamnese en voor de ordening van verpleegkundige diagnoses. De functionele gezondheidspatronen van cliënten (indivi duen, gezinnen en buurten of wijken) ontstaan vanuit de wis selwerking tussen cliënt en omgeving. Elk patroon brengt de lichamelijke, geestelijke en sociale integratie tot uitdrukking. Geen enkel patroon kan dan ook worden begrepen zonder ken nis van de andere patronen. De functionele gezondheidspatronen worden beïnvloed door biologische, ontwikkelings, culturele, sociale en spirituele factoren. Een functioneel patroon betekent een gezonde com binatie van factoren en gedrag. Bij ziekte kunnen disfunctionele gezondheidspatronen optreden (beschreven door verpleegkun dige diagnoses), omgekeerd kunnen disfunctionele gezond heidspatronen ook tot ziekte leiden. Of een patroon functioneel of disfunctioneel is, wordt bepaald door de gegevens uit de beoordeling te vergelijken met een of meer van de volgende: 1. individuele uitgangswaarden, 2. vaste normen voor leeftijdsgroepen en/of 3. culturele, sociale of andere normen. © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_3
26
Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen
Elk patroon wordt beoordeeld in de context van andere patro nen én van zijn bijdrage aan een optimaal functioneren van de beoordeelde cliënt. In dit hoofdstuk worden de definities gege ven van de patronen.
3
Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding Beschrijft het patroon van gezondheid en welzijn vanuit de bele ving van de cliënt en hoe de cliënt voor zijn gezondheid zorgt. Het omvat hoe de cliënt zijn gezondheidsssituatie waarneemt en hoe relevant dit is voor zijn huidige en toekomstige activitei ten(planning). Tevens gaat het hier om hoe de cliënt omgaat met gezondheidsrisico’s en zijn algehele gezondheidsgedrag rondom bijvoorbeeld veiligheid, mentale en lichamelijke gezondheids bevordering, het opvolgen van medische of verpleegkundige voorschriften en nazorg.
Voedings- en stofwisselingspatroon Omvat het innemen van vocht en voeding in relatie tot de meta bole behoeften en aanwijzingen over de plaatselijk aanwezige voedingsmiddelen. Onderdeel is het individuele eet- en drink patroon: de dagelijkse eettijden, de aard en hoeveelheid van het genuttigde vocht en voedsel, de voorkeuren voor bepaalde voedingsmiddelen en het gebruik van voedings- en vitamine supplementen. Het patroon beschrijft ook borstvoeding en het voedingspatroon van zuigelingen. Het omvat tevens meldingen van aanwezige huiddefecten, het vermogen tot genezing en het meten van lichaamstemperatuur, lengte en gewicht. Een alge mene indruk van welbevinden en de toestand van huid, haar, nagels, slijmvliezen en gebit zijn inbegrepen.
Slaap-rustpatroon
27
3
Uitscheidingspatroon Beschrijft de patronen van uitscheiding via darmen, blaas en huid. Inbegrepen zijn de door het individu waargenomen regel maat van de uitscheiding, het gebruik van middelen/methoden of laxantia voor de defecatie en eventuele veranderingen of ver storingen in de tijd, de wijze, de kwaliteit en de kwantiteit van de uitscheiding. Ook hulpmiddelen om de uitscheiding te controle ren zijn inbegrepen.
Activiteitenpatroon Beschrijft het patroon van lichaamsbeweging, activiteiten, ont spanning, recreatie en vrijetijdsbesteding. Hieronder vallen alle algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) die energie kos ten, zoals lichaamshygiëne, koken, boodschappen doen, eten, werken en het huishouden. Ook de aard, kwaliteit en omvang van lichaamsbeweging en sportbeoefening horen tot dit patroon. Vrijetijdsbesteding en activiteiten die de cliënt alleen of met anderen onderneemt behoren hiertoe. De nadruk ligt op activi teiten die van groot belang zijn voor de cliënt of waaraan deze veel waarde hecht, en de beperkingen daarbij. Factoren die een belemmering vormen voor de gewenste of verwachte activitei ten van het individu (zoals neuromusculaire functiestoornissen, benauwdheid, pijn op de borst of spierkrampen bij inspanning) zijn inbegrepen.
Slaap-rustpatroon Beschrijft patronen van slaap, rust en ontspanning. Inbegrepen zijn de perioden van slaap en rust of ontspanning gedurende een etmaal. Het patroon omvat de ervaren kwaliteit en kwantiteit
28
Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen
van slaap en rust, hoeveelheid energie na het slapen en eventuele slaapstoornissen alsook eventuele hulpmiddelen om te slapen, zoals medicatie of persoonlijke gewoonten voor het slapengaan.
3
Cognitie- en waarnemingspatroon Beschrijft zintuiglijke, waarnemings- en cognitieve patronen. Inbegrepen is hoe adequaat de zintuigen zijn, zoals zien, horen, proeven, voelen en ruiken, en welke compensatiemechanis men of hulpmiddelen worden gebruikt. Ook pijnbeleving en het omgaan met pijn vallen onder dit patroon, evenals cogni tieve functies zoals taal, geheugen, het oordeelsvermogen en besluitvermogen.
Zelfbelevingspatroon Beschijft hoe mensen zichzelf en hun gemoedstoestand ervaren. Het gaat om de ideeën over zichzelf, de eigen vaardigheden op cognitief, affectief of lichamelijk gebied, het lichaamsbeeld, de identiteit, het gevoel van eigenwaarde en het algehele patroon van emoties. Ook lichaamshouding, motoriek, oogcontact, stem gebruik en spraak maken deel uit van dit patroon.
Rollen- en relatiespatroon Beschrijft het patroon van aangegane rollen en relaties. Het omvat hoe de cliënt de belangrijkste rollen en verantwoordelijk heden in zijn huidige levenssituatie ervaart. Tevredenheid met of verstoringen in familie-, gezins-, werk- en sociale relaties en ver antwoordelijkheden vanuit deze rollen behoren tot dit patroon.
Waarde- en levensovertuigingenpatroon
29
3
Seksualiteits- en voortplantingspatroon Beschrijft hoe tevreden of ontevreden de cliënt is met de eigen seksualiteit en voortplanting. Omvat de ervaren tevredenheid of de aangegeven problemen bij seksualiteit. Bij de vrouw gaat het ook om de vruchtbaarheidsfase waarin zij zich bevindt (pre menopauze of postmenopauze) en de hierbij ervaren problemen.
Coping en stressverwerkingspatroon Beschijft de algemene copingpatronen en de effectiviteit hiervan in termen van stresstolerantie. Inbegrepen zijn de persoonlijke reserve of het weerstaan van uitdagingen op het gebied van inte griteit, het omgaan met stress, steun van familie of anderen en het ervaren vermogen om te gaan met stressvolle situaties.
Waarde- en levensovertuigingenpatroon Beschrijft de patronen van waarden, doelen en overtuigingen (inclusief spirituele) waarop iemand zijn keuzen en beslissin gen baseert. Inbegrepen is datgene wat iemand belangrijk vindt in het leven, kwaliteit van leven en eventueel ervaren conflicten tussen waarden, overtuigingen of verwachtingen in relatie tot gezondheid.
30
Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen
Literatuur1
3
Beyea S, Matzo M (1989) Assessing elders using the functional health pattern assessment model. Nurse Educ 14:32–37 Bryant SO, Kopeski LM (1986) Psychiatric nursing assessment of the eating disorder client. Top Clin Nurs 8:57–66 Burns C (1989) Development and field testing of a classification of diagnoses for use by pediatric nurse practitioners [dissertation]. University of Oregon, Eugene Burns C (1991) Development and content validity testing of a comprehensive classification of diagnoses for pediatric nurse practitioners. Nurs Diagn 2:93–104 Coler MS, Vincent KG (1987) Coded nursing diagnoses on axes: A prioritized, computer-ready diagnostic system for psychiatricmental health nurses. Arch Psychiatr Nurs 1:125–131 Collard A, Jones DA, Fitzmaurice J (1987) In: McLane A (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh conference. St. Louis, Mosby-Year Book, pp 283–289 Corrigan JO (1986) Functional health pattern assessment in the emergency department. J Emerg Nurs 12:163–167 Decker SD, Knight L (1990) Functional health pattern assessment: A seasonal farmworker community. J Community Health Nurs 7:141–151 de Hulla M (1995) Nursing diagnoses in relation to nausea and vomiting caused by che- motherapy. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the First European Conference on Nursing Diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen, Denmark Di Blasi M, Savage J (1992) Revitalizing a documentation system. Rehabil Nurs 17:27–29 Dion P, Fitzmaurice J, Baer C (1987) Organization of patient assessment data and nursing diagnosis. In: McLane A (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 169–173 1
Dit overzicht bevat literatuur over de functionele gezondheidspatronen, de toepassingsmogelijkheden ervan, het gebruik van de patronen in de praktijk en het op dit gebied verrichte onderzoek.
Literatuur
31
3
Doyer B, Macker N, Radovich H (1990) Functional health patterns: A post-anesthesia care unit’s approach to identification. J Post Anesth Nurs 5:157–162 Erdemir F (2003) Utilization of nursing diagnoses by students during a pediatric nursing course in Turkey. Int J Nurs Terminol Classif 14:59 Flanagan J, Jones DA (2003) Patient response to the fast-track experience. Int J Nurs Terminol Classif 14:42 Gilmartin ME (1986) Patient and family education. Clin Chest Med 7:619–627 Gordon M (1985) Practice-based data set for a nursing information system. J Med Systems 9:43–55 Gordon M (1995) Classification of nursing diagnoses:functional health pattern and the NANDA taxonomy. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the First European Conference on Nursing Diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen Gordon M (2000) Nursing diagnosis and nursing theory. Expert Nurse 8 Shorinsa, Tokyo Gordon M (2003) Capturing patient problems:Nursing diagnoses and functional health patterns. In: Naming nursing: Proceedings of the first ACENDIO Ireland/UK Conference in Swanson, Wales. Hans Huber, Bern Gordon M, Sato S (1998) Easy to understand functional health patterns. Shorinsa, Tokyo Greenlee KK (1991) Effects of implementation of an operational definition and guidelines for the formulation of nursing diagnoses in a critical care setting. In: Carroll-Johnson R (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the ninth conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 274–275 Hanna D, Wyman N (1989) Assessment + diagnosis = care planning: A tool for coordination. Nurs Manage 18:106–109 Hartman D, Knudson J (1991) Documentation: A nursing data base for initial patient assessment. Oncol Nurs Forum 18:125–130 Henning M (1991) Comparison of nursing diagnostic statements using a functional health pattern and health history/body systems format. In: Carroll-Johnson R (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the ninth conference. Mosby-Year Book, St. Louis p, pp 278–279
32
3
Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen
Herberth L, Gosnell DJ (1987) Nursing diagnosis for oncology nursing practice. Cancer Nurs 10:41–51 Hirschfield-Bartek J, Dow KH (1990) Decreasing documentation time using a patient self-assessment tool. Oncol Nurs Forum 17:251–255 Hovey JE (1995) Development of a psychiatric nursing assessment tool utilizing functional health patterns. In: Rantz MJ, LeMone P (eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the eleventh conference. CINAHL Information Systems, Gendale (CA) Johannesma JC (1995) Diagnostic procedures and nursing diagnoses for the elderly. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the first European conference on nursing diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen Jones DA (1994) Alternative conceptualizations of assessment. In: Carroll-Johnson R, Paquette M (rred) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the tenth conference. Lippincott, Philadelphia, pp 105–112 Jones DA, Foster FB (1999) Further development and testing of a Functional Health Pattern Assessment Screening Tool. In: Rantz M, LeMone P (eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the thirteenth conference. CINAHL Information Systems, Glendale (CA) Leahy MK (1988) Using nursing diagnosis as an organizing framework in an integrated curriculum. In: Jones A (ed) From theory to practice: Abstracts of the second nursing theory congress. University of Toronto College of Nursing, Toronto, p 65 Levin RF, Crosley JM (1986) Focused data collection for the generation of nursing diagnoses. J Nurs Staff Dev 4:56–64 McCourt A (red) (1993) The specialty practice of rehabilitation nursing: A core curriculum, 3rd ed. Rehabilitation Nursing Foundation, Skokie (IL) McFarland G, Thomas MD (1990) Psychiatric mental health nursing. Lippincott, Philadelphia Monninger E, Padgett D, Fleeger MA (1994) Functional health pattern assessment for BSN students. In: Carroll-Johnson R, Paquette M (eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the tenth conference. Lippincott, Philadelphia, p 341
Literatuur
33
3
Monteiro Cruz da, Diná Almeida Lopes de (1995) Nursing diagnosis of patients with Chagas disease. In: Rantz MJ, LeMone P (eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the eleventh conference. CINAHL Information Systems, Gendale (CA) Moorhead S, Johnson M, Maas M, Swanson E (2013) Nursing Outcomes Classification (NOC). 5th edn. Mosby-Elsevier, St. Louis [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige zorgresultaten. 3e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2017.] Mumma CM (red) (1987) Rehabilitation nursing: Concepts and practice – a core curriculum, 2nd ed. Rehabilitation Nursing Foundation, Skokie (IL) NANDA International (2012) Nursing diagnoses: Definitions and classification, 2012-2014. Wiley-Blackwell, Ames, IA NANDA International (2005) Nursing diagnosis classification, Taxonomy II. In NANDA International. Nursing diagnoses: Definitions and classification, 2005-2006. NANDA International, Philadelphia, PA (Taxonomy domains adapted from Gordon M, Functional Health Patterns Framework.) Nettle C, Jones N Pifer P (1989) Community nursing diagnoses. Commun Health Nurs 6:135–145 O’Connell BO (1995) Does an assessment format influence diagnostic outcomes? A comparison between Gordon’s Functional Health Patterns and a review of biological systems assessment formats. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the first European conference on nursing diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen Oud NE (1995) Nursing diagnoses and applications in psychiatric and mental nursing. In: Mortensen RA (red) Proceedings of the first European conference on nursing diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen Phelan C, Finnell MD, Mottla KA (1989) A patient self-assessment tool for cardiac rehabilitation. Rehabil Nurs 14(81):84–87 Rantz M, Miller TV (1987) How diagnoses are changing in long term care. Am J Nurs 87:360–361 Rossi L (1987) Organizing data for nursing diagnosis using functional health patterns. In: McLane A (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 97–102
34
3
Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen
Tompkins ES (1989) In support of the discipline of nursing: A nursing assessment. Nurs Connect 2:21–29 Volpato MP (2003) Nursing diagnoses in medical-surgical patients. Int J Nurs Terminol Classif 14:57 Ward CR (1987) Proportion of specific agreement as a measure of intrarater reliability in the diagnostic process. In: McLane A (red) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 169–173 Westwell J et al (1988) Health patterns assessment: A form designed to allow psychiatric nurses to practice theoretical pluralism. In: Jones A (red) From theory to practice: Abstracts of the second nursing theory congress. University of Toronto College of Nursing, Toronto Woodtli MA Ort S van (1991) Nursing diagnoses and functional health patterns in patients receiving external radiation therapy: Cancer of the head and neck. Nurs Diagn 2:171–180
35
4
Richtlijnen voor de anamnese
De functionele gezondheidspatronen vormen het kader voor het gehele diagnostische proces en daarmee ook voor de anam nese bij opname of intake. Deze bestaat uit twee onderdelen: de anamnesevragen en het (lichamelijk) onderzoek. Een verpleeg kundige anamnese vormt de beschrijving van de functionele patronen van de cliënt. De omschrijving is die van de cliënt (of diens ouders of voogd), het gezin of de gemeenschap. Dit levert subjectieve gegevens op in de vorm van narratieve rappor tage. Uitgelokt door vragen vormt zich het verhaal van de cliënt over de voorgeschiedenis en huidige status van zijn of haar gezondheid en gezondheidsmanagement. De observaties in het (lichamelijk) onderzoek verschaffen extra gegevens over de functionele patronen van de cliënt en bieden je de gelegenheid de antwoorden op de anamnesevragen te verifiëren. Dit noemen we objectieve gegevens. De anamnesevoorbeelden in dit deel geven aan hoe je op systematische wijze informatie kunt verzamelen. De hier gepre senteerde globale inventarisatie stelt je in staat verpleegkundige basisgegevens verzamelen, ongeacht het specialisme, de leeftijd van de cliënt of zijn gezondheidstoestand. De anamesevragen en het onderzoek omvatten items uit alle gebieden van de hui dige verpleegkundige diagnoses. Als de gegevens doen vermoe den dat er een probleem (een disfunctioneel patroon) bestaat of © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_4
36
4
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
dreigt te ontstaan, kun je diagnostische hypothesen (verpleeg kundige diagnoses) opstellen. Deze hypothesen fungeren als lei draad bij het verdere onderzoek naar diagnostische aanwijzingen of kritische kenmerken van een mogelijk gezondheidsprobleem. Verpleegkundigen die op een gespecialiseerd gebied werk zaam zijn, moeten bepaalde patronen wellicht meer in detail onderzoeken. In dat geval kunnen aan de anamnesevragen (subjectieve gegevens) en het lichamelijk onderzoek (objectieve gegevens) extra vragen of onderzoek worden toegevoegd gerela teerd aan ziekte, beperkingen, leeftijd en andere cliëntspecifieke factoren. Wanneer een cliënt bijvoorbeeld een ziekte heeft die grote invloed heeft op het activiteitenpatroon, moet dat gezond heidspatroon grondiger onderzocht worden. De anamnesevragen zijn, net als de diagnoses, gestructu reerd volgens de functionele gezondheidspatronen. Ze wor den gebruikt om de voorlopige beoordeling over een bepaald gezondheidspatroon te labelen. Zoals reeds is besproken, onder steunt dit het proces van anamnese naar diagnoses.
Volwassenen Patroon van gezondheidsbeleving en –instandhouding Anamnesevragen a. Hoe is uw gezondheid in het algemeen? b. Bent u het afgelopen jaar verkouden geweest? Indien van toepassing, absentie van school of werk? c. Wat zijn de belangrijkste dingen die u doet om gezond te blijven? Maakt dit een verschil voor uw gezondheid? (met inbegrip van familie- of volksmiddeltjes) Doet u aan zelfon derzoek van de borsten? Rookt u, gebruikt u drugs? Heeft u ooit een alcoholprobleem gehad? Wanneer heeft u voor het laatst alcohol gedronken?
Volwassenen
37
4
d. Ongevallen (thuis, werk, verkeer)? Bent u gevallen? e. Heeft u het altijd gemakkelijk gevonden de voorschriften van de dokter of verpleegkundige op te volgen? f. Indien relevant: wat is volgens u de oorzaak van uw ziekte? Wat hebt u gedaan na de eerste klachten? Met welk resultaat? g. Indien relevant: wat vindt u voor uw verblijf hier belangrijk? Hoe kunnen wij u het beste helpen?
Voedings- en stofwisselingspatroon Anamnesevragen a. Normaal dagelijks eten? Soort en hoeveelheden beschrijven. Supplementen? b. Normaal dagelijks drinken? Soort en hoeveelheden beschrijven. c. Gewichtsverlies of gewichtstoename? Hoeveel? Lengte toe- of afgenomen? Hoeveel? d. Eetlust? e. Voedsel of eten: problemen, slikklachten, dieet (zo ja, problemen met volgen van dieet?). Indien relevant: borstvoeding? Problemen met borstvoeding? f. Genezen wondjes goed of slecht? g. Huidproblemen: defecten, droog? h. Problemen met gebit?
Uitscheidingspatroon Anamnesevragen a. Defecatiepatroon? Beschrijven. Frequentie? Vorm, hoeveel heid, consistentie, kleur, geur? Pijn of ongemak? Probleem met continentie? Laxantia? b. Mictiepatroon? Beschrijven. Frequentie? Pijn of ongemak? Probleem met continentie? c. Overmatige transpiratie? Sterke geur?
38
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
Activiteitenpatroon Anamnesevragen a. b. c. d.
4
Voldoende energie voor gewenste of vereiste activiteiten? Lichaamsbeweging? Welke? Hoe vaak? Vrijetijdsbesteding (ontspanning)? Kinderen: spelactiviteiten? Subjectief ervaren vermogen tot (gebruik onderstaande codes): 5 eten … 5 wassen … 5 toiletgang … 5 mobiliteit in bed … 5 kleden … 5 verzorging uiterlijk … 5 algehele mobiliteit … 5 koken … 5 huishouden … 5 boodschappen doen …
Functioneringsniveaus Niveau 0: volledig vermogen tot persoonlijke zorg Niveau 1: heeft apparaten of hulpmiddelen nodig Niveau 2: heeft hulp of begeleiding van ander nodig Niveau 3: heeft hulp van ander (en apparatuur en hulpmiddelen) nodig 4 Niveau 4: is volledig van anderen afhankelijk 4 4 4 4
Slaap-rustpatroon Anamnesevragen a. Gewoonlijk goed uitgerust en klaar voor de dag na het ontwaken?
Volwassenen
39
4
b. Problemen met inslapen? Hulpmiddelen? Dromen (nachtmerries)? Vroeg wakker? c. Rust en ontspanning; patroon/perioden?
Cognitie- en waarnemingspatroon Anamnesevragen a. Slechthorend? Gehoorapparaat? b. Slechtziend? Bril of contactlenzen? Wanneer laatste controle? c. Veranderingen in geheugen en/of concentratie? d. Wel of geen moeite met belangrijke beslissingen? e. Gemakkelijkste manier om nieuwe dingen aan te leren? Problemen met leren? f. Oncomfortabel gevoel? Pijn? Zo ja: wat doet u eraan?
Zelfbelevingspatroon Anamnesevragen a. Hoe zou u zichzelf omschrijven? Bent u doorgaans tevreden of ontevreden over uzelf? b. Ervaart u veranderingen in gevoelens over uw lichaam of de dingen die u kunt? Zo ja, vindt u dat een probleem? c. Zijn er veranderingen in de manier waarop u zichzelf of uw lichaam ziet (sinds uw ziekte)? d. Bent u vaak kwaad? Geërgerd? Angstig? Ongerust? Neerslachtig? Wat helpt dan? e. Verliest u de hoop wel eens? Verliest u de controle over dingen in uw leven wel eens? Wat helpt dan?
40
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
Rollen- en relatiespatroon Anamnesevragen
4
a. Alleenstaand? Familie? Gezin? Familie- en gezinsstructuur (diagram, genogram)? b. Eventuele familie- en/of gezinsproblemen die u moeilijk vindt? c. Hoe gaat de familie of het gezin normaal gesproken om met problemen? d. Zijn er mensen (familie, gezin, anderen) afhankelijk van u voor bepaalde dingen? Hoe managet u dat? e. Indien relevant: hoe staan familieleden, gezinsleden en anderen tegenover uw ziekte of opname? f. Indien relevant: problemen met kinderen? Moeite met opvoeding? g. Aansluiting bij vereniging, club, andere sociale groep? Goede vrienden? Voelt u zich wel eens eenzaam (hoe vaak)? h. Gaat het goed op het werk of school? Indien relevant: inkomen voldoende om rond te komen? i. Voelt u zich opgenomen of geïsoleerd in de buurt waar u woont?
Seksualiteits- en voortplantingspatroon Anamnesevragen a. Indien relevant gezien leeftijd en situatie: bevredigende seksuele relatie(s)? Veranderingen? Problemen? b. Indien relevant: gebruik van anticonceptiva? Problemen? c. Vrouwen: wanneer begonnen met menstrueren? Laatste menstruatie? Menstruatieproblemen? Aantal bevallingen? Aantal zwangerschappen?
Volwassenen
41
4
Stressverwerkingspatroon Anamnesevragen a. Heeft u de afgelopen een à twee jaar grote veranderingen doorgemaakt in uw persoonlijke leven? Een crisis? b. Met wie kunt u het beste over moeilijkheden praten? Is die persoon nu ook beschikbaar? c. Bent u over het algemeen gespannen of ontspannen? Wat helpt het beste, als u gespannen bent? Gebruikt u bepaalde medicijnen, drugs of alcohol ter ontspanning? d. Op welke manier hanteert u grote problemen (van welke aard dan ook), als die zich voordoen? e. Levert die manier meestal goede resultaten op?
Waarde- en levensovertuigingenpatroon Anamnesevragen a. Geeft het leven u over het geheel genomen wat u zoekt? Belangrijke plannen voor de toekomst? b. Is godsdienst belangrijk voor u? Zo ja, put u er steun uit in moeilijke situaties? c. Indien relevant: bemoeilijkt uw opname hier bepaalde religieuze gebruiken?
Overige Anamnesevragen a. Zijn er nog dingen waar we het niet over gehad hebben en die u toch graag wilt bespreken? b. Heeft u nog vragen?
42
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
Verkort lichamelijk onderzoek
4
Dit verkorte lichamelijke onderzoek kan eventueel worden uit gebreid met andere indicatoren van patronen. a. Algehele verschijning, uiterlijk, hygiëne: … b. Mondslijmvliezen (kleur, vochtigheid, laesies): … c. Gebit: … 5 kunstgebit … 5 gaatjes … 5 ontbrekende tanden … d. Kan fluisteren horen?: … e. Kan krant lezen?: … 5 bril/contactlenzen?: … f. Pols: … 5 frequentie: … 5 ritme: … 5 spanning: … g. Ademhaling: … 5 frequentie: … 5 diepte: … 5 ritme: … h. Ademgeluid … 5 bloeddruk … i. Handgreep: … 5 kan pen oppakken?: … j. Fysiologische bewegingsmogelijkheden (gewrichten): … 5 spiertonus: … k. Huid: uitstekende botten: … 5 laesies: … 5 kleurveranderingen: … l. Gang (lopen): … 5 lichaamshouding: … 5 ontbrekende lichaamsdelen: …
Volwassenen
43
4
m. Geobserveerd vermogen tot (codeniveau noteren): 5 eten: … 5 wassen: … 5 toiletgang: … 5 mobiliteit in bed: … 5 kleden: … 5 verzorging uiterlijk: … 5 algehele mobiliteit: … 5 koken: … 5 huishouden: … 5 boodschappen doen: … n. infuus, drainage, afzuigen enzovoort (specificeer): … o. Gewicht: … 5 feitelijk gewicht: … 5 opgave cliënt: … p. Lengte: … 5 temperatuur: …
Observaties tijdens anamnese en lichamelijk onderzoek q. Oriëntatie: … begrijpt ideeën en vragen (abstract, concreet)?: … r. Spreekt welke taal?: … 5 stem en taalgebruik: … s. Niveau van vocabulaire: … t. Oogcontact: … 5 concentratiespanne (afleiding): … u. Nerveus (5) of ontspannen (1) op een schaal van 1 tot 5: … v. Assertief (5) of passief (1) op een schaal van 1 tot 5: … w. Interactie met familieleden, voogd, anderen (indien aanwezig): …
44
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
Zuigelingen en jonge kinderen
4
Bij het eerste contact met een zuigeling of jong kind neem je een uitvoerige anamnese af. De verzamelde gegevens dienen als uitgangswaarden ter beoordeling van de latere ontwikkeling van het kind en voor de verpleegkundige diagnostiek en zorg planning. Je hebt gegevens nodig over (1) de ontwikkeling van elk functioneel patroon en de lichamelijke groei, (2) de huidige gezondheidspatronen en (3) de gezondheid van het gezin en de thuisomgeving. De anamnese en het lichamelijk onderzoek moeten op zijn minst een globale inventarisatie van veelvoorko mende problemen omvatten. De navolgende lijst is te gebruiken als leidraad voor een uitvoerige anamnese van ouder en kind. Delen ervan kunnen gebruikt worden voor een globale scree ning van mogelijke problemen.
Patroon van gezondheidsbeleving en –instandhouding Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Voorgeschiedenis van moeder wat betreft zwangerschap, bevalling en kraambed van dit kind en andere? b. Gezondheidstoestand van het kind sinds geboorte? c. Consultatieafspraken van het kind? Inentingen? d. Infecties van het kind. Eventueel schoolverzuim? e. Indien relevant: medisch probleem van het kind, behandeling en prognose? f. Indien relevant: wat hebben de ouders ondernomen na constatering van klachten/verschijnselen? g. Indien relevant: was het gemakkelijk de voorschriften van artsen/verpleegkundigen op te volgen? h. Preventieve gezondheidsgewoonten (bijvoorbeeld verschonen van luiers, benodigdheden en kleren)?
Zuigelingen en jonge kinderen
45
4
i. Roken de ouders? In aanwezigheid van de kinderen? j. Ongelukken? Hoe vaak? k. Speelgoed in wieg/bedje (veiligheid)? Veiligheid bij dragen? Veiligheid in auto? l. Veiligheidsmaatregelen in huis (bijvoorbeeld opbergen huishoudmiddelen en medicijnen)?
Informatie van de ouders over henzelf a. Algehele gezondheidstoestand van ouders/gezin?
Voedings- en stofwisselingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Borstvoeding/flesvoeding? Hoeveelheid (naar schatting)? Zuigreflex voldoende? b. Eetlust? Problemen bij voeding? c. Voedingsintake? Supplementen? d. Eetgedrag? Voedselvoorkeuren? Conflicten over eten? e. Gewicht bij geboorte? Huidig gewicht? f. Huidproblemen: uitslag, laesies, enzovoort?
Informatie van de ouders over henzelf a. Voedingstoestand van ouders/gezin? Problemen?
Uitscheidingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Defecatiepatroon? Beschrijven. Frequentie? Vorm, hoeveelheid, consistentie, kleur, geur? b. Verschonen luiers? Normale verschoning beschrijven.
46
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
c. Mictiepatroon? Beschrijven. Aantal natte luiers per dag? Noteer een schatting. Urinestraal (stevig, druppelen)? d. Overmatige transpiratie? Geur?
Informatie van de ouders over henzelf a. Uitscheidingspatroon? Problemen?
4
Activiteitenpatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Wassen/baden (wanneer, hoe, waar, wat voor zeep)? b. Kledinggewoonten (type kleding, omkleden binnen/buiten huis)? c. Normaal dagschema voor het kind (hoeveel uur in wieg, gedragen worden, spelen; type gebruikte speelgoed)? d. Algemene activiteitenniveau van het kind. Tolerantie? e. Is het kind volgens de ouders sterk of kwetsbaar? f. Zelfstandigheid van het kind (wassen, kleden, eten, toiletgang, uiterlijke verzorging)?
Informatie van de ouders over henzelf a. Patroon van activiteiten, lichamelijke beweging,vrijetijdsbe steding? Kinderverzorging? Toestand huishouden?
Slaap-rustpatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Slaappatroon van het kind. Geschatte aantal uren slaap? b. Eventuele onrust? Nachtmerries? Bedplassen? c. Houding van het kind tijdens slaap? Beweeglijk?
Zuigelingen en jonge kinderen
47
4
Informatie van de ouders over henzelf a. Slaappatroon ouders?
Cognitie- en waarnemingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Algemene responsiviteit van het kind? b. Reactie van het kind op praten? Geluiden? Voorwerpen? Aanraken? c. Volgen van voorwerpen met ogen? Reactie op speelgoed in wieg? d. Leervermogen: eventuele opgemerkte veranderingen? Wat wordt het kind aangeleerd? e. Geluidjes van het kind? Praat het? Woorden? Zinnen? f. Aangeboden prikkels: praten, spelletjes? g. Gezicht, gehoor, tastzin van het kind? h. Kan het kind zijn naam, adres en telefoonnummer zeggen? De tijd? i. Kan het kind zijn behoeften aangeven (honger, dorst, pijn, ongemak)?
Informatie van de ouders over henzelf a. Problemen met zien, horen, tastzin enzovoort? b. Problemen met besluiten nemen? Oordeelsvermogen?
Zelfbelevingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Stemming van het kind. Prikkelbaar? b. Gevoel van eigenwaarde, identiteitsbesef van het kind?
48
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
Informatie van het kind over zichzelf
4
a. Stemming? b. Veel of weinig vriendjes/vriendinnetjes? Populair bij andere kinderen? c. Zelfbeleving: meestal gehoorzaam? Is gehoorzaam zijn moeilijk? d. Wel eens eenzaam? e. Wel eens bang? Lang? Kort?
Informatie van de ouders over henzelf a. Gevoel van eigenwaarde, identiteit in algemeen? b. Zelfbeeld als ouders?
Rollen- en relatiespatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. b. c. d. e. f. g.
Structuur gezin/huishouden? Problemen/spanningen in gezin? Interacties tussen gezinsleden en het kind? Reactie van het kind op afwezigheid van de ouders? Kind: afhankelijk? Kind: speelgewoonten? Kind: driftbuien? Gehoorzaamheidsproblemen? Aanpassing op school?
Informatie van de ouders over henzelf a. Welke rollen/verantwoordelijkheden? Tevredenheid? b. Relaties op het werk? Sociale relaties? Huwelijksrelatie?
Zuigelingen en jonge kinderen
49
4
Seksualiteits- en voortplantingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Identiteit als jongen/meisje? b. Vragen over seksualiteit? Hoe reageren ouders?
Informatie van de ouders over henzelf a. Indien relevant: hoeveel kinderen? Eventuele miskramen? b. Seksueel tevreden? Problemen?
Stressverwerkingspatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Wat veroorzaakt stress bij het kind? Niveau van stresstolerantie? b. Hoe gaat het kind om met problemen, teleurstellingen, woede enzovoort?
Informatie van de ouders over henzelf a. Levensproblemen? Familie- of gezinsproblemen? b. Strategieën voor probleemhantering? Ondersteunend netwerk?
Waarde- en levensovertuigingenpatroon Anamnesevragen Informatie van de ouders over het kind a. Morele ontwikkeling van het kind, beslisgedrag, plichtsgevoel?
50
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
Informatie van de ouders over henzelf a. Belangrijke dingen in het leven (waarden, godsdienst)? Toekomstdromen? b. Indien relevant: subjectief beleefde impact van ziekte op gestelde doelen?
Overige
4
Anamnesevragen a. Zijn er nog dingen waar we het niet over gehad hebben en die u toch graag wilt bespreken? b. Hebt u nog vragen?
Verkort lichamelijk onderzoek a. Algehele indruk van het kind: … b. Algehele indruk van de ouders: … c. Lengte/gewicht kind: … 5 lichamelijke groei en ontwikkeling: … d. Kleur huid: …. 5 vochttoestand: … 5 uitslag, laesies: … e. Zo nodig, onderzoek urine en ontlasting kind: … f. Reflexen (volgens leeftijdsnorm?): … 5 bloeddruk: … g. Ademhaling: frequentie, ritme: … h. Hartslag: frequentie, ritme: … i. Zuigeling/kind: responsiviteit: … 5 cognitieve ontwikkeling: … 5 zintuiglijke ontwikkeling: … j. Kind: oogcontact: … 5 taaluitingen: … 5 lichaamshouding: …
Gezin
51
4
k. Lachen als reactie? (zuigeling): … l. Sociale interactie (kind): agressie/teruggetrokken? … m. Reactie op stem: … 5 reactie op verzoek: …
Gezin De elf functionele gezondheidspatronen zijn ook bruikbaar bij de anamnese van een gezin. Binnen gezondheidszorg gericht op de gemeenschap is het gezin de meeste voorkomende c liënt. Soms kan het nodig zijn een gezinsanamnese af te nemen, bij voorbeeld als de ontwikkeling van een kind nadelig wordt beïnvloed door bepaalde gezondheidspatronen van het gezin of als de volwassenen in een gezin bepaalde gezondheidsproblemen hebben die de gezinspatronen beïnvloeden. Onderstaande vra gen leveren informatie op over het gezinsfunctioneren.
Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding Anamnesevragen a. Hoe is de gezondheid van het gezin in het algemeen geweest (de laatste jaren)? b. Is er het afgelopen jaar iemand verkouden geweest? Absentie van werk of school? c. Wat zijn de belangrijkste dingen die ieder van u doet om gezond te blijven? Maakt dit een verschil voor de gezondheid? (met inbegrip van familie- of volksmiddeltjes) d. Rookt, drinkt of gebruikt iemand drugs? e. Vaccinaties? Wie is de huisarts? Regelmatige controles?
52
4
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
f. Ongevallen (thuis, werk, school, verkeer)? Indien relevant: hoe en waar zijn geneesmiddelen en schoonmaakmiddelen opgeborgen? Veiligheidsrisico’s (losse vloerkleedjes enzovoort)? g. Heeft ieder van u het altijd gemakkelijk gevonden de voorschriften van de dokter, verpleegkundige en/of maatschappelijk werker op te volgen? h. Zijn er op het vlak van de gezondheid belangrijke dingen waarbij ik kan ondersteunen?
Onderzoek a. Algehele indruk van gezondheid van de gezinsleden en algemene indruk van het huis. b. Indien relevant: wieg, babybox, kachel, fornuis, losse vloerkleedjes, opbergplaats van medicijnen, andere gevaren voor de veiligheid.
Voeding- en stofwisselingspatroon Anamnesevragen a. Normale gezinsmaaltijden/voedselinname? Beschrijven? Supplementen (vitaminen, soorten tussendoortjes)? b. Normale vochtinname van gezin? Beschrijven? Supplementen: wat is er in huis (vruchtensappen, frisdranken, koffie, thee)? c. Eetlust? Problemen? Gebitsverzorging (hoe vaak)? d. Iemand met huidproblemen? Problemen met wondheling?
Onderzoek a. Als er gelegenheid toe is: controleer de inhoud van de koelkast, bereiding en samenstelling van maaltijden, eettafel.
Gezin
53
4
Uitscheidingspatroon Anamnesevragen a. b. c. d.
Gebruikt het gezin laxantia of andere hulpmiddelen? Problemen met afvallozing? Afval en uitwerpselen van huisdieren (binnen/buiten)? Indien relevant: problemen met ongedierte (vlooien, ratten, kakkerlakken)?
Onderzoek a. Indien de gelegenheid zich voordoet: inspecteer toilet, opslag van vuilnis, indicaties voor ongedierte (vliegen, vlooien, ratten).
Activiteitenpatroon Anamnesevragen a. Krijgt het gezin over het geheel genomen veel of weinig lichaamsbeweging? Soort? Regelmaat? b. Vrijetijdsbesteding van gezin? Actief of passief? c. Problemen bij boodschappen doen (vervoer), koken, huis houden, budgetteren (eten, kleding, huishouden, woonlas ten)?
Onderzoek a. Algemeen patroon van verzorging huis en personen.
Slaap-rustpatroon Anamnesevragen a. Zijn de gezinsleden gewoonlijk goed uitgerust en klaar voor de dag na het ontwaken?
54
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
b. Voldoende slaapruimte? Stil genoeg? c. Neemt het gezin tijd voor ontspanning?
Onderzoek a. Indien mogelijk: observatie van slaapruimte en verdeling slaapplaatsen (bijv: alleen, samen).
4
Cognitie- en waarnemingspatroon Anamnesevragen a. Gezichts- of gehoorproblemen? Wat wordt eraan gedaan? b. Zijn er belangrijke beslissingen in het gezin genomen? Hoe?
Onderzoek a. Indien relevant: welke taal wordt er thuis gesproken? b. Begrip van ideeën en vragen (abstract/concreet). c. Niveau van vocabulaire.
Zelfbelevingspatroon Anamnesevragen a. Is het gezin doorgaans tevreden of ontevreden met zichzelf als gezin? b. Hoe is de algemene stemming in het gezin? Opgewekt? Bezorgd? Somber? Wat verbetert de stemming in het gezin?
Onderzoek a. Op een schaal van 1–5: is het gezin over het geheel genomen ontspannen (1) of zenuwachtig (5)? b. Op een schaal van 1–5: zijn de gezinsleden over het geheel genomen passief (1) of assertief (5)?
Gezin
55
4
Rollen- en relatiespatroon Anamnesevragen a. Gezinsleden (of huisgenoten)? Leeftijden van gezinsleden/ huisgenoten en gezinsstructuur. Teken een diagram. b. Zijn er bepaalde moeilijke gezins- of familieproblemen? Opvoeding kinderen? Indien relevant: is uw partner wel eens hardhandig tegen u of de kinderen? c. Verstandhouding tussen gezins- en familieleden: goed, niet zo goed? Tussen broers en zussen? d. Indien relevant: is inkomen voldoende om behoeften te dekken? e. Voelt u zich opgenomen in de buurt? Geaccepteerd door buren?
Onderzoek a. Observatie van interactie tussen gezinsleden (indien aanwezig). b. Observatie machtsverhoudingen. Wie heeft de leiding in het gezin?
Seksualiteits- en voortplantingspatroon Anamnesevragen a. Indien relevant (als seksuele partner deel uitmaakt van huis houden of situatie): bevredigende seksuele relatie? Verande ringen? Problemen? b. Sprake van gezinsplanning? Anticonceptiva? Problemen? c. Indien relevant (voor leeftijd kinderen): vindt u uitleg geven en praten over seksuele onderwerpen gemakkelijk of moeilijk?
56
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
Onderzoek a. Geen.
Stressverwerkingspatroon Anamnesevragen
4
a. Waren er grote veranderingen in het gezin de laatste paar jaar? b. Is het gezin meestal gespannen of ontspannen? Wat helpt het beste bij spanningen? Gebruikt iemand geneesmiddelen, drugs of alcohol om spanningen te bestrijden? Helpt men elkaar? c. Hoe springt u met eventuele gezinsproblemen om? d. Meestal met goede resultaten?
Onderzoek a. Geen.
Waarde- en levensovertuigingenpatroon Anamnese a. Geeft het leven de gezinsleden over het geheel genomen wat ze zoeken? b. Zijn er belangrijke plannen voor de toekomst? c. Zijn er ‘regels’ in het gezin die alle gezinsleden belangrijk vinden? d. Is godsdienst belangrijk in het gezin? Zo ja, put het gezin er steun uit bij moeilijkheden?
Onderzoek a. Geen.
Wijk of buurt
57
4
Wijk of buurt1 Ook een wijk of buurt ontwikkelt eigen gezondheidspatronen. In sommige werkvelden is de wijk of buurt de primaire cliënt. Ook komt het voor dat een individuele cliënt of een gezin problemen heeft die een anamnese van bepaalde gezondheidspatronen in de wijk of buurt noodzakelijk maken. Als jij als verpleegkundige geen volledige wijk- of buurtanamnese wenst, of als de instel ling dat niet wil, kunnen bepaalde onderdelen selectief worden gebruikt voor een globale screening van gezondheidsproblemen.
Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Hoe goed zijn in het algemeen de gezondheid en het welzijn van de mensen hier op een schaal van 1 tot 5, waarbij 5 de hoogste mate van gezondheid en welzijn weergeeft? Zijn er grote gezondheidsproblemen? b. Zijn er sterke culturele factoren die de gezondheidsgewoon ten beïnvloeden? c. Wat vindt men van de toegankelijkheid van de voorzieningen voor gezondheidszorg?
1
Overgenomen uit: Gikow F, Kucharski P. Functional health pattern assessment of a community. Paper presented at the 112th annual meeting of the American Public Health Association. 3 november 1984. Anaheim, CA: APHA; 1984. Gikow en Kucharski hebben deze anamneseopzet gebruikt ter beoordeling van de zorgbehoeften van een wijk die onder verantwoordelijkheid van hun instelling valt.
58
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
d. Bestaat er behoefte aan speciale zorgvoorzieningen of preventieprogramma’s? e. Vindt men de voorzieningen op gebied van brandweer, politie en veiligheid toereikend?
Onderzoek (archiefgegevens)
4
a. Sterftecijfers, ziektecijfers, arbeidsongeschiktheidscijfers (indien relevant per leeftijdsgroep). b. Cijfers over ongevallen (indien relevant per regio). c. Huidige, bestaande voorzieningen voor gezondheidszorg (soorten). d. Lopende preventie- en voorlichtings-programma’s (cijfers over deelname). e. Verhouding van aantal zorgverleners op totale bevolking. f. Cijfers over drugs- en alcoholgebruik per leeftijdsgroep. Cijfers over arrestaties wegens drugsgebruik en rijden onder invloed per leeftijdsgroep.
Voedings- en stofwisselingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Zien de buurtbewoners er over het algemeen goed doorvoed uit? Kinderen? Ouderen? b. Voorzieningen op het gebied van voeding? Gebruik voedsel bank? c. Zijn voedingsmiddelen geprijsd in verhouding tot het inko mensniveau? d. Zijn de winkels voor iedereen bereikbaar? Bestaan er voor zieningen als Tafeltje-dek-je? e. Watervoorzieningen en kwaliteit? Zijn de vaste lasten aan water, gas en licht voor de meesten te betalen? Bij eigen watervoorziening, bijvoorbeeld op een boerderij: wordt de kwaliteit van het water geregeld gecontroleerd?
Wijk of buurt
59
4
f. Vooruitzicht dat grootte van de gemeenschap de watervoor ziening overschrijdt? g. Zijn er verwarmings- of koelinstallaties aanwezig, betaal baar?
Onderzoek a. Algehele indruk (voedingstoestand, gebit, kleding aangepast aan seizoen)? Kinderen? Volwassenen? Ouderen? b. Inkoop voedsel (observatie bij de kassa’s van supermarkten)? c. Zijn er snackbars, automatieken, snoepautomaten en derge lijke aanwezig?
Uitscheidingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Belangrijkste vormen van afval (industrieel, rioolwater, huis vuil enzovoort). Gemeentereiniging? Kringloopregelingen? Signaleert de buurt eventuele problemen? b. Ongediertebestrijding? Regelmatige controles van keurings diensten (restaurants, snackbars enzovoort)?
Onderzoek a. Cijfers over besmettelijke ziekten. b. Cijfers over milieuverontreiniging.
Activiteitenpatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Is men tevreden met het openbaar vervoer? Naar werk? Naar recreatievoorzieningen? Naar voorzieningen voor gezond heidszorg?
60
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
b. Zijn er gemeenschapsvoorzieningen (voor ouderen en anderen)? Zo ja, worden ze gebruikt? Speelgelegenheid voor kinderen? Recreatievoorzieningen voor volwassenen? Oude ren? c. Is de huisvesting adequaat (beschikbaarheid, kosten)? Soci ale woningbouw?
Onderzoek
4
a. Recreatieprojecten. Sociaal-culturele projecten. b. Voorzieningen voor gehandicapten. c. Verzorgingshuizen, verpleeghuizen, revalidatiecentra; afge stemd op buurtbehoeften? d. Onderhoud van huizen, tuinen, flatgebouwen. e. Algemeen activiteitenniveau (druk, rustig).
Slaap-rustpatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Is het ’s nachts normaliter rustig in de buurt? b. Heeft men normale bedrijfsuren? Zijn er continubedrijven in de buurt?
Onderzoek a. Mate van activiteit en lawaai in werk- en woonbuurt.
Cognitie- en waarnemingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Spreken de meeste bewoners Nederlands? Tweetalig? b. Algemeen opleidingsniveau?
Wijk of buurt
61
4
c. Oordeel over scholen: goed? Vatbaar voor verbetering? Is volwassenenonderwijs gewenst/aanwezig? d. Soorten problemen die beslissingen op wijk- of buurtniveau vereisen? Besluitvormingsproces? Beste manier om dingen tot stand te brengen of te veranderen in de wijk of buurt?
Onderzoek a. Onderwijsvoorzieningen. Aantal voortijdige schoolverlaters. b. Structuur lokaal bestuur; overlegvormen en besluitvorming.
Zelfbelevingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Goede buurt om in te wonen? Gaat de buurt vooruit, achter uit, blijft ze hetzelfde? b. Oude buurt? Betrekkelijk nieuw? c. Bepaalde leeftijdsgroep sterker vertegenwoordigd? d. Algemene stemming van mensen: plezier in het leven? Gestresst? Somber? e. Hebben de meeste mensen de mogelijkheden die nodig zijn in de buurt? f. Sociale functies buurt? Buurtfeesten? Andere gezamenlijke activiteiten?
Onderzoek a. Samenstelling: ras, etnische afkomst? b. Sociaal-economische klassen. c. Observatie van algemene stemming.
62
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
Rollen- en relatiespatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners)
4
a. Kunnen de buurtbewoners het goed met elkaar vinden? Zijn er favoriete ontmoetingsplaatsen? b. Heeft de buurt het gevoel dat de plaatselijke overheid naar hen luistert? Hoge of lage opkomst bij vergaderingen en bijeenkomsten? c. Is er genoeg werk voor iedereen? Goede of redelijke lonen? Zijn de mensen tevreden met hun werk? Werkstress? d. Relletjes, geweld of andere problemen in de buurt? Geweld binnen gezinnen? Mishandeling van kinderen, partners, ouderen? e. Goede verstandhouding met aangrenzende wijken? Samenwerking bij buurtprojecten? f. Is er sprake van burenhulp? g. Buurtfeesten en/of -bijeenkomsten?
Onderzoek a. Observatie van interacties (in het algemeen of bij specifieke bijeenkomsten). b. Cijfers over geweldsmisdrijven. c. Cijfers over werkgelegenheid, inkomens, armoede. d. Echtscheidingscijfers.
Seksualiteits- en voortplantingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Gemiddelde gezinsgrootte? b. Zijn er problemen met pornografie of prostitutie? Andere problemen? c. Staat men achter seksuele voorlichting op school?
Wijk of buurt
63
4
Onderzoek a. Gezinsgrootte en typen huishouding. b. Verhouding mannen-vrouwen. c. Gemiddelde leeftijd primipara’s. Maternale sterfte. Kindersterfte. d. Cijfers van tienerzwangerschappen. e. Abortuscijfers. f. Cijfers over seksueel geweld. g. Voorzieningen op gebied van geboortebeperking
Stressverwerkingspatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Bepaalde groepen die onder stress staan? b. Behoefte aan/beschikbaarheid van telefonische hulplijnen? Patiëntenverenigingen, groepen voor lotgenotencontact, zelfhulpgroepen?
Onderzoek a. Cijfers over criminaliteit, druggebruik, alcoholisme, zelfmoord, psychiatrische aandoeningen. b. Werkloosheidscijfers per etnische groep en per geslacht.
Waarde- en levensovertuigingenpatroon Anamnesevragen (aan representatieve buurtbewoners) a. Gemeenschapswaarden: wat zijn de vier belangrijkste dingen voor de mensen die hier wonen? Zitten er waarden en prio riteiten op gebied van gezondheid bij? b. Zijn de mensen actief voor sociale, culturele, politieke of goede doelen? Ook op gebied van gezondheidszorg?
64
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
c. Religieuze groeperingen in gemeenschap? Kerken aanwezig? d. Accepteren de mensen andersgezinden en sociaal afwijkend gedrag wel of niet?
Onderzoek
4
a. Bestemmingsplannen. b. Plaatselijk beleid voor welzijn en gezondheidszorg (doelstel lingen, prioriteiten). c. Beschikbare begroting voor gezondheidszorg in verhouding tot totale begroting.
Zeer ernstig zieken Cliënten met ernstige acute aandoeningen, bijvoorbeeld met zeer instabiele long- en hartfuncties of een bijzonder instabiele neurologische of psychologische toestand, zijn meestal niet in staat mee te werken aan een volledige anamnese volgens de gezondheidspatronen. In de kritieke fase van een ziekte, wan neer de cliënt niet de energie en concentratie kan opbrengen om anamnesevragen te beantwoorden, zijn lichamelijk onder zoek en observatie soms de belangrijkste methoden voor gege vensverzameling. Wanneer je te maken krijgt met mensen met een zeer ernstige en acute ziekte dien je eerst een verkorte anamnese en beoordeling uit te voeren, waarbij je alert moet zijn op aanwijzingen van veelvoorkomende diagnoses. De vol gende verkorte anamnese is bedoeld om veelvoorkomende verpleegkundige diagnoses met een hoge behandelpriori teit te inventariseren. Deze anamnese kan worden aangevuld met beoordelingen van specifieke orgaansystemen en andere observatiegegevens.
Zeer ernstig zieken
65
4
Patroon van gezondheidsvoorziening en -instandhouding a. Infectiegevaar? (Huiddefecten ten gevolge van trauma, operatieve ingreep? Verminderde weerstand? Verzwakte toestand? Chronische ziekte? Stasis van lichaamsvocht?) Specificeer risicogebied (algemeen, huid, ademhaling, urine wegen). b. Gevaar voor letsel? (Verstoord oordeelsvermogen? Verlaagd bewustzijn? Zintuiglijk/motorisch tekort? Gezichts- of gehoorproblemen? Syncope? In staat om oproepsysteem te gebruiken?) c. Is de gezondheidstoestand duidelijk voor de cliënt? (Nog uitleg nodig?)
Voedings- en stofwisselingspatroon a. Dreigend voedings- of vochttekort? (Vochtinname, parente rale voeding, proteïnen, vitaminen, mineralen?) b. Decubitusgevaar? (Mobiliteit in bed? Huid over botuitsteek sels? Fixatiemiddelen? Gips- of tractieverband? Schuifkrach ten of wrijving?) c. Gevaar voor falende warmteregulatie? (Prematuriteit? Hoofdletsel? Hypothermie? Hyperthermie?) d. Dreigend vochttekort? (Verhoogde stofwisseling? Inname in relatie tot uitscheiding?) e. Aspiratiegevaar? (Verlaagde hoest- of braakreflex? Verlaagd bewustzijn? Slikstoornis? Maagretentie? Tracheacanule, endotracheale tube?)
66
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
Uitscheidingspatroon a. Gevaar voor obstipatie/harde ontlasting? (Laatste defecatie?) b. Gevaar voor diarree, incontinentie voor feces? c. Incontinentie voor urine? (Katheter?)
Activiteitenpatroon
4
a. Dreigend verminderd activiteitsvermogen? (Hart- of vaatziekten, longaandoeningen? Circulatieproblemen? Kortademigheid? Dyspneu in rust of bij activiteiten in bed?) b. Gevaar voor ineffectieve luchtwegreiniging? Moet de cliënt vaak worden uitgezogen? (Rhonchi, wheezing, crepitaties? Verzwakt ademgeruis? Ademhalingsproblemen?) c. Ineffectieve ademhaling? (Bloedgaswaarden? Ademhalings frequentie en -diepte? Houdingsverandering om ademhaling te vergemakkelijken?) d. Gevaar voor contracturen? (Meer dan 24 uur geïmmobili seerd of bedrust? Tekort aan mobiliteit in bed?) e. Tekort aan persoonlijke zorg? Zo ja, niveau beschrijven: 1–4. (Volledig, of in wassen, toiletgang, eten, kleding of verzorging?) f. Dreigend inactiviteitssyndroom? (Immobilisatie? Paralyse? Verlaagd bewustzijn? 24 uur bedrust?)
Slaap-rustpatroon a. Gevaar voor verstoord slaappatroon? (Zorgen? Vrees? Lawaai? Onderbrekingen? Problemen met inslapen?)
Zeer ernstig zieken
67
4
Cognitie- en waarnemingspatroon a. Zintuigtekorten? (Gehoor? Gezichtsvermogen?) b. Beslisconflict van cliënt/gezin? (Noodzaak tot beslissingen? Vermogen van cliënt om beslissingen te nemen? Zijn behan delingsvoorkeuren besproken en vastgelegd?) c. Verstoord denken? (Verwardheid – algemeen of ’s nachts? Hallucinaties?) d. Zintuiglijke onderbelasting of overbelasting? (Monitors? Isolatie?) e. Pijn? (Verbale uitingen van ernstige pijn of gevoeligheid? Spierverzet bij palpatie? Gespannen spieren? Verhoogde hartfrequentie?) f. Voldoende kennis om vrees of angst te verminderen? (Begrijpt de cliënt situatie, behandeling of zorg?)
Zelfbelevingspatroon a. Vrees of angst? (Verbale uitingen van cliënt, gezin/anderen? Object van de vrees?) b. Machteloosheid? (Zegt de cliënt het gevoel te hebben de controle op zijn leven kwijt te zijn?) c. Hoop? (Gemelde gevoelens van hoop/moedeloosheid?) d. Verminderde zelfachting/eigenwaarde? (Gemelde schuld gevoelens? Heeft de cliënt het gevoel dat hij de crisis niet aankan?)
Rollen- en relatiespatroon a. Communicatie? (Verbaal/non-verbaal? Taal?) b. Indien relevant: gezinsprocessen en -coping? (Interacties? Rolaanpassingen? Behoefte aan informatie? Is rol van familie op IC duidelijk?)
68
Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese
c. Indien relevant: rouw? (Ervaren verlies?) d. Rolvervulling? (Noodsituaties, bijvoorbeeld zorg voor kinderen?) e. Ouderrolconflict? (Verwarring van ouders over hun rol? Rolconflicten binnen gezin?)
Seksualiteits- en voortplantingspatroon
4
a. Doorgaans niet van toepassing; soms wel van belang voor toestand van de cliënt.
Stressverwerkingspatroon a. Coping (Angst? Coping van cliënt en/of gezin? Bedreigd? Gebrekkig?)
Waarde- en levensovertuigingenpatroon a. Geestelijke nood? (Vragen over zin van lijden bijvoorbeeld? Innerlijk conflict over overtuigingen? Boosheid? Nachtmerries? Verstoord slaappatroon?)
69
5
Praktische toepassing van de diagnoses
Verpleegkundige diagnoses bepalen, samen met medische diagnoses, de focus van het merendeel van de verpleegkundige handelingen. Omdat kostenbeheersing, casemanagement, kwali teitsanalyses en kwaliteitsbewaking vandaag de dag een belang rijke rol in professionele praktijkmodellen spelen, volgt hier een aantal suggesties voor andere toepsassingen van verpleegkun dige diagnoses in de klinische praktijk.
iagnostiek en behandeling binnen het D verpleegkundig proces 4 Het verpleegkundig proces is een proces van identificeren en oplossen van gezondheidsproblemen. Dit proces start met het verzamelen van gegevens over de gezondheid van een individu, familie of gemeenschap. 4 Sommige gegevens leveren diagnostische aanwijzingen. Een diagnostische aanwijzing is een karakteristiek kenmerk, een klinische indicator van een functionele, disfunctionele of in potentie disfunctionele gezondheidstoestand. Beschouw een diagnostische aanwijzing als belangrijk totdat nader onderzoek het tegendeel heeft uitgewezen. Ga na welke ver pleegkundige diagnose mogelijk een verklaring biedt voor © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_5
70
4
4
5 4
4
4
Hoofdstuk 5 · Praktische toepassing van de diagnoses
de aanwijzingen. Kijk ook of er nog alternatieve verklaringen zijn voor de diagnostische aanwijzing of het diagnostisch cluster van aanwijzingen (bijvoorbeeld angst, vrees of een depressie). Onderzoek eerst de meest waarschijnlijke mogelijkheid. Ga na of de bij de diagnose genoemde diagnostische aanwijzin gen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om een beperkt aantal aanwijzingen die aanwezig moeten zijn voordat het diagnos tische label mag worden gebruikt. Onderzoek de mogelijke oorzaken van het probleem. Beoor deel tevens welke etiologische of samenhangende factor de belangrijkste rol speelt en met het grootst mogelijke effect beïnvloed kan worden. Richt de interventies eerst op deze factoren (bijvoorbeeld een persoonlijke-zorgtekort, niveau 3, vanwege een verminderd activiteitsvermogen). Wees niet te snel met het stellen van een diagnose; men mag pas een definitieve diagnose stellen wanneer men er zeker van is dat de desbetreffende diagnostische aanwijzingen bestaan en de diagnostische uitspraak gerechtvaardigd is (probleem en oorzaak). Bij syndroomdiagnoses zijn geen etiologische of samen hangende factoren vermeld. De waarschijnlijke oorzaak van het syndroom ligt besloten in het diagnostische label (denk bijvoorbeeld aan het verkrachtings- of het hervestigingssyndroom). Bij dreigende problemen staan risicofactoren vermeld. Richt je interventies op die risicofactoren waar ze het meeste effect sorteren in het voorkómen van het gezondheidsprobleem. Risicodiagnoses hebben geen etiologische en samenhan gende factoren.
Het diagram aan het eind van dit hoofdstuk maakt duidelijk welke plaats de verpleegkundige diagnostiek inneemt in het ver pleegkundig proces. Het beschrijft de componenten van het ver pleegkundig proces
Communicatie
71
5
Verslaglegging Gebruik de diagnoses om (potentiële) gezondheidsproblemen aan te duiden. De opmerkingen van de cliënt en je eigen obser vaties vormen de subjectieve en objectieve gegevens aan de hand waarvan je een probleemlijst kunt opstellen. De etiologi sche of samenhangende factoren geven aan wat de waarschijn lijke oorzaak van het probleem is en waar de verpleegkundige interventies zich op moeten richten. De diagnoses en de ermee samenhangende interventies en zorgresultaten zijn voldoende ontwikkeld om in een geautomatiseerd documentatiesysteem te kunnen worden gebruikt. Gezondheidsproblemen die nog niet als diagnose zijn geaccepteerd, moeten narratief omschreven en klinisch onderzocht worden.
Communicatie De diagnoses vatten op een beknopte manier de condi tie van de cliënt samen. Gebruik deze in de communicatie bij de overdracht, de ontslagplanning, doorverwijzingen en patiëntenbesprekingen.
Consultaties De diagnostische aanwijzingen doen dienst als korte samen vatting van de situatie van de cliënt bij consultatie van een gespecialiseerd verpleegkundige. Hetzelfde geldt voor situa ties waarin andere beroepsbeoefenaren moeten worden inge schakeld bij gespecialiseerde behandeling van verpleegkundige gebieden zoals voeding (diëtist), beweging (fysiotherapeut), houding (ergotherapeut) en ontspanning (activiteitenbegeleider, muziektherapeut). Ook deze beroepsbeoefenaren gebruiken in hun rapportage verpleegkundige diagnostische termen.
72
Hoofdstuk 5 · Praktische toepassing van de diagnoses
waliteitsbewaking, standaarden en nationale K richtlijnen
5
Gebruik de diagnoses en de verschillende onderdelen bij proces- en resultatenaudits in het kader van kwaliteitsverbete ringsprogramma’s. Zowel het gebruik van de diagnoses als de nauwkeurigheid van de diagnostische uitspraken zijn eenvoudig te controleren (procesaudit). Op grond van de diagnoses kun nen richtlijnen voor de behandeling van gezondheidsproblemen worden opgesteld, dat wil zeggen interventie- en uitkomst standaarden en criteria waaraan deze kunnen worden getoetst. Nationale richtlijnen inzake bijvoorbeeld: veiligheidsmanage mentsysteem kwetsbare oudere, pijn, decubitus, ondervoeding en valrisico zijn te relateren aan verpleegkundige diagnoses.
Kostenbeheersing en personeelsplanning Aan de hand van de diagnoses is gemakkelijk na te gaan waar voor middelen worden aangewend, is zorgzwaarte te berekenen en verpleegkundig personeel efficiënt in te plannen. Inzicht in de kosten van verpleegkundige zorg kan verkregen worden aan de hand van verpleegkundige diagnoses waarvoor zorg is geleverd. Het afleiden van kosten op basis van verpleegkundige diagno ses, medische condities en acuutheidsfactor vindt momenteel in onderzoek plaats.
Casemanagement De verpleegkundige diagnoses kunnen samen met medische diagnoses als leidraad fungeren bij casemanagement. Voor
Onderzoek en theorievorming
73
5
‘resultaatgestuurd’ casemanagement vormen de resultaten van de diagnosespecifieke verpleegkundige en medische zorg het uitgangspunt.
Ontwikkeling van zorgpaden Verpleegkundige diagnoses en de sterke punten van de cliënt (die zijn vastgesteld tijdens de anamnese) vormen: (1) varian ties aan de hand waarvan kan worden bepaald welke lijn bij de behandeling het beste kan worden gevolgd om de gestelde zorg doelen te verwezenlijken, of (2) de grondslag voor de ontwikke ling van een zorgpad voor de desbetreffende verpleegkundige diagnose (met andere verpleegkundige en medische diagnoses als varianties). Doel van zo’n zorgpad is aan te geven welke stap pen (interventies/beoordelingen) binnen welk tijdsbestek moe ten worden genomen om de cliënt te begeleiden op de weg naar herstel (behalen van resultaten).
Onderzoek en theorievorming De diagnoses en de verschillende onderdelen van een diag nose omvatten een samenvatting van het diagnostisch concept. Ze vormen de focus van verpleegkundig klinisch onderzoek en vormen een basis voor de verplegingswetenschappelijke theorie vorming. Er wordt voortdurend onderzoek gedaan naar de effec tiviteit van interventies op basis van verpleegkundige diagnoses.
75
Componenten van het verpleegkundig proces
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_6
6
76
Hoofdstuk 6 · Componenten van het verpleegkundig proces
kies theoretisch kader: model van de patiënt
functionele gezondheidspatronen stop of vervolg de beoordeling beoordeel patronen nee
6
klachten en verschijnselen van disfunctionele patronen
afwijkingen van de norm?
ja
analyseer gegevens en vat samen stel diagnostische hypothese op
formuleer verpleegkundige diagnose
6
77
6 · Componenten van het…
noteer verpleegkundige handelingen ten behoeve van observatie en gedelegeerde interventies evalueer zorgresultaten ja heeft de patiënt hulp nodig bij zorgverrichtingen?
nee
blijf de patiënt observeren of stop
verwijs de patiënt door nee toets diagnostische hypothese
verpleegkundig te behandelen?
blijf de patiënt observeren of stop
ja
ja bepaal gewenste of haalbare zorgresultaten
bepaal verpleegkundige interventie
evalueer bereikte zorgresultaten (probleemstatus)
zorgresultaten bereikt? nee
evalueer de vastgestelde diagnose en de geselecteerde interventie
79
7
Documentatie: methode en voorbeeld
Nadat de anamnese bij opname of intake is afgenomen, worden de verpleegkundige diagnoses en behandelplannen genoteerd in het dossier van de cliënt. De documentatie is van essentieel belang met het oog op de wettelijke aansprakelijkheid van ver pleegkundigen, de continuïteit van zorg, kostenbeheersing en de personeelsplanning. Een veelgebruikte en voor zowel studenten als ervaren ver pleegkundigen nuttige methode van documentatie is probleem gestuurde rapportage. Deze methode heeft als voordeel dat (1) de informatie inzichtelijk wordt gestructureerd en daardoor gemak kelijk is terug te vinden, (2) de verpleegkundige haar diagnosti sche en therapeutische oordeel met behulp van een controlelijst op eenvoudige wijze kan evalueren en (3) de gezondheidsproble men van de cliënt met hun nummer worden vermeld op een cen trale probleemlijst, wat de coördinatie van zorgplannen tussen de verschillende zorgverleners vergemakkelijkt. Zoals het voorbeeld in 7 par. Voorbeeld van een verpleegkundige anamnese illustreert, omvat een probleemgestuurd dossier de gestelde diagnose, de ondersteunende gegevens en het zorgplan. Elke diagnose wordt genummerd en genoteerd op de cen trale probleemlijst. Nadat de gegevens uit de opnameanamnese vastgelegd zijn, noteer je het probleemnummer, de diagnose, de klinische gegevens en het zorgplan. Richtlijnen hiervoor © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_7
80
7
Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld
vind je in onderstaande tekst. Alle volgende aantekeningen over de betreffende verpleegkundige diagnose krijgen hetzelfde nummer. Een voorbeeld van de documentatie van de anamne sevragen en het lichamelijk onderzoek, de diagnoses en de zorgplannen staat in 7 par. Voorbeeld van een verpleegkundige anamnese. Subjectieve of objectieve gegevens over de ziekte of behan deling worden, met hun nummer, genoteerd in het dossier van de patiënt (bijvoorbeeld: ‘Nr. 2 diabetes mellitus’). Zo hoeft men de formulering van het medische probleem niet aan te pas sen als men de ermee samenhangende verpleegkundige zorg noteert (bijvoorbeeld: gewijzigde glucosestofwisseling of gewij zigd hartminuutvolume). Zo’n aangepaste formulering zou zelfs ongewenst zijn, want dat leidt alleen maar tot fouten en commu nicatiestoornissen. De verpleegkundige diagnoses (probleem, etiologie, klach ten en verschijnselen), interventies en zorgresultaten worden genoteerd. Medische diagnoses, medische opdrachten en ver pleegkundige acties die betrekking hebben op observaties, monitoring, medicatie, behandeling en geprotocolleerde zorg worden eveneens vastgelegd. Andere verpleegkundige hande lingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op observatie van de ziekte of individualisering van een behandelplan, worden ook genoteerd. Zij behoren tot het multidisciplinaire domein van de verpleegkunde en veranderen de uitkomst van de medische behandeling van de ziekte niet. Volgens deze probleemgestuurde methode omvat het dossier van de cliënt het verpleegkun dig oordeel, acties en evaluaties in relatie tot verpleegkundige en medische diagnoses. Hiermee is het dossier een makkelijk naslagwerk om alle problemen van de cliënt te overzien waarop de verpleegkundige intervenieert.
Richtlijn voor de …
81
7
ichtlijn voor de probleemgestuurde R rapportage Nr …. Probleemnummer en label 4 Formuleer de diagnose van het probleem in duidelijke en bondige bewoordingen. 4 Controleer of achter S en O voldoende ondersteunende gegevens voor het probleem (diagnostische aanwijzingen) vermeld staan. 4 Noteer in geval van onvoldoende ondersteunende gegevens welke mogelijke diagnoses je overweegt of wat de belang rijkste klachten en verschijnselen zijn; ga door met gegevens verzamelen.
S
Subjectieve gegevens
4 Noteer relevante diagnostische aanwijzingen die de cliënt zelf of zijn familie heeft meegedeeld. 4 Noteer citaten tussen aanhalingstekens, indien relevant. 4 Controleer of de subjectieve gegevens de objectieve bevesti gen. Probeer tegenstrijdigheden op te lossen alvorens iets te noteren.
O
Objectieve gegevens
4 Noteer relevante diagnostische aanwijzingen, verkregen uit eigen waarneming en onderzoek/inspectie van de cliënt of diens familie, eigen waarneming van de situatie of omgeving en de gerapporteerde waarnemingen van andere zorgverleners.
82
Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld
4 Controleer de gegevens op meetfouten, waarnemingsfouten en consistentie met de subjectieve overeenkomen. Probeer even tuele tegenstrijdigheden op te lossen, alvorens iets te noteren. De S- en O-gegevens moeten voldoende diagnostische aanwij zingen bevatten om het probleem en de etiologische factoren te bevestigen. Gebruik een handboek ter controle van de bepalende kenmerken van een diagnose.
A
7
Analyse
4 Vermeld welke etiologische of samenhangende factoren aan probleem nr. …. bijdragen. 4 Formuleer helder en bondig. 4 Controleer of achter S en O voldoende diagnostische aanwij zingen staan die de etiologische factoren bevestigen. 4 Noteer in geval van onvoldoende diagnostische aanwijzin gen welke etiologische factoren je mogelijk acht; ga door met gegevens verzamelen. 4 Noteer ook sterke vermogens van de cliënt welke kunnen bijdragen tot oplossing van het probleem en noteer eventu ele relevante prognoses. 4 Risicodiagnoses omvatten geen etiologische factoren, de risciofactoren onder S en O zijn de factoren die bijdragen aan de risicotoestand. Zij vormen de focus voor de verpleeg kundige zorg.
P
Planning
4 Vermeld de beoogde zorgresultaten en uit te voeren interventies. 4 Beoogde resultaten: formuleer meetbare, wezenlijke en haalbare resultaten in bondige en duidelijke bewoordingen.
Voorbeeld van een …
4 4 4
4
4
83
7
Vermeld de streefdatum waarop de beoogde resultaten behaald moeten zijn (bijvoorbeeld: ‘ontslag, drie dagen’). Vermeld zo nodig in een tijdschema de volgorde van te behalen resultaten. Controleer of de beoogde resultaten relevant zijn voor pro bleem nr. …. Controleer of de streefdatum realistisch is. Ga na of er etio logische factoren zijn die dit kunnen beïnvloeden. Interventies: vermeld het doel van de interventie (faculta tief). Formuleer bondige voorschriften voor de verpleegkun dige zorg. Specificeer de vereiste activiteiten (tijd en aantal, indien relevant). Controleer of de voorgeschreven zorgactiviteiten gericht zijn op de etiologische factoren achter A en of ze van toepas sing zijn op de cliënt. Controleer in geval van een dreigend probleem of de voorgeschreven zorgactiviteiten de risicofac toren achter S en O werkelijk zullen beïnvloeden. Beoordeel of er voldoende kans is om met de voorgeschre ven zorgactiviteiten de beoogde resultaten te behalen.
oorbeeld van een verpleegkundige V anamnese Hieronder volgt een voorbeeld van de documentatie van een verpleegkundig anamnesegesprek en onderzoek. Merk op dat in de eerste zinnen reeds wordt vastgesteld wat de leeftijd, sekse, burgerlijke staat, algemene gezondheidsindruk, ras en etnische achtergrond van de patiënt zijn. Dat geeft het kader aan voor de normen die aangeven of een gezondheidspatroon functioneel, disfunctioneel of in potentie disfunctioneel is.
84
Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld
Anamnesegesprek Eerste ziekenhuisopname van meneer Kors, een zwaarlijvige, getrouwde man van 55 jaar, directeur van een vormingscentrum. Zit rechtop in bed, gespannen houding en uitdrukking. Heeft sinds vijf jaar een licht verhoogde bloeddruk. Had een jaar gele den een twaalf uur durende aanval van duizeligheid; werd toen ingesteld op medicatie. Heeft sindsdien twee andere aanvallen van duizeligheid gehad, die met rust verdwenen. Meldde zich bij de eerste hulp met duizeligheid en gevoelloosheid van de linkerarm.
Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
7
Patiënt zegt altijd gezond te zijn geweest tot voor een jaar, toen bleek dat hij een ‘te hoge bloeddruk had’. Noemt zijn baan ‘zwaar, maar de mensen hebben me nodig’. Heeft het afgelopen halfjaar last van hoofdpijn gehad en twee aanvallen van duize ligheid (één op het werk en één thuis), die elk ongeveer twee uur duurden. Klachten verdwenen na gerust te hebben. Heeft bezoek aan huisarts steeds uitgesteld vanwege ‘de drukte op het werk’. Meende dat duizeligheid gevolg was van ‘overwerktheid’, niet van hoge bloeddruk. Ongeveer een half jaar geleden, ‘toen de bloeddruk was gedaald en ik me beter voelde’, is patiënt gestopt met antihypertensiva en controle door huisarts. Hij zegt dat de medicijnen impotentie veroorzaakten. Patiënt meldde zich van daag bij eerstehulppost met gevoelloosheid van de linkerarm; was bang voor beroerte. Moeder is vijftien maanden geleden aan een ‘beroerte’ overleden. Patiënt is ongerust dat hij zichzelf niet voldoende in acht heeft genomen en zegt: ‘Ik moet leren wat ik kan doen en laten’. Hij wil dat hem ‘alles wordt verteld’. Patiënt vroeg of hij papierwerk mocht doen als iemand dat zou komen brengen. Hij gebruikt momenteel geen medicijnen behalve acetylsalicylzuur en een laxans, rookt niet, drinkt af en toe.
Voorbeeld van een …
85
7
Voedings- en stofwisselingspatroon Patiënts gemiddelde dagelijkse voeding bevat voldoende eiwit ten, te veel koolhydraten en vet, weinig vezels (weinig fruit en groente), ongeveer drie koppen koffie, maar een totale vocht inname van slechts 700 tot 800 ml. Nooit last gehad van zweer tjes in mondhoeken of slijmvliezen. Is de afgelopen vijftien jaar geleidelijk zwaarder geworden, heeft na de lunch soms last van maag en zuurbranden. Patiënt heeft dan te veel aan zijn hoofd en gebruikt acetylsalicylzuur. Lijnen lukt niet; probleem is ‘vermoe delijk de spanningen op mijn werk; ik kom thuis, eet een stevig avondmaal en ’s avonds snacks’; hij vindt alles lekker. Neemt lunch (boterhammen en cake) mee naar werk en eet aan zijn bureau, de restaurants in de omgeving ‘zijn niet goed’.
Uitscheidingspatroon Patiënt heeft dagelijks ontlasting, twee à drie keer per maand gedurende twee dagen last van obstipatie (harde ontlasting en persen). Gebruikt dan laxantia. Schrijft de obstipatie aan eetge woonten toe; weet dat hij beter zou moeten eten. Zegt geen mic tieproblemen te hebben.
Activiteitenpatroon Patiënt is passief sportbeoefenaar (kijkt), gebruikt de auto en wandelt weinig door tijdgebrek. Hij leidt een zittend leven, vindt zichzelf te oud voor lichaamsbeweging. Toenemende vermoeid heid de laatste paar weken en steeds minder energie sinds twee maanden; geen zelfzorgtekort. Ontspanning bestaat uit lezen van romans, televisie kijken en uit eten gaan met bevriende echtparen. Woont in een appar tement op de begane grond in de binnenstad en rijdt één kilo meter naar het werk.
Slaap-rustpatroon Slaapt gemiddeld vier tot zes uur per nacht, rustige sfeer, deelt lits-jumeaux met zijn vrouw, heeft zelf plank onder matras.
86
Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld
Activiteiten voor slapengaan: televisie kijken of papierwerk voor het werk. Sinds een maand heeeft hij moeite met inslapen; hij wordt ’s morgens vaak al vroeg wakker met werkgerelateerde problemen in gedachten.
Cognitie- en waarnemingspatroon Patiënt draagt een bril, heeft sinds vorig jaar nieuwe glazen. Geen verandering in gehoor, smaak, reuk. Geen klachten over geheugen: ‘Ik zou er niet tegen kunnen om mijn geheugen te verliezen, zoals bij een beroerte’. Leervermogens: vindt zichzelf wat langzamer vergele ken met vroeger (schooltijd), is alert, begrijpt vragen meteen. Gebruikt geen sedativa, tranquillizers of andere geneesmiddelen. Momenteel geen hoofdpijn.
7
Zelfbelevingspatroon Stelt hoge eisen aan zichzelf als directeur van een vormingscen trum, als vader en als echtgenoot. ‘Soms denk ik dat ik niet goed genoeg voor mijn gezin zorg, met dit huis in deze buurt, maar voor mijn baan moet ik vlak bij mijn werk zitten voor als ze me nodig hebben.’ Ironisch: ‘Zou het niet geweldig zijn, als ik nu ziek zou worden en ze voor mij moesten zorgen in plaats van ik voor hen.’
Rollen- en relatiespatroon Patiënt beschrijft gezin als gelukkig en vol begrip voor zijn ver plichtingen als directeur; vrouw was vroeger maatschappelijk werker; ‘fijne kinderen, maar als Joris ouder wordt (nu 10 jaar), krijgen we volgens mij problemen. Misschien moeten we maar verhuizen uit de binnenstad.’ Joris is vier maanden geleden mis handeld door oudere kinderen uit de buurt; de andere zoontje is 14 jaar, geïnteresseerd in sport en ‘blijft tot nu toe uit de proble men’. Problemen worden gewoonlijk door het hele gezin geza menlijk besproken. Sociale contacten zijn beperkt tot ‘een paar
Voorbeeld van een …
87
7
andere stelletjes’; patiënt vindt dit voldoende. Werk kost negen tot tien uur per dag, hij is ‘voortdurend op zoek naar geld om het centrum financieel levensvatbaar te houden’. Er is een assis tent die het werk overneemt gedurende de opname van patiënt. Hij houdt van zijn baan en van het vormingswerk, de medewer kers zijn ‘fijne mensen om mee te werken’. Patiënts vrouw zegt dat zij en haar man een hechte band hebben; is bezorgd over haar mans gezondheid; ze zegt dat hij meer om anderen geeft dan om zichzelf; ze bewondert hem. Mevrouw Kors is in staat patiënts verantwoordelijkheden thuis over te nemen gedurende zijn opname. Ze zegt dat zij en de kin deren onlangs nog medisch zijn onderzocht; geen problemen met de gezondheid, geen verhoogde bloeddruk.
Seksualiteits- en voortplantingspatroon Het paar heeft twee kinderen. Patiënt zegt impotent te worden van antihypertensiva en is gestopt toen de bloeddruk daalde; de potentie was daarna hersteld. Meldt geen problemen in seksuele relatie.
Stressverwerkingspatroon Patiënt is gespannen op het werk, heeft ontspanningsoefeningen geprobeerd met enig resultaat, maar heeft daar niet altijd tijd voor. Zegt dat de beste manier om met problemen om te gaan is ‘ze aan te pakken’. Patiënt is bang een beroerte te krijgen en afhankelijk te worden: ‘Ik ben erg geschrokken van wat me van daag is overkomen … Ik heb thuis en op mijn werk al te veel aan mijn hoofd en nu ook nog die bloeddruk.’ Ingrijpende gebeurtenissen: vader is drie jaar geleden gestorven, moeder vijftien maanden geleden aan een beroerte overleden. Patiënt heeft de baan in het vormingscentrum twee jaar geleden aangenomen om dichter bij moeder te zitten, ‘die een dagje ouder werd’. Blij dat hij dat gedaan heeft.
88
Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld
Waarde- en levensovertuigingenpatroon ‘Het leven is goed voor me.’ Patiënt is oprecht verontwaardigd over ‘het onrecht in de samenleving’ en wil er iets aan doen. Zegt dat gezin belangrijk voor hem is. Godsdienst (katholiek) is ook belangrijk; zou wel actief willen zijn in kerk.
Onderzoek 4 4 4 4
Bloeddruk: 205/118. Temperatuur: 37,6 °C. Pols: 80 (regelmatig en krachtig). Ademhaling: 18.
Voedings- en stofwisselingspatroon
7
4 Huid: huid boven uitstekende botten niet rood; geen laesies; droge huid en eeltknobbels op voeten, gevoelig bij aanraken. 4 Mondslijmvliezen: vochtig, geen laesies. 4 Gewicht: 5 feitelijk gewicht: 104,5 kg; 5 opgave cliënt: 100 kg. 4 Lengte: 1,81 m.
Activiteitenpatroon 4 Gang: vast. 4 Lichaamshouding: goed gebalanceerd. 4 Spiertonus, -kracht en -coördinatie: knijpkracht links en rechts goed; heft benen goed; kan pen oppakken; gespannen nek- en schouderspieren. 4 Fysiologische bewegingsmogelijkheden (gewrichten): enige beperking bij vooroverbuigen. 4 Prothesen/hulpmiddelen: geen. 4 Amputaties: geen. 4 Geobserveerd vermogen tot zelfzorg (0 = volledig):
Voorbeeld van een …
89
7
5 eten: 0; 5 wassen: 0; 5 toiletgang: 0; 5 kleden: 0; 5 verzorging uiterlijk: 0; 5 algehele mobiliteit: 0.
Cognitie- en waarnemingspatroon 4 Gehoor: kan fluisteren horen. 4 Gezicht: leesbril nodig voor krant. 4 Taalgebruik: spreekt Nederlands; begrijpt abstracte en con crete vragen en ideeën goed; spreekt duidelijk; aandacht en concentratie goed.
Zelfbelevingspatroon 4 Algehele indruk: goed verzorgd, goede hygiëne. 4 Nerveus (1) versus ontspannen (5) op een schaal van 1 tot 5: score 2, gespannen, in de loop van het anamnesegesprek iets meer ontspannen. 4 Assertief (5) versus passief (1) op een schaal van 1 tot 5: score 3. 4 Oogcontact: ja. 4 Concentratie: goed.
Rollen- en relatiespatroon Interacties: communicatie met zijn vrouw is ondersteunend; bei den zijn wat gespannen, kinderen niet aanwezig.
Probleemlijst 1 Exogene obesitas S Opgegeven voeding bevat te veel vetten en koolhydraten; stevig avondmaal, ’s avonds snacks, als lunch boterhammen en cake, eet aan bureau. Zegt in de afgelopen vijftien jaar
90
7
Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld
geleidelijk zwaarder te zijn geworden; vindt zichzelf te oud voor lichaamsbeweging; leidt zittend leven; kijkt naar sport; rijdt één kilometer naar het werk. Weegt volgens eigen opgave 100 kg. O Lengte 1,81 m, gewicht 104,5 kg. Droge huid en eeltknob bels op de voeten, gevoelig bij het lopen. Dieetvoorschrift: 1200 kcal. A Wanverhouding calorie-inname/energieverbruik. Zegt dat eerdere pogingen om af te vallen geen succes hadden; pijn lijke voeten bij het lopen dragen mogelijk bij tot gebrek aan lichaamsbeweging. Resultaten bij ontslag: (1) heeft aan de hand van calorie ëngids voor een week een dieet met 1200 kcal samengesteld; (2) geeft aan hoe dit dieet in dagelijks leven kan worden ingepast; (3) heeft plan gevormd om te zorgen voor meer lichaamsbeweging en hoeveel hij per maand wil afvallen. P Bespreken waarom lijnen eerder niet lukte. Motivatie, bereidwilligheid en huidige plannen om af te vallen bespre ken; voorlichting over dieet/lichaamsbeweging. Bezoek podotherapeut voorstellen.
2 Periodieke obstipatie S Heeft dagelijks ontlasting; twee à drie keer per maand gedurende twee dagen last van obstipatie (harde ontlasting, persen); gebruikt hiertegen laxantia; schrijft obstipatie toe aan vezelarme voeding en geringe vochtinname; weinig lichaamsbeweging; momenteel geen last van obstipatie. A Wanverhouding voeding-activiteitenpatroon. Resultaten bij ontslag: (1) dagelijks ontlasting zonder persen; (2) heeft voornemen gemeld meer te drinken en vezelrijker voeding te eten. P Dagelijks defecatiepatroon in het ziekenhuis controleren. Extra vocht geven tussen maaltijden. Voorlichting over vereiste vocht- en vezelinname (zie 1).
Voorbeeld van een …
91
7
3 Vrees (afhankelijkheid) S ‘Ik zou er niet tegen kunnen om mijn geheugen te verliezen, zoals bij een beroerte.’ ‘Zou het niet geweldig zijn als ik nu ziek zou worden en ze voor mij moesten zorgen in plaats van ik voor hen.’ Patiënt zegt bang te zijn een beroerte te krijgen en afhankelijk te worden (‘Ben erg geschrokken van wat me vandaag is overkomen’); zijn moeder is vijftien maanden geleden aan een beroerte overleden. Hij zegt dat de beste manier om met problemen om te gaan, is ‘ze aan te pakken’. O Gespannen nek- en schouderspieren. A Subjectief ervaren gevaar van beroerte. Resultaat, dag 2: (1) nek- en schouderspieren zijn ont spannen; (2) patiënt kan aangeven hoe hij risico op afhanke lijkheid (beroerte) kan verminderen. P Patiënt op omgeving oriënteren en uitleg geven over proce dures (cognitieve en zintuiglijke oriëntatie). Twee dagen om de vier uur rugmassage ter ontspanning. Patiënt gelegenheid bieden om te praten over vrees voor afhankelijkheid en stimuleren zijn gedachten te richten op terugdringing van risicofactoren. Dieetplanning en conflictoplossing bespreken.
4 Waardeconflict S Patiënt is oprecht verontwaardigd over onrecht in samenle ving; wil daar iets aan doen; is directeur van een vormings centrum in de binnenstad, houdt van zijn werk en vindt het fijn dat hij anderen kan helpen; goede relatie met collega’s; veeleisende baan, werkt negen tot tien uur per dag; is voort durend op zoek naar geld om centrum draaiende te houden; noemt baan ‘zwaar, maar de mensen hebben me nodig’; is gespannen op het werk, heeft ontspanningsoefeningen geprobeerd maar heeft daar niet altijd tijd voor; slaapt vier tot zes uur per nacht, heeft sinds een maand moeite met inslapen; kijkt voor het slapengaan vaak nog wat papieren
92
7
Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld
door voor het werk; wordt wakker met werkproblemen in gedachten. Vrouw zegt dat hij meer om anderen geeft dan om zichzelf en bewondert hem hierom; ‘Fijne kinderen, maar als Joris ouder wordt, krijgen we volgens mij problemen, misschien moeten we maar verhuizen.’ Joris is 10 jaar en vier maanden eerder mishandeld. Patiënt stelt hoge eisen aan zichzelf als directeur, vader en echtgenoot: ‘Soms denk ik dat ik niet goed genoeg voor mijn gezin zorg, met dit oude huis in deze buurt, maar voor mijn baan moet ik vlak bij mijn werk zitten, voor als ze me nodig hebben.’ ‘Ik heb thuis en op mijn werk al te veel aan mijn hoofd en nu ook nog die bloeddruk.’ O Bloeddruk 205/118; sinds vijf jaar essentiële hypertensie. A Subjectief ervaren verantwoordelijkheden (voor werk en gezin, mogelijk ook eigen gezondheid). Resultaten bij ontslag: heeft plan om periodiek verplich tingen/prioriteiten te herzien. P Beoordelen hoeveel tijd patiënt beschikbaar heeft voor activiteiten die hij belangrijk acht (verplichtingen met betrekking tot werk, gezin, gezondheidsonderhoud). Patiënt helpen prioriteiten te stellen (waarden duidelijk te krijgen). Bespreken dat conflicten wellicht worden opgelost wanneer hij zijn tijd beter verdeelt. Bespreek waarde van gezond heidsonderhoud (dan kan hij anderen blijven helpen en doelstellingen verwezenlijken). Eventueel doorverwijzen.
Voorbeeld van een …
93
7
5 Dreigend tekort in gezondheidsonderhoud1 S Bezoek aan huisarts uitgesteld vanwege ‘drukte op het werk’; schreef hoofdpijn en duizeligheid toe aan overwerktheid; stopte met medicijnen en controle toen ‘bloeddruk was gedaald’; zegt dat medicijnen impotentie veroorzaakten. O Bloeddruk 205/118; lengte 1,81 m, gewicht 104,5 kg. A Is momenteel gemotiveerd om gezondheidsonderhoud te verbeteren; zegt te willen leren wat hij moet doen. Resultaten bij ontslag: vermeldt hoe hij zijn leefwijze zal aanpassen om de gezondheidsonderhoudsplannen uit te voeren (medicatie, dieet, lichaamsbeweging, defecatie, waardeconflicthantering). P Motivatie en bereidwilligheid om gezondheidsonderhoud te verbeteren beoordelen; voorlichting over aanpak van hyper tensie, dieet, lichaamsbeweging, defecatiepatroon, waar deconflict (algemeen plan voor behandeling van hypertensie en TIA’s kan worden besproken zolang nog geen medicatie of andere interventie is voorgeschreven voor na ontslag).
6 Hypertensie met symptomen van TIA’s (medische diagnose gesteld en genoteerd door arts) P Lisinopril 2 dd 20 mg; 1200 kcal-dieet, natriumbeperkt; tensie meten om de vier uur; arts waarschuwen indien de diastolische druk hoger is dan 100 mmHg en er sprake is van ernstige hoofdpijn en duizeligheid (medisch voorschrift). Wees alert op zwakte van spieren in gelaat en extremitei ten; indien aanwezig arts waarschuwen (verpleegkundig voorschrift). 1
Misschien is het mogelijk om alle andere problemen te groeperen onder ‘tekort in gezondheidsonderhoud/subjectief ervaren verantwoordelijkheden en prioriteiten’. Het zorgdoel zou dan zijn patiënt te helpen de juiste balans te vinden tussen zijn verplichtingen jegens zijn gezin, zijn werk en zijn eigen gezondheid.
95
II
Deel II Diagnostische categorieën Hoofdstuk 8 Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding – 97 Hoofdstuk 9 Voedings- en stofwisselingspatroon – 153 Hoofdstuk 10 Uitscheidingspatroon – 223 Hoofdstuk 11 Activiteitenpatroon – 259 Hoofdstuk 12 Slaap-rustpatroon – 357 Hoofdstuk 13 Cognitie- en waarnemingspatroon – 373 Hoofdstuk 14 Zelfbelevingspatroon – 421
Hoofdstuk 15 Rollen- en relatiepatroon – 471 Hoofdstuk 16 Seksualiteits- en voortplantingspatroon – 547 Hoofdstuk 17 Stressverwerkingspatroon – 567 Hoofdstuk 18 Waarde- en levensovertuigingen patroon – 611
97
Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_8
8
98
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Risicovol gedrag voor de gezondheid > Risk-Prone Health Behavior (2006, 2008)
Definitie Er niet in slagen de levensstijl of het gedrag aan te passen op een manier die de gezondheid bevordert
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Neemt geen actie om het gezondheidsprobleem te voorkomen 4 Bagatelliseert de verandering van de gezondheidstoestand
8
en/of 4 Accepteert de veranderde gezondheidstoestand niet
Ondersteunende aanwijzingen 4 Bereikt geen optimaal gevoel van controle over gezondheidsrisico’s 4 Roken; overmatig gebruik van alcohol
Zorgresultaat Aanvaarding: gezondheidstoestand 4 Aanpassing van levensstijl/gedrag om een optimale gezond heid en welzijn te bereiken
Risicovol gedrag voor de gezondheid
99
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4
Gebrek aan inzicht Onvoldoende sociale ondersteuning Weinig vertrouwen in eigen kunnen Lage sociaal-economische status Meerdere stressoren Negatieve houding tegenover gezondheidszorg
8
100
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer)1 > Ineffective Health Maintenance (1982)
Definitie Onvermogen om elementaire gezondheidsgewoonten vast te stellen, de eigen gezondheid in stand te houden of hiervoor hulp in te roepen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen
8
4 Aangetoond gebrek aan kennis over basisgezondheidsge woonten (onvermogen deze kennis te verwoorden) en/of 4 Gemeld of geobserveerd onvermogen de verantwoordelijk heid te nemen voor de elementaire gezondheidsgewoonten
1
De definitie spreekt van een onvermogen (lichamelijk of psychisch) om voor de eigen gezondheid te zorgen; maak gebruik van andere diagnoses als dit vermogen wel aanwezig is. Zie: Therapieontrouw, Risico op ineffectief gezondheidsmanagement, Risicovol gedrag voor de gezondheid.
Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer)
101
8
Ondersteunende aanwijzingen 4 Voorgeschiedenis met een gebrek aan gezondheidszoekend gedrag 4 Geen uiting van belangstelling om het gezondheidsgedrag te verbeteren 4 Aangetoond gebrek aan adaptief gedrag bij veranderingen in de omgeving
Zorgresultaat Persoonlijke gezondheidstoestand 4 Algemeen lichamelijk, psychisch, sociaal en geestelijk functi oneren voldoet aan verwachte normen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Onvoltooide ontwikkelingstaken 4 Gedeeltelijk of volledig tekort aan grof- en/of fijnmotorische vaardigheden 4 Ongecompenseerde zintuiglijke stoornissen of verstoorde cognitie (waarneming en oordeelsvermogen) 4 Ineffectieve (individuele of gezins)coping 4 Beperkende geestelijke nood 4 Disfunctionele rouw 4 Gemeld of geobserveerd tekort aan materiële mid delen (apparatuur, geld of andere hulpmiddelen voor gezondheidsonderhoud) 4 Gemeld of geobserveerd tekort aan ondersteuningssysteem
102
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Risicogroepen 4 Verstandelijke beperking 4 Verstoorde cognitie (bijvoorbeeld ernstig hoofdletsel, ziekte van Alzheimer, dementie, en andere psychische stoornissen) 4 Sensomotorische stoornis (bijvoorbeeld hemiplegie, paraplegie)
8
Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement
103
8
Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement > Ineffective Health Self-Management (2008)2
Definitie Patroon gericht op het reguleren en integreren in het dagelijks leven van een programma voor de behandeling van ziekte en de gevolgen daarvan, dat onvoldoende tegemoetkomt aan speci fieke gezondheidsdoelen
Bepalende kenmerken 4 Onvermogen het behandelschema in het dagelijks leven in te passen 4 Uiting moeite te hebben met het volgen van de voorgeschre ven behandeling 4 Wens om de ziekte te managen (als doel) 4 Niet ondernemen van actie om risicofactoren terug te dringen 4 Keuzes in het dagelijks leven die ineffectief zijn voor het bereiken van een gezondheidsdoel
2
Naam gewijzigd.
104
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Zorgresultaat Gezondheidsbevorderend gedrag 4 Consistent tonen van persoonlijke acties die het welzijn verbeteren en/of opvolgen van de behandeling om gezond heidsdoelen te bereiken 4 Melding van een plan voor het inpassen in het dagelijks leven van de behandelvoorschriften of de aanbevelingen voor revalidatie
Etiologische of samenhangende factoren
8
4 Complexiteit van het gezondheidszorgsysteem 4 Ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Beslisconflicten 4 Financiële problemen 4 Buitensporige eisen (bijvoorbeeld aan het individu of gezin) 4 Familie- of gezinsconflicten 4 Gezondheidsgewoonten van het gezin 4 Onvoldoende aantal signalen om actief te reageren 4 Kennistekort 4 Subjectief ervaren obstakels (cultuur, enzovoort) 4 Machteloosheid 4 Subjectief ervaren ernst van de aandoening 4 Subjectief ervaren lage vatbaarheid; te weinig voordelen 4 Gebrek aan sociale ondersteuning 4 Nieuw behandelingsregime
Risicogroepen 4 Nieuw of ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Verstandelijke beperking
Bereidheid tot verbetering …
105
8
Bereidheid tot verbetering van het persoonlijke gezondheidsmanagement > Readiness for Enhanced Health Self-Management (2008)3
Definitie Patroon gericht op het reguleren en integreren in het dagelijks leven van een programma voor de behandeling van ziekte en de gevolgen daarvan, dat toereikend is voor de gestelde gezond heidsdoelen en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Wens de ziekte te hanteren (behandeling, preventie van gevolgen) 4 Keuzes in het dagelijks leven die geschikt zijn voor het ver wezenlijken van doelstellingen (bijvoorbeeld behandeling, preventie) 4 Beschrijving van vermindering van risicofactoren 4 Uiting weinig moeite met het opvolgen van de voorgeschre ven behandeling te hebben 4 Geen onverwachte verergering van ziektesymptomen
3
Naam gewijzigd.
106
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Zorgresultaat Gezondheidsbevorderend gedrag 4 Consistent tonen van persoonlijke acties die het welzijn verbeteren en/of opvolgen van de behandeling om gezond heidsdoelen te bereiken 4 Melding van een plan om de behandelvoorschriften of de aanbevelingen voor revalidatie in het dagelijks leven in te passen
8
Ineffectieve opvolging van …
107
8
Ineffectieve opvolging van de behandeling, gezin (specificeer gebied) > Ineffective Family Therapeutic Regimen Management (1994)
Definitie Patroon van reguleren en integreren van een programma ter behandeling van ziekte en de gevolgen daarvan in een gezin, dat niet toereikend is voor de gestelde gezondheidsdoelen
Bepalende kenmerken 4 Gezinsactiviteiten die ongeschikt zijn om doel van behande ling of preventieprogramma te verwezenlijken 4 Verergering van ziektesymptomen bij een gezinslid 4 Gebrek aan aandacht voor de ziekte en de gevolgen daarvan 4 Wens om de voorschriften ter behandeling van de ziekte en de gevolgen daarvan na te leven 4 Gemelde problemen met het opvolgen en in het dagelijks leven integreren van een of meer voorschriften ter behande ling van de ziekte of ter preventie van complicaties 4 Melding dat het gezin geen actie heeft ondernomen om risicofactoren voor verergering van de ziekte of de gevolgen daarvan terug te dringen
108
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Zorgresultaat Normaisering van het gezin 4 Vermogen van het gezin om de dagelijkse gang van zaken te handhaven en strategieën te ontwikkelen waarmee het optimaal kan functioneren wanneer één van de gezinsleden een chronische ziekte of handicap heeft
Etiologische of samenhangende factoren 4 Complexiteit van het gezondheidszorgsysteem 4 Ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Beslisconflicten 4 Financiële problemen 4 Buitensporige eisen, gesteld aan individu of gezin 4 Familie- of gezinsconflicten
8
Gezondheidstekort, gemeenschap
109
8
Gezondheidstekort, gemeenschap > Deficient Community Health (2010)
Definitie Aanwezigheid van één of meer gezondheidsproblemen of risico factoren van een gezondheidsprobleem die het welzijn beperken bij een verzameling mensen die bepaalde kenmerken delen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gezondheidsproblemen of risicofactoren die worden erva ren door een populatie of verzameling mensen die bepaalde kenmerken delen (specificeer probleem/risicofactoren) En één of meer van de volgende kenmerken. 4 Geen programma beschikbaar ter bevordering van het welzijn 4 Geen programma beschikbaar ter preventie/reductie/elimi natie van één of meer gezondheidsproblemen 4 Risico’s in verband met opname in instelling 4 Risico’s in verband met lichamelijke of psychische toestand
Zorgresultaat 4 Het aggregaat (verzameling mensen die bepaalde kenmerken delen ervaart een verlaagde incidentie van gezondheidspro blemen en risicofactoren voor gezondheidsproblemen
110
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Etiologische of samenhangende factoren Geen of weinig toegang tot publieke gezondheidszorg Geen of te weinig deskundigen in de gemeenschap Beperkte resources Bestaand programma is slechts gedeeltelijk op het gezond heidsprobleem gericht 4 Bestaand programma heeft ontoereikende: 5 begroting 5 steun uit de gemeenschap 5 klanttevredenheid 5 evaluatie 5 resultaatgegevens 4 4 4 4
Risicogroepen
8
4 4 4 4
Hoge werkloosheid Hoog percentage immigranten met minimale resources Hoge incidentie van middelengebruik Politieke onrust
Risico op ineffectief …
111
8
Risico op ineffectief gezondheidsmanagement (specificeer gebied) > Risk for Health-Management Deficit
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een onvermogen om acti viteiten te ontplooien ter bevordering van de gezondheid en/of preventie van ziekte of invaliditeit (specificeer medicatie-, dieetof andere behandelvoorschriften, geobserveerde of gemelde symptomen, nazorg en gezondheidsbevorderende en preven tieve maatregelen)
Risicofactoren 4 Onvoldoende actueel of potentieel vermogen om de nood zakelijke prioriteiten te stellen, voldoende kennis en inzicht te ontwikkelen en/of de vereiste motorische vaardighe den te verwerven om de behandelvoorschriften te kunnen uitvoeren 4 Onvoldoende actueel of potentieel vermogen om de nood zakelijke prioriteiten te stellen, voldoende kennis en inzicht te ontwikkelen en/of de vereiste motorische vaardigheden te verwerven om specifieke activiteiten te kunnen ontplooien ter bevordering van de gezondheid en preventie van ziekte 4 Verminderd activiteitsvermogen (niveau IV) 4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort 4 Ongecompenseerd coördinatietekort
112
4 4 4 4 4
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Mobiliteitstekort (niveau II tot IV) Ongecompenseerd tekort in het kortetermijngeheugen Ongecompenseerd verlies van gezichts- of gehoorvermogen Verminderd realiteitsbesef Ernstige depressiviteit
Zorgresultaat Therapietrouw Ondernemen van persoonlijke acties om welzijn, herstel en revalidatie te bevorderen, zoals aanbevolen door een professio nele zorgverlener
8
Therapieontrouw (specificeer gebied)
113
8
Therapieontrouw (specificeer gebied) > Noncompliance (1973, 1996, 1998)
Definitie Zich niet houden aan een behandelplan na een geïnformeerd besluit en uitspreken van de intentie om zich aan de behandel doelen te houden (specificeer middel of behandelingsregime, dieetvoorschrift, observatie en melding van symptomen, nazorg, gezondheidsbevorderend gedrag)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Rechtstreekse observatie van therapieontrouw of meldingen van cliënt of significante anderen over gedrag dat wijst op therapieontrouw 4 Objectief onderzoek waaruit therapieontrouw blijkt (meetre sultaten, kenmerken)
Ondersteunende aanwijzingen 4 4 4 4
Aantoonbaar ontstaan van complicaties Aantoonbare verergering van symptomen Afspraken niet nakomen Geen vooruitgang boeken (geen oplossing van het pro bleem)
114
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Zorgresultaat Initiatieven tot gezondheidsoptimalisering 4 Zelf geïnitieerde acties teneinde gezondheid, herstel en reva lidatie te bevorderen
Etiologische of samenhangende factoren
8
4 Conflicten op het gebied van waarden, opvattingen over gezondheid, cultuur of spiritualiteit 4 Tekort aan kennis en/of vaardigheden (ontwikkelingsvaardigheden) 4 Subjectief ervaren ineffectiviteit van de behandeling 4 Subjectief ervaren onvatbaarheid of onkwetsbaarheid 4 Ontkenning van de ziekte 4 Verstoord gezinspatroon 4 Gebrek aan motivatie 4 Tevredenheid over de zorg, de geloofwaardigheid en continuïteit van de zorgaanbieder, de toegankelijkheid en servicegerichtheid van de zorg, en de relatie zorgverlener-cliënt
Risicogroepen 4 Nieuw en/of ingewikkeld behandelingsprogramma (duur, kosten of complexiteit)
Risico op therapieontrouw (specificeer gebied)
115
8
Risico op therapieontrouw (specificeer gebied) > Risk for Noncompliance
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor niet-naleving van de behandelvoorschriften, hoewel de cliënt eerder de wens heeft geuit en welbewust heeft besloten de behandeldoelen na te stre ven en de behandeling op te volgen
Risicofactoren 4 Ontkenning van de ziekte 4 Subjectief ervaren ineffectiviteit van de aanbevolen behandeling 4 Subjectieve ervaring dat probleem of risicofactoren niet ernstig zijn 4 Subjectief ervaren onvatbaarheid 4 Onvoldoende kennis of vaardigheden (therapeutische aanbevelingen) 4 Ontbreken van een plan voor het inpassen van de behandel voorschriften in het dagelijks leven 4 Nieuw en/of ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Tekort aan ondersteuningssysteem) 4 Voorgeschiedenis met therapieontrouw aan bepaalde aspec ten van de behandeling
116
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Zorgresultaat Therapietrouw 4 Persoonlijke acties om welzijn, herstel en revalidatie te bevorderen, zoals aanbevolen door een professionele zorgverlener
8
Besmetting
117
8
Besmetting > Contamination (2007)
Definitie Blootstelling aan milieucontaminanten in die mate dat er nade lige gevolgen voor de gezondheid ontstaan
Bepalende kenmerken (Bepalende kenmerken hangen samen met het causatieve agens. Agentia veroorzaken een veelheid aan reacties in afzonderlijke organen evenals systemische reacties.)
Bestrijdingsmiddelen 4 Dermatologische effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen 4 Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen 4 Neurologische effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen 4 Pulmonale effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen 4 Renale effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen (Belangrijkste groepen bestrijdingsmiddelen: insecticiden, onkruid bestrijders, antischimmelmiddelen, antimicrobiële middelen, knaagdierbestrijders; belangrijkste bestrijdingsmiddelen: organo fosforverbindingen, carbamaten, organochloorverbindingen, pyrethrines, arsenicum, glycofosforverbindingen, bipyridinen, chloorfenolen)
118
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Chemicaliën 4 4 4 4 4 4
Dermatologische effecten van blootstelling aan chemicaliën Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan chemicaliën Immunologische effecten van blootstelling aan chemicaliën Neurologische effecten van blootstelling aan chemicaliën Pulmonale effecten van blootstelling aan chemicaliën Renale effecten van blootstelling aan chemicaliën
(Belangrijkste groepen chemicaliën: middelen op petroleumba sis, cholinesterase-type-I-remmers werken in op proximale tra cheobronchiale deel van de luchtwegen; type-II-remmers geven systemische effecten)
Biologische agentia
8
4 Dermatologische effecten van blootstelling aan biologische agentia 4 Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan biologische agentia 4 Pulmonale effecten van blootstelling aan biologische agentia 4 Neurologische effecten van blootstelling aan biologische agentia 4 Renale effecten van blootstelling aan biologische agentia
Milieuvervuiling 4 Neurologische effecten van blootstelling aan milieuvervuiling 4 Pulmonale effecten van blootstelling aan milieuvervuiling (Belangrijkste locaties: lucht, water, bodem; belangrijkste agentia: asbest, radon, zware metalen, lood, geluid, uitstoot van gassen)
Afval 4 4 4 4
Dermatologische effecten van blootstelling aan afval Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan afval Hepatische effecten van blootstelling aan afval Pulmonale effecten van blootstelling aan afval
Besmetting
119
8
Categorieën afval: huishoudelijk afval, rioolafval, industrieel afval
Straling 4 4 4 4
Immunologische effecten van stralingsblootstelling Genetische effecten van stralingsblootstelling Neurologische effecten van stralingsblootstelling Oncologische effecten van stralingsblootstelling
Categorieën: intern – blootstelling door inname van radioactief materiaal (bijvoorbeeld besmet voedsel/water); extern – bloot stelling door direct contact met radioactief materiaal
Zorgresultaat 4 Afname van systemische reactie op besmetting (specificeer type)
Samenhangende factoren Extern 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Chemische besmetting van voedsel Chemische besmetting van water Blootstelling aan bioterrorisme Blootstelling aan een ramp (natuurramp of door mensen veroorzaakte ramp) Blootstelling aan straling (beroep in de radiologie, kernin dustrie of elektriciteitscentrale, wonen nabij kerncentrale en/of elektriciteitscentrale) Afbladderende verf in omgeving van kleine kinderen Afbladderend stucwerk in omgeving van kleine kinderen Vloerbekleding (tapijt houdt meer besmettelijke stoffen vast dan harde vloerbedekking)
120
8
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
4 Geografisch gebied (wonen in gebied met hoge verontreinigingsgraad) 4 Huishoudelijke hygiëne 4 Inadequate gemeentelijke voorzieningen (bijvoorbeeld vuil ophaaldienst, waterzuivering) 4 Onjuist gebruik van beschermende kleding 4 Geen afbraak van besmettelijke stoffen indien eenmaal bin nenshuis (afbraak wordt vertraagd door afwezigheid van zon en regen) 4 Armoede (verhoogt kans op meervoudige blootstelling, gebrekkige toegang tot zorg en slechte voeding) 4 Verven, lakken, enzovoort in slecht geventileerde ruimtes 4 Verven, lakken, enzovoort, zonder effectieve bescherming 4 Persoonlijke hygiëne 4 Buitenspelen in gebied waar veel milieuverontreinigende stoffen worden gebruikt 4 Aanwezigheid van luchtverontreinigende stoffen 4 Gebruik van milieuvervuilende stoffen in huis (bestrijdings middelen, chemicaliën, tabaksrook) 4 Onbeschermd contact met zware metalen of chemicaliën (bijvoorbeeld arsenicum, chroom, lood)
Intern Leeftijd (kinderen Risk for Contamination (2007)
Definitie Verhoogd risico op blootstelling aan milieucontaminanten in die mate dat er nadelige gevolgen voor de gezondheid ontstaan
Risicofactoren Extern 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Chemische besmetting van voedsel Chemische besmetting van water Blootstelling aan bioterrorisme Blootstelling aan een ramp (natuurramp of door mensen veroorzaakte ramp) Blootstelling aan straling (beroep in de radiologie, kernin dustrie of elektriciteitscentrale, wonen nabij kerncentrale en/ of elektriciteitscentrale) Afbladderende verf in omgeving van kleine kinderen Afbladderend stucwerk in omgeving van kleine kinderen Vloerbekleding (tapijt houdt meer besmettelijke stoffen vast dan harde vloerbedekking) Geografisch gebied (wonen in gebied met hoge verontreinigingsgraad) Huishoudelijke hygiëne Inadequate gemeentelijke voorzieningen (bijvoorbeeld vuil ophaaldienst, waterzuivering) Onjuist gebruik van beschermende kleding
122
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
4 Geen afbraak van besmettelijke stoffen indien eenmaal binnenshuis (afbraak stopt bij afwezigheid van zon en regen) 4 Armoede (verhoogt kans op meervoudige blootstelling, gebrekkige toegang tot zorg en slechte voeding) 4 Verven, lakken enzovoort, in slecht geventileerde ruimtes 4 Verven, lakken enzovoort, zonder effectieve bescherming 4 Persoonlijke hygiëne 4 Buitenspelen in gebied waar veel milieuverontreinigende stoffen worden gebruikt 4 Aanwezigheid van luchtverontreinigende stoffen 4 Gebruik van milieuvervuilende stoffen in huis (bestrijdings middelen, chemicaliën, tabaksrook) 4 Onbeschermd contact met zware metalen of chemicaliën (bijvoorbeeld arsenicum, chroom, lood)
Intern
8
Leeftijd (kinderen Readiness for Enhanced Immunization Status (2007)
Definitie Patroon van conformering aan de lokale, nationale en/of inter nationale standaarden van immunisatie ter preventie van infec tieziekten dat volstaat voor de bescherming van een individu, gezin of gemeenschap en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Wens het eigen gedrag te verbeteren ten aanzien van de preventie van infectie(s) 4 Wens om mogelijke problemen aangaande vaccinaties beter te kunnen signaleren 4 Wens om beter op de hoogte te zijn van vaccinatiemogelijkheden 4 Wens om de vaccinatiestatus te verbeteren 4 Wens om meer kennis te krijgen over vaccinatieprogramma’s 4 Wens de vaccinaties beter vast te leggen
Zorgresultaat Persoonlijke gezondheidstoestand 4 Algemeen lichamelijk, psychisch, sociaal en geestelijk functi oneren voldoet aan verwachte normen
124
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Risico op infectie (specificeer gebied) > Risk for Infection (1986, 2010)
Definitie Aanwezigheid van verhoogd risico op binnendringen van patho gene organismen (specificeer respiratoir, urineweg, huid)
Risicofactoren
8
4 Weefselvernietiging (operatiewond, trauma, invasieve proce dures, beten, brandwonden) 4 Huiddefecten (bijvoorbeeld decubitus) 4 Stase van lichaamsvloeistoffen of secreten (bijvoorbeeld in blaas, longen, sinussen of darmen) 4 Immunosuppressie (bijvoorbeeld chemotherapie, steroïden, stress, ziekte) 4 Inadequate verworven immuniteit 4 Toegenomen blootstelling aan pathogenen in de omgeving (specificeer type) 4 Inadequate secundaire afweer: leukopenie (bijvoorbeeld radiotherapie, chemotherapie) 4 Daling van het hemoglobine en het zuurstoftransport, onderdrukte ontstekingsreactie 4 Chronische ziekte met verzwakte conditie 4 Ondervoeding; hypoglykemie 4 Verandering in de normale microflora (antibiotica, antivirale en antifungale middelen)
Risico op infectie (specificeer gebied)
125
4 Afname van de trilhaaractiviteit 4 Onvoldoende kennis om blootstelling aan pathogenen te vermijden 4 Warme, vochtige, donkere plekken (bijvoorbeeld huidplooien) 4 Breken van vruchtvliezen bij bevalling 4 Veranderingen in de peristaltiek 4 Verandering in pH van secreten 4 Radiotherapie
Zorgresultaat Infectie, ernst 4 Afwezigheid van infectie en samenhangende symptomen
8
126
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Risico op letsel (trauma) > Risk for Injury (Trauma) (1978)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor lichamelijk trauma
Risicofactoren Cognitie
8
4 Patroon van overmatig alcoholgebruik 4 Verminderd oordeelsvermogen (ziekte, drugs, verminderd realiteitsbesef, risicovol gedrag) 4 Uitval van of verminderde zintuiglijke waarneming (tempe ratuur, aanraking, proprioceptie, visus, gehoor) 4 Desoriëntatie 4 Onvertrouwde omgeving 4 Onvermogen om oproepsysteem te gebruiken; ongeschikte mechanismen voor personenalarmering
Mobiliteit 4 Mobiliteitsbeperking (specificeer; bijvoorbeeld spierzwakte, paralyse, evenwichtsstoornissen, coördinatiestoornissen 4 Melding van duizeligheid, vertigo, syncope
Veiligheid 4 Roken in bed of nabij zuurstofbron 4 Gebrek aan voorzorgsmaatregelen, onvoldoende voorlich ting over veiligheid 4 Voorgeschiedenis met trauma of ongeval (vallen, auto-ongeluk)
Risico op letsel (trauma)
127
8
4 Betreden van onverlichte ruimte 4 Gebruik van gebarsten aardewerk of glazen 4 Gebruik van dunne of versleten pannenlappen of ovenhandschoenen 4 Gebruik van vervoermiddelen met technische mankemen ten; rijden na gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen 4 Te hard rijden of rijden zonder noodzakelijke visuele hulpmiddelen 4 Geen of verkeerd gebruik van veiligheidsgordels, helm van bestuurder of voor passagiers 4 Overmatige blootstelling aan zon of hoogtezon
Toezicht op kinderen 4 Baden in zeer heet water; baden van jonge kinderen zonder toezicht 4 Experimenteren met chemicaliën of benzine; contact met zuren of alkalische stoffen 4 Spelen of werken nabij verkeer (oprijlanen, stegen, spoorwegovergangen) 4 Spelen met lucifers, kaarsen, sigaretten, vuurwerk, buskruit, scherp gekant speelgoed 4 Kinderen voorin de auto; baby’s zonder zitje in de auto 4 Spelende kinderen zonder traphekje bovenaan de trap 4 Licht ontvlamba(a)r(e) speelgoed of kinderkleding
Omgeving 4 Over ruw beddengoed schuren of verstrikt raken in fixatiemateriaal 4 Hoge bedden 4 Gladde of met afval of andere obstakels bedekte vloeren, trappen, trottoirs (nat, pas geboend, sneeuw, ijs) 4 Losse vloerkleedjes, geen of loszittende trapleuningen. onstabiele ladders of stoelen 4 Badkuip zonder handgrepen of antislipmiddelen 4 Losliggende elektrische bedrading
128
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
4 Niet veilig opgeborgen messen 4 Vuurwapens of munitie die niet in een afgesloten kast zijn weggeborgen 4 Grote ijspegels aan dakrand 4 Overbelaste zekeringen of stopcontacten. defecte stekkers, elektriciteitsdraden of elektrische apparaten 4 Pannen op fornuis met handvat naar voren 4 Gaslekkages die kunnen ontsteken, vertraagde ontsteking van gaspit of -oven. vet en etensresten op het fornuis 4 Woonwijk met hoge criminaliteit, onveilige wegen of oversteekplaatsen 4 Blootstelling aan gevaarlijke machines, contact met snel bewegende machines, industriële drijfriemen, katrollen 4 Onzorgvuldig opgeslagen brandbaar materiaal of bijtende stoffen (bijvoorbeeld lucifers, vette doeken, loog) 4 Onvoldoende beveiligde ramen in huis met jonge kinderen 4 Onvoldoende financiële middelen voor veiligheidsvoorzie ningen of noodzakelijke reparaties
8
Zorgresultaat Lichamelijk letsel 4 Afwezigheid van letsel door een ongeluk of trauma
Risico op uitdroging van het oog
129
8
Risico op uitdroging van het oog > Risk for Dry Eye Injury (2010)
Definitie Risico op irritatie of schade aan het hoornvlies en bindvlies als gevolg van een verminderde kwantiteit of kwaliteit van het traanvocht ter bevochtiging van het oog
Risicofactoren 4 Contactlenzen 4 Voorgeschiedenis van allergieën 4 Vitamine-A-gebrek 4 Omgevingsfactoren (bijvoorbeeld airconditioning, veel wind, blootstelling aan zonlicht, luchtverontreiniging, lage luchtvochtigheid) 4 Leefstijl (bijvoorbeeld roken, cafeïnegebruik, langdurig lezen) 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld ACE-remmers, antihistaminica, diuretica, steroïden, antidepressiva, kalmerende middelen, pijnstillers, sedativa, neuromusculair blokkerende stoffen) 4 Neurologische beschadigingen samengaand met verlies van zintuiglijke of motorische reflexen (bijvoorbeeld lagoph thalmus (onvermogen de oogleden volledig af te sluiten), afwezigheid van de knipperreflex als gevolg van verlaagd bewustzijn of andere medische aandoeningen) 4 Beschadiging van het oogoppervlak 4 Woonlocatie (klimaat enzovoort)
130
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
4 Chirurgische ingrepen 4 Ouder worden 4 Auto-immuunziekten (reumatoïde artritis, diabetes mellitus, schildklieraandoeningen, jicht, osteoporose, enzovoort) 4 Vrouwelijk geslacht 4 Hormonen 4 Mechanische beademing
Zorgresultaat 4 Afwezigheid van letsel aan hoornvlies en conjunctiva
8
Risico op warmteletsel
131
8
Risico op warmteletsel > Risk for Thermal Injury (2010)
Definitie Risico op beschadigingen van huid en mucosa als gevolg van blootstelling aan extreme temperaturen
Risicofactoren 4 Blootstelling aan extreme temperaturen 4 Onoplettendheid 4 Intoxicatie (alcohol, drugs) 4 Verstoorde cognitie (bijvoorbeeld dementie, psychosen) 4 Vermoeidheid 4 Onvoldoende toezicht 4 Gebrek aan kennis over thermische gevaren (patiënt, mantelzorger) 4 Ontbreken van beschermende kleding (bijvoorbeeld vlam vertragende nachtkleding, handschoenen, oorbedekking) 4 Neuromusculaire stoornis (bijvoorbeeld beroerte, amyotrofe laterale sclerose, multipele sclerose) 4 Neuropathie 4 Roken 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld farmaceutica) 4 Onveilige omgeving 4 Ontwikkelingsniveau (baby, oudere)
132
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Zorgresultaat 4 Afwezigheid van warmteletsel van huid en slijmvliezen
8
Risico op vaattrauma
133
8
Risico op vaattrauma > Risk for Vascular Trauma (2008)
Definitie Verhoogd risico op beschadiging van een ader en omliggend weefsel in verband met de aanwezigheid van een katheter en/of infuusvloeistoffen
Risicofactoren 4 Te weinig kennis over lokalisatie, katheter en/of infusie?4 4 Type katheter 4 Diameter katheter 4 Inbrengplaats niet goed kunnen visualiseren 4 Onvoldoende fixatie van de katheter 4 Infusiesnelheid 4 Inbrengplaats 4 Verblijfsduur katheter 4 Eigenschappen van de gebruikte oplossing (bijvoorbeeld concentratie, irriterende stof, temperatuur, pH)
Zorgresultaat 4 Afwezigheid van trauma aan inbrengplaats
4
Deze risicofactor is toegevoegd om toepassing van de diagnose te verbreden naar (zelfmanagement van) thuisinfusie.
134
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Risico op bloeding > Risk for Bleeding (2008)
Definitie Verhoogd risico dat het bloedvolume dermate afneemt dat de gezondheid in gevaar raakt
Risicofactoren
8
4 Aneurysma 4 Circumcisie 4 Kennistekort 4 Diffuse intravasale bloedstolling 4 Voorgeschiedenis van vallen 4 Maag-darmstoornissen (bijvoorbeeld maagzweer, poliepen, varices) 4 Leverfunctiestoornis (bijvoorbeeld cirrose, hepatitis) 4 Stollingsstoornis (bijvoorbeeld trombocytopenie) 4 Postpartumcomplicaties (bijvoorbeeld uterusatonie, retentie van de placenta) 4 Zwangerschapscomplicaties (bijvoorbeeld placenta previa, molazwangerschap, voortijdige loslating placenta) 4 Lichamelijk trauma 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld chirurgi sche ingreep, geneesmiddelen, toediening van bloedproduc ten zonder bloedplaatjes chemotherapie)
Risico op bloeding
135
Zorgresultaat 4 Geen schade aan vaatsysteem 4 Voorzorgsmaatregelen om trauma te voorkomen
8
136
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Risico op vallen > Risk for Falls (2000)
Definitie Verhoogde kans op vallen waarbij lichamelijk letsel kan ontstaan
Risicofactoren Algemene factoren: kinderen
8
4 4 4 4 4 4 4
Risk for Poisoning (1980)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren die kunnen leiden tot onopzet telijke blootstelling aan of inname van middelen of gevaarlijke stoffen in voldoende dosering om vergiftiging te veroorzaken
Risicofactoren Omgevingsfactoren
8
4 Afbladderend(e) verf of stucwerk in de omgeving van kleine kinderen 4 Gevaarlijke producten die binnen bereik van kinderen of verwarde personen zijn geplaatst of opgeborgen 4 Geneesmiddelen in een niet afgesloten kast binnen het bereik van kinderen of verwarde personen 4 Grote hoeveelheden geneesmiddelen in huis 4 Gebruik van illegale middelen die mogelijk zijn vervuild met giftige toevoegingen 4 Chemische besmetting van voedsel of water 4 Contact met zware metalen of chemicaliën zonder bescherming 4 Gebruik van verf, lak enzovoort in slecht geventileerde ruimten en zonder gepaste bescherming 4 Aanwezigheid van giftige planten 4 Aanwezigheid van luchtvervuiling
Risico op vergiftiging
141
Persoonlijke factoren Verminderd gezichtsvermogen Verstoorde cognitie of emotionele problemen Werkomgeving zonder afdoende voorzorgsmaatregelen Onvoldoende voorlichting over veiligheid en geneesmiddelen 4 Onvoldoende financiële middelen 4 4 4 4
Zorgresultaat Persoonlijk veiligheidsgedrag 4 Persoonlijke acties teneinde vergiftiging te voorkomen; afwezigheid van vergiftiging
8
142
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Risico op verstikking > Risk for Suffocation (1980)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een onopzettelijke onder breking in de aanvoer van beschikbare lucht voor de ademhaling
Risicofactoren Persoonlijke factoren
8
4 4 4 4 4
Verminderd reukvermogen Verstoorde cognitie of emotionele problemen Mobiliteitstekort (in bed, of ambulant) Kennistekort (veiligheidsvoorlichting) Grote hoeveelheden voedsel in de mond stoppen
Veiligheidsfactoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Voertuig laten warmdraaien in gesloten garage Kussen in de wieg van baby Ondersteunde zuigfles in wieg van baby Fopspeen om hals van zuigeling Kinderen laten spelen met een plastic zak, of met kleine voorwerpen die ze in de mond of neus kunnen stoppen Afgedankte of ongebruikte koel- of vrieskasten waarvan de deur niet verwijderd is Kinderen zonder toezicht in badkuip of zwembad achterlaten Gaslekken in huis Verwarmingssystemen op brandstof zonder afvoer naar buiten
Risico op verstikking
143
Zorgresultaat Ademhaling: ventilatie 4 Verplaatsing van lucht in en uit de longen
8
144
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Ineffectieve bescherming (specificeer) > Ineffective Protection (1990)
Definitie Verminderd vermogen zichzelf te beschermen tegen inwendige of uitwendige gevaren, zoals ziekte of letsel
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen
8
4 Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Immuundeficiëntie 4 Verstoord helingsproces 4 Stollingsstoornis 4 Maladaptieve stressreactie 4 Neurosensorische stoornis; desoriëntatie
Ondersteunende aanwijzingen 4 Afkoeling, transpireren 4 Dyspneu, hoesten 4 Jeuk 4 Rusteloosheid 4 Slapeloosheid, vermoeidheid, anorexia, zwakte 4 Immobiliteit 4 Decubitus
Ineffectieve bescherming (specificeer)
145
8
Zorgresultaat Gezondheidsbevorderend gedrag 4 Persoonlijke acties teneinde de eigen gezondheid in stand te houden of te verbeteren
Etiologische of samenhangende factoren 4 Alcoholmisbruik 4 Inadequate voeding
Risicogroepen 4 Abnormaal bloedbeeld (leukopenie, trombocytopenie, ane mie, stolling) 4 Medicamenteuze behandeling (cytostatica, corticosteroïden, immunosuppressiva, anticoagulantia, trombolytica) 4 Behandeling (operatie, radiotherapie; kanker, immuunziek ten)
146
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen > Risk for Adverse Reaction to Iodinated Contrast Media
Definitie Verhoogde kans op een schadelijke of onbedoelde reactie samenhangend met het gebruik van jodiumhoudende contrast middelen die binnen zeven dagen na injectie kan optreden
Risicofactoren
8
4 Voorgeschiedenis van allergie 4 Voorgeschiedenis van eerdere bijwerkingen van jodiumhou dende contrastmiddelen 4 Kwetsbare vaten (bijvoorbeeld recente of huidige chemothe rapie of bestraling van het betreffende ledemaat, veelvuldige pogingen om veneuze toegang te krijgen, intraveneuze toe gangsweg langer dan 24 uur in situ, eerdere verwijdering van axillaire lymfeknopen van het betreffende ledemaat, distale intraveneuze toegangswegen: hand, pols, voet of enkel) 4 Algehele verzwakking 4 Dehydratie 4 Zeer jonge of hoge leeftijd 4 Fysische en chemische eigenschappen van het contrast middel (bijvoorbeeld jodiumconcentratie, viscositeit, hoge osmolaliteit, jodiumtoxiciteit) 4 Gelijktijdig gebruik van medicatie (bijvoorbeeld bèta blokkers, interleukine-2, metformine, nefrotoxische geneesmiddelen)
Risico op bijwerkingen van …
147
8
4 Onderliggende aandoeningen (bijvoorbeeld hartziekten, longziekten, endocriene aandoeningen, nierziekten en auto-immuunziekten; bloeddyscrasieën, feochromocytoom) 4 Bewusteloosheid 4 Angst
Zorgresultaat 4 Afwezigheid van een reactie op jodiumhoudende contrast middelen, zeven dagen na injectie
148
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Verstoord energieveld > Disturbed Energy Field (1994, 2004)
Definitie Verstoring van de energiestroom die iemand omringt, met als resultaat een disharmonie van het lichaam, de ziel en/of de geest
Bepalende kenmerken
8
Waarnemingen van veranderende patronen van energiestroom, zoals: a. beweging (golfjes, piekjes, tintelingen, dichtheid, stroming); b. geluid (toon/woorden) c temperatuurverandering (warmte/koude) d. verstoring van het veld (leegte, gat, piek, druk, obstructie, ophoping, verminderde stroom in energieveld) e. visuele veranderingen (beelden/kleur)
Zorgresultaat Persoonlijke gezondheidstoestand 4 Algemeen lichamelijk, psychisch, sociaal en geestelijk functi oneren komt overeen met leeftijdsnormen
Verstoord energieveld
149
8
Etiologische of samenhangende factoren Vertraging of blokkering van de energiestroom als gevolg van één of meer van de volgende factoren.
Pathofysiologische factoren 4 Ziekte 4 Zwangerschap 4 Letsel
Behandelinggerelateerde factoren 4 Immobiliteit 4 Bevalling en geboorte 4 Peroperatieve ervaring 4 Chemotherapie
Situationele factoren 4 Pijn 4 Vrees 4 Angst 4 Rouw
Rijpingsfactoren 4 Leeftijdgerelateerde ontwikkelingsproblemen/-crises
150
Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Notities
8
Notities
Notities
151
8
153
Voedings- en stofwisselingspatroon
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_9
9
154
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Voedingsteveel (of exogene obesitas) > Imbalanced Nutrition: More Than Body Requirements or Exogenous Obesity (1975, 2000)
Definitie Inname van meer voeding dan de stofwisselingsbehoefte
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen
9
4 Dikte huidplooi van de triceps >15 mm bij mannen, >25 mm bij vrouwen 4 BMI ≥30 kg/m2 (zwaarlijvigheid); BMI ≥25 kg/m2 (overgewicht) 4 Gewicht 20 % boven het voor lengte en lichaamsbouw ideale gewicht (obesitas); gewicht 10–20 % boven het voor lengte en lichaamsbouw ideale gewicht (overgewicht) 4 Melding dat voedselinname meer is dan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH)
Ondersteunende aanwijzingen 4 Bleekheid van de binnenoogleden en slijmvliezen
Zorgresultaat Voedingstoestand: inname van voedingsstoffen 4 Voedingstoffeninname is toereikend voor de stofwisselingsbehoefte
Voedingsteveel (of exogene obesitas)
155
9
Gewicht: lichaamsmassa 4 Mate waarin lichaamsgewicht, spiermassa en vetgehalte overeenkomen met lengte, bouw, geslacht en leeftijd
Etiologische of samenhangende factoren Wanverhouding voedselinname-energieverbruik Disfunctionele eetpatronen (gemeld of geobserveerd) Eten verenigen met andere activiteiten Inname van voedsel concentreren aan het einde van de dag Eten als reactie op externe prikkels (bijvoorbeeld tijd van de dag, sociale situatie) 4 Eten als reactie op andere interne prikkels dan honger (bij voorbeeld angst, depressie) 4 Sedentaire levensstijl (in verhouding tot calorie-inname) 4 Kennistekort (over voedingsbehoefte) 4 4 4 4 4
Risicogroepen 4 Obesitas/overgewicht in de voorgeschiedenis 4 Emotionele stoornissen, levensstress 4 Noodgedwongen sedentaire leefstijl (bijvoorbeeld rolstoelge bonden zijn)
156
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Risico op voedingsteveel (of risico op obesitas) > Imbalanced Nutrition: Risk for More Than Body Requirements or Risk for Obesity (1975, 2000)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor inname van meer voeding dan de stofwisselingsbehoefte
Risicofactoren 4 4 4 4
9
4 4 4 4 4 4
Disfunctionele eetpatronen Eten verenigen met andere activiteitem Inname van voedsel concentreren aan het einde van de dag Eten als reactie op externe prikkels (bijvoorbeeld tijd van de dag, sociale situatie) Eten als reactie op andere interne prikkels dan honger (bij voorbeeld angst, depressie) Sedentaire levensstijl Gemelde of geobserveerde obesitas bij een of beide ouders; erfelijke aanleg Snelle groei bij zuigelingen of kinderen Excessieve inname in verhouding tot de lichamelijke activi teit tijdens de zwangerschap, eerste levensjaren en puberteit Disfunctionele geconditioneerde reactie op voedsel (voedsel als beloning of troost)
Risico op voedingsteveel …
157
9
4 Vele, snel op elkaar volgende zwangerschappen; hoger gewicht bij begin van zwangerschap, zoals geobserveerd of volgens opgave patiënt 4 Weinig financiële middelen (keuze voor minder dure maar calorierijke voeding)
Zorgresultaat Gewicht: lichaamsmassa 4 Mate waarin lichaamsgewicht, spiermassa en vetgehalte overeenkomen met lengte, bouw, geslacht en leeftijd
158
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Voedingstekort > Imbalanced Nutrition: Less Than Body Requirements or Nutritional Deficit (1975, 2000)
Definitie Onvoldoende inname van voedingsstoffen voor de stofwisselings behoefte
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen
9
4 BMI ≤18 kg/m2 4 Gewichtsverlies (bij al dan niet adequate voedselinname); 20 % of meer onder het ideale lichaamsgewicht 4 Gemelde of geobserveerde voedselinname minder dan de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid,
Ondersteunende aanwijzingen 4 Vermoeidheid 4 Capillaire fragiliteit 4 Bleke conjunctiva en slijmvliezen 4 Overmatig haarverlies, lage spiertonus 4 Hyperactief darmgeluid, buikkrampen, buikpijn 4 Diarree en/of steatorroe
Voedingstekort
159
9
Zorgresultaat Voedingstoestand: inname van voedingsstoffen 4 Patroon van voedingstoffeninname is toereikend voor de stofwisselingsbehoefte
Gewicht: lichaamsmassa 4 Mate waarin lichaamsgewicht, spiermassa en vetgehalte overeenkomen met lengte, bouw, geslacht en leeftijd
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Pijnlijke/gevoelige mondholte Pijn bij het kauwen (tandcariës) Verandering of verlies van smaak Onvermogen voedsel te kopen/bereiden Diarree, steatorroe Kennistekort (aanbevolen dagelijkse hoeveelheden) Beperkte financiële middelen Sociaal isolement Anorexia, sitofobie, snelle verzadiging Verslaving aan een middel Emotionele stress Kieskeurigheid met eten, vermageringskuren Spierzwakte (kauwen, slikken)
Risicogroepen 4 Verhoogde stofwisseling/katabolisme 4 Resorptiestoornissen 4 Laag inkomen
160
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Bereidheid tot verbetering van de voeding > Readiness for Enhanced Nutrition (2002)
Definitie Patroon van inname van voedingsstoffen dat volstaat voor de stofwisselingsbehoefte dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken Gemelde bereidheid om de voeding te verbeteren Regelmatig eten Adequate consumptie van voedsel en vocht Gemelde kennis over gezonde eet- en drinkkeuzes Geschikt standaarddieet (bijvoorbeeld richtlijnen van het Voedingscentrum of de Diabetesvereniging Nederland) 4 Veilige bereiding en opslag van voedsel en drinken 4 Houding tegenover eten en drinken die congruent is met gestelde gezondheidsdoelen 4 4 4 4 4
9
Zorgresultaat Voedingstoestand: inname van voedingsstoffen 4 Adequaat patroon van voedingstoffeninname bij/ voor de stofwisselingsbehoefte
Tekort aan drijfkracht bij volwassene
161
9
Tekort aan drijfkracht bij volwassene1 > Adult Failure to Thrive (1998)
Definitie Progressieve achteruitgang in lichamelijk en psychisch functi oneren. (Samengaand met multisysteemaandoeningen die niet reageren op medische interventie. De aandoening kan, indien tijdig gediagnosticeerd, gunstig reageren op psychosociale ver pleegkundige hulp.)
Bepalende kenmerken 4 Anorexie (verlies van eetlust); niet willen eten van aange boden maaltijden; beweren geen eetlust of hongergevoel te hebben of ‘ik wil niet eten’ 4 Inadequate voedselinname Minder eten dan de lichamelijke behoefte; minimale tot geen voedselinname bij de meeste maaltijden (bijvoorbeeld consumeert Ineffective Breastfeeding (1988)
Definitie Ontevredenheid of problemen, ervaren door moeder, zuigeling of kind, met het borstvoedingsproces
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen
9
Een van de volgende gemelde of geobserveerde gedragspatronen: 4 feitelijke of subjectieve ervaring van inadequate melkproductie 4 zuigeling is niet in staat zich goed vast te zuigen 4 geen observeerbare tekenen van oxytocineproductie 4 observeerbare tekenen van onvoldoende inname bij de zuigeling 4 onvoldoende kracht of gelegenheid om aan de borst te zuigen 4 onvoldoende lediging van beide borsten bij elke voeding 4 aanhoudende pijnlijke tepels na eerste week van borstvoeding 4 zuigeling is onrustig en huilt binnen een uur na de borstvoe ding; reageert niet op troostende maatregelen 4 zuigeling overstrekt zich en huilt aan de borst; zuigeling weigert aan te happen
Ineffectieve borstvoeding
165
9
Ondersteunende aanwijzingen 4 Voorgeschiedenis van falende borstvoeding 4 Gemelde ontevredenheid met het borstvoedingsproces
Zorgresultaat Borstvoedingsgewenning: zuigeling 4 Zuigeling hapt de borst goed aan en drinkt voeding tijdens de eerste drie weken van de borstvoeding
Borstvoedingsgewenning: moeder 4 Moeder slaagt erin de zuigeling in de eerste drie borstvoe dingsweken op een goede manier aan te leggen en te laten drinken
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4 4 4
Kennistekort (borstvoeding) Onderbreking van de borstvoeding Angst bij de moeder; ambivalentie bij de moeder Prematuriteit of afwijkingen bij zuigeling Borstafwijkingen bij de moeder; eerdere borstoperatie Zuigeling krijgt aanvullende flesvoeding Zwakke zuigreflex bij zuigeling Niet-ondersteunende partner of gezin
Risicogroepen 4 Voorgeschiedenis van falende borstvoeding 4 Afwijkingen bij de zuigeling
166
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Onvoldoende moedermelk > Insufficient Breast Milk
Definitie Lage productie van moedermelk
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen: zuigeling
9
4 Minder dan 500 g gewichtstoename per maand (twee metin gen vergelijkend) 4 Eén of meer van de volgende kenmerken: 4 Lijkt niet voldaan na het zogen 4 Heeft veel tijd nodig aan de borst 4 Wil erg frequent zuigen 4 Weigert te zuigen
Ondersteunende aanwijzingen 4 Obstipatie 4 Vaak huilen 4 Scheidt kleine beetjes geconcentreerde urine uit (minder dan vier tot zes keer per dag)
Diagnostische aanwijzingen: moeder 4 Er verschijnt geen melk bij het indrukken van de tepel 4 De hoeveelheid gekolfde moedermelk is minder dan voorgeschreven 4 Melkproductie komt niet op gang
Onvoldoende moedermelk
167
Zorgresultaat 4 Gewichtstoename van zuigeling conform norm
Etiologische of samenhangende factoren Zuigeling 4 4 4 4 4
Zuigt te kort Hapt niet goed Zuigt niet goed Krijgt onvoldoende kans om te zuigen Weigert de borst
Moeder 4 Vochtvolumedepletie (bijvoorbeeld dehydratie, bloeding) 4 Ondervoeding 4 Bijwerkingen van geneesmiddelen (bijvoorbeeld anti conceptiemiddelen, diuretica) 4 Zwangerschap 4 Roken (tabak) 4 Alcoholgebruik
9
168
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Onderbreking van de borstvoeding > Interrupted Breastfeeding (1992)
Definitie Onderbreking van het borstvoedingsproces omdat het niet mogelijk of raadzaam is het kind de borst te geven
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Niet voldaan zijn van zuigeling bij enkele of alle voedingen 4 Factoren die ingaan tegen de wens van de moeder om lacta tie voort te zetten en het kind (uiteindelijk) met moedermelk te voeden (specificeer)
9
Zorgresultaat Borstvoedingsinstandhouding 4 Voortgang van de borstvoeding ten behoeve van de voeding van een zuigeling/dreumes
Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (kolven en bewaren van moedermelk) 4 Separatie van moeder-zuigeling (bijvoorbeeld door werk van de moeder)
Onderbreking van de borstvoeding
169
9
4 Contra-indicaties voor borstvoeding (bijvoorbeeld medicijngebruik,) 4 Noodzaak de zuigeling abrupt te spenen (bijvoorbeeld door ziekte van moeder of zuigeling)
Risicogroepen 4 Prematuriteit
170
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
ereidheid tot verbetering van de B borstvoeding2 > Readiness for Enhanced Breastfeeding (1990, 2010)
Definitie Patroon van bedrevenheid en tevredenheid bij moeder en pas geborene dat volstaat voor de ondersteuning van het borstvoe dingsproces en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen
9
4 Moeder is in staat de zuigeling aan de borst te leggen zodat deze goed kan aanhappen 4 Tevredenheid van zuigeling na de voeding 4 Adequate gewichtscurve van zuigeling voor de leeftijd 4 Regelmatig en aanhoudend zuigen/slikken aan de borst 4 Effectieve communicatiepatronen tussen moeder en kind (signalen van zuigeling; interpretatie en respons van moeder)
Ondersteunende aanwijzingen 4 Tekenen van oxytocineproductie (toeschietreflex) 4 Adequaat uitscheidingspatroon voor de leeftijd van de zuigeling
2
Deze diagnose betreft geen probleem of risico. Net als bij andere situaties waarin sprake is van een gezond(e) toestand of proces, is periodieke beoordeling aan te bevelen.
Bereidheid tot verbetering …
171
9
4 Verlangen van zuigeling om gevoed te worden 4 Moeder spreekt tevredenheid uit over het borstvoedingsproces 4 Basiskennis over borstvoeding 4 Anatomisch normale borsten 4 Anatomisch normale mond bij het kind 4 Leeftijd kind vanaf de conceptie ouder dan 34 weken 4 Aanwezigheid van toereikende ondersteuning 4 Zelfvertrouwen van de moeder
Zorgresultaat Borstvoedingsgewenning: zuigeling 4 Zuigeling hapt de borst goed aan en drinkt voeding tijdens de eerste drie weken van de borstvoeding
Borstvoedingsgewenning: moeder 4 Moeder slaagt erin de zuigeling in de eerste drie borstvoe dingsweken op een goede manier aan te leggen en te laten drinken
172
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Ineffectief voedingspatroon van de zuigeling3 > Ineffective Infant Feeding Pattern (1992)
Definitie Verminderd vermogen om te zuigen of de zuig-slikreflex te coördineren
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen effectief met zuigen te beginnen of dit vol te houden 4 Onvermogen het zuigen, slikken en ademen te coördineren
Risicogroepen
9
4 Prematuriteit 4 Neurologische stoornissen/ontwikkelingsachterstand (specificeer) 4 Langdurig niets per os (nuchter) 4 Anatomische afwijkingen (specificeer; bijvoorbeeld hazenlip, gehemeltespleet) 4 Overgevoeligheid van de mond
3
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
Ineffectief voedingspatroon …
173
9
Zorgresultaat Borstvoedingsgewenning: zuigeling 4 Zuigeling hapt de borst goed aan en drinkt voeding tijdens de eerste drie weken van de borstvoeding
174
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Neonatale geelzucht4 > Neonatal Jaundice (2008)
Definitie De geeloranje kleur van huid en slijmvliezen bij een neonaat, die 24 uur na geboorte optreedt als gevolg van ongeconjugeerd bili rubine in de bloedsomloop
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen
9
4 Leeftijd neonaat ≤7 dagen 4 Abnormaal bloedbeeld (hemolyse; totaal serumbilirubine >2 mg/dl; totaal serumbilirubine in risicogebied van leeftijd specifieke referentie-intervallen) 4 Geeloranje huid 4 Geel oogwit
Ondersteunende aanwijzingen 4 Abnormaal gewichtsverlies (>7–8 % bij borstgevoede neo naat, 15 % bij à terme zuigeling) 4 Voedingspatroon niet goed op gang gekomen 4 Problemen van het kind met overgang naar extra-uteriene leven 4 Vertraagde stoelgang
4
Kan fysiologisch zijn of pathologisch door een genetische afwijking. Wanneer deze diagnose wordt gesteld, doorverwijzen naar de arts.
Neonatale geelzucht
175
Etiologische of samenhangende factoren 4 Geen
Zorgresultaat Toestand van de huid 4 Normale huidskleur
9
176
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Risico op neonatale geelzucht > Risk for Neonatal Jaundice (2010)
Definitie Risico op de geeloranje kleur van huid en slijmvliezen bij een neonaat, die 24 uur na geboorte optreedt als gevolg van onge conjugeerd bilirubine in de bloedsomloop
Risicofactoren
9
4 Leeftijd neonaat ≤7 dagen 4 Abnormaal gewichtsverlies (>7–8 % bij borstgevoede neonaat, 15 % bij à terme zuigeling) 4 Voedingspatroon niet goed op gang gekomen 4 Prematuriteit 4 Stoelgang (meconium) vertraagd 4 Moeite van de zuigeling met overgang naar het extra-uteriene leven
Zorgresultaat 4 Afwezigheid van de geeloranje kleur van huid en slijmvlie zen van een pasgeborene 4 Gewichtstoename
Slikstoornis (ongecompenseerde)
177
9
Slikstoornis (ongecompenseerde) > Impaired Swallowing (Uncompensated) (1986, 1998)
Definitie Verminderd vermogen om vloeistoffen en/of vast voedsel wille keurig van mond naar maag te transporteren
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Observatie of melding van problemen met slikken 4 Hoesten/bijna stikken bij het slikken 4 Residu van voedsel in mondholte (wangzakken)
Ondersteunende aanwijzingen 4 Aanwijzingen voor aspiratie 4 Onbevredigend borstvoedingsproces 4 Regelmatig stoppen met zuigen aan de borst
Zorgresultaat Slikken 4 Veilige passage van vloeistoffen en/of vaste stoffen van de mond naar de maag
178
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Ongecompenseerd tekort/verlies in waarneming/motoriek 4 Vermoeidheid 4 Rode, geïrriteerde mond- en keelholte 4 Verlaagd bewustzijn
Risicogroepen 4 Neuromusculaire of waarnemingsstoornissen (bijvoorbeeld verminderde of afwezige braakreflex, verminderde kracht of beweeglijkheid van kauwspieren, facialisparalyse) 4 Mechanische obstructie (bijvoorbeeld oedeem, tracheaca nule, tumor)
9
Misselijkheid
179
9
Misselijkheid > Nausea (1998, 2002)
Definitie Subjectief, onaangenaam gevoel achterin de keel, al of niet resul terend in braken
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verbale uiting zich ‘misselijk’ te voelen of ‘last van de maag’ te hebben 4 Verhoogde speekselvorming, meer slikken 4 Kokhalzen
Ondersteunende aanwijzingen 4 Gepaard gaand met bleekheid, koude, klamme huid, tachy cardie, stasis in de maag en/of diarree
Zorgresultaat Misselijkheid en braken: ernst 4 Afwezigheid van misselijkheid, kokhalzen en braken
180
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Gastro-intestinale irritatie 4 Stimulatie van neurofarmacologische mechanismen
Risicogroepen Chemotherapie, radiotherapie Anesthesie na een chirurgische ingreep Giftige stoffen Biochemische stoornissen (bijvoorbeeld uremie, ketoacidose) 4 Zwangerschap 4 Medicatie (antivirale hiv-medicatie, aspirine, opioïden) 4 4 4 4
9
Risico op aspiratie
181
9
Risico op aspiratie > Risk for Aspiration (1988)
Definitie Verhoogd risico dat maag-darmsappen, speeksel, slijm, voedsel of vloeistoffen in de luchtwegen terechtkomen
Risicofactoren 4 Slikstoornis 4 Verlaagd bewustzijnsniveau 4 Onderdrukte hoest- en braakreflex 4 Beperking van het vermogen om rechtop te zitten 4 Onvoldoende functionerende maagsfincter 4 Aanwezigheid van een tracheostoma of endotracheale tube 4 Gastro-intestinale tubes 4 Sondevoeding 4 Toediening van medicijnen 4 Toegenomen druk in de maag 4 Toegenomen maagresidu 4 Verminderde peristaltiek van het maag-darmkanaal 4 Vertraagde maaglediging 4 Operatie aan gelaat, mond of hals
182
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
4 Trauma aan gelaat, mond of hals 4 Gefixeerde kaak 4 Insulten 4 Braken
Zorgresultaat Ademhaling: open luchtweg 4 Vrije en onbelemmerde tracheobronchiale doorgang voor de uitwisseling van lucht
9
Beschadigd mondslijmvlies …
183
9
Beschadigd mondslijmvlies (specificeer beschadiging) > Impaired Oral Mucous Membrane (1988, 1998)
Definitie Beschadiging van de lippen en het slijmvlies van de mondholte
Bepalende kenmerken 4 Stomatitis 4 Hyperemie van de mondslijmvliezen (sterk gevasculariseerd) 4 Halitosis 4 Oedeem (tandvlees en/of slijmvliezen) 4 Bloeden 4 Tandvleeshyperplasie, fissuren/lipontsteking 4 Zelf klagen over nare, verminderde of verdwenen smaak 4 Zelf klagen over nare smaak, moeite met eten of slikken 4 Spraakproblemen (dysartrie) 4 Purulent exsudaat 4 Pijn of gevoeligheid in de mond 4 Gladde, atrofische en gevoelige tong; landkaarttong 4 Droge mond (xerostomie) 4 Denudatie van de slijmvliezen 4 Laesies of zweren van de mond (witte plekjes/plaques, sponzige plekjes of melkachtig exsudaat; blaasjes, knobbeltjes of papels) 4 Teruggetrokken tandvlees (pockets dieper dan 4 mm) 4 Bleek tandvlees of bleke slijmvliezen
184
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
4 Vergrote amandelen in relatie tot leeftijd/ ontwikkelingsstadium 4 Rode of blauwachtige massa’s (bijvoorbeeld een hemangioom) 4 Schilfering van het mondslijmvlies
Zorgresultaat Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor maal functioneren
Etiologische of samenhangende factoren
9
4 Ineffectieve mondhygiëne 4 Chemische irritantia (bijvoorbeeld alcohol, tabak, zure voedingsstoffen, regelmatig gebruik van inhalator) 4 Dehydratie (excessief vochtverlies door bijvoorbeeld zweten of braken) 4 Mondademhaling 4 Ondervoeding of vitaminetekort 4 Stress, depressie 4 Aandoening van het immuunsysteem 4 Bijwerkingen van geneesmiddelen 4 Verminderde of afgenomen speekselvorming 4 Barrières voor persoonlijke mondverzorging 4 Barrières voor professionele zorg 4 Slecht passende mondprotheses 4 Mechanische factoren: tubes (endotracheaal/naso-gastrisch), slecht passend kunstgebit, beugel, bijten/kauwen
Beschadigd mondslijmvlies …
185
9
Risicogroepen Mondchirurgie, trauma Hazenlip of gehemeltespleet Radiotherapie (hoofd-halsgebied) of chemotherapie Pathologie (bijvoorbeeld kanker, infectie, periodontale aan doeningen, verminderde bloedplaatjes) 4 Verlies van ondersteunende anatomie van de mond 4 Ouderdomgerelateerd verlies van bind-, vet- en botweefsel 4 Verlaagde hormoonspiegels (vrouwen) 4 4 4 4
186
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Verstoorde gebitsontwikkeling > Impaired Dentition (1998)
Definitie Stoornis in de ontwikkeling of het doorbreken van tanden, of in de aanleg van de afzonderlijke tanden
Bepalende kenmerken
9
4 Gemis of loszitten van tanden, of volledig ontbreken van het gebit 4 Tand- of kiespijn 4 Gevoeligheid voor warmte of koude 4 Overmatig tandsteen 4 Cariës van kroon of wortel 4 Halitosis 4 Verkleurd tandglazuur 4 Overmatig tandsteen 4 Versleten of afgesleten tanden 4 Tandbreuk(en) 4 Tanderosie 4 Asymmetrische gezichtsuitdrukking 4 Onvolledige tanddoorbraak voor de leeftijd (melkgebit of blijvende tanden) 4 Malocclusie of scheve tanden 4 Vroegtijdig verlies van melkgebit
Verstoorde gebitsontwikkeling
187
9
Zorgresultaat Mondhygiëne 4 Voldoende ontwikkeling en integriteit van het gebit om te kunnen kauwen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectieve mondhygiëne 4 Barrières voor zelfzorg (specificeer) 4 Economische of toegankelijkheidsbarrières voor professio nele zorg 4 Voedingstekorten, eetgewoonten 4 Vroegtijdig verlies van melkgebit 4 Overmatig gebruik van fluoride 4 Chronisch braken 4 Chronisch gebruik van tabak, koffie, thee of rode wijn 4 Kennistekort (mondgezondheid) 4 Overmatig gebruik van schurende tandpasta; tandenknarsen
188
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Vochttekort5 > Deficient Fluid Volume (1978, 1996)
Definitie Intravasculaire, interstitiële of intracellulaire vloeistofdaling tot onder de referentiewaarden voor de patiënt (dit wijst op dehy dratie –vochtverlies zonder verandering in het natriumgehalte.)
Bepalende kenmerken
9
4 Dorst 4 Plotseling gewichtsverlies (behalve in derde compartiment) 4 Verlaagde bloeddruk 4 Verhoogde polsfrequentie 4 Verminderde urine-uitscheiding (oligurie) 4 Verhoogde urineconcentratie, verhoogd soortelijk gewicht 4 Verhoogde lichaamstemperatuur 4 Verlaagd polsvolume of verlaagde polsdruk 4 Verandering in psychische toestand 4 Droge huid en slijmvliezen 4 Verminderde huidturgor 4 Zwakte 4 Verminderde veneuze vulling 4 Toegenomen hematocriet
5
Verwijs bij deze diagnose naar een arts.
Vochttekort
189
9
Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten
Etiologische of samenhangende factoren 4 Actief vochtverlies (langs normale weg, via canules of diarree) 4 Falende regulatiemechanismen
Risicogroepen 4 4 4 4
Aandoeningen die invloed hebben op de toegang tot vocht Aandoeningen die invloed hebben op de inname van vocht Verhoogde stofwisseling (bijvoorbeeld door hyperthermie) Zeer hoge of jonge leeftijd; extreem hoog of laag gewicht
190
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Risico op vochttekort > Risk for Deficient Fluid Volume (1978)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor vermindering van het volume van lichaamsvocht (vasculaire, cellulaire of intracellu laire dehydratie)
Risicofactoren
9
4 Verminderd vermogen tot inname van vocht 4 Overmatig vochtverlies langs natuurlijke weg (beschrijf, bij voorbeeld diarree) 4 Verlies van vocht langs niet-natuurlijke weg (beschrijf, bij voorbeeld verblijfskatheter) 4 Overmatig niet waarneembaar vochtverlies 4 Afwijkingen die invloed hebben op de toegang tot vocht, en de inname en absorptie van vocht (bijvoorbeeld immobili teit, bewusteloosheid) 4 Geneesmiddelen (bijvoorbeeld diuretica) 4 Factoren die de behoefte aan vocht beïnvloeden (bijvoor beeld verhoogde stofwisseling of droge, warme omgeving) 4 Zeer jonge of hoge leeftijd 4 Hyperthermie 4 Kennistekort (vochtbehoefte) 4 Verhoogde vochtuitscheiding 4 Frequent urineren 4 Zeer hoog of laag lichaamsgewicht
Risico op vochttekort
191
9
Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten
Vochthuishouding 4 Voldoende vocht in de intra- en extracellulaire ruimten van het lichaam
192
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Overvulling van vocht6 > Excess Fluid Volume (1982, 1996)
Definitie Verhoogde retentie van isotoon lichaamsvocht
Bepalende kenmerken
9
4 Gewichtstoename binnen korte tijd 4 Grotere opname dan uitscheiding 4 Verandering in de elektrolytenwaarden 4 Toegenomen centrale veneuze druk 4 S3-harttoon 4 Veranderingen in bloeddruk 4 Afwijkende ademhalingsgeluiden (crepitaties, rhonchi) 4 Dyspneu (kortademigheid), orthopneu 4 Vocht in de pleuraholte 4 Longstuwing, verandering in pulmonalisdruk 4 Leverstuwing, positieve hepatojugulaire reflex 4 Anasarca, oligurie, verandering van het soortelijk gewicht 4 Verlaagd ureum; azotemie 4 Verlaagd hemoglobine en verminderd hematocriet 4 Centraalveneuze druk >11 cm waterdruk 4 Verandering in de psychische toestand (rusteloosheid)
6
Verwijs bij deze diagnose naar een arts.
Overvulling van vocht
193
9
Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten
Etiologische of samenhangende factoren 4 Overmatige natriuminname (bijvoorbeeld te hoog isotoon intraveneus vochtgehalte) 4 Overmatige vochtinname 4 Verstoord regulatiemechanisme
Risicogroepen 4 Nierfalen 4 Congestief hartfalen 4 Cirrose 4 Syndroom van Cushing
194
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Risico op verstoorde vochtbalans > Risk for Imbalanced Fluid Volume (1998, 2008)
Definitie Verhoogd risico van afname, toename of snelle verschuivingen van het intravasculaire, interstitiële en/of intracellulaire vocht duidend op verlies, en/of overdaad van lichaamsvocht
Risicofactoren
9
4 Grote invasieve procedure 4 Buikoperatie 4 Ascites 4 Pancreatitis 4 Brandwonden 4 Aferese 4 Darmobstructie 4 Sepsis 4 Traumatisch letsel (bijvoorbeeld heupfractuur)
Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten
Bereidheid tot verbetering …
195
9
Bereidheid tot verbetering van de vochtbalans > Readiness for Enhanced Fluid Balance (2002)
Definitie Patroon van evenwicht tussen de vochtbalans en de biochemi sche samenstelling van lichaamsvocht dat volstaat om te voldoen aan de fysiologische behoeften en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Wens/bereidheid om de vochtbalans te verbeteren 4 Stabiel gewicht 4 Voldoende inname voor dagelijkse behoefte; geen overma tige dorst 4 Lichtgele urinekleur 4 Soortelijk gewicht binnen normale waarden 4 Vochtige slijmvliezen 4 Goede weefselturgor 4 Urineproductie strookt met vochtinname 4 Geen tekenen van oedeem of dehydratie
Zorgresultaat Vochtbalans 4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten
196
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Risico op elektrolytenstoornis > Risk for Electrolyte Imbalance (2008)
Definitie Risico op veranderingen in de elektrolytenbalans, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid
Risicofactoren
9
4 Diarree 4 Endocriene stoornis 4 Verstoorde vochthuishouding (bijvoorbeeld dehydratie, waterintoxicatie) 4 Regulatiestoornis (bijvoorbeeld diabetes insipidus, syndroom met onjuiste ADH-secretie) 4 Nierfunctiestoornis 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld medicatie, drains) 4 Braken
Zorgresultaat Elektrolytenbalans 4 Serumelektrolytenbalans
Huiddefect
197
Huiddefect7 > Impaired Skin Integrity (1975, 1998)
Definitie Beschadigde epidermis en/of dermis
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Laesie van het huidoppervlak (epidermis) 4 Vernietiging van huidlagen (dermis) 4 Invasie in lichaamsstructuren (diepe ulceratie)
Zorgresultaat Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor maal functioneren
Etiologische of samenhangende factoren 4 Circulatiestoornis, stofwisselingsafwijking 4 Hyperthermie of hypothermie 4 Vochtigheidsgraad 4 Afwijkingen in huidturgor (elasticiteit)
7
Zie ook Decubitus.
9
198
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
4 Ongunstige voedingstoestand (bijvoorbeeld obesitas, uitmergeling) 4 Afwijking in pigmentatie 4 Ontwikkelingsfactoren; psychogene factoren
Risicogroepen 4 Fysieke immobilisatie 4 Verlies van sensibiliteit en/of motoriek (cerebrovasculair accident, ruggenmergletsel) 4 Bewusteloosheid 4 Obesitas 4 Sterke vermagering 4 Immunologische afwijking 4 Straling
9
Risico op huiddefect
199
9
Risico op huiddefect8 > Risk for Impaired Skin Integrity or Risk for Skin Breakdown (1975, 1998)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor ulceratie of excoriatie (ontvelling) van de huid. Gebruik een gestandaardiseerd meetin strument (bijvoorbeeld de Braden-schaal) voor de risicofactoren
Risicofactoren 4 Onvermogen om minstens eens per anderhalf à twee uur te verliggen of te verzitten (mobiliteitsbeperking; immobilisatie) 4 Plaatselijke roodheid van de huid (veranderde weefseldoor bloeding), in het bijzonder over benige uitsteeksels 4 Gemelde pijn of gevoeligheid plaatselijk, in het bijzonder over benige uitsteeksels (mogelijke beschadiging van dieper gelegen weefsels) 4 Aanwezigheid van schuifkrachten, druk (fixatiemiddelen, langdurige druk door gipsverbanden), wrijving 4 Voedingstekort (bijvoorbeeld tekort aan eiwitten of vitamine C) 4 Excreta/secreta op de huid 4 Benige uitsteeksels 4 Afwijkingen in de huidturgor (verandering in elasticiteit)
8
Zie ook Decubitus.
200
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
4 Verandering in sensibiliteit, cognitietekort (bijvoorbeeld verlaagd bewustzijn) 4 Stofwisselingsafwijking, anemie 4 Circulatiestoornis, oedeem, arteriosclerose 4 Psychogene factoren 4 Hoge vochtigheidsgraad, omgevingstemperatuur 4 Hypothermie of hyperthermie 4 Medicatie (resulterend in afbraak van cellen) 4 Afwijking in pigmentatie 4 Verminderd vetweefsel, benige uitsteeksels 4 Immunologische factoren 4 Chemische stoffen op de huid 4 Straling
Zorgresultaat Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch normaal functioneren
9
Decubitus (specificeer categorie)
201
9
Decubitus (specificeer categorie)9 > Pressure Ulcer
Definitie Beschadiging van de huid, in het bijzonder over benige uitsteek sels, samenhangend met langdurig zitten of liggen (specificeer graad)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Ulceratie (beschadiging van het huidoppervlak, vernietiging van de huid, in het bijzonder over benige uitsteeksels) en/of 4 Gemelde pijn, gevoeligheid of gevoelloosheid bij benige uit steeksels zonder zichtbare beschadiging van de huid (diepe decubitus)
Categorieën 4 Categorie I: Plaatselijke roodheid; intacte huid. (Niet- wegdrukbare roodheid bij een intacte huid. Merk op dat een reactieve hyperemie kan optreden gedurende een periode van één tot drie dagen zolang de druk de bloed toevoer belemmerde. Dit mag niet worden verward met graad-1-decubitus.)
9
Verwijs naar een arts indien klachten niet reageren op verpleegkundige maatregelen en indien decubitus verergert tot categorie III of IV.
202
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
4 Categorie II: Plaatselijke roodheid van de huid; geringe ulceratie. (Gedeeltelijk verlies van een laag van epidermis en/of dermis. Het ulcus is oppervlakkig en manifesteert zich klinisch als een schaafwond, blaar of ondiepe krater.) 4 Categorie III: Diepe, exsuderende ulceratie; geen necrose. (Aantasting van alle huidlagen, gepaard gaand met een beschadiging of necrose van onderhuids weefsel, maximaal tot de fascia. Het ulcus manifesteert zich klinisch als een diepe krater, al dan niet met aantasting van het omringende weefsel.) 4 Categorie IV: Diepe ulceratie; necrotisch gebied. Aantasting van alle huidlagen, met weefselnecrose of aantasting van spieren, botten en steunweefsels, en/of pezen of gewrichts kapsels. Merk op dat bij categorie IV decubitus ook onder mijning of tunneling kunnen optreden.
Zorgresultaat Weefselconditie: huid
9
4 Onbeschadigde huid die fysiologisch normaal functioneert
Etiologische of samenhangende factoren 4 Langdurige druk 4 Wrijving of schuifkrachten 4 Immobiliteit 4 Incontinentie 4 Ondervoeding (eiwitten, vitamine C) 4 Verlies van sensibiliteit en/of motoriek 4 Cognitietekort
Decubitus (specificeer categorie)
203
9
Risicogroepen 4 Hemiplegie, quadriplegie, hemiparese (bijvoorbeeld cerebro vasculair accident, dwarslaesie) 4 Orthopedische problemen met immobilisatie (bijvoorbeeld femurfractuur) 4 Bedrust (bijvoorbeeld intensive care)
204
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Weefseldefect (specificeer type) > Impaired Tissue Integrity (1986, 1998)
Definitie Beschadiging van slijmvlies, hoornvlies, huid of onderhuids weefsel (specificeer type weefsel en defect)
Bepalende kenmerken 4 Beschadigd of vernietigd weefsel (bijvoorbeeld hoornvlies, slijmvlies, huid, onderhuids)
Zorgresultaat
9
Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor maal functioneren
Etiologische of samenhangende factoren 4 Circulatiestoornis 4 Voedingsteveel of -tekort 4 Vochttekort of overvulling 4 Kennistekort 4 Mobiliteitstekort 4 Irriterende stoffen:
Weefseldefect (specificeer type)
205
5 chemisch (excreten, secreten, medicatie) 5 thermisch (extreem lage/hoge temperatuur) 5 mechanisch (druk, schuifkrachten, wrijving) 5 straling (waaronder radiotherapie)
9
206
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Risico op een allergische reactie > Risk for Allergy Response (2010)
Definitie Verhoogd risico op een buitensporige immuunreactie of reactie op stoffen
Risicofactoren10
9
4 Herhaalde blootstelling aan stoffen uit de omgeving 4 Voorgeschiedenis van een buitensporige immuunreactie op stoffen als: 5 chemische producten (bijvoorbeeld bleek, cosmetica) 5 voedingsmiddelen (bijvoorbeeld pinda’s, schelpdieren, paddenstoelen) 5 stoffen uit de omgeving (bijvoorbeeld schimmel, stof, pollen) 5 farmaceutische middelen (bijvoorbeeld penicilline) 5 insectenbeet (bijvoorbeeld bijensteek) 4 Huidschilfers (van dieren)
Zorgresultaat 4 Afwezigheid van een allergische reactie
10 Zie ook Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen, Allergische reactie op latex en Risico op allergische reactie op latex.
Allergische reactie op latex
207
9
Allergische reactie op latex > Latex Allergy Response (1998)
Definitie Een overgevoeligheidsreactie op producten van natuurlijk rubber
Bepalende kenmerken Type-I-overgevoeligheid 4 Onmiddellijke respons ( Risk for Latex Allergy Response (1998)
Definitie Verhoogd risico voor een overgevoeligheidsreactie op producten van natuurlijk rubber
Risicofactoren 4 Meerdere chirurgische ingrepen, vanaf de vroege jeugd (bij voorbeeld spina bifida) 4 Allergie voor bananen, avocado’s, tropische vruchten, kiwi’s, kastanjes 4 Beroepen met dagelijks blootstelling aan latex (bijvoorbeeld artsen, verpleegkundigen, tandheelkundigen) 4 Condities waarbij continue of intermitterend katheterisatie nodig is 4 Voorgeschiedenis van allergische reacties op latex (ballon nen, condooms, handschoenen) 4 Allergie voor kerststerren (poinsettia, Euphorbia pulcherrima) 4 Voorgeschiedenis van allergieën en astma
Zorgresultaat Weefselconditie: huid en slijmvliezen 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor maal functioneren
210
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Ineffectieve thermoregulatie > Ineffective Thermoregulation (1986)
Definitie Schommelingen in de lichaamstemperatuur tussen hypothermie en hyperthermie
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Schommelingen in de lichaamstemperatuur, onder en boven de normale waarden (zie bepalende kenmerken onder Hypothermie en Hyperthermie)
Zorgresultaat
9
Warmteregulering 4 Evenwicht tussen productie, toename en verlies van lichaamswarmte
Etiologische of samenhangende factoren 4 Schommelingen in de omgevingstemperatuur
Ineffectieve thermoregulatie
211
9
Risicogroepen 4 Trauma of ziekte met invloed op de centrale regulatie 4 Zeer jonge of hoge leeftijd (prematuriteit, immaturiteit, zeer oud)
212
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Hyperthermie > Hyperthermia (1986)
Definitie Lichaamstemperatuur boven normaalwaarden
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Stijging van de lichaamstemperatuur boven de normaalwaarden
Ondersteunende aanwijzingen
9
4 Warme, blozende huid 4 Warm aanvoelen van de huid 4 Verhoging van de ademhalingsfrequentie 4 Tachycardie 4 Insulten of convulsies (een gevolg van hyperthermie)
Zorgresultaat Warmteregulering 4 Evenwicht tussen productie, toename en ver lies van lichaamswarmte, leidend tot een normale lichaamstemperatuur
Hyperthermie
213
Etiologische of samenhangende factoren 4 Blootstelling aan een hete omgeving 4 Intensieve lichaamsbeweging 4 Geneesmiddelen/anesthesie 4 Ongeschikte kleding 4 Verhoogde stofwisseling 4 Ziekte of trauma 4 Dehydratie 4 Onvermogen tot of verminderd transpireren
9
214
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Hypothermie > Hypothermia (1986, 1988)
Definitie Lichaamstemperatuur beneden normaalwaarden
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Lichaamstemperatuur beneden normaalwaarden
Ondersteunende aanwijzingen
9
4 Rillen (licht) 4 Koele huid; bleekheid (matige); kippenvel 4 Vertraagde capillaire refill 4 Tachycardie; cyanotische nagelbedden 4 Hypertensie
Zorgresultaat Warmteregulering 4 Evenwicht tussen productie, toename en ver lies van lichaamswarmte, leidend tot een normale lichaamstemperatuur
Hypothermie
215
Etiologische of samenhangende factoren Blootstelling aan koele of koude omgeving Ziekte of trauma Onvermogen of verminderd vermogen tot rillen Ondervoeding, vertraagde stofwisseling, inactiviteit, ouderdom 4 Vasodilatatie, verdamping via de huid in koele omgeving 4 Beschadigde hypothalamus 4 4 4 4
9
216
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Risico op instabiele lichaamstemperatuur11 > Risk for Imbalanced Body Temperature (1986, 2000)
Definitie Verhoogd risico de lichaamstemperatuur niet binnen de nor maalwaarden te kunnen houden
Risicofactoren
9
4 Ziekte of trauma met invloed op de temperatuurregulatie 4 Verandering van stofwisseling 4 Dehydratie 4 Zeer jonge of hoge leeftijd 4 Sedatie, anesthesie 4 Geneesmiddelen die vasoconstrictie of vasodilatatie veroorzaken 4 Blootstelling aan koude/koele of warme/hete omgeving 4 Inactiviteit of extreme inspanning 4 Ongeschikte kleding voor de omgevingstemperatuur 4 Zeer hoog of laag lichaamsgewicht
11 Zie ook Ineffectieve thermoregulatie.
Risico op instabiele lichaamstemperatuur
217
Zorgresultaat Warmteregulering 4 Evenwicht tussen productie, toename en verlies van lichaamswarmte, leidend tot een normale lichaamstemperatuur
Warmteregulering: pasgeborene 4 Evenwicht tussen productie, toename en verlies van lichaamswarmte gedurende de eerste 28 levensdagen
9
218
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Risico op verstoorde leverfunctie > Risk for Impaired Liver Function (2007)
Definitie Verhoogd risico dat de leverfunctie dermate verstoord is dat de gezondheid erdoor achteruitgaat
Risicofactoren 4 4 4 4
9
Levertoxische medicatie (bijvoorbeeld paracetamol, statines) Hiv en bijkomende infectie Middelenmisbruik (bijvoorbeeld alcohol, cocaïne) Virusinfectie (bijvoorbeeld hepatitis A, hepatitis B, hepatitis C, Epstein-Barr-virus)
Zorgresultaat 4 Functionele leverstofwisselingsprocessen
Risico op instabiele bloedglucosewaarden
219
9
Risico op instabiele bloedglucosewaarden > Risk for Unstable Blood Glucose (2007)
Definitie Risico dat de concentratie glucose (suiker) in het bloed buiten de normaalwaarden varieert
Risicofactoren 4 Gebrek aan behandelvoorschriften voor diabetes (bijvoor beeld stappenplan) 4 Niet opvolgen van de behandelvoorschriften voor diabetes (bijvoorbeeld stappenplan) 4 Kennistekort aangaande de behandeling van diabetes (bijvoorbeeld geen stappenplan) 4 Voedingspatroon 4 Onvoldoende bewaken van de bloedglucosewaarden 4 Afstemming van medicatie 4 Geen acceptatie van de diagnose 4 Ontwikkelingsniveau 4 Mentale gezondheidstoestand 4 Fysiek activiteitsniveau 4 Fysieke gezondheidstoestand 4 Zwangerschap
220
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
4 Snelle groeiperioden 4 Stress 4 Gewichtstoename of gewichtsverlies
Zorgresultaat Bloedsuikerconcentratie 4 Glucoseconcentraties blijven binnen de referentiewaarden
9
Notities
Notities
221
9
222
Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon
Notities
9
223
Uitscheidingspatroon
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_10
10
224
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Obstipatie > Constipation (1975, 1998)
Definitie Afname van de normale frequentie van de ontlasting, gepaard gaand met moeilijke of onvolledige stoelgang en/of uitzonderlijk droge, harde ontlasting
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Defecatiepatroon: verlaagde frequentie of verminderde hoeveelheid 4 Droge, harde, gevormde ontlasting of zich niet van feces kunnen ontdoen 4 Aangeven een gevoel van een vol rectum te hebben of druk in het rectum te ervaren
10
Ondersteunende aanwijzingen 4 Persen bij stoelgang 4 Pijnlijke stoelgang 4 Gevoelig pijnlijke buik met of zonder palpabele drukweer stand; buikpijn 4 Opgezette buik; palpabele massa in het rectum; palpabele massa in de buik 4 Toegenomen druk in de buik 4 Doffe klank bij het bekloppen van de buik; hoorbare darmgeluiden (borborygmus); hyperactief of hypoactief darmgeluid 4 Ernstige flatulentie
Obstipatie
225
10
4 Aanwezigheid van zachte, pasteuze ontlasting in de endeldarm 4 Anorexia, hoofdpijn, maag- en darmklachten, algehele vermoeidheid 4 Misselijkheid, braken 4 Helder rood bloed bij de ontlasting 4 Zwarte of teerachtige ontlasting 4 Bij ouderen (extra kenmerken) 4 Verandering in de psychische toestand 4 Incontinentie voor urine 4 Onverklaarbare valincidenten 4 Verhoogde lichaamstemperatuur
Zorgresultaat Defecatie 4 Vorming van ontlasting en de stoelgang
Etiologische of samenhangende factoren Functioneel 4 Gewoonte de drang om te defeceren te ontkennen/negeren 4 Inadequate toiletgang (bijvoorbeeld wel of niet op tijd zijn, lichaamshouding bij stoelgang, privacy; onregelmatige stoelganggewoonten) 4 Onvoldoende lichaamsbeweging 4 Zwakke buikspieren
Psychische factoren 4 Depressiviteit 4 Emotionele stress 4 Mentale verwardheid
226
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Mechanisch 4 Obesitas 4 Aambeien
Risicogroepen Farmacologisch 4 Overdosis laxantia 4 Lipidenverlagende middelen 4 Calciumcarbonaat; aluminiumhoudende zuurbindende middelen 4 Niet-steroïde ontstekingsremmers 4 Opiaten, sedativa, antidepressiva, fenothiazinen 4 Anticholinergica; bismutzouten 4 Diuretica, sympathicusstimulerende middelen, calciumanta gonisten
Mechanisch
10
4 Rectaal abces of rectale zweer; anale fissuren; tumoren; anale strictuur 4 Zwangerschap 4 Megacolon (ziekte van Hirschsprung) 4 Elektrolytenstoornis 4 Rectale prolaps 4 Prostaatvergroting 4 Neurologische stoornis 4 Rectokèle 4 Postoperatieve obstructie
Subjectief ervaren obstipatie
227
10
Subjectief ervaren obstipatie > Perceived Constipation (1988)
Definitie Zelfdiagnose van obstipatie, met misbruik van laxantia, klysma’s en/of zetpillen ten behoeve van een dagelijkse ontlasting
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verwachting van dagelijkse ontlasting, leidend tot overdose ring van laxantia, klysma’s en/of zetpillen 4 Verwachting dat stoelgang elke dag op hetzelfde tijdstip plaatsvindt
Zorgresultaat Gezondheidsopvattingen 4 Persoonlijke opvattingen over de gezondheid van de darmen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Cultureel bepaalde of gezinsopvattingen over gezondheid 4 Gebrekkige inschatting 4 Verstoorde denkprocessen
228
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Periodieke obstipatie > Intermittent Constipation Pattern
Definitie Episoden met geen of alleen harde, droge ontlasting, die niet samenhangen met een pathologische toestand
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding of observatie van minstens twee à drie episoden per maand met geen of alleen harde, droge ontlasting 4 Persen bij de stoelgang
Ondersteunende aanwijzingen
10
4 Pijnlijke stoelgang 4 Melding van het gevoel een volle buik of vol rectum te hebben; opgezette buik; rugpijn 4 Melding van een gevoel van druk in het rectum 4 Gebruik van laxantia 4 Hoofdpijn 4 Verminderde eetlust 4 Buikpijn, buikkrampen 4 Palpabele massa 4 Misselijkheid
Periodieke obstipatie
229
10
Zorgresultaat Defecatie 4 Regelmaat in de vorming van ontlasting en de stoelgang
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4
Vezelarme voeding Geringe vochtinname Ontbreken van routine (tijdstip) Verminderd activiteitsniveau Routinematig gebruik van klysma’s, laxantia
Risicogroepen 4 Aambeien 4 Zuurbindende middelen 4 Voorgeschreven bedrust
230
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Risico op obstipatie > Risk for Constipation (1998)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een afname van de nor male frequentie van de ontlasting gepaard gaand met moei lijke of onvolledige stoelgang en/of uitzonderlijk harde, droge ontlasting
Risicofactoren Voeding 4 Dehydratie, onvoldoende vezelinname, slechte eetgewoon ten, verandering in voedsel- en/of eetgewoonten 4 Verminderde peristaltiek van het maag-darmkanaal 4 Gebitsproblemen of onvoldoende mondhygiëne 4 Onvoldoende vochtinname
10
Functioneel 4 Onvoldoende lichaamsbeweging 4 Onregelmatige stoelganggewoonten (bijvoorbeeld wel of niet op tijd zijn) 4 Verandering van gebruikelijke lichaamshouding bij stoelgang 4 Geen privacy 4 Zwakke buikspieren 4 Gewoonte de drang om te defeceren te ontkennen/negeren 4 Recente omgevingsveranderingen die invloed op gewoonten hebben
Risico op obstipatie
231
10
Psychische factoren 4 Depressie 4 Emotionele stress 4 Mentale verwardheid 4 Aluminiumhoudende zuurbindende middelen 4 Anticholinergica 4 Anticonvulsiva 4 Antidepressiva 4 Lipidenverlagende middelen 4 Bismutzouten 4 Calciumantagonisten 4 Diuretica, overmatig laxantiagebruik 4 Niet-steroïde ontstekingsremmers 4 Opiaten, sedativa 4 Fenothiazinen, sympathicusstimulerende middelen
Mechanisch 4 Obesitas, zwangerschap, postoperatieve obstructie 4 Prostaatvergroting 4 Rectale prolaps, rectokèle 4 Rectale of anale strictuur/fissuren/prolaps, rectaal of anaal abces 4 Cerebrovasculair accident 4 Elektrolytenstoornis 4 Aambeien, megacolon (ziekte van Hirschsprung)
Zorgresultaat Defecatie 4 Regelmaat in de vorming van ontlasting en de stoelgang
232
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Diarree > Diarrhea (1975, 1998)
Definitie Uitscheiding van losse, ongevormde ontlasting
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Ten minste drie vloeibare, losse ontlastingen per dag
Ondersteunende aanwijzingen 4 Overmatig darmgeluid 4 Aandrang 4 Buikpijn 4 Kramp
10
Zorgresultaat Defecatie 4 Regelmaat in de vorming van ontlasting en de stoelgang
Etiologische of samenhangende factoren 4 Misbruik van laxantia 4 Sondevoeding
Diarree
233
4 Reizen (micro-organismen in voedsel en water) 4 Alcoholmisbruik 4 Hoge mate van stress of angst
Risicogroepen 4 Infecties (parasieten, gifstoffen) 4 Geneesmiddelen 4 Ontsteking, irritatie 4 Contaminanten 4 Straling 4 Onvoldoende resorptie
10
234
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Incontinentie voor feces > Bowel Incontinence (1975, 1998)
Definitie Verandering van het defecatiepatroon, gekenmerkt door een onwillekeurige uitscheiding van ontlasting
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onwillekeurige uitscheiding van ontlasting
Ondersteunende aanwijzingen Aangeven de stoelgang niet te kunnen uitstellen Geen acht slaan op aandrang tot ontlasting Onvermogen om de aandrang tot defeceren te herkennen Aangeven niet te kunnen waarnemen dat rectum vol is Herkennen dat rectum vol is maar aangeven de gevormde ontlasting niet te kunnen uitscheiden 4 Constant langzaam lekken van zachte ontlasting 4 Fecesgeur 4 Sporen van ontlasting in kleding of beddengoed 4 Rode huid rond de anus 4 Aandrang 4 4 4 4 4
10
Incontinentie voor feces
235
10
Zorgresultaat Continentie voor feces 4 Controle over de uitscheiding van ontlasting uit de darmen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Omgevingsfactoren (bijvoorbeeld een ontoegankelijk toilet) 4 Cognitietekort 4 Afwijkend hoge ingewandsdruk (door gassen) 4 Misbruik van laxantia; voedingsgewoonten 4 Immobiliteit; algehele achteruitgang van de spierspanning (bijvoorbeeld buik, perineum, rectumsluitspier) 4 Fecale impactie 4 Onvolledige lediging van de darmen
Risicogroepen 4 Chronische diarree 4 Afwijking van de rectumsfincter 4 Colorectale laesies 4 Verstoorde reservoircapaciteit (darmen) 4 Geneesmiddelen 4 Beschadiging van de hogere/lagere motorische zenuwen
236
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek1 > Dysfunctional Gastro-intestinal Motility (2008)
Definitie Toegenomen, verminderde, ineffectieve of afwezige motiliteit van het gastro-intestinale systeem
Bepalende kenmerken
10
4 Geen flatus 4 Buikkrampen 4 Opgezette buik 4 Buikpijn 4 Versnelde maaglediging 4 Galkleurig maagresidu 4 Verandering van darmgeluiden (bijvoorbeeld afwezig, verminderd, toegenomen) 4 Diarree 4 Droge ontlasting 4 Moeizame ontlasting 4 Harde ontlasting 4 Toegenomen maagresidu 4 Misselijkheid/braken 4 Oprisping van voedsel
1
Verwijs bij deze diagnose naar een arts.
Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek
237
10
Zorgresultaat Gastro-intestinaal systeem 4 Aanwezigheid van peristaltiek in het gastro-intestinale systeem
Etiologische of samenhangende factoren 4 Angst 4 Enterale voeding 4 Voedselintolerantie (bijvoorbeeld gluten, lactose) 4 Immobiliteit 4 Inname van besmette producten (bijvoorbeeld in voedsel, water) 4 Ondervoeding 4 Farmaceutica (bijvoorbeeld verdovende middelen/opiaten, laxantia, antibiotica, anesthesie) 4 Sedentaire levensstijl
Risicogroepen 4 Hoge leeftijd 4 Prematuriteit 4 Operatie
238
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
isico op disfunctionele gastro-intestinale R peristaltiek > Risk for Dysfunctional Gastro-intestinal Motility (2008)
Definitie Verhoogd risico op een toegenomen, verminderde, ineffectieve of afwezige motiliteit van het gastro-intestinale systeem
Risicofactoren
10
4 Angst 4 Stress 4 Onhygiënische bereiding van voedsel 4 Verandering van voedsel 4 Verandering van water 4 Voedselintolerantie (bijvoorbeeld gluten, lactose) 4 Gastro-oesofageale refluxziekte 4 Sedentaire levensstijl 4 Immobiliteit 4 Infectie (bijvoorbeeld bacterieel, parasitair, viraal) 4 Farmaceutica (bijvoorbeeld antibiotica, laxantia, verdovende middelen/opiaten, protonpompremmers) 4 Prematuriteit 4 Buikoperatie
Risico op disfunctionele …
239
4 Ouder worden 4 Afgenomen bloedsomloop in het maag-darmkanaal 4 Diabetes mellitus
Zorgresultaat Gastro-intestinaal systeem 4 Aanwezigheid van peristaltiek in het gastro-intestinale systeem
10
240
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Verstoorde urine-uitscheiding > Impaired Urinary Elimination (1973)
Definitie Onwillekeurig urineverlies met redelijk voorspelbare tussenpo zen, wanneer een bepaald blaasvolume is bereikt
Bepalende kenmerken 4 Incontinentie 4 Aandrang 4 Nycturie 4 Druppelsgewijs urineren 4 Frequent urineren 4 Dysurie 4 Urineretentie
10
Etiologische of samenhangende factoren 4 Urineweginfectie 4 Anatomische obstructie 4 Multicausaliteit 4 Sensomotorische stoornis
Zorgresultaat Uitscheiding via de urine 4 Voorspelbare uitscheiding van urine
Functionele urine-incontinentie
241
10
Functionele urine-incontinentie > Functional Urinary Incontinence (1986, 1998)
Definitie Onvermogen van een gewoonlijk continent persoon om op tijd het toilet te bereiken en onopzettelijk urineverlies te voorkomen
Bepalende kenmerken 4 Aangeven urine te verliezen vóór het bereiken van het toilet 4 Langere tijd nodig om het toilet te bereiken dan de duur tussen het voelen van 4 de aandrang en het ongecontroleerd urineren (urineverlies voor het bereiken van het toilet) 4 Mogelijk alleen incontinent in de vroege ochtend 4 Vermogen de blaas volledig te ledigen
Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
Etiologische of samenhangende factoren 4 Neuromusculaire beperkingen 4 Verstoord gezichtsvermogen
242
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
4 Cognitietekort 4 Psychische factoren 4 Omgevingsfactoren 4 Verzwakte ondersteunende bekkenstructuur
10
Overloop-urine-incontinentie
243
10
Overloop-urine-incontinentie > Overflow Urinary Incontinence (2007)
Definitie Onwillekeurig urineverlies samenhangend met overrekking van de blaas
Bepalende kenmerken 4 Overrekking van de blaas 4 Hoog residuaal volume na mictie 4 Nycturie 4 Geobserveerd onwillekeurig urineverlies van kleine beetjes urine 4 Aangeven onwillekeurig kleine hoeveelheden urine uit te scheiden
Etiologische of samenhangende factoren 4 Obstructie van de blaasuitgang 4 Detrusor-externe-sfincterdyssynergie 4 Hypocontractiliteit van de blaasspier 4 Fecesimpactie 4 Ernstige bekkenprolaps 4 Bijwerking van anticholinergica
244
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
4 Bijwerking van calciumkanaalblokkers 4 Bijwerking van decongestiva 4 Obstructie van de urethra
Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
10
Reflex-urine-incontinentie
245
10
Reflex-urine-incontinentie > Reflex Urinary Incontinence (1986, 1998)
Definitie Onwillekeurig urineverlies met redelijk voorspelbare tussenpo zen, wanneer een bepaald blaasvolume is bereikt
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Voorspelbaar patroon van onwillekeurige blaaslediging 4 Geen gewaarwording van een volle blaas of de aandrang tot blaaslediging 4 Onvermogen om willekeurig het urineren op te houden of te beginnen
Ondersteunende aanwijzingen 4 Gevoel van aandrang zonder het vermogen om willekeurig de blaascontractie tegen te houden 4 Gewaarwordingen die samengaan met een volle blaas (bij voorbeeld zweten, onrust en een onbehaaglijk gevoel in de buik) 4 Onvolledige lediging bij een laesie boven het sacraal mictiecentrum 4 Volledige lediging bij een laesie boven het pontien mictie centrum
246
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (blaasbeheersing)
Risicogroepen 4 Neurologische stoornis boven het niveau van het sacraal mictiecentrum of het pontien mictiecentrum (bijvoorbeeld myelomeningokèle)
10
Stress-urine-incontinentie
247
10
Stress-urine-incontinentie > Stress Urinary Incontinence (1986)
Definitie Onwillekeurig urineverlies van minder dan 50 milliliter (ml) bij een verhoogde druk in de buik
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemeld of geobserveerd verlies van druppels urine bij verhoogde druk in de buik (niezen, hoesten, opstaan uit lage stoel, lachen)
Ondersteunende aanwijzingen 4 Melding van mictiedrang 4 Frequent urineren (vaker dan om de twee uur)
Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
248
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Zwakke bekkenbodemspieren en slap steunweefsel 4 Overrekking van de blaas tussen blaasledigingen 4 Hoge intra-abdominale druk (bijvoorbeeld obesitas)
Risicogroepen 4 Hoge intra-abdominale druk (bijvoorbeeld zwangerschap) 4 Insufficiëntie van het blaassluitmechanisme 4 Leeftijdgerelateerde veranderingen in bekkenbodemspieren en steunweefsels met het ouder worden 4 Zwakke bekkenbodemspieren en slap steunweefsel
10
Urge-urine-incontinentie
249
10
Urge-urine-incontinentie > Urge Urinary Incontinence (1986)
Definitie Onwillekeurig urineverlies kort na een sterke mictiedrang
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen op tijd het toilet te bereiken met verlies van urine 4 Drang tot urineren (mictiedrang) niet kunnen ophouden of onderdrukken
Ondersteunende aanwijzingen 4 4 4 4
Frequentie (vaker dan om de twee uur urineren) Blaascontractie of -spasme Nycturie (vaker dan twee keer per nacht) Lozing van kleine hoeveelheden (minder dan 10 ml) of juist grote hoeveelheden (meer dan 550 ml)
Zorgresultaat 4 Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
250
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4
Alcohol, cafeïne Verhoging van de vochtinname Verhoging van de urineconcentratie Overrekking van de blaas
Risicogroepen 4 Spasme van de blaas (irritatie van de rekreceptoren van de blaas, bijvoorbeeld blaasinfectie) 4 Verminderde blaascapaciteit (bijvoorbeeld voorgeschiedenis van adnexitis (pelvic inflammatory disease), buikoperaties, verblijfskatheter)
10
Risico op urge-urine-incontinentie
251
10
Risico op urge-urine-incontinentie > Risk for Urge Urinary Incontinence (1998)
Definitie Verhoogd risico op onwillekeurig urineverlies bij een plotse linge, sterke aandrang tot urineren
Risicofactoren 4 Ineffectieve gewoonten met betrekking tot de toiletgang 4 Effecten van medicijnen (en ook cafeïne, alcohol) 4 Hyperreflexie van de blaasspier ten gevolge van blaasontsteking 4 Instabiliteit van de blaasspier met verminderde contractiliteit 4 Onwillekeurige ontspanning van de sluitspier 4 Geringe blaascapaciteit 4 Ontsteking van de urethra 4 Tumoren, nierstenen 4 Stoornissen van het centrale zenuwstelsel boven het pontien mictiecentrum
Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
252
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Volledige urine-incontinentie > Total Urinary Incontinence (1986)
Definitie Aanhoudend onvoorspelbaar urineverlies
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Aanhoudend onvoorspelbaar urineverlies zonder rekking van de blaas of onbeheersbare blaascontracties/spasmen 4 Geen vullings- en passagegevoel 4 Geen besef van de incontinentie
Ondersteunende aanwijzingen 4 Nycturie 4 Niet-succesvolle behandeling van de incontinentie
10
Zorgresultaat Continentie voor urine 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectieve behandeling van incontinentie
Volledige urine-incontinentie
253
10
Risicogroepen 4 Neuropathie, bijvoorbeeld door trauma (waardoor geen informatie over vullingsgraad kan worden doorgegeven naar de hersenen) 4 Neurologische functiestoornissen (waardoor op onvoorspel bare momenten mictie plaatsvindt) 4 Onwillekeurige contracties van de blaasspier (ten gevolge van operatie)
254
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Urineretentie2 > Urinary Retention (1986)
Definitie Incomplete blaaslediging
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Overrekking van de blaas 4 Frequent urineren van kleine hoeveelheden, of geen urine-uitscheiding 4 Urineresidu (100 ml of meer)
Ondersteunende aanwijzingen
10
4 Overloopincontinentie 4 Aangeven van het gevoel een volle blaas te hebben 4 Druppelen 4 Dysurie
Zorgresultaat Blaasfunctie 4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
2
Verwijs bij deze diagnose naar een arts, tenzij de diagnose kan worden toegeschreven aan het onvoldoende tijd nemen om de blaas te ledigen bij het urineren.
Urineretentie
255
Etiologische of samenhangende factoren 4 Hoge druk in de urethra (door zwakke blaasspier) 4 Obstructie van urine
Risicogroepen 4 Remming van de reflexboog 4 Sterke sfincter
10
256
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
ereidheid tot verbetering van de B urine-uitscheiding > Readiness for Enhanced Urinary Elimination (2002)
Definitie Patroon van functioneren van de urinelozing dat volstaat voor de uitscheidingsbehoefte en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken Uiting van bereidheid de urine-uitscheiding te verbeteren Urine strogeel van kleur en reukloos Soortelijk gewicht binnen normale waarden Hoeveelheid urinelozing binnen normaalwaarden met inachtneming van leeftijd/andere factoren 4 Aannemen van goede houding voor het ledigen van de blaas 4 Voldoende vochtinname voor de dagelijkse behoefte 4 4 4 4
10
Zorgresultaat Uitscheiding via de urine 4 Verzameling en uitscheiding van urine met voorspelbare tussenpozen
Notities
Notities
257
10
258
Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon
Notities
10
259
Activiteitenpatroon
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_11
11
260
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Activiteitsvermogen, verminderd1 (specificeer niveau) > Activity Intolerance (1982)
Definitie Abnormale reactie op de energievergende lichaamsbewegingen bij de gewenste of vereiste algemene dagelijkse levensverrichtingen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding van dyspneu of kortademigheid 4 Geobserveerde ademhalingsproblemen bij inspanning 4 Melding van vermoeidheid (beoordelen in de context van andere aanwijzingen) 4 Verandering in hartfrequentie (in het bijzonder bij hart- of longproblemen) 4 Spierzwakte, gevoeligheid, pijn (in het bijzonder bij neurolo gische problemen of problemen met het steun- en bewe gingsapparaat)
11 1
Er zijn op dit gebied verscheidene verpleegkundige onderzoeken verricht, maar deze hebben voor een aantal indicatoren geen consistente resultaten opgeleverd. Voorzichtigheid is geboden en de activiteit dient te worden beëindigd indien een verminderd activiteitsvermogen wordt vermoed.
Activiteitsvermogen, verminderd …
261
11
En/of na inspanning: 4 geen normalisatie van de hartfrequentie (naar uitgangs waarde) binnen ongeveer drie minuten na beëindiging van de activiteit
Onmiddellijke aandacht en beoordeling vereist 4 Aangeven gevoeligheid/pijn op de borst te ervaren bij inspanning (specificeer inspanningsniveau) 4 Aritmie bij inspanning (specificeer inspanningsniveau) 4 Stijging van diastolische druk met 15 mmHg of meer bij inspanning 4 Met ECG aangetoonde symptomen van ischemie bij inspan ning (specificeer inspanningsniveau) 4 Geen tensiestijging bij inspanning 4 Dyspneu in rusttoestand (tenzij dit de uitgangssituatie is)
Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: loopt in normaal tempo een normale afstand op een vlakke ondergrond en beklimt één of meer trappen, maar heeft dan meer last van kortademigheid dan normaal 4 Niveau 2: loopt 150 meter op vlakke ondergrond en beklimt een trap, langzaam maar zonder te stoppen 4 Niveau 3: loopt niet meer dan 15 meter op een vlakke ondergrond zonder te stoppen en is niet in staat één trap te beklimmen zonder te stoppen 4 Niveau 4: is kortademig en moe in rusttoestand
Zorgresultaat Activiteitsvermogen 4 Lichamelijke reactie op dagelijkse handelingen die qua lichaamsbeweging veel energie vergen, specificeer het te bereiken niveau
262
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Algehele zwakte 4 Sedentaire levensstijl
Risicogroepen 4 Verstoorde balans tussen zuurstoftoevoer en behoefte (bij voorbeeld bij hart- en vaatziekten, longaandoeningen of veranderingen ten gevolge van veroudering) 4 Toename in activiteitsniveau (bijvoorbeeld bij hartrevalidatie of andere vorm van revalidatie) 4 Langdurige bedrust of immobiliteit; verzwakte conditie
11
Risico op verminderd activiteitsvermogen
263
11
Risico op verminderd activiteitsvermogen > Risk for Activity Intolerance (1982)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een abnormale reactie op energievergende lichaamsbewegingen
Risicofactoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Deconditionering (langdurige bedrust, inactiviteit) Aangetoonde ademhalingsproblemen Aangetoonde hartproblemen Voorgeschiedenis van verminderd activiteitsvermogen Aangetoonde circulatieproblemen Deelname aan revalidatieprogramma Wens of noodzaak tot toename van het activiteitsniveau Onervarenheid met de activiteit Algehele zwakte (chronische ziekte)
Zorgresultaat Activiteitsvermogen 4 Lichamelijke reactie op dagelijkse handelingen die qua lichaamsbeweging veel energie vergen
264
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Sedentaire levensstijl > Sedentary Lifestyle (2004)
Definitie Een door patiënt omschreven manier van leven die gekenmerkt wordt door weinig lichamelijke activiteit
Bepalende kenmerken 4 Keuze voor dagelijkse activiteiten zonder lichamelijke inspanning 4 Tekenen van lichamelijke deconditionering 4 Vermelding voorkeur te hebben voor activiteiten met weinig lichamelijke inspanning
Zorgresultaat Actieve leefstijl 4 Dertig minuten per dag lichamelijke activiteit/sporten
11
Sedentaire levensstijl
265
11
Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (gunstige effecten van lichaamsbeweging voor de gezondheid) 4 Gebrek aan training om voldoende lichaamsbeweging te verkrijgen 4 Gebrek aan mogelijkheden (bijvoorbeeld geen tijd, geld, gezelschap, faciliteiten) 4 Gebrek aan motivatie/interesse
266
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Vermoeidheid > Fatigue (1988, 1998)
Definitie Allesoverheersend en aanhoudend gevoel van uitputting en ver minderd vermogen tot lichamelijke en geestelijke inspanning op het gebruikelijke niveau
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Aangeven continu een allesoverheersend energietekort te hebben 4 Onvermogen om gebruikelijke activiteiten te verrichten (lichaamsbeweging, verplichtingen; afname prestaties op werkvloer)
Ondersteunende aanwijzingen
11
4 Toenemende behoefte aan rust; onvermogen het energieni veau te herstellen, zelfs na slapen 4 Slaperigheid, vermoeidheid, lusteloosheid 4 Prikkelbaarheid 4 Toename van lichamelijke klachten 4 Verminderd concentratievermogen 4 Verminderd libido 4 Desinteresse in de omgeving 4 Schuldgevoelens vanwege niet nakomen van verantwoorde lijkheden
Vermoeidheid
267
11
Zorgresultaat Activiteitsvermogen 4 Afwezigheid van vermoeidheid bij energievergende dage lijkse verrichtingen
Etiologische en samenhangende factoren 4 Lichamelijke factoren 4 Slaaptekort 4 Verhoogde lichamelijke inspanning 4 Stress 4 Angst 4 Depressie 4 Saaie leefstijl
Situationele factoren 4 Negatieve levensgebeurtenissen 4 Beroep of werk
Omgevingsfactoren 4 Licht, rumoer tijdens slaap 4 Vocht 4 Temperatuur
Risicogroepen 4 Anemie 4 Ziektetoestand 4 Zwangerschap
268
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Gebrek aan ontspanning > Deficient Diversional Activity (1980)
Definitie Verminderde deelname in recreatieve of vrijetijdsactiviteiten
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Wens iets te doen, zoals lezen 4 Melding van verveling of dutten overdag
Ondersteunende aanwijzingen 4 Aangeven dat de gebruikelijke hobby’s niet in de huidige setting kunnen worden beoefend
Zorgresultaat Vrijetijdsbesteding
11
4 Ondernemen van ontspannende, interessante en leuke acti viteiten ter bevordering van het welzijn
Etiologische of samenhangende factoren 4 Langdurige apathie door hospitalisatie 4 Gebrek aan ontspannende activiteiten in de omgeving
Gebrek aan ontspanning
Risicogroepen 4 Frequente langdurige behandelingen 4 Langdurige ziekte 4 Zware belasting door werk of gezin
269
11
270
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Mobiliteitstekort, lichamelijk (specificeer niveau) > Impaired Physical Mobility (1973, 1998)
Definitie Beperking van het zelfstandig doelgericht bewegen in de omgeving
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen om zich doelgericht binnen de fysieke omge ving te kunnen voortbewegen 4 Instabiele lichaamshouding bij het uitvoeren van routinema tige activiteiten 4 Verminderde spiercontrole, spierkracht of spiermassa
Ondersteunende aanwijzingen
11
4 Veranderde manier van lopen (bijvoorbeeld langzamer lopen, problemen met op gang komen, kleine stapjes maken, met de voeten schuiven, zwalken) 4 Terughoudendheid om te gaan bewegen, bijvoorbeeld uit vrees of door weinig vertrouwen in eigen kunnen 4 Compensatiegedrag, bijvoorbeeld door te fixeren op lichaamsbeweging, meer te letten op het activiteitsvermogen van anderen, te veel controle te willen, zich te richten op het activiteitenniveau van vóór de ziekte of de beperking
Mobiliteitstekort, lichamelijk …
271
11
Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en kan niet zelfstandig activiteiten ondernemen
Zorgresultaat Mobiliteit 4 Vermogen zich doelgericht in de eigen omgeving voort te bewegen, met of zonder hulpmiddelen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd activiteitsvermogen (bijvoorbeeld kortademig bij bewegen; beperkt uithoudingsvermogen door cardiovas culaire problemen) 4 Stijfheid van gewrichten of contracturen (beperkte bewegingsuitslag) 4 Pijn, ongemak 4 Aandoening van het bewegingsapparaat (bijvoorbeeld ver lies van integriteit van botweefsel) 4 Neuromusculaire stoornis (bijvoorbeeld beperking van de fijne motoriek; van de grove motoriek; ongecoördineerde of hortende bewegingen; tremor bij inspanning) 4 Waarnemings- of cognitietekort (bijvoorbeeld verhoogde reactietijd) 4 Depressieve stemming of angstgevoelens
272
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
4 Sedentaire levensstijl, inactiviteit, deconditionering 4 BMI >75e percentiel voor de leeftijd 4 Voorgeschreven bewegingsbeperkingen (bijvoorbeeld fysieke of medicamenteuze immobilisatie, voorgeschreven bedrust, gebruik van hulpmiddel dat bewegingsvrijheid beperkt, immobilisatie in verband met behandeling)
11
Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau)
273
11
Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau) > Impaired Bed Mobility (1998)
Definitie Beperking in het vermogen zelfstandig te bewegen van de ene naar een andere houding in bed
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Beperkt vermogen om op de andere zij te gaan liggen 4 Beperkt vermogen om rugligging en zitten af te wisselen 4 Beperkt vermogen om te ‘verschuiven’ of in bed van houding te veranderen 4 Beperkt vermogen om rugligging met buikligging af te wisselen 4 Beperkt vermogen om rugligging en zithouding met gestrekte benen af te wisselen
Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig
274
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Zorgresultaat Positionering: zelfstandig 4 Vermogen om zelfstandig van lichaamshouding te verande ren, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)
Etiologische of samenhangende factoren 4 Coma, sederende middelen 4 Ernstige zwakte/deconditionering 4 Ernstige obesitas 4 Pijn 4 Beperkingen van de omgeving (grootte of soort bed, behandelapparatuur, fixatiemiddelen) 4 Kennistekort (draaien, enzovoort)
Risicogroepen 4 Verlamming 4 Aandoening van het bewegingsapparaat 4 Neuromusculaire stoornis 4 Cognitietekort
11
Beperkt vermogen tot verplaatsing …
275
11
eperkt vermogen tot verplaatsing B (specificeer niveau) > Impaired Transfer Ability (1998)
Definitie Beperking in het vermogen het eigen lichaam zelfstandig te ver plaatsen tussen twee nabijgelegen oppervlakken
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit bed naar stoel en andersom 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen van of naar het toilet of een postoel 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen in of uit een bad of douche 4 Beperkt vermogen zich te verplaatsen tussen twee opper vlakken met verschillende hoogte 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit stoel naar auto of andersom 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit stoel naar vloer of andersom 4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit staande houding naar vloer of andersom
276
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig
Zorgresultaat Verplaatsingsvermogen 4 Vermogen om zelf de positie van het lichaam te veranderen, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)
Etiologische of samenhangende factoren
11
4 Lichte cognitieve stoornis 4 Deconditionering 4 Kennistekort 4 Beperkende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld hoogte van bed, onvoldoende ruimte, soort rolstoel, behandelapparatuur, fixatie) 4 Verstoord gezichtsvermogen 4 Onvoldoende spierkracht 4 Pijn
Beperkt vermogen tot verplaatsing …
Risicogroepen 4 Verlamming 4 Verlies van de perifere sensatie 4 Ernstige zwakte 4 Ernstige obesitas
277
11
278
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Mobiliteitstekort, rolstoel > Impaired Wheelchair Mobility (1998)
Definitie Beperking in het vermogen tot zelfstandig rolstoelgebruik in de omgeving
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen
11
Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Beperkt vermogen om een handmatige rolstoel op een vlakke of ongelijke ondergrond te bedienen 4 Beperkt vermogen om handmatige rolstoel te bedienen op een stijgende of dalende helling 4 Beperkt vermogen om een handmatige rolstoel te bedienen over een stoeprand 4 Beperkt vermogen om een elektrische rolstoel te bedienen op een vlakke of ongelijke ondergrond 4 Beperkt vermogen om een elektrische rolstoel te bedienen op een stijgende of dalende helling 4 Beperkt vermogen om een elektrische rolstoel te bedienen over een stoeprand
Zorgresultaat Ambulantie: rolstoel 4 Vermogen zich met behulp van een rolstoel te verplaatsen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)
Mobiliteitstekort, rolstoel
279
11
Etiologische of samenhangende factoren 4 Lichte cognitieve stoornis 4 Deconditionering 4 Kennistekort 4 Beperkende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld trappen, hel lingen, ongelijke oppervlakken, onveilige obstakels, afstand, afwezigheid van hulpmiddelen of helpenden, type rolstoel) 4 Verstoord gezichtsvermogen 4 Onvoldoende spierkracht 4 Pijn 4 Sombere stemming 4 Beperkt uithoudingsvermogen
Risicogroepen 4 Verlies van sensorische of neuromusculaire innervatie (bij voorbeeld ruggenmergletsel, spierdystrofie, cerebrovasculair accident) 4 Ernstige zwakte 4 Ernstige artritis
280
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Ambulantietekort (specificeer niveau) > Impaired Walking (1998)
Definitie Beperking in het vermogen zich in de omgeving zelfstandig te voet voort te bewegen (met of zonder hulpmiddel, bijvoorbeeld stok, kruk, looprek)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Beperkt vermogen tot traplopen 4 Beperkt vermogen om een vereiste afstand te lopen 4 Beperkt vermogen om op een stijgende of dalende helling te lopen 4 Beperkt vermogen om op ongelijkmatige ondergrond te lopen 4 Beperkt vermogen om een stoeprand op of af te stappen
Functioneringsniveaus
11
4 Niveau 1: heeft apparatuur of hulpmiddel nodig (stok, kruk, looprek) 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie
Ambulantietekort (specificeer niveau)
281
11
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig
Zorgresultaat Mobiliteit 4 Vermogen zich doelgericht in de eigen omgeving voort te bewegen, met of zonder hulpmiddelen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Cognitieve stoornis 4 Sombere stemming 4 Verstoord gezichtsvermogen 4 Evenwichtsstoornis 4 Deconditionering 4 Beperkende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld trappen, hellingen, ongelijke oppervlakken, onveilige obstakels, fixatiemiddelen, afstand, afwezigheid van hulpmiddelen of helpenden) 4 Vrees (vallen) 4 Onvoldoende spierkracht 4 Beperkt uithoudingsvermogen 4 Contracturen 4 Spier- en skeletaandoening of neuromusculaire stoornis 4 Obesitas 4 Pijn 4 Kennistekort
282
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Risicogroepen 4 4 4 4
11
Verlies van sensibiliteit en/of motoriek Ernstige artritis Ernstige zwakte Amputatie van een ledemaat
Dolen
283
11
Dolen > Wandering (2000)
Definitie Ronddwalend, doelloos of herhaald voortbewegen dat de betrokkene in gevaar brengt; vaak zonder rekening te houden met grenzen, beperkingen of obstakels; kan sporadisch of voort durend optreden
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken. 4 Vaak of voortdurend van de ene plaats naar de andere bewe gen, vaak dezelfde locaties opzoekend 4 Persisterend voortbewegen op zoek naar ‘verdwenen’ of onbereikbare mensen 4 Willekeurig voortbewegen 4 Naar privéruimtes bewegen of naar ruimtes waar diegene onbevoegd is 4 Voortbewegen leidt tot onbedoeld van terrein afdwalen 4 Schijnbaar zonder doel lange perioden voortbewegen 4 Niet gemakkelijk van de bewegingsroute af te brengen 4 Voortdurend achternalopen van de mantelzorger 4 Hyperactiviteit 4 Onderzoekend, speurend of zoekend gedrag 4 Perioden van voortbewegen afgewisseld door perioden van stilstand (bijvoorbeeld zitten, staan, slapen) 4 Meermaals verdwalen
284
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Ondersteunende aanwijzingen 4 Zich op verboden terrein begeven 4 Opgejaagd voortbewegen 4 Onvermogen oriëntatiepunten in een bekende omgeving te lokaliseren
Zorgresultaat Veilig wonen 4 Fysieke maatregelen om thuis of in de leefgemeenschap omgevingsfactoren die lichamelijk letsel kunnen veroorza ken zo veel mogelijk te beperken
Etiologische of samenhangende factoren
11
4 Cognitieve stoornis, vooral geheugenstoornis, desoriëntatie, stoornissen in het visuospatiële en visuoconstructieve ver mogen, (voornamelijk expressieve) taaldefecten 4 Corticale atrofie 4 Premorbide gedrag (bijvoorbeeld extraverte, aimabele per soonlijkheid; premorbide dementie) 4 Separatie van vertrouwde mensen en plaatsen 4 Sederende middelen 4 Frustratie, angst, verveling, depressiviteit (agitatie) 4 Overprikkeling of onderstimulatie van sociale of fysieke omgeving 4 Lichamelijke staat of behoefte (bijvoorbeeld honger/dorst, pijn, volle blaas, obstipatie) 4 Tijdstip van de dag
Risico op inactiviteitssyndroom
285
11
Risico op inactiviteitssyndroom2 > Risk for Disuse Syndrome (1988)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een achteruitgang van lichamelijke functies als gevolg van voorgeschreven of onver mijdbare inactiviteit van het bewegingsapparaat
Risicofactoren 4 Verlamming 4 Mechanische immobilisatie (bijvoorbeeld gipsverband aan onderste lichaamshelft, tractie, infuus) 4 Voorgeschreven immobilisatie 4 Hevige pijn 4 Bewustzijnsverandering 4 Ernstige depressiviteit
2
Bij de mogelijke complicaties van immobiliteit horen decubitus, obstipatie, stase van secreet in de luchtwegen, trombose, urineweginfectie en/of urineretentie, verminderde kracht of uithoudingsvermogen, orthostatische hypotensie, verminderde bewegingsuitslag van gewrichten, desoriëntatie, verstoord lichaamsbeeld en machteloosheid.
286
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Zorgresultaat Immobiliteitsgevolgen: lichamelijk/ psychocognitief 4 Normaal lichamelijk/psychocognitief functioneren
11
Risico op contracturen
287
11
Risico op contracturen > Risk for Joint Contractures
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor verkorting van pezen van beweeglijke gewrichten (rug, hoofd, bovenste en onderste extremiteiten)
Risicofactoren 4 Verlies van beheersing over houdingsspieren 4 Langdurige flexie van gewrichten in zittende of liggende houding 4 Spasticiteit 4 Melding van pijn of gevoeligheid bij bewegen 4 Voorgeschreven bewegingsbeperkingen van gewrichten (bij voorbeeld gipsverband, tractie) 4 Afwijkende houding ten gevolge van psychosociale factoren of cognitietekort
Zorgresultaat Gewrichtsbeweeglijkheid 4 Functioneel bewegingsbereik van de gewrichten
288
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Zelfverwaarlozing3 > Self-Neglect (2008)
Definitie Verzameling cultureel bepaalde gedragingen aangaande een of meer persoonlijke-zorgactiviteiten die niet volstaat om aan de sociale standaarden van gezondheid en welzijn te voldoen
Bepalende kenmerken 4 Inadequate persoonlijke hygiëne 4 Inadequate hygiëne van de leefomgeving 4 Negeren van gezondheidsbevorderende activiteiten
Zorgresultaat Persoonlijke zorg: hygiëne 4 Zorgt voor de eigen persoonlijke hygiëne en een verzorgd uiterlijk, met of zonder hulpmiddel(en)
11
3
Gibbons S, Lauder W, Ludwick R. Self-neglect: A proposed new NANDA diagnosis. International Journal of Nursing Terminologies and Classifications 2006;17(10):10-8.
Zelfverwaarlozing
289
11
Etiologische of samenhangende factoren 4 Functionele beperking 4 Leefstijl/keuze 4 Syndroom van Capgras 4 Cognitieve stoornis (bijvoorbeeld dementie) 4 Depressie 4 Leerstoornis 4 Vrees (voor opname in een zorginstelling) 4 Controle handhaven 4 Simuleren 4 Middelenmisbruik 4 Ingrijpende levensgebeurtenis
Risicogroepen 4 Disfunctie van de frontale kwab en de executieve functies 4 Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis 4 Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis 4 Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis 4 Depressie
290
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Volledig persoonlijke-zorgtekort (specificeer niveau) > Total Self-Care Deficit
Definitie Onvermogen om zelfstandig te eten, te baden, naar het toilet te gaan, zich aan en uit te kleden en zichzelf te verzorgen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Observatie of betrouwbare melding van onvermogen om zelfstandig te eten, te baden, naar het toilet te gaan, zich aan en uit te kleden en zichzelf te verzorgen
Functioneringsniveaus
11
4 Niveau 1: heeft apparatuur of hulpmiddel nodig (stok, kruk, looprek) 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig
Volledig persoonlijke-zorgtekort …
291
11
Zorgresultaat Persoonlijke zorg 4 Zorgt zelf voor voeding, baden, toiletgang, kleden en uiter lijke verzorging (specificeer niveau dat moet worden bereikt)
Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithoudingsvermogen 4 Pijn of ongemak 4 Ongecompenseerde waarnemings- of cognitieve stoornis (specificeer) 4 Ongecompenseerde neuromusculaire stoornis (specificeer) 4 Ongecompenseerde stoornis van het bewegingsapparaat (specificeer) 4 Hevige angst 4 Depressie 4 Beperkende omgevingsfactoren
292
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
elfstandigheidstekort in wassen Z (specificeer niveau) > Bathing Self-Care Deficit (1980, 1998)
Definitie Verminderd vermogen om zich geheel of gedeeltelijk te wassen of andere activiteiten op het gebied van de persoonlijke hygiëne te verrichten
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen
11
4 Beperkt vermogen om het eigen lichaam geheel of gedeelte lijk te wassen en één of meer van de volgende kenmerken: 4 Verminderd vermogen om water te verkrijgen 4 Verminderd vermogen om bij/aan een waterbron te komen (badkuip, douche, wastafel) 4 Beperkt vermogen om de temperatuur of de straal van het water te reguleren 4 Onvoldoende frequentie van wassen om de persoonlijke hygiëne in stand te houden
Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en neemt niet deel aan persoonlijke zorg op het gebied van wassen en persoonlijke hygiëne
Zelfstandigheidstekort in wassen …
293
11
Zorgresultaat Persoonlijke zorg: wassen 4 Wast zelfstandig het eigen lichaam, met of zonder hulpmid delen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)
Persoonlijke zorg: hygiëne 4 Houdt zelfstandig het eigen lichaam schoon en zorgt voor de uiterlijke verzorging, met of zonder hulpmiddelen (specifi ceer welk niveau moet worden bereikt)
Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithoudingsvermogen 4 Pijn of ongemak 4 Ongecompenseerde waarnemings- of cognitieve stoornis (specificeer) 4 Ongecompenseerde neuromusculaire stoornis (specificeer) 4 Ongecompenseerde stoornis van het bewegingsapparaat (specificeer) 4 Hevige angst 4 Depressie 4 Beperkende omgevingsfactoren
294
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
elfstandigheidstekort in kleden en uiterlijke Z verzorging (specificeer niveau) > Dressing–Grooming Self-Care Deficit (1980, 1998)
Definitie Verminderd vermogen om zichzelf geheel of gedeeltelijk te kle den of te verzorgen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Onvermogen om: 4 kleding uit te zoeken 4 kleding op te pakken 4 kleding voor het bovenlichaam aan te trekken of uit te trekken 4 kleding voor het onderlichaam aan te trekken of uit te trek ken (schoenen en sokken aan te doen) 4 kleding te sluiten en ritssluitingen te gebruiken
Ondersteunende aanwijzingen
11
Onvermogen om: 4 kledingstukken te verkrijgen of te vervangen (afhankelijk van situatie) 4 er op een bevredigend niveau goed uit te blijven zien (haren kammen, scheren, enzovoort)
Zelfstandigheidstekort in kleden …
295
11
Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en kan zichzelf niet zelfstandig kle den of uiterlijk verzorgen
Zorgresultaat Persoonlijke zorg: kleden 4 Kan zichzelf aan- of uitkleden en uiterlijk verzorgen, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)
Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithou dingsvermogen (zwakte of vermoeidheid) 4 Pijn, ongemak 4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort 4 Ongecompenseerde neuromusculaire aandoening 4 Ongecompenseerde aandoening van het steun- en bewegingsapparaat 4 Hevige angst 4 Beperkende omgevingsfactoren 4 Situationele depressie 4 Verminderde motivatie of gebrek aan motivatie
296
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
elfstandigheidstekort in eten Z (specificeer niveau) > Feeding Self-Care Deficit (1980, 1998)
Definitie Verminderd vermogen de activiteiten om zichzelf te voeden geheel of gedeeltelijk te verrichten
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Beperkt vermogen om voedsel naar de mond te brengen
Ondersteunende aanwijzingen
11
4 Onvermogen om voedsel klaar te maken voor voedselinname 4 Onvermogen om verpakkingen te openen 4 Onvermogen om voedsel op bestek te krijgen en met bestek om te gaan 4 Onvermogen om kopje of glas op te pakken 4 Onvermogen om een volledige maaltijd te eten 4 Onvermogen om voedsel op een sociaal acceptabele wijze in te nemen 4 Onvermogen om voedsel veilig in te nemen 4 Onvermogen om voldoende voedsel in te nemen
Zelfstandigheidstekort in eten …
297
11
Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en eet niet zelfstandig
Zorgresultaat Persoonlijke zorg: eten 4 Zelfstandig voedsel en drinken bereiden en nuttigen, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)
Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithou dingsvermogen (zwakte of vermoeidheid) 4 Pijn, ongemak 4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort 4 Ongecompenseerde neuromusculaire aandoening 4 Ongecompenseerde aandoening van het steun- en bewegingsapparaat 4 Hevige angst 4 Beperkende omgevingsfactoren 4 Situationele depressie 4 Verminderde motivatie of gebrek aan motivatie
298
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
elfstandigheidstekort in toiletgang Z (specificeer niveau) > Toileting Self-Care Deficit (1980, 1998)
Definitie Verminderd vermogen om zelfstandig (alle) activiteiten van de toiletgang te verrichten
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen om naar toilet of postoel te gaan 4 Onvermogen om gepaste toilethygiëne ten uitvoer te brengen 4 Onvermogen om met kleding om te gaan bij toiletgang 4 Onvermogen om van toilet of postoel op te gaan
Ondersteunende aanwijzingen 4 Beperkt vermogen om op toilet of postoel te zitten 4 Onvermogen om toilet door te spoelen of postoel te legen
11
Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en gaat niet zelfstandig naar het toilet
Zelfstandigheidstekort in toiletgang …
299
11
Zorgresultaat Persoonlijke zorg: toiletgang 4 Gaat zelfstandig naar het toilet, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)
Etiologische of samenhangende factoren 4 Beperkt vermogen tot verplaatsing of mobiliteitsbeperking 4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithou dingsvermogen (zwakte of vermoeidheid) 4 Pijn, ongemak 4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort 4 Ongecompenseerde neuromusculaire aandoening 4 Ongecompenseerde aandoening van het steun- en bewegingsapparaat 4 Hevige angst 4 Beperkende omgevingsfactoren 4 Situationele depressie 4 Verminderde motivatie of gebrek aan motivatie
300
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
ertraagde groei en ontwikkeling: V persoonlijke-zorgvaardigheden (specificeer niveau) > Developmental Delay: Self-Care Skills
Definitie Afwijking van de norm voor de betreffende leeftijdsgroep wat de persoonlijke-zorgvaardigheden betreft
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Achterstand in of problemen met persoonlijke- zorgvaardigheden die de cliënt, gezien zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, geacht mag worden te beheersen (eten, wassen, toiletgang, kleden/verzorgen)
Ondersteunende aanwijzingen
11
4 Vlak affect 4 Lusteloosheid 4 Verminderde responsiviteit
Functioneringsniveaus 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig 4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of instructie 4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp middel nodig 4 Niveau 4: is afhankelijk en kan zichzelf niet verzorgen
Vertraagde groei en ontwikkeling …
301
11
Zorgresultaat Persoonlijke zorg 4 Verricht de elementaire activiteiten voor de persoonlijke verzorging (specificeer welk niveau moet worden bereikt)
Etiologische of samenhangende factoren 4 Prikkelarme (sociale, fysieke) omgeving 4 Omgevingsbeperking en stimulatietekort 4 Inadequate verzorging door anderen 4 onverschilligheid 4 niet altijd goed aanspreekbaar zijn 4 meerdere verzorgers 4 Gescheiden zijn (van belangrijke anderen) 4 Effecten van een lichamelijke beperking 4 Afhankelijkheid in verband met behandeling
302
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
ereidheid tot verbetering van de B zelfstandigheid > Readiness for Enhanced Self-Care (2007)
Definitie Patroon waarin iemand voor zichzelf activiteiten uitvoert om aan gezondheidsdoelen te voldoen, dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken
11
4 Wens zelfstandiger te worden in de algemene dagelijkse levensverrichtingen 4 Wens zelfstandiger te worden in het handhaven van de gezondheid 4 Wens zelfstandiger te worden in het onderhoud van de eigen ontwikkeling 4 Wens de eigen kennis te vergroten van strategieën voor de persoonlijke zorg 4 Wens om de eigen verantwoordelijkheid voor de persoon lijke zorg te vergroten 4 Wens om de persoonlijke zorg te verbeteren
Zorgresultaat 4 Verricht zelfstandig persoonlijke-zorgactiviteiten
Vertraagd herstel na een operatie
303
11
Vertraagd herstel na een operatie > Delayed Surgical Recovery (1998)
Definitie Verlenging van het aantal postoperatieve dagen die iemand nodig heeft om gezondheids- en welzijnsbevorderende initiatieven en activiteiten te kunnen ontplooien
Bepalende kenmerken 4 Moeite met vrij rondbewegen 4 Behoefte aan hulp bij de persoonlijke zorg 4 Vermoeidheid 4 Melding van pijn of ongemak 4 Uitstel van hervatting van werk of spel (bij kinderen) 4 Aangeven naar eigen perceptie meer tijd nodig te hebben voor herstel 4 Aanwijzingen dat de genezing van het geopereerde gebied belemmerd wordt (bijvoorbeeld roodheid, vorming van bindweefsel, exsudaat, immobiliteit)
304
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Zorgresultaat Herstelstatus na een ingreep 4 Terugkeer naar het niveau van functioneren van vóór de ingreep na een procedure of kleine chirurgische ingreep met anesthesie of sedatie
Etiologische of samenhangende factoren 4 Nog te ontwikkelen (deze diagnose kan de oorzaak zijn van andere problemen – een etiologische factor)
11
Vertraagde groei en ontwikkeling
305
11
Vertraagde groei en ontwikkeling4 > Delayed Growth and Development (1986)
Definitie Afwijking van de normen die gelden voor de leeftijdscategorie
Bepalende kenmerken 4 Vertraging van of moeite met het uitvoeren van (motorische, sociale of expressieve) vaardigheden die bij de leeftijdsgroep horen 4 Afwijkende lichamelijke groei 4 Onvermogen de persoonlijke verzorging of zelfregulerende activiteiten die bij de leeftijd horen, uit te voeren
Zorgresultaat Groei 4 Bereikt mijlpalen van lichamelijke, cognitieve en psychoso ciale ontwikkeling
4
Zie Afwijkende groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden, persoonlijke-zorgvaardigheden, communicatieve vaardigheden.
306
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Inadequate verzorging door anderen 4 onverschilligheid 4 niet altijd goed aanspreekbaar zijn 4 meerdere verzorgers 4 Gescheiden zijn (van belangrijke anderen) 4 Omgevingsbeperking en stimulatietekort 4 Effecten van een lichamelijke beperking 4 Afhankelijkheid in verband met behandeling
11
Risico op vertraagde ontwikkeling
307
11
Risico op vertraagde ontwikkeling5 > Risk for Delayed Development (1998)
Definitie Verhoogde kans op een vertraging van 25 % of meer in de ont wikkeling van sociaal of zelfregulerend gedrag of van cognitieve vaardigheden, taalvaardigheid, grove of fijne motoriek
Risicofactoren Prenatale factoren 4 Leeftijd van de moeder 35 jaar 4 Middelenmisbruik 4 Genetische of endocriene stoornissen 4 Inadequate maternale voeding 4 Late, inadequate of gebrek aan prenatale zorg 4 Analfabetisme/onwetendheid, armoede
Lichamelijke factoren 4 Ondervoeding, gebrek aan drijfkracht 4 Insulten 4 Positieve drugstest 4 Hersenletsel (bijvoorbeeld bloeding in postnatale periode, shaken-baby syndrome, mishandeling, ongeval) 4 Visuele of gehoorbeperking, of frequente middenoorontstekingen
5
Zie Afwijkende groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden, persoonlijke-zorgvaardigheden, communicatieve vaardigheden.
308
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
4 Afhankelijkheid van technologie 4 Loodvergiftiging 4 Prematuriteit 4 Chemotherapie, radiotherapie
Psychosociale factoren 4 Deprivatie 4 Geweld 4 Gedragsstoornissen 4 Natuurrampen 4 Psychische stress van mantelzorger, retardatie, ernstige leerstoornis 4 Pleeg- of adoptiekind
Zorgresultaat Herstel na verwaarlozing 4 Ontwikkeling conform de normen voor de leeftijdsgroep
11
Risico op afwijkende groei
309
11
Risico op afwijkende groei > Risk for Disproportionate Growth (1998)
Definitie Verhoogde kans op groei boven de 97e percentiel of onder de 3e percentiel voor de leeftijd, daarbij twee percentielen overschrij dend (disproportionele groei)
Risicofactoren Prenatale factoren 4 Aangeboren of genetische afwijkingen 4 Maternale voeding 4 Meerlingzwangerschap 4 Blootstelling aan teratogenen 4 Middelengebruik of -misbruik door de moeder
Lichamelijke factoren 4 Ondervoeding 4 Maladaptief voedingsgedrag 4 Anorexia 4 Onverzadigbare eetlust 4 Infectie 4 Chronische ziekte 4 Loodvergiftiging 4 Prematuriteit
310
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Psychosociale factoren 4 Deprivatie 4 Geweld 4 Natuurrampen 4 Mishandeling door mantelzorger 4 Psychische stress van mantelzorger, ontwikkelingsachter stand, ernstige leerstoornis
Zorgresultaat Groei 4 Normale toename van botomvang en lichaamsgewicht gedu rende de jaren van de groei
11
Verstoord vermogen tot uitvoeren …
311
11
erstoord vermogen tot uitvoeren van V huishoudelijke taken > Impaired Home Maintenance (1980)
Definitie Onvermogen om zelfstandig een veilige en groeibevorderende naaste omgeving in stand te houden (specificeer licht, matig, ernstig, potentieel of chronisch)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Door leden van het huishouden gemelde problemen met het op een aangename wijze op orde houden van het huis 4 Vraag om hulp bij het huishouden door leden van het gezin En één of meer van de volgende factoren. 4 Wanordelijke omgeving, herhaaldelijke hygiënische misstan den, aanwezigheid van ongedierte of infecties 4 Hinderlijke geuren, ophoping van vuil, voedselresten of hygiënisch afval 4 Ongeschikte woontemperatuur; vuil of afwezig kookgerei, kleding of beddengoed 4 Overbelaste gezinsleden (bijvoorbeeld uitgeput, angstig) 4 Gebrek aan benodigde apparatuur of hulpmiddelen 4 Aanwezigheid van knaagdieren of ander ongedierte 4 Door leden van het huishouden beschreven financiële crises of schulden
312
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Zorgresultaat Persoonlijke zorg: instrumentele algemene dagelijkse levensverrichtingen 4 Voert zelfstandig activiteiten uit die nodig zijn om thuis en in de samenleving te functioneren, met of zonder hulpmiddelen
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4 4 4
Ziekte of letsel van de betrokkene of een gezinslid Gebrek aan ondersteunende systemen Onvoldoende organisatie of planning in het gezin Onvoldoende financiële middelen, uitstaande schulden, financiële crises Onbekendheid met buurtvoorzieningen Cognitietekort of verstoord emotioneel functioneren Kennistekort (specificeer gebied) Gebrek aan rolmodellen
Risicogroepen
11
4 Chronische functioneel belemmerende ziekte en vermoeidheid 4 Voorgeschiedenis met gebrek aan rolmodellen op het gebied van huishouden
Disfunctionele beademingsontwenning
313
11
Disfunctionele beademingsontwenning > Dysfunctional Ventilatory Weaning Response (1992)
Definitie Onvermogen zich aan te passen aan een verminderde kunst matige beademing, waardoor het ontwenningsproces wordt bemoeilijkt en verlengd (licht, matig, ernstig)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Licht Reageert bij vermindering van de beademing met: 4 onrust 4 lichte stijging van de ademhalingsfrequentie vergeleken met de uitgangswaarde. Eventueel één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 uiting van gevoel van een verhoogde behoefte aan zuurstof, ongemakkelijke ademhaling, vermoeidheid, warmte 4 vragen over mogelijke defecten van de beademingsapparatuur 4 meer aandacht voor de ademhaling
Matig Reageert bij vermindering van de beademing met: 4 lichte stijging van de bloeddruk vergeleken met de uitgangs waarde ( Impaired Spontaneous Ventilation (1992)
Definitie Onvermogen om een adequate ademhaling te handhaven voor de instandhouding van het leven als gevolg van verminderde energie of reserves
Bepalende kenmerken 4 Dyspneu 4 Verhoogde stofwisseling 4 Verhoogde rusteloosheid 4 Ongerustheid 4 Toename van gebruik van hulpademhalingspieren 4 Verlaagd ademteugvolume 4 Verhoogde hartfrequentie 4 Verlaagde zuurstofspanning (PaO2) 4 Verhoogde PaCO2 4 Verlaagde zuurstofsaturatie (SaO2)
6
Verwijs bij deze diagnose onmiddellijk naar een arts.
318
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Zorgresultaat Ademhaling: gaswisseling 4 Alveolaire uitwisseling van kooldioxide en zuurstof om de arteriële bloedgasconcentraties te handhaven
Etiologische of samenhangende factoren 4 Stofwisselingsfactoren (specificeer) 4 Vermoeidheid van de ademhalingsspieren
11
Ineffectieve luchtwegreiniging
319
11
Ineffectieve luchtwegreiniging > Ineffective Airway Clearance (1980, 1996, 1998)
Definitie Onvermogen om secreties of obstructies uit de tractus respirato rius te verwijderen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Afwijkende ademhalingsgeluiden (specificeer locatie): crepitaties (knetterend reutelgeluid), rhonchi, piepende ademhaling 4 Onvermogen de luchtwegen vrij te maken; hoesten onmoge lijk of onproductief Met in een later stadium: 4 aangeven kortademig te zijn/problemen met ademhalen te hebben 4 noodzaak tot frequent uitzuigen 4 verhoogde ademhalingsfrequentie (tachypneu) of veran derde ademhalingsdiepte 4 verminderd ademgeruis 4 hypoxemie
320
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Ondersteunende aanwijzingen 4 Dyspneu in rust/ bij inspanning 4 Hypercapnie 4 Cyanose
Zorgresultaat Ademhaling: open luchtweg 4 Vrije en onbelemmerde tracheobronchiale doorgang voor de uitwisseling van lucht
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4
Ineffectief hoesten Overmatig taai slijm Verminderde energie, vermoeidheid Pijn (specificeer gebied) Aanwezigheid van een kunstmatige luchtweg
Risicogroepen
11
4 Obstructie in de luchtweg 4 Tracheobronchiale infectie 4 Trauma 4 Waarnemingsstoornis of verstoorde cognitie
Ineffectief ademhalingspatroon
321
11
Ineffectief ademhalingspatroon > Ineffective Breathing Pattern (1980, 1996, 1998, 2010)
Definitie Inspiratie en/of expiratie die onvoldoende ventilatie geeft
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Aangeven kortademig te zijn/problemen met ademhalen te hebben 4 Dyspneu in rust/ bij inspanning 4 Verandering van de ademhalingsfrequentie en/of -diepte 4 Gebruik van hulpspieren bij ademhaling 4 Afname van de vitale capaciteit 4 Neusvleugelen 4 Aangeven angstig of ongerust te zijn 4 Verlaging van de inademingsdruk/uitademingsdruk 4 Verlaging van het ademminuutvolume
Ondersteunende aanwijzingen 4 Ademen door getuite lippen (pursed-lip breathing) 4 Verlengde uitademingsfase 4 Cyanose 4 Orthopneu 4 Neusvleugelen 4 Afwijkende arteriële bloedgaswaarden 4 Vergroting van voor-achterwaartse thoraxdiameter 4 Aannemen van een driepuntshouding
322
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Zorgresultaat Ademhaling: gaswisseling 4 Alveolaire uitwisseling van kooldioxide en zuurstof om de arteriële bloedgasconcentraties te handhaven 4 Verplaatsing van lucht in en uit de longen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Angst 4 Vermoeidheid 4 Pijn 4 Kennistekort (compenserende adempatronen) 4 Afwijkingen van het skelet 4 Obesitas 4 Ruggenmergletsel 4 Lichaamshouding 4 Vermoeidheid van de ademhalingsspieren
Risicogroepen
11
4 Neuromusculaire afwijking (bijvoorbeeld ruggenmergletsel, afwijkingen van het skelet, neurologische onrijpheid) 4 Waarnemingsstoornis of verstoorde cognitie 4 Vermoeidheid van de ademhalingsspieren 4 Borstwandafwijking 4 Hyperventilatie 4 Hypoventilatiesyndroom
Verstoorde gasuitwisseling
323
11
Verstoorde gasuitwisseling7 > Impaired Gas Exchange (1980, 1996, 1998)
Definitie Verminderde of overmatige zuurstofopname en/of kooldioxide- uitscheiding over het alveolaire-capillaire membraan
Bepalende kenmerken 4 Aangeven kortademig te zijn/problemen met ademhalen te hebben 4 Afwijkende ademhalingsfrequentie/-ritme/-diepte (specificeer) 4 Dyspneu 4 Hypoxemie 4 Hypercapnie 4 Afwijkende bloedgaswaarden, afwijkende arteriële pH 4 Afwijkende huidskleur (bleek, grauw, cyanose) 4 Diaforese 4 Verstoord gezichtsvermogen 4 Tachycardie 4 Onrust, angst 4 Verwardheid, slaperigheid, prikkelbaarheid 4 Hoofdpijn bij het ontwaken
7
Verwijs bij deze diagnose naar een arts.
324
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Zorgresultaat Ademhaling: gaswisseling 4 Alveolaire uitwisseling van kooldioxide en zuurstof om de arteriële bloedgasconcentraties te handhaven
Etiologische of samenhangende factoren 4 Verstoorde ventilatie-perfusiebalans 4 Veranderingen in de alveoli of capillairen
11
Verlaagd hartminuutvolume
325
11
Verlaagd hartminuutvolume8 > Decreased Cardiac Output (1975, 1996, 2000)
Definitie Het hart pompt te weinig bloed rond om in de stofwisselingsbe hoefte van het lichaam te voorzien
Bepalende kenmerken Veranderd(e) hartfrequentie/-ritme 4 Aritmieën (tachycardie, bradycardie) 4 Hartkloppingen 4 ECG-veranderingen
Veranderde preload 4 Stuwing vena jugularis 4 Vermoeidheid 4 Oedeem 4 Hartgeruis 4 Stijging/daling van de centrale veneuze druk 4 Stijging/daling van de pulmonale arteriële wiggedruk 4 Gewichtstoename
Veranderde afterload 4 Koude/klamme huid 4 Kortademigheid/dyspneu 4 Oligurie
8
Verwijs bij deze diagnose naar een arts.
326
4 4 4 4 4 4
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Verlengde capillaire refill-tijd Zwakke perifere pols Schommelingen van bloeddrukwaarden Toename/afname van de systemische vaatweerstand Toename/afname van de pulmonale vaatweerstand Huidskleurveranderingen (bleekheid)
Veranderd contractievermogen 4 Crepitaties 4 Hoesten 4 Orthopneu/paroxysmale nachtelijke dyspneu 4 Hartminuutvolume Ineffective Peripheral Tissue Perfusion (2008)
Definitie Vermindering van de bloedcirculatie naar de periferie, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid
Bepalende kenmerken
11
4 Geen pols waarneembaar 4 Verandering in de motorische functie 4 Veranderde huidkenmerken (kleur, elasticiteit, haar, vocht gehalte, nagels, gevoel, temperatuur) 4 Bloeddrukveranderingen in extremiteiten 4 Claudicatio intermittens 4 Kleur keert niet terug in been bij laten zakken 4 Vertraagde perifere wondgenezing 4 Zwakke pulsaties 4 Oedeem 4 Pijn in de extremiteiten 4 Paresthesieën 4 Bleek worden van huid bij verhogen van ledematen
Zorgresultaat Circulatie 4 Huidtemperatuur en huidskleur binnen normale waarden
Ineffectieve perifere weefselperfusie
329
11
Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort over verergerende factoren (bijvoorbeeld roken, sedentaire levensstijl, lichamelijk trauma, obesitas, zoutgebruik, immobiliteit) 4 Kennistekort over ziekteproces (bijvoorbeeld diabetes, hyperlipidemie, hypertensie) 4 Roken 4 Sedentaire levensstijl
330
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Risico op ineffectieve perifere weefselperfusie > Risk for Ineffective Peripheral Tissue Perfusion (2010)
Definitie Risico op een verminderde bloedcirculatie naar de periferie, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid
Risicofactoren 4 Kennistekort over verergerende factoren (bijvoorbeeld roken, sedentaire levensstijl, lichamelijk trauma, obesitas, zoutgebruik, immobiliteit) 4 Kennistekort over ziekteproces (bijvoorbeeld diabetes, hyperlipidemie) 4 Sedentaire levensstijl 4 Roken 4 Diabetes mellitus 4 Endovasculaire procedure
Zorgresultaat
11
4 Perifere weefselperfusie blijft op niveau
Risico op verminderde …
331
11
isico op verminderde weefselperfusie, R cardiale > Risk for Decreased Cardiac Tissue Perfusion (2008)
Definitie Risico op een afname van de circulatie in het hart (coronaire vaten)
Risicofactoren9 4 Anticonceptiepil 4 Middelenmisbruik 4 Verhoogd C-reactief proteïne 4 Familiaire voorgeschiedenis van coronaire vaatziekten 4 Hyperlipidemie 4 Hypertensie 4 Hypovolemie 4 Hypoxemie 4 Hypoxie 4 Kennistekort over beïnvloedbare risicofactoren (bijvoor beeld roken, sedentaire levensstijl, obesitas)
9
Voor de 23 risicofactoren die NANDA International benoemt, is medische interventie vereist en sommige van deze factoren, zoals leeftijd en geslacht, zijn niet beïnvloedbaar. Verwijs de betreffende persoon naar een arts.
332
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
4 Hartoperatie 4 Harttamponade 4 Spasme van de coronaire vaten 4 Diabetes mellitus
Zorgresultaat Hartcirculatie 4 Bloeddruk, hartfrequentie en huidskleur vallen binnen normale waarden
11
Risico op ineffectieve …
333
11
isico op ineffectieve weefselperfusie, R gastro-intestinaal > Risk for Ineffective Gastro-intestinal Tissue Perfusion (2008)
Definitie Verhoogd risico op een verminderde gastro-intestinale circulatie
Risicofactoren10 4 Abdominaal aneurysma aortae 4 Abdominaal compartimentsyndroom 4 Afwijkende partiële tromboplastinetijd 4 Afwijkende protrombinetijd-international normalized ratio 4 Acute gastro-intestinale bloeding 4 Acute gastro-intestinale bloeding 4 Leeftijd >60 jaar 4 Anemie 4 Coagulopathie (bijvoorbeeld sikkelcelanemie) 4 Diabetes mellitus 4 Diffuse intravasale bloedstolling 4 Vrouwelijk geslacht 4 Gastroparese (bijvoorbeeld diabetes mellitus) 4 Gastro-oesofageale varices
10 Voor de 23 risicofactoren die NANDA International benoemt, is medische interventie vereist en sommige van deze factoren, zoals leeftijd en geslacht, zijn niet beïnvloedbaar. Verwijs de betreffende persoon naar een arts.
334
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
4 Maag-darmziekte (bijvoorbeeld duodenale of maagzweer, ischemische colitis, ischemische pancreatitis) 4 Hemodynamische instabiliteit 4 Leverdisfunctie 4 Myocardinfarct 4 Onderprestatie linkerventrikel 4 Nierfalen
Zorgresultaat Circulatie 4 Voldoende bloedstroom naar de gastro-intestinale weefsels 4 Cerebrovasculair accident 4 Trauma 4 Roken 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld cardiopul monale bypass, geneesmiddelen, anesthesie, maagoperatie) 4 Vaatziekte (bijvoorbeeld perifere vaatziekte, syndroom van Leriche)
Zorgresultaat Circulatie
11
4 Voldoende bloedstroom naar het maag-darmkanaal
Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren
335
11
Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren > Risk for Ineffective Renal Tissue Perfusion (2008)
Definitie Verhoogd risico op vermindering van de bloedcirculatie naar de nieren, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid
Risicofactoren11 4 Roken 4 Blootstelling aan toxinen 4 Infectie (bijvoorbeeld sepsis, lokale infectie) 4 Abdominaal compartimentsyndroom 4 Hoge leeftijd 4 Bilaterale bijnierschorsnecrose 4 Brandwonden 4 Hartoperatie 4 Cardiopulmonale bypass 4 Diabetes mellitus 4 Glomerulonefritis bij vrouwen 4 Hyperlipidemie 4 Hypertensie 4 Hypovolemie 4 Hypoxemie 4 Hypoxie 11 Voor de risicofactoren is medische interventie vereist of ze zijn onbeïnvloedbaar (bijvoorbeeld leeftijd, geslacht); verwijs de patiënt naar een arts.
336
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
4 Maligniteit 4 Maligne hypertensie 4 Metabole acidose 4 Multitrauma 4 Polynefritis 4 Nierarteriestenose 4 Nierziekte (bijvoorbeeld polycysteuze nier) 4 Systemisch inflammatoir responssyndroom (SIRS) 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld geneesmiddelen) 4 Vasculaire embolieën, vasculitis
Zorgresultaat Circulatie 4 Voldoende bloedstroom naar de nieren
11
Risico op ineffectieve weefselperfusie, hersenen
337
11
isico op ineffectieve weefselperfusie, R hersenen > Risk for Ineffective Cerebral Tissue Perfusion (2008)
Definitie Verhoogd risico op verminderde circulatie in de hersenweefsels
Risicofactoren12 4 Afwijkende partiële tromboplastinetijd 4 Afwijkende protrombinetijd-international normalized ratio 4 Akinetisch linkerventrikelsegment 4 Atherosclerose van de aorta 4 Dissectie van een arterie 4 Atriumfibrilleren 4 Atriale myxoma (boezemtumor) 4 Hersentumor 4 Carotisstenose 4 Aneurysma in de hersenen 4 Coagulopathie (bijvoorbeeld sikkelcelanemie) 4 Cardiomyopathie met dilatatie 4 Diffuse intravasale bloedstolling 4 Embolie 4 Hoofdletsel
12 Voor de 23 risicofactoren die NANDA International benoemt, is medische interventie vereist en sommige van deze factoren, zoals leeftijd en geslacht, zijn niet beïnvloedbaar. Verwijs de betreffende persoon naar een arts.
338
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
4 Hypercholesterolemie 4 Trombose vanuit de linker hartboezem (hartoor) 4 Hypertensie 4 Infectieuze endocarditis 4 Mechanische klepprothese 4 Mitralisklepstenose 4 Neoplasma in de hersenen 4 Recent myocardinfarct 4 Sicksinussyndroom 4 Middelenmisbruik 4 Stollingsremmende therapie 4 Bijwerkingen van een behandeling (operatie met cardiopul monale bypass, geneesmiddelen)
Zorgresultaat Circulatie 4 Voldoende bloedstroom naar de hersenweefsels
11
Autonome dysreflexie
339
11
Autonome dysreflexie > Autonomic Dysreflexia (1988)
Definitie Levensbedreigende, ongeremde sympathische reactie van het zenuwstelsel op een schadelijke prikkel na een dwarslaesie op de zevende borstwervel (Th7) of hoger
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Ruggenmergletsel (Th7 of hoger) en één of meer van de vol gende kenmerken. 4 Paroxismale hypertensie (plotselinge, periodieke verhoging van de bloeddruk; systolische druk >140 mmHg en diastoli sche druk >90 mmHg) 4 Diaforese (boven de laesie) 4 Hoofdpijn (een diffuse pijn in verschillende delen van het hoofd, niet beperkt tot het verzorgingsgebied van een zenuw) 4 Bradycardie of tachycardie (polsfrequentie 100 slagen per minuut) 4 Rode vlekken op de huid (boven laesie); bleekheid onder de laesie 4 Koude rillingen; pilomotorische reflex (kippenvel) 4 Paresthesieën, wazig zien 4 Overmatige bloedtoevoer naar de conjunctiva; verstopte neus
340
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
4 Syndroom van Horner (pupilvernauwing, gedeeltelijke ptosis van het ooglid, enophthalmus, soms anhidrose aan getroffen zijde van het gelaat) 4 Metaalsmaak in de mond 4 Pijn op de borst
Zorgresultaat Neurologische toestand: autonome functie 4 Normale fysiologische coördinatie door het autonome zenuwstelsel van de viscerale en homeostatische functies
Risicogroepen 4 Ruggenmergletsel
Etiologische of samenhangende factoren 4 Overrekking van de blaas 4 Overvulling van de darmen 4 Huidirritatie
11
Risico op autonome dysreflexie
341
11
Risico op autonome dysreflexie > Risk for Autonomic Dysreflexia (1998, 2000)
Definitie Verhoogd risico op een levensbedreigende, ongeremde symp hatische reactie van het zenuwstelsel (na een spinale shock) bij iemand met een letsel of dwarslaesie op Th6 of hoger; is gezien bij patiënten met letsel op Th7 en Th8
Risicofactoren 4 Een letsel en laesie op Th6 of hoger en minstens één van de volgende schadelijke prikkels.
Lichamelijke factoren 4 Overrekking van de blaas; spasme van de blaas 4 Katheterisatie 4 Epididymitis, ontsteking van de urethra, urineweginfectie 4 Obstipatie, klysma’s, stimulatie (handmatig of instrumenteel) 4 Pijnlijke of irriterende prikkels onder het letsel 4 Ziekte van het gastro-intestinale systeem (bijvoorbeeld maagzweer, gastro-oesofagale reflux) 4 Overvulling van de darmen 4 Obstipatie, fecale impactie 4 Digitale stimulatie; klysma’s 4 Zetpillen 4 Aambeien 4 Temperatuurschommelingen 4 Menstruatie, seksuele gemeenschap, ejaculatie
342
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
4 Huidprikkeling (bijvoorbeeld decubitus, ingegroeide teenna gel, verband, brandwond, uitslag) 4 Groei van botmateriaal in de zachte weefsels van het lichaam, zoals spieren, pezen en fascia
Situationele factoren 4 Positionering, oefeningen voor de bewegingsuitslag, zwan gerschap, weeën en bevalling, reactie op medicatie (bijvoor beeld decongestiva, sympathicomimetica, vaatvernauwers) 4 Knellende kleding 4 Fracturen 4 Diepe veneuze trombose 4 Ovariumcyste 4 Chirurgische ingrepen
Zorgresultaat Risicobeheersing: dysreflexie 4 Persoonlijke acties teneinde beïnvloedbare gevaren te voor komen, te elimineren of te reduceren
11
Risico op wiegendood
343
11
Risico op wiegendood > Risk for Sudden Infant Death Syndrome (2002)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor het plotseling overlijden van een zuigeling Disorganized Infant Behavior (1994, 1998)
Definitie Fysiologisch en gedragsneurologisch gedesintegreerde reactie van de zuigeling op de omgeving
Bepalende kenmerken Fysiologisch /regulatiesysteem 4 Prikkelbaarheid 4 Onvermogen het autonome systeem te remmen: 4 Hartfrequentie (bijvoorbeeld bradycardie, tachycardie, aritmieën) 4 Ademhalingsfrequentie (bijvoorbeeld bradypneu, tachyp neu, apneu) 4 Kleur (bijvoorbeeld bleek, cyanotisch, vlekkerig, rood) 4 Zuurstofdesaturatie 4 Intolerantie voor voeden (bijvoorbeeld aspiratie of braken) 4 Tekenen van absences (bijvoorbeeld staren, grijpen, hikken, hoesten, niezen, gapen, zuchten, slappe kaak, open mond, uitstekende tong) 4 Ondervoeding
Motorisch systeem 4 Toegenomen of afgenomen spiertonus; slapte 4 Tremoren, schrikreacties, zenuwtrekkingen, hortende ongecoördineerde bewegingen
346
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
4 Hyperextensie van de extremiteiten, gespreide vingers, gebalde vuisten of handen voor het gezicht, afwijkende primitieve reflexen
Slaap-waaktoestand 4 Diffuse of onduidelijke slaap, snel afwisselen van perioden van waken en slapen 4 Passief wakker (staren, afgekeerde blik) 4 Actief wakker (druk, zorgelijke blik) 4 Geprikkeld of in paniek huilen
Aandacht-interactiesysteem 4 Abnormale reacties op zintuiglijke prikkels (bijvoorbeeld moeilijk te troosten, onvermogen alert te blijven)
Zorgresultaat Functioneren van de prematuur 4 Aanpassing van het fysiologisch en gedragsmatig functi oneren aan de buitenbaarmoederlijke omgeving van een baby die na een termijn van 24–37 weken zwangerschap is geboren
Etiologische of samenhangende factoren
11
4 Pijn 4 Orale of motorische problemen 4 Invasieve of pijnlijke procedure 4 Factoren in relatie tot de verzorger
Ontregeling bij de zuigeling
347
11
4 Verkeerd interpreteren van signalen 4 Kennistekort (signalen) 4 Omgevingsprikkels
Risicogroepen 4 Prenatale, aangeboren of genetische afwijkingen, blootstel ling aan teratogenen 4 Postnataal: prematuriteit 4 Individuele factoren: zwangerschapsduur, leeftijd vanaf conceptie 4 Onvolgroeid neurologisch systeem, ziekte
348
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Risico op ontregeling bij de zuigeling > Risk for Disorganized Infant Behavior (1994)
Definitie Risico op een fysiologisch en gedragsneurologisch gedesinte greerde reactie van de zuigeling op de omgeving
Risicofactoren 4 Pijn 4 Orale of motorische afwijkingen 4 Overstimulatie door omgevingsprikkels 4 Onvoldoende expansiebeperking in of begrenzing van de omgeving 4 Invasieve of pijnlijke procedures
Zorgresultaat
11
4 Aanpassing van het fysiologisch en gedragsmatig functi oneren aan de buitenbaarmoederlijke omgeving van een baby die na een termijn van 24–37 weken zwangerschap is geboren
Bereidheid tot verbeterd …
349
11
ereidheid tot verbeterd georganiseerd B functioneren van de zuigeling > Readiness for Enhanced Organized Infant Behavior (1994)
Definitie Aanpassingspatroon van de fysiologische en gedragssystemen van een zuigeling (de autonome, motorische, slaap/waakregule rende, zelfregulerende en aandacht/interactiesystemen), dat naar tevredenheid functioneert maar kan worden versterkt, zodat een hoger niveau van georganiseerde responsen op omgevingsprik kels ontstaat
Bepalende kenmerken 4 4 4 4
Stabiele fysiologische meetwaarden Duidelijke slaap-waaktoestanden Enig zelfregulerend gedrag Reactie op visuele of gehoorsprikkels
350
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Zorgresultaat Ontwikkeling van het kind: 1 maand 4 Mijlpalen in de lichamelijke, cognitieve en psychosociale groei en ontwikkeling op de leeftijd van 1 maand
Etiologische of samenhangende factoren 4 Prematuriteit 4 Pijn
11
Risico op perifere neurovasculaire stoornis
351
11
Risico op perifere neurovasculaire stoornis13 > Risk for Peripheral Neurovascular Dysfunction (1992)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een stoornis in circulatie, sensibiliteit of beweeglijkheid van een ledemaat
Risicofactoren 4 Immobilisatie 4 Mechanische compressie (bijvoorbeeld tourniquet, spalk, beugel, bandage of fixatiemiddel) 4 Orthopedische chirurgie 4 Trauma 4 Brandwonden 4 Vasculaire obstructie 4 Fracturen
Zorgresultaat Neurovasculaire toestand 4 Circulatie, zintuiglijke waarneming en beweging van extre miteiten zijn intact 13 De diagnose omvat drie foci (aanvoer van voedingsstoffen naar weefsels, zintuiglijke waarneming en beweging) en kan daarom op gebied van voeding, stofwisseling, waarneming of activiteit als potentieel disfunctioneel patroon worden gezien.
352
Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon
Verminderd intracranieel aanpassingsvermogen > Decreased Intracranial Adaptive Capacity (1994)
Definitie Ontregeling van mechanismen die normaal gesproken een toe name van het intracraniële vocht compenseren, met als gevolg dat de intracraniële druk herhaaldelijk onevenredig stijgt in reactie op diverse schadelijke of onschadelijke prikkels
Bepalende kenmerken
11
4 Herhaalde stijgingen van >10 mmHg en langer dan vijf minuten na een externe prikkel 4 Uitgangswaarde voor de intracraniële druk >10 mmHg 4 Onevenredige stijging van de intracraniële druk na een enkele omgevingsprikkel (bijvoorbeeld verpleegkundige handeling) 4 Verhoging van de P2-intracraniële drukgolf 4 Hersendruk-reactietestvariantie (volume-drukverhouding = 2, drukvolume-index Sleep Deprivation (1998)
Definitie Langdurige perioden zonder slaap (natuurlijke periode van relatief bewustzijnsverlies), twee tot drie dagen of langer
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemelde klachten over zich niet uitgerust voelen 4 Beschrijving van minder uren slaap dan gebruikelijk gedurende twee tot drie dagen (zo mogelijk bevestigd) En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 stemmingswisselingen 4 rusteloosheid, prikkelbaarheid, angst 4 vermoeidheid, lethargie, slaperigheid overdag 4 zich niet kunnen concentreren 4 zich niet kunnen concentreren, met een achteruitgang in de oriëntatie en de uitvoering van lichamelijke en psychische taken 4 waarnemingsstoornissen (bijvoorbeeld verstoord lichaams gevoel, wanen, zich juist op dreef voelen, hallucinaties, acute verwardheid) 4 voorbijgaande paranoïdie, agitatie of opvliegendheid 4 lichte voorbijgaande nystagmus, tremor van de handen
362
Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon
Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)
Etiologische of samenhangende factoren
12
4 Onderbrekingen van de slaap (specificeer: bijvoorbeeld omgevingsgeluiden) 4 Langdurig verblijf in een onbekende of ongemakkelijke slaapomgeving 4 Depressie 4 Angst, nachtmerries, nachtangst (bij kinderen) 4 Vrees (specificeer) of waakzaamheid 4 Ontoereikende pijnbestrijding 4 Medicatie (die het slapen belemmert) 4 Activiteiten of werk voor het slapengaan 4 Stress op het werk, veelvuldige dienstwisselingen 4 Leeftijdsgerelateerde verschuiving slaapstadia 4 Onvoldoende activiteit overdag 4 Niet-slaapbevorderende ouderschapstaken 4 Slaapapneu 4 Periodieke beweging van ledematen (bijvoorbeeld restless legs syndroom, nachtelijke spiertrekkingen) 4 Sundowners-syndroom 4 Slaapwandelen 4 Slaapgebonden pijnlijke erecties
Verlaat inslapen
363
12
Verlaat inslapen > Delayed Sleep Onset
Definitie Onvermogen om te slapen wanneer dat verwacht wordt
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Herhaaldelijk gemelde klachten over een onvermogen om in slaap te vallen nadat er minstens 30 tot 45 minuten zijn voorbijgegaan
Ondersteunende aanwijzingen 4 Beschrijft zich niet uitgerust te voelen 4 Prikkelbaarheid 4 Vermoeidheid 4 Met in een later stadium een onvermogen zich te concen treren, desoriëntatie en achteruitgang in de uitvoering van lichamelijke en psychische taken
Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)
364
Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Angst 4 Vrees (specificeer) 4 Ontoereikende pijnbestrijding 4 Medicatie 4 Activiteiten of werk voor het slapengaan 4 Stress op het werk 4 Veelvuldige dienstwisselingen/veelvuldige onregelmatige diensten ?
12
Omkering van het slaappatroon
365
12
Omkering van het slaappatroon > Sleep Pattern Reversal
Definitie Verandering in de slaap-waakcyclus waarbij de cliënt voorname lijk overdag slaapt in plaats van ’s nachts
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Veelvuldig slapen en dutten overdag en niet kunnen slapen ‘s nachts 4 Wakker zijn gedurende de nachtelijke uren (kan dan activiteiten gaan ontplooien)
Ondersteunende aanwijzingen 4 Stemmingswisselingen 4 Nachtelijke prikkelbaarheid
Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)
366
Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Weinig lichaamsbeweging/lichamelijk inspannende activitei ten overdag 4 Gebrek aan ontspanning 4 Vrees of waakzaamheid
Risicogroepen 4 Ouderen 4 Ploegendiensten
12
Onderbreking van het slaappatroon
367
12
Onderbreking van het slaappatroon2 > Interrupted Sleep Pattern
Definitie Tijdgebonden ontregeling van de duur en kwaliteit van de slaap (door externe factoren)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Beschrijft door externe factoren te zijn gewekt 4 Verandering van het normale slaappatroon 4 Gemelde klachten zich niet uitgerust te voelen
Ondersteunende aanwijzingen 4 Ontevredenheid over de slaap 4 Verminderd functioneringsvermogen 4 Beschrijft makkelijk in slaap te kunnen vallen
Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)
2
NANDA International gebruikt voor deze conditie de term ‘verstoord slaappatroon’.
368
Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Omgevingstemperatuur 4 Zorgverantwoordelijkheden 4 Verandering in blootstelling aan daglicht/duisternis 4 Onderbrekingen (bijvoorbeeld voor therapeutische maatre gelen, monitoring, laboratoriumtests) 4 Te weinig privacy in de slaapomgeving 4 Verlichting 4 Rumoer 4 Hinderlijke geuren 4 Fysieke fixatie 4 Andere slapende(n) 4 Onvertrouwd bed/beddengoed
12
Bereidheid tot verbetering van de slaap
369
12
Bereidheid tot verbetering van de slaap > Readiness for Enhanced Sleep (2002)
Definitie Natuurlijk patroon van periodiek relatief bewustzijnsverlies dat voorziet in voldoende rust, dat de gewenste levensstijl mogelijk maakt en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Uiting van bereidheid om de slaap te verbeteren 4 Hoeveelheid slaap en REM-slaap sluit aan bij de ontwikkelingbehoeften 4 Uiting van een uitgerust gevoel na het slapen 4 Gebruik van slaaprituelen die de slaap bevorderen 4 Sporadisch gebruik van slaapmiddelen om in slaap te kun nen komen
Zorgresultaat Slaap 4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)
370
Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon
Notities
12
Notities
Notities
371
12
373
Cognitie- en waarnemingspatroon
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_13
13
374
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Acute pijn (specificeer type en locatie) > Acute Pain (1978, 1996, 2002)
Definitie Verbale melding of gecodeerde aanduiding voor de aan wezigheid van indicatoren van ernstig ongemak (pijn) die korter duurt dan zes maanden (specificeer type en locatie [gewrichtspijn, hoofdpijn, lagerugpijn, pijn in de knie])
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 4 4 4 4 4
4
13
4 4 4
Melding van ernstig ongemak (pijn) En één of meer van de volgende aanwijzingen Behoedzaam gedrag, beschermen van pijnlijk lichaamsdeel Verhoogde spierspanning Gezichtsmasker (bijvoorbeeld ogen missen glans, verslagen uiterlijk, strakke of onsamenhangende bewegingen, grimas) Rusteloosheid, prikkelbaarheid Autonome responsen worden niet gezien bij chronische, stabiele pijn (diaforese; veranderingen in bloeddruk en polsfrequentie; pupilverwijding, verhoogde of afgenomen ademhalingsfrequentie) Afleidend gedrag (bijvoorbeeld kreunen, huilen, ijsberen, andere mensen of activiteiten opzoeken, rusteloosheid) Op zichzelf gericht zijn Vernauwde focus (veranderde tijdsbeleving, terugtrekken uit sociaal contact, verstoord denkproces) Slappe tot stijve houding; pijnverminderende houding
Acute pijn (specificeer type en locatie)
375
Zorgresultaat Pijn, mate van 4 Ernst: Afwezigheid van melding van pijn
Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (pijnbestrijding)
Risicogroepen 4 4 4 4
Postoperatief (bijvoorbeeld pijn aan incisie) Artritis (bijvoorbeeld gewrichtspijn) Cardiaal (bijvoorbeeld pijn op de borst) Letselveroorzakende agentia (biologische, chemische, fysieke), 5 stressgerelateerd 5 posttraumatisch, na letsel of beschadiging
13
376
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Chronische pijn (specificeer type en locatie) > Chronic Pain (1986, 1996)
Definitie Ernstig ongemak (pijn) die langer duurt dan zes maanden (specificeer type en locatie: gewrichtspijn, hoofdpijn, lagerug pijn, pijn in de knie)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verbale melding of geobserveerde aanwijzingen van ernstig ongemak (pijn) 4 Ervaren van ernstig ongemak (pijn) gedurende meer dan zes maanden En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Behoedzaam bewegen 4 Veranderd vermogen om eerdere activiteiten te kunnen uitvoeren 4 Vrees voor nieuw letsel 4 Gezichtsmasker (van de pijn) 4 Fysieke en sociale teruggetrokkenheid 4 Anorexia 4 Gewichtsveranderingen 4 Verlaat inslapen, slaaptekort
13
Chronische pijn (specificeer type en locatie)
377
Zorgresultaat Pijn, mate van 4 Ernst: afwezigheid van melding van pijn
Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (chronische-pijnbestrijding)
Risicogroepen 4 Chronische lichamelijke of psychosociale beperking (specificeer, bijvoorbeeld kanker)
13
378
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
I neffectief zelfmanagement van pijn (chronisch, acuut) > Ineffective Pain Self-Management
Definitie Geen of onvoldoende gebruik van pijnbestrijdingstechnieken (bijvoorbeeld tijdig vragen om pijnmedicatie, positionering of afleiding)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Communiceren (verbaal of gecodeerd) van pijnomschrijvingen 4 Lang wachten met vragen om medicatie, niet van houding veranderen of afleiding zoeken, of andere pijnbestrijdings technieken toepassen
13
En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Behoedzaam gedrag, beschermen van pijnlijk lichaamsdeel 4 Op zichzelf gericht zijn 4 Vernauwde focus (bijvoorbeeld veranderde tijdsbeleving, terugtrekken uit sociaal contact, verstoord denkproces) 4 Afleidend gedrag (bijvoorbeeld kreunen, huilen, ijsberen, andere mensen of activiteiten opzoeken, rusteloosheid) 4 Gezichtsmasker (bijvoorbeeld ogen missen glans, verslagen uiterlijk, strakke of onsamenhangende bewegingen, grimas) 4 Slappe tot stijve spiertonus
Ineffectief zelfmanagement van pijn …
379
13
Zorgresultaat 4 Maakt gebruik van pijnbeheersingstechnieken 4 Ernst: afwezigheid van melding van pijn
Etiologische of samenhangende factoren 4 Onvoldoende kennis (specificeer)
Risicogroepen Postoperatief (bijvoorbeeld pijn aan incisie, fantoompijn) Artritis (bijvoorbeeld gewrichtspijn) Cardiaal (bijvoorbeeld pijn op de borst) Letselveroorzakende agentia (biologisch, chemisch, fysiek, stressgerelateerd) 4 Posttraumatisch 4 4 4 4
380
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Verstoord welbevinden > Impaired Comfort (2008, 2010)
Definitie Subjectief ervaren gebrek aan gemak, verlichting en transcen dentie, op het vlak van de lichamelijke, psychospirituele, omge vings- en/of sociale dimensie
Bepalende kenmerken 4 Angst 4 Huilen 4 Verstoord slaappatroon 4 Vrees 4 Onvermogen zich te ontspannen, rusteloosheid 4 Prikkelbaarheid, rusteloosheid 4 Klagen, zuchten 4 Vermelding van van onwelbevinden 4 Vermelding dat men het koud of warm heeft 4 Vermelding van verontrustende symptomen 4 Vermelding van honger 4 Vermelding van jeuk 4 Vermelding van onvrede met de situatie 4 Vermelding van ongemak met de situatie
13
Verstoord welbevinden
381
13
Zorgresultaat Comfort 4 Subjectief ervaren lichamelijk en of psychosociaal op zijn/haar gemak zijn
Etiologische of samenhangende factoren 4 Onvoldoende middelen (bijvoorbeeld financieel, sociale ondersteuning) 4 Ziektegerelateerde klachten (specificeer) 4 Gebrek aan controle over de omgeving 4 Gebrek aan privacy 4 Gebrek aan controle over de situatie 4 Onaangename prikkels uit de omgeving 4 Bijwerkingen van de behandeling (bijvoorbeeld medicatie, straling)
382
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
ereidheid tot verbetering van het B welbevinden > Readiness for Enhanced Comfort (2006)
Definitie Patroon van gemak, verlichting en transcendentie, op het vlak van de lichamelijke, psychospirituele, omgevings-, en/of sociale dimensie, dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 4 4 4
Wens het welbevinden te vergroten Wens het gevoel van tevredenheid te vergroten Uiting van het verlangen naar meer ontspanning Wens problemen beter op te lossen
Zorgresultaat 4 Vermelding van gevoelens van welbevinden
13
Ongecompenseerd zintuiglijk …
383
13
ngecompenseerd zintuiglijk verlies O (specificeer type/mate)1 > Uncompensated Sensory Loss
Definitie Ongecompenseerde achteruitgang in gehoor, zicht, tast, reuk of kinesthesie (specificeer mate van achteruitgang)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Zicht: onvermogen drukwerk te lezen of voorwerpen of personen te herkennen 4 Gehoor: onvermogen om op normale of fluisterende toon gesproken woorden te herkennen 4 Tast: onvermogen om verschillende kwaliteiten of tac tiele sensaties te onderscheiden, of ontbreken van tactiele waarneming 4 Reuk: onvermogen om geuren te herkennen 4 Kinesthesie: onvermogen om de omvang, richting of intensi teit van een beweging van het lichaam of een lichaamsdeel te voelen
1
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
384
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Zorgresultaat 4 Compenseert het zintuiglijk verlies (wanneer genezing niet mogelijk is)
13
Zintuiglijke overbelasting
385
13
Zintuiglijke overbelasting > Sensory Overload
Definitie Aanwezigheid van meer omgevingsstimuli dan gewoonlijk en/ of monotone omgevingsstimuli
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Vervormde waarneming van zintuiglijke stimuli 4 Aantal of complexiteit van zintuiglijke stimuli is hoger dan gebruikelijk of gewenst (periodiek of continu) 4 Aanwezigheid van aanhoudend intense en/of eentonige stimuli (motor, monitor, licht, stemmen)
Ondersteunende aanwijzingen 4 Achteruitgang in redeneervermogen, probleemoplossend vermogen en/of arbeidsprestatie 4 Vermelding van slaapstoornissen en/of nachtmerries 4 Desoriëntatie (periodiek of algemeen) 4 Korte aandachtsspanne 4 Onrust, gespannen spieren 4 vermelding van vermoeid 4 Prikkelbaarheid, angst 4 Vermelding van een gevoel van controleverlies
386
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Zorgresultaat 4 Vermeldt gewenste mate van zintuiglijke prikkels
Etiologische of samenhangende factoren 4 Complexe of monotone omgeving
Risicogroepen 4 Verstoorde cognitieve vermogens (bijvoorbeeld na hoofdletsel) 4 Verminderde stresstolerantie 4 Intensieve monitoring
13
Zintuiglijke onderbelasting
387
13
Zintuiglijke onderbelasting > Sensory Deprivation
Definitie Aanwezigheid van minder sociale en omgevingsstimuli dan gewoonlijk (of minimaal vereist voor oriëntatie)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Minder zintuiglijke stimuli dan gewoonlijk of gewenst (auditief, visueel en proprioceptief, stimuli voor de oriëntatie in tijd, plaats) 4 Desoriëntatie of verwardheid (periodiek, generiek, ’s nachts) En/of 4 Hallucinaties, delirium, paranoïdie
Ondersteunende aanwijzingen 4 Apathie 4 Angst
Zorgresultaat 4 Meldt de gewenste mate van zintuiglijke stimuli
388
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Isolatie (beperkt in omgeving) 4 Therapeutische omgevingsbeperkingen (specificeer: isolatie, intensive care, bedrust, tractie, beperkende ziekte, couveuse) 4 Sociaal beperkende omgeving (specificeer: opname in instel ling, gebonden aan huis, leeftijdsgebonden beperkingen, verwaarlozing van zuigeling) 4 Ongecompenseerd gezichts- of gehoortekort 4 Verstoorde verbale communicatie
Risicogroepen 4 Aangeboren of verworven zintuigtekort 4 Sociaal isolement 4 Therapeutische isolatie
13
Halfzijdige verwaarlozing
389
13
Halfzijdige verwaarlozing2 > Unilateral Neglect (1986, 2006)
Definitie Geen besef van en geen aandacht voor één lichaamszijde
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvoldoende maatregelen voor positionering en veiligheid met betrekking tot de aangedane lichaamszijde 4 Consistente inattentie van stimuli aan de getroffen lichaamszijde: 5 kijkt niet naar de aangedane lichaamszijde; merkt geen objecten aan de aangedane lichaamszijde op 5 voedsel aan de kant van de aangedane zijde op bord laten liggen
Ondersteunende aanwijzingen 4 Inadequate persoonlijke verzorging van de aangedane lichaamszijde
2
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
390
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Zorgresultaat Adaptatie aan een lichamelijke beperking 4 Adaptieve respons op een lichamelijke beperking
Risicogroepen 4 Cerebrovasculair accident of ander(e) neurologisch(e) aandoening/trauma 4 Hemianopsie
13
Kennistekort (specificeer gebied)
391
13
Kennistekort (specificeer gebied)3 > Deficient Knowledge (1980)
Definitie Onvermogen om informatie of uitleg te geven over vaardighe den in relatie tot ziektemanagement, procedures, behandeling en/of zelfzorgmanagement (specificeer gebied van kennistekort; bijvoorbeeld persoonlijke zorg, beweeg- of voedingsvoorschrif ten bij insulineafhankelijke diabetici)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Vermelding van onvoldoende kennis 4 Onvoldoende onthouden of begrijpen; verkeerd interprete ren of verkeerde opvatting van informatie En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Inadequaat uitvoeren van een test of aantonen van een vaardigheid 4 Onjuist antwoorden op vragen 4 Niet kunnen vervolgen na instructies
3
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
392
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Ondersteunende aanwijzingen 4 Vragen om informatie 4 Niet-naleven van gezondheidsvoorschriften 4 Ongepast of overdreven gedrag (bijvoorbeeld hysterisch, vijandig, geagiteerd, apathisch)
Zorgresultaat Kennis 4 Verstrekt op verzoek de gevraagde informatie
Etiologische of samenhangende factoren 4 Verminderd in staat om informatie in zich op te nemen (bijvoorbeeld door angst) 4 Geen interesse om te leren 4 Verminderde motivatie om te leren 4 Ongecompenseerd geheugenverlies 4 Onvermogen om gebruik te maken van materialen of informatiebronnen (bijvoorbeeld vanwege culturele of taalverschillen) 4 Onbekendheid met informatiebronnen
Risicogroepen
13
4 Nieuw behandelingsregime 4 Ingewikkeld behandelingsprogramma 4 Tijdelijk of permanent verstoorde cognitie (intellectueel)
Bereidheid tot kennisvermeerdering
393
13
Bereidheid tot kennisvermeerdering > Readiness for Enhanced Knowledge (2002)
Definitie Aanwezige of te verwerven cognitieve informatie in relatie tot een specifiek onderwerp is toereikend voor de gezondheidsgere lateerde doelstellingen en kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 4 4 4
Uiting van interesse om te leren Toont kennis over het onderwerp Gedrag is in overeenstemming met de gemelde kennis Beschrijven van eerdere ervaringen met betrekking tot het onderwerp
Zorgresultaat Kennis 4 Verstrekt op verzoek cognitieve informatie
394
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Ineffectieve planning van activiteiten (taken) > Ineffective Activity (Task) Planning (2008)
Definitie Onvermogen een reeks acties voor te bereiden (met een bepaalde tijdsplanning en onder bepaalde omstandigheden)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 4 4 4
Geen actieplan Geen stapsgewijze organisatie voor een gekozen activiteit Onvoldoende middelen en mogelijkheden Doelstellingen voor gekozen activiteit niet gehaald
En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Vermelding van ongerustheid over een taak die moet wor den uitgevoerd 4 Vermeldt erg op te zien tegen een taak die moet worden uitgevoerd 4 Vermeldt bovenmatig bang te zijn voor een taak die moet worden uitgevoerd
Ondersteunende aanwijzingen 4 Voorgeschiedenis met uitstelgedrag
13
Ineffectieve planning van activiteiten (taken)
395
13
Zorgresultaat 4 Organiseert een aantal opeenvolgende deelactiviteiten voor een gekozen activiteit
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4
Gebrek aan ondersteuning van familie Gebrek aan ondersteuning van vrienden Onrealistische opvatting van gebeurtenis Onrealistische opvatting van eigen competentie Verminderd vermogen om informatie te verwerken Defensief vluchtgedrag bij confrontatie met voorstel tot een oplossing
Risicogroepen 4 (Gedrags)patroon van falen 4 Hedonisme (genotzucht) 4 Mentale aandoening
396
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
isico op ineffectieve planning van R activiteiten (taken) > Risk for Ineffective Activity (Task) Planning (2010)
Definitie Verhoogd risico op het onvermogen een reeks acties voor te bereiden (met een bepaalde tijdsplanning en onder bepaalde omstandigheden)
Risicofactoren 4 Verminderd vermogen om informatie te verwerken 4 Onrealistische beleving van eigen competentie 4 Defensief vluchtgedrag bij confrontatie met voorstel tot een oplossing 4 Voorgeschiedenis met uitstelgedrag 4 Ineffectief ondersteuningssysteem 4 Ontoereikend ondersteuningssysteem 4 Onrealistische kijk op een gebeurtenis 4 Hedonisme (genotzucht)
Zorgresultaat 4 Plant en voltooit gekozen activiteiten
13
Verstoorde denkprocessen
397
13
Verstoorde denkprocessen4 > Disturbed Thought Processes (1973, 1996)
Definitie Verstoring van het cognitief handelen en activiteiten, gerelateerd aan de verwachtingen op grond van de chronologische leeftijd (specificeer type verandering; dit is een brede taxonomische categorie)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken: Beperkt(e) waarneming, oordeelsvermogen, besluitvorming Beperkte aandachtsspanne; snel afgeleid Beperkt vermogen ideeën te begrijpen (te conceptualiseren) of ideeën te ordenen (redeneren en reflectie) 4 Ongepast gedrag; niet op de realiteit gebaseerd denken 4 4 4 4
Ondersteunende aanwijzingen 4 Beperkt vermogen zich dingen te herinneren (zie Ongecom penseerd geheugenverlies) 4 Steeds meer met zichzelf bezig (egocentrisme) 4 Hypovigilantie of hypervigilantie 4
NANDA International heeft deze diagnose geschrapt in afwachting van verdere uitwerking. Zie ook Acute verwardheid, Chronische verwardheid, Syndroom van verstoorde omgevingsinterpretatie, Ongecompenseerd geheugenverlies, Geheugenstoornis en Risico op verstoorde cognitie.
398
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Zorgresultaat Cognitie 4 Toont vermogen om complexe mentale processen uit te voeren
Etiologische of samenhangende factoren 4 Zintuiglijke overbelasting (complexiteit van de omgeving) 4 Vertraagde ontwikkeling 4 Hevige angst of ernstige depressie
Risicogroepen 4 Dementie; ziekte van Alzheimer 4 Urineweginfectie (bij ouderen) 4 Stoornis in de vochtbalans en/of elektrolytenstoornis 4 Hoofdletsel 4 Misbruik van middelen of alcohol
13
Ineffectieve impulsbeheersing
399
13
Ineffectieve impulsbeheersing > Ineffective Impulse Control (2010)
Definitie Patroon van snel, ongepland reageren op interne of externe stimuli zonder rekening te houden met de negatieve gevolgen van deze reacties voor de persoon zelf of anderen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Patroon van doen zonder denken En/of 4 Patroon van persoonlijke vragen stellen ondanks dat dit anderen in verlegenheid brengt 4 Prikkelbaarheid 4 Boosheid
Ondersteunende aanwijzingen 4 Ongepast delen van persoonlijke informatie 4 Te familiair omgaan met vreemden 4 Onvermogen geld te sparen of de financiën te beheren 4 Geweld 4 Driftbuien 4 Sensatiezucht 4 Pathologisch gokken 4 Seksuele promiscuïteit
400
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Zorgresultaat 4 Vermindering van snelle ongeplande reacties op stimuli die negatieve gevolgen kunnen hebben
Etiologische of samenhangende factoren 4 Vermoeidheid 4 Chronisch geringe zelfachting 4 Onderlinge afhankelijkheid 4 Schuldgevoelens 4 Ontkenning; ineffectieve coping 4 Vervelende lichamelijke klachten 4 Hopeloosheid 4 Middelenmisbruik 4 Sociaal isolement 4 Stressgevoeligheid 4 Slapeloosheid 4 Wanen 4 Cognitieve of intellectuele beperking, ontwikkelingsstoornis, stemmingsstoornis, persoonlijkheidsstoornis, verstoord lichaamsbeeld 4 Omgeving die tot frustraties kan leiden
Risicogroepen
13
4 4 4 4 4
Economisch achtergesteld zijn Organische hersenstoornis Seksuele promiscuïteit Pathologisch gokken Uiting van suïcidale gevoelens
Aandacht-concentratietekort
401
13
Aandacht-concentratietekort > Attention–Concentration Deficit
Definitie Onvermogen om gerichte aandacht vast te houden
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onvermogen om zich gedurende een langere periode (bijvoorbeeld meer dan vijf minuten) met een activiteit bezig te houden 4 Makkelijk afgeleid door een willekeurige stimulus 4 Onvoldoende gerichte aandacht
Ondersteunende aanwijzingen 4 Onvermogen stimuli te negeren 4 Verhoogde gevoeligheid voor stimuli 4 Rusteloosheid 4 Verwardheid 4 Agitatie, frustratie en/of boosheid
402
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Zorgresultaat Concentratie 4 Toont het vermogen om de aandacht op een specifieke stimulus te richten
Risicogroepen 4 Hersenletsel 4 Ziekte van Alzheimer
13
Acute verwardheid
403
13
Acute verwardheid > Acute Confusion (1994, 2006)
Definitie Abrupt optreden van reversibele stoornissen in de bewust zijnsniveau, de aandacht, de cognitie, en de waarneming die zich in korte tijd ontwikkelen
Bepalende kenmerken 4 Schommelingen in cognitie 4 Schommelingen in bewustzijnsniveau 4 Schommelingen in slaap-waakritme 4 Schommelingen in psychomotorische activiteit 4 Toegenomen agitatie of rusteloosheid 4 Verkeerd waarnemen 4 Gebrek aan motivatie om doelgericht gedrag te initiëren 4 Gebrek aan motivatie om doelgericht gedrag vol te houden 4 Gebrek aan motivatie om zinvol gedrag te initiëren 4 Gebrek aan motivatie om zinvol gedrag vol te houden 4 Hallucinaties
Zorgresultaat Cognitieve oriëntatie 4 Toont het vermogen om nauwkeurig persoon, plaats en tijd aan te duiden
404
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Alcoholmisbruik 4 Middelenmisbruik 4 Delirium 4 Schommelingen in het slaap-waakritme
Risicogroepen 4 Dementie 4 Leeftijd >60 jaar 4 Oudere in een instelling 4 Verhuizing van ouderen (bijvoorbeeld naar een verpleeghuis)
13
Risico op acute verwardheid
405
13
Risico op acute verwardheid > Risk for Acute Confusion (2007)
Definitie Verhoogd risico op een abrupt optreden van reversibele stoor nissen in de bewustzijnsniveau, de aandacht, de cognitie, en de waarneming die zich in korte tijd ontwikkelen
Risicofactoren 4 Alcoholgebruik 4 Verminderde mobiliteit 4 Vermindering van fixatiemiddelen 4 Dementie 4 Schommelingen in het slaap-waakritme 4 Beroerte in de voorgeschiedenis 4 Verstoorde cognitie 4 Infectie 4 Mannelijk geslacht 4 Geneesmiddelen/drugs: anticholinergica, opioïden, psycho actieve medicatie, difenhydramine 4 Polyfarmacologie 4 Anesthesie 4 Metabole afwijkingen; azotemie 4 Verlaagd hemoglobine 4 Dehydratie 4 Elektrolytenstoornis 4 Verhoogd creatinine/BUN (blood-urea nitrogen)
406
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
4 Ondervoeding 4 Leeftijd >60 jaar 4 Pijn 4 Sensorische deprivatie 4 Middelenmisbruik 4 Urineretentie
Zorgresultaat Cognitieve oriëntatie 4 Toont het vermogen om nauwkeurig persoon, plaats en tijd aan te duiden
13
Chronische verwardheid
407
13
Chronische verwardheid > Chronic Confusion (1994)
Definitie Irreversibele, langdurige en/of progressieve achteruitgang van intellect en persoonlijkheid die wordt gekenmerkt door een ver minderd vermogen tot interpretatie van omgevingsprikkels en intellectuele gedachtegang die tot uiting komt in stoornissen in geheugen, oriëntatie en gedrag
Bepalende kenmerken 4 Klinische aanwijzingen voor organische stoornissen 4 Veranderde interpretatie van of reactie op stimuli 4 Progressief of langdurig verstoorde cognitie 4 Onveranderd bewustzijnsniveau 4 Socialisatieproblemen 4 Geheugenstoornis (korte of lange termijn) 4 Persoonlijkheidsverandering
Zorgresultaat Cognitie 4 Vermogen om complexe mentale processen uit te voeren (indien niet oplosbaar, voorkom letsel; zie: Risico op letsel)
408
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Risicogroepen 4 Ziekte van Alzheimer 4 Psychose bij Korsakov-syndroom 4 Multi-infarctdementie 4 Cerebrovasculair accident 4 Hoofdletsel 4 Leeftijd >60 jaar 4 Delirium
13
Syndroom van verstoorde …
409
13
yndroom van verstoorde S omgevingsinterpretatie > Impaired Environmental Interpretation Syndrome (1994)
Definitie Consequent gebrek aan oriëntatie in tijd, plaats, persoon of omstandigheden, gedurende meer dan drie tot zes maanden, waardoor een beschermende omgeving noodzakelijk is
Bepalende kenmerken 4 Consequente desoriëntatie in een bekende en onbekende omgeving gedurende meer dan drie tot zes maanden 4 Chronische verwardheid 4 Achteruitgang in het beroepsmatige of sociale functioneren ten gevolge van geheugenverlies 4 Onvermogen om eenvoudige aanwijzingen of instructies op te volgen 4 Onvermogen tot redeneren 4 Onvermogen tot concentratie 4 Traag antwoorden op vragen
Zorgresultaat Cognitieve oriëntatie 4 Toont het vermogen om nauwkeurig persoon, plaats en tijd aan te duiden
410
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Depressie 4 Alcoholisme
Risicogroepen 4 Dementie (ziekte van Alzheimer, multi-infarctdementie, frontotemporale dementie, dementie bij aids) 4 Ziekte van Parkinson 4 Ziekte van Huntington
13
Ongecompenseerd geheugenverlies
411
13
Ongecompenseerd geheugenverlies > Uncompensated Memory Loss
Definitie Verminderd vermogen om zich recente gebeurtenissen en activi teiten te herinneren
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Frequente episoden van onvermogen om zich recente gebeurtenissen, informatie, activiteiten, namen en/of plaat sen te herinneren 4 Geen (succesvolle) gebruikmaking van hulpmiddelen of technieken om het geheugen te ondersteunen
Ondersteunende aanwijzingen 4 Onvermogen zich aangeleerde activiteiten, namen en plaat sen te herinneren 4 Beginnen met activiteiten en enkele seconden of minuten later de reden hiervoor vergeten 4 Onvermogen problemen te begrijpen of op te lossen ten gevolge van een tekort in het kortetermijngeheugen (minuten, uren)
412
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Zorgresultaat Geheugen 4 Vermogen om cognitief opgeslagen informatie met of zon der compensatiemiddelen naar boven te halen en hiervan verslag te doen
Risicogroepen 4 Ziekte van Alzheimer 4 Degeneratieve neurologische aandoeningen
13
Geheugenstoornis
413
13
Geheugenstoornis > Impaired Memory (1994)
Definitie Onvermogen zich bepaalde informatie of gedragsmatige vaar digheden te herinneren (geheugenstoornissen kunnen een pathofysiologische of situationele oorzaak hebben en voorbij gaand of permanent van aard zijn)
Bepalende kenmerken 4 Observatie of melding van vergeetachtigheid 4 Onvermogen zich te herinneren of een bepaald gedrag is uitgevoerd 4 Onvermogen een nieuwe vaardigheid of informatie te leren of onthouden 4 Onvermogen een eerder geleerde vaardigheid uit te voeren 4 Onvermogen zich feitelijke informatie te herinneren 4 Onvermogen zich recente of langer geleden gebeurtenissen te herinneren 4 Vergeten iets te doen op het geplande tijdstip
Zorgresultaat Geheugen 4 Vermogen om op cognitieve wijze opgeslagen informatie naar boven te halen en hiervan verslag te doen
414
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Acute of chronische hypoxie 4 Anemie 4 Verlaagd hartminuutvolume 4 Verstoorde vochtbalans en elektrolytenstoornis 4 Neurologische aandoeningen 4 Buitensporige storing uit de omgeving
13
Risico op verstoorde cognitie
415
13
Risico op verstoorde cognitie > Risk for Cognitive Impairment
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een stoornis in het geheugen, het redeneervermogen, het oordeelsvermogen en de besluitvorming
Risicofactoren Gebruik van tranquillizers, sedativa Gebrek aan initiatief om voor cognitieve stimulatie te zorgen Borderline neurofysiologische pathologie Gebondenheid aan een omgeving met weinig cognitieve sti mulans (waarneming, probleemoplossing, besluitvorming) 4 Gehoor- en/of gezichtsbeperking, gecombineerd met ver minderde stimulering en/of hervestiging 4 4 4 4
Zorgresultaat Cognitie 4 Toont vermogen om complexe mentale processen uit te voeren
416
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
ereidheid tot verbetering van de B besluitvorming > Readiness for Enhanced Decision Making (2007)
Definitie Patroon van kiezen voor een bepaalde aanpak om te voldoen aan korte- en lange termijn gezondheidsdoelen en dat kan wor den versterkt
Bepalende kenmerken 4 Wens het vermogen tot besluiten nemen te vergroten 4 Wens de congruentie te vergroten tussen beslissingen en persoonlijke waarden 4 Wens de congruentie te vergroten tussen beslissingen en sociaal-culturele waarden 4 Wens om de analyse van de risico/batenverhouding van beslissingen te verbeteren 4 Wens de keuzes, nodig voor een goede besluitvorming beter te begrijpen 4 Wens de betekenis van keuzes beter te begrijpen 4 Wens betrouwbare gegevens te kunnen gebruiken om beslis singen op te baseren
Zorgresultaat
13
Besluitvorming 4 Toont het vermogen om een beoordeling te maken en te kiezen tussen twee of meer alternatieven
Beslisconflict (specificeer)
417
13
Beslisconflict (specificeer) > Decisional Conflict (1988)
Definitie Onzekerheid over de te nemen actie wanneer de mogelijke acties een risico, verlies of bedreiging van de waarden en opvattingen met zich meebrengen (specificeer waar het conflict zich vooral op richt, bijvoorbeeld operatie, behandeling, abortus, scheiding of andere levensgebeurtenissen)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Trage besluitvorming en/of aarzelen tussen de keuzemogelijkheden 4 Melding van onzekerheid over de keuzemogelijkheden 4 Melding van gevoelens van onrust bij pogingen tot besluitvorming 4 Lichamelijke verschijnselen van nood of spanning (bijvoor beeld verhoogde hartfrequentie, verhoogde spierspanning of rusteloosheid)
Ondersteunende aanwijzingen 4 Melding van ongewenste gevolgen van overwogen alternatieven 4 Twijfelen aan persoonlijke waarden en overtuigingen bij pogingen tot besluitvorming 4 Op zichzelf gericht zijn
418
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Zorgresultaat Besluitvorming 4 Toont het vermogen om een beoordeling te maken en te kiezen tussen twee of meer alternatieven
Etiologische of samenhangende factoren 4 Vermeende bedreiging van het waardensysteem 4 Onduidelijke persoonlijke waarden 4 Gebrek aan ervaring met besluitvorming of bemoeienis met de besluitvorming; gebrek aan relevante informatie; verschil lende of tegenstrijdige informatiebronnen 4 Gebrek aan ondersteunende systemen
Risicogroepen 4 Beslissingen over hervestiging (bijvoorbeeld verpleeghuis, verhuizing) 4 Terminale ziekte (behandelvoorkeuren) 4 Chirurgische of behandelopties 4 Misbruiksituaties
13
Notities
Notities
419
13
420
Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon
Notities
13
421
Zelfbelevingspatroon
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_14
14
422
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Vrees (specificeer object)1 > Fear (1980, 1996, 2000)
Definitie Gevoel van onheil dat gekoppeld is aan een aanwijsbare bron die de cliënt als bedreiging of gevaar voor zichzelf ervaart (specifi ceer object, bijvoorbeeld prognose, resultaat van een operatie, overlijden, invaliditeit)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding van gevoelens van vrees, nerveusheid, bezorgdheid voor een dreigende gebeurtenis, persoon of object, en dit als bedreiging voor zichzelf ervaren 4 Beschrijving (al dan niet met hulp) van de focus van de ervaren dreiging of gevaar (potentieel, feitelijk of ingebeeld) 4 Vernauwde aandacht met progressief verloop naar fixatie (toenemende ernst) En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Onrust, niet stil kunnen zitten 4 Toename in aantal vragen en verzoeken om informatie 4 Verhoogde hartfrequentie, verhoogde ademhalingsfrequentie 4 Verhoogde spierspanning
14
1
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
Vrees (specificeer object)
423
14
4 Meer of sneller praten 4 Waakzaamheid, onderzoekend gedrag 4 Trillende stem, verandering in toonhoogte 4 Tremor van de handen 4 Diaforese 4 Verminderde productiviteit 4 Prikkelbaarheid
Ernstig 4 Angst 4 Onzekerheid 4 Nood 4 Slaapstoornis 4 Verwardheid (bij ouderen)
Zorgresultaat Vrees 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust heid met een bekende oorzaak
Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort; onbekendheid met omgevingservaring(en) 4 Subjectief ervaren onvermogen om invloed uit te oefenen op de gebeurtenissen (zie Machteloosheid) 4 Taalbarrière 4 Zintuiglijke beperking (specificeer) 4 Fobische prikkel
424
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Risicogroepen 4 Chirurgische of diagnostische procedures 4 Operatie 4 Eerste opname in instelling 4 Overgang van instelling naar zelfzorg 4 Gebrek aan sociale ondersteuning (in stressvolle situatie)
14
Angst
425
14
Angst > Anxiety (1973, 1982, 1998)
Definitie Vaag gevoel van onbehagen of onveiligheid met een voor de betrokkene meestal onduidelijke of onbekende bron
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Aangeven zich ‘nerveus’, ongerust, gespannen, bang, bezorgd of ‘angstig’ te voelen 4 Aangeven een vaag, onbehaaglijk gevoel van bezorgdheid te hebben over niet-specifieke gevolgen van gebeurtenissen of veranderingen in het leven En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Vermeldt zich niet te kunnen ontspannen, zenuwachtigheid 4 Verhoogde spierspanning, schuifelen met de voeten, handen armbewegingen, trillen, trillende handen, beven 4 Gespannen gezicht 4 Gebrek aan concentratie 4 Slapeloosheid 4 Sympatische reacties (verhoogde hartfrequentie, verhoogde ademhalingsfrequentie, pupilverwijding)
426
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Ondersteunende aanwijzingen 4 Focus op zichzelf 4 Melding van pijnlijke en aanhoudende gevoelens van toenemende hulpeloosheid, tekortschieten, spijt (zie ook Ineffectieve coping) 4 Rusteloosheid, beweeglijkheid, toegenomen transpiratie 4 Bovenmatige opwinding, overprikkeld, zenuwachtig of bang zijn 4 Verhoogde behoedzaamheid, vluchtig om zich heen kijken, weinig oogcontact, gespannen gezicht, trillende stem 4 Verminderde productiviteit 4 Zoekend rondkijken, waakzaamheid, beperkte aandacht 4 Prikkelbaarheid, beklemming, van slag zijn
Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust heid met een onbekende oorzaak
Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezondheidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen) 4 Onbevredigde behoeften (specificeer) 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting 4 Onzekerheid
14
Lichte angst
427
14
Lichte angst > Mild Anxiety
Definitie Verhoogd activeringsniveau, gekoppeld aan een verwachte (niet-specifieke) bedreiging voor het individu of voor belang rijke anderen
Bepalende kenmerken 4 Gemelde gevoelens van een verhoogd activeringsniveau, bezorgdheid en/of waakzaamheid 4 Meer vragen stellen 4 Meer bewustheid 4 Verhoogde aandacht 4 Lichte onrust 4 Op de lip bijten, nagelbijten, voetbewegingen, tikken met de vingers of een potlood
Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust heid met een onbekende oorzaak
428
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen) 4 Onbevredigde behoeften (specificeer) 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting
14
Matige angst
429
14
Matige angst > Moderate Anxiety
Definitie Verhoogde opwinding met selectieve aandacht, gekoppeld aan een verwachte (niet-specifieke) bedreiging voor het individu of voor belangrijke anderen
Bepalende kenmerken 4 Meldt gevoelens van niet-specifieke ongerustheid, nervositeit of bezorgdheid 4 Melding van een verwacht gevaar 4 Trillende stem, veranderingen in de toonhoogte, trillende handen 4 Vernauwde aandacht 4 Snel praten 4 Onrust, ijsberen, verhoogde spierspanning 4 Diaforese 4 Verhoogde hart- en ademhalingsfrequentie 4 Slaap- of eetstoornissen
Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust heid met een onbekende oorzaak
430
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Scheiding (gebruik Scheidingsangst) 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen) 4 Onbevredigde behoeften (specificeer) 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting
14
Hevige angst (paniek)
431
14
Hevige angst (paniek) > Severe Anxiety (Panic)
Definitie Extreme opwinding en ongerichte aandacht, gekoppeld aan een verwachte bedreiging voor het individu of voor belangrijke relaties
Bepalende kenmerken 4 Gevoelens van niet-specifieke, ernstige ongerustheid, nervositeit of bezorgdheid 4 Ongepaste verwoordingen of niet praten 4 Verminderd probleemoplossend vermogen 4 Doelloze activiteiten of immobilisatie 4 Ongerichte of gefixeerde aandacht, of onvermogen zich op de werkelijkheid te richten 4 Verhoogde hartfrequentie 4 Hyperventilatie 4 Diaforese 4 Verhoogde spierspanning 4 Pupildilatatie 4 Bleekheid
432
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust heid met een onbekende oorzaak
Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen) 4 Onbevredigde behoeften (specificeer) 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting
14
Anticiperende angst (licht, matig, hevig)
433
14
Anticiperende angst (licht, matig, hevig) > Anticipatory Anxiety (Mild, Moderate, Severe)
Definitie Verhoogde opwinding gerelateerd aan een subjectief ervaren toekomstige (niet-specifieke) bedreiging voor het individu of voor belangrijke anderen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Meldt zich nerveus, ongerust, schrikachtig, gespannen, bezorgd of bang te voelen 4 Meldt een vaag onbehaaglijk gevoel te hebben over een toekomstige (niet-specifieke) gebeurtenis die als bedreiging wordt ervaren voor het individu of voor belangrijke anderen En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Onvermogen zich te ontspannen 4 Verhoogde spierspanning, rusteloosheid, schuifelen met de voeten, hand- en armbewegingen, trillen 4 Sympatische reacties (verhoogde hartfrequentie, verhoogde ademhalingsfrequentie, pupildilatatie)
434
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust heid met een onbekende oorzaak
Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of de omgeving 4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of levensdoelen); onbevredigde behoeften 4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting
14
Doodsangst
435
14
Doodsangst > Death Anxiety (1998)
Definitie Vaag gevoel van onbehagen of verontrusting, veroorzaakt door de perceptie van een vermeende of actuele bedreiging van het eigen bestaan
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Meldt diepe bedroefdheid 4 Meldt bezorgdheid of vrees voor de dood En één of meer van de volgende aanwijzingen
Bezorgdheid over anderen 4 Zorgen over de impact van het eigen overlijden voor signifi cante anderen (verdriet en lijden) 4 Bezorgdheid over mogelijke overbelasting van de mantel zorger wanneer de terminale ziekte de onbekwaamheid verergert 4 Piekeren over de oorzaak zijn van het verdriet en het lijden van anderen 4 Vrees om de familie alleen te laten na de dood
436
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Bezorgdheid over het stervensproces 4 Meldt ‘vrees’ voor het stervensproces 4 Machteloosheid (over zaken die met de dood te maken hebben) 4 Meldt ‘vrees’ voor het verlies van lichamelijke en/of geeste lijke functies in het stervensproces 4 Anticiperen op pijn bij het stervensproces 4 Meldt bezorgdheid over het volledig verlies van controle op elk aspect van de eigen dood 4 Negatieve voorstellingen over sterven of zeer onaangename gedachten over alles r rondom dood en doodgaan 4 Vrees voor een verlengd overlijdensproces 4 Vrees voor een te vroeg overlijden omdat dit de voltooiing van belangrijke levensdoelen zal verhinderen 4 Vrees om een terminale ziekte te krijgen
Bezorgdheid over na de dood 4 Bezorgdheid over de ontmoeting met of onzekerheid over het bestaan van een hogere macht 4 Ontkenning van de eigen sterfelijkheid of het op handen zijnde sterven 4 Onzekerheid over een leven na de dood
Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust heid over de dood/het stervensproces
14
Doodsangst
437
14
Etiologische of samenhangende factoren 4 In deze diagnose is de waarschijnlijke focus van de angst of vrees (de dood) opgenomen 4 De behandeling is gericht op de angst of vrees voor de dood
438
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Reactieve depressie (specificeer situatie) > Reactive Depression
Definitie Acute vermindering van zelfachting, eigenwaarde of bekwaam heid, gekoppeld aan een situationele dreiging (specificeer situa tionele dreiging bijvoorbeeld gezondheidsresultaten, invaliditeit, lichamelijke achteruitgang)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Vermelding van neerslachtigheid, wanhoop of moedeloos heid over een situatie (specificeer situatie) 4 Voortdurende twijfel aan eigenwaarde (zelfachting) of gevoel van falen (feitelijk of denkbeeldig) 4 Pessimistische houding En één of meer van de volgende aanwijzingen als indicatie van de ernst 4 Terugtrekking van anderen om mogelijke afwijzing te ver mijden (feitelijk of denkbeeldig) 4 Argwaan jegens anderen of overgevoeligheid voor woorden en daden van anderen, gerelateerd aan een algemeen gebrek aan vertrouwen in anderen 4 Opmerkingen over of pogingen tot suïcide (indien aanwezig onmiddellijk doorverwijzen voor evaluatie)
14
Reactieve depressie (specificeer situatie)
439
14
4 Extreme afhankelijkheid van anderen, met hieraan gerela teerde gevoelens van hulpeloosheid en boosheid 4 Verkeerd gerichte boosheid (op zichzelf) 4 Algemene prikkelbaarheid 4 Schuldgevoelens 4 Onvermogen zich te concentreren op lezen, schrijven, gesprekken 4 Verandering (gewoonlijk vermindering) van lichamelijke activiteiten, eten, slapen, seksuele activiteit 4 Vroeg ontwaken
Zorgresultaat Depressieniveau 4 Afwezigheid van een sombere stemming 4 Uitingen van zelfwaardering/interesse in levensgebeurtenis sen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Subjectief ervaren machteloosheid 4 Angst
Risicogroepen 4 Ingrijpende verzwakkende operatie of trauma; nieuwe licha melijke beperking 4 Belangrijk persoonlijk verlies
440
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Risico op eenzaamheid > Risk for Loneliness (1994)
Definitie Risico op ervaren van een onbestemde dysfore stemming
Risicofactoren 4 Gemis aan affectieve contacten 4 Fysieke afzondering 4 Gemis aan mentale of emotionele concentratie op een ander persoon, voorwerp, geestesproces of voorstelling 4 Sociaal isolement
Zorgresultaat Eenzaamheid, mate van 4 Afwezigheid van de uiting van gevoelens van emotioneel, sociaal of existentieel isolement
14
Moedeloosheid
441
14
Moedeloosheid2 > Hopelessness (1986)
Definitie De subjectieve toestand waarin iemand weinig of geen alterna tieven of persoonlijke keuze denkt te hebben en niet in staat is zich ten behoeve van zichzelf in te spannen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding van neerslachtigheid of moedeloosheid (bijvoorbeeld ‘ik kan het niet’, zuchten; zich leeg of uitgeput voelen; ‘aan het eind van mijn latijn’, gevoelens van gemis, onmogelijkheid) 4 Gebrek aan initiatief of ambitie (bijvoorbeeld geen betrokkenheid bij de zorg; passief toestaan van zorg) 4 Verminderd affect En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 Algehele passiviteit; minder praten 4 Verminderde eetlust 4 Langer slapen 4 Schouders ophalen als reactie op gesprekspartner 4 Ogen sluiten
2
Zie ook Machteloosheid, Reactieve depressie.
442
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
4 Zich afwenden van gesprekspartner 4 Verminderde respons op prikkels 4 Uiting van subjectief ervaren gebrek aan keuze (ernstig)
Zorgresultaat Hoop 4 Uitingen van optimisme die bevredigend en ondersteunend in het persoonlijke leven zijn
Etiologische of samenhangende factoren 4 Langdurige beperking van activiteit (resulterend in isolement) 4 Verlating 4 Verlies van geloof (in overstijgende waarden of god)
Risicogroepen 4 Beperkte aanpassing aan een chronische of terminale ziekte (bij zichzelf of belangrijke ander) 4 Chronische pijn 4 Zelfstandigheidstekort of beperking van de mobiliteit 4 Verminderd activiteitsvermogen 4 Voorgeschiedenis met langdurige stress 4 Falende of verslechterende fysieke conditie 4 Langdurige stress
14
Bereidheid tot vermeerdering van hoop
443
14
Bereidheid tot vermeerdering van hoop > Readiness for Enhanced Hope (2007)
Definitie Patroon van verwachtingen en wensen dat volstaat om zichzelf energie te geven, dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Wens om het vermogen om haalbare doelen te stellen te verbeteren 4 Wens om het geloof in de mogelijkheden te vergroten 4 Wens om de congruentie te vergroten tussen de verwachting en het doel 4 Wens de eigen hoop te vergroten 4 Wens de verbondenheid met anderen te vergroten 4 Wens om de probleemhantering te verbeteren om doelstel lingen te halen 4 Wens om het gevoel van een zinvol bestaan te versterken 4 Wens om de spiritualiteit te verbeteren
Zorgresultaat Hoop 4 Uitingen van optimisme die bevredigend en ondersteunend in het persoonlijke leven zijn
444
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Machteloosheid (ernstig, matig, licht)3 > Powerlessness (1982)
Definitie Subjectieve ervaring geen greep te hebben op een situatie, en de perceptie dat de eigen acties niet of nauwelijks van invloed zijn op de uitkomst
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Ernstig 4 Melding van het ontbreken van controle of invloed op een situatie, een uitkomst of de persoonlijke zorg 4 Geen participatie in besluitvorming over de zorg 4 Apathie
Ondersteunende aanwijzingen 4 Depressie vanwege lichamelijke achteruitgang ondanks therapietrouw
Matig 4 Passiviteit
14
3
Zie ook Reactieve depressiviteit, Moedeloosheid.
Machteloosheid (ernstig, matig, licht)
445
14
En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Melding van twijfels over rolvervulling 4 Melding van ontevredenheid of frustratie over het onvermo gen om vroegere rollen, taken of activiteiten uit te voeren 4 Afhankelijkheid van anderen, mogelijk resulterend in prik kelbaarheid, wrok, boosheid of schuldgevoelens 4 Non-participatie in de zorg of de besluitvorming ondanks gelegenheid daartoe 4 Terughoudendheid in het uiten van ware gevoelens, uit vrees voor vervreemding van zorgverleners 4 Geen oog voor vooruitgang, vraag om informatie over de zorg, of zelfverdediging wanneer zelfzorggewoonten in twijfel worden getrokken
Licht 4 Melding van onzekerheid over schommelingen in energieniveau 4 Passiviteit
Zorgresultaat Gezondheidsopvattingen: eigen invloed 4 Persoonlijke overtuiging dat men in staat is een gezond heidsresultaat te beïnvloeden
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4
Gezondheidszorgomgeving (specificeer aspect) Subjectief gevoel dat het leven wordt beheerst door anderen Hulpeloosheid als levenshouding Verstoorde verbale communicatie
446
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Risicogroepen 4 Degeneratieve ziekte 4 Gedwongen hervestiging 4 Verblijf in instelling voor langdurige zorg
14
Risico op machteloosheid
447
14
Risico op machteloosheid > Risk for Powerlessness (2000)
Definitie Verhoogd risico dat het subjectieve gevoel ontstaat geen greep op een situatie te hebben, en/of geen of nauwelijks invloed te hebben op de uitkomst
Risicofactoren Lichamelijke factoren 4 Chronische of acute ziekte (opname in zorginstelling, intubatie, beademing, suctie) 4 Acuut letsel of progressief invaliderend ziekteproces (bijvoorbeeld ruggenmergletsel, multipele sclerose) 4 Ouder worden (bijvoorbeeld verminderde lichaamskracht, verminderde mobiliteit) 4 Stervensproces
Psychosociale factoren 4 4 4 4 4
Kennistekort over de ziekte of het gezondheidszorgsysteem Afhankelijke levensstijl met inadequate copingpatronen Gebrek aan balans Verminderde zelfachting Negatief of instabiel lichaamsbeeld
448
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Zorgresultaat Gezondheidsopvattingen: eigen invloed 4 Persoonlijke overtuiging dat men in staat is een gezond heidsresultaat te beïnvloeden
14
Bereidheid tot vergroting …
449
14
Bereidheid tot vergroting van de eigen kracht > Readiness for Enhanced Power (2007)
Definitie Patroon van bewust bijdragen aan veranderingen dat volstaat voor het welzijn en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Meldt zich beter bewust te zijn van de mogelijke veranderingen 4 Meldt de bereidheid acties tot verandering te willen en kunnen ondernemen 4 Meldt beter te willen onderscheiden welke keuzes er zijn ten aanzien van verandingen 4 Meldt meer betrokken te willen en kunnen zijn bij het veranderen 4 Meldt in staat te zijn tot meer kennis om betrokken te zijn bij de veranderingen 4 Meldt meer te willen en kunnen bijdragen aan keuzes in het dagelijks leven en aangaande de gezondheid 4 Meldt de bereidheid de eigen kracht te willen en kunnen vergroten
450
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Zorgresultaat Gezondheidsopvattingen: eigen invloed 4 Persoonlijke overtuiging dat men in staat is een gezond heidsresultaat te beïnvloeden
14
Risico op aantasting van de menselijke …
451
14
Risico op aantasting van de menselijke waardigheid4 > Risk for Compromised Human Dignity (2007)
Definitie Verhoogd risico op een ervaren verlies van respect en eer
Risicofactoren 4 Cultuurverschillen 4 Onthulling van vertrouwelijke informatie 4 Ontbloting van het lichaam 4 Inadequate deelname in de besluitvorming 4 Stigmatiserend label 4 Gebruik van onduidelijke medische termen 4 Verlies van controle over lichaamsfuncties 4 Behandeling die als mensonterend wordt ervaren 4 Ervaren vernedering 4 Ervaring dat zorgverlener zich opdringt 4 Ervaren inbreuk op de privacy
4
Zoals de diagnose nu is geformuleerd, is deze wellicht geen patiëntdiagnose maar eerder een diagnose over een probleem in de zorgverlening. Er is een denkwijze waarin de menselijke waardigheid een onlosmakelijke eigenschap is. Deze kan wel worden bedreigd of beledigd, maar nooit worden afgestaan of aangetast. De laatste vier indicatoren kunnen op zichzelf een aanwijzing zijn voor de diagnose risico op aantasting van de menselijke waardigheid.
452
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Situationeel geringe zelfachting5 > Situational Low Self-Esteem (1988, 1996, 2000)
Definitie Ontwikkeling van een negatieve perceptie van de eigenwaarde in reactie op een actuele situatie
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Herhaaldelijke negatieve verwoordingen over zichzelf (negatieve gevoelens over zichzelf) 4 Gevoel van onvermogen om met situaties of gebeurtenissen om te gaan 4 En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Weinig/geen oogcontact 4 Gebogen hoofd 4 Hangende schouders
Ondersteunende aanwijzingen
14
4 4 4 4 4
Besluiteloos, non-assertief gedrag Huiverig om nieuwe dingen of situaties te proberen Rationaliseren en verwerpen van positieve feedback Overdrijven van ontvangen negatieve feedback Overgevoeligheid voor een blijk van lichte kritiek
5
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
Situationeel geringe zelfachting
453
14
4 Uitingen van schaamte of schuldgevoelens 4 Uitingen van hulpeloosheid en nutteloosheid 4 Compenseren: 5 grootheidsideeën (zie ook Defensieve coping) 5 ontkenning van problemen die voor anderen overduide lijk aanwezig zijn (zie ook Defensieve coping) 5 projectie van schuld of verantwoordelijkheid voor proble men (zie ook Defensieve coping) 5 rationaliseren van eigen falen (zie ook Defensieve coping)
Zorgresultaat Zelfachting 4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie
Etiologische of samenhangende factoren 4 Ontwikkelingsgerelateerde veranderingen(specificeer) 4 Verstoord lichaamsbeeld 4 Functionele beperking (specificeer) 4 Verlies (specificeer) 4 Veranderingen van sociale rol (specificeer) 4 Gebrek aan erkenning/beloning 4 Gedrag komt niet overeen met eigen waarden 4 Mislukkingen/afwijzingen
454
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Risico op situationeel geringe zelfachting > Risk for Situational Low Self-Esteem (2000)
Definitie Risico dat zich een negatieve perceptie van de eigenwaarde ont wikkelt in reactie op een actuele situatie
Risicofactoren 4 Ontwikkelingsgerelateerde veranderingen(specificeer) 4 Verstoord lichaamsbeeld 4 Functionele beperking (specificeer) 4 Verlies (specificeer) 4 Veranderingen van sociale rol (specificeer) 4 Gebrek aan erkenning/beloning 4 Gedrag komt niet overeen met eigen waarden 4 Mislukkingen/afwijzingen 4 Onrealistische verwachtingen van zichzelf 4 Voorgeschiedenis van misbruik/verwaarlozing/verlating
Zorgresultaat Zelfachting 4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie
14
Chronisch geringe zelfachting
455
14
Chronisch geringe zelfachting6 > Chronic Low Self-Esteem (1988, 1996, 2008)
Definitie Aanhoudend negatieve zelfbeoordeling/gevoelens over zichzelf of de eigen vermogens
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Onderstaande aanwijzingen zijn langdurig/chronisch aanwezig 4 Herhaaldelijke negatieve verwoordingen over zichzelf 4 Weinig/geen oogcontact, gebogen hoofd en/of hangende schouders
Ondersteunende aanwijzingen 4 Beoordeling van zichzelf als niet in staat met gebeurtenissen om te gaan 4 Huiverig om nieuwe dingen of situaties te proberen 4 Overdrijving van ontvangen negatieve feedback 4 Verwerpen van ontvangen positieve feedback 4 Voortdurend gebrek aan succes in werk of andere aspecten van het leven 4 Zich bovenmatig aanpassen, afhankelijkheid van de mening van anderen
6
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
456
4 4 4 4 4
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Non-assertiviteit of passiviteit Besluiteloos gedrag Overmatig op zoek naar bevestiging Uitingen van schaamte of schuldgevoelens Veel negatieve kritiek van belangrijke ander
Zorgresultaat Zelfachting 4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie
Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectieve aanpassing aan verlies 4 Gebrek aan affectie/goedkeuring 4 Niet of nauwelijks deel van een groep uitmaken; ervaring nergens bij te horen 4 Ervaren discrepantie tussen zichzelf en spirituele of culturele normen 4 Ervaring weinig/geen respect te krijgen 4 Herhaaldelijke negatieve bekrachtiging door mislukkingen 4 Traumatische gebeurtenis of situatie
Risicogroepen 4 Psychiatrische stoornis 4 Herhaaldelijke mislukkingen 4 Volledig zelfstandigheidstekort
14
Risico op chronisch geringe zelfachting
457
14
Risico op chronisch geringe zelfachting > Risk for Chronic Low Self-Esteem (2010)
Definitie Verhoogd risico op een aanhoudend negatief oordeel over zich zelf/negatieve gevoelens over zichzelf of de eigen capaciteiten
Risicofactoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Ineffectieve aanpassing aan verlies Gebrek aan affectie Niet of nauwelijks deel uitmaken van een groep Ervaren discrepantie tussen zichzelf en culturele normen Ervaren discrepantie tussen zichzelf en spirituele normen Ervaring nergens bij te horen Ervaring weinig/geen respect te krijgen Herhaaldelijke mislukkingen Herhaaldelijke negatieve bekrachtiging Traumatische gebeurtenis Psychiatrische stoornis
Zorgresultaat 4 Geeft positieve beoordeling over zichzelf en de eigen capaciteiten
458
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Bereidheid tot verbetering van het zelfbeeld > Readiness for Enhanced Self-Concept (2002)
Definitie Patroon van opvattingen of ideeën over zichzelf dat volstaat voor het welzijn en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Uiting van de bereidheid om het zelfbeeld te verbeteren 4 Uiting van tevredenheid over gedachten over zichzelf, de rolvervulling, het lichaamsbeeld en de eigen identiteit 4 Congruentie tussen daden en gemelde gevoelens en gedachten 4 Uiting van vertrouwen in eigen kunnen 4 Acceptatie van sterke kanten en beperkingen
Zorgresultaat Zelfachting 4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie
14
Verstoord lichaamsbeeld
459
14
Verstoord lichaamsbeeld7 > Disturbed Body Image (1973, 1998)
Definitie Negatieve gevoelens over of beleving van eigenschappen, functie of beperkingen van eigen lichaam of lichaamsdeel
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemelde feitelijke of vermeende verandering in de bouw en/ of functie van het lichaam of deel van het lichaam 4 Gemelde gevoelens van hulpeloosheid, moedeloosheid en/ of machteloosheid met betrekking tot eigen lichaam en vrees voor afwijking of reactie van anderen En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Gemelde negatieve gevoelens over het eigen lichaam (vies, te groot, afzichtelijk) 4 Herhaalde uiting van negatieve gevoelens over verlies van lichaamsvocht, vasthouden van lichaamsvocht of afhanke lijkheid van apparatuur 4 Herhaalde opmerkingen over vroegere vermogens, functies of uiterlijk
7
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
460
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Ondersteunende aanwijzingen 4 Gemelde verandering in levensstijl ten gevolge van negatieve gevoelens over of beleving van het lichaam 4 Preoccupatie met lichamelijke veranderingen of verlies van lichaamsdeel 4 Weigering om veronderstellingen over lichamelijke verande ring aan werkelijkheid te toetsen 4 Verandering van het vermogen tot inschatten van de ruimte lijke verhoudingen tussen het lichaam en de omgeving 4 Personalisatie van een (ontbrekend) lichaamsdeel door het een naam te geven 4 Depersonificatie van (ontbrekend) lichaamsdeel (wordt met een onbepaald voornaamwoord aangeduid) 4 Uitbreiding van de lichaamsgrens om objecten uit de omgeving op te nemen (bijvoorbeeld machines, zuurstof, beademingsapparatuur) 4 Beklemtoning van overgebleven sterke kanten of verhoogde prestaties 4 Aanbrengen letsel aan het niet-functionele lichaamsdeel (opzettelijk of onopzettelijk) 4 Verandering in sociale betrokkenheid of sociale relaties 4 Verbergen of overmatig tonen van een lichaamsdeel 4 Lichaamsdeel niet aanraken 4 Niet kijken naar lichaamsdeel
Zorgresultaat Lichaamsbeeld 4 Positieve opvatting over eigen uiterlijk en lichaamsfuncties
14
Verstoord lichaamsbeeld
461
14
Etiologische of samenhangende factoren 4 Gebrek aan aanpassing aan verandering (in eigenschappen, functies of beperkingen van het lichaam) 4 Subjectief ervaren afwijkende ontwikkeling van het lichaam 4 Obesitas
Risicogroepen 4 Hemiplegie 4 Verlies van een lichaamsdeel (bijvoorbeeld been- of borstamputatie) 4 Verlies van of verandering in lichaamsfunctie (bijvoorbeeld onvruchtbaarheid, incontinentie) 4 Trauma aan het gezicht 4 Implantatie van pacemaker 4 Aangeboren afwijkingen (zichtbaar)
462
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Identiteitsstoornis > Disturbed Personal Identity (1978, 2008)
Definitie Onvermogen een geïntegreerd en volledig beeld van zichzelf te behouden of onderscheid te maken tussen zichzelf en anderen/ objecten
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Onvermogen onderscheid te maken tussen zichzelf en ande ren of objecten 4 Onvermogen onderscheid te maken tussen interne en externe stimuli 4 Opmerkingen als: ‘Ik weet niet wie ik ben’; waanachtige beschrijving van zichzelf 4 Uiting gevoelens van leegte of vervreemding te hebben 4 Verwarring over gender
Ondersteunende aanwijzingen 4 4 4 4 4
14
Verstoord lichaamsbeeld Verstoorde relaties Ineffectieve coping Wisselende gevoelens over zichzelf Ineffectieve rolvervulling
Identiteitsstoornis
463
14
4 Onzekerheid over doelen 4 Onzekerheid over culturele of ideologische waarden (bijvoorbeeld opvattingen, religie en morele vraagstukken)
Zorgresultaat Identiteit 4 Maakt onderscheid tussen zichzelf en anderen/objecten
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Gebruik van psychoactieve middelen Indoctrinatie door een sekte Culturele discontinuïteit Discriminatie of vooroordelen Disfunctionele gezinsprocessen Geringe zelfachting Manische episoden Situationele crisis Verandering van sociale rol Inhalatie of inname van toxische stoffen
Risicogroepen 4 Meervoudige persoonlijkheidsstoornis 4 Organische hersensyndromen 4 Psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld psychose, depressie, dissociatieve stoornis) 4 Groeifasen 4 Ontwikkelingsfasen
464
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Risico op een identiteitsstoornis > Risk for Disturbed Personal Identity (2010)
Definitie Verhoogd risico op het onvermogen een geïntegreerd en volledig beeld van zichzelf te behouden
Risicofactoren 4 Disfunctionele gezinsprocessen 4 Groei- en ontwikkelingsfasen (bijvoorbeeld adolescent) 4 Gebruik van psychoactieve farmaceutische middelen 4 Inname of inhalatie van toxische stoffen 4 Situationele crisis 4 Discriminatie 4 Vermeende vooroordelen 4 Culturele discontinuïteit/cultuurverandering 4 Indoctrinatie door een sekte 4 Verandering van sociale rol 4 Situationele crisis 4 Situationeel geringe zelfachting 4 Chronisch geringe zelfachting 4 Organische hersensyndromen 4 Meervoudige persoonlijkheidsstoornis 4 Manische episoden 4 Psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld psychose, depressie, dissociatieve stoornis)
14
Risico op een identiteitsstoornis
465
14
Zorgresultaat 4 Onderscheiden kunnen maken tussen zichzelf en anderen/ objecten 4 Aangeven vertrouwen te hebben in eigen capaciteiten, waarden en doelen
466
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Risico op geweld jegens zichzelf > Risk for Self-Directed Violence (1994)
Definitie Aanwezigheid van risico op gedrag waarmee de betrok kene zichzelf lichamelijk, emotioneel en/of seksueel letsel kan toebrengen
Risicofactoren 4 Suïcidegedachten (frequent, hevig, langdurig) 4 Suïcideplan (hoe dit precies dodelijk is; methode en beschik baarheid van destructieve middelen) 4 Voorgeschiedenis met meerdere suïcidepogingen; suïcide in de familieanamnese 4 Gedragsaanwijzingen (bijvoorbeeld wanhopige liefdesbrie ven schrijven, boze berichten sturen naar een belangrijke ander die de persoon heeft afgewezen, persoonlijke bezittin gen weggeven, een hoge levensverzekering afsluiten) 4 Verbale aanwijzingen (bijvoorbeeld praten over de dood, ‘beter af zonder mij’, vragen over letale doses medicijnen) 4 Emotionele problemen (bijvoorbeeld moedeloosheid, wan hoop, verhoogd angstniveau, paniek, woede, vijandigheid) 4 Psychische problemen (bijvoorbeeld ernstige depressie, psychose, ernstige persoonlijkheidsstoornis, alcoholisme of drugsgebruik) 4 Conflictueuze interpersoonlijke relaties
14
Risico op geweld jegens zichzelf
467
14
4 Burgerlijke staat (vrijgezel, weduwe/weduwnaar, gescheiden) 4 Beroep (leidinggeven, beheerder/eigenaar van een zaak, professional, semigeschoolde arbeider) 4 Problemen met werk (bijvoorbeeld werkloosheid, recent ontslag, falen op werk) 4 Persoonlijke middelen (bijvoorbeeld weinig bereikt, weinig inzicht) 4 Sociale middelen (bijvoorbeeld gebrekkig in de omgang, sociaal isolement, niet-reagerend gezin) 4 Familiaire achtergrond (bijvoorbeeld chaotisch of conflictueus) 4 Auto-erotische seksuele handelingen 4 Leeftijd 15–19 jaar en >45 jaar 4 Seksuele geaardheid (actief biseksueel, inactief homoseksueel)
Zorgresultaat Beheersing van suïcidale neigingen 4 Onderneemt persoonlijke acties teneinde zich van onbedoelde of doelgerichte pogingen tot zelfmoord te weerhouden
468
Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon
Notities
14
Notities
Notities
469
14
471
Rollen- en relatiepatroon
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_15
15
472
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Anticiperende rouw1 > Anticipatory Grieving (1980, 1996)
Definitie Verwachte verstoring van een vertrouwd patroon of belang rijke relatie (mensen, bezittingen, werk, status, huis, idealen, of lichaamsdelen en -functies)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Dreigend verlies van belangrijke personen, bezittingen, beroep, status, huis, idealen, lichaamsdelen en/of -activiteiten 4 Geuit verdriet over dreigend (geanticipeerd) verlies En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Boosheid 4 Somberheid, verdriet, huilen 4 Frequente huilbuien, verstikkend gevoel 4 Verandering in eetgewoonten 4 Verandering in slaap- of droompatroon 4 Verandering van het activiteitsniveau
1
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
Anticiperende rouw
4 4 4 4
473
15
Veranderd libido Idealisering van het object van het geanticipeerde verlies Regressie naar eerdere ontwikkelingsfase Verandering in concentratievermogen of taakvervulling
Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan dreigend verlies
474
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Rouw > Grieving (2006)
Definitie Normaal, complex proces van emotionele, fysiologische, gees telijke, sociale en intellectuele reacties en gedragingen waarmee individuen, gezinnen en gemeenschappen een actueel, verwacht of doorgemaakt verlies in hun dagelijks leven incorporeren
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verlieservaring En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Verandering van het activiteitsniveau 4 Verandering in de immuunfunctie 4 Verandering in de neuro-endocriene functie 4 Verandering in het slaappatroon 4 Verandering in het droompatroon 4 Boosheid 4 Verwijten 4 Gevoel van onthechting/vervreemding 4 Wanhoop 4 Ontregeling
Rouw
475
15
Ondersteunende aanwijzingen 4 Band met de overledene in stand houden 4 Betekenis verlenen aan het verlies 4 Opluchting ervaren 4 Pijn 4 Paniekgedrag 4 Persoonlijke groei 4 Psychische nood 4 Lijden
Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan verlies
Etiologische of samenhangende factoren 4 Anticipatie van verlies van belangrijk object (bijvoorbeeld bezittingen, werk, status, huis, lichaamsdelen en/of -functies) 4 Anticipatie op verlies van belangrijke ander 4 Overlijden van belangrijke ander 4 Verlies van belangrijk object (bijvoorbeeld bezittingen, werk, status, huis, lichaamsdelen en/of -functies)
476
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Gecompliceerde rouw > Complicated Grieving (2006)
Definitie Stoornis die optreedt na de dood van een belangrijke ander, waarbij het met het verlies gepaard gaande leed niet volgens de normatieve verwachting is en zich uit in functionele beperking
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Langdurig verminderd functioneren (in levensrollen) 4 Verminderd gevoel van welzijn 4 Onvoldoende acceptatie van het verlies (bijvoorbeeld overlijden) En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Depressiviteit 4 Somatische symptomen ervaren van de overledene 4 Vermoeidheid 4 Vermijding van rouw 4 Weinig intimiteit 4 Aanhoudende emotionele nood 4 Aanhoudende pijnlijke herinneringen 4 Preoccupatie met gedachten over de overledene 4 Piekeren, verlangen en zoeken naar de overledene 4 Lijden onder het gescheiden zijn
Gecompliceerde rouw
477
4 Melding van angst, lijden 4 Melding van verdoofd en leeg gevoel 4 Melding van gevoel van shock of verbijstering 4 Melding van boosheid en zelfverwijt 4 Melding van gevoel van anderen vervreemd te zijn 4 Melding van gevoelens van ongeloof 4 Melding van gevoelens van wantrouwen 4 Smachten
Samenhangende factoren 4 Emotionele labiliteit 4 Gebrek aan sociale ondersteuning
Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan verlies
15
478
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Risico op gecompliceerde rouw > Risk for Complicated Grieving (2006)
Definitie Aanwezigheid van risicofactoren voor een stoornis die optreedt na de dood van een belangrijke ander, waarbij het met het verlies gepaard gaande leed niet volgens de normatieve verwachting is en zich uit in functionele beperking
Risicofactoren 4 Overlijden van belangrijke ander 4 Emotionele labiliteit 4 Gebrek aan sociale ondersteuning
Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan verlies
Disfunctionele rouw
479
15
Disfunctionele rouw2 > Dysfunctional Grieving (1980, 1986, 2004)
Definitie Bijzonder langdurig rouwproces (onverwerkte rouw) of bijzon der hevig rouwproces in verband met verlies of verandering (feitelijk of vermeend) in het relatiepatroon (mensen, bezit tingen, werk, status, huis, idealen, lichaamsdelen en -functies enzovoort)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Geuit verdriet of wanhoop over het verlies, of ontkenning van het verlies En één van de volgende aanwijzingen 4 Onderbreking van het rouwproces voordat het verlies is verwerkt 4 Langduriger rouwproces dan binnen de culturele groep gebruikelijk is 4 Overdreven emotionele reactie vergeleken met de gebruike lijke reactie binnen de culturele groep (ernst van de reactie)
Ondersteunende aanwijzingen 4 Verandering in concentratievermogen en/of taakvervulling 4 Uiting van schuldgevoelens, zelfkritiek 4 Uiting van onopgeloste kwesties 2
NANDA International heeft deze diagnose geschrapt.
480
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
4 Verdriet, boosheid, huilen, labiel affect 4 Moeite met uiten wat het verlies betekent 4 Verandering in de activiteiten van het dagelijks leven: werk, omgang met anderen, veranderd libido, veranderde eetgewoonten, verandering van slaappatroon 4 Idealisering van het verloren object 4 Herbeleving van eerdere ervaringen; regressie naar eerdere ontwikkelingsfase 4 Doodsangst
Zorgresultaat Rouwverwerking 4 Aanpassing aan het actuele verlies
Etiologische of samenhangende factoren 4 Verlies, subjectief ervaren verlies of verandering (specificeer) 4 Geen beschikbaar ondersteuningsyssteem
Risicogroepen 4 Van tevoren bestaande neurose 4 Frequent optredende ingrijpende gebeurtenissen, veranderingen 4 Psychiatrische of psychische stoornissen in de anamnese 4 Aangeboren afwijkingen 4 Verlies rond de geboorte (laat in de zwangerschap, levens duur van de boreling, huwelijksmoeilijkheden, verlies van pasgeborenen in het verleden, geen andere levende kinderen)
Chronisch verdriet
481
15
Chronisch verdriet > Chronic Sorrow (1998)
Definitie Cyclisch, herhaaldelijk terugkerend en mogelijk progressief patroon van intens verdriet als respons op voortdurend verlies in het beloopvan een chronische ziekte of handicap
Bepalende kenmerken 4 Beschrijving van verschillen of kloof tussen de huidige en de vroegere of de gewenste situatie 4 Uiting van een of meer van de volgende gevoelens die variëren in intensiteit, periodiek zijn, progressief kunnen zijn en in intensiteit kunnen toenemen, en die invloed uitoefenen op het vermogen van de cliënt om diens hoogste niveau van persoonlijk en sociaal welbevinden te bereiken: 5 periodieke, terugkerende gevoelens van verdriet 5 boosheid 5 verkeerd begrepen worden 5 verwardheid 5 depressiviteit, eenzaamheid, gevoel van leegte 5 teleurstelling, frustratie 5 vrees 5 schuldgevoel of zelfverwijt 5 hulpeloosheid, moedeloosheid, zich overmand voelen 5 geringe zelfachting 5 verlies (terugkerend)
482
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Zorgresultaat Psychosociale aanpassing: levensverandering 4 Aanpassing aan een belangrijke levensverandering
Etiologische of samenhangende factoren 4 Chronische of levensbedreigende ziekte of handicap (spe cificeer mentale retardatie, multipele sclerose, onvrucht baarheid, kanker, ziekte van Parkinson, prematuriteit, spina bifida of andere aangeboren afwijkingen, chronische psychische aandoening, bijvoorbeeld schizofrenie, bipolaire-stemmingstoornis, autismespectrumstoornis, dementie) 4 Overlijden van een dierbare 4 Eén of meer uitlokkende momenten (omstandigheden, situ aties en condities die de veranderingen door de verlieserva ring helder belichten of het gemis sterker doen voelen): 5 crises in het omgaan met de ziekte 5 crisis in verband met ontwikkelingsfase en gemiste kansen of mijlpalen (die een vergelijking mogelijk maken met ontwikkelings-, sociale of persoonlijke normen) 5 eindeloos zorgen of andere rolpatroonveranderingen die constant herinneren aan het feit van anderen te verschillen.
Chronisch verdriet
483
15
Risicogroepen 4 Individu of mantelzorger die een steeds verdergaand verlies ervaart in het beloop van een chronische of levensbedrei gende ziekte 4 Nabestaande, na overlijden van dierbare 4 Anatomisch defect (bijvoorbeeld gespleten verhemelte, afwijkingen aan de oogspierzenuwen, stoornissen van het gehoor of de fonatie)
484
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Ineffectieve rolvervulling (specificeer) > Ineffective Role Performance (1978, 1996, 1998)
Definitie Verandering in, conflict tussen of ontkenning van rolverant woordelijkheden of onvermogen om rolverantwoordelijkhe den te dragen (specificeer type; dit is een ruime taxonomische categorie)
Bepalende kenmerken 4 Rolontkenning 4 Rolconflict 4 Verandering in eigen opvatting van de rol 4 Verandering in hoe anderen de rol opvatten 4 Verandering in het lichamelijke vermogen de rol te hervatten 4 Gebrek aan kennis over de rol 4 Verandering in gebruikelijke patroon van verantwoordelijkheden: 5 overbelasting door rol(len) 5 ontevredenheid met rol 5 rolverwarring 5 rolspanning of -overbelasting 5 rolambivalentie
Ineffectieve rolvervulling (specificeer)
485
Zorgresultaat Rolvervulling 4 Overeenstemming tussen iemands rolvervulling en rolverwachtingen
15
486
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Onopgelost onafhankelijkheidsafhankelijkheidsconflict > Unresolved Independence–Dependence Conflict
Definitie Behoefte aan en wens tot afhankelijkheid c.q. onafhankelijkheid wanneer therapeutische, ontwikkelingsbepaalde of sociale onaf hankelijkheid respectievelijk afhankelijkheid wordt verwacht
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Herhaaldelijk geuite wens tot onafhankelijkheid (terwijl de therapeutische of sociale situatie of de ontwikkelingsfase juist enige afhankelijkheid verlangt) Of 4 Herhaaldelijk gemelde wens tot afhankelijkheid (terwijl de therapeutische of sociale situatie of de ontwikkelingsfase juist onafhankelijkheid verlangt) 4 En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Geuite boosheid 4 Angst
Onopgelost …
487
15
Zorgresultaat Conflictoplossing 4 Acceptatie van zowel de behoefte aan onafhankelijkheid als afhankelijkheid
Risicogroepen 4 Ruggenmergletsel 4 Adolescenten 4 Voorgeschreven bedrust 4 Chronische degeneratieve ziekte 4 Beperking van de lichamelijke activiteit
488
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Sociaal isolement of sociale afwijzing3 > Social Isolation or Social Rejection (1982)
Definitie Gevoel van alleen zijn dat volgens de betrokkene is opgelegd door anderen en dat door hem/haar als negatief of bedreigend wordt ervaren
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Uiting van gevoelens van alleen zijn dat door anderen is opgelegd, gevoelens van afwijzing, gevoelens anders te zijn dan anderen 4 Vertonen van gedrag dat door de dominante sociale groep niet geaccepteerd wordt 4 Uiting van waarden die voor de subcultuur acceptabel zijn maar voor de dominante sociale groep onacceptabel zijn 4 Geobserveerde of gemelde interesses of activiteiten die niet passen bij, of onacceptabel zijn voor de ontwikkelingsleeftijd of ontwikkelingsfase
3
NANDA International noemt deze diagnose ‘Sociaal isolement’.
Sociaal isolement of sociale afwijzing
489
15
Ondersteunende aanwijzingen 4 Preoccupatie met de eigen gedachten, repetitieve betekenis loze handelingen 4 Subjectief ervaren onvermogen om aan de verwachtingen van anderen te voldoen of onzekerheid in het openbaar 4 Streven naar alleen zijn of leven in een subcultuur 4 Subjectief ervaren ontoereikendheid van een zinvol levens doel of geen betekenis aan het leven kunnen geven 4 Verdrietig vlak affect 4 Niet-communicatief zijn, teruggetrokken zijn, geen oogcontact maken 4 Uitstraling van vijandigheid in stem, gedrag
Zorgresultaat Sociale betrokkenheid 4 Interactie met anderen en deelname aan activiteiten
Etiologische of samenhangende factoren 4 Verandering in de uiterlijke verschijning of psychische toestand 4 Vertraagde groei en ontwikkeling (sociale vaardigheden) 4 Onvolwassen interesses 4 Onacceptabel(e) sociaal gedrag of sociale waarden 4 Veranderde welzijnstoestand 4 Onvermogen om bevredigende persoonlijke relaties aan te gaan
490
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Risicogroepen 4 Psychische stoornissen 4 Zichtbare handicaps, uiterlijke afwijkingen 4 Verstandelijke beperking
Sociaal isolement
491
15
Sociaal isolement > Social Isolation
Definitie Gevoel van alleen zijn dat volgens de betrokkene is te wijten aan een mate van intermenselijke interactie die minder is dan wen selijk of noodzakelijk is voor de persoonlijke integriteit
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding van geïsoleerd zijn van anderen En één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Gebrek aan contact met of afwezigheid van belangrijke anderen 4 Geen of weinig contact met mensen uit de buurt 4 Weinig contact met gelijken
Ondersteunende aanwijzingen 4 Apathie 4 Afzondering
Zorgresultaat Sociale betrokkenheid 4 Heeft interactie met anderen en neemt deel aan activiteiten met anderen
492
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4
Beperkte lichamelijke mobiliteit Therapeutische afzondering Sociaal-culturele dissonantie Onvoldoende gemeenschapsvoorzieningen Verstoord lichaamsbeeld Vrees (gevaren in omgeving, geweld)
Risicogroepen 4 Kwetsbare ouderen 4 Therapeutische separatie/afzondering 4 Misvorming
Inadequate sociale interactie
493
15
Inadequate sociale interactie > Impaired Social Interaction (1986)
Definitie Onvoldoende of bovenmatige kwantiteit of ondoelmatige kwali teit van de sociale omgang
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemeld of geobserveerd onbehagen in sociale situaties (bij voorbeeld niet in staat tot uitwisselingen over dat het fijn is om bij elkaar te horen, om elkaar te geven, belangstelling voor elkaar te hebben en een verleden met elkaar te delen) 4 Geobserveerd onsuccesvol gedrag in de sociale interactie
Ondersteunende aanwijzingen 4 Disfunctionele interactie met gelijken, familie en/of anderen 4 Vermelding door het gezin van veranderingen in interactiestijl of -patronen
Zorgresultaat Sociale betrokkenheid 4 Productieve sociale interacties met individuen, groepen of organisaties
494
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Gebrek aan kennis of vaardigheden (manieren om de wederkerigheid te verbeteren) 4 Communicatiebarrières 4 Verstoord zelfbeeld 4 Afwezigheid van belangrijke anderen of gelijken (gebrek aan sociale ondersteuning) 4 Beperkte lichamelijke mobiliteit 4 Therapeutische separatie/afzondering 4 Sociaal-culturele dissonantie 4 Beperkende omgevingsfactoren 4 Verstoord denken 4 Zintuiglijke beperking (zicht, gehoor)
Vertraagde groei en ontwikkeling …
495
15
Vertraagde groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden (specificeer) > Developmental Delay: Social Skills
Definitie Afwijking van leeftijdsnormen wat betreft de verwerving van sociale vaardigheden
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Achterstand in of problemen met het verwerven van de sociale vaardigheden die bij de leeftijd en ontwikkelingsfase horen 4 Disfunctionele interacties
Zorgresultaat Sociale ontwikkeling 4 Verwerving van sociale vaardigheden bevindt zich binnen de norm voor de leeftijdsgroep
496
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Etiologische of samenhangende factoren 4 Tekort in omgeving of gebrek aan stimulatie of voorbeeld 4 Niet altijd goed aanspreekbaar zijn 4 Meerdere verzorgers, inadequate verzorging 4 Gescheiden zijn (van belangrijke anderen) 4 Effecten van een lichamelijke beperking 4 Onverschilligheid 4 Verstoord zelfbeeld 4 Sociaal isolement
Hervestigingssyndroom
497
15
Hervestigingssyndroom4 > Relocation Stress Syndrome (1992, 2000)
Definitie Fysiologische en/of psychosociale stoornissen ten gevolge van verandering van omgeving
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Verandering van omgeving of locatie 4 Angst, ongerustheid, Melding van bezorgdheid of ontredde ring over de overplaatsing/verhuizing 4 Reactieve depressie, verdrietig affect en/of toegenomen verwardheid (bij ouderen) 4 Uitingen van eenzaamheid 4 Gevoel van machteloosheid of boosheid over de overplaatsing/verhuizing 4 Verstoord slaap- en/of eetpatroon, maag-darmklachten
Ondersteunende aanwijzingen 4 Matig tot zeer ingrijpende verandering van omgeving 4 Gevoel dat personeel dat de cliënt voor de overplaatsing verzorgde aardiger en beter was
4
De waarschijnlijke oorzaak (samenhangende of etiologische factor) van een syndroom wordt doorgaans in de naam vervat (bijvoorbeeld hervestiging).
498
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
4 Weinig of geen voorbereiding op de overplaatsing of verhuizing 4 Voorgeschiedenis met (al dan niet vergelijkbare) overplaat singen of verhuizingen 4 Verlies dat gepaard gaat met het besluit tot overplaatsing of verhuizing 4 Gelijktijdig, recent of eerder verlies 4 Afhankelijkheid 4 Onzekerheid, gebrek aan vertrouwen 4 Gebrek aan ondersteunende systemen 4 Onrust, overmatige waakzaamheid, of teruggetrokkenheid 4 Gewichtsverandering 4 Verstoring van of achteruitgang in de gezondheidstoestand (psychosociaal of lichamelijk)
Zorgresultaat Stressniveau 4 Weinig lichamelijke of geestelijke spanning die optreedt als gevolg van factoren die een bestaand evenwicht verstoren
Risicogroepen 4 Geen voorbereiding of ondersteuning vóór het vertrek 4 Taalbarrière 4 Geïsoleerd zijn van familie en vrienden 4 Instabiele gezondheidstoestand
Risico op hervestigingssyndroom
499
15
Risico op hervestigingssyndroom > Risk for Relocation Stress Syndrome (2000)
Definitie Risico op fysiologische en/of psychosociale stoornissen ten gevolge van verandering van omgeving
Risicofactoren 4 Matige tot grote veranderingen in de omgeving (bijvoor beeld fysiek, etnisch, cultureel) 4 Tijdelijke of permanente verhuizing/overplaatsing 4 Vrijwillige of ongewilde verhuizing/overplaatsing 4 Gebrek aan passend ondersteuningssysteem of groep 4 Matige geestelijke vermogens (bijvoorbeeld voldoende alert om veranderingen te ondergaan) 4 Onvoorspelbaarheid van ervaringen 4 Verminderde psychosociale of lichamelijke gezondheidstoestand 4 Gebrek aan counseling voor vertrek 4 Passieve coping 4 Verlieservaringen in het verleden of het heden
Zorgresultaat Stressniveau 4 Weinig lichamelijke of geestelijke spanning
500
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Ineffectieve partnerrelatie > Ineffective Relationship (Partners) (2010)
Definitie Patroon waarin wederkerige partners onvoldoende in elkaars behoeften voorzien
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Vervult niet de ontwikkelingstaken passend bij de gezinslevenscyclus 4 Onvermogen van de partners om op een bevredigende manier te communiceren 4 Beschouwt de partner niet als een sleutelfiguur 4 Partners geven geen blijk van: 5 wederzijds respect voor elkaar 5 wederzijdse ondersteuning in de dagelijkse activiteiten 5 begrip voor de (fysieke, sociale of psychologische) tekort komingen in het functioneren van de partner 5 onderlinge evenwichtige autonomie 5 onderlinge evenwichtige samenwerking 4 Uitingen van ontevredenheid over: 5 de complementaire verhouding tussen de partners 5 de onderlinge vervulling van emotionele behoeften 5 de onderlinge vervulling van fysieke behoeften 5 het onderling delen van ideeën 5 het onderling delen van informatie
Ineffectieve partnerrelatie
501
15
Zorgresultaat 4 Aangeven dat de partnerrelatie voor beide partners in de behoeften voorziet
Etiologische of samenhangende factoren 4 Slechte communicatieve vaardigheden 4 Stressvolle gebeurtenissen (bijvoorbeeld verlies van baan, inkomen) 4 Middelenmisbruik 4 Onrealistische verwachtingen 4 Ontwikkelingscrises 4 Aanpassing aan cognitieve veranderingen bij een van de partners 4 Detentie van een van de partners 4 Waardenconflict
Risicogroepen 4 Cultuurverschillen 4 Onvolwassenheid 4 Huiselijk geweld (voorgeschiedenis) 4 Arbeidsongeschiktheid
502
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Risico op ineffectieve partnerrelatie > Risk for Ineffective Relationship (Partners) (2010)
Definitie Verhoogd risico op een patroon waarin wederkerige partners onvoldoende in elkaars behoeften voorzien
Risicofactoren 4 Slechte communicatieve vaardigheden 4 Stressvolle gebeurtenissen (bijvoorbeeld verlies van baan, inkomen) 4 Middelenmisbruik 4 Onrealistische verwachtingen 4 Ontwikkelingscrises 4 Aanpassing aan cognitieve veranderingen bij een van de partners 4 Detentie van een van de partners 4 Waardenconflict 4 Cultuurverschillen 4 Onvolwassenheid 4 Huiselijk geweld (voorgeschiedenis) 4 Arbeidsongeschiktheid
Zorgresultaat 4 Aangeven dat de partnerrelatie voor beide partners in de behoeften voorziet
Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie
503
15
Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie > Readiness for Enhanced Relationship (2008)
Definitie Patroon van wederzijds partnerschap dat volstaat om te voorzien in elkaars behoeften en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Tonen van wederzijds respect tussen partners 4 Wens om de tevredenheid over de complementaire verhou ding tussen de partners te verhogen 4 Bereiken van ontwikkelingsdoelen die bij de gezinslevenscy clus horen 4 Wens om de communicatie tussen de partners te verbeteren 4 Uiting van tevredenheid over met de manier van informatie uitwisselen tussen partners 4 Uiting van tevredenheid over de manier waarop de partner voorziet in emotionele behoeften 4 Tonen van een gebalanceerde autonomie tussen partners 4 Tonen van wederzijdse ondersteuning bij dagelijkse activiteiten tussen partners 4 Elkaar aanwijzen als sleutelfiguur 4 Tonen van begrip voor de (fysieke, sociale of psychologi sche) tekortkomingen in het functioneren van de partner
504
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Zorgresultaat Relaties 4 In relaties met anderen wordt op consistente wijze voldaan aan elkaars behoeften
Verstoorde gezinsprocessen (specificeer)
505
15
Verstoorde gezinsprocessen (specificeer) > Interrupted Family Processes (1982, 1998)
Definitie Onvermogen van een gezin (huishouden) om te voorzien in de behoeften van de gezinsleden, de gezinsfuncties te vervullen of de voor wederzijdse groei en ontwikkeling benodigde communi catie in stand te houden
Bepalende kenmerken 4 Onvermogen van de gezinsleden om met elkaar om te gaan op een manier die bevorderlijk is voor de wederzijdse groei en ontwikkeling 4 Onvermogen om boodschappen duidelijk over te brengen of te begrijpen 4 Onduidelijkheid over regels, rituelen en symbolen binnen het gezin; niet-gecontroleerde verzinsels 4 Inadequate besluitvormingsprocessen in het gezin 4 Onvermogen van de gezinsleden om verschillende gevoelens uit te drukken en te accepteren 4 Onvermogen hulp te accepteren en te ontvangen 4 Gebrek aan respect voor de individualiteit en autonomie van de verschillende gezinsleden 4 Starheid in functies en rollen 4 Onvermogen om huidige (of vroegere) taken in de gezinsontwikkeling te volbrengen 4 Instandhouding van ongepaste (onproductieve) grenzen 4 Onvermogen om zich aan veranderingen aan te passen
506
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
4 Onvermogen constructief om te gaan met traumatische ervaringen of crises 4 Geen respect tussen de ouders voor elkaars opvattingen over de opvoeding van de kinderen 4 Ongepaste (onproductieve) mate en benutting van energie 4 Onvermogen om te voorzien in de behoeften van de gezins leden (lichamelijk, emotioneel, spiritueel of op het gebied van veiligheid) 4 Gebrek aan deelname van het gezin aan buurtactiviteiten
Zorgresultaat Gezinscoping 4 Vermogen van een gezin om stressoren die veel van de reser ves vergen onder controle te houden
Gezinsfunctioneren 4 Gezinssysteem voorziet in de behoeften van de afzonderlijke gezinsleden tijdens ontwikkelingstransities
Etiologische of samenhangende factoren 4 Situationele crisis of omschakeling (bijvoorbeeld alcoho lisme van een van de gezinsleden) 4 Ontwikkelingscrisis, overgang in ontwikkelingsfase
Disfunctionele gezinsprocessen
507
15
Disfunctionele gezinsprocessen5 > Dysfunctional Family Processes (1994)
Definitie Chronische ontregeling van de psychosociale, geestelijke en fysiologische functies van het gezin, wat leidt tot conflicten, ont kenning van problemen, weerstand tegen verandering, ineffec tieve probleemoplossing en een reeks zichzelf in stand houdende crises
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Rollen en relaties 4 Verslechtering van gezinsrelaties; verstoorde gezinsdynamiek 4 Ineffectieve communicatie tussen de levenspartners of huwelijks- en relatieproblemen 4 Veranderingen in rolfunctioneren of verstoorde rolvervulling in het gezin 4 Inconsequent ouderschap, weinig steun van de ouders ondervinden 4 Gezinsontkenning 4 Disfunctioneren met betrekking tot de intimiteit, moeite met het hebben van intieme relaties 4 Chronische gezinsproblemen 4 Gesloten communicatiesystemen 5
Deze diagnose heette eerder Dysfunctional Family Processes: Alcoholism (disfunctionele gezinsprocessen: alcoholmisbruik).
508
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Gedrag Ongepaste uiting van woede Verlies van controle over het alcoholgebruik Verstoorde communicatie Ineffectieve probleemoplossende vaardigheden Rationaliseren of ontkennen van problemen Gelegenheid geven om alcohol te blijven drinken Onvermogen te voldoen aan de emotionele behoeften van de gezinsleden 4 Manipuleren 4 Afhankelijkheid 4 Bekritiseren 4 Gebroken beloften 4 Weigering hulp te zoeken of onvermogen hulp op gepaste wijze te aanvaarden en te ontvangen 4 Beschuldigingen 4 Onvoldoende begrip van alcohol- of middelenmisbruik 4 4 4 4 4 4 4
Gevoelens 4 Verminderde zelfachting, gevoelens van waardeloosheid, onzekerheid 4 Boosheid of onderdrukte woede 4 Frustratie, machteloosheid, moedeloosheid 4 Angst, spanning, distress 4 Onderdrukte emoties 4 Verantwoordelijkheid voor gedrag van alcoholist 4 Slepende wrok, gekwetstheid, schaamte, verlegenheid met de situatie 4 Ongelukkig zijn, emotioneel isolement, eenzaamheid, afwijzing 4 Schuldgevoel 4 Kwetsbaarheid 4 Wantrouwen
Disfunctionele gezinsprocessen
509
15
Ondersteunende aanwijzingen Gezinsrollen en -relaties 4 Triangulatie in het gezin 4 Verminderd vermogen van gezinsleden om begrip voor elkaar op te brengen, ten behoeve van onderlinge groei en ontwikkeling 4 Gebrek aan relatievaardigheden 4 Gebrek aan cohesie, verstoring van de gezinsrituelen 4 Gezin is niet in staat om te voorzien in de behoefte aan veiligheid van de gezinsleden, patroon van afwijzing 4 Gezin toont geen respect voor autonomie van de afzonderlijke gezinsleden 4 Financiële problemen, genegeerde verplichtingen
Gedrag 4 Onvermogen te voldoen aan de geestelijke behoeften van de gezinsleden 4 Onvermogen om veel verschillende gevoelens te accepteren of tot uitdrukking te brengen 4 Eerder gericht zijn op vermindering van spanning dan op het bereiken van doelen 4 Belangrijke rol van alcohol bij speciale gebeurtenissen in het gezin 4 Uit de hand lopend conflict 4 Liegen 4 Tegenstrijdige, paradoxale communicatie 4 Conflictvermijding 4 Streng oordeel over zichzelf 4 Isolement 4 Misbruik van middelen anders dan alcohol of nicotineverslaving 4 Moeite om plezier te hebben 4 Zelfverwijten
510
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
4 Onverwerkte rouw 4 Overheersende rol bij communicatie of machtsstrijd 4 Onvermogen om zich aan veranderingen aan te passen 4 Onvolwassenheid 4 Stressgerelateerde lichamelijke aandoening 4 Onvermogen constructief om te gaan met traumatische ervaringen 4 Goedkeuring en bevestiging zoeken 4 Onbetrouwbaarheid 4 Verminderde schoolprestaties van de kinderen 4 Concentratiestoornissen 4 Chaos 4 Huidige of eerdere ontwikkelingstaken niet kunnen volbren gen en moeite met de overgang van levensfasen 4 Schelden op partner of ouder 4 Agitatie 4 Verminderd lichamelijk contact
Gevoelens 4 Gevoel anders te zijn dan anderen 4 Depressie 4 Vijandigheid 4 Emotioneel gecontroleerd door anderen 4 Verwardheid, identiteitstekort 4 Ontevredenheid, humeurigheid 4 Verlies, verlatenheid 4 Onbegrip 4 Verwarring van liefde met medelijden 4 Falen; ongeliefd zijn
Disfunctionele gezinsprocessen
511
15
Zorgresultaat Gezinscoping 4 Gezin houdt stressoren die veel van de reserves vergen onder controle
Gezinsfunctioneren 4 Gezinssysteem voorziet in de behoeften van de afzonderlijke gezinsleden tijdens ontwikkelingstransities
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4
Misbruik van alcohol, therapieresistentie Familiaire voorgeschiedenis van alcoholisme Inadequate copingvaardigheden Erfelijke aanleg, verslavingsvatbare persoonlijkheid Gebrek aan probleemoplossende vaardigheden
512
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Bereidheid tot verbetering van de gezinsprocessen > Readiness for Enhanced Family Processes (2002)
Definitie Patroon van gezinsfunctioneren dat volstaat voor de onder steuning van het welzijn van de gezinsleden en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Wens om de gezinsdynamiek te verbeteren 4 Gezinsfunctioneren beantwoordt aan lichamelijke, sociale en psychische behoeften van gezinsleden 4 Activiteiten bevorderen de veiligheid en groei van gezinsleden 4 Communicatie is adequaat 4 Relaties zijn over het algemeen positief; gezin heeft een rol binnen de gemeenschap; gezinstaken worden voltooid 4 Rollen binnen gezin zijn flexibel en passend bij ontwikkelingsstadia 4 Respect voor elkaar is duidelijk aanwezig 4 Gezin past zich aan veranderingen aan 4 Grenzen van gezinsleden worden gehandhaafd 4 Energieniveau van het gezin bevordert de dagelijkse activiteiten 4 Gezin is duidelijk veerkrachtig 4 Goede balans tussen autonomie en cohesie
Bereidheid tot verbetering …
513
15
Zorgresultaat Gezinscoping 4 Gezin houdt stressoren die veel van de reserves vergen onder controle
Gezinsfunctioneren 4 Gezinssysteem voorziet in de behoeften van de afzonderlijke gezinsleden tijdens ontwikkelingstransities
514
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Ouderschapstekort (specificeer) > Impaired Parenting (1978, 1998)
Definitie Onvermogen van de primaire verzorger om een goede omgeving te creëren, in stand te houden of opnieuw te scheppen om de optimale groei en ontwikkeling van het kind te bevorderen (Het is normaal dat ouders zich na de geboorte van een kind aan de nieuwe situatie moeten aanpassen)
Bepalende kenmerken Ouder/verzorger 4 Gebrekkig/geen hechtingsgedrag van de ouder(s) 4 Weinig of geen moeder-kindinteractie of ouder/ verzorger-kindinteractie 4 Onvermogen om aanwijzingen van het kind te begrijpen en erop te reageren 4 Inconsequente of onvoldoende verzorgende vaardigheden: 5 inconsequente reacties op gedrag 5 inconsistente verzorging 5 ontoereikende regelingen voor kinderopvang 5 inflexibiliteit in het voorzien in behoeften van het kind 5 inadequaat gezondheidsonderhoud voor het kind 4 Onvoldoende visuele, tactiele, auditieve stimulering: 5 negatieve uitspraken over het kind 5 afwijzing van of vijandigheid ten opzichte van het kind 5 vaak straffen
Ouderschapstekort (specificeer)
4 4 4 4 4
515
15
5 weinig aanhalen 5 verlating 5 kindermishandeling 5 kinderverwaarlozing 5 voorkeur voor fysieke straffen Onrealistische verwachtingen van het kind, zichzelf of de partner Onveilige thuissituatie Uitspraken over het onvermogen om aan de behoeften van het kind te voldoen beschrijving van het onvermogen om het kind onder controle te houden Beschrijving van niet-adequaat uitvoeren van rol, frustratie
Baby of kind 4 Niet kunnen gedijen c.q. groeien 4 Hechtingstekort (bijvoorbeeld afwezigheid van separatieangst) 4 Gebrekkige cognitieve ontwikkeling, verminderde schoolprestaties 4 Gebrekkige sociale vaardigheden 4 Gedragsstoornissen, veelvuldige ziekten, ongelukken 4 Aanwijzingen voor mishandeling 4 Weglopen
Zorgresultaat Ouderschap: functioneren 4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen
516
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Etiologische of samenhangende factoren Lichamelijk 4 Slaaptekort of verstoord slaappatroon 4 Beperkende aandoening of ontwikkelingsachterstand van baby of kind
Sociaal Ongewenst geslacht Langdurige separatie van baby en ouder of kind en ouder ADHD (aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis) Temperament conflicteert met ouderlijke verwachtingen Vader van kind niet betrokken Relatieconflict, toenemende ontevredenheid Gebrek aan gezinscohesie Financiële problemen, armoede Werkloosheid of problemen op het werk Gebrek aan voorzieningen of gebrek aan toegang tot voorzieningen (bijvoorbeeld vervoer) 4 Juridische problemen 4 Gebrek aan of gebrekkige ouderlijke rolmodellen 4 Gebrekkige thuissituatie 4 Verhuizingen 4 Verandering in de gezinseenheid 4 Gebrek aan waardering voor het ouderschap 4 Sociaal isolement, gebrek aan netwerken voor sociale ondersteuning 4 Stress 4 Rolspanning of -overbelasting 4 Gebrekkige copingstrategieën 4 Gebrekkige probleemoplossende vaardigheden 4 Geringe zelfachting 4 Onvermogen de behoeften van het kind vóór te laten gaan op de eigen behoeften 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Ouderschapstekort (specificeer)
517
Kennis 4 4 4 4 4 4
Kennistekort over de ontwikkeling van een kind Kennistekort over opvoedvaardigheden Kennistekort over gezondheidsonderhoud bij kinderen Onvoldoende cognitief niveau voor ouderschap Beperkt cognitief functioneren Slechte communicatieve vaardigheden
Risicogroepen 4 Arbeidsongeschiktheid 4 Alleenstaande ouder 4 Lage sociaal-economische status 4 Laag opleidingsniveau of weinig opleiding genoten 4 Voorgeschiedenis als slachtoffer van mishandeling 4 Voorgeschiedenis als pleger van mishandeling 4 Voorgeschiedenis van middelenmisbruik, psychische aandoeningen 4 Ongeplande of ongewenste zwangerschap 4 Prematuriteit, moeizame bevalling 4 Jonge leeftijd, met name adolescenten 4 Groot aantal snel opeenvolgende zwangerschappen 4 Gebrek aan- of late prenatale zorg 4 Meerling 4 Ouder-kindscheiding bij de geboorte
15
518
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Risico op ouderschapstekort (specificeer) > Risk for Impaired Parenting (1978, 1998)
Definitie Risico op onvermogen van de primaire verzorger om een goede omgeving te creëren, in stand te houden of opnieuw te scheppen om de optimale groei en ontwikkeling van het kind te bevorde ren (Het is normaal dat ouders zich na de geboorte van een kind aan de nieuwe situatie moeten aanpassen.)
Risicofactoren Sociaal 4 Alleenstaande ouder 4 Vader van kind niet betrokken 4 Gebrek aan gezinscohesie 4 Armoede 4 Financiële problemen 4 Werkloosheid of problemen op het werk 4 Lage sociaal-economische status 4 Gebrek aan voorzieningen en/of gebrek aan toegang tot voorzieningen (bijvoorbeeld vervoer) 4 Voorgeschiedenis als slachtoffer van mishandeling 4 Voorgeschiedenis als pleger van mishandeling 4 Juridische problemen 4 Gebrek aan of gebrekkige ouderlijke rolmodellen 4 Gebrekkige thuissituatie 4 Verhuizing
Risico op ouderschapstekort (specificeer)
519
15
4 Verandering in de gezinseenheid 4 Gebrek aan waardering voor het ouderschap 4 Sociaal isolement, gebrek aan netwerken voor sociale ondersteuning 4 Rolspanning of -overbelasting 4 Gebrekkige copingstrategieën of stress 4 Gebrekkige probleemoplossende of communicatieve vaardigheden 4 Geringe zelfachting 4 Onvermogen de behoeften van het kind vóór te laten gaan op de eigen behoeften 4 Ongeplande of ongewenste zwangerschap 4 Ontoereikende regelingen voor kinderopvang
Kennis Onrealistische verwachtingen van het kind Kennistekort over de ontwikkeling van een kind Kennistekort over opvoedvaardigheden Kennistekort over gezondheidsonderhoud bij kinderen Onvoldoende cognitief niveau voor ouderschap Laag opleidingsniveau of weinig opleiding genoten, beperkt cognitief functioneren 4 Onvermogen om aanwijzingen van het kind te begrijpen en erop te reageren 4 Voorkeur voor fysieke straffen 4 4 4 4 4 4
Lichamelijk 4 Gebrek aan- of late prenatale zorg 4 Jonge leeftijd, met name adolescenten 4 Snel opeenvolgende zwangerschappen 4 Meerling 4 Moeizame bevalling 4 Lichamelijke ziekte, handicap 4 Slaaptekort of verstoord slaappatroon
520
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Psychische factoren 4 Relatieconflict, toenemende ontevredenheid 4 Separatie van baby of kind 4 Voorgeschiedenis van middelenmisbruik of afhankelijkheid van een middel 4 Voorgeschiedenis van psychische aandoeningen 4 Depressie
Baby of kind Separatie van ouder bij geboorte Langdurige separatie van ouder Premature geboorte Ziekte van baby of kind Beperkende aandoening of ontwikkelingsachterstand Moeilijk temperament Gebrek aan aansluiting (temperament) bij de verwachtingen van de ouders 4 ADHD (aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis) 4 Ongepland of ongewenst kind of ongewenst geslacht 4 Meerling 4 Veranderd waarnemingsvermogen 4 4 4 4 4 4 4
Zorgresultaat Ouderschap: functioneren 4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen
Ouderrolconflict
521
15
Ouderrolconflict > Parental Role Conflict (1988)
Definitie Verwarring en conflicten van (een van de) ouders over de ouderschapsrol in reactie op een crisis
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken 4 Melding van gevoelens van tekortschieten om in de lichame lijke en emotionele behoeften van het kind te voorzien tij dens opname of thuis; terughoudendheid bij de gebruikelijke zorgactiviteiten, zelfs met aanmoediging en ondersteuning 4 Melding van bezorgdheid over veranderingen in de ouder rol, of over het functioneren, de communicatie of de gezond heid van het gezin 4 Aantoonbare verstoring van de zorgroutine 4 Melding van bezorgdheid over ervaren controleverlies over beslissingen aangaande het eigen kind 4 Vermelding of aantoonbare aanwezigheid van schuld gevoelens en gevoelens van boosheid, vrees, angst, en/of frustraties over het effect van de ziekte van een kind op de gezinsprocessen
522
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Zorgresultaat Ouderschap: functioneren 4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Ouder-kindseparatie (door chronische ziekte) 4 Geïntimideerd door invasieve of restrictieve onderdelen van de behandeling (bijvoorbeeld separatie/afzondering, intuba tie, gespecialiseerde zorgcentra, beleid) 4 Regelen van thuiszorg voor een kind met speciale zorgbe hoeften (bijvoorbeeld apneubewaking, houdingsdrainage, hyperalimentatie) 4 Verandering in burgerlijke staat 4 Verstoringen van het gezinsleven door de thuiszorg (bijvoor beeld behandelingen, verzorgers, te weinig vrije tijd)
Zwakke ouder-kindhechting
523
15
Zwakke ouder-kindhechting > Weak Parent–Infant Attachment
Definitie Patroon van een niet-wederkerige binding tussen ouder c.q. primaire verzorger en zuigeling
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Baby 4 Geen reactie van baby op pogingen hem/haar te troosten en tevreden te stellen 4 Onvermogen van baby om aan te geven dat hij/zij zorg en aandacht behoeft 4 Prikkelbaarheid van de baby of weinig reactie van de baby op de ouders
Ouder-baby 4 Gebrekkig wederkerig interactiepatroon (reageert niet of nauwelijks op aanraking of kusjes met brabbelen of lachen) 4 Weinig of geen oogcontact
Ouder 4 Weinig bezoek van de ouder aan baby gedurende opname (bijvoorbeeld minder dan tweemaal per week) 4 Weinig of niet lachen tegen, contact leggen met, vasthouden van, of praten met baby
524
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
4 Weinig of niet aanraken, strelen, wiegen, vasthouden, kussen van baby, behalve wanneer deze moet worden gevoed of verschoond 4 Geen of inadequate reactie van de ouder op signalen van de baby (doet bijvoorbeeld geen poging om kind te troosten als het huilt, of houdt star vast aan niet succesvolle methoden) 4 Niet face-to-face op baby gericht zijn, vermijding van oogcontact
Prenataal 4 Negatieve of ambivalente gevoelens over de zwangerschap tot in het derde trimester
Ondersteunende aanwijzingen 4 Weinig positieve opmerkingen over de baby; gemelde teleurstelling 4 Gespannen houding bij ondersteunen fles of tijdens de borstvoeding 4 Voorgeschiedenis van ambivalentie, negatieve of ambi valente gevoelens over de zwangerschap tot in het derde trimester 4 Tienerouder met veel risicofactoren, ouders met lichamelijke of psychiatrische ziekte 4 Wrok van ouder jegens baby vanwege dood of ernstige ziekte van de moeder
Zorgresultaat Ouder-kindhechting 4 Gedragingen van ouder en zuigeling die blijk geven van een duurzame affectieve band
Zwakke ouder-kindhechting
525
Etiologische of samenhangende factoren 4 Angst van de ouder(s) 4 Vrees (specificeer) 4 Ouder-kindscheiding 4 Subjectief ervaren onbekwaamheid in het ouderschap (verzorging van kinderen) 4 Geringe sociale responsiviteit (baby) 4 Gebrek aan ondersteunende systemen 4 Stress in het gezin
15
526
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Risico op verstoorde hechting > Risk for Impaired Attachment (1994)
Definitie Verstoring van het interactieve proces tussen ouder/significante ander en zuigeling dat de ontwikkeling van een beschermende en koesterende wederzijdse relatie tussen hen moet bevorderen
Risicofactoren 4 Onvermogen van ouder(s) om in persoonlijke behoeften te voorzien 4 Angst in verband met de ouderrol 4 Middelenmisbruik 4 Prematuur kind 4 Ontregeling van baby/kind door ziekte, waardoor deze geen contact kan maken met de ouder(s) 4 Ouder-kindscheiding 4 Fysieke obstakels 4 Gebrek aan privacy
Zorgresultaat Ouder-kindhechting 4 Gedragingen van ouder en zuigeling die blijk geven van een duurzame affectieve band
Ouder-kindscheiding
527
15
Ouder-kindscheiding > Parent–Infant Separation
Definitie Aanwezigheid van factoren die de interactie tussen zuigeling en ouder(s) onmogelijk maken
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Door de ouder(s) gemelde vrees voor interactie (bijvoor beeld vrees dat het kind doodgaat, bang het kind pijn te doen) 4 Weinig contact met de baby om één of meer van de volgende redenen: 5 ouder(s) zijn onvoldoende in de gelegenheid hun baby geregeld in het ziekenhuis te bezoeken 5 weinig of geen gelegenheid voor oogcontact tussen baby en ouder(s) 5 weinig of geen gelegenheid voor tactiele interactie 5 baby kan geluiden of aanrakingen niet goed verdragen 5 baby is niet rechtstreeks toegankelijk
Ondersteunende aanwijzingen 4 Door ouder(s) gemeld onvermogen om voor hun baby te zorgen vanwege de scheiding van of het tekort aan kennis over het kind 4 Gebrek aan actuele informatie over de toestand van het kind
528
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Zorgresultaat Ouder-kindhechting 4 Affectieve band tussen baby en ouder
Etiologische of samenhangende factoren 4 Vervoersproblemen waardoor het voor de ouders moeilijk wordt het kind in het ziekenhuis te bezoeken 4 Mantelzorgtekort (bijvoorbeeld geen oppas voor overige kinderen)
Risicogroepen 4 Prematuriteit 4 Ernstige ziekte van baby of ouder(s) 4 Ziekenhuisopname van baby of ouder(s)
Bereidheid tot verbetering van het ouderschap
529
15
Bereidheid tot verbetering van het ouderschap > Readiness for Enhanced Parenting (2002)
Definitie Patroon waarin iemand kinderen of andere afhankelijke per so(o)n(en) een goede omgeving biedt die toereikend is voor de stimulering van hun groei en ontwikkeling, en dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken 4 Wens om het ouderschap te verbeteren 4 Kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en) spreken hun tevredenheid uit over de thuissituatie 4 Aanwijzingen voor emotionele en vanzelfsprekende onder steuning van kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en) 4 Tekenen van hechting 4 Kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en) worden in hun lichamelijke en geestelijke behoeften voorzien 4 Blijk geven van realistische verwachtingen van kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en)
Zorgresultaat Ouderschap: functioneren 4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen
530
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Overbelasting van de mantelzorger > Caregiver Role Strain (1992, 1998, 2000)
Definitie Problemen met vervulling van de mantelzorgtaken
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Melding door mantelzorger van één of meer van de volgende aanwijzingen 4 Onvoldoende voorzieningen om de vereiste zorg te kunnen verlenen 4 Moeite met het vervolbrengen van de nodige taken 4 Bezorgdheid over de zorg voor de zorgontvanger (bijvoor beeld de gezondheid en emotionele toestand van de zorgont vanger, over mogelijke opname van de zorgontvanger en/ of wie de zorgtaken zal overnemen indien de mantelzorger deze niet kan bieden) 4 Gevoel dat andere belangrijke rollen in het gedrang komen door de noodzaak tot geven van mantelzorg 4 Gevoel van verlies omdat de mantelzorgontvanger ‘een ander mens is geworden’ sinds hij hulpbehoevend is 4 Indien de mantelzorgontvanger het kind van de mantelzor ger is: gevoel van verlies omdat de mantelzorger een ander kind kreeg dan verwacht 4 Familieconflict over zorgkwesties 4 Stress of nervositeit in de relatie tussen mantelzorger en zorgontvanger 4 Depressie
Overbelasting van de mantelzorger
531
15
4 Disfunctionele verandering van de mantelzorgactiviteiten 4 Preoccupatie met de zorgroutine
Ondersteunende aanwijzingen Lichamelijke gezondheid van de mantelzorger 4 Maag-darmproblemen (lichte maagkrampen, braken, diar ree, herhaaldelijk optredende aanvallen van maagzweer) 4 Gewichtsverandering 4 Huiduitslag 4 Hypertensie; cardiovasculaire aandoeningen 4 Diabetes 4 Vermoeidheid, hoofdpijn
Emotioneel 4 Verstoorde coping, tijdgebrek voor vervulling van eigen behoeften 4 Verstoord slaappatroon 4 Boosheid, stress 4 Somatisering 4 Verhoogde nervositeit 4 Emotionele labiliteit 4 Ongeduld, frustratie
Sociaal-economisch 4 Terugtrekking uit het sociale leven 4 Veranderingen in de ontspanningsactiviteiten 4 Afslaan van promotie op het werk
Relatie mantelzorger-patiënt 4 Rouw om/onzekerheid over veranderde relatie met de zorgontvanger 4 Moeit met zien hoe de zorgontvanger de ziekte ondergaat 4 Familie- of gezinsconflicten 4 Bezorgdheid over gezinsleden
532
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg 4 Mantelzorger biedt adequate persoonlijke zorg en gezond heidszorg aan een familielid zonder stress
Mantelzorger: functioneren indirecte zorg 4 Mantelzorger regelt passende persoonlijke verzorging en gezondheidszorg aan een familielid en houdt hier toezicht op
Etiologische of samenhangende factoren Pathofysiologische en Lichamelijke factoren 4 Ernst van de ziekte, onvoorspelbaarheid van het ziektever loop, instabiliteit van de gezondheid (van de zorgontvanger) 4 Gezondheidsbeperkingen van de mantelzorger 4 Verslaving of onderlinge afhankelijkheid 4 Ontslag uit instelling van zorgontvanger met aanzienlijke zorgbehoefte
Ontwikkelingsfactoren 4 Onvoldoende ontwikkelingsniveau van mantelzorger voor deze rol (bijvoorbeeld jongvolwassene die voor een ouder van middelbare leeftijd moet zorgen) 4 Ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking (zorgontvanger of mantelzorger)
Overbelasting van de mantelzorger
533
15
Psychosociale factoren 4 Psychische of cognitieve problemen (mantelzorgontvanger) 4 Afwijkend of bizar gedrag (mantelzorgontvanger) 4 Marginale gezinsaanpassing of disfunctie (vóór zorgverleningssituatie) 4 Marginale copingpatronen (van mantelzorger)
Situationele factoren 4 Isolement van gezin of mantelzorger 4 Mishandeling of geweld 4 Situationele stressoren in het gezin (bijvoorbeeld belang rijk verlies, ramp, crisis, armoede of financiële problemen, ingrijpende gebeurtenissen: geboorte, dood, ziekenhuisop name, van huis weggaan of naar huis terugkomen, huwelijk, scheiding, veranderingen in werksituatie, pensionering) 4 Duur van het mantelzorgen 4 Inadequate fysieke omgeving voor het verlenen van de zorg (bijvoorbeeld behuizing, vervoer, gemeenschapsvoorzienin gen, benodigheden) 4 Gebrek aan respijtzorg of ontspanning (mantelzorger) 4 Onervarenheid met zorgverlening 4 Tegenstrijdige rolverplichtingen (mantelzorger) 4 Aantal en complexiteit van zorgtaken
Risicogroepen 4 4 4 4 4
Prematuriteit of aangeboren afwijking Noodzaak tot intensieve verzorging thuis Vrouwelijke mantelzorger, partner als mantelzorger Stress in het gezin Slechte eerdere relatie (mantelzorger-zorgontvanger)
534
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Risico op overbelasting van de mantelzorger > Risk for Caregiver Role Strain (1992)
Definitie De mantelzorger is kwetsbaar voor het gaan ervaren van proble men met de vervulling van mantelzorgtaken
Risicofactoren Pathofysiologische factoren 4 Ernst van de ziekte, onvoorspelbaarheid van het ziektever loop, instabiliteit van de gezondheid (van de zorgontvanger) 4 Gezondheidsbeperkingen van de mantelzorger 4 Verslaving of onderlinge afhankelijkheid 4 Prematuriteit of aangeboren afwijking 4 Ontslag uit instelling van zorgontvanger met aanzienlijke zorgbehoefte 4 Vrouwelijke mantelzorger
Factoren met betrekking tot de ontwikkeling 4 Onvoldoende ontwikkelingsniveau van mantelzorger voor deze rol (bijvoorbeeld jongvolwassene die voor een ouder van middelbare leeftijd moet zorgen) 4 Ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking (zorgontvanger of mantelzorger)
Risico op overbelasting van de mantelzorger
535
15
Psychische factoren 4 Psychische of cognitieve problemen (mantelzorgontvanger) 4 Marginale gezinsaanpassing of disfunctie (vóór zorgverleningssituatie) 4 Marginale copingpatronen (van mantelzorger) 4 Slechte eerdere relatie (mantelzorger-zorgontvanger) 4 Partner als mantelzorger 4 Afwijkend of bizar gedrag (mantelzorgontvanger)
Situationele factoren 4 Isolement van gezin of mantelzorger 4 Mishandeling of geweld 4 Situationele stressoren in het gezin (specificeer [bijvoor beeld belangrijk verlies, ramp, crisis, armoede of financiële problemen, ingrijpende gebeurtenissen: geboorte, dood, ziekenhuisopname, van huis weggaan of naar huis terug komen, huwelijk, scheiding, veranderingen in werksituatie, pensionering) 4 Duur van het mantelzorgen 4 Inadequate fysieke omgeving voor het verlenen van de zorg (bijvoorbeeld behuizing, vervoer, gemeenschapsvoorzienin gen, benodigheden) 4 Gebrek aan respijtzorg of ontspanning (mantelzorger) 4 Onervarenheid met zorgverlening 4 Tegenstrijdige rolverplichtingen (mantelzorger) 4 Aantal en complexiteit van zorgtaken
536
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg 4 Mantelzorger biedt adequate persoonlijke zorg en gezond heidszorg aan een familielid zonder stress
Stressniveau 4 Weinig lichamelijke of geestelijke spanning als gevolg van mantelzorgactiviteiten
Verstoorde verbale communicatie
537
15
Verstoorde verbale communicatie > Impaired Verbal Communication (1983, 1996, 1998)
Definitie Verminderd vermogen of onvermogen om door middel van taal met anderen te communiceren
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Problemen met het verbaal uitdrukken van gedachten (stot teren, onduidelijke articulatie, moeite met het vormen van woorden en zinnen) of onvermogen om te spreken, En/of 4 Meldt problemen met het begrijpen van spraak
Ondersteunende aanwijzingen 4 Inadequate verwoording 4 Dyspneu 4 Onvoldoende beheersing van de landstaal6
6
Dit is niet altijd een indicatie voor een verpleegkundige diagnose; veelal is het slechts een factor die de zorgverlening bemoeilijkt en is het probleem non-verbaal of met behulp van een tolk op te lossen.
538
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Zorgresultaat Communicatie 4 Ontvangst, interpretatie en uitdrukking van gesproken, geschreven of non-verbale boodschappen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Psychische obstakels (bijvoorbeeld psychose, gebrek aan prikkels) 4 Ontwikkelingsfase of leeftijd
Risicogroepen 4 Fysieke obstakels (hersentumor, tracheotomie, intubatie) 4 Cultuurverschillen 4 Anatomisch defect (gespleten gehemelte) 4 Verminderde bloedcirculatie naar de hersenen
Bereidheid tot verbetering van de communicatie
539
15
Bereidheid tot verbetering van de communicatie > Readiness for Enhanced Communication (2002)
Definitie Patroon van uitwisseling van informatie en ideeën met anderen dat volstaat om te voorzien in behoeften en levensdoelen en dat versterkt kan worden
Bepalende kenmerken 4 Uiting van de bereidheid tot verbetering van de communicatie 4 In staat zijn een taal te spreken of te schrijven 4 Vorming van woorden, zinsdelen en taal 4 Uiting van gedachten en gevoelens 4 Adequaat gebruiken en interpreteren van non-verbale aanwijzingen 4 Uiting van tevredenheid over het vermogen informatie en ideeën met anderen te kunnen delen
Zorgresultaat Communicatie 4 Ontvangst, interpretatie en uitdrukking van gesproken, geschreven of non-verbale boodschappen
540
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Vertraagde groei en ontwikkeling: communicatieve vaardigheden (specificeer soort) > Developmental Delay: Communication Skills
Definitie Afwijking van leeftijdsnormen wat betreft de ontwikkeling van communicatieve vaardigheden (specificeer de soort vaardigheid)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Achterstand in, of problemen met het leren van expressieve communicatieve vaardigheden die bij de leeftijdsgroep of de ontwikkelingsfase horen (bijvoorbeeld prelinguaal vocalise ren, taalvaardigheden, gebaren)
Ondersteunende aanwijzingen 4 Vlak affect 4 Lusteloosheid 4 Verminderde responsiviteit
Vertraagde groei en ontwikkeling …
541
15
Zorgresultaat Ontwikkeling van sociale vaardigheden 4 Ontwikkeling van communicatieve vaardigheden komt overeen met leeftijdsnormen (specificeer soort vaardigheid)
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4 4 4
Omgevingsbeperkingen of stimuleringstekort Inconsistente responsiviteit; onverschilligheid Meerdere verzorgers, inadequate verzorging Separatie van belangrijke anderen Effecten van een lichamelijke beperking Afhankelijkheid in verband met behandeling
542
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Risico op geweld jegens anderen > Risk for Other-Directed Violence (1980, 1996)
Definitie Gedragingen die tonen dat iemand anderen lichamelijke, emoti onele en/of seksuele schade zou kunnen toebrengen
Risicofactoren 4 Lichaamstaal (bijvoorbeeld rigide houding, gebalde vuisten en opeengeklemde kaken, hyperactiviteit, ijsberen, buiten adem, dreigende houding) 4 Voorgeschiedenis van geweld jegens anderen (bijvoorbeeld iemand slaan, schoppen, bespugen, krabben, bekogelen met voorwerp(en), bijten, poging tot verkrachting, verkrachting, aanranding, urineren/defeceren op iemand) 4 Voorgeschiedenis van geweld of bedreigingen (bijvoorbeeld verbaal bedreigen van eigendommen of personen, sociale dreigementen, vloeken, bedreigende mails/brieven, drei gende gebaren, seksuele dreigementen) 4 Voorgeschiedenis van gewelddadig antisociaal gedrag (bij voorbeeld stelen, dwingend lenen, dwingend om privileges vragen, dominant vergaderingen verstoren, weigeren te eten, weigeren medicatie te nemen, instructies negeren) 4 Voorgeschiedenis van indirect geweld (bijvoorbeeld kle ding afrukken, voorwerpen van muur rukken, schrijven op muren, urineren of defeceren op vloer, stampvoeten, woedeaanvallen, rennen in gangen, schreeuwen, gooien met voorwerpen, een ruit breken, met deuren slaan, seksuele avances)
Risico op geweld jegens anderen
543
15
4 Andere factoren (neurologische stoornis, bijvoorbeeld posi tief EEG, CT, MRI, neurologische uitslagen, hoofdtrauma, stoornis met insulten) 4 Cognitieve stoornis (bijvoorbeeld leerproblemen, aandacht tekortstoornis, verminderd intellectueel functioneren) 4 Voorgeschiedenis van misbruik in de kindertijd 4 Voorgeschiedenis van getuige zijn van huiselijk geweld 4 Wreedheid tegen dieren, brandstichting 4 Prenatale en perinatale complicaties/afwijkingen 4 Voorgeschiedenis van middelen en/of alcoholmisbruik, pathologische intoxicatie 4 Psychotische symptomen (bijvoorbeeld auditieve, visuele, bevelshallucinaties, paranoïde wanen, losse, onsamenhan gende of onlogische denkprocessen) 4 Overtredingen met een motorvoertuig (bijvoorbeeld fre quente verkeersovertredingen, gebruik van motorvoertuig om woede te ontladen) 4 Suïcidaal gedrag, impulsiviteit, beschikbaarheid of bezit van wapen(s)
Zorgresultaat Persoonlijke impulsbeheersing 4 Zelf onder controle houden van compulsieve of impulsieve gedragingen die met anderen te maken hebben
544
15
Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon
Notities
Notities
Notities
545
15
547
Seksualiteits- en voortplantingspatroon
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_16
16
548
Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon
Ineffectief seksueel patroon
16
> Ineffective Sexuality Patterns (1986, 2006)
Definitie Uitingen van bezorgdheid over de eigen seksualiteit
Bepalende kenmerken 4 Veranderingen in het bereiken van de vermeende seksuele rol 4 Verandering in de relatie met de belangrijke ander 4 Conflicten over waarden 4 Vermelding van problemen bij seksueel gedrag of seksuele activiteit 4 Vermelding van beperkingen in seksueel gedrag of bij seksuele activiteiten 4 Vermelding van veranderingen in seksueel gedrag of in seksuele activiteiten
Zorgresultaat Seksuele identiteit 4 Erkenning en acceptatie van de eigen seksualiteit
Ineffectief seksueel patroon
549
16
Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectief of afwezig rolmodel 4 Kennis- of vaardigheidstekort; alternatieve reacties op gezondheidsgerelateerde veranderingen 4 Kennis- of vaardigheidstekort; functionele of anatomische lichamelijke veranderingen 4 Kennis- of vaardigheidstekort; ziekte of medische behandeling 4 Gebrek aan privacy 4 Gebrek aan een belangrijke ander 4 Ineffectief rolmodel of afwezigheid van rolmodel 4 Conflicten aangaande seksuele voorkeur of variërende voorkeuren 4 Vrees voor zwangerschap 4 Vrees voor het oplopen van een seksueel overdraagbare aandoening 4 Verstoorde relatie met belangrijke ander
550
Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon
Seksueel disfunctioneren
16
> Sexual Dysfunction (1980, 2006)
Definitie Verandering in het seksueel functioneren tijdens de seksueleresponsstadia van verlangen, opwinding en orgasme die als onbevredigend of inadequaat worden gezien
Bepalende kenmerken Gemelde problemen met seksuele relaties. 4 Veranderingen in het bereiken van seksuele bevrediging of onvermogen om dit te bereiken 4 Veranderingen in het bereiken van de vermeende seksuele rol 4 Ervaren verandering in de seksuele opwinding en tekort aan seksueel verlangen 4 Onvermogen de gewenste bevrediging te bereiken 4 Bevestiging vragen van de eigen aantrekkelijkheid 4 Veranderde belangstelling in zichzelf en anderen
Zorgresultaat Seksueel functioneren Integratie van de lichamelijke, sociaal-emotionele en intel lectuele aspecten van de seksuele expressie en het seksueel functioneren
Seksueel disfunctioneren
551
16
Etiologische of samenhangende factoren 4 Ineffectieve of afwezigheid van rolmodellen 4 Lichamelijke mishandeling 4 Psychosociale mishandeling (bijvoorbeeld schadelijke relatie) 4 Kwetsbaarheid 4 Verkeerde of gebrekkige informatie 4 Gebrek aan privacy 4 Gebrek aan een belangrijke ander 4 Verandering in relatie met belangrijke ander 4 Waardenconflict
Risicogroepen 4 Anatomische veranderingen (bijvoorbeeld zwangerschap, recente bevalling, medicatie, operatie, afwijkingen, ziekteproces, letsel, straling)
552
Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon
Verkrachtingssyndroom1
16
> Rape Trauma Syndrome (1980, 1998)
Definitie Aanhoudende ontregelende respons op een gedwongen, geweld dadige seksuele penetratie tegen de wil en zonder de toestem ming van het slachtoffer
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Acute fase 4 Melding van een gedwongen en gewelddadige seksuele penetratie En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 Verwardheid 4 Ontregeling, stemmingswisselingen 4 Angst, agitatie, agressie 4 Nachtmerries of verstoord slaappatroon 4 Dissociatieve stoornissen, ontkenning, depressie 4 Shock, woede, schaamte, schuldgevoelens
1
Dit syndroom bestaat uit drie componenten: Verkrachtingssyndroom, Gecompliceerde vorm van verkrachtingssyndroom en Stille vorm van verkrachtingssyndroom. Elke component is als afzonderlijke diagnose opgenomen.
Verkrachtingssyndroom
553
4 Vernedering, verlegenheid, zelfverwijt 4 Gevoelens van kwetsbaarheid, verhoogde alertheid 4 Hulpeloosheid, machteloosheid 4 Onvermogen tot besluiten nemen 4 Afhankelijkheid 4 Vrees voor lichamelijk geweld en overlijden 4 Spierspanning of -spasmen, maag-darmklachten 4 Lichamelijk trauma (blauwe plekken, weefselirritatie), gevoeligheid van geslachtsdelen 4 Paranoia 4 Verlies van eigenwaarde
Lange termijn 4 Verandering in leefstijl, verhuizing 4 Suïcidepogingen 4 Fobieën, middelenmisbruik 4 Seksueel disfunctioneren 4 Veranderingen in relaties 4 Nachtmerries of verstoord slaappatroon
Zorgresultaat Mishandeling: seksueel herstel 4 Herstel na lichamelijk/psychisch letsel
16
554
Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon
Verkrachtingssyndroom, gecompliceerde vorm
16
> Rape Trauma Syndrome: Compound Reaction (1980)
Definitie Gedwongen, gewelddadige seksuele penetratie tegen de wil en zonder de toestemming van het slachtoffer. Het syndroom dat deze aanval of poging daartoe tot gevolg heeft omvat een acute fase van ontregeling van het leven van het slachtoffer en een langdurig proces van reorganisatie van die leefstijl
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Zie bepalende kenmerken bij Verkrachtingssyndroom 4 Reactivering van eerdere gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld lichamelijke of psychiatrische ziekte) 4 Gebruik van alcohol en/of drugs
Zorgresultaat Mishandeling: seksueel herstel 4 Herstel na lichamelijk/psychisch letsel
Verkrachtingssyndroom: stille vorm
555
16
Verkrachtingssyndroom: stille vorm > Rape Trauma Syndrome: Silent Reaction (1980)
Definitie Aanwezigheid van klachten en verschijnselen van het verkrach tingssyndroom, maar zonder dat het slachtoffer tegen iemand zegt verkracht te zijn
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Zie ook de bepalende kenmerken bij Verkrachtingssyndroom 4 Initiële onwil van de cliënt om te praten over het feit dat verkrachting heeft plaatsgevonden 4 Abrupte verandering in de relaties met mannen 4 Toenemende nachtmerries 4 Toenemende angst tijdens gesprek (blokkering van associa ties, langdurige stiltes, stotteren, lichamelijk ongemak) 4 Duidelijke veranderingen in seksueel gedrag jegens mensen van het andere geslacht 4 Plotseling ontstaan van fobische reacties
Zorgresultaat Mishandeling: seksueel herstel 4 Herstel na lichamelijk/psychisch letsel
556
Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon
Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces2
16
> Ineffective Childbearing Process (2010)
Definitie Zwangerschap, geboorteproces en zorg voor de pasgeborene voldoen niet aan de context, normen en verwachtingen van de omgeving
Bepalende kenmerken Tijdens de zwangerschap 4 Vermeldt niet dat zij gepaste fysieke voorbereidingen treft 4 Vermeldt niet dat zij zich aan een goede prenatale levensstijl houdt (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoonlijke hygiëne) 4 Maakt geen goed gebruik van haar ondersteuningssysteem 4 Vermeldt niet dat zij overweg kan met zwangerschapskwalen 4 Vermeldt niet een realistische planning voor de geboorte te hebben 4 Zoekt niet naar benodigde informatie/kennis (bijvoorbeeld bevalling en geboorte, zorg voor de pasgeborene) 4 Laat na voor de benodigde babyverzorgingsartikelen te zorgen
2
De oorspronkelijke Japanse term voor dit proces is shussan ikuji koudou, waarmee tevens de geboorte en de zorg voor de pasgeborene bedoeld worden. Het vormt één van de centrale concepten van de Japanse verloskunde.
Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces
557
16
4 Geen bezoek of inconsistent bezoek aan zwangerschapscontroles 4 Weinig of geen respect voor de ongeboren baby (bijvoorbeeld hechting)
Tijdens bevalling en geboorte 4 Laat geen hechtingsgedrag zien ten opzichte van de pasgeborene 4 Maakt geen goed gebruik van haar ondersteuningssysteem 4 Vermeldt niet dat zij zich aan een levensstijl houdt (bij voorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoonlijke hygiëne) die passend is tijdens de bevalling 4 Reageert niet adequaat op het begin van de bevalling 4 Weinig of geen proactief gedrag (gebrek aan initiatief) tijdens bevalling en geboorte
Na de geboorte 4 Geeft geen blijk van moeder-kindhechting 4 Maakt geen goed gebruik van haar sociale ondersteuningssysteem 4 Vertoont geen goede borstverzorging 4 Vertoont geen basiszorgtechnieken voor de baby (bijvoor beeld voedingstechnieken, veilige omgeving) 4 Vermeldt geen goede postnatale levensstjil (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoonlijke hygiëne)
Zorgresultaat 4 Maakt gebruik van haar ondersteuningssysteem, indien nodig
558
16
Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon
4 Vermelding van een passende leefstijl (voeding, uitschei dingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoonlijke hygiëne, bezoek aan zwangerschapscontrole) 4 Geeft blijk van goede verzorgings- en veiligheidstechnieken voor de baby 4 Geeft blijk van moeder-kindhechting
Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (benodigdheden voor prenatale zorg, bevalling en geboorte, benodigdheden voor de postpartum periode, zorg voor de pasgeborene) 4 Huiselijk geweld/onveilige omgeving 4 Weinig of geen goede rolmodellen voor ouderschap 4 Weinig of geen vertrouwen in eigen moederschap 4 Onvoldoende cognitief niveau voor ouderschap 4 Gebrek aan ondersteunende systemen 4 Machteloosheid bij de moeder 4 Psychische nood bij de moeder 4 Middelenmisbruik 4 Ongewenste zwangerschap
Risicogroepen 4 Ongeplande zwangerschap
Risico op ineffectief …
559
16
Risico op ineffectief pre-, peri- en postnataal proces3 > Risk for Ineffective Childbearing Process (2010)
Definitie Verhoogd risico dat zwangerschap, geboorteproces en zorg voor de pasgeborene niet voldoen aan de context, normen en ver wachtingen van de omgeving
Risicofactoren 4 Kennistekort (bijvoorbeeld bevalling en geboorte, zorg voor de pasgeborene) 4 Ontbreken van realistisch geboorteplan 4 Geen bezoek aan zwangerschapscontrole 4 Inconsistent bezoek aan zwangerschapscontroles 4 Weinig of geen goede rolmodellen voor ouderschap 4 Weinig of geen vertrouwen in eigen moederschap; machteloosheid 4 Zwak of geen sociaal ondersteuningssysteem 4 Psychische nood bij de moeder 4 Suboptimale voedingstoestand van de moeder
3
De oorspronkelijke Japanse term voor dit proces is shussan ikuji koudou, waarmee tevens de geboorte en de zorg voor de pasgeborene bedoeld worden. Het vormt één van de centrale concepten van de Japanse verloskunde.
560
16
Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon
4 Middelenmisbruik 4 Ongeplande zwangerschap 4 Ongewenste zwangerschap 4 Huiselijk geweld
Zorgresultaat 4 Maakt gebruik van haar ondersteuningssysteem, indien nodig 4 Vermelding van passende leefstijlactiviteiten (voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoon lijke hygiëne, bezoek aan zwangerschapscontrole) 4 Beschrijft een geschikt plan voor de zorg voor, en veiligheid van de baby 4 Geeft blijk van moeder-kindhechting 4 Beschrijft wat er gaat gebeuren en wat zij tijdens bevalling en geboorte zal doen
Bereidheid tot verbetering …
561
16
Bereidheid tot verbetering van het pre-, peri- en postnataal proces4 > Readiness for Enhanced Childbearing Process (2008)
Definitie Patroon van voorbereiding, instandhouding en versterking van een gezonde zwangerschap en bevalling en van de zorg voor de pasgeborene
Bepalende kenmerken Tijdens de zwangerschap 4 Vermelding van een goede postnatale levensstijl (voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoon lijke hygiëne) 4 Vermelding van goede lichamelijke voorbereiding 4 Vermelding dat onplezierige symptomen van de zwanger schap verholpen worden 4 Tekenen van respect voor de ongeboren baby 4 Vermelding van een realistisch bevallingsplan 4 Voorbereiding van de nodige materialen voor de pasgeborene
4
De oorspronkelijke Japanse term voor dit proces is shussan ikuji koudou, waarmee tevens de geboorte en de zorg voor de pasgeborene bedoeld worden. Het vormt één van de centrale concepten van de Japanse verloskunde.
562
16
Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon
4 Zoeken naar de nodige kennis (bijvoorbeeld over bevalling, zorg voor pasgeborene) 4 Vermelding dat er een systeem van ondersteuning is 4 Regelmatige zwangerschapscontroles
Tijdens bevalling en geboorte 4 Vermelding van goede levensstijl (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, bewegen, persoonlijke hygiëne) voor het bevallingsstadium 4 Reageert adequaat op eerste weeën 4 Proactieve houding bij weeën en bevalling 4 Gebruik van ontspanningstechnieken die passen bij het bevallingsstadium 4 Tekenen van gehechtheid aan de pasgeborene 4 Goed gebruik van ondersteuningssytemen
Na de bevalling Tonen van de juiste techniek om pasgeborene te voeden Tonen van een goede borstverzorging Tonen van hechtingsgedrag ten opzichte van de baby Tonen van de basistechnieken voor babyverzorging Bieden van een veilige omgeving voor de baby Vermelding van een goede levensstijl voor het postpartum stadium (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, bewegen, inspanning, persoonlijke hygiëne) 4 Goed gebruik van ondersteuningssytemen 4 4 4 4 4 4
Zorgresultaat Pre-, peri- en postnataal proces 4 Treft voorbereidingen voor, onderhoudt en ondersteunt de zwangerschap, het geboorteproces en de zorg voor de pasgeborene
Risico op verstoorde moeder-foetusband
563
16
Risico op verstoorde moeder-foetusband > Risk for Disturbed Maternal–Fetal Dyad (2008)
Definitie Verhoogd risico op een verstoring van de symbiose tussen moe der en foetus als gevolg van zwangerschapsgerelateerde aandoe ningen en/of (co)morbiditeit
Risicofactoren 4 Zwangerschapscomplicaties (bijvoorbeeld premature rup tuur vliezen, placenta praevia of -loslating, late prenatale zorg, meerlingzwangerschap) 4 Verstoring zuurstoftransport (bijvoorbeeld anemie, hartziekte, astma, hypertensie, insulten, premature weeën, bloeding) 4 Verstoord glucosemetabolisme (bijvoorbeeld diabetes, steroïdengebruik) 4 Lichamelijke mishandeling 4 Middelenmisbruik (bijvoorbeeld tabak, alcohol, drugs) 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld medicatie, operatie, chemotherapie)
Zorgresultaat 4 Symbiose tussen moeder en foetus tijdens de zwangerschap
564
Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon
Notities
16
Notities
Notities
565
16
567
Stressverwerkingspatroon
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_17
17
568
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Ineffectieve coping1 (specificeer) > Ineffective Coping (1978, 1998)
17
Definitie Stoornis van het aanpassingsvermogen (stressoren op hun waarde schatten, responskeuze en/of gebruik van beschikbare hulpbronnen), waarbij de stresshanteringsmethoden niet toe reikend blijken om angst, vrees of boosheid te voorkomen of beheersen. Specificeer stressor(en) (bijvoorbeeld situationele crisis, ontwikkelingscrisis, onzekerheid)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Gemelde stress of problemen (specificeer) 4 Gemelde gevoelens van angst, ongerustheid, vrees, boosheid en/of depressie 4 Gemeld onvermogen om problemen het hoofd te bieden of om hulp te vragen 4 Inadequate of ineffectief toegepaste afweermechanismen (copingstrategieën die het aanpassend vermogen juist belemmeren, zie bijvoorbeeld Probleemvermijding, Ineffectieve ontkenning)
1
Mogelijk zijn er sekseverschillen in het gebruik van copingstrategieën.
Ineffectieve coping (specificeer)
569
17
Ondersteunende aanwijzingen Verstoord patroon van spanningsvermindering Verstoring van het patroon van inschatten van bedreigingen Onvoldoende middelen en bronnen (financieel, enzovoort) Verandering in gebruikelijke communicatiepatronen Verminderd gebruik van steun uit de omgeving Slecht concentratievermogen Tekort aan doelgericht en probleemoplossend handelen (bijvoorbeeld onvermogen om aandacht te besteden aan het probleem; moeite met het ordenen van informatie) 4 Onvermogen om aan rolverwachtingen te voldoen 4 Onvermogen om aan basisbehoeften te voldoen 4 Destructief gedrag jegens zichzelf of anderen 4 Slaapstoornis 4 Vermoeidheid 4 Risico’s nemen 4 Vaak ziek zijn 4 Middelenmisbruik 4 Vermeende of werkelijke dreiging is zeer sterk 4 4 4 4 4 4 4
Zorgresultaat Coping 4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die veel van de reserves vergen in goede banen te leiden
Psychosociale aanpassing: levensverandering 4 Adaptieve psychosociale respons van een individu op een belangrijke verandering in zijn leven
570
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Etiologische of samenhangende factoren
17
4 4 4 4 4
Ineffectief probleemoplossend vermogen Onvoldoende vertrouwen in het eigen copingvermogen Onvoldoende zicht op controlemogelijkheden Gebrek aan sociale ondersteuning of kenmerken van relaties Onvermogen om energie voor adaptief gedrag te behouden
Risicogroepen 4 Te weinig gelegenheid om zich op een stressor voor te bereiden
Bereidheid tot verbetering van de coping
571
17
Bereidheid tot verbetering van de coping > Readiness for Enhanced Coping (2002)
Definitie Patroon van cognitieve en gedragsinspanningen ter hantering van dagelijkse eisen dat volstaat voor het welzijn en dat kan wor den versterkt
Bepalende kenmerken 4 Geeft aan dat stressoren te hanteren zijn 4 Sociale ondersteuning zoeken 4 Toepassing van een breed scala aan emotiegerichte en probleemgerichte strategieën 4 Past spirituele middelen toe 4 Is zich bewust van eigen kracht 4 Streeft naar kennis van nieuwe strategieën 4 Is zich bewust van mogelijke veranderingen in de omgeving
Zorgresultaat Coping 4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die veel van de reserves vergen in goede banen te leiden
572
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Probleemvermijding2 > Avoidance Coping
17
Definitie Aanhoudende bagatellisering of ontkenning van informatie (feiten, betekenissen, gevolgen) wanneer de situatie een actieve omgang met het probleem verlangt
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Subjectief ervaren bedreiging van gezondheid, zelfbeeld, waarden, leefwijze of relaties 4 Bagatelliseren, negeren of vergeten van duidelijk meegedeelde of geobserveerde feiten 4 Verkeerde interpretatie van gebeurtenissen 4 Geen poging om problemen op te lossen, informatie te verkrijgen of op grond van verkregen informatie nieuwe toekomstplannen te maken
Ondersteunende aanwijzingen 4 Regressieve afhankelijkheid 4 Angst, depressie, passiviteit of boosheid
2
Vermijding dient niet te worden verward met hoop of normale ontkenning. Zie ook Ineffectieve ontkenning.
Probleemvermijding
573
17
Zorgresultaat Coping 4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die veel van de reserves vergen in goede banen te leiden
Etiologische of samenhangende factoren 4 4 4 4
Subjectief ervaren onvermogen Subjectief ervaren machteloosheid Gebrek aan ondersteunende systemen Onafhankelijkheids-afhankelijkheidsconflict (adolescent)
574
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Defensieve coping > Defensive Coping (1988)
17
Definitie Terugkerende projectie van een ongerechtvaardigd positieve zelfbeoordeling binnen een patroon van zelfbescherming tegen subjectief ervaren bedreigingen van een positief zelfbeeld
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Eén of meer van de volgende kenmerken Ontkenning van overduidelijke problemen of zwakheden Projectie van schuld of verantwoordelijkheid Rationaliseren van mislukkingen Overgevoeligheid voor een blijk van geringschatting of kritiek 4 Grootheidsgevoelens 4 4 4 4 4
Ondersteunende aanwijzingen Superieure houding jegens anderen Problemen met het aanknopen of onderhouden van relaties Vijandig lachen of anderen belachelijk maken Problemen met het toetsen van waarnemingen aan de realiteit; vervorming van de realiteit 4 Gebrek aan doorzetten van of deelname aan/in behandeling of therapie 4 4 4 4
Defensieve coping
575
Zorgresultaat Coping 4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die de zelfachting aantasten in goede banen te leiden
Etiologische of samenhangende factoren 4 Gebrekkig ondersteuningssysteem 4 Conflict tussen zelfbeleving en waardensysteem 4 Vrees voor mislukking 4 Vrees voor vernedering 4 Vrees voor gevolgen 4 Gebrek aan veerkracht 4 Weinig vertrouwen in zichzelf en anderen 4 Onzekerheid 4 Onrealistische verwachtingen van zichzelf
17
576
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Ineffectieve ontkenning3 > Ineffective Denial (1988)
17
Definitie Bewuste of onbewuste poging om angst of vrees te verminderen door de kennis over of betekenis van een gebeurtenis te looche nen (met nadelige gevolgen voor de gezondheid)
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen Onvermogen om de gevolgen van ziekte of gebeurtenissen voor leefgewoonten te erkennen, blijkend uit één of meer van de volgende aanwijzingen. 4 Uitstel van zorgvraag of weigering van zorg, met schadelijke gevolgen voor de gezondheid; weigering vrees voor dood of invaliditeit te erkennen; verplaatsing (aan iets anders toeschrijven) van vrees voor gevolgen van de ziekte; irrealistische plannen 4 Selectief gebruik van informatie 4 Niet waarnemen van persoonlijke relevantie van de symptomen of de gebeurtenis 3
Het is onduidelijk of het adjectief ‘ineffectief’ betrekking heeft op het probleem of op de gevolgen ervan. Het strookt niet met de genoemde definitie en kenmerken. Voorstel: gebruik ‘ontkenning’ of ‘gedeeltelijke ontkenning’, of zie Probleemvermijding. Voorzichtigheid is geboden bij de aanpak van dit probleem (de cliënt helpen het gevaar te onderkennen) gedurende een crisissituatie (bijvoorbeeld na een operatie of infarct).
Ineffectieve ontkenning
577
17
Ondersteunende aanwijzingen 4 Onverschillige/afwijzende gebaren of opmerkingen bij bespreking van ingrijpende 4 gebeurtenis(sen) 4 Verplaatsing van symptomen naar andere organen 4 Inconsistente uiting van vrees of angst 4 Inadequaat affect 4 Gebruik van huismiddeltjes (bijvoorbeeld zelfmedicatie) om symptomen te bestrijden
Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van ongerustheid, spanning of een gevoel van onbehagen 4 Praat over ingrijpende gebeurtenis(sen)/impact van de ziekte
578
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Verminderde veerkracht (individuele) > Impaired Resilience (Individual) (2008)
17
Definitie Verminderd vermogen een patroon van positieve reacties op een negatieve omstandigheid of crisis te handhaven
Bepalende kenmerken 4 Verminderde belangstelling voor opleidingsactiviteiten 4 Verminderde belangstelling voor beroepsactiviteiten 4 Depressie 4 Schuldgevoel 4 Isolement 4 Geringe zelfachting 4 Perceptie van afgenomen gezondheid 4 Hernieuwde toename van ontregeling 4 Schaamte 4 Sociaal isolement 4 Gebruik van verkeerde copingvaardigheden (bijvoorbeeld middelengebruik, geweld)
Zorgresultaat 4 Positieve copingreacties in reactie op een negatieve omstadigheid of crisis
Verminderde veerkracht (individuele)
579
17
Etiologische of samenhangende factoren 4 Demografische factoren die de kans op onevenwichtigheid verhogen 4 Middelengebruik 4 Inconsequent ouderschap 4 Geringe intelligentie 4 Psychiatrische ziekte van (een) ouder(s) 4 Geringe impulscontrole 4 Armoede 4 Psychologische stoornissen 4 Kwetsbaarheidsfactoren die verergering van negatieve effecten veroorzaken van de risicoconditie 4 Geweld 4 Geweld in de wijk
Risicogroepen 4 Behoren tot een minderheidsgroep 4 Groot gezin 4 Sekse 4 Laag opleidingsniveau van de moeder
580
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Risico op aantasting van de menselijke waardigheid > Risk for Compromised Resilience (2008)
17
Definitie Risico op een verminderd vermogen een patroon van positieve reacties op een negatieve omstandigheid of crisis te handhaven
Risicofactoren 4 Chroniciteit van de huidige crisis 4 Meerdere gelijktijdig optredende nadelige situaties 4 Aanwezigheid van weer een nieuwe crisis (bijvoorbeeld ongeplande zwangerschap, overlijden van partner, verlies van baan, verlies van woonruimte, overlijden van familielid)
Zorgresultaat 4 Consistent gebruik van positieve copingreacties op negatieve omstandigheden of crises
Bereidheid tot vergroting van de veerkracht
581
17
Bereidheid tot vergroting van de veerkracht4 > Readiness for Enhanced Resilience (2008)
Definitie Patroon van positieve reacties op een negatieve omstandigheid of crisis die voldoende is en dat kan worden versterkt om het menselijk potentieel te optimaliseren
Bepalende kenmerken 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Toegang tot hulpbronnen Aantoonbaar positieve vooruitblik Effectief gebruik van strategieën voor conflicthantering Verbetering van persoonlijke copingvaardigheden Wens om de veerkracht te vergroten Identificeren van beschikbare hulpbronnen identificeren van een ondersteuningssysteem Verbetering van positieve relaties met anderen Betrokkenheid bij activiteiten Vooruitgang bij het nastreven van doelen Aanwezigheid van een crisis Handhaving van een veilige omgeving Stellen van doelen Nemen van verantwoordelijkheid voor daden
4
NANDA International noemt bij deze diagnose ook samenhangende factoren. Zie hiervoor Verminderde veerkracht.
582
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
4 Gebruik van effectieve communicatieve vaardigheden 4 Melding van een toegenomen gevoel van controle 4 Melding van zelfwaardering
17
Zorgresultaat 4 Positieve copingreacties in reactie op een negatieve omstandigheid of crisis
Bedreigde gezinscoping
583
17
Bedreigde gezinscoping > Compromised Family Coping (1980, 1996)
Definitie Onvoldoende, ondoelmatige of onbevredigende hulp, steun, troost of bemoediging van de doorgaans ondersteunende signi ficante ander (familielid of goede vriend), terwijl de cliënt deze misschien nodig heeft om zich te kunnen aanpassen aan zijn veranderde gezondheidstoestand
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Door cliënt of iemand anders gemelde bezorgdheid of klach ten over de reactie van de belangrijke ander op het gezond heidsprobleem van de cliënt En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 Belangrijke ander vertoont beschermend gedrag (te veel of te weinig) dat niet aansluit bij de mogelijkheden of de behoefte aan autonomie van de cliënt 4 Belangrijke ander vermeldt preoccupatie met eigen reacties op de ziekte of handicap van de cliënt of op andere situa tionele of ontwikkelingscrises (bijvoorbeeld vrees, schuld, anticiperende rouw, angst) 4 Belangrijke ander vermeldt of bevestigt gebrek aan inzicht of kennis, waardoor het onmogelijk is doelmatig steun te verlenen (specificeer)
584
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
4 Belangrijke ander communiceert beperkt met cliënt of trekt zich terug van cliënt, in tijden van nood 4 Belangrijke ander probeert behulpzaam te zijn of te steunen maar met onbevredigend resultaat
17
Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg/ indirecte zorg 4 Mantelzorger levert passende gezondheidszorg en persoon lijke verzorging voor een familielid
Etiologische of samenhangende factoren 4 Kennistekort (specificeer gebied) 4 Emotioneel conflict (specificeer) 4 Onvermogen nog verdere ondersteuning te bieden (zie Overbelasting van de mantelzorger) 4 Rolveranderingen (gezin) 4 Tijdelijke ontregeling van het gezinsleven 4 Situationele of ontwikkelingscrisis (specificeer)
Risicogroepen 4 Situatie waarin de cliënt thuis 24 uur per dag zorg nodig heeft 4 Verzorging thuis met periodieke gezondheidscrises 4 Voorgeschiedenis met gezinsstress
Verstoorde gezinscoping
585
17
Verstoorde gezinscoping > Disabled Family Coping (1980, 1996)
Definitie Gedrag van een primair persoon (familielid, significante ander of een goede vriend) dat het voor de persoon zelf en de cliënt onmogelijk maakt effectief taken aan te pakken die essentieel zijn voor beider aanpassing aan de gezondheidsproblemen van de cliënt
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Nalatige zorg voor cliënt aangaande basale menselijke behoeften en/of behandeling van de ziekte En één of meer van de volgende aanwijzingen: 4 Vervorming van de werkelijkheid aangaande gezondheids probleem van cliënt, waaronder extreme ontkenning van het bestaan of de ernst van het probleem (zie ook Ineffectieve ontkenning) 4 Intolerantie 4 Afwijzing 4 Verlating 4 Desertie 4 Gebruikelijke routine volgen zonder oog voor behoeften van de cliënt 4 Psychosomatiek 4 Ziektesymptomen van cliënt overnemen
586
17
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
4 Beslissingen en gedragingen van het gezin die schadelijk zijn voor het financiële of sociale welzijn 4 Agitatie, depressie, agressie, vijandigheid 4 Gebrekkige herstructurering van zinvol bestaan voor zich zelf, gebrekkige individualisering, langdurige overbezorgd heid over cliënt 4 Verwaarloosde relaties met andere gezinsleden 4 Ontwikkeling van hulpeloosheid, inactiviteit en afhankelijk gedrag van de cliënt
Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg/ indirecte zorg 4 Mantelzorger levert passende gezondheidszorg en persoonlijke verzorging voor een familielid
Etiologische of samenhangende factoren 4 Belangrijke ander met chronisch niet gemelde schuldgevoe lens, angst, vijandigheid 4 Afwijkende copingstijlen (in aanpassing, door belangrijke ander en cliënt, of significante anderen onderling) 4 Zeer ambivalente gezinsrelaties 4 Twijfelachtige aanpak van de weerstand van het gezin tegen de behandeling (waardoor het gezin een steeds defensiever houding aan gaat nemen, aangezien er niet adequaat wordt gereageerd op de onderliggende angst)
Verstoorde gezinscoping
587
17
Risicogroepen 4 Situatie waarin de cliënt thuis 24 uur per dag zorg nodig heeft 4 Voorgeschiedenis met gezinsstress 4 Verzorging thuis met periodieke gezondheidscrises
588
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Bereidheid tot verbetering van de gezinscoping > Readiness for Enhanced Family Coping (1980)
17
Definitie Effectieve aanpassing van een gezinslid aan de gezondheidspro blemen van de cliënt, waarna het gezinslid de wens uit tot een verbetering van de gezondheidstoestand en een versterkte ont plooiing van zichzelf en de cliënt
Bepalende kenmerken 4 Streven van gezinslid naar een meer gezondheidsbevorde rende en verrijkende leefwijze die verdere ontwikkeling en rijping stimuleert, die bevorderlijk is voor de betrokkenheid bij en uitvoering van de behandeling, waarbij behandelpro gramma’s worden beoordeeld en waarbij keuzen worden gemaakt die leiden tot een optimaal welbevinden 4 Door gezinslid gemelde wens tot individueel of groepsgewijs contact met lotgenoten 4 Pogingen van gezinslid te beschrijven welke effecten de crisis had op de ontwikkeling van zijn waarden, prioriteiten, doelen of relaties
Bereidheid tot verbetering …
589
17
Zorgresultaat Mantelzorger: functioneren directe zorg/ indirecte zorg 4 Mantelzorger levert op consistente wijze passende gezond heidszorg en persoonlijke verzorging voor een familielid
590
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Ineffectieve gemeenschapscoping > Ineffective Community Coping (1994, 1998)
17
Definitie Patroon van gemeenschapsactiviteiten (voor aanpassing en probleemoplossing) dat ontoereikend is om aan de vereisten of behoeften van de gemeenschap te voldoen
Bepalende kenmerken 4 Niet aan de eigen verwachtingen voldoen door de gemeenschap 4 Te weinig deelname binnen de gemeenschap 4 Buitensporige conflicten binnen de gemeenschap 4 Gemelde kwetsbaarheid 4 Gemelde machteloosheid van de gemeenschap 4 Veel ziekte 4 Als buitensporig ervaren stressoren 4 Toegenomen sociale problemen (bijvoorbeeld dood door schuld, vandalisme, brandstichting, terroriseren, berovingen, kindermoord, mishandeling, scheidingen, werkloosheid, armoede, straatbendes, psychiatrische ziektebeelden)
Zorgresultaat Gemeenschapsvaardigheden 4 Gemeenschap lost gezamenlijk problemen op om doelstellingen van de gemeenschap te verwezenlijken
Ineffectieve gemeenschapscoping
591
Etiologische of samenhangende factoren 4 Gebrekkige gemeenschappelijke diensten 4 Onvoldoende middelen voor probleemoplossing 4 Ineffectieve of afwezige maatschappelijke systemen (bijvoorbeeld gebrek aan medisch spoedeisende hulp, transport, rampenplannen)
Risicogroepen 4 Natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen
17
592
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Bereidheid tot verbetering van de gemeenschapscoping > Readiness for Enhanced Community Coping (1994)
17
Definitie Patroon van op aanpassing en probleemoplossing gerichte acti viteiten door een gemeenschap dat volstaat om aan de eisen of behoeften van de gemeenschap te voldoen, maar dat verder kan worden verbeterd zodat huidige en toekomstige problemen en/ of stressoren beter kunnen worden aangepakt
Bepalende kenmerken 4 Tekorten in één of meer kenmerken van effectieve coping. 4 Actieve planning door de gemeenschap voor te verwachten stressoren 4 Actieve probleemoplossing door de gemeenschap bij con frontatie met problemen 4 Overeenstemming dat de gemeenschap verantwoordelijk is voor hantering van stress 4 Positieve communicatie onderling 4 Positieve communicatie tussen gemeenschap/aggregaten en grotere gemeenschap 4 Beschikbaarheid van recreatieprogramma’s en ontspanningsprogramma’s 4 Voldoende middelen voor hantering van stressoren
Bereidheid tot verbetering …
593
Zorgresultaat Gemeenschapsvaardigheden 4 Gemeenschap lost gezamenlijk problemen op om doelstellingen van de gemeenschap te verwezenlijken
Etiologische of samenhangende factoren 4 Aanwezigheid van sociale ondersteuning 4 Beschikbare middelen om problemen op te lossen 4 Gemeenschap die in staat is stressoren aan te pakken
17
594
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Posttraumatisch syndroom > Post-Trauma Syndrome (1986, 1998)
17
Definitie Aanhoudende ontregelende respons op een ingrijpende trauma tische gebeurtenis
Bepalende kenmerken Reactief 4 Indringende gedachten 4 Gevoel van onthechting 4 Psychogene amnesie 4 Overmatige waakzaamheid 4 Middelenmisbruik 4 Dwangmatig gedrag 4 Vermijding, vervreemding 4 Schaamte, schuldgevoelens 4 Rouwen, moedeloosheid 4 Ontkenning, verdringing
Emotioneel/cognitief 4 Bedroefdheid, depressie 4 Angst, vrees 4 Afgrijzen 4 Boosheid, razernij, agressie 4 Prikkelbaarheid 4 Paniekaanvallen 4 Concentratieproblemen 4 Flashbacks, overdreven schrikreactie
Posttraumatisch syndroom
595
17
Lichamelijk 4 Prikkelbare maag 4 Zintuiglijke prikkelbaarheid, palpitaties 4 Hoofdpijn 4 Bedplassen (kinderen)
Slaap 4 Indringende dromen 4 Nachtmerries
Zorgresultaat Angstniveau 4 Afwezigheid van ongerustheid, spanning of een gevoel van onbehagen
Risicogroepen Gebeurtenissen buiten het spectrum van gebruikelijke mense lijke ervaringen: 4 Natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen 4 Getuige zijn van verminking, gewelddadige dood of andere gruwelen 4 Plotselinge verwoesting van de eigen woning of gemeenschap 4 Tragische gebeurtenis met meerdere doden 4 Oorlog of militaire gevechtssituaties 4 Ernstig(e) bedreiging of letsel van zichzelf of van dierbaren 4 Krijgsgevangenschap of slachtofferschap van een misdrijf (marteling) 4 Ernstige industriële of verkeersongevallen 4 Lichamelijke en psychische mishandeling
596
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Risico op posttraumatisch syndroom > Risk for Post-Trauma Syndrome (1998)
17
Definitie Verhoogd risico op een aanhoudende ontregelende respons op een ingrijpende traumatische gebeurtenis
Risicofactoren Niet-steunende omgeving Onvoldoende sociale ondersteuning Overlever zijn van een gebeurtenis Overmatig verantwoordelijkheidsgevoel Ervaring van de gebeurtenis Duur van de gebeurtenis Beroep (politie, brandweer, redding, reclassering, spoedei sende hulp, geestelijke gezondheidszorg) 4 Uit huis verdreven worden 4 Afgenomen egosterkte 4 4 4 4 4 4 4
Zorgresultaat Stressniveau 4 Afwezigheid van lichamelijke of geestelijke spanning die optreedt als gevolg van factoren die een bestaand evenwicht verstoren
Tekortschietend ondersteuningssysteem
597
17
Tekortschietend ondersteuningssysteem5 > Support System Deficit
Definitie Onvoldoende emotionele en/of praktische ondersteuning van anderen
Bepalende kenmerken Eén of meer van de volgende kenmerken: 4 Ontbreken van een of meer anderen die zich positief uitlaten over eigenwaarde en competentie van cliënt 4 Geen/beperkt sociaal netwerk waarop de cliënt een beroep kan doen voor praktische hulp (vervoer, huishoudelijke taken enzovoort) 4 Geen of onbereikbare vertrouwenspersoon
Ondersteunende aanwijzingen 4 4 4 4 4 4
Geen bezoek Beschrijft zich angstig of ongerust te voelen Beschrijft zich neerslachtig te voelen Ontregeling van het gedrag Beschrijft somatische klachten Prikkelbaarheid of vijandigheid
5
Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies (is een etiologische of samenhangende factor).
598
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Zorgresultaat 4 Ervaart waardering en indien van toepassing praktische hulp van anderen
17
Risicogroepen 4 Ouderen zonder familie, wier vrienden zijn overleden 4 Geen/beperkt sociaal netwerk
Risico op suïcide
599
17
Risico op suïcide > Risk for Suicide (2000)
Definitie Verhoogd risico op zelf aangebracht levensbedreigend letsel
Risicofactoren Gedrag 4 Voorgeschiedenis met eerdere suïcidepoging 4 Impulsiviteit 4 Kopen van een vuurwapen 4 Opsparen van geneesmiddelen 4 Opstellen of wijzigen van een testament 4 Weggeven van bezittingen 4 Plotseling euforisch herstel van een zware depressie 4 Opvallende verandering van gedrag, attitude, schoolprestaties
Verbaal 4 Dreigementen zichzelf te doden 4 Uitspreken van de wens te sterven of ‘overal een eind aan te maken’
Situationeel 4 Alleen wonen 4 Pensionering 4 Hervestiging, institutionalisering 4 Financiële onzekerhied
600
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
4 Verlies van autonomie/onafhankelijkheid 4 Aanwezigheid van een vuurwapen in huis 4 Adolescenten in niet-traditionele leefomstandigheden (bijvoorbeeld jeugddetentie, gevangenis, tijdelijke opvang, groepswonen)
17
Psychologisch 4 Familiaire voorgeschiedenis van suïcide 4 Gebruik/misbruik van alcohol en middelen 4 Psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld depressieve stoornis, schizofrenie, bipolaire-stemmingsstoornis) 4 Mishandeling of misbruik in de kindertijd 4 Schuldgevoelens 4 Homoseksuele jongere
Demografisch 4 Leeftijd: ouderen, jongvolwassenen, adolescenten 4 Ras 4 Mannelijk geslacht 4 Burgerlijke staat: gescheiden, weduwe of weduwnaar
Lichamelijk 4 Lichamelijke ziekte, terminale ziekte 4 Chronische pijn
Sociaal 4 Verlies van een belangrijke relatie 4 Ontwricht gezin 4 Rouw, sterfgeval 4 Tekortschietende ondersteuningssystemen 4 Eenzaamheid 4 Moedeloosheid, hulpeloosheid 4 Sociaal isolement 4 Juridische of disciplinaire problemen 4 Clustersuïcides
Risico op suïcide
601
17
Zorgresultaat Risicobeheersing 4 Persoonlijke acties teneinde beïnvloedbare gevaren te voorkomen, te elimineren of te reduceren
Levenswil 4 Wens, vastbeslotenheid en inspanning om te blijven leven
602
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Overbelasting > Stress Overload (2006)
17
Definitie Overmaat, in hoeveelheid en soort, van zaken die om actie vragen
Bepalende kenmerken Diagnostische aanwijzingen 4 Intensieve, terugkerende of gelijktijdige stressfactoren (bijvoorbeeld huiselijk geweld, chronische ziekte, terminale ziekte, omgevingsdreiging of -eisen, sociale dreiging of eisen) 4 Gemelden van overmatige situationele stress (bijvoorbeeld zelfinschaling van stressniveau op 7 of hoger op een tienpuntsschaal) 4 Gemelden dat stress negatieve gevolgen heeft (bijvoorbeeld lichamelijke symptomen, psychische nood, misselijkheid of opkomende misselijkheid) 4 Gemelden van gespannenheid, het gevoel onder druk te staan en/of functioneringsproblemen
Ondersteunende aanwijzingen 4 Gemelden van gevoelens van boosheid of ongeduld 4 Gemelden van moeite met beslissingen nemen
Overbelasting
603
17
Zorgresultaat Stressniveau 4 Vermeldt dat er minder zaken geëist worden die spanning oproepen 4 Vermeldt een gevoel van ontspanning
Etiologische of samenhangende factoren 4 Inadequate hulpbronnen (bijvoorbeeld financieel, sociaal, opleiding, kennisniveau)
604
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Zelfverminking > Self-Mutilation (2000)
17
Definitie Zichzelf moedwillig letsel toedienen waardoor weefselschade ontstaat, met als doel vermindering van spanningen door niet-fataal letsel
Bepalende kenmerken Zelfbeschadigend gedrag in de anamnese Snijwonden/krabwonden op het lichaam Plukken aan wonden Zichzelf toegebrachte brandwonden (bijvoorbeeld met gum, sigaret) 4 Inname of inhalatie van schadelijke stoffen/voorwerpen 4 Bijten, schuren, scheuren, slaan; insnoeren of afsnoeren van een lichaamsdeel 4 Insertie van voorwerp(en) in lichaamsopening(en) 4 4 4 4
Zorgresultaat Automutilatie, zelfbeheersing 4 Persoonlijke acties teneinde zich ervan te weerhouden zichzelf opzettelijk (niet-dodelijk) letsel toe te brengen
Zelfverminking
605
17
Etiologische of samenhangende factoren 4 Adolescentie, wisselende emoties 4 Ziekte of operatie in de kindertijd, pleegzorg, groepswonen, of in zorginstelling 4 Opsluiting 4 Isolement van leeftijdgenoten 4 Perfectionisme 4 Verstoord of instabiel lichaamsbeeld 4 Opdrachtgevende hallucinaties, seksuele identiteitscrisis 4 Voorgeschiedenis van onvermogen om oplossingen te plannen of langetermijnconsequenties te overzien 4 Disfunctioneel gezin (geweld tussen ouderfiguren, alcoholisme/scheiding/voorgeschiedenis van zelfdestructief gedrag in het gezin) 4 Gebruik van manipulatie om tot een voedende relatie te komen met anderen 4 Chaotische/verstoorde interpersoonlijke relaties 4 Seksueel misbruik in kindertijd; middelengebruik; eetstoornis 4 Emotionele stoornis en/of mishandeling in de kindertijd 4 Zich bedreigd voelen door werkelijk of als zodanig ervaren verlies van een belangrijke relatie (bijvoorbeeld verlies van ouder of relatie met ouder(s)) 4 Dissociatie of depersonalisatie; persoonlijkheidsstoornissen; borderline-persoonlijkheidsstoornis 4 Depressie, gevoelens van afwijzing, zelfhaat, separatieangst, schuldgevoelens en depersonalisatie
606
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Risicogroepen
17
4 Borderline-persoonlijkheidsstoornis, vooral meisjes en vrouwen tussen 16–25 jaar 4 Psychotische toestand; vaak mannen op jongvolwassen leeftijd 4 Emotionele stoornis en/of mishandeling in de kindertijd 4 Kinderen met een verstandelijk beperking of autisme 4 Voorgeschiedenis van zelfbeschadiging of lichamelijk, emo tioneel of seksueel misbruik
Risico op zelfverminking
607
17
Risico op zelfverminking > Risk for Self-Mutilation (1992, 2000)
Definitie Verhoogd risico zichzelf moedwillig letsel toe te dienen waar door weefselschade ontstaat, met als doel vermindering door spanningen door niet-fataal letsel
Risicofactoren 4 Onvermogen om op een gezonde manier om te gaan met verhoogde psychische of lichamelijke spanning 4 Onverdraagbaar stijgende spanning 4 Impulsiviteit 4 Onvermogen tot verbale uiting van spanningen; onweerstaanbare drang zichzelf te snijden/beschadigen 4 Behoefte aan snelle afname van stress 4 Rationaliseren en verwerpen van ontvangen positieve feedback 4 Depressie, gevoelens van afwijzing, zelfhaat, separatieangst, schuldgevoelens en depersonalisatie 4 Leeftijdgenoten die automutileren 4 Adolescentie, wisselende emoties 4 Ziekte of operatie in de kindertijd, pleegzorg, groepswonen, of in zorginstelling 4 Opsluiting 4 Isolement van leeftijdgenoten 4 Perfectionisme 4 Verstoord of instabiel lichaamsbeeld 4 Opdrachtgevende hallucinaties, seksuele identiteitscrisis
608
17
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
4 Voorgeschiedenis van onvermogen om oplossingen te plannen of langetermijnconsequenties te overzien 4 Behoefte aan zintuiglijke stimuli 4 Emotionele verwaarlozing door ouders 4 Disfunctioneel gezin (geweld tussen ouderfiguren, alcoholisme/scheiding/voorgeschiedenis van zelfdestructief gedrag in het gezin) 4 Manipuleren om een voedende relatie met anderen te krijgen 4 Chaotische/verstoorde interpersoonlijke relaties 4 Seksueel misbruik in kindertijd; middelengebruik; eetstoornis 4 Emotionele stoornis en/of mishandeling in de kindertijd 4 Zich bedreigd voelen door werkelijk of als zodanig ervaren verlies van belangrijke relatie 4 Verlies van ouder of relatie met ouder(s) 4 Dissociatie of depersonalisatie; persoonlijkheidsstoornissen; borderline-persoonlijkheidsstoornis 4 Verlies van controle over situatie waarin problemen moeten worden opgelost 4 Ontwikkelingsachterstand of autisme 4 Zelfbeschadigend gedrag in de anamnese 4 Depressiviteit, gevoelens van afwijzing, zelfhaat, separatieangst, schuldgevoelens en depersonalisatie
Zorgresultaat Automutilatie, zelfbeheersing 4 Persoonlijke acties teneinde zich ervan te weerhouden zich zelf opzettelijk (niet-dodelijk) letsel toe te brengen
Notities
Notities
609
17
610
Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon
Notities
17
611
Waarde- en levensovertuigingenpatroon
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_18
18
612
Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon
Morele nood > Moral Distress (2007)
Definitie
18
Beklemd gevoel door de onmogelijkheid de eigen ethische/ morele beslissing/aanpak te volgen
Bepalende kenmerken 4 Uiting van (zielen)leed (bijvoorbeeld machteloosheid, schuldgevoel, frustratie, angst, twijfel aan zichzelf, vrees) vanwege moeilijkheid om naar morele keuze te kunnen handelen
Etiologische of samenhangende factoren 4 Conflict onder besluitvormers 4 Tegenstrijdige informatie als basis voor ethische besluitvorming 4 Tegenstrijdige informatie als basis voor morele besluitvorming 4 Cultuurconflicten 4 Beslissingen rond het levenseinde 4 Verlies van autonomie 4 Fysieke afstand van besluitvormer 4 Beperkte tijd voor besluitvorming 4 Behandelbeslissingen
Morele nood
Zorgresultaat Opheffen van lijdensdruk 4 Oplossing van conflictsituatie
613
18
614
Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon
Geestelijke nood > Spiritual Distress (1978, 2002)
Definitie
18
Verstoring van het vermogen om een doel en betekenis in het leven te ervaren en te integreren door verbondenheid met zich zelf, anderen, kunst, muziek, literatuur, natuur en/of een hogere macht
Bepalende kenmerken Verbondenheid met zichzelf 4 Uiting van gebrek aan één of meer van: hoop, betekenisge ving en zingeving aan het leven, rust/sereniteit, acceptatie, liefde, zelfvergiffenis, moed 4 Woede 4 Schuldgevoel 4 Gebrekkige coping
Verbondenheid met anderen 4 4 4 4
Weigeren van interactie met spirituele leiders Weigeren van interactie met vrienden/familie Gemelden van het ondersteuningssysteem verwijderd te zijn Uiting van vervreemding
Geestelijke nood
615
18
Verbondenheid met kunst, muziek, literatuur, natuur 4 Onvermogen eerdere vormen van creativiteit te uiten (bij voorbeeld zingen, luisteren naar muziek, schrijven) 4 Desinteresse in natuur 4 Desinteresse in lezen van spirituele literatuur
Verbondenheid met hogere macht 4 Onvermogen te bidden 4 Onvermogen deel te nemen aan religieuze activiteiten 4 Uiting van zich verlaten voelen door of woede jegens hogere macht 4 Onvermogen het transcendente te ervaren 4 Verzoek om een religieuze leider te zien 4 Plotselinge verandering in de spirituele handelingen 4 Onvermogen tot zelfonderzoekend gedrag of introspectie 4 Uiten van gevoelens van hopeloosheid of lijden
Zorgresultaat Spirituele gezondheid 4 Verbondenheid met zichzelf, anderen, een hogere macht, alles wat leeft, de natuur en het universum, die het zelf over stijgt en kracht geeft
Etiologische of samenhangende factoren 4 Zelfvervreemding 4 Eenzaamheid 4 Sociale vervreemding 4 Angst
616
Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon
4 Sociaal-culturele deprivatie 4 De dood en het eigen overlijden of dat van anderen 4 Pijn 4 Ingrijpende veranderingen 4 Chronische ziekte van zichzelf of anderen
18
Risico op geestelijke nood
617
18
Risico op geestelijke nood > Risk for Spiritual Distress (1998, 2004)
Definitie Verhoogd risico voor een verstoring van het vermogen om een doel en betekenis in het leven te ervaren en te integreren door verbondenheid met zichzelf, anderen, kunst, muziek, literatuur, natuur en/of een hogere macht
Risicofactoren Lichamelijk 4 Lichamelijke ziekte 4 Middelenmisbruik of excessief drinken 4 Chronische ziekte
Psychosociaal 4 Geringe zelfachting 4 Depressie 4 Stress/angst 4 Slechte relaties 4 Separatie van ondersteuningssysteem 4 Blokkering bij ervaren van liefde 4 Onvermogen tot vergeven 4 Verlies 4 Rassenconflict of cultureel conflict 4 Verandering in geloofsrituelen of spirituele gebruiken
618
Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon
Ontwikkeling 4 Ingrijpende veranderingen
Omgeving 4 Verandering in de omgeving 4 Natuurrampen
18
Zorgresultaat Spirituele gezondheid 4 Verbondenheid met zichzelf, anderen, een hogere macht, alles wat leeft, de natuur en het universum, die het zelf over stijgt en kracht geeft
Bereidheid tot verbetering …
619
18
ereidheid tot verbetering van het geestelijk B welzijn > Readiness for Enhanced Spiritual Well-Being (1994, 2002)
Definitie Vermogen om een doel en betekenis in het leven te ervaren en te integreren door verbondenheid met zichzelf, anderen, kunst, muziek, literatuur, natuur, of een hogere macht, dat kan worden versterkt
Bepalende kenmerken Verbondenheid met zichzelf 4 Wens om de eigen hoop te vergroten, betekenisgeving en zingeving in het leven te versterken; rust, sereniteit, accep tatie, overgave en liefde te verhogen; zelfvergiffenis en een bevredigende levensfilosofie te versterken; plezier en moed te verhogen 4 Verbetering van de coping 4 Meditatie
Verbondenheid met anderen 4 4 4 4
Hulpvaardigheid naar anderen Verzoek om interactie met spirituele leiders Verzoek om vergevingsgezindheid van anderen Verzoek om interactie met vrienden/familie
620
Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon
Verbondenheid met kunst, muziek, literatuur, natuur 4 4 4 4
Uitingen van creatieve energie (schrijven, poëzie) Zingen/luisteren naar muziek Lezen van spirituele literatuur Tijd spenderen in de buitenlucht
Verbondenheid met hogere macht
18
4 Bidden 4 Vermelding van mystieke ervaringen 4 Deelname aan religieuze activiteiten 4 Uitingen van eerbied, ontzag
Zorgresultaat Spirituele gezondheid 4 Verbondenheid met zichzelf, anderen, een hogere macht, alles wat leeft, de natuur en het universum, die het zelf overstijgt en kracht geeft
Verstoring van de religiositeit
621
18
Verstoring van de religiositeit1 > Impaired Religiosity (2004)
Definitie Verminderd vermogen om zich te verlaten op overtuigingen en/ of deel te nemen aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie
Bepalende kenmerken 4 Blijk geven van, of uitingen over moeite met het aanhouden van voorgeschreven religieuze overtuigingen of rituelen (bijvoorbeeld ceremonies, voedingsvoorschriften, kleding, bidden, religieuze diensten, persoonlijke religieuze gedragin gen, religieuze lectuur/media, verplichte rustdag, bijeenkom sten met religieuze leiders) 4 Uiting van de behoefte om weer in contact te komen met vroegere geloofspatronen of -gewoonten 4 Uiting van emotionele onrust door separatie van de geloofsgemeenschap 4 Twijfel aan geloofspatronen en -gewoonten 4 Uiting van emotionele spanningen vanwege religieuze overtuigingen en/of religieuze sociale netwerk
1
Zie ook Geestelijke nood.
622
Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon
Zorgresultaat Religieuze steun 4 Ervaart steun uit de persoonlijke opvattingen en/of neemt deel aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie
Etiologische of samenhangende factoren
18
4 Pijn of lijden 4 Ineffectieve coping (bijvoorbeeld met ziekte) 4 Ineffectief ondersteuningssysteem 4 Gebrek aan veiligheid 4 Angst 4 Vrees voor de dood 4 Culturele beperkingen (op praktiseren van geloof) 4 Omgevingsbeperkingen (op praktiseren van geloof) 4 Gebrek aan sociale integratie 4 Gebrek aan sociale/culturele interactie 4 Geestelijke nood (spirituele crisis) 4 Religie gebruiken om te manipuleren
Risicogroepen 4 Crises door eindstadium van het leven 4 Ouder worden 4 Ziekte 4 Persoonlijke ramp/crisis 4 Belangrijke veranderingen in het leven
Risico op verstoring van de religiositeit
623
18
Risico op verstoring van de religiositeit > Risk for Impaired Religiosity (2004)
Definitie Verhoogd risico op een verminderd vermogen om zich te verla ten op religieuze overtuigingen en/of deel te nemen aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie
Risicofactoren 4 Ziekte/ziekenhuisopname 4 Pijn 4 Lijden 4 Ineffectieve coping 4 Ineffectieve ondersteuning 4 Depressie 4 Gebrek aan veiligheid 4 Gebrek aan sociale interactie 4 Culturele barrières die religieuze praktijk belemmeren 4 Omgevingsbarrières die religieuze praktijk belemmeren 4 Sociaal isolement 4 Gebrek aan vervoer 4 Belangrijke veranderingen in het leven
Zorgresultaat Religieuze steun 4 Ervaart steun uit de persoonlijke opvattingen en/of neemt deel aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie
624
Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon
Bereidheid tot verbetering van de religiositeit > Readiness for Enhanced Religiosity (2004)
Definitie
18
Wens/vermogen zich meer te verlaten op religieuze overtui gingen en/of deel te nemen aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie
Bepalende kenmerken 4 Wens tot versterking van de religieuze patronen die in het verleden troost opleverden 4 Verzoek om hulp om meer te kunnen deelnemen aan voorgeschreven geloofsovertuigingen middels religieuze ceremonies, voedingsvoorschriften, rituelen, kleding, bid den, eerbetoon, religieuze diensten, persoonlijke religieuze handelingen, (bijvoorbeeld religieuze lectuur en media), verplichte rustdag 4 Verzoek om hulp bij uitbreiding van de religieuze mogelijkheden 4 Verzoek om ontmoeting met religieuze leiders of dienstverleners 4 Verzoek om vergiffenis, verzoening 4 Verzoek om religieuze materialen en/of ervaringen 4 Twijfelen aan, of verwerpen van geloofspatronen en gewoonten die schadelijk zijn
Bereidheid tot verbetering van de religiositeit
625
18
Zorgresultaat Religieuze steun 4 Ervaart steun uit de persoonlijke opvattingen en/of neemt deel aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie
626
Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon
Notities
18
Notities
Notities
627
18
629
Bijlagen Verklarende woordenlijst – 630 Register – 632
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017 M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek, DOI 10.1007/978-90-368-1800-1
630
Verklarende woordenlijst Anamnese het verzamelen en
Etiologische factor vermoedelijke
interpreteren van klinische gegevens en
oorzaak van een gezondheidsprobleem,
het beoordelen van de gezondheidstoe-
meestal een oorzakelijk verband dat uit
stand van een patiënt, uitgevoerd door
onderzoek is gebleken.
een professional.
Functioneel gezondheidspatroon
Bepalend kenmerk observeerbaar
een geheel van met elkaar en met de
symptoom, verbale uiting of contextuele
gezondheid samenhangende
eigenschap die de waarschijnlijkheid
gedragingen die zich opeenvolgend
van een diagnose vergroot; aanwijzing
in de tijd voordoen; opeenvolging van
voor een diagnose, klacht of verschijnsel;
gezondheidsgedragingen; specifieke
anamnestische of actuele aanwijzing
groep in een typologie.
van de wisselwerking tussen cliënt en omgeving, een menselijke reactie.
Goedgekeurde verpleegkundige
Diagnostische aanwijzing obser-
condities, voorgedragen door
veerbaar symptoom, verbale uiting of
verpleegkundigen en beoordeeld en
contextuele eigenschap die een essen-
geaccepteerd als verpleegkundige
tiële aanwijzing voor een gezondheids-
diagnoses door NANDA International;
probleem vormt; specifiek criterium dat
groepen of categorieën van
de waarschijnlijkheid van een diagnose
gezondheidsproblemen in een
sterk vergroot; klacht of verschijnsel
verpleegkundige diagnostische
gewoonlijk aanwezig wanneer een
classificatie.
specifieke diagnose aanwezig is; bepa-
diagnoses gezondheidgerelateerde
lend kenmerk.
North American Nursing Diagnosis
Documentatie het noteren van
International in 2004) organisatie van
observaties, diagnoses, acties,
verpleegkundigen uit de Verenigde
onderzoeksresultaten, gebeurtenissen
Staten, Canada en andere landen die
en planning met betrekking tot de
zich bezighoudt met het opstellen,
gezondheid of gezondheidszorg van een
ontwikkelen en classificeren van
individu, gezin, of gemeenschap; kan op
verpleegkundige diagnoses.
papier of digitaal.
Association (naam gewijzigd in NANDA
Verklarende woordenlijst
631
Ondersteunende aanwijzing obser-
Verpleegkundige diagnose ‘klinisch
veerbaar symptoom, verbale uiting of
oordeel over de reacties van een
contextuele eigenschap wijzend op
persoon, gezin of groep op feitelijke of
meer dan één gezondheidsprobleem;
potentiële gezondheidsproblemen en/
informatie die de betrouwbaarheid
of levensprocessen. De verpleegkundige
van een diagnose vergroot; klacht
diagnose vormt de basis voor selectie
of verschijnsel; bepalend kenmerk,
van verpleegkundige interventies
gewoonlijk van één of meer diagnoses.
waarmee zorgresultaten worden bereikt, waarvoor de verpleegkundige verant-
Risicofactor observeerbaar symptoom,
woordelijkheid draagt’ (NANDA Interna-
verbale uiting of contextuele eigenschap
tional); de benaming voor een feitelijk
als aanwijzing voor een dreigend
of potentieel gezondheidsprobleem dat
probleem of een verhoogd risico.
een groep menselijke reacties beschrijft;
Risicogroepen individuen, gezinnen of groepen met een hoger dan gemiddeld risico op een probleem dat is beschreven in een verpleegkundige diagnose. Samenhangende factor omstandigheid of gebeurtenis die op een bepaalde wijze samenhangt met een gezondheidsprobleem. Taxonomie verzameling regels en procedures voor classificatie; verwijst ook naar de classificatie zelf, die het resultaat is van de regels of procedures. Verpleegkundig zorgresultaat gezondheidstoestand die kan worden toegeschreven aan een verpleegkundige interventie; beschrijft hoe een diagnose wordt verholpen of stappen waarin verbetering plaatsvindt; categorie in een classificatie met specifieke klinische indicatoren.
een specifieke groep of categorie in een diagnostische classificatie.
632
Register
A aandacht-concentratietekort 401 aantasting van de menselijke waardigheid, risico op 451, 580 activiteiten –– ineffectieve planning van 394 –– risico op ineffectieve planning van 396 activiteitenpatroon 27 activiteitsvermogen –– risico op verminderd 263 –– verminderd 260 acute pijn 374 acute verwardheid 403
–– zuigeling of jong kind 44 anamnesevragen 35 angst 425 –– anticiperende 433 –– doodsangst 435 –– hevige 431 –– lichte 427 –– matige 429 anticiperende angst 433 anticiperende rouw 472 aspiratie, risico op 181 automutilatie 608 autonome dysreflexie 339 –– risico op 341
ademhalingspatroon, ineffectief 321
B
ademhalingsvermogen, vermin-
beademingsontwenning,
–– risico op 405
derd 317
disfunctionele 313
afhankelijkheidsconflict 486
bed, mobiliteitstekort 273
afwijkende groei, risico op 309
bedreigde gezinscoping 583
afwijzing, sociale 488
behandeling, ineffectieve opvol-
algemene dagelijkse levensverrich tingen (ADL) 27 allergische reactie –– op latex 207 –– op latex, risico op 209 –– risico op een 206
ging 107 beperkt vermogen tot verplaatsing 275 bereidheid tot kennisvermeerdering 393 bereidheid tot verbeterd georganiseerd functioneren van de zuigeling 349
ambulantietekort 280
bereidheid tot verbetering
anamnese
–– van de besluitvorming 416
–– gezin 51
–– van de borstvoeding 170
–– volwassene 36
–– van de communicatie 539
–– wijk of buurt 57
–– van de coping 571
–– zeer ernstig zieken 64
–– van de gemeenschapscoping 592
Register
633
A–C
–– van de gezinscoping 588
borstvoeding
–– van de gezinsprocessen 512
–– bereidheid tot verbetering 170
–– van de immuunstatus 123
–– ineffectieve 164
–– van de partnerrelatie 503
–– onderbreking van de 168
–– van de religiositeit 624
braken 179
–– van de slaap 369
buurtanamnese 57
–– van de urine-uitscheiding 256 –– van de voeding 160
C
–– van de zelfstandigheid 302
cardiale weefselperfusie, risico op
–– van de vochtbalans 195
–– van het geestelijk welzijn 619 –– van het ouderschap 529 –– van het persoonlijke gezondheidsmanagement 105 –– van het pre-, peri- en postnataal proces 561 –– van het welbevinden 382 –– van het zelfbeeld 458 bereidheid tot vergroting –– van de eigen kracht 449 –– van de veerkracht 581 bereidheid tot vermeerdering van hoop 443 beschadigd mondslijmvlies 183 beslisconflict 417 besluitvorming, bereidheid tot verbetering van de 416 besmetting 117 –– risico op 121 bevalling –– bereidheid tot verbetering van het proces 561 –– ineffectief proces 556, 559 bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen 146 bloedglucosewaarden, risico op instabiele 219 bloeding, risico op 134
verminderde 331 casemanagement 72 chronisch geringe zelfachting 455 –– risico op 457 chronisch verdriet 481 chronische pijn 376 chronische verwardheid 407 cognitie- en waarnemingspatroon 28 cognitie, risico op verstoorde 415 communicatie –– bereidheid tot verbetering van de 539 –– verstoorde verbale 537 communicatieve vaardigheden 540 concentratietekort 401 consultatie 71 contracturen, risico op 287 contrastmiddelen, jodiumhoudende 146 coping –– bereidheid tot verbetering van de 571 –– defensieve 574 –– en stressverwerkingspatroon 29 –– gemeenschaps- 590, 592 –– gezins- 583, 585, 588 –– ineffectieve 568
634
Register
D decubitus 201
ethische nood 612 exogene obesitas 154
dehydratie 190
F
denkprocessen, verstoorde 397
failure to thrive bij volwassene 161
depressie, reactieve 438
familieanamnese 51
diagnose, definitie 6
familierelaties 28
diarree 232
feces, incontinentie voor 234
disfunctionele beademingsontwen-
functionele urine-incontinentie 241
defensieve coping 574
ning 313 disfunctionele gastro-intestinale peris-
functioneren van de zuigeling, bereidheid tot verbeterd 349
taltiek 236 –– risico op 238 disfunctionele gezinsprocessen 507 disfunctionele rouw 479 disfunctioneren, seksueel 550 documentatie 79 dolen 283 doodsangst 435 dossiervorming 79 drijfkracht, tekort bij volwassene 161 dysreflexie –– autonome 339 –– risico op autonome 341
G gastro-intestinale peristaltiek –– disfunctionele 236 –– risico op disfunctionele 238 gastro-intestinale weefselperfusie, risico op ineffectieve 333 gasuitwisseling, verstoorde 323 gebitsontwikkeling, verstoorde 186 gebrek aan ontspanning 268 gecompliceerde rouw 476 –– risico op 478 geelzucht, neonatale 174, 176
E
geestelijk welzijn, bereidheid tot verbe-
eenzaamheid, risico op 440
geestelijke nood 614
eigen kracht, bereidheid tot vergroting
–– risico op 617
tering van het 619
van de 449 eigenwaarde 28 elektrolytenstoornis, risico op 196
geheugenstoornis 413 geheugenverlies, ongecompenseerd 411
emoties 28
gemeenschap, gezondheidstekort 109
energieveld, verstoord 148
gemeenschapscoping
ernstig zieken 64
–– bereidheid tot verbetering van
eten, zelfstandigheidstekort in 296
de 592
Register
635
geringe zelfachting 452
H
–– chronisch 455
halfzijdige verwaarlozing 389
–– ineffectieve 590
–– risico op 454, 457 gespecialiseerd verpleegkundige 71 geweld jegens anderen, risico op 542 geweld jegens zichzelf, risico op 466 gezin, ineffectieve opvolging van de behandeling 107 gezinscoping –– bedreigde 583 –– bereidheid tot verbetering van de 588 –– verstoorde 585 gezinsprocessen –– bereidheid tot verbetering van de 512 –– disfunctionele 507 –– verstoorde 505 gezinsrelaties 28 gezondheid, risicovol gedrag voor de 98 gezondheidsbeleving en -instandhouding, patroon van 26 gezondheidsmanagement –– bereidheid tot verbetering 105 –– ineffectief 103 –– risico op ineffectief 111 gezondheidsonderhoud, ineffectief 100 gezondheidstekort, gemeenschap 109 groei en ontwikkeling 305 –– communicatieve vaardigheden 540 –– persoonlijke-zorgvaardigheden 300 –– sociale vaardigheden 495 groei, risico op afwijkende 309
D– I
hartminuutvolume, verlaagd 325 hechting 523 –– risico op verstoorde 526 hersenen, ineffectieve weefselperfusie van de 337 herstel na een operatie, vertraagd 303 hervestigingssyndroom 497 –– risico op 499 hevige angst (paniek) 431 hoop, bereidheid tot vermeerdering van 443 houdingsletsel, peroperatief 139 huiddefect. Zie ook Decubitus 197, 199 –– risico op 199 huishoudelijke taken, verstoord vermogen tot uitvoeren van 311 hyperthermie 212 hypothermie 214
I identiteit 28 identiteitsstoornis 462 –– risico op een 464 immuunstatus, bereidheid tot verbetering 123 impulsbeheersing, ineffectieve 399 inactiviteitssyndroom, risico op 285 inadequate sociale interactie 493 incontinentie voor feces 234 incontinentie voor urine –– functionele 241 –– overloop- 243 –– reflex- 245 –– stress- 247
636
Register
–– urge- 249, 251
–– weefselperfusie van de hersenen, risico op 337
–– volledige 252 individuele veerkracht,
–– weefselperfusie van de nieren, risico op 335
verminderde 578 ineffectief
infectie, risico op 124
–– ademhalingspatroon 321
inslapen, verlaat 363
–– gezondheidsonderhoud 100
instabiele bloedglucosewaarden, risico op 219
–– persoonlijk gezondheidsmanagement 103
instabiele lichaamstemperatuur, risico op 216
–– pre-, peri- en postnataal proces 556 –– pre-, peri- en postnataal proces, risico op 559
intake 35 intracranieel aanpassingsvermogen, verminderd 352
–– seksueel patroon 548 –– voedingspatroon van de zuigeling 172
isolement, sociaal 488, 491
ineffectieve
J
–– bescherming 144
jodiumhoudende contrastmiddelen,
–– zelfmanagement van pijn 378
–– borstvoeding 164 –– coping 568 –– gastro-intestinale weefselperfusie, risico op 333 –– gemeenschapscoping 590 –– impulsbeheersing 399 –– luchtwegreiniging 319 –– ontkenning 576 –– opvolging van de behandeling, gezin 107 –– partnerrelatie 500 –– partnerrelatie, risico op 502 –– perifere weefselperfusie 328 –– perifere weefselperfusie, risico op 330 –– planning van activiteiten 394 –– planning van activiteiten, risico op 396
risico op bijwerkingen van 146 jong kind 44
K kennistekort 391 kennisvermeerdering, bereidheid tot 393 kleden en uiterlijke verzorging, zelfstandigheidstekort in 294 kracht, bereidheid tot vergroting van de eigen 449 kwaliteit van leven 29 kwaliteitsverbetering 72
L
–– rolvervulling 484
lactatie
–– thermoregulatie 210
–– bereidheid tot verbetering 170 –– onderbreking 168
Register
637
–– onvoldoende 166
–– bed 273
latex
–– lichamelijk 270
I–O
–– allergische reactie op 207
–– rolstoel 278
–– risico op allergische reactie 209
moedeloosheid 441
letsel
moeder-foetusband, risico op ver-
–– peroperatief houdingsletsel 139
stoorde 563
–– risico op 126
moedermelk, onvoldoende 166
–– risico op warmteletsel 131
mondslijmvlies beschadigd 183
levensovertuigingen, patroon van 29
morele nood 612
levensstijl, sedentaire 264 lichaamsbeeld 28
N
–– verstoord 459
neonatale geelzucht 174
leverfunctie, risico op verstoorde 218
lichaamsbeweging 27 lichaamstemperatuur –– hyperthermie 212 –– hypothermie 214 –– risico op instabiele 216 –– schommelingen 210 lichamelijk mobiliteitstekort 270 lichamelijk onderzoek 35, 42 –– zuigeling en jong kind 50 lichte angst 427 luchtwegreiniging, ineffectieve 319
M maag-darmperistaltiek 238 machteloosheid 444 –– risico op 447 mantelzorger –– overbelasting van de 530 –– risico op overbelasting van de 534 matige angst 429 menselijke waardigheid, risico op aantasting van de 451, 580 misselijkheid 179 mobiliteitstekort
–– risico op 176 neurovasculaire stoornis, risico op perifere 351 nieren, ineffectieve weefselperfusie van de 335
O obesitas 154 obstipatie 224 –– periodieke 228 –– risico op 230 –– subjectief ervaren 227 omgevingsinterpretatie, syndroom van verstoorde 409 omkering van het slaappatroon 365 onafhankelijkheids-afhankelijkheidsconflict, onopgelost 486 onderbelasting, zintuiglijke 387 onderbreking van de borstvoeding 168 onderbreking van het slaappatroon 367 ondersteuningssysteem, tekortschietend 597 ondervoeding 158
638
Register
ongecompenseerd geheugenverlies 411 ongecompenseerd zintuiglijk verlies 383 onopgelost onafhankelijkheidsafhankelijkheidsconflict 486 ontkenning, ineffectieve 576 ontregeling bij de zuigeling 345 –– risico op 348 ontspanning 27 –– gebrek aan 268 –– patroon van 27 ontwikkeling –– communicatieve vaardigheden 540 –– persoonlijke-zorgvaardigheden 300 –– risico op vertraagde 307 –– sociale vaardigheden 495 –– vertraagde 305 onvoldoende moedermelk 166 oog, risico op uitdroging 129 operatie, vertraagd herstel na 303 opname 35 opvolging van de behandeling 107 ouder-kindhechting, zwakke 523 ouder-kindscheiding 527 ouderrolconflict 521 ouderschap, bereidheid tot verbetering van het 529 ouderschapstekort 514 –– risico op 518 overbelasting 602 –– van de mantelzorger 530 –– van de mantelzorger, risico op 534 –– zintuiglijke 385 overloop-urine-incontinentie 243 overvulling van vocht 192
P paniek 431 partnerrelatie –– bereidheid tot verbetering van de 503 –– ineffectieve 500 –– risico op ineffectieve 502 patroon van –– activiteiten 27 –– cognitie en waarneming 28 –– coping en stressverwerking 29 –– gezondheidsbeleving en -instandhouding 26 –– rollen en relaties 28 –– seksualiteit en voortplanting 29 –– slaap en rust 27 –– uitscheiding 27 –– voeding en stofwisseling 26 –– waarden en levensovertuigingen 29 –– zelfbeleving 28 perifere neurovasculaire stoornis, risico op 351 perifere weefselperfusie, ineffectieve 328 –– risico op ineffectieve 330 periodieke obstipatie 228 peristaltiek –– disfunctionele gastrointestinale 236 –– risico op disfunctionele gastrointestinale 238 peroperatief houdingsletsel, risico op 139 persoonlijk gezondheidsmanagement –– bereidheid tot verbetering 105 –– ineffectief 103
Register persoonlijke zorg, volledig tekort aan 290 persoonlijke-zorgvaardigheden, vertraagde groei en ontwikkeling 300
639
O– R
–– afwijkende groei 309 –– allergische reactie op latex 209 –– aspiratie 181 –– autonome dysreflexie 341
pijn
–– besmetting 121
–– acute 374
–– bijwerkingen van jodiumhoudende
–– chronische 376 –– ineffectief zelfmanagement van 378
contrastmiddelen 146 –– bloeding 134
pijnbeleving 28
–– chronisch geringe zelfachting 457
planning van activiteiten
–– contracturen 287
–– ineffectieve 394
–– een allergische reactie 206
–– risico op ineffectieve 396
–– een identiteitsstoornis 464
posttraumatisch syndroom 594
–– eenzaamheid 440
–– risico op 596
–– elektrolytenstoornis 196
pre-, peri- en postnataal proces
–– gecompliceerde rouw 478
–– bereidheid tot verbetering van
–– geestelijke nood 617
het 561
–– geweld jegens anderen 542
–– ineffectief 556
–– geweld jegens zichzelf 466
–– risico op ineffectief 559
–– hervestigingssyndroom 499
probleemgestuurde rapportage 79
–– huiddefect 199
probleemvermijding 572
R rapportage, probleemgestuurde 79 reactieve depressie 438 recreatie 27 reflex-urine-incontinentie 245 relaties, patroon van 28 religiositeit –– bereidheid tot verbetering van de 624 –– risico op verstoring van de 623 –– verstoring van de 621 risico op –– aantasting van de menselijke waardigheid 451, 580 –– acute verwardheid 405
–– inactiviteitssyndroom 285 –– ineffectief gezondheidsmanagement 111 –– ineffectieve partnerrelatie 502 –– ineffectieve perifere weefselperfusie 330 –– ineffectieve planning van activiteiten 396 –– ineffectieve weefselperfusie, gastro-intestinaal 333 –– ineffectieve weefselperfusie, hersenen 337 –– ineffectieve weefselperfusie, nieren 335 –– infectie 124 –– instabiele bloedglucosewaarden 219 –– instabiele lichaamstemperatuur 216
640
Register
–– letsel 126
risicovol gedrag voor de gezondheid 98
–– machteloosheid 447 –– neonatale geelzucht 176
rollen- en relatiespatroon 28
–– obstipatie 230
rolstoel, mobiliteitstekort 278
–– ontregeling bij de zuigeling 348
rolvervulling, ineffectieve 484
–– ouderschapstekort 518
rouw 474
–– overbelasting van de mantelzorger
–– anticiperende 472
534 –– perifere neurovasculaire stoornis 351 –– peroperatief houdingsletsel 139 –– posttraumatisch syndroom 596
–– disfunctionele 479 –– gecompliceerde 476 –– risico op gecompliceerde 478 rust, patroon van 27
–– situationeel geringe zelfachting 454
S
–– suïcide 599
scheiding van ouder en kind 527
–– shock 327
–– therapieontrouw 115 –– uitdroging van het oog 129 –– vaattrauma 133 –– vallen 136 –– vergiftiging 140 –– verminderd activiteitsvermogen 263 –– verminderde weefselperfusie, cardiale 331 –– verstikking 142 –– verstoorde cognitie 415 –– verstoorde hechting 526 –– verstoorde leverfunctie 218 –– verstoorde moeder-foetusband 563 –– verstoorde vochtbalans 194 –– verstoring van de religiositeit 623 –– vertraagde ontwikkeling 307 –– vochttekort 190 –– voedingsteveel 156 –– warmteletsel 131 –– wiegendood 343 –– zelfverminking 607
sedentaire levensstijl 264 seksualiteits- en voortplantingspatroon 29 seksueel disfunctioneren 550 seksueel patroon, ineffectief 548 shock, risico op 327 situationeel geringe zelfachting 452 slaap, bereidheid tot verbetering van de 369 slaap-rustpatroon 27 slaappatroon –– omkering van het 365 –– onderbreking van het 367 –– verstoord 367 slaaptekort 361 slapeloosheid 358 slijmvlies beschadigd 183 slikstoornis (ongecompenseerde) 177 sociaal isolement 491 sociaal isolement of sociale afwijzing 488 sociale interactie, inadequate 493 sociale relaties 28
Register sociale vaardigheden 495
641
R–V
urine-incontinentie
specialistsch verpleegkundigen 36
–– functionele 241
spirituele nood 614
–– overloop- 243
stofwisselingspatroon 26
–– reflex- 245
stress-urine-incontinentie 247
–– stress- 247
stressverwerking, patroon van 29
–– urge- 249, 251
subjectief ervaren obstipatie 227
–– volledige 252
suïcide, risico op 599
urine-uitscheiding
syndroom van verstoorde omgevingsin-
–– bereidheid tot verbetering van
terpretatie 409 syndroomdiagnoses 70
de 256 –– verstoorde 240 urineretentie 254
T tekort aan
V
–– ambulantie 280
vaattrauma, risico op 133
–– drijfkracht bij volwassene 161
vallen, risico op 136
–– vocht 188
veerkracht
–– vocht, risico op 190
–– bereidheid tot vergroting van
tekortschietend ondersteuningssysteem 597
de 581 –– verminderde 578
therapieontrouw 113
verbale communicatie, verstoorde 537
thermoregulatie, ineffectieve 210
verbetering van de voeding, bereidheid
toiletgang, zelfstandigheidstekort in 298
tot 160 verdriet, chronisch 481
trauma
vergiftiging, risico op 140
–– posttraumatisch syndroom 594, 596
vergroting van de veerkracht, bereid-
–– risico op 126
heid tot 581 verkrachtingssyndroom 552
U
–– gecompliceerde vorm 554
uitdroging. Zie Dehydratie
verlaagd hartminuutvolume 325
uitdroging van het oog, risico op 129 uiterlijke verzorging, zelfstandigheidstekort in 294 uitscheidingspatroon 27 urge-urine-incontinentie 249 –– risico op 251
–– stille vorm 555 verlaat inslapen 363 vermeerdering van hoop, bereidheid tot 443 verminderd –– activiteitsvermogen 260 –– activiteitsvermogen, risico op 263
642
Register
–– ademhalingsvermogen 317 –– intracranieel aanpassingsvermogen 352
–– omgevingsinterpretatie, syndroom van 409 –– urine-uitscheiding 240
verminderde
–– verbale communicatie 537
–– cardiale weefselperfusie, risico
verstoring van de religiositeit 621
op 331
vertraagd herstel na een operatie 303
–– veerkracht (individuele) 578
vertraagde groei en ontwikkeling 305
vermoeidheid 266
–– communicatieve vaardigheden 540
vermogen tot
–– persoonlijke-zorgvaardigheden 300
–– intracraniële aanpassing, vermin-
–– sociale vaardigheden 495
derd 352 –– uitvoeren van huishoudelijke taken, verstoord 311
vertraagde ontwikkeling, risico op 307 verwaarlozing –– halfzijdige 389
–– verplaatsing, beperkt 275
–– zelf- 288
verplaatsing, beperkt vermogen
verwardheid
tot 275
–– acute 403
verpleegkundig specialisten 36
–– chronische 407
verpleegkundige anamnese 35
–– risico op acute 405
verpleegkundige diagnose, definitie 6
verzorging, zelfstandigheidstekort
verstikking, risico op 142
in 294
verstoord
vocht, overvulling van 192
–– energieveld 148
vochtbalans
–– lichaamsbeeld 459
–– bereidheid tot verbetering van
–– slaappatroon 367 –– vermogen tot uitvoeren van huishoudelijke taken 311
de 195 –– risico op verstoorde 194 vochttekort 188
–– welbevinden 380
–– risico op 190
verstoorde
voeding, bereidheid tot verbete-
–– cognitie, risico op 415
ring 160
–– denkprocessen 397
voedings- en stofwisselingspatroon 26
–– gasuitwisseling 323
voedingspatroon van de zuigeling,
–– gebitsontwikkeling 186 –– gezinscoping 585
ineffectief 172 voedingstekort 158
–– gezinsprocessen 505
voedingsteveel 154
–– hechting, risico op 526
–– risico op 156
–– leverfunctie, risico op 218
volledig persoonlijke-zorgtekort 290
–– moeder-foetusband, risico op 563
volledige urine-incontinentie 252 voortplanting, patroon van 29
Register
643
vrijetijdsbesteding 27
Z
vruchtbaarheidsfase 29
zelfachting
vrees 422
W waarde- en levensovertuigingenpatroon 29 waardigheid 580 –– risico op aantasting van de menselijke 451 waarneming, patroon van 28 warmteletsel, risico op 131 wassen, zelfstandigheidstekort in 292
–– chronisch geringe 455 –– risico op chronisch geringe 457 –– risico op situationeel geringe 454 –– situationeel geringe 452 zelfbeeld, bereidheid tot verbetering van het 458 zelfbelevingspatroon 28 zelfmanagement van pijn, ineffectief 378 zelfstandigheid, bereidheid tot verbetering van de 302
weefseldefect 204
zelfstandigheidstekort
weefselperfusie
–– in eten 296
–– cardiale 331
–– in kleden en uiterlijke verzor-
–– gastro-intestinale 333
ging 294
–– ineffectieve perifere 328
–– in toiletgang 298
–– risico op ineffectieve perifere 330
–– in wassen 292
–– van de hersenen, risico op ineffec-
zelfverminking 604
tieve 337 –– van de nieren, risico op ineffectieve 335 welbevinden –– bereidheid tot verbetering van het 382
–– risico op 607 zelfverwaarlozing 288 zintuiglijk patroon 28 zintuiglijk verlies, ongecompenseerd 383 zintuiglijke onderbelasting 387
–– verstoord 380
zintuiglijke overbelasting 385
welzijn, bereidheid tot verbetering van
zorgpaden 73
het geestelijk 619
V–Z
zorgtekort 290
werkrelaties 28
zuigeling 44
wiegendood, risico op 343
–– bereidheid tot verbeterd georgani-
wijkanamnese 57
seerd functioneren van de 349 –– ineffectief voedingspatroon 172 –– ontregeling bij de 345 –– risico op ontregeling bij de 348