125 20 1MB
Dutch Pages 199 [192] Year 2007
Intermezzo Korte activiteiten voor begeleiding, trainingen en workshops
1
intermezzo
Ellen Budde
Korte activiteiten voor begeleiding, trainingen en workshops
Bohn Stafleu van Loghum Houten 2007
© Bohn Stafleu van Loghum, 2007 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen.
isbn 978 90 313 4732 2 nur 841
Ontwerp omslag en binnenwerk: Bottenheft, Marijenkampen
Illustraties opdracht 83a, 83b en 65: Marcel Jurriëns, Boxtel
Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten
www.bsl.nl
4
Inhoudsopgave
Inleiding
1
introductie: werken met groepen
2 startfase
1 2 3 4 5 6 7 8
3
9
21
Voorstellen Sleutelbos 21 De stripfiguur 21 Wat houdt je bezig? 23 Tot welke groepen behoor je? Smaak 31 Afbeelding 33 Enneagram 35 Voorwerp 38
werkfase
29
41
9 10 11 12 13 14 15 16
Identiteit zichtbaar maken Cadeaus voor jezelf 43 Mijn gesprekspartner 45 Drieluik over je mogelijkheden 47 Voorwerpen uit je tas/zak 49 Mijn schatkist 51 Drieluik met symbolen voor jezelf 53 Wat handen kunnen zeggen 55 Symbool in achtvoud 57
17 18
Omgeving laten zien Jouw huis 59 Sociogram met voorwerpen
61
5
13
19 20 21 22 23 24
Het landschap 63 Decor in je leven 65 Omgeven door omgeving Je werkkring 69 Steunsystemen 71 Mijn omgeving 73
25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
Achtergrond schetsen Belangrijke mensen 75 Familiefoto 76 Achtergrond op de voorgrond 78 Mijn straat 80 Geschiedenis herschrijven 82 Geschiedenis in kaart gebracht 84 Uit welk nest kom je? 86 Zo doe ik dat 88 Speelgoed 90 Kindertijd 92 Levensweg 94 Verleden Heden Toekomst 96 De metamorfose 98 Spreekwoorden 100 De expositie 102
40 41 42 43 44 45
Dagelijks leven bezien Buiten kaders denken 103 Fotomomenten 105 Timemanagement 107 Tijdsbesteding 109 Druk, druk, druk 111 Dagelijkse omgeving 113
46 47 48 49 50 51 52
Afscheid nemen Vragen en antwoorden Rituelen 117 Afscheidsbrief 119 Afscheid nemen 120 Vogelperspectief 122 Dromen 124 Fotocollage 126
53
Overgangen maken Overgangen 128
67
115
6
54 55
Verhaal maken Kaarten op tafel
56 57 58 59 60 61
Een nieuw begin ontluikt Ontluiken van een zaadje 134 Dat wat is 136 Favoriete plek 137 Uitkomen van een ei 139 Nieuwe ontmoetingen en plekken Idealen verwezenlijken 142
62 63 64 65 66 67
Tegenstellingen scherp maken Mooie en lelijke dingen 144 Tegenstellingen 147 Tegenstelling samenvoegen 147 Duveltje uit een doosje 149 Voorwerp uit je tas of zak 151 These – antithese – synthese 153
68 69 70
Tot verwerking komen Troostrijk 155 Voorwerp voor een ander 157 Voorwerp uitvergroten 159
71 72 73 74 75 76 77 78
Samenwerken Cadeautje voor je buurman of buurvrouw Doorschuiftekening 163 Toren bouwen van A4-papier 165 Reiskoffertje 167 Een sprookje maken 168 Gekleurde organisatie 170 Gezamenlijke tekening 172 Enneagrammen 174
4 slotfase
79 80 81 82 83
130 132
177
Afsluiten Naam met toevoeging 179 Wat neem je mee? 181 Associëren en kiezen 183 Reeks korte opdrachten 185 Sociogram van de groep 187
140
161
84 85 86 87
Het stripverhaal 189 Schutting 191 Evalueren met associaties In het doel schieten 195
Literatuur
197
Over de auteur
199
193
Inleiding
voor wie is dit boek bestemd? Dit boek is bestemd voor docenten, trainers, workshopgevers en begeleiders, die allemaal wel die momenten kennen dat een groep – of dat nu een zaal vol is, een kleine groep of een tweetal – onrustig wordt, er gepraat wordt en de aandacht verslapt. Op zo’n moment kan met een korte activiteit de aandacht weer gecentreerd worden. Bekend is dat mensen niet lang hun aandacht kunnen vasthouden bij een lezing. Met uitzondering van de begenadigd spreker kan bijna niemand het zich permitteren om zonder beeldpresentatie het podium op te stappen. Een lezing wordt over het algemeen ondersteund door beeld en geluid. Maar ondersteuning kan ook door een korte opdracht. Deelnemers kunnen zich daardoor verbinden met het onderwerp en met elkaar en dat genereert weer concentratie en aandacht in de groep. Naast de functie van ‘intermezzo’ kunnen de opdrachten in dit boek gebruikt worden bij de start van een bijeenkomst of ter introductie van een thema.
Op een teamvergadering stond het thema inspiratie centraal. Aan de deelnemers werd gevraagd om als het ware drie foto’s te nemen van inspirerende momenten van de afgelopen dagen. Wat heeft geïnspireerd, wat waren de situaties die van belang zijn en wat zijn ieders drijfveren? Al snel ontstond er een levendige uitwisseling van inspirerende momenten.
wat vind je in dit boek? Dit opdrachtenboek start met een korte uiteenzetting over werken met groepen. De fasen in een groepsproces worden benoemd en groepsdynamische onderdelen uitgelicht. Specifieke theorie – bijvoorbeeld over soorten groepen, groepscohesie en groepdoelen – is te vinden bij opdrachten in dit boek en daar wordt dan ook regelmatig naar verwezen. De opdrachten in dit boek zijn kort en kunnen ingezet worden bij de start of tijdens een training, een workshop of een lezing. De opdrachten staan gegroepeerd naar fasen in de groep. In de werkfase is een onderverdeling gemaakt naar thema. Bij iedere opdracht vind je praktische informatie over het doel, het thema, de geschatte duur van de activiteit, werkvorm, benodigdheden en het aantal deelnemers.
9 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_1, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
inleiding
Bij het doel staat zowel een individueel als een groepsdoel genoemd. Het groepsdoel is een aanwijzing voor de trainer over de manier waarop de betreffende activiteit kan bijdragen aan het groepsproces. Overal waar staat aangegeven dat de opdracht in tweetallen kan worden gedaan, kan dat natuurlijk ook in drietallen of in de groep, waarbij ieder groepslid zijn of haar opdracht toelicht. Die keuze is aan jou. De meeste activiteiten vragen weinig voorbereiding. Ze zijn erop gericht dat deelnemers putten uit eigen ervaringen en hierover aan elkaar vertellen. Bij enkele opdrachten wordt deelnemers gevraagd om iets op te schrijven of te tekenen. Een pak met A4-papier en potloden of pennen volstaan. Bij een aantal opdrachten is er voorbereiding van de trainer nodig, bijvoorbeeld door een set kaarten aan te schaffen of zelf te maken (zie ook de laatste paragraaf van deze inleiding). Bij een aantal opdrachten staan voorgedrukte schema’s of afbeeldingen. Deze afbeeldingen zijn nodig om de opdracht te kunnen uitvoeren. Ze zijn terug te vinden in de werkset kaarten die bij dit boek hoort. De kaarten kunnen gemakkelijk gekopieerd worden en de kopieën kunnen worden uitgedeeld aan de deelnemers. De opdrachten waar een kaart bij hoort, zijn aangegeven met een *. hoe dit boek te gebruiken? Dit boek kun je gebruiken als inspiratie. Blader het door en zoek de werkvormen die passen bij de groepsfase, de inhoud en het proces van jouw groep. Je kunt ook de fase-indeling van het groepsproces in dit boek volgen: startfase, werkfase en afsluiting. In de werkfase is een onderverdeling gemaakt naar thema, zoals omgeving, identiteit, afscheid en samenwerken. Hieruit kun je het thema zoeken dat het meest geschikt lijkt voor jouw groep. Bij iedere opdracht staat een toelichting met achtergrondinformatie over de betreffende opdracht, bijvoorbeeld over groepsprocessen of een stukje dat gebruikt kan worden bij de introductie van de activiteit aan de deelnemers. Je kunt deze gebruiken in de groep als opstap naar de opdracht of voor je eigen informatie. Bij de meeste opdrachten staan tips of suggesties voor variaties of vervolg op de opdrachten. Ook wordt er verwezen naar aansluitende opdrachten. Deze kunnen gebruikt worden als je wat langere tijd met een activiteit bezig wilt zijn. Als je met opdrachten werkt waarvoor een gekopieerde afbeelding nodig is uit de werkset kaarten, zul je die van tevoren moeten kopiëren. Bij sommige onderdelen, zoals bij opdracht 23, 26 en 37 kun je meerdere kopieën per deelnemer maken. De deelnemer heeft dan voldoende kopieën om mee te werken en meer keuzemogelijkheden. Tip
Mijn belangrijkste tip voor het gebruik van dit boek is om je te laten verrassen en die opdrachten te zoeken die je aanspreken, deze te combineren met je eigen expertise als trainer en te gebruiken in de groep.
10
inleiding
welke materialen zijn geschikt? De meeste activiteiten zijn verbaal, korte gesprekjes tussen twee of meer deelnemers. In sommige activiteiten wordt gewerkt met een schrijfopdracht of wordt er gebruikgemaakt van kaarten of projectiemateriaal. In enkele opdrachten kan gebruikgemaakt worden van potloden en tijdschriften of kan de trainer zelf kaarten maken of een voorbedrukt vel gebruiken, gekopieerd uit de set kaarten van dit boek. Dit staat aangegeven in de betreffende opdracht. Veelal volstaat een stapel A4-papier en pennen. Een aantal mogelijkheden voor materialen zijn: – A4-papier, wit en gekleurd; – potlood en pennen; – set ansichtkaarten met landschappen, steden, schilderijen, kunstwerken en mensen; – set kaarten met afbeeldingen uit tijdschriften; – set tarotkaarten A.E. Waite (zie opdracht 30); – doos met kleine voorwerpen die kunnen dienen als projectiemateriaal. Vul de doos met uiteenlopende voorwerpen als schelpen, beeldjes, poppetjes, kurken, een kastanje, kunstbloemen, een schaakstuk, veertjes, stenen, stukjes metaal, een lampje, belletje, een muntstuk, een spiegeltje, houtjes, metalen onderdeeltjes, stukjes bont, een lege glazen pot, een gloeilamp, een bijzonder bakje of doosje enzovoort.
11
1 INTRODUCTIE: WERKEN MET GROEPEN
13
introductie: werken met groepen
1
De groep waarmee gewerkt wordt vormt de basis voor de keuze van de opdracht. In de startfase gaat het om kennismaken en je thuis voelen in een groep. De werkfase is verdiepend en themagericht en in de slotfase gaat het om afsluiten en loslaten. Over groepen is vanuit verschillende invalshoeken geschreven. Van groepsdynamica (o.a. Remmerswaal, 2003) tot management (De Caluwé & Vermaak, 2004), van communicatieleer (Waltzlawick e.a., 1980) tot training (Oomkes, 1992) en van psychotherapie (Yalom, 2001) tot groepswerk (Van Riet & Wouters, 2002). Ondanks al die verschillende invalshoeken komt de wijze waarop men denkt over fasen in een groepsproces in grote lijnen overeen. Overal wordt gesproken over een voorfase, startfase, werkfase met een aantal stadia en eindfase. Als stadia in de werkfase worden conflict, affectie en cohesie genoemd. Terecht noemen meerdere auteurs, waaronder Oomkes, dat in een groepsproces fasen nooit netjes achter elkaar komen. Ze lopen in elkaar over, overlappen, of ‘springen terug’ als een onderdeel niet goed is doorgewerkt. In dit hoofdstuk komen alle fasen, stadia en groepsdynamische processen kort aan de orde met daarbij verwijzingen naar bepaalde opdrachten.
Voorfase
Zowel Remmerswaal (2003) als Yalom (2001) hecht waarde aan de fase die voorafgaat aan de eerste groepsbijeenkomst. Niet alleen omdat de wijze waarop de trainer de groep voorbereidt van essentieel belang is voor het verloop van de groep, maar ook omdat de toekomstige leden zich voorbereiden en de nieuwe groep al een functie krijgt als een identificatiegroep, de zogenoemde referentiegroep (zie opdracht 4). In de voorbereiding van de trainer wordt bepaald wat het doel is, welke mensen in de groep komen, of er een selectie is van leden voor de groep en zo ja, hoe er geselecteerd wordt. Afhankelijk van het doel en de samenstelling van de groep bepaalt de groepsbegeleider hoe de start zal zijn. Is deze taakgericht en gaat de groep direct aan het werk of juist procesgericht en is er tijd gereserveerd voor kennismaking en voorstellen (zie opdracht 12)? De samenstelling van de groep kan in hoge mate bepalend zijn voor het verloop van het groepsproces. In sommige groepscontexten, zoals in een therapiegroep (Yalom, 2001) of in projectgroepen (De Caluwé & Vermaak, 2004), wordt bewust gekeken naar de persoonlijkheid van de afzonderlijke leden. De Caluwé en Vermaak ontwikkelden daartoe een ‘kleurenmodel’, waarin bepaalde karakters en organisaties een kleur krijgen. Groen voor de lerende organisatie, rood voor het aansturen van mensen en het ontwikkelen van hun competenties, geel voor het bijeen-
15 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_2, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
introductie: werken met groepen
brengen van belangen, wit voor zelforganisatie en blauw voor planning en doelgerichtheid (zie opdracht 76). Een groep met min of meer dezelfde types heeft absoluut een andere dynamiek dan een groep met diverse persoonlijkheden. Toekomstige deelnemers hebben al verwachtingen, ideeën en veronderstellingen over de groep waarvan zij lid worden en hun functioneren in die groep. Het gaat al werken als referentiegroep.
Als coach en supervisor valt mij iedere keer weer op dat supervisanten in de eerste bijeenkomst zó vol verhalen zitten dat zij wel een dubbele zitting kunnen vullen. Blijkbaar is de supervisant in de aanloop op de eerste bijeenkomst al zo bezig met werksituaties en wat daarvan in te brengen in de supervisie, dat hij of zij ‘overloopt’. Alleen al de beslissing om in supervisie te gaan maakt het denken los en is een eerste voorbereiding en aanzet tot verandering.
De wijze waarop de trainer de groep aankondigt en de toekomstige leden aanspreekt, heeft weer invloed op de attitude van de deelnemers bij aanvang van de groep. Dit wordt het managen van verwachtingen genoemd. Een goede folder, een gesprek vooraf met de trainer, informatie over de gang van zaken of een bepaalde uitstraling over de sfeer van de groep bepalen mede hoe deelnemers daar instappen.
Startfase
In de eerste bijeenkomst wordt de basis gelegd voor de normen en waarden in de groep: zo zijn onze manieren. In de eerste groepsfase, die een aantal bijeenkomsten kan duren, oriënteren de deelnemers zich op het groepsdoel, de normen die ontstaan en hun persoonlijke doel en normen. In ‘aarzelende deelname’ zoals Yalom (2001) dat noemt, maken deelnemers hun afwegingen. Welke betekenis heeft deze groep voor mij? Wat kan ik ermee, hoe zal ik functioneren in deze groep? Pas ik in deze groep? In deze fase, door Remmerswaal (2003) en Yalom (2001) de oriëntatiefase genoemd, is men op zoek naar de betekenis en zin van de groep, naar het doel, de sociale relaties en het plezier in de groep. Persoonlijk doel en groepsdoel worden naast elkaar gelegd (zie opdracht 3). Deelnemers zoeken naar overeenkomsten en verschillen. Omdat de deelnemers meestal opzien tegen een eerste bijeenkomst met de groep, valt deze volgens Yalom altijd mee.
16
introductie: werken met groepen
Werkfase
Na de eerste start volgt de werkfase. Deze fase is onder te verdelen in meerdere stadia. Wanneer mensen hebben besloten bij de groep te blijven en de eerste groepsnormen zijn ontstaan, volgt het stadium waarin de onderlinge posities bepaald worden. Er volgt een krachtmeting over de rangorde in de groep. Remmerswaal (2003) noemt dit de machtsfase, Yalom (2001) noemt dit de fase van conflict, dominantie en opstand. Watzlawick spreekt van een systeem dat zoekt naar een homeostase (zie opdracht 77). Dit laatste is een samenhang waarin de relaties op elkaar zijn afgestemd en er zowel complementaire als symmetrische relaties zijn (zie opdracht 45). Homeostase ontstaat als alle leden in de groep zich kunnen vinden in hun rol. Een groep is geen statisch geheel, daar zit beweging in. In een levendige en wisselende interactie doet de groep zijn taak in een beweging van unfreezing, moving en freezing zoals Remmerswaal dat noemt. Oomkes (1992) noemt dit de fase van invloed. Nadat de verhoudingen uitgekristalliseerd zijn volgt er een nieuw stadium, die van affectie of genegenheid.
Tijdens een lezing over ontwikkelingen in het onderwijs vroeg de spreker aan ieder van ons welke leraar wij het meest geïnspireerd hadden gevonden en waar die inspiratie door kwam. Ieder van ons vertelde aan degene die naast hem zat wat die inspiratie inhield. Deze vraag bracht in de zaal direct levendigheid en betrokkenheid. Want het was een vraag naar het hart, waardoor er iets loskomt en gaat stromen. Met enthousiasme werden de verhalen uitgewisseld. Daarna vroeg de spreker aan enkele toehoorders uit de zaal wat geïnspireerd had. Met deze uitkomsten vervolgde hij zijn lezing. De zaal was één en al oor.
In de affectiefase van het groepsproces gaan de leden een relatie aan met elkaar en met de groep als geheel. Men gaat zich thuis voelen, beschouwt de groep als zijn of haar groep en investeert in de groep. Hierdoor ontstaat groepscohesie (zie opdracht 16). Dit is de samenhang in de groep en de bereidheid van de leden om zich te conformeren aan en te investeren in de groep. In het volgende stadium functioneert de groep als een zelfstandige en autonome groep. Remmerswaal (2003) spreekt in deze fase van een groep met hoofd, hart en handen. Blake en Mouton (1988) noemen deze fase presteren. Het is de laatste fase in hun rijtje: vormen, stormen en normeren, ofwel kennismaken, conflict, cohesie en zelfstandig functioneren. Oomkes (1992) spreekt in deze groepsfase van de kerntaken aanvaarden, invloed en genegenheid.
17
introductie: werken met groepen
Slotfase
In de slotfase van de groep kan er nog het een en ander gebeuren en gaan attitude en activiteiten van deelnemers meer uiteenlopen. Het gedrag van de deelnemers wordt mede bepaald door hoe men gewend is afscheid te nemen en wat men heeft ervaren in de groep. Het groepslid dat naar tevredenheid aan de groep heeft deelgenomen kan mogelijk zijn aandacht al richten op iets anders. De deelnemer die beseft dat de groep ten einde loopt en nog iets wil halen uit de groep kan de contacten juist weer intensiveren. De deelnemer die zich realiseert dat met sommige mensen uit de groep een band is ontstaan, zal dit misschien gaan benoemen en de contacten willen verdiepen of voortzetten als de groep beëindigd is. Ieder reageert anders en neemt ook anders afscheid. Zichtbaar is dat mensen vaak moeite hebben met afscheid nemen en het afscheid uitstellen. ‘We zien elkaar nog of bellen elkaar nog’, wat dan meestal niet gebeurt. In deze fase praten mensen al in de verleden tijd: ‘Ik heb er veel aan gehad’.
Fasen doorlopen
Fasen lopen nooit netjes achter elkaar. Het verloop verspringt, soms terug, soms naar voren. Storingen hebben voorrang (Van Riet & Wouters, 2002), want als een fase niet goed is afgemaakt heeft het geen zin over te gaan naar een nieuwe fase. Onafgemaakte zaken zullen steeds weer naar voren komen. Als in de werkfase de doelstellingen niet duidelijk zijn of veranderd moeten worden, ontstaat er verwarring. Als trainer ga je dan eerst terug naar de doelstellingen en als je het weer met elkaar eens bent over de doelen en ieder kan zich daaraan committeren, dan pas kun je weer overgaan tot de werkfase.
Eenmalige groepen
Niet iedere groep wordt samengesteld door de trainer of blijft meerdere bijeenkomsten bij elkaar. Eenmalige groepen bij een workshop, training of lezing doorlopen dan ook niet alle groepsprocessen. Wel is er een startfase, werkfase en eindfase. Er kan ook sprake zijn van conflict, affectie en cohesie. Bij eenmalige groepen is de voorfase van belang. De deelnemers maken een keuze op basis van de omschrijving, de naamsbekendheid van de workshopgever, het belang van het onderwerp en het karakter van de bijeenkomst, maar ook de aantrekkelijkheid van het programma, de plaats van de bijeenkomst en niet te vergeten de prijs. De trainer of workshopgever kan de fasen en stadia beïnvloeden door de wijze waarop hij de bijeenkomst vormgeeft en reageert op signalen uit de zaal.
18
introductie: werken met groepen
Tijdens een lezing over humor in de hulpverlening kreeg ik als toehoorder de opdracht om te bedenken welk klusje ik nog had liggen dat moest worden uitgevoerd. De deelnemers in de zaal werd gevraagd dit aan degene naast hem of haar te vertellen. Wat hadden we het druk en wat moest er nog veel gebeuren. Daarna werden wij verzocht dat nog een keer te vertellen, maar dan het betoog af te sluiten met een vette knipoog. Het werkte! Dat klusje dat nog gedaan moest worden, leek even toch niet zo heel belangrijk meer.
Interactie met de zaal en een korte opdracht tussendoor komt het plezier in de bijeenkomst en het wij-gevoel ten goede. Ook in een eenmalige groep kan cohesie en saamhorigheid ontstaan. De leukste lezingen zijn die waardoor je je als deelnemer voelt aangesproken.
Werken met groepsdoelen
Wanneer je een activiteit doet heeft dat niet alleen invloed op de deelnemer, maar ook op de groep als geheel. Er is daarom altijd sprake van een individueel en een groepsdoel. Bij een activiteit waarin deelnemers in tweetallen iets vertellen uit hun persoonlijk leven, ontstaat er vertrouwen en intimiteit. Dit draagt weer bij aan het gevoel samen een groep te vormen en aan de groepscohesie. De deelnemers zullen de groepstaak beter kunnen uitvoeren wanneer ze zich prettig voelen in een groep. Als trainer kun je naast de individuele doelen gebruikmaken van deze groepsdoelen. Je kiest dan de activiteit op basis van de fase in het groepsproces. In de startfase zal de focus liggen op kennismaken, vertrouwen opbouwen en taakgericht werken. In de werkfase kom je doelen tegen als relaties afstemmen op elkaar, rollen in de groep definiëren, affectie bevorderen, autonomie bevorderen en introduceren van een nieuwe fase. In de slotfase gaat het om terugkijken, waarderen en afscheid nemen. Als je focust op een groepsdoel, is er de vraag of je dit expliciet benoemt in de groep of niet. Je zult regelmatig het groepsproces en de samenwerking ter sprake brengen, mogelijk zal je daarin ook achteraf aangeven welke interventies en gebeurtenissen daaraan hebben bijgedragen. Maar de vraag is of je dit van tevoren moet zeggen. Als je bij de opdracht om een toren van papier te bouwen zegt dat je dit doet om de rollen in de groep zichtbaar te maken, kun je het tegenovergestelde bereiken, namelijk dat mensen een gewenste rol gaan spelen. Kies daarom bewust voor het al dan niet benoemen van je interventies op basis van het mogelijke effect in het groepsproces.
19
2 S TA R T F A S E
Voorstellen 1
Sleutelbos
2 De stripfiguur 3
Wat houdt je bezig?
4 Tot welke groepen behoor je? 5
Smaak
6 Afbeelding 7
Enneagram
8 Voorwerp
21
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
2 1 Sleutelbos Doel: voorstellen/vertrouwen in de groep opbouwen Werkvorm: twee- of drietallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: ieders sleutelbos
Opdracht
Neem je sleutelbos en vertel de ander naar aanleiding van die sleutels iets over jezelf. Toelichting
Iedereen heeft een sleutelbos bij zich. Naast huissleutels zitten daar vaak andere sleutels aan. Fietssleutels, sleutels van het werk, sleutels van het huis van ouders of een sleutelhanger. Om de beurt stelt de deelnemer zich voor naar aanleiding van zijn of haar sleutels. Aan de hand van dit verhaal ontstaat er een beeld van wat iemand doet, bezighoudt en waarbij hij of zij betrokken is. Het vertelt prettiger over jezelf aan de hand van een voorwerp of afbeelding. Het maakt praten makkelijker en daarmee kan de introductie soepeler verlopen. Dit is weer belangrijk voor de kennismaking en de eerste indrukken die deelnemers van elkaar krijgen. Kennismaking is een essentiële fase in groepsprocessen. Daarbij zijn de eerste indrukken belangrijk (Vonk, 2000). De eerste indruk wordt een gekleurde bril waardoor we latere informatie over een persoon waarnemen. Mensen vormen zich een sympathiek of antipathiek beeld van de ander. De eerste mening speelt een belangrijke rol in de interactie en wijzigt ook niet zo gemakkelijk. Iemand die sympathiek lijkt wordt sympathiek benaderd, waardoor het ook makkelijker is om sympathiek te reageren. Als snel ontstaat dan een wisselwerking en een prettige interactie. Zo’n eerste indruk is bijna nooit objectief en gaat niet alleen over een observatie van het gedrag en het uiterlijk. Aan de eerste observatie worden vooronderstellingen gekoppeld over karakter en temperament, maar ook associaties van personen die men al kent. Iemand lijkt op een bekende of heeft bijvoorbeeld eenzelfde manier van lopen of dezelfde oogopslag. Zo wordt algauw verband gelegd met de bekende persoon en de nieuwe persoon. De eigenschappen van de ene persoon worden dan makkelijk gekoppeld aan die ander.
23 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_3, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
Isis heeft een huissleutel: ze woont midden in de stad en ‘zou er nooit weg willen’, en een sleutel voor een pinslot: ‘altijd op het nachtslot tegen inbraak’. Ze heeft een voordeursleutel van haar eigen appartement: woont op de tweede verdieping met een aardige en rustige!! buurman. Ze heeft twee fietssleutels: doet het liefst alles op de fiets ‘tot ergernis van haar dochter die liever gereden wil worden in de auto’. Ze heeft een sleutel van de fietssloten van haar kinderen, want: ‘haar zoontje verliest wel eens zijn fietssleutel’ en ten slotte heeft ze er de sleutels van haar werk aan: twee verschillende plekken in hetzelfde instituut, waar ze met veel plezier werkt. En niet te vergeten het gevlochten touwtje, gemaakt door haar dochter, dat er al jaren aanzit.
Tip
Bij deze opdracht kun je ook als trainer jezelf introduceren met je sleutelbos. De wijze waarop je dit doet en de tijd die je daar voor neemt zal een voorbeeldfunctie vervullen voor de wijze waarop de deelnemers dat zullen gaan doen. Bedenk dus van tevoren hoe je deze opdracht wilt aansturen.
24
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
2 De stripfiguur Doel: voorstellen/vertrouwen in de groep opbouwen Werkvorm: tweetallen, groep Vorm: verbaal Tijdsduur: 2-5 min.
Opdracht
Stel jezelf voor door middel van een stripfiguur. Kies voor jezelf een stripfiguur en leg uit wat je daarin aanpreekt en wat dat met jou te maken heeft. Toelichting
Het aardige van stripfiguren is dat er een grote variëteit aan is en dat ze zeer uiteenlopende karakters hebben. Iedereen kent wel een aantal stripfiguren. Het is een vrolijke opdracht die tegelijkertijd veel stof tot praten geeft. Als je de stripfiguur kent weet iedereen zonder uitleg dat Catwoman een heel andere vrouw is dan Agnes van Peter van Straaten. Iedere stripfiguur staat voor een combinatie van karakter en fysieke eigenschappen. Sukke en Fokke zijn eigenzinnig, origineel en hebben lak aan normen. De spreekwoordelijk geworden Calimero is de komische underdog, die medelijden opwekt. Betty Boop is uitdagend, sexy en innemend. De al eerder genoemde Catwoman is ook sexy maar daarnaast onafhankelijk en masculien. Maar je kunt ook kiezen voor de superheld Superman, Carlie Brown of de doorsneefamilie Jan, Jans en de kinderen. Er zijn voorbeelden genoeg. Stripfiguren ontstonden aan het eind van de jaren dertig in Amerika. De eerste strips waren goedkope boekjes met daarin fantastische verhalen of avonturen van bepaalde steeds terugkerende hoofdfiguren. Het waren plaatjes met daarin de zogenaamde tekstballon. In de Tweede Wereldoorlog gebruikte de Amerikaanse regering strips om bepaalde informatie of goede wenken voor de soldaten aan het front over te brengen. Na de oorlog ontstond hieruit de Amerikaanse stripcultuur met verhalen van Superman, Batman, Spiderman en The Fantastic Four. Vrouwen waren in die tijd niet de helden in de strip, maar degenen die gered moesten worden. Pas later werden vrouwen zelf de helden en verschenen Wonder Woman, Vampirella en andere krachtige vrouwen als hoofdpersoon in de strips. In Nederland ontstond al aan het eind van de negentiende eeuw een soort stripverhaal met plaatjes en daaronder een stuk tekst. Deze stijl zette in de twintigste eeuw door. Voorbeelden hiervan zijn Tom Poes door Marten Toonder, Kapitein Rob door Pieter Kuhn en Eric de Noorman door Hans G. Kresse. Het oudste bekende stripboek was een kleine uitvouwstrip, bedoeld als reclame van een bekende koffiefabrikant. In België ontwikkelde Hergé met Kuifje een tekenstijl die later de klare lijn zou genoemd worden. Na de oorlog ontstond in Frankrijk, België en Nederland een uitgebreide cultuur van stripweek- en maandbladen en als uitvloeisel daarvan de stripboeken. Enkele voorbeelden hiervan zijn Kuifje, Suske en Wiske en Asterix.
25 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_4, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
Tip
Noem als trainer bij het geven van deze opdracht een aantal uiteenlopende stripfiguren, zodat deelnemers op ideeën komen en uit een ruim arsenaal kiezen. Tip
Deze opdracht kan worden uitgebreid door daarna één of meer figuren, een attribuut of een omgeving toe te voegen en nogmaals uit te leggen waar deze figuren voor staan.
26
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
3 Wat houdt je bezig? Doel: nader kennismaken/persoonlijk doel en groepsdoel afstemmen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: schriftelijk en verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: papier en pennen
Opdracht
Maak een lijst met vijf of zes activiteiten of klusjes die je nog moet doen. Als eerste op dit lijstje staat de deelname aan deze groep. Leg je lijstje voor aan de ander en vertel waarom je gekozen hebt voor deze groep en over de andere dingen die je daarnaast doet of wilt gaan doen. Toelichting
Iedereen heeft in zijn hoofd wel een lijstje van dingen die nog moeten gebeuren, variërend van het schilderijtje dat nog moet worden opgehangen tot een oudtante in het verzorgingshuis opzoeken. Lijstjes zeggen niet alleen iets over wat je nog wilt doen, maar ook over je sociale leven, werk, vrije tijd en prioriteiten. Boven aan het lijstje staat deelname aan de huidige groep. Mensen hebben zich daarvoor opgegeven en stellen zich er iets bij voor. Ze willen er iets mee en hebben zich een doel gesteld. De tevredenheid over de groep zal sterk samenhangen met de mate waarin zij dit doel verwezenlijkt zien. Het is daarom van belang dat deelnemers hun verwachtingen kenbaar maken. Als trainer kun je dan inschatten of de individueel gestelde doelen passen in het groepsdoel. Maar niet alleen de trainer, ook de deelnemers maken in de startfase van de groep een eerste afweging van de verhouding tussen het groepsdoel en hun persoonlijk, individueel doel. Deelnemers letten op de taak van de groep, ieders bijdrage daaraan en schatten in hoe ze daar persoonlijk in kunnen functioneren en zich er zullen voelen. De persoonlijke doelen kunnen variëren van nieuwe mensen ontmoeten tot een vaardigheid leren of een gezellige avond hebben. Over het algemeen kunnen mensen zich verenigen met het doel van de groep waarvoor zij zich hebben opgegeven. Zolang een persoonlijk doel binnen het groepsdoel valt is dat geen enkel probleem. Dat wordt het wel als de doelen te ver uit elkaar komen te liggen. De betreffende deelnemer zal zich dan steeds minder thuis voelen in de groep en niet meer het gevoel hebben dat zij ‘erbij hoort’, het ‘haar’ groep is, of er nog ‘energie in wil steken’ (Remmerswaal, 2003). Dit kan de samenhang en de voortgang van de groep belemmeren. Op zo’n moment zal de trainer de individuele en de gezamenlijke doelen opnieuw ter discussie moeten stellen. Storingen hebben nu eenmaal voorrang in een groep (Van Riet, 2006). Pas als de deelnemer zich weer kan vinden in de groepsdoelen, door zijn eigen doel te herzien of doordat het groepsdoel wordt
27 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_5, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
aangepast, kan de deelnemer zich weer inzetten voor de groep en tot een vruchtbare samenwerking komen. Tip
Als de deelnemers klaar zijn met deze opdracht kun je aan hen vragen om de lijstjes tegen de muur bij elkaar te hangen. Je kunt kijken hoe en vooral waar deelnemers hun lijstje hangen ten opzichte van de anderen. Je kunt het beschouwen als een eerste sociogram (zie opdracht 18).
Lijstje van Willem
Lijstje van Joyce
– eerste bijeenkomst groep
– eerste bijeenkomst groep
– vissen met m’n zoon
– tante Rie opzoeken
– belasting invullen en versturen
– vakantie boeken
– kleine kamertje schilderen
– installeren computerspel voor Jos
– naar de film met Joyce
– opgeven voor schildercursus
– boek op nachtkastje uitlezen
– wandelen met Marianne – artikel uit vaktijdschrift lezen
28
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
4 Tot welke groepen behoor je? Doel: nader kennismaken/persoonlijk doel en groepsdoel afstemmen Werkvorm: individueel, tweetallen, groep Vorm: schriftelijk en verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: papier en pennen
Opdracht
Maak een lijst met vijf groepen waarvan je lid bent. Dat is niet alleen de tennisvereniging, maar ook je familie of je gezin. Als eerste op dit lijstje staat de deelname aan deze groep. Leg je lijstje voor aan de ander en vertel waarom je gekozen hebt voor deze groep en over de andere groepen waar je lid van bent. Toelichting
Ieder mens is wel lid van een of andere groep. Niet alleen een familie of een gezin, maar ook een vriendengroep, een sportvereniging, een actiegroep of een leesclub. Zo’n lijstje geeft een heel aardig beeld van wat mensen doen en waar hun hart ligt. Het gaat immers over de groepen waar ze hun tijd en energie aan geven. Het geeft de trainer tevens een indicatie hoe druk deelnemers zijn en hoeveel tijd mensen kunnen steken in de groep. Er zijn uiteenlopende soorten groepen, die van elkaar verschillen door doel, samenstelling en functie. Er is sprake van primaire groepen, waarin men persoonlijke en intieme relaties heeft (gezin, familie en vriendenkring) en secundaire groepen, waarin meer sprake is van zakelijke en minder persoonlijke contacten (werkkring, sportclub). Andere indelingen zijn die van formele en informele groepen, lidmaatschapsgroepen (daar sta je ingeschreven) en referentiegroepen (daar wil je toe behoren). De bling-blingcultuur geeft een mooi voorbeeld van referentiegroepen. Gouden horloges en diamanten worden in sommige kringen in grote hoeveelheden gedragen om te laten zien hoe rijk en belangrijk je bent. Zelfs hondjes van een dusdanig formaat dat ze in het Louis Vuitton-tasje passen krijgen een halsbandje met diamanten. Een andere manier om te laten zien dat je tot een bepaalde groep hoort is taal. Door de woorden en uitdrukkingen van de referentiegroep te gebruiken geef je aan er toe te (willen) behoren. Jeugdcultuur laat dat vaak het duidelijkst zien. Woorden als ‘vet’, ‘cool’ zijn in de jeugdcultuur ontstaan. Er zijn nog andere groepsindelingen zoals die van de ingroup, de wij-groep en outgroup, de zij-groep (Remmerswaal, 2003). Kijk maar eens naar voetbalsupporters. Daar is het besef van ‘wij en zij’ zo sterk ontwikkeld dat ze elkaar de hersens inslaan.
29 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_6, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
Tip
Met het bespreken van deze lijstjes laten deelnemers zien bij welke groepen hun hart ligt en dat maakt deze activiteit ook tot een intieme introductie. Het zou daarom de voorkeur hebben om eerst de lijstjes in kleinere groepen te bespreken en daarna voor ieder zichtbaar op te hangen en ze te lezen. Ze kunnen gedurende de eerste groepsbijeenkomst blijven hangen. Het benadrukt dat deze deelnemers met elkaar de groep vormen.
Lijstje van Willem
Lijstje van Joyce
deze groep
deze groep
gezin
familie
familie
eetclub
tennisclub
vriendinnenclub
vriendenclub
collega’s
schaats-/fietsmaatjes
30
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
5 Smaak* Doel: voorkeuren benoemen/verschillen legitimeren Werkvorm: individueel, tweetallen, groep Vorm: schriftelijk en verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: gekopieerd vel papier en pennen
Opdracht
Je krijgt een vel papier met termen over eten waar je een associatie achter zet zonder er direct bij na te denken. Daarna leg je aan de ander uit wat je gekozen hebt. Toelichting
‘Smaken verschillen’ luidt het gezegde. Met deze introductie benadrukt de trainer dat er verschillen mogen zijn. De speelruimte die een groep zichzelf permitteert houdt nauw verband met het toestaan van verschillen in opvattingen en meningen. In het kader van de groepscohesie (zie opdracht 16) is het van belang om verschillen toe te staan en zelfs te benadrukken. Conflicten ontstaan juist daar waar opvattingen botsen. Zolang het binnen het groepsdoel en de groepsafspraken past, zal de trainer zich inspannen om de speelruimte zo groot mogelijk te houden. Het komt de samenwerking alleen maar ten goede als er met respect over andere opvattingen wordt gesproken. Daarom is een opdracht met smaak en proeven een aardige start om de verschillen in de groep te legitimeren. Als start van deze opdracht volgt hier een introductie over de verschillende facetten van smaak. Proeven doe je met je tong. De smaakpapillen op de tong zijn verantwoordelijk voor het proeven. Kinderen hebben de meeste smaakpapillen en naarmate je ouder wordt worden ze minder en neemt de smaak af. Er bestaan vier smaaksoorten: zoet, bitter, zout en zuur. Bij smaakbeleving spelen ook reuk, bite, kleur en textuur mee
Onderwerp
Associaties
Ik eet het liefst… Mijn voorkeursgerecht is… Mijn favoriete restaurant is… Het lekkerste toetje is… Ik drink graag… Ik ben het liefst in gezelschap van… De lekkerste combinatie is…
31 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_7, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
(Ammerlaan, 2002). In een blauwe appel zet je niet graag je tanden en taaie chips smaakt ook niet zo lekker. Het is niet voor niets dat snoep en hartig het meest favoriet zijn. Zoet en zout zijn het meest toegankelijk, ze liggen voor op de tong en je proeft ze het eerst. Pas daarna komen bitter en zuur. Je moet als het ware meer moeite doen dat te proeven en leren waarderen. Overigens heeft de plaats van de smaakpapillen op de tong minder invloed dan altijd is aangenomen en is het vooral de reuk die een belangrijke rol speelt. Proeven is iets anders dan smaak ontwikkelen. Een baby begint met melk, deze is zoet en romig. Als kinderen groter worden, neemt de variatie van het eten en drinken toe en daarmee ook de smaak. Sommige smaken zijn niet direct lekker en toch leer je ze te eten en drinken. De eerste slok koolzuurhoudende drank, het eerste biertje of kopje koffie is toch even slikken. Maar op de een of andere manier lukt het om ook deze vaak bittere en zure smaken te leren waarderen. De cultuur en de groep waartoe je behoort is hierin een belangrijke factor. Want ook al verschillen de smaken, toch passen we ons aan de gangbare en gewenste eetpatronen aan. Tip
Het is aardig om, nadat de deelnemers in kleine groepjes verteld hebben over hun voorkeur, de lijstjes op te hangen in de groepsruimte en gezamenlijk te bekijken. Het geeft een indruk van de deelnemers en de groep als geheel. Tip
Aan het ophangen van de lijstjes kun je de opdracht verbinden om uit de briefjes degenen te zoeken die het meest overeenkomen met jouw briefje. Of juist erg verschillen.
32
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
6 Afbeelding Doel: zelfbeeld laten zien/vertrouwen in de groep opbouwen Werkvorm: twee- of drietallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: set ansichtkaarten of tarotkaarten
Opdracht
Kies een kaart die iets over jou zegt. Stel jezelf voor aan de hand van de door jou gekozen kaart. Toelichting
De trainer heeft een set met ansichtkaarten of afbeeldingen uit tijdschriften van interieurs, landschappen, bloemen of stadsgezichten of een set tarotkaarten (zie opdracht 30). Een afbeelding is een prettig hulpmiddel bij het vertellen. Door te vertellen over wat de kaart met jou te maken heeft schetst de deelnemer een beeld van zichzelf. Het zelfbeeld dat ieder, bewust en onbewust van zichzelf heeft, vormt een essentiële pijler vanwaaruit de mens handelt en reageert op anderen. Het zelfbeeld wordt op een nonverbale manier gecommuniceerd, in de zogenoemde betrekking (Watzlawick, 1980). Op dit betrekkingsniveau wordt het zelfbeeld naar voren gebracht. De een stapt nu eenmaal anders een gezelschap binnen dan de ander. De wijze waarop iemand iets zegt of vraagt, de toon en houding geven een boodschap over hoe die persoon gezien wil worden. Daarin zegt de ene mens tegen de ander: Ik wil dat je mij zo ziet. In communicatie speelt de betrekking altijd mee. Als iemand zegt ‘doe de deur dicht’, kan dat als een bevel klinken en de boodschap afgeven dat de spreker gezien wil worden als iemand die een ander een opdracht kan geven. De vraag ‘wil je alsjeblieft de deur dichtdoen?’ klink al heel anders en zegt op betrekkingsniveau dat je als gelijkwaardige de ander verzoekt iets voor jou te doen. Er is dus niet alleen sprake van de zelfomschrijving (zo zie ik mijzelf), maar impliciet ook de omschrijving van de ander (zo zie ik jou) en een relatiedefinitie (zo zie ik onze relatie). De zelfomschrijving en relatieopdracht kunnen door de ander aanvaard, verworpen of genegeerd worden. Afhankelijk van de reactie van de ander zal de relatie worden opgebouwd, gelijk of ongelijk, met beider goedkeuring. Maar als een van de partijen niet accepteert hoe de relatie wordt gedefinieerd, dan heb je een probleem. Daarover moet eerst helderheid komen, voordat de communicatie rustig over de inhoud kan gaan. Vaak wordt het definiëren van de betrekking ‘uitgevochten’ op inhoudsniveau. Gekissebis over of we vanavond uit eten gaan of thuisblijven gaat dan over wie bepaalt wat er die avond gedaan wordt. Kinderen zijn er ook goed in en kunnen hun ‘welles-nietes’ heel lang volhouden. Het is een oefening in betrekkingen. Als partijen expliciet praten over hun verhouding tot elkaar noemt Watzlawick dit metacommunicatie.
33 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_8, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
Tip
Vertel de deelnemers bij de introductie van deze activiteit dat ze de kaart snel kiezen, want hoe langer je kijkt hoe moeilijker meestal de keuze wordt. In bijna ieder plaatje zit wel herkenning. Tip
Wanneer deelnemers het lastig vinden om te kiezen, kun je een tussenfase inlassen. Laat eerst een voorselectie maken van bijvoorbeeld vijf of zeven kaarten en daaruit één kaart kiezen. Tip
De opdracht kan in de hele groep worden afgesloten als de deelnemers een titel bedenken voor de afbeelding die zij gekozen hebben. Er ontstaat dan een verband met de afbeelding en henzelf. Aan de groep toont ieder zijn of haar afbeelding en noemt de titel.
34
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
7 Enneagram* Doel: voorstellen vanuit typering/verschillen legitimeren Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: kaarten met enneagrammen
Opdracht
Kies uit de set van negen kaarten met enneagrammen de beschrijving die het meest bij je past en stel jezelf voor aan de hand van de door jou gekozen enneagram. Toelichting
De trainer heeft een aantal sets gekopieerd met de negen kaarten van het enneagram. Een enneagram is een manier om menselijk gedrag te beschrijven. Het woord enneagram komt van het Griekse woord Ennea dat negen maar ook draaien betekent. Er zijn negen typen. Iedere enneagram is een beschrijving van behoeften, aannamen en positieve en minder positieve drijfveren om situaties in het leven ‘aan te gaan’. Het type bepaalt in belangrijke mate de ‘bril’ die opgezet is om situaties aan te pakken en problemen te bezien. Het kleurt ook de manier waarop anderen benaderd worden. Ieder mens herkent in die negen enneagrammen meestal wel iets van zichzelf, maar er zal er altijd één dominant zal zijn. Halverwege de vorige eeuw zijn de enneagrammen populair geworden. Het kan mensen helpen zichzelf en anderen te begrijpen en met name waarom mensen op een bepaalde manier op elkaar reageren. Het kan een handvat zijn voor persoonlijke verandering. In de professionele psychologie worden enneagrammen nauwelijks toegepast. 1 De Perfectionist: realistisch, consciëntieus en principieel. Gedreven om een correct leven te leiden, wil zichzelf en de wereld graag verbeteren. Ziet boosheid als karakterfout en bedwingt het daarom. Leeft nauwkeurig volgens normen en probeert de wereld te verbeteren. In relaties loyaal, toegewijd en consciëntieus, maar ook hoge verwachtingen, twistziek, pietluttig en star. Positieve eigenschappen: eerlijk, betrouwbaar, ordelijk, idealistisch, productief en gedisciplineerd. Negatieve eigenschappen: oordelend, inflexibel, kritisch, jaloers en dominant. 2 De Helper: warm, betrokken, verzorgend en gevoelig voor de behoeften van anderen. Vindt het belangrijk om geliefd te zijn en gewaardeerd te worden. Geeft graag uiting aan positieve gevoelens ten opzichte van anderen. Geïnteresseerd in mensen en het verzorgen. Wil graag warm en vriendelijk overkomen. In relaties attent, waarderend, speels en koesterend, maar ook dominant, behoeftig, manipulerend en onoprecht. Positieve eigenschappen: zorgzaam, genereus, enthousiast en ontvankelijk. Negatieve eigenschappen: manipulatief, indirect, bezitterig en hysterisch.
35 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_9, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
3 De Presteerder: energiek, optimistisch, zelfverzekerd en doelgericht. Heeft een sterke behoefte om productief te zijn, successen te behalen en mislukkingen te vermijden. Wordt graag in een goed daglicht gezien, in overeenstemming met maatschappelijk bepaalde normen. In relaties gevend, waarderend, accepterend en betrouwbaar, maar ook verdiept in werk, defensief, ongeduldig en dominant. Positieve eigenschappen: zelfverzekerd, ijverig, gedreven, energiek en praktisch. Negatieve eigenschappen: narcistisch, pretentieus, ijdel, oppervlakkig en prestatiegericht. 4 De Romanticus: gevoelig, warm en scherpzinnig. Heeft een sterke behoefte om met gevoelens in contact te komen en begrepen te worden, om te zoeken naar de zin van het leven en geen doorsneemens te zijn. Heeft sterke behoefte om zich te uiten en wil graag origineel overkomen. In relaties empathisch, zachtaardig, gepassioneerd en zich snel bindend, maar ook in zichzelf verdiept, jaloers, emotioneel, humeurig, intolerant en zich snel afgewezen voelen. Positieve eigenschappen: warm, creatief, expressief, verfijnd en anderen tot steun. Negatieve eigenschappen: depressief, verlegen, moralistisch, koppig en teruggetrokken. 5 De Waarnemer: introvert, leergierig, analytisch en inzichtelijk. Heeft een sterke behoefte om alles te weten en te begrijpen, onafhankelijk te zijn en te voorkomen een gek figuur te slaan. Vertrouwt op eigen bronnen en zoekt veiligheid in kennis. In relaties vriendelijk, opmerkzaam, ruimdenkend, onafhankelijk en betrouwbaar, maar ook teruggetrokken, negatief, achterdochtig en twistziek. Houdt van avontuur en speelt graag de baas. Positieve eigenschappen: analytisch, volhardend, objectief, gevoelig en scherpzinnig. Negatieve eigenschappen: afstandelijk, onderassertief, negatief, koppig en intellectueel-arrogant. 6 De Loyalist: verantwoordelijk, betwijfelend, betrouwbaar en loyaal. Heeft een sterke behoefte aan veiligheid. Zoekt goedkeuring en probeert met angst om te gaan. Beschermt zich tegen angstgevoelens door achter bepaalde autoriteiten aan te lopen, of zich er juist tegen te verzetten. In relaties warm, speels, open, aanmoedigend en eerlijk, maar ook wantrouwig, inflexibel en sarcastisch. Trekt zich gemakkelijk terug. Positieve eigenschappen: loyaal, zorgzaam, medelevend en verantwoordelijk. Negatieve eigenschappen: dominant, onvoorspelbaar, defensief en paranoïde. 7 De Avonturier: energiek, levendig en optimistisch. Heeft een sterke behoefte om gelukkig te zijn en leuke activiteiten te organiseren. Probeert pijn en lijden te vermijden. Wil steentje bijdragen aan de wereld. Mijdt onplezierige emoties, waaronder angstgevoelens. In relaties lichthartig, vrijgevig, hartelijk, amusant en zorgzaam, maar ook narcistisch, eigenwijs, defensief en verward. Lastig om te binden. Denkt in beelden, legt makkelijk verbanden, overziet complexe situaties, versterkt associëren. Positieve eigenschappen: spontaan, fantasierijk, productief, charmant, snel en nieuwsgierig. Negatieve eigenschappen: impulsief, narcistisch, ongeconcentreerd, ongedisciplineerd en manisch. 8 De Baas: direct, onafhankelijk, zelfverzekerd en beschermend. Heeft een sterke behoefte om zelfstandig en sterk te zijn en om gevoelens van zwakheid en afhankelijk-
36
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
heid te vermijden. Heeft een krachtige uitstraling en is niet bang om boosheid te uiten. In relaties loyaal, zorgzaam, oprecht, toegewijd en vrijgevig, maar ook veeleisend, arrogant, strijdlustig, bezitterig en onbuigzaam. Heeft veel kritiek. Positieve eigenschappen: direct, gezaghebbend, beschermend, energiek, loyaal en vol zelfvertrouwen. Negatieve eigenschappen: dominant, opstandig, ongevoelig, egocentrisch, sceptisch en agressief. 9 De Vredestichter: ontvankelijk, goedaardig en ondersteunend. Heeft een sterke behoefte om de vrede te bewaren, op te gaan in anderen en conflicten te vermijden. Neemt eigenschappen van anderen over en kan daarmee zeer verschillende verschijningsvormen hebben. Is meegaand en zich vaak niet bewust van de eigen boosheid. In relaties vriendelijk, teder, steunend en loyaal, maar ook passief-agressief, veel te meegaand, koppig en defensief. Positieve eigenschappen: vriendelijk, geduldig, ruimdenkend, diplomatiek en empathisch. Negatieve eigenschappen: passief, vergeetachtig, koppig, bezeten en sub-assertief. Tips
Het is niet eenvoudig om een keuze te maken uit de negen enneagrammen. Bied eventueel de mogelijkheid om er twee te kiezen: een hoofd- en een nevenenneagram. In opdracht 78 staat een vervolg op deze opdracht waarbij de deelnemers met elkaar overleggen hoe zij zouden samenwerken vanuit hun eigen enneagram.
37
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
8 Voorwerp Doel: voorstellen/verschillen legitimeren Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: doos met voorwerpen
Opdracht
Kies uit de doos een voorwerp en stel jezelf voor aan de hand van een door jou gekozen voorwerp. Toelichting
De trainer heeft een doos met kleine uiteenlopende voorwerpen die kunnen dienen als projectiemateriaal (zie p. 10 en 11). De deelnemers kiezen uit de voorwerpen wat hen aanspreekt of waar ze een associatie bij hebben. Daarna vertelt ieder waarom hij of zij juist dat voorwerp heeft gekozen en wat het vertelt over de deelnemer. Het vertelt makkelijker naar aanleiding van een voorwerp. Nu is het aardige van kiezen dat het een beroep doet op mogelijkheden en niet op beperkingen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werkte de pedagoog Paulo Freire (1921-1997) in Brazilië in de volwasseneneducatie. Hij begeleidde groepen die onder aan de maatschappelijke ladder stonden en ontwikkelde een theorie over de macht van de onderdrukten: als je krachten samenbundelt kan onmacht veranderen in macht (Freire, 1982). In emancipatieprocessen is het hebben van keuzes en vooruitzicht een drijvende kracht in verandering (Van Riet & Wouters, 2002). Dat maakt kiezen een belangrijke en vaak ook een plezierige bezigheid. Perspectief hebben en creëren werkt diep door in de existentiële beleving en attitude (zie opdracht 36). Maar kiezen heeft een keerzijde. De keuze of je mayonaise of ketchup op je hamburger wilt valt nog wel te maken, maar het wordt al moeilijker als je moet kiezen tussen mayonaise, ketchup, piccalilly, currysaus, pindasaus, mosterd, chilisaus en uitjes, of een combinatie daarvan. Zo kan het dan gebeuren dat je maar niets neemt of snel iets kiest waar je later weer spijt van hebt. Was dat andere toch lekkerder? De consument zit wel te wachten op keuzevrijheid maar het paradoxale is dat hij er ook vaak ongelukkig van kan worden. Barry Schwartz (2004) onderscheidt twee groepen: de satisficers en de maximizers. Stel, ze moeten naar de supermarkt voor een potje jam. De eerste groep pakt het eerste het beste potje uit het schap en gaat weer naar huis. De tweede groep gaat van alle merken het etiket lezen, maakt een keuze, maar als hij weer thuis is gaat hij zitten twijfelen of hij niet toch een ander potje had moeten kiezen.
38 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_10, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
s ta r t f a s e v o o r s t e l l e n
Tip
Kiezen uit een doos met aardige voorwerpen is een niet geringe opgave. Want ieder voorwerp roept een associatie op. Hoe langer je blijft kijken en zoeken, des te lastiger wordt het te kiezen. Het is aan te raden om impulsief te kiezen. Daarbij geven meerdere voorwerpen aanleiding om iets te zeggen over een persoon. Een schelp levert een ander verhaal op dan een kerstballetje, maar kunnen wel van dezelfde persoon zijn.
39
3 WERKFASE
Achtergrond schetsen
Identiteit zichtbaar maken 9 Cadeaus voor jezelf
25 Belangrijke mensen
10 Mijn gesprekspartner
26 Familiefoto
11 Drieluik over je mogelijkheden
27 Achtergrond op de voorgrond
12 Voorwerpen uit je tas/zak
28 Mijn straat
13 Mijn schatkist
29 Geschiedenis herschrijven
14 Drieluik met symbolen voor jezelf
30 Geschiedenis in kaart gebracht
15 Wat handen kunnen zeggen
31 Uit welk nest kom je?
16 Symbool in achtvoud
32 Zo doe ik dat 33 Speelgoed
Omgeving laten zien
34 Kindertijd
17 Jouw huis
35 Levensweg
18 Sociogram met voorwerpen
36 Verleden Heden Toekomst
19 Het landschap
37 De metamorfose
20 Decor in je leven
38 Spreekwoorden
21 Omgeven door omgeving
39 De expositie
22 Je werkkring 23 Steunsystemen 24 Mijn omgeving
41
Tegenstellingen scherp maken
Dagelijks leven bezien 40 Buiten kaders denken
62 Mooie en lelijke dingen
41 Fotomomenten
63 Tegenstellingen
42 Timemanagement
64 Tegenstelling samenvoegen
43 Tijdsbesteding
65 Duveltje uit een doosje
44 Druk, druk, druk
66 Voorwerp uit je tas of zak
45 Dagelijkse omgeving
67 These – antithese – synthese
Tot verwerking komen
Afscheid nemen 46 Vragen en antwoorden
68 Troostrijk
47 Rituelen
69 Voorwerp voor een ander
48 Afscheidsbrief
70 Voorwerp uitvergroten
49 Afscheid nemen 50 Vogelperspectief
Samenwerken 71 Cadeautje voor je buurman
51 Dromen
of buurvrouw
52 Fotocollage
72 Doorschuiftekening 73 Toren bouwen van A4-papier
Overgangen maken 53 Overgangen
74 Reiskoffertje
54 Verhaal maken
75 Een sprookje maken
55 Kaarten op tafel
76 Gekleurde organisatie 77 Gezamenlijke tekening 78 Enneagrammen
Een nieuw begin ontluikt 56 Ontluiken van een zaadje 57 Dat wat is 58 Favoriete plek 59 Uitkomen van een ei 60 Nieuwe ontmoetingen en plekken 61 Idealen verwezenlijken
42
werkfase identiteit zichtbaar maken
3 9 Cadeaus voor jezelf Doel: identiteit zichtbaar maken/normen en waarden vormen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: schriftelijk en verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: papier en pennen
Opdracht
Maak een lijstje met drie cadeaus of activiteiten voor jezelf. Kies iets wat je graag wilt, doet of wenst. Leg aan de ander uit waarom je dit cadeau het liefst wilt. Toelichting
Wat kies je als je iets aardigs geeft of doet voor jezelf. Veel mensen zijn georiënteerd op anderen, op werk of op activiteiten. De aardige dingen voor jezelf schieten er wel eens bij in. Door te vertellen waarmee je jezelf een plezier doet, laat je zien wat je prettig vindt en welke mensen daarbij belangrijk zijn. Het geeft aanleiding om te praten over dagelijkse bezigheden, werk, plicht, ontspanning en beloning. Kopen doe je niet alleen als je iets nodig hebt. Afhankelijk van doel en tijdsdruk hebben mensen wisselend behoefte aan gemak, verwennerij of iets nieuws om te ontdekken (Van Ditzhuijzen, 2006). Koopgedrag hangt samen met welvaart, cultuur en conjunctuur, verandert en blijkt steeds grilliger te worden. Kitty Koelemeijer1 weet te vertellen dat mensen verschillende rollen hebben en niet meer in één hokje passen. Daarom koopt een vrouw soms producten als huisvrouw en soms als werkneemster, moeder, partner of vriendin. Het gevolg hiervan is dat op onvoorspelbare momenten onvoorspelbare keuzes worden gemaakt, bijvoorbeeld in dezelfde winkel ‘even snel’ een goedkope panty kopen en met hetzelfde gemak een exclusief mantelpak. Mensen drukken ook identiteit uit met producten die ze kopen, spullen laten zien waarvoor ze staan en wat ze willen uitstralen. Met een bepaalde stijl, sportief, chic of nonchalant, laat je zien tot welke groep of referentiegroep je wilt behoren (zie opdracht 4). Een
1
Marketingdeskundige, hoogleraar Retailing en Marketing Channels, Nyenrode Business Universiteit.
43 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_11, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase identiteit zichtbaar maken
styliste bij ‘de Bijenkorf ’, mevrouw Krouwels, vertelt dat in warenhuizen verschillende producten bij elkaar gelegd worden – rok met blouse, tas, schoenen en sieraden – waardoor de klant meer een concept koopt dan een rok. Tip
Deze opdracht kun je op meerdere manieren opvatten. Zonder uitleg kan de ene deelnemer dingen kiezen die onbetaalbaar of onhaalbaar zijn en de ander dingen die binnen het budget passen. Dat op zich geeft al een aardige discussie. Je kunt ervoor kiezen aan de opdracht toe te voegen dat de deelnemers dingen kiezen die binnen alle redelijkheid ook haalbaar zijn.
Lijstje Adri
Lijstje Francien
uit eten met Margot
boek kopen
fles goede wijn drinken met Harry
naar de sauna met Lia
weekend weg naar Maastricht
massage
Vraag je een groep leerlingen zo’n lijstje te maken, dan kan dat er heel anders uitzien.
Lijstje Annemaayke
Lijstje Remmelt
shoppen in de P.C. Hooftstraat
nieuw spel voor de X-box
een grote bos kleurrijke nepbloemen van stof
naar de film
sushi’s eten in Japan
nieuwe computer
44
werkfase identiteit zichtbaar maken
10 Mijn gesprekspartner Doel: laten zien wat je bezighoudt/affectie en genegenheid bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 3-5 min.
Opdracht
Neem iemand voor ogen met wie je een gesprek zou willen voeren. Dat kan een bekende zijn, een overleden persoon of iemand waar je geen contact mee hebt. Leg aan de ander uit wie die persoon is en wat je aan die persoon zou willen zeggen. Toelichting
Hoe zou het zijn om tegen de president van Amerika te kunnen vertellen wat je van zijn politiek van terrorismebestrijding vindt? Of tegen de buurvrouw dat ze niet zo moet schreeuwen midden in de nacht? Of tegen je overleden vader wat je nog graag zou willen zeggen. De keuze van de gesprekspartner biedt vele mogelijkheden. Op het moment dat je emoties op iemand kunt richten krijgt het een doel en kun je ze makkelijker uiten. Emoties worden door uiteenlopende objecten of gebeurtenissen opgeroepen. Een gevaarlijke situatie, een filmfragment, muziek of belangrijke levensgebeurtenissen. Velen zullen een traan hebben weggepinkt op het moment dat het ruimtewezen uit de film E.T. de legendarische woorden sprak ‘ET go home’ (Piët, 1998). Of het nu gaat om thuiskomen, verloren gewaande familieleden terugzien of een langdurige ruzie weer goedmaken, stuk voor stuk zijn het geliefde onderwerpen voor realityshows. Emoties zijn onmisbaar in ons bestaan. Je bouwt een soort bibliotheek op met emoties, net als met bijvoorbeeld smaak, en alle ervaringen samen vormen je referentiekader. Nieuwe ervaringen worden tegen dit licht bekeken en gewaardeerd. Je kunt emoties beïnvloeden door erover na te denken. Een bekende theorie over emoties is de rationeel emotieve therapie (RET). De RET baseert haar theorie op het interpreteren van emoties. Waarom zou je nu angstig zijn voor iets dat over twee weken plaatsvindt en waar je nu toch niets aan kunt doen? In de volksmond heet dit: de mens die lijdt het meest door het lijden dat hij vreest2. Albert Ellis (2002) is de grondlegger van de RET. Kern van zijn theorie is dat emoties een reeks ervaringen, interpretaties, conclusies en redeneringen zijn. Een irreële gedachtegang bijvoorbeeld over iets dat in de toekomst ligt, kan een irreële emotie oproepen. Door er logisch over na
2
De hele tekst, waarvan de herkomst onbekend is, luidt: Een mens lijdt dikwijls ’t meest/ Door ’t lijden dat hij vreest/ Doch dat nooit op komt dagen./ Zo heeft hij meer te dragen/ Dan God te dragen geeft.
45 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_12, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase identiteit zichtbaar maken
te denken kun je de emotie tot zijn ware proporties terugbrengen. Emoties beïnvloeden de meningsvorming. In een enquête over de opslag van CO2-uitstoot, werd de uitslag beïnvloed doordat een deel van de respondenten opzettelijk in een slecht humeur werden gebracht door irritante vragen als: Vindt u het vervelend om na te denken? De uitslag vergeleken met de controlegroep was aanmerkelijk negatiever (NRC, 17 sept. 2006). Emoties kleuren je dag en je waarneming. Tip
Je kunt deze opdracht in de groep afsluiten door de tweetallen van elkaar kort te laten vertellen wie de ander als gesprekspartner heeft gekozen en wat de strekking van de boodschap was.
46
werkfase identiteit zichtbaar maken
11 Drieluik over je mogelijkheden Doel: mogelijkheden zichtbaar maken en creëren/persoonlijk doel en groepsdoel afstemmen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: voorbereiding 5 min., gesprek 5 min. Benodigdheden: A4-papier (niet voorbedrukt) en pennen
Opdracht
Vouw een A4-vel in drieën. Teken of schrijf met als thema: mijn ideaalbeeld – zo ben ik nu – mijn mogelijkheden en kwaliteiten. Toelichting
In dit drieluik komen wensen, realiteit en mogelijkheden samen. Het geeft een goede aanleiding om te praten over verwachtingen, drijfveren en realiseren van je dromen. De deelnemers maken eerst hun eigen drieluik en vertellen er daarna in tweetallen over.
mijn ideaalbeeld
zo ben ik nu
mijn mogelijkheden en kwaliteiten
De wijze waarop de deelnemer het A4-vel vouwt geeft visueel informatie over de ruimte die iemand zichzelf geeft. Het vel kan liggend of staand in drieën gevouwen worden. Bij een liggend vel heb je per onderdeel niet meer ruimte, maar wel meer mogelijkheden om een afbeelding te maken. Bij het vouwen van een staand vel ontstaan langwerpige stukken die minder mogelijkheden geven om te schrijven of er een afbeelding op te maken. Bij kinderen zie je dat als zij een groot vel tekenpapier krijgen, ze vaak helemaal in het hoekje beginnen en niet het hele vel benutten. Een klein
47 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_13, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase identiteit zichtbaar maken
stuk is overzichtelijker. De wijze van het gebruik van de ruimte op het A4-vel zou een aardig gesprek kunnen opleveren over de ruimte die je om je heen hebt, de ruimte die je inneemt, de ruimte die je schept voor jezelf of die je opeist (Budde, 2000). Voor mogelijkheden geldt ook dat je niet alleen te maken hebt met wat je krijgt maar ook met wat je schept. Creëren van mogelijkheden is een beslissende factor op weg naar verandering en emancipatieprocessen. Nieuwe mogelijkheden bieden nieuwe kansen. Tip
Geef bij deze opdracht geen voorbedrukt A4-papier. Met een leeg vel kan de deelnemer zelf bepalen hoe het papier wordt gevouwen.
48
werkfase identiteit zichtbaar maken
12 Voorwerpen uit je tas/zak Doel: persoonlijk kunnen worden/sociale relaties opbouwen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: voorwerp uit zak of tas
Opdracht
Kies één of meer voorwerpen uit je zak of tas. Vertel iets over jezelf en je leven naar aanleiding van die voorwerpen. Toelichting
Een tas heeft niet iedereen bij zich, maar een portemonnee, agenda, organizer of mobiele telefoon wel. Naar aanleiding van een van deze voorwerpen kan de deelnemer een verhaal vertellen over zichzelf of de dingen die hem bezighouden. Alleen al een mobiele telefoon en het gebruik daarvan is genoeg om te praten over de mensen om je heen met wie je contact hebt. Voor degene die wel een tas heeft valt er veel te kiezen. Wat kies je dan: de agenda met alle afspraken, de make-uptas, de fotootjes van kleinkinderen in de portemonnee of de zakdoeken omdat je al weken snipverkouden bent. Met een keuze laat de deelnemer al zien wat haar of hem bezighoudt. Deze opdracht is procesgericht: Proces is aandacht voor thuis voelen in de groep en alles wat nodig is aan interactie om tot een goede samenwerking te komen. In groepen is altijd sprake van een proces en een product of taak. Afhankelijk van de doelstelling van de groep kan de start proces- of productgericht zijn. In taakgroepen zal het accent liggen op het product, dus op uitleg van de doelstelling, procedure en taken. In procesgerichte groepen ligt het accent op samenwerking, interactie en groepscohesie. Het is allereerst van belang dat deelnemers zich thuis voelen in een groep. In iedere groep geldt altijd dat er zowel aan het product als aan het proces aandacht besteed moet worden (Remmerswaal, 2003). Als je in een taakgroep zit en de vergadering wordt grotendeels in beslag genomen door kennismaking, dan zal dat bevreemden en mogelijk niet bevorderlijk zijn voor de taakuitvoering. Deelnemers zullen denken: Wat doe ik hier? Voor een groep waar gesproken gaat worden over persoonlijke onderwerpen is zo’n start juist weer erg relevant.
Als voorzitter van een projectgroep heb ik eenmaal de fout gemaakt om de volledige eerste bijeenkomst te gebruiken als kennismaking. Door zelf als eerste een lange introductie te geven van mijn werkervaring, werd dit vrolijk overgenomen door de projectgroepsleden, die eveneens hun hele levensgeschiedenis op tafel legden. Het zal niet alleen door de introduc-
49 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_14, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase identiteit zichtbaar maken
tie zijn geweest, maar het hele project lang hebben we last gehad van breedsprakigheid en uitgebreid verkondigde standpunten.
Wanneer mensen samen tot een goede invulling komen van een taak is dit bevorderlijk voor de samenwerking en de groepscohesie. Mensen gaan zich verbinden met de groep en de groep als ‘hun’ groep beschouwen. Andersom is een goede samenwerking nodig om een taak naar wens uit te voeren. Product en proces gaan altijd hand in hand. Tip
Deze opdracht kan een vervolg krijgen door de voorwerpen die mensen gekozen hebben te gebruiken bij het maken van een sociogram. De deelnemers leggen de voorwerpen bij elkaar en leggen hun eigen voorwerp zo ten opzichte van anderen dat zij zich daar prettig bij voelen (zie opdracht 18). Een sociogram kan in iedere fase van het groepsproces gemaakt worden.
50
werkfase identiteit zichtbaar maken
13 Mijn schatkist Doel: intimiteit delen/affectie en genegenheid bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: fantasieoefening, verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
1
Wat of wie is jouw schat? Dat is niet alleen een voorwerp, maar kan ook een herinnering of een persoon zijn. Vertel aan de ander wat jouw schat is en hoe jouw schat eruitziet. 2 Stel: je stopt jouw schat in een schatkist, zo groot of zo klein als je zelf wilt. Hoe ziet jouw schatkist eruit? Is dat een houten doosje, een metalen kist met ijzerbeslag, een klein paarlemoer doosje of een kartonnen doos met afbeeldingen erop? Toelichting
Door te vertellen wat je in een schatkist zou doen, vertelt de deelnemer over iets dat van waarde is voor hem of haar. Geheimen delen is intiem. Je vertelt iets waarover je je kwetsbaar voelt en wat je niet aan iedereen vertelt. Bij het opbouwen van een nieuwe vriendschap spelen intimiteiten een rol. Bij het vertellen van iets dat persoonlijk is, bepaalt de reactie van de ander of je op deze weg doorgaat of stopt met het vertellen van intieme zaken. Hieraan is gekoppeld of deze vriendschap als oppervlakkig of diepgaander wordt ervaren, waarbij het van belang is dat het van twee kanten komt. Je schenkt vertrouwen en wordt in vertrouwen genomen. Met intimiteit van één kant bouw je niet een intieme relatie op. Yalom spreekt van zelfonthulling in groepen als therapeutisch middel. De deelnemer stelt zich kwetsbaar op en andere groepsleden reageren. De groepsleden worden in vertrouwen genomen, een waardevolle rol. Een van de meest destructieve gebeurtenissen in een vertrouwensrelatie of in therapiegroepen is wanneer onthullingen worden gebagatelliseerd of uitgespeeld (Yalom, 2001). Dat doet pijn. Intimiteit heeft niet alleen een functie voor het individu, maar bevordert ook de onderlinge betrokkenheid en de betrokkenheid bij de groep en de relaties in de groep. Groepsleden investeren in een groep waarbij ze zich betrokken voelen en waarmee ze zich identificeren. Je investeert niet in een groep waar je hart niet ligt. Of zoals Remmerswaal het uitdrukt: een goed functionerende groep doet dat met hoofd, hart en handen. Tip
Het komt eropaan of je begint bij de schat of bij het kistje. In het eerste geval kan de schat alles zijn tot en met een persoon. In het tweede geval wordt de context eerst gegeven en dat is van invloed op de keuze van de schat.
51 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_15, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase identiteit zichtbaar maken
Tip
Deze opdracht kan ook daadwerkelijk uitgevoerd worden door schatkistjes te maken. Het is dan aan te raden dat de trainer zelf een aantal kleine doosjes meeneemt. Dit verlaagt de drempel om te beginnen. Wat er nodig is voor deze uitwerking: kleine doosjes of bakjes, verschillende soorten papier, viltstiften, scharen en lijm. Wat er in de schatkist komt kan op een briefje worden geschreven, of indien mogelijk echt in de schatkist worden gedaan.
52
werkfase identiteit zichtbaar maken
14 Drieluik met symbolen voor jezelf * Doel: identiteit zichtbaar maken/relaties op elkaar afstemmen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: papier en potloden
Opdracht
Vouw een A4-vel in drieën. Kies voor jezelf een symbool voor: buitenkant – binnenkant – de grens daartussen. Teken of schrijf wat er voor jou past bij deze drie onderwerpen. Licht je drieluik toe aan de ander.
buitenkant
binnenkant
de grens daartussen
Toelichting
Deze opdracht is gebaseerd op de begrippen ik, het bewuste en het onderbewuste. De Weense arts Sigmund Freud (1856-1939) ontwikkelde aan het begin van de vorige eeuw een theorie over de menselijke drijfveren. Hij onderscheidde het id, ego en superego. Het id is het onderbewuste, een mechanisme dat volgens Freud aangestuurd wordt door de seksuele energie (Eros) en de woede (Tanatos). Het ego – het bewuste deel van de mens – probeert deze twee energieën in bedwang te houden, zodat ze niet al te ongecontroleerd naar buiten komen. Hierdoor functioneren veel mensen in hun dagelijkse leven normaal. Als het egomechanisme zijn werk echter niet goed doet kan het id doorbreken. Dit gebeurt onder andere bij sommige psychotische aandoeningen, maar ook tijdens de slaap. Dromen werden door Freud dan ook gezien als een belangrijke informatiebron voor onderliggende menselijke behoeftes. Gelukkig is het
53 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_16, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase identiteit zichtbaar maken
ego vaak erg sterk. Zo sterk zelfs dat veel mensen zich niet van hun diepere gevoelens bewust zijn. Dit komt door de zogenaamde weerstand en verdringingsmechanismen. Deze mechanismen doen dus nuttig werk, mits zij in normale mate voorkomen. Verdringingsmechanismen kunnen ook ‘doorslaan’ en een te sterke controle uitoefenen. Voorbeelden daarvan zijn smetvrees, pleinvrees of fobieën. De verdringingsmechanismen beheersen dan niet alleen de ongecontroleerde drijfveren uit het onderbewuste, maar beheersen iemands doen en laten in het dagelijks leven. Een gezond mechanisme wordt dan een last. Het superego ten slotte is het beeld dat mensen hebben van hun ideale zelf. Hierin liggen de normen en waarden besloten, die door de omgeving zijn meegegeven. Het superego is de tegenpool van het id. Het ego bemiddelt als het ware tussen id en superego. De theorie van Freud heeft tot de helft van de vorige eeuw veel navolging en invloed gehad op het denken over menselijk handelen. Rond die tijd ontstonden er nieuwe theorieën, zoals het behaviorisme en de gestalttheorie (zie opdracht 27 en 68). De theorieën van Freud zijn inmiddels voor sommige wetenschappers omstreden en onderwerp van discussie geworden. Tip
De begrippen kunnen vervangen worden door: hoe je je presenteert – wat je aan anderen niet laat zien – wat je bedenkingen zijn; zelf – onderbewust zijn – geweten.
54
werkfase identiteit zichtbaar maken
15 Wat handen kunnen zeggen Doel: standpunt zichtbaar maken/normen en waarden vormen Werkvorm: individueel/tweetallen Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: papier en pennen
Opdracht
Neem een A4-papier, leg je hand erop en trek je hand om. Schrijf er een tekst bij met het thema wat handen kunnen zeggen of schrijf bij iedere vinger een tekst. Licht dit toe. Toelichting
Handen kunnen staan voor werken, aanraken, dragen, omvatten, liefkozen of verzorgen. Rond handen kun je verschillende sferen en gevoelens associëren. Handen kunnen strelen, koesteren, maar ook slaan en knijpen. Handen kunnen onrustig trommelen op tafel, vaardig zijn (zoals de kok die groenten snijdt) en doelgericht te werk gaan. Handen kunnen er goed verzorgd uitzien, vuil zijn, kloven hebben, vingers vol ringen hebben. De verzorging van nagels vullen het beeld aan. Al deze verschillende hoedanigheden kunnen ergens voor staan en een symbool zijn voor een houding of opvatting. Een symbool is een samenstelling van betekenissen in een onderwerp of voorwerp die daardoor meer waarde heeft dan de uiterlijke functie of betekenis (Van Dale, 2000). Een weg is een route die van A naar B loopt, maar kan als symbool de betekenis krijgen van de weg die men in het leven gaat. Handen staan symbool voor werken en handelen. Het toekennen van een symbolische waarde aan een onderwerp is vaak heel persoonlijk. Een afbeelding van een poort is voor de één het symbool van de toegang tot het leven na de dood en voor de ander van de toegang naar zijn ongekende kwaliteiten en mogelijkheden. Er zijn ook symbolen die in een bepaalde cultuur voor ieder dezelfde duidelijke betekenis hebben. Een hart bijvoorbeeld is een symbool voor warmte, toewijding en liefde (Budde, 2000). Zo krijgt de afbeelding van een hart een verhaal. Vuile handen kunnen staan voor hard werken, maar vuile handen maken staat in ons taalgebruik ook voor zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Handen komen veel voor in spreekwoorden: – Vele handen maken licht werk. – Met de hoed in de hand komt men door het ganse land. – De hand in eigen boezem steken. – Van de hand in te tand leven. – Een kinderhand is gauw gevuld. – De handen uit de mouwen steken.
55 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_17, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase identiteit zichtbaar maken
– – – – –
Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht. Vuile handen maken. De handen in onschuld wassen. Twee handen op één buik. Met hand en tand verzetten.
Tip
Gebruik in de uitleg niet alleen de spreekwoorden, maar juist de werkwoorden zoals bij de toelichting genoemd. Deze refereren namelijk aan emoties en relaties.
56
werkfase identiteit zichtbaar maken
16 Symbool in achtvoud* Doel: identiteit zichtbaar maken/groepscohesie bevorderen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: schriftelijk en verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: gekopieerd vel papier en pennen
Opdracht
Je krijgt een vel papier met termen waar je zo snel mogelijk een woord achter zet dat met jou te maken heeft. Denk er niet te lang over na, het gaat om een associatie.
Onderwerp
Associaties
sprookjesfiguur plant in een seizoen een seizoen of feestdag gerecht kleur rol televisieserie monument symbool voor jezelf
Toelichting
Door snel iets op te schrijven krijg je een reeks associaties van beelden en figuren die met elkaar een indruk vormen van de deelnemer. Een eerste associatie kunnen andere, verrassende dingen opleveren dan wanneer je deze beredeneert. Hierdoor kan de deelnemer zich ook kwetsbaar voelen, want je flapt er dingen uit die je anders misschien niet zo gauw zou zeggen. Bij voldoende onderling vertrouwen vormen de associaties een prima middel om de onderlinge relaties te verdiepen. Die kwetsbare opstelling draagt in hoge mate bij aan het vertrouwen in elkaar en het aangaan van relaties in de groep en daarmee aan de groepscohesie. Groepscohesie is een samenhang in de groep en een gevoel dat je met elkaar een prettige en effectieve groep bent. Het ontstaat als er goede werkrelaties zijn, de taak gehaald wordt en de individuele doelen overeenkomen met de groepsdoelen. Dat bij elkaar bepaalt de mate waarin de groep voor de afzonderlijke leden aantrekkelijk is. Die aantrekkelijkheid is nodig om bij de groep te blijven. Om de groep bij elkaar te houden ontstaan meestal onuitgesproken regels over hoe de leden zich horen te gedragen. In het kinderliedje ‘Tussen
57 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_18, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase identiteit zichtbaar maken
Keulen en Parijs’ wordt dit uitdrukkelijk neergezet: ‘Al die met ons mee wil gaan, die moet onze manieren verstaan. Zo zijn onze manieren…’ Een groep ontwikkelt groepsnormen over gewenst gedrag, opvattingen, stellingname en oefent druk uit op de groepsleden om zich hieraan te houden. Ieder moet zich conformeren aan de groepsnormen, zodat de groepscohesie in stand gehouden kan worden en deelnemers de groep als ‘hun groep’ kunnen ervaren. Groepsleden zullen hun ervaringen in de groep in dat waarderende kader plaatsen, wat weer groepscohesie bevordert en goed is voor de inzet voor de groep en elkaar (Remmerswaal, 2003).
Groepscohesie kan ook tegenwerken. Als werker in de psychiatrie begeleidde ik groepen patiënten tijdens de creatieve therapie. Door middel van tekenen en creatieve materialen gaven groepsleden uiting aan hun gevoelens en belevingen. Nu is het maken van een tekening niet vanzelfsprekend of makkelijk. Soms was de drempel hoog, maar via een opdracht of werkvorm kwam het proces altijd op gang. Eenmaal had ik in mijn groep een deelnemer die technisch heel goed kon tekenen, met die beperking dat hij alleen maar één ding kon tekenen namelijk paarden. Binnen enkele minuten tekende hij een technisch perfect paard. Het effect was dat de andere deelnemers terstond hun tekenspullen weglegden en zich om de paardentekenaar schaarden en onder het uitroepen van oh, wat mooi, niet meer aan werken toekwamen. Zo mooi kon niemand tekenen, daar kon niemand tegenop. Tot overmaat van ramp deelde de paardentekenaar zijn producten met gulle hand uit. De groepsnorm was gauw gezet: de tekeningen van de paarden waren prachtig en de rest viel daarbij in het niet. Mijn inbreng dat het ging om uniek zijn, gevoel en kracht van beelden, vonden nauwelijks bodem in deze groep, waar de norm gesteld was en de groepscohesie sterk.
Tips
Leg bij deze opdracht nadruk op het associatieve en tijdelijke beeld dat wordt neergezet. De deelnemer is natuurlijk vrij om achteraf de associatie te verwerpen als nieteigen. Laat de deelnemer veel ruimte om het op haar of zijn manier te interpreteren en te bespreken. Het blijft een momentopname. Bij de associaties maakt het niet uit of deelnemers de onderdelen zien als symbool voor zichzelf of als hun persoonlijke voorkeur. Je kunt van rozen houden en jezelf als zonnebloem symboliseren. Beide interpretaties leveren een persoonlijk verhaal op. Vraag hen uit te leggen waar de associatie voor staat.
58
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
17 Jouw huis Doel: omgeving laten zien/sociale relaties opbouwen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Beschrijf hoe je huis eruitziet. Vertel aan de hand van jouw huis iets over jezelf en je leefomstandigheden. Toelichting
Bijna niets is zo persoonlijk als je eigen huis. Wat er in je huis staat, hoe het er staat, hoe het is ingericht en wie het heeft ingericht is een afspiegeling van jezelf. Maar ook waar je graag zit of ligt, wat je favoriete plek is en wat je thuis het liefst doet, vertelt iets over de deelnemer. Je huis is je eigen directe omgeving. Uit onderzoek blijkt dat de tevredenheid over het wonen direct verband houdt met het aantal vierkante meters dat men aan woonruimte heeft. Van de 6,9 miljoen huishoudens in ons land vindt bijna een miljoen huishoudens hun woonruimte te klein (CBS, 2004). Flats en appartementen worden het meest als te klein beschouwd. Bewoners van vrijstaande woningen vinden hun woning over het algemeen ruim genoeg, maar ze beschikken dan ook over het hoogste aantal kamers per persoon. Tweederde van alle huishoudens woont in een eengezinswoning, bijna eenderde woont in een flat, appartement of etage. De huishoudens die in een flat, appartement of etage wonen, zijn voor het overgrote deel een- of tweepersoonshuishoudens, terwijl de grotere huishoudens bijna allemaal in een eengezinswoning wonen. Eind 2004 telde ons land bijna zeven miljoen woningen (CBS, 2005). Dit zijn er twee miljoen meer dan in 1980. Het tempo waarmee de woningvoorraad wordt vergroot, neemt echter gestaag af. Gemiddeld kwamen er in de laatste vijf jaar 55 duizend woningen per jaar bij. In de jaren tachtig en negentig groeide de voorraad nog met resp. 104 duizend en 80 duizend per jaar. De ontevredenheid over de ruimte rondom de woning is groter dan over de ruimte ín de woning. Een op de vijf huishoudens vindt dat er om de woning onvoldoende ruimte is, zoals een tuin of een terras. Het zijn vooral bewoners van flats en appartementen en bewoners van tussenwoningen die hierover klagen. Hoe beperkter de ruimte is rondom de woning, hoe dichterbij de buren wonen, hoe groter de kans is op overlast. Flatbewoners ondervinden vaker geluidsoverlast dan bewoners van eengezinswoningen. Eén op de zestien huishoudens vindt dat ze zowel binnen als buiten te weinig ruimte hebben. In tweederde van de gevallen betreft het bewoners van flats en appartementen. (Zie ook www.cbs.nl.)
59 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_19, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
Tip
Naast het verhaal dat de deelnemers vertellen over hun huis en hoe ze daarin wonen, kunnen de deelnemers ook vertellen over wat hun ideale huis zou zijn. Waar staat dat ideale huis, hoe ziet het eruit en hoe leeft de deelnemer daarin? Tip
Deze opdracht kan gekoppeld worden aan opdracht 58, waarin deelnemers gevraagd wordt naar hun favoriete plek in huis.
60
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
18 Sociogram met voorwerpen Doel: mensen om je heen laten zien/rollen in de groep definiëren Werkvorm: tweetallen Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: doos met voorwerpen
Opdracht
Kies uit de doos een aantal voorwerpen die bepaalde mensen in je leven vertegenwoordigen. Zet deze voorwerpen bij elkaar in een onderlinge samenhang en verhouding tot elkaar. Schuif net zo lang tot je tevreden bent over de samenstelling. Daarna vertel je wat je compositie vertegenwoordigt. Toelichting
De trainer heeft een doos met kleine voorwerpen die kunnen dienen als projectiemateriaal, bijvoorbeeld schelpen, beeldjes, poppetjes, kurken, kastanje, kunstbloemen, veertjes, stenen, stukjes metaal, lampje, belletje (zie p. 11). Het sociogram dat de deelnemer maakt is een weergave van de groep mensen om hem of haar heen. In deze groep is interactie, bestaan relaties en verhouden de leden zich tot elkaar. Yalom (2001) noemt dit de groep als sociale microkosmos.
Tijdens mijn werk in de psychiatrische hulpverlening viel mij iedere keer weer op dat cliënten enige tijd na de opname hun eigen manier van doen weer oppakten en dat hun interacties gelijkenis gingen vertonen met de (verstoorde) interacties die ze in hun eigen sociale groep hadden gehad. Actie roept reactie op en deze interactie is het gebied, naast andere therapieën en medicatie, waarop de hulpverlening zich afspeelt (Budde, 1986).
Mensen leren hun gedrag in interactie met anderen. Maar wat vroeger adequaat gedrag was, bijvoorbeeld boos worden als je je zin niet kreeg, kan later in andere situaties minder adequaat zijn. Aangeleerd gedrag is hardnekkig. Het blijkt soms heel lastig om nieuwe inzichten te verwerven en nieuw gedrag aan te leren, ook al brengt het oude gedrag iemand in problemen. Toch kan het veranderen. De reacties die een cliënt oproept vormen een patroon. Door als hulpverlener anders te reageren kan ook de cliënt ander gedrag tonen. Zo wordt de spiraal van negatieve reacties onderbroken en kan de cliënt ervaring opdoen met nieuw en ander gedrag. Datzelfde mechanisme speelt in de groep. De deelnemers vertonen gedrag dat ze gewend zijn, bijvoorbeeld initiatief nemen, volgen, behulpzaam zijn of leiden. Er ontstaat door reactie op elkaar
61 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_20, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
een rijke interactie waarin nieuw gedrag en nieuwe reacties kunnen plaatsvinden. De sociale microkosmos biedt de mogelijkheid om inzicht te krijgen in relaties uit het dagelijks leven en daarmee om verandering aan te brengen. Het wordt een oefenplaats voor nieuwe ervaringen. Dit mechanisme geldt ook in de opvoeding, waar gedrag en reacties beïnvloed worden door ander gedrag en andere reacties te vertonen. Tip
Deze opdracht heeft meerdere lagen. De voorwerpen die men kiest voor een bepaalde persoon is op zich al een verhaal. Daarnaast is er de wijze waarop deze figuren ten opzichte van elkaar staan en de onderlinge verhoudingen. Ten slotte is van belang hoe de deelnemer zelfzich daarin bevindt. Zaak dus voor de trainer om van tevoren de focus te bepalen of ervoor te kiezen dit vrij te laten en te zien waar de verhalen op uitkomen. Tip
Een vervolg op deze opdracht is om de deelnemer te vragen het sociogram te veranderen en de figuren te verschuiven ten opzichte van elkaar tot er een ideale samenstelling is ontstaan.
62
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
19 Het landschap Doel: levensomstandigheden laten zien/affectie en genegenheid bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Als je je leefomstandigheden zou symboliseren in een landschap of een combinatie van landschappen, hoe zou dat landschap er dan uitzien? Toelichting
De mooiste beschrijving van het Hollandse landschap is te vinden in het gedicht Herinnering aan Holland van Marsman. Ieder kent de eerste vier regels, tot het einde komen slechts enkelen. Marsman, geboren in 1899, studeerde rechten in Leiden en werd advocaat. Vanaf 1933 hield hij zich alleen nog bezig met schrijven, was hij recensent voor een krant en redacteur van literaire tijdschriften. Marsman behoort tot de expressionisten. Hij overleed in 1940 toen de boot, waarmee hij op weg was naar Engeland werd getorpedeerd door de Duitsers.
herinnering aan holland Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan, rijen ondenkbaar ijle populieren aan de einder staan; en in de geweldige ruimte verzonken de boerderijen verspreid door het land, boomgroepen, dorpen, geknotte torens, kerken en olmen in een groots verband.
63 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_21, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
De lucht hangt er laag en de zon wordt er langzaam in grijze veelkleurige dampen gesmoord, en in alle gewesten, wordt de stem van het water met zijn eeuwige rampen gevreesd en gehoord.
Tip
Laat vooral open welk landschap deelnemers kiezen, zodat er ook de mogelijkheid ontstaat om een tropisch eiland te combineren met ijsbergen of in de woestijn een deltagebied te plaatsen. Juist die tegenstellingen en verschillen leveren een mooie basis om te vertellen over waar de diverse onderdelen voor staan.
64
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
20 Decor in je leven* Doel: omgeving laten zien/sociale relaties opbouwen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: gekopieerd vel en pennen
Opdracht
Als je je leven in een decor zou plaatsen, hoe ziet het er dan uit? Noteer je eerste associatie in de tabel. Bespreek daarna met de andere deelnemer wat je gekozen hebt en wat dat over jouw leven vertelt.
Onderwerp
Associaties
landschap klimaat stad of dorp museum bedrijf/winkel/fabriek film/toneelstuk land
Toelichting
Het woord decor heeft in onze taal een letterlijke en een figuurlijke betekenis. Letterlijk is een decor de achtergrond bij een toneelstuk of film. Figuurlijk is het de achtergrond waarin zich een situatie afspeelt. In deze opdracht kan het decor ook in die twee betekenissen worden opgevat. Decor is afgeleid van het Grieks en betekent handeling. In het Latijn betekent het gratie, schoonheid en in het Van Dale: Etymologisch woordenboek (1997) is het omschreven als toneeluitrusting. We kennen ook het woord decorum, dat staat voor uiterlijke waardigheid en fatsoen. Het betreft de gepaste uiterlijke vormen zoals we die met elkaar hebben afgesproken. Broek op halfzeven, shirt uit je broek, in je neus peuteren en een boer laten, zijn dan typische gevallen van decorumverlies. Tip
Iets kiezen door associatie kan moeilijk zijn. Een deel van de gekozen omgevingen zullen meer gebaseerd zijn op een herinnering of de daadwerkelijke omgeving en zijn
65 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_22, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
niet direct een symbool voor het leven van de deelnemer. Op zich maakt dat voor het gesprek niet uit. Het levert genoeg stof op om te vertellen. Tip
Wijs de deelnemers erop dat de onderdelen los van elkaar staan. Eenmaal voor een land gekozen, hoef je niet het klimaat te nemen dat daar heerst.
66
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
21 Omgeven door omgeving* Doel: omgeving laten zien/affectie en genegenheid bevorderen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: papier en potloden
Opdracht
Vouw een A4-vel in drieën. Teken of schrijf met als thema omgeven door omgeving: mijn omgeving – ik in die omgeving – mijn omgeving. Leg daarna aan de ander uit wat jouw omgeving voor je betekent.
mijn omgeving
ik in die omgeving
mijn omgeving
Toelichting
Omgeving heeft invloed op hoe je je voelt en betreft niet alleen de mensen om je heen, maar ook de materiële omgeving, een huis of een wijk. De directe omgeving is je huis met je gezinsleden. De cirkel daaromheen bestaat uit je straat of wijk en familie, buren en vriendenkring. De cirkel daaromheen is je stad of dorp, werk- en kennissenkring. Omgeving beïnvloedt je welzijn. In de jaren dertig van de vorige eeuw waren architecten ervan overtuigd dat een goed gebouwde huisvesting voor arbeiders ervoor kon zorgen dat zij zich socialer en aangepaster zouden gaan gedragen. De grondleggers van dit functionalisme beoogden de emancipatie van de arbeidersklasse door reorganisatie van de maatschappij. Architecten van de Amsterdamse School, die in diezelfde periode een meer expressionistische stijl aanhingen, bouwden ook woonblokken voor de arbeiders. Er verrezen prachtige wijken ter verheffing van de werkende klasse. Maar niet alleen het huis en de wijk beïnvloeden het welzijn, ook de stad of
67 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_23, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
het dorp. De levensverwachting in de stad ligt enkele jaren lager dan buiten de stad. Nederland kent een toenemende ongelijkheid van inkomens en die ongelijkheid concentreert zich in de vier grote steden (SCP, 1996). Het blijkt dat de gemiddelde gezondheid in de grote steden sinds de tweede helft van de jaren zeventig afneemt ten opzichte van andere delen van het land. In Rotterdam is een vergelijking van woonwijken gemaakt door de gemeentelijke gezondheidsdienst. Daaruit blijkt dat de sterfte in een buurt met twee procent toeneemt als de werkloosheid ter plekke met één procent omhooggaat. Wanneer je de statistieken van werkgelegenheid, veiligheid, gezondheid en opleiding naast elkaar legt, is duidelijk dat in Nederland wonen in de grote stad risico’s met zich meebrengt. (Zie ook www.scp.nl.) Tip
Benadruk dat in deze opdracht zowel de materiële als immateriële omgeving geschetst kan worden. Laat de deelnemer zelf kiezen hoe het A4-papier gebruikt wordt: staand of liggend. De omgeving kan ook weergegeven worden door kleur, symbolen of een combinatie daarvan.
68
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
22 Je werkkring Doel: mensen uit je omgeving laten zien/taakgericht werken Werkvorm: individueel, twee- of drietallen Vorm: compositie maken en verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: doos met voorwerpen
Opdracht
Kies uit de doos voorwerpen die symbool kunnen zijn voor de mensen uit je werkkring of, als je die niet hebt, de groep mensen waar je in het dagelijks leven mee te maken hebt. Zet ze in een kring of groep en leg uit wat je compositie vertegenwoordigt. Toelichting
De trainer heeft een doos met kleine voorwerpen die kunnen dienen als projectiemateriaal, zoals schelpen, beeldjes, poppetjes, kurken, kastanje, kunstbloemen, veertjes, stenen, stukjes metaal, lampje of een belletje. Daarmee maakt de deelnemer een sociogram van zijn of haar werksituatie. Een sociogram geeft de individuele leden van een groep – familie, gezin, vriendengroep of collega’s – weer. De positionering van de groepsleden geeft inzicht in onderlinge sociale verhoudingen. Iemands officiële positie kan afwijken van zijn sociale positie. Een conciërge bijvoorbeeld staat in de organisatie niet hoog, maar kan sociaal heel dicht bij mensen staan. In een sociogram wordt zichtbaar hoe de groepsleden ten opzichte van elkaar staan, wie dicht bij wie staat en – met enige toelichting – wie als veraf wordt ervaren en wie als steun of als rivaal wordt gezien. Naast het sociogram is er ook het organisatieschema, organogram of organigram. Dit is een afbeelding, model of schema van een organisatiestructuur van een onderneming. Een dergelijk schema brengt het aantal verschillende afdelingen van een organisatie in kaart (eventueel wie het hoofd is en wie medewerkers) en de hiërarchische verhouding van de afdelingen en medewerkers ten opzichte van elkaar. Een organigram kan op verschillende manieren worden weergegeven: verticaal, met de baas in de top (een vork); horizontaal, met de baas links (een liggende vork); concentrisch, met de baas in het midden en de afdelingen naar buiten. Minder bekend is de mindmap, een grafisch schema of informatieboom met in het midden een centraal onderwerp en als vertakking de bijzaken en verwante onderwerpen. Het wordt gebruikt om details van hoofdzaken te onderscheiden en informatie logisch te ordenen in het geheugen. De verschillende elementen worden ingedeeld naar belangrijkheid en in groepen voorgesteld. Er zijn geen formele regels voor het soort schema’s, maar vaak wordt er gebruikgemaakt van kleuren, sleutelwoorden en lijnen. Mindmaps bestaan
69 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_24, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
al heel lang. Eén van de oudste mindmaps werd ontworpen door Porphyry of Tyros (www.wikipedia.nl), een filosoof uit de derde eeuw. Hij gebruikte het om een aantal categorisatiesystemen van Aristoteles grafisch voor te stellen. Door op een consequente manier de structuur weer te geven, zal het geheugen na het bestuderen van de mindmap achteraf de betreffende informatie gemakkelijker kunnen reproduceren. Tip
In deze opdracht zit een omkering, omdat een werkkring of organisatie meestal wordt weergegeven in een organigram. In deze opdracht gaat het niet om de formele organisatie, maar de sociale en menselijke verhoudingen in de werksituatie. Let er daarom op dat deelnemers niet een organigram maken van hun sociogram. Een organigram dient nu eenmaal een heel ander doel, namelijk inzicht in de werkverhoudingen en verantwoordelijkheden. Dit sociogram gaat over interactie en emoties op de werkvloer.
70
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
23 Steunsystemen* Doel: steun zichtbaar maken/overeenkomsten en verschillen zichtbaar maken Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: gekopieerde set kaarten
Opdracht
Je krijgt een set van drie kaarten met een cirkel, een vierkant en een driehoek. Leg die bij elkaar, onder en boven elkaar tot een figuur die past bij jouw draaglast en draagkracht. Licht je compositie toe.
Figuur 3.1 Draaglast en draagkracht.
Toelichting
Bij bruggen mag je ervan uitgaan dat de draagkracht berekend is op de draaglast, ook tijdens het spitsuur met windkracht 10. Daarvoor zijn bruggen tenslotte gebouwd. Datzelfde mag je hopen van mensen. Je gaat ervan uit dat hetgeen je letterlijk en figuurlijk te dragen hebt, is afgestemd op de draagkracht. Anders bezwijk je er op den duur aan. Nu is draaglast een subjectief begrip. Wat voor de een als een last wordt ervaren, is voor de ander een klusje om te klaren. De mentale draagkracht heeft een direct effect op de fysieke draagkracht en andersom.
71 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_25, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
Tip
Nadat deelnemers hebben uitgelegd waar hun compositie voor staat, kan er een vervolg worden gegeven aan deze activiteit door te focussen op hoe ieder zijn draagkracht en draaglast in evenwicht houdt. Denk aan vragen als: Wat geeft je energie en wat zijn de dingen die je energie kosten? Wanneer neemt je draagkracht af? Hoe vul je je draagkracht weer bij?
72
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
24 Mijn omgeving Doel: omgeving creëren/overeenkomsten en verschillen zichtbaar maken Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: doos met voorwerpen
Opdracht
Kies uit een doos met materialen, een aantal voorwerpen. Maak daar jouw omgeving mee. Leg uit wat de voorwerpen vertegenwoordigen. Toelichting
De trainer heeft een doos met kleine voorwerpen die kunnen dienen als projectiemateriaal, zoals schelpen, beeldjes, poppetjes, kurken, kastanje, kunstbloemen, veertjes, stenen, stukjes metaal, lampje of een belletje. Ieder voorwerp kan symbool zijn voor een persoon, een gebeurtenis, een sfeer of gevoel. De opdracht kan ruim opgevat worden als materiële of immateriële omgeving, maar ook als bestaande omgeving of als gewenste, ideale omgeving. Ieder voorwerp kan een symbool worden voor iets of iemand in de werkomgeving. Het bloemetje, de plastic spin, de dichte schelp of het veertje worden symbool voor personen. Symbolen hebben een persoonlijke en een universele betekenis. Over symbolen als uitdrukkings- en communicatiemiddel is veel geschreven, onder andere door Freud en Jung. Freud (1856-1939) was geïnteresseerd in dromen als boodschapper van onbewuste drijfveren. Hij beschouwde symbolen, zoals ze voorkomen in dromen, als uitingen of vervullingen van onbewuste wensen (zie opdracht 14). Ook Jung (1875-1961) hechtte grote waarde aan symbolen als uiting van het onbewuste. Hij beschouwde symbolen echter niet alleen als uiting van het persoonlijk onbewuste, maar kende er ook een collectieve waarde aan toe. Jung (2000) spreekt van een collectief bewustzijn, een universeel collectief geheugen. In zijn onderzoek naar het gebruik van symbolen vergeleek hij symbolen uit architectuur, mythologie, kunst, dromen en menselijk gedrag. Hij trof symbolen aan met een universeel karakter. Hij beschouwde deze symbolen als een product van een collectief onbewuste en noemde deze symbolen archetypen of oerbeelden. Voorbeelden van universele symbolen zijn cirkels, bomen, bergen of de aarde. De cirkel bijvoorbeeld is een symbool dat in verschillende culturen en onafhankelijk van elkaar voorkomt als bijvoorbeeld een mandala of een yin- en yangteken, als patroon in architectuur en in gedrag van dieren. In al deze verschillende uitingsvormen symboliseert een cirkel een geheel, een evenwicht of ‘het zelf’.
73 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_26, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
w e r k f a s e o m g e v i n g l at e n z i e n
Tip
Formuleer deze opdracht zonder veel uitleg, zoals hierboven beschreven. Dat biedt de deelnemers de meeste mogelijkheid om het naar eigen idee in te vullen. Zo’n ruime opdracht kan de drempel om te beginnen verhogen en deelnemers kunnen gaan vragen stellen en meer aanwijzingen willen. Het helpt om impulsief te kiezen met het begrip ‘omgeving’ in het achterhoofd en pas daarna te gaan bedenken waar ze voor zouden kunnen staan.
74
werkfase achtergrond schetsen
25 Belangrijke mensen Doel: inzicht in eigen achtergrond/verschillen legitimeren Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 3-5 min.
Opdracht
Noem drie mensen die belangrijk voor je zijn of waren en leg uit wat hen zo belangrijk maakt. Toelichting
Ieder mens heeft voorbeelden van mensen die belangrijk zijn (geweest). Dat kunnen familie, bekenden of publieke figuren zijn. Door te vertellen waarom deze mensen belangrijk zijn, maakt de deelnemer duidelijk waarmee hij zich identificeert en wat zijn of haar drijfveren, idealen en wensen zijn. Sommige mensen hebben een voorbeeldfunctie gehad, anderen waren een belangrijke steun in de rug (bijv. een docent). Weer anderen vormen een voorbeeld omdat zij staan voor de zaken die men zelf wil bereiken. Het is ook mogelijk dat eigen behoeften en gevoelens op iemand worden geprojecteerd. Projectie is een psychisch proces waarbij eigen gevoelens of gedachten onbewust toegeschreven worden aan anderen. Het is onder andere beschreven door Freud (1856-1939) in zijn psychoanalytische theorie. Hij beschouwde projecteren als een middel om niet-geaccepteerde gevoelens te uiten. Door projectie kunnen onbewuste gevoelens naar buiten komen. Dat het geen onbekend fenomeen is, blijkt wel uit uitdrukkingen als ‘de wens is de vader van de gedachte’ en ‘wat je zegt dat ben je zelf‘. Tip
Een vervolg van deze opdracht is de vraag wat je tegen deze mensen zou willen zeggen. Tip
Als tegenstelling kunnen de deelnemers drie mensen noemen waar ze een hekel aan hebben of het meest verachten. Er ontstaat dan wel een hele andere discussie in de tweetallen die vaak gebaseerd zal zijn op projectie en gepaard zal gaan met een waardeoordeel. Spannend is een combinatie: twee mensen die een voorbeeld zijn en twee mensen wiens handelwijze je afkeurt.
75 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_27, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
26 Familiefoto* Doel: inzicht in eigen achtergrond/autonomie in de groep bevorderen Werkvorm: individueel, tweetallen of in de groep Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: set kaarten met afbeelding van man, vrouw, kind
Opdracht
Maak een foto van het gezin of de familie waar je uit komt door een compositie te maken van de kaarten. Leg aan de ander uit wat jouw compositie vertegenwoordigt.
Figuur 3.2 Compositie.
Toelichting
Zorg voor een aantal gekopieerde kaartjes (zie figuur 3.2) waarmee de deelnemers zelf een opstelling kunnen maken. In foto’s uit albums staan vaak de grote mensen achteraan en de kinderen voor. Door zelf de samenstelling te bepalen kun je hiermee spelen. Grote mensen kunnen klein afgebeeld worden en andersom. De volwassenen kunnen in dit geval nu eens voor staan en de kinderen achter. Het biedt ook de mogelijkheid om figuren weg te laten of toe te voegen. Zo kan er een nieuw beeld ontstaan van de klassieke gezins- of familiefoto. De verhoudingen worden veranderd en de geschiedenis geherdefinieerd. Je maakt een hele andere groepsfoto dan in werkelijkheid kan, maar deze foto kan wel sterk weergeven hoe je je voelt bij deze groep men-
76 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_28, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
sen. Herdefiniëren is veranderen. Problemen neem je niet altijd weg, maar je kunt je er anders toe gaan verhouden waardoor het hanteerbaar wordt. Het is het verschil tussen een halfleeg of een halfvol glas zien. De situatie blijft gelijk, alleen de zienswijze verandert en daarmee de verhouding tot de situatie. Nieuwe handelingen en nieuw gedrag worden mogelijk, omdat het anders voelt. Door dezelfde feiten in een ander referentiekader te plaatsen kun je herdefiniëren en krijg je ruimte om op een nieuwe manier naar ervaringen te kijken. Er kunnen andere, verrassende opvattingen ontstaan die energie geven voor nieuw initiatief en nieuw gedrag. Tip
Een variatie op deze opdracht is om met de kaarten: – een groepsfoto te maken van mensen die belangrijk voor je zijn; – een groepsfoto van de vriendenkring van de middelbare school of studie; – een groepsfoto van je werkkring of vriendenkring.
77
werkfase achtergrond schetsen
27 Achtergrond op de voorgrond Doel: geschiedenis zichtbaar maken/relaties op elkaar afstemmen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: set kaarten
Opdracht
Kies uit de stapel afbeeldingen (ansichtkaarten, tarotkaarten of plaatjes uit tijdschriften) drie afbeeldingen die iets kunnen vertellen over jouw geschiedenis. Vertel over jouw achtergrond aan de hand van die afbeeldingen. Toelichting
Vertellen over een onderwerp gaat vaak makkelijker aan de hand van een afbeelding. Je kunt ansichtkaarten of afbeeldingen uit tijdschriften op correspondentiekaarten plakken of je gebruikt een pak tarotkaarten (zie opdracht 30). De deelnemers halen met de kaarten drie afbeeldingen uit het verleden naar de voorgrond en vertellen daar over. De begrippen voorgrond en achtergrond komen uit de gestaltpsychologie. Fritz Perls (e.a. 1972, zie opdracht 68) is de grondlegger van de gestaltpsychologie. Zaken waarmee deelnemers nu bezig zijn staan op de voorgrond, de andere dingen staan op de achtergrond. Onafgemaakte situaties zullen steeds weer naar de voorgrond komen en om aandacht vragen, ze zijn nog niet ‘af’. Een goed voorbeeld is als je honger hebt en niet kunt eten op dat moment, het hongergevoel blijft zich opdringen. Mocht je bij toeval in een winkelstraat lopen, dan zal je waarneming beïnvloed worden door het hongergevoel op de voorgrond: je aandacht gaat vooral naar winkels met eten, etende voorbijgangers en etensgeuren. Zo’n straat lijkt dan ineens vol te zijn met eten. Pas als de behoefte bevredigd is, wijkt ze weer naar de achtergrond en kan er aandacht zijn voor andere zaken die dan op de voorgrond treden. In de winkelstraat blijken bijvoorbeeld ineens heel veel interessante mensen en andere winkels te zijn. In de gestaltopvatting is de mens een eenheid van denken, voelen en handelen. Een ervaring vormt samen met gevoelens en indrukken een beeld dat wordt opgeslagen. Dat beeld staat niet op zichzelf, maar krijgt door de context zijn waarde: het geheel bepaalt de delen. In de gestaltpsychologie wordt dit figuur/achtergrond genoemd. Wanneer een beeld gevormd is, wijkt deze terug naar de achtergrond en samen met alle andere beelden vormen zij een gestalt, een eenheid die tot stand gekomen is door assimilatie. Voor een emotioneel evenwicht ga je ervan uit dat mensen op deze wijze een gebeurtenis in hun leven moeten doorwerken om er op een goede manier een punt achter te kunnen zetten en een plek in hun leven te kunnen geven.
78 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_29, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
Tip
Deze opdracht kan gefocust worden op een bepaald tijdstip of een bepaalde gebeurtenis. Zo kun je in een klas met leerlingen een bepaald voorval nemen als het onderwerp om de kaarten bij uit te zoeken. Het brengt gemakkelijk de discussie op gang over het betreffende voorval.
79
werkfase achtergrond schetsen
28 Mijn straat Doel: inzicht in eigen achtergrond/sociale relaties opbouwen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
Hoe zag/ziet jouw straat er uit? Beschrijf jouw straat, de mensen, de gebouwen, de sfeer en de gebeurtenissen. Toelichting
De straat waar je bent opgegroeid laat een indruk achter. Het is de eerste stap in de buitenwereld. Het is de plek waar je gespeeld hebt, boodschappen voor je moeder deed, kattenkwaad uithaalde en leerde fietsen. De straat waar je nu woont is de straat met buren die je al dan niet kent, spreekt, ruzie mee hebt of waar je over de vloer komt. Je straat is een sociale context en de wijze waarop je erover vertelt is een weerspiegeling van hoe je je er voelt. Het zegt iets over je achtergrond, je oriëntatie, wat je belangrijk vindt en waar je waarde aan hecht. In Nederland zijn er meerdere beroemde pleinen en straten. Een daarvan is de Dapperstraat in Amsterdam, waar je domweg gelukkig kunt zijn.
de dapperstraat Natuur is voor tevredenen of legen. En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant, Een heuvel met wat villaatjes ertegen. Geef mij de grauwe, stedelijke wegen, De in kaden vastgeklonken waterkant, De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand, Door zolderramen, langs de lucht bewegen. Alles is veel voor wie niet veel verwacht. Het leven houdt zijn wonderen verborgen Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.
80 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_30, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
Dit heb ik bij mijzelve overdacht, Verregend, op een miezerige morgen, Domweg gelukkig, in de Dapperstraat. j.c. bloem, 1887-1966
J.C. Bloem (1887-1966) studeerde rechten in Utrecht en had meerdere banen, onder andere als gemeenteadministrateur, griffier en redacteur. Hij woonde in meerdere steden en kan met recht een ‘zwerfziekhart’ genoemd worden. Bloem heeft meerdere literaire prijzen gekregen. In 1949 ontving hij de Constantijn Huygensprijs, in 1952 de P.C. Hooftprijs en in 1965 werd hem de Prijs der Nederlandse Letteren voor zijn gehele oeuvre toegekend. Tip
Vraag aan de deelnemers om zelf een klein gedicht te maken over hun straat. Tip
Bij deze opdracht kun je beginnen met de straat uit ieders jeugd. Dat vertelt prettig en roept altijd beelden op. De straat waar deelnemers nu wonen vertegenwoordigt de actualiteit en vertelt iets over hun huidige welbevinden.
81
werkfase achtergrond schetsen
29 Geschiedenis herschrijven Doel: herwaardering eigen geschiedenis/groepscohesie bevorderen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 15 min. Benodigdheden: papier, tijdschriftenpapier, lijm en scharen Huiswerk: kopieën van foto’s
Opdracht
Kies uit je verleden een aantal foto’s die voor jou belangrijk zijn. Van deze foto’s maak je een kopie. Deze kopieën gebruik je om de foto’s te bewerken. Je kunt gedeelten uitknippen, nieuwe combinaties maken of zelf dingen toevoegen. Leg daarna aan een medegroepslid uit wat jouw voorstelling vertegenwoordigt. Toelichting
Geschiedenis en de feiten daarin zijn objectief, maar de beleving en waardering van die feiten zijn juist weer subjectief. Je kijk op je eigen geschiedenis wordt gekleurd door hoe je je in het heden voelt. Daarom is de persoonlijke geschiedenis nooit een statisch gegeven en verandert. Ervaringen kunnen een nieuwe plaats krijgen in de rangorde van belangrijkheid en persoonlijke geschiedenis wordt opnieuw gewaardeerd.
Toen ik zelf kinderen kreeg en tussen werk, boodschappen, school, sportclub en muziekschool door ook nog tijd had om me te realiseren wat er komt kijken bij ouderschap, veranderde mijn beeld en de waardering voor de rol die mijn eigen moeder had in ons gezin met vijf kinderen en een drukke zaak. De feiten uit mijn persoonlijke geschiedenis zelf veranderden niet, maar wel de waardering daarvoor.
Herwaardering kan ook de ander kant opgaan. In het communistische Rusland kon het gebeuren dat een machthebber uit de gratie raakte. Hij werd dan afgevoerd en weggeschreven uit de geschiedenis. Er zijn foto’s van Lenin die aan een tafel zit gebogen over een papier met enkele mannen die om hem heen staan. In een latere versie ontbreekt op precies dezelfde foto een van de mannen op de achtergrond. Hij is weggeretoucheerd, uit de geschiedenis verdwenen.
82 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_31, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
Tip
Het kan zijn dat deze opdracht te complex is met het uitzoeken van foto’s thuis. Een variatie op deze opdracht is om een fotocollage van afbeeldingen uit tijdschriften te maken rond een persoonlijk thema. Het kan gaan om een persoon, een bepaalde gebeurtenis, een bepaalde episode of een bepaalde plek.
83
werkfase achtergrond schetsen
30 Geschiedenis in kaart gebracht Doel: inzicht in eigen achtergrond/affectie en genegenheid bevorderen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: compositie maken en verbaal Tijdsduur: 7-10 min. Benodigdheden: set tarotkaarten
Opdracht
De kaarten liggen open. Kies uit het spel tarotkaarten drie kaarten die iets vertellen over jouw geschiedenis. Deze leg je op chronologische volgorde. Nu leg je alle kaarten omgekeerd en trek je twee blinde kaarten. Deze kaarten leg je blind als nummer twee en vier. Je begint vooraan met het vertellen van je geschiedenis. Als je bij de tweede kaart komt keer je die om en neem je het beeld mee in je verhaal, alsof je een foto kwijt was en nu weer hebt teruggevonden. Zo ga je door met alle kaarten.
Figuur 3.3 Tarotkaarten (A.E. Waite).
84 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_32, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
Toelichting
Je kunt met tarotkaarten je geschiedenis weergeven, maar tarotkaarten zelf hebben ook een geschiedenis. Tarotkaarten zijn kaarten met archetypische afbeeldingen en symbolen (zie opdracht 61). Een van de oudst bekende spellen, met minder kaarten dan nu, is te vinden in de Franse Nationale Bibliotheek in Parijs. Het stamt uit de middeleeuwen. Over de oorsprong van het spel bestaan verschillende versies. Egypte wordt genoemd als bakermat. Ook de Arabische wereld wordt genoemd als gebied van oorsprong. De kaarten met afbeeldingen zouden door zigeuners naar Europa zijn gebracht. In een spel tarotkaarten zitten afbeeldingen met alle facetten van het leven. Het zijn algemeen menselijke thema’s die cultuuroverschrijdend zijn. Je vindt er onder andere de zon, de kracht, rad van fortuin, de rechtvaardigheid, de duivel, de toren, de dood, de magiër, de kluizenaar, de dwaas en de zegewagen. Je vindt er kaarten met koningen, koninginnen, ridders en schildknapen. Wat in een gewoon kaartspel de nummers 1 t/m 10 zijn, vind je in de tarotkaarten terug in groepen mensen en individuen met zwaarden, bokalen, pentagrammen en stokken. Aan het eind van de negentiende eeuw, met de opkomst van de psychoanalyse, is het spel opnieuw in de belangstelling gekomen. Met name in Engeland werden de kaarten in esoterische kringen bestudeerd en gebruikt. Toen is het spel ook uitgebreid tot de huidige 78 kaarten. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, kwam het spel opnieuw in de aandacht. In de loop van de tijd zijn er veel verschillende spelen gemaakt. Je kunt kiezen uit een scala uitvoeringen, variërend van klassiek (A. E. Waite), een versie met Keltische figuren, middeleeuwse afbeeldingen, tot een spel met katten. Ook voor kinderen en tieners zijn er uitvoeringen die hen zeker zullen aanspreken. Afhankelijk van de doelgroep kies je één of meerdere sets. Meerdere uitvoeringen in een groep geeft veel mogelijkheden. Let er daarbij wel op dat het kiezen uit sets en kaarten niet een activiteit op zich wordt, want die verleiding kan groot zijn. Tip
Mijn ervaring is dat de deelnemers door het praten naar aanleiding van de kaarten en door de verdieping van het verhaal aan de hand van de kaarten, zich gaan hechten aan de afbeelding. Hun verhaal krijgt er kleur en diepgang door. De afbeeldingen worden een metafoor of symbool voor onderdelen uit hun verhaal. Deelnemers vinden het fijn om de beelden bij zich te houden. Nu zijn de kaarten goed te kopiëren. De deelnemers hebben met kopieën een mooi beeld van hun verhaal en deze kopieën kunnen op hun beurt weer aanleiding zijn voor een vervolgopdracht, bijvoorbeeld een fotoboekje met teksten van hun verhaal maken.
85
werkfase achtergrond schetsen
31 Uit welk nest kom je? Doel: afkomst zichtbaar maken/verschillen legitimeren Werkvorm: tweetallen Vorm: beeldend verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Beschrijf een nest dat symbool staat voor het ‘nest’ waar je zelf uit komt. Beschrijf het nest letterlijk als een nest met veertjes, stukjes papier, afval, stro en takjes, klei, leem en papier of een koekoeksnest. Toelichting
De uitdrukking: het nest waar je uit komt, wordt gebruikt voor het gezin waarin je bent opgegroeid. Onze taal kent meer uitdrukkingen met nest. In je nest liggen, nestdrang, een nestje bouwen, in de nesten werken, uit een goed nest komen, je nestelen. Met uitzondering van ‘een verwend nest’ hebben ze allemaal betrekking op een plek of het gezin waar je bent opgegroeid. Het bekendste Nederlandse nest is mogelijk die uit het eerste Nederlandse gedicht: ‘Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic andu thu. Wat unbidan we nu?’ Dat betekent: Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en u. Waarop wachten we nu? Deze zin was lange tijd de oudst bekende regel in het Oudnederlands. Het is een aantekening die bij een tekst is geschreven, een zogenaamde glosse. De zin werd ontdekt in 1932 in Oxford door Kenneth Sisam op de kaft van een Latijns handschrift uit de abdij van Rocheste. De zin dateert naar schatting uit het derde kwart van de elfde eeuw. De taal waarin de zin geschreven is, wordt door de meeste taalkundigen als Oud-Westnederfrankisch aangeduid, maar hierover bestaat tot op de dag van vandaag verschil van menig. Het verhaal gaat dat het vers waarschijnlijk ontstond toen een monnik, werkend aan een manuscript, een nieuw gesneden pen uitprobeerde alvorens verder te werken. Hij schreef het versje neer in het lokale dialect en in het Latijn. Onderzoek uit 2004 door Frits van Oostrom lijkt erop te wijzen dat deze tekst waarschijnlijk is geschreven door een man, maar dat het taalgebruik van een vrouw is. De tekst blijkt overeenkomsten te vertonen met door vrouwen gezongen Spaanse volksliedjes uit dezelfde tijd. Over de betekenis zijn meerdere interpretaties. Het kan een liefdesgedicht zijn waarbij de auteur ernaar verlangt een gezin te stichten, zoals de vogels in de lente hun nest bouwen, of het is te beschouwen als een religieuze beeldspraak: de schrijver (naar men aanneemt een geestelijke) drukt zijn verlangen uit om opgenomen te worden in de gemeenschap (van een abdij) of in het huis van God. Intussen zijn er oudere geschriften gevonden met volledige teksten in Oudnederlands, zoals de Wachtendonckse Psalmen (van midden tiende eeuw), terwijl er losse zinnetjes bekend zijn uit de negende, achtste en zelfs zesde eeuw (in de Salische wet).
86 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_33, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
In een van mijn groepen maakte een deelneemster een nest dat bestond uit een stevig kartonnen bakje van ongeveer 10 × 10 × 4 cm. Het bakje was gevuld met kleine snippertjes van kassabonnetjes. In de uitleg vertelde zij dat het een hecht gezin was dat georiënteerd was op elkaar en minder op de omgeving, vandaar het stevige kartonnen doosje met de hoge rand. Het nest zelf was zacht. De bonnetjes stonden voor het zakelijke en de rol die geld speelde in het gezin.
Tip
Deze opdracht vraagt misschien een duwtje in de rug van de deelnemer. Het beeld kan zo veelzijdig zijn, niet alleen met veertjes, takjes, maar ook met plastic, papier, stukjes glas of ijzerdraad, dat de keuze oneindig lijkt en daarmee ook lastig. Ook de vorm kan verschillen. Een nest van een waterhoentje in de Amsterdamse grachten ziet er nu eenmaal heel anders uit dan het nest van een zwaluw op een boerderij. Geef de deelnemers een aantal voorbeelden om hen op weg te helpen, maar ook om niet direct het meest voor de handliggende te kiezen.
87
werkfase achtergrond schetsen
32 Zo doe ik dat* Doel: eigen werkwijze herkennen/taakgericht werken Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: gekopieerde kaartjes met leerstijlen
Opdracht
Kies uit de vier kaartjes de stijl die het meest bij je past en leg aan de andere deelnemer uit wat deze stijl voor je betekent.
Concreet ervaren. De beslisser plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Waarnemen en overdenken. De bezinner kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Abstracte begripsvorming. De denker is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn.
Actief experimenteren. De doener houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan nieuwe situaties aan. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
Toelichting
Kopieer bovenstaande kaartjes. De deelnemers kunnen de stijl toelichten die het meest bij hun past door daar een voorbeeld van te geven, door te vertellen hoe hij of zij bijvoorbeeld een maaltijd bereidt. Inzicht in de weg waarlangs je iets aanpakt helpt je
88 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_34, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
om bewust een doel te bereiken. De psycholoog David Kolb deed onderzoek naar verschillende manieren van leren en onderscheidde vier leerstijlen, de Learning Style Inventory (LSI). Ieder mens leert anders en pakt de dingen op zijn eigen manier aan. Neem nou vakantie. De een zal eerst een reisgids bestuderen of op internet gaan surfen naar een bestemming, de reis plannen en hotels boeken en een lijstje maken met wat mee moet. De ander koopt een ticket en pakt vlak voor vertrek zijn tas. Pas op de plaats van bestemming aangekomen wordt er een hotel gezocht en een reisplanning gemaakt. De vier leerstijlen die tevens fasen in een leerproces zijn, beschreef Kolb in termen van de vaardigheden die bij die fasen horen. 1 concreet ervaren; 2 waarnemen en overdenken; 3 abstracte begripsvorming; 4 actief experimenteren. Deze vier fasen vormen samen een cyclisch proces: als je iets meemaakt (ervaring) is het belangrijk daarna je ervaringen te overdenken (reflectie) en te veralgemeniseren (begripsvorming). Je kunt dan een aanpak bedenken waarmee je een overeenkomstige gebeurtenis tegemoet kan treden (experimenteren). Als je die nieuwe aanpak, dat geleerde gedrag, daadwerkelijk gebruikt doe je weer nieuwe ervaringen op (concrete ervaring) waarover je weer kunt nadenken (reflectie), zodat je nieuwe inzichten krijgt (begripsvorming). Het maakt niet uit waar je in de cirkel begint, tenslotte is ieder mens verschillend. Wel is het van belang in leerprocessen de hele cirkel te doorlopen. In de cirkel staan dus zowel de verschillende fasen in een leerproces, als de verschillende typen die iemand kan zijn. Tip
Een vervolg op de opdracht is om met een andere deelnemer te bedenken hoe zij, ieder vanuit de eigen leerstijl een activiteit samen zouden aanpakken, bijvoorbeeld samen op vakantie gaan. Hierdoor worden verschillen zichtbaar, maar ook de wijze waarop je elkaar kunt aanvullen. Tip
Een variatie op deze opdracht is het benoemen van mijlpalen. In projectmanagement wordt gebruikgemaakt van deze mijlpalen (De Caluwé & Vermaak, 2004). Het zijn de markeringspunten waarbij een vooraf bepaald doel gehaald is. Mijlpalen markeren vaak een belangrijk moment in iemands leven waardoor er een nieuw inzicht of een verandering is gekomen. Dat kunnen zeer uiteenlopende markeringspunten zijn; een opmerking, een afscheid, een diploma, een ontmoeting, een handeling of een studie. Een opdracht kan zijn om de deelnemer één of twee mijlpalen in het eigen leven te laten noemen, momenten die een verandering markeerden of verandering brachten, en laten vertellen wat de verandering inhield en hoe hij of zij tot die verandering gekomen is.
89
werkfase achtergrond schetsen
33 Speelgoed Doel: verleden bezien/rollen in de groep definiëren Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Met welk speelgoed of welk spel speelde je het liefst? Leg uit waarom en wat dat bekent voor jou. Toelichting
Iedere generatie lijkt zich zorgen te maken over het spel van de nieuwe generatie. Of het nu ging om het lezen van boeken en het lezen van strips, televisie kijken of het doen van computerspelletjes, allen werden en worden in verband gebracht met de positieve dan wel negatieve invloeden op de ontwikkeling van het kind. Niet altijd maakte men zich druk om de ontwikkeling van het kind. Lang werden kinderen beschouwd als kleine volwassenen. Dat veranderde pas in de achttiende eeuw. Rousseau was de eerste die het kind beschouwde als kind en niet als een kleine volwassene. In 1762 schreef Rousseau in zijn boek Emile ou de l’éducation dat de natuur wil dat kinderen eerst kind zijn alvorens mens te zijn. In de ontwikkelingspsychologie was ook Freud van grote invloed met zijn theorie over de menselijke ontwikkeling. Volgens deze theorie doorloopt de mens in de leeftijd van nul tot ongeveer zeven jaar een aantal fasen en ontwikkelt het kind de basis van zijn of haar persoonlijkheid. Problemen in het latere leven zijn volgens deze theorie ontstaan in de kindertijd als er één of meer van de vijf fasen niet goed zijn doorlopen (www.psyonline.nl). Elke fase hoort bij een bepaalde leeftijdscategorie en een bepaald gebied in de groei van het kind. De eerste fase is de orale fase (0-1,5 jaar). Drinken, zuigen en eten zijn belangrijke activiteiten in deze fase, waarin de pasgeboren baby via de mond (oraal) de wereld ontdekt. De eigenschappen die in deze fase ontwikkeld worden zijn nemen, opnemen, verzadiging en genieten. De volgende fase is de anale fase, waarin zindelijkheidstraining van de peuter het centrale thema is (1,5-3 jaar). Het kind is bezig met plassen, poepen, wat aan de basis ligt van eigenschappen als vasthouden, loslaten, controle houden en genot. De fase die daarna komt is de fallische fase, waarin seksualiteit ontwikkeld wordt. De kleuter ontdekt dat er seksen zijn en krijgt aandacht voor de ouder van het andere geslacht (3-6 jaar). Tijdens de fallische fase ontstaat er een sekse-identiteit bij het kind. Een jongentje ontwikkelt de sekse-identiteit van een man door verliefd te worden op zijn moeder. Hij ziet dat zijn vader de aandacht krijgt van haar en gaat onbewust de concurrentie aan met zijn vader. Deze fase wordt ook wel de oedipale fase genoemd naar de Griekse mythische figuur Oedipus die, zonder te weten dat het
90 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_35, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
zijn ouders zijn, verliefd wordt op zijn moeder en zijn vader vermoordt. De concurrentie wordt omgezet in identificatie, als hij inziet dat hij zoals zijn vader moet worden om indruk te maken op zijn moeder. De vrouwelijk variant van het oedipuscomplex wordt het elektracomplex genoemd. Na deze fase volgt de latente fase (6-11/12 jaar). Dit is de fase rond de basisschoolleeftijd. In deze fase gaat een deel van de energie naar de sociale en cognitieve ontwikkeling en is er in de persoonlijkheidsontwikkeling geen fundamenteel thema. De laatste fase is de puberteit, de genitale fase (11/ 12-18 jaar). Hierin vindt de seksuele ontwikkeling plaats. Tip
Op deze opdracht zijn natuurlijk tal van variaties te maken. Welk boek of welke film heeft indruk op je gemaakt? Had je een voorkeur voor buiten of binnen spelen en wat? Wie waren je speelkameraadjes? Tip
Vervolgopdracht: kun je dat speelpatroon doortrekken naar het heden? Zijn er in de dingen die je nu doet, werk en vrije tijd, patronen die te herleiden zijn naar het verleden? Ben je tevreden met deze patronen?
91
werkfase achtergrond schetsen
34 Kindertijd Doel: terugkijken op verleden/overeenkomsten en verschillen zichtbaar maken Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Wat zijn de meest markante plekken uit jouw kindertijd? Is dat de basis-/lagere school, de buurt, de straat of je ouderlijk huis? Vertel de ander hoe die plek eruitzag. Toelichting
De vraag naar de basisschool opent een tijdperk met herinneringen. En met die herinneringen ook een gevoel over de kindertijd. Niet ieders kindertijd is bij voorbaat gelukkig of onbezorgd geweest, zoals vaak beschreven of zoals in onderstaand lied bezongen.
het dorp wim sonneveld Thuis heb ik nog een ansichtkaart Waarop een kerk een kar met paard Een slagerij J. van der Ven Een kroeg, een juffrouw op de fiets Het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets Maar het is waar ik geboren ben Dit dorp, ik weet nog hoe het was De boerenkind’ren in de klas Een kar die ratelt op de keien Het raadhuis met een pomp ervoor Een zandweg tussen koren door Het vee, de boerderijen refrein: En langs het tuinpad van m’n vader Zag ik de hoge bomen staan Ik was een kind en wist niet beter Dan dat ’t nooit voorbij zou gaan
92 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_36, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
Wat leefden ze eenvoudig toen In simp’le huizen tussen groen Met boerenbloemen en een heg Maar blijkbaar leefden ze verkeerd Het dorp is gemoderniseerd En nou zijn ze op de goeie weg Want ziet, hoe rijk het leven is Ze zien de televisiequiz En wonen in betonnen dozen Met flink veel glas, dan kun je zien Hoe of het bankstel staat bij Mien En d’r dressoir met plastic rozen refrein De dorpsjeugd klit wat bij elkaar In minirok en beatle-haar En joelt wat mee met beat-muziek Ik weet wel het is hun goeie recht De nieuwe tijd, net wat u zegt Maar het maakt me wat melancholiek Ik heb hun vaders nog gekend Ze kochten zoethout voor een cent Ik zag hun moeders touwtjespringen Dat dorp van toen, het is voorbij Dit is al wat er bleef voor mij Een ansicht en herinneringen (oorspronkelijke versie: jean ferrat, la montagne; nederlandse tekst: friso wiegersma)
Tip
Bij al deze onderwerpen is het aan te raden ze in een kader te plaatsen. Anders wordt het mogelijk een te vrijblijvend verhaal. Vraag de deelnemers om het onderwerp te centreren rond een bepaalde sociale context of te vertellen hoe men zich voelde in de betreffende omgeving of wat de deelnemer ervan meegenomen heeft naar het heden. Tip
Meerdere variaties zijn mogelijk. De straat waar je bent opgegroeid (zie opdracht 28), de buurt, de kerk, de sportvereniging of het buurtcentrum. Deze opdrachten gaan over bredere sociale contexten. Tip
Een hele andere invalshoek is de vakanties van vroeger, de zomerkampen of de weekenden.
93
werkfase achtergrond schetsen
35 Levensweg Doel: weergeven van leefomstandigheden/relaties op elkaar afstemmen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
Als je je leven zou beschrijven als een weg, hoe zou die er dan uitzien? Wat voor soort weg is het? Door wat voor omgeving loopt jouw weg? In de bergen, door weilanden, in een stad of dorp? Wat is er aan het begin, waar gaat de weg naar toe? Waar bevind je je op de weg? Vertel de ander hoe jouw weg eruitziet. Toelichting
Deze opdracht lijkt eenvoudig maar kan zoveel verschillende beelden oproepen dat het daarmee ook lastig kan zijn om een keuze te maken. Er zijn zoveel variaties en combinaties mogelijk dat de deelnemer het gevoel kan hebben niet te weten waar te beginnen. De weg komt regelmatig terug in literatuur, proza en film als metafoor voor het leven. Niet het eindpunt is het doel, maar de weg zelf. Reizen gaat niet om de aankomst, maar om het reizen op zich. Reizen als metafoor voor het leven. Een van de bekende voorbeelden is het boek Siddhartha uit 1922, dat Herman Hesse (1877-1962) schreef. Zijn boek is gebaseerd op het leven van Gautama Buddha. Daarin vertelt hij het verhaal van het leven van Siddhartha die, geboren als zoon van een Brahman, door inzichten, ervaringen, beproevingen, in rijkdom als prins en in armoede als kluizenaar in de woestijn tot de staat van verlichting komt en bekend wordt als Boeddha. Een beroemde weg is de The yellow brick road, het pad met gele stenen in de musical The Wizard of OZ die de hoofdpersoon, Dorothy uit Kansas, gaat. The yellow brick road staat voor volwassenwording. Samen met haar vrienden en na een heleboel avonturen, omzwervingen en gevaarlijke opdrachten komt ze uiteindelijk weer thuis. De roadmovie werd in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een populair genre, waarbij de hoofdrolspelers een route aflegden, terwijl ze onderweg allerlei gebeurtenissen meemaken. De meest beschreven en bezongen weg is ongetwijfeld Route 66 van Chicago naar Santa Monica bij Los Angeles, 3940 kilometer lang. Tip
Bij het uitwerken van deze opdracht kan het helpen om het levenspad in fasen te verdelen. De weg die je als kind bent gegaan, als adolescent, als jongvolwassene en als volwassene. Je kunt ook vanuit het nu terugredeneren. Hoe ziet je pad er nu uit? Hoe zag die er tien, twintig jaar geleden uit? Hoe zag het begin eruit? Je kunt ook alleen een bepaalde levensfase kiezen.
94 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_37, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
Tip
Deze opdracht leent zich goed voor een collagetechniek. Met de keuze tussen afbeeldingen van steden, weiland, bossen, bergen, meren, zee en woestijn geef je aan de deelnemer al een heleboel handvatten. Tussengelegen stukken of ontbrekende stukken kunnen dan zelf ingevuld (getekend of beschreven) worden.
95
werkfase achtergrond schetsen
36 Verleden Heden Toekomst* Doel: zichtbaar maken van mogelijkheden/verwachtingen managen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: A4-papier en pennen
Opdracht
Vouw een vel A4 in drieën. Schrijf of teken met als thema: verleden, heden, toekomst. Licht je drieluik toe.
verleden
heden
toekomst
Toelichting
De wijze waarop men naar het verleden en de toekomst kijkt wordt sterk beïnvloed door hoe iemand zich voelt in het heden. Als het goed met je gaat ben je eerder geneigd om het verleden positief te waarderen en de toekomst vol vertrouwen tegemoet te zien. Andersom kan het ook zo zijn dat hoopvolle toekomstverwachtingen een positief effect hebben op het huidige bestaan. De Weense hoogleraar neurologie Victor Frankl (1980) heeft in de Tweede Wereldoorlog in een concentratiekamp gezeten. Daar viel het hem op dat mensen die zichzelf een doel stelden voor als zij vrij zouden komen, beter overleefden dan mensen die niet iets hadden om zich aan vast te houden. Degenen die, ondanks de ellende van hun huidige situatie, betekenis en zin konden geven aan hun bestaan bleken zich beter te handhaven. Na de oorlog ontwikkelde hij vanuit deze indringende ervaring de zogenaamde logotherapie. Het Griekse woord logos betekent woord en betekenis. In deze benadering vormt betekenisgeving en de wil tot betekenisgeving de kern van zijn theorie. Vanuit het perspec-
96 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_38, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
tief dat men heeft of zich heeft gesteld, verhouden mensen zich tot hun omstandigheden. Juist dat verhouden maakt net het verschil, omdat de wijze waarop je betekenis geeft de huidige situatie kleurt. Een moeilijke situatie is beter te verdragen als je weet dat er daarna verbetering is of je een beloning wacht. Betekenis geven schept een reden tot leven. Hoop doet leven. Tip
Vraag aan de deelnemers nadat zij hun A4 hebben gemaakt, waar zij begonnen en geëindigd zijn. Was dat het verleden of het heden? Vraag hen ook wat dat zegt over hun uitgangspunt en perspectief.
97
werkfase achtergrond schetsen
37 De metamorfose* Doel: inzicht in eigen achtergrond/sociale relaties opbouwen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: compositie maken en verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: set kaartjes of gekopieerd vel en scharen
Opdracht
Je krijgt een aantal kaartjes met figuren zoals een hartje, een driehoek, een cirkel, een pijl en een vierkant. Kies voor een bepaalde periode of gebeurtenis in je leven een symbool. Aan jou is de keuze welke vormen je gebruikt. Leg de vormen in een bepaalde volgorde en vertel er je associaties bij en leg uit wat ze in jouw leven symboliseren.
Figuur 3.4
98 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_39, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
Toelichting
Ieder mens is uniek en heeft zijn eigen verhaal. Toch is het mogelijk om met behulp van universele symbolen dat verhaal te ondersteunen. Er blijft altijd een spanningsveld tussen zich willen onderscheiden en universaliteit. Mensen willen bij een groep, een gezin, een familie of vrienden horen. In gedrag en koopgedrag sluiten mensen zich aan bij de referentiegroep, de groep waartoe ze willen behoren om vervolgens, eenmaal lid van de groep, zich weer binnen de groep te onderscheiden. Mensen die geconfronteerd worden met problemen denken aanvankelijk dat zij de enige zijn die bijvoorbeeld schulden hebben of een kind dat te veel drinkt. Er wordt niet over gesproken. Aanvankelijk probeert men dat eerst zelf op te lossen. Het kan een enorme opluchting zijn om te ontdekken dat anderen ook met soortgelijke of andere problemen te maken hebben. Ieder mens is uniek, maak ook enorm opgelucht om niet uniek te zijn en zijn ervaringen te delen met anderen en te toetsen aan anderen (Yalom, 2001). Bij de reeksen die de deelnemers leggen bij deze opdracht zal zichtbaar worden hoe met dezelfde vormen hele persoonlijke en verschillende verhalen worden verteld. Tip
Naar alle waarschijnlijkheid leggen de meeste deelnemers de reeks lineair, in een lijn. Vraag na afloop van de opdracht of deelnemers de symbolen in een cirkel willen leggen en vraag vervolgens aan hen wat dit verandert aan hun verhaal. Tip
Alleen al de vormen zullen aanleiding zijn om de eigen associaties te benoemen. Let er in de bespreking op dat ieder de ruimte krijgt om zijn of haar eigen verhaal te vertellen zonder dat anderen het interrumperen of overnemen met: oh, ja dat heb ik ….
99
werkfase achtergrond schetsen
38 Spreekwoorden Doel: levensmotto verwoorden/rollen in de groep definiëren Werkvorm: individueel, groep Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
Kies een spreekwoord dat bij jou en je leefomstandigheden past of de rode draad in je leven is. Leg uit wat dit spreekwoord voor jou betekent. 1 Niet gespeeld is nooit gewonnen. 2 Het paard niet achter de wagen spannen. 3 Veel geschreeuw maar weinig wol. 4 Het water stijgt me tot aan de lippen. 5 Wie goed doet, goed ontmoet. 6 Nieuwe bezems vegen schoon. 7 Wie kaatst, kan de bal verwachten. 8 Vele wegen leiden naar Rome. 9 Stille waters hebben diepe gronden. 10 Wie een hond wil slaan, kan altijd wel een stok vinden. 11 Wie verre reizen doet, kan veel verhalen. 12 De appel valt niet ver van de boom. 13 Waar gehakt wordt, vallen spaanders. 14 De beste stuurlui staan aan wal. 15 De een zijn dood is de ander zijn brood. 16 Hoge bomen vangen veel wind. 17 In het land der blinden is eenoog koning. 18 Water naar de zee dragen. 19 Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht. 20 Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. 21 Wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in. 22 Twee honden vechten om een been, de derde loopt er hard mee heen. 23 Het is niet alles rozengeur en maneschijn. 24 Wie het breed heeft, laat het breed hangen. 25 Kalm aan dan breekt het lijntje niet. 26 Rust roest. 27 Je kunt nooit weten hoe een dubbeltje rollen kan. 28 Verandering van spijs doet eten. 29 Door schade en schande wordt men wijs. 30 Ieder voor zich en God voor ons allen.
100 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_40, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase achtergrond schetsen
Tip
Geef de deelnemer de mogelijkheid om buiten de bovenstaande lijst zelf een spreekwoord te kiezen, er een te maken of om een combinatie van meerdere spreekwoorden te maken.
101
werkfase achtergrond schetsen
39 De expositie Doel: inzicht in eigen achtergrond/betekenis en zin aan de groep geven Werkvorm: individueel, groep Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 45-60 min., afhankelijk van de groepsgrootte Benodigdheden: voorwerpen van thuis Huiswerk: voorwerpen thuis uitzoeken en meenemen
Opdracht
Neem van thuis een aantal voorwerpen en foto’s mee die iets vertellen over jouw leven. Van deze voorwerpen maak je een kleine tentoonstelling. Toelichting
Dit is een uitgebreide opdracht omdat deelnemers wordt gevraagd van tevoren thuis voorwerpen uit te zoeken en mee te nemen. Wat neem je dan mee? Foto’s, knuffelbeesten, een schilderijtje, een ring, een boek, een portret? Tijdens het uitzoeken ben je al bezig met het onderwerp. En dan gaat het daarbij niet alleen om wat je meeneemt, maar ook hoe je het uitzoekt en de tijd en moeite die je daaraan besteed. Daarnaast is het bij deze opdracht belangrijk dat er materiaal is voor de presentatie. Een tafel waar de tentoonstelling wordt gemaakt, vellen papier als ondergrond, een prikbord om er bij te betrekken, lappen als decoratie of ondergrond en doosjes die (onder de doeken) als sokkels kunnen fungeren. Als de presentatie niet zorgvuldig voorbereid wordt, lijkt de uitstalling algauw op een straat tijdens Koninginnedag. Dat moet voorkomen worden omdat het de intentie van de opdracht tenietdoet. Laat iedere deelnemer zijn eigen tentoonstellingsruimte inrichten op zo’n manier dat er al onderscheid ontstaat in kleur, materiaalgebruik (papier of stof) zodat zonder objecten al een sfeerverschil te zien is. Enkele objecten maken meer indruk dan een grote hoeveelheid. Vraag aan de deelnemers niet meer dat vijf objecten mee te nemen. Tip
Wanneer ieder zijn of haar expositie gemaakt heeft kan aansluitend aan deelnemers gevraagd worden of zij kaartjes willen maken bij ieder object. Laat de deelnemer de keuze wat hij of zij erop schrijft. Wordt het een jaartal, een naam, een titel, een kleine uitleg of iets heel anders?
102 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_41, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase dagelijks leven bezien
40 Buiten kaders denken* Doel: inzicht in eigen bezigheden/verwachtingen managen Werkvorm: tweetallen, groep Vorm: verbaal Tijdsduur: 2-3 min.
Opdracht
Vertel aan de ander iets wat je op korte termijn nog moet doen en wat je steeds voor je uitschuift. Een klusje dat is blijven liggen. Vertel daarna hetzelfde nogmaals maar eindig je verhaal met een knipoog. Toelichting
Deze opdracht is gebaseerd op het vermogen om buiten kaders te denken. Door vanuit een ander gezichtspunt te kijken kan een probleem veranderen en je in staat stellen om er anders mee om te gaan. Een aardige oefening in het denken buiten kaders is de volgende: verbind de negen punten door met vier aaneengesloten rechte lijnen alle punten te raken (zie fig. 3.5). De oplossing staat in figuur 3.6.
Figuur 3.5 Denken buiten kaders.
103 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_42, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase dagelijks leven bezien
Figuur 3.6 Oplossing van figuur 3.5.
Tip
Als je het raadsel aan deelnemers geeft, zeg dan niet dat het thema buiten kaders denken is, want dan geef je op oplossing weg.
104
werkfase dagelijks leven bezien
41 Fotomomenten Doel: stilstaan bij wat je raakt/sociale relaties opbouwen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
Stel dat je van drie markante momenten van vandaag foto’s zou hebben gemaakt. Welke momenten zijn dat? Sta jij ook op die foto en zo ja, hoe sta jij dan op die foto? Vertel wat je zo markant vindt aan deze momenten. Toelichting
Foto’s zijn overal. Op de mobiele telefoon, in het fotoboek, in het vakantieboek en in de computer. Allemaal beelden van momenten die je wilt vastleggen. Maar wat zijn tussen al die foto’s nu de momenten die je koestert, de markante momenten of de momenten die een ommekeer brachten? Foto’s laten niet de realiteit zien maar zijn altijd een uitsnede van die realiteit. De fotograaf bepaalt immers wat hij of zij wel of niet laat zien, en in welke verhoudingen. De allereerste foto werd in 1816 gemaakt door Joseph Niépce. Hij maakte een foto vanuit een raam door een plaat met een lichtgevoelig materiaal in een camera obscura bloot te stellen aan licht. Het beeld dat werd gevormd was een negatief beeld dat niet was gefixeerd en onder invloed van het daglicht weer verdween. Maar hij ging door met zijn experimenten en maakte een foto op een plaat die was bedekt met bitumen (asfalt). Hij had hiervoor een belichtingstijd van acht uur nodig bij helder zonlicht. Deze bitumenbeelden konden ook worden gefixeerd en in positieve beelden worden omgezet. En zo ontstond er in 1826 een foto die houdbaar was. Zijn werk werd voortgezet door Louis Jacques Mandé Daguerre, die bij zijn proeven gebruikmaakte van zilverjodide. In 1837 ontdekte Daguerre bij toeval de mogelijkheid om het beeld op de plaat zelf te ontwikkelen. Hij had een gejodeerde verzilverde koperplaat kort belicht en hierna blootgesteld aan kwikdamp. Hierop bleek zich een beeld te hebben gevormd. Hij noemde dit proces Daguerreotype. Daarmee is hij bekend geworden. Daguerre werd door deze ontdekking vaker beschouwd als de uitvinder van de fotografie dan Niépce. Maar hij was niet de enige die zich met fotografie bezighield. Rond 1834 experimenteerde William Henry Fox Talbot met een methode om papier lichtgevoelig te maken door het te dompelen in een zwakke zoutoplossing en daarna in een zilvernitraatoplossing. Het lukte hem de beelden te fixeren door ze te dompelen in een sterke zoutoplossing. Ook ontdekte hij het negatief-positiefprocedé. Zo kon het gebeuren dat de uitvinding van de fotografie in januari 1839 bijna gelijktijdig in Parijs en in Londen werd aangekondigd.
105 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_43, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase dagelijks leven bezien
Tip
In dit boek vind je een aantal opdrachten rond foto’s maken. Dat kan variëren van composities van oude foto’s (opdracht 29), collages (opdracht 52) tot het samenstellen van een familiefoto (opdracht 26). Al deze opdrachten kunnen gebruikt worden in een reeks over foto’s die een aantal groepsbijeenkomsten kan beslaan.
106
werkfase dagelijks leven bezien
42 Timemanagement Doel: inzicht in eigen bezigheden/taakgericht werken Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-10 min.
Opdracht
Beschrijf hoe jouw dag eruitziet. Toelichting
Wanneer je ’s morgens om tien uur in de supermarkt komt zie je daar ouderen en moeders met jonge kinderen. Net de schoolgaande kinderen weggebracht, nog even staan praten met de andere moeders en dan gauw een boodschap doen. Kom je om zes uur in de avond, dan zie je de jongvolwassenen. Net uit het werk of het café van de vrijdagmiddagborrel, op weg naar huis nog even een boodschap doen. Kom je op een warme zomerse zondag dan is iedereen er te vinden na zeven uur in de avond, terug van een dagje uit. In het tijdspatroon van reizen, eten, slapen, werken en boodschappen doen van de Nederlanders is in de afgelopen jaren weinig tot niets veranderd (www.scp.nl: De tijd als spiegel). Weekenddagen verschillen van weekdagen en in de loop van de dag zijn er vaste tijden voor vaste activiteiten. Het slaappatroon is nagenoeg onveranderd. Nog altijd zijn het middaguur en zes uur ’s avonds duidelijke piektijden in het eten. Klokslag zes uur ’s avonds zitten geleidelijk iets minder Nederlanders te eten, omdat meer mensen later op de avond eten. Nederlanders hebben het sinds 1985 steeds drukker gekregen. Dit geldt vooral voor mensen van 20 tot 65 jaar, die veel verplichtingen hebben in de sfeer van betaald werk en zorg voor het gezin. Voor deze groep steeg het wekelijks aantal uren verplichtingen (werk, zorg, opleiding) van gemiddeld 43,6 uur in 1985 via 47,4 in 2000 tot gemiddeld 48,6 uur in 2005. De toename werd vooral veroorzaakt door de groei van het aantal uren betaald werk, van gemiddeld 19 uur in 1985 via 25 uur in 2000 tot gemiddeld 26 uur in 2005. Ouders zijn er opnieuw in geslaagd om meer tijd voor de verzorging van hun kinderen vrij te maken. Tussen 2000 en 2005 steeg de tijd voor kinderverzorging onder ouders van thuiswonende kinderen ruim een uur tot 8,7 uur per week. Steeds meer mensen moeten betaald werk zien te combineren met zorgtaken thuis. Inmiddels combineert bijna 4 op de 10 Nederlanders van 20 tot 65 jaar betaald werk (12 uur of meer per week) met zorgtaken (12 uur of meer per week). Onder vrouwen bedraagt dat aandeel bijna 45%, onder mannen ruim 30%. We lijken het steeds drukker te krijgen, maar opvallend hierbij is dat er geen stijging is van de mate waarin mensen zich gejaagd voelen.
107 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_44, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase dagelijks leven bezien
Tip
Na deze opdracht is het aardig om te inventariseren wie een werkdag en wie een vrije dag heeft gekozen. Vanwaar die keuze en wat is dan het verschil? Wat betekent het één voor je en wat het ander? Tip
Deze opdracht is een prima start voor een bijeenkomst over timemanagement. Toegespitst op werk luidt de vraag : hoe ziet een werkdag er voor jou uit? Opdracht 43 kan een vervolg of een onderdeel van deze opdracht vormen.
108
werkfase dagelijks leven bezien
43 Tijdsbesteding* Doel: inzicht in eigen tijdinvestering/taakgericht werken Werkvorm: individueel, tweetallen, groep Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: gekopieerd vel uit set kaarten en pennen
Opdracht
Teken een cirkel en maak daarin een verdeling van wat je op een dag doet. Je verdeelt de cirkel in taartpunten. Datgene waar je het meest mee bezig bent krijgt de grootste punt. De verdeling maak je naar het percentage tijd die je aan een activiteit besteedt. Bijvoorbeeld: werk, hobby, sport, lezen, televisie kijken en sociale activiteiten. Leg daarna de cirkel uit.
Figuur 3.7 Verdeling activiteiten.
Toelichting
Ieder deelt zijn tijd anders in. Dagelijks worden veel uren besteed aan betaalde arbeid, zorgtaken, naar school gaan, slapen, eten en taken in het huishouden. De uren die overblijven kan men vrij invullen. Mediagebruik is al jaren met 19 uur per week de belangrijkste vrijetijdsbesteding (www.scp.nl: De tijd als spiegel). Daarbinnen is echter veel veranderd. Televisie kijken heeft met ruim 12 uur per week altijd het grootste aandeel binnen de mediatijd, maar heeft sinds 2000 terrein verloren. In 2005 bedroeg
109 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_45, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase dagelijks leven bezien
de kijktijd 10,8 uur per week, 1,5 uur minder dan in 2000. Nederlanders zitten in hun vrije tijd wekelijks bijna 4 uur achter de computer, dat is 2 uur meer dan in 2000. Die 2 uur extra computertijd is 2 uur extra internettijd. Tieners besteden wekelijks 8,5 uur vrije tijd (waarvan 6 uur voor internet) achter de computer, dat is net zo lang als voor de tv. Nederlanders hebben in de loop van de jaren steeds minder van hun (vrije) tijd ingeruimd voor het onderhouden van sociale contacten. In 1975 besteedde men hier een kleine 13 uur per week aan. In 2000 was dat nog 10 uur, in 2005 was dat 9 uur per week. Die teruggang ging ten koste van visites: mensen komen minder bij elkaar over de vloer. Internet, sms, msn en e-mail nemen in contacten een steeds belangrijkere plaats in. In 2000 waren Nederlanders gemiddeld 8,4 uur per week onderweg; in 2005 was dit 9,1 uur per week. Tweevijfde van de reistijd hield verband met de vrije tijd en het is vooral deze vorm van mobiliteit die sinds 2000 is toegenomen met 0,5 uur per week. Lezen, luieren en meer recreatieve activiteiten, zoals spelletjes, knutselen en musiceren, deden zij elk een 3,5 uur per week. Met wandelen en sporten, het bezoeken van culturele instellingen, horecagelegenheden, kerk en moskee wordt de overige vrije tijd ingevuld (www.cbs.nl). Laagopgeleiden hebben meer vrije tijd dan hoogopgeleiden (www.cbs.nl). Hoogopgeleiden besteden meer tijd aan arbeid en hebben een drukker programma. Vooral ouders van jonge kinderen zitten nogal krap in hun vrije tijd. Ook vrouwen die extra belast worden met huishoudelijke taken of zorgtaken hebben beduidend minder vrije tijd dan mannen. Ruim eenderde van de 15-plussers is buitengewoon tot zeer tevreden en bijna de helft is tevreden met de wijze waarop de vrije tijd wordt ingevuld. Het oordeel over de kwaliteit van de vrije tijd is al jaren uiterst positief. Slechts 4% is niet zo tevreden. Jongeren en hoger opgeleiden geven hogere cijfers aan hun vrijetijdsbesteding dan ouderen en lager opgeleiden. Wie weinig vrije tijd heeft, is dus niet per definitie minder tevreden met het eigen leven. Tip
Als vervolg op deze opdracht kun je deelnemers vragen om hun cirkel op te hangen. Het geeft snel een beeld van hun bezigheden, men zal onderling verschil of herkenning vinden en een mogelijke aanleiding om met elkaar in gesprek te gaan. Want op het moment dat je ziet dat een ander groepslid ook veel leest, net als jij, zal je algauw tot een gesprekje over boeken geneigd zijn.
110
werkfase dagelijks leven bezien
44 Druk, druk, druk Doel: inzicht in eigen activiteiten/taakgericht werken Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: schrijven en verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: papier en pennen
Opdracht
Maak een lijst met tien klusjes die je nog moet doen. Streep er vervolgens vijf door. Leg dit uit aan de ander. Toelichting
Veel mensen hebben het druk of ervaren hun leven als druk. Een lijstje laat zien dat mensen vaak een reeks van klusjes in hun hoofd hebben die nog gedaan moeten worden. Een deel van die klusjes blijkt niet altijd zo belangrijk te zijn, kunnen anders opgelost worden of lossen zichzelf op als je er even mee wacht. Veel mensen zijn altijd druk en vaak met meerdere dingen tegelijk bezig. Tieners zijn in staat om te luisteren naar de televisie terwijl ze msn’en en sms’en (Pardoen & Pijpers, 2006). Altijd online, asynchroon in de nacht met e-mail en sms en synchroon tijdens de dag met telefoon, msn en afspraken. Altijd in verbinding met anderen. Linda Stone (2006), werkzaam bij Microsoft Research, bedacht er een term voor: continuous partial attention. Het duidt op het fenomeen dat we meerdere dingen tegelijk doen en continu in verbinding staan met anderen middels telefoon, sms en e-mail. Joggen achter de kinderwagen, mailen op de laptop tijdens een vergadering, sms’en onder de les en telefoneren met een zakenrelatie terwijl je met de andere zakenrelatie aan het lunchen bent. Het lijkt wel alsof we bang zijn om het contact te verliezen en niet in verbinding te staan met anderen. Linda Stone plaatst dit in het kader van de recente geschiedenis. In de jaren zestig en zeventig stonden zelfontplooiing en individuele ontwikkeling centraal. Cursussen, trainingen, praatgroepen, zelfhulpgroepen en therapieën waren niet van de lucht en iedereen deed er wel één of meerdere. Het was een tijd van scheppen van kansen en mogelijkheden. Pc en communicatiemiddelen maakten de verhoging van de productie mogelijk. Zelfexpressie en creativiteit werd zichtbaar in computerbedrijfjes die als paddenstoelen de grond uit schoten. Dit tijdperk van individualisme in de jaren tachtig sloeg daarna in de jaren rond de eeuwwisseling om in een tijd van verbondenheid, ergens toe behoren en in contact staan met elkaar. Tip
Gebruik bovenstaande toelichting alvorens de opdracht te geven, om zo het gesprek te brengen op hoe druk deelnemers zijn en hoe zij dit ervaren.
111 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_46, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase dagelijks leven bezien
Tip
Door deze oefening kunnen deelnemers praten over wat belangrijk is voor hen, hoe ze druk ervaren en hoe ze ermee omgaan. Bij deelnemers die vinden dat ze niet de helft kunnen wegstrepen, kan een interessant gesprek ontstaan over draaglast en draagkracht (zie ook opdracht 23).
112
werkfase dagelijks leven bezien
45 Dagelijkse omgeving Doel: inzicht in verhouding tot de directe omgeving/rollen in de groep definiëren Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: compositie maken en verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: doos met voorwerpen of set kaarten
Opdracht
Kies een symbool voor jezelf met de voorwerpen uit de doos of kaarten uit het tarotspel (zie p. 11). Kies daarna vijf voorwerpen of kaarten uit voor de mensen waar je dagelijks mee te maken hebt. Leg deze voorwerpen zodanig ten opzichte van elkaar neer, dat daarin tot uitdrukking komt wie gevoelsmatig het dichtst bij jou staat en wie verder van je afstaat. Toelichting
In de manier waarop iemand zich verhoudt tot de mensen in de directe omgeving zit een patroon. Je kunt je in diverse groepen min of meer hetzelfde gedragen. Dat komt niet omdat al die groepen hetzelfde zijn, maar omdat ieder persoon in een groep door zijn of haar gedrag bepaalde reacties oproept. Zoals je gewend bent om te doen en bij je persoon past, zo gedraag je je over het algemeen ook. Als je je opstelt als degene die het altijd beter weet, roep je in verschillende groepen bijvoorbeeld altijd irritatie of acceptatie op. Als je je in een groep afhankelijk opstelt, zullen er altijd mensen zijn die zich daardoor aangesproken voelen en te hulp schieten, dit zijn degenen die de rol van helper innemen. Men vult elkaar aan en komt tot een soort rolverdeling. Watzlawick spreekt dan van complementaire relaties. In een complementaire relatie vullen personen elkaar in hun gedrag aan. Een van de eerste dingen die gedefinieerd moet worden in een relatie zijn de onderlinge verhoudingen. Naast complementaire zijn er symmetrische relaties. In een symmetrische relatie vertonen de twee partijen hetzelfde gedrag en stemmen hun gedrag op elkaar af. Als de ene persoon vertelt over een vakantie die hij gehad heeft, antwoordt de tweede persoon met het vertellen over de vakantie die hij of zij net heeft gehad. Wat hier benadrukt wordt is de symmetrie, het benadrukken hoezeer ze op elkaar lijken. Men vult elkaar niet aan, maar heeft dezelfde rol. Veelal is het lastiger om dezelfde rol te hebben en roept het conflicten op. Want wie is nu de baas en wie is de volger? In gelijke relaties kan het zijn dat men elkaar afwisselend aan het overtreffen is om te bewijzen dat de eigen rol superieur is. Een soort baas boven baas. Deze relaties hebben de neiging om competitief te zijn. Zolang personen elkaar aanvullen en ieder daarmee tevreden is, is er niets aan de hand. De problemen beginnen pas als een van de partijen het niet meer eens is met de rolverdeling en ander gedrag gaat vertonen of de rolverdeling aan de kaak stelt en
113 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_47, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase dagelijks leven bezien
gaat praten over hoe men met elkaar omgaat. Dit noemt laatste Watzlawick metacommunicatie. Kort gezegd is dat de vraag: ‘Waar zijn we nu eigenlijk mee bezig’ (zie opdracht 6). Tip
Om verder in te gaan op hoe iedere deelnemer zich over het algemeen gedraagt in groepen kun je de uitkomst van deze oefening leggen naast het functioneren in deze groep. Komt de rol uit de oefening overeen met de rol die men in deze groep ook heeft? Wat betekent dat? Hoe kijkt de betreffende persoon tegen deze rol aan?
114
werkfase afscheid nemen
46 Vragen en antwoorden* Doel: verwerking en afscheid/introduceren van een nieuwe fase Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: gekopieerd vel papier
Opdracht
Lees de situatie en zet daar je associatie bij. Denk er niet te lang over na, ga uit van je eerste impuls.
Situatie
Associatie
In een bos staat een leeg huis. De achterdeur blijkt open te staan. Je gaat naar binnen en ziet iets liggen. Het is…
Stel je voor dat je een vogel bent en kunt vliegen. Je vertrekt en vliegt in de lucht. Wat zie je als je vliegt?
Je loopt in een bos. Na een tijdje zie je een kruising. Daar zit op een bankje een oude man of vrouw. Je gaat er naast zitten en dan zegt die persoon iets tegen jou. Wat is het?
Stel je voor dat je een huis erft. Je gaat ernaar toe. Hoe ziet het huis eruit?
Stel je loopt op een weg in de bergen. Voor je zie je een kruising. Welke weg neem je?
Je stapt in een trein. Je gaat zitten in de coupé en als je opkijkt blijk je tegenover jezelf te zitten. Je krijgt iets van de ander. Wat is het?
115 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_48, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase afscheid nemen
Toelichting
Deze opdracht doet een beroep op het vermogen om zelf meer vragen te kunnen beantwoorden dan je zou vermoeden. De onderwerpen zijn zo gekozen dat ze zich lenen om een symbool of metafoor te worden voor een gebeurtenis of levensfase. In onze cultuur is er een aantal onderwerpen die algemeen bekende symbolen en metaforen zijn. Een kruising bijvoorbeeld staat voor een keuze, de ontmoeting met een ouder iemand voor de eigen innerlijke wijsheid of de wijsheid van een ouder persoon. Een huis staat voor de eigen identiteit en thuis voor geborgenheid en een basaal gevoel van veilig zijn. Huizen zijn er in alle maten en soorten, verschillend in karakter en stijl. Een huis kan open, gesloten, licht, ruim, modern, klassiek, oud en vervallen of stevig zijn. Dit zijn dan weer metaforen voor omstandigheden of een beleving. In het huis zelf is een onderverdeling. Afdalen in de kelder staat voor het onbewuste, terwijl de woonverdieping staat voor het hier en nu. Op zolder ligt weer van alles dat te maken heeft met het verleden, oude spullen van vroeger, niet-gebruikte voorwerpen en vergeten herinneringen. Eenzelfde onderscheid vind je terug bij een weg. Een weg gaan staat voor het leven, de levensweg. Naar boven lopen is toekomstgericht, op weg naar iets nieuws, terwijl afdalen staat voor het onderbewuste en teruggaan voor het verleden. Het verleden ligt achter je en de toekomst voor je. ‘Je hebt nog een heel leven vóór je.’ ‘We hebben de verhuizing achter de rug.’ In alle culturen wordt de tijd ruimtelijk voorgesteld en in alle talen wordt tijd uitgedrukt in woorden voor ruimte. Daar is één uitzondering op. Aymara-indianen in de Andes hebben een ander beeld van tijd dan andere volken. Zij stellen zich de toekomst voor achter hun rug en het verleden vóór zich (Nunez & Sweetser, 2006). In het Aymara is nayra (oog, voorhoofd of zicht) ook het woord voor verleden en qhipa (rug, achterkant) het woord voor toekomst. Tip
Vraag aan de deelnemers na het invullen waar de antwoorden voor kunnen staan.
116
werkfase afscheid nemen
47 Rituelen Doel: verwerking en afscheid/autonomie in de groep bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
Bedenk een ritueel om afscheid te nemen van een geliefd persoon of een geliefd object of situatie en beschrijf aan de ander hoe jouw ritueel eruitziet. Toelichting
Bij het werken met rituelen is het bedenken van het ritueel een belangrijk onderdeel van de handeling. De deelnemer kiest het onderwerp waarover hij of zij een ritueel wil maken. Vervolgens kiest de deelnemer een startpunt. In een ritueel zit altijd een handeling. Er wordt iets gedaan met een voorwerp, bijvoorbeeld door herhaling van handelingen of door toe te werken naar een climax. Een ritueel helpt om te rouwen en om afscheid te nemen. Juist die handelingen helpen om te verwerken en het verdriet over dat afscheid een plek te geven. Elisabeth Kübler-Ross is een Amerikaanse psychiater die zich specialiseerde in stervensbegeleiding en rouwverwerking. Zij voerde gesprekken met terminale patiënten over hun verblijf in het ziekenhuis en de naderende dood. Zij deed dit aan de hand van een aantal vragen: Hoe lang bent u in het ziekenhuis? Hoe vindt u het hier? Waarom bent u hier gekomen? Wat denkt u van de toekomst? Hoe kunnen wij u het beste helpen? In deze gesprekken bleek dat patiënten een grote behoefte hadden om te praten, ook met echtgenoten en familieleden erbij. Een aantal van de honderden gesprekken die zij en haar medewerkers voerden, heeft Kübler-Ross (1974) beschreven in haar boek Lessen voor levenden, gesprekken met stervenden. Uit alle gesprekken en ervaringen ontwikkelde Kübler-Ross een theorie over stadia die terminale patiënten doormaken. Zij onderscheidde de volgende fasen in hun verwerking van de naderende dood. 1 Ontkenning. De patiënt ontkent de diagnose, denkt dat de dossiers verwisseld zijn, er een verkeerde diagnose is gesteld en zegt dat het niet waar is. In deze fase vragen patiënten een second opinion. 2 Ongeloof. De patiënt vraagt zich af waarom ik? Waarom niet iemand van negentig jaar die al een heel leven achter zich heeft? En realiseert zich dat hij of zij nog zoveel wil doen. 3 Marchanderen. De patiënt denkt als ik nu bid tot God dan… of Als ik nu naar Lourdes ga dan… of Als ik nu die zaken nog afhandel, dan…
117 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_49, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase afscheid nemen
4 Depressie en verdriet. Verdriet over wat men kwijtraakt. De patiënt verliest zijn interesse in de buitenwereld en de zaken en gebeurtenissen die zich daar afspelen. De patiënt ziet minder mensen omdat hij ook de interesse verliest om andere mensen te ontmoeten. 5 Aanvaarding. De patiënt aanvaardt de naderende dood. Er is ruimte voor afscheid nemen van geliefden en losgelaten te worden door dierbaren. Deze stadia in rouwverwerking komen niet altijd achter elkaar, maar geven in grote lijnen weer welke verwerking nodig is om tot aanvaarding te komen. Ook bij ander verlies, bijvoorbeeld bij scheiding, verlies van een baan, inkomen of een dierbaar persoon, doorlopen mensen deze stadia van rouwverwerking. Tip
Geef bij de uitleg van de opdracht een aantal voorbeelden van mogelijke rituelen. Denk daarbij aan iets schrijven, inpakken, begraven of een glas wijn of champagne drinken met vrienden (zie ook opdracht 48 en het kader in opdracht 66). Tip
Nadat ieder zijn of haar ritueel verteld heeft, vraag je aan de gesprekspartners of zij van elkaar kunnen inschatten in welke fase de ander zich bevindt. Vraag aan hen om dit aan de ander te vertellen. Zo kan een gesprek ontstaan over het proces van verwerking.
118
werkfase afscheid nemen
48 Afscheidsbrief Doel: afscheid nemen/introduceren van een nieuwe fase Werkvorm: individueel Vorm: schriftelijk en verbaal Tijdsduur: 10 min. Benodigdheden: papier en pennen
Opdracht
Kies het onderwerp of de persoon waar je afscheid van wilt nemen. Schrijf een afscheidsbrief. Toelichting
Een brief is een veilige manier om te zeggen wat je wilt en denkt, zonder dat een ander dat hoeft te weten. Brieven schrijven is een vorm die toegepast wordt in therapieën en waarvan zelfs wetenschappelijk is vastgesteld dat het een van de weinige therapeutische interventies is die helpt (NRC, 17 oktober 2006). Het beschrijven van iets dat je dwarszit kan helpen bij de verwerking. Een hele bijzondere manier van verwerken heeft zich afgespeeld in Zuid-Afrika. Na de opheffing van de Apartheid werd in april 1994 de Commissie voor Waarheid en Verzoening opgericht. In hoorzittingen konden zowel blanken als gekeurde mensen, onderdrukkers en slachtoffers over hun ervaringen en daden vertellen. Van beide kanten, zowel bij de machthebbers als bij de onderdrukten kwamen tijdens de Apartheid gruweldaden voor. Geen van de partijen zou veroordeeld kunnen worden op grond van hun bekentenissen. Door deze bekentenissen kon er collectief vergiffenis worden geschonken. Onder leiding van Desmond Tutu hoorde de commissie de verhalen van ruim 21.000 slachtoffers. De waarheidscommissie beloofde amnestie aan de verantwoordelijken, mits ze alle feiten opbiechtten en hun moorden een aantoonbare politieke achtergrond hadden. De commissie behandelde meer dan 7000 amnestieaanvragen, waarvan er 1500 zijn toegekend. De commissie had niet de macht om degenen die medewerking weigerden te vervolgen. Er bestaat nog steeds een lijst met zeker 300 namen, waaronder die van de inmiddels overleden president P.W. Botha, zijn ministers en generaals, die volgens de commissieleden vervolgd moeten worden. Zij hebben tot nog toe alle medewerking met de commissie geweigerd. Tip
Afhankelijk van het doel van de brief in de bijeenkomst kan aan de deelnemers de keuze worden gelaten om te beslissen wat er met de brief gedaan wordt. Wat gaan zij doen als de brief klaar is? Laat je hem lezen aan anderen? Stuur je de brief op aan jezelf of aan een ander? Pak je de brief in, bewaar je hem of vernietig je de brief?
119 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_50, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase afscheid nemen
49 Afscheid nemen Doel: afscheid nemen en een nieuwe start maken/introduceren van een nieuwe fase Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: set tarotkaarten
Opdracht
Kies uit de tarotkaarten vijf kaarten. Je gaat nu een verhaal vertellen over het proces waarin je overging van de ene naar de andere situatie. Je vertelt dit verhaal aan de hand van de kaarten. 1 Het beeld van wat er was. 2 Deze trek je blind en je legt de kaart blind op tafel. 3 Wat neem je mee uit het verleden? 4 Ook deze trek je blind en je legt de kaart omgekeerd op tafel. 5 Hoe zou je willen dat het wordt? Toelichting
De deelnemer begint zijn verhaal bij de eerste kaart en gaat zo alle kaarten af. Ook de blinde kaarten worden in het verhaal meegenomen. Er zijn vele manieren om afscheid te nemen. Je kunt met de noorderzon vertrekken, met een touw met rammelende blikjes achter je auto wegrijden, nagewuifd door de bruiloftsgasten, zwaaiend uit de trein terwijl de ander op het perron zich de benen uit het lijf rent of steeds weer terugkomen zoals de inmiddels spreekwoordelijk geworden Heintje Davids. In ieder geval wordt er heel wat gewuifd en gezwaaid als het om afscheid gaat. En een traan weggepinkt. Afscheid gaat vaak gepaard met eten. Er wordt getrakteerd op taart of een borrel geschonken en gegeten. Het galgenmaal is daarbij wel het meest ultieme voorbeeld van eten bij afscheid. Cadeautjes horen ook bij afscheid. Je geeft de ander iets mee, een aandenken op zijn reis door het leven. De Egyptenaren gingen daar ver in en vulden hele graftombes met eten, drinken, huisraad en bedienden. ‘Partir c‘est mourir un peu’ zeggen de Fransen en we doen er alles aan om dat afscheid een beetje minder pijnlijk te maken. Tip
Deze opdracht kan op veel verschillende manieren geïnterpreteerd worden. De beschreven overgang kan een levensfase zijn, een nieuwe partner, maar ook een nieuw huis of ander werk. Het kan materieel of immaterieel zijn, iets kleins zijn of iets groots. Bedenk van tevoren als trainer welke kant het op kan of mag gaan. Een verhaal over nieuwe sloffen is een ander verhaal dan dat over het verlies van een partner.
120 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_51, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase afscheid nemen
Beide hebben een bepaalde waarde en zijn een verhaal waard, maar de combinatie kan soms wat ongelukkig uitpakken.
121
werkfase afscheid nemen
50 Vogelperspectief Doel: afstand nemen/verwachtingen managen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
Stel je voor dat je als een vogel kunt vliegen. Hoog in de lucht kijk je neer op jezelf en je situatie. Wat zie je? Het decor kan veranderen. Beschrijf wat je vanuit je vogelvlucht beneden je ziet. Toelichting
Wanneer je afstand schept kun je andere dingen zien. Als je boven jezelf kijkt en ziet hoe je als een dolle van de ene afspraak naar de andere holt, dan zie je pas hoe belachelijk dat is. Afstand schept relativering en dat is waar het in deze oefening om gaat. Het kan een nabije situatie in een ander daglicht stellen en aan de deelnemer de mogelijkheid bieden om nieuwe invalshoeken te zien of andere oplossingen te vinden. Vliegen lijkt door de hele geschiedenis mensen aan te spreken. Van Migelangelo die prototypen ontwierp voor vliegtuigen tot de eerste solovlucht van Charles Lindbergh, die op 14 april 1927 met de ‘Spirit of St. Louis’ uit New York vertrok en de volgende dag in Parijs aankwam. Ieder weet dat Icarus te dicht naar de zon vloog zodat zijn vleugels te warm werden, maar hoe was het nou zo gekomen? Hier volgt het hele verhaal. Daedalus (Kramer, 2001), een vakkundig ambachtsman uit Athene, werd na vele verwikkelingen verbannen naar Kreta. Daar trouwde hij en kreeg een zoon die hij Icarus noemde. Maar dat was niet het enige. Hij werkte voor koning Minos van Kreta en kreeg van de koningin een bijzonder verzoek. Zij was namelijk verliefd geworden op een stier en Daedalus maakte voor haar een houten koe waar de koningin precies in paste. Zo kon zij de liefde bedrijven met de stier. En dat bleef niet zonder gevolgen want de koningin baarde een kind met een stierenkop: de Minotaurus. De koning was woedend en gaf Daedalus opdracht om een labyrint te bouwen voor de Minotaurus. Maar toen het labyrint af was liet hij niet alleen de Minotaurus opsluiten, maar ook Daedalus en zijn zoon Icarus. Want tenslotte was het Daedalus die de koningin geholpen had. Uiteindelijk bevrijdde de koningin Deadalus en zijn zoon, waarna vader en zoon zich schuilhielden in een hutje aan het strand. Maar dat beviel op den duur niet zo. Daedalus had heimwee naar Athene en bedacht iets om te vluchten. Hij maakte twee paar vleugels van was en gevonden veren en daarmee vlogen zij weg van Kreta over de zee op weg naar Athene. Icarus had de instructie gekregen om niet te laag te vliegen, want dan zouden zijn vleugels nat en zwaar worden, maar ook niet te hoog
122 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_52, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase afscheid nemen
want dan zou de was smelten door de warmte van de zon. Maar Icarus vergat de aanwijzingen van zijn vader en vloog in zijn enthousiasme hoger en hoger, totdat de was smolt en hij neerstortte in zee en verdronk. Zijn vader begroef hem op een eiland dat de naam Ikaria kreeg en vestigde zich uiteindelijk op Sicilië.
Een van de deelneemsters van de groep vertelde naar aanleiding van deze opdracht het volgende: ‘Ik vlieg als een meeuw op de wind traag over de stad. Beneden zie ik mijzelf hollen en draven op mijn werk, tussendoor een boodschap doen, dan snel de kinderen van school halen, even langs de stomerij en weer door naar de tennisbaan of een afspraak. En dat gaat zo de hele dag door. Van bovenaf ziet het er belachelijk uit. Het rare is dat als ik zelf zo bezig ben, ik het gevoel heb dat ik het prima regel en alles prima onder controle heb. Maar van boven ziet het er erg overspannen uit. Dat stemt tot nadenken.’
123
werkfase afscheid nemen
51 Dromen Doel: zicht krijgen op drijvende kracht/overeenkomsten en verschillen zichtbaar maken Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Waar droom je van? Toelichting
Een droom is wat iemand denkt te zien en te horen terwijl hij slaapt. Wat een droom is en waar het precies voor dient is niet bekend, al zijn er wel vermoedens. Zo is gebleken dat men vaak droomt over dingen die men overdag heeft meegemaakt. Dromen helpen om de gebeurtenissen te verwerken. In het verleden zag men dromen als boodschappen van de goden en kende men er een voorspellende functie aan toe. Om de verschillende droomsymbolen te analyseren, waren er droomduiders en droomboeken. Dromen komen vooral voor tijdens de remslaap, een fase in de slaap waarbij snelle oogbewegingen worden gemaakt (rapid eye movement). Karakteristiek aan de remslaap zijn de horizontale en verticale oogbewegingen en volledig ontspannen spieren. Mensen dromen (bijna) alleen maar in deze fase, zoals uit onderzoek van Eugene Aserinsky en Nathaniel Kleitman uit 1953 blijkt. Er is tijdens de remslaap grote hersenactiviteit, te vergelijken met wanneer men wakker is. Vanwege het samengaan van een verhoogde hersenactiviteit en een maximale spierontspanning, spreekt men soms ook van ‘paradoxale slaap’. Mensen hebben gemiddeld vier of vijf remslaapperioden per nacht, van elk ongeveer twintig minuten. Meestal zijn de remslaapperioden kort in het begin en langer naarmate de nacht vordert. Om die reden herinnert men zich meestal eerder dromen die men ’s ochtends gehad heeft. Wetenschappers gaan ervan uit dat de remslaap (al dan niet in combinatie met het dromen) noodzakelijk is om de ervaringen van de dag te verwerken. Tip
Zoals de opdracht boven staat beschreven kan die alle kanten opgaan. Het kan een droom zijn om de staatsloterij te winnen, maar een deelnemer kan ook een echte droom vertellen en verklaren wat die voor hem of haar betekent. Twee heel verschillende verhalen, waarbij de eerste gericht is op de toekomst en de tweede op het verleden. Beoordeel als trainer of je deze opdracht richting geeft of niet.
124 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_53, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase afscheid nemen
Tip
Een variatie op deze opdracht is om te vertellen wat voor jou een nachtmerrie is of wat je vreest. Ook hierbij kan de uitwerking weer verschillende kanten op gaan. De vraag naar wat deelnemers vrezen gaat in op waar mensen bang voor zijn. Het kan erg opluchtend zijn om te kunnen vertellen waar je bang voor bent. Het neemt al een stuk angst weg als het is uitgesproken. Tip
De combinatie van droom en nachtmerrie is aardig en gaat over angsten en mogelijkheden. Er zijn meer van dergelijke opdrachten die gaan over mooi en lelijk (zie opdracht 62) en over tegenstellingen (zie opdracht 63 en 64).
125
werkfase afscheid nemen
52 Fotocollage Doel: afscheid nemen/rollen in de groep definiëren Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: schriftelijk en verbaal Tijdsduur: maken 15 min., nabespreken 10 min. Benodigdheden: gekopieerde foto’s Huiswerk: foto’s uitzoeken en meenemen
Opdracht
Zoek thuis één of meer foto’s die te maken hebben met het onderwerp afscheid en loslaten. Deze foto’s kopieer je. Vervolgens maak je een fotocollage, waarbij je onderdelen kunt weglaten, toevoegen en herschikken. Toelichting
In een compositie van meerdere foto’s zit altijd een perspectief. Een voorgrond en een achtergrond. Staat de persoon of het object waar het afscheid betrekking op heeft op de voorgrond of op de achtergrond? Is deze persoon of het object nog aanwezig of behoort hij of zij tot het verleden?
Figuur 3.7 Voorgrond/achtergrond 1.
126 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_54, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase afscheid nemen
Figuur 3.8 Voorgrond/achtergrond 2.
Tip
Geef bij deze opdracht bij de start nog niet weg dat je uitgaat van de voorgrond en de achtergrond. Dit kan tot gevolg hebben dat deelnemers te veel focussen op dat onderdeel en mogelijk de wenselijke verhoudingen weergeven in plaats van de gevoelsmatige of spontane. Doe dit pas aan het eind als alle collages af zijn. Vraag dan aan de deelnemers bij het bespreken van de gemaakte collage of zij willen beginnen met de compositie. Wat staat voor en wat staat achter en wat betekent dat? Zo wordt de compositie een metafoor voor de onderlinge verhoudingen en de relatie tot het onderwerp.
127
werkfase overgangen maken
53 Overgangen* Doel: overgang naar een andere fase/introduceren van een nieuwe fase Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: schriftelijk en verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: gekopieerd vel papier
Opdracht
Vult dit vel in zonder er al te lang bij na te denken, bespreek daarna met de ander wat deze associaties voor je (kunnen) betekenen.
Situatie
Associatie
Na een lange wandeltocht eindigt je pad bij een rivier. Er hangt mist op de rivier. Vanuit de mist zie je een veerman jouw kant op komen. Je vraagt of hij je over wil zetten. Wat antwoordt hij?
Je loopt in een land naar de grens van dat land. Je komt bij de slagboom, waar een douanebeambte staat. Hij opent de slagboom. Wat zegt hij? Hoe ziet het nieuwe land er uit?
Je hebt een vel papier waarop je aan de ene kant begint te verven met rood en aan de andere kant met geel. De kleuren komen naar elkaar toe. Hoe zou jij de overgang tussen de twee kleuren maken?
Je bent op vakantie in een landhuis. Je hebt heerlijk geslapen. De luiken zijn nog dicht. Je staat op en opent de luiken. Wat zie je?
Neem een geliefd voorwerp in gedachten. Wat zou je met dat voorwerp doen als je er afscheid van zou moeten nemen?
Je bent in de bergen en staat voor een kloof waar een riviertje door stroomt. De hangbrug lijkt je niet betrouwbaar. Wat doe je?
128 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_55, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase overgangen maken
Toelichting
Overgangen worden gemarkeerd door een grens, als scheidslijn tussen twee gebieden en gaan gepaard met handelingen. Het laten zien van een paspoort bijvoorbeeld is een bekende handeling maar ook een mooi ritueel, waarbij je moet laten zien wie je bent als je een nieuw gebied betreedt. Je moet je kenbaar maken. Een bekend overgangsritueel is de veerman die je de rivier overzet (Kramer, 2001). In de Griekse mythologie is het de veerman Charon die de overledene de rivier de Styx overzet. Zeus had de wereld verdeeld over zijn familie. Zijn broer Poseidon kreeg de zee, Hades de onderwereld, Zeus zelf nam het hemelrijk voor zijn rekening en samen bestierden ze de wereld. Alle mensen die stierven kwamen in het dodenrijk, waar Hades, met zwarte baard, zwarte haren en zwarte ogen op een zwarte troon zat. Maar je kwam niet zomaar in het dodenrijk. Grieken werden begraven met een muntje onder de tong of op hun ogen. Dan begon de reis naar de onderwereld. Langs steile afdalingen en glibberige paden, diepe bergkloven zonder daglicht en met overal ongedierte. Uiteindelijk kwam de dode bij het ondergrondse riviertje de Styx, die rondom het dodenrijk stroomde. De veerman Charon zette de dode over tegen betaling van het muntje. Als je dat niet had, had je pech en moest je eeuwig op de oever blijven. Eenmaal overgezet was je er nog niet. Wel in het dodenrijk, maar daar werd de dode opgewacht door Cerberus, de hellehond met de drie koppen. Als je die was gepasseerd kwam je bij de drie rechters die bepaalden wat de straf in de onderwereld zou worden. De donkerste plek was de Tartarus, de meest verschrikkelijke afdeling van het dodenrijk. Als je niet goed en niet slecht geleefd had, belandde je op een kale vlakte waar een rivier doorheen stroomde. Als je daarvan dronk wist je niets meer van het verleden en leefde je de rest van je dagen als een gedachteloze schim. Degenen die geluk hadden gingen naar de Elysische velden, waar het altijd mooi weer was en er dag en nacht wordt gezongen, gedanst en gegeten. Tip
Bijna al deze associaties lenen zich ervoor om er een tekening van te maken. Wil je de drempel om te gaan tekenen laag houden, dan gebruik je een A4-papier met een ballpoint. Tip
Je kunt kiezen voor een individuele invalshoek of een groepsactiviteit. Bij de individuele benadering laat je de deelnemers zelf het onderwerp kiezen uit de zes verschillende situaties. Nadat de tekeningen gemaakt zijn zul je de verschillen zien van onderwerp en uitwerking. In het gesprek kan dit benadrukt worden. Tip
Kies je voor een groepsactiviteit dan krijgen de deelnemers allemaal hetzelfde onderwerp en werken dit individueel uit. Nadat de tekeningen af zijn kun je ze naast elkaar hangen en dan ontstaat er algauw een gesprek over hoe ieder hetzelfde onderwerp heeft uitgewerkt. Binnen het gemeenschappelijke komt het individuele tot uitdrukking.
129
werkfase overgangen maken
54 Verhaal maken* Doel: overgangen maken/introduceren van een nieuwe fase Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: gekopieerde kaartjes
Opdracht
Neem een thema dat te maken heeft met de overgang naar een andere fase. Kies uit iedere categorie een kaartje en leg deze in een volgorde. Vertel naar aanleiding van de kaartjes je verhaal.
Omgeving
Gebouwen
Ontmoetingen
Tochten
Moeilijkheden
Mogelijkheden:
weiland
huis
oude man
vliegen
storm op zee
rol in een film
of vrouw
als een
of waterval
vogel
bos
strand
kamer,
tocht
onweer,
beroemde
kelder of
over
slechtweer
personen
zolder
water
weg die
onbegaanbaar
gekoesterde
je gaat
pad
wens die
kerk,
jezelf als kind
jezelf
klooster of tempel
dorp
stad
straat
of televisieprogramma
grot
vervuld wordt
iemand uit
drie-
steile
door een poort
het verleden
sprong of
hellingen waar
gaan
kruising
je langs moet
krachtmeting,
holle
dierbaar
reis die
boom
persoon
je maakt
openbaar
beklimmen
geluiden
gebouw
bergtop
jezelf als dier, boom, plant of bloem
130 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_56, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase overgangen maken
Omgeving
Gebouwen
Ontmoetingen
Tochten
Moeilijkheden
Mogelijkheden:
weg
café of
in het donker
reis door
discotheek
iets
je lichaam
tegenkomen
zee
museum
ontmoeting met jezelf of je zelfbeeld
pad
station
berglandschap
vallei of dal
rivier
Toelichting
De trainer heeft één of meer sets gekopieerde kaartjes waar iedere deelnemer uit elke categorie een onderwerp kiest. De volgorde van de categorieën is van belang voor de opbouw en sturing van het verhaal. De omgeving is een min of meer neutrale start, omdat dit een open omgeving in de buitenlucht is. Daarna volgen gebouwen en ontmoetingen. Deelnemers bepalen zelf of er eerst een ontmoeting is en zij daarna het gebouw ingaan of andersom. Daarna volgt een tocht met moeilijkheden, die eindigt met mogelijkheden. Vooral dat laatste is van belang in het kader van overgangen, omdat mogelijkheden een opening bieden naar de toekomst. Tip
Bij de nabespreking van de verhalen kun je de deelnemers vragen waar nu de overgang in zit. Is dat al bij de ontmoeting, of pas aan het eind van het verhaal na de moeilijkheden. In het eerste geval namelijk verwacht men na de overgang moeilijkheden. In het laatste geval zijn de moeilijkheden al achter de rug. Vraag de deelnemer waar in het verhaal hij of zij zich nu bevindt. Dat levert een heel aardig gesprek op over wat je verwachtingen zijn en hoe je een aantal zaken kunt aanpakken.
131
werkfase overgangen maken
55 Kaarten op tafel Doel: overgang naar andere fase/affectie en genegenheid bevorderen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: set kaarten
Opdracht
Kies drie kaarten uit. De eerste kaart staat voor de oude situatie, de tweede voor de overgangsfase en de derde voor de nieuwe situatie. Deze kaarten leg je open voor je neer. Dan draai je alle kaarten die over zijn om en kiest twee dichte kaarten. Deze leg je als tweede en vierde kaart neer. Je hebt nu vijf kaarten op een rij waarvan twee blind. Je begint je verhaal te vertellen bij de eerste kaart. Als je daarmee klaar bent draai je de tweede (dichte) kaart om en ga je door met vertellen. Daarna ga je op dezelfde manier door met kaart drie, vier en vijf. Vervolgens doet de andere deelnemer hetzelfde.
Figuur 3.9 Tarotkaarten.
132 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_57, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase overgangen maken
Toelichting
De kracht van deze opdracht zit in de combinatie van houvast en onverwachte associaties. De deelnemer heeft bewust gekozen voor drie kaarten. Dit geeft houvast, omdat deelnemers met reden die kaarten gekozen hebben en er ook een verhaal bij hebben. De twee dichte kaarten liggen ingebed tussen de bekende kaarten, dus er is al een start gemaakt met het verhaal en ook de kaarten na de dichte kaarten zijn bekend. Met het omdraaien van de dichte kaarten wordt er een direct beroep gedaan op de eerste associatie. Er kan een kaart liggen die je niet zint of die niet past. Toch wordt er aan je gevraagd om dit beeld in te passen in het verhaal. De deelnemer moet er iets over zeggen, al is het maar heel kort om daarna weer door te gaan naar de bekende kaart. Het is een kleine oefening in het omgaan met onverwachte situaties. Bespreek dit ook zo met de deelnemers. Tip
Bij deze opdracht is het van belang dat de deelnemers vooraf de instructie krijgen dat zij in het verhaal blijven wanneer zij de blinde kaart hebben omgedraaid. Dus geen uitroepen als: Wat een rotkaart, maar: Goh, die afbeelding verbaast me, dat moet … zijn. Wanneer deelnemers te veel nadruk leggen op de kaart zelf stappen ze uit het verhaal en is het moeilijk om de draad weer op te pakken.
133
werkfase een nieuw begin ontluikt
56 Ontluiken van een zaadje Doel: start van nieuwe fase/groepscohesie bevorderen Werkvorm: individueel, tweetallen, groep Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 10 min. Benodigdheden: A4-papier en (kleur)potloden
Opdracht
Teken op een vel papier een horizontale lijn. Dit is de scheidingslijn tussen de aarde en de lucht. Onder de lijn is de aarde. Hierin ‘plant’ je een zaadje door ergens een stip te zetten. Nu laat je dit zaadje stukje voor stukje uitgroeien. Je tekent dus eigenlijk zoals een zaadje groeit. Bedenk niet van tevoren hoe het gewas er uiteindelijk moet gaan uitzien, maar bepaal dat steeds opnieuw bij ieder streepje dat je zet. Als de tekeningen af zijn laat ieder zijn of haar plant zien aan de groep. Toelichting
Iedereen kent de zin, die vaak gebruikt wordt voor iets nieuws: Een nieuwe lente een nieuw geluid. Het is de openingszin van het gedicht Mei van Herman Gorter. Het is het langste gedicht uit de Nederlandse literatuur. Het eerste couplet:
mei Een nieuwe lente en een nieuw geluid: Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit, Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht, In een oud stadje, langs de watergracht – In huis was ’t donker, maar de stille straat Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat Nog licht, er viel een gouden blanke schijn Over de gevels van mijn raamkozijn. Dan blies een jongen als een orgelpijp, De klanken schudden in de lucht zoo rijp Als jonge kersen, wen een lentewind In ’t boschje opgaat en zijn reis begint. Hij dwaald’ over de bruggen, op den wal Van ’t water, langzaam gaande, overal Als ’n jonge vogel fluitend, onbewust Van eigen blijheid om de avondrust.
134 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_58, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase een nieuw begin ontluikt
En menig moe man, die zijn avondmaal Nam, luisterde, als naar een oud verhaal, Glimlachend, en een hand die ‘t venster sloot, Talmde een pooze wijl de jongen floot.
Herman Gorter (1864-1927) is het meest bekend geworden door zijn episch gedicht Mei, een gedicht met de omvang van een boek. Na kort gewerkt te hebben als docent klassieke talen werd hij dichter. Hij was medeoprichter van de Communistische Partij Nederland.
135
werkfase een nieuw begin ontluikt
57 Dat wat is Doel: herwaardering van wat je hebt/verwachtingen managen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: papier en pennen
Opdracht
Maak een lijstje met vijf dingen die je niet hebt of kunt en vervolgens een lijstje met vijf dingen die je wel hebt of kunt. Licht dit lijstje toe. Toelichting
Het lijkt vaak makkelijker om te vertellen wat je niet hebt (en de ander wel) dan te kijken naar wat er is. Er zijn heel wat programma’s en bladen die zich bezighouden met het leven van een ander. De huizen van artiesten, het vermogen van rijke landgenoten, feesten van bekende Nederlanders en uitspattingen van beroemdheden. We mogen allemaal een kijkje in de keuken nemen. En daarmee wordt je geconfronteerd met wat je zelf niet hebt. Het is interessant om de blik op jezelf te richten en te kijken wat je zelf hebt. We noemen dat: je zegeningen tellen. Door te benoemen wat je hebt en daar dieper op in te gaan, kun je bewerkstelligen dat er een nieuwe waardering ontstaat voor wat er is.
In mijn praktijk als supervisor krijg ik regelmatig te maken met supervisanten die over hun cliënten vertellen wat ze niet doen: geen emotie tonen, geen contact maken, geen continuïteit kunnen aanbrengen of geen interesse tonen. Ik draai het om, vraag ze te kijken naar wat er is, wat de cliënt wel doet, wat zichtbaar is en wat dat zegt over de persoon.
Tip
Deze opdracht kun je in een ander jasje steken. De opdracht wordt dan: Maak een aankondiging van iets dat jij hebt of dat jij kunt zoals je dat zou kunnen aantreffen in een roddelblad. Het familiefeest voor een verjaardag wordt dan een party met interessante gasten, de huiskamer wordt een living en boodschappen doen wordt shoppen. Doel van deze variatie is om te relativeren en te herwaarderen wat je zelf hebt.
136 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_59, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase een nieuw begin ontluikt
58 Favoriete plek Doel: startpunt bepalen/affectie en genegenheid bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Heb jij een favoriete plek thuis waar je het liefst bent of zit? Vertel hoe die plek er uitziet en hoe jij daar zit. Toelichting
Je huis is de plek waar je je thuis kunt voelen. De inrichting en de dingen die je er hebt staan vertellen iets over de sfeer die je om je heen wilt hebben en de activiteiten die je doet. Wat staat er centraal in het huis, de luie bank, de televisie, tafel, bureau of bed? Waar zit je het liefst en waar bevindt zich dat ten opzichte van de andere objecten in de ruimte? Bertolt Brecht (1898-1956, dichter en toneelschrijver) schreef een mooie tekst over zitten (Brecht, 1976). Zijn stukken hadden een sterk politieke inslag en gingen over kapitalisme, socialisme, onderdrukking en uitbuiting. In zijn voorstellingen staan de vertelling en de boodschap centraal. Dit wordt episch theater genoemd. Bertolt Brecht werkte veel samen met Kurt Weill, die liedjes schreef voor het episch theater. Beroemd werd zijn Driestuiveropera uit 1928 waarin hij de maatschappelijke verhoudingen tussen rijk en arm, onderdrukkers en onderdrukten schetst. Brecht beoogde met zijn communistisch getinte stukken een vreedzame, maatschappelijke omwenteling na. Hier volgt de tekst: Tu kwam bij Me-Ti en zei: ‘Ik wil aan de klassenstrijd deelnemen. Onderwijs me.’ Me-Ti zei: ‘Ga zitten.’ Tu ging zitten en vroeg: ‘Hoe moet ik strijden?’ Me-Ti lachte en zei: ‘Zit je goed?’ ‘Dat weet ik niet,’ zei Tu verbaasd. ‘Hoe zou ik anders moeten zitten?’ Me-Ti legde het hem uit. ‘Maar,’ zei Tu ongeduldig, ‘ik ben niet gekomen om te leren zitten.’ ‘Dat weet ik, je wilt leren strijden,’ zei Me-Ti geduldig, ‘maar daar moet je goed voor zitten want op dit moment zitten we nu eenmaal en we zullen zittend leren.’ Tu zei: ‘Als je er altijd naar streeft lekker te zitten en uit het bestaande het beste te halen, kortom als je naar genot streeft hoe kun je dan strijden?’ Me-Ti zei: ‘Als je niet naar genot streeft, niet het beste uit het bestaande wilt halen en niet lekker wilt zitten, waarom zou je dan strijden?’
137 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_60, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase een nieuw begin ontluikt
Tip
Bij deze opdracht kan het twee kanten opgaan. De focus op het zitten en de focus op de inrichting van het huis. Het eerste gaat over beleving en het tweede veel meer over beschrijving en daarna pas mogelijk over beleving. Kies als trainer bewust voor de richting die je uit wilt gaan en focus door de kadering van de opdracht op het een of het ander. Met het beschrijven van je huis en de dingen die je graag doet geef je een beeld van jezelf.
138
werkfase een nieuw begin ontluikt
59 Uitkomen van een ei Doel: iets nieuws creëren/introduceren van een nieuwe fase Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
Stel dat je een ei vindt. Hoe zou jouw ei eruitzien? En … als het open zou gaan, wat komt er dan uit? Toelichting
Met Pasen eten we eieren. Nadat we ze eerst geverfd, verstopt en gezocht hebben. Een ei is in onze cultuur het meest bekend als symbool voor een nieuw leven. Eieren vind je overal op de wereld. Hoe rijk of arm een land ook is, je kunt er altijd een ei krijgen. De meest dure eieren zijn de Fabergé-eieren, waarvan sommige exemplaren meer dan een miljoen dollar waard zijn. Fabergé-eieren zijn juwelen in de vorm van paaseieren die Peter Carl Fabergé tussen 1885-1917 maakte in opdracht van de Russische tsaren, om te dienen als paasgeschenk. Pasen was een belangrijke feestdag in Rusland waarbij het de gewoonte was om elkaar cadeaus te geven. Vaak waren dit mooi versierde eieren, omdat die symbool stonden voor vruchtbaarheid. In 1885 gaf tsaar Alexander III zijn juwelier Fabergé opdracht een paasei te maken voor zijn vrouw, de tsarina Maria Fjodorovna. Zo werd het eerste Fabergé-ei gelegd: het ‘Hen Egg’. De tsarina was zó opgetogen over het geschenk dat de tsaar Fabergé benoemde tot hofjuwelier met de opdracht ieder jaar een nieuw paasei te maken. Zo gezegd zo gedaan. De enige voorwaarde was dat ieder ei uniek moest zijn en bij voorkeur een bepaald thema moest hebben. Voor de rest kreeg Fabergé geheel de vrije hand en wist zelfs de tsaar niet hoe het volgende ei eruit zou zien. Als hij er al eens naar informeerde was het antwoord steevast: ‘Uwe Majesteit zal tevreden zijn.’ Na de dood van Alexander III in 1894 zette de nieuwe tsaar Nicolaas II de traditie voort met als enige verschil dat er vanaf dat jaar niet één, maar twee eieren per jaar besteld werden; één voor zijn vrouw, de tsarina Alexandra Fjodorovna en één voor zijn moeder de keizerin-weduwe. Kenmerkend voor de ongeveer vijftig gemaakte eieren is dat ze ieder uniek zijn en dat ze gemaakt zijn van kostbare materialen zoals goud, platina en edelstenen. Na de Russische Revolutie zijn de eieren verspreid geraakt over de hele wereld. Tip
In de traditie van Pasen kun je voordat je deze opdracht geeft, eerst de opdracht geven om je voor te stellen hoe het ei te versieren. Het verhaal van de Fabergé-eieren geeft daarvoor een mooie introductie. De vraag aan de deelnemers zou zijn: Hoe zou jij een ei versieren?
139 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_61, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase een nieuw begin ontluikt
60 Nieuwe ontmoetingen en plekken* Doel: nieuw terrein betreden/introduceren van een nieuwe fase Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: gekopieerd vel papier en pennen
Opdracht
Associeer op de onderstaande situaties en vul in wat je eerste impuls is. Daarna bespreek je deze associaties met een van de groepsleden.
Situatie
Associatie
Je loopt op een pad en ziet in de verte een kind naar je toe komen. Als het dichterbij komt kun je het zien. Wie is dit kind en wat zegt het tegen jou?
Je krijgt een tiendaagse reis aangeboden naar een land of stad naar keuze. Welk land of welke stad kies je?
Beschrijf een land of landschap waar je graag zou willen zijn.
Je gaat met de trein en stapt in. Als je in de coupé bent en gaat zitten blijk je tegenover jezelf te zitten. Wat zeg je?
Je wint 100.000 euro. Wat zou je er mee doen?
Je wordt gevraagd mee te spelen in een televisieserie. Welk programma kies je en welke rol kies je?
Je maakt een boswandeling. Na een bocht in het weggetje zie je een bankje. Er zit een oude vrouw op. Je gaat naast haar zitten. Ze zegt iets tegen jou. Wat zegt ze?
140 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_62, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase een nieuw begin ontluikt
Toelichting
Een aantal van deze associaties gaat over reizen. Reizen is een metafoor voor een nieuwe fase, een nieuwe omgeving binnengaan en voor beweging en verandering. Reizen is een geliefde bezigheid waar enorme bedragen in omgaan. In vergelijking met Europeanen zijn Nederlanders een reislustig volk en gaan wij vaak de grens over. Dat geldt ook voor Duitsers. Fransen en Italianen daarentegen besteden veel eerder hun vakantie in eigen land. Er wordt behoorlijk wat geld uitgegeven aan vakantie. Nederlanders besteden per jaar 11-12 miljard euro aan lange vakanties (www.cbs.nl, 2006). En dat is dan vier of meer nachten die buitenshuis worden doorgebracht. Nederlanders besteden het meeste geld in Nederland zelf: 1,7 miljard euro. Daarna volgen Spanje (1,2 miljard) en Frankrijk (1,1 miljard). In opkomst zijn Turkije en Duitsland, terwijl Oostenrijk in trek is bij wintersporters. Ondanks de koppositie van Nederland daalt het besteedde vakantiegeld in eigen land al enige jaren gestaag. Ook de duur verschilt ten opzichte van andere landen. Nederlanders hebben verhoudingsgewijs veel vakantie. Gemiddeld vijf weken per jaar, waar Japanners of Amerikanen niet meer dan enkele weken te besteden hebben. Tip
Van de opdracht over (fantasie)vakantielanden en verre bestemmingen, kun je ook een collage laten maken van plaatjes uit reisfolders. Je kunt daaruit eindeloos variëren en combineren. Tip
Als aanloop op deze opdracht kun je het onderwerp reizen te sprake brengen. Net als bij de geleide fantasie (zie opdracht 87) heeft het een functie van loskomen en fantaseren over mogelijkheden.
141
werkfase een nieuw begin ontluikt
61 Idealen verwezenlijken Doel: zichtbaar maken van nieuwe idealen/verwachtingen managen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: spel tarotkaarten
Opdracht
Vertel het verhaal over je idealen. Kies vijf kaarten op de volgende manier: kaart 5, dan kaart 1 en 3 en als laatste kaarten 2 en 4. – Deze kaart kies je open en staat voor hoe je op reis gaat en hoe je je nu verhoudt tot je ideaal. – Uit alle dichte kaarten trek je een kaart en legt deze blind voor je. Deze kaart symboliseert wat je meeneemt op reis. – Uit alle open kaarten kies je een kaart die staat voor het hoogst bereikbare wat betreft jouw ideaal. – De vierde kaart trek je blind. Ook deze leg je blind voor je. Deze kaart symboliseert wat je moet loslaten om je doel te bereiken. – De laatste kaart kies je weer uit alle open kaarten en vertegenwoordigt je doel of je ideaal. Vertel aan de hand van de kaarten je reisverhaal. Pas als je bij de kaart 2 en 4 bent mag je ze omdraaien. Toelichting
Bij deze opdrachten werk je altijd met oneven aantallen. Oneven is het getal voor het goede en oneindigheid en komt in veel culturen voor. Japanners verpakken alles in oneven aantallen. Vijf origamivelletjes in een pakje. Geen tien maar negen of elf rozen in een bos. Oneven staat voor een lang leven. Iets krijgen in een even aantal wordt gezien als een belediging. In de bijbel treffen we hetzelfde aan. Het getal zeven komt daarin regelmatig voor. God schiep de wereld in zeven dagen. Na zevenmaal rond de muren van Jericho te hebben gelopen stortten de muren in elkaar en vergiffenis schenk je niet eenmaal, niet tweemaal, maar zevenmaal zeven keer. Het verhaal gaat dat je op bezoek bij een Italiaanse maffiabaas een glaasje sambuca kreeg aangeboden. Sambuca is een anijslikeur waar men enkele koffiebonen in doet en soms bij het serveren de vlam inzet. Bij een oneven aantal koffiebonen was er niets aan de hand, maar kreeg je een even aantal dan had je voor je leven te vrezen en liep het niet goed met je af.
142 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_63, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase een nieuw begin ontluikt
Nog een korte toelichting op de tarotkaarten zelf
Een set tarotkaarten bestaat uit twee groepen: grote en kleine arcana. De grote arcanum bevat 22 kaarten en de kleine arcanum 56 kaarten. De grote arcanum bestaat uit archetypische en symbolische afbeeldingen. Het zijn algemeen menselijke thema’s die cultuuroverschrijdend zijn. Je vindt er onder andere de zon, de kracht, rad van fortuin, de rechtvaardigheid, de duivel, de toren, de dood, de magiër, de kluizenaar, de dwaas en de zegewagen. De kleine arcanum bestaat uit 4 reeksen van ieder 14 kaarten. Een reeks heeft afbeeldingen van respectievelijk zwaarden, bokalen, staven en pentagrammen. Iedere reeks is genummerd van 1 t/m 10 en bevat daarnaast de zogenaamde hofkaarten: koning, koningin, ridder en schildknaap. De zwaarden staan voor het element lucht, de bokalen voor het element water, de staven staan voor het element vuur, en de pentagrammen voor het element aarde. In ons huidige kaartspel zien we deze terug als respectievelijk schoppen, harten, klaveren en ruiten. Er zijn in de loop der tijd veel verschillende spelen gemaakt (zie opdracht 30). Tip
Je kunt deze opdracht inkorten met drie kaarten. Je vertrekpunt, dat wat je wilt bereiken en blind de kaart daartussen, die staat voor hoe je dat kunt bereiken.
143
werkfase een nieuw begin ontluikt
62 Mooie en lelijke dingen Doel: omgaan met tegenstellingen/overeenkomsten en verschillen zichtbaar maken Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Vertel de ander eerst wat je verafschuwt en lelijk vindt en daarna wat je mooi vindt. Licht dit toe. Toelichting
Ieder mens heeft een scala aan en polariteit in emoties. Er zijn emoties die we laten zien en emoties die we verhullen, socialisatie en cultuur spelen daarin een rol. Niet laten zien wil niet zeggen dat ze er niet zijn of dat we ze niet voelen. Emoties laten van zich horen, ze dienen zich aan. Of je nu wilt of niet. Emoties tegenhouden kan gevoelsconflicten oproepen. Bovendien kost het veel energie om gevoelens weg te drukken. Tegenstellingen doen zich niet alleen voor bij gevoelens, maar ook tussen je hart en je hoofd. Je kunt soms bepaalde gevoelens niet in overeenstemming brengen met je gedachten daarover. Conflicten ontstaan ook op het rationele vlak, wanneer er een keuze of overweging gemaakt moet worden tussen verschillende belangen. Juist die fase van afwegen, voordat de beslissing is genomen, is het moeilijkst (Budde, 2000). Zolang een beslissing niet is genomen kan het nog alle kanten op, met alle bijbehorende emoties van dien. Zal ik het wel of zal ik het niet doen? Mensen maken hele lijsten met voordelen en nadelen of vragen zich af of ze er spijt van hebben als ze het niet zouden doen. Henry Kissinger, minister van Buitenlandse zaken in de jaren zeventig, onder de Amerikaanse president Nixon, liet zich regelmatig door astrologen adviseren alvorens hij een beslissing nam of tot actie overging. Nina Brink en Neelie Kroes blijken hetzelfde te doen. In een groep kunnen eveneens tegenstellingen ontstaan. Pesten, zoals dat op scholen gebeurt, ontstaat mede doordat er geen ruimte is voor andere meningen of andere manieren van doen. Intolerantie is een prima voedingsbodem voor conflicten, zowel in een mens zelf als tussen mensen in een groep of samenleving. Tip
Bij deze opdracht is het van cruciaal belang dat je begint bij het lelijke. Dit is namelijk makkelijker te bedenken en gaat vaak gepaard met emotie. De deelnemer komt makkelijk los. Bij de opdracht om iets moois te bedenken kan een deelnemer eerder blokkeren. Want er zijn zoveel dingen mooi en daarbij spelen ook normen een rol. Hoe tegenstrijdig het misschien lijkt, je zult bij de deelnemers merken dat het veel moeilijker is om iets moois te kiezen dan om iets lelijks te bedenken.
144 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_64, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase tegenstellingen scherp maken
Tip
Zet deze opdracht breed in. Een groep dronken voelbalsupporters, afval op straat, fietsen op de stoep, veel dingen kunnen ergernis oproepen. Het woord ‘afschuw’ geeft een andere uitkomst dan het woord ‘ergernis’ of het woord ‘lelijk’. Kies bewust voor je woord en daarmee voor de sturing. Tip
Bij deze opdracht kun je ook gebruikmaken van afbeeldingen uit een van de sets (ansicht)kaarten.
145
werkfase tegenstellingen scherp maken
63 Tegenstellingen Doel: tegenstellingen laten zien/normen en waarden vormen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min. Benodigdheden: set tarotkaarten
Opdracht
Kies twee kaarten uit de tarotkaarten die voor jou het meest tegengesteld zijn. Leg uit wat je er tegengesteld aan vindt. Toelichting
Tarotkaarten kunnen door deelnemers geassocieerd worden met waarzeggen en occulte activiteiten. Dat hoeft helemaal niet het geval te zijn. Ons kaartendek heeft sterke overeenkomsten met de veel oudere tarotkaarten (zie opdracht 61). De tarotkaarten zijn op meerdere manieren te gebruiken. Allereerst zijn het mooie plaatjes over het leven zelf. Zonder dat je iets weet over de symboliek of opbouw van het spel kun je het goed gebruiken als projectiemateriaal en als aanleiding om de deelnemer zijn verhaal te laten vertellen. De kaarten vormen een prachtige illustratie bij een geschiedenis of een verhaal. Maar de kaarten voegen ook iets toe. Door de details op de kaart aandachtig te bekijken komen er associaties en symbolen naar boven. Een kaart kan gekozen zijn omdat het beeld aansprak. Daarna kun je nog kijken naar een detail van de kaart. Al pratende kan het symbool of het thema van de kaart meer verdieping krijgen. In de versie van A. E. Waite heeft de kaart koningin van zwaarden, als je haar beter bekijkt, een mantel aan met wolken en een kroon op met vlinders. Deze koningin, die zo onwrikbaar op haar troon lijkt te zitten, krijgt dan ineens iets luchtigs. De kaart van de zegewagen heeft ook een aardig detail. Twee sfinxen, een witte en een zwarte, een kar en een man, alles straalt overwinning uit. Maar als je goed kijkt zie je dat de sfinxen losstaan van de kar en geen teugels hebben. Hoe meer je kijkt naar deze kaarten, hoe meer ze vertellen en kunnen inspireren (zie opdracht 55). Tip
Deze opdracht kun je natuurlijk ook uitvoeren met een set ansichtkaarten of de kaarten met afbeeldingen. Het voordeel van de tarotkaarten is dat er heel veel details in zitten die je in eerste instantie niet opmerkt, maar die wel kunnen helpen om een verhaal te verdiepen.
146 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_65, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase tegenstellingen scherp maken
64 Tegenstelling samenvoegen* Doel: tegenstellingen opheffen/verschillen legitimeren Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Kies uit de lijst tegenstellingen een tegenstelling die je aanspreekt of bedenk er zelf een. Vertel wat je aanspreekt en waar het voor staat. Bedenk daarna iets waarin die twee tegenstellingen kunnen samenkomen. Toelichting
In tegenstellingen kunnen polariteiten in jezelf, je omgeving of positieve en negatieve krachten tot uitdrukking komen.
Lijst tegenstellingen
licht
donker
hard
zacht
organisch
anorganisch
open
dicht
mooi
lelijk
boven
onder
drager
vracht
rond
vierkant
binnen
buiten
dag
nacht
moeten
willen
goed
slecht
hemel
hel
water
vuur
lucht
aarde
kat
muis
muis
olifant
dik
dun
zonsopgang
zonsondergang
lente
herfst
zomer
winter
147 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_66, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase tegenstellingen scherp maken
Lijst tegenstellingen
jong
oud
warm
koud
macht
onmacht
noord
zuid
oost
west
Tip
Je kunt de deelnemers vragen om andere combinaties te maken. Je kunt dan oneindig veel combinaties maken: bijvoorbeeld olifant-onmacht, organisch-drager, macht-hel, jong-herfst of donker-goed. Tip
Een andere variant is domino. Daarvoor zet je iedere tegenstelling op een kaartje, waarna de deelnemers in een klein groepje om de beurt aanleggen en vertellen wat de gelegde combinatie voor hen betekent. Zien ze geen mogelijkheid om aan te leggen dan pakken ze een nieuw kaartje en slaan een beurt over.
148
werkfase tegenstellingen scherp maken
65 Duveltje uit een doosje Doel: tegenstellingen aanscherpen/verschillen legitimeren Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 3-5 min.
Opdracht
Bedenk een mooi doosje en beschrijf hoe jouw doosje eruitziet. Vervolgens kies je voor in het doosje een voorwerp dat tegengesteld is aan de buitenkant, dat er als een verrassing uit kan komen. Beschrijf jouw ‘duveltje uit het doosje’ aan de ander en leg uit waarvoor dit staat.
Figuur 3.10 Duveltje uit een doosje.
Tip
Bij deze opdracht maakt het nogal wat uit of je begint bij het doosje, zonder dat deelnemers weten wat het vervolg is van deze opdracht, of dat je de hele opdracht tegelijk uitlegt. In het eerst geval kan de deelnemer zich wat bekocht voelen als er in dat mooie
149 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_67, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase tegenstellingen scherp maken
doosje iets tegengestelds moet komen. De wijze waarop de opdracht verteld wordt is dan gelijk aan de inhoud: ook een verrassing. Tip
Als je de hele opdracht in één keer vertelt zal de deelnemer eerder eerst bedenken hoe het moet worden uitgevoerd. Dit doet meer een beroep op het cognitieve, terwijl de andere variant een beroep doet op de emotie.
150
werkfase tegenstellingen scherp maken
66 Voorwerp uit je tas of zak Doel: tegenstellingen samenbrengen/groepscohesie bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: voorwerp uit tas of zak
Opdracht
Kies uit je zak of tas een voorwerp. De ander doet dat ook. Waar zou dit voorwerp voor kunnen staan? Leg deze voorwerpen naast elkaar en bekijk ze goed. Wat is hun functie? Wat is hun tegenstelling? Wat is hun overeenkomst? Hoe kunnen ze elkaar versterken? Toelichting
In deze opdracht wordt een voorwerp een symbool of metafoor voor een gebeurtenis of een beleving. Het is de aanleiding voor een verhaal. Het voorwerp op zich wordt gebruikt om te projecteren. Een mechanisme waarbij bepaalde eigenschappen, gedachten en gevoelens worden toegekend aan een min of meer willekeurig voorwerp. In het woordenboek staat het als volgt omschreven. Een symbool is een ‘verdichting van een aantal of een samenstel van begrippen in een enkele voorstelling. Een werkelijkheid die samenvalt met een andere en deze zichtbaar voorstelt’ (Van Dale, 2000). Het duidt op een samenstelling van begrippen in een woord. Een voorbeeld van een symbool is een zwaard als symbool voor gerechtigheid. Het woord komt van het Griekse symbolom wat afgesproken herkenningsteken betekent. In het Latijn betekent symbolum eveneens herkenningsteken (Van Dale, 2000). Een metafoor is een overdrachtelijke, figuurlijke uitdrukking. Het heeft van oorsprong te maken met overbrenging, transport. Methophora betekent in het Grieks het ‘naar elders overbrengen’ in overdrachtelijke zin, en ‘transport’ in het Latijn. Een voorbeeld van een metafoor is: in het diepe springen. Een beeldspraak is een taalvorm waarbij een gedachte of begrip indirect tot uiting wordt gebracht door middel van beelden (Van Dale, 2000). Een voorbeeld van een beeldspraak is die van de gebakken eieren met spek. De beeldspraak komt uit managementkringen en gaat over betrokkenheid van medewerkers. Als je een gebakken ei met spek als product beschouwt, dan is de kip betrokken door het ei te leveren maar het varken toont echte betrokkenheid want dat levert het spek.
In een workshop over rituelen die ik deed werkte iedere deelnemer aan een door hem of haar gekozen thema. Ik was toen zeven maanden zwanger. Voor mij ging het thema over het afscheid van mijn levensfase zonder kinderen en de overgang naar het moederschap. Na de
151 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_68, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase tegenstellingen scherp maken
introductie waarin ieder vertelde wat zijn of haar thema was, gaf de trainer uitleg over de workshop. Wie schetst mijn verbazing toen hij daarbij met een zak aardappelen kwam aanzetten. Iedere deelnemer kreeg een aardappel. Keurig gewassen door de trainer, dat wel, mocht ieder zijn of haar exemplaar uitkiezen. Na mijn aanvankelijke scepsis bleek het verbazingwekkend hoe een aardappel kan gaan leven en een betekenis krijgt, louter en alleen omdat je er bepaalde gedachten, associaties of zelfs gevoelens aan koppelt. Het wordt zowaar nog een dierbaar voorwerp. Door het vast te houden – waardoor het warm wordt – door er verschillende handelingen mee te doen – wat past bij rituelen – en door het te omgeven met andere voorwerpen, werd het een waar statement en mijn symbool voor de overgang van de ene levensfase naar de andere. Ook al was het een aardappel.
Nu heeft bij deze opdracht naar alle waarschijnlijkheid niemand een aardappel in zijn tas, maar genoeg om uit te kiezen en variatie aan te brengen.
152
werkfase tegenstellingen scherp maken
67 These – antithese – synthese Doel: tegenstellingen verbinden/groepscohesie bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: set ansicht- of tarotkaarten
Opdracht
Kies samen twee kaarten die het meest tegengesteld zijn. Bespreek wat je aanspreekt in deze kaarten en wat maakte dat je deze kaarten gekozen hebt. Nu kies je samen (blind) een derde kaart die de verbinding kan maken tussen de twee tegengestelde kaarten. Bespreek met elkaar wat de bindende factor van deze kaart zou kunnen zijn. Toelichting
Deze opdracht kun je gebruiken om normen en waarden bespreekbaar te maken. These, antithese en synthese zijn drie begrippen die samen een proces beschrijven. Dat is het proces waarbij er een stelling (these) is, met een tegenstelling (antithese), die door het samengaan van beide (synthese) een nieuw concept oplevert. De synthese heeft een meerwaarde ten opzichte van de afzonderlijke delen. These is een begrip uit de filosofie. Het is een stelling die je formuleert en vervolgens gaat bewijzen en nuanceren. De these als manier van denken kwam in de belangstelling bij de filosoof Hegel (1770-1831) en bij de politiek filosoof Karel Marx (1818-1883) die de these koppelde aan de antithese, om zo tot een synthese te komen. Een antithese is eigenlijk een taalkundig stijlfiguur waarbij tegengestelde begrippen worden verbonden. Dit wordt gebruikt om een eigenschap te versterken, of te benadrukken. Mooi lijkt immers mooier naast lelijk, goed beter naast slecht. Het begrip antithese heeft in verschillende contexten meerdere specifieke betekenissen. In de taalkunde is het de verbinding van tegengestelde begrippen. In de filosofie is het een onderdeel van de filosofie van Kant en het dialectische proces van Hegel3. Tijdens het dialectisch proces wordt eerst een stelling geponeerd, daarna ontkend, om tot slot tot een hogere waarheid te komen. In de politiek wordt een antithese gebruikt om via tegenstellingen tot een scherp beeld te komen om de eigen standpunten kracht bij te zetten. Een synthese is een samensmel-
3
Georg Wilhelm Friedrich Hegel wordt algemeen beschouwd als de laatste representant van het Duits idealisme. Hij streefde naar de ontwikkeling van één totaalconcept waarin hij wetenschap, esthetica, godsdienst en filosofie wilde verenigen. Hij zag de werkelijkheid niet als statisch maar als de uitkomst van een continu doorgaand proces waarbij nieuwe tegenstellingen telkens worden opgeheven. Het proces zou dus eindeloos moeten doorgaan, zonder eindfase. Er bestaat geen echte waarheid, maar wel een waarheid die steeds dieper en rijper wordt.
153 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_69, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase tegenstellingen scherp maken
ting van meerdere onderdelen, waarbij tegengestelden (these en antithese) elkaar kunnen opheffen en daardoor op een hoger plan kunnen komen. Voor het woord synthese zijn er de volgende betekenissen: verbinding van afzonderlijke, vaak tegengestelde elementen tot een nieuw geheel; opbouw van verbindingen uit hun elementen of uit eenvoudiger stoffen, waarvan de structuur bekend is (scheik.); samenvatting (Van Dale, 2000). Tip
Er zijn meerdere variaties mogelijk, waarbij je kunt werken met afbeeldingen, tegengestelde begrippen (opdracht 62 en 64 ) of voorwerpen (opdracht 66).
154
werkfase tegenstellingen scherp maken
68 Troostrijk Doel: hoe help je jezelf/affectie en genegenheid bevorderen Werkvorm: verbaal Vorm: in tweetallen Duur: 5 min.
Opdracht
Vertel de ander wat jij troostrijk vindt. Toelichting
Vaak zijn we bezig met morgen, doelen en te bereiken zaken. Of met wat was, het verleden en alles wat zich daarin heeft afgespeeld en wat we daarvan meenemen. Veel minder misschien staan we stil bij het hier en nu en wat we op dit moment nodig hebben. De vraag: Wat vind je troostrijk?, doet enerzijds een beroep op het verleden, op iets waar je troost bij kunt gebruiken en anderzijds maakt het de verbinding met wat je daar nu voor nodig hebt. Het vraagt naar het hier en nu. In de gestaltpsychologie neemt bewustwording en bewustzijn een belangrijke plaats in. Pas als je je bewust bent van wat er speelt kun je er verantwoordelijkheid voor nemen en ermee aan de slag gaan. De theorie gaat ervan uit dat sommige gedachten en gevoelens bewust zijn en als het ware op de voorgrond staan en sommige geen aandacht opeisen en op de achtergrond aanwezig zijn. De betrokkenen wordt gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar daden en gedrag. Je handelt niet omdat een ander je in het verleden iets heeft aangedaan, maar als volwassen autonoom persoon. In de gestalttherapie wordt gewerkt met datgene wat er op de voorgrond staat. De gevoelens en gedachten rond het onderwerp worden geuit en beleefd met als doel dat, wanneer dit in voldoende mate gebeurt, het thema tot rust kan komen. Eenmaal bewerkt en bevredigd wijkt het weer naar achter en kan het een gestalt vormen en samen met de achtergrond een geheel worden. Zo ontstaat er weer een (tijdelijk) evenwicht (zie ook opdracht 27). De grondlegger van de gestaltpsychologie, Frederick (Fritz) Perls (18931970), werkte als psychiater in Berlijn totdat Hitler aan de macht kwam. Via Amsterdam en Johannesburg is hij naar Amerika gegaan. Zijn eerste belangrijke boek Ego, hunger and agression schreef hij in 1947. Daarmee werd hij de grondlegger van de gestaltpsychologie en gestalttherapie. Hij richtte in Amerika in verschillende plaatsen instituten op en schreef samen met Hefferline en Goodman het standaardwerk Gestalt Therapy, Excitement and Growth in the Human Personality. Perls overleed in Vancouver.
155 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_70, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase tot verwerking komen
Tip
Bij deze opdracht vraag je iets over het heden, maar worden deelnemers ook geconfronteerd met het verleden. Want de vraag roept ook herinneringen op over iets wat de deelnemer heeft meegemaakt. Focus in de uitleg vooral op de troost, op wat de deelnemer daar zelf voor invloed op heeft en op het eigen vermogen om te troosten.
156
werkfase tot verwerking komen
69 Voorwerp voor een ander Doel: hoe help je anderen/autonomie in de groep bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: doos met voorwerpen
Opdracht
Uit de doos kiest de deelnemer een voorwerp voor een ander. Dat wordt overhandigd met een toelichting waarom dit voorwerp voor deze persoon is gekozen. Toelichting
In een groep krijgen de deelnemers een indruk van elkaar. Maar dat niet alleen, soms kan een groepslid ook zicht hebben op waar een ander mee geholpen is, of wat de ander nodig heeft. Zo kan een medegroepsgenoot tot oplossingen komen waar je zelf niet aan zou denken. Daarnaast heeft iets bedenken voor een ander een meerwaarde, conform het gezegde: Het is beter te geven dan te nemen. Altruïsme is niet alleen geven aan een ander. Geven heeft een wederkerige werking, de gever wordt in staat geacht of acht zichzelf in staat om iets te betekenen voor een ander. Je krijgt door te geven (zie opdracht 71). Nederlanders staan er om bekend dat zij veel geven aan goede doelen. Jaarlijks wordt zo’n 1,7 miljard euro aan goede doelen geschonken, een bedrag dat al jaren redelijk gelijk is gebleven (Van Hoeflaken, 2004). Het geven aan goede doelen is niet conjunctuurgevoelig. Een economische recessie heeft niet of nauwelijks invloed, zo blijkt uit onderzoek. Mensen geven voor een groot deel uit gewoonte: ze krijgen acceptgiro’s en betalen ze al jaren. Het Rode kruis, het Reumafonds, de Kankerbestrijding en de Zonnebloem zijn vanouds bekende organisaties, waaraan mensen, soms van generatie op generatie, geld geven. Gevers zijn in de loop der jaren wel kritischer geworden. Theo Schuyt, hoogleraar filantropie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam brengt sinds 1993 het geefgedrag van Nederlanders in kaart. Daardoor is bekend dat vrouwen iets meer geld aan goede doelen geven dan mannen, dat hoogopgeleiden meer geven dan laagopgeleiden en kerkelijken meer geld geven dan buitenkerkelijken. Ouderen geven méér. De 35-plussers zijn beduidend guller dan mensen tussen de 18-35 jaar en van deze groep zijn het dan weer de 66-plussers die het meest vrijgevig zijn. Uit Nipo-onderzoek (2003) blijkt dat 87% van de Nederlanders wil weten wat er met hun donaties gebeurt. Vroeger vertrouwden de gevers dat hun geld voor het goede doel adequaat besteed werd. Daarna wilden de donateurs uitleg over de goede doelen. En inmiddels willen ze het zelf zien. Gevers zijn kritischer geworden, ze willen weten waar hun geld terechtkomt, wat het effect is en hoeveel er besteed wordt aan overheadkosten. Hier zijn trouwens ook wettelijke normen voor
157 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_71, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase tot verwerking komen
opgesteld. En Nederland zal Nederland niet zijn als er niet ook een belangenvereniging is voor donateurs. Er zijn er twee, het Centraal Bureau Fondsenwerving en de Donateurvereniging. Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) is de officiële toezichthouder in de goededoelensector en geeft sinds 1996 keurmerken aan goede doelen. Het keurmerk, dat aan instanties wordt verleend, is vijf jaar geldig. Daarnaast is er de Donateurvereniging die de belangen behartigt van de gevers en een zoekmachine heeft (www.geefwijzer.nl). Tip
De opdracht is ruim geformuleerd. Als dat wenselijk is kan de opdracht verbonden worden met een thema. Mogelijkheden zijn: kies een voorwerp voor de ander wat kan helpen om te vergeten, ontspannen, de blik naar binnen te richten, de zinnen te verzetten of om de zaak van een ander kant te bekijken.
158
werkfase tot verwerking komen
70 Voorwerp uitvergroten Doel: verdiepen van thema/affectie en genegenheid bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: doos met voorwerpen.
Opdracht
Kies ieder uit de doos met verschillende voorwerpen één voorwerp dat gerelateerd is aan het thema van de workshop/training. Bekijk dit voorwerp, kies een detail ervan en vertel hierover alsof het een stem heeft, of vertel over de functie ervan. Dus: Ik ben de neus van dit figuurtje en ik … Daarna vertelt de ander naar aanleiding van het door hem of haar gekozen voorwerp. Toelichting
Een klein voorwerp of een detail van een voorwerp kun je uitvergroten en daarmee uit zijn proporties halen. Dit schept afstand, bewerkstelligd relativering en kan een nieuwe, verrassende, houding opleveren tot een bepaald onderwerp. Het kan ook humor oproepen. Een algemeen aanvaarde opvatting, maar wetenschappelijk niet bewezen, is: lachen is gezond. Je doodlachen is een andere uitdrukking en ook dat kan. In de middeleeuwen kwamen er lachepidemieën voor, waarbij mensen elkaar aanstaken en er maandenlang werd gelachen. Men stierf van uitputting. De laatste lachepidemie kwam voor in de jaren zestig van de vorige eeuw in Afrika. Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar het effect van lachen op de gezondheid (Spiering, 2001). De meeste onderzoeken zijn gedaan naar positieve fysiologische veranderingen. In het effect van humor op pijnbeleving is wel een klein en betrouwbaar resultaat gevonden, maar in onderzoeken met goede controlegroepen blijkt het effect van negatieve emotie net zo groot te zijn. Bij een onderzoek, waarbij het verdragen van koude als pijnmeting werd genomen, bleek een horrorfilm evengoed uit te pakken als een komische film. Wel wordt aangenomen dat humor invloed heeft op het sociale leven. Een vrolijke opgewekte persoon trekt niet alleen mensen aan, maar komt ook makkelijker tot een positieve interactie. Vrolijkheid en humor kunnen leiden tot een rijker sociaal leven met meer steun van anderen, hetgeen weer gunstig is voor de gezondheid en de stress kan verminderen. Humor kan dus leiden tot een positieve emotionele toestand en een opgewekte persoonlijkheid die weer een positief effect kan hebben op de gezondheid. Ook is het denkbaar dat humor samenhangt met een goede manier om met stress om te gaan. Voor geen van deze mechanismen is uit onderzoek een duidelijk bewijs te vinden.
159 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_72, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase tot verwerking komen
Tip
Lastig is dat deelnemers het vaak een beetje vreemd vinden om in de ik-vorm te praten. Toch is dat essentieel om de humor erin te krijgen, anders krijg je een verhaal over het detail en verbindt de deelnemer zich er niet mee. Houd hier met de uitleg rekening mee en geef een voorbeeld.
Zonder ik-vorm: Dit kleine beeldje van een kabouter heeft rode puntschoentjes. Het schoentje is wat vaal en versleten omdat het kaboutertje veel loopt in het bos en iedere dag naar de markt gaat om de eieren te verkopen die zijn kippen leggen. Die kippen lopen rond op het erf. Soms trapt de kabouter midden in de kippenstront. Ik-vorm: Ik ben het rode puntschoentje van kabouter Trik. Ik ben wat versleten en vaal. Dat komt omdat we al heel lang bij elkaar zijn en we veel lopen samen. Trik en ik gaan iedere dag naar de markt om de eieren te verkopen die Triks kippen leggen. Dat zijn leuke beesten hoor, maar alleen heb ik af en toe last van hun kippenpoepjes op het erf.
Tijdens de uitleg vertelde deze deelnemer over het verband van zijn verhaal met de training. De training beschouwde hij als samen op weg zijn (door het bos naar de markt) en lief (de eieren en de opbrengst daarvan) en leed (trappen in de kippenpoep) delen.
160
werkfase tot verwerking komen
71 Cadeautje voor je buurman of buurvrouw Doel: anderen helpen/autonomie in de groep bevorderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min.
Opdracht
Bedenk voor je gesprekspartner een daadwerkelijk uit te voeren opdracht waarvan je denkt dat de ander daar iets aan heeft of iets waarvan je denkt dat die ander dat leuk vindt. Leg de opdracht aan de ander uit. Toelichting
Soms is het makkelijker om iets over een ander te zeggen dan over jezelf. Mensen hebben een bepaald beeld van zichzelf en van anderen. Je zelfbeeld wordt gekleurd door je gevoelens en gedachten, terwijl je bij een ander meer afstand kunt hebben en daardoor soms iets heel treffends kan zeggen. In therapie blijkt de steun, het begrip en de hulp van medegroepsleden gewaardeerd te worden en in sommige gevallen zelfs meer dan het optreden van de therapeut. De therapeut wordt ervoor betaald. De medegroepsleden niet. Het wordt daardoor ervaren als oprechte steun en hulp (Yalom, 2001). Ook in het onderwijs wordt gewerkt met feedback van studenten aan elkaar: peerfeedback en peerassessment, waarbij studenten elkaar beoordelen. Aan de mening en overtuiging van leden uit de eigen groep, de peergroup, wordt veel waarde gehecht. Leden die in de groep willen blijven zullen zich aanpassen aan de groepsnorm. Bekend zijn de zelfhulpgroep voor alcoholisten (Anonieme Alcoholisten) en die mensen met overgewicht (Weight Watchers) waarbij onderlinge herkenning, steun en hulp de basis vormt van de groep. Juist in deze groepen speelt bij de deelnemer een lage eigenwaarde en onderschatting van mogelijkheden een rol. Men heeft vaak voordat er hulp werd gezocht al aardig lopen tobben met zichzelf. Door iets te kunnen betekenen voor anderen stijgt de eigenwaarde. Het vormt een belangrijke pijler in deze groepen.
Een ijsje gaan eten in de stad. Uit eten gaan. Jezelf iedere dag een compliment geven. In gesprek gaan met je partner. Een avond lang op de bank een boek lezen. Iedere dag iets aardigs zeggen tegen je huisgenoten. Een kop koffie drinken met je collega.
161 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_73, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase samenwerken
Naar de film gaan. Op bezoek gaan bij… …uitnodigen om te komen eten. In de kroeg afspreken met… Iedere dag één ding op schrijven waarover je tevreden bent.
162
werkfase samenwerken
72 Doorschuiftekening Doel: inzicht in beïnvloeden/verwachtingen managen Werkvorm: individueel, groep Vorm: beeldend Tijdsduur: 10 min. Benodigdheden: A4-papier en pennen
Opdracht
Maak op het vel papier een kleine tekening, al dan niet met een thema. Na een halve minuut schuif je het papier door naar je buur. Zelf krijg je dan een andere tekening. Naar aanleiding van wat getekend is, voeg je iets toe. Je associeert als het ware op de tekening. Na een minuut wordt dit doorgeschoven. Alle tekeningen rouleren net zo lang totdat ieder zijn eigen tekening weer terug heeft. Toelichting
In deze opdracht maakt ieder een tekening waar de andere deelnemers iets aan toevoegen. De afzonderlijke tekeningen vormen samen ook weer een geheel, met een eigen karakter of sfeer. Het geheel is meer dan de som van de delen. Ieder mens wordt geboren als een uniek wezen. Je bent enerzijds een individu en anderzijds een sociaal wezen. Mensen groeien op in een relatie tot andere mensen. De afwisseling daartussen is boeiend, leuk, maar ook noodzakelijk. Zonder de omgang met andere mensen kunnen mensen zich niet ontwikkelen. In de relatie met anderen krijg je reactie op wat en hoe je doet. Je voegt zelf ook toe aan communicatie. Communiceren moet. Om met Watzlawick (1980) te spreken: Niet communiceren is niet mogelijk. In het denken over communicatie, waar Watzlawick een belangrijke bijdrage aan heeft geleverd, geldt dat het geheel meer is dan de som van de afzonderlijke delen. Dit houdt in dat de groep als geheel (som) meer is dan de optelling van de losse individuen (delen) omdat de onderlinge interactie en relaties een meerwaarde toevoegt. Samen vormen zij een systeem. Iedere verandering in een systeem roept reactie op en brengt herschikking tot stand. Noem het energie of synergie, maar tussen mensen ontstaan mooie en lelijke dingen. Kijk maar eens wat er gebeurt als er een nieuw groepslid bij komt. De orde en regelmaat is verstoord en mensen gaan zich anders gedragen. Er komen nieuwe vriendschappen, concurrentie, terugtrekgedrag, onrust, harmonie of nieuwe coalities. Er vindt als het ware een herschikking plaats. Een nieuw lid voegt toe. Na verloop van tijd heeft ieder zijn nieuwe rol in de groep gevonden en ontstaat er een nieuwe samenhang in de groep.
163 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_74, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase samenwerken
Tip
Interessant is het om de sfeer van het geheel van de tekeningetjes te vergelijken met de sfeer van de eerste tekening die door de betreffende deelnemer is gemaakt. Is er een relatie tussen het karakter van de eerst tekening en het geheel? Past dit ook bij de deelnemer? Heeft dat te maken met de eerste aanzet? Op deze manier krijg je een aardig gesprek over actie en reactie en over in hoeverre je invloed kunt uitoefenen op de reactie van anderen. Tip
Een variant op deze opdracht is om samen een tekening te maken. Je neemt samen één vel papier. Eén van de deelnemers begint met een kleine tekening. Als deze tekening klaar is, associeert de ander hierop, door ook iets te tekenen. Zo werk je om en om totdat je in overleg met elkaar besluit dat de tekening af is (zie opdracht 77).
164
werkfase samenwerken
73 Toren bouwen van A4-papier Doel: samen bouwen/rollen in de groep definiëren Werkvorm: kleine groepen Vorm: beeldend Tijdsduur: 15 min. Benodigdheden: A4-papier
Opdracht
Formeer groepen van vier tot vijf deelnemers. Iedere groep krijgt een stapel A4papier. De opdracht is om in tien minuten met elkaar een zo hoog mogelijke toren te bouwen, alleen door papier te vouwen en de onderdelen op elkaar te plaatsen. Toelichting
In deze opdracht is het overleg dat voorafgaat aan het bouwen van groot belang. Er zullen naar alle waarschijnlijkheid meerdere mogelijkheden van bouwen de revue passeren. Op een gegeven moment gaat de groep dan aan de slag. Wie beslist wat en wordt het beste idee ook uitgevoerd of kiest men om andere redenen? Welke rol spelen leiderschap, lichaamstaal, overredingskracht of kiest men voor het beste idee? Over communiceren en besluitvorming is veel geschreven (zie opdracht 6 en 45). Een vrij recente theorie over communicatie en bewust bewerkstelligen van verandering daarin is Neurolinguïstisch Programmeren (NLP). Het is ontstaan door te kijken naar aspecten die gerenommeerde therapeuten succesvol maakt. Het aardige van NPL is dat het niet alleen gaat om het uiten van gevoelens of lichaamstaal of om onderlinge verhoudingen, maar dat het een leer is waarin meerdere aspecten uit onder andere de gedragstherapie, hypnotherapie, lichaamstaal en taal samenkomen. Gedrag, lichaamstaal, emotie en woordgebruik worden bewust ingezet om oplossingsgericht te werk te gaan. Als de ontvanger (de klant) woorden gebruikt die te maken hebben met gevoel zal de zender (de trainer) dit woordgebruik overnemen. Er wordt bijvoorbeeld bewust gekeken naar oogbewegingen om de communicatievoorkeuren van de ontvanger vast te stellen. Door afstemming op houding, stemgebruik en woordgebruik kan de communicatie met anderen verbeteren. Eerst door de ontvanger te imiteren en daarna in te spelen op de persoonlijke ontvangstvoorkeuren van de ontvanger. De ontvanger voelt zich begrepen, wat de relatie en de samenwerking ten goede komt. Is de ontvanger meer cognitief gericht dat zal de zender dit overnemen. Deze afstemming tussen mensen wordt het zogenaamde rapport genoemd. Zo gebruikt NLP kennis van de verbinding tussen lichaam en geest om bewust veranderingen in herinneringen, emotie en gedrag te bewerkstelligen. Lichaamshouding beïnvloedt de geest en vice versa. Toepassingen van NLP zijn te vinden in de psychotherapie maar ook in communicatietechnieken in management of verkoop.
165 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_75, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase samenwerken
Tip
Deze opdracht leent zich goed voor een groepsdynamische invalshoek bij de nabespreking. Er is overleg geweest, er is een besluit genomen en er is samengewerkt om een toren te bouwen. Ieder lid heeft in iedere fase van het proces een rol. Het is interessant om met de groep te kijken wie welke rol heeft vervult en hoe dit in het geheel van de groep past. Tip
En alternatief voor de toren, maar wel moeilijker, is de opdracht om een brug te bouwen. Tip
Verder is het handig om af te spreken hoe lang een object moet kunnen blijven staan. Mijn ervaring is dat een groep wel de hoogste toren kan hebben, maar dat deze toren een seconde nadat het laatste onderdeel eraan is toegevoegd in elkaar stort.
166
werkfase samenwerken
74 Reiskoffertje Doel: verwerking en afscheid/verschillen legitimeren Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
Stel je voor dat je een koffertje hebt. Het is het koffertje van je reis door het leven. Daarin zitten voorwerpen die te maken hebben met belangrijke momenten of zaken uit je leven. Vertel hoe jouw koffer eruitziet en wat er inzit. Toelichting
In muziek, film en toneel duikt regelmatig een koffer op als symbool van datgene wat je meeneemt op reis door het leven. Marlene Dietrich zong: Ich hab’ noch einen koffer in Berlin en de kunstenaar Klaus Boegel maakte een doorzichtige koffer met daarin de relikwieën uit zijn leven. In de film Left luggage van Jeroen Krabbé vertelt de vader van de hoofdpersoon haar tot vervelens toe over het Joodse verleden en over de twee koffers met al zijn bezittingen die hij in de oorlog heeft moeten begraven. Zij vertegenwoordigen zijn verloren verleden. Hij is zijn koffers kwijt. Geen mens reist zonder bagage. Je neemt je herinneringen met je mee. Soms gaan die herinneringen verder, tot tradities van voorouders, je geloof en achtergrond. Dat je die bagage niet wilt verliezen is begrijpelijk, het is een deel van je identiteit. Het is je figuurlijke bagage in het leven. Koffers kunnen ook grote verrassingen bevatten. Van Nederland tot Australië zijn er televisieprogramma’s waarin koffers geopend worden in de hoop dat er het bedrag inzit dat van tevoren genoemd is. Dat kan variëren van 500.000 tot 5 euro. Heb je goed geraden dan heb je geluk. Je kunt ook pech hebben. Koffers als symbool bevatten altijd iets waardevols, materieel of immaterieel. Tip
Aan de start of aan het einde van deze opdracht kun je de deelnemers vragen hun koffer te beschrijven. Is het een stevige moderne hard plastic koffer, een leren koffer of een stoffen met bloemetjespatroon. Als je aan het begin van de opdracht vraagt hoe de koffer eruitziet, zal daar eerst alle aandacht naar gaan en zal de inhoud waarschijnlijk ook afgestemd worden op het uiterlijk. Het maakt de drempel om de opdracht te doen lager. Het is makkelijker om een koffer te bedenken dan de voorwerpen uit je leven, die je erin doet. Vraag je het achteraf dan gaat de concentratie aanvankelijk naar de inhoud en wordt de ‘verpakking’ juist afgestemd op de inhoud. Want als je dierbare en kostbare voorwerpen hebt gekozen, zal je daar ook eerder een mooie en stevige koffer voor kiezen. Bedenk als trainer welk accent je legt door de volgorde te bepalen.
167 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_76, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase samenwerken
75 Een sprookje maken Doel: samenwerken/groepscohesie bevorderen Werkvorm: drietallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 7-10 min. Benodigdheden: set tarotkaarten
Opdracht
Kies elk drie tarotkaarten die je het meest aanspreken. Bespreek met elkaar welke kaart geschikt is als start en hoe de andere kaarten moeten komen te liggen. Vervolgens leg je met elkaar de kaarten op een volgorde. Nu vertel je met elkaar een sprookje aan de hand van de door jou gekozen kaarten. Dit doe je om de beurt, ieder vertelt bij de kaarten die hij of zij gekozen heeft. Toelichting
Deze opdracht bestaat uit een afwisseling van individueel en gezamenlijk werken. Eerst kiest de deelnemer kaarten die hem of haar aanspreken. Vervolgens overlegt het drietal wat een mooie volgorde is en wat een goede begin- en eindkaart is. Daarna vertelt ieder als zijn of haar kaart aan de beurt is. Samen vormt dit weer het verhaal. Door om de beurt te vertellen ontvouwt zich makkelijk een afwisselend verhaal. Vertellen doe je niet zomaar, aan de hand van de kaarten gaat dat makkelijker. Verhalen zijn zo oud als de mensheid. Nadat ze generaties lang mondeling zijn overgeleverd zijn de oude verhalen opgeschreven. Ook toen het schrift al werd toegepast bij niet alleen religieuze, maar ook wereldlijke zaken, bleef deze narratieve traditie. Immers, weinig mensen konden lezen en schrijven. In de middeleeuwen kende men de wagenspelen. Rondtrekkende gezelschappen klommen op hun kar en voerden een, aanvankelijk religieus, maar later ook wereldlijk toneelstuk op. Daarin werd niet alleen de geschiedenis overgeleverd, maar ook informatie gegeven over wat er zich in de regio of in het land afspeelde en politiek commentaar gegeven. Troubadours, wagenspelers en rondtrekkende zangers hadden de functie die onze media nu hebben. Ook sprookjesboeken zijn ontstaan door het opschrijven van de verhalen die al eeuwen werden overgedragen. Vaak hadden ze een diepere boodschap en een verborgen moraal. Voor Roodkapje was dit om niet met onbekenden te praten en niet van het juiste pad af te dwalen. De plaats en tijd doen er in sprookjes niet toe. Het is altijd lang geleden en in een land hier ver vandaan. Het gaat vooral om het verhaal zelf. De meest bekende sprookjesschrijvers zijn de gebroeders Grimm, geboren in Hanau, en Hans Andersen, geboren in het Deense Odense. Jacob Ludwig Karl Grimm (1785-1863) was Duits taalkundige, hoogleraar in Göttingen en Berlijn en verdiepte zich in mythologie en sprookjes. Samen met zijn broer Wilhelm Karl Grimm (1786-1859) verzamelde hij
168 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_77, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase samenwerken
Duitse sagen die zij rond 1820 publiceerden onder de titel Kinder- und Hausmärchen. Iedereen kent de sprookjes van Assepoester, Sneeuwwitje, Doornroosje, Hans en Grietje en Roodkapje. Hans Christian Andersen (1805-1875) groeide op in Odense, in grootte de derde stad van Denemarken. Zijn vader was schoenmaker en overleed toen Hans Christian elf jaar oud was. Hans Christian werd een bekende schrijver en dichter, maar is het meest bekend van zijn sprookjes, bijvoorbeeld De prinses op de erwt, De nieuwe kleren van de keizer, De Chinese nachtegaal, Het lelijke jonge eendje, De kleine zeemeermin, De rode schoentjes en Het meisje met de zwavelstokjes. Tip
Er ontstaat een ander verhaal wanneer de deelnemers de kaarten in een cirkel leggen. Het verhaal kan dan overal beginnen en eindigen en meerdere keren rondgaan. Tip
Verbind een thema aan deze opdracht, dat relevant is voor de groep en het groepsproces. Juist abstractere begrippen kunnen in deze opdracht goed verwerkt worden. Je kunt dan denken aan begrippen als verwondering, zorgzaamheid, vertrouwen of rancune.
169
werkfase samenwerken
76 Gekleurde organisatie* Doel: samenwerken vanuit typering/verschillen legitimeren Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 10 min. Benodigdheden: kaartjes met de vijf kleuren van organisaties
Opdracht
Kies uit de kaartjes de werkwijze die bij je past. Je partner doet dat ook. Bedenk een opdracht of taak. Bespreek hoe je met de twee gekozen werkwijzen het best tot samenwerking zou kunnen komen. Toelichting
Deze opdracht is gebaseerd op een theorie die ontwikkeld is door De Caluwé en Vermaak (2004). In het denken over het managen van organisaties maakten zij gebruik van vijf kleuren. Het denken in kleuren helpt om de strategie te ontwikkelen die nodig is om tot verandering in een organisatie te komen. Niet alleen groepen, maar ook individuen kunnen gekoppeld worden aan een kleur. Wanneer je een ‘blauwe’ projectmanager in een ‘witte’ organisatie het veranderingstraject laat begeleiden, vraag je misschien om moeilijkheden. Anderzijds kan blauw weer veel leren van wit en andersom is een lichtblauwe organisatie ook zo gek nog niet.
Geel staat voor het bij elkaar brengen van belangen, voor commitment bewerkstelligen en een win-winsituatie creëren. Geel richt zich op het managen van mensen, meningen en belangen.
Blauw is doelgericht en planmatig en gebaseerd op het rationeel ontwerpen van veranderingen. De doelen en resultaten worden nauwkeurig omschreven en het proces gefaseerd.
Rood gaat uit van de mensen en het ontwikkelen van hun competenties. In deze benadering worden mensen aangesproken en geprikkeld om te veranderen.
170 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_78, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase samenwerken
Groen staat voor de koppeling tussen verandering en leren. De lerende organisatie komt uit het ‘groen denken’ voort. Groen betekent samen op weg om al lerende, met vallen en opstaan, tot vernieuwing te komen.
Wit gaat uit van zelforganisatie en het vermogen van een systeem om met de bestaande communicatiemiddelen tot beweging en vernieuwing te komen. Het gaat ervan uit dat verandering en weerstand niet te beheersen zijn, maar wel te faciliteren. De chaostheorie is terug te vinden in het ‘wit denken’
Tip
Geef de deelnemers een opdracht die past bij de groep en de groepsfase. Bijvoorbeeld de opdracht om een vorm voor een tussenevaluatie of afsluiting te bedenken. Laat deelnemers in dit verband ook bedenken welke kleur de groep als totaal heeft en dit meenemen in hun aanpak. Tip
Deze opdracht correspondeert met opdracht 32 en 78, waarin met respectievelijk leerstijlen van Kolb en de enneagrammen dezelfde activiteit wordt gedaan. Het is mogelijk om deze opdrachten te combineren, zodat een rijker pallet ontstaat vanuit meerdere invalshoeken. Tip
Een kleur kiezen is lastig, omdat mensen nu eenmaal kleurrijker zijn. Vraag deelnemers om een hoofdkleur en een bijkleur te kiezen.
171
werkfase samenwerken
77 Gezamenlijke tekening Doel: samenwerken/groepscohesie bevorderen Werkvorm: groep Vorm: verbaal Tijdsduur: 10-15 min. Benodigdheden: groot vel papier en kleurpotloden
Opdracht
Ieder kiest een kleur potlood. Je werkt met elkaar op één groot vel papier. Kies op het papier een plek en begin daar met jouw naam. Van hieruit teken of schrijf je naar de andere deelnemers toe. Kijk tijdens het werken ook naar wat er met jouw naam gebeurt. Toelichting
Deze opdracht gaat over territoria. Door je naam op het vel papier te zetten wordt het jouw territorium. Het spannende is dat je bij je eigen plek kunt blijven hangen, zodat niemand in jouw gebied gaat tekenen, of eropuit kunt trekken en het vel veroveren met het risico dat anderen in jouw gebied gaan zitten of zelfs door jouw naam heen gaan werken. De deelnemer staat voor de keuze om op de eigen plek te blijven en het eigen gebied af te sluiten of het terrein te verkennen en het gebied open te gooien. Watzlawick (1980), deskundige in communicatieleer, spreekt van open en gesloten systemen. Een systeem is een groep individuen die met elkaar interacteren, bijvoorbeeld een gezin. Een systeem heeft ook contacten met mensen buiten het systeem, familie, vrienden en zakelijke contacten. Dat geeft input aan een systeem. Als het systeem open is, is er communicatie met anderen buiten het systeem. Een gesloten systeem doet dit niet, daarin vindt de wezenlijke communicatie voornamelijk onderling met elkaar plaats. Een gezond systeem wisselt open en gesloten communicatie met elkaar af. Wanneer een systeem alleen open is zou het voortdurend input krijgen en in beweging zijn. Er is dan geen rust, geen homeostase zoals Watzlawick dat noemt. Alleen gesloten is ook niet gezond, omdat een systeem dan alleen op zichzelf gericht is en geen correctie of input krijgt over bijvoorbeeld opvattingen. Halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw was er in Nederland een gezin waarvan alle leden dood werden aangetroffen. In het gezin had zich een tragedie afgespeeld. Na het verlies van een van de kinderen bleef het gezin in rouw en communiceerde niet met de buitenwereld over wat zich afspeelde rond het overlijden en de rouw. Naar buiten leek het een gewoon gezin, maar in het systeem ontstond het idee dat zij door een zelfgekozen dood weer bij hun verloren gezinslid konden zijn. Doordat zij in een gesloten systeem leefden kon er geen input of correctie komen op hun idee. Soortgelijke fenomenen doen zich voor in religieuze groepen, zoals in 1993 in Waco in de Verenigde Staten,
172 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_79, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase samenwerken
waar 74 volgelingen van David Koresh de dood vonden. Deze religieuze en gesloten groep die het einde der tijden had aangekondigd, koos collectief de dood. Tijdens een belegering door het Amerikaanse leger vonden alle leden de dood in een vuurzee die misschien wel en misschien niet door de sekte zelf was aangestoken. Essentieel in het bestaan van deze extreem gesloten groepen zijn twee dingen: het ideaal en het isolement. Het ideaal kan bij religieuze sekten variëren van persoonlijke groei door strikte ascese tot de redding van een dreigende wereldcatastrofe door buitenaardse wezens. In alle gevallen is het een ideaal met een totalitair karakter, het beheerst het gehele leven van de sekteleden, belooft verlossing of op zijn minst beloning die in de gewone samenleving niet te verkrijgen is. Dat alles speelt zich af in een gesloten systeem, waarin geen corrigerende input van buiten plaatsvindt. Tip
Ga na het tekenen in op de vraag in hoeverre de deelnemer zijn of haar plek verlaten of verdedigd heeft en of er door anderen iets is veranderd.
173
werkfase samenwerken
78 Enneagrammen Doel: samenwerken vanuit typering/verwachtingen managen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 10 min. Benodigdheden: kaarten met enneagrammen uit opdracht 7
Opdracht
Zoek het enneagram uit dat het best bij jou past. Je partner doet hetzelfde. Leg ze naast elkaar en bespreek hoe jullie samenwerking eruit zou zien als je een opdracht of taak zou krijgen om… Toelichting
In opdracht 7 kozen deelnemers een enneagram dat bij hen past. Daar vind je ook de omschrijvingen van de enneagrammen. In deze samenwerkingsopdracht gaan deelnemers met hun gekozen enneagrammen met elkaar overleggen hoe zij ieder vanuit hun eigen enneagram een opdracht zouden uitvoeren. De taak of de opdracht wordt door de trainer gegeven. Dat kan variëren van een vakantie uitzoeken, samen een tafel timmeren, tot een bedrijf opzetten of een maaltijd bereiden. De negen enneagrammen verhouden zich tot elkaar. Ze versterken elkaar of werken elkaar tegen. Ook kan een deel van een enneagram door de ander worden overgenomen, zowel in positieve als in negatieve zin. De negen enneagrammen zijn: – de Perfectionist: realistisch, consciëntieus, grondig en principieel; – de Helper: warm, betrokken, hulpvaardig en verzorgend; – de Presteerder: energiek, optimistisch, zelfverzekerd en doelgericht; – de Romanticus: gevoelig, warm en scherpzinnig; – de Waarnemer: introvert, leergierig, analytisch en inzichtelijk; – de Loyalist: verantwoordelijk, betwijfelend, betrouwbaar en loyaal; – de Avonturier: energiek, levendig en optimistisch; – de Baas: direct, onafhankelijk, zelfverzekerd en beschermend; – de Vredestichter: ontvankelijk, goedaardig en ondersteunend. In de samenwerking wordt zichtbaar wat werkt en waar meningsverschillen en irritaties ontstaan. Door het te benoemen als onderdeel van de enneagram wordt de eigenschap geobjectiveerd en komt deze los te staan van de betreffende deelnemer. Dit maakt het makkelijker om erover te praten en te zoeken naar oplossingen. In de bespreking van de samenwerking gaan de deelnemers in op welke interventies werken, wat tegenwerkt en hoe je de samenwerking tot een goed samenspel maakt.
174 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_80, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
werkfase samenwerken
Tip
De gezamenlijke opdracht kan toegespitst worden op de training of workshop zelf, bijvoorbeeld door een activiteit, thema of opdracht te bedenken voor de hele groep of door te bedenken op welke wijze de training kan worden afgesloten. Tip
Als iedere deelnemer dezelfde opdracht krijgt, zal je verschillen zien in de uitvoering. De wijze waarop er wordt samengewerkt heeft invloed op het resultaat. Het product weerspiegelt het proces. Een aardig onderwerp om te bespreken.
175
4 SLOTFASE
Afsluiten 79 Naam met toevoeging 80 Wat neem je mee? 81 Associëren en kiezen 82 Reeks korte opdrachten 83 Sociogram van de groep 84 Het stripverhaal 85 Schutting 86 Evalueren met associaties 87 In het doel schieten
177
slotfase afsluiten
4 79 Naam met toevoeging Doel: afsluiten van de groep/relaties op elkaar afstemmen Werkvorm: groep Vorm: beeldend Tijdsduur: 15 min. Benodigdheden: A4-papier en potloden
Opdracht
Bedenk voor ieder groepslid een toevoeging bij zijn naam. Licht je keuze toe. Toelichting
Een aardige afsluiting is de deelnemers te vragen elkaar bij hun naam een toevoeging te geven. In de geschiedenis zijn daar vele voorbeelden van. Zo is er een Karel de Grote, Atilla de Hun en Iwan de Verschrikkelijke, alhoewel die laatste toevoeging niet zo geschikt is in dit kader. Maar mogelijk is er in de groep een Mieke de Zorgzame, Leo de Wijze of Anton de Grappige. Een naam gaat bij je passen, of je gaat passen bij je naam. De naam Trudy kan echt bij een persoon passen, terwijl je je ook iemand kunt voorstellen die echt geen Trudy kan heten, past gewoon niet. Bij namen horen associaties en ook generaties. Vroeger werden mensen vernoemd naar hun vader, moeder of grootouders, peettante of peetoom. Als je vader Jan heette had je grote kans om ook als Jan door het leven te gaan. De generatie van de jaren vijftig, de tijd van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog heeft Hollandse namen. In de top vijf van jongens staat in 1950 boven aan de lijst Johannes, gevolgd door Jan, Cornelis, Hendrik en Willem. Voor meisjes: Maria, Johanna, Anna, Cornelia en Whilhelmina. De top vijf anno 2006 ziet er anders uit: voor meisjes Sophie, Sanne, Lisa, Anna en Julia, voor jongens Sem, Daan, Thomas, Lars en Milan (zie Sociale Verzekeringsbank 2006). Een laatste rijtje wil ik niemand onthouden, de meest genoemde namen uit de Quote 500 waar jaarlijks de vijfhonderd meest rijke Nederlanders in staan. De top vijf van 2005 was: Jan, Kees/Cees, Willem/ Wim, Hans en Joop.
179 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_81, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
slotfase afsluiten
Tip
Een alternatief is een doorschuiftekening met naam te maken. De opdracht luidt dan als volgt: Schrijf ergens op het vel je naam. Teken of schrijf daar iets omheen dat bij je past of dat iets over jezelf vertelt. Hier werk je een halve minuut aan. Daarna schuif je het papier door naar je buurman of buurvrouw. Kijk goed naar de tekst of afbeelding en reageer hierop door er wat bij te schrijven of te tekenen. Daarna wordt het papier weer doorgeschoven. Alle papieren rouleren totdat ieder zijn eigen vel terugkrijgt.
180
slotfase afsluiten
80 Wat neem je mee? Doel: afsluiten en evalueren/afscheid nemen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: A4-papier
Opdracht
Neem een vel A4-papier en vouw dat in drieën tot een triptiek. Benoem drie dingen die je van deze groep mee naar huis neemt. Een gedachte, een zin, een thema? Welk vormt het centrale thema en welk komt aan de zijkanten? Als je de triptiek sluit wat zet je dan op de voorkant? Toelichting
Het aardige van een drieluik is dat een fasering of onderverdeling visueel wordt en dat het duidelijk is dat je in ieder paneel verschillende dingen zet. Het dwingt om onderscheid te maken per paneel. Een drieluik of triptiek is een schilderij, meestal op houten panelen geschilderd, waarvan de drie delen, een grote in het midden en twee kleinere aan de zijkant, verbonden werden met scharnieren zodat deze geopend of gesloten kunnen worden. Vaak zijn triptieken verfraaid met houtsnijwerk. Op de panelen staan religieuze afbeeldingen. Als de triptiek gesloten is zijn op de achterzijde vaak ook afbeeldingen te zien. De religieuze afbeeldingen stonden aan de binnenkant. Aan de buitenkant stonden de wereldlijke afbeeldingen, bijvoorbeeld een groep monniken of religieuzen. Daar kon ook de opdrachtgever tussen staan. De meest bekende triptieken komen uit de renaissance en zijn gemaakt door de gebroeders Jan en Hubert van Eyck uit Gent (ca. 1390-1441), Hans Memling (ca. 1430-1490) uit Brugge en Jeroen Bosch (1450-1516). De vroegste documenten vermelden Jan van Eyck als schilder en kamerheer (valet de chambre) bij de Hollandse graaf Jan van Beieren te Den Haag, in 1422. In 1425 ging hij naar Rijsel, waar hij hofschilder en kamerheer werd van de Bourgondische hertog Filips de Goede. Zijn meest beroemde werk is het altaarstuk De aanbidding van het Lam Gods, dat bewaard wordt in de Villakapel van de St.-Baafskathedraal te Gent. Het werk werd begonnen door zijn broer Hubert, op bestelling van Joos Vijdt. Jan maakte het af, waarna het werd ingehuldigd op 6 mei 1432. Jan van Eyck was de eerste Vlaamse meester die zijn werken signeerde, wat toen niet gebruikelijk was. Soms signeerde hij ook met: Als ich can. Van Memling is bekend dat hij op 30 januari 1465 in Brugge kwam waar hij werd ingeschreven in de Poortersboeken van de stad. Op dat ogenblik was Brugge de geliefde verblijfplaats van het Bourgondisch Hof en het centrum van internationale handelscompagnieën. In 1473 trad hij toe tot de gerenommeerde Broederschap van O.L.V. ter Sneeuw. Daarmee
181 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_82, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
slotfase afsluiten
bereikte hij een aanzienlijke sociale status en behoorde hij meteen tot de hoogst bereikbare top als ambachtsman. Bekende werken van Memling zijn het Johannes altaarstuk in het Sint-Janshospitaal van Brugge, de John Donne-triptiek in de National Gallery van Londen en de Madonna met Schenker uit het Kunsthistorisches Museum van Wenen. Jeroen Bosch, ook Hieronymus of Jheronimus genoemd, was de zoon van een kunstschilder, Anthonis van Aeken. Het schilderen zat in de familie, want ook zijn grootvader Jan van Aken, zijn broer Goossen en drie ooms van Bosch waren schilder. Bosch’ eigenlijke familienaam was Van Aeken. Hij ondertekende zijn werk echter met Bosch, omdat hij in ’s-Hertogenbosch was geboren en er het grootste deel van zijn leven woonde. Hij schilderde diverse triptieken. Het meest beroemde is de Tuin der Lusten, geschilderd in 1504-1505 en oorspronkelijk in bezit van Hendrik III van Nassau en later Willem de Zwijger. Tip
Een voor de hand liggende variatie op deze opdracht is om per paneel een andere opdracht te geven. Bijvoorbeeld op het middenpaneel wat je als waardevol meeneemt en op de zijpanelen wat je voornemens zijn. Tip
Een meer evaluatieve opdracht is om in het midden het waardevolle en aan de zijkanten je kritische kanttekeningen te plaatsen over de bijeenkomst. Tip
Als laatste variant geef je links weer hoe je startte, middenin wat je tijdens de bijeenkomsten het meest heeft geholpen en rechts hoe je weggaat.
182
slotfase afsluiten
81 Associëren en kiezen* Doel: feedback aan groepsleden geven/terugkijken en waarderen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: beeldend Tijdsduur: 7 min. Benodigdheden: gekopieerd vel papier
Opdracht
Je gaat een lijstje invullen over een van je groepsleden. Neem de betreffende persoon voor ogen en geef je eerste associatie bij de volgende onderwerpen. Vul deze lijst in en licht toe wat je gekozen hebt.
Onderwerp
Keuze
dier bloem of plant bos of park gebouw vogel of vis boom of struik
Toelichting
Associëren is een techniek waarbij de eerste de beste gedachte bij een onderwerp gevraagd wordt. Deze techniek werd gebruikt door Freud in zijn psychoanalytische behandeling. Hij ging ervan uit dat associaties voortkwamen uit het onderbewuste en in de therapie inzicht gaven in de onderbewuste drijfveren van de patiënt. Het klopt dat associaties niet beredeneerd zijn. Pas nadat ze zijn opgekomen zou je kunnen beredeneren dat ‘koe’ misschien niet zo’n gewenst dier is om je medegroepslid mee te typeren. De eerste reactie op een associatie is er een van beredeneren of vragen of dat nou wel kan, iemand met een koe vergelijken. En of paard niet beter is of dat het toch niet zo’n juiste associatie was. Het waardeoordeel komt om de hoek kijken. Zet het opzij en ga open, zonder oordeel in op het gegeven voorbeeld. Je zou ervan uit kunnen gaan dat de associatie ergens vandaan komt en mogelijk interessante informatie kan geven. Wanneer je erop ingaat zou kunnen blijken dat die koe staat voor melk, overvloed en buitenleven. Of voor melkkoe. Enige toelichting bij associaties is wel gewenst. De tijd is voorbij dat het geaccepteerd was en helend werd geacht voor de spreker om je ongemanierd vrij te uiten.
183 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_83, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
slotfase afsluiten
Tip
Bepaal van tevoren wie voor wie invult. Laat dat niet open want dan gaat de aandacht naar wie je kiest met het risico dat sommigen niet gekozen worden en dat lijkt niet geschikt voor een evaluatie. Het meest eenvoudig is je rechter- of linkerbuurman. Tip
Laat deelnemers ieder twee kaarten invullen. Dat geeft een iets genuanceerder beeld. Mogelijk zijn er overeenkomsten of worden extreme associaties afgezwakt doordat er andere tegenover staan. Tip
Bedenk van tevoren of je als trainer ook meedoet in deze ronde of dat je je juist afzijdig houdt. Die keuze zal vooral worden ingegeven door het karakter van de groep en jouw positie als trainer. Was je een van hen of stond je boven de groep?
184
slotfase afsluiten
82 Reeks korte opdrachten* Doel: evalueren/terugkijken en waarderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-10 min. Benodigdheden: gekopieerde opdrachten op losse kaartjes en set kaarten met afbeeldingen
Opdracht
Kies of trek blind een van de volgende vier kaartjes en vertel je verhaal over het verloop van deze training.
Een verhaal met kaarten Je gaat een verhaal vertellen naar aanleiding van het onderwerp van deze workshop/training. Welk idee, gedachte of theorie spreekt je aan? Zoek uit het spel kaarten een kaart die het thema van je verhaal uitbeeldt. Deze kaart is de titel van je verhaal. Dan kies je voor je verhaal nog zeven kaarten. Deze kaarten leg je in een cirkel om de eerste kaart heen. Bepaal met welke kaart uit de cirkel je begint en vertel vervolgens je verhaal de hele cirkel rond.
Het fotoalbum Als je foto’s kon maken van je ervaringen, gebeurtenissen, gevoelens en gedachten die je hebt meegemaakt in deze groep, hoe zou jouw fotoboek er dan uitzien? Beschrijf drie tot vijf foto’s.
Het reisverhaal Vertel een reisverhaal over deze periode in de groep. Beschrijf in dat verhaal je vertrek. Hoe was de voorbereiding, hoe vertrok je? Beschrijf het verloop van de reis. Waar ging je naartoe, wie waren je reisgenoten en wat kwam je tegen? Welke mensen kwam je tegen? Wie heeft je geholpen? Wat heb je meegemaakt? Hoe heb je gehandeld? Beschrijf hoe je naar het einde van je reis hebt toegewerkt.
Het verkeersverhaal Vertel een reisverhaal over een route die je in deze periode maakte. Met welk vervoermiddel
185 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_84, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
slotfase afsluiten
vertrok je? Kies maar: was het een vliegtuig, trein, tram, bus, auto, fiets, paard of paard en wagen of ging je lopend, op de brommer of met de boot? Beschrijf het verloop van je reis. Ben je onderweg overgestapt op een ander vervoermiddel? Wat ben je tegengekomen? Rode of groene (stop)lichten, goed begaanbare wegen, kuilen of zandweggetjes? Heb je tegenwerking gehad? Zijn er botsingen geweest of ongelukken? Wie kwam je tegen op je route? Hoe ben je aangekomen?
Tip
In de opdracht wordt de keuze aan de deelnemer gelaten om blind te trekken of te kiezen. Door van tevoren een indicatie te geven over het soort opdracht kun je de drempel om blind te kiezen verlagen.
186
slotfase afsluiten
83 Sociogram van de groep* Doel: afsluiten van de groep/terugkijken en waarderen Werkvorm: groep Vorm: beeldend en verbaal Tijdsduur: afhankelijk van de groepsgrootte 15-30 min. Benodigdheden: doos met materiaal
Opdracht
Zoek uit de doos met materiaal een voorwerp dat jou of een deel van jou symboliseert. De andere groepsleden doen hetzelfde. Je legt jouw voorwerp zó op tafel dat het voorwerp ten opzichte van de andere voorwerpen naar jouw gevoel een goede plek heeft. Je kunt het net zo lang verplaatsen totdat je tevreden bent over de onderlinge posities. Toelichting
In deze opdracht spelen realiteit en wenselijkheid een grote rol. Maak daar als trainer een onderscheid in. Vraag eerst naar de situatie zoals deelnemers dit ervaren hebben. Blijf met elkaar net zo lang schuiven tot er een beeld is ontstaan waar ieder zich in kan vinden. Praat met de deelnemers over ieders rol in de groep. Daarna kun je aan de deelnemers vragen welke positie zij wenselijk vinden en hoe het beeld er dan uit zou zien. Daar hoort de vraag bij wat zij kunnen doen om tot die wenselijke positie te komen. Om tot nieuwe posities te komen is het nodig om buiten kaders te denken.
Figuur 4.1 Paard met ruiter.
187 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_85, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
slotfase afsluiten
De volgende oefening zou een aardige start kunnen zijn. De opdracht heeft te maken met schuiven en met denken buiten kaders. Het bestaat uit twee losse paarden en twee ruiters aan elkaar. De opdracht is om de drie afbeeldingen zo te schuiven dat de twee ruiters ieder in de juiste houding op een eigen paard zitten. Oplossing: Draai één paard een kwartslag en het andere paard driekwart en leg ze rug aan rug daarna leg je de ruiters erop. Tip
Geef dit spel met de paarden en ruiters voor de opdracht om een sociogram te maken. Het maakt de sfeer losser en meer ontspannen. Dit zal het maken van de sociogram ten goede komen.
188
slotfase afsluiten
84 Het stripverhaal Doel: afsluiten en evalueren/terugkijken en waarderen Werkvorm: tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5-7 min.
Opdracht
Bedenk voor jezelf een stripfiguur en kies een omgeving dat symbool staat voor de groep. Welke gebeurtenis is voor jou in deze groep het meest markant geweest? Vertel je stripverhaal in drie ‘plaatjes’. Toelichting
Een afbeelding kan soms meer zeggen dan een paar pagina’s tekst. Tijdens een lezing van Marjolein Februari vertelde zij dat toen zij net klaar was met haar scriptie, er van Peter van Straaten een cartoon verscheen van Vader en zoon waarin in drie beelden haar hele scriptie ‘verwoord’ werd. Beelden en beeldverhalen kunnen een boodschap sterk overbrengen. De prehistorische afbeeldingen die in grotten zijn gevonden, zoals die van Lascaux, kunnen als een vroege vorm van het stripverhaal worden beschouwd, alhoewel hun ontstaan misschien mede is te danken aan het ontbreken van geschreven taal. Een andere vroege vorm van het stripverhaal is het Tapijt van Bayeux. Op dit meterslange wandtapijt werden twee jaar na de slag bij Hastings (1066), waarbij Willem de Veroveraar de Saksische koning Harold II versloeg, de gebeurtenissen van deze slag uitgebeeld. Voor 1800 werd er weinig gedaan aan reproductie van populaire kunst. Reproductie en druktechnieken waren, naar de huidige maatstaven gemeten, primitief. Men schilderde op doek, muren of meubels. Er werd gebruikgemaakt van meerdere technieken als houtsneden, etsen en lithografieën, maar reproducties in grote oplagen waren onbekend. Omstreeks 1870 werden lithografische kleurencartoons toegevoegd ter verfraaiing van de kranten, die toen sterk in opkomst waren. Er vond vanaf dat moment een snelle ontwikkeling plaats op het gebied van illustratiereproductie in tijdschriften, kranten en boeken. In het begin van de twintigste eeuw verschenen in de Amerikaanse kranten de zogenaamde zondagsbijlagen waarin een aantal verschillende typen strips en verhalen werden gecombineerd. Deze waren voornamelijk bedoeld om de omzet te verhogen. Een van de eerste stripfiguren is die van Little Nemo in Slumberland, getekend door Winsor McCay. Het verscheen voor het eerste in oktober 1905 in de New York Herald. De gepubliceerde stripverhalen in (week)bladen werden later gebundeld tot stripboeken (zie opdracht 2).
189 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_86, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
slotfase afsluiten
Tip
Je kunt met de deelnemers ook daadwerkelijk een strip tekenen of maken. Dat is een hoogdrempelige activiteit, die iets gemakkelijker wordt als je met een collagetechniek werkt. Kopieer een aantal strips, variërend van Jan, Jans en de kinderen tot Fokke en Sukke. Deelnemers kiezen dan uit verschillende afbeeldingen uit strips een figuur en tekenen daar een omgeving bij. Tip
Kopieer een aantal figuren zodat ze ruim voorradig en makkelijk te gebruiken zijn. Een hoeveelheid verschillende afbeeldingen inspireert om ermee aan de slag te gaan en verrassende combinaties te maken. Het maakt de drempel laag om een collage te maken.
190
slotfase afsluiten
85 Schutting Doel: het laatste woord opschrijven/afscheid nemen Werkvorm: groep Vorm: schrijven Tijdsduur: 10 min. Benodigdheden: rol pak- of behangpapier en dikke viltstiften (evt. verf en spuitbussen)
Opdracht
Aan de muur hangt een groot vel papier. Dit is de schutting waarop je kunt schrijven. Wat zou jij op de schutting schrijven als afscheid van deze bijeenkomst? Toelichting
Spelen dat je op een schutting mag kladderen wat je wilt, geeft mensen een vrijheid. Het komt er niet zo op aan, het is toch maar spel. Spel is doen alsof. De Leidse historicus Johan Huizinga (1979) beschreef in 1938 het spel als bakermat van cultuur. Jacht, rechtspraak en oorlog beschreef hij als spel met eigen rituelen, wetten en regels. Een spel heeft strikte regels die niet ter discussie staan, sterker nog, zonder de regels kan het spel niet gespeeld worden. De Romeinse spelen in de arena, de riddertoernooien, de gilden in de middeleeuwen, de rechtspraak, het is allemaal spel. Een aanverwante term is esthetic illusion (Ehrenzweig, 1965), wat aangeeft dat er een dusdanige situatie wordt gecreëerd dat de deelnemer zich waant in een context waarin men zich meer vrijheid kan permitteren dan gewoonlijk. Je ‘doet alsof’. Je speelt dat je een modern kunstenaar bent en dat kader geeft je de vrijheid om met minder beperkingen te handelen. Sommige opdrachten of contexten geven de vrijheid om niet gehinderd door normen of eisen van techniek, esthetiek of conventies te handelen. Vraag een volwassene om een schilderij te maken op de wijze van Rembrandt en hij blokkeert. Vraag hem een schilderij te maken naar Karel Appel en hij kan aan de slag. Tip
Bij deze opdracht is het van belang om niet al te precies te werk te gaan. Gebruik dikke viltstiften, dikke kwasten of spuitbussen. Het is een opdracht die vraagt om een groot gebaar en weidse bewegingen, anders bereik je niet het gevoel van spelen. Tip
Aan deze opdracht kan een onderwerp verbonden worden dat samenhangt met het thema van de groep en de fase waarin de groep zit. Het onderwerp moet zich lenen voor de werkvorm. Bijvoorbeeld: Wat ligt er op je hart? Wat vind je aanstootgevend? Welke maatschappelijk relevante boodschap zou jij op een schutting willen schrijven?
191 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_87, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
slotfase afsluiten
Tip
De opdracht krijgt een andere wending wanneer je na het schrijven aan de deelnemers vraagt wat er eigenlijk achter die schutting zit. De focus komt te liggen op wat er na de groep komt. Ligt er het land met de nieuwe mogelijkheden of ligt er een vuilnisbelt achter? Genoeg stof tot verdieping. Tip
Wanneer je denkt dat de deelnemers deze opdracht te complex vinden of wanneer er geen mogelijkheid is om met materialen te werken, kun je deze opdracht vereenvoudigen. Het wordt dan een fantasieopdracht die je verbaal kunt uitvoeren. Je vraagt de deelnemers zich voor te stellen wat ze zouden willen schrijven op een schutting. Tip
Een andere mogelijkheid is om de deelnemers een A3-papier te geven en hen daar een tekst op te laten schrijven. Deze vellen worden aansluitend aan elkaar opgehangen.
192
slotfase afsluiten
86 Evalueren met associaties Doel: evalueren/afscheid nemen Werkvorm: individueel, tweetallen Vorm: verbaal Tijdsduur: 5 min. Benodigdheden: gekopieerd vel papier
Opdracht
Schrijf je eerste associatie op bij de vragen. Bespreek je associaties met een groepslid.
Situatie
Associatie
Wat is je eerste gedachte bij het evalueren van deze bijeenkomst?
Welk onderdeel uit de bijeenkomst sprak je het meest aan?
Wat vond je van de sfeer in de groep?
Wat herken je van jezelf in andere deelnemers?
Wat wil je nog zeggen tegen andere deelnemers?
Maak naar aanleiding van deze groep een gedicht van maximaal vier regels.
Bedenk een titel voor de groep/bijeenkomst.
Toelichting
Over associatie is al wat geschreven in opdracht 81. Vraag deelnemers om impulsief hun antwoorden te kiezen en daarna pas te bekijken wat dit voor hen zou kunnen betekenen. Tip
Deze opdracht leent zich er niet voor om in de hele groep te bespreken, omdat de aandacht bij de derde of vierde deelnemer dan algauw verslapt. Doe het daarom in twee-
193 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_88, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
slotfase afsluiten
tallen en vraag of dan de een van de ander in één zin wil samenvatten wat de essentie is van de evaluatie en waardering van de bijeenkomst(en).
194
slotfase afsluiten
87 In het doel schieten Doel: afsluiten van de groep/afscheid nemen Werkvorm: individueel, groep Vorm: fantasieopdracht in groep, verbaal Tijdsduur: 10 min.
Opdracht
Stel je voor: je staat op het voetbalveld in een groot stadion. Er is net gefloten voor een zware overtreding en jij gaat de penalty nemen. Voor je is het doel met alleen de keeper. Je weet zeker dat je gaat scoren. Net voordat je schiet realiseer je je dat er op de bal een tekst staat over een doel dat jij persoonlijk wilt bereiken. Er staat…. Vertel in de groep wat er op jouw bal staat. Toelichting
Deze opdracht gaat ervan uit dat deelnemers in staat zijn om zich iets voor te stellen en zich mee te laten nemen in een (geleide) fantasie. Dit vraagt vaak een korte voorbereiding om zich te kunnen ontspannen en mee te gaan in een fantasieopdracht. Een van de mogelijkheden is om een paar ‘stel je eens voor dat…’-oefeningen te doen. Stel je voor dat je vier miljoen wint in de loterij, wat zou je ermee doen? Of stel je voor dat je een vakantie krijgt aangeboden, waar zou je dan naartoe gaan? Of stel je voor dat je een groot feest mag geven, voor wie zou je dat dan organiseren? Een andere mogelijkheid is om iets te vertellen over voetbal. Dat bereidt het terrein voor om je voor te stellen dat je echt gaat schieten. De eerste voorloper van het huidige voetbal, dat ontstaan is in de negentiende eeuw in Engeland, is het Chinese schopspel tsu chu rond 2500 v. Chr. Ook in andere delen van de wereld werden dergelijke spelen gespeeld, zoals het Romeinse harpastum, het balspel van de Azteken of het Engelse mob football. Dit laatste was echter zo gewelddadig dat het in de middeleeuwen door de koningen tot vijfmaal toe verboden werd. In de negentiende eeuw (1848) kreeg dit spel – dat leidde tot het huidige voetbal en gespeeld werd op scholen – zijn regels, opgesteld door de Cambridge University. In 1863 richtten elf Engelse clubs de Football Association op en traden de regels voor het eerst officieel in werking. In 1904 werd de Fédération Internationale de Football Associations (FIFA) opgericht. In 1930 organiseren zij de eerste Wereldkampioenschappen in Uruguay. Uruguay wint. Als de historicus Huizinga (1979) zijn boek uit 1938 nu had geschreven zou daarin ongetwijfeld een hoofdstuk aan voetbal zijn gewijd. Het grootste huidige mondiale spel had in de tijd van Huizinga nog niet die omvang die het nu heeft. Ongetwijfeld was door hem de overeenkomst tussen voetbal en oorlog genoemd (zie opdracht 85). Beide worden op grote schaal over de hele wereld uitgevoerd, met aanzienlijke economische belangen en aanhangers die van een partijtje vechten niet vies zijn. Het afbre-
195 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3_89, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
slotfase afsluiten
ken van stadions, op de vuist gaan met fans van de tegenpartij, het ingooien van winkelruiten na de wedstrijd of het in brand steken van auto’s, zijn staaltjes van machtsvertoon die in een tribale oorlog niet zouden misstaan. Tip
Als vervolg of variatie kun je de deelnemers op de tribune vragen voor ieder van de groepsleden ter aanmoediging een tekst te bedenken voor op een spandoek.
196
Literatuur
Ammerlaan, A. (2002). Taste & Trends. Lezing, Floriade. Blake, R.R., Mouton, J.S. & Allen, R.L. (1988). Teamwork: het ontwikkelen van vaardigheden om succesvol in teams te werken. Utrecht: Spectrum. Brecht, B. Me-ti. (1976). Buch der wendungen. Nijmegen: Socialistische Uitgeverij. Budde, E. (1986). Emanciperende hulpverlening. Tijdschrift voor kreatieve therapie, nr. 1. Budde, E. (1993). De vlucht. Tijdschrift voor kreatieve therapie, nr. 3. Budde, E. (2000). Meer dan woorden kunnen zeggen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2000. Caluwé, L de & Vermaak, H. (2004). Leren veranderen. Deventer: Kluwer. Centraal Bureau voor de Statistiek (2004). De Nederlandse samenleving 2004. Sociale trends. Voorburg: CBS. Centraal Bureau voor de Statistiek (2005). Statistisch Jaarboek 2005. Voorburg: CBS. Dale, J. van (2000). Van Dale: Groot woordenboek der Nederlandse taal. Utrecht/ Antwerpen: Van Dale Lexicografie. Dale, J. van (1997). Van Dale: Etymologisch woordenboek. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie. Ditzhuijzen, O. van (2006). De behoefte aan nieuwe dingen. NRC, 14 februari. Ellis, A. & Backx, W. (2002). Moeten maakt gek. Baarn: Anthos. Ehrenzweig, A. (1965). The Psychoanalysis of Artistic Vision and Hearing. An Introduction to a Theory of Unconscious Perception. New York: George Braziller Inc. Februari, M. (2007). Opleiden tot verantwoordelijkheid. Lezing Onderwijsconferentie Hogeschool Amsterdam. 28 maart. Frankl, V. (1980). De zin van het bestaan. Een inleiding tot de logotherapie. Rotterdam: Donker. Freire, P. (1982). Pedagogiek van de onderdrukten. Baarn: In den toren. Hendrik, S. (2001). Lachen helpt niet. NRC, 8 september. Hoeflaken, W. van (2004). De Kritische gever. NRC, 18 december. Huizinga, J. (1979). Homo Ludens. Haarlem: Tjeenk Willink. Jung, C.G. (2000). De mens en zijn symbolen. Rotterdam: Lemniscaat. Kramer, S. (2001). De tocht van de Argonauten. Amsterdam: Ploegsma. Kübler-Ross, E. (1974). Lessen voor levenden, gesprekken met stervenden. Baarn: Ambo. Lange S. de (1996). Het rijk der armen. NRC, 4 oktober. Nunez, R. & Sweetser, E. (2006). With the Future Behind Them: Convergent Evidence From Aymara Language and Gesture in the Crosslinguistic Comparison of Spatial Construals of Time. Cognitive Science. Juni.
197 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
Oomkes, F.R. (1992). Training als beroep. Meppel/Amsterdam: Boom. Pardoen, J. & Pijpers, R. (2006). Verliefd op internet. Amsterdam: SWP. Perls. F., Hefferline, R. & Goodman, P. (1972). Ken u zelf! Den Haag: Bert Bakker. Piët, S. (1998). Emotiemanagement. Amsterdam: Contact. Remmerswaal, J. (2003). Handboek groepsdynamica. Baarn: Nelissen. Riet, N. van (2006). Groepswerk in het maatschappelijk werk. Assen: Van Gorcum. Riet, N. van & Wouters, H. (2002). Helpen = leren. Assen: Van Gorcum. Scheerboom, C. (2006). Bijverdiensten worden al snel belast. NRC, 13 juni. Schwartz, B. (2004). Paradox of Choice. New York: Harper Collins Publishers. Sociaal en Cultureel Planbureau (1996). Sociaal en Cultureel Rapport 1996. Rijswijk/ Den Haag: SCP/Vuga. Stone, L. (2006). Onze aandacht is veel te versnipperd – naar een beter gebruik van communicatiewapens. NRC, 15 april. Vonk, R. (2000). De eerste indruk. Amsterdam: Boom. Waite, A.E. en Coleman-Smith, P. 78 Tarotkaarten. Utrecht/Antwerpen: Kosmos. Watzlawick, P. e.a. (1980). De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. Deventer: Van Loghum Slaterus. Yalom, I.D. (2001). Groepspsychotherapie in theorie en praktijk. Deventer: Bohn Stafleu van Loghum. www.cbs.nl www.nrc.nl www.psyonline.nl www.svb.nl www.scp.nl www.wikipedia.nl
198
Over de auteur
ellen budde werkt als projectmanager bij de Hogeschool van Amsterdam, waar zij verschillende projecten begeleidt op het gebied van curriculumontwikkeling en onderwijsorganisatie. Daarnaast heeft zij een praktijk voor supervisie en loopbaanbegeleiding. Zij heeft meerdere publicaties en twee boeken op haar naam over activiteiten in hulpverlening en begeleiding.
199 E. Budde, Intermezzo, DOI 10.1007/978-90-313-9574-3, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007