169 85 7MB
Dutch Pages [172] Year 1906
PL 5457
1 8 6 7
California egional acility
ITY FACIL RY LIBRA NAL REGIO HERN SOUT UC
OO O O) ND NO
Z5M42
EU
VO
TH
IT OF Y
.7 13 9
IIILIGNE
( 1868
THE LIBRARY OF THE UNIVERSITY OF CALIFORNIA LOS ANGELES
.
A. 26
86096.
4001
Tettum -Hollandsche
Woordenlijst
MET
BEKNOPTE
SPRAAKKUNST
DOOR !
A.
MATHIJSEN,
Apost. Mission . in Fialaran ( Ned . - Timor ).
R. UNIV.
VERHANDELINGEN
BIBLIOTHEEK LEIDEN
Bataviaasch
VAN HET
Genootschap
van
DEEL
Kunsten
en
Wetenschappen .
LVI .
2e STUK .
ALBRECHT
&
Co.
M.
NIJHOFF. ' s HAGE
BATAVIA. 1906.
1
1
Het de
volgende
Fialaran ,
Tettum
(zoo noemen de inlanders hunne taal ) wordt gesproken i
rijkjes
der onderafdeeling Beloe (Nederlandsch Timor) : Doeliloe
Lidak,
velen het Tettum
Naitimoe, Mandeoe , Wehali en Waiwikoe ; in Bebokki , wani verstaan , begint het zoogenaamde Dawan .
Ook wordt het Tettum echter
gesproken in vele rijkjes van Portugeesch Timor
met vele afwijkingen van het Tettum
zooals het hier gesproken wordt.
hetgeen blijkt uit een Diccionario de Portuguez- Tetum por SEBASTIão da Suka,, Missionaris portuguez (Macau Typographia do Seminario 1889 ) .
ERJEn 73
اب وi
IDEN . 6
Beknopte
Tettumsche
Het
Spraakkunst .
Lid woord.
Het persoonlijk voornaamwoord van den derden persoon meervoud » sia " doet dikwijls dienst als bepalend lidwoord in het meervoud, b.v. emma sia la mai = de menschen komen niet ; la wa rik sia i ha n è ë bè? = waar zijn de kinderen ? dato sia na roeka = de hoofden gelasten ; dit wordt soms ook toegepast bij namen van dieren , maar niet bij namen van stoffelijke voorwerpen . Het Ter aanduiding gewijzigd.
Alleen
Zelfstandig van
Na a m woord .
geslacht, getal en naamval wordt de uitgang niet
wordt van de woorden
a ma n ,
in an ,
alin ,
oan
de
n
weggelaten om den vocativus te vormen . Bij
menschen
wordt
het
geslacht
aangeduid
door
achtervoeging van
mane = mannelijk en fetto = vrouwelijk, b.v. oan mane,
zoon ; oa n
fetto , dochter ; la warik mane, jongen ; lawa rik fetto , meisje . Bij dieren wordt het geslacht aangeduid door achtervoeging van a man voor het mannelijk en ina n voor het vrouwelijk, b.v. ko eda a man, hengst ; ko eda in a n , merrie ; ma noe a mar , haan ; manoe in a n , hen . Wat het getal betreft, het meervoud wordt dikwijls aangegeven door sia achter het naamwoord te plaatsen , b.v. nia k a a n oan, zijn kind ; nia ka an oan sia,
zijne kinderen ; h a o e ka an
alin , mijn jongere broeder ; h a o e
! ka a n alin sia, mijne jongere broeders ; hé law a rik sia hé, jongens . Overigens moet het getal blijken uit het zinverband of uit woorden die een meervoud aanduiden zooals vele, sommige . Verdubbeling van het zelfst. naamwoord ter aanduiding van het meervoud heeft niet plaats .
i deze
Als afgeleide zelfst. naamwoorden komen voor de namen van werktuigen ; zijn afgeleid van het werkwoord , dat de werking uitdrukt ; de afleiding
geschiedt
door
den medelinker waarmee het werkwoord begint met eene a er
achter vóór het werkwoord te plaatsen , bv . korat, zagen ; kak o ra t, zaag ; soe k at, meten ; saso ek a t, maat ; so ela n , stoppen , dichtstoppen ; saso e lan ,
stop ;
raspen ;
ba ko e, slaan ,
beuken ; b a ba ko e n , knots ; k oïr, schrappen ,
ko ek o ï r, rasp .
1451970
1
II
Als
zelfst .
naamwoord wordt ook het bijvoegelijk naamwoord gebezigd
zonder eenige verandering, b.y. n a r o ek, lang ; nia ka u nar o ek, zijn lengte ;
1
fở hok, dapper, nia kau fōhok zijn dapperheid .
Het
Na a m wo o r d .
B ij voegelijk
Het
naamwoord
bijvoegelijk
geene
ondergaat
verandering
van
getal ,
geslacht of naamval; het staat achter het zelfst. naamwoord. De bijvoeg. naamwoorden van hoeveelheid soera ieder, elk en na r an alle , staan altijd voor het zelfst. nw . Seloek, ander, staat nu eens voor, dan weer achter het zelfst. nw . zonder verschil van beteekenis . Trappen
van vergelijking.
Kent men eene hoedanigheid in dezelfde mate aan twee voorwerpen toe , dan geschiedt dit door de woordjes nessa nessan, oïnida dei, b.v. even groot, b ô t
n e ss a
n e s sa n
of b ô t
0 in
id a
d ei ; soms ook b c th a
nessa ; die twee boomen zijn even lang, a i roewa nè ë na r o ek nessa nessan of naroek oin id a dei ; mijn huis is even groot als het uwe, ha oe kan oem a no o k a a n b ô t n e s s a nessa n , of b ô t oin
1 dei of als het uwe . ida
noeoedar
o ema bôt
ook hao e kaa n
o
kaa n , groot 1
De vergrootende trap wordt gevormd door lioe achter het bijv. naam woord te plaatsen ; ons mia sooi lio e ha o e . De rijkste
» dan "
overtreffende
van u allen ,
trap
nia
wordt niet vertaald , b.v. hij is rijker dan ik ,
wordt
sooi
op dezelfde wijze gevormd, b.v. hij is de
lioe
emi
hotoe
hotoe; men vertaalt
even juist » hij is rijker dan gij allen " . De volstrekt overtreffende trap wordt gevormd door de woordjes lolos en
bassoek
zeer
of kalioek zeer, uitermate achter het bijv. naamw . te
plaatsen . Ons
» te”
wordt
vertaald
naamwoord ; te lang, naroek
door resik en staat achter het bijvoegelijk resik .
Het
Telwoord.
De hoofdgetallen zijn : ida 1 , r oewa 2 , tollo e 3 , ha a t 4, li m a 5 , nên 6 , hito e 7 , w aloe 8 , siwi 9 , senoeloe 10 , roewa noeloe 20 ,
tolloe
ro e wa 200 , ida.
atoes
30 , ha at noeloe
noeloe
enz.;
rihoen
ida
atoes
enz .;
id a
100 ,
1000 , rihoen roewa 2000 ;
beein
10000
De getallen van 11 tot 20 : senoeloe plus
40 ,
1 ;
senoeloe
resin
roewa
12
resin
id a 11 , letterlijk 10
enz .; roewa
noeloe
resin
id a 21 , hat noeloe resin lima 45 , siwi noeloe resin siwi 99 . De
getallen
staan
altijd
achter
het
alsook rangschikkende getallen bestaan in het
zeltst. naamw . Gebroken getallen Tettum
niet.
De hulptelwoorden die overeenkomen met onze woorden stuks , koppen , enz . vindt men ook in het Tettum . Voor menschen bezigt men nain ( lijf) , b.v. 4 menschen , em ma nain ha a t ; voor sommige dieren b.v. paarden, karbouwen , geiten , herten , bezigt men matan b.v. 10 paarden , koeda
matan
senoeloe .
Voor lange dunne voorwerpen , b.v. touwen, kaarsen , stukken hout, bezigt men lolon. Voor
huizen gebruikt men kain ; bij dieren en levenlooze voorwerpen
worden de woordjes w ai
en
wain ook somtijds als hulptelwoorden gebruikt.
Het woord » half” vertaalt men soms door sorin andere zijde beteekent ; ook gebruikt men kla r a n b.v.
bottirida
en
balo e , dat eigenlijk
baloen ,
no kla ran, anderhalve flesch ;
en
bata k k a
ta fa è, ida
no
bottir ta fa è = eene halve flesch ..
baloen , anderhalve gulden ;
De vermenigvuldigende telwoorden worden gevormd door dala voor het telwoord te plaatsen , b.v. ik ben er twee maal geweest haoe ba dala roewa ; dala wordt soms vervangen door isin en ai isin , b.v. hao e sei la ba
ida
isin
ben
ik
nog
er
niet één keer heen gegaan , maar dala
wordt het meest gebruikt. Een voor een = ida
roe wa enz.
ida ; twee aan twee , r oe w a
Om de hoeveel dagen = laron hira hira ; om de twee , drie dagen loron roewa ro e wa ; loron tollo e tollo e. Ieder één = tantossa, b.v. zij krijgen ieder een gulden , sia ba tak k a tantossa ; ieder twee m a ta ro e w a k ; ieder mata
tolloek ; Het
volgt :
hoewel ieder ? m a ta hira k ?
onbepaalde
emma
of na r a n
telwoord » alle ", b.v. alle menschen , wordt vertaald als
hottoe
emma
hottoe
hottoe
bele , na ran
la o
lao
bele ; komt allen = mai wordt
» allen ”
soms
of naran
hottoe
sia
ook
nè tan drie =
sia
lao
e m ma
hotto e
hotto e
bele ; » allen " b.v. allen zijn gegaan ,
bele , naran
bele of hottoe
sia
hottoe
hottoe
hottoe
mai
bele,
vertaald door faloe en mamoek, b.v , allen zijn
naar beneden gegaan = sia
toen mamoek . » Alles" = sa hottoe hottoe, b.v. God heeft alles geschapen = Nai Maro m a k nas e ï sa hottoe hottoe of s as a hottoeho t
toe of bo eat Soms
hottoe
wordt
toen
hottoe ,
> alles "
faloe of sia
ook
na r a n
sa hotto e
hottoe.
ook vertaald door ma mo ek, b.v. hij heeft alles
verkocht = nia fa än mamoek, en zeer dikwijls door bele .
Het Het
zij;
Voorna a m woord .
Persoonlijk
Voorna a m woord.
De persoonlijke voornaamwoorden zijn : ha o e , ik ; a mi en en ita ita wij ; emi, gij ; sia zij.
0, gij ;
nia , hij,
IV
A mi en ita worden niet onverschillig gebruikt , daar a mi den toege sproken persoon steeds uitsluit, terwijl it a dien steeds insluit. Als men een voornaam persoon aanspreekt, bezigt men ita en ita bôt ; dit laatste is zeer deftig. De
persoonlijke voornaamwoorden worden somtijds verzwegen , wanneer
de zin overigens duidelijk is.
Voor
onbepaalde » men" bezigt men
het
b.v. nien zegt :
em ma,
mensch, menschen ;
!
em materik.
De onbepaalde woordjes » het" » er ” hebben geen vervangers, b.v. er zijn menschen ,
emma i h a (letterl . menschen zijn ); het kan niet,
Iemand emma één
ida
niet
wordt
la
bele .
vertaald door e m ma id a, een mensch ; niemand door
la, b.v. emma
komt ; hao e
ida
la karé
la
mai , niemand komt, letterl . mensch
emma
ida,
ik zie niemand , letterl . ik
niet zie één mensch . Iets wordt vertaald door
sasá
of sa
ida
of
boeat
ida ( letterl.
een ding) . (Sa ida vragend gebezigd, beteekent : wat is er) . Niets wordt vertaald door dezelfde woordjes met la ( niet) er voor of er
achter, b.v. sa s á la i ha, of sa
ida
la
i ha of bo eat
er is niets (letterl. iets niet is , één ding niet is) ; ha o e
ida
la i ha =
la haré sa
i da,
ik zie niets. anderen
Sommigen
wordt
vertaald door baloe .... balo e ,
b.v. sommigen kennen het, anderen nog niet, baloe natè nè, baloe sei . Balo e beteekent ook gedeeltelijk, b.v. sia baloe mai tia n , gedeeltelijk zijn zij gekomen . Elk , ieder wordt soms vertaald door soe ra, b.v. hij komt iederen dag, nia mai soera loro n . Het een of ander wordt vertaald door sa a r oem a, b.v. geef mij een keller id a ba ha o e , ato e ta u sa ar o e
of ander in te leggen , fo ma
ba .
Voor de beteekenis van Het
De
ida k
Bezittelijk
bezittelijke
en
voornaamwoorden worden gevormd door
uw ; nia ka an, zijn of haar, a mi sia ka a n , In
plaats
zie de woordenlijst.
Voorna a mwoord .
de persoonlijke voornaamwoorden te plaatsen :
uw ;
ida ida k
hao e
k a an
ka a n , mijn ; o
kaa n en it a k a a n ,
achter k a a n,
ons ; emi k a a n ,
hun of haar. van
sia
ka an
wordt
voor het meervoud
ka a n gebezigd, b.v. ina a ma miste da ka nia ouders moeten voor hunne kinderen zorgen .
ka an
ook soms nia oan sia , de
De bezittel . vnwoorden ondergaan geene verandering ter aanduiding van geslacht
of
getal.
Dezelfde
vorm wordt ook zelfstandig gebruikt , b.v. ha o e
1
V
ka a n ,
het mijne, de mijne ; o
zegt men ita
k a a n , de uwe . Tegen een voornaam persoon
k a a n , uw, de of het uwe , ook ita
bot nia n . De bezittelijke voorn.woorden staan vóór het zelfstandig naamwoord.
In
plaats van k a a n wordt somtijds alleen eene ni achter het persoonl.
voornw. geplaatst, b.v. h a o e n , mijn , de mijne ; ở n , uw , de uwe ; nian , zijn , de zijne ; a min ons, de onze enz.; emin, sia n . Voor het bezittelijk vnwoord van den 1sten persoon enkelv. wordt soms het persoonl . voornw . gebezigd zonder eenige wijziging, b.v. haoe oan , mijn kind ; ook hoort men o o a n in plaats van oon o an , uw kind Wordt de
bezitter
door
een eigennaam
wordt daar achter nia Seran Seran ,
nia
k a a n
koeda
huis,
nai
neë
nian
nian
of nai
ka a n
a ma
kaan ko eda Seran
o ema ;
dit
of gemeen zelfstandignaamw. uitgedrukt, dan of nia n geplaatst, b.v. het paard van Seran ,
of Seran
nian
nia
k a a n
huis
is
van
of
koeda ;
Seran
den
dit paard is van
niàn ;
's
konings
koning, oe ma nèë
nia ka a n ; die tuin is van mijn vader , toös
nè ë
na i
hao e
nia n .
Wiens, se nian of se nia k a a n , b.v. nia n o an ma k n è ë ? of senia k a a n o an
wiens kind is m ak n è ë?
dit ?
se
Het Wederkeerig Voor naa mwoord.
sia
> Elkander" wordt sorro m a lo e.
vertaald
door
malo e ,
b.v. zij
bezoeken elkander,
In de wederkeerige werkwoorden wordt het wederkeerig voornaamwoord voor alle personen enkel- en meervoud vertaald door a a n, b.v. ik verberg mij , hao e so ebar a a n , gij verbergt e bar a a n , enz . Dit a a n heeft verbergt u, u , oso o altijd den klemtoon . Mijn eigen , uw eigen enz . wordt vertaald door achter het zelfst. naamw . doeoek te plaatsen , b.v. uw eigen schuld , o
sia
Zelf wordt ato e fa è
k a a n
sala
doeoek.
vertaald door doeo ek b.v. zij zullen het zelf verdeelen , doeoek ; ook door nain doe o ek 9, b.v. se m a k
nalo ? wie heeft het gedaan ? nia alleen , b.v. nia
nain
doeoek , hij zelf; ook door nain
nain hij zelf. Ook wordt zelf vertaald door bissik , b.v.
ga zelf, o b a
bis sik ; ik heb het zelf gezien , h a o e ka ré bissi k . Van zelf wordt vertaald door do e o ek of door miss a of door miss a
doeoek,
b.v.
аар
oda
na sa i
of
aan
doeoek ;
de
na sai aan
matan
na sa i missa
doeoek ; hij is er van zelf uitgekomen , nia
missa
sai
a hoe missa nak so do eo ek, de kalk brokkelt van zelf af. Het
N èë
missa
doeoek of oda ma tan
deur gaat van zelf open , oda
matan
A a n wij zend
beteekent
zoowel
deze ,
Voor n a a m woord. dit,
als die, dat. Wil men duidelijk het
VI
verschil dat,
aangeven ,
door
ne ë
Hij mak
dan
ba .
die ,
zal
men
deze, dit , vertalen door neë mai, en die,
Zij staan altijd achter het zelfst. naamwoord .
zij die , wordt vertaald door
sa la, of door Het
se, b.v. hij die schuld heeft, se
k aloe se , ook soms door n è ë b è.
Betrekkelijk
Voorna a m wooord .
Het betrekkelijk voornaamwoord wordt zelden vertaald , zoo het vertaald wordt
geschiedt
dit
kotta neëb è
door
nia n Het
De vragende terik sa ?
nia
n è ë bè
b.v.
tem o ek oem Vragend
de
kampongs
wier
hoofden er zijn ,
ihâ.
Voornaam woord .
voorwoorden zijn : se wie ; sa, wat, welk, welke , b.v. wat zegt hij ? sa ko eda ? welk paard ? sa dato
naro e ka ? welk hoofd heeft het gelast ? Sa staat soms ook achter het zelfstnw . N è ë bè ,
welk,
welke,
wordt
veelvuldig
200
voor
personen als voor
zaken
gebruikt ;
het staat altijd achter het zelfstitw . b.v. toe wan nè ë b è ?
welke
toewan ? koeda n è ë bè ? welk paard ? ai nè ë bè ? welke boom ? Se ida ? wie is dat ?, wie is daar ? sa ida ? wat is dat ? Wat is er
aan de hand ? Het Bijwoorden van tijd. n è ø, aras
wain
nèë ,
la ...
dauk
niet
of
gekomen,
nia
sei
rijp ,
ai
sak
da un ,
la
ohin
dauk
ohin
daun ;
nia
sei
la
la
nia
tassak
la
ne ë
ne ë , nog,
ik oes
sei ;
nia
la
sei
mai
tassak , sei
ohin
niet ,
sei la ;
daun ,
la
mai
daun ; ai
dauk
nèë ,
nog
da ukla ; la
mai ;
mai ;
foean
nè ë ; sei
foean nè ë sei ai
oras
ba
Nu,
B ij woord .
b.v.
die
sei la tas
tassa k , ai
foean
Op
zie
hij
is
eten,
' t oogenblik
Is hij gekomen ? Nia
b.v.
sei,
of
het
personen ,
dauk
nu juist,
oogenblik, werkwoorden nu
bezig
neemt
hij
Ohin Ohin ,
mai
tian
ka ? Nog niet,
sei .
met
eten :
nia
n oï
een bad . Ook beteekent
dau da u n , waar
h o î (de h verandert bij de verschillende
die met h beginnen ) , b.v. hij is nu juist aan het
gij zegt daar zooeven ; hao e
terik
ne ë
da u n .
of alleen door da un
nog
vrucht is nog niet
Staat »nog niet" op zich zelf, dan wordt het vertaald door sei
sei
sei
is
da uk of daun ;
foean nèë
la
hij
ne ë ,
koï
na ; h oï
karé
nia
noï
naris ; op
zoo even , b.v. o
m oï
nia, ik zag hem daar juist.
nog pas geleden , pas zoo even .
zooeven
spraak
van was ; ohin
e m m a, die man van
zooeven . Foïn ,
nauwlijks ,
pas ,
b.v.
nia
foin
naré
a mi nia
nalai ,
VII
nauwlijks zag hij ons of hij liep weg ; nia ook
beteekent
foïn
foin
mai,
dan , dan eerst , b.v. ha oe mai
hij is pas gekomen ;
foïn
o la o ,
als ik
kom dan gaat gij. Liboer
hottoe
foïn
sor
( van
gras), als het bij elkaar is , dan
dekken ; toen eerst , zie woordenlijst. Horri, een tijd geleden ; toen laatst ; b.v. battar horri a mi SOssa nè ë, de djagong die wij een tijd geleden gekocht hebben ; horri a mi
sa è, toen we laatst naar boven gingen ; horri
ohin , reeds een tijd
lang, al een poosje (maar op denzelfden dag) , b.v. o foïn mai ka ? zijt gij pas gekomen ? lale , ha o e mai horri ohin tia na, neen ik ben al een poosje hier.
la
Altijd, nima nim a k , nohoen ; siriwain dassa wain, nooit, . nima nima k ; la noho en , la ... dala ida .
.
( niet één keer) .
la
hori hori la, reeds geruimen tijd niet, b.v. nia mai , hij is reeds geruimen tijd niet hier geweest.
vroeger
oeloek en oeloek . thans .
lai , eerst, b.v. 0 ma la i, eet eerst.
kleoer, la
oras,
a a n , vroeger, eerst, oeloek
haré
lai ,
fain
sossa ,
eerst
hori
....
hori
ik o es,
zien , dan koopen ;
lang en langzaam . terstond tekkis, terstond da u da u n , terstond.
mola k , vóór. foedik ha e, weldra, eerlang, la kleoer, weldra. foed ik , strakjes.
foedi
m a r a ma r a, voortdurend . teo
teon , herhaaldelijk .
dala
wain , dikwijls .
na tôn nèë , toen, in dien tijd. h a kte nik, meermalen , in ' t verleden . Vandaag,
ohin
en
ohin
loron .
Morgen , awan ; morgen vroeg, a w a n
van
morgen ,
sa wan ,
ohin
overmorgen ,
sa w a n , of alleen sa wa n ; ro ewa, of loron
wain
roe wa,
of k a la n
Gisteren,
horsehik ; eergisteren , wain roewak of horri wain roe wa k a a n .
roewa,
horri
roewa ;
loron
overmorgen vroeg,
roewa ,
Drie dagen geleden , tollo e, of horri wain
of horri
wain
kalan
roewa sa w an .
a a n , of horri wain
roewa.
wain tollo ek a a n , of horri wain tollo ek a a n ; horri loron tollo e of
horri kalan tolloe, eenige dagen geleden ; wain hirak aan of horri wain birak a a n .
VINI
Van avond, ohin ka la n . Gisteravond en van nacht, horri
fonin, middernacht, rai
Zeer veelvuldig is de uitdrukking, foelan
na fa è.
mate mosso e (letterl.
maan dood , weer zichtbaar) , met de eerst volgende maan, foelan
nè ë
nia
kan mau n , met de vorige maan . Wanneer, wain
in de toekomst, wordt meestal vertaald door , wai
hira en loron
hira en kalan
hira , ook door noe oe
wanneer, in ' t verleden , wordt vertaald door : wain hira k wain
hira k
a a n,
op
vragenden
hira na of tian , kalan hoeveel nachten reeds . Wat
hunne
hira
dagverdeeling
hira of n è ëbè;
a a n en horri
toon uitgesproken ; alsook door loron na of tian , letterl . hoeveel dagen reeds,
betreft,
dikwijls
wijst men met den vinger
aan , welke de stand der zon was toen dit of dat gebeurde. Verder zijn de vol gende uitdrukkingen in gebruik : rai
hoen
na moetik (letterl . de horizon
wordt wit) als het in het Oosten licht begint te worden . Rai
na ha boer of m a haboer, morgenschevering, rai naloewa
het begint licht te worden . Manoe koko rek , de hanen kraaien . Sa wan
dadér, en sa wa n
noera k ' s morgens vroeg, ' s morgens
bij het opstaan .
Loro Loro
saè , bij zon op k o m st. mattan taba, de zon wordt zichtbaar.
Loro
tara
od a , (zon hangt even ) als de zon even op is .
Loro tara tar a , als de zon warm begint te worden . Sawan , 'sochtends; in den voormiddag. Loro ma n as, ( zon warm ) ' s middags. Loro
o elo e
Loro
naklus, letterl . de zon helt tuschen 1 en 2 uur. malirin, ( zon koud) na 3 uur .
Loro
fafo e hoer, ( zon boven op het hoofd ) 12 uur .
Loraik (eigenl . loro r a i k , zon beneden , laag) na 5 uur. Loro monoe, (zon valt ) bij zonsondergang. en rai ma h a boer avondschemering. Rai saboetar Laro ten, wat later. Rai
kalan , avond en nacht.
B ij woorden van pla a t s .
Hier heen
n è ë
i ha
nè ë ; i h a
m a i en
nè ë ma i, nèë
m a i;
neon
neon ma i.
Daar , ginds, i ha nè ë ba , nè ë ba, Daarheen , nè ë b a en neon ba.
neon
ba.
mai.
hier
IX
Boven , onder
i ha
of ba
fa hon ; iha
of ba
fa foehoer.
i ha o hak of ba o h ak; b.v. hij zat boven , ik zat onder, nia
toer ba foha n , ha oe toer i ha oh a k . boven , letten b.v. hij woont boven , nia >> beneden , >>
toer
i ha letten .
kra ik.
beneden , kra i k,
zij gaan boven
over,
sia nola letten .
beneden ; langs, » waar iha binnen ,
kra ik .
në ë bè; van waar,
hosi
nè ë bè ;
waarheen ,
ba nè ë bè.
i ha laran .
buiten , iha loewan of iha lioer. overal , door
lema
iha fatin hotoe hotoe . Soms wordt overal ook vertaald b , v.
do e bo en
la
kona
le ma,
de
rook
raakt niet overal
(van djagong op zolder). lema
tau
lema ( van obat) smeer er overal op .
n è ë bè ida ;
ergens
nergens la o è ë bè i da .
dichtbij, kreïs. ver, ked ô k . links, ka r o ek, rechts , ko a n a. tot, tot aan , to ö of da u da u to ö . Om eene beweging naar den spreker toe aan te duiden , plaats men bijna altijd » m a i" (komen) achter het werkwoord ; b.v. fo mai, geef hier ; toen mai
kom af ;
hodi mai, breng het hier .
Om daarentegen eene beweging van den spreker af aan te duiden , plaatst men bijna altijd » b a ” (gaan) achter het werkwoord ; b.v. hodi ba, breng het weg . B ij woorden
sa è ba,
klim op ;
g ra a d .
van
noeo e n è ë.
zoo ,
hoe , noeo esa, o în sa, oïn noeo es a . meer, lioe en hè ta k . minder,
la
toö
b.v.
minder
ziek
dan
gisteren,
moras
la
tó ö
(s a kit tida sampe kala m a ri), hij is minder k manek la töö oeloek ; ( dia dan vroeger, nia
horse hik, gelukkig
bersla mat tida sa m pe uitermate , k alioek. bijna,
na reïs .
B ij woorden inderdaad,
doeloe) zeer, lỏlô s, basso e k .
wezenlijk,
van tebes ;
bevestiging
tebes , bossok ?
lôs, juist, la hô s , volstrekt niet. lale basso ek , in ' t geheel niet. kala, misschien .
en
ontkenning. waar of gelogen ?
X
berá,
wellicht.
hoow , en h è ë .
ja,
neen , lale , niet, la . bevestiging
Eene
dat in de vraag voorkomt, te herhalen ; b.v. nia mai
werkwoord ,
het
door
ontkenning worden ook dikwijls uitgedrukt
eene
en
ba ? Gaat
tian ka ? Is hij al gekomen ? Mai tian ( hij) is gekomen . O la gij niet ? Hao e la ba, ik ga niet. Niet
meer ,
lale
ona
of lale na, b.v. Emma atoe mai teni
ka ? Zullen er nog menschen komen ? L ale na = niet meer.
Werkwoord .
Het
Het werkwoord » zijn " , als koppelwoord gebezigd , wordt nooit vertaald ; katoeas on a .
b.v. hij is reeds oud, nia
In de beteekenis van aanwezig zijn, zich bevinden, bestaan ” wordt het vertaald
door
» ih a '
b.v.
toewa n
la i h a, de toewan is er niet . In deze
beteekenis wordt de 3de persoon enkel- en meervoud zeer dikwijls vertaald door » no"
b.v.
in
die
rivier zijn krokodillen , iha mota nè ë
Er is , er zijn nog,
sei
no
of
sei
no
nai
be e .
i h a.
Wat vervoeging betreft geldt deze eenige regel : De
werkwoorden
die
met
» h ” beginnen , veranderen de » h "
voor den 1sten persoon enkele in » k " 2de »m " 3de
» n” » meervoud »
3de
ka ,
0
» n " of in » r ” .
De 1ste en 2de persoon meervoud behouden de » h ” b.v. » ha " eten : - h ao ao e ma, nia na , a mi of ita ha, emi ha, sia na of ra.
verandering van » h ” in » r" voor den 3de pers . meerv.
De
komt meer
voor in de rijkjes van Portugeesch Timor . Soms , doch zelden hoort men de » h " van alle personen. Alleen het werkwoord »hiroes"
haten behoudt de » h " voor alle personen .
De boven vermelde regel geldt ook voor andere woorden die met eene » h ” beginnen , wanneer deze met een werkwoord verbonden zijn, b.v. terug, hikar. ha o e mai hika r, ik kom terug .
o
mai mik a r, enz.
nia
mai nika r .
a mi of ita e mi sia
mai
hik a r.
mai hik a r . mia
nik a r .
Onze hulpwerkwoorden » h ebben " hebben en » z ij n " zijn worden ver taald door
» ti á n "
of
» tia ná ",
» o na"
of
»na" achter het werkwoord te
X
plaatsen; b.v. ik heb gezien , h ao e nia ma i ona of na .
karé
tian of tia n á, hij is gekomen ,
In plaats van » ó n a " bezigt men dikwijls
» n a"
als het werkwoord op
een klinker eindigt. Dit doet men steeds in Fialaran, aan de panté zegt men steeds ona ; tian en ó na beteekenen ook reeds , » a 1" b.v. h ao e ka ré na,
hao e
ka ré
tian , ik zie het al ,
Wanneer het
verleden
genoegzaam blijkt, worden is gisteren gekomen, foin ma i. Het
uit
en
ona"
hulpwerkwoord
mai
ba,
ở na,
woord
hij komt reeds .
of uit den zin reeds
gewoonlijk weggelaten ; b.v. hij
horschik ;
» zullen "
b.v. ik zal gaan , hao e atoe
mai
of ander
» tian
nia
nia
een
hij
is
wordt vertaald daar
pas
gekomen,
» a toe"
of
nia
»le e"
ha o e lee ba , ook soms door »sain " .
Voor ons » zouden " wordt ook atoe gebezigd ; b.v. als hij niet belet was zou hij komen , na ä k nia la soha n , atoe ma i. Om de gebiedende wijs uit te drukken , plaatst men dikwijls de woordjes , ba,
lai ,
lai ,
tiá achter het werkwoord , b.v.
kom ; so è tia ,
matoedoe
De verbiedende wijs wordt uitgedrukt door
kome,
ketta ; aan de panté zegt
oli , hetgeen op Fialaran nooit gebruikt wordt.
men ook ketta De
ba, laat zien ; ma i
gooi het weg.
aanvoegende wijs wordt uitgedrukt door, ato e b.v. dat hij spoedig
nia
atoe
mai
lailais ;
hij
verlangt
dat gij gelukkig zijt, ni a
na kara o atoe dia k ook door, b a achter het werkw . te plaatsen b.v. nia nalo ba hij doe het, laat hij het maar doen ; nia In ontkennenden vorm ketta
monoe.
Er
is
bezigt men
nola ba hij neme het.
ketta b.v. dat hij niet valle, nia
in het Tettu m geen lijdende
vorm ; b.v. de muis
wordt gevangen door de kat moet worden omgezet in : de kat vangt de muis, boesa kohi la ho. In het verleden deelwoord nochtans neemt het werkwoord ook eene lij dende beteekenis aan zonder verandering van vorm , b.v. tak a, sluiten ; h a o e taka
oda mata n , ik sluit de deur ; oda mata n tak a de deur is geslo
ten . De persoon door wien de handeling verricht wordt, wordt niet uitgedrukt. Het Het
Wederkeerig
wederkeerig
voornaamwoord
Werkwoord.
wordt voor alle drie personen enkel
en meervoud vertaald door » aan " ( zie het wederkeerig voornaamwoord .) Elkander wordt vertaald door malo e b.v. zij helpen elkander, sia toeloen m a aloe . houdt elkaar vast, Het
ka è r
malo e .
Onpersoonlijk
Werkwoord .
Bij deze werkwoorden wordt ons woordje » het" niet vertaald, b.v. het dondert, koekoer .
XII
De hebben
onpersoonlijke
dikwijls,
rai
werkwoorden
» a a rde"
voor
die
eene
zich
weersgesteldheid uitdrukken
b.v.
rai
oedan
het
regent ;
r ai naloe wa, het klaart op .
Werkwoorden .
Afgeleide
Het Tettumsche werkwoord » h a lo" , beteekent doen en maken . verkort
halo
Dit
tot
» h a ” wordt dikwijls voor een onovergankelijk
werkwoord of voor een bijvoegelijk naamwoord geplaatst en vormt daarmee een overgankelijk werkwoord b.v. tam a , binnengaan, hatama, doen binnengaan sai, uitgaan,
binnenbrengen ;
uitbrengen ;
uithalen ,
uitkomen ;
h asái ,
uitgaan,
doen
uitnemen,
mô s , zuiver, schoon , ha môs, reinigen ; me ek , spits ;
h a meek spits maken . Het bijvoeging
oorspronkelijk
woord
ondergaat
soms
eene
wijziging hetzij door
hetzij door weglating of verandering eener letter, b.v. a at, slecht ;
ha haat slecht maken , bederven ; monoe, vallen ; ha honoe doen vallen ; kroer,
glad ,
geschaafd ;
ha wèr,
glad
maken ;
r oëk ,
scherf ; ha r o è,
breken. Vele
onovergankelijde werkwoorden worden van overgankelijke afgeleid
daar voorvoeging van n a k , b.v. bossir, los maken ; n a k bossir, losgaan , los schieten ; fer a , klooven , nakfera, splijten ; lohèr, ontrollen , ontvouwen , n a klo her , opengaan van bloemen en bladeren ; losso e , uithalen , uittrekken ; naklossoe er Begint
uit vallen, bv. een pijl uit de wond.
het
werkw.
reeds
met eene k dan is het voorvoegsel
na b.v.
ka s o e , afnemen ; naka s o e , er af gaan , er afschuiven . De bedrijvende werkwoorden , die met h a beginnen , worden onovergan kelijk door ha in nak te veranderen , b.v. had o eir, doen afrollen, b.v. steenen van een helling ; fatoek nakdoeir, de steen rolt af ; ha r o è, breken (overgankelijk) ;
na kroè , breken onovergankelijk h a do ea r, storten ; n a k
do e a r, overloopen , overvloeien. Om eene vraag uit te drukken wordt achter het werkwoord het woordje ka geplaatst, b.v. gij ziet, o mar é, ziet gij ?; o maré ka ? nia mai tián , hij is gekomen ; nia mai tián ka ?, is hij gekomen ? Ons vragend » of niet ” niet ? o mo'oek ka lale ?
wordt vertaald door k a lale b.v. wilt gij of
Dikwijls is de vorm van een vragenden zin dezelfde als van een bevestigenden zin ,
en
wordt de vraag enkel aangeduid door den vragenden toon , waarop de
zin wordt uitgesproken . Om
eene
ontkenning
het werkwoord geplaatst sia la no'o e k . Het
werkwoord
uit te drukken wordt het woordje la, niet, vóór
b.v.
ik
ga
niet ;
hao e
la
ba ,
zij willen niet ;
wordt soms herhaald met het woordje » n ai” er voor
XIII
en
meestal
volgende :
het
woordje
sia
nai
dei er achter , dit geschiedt in uitdrukkingen als de
nalo
nalo,
of
sia nai nalo nalo de i, zij doen
maar (of het mag of niet) ; nia nai teri terik , hij praat er maar op los ; sia
nai
tama
tama
de e, zij komen maar binnen (onverschillig op wat
uur, of ze hier iets te maken hebben of niet); sia nai n a n a dee, zij eten maar
toe
(of de vruchten rijp zijn of niet) ; la n ai i ha i ha, het is er zoo
maar
niet altijd ( dit zei iemand van vleesch ) ; pia nai dea de a n , hij kijft
er maar op los. Het
aan ,
De
meest
voor,
op ,
beteekenis
gebruikelijke
naar,
van
naar,
Voorzetsel ,
zijn ; i h a = te, bij, op , van , in , uit ; ba = voorbeelden zie (woordenlijst ) ; ba, in de
over ;
in ,
achter
steeds
staat
het zelfstandig naamwoord , b.v. hij
naar den tuin , nia ba (gaat) toös ba ; hosi van , van af, uit, langs,
gaat
neven ,
a mi hosi
b.v.
mai , wij komen van Lafoeli ; nia sat
Lafoeli
nosi oema, hij komt uit het huis ; nia lao nosi a min tê ởs, hij gaat langs
onzen tuin ; h a oe toer kosi nia, ik zat naast hem ; hola, langs ; hier langs ; hô met ( 1ste persoon k ô , 2de pers. m ô , 3de
hola nè ë mai , no,
pers.
1ste en 2de pers. meetv . h ô 3de pers. meetv. n ), b.v. h a 0 e kô
e mi toen , ik ga met u naar beneden ; a mi hô emisa è, wij gaan met u a a n a mi, hij komt boven ; ta a n , om , ter wille van , op ; nia ma i
naar ter
wille
van
ons ;
h aï monoe
taa n
a in ,
er
valt vuur op den voet ;
kreïs, dicht bij, b.v. nia toer kreïs am i, hij woont dicht bij ons , kedó k , ver van ; kedôk maloe, ver van elkaar ; h alik , rondom ; to o en da uda u to ó, tot, tot aan ; talái , met het gezicht naar iets toe ; talioer, met den rug naar iets toe ; hodi , met , door middel van ; lô s , volgens ; bodik , ten voordeele van ; na nik, ten nadeele van ; i ha la r a n , in , b.v. iha o e ma la r an , in het huis ; i ha lo ewan , en i ha lioer, buiten , b.v. iha
lioer,
toös
o h a k , onder i ha
oem a
de
den
buiten
tuin ;
iha
oh a k , onder, b.v. i ha meda
tafel ; i ha fohon, of i ha fa foehoer, boven , op , b.v.
fafoehoer,
koeda kottoek, neven .
achter
op
het
huis ;
iha
k ottoe ek, achter, i h a
het paard ; i ha oïn , vóór ; i ha sorin , naast ,
Het
Voegwoord .
De meest gebruikelijke zijn : no = en ; mais en bè = maar , doch ; ka , of (in vragen ) lale , of, anders, zoo niet ; ta a n omdat masik, ofschoon ; soerak , als maar , mits ; t e , want, immers ; hottoe , daarna, vervolgens; etoek, dus, daarom ; ta an n è ë, daarom ; mola k , vóór dat ; na tô n , toen , ten tijde dat ; alsof ;
da ud a u,
to ó
en
da u da u
too, tot, totdat , tot aan ; noeo ed a r,
dadi , bijgevolg ; lô s, als, dat ligt er aan , als , b.v. emi atoe faän
battar ?
lôs
wain ,
a mi atoe
fa än , als
er
veel
is, dat ligt er aan
XIV
als
er veel is zullen wij verkoopen ; » terwijl" wordt niet vertaald , b.v. terwijl
mijnheer ( letterl.
aan
het
mijnheer
eten nog
door
hottoe,
of
b.v.
nadat
toen
of
was , gingen at
zij weg ,
zij gingen
weg) ;
ti á, of hotto e hij
gekomen
toewan nadat,
sei
na
sia la o
toen , als, wordt vertaald
ti á achter het werkwoord te plaatsen,
was ,
ging
ik
naar beneden ,
nia
mai
hotto e tiá foïn h ao e toen, (dia soedah dateng abis, baroe saja toeroen ); als ,
af,
nadat het gras bij elkaar is ,
dan
dekken, ha é liboer hottoe,
foïn sor ( roempoet di koempoel abis, baroe toetoep ); sô , zoo , als , n è ë b é , opdat.
Uitspra a k . De klemtoon ligt bijna altijd op de voorlaatste lettergreep ; waar de klemtoon op een andere lettergreep valt, is dit aangegeven door een b.v. ha rík , á disa . Wat
de
uitspraak
betreft,
bij
de meeste woorden wijst deze zich van
zelf , daar in deze woordenlijst de Nederlandsche schrijfwijze meestal gevolgd is . Waar de с wordt uitgesproken als de Fransche è , is dit aangegeven
door
een
b.v. ha tè nè ; staat daarenboven nog een
\
op die lettergreep ,
dan heeft zij den klemtoon b.v. had è r. De
į
klinkt
bijna
altijd als onze ie ; waar zij klinkt als in dik, wit,
mis, daar is dit aangegeven door een of door verdubbeling van den volgenden medeklinker b.v. miss a k , la wa r ì k . Waar de o klinkt als ou in de Engelsche woorden bought, brought, is dit aangegeven
door
een
b.v. b ô t ;
dit aangegeven door een
waar de o klinkt als in gebod, tot, is
of door verdubbeling van den volgenden medeklinker
b.v. fotti, fò ho fð h o k ; als or op het einde van een woord den klem toon heeft, klinkt het als het Fransche or b.v. k a dór; ook in eenletter grepige woorden b.v. b.v.
boroes ,
o zonder teeken klinkt als onze o in boren , bode,
sor ;
bodik ,
tenzij
het
tegendeel vanzelft blijkt b.v.
fo hok ; de
o in de tweede lettergreep heeft geen teeken , omdat men vanzelf leest als het Hollandsche woord hok. Waar dit
twee
aangegeven
klinkers
door
een
neven
trema
elkaar afzonderlijk worden uitgesproken is
b.v.
teïn,
baä,
foei ,
tenzij het reeds
blijkt uit een ander teeken b.v. ho ó , too . In woorden waar ooe in voorkomt, wordt de o en de uitgesproken en b.v. ho'oek .
is
dit
aangegeven door een ' tusschen o en
oe oe
afzonderlijk te plaatsen
.
403
TETTUM . bāboet. babonoe . babotton badáin . badinas . bādoet. bā halikoe. bā bikar. bakmāmoek . baliran . bāloe. bāloe mai . bāloe bā . bāloen . bandera . bādoe . baoer bāroek . basoek . bassar . basso. batar . batar foelin ,
batar tohi bebe . beeik . beeỉn . bee . bee ossan . bee sia . bele . bělaár . beloe. benar. beni ain. ber. byssi. bissi tālik . bibi.
MALEISCH .
tipoe . laboe . dahi . toekang radjin . damar .
TETTUM bibi roesa bikan. biet, biti . boean .
MALEISCH . roesa.
piring . koewat. tikar,
orang soe wanggi. telandjang. pinang bangkaq.
pigi pariksa. bobi. boea. poelang sia-sia, per boeboe . tjoemah boeka . tjari. baliring boela . gila. sablah . boenak . bajam . toempoel. sablah sini . boeoen . sablah sana. boesa . koetjing. pertjoemah . boetan . satengah . kantjing. boetan . bandera. gelang boeti liman . larang . barang barang bahoak . bijang lala , kasar. bokar. palangi . bokoer . malas . genroq. terlaloe sekali. boloe . panggil . bosso bossok. poera - poera. pasar. bossoe . kinnjang pasoe . djoesta . djagoeng. bossòk . besaar. battang dja- bot. basab . botes. goeng botel , djagoeng loe- bottir. roeh . brāni. brani. brekoe. lantaq. bebeq . bodoh . D. tjoetjoe. neneq . barang poesa- dāda. dadáar . ka. neneq mojang. boleh . bingoeng sobat. melantjong sapatoe. soeka . bessi . ranté bessi . kambing.
dādi . dadir ,
dādoe . dadoer . dahoer. daka . dāla. dāla ida . dālan. dale .
hela , tareq. sama - sama . djadi. ginta . dadoe . pasoengan. pesta . djaga . kali. satoe kali .
djalan. tjerita .
404 TETTUM . damboea . dāme . dau daun daoen . dassin . dāto . dean . dee . dekoe . dekor. dekor dadir . dere . dia .
diāboe . diak . diak lioe . dikoer . dila . diman . dinella . dioek . dirak . dodan . dodók . doeboen . doedoe . doeloer . dois. doit . doko .
MALEISCH .
djeroeq besaar. emma maté . damej . baroe tadi, sebentar. djaroem datjing. datoe . gégér. sadja, djoega. ketoq. ?
orang mati ,
F.
peletokan -dji-'fahi. bak . fahi foeïk . séthan . fahi rahoen . baai . fai. lebeh baai. fali. tandoeq . fāloek . papaja. fāloen . toembaq faneti . djandella . fāroe . toeli . fāroe ain . fassi. bekilap . kassian,sajang fatin . fatoek | antjoer. fehan. asap . toelaq . fehoek . feloe . teman. boesoeq . tèn . doewit . fěto . gojang . feton .
ank ' orang kamoe .
MALEISCH.
bangké. emma knaðk . orang pentjoe ri. emmaraiseloek orang asing. emma sewa . koeli,boedjang . nasi . etoe . etoen . bagian .
tareq lotjeng. fāän . poekoel. fae
E. emi.
TETTUM .
fětor. fiar. fila . fila hikar, fila rai . fini. firi .
emma . orang. emma gỉntiew . orang gintiel ( kapir ) . emma konte- orang berda- ' fisoel. fita . ratoe . gang emma kiïk . orang ketjil. fitoen . emma matas . orang moeda, fities.
djoewal. bagi. babi babi hoetan . boeloe babi . toemboeg . berganti - ganti . djanda boengkoes. peniti. badjoe. tjelana. tjoetji. tampat . batoe . rata . obi . tampat sirih . bini . param poean . soedara pa rampoean . fetor. pertjaja baliq . poelang. baliq tanah. bibit .
tareq . bisoel. fita . bintang. blakang betis.
1 405
TETTUM .
fo . foean foedi foedik . foehoek . foei. foei wai . foeoek . foekoen . foelan . foenan. foenoe . foêr. foerak . foetoe . tohatené . fohok . foh8.
emma foho . folin . folin todan . fon . fore. fore rai. fos. fðta . foti. H.
MALEISCH .
TETTUM .
hahi timir rahoek . djanton . hahoé. 1 sebentaar. hahoelin . boeroeq. toewang -salin. hahoris. moeda (deri hai. manoesia ) hai naraka . hakaát. ramboet . boengkoel. hakāra . boelan . hak dioek . boenga -kem- hakerik. bang. hakfoenin . moesoeh . hakiak . kotor . haklai. hakläran . énnaq . ikat . kassih tahoe. haknaoek . brani . haknia . hakoak . goenoeng häkoer. orang goe hakói. noeng hakotoe. harga. hakribi. mahal . halai. baroe . katjang haláð. katjang tanah. hālik . bras. halikoe . hālo . belah . hālo bỉssi . angkat . halo diak . hālo sāla . bri -kassih .
bālo seloek . haloea . halón . hameno . rampas . hamoekit. hadat. hamos. bangkit . kasih slamat hanai. datang hanānoe . hadomi. kassian -kaseh . hanað . hanassa . roempoet. haė . hanāwa. haė manla'in . alang- alang beterejaq. hahi. haneha. bā . haboesik . hādak . hadaóe . bādat . hader. hadinan .
1
makan . lepas bali .
MALEISCH . berdjenggoet moelai. simpan .
beranaq . api. api naraka. berkalahi. soeka -mau . bermain . toelis . semboeni diri. piara . goerdi . kaseh -menga seh . belandja berloetoet. peloq. langgar. tanam . bekin poetoes bintji, bingis . lari . lapar. koeliling: pariksa . bekin . berprang bekin baai. bekin dosa; bekin salah . oebah . loepa . harap . berdjandji. bekin miskin . bekin brissih . kassih hormat menjanji . mentjoeri. tertawa . berhenti.
takan ; tindis .
406 TETTUM . hanessa. hanit. hanoin. hanorin . haoe . haoe missa . haráik. haráik an.
hare . haré. hare we . harik . haris . haró .
MALEISCH , atoer . lekat. ingat, pikir . adjar . saja , kita saja sendiri. bekin rindah . soembah soe djoed.
padi . lihat. sawah . bediri . mandi . beraus . kassih minoem koeda.
TETTUM . hedan malai. heen . heïn . hela . hemoe . heenlai. hetan. heti. heti höö . hias. hikar.
hili. bira hira . hiroes. hiroes. haró koeda . hisiek , kassih parintah hiti . haroeka . haas. mangga . hasaè. kassih naik . hitoe . hasaè nawan . bernapas. hodi . hasái. kassih kaloe- hoe. war. hoedi . hoeït . hasan. pipi . hasée. tanja ... siapa hoen. mendjadikan. hoesak. haser. hasoroe . bertemoe. hoesar. haat. hoesoe . ampat . hatáa. menjahoet. höhella . hois . hatādan. tanda . hataoek . hois soesoe wèn takoet . hatěkě . pandang, intip . hola . hola feto . tahoe. hatènè. hati . tjaboet. hoo . hatioe . hoöek. pikoel . hatoeda . prang,berprang'horak . hatök . bekin sedia. horak noeka. haran . hawar. piara. horan . hawaï lawarik piara anak . oan . horik . djemoer. hori seik . hawái . dajoeng. horoen . hean . hosi . heas . lipas. hosi nèbè, hedan. pandan .
MALEISCH . nanas . tinggal. bali bali . meninggalken minoem . toenggoeh, nanti doeloe .
dapat bekin kentjang koedjoet. lipat. kombali. pileh . bebrapa. bintji. dada . siram . beranaq, me mangkoe. toedjoeh. bawa . tioep . pisang . pidjit. pohon . sambal . poesat. minta, tanja. hantar . pras . pras soesoe . ambil . berbini. boenoeh . maoe . penjakit. – poeroe. merasa. tjioem . tinggal. kalmari. njali. deri. mana .
407
TETTUM .
hosi nėë . hotoe . hợtoe hotoe . hôtoe ona .
MALEISCH. deri itoe .
TETTUM . kadoewak .
MALEISCH . kambar.
lantas , habis. kaer. pegang kaèr heen . yadé. samoewa . soedah habis. kafé . koppi. kaháak . loteng. I. kabo . mandiki . kaho oeloen timoen . moroek . moeloet . iboen . kahoer. oen . bibir. iboen soeh tjampoer. berterejaq. ida. kakaoer. satoe . ida ida. masing-masing kakěhě. kipas. kakékoek . ada ; di . gojang tanah . iha. iha oïn . kahadapan , di kakoetak . oetaq . moeka . kakorat. girgadji. kakorók . leher. iha nèbè . di mana . kālan . di sini . iha nèë . malam . antara , satenga . di sana . klaran . iha néëba . iha klāran . di tengah. ikan . ikan . kaleoek . ikoen . ekor . bengkoq . inan . mama, iboe, kalioek . terlaloe sekali. betina. awan . kaloan . hidoeng. kāloe. kaloe. inoer. issin . djempoel. badan . kamarwái. demam . issin mānas. kamerona. litjin . stori . kamoedi . kamoedi . istori, beit' orang , ita . kandāti. kandati. angkau. kāněk . loeka. kansera . sewa K. kanoroek . tengkoq. kārak . kikir. karaloeni. loedah . kāban . bantal . kābas. benang kāroek. kiri . kabi. ? kasehět. tjeper. kas māmoek . gigi soedah ha kapas . kābi dawa. kaboé . katoepat . bis, trada ber boendar . kaboear. gigi. boenting kassa . kāboek . ? kassa kādoe. koedis. proet . kāboen . kaboen . berkoempoe- katak. bilang kateri lan . goenting kadeli . tjintjin. kati . kati . kadera. karossi . toewah (orang). katoewas . temboq . kadidin . kaut . térong. kawat. kotor. kador. kāwa.
408
TETTUM .
!
MALEISCH .
TETTUM .
kawin . koenir. kāwîn . kedok . djaoeh. koenoes . kèë. koeoe . gali . kei . koeran . jang koerit. kellen . paha. keta . kofoe. djangan . kohi . toenggoeh . kēta lai . kiak . piatoe. koï. kidoen . koï koeda . pantat. kiik . koïk . ketjil. gemeter. koko . kiki . kilat . bedil . kokorék . kole . kilat rahoen . obat bedil . balang kolin . klaěk . kona . klekat . kodok . lama . kleoer . kontěratoe . bantal . kloeni . koöes . kloetis . biawaq . kõr. kosse . djiwa. klāmar. djiwa. kossar. kmālar . kmaan . moerah ,ringan. kota . tetap,kentjang . kötoek . kmetis . kraik . timba . knāban . kraoe . lapis . knābir . knābir tolloe. tiga lapis. krāwa . kreïs knaär. sapoe . krekas. bawoe . knoehar. knoehar doïs. bawoe boesoeq kreok . knoehar morin . bawoe wangi. knāwar . pekardjakan . L. knoean . toengkat . knoeroe . sendoq . la . knossin . labadáin . roesoq . koa . laën . potong. koä metan . lahỏ . gagaq . lai . koāna . kanan . terik lai . köbo. paparoe . kodo . djokdjok . lai lais koeak . lobang . lais. koeda . laka . koeda. lakateoe koek . langgar . koekoer. goentoer . lākan . lake . koelit. koelit .
koemoe .
| ramas .
lākon .
MALEISCH . koening . tjili, lada. petik . koerang garis . glas . tangkap . tjoekoer , garoq . garoq koeda . koedis. tjoba. berkoekoek . lėlah , tjapeh. pasiaar. kena . berdagang doekong goroq . gossoq . kringat. kampong blakang . bawah . karbo. monjet. hampir, dekat . koeroes . seraq .
tida . laba laba . laki . tikoes . ? doeloe . bitjara doeloe . tjepat. lekas menjala . koekoer . bernjala boeka . hilang
409
TETTUM . Tālar. lalārit. lale . lalean . lalenok . laleo . laleok . laleo loro . lalěte . lali . lali wen . laloean . laloran. lān . lānoe. lað, lað rai. lað lioe. lāran . lāran moras . las. latan . latik , latoo . lawārik lékan . lelas. lelėn . leoen . leoet. leon . lér . lessoe, letten . lia.
lia foean . lian . liboer . liis. lika. lilin . lima. liman .
TETTUM .
MALEISCH .
liman foean . lioe lioe nāran hotoe - hotoe. langit . tjermin . liras. lissa. tendah lita. lajang pajong loa . djambatan. loa talin . ? loean . loeak. tjat. kandang. loekoe . loeli . ombaq . loeloen . lajar. maboq . loetoe . djalan. lor. djalan kaki . loko. djalan troes. lolos. dalam 100 . doeka tjita bangkawan. loöe . sarahkan . love soedoer lalar. baloeng. tida
tjatjin. trada sampe. anaq . djemoe .
loráik . loro . loron .
goeling, poetar. koetoeq . padang bekas kaki . tedoeh . batja . stangan.
los lossin . lotoek .
MALEISCH . djari . lebeh , laloe . lebeh deri samoewa . sajap. bawang . mendjahit. ? kalabang lebar. lekoq . sellam . pemali . goeloeng . pagar. pikoel . tingka. sekali . kampong ke tjil . bri hormat. soembah soe
djoed . soré. mata hari . hari. betoel . loesin . haloes.
M. maär . māäs . maäs .
oesa. lilin . lima.
tebal, banjaq. angoem . koerang koe wat . maät. kikir . mādat. apioen . mai . datang kakoe. makaas. makdādi. timah , makdādi kabel timah sereh . lak .
tangan,
makdādiwetan . timah hitam .
atas . perkara , bi
tjara. perkataän. soewara . koempoel miring.
410
TETTUM .
MALEISCH .
makdădi moe- timah poeti . tin . tjarit makěkės. makerîk . toetoel. litjin . makěrona. māko. mangkoq. malai. melajoe malirin . dingin . māloek . teman . mamah mama. lemboet-manis mamar. kilat mameran . kossong māmoek . mānas . panas . māně fo . mantoe . mānoe . ajam .
TETTUM .
meda. messak . metis . metan mie . midar mina. miraën . miste . moät. modo . modók . moë. moekit. moerak . moeta .
aman. ajam djantan. moetin . ajam betina. monoe . inan . moras. knoek sarang moras todan . foeik . boeroeng. morin . rahoen . boeloe . langit langit moris . kāras moeloet . moroek . mūs. mānoe tolloen telor. bahaja . maoefinoe . mot. kaka. maoen . mota . moti . maoes . djinaq. mārak , bekas-tanda. motoek . māran . kring . N. ? massin . massin mér. naan . garam . massin midar. goela. maski . naän , masik . matak . mangkal-man- naän māran . naän wen . tah . nabo. mata. matan . boeta . matap dele. nafetoe . matan foekoen . alis . nai . matan nikir . djoeling. nain . matan kroät . mata tadjam . mate mati. dai loelik . mateněk . bisa . nai naik . nahoa . mas -merah . mean mear , batoq. mānoe mānoe mānoe mānoe mānoe mānoe
MALEISCH .
medja . sendiri . tetap -koewat. hitam . kintjing. manis . minjaq ani ani . misti . hoetan . sajor koening. maloe . miskin . oewang. moentah. poetih djatoh . sakit. sakit paja. wangi. hidop . pait. brissih . tinggelam . soengei . kring. angoes .
soedara laki laki. daging. dinding koewah . tengoh . meroeboekan. Radja, toewan . orang jang poenja . padri . plan plan. beranaq (deri binatang ).
411
TETTUM . nahoha. naka . pakāri. nak bossir . nakdāko. nakdoko. nakláik . nakmatek . nakoekoen. nakonoe . nakrüt. nakroe. namoto. namotoek . nakseha . nanān . nāni . nanoetak . naðk . nāran . nari. nāroek .
MALEISCH . tengoh. nangka. mentjere. loetjoet. toempah . bergojang lajoe. tedoeh . kalam , glap. penoeh . lekat . pitjah . berhenti.
TETTUM . nia . nia deek . pian . mian kās . pian. nüüs. nülāt. niki. nima nimak . niniek . ninin . no .
MALEISCH. dia . soedah.
gigi . gigi besaar. dia poenja. nipis. pidjat. boeroeng ti koes . salamanja . agas . pinggir. dan , djoega, dengan . kalapa . poeroe. I bagitoe . bisoe . seperti . bagimana. moeda. sendoq . santan . salamanja. paksa . berlaki.
angoes . noe . kabanjakan . noeka. lidah . bernang noenėë. koekoe . noenoek . noeoedar. pentjoeri. noecesa . nama . noerak . gonggong pandjang, ting- noeroe . noewen . gi . trang , giang . nohoén. naroma. nassoe. reboes . nokbiét. reboes daging nolaën . passoe naän , nonok . bertelor. natolloe . dijam . ! pāwan . napas. 0. nāwan saė . marah. meleleh . nawé. 0 . nean . angkau, atau . gigi . q ketjil. nébé. ana mana, jang, apa oan . lawarik oan . ini . nėë . anaq. oan feto . nàẻ ba. di sana . anaq pram nečk . semoet. poean . nèn . anam . oan hawaï . anaq pijara . oan kiak . hati. neon . anaq piatoe . doeka tjita . neon āt . oan kiïk . anaq ketjil . neon diak . soeka hati anaq laki - laki oan māně. hati enaq . neon foerak . sedikit . oan oda. neon kmetis . ( hati tetap . oan sei soesoe. anaq penjoesoe sesal. neón moras . oda matan . pintoe. neoek . oe . sangkal. rotan, tjamboq . lesoeng. pessocn . oeat. oerat.
412
TETTUM .
MALEISCH .
TETTUM .
oekoen . oeloek . oeloek bee sia . oeloen . oema . oema sabor.
parintah . raok . doeloe . rāte . rei. doeloe kala . kapala. rèn roemah resin . ri . dapoer. gredja. ria. oema gre. rihoen . oema lalatak . tjitjak . bonda . oeroe . riti, ro . dédak . oet . oetan . roa. hoetang roein . koetoe . oetoe . oewan . ondé. roewa. bawa . ohak . rohan . ohin . sekarang, ini rohan ida . hari . rona. moeka, patoet. rös. oïn . poesing . oïn nalái . S. oïn nakoekoen . pening. oi . ? sa . oi oik . roepa -roepa sabān oras. djam . oras loro fālin . moesim ka- sabi . sabrakka maro. moesim hoe- sae . oras we laðk . djan . saï. binatang sakar. Ossa. ossan . sakar wén . oewang ringgit sala . ostomak . salaák . otas. oemoer. salattak . R. saloba . sama . sama ain . darah . rā. boeloe . samea . rahoen . rai. tanah taroh . sapeo .
rai kakekkoek . gojang tanah. saër. rai nahāboek . silam . sarin rai nakdóko . rai naroma , rai henik . rai inoer. rāma . rāma issin .
gojang tanah. sasānan . saseyk . siang . saseloen . pasir. sasoeït . tandjong panah . sasoro . anaq panah . sāwan .
MALEISCH . lambong . koeboer. tjioem. boekit . lebeh . tijang. ipar laki-laki riboe . tambaga praoe . depa . toelang doewa . watas . sa pottong dengar. gossoq .
apa. saboen . koentji. djeroeq manis . naik kaloewar . lawan , tjatjar, bijang, tjatjar. sala , dosa . pendopo. baroe moelai isi tampat sambal indjaq. sanggoerdi oelar. toppi . menjapoe ramboe . prioeq . pentjoeran penganti. sisir . boeboer. pagi.
I
413
TETTUM .
see . see . see dauk .
|
MALEISCH .
siapa . masi. belom . see la mai dauk . belom datang . sělién . etje . sella sella . seloe . bajar, ganti . seloek . lain . semo . terbang sēnoeloe . sapoeloe. serebak . kedjoet . séroin an . sèndér. kardja. serěwiesoe . seti . sesaq. sewa. sewa . dia orang sia . sien . masam , asam . berkalahi. silaka . simoe . tarima . sidi . toebroeq . toebroeq batoe sidi fatoek . siwi , sembilan . boewang : soè . semboeni. soebar . soboe . bongkar, rombaq. soei . memandoeq. oekoer . soekat . meleleh . soeli . soenoe . pasang bengkoq soeoe . soeoe ain . bekin bengkoq kaki . hitoeng . soera . soera moetoe . djoemlah . soerat soerik . soesar . soesoe . soesoe wèn . soesoek . soet .
soeta.
TETTUM . soi . soï battar. soin. solok . solok soerat.
sona . sona battar .
MALEISCH. kaja . patah dja goeng soedah . kirim . kirim soerat . tikam .
goreng dja goeng. sona nodi diman tikam dengan toembaq. soroek . soroek bā . soroek mai. sorti.
? moendoer. kamari. oentoeng.
T.
tā . tabé tādoe . taei. taei makaás. taës . taha . tāhan . tais tais fěto . tais maně. tāka tākan . tāla . tali. tālik . tāma . tān .
boekoe , soerat tānis . pedang tān nèë . tanoetoek . soesah . soesoe . tān sa . ajer soesoe . njamoq . sangkan hi- tāoe. doeng. taoe . taoe taan . soetra.
potong . tabé . kalibatan .
poekoel. poekoel kras. salin . parang . dawon . kain , pakean . sarong selindang toetoep sirih . gong tali . atsal masoq. sebab .
menangis. sebab itoe . pemoekoel. martil. kenapa, me nga pa . loempoer . boeboeh , taroh tambah ,
414
TETTUM .
MALEISCH .
TETTUM . toela. toeloen . toen . toer.
MALEISCH .
moewat . toelong tāra . toeroen . tāran . loetoet , doe 1 tasak . doek . masaq. tiris. laoet. toeroe tassi . tata . denda . toessan . gigit . tatak . toewa midar. nira. rapat. tebe. toewa moroek . toewaq . tandaq. tebės toewa nassoe ajer goela soengoeh. wen . tekaboen. ampedal toewa āra . seboet. temi. araq . toewa siek , teni . tjoeka. lagi. toewan . toewan tein . masaq. toke. masaq nasi, toko. teïn etoe . tèn . tolek. taai. main gila. tollak . oesir. maké . teoer. terik tollan . telan bilang tollo . tahan . teroes . siram . tolloe. tjintjang tetak . tiga . tomak . timbang. intero . tetoe . tetoe tahila . ton . sama brat. tempo, waktoe tone . soedah . tián . djalan . soedah datang . too. mai tián . sampé. tiloen , telinga. kebon . toos . djanggoet timir. tös kakoe . timir rahoek . djenggoet tora . djoewawoet. tahon . tinan . tidor . toba . brat . todan . berkalahi. wain . ? toe. toean . tambah , toe- wainhira. kapan . loeng wain roewa . loesa . banjaq . koewe-koewé. waïn . toebi . toebi raloen . tepong . wāloe . delapan . wāni . madoe toemboeh . toeboe. limpar. toeda . wāai dāban sarang madoe. toedik . wāni wèn . ajer madoe. piso. toeir . toeroet, ikoet. we . ajer. we merak . toekar 1 toekar . ajer boetaq . toekoe . we mõn . poekoel . ajer trang . toekoe hira. Puekoel brapa . we morin . ajer wangi .
taoe masin .
boeboeh ga ram . gantoeng doeri .
A
de
Aan, wederkeerig voornaamwoord voor en meer drie personen enkel
voud ,
zie
spraakkunst ;
nia
terik
doeo ek ba a a n , hij spreekt tot zich zelf ;
koesoe
ha oe
ba
a a n,
ik
zal niet lang meer leven ( zijn wortel is reeds kort ) ; Nai Maro m a k kaèr e m ma nian a b o et, God onderhoudt het
leven
der menschen ( letterl. houdt
' s menschen wortel vast) ; Nia na boe
vraag het voor mij zelf ; dikwijls wordt
sik
„ aan”
' s menschen leven eindigen ( laat ' s men schen wortel los) .
gebruikt
zonder
beteekenis, bv.
bôt baso ek a a n = bôt bas o ek, zeer groot. Aar , de roode gloed van een op afstand
brandend vuur, lichtglans . Aas, hoog
ran
bederven ,
tot
a at, misselijk , braken,
stuk
maken ; la
neiging gevoelen
dikwijls ; nia
Adin , Adisa ,
ik weet het niet .
mai
a at
Ahan, gedaante, voorkomen , wijze van denkey doen , gedrag, voorbeeld ; koeda nia fathens the ka a n a han kasala k , het paard heeft een
lastige
a han
i ha nè ë, hij komtdikwijls hier ; ko eda sereba k a a t, het paard schrikt
van,
licht ; nalo a at komt voor in de be
a han
teekenis
die
van
Hij laat
Andisa, Ador, = andór.
Aat, slecht, bedorven , stuk ; a at ka ri, in stukken uit elkaar ; halo a at en h a h a at,
emma nian a b o et.
„ zeer " , bv. ko e da ka
ba a s nalo a at, een zeer mooi paard.
Abas, dunne witte huid , zooals op rauw vleesch ; vlies .
manier van doen ; morin
wani ,
welriekend
als
honig ;
a han noeo edar, de gedaante hebben er uitzien als ; kamisa nè ë noeoedar
hagel
kilat
raho en ,
ziet er uit als kruit ; a han
noeo edar rama,
het
lijkt wel een
boog ( van een krommen boom ); halo a han
ba
maloe,
elkaar
vergelden
Abat, pinangtuin.
door dezelfde boete van iemand te vor
Aboer, dof, niet helder = ma h a boer.
deren
Aboet, boomwortel, ook : de luchtwor
elkander wederkeerig bestelen . Ahar, vroolijk ; emma a ha r, een
tels
van
den
waringin ;
nia
ka a n
als
deze
vroeger
had opgelegd ,
abo et seï na roek, hij zal nog lang
grappenmaker ;
leven (letterl. zijn wortel is nog lang) ; nia kaan a boet badak ona, hij
maken ; grappen maken . Ahoe, kalk ; -- kadessan, boutasch ; —
halo
a har, gekheid
istays Jic.ak
2
soeran, koraal;
ahoek zaadkuiltje.
Ai , hout , boom , stuk hout ; battar
knes, ken
klein hout
gekapt
brandhout ; stuk ze bijeen binden om als
die
ai id a, duizend klossen djagong ; aboe, mist, nevel ; ata, eene vrucht
fakkel
(Mal. boewah nonah ); -- atamalai, zuur
hout ;
-
lalaon,
dicht
bij
het
babenen , lijkzang ;
zak ;
baloen ,
baloenlaloean , eigendom
koffer , kist ;
van den radja ; -
dienen ; - knottak, gevelde
te
boomstam ; - krekot, dicht ineengroeid
met
het
een
kleine bali - bali
vuur , waarop de moeder
pasgeboren
kind
eene maand
bare, met met verbrande verbrande bare,
lang plaats neemt ; — lalette, iemand die
djagongkorrels zwart gemaakt water om boetoek , daarmee garen te stijven ;
voor een ander eene zaak gaat bespreken die b.v. voor iemand die wil trouwen
houtstapel ;
dadolen, de dwarshouten
met de ouders van het meisje gaat praten ;
van een »kanokkar " ; -- dalan, zie a i lalette ; deloen, boomtakje, de
lanoek, bedwelmende planten, vergif ;
dunnere takken ; hout
lijke
van
doedoen het eigeneen boom
waarvan het
lima, lawin , de dunne zijtakjes ; de acaciaboom ; — lima kmissak , iemand zelf moet doen , die niemand
alles
die
spint is afgehakt ; — foean , boomvrucht, toenan, bloem ; -hakon = ai del
heeft om hem te helpen ; – lima horas, heerschende ziekte ; loetan, dik stuk
oen ;
hout , knuppel ;
hassan , hout dat in een vork
uitloopt, paal met eene opening aan het boveneinde balk
om de pen van den dwars-
in te laten ;
hoar, vuilnis ;
lolon , boomstam ; manoeliras, manoe
manas, gember ;
moroek , geneesmid took , orchidee ; del ; na , rood hout (het beste timmer streek ) ; - noedoer, na
deze
hoen , boom ; — horak , geneesmiddel ; -
hout
horis, ongedierte dat bijt of steekt ; isin , eens, een keer ; ha o e ba ai isin
het afkappen of snoeien nieuw uitge schoten takjes ; — noeroes, splinter , hout
tia na ; ik ben er al eens geweest ; a i
krullen, zaagsel ; - oehi , Mal . oebi kajoe ;
in
zaagsel ,
rahoen ,
isin ida, een keer ; ai isin roe wa,
houtkrullen ;
twee keer ; - kabbellak , plank ; - ka
roeïn , bladerlooze takken ; - sasekkin ,
kakoe hoelan , draagstok voor twee ; – kakoe-
(zie
san , pen, houten nagel ; kamelin , sandelhout ; kananoek , lied ; ka
braadspit vast
noïk, fabel, vertelsel ;
soroen ,
dat
in
een
kasanak, hout
vork uitloopt; - kaweek ,
houten haak ; klaleba, draagstok voor één man ; klaledik, een spits toeloo pend hout dat in den grond wordt gesla-
van
seki )
stut, schoor, stok die voor
dient,
spie
zetten ;
te
stam
b.v. een bijl
soeli , ijzerhout ;
boomtak,
den
om
de
dikke takken die
uitgaan , pikoelzadel ;
tahan , blad , geneesmiddel ; nen , slingerplant;
talik , lia
taran, doorn , door
teïn , brandhout;
toean ,
gen om b.v. een paard aan vast te binden ;
nig hout ; bosch :
toer,
houten wig ;
boomvocht
dat als lijm gebruikt wordt
klaliat, strik om
b.v.
een paard of varken mee te vangen ;
knanaer,
een
saamgebonden stuk touw
of gedraaid blad waar ze de voeten inste ken als ze in een boom klimmen :
om
boomstronk ; -- wèn,
vogels te vangen . Ain,
voet,
been,
achterpoot; iemand
die een boodschap overbrengt; mota ain, de uitmonding eener rivier ; we
3
ain,
ain ,
tassi
de
Andór, (Portug.) lijkbaar.
van het
bodem
Anin , wind , waaien .
water, van de zee ; koeda ain of alleen ain,
paard
van
ain toda n , een on
emma
toewan ;
Anoes, a u a no es, tusschenschot in
den radja of van een
bamboes . Arabiroe, ta a r a biro e, in het wild
derdrukker ; -foean, teen ; -- foekoen ,
op
los slaan ; terik
enkel ; - noeban , hiel ; - tanen , voet
er
zool.
verward spreken.
Akadiroen ,
een waaierpalm ; de lon
a r a bir o e,
Aran , hevig haten . Aroema, wellicht, soms ; nia ketta
tarpalm . Akalisa,
vrucht
krijgen van den ge
bangpalm ; die vruchtjes zelf.
moras a ro e ma, is hij wellicht ziek ?
zou hij soms niet ziek zijn ? sa a roem a,
Akar, sago van den gebangpalm .
een of ander, b.v. nia noe soe kel
Alas, bosch .
ler
Alioan,
zwagerin ,
als
de
getrouwde
broer jonger is (zie k a ä ) . Ali
battar
tassak,
gere tak met palm wijn. Alin en alinhoras, ouder
zijn dan ;
nia alin hao e of nia alin horas haoe, hij is ouder dan ik . voor een rijstblok of
was
hij
of wat was het wellicht,
ziek
kan
het geweest zijn (dat hij b.v.
niet gekomen is) ; ofwel, hetzij, b.v. o bele booi do e o ek tais a r o e
m a, moera k aro em a, fôs a r o e ma, gij kunt zelf kiezen, hetzij doek, hetzij geld, hetzij rijst. Asaara, zich rijk voordoen,
het
binnenste weeke gedeelte
van de pinang- en papajastam .
Ama en aman , vader (ama wordt hier
Asak, loos van tamarinde, erwten. Asoe, hond ; aman, reu, deurstijl ,
= knakki . Asoe etoe, zie etoe ; - fanoen , vein
hawai , meer gebruikt dan ama n ) ; pleegvader ; kwaik, vaders oudere
zen ; hoeso e
broer ;
suis vragen ;
klaran, middelste broer ;
ikoen , jongere broer ; - oesoek, grootvader ; -soesoen , de echte vader ; ook wordt
aso e
slaaf; — laran, emma aso e laran, nean , een meedoogenloos mensch ; -
a ma dikwijls met den naam van het kind
batter
pas uit den grond ;
Bere a ma of a ma n, Bere's vader. vader,
mannetje
van dieren ;
ko eda a man, hengst .
Ami,
wij en ons met uitsluiting van
roken persoon ; - amin , ami n persoon den aangesproke kaan, onze, de onze. Apar, houtskool,
fa no e n , kwan
kneras, kleeren van een
verbonden om den vader aan te duiden, b.v.
Aman,
hoewel
men niet rijk is.
wijzel.
Aloen,
vraagt een kistje om een of ander in te
wat
Alin, jongere broeder of zuster, jon-
stamper
tau sa a r oe ma ba, hij
leggen ; nia moras ka sa a ro e ma, tassak,
ali
de djagong is bijna rijp.
Aloe,
atoe
aso e
Asoeraan,
nog
nean , de djagong is odan, ladder. niet
goed
rijp
van
vruchten .
Asoewain ,
een
man
die
een
vijand
onthoofd heeft. Ata, slaaf; bibit a ta, geitenhoeder ; krau ata, karbouwenhoeder.
Atoes, honderd .
4 Ate kmissak , liba a te k missa k ; sarong zonder dwarsnaad .
diak,
een
djagongkorrel;
a ten
dunne
en gele;
doran , lange
bamboes om water in te halen ; - etoer,
Aten, lever; battar aten, de kiem in
rijst in te doen voor onderweg;
om
toda n ,
lui, traag .
dunne
soort met lange geledingen;
foei, die vol dorens is; --- kafoli, waar
Atis, weeftoestel.
ze melk in doen ; - kako, bamboes met
Atoe, zullen, moeten ; nia atoe mai
een tuit op zij
om
te drinken ; - lawin,
tekkis, hij moet terstond komen ; het
doornige bamboetakken die ter afwering
dient ook tot vorming van de wenschen
van
de of verzoekende wijze van spreken , bv. toewan atoe fô , mijnheer geve het ,
gelegd worden ; kartelde punt;
willen , van plan zijn om te ; a mi ma i a toe haré o , wij komen om u te
een of twee tuiten op het bovenvlak ; saloba , met een deksel voorziene bam
zien ;
op
tiad eï,
....
atoe
den
vijand
op
de kampongmuren
Jessoen, pijl met ge nikoe, bamboes met
boes om water in te bewaren;
het
bamboebladeren ;
punt zijn van ; nia atoe noesi tia
djagongstruik
tahan , zonder
de ï, hij was op het punt van te schieten
vrucht ; — taka mata , au salo ba;
(de klemtoon op dei ). Au , bamboes; - bétoen ,
tokka, bamboes met een kleine opening awan, morgen ; in het bovenvlak;
dikste soort;
de
groene
bettek, bamboezen ko
awan
kertje met deksel om zout en toespijs te doen , ook van grootere afmeting
sawan ,
morgen - ochtend, morgen
in den voormiddag.
in
B
gaan ; la ba , het gaat niet; het
meda , zet het op tafel ; rai ba tanas
lukt niet; nia a toe lake od a ma tan la ba , hij wilde de deur open
s a k , leg het in het mandje ; oem a hottoe tian, emma toer ba ona,
Ba,
het ging niet; a mi kos se la
maken
het huis
is klaar, de menschen wonen
b a, wij schuren (het vuil) gaat er niet
er reeds in ; achter zelfstnw . en werkw .
af; ba s á waarom , dit staat altijd ach
duidt het eene richting aan van den spre
teraan
nia
b.v.
waarom
niet
hij
is
la
m ai
s á?
ba
gekomen ?
voor
zetsel van verschillende beteekenis hao e
fô
ha o e
kalo
voor
u;
ik geef het aan
ba o , ba
ba
ik
maak
kofoe ,
het
ba ,
mijn
vader
is
thuis ;
to os
ba,
naar of in den tuin ; we ma tan b a, bij
de bron ; la ở b a, ga in tegenstel
het
ling van ; la o mai , kom ; sa è b a, klim op ; hadi ba, breng weg ; ook heeft het
zij
achter werkwoorden dikwijls de beteeke
over het paard ;
in
u;
glas schenken ; sia terik ba ko e da , spreken
fo ei
0,
b.v.
ker af, bv . oon a ma iha nè ë b è ? waar is uw vader ? hao e a m a oema
ta u
b a
5
nis van gebiedende wijs, b.v. terik ba, matoedoe
spreek ;
ba ,
zien ;
laat
n a ra n bissik, de eigenlijke naam . Babasar, heup.
doe het, vooruit ; ook geeft
Babasi , ko eda baba s i , schimmel ;
het de aanvoegende wijs te kennen , b.v.
ko ed a b a basi au lattoen, don
nia nalo ba, hij doe het ; nia nola
kergrijs paard .
b a, hij neme het.
Babau aan, morren tegen een ontvan gen bevel , het niet willen uitvoeren .
halo
ba,
Baä , omheining, heg , muurtje om een tuin . Baas, schouder ;
bellak, schouder
blad .
Babeas aan , luidkeels bekijven. Babebar, vlinder.
Babèë aan , bijna of in ' t geheel niet
maken, gat maken, Baät, met den beitel een gat met den beitel bewerken . Baba, oom van moederszijde, schoonvader,
hier
Chinees
geboren,
kleine
trom .
verder kunnen, b.v. een te zwaar bevracht
paard ; het opgeven b.v. het optillen of dragen van een zwaren last ; la o ba bèë
a an,
er
heel
langzaam
mee
doorgaan .
Babaät, beitel .
uyl. babur Bababoe, baba bo e iko e n , kwispelstaarten ; ra ma isin bababo e
a an , de pijl en rechts uit.
wijkt in zijn vaart links
tong trillen zooals een slang ; babelo
noe noen , met de tong langs de lippen strijken . tong
Babelon,
Babadan , ba badan lalek, onbe schoft.
( bijna altijd gebruikt
men voor tong na n a a n ). Babenen, weeklagen bij een doode.
Ba ba deî, faroe baadje
Babelo , ba belo nan a a n , met de
hoe
langer hoe
na k sira ba scheurt
ba
verder ;
deï ,
het
hoe langer hoe verder,
Babeor, overrijp , bijna rot, door koken te fijn geworden . Babera,
met de vuist, met een kap
maar altijd door ; nia lað ba ba d'eï, hij ging maar altijd dooi , maar altijd
mes of iets dergelijks dreigen . Babibis, met iets wat men in de hand
verder ( de klemtoon op d e ï ).
houdt zitten
Baba'i, klein wit vlindertje. Babakoen, knots. Babalet aan, niet verkiezen te werken , maar heen en weer slenteren . Baban, Babaoer,
te spelen , het voortdurend
betasten , b.v. een hondje. Babiïn, bolo e babiïn,
roepen
aanspreken
of
mannen)
een lap op een kleed zetten .
den naam
terik ba ba o er of lia
Babila
met
iemand
„ kau ” (bij
of „ bette ” ( bij vrouwen) vóór te plaatsen . bilan ,
ketta ba bila bi
b a b a o er, oneigenlijk spreken, hoftaal
la n, kom er niet aan = ketta ka è r.
gebruiken, b.v. n ai n abissi a a n , de
Babilan, klaar maken b.v. eten , in orde
koning zit, in plaats van nai toer ; nai
brengen , weer maken wat stuk was, b.v.
nasa è a an , de koning sterft, in plaats
een geweer .
van
nai mate ; n a r a n baba o er, de
Balilis, lichte regenbui.
naam dien iemand ontvangt als hij een
Baboe, zwaaien , b.v. een fakkel .
vijand
Baboeal, dicht van bladeren, haren .
onthoofd
heeft,
staat tegenover
6 Baboeal ,
Badedo,
luid
praten
en
schreeuwen
watermeloen . Baboear, Baboék , een groot blad met brandend hout gevuld om
door den rook de bijen
te verdrijven. Baboekoe , slak .
zooals spelende menschen . Badi,
kinderen
wiedijzer ;
foeoek,
het
vier
of meer kanten aan gekapt of ge
zaagd zijn. Badinas,
ijverig
Badoe , Bandoe,
1
tellen ; toe
la b a boet, valsch beschuldigen ; sia
Badoet,
boom
Baboet, bedriegen, onrechtvaardig zijn; ba bo et,
b a boet
de tanden
Badidin dalas, ri b . d . , een paal waar
Baboesin, klapbus.
toela
dato,
van den radja.
Baboeli , b a b o eli hoofdhaar oprollen .
soera
of twistende
valsch
ba
nia, letterl . zij
verbieden. en
struik struik
van
wier
vruchten de inlandsche kaarsen gemaakt
leggen (het misdrijf) valschelijk op hem.
worden .
Baboét, kleine pisangs zitten .
doet lilin, waskaars; b a doet kmi,
vliegjes
bewegen
iboen, de
zonder geluid voort te
brengen .
geschikt om heggen te maken. Baé, zoo noemt eene getrouwde vrouw de zusters van haar man , met dit woord
Babonoe, kalebas.
Baboo, foerin babo o , sterk schui men .
Baboras, tergezwel
ziekte
eene doet
ontstaan ,
die
een
een
zeekrab ?
et
groote
doornappelplaat, Mal .
vrouwelijke bekenden elkander
Baek , verkwisten . Baen, hoedi ba e n , hartvormige punt van den pisangbloemtros.
ken van garen of bindtouw ; b aèr fa
noe, zie fa no e.
Babottoek , een
riet
soort
in moe
rassen , men maakt er matten van .
hoe of wanneer iets
worden ;
Baes, bot. Bahaboer, = m a h a b o e r. Bahan, = a ha n .
Babotton, voorhoofd. Bada , aangeven moet
spreken aan .
Baèr, ba è r k a b as, een streng ma
7
Babottek, de , ketjoeboeng.
gedaan
inlandsche kaars zelf b a
Mal. kemîri; b a do et kaloko e , struik
Baboetik , baboetik lippen
die op rijpe
De
bada
ko na,
juist
aangeven; b ad a la ko na, niet
juist
aangeven ,
Bahoak , Mal. barang barang. Bain aan , zich verschuilen . Bainakka, e m
ba da
Bakka,
b a loro , wij bepalen (den tijd) naar de
afhakken ;
zon , schatten.
top
bepalen ;
a mi
Badaen , ambachtsman; b . a i , timmer man; b . bissi , smid . Badak,
kort;
a in bad a k , ( letterl .
korte beenen) klein van gestalte. Badalik, kleverig.
m a b . , gast.
jonge
boompjes
of planten
b a k k a tali dikin , den
van een jongen gebangpalm afhak ken ter verkrijging van palmsap . Bakkar, bakkar ba nesso en, in het
rijstblok
fijn
stampen ;
ba k k a r
ba t tar noe ra k , jonge djagong tot meel stampen ; aan, neerploffen b.v.
7
iemand die uit een boom valt ; b a k ka r ho ó a a n , doodvallen .
Baloebaloe, b.v. sia atoe lattan nik a r balo e balo e, zij moeten van
Bakkat, strandwortelboom .
weerszijden teruggeven .
Bakken, iets leggen of hangen zoodat
Baloe ... baloe, sommigen ...anderen b.v. baloe no'o ek balo e la no'
het aan weerszijden overhangt b.v. op een paard, op den schouder ; iemand b.v.
o e k,
een
niet .
zieke of gewonde op den schouder
dragen ; steun
aan, steunen op , kracht en
bij
iemand
vinden
b.v.
in
den
Bakmamoek , te vergeets.
nai
slaan ;
Bakoe,
den
ikoen ,
papaja
bee
bako e
een krokodil slaat met
staart ; bako e
cruz, een kruis
slaan ; afslaan b.v. vruchten ; spijkeren ; b a koe e m m a, iemand beboeten . Bakoe kran , een doornachtig gewas.
Balattar aan, bij of op korten afstand van elkaar zitten of liggen van een troepje menschen of dieren .
Balelar ikoen, kwispelstaarten . Balet, bedriegen , onrecht plegen ; so e
mo a t, op
de
valsch
tellen ;
ta balet
hoog onkruid met het kapmes halve
hoogte
afkappen ; hao e
seï makaho et a a n ketta balet ha o e,
ik
heb het nog druk, trek me
vormen .
Baloen , helft, half ; ida no baloen , anderhalf ; halve gulden . Ba ná , nu , terstond, onmiddellijk . Banahi , Mal. teripang.
vlag ;
landsche
b.
moetin ,
de
Por
tugeesche vlag. Bandoe , = bad oe. fehoek
slechte,
b.,
looze
aardappel . Baoer, regenboog. Bara, ophouden, blijven staan; b . ko e da,
het
paard
doen
stilstaan ;
bara
lai , wacht eerst. Baraboe, mattan bara boe, oogen die niet helder zien.
Barakat, ook bara kot, fo e o ek ba
niet van mijn werk af.
Bali, zorgen voor, toezicht houden op . Balik ,
elkaar genaaid worden om een kleed te
Banin ,
Balea , (Port.) walvisch .
balet,
weefsels die aan
twee
der
een
Bandera, vlag ; b . metan , de Neder
Bala, paddestoel .
ra
mai,
Baloe bá , aan de overzijde ; aan deze zijde.
Baloek , helft b.v. van een klappernoot,
oorlog.
nodi
sommigen willen , anderen willen
als, wanneer in de toekomst,
ra k a t, het haar is in de war ; Bare,
bare kaba s, reeds geverfde
vóór dat.
draden
in ai b a r'e, leggen om ze te stijven ; bare tais, waschgoed stijven
Balioen , bijl. Baliran , zwavel. Ballar, fôs
strooien ;
ka ron
koea k
ballar a a n ba da la n , als de
zak stuk is, wordt de rijst op den weg gestrooid .
Balo, een schelpdier. Baloe, gedeeltelijk , sommigen .
voor het strijken ; hodi ta a u b a re, met slik bestrijken, besmeren. Barebot,
niet volgens orde,
kaar ? lia bar e bot =
Barèdè,
door el
lia barek o .
(waarschijnlijk
van
' t Port.
aprender) leeren . Bareboet,
verward ,
dooreengegroeid
8
b.v. allerlei onkruid op en door elkaar van allerlei voorwerpen . Bareka , te gelijk, te samen ; b. e m m a,
menschen
dienst laten verrichten .
Bareko, gewoonlijk zegt men li a b . , met
velen
tegelijk praten , zoodat men
der
ziekte) ,
ba rekot , doorntakken die op en door
oud .
of
veiligen ;
om
ai
den weg te ver
een tuinmuurtje te be
bar e kot = ai
kre
kot.
wand
vormen ?
Bariïk,
foetoe
oeloen
halo
bariïk, het haar hoog en puntvormig binden , uitstekende punten op de hoeken van een strooien dak .
neersmakken ; — aan, b a k
Basin ,
naakt ; katoe was b. , stok
Baso ,
een
bestrijken
houten
bak om draad in
te verven . Busoe en lao basoe , draven . zeer ;
bôt
bas o ek, zeer
Basoer, afschuiven bedr. afnemen , b.v. de halster van het paard losmaken, b.v. vensterhaak. Bastidoeoan,
een kleedje voor kleine
kinderen .
Batakka, gulden.
Bariki , diepe kuil .
Barit,
of alleen de twee
groot .
hoog uitsteken ? in een punt
uitloopen ?
kunnen ophou
a a n.
Basoek,
Barenti, ( Port. parente ) familie.
niet
planken aan weerszijden van de deur ?
Barekot, waarschijnlijk synoniem met b a r a kat en bare ho et , a i taran
zijn gelegd om
urine
schen de bamboe of bebak , die hiermee den
ka r
elkaar
de
den ; — Sula , planken hier en daar tus
Basak ,
niemand goed kan verstaan .
sperren
ai k na na er ; basa tais (eene
b.v.
met
verf ;
b.
Batane,
onder
een
boom
of in een
lima n ba ri , door er langs te strijken
tijdelijk opgezet huis verblijf houden , zoo
de handen aan den paal afvegen .
als b.v. de gasten bij een begrafenisfeest.
Baritik, bijna rijp, van sina's appelen, pompelmoezen , pompoenen . Baroek ,
Battak, dijkje, terras van een sawah ;
lui , vermoeid ; isin b. een
weinig ongesteld ,
vermoeid ; neon b . ,
traaggezind
gewone
( het
Batta, zoomen , een half pikoel .
woord
b. w e , water afdammen ; battak oda mattan , de deur versperren .
voor
Battar, djagong, maïs ; b . rai mara,
Barontoe, ( van het Portug . prompto)
droog djagongveld ; b . we , nat djagong veld . Soorten : b . lai , b . la ko e, b .
vermoeid is kole) .
wai,
klaar, gereed Barti,
eene zaak
meedeelen aan den
radja , aan de hoofden.
Basaloe, niet met de anderen meedoen
Bau
b.
ai na roek , zie boek a s .
wèn,
diepte
waar het zeewater
bij eb blijft staan. Bè, doch , maar. voortteelen,
voortplanten.
in het volbrengen van een bevel , in het
Bea ,
uitvoeren van een werk.
Beat, aanhoudende regen .
Basa, met de vlakke hand slaan , een klap geven ; bas a
lima n , in de han
den klappen, in het duister tasten ; s a è basa
ai ,
in een boom klimmen zon
zich
Bebak , bladsteel van den gebangpalm , die
veel
wordt gebruikt om pagars en
omwandingen te maken . Bebe, eend .
9
Bebos, zacht wrijven , bestrijken.
grootmoeder ;
grootvader,
Bee,
licht met iets
kala
bee
toe was, grootvader ;
bee en
lichaam doet pijn; ko eda la bele nia, het paard kan hem niet dragen ; alles ;
a mi hola
alles ;
sia
bele ,
nemen
a mi, zij kun
belle
la
wij
bee ka k o e, overgrootvader,overgroot
nen ons niet aan ; allen , allemaal ; sia
moeder ; bee oe boe ? voorouders ; bee
la o bele,
voorouders , grootouders ; bee
de
sia,
tiloen bella r, een spook met breede
allen zijn gegaan , zij zijn
allemaal gegaan ; sia tollo e belle, alle drie ; –
bele , allen gezamenlijk.
Bellak , borstplaat.
ooren ; a bee sian een zeer veelvuldig gebezigde uitroep . Bee, om te ; komt voor in de betee-
Bellan, iemands partij houden in den oorlog, in het spel ; aa mi mi ro e'w a
kenis van „ opdat”.
bellan
Bee atoe, om te .
liso e 0, wij beiden strijden
niatoer bee beeïk ,
samen tegen u ; roo bella n , de zij wanden van een vaartuig, de zijden
hij zit zonder aan iets te denken, zonder
van een paard , karbouw ; oem a b . , de
iets te merken , hij zit te droomen .
twee
Bee berik,
Beeīk, dom , onwetend , gevoelloos van
van een huis ; zie
zijden
k a r a s.
Bellar, breed .
ledematen, lam .
Beežu , tienduizend .
Belo ,
Bee lioe rai, krokodil ( men gebruikt steeds n ai bee ) .
kleinkind ;
Been ,
langere
to o
o an
t)
likken
( vandaar
babelon,
tong) .
rai mara, een soort
Beloe, vriend ; hagelis .
been , van geslacht tot geslacht ; been
Benar, dwalen , ook la o ben a r.
oan sia, kleinkinderen , afstammelingen;
Benek , oeloen benek , hoofd met
groot, dik , aanzienlijk ; lia n been , krachtige
weinig haren .
stem , krachtig zwaar geluid ,
Beni ain , schoen , slof.
Bee ottoe , masker.
Beo, brij, pap.
Beja, (Mal .) belasting .
Reon , tassa k be on , goed rijp.
Beko,
Beor, overrijp , bijna rot.
nai nian lia emma ida
la bele bek o , de uitspraak van den koning kan niemand wijzigen ; verbeteren
als
juist
men
vertelt ;
verkeerd
spreekt of niet
beko
kari ra i , den
aangebrachten grond uiteendoen om terrein
gelijk
te
maken ?
het
eene vrucht
b.
Berá, wellicht. Beran, macht, gezag, kracht , machtig, krachtig ; ha o e ,
of
we, water afleiden, even
verplaatsen , wenden . Bele, kunnen , isin m oras
ben , van iemand of iets houden .
nia kaan beran latta
zijn
gezag drukt mij neer ; fô
beran, flink met kracht aanpakken een
(Mal. djamboe hoetan ). Bekoe, hondeval . Bekoes,
Bêr, verlangen , wenschen , graag heb
ander
aanpakken
mogen ,
geheel ,
bele,
het
b.v.
geheele
werk ;
ita
fô
beran
a i
naklotti lailais, als wij het flink
als
valt
de
boom
gauw ;
ook
uitroep fô beran ! pakt het flink
aan ! hao e k a a n
beran la na, ik
10
ben
niet sterk genoeg voor, ik kan
er
het niet.
eto e
Berdoea,
( Portug.
perdão) neem me
niet kwalijk , excuseer .
Bikan, bord ; b . o an , schoteltje ; etoe , rijstveld of djagongveld van den radja.
Berlikoe , een vogel. Boro,
boom een
vlerkprauw
of bamboe
goot
Bikoe , Mal . pikoel.
van een uitgehol
vervaardigd,
boomstam
den
e mm a ma te, rijst offeren
b a
aan een doode .
om
die
het
dienst
doet
als
verder
water
Bioon ,
speeltol; b . sorro lou , die
in een punt uitloopt, b . m a h
a i , van
onderen afgeplat.
Bèt, een palmsoort tot de vederpalmen behoorend . Bette, titel voor vrouwen en meisjes van stand.
kort ;
Bilan , veel handel drijven ? met han delen veel verdienen ?
te
brengen . Bessa, kanon .
Bettek,
Bllak , dikwijls.
uitgeholde
ain
bettek ,
korte
Biroe , lichtblauw ; ai biro e, stukje boomwortel
dat
zij
als amulet in den
oorlog bij zich dragen.
Birces, lorretje ; hodi lilin bi bi roes k a b a s, draad met was bestrijken ; b . saso e ka t, aan den knevel draaien .
beenen , klein van gestalte.
Bissi, ijzer ; halo b ., oorlog voeren ;
Beti, emma gintié w nalo sian
staal ; b . bada en , gereed
a s o e,
dala n sia beti a mi, als de heide
b.
nen hun pomali maken , houden zij ons
schap ;
er buiten ; emma narik beti a a n ,
vuurslag ; – talik , ijzeren ketting.
staan
zij
afzonderlijk
b.v.
grooten
en
Bissik,
spijker ;
bakoe,
b.
echt,
eigenlijk,
zelf ;
nain
nian lalatt a k
lale
te
h aï,
b.
kleinen ; beti ka ba s, katoen zuiveren
bissik
door middel van de » kabeti " . b org Bi , bin , oudere zuster.
deï , ' t is niet de persoon zelf, ' t is zijn beeld slechts ; nia na tado e a a n
Biar, goed , het zij zoo . Bibi, geit ; bibi mala è, schaap ;
hij
echte ,
zijne
hor a k bibi matten, val lende ziekte ; - roese , hert ; - soesoen ,
ba
kern van
wij
matten,
nog
heel
pinang Bdak ,
jong,
nog
zonder
Blit, met de toppen der vingers nemen , tabak,
een
weinig
rijst
of
vleesch ор die wijze nemen om te offe ren ; hoesi ba
in
zijne
eigenlijke gedaante ; o
ga jij zelf ; a mi haré deï, la haré bissik,
bissik,
lalatta k zien
alleen de afbeelding, wij zien
n è ë a mi la d a än a mi ha bissik
·Biï. op de teenen staan ; la o b . , op kooi , hinken . de teenen loopen ;
rijst,
in
zich
niet het eigenlijke voorwerp ; bissik dei , zoo maar , zonder meer ; ai foean
mattan bida k , blind .
Bidoe, dansen .
b.v.
vertoonde
bissik ,
ko na , sia biït na än
sia n kila t, als zij raak schieten,
offeren zij vleesch aan hun geweer ; biït
deï,
die
vruchten
eten
die
zoo
wezenlijk
koken wij niet, wij
maar ;
raken ,
ko na
bissik ,
grenzen
vlak
aan ;
halo kona bissik , zet het er vlak tegen aan , laat het er aan raken . Bissoek, wenden , even verplaatsen ; b .
we ,
water
afleiden ;
b.
ko e da,
paar wenden ; b . a a n , op zij gaan .
het
11
Bit,
sterk
van menschen en dieren ;
( den
dief die de pisangs gestolen had)
serewiso e bit, hard werken ; nia
geplant ;
sia
nalo
o ema bodik
na b . , hij is een goede eter ; nia sa è
toewa n , zij maken een huis voor mijn
ai b . , hij kan goed boomen klimmen ; loro falin sin nalo biti bit,
heer, of sia nalo bodik oem a b a toe wan , deze laatste wijze van spre
in de oostmoeson maken ze druk matten .
ken is meer gebruikelijk, soms heeft het
Biti, mat ; b . kloe ni , mat en kus
eene heel andere beteekenis ; welke ? b.v. nia nalo lia bodik in a a ma,
sen ; hasai biti kloeni , zie ha sai;
biti
hij haalt streken uit .... ? der ouders
kapmes waar bloed aan kleeft ? rai b .
( de ouders moeten er voor betalen ) ten koste van ?
kloeni , wat als bewijs dient voor schuld ? b.v. het gestolen geld , een
Boè , draaien zooals een tol .
k. , zoo'n bewijs geven ? Biti rái, loods waarin zij rijst trappen .
Bitoek, opnemen ?
b.
ba
in
het
neon , hart
in
het hart
bewaren ? bi
to ek k r a u = litoek k r a u.
een
soort
uitslag die
iemand ziek te maken of te dooden. hevige
jeuk veroorzaakt. Boas, isin b . , dik van menschen en
Bobar, een touw of lint om iets win den.
b . emma,
Boeas,
even
Bobi, naakt, vliegende mier.
van gewonen stand, de
onderdanen van een radja. Böbök, ketta b . nia, laat hem met
gerieve van , voor ; a mi
bewegen , zich even be
to ð
rohan ,
zij
hebben
slechts onvolledig geleerd, zij wilden niet k eller nia tot het einde ;
kistje
bo e as tia ná, het sigaren
dat
hij
reeds
gedeeltelijk
heeft
opgerookt . Boeat, ding, goed , zelfstnw .; dient als
stopwoord
rust.
ten
bijeen
leeren
nemo e
gende mier. man
menschen
wegen , onvolledig, gedeeltelijk ; sia na norin bo e as deï la no'oek hanorin
Bobik , hoorn om op te blazen , vlie
Bodik,
Boear,
doen komen.
dieren .
Boboe ,
even voor hij met draaien ophoudt. Boean , toovenaar, heks , man of vrouw die verdacht wordt door toovermiddelen
Blaar, in de war, verbijsterd. Boan, een tuintje bij het huis. Boar,
Bocaleloe, draaien zooals een vaartuig vóór het anker vast zit, zooals een tol
wanneer ze het juiste woord
niet terstond weten .
faän b o dik , wij verkoopen het voor
Boeboe, gezwollen , gezwel.
(een ander), de persoon ten gerieve van
Booboen ,
nog een weinig klam ; ge
wien de handeling geschiedt,wordtdikwijls niet uitgedrukt, b.v. h a'o e la ke od a
woonlijk zegt men ma r a boebo e n . Boeboer, boom met witte bast (een
la dia k o lake bodik , ik kan de deur niet openen , open gij ze
soort eucalyptus ). plagen ; Boehóer,
ketta
(voor mij ); soms toch ook wel b.v. toe
bo e bó er malo e ,
gooit elkaar niet
wan la ko eda bodik nia, mijn heer heeft ze (pisangs) niet voor hem
plaagsgewijs, telkens ? zonder rede, doel loos ? toe wan tau nia a in nia
mattan
toed a
12
kore
bo e bó er, mijnheer heeft zijn
voet verbonden , hij maakt het telkens ? zonder rede ? los. Boedi, bo edi kánek wèn , de etter
Boedoe , toespijs bij de rijst . Boedoet, kort, van gras, van boomen . Boei titi, kikkervischje . karbouw ;
b.v.
woest
kwaad ,
(als
men
een
maat
meegeeft) hiermee gelijk ; passen van klee dingstukken ; no boeli , het (bandje) past ; kasso no bo eli ain , de
schoenen passen .
uit een wond persen ; ook boeti .
Boeis,
no nè ë bo eli
Boelik , alleen , slechts ; boelik nè ë de ï, alleen dit slechts. Boenak, een soort groente. lalarit, Boenak manoe
hanekam
tassi b . , de zee is onstuimig. Boek , garnaal.
(bloem ).
Boeka, zoeken. B. d alan, pomali maken om de oorzaak van iemands ziekte
Boeni , oeloen b . , ongedekt hoofd ; zonder hoofddoek .
te
kennen ;
neon ,
Boenan , beschimmeld .
b . ibo e, twist zoeken ; b .
nog
met
hartzeer
denken by.
Boeoen , b. rai en b, rai foekoen , rijst
strooien
op
een
steen of bij een
aan de ouders die dood of afwezig zijn,
grooten boom ; of ook geld afschrappen
hartzeer hebben ; op middelen zinnen om
en dit afschrapsel met pinangschijfjes in
in een beteren toestand te komen ; e m
een
ma
steen of bij een grooten boom neerleggen
la
seloek boeka
nalo dia k nia, nia neon
ona,
als
andere
menschen hem (bv . een wees) goed be handelen ,
geen hartzeer meer , dan zint hij niet meer op midde
len ,
dan
heeft hij
b . renek , zich door eigen
enz.;
ai
naro ek,
een soort djagong met zeer lange sten gels en veel kleinere korrels dan de
gezwollenheid
nakoli,
der handen en voeten , soms ook van het
gelaat ( een dood) . Boela, bo ela
teeken van den naderenden
saè,
zijn
gek ;
nia
waanzin
k a a n
komt op ;
die geen sporen heeft.
Boeoen , bot . Boeoet, stomp, van een lichaamsdeel. Boer , b . ha a n , eten klaar maken .
ger ?
had at gỉntiw bo e r a n a de
heidensche gewoonte laten varen ? Boeraê, leven van hanen en kippen. dicht
van
bladeren
haren ;
emma lia n boer a s , iemand die zeer
druk praat. Boeroek , beschimmeld .
voltallig,
voldoende ;
ko ed a
redig van de vracht ; even ; bôt b . , even overeenkomend
der orde , op en door elkaar leggen . Boesa, kat ;
lawak , groote spin .
Boetak , trappen op , klutsen , kloppen, b.v. een ei ; b . rai , den vrede in een land
no bo eli na ha, de paarden zijn even
groot,
geluk te hebben op de jacht of in
Boeroen , ta u boeroen deï, zon boelak,
mano e deloen boela k , een haan
Boeli,
en dan op een
den oorlog.
Boeras,
gewone djagong. Boekoera'ak
wikkelen
Boera , iets niet meer doen zooals vroe
schuld armoede op den hals halen . Boekas, = battar
om
sirihblad
met
gelijk
b.v.
verstoren b.v. door herhaalde diefstallen. Boetan, knoop , dichtknoopen ; te ver geefs b.v. ergens heengaan. Boetar, bedriegen, onrechtvaardig be
13 handelen b.v. door te zware boete op te
Bolas,
om
taschjes
leggen. Boeti, betasten , voelen b.v. eene vrucht of ze rijp is, kneden b.v. klei, was ; b . boetseeren ; b . karleti ,
ha hilas,
riem
van karbouwenhuid met schietvoorraad in te doen.
Bole, katrol . tassi
Boli ,
ma r a boli , tusschen
eb en vloed .
den trekker drukken en dus het geweer
Boloe, roepen, noemen .
afschieten ; b. ro è, iets door aan te pak
Beloe doeni, a ma b . d . en in a b . d .
ken breken ; -- lima of liman, armband. Boetoek, hoop , stapel ; hare b . , sta pel rijstschoven
opstapelen , op iemand
schuld van iets laden, eene zaak op
de
iemand laden om die te beslissen ,
Boewa, pinang ;
die een kind aanneemt. Bolor, dicht bijeen b.v. puistjes ; ket ta ko e da bolor, plant (de djagong) niet te dicht bijeen .
Bôn , lia n b . , heesch .
fatoe, oude harde
Bonoen , geleding,
het tusschen twee
knoopen vervatte gedeelte b.v. van bam
pinangnoot.
boes , van beenderen .
Boïs, uitknijpen .
Bôk, niet stil zijn, zijne aanwezigheid
Boo, opstapelen , de schuld op iemand
in huis doen blijken daar b.v. te praten ,
laden,
te kuchen , zich te bewegen , leven maken
die te beslissen (synoniem met bo eto ek ).
met iets.
Bokar, dik b.v. pisang, draad, letters ; grof, b.v. zand , hagel . Bokir , wringen, verwringen , loswrin
hadi
halo
zaak
op iemand laden om
Bo'oen, kwast in hout ; halo b . b a
Bokaè, eten voor onderweg. Bokan , nog zeer jong, van dieren .
gen ;
eene
liman
k oë k,
bokir
tali
met de (gebonden ) han
den het touw wringen , ruim maken ; a i nabit nia a in nia bokir a in 1 a
malo e , elkaar vergelden door dezelfde boete of rente van iemand te eischen als deze vroeger geëischt had , elkander we
derkeerig bestelen . Booi, kiezen, keuze ; nia ka a n booi do e o ek, zijn bolle wangen .
eigen
keuze :
booi ,
Bora, regenscherm van een gebangblad . Boran , ook naän b . het spek ; nog
b a, een hout hield zijn voet geklemd , wrong den voet, het ging niet, het lukte niet ; bokir a a n , zich wringen ;
niet gesmolten vet, staat tegenover na än isin , het eigenlijke vleesch .
masik bokir a a n la ba bodik , afschoon hij (b.v. een hond die vast ligt)
gebangblad om b.v. zout in te doen . Boroes , er door heen ; hoesi b . er
zich wringt, het gelukt niet.
door heen schieten ; las bar o es, dóór
hij
Bokoer, dieren ;
vet,
fahi
dik nia
van
Borat, onhandig , dom , een gevouwen
menschen en
loopen ;so na b ., doorsteken ; d alan b . ,
boko er,
de weg loopt door, er is geen afsluiting.
ka a n
het vet van het varken , het spek.
Boron, = boss ok ; fa é boron ,
Bokon, nat, vochtig.
uitdeelen , zonder te letten of er genoeg
Bolan, katoe was b . , een oude man
is, of allen krijgen.
wiens tanden allen zijn uitgevallen ; ferik b. , een oude vrouw enz ,
Borro biso e,
bisoe, alle
na r a n
landstreken ;
rai borro brinoe,
kerati
14
zijn ; - foesoe, schroef.
wijtend) zeer b.v. lea r b ô t, zeer veel;
Borta nola , schietgat .
k row
Borteoek, kleine sprinkhaan .
zeer krachtig.
Bortoedoe, kad eli b . , tooverring.
en
Bossa ,
toos
stelt gij u gelijk ? (ver
waarmee
wat)
fiar, twisten , oneenig
kruithoorntje ;
beran
b ô t,
een karbouw is
Bottes, nat.
zeer
b. ,
ain
Botti,
bossa, een reeds
gezwollen
dik
vroeger aangelegde tuin , staat tegenover toos rai foo ; bossa ai, het spint
beenen, elephantiasis . Bottoe, kraken van een tak, van de
afhakken .
gewrichten ; het geluid van een lampeglas
van een boom
dat
ossan, half afgedragen van kleeren ; van een doode als bij geen lucht meer van zich afgeeft.
be e, hij is ongerust omtrent zijn (zieken)
Bossir, los maken, b.v. een knoop , het haakje
hiroes b . , beangst, on
springt ;
gerust zijn ; hiroes b . , b a nia k a a n
grootvader.
van een oog ; uit de hand laten
Bottoen ,
Montglippen.
battar
b.,
geroosterde
djagong.
Bottoes, ontmoeten , samenvallen met
Bossoe, verzadigd.
Bossok, liegen , bedriegen , veinzen ; ria ta nis boss ok, hij huilt ge
( van gebeurtenissen ); bottoes nola, passen van kleeren ; farae b .; nola
veinsd ; nia moras b .; hij houdt zich
nain , het baadje past aan het lijf.
te
b.,
eventjes
voor
goed ;
vastspijkeren, fetto ,
b.
Bottok,
nog niet een meisje
elkaar
gaan
van
blaar
door branden, blaasje
zooals bij pokkenlijders.
verleiden .
Brekoe, vastslaan, stevig vastbinden ;
Bôt, groot, aanzienlijk, dik , volwassen ; samea b. , a nin
uit
menschen b.v. na een feest.
ontvluchten ; eventjes ; b a ko e
hen
koeri,
Botto
ziek ; a mi h alai b . sia, wij veinsden
b.,
dikke
slang ; oeda n b . ,
hodi
hevige regen, wind ; o bôt
noeoe nè ë bè ? (letterl .
ai ka ko es a n , hodi bissi
ba ko e brekoe , met een houten pen , met een spijker vast maken.
gij groot als
Butelik, slokdarm van sommige dieren.
D
Daan,
hoedi
da a n , kamvormig
onderdeel van een pisangtros. Daän , vruchten, tein . Daar, getal
koken
bedr. van aardappelen ,
djagong,
zie
tien
borden ; borden
ro e wa
nasso e
en
nè ë
op
denzelfden
a mi
tijd ; ai
ko e d a, daar die
twee boomen hebben wij op denzelfden tijd geplant. Dabak, plat, b.v. een zakje.
toereikend ,
genoeg
voor
het
personen , b.v. voor tien personen
Baban , hare daba n , looze rijst. Dada, trekken , ook fig. overhalen tot
15
iets ; dada
a an
ken worden ;
da da bis si , ten oorlog
gaan ;
m a
e m
ba , tot iets getrok-
dada oeloen , vooropgaan ; mate da da ba ain dei
( letterl. de dooden trekken ( de levenden ) de beenen ) het sterven houdt
maar aan
niet op ; dada ibo e, een langwerpig metalen voorwerp dat zij tegen den mond houden en waar zij aan trekken om het geluid
te doen voortbrengen ; fitoen
da da a a n, eene ster verschiet. Duduar, te da d a a r, draaien,
samen ,
dada a r,
twee
tollen ;
met
sia ta m a
zij gingen te gelijk binnen .
Dadain, da da in na ä n , vleesch in smalle
reepen
snijden
om
daarna
Dadoer, blok ( strafwerktuig ), in het blok sluiten , door middel van een bam
boe iemand vastleggen. Dadoeroes , a nin d . , wervelwind .
te
battar
Dadoes,
d . , afgepelde dja
gongklos. Dadokko,
rijst
in
de
wan heen en
weer schudden, ziften ; da dok ko a een
te gelijk , mate
zij houden te gelijk op
van
dado ela bele, ( van een pagar) hee lemaal rondom (het erf) maken .
kind op den arm in slaap wiegen .
Dadooi , iets van een ander zoek maken , ongevraagd wegnemen . Daèr, kleverig Daet, besmetten , van ziekte ; overslaan
op, van brand . Dahoer,
feest,
druk,
veel ; horri
drogen .
fonin em ma noesi dahoer lolos ,
Dadak , terik dada k , voortzeggen, verder vertellen.
ten ,
Dadeïk aan , druppelen enz .
van nacht hebben ze zeer veel, gescho zeer druk geschoten ; sia sooi
da hoer, zij zijn druk aan het oogsten ;
Dadi, geschieden , gebeuren, beteekent soms, dus,bijgevolg ; dadi noeo e nèë , derhalve, bijgevolg , zoo gebeurde het dat ; la da di , het gebeurde niet, het is niet
ko e da dadinis , manen
Dadinis,
van een paard ; k a ka è da dinis , kuif den
zamenlijk b.v. zingen . Dai, vischnet. Dais, verschalken, door valsche praat jes
gebeurd .
van
dahoer, allemaal te gelijk, allen ge
kaketoe ;
na än
dadinis,
vinnen van een visch.
meetroonen b.v. een misdadiger om
hem te pakken . Daka, voor iets of iemand zorgen , iets bewaken ,
verzorgen ,
da ka mota,
op iets passen ; voor de rivier zitten te
Dadir , klok, schel .
wachten tot ze doorwaadbaar is ; toewa n
Dadó, bassen van een hond .
da ka e mi ka ? moet mijnheer op julie wachten .
Dadoe, dobbelsteen .
Dadoè aan , la o dado è a a n , traag
Daka rai ,
de bewakers van het huis
gaan . Dedoela, rondschudden van rijst in de
van den radja.
wan bij het ziften ; da do ela ta kan ,
ze op tokkelen .
sirihbladeren tot pakjes rollen ; mano e semo een
dado ela, de vogels vliegen in
kring ;
semo dadoela o ema,
in een kring om het huis vliegen ; halo
Dakadó, bamboekoker met snaren waar
Dakadór, laadstok . Dakoe , met de hand of met een voor werp b.v. een klapperdop jets opgooien b.v. aarde , water op jonge plantjes.
16
Dala , keer, maal; dala hira ? hoe veel
keer ? da la
gelijk ;
ida,
ta ma
sia
keer,
een
dala
te
i da, zij
eene einde tot het
het
van
Dassak ,
andere ; r ai nè ë fe han das sa k dat terrein
is
van het begin tot het einde
gingen te gelijk binnen ; mano e dala,
vlak ; a i bot d. , een boom die over zijne
een kip met zwarte en witte veeren .
geheele lengte dik is.
Dalan, weg ; bijgeloovige praktijken om de oorzaak eener ziekte ор te sporen ;
dalan
ko eda
kottoek ,
een pad
tusschen twee hellingen .
Dassi, radja. Dassin , weegschaal ;
overlangsche
rij
be
lasting. Dato, man van stand, hoofd .
Dalas, dalas tollo e, drie genera ties,
mattan ,
van een
korrels
Dato foekoen , hoofd van een » foekoen " . afdamming
steenen
Datti,
om
visch
te vangen .
djagongklos. Dale , verhalen , praten , verhaal .
Daudáu ,
Damboea , pompelmoes. Dame, vrede.
Daudáu tõó ,
tot, tot aan , totdat.
Damoen ,
noe
damoen, het
ge
raspte en daarna uitgeperste vleesch van de kokosnoot.
dan at taa n malo e, heel
dicht bij elkaar staan of zitten . Darak,
bij het vuur houden b.v. een
kleed om
bekend
Daran, mano e dar a n k noeo e k , vogel
maakt
een
nest ;
boe wa
een
Dean ,
gelijk ; overal ? van alle kan
n a k1a m a t ; (d a r
daran
fit 0 en
m ô
deï,
zie
gevlochten zakje om kogels in
Dassa, vegen ; dass a kolo en , den van
Dedor, dedor li ma n , de hand snel
Deha>, de ha ha é , hoog gras met de handen uit elkaar doen als men er door
heen loopt. Dei deïbissi h a î, het staal over den
het
vorig jaar
strijken ;
vuursteen
Dei,
dit
te doen .
tuin
verwijtingen
deï karris
h a ï, een lucifer aanstrijken.
al , van alle kanten . Dari,
kijven ,
Dedes, terik en lia dedes , vlug
d a ra n
a) d e ï de sterren schitteren over
wie gestolen heeft,
Deboe, poel , buffelwed, vijver.
bewegen .
te
b.v.
oorlog zal gedood worden.
bekijven ,
komen ; sia noeso e da r a n d e ï (ot misschien dára dei ) zij vragen alle
nakla mat
het verborgene
die
doen , berispen .
spreken .
ten ;
en foïn da u dá
se zie la en sei. Daun, 1 Daun, naald .
da r a n , lat van pinang ; met velen te gelijk, allen te gelijk b.v. iets vragen,
maal
man
maakt
wie in den Dauk ,
te drogen ; dar a k battar ,
djagongklossen bij het vuur plaatsen .
een
da u d á un
u n , zoo even , pas geleden .
Dauk ,
Danak, e mm a da n a k , een suffert, een sul . Danat,
o hin
terstond ;
onmiddellijk ,
Daudáum ,
van onkruid
zuiveren om er opnieuw te planten.
kleine maar doe
slechts ,
slechts ; wond
maar, toch ; ne ë dei,
ka nek
oan
slechts ;
hanono
afwachten ;
masik
de ï, een dei,
hao e ba
nia nalo dež , ofschoon ik het
17
verboden heb doet hij het toch ; lo ekoe d e ï, toch maar.
oranjeappel; derok massin , limoen. Dersaan, overgaan door geboorte ?
Dekoe, kloppen, tikken ; o da ma t tan
deko e
a a n , eene (openstaande)
deur klapt. Dekor,
Dia, vogelstrik, vogelknip , muizenval; dia
fafetik,
vogelknip
met
een
bamboetakje dat veert. iets
heen
en weer bewegen
goed , gelukkig,
Diak ,
deugd
zoodat er tevens geluid ontstaat ; dekor
zaam ,
da dir, schellen .
hooren, gaarne ; haré dia k , iets gaarne
Dele, eene plant met eetbare witte pitten ; dele foea n , de pit ; ma t
zien , iemand genegen zijn ; h a dia k , gaarne eten , goed smaken. Komt ook
tan dele, blind . Dele bottoe , hagel ( bevrozen regen) .
voor
in
b.v.
nia
uitkomen ;
Delo , met
delo
de oogen
mattan , geven ?
een
wenk
aankijken ? ter
zijde kijken.
mooi, in orde, naar be
beteekenis
van
kunnen ,
sai
dia k ,
hij
kan
er
nia
sa è
diak ,
hij
de
boomen
ai
klimmen ;
nia
gai la
dia k , hij kan er niet uitkomen ; halo -
hanespoor .
Delorn,
kan
schoon ,
braaf,
noeoenè ë
la
diak,
zoo
te
doen
Delon, merg in beenderen.
betaamt niet ; to ewan da k a a mila
Demit, puistjes op het gelaat. persen ; met beide handen Deoet ,
diak,
het betaamt
niet dat mijnheer
op ons wacht op ons moet wachten).
drukken zooals bij het wasschen van goed ;
Didin, een wand of omwanding maken ;
deo et kabas, draad in verfstof doopen
vandaar beschutten , beschermen , bedek
en kneden om hem de verlangde kleur te doen aannemen ; deo et ho o h a i,
ken ; a mi didin e mi , wij beschutten u ; nia na rai a a n bosso k hodi
vuur met een blad of iets anders uitslaan.
didin
maran deos , pinang. visch, b.v. Deos,
Dere,
goed droog,
dere tih a r, met de handen
Deren,
met
een
iets
lang
voorwerp
schuin
Diïn,
deroes aan
ba maloe ,
kanten van
Dikin, top van een berg, huis ; id a dikin id a ba hoen , een boven
een
ai
scherpe
de
Dik , een boom met vuurroode bloemen,
den rug tegen aan leunen ; schuin
deroes ne a n , knarsetan
rand ;
een balk .
ba
staan b.v. een boom , een paal .
den ;
valsch om zijn misslag te bedekken.
doen leunen ; deren aan ,
Deroes,
k a a n sala, hij zweert
Diï, wesp .
trommelen zooals de vrouwen doen hij het dansen ( zie likoe ra i).
tegen
nia
onder
teekenis
komt
soms
voor in de be
van einde in tegenstelling van
» hoen" begin b.v. dale nè ë no ho en deï,
dikin la no, dat verhaal heeft
de takken schuren over elkaar ; ka nok
alleen een begin, het heeft geen einde ;
kar
tali
deroes ,
eene inlandsche afslui
ting die draait als eene deur. Derok , algemeene naam voor vruchten die tot de citroen- en oranjeappelsoorten behooren ;
de rok sina, kleine zoete
dikin ,
gebangpalm ;
nog dicht blad van den tassi dikin mai na,
opkomen van den vloed ; - lain , de boven ste top Dikis,
band
met
witte
schelpjes of
18
knoopjes
Dikoer, hoorn ; k r a u diko er, buf
isin
of
do eat
soera,
bibi roes a diko e
soera, een hert wiens horens nog geen
een slang. Doeboen , gewoonlijk ; haïdoeboen , rook ; hoedi doeboen = hoedi ba en, zie ba e n .
zijtakken hebben .
Doeboes , stomp, afgestompt.
fatoe, eene eetbare
papaja ;
Dila,
do eat
a a n , zich kronkelend voortbewegen van
felhoorn . Dikoe
Doeat,
over den schouder
die
bezet,
wordt gedragen .
ronde vrucht met groene schil.
duwen, voortduwen ; iemand
Doedoe , gelasten
om
b.v. iets te gaan halen of
Diman, lans .
wegbrengen ;
Din looi, te veel ontzien .
de doodkist van den radja dragen .
Dioe, o ’n è ë dioè resik , wat ben ji
toch
hardhoorig
(verwijtend
roomala e,
Doedoek, zwam op den bast van den
Dinoe, voorspellen dat iets slecht zal afloopen, onheil toewenschen ?
doedoe
arengpalm , maken .
tegen
wordt gebruikt om vuur te
Doedoen , gewoonlijk ai doedoen , het
wil ).
eigenlijke hout zonder spint.
Dioek ,
gewoonlijk
doof,
zegt
men
Doehali , la o do e hali , rondom iets loopen ; om iemand heen blijven loopen, b.v. met het plan om hem iets te
Dir, niet erg pijnlijk meer. Dirak, glanzen .
battar
diro em á,
een
rust
Doan, een soort reiger ; zich uitstrek ken
naar :
karbouw
krau doan ai tahan ,
ook
blad ;
strekt
do a n
vragen . Doehoer, d . k o ed a, het paard geen
bosje jonge djagong. Diroen, groote tor.
een
van een boom , het
Doehaen, gezwel aan de lies .
tiloen dioek .
Diroemá ,
harde
gedeelte
iemand die naar een bevel niet hooren
zich uit naar een a a n,
b.v.
d . e m m a . de menschen
lang laten doorwerken ; d. a a n , zonder ophouden doorwerken ; ontspringen van bronnen , rivieren .
em ma
doa n a a n , een mensch strekt zich uit
gunnen ;
Doeïr,
voortwentelen ,
Doek,
om b.v. iets te grijpen .
terik
doek , stotteren .
Doek , met voor- en achterpooten aan
Dobar, indompelen . Dobbo, verbergen, wegsteken ; dob bo
een
stok
vastbinden,
b.v.
fehoek ba ahoe ka dessa n , aard
d õe k
appelen
een stok of tak hangen .
sa è
a i,
in
de
asch
leggen ; dobbo
een langen stok in de hoogte
steken om b.v. een nest aan te wijzen ? Dodan, medelijden hebben. Dodar,
uitdoen ,
b.v. een steen
voortrollen b.v. een ton ; doeïr atis.
uitstorten, b.v. zout
of rijst uit een bamboe. Dodok , verrot, vergaan . Doe, lasteren , belasteren .
een varken ;
a a n , met handen en voeten aan
Doeka , met den voet iets verschuiven ; d.
menon ,
de
afspraak
verschuiven ;
d . a a n , zich even verplaatsen . Doekoer, sluiten der oogen , ook mattan
slapen ,
doek o er ; do ek oer
mattan ba malo e, elkaar een wenk
met de oogen geven.
19
Doelak , groote schelp die ook als voe
rusten
derbak gebruikt wordt. Doelas, iets ronddraaien .
reeds
tusschen duim en vinger iets
ronddraaien .
b.v. door veelvuldige
lastig,
Dokko,
grond
den
schudden
iets
staat,
b.v.
wat op of in
een
boom , een
Doeloer, kameraad, goede bekende .
tafel ; dok ko ai foea n , vruchten af
Doemar,
schudden , ziften, bevreesd zijn voor oorlog, voor den vijand; Aitoon dok ko ba
Doën ,
bespotten, ironisch spreken .
een
droogrek om de geverfde
draden op te hangen .
Doenoes,
een bundeltje,
dat
bosje,
b.v.
kralen .
Doeoek , eigen, b.v. nia kaan sala doeo ek, zijn foean
ai
vruchten kanek
eigen schuld, van zelf ; do e o ek, de
mono e
van
zijn
do e o ek,
van
zelf ontstaan
fa è
doeo ek ,
zelt eene
is ;
zij
afgevallen ; wond die
zelf e zelf :: sia sia le lee
zullen
het
zelt
verdeelen ; o booi do e o e k, kies zelf ; de
beteekenis
van ,,zelf" wordt het
dikwijls met ,,nain " verbonden, b.v. ha o e
de
lui
Dolin , iemand herhaaldelijk gaan roe pen, herhaaldelijk naar iemand toegaan om hem
b.v. te manen, het iemand las
tig maken , voortdurend nazetten , afmat ten
b.v.
zich
geschenke geven ; toer doeoek , ledig zitten ;
Petius
ida
do eo ek ,
een
een
karbouw ;
afmatten,
dolin
a a n,
zich geen rust gunnen .
Doman , bril. Domo laka, lichtvlieg .
afleggen .
mai doeo ek ,
Lamaknen hen zullen
in huis leggen (nog niet begraven ).
iemand
hao e
van
Dole, neerleggen van een lang voor werp ; dole em ma mate, een doode
kore
ik kom zonder rede , zonder eigenlijk doel , ik kom 200 maar ; fô do e o ek, ten
Aitoon , is bevreesd
beoorlogen .
nain do e o ek, ik zelf ; nia nain doeoek, hij zelf ; zonder rede, b.v. slaan ;
nén
Lama k
Doeni , eigenlijk ? inderdaad ?
in
maken het hun
reeds erg,
hen
erg
diefstallen ,
Doelè, een soort lorretje. Doelis,
na, de lui van Lamaknen veront
sia
Dòn , in den rouw zijn, rouw dragen ; dôn of sao e dô n, den rouw
Dona, instoppen , induwen . Doïs, stinkend ; o na wan
d oïs
lis a , uw adem stinkt naar uien . Do'oe,
duif ; do'oe oeloen moe
andere een op zich zelf staande Petrus ,
tik, met witten kop ; d'oe fahi , het
niet de apostel ; somtijds staat het achter wain, zonder beteekenis ?
grootste soort hier ; d'oe maka o er,
groen duifje.
Doeoet, laag onkruid .
Door, doorrijp.
Doeroe metoe, doeroe metoe lia
Dor, voortschuiven van een lang voor met
een
stok naar iets reiken ;
ba na i, eene zaak aan den radja mee
werp ,
deelen .
em ma dor a an nola rai fohon ,
Doit, cent, kopergeld.
iemand
Dokkar, iets schudden wat men in de
ding)
hand heeft, b.v. een ei , een flesch, fig. verontrusten . Mar a è dokkar haat
schuift over
den
zich
(in liggende hou
grond
voort, b.v. een
dief om niet gezien te worden . Dore, koeda dore, een
op de
20
weide losloopend paard ; em ma dore,
't
iemand
kan er geen voet tusschen steken ; do rok ai la ba, men kan er geen stok
die
loopt waar hij wil evenals
een los paard niet leert. Dorin ,
een
en
dus
niets
uitvoert,
wrijven ;
doros
menon,
de
afspraak
rai , bij het loopen uitglijden. dun
een
Dossan ,
doroes ai mo
rond
hout dat bij
het weven gebruikt wordt . doen , niet groot Dottor,
ver
werken ,
schuiven ; doroes oan , vóór den tijd werpen van dieren . Dorok,
ain la ba, men
de menschen heel dicht op elkaar staan . Doros, sa ma doros, en sa ma
roek ba ain, obat op het been wrijven ; doroes
dorok
tusschen steken , om uit te drukken dat
voorwerp telkens
zwaar
wat verder verschuiven , om het op zijn bestemming te brengen . Doroes,
geweer ;
niets
uitvoeren ;
dottor deï, dag
ron
willen
o loro lo in
dag
uit
voert gij niets uit .
insteken b.v. een patroon in
E
E, komt voor in de beteekenis van ,, of ” .
die
Ekat, de zwarte draden van den areng
voor goed uit zijn huis gejaagd is.
Es, nean es, tandvleesch. battar , ge Etoe, gekookte rijst ;
palm waarvan touw wordt gemaakt, ook wordt dat goed gebruikt om de nok van een huis mee te overdekken ; tali ek at, touw daarvan gemaakt. Roth wherák
Eki , eki kaleek , met de ,, kaleek " kell. Kaliti spelen .
plette en daarna gekookte djagong ; mottoek , aanbrandsel van rijst; etoe , achter den naam van een dier be
teekent
dat
hoort ;
a so e
dier
dat
etoe,
den radja toebe hond
van den
radja ; fahi etoe , varken van den radja. Etoek , dus , daarom ; e m m a m a
Elan, vezels op stengels van planten , tusschenschot in bamboes (voor dit laat
ste zegt men in Fialaran „ anoes ' ).
norro eto ek a soe narí , de men
Emi , gij, meerv .
schen
maakten leven , daarom blafte de
Emin , emi kaan , uw , de uwe ,.
hond ;
etoek o,
Emma,
mensch ;
emma
man ;
m a ne ,
em m a
Etoen , straf,
fõ ho, een bergbewoner ; em ma ta s strandbewoner ;
een
reiziger ;
em ma
emma
nog wel (verwij
tend ).
fetto , vrouw ; em ma
si ,
gij
ka a n
la o rai ,
b.v.
aandeel nia
etoen ,
b.v. in geld, ook in sei
la simo e nia
hij heeft zijn aandeel,
zijn portie nog niet gekregen .
lelen, iemand
F
Faak, = danak .
maloe, het in elkaar.
Faän , verkoopen . Faat
aan,
haè
faat a an
ta a n
gras buigt over en groeit
Fado, steken , doorsteken ; fado inoer,
21
de neus doorsteken met een scherp stuk hout , zooals zij doen bij een karbouw om
te
beletten
verdeelen ;
fa è
van
m aloe ,
Fai, stampen in een rijstblok of vijzel. Fai biar,
uiteen, uit elkaar wonen ,
aan,
verstuikt .
Fai
Faen, zijne vrouw afbetalen . Fataloen ,
slag om de kaft van een boek.
beangstigd
zijn (mis
schien , zooals wij zeggen : het hart klopt , snel
op en neer, ten gevolge van
vrees of van angstige spanning ). Fafelen , toeda fa felen, in hoogte
draad
om
ka bas
geven ,
om eene
Fafoehoen , ( het bovenste van iets ; i h a Fafochoer, (of ba .... fafoehoer
o em a boven
op ;
is
twee
b.v.
aan
iemand die
sovereigns ,
twee
korrels , nog twintig gulden, weer twee
Faletoe
aan,
stuiptrekken ,
op
den
grond liggend met handen en voeten beweging maken, tegenspartelen , spar
ma noe
fafoehoer,
rani
i h a
e mi
Fali,
kole
a mi
hoelan
fali , als julie vermoeid zijt, dragen wij op onze beurt ; ida kole ida fali,
als
iemand aanzetten om eene
berisping of straf te zaak te onderzoeken .
boven
beboet
ba da un ,
de naald winden , nadat
Fafioer, een vogel .
op ,
geven djagongkorrels
telen van een visch op het droge.
deze op een stukje doek is gestoken .
Fafoedin ,
sia
korrels, plus een varken nog een korrel ).
pijl in de lucht schieten ; fa felen a a n ,
den
dato
fa kè kessa k ba e m m a, de hoofden
de
werpen ; han a fa felen , een
opspringen . Fafeli, fafeli
de golven slaan tegen de wanden van het vaartuig ; anin fakè o e ma, ' de wind slaat tegen het huis ;
Fafeïk , springen, van een paard ; hi roes fafeïk ,
fiar,
Fakè , lalora n fake ro bella n ,
ka r aloeni fa faloen ,
kussensloop ; so erat fa faloen, om
gaat
loemak , een witte
door aan de wortels te knagen .
elkaar scheiden, uit elkaar gaan .
Faek zitten .
of lint om
rijst op het veld bederft 1
die de
worm
touw
varken ;
Fahi,
dat deze zuigt ten na
deele van een jongere . Faè,
Fafoetoen, stukje iets te binden .
de
een moe
dan de andere ; o
is ,
fali , nu gij, nu is het uwe beurt ; nia sai
o tama fali, als hij er uitkomt
dan
gaat gij binnen , als hij er uitkomt het
is la
uwe
to ő
een
beurt om binnen te gaan ;
foelan
maand
fali , vóór er weer
om was,
het
duurde geen
de vogels zitten
maand, of enz .; fali, staat dikwijls achter
op het huis ; tau ba la mari
eene ontkenning, zonder beteekenis, b.v.
fa foehoer, zet het boven op de kast ;
nia
loro oeloe fa fo e ho er , ' s middags als de zon recht boven het hoofd
hij is niet gekomen ; vlechten , em ma mala è sina fali foeo ek, de
staat.
Chineezen vlechten het haar .
Fafoők , een grassoort . Fafoeloe, waar ze blaaspijpen en dwars fluiten van maken . Faſoér,
slokdarm van een karbouw .
la
Faloe,
zijn
mai fali of nia la mai ,
allen ;
allen
naar
masik
wain
ofschoon
er veel
sia toen faloe , zij
beneden falo.e is ,
gegaan , la
op ;
kleo er,
is het gauw op ;
22 halo
faloe,
opmaken ;
ha halo
Fassi,2 wasschen .
falo e , letterl . eten opmaken, alles op eten ;
haï
na
nalo
het vuur verteert, maakt op , alles is ver brand, b.v. nia k a a n battar h aï
na
nalo faloe , letterl . zijn djagong
heeft
het
Fatan aan , op de zij vallen .
falo e, letterl.
vuur verteerd , opgemaakt , al
Fatin kwarak e m ma fatin k wa- ryb. metal rak , iemand die vaak van woonplaats
verandert ; toba kalé
f., slaapplaats, doos , pot , kan ; massin fatin , koffiekan :
zijn djagong is verbrand ; wenden , keeren :
midar
faloe ko e da = bisso ek ko e da;
komt
emma , de
falo e
mata
rivier (de
plaats ; to erf., zitplaats ;
suikerpot , suikerblik ; de beteekenis van gele
fatin ,
voor
genheid,
in
kans, b.v. a nin la fô fatin ,
sterke stroom ) keert iemand om (hij wordt teruggeworpen ) ; faloe a a n , uit
de wind gaf geen gelegenheid (om te varen ); ma ta fô fatin , als de
wijken, wenden enz. , een zijweg inslaan ; falo e fila , omkeeren ; dau da u too
rivier
ra i
tot
falo e fila,
het einde der
ben
het
nia k a a n
wereld .
Faloek , ma ne falo ek, weduwnaar ; f., weduwe.
fetto
Faloen ,
ba
faloen
tais , in een
te
ma k
h a o e,
den
laster;
van
mikpunt
over
ze
(om
fatin
doe
trekken ) ; ik
geeft
kans
m a i fatin oras no e
o en è ë, zijn tijd van komen is om dit uur, is zoo laat, gewoonlijk komt hij om dezen tijd ; mai fatin wain roe wa k , de tijd van komen was eergis
doek, in papier wikkelen ; pak . Fadi , niezen .
teren , hij had eergisteren moeten komen ;
Fanoe, oorlogskreet die vóór het ge wordt aangeheven om zich te vecht
sa è fatin, paard dat men gewoonlijk berijdt ; ko eda n è ë nia kaan sa è
(volgens sommigen » fa en boloe fanoe
fatin , dit is het paard dat hij gewoon
rechtvaardigen noen " );
baer
dien kreet aanheffen .
( van
Fanoen , wekken . Faras,
a nin
wind
beukt
a an
ba
far as
oem a,
huis ; anin
het
o ema,
de
wind
de
faras
komt met
kracht tegen het huis ; em ma fa r a s aan
ba rai ,
lijk bereidt ; bokar tóð fatin ona
iemand wordt tegen den
zij
vruchten ),
hebben hun dikte ;
mattas to ð fatin on a (van men bahoak, schen ), zij zijn volwassen ; huisraad. Fatoe
res ,
steen, rots ;
en
kiezel ;
foean,
rai
fatoek ,
fatoe res,
zeer steenachtige grond .
grond gesmakt ; f ar a s a a n ba a i , te gen een boom loopen ; e m m a faras
Faur , draaien ; fa u r roo o elo en, wenden ; fa ur emma, den steven
maloe, zij zijn Aink handgemeen ; het kan ook beteekenen : zij zijn tegen elkaar
iemand voor den gek houden ; a min fa u r a a n , de wind draait.
aangeloopen ;
faras em ma ba rai ,
iemand tegen den grond smakken . Faroe, baadje, jas ; — ai kballar, ver sierd baadje van den voordanser ; -ain , broek.
Fehan ,
vlak ;
rai
feha n ,
vlak
terrein , vlakte. Fehoek , aardappel . Fekoe , eene ziekte bij kinderen als de moedermelk
niet
zuiver
is ;
soeso e
23
fek o e , van de moeder wier welk niet zuiver is.
Fetto, vrouw ; oan fetto , dochter ; la wa rik fetto , meisje.
Jari walit
Fetton, zuster.
Felit, vastbinden b.v. de daklatten aan de sparren .
Fettoraè
Fellar, uitspreiden van kleederen ; fel lar
bora, de inl . pajong open maken .
klossan,
slaaf of slavin in
het huis van den radja (gewoonlijk zegt men alleen klossan).
Fetto sawa ,
Feloe, kokertje van bamboes om sirih
aanverwante familie ; de der vrouw noemen de van den man fetto
in te doen ; — kakóen , leege klapperdop . Felok , oplichten door middel van een
bloedverwanten bloedverwanten
hout of ijzer dat als hefboom
sa wa (zie o ema man e).
dient.
Fén, echtgenoote. Feoer aan, met het bovenlijf telkens naar
rechts
Fia , een waterplant met groote bladeren. Flar, gelooven , vertrouwen.
en links buigen , zooals de
vrouwen doen bij het dansen.
Fidar, een groote scherf, nog geschikt
om djagong op te roosteren . Fihir, nazien, onderzoeken .
Fers , splijten, bedr.; mameran fe
Fiit, in de hoogte opnemen , zooals een
ra, de bliksem treft, verwoesten in den oorlog ? Fereta ,
fereta emma,
menschen
gelasten het een of ander werk te doen . Ferik , oud, van vrouwen en sommige wijfjesdieren ; in a ferik, grootmoeder.
roofvogel een kuiken ; in de hoogte tillen , opnemen ,wegnemen ; a soe fiït na än, de hond neemt het vleesch weg . Fika, lastig vallen ; iemand telkeng iets bevelen wat lastig is.
Fi'a , keeren , wenden, teruggaan, terug
Ferika , misschien hetzelfde als fereta . Ferreoe, hoofdstel.
komen , zich omkeeren , veranderen ; fila
Fèt, opnemen , oplichten , b.v. bladeren ,
we
om te inhoud
zien of er iets onder ligt ; de b.v. van een lade opnemen om
iets te zoeken ; ( in Waiwikoe) zitmatje.
ba anggor,
water in wijn ver
anderen , of beter : fila we halo ang gor (letterl . water veranderen , wijn maken );
braden :
hadi mina fila,
braden , zich bekommeren om
Fètak , moras fè ta k , ernstig ziek ;
met
vet
lano e fè ta k , erg dronken . Fetik, iets wegknippen , met de vingers
iets,
om iemand , b.v.
wegschieten , iets opwippen , b.v. een voor
als de regens voor goed zijn doorgebroken , bekommeren zij zich alleen nog om hun
werp
met den punt van een parang of
e m m a
fila
nia n
rai beat on a
tő ós deï na,
van een stok in de hoogte werpen ; fe
tuin ;
tik bottok, de etterblaasjes bij een
spitten ; r ai fila, (rai leggen ) anders
pokkenlijder met een puntig stukje hout
om
open rijten ; fetik kilat , het geweer afschieten ; fetik kla ek , met een
( al komt de radja zelf niet om zijn bevel bekend te maken ) wij moeten toch acht
bamboezen geweertje sprinkhanen schie
geven .
ten ; visch
fetik op
a a n , opspringen van een het droge ; hiroes fetik
a a n , het hart klopt snel.
fila
leggen ;
rai , den grond omkeeren ,
ita miste
fila deï,
Fila fali, plotseling , daarna, niet lang daarna . Filak aan , veranderen enz. ; we fi
24 la k
aa n
verandert
ba in
a'ng gor, het
wijn ;
we
water
filak
aan
Fost,
in
een strik vangen ; ko ed a
foïn foat, ( pas in een strik gevangen )
nalo
anggor, het water verandert,
paard
wordt
wijn ;
foat nia a in , zijn voet raakte ver strikt in een touw .
ook
filak
aan
nalo
ba ang go r ( wordt tot wijn ) .
Filas, omkeeren ; m a noe nodi ain filas tollo en , de kip keertmet den
kantelen om ) ; als
(letterl . trapt , keert den steen
memi
vroeger ;
filas,
anders
Foda aan ,
Foca , met wortel en al uitgraven , b.v. om
te verplanten ; a ninfo ea a i, de
wind ontwortelt een boom ; koeda foea
uit (waaraan het gebonden was ). Foean , hart ( lichaamsdeel) van men
heele
zakken ; filas a a n
schen en dieren ; korrel, pit, stuks ; wordt gebruikt als hulptelwoord bij de optel
ling
hodi tali filo e maek,
met een stuk blad de maek (een zekere aardvrucht) koken .
in zijn volle lengte
hameno filas, anders
fila k a a n .
Filoe,
zich
is ; tali
a i klaledik , het paard trekt het hout
filas ba ka rontom a k , overschud in
niet bereden
noemen
afspreken, de afspraak veranderen ; tate
den
nog
oprichten.
poot de eieren om ; k o eda sa ma fi las fatoek, het paard doet den steen
dat
omwinden als men die
wil
van
vruchten , eieren enz .; kilat
foea n , geweerkogel ; k a boe foean , vrucht des lichaams; mattan foean , oogappel;
ai
foean zie a i, vruchten
dragen . Fipa, weversspoel ; een scherf of een schelp waar ze de » kida " op doen
na ä n f ., van vleesch, niet versch meer,
ronddraaien .
daar is een luchtje aan .
Fini, zaad .
Foedi,
Firi, trekken, voorttrekken . Firoek , ? = wiroek ;
aan , voorover
vallen , van een hoogte neervallen . Fisi ,
met
Forbarli , sterk , van klapperolie, boter ;
de
vingers
vaneen
een aan
een
een
oogleden) met de vingers van een te doen. Fisuel, bloedzweer. Fisoer ,
Foedik aan ,
Fitis, de kuit van het been .
Fò,
geven ,
kind
aangenaam
bezig
houden terwijl b.v. de moeder afwezig is. Foedt foedik ,
Fitoen , ster.
iets aan
vreemd kind geven om het te
lika fisi , het was noodig ze ( de zieke
Fıtar, gewoonlijk k anek fitar, lidteeken .
la wa rik,
kind geven om het te sussen , iets
gewennen , doen ;
foedi
strakjes, strak ( van tijd ), eerlang , weldra.
Foedik hae, torretje in djagong en Foehoek , rijst, de klander ; battar foehoe , wormstekige djagong, vermolmd van
hout. Foei, inschenken , ingieten .
toestaan ;
fô
hatè nè ,
doen weten , kennis geven ; fô dala n ,
Foei, fluit ; foeï lattan , dwars fluit ; foeï lok ko ra ik , fuit met
maak plaats (dat ik door kan gaan ).
verschillende gaatjes .
Foa, k a korok foa , kropgezwel; aan , opzwellen.
Foeïk, wild ; ossa foeïk , de wilde dieren .
25
een
Foeka,
struik
met
Foenin , in ' t verborgen , in ' t geheim .
zaadbolsters
Foenit
die kapok bevatten .
Foekoen ,
knokkel ,
knoop
in gelede
stengels, naad in kleeren , een hoofd met ondergeschikten ,
zijn
het
district,
mangga ; no e
van de
pit
foenit, klapperschil . Foenoe, vijand . Foeoek ,
het
foeoek fali ,
hoofdhaar ;
Chinees ; hoeli foe
gebied van zoo'n hoofd ; a i foekoen,
staart
bij boomen , de plaats waar de tak ge zeten heeft ; a in foekoen , de enkel.
o ek , luchtworstels van den waringin . kfoer, vuil ; foer foe Foer en
Foekoer, ruig, grof, van kleeren, van matten ; ook als werkw ., b.v. tais foe
den
van
het
oek ,
gebonden
los maken ;
haar
foer tali , ontvlechten . Foerak,
koer isin , schrijnt ; mattan foe
aangenaam , lekker, prettig ;
koer, als het oog pijn doet en er water
foe rak é , uitroep van vreugde, prettig
uitloopt. Foelan , maan , maand ; fo ela n ma
rak
nieuwe maan ; fo ela n mosso e ,
te,
hé , mooi zoo , ook ironisch ; n è ë lolôs !
( verwijtend)
foe
dat is zeer
mooi ! dat is wat moois !
de maan is weer zichtbaar ; gewoonlijk zegt men fo ela n mate mosso e ,
Foeri , planten ; foeri hare, rijst planten ( van ladangs ; foeri tora,
om de eerstvolgende maan aan te duiden ; foela n n è ë nia k a a n ma u n , de
gierst planten .
maan ; foelan
vorige
sa è, de maan
op ; foelan mo no e, de maan
komt
Foerin , schuim . sirihplant waarvan niet
Foeroek ,
de
bladen
maar
de
de vruchten gekauwd
gaat onder ; fo elan naninoe n es so e n , de maan staat in het midden (let
worden (zie ta ka n) . Foeroet aan er uit
terl. de maan kijkt in het rijstblok ); foe fo ela n mate. lan koekoen
bloed uit een wond . Foesoe ,
Foclikáu , strot.
Foet,
tar f ., djagongklos, ook hoedi f., als
pas geslacht dier.
de
vijandig
gezind
zijn,
zonder
Foenak , bont, gevlekt, van kippen .
geven ,
winst
verkoop ; vonken
b.v. een vuursteen ; figuren b.v.
op
een
ai ;
halo
doen ,
bij
b.v.
armband ; no
ai
foen an ,
foen a n ,
er
zie
wat bij
bij het verkoopen van doek
bij de maat nog wat toegeven . Foeni, isin foeni , melaatsch .
van steenen , van grond.
Foetoe , binden , dichtbinden , verbinden b.v.
nog teekenen van vijandschap te geven.
zacht,
Foet ', wrat .
de pisang pas uit is . Foemettak , ruiken als bloed van een
Foenan ,
ka bas = beti
foeso e
ka ba s.
Foelin , aar ; ha r e f. , rijstaar ; bat
Foen,
spuiten , zooals
een
wond ;
draden
foetoe foetoes,
omwinden
die plaatsen,
op
die van de verfstof moeten vrij blijven ; foeto e li a, iets afspreken . Foetoen , een gebonden pak ; h a è fo e toen , een bos gras ; hare f., rijstschoof. Foetoes, figuren
het met
voorziene
zoogenaamde foetoes" foetoes ,
witte
weefsel
„ ikatten ”
en zwarte (door
=
het
„ fo eto e
verkregen) ; tais ninin de
rand
met figuren voorzien .
van
het kleed is
26
FỐhỏ, land :
offersteen , em m a
toer ih a wonen .
I ai
fõh o,
f 6 h 8,
berg
bergbewoner ;
fő hỏ, in een
bergstreek
Fohok , dapper, brutaal. Fohon, het bovenste van iets ; i ha ... fohon , hon
op ,
nè ë
onder ;
boven
op ;
bao h a k ,
( zware prijs), duur . Folo aan, er uitvloeien.
Fòn , niem
n è ë bà fo
dit
battar fo hon ,
Folin, prijs, waarde ; folin kmaan ( lichte prijs), goedkoop ; folin todan
boven
de lucht van natte rijst, syno met foeba en .
Fonan aan , zie na k fona n .
dat
Foon, nieuw .
het gedeelte
Forr, erwt ; fore wehale en fore
djagong dat als belasting aan den radja
foera k , kleine smakelijke erwtjes ; fore
moet worden afgestaan .
rai, de aardnoot. Fore foesoe, schroef.
Foïn , pas, zoo even , nauwlijks ; nia
Foroe, = dore .
foïn lað , hij is pas weg ; toen eerst, hao e
b.v.
ik er
kan oïn ,
tián
la o was
al
Forrot, opsnuiven, opslurpen, trekken
foïn ha o e
weg,
toen eerst
bij het rooken .
tō ō nè ë
Fòs, gebolsterde ongekookte rijst, ook
foïn hao e rona, ik kwam hier aan of
hare fôs , battar fôs ; gepelde dja
ik was hier, toen eerst hoorde ik het ; dan ,
gong, korrel , pit, b.v. dila fós, papa
dan eerst ; nia mai tian foïn ami als hij gekomen is dan gaan wij,
japitten ; mattan fô s , oogappel . Fossce, pagaai.
ik
dacht
aan ;
hao e
lað, dan
eerst gaan wij ; dan gaat het, dan gaat het goed , b.v. halo noeo en è ë
Fotta , splijten bedr .
foïn , doe zoo dan gaat het goed .
Fotti , oprapen , opnemen , optillen , op
Foït, aan een kant neerdrukken , zoo dat de andere kant wordt opgelicht. Foï
wai,
op
huwbaren leeftijd
nog
Fokkit, den
uittrekken wortel ,
slaan
sim o e , aanheffen , invallen ; fotti lia,
b.v. een plantje de stoppels van den
wat niet gelast was ; fotti mata n , de oogen opheffen ; fotti battak en
met
fotti rai , dijkjes maken in een sawah. Frakkoe, zwaar ziek, smoordronken ,
baard. Fokkoe,
heffen, wegnemen , aanstellen tot , aan heffen van een gezang, een gebed ; fotti
iets op eigen gezag bevelen , overbrengen
ongehuwd ; nog jong.
met
Fottan, jong, van de manggavrucht.
een stok of een
ander voorwerp , ook met de hand.
erg zwak na eene ziekte.
Folan, doorslikken .
Frassoek , vierkante flesch, arakfiesch.
G
Gyntiw , ( Portug. gentio) heiden .
27
H
lla, eten ; h a mid a r , zoet smaken ; ha diak, goed smaken, b.v. n a än fahi ha dia k , varkensvleesch smaakt goed ; gaarne eten , b.v. na än fahi a mi ha dia k , wij eten graag varkensvleesch ;
of tegen den grond valt toeschreeuwen en uitlachen . Labeban ,
uiteendoen , b.v. hoog gras
als men er door heen gaat. leed
veroorzaken ; habe
toedik n a , hetmes snijdt; h aï na, het
na r ina a ma,
den ouders leed ver
vuur verteert ; ha kanser a , loon ver
oorzaken
zooals een jongen die streken
dienen ; h a tabacco , tabak pruimen ;
uithaalt,
waarvoor
bijten
betalen .
van dieren , steken van insecten ;
la ho na a i, de muis knaagt aan hout . Haak , bo ewa h a a k , groene schalen die
boven
rondom
den
stam
aan
de
pinangtakken vastzitten.
Haäkfali, h a o e ka ä k fali , ik meen de, ik dacht ; o m a ä k fali , gij, meendet enz .
voedsel ,
eten , zelfstnw .; noe
Haat, vier.
moeten
speelsgewijze met een slang
aan ,
zich verzetten, kracht
Habissi aun, zitten van een radja. Habissoek, verbeteren verkeerd zegt .
als
men
het
Habit, klemmen , bedr. ; h a bit ain , been
pagar latten .
Haas , mangga .
ouders
met een masker of mom .
het
ha a n, klapperblad . Haån , boontjes.
spalken ;
habit ba ä , een
vastzetten tusschen twee pinang
Habit, trekken, strak houden ; -- aan ,
aat"" slecht) Hant, (in plaats van » aat b.v. halo a a t of halo ha a t , slecht bederven ;
maken ,
Habeoc ,
de
of ander dier de menschen nazetten , ook
laberan toonen .
Haäk , zeggen .
Itaan ,
Habenar,
sira ha a t ,
stuk
scheuren ; hoeït ha a t, stuk trekken ;
rukken aan het touw om los te komen b.v. een gebonden varken. laboas,
h a boas em ma, over ie
mand schertsen .
krow ba ko e ha at ho edi , de kar
Habobo, overdrijven.
bouw heeft de pisangs vernield ; do el
Habod k , bevoordeelen .
loos ?
Haboe, fijn maken, fijn stampen, b.v.
b.v.
ketta
koeoe
haat
halo bo kar lai , pluk ze niet doel-
aardappelen, djagong ; haboe rai , met
loos af, laat
opgeheven hand
pisangs ) ;
ze eerst dik worden ( van
ketta
ha noean
ha a t,
verbrand het niet doelloos .
Haboca, opjagen , zooals een hond het wild .
Habak , stoppen , bij diarrhée. Haballa , juichend schreeuwen , b.v. de partij iemand
die die
wint bij eene
het hanenvechten ,
onhandigheid
of met een kapmes of
sabel in snellen pas dansen ..
begaat
Haboean, iemand voor ,,bo e a n " uit schelden . Haboeboe, iemand slaan zoodat de plek
28
gezwollen is ; o edan nabo ebo e a i,
na n ba o eloen , het hoofd met bloe
de regen doet het hout uitzetten .
men omkransen .
Haboesik ,
loslaten
wat
men
in
de
hand heeft ; habo esik lia , eene zaak laten
rusten ,
van
verdere
bespreking
afzien ; haboesik lia rohan (let-
Hadat, volksgewoonte . ontnemen , afnemen ,
Hadán , nemen
van
ieinand
wil
of van
terl . het einde der zaak loslaten ), de eind
b.v.
als men
beslissing
jongens
geven ;
laten
gaan ,
laten
die
niet
iets af betalen
derde vangen , grijpen,
een
vruchten onder een troep
gooit ;
ha da u
neon ,
het
loopen .
hart stelen ; b a da n oekoen (letterl.
IIabossok, van iemand zeggen dat hij onwaarheid spreekt.
gezag
ontnemen ,
gezag
heeft) ,
Habôt, vereeren . Hads,
van die eigenlijk
gezag aanmatigen ha dan maloe , elkander trachten vóór
op
te zijn b.v. om iets te krijgen ; doeoet n o battar sae na da u maloe,
elkaar stapelen , zooals ze doen om een tuinmuurtje te maken ; had a kotta,
de djagong en het onkruid groeien tegen elkaar op ; h a da u a a n, de anderen
een muur om een kampong maken ; had a ba ai baloen laran ,
vooruitloopen , vóór zijn .
barang in eene kist leggen, Haduan, ha da an hoedi , de ver
zitten zegt men har í k) ; ontwaken , wa
leggen ;
op orde leggen, nevens elkaar
nl.
zich
had a
fatoek ,
steenen
ba h oak
schillende
kammen
van een pisangtros
los snijden .
Hader, opstaan na het liggen (na het
kan , wakker zijn , iets bewaken ( ' s nachts ). Hadera ,
loro
padera batta r,
de zon (de voortdurende zonnehitte) doet
Hadaar, uitdeelen, aan ieder wat geven ;
de djagong kwijnen ; ha dera emma,
h. moera k, geld op zij leggen om te tellen .
verkwijnen ;
Hadaè, weer in ' t wild laten loopen b.v. varken , paard ; weer wild maken .
koeda la bele nia, nia n adera a anoda lai foin koeda bele
Hadaek , bij de hand leiden , b.v. een kind, een zieke.
iemand
nia,
voedsel weigeren, iemand laten
nia
boko er
resik
hij is veel te dik, het paard kan
over eene rivier,
hem niet dragen, hij moet eerst maar een beetje mager worden, dan kan het
vertolken ; h a da et we , water overstorten , overgieten; b.v. van een bamboe in
paard hem dragen . Hadessoe, op gloeiende houtskool laten
een
staan , b.v. rijst.
Hadaet,
blik ;
had a et
overzetten
koeroe fós i ha karon ba
zak scheppen Hadaí,
lafatin ,
rijst uit den
in de wan overstorten .
leiden
aan een stok of touw ,
Hadia, klaar maken , b.v. de tafel, het paard, iets weer goed maken , repareeren ; kessi hadia koe da, het paard goed
b.v. een blinde, een dief.
binden (als het te voren niet goed was
Hadak, de op palen rustende vloer van bamboes, eene rustbank .
gebonden) ; foetoe hadia , opnieuw verbinden, b.v. eene wond ; ) hameno
Hadare, ha dare morten , met kra len omgeven , afzetten ; h a dare ai foe
h a dia, voor
goed afspreken ; terik
hadia , voor goed zeggen .
29
Hadoïs, verpesten .
met een val of strik vangen ;
Hadia,
Madomi, medelijden hebben .
a mano e , vogels met een strik h a dia vangen . Hadiak , zondheid iemand
hadiak herstellen ,
genezen ;
isin ,
zijne
ge
of van een ander : hadia k
Hadór , vuil maken .
malo e ,
elkander goed behandelen, goed doen . Hadidir, voor iemand zorgen , b.v. voor een weeskind.
lladore, in het wild laten loopen , b.v. paarden . Hadossan
zijn , alles vragen
oeloen,
hadiki ai
foena n ba
bloemen in het haar steken .
Hadinan,
op
klagenden
toon
erg traag, op lijzigen toon zingen.
wat men ziet. Hadiki ,
aan,
spreken ; han ano e had o ssan a a n , inhalig
Hadidoek ,
Hadóór aan, zich niet moe willen maken ; loom , traag te werk gaan .
verwelkomen ;
ha dinan
om
Haè, gras ; haè te dekken .
manlain ,
gras
Haë, min of meer ; indoen, b.v. ha ë fos
ba sa s a n a n, rijst in den ketel
doen ; h a ë lia , eene zaak aanbrengen.
maloe , met elkaar goed omgaan ?
in gewicht, b.v.
Hadinis, ontzien, te veel toegeven . Hadó , op zij gaan .
twee kisten op een paard , zoodat de eene
Hadoan aan, zich uitstrekken naar. Hadóe, uitkiezen .
lager voor,
Hadoear, morsen , storten .
hodi
Hadoeboek , h a do e boek oïn , een
zak
het
geleende
geld
met
rente teruggeven. Hadoeir, van eene helling laten afrol len .
ongelijk
zijn
afhangt ; als tegenwicht dienen b.v. fô fe hoek karonida
haër
di
aardappelen
dienen
zuur, norsch gezicht zetten . Hadoedoe,
Haër,
voor
baloen ,
geef een
om als tegenwicht te
de kist ; ha ë r wè n , het
water afgieten b.v. van de aardappelen . IIafaè, la o ha fa è, halfweg gaan ; hemo e ha fa è, half leeg drinken . Hafahỏ, wieden .
Hadoeloer, goed met elkaar omgaan ; sia na doeloer, zij zijn kameraden . Hadoel ,
Hafali rai, diarrhee hebben . Hafanoe,
hafano e
liman ,
de
handen wasschen . fluiten .
Hafee, tot vrouw nemen .
Hidoer ,
Hadoeroe, gaande in aanraking komen met, b.v. ita la o sa wanita ha
Hafetoe, met den poot slaan, b.v. vechtende banen , iets met den voet weg
doeroe k m a u n , als wij ' s ochtends
schoppen .
uitgaan, den
komen
dauw ;
wij
gaande
in aanraking met of loopende
langs
Hafoehoe, op de loer zitten , b.v. als men een dief verwacht.
strijken , tegen aankomen ; a soe na doeroelotti ha o e , de hond kwam
Hafoela, bespieden , beloeren ; ha foela em ma ma ta n , zien of iemand
tegen
kijkt.
mij
aan ,
deed
mij
vallen ; h a
doeroe ka è, a u , mandje, een bamboe
Hafoén, verbergen, iets bedekken op
op den rug dragen met het touw tegen het voorhoofd .
dat het niet gezien worde , b.v. een ge stolen voorwerp .
30
bij
lia,
ha foena
Hafoena,
het
overbrengen van een bericht meer zeggen dan gelast was te zeggen . Hafoeoet,
zich inwikkelen ; ha foe
o et tais, een doek , een kleed om
lijf
slaan,
onder
zich
daarin
wikkelen ,
het
iets
zijn kleed houden b.v. een haan .
vreugde luid te kennen geven ; zij doen dit door te roepen » helik a a n " . Hahenoe,
om
den
hals hangen , om
den hals dragen. Habetoe , bedreigen met woorden ; sia a mi
na heto e
atoe
ho o ,
Hafoetar, versieren .
dreigen ons te zullen dooden .
Haforos, -- had ore.
Hahetten , aanzetten heen te gaan .
Hafotti voeren, eten in den mond geven . Haliaan ,
voeder,
spijzen ;
ha ha a n
zijn
toonen ;
leedvermaak
Hahelik ,
om
zij be
b.v. ergens
Hahı, laten groeien.
rai , nog meer grond er bij werpen , b.v.
Hahí, schreeuwen .
om een kuil dicht te maken .
Hahiboek ,
straffen door te beboeten ,
Hahaas aan , aas : hoog) zich verheffen .
door te slaan ; nai na hiboek nian
Hahaat, aat : slecht) bederven , stuk maken ; ha ha at oïn , een zuur gezicht
atta , de radja slaat zijn slaaf. Habida, indoen , b.v. kalk in een zak ,
zetten , b.v. bij een onaangenaam
bevel .
kleeren
hanassa h a h a ek , gie-
steken .
Hahaëk ,
gelen, schaterlachen .
Habílas, (ilas beeld ) vormen ; figuren
Habaen, iets dikwijls en luid herhalen als de hoorder doof is. Hahall,
aan elkander
ondergeschikt zijn in leeftijd , waardigheid ; verschillen in grootte, b.v. vruchten .
hout snijden ; bo eti ha hilas,
Hahanok, lichtkleurige vlekken op het
ha hila s lia, verzinnen ;
kan ek n a hilas a a n , er vormt zich
een wond . Hahisi, h a hisi kilat , het geweer laden . Hahoa,
Hahanas, warm maken .
werpen
van
dieren ;
k ra u
nahoa, klanknabootsend woord van het geluid der karbouwen .
gelaat, op het lijf. Hahassan ,
van
boetseeren ;
(hangt misschien samen met
alin ) ha hali malo e,
in een kist, inpakken , bij zich
insluiten
(den
vijand );
ha hassan halik , rondom insluiten ;
Haboé, ( h alo ho e n) , beginnen. Haboek , gillen .
boven
Hahoekoer, ha hoekoer ra i, den
aan den paal maken om de pen van den
regen tegenhouden ; h ah o eko er og
ha hassan
ri ,
eene opening
dwarsbalk in te laten .
sa foeïk,
Haheak, met iemand geen medelijden
door
middel
wilde van
dieren een
vangen, b.v.
overdekte
kuil ;
te
h a hoekoer emma, iemand vergeven
helpen ; niet willen bijdragen b.v. tot een
door vergif in zijn eten te mengen ; ook
begrafenisfeest.
iemand een poets bakken, b.v. door buiten
Hahela, van eten dat men op het bord laat en dus niet bewaard wordt
zijn weten veel spaansche peper in zijn eten te mengen .
hebben ,
niets willen geven om
hem
wordt ; ( zie lirin ) b.v. etoe h a hela , rijst die men op het bord laat.
Hahcelin ,
bergen ,
opbergen ,
ren , wegzetten of wegleggen, ook
bewa rai
31
iemand het leven sparen.
ha hoelin,
Hahoeloe, ha n ai h a hoeloe, mis-
daran );
met
nest maken (synoniem
een
Hai,
la warik sia nai o eroe,
schien eerbiediger dan » h a n a i" alleen
de jongens maken kippennesten ; hodi
( h a hoeloe = halo o elo en).
battar kom ma k hai mano etol., loen , met djagongschil (of wat anders
Hahoeloek ,
rechtstreeks ; a mi ma i
hahoeloek ita, wij komen rechtstreeks naar u ; nia la ở na hoeloek h a i
b.v. kapok ) de eieren omwikkelen ( op dat zij niet breken) ; hai ibo e, iets
la ka n n è ë , hij ging recht op die vlam
vragen
af.
vergoeding van het gevraagde ; a mi hodi ma noetollo en hodi hai
Hahoeroek , van kleeren voorzien . Haboeri, ha ho eri aso e , een hond aanhitsen door > ho e ri" te roepen .
Habohak, h a h o h a k ai , een boom
en
meteen iets meebrengen ter
iboe, wij brengen eieren mee ter ver goeding
vuur ;
Haï,
kilat la h aï, het ge
dien men wil vellen , aan een kant diep
weer gaat niet af ;
foenan, vonk ;
uithakken.
katamoen,
k namoen ;
Habók , vóór iemands huis roepen, om te doen weten dat er iemand is .
Haholok,
ha holok a a n , een hui
lend kind op den arm sussen . Hahonoe,
laten
neervallen
klaak,
zie
haï
gloeiende
boutskolen ; — kne
moen , een droogrek om boven het vuur visch of wat anders te drogen ; - lajn, roet tegen de zoldering ; - lakan, vlam ;
van eene
lattoen , houtskool = anar ; -
loe
hoogte, laten vallen wat men in de hand
tan , een brandend stuk hout;
hield ; h a honoe a a n , vóór den tijd bevallen ; ha honoe loro , b.v. sia
het middengedeelte van de stookplaats ; het gedeelte tusschen de drie steenen
serewiso e
waarop de pot gezet wordt.
na honoe loro ,
zij
werken tot zonsondergang ; ha hono e
Hait,
loeren,
stil
— matan ,
nazetten
om
te
toe wa li m a n , een 'tak met palmsapvangen , b.v. eene kat de muis. aansnijden . Haboot, bedr.
Hakaar, krassend geluid maken bij de ( halo
mo o t) verdrinken,
de longpijpen.
Hahoras, iemand pijn doen .
Hakaas, hard, bijw .; terik ha k a a s,
Haboris, baren ; h a horis h a ï, vuur aanmaken , iets hervatten , b.v. foetoe i ha
manoe
namate na, na horis
ademhaling, b.v. ten gevolge van slijm in
Aisidi
e m
m a
loro falin em ma :
nikar,
met
het hanen
luid spreken ; lað ha k a a s , hard loo pen ;
oekoen
velen ; verzetten ; ziekte
hakaas, streng be
aan,
zich
inspannen ,
zich
moras na k a a s a a n , de
wordt
hevig ;
ha k aas aan
vechten in Ai sidi hebben de menschen
taan emma , iemand krachtig, driftig
opgehouden , in de oostmoeson hervatten
toespreken ; zich tegen iemand verzetten.
de menschen het weer ; in het leven laten ;
Hakaat, vechten, handgemeen zijn.
boesa
Hakabar, iets opplakken ; h a kabar
ne ë
e mi
atoe
ho o
ka
tais na k a b a r a an
h a horis ? wilt gij die kat doodmaken
a a n,
of in het leven laten ?
ba ka nek, het
kleven ;
kleed
kleeft
aan de
32
wond ; hak a b a r a a n taa n
maloe,
kind, een haan of wat anders, begeleiden ,
tegen elkaar aan staan of zitten .
nl. den radja of een toewan .
Hakadak, ha k ada k mo erak, geld op rijen of op stapeltjes leggen ; ha
Hakawak, achtereenvolgens elkanders tuin wieden.
ai foean , vruchten op rijen
lakladak , schatten, berekenen ; 9 09
of op gelijke hoopjes leggen om te tellen .
sa ha k bad a kd eï , volgens berekening
ka da k
Hakaèr, iemand iets in de hand geven , doen
houden ?
hala o
a mi
onder
overleveren ,
vasthouden,
sia na ka er
koopen , niet meer dan het lijden kan. Hakbakken ,
over
iets
den schouder
dragen, zoodat het aan weerszijden over ai n a k b a kken a a n ba a i
a mi, als wij honger hebben, onderhou-
hangt ;
den zij ons. Hakalıtk , afraden , tegenhouden ; ha
ida, een omgehakte ofomgewaaide boom blijft
k a hik
rusten .
anin ,
tassi ,
den wind , de
op
een anderen boom hangen of
zee stillen. Hakbaloek , overlangs in tweeën snijden of hakken, b.v. bamboes.
Hakail, 1
hengelen . Hakair, 1 Hakaka, gewoonlijk hak a ka iboen, den
mond
openen ;
aaneensluiten , vloer,
b.v.
nak a ka,
de planken
niet
van een
er is ruimte tusschen .
haar
geheel
uit
Hakami aan, onduidelijk, onverstaan baar spreken .
elkaar
doen ,
uiteen
kammen ; het haar niet oprollen of niet met den hoofddoek samen binden . Hakbėhek ,
Hakales, liggen van den radja .
Bakanas,
Hakbarat, ha k barat foeo e k , het
iemand
onverwachts luid
toeroepen , zoodat hij opschrikt ; met een luiden schreeuw er tusschen komen als
er b.v. twee aan het vechten zijn. afweren, tegenhouden , b.v.
van iemands partij zijn in
Hakbella,
een hond , menschen tegenhouden om b.v.
den oorlog, in het spel ; partijen maken
te vechten , iemand het spreken beletten ?
vóór het spel
Hakane,
ta
ha ka ne ,
een
wond
Hakberak, bang zijn b.v. om de rivier
over te steken .
slaan.
Hakanoe ,
Hakboea,
ha ka noe a i, een gleuf maken in den rand van een dikke plank .
menschen ;
Ha kara , verlangen, gaarne doen, van iemand of iets houden .
komt hij
Hakari ,
uiteen
doen ,
uit
elkaar
nemen , de verschillende deelen van iets . Hakatta ,
h a katta
a i
foe an ,
vruchten plukken vóór ze rijp zijn. Hukatti, gewoonl. matan nakatti, dommelen, katti,
slaperig
zijn ; bio en na
als de tol zoo vlug draait dat
men het draaien niet meer ziet. Hakaú ,
op den arm dragen , b.v. een
in ita
n a k b o e a,
als
eerst
beweging kreïs wij
in
komen , b.v. foïn nia
er dicht bij zijn ,
beweging (van een
vogel » f a fio er” genoemd); h a k boea ' ha ri , uiteen gaan van een troep men schen , uiteen vliegen van vogels ; laran na k bo e a, ( letterl . het binnenste is in beweging ) misselijk zijn , neiging gevoelen tot braken . Hakboekar, leggen, geld.
iets
een
knoop in een touw
in een doek knoopen , b.v.
33 Hakboeoet,
gekauwde
op
obat
een
wond, op het zieke deel spuwen .
Hakbonan ,
iets
vóór
in
klimmen ;
do man na ketiinoer,
de bril maakt een keep in den neus.
de sarong
steken of dragen ( van mannen ).
Hakettak, door een heg of wat anders afscheiden , afschutten ; mota naket
Hakborat, h. ma ssin , na ä n , zout, vleesch of wat anders in een gebangblad wikkelen om mee te nemen .
tak, eene rivier splitst, ligt er tusschen ; tassi
nakettak,
ligt
tusschen ;
er
sommige Zondagen komen we , op andere Zondagen weer niet, er tusschen liggen
op reis zijn, van het eene land naar het
van tijd, b.v. loron roewa noeloe
andere reizen .
nakettak, er in
zittende houding
kind
een
dat
nog
niet
met
liggen
twintig dagen
tusschen .
voortbewegen , voortschuiven ; la warik nak da ssa,
komen
tusschenpoozen ,
Hakdaet, la ở hakda et, voortdurend
zich
wij
scheidt,
Hakdadak, h . bor a, met twee of meer onder één regenscherm gaan .
Hakdassa,
tak ,
zee
de
a mi ma i ha ket
Takſaek , toer h. , van elkaar afwo nen , uiteen wonen .
loopen kan.
Hakfaloe,
sella na kfaloe, het
Hakdioek , spelen .
zadel zit schuin , helt aan een kant over ;
Hakdobos , kruipen .
h.
Hakdoros, nitglijden , ergens afglijden ; mota na kdor os, de
rivier
neemt
af, zakt ; n a kdoros maäs, zakt snel .
Haké ,
zeggen
als men zijn woorden
of die van een ander aanhaalt , ook terik h a kè,
ka kè
b.v. hao e
zei ; hottoe nia
terik kakè, ik
na kè , toen zei hij. Hakean, vakken maken ,
hare ,
rijst
ziften ;
hosi ha da k , van de bali
bali afrollen . Hakfilas, zich omkeeren, van iemand
die ligt .
in
vakken
hakean
Hakfoeïk , paard ,
a an ,
ruiter
voort ;
ko e da
nak foeïk
en
afzonderlijk.
e m m a da hoer na k
Hakfoenin, zich verbergen . Hakfolok
aan ,
zich dapper houden ,
Hakiak , opvoeden , opkweeken . Hakidoek , achteruitgaan.
Hakella, overheen stappen . Hakeloe, iemand bij den arm onder
Hakjïs, met iets spelen , zooals kinderen met wat hun in de hand komt ; h . we,
steunen . Hakere , benijden.
met
Hakerik, figuren op iets snijden , schrijven , gewoonl. h a kerik soerat. Hakessir,
Haketi,
dartel zijn , van een
foeïk , zij vieren dol feest.
brutaal zijn.
b.v.
wild ,
hollen ;
kleine
afzonderlijk
nean , de tanden ont
blooten .
zich splitsen, zich afzonderlijk vereenigen , grooten
h.
Hakfisik ,
nodi e m m a, het paard holt met den
splitsen ; ha ke an
scheiden ,
afdeelen ,
hao e
of
toen
het land aan iets hebben .
spelen ,
elkaar
nat gooien ;
h . lian, op klagenden toon spreken . Hakirik , h . oe , rottan in smalle
een
strooken snijden om stoelen te matten ; h . haan, van boontjes de randen afhalen ;
om er gemakkelijk in te
nia k a a n tara n h a kirik tiana ,
kepen
klapperboom ,
water
maken
b.v.
in
34
zijn al
(van
de
» hedan " ) dorens
zijn er
één maken door ze over het been te rollen .
afgehaald ; h . e m m a , een verdachte
ondervragen ; de
oelar
nakirik
Haklotti, omvallen .
ita,
Hakmacn , voorover leunen .
wormen verteren ons ( in het graf). Hakisa aan ,
Hakmais aun ?
smekend vragen . Hakmess k aan, } Hakmattek , zich heel stil houden :
te zacht zingen ? zacht
sehreeuwen ?
Ilakkar , handspan , met de hand meten , voortgaan ,
voortschrijden,
na kk at ( van
een
gaan ; foïn
kind ),
begint
het
tassi sia
ilakmaus aan , zich verrijken. Hakmèdor mattan , vertoornd
Haklakken, op elkaar leggen , b.v. van
Heklaok ,
begeleiden
van
bruid
en
kijken . Hakmisak ,
uitpersen ,
b.y.
verwelkomen ;
Haklaran ,
de etter
Hakmô, afspoelen , b.v. versch vleesch ;
h a kla
ran maloe, met elkaar goed omgaan, in vrede leven ; ha klaran lawarik o a n , een huilend kind sussen . llaklari , schillen .
h . fôs , rijst wasschen vóór het koken ; h . battar , goede djagongkorrels uitkiezen en afzonderen om te planten ; toer ha k m ô a a n , afzonderlijk zitten .
Hakmoemoe
Haklattoek , h . malo e , tegen elkaar
fôs
aandringen, op elkaar liggen.
Haklaut, in schijfjes snijden . Hakledik , ta h . , ergens recht inhak ken (staat tegenover » ta samaen " ); ki foean kona nakledik ,
we, den mond spoelen ;
n a k m o emo e
we ,
als
Hakmooi, h . fa h i , de varkens roepen om
ze te voeren .
IIa kleka , to b a h ., op den rug liggen .
Haknaan, kauwen , herkauwen .
Ilaklelas ,
Haknaar, vegen.
zich wentelen , rollen , b.v.
een paard. Ha klettek , over heen loopen , b.v. over een boom die over een beek ligt, over een boomtak.
iets
aan
een
riem
of touw
over den schouder hangen, b.v. een kapmes. met velen velen te gelijk ; Hakiisoek , e m ma nodi ma noetollo en mai na kliso ek,
zij brengen
eieren met
velen te gelijk .
bij het
rijstkoken het water te snel is opgedroogd en ten gevolge daarvan de rijst niet gaar wordt.
de
kogel treft vlak , komt recht aan .
Iluklili ,
aan
uit een zweer.
bruidegom .
lat
zij
van den schrik bekomen zijn, bedaard zijn .
pas te loopen .
sarongs , vellen papier, sirihbladeren.
na k mattek, de zee is kalm ;
dok ko nak mattek , als
Haknadoek, den grond uithollen zooals een
muis
doet ;
la ho n a k n a doek
o e ma, de muis maakt een gat in het
( strooien ) dak. Haknakki , haknakki emma = se ï
em m a.
Haknatta , stuk bijten. Haknauk,
tegen
iets
inruilen ;
h.
massin , tegen zout inruilen. Haknaus, h . battar kain , de dja
Hakloerin , met velen te gelijk , b.v. ergens heen gaan , een of ander werk doen .
gongstengels van het vorig jaar bijeen doen om te verbranden, droge blaren en
IIa kloran , h . tali , van twee touwtjes
vuilnis bijeen vegen en daarna verbranden.
35
pinangvrucht
om te weten wie schuldig is of om eene
Hakoek, met kleine beetjes geven of
iemand zoeken , uitkijken waar iemand is.
nemen ;
bo ewa,
h.
Hakné , schillen .
verlorene
h.
moras,
ai
nu
ma r o ek ba e m m a
en
dan
een
weinig obat
aan den zieke geven ; ook fô h.; sossa
zaak
terug
te
krijgen , naar
Hakohik, iemand aangrijpen om hem neer te werpen .
h. , nu en dan een weinig koopen . Haknekoer, h . a i , een boom in stuk
Hakokkon , la h . , niet terugschrikken Voor gevaar, voor misdaad ; nia la na kok kon sasá, hij schrikt voor
ken kappen of zagen .
niets terug.
Hakpoe , h. " batta r, djagong binden
Hakole , iemand vermoeien . Hakolt , voor langeren of korteren tijd
tot bosjes van 100 klossen ; h. fahi , de voor- en achterpooten van een varken
ergens heen gaan met het plan om terug
bijeen binden ; h. n ä a n , eenige stukken vleesch bijeen binden om weg te brengen .
te keeren , herhaaldelijk ergens heen gaan en weer terugkeeren ,
Haknoea , in de schede steken .
Hakoloek , de laatste bijgeloovige han van den ziekebezweerder als de
deling
Haknor, dreigen. Hakoak, omvatten , omarmen .
zieke hersteld is.
Hs kobos, het meel uit den djagong
Hakon, e m ma hako n , van iemand
korrel eten , zoodat de schil alleen over
die
blijft, zooals de klander doet ; mira en
dik en niet mager is.
na k obos a i, de witte mieren hollen
Hakona, aan de menschen die bij het slachten van een karbouw of varken
den balk uit.
niet
te
lang en niet te kort, niet
Hakoeak, een gat in iets maken .
vleesch genomen hebben , den dag doen
Hakoei ,
paard dat
weten waarop zij betalen moeten ; aan de
nog achter is roepen ; h . a a n of h . isin,
menschen doen weten dat zij bij elkaar
h.
ko eda,
een
ineenkrimpen van kou (zie nakoeï).
Hakocoek, lai ,
a mi
moeten komen ? aan een hoofd doen weten
ata ha ko eo ek
eerbiedige uitdrukking der onder
danen tegenover hun radja, waardoor zij te
kennen
geven dat
zij iets aan den
radja willen zeggen . Hakoer, h . oe ko e n , een gebod over treden ;
h.
mo ta,
eene
rivier
over
dat mijnheer zal komen ? Hakonoe, gaan helpen in een oorlog, aanvullen, vol maken. Hakooi ,
begraven ;
h.
fehoek ba
a hoe ka dessa n , aardappels onder de asch leggen . Hako'oes, in het kleed bij zich dragen
steken , over, overheen ; ketta ta ka
( van
koer metan, kap niet over de zwarte
den arm in een verband dragen .
streep ; nani hakoer, overzwemmen ; nia nak oer we môn tiana (letterl.
Hakore, h . neon , iets doen begrijpen , iets leeren , iemand iets doen weten wat
hij hij
hij vergeten had ? Hakorors , h . soerik,
is het heldere water overgestoken) , is hersteld ; dit werd gezegd van
pokkenlijders. Hakoesoek, ondervragen , onderzoeken
van
vrouwen ) ;
ha ko'oes lima n ,
door middel
een zwaard een Godsgericht uitoe
fenen .
36
Hakorro , vischjes vangen met de hand of met een schepnetje. Hakottan , in een liggenden boom op
den bast en het spint er gemakkelijker af te hakken ; kepen maken in een hout
Hakottoe, h . li a, eene zaak beslissen , uitmaken, stuk maken, vaneen doen van rekbare voorwerpen . Hakraat, h . oïn , een huilend gezicht zetten . h . nean , de tanden ont
Hakrekot, h . b a ä , een pagar ondoor dringbaar maken door er doornstruiken of takken tegen aan te leggen .
ha kroeoek oïn , een
kwaad , zeer gram zijn,
rai
h .,
in
tegenover
richting nevens elkaar leggen. eten
van den radja ; na i
na ks a lak, de
zeer
bijna stikken in
zijn toorn ; r ai n aksessoek , benauwd weer. Haksetik,
zich
samendringen ,
zich
vernauwen , b.v. water in een engen door tocht ; wè n naksetik , van etter, bij een zweer.
ook uit gekheid , b.v. em ma
Haksjïk,
het iemand te doen geven ;
hao e kaksiïk
o
atoe
radja
kako e a i
dat boompje uit
eet
bij
Hakscedik ,
elkaar
komen,
zich
verzamelen .
aan , zich verheffen .
flaksak kar,
benauwd ,
te trekken .
gen = ha k bakken .
sei
naksessoek,
ne ë , ik zet het u om
Haksaen , iets over den schouder dra
Haksalak,
wan
kikvorschen , de menschen van D. eten ( ? )
oïn,
Haksack , h. e m m a == h akta nek
gestelde
zich samendringen ; na
Haksessoek ,
en
J h akroeoe
Hakróo, op iets trappen .
a;
mee
Fialaran na klekat, emma Doe liloe na ti , de menschen van F. eten
gezicht zetten , een streng, norsch
m
eene uitnoodiging om
Hakseok ,
kippen bijeen
gelaat toonen .
e m
aan, zich dapper houden,
brutaal zijn = h ak foho k a a n .
verwijten,
Hakróe, h . ma noe, roepen om te voeren .
zuur
Haksassak
Haksetoer maloe, elkaar wederkeerig
lakribi, walgen .
Hakrocnek ,
o ed a n , zich tegen den regen beschutten .
te eten afslaan , bidden .
dat voor ladder moet dienen .
Hakroeoe,
het lijf wenden om niet
geraakt te worden ; h a ks a r a k a a n ba
korte afstanden insnijdingen maken om
Hakreket, blooten .
met een schild ,
nog ;
toetan h a ksala k , lasschen b.v. twee
Haksoesoek aan , ineenkrimpen ; e m ma toer n akso eo ek a a n , iemand zit ineengedoken . Haksokké, met een zwaard in de hand dansen van een man , terwijl de vrouwen dansen en trommelen . Haksoït,
springen ;
h.
k rau
foe
balken , zoodat de twee einden in elkaar
toe , springen met de voeten tegen elkaar.
grijpen ; twee latten met de einden aan vastmaken ; haksalak ba elkaar
Haktabak, spelen.
h a k salak ma i , druk komen en gaan ; de eersten zijn nog niet weg of de ande ren zijn er al . Haksarak
aan,
zich beschutten b.v.
h.
bioen,
met den tol
Haktamoes, smakken bij het eten . Haktanek ,
h.
em ma,
iemand
nisch toespreken , b.v. o nai jij een radja ?
iro
ka ? ben
37
Haktattak , elkaar bijten, b.v. paarden ; em ma na ktatta k ta a n we , zij
nalað ; achter een bijvnw. of werkw . duidt het eene toename aan van de
vechten ? om drinken .
eigenschap
Haktebek , Haktèk ,
water ,
ieder wil het eerst
door het bijvnw . of werkw .
uitgedrukt , b.v. elkaar schoppen , trappen . zeggen tegen iemand : 0
als hij leeftijd
nia
matas nalao,
ouder is geworden , als hij in toegenomen ; sia ato e is
be eik
nala o ,
kijkt; o liman tè k , tegen iemand die
worden ;
kwaik nala ŏ
mis gooit of mis schiet .
schola ,
mattan
iemand die mis
tegen
tèk,
zij
dommer
zullen
lee ta m a
hij grooter is zal hij op
als
Haktekos , spartelen in het water .
school
Haktenik ,
n a, hij begint er al meer van te kennen ;
reeds
meermalen .
Haktidin , verzakken , inzakken, b.v. van grond ,
verminderen , enz . , afnemen enz.
Haktiſk, hinken .
h.
maloe,
mate
nia nate ne nala o
niet lang na elkaar ;
nalað
maloe ,
zij
zijn
sia niet
lang na elkaar gestorven .
Haktiït, h . sa è, opspringen ; h . sa i ,
Halara, bedr.;
er uitspringen. Haktoeboek,
komen ;
twee uiteinden van iets
verminderen
karon bodan
bedr. , afnemen resik a mi
halar a fôs i ha dala n , de zak was
aaneen doen sluiten , b.v. van twee dak
te zwaar, onder weg hebben wij er rijst
latten (zoodat de einden niet over elkaar heen schieten = haks a l a k) ; b . h aï,
afgenomen ; koeroe h . , door scheppen, uitscheppen verminderen = afscheppen ;
het vuur aanhouden ( de stukken brand
ai
hout
oda,
verder
inschuiven, zoodat de uit
einden elkaar raken ) . Hakwá,
ta han
boeras
resik
ta
h.
de bladeren zijn te dicht, kap er
wat van af.
iets 's nachts buiten leggen
Halattoe, achtervolgen , achternaloopen
om het te laten bedauwen .
b.v. een kip om ze te vangen ; h. ko e da,
Halad' , hoog onkruid met het kapmes afhakken .
de paarden voortdrijven, b.v. naar den stal , achternazetten , b.v. om ze te vangen . Halawin,
Halaè, tot man nemen . Halál ,
loopen ,
wegloopen , vluchten ;
hala w în
a i, de dunne
takjes afhakken .
h. ha re we, karbouwen over een sawah
Haleka , h . lim a n , de hand ophouden
laten loopen om den grond los te woelen .
met de binnenzijde naar boven ; h . fabi ,
Halálk , doen verwelken . Halakoon , b.v.
een
zoek
kampong,
maken , een
een varken op zijn rug leggen ; h . k o verwoesten ,
landstreek ; h .
foe , mako, of kopje
een drinkglas, een kom
met den voet op tafel zetten
nai , een radja begraven ; e mma knaók nala koon isin lalon, een dief
(omgekeerd is hata k a) . Halelar, met velen te gelijk roepen
verbeurt zijn leven .
en schreeuwen , b.v. bij het betrappen van een dief ; iemand uitlachen , geen
Halamak ,
eten
van
den radja ; n ai
sei nala m a k , de radja eet nog . Halanin = ha n alin. Halað, honger hebben , ook k aboen
medelijden hebben . Halelas, voortwentelen, b.v. een steen voortrollen , b.v. een boom .
38
Halele , iets op het water doen drijven ; uitroep : gaat op zij ! h . a a n , drijven enz .
Halelok , h. JIalcnoe , iemand . Haleor,
iemand omzien in de beteekenis van voor zorg dragen, zich iemands lot
iemand
we, water afleiden .
leenen
Halikoe, kijken , op iets letten, naar
van iemand en aan
aantrekken ; koa haliko e limau , als
la laở
ook
snijdt, pas
op je
hand ;
h.
een omweg maken , voor iets of iemand
uit den weg gaan , ontwijken .
nazien
langzaam
talmen,
aan ,
omloopen,
je
oerat, de ingewanden van een kip , de lever van een varken of karbouw
Malcoer
h. ,
erg
iets
doen .
Halės, verscheuren. Halit, tusschenpoozen met
b.
V.
sere wiso e h . vandaag werken , mor
sporen , of om te zien of de ziekte spoedig zal ophouden ; h . ba dala n , een
afscheidsgroet, letterl . kijk naar den weg, let op den weg ; h . heen, niet bijstaan , aan
gen weer rusten ; tijd laten b . v . sere wisoe na lét hao e atoe ba, als
de werkzaamheden tijd laten zal ik
gaan , verrassen van vijanden.
geluid
geven
secten , klinken b . v .
zijn
lot overlaten , b . v . een zieke .
Halila , iets voortrollen . Haliri, h . hare, gepelde rijst met de vingers opnemen en weer in de wan laten vallen , opdat het kaf of ander vuil weg waaie.
lali, waringinboom . lali aan , = heli a a n.
Halia ,
om de oorzaak der ziekte op te
Halirin ,
van vogels, in
gong, knallen van
b.
em ma,
iemand voedsel
weigeren ;
h.
a an ,
zich
weigeren ;
h.
krau
a in ,
zelf voedsel karbouwen
een schot ; h. mano e, door schreeuwen
die een rijstveld hebben omgewoeld met
de vogels verdrijven, b . v. van een rijstveld ; nai baloe nalia emma,
offerbloed besprenkelen . IIa dís, halo , het geluid dat men met
de koning ontbiedt iemand .
den mond maakt, als het eten te warm
Halidoe, de uitstekende punten maken
terl .
op den deksel van een rijstmandje. Haliis, schuin houden . Halik ,
rondom ,
snuit
om
ba een
ai
omgeven ,
omringen
ida , hij
krult zijn
balk ; manoe nalik
malo e , de (gebonden ) kippen verward in elkaars touw. Halik
aan ,
sa m e a
nalik
raken
a a n
a i, een slang kronkelt zich om een boom ; ko e da na lik a a n , het (ge
touw ;
hoe)
op wat wijze ; h.
hoe ,
paard raakt verward in zijn tali , kabas nalik a a n,
het touw, de draad is in de war.
stel
wat uit ; h .
maken ; h.
a at, bederven ,
dalan ,
iemand ziek is ;
h.
pomali maken als
h. b a lia, eene zaak
van iets maken ; h. delen ,
stuk
dia k , goed behan
a at, slecht
behandelen ;
h.
emma, iemand kwaad doen door te slaan , te
ba
bonden )
doen
bissi , oorlog voeren ; h . kedôk oda,
de omtrek van iets ; tassi nala i h . , de zee omspoelt ; nia nalik nia noenoen
is , doen , maken ; halo noeoes á (let
verwonden ; se nalo hao e o an ! wie heeft mijn kind kwaad gedaan ? laten ;
nia mai, laat hem komen , halo a a n , b.v. ko eda seï nalo a a n , het
b.
paard maakt nog beweging, is nog niet bedaard . Halobak, tot haast aanzetten.
39
Halcea, ook haloe a ta a n , verge
ketta
de ziel van een
benar,
la o
ten ; h a o e kalo ea ta a n balo e, ik
afgestorvene den rechten weg doen volgen
heb het gedeeltelijk vergeten.
opdat zij niet dwale ; achter een werkw .
Haloeboe, h . nanoetak, de nagels
heeft het de beteekenis dat de handeling
snijden, kleine stukjes van iets afsnijden ; h. foeo ek, timir ra hoek , de ha
is afgeloopen ; ohin sor la hotto e daun, a wan sor halolo , vandaag
ren , den baard wat afkorten ; haloeboe
hebben zij nog niet alles gedekt, morgen
ko eda
den staart van
iko en,
het
paard afkorten . Haloeboer,
in
getal overtreffen , b.v.
den vijand ; oan wain ina
dekken looi
a ma, veel
is
het
af
( een
huis) ; si a
zij zijn klaar met het
binnenbrengen ( van hun djagong ).
naloeboer
kinderen
zij
nalolo,
Halolon , spannen , b.v. een touw .
voor de
Halôr, hopen , bidden .
ouders lastig, fig. groeien de ouders boven
JIalore,
iets
omhoog
houden om te
het hoofd (hangt samen met » loeboer " ),
doen zien ; h . a a n , zich vertoonen , voor
het
den dag komen .
wordt hun te
machtig om ze b.v.
allen aan den kost te helpen .
Halòs ,
Haloeli aan, van iemand die zich niet met anderen ophoudt, niet met anderen praat of speelt,
Halot,
overgebleven aren zoeken ; ook h . toeïr i koen ,
bijeen
drijven ,
Hamaan , ( k ma a n , licht ), verlichten ; ha maan
Haloeroe, nalezen , op een geoogst veld
h.
enz . )
Halotti, doen omvallen .
laten branden zonder op gevaar
te letten .
en
(klôt
voortdrijven, achternazetten .
Haloeri, h . h a ï, het vuur, op het veld verder
h. lia, eene
h . a a n , zich rechtvaardigen.
ongenaakbaar zijn, zich
heel stil houden .
rechtvaardigen ;
zaak bespreken om ze in orde te brengen ;
h.
battar
ai
isin ,
uitrusten ;
heme
moro ek hodi ha m à a n isin ,
obat drinken om het lichaam te verlichten .
ik o en ,
IIamaas, fluisteren .
hare ikoen , de overgeblevene djagong
Hamaloe, aanvullen , vergezellen .
klossen of rijstaren zoeken ; h . mana e ,
Hamamar,
fahi , zien of er op een verlaten erf nog
tali ,
kippen
vieren ;
of varkens zijn achtergebleven ,
Haloeroek, de na het branden op het
met
eten
verbrande
kat ;
h.
veld
uitgespreide
takken bijeen doen om Haloewa,
niet
nog
te verbranden .
verwijden , verruimen ; h a
loewa rai , een terrein open maken, ruim
maken ;
ta haloe wa r a i, een
terrein open kappen . Halolo,
recht
maken,
recht buigen,
de
week
maken ;
h.
ferreo e, het touw , den teugel
stemmen,
om zich die toe te eigenen .
zacht,
hand
h.
em ma,
gewennen ,
iemand
hodi
gunstig
ha a n h . ,
te geven gewennen, b.v. een liman eerst
op
ba de
fato ek lei
lai ,
gewennen ;
h . a a n , voor iemand onderdoen , zwich ten ,
zich
laten
verleiden ,
zich
zwak
gedragen . Hamamoe, leeg maken . Hamanas, h a h a no s.
verbeteren als men een verkeerd antwoord
Hamara, drogen , droog laten worden ;
geeft, effen maken ; h. e m ma k malar
h . ra a n , bloed stelpen , de tegenpartij
40
in het spel niet aan de beurt laten komen ; nia n a m ar a a k a diroen hoen ( letterl.
hij heeft een lontarpalm
droog
Hameti, vast maken ; h. em ma ne o n , iemand geruststellen. Hamis, offeren ; sia noesi kon a
gemaakt), hij is gestorven aan de pokken . Hamatta, in elkaar zetten , b . v . de
sia namís na ä n ba sian kilat ,
verschillende stukken van een kast, een
aan hun geweer ; h o ba n na än hadi
geweer
ha mís, ( gezouten ) vleesch weeken om
h.
dat
elkaar
uit
ko e da, paarden
eigenaars
bijeen
was genomen ; van verschillende
doen komen om
b . v.
barang te laten halen ; h . e m m a, men schen bijeen doen komen voor het een of ander werk .
als
het zout er uit te doen trekken (zie mis) . gonzen ; ruischen van den Hamóe,
wind.
ophouden
met
en
iets
staat
dan
dat woord ;
zie
hahoris '',
tegenover
ha matte h a ï, vuur uitdoen , blusschen h 0 0 h ai . Hamatten aan , zich heel stil houden ;
maken , beschamen,
Hamoë, verlegen en
Hamatte, komt voor in de beteekenis van
zij raak schieten offeren zij vleesch
dus ook soms : beleedigen . Hamoeka, schuilen , er niet uit komen ,
niet
zitten ;
lijf)
ha o e bolo e o , o m a m atten a a n
Hamoekit , arm
Hamoelak , bidden .
Hamaus, sussen ,
h.
oïn ,
maken ,
h.
ka
maken .
te samen brengen , veree
nigen , gezamenlijk ; ha h . , gezamenlijk
aankijken ; toè hodi
hevig twisten
Hamoetoe,
doen bedaren ,
matan taa n emma,
kwaad
namo e ka
geluid maken ; brommen .
b . v. een huilend kind .
Hamed , iemand
tam
blijft
Hamoeoe , in den slaap met den mond
a a n , heel zachtjes loopen om
b . v. iemand onverwacht te grijpen.
kogel
boroes ? is (de pijn ) tot op zekere hoogte of heelemaal door ?
d e ï, ik roep u, gij blijft maar stil zitten ; la o h .
de
na moeka,
het
( in
dag komen ; – kilat
den
voor
foea n
( h . oïn , letterl .
eten ;
tama
h. ,
samen , binnengaan,
overeenkomen , b.v, sia k a a n naran namoetoe, hun naam
1 I
komt overeen ,
het gezicht rood maken ) ; h . a an , zich
zij hebben denzelfden naam ; in a a ma
inspannen, zijn kracht gebruiken ; firi h . a a n , trek met kracht ; ita fotti
namoetoe, de ouders ( van die kinde
sa s á todan
zelfde ouders .
1 1
Hamohoe, la 8 h . , over een terrein heen en terug loopen ; h . emma,
i
wij
iets
zwaars
ita ha mea a a n , als optillen
spannen
wij
ons in.
Hameken aan, zich als een kind aan stellen . Hameno, afspreken , beloven ; h ame gelasten
vóór
het vertrek
(zie hela ); nia na meno toeï a mi, hij heeft met ons de afspraak meegegeven . Hamero aan, luid huilen .
komen
iemand
Hameek , spits maken .
no hela,
ren)
te
overeen ,
arm
dwingen,
zij
zijn van de
maken door hem alles af door
hem
h.
na ä n
voortdurend te
beboeten . Hamoroek, bedwelmen
Hamòs,
(om
tassi , visch
hem te vangen ) .
zuiveren ,
reinigen ,
schoon
maken . Hamoti, droog maken ; h . ra a n , bloed
1
41
stelpen ; h . we , een plek in eene rivier
Hanáur, pluizen .
droog maken om garnalen te vangen .
Ilanawa, ophouden , rusten .
Hamotto, zwijgen , ophouden , van wind, regen , ook van ziekte .
Hanèë,
Hamcttoe , verbranden bdr . h . so erat,
Hapa , schieten met een boog. gewoonl.
hanaat
rijen achter elkaar leggen ; h . a a n ,
zich in rijen achter elkaar plaatsen.
gekauwde sirih en pinang en obat iemands
borst strijken bij ziekte ,
verwijderd zijn , opdat zij niet te veel aan hunne ouders denken ; h. krau ,
karbouwen op die wijze bestrijken , opdat zij niet naar hun vroegere kudde terug
Hanaè, kijken , bezichtigen. ( nai radja ); ha na i ba, on
derdanig, onderworpen zijn aan den radja, ook aan de ouders of aan anderen die gezag hebben . IIanak, h . kale ek , met de » kaleek "
spelen. Hanak aan , te voorschijn komen , uit springen , ook
over
of ook bij kinderen die van hunne ouders
Hanabir, iets dubbel vouwen ; rai h .,
Hanái,
kruipplanten . Haneen, verzoeken om .
met sa è ,
naar boven kijken .
in
verder groeien van
Ilaneba , iets neerdrukken ; h . hiroes,
papier verbranden .
Hanaat,
kruipen ,
h anak aan sai ; a s
soe na n a k a a n horrira i ko e a k ,
loopen . Haneïn . kapmes
hodi
ta ha
dreigen ,
doorslaan ;
h .,
met
het
even raken maar niet
hodi
kilat
h ., met een
geweer dreigen, doen alsof men schieten wil ; h . ai , een hout of plank op of tegen iets doen steunen ? Hanek mattan , offermandje. Haneloe ,
leenen ,
beurtelings ;
sa è
voorschijn ;; een hond sprong uit een kuil te voorschijn
haneloe sia ro ewa, ze beurtelings
na n a k a a n doeoek ( van een kurk ) , hij sprong er van zelf af; e m ma toer
berijden (van twee paarden). Haneoer, haneoer malo e, elkaar
moetoe ,
gekscherend verwijten ;
teki
tekir em ma id a
na nak a an sa i , de menschen zitten bij elkaar, plotseling treedt er een uit de
menigte
te
voorschijn ;
ha n a k
aan , onwillig
zijn , ongehoorzaam zijn , pruilen . Haneras, in de luren winden . Hanessa,
op
orde
plaatsen,
rang
schikken , op een rij plaatsen, even , b.v.
a a n sa è, opspringen uit iets.
Hanalin, snijden, labben .
b ô / h . , even groot ( beter is b ột n e s s a
Hananoe, zingen . Hanað, stelen .
nessa n ) .
Hanassa , lachen ; h . em ma, iemand
netan ) van te voren ; hao e ka hida
Hanètan
heen ,
( soms
alleen
ha
uitlachen .
kanetan , heen ; hao e kaa n boka è ,
Hanattar aan , met een troepje bij elkaar zijn, van menschen, ook van dieren .
ik pak van te voren mijn proviand in ; ha o e ka liko e ha n è ta n halái
Hanán , over
iemand
e m
m a,
uitlaten ;
zi
ontevreden
ha nau
a a n,
bij zich zelf morren , b.v. over een gegeven bevel .
fattin ,
ik
keek
eene gelegenheid om Hanetik , sperren ;
h.
van
te
voren naar
weg te loopen .
h . dala n , den weg ver koeda, een paard tegen
42 houden door er dwars voor te gaan staan of
b.v.
een
touw dwars over zijn weg
laten
te spannen ; er tusschen liggen van tijd ;
a an
tinan
op
ida
na netik ,
er
ligt
een
nano eda
rai
terrein ;
oesoek
a a n,
nano ed a
ba ai nèë , de daksparren rusten balk ; ketta kè ë samaen
dezen
halo ha noeda a a n lô s , graaf niet
jaar tusschen , heel
Haní,
rusten ;
bellend
schuin
houden , b.v. een
schuin , laat den kant (b.v. van een sloot)
glas, zoodat het laatste vocht er uit moet
recht afloopen .
loopen ; hani a a n , b.v. oema naní
Hanoekoe,
iets
neerzetten , plaatsen ;
dak is erg steil,
b. kilat ba baas, het geweer tegen
zoodat de regen er terstond afloopt; halo we naní a an lai, laat het
na den schouder zetten ; ina a m a noe ko e o an, de ouders staan hun
( het
a a n,
huis)
het
water er eerst afloopen . Hanimak , ergens vertoeven voor kor teren
of langeren tijd, rusten ; loron
domingo
ami la
dochter voor goed af, laten haar met haar man elders wonen , zich metterwoon ves tigen ? Hanoetoe , takken afkappen om op het
serewis o e
a mi h . , 's zondags werken wij niet , wij rusten ; hao e kanim a k oda, ha o e
veld te verbranden . Hanohi , h . tais ,
isin mana s, ik
kleeren aan hebben .
rust
wat,
ik
toef
wat ( thuis ), ik heb koorts.
Hanoïn ,
denken ,
meenen ,
Hanini aan , uitwijken voor een radja of voornaam man , een radjà groeten als
zich herinneren . Nanono, afwachten ;
men weggaat.
iemands
h.
Haninoe, naar beneden kijken ; ook toen ; foelan nanino e nes
80 en,
de
maan
staat
in
het midden
(letterl. de maan kijkt in het rijstblok ). Haniroek , zich verwarmen ; h . loro, h . h aï, zich verwarmen .
in
de zon , bij het vuur
Hanisi, bijten . Hanit, vangen ; lijm
den
zin
Hanoeda,
neerlaten b.v. een boompje de bestemde kuil, laten afhellen , op
h . ba em ma,
van niet beletten ; h. mo
r a s, pijn lijden . Hanorin , leeren , onderwijzen . ik,
Haoe,
mij,
ook
soms
mijn, zie
spraakkunst . Ilaok , voederbak .
m od ok ,
Nanoean, verbranden bedr.
in
in
ai w e n n a nit m a n o e, de den vogel vast ; ta a u n a
oordeelen ,
onderdanig zijn, luisteren ; h. d e ï, maar afwachten , maar laten begaan , toelaten
Ilarda,
houdt
dragen,
bevelen afwachten, aan iemand
b . manoe, met lijm vogels
nit natôs kass o, de schoenen blij ven in den modder steken .
kleeren
verwen ;
h.
bioen
halo
een tol geel verwen .
Haraan , ten bloede geeselen . Harahoe ,
fijn
maken ,
tot
poeder
stampen . Harai aan , zweren (een eed doen ) . IIaraik iemand
(kraik ), iets
laten zakken ,
zijn waardigheid ontnemen ,
af
den grond laten rusten , b.v. eene plank af lange lat die iemand op den schouder
zetten ; sia serewiso e h . loro, zij werken tot de zon bijna ondergaat ;
draagt met het eene einde op den grond
haraik aan, (letterl. zich laag maken ),
43
zich neerbuigen, eerbied betoonen , onder
paard laten drinken ; h . ta ka n , sirih
danigheid betoonen .
bladeren
Harain , h . h aï, het vuur verminderen ; h.
la mpo,
de
lamp
neerdraaien ;
mota na rain , de rivier zakt ; boe boe
na rain ,
het
gezwel
slinkt,
rijstplant, ongepelde
de
rijst ;
rijstkorrel;
foea n , ongepelde
hare fôs , gepelde rijstkorrel; hare we , nat rijstveld, de rijst daarvan ; hare
mara,
rai
droog
rijstveld,
de rijst daarvan .
dalan ,
den
weg
kennen ; haré diak , gaarne zien, van
proef
o
houden ;
iemand
het
kokkon
te
op
tillen = o fotti maré
kok kon ,
eens aan mijnheer ;
maar
manoe hodi gen
een kip
maré, be
fotti
moeso e
m o eso e
haré
toewan
vraag
het
a mi ha di
ita, wij bren
mee om u te begroeten ?
Harenek , arm maken .
de wind doet de bladeren vallen .
maloe ,
h.
verwoesten ; h .
kampong
kotta , een lamak , het
etensbakje van een overledene stuk ma ken en wegwerpen . IIa roci, bukken ; h . menon, vroeger of later komen dan was atgesproken ; ---
zich
trekken ,
inspannen
bij
optillen, bij
iemand hard aanspreken .
Haroeka
bevelen , gelasten.
Haroeoe, verfrommelen, ineenfromme len (halo nakroeoe is waarschijnlijk beter) . Haroma rai , tot het licht wordt, b.v. sia tebe h . r. zij dangen tot het licht, tot het dag wordt. Haro'oes ook har o'oes
oïn , ' het
gelaat wasschen . Hasaas, h . n a ra n , zijn naam onder dan sen en springen luidkeels uitschreeuwen .
Harebe, snikken .
Haresi,
Haroan aan , smeeken , verzuchten .
aan, h.
zien ;
Haré,
ze frisch
Ilarodan , a nin na r o dan bahan ,
werpen , breken , bedr.; h .
Harakat nan , kwaad worden .
Hare,
water leggen om
Haroè , stuk maken van breekbare voor
afnemen van wind , hitte.
hare
in
te houden .
voortdurend
Hasaè, doen stijgen ; h . n a wan , ade Seran na sa è Atok Seran ,
elkaar bekijven ? voortdurend krakeelen ?
men ;
Hari, h.oema, het geraamte van een huis opzetten ; ha r é a a n , b.v.
laat Atok boven komen (uit het water),
fahi ra hoen narí a a n , de haren van het varken gaan recht staan .
Godsgericht , door onder water te duiken) ; h. a a n, sterven van een radja ; h . loro,
Harík , staan, opstaan van iemand die zat, 200
stilstaan ; groot
dieren) ; groot
harík
zijn als
narík
(van
noeoedar, menschen en
noeoe nëë bè ! hoe
is hij of het ? harík
dus Seran houdt het langer vol ( bij een
tot de zon
opkomt ; toba
h.
loro ,
slapen tot de zon opkomt. Hasái, er uitdoen, uitnemen , uithalen , buiten brengen, te voorschijn brengen, laten
rai , den
zien , aflossen van een pand , het verpande
regen tegenhouden ; harík malo en ,
weer voor den dag doen komen ; hasai
als het begrafenisteest ten einde is , geld en kleeren aan elkaar uitdeelen .
we , water afleiden , open maken , b.v. eene
Harís
een bad nemen .
Ilaró, dorst hebben ; h .
deur, eene afsluiting van een tuin ; hasai biti
ko e da, een
kloeni
( letterl. mat en kussen
buiten brengen), overspel bedrijven ; ha
44
sai fetto naran ,
eene maagd schen
Hasia ,
opzien
tegen ;
nia
nasia
den ; h a sai na r a n , (letterl . den naam
b a kole, b a kedôk, hij ziet op tegen
doen uitkomen ),
de moeite , tegen den verren afstand .
wordt ook gezegd van
iemand die voor den eersten keer in den oorlog
gewond
wordt; ook van iemand
die den eersten keer een vijand het hoofd afslaat.
pen , weer op hetzelfde punt uitkomen ; na na so edi, het vreet rond , b.v. schurft ; ha ko ak la naso e di, (van
Hasara, iets meedeelen, b.v. wat men gehoord
Hasoedi , ontmoeten ; la ở h . , rondloo
of gezien heeft,
overbrengen ,
een boom ) (hem ) omvatten, ( de vingers) komen niet bij elkaar, men kan hem niet
aan anderen doen weten , b.v. een tijding,
omvatten ;
een bevel , een boodschap ; h . em ma, iemand nadoen ; la o h . , iemands gang
mingo, het valt op Zondag ; n a so edi , samenvallen, b.v. twee gebeurtenissen .
naso edi ba loron do
Hasoeït, h . a s o e , een hond aanzetten .
nabootsen . Hasasst , doen ontsnappen, b.v. een vo
Hasoesoe, zoogen ,
gel ; h . h a ï , aan het vuur gelegenheid om brand te veroorzaken door
Hasoņu, iemand dien men sinds lang niet meer gezien heeft onderweg ontmoe
het te hoog te laten opvlammen , of door eene andere onvoorzichtigheid ; ma
ten of ergens weerzien .
meran na s assi, de bliksem treft =
maken ;
geven
m a meran
fer a oed an na sassi
Hasaun, h . no e, de harige schil van een kokosnoot afdoen . roepen
„ wie is daar” , iemand
op een afstand toeroepen, voorspellen wie in
den
oorlog gewond
of gedood
zal
worden , aanspreken , over iets aanspreken , b.v. als iemand verkeerd doet.
Haseſ,
doen ontstaan , maken ;
Mar o m a k
Nai
naseï lalean no ra
ikla ran, God
dala n , een weg schoon
h . moat ba battar, hoog
opgeschoten onkruid tusschen de djagong wegkappen .
ita, de regen overvalt ons .
Hasé,
h.
Hasori ,
heeft hemel en aarde
Hasoroe, ontmoeten, tegenkomen, te gen iets aanloopen ; dalan nasoro e, de wegen komen bij elkaar ; isin
na
soro e, volwassen . Hassa, h . ha a n , eten koopen . Hlassa raè ,
gespannen
raam
worden
waarop de draden
om ze te omwinden
op die plaatsen die van de verfstof moeten vrij blijven. Hassak , duwen, verschuiven , door du wen
iets
verplaatsen ;
e m ma nian lis sa n , iemands voor
duw
het
naar
beeld (goed of kwaad ) navolgen ; has e i
tona , zich verplaatsen ; wat verder gaan .
e m m a, iemand navolgen .
Hassan , wang, opening boven aan een stijl om de pen van den dwarsbalk
geschapen ;
Haseloe,
h . li a, verzinnen ; h a s e ï
wrekend , vergelden, betaald
boven ;
ma ss a k s a è, has sa k a a n
zetten ; taè h . , terugslaan, slaan om zich te wreken over een ontvangen slag , zoo
in te laten ; ai h . een paal of stijl met
ook de a n h. , to ed a h . enz .
enge bergkloof ; m ota h . , samenvloeiïng
Hasèta, tot werken aanzetten ; h . hare, de rijst na het trappen in de manden doen .
menschen
zoo'n
opening
voorzien ;
fatoe
h.,
van twee rivieren , klein leger, een troepje die
met
elkaar
het een
of
45
ander werk uitvoeren , b.v. boomen kappen; ra i b . (r a i
leggen), een hinderlaag
Hatattak , aaneen doen sluiten, iets wat
toer h ., in hinderlaag leggen ;
uiteen . was genomen weer ineen zetten . Hatattan , bedreigen ?
ta m a h ., tusschen twee legers inkomen ; monoe ba h. la r a n in de hinder
Hatáu , verdedigen ; nia nalo noe o en è ë hodi hatáu nian baroek,
laag vallen .
hij doet zoo om aan zijn luiheid , aan zijn nietsdoen een voorwendsel te geven, een
leggen ;
Hataa,
iemand of
voor
antwoorden ,
iets instaan .
schijn te geven. omgaan
doen
Hatabbar ,
mee
met,
doen loopen , bijvoegen, b.v. een karbouw of
ander dier bij de kudde . Hatadan, een teeken aan iets maken
Hatáuk, vreezen , bang zijn ; matan na tá uk, de
kunnen het licht
oogen
niet verdragen. Hatebes, met zekerheid afvragen , b.v.
om het te herkennen, b.v. een insnijding
o mo'oek tebes , wilt gij inderdaad .
in een boom maken om zich te herinneren
Hatekke, naar iemand of iets kijken ,
dat in dien boom een nest is , een blad
aankijken ,
in een boek leggen om te weten hoever
tekke e m m a mora s , ik kom naar
men
den zieke kijken.
gekomen
is,
aan
iemand
of iets
Hatana ,
gewoon zijn, kennen , b.v. den weg .
Hatais, zich kleeden , iemand kleeden , kleeren
geven ,
gekleed
zijn,
b.v. nia
natais dia k , hij is mooi gekleed. Hataka ( het tegenovergestelde van halek a ), omzetten , b.v. een glas met
aanzien ; hao e mai ka
weten ,
kunnen ;
kennen ,
ha tènè ta a n a a n , van te voren we ten ? hatè nè ba ,
verhalen op .
zich
latenoe , den stank kunnen verdragen.
van
iets
niet
Hateroes aan , uithouden , geduldig zijn,
den voet naar boven .
bij ziekte, bij pijn.
Hatali, een touw om iets binden ; ha tali na ha, de vracht binden .
een geringe aan een voorname ; h. n a i ,
Hatama,
indoen ,
binnenbrengen , e m m a,
inleggen ,
doen
iemand
in
inzetten ,
Hatetoe,
een
radja
ten
geschenke
geven van
begraven ; ha tetoe ona,
binnengaan ;
h.
reeds huwbaar zijn .
dienst nemen ;
h.
Hatetoek , iets oprichten , recht houden , b.v. het hoofd weer recht zetten , b.v. een
la warik , een kind op school nemen ; h. biti kloeni (letterl. mat en kussen
huis dat schuin staat in evenwicht bren
binnenbrengen) , boete betalen voor over
gen ; h . a a n , zich oprichten, ook in de
spel ( zie h a sai) ; h . o ïn , zich toegang verschaffen , b.v. nia bossok kodi
beteekenis van herstellen na eene ziekte bij menschen en dieren.
hatama oïn ba toewa n , hij liegt om
zich
bij
mijnheer toegang te ver
schaffen ; la r a n la nata m a , de maag neemt het niet op ; rai la n a ta ma, de
grond neemt het niet op , het gedijt
niet (van zaden en planten ). Hatassak, laten rijpen.
Hatette, neven elkaar ; r ai h ., neven elkaar
plaatsen ;
laở
h . , neven elkaar
loopen , ook la o h . a a n . Hati, uittrekken , b.v. gras , veeren, haren, tand, plantjes, onkruid . Hatiha,
tiha, het
ergens afspringen ;
water
stroomt
me na
af van een
Haben
46
hoogte; bloeit ;
hoedi nati ha, de pisang ma mfatin natiha, het
woord , het gezegde van den koning uit zich = de koning spreekt ; fa roe na
Hatoeka haï, bij het vuur zitten van vrouwen na de bevalling ; dit duurt een maand. Hatóen ,
folin ,
tot aan de heup .
La m a k
h . oeloen ,
met
het hoofd
knikken, ja knikken.
helling,
een
iets
afgooien ;
iets
vallen,
af doen
ergens borsa
nati-
loe sa ? natiloe blik , wat heeft de kat
zij heeft een blikje af
afgegooid ?
gegooid ; iemand bij het vechten op den grond werpen ; hodi fatoek , hati loe
sa mea, een
werpen ;
ook,
van
slang
hatilo e
met steenen fato ek ba
k fő h
al
ia
hodi
de menschen vrijmoedig,
te
ten
hen)
wij
(zullen
brengen ?;
em ma
k resik ho
hatóen ?
Lamaknen zijn
waarmee
Hatiloe, laten neerrollen , b.v. steenen van
nè n
di sa ma k
Hatiït, opspringen.
zakken, neerlaten ; h .
prijsverlagen ;
den
tiha i h a b a bassar, het baadje komt
Hatik ,
laten
onder
ma k hatoen
sia ka a n k fohok , waarmee (zullen wij) hun overmoed beteugelen. Hatoeoe, bukken . Hatoeroek, h . we , water op iets doen druppelen . Hatoetoek , aankijken, aanstaren. Hatobar, breken ,
bedr.; a nin noe
na tohar a i, de wind heeft den boom
samea (dit laatste isminder gebruikelijk ); hatilo e a a n , neerrollen enz. , ergens
gebroken (zie toh a r) ; terik ha to har lia, de beslissing eener zaak
afrollen ;
bespoedigen .
krau natiloe n
a a n,
een karbouw valt dood ( van af een hoogte). Hatloe,
p oop
en dden
schouder
dragen,
Hatók ,
klaar
maken ;
Hatoman, gewennen .
torsen.
Hatita , h . a s o e, een hond ophitsen. Hatitis,
laten
afhangen ;
h.
tais
Hatoo ,
doen
bereiken ;
a min
lia
bottes, een nat kleed laten afhangen op-
gezegde
bereiken ,
dat het water er afloope ; h , mortén ba
zegde over.
ka k aloek, lange snoertjes met kralen onder
ra i h . , klaar
leggen .
aan
de
sirihtasch bevestigen en
zoo laten afhangen .
nia kaa n hart traag ?
neon ?
nia ,
doe
breng
hem
ons
hem ons ge
Hatoon aan, stijfhoofdig zijn. Hatós, vasthouden , b.v. een paard, een dief, gewoonlijk k a ěr hatos , vast ma
Hatoba, neerleggen, in liggende hou ding plaatsen. Hatodan, bezwaren ;
ba
mat 8 8
o
ken ; hatôs neon , zijn hart bedwingen ;
toer hatôg dalan , den weg bezetten ; sa na to da n wat
maakt
zijn
toer
ha tôs em ma
nian
sa sá,
beslag leggen op iemands goed wegens schuld ; r a i hatós, vastleggen, somtijds
Hatoeboek = h a kto e boek.
wordt het achter sommige werkwoorden
Hatoeda, oorlog voeren .
geplaatst, misschien om versterken ;
Hatoedoe, aanwijzen, aantoonen , wijzen naar ; h . kilat ba, het geweer
bre ko e
aanleggen op
latta
h .;
b . v.
de beteekenis te
zoo hoort men veel :
ha tôs, ta ka h . , h eli h . ,
h.
a an, zich
bedwingen.
47
Hawái ,
te
drogen
hangen ;
h.
ba
laro, in de zon hangen om te drogen ; h . ba h aï, bij het vuur drogen .
a ma h ,
opvoeden ,
Hawaï,
ina
vader ;
pleeg
pleegmoeder ; o anh ,
h ,
Hawakka, raden , b.v. hoeveel djagong korrels
of steentjes iemand in de hand
houdt, den zang aanheffen bij het » tebe"; h. folin, den prijs van iets aangeven ; foelan
ro e w a , de maan
dala
h.
weer zichtbaar
avonden
twee
is reeds
Hawarl,
h.
leh ok , een krekel van
roepen » w a r i-w a ri” . Haweak = h a hea k
Haweek , piet doen .
h.
i boen ,
hain ,
beloven, maar
zittend met het
er
velen schreeuwen , luid
aan
iets
e m ma
naän
fiït
de
als de hond vleesch
hand
is ;
na wele wegneemt
schreeuwen zij hem achterna. habeo e ; ha weo e Haweoe a a n,
afhangen
enz. zooals de beenen ,
als men te paard zit, of zooals een groot kropgezwel ; a an
Hedi , vasthechten , vastslaan ( synoniem
het een of ander werk verdeelen, b.v. ita he di rai rohan ta tossa,
ieder
nemen
wij
een gedeelte van den
grond (b.v. om te wieden) . Hedik , afhakken , b.v. de hoeven van een paard wat afhakken .
ho ow , maar meer
beleefd .
ha da k .
Heen, blijven , wachten , op iemand of iets
wachten, bewaken ; h . roh a n , de
voorloopig ;
o
atoe
tau
heen
sa
tali
toen,
sen ? e mi lað heen ó na, gaat maar vast
met
als
toeïr,
welks
grens bewaken ; o da mata n la neen ha o e , de deur houdt mij niet tegen ;
been slingeren .
roepen asoe
van
ba ? wat wilt gij er voorloopig in plaat
Hawekoe,
Hawele,
struik
met breko e) ; tatoueer en , met de
Heeïn
trachten te vangen door te
naam
en
lange doornachtige bladeren matten ge maakt worden ( Mal . pandan ).
Hèë
geweest Hawalla , = h a balla
dien
boom
nagels dooden van ongedierte ; onderling
hh a ī, vuur stoken
pleegkind ;
Hedan,
het
rohan eind
van
na weo e het
touw
hangt af naar beneden .
vooruit ,
verlof
van ,
buiten weten van , zonder b.v.
saè heen
bo ewa,
zonder verlof in een pinangboom klim men ; nia la ở heen in a a ma, hij is gegaan buiten weten der ouders, zon der verlof der ouders ; he en la i, wacht eerst. Hehar,
nawan
hè hèr
of
Habar aan ,
hè hèr a a n , hijgen.
Hèk, van te voren ; lôs rona hè k e m ma
nak so edik, als zij het van
te voren hooren, komen de menschen bij
Hawér, effen maken , glad maken Haweroe aan = h a weoe a a n .
elkaar,
Hean , roeien ; h . ta h a n , riem
korter maken , b.v. de baard, haren , den
Heas, h. ,
kakkerlak ;
iemand
een diet). Heat, h.
met
em ma liman
vlugge
vingers
Hekoet,
door
er
wat af te snijden
staart van een paard.
( van
Hela, iets achterlaten , overlaten, laten
heren , franjes maken aan
overblijven ; hodi hela, iets weg brengen en daar laten ; haliko e he
de » heren " .
la,
iemand
bezoeken
en
hem
bij het
48
weggaan daar
laten ; fo hela (letterl .
Henoet = heko et .
geven, achterlaten ) , vóór zijn vertrek ge ven ; nia na ro eka nela, hij liet zijn bevel achter, of vóór zijn vertrek beval hij ; nia nameno nela ba
Heoek, krom
sia k a a n sorani , zij verbergen , zij ontkennen dat zij christen zijn ; la o
ha o e atoe tollo ai o an, vóór zijn
heoek
vertrek
oek , omweg, de weg draait.
sprak hij met mij af dat ik de jonge boompjes zou begieten ; r a i he la ,
laten
liggen ,
sparen, in het leven
laten ; seï hela , er is , er zijn nog over; ser
hela
Hér,
lim a, er zijn er nog vijf ;
la hela na, er is niet meer over.
't
ook
heli
katôs ;
h.
dalan
na wan
neoek
a a n,
hè r, bijna dood, nog
Heren , lange smalle strook wit doek dien
Heli, iets verborgen houden , iets ver
aan, omloopen ; dalan he
maar een weinig adem ; ook : hijgen.
seï hela oda, er is nog een weinig over;
zwijgen ,
buigen , de waarheid ver
bergen ,, liegen , ontkennen ; sia neo e k
de mannen om het lijf dragen ; in
algemeen
doek ;
h.
moetin,
wit
doek, witte keper.
ro
Hesik , in de keel krieuwen ; ta ba c
man, het licht benemen (ook helin ro
co
man) ; h . a an , schuilen ; h . a an ba ai, zich achter een boom verschuilen ; oedan
baksrook prikkelt hem in de keel , doet hem hoesten ; we nesik, het water
mai ita
komt in de keel = verdrinken ; bekijven.
regen
heli aa n ba oem a , als de
komt
schuilen
wij
in een huis,
zijn bescherming zoeken bij . Heli foedik, | veinzen
do e boen
Hessi,
h.
nesik
koeda ,
nia ,
een
de
ta
paard door
roepen aanzetten of op zij jagen . niet te
Heli foedik doeoek , hooren , veinzen
IIessoek, inleggen ; h , naän ba ta s soe,
vleesch in de pan leggen ; h.
ba
een bevel niet te kennen , veinzend en listig te werk gaan om b.v. iemand te kunnen vangen ; lað heli foedik , onder
ka kalo ek, in den zak steken .
het
la mai , em ma ked ô k h èta k a an
loopen
aannemen ,
eene onverschillige manier niets laten merken (b.v. als
men een dief wil pakken ). Helik aan, een uitroep om
zijn pret,
Hetak ,
liever ,
hè ta k , neem
la
mai,
eerder ; hola
nè ë
dit liever ; e m m a kreïs
als
menschen
die
dicht bij
wonen niet komen, dan komen de men schen die ver wonen zeker niet ; het soms soms
om
den vergrootenden trap
ook om zijn leedvermaak te toonen ; goed
dient dient
zoo ! mooi zoo ! ( zie hahelik ).
te vormen , b . v . hè tak bôt , grooter.
Helin, het gezicht op iets benemen ; a i helin oem a, de boomen benemen het
Hetan, ontvangen , krijgen, verkrijgen, vinden ; la hè tan beteekent soms
gezicht op het huis ; lala tak helin,
» niet
iemands schaduw belet om
nè tan ,
b.v. om
te lezen ;
goed te zien
fatin helin, ver
borgene plaats. Hemoe, drinken ; h . tabacco, rooken . Hena meta, donkerblauw doek ? Henoe, halsketting
kunnen " ,
b . v.
nia
lake
la
hij kon het niet open maken,
hij kreeg het niet open . Heti, een riem of een strook doek om het lijf binden , om het lijf dragen , iets van zijn schuldenaar of van een derde nemen als de schuldenaar niet wil betalen ;
49
hóó, met een touw wurgen ; tali neti
te maken ; b . k o ed a, een kwaad paard
n
met
ko ed a, het touw heeft het paard
den
kop in de hoogte vastbinden .
gewurgd ; — knottak , riem die om het lijt gedragen wordt ; re, een hoofdsieraad
Hioe, bijeen drijven van paarden en karbouwen om ze naar den stal te laten
van zilveren plaatjes, dat over het voor
gaan .
Hira, hoeveel.
hoofd wordt gebonden .
Hias, vouwen , opvouwen ; tais nias a a n, de schabrak zit gevouwen , zit met
hira ?
een plooi .
lim a
Hiban,
h. a i ta r a n , doornstruiken
neerleggen,
b.
om
v.
een
weg
af te
eenige ;
Hira hira,
laron
hir a
de hoeveel dagen ? la ron
om
lima, om de vijf dagen.
Hirak, tais
geheel,
hirak
over
zijn geheel, al ;
kadór,
het
geheele
sluiten of ter beschutting van een tuin ;
kleed is vuil, het kleed is vuil over zijn
iets
geheel ; gewoonlijk voegt men er ,,bele”
op
zij
steenen op
zij
doen ,
op zij plaatsen , b.v.
die midden op den weg liggen van
n iba n
den
weg
leggen ;
mota
em m a , de rivier heeft iemand
Hiït,
ka nek bele, het geheele lichaam is gewond, het lichaam is over ne ë,
al gewond ; bo eat hirak
op den oever gespoeld . oplichten , iets
opnemen ,
bij; tais hira k k a dór bele, isin hirak
wat
al
dat goed hier ; ai hira k ne ë, al die en
hir ak ,
wain
w a in
gebonden is bij het touw opnemen , iets
boomen ;
bij het handvat, of oor of touw opnemen ; hiït has a è la wa rik ba ko e da,
hira k a a n , eenige dagen geleden ; horri hirak, een tijd geleden ; wordt
een
kind
op
het
paard
tillen ;
Nai
wain hira k op vragenden toon uitge
Ma romak niït ha o e , als God mij
sproken , dan beteekent het hoeveel dagen
van mijn ziekbed doet opstaan ; hiït emma nara n , iemands naam oneer biedig noemen , b . v . zonder » k a u ” of
vragenden
» b ette"
geleden ;
den
Hiri, h . kaba s, spinnen ; h . i boen ,
Hirik, draad gemaakt van jonge ge
elleboog
van
zich
afstooten .
de eend pikt djagong op ; hili lia = fotti lia ; hili ba neon, bij zich
een
plan vormen ? o a hili rai ,
buiten
den
echt
geboren
en niet
erkend kind . Hinar, h. a u, een bamboe voor blaas pijp
of
waar
ze
de
inlandsche pajong mee
naaien .
Hili, oprapen ;bebe nili battar,
zelf een
op
bangbladeren, waarvan ze touw vlechten ,
Hikar, terug , weer . met
hirak
onhoorbaar lachen .
dan, van menschen .
Hikoe,
horri
toon uitgesproken , beteekent
sinds hoe lang, hoe lang reeds .
er voor bij degenen wien dit
toekomt; hiït a an lio e , langer zijn
zoo ook
bestemd
ophangen
met een steen
aan het benedeneind om hem goed recht
Hirik lossoek ,
strik ;
kessi halo
hirik lossoek, bind het in een strik . Hiroes, de maagstreek ?hiroes mo ras ,
pijn in de maagstreek ? gemoed ?
hart ? h . mono e, treuren ; h. monoe ba nia k a a n rai , hij heeft heimwee ; hiroes kiki of h . fa feïk , of h . fetik feïk ) ;
a a n , beangstigd hiroes
zijn (zie fa
moris,
zich flink
50 Hóbo, verbergen .
bosso e hi
na
gevoelen ; koeda
roes moris, als de paarden verzadigd
Hoboe, h . ko e da, op jacht de paar
dan zijn zij flink, dan kunnen zij
den over alles laten heenrennen ; koeda
zijn,
hiroes
tegen ;
er
haten ;
e m m a,
iemand
matan , hartekuiltje.
h.
Hisa , hangen
h . , vlugge
bedr., ophangen bedr.;
zigers
hisa a an , hangen enz., iets traag doen ;
een kleed, een mat uitschudden . baren ,
op
den
nia
of ook om
rei
achtervolgen en te bestelen. verzamelen ,
zich
er
op af
komen b.v. vliegen op een wond .
schoot houden,
afstooten ,
hoda
honoe
ai
foean , hod a h amôs au elan, de
Hodean, bij aankomst groeten .
niti toéïr nia, zij heeft
een kind van hem (buiten den echt.)
beter
tusschenschotten uit een bamboe stooten .
rijdend iets vóór zich op het paard dra gen ;
worden
Hoda, stooten ; h . ai foean, vruchten
Hisik, besproeien , bespreukelen ;h.tais ,
Hiti,
te
Hoboen,
hafa h o hisa a a n , traag wieden .
biti ,
gebruikt
jacht
hisa ho o emma, iemand ophangen ;
paarden die voor de herten
brengen,
Hodi,
meebrengen ,
meene
men , meedragen, bij zich dragen ; mota
Hitin , schoot.
nodi , de rivier sleept mee, door mid
Hitoe, zeven. Hô, hebben ; moer a k a mi la hô,
del van , met nia taè nodi a i, hij slaat met een stok ; la o hodi malo e .
geld
hebben wij niet ; 0 mô toedik ?
heb je een mes ? zijn in den 3den pers. meerv., b.v. i ha fato e enk . en
no
nè ë
ko e a k
s a m e a b ô t id a,
met elkaar gaan , er mee ; a mi hodi wat doen wij er mee ? halo sa ?
nia
nodi
weg,
om
nalái ,
hij
loopt er mee
om er mee te ; sia se
te ,
ha kanser a , zij
ih a
rewiso e
hodi
mota nè ë n ai be e, in die rivier zijn krokodillen ; nè ë nosa, bottir
werken om
loon te verdienen ; sia tau
een groote slang ;
is
hol
dat
in
flesch heeft wat) wat is ( letterl. die er in die flesch ; no ang gor, er
no
sa
ido e,
is
niets
in ;
seï no ,
er
is
met,
la o, wij
oem a, het huis bewa
er
mee ;
a mi h ô
sia
gaan met hem ; emi h ô lia ,
gij (meerv .) hebt er mee gesproken (voor de andere personen verandert de » h .” zie spraakkunst b.v. h ao e kô li a, ik
te
vangen ; ook soms ons
roo
ta ka
prauw
sloeg
fila
met
no di
de
a u , bamboe splijten.
hij is m a kleat ; hij heeft het ambt van m ; hodi Tettum haäk noeoenèë, het
Tettum
zegt
Aloban ,
Mala è ha äk sa ?
het
water
bemanning om ;
nalai nodi nia, het paard ging met hem op den loop ; ai tohar nodi nia , de tak brak , sleurde hem
in
in
de
koeda
Hobak , met haast; h . a an , zich haasten .
weeken .
em m a,
mee in den val ; nia nodi makleat,
heb er mee gesproken ) . Hỏ, mangga . Hoat, hoat
zetten
muizen te vangen , om er
nodi dale , zij zitten te praten ; sia toer nodi ha, zij zitten te eten ;
loe
ken ;
muizen mee
la ho, zij
kona
nog, er
in ;
hô
om
» te ” voor de onbep. wijs, b.v. sia toer
wijn
nog ;
val
een
er
is
zijn
hodi
dia
leggen
laten
men
zoo ; hodi
wat zegt men in
het Maleisch ? hodi kalan, bij nacht:
31
hodi loron , bij dag ; hodi.... lioe ;
Hoen,
iemand vóór zijn ; hao e kodi
iets ,
de
het
oorsprong, de oorzaak van
onderste van iets ; taro ežk ri de voet van een berg ; het benedeneind van een paal ;
tollo e lioe nia, ik ben er hem drie voor ; nia nodi kalan lima
hoen, hoen ,
lioe o, hij is u vijf dagen voor.
ida
Hodi oïn, hodi emma oïn of emma
boven
nian oïn , iemand vertegenwoordigen ; o eko en hodi nai nian oïn , in
dale nèë no ho en deï, dikin la no , dat verhaal heeft alleen een
naam van, in plaats van den radja bevelen . Hoe, blazen ; h . ho o, uitblazen .
begin , het heeft geen einde (vandaar h ah o é , beginnen ) boom ; hô hoen,
Hoean , h . a i , een boom
omhakken .
Hoedl, pisang ; soorten zijn : h. metan,
een
onder,
een
hoe di
h.
soort, en zeer smakelijk
h aï, met roode schil ; h . fato ek,
Hoedook ,
h.
maloe,
tegen elkaar
stooten .
iets b.v.
dila
h. , papajaboom ;
h . tom a k , een heele pisang
tros ; b attas h . , djagongstruik ; tassak
i ha
een klein maar grof soort.
van
wone boom , geen vruchtboom ; h o ed i h . , pisangboom ;
dik
begin
manggaboom ; ai hoen , (misschien ) ge
die hier het meest voorkomt; h . boewa, kort,
ida ba ho en, een
dikin
ba
h.,
land ;
rijp
nia
ho en
aan den stam ;
ba
nikar
geboorte
nia
k a a n
ba, hij is weer naar zijn geboor
Hoedoer aan , zuchten, kreunen .
teland terug ; sala ho en , de oorsprong
Hoehar, rukken = had a u ; h . a an ,
van
pogen zich los te rukken . Hoeït,
eventjes
aan
de
fout
van
de misdaad ,
van de
schuld ; soesar h . , de oorzaak van het iets
trekken ;
eventjes knijpen.
lijden. Hoenoen ,
Hoelan, iets met twee of meer geza
bo ewa h . ,
een
tros pi
nangnooten ; noe h . , een tros klappers.
menlijk dragen. Hoelis, draaien, b.v. een natten doek
Hoeroen, h . ka ba s, draad opwinden ; hoeda no eroen aan , een paard,
om uit te wringen ; h. no e, klappers afdraaien door draaien den steel doen afbreken . Lette wulsa
(dat gebonden is of dat men vasthoudt) maakt beweging om los te komen ; ook
Hoemir,
fijne
kam
van
bamboes ;
van
losse
paarden,
wegloopen ,
er van
h.
doorgaan als men ze b.v. wil vangen . Hoesak, toespijs ; hoesak moetoe,
gebogen houding terwijl men
samenmengen, van de verschillende ingre
de kleeren van voren vasthoudt den radja of een ander voornaam persoon naderen
diënten der toespijs. Hoesar, navel ; tassi h . , waar men
of langs hen heengaan .
geen land meer ziet .
h.
oetoe ,
a a n,
in
Hoemoer, toena h . men
luizen
in la
kammen ;
de
hand
dia k ,
niet gemakkelijk
lima n , handvol ;
la ở
vasthouden ;
een paling kan vasthouden ;
h.
de vuist ballen ; h . ida, eene emma
h. ,
handjevol menschen.
oan
ida,
een
Hoesi, schieten met een vuurwapen Hoesik, iets laten zoo als het is ; zich met iemand of iets niet meer bemoeien (synoniem
met h a bo esik) .
Hoesoe , vragen , verzoeken . Hohela , iemand wegbrengen ; een eind
52 wilt gij er als betaling voor
wegs vergezellen, voortdurend verzoeken ;
sa ?
telkens vragen om h h ô.
nemen ? wat moet je er voor hebben ? O mola sa ? wat neem je er voor ?
werkw .
een
bij
Hóhô,
iets ; ook : hoeso e
geeft het te
dat de handeling telkens plaats
kennen
wat
fetto ,
hola
na w an , komen ;
heeft. Hohoën, zingen terwijl zij een doode naar de begraafplaats brengen ,
waarbij
Hoi, hoi sin, zich uitrekken ; hoi e m ma nian fè n , hoï em ma nian overspel
overspel mane
bedrijven ,
trachten fetto ,
ontucht
over
iemand
te balen ;
tot hoï
tot ontucht overhalen ;
bedrijven
( volgens
h.
e m
m
sommigen
hoiï), zoo juist; haoe koï ato e la ik wilde zoo juist gaan ; 0 m oï
n a,
op adem
om
rusten a
fatin ,
nian
schap
winnen ;
hola, juist
tekken
lijkt, hola
het
voornaam
n è ë
nola
mina
persoon ,
la m po
wain,
die lamp
neemt veel olie in ; - doeoet nola battar, de
dezelfde
hodi
straf
halo
môs
onkruid
het
djagong ;
hooger dan
is
nia
krijgen
hola
als
noeoenèë,
hij ;
e mi
nia
hola
gij dezelfde straf als hij, langs ;
ba, sia noï daho er, toen wij daar aankwamen waren zij bezig met feest
beneden
vieren ;
over ;
nia
noï na ,
hij
is aan het
k oï nè ë, ik ben hier.
Hoïr, h . sasa na n , den pot van het vuur nemen ; h . m a noetollo en i ha we, de eieren uit het water nemen ; na än iha
h.
tasso e ,
het
vleesch
uit de pan nemen .
Hokkoe, liggen van dieren ; ma noe
de
zit
kip
nokkoe
mai andig
m a noe talloen,
taan op
gebied )
de
eieren ; Balib o o
ita Baliboo ( een komt
ons
vij
hinderlagen
leggen . Hola ,
nemen ,
iemands
goed ; nemen in de beteekenis
van
dež, als gij ook zoo doet, krijgt hola
mai, hier langs ; hola kraik , langs; hola letten , boven
hola
lioer, buiten om , alles ;
a wan
a mi ha we alles op .
hola,
morgen eten
Hole een schelpdiertje, ronde schijfjes daarvan
gemaakt
die ze aan het koord
van hun sirihtasch rijgen . Holė ? = lè tina holi, de
vol
gende oostmoeson .
Hoïs, melken .
nok ko e
n èë
dei,
hodi
terik , gij zeidet daar zoo even, bezig
ha oe
lia
na in , een lijkzang houden bij een radja of ander
zijn , doende zijn met iets b.v. a mi to ő
eten ;
te
iemands plaats innemen ; eene wedding
teekenen , zoodat
telken de klank » h oh o " voorkomt.
la e n ,
eene vrouw nemen ; h .
even
halen , wegnemen b.v.
Homan, vlechten . Hôn schoon maken door te wasschen of te poetsen . Honoe, voor ha honoe achtereen werk woord b , v. sorat
honoe, zie sorat.
Hõõ , dooden , vermoorden ; een bam boe die den rand vormt van een bali -bali. Ho'oek , willen .
koopen b.v. to ewan atoe nola
Hoow, ja ; wordt ook gebruikt om te
mano e ! wil mijnheer een kip nemen =
beduiden dat men iemands gezegde ver
koopen !
staan heeft.
nemen
in
de
beteekenis van
als betaling nemen b.v. o atoe mola
llorak,
ziekte ;
een
klapperblad dat
wordt opgehangen om
tegen diefstal van
( in deze beteekenis in het synoniem met
sirih en pinang te waarschuwen ; tar a
hosï );
h ., zoo'n blad ophangen ; h . rai , het terrein voor een tuin bepalen door in
is
de omstaande boomen te hakken of door alvast een weinig te wieden .
moras, pijn voelen.
Horas,
slaan
h.,
taè
doet ; nia alin is ouder dan ik .
dat
horas
horri
tasi sa è , hij
ho en , van af het begin ; h . van nu af aan reeds.
n è ë
h. na,
Horri fonin , gister avond ; in den af
Horan , ruiken, rieken, voelen , merken h.
nia
van beneden ( van zee ) gekomen ;
het pijn
hao e , hij
geloopen nacht. Horri oeloek, vroeger.
Horri ohin , reeds een tijd lang (maar op denzelfden dag ) b.v. hao e mai h . o hin
Hore aan, voortdurend schreeuwen om iemand te roepen . Hori hori, sinds lang.
tia n á,
ik
ben
al
een
tijdje
hier (b.v. een half uur) ; h ao e ta u h . o hin tia ná, ik
heb er al voor een
poos opgezet ( lood op het vuur ). Horri sehik ? horsehik , gisteren ; hor
Horik , verblijven .
Horoen, gal ; ravijn, afgrond ; ho roen ida nanetik, er ligt een af
sehik kala u , gisteren nacht, eergis ter avond.
Hosi,
grond tusschen .
van , van
af ,
uit,
van uit ; h .
Horoes , schuren , schrijnen ; a mi saè a i, ai ko elit noroes ka ras , als
n è ë bè, van waar ; h . tassi baloe, van over zee ; langs (synoniem met
wij in een boom klimmen schrijnt de bast onze borst ; ko eda noroes a a n
» hola " ); la o h . n è ë, loop hier langs ; a mi laở h ., wij gaan er langs ; h .
het paard schuurt zich aan een
ba a i , boom .
buiten ,
Horri ,
laatst,
een
toewan terik zei
laran , van
mijnheer
tijdje geleden ; h .
noeo e nè ë, laatst
zoo ;
ko eda h .
a mi
buiten
tam a nosi door toer
den
binnen ; langs;
h.
lioer,
kila h
van
foean
iboen , de kogel kwam
mond binnen , neven ; ha o e
kosi
nia ,
ik
zat neven hem ,
sossa nèë, het paard dat wij een tijdje
het met iemand houden ; sia nosi ami,
geleden gekocht hebben ; toen laatst; h . a mi toen a miha r é bibiroesa,
zij houden het met ons ; toè hosi , voor iemand spreken; ina toè nosi
toen we laatst naar beneden gingen, zagen
o an , de moeder spreekt ten gunste van
we een hert ; — horri wain roe w a
het kind.
of h . gen
wain
roe wa k a a n , twee da
geleden ; horri hirak, zie hirak;
horri
wain, de vorige oostmoesson ;
horri
wain
hira k
aa n
hira of
h.
Hossee, slijpen . Hossoe, wind laten. Hôt, dringen b.v. tot betaling, knellen ;
h.
wain
b.v. samea nôt nalo
loron
hira,
dok ,
of
een slang
knelt ,
ro eïn do verbrijzelt
de
eenige dagen geleden ; wordt horri wain hira enz ., op vragenden toon
beenderen ; ineengedrongen , vast b.v. een bos gras ; hôt a a n , zich samendrin
uitgesproken dan beteekent het : hoeveel
gen ;
dagen geleden ? uit, van uit, van , van af
ai
Hottar,
nôt
a an, het hout krimpt
h . emma, bekijven ?
54
kah
ol
achter
h . af
klaar, op ; halo
af,
Hottoe,
>hottoe "
b.v.
hotto e ti á
ó n a of maken , opmaken ; hotto e hottoe na of hotto e tián , het
a mi lað , daarna, vervolgens, toen ; b.v. a mi to kotta ba , rai kalau
is af, klaar, op ; achter een werkw . be
ona,
hottoe
har é
a mi, wij kwamen bij avond in
toen ,
nadat ; b.v.
a mi lao, na gegeten te
hotto e
ha
als,
na ,
teekent het
e m m a
a toe
sa i
den kampong aan , toen kwamen de men schen naar buiten om ons te zien .
hebben, of als wij gegeten hebben , gaan wij ; het kan even goed beteekenen : toen
Hottoe hottoe, alle, allen ; sa hot
wij gegeten hadden , gingen wij ; dikwijls plaatst men in zulke zinnen > tiá ”
toe hottoe of sa sá hottoe hot toe ,
alles .
1.
Igrí, stekels in het gras.
Iboen , mond, bek, muil; opening aan
den bovenrand b.v. van eene flesch , van
Tha , aanwezig zijn, bestaan , zijn , heb
van een kuil , van een
ben ; voorzetsel van verschillende betee
een
geweerloop ,
zak ;
iboen
bột,
brutaal ; i bo en
kenis b.v. nia
toer i ha La foeli,
no e no en ,
mis, kieskeurig op het eten ; i bo en een hoofd dat een bevel
hij woont te L .; nia narík i ha ho e n, hij staat bij den boom ; kanek
van den radja aan het volk overbrengt .
ih а
soehoen,
Iboen
de
lippen ;
i boen
soehoen letten, de bovenlip ; i boen kra ik , de onderlip .
so e ho en
Ida, een , telw .; of ander ;
idak , ver
schillend, ieder afzonderlijk ; los i da ida k neon , volgens ieders afzonder lijk believen ; sia moetoe mais zij
zijn
van
van
een
verschillende
ka a n a m ina ida zelfden
vader,
moeders, ieder
eene afzonderlijke moeder;
sia
a
n a
id a k , maar
Idak en
ik
heb
het van hem gekocht ; rai i ha meda ,
karon , nia
hij neemt
koeroe
we
rijst
uit den zak ;
i ha ha ők, hij
schept water uit een bak . Het komtvoor in samenstellingen als ; i ha letten , boven ; ih a kraik, beneden ; iha laran , binnen ; iha lioer, buiten ; i ha oïn , vóór ; iha kottoek , achter; deze uitdrukkingen dienen ook als voor
ieder gaat afzon
derlijk, ieder gaat zijn weg ;
nia,
zetsel ; zie spraakkunst; i ha nè ë en i ha
idakaan, lô s id ak neon , believen ; idak la o lao,
iha
heeft
ieders
of ida kaan
Sossa
toer
i da idak , zij wonen ieder afzonderlijk .
volgens
ha o e
het ligt op tafel ; nia nasa i fôs i h a
ida, enkelen ; een
een voor een ;
limau , eene wond aan de hand ;
n è ë
mai,
hier ;
i ha
nè ë b á , daar ;
i ha n è ë bè, waar ? nia toer i ha n è ë b è ? waar woont hij ? i ha nèë b è
ida ? waar ergens ?
ida k b a
Ihan, misschien , wellicht ; wordt soms
nian oema of id a k a a n ba nian ieder gaat naar zijn huis .
gezegd voor » i h a” b.v. la ihan er is niet, er zijn niet.
o em a,
55
Ikis, vermorzeld van rijst- en djagong korrels . Ikoen , staart ; laatstgeborene; battar ikoen ,
hare ikoen , de overgeblevene djagong of rijst op een geoogst veld . Ikoes,
nia
mai iko es, hij komt
ka a n
is
lucht er nia
den wind ; anin nia kaan is bit, a i to har, als de drift van den wind hevig is , breken de boomen ; krachtig ? ro na
is oda dei , iets vernemen
ikoes resik,
ander gerucht .
i ko es ,
hao e
iko es
la
kóoek
eventjes iets van een of
zijn vaart nemen ? nia
aan,
Is
zijn nog menschen achter ;
er
thans ;
anin
is, de vaart, de drift van
hooren ,
nu
da un, de
van is nog niet weg ;
kaan
achteraan ; ook : hij komt het laatst , laat , b.v. koeda i ko es, laat planten ;
te laat ; em ma se ï
la koon
la
is
a a n lerik deï, Seran na klotti
ona, nu wil ik niet meer ; to ő iko es,
na, hij zette zich alleen maar in bewe
ten laatste ; o elo ek .... iko es, vroe
ging, ( om hem aan te grijpen) toen viel
ger .... thans ; i ko es nèë, nu ; tegen-
Seran reeds.
Isi beloe,
woordig ( van tijd ) thans.
kleeren van den radja. Ilas , beeld ; la ilas , niet passend ? Ilin , bo ewa ilin , pinangnoot waar
Isi beloe dato, Isi dobè, van iemand die alle zwaren arbeid schuwt, zonnehitte vreest.
van de kern niet deugt. Ina en inan, moeder.
Isi foetar, nieuwe kleeren ; lijfsieraden .
Ina ama ,
Isin ,
louders ; komt ook voor
Inan aman , ſ in
de
beteekenis
van :
het
dieren ,
van menschen en
de vaste inhoud van iets ; noe vleesch van de kokosnoot ;
isin ,
hoofd van eenige kampongs.
lichaam
het
battar isin , het meel van den dja
Ina ferik , grootmoeder. Inan, wijfje van dieren, veel ; em ma inan , veel menschen ; inan bassoek ,
gongkorrel ; het vleesch in tegenstelling van de beenderen ; a so e na isin ka
zeer veel ; loro
kin roeïn , de hond eet het vleesch laat
seï
in a n , (zon nog
veel) 't is nog lang dag ; -- nia mai
de beenderen liggen ; naän
loro seï in an, hij kwam toen de zon nog hoog stond ; komt een enkele keer
eigenlijke vleesch in tegenstelling van ; naän bora n , het vet ; knoero e
voor in de beteekenis van groot ; tihar inan , een groote trom .
lepelvol ;
Inan
aman,
veel , (gewoonlijk alleen
ina n .
isin ida, de inhoud van een lepel een bikan
twee borden vol ;
neus ;
rai
inoer
k a a p,
vooruitstekend gedeelte van een berg.
Ioe, ha a i .
liman
roewa,
isin ida ,
ida dei, hij drinkt maar één glas ; rai isin,
grond zonder steenen ; kahóek
isin ,
pijl
van
soerik
isin ,
regen . Iroe, iroe kaleek = eki kaleek .
bajonet;
isin
de reuk, de lucht van iets ;
een
blaaspijp ;
ram a
isin , pijl van een boog ; toedik isin ,
o edan iri oro e , zachte
Iri oroe,
Is,
isin
één handvol ; nia nemo e kofoe isin
Inoek , pad van karbouwen of herten . Inoer,
isin , het
nia
een
keer ;
ro ewa,
isin twee
lemmer ; kilat isin, ida
en ai
isin
roew a en ai keer ;
isin
ida , isin
manas ,
56
koorts ; isin
saè, de koorts komt op ;
de temperatuur is hoog ;
isin
isin ,
tidin,
om
boete
te
betalen.
koorts neemt af, is af ; de tempera
de
geld bijeenbrengen
Isin lolon, het lichaam van menschen
tuur is weer laag ; isin namotto na,
en dieren ; taroe
isin lolon , zich
de ziekte heeft opgehouden ; isin diak ,
zelf als prijs opzetten ; terik doeoek
gezond ; isin moras, ziek ; isin bit,
ba isin lolon, tot zich zelf spreken .
sterk ;
isin
m
a m m a r, zwak ; isin
Isoe, verwilderd van dieren .
moris, levendig dartel van een paard ;
Istori, krakeelen .
isin môs , ( letterl . lichaam zuiver ) on
Ita,
wij,
met inbegrip van den aan
schuldig, staat tegenover; i sin karebo, (lichaam vuil) schuldig ; ko eda la fô
gesproken persoon U , bij het aanspreken van een radja of ander zeer voornaam
isin , het paard laat zich niet bestijgen ; battar isin o na, de djagong heeft al
persoon ; ita bôt, bij het aanspreken van een radja of ander zeer voornaam
korrels ;
persoon .
heeft
al
seloe,
noe
isin on a , de kokosnoot
een vaste kern ;
hodi
met zijn leven boeten ;
isin, er op uitgaan om
isin
Ita kaan, onze, ons , de onze, het onze.
halái
geld bijeen te
krijgen ter betaling van boete ;
met inbegrip van den aan
Itan,
gesproken persoon ; uw , het uwe, bij het een voornaam persoon .
soedi
aanspreken van
K.
Ka, achter een woord geplaatst, dient het om eene vraag aan te duiden ; tus
Kabaas, schoon, mooi, aardig. Kababan,
harík
k.
ai ,
tegen
of
schen twee woorden betekent het of b.v.
achter een boom staan om te schuilen ;
nia m ai ka lale ? komt hij of niet ?
la ő
lôs
iemand loopen .
ka
lale ? waar of niet ?
Każ, zwagerin ; als de getrouwde broer ouder is ; (zie ali o a n ).
k.
to eïr
e m m a,
vlak
achter
Kabadoe, graveel. Kaballa, een sarong of wat als sarong
Kaan , achter een pers. vnw . geplaatst, vormt het een bezitt. vnw . zie spraak
dient, aandoen , aan hebben . Kaban, speeksel; I a b ad a in k ., spin
kunst; em ma k a a n , die alles eet wat
neweb .
hij krijgen kan ; em ma kaan toewa,
Kabas, katoen , draad, bindtouw ; ka bas lolon, draad ; - k a bas ra
die veel arak drinkt.
Kaas , ne a n k. , kies . kaba, het voorhoofd en de borst be
ho en, watten.
nog
niet
gesponnen
katoen ,
strijken met door pruimen rood geworden
kabassa, tabaksdoosje.
speeksel.
Kabáu, drukt eene verwensching uit ; van
Kabaar, een weinig wrang ? vruchten ; matan k . , slaperige oogen .
paard ( zoo zegt men in Wehali) . Kabellak , plat ; a i k. , plank.
57
Kabeok , ibo en k . , huilend gezicht; k . ibo en ,
een huilend gezicht zetten .
Kaboeoes,
Kabeti, een bamboe in den vorm van
Kaboeri,
een
boog welks touw met
roode oogen .
en doen trillen
Kaboïn,
om de boomwol uiteen te doen en geschikt te maken voor het spinnen . Kabia , smakelijk maken ; k abia etoe, de rijst smakelijk maken b.v. door toespijs; hetgeen dient om het eten smakelijk te maken ; ha
la
kabia
ida
la
i ha,
ita
dia k , als er zoo niets bij is,
eten we niet smakelijk ,
even uitstekend bergtopje. mattan
ze in aanraking
boomwol
klein boschje van struik
gewas.
Kabeoet, k. har e, rijst trappen .
brengen
ha
la
k . , zieke oogen ,
k.,
niet kieskeurig
zijn in het eten . Kabook , knoroek k . , gezwollen nek . Kaborro,
reepje
geitevel dat zij om
de kuiten binden . Kabossoe,
we
k. ,
put.
Kabotti, faroe k. , een rood baadje. Kabrisoe, halster ( Port. cabresto).
Kada,
kant zetten b.v. een
zijn
op
Kabidawa , kapokboom .
geldstuk of wat den vorm van eene schijt
Kabioek, een weinig omgebogen , b.v.
heeft, inzonderheid de » kaleek " waarmee
een
dakijzer, een stuk blik ; ka
plaat
bioek iboen, den mond vertrekken . Kabir , een van bladeren gevlochten zak ; k.
boomen ; een
deboe, een zeer groote zak om rijst
in te bewaren .
Kaboe, een man die is aangesteld om
eener zaak, alsook om op de
rijstvelden van den radja te passen . Kabóe, in een van bladeren gevlochten zakje gaar gemaakte rijst.
Kaboear,
Kadaán, boven elkaar, op elkaar ; bo ven elkaar plaatsen . Kadadak,
op
een
rij, neven elkaar ;
k. ba ba d eï, in dezelfde richting maar
de menschen bij een te roepen ter be spreking
de jongens spelen.
rond , te samen , bij elkaar.
Kaboe foean, vrucht des lichaams
altijd
door;
moras
lee
k . deï, de
ziekte zal zich verder verbreiden . Kadaek = k a da da k . Kadain,
netje
met wijde mazen om
rijstmandjes in te dragen , kadaka akar, sagokoek.
kadara, k. battar, jonge djagong dicht bij het vuur plaatsen .
Kaboek , zwanger, drachtig.
Kadassa, veepest, buffelpest.
Kaboeloer, op een hoop ordeloos bij
Kadeli,
elkaar staan of zitten ; neon boeloer,
tegenover
( staat
vakfoèr), van
iemand
die
seï k a neon nog niet
ring ;
k.
a a n , gekruld zijn
van baard en haren . Kadera , stoel . Kadi , wetten, wetsteen .
goed begrijpt; het verstand is nog niet
Kadidin, wand.
ontwikkeld .
Kadidoek , = hadido e k . onderbuik ;
Kadiņ, iets op zijn kant leggen of zetten
k. , het dikke gedeelte van den
b.v. een plank ; t o ba k . , op de zij liggen .
Kaboen , liman
buik ;
k.
ain ,
benedenarm , Kaboen , menschen ;
Kadoeboek , וון emma k. ida, een troep ai k. ida, een troepje
oïn
kwaad gezicht. Kadoen , speen .
k. ,
zuur
gezicht,
58
Kadoën,
open
plek
op
het
hoofd ;
wond die het Kelok hoofdhaar doet uitvallen . Radio de Kadoewak , tweeling.
hassan
Kadomak ,
k. ,
Kafoekoer, matten ;
ruig
grof
glad ;
Kaè baoek , een hoofdsieraad . Kaen, eene vrucht; ophangen b.v. op de drooglijn, iets over den arm , over den
= foekoer, on
Kahaak , zolder. k . liman , met de
pagaaien ;
Kahi ,
hand naar zich toewenken .
kohð , een paard wiens rug licht gewond raakt.
schouder hangen of dragen ; mota ka en
Kahóek, blaasroer .
emma, de rivier ( de stroom ) heeft ie
Kahoer,
boom
kleeren ,
Kaho , pompoen ; k . oeloen mo roek, komkommer ; ko eda kottoek
weg ; mata n k . , holle oogen .
meegesleept tot op een steen of
mand
van
gelijk van een bali bali .
ingevallen
wangen ; kuiltjes in de wangen, Kadomoek, holte, dal, hol b.v. een
niet
mengen ; k . a a n , het druk
hebben . kai kehi .
en daar laten liggen.
Mal. bida r a
Kaen aan, opiemand steunen, b.v., op
Kair , stengel, halm , steel van bloemen
iemands rug ook fig. op iemands bijstand
en planten ; inoer kain Mal. batang
steunen ; ai
ka en a á n
een ( ontwortelde) boom
ba ai ida,
rust, ligt op een
hare kain , rijsthalm , rijst
hidoeng :
stroo ; hulptelwoord b.v.
ander, is niet doorgevallen. kaèr, iets vasthouden ; iets aanvatten
ro e wa kain
aanpakken , aangrijpen ketta k . kom er
twee armbanden .
werken ,
arbeiden ;
kail,
| hengel ;
Kair,
ka er
bikan etoe, het rijstveld v . d . radja bewerken ; kaèr a boet, zie a boet ;
drie
twee ,
huizen ; boetilim an kain roewa ,
niet aan ; ka è r k n a w a r , kaè r se rewis oe,
oem a kain
tollo e ,
haak ; kair
kair
ha kliro e ,
ka ir
ar as toe ,
isin ,
kair
de
talin, de lijn vischhaak !
dunne dikke
vischhaak .
Kait, gebogen, krom van arm of been ;
ka è r em m a , het toezicht houden over
ai
foea n , vruchten met een haak
de lui die een of ander door den radja
k.
opgelegd werk moeten verrichten ; nia no di isin lolon k a è r e m m a
een tak pakt den hoed ; bissi bakoe
nian
fahi , met zich zelf ( als inzet)
won hij iemands varken ; in zijne macht hebben : a mi la kaèr oedan, wij hebben Kaèr
den regen niet in onze macht. heen, letterl . voorloopig
vast
houden, vandaar in pand nemen . Kafé, koffie . Kafeli ? isin k . , zwak, ziekelijk ?
naar zich toetrekken ;
kait
tais ,
sa pejo,
een
spijker
te hangen ;
k ait a a n , zich vasthaken
aan ; sapejo kait aan ba ai , de hoed bleef aan een tak haken ook fig.; neon kait aan ba, het hart is gehecht aan , zit vast aan . Kaja, bedgordijn. Kakadoek, k . oem a, de nok overdek
Kafiroe, een boom .
Kafoeak, een weinig opgezet; een wei
hao en
k.
pakte mijn kleed en maakte het stuk ; bissi kait, ijzeren haak om iets aan
Kafetik , geweertje van bamboes.
nig gezwollen.
les
ai
ken om de opengebleven reet van boven te
sluiten ;
ook : ka k a doek oem a
59
oeloen ;
k.
oeloen , het haar in orde
brengen (van vrouwen) . Kakaè,
kaketoe ;
maar
battar kak a è
dinis (van d adinis), als de djagong vijf of zes dagen boven den grond is . Kaka'i, zeef ; ziften . Kakait,
Kakka
eenige
sommige
Kakali, iemand ophouden die b.v. wil
Kakalik, strot ? Kakaloek ,
het
sirihtasch ;
zak
in
een
vallen ; paard
Kakoe ,
trekken ;
Kakaoer, schreeuwen, luid roepen.
la wa rik
k. ,
een
kind
dat niet groeit.
Kakear aan , wijdbeens. Kakèhè, waaier. Kakèhè aan, aan , hiro es
aan
= (waarschijnlijk
gaan
als
een
zie
laat
paal
heen
en
dien men uittrekken
weer bewegen b.v. uit den grond wil b.v.
een paal, een
fakkel heen en weer bewegen ; k. kari , uit elkaar nemen b.v. een geweer .
k a kè h è
kakoehoes, trechtervormig mandje dat
heen en weer
in de nauwe opening van den pot geplaatst
fafeïk ,
ook
wordt
om
djagongkoek
Kakoeïs, klein .
bamboekoker
met
of
wat anders
te stoomen .
Kakoek , uil. Kakoeloek , palen waarop de nokbalk rust.
snaren waarop ze tokkelen . kakekkoek,
mond
spijker ; k . o elo en , het hoofd heen en weer schudden ; k. kloenoe , een
gevolge waarvan het hart klopt.
huig,
den
ferreo e ,
het gebit uit den bek
van iemand die hard geloopen heeft ten
de
uit
ko eda k .
Kakoe saik, licht van huidskleur bij inlanders.
waaier) hetzelfde als hi
fafeïk ,
rai k a kek ko e k , er
is aardbeving.
Kakoen, schil , bolster, schelp , schaal der schelpdieren.
afzonderlijk
vakje
in een
kist, in een koker ; meda k. la de. Kakeoe,
is het noodig
vallen , jongen werpen van katten .
voor vaak een klapperdop gebruikt wordt.
Kakaoet, = k a bir.
uitspuwen ;
Kakkar ,
een
Kakènan,
noodig ; k .
zelf,
kieze
hart
uw
kleedingstuk . Kakanes, deksel van een kookpot, waar
Kakeït,
zijn ; ook van
to'oek ba sa ? waarom
laten
gaan ; k. a a n , zich ophouden .
roes
uit
andere vruchten , latje dat bij
te vragen .
ijzeren haak.
Kakatoes,
dagen
nog
het weven gebruikt wordt. Kakkan, kiezen ; o neon k . do e o ek,
bissi k. = bissi kait,
baloen, van pisangs die
de
casuarine,
(Mal .
pohon
Kakóen, noe k . , leege klapperdop . Kakoeroen,
Kakibat, een schelpdiertje in zee .
water te
scheppen. Kakoesak,
tjemara ).
bakje om b.v.
mattan matta n
k. ,
slaperige
oogen .
Kakikir, de slaap aan het hoofd .
Kakoesan , zie a i k .
Kakiloek , krop .
Kakoeta, met moeite, lastig bijw. ha
Kakin, laten liggen. Kakka,
woord
waarmee
worden aangesproken ?
de
slaven
sa i k . , het gaat er lastig uit ; terik k. , met moeite spreken b.v. eene vreem de taal .
60
Kakoetak , hersenen ; b aloe k . to dan baloe
k . k maan, letterl. som
migen hebben zware , anderen lichte her
senen = sommige zijn traag, anderen vlug van begrip . Kakohin aan , zich haasten ; sia ka kohin
a a n
sia
ba
k a a n
to ós,
van den koopprijs , het nog aan te vullen
leverd
b.v. van djagong die moet ge k rau
worden ;
nian kako
noen , het nog te betalen gedeelte van den prijs van een karbouw . Kakor,
naar
iets
roeren
Kakorat , zaag .
vlerkprauw , groote
prauw . Kalea, braken . schijfvormige
Kaleek ,
bruine vrucht
Kalen , (Mal. kaleng) blik. Kalena, toba k . , op den rug liggen ; han a at k . , naar boven kijken met het hoofd achterover. Kaleoek , krom . k.
koeda , het paard laten
galoppeeren ; ko eda nalái
kali, kore,
openmaken ),
kurketrekker. Kakorok ,
groote
k .,
het
paard galoppeert. Kalettek , bergrug.
Kakór, slokdarm .
( van
nacht.
Ka lawan,
Kalera,
tasten ;
ke ko r.
Kakoren ,
dag en
spelen .
Kakonoen , het nog te betalen gedeelte
gedeelte
Kalan , nacht, avond ; k alan loron,
van eene klimplant, waarmee de jongens
hun tuin .
zij haasten zich om Kakoïr , rasp
Kalalan, middelsoort ? klein ?
kali
k rau
haè,
de
kar
bouw graast. Kalias, k ab oen k . , goed gevulde maag.
hals ; k .
ma ka as, hard
Kalidoek, onderdaan , of ondergeschikte
een hoofd.
nekkig ; li ma n k . , het gedeelte van den arm bij den pols; - ain k . , het gedeel te van het been vlak boven den voet; no e
van
k . , het bovenste van den klapperstam .
pokken
Kakossek , vlug en herhaaldelijk wrijven b.v. bij het wasschen van kleeren ; k .
» rai tetoek ” (gelijke grond, gelijk terrein ) waar de pokken niet heerschten.
kaliïs, schuin, scheef, hellend ; rai k . , dit werd gezegd van streken waar de heerschten in tegenstelling van
hỏ ở hai, het vuur uittrappen , of door
Kalill , schild.
er aarde op te gooien.
Kalioek, zeer , uitermate ; a a s k ., Zeer
Kakottoen , de opene ruimte
tussche
twee bergtoppen . Kakottos, zie kottes. Kala, misschien .
hoog ; k . malo e , onderling verschillen in lengte, verdeelen.
Kalisi,
in
hoogte ; fa è k . ongelijk
afknijpen,
met de nagels af
Kala kalan , iedere nacht; iedere avond .
krabben ; met de nagels openknijpen b.v.
Kaloeak, k . li a , een zaak aanbrengen ;
de schil van een djagongklos .
k . em ma, iemand aanklagen .
Kaloan, wolk .
Kalaan , struik welker vruchtjes zwart sap inhouden .
Kaloebik, mager.
Kalabóek, noe k . , jonge klapper nog zonder vaste kern .
Kaloes ,
van alle kanten , van rondon;
haï na k . 0 em a , het huis brandt van
alle kanten .
61
Kalolon, evenwijdig, terik k . toeïr letterlijk na , woord voor
nia, zeg hem woord na.
pagar van een tuin , in den muur van een kampong Kansera , loon .
kama. zeekwal. Kantará, ijzeren pot met hengsel. Kamaek , een van een blad gevlochten bakje om
Kamar wai, duim , groote teen .
busje van bamboes om kruit in doen .
Kamedar, soldeeren .
Karaloeni, oorkussen .
aan , zeuren om
Kamekke
iets zoo
als kleine kinderen doen .
Karattes,
Kamerona, glad. Kametak , zwart van vuiligheid , sme rig ; vuil ook als zelfstnw .
spreken ; nia ka mik,
k .,
terik spreekt
hij
oneffen, hobbelig ; oïn k . ,
pokdalig. Karebo, vuil ; isin k . , zie isin .
Karetta, voertuig op raderen.
eene taal slecht Tettum
seï
slecht Tet-
nog
tum.
Kari , een
uiteen, uitelkaar; la ő k . , uit ko a k. in stukken snijden,
gaan ;
zaaien, strooien ; k . leon , rijst en vleesch offeren aan den pomalisteen ?
Kamisa, hagel om Kamoetis,
oïn
te schieten . k .,
bleek
kariil , vleesch of visch met klapper
gezicht
melk bereid . Karin ,
zooals na langdurige ziekte. Kamok , een weinig opgezet.
battar
Kanaak ,
hier
oe ma
ka n a a k, de bin
kanabeti,
(Portug . canivete) to edik
k ., een zakmes .
gewond,
djagong klossen die
Karleti, de trekker van ' t geweer. linksch ;
oa k . , ge
Karôtoes, = ka fo eko er . wond ;
ta kane,
slaan wonden ; ook : ta kanek ;
Karris, streep , streep trekken. Karris haï, lucifer. Kasalak,
gewond) hoewel men er uitschept, blijft
folin folin
er nog zeer veel over ; men merkt niet
na r a n
dat er wordt afgenomen stapel rijst , tabak .
b.v.
van een
zekere
kwaad,
driftig
van
aard ;
k . , kwade prijs, veel te duur ; k . , een lastige naam om uit te
spreken. Kasanak Kassa
Kanoedoe, sigaar, cigaret. een
geld ;
Karon , zak, baal.
so e la ka ne, ( letterl . uitscheppen , niet
Kanokkar,
losse
klein
kochte slaaf of slavin .
Kane, zie kanek.
Kanoekoe, boom .
k.
k. ,
en daar zijn blijven liggen b.v. na
Karoek , linker,
Kandati , het zij zoo . Kandola, vruchtje met rood sap.
Kanek ,
moerak
het pellen .
nenzijde van de nok.
door
de borst ; oem a k . , de twee
kortere zijden van een huis .
Kamelin, wollen deken .
terik
Karan kessoe, ( eene ziekte) kanker ? Karas,
kamelin , ai k . , sandelhout.
Kamik ,
Karaboe, plat oorsieraad van goud.
Karak, gierig ; weigeren te geven ,
water te scheppen .
keepvormig ; ai
k . zie a i.
kadoe, (Portug. cascado) eene
mooie hooge
huidziekte.
poort
plat
Kasehet, en kaseret en kseret, inlandsche
in
de
b.v. een bord -- ondiep b.v. eene
62
wond ;
sasoeroen
koeret, spade .
Kasikoek, krom van een boom , een
Katarak, hoekig en kantig b.v. steenen; gekarteld .
Katek, kakelen .
balk .
basir. bestrijken b.v. met kalk , cement.
Kateli, ka nek k . , de wond is bijna geheeld, is nog slechts klein .
Kaso, schoen , slof. kasoe, afnemen , aflichten
b.v.
den
Kateri, schaar, knippen ; k. oeloen
hoofddoek , de vracht van het paard ; k .
of foeoek , het haar knippen ; k. ka
battar,
den stapel djagong wat
van
hoék
isinen r ama isin ,
veertjes
afnemen ; iemand zijn ambt ontnemen , er van ontslaan ; k. isin m a nas , de
aan het benedeneinde van een pijl vast maken ; k . au la wîn ba kotta
koorts afnemen ; k . ferrea e , het hoofd stel afnemen ; k. oeloen en k. oe
fohon,
loen kakorok, iemand van de dood
vijand. Kati, k . as oe zijn hond roepen .
straf vrij koopen . Kasoen, mortè n
ka 30 en ida ,
een snoer kralen . Kasoesa,
doornige bamboetakken op de kampongmuren leggen ter afwering v.d.
Kati, opspringen ; ta a u k . , het slik spat, ook van water.
heet
van
temperatuur ;
k.
malo e , kwaad op elkaar zijn .
Katoewas,
oud
van
mannen en van
sommige mannelijke dieren .
Kasotti, een kist zooals een petroleum kist .
Katoedoe,
wijsvinger, ( toetoedoe
is beter).
Kastigar, (Port. castigar ) straffen ; ook
Katoer , iemand op den schouder dragen . Katoetoer,
kna ok
r ai k. , ongelijk terrein . Katoïs, oïn katoïs, erg vermagerd
katak tián , de dief heeft bekend ; als het ware b.v. horri fonin ko e
gelaat. Kata'oek, gebogen zooals oude men
koer
schen ;
zegt men k astig o e . Katak, zeggen ; bekennen ;
kata k
nima nim a k ,
van
nacht heeft het als het ware zonder op houden gedonderd . Katak
é,
een
Katottek, uitroep
van verwon
dering
ingedeukt
b.v.
een petro
leumblik . Katan , aan elkaar vastmaken b.v. twee matten ;
fo boetan
knoopen om
hadi k. , geef
( het baadje) dicht te maken ;
katan dai ba a i , een netje aan een hoepel vastmaken .
Katana, ook soerik katana, een sabel , een zwaard. Katar, jeuken, prikkelen.
balk ;
k.
krom b.v. een boom , een met gemaakte passen
ain ,
loopen , de knieën maar even buigen . Kau ata , oorsieraad.
Katak sain, doen weten .
Katamak ,
kidan k . , kromme rug ; krom
van een boom ?
Kau meït, postelein ( groente ). Kaur, uithollen, zooals met den punt van een mes. Kaur
aan ,
tiloen
kaur
aan ,
het oor doet inwendig pijn ? Kaus, fehoek k . , half gaar, slecht
gaar van aardappelen ; kaut, tomaat, m atan ka u t, het oog gaat moeielijk of niet open . Kawa, metaaldraad .
40
63
Kawalek , la o k . , over een balk , over een tak loopen , zonder zich aan iets
Kedok , iets met den voet
wat op den grond ligt of mec een stok op zij
vast te houden ; toetoer k ., iets op het
schuiven,
hoofd dragen zonder het vast te houden .
mo no e, iets wat op het dak is gevallen
verwijderen ;
kedok halo
Kawan , troep, vlucht, zwerm ; em ma
met een stok er afhalen, er af doen vallen ;
k . ida, een troep menschen ; na än tassi ka w an ida, eene school visschen .
kedok kari rai , aangebrachte grond met den voet uiteendoen .
Kaweek , nat.
kedok ,
Kawerok, nat ; mata n k . druipoog. kawin , huwen ; echtgenoote.
toekomst ; wat uit .
Kbellan , = bella n .
ongedierte
zoeken
in de haren :
Kean , vak, afgeschoten ruimte, kamer
kea r a a n , met
de beenen uitelkaar staan . rups (harige rups = o ela r
Kèë,
Kebit, even krabben .
wain,
graven ; k è ë malo e ,
o
het opgelegd werk
kè ë
hao e nim a
durend ! Kèhè, ook k a kè h è , met een waaier of wat er voor dient, wuiven ; kèh è
snel
Kedan en kedas, terstond, meteen ; sin toen nodi keda n toewan gaan
naar
sa s á , zij
nemen
meteen de barang van mijnheer
mee ; o ma i mô keda n o oa n , kom tegelijk met uw kind ; als gij komt breng kind mee ; o als
gij
mai komt
modi breng
meteen het geweer mee ; o la ő keda n ,
deelen , het wordt dikwijls achter een telw . misschien met de beteekenis
dala n , to o ked a n
deï , onderweg in eens door.
niet overnachten , maar
en neer bewegen om het vuur
Kekir ,
bijten ;
k.
r ai , in het
zand
bijten ( sneuvelen ). Kekke,
uiteen doen , uitspreiden b.v.
rijst, tabak om te droogen ; k . oekoen , een algemeen bevel afkondigen; bewerkte armband. Kekkoen , nekbeen . Kekoe, voor den
bevreesd
zijn
voor
oorlog,
vijand.
kekon , = keon .
» in ' t geheel ' ; ook achter » hir a ' hoe veel ; la toba
op
Keït, tokkelen.
ga terstond ; faè ked a n , terstond ver
geplaatst
blad of ander plat voorwerp
een
aan te wakkeren ; kèh è a an, zich met een waaier verfrisschen .
beneden
nian
kilat,
delven,
verrichten ;
te
h a ï,
ra hoek ).
kedan
kee
stel
nima k ba sa ! wat roep je mij voort
Kear aan , harik
uw
ver in de
kedôk oda,
elkaar oproepen om
(van ha ke a n ).
meteen
halo
afstand ;
nog al veel ; kee kleoer , tamelijk lang.
in de kleeren .
ebbekò ,
van
kee , nog al , tamelijk ;
Kboeïs, = bo eïs. Kè,
ver
Kekor ,
naar iets tasten , voortdurend
roeren b.v. djagong die geroosterd wordt om
te beletten dat hij aanbrandt.
Kedí, zacht kloppen , tikken .
Kelle bette, krekel .
Kedo, we kedo , uit den grond op
Kellen, dij ; karbouw v.d. radja ; fahi
komend water in den Westmoeson , moe
k . ham
rassige plek.
van den klapperbladstengel.
noe
k . , het breede gedeelte
64 Kellen beli , een groote zeevisch .
ontkennenden
Kellen lèt, lies .
nia
Keller, petroleumkist, arakkist, siga-
afwezig zijn ; nia ketta mate , mo hij niet sterven ; ketta la i, nog niet
ren kistje. keloen, bovenarm . Kèn
uiteen
doen
te
zoeken ; een door te gaan .
zin
uit
te
drukken b.v.
ketta sai tián , moge hij niet
( verbiedend) b.v. gras om iets
pagar
om
er tusschen
wacht eerst ; k. lai la o lai , ga nog niet.
of k . 1 a
Kewa , uiteen doen b.v. gras, blaren als men iets zoekt.
Keo, kraken b.v. een huis bij bevigen
Kfau, ai k fa u , de waroeboom ; ta
als ze
li k fa u, touw van diens bast gemaakt.
Keon, k . kari , uiteen doen b.v. het vuur, de gloeiende houtskolen om de
aardkluit; ra kfoeak, een klonter bloed . Ki , na na a k ki , de keel maakt een
rijst er op te laten staan .
piepend geluid.
geluid
het
wind ,
van
een
kip
gepakt wordt.
Kfoeak, klont ; klonter ; rai kfo e a k ,
Keoer, k. hirik, draad (zie » hirik ”) zuiveren ; k . koeda i koen , paardenstaart uitkammen .
Kian,
Kere metoe, met een ander afspreken, en list gebruiken om iemand te beboeten .
Kerik , n ai kerik - kor n è l. Kesak , strootje, spiertje, nerf der palmbladeren ; fa kè k. , zie fa k è . Kesa
meta , de lange zwarte naalden
iemand
of
iets
aanbrengen ;
verklikken . Kesi ,
een kapokboom ; k. ra hoen ,
kapok. Kida, houten pin die ze als een spil
met
vingers doen
de
ronddraaien
Kidan ,
rug ;
het
benedengedeelte van den
oem a k ra u kida n , een klein
Kidoen ,
achterste,
bodem ; mano e
k. , een soort uitslag.
binden nl. een paard of ander
KÜï
vaders zuster ; schoonmoeder, ook
dier; k . maten, in een knoop binden ; voor goed vastbinden .
kiïn ; bijtend ( van pijn ).
Kesoe , een als koemoen .
Kik, raden ; kik ai fabel vertellen.
Ketta,
bol
was, niet zoo groot
dient om
de verbiedende wijs
te vormen ; k . ba, ga niet ; opdat niet he moe b.v. ai mor o ek isin ketta saè nik a r, obat drinken opdat de koorts niet terugkome, als maar niet b.v.
nia
iemand
is
ketta sai tián (als men
klein .
Kük,
ka n oïk, een
Kiki, beven , schrikken . Kiki fali, plotseling ; oogenblikkelijk daarna . Kikit,
roofvogel , kiekendief ; kikit
lokk o me a, rood met witte borst. Kilat,
geweer ;
k . bissi haï of k.
wil bezoeken ) als hij maar niet
sa na
fato ek , vuursteengeweer ;
nia ketta mate, als
taka
riti ,
uitgegaan ;
hij maar niet dood gaat ; het dient ook om
om
garen te spinnen.
laag huisje zooals in de tuinen .
van de gemoeti. Kesar,
Kiak, arm , behoeftig ; o an k. , wees kind .
de verlangende wijze van spreken in
gewoon
k.
voorlaadgeweer ;
kilat sossa kidoen of k . soelan kidoe, achterlaadgeweer.
feftine
65
Kin
steel waarmee bloemen en vruch
Klalaok, gelijken op ( kinderen op de
ten aan den tak zitten ; sass a b a kin ,
ouders)
bij den steel afplukken .
slechte hoedanigheden hebben ; gedrag ? e m m a n è ë nia k a a n k lala o k
Kinak,
pink, kleine teen , de scharen
(knijpers) b.v. van garnalen. Kintar, een tuintje met vruchtboomen ,
Kioe, een gevlochten koker waarin de menschen van Wehali tabak bewaren . kioek , onvruchtbaar van dieren . een overschietende bij gelijke
verdeeling ; een te weinig. Kisoe , insteken b.v. den vinger in het oor ;
k.
delee ma ta n , de oogen uit
steken .
diak, het gedrag van dien man is goed . Klalon, kinderloos.
Klaok , ( h ala o) rai k . , schaarschte aan
voedsel ;
Klaran, klaran
Kiw, piepen, tjilpen . Kiwani, battar k . , dikke djagong klos ; de djagong die de menschen wel oogsten
midden
van
iets ; i ha
of b a klaran, in het mid
tusschen ;
het
midden ,
tổ ở klar a n , tot aan tot
aan
helft ,
de
half ;
bottir ida no klar a n , anderhalve a mi lao to o klaran o na ,
wij zijn al halfweg . Klasak niet gesneden van karbouwen,
Kitar, = kinta r.
helpen
er is honger in het land.
bet
den ,
flesch ;
kit, = kik.
ke
dezelfde goede en
Klamoer, zeegras.
suikerriet.
Kiran,
moreel,
ook
voor
zich
bokken . Klasik .
een dun stuk hout waarom
heen de inlandsche kaars gekneed wordt.
nemen ;
Klata, een wormpje dat naar zij meenen
n a ä n k . , vleesch dat iemand die bij het
kiespijn veroorzaakt; fe hoek kla ta, slechte aardappel.
slachten geholpen heeft voor zich neemt; kiwani
battar
na ä n ,
djagong,
vleesch voor zich nemen . Klabis, goed gelijk, glad. Klaboek , emm a k . , iemand die tel kens van woonplaats verandert en niets uitvoert.
Kladik , grens.
rai,
een
witte
Klaek kellen , haan van ' t geweer.
die de
worm
wortels van rijst en djagong vernielt. Klatoek, oïn k . , niet goed wijs ; er loopt een streep door .
Klatoen , Mal . doeri prang. Klaut, schijf, schijfje. Klawar, een met veel
Klaek, sprinkhaan.
rood
garen
geweven doek . Klehen , van platte dunne voorwerpen ;
Klahat, schepnetje.
Klakkar, veeziekte ;
Klata ai, zekere houtworm .
Klata
veepest ; klak
kar na na a n , eene verwensching tegen
velletje ?
soerat
kleken
ida, een
vel papier .
een paard.
Klekat, kikvorsch .
Klakken , een stapeltje b.v. opgevou wen sarongs ; ta kan klakken ida,
Klekat kellen , haan van ' t geweer.
eenige
sirihblaren op elkaar ;
klakken ida, op elkaar.
eenige
soerat
vellen
papier
Kleni, gebangblad met gevlochten rand, dient
tot afsluiting van een vertrek , en
tot omwanding. Kleoer, lang
van
tijd ;
lang duren ; 5
66 nia
atoe
mai
seï
kleoer,
het
zal nog lang duren vóór hij komt; nia bôt
kleoer, het duurt lang vóór hij
groot
is
( hij
blijft
lang
klein );
a at
kleoer, het duurt lang voordat het be dorven
is
blijft lang
(het
goed )
a at
kleo er ó na , het is reeds lang bedor ven of a at kleoer ti án ; langzaam ; ko e da la ở kleo er, het paard loopt langzaam . Klere foean ,
la
kloloes , door ziekte vermagerd . Klolok , smal. Klor, pees in de knieholte. Kloran, gedraaid touwtje. Klosan,
zie
fettora è .
Klôt, eng, nauw . Kmaan ,
licht
niet
zwaar ;
oïn
k.,
gewillig, gehoorzaam .
Kmais, zwak . ribben
onder een bali
bali ; onder een vloer. Kles ,
Klolen. schoon, mooi , opgesmukt.
haténé kles da un,
Kmaen, tabacco
k maen , tabaks
pruim . kmalar, ziel.
eene zaak nog niet goed weten ; la ro
Kmanek
gelukkig
na kles da u n , nog niet juist gehoord
Kmaoen ,
dauw ; regenwater dat gras
hoe het in elkaar zit; halo lia kles, de zaak helder uiteen zetten . Klihoer,
tien bos djagong ieder van
duizend klossen .
Kmaus, gemakkelijk, rijk; komt soms ook voor in de beteekenis van > veel ' b.v.
Klilin , oksel. Klioer,
en blaren na de bui nog nat houdt.
een breede reep van karbou
wenhuid waar de vrouwen bij het weven met den rug tegen aanleunen . Klobor, een tijdelijk opgericht huis waar de gasten tijdens een feest verblijt houden .
battar
sei '
k maus, ha a n
sei ' k ma u s , er is nog veel djagong, er is nog veel eten . Kmeda, een dier met witte huid van
de grootte eener kat. kmela , vloo. Kmeti,
en
kmetis
en kmetin vast;
Kloeak, vergeetachtig .
kessi
Kloeni , hoofdkussen .
toesan
neon la kmeti, ongerust ; moerak no ita la k . , lia id a mailosso e
nia mais kloenin la i ha, zij beboeten hem , maar er is geen reden ?
het geld (letterl . is met ons niet vast ), blijft niet in ons bezit, als er eene zaak
voor ; ma te la no kloenin, sterven zonder schuld ?
voorkomt, (moeten we er van ) afgeven .
...... ? Kloenin , .....
e m
m a
Kloenoe , fakkel.
het
aan
weerszijde
van de schouderbladen bij de rugholte.
rai
de bamboezen koker die wordt het palmsap er in op te
vangen . Knaur, veger. Knaban, drinkbakje van een blad.
Kloetis, leguaan. Kloewak ,
Kmissak , = miss a k . Kna,
vleesch
vast binden, stevig binden ;
opgelangen om
Kloer, een soort slang. Kloesin,
k.,
klo e wa k
--
rai
koca k . Klokki, een mandje zonder deksel, waarin ze borden en lepels opbergen .
Knabir, rij , laag. Knahan, een in den oorlog gemaakte slaaf; manoe k . , de overwonnen haan . kuakki,
de paaltjes waartusschen de
67
dwarshouten
eene tuinafsluiting of
van
Knoeba, weversboom .
Knoeban , = noeban .
pagar gestoken worden .
Knaok, dief.
einde
geplant is , dus
westmoeson
v.d.
reuk ;
Kuoehar,
Knaun, battar k. , djagong die op het
Knoeoek , nest; la h 7 k . muizennest in
lea n k na un, hoog onkruid op het einde v.d. westmoeson uittrekken om er
te werpen .
knoeoek,
ta
maakt een ligplaats om
varken
een
fahi
boom ;
een
over battar tinan , djagong die bij het begin v.d. westmoeson geplant is ;
er
Knoeroe, lepel. Knoetoek , wild, onbesuisd.
iets te planten .
Knoroe, houten lat die bij het weven
Knawar, arbeid, werk ; h al o en k aèr k nawar, arbeid
verrichten ; werken .
gebruikt wordt.
Kneben, een lang, smal zeevischje.
knoroek, nek .
Knèdok, opscheplepel. Knee, schelletje zooals aan een hoofd
Knossen,
de zijden van het lichaam , op de hoogte der ribben ; roeïn , rib .
stel .
het
Knottak ,
Kuekoer, stuk ; sia k o r at ai nè ë nalo k nekoer tollo e, zij hebben boom
na än
stank ;
k . ó n a, er is een luchtje aan het vleesch .
djagong v.d. tweeden oogst, staat tegen
dien
k . morin , welrie
d oïs,
k.
geur ;
kende
drie stukken
in
gezaagd ;
onderlijf ; nia na rík
sia kpott a k , hij staat met de han den in de zij; knottak
moras ba
akar
knottak,
romp ;
rensweeën,
terik kneko er ida teni , zeg er
een
nog wat bij, houd nog niet op .
waarvan zij voedsel bereiden ; ai knot
Knidin , de ijzeren' punt beneden aan lang ;
L a m a kn e n
n o T a t ara
een
of ijzer, wordt.
dat
hò ,
kô
puntig stift van bamboe bij het vlechten gebruikt
in
water steken b.v. om
het
of het al warm
te voelen
is ; kô ai ba, met een
houden ; k . ba neon, bij zich zelf een
bonden ; na än knoeida , eenige saam
plan
gebonden stukken vleesch .
bruiken ;
staf, stok ; kilat k noean
tolloe,
vormen ? k.
list ge
k. makerik
heen lia ko a lia, ge
zamenlijk bespreken, op wat wijze men
kinoea, kampong.
Knoean ,
twee, drie geweren ;
knoean ,
schede :
a hoe
knoea n, kalkkokertje . Knoeas, damp van kokend water ; uitwaseming, damp; tassi k noe as , zeedamp .
vinger
den
koa, snijden ; k . kanser a , loon af
I a t a n k. scheel.
Knoe, 100 klossen djagong bijeen ge
soerik
we ,
stok naar iets steken .
Enkir,
roewa ,
kil a t b a b ) ( t a n o la,
het geweer in het schietgat leggen ; kô lim an foean ba
soesoe k nidin. Knihi.
blok van den sagoboom
tak , zie a i .
Kneras, luier.
de
een
stuk ,
iemand zal straffen ; fra so ek k o a, een flesch
(scherf
iemand ; koak ,
van
een
flesch )
wondt
metan , kraai. een
vogel
zoo genoemd naar
zijn geluid . koana, rechter, rechtsch .
Koba,
gevlochten
kokertje
om
sirib
68 en pinang in te doen ; ko ba lalosso e ,
vruchtboomen ; ook, ko eda rai , planten
ronde koker ; k ob a ka k a bit, platte koker ; koba tatoek , heeft den vorm
in 't algemeen ; hodi kilat knoeban ko eda em ma, iemand met de geweer
van
kolf
een doosje en wordt door de vrou
ergens
om
heen
winden b.v. het touw om het
paard ;
a a n, rusten op,
te recht komen op van iets zwaars b.v.
wen gebruikt. Kobar,
koeda
stooten ;
of
bioen, den tol opwin-
ai seï
koeda a an ba rai, een (ge
kapte) boom
rust nog (met het beneden
gedeelte)
op den grond ( valt niet door,
den ; samea k. ai , eene slang omkron
wijl
de
kelt
boom vast zit) ai koeda a an taan e m m a, een boom valt op iemand ;
een
k.
binden
den hals van
boom ;
samea kobar a a n
ba ai , kronkelt zich om
een boom .
b.v
kruin
tegen
een anderen
Kobi , eene groente ; heeft veel van kool.
koeda fila a an, bij een val met het
Kóbo, lang Koboe, op ,
hoofd op den grond te recht komen ; ook ko eda fila o elo en .
koboe,
de
allemaal op ; boesa na
kat
heeft
ze (de kuikens)
Koedir,
iemand die in nood verkeert
allemaal opgegeten ; mate ko bo e, uit sterven ; horak atoe nalo em ma
bijstaan. Koedoes , verkleumd van koude .
Doeliloe ko bo e , de ziekte zal de men
Koehoes, k . mode, groente in een >> kakoehoes gaar stoomen ..
schen van D. doen uitsterven .
Kobok , battar k obok, slechte dja gong ; nl . looze korrels. Kodan, afvallen van bladeren, uitvallen
mager,
boomzwam ; k . 1 a h ở
tiloen , zwarte boomzwam . Koeït solok ,
een
zeevisch ; de inkt
visch ?
van haren .
Kodo, schokken van een paard . Koè, mandje zonder deksel , dat de vrouwen
Koeic,
op
den
rug
dragen ;
Koëk,
ruim ,
wijd
van
kleeren, van
het gat waarin de spijker zit ; niet vast
iets
aangetrokken van een riem of touw , niet
dat den vorm van eene schijf heeft op zijn
goed aaneengesloten b.v. de duigen van een vat ; foetoe halo ko k oë k .
kant doen rollen . Koè
oeloe tolloek , groote mand om
Koekoe,
djagong of katoen in te leggen . koè nain , een man die geneesmiddelen geeft tegen pokken , melaatschheid .
Koeak,
opening,
gat;
tais
k . , het
kleed is stuk, er is een gat in ; hol ( niet massief; fatoe k . , rotsholte ; rai ko e a k , kuil. Koeboes, nerf der jonge gemoetiblaren waarmee ze het stroo op het dak vast
op het hoofd dragen ;
nia
k . sapejo hij draagt een hoed ; niak tais , hij bedekt het hoofd met een doek .
Koekoen, oem a k . , gevangenis (n a koe ko e n , duister) . koekoer, donder. Koekoet,
nean
k. , klem , kramp in
den mond zoodat de tanden vast op el kaar klemmen . Koelaboe, matan k . , oogen die niet
binden . Koeda,
bind het losjes.
paard ; koeda ain of alleen
ain paard v.d. radja ; planten b.v. djagong
helder zien ; manoe k . , bonte kip ? koeli ,
uithollen ;
moekoe
k.
ai ,
69
een hommel holt het hout uit, maakt er
Koesin, zitkussen .
gaten in.
koetan ,koetan hiroes, gekauwde pinang en obat over iemands
koelit, huid, vel , schil ; ai k . , bast.
sirih
en
Koeloe, eene vrucht.
borst
strijken;
Koeman ,
kleine
witte wormpjes die
ook
zie ha neka hiroes;
oneigelijk
voor
eten
b.
v.
ita
veel in kippennesten voorkomen . Koemoe, kneden ; de ledematen druk
ko eta n hiroes lai foin hiroes
ken en wrijven , masseeren , uitwringen .
ons
moris , wij eten eerst dan gevoelen we
het
door
k oë n
slaan ;
te
Kofoe, drinkglas.
la o
od a, loop wat vlug.
a an
Koenak ,
even
in staat om b . v . te werken .
kofi, koffie.
k . koed a, het paard aanzet
Koën, ten
link
Koetoen, ko e m a n .
Koemoen , lilin k . ida , een bol was .
kohi,
de scharen van kreeften en
dergelijke schaaldieren ; ook kina k .
vangen ,
pakken;
a mi ba k .
la to m a , wij zijn het (b.v. paard ) gaan vangen , hebben het niet gekregen .
Koenir, kurkuma.
Koi, krabben, scheren .
Koenoes, spaansche peper .
Koia, djamboe bidji; ook : koi a b a s.
Koeoe, plukken , even knijpen met de
Koïk, huiduitslag. k . h aï kla a k , de gloeiende
Koïn ,
nagels; k . kin , afzonderlijk ondervragen
uiteen
doen ;
k . to os , het
om den schuldige te vinden .
houtskolen
kammetje van bamboes ; koer oetoe, luizen kammen .
vuur over het veld overal verspreiden .
fijn
Koer,
koer,
schrappen , raspen ; k . kameta k , het vuil afschrappen .
maak den knoop ( in een touw ) niet los .
Koïs, kohi k oïs, niet goed vangen
Koeran , ontbreken ; in gebreke blijven ; isin koeran, vermagerd ; neon
of pakken zoodat het gevangene terstond ontsnapt; boeti k oïs, iets tusschen
koera n , bevreesd.
de
Koer,
kore ;
schrammen ;
Koerit, liman ,
ketta
een
ai
tar a n
doorn schramt
k
de hand ;
even over iets strijken ; baï k . , lucifer. Koeroe, met een voorwerp of met de hand scheppen , uitscheppen ; – k . fôs
i h a karon , rijst uit den zak scheppen k.
we,
water scheppen.
Koïr,
vingers
Koeroe kard , krakeelen , twisten , vech
nemen
zoodat het terstond
ontglipt. Koitadoe taan, medelijden hebben met ? Kôk , ziekte aan de milt. Kokkek, = k o ë k . Kokko ,
op
de
proef stellen;
na i
kok ko sia roewa neon, de koning stelde
ten.
k . rai ,
het
hart van hen beiden op de
proef; even aanraken ; k . a k a r, eene van de vele bewerkingen die de sago hier on
Koës inan , een groote slang. Koesa, een houten pen ergens indrij
ven .
der gaat vóór hij gegeten wordt. Kokkon , ( staat steeds achter het werkw . waar
Koesi, ronde steenen pot; ko esilo-
her bij
beproeven
hoort); halo ko kk on,
in de beteekenis van probee
lon, het lijf van den radja; n ai ko e
ren ; fotti k . , beproef het op te tillen;
si
moesoe
lolon
ka feli ,
de
radja is ziek .
k . , (Mal. tjoba minta ) vraag
70
het maar eens; o ba malik o e kok
dia
kon
zetten om
vogels te vangen , dia kona,
kokk on,, aanpassen van een kleeding-
de
de
stuk ; h a k. , proeven hoe iets smaakt.
muis) gepakt ; loro ko n a, de zon be
lai ,
ga
eerst eens kijken; ta u
Kokorek , kraaien van een haan .
hodi kona mano e, strikken
strik,
val
heeft
(den vogel , de
schijnt.
Kokotek, kakelen .
Konta, ( wordt weinig gebruikt) komt
Kole, vermoeid .
voor in de beteekenis van doen weten ; ook : halo konta.
kollen , = k oë k . Kolin , op en neer wandelen .
Kontar,
bestrijden van ziekte ; weer
Koloe , k . faroe, het baadje, den jas uittrekken ; k . kadeli, een ring van
streven , tegenstreven, tegenmiddel ; nia ka a n k ontar iha ka lale, is
den vinger afnemen , atschuiven ; k .mor
er een tegenmiddel of niet.
tè n , kralen k.
a a n,
van het snoer afschuiven ; verschieten
vervellen ,
van
kleeren ?
en zwarte pitten zoo groot als de kralen
Koloen, overgebleven djagongstengels van
het
jaar
opgekomen
vorig jaar, of sinds het vorig onkruid ;
zie
dass a
kolo en .
ko ma
e m
m
nian
a
sa sá,
begeerig zijn naar iemands goed. Komas, zie na ko mas. ? Kommak , battar , komm a k , dja batta k ry gongschil. Komen , een
klein
toős komonoan ida, tuintje ;
ida,
oan
van een rozenkrans ; vandaar : rozenkrans bidsnoer). Ko'oes, een
koma, vuil in baard en haren ; k o m a a so e no e noen , een hond muilban
den ;
Kontaratoe, handelen, handel drijven. Kontas , eene plant met roode bloemen ,
een
battar ko mon
plekje
met
djagong
beplant.
een
doek
kind
op den arm
zich dragen (van vrouwen ) ; rai ato e ko'oes itan isin , de aarde zal ons lichaam dragen ; zwanger. Koon , oeloen , k. , kort haar ; k oï
koon, kaal scheren . Kor, snorken . Kora,
lang
van leest ; ook lang van
vruchten, à in k . , lange beenen . Korat, zagen .
Kore , los maken van iets wat gebonden is b.v. een touw , een gebonden paard,
Kôn, lian k . , mooie stem .
een verband op een wond ; kore dôn,
Kona, raken, raak, geraakt, getroffen,
den rouw afleggen, open maken b.v. eene
juist; hoesi kona, raak schieten ; ho esi la ko na, mis schieten ; lia
flesch , een koker, een mandje ; a a n , ter wereld komen .
a mi, eene zaak is ons overkomen ;
Kornél , de voornaamte radja.
k.
of in
dragen , iets in het kleed bij
neon k . inwendig getroffen zijn ; zijne aan iets wijden , gevoelig zijn
aandacht
voor ; neon alleen deï,
k . ha a n
d eï, hij denkt
aan eten ; neon k . moe rak is alleen gevoelig voor geld ;
hij
vangen
in een
strik
of val, b.v. tau
Koro
koron ,
la o
kore
k. k . , zonder op
houden blijven doorgaan . Koroet ,
afstrijken
b.v.
blaren
stengel, korrels van de aar. Kosar, zweeten ; k . wè n , zweet. Kose, wrijven , schuren.
v.d.
71
koson , ka h o k . , jonge pompoen .
letten " ) ; laag ; o ema k . , laag dak ; a i
Kotta , ommuurde kampong, de muur
k . , lage takken .
zelf, in ' t algemeen kampong. Kottes,
Krakat, kwaad, vertoornd ; ossa k . ,
wai k. van iemand die lang
klein blijft, niet groeit ( volgens anderen kottos en k a kottos) .
Kottoe, vaneen , stuk ; stuk gaan , van
dieren die den mensch aanvallen. Krakit, een bakje van een gevouwen blad om uit te eten of te drinken on
derweg.
een gaan , van touw, riemen , ketting ; li a
Kranek, ondiep , van water.
k. ,
Krau , karbouw ;
tian , de zaak is beslist ; tatta k .,
stuk bijten, vaneen bijten ; ta k . van een hakken ; ko e da na k . tali , het paard heeft het touw doorgebeten ; na
k , de adem is afgesneden, dood ;
wa n
vlekjes op de huid, een soort uitslag ; bakka, (Portug. vacca ) koe . Krawa, aap ; - talas , een mooi blad
dat op schaduwrijke plaatsen groeit. Krehoet, een vlechtwerk dat nog niet
b a h o ak k. , al de barang is verkocht; ra i sain k . , ( de rijkjes zullen vaneen
af is .
gaan) de betrekkingen tusschen de rijkjes zullen afbreken , eene beslissing aan
bijna dood.
overlaten ;
iemand
a mi deï,
atsnijden ,
oogsten ;
kotto e
k.
Krekas, mager .
ba
rijst
(op
Krekot, zie a i krek o t .
haè, gras
k.
Kremit, puistjes in het gelaat.
het veld )
Kreok ,
snij
den ; h ala’i k . , loopend (den weg ) af snijden ;
Kreïs, dicht; dicht bij; kreis mate
het maar aan ons
hij liet har e,
k.
over ;
nia
Kresok, drassig ;
Kottoek, rug, achterzijde ; iha k . , hosi k. , van achter ; i ha
achter ;
k,
achter
het
huis ;
aan
toekeeren, ook fig.
Kottoen, naän
k.,
rauw vleesch ;
Kroat, scherp . Kroëk , ( van ka r oe), scherf; k otta k. , verwoeste kampong.
Kroït,
een afgesneden
fa toek
k. , eene
opening in een kampongmuur ontstaan door het uitvallen der steenen . Krabit, hoekpaal.
matan k . , druip
oog. Kriït, plakken onov. , plakkerig kleverig.
de
achterzijde van het huis ; fô k . , den rug
stuk
k . , heesch, schor, ge
Kreoek, lia k. of terik k . , stotteren .
afsnijden .
o e ma
lian
luid van een gebarsten gong .
een dief den pas
k na o k,
aban, soort witte
k.
krabben ,
schrammen ;
niki
nian li m a n , een vleermuis heeft
zijn hand gekrabd . Krokkon, zie we
krok k o n .
Krook , s as oeroen krook , schop ,
Krade, wilde eend .
staat tegenover sa soe roen kseret,
Krade oeloen , Achillespees.
spade.
Kraëk , vuil op het lijf, kleeren , Kraik , beneden ; a mit oer k . ba ,
stam , maar waarvan het hout niet deugt.
wij
wonen beneden ,
beneden waarts ;
hola k. , langs beneden gaan , den benedenweg nemen , ( staat tegenover » hola
Krotti , een boom
met hoogen rechten
Ksalak , krauksala k , jonge man netjeskarbouw . Ksato, opscheplepel.
72
Kseret , zie kaseh et.
als
Ksoè , een
komen .
bepaalde
bosje rijsthalmen , volgens
manier
gebonden, dat bij het
oogsten boven op den rijststapel gestoken wordt.
Ksókat,
kwa rak ' , men warak .
=
is,
zal
komt
hij
op
school
voor in » fatin
veel ; gewoonlijk gebruikt
Kwau kwaur, alleen ; nia la o k . k . , hij
Kwaik, eerstgeborene; groot; nia k. n a1 a ) a toe tama skola,
grooter
Kwarak,
ko eda k . , een jong paard .
Kwa , dauw .
hij
reist
alleen ;
sia
roewa
k.
k. ,
zij twee alleen. kwer, glad , effen vlak .
L.
La, niet.
Lafuek, == k a b á u .
La .... dank , ( nog niet ; nia la mai
Lafatin, rijstwan .
la .... daun,
(dank of daun, hij is
nog niet gekomen ; la to o da un , nog
niet genoeg.
Lahỏ dalan, de balken waar de daka
Laan, zeil ; ro o l . , zeilschip . Laas, daklat .
Laas aan ,
de neus bloedt.
lala as
Laho
a a n.
Labadain, spin.
la bat keller, een touw om
een kist
binden ; 1. m aloe, elkaar vijandig zijn
Laben , 1. kila t, het geweer richten , iemand richten, maar niet schieten . Labi ,
1.
kilat, met velen te gelijk
schieten . lomo e .
Laboe, telkens hier of daar heengaan en niets uitvoeren ; nergens vast wonen ;
Sa è
Lahỏ toe inoer, een gewas met steke de rat
lige blaren , dat ze gebruiken om
ten van iets af te weren . Lahon, foeoek I. , haarspier; k a bas
draadsch touw. La hòs, volstrekt niet. Lai, eerst ; o ma lai , eet eerst ; ter stond ;
Labò , = lomo e
l.
ikoen, inoer la ho ikoen,
I. , draad , garen ; tali I. tollo e, drie
( van twee rijkjes).
1.
Laho, rat, muis.
parren op rusten .
Labat, een touw om iets heen binden
op
Lahatoran , een soort gras .
toen, op en neer zwerven .
Lads, ko ed a l . , een paard met witte oogen .
Ladik , ladik rai, de grens trekken .
o ba lai , ga terstond ; ketta
lai , nog niet, ( verbiedend) wacht eerst. Lai.... lai, nu eens..... dan weer ; lai la o rai lai sa e koeda, nu eens
loopen dan weer rijden . Lailais ( vlug, spoedig ; lais oda, Lais ( een beetje vlug ; foïn lai
lais nèë, nog pas geleden ; onlangs.
Laen , schuin afdak in een tuin .
Lal naroek , ? middelvinger.
Laën , echtgenoot.
Laks , vlammen , vlam geven ; haï la
73
ndoek wil
l . , het vuur wil niet branden ,
geen
haï
vlam
la ka,
geven ; zagen
wij
menschen ;
weggeraakt,
zoek ; verloren
a mi haré
gaan , zoek raken ; ' t komt ook bedrijvend
een
voor
vuurtje
b.v.
nia
lakoon assan
hij
branden, licht van zich geven , schitteren ;
verliest
dato
te vergeefs uit ; schade, verlies ; horri
sia
matan
naré
I. ,
schitteren
als
moera k
sian
de hoofden geld zien,
hunne oogen ; loro l . , even
voor zonsondergang ; de jalappebloem . Lakan , vlam ; bloeien van boomen die vuurroode
bloemen
hebben
zooals
de
> dilo" en de » ki a n " ; ka ho la kan , de geele bloesen van pompoenen . Lake, openen , ontblooten , den deksel van iets afnemen .
geld ;
hij geeft zijn geld
fonin o oïn lakoon, gister avond waart gij niet te zien . Laksiran, een roofvogel. Lalaan , lauw, b.v. water. Lalaas aup , zich met een
waaier
verfrisschen . Lalaët, de milt. Lalai ,
ka bas
gesponnen
Lakkar, manen tot betaling. Lakkateoe, tortelduif ; l. sina, Euro
ook :
I. , katoen gereed om
te worden ; ze nemen dit in
de eene hand, terwijl ze met de andere de » kid a ' doen rond draaien. Lalalak, schreeuwen als ze met velen
peesche duiven . Lakmoekar, donkerblauw duifje.
tegelijk iets dragen .
Laknabit, ( van habit) tang.
Lalaloo aan , links en rechts kijken
Laknoat
Lalan ,? de middelste van broeders of
Lakoe,
(van foat) strik .
emma l . , van ie
bunzing ;
mand die zeer goed kan klimmen ; la ko e mate bian , aan de geesten der af gestorvenen la k oe
we ,
offeren en tot hen bidden ; la ko e
fở hó, hetzelfde
zusters ,
wordt
die
aangesproken
» lala " ; emma la la n , iemand die goed kan dansen . Lalaok , = k lala o k . Lalar, vlieg.
doen voor een bron, voor een offersteen ;
Lalarit, ma noe l . h a nek a m .
ma tan la la ko e na, de oogen staan
Lalattan,
reeds
stijf;
lako e
taha, soe rik ,
met
bamboe
oem a l . , stukken hout of
die
op
de nok worden gelegd
een kapmes, een zwaard opheffen om te
om het stroo of de atap vast te houden
hakken , om te slaan ; la koe so eno e
(van latta).
kno e a n , dit zeggen ze als het in den
Lalattak, de schaduw van iets, spie
oostmoeson nevelachtig is tengevolge van
gelbeeld ; weerkaatsing, afbeelding, ge daante , beeld .
het gras branden. Lakoe kmerin ,
's
nachts zingen bij
een doode van gewone afkomst.
Lalawar, = kinta r. Lale,
neen ;
zoo
niet :
of,
niet b.v.
Lakoe knir, een soort uil.
lôs
Lakoe lerik, ' s nachts zingen bij een
met een dwarshout of ijzerenpin aan de
doode van voorname afkomst. Lakoe
meta ,
tais
la ko e meta,
inlandsch geweven zwart kleed . Lakoon, verloren , verdwenen , ook van
ka
lale, waar of niet ; een stok
beide uiteinden , waarop de draad kruise lings
gewonden
wordt ; lale kaba s,
draad op zoo'n toestel winden ; em ma m o ras lale o da na, de zieke is al
74
wat
beter ;
niet
aan
sei
de
la lale da un, nog
beterhand ( in deze laatste
Laloenin, onderlegger waarop de palen van een huis rusten .
beteekenis is , » ale " misschien afgeleid
Laloetoek ,
van »malale k ” ).
Laloewan ,
stal.
Lalean, uitspansel, hemel.
Laloran , golf, bergrug.
Lalean hoen , gezichteinder. Lalodik, ai l. =
Lamak ,
ai klaledik. ?
Lalek, hoedi do e boen lalek -
houten etensbakje ; het eten,
het maal van den radja ; la mak rai, den grond van een tuin overdekken met
pisang zonder hartvormige punt van den
takken en palmbladeren , om te verbran
bloemtros zonder »doeboen " of » b a
den .
en " ;
nottar
lalek ,
onbeschoft ;
Lamas, tasten .
o e ko en lalek, van iemand die zich
Lamèë, een zeer giftige worm .
aan geen bevelen stoort. van lale Lalelok . een bamboe die dienst doet
Lanin, = n alin .
als goot.
dwelmen ; la noe h
Lalen, ail van iemand die vlug kan klimmen .
ор
inlandsch
rijzadel,
het hoofd om
twee
foerik ,
een inlandsch spel voor
personen ,
met boontjes of pitten
een stuk
in een langwerpig blok met kuiltjes; bij
den last er op
gebrek aan zoo'n blok maken ze kuiltjes
te plaatsen. Laleoo
Lað bjï, op de teenen loopen . Lað
loods .
/ Laleo loro, zonnescherm regenscherm . Laleoe ,
na, wij gaan , dit zeggen ze
la o
gewoonlijk als ze weggaan .
Laleo, klein afdak , om b.v. een nacht in door te brengen,
ð , vergeven .
Lað, gaan, weggaan , vertrekken reizen ; a ni
Lalenok , spiegel .
doek
Lanoe, dronken ; dronken maken , be
in den grond (Mal . tjongkak ).
aan, s a mea laleo e a a n ,
Lað laok, telkens of herhaaldelijk onder
een slang kronkelt zich ineen .
het voortgaan, onder het loopen ; koe
Laleok , rai l . , betrokken
da na la o la o k , het paard vreet ter
lucht.
Lalook aan , zweven.
wijl
het
Lalette, vlonder, brug.
hap
gras ; sia ka kaoer la
Lalian, stookplaats; fatoe k l . , de steenen waarop de pot gezet wordt. Lalin, ma de
1.
gaan halen, aanbrengen ; e m a i kabelluk nasi tassi ,
menschen
brengen
planken van be
neden .
voortgaat,
neemt telkens een la o k ,
het loopen schreeuwden zij her haaldelijk ; ros haï toeli la o la ok,
onder
de boot doet op zijn reis telkens plaat sen aan . Lað rai, te voet gaan .
Lalisoek, kruin van het hoofd ; hor a k
Laoek , versleten , vergaan , niet goed meer van kleeren , van hout.
1. , duizeling, om een spil draaiend toestel
Laoer, laoer oïn, het gelaat wen
van bamboes om Laloe aad ,
garen te winden. la lalo e a a n .
Laloeloer, de scheen , ook loeloer. Lalóen , het jukbeen .
den ; la o er a a n , omkijken , op zij kij ken ; laoer sa è la o er toen , op en
neer kijken . Laran,
het
inwendige, het binnenste
75
van iets ; laran aat en laran nak
tot
boea
komt in
eene
gevoelen
met witte urine loozing.
( letterl .
beweging)
het binnenste
misselijk ,
neiging
braken ; em ma la ran a at, een
tot
meedoogenloos mensch ; iemand die geen hulp
wil
ziekte
Lattis,
een witte eetbare aardvrucht
Lattoe, roet, aanzetsel onder aan den pot; wat zwartgebrand is .
ook als voorzetsel ; i ha oema laran,
Latioek ,
het huis , binnen het huis ; i ha te
latto ek
in be
la ran ,
onder
het dansen ; hasi
boven
hao e la toen dala i da , gedurende
toeïr
westmoeson ben naar beneden gegaan .
( van planken ).
niet één keer
malo e
of
taan
maloe,
zij
iets plaatsen ; boven
of op
malo e
of
liggen op elkaar
lattoen;
haï
zie
Lattoen,
Lari, schutting, omheining wier latten
maloe,
ba
ba
ik
of op
elkaar plaatsen , leggen ; lattoek aan
la r a n , van binnen ; waila ok laran
den
lattis ,
in den onderbuik , gepaard
van de grootte van een aardappel.
bieden ; laran na ma n a s ,
vertoornd ; i ha la r a n , binnen , er in ;
poeder wrijven ; horak
ta
1 , asch van tabak en sigaren ;
bacco
ruitsgewijze zijn aangebracht. Laroes, vingerlid.
b a doet l . , het
Latta bezwaren , op iets liggen door zijn gewicht neerdrukken ; hadi fa
afknijpen. Lamlauk,
toek
en daar ; sei hela kanekla ula u k ,
latta
a nin
ketta
de
likit,
inlandsche
met een steen bezwaren opdat de wind
hier en
het
was
niet
opneme; na ha latta ko e
moetin
men 1.
Lauk , nokbalk .
teruggeven;
koeda,
v.
leggen ;
zegt
tan
dwars op het paard
lattan
a a n
aan
b.
v . ai la t
ba dala n , een boom ligt
dwars op den weg.
Latti , 1. oesoek, de daksparren leg-
lang voorwerp in schuine richting
tegen latti
iets
aanzetten, b .
a an
v. een ladder,
b . v. ha re latti a an,
de rijst (op het veld ) ligt.
Lattik, ingewandsworm . Lattik rai , pier (aardworm ). Lattin,
halo
l . , hier en daar is er wit
verkwisten ;
1.
rai ,
onlusten
de vrede in een land verstoord wordt. Lawa lerak, zwaluw . Lawarik, kind ( van leeftijd ); s eï la wa rỉ k , ' t is nog een kind ; la w a rîk man e , jongen 1. fetto meisje .
Lawe,
gen; doen hellen van een lang voorwerp , een
l.
in een land verwekken ; oorzaak zijn dat
gewoonlijk
lattan hika r, dwars; toela
b.
tusschenruimten , hier
ééne groote -wond ); foeo ek
haar tusschen .
Latta foehoe
dat zij er telkens
daar zijn nog wondjes ( vroeger
het
fen, neerleggen van een zwaar voorwerp
Lattan,
kaars
met
da, de vracht drukt het paard , overtref
b . v. een steen ?
verkoolde stukje van
lattin ,
fijn maken ,
misselijk maken van iets door
dat men er te veel van gegeten heeft; bo eat ne ë la we hao e fotti ba na , dat
goed
heeft
mij misselijk gemaakt,
neem het weg . Lè,
schreeuwen
of zingen terwijl zij
gezamenlijk iets dragen . Leak , wegwerpen ; lea k t. , naar bene den werpen ; l. sai , er uit werpen , naar buiten werpen ; 1. a a n , neerstorten ;
76
inia
leak
tohar
a an, hij
is
te
pletter gevallen ; krau leak no ó a a n . de karbouw is dood gevallen . Lea
lear,
veel ;
em ma le a lear,
veel menschen .
emma,
1.
een karbouw werpt
iemand op ; 1. we, water scheppen. Lekoer , herhaaldelijk te vergeefs om iets
vragen
of verzoeken ; 1.
ko eda,
een paard te vergeefs trachten te stelen ;
Lean , uittrekken b.v. gras.
ook den eigenaar te vergeefs verzoeken
Lear, veel ; de troepen ; emma lear, veel
kr au
menschen ;
lear
om
zijn paard te verkoopen ; k r au le
bot, zeer veel .
koer ba ä , een karbouw loopt voort
Leat, iets bezichtigen , naar iets kijken ; nia ba leat toős, hij is naar den
durend om de omheining, om er door heen te breken .
tuin kijken .
Lelan, iemand heeft ontnemen .
Leba, aan een stok over den schouder dragen
( als
één man draagt; van twee
of meer zeggen ze » hoelan ” ). Ledo , een schelpdier in zee, van welks schaal armbanden gemaakt worden . Ledoe,
iets
Lelas,
straf al wat hij
draaien b.v. touw draaien van
de draden v.d. arengpalm ; iets tusschen de handen draaien . iemand
Lelen,
draaien zooals een slijp-
om
wegens slecht gedrag
het huis ontzeggen, uitwerpen . met
steen ; 1. kafé , koffie malen , klein houten
Lelir,
toestel dat gedraaid wordt om de kapok van de pitten te zuiveren ; oema I. ,
behandelen .
de
hand
zacht over iets
heen strijken ; l . o an , zijn kind te zacht
een tijdelijk opgetrokken huis waar rijst
Lelok ,
en vleesch gedurende een feest in bewaard wordt.
manoe l . die
dalan , den weg verleggen ; tollo en , van eene hen
1.
nu hier dan daar legt ; l . matan ,
Lee, zullen .
de oogen links en rechts draaien ; 1. ki
Lee ba ba déi , altijd maar door ; maar
lat, met het geweer de richting volgen van het te schieten voorwerp.
altijd verder.
Leen , herhaaldelijk om iets vragen en zeuren
zooals
een
kind
doet ; om
iets
Lema, lema
ai
lima hora s nè ë la o
kotta ,
die
ziekte
verbreidde
huilen b.v. lawarik leen fehoek , het kind huilt omdat men het zijn aard
zich over alle kampongs ; do e bo en ko na la l . , de rook raakt niet overal,
appelen heeft afgenomen . Lehar, uitspreiden b.v. een kleed ; open
zolder ;
komt er niet overal bij, van djagong op em a, er overal tau lem a lei
maken b.v. een regenscherm . – felaw Lehok, een groote krekel die bij het
opsmeren nl. obat, halo bottes le
naderen v . d . oostmoeson een zeer scherp
Len, zich bewegen v'in een nog ongebo
sanggit
ren kind in den moederschoot; hodi tali
geluid
hooren
doet
(Mal
lè n ,
dajo en g) ? Leka aan , ( h aleka) ta è leka a a n , achterover
slaan , achterover vallen ook
h a klotti
ma le ma, overal nat maken .
lek a
a a n.
Leko, opnemen b.v. bijeengeveegd vuil ;
met
een
touw
stevig ombinden .
Leno, verlichten ; 1. dala n , den weg verlichten . Lenoek , schildpad waarvan het schild geen waarde heeft.
Leo, m a,
overschaduwen ; ai nè ë l . o e
die
boom
beschermen , di
bikan
boen,
overschaduwt het huis ;
beschutten, bedekken ; ho
met
I. ,
lalar
een
ketta
na
bord bedekken opdat
1. tali , een touw in de hand
opwinden ;
1.
ka wa, metaaldraad
leon
i ha na ï, de hand
v . d . radja zoenen ; ha henoe leon, een amulet aan den hals dragen . Lêr, lè r so erat, lezen. Lere,
onkruid
af kappen ; 1. dala n ,
tot
takken, bamboe af kappen om veld
soenoe
kronkelen
steken , tuinen branden .
van
een
slang ;
l . a a n ba
Leoe over zal
leoe,
een nog
l.
nia
atoe
lere,
die
takken
in brand
Lerik, gewoonlijk zegt men ;
lerik
mai,
de ï, alleen maar, slechts ; - nia te
hij wel komen ; ' t
rik lerik dei, hij praat alleen maar.
een tijdje duren vóór hij
Les, scheuren , krabben ;" bo es a l . , de
tijdje wel
l.
op het
uit te spreiden en te verbranden ;
een ring ombuigen ; l. a a n , zich ineen
a i , zich om een boom kronkelen.
zal
komt wacht maar als ! pas op als ! (drei
kat krabt ; toetoe les, zie toetoe ;
gend ) 1. 1. o kala mosi nè ë, wacht
kait les , zie k a it.
maar
als je hier voorbij komt ( dan zal
Leoen, uitgestrekte schaars bewoonde
Leoer, I. kotta , een kampong aan vallen , overvallen ; vragen om , verzoeken om b.v. 1. tabacco, om tabak vragen ; ge a so e
na
ro esa, de honden een
hert ;
spleet ; fo lèt,
tusschen
door te gaan
of om tusschen door te kijken ; hô lè t,
tijd hebben ; e m ma lè t, iemand die er
grasvlakte .
zamenlijk ;
Lět, tusschenruimte, geef ruimte, om
ik je krijgen ).
1
hola
een weg schoon kappen ; lere ai , a u
de vliegen er niet op afkomen . Leoe,
ten ;
kohi
leoer
bijten
bibi
gezamenlijk
buiten staat, buiten de zaak , buiten het spel, getuige ?; te vergeefs: nia la o lèt, hij ging te vergeefs ; fô lè t, voor niets geven fô doeoek ; nia mate
lèt ,
hij
stierf (werd
ter dood
leoer, gezamenlijk
gebracht) onschuldig ; ook sterven b.v. van een kind, nog vóór dat de ouders
voetspoor; tali l . , de afdruk
het touw, van de drooglijn b.v. op
er hulp van gehad hebben ; hala lèt, iets nemen zonder te betalen ; iets afne
wit goed , omkrullen of vouwen b.v. de
men van iemand zonder rede, zonder dat
bladen van een boek .
eerst hem
vangen.
Leoet, van
Look,
loro
l . , er is een wolk voor
de zon ; 1. tais ba h a î, een kleed bij het vuur houden . Leok aan , = laleok
a a n.
Leon, lommer, schaduw, beschutting, bescherming, amulet ; heli a an ba Nai Mar o m a k
leon ,
zich
onder
Gods hoede stellen ; ai leo n , schaduw boomen , de lommer ; toer i ha o ema leon , in de schaduw van het huis zit
iets ontnomen is.
Lettek , = h a klette k. Letten , boven , ( staat tegenover kraik) ; a mi toer
letten
boven ;
nola
sia
ba,
wij
wonen
letten , zij gaan
boven over ; toela b a letten, leg het boven op ; i ha la ma riletten , op de kast . Letteros,
ka bas letterôs,
kleurde draad van elders ingevoerd. Lewer, in het duister loopen ,
ge
78
Lia,
tijding,
zaak,
sa
lia of li a
brengt
gij ? terik
woord, taal; o modi sa ,
welke
lia,
eene elkaar
bij
tijding
hij
mee
woord ; heeft
spreken ;
er
lia
eene Nai Marom a lk
Gods
na,
begrafenisfeest te
niets
hao e
kô
gesproken ;
hikar
nian
deï,
kla boek, een
ver
Liliwek , van iemand die licht huilt.
meer te
Lima, vijf.
ik
Lima rassoek , bruinvisch .
hô malo e
Liman , hand , arm , voorpoot ; toewa
elkaar weer
1. ,
tak
spreken , niet meer boos op elkaar zijn. Lia foean, woord .
de
dwarshouten waarmee de »ka nok gesloten wordt; bero liman,
nain , lijkzang
Lia
met
e m ma
Lilin , was .
lia
lia ,
lila u
m a
kwister.
lia,
heb
e m
kla boek ; zie
nian
iha
Lilau ,
zaak bespreken ; toer lia ,
of om
la
die niet tot rijpheid komen.
zitten om
vieren
zeggen ,
goed gaar, van vruchten
niet
Lilak,
bericht, gezegde,
bij den dood van
palmsap ; ka nokkar l . ,
kar '
de vlerken van een » be ro” ( vlerkprauw).
Liman foean, vinger .
een radja.
Lian, stem , klank , geluid, taal , klinken , geluid
met
geven ,
knallen ; la o h ở lia n ,
Liman foean inan, duim . Liman rohan , nalatenschap.
als gij (bij donker) loopt maak dan geluid
Liman sikoen, elleboog.
( door te spreken of te zingen opdat men U
Limar, Wijl.
niet voor een dief aanzie).
Linsoe, hoofddoek .
Lioe,
Lian ta aan, echo .
Liat, met een strik vangen ; tali liat nia
a in, zijn voet raakte verstrikt in
een touw ook : a a n ba tali . Liba,
nia ka n
a in, liat
vergrootenden
den
reeds
voorbij ; iets ;
halo
terik
lioe ,
lioe
met
doorgaan spreken
voortgaan, verder spreken ; hola lioe,
voor goed nemen ; la ko on lio e , voor
sarong.
Liboer,
om
trap te vormen b.v. bôt lio e , grooter , meer, voorbij ; sia lioe tian , zij zijn
met
van elders ingevoerde katoenen
dient
verzamelen ,
bijeenbrengen,
doen samenkomen . Lidoe, zorgen b.v. voor een zieke. Lidoen , uitstekende punt op den deksel
Lioe rai, titel van sommige voorna men in de zuidelijke landschappen van midden Timor ; de landschappen aan de Zuidkust van midden Timor ; ook worden
van een rijstmandje ; hoek ? Lihoen, we l . diep water.
hier Europeanen somtijds zoo betiteld .
Liïs, schuin , schuin houden .
Lioer,
Lika , noodig. Likit, in de hoogte tillen ; opnemen
van den wind. Likkan, er genoeg van hebben . Likkin, manggapit. Likoc rai, dansen van
goed verloren .
de
terwijl ze op trommeltjes slaan .
vrouwen
het buitenste
het uitwendige
van iets ; i ha lioer, buiten ; hosi lioer, van buiten ; hola lioer buiten om , buiten langs gaan , i ha töös lioer buiten den tuin . Liran, doorschijnend. Liras, vleugel. Lirin,
ha an
l. ,
overschot van eten,
79
dat
bewaard
wordt ; b.v. etoe l .
nas l . h ao e li ma n , het heete water
overschot van rijst; l að l . , reizen zonder
heeft mijn hand verbrand ; r ai ma n a s
eten mee te nemen ; toba l . , gaan slapen zonder gegeten te hebben ; nia I. tô s,
lobot ain , voeten .
nog
hij kan goed tegen den honger. slingeren , Liroek , wegslingeren ; gooien ;
hodi
ai
liroek
hê,
de heete grond brandt de
Loddes, ziekte van sommige dieren . Loddos , hoesi l . , twee of meer vo
een
gels
of wat
anders
stuk hout in een manggaboom slingeren ;
nia
terik
l.
liroek mai d eï, gooi het maar hier
twee zaken te gelijk .
naar toe.
Loè,
Lisa , ui.
b.v.
uit
na
te gelijk schieten ;
lia,
hij spreekt over
elkaar gaan
een
feest
l,
van menschen
soerik taha,
Lisan , manier van doen ; gedrag ; voorbeeld ; gewoonte ; i da idak nian
een zwaard, een kapmes opheffen om te slaan .
lisan doeo e k , ieder heeft zijn eigen
Loea, wordt soms gebruikt voor » ha
manier van doen . Lisoe,
tegen;
loea " vergeten b.v. a mi ha sai loea, nia liso e a mi, hij
wij hebben vergeten het er uit te nemen ;
is tegen ons b.v. in een gevecht, in een
a milað loea, wij hebben het bij het
spel ;
weggaan vergeten (mee te nemen ).
a mi roewa bellan lisoe o ,
wij beiden trekken partij tegen u.
Loeas,
Lisoek , gezamenlijk ; fahi nè ë a mi hola liso e k , dat varken koopen wij
spreiden .
gezamenlijk ; fottiliso e k, neemthet
dan ;
gezamenlijk op. Lissoe, ijzeren haak om
schildpadden
te dooden .
kleed
bijeendrijven van karbouwen ,
open
maken
uit
Loeboer, boven uit komen , hooger zijn we 1. a mi, het water kwam tot boven ons hoofd ; do eo et l . battar,
het onkruid groeit boven de djagong uit.
haloeboe .
Loeboes,
Lita, naaien; lita da i , een net breien . Litoek ,
een
Loeka, zeekoe . Loekat,
1.
keller,
een
kist doen
kantelen , omkeeren om den inhoud b.v.
geiten om ze samen te doen grazen . Loat, mandje zonder deksel dat de
kalk er uit te doen vallen ; l . ses, op zij
vrouwen op den rug dragen ; ook : mand
rollen
om zout in te doen .
vloeien
Loa talin , duizend poot. Lobas , lo bas ba we , in het water
b.v, een boom ; l . a a n , er uit
b.v. water of wijn uit een glas dat omvalt . Loekatôn, rijksdaalder. Loekoe, het hoofdhaar wasschen ; ook
dompelen . Lobit, haastig , snel bijw .
loekoe oeloen ; toch ; loekoe der
Lobo,
ook : tetoe lồ bo; zoldering
toch
b.v.
djagong op te bergen , o e ma
sia nalo loekoe deï, ofschoon įk
lobo , een huis met zoo'n zoldering in Doeliloe lo po).
het verboden heb doen zij het toch maar.
om
Lobot, branden , verbranden door heet water
of een
heet voorwerp ; we ma
maar ;
masik
hao e ba do e
Loeli, ongeoorloofd . Loelik ,
Mal.
pemali ;
de heidensche
eeredienst en bijgeloovige praktijken.
80 snoer en dus geschikt om aan den hals
Loeloen, oprollen . Loeloer, de scheen .
dragen ; breed , breedte ; rai l . open
te
Loemoe, l. e m m a, iemand aangrijpen ; iets in de hand nemen of houden . Loemoet, mos .
terrein ; 1. rai , b.v. sia toba loewa rai , zij slapen tot het licht wordt (zie naloewa).
Loen, traan ( uit het oog ). Loeni, het hoofd op iets te ruste leggen . Loer, tabacco I. , stof van tabak ; a i l . = ai no eroes , heel klein over
Loewan, het buitenste, het uitwendige van
iets ; i h a l. , buiten ; i ha oem a
l . , buiten het huis ; b a 1. of sai l. , (letterl. naar buiten gaan ) behoefte doen .
schot van eten .
Lohér, ontrollen ; l . lima n , de hand
Loer, leegloopen ; wandelen .
plat uitstrekken ; 1. bora de inl . pajong
Loeri, h aï na loeri, het vuur ver
open doen,
breidt
bij het vuur houden b.v.
vlak
Lobi,
zich verder ; verbreidt zich naar ra ho ek h a h i
djagongklossen ; 1. n è ë k , met een bran
overal laten staan ;
dend klapperblad of iets dergelijks over
kawerok loeri , overal nat van een
een mierennest strijken om ze te dooden ;
alle
kanten ;
loeri ,
den
timir baard
fahi, hetzelfde doen bij een varken de haren te verbranden ; zengen ;
huis met veel gaten in het dak ; da to
1.
loeri deï, de sia seï hasèta ha hoofden zetten nog iedereen tot werken
om
aan
bliksen heeft een gekko gedood .
( n.l. op Zondag christenen en hei
denen );
m a meran
sia toesan loer i de în zij
beboeten
maar,
schuldigen en onschul
de
no ő tok k o ,
Löhỏ, met heet water begieten zooals doen bij een varken opdat de haren
ze
gemakkelijk los laten .
digen.
Loeroe,
lohi
bo ewa
nawa loeroe ,
loïn
Loin ,
haï, het vuur vermin
een zekere palmboom . Loeroek , een hoop takken en bladeren
deren
die op het veld verbrand worden .
vuur verminderen door het uiteen te doen.
Loeroen, dubbele rij, t zij van huizen ; b a ä l . , een pagar aan weerszijden van den weg .
uiteen
Loeroet, 1. koeda, een paard nazet ten , voortdrijven b.v. naar den stal. Loesi, vlechten van touw (driedraads); loesi ka bo een pompoen in stukken
te doen ;
loin
hout
kari haï het
Loïr, zingen met begeleiding van trom en viool . Loït, uitnoodigen om
Loeroes, tabacco I. , stof van tabak ; ai l . = ainoeroes.
door de brandende stukken
mee te gaan .
Lôk , aanbieden vooral sirih en pinang; lôk em ma, menschen onthalen ор sirih en
pinang ;
ami lôk
sa ba
emi !
wat zullen wij u aanbieden . Lokka , slaapvertrek . Lokke,
snijden en dan koken .
villen ;
Loesin, 1. do edo e , een pompoen in groote stukken snijden en dan koken .
tom a
van
een
= lake ; lokke ko elit,
lokk e ai ko elit , de boom tom a k
afhalen ; ina
bast
oan lokke
nia n
oïn
of
Loetoe, heg, omheining.
a ma niam oïn , het kind lijkt spre
Loewa , ruim
kend
b.v. huis ; wijd b.v. kleed ,
op zijne moeder of op zijn vader.
81
Lokko, pronken ,
bluffen, kuren heb
ben ; nia l . nia k a a n bit , hij bluft
berg ;
heuvel,
lichaam ;
lolon,
rai
hellend terrein .
over zijn kracht , hij pronkt er mee ; ook l . nodi b.v. nia l . nodi nian
Lolòs, zeer, bôt l . , zeer groot.
moerak, hij pronkt met zijn geld.
Lòn ,
Lokkoe, breede armband die aan den bovenarm gedragen wordt. Lole, lole ba lole mai, op en
Lomoe lomoe, een soort reiger .
tuin
Londos
een gebonden karbouw doen vallen ; l 0 gloeiende k ,. op lit ba hai kla op gloeiende a aa k
eene
zaak
rondzeggen ,
bekend maken .
weinig op afstand van ; k o ed a kessi la loè malo e o da, bind de paarden op een weinig afstand van elkaar ; oon toewan ko ed a kessi lolo è nian ,
bind
van mijnheer
uw
paard op wat afstand
zijn
paard ; las loloe
od a, ga wat op zij. Lolok , las l. , in een rij achter elkaar loopen ;
ook
te gelijk met hen naar boven; onmiddel lijk na
elkaar b.v. tiro e tollo e la
de geheele
waarvan
het schild
vóór
den
tijd
werpen
van
dieren . Löð, kleine kampong. zich onderwerpen , Lo'oe , Lo'oe soedoer,
ſond erdanig onderdanig
zijn ;
loo e a an toen , gaan zitten . Lo'oen , schild van de » lenoek "; heeft geen waarde.
1.
Looi , aanbrengen, aandragen , ko e da battar, het paard brengt, de dja
gong
aan
nl. van den tuin naar huis ; maloe, met elkaar vereenigd
looi blijven
steeds
te
samen zijn biv. twee
goede vrienden ; Jooi, bij zich dragen , meenemen , ook h a di l. 1. , ka è r l . l . , bij zich houden .
zonder eene rij te vormen
samengaan, met elkaar gaan; te gelijk met; a mi sa è hosialolo k, wij gaan
vóór
lodd o s .
schildpad
Lonoes,
l . liman , de
Loloè, een weinig verwijderd van , een
rand van een
groote waarde heeft; lo nis kako en het schild .
te braden ; lolit
hand uitstrekken , uitstrekken ; lolo lia,
den
afbranden,
=
Lonis,
Lolit, neerleggen van een gebonden varken , of een ander dier ; lolit krau,
a a n , liggen . Lolo, iets aanreiken ;
eerst
haï ,
tuin wordt kaal gebrand .
neer slenteren en niets uitvoeren .
houtskool leggen om
lôn
Lor,
oda
mattan lor , ( staat te
genover » raè ' ) voordeur; o ed a n lor , regen op het einde v . d . westmoeson , in
den oostmoeson lor ha i , het vuur krau ,
beletten verder te branden ? lor
drie
beletten dat een karbouw uit den troep
schoten niet afgebroken kwamen onmiddellijk na elkaar; lolok kilat ba ,
wegloopt ( bij het » h ala i ha re w e " ). Lora, met een kapmes langs een stuk
het geweer richten op .
hout
na k ottoe
Lolo
laŭ
metan ,
lolok
tais
lolo
deſ,
metan,
inlandsch geweven zwart kleed . Lolon, de stam van een boom ; hulptelwoord voor lange dunne voorwerpen b.v.
touw, kaars, snoer; isin lolon,
of een tak strijken om
er dorens
of takjes en bladeren af te slaan. Loráik,
(lo ro raik,
zon
laag) ' s
namiddags. Loren, openlijk ; in ' t openbaar. Lori,
verhuizen ;
iets
verplaatsen ;
82
veranderen van prijs ; b atakke nèn,
lôs
la lori na, zes gulden , ik verander niet meer .
er
Loro, naam van sommige landschappen.
ik
Loro en loro mattan, zon ; toer ba
moet jullie weten ; dat is voor uwe re
loro
en
wain ;
hangt
dat
ervan af als
is ; lôs rani na k mattek,
veel
als hij (de vogel) maar stil zit, ( dan zal
ba loro la r a n in de zon
zitten ; loro sa e n , oosten ; loro to
hem
wel raken ); lôs ba e mi, dat
kening ;
kotta
hira ?
a din
n è ë lôs
oe ma
kain
soe ra , hoeveel
b a, westen ; tijdsbepalingen met » loro
huizen zijn er in dien kampong ? ik weet
zie spraakk . bijw . van tijd.
het niet, ik zou ze eerst moeten tellen .
Loro falin, oostmoeson .
Lôsdeï,
Loro wain lèt, op de gewone dagen ; b.v. loro wain lèt la h a naän, to o
dahoer foïn
ha
naän,
maar
slechts ;
nia
hij zegt het alleen maar (doch doet niet ). Lossoe, uithalen b.v. een splinter uit
op
het vleesch, een pijl uit de wond ; l . glas,
gewone dagen wordt er geen vleesch ge
het
geten, op feestdagen, dan wordt er vleesch
kurk
gegeten ;
alleen
terik lôs de ï h ij praat alleen maar,
Loro loron, dagelijksch, dagelijks.
glas
zwaard
gewoonlijk, in den regel.
(van
van
de
lamp)
de
flesch ;
trekken ;
l.
nemen ;
een
soerik, het
1. kessa k , strootje
Loron, dag.
trekken ; l . ma tan taa n em m a, de
Lôs, recht, juist, waar , echt; lôs lale ?
oogen
Lotte,
in orde ; noen è ë lô s , zoo is het goed ,
Lotti ,
zijne zaak is zuiver, hij heeft geen schuld ; halo
1.
orde
neon,
id ak
los
zorgen ,
moet
ieder
volgens ieders believen ;
leggen.
zijn
believen ;
dat
eens
zien ;
o
zijt zij
zullen atoe
omvallen ; a min
issin
noe
waait de pisangs
wind
ma nas
l . ha o e, de
neerleggen ; rai lotti, neer
dun
draad ,
b.v.
een boom
fijn b.v. zand ; isin l . , mager schraal; 1. tabacco , tabak kerven ; l. n a ä n ,
van af als het mooi weer is ; lôs oras lai,
doen
Lottoek ,
voor zich weten ; lô s
rai môs, dat ligt er aan dat bangt er
ida
l.,
koorts wierp mij neer 1. lerik, maar laten liggen ( een zieke) er niet voor
dat
mijnheer
volgens
gaan
zonder iets te
laŭ
ho edi, de
omver ;
hangt van mijnheer af; nnia k a a n ne on , toe w a n
wil ;
heer lôs
dat
in
toew an, zooals mijn
lôs
brengen ;
maken,
uit te geven .
dragen.
zoo is het in orde ; nia kaan lia lôs,
recht
houden ; 1 .
gesperd
moer a k , geld nemen om
en los ka lale ? waar of niet ? goed,
lôs ,
iemand
op
vleesch in kleine stukjes snijden.
we strakjes wel
Lottoen ,
faän battar ?
mootje,
stukje ;
n aä n
l.,
kleine stukjes vleesch .
van plan djagong te verloopen ?
M
Maär, dik b.v. huid , plank, ( staat fatoen tegenover nüïs) ; o elo en
stijfkop ; oïn maär, niet verlegen , brutaal ; dicht van haar gebladerte, ge
m a ür, die zich aan geen bevelen stoort,
boomte ,
van
eene
menigte
menschen ;
83
( staat ook ;
vandaar
lau k );
lan
tegenover
veel b.v. soesoek m a ä r , veel
Makaas, hard b.v. cementen vloer, hout, taai,
serewieso e m .; ta è m . hard
muskieten.
werken ,
Maäs, zacht van hout, steenen , grond, malsch van vleesch ( staat tegenover
de zon schijnt heet ; halo ma kaas o da, zet er wat kracht achter, span je
tô s) gemakkelijk, licht bijw . b.v. na kro è m . het breekt licht ; ai ne ë
wat
fera maäs, dat hout is gemakkelijk ook :
splijten
te
m a m a äs
b.v. b a u
in ;
hard
slaan ;
oekoen rai
regeeren ;
laro ma k a a s ,
ma k a a s ,
ma k a a s ,
streng
zooals
wij
zeggen : harde tijd b.v. r ai m . emm a in den harden tijd
nahenoe leon ,
ba n é ë ko na m a m aä s , zet (de mui
( d. i . toen de pokken heerschten ) hingen
zenval) hier, dan komen ze er licht in :
de menschen amuletten om
ka ko eta k m . ( letterl. zachte hersenen )
den bals .
Makadere, met de vingers trommelen .
tôs
Makahoet aan, het erg druk hebben .
(harde hersenen ) traag van begrip ; toe dik na maäs, het mes snijdt goed .
Makakoe aan , te veel aan het hoofd hebben ; in de war wegens te groote
vlug
van
ka k o eta k
begrip ;
drukte, leven maken ?
Maas, geeuwen . Maät, gierig.
Makaoer, mano e maka oer (van schreeuwen ) een
vogel die bij
Madaëk, schuw , schichtig.
kakaoer,
Madat, amfioen .
het naderen v.d. westmoesson zijn kras
Madidoek, = hadidoek .
send geschreeuw doet hooren ; m a ka oer zie d o'o e.
Maek wèn, kleine mugjes.
Mahaboer, spiegel,
dof,
oogen ,
niet
bril ,
do'o e
helder b.v. een
Makdadi,
lood.
m . =
Makdean,
de woordvoerder die de te
glas
rai
rai na h a bo er , ( zie na h a boer). Mahalok , dapper ?; ijverig. Maheok, 1 kabau . Mahoeak, 1
bespreken zaak uiteenzet. Makdók, ziektebezweerder, toovenaar. Makekko, luidruchtig zijn . Makerik , met figuren voorzien , uitge
Mahoeat, hard ;
sneden, bont, gevlekt van een paard, slim ,
Mahoelan toewa, orion ?
sluw ; em ma ma kerik , een sluwe vent;
Mahohóé , = noh o é n . Mai , komen ; achter werkwoorden geeft het eene richting te kennen naar den spre ker toe ( het tegenovergestelde van » b a ’ ) b.v.
la o mai, kom hier, toen mai
( tegen iemand die boven staat of b.v. in een boom is geklommen) kom af ; s aè mai, klim op (als de spreker boven staat). Mais, maar , doch . Mak , tusschenvoegsel zonder beteekenis
badaen = ma k dea n . Makili , kittelen enz ., prikkelen ; koe da isin m ., het paard is dartel ? Makilik,
lia sarin makilik , een
grappig verhaal, een ui. Makkar, vermoeid . Makkas, bado e m ., streng verbieden ; loro m ., de zon schijnt erg warm ; serewiroe m ., hard werken . Makkat, zich verrekenen ; m . menon,
b.v. se ma k valo of se nalo ? wie
zich
b.v. een dag verrekenen in de af
heeft het gedaan? ook hoort men » makka ” .
spraak.
Il / !is pJaégr!! et
84 Makkit , bijten ; a so e m . e m m a, een hond
bijt iemand ; koeda m . ha è lao
la ok, onder het loopen bijt het paard telkens gras af . van (hoogstwaarschijnlijk Makleat
» leat” ), iemand die is aangesteld om toe zicht
houden op de sirih en pinang
te
en zonder wiens verlof geen sirih en pi nang mag geplukt worden .
kom , kommetje, kop. Makokka , luidruchtig zijn .
m .,
gewoonlijk
Makrona , glad . Maksonak ( waarschijnlijk van Son a steken ),
ko eda
haoe kata uk
m .,
Maloek = mamaloek . Maloelik , broeisch . Maloen , familie ? familielid ? Malolok, lim an m ., van iemand die
bij het schieten of werpen ;
richt
hoeri m ., juist schieten ; hoe m . , met een blaasroer raken ; zuiver recht b . v. een bamboes, een paal.
Makonak, lima n m ., vaste hand in hoesi
koud ;
ik ben bang voor de kou . Maloe, elkander .
goed
Mako ( van ' t Mal. mangkok ), aarden
het schieten ; raak schieten .
Maleroek = klaboek . Malirin ,
makson a k , herte
( staat
Malarik
»mala
tegenover
hoek " ), duidelijk voor het gezicht; terik m ., duidelijk spreken ; h a ré m ., duidelijk
zien ; matan
m .,
helderziende oogen .
Mamaloek, wat met een ander een paar vormt; wat bij een ander hoort b.v. van
jager.
twee kisten of twee pakken die door één
Malahoek, onduidelijk voor het gezicht, niet helder ( staat tegenover »malorik " ) ;
paard gedragen worden , ook van twee of meer menschen , die bij elkaar hooren, b.v.
haré m ., onduidelijk zien ; matan m .,
als twee of meer menschen van hetzelfde
oogen die niet helder zien ; taroeïk m .,
land zich in een vreemd land bevinden .
bergen op verren afstand ; isin m ., be
Mame,
(niet
boombast
stuk
dat na
zwartgebrand te zijn in den bamboekoker
stoven ; fôs m ., grauwe rijst.
Malaè
een
malai),
uitheemsch ; o e m a m ., huis met een hoog dak, 200 dat men niet hoeft te bukken ; Mala è e m
m
gelegd wordt, waarin het palmsap wordt opgevangen . Mameëk, lian
m a me ëk,
dialect.
a
Mameoel, mameoer, zacht op het gevoel
Mala è en emma Mala è Sina, Chi
b.v. watten ; lenig b.v. rottan ; zwak ten
nees ; terik Mala è en terik Mala è metan, Maleisch spreken ; terik
gevolge van ziekte .
moetin,
de
Portugeezen ;
Mala è moetin, Portugeesch spreken . Malaik , koeda m ., een paard dat vlug loopt (van hala i, loopen ); malaik
Mameran , bliksem . Mamfattin ,
het woord , het bevel, de
uitspraak van den radja. Mamiïk , de blaas.
a an, maleroek aan ! scheldend tegen
Mamisar, gezwel aan den hals,
iemand
Mamma, kauwen van sirih en pinang ;
die uit den dienst wegloopt en
telkens van woonplaats verandert. Malalek ,
levendig,
vlug;
isin
hetgeen gekauwd wordt b.v. ami toen m .,
atoe
faän
mamma, wij
gaan naar
frisch en gezond ; nia isin m . nikar
beneden om sirih en pinang te verkoopen ;
ona, hij is weer hersteld .
ma m ma la iha, er is niets om te kauwen .
ooglo dos
( stet,
85
Mammar,
zacht ;
isin
m .,
zwak ;
m . foeïk, vogel ; m . o eda n wè n = maka o er, zie
ma ka oer ; m .
mota m . ona, de stroom is niet sterk
m .
meer ; gemakkelijk b.v. lake m .
tafo e ï, boschhaan ; m . harek , rijst
n a,
het gaat al gemakkelijk open ( van een ziek
oog) ;
nia
terik
Tettum
ma m ma ở n a, hij spreekt al gemak kelijk Tettum . ledig, op , er is niet meer ;
Damoek,
rai m . , onbebouwd terrein ; onbewoond
vogeltje ;
m .
karas,
staartvoeren
lain ,
o an
m .
komt voor in de
beteekenis van getuige; haan van ' t geweer. Manoek,
op
haan ; m .
van een
tolloen,
m .
kellen,
verren afstand naar iets
terrein ; bo e a t m ., een zaak van geen beteekenis ; alles , allen , geheel b.v. h a o e
werpen of schieten .
kola m . , ik neem
geweer .
alles ; em ma la
verhemelte ; m .
schoorsteentje
Manoetoeloe ,
van een
m ., allen zijn uitgegaan , ze zijn alle maal uit ; h a o e ka tè nè sia m ., ik
Manokko , ( leven maken, luidruchtig Manorro , zijn.
allen ; isin m . moras , het
Manoroen , de grens tusschen het diepe
ken
hen
geheele lichaam doet pijn . Mamoekoen aan , morren .
en ondiepe in zee . Mara, droog ; tassi m ., eb ; niet aan mara , voort
Mamoelik, een oorsieraad . Sumbe mamuli de beurt bij een spel; durend . Mamoet , warm van kleeren , ook van
het lichaam zooals bij koorts . Mamóet = b a b óet.
Marak, merkteeken .
Momokken aan , zeer onduidelijk spre ken .
Maraka, lao m ., op groot wild jacht maken .
Marakláik , nog onrijp.
Mana,
onwetend ;
naar
iets
anders
Mara
lerik ,
niet verder kunnen b.v.
kijken , op iets anders letten dan waarop
omdat de weg is afgesloten , omdat de
men letten moet.
rivier te hoog is .
manas,
Mana
låro
m .
m .,
als de
zon warm begint te schijnen . Manaik, afstammelingen van slaven , die zelf geen slaven meer zijn , maar toch
Maran, droog Marinoe,
een
vaste
van den radja .
maringa
Maromak , God.
nog niet gelijk staan met » e m m a re
Masik , ofschoon .
noe" ,
Masin ,
de
gewone onderdanen , en zich
suiker ;
met dezen niet mogen vermengen .
Manaran ,
o ema
m. ,
het
ouderlijk
huis .
tan,
m .
m .
mer,
zout; m . mida r ,
m a n a s , gember ; m . me
kruit ; door
masin , alleen ver
staat men steeds zout.
Manas, heet, warm ; sterk, van dran ken ;
boodschaplooper
pittig,
m a nas,
van
tabak ; fô o ekoen
of alleen fô ma n a s,
een
Nanoe,
kip ;
hen ;
m.
m.
a man ,
ina n ,
m .
ro e w a k, ieder twee ; m .
hoeveel
ieder ?
die den weg kent ;
streng bevel uitvaardigen .
in an ,
Mata,
tollo ek , ieder drie enz .; m . hira k ?
haan ,
m .
hoen , legkip ;
plaats bekend is ;
dalan, gids ,
iemand
fatin , die op eene foon , die op eene
plaats nog onbekend is, er pas woont ;
86
ikan ,
een
gevolge van een
vene ; --- matek, stilletjes, zachtjes, zonder
zweer ; kakka , opening in een dijkje ho da om het water door te laten ;
beweging ; toer m . m . , zit stil .. Matek , a in matek , de voet slaapt ;
koeak
mata ka ka, zoo'n opening
gevoelloos van een lid .
die
dichtgestopt open
was
wond
ten
lèt, boeat mata snoepen ,
lèt ,
maken ; iets
om
Maten , te
snoepgoed , ook b.v. vruchten ;
marek , van iemand die eene verlorene zaak vindt, het loon voor het vinden ; tamak, die ergens geheel vreemd is . Matak, kookt,
onrijp,
rauw ;
groen,
e m
m a
versch , onge
m ., die onzijdig
is, die buiten de partijen staat ; r ai m . , onzijdig gebied ; terik m . , zonder rede iets beweren ; mate m ., onschuldig
lia
n è ë m . o n a , die zaak
afgehandeld ;
is
doode ;
emma
ba b a ko e
m
a ten, een
maten,
voor goed
vastspijkeren . Matènek, kundig, bekwaam , verstandig, wijs . Mateok, iboen m ., welbespraakt. Maufinoe, gevaar.
Maun , oudere broeder ; foela n n è ë nia ka a n ma u n , de vorige maan . Maus, tam , mak .
sterven ; hỏ ở m ., onschuldig dooden ; ha m . em ma nia n moerak, zon
Mea, bissi m ., gloeiend ijzer. Meak, bruin .
der rede iemands geld nemen .
Mean , rood , gouden ; kadeli mean,
Matan,
oog,
deksel;
we
m .,
bron ;
een
gouden
ring ;
moerak mean,
laro m . , zon ; m . fôs en m . foean , oogappel ; m . a at , blind ; m . doekoer,
goudgeld ; mean ida, een sovereign , een gouden tientje ; mear matak,
de
goudgeld,
oogen
zijn
dicht, slapen ; h a ï m .,
het gedeelte van den baard tusschen de
m
e a n
tassan,
gouden
sieraden .
drie steenen ; hulptelwoord b.v. koeda m . ro ewa, twee paarden ; k r au m .
Mèan oan , kuiltje in den hals. Mear, hoesten , verkouden zijn ; mear
tollo e drie karbouwen ; uitkijken naar ;
fa hi foeïk, een kwaden hoest hebben .
em ma ba ma ta n , er is iemand gaan
Meas , rood doek .
kijken ; - foekoen , het been boven het
Meda, ( van ' t Mal . medja ) tafel .
oog ; ai nia ka a n m . f., boomwortels
Meek, puntig, spits.
die
boven
den grond uitsteken ;
Meken , klein .
rahoed, wenkbrauw . Matas,
volwassen ;
Melattin, koud . reeds
op leeftijd ,
iemand van b.v. 18 jaar is » matas ” met betrekking
tot
iemand
van
10
of 12
Meloes , zeer gierig ? Memas,
grijpen,
aanpakken
om
te
vechten ; aso e m . fahi, een hond valt
jaar.
op een varken aan .
Mate, dood, sterven , uitgaan van vuur, stilstaan van de klok, met draaien
gekneusde plek zich ophoopt, maar niet
ophouden
uitvloeit.
van
een
tol ; ma te
sala,
bewusteloos, half dood b.v. ten gevolge van een val ; foelan mate, nieuwe
maan ;
bian,
ziel
van
een afgestor
Memerá,
als
het bloed b . v . op een
noemen ; m . filas , anders Memi, noemen , een anderen naam aan iemand geven .
87
Menaan, winnen , overwinnen , voordeel hebben .
Menek
oda mata n missa nakla ke doe
o ek, de deur ging van zelf open ; missa sai doeo e k , het is er van
benek .
Menon , afspraak.
zelf uitgekomen ;
Meo, voorvechter . Meoe, halve gulden .
een of ander.
Mèr, we mèr, zout water , massin
eenig kind ; oan missa k d e ï, slechts
Missak,
mèr, zout , zelfstnw .; oan m è r, klein kind. Merak, troebel .
één
Missan,
het
bij eb droog-
geloopen strand ; vischjes vangen op het strand ;
kasta ,
verloren heeft ; mô nika r, het bewust
allerhande
zaken ,
van
zijn is weer terug ; oïn mô , beter zijn een zieke ; nia ka an oïn fon
van
mô oda, hij is even aan de beterhand ;
Min , urine. mina rai , petroleum ; en noe mina, klapper-
gesmolten vet, b.v. mina fahi,
gesmolten kanen .
varkensvet;
mina foea n ,
Mirik , een soort uitslag . Mis, flauw van spijs ; we m ., zoet water. Misak , bij de hand wurgen .
keel
matan
tian ,
de
oogen
zijn al
open (b.v. van jonge hondjes ); mota mô, de rivier is niet troebel meer, weer helder ( na de bandjir ).
grijpen,
met de
o a moat laran, onecht kind . Modder , tas sak , modder ; goed rijp , van vruchten . Modak,, geel . Moè , 'beschaamd, verlegen , zich scha
Misse , slechts , alleen , enkel, niets als , hao e
mô
Moat, hoog onkruid , wildernis ; a ma moat laran, vader buiten den echt ;
Miraen, witte mier.
allemaal;
ma i
blikken hebben van krankzinnigen , ook van iemand die tijdelijk het bewustzijn
alles , alle schepselen .
noe
miss an
Mò, schitteren, blinken, heldere oogen
Milat = dirak .
mina
0o
Miste, moeten .
MI, urineeren .
olie ;
alleen ;
miss a n , hij woont alleen .
oeloep
Midoer, zoet.
olie ,
n è ë deï of n è ë mis sa k
deſ ? komt gij alleen maar ? nia toer
m a noro en .
Mina ,
één slechts ;
dei, deze of dit ééne slechts .
Meti = kmeti;
Mill
enkelen ,
eenig, één ; o an missa k ,
kind ; missa k dež,
missa k
Metan , zwart, donkerblauw .
drooggeloopen
missak,
kar é
la wa rik
men ;
o la moè ? schaamt gij u niet ?
missa , ik zag alleen kinderen ; missa nè ë deï, alleen dit maar ; n è ë
beleediging ; ata la tate nai nian moè, een slaaf kan niet voldoen voor
missa de î, dit alleen maar, rai ne ë
de
1 a dia k , fatoek miss a , die grond
hola nian moè, voor eene beleediging
is niet goed , allemaal steenen , niets als steenen ; ai foea n n è ë dia k mis
vergoeding nemen ; haoe kola taan hao e kaan moè, ik neem het om de
sa, deze missa .
vruchten zijn allemaal goed ; do e o ek, van zelf b.y.
beleediging een
koning aangedaan ;
beleediging mij aangedaan ; zich schamen .
moè a a n ,
88 moedoe, verkeerd
die
iemand
tegen
verwijtend
la
o
Moedoe = a han ?
natal ,
loron
mola k
voor
kort
Kerstmis . Molan = bolan .
handelt .
Moli , laran m ., het aangename ge
Moekit, arm , schaars ; ha a n m ., het eten is schaars.
voel, als na het braken de misselijkheid
Moekoe, hommel die gaten in het hout maakt.
over
is,
ook van iemand die smakelijk
gegeten heeft.
Moemoen ,
overschot
klein
een
iets b.v. van eten , van rijst dat na het uitschudden in den zak achterblijft .
m.,
rai
terrein
van
onkruid gezuiverd ; kale plek ; oeloen m . , kaal hoofd.
Moën , de schaamdeelen .
Momôn, nia toer mở môn de ï ; hij
Moerak , geld ; zilveren b.v. moerak , een
kaal;
Molik ,
van
kadeli
zit maar stil te kijken.
zilveren ring ; moerak
moetin , zilvergeld ; moerak matak,
Môn, op iets zuigen ; een puistje; we môn , helder water.
zilvergeld ; moerak tas san, zilveren sieraden .
Môn
metan ,
de
hoofden
die
als er
eene zaak aanhangig is rechtspreken ; we môn metan, het water waarin het
Moesa, prop in ' t geweer . Moeta , braken .
Godsgericht wordt uitgeoefend. moetin ,
Monoe, vallen , afvallen ; nean monoe
zilvergeld ( m o e r ak mean goudgeld ); kadeli moetin, zilveren ring.
tián , de tanden zijn uitgevallen ; nai nian lia monoe tián , de beslissing
Moetoe, te zamen , vereenigd. ha m a te moetoen, Moetoen ,
van den koning is gevallen ; monoe we, onder water duiken bij een Godsgericht;
feestmaal houden bij gelegenheid van eene
monoe ta a n , er bij komen ; emma
wit ;
Moetin ,
moerak
begrafenis ; na än
mate moetoen,
monoe
ta an teni de ï, er komen
etoe mate moeto en, vleesch , rijst
nog maar menschen bij ; o ba lai wain
voor die gelegenheid bestemd.
roewa hao e , lee monoe kikar ba o fatin, ga gij eerst, overmorgen
Mohoe,
op ;
halo
m .,
opmaken ;
na wan m ., buiten adem . Mokken,
langzaam
zal ik weer voor u invallen , zal ik weer
eten van iemand
kort m
vóór dat , als in de toekomst,
vóór ;
la o
la ilais
dat
oan
mo no e,
niets zeggen .
Mõõr, ziek , niet meer van menschen en dieren .
willen
eten
molak
Moot, zinken , verdrinken, doen inzak
toen ita lioe tián , loop opdat wij de rivier over zijn vóór
ken ; nia toer ba massin midar fatin nalo kido en moot, hij zat
o ta
vlug
innemen ;
Móoer, stil zitten,
m ô k , van ieland
die verkouden is , de neus loopt. Molak ,
plaats
miskraam .
die geen tanden meer heeft. Mò , in 0 er w e n
uw
ze
overstroomt;
m a i
e m
m a
vóór
dat
de
menschen
de
molak oedan
soenoe regens tuinen
lere
tián,
komen hebben de reeds
gebrand ;
op
het
suikerblik ,
deed den bodem er
van inzakken . Mor, draaien zooals een tol . Moras, pijn, ziek ; gewoonl. isin mo
89
ras, ziek , pijn doen ; uitroep : het doet
mooi weer ; oedan mô s, de regen houdt
pijn !
op ;
More,
wegdrijven
van
wolken rook.
ook
Morin , welriekend .
er „ no "
er komt een zaak voor ; mota moris nika r, de rivier stroomt weer ; em ma van liman iemand die moris,
gaat ook .
e m m a
nia môs terik noe
hij zei ook zoo ; hao e môs
ka tè nè , ik weet het ook ; soms wordt
Moris, leven, levend , ontkiemen ; hai m . , het vuur is aan ; lia id a moris,
steelt ;
b.v.
o e n è ë,
moris,
a in
bijgevoegd dat eveneens ,,00k ”
beteekent
b.v.
nia
môs
b a no , hij
Mossoe, fo ela n mosso e , de maan is weer zichtbaar.
van
oan, rugholte .
Mota, rivier ;
Moti , droog ; mota moti , de rivier
iemand die veel reist ; ka bas moris,
is droog
elastiek .
Moroek , bitter ; a i moroek , genees middel .
Mottoek , aangebrand . Mottok , hikken ; a nin mottok =
Mortèn, kraal .
anin namotto, de wind heeft op
Môs, zuiver, schoon , rein ; rai môs,
gehouden .
N
verkorting
Na,
van
ona "
als
het
voorgaand woord op een klinker eindigt, b.v.
m a i n a of ni a m ai 6 n a,
ni a
Naäk,
in
't
geval
als ; na ä k
veronderstel
dat,
lale,
zoo ,
Nabór, uithollen ; toena n . r ai , de paling holt den grond uit. klanknabootsend
Naboeroen ,
hij komt reeds ; zie verder » čna" .
dat ,
Nabò, loeien van de karbouw .
niet an
ders, b.v. hao e moras n a j k lale ha oe mai , ik was ziek , zoo niet
na bo ero en ,
hai
a nin
woord ; nabo e
roen ; halai naboe roen, zeer vlug loopen . Nadaras aan, erg ziek zijn van paarden,
ik
karbouwen ; ook van menschen .
gekomen. Naan, eene zuster noemt haar broeder
Naderoes, la ó n. , ver gaan .
dan
was
ik
gekomen ,
anders
was
,, naan " . Naän , vleesch , visch ; n . fo ho , vleesch ; n
in
tassi , visch ; n . dad a in, vleesch reepen gesneden om te drogen ; n .
Nadiki, ontkiemen van gras, van bla deren . Nadoeboe , stof : als
a nin het
als пое
rook opwaaien b.v. rai a hoen n .,
waait ontstaan er stofwolken ;
boran en n . bok o er, het vet, staat
h o ed i n . , het uitkomen van den hart
tegenover n . isin, het eigenlijke vleesch ;
vormigen punt van den pisangbloem tros ; tali n . , doorschieten van den
n. ma r a , gedroogd vleesch . Naban = k n a b a n . Naba naban, voortdurend .
Nabeo, etoe n. , de rijst is als brij .
gebangpalm . Nadòn, koud.
Naè, uitspreiden van matten , kleeren ,
90
spits
maken ;
koeda
liman
na è
tam a d e ï, zij komen maar binnen (ge
a a n , de voorpooten van het paard strekten zich uit ; liman na è wè n , de
legen of ongelegen ; la n ai i ha i ha, het is er zoo maar niet altijd ( dit zei iemand van vleesch ) ; bee, kroko
hand zweert.
zgl . fatin ?
Nafaè, r ai na fa è , middernacht.
dil ;
Nafati, kozijn,blijven; matak na
priester ;
fati , o e m
het blijft a
n a ä k
versch ;
lale
a mi
halo tam a
ha o e
na fati, wij maakten een huis, anders was ik in dienst gebleven ; nog b.v. ha o e
rai mara, leguaan ? — loelik,
zacht
la
Naromak , God ;
van
geluid ;
náik ,
terik n . n .
nia
rona, als men zacht spreekthoort
hij het niet, bedaard , langzaam . Nain , het lijf; b.v. oeloen ka nek lale , het hoofd is gewond , het
ka téné na fati, ik ken het nog , ik
nain
weet het nog ; e m m a m or as noe oe sa ? na fati , hoe is het met den zieke ?
lijf niet, het lichaam in tegenstelling van de ziel , persoon , eigenaar ; koeda
it is nog hetzelfde ; het blijft maar zoo . Nafoena, bloeien .
n ai n , de eigenaar van het paard , hulp telw .; e m m a nain roe wa, twee
Nafoeri, schuimen .
menschen ;
Naha , vracht;
koeda
ato e
toen
hola n ., de paarden gaan naar beneden vracht te halen .
om
tassi
hitoe,
doeoei, zelt
visschen ; nain
zeven
n.
b.v. nia nain do e o ek , hij zelf ; het werkw . staat tusschen beide in b.v. nia
Nahaboer, r ai n ., morgen- en avond schemering Nababoet,
naän
nain
nalo
do e o ek , hij zelf heeft
het gedaan ; ook soms zonder doeoek ; mata n . , de rivier blijft
nain, komt soms voor
in de beteekenis
langen
tijd hoog ; we matan n . , de bron heeft altijd water ; toer n . , voort
van het hoofdbestanddeel van iets tegen over een klein deel b.v. tais ninin
durend ergens blijven wonen .
foetoes, nain kabas metan los
Nahatak
gan ,
ka nek na hattak
rand
de
deï,
van
het
kleed
is
met
a a n , eerst was het een kleine, later werd
figuren voorzien , het overig geheel bestaat
het een groote wond ? groote wond aan
slechts
de hand of den voet ? zweren ?
glazemaker ( insect ), de geest ? de heer ?
uit
zwart
katoen ;
we nain,
Nahèër, hinniken .
van
Nahis, opgezet, gezwollen . Nahisi , stollen .
aardmannetje ? Vai nór, sarong met een dwarsnaad
Nahók ,
waardoor
Nahore,
geluid ain
van stroomend water. nahore,
de
voet
slaapt. Nai ,
het water ; rai nain , aardgeest?
gemaakt kruisjak ).
koning,
koningin ; 11.
mane,
Nakakoe, zich heen en weer bewegen
koning ; n . feto , koningin , heer, oudere
( van
broeder ;
los zitten ,
deĩ,
nai teri terik
dei, er maar op los praten ( vlei wordt soms weggelaten ); sia na i na na dež, zij eten
van twee stukken één sarong (staat tegenover ate : is
maar
(rijp
of groen );
sia nai
iets
Nakali ,
dat eigenlijk vast moet zijn ), uit
elkaar
opborrelen ,
b.v. een geweer. koken
enz.; ti
loen n ., er loopt vuil uit het oor. Nakasoe , er af gaan , er af vallen b.v.
91
de
doek
kaso e
missa na
hoofd ;
het
van
is
het
do e o ek ,
er
van
zelf afgegaan b.v. het pleistertje van de wond .
Nakáu janken van een hond. Nakatti), vrucht zetten b.v. van tama rinde , mangga's en anderen . Nakbakka, wond.
kanek
n.,wijde , diepe
ontglippen,
Nakbossir,
losschieten , b.v. een touw . h aï na n ., de brand gaat
Nakdaet,
verder, slaat over op . Nakdakoe , overloopen van vocht. Nakdekor,
heen en weer gaan , heen en weer schommelen enz . zoodat er tevens geluid
ontstaat ; het geluid van borden ,
kommen die op elkaar worden gezet. kari, uit elkaar gaan ,
Nakballar, n .
uiteen vallen b.v. van dingen die bijeen waren gebonden.
Nakbarat,
gedeeld ;
na k b a rat,
foeoek
met loshangend haar. Nakbasak,
Nakdèr, mooi staan van djagong en rijst op het veld . Nakdodar,
Nakbaloe, in twee helften ook n a k balo ek .
er
uitvallen b.v. zout uit
het mandje als de bodem uit een zak die stuk is.
van een bijl,
koorts
hebben ,
afglijden
b.v.
bet
touw
van den hals van ' t paard. Nakibèës,
open
Nakbellak,
ha è
afrollen
Nakdoeïr,
Nakdokkar,
van kokend
Nakdokko,
schudden
weer slingeren enz.
een jonge kaketoe.
b.v. een ei, dat
enz .,
ver
Nakèdek , geluid van de kikvorschen . Nakekkes, hinniken .
Nakbô, zich opwaaiend verspreiden b.v.
scheuren van den
Nakboea, zie h a k bo e a . ha è
n . = ha è
fa a t
loslaten enz. b.v.
de steel van een pompoen , het handvat van een valies. ontglippen , er
witschieten ,
voorschijn springen, ontsnappen b.v.
een vogel uit de kooi.
Nakén , rai n ., het wordt licht,
het
klaart op ; kaloan 1., de wolken drijven uiteen ; naken aan , zich
Nakeo = keo.
a a n , zie fa a t a a n . losgaan,
+
splitsen .
een cementen vloer.
Nakboekat,
en.
heen
Naké, zie h a kè ; kermend geluid van
schuiven enz .
barsten ,
van
steenen
geschud wordt, een klappernoot.
n a k bella k , het
men er doorheen loopt. Nakbiroe = nak bella k . Nakbissoek , verplaatsen, zich
te
b.v.
klotsen
gras gaat uiteen , verwijdt zich b.v. als
Nakboïs,
aanhoudende
eene helling.
gaan van een zweer,
rot worden van vruchten .
Nakbohit,
n .,
opborrelen
water, ontspringen van bronnen, rivieren.
Nakbasoer,
grond, van
stuk is, rijst
Nakdoear, overloopen, storten enz . Nakdoehoer, isin
afschampen
een kapmes.
stof, kapok. Nakboba,
ontschieten,
Nakfakè, erg schuin staan b.v. een paal. Nakfera, splijten enz. Nakfetik , a u n . , de bamboe veert. veranderen enz . ; ne on n . ,
Nakfila,
( letterl. het hart verandert) weer anders willen . Nakfilas, fatoek
synoniem
van
nakfila ;
n ., de steen kantelt.
92
Nakfoa, opzetten ;
Nakliïs,
taè h a k a a s n .,
als men hard slaat, ontstaat er een ge
hellen ; loron,
de zon is
over de helft.
zwel .
Nakliki ,
gestorven
aan de pokken of
Nakfoea , zich ontwortelen .
andere besmettelijke ziekte .
Nakfoeak , klonteren. Nakfoer, lostornen enz . uitrafelen enz .,
Naklikit, opgenomen worden b.v. door den wind .
het
opengaan van
losgaan
van
haar,
bloemen
en bladeren ; ha è foetoen
Naklila , rollen enz. Naklodos, la o n . ba ba d e ī, voort
1., een bos gras gaat los ; neon n a k
durend van den eenen kampong naar den
foè r , het verstand ontluikt.
anderen
Nakfoesoek, k ottoek n . , gebocheld, kromme rug.
Nakloeas, Nakfoloe,
afvallen ,
afglijden ; kous
het eene land
loopen , of van naar het anderen reizen.
plooien
b.v.
zich uitspreiden , zich ont een kleed door den wind ;
na k foloe toen , de kous zakt af.
manoetak n ., de nagel valt af.
Nakfonan, ingedeukt, b.v. de mat van een stoel .
ten ;
Nakfotta , splijten enz.
Nakloeloen, zich oprollen .
Naklïk, verminderen enz .; r ai n . , als
Nakiw, piepen , tjilpen .
zich ontrollen ,
opengaan
Naklohik,
Nakkas, licht breekbaar.
Naklohoe,
Naklaa, barsten , gebarsten.
water,
Naklaak, gloeien. ten
isin
manas n ., hevige
koorts.
Nakka , Mal. nang k a .
opgezet
Naklohèr ,
van bloemen en bladeren .
het bijna dag wordt.
Naklahat,
Nakloebik, verschrompeld van vruch hassan n . , ingevallen wangen.
gevolge
van
slagen .
zich oplossen b.v. zout in
week worden en uiteengaan b.v. gaan ,
stuk
beschuit in water, enz . = na k r o è .
breken
Naklaik , verwelken .
Naklokke, open , opengaan ; synoniem van naklake, los gaan van kalk,
Naklake, open, open gaan .
cement.
Naklamar,
na n a a n
n . , de tong is
vol kleine wondjes.
Naklamat ,
zich
Naklo'oe, gebogen zijn, buigen , door
zakken b.v. over
den grond uit-
een
paard
als men er op
stijgt .
spreiden , verder groeien van kruipplan
Naklori , zich verplaatsen .
ten ,
Naklossoe, losgaan b.v.
ran
ook
van
deï,
gras ;
na kla m at d a
het spreidt
zich
naar alle
een bijl van
den steel , los laten enz . , er uitvallen b.v.
kanten uit.
een
Naklara, niet vol, van een glas , kop , flesch .
matan
Naklatar , timir ra hoek foïn na klattar, de baard begint uit te
oogen waren op hem gesperd . Nakmarak , droog van eene wond .
komen .
Nakmattek , stil , kalm we n . , stilstaand water .
Nakles, gescheurd ; scheuren enz .
pijl uit de wond ; we n . sa è, het
water komt uit den grond naar boven ;
foea n
1 .
ta a n
b.v.
nia, de
de zee ;
93
Nakoes, opsteken ; kilat isin na
Nakmaun, vochtig, klam . Nakmélok , schitteren,
licht van zich
ko es ba kila t, de bajonet opsteken ;
iets b.v. een vrucht op een stok steken ,
geven, Nakmoeoek ,
geluid
van
eene
duif,
een afgeslagen hoofd op een staak steken .
knorren van een varken . Naknakkus,
lian
Nakoesak,
n .,
sterk
geluid,
foeoek
hard klinken
Nakoïr, geschramd.
Naknana ,
het
sluit
niet aaneen ,
Nakoloe,
er
is ruimte tusschen .
afglijden b.v. een ruig van
den vinger, kralen van het snoer . Nakomas,
Naknee, geluid b.v. van een stuk geld
Naknekoer, afvallen van de vingerleden , van de teenen bij melaatschen ,
schrammen of puistjes. Nakonoe, vol.
lidsgewijze afbreken van gelede stengels ? Naknetar, ra i n . , eenige dagen mooi
k o r e,
de
weer in den westmoesson .
kore ,
foin
Naknidin,
eerst een zweer en daarna
Naknoeas , dampen , uitwasemen . Naknoetoek, bonzen , ploffen , dreunen. Nako, een veld bederft.
insect dat de rijst op het
schreeuwen van een varken .
Nakoebir,
hassan
n .,
ingevallen
wangen .
Nakoedoe, geluid van de tortelduif, geluid van water dat uit een bamboe wordt gegoten .
Nakore
Nakoer, krom , van de vingers ; o li
breekt)
ka,
staan
van
niet glad, ruig
ten gevolge van veel
na koer ; miss a na mis
uit ; oekoer na
is sa è ,
nieuwjaar afgeloopen naar boven .
als het Chineesch is ,
dan gaan we
Nakoron , kabo en n . , het rommelt in den buik. Nakottoe, op zijn , van eten ; tiroe tollo e la n . , drie schoten niet afge
broken ( onmiddellijk achter elkaar). Nakraan, rot. tot
poeder
gemalen
of
gestampt, fijn gestampt. Nakrèè, tegen elkaar hengsten en merries.
hinniken
van
Nakrété , lian n . , leelijk geluid b.v.
man na ko eï veel
b.v.
Nakrahoe,
Nakoeboes, nog gesloten van bloemen .
gekruld
lijt
n. ,
op
een wond aan hand of voet.
het
isin
dat op een steen valt .
Nakoè,
n . , het haar is
in de war..
baard
( tegen iemand die uw vingers krom ? en
haren ;
fluiten
van een gebarsten gong, van iemand die verkouden is . Nakriſ, rinkelen , klinken b.v. geld. Nakriït, kleven , plakken enz.
van een kogel , hinniken , schreeuwen van
Nakrioen = nakriž.
een varken .
Nakroe, breken enz. , gebroken , stuk,
Nakoekoen,
duister ;
ne on na
van
borden , glazen , flesschen enz . , ver
koe ko en , onwetend, nog dom . losgaan b.v. een touw ; Nakoer,
woest b.v. een kampong.
ko eda los.
het eten van geroosterde djagong.
n. ,
een gebonden paard raakt
Nakoeran, verminderen enz .
Nakroekoet, knappend geluid b.v. bij
Nakroeoe, verfrommeld ; ketta ha lo n . , verfrommel het niet.
94
Nakroeoek (zie ha kro e oek ), oïn n .,
op
afstand ; laro
zuur, norsch gelaat ; matan foehoen
eerste
n ., gefronste wenkbrauwen .
zelf nog niet ziet .
Nakrok kon, b.v.
van
klanknabootsend
papier
en
Nakrotto
Naksira, scheuren enz.
woord
gesteven goed als
het verfrommeld wordt. pruttelen
Naksirat, mamerau n . , als de donder onmiddellijk op den bliksem volgt ; we
van kokend water.
n ., het water spat.
Naksadik , ma me r a x n . , voortdurend bliksemen . a a n , zie sa ë n .
Naksahi, fnelan n .. , laatste kwartier. Naksái , ain n ., gespleten en gewond van de voetzool. Naksakki , we n ., het water verbreekt het
dijkje,
het
water
baant
zich een
afbrokkelen,
Naksó,
Naksabir, opengereten, gewond.
Naksaep = , sa ë n
n ., als de zon haar
stralen werpt, maar: men de zon
losgaan
grond van een rivieroever, een
de kalk van
muur.
Naksoboe,
afgebroken,
verwoest, af
vallen, uitvallen van de steenen van een kotta .
Naksodan,
afbrokkelen ,
losgaan
grond ; lattoen naks o dan, het reeds verkoolde gedeelte b.v. van een
Naksoemar, duiken.
Naksala, verzwikt, verstuikt. Naksamoet, nitrafelen enz.; anin noe nalo ha è n ., de wind doet het
Naksooi , zich afscheuren , loslaten b.v. een tak, een tros klappers.
gras ( op het dak) uiteengaan , maakt het
Naksottir, spatten van slik.
los.
Naktaan aan , gerimpeld.
Naksassa,
ha re n ., de rijst staat in
lao ek
n .,
een rotte
ha a n
n ., er is overvloed
inoer
n .,
verstopt; lian n ., de stem
de
neus is
stokt.
Naksidin , losgaan , loslaten enz. , losge maakt b.v. de bijl van den steel ; toedik oeloen n ., de steel van het mes laat los, is er af; kilat n . kari tia n a , het geweer is uiteen ge nomen . Naksikka, uiteen , uit elkaar genomen , zich verplaatsen . Naksilve ,
breken
rijp ,
van
een
zweer ; a i
n ., verwelkte blaren, gele blaren.
Naktetar, tali n ., het touw gaat stuk, gaat vaneen .
van eten .
Naksenak ,
Naktasak , ta ha n
ai
tak breekt af, valt af, laat los.
Nakseha ,
van
fakkel valt af, laat los.
weg .
Naksarit, de aar.
b.v. de
Nakteroek , rai n . , even mooi weer tusschen twee buien .
Naktikar,
waarts geplooid of gebogen. Naktikoe,
b.v. de voet van het glas . Naksinak , schijnen van licht, van vuur
geluid
van het water , als
men b.v. een steen er in werpt. Naktoda, afvallen van een kleed.
Naktoekak, lian n .,
de stem
stokt,
de spraak is belemmerd . Naktohi, geschaard, uitgebroken van het scherp
van
Naktomak, enz ., afbreken enz.
naar boven gevouwen , op
een
mes , bijl en dergelijke.
foela n n ., volle maan .
Naktorré - na k bô . Nalaas, ruischen van boomtakken , kab belen, geluid van den regen op het dak.
.
93
Nalaen
aan ,
overhellen , overgebogen
Namatir, koud.
b.v. eene rots zoodat men er onder schui
Nameo, miauwen .
len kan .
Namero, geluid
Nalaka , bloeien .
van een hart.
Namoedoer , klank b.v. van een gong ; a nin n ., de wind ruischt ; dreunen .
Nalasa, vereelt . Nalawat, onduidelijk zichtbaar wegens
Namoekoe, suizen van het oor .
verre afstand .
Namoetik ,
rai hoen
n ., de eerste
Nalihoe . we n ., het water blijft staan, vloeit niet weg .
morgenschemering. baai, haven ; Namon ,
Nalima ( liman een tak met palmsap ); toewa n alim a, de palm heeft een tak met sap
bewoonde plaats die aan de haven gele gen is ; hiervoor zegt men ook alleen
» namon ” . Namonas, limon namonas, han
Nalin, gesneden , gelubd. Valo,
oeloen ,
we fila k a a n nalo a n g
den door het werk gehard, vereelt ( staat
gor, het water verandert, wordt wijn ; h a
tegenover nanoer ak ) ; dalan n . , een
re nalo k w a i k a a n d a to Sa k k a
weg die voortdurend begaan wordt.
nia n , de rijst die al hoog is opgescho ten is van dato Sakka ; nalo noeo e sá ,
Namottoek , aanbranden, aangebrand. Nanaak, keel ; oem a n . o e mi a ka n a a k .
hoe, op wat wijze . Nalo aat, zie a at. Naloé, toe wa nalo é , het palmsap
uitzicht
geven
begroeid
dicht
sena na,
een
verruimen ,
ruim
inoer la n a k lo na e w a na, de neus is
verstopt,
rai
nalo e wa, het
ze
mooie
kleeren
begint
licht
te
n . , de wolken drijven uiteen . allen ;
al
van
den
Nanauk ,
mate
nalo
faloe,
allen
zijn
gestorven ;
hao e
ka a n
mo e ra k
la koon
nalo falo e , al mijn geld is verloren . Nalolon, moras n . , de pijn strekt zich uit, gaat verder b.v. van den pols tot aan de oksel , zooals bij een schorpioenbeet .
een weinig sirih en pinang
of djagong
groente dat de bergbe
of
woners naar beneden meenemen om tegen zout in
sia
verhemelte ? het inwendige mond , dicht bij de keel ?
Nanarak ,
weer open ;
is
het weer klaart op ; kalo a n
faloe,
elkaar trachten
Nananak , tuit.
was ;
meer
Nalo
even
rijkst is.
van terrein dat vroeger
niet
worden ,
m aloe, b.v.
evenaren
dragen als een ander, doen zien wie het
Naloeli, broeien . zich
Nanaki, n . te
begint uit te vloeien .
Naloewa,
Nanaan , tong
te ruilen ; ook zegt men : na
na u k o a a a n . Nanawá , open , open zijn , open staan .
Nanessan ,
even ; bôt 1., even groot
(gewoonl. zegt men : nessa nessan ). Nanessoer, de holte bij het sleutelbeen. Nani, zwemmen ; n . ha koer, over zwemmen . Nanik
Namanas, bè r n ., vurig verlangen ;
( het
sia dahoer n . , zij vieren flink feest ;
» bodik ” ), ten
laran n ., kwaad , vertoornd .
n.
ha o e ,
hij
tegenovergestelde
van
nadeele van ; nia n ala heeft
het genomen
ten
re Roll . hem
96
mijnen
nadeele, hij
nomen ;
sassa
heeft het mij ont
n.
boeti
liman,
iemand een armband afrukken ; de persoon ten
nadeele van wien de handeling ge
schiedt, wordt vaak niet uitgedrukt.
Nanis, het
van
was
vroeger, zoo ,
reeds
reeds b.v.
na kla a
nanis, het was reeds gebarsten ; k oeak n ., het was vroeger reeds stuk.
kwam
poeoesa,
stijgt, verheft
Naroean , dreunen .
boom ; em ma ain n . , van lange ge stalte ; nia tau liman n . , hij heeft lange vingers (bij steelt) . Naroesoen , isin n . , al
weer
hoe komt het dat ? hoe
het dat ? op wat wijze ? hoe ? ( na
is eene verkorting van » nalo ” 3e pers . van h alo ) .
een weinig
Naroma, licht, bijvnw ., verlicht, helder; rai n . ti á u , het is reeds dag, Naróoen, dreunen . Narót , oe ma narót, het huis kraakt overal ( zooals bij aardbeving ).
Nasare, bloeien van klappers, pinang.
Naroerak , liman n ., handen die aan geen arbeid gewoon zijn (staat tegenover
Nasaut,
geluid
van
dorre blaren als
men er overheen loopt . Nasisoe, sissend geluid geven.
» namonas ''). Nanoetak, nagel, hoef, klauw . ka no kk a r . Nanokkar Naok = k na o k .
Naran, naam ; ha s ai n . , zie h a sai ;
Nasoe, koken bedr. van vleesch , groente
( zie daän en teïn ) . Natak , bloedzuiger. Natar , kudde , zwerm , vlucht.
n è ë na r a n sa ! ( verwijtend) hoe noemt
Nateo, kilat n . , bet geweer knalt.
men dat, welken naam moet ik aan zoo'n
Nateoe, moras n . , de pijn blijft op
handelwijze geven ! allen ; naran sia seï la sor a ni, zij allen zijn nog geen
dezelfde plaats , gaat niet verder. Natitis
aan ,
afhangen
enz .
b.v. een
Christen ; in deze beteekenis is het dik
lange
wijls verbonden met » hottoe hottoe" b.v.
We
nia bôt lioe na r a n sia hot toe
laten loopen b.v. van een natten pajong,
hottoe,
van een nat kleed dat is opgehangen .
Naran na r a n foetoe
hij
is grooter dan zij allen .
dei, maar eventjes ; fassi deï, d eï , maar eventjes wasschen ; n aran
d eï ,
maar eventjes
binden , niet vast. Naraut, klanknabootsend woord , zooals
van
een
tak
die breekt, van papier of
doek bij het scheuren , knetteren van het vuur. Nareïs,
bijna ;
rai n . loro falin
on a , het is al bijna oostmoeson .
1
warm , van iemand die koorts krijgt.
Nanoean, aangebrand verbrand .
Na
Narin, haï n . , de vlam zich .
Naroek, lang, hoog; ai n . , een hooge
vroeger,
Nanoedoer, weer ontspruiten , uitschieten b.v. na het snoeien .
Nari , blaffen .
strook
doek ,
natitis
een
a a n , het
kleed ;
halo
water er af
Nato, geluid van een schot op verren afstand . Natoewa ,
toer
natoewa, reeds
langen tijd ergens wonen . Natoetoe, uitbroeien . Natolloe, eieren leggen . Natomoe , hassan n . , bolle wangen ; oïn n . , van gezondheid blozend gelaat. Natôn, toen , voegw . ten tijde dat ; 1 a t ô n
n è ø,
toen bịjw. b.v. n a t ô n
1 1
97
në ë
hao e seï la mai, toen was ik
nog niet hier. Natóoek ,
n. ,
la o
krom ,
gebogen
loopen .
Nèëbè, welke ? welk ? toewan nèëbè? welke toewan ? hij die, zij die ; nè ë bè makla mai, hij die niet komt ( beter se
Nawakoe, slingeren enz . b.v. een boom
ma k la mai); waar ? (beter i ha
nè ë bè ) ;
nia toer nè ë bè ( juister
bij hevigen wind .
nia
toer i ha n è ë bè ), waar woont
Nawa ', schudden enz . b.v. een huis bij aardbeving, heen en weer gaan van
hij ;
tổ ở n è ë bè , tot waar, tot hoe ver ;
iets,
niet
meer zitten ; n ea n n . ,
vast
de tand staat los . Nawan ,
adem ;
has a è n . , ademen ;
somtijds komt het voor als betrekkelijk
nian
tem o ek oem
pongs
wier
hoofden
er
zijn ;
e m m a
n è ë bè
buiten
die niet komen ; somtijds komt het voor
adem ;
den
n.
Sa è ,
boos
worden ;
nia k a a n n . , windvlaag die
regen
onmiddellijk voorafgaat.
in
la
i ha, de kam
n . kottoe, zie kottoe ; n . m ohoe ,
oedan
ma k
n è ë b è
kotta
b.v.
voornaamwoord
mai, de menschen
beteekenis van » opdat" ; – ida,
de
ergens ; la n è ë bè ida, nergens ; ook
vragend : waar ergens ?
Nawe nawan , hijgen .
mai, deze
Nawé, smelten enz . b.v. lood, oplossen in water , opengaan van een zweer , van
hier , dit hier, hier, herwaarts , hier heen ,
een gezwel ; hiroes n . , bedroefd zijn
hierzoo ..
( letterl . het gemoed smelt ).
Neëk , mier.
dun , aangelengd,
nat,
Naweek ,
b.v.
kalk. Naweroe,
noenoen n . , afhangende
onderlip, zie haweroe a a n . Nawikoe, lað n . , wankelend gaan .
Nawioen, gonzen van muskieten, klin ken van de gong .
djagongklos met weinig korrels. tand,
o em a
n. , daklatten . Nèë,
sport
van
een ladder ;
twee boven elkaar liggende
deze, die,
dit , dat ; i ha n è ë ,
ba
ne ë,
hier ;
nia
hij
komt
hier ;
ta u ba nèë , zet het
hier ;
boom
die
dat
huis daar ;
sia sia
mai i ha ne ë,
ba , die daar, dat daar ; ai nè ë
ba,
hier,
Nèïs,
hierzoo ;
daar ; oe ma nè ë ba,
plagend
tegen
iemand, zooals wij zeggen : zie je wel ! daar heb je ' t al ! Neloen, vuil
kleed
verwisselen ;
n.
tais ,
een
met een schoon verwisselen .
Nèn , zes , zelfs. Nenoek , boom
Nea monoek , battar nea monoek ,
Nean,
Nėë hia , hier, hierzoo ;
welks wortel roode verf
geeft. , terythedeny Neon, hart, gemoed , verstand , begrip ; nia seï la no neon ( van een kind),
het
heeft nog geen verstand , nog geen
begrip , of nia neon seïla no ; n . diak , blij ; n . a at , bedroefd ; n . k ma a n , ijverig ; n . toda n , traag ; n . kmeti ,
gerust ; n . la kmeti, onge
rust ; n . la ko on , in de war b.v. wegens eene
droevige gebeurtenis , eene slechte
daar , daarheen ;
tijding ; daarmee alleen in zijn hart bezig
toer ne ë ba, zij zitten ginds; k a a n oem a n è ë ba , hun huis
zijn ; n . lakoon ba to ð s, zij denken alleen maar aan hun tuin, (de westmoeson
is daar .
ginds,
begon
vroeger dan zij gedacht hadden,
98
bevreesd ;
n.
listig, 00k van
m a k erik ,
n.
b ô t?
koeran ,
n,
en
kiïk
Nessa nessan, even b.v. naroek n .
niet gebrand ) ; neon
hadden nog
zij
n . , even lang ;
n.
na rík
sia
n . , zij
zijn even groot.
iemand die bij de hand is , die van alles
Nessoen , rijstblok, vijzel.
kan maken ; n . moris, bedachtzaam ; n . sala , onbedachtzaam ; n . m a lo
Netik,
dwars ;
ai toba n . dala n ,
er ligt een boom
dwars over den weg ;
lok == neon moris ; n . ko na , aan
harík n ., in den weg staan .
denken ,
iets
nia
n.
alleen
zijne
aandacht
Nia, hij , zij enk ., het.
getroffen
worden ;
Niabé,
iets
aan iets
door
wijden,
kona ha an de ï , hij denkt aan eten ; n . ba duidt eene
opdat ?
rai
hatôg nia bé
a nin ketta lokit , leg het vast op
dat
het niet opneme (zonder
wind
de
richting van het hart aan en drukt naar den verschillenden aard van het voorwerp
wordt het er gewoonlijk niet bij gezegd ).
een verschillenden gemoedstoestand uit, b.v. nia ne on ba moerak, hij
gebruikt
verlangt
eene
naar
geld ;
nia
neon
b a
> niabé”
Nia
is
de
deïk,
deze
om
zaak
te
is
zij denkt maar aan (haar) ziek kind ; ha o e n . ba mota deï, ik dacht alleen maar aan de rivieren , ik was
dit
alleen maar bang dat de rivieren te hoog
spraakk.
zouden
zijn ;
hodi
n .
eigen beweging, volgens zijn eigen ver lôs toewan nia kaan
neon ,
volgens
genoeg genoeg ! ' t is wel !; doeoek , dat is niets ( verschoonend ) .
uitdrukking
Niki ,
vleermuis,
a at,
voorzichtig ; l að hô ne on, loop voor
waar mod o k .
no
laran,
met
graagte ; fô neon , zijn hart, zijne ge negenheid
schenken ;
veelal
zegt
zij
boeka ; gezegd
in
wordt
hier
' s middags. Nima dimak , altijd , eeuwig. Ninik , muskiet.
dikwijls
Nioin , zoom , rand van een kleed . Nitak ,
plaats van nèë, b.v. neon
mai - n è ë mai, hier ; neon ba = n è ë ba, daar ; neon de ï, dit slechts n è ë dei ha o e k oï neon hao e koïnè ë , ik ben hier.
loro n . , omstreeks drie uur
Nikoe ,
van elkaar ; boeka n . , zie neon
soorten : n . inoer
foela n , n . maubissi, n .
ta n , een wenk met de oogen geven.
hart stellen op ; sia rai n . ba maloe, houden
n.
Nikir, mattan n . , scheel; n . ma t
men
fô neon nola r a n ; rai n . ba, zijn
instemming
Nüïs, dun .
mijnheer zijn believen ,
neon
van
met hetgeen gezegd wordt. Njïhaat, wandluis .
zooals gij wilt ; hô ne on , met aandacht,
no
voortgegaan ; alleen
maar ;
Niane,
zooals mijnheer verkiest ; lôs o neon ,
zichtig ;
of dat met
of eene handeling
Nian = nean ; ook bezitt. vnw. zie
doeoek , uit
langen ;
worden
geven dat
te
afgehandeld,
een of ander werk moet
uitdrukking wordt
kennen
nian in a, hij denkt aan zijn moeder ; nia neon b a 0 a n moras deï,
niet
even duidelijk, ook
zin
goed goed la
200
geluk ; geluk diak,
maar in het honderd, op toeda n . d e ï, maar op werpen ; wij
ita
kunnen
honderd gaan zoeken .
boeka n . niet
in
het
1 1
99
No, en , met, ook ; in de beteekenis van »met” schijnt de oorspronkelijke
Noeoe , noeoedar, als , gelijk, evenals ; nèëbé,
(letterl .
als
welke)
hoe ?
vorm » h ô ' te zijn en verandert deze » h "
b.v.
bôt
verschillende personen evenals
b.v.
toe wan toen, noeoe n è ë b é
voor
de
bij de werkwoorden die met » h " beginnen zie spraakk ., b.v. hao e kô nia, ik met
hem ; Om ô
a mi,
gij met ons ;
Noeoeneë,
nar o ek
kenis van
als dit.
het
werkw. ,
beteekenis staat
terwijl
steeds
b.v.
»mô s"
vóór
hao e
in
deze
het werkwoord
môs
ba ,
ha o e
ba
zoo ,
Noeoesá ,
(letterl .
ba
oesá ma k
no ,
zonder,
zie
verder
bij » hô " .
dit,
als
dat ;
lang, lang
als wat) hoe ? b.v.
van ?
folin wat
n .?
kost
nia
is de prijs er
hoe
het ?
Waarom ?
no e
la ba ? waarom
is
hij niet gegaan ? uitroep : wat is er aan
Nodi , helpen,
baten
van
geneesmid-
delen ; a i moro ek la nodi, de obat heeft niet geholpen ; zie verder » h o di” .
Nodok
als
bot noeo es á ? hoe groot ? n a r o ek n . ? hoe lang ? lang als wat ? nia ka a n
la
groot ? wanneer ,
noeoene ë, zoo
no , ik ga ook ; dikwijls worden beide woorden gebruikt b.v. h a o e môs no ;
hoe
n .,
t. sa è ? mijnheer gaat naar beneden , wanneer komt m . boven ?
nia no e mi, hij met u ; in de betee ook " staat het steeds achter
n.
aan ,
lian
nod o k
a a n,
de hand ! Noerak , jong, van boomen , planten en van menschen ? sawan n . ,
vruchten ;
zeer vroeg in den ochtend. Noeroes,
reutelen van een stervende.
tabacco
n. ,
stof
van
Noe, de kokospalm ; noe foe a n , of alleen noe , kokosnoot; noe hoen, de
vleesch ; ai n ., houtzaagsel, houtkrullen ,
boom ;
splinter,.
noe
klapperolie ;
mina noe
en
mina
noe,
wè n , klapperwater,
tabak , heel klein overschot b.v.van rijst,
Nohóen , altijd , eeuwig . Nokbit, (van
klappermelk.
no
bit ,
dwingen,
Noean = k noe a n .
zij nemen het met geweld .
Noeante,
( uitdrukking waardoor men
Noeanlia,
( te kennen geeft dat men
dagen
(in
het met den spreker eens is ; juist zoo ,
later ;
nola
zoo is het .
het
de
groote
beer ?
ai
n .,
nieuwe uitspruitsels, nieuwe takjes . Noeka , een soort huiduitslag ; pokken.
Noenak toean, een soort puistjes. Noenoek , stom . Noenoen , mond, muil, bek.
n.
weer
geweld ;
kracht)
kalan ro ewa, na twee
nikar
morgen
dagen
twee
' t verleden ),
sawan ,
was ;
zie
toen
verder
hola.
Noeban , hiel , kolf van ' t geweer .
Noedoer ,
Nola,
met
met
sia nola n . ,
Noea = k noe a .
aat ,
Noloes ( ook lonoes ) , te vroeg wer pen van dieren . Nono, warm
maken van vochten .
Nónò, nu en dan , van tijd tot tijd . Nónòk, zwijgen , stil , ook als uitroep : stil stil !
Nottar, nottar lalek, onbeschoft.
100
0
o e koen
hottoe
m a noe
0, gij enk .
nèë
Oa oan , bij kleine gedeelten, met kleine
hotto e , deze haan is al de anderen de baas.
beetjes.
Oekoer, feest bij gelegenheid van het
Oan, kind ; jong van dieren ; ko e da o a n , veulen ; o a n m a ne, zoon ; o a n
( Chineesche
fetto, dochter ; manoe oan , kuiken ;
feesten . Oelar, worm ;
oan hawaï, pleegkind; oankia k , wees kind ,
klein ; manoe oan , kleine kip .
marak ,
rahoek,
Oeloe deroes, houtworm ;
tollock ,
harige rups.
Oan ida , Oan oda,
ook van andere
nieuwjaar ;
koè oeloe tollo ek, loat oeloe weinig
Oan tek ,
tollo e k , wijde mønd.
Oan tèk ida ,
Oeloek , eerst, vroeger, vóór , van te voren ; la ó oeloek, voorop gaan ,
Obos, battar obos, djagongkorrels
vooruitgaan ;
waarvan het meel is uitgevreten. Oda, een weinig ; fô teni
a mi
a
o elo ek , wij
to ő
o da,
waren
het eerst hier, wij waren er het
geef nog een weinig ; tau teni oda,
eerst ;
a mi
doe
een beetje bij ;
nog
er
deur ;
lor,
matan ,
wij waren vóór hen , vóór u hier ; haré
raė,
oeloek, van te voren zien , eerst zien ;
voordeur;
aan , vroeger , voorheen .
achterdeur.
Oeloen , hoofd, kop ; soldado e sian
Odan, ladder, ook a so e oda n . nean , ivoor.
Odas, olifant ;
o eloen, het hoofd der soldaten = de inlandsche korporaal of sergeant;
Odi , haten .
0ė,
to o o elo ek sia, e mi,
rotan ,
zweep ;
o è
fahi, dikke
o elo en
k ma a n , vlug
van
begrip;
rotansoort.
o elo en
toda n , traag
van
begrip ;
Oeas, eene aardvrucht die rauw gegeten wordt.
oeloen tộs , stijfhoofdig, koppig ; heft, steel
Oedan , regen, regenen ; o ed an beat, aanhoudende regen ; o edan iri oro e,
ain ),
fijne regen .
de
Oebi , eene groote aardvrucht. Oeka , de > kaleek ” met den verschuiven
voet
Oekoen ,
gebod,
bevelen ,
a an ,
bevel, gezag, gebie
gezag
voeren , o eko en
oorsprong
de
eener
rivier ; ro
o elo en , voorsteven ; oema o elo en,
nok ;
oeloen si a, de aangestelde
boodschaploopers van den radja ; ho di o elo e n , als zoodanig aangesteld zijn ;
( voor den tweeden keer nl.
eerst » se p a” daarna » o e k a " ).
den,
van een mes , bijl, kapmes, lepel ; ( staat tegenover mota
mota oeloen
Oeat, ader, pees.
fatoen , hoofd kop ; - - tòs , koppig . stijfhoofdig.
Oema, van
den
huis ; radja ;
o ema oem a
metan, huis k a kalo ek,
zich zelt gebieden , zijn eigen zijn ; hodi oekoen, gezag
pomalihuis ; oema ledoe, huis waarin het eten bewaard wordt gedurende een
hebben ; iets te zeggen hebben , mano e
feest : oem a kiïk , bijzit van een radja,
meester
101
echtgenoote geringe
van
een
afkomst
radja als zij van o e m
is ;
a
nain,
o etaniha o , o miste selo e , als iemand
een vordering op u heeft, moet
schoondochter ;
oem a m a n e , aanver
gij
betalen ;
wante
de
dat
men te vorderen heeft gaan halen ;
familie ;
bloedverwanten van
den man noemen de bloedverwanten van vrouw
de
o e m a
mane ( zie fetto
Oeman, o e man,
nest
(niet van vogels) ; dië
wespennest ; la h ð o e m a n , kna a k oem a n , dieven
muizennest ;
nest ; e m m a lia oem a n , iemand die veel slechte streken uithaalt; em ma
o etan, het geld
zijn schuldenaar naloopen , schuld b.v. in
de uitdrukking em ma oetan oeman , iemand
sa w a).
toeïr
die
vol
schuld
zit
op
crediet
heen, o etan heen moe
koopen ;
r a k , geld leenen van iemand. Oetoe, luis. Oetolloek , mand om zout in te doen . Oewan, o ewan dia k , geluk hebben
oetan oem a n , iemand die vol schuld
b.v.
zit.
iemand die aan een hinderlaag ontsnapt,
in
het
spel; het goed treffen b.v.
Oenar, merg van planten.
iemand die nog juist vóór de bandjir de
Oera, bij het tolspelen zien wiens tol het langst draait.
rivier over is ; o ewa n a a t, het tegen overgestelde van oe wan dia k .
Oerak , oeras, als, zelfs ; oerak em ma k reïs la ron a h èta k e m m a
ba
ke dôk la ron a basso ek , als zelfs
meda o h a k , onder de tafel, beneden ;
menschen
de niet
hooren ,
die dan
dicht
bij wonen het
hooren de menschen
onder ; n è ë b a fohon nè ë dit boven , dat onder ; i ha
Ohak ,
o hak,
toer i h a Lafoeli o h a k , hij
nia
woont beneden Lafoeli . van
Obin ,
die ver af wonen het zeker niet ; oeras e m m a ma tas la bele , s a ba
sprake
ha o e
soera t, die brief van zooeven ; ohin
la wa rik ,
als
zelfs
groote
menschen het niet kunnen , hoeveel minder
em ma
ik , een kind .
die
Oerat,
h alikoe oer a t, de lever de oorzaak eener
van
man
ohin
zooeven , was ,
in
waar , zooeven kwestie ;
nikar ne ë bè ? waar is nu weer die zooeven hier was ;
ko e da, het
paard in kwestie,
van dieren nazien om
vandaag ;
ziekte te vinden .
sa wan, heden -ochtend ;
Oeroe,
oeroen , kippennest, ook ma
no e o ero e . Oesoek, dakrib :
a
o esoek ,
grootvader; ina oesoek , grootmoeder. Oet,
hare
battar
oet ,
kaf
van
de rijst ;
o et, tot poeder gestampte of
ook :
ohin
loron ; ohin ohin laro
ma n a s, van middag ; o hin deï, van
daag nog ; a m
ohin
zoo juist ; nu.
daudaún, zoo pas geleden, nėë . loron , vandaag ;
Oï oïk , allerhande. Oin, gelaat, gedaante van iets , voor
met een steen geplette djagong ; kafé
komen
o et, gemalen koffie ; rôs halo o e t , door wrijven fijn maken ; - koeloes,
oïn , aan de voorzijde van het huis ; i ha .... oïn, in het gezicht van , in
gaar gestoomde djagongkoek. e m m a vordering ; Oetan,
het bijzijn van ; hao e terik bissik nian
van iets, voorzijde ;
i ha oema
ba nia oïn , ik heb het hem persoonlijk
102
gezegd,
ik
gezicht
gezegd;
heb
vlak in zijn
Onoe,
oïn maär en oïn
het
hem
djagong.
een soort gras , bloeien van de
tós, onbeschaamd; oïn toeïr maloe,
Oon , samentrekking van o kaa n , uw .
op elkaar gelijken ;
Ora
ida deï, hetzelfde
( letterl . één gezicht, ééne gedaante slechts );
schuchter,
kfoenin,
kmaan , volgzaam ; oïn
ida
duizelig, als ,
eenkennig ;
mò ,
zie
bewusteloos ;
dronken ;
noeoedar,
zeggen :
westen,
in geen tijd ; oras oan ida
m ô;
mai, la oras resik , over een poosje zal ik komen , het zal geen te lange poos
juist
zijn ;
la oras
fali,
een
oogenblik
later, onmiddellijk daarna ; horloge, klok.
wijze; - seloek , anders, op andere wijze; wara, buiten zinnen zijn .
over een poosje.
nalai ,
sá , hoe, op wat
er uitzien als ;
dadelijk ,
tijd ; oras to o tia n , het is
tijd ; la o ra s, terstond, ook zooals wij
missak , hetzelfde
deï ;
nakoekoen ,
oras,
Oras,
nèë, nu , tegen
Oras ida , straks ;
niet bij zijne
woordig (van tijd ). Ortalaan, ( Portug. hortela ) kruizemunt;
Oï salan, iets vreends, een ding dat men hier vroeger nog niet gezien heeft;
ook or a t a la a n en oda tala a n . Osi wordt soms gebruikt om een
m a kerik oï
wensch uit te drukken ; o als ! Ossa, dier.
salan bout, gevlekt
zooals men het hier nog niet gezien heeft. Oli , achter » k etta” laat men somtijds
Ossan , geld .
» oli ” volgen, zonder bekende beteekenis ;
Ossen , uitgeperste
in Fialaran hoort men dit niet. Omas, battar oma s , vlies om den
kern
ossen , van
geraspte
de
en
kokosnoot ;
tá un ossen , uitgeperste indigo ; ta
djagongkorrel. Ona,
no e
bacco
ossen,
uitgekauwde
tabaks
pruim .
reeds ; nia katoe was ó n a ,
hij is reeds oud ; achter eene ontkenning :
Ostomak , rijksdaalder.
meer
hij wil
9ttas , leeftijd, menschenleeftijd; ottas
niet meer ; het geeft het verleden aan b.v. nia faän o na, hij heeft het verkocht.
tollo e, drie generaties; ottas lioe, ouder.
nia
la
nooek
o na,
P.
Pinór ( Portug. penhor) in pand geven .
R
Ra , bloed , bloeden .
plaats
Raan , bloed .
nemen ; k ohi raba e m m a matak ,
Raat,
zeestrand ,
ook
tassi ra a t .
Raät, r. em ma = seï e m m a. Raba , ko hi 1 a b a m a no e , in
van de zijne, de kip van een ander
den onschuldige den schuldige.
grijpen
in plaats van
Rabas , ho esi rabas, twee of meer
103
vogels of wat anders te gelijk schieten, met
schot
één
raken;
sona ra ba s,
klemmen , drukken ; falo en
rabat malo e , als ik ze ( papaja's ) in een drukken ze elkaar ; ra bat
bind
doek
malo e,
ba
a a n
elkaar
tegen
avonds,
des
nachts ;
r. lale ok ,
r . sei loron, het is nog dag ; r . koe
twee of meer te gelijk steken . Rabat,
des
zie laleok ; r. la ron, dag, bij dag ;
aan
dringen ; ketta rabat a an ba, glas
da
kottoek, een pad tusschen twee
Rai, leggen , wegleggen,
rai
leggen of zetten ; r a i
andersom
afspraak
bepalen ; r a i
na k r o è, leun er niet tegen aan , ( tegen
men on ,
de ruit ), het glas ( zal ) breken ; foetoe
neon
em ma rabat ba ai , iemand tegen
ba neon, in het hart opnemen , in het
een boom vastbinden, onmiddellijk raken ,
hart
op ;
komen
terecht
liman , de terecht.
steen
toer
niet
gesneden
varken . Raën,
vuil op het lijf, op kleeren.
van
haartjes
dieren,
raik
ba,
wij wonen beneden ;
loro ra ik , saangetrokken tot loraik ( letterl. zon laag) ' s namiddags. Raiklaran , de aarde, de wereld .
Raimedi , boeka zoeken ?
raim edi , winst
Rairáin , veel, vele. Raka, r. na ä n , met velen ieder een
Rahoek, harig. Rahoed,
den prijs
ligt op tafel ? Raik = kraik, beneden, laag ; ami
ra è , de zoldering bij de achterdeur.
ra e k ,
falin,
op de hand
Raè (staat tegenover » lor” ), od a m a tan raè , achterdeur ; ka h a ak
fahi
rai
bewaren ;
bepalen, liggen ? r ai i h a meda, het
Rabi, de nok dekken .
Raek ,
stellen op ; r ai
het hart
ba,
ra bat
fato ek kwam
eene
zetten ; r ai
neerzetten :
neerleggen ,
toen , fila,
aardworm .
r . koetoen, een
diepten ;
veder,
op
het lijf,
haar
poeder ; kilat r .,
stuk vleesch koopen als iemand een kar bouw of een varken slacht.
kruit ; ai r. , houtkrullen .
Rakoet,
Rai, aarde, land , grond ; i ha rai ikoen rai oelo en , over de geheele
Ramas, r. rai a hoen , stof neerslaan
aarde,
over
een
môs,
mooi
weer ;
regent ;
rai
geheele
streek ;
rai
rai oedan , het
trekken , rukken , ontrukken .
Rama, boog ;
isin, pijl.
door er water op te gooien ; r. h ô ở h aï , vuur blusschen.
r. alas ,
Ramatta, voltallig ; so era r. , samen
boomrijke streek ; r. fato e lèt , grond die vol steenen zit ; r. foek o en , ver
tellen . Rame, ra me ba malo e, aan elkaar
boden terrein ; r . foo; těós rai foo ,
geven ? uitdeelen ?
pas
a hoen , stof ;
aangelegde
ta ka n
r.
tuin ; bo ewa r. foo, foo, bruidsgeschenk voor
eene maagd ; rai h a è , streek met veel gras
en
weinig
boomen ;
r . henik ,
zand ; r . inoer, zie inoer ; r . isin , grond zonder steenen ; r. kak e kko ek , aardbeving ;
r.
kalan,
avond , nacht,
Rani, zitten van vogels . Raos,
met witte vlekken op hand of
voet. Rarök, lende. Rassan,
uitgespreide
blaren, om het
vleesch van een pas geslacht dier op te leggen .
104
Rassi,
bestrijken ;
hadi
lilin
r.
ka ba s, draad met was bestrijken . Rate, graf.
Ria , zwager, dit woord dient ook om een goeden bekende aan te spreken . Rik, ha kooi r. , in staande houding
begraven ;
Rate,
toela rik , iets in staande
melaatsch . houding leggen .
Ratek , } Ratta rattak,
niet te nat en niet te
droog. Rattak , ta a u r. , dikke modder. Raut, opnemen b.v. zand, stof, bijeen geveegd
Rin, ro rin , mast ; ma noe r. , haan met lange pooten ; nia r. lio e ha o e,
vuil ;
raut
fôs , tabacco ,
met de hand rijst, tabak nemen ; r a ut manoetolloen i ha oeroe , eieren uit het nest nemen ; baï na raut
hij is langer dan ik. Rihoen , duizend ; — beein , tienduizend. Ris oan , kleine ketel om in te koken . Ritas, bo e wa rita s, jonge pinang schijfjes. Riti , koper , slaghoedje.
h a è , het vuur verbrandt het gras onge
Riti foer,
lijk, verbrandt niet alles , alleen het dorre , niet het versche ; h a faho ra ut dei ,
Riti mafoenak , armband van Riti oeloen , of zilver .
het onkruid niet overal uittrekken , hier
Riti waik , koperen armband .
en daar nog laten staan ;
aan, ra ut
a a n halai , zich wegpakken . Rebi ,
dicht
bij
elkaar ,
b.v. djagong
dicht bij elkaar planten .
kunstmatig bewerkte goud
Roa, vadem , vademen . Roan , kermen ; r. moras, kermen van pijn , smeeken ; nia r . we , hij
smeekt om
water ;
aar ,
verzuchten ;
Rei, zoenen .
roan aan ba em m a, iemand smeeken ,
Rèn, berg, heuvel.
tot iemand verzuchten .
Roboes, muts.
Renek , arm .
Renoe,
man
van
gewonen stand , de
onderdanen van een radja.
Roda , r o da rai , op patrouille gaan
Resik, te, wain r. , te veel .
(waarschijnlijk van ronda) . Roebak , een trap geven , een schop
Resin ,
geven .
over, over zijn ; seï r. , er is
nog over, er zijn er nog over ; dient om
Roefoe, r. tala, zeer vlug op de gong
telwoorden te vormen ; senoeloe re
slaan .
sin ida,
Roeïn, been , beenderen, gebeente, graat, geraamte ; ai r. , zie a i .
elf ;
roewa noeloe re
sin lim a, vijf-en -twintig.
Ressan,
r.
lia,
eene zaak voor den
radja of de hoofden uiteen zetten . Reta, even aanraken ; reta massin, reta hoes a k , het eten, vóór men het in den mond neemt, even in zout of in
Roëk, scherf. Roekoet, doen knappen b.v. gerooste djagong als men die eet. Roemán, (Portug. roma) granaatappel. Roen ,
roen
ne a n ,
op
de tanden
een kom met toespijs doopen ; r. a hoe, met den vinger een weinig kalk in den
knarsen ; k a bo en roen, buikpijn . Roeoe ? = haroeoe ; roeoe aan ,
mond nemen .
verfrommeld.
Ri , paal, stijl.
Roeoet, koud .
105
Roesoen,
hoop , stapel ;
licht niet verdragen ; heli r. of sa r a
ta han r. ,
hoop bladeren , een hoop maken, opsta
r. , in het licht staan , het licht benemen ;
pelen b.v. djagong. Roewa, twee ; na n a a n
ta u b a r. n è ë mai, leg het hier in het licht.
e m
tongig ;
r. , dubbel
w aloe
m a
b.v.
afwisselen
bij
dragen
het
van rijst, djagong.
wormstekig
Ròn,
ro ewa,
Rona, hooren , verstaan, voelen, merken ,
twee ploegen van acht man , die elkaar
ruiken , rieken .
van
een last .
Roo , vaartuig ;
Rohan ,
uiteinde
van iets, grens; la
haï, stoomboot;
laan , zeilschip , prauw met een zeil ;
no roh a n , zonder einde, een stuk , een
malaė , doodkist van een radja ; do edo e
gedeelte van iets.
roo mala è, de doodkist van een radja
Rokka, b.v.
dragen.
een bamboe, in een opening of
in
spleet, nemen
de hand in iets hols steken ,
Rooe,
in den zak , iets uit een holte b.v. rok k a m a m ma i h a
ka kalo ek ,
sirih
en
leggen . Ròs,
een
wrijven , schuren ; ko e da rôs
een boom .
neon , iemands hart doorgronden.
rôs a a n.
Rossee ,
Roman, licht, zelfstnw .; ha oe matan r. ,
mijne
om kleeren in te
a a n ba ai , het paard schuurt zich aan
pinang uit den
zak halen ; rokka wani , honig die in een holte zit uithalen ; rok k a em ma
natáuk
mandje
wrijven ?
10 s s e e аап -
Rottes , lia r. , gebrekkig spreken . Rottoes,
oogen kunnen bet
em ma r . , een gulzigaard.
S
Sa, rik
sa ?
boom ? zijn
wat
dat
voor
lia
nia te
zegt hij ? sa a i ? welke
sa e m
n è ë ! wat ba sa ? sa
welke ? welk ?
wat ?
m a lui ?
m ak sa
n è ë?
wat
battar a at
is dat voor slechte djagong ; en ta a n sa ? waarom ? a at mak ne ë ! wat is dat
voor slechte taal!; sa id a, iets ; la sa ida en sa id a la, niets b.v. sa id a
1 a i ha, er is, er was niets ; h a o e la karé
sa
ida,
ik zie niets ; nia la
sa ida, hij gaf niets ; vragend be teekent het : wat is er ? wat is dat ? wat
fô
is
er aan
de hand ? sa wordt dikwijls
achter een zin geplaatst, misschien om nadruk aan het gezegde te geven. Saar , vegen.
Saba,
een
stuk
in een kleed zetten ,
verstellen ,
omwikkelen met, b.v. hadi
battar
ko m m a k s . mano e tol
loen
ketta na kroè,
djagongschillen niet
breken ;
bottir,
eieren
omwikkelen , hadi
flesschen
hare met
met
opdat
zij
kain
s.
stroo omwik
kelen .
Sabaan, zeep . Sabaän ,
met
een
dijkje
omgeven ;
ha di fato ek s. o e ma, een steenen rand om het huis maken ; s . we, water afdammen . Sabaat,
lao
S. ,
dwars voorbijgaan ;
sia toer s . dala n , zij zitten dwars in den weg . Sabalet,
neon s.
ba,
het
hart
is
106 bekommerd
voortdurend
om ,
en
Saderen aan = deren a a n .
met
kommer aan iets denken ; neon s . b a ni a n
aan
o an
m o r a s,
zij denkt alleen
niets anders.
tergen, aanhitsen ; s .
a a n , zich zelf opwekken , aanhitsen . Sadia , zich bekommeren ; la s . sa s á ,
kind, bemoeit zich met
ziek
haar
uitdagen ,
Sadi,
over niets bekommerd zijn , treuren om ;
Saban , ho edi s . , pisangschaal.
nia s. toeïr nia o an, zij treurt om
Sabaut , verwenschen .
haar ( gestorven of afwezig) kind .
Sabe, overloopen van vochten ; mota s . to ó
n è ë m a i , de rivier is tot hier
Sadoeka , bekommeren , behoefte, gebrek hebben aan iets ; hao e ka a n bo eat
le a
overgeloopen .
lear
hao e
S.
sa ? ik heb van
Sabeben , schuin .
alles,
Sabèt, als men in het duister iemand
zou ik mij bekommeren ?
gewaar wordt, roepen Sabette,
toer
» wie is daar ” .
S. ,
met
de
Saè,
beenen
kruiselings over elkaar zitten .
Sabi,
sleutel,
op
slot
waaraan heb ik gebrek, waarover
stijgen ,
rijzen,
klimmen,
naar
boven gaan ; sa è Fiala r a n , naar F.
gaan ; aan de beurt komen of zijn in het
doen ;
oda
spel ;
saè
matan sa bi, de deur is op slot. Sabir, met een mes of kapmes een
boord gaan ; s. ko eda, te paard stijgen, te paard rijden ; S. a i, in een boom klimmen ; tassi
weinig van de bast van een boom afnemen
sa è,
de
dat als obat te gebruiken .
om
Sabirit, met den voet uit elkaar doen b.v. bijeengeveegd vuil. Sabó, een
vol
paard
met met
barang -barang ;
veel
van
Saboe,
sa è
s. ,
paard
rijden zonder
zadel of kussen .
radja
aan
is vergramd , letterl. de
zee is onstuimig ; loro s . , de zon komt op ; nia k a a n bo ela s . , zijn waanzin komt op ; s . ta a n , onderweg plotseling zien, onverwacht ontmoeten .
en allerhande ba
rang beladen .
roo ,
Saen ,
iets
ophangen
zoodat het aan
weerszijden overhangt b.v. op de drooglijn , paard ; s . ba liman , ba een
ор
avondschemering.
ba a s , iets b.v. een kleed op den arm , op den schouder dragen ; s . a a n =
Sabokko, vleesch of wat anders in in een blad of pinangschaal doen en
ka en a a n ; rai loro sa e n , oost waarts gelegen land; loro saen , oosten.
Saboetar,
rai
s. ,
Saet,
dan op het vuur zetten . Saboð,
hardop
droomen ;
foetoe
o
hier, eet ;
linso e halo sa bò o , het hoofd met
gebruikt
den hoofddoek geheel bedekken .
in
Sabrakka, sinaasappel.
Sadan, een met steenen omringd plein , dat als dansplaats dient; fo elan no so d an , er is een kring om de maan . Sadauk , ' t komt er niet op aan , ' t is on verschillig ; s . emma ida, 't komt er niet op aan wie ; s. d e ï , dat is ook goed.
laŭ
het
kind ongeduldig is,
de moeder het woord » s a e t”
plaats van het gewone woord » h a '. Sahat, h alái S. , wars in den weg
loopen , te
als
mai , sa et ba, kom
om
b.v. een paard den weg af
snijden ;
sa h at en ka ba sa hat
een mandje om
kleeren in te leggen .
Sahit , eene keukengroente. Sai , gaan
uitgaan,
uitkomen ,
of komen ;
sai
naar buiten
loewan,
zie
107 loe wan ; sai rai , weer buiten komen
krabben zooals de kippen doen om voedsel
van de moeder als het haar van het kind
te vinden .
geschoren
is ;
niet
meer
bij het vuur
Saki , overlangs doorsnijden, opensnij
zitten ; sai hela fè n (letterl. uitgaan ,
den b.v. visch, een langwerpige vrucht;
de vrouw achterlaten ), van zijne vrouw
s . dala n , het eerst over een weg gaan ,
scheiden ;
er
uit
sai ,
firi
gooien ;
b.v. sa è sa i , er uit
er
trekken ;
uit
een
s. we, in een dijkje
openen ;
weg
een doortocht maken voor het water.
missa sai tia n , de mis is uit ; sa i
Sakiki nean, tandenborstel.
sai ! op zij! uit den weg !
Sakili, kittelen bedr.
Sain , menon sain, de tijd van de afspraak is daar ; menon sain hor
Sakoenar , schorpioen.
afgesproken gisteren ;
sehik ,
er was m e non sain ohin ,
a w a n , er is
afgesproken vandaag, morgen ; komt voor in
de
Sakorrè, zacht krabben. Sakossek ,
sakossek
trappen ; sa kossek
hare,
rijst
ho o h a ï, vuur
uittrappen, uitslaan.
beteekenis van zullen b.v. sain
Nala, schuld , zonde, schuldig, verkeerd,
mate, hij zal dood gaan ; sain kanek
mis, bij vergissing, bij ongeluk, verschil
nika r, het zal weer een wond worden;
len ;
rai
sain kotto e ( letterl. de rijkjes
schuld ; o mak sala, gij zijt schuldig ;
zullen vaneen gaan ), de vriendschappelijke verhouding zal ophouden , sain teni,
sala iha o , de schuld ligt aan u ; hao e la sala, ik heb geen schuld ; rona
het
voorkomt;
weer
nia
kaan sala,
het
is
zijn
domingo sain teni hao e ma i, als het weer
S. , verkeerd verstaan ; la ó s . m aloe , elkaar mis loopen ; sala malo e , on
Zondag is kom ik ; kata k'sa in , doen weten .
derling verschillen, van elkaar verschil
als
Saka,
te
toegaan,
gemoet gaan, naar iemand
vóór
zijn
battarono e
tijd,
s. ,
te
vroeg b.v.
de djagong bloeit
len ; sala ba n è ë , hierin ligt het ver schil; lia s . malo e , er is oneenigheid over iets , men is het met elkaar niet eens; hao e fotti sala oon
toedik , ik
te vroeg ; n ea n mono e s . , de tanden
nam bij vergissing uw mes ; nia noesi
zijn vóór den tijd uitgevallen .
sala
e m ma,
hij
heeft
bij
ongeluk
benedengedeelte van den
iemand geschoten ; mate s . zie mate ;
rug ? het uiteinde van den ruggegrauti ?
sala tais, sala mo era k , kleeren ,
het
Sakan,
Sakar, weerstreven ; a nin s . , de wind tegen ;
is
stroomt
we
terug ;
soeli laro
s., s.
het
water
ma ta n ,
de
Sakat,
hakken mee
aan
schouder b.v.
een
riem
dragen,
of touw over
overlangs
pisangschalen
om
door
er gras
te binden ; k or at sa k a t, over
langs doorzagen .
Sakèk,
aan de familie van een overledene
niet
bij
met de pooten in den grond
wijze van boete omdat men
aan
matan
zon schijnt in de oogen .
den
geld
geven ,
den rouw heeft deelgenomen ; sala,
de
oogen zijn elders 1 a a a n ba e m sa nan , gericht; m a nian fè n , ba em m a nia n la en , overspel doen ; - sala, even , kort
van
duur ;
toer S. S. ga even zitten .
Salaak, ruimte onder het dak vóór het binnengedeelte van het huis .
108
Sana,
Salaen, honger hebben . Salatak , niet donker en niet licht, van huidskleur ; bijna rijp. Sale,
ten
eten
uitnoodigen ; rai s .
em ma, iemand is heelemaal verdwaald . Salin , afzonderlijk . Salober ,
k a balla s . , de sarong tot
de voeten laten afhangen .
ibo e n ,
vingers
ba
ko eda
een touw in den bek van het
steken ;
lim an ,
sa na
de
handen vouwen ; sana ikoe, het kleed tusschen de beenen doorhalen en op den rug vastmaken ; sa n a a an ba nean lèt ,
Salór,
san a
rijst met geplette djagong sa
menmengen en koken . trappen
tali
paard doen , bij wijze van gebit; sa na sa s á ba li ma n lèt, iets tusschen de
Salolo, s. ain , de beenen uitstrekken .
Sama,
sa na
tusschen
de
tanden
zitten ; roo
a a n ba fatoe lè t, het vaar
tuig zit tusschen twee steenen , zit vast
op , stappen ; s. r aè ,
tusschen een spleet ; toer san a a a n ,
stuk trappen ; s. sala , mis trappen, mis
tusschen twee menschen in gaan zitten ;
stappen ; s . toeïr ne ë , stap hierlangs; e m m a s. hao e o da, ze hebben mij
sa n a a a n , op iemands bijstand steunen .
wat afgezet ;
Samaen , schuin . Samalin , reeds weet.
vragen
naar
iets
Sanak , schrijlings.
Sanane, laň sa na ne, met het hoofd
doros, uitglijden .
dat nien
Samana (waarschijnlijk van ' t Portug.
in de lucht loopen ; k rau sana ne, de karbouw steekt den kop op. Sanki , een porceleinen kopje. Sanoeloe, tien .
sem a na, en dus vroeger » week ” , maar
Saoe, met de hand zacht over iets heen
dan is de beteekenis hier verloren gaan ); een tijd lang, b.v. een maand ; nia
strijken of wrijven ; sao e la wa rik oïn , een kind over het gezicht strijken ,
moras
kee
sa m a na, hij is reeds
tamelijk lang ziek .
doen bij een kind dat huilt ;
zooals
ze
hodi
tais sao e hamôs, met een
haar, dat ze
doek even schoon wrijven ; sao e em ma
bij wijze van sieraad op het heft van een kapmes en van een sabel vastmaken ,
moras, bijgeloovige plechtigheden bij een herstelden zieke verrichten, waarna
vandaar battar sa ma r a .
deze
Samara ,
rood
gemaakt
weer
mag gaan
waar
hij
wil ;
Sambila , schaaf.
bo ewa sa o e, ' t is geoorloofd pinang
Samea , slang.
te plukken ; ai ka melin sa o e, ' t is
Samekko , la o s. , in den weg loopen, voor iemands voeten loopen ; lia s . , in
geoorloofd sandelhout te kappen ; saoe bo e w a.
de rede vallen ; s . a a n ba da la n , in
Saoer, een roofvogel.
den weg liggen .
Sapeo , ( Portug. chapeo) bioed .
Samér, een zekere boom .
Sara , bedekken , beschutten , beschermen ,
Samodo, groene slang, wier beet niet
afweren ; halo baä hodi sara bibi,
doodelijk is . Samoeda , met den voet tegen iemand
een pagar maken om de geiten te weren ; halo ba ä hodi sar a fehoek ,
aanstooten
een pagar maken om de aardappelen te
terwijl
men
ligt,
iets
b.v.
aarde met den voet naar beneden duwen .
beschutten ;
kalo an sar a fo ela n ,
109
de wolken bedekken de maan ; ai sa r a,
beletten ; lia ida sa seni nia, eene
de boomen bedekken , benemen het gezicht; ketta sara ( letterl. bedek niet ) ,
zaak verhinderde hem ( te komen ) ; h a o e saseni ba emma mate, ik was
beneem
belet wegens een sterfgeval.
het uitzicht niet , sta niet in den
weg ; sa r a m a m m a r, het lijf wenden
Sasessar, varen (plant) .
om
Sasi, ontsnappen ; haï sa si, het vuur
niet geraakt te worden . Saraban,
een
pijl
van
bamboe
met
brandt
meer dan één punt . Sarat, sleepen , voortsleepen ,
voort
trekken ; mota sa rat, de rivier sleept mee ; sa rat a a n , sleepen onz. Sarèk , oprispen .
Sasihak,
Sasoesik , een
vruchten af zijn .
branden .
nian
afschampen ,
iets,
goed,
b.v. een lans .
goederen ; e m
sa sá, iemands
goed,
m a
iemands
eigendom ; s as á la of la sasá , niets ; sa s á
la i ha ,
kètan
sa sá,
sasih a k , ( van
foeo ek
Sasiri, sasiri ha re, rijst ziften .
Saren , franje ; bo e w a sa r e n , noe
Sasa,
bij het
het hoofdhaar) er zijn reeds grijze haren tusschen .
sa r e n , pinangtak, klapper, tak waar de
Sarotten,
hoog zoodat de vlam
te
dak kan komen .
ook
bissi saso esik,
ijzer dat dient om
Sasoeït
gaten in iets te
haarkam ;
bewerkte haarkam Sasoekat, maat, Sasoekoen ,
reda ,
kunstig
van buffelhoorn. knevel.
haarspeld ; pijnlijke
horak sa
er is niets ; ha o e la
soek o en ,
aandoening
ik heb niets gekregen.
inwendige steken in de borst.
door
Sása , afdoen , afnemen b.v. de oorringen ,
Sasoelan, stop , prop om iets dicht te
armband , afplukken b.v. pisangs , open maken b.v. een mes ; s ás a ki a t, den
maken , vandaar de kurk van eene flesch . Sasoën, dalan sa so ën, zacht hellende weg .
haan
van
't
geweer overhalen ; sás a
kari we , het water langs verscheidene
Sasoeroen, schop , spade, troffel.
wegen afvoeren.
Sasoman , zie so ma n .
Sasak, dapper. Sasaki, armband die aan den bovenarm gedragen wordt.
Sasanan, pot met wijden buik en nau wen hals , waar ze rijst in koken . Saseïk (zie s eï), we sas e ïk, water
een
Sasoon ,
ijzer
dat
dient
om
te
wieden .
Sasoro , brij, pap . Satan, tegenhouden, bestand zijn tegen ; na in
nèn
bele ,
zes man kunnen veel menschen
sa tan e m m a lear la
dat kan worden opgevangen door er een
niet tegenhonden ; oem a satan anin ,
bamboe of wat anders onder te houden ,
het huis is bestand tegen den wind.
water dat door een goot loopt ; sa s eïk ,
Sasekoer,
Sati, sa ma sa ti, met het eene been vooruit
de goot zelf ? het punt waar twee been
deren aaneensluiten .
Saseloen, opvolger . Saseni, in den weg komen , verhinderen ,
Saun,
en
het
noe
andere achteruit staan . sa un, de schil van de
kokosnoot . Saut, li a n sa ut, heesch , schor. Sawan , in den voormiddag, ' s ochtends,
110
vroeg ;
iba
vroeg
ochtend, of
la
sa w an ,
wij
zijn
vertrokken ; ohin sa w a n , van
als voetangel dient. Seki , stutten, schragen ; seki hate
morgen
toek , door te stutten recht zetten , aan
ro ewa sa w an , over sa w a n dadèr en
het spit braden . Sekoer , sekoer kari naän roeïn ,
sa w a n ,
alleen
wain
morgen
vroeg ;
sa wa n no era k , zeer vroeg . Se , wie ? hij die , zij die ;
de
ida, wie ?
wie is daar ? wie is dat ? Seben, schuin ; rai seben, in schuine
tollo e, een boom deelen . Sekor,
hem
karbouw ;
seboe
rai ,
een
Seloe,
iemand in zijn huis niet toelaten ,
zeggen dat hij gaan kan .
nog ;;
er
seï
nog
nog,
zijn
tian ?
er
niet b.v.
reeds
hij
is
iha,
is
nog ,
nia mai
gekomen ?
en
plaatsen. Seloek ,
met een nieuw ; opvolgen,
ander
aan ,
van kleeren
verwisselen . Selok ,
seï,
nog niet.
Sei
verwisselen , b.v. een versleten
paardentouw
betalen ; seloe ko ed a, het paard ver
Sehet = ka sehet.
Seï,
ka
Sella , zadel.
effen maken .
Sèëk
sekor ka no kar, de
Selin , dubbeltje .
Seboe, houten blok aan den voorpoot een
in drie stukken ver
nokkar ' sluiten .
a a n , schuin staan .
terrein
beenderen bij de gewrichten vaneen
snijden ; sekoer ai halo knekoer
richting plaatsen, schuin zetten ; seben
van
b.v. een scherf, een bamboe die
van morgen ; a wan sa w a n ,
dikwijls
vroeg ;
steken
selok
o da matta n , eene
deur sluiten door er dwarshouten voor te
dank
seï daun,
nog niet b.v. nia mai
schuiven ;
tia n ? is hij reeds ge komen ; seï da uk , nog
sparren leggen ; selok aan , zich vast zetten , vast zitten ; roeïn selok
niet ;
a an ba nan a a k , een beentje zit vast
als het
met
een
se lok
oeso ek ,
de
dak
werkwoord verbonden is ,
in
wordt er » la ' ' bijgevoegd.
de keel; ko eda ain selo k a a n
ba ai abo et, de poot van het paard
nog niet b.v. hij is nog
bleef
seïla ....... dauk
niet gekomen ; nia ser mai of nia ser la
Selotti , rand .
of daun , sei dank ...... la
mai da uk of nia seï
Semo,
tusschen
boomwortels
vastzitten .
Seï la
da uk la m a i .
Seï, tegen a at
seï
iemand na
opvangen
water
e m m a,
kwade
uitspreken
nola,
wenschen
b.v. noeka
sterf aan de pokken ;
van vochten : seï we ba au ,
in een bamboe opvangen ; hodi
au seï we, door middel van een bamboe water opvangen . Seïn aan , even boven den grond uit
een aan het dak bijgemaakte
vliegen ;
km a la r
sem o ,
plotseling hevig schrikken . Seda , sluiten, opsluiten , den doortocht beletten ;
mota sena sia, de rivier
belet hen verder te gaan ; sena dalan,
den weg afsluiten . Senoeloe , tien . Sepa, de » kaleek ” met den voet ver schuiven . Sere,
aanbieden,
offeren ,
overgeven
111
d.i.
iemands
in
leveren ;
sera
handen
stellen ,
over
Seti, eng, nauw .
tiloen, laat je ( ziek )
Setoer, dringen .
oor (of een ander ziek deel ) eens kijken . Sere, sere tar o e, de inzet bij het
Sewa, huren .
(nl . het reeds van weers
Sia, zij 3de pers., meerv. komt voor als lidw . in het meerv . zie spraakk.;
zijden bijeengebrachte geld weer teruggeven , wanneer geen der beide hanen
schragen, stutten ; sia knottak, de handen in de zij zetten ; sia malo e ,
hanenvechten
werpen
overwint) ;
een plat voor
van
werp ; tassi sere , de radja weent. Serék,
foeo ek
serè k ,
haar dat
reeds gedeeltelijk grijs is . Seret, ondiep ; kan ek seret, on
diepe wond . Serewisoe, ka è r
en
werken,
arbeiden ,
werk ;
halo sere wiso e , arbeid
een
offersteen
bij
of
in een
karbouwenstal.
Seroïn , een lang voorwerp tegen iets aanzetten b.v. een geweer; seroïn aan ,
Serôk , op iets trappen.
weg
den
uit
1 a
gaan ,
uitwijken,
se s
n ó o e k
malo e , zij
willen voor elkaar niet uit den weg. Sesek horde van bladnerven gevlochten om
pinang op te drogen , om
vleesch op
Sessoe, dringen, verdringen ; sesso e sa i, er uitdringen ; loro falin ses
dringt zeer
wa ila ok,
de
oostmoeson
ver
den westmoeson (de regen komt laat) ;
dringen ;
sesso e
lotti ,
sesso e rai
omver
kladik, de
grens verleggen ; sessoe em ma laen , fè n ,
lale
ida ?
minder zijn
oïn
dan b.v. o k a a n
noeo en è ë
is uw boom
ka ? sia o da,
ook zoo ? (ook zoo lang en
Sidadi, rai sida di, land waar vrede lao gidadi ,
gaan ,
veilig
veilig reizen . Sidella , gesp . met den voet tegen aanstooten .
er
afnemen
b.v. het heft van van het geweer ;
een parang , de bajonet
sidin kari , uit elkaar nemen b.v. de verschillende deelen van een kast. Sihak ,
tusschensteken
een
b.v.
mes
tusschen den riem . Sihi, bij het vlechten met de
knihi"
even insteken , om daarna den vlechtdraad gemakkelijk te kunnen doorsteken ; ki
te snijden.
So e
elkaar;
Sidin,
ook lav ses ; als uitroep ses ! op zij ! uit den weg ! dada ses, op zij trekken ; gia
ro e wa dala
sia maloe, snijdt gij twee takken met palmsap te gelijk aan ? neen , na
Sidi,
met den rug tegen aan leunen .
Ses ,
lim aa n
heerscht ;
visch te vangen.
zee om
volgen op , d.i. minder zijn dan, na elkaar komen ; na elkaar b.v.o koa
zoo dik ), hij is wat minder.
eene afperking van bamboe in
Sero,
aan ,
ai
verrichten . Serin,
onderling verschillen in grootte, in leef tijd , in waardigheid ; ondergeschikt zijn
iemands
man ,
vrouw verdringen
( en zich in de plaats stellen ).
lat
foean
sihi
deï,
de
kogel
scheurt alleen de huid .
Sik , raden . Sjīk , toewa siïk , azijn. Siin , zuur, stijf, rheumatisch aangedaan van lichaamsdeelen . Sikat ,
openbreken
b.v. een kist met
een parang of beitel bij wijze van hef boom , een zieke de tanden vaneen doen
112
om eten in te geven ; sikat sasoelan,
een kurk of stop met een mes van de flesch aflichten . Sikka,
h a a n
sik ka
bain a ka , een sik ka ha a n
gast
b a
e m
m a
eten voorzetten ;
ma i ,
het
eten
aan
brengen ; sikk a h a a n ba, het ( over geschoten)
eten
wegbrengen ;
sik k a
Simella, gesp . Sini , tusschensteken om dicht te ma b.v. gras , waar het dak stuk is ;
ken
sini a a n = Sana a a n . Sinoe , klok , schel ? Put simo ha è
Sinoek ,
van iets
nemen ;
schuwend ).
paal wegnemen om er een ander voor in de plaats te stellen ; simoe sikka , bij den radja sirih en pinang of eten krijgen ?
Sikoe , siko e menon, zich aan den afgesproken
tijd
loron
ko e
niet houden ; nia si
roewa tia na, hij is
een soort
Sintidoe, toezien, oppassen in den zin
bika n mamoek, de leege borden wegnemen ; sikka kari , uit elkaar sik ka ri a a t, een versleten
sinoek,
gras .
voorzichtig zijn, ook op iemand of passen , letten, voorzichtig ! (waar
Sira , scheuren bedr., uiteentrekken b.v. gemoetidraden , krabben van sira h a a t, stuk scheuren .
een
kat ;
Sirikáut, afrikaan ( bloem ). Siriláe ,
oorring,
die
boven
aan het
oor gedragen wordt.
reeds twee dagen ten achter, reeds twee
Sirit, het spint van een boom afhakken .
dagen te laat ; overslaan .
Siriwain dassa waig , eeuwig.
hoek ;
Sikoen ,
siko e n .
lima u
elleboog ; lia siko e n , geheim , geheime afspraak ; la o no sik o en , buiten
Sisi , kammen , manen tot betaling. Sit,
faro e sit, gebloemd baadje.
Sò , huilen van een hond, als hij zijn
iemands weten ergens heengaan met eene
meester
kwade
no ko e da nian
bedoeling ; la ő ketta no si
koen,
toer
ketta
no
sikoen,
heb geen geheime en slechte bedoelingen in uw handel en wandel . Silaka , vechten . Siloe,
zoo
zoekt ;
iemand
ook een was .
200 ,
een
zadel ;
als ; sô
em m a
sella môs iha,
paard heeft, heeft hij sô
nia,
zoo
hij het
Sobak , aanvallen van dieren die bijten .
afbreken bedr.
b.v.
een stuk
Sobar,
we sob a r em m a, het wa
brood , een tak doorbreken, b.v. een stok ;
ter doet iemand zinken , iemand verdrinkt ;
siloe ai fo e na n , bloemen plukken ;
sobar a a n , zinken, verdrinken ; loro
dalan
sobar a a n in zee .
ook :
siloe
dalan
siloe
aan ,
de
weg draait ;
siloe kessa k
a a n , onder het
la o
loopen telkens
links en rechts uitwijken ; ook : lað si loe kessa k .
Ma r o m a k
woord bij
aannemen ,
zingen
of
tassi , de zon zinkt
Sõbè , lans van bamboe, pinang of van ander hout.
Soboe, afbreken , verwoesten , vernielen .
Simoe ,aannemen , ontvangen ; simoe Nai
ba
nian
lia,
Gods
antwoorden, invallen bidden ;
simo e in a
a ma, zijne ouders tegenspreken.
Soboek ,
overdekken ; hodi k eller
soboek man o e , o a n , met een (om gekeerde)
kist
de kuikens overdekken ;
hodi e ka t soboek oem a oeloen, de nok met gemoeti overdekken .
113
Soden, so dar kloenoe, het reeds verkoolde gedeelte van een fakkel afslaan . Soè , wegwerpen , iets niet meer doen,
er
mee
mand
ophouden ;
so è
emma,
ie-
lim an so ei?
naald
met o
een
doorn
hoorns :
0
zie n ako e ï. Soekabi, een boom .
koning verwerpen ,
den
de
lim an nako eï ,
Soekaer, tamarinde.
van
m atan,
een
stooten ,
kijken , ver kijken ; so è nai nian lia, bevel
so è
met
mes ,
uithalen ;
uit
het
verbannen ;
een
Soekat,
meten ;
hodi
neon so e
niet opvolgen ; so è oekoen, een bevel
ka t, b.v. hola hodi neon soekat,
uitvaardigen,
zooveel nemen als men verlangt.
ook
een
bevel
niet op
Soekit ,
volgen ; so è nian főhok, den moed laten zinken ; soe kladik ba maloe, aan
elkaar
grenzen ;
uitkrabben ,
uitpeuteren
b.v.
met een mes het vleesch van een klapper.
soè a a n , ha k
Soekoe , insteken b.v. bloemen
lotti soè a a n , plat tegen den grond vallen ; loro so è o an , de laatste zon
soekoe
neschijn kort voor den ondergang ?
(bij een gewonde hand ); so ekoe fèn
droge
waar ;
been steekt er uit
i da, ééne der twee vrouwen wegzenden ;
mee zij kuiltjes in den grond maken om er de zaadkorrels in te leggen. bewasemen,
bedampen
(van
knoeas) ; h aï doeboen soeas bat tar, de rook omgeeft den djagong ; soeas battar, djagong in den rook hangen. Soebak , soeba k oeloen, geen
hoofddoek dragen wegens rouw .
Soebar , verbergen . so edi
de
kudde afzonderen ;
rai
elkaar verdeelen om
b.v. te wieden , ieder
zijn gedeelte aanwijzen . Soelan, met een stop of prop sluiten b.v. een bamboe met melk , een gat met iets dichtstoppen . Soeli, vloeien . Soemak, uit den grond opkomen van water.
Soemi, zich bukken . Soën , s oën lia ba maloe, wegens
h aï,
het
vuur aan
wakkeren door er meer hout bij te doen; rai, onlusten in een land ver
minnenijd tegen elkaar uitvallen, elkaar haten , slaan . Soenoe, vuur,
brengen ; so edi isin , geld bijeen bren gen om boete te betalen ; soedi em m a.
gespreide
(harden ) ; soeho e geschikt maken om
aansteken ;
so enoe
haï,
licht aansteken ; so eno e lere,
wekken ; so edi mo erak, geld bijeen
Sochoe, stalen doedo ek , zwam
soek o e
rohan ba maloe, een terrein onder
Soean , een stok met ijzeren punt waar
so edi
het
soeko e kari krau , karbouwen van
maakt een kuil in den grond .
Soedi ,
sai ,
soe em ma mate, een
lijk opgraven ; a soe soe ra i , de hond
Soeas,
voetangels in den grond ; r o eïn
van
uitscheppen
hand
met de
Soe ,
haar,
in het
het verbranden van de op het veld uit takken en bladeren ; hodi
lian
so e noe ,
met
woorden
bang
maken ; terik hodi soenoe, zeggen
als tondel te dienen . for Soci , openprikken b.v. met eene naald ,
om bang te maken ; so eno e boetan, soenoe siïk ? brandwonden maken om
uithalen, uitpeuteren ; hodi
te genezen ,
om
het lichaam
te verwijderen .
hodi
da un
so eï
ai
toedik,
ta ra n , met
schadelijke vochten uit
114
SOеде
Soeoe,
a in
liman ,
het
met
been , den arm uitrekken , krommen ; be vreesd zijn ; soeoe aan , ineenkrimpen. Soeoek,
lað so eo ek, krom , gebo
een
riem
of band vast te maken ;
wen , melk . Soesoen, de borsten ; — matan , tepel. Soet, soet inoer, den neus snuiten ;
gen loopen. Soera , tellen, komt voor in de betee
soet
kenis van ieder, elk ; so era loron, iederen dag ; soe r a sa w an , iedere
spuiten zooals een walvisch. Soët , afschampen b.v. eene lans.
ochtend ; b a takka ta tossa soera o ema, ieder huis één gulden (om
bij
ta tõh o ,
neerhalen ;
Soeta,
zijde;
toes
afknijpen
afnemen
Soerat, papier, brief, boek. Soerik , sabel , zwaard .
geven ; even knijpen .
een
aarde
een schop ; soeroe etoe
met
handvol
Sohan ,
Soeroe , scheppen van droge waar b.v.
we, water uit
so eta,
zijden
kleine
stukjes,
gedeelten
b.v. van
bij
kleine
bij
Soerak , mits , als maar, zoo maar .
Soerit, diarrhee hebben .
blaasbalg op- en
kleed .
Soeti ,
te dragen ) , voetangel .
den
so et sai
tabak om
belet
aan anderen te
zijn ; soha n ba o e
dan , belet zijn wegens den regen . Sõhè , mira en so hè a i, de witte
b a bik a n , rijst op het bord scheppen ;
mieren vreten het hout uit, hollen den
hodi knoeroe soeroe dila isin ,
balk
het vleesch
wormen
van de papaja met een lepel
0 elar
s 6 h º
n a ă n,
de
bederven het vleesch , verteren
bedr. van wormen ; sõ hè tais bottes
uitscheppen.
Soeroet,
uit ;
aanzetten tot ; mota soe
Soire, bij de komst van een radja of
Soesik , met een gloeiend ijzer een gat ba
haï fohon, een nat kleed boven
het vuur hangen .
roet, de rivier sleept mee . Soesar, het Maleische soesah .
battar
ba
boren ;
so esik
koè ,
zooveel
mogelijk djagongklossen in het
mandje
steken ,
zoodat de klossen vast
voorname karbouwen slachten ? Sokkar,
sok k ar ba ä , de
doode
stammen van een pagar er uit nemen en
nieuwe
er in
planten ; sokkar lia,
elkaar staan ; so esik a a n b.v.
een afgeluisterd gesprek verder vertellen ;
toer, h a rík so esik a a n , dicht op elkaar zitten , staan.
aan iemand meedeelen , wat men van hem heeft hooren vertellen .
Soesoe, zuigen ; soesoek , n at a k , ita n ra a n , een muskiet, soeso e, een bloedzuiger zuigt ons bloed , planten
rijp zijn. Sokoer,
van korrels en pitten ; soesoe knidin
batta r, djagong in het rijstblok stampen .
tegen
letterl . een lans in den grond steken, de bespreking eener zaak b.v. van een dief stal aanvangen . Soesoek , muskiet.
Soesoe meti,
de
meti ,
vruchten afplukken vóór ze
sarren ,
tergen ;
sokoer
Sollat, zich vermengen met, zich aan sluiten bij een troep menschen . Soloer,
oedan
soloer
a mi , de
regen overvalt ons : soloer oeloen ,
k a b a 11 a
sarong dragen
Sokkon ,
so eso e
zonder hem
het
hoofdhaar
wasschen ; hodi leon
soloer em ma, iemand die de pokken
115
heeft begieten met water dat vermengd
hanen ; ko eda no krau soran rai,
is met fijn gemaakte obat dienen .
(het stelen van ) paarden en karbouwen aan , voorover vallen . verwekt oorlog ;
blaren
die voor
sorani
emma,
iemand doopen.
schen) .
Soman ,
Sorat,
wat bij een ander hoort b.v.
een
draagt, van hetzelfde paar. Somoe , den mond met eten volstoppen .
sorat
sôn
loro ,
in
b.v.
doorsteken
een dijkje op
rijstveld , een pijpenroer ; verder voortschuiven b.v. een boom , een lat ;
van twee kisten of pakken die een paard
Sôn ,
christen ;
Sorani ,
Solok , zenden , sturen ( niet van men
foea n
ai
of beter sorat
de zon staan ;
honoe ai foea n , vruchten atstooten ;
lað sôn loro , in de zon loopen ; sô n o ed a n , in den regen staan ; la o
so rat honoe manoe kno e o ek , een nest uitstooten .
són o ed an , in den regen loopen.
steken ,
Soria,
bakken
braden ,
b.v.
visch ; sona k a fé, koffie branden ;
Sori , bevrijden , redden , twee vechten scheiden ; sori haï la hola ,
den
men kon het vuur niet meester worden .
hedi, tatoueeren . Soo , we soo rai iha tehen , het water doet den grond aan den oever af brokkelen ; SOO kessa k of SOO halara kessa k , de
boete vermin
deren, een gedeelte der uitgedeelde djagongkorrels terugnemen (zie fa kè). Soo , onkruid afsteken , zooals met een tuinschoffel.
op
Sorin, zijde ; i ha ... sorin, naast, zij van ; nia toer i ha ha o e
ka a n
sorin ,
hij
zat naast mij ;
baloe, de andere zijde, de andere kant ; de helft b.v. van een vrucht , half ; lake sorin baloe, de eene helft maken van een deur of venster . Sorin kboas ,
1
open
lia sorin maki
Sóoer, toer só o er, stil zitten zonder
Sorin makilik , ſ lik, zie ma kilik. Soroe, weven , gewoonlijk zegt men
iets te zeggen b.v. iemand die zich niet
soro e atis ; soro e tais, een kleed
wel gevoelt.
weven ;
van twee de handen
ineenslaan om iemand er op te dragen ;
Sooi , rijk. Sooi, so oï battar, djagong oogsten. Sooïn,
liman ,
een weinig verder ; soro e
soroek,
goed zoo , ' t is mij goed , laat
soroek hana w a, soro e soroek
maar zijn, ik heb er vrede mee ; so oïn
hanawa, telkens nadat men wat verder
deï, ook goed ; sooïn o na, 't is wel ,
geloopen heeft rusten ; soro e soroek
genoeg ; nai so oïn , bij het aanspreken ,
rai lolon, soro e soroek rai fehoen , nu eens bergland , dan weer
is
eerbiediger
dan
alleen
»n a è ';
mai, sooïn mai.... So oïn mai la of lale, nu eens wel . .... dan weer niet .
vlak terrein . Soroek ,
verder,
verder
op
b.v. iets
o e ma , een huis dekken ;
plaatsen , gaan staan of zitten ; soroek
sor ha è, een huis met gras dekken ;
od a , een weinig verder ; soroek mai,
Sor,
sor
sorblik dekken. Soran ,
tot
of kalè n ,
met
dakijzer
hier
meer nader ;
vechten aanzetten , vooral
ne,
naar
soro ek
toe,
dichter bij, kom
ba en soroek to
meer daar naar toe, verder op , ga
116
wat verder ; soroek, komt ook voor in beteekenis
de
van
meer, om
Sorok , vermengen van vochten .
Sorro, bezoeken .
den ver
grootenden trap te vormen , b.v. bôt so
Sorti
roek , grooter ; a as soroek , hooger.
Sôs,
Soroen,
dalan
soroen ,
zijweg ;
to o na,
sôs battar djagong stampen
in het rijstblok ; van koffie .
ai soroen , zie ai ; mota soroen , zijtak van eene rivier ; em ma nian Sor o en
winst, voordeel .
sôs kate , hetzelfde
Sossa , koopen, aanstampen b.v. aarde ;
de verdiende straf
sossa kila t, het geweer laden ,
komt over iemand b.v. een diet die ge
Sossok , wroeten zooals een varken.
pakt wordt ; los, hij is
Sotter, afschampen . Sottir = sorti .
nian soroen tó ó lo er geducht bij ; wara,
lia soroen wa ra, vandaag zus spre
Sotton, plagen ; ketta sotton haoe,
plaag mij niet.
ken , en morgen weer zoo ?
T
Ta , kappen, hakken, afkappen, afhak
om met mijnheer te praten, hij is er nog
ta kottoe , doorhakken, vaneen het
niet aan gewend ; ta än tiloen , de ooren spitsen ; ta ä n we , water door
hoofd afslaan ; ta emma, iemand doo
een bamboe of holle boom laten loopen,
den en daarna het hoofd afslaan ; ta tali ,
mand om
ken ;
hakken
of kappen ;
ta oeloen,
touw slaan ; ta toen folin , den prijs afslaan ; ka nek ne ë sa nalo ? wat
rijst in te doen .
Taau, slik. Taba, werpen b.v. den tol. een steen ;
veroorzaakt ? fatoek
kilat
ta ba,
ta, ik heb tegen een steen gestooten . Tran, omdat, om , ter wille van ; sia
dikin
taba, de top ontkiemt, open
gaan
to è taan tar o e , zij twisten om
loro
die
heeft
wond
den
van
een
het
geweer
zweer ;
mattan
knalt ;
ai
loro ta ba of
taba, de zon wordt
inzet (bij het hanenvechten ); taan sa ? waarom ? ta an ne ë , hierom , daarom ;
zichtbaar.
op :
monoe ta a n ai n , er viel
richting stooten of steken ; tab a k rai ,
vuur op den voet, er bij; sossa ta a n ,
met een stok of wat anders in den grond steken , op op den grond stooten ; nia
h aï
er bij koopen ; hola taa n , er bij nemen ; toer ta an ba d eï, er maar bij gaan zitten ; voren
hatè nè
ta a n
a a n , van
te
weten dat ons iets kwaads over
komen zal ? wat ons overkomen zal ? Taän , komt voor in de beteekenis van gewoon zijn , gewend zijn aan ; isin taän tian á, het lichaam
is gewend (aan het
Tabak,
no di
ai
met iets in benedenwaartsche
me ek
ta bak
a in,
hij
heeft met een puntig hout in zijn voet gestoken ; kanek ne ë sa nalo ? a i ta bak, wat heeft die wond veroorzaakt ? een tak is er op ( b.v. op den voet) ge vallen , of : ik heb tegen een tak gestooten.
Tabako, tabak .
klimaat); nia na tauk lia no toe
Taballoek , aan weerszijden van.
wan seïla ta än daun , hij is bang
Tabar,
omgaan
met,
het gezelschap
117
zoeken
van ,
zich
aansluiten
bij ,
zich
voegen bij, b.v. ketta tabar em ma a at, ga niet om met slechte menschen ; ook van dieren b.v. h ao e kaan krau
ka a a n,
o
tabar
mijne
karbouwen
hebben zich bij de uwen gevoegd .
zich verspreiden , uiteengaan als hagel bij een schot. Tabés, op zij springen b.v. een paard dat schrikt, van den weg afgaan. niet
plat,
opgezet b.v. een
van
teeken ,
voor
ook :
Tafae,
half
in de beteekenis
iets als teeken doen
Tafetoe
stuiptrekken , spartelen
aan,
Tafoekoer, een pijl waarvan de punt de vogels niet te wonden .
overdekt is om
Tatoenin , verbergen . Taha, kapmes. vrije
man , wiens voorouders
ook steeds vrij zijn geweest; staat tege nover mana i k .
ho edi sa la
ta h an ,
sala ,
pisangblad ;
worden ,
bevelen willen luisteren .
bij
het
slachten van een karbouw genomen heb ben ;
sia
geven
de
tada k
ba
foelan,
zij
ta h a n
wacht nog wat, heb wat
geduld . Tahin ,
verschillende lui
trechter
hemo e ta fa è,
vol ;
gelden , wanneer iets moet gebeuren, wanneer b.v. het vleesch moet betaald dat
een
Tahan , blad ; ai ta h a n , boomblad ;
oog, ook : gezwollen b.v. een zeil . komt
door
half leeg drinken .
Tahak ,
gevulde beurs ; mata n ta baak, puil
Tadak ,
filtreeren ,
van een visch op het droge .
Tabasar, klapwieken ; t a basar kari ,
Tabaak ,
Taes,
laten loopen, aftappen .
traaggezind
zijn ,
niet
naar
Tai liman, een voorpoot van een hond binden .
maan . als teeken aan , als de
Tais, doek, kleed ; tais fetto, vrou
maan weer zichtbaar is, dan moeten zij betalen .
wenkleed, rok die tot de voeten afhangt ;
Tade,
langs
een stok of boom
laten
tais nain , bovenrand van een kleed ; tais
mane,
mannenkleed,
doek
die
tot op de knieën afhangt; tais ninin ,
opgroeien . Tadessan, aanbeeld . Tadoe, zichtbaar, te voorschijn komen . Taè, slaan ; ta è haè, te paard herten
benedenrand van een kleed . Taka , beletten ,
sluiten ,
bedekken ,
tegenhouden ,
toedekken ,
neerstrijken van
achtervolgen ; ta è krau, dekarbouwen
vogels ; neon ta ka , houden van ; sia
van iemand afnemen ter vergoeding van
ro ewa neon
schuld ;
houden
ta è a a n , neervallen , te recht
van
ta ka
elkaar ;
malo e ,
ta ka
zij
oda ma
komen op ; nia naklotti ba è a an
tan, ( letterl. de deur sluiten ) van zijne
ba fatoek, hij viel en kwam op een steen
vrouw scheiden ;
terecht ; ta è fila aan, taè lena a a n , op den rug vallen, achterover slaan ..
voorover liggen ; h a è ta k a a an toen ba ko e da , het gras (van het dak ) viel
Taè
kbellan,
tegenover elkaar staan
neer
op
aan , voorover vallen,
de paarden ; nia na klotti
van twee partijen in den oorlog, in een
ta k a a a n
taan
spel ;
lelo , een soort sprinkhaan ?
voorover
een
ta ek hare , rijst in de wan
over
Taek,
opschudden .
op
bukken ,
toedik,
mes ;
hij viel
toen ,
voor
zich neerbuigen ; ta ka
toen oïn , het hoofd buigen, omzetten
118
beneden :
naar
een
bord met de holle zijde
een glas,
b.v.
niet spreken in de
zitten ,
stil
b.v.
hokkoe, eerbied be
vaartuig ;
toonen ,
omslaan
fila ,
van
tegenwoordigheid
een
om het hoogst,
strijd,
om
talioek ,
sia han a
zij schieten om het hoogst.
Talioer, met den rug naar toegekeerd , den rug toekeeren , ook fig .; sia na rík talioer a mi, zij stonden met den rug
radja ;
roeik , ruggegraat .
naar ons toe ; la o talioer nai nian
de Takan, de sirihplant waarvan bladen gekauwd worden ( zie foeroek ).
lia , zich aan het bevel van den koning niet storen .
Takrabat,
toba
ta kr a bat, voor
over liggen . Tala , gong.
Tala'i, zich met het gelaat naar toe
zitten oda
toer
sia
keeren ;
met
Tama ,
ingaan,
binnengaan,
binnen
komen , in dienst treden , in dienst zijn ;
ma tan
a mi,
talá
zij
naar ons toe ;
gezicht
het
talá dala n , de deur
tam a serewis o e , in het werk ko men ; ta m a heen e m m a nia n
moerak, geld van iemand leenen ; hodi ta ma,
naar
tam a
soldaat
worden ; ta ma a at,
slecht worden ; - rai, op groot wild jagen .
Talas, eene groote aardvrucht.
tam a n
Taman ,
Talatar = ta r a tta. Tali , de sagopalm op
brengen ;
sora ni , christen worden ; ta ma solo dado e ,
ziet uit op den weg.
binnen
cruz, een
kruis
g a bang, tali tahan en tali laik ,
planten, iets in den grond plaatsen , vast zetten , b.v. steenen , een paal ; harík
blad van den sagopalm , wordt gebruikt te dekken en om te binden ; sor om
noeo e ta ma n , staan alsof men ge plant is, heel stil staan .
Timor, Mal .
tali , met die bladen een huis dekken , touw
in
algemeen ;
het
tali
k fau,
touw van den bast van den waroeboom ; de jonge hirik, touw van
tali
blaren
van
den
gemaakt;
sagoboom
tali foeïk, lianen, slingerplanten ; tali kottoe,
sterven ;
moeti,
kwartje.
Talik , familie . Talin , touw ; ko eda talin , paarde
touw ;
m a noe talin, touw waarmee
een kip is gebonden ; koè nian talin, het touw van het mandje, waarmee het
Tami,
groeten
bij het weggaan (zie
hodean). Tamoen, boven den rook hangen .
het vuur drogen, in
Tamoka, inzetten , inplaatsen b.v. een kom in een rijstinandje. Tanabar ,
tan a bar tais, twee sa
rongs aandoen ( van vrouwen bij gelegen heid van een feest ), een stuk op een kleed zetten ; ta n a bar ri , een nieuwen paal naast een ouden plaatsen. Tanar, ka ta nan , alleen maar rijst eten ,
zonder
vleesch
of visch
er bij ;
wordt opgehangen ; battar talin ida, een bosse van tien djagongklossen,
koeda ta na n , paard zonder vracht ;
weerhouden
worden
door ;
la ő
talin
hao e
k a a n
ba
hao e to ó s ,
sei ik
ta na n , zonder vracht gaan ; h e
moe tana n
dei , zoo maar drinken ,
word nog weerhouden door het werk in
zonder er nog iets bij te doen .
mijn tuin .
Tanasak, mandje eten in te doen .
Talioek ,
om
het hardst b.v. loopen ,
om rijst of ander
119
Tane, met de hand of de handen onder steunen , op de hand dragen of houden ; de
timir,
tana
hand onder de kin
houden ; seïta ne, nog onbeslist zijn ; tehen,
balk
waar de rand van het
dak op rust. Tanen , ain tanen , voetzool; liman
om
strijd,
om
het hardst
b.v. loopen .
rommelen van den donder,
Tasa , gaar ; dalan tas a tián , de weg
is al goed zichtbaar, er is al veel
Tasak , rijp. Tasan,
vordering ;
toeïr
tasa n ,
het geld dat men te vorderen heeft gaan
halen , zijn schuldenaar naloopen ; moe
Tanis, huilen. Tanoe,
Taroetoe, dreunen .
over geloopen .
ta nen , de binnenzijde der hand . Tanessak ,
Taroekoe, handboeien .
rak
ta no e
ta ha
tidin
ta ha, misselijk maken van stank. Tanoetoek, hamer.
tasa n ,
zie moer a k ; em ma
tasan, die in eene zaak betrokken is , niet onzijdig, m a ta k.
staat
tegenover em m a
hangen bedr. en onz ., iets op hangen ; oïn ta ra maloe, op elkaar
zee ; tasi mane, de zee aan de Zuidkust van Timor; tassi fetto ,
gelijken ; nia ta ra netik ai ta han
de zee aan de Noordkust.
Tara,
tia ná, (letterl . hij heeft reeds een blad
Tasi,
Tasi raat, zeestrand .
opgehangen ) ,
de zin is : hij heeft reeds
Tasi tehen ,
geld gegeven voor eene bruid ( men hangt een klapperblad ergens op , om te waar
Tasoe, braadpan . Tata, bijten , tusschen de tanden houden .
schuwen dat men van de sirih en pinang
Tataak, muizenval.
moet afblijven , zoo ook als iemand reeds
Tataes, trechter, filtreer.
geld gegeven heeft, is het meisje zijne bruid geworden en mag dus een ander er
geene
tara
aanspraak
meer op maken );
lia ba nai , eene zaak ter be
Tatak, aaneen gesloten ; tatak aan, aansluiten onz. Tate , boete door
omkeeren
betalen , ook tate lia, ledigen,
uitstorten van
slissing aan den radja overlaten ; loro
droge waar ; tate rai , aarde ophoogen .
tara od a, als de zon even op is ; loro
Taté , achteruitslaan, trappen van een
tar a ta r a, als de zon warm begint te worden , kunstspoor van een haan ; tar a toïr
lia ba malo e , eene zaak aan
hoogeren
ter
beslissing overlaten ;
bessa , karbeel ; – kait , weerhaak . Taran, doorn . Taratta, schelden of moeder betichten .
en
deze
paard , een schop geven . Tatean, vergelijken ; lia
tate a n ,
vergelijking Tatebek aan, stuiptrekken. Tatehoer, moeras . Tatele, we tatele , het water draagt .
op van
iemands vader bloedschande
Taroe, een prijs opzetten , de inzet, om iets wedden .
Taroeïk , berg, heuvel .
Tatelen = fa fele n . Tatere, iets op den rand van eene tafel of van gevaar
tere
wat anders plaatsen , zoodat er bestaat
dat
het er afvalt ; ta
a a n , zich op den rand b.v. van
eene steilte plaatsen .
120
Tatihar,
we
ta tih ar,
waterval;
fatoe tatih ar , steile en hooge steen ,
af
moet springen ( zie hati h a) .
Tatinis,
steile
diepte,
steile helling,
ta u
gezegde luisteren , er naar handelen . Tauk, ( van h ata u k) d e a n ta u k, ta è ta uk,
door
te
berispen , door te
slaan vrees aanjagen.
steil b.v. de oever eener rivier.
Taud, indigo. Tawa = ha doeloer,
Tatoean , iets wat men heeft uitgeleend niet meer terug willen hebben, maar de waarde er van of het voorwerp nieuw
gezang.
terugvorderen. Tatoedak , we tatoeda k , waterval ;
lian, elkaar antwoorden .
haè
tato ed a k ,
een
grassoort;
ta
toek tais, twee sarongs aandoen.
s aè ko e da tatoek, met
Tatoek ,
zeker
Te, want, immers; dit woordje wordt soms
zonder
beteekenis
tusschen
de
woorden ingeplaatst, b.v. sa i te bele
= sa i bele, zij zijn er allemaal uit . Tè, het Maleische ber a k. Tebe, ' s nachts in een kring dansen ;
toe == aanrijgen ) een
( van
een
Tawan, antwoorden ? tawan maloe
twee op één paard rijden . Tatoék,
toeïr
e m ma nian lia, naar iemands raad,
waar men niet over heen kan loopen , waar men
toeir,
afgeschoten ;
Tatetar roeïn , ruggegraat.
touwtje of een stuk van een bladrib met
trappen ,
aangeregen visch .
ai
achteruitslaan
tebe, een
van een paard ;
(vallende) tak komt op
iemand neer ; tebe ha è, hier en daar
Tatõhỏ, blaasbalg. Tatoras, groote zwarte mier. nè tan
het versleten gras van een dak afnemen en er nieuw voor in de plaats leggen .
b a ta k k a tatossa, zij krijgen ieder
Tebes, wezenlijk, werkelijk , inderdaad,
Tatossa .
ieder
één ;
sia
Tau,
zetten ,
neerzetten ,
plaatsen
leggen ; tau ain, obat op den voet taul r a i , de eerste doen : o ed a n regens
vallen ;
tora tora
o edan
ta u
h a a t, de regen heeft de gierst vernield ; tau lia ba, iemand vooraf de woorden in
den
eene
mond
zaak
iemand
geven , ook : iemand van
beschuldigen,
eene zaak op
laden ; tau ta a n , er bij doen ,
ook : tau teni, b.v. tai teni oda , doe er nog een beetje bij ; bijstaan in den oorlog ;
is
’t
één gulden .
emi
la
bele
tau
taan
waar,
tebes,
het
zoo
is
zoo ;
noeo e n e ë
is het inderdaad ; tebes
ka bossok, waar of gelogen ; a tebes, o dat is waar ook . Tebok , houten kom om hasai tebok bakje uit
en
den lepel van den overledene huis
het
uit te eten ;
noe roe, het etens
en dan stuk
verwijderen
breken. Tehen ,
rand ;
mata tehen , rivier
oever ; tasi tehen, zeeoever. Teïn, koken bedr .; teïn etoe, rijst koken ;
teïn
zeewater
masin , ( zie
da än
zout
bereiden
en naso e) ;
K o a, jelui moogt Koa (een Portugeesch
uit
rijkje) niet helpen ; daarenboven ; em ma
teïn
taè ha o e tau taan, zij hebben mij daarenboven geslagen ; toer, een spel
brandhout; sia teïn tian a mikaan ai nalo mo ho e , zij hebben ons hout
waarbij
de » kaleek ” van de knie wordt
haï,
opgestookt.
vuur
stoken ;
ai
teïn,
121
Tèk ,
oan
tè k ,
heel
weinig,
ook :
o an tèk oda ; ma ta n tèk , liman
tèk, zie h a k té k.
Teni, nog, nog meer, wederom ; nia
boea n teka r it a , nacht
Tekar,
merrie hebben . Teki, teki
afraden ;
tekir,
plotseling;
tekir ..... teki tekir, nu
eens
.. dan weer .
nalo
teni de ï, hij
doet het maar
weer ; teni a hoe, op het kalkkokertje kloppen om de kalk er uit te doen vallen. Tenik, wederom .
Teniroe, spuwen . Tenoenoe, bedreigen, maar de bedrei
Tekiraik , hagedis . Tekka ,
Tene, verzoeken , uitnoodigen om b.v. mee te gaan .
= SO
tek ka kloenoe
ging
nog
niet
uitvoeren, zeggen maar
dan kloenoe .
niet doen .
Tekkis, terstond ; o lao tekkis, ga terstond ; haè , eerlang
Teo teon , dikwijls, herhaaldelijk b.v. iets zeggen .
Tekki tekkis = teki tekir. Tekoes aan ,
zich
verweren als men
gegrepen wordt .
Teoer,
Tekos, tekos w e, het water beroeren .
telas
Telas,
tais ba isin, eene
deken of een kleed over het lijf uitspiei den ; telas hő ő h aï, het vuur smoren . Tellen, k rau
opgooien
tellen
Teoe teoe, schel, die ze aan het hoofd stel vastmaken .
e m
en
weer
vangen ;
m a , een karbouw
wegjagen , nazetten ;
teoer
ko ed a , de paarden voortdrijven. Teras, teras oekoen, een alge
meen bevel afkondigen . Tereo,
kilat
tereo ,
het
geweer
knalt. Teri , afslaan b.v. takjes als ze te laag over den weg hangen, snoeien .
slingert iemand in de hoogte. Tello, schroeien , zengen .
Terik , zeggen , spreken .
Teroes ,
Tellor, onduidelijk spreken.
verdragen, uithouden ; a i la
Temas, pakken , grijpen ; boesa te m a s mano e o an , de kat grijpt een kuiken .
teroes , het hout, de balk kan het niet
Teme, een rond mandje om pinang in te doen .
hakken, dwars doorzagen ; la o tessi ,
dragen, het is er te zwaar voor. Tessi, dwars doorsnijden , dwars door
doorkruisen ?
Temi, noemen .
weg
Temoekoen, (geen Tettum ) = dato .
spreken ?
Tèn, uitwerpsel , drek , bezinksel ; ma
dwars
omloopt ;
Tetak ,
oversteken, als de
terik
tessi, tessi
tetak naän , vleesch
vlug
fijn
tan tè n , het vuil der oogen ; tiloen
hakken ; teta k toedik, voortdurend
tèn,
met een mes op iets slaan of kloppen.
oorsmeer ;
bis si
t e n,
roest ;
loro tè n , de laatste avondschemering.
Tetar,
loshakken, lossnijden ; tetar
Tenaboen , tenaboen dato , het vleesch dat aan den radja wordt gegeven
haè, het oude gras van het dak afnemen door de > koeboes " waarmee het ge
als
bonden is los te hakken ; la h ő tetar
op
zijn
last
iemands
karbouw of
varken geslacht wordt. Tenara, naar boven kijken .
tali ,
een muis knaagt een touw door .
Tetas, vastkloppen b.v. aarde; sa ma
122
tetas, vast trappen , met de vlakke hand
Tiban = hiba n .
zacht op iets kloppen b.v. op een paard .
Tidin ,
een
Tete wesek, schommelen , in schommel heen en weer zweven . Tetoe , wegen ;
onz . en bedr .; tassi
zakken
tidin , de zee wordt kalm ; isin tidin, (bij
koorts)
de
temperatuur
daalt, de
en tetoe loro , een
koorts neemt af, ook : het lichaam neemt
op hooge palen of in een
boom om een tuin te kunnen overzien , een
af, bij wordt mager ; tidin ta h a, toedik , balioen , een parang, een
hooge bali -bali buiten het huis, waar men
mes,
een of ander op neerlegt om te drogen.
een
klein
huisje
Tetoek , in evenwicht; moerak te toek ,
het geld is bij elkaar ; e m ma
teto ek, de menschen zijn bij elkaar, de menschen die komen moesten zijn er, gelijk ; terrein )
rai
tetoek werd
dit
(letterl.
gezegd
van
rai
kaliïs ; krau
te
toek, jonge wijfjeskarbouw . Tettek , dwars. Tetten, uitspreiden en op de drooglijn
zak
bijl bij
neerlaten
zakken ;
den steel vastzetten ,
in
het vullen even oplichten om
den
nawan
inhoud
tidin ,
te doen
niet
boos
meer , staat tegenover na wan sa è . Tiha , met een net visschen. Tihar,
gelijk streken
waar de pokken niet heerschten, het staat tegenover
en
een
kleine
vrouwen
de
langwerpige
trom
die
dansen onder den
bij het
dragen .
arm
Tihoe, met de vuist slaan . Tiï, scheppen van vochten . Tikar, ombuigen , opwaarts buigen en een kant of rand aan iets
daardoor
hangen . Tiá, wordt soms gebruikt om de gebie
maken , b.v. een blad , een pinangschaal om er een bakje van te maken ; boe
dende wijs te vormen , b.v. s oè tiá , gooi het weg ; de voegwoorden : als , toen , nadat,
van
na , met den verleden tijd worden gevormd door » tiá " achter het werkwoord te
getrokken ( b.v. als men het in de zon laat liggen ).
plaatsen
b.v.
ha tiá a mi lee lao,
koe tikar a a n , het boek d.i. de kaft het boek is omgebogen , omhoog
Tikas, terugkeeren ? tikas ko e da,
na gegeten te hebben zullen wij gaan, of
het paard omkeeren om
als wij gegeten hebben ; sia naré ti á ,
het
sia terik , toen zij het gezien hadden
loopen.
zeiden zij; dikwijls plaatst men in zulke zinnen hottoe vóór tiá , zie hottoe. Tia dëi, a toe .
atoe
tia dé ï, zie
Tiak, naar buiten drukken , een bocht
paard
slaan
bijten van een varken . Tiloen, oor ; da u n tiloen , het oog van de naald ; tiloen dioek zie di
doen krijgen, bol doen staan , doen zwellen
oek ;
figuurl. zin ).
Tiana
dient om
den verleden tijd
( te vormen , zie spraakk .; het
kan dikwijls vertaald worden door » al , reeds" .
terug te gaan ?
het vlug te doen
Tikis, streng bekijven, verwijten . Tiloek, zich aan een bevel niet storen ,
zooals de wind de zeilen .
Tián
om
tiloen
Tinir, kin ; Timis,
timis
tôn ,
hardhoorig
(in
rahoek , baard . kok kon, proeven
hoe iets smaakt, proeven of er b.v. zout
genoeg in het eten is .
123
Tinan , jaar, van westmoeson tot west moeson ; tinan to o tia n , de west moesoen hira
is
reeds
foïn
daar ; seï foelan
tin an
too ?
hoeveel
nog vóór de westmoeson er ta ma tinan sai tinan , jaar
maanden
is ?
in jaar uit. Tinoe,
tino e
maloe, met elkaar
samengaan van man en vrouw ? zich
op
slapen ; toba dala n , onderweg over nachten ; toba do eko er, slapen .
afstand
houden ,
zich
aan ,
Toboer,
toboer ,
of er
door
alles
een weg is of niet ;
toboer taan , ergens tegen aan loopen . Toda, toda tais , een kleed afdoen , de
sarong afdoen ; toda faro e ain .
de
broek
uittrekken ;
toda ha è , het
oude gras ( van het dak ) afnemen . Todak, rukken ; toda k toen, naar
schuil
houden .
lao
heenloopen ,
beneden rukken , naar een wapen grijpen ;
Tira, een weinig scheuren , splijten van bamboe , van hout.
nia toda k aloe atoe nodi ta è,
Tiris, iets doen draaien zooals een tol ;
er mee
rijststamper om
den
hij greep te slaan .
Tiri lolo, een zekere vogel .
Todan, zwaar ; neon toda n , traag
tiris a a n , draaien zooals een tol .
gezind ; oïn toda n , onwillig, traag in
Tiroe, geweerschot; tiro e ida, hagel en kruit voor één schot ; tiro e la mo
het gehoorzamen ; la o toda n , zwan ger zijn ; emma ain todan, zie ain ;
noe
sa
niet
ra i , de hagel van een schot valt op
den grond ( om uit te drukken
dat men zeer juist heeft geschoten ). Tisí, het water afgieten bij het koken ; tisi e m m a, bekijven ;
-, oedan
tisi tisi, aanhoudende regen . Titak, iets ruw neerzetten, neersmak ken ;
er moeielijks aan ! Toe ,
toe
ka bas
ba
da un ,
een
draad door de naald steken , rijgen, aan rijgen ;; rijgen
toe
nean, de tanden uitpeu
teren ; toe ra rôk , met den vinger iemand in de lende steken om hem aan het
tanis nodi titik a a n ,
lachen te maken , insteken b.v. den vinger
hij huilde en wierp zich op den grond ; battar tita k a a n b a r a i , de ( in
in het water om te voelen of het al warm is , het geweer in het schietgat ;
een
nia
to da n ! wat beteekent het ! wat is
boom
opgehangen)
djagong is op
a soe n è ë kra k at ketta toe nia,
den grond gesmakt.
da's
Titi, de wan met rijst of wat anders er in schudden .
aan ;
een
kwade
toe
diï
hond,
raak
hem
niet
en toe diï oem a n ,
hirík , met een mes
met een stok in een wespennest wroeten. Toè , twisten .
de bladstrooken van de gebang zuiveren ,
Toean , oud van menschen, dieren en
Titik,
titik
helpen ; fotti
voorwerpen ,
er afstrijken wat niet geschikt is om er
levenlooze
touw van te maken ; titik a a n , trillen ,
toean, helpen opnemen ; kohi toean ,
trippelen .
helpen vangen ; teoer toean , helpen
Titoe, titoe koeda, op de paarden passen .
achternazetten ; praten ; ha
Toa toan, langzaam
b.v. spreken.
Toba,
te
liggen ,
zich
ruste leggen ,
terik
to e a n ,
toe a n , mee
meeëten ,
helpen
opeten. Toeva , in een boom klimmen zonder
124
» ai
knanaèr " ;;
da
ain,
hond
a so e
etoek
kwam
tegen
toeba koe
koed a kik i, een de
pooten van het
paard aan , daarom schrok het paard.
koek ,
gebak ,
Toebi ,
brood ;
toebi
Toeka , ztuiten onz ., niet verder kunnen , vast
belet
zijn ;
la o
toeka,
beneden ,
naar
door
der
zij
blijven in
Kaboena achter.
rahoen, broodkruimel. Toebir , toebir kanek , obat op de wond doen ; toebir ain, obat op den voet doen ; toebir ko e a k , een gaatje stoppen met was of iets dergelijks.
Tot kar, ruilen ; toekar moerak, geld wisselen . Toekir,
rijst,
Toekis,
ontkiemen , opkomen , uitko-
men , ontspruiten ; nean toebo e na ,
hard,
in
een
bamboe
rai
toek is, harde grond,
b.v.
kalk zoodat hij in het
vast
kokertje blijft zitten.
de tanden komen al door ; liras foïn toeboe , de vleugels zijn pas uit.
melk
koken .
Toebis, een ronde mand . Toeboe,
zitten,
vastloopen ; a mi toen lio e , sia toeka ih a Kabo ena, wij gaan ver
Toekoe,
tegen aanstooten ; man o e
tollo en toekoe malo e , de eieren
Toeboek , even aan stooten , er aanraken
zijn
tegen
elkaar gestooten ; toeko e
of komen , b.v. toeboek moras, als ik er aankom doet het pijn ; sa id a
koea k , stuk kloppen ; toekoe bat tar , djagong met een steen fijn slaan ;
la
toekoe
toebo ek ita , niets komt ons in
den weg , niets verhindert, verontrust ons (wij kunnen vrij doorloopen ). Toeda, werpen ; to eda dim a n , de lans werpen . Toedik , mes ,
Toedoe, een
aanwijzen
b.v. voor
fa è
toedo e ,
werk ;
niet kunnnen slapen, of als ze ziek zijn ; toekoe roewa, twee uur ; toekoe
te beginnen, uurwerk ; tes toekoe
toekoe, bot
toek o e, doornat.
Toekoes, heel dichtbij, vlak tegenaan ;
volgens aanwijzing verdeelen ? Toehak , eene dikke slingerplant. Toeliar
zacht op iemands lijf
tó ó tian, het is tijd om b.v. het werk
iemand
ander
of
isin,
kloppen, zooals de voornamen hier hun slaven of slavinnen laten doen als zij
koeda narík
h a dá u , rukken .
paarden
de
staan
toekoes maloe, vlak
naast
elkaar ;
Toehik , betten.
ketta toeko es resik, niet te dicht,
Toehoen , groote trom .
niet vlak tegenaan, b.v. maak dien kuil
Toei toeïr, haré to eï toeïr, met
Toeïr, volgen, opvolgen van een bevel, volgens; komen ;
laŭ
niet
te
anderen ;
den blik volgen .
to eïr,
naloopen ,
na
oras ida a mi la o toeïr,
strak volgen wij, komen wij na ; to ed a
dicht
bij,
sesia
niet vlak naast den od a mata n
halo
toeko es, de deur goed dichtmaken . Tuela, op iets neerleggen , op iets neer zetten ; toela ba ko e da , op het paard toela ba letten, zet het
leggen ;
h aliko e
boven neer, dragen van een paard ; ko e
toeïr nèë, kijk hier langs. Toek , droog , van kokosnooten, van
toela li a ba e m m a, iemand met de
djagong op het
mededeeling eener
to eïr,
achterna
gooien ;
veld .
da toela fôs , het paard draagt rijst ;
zaak
belasten ,
aan
125
iemand de beslissing eener zaak overlaten,
toen
iemand van eene zaak beschuldigen , de schuld van iets op iemand laden ; sia
stijgen ; isin toen , mager worden , afvallen ; s a è toen , op en neer gaan ;
toela kna ok ba nia, zij beschuldi
mota
gen hem
komt af) overstrooming door water van de
van diefstal; toela b a boet
ba em ma, iemand valsch beschuldigen ; toela
matak,
zonder
rede,
zonder
b.v.
oem a tehen toela
( letterl .
de rivier daalt,
Toenin , een gaf of kuil dicht maken. Toenoe, roosteren , bakken b.v. brood .
ela ma = mota kaen emma; toe ba
toen
het paard
bovenlanden .
grond beschuldigen ; mota toela em
a a n
hasi koeda, van
Toer , mate,
zitten ; een
toer
lia
begrafenisfeest
en
toer
bijwonen ;
a a n ba ai nè ë, de rand van het dak
kilat toer maten, de haan van ' t
rust op dien balk .
geweer is overgetrokken ; ai toer, zie
Toelak, fahi toela k ; met zijn snuit loswerken , van een varken , toela k
a i, knie ; toer kleek, knieschijf. Toerak , indraaien b.v. een puntig ijzer
ta bako, tabak onder de lip steken .
om
een gat te maken .
Toelan , ma noe toelan , jonge kip .
Toeras , het afgeslagen hoofd van een
Toelén, manoetallo en toelén, ei zonder kiem .
misdadiger op een paal ofeen tak steken . Toeri, een streep trekken ; toeri
aandoen ;
kessa k , een blad aan weerszijden van
aangaan ,
Toeli ,
aanvaren ,
boloe toeli , aanroepen in het voor bijgaan ; halikoe toeli, in ' t voor iemand gaan kijken ;
bijgaan
even
toeli
sa sá , in ' t voorbijgaan in het
bij
de rib afscheuren . Toeris, een soort erwt. lekken ;
Toeroe,
o e ma
toeroe,
het dak lekt.
huis iets nemen b.v. een pajong ; mota
Toeroek, toeroek oïn , het gelaat
toeli emma, de rivier sleept iemand mee ; overwinnen in den oorlog, sterker
buigen ; oïn toeroek , gebogen gelaat. Toesan, beboeten .
zijn
dan , ook van hout b.v. ai soeli ai na, ijzerhout is sterker dan
toeli
Toetan,
door
er
langer maken b.v. een touw
een
ander aan te binden , een
rood hout, in waarde gelijk zijn, de waarde
balk door te lasschen , een huis door er
hebben van ; to eli malo e , aan elkaar
een
in waarde gelijk zijn ; o an toeli ina,
bouwen ; terik toetan, dale toe
als de moeder bij de bevalling sterft.
tan, verder voortzeggen, verder vertellen;
drukken ;
toer
richting
aan te
huren b.v. om te helpen dragen als de last te zwaar is ; toetan a a n , aan
sluiten , de lippen op elkaar
eensluiten ; toeta n a a n ba malo e ,
noenoen toe moes, met
gesloten mond . Toen ,
dezelfde
no e noen ,
to em o es
Toemoes,
mond
in
sewa toetan em m a, iemand er bij
Toeloen , helpen. Toema, ongedierte in kleeren .
den
stuk
dalen ,
toen ,
aan elkaar vast zitten . Toetoe, pikken, steken van ongedierte ;
naar
beneden
neerzitten ;
rai
gaan ; toen ,
neerleggen, afklimmen , afdalen , afkomen ;
toetoe les, stuk pikken b.v. papier, een kleed .
Toedoedoe , wijsvinger.
126
Toetoer,
op
het
hoofd
dragen
van
Tollon, noe tollon , het ronde gele
een last ; tassi nako noe toetoer,
vruchtbeginsel in de kokosnoot.
als de vloed op zijn hoogst is. Toetoes, bedekken , dicht maken met,
Toma, inhalen, krijgen ; la tom a, gaan vangen
b.v.
met een plank be-
kalk
kist
een
ba
ko hi maar niet
iemand nog levend aantreffen ,
krijgen ;
dekken tegen den regen ; hadi hoedi toetoes etoe, de rijst ta han
tijdgenoot zijn ; a mi seï toma of a mi moris toma, het is bij ons
(reeds gaar ) met een pisangblad bedekken .
leven gebeurd .
Toewa, palm wijn ; toe wa a r a, arak.
Tomak,
geheel,
heel ,
niet
tiloen tom a k ,
Tohar, breken , afbreken enz. van hout,
taal van het land waar hij zich bevindt
ijzer, armen en beenen, ook : de voet van een
glas,
to har
het oor van een kopje ; so è aan of lea k tohar a a n ,
te pletter vallen.
doof,
ook :
gewond ;
Toewan , heer, mijnheer.
die de
niet verstaat. Toman ,
gewoon zijn ; toman ma met elkaar vriendschappelijk om
loe , gaan .
Tohi , tohi battar , djagong pellen ;
Tomas, maar goed dat, gelukkig dat ;
tohi bado et, verkoolde stukjes van
to mas em ma
de inlandsche kaars afknijpen .
dat niemand het gezien heeft ; komt ook voor in eene andere beteekenis, misschien
Tohoe
boeli ,
waar
ze kalkkokertjes
van maken .
» om
Toir, tar a toï r, zie ta r a. Tôk , rak
klaar,
gereed , voltallig ; moe
tôk ở na, het geld is bij elkaar.
Tokka, la o tokka, gebrekkig loopen .
la
naré ,
gelukkig
rede dat” ?
Tonan, neerdrukken . Tone, gaan , roek
vooruit ! loop door! s 0
tone = soroek
b a , verder
op ; la o tone = lao ba .
Tokkar, iemand verwijtend toespreken .
Toni, stil liggen van een vaartuig.
Tokko = gek k o . Tokkoe , de laatste slagen geven bij
Tonoe, prijzen. Tóð, tot, tot aan ; hosi nè ë tó
het
omkappen
van
een
boom , en wel
o e m a
ba ,
van
af hier
tot aan het
aan de andere zijde dan die is uitgekapt. van dieren ? vreten niet Tokkas,
huis ; tờ ở nèë, tỏ ở n è ë mai, tot hier ; to ő nè ë ba, tot daar, tot ginds ;
hassan tok kos, ingevallen wangen .
toereikend, genoeg , er bij kunnen ; h a o e
Tollak ,
iemand van ontucht beschul
digen.
limau niet
bij,
la to ő , mijne ik
reiken ;
kan
zoo
hand
kan
er
hoog of zoo ver
aankomen ,
aangekomen ;
Tollan, slikken , inslikken , doorslikken .
niet
Tolle , uitlachen ? schertsend plagen ? Tollo, begieten, uitgieten van vochten,
a wa n to ő , morgen komen wij er aan , morgen zijn wij er ; to ở ba tiá, a mi
uitstorten van rijst , invallen bij zingen ,
harè, toen wij daar aankwamen zagen
bij bidden .
wij ; geboren worden , ter wereld komen ;
Tolloe, drie. Tolloen , kippenei ;
ei : bebe
m a no e
tollo en
tolloen,
eendenei.
o tô õ i ha n è ë b è ? waar zijt gij ge boren ? horritonin lawarik ida tő ő , van nacht is er een kind geboren ;
Are til
127
to ő
o,
het is aan u (om
te spelen of
versterking
van steenen of zware stuk
wat anders te doen) , het is uwe beurt ;
ken hout.
la
Torro oeman , een offersteen in het midden van een trin , het midden van
toð ,
niet
genoeg, niet toereikend ,
minder, niet zooveel (het Maleische koe rang) ; na roek la tõő , koerang pan-
iets ;
djang ; naro ek la to o n e ë , niet zoo lang als dit ; bôt la too, niet dik
geheele lijf met puistjes bezet is en jeukt . Torrok , zich heel stil houden b.v.
genoeg , niet zoo dik ; nia mora s la
iemand
to o
van
horsehik ,
hij
is minder ziek
mea, eene ziekte waardoor hec
die
zich
niet wel gevoelt, ook
dieren ; krau
la
na
torrok
dan gisteren ; ontbreken .
lerik,
Tóoek, ondervragen, vragen ; nia tó o ek haoe naran, hij vroeg mijn
maar stil liggen . Torron , torronlian , knorren van
naam .
een varken .
Tooï, uithollen ; tooï ai halo bero ,
de
karbouw
vreet
niet,
blijft
Tôs, hard , stijf, vast, b.v. eene schroef
halo ha ok , een boom uithollen en er
die moeilijk los
een vlerkprauw , een voederbak van ma
matan la ke tôs , de deur gaat lastig
gaat,
een kurk ; o da
ken ; to oï ai wè n , boomgom uithalen .
open ;
oeloen fatoen tos , of o e
Took, met een zwaar stuk hout slaan ;
loen
tos ,
took ho o , dood slaan .
paard hoewel
dat het
ongevoelig geslagen
langzaam loopt. Toós, tuin , veld,
tar, djagongtuin ; tuin .
stoort,
ko eda toon ,
stijfhoofdig ;
Toon ,
is
voor
slagen,
wordt, toch even
vleesch ; oïn tôs , niet verlegen , brutaal; leno ek
mate tôs , een schildpad is
niet gauw dood . Tossak = to m a s .
akker ;
toős
tỏós
Totoon,
bat
ha re, rijst-
na k o eko en
totoon ,
stikdonker . Totta ,
totta
Tora, gierst.
Tori ,
die zich aan geen bevelen tôs , taai na än stijfkop ;
recht
maken , recht
buigen ;
a a n , zich uitrekken .
Tottok , ingewandsworm .
eene met schietgaten voorziene
W
Waar, schoft; niki waar modok,
zijn
open , niet slapen ; wai ro e w a, tollo e , over twee , drie dagen ;
vleermuis, waarvan de haren in den nek
wai
geel zijn .
wai hira ? over hoeveel dagen? dient
Wai, komt soms voor in de beteekenis
ook
als
hulptelwoord
dieren
haan ;
lima, vijf eenden ; ko e da wai tol
wai ,
een
groote hond ;
wa i kottes en wai fa toek, van
lo e ,
iemand die niet groeit ; battar wa i,
ro e wa, twee kisten .
drie paarden ;
bebe
en
levenlooze
a soe
voorwerpen ;
bij
van groot b.v. manoe wai , een groote
wai
a i baloen wai
de grootste van de drie hier voorkomende
Wailaok , westmoeson .
djagongsoorten ; matan wai , de oogen
Waiwain, gewoonlijk, reeds sinds lang;
128
wai
wain
noeo e nè ë d eï, zoo is
ze
niet ; de anderen , de verschillenden :
het al sinds lang, zoo is het gewoonlijk;
nai
hao e
terik
wai wain
la kaliko e , ik
heb er sinds lang niet naar gekeken .
veel;
Wain ,
wain kira of wain
terik
ba
ita,
hikar
ba
hottoe dato
ita
wa ra k
a a n , de radja zegt het aan u, en dan zegt u het weer aan de andere hoofden ,
de
verschillende
de ove
hoofden ,
hira sian , over eenige dagen ; wain
aan
tolloe, over twee, drie dagen ; wain hir a ? over hoeveel
rigen (als de overigen de meerder heid vormen ); a mi roewa hè tan
dagen ( op vragenden toon uitgesproken ) ; wain hirak en horri hira k , zie
deï , wara k a a n la néta n , wij twee alleen hebben het gekregen , de ove
roewa ,
birak ;
wain
wain
roewa k a a n , twee
rigen
niet gekregen ; sia
het
hebben
dagen geleden ; ook : horri wain roe w a k a a n , zie horri ; horri wain,
wa r a k , zij daar allemaal; neon wa ra k , van iemand.
de vorige oostmoeson ; wain nèë, nu , tegenwoordig ( van tijd ); wain komt
Wattan, a i wattan , een zeer dikke tak. We,
ook voor als hulptelwoord , evenals w ai . Wake waken , nean wake wa ken ,
zeewater ;
mèr,
we
water ; We
mis,
zout
zoet
water,
water ;
de tand staat erg los .
dalan ,
Wakoes, iets heen en weer schudden ; a nin w a ko es a i , de wind schudt de
=
kedo,
boomen .
in den westmoeson , moerassige plek ;
Walan, met bloot bovenlijf .
we
komt,
Wani, bij, ook : wari nain ; wani wani rai , groote
bron,
moerassige
glazenmaker
d a b a n , leeg bijennest ?
grond opkomt;
heeft;
wara ,
buiten
westen ;
nain ,
saseïk,
zie
soe, ondiep putje bij eene soemak , water dat uit den
talibar, waterval .
Wèwèn , erg nat.
iemand die te veel gedronken
W'én, vocht, sap, etter, vloeistof; mean
7
wè n , verguldsel ; soesoe wè n , melk ; ai w e n , boomgon.
lian
wara,
wartaal ;
samengaan .
Warak en Warak aan , veel ; em ma
Weoek
wara k , veel menschen ; emma wa enschen , de men ra k a a n , de meeste men
enz .
in het algemeen ; emma ida ida, terik Maraè, emma warak
weroek
schen
a a n
knoeoek ,
bron ;
(insect );
rivier ;
van
plek ;
matan,
put ;
bijennest, ook : wa ni ai nean ?; wani
ook
opkomend water
water dat uit den grond op
sa seïk ;
oïn
kanoe
kabossoe , put ;
grond
den
bij; wani wèn, honig ; wani oeman ,
Wara ,
beekje ;
dalan ; uit
krok kon ,
Waloe, acht.
lalar, kleine bij;
waterweg,
la natè nè, enkelen spreken de
taal van Lamak nen , de meesten kennen
aan ,
Weroek , · hangen aan ,
slingeren
schommelen ,
bedr.
ophangen ;
hangen onz.
Wiroek , wegslingeren ; hodi ai ro han
wiroek
aso e , een stuk hout
naar een hond slingeren .
AAN HAN
Al kwa , obat ter bevordering van de bevalling Alas noedoer,
em ma
doer = iemand
die
zich
alas no e voor
G
S
E
L.
Haroesoen, zuchten . Hasasi haï, letterl . het vuur laten ont snappen ; brand veroorzaken .
goed
Hóhô , telkens verzoeken .
Kaboeloer, neon seï ka bo e lo er
elders gevestigd heeft.
Babonan, zakje vóór in den sarong.
= het hart is nog gesloten ; van iemand
Baek, schelpje. Basin, komt ook voor in de beteeke
die
nis van » oud ” .
kenis van » telkens " .
tegenover
Koeda aan, recht ( verticaal) neervallen ;
Damar, met lijm of iets dergelijks best
Dokkar,
staat
Kadoes, een dikke klimplant. Kaik = kwa i k.
Boeboer, komt ook voor in de betee
rijken , om
onwetend is,
nog
neon n a k foè r.
te stoppen of dicht te maken .
schokken van een paard bij
rai
inoer ko e da
a a n
bissik
i ha tassi tehen = de kaap komt
vlak aan zee uit.
het rijden .
Labo, zeereiger.
Fafoear, stuk , brok, b.v. vleesch . Fatoe res, rai fatoe res = grond met veel kleine steenen vermengd . Fatoe mokon , ra i fatoe mo ko n ,
Len, een touw rondom iets vastbinden om
het te dragen . Loekoe,
tiara
duiken b.v. lo e koe moe
(voor
moetiara
is
in het
geen woord ).
zeer steenachtige grond ?
Tettum
Fèt, (aan de Zuidkust) zitmatje voor één persoon .
Makaroek , terik ma ka r o ek , ver keerd spreken.
Ha foetar , h a foetar a bat = sirih in de » abat” planten. Hakabit, onder den
Hamò oïn, de duizeligheid verdrijven nia toer ato e ha mô oïn ,
duizeligheid
nalai , hij zit om de
te verdrijven ,
wordt hij duizelig.
mannelijk ;
emma
mane,
man ; la wa rik ma n e, jongen ; o em a arm dragen.
b.v.
nia toba oïn
Mane ,
als
hij ligt
mane, de familie van iemands vrouw ,
foo , zwager . moeder, grootmoeder ; Maraka, lao ma r a ka , op groot wild jagen. Nakbassak ,kilat na k basg a k , het geweer ketst. 9
1
130 Talakan,
Nakoo, lee na ko o dei, het zal toch ( van hout) b.v. een houten
gaaf blijven
Talia ,
Name , blaten . Nesik ,
in
keel
kriewelen ;
we
nesik e m m a, het water komt iemand
Pikoe,
hij verdrinkt.
van
den
( zoogenaamde bebak ) aan gebangpalm een bamboenaald geregen om eene om wanding te vormen .
kenis van ondergeschikt zijn aan . Tatoedoen , wijsvinger.
Teras, slaan om
te straffen ?
Tetoer, een roofvogel. Toetoes, de opening van een pot of mandje met een blad overdekken om dicht te maken .
Rai inan , klip. in
zijn bek slaan .
Tatollan, kossem .
bladstengels
eenige
Rakoet,
noeno e n ,
Tane ba, komt ook voor in de betee
de
in de keel
tali a ko e da
het touw waaraan het paard geleid wordt
om
schijnt.
met een stok een
vaartuig voortduwen .
paal , al is hij ook in den grond geplant. Naksinak , loro na ksina k , de zon
boomen ,
' t voorbijgaan wegnemen
Toïr, toïr
kilat
ba
maloe =
b.v. een kleed van de drooglijn . Sani, sa n iba t ta r , een djagong
het geweer aan elkaar overgeven ; als de eene geschoten heeft, dan den andere
kolf,
laten schieten .
waar
de
schil
nog aanzit, roos
Tossak, schijnt ook voor te komen in de
teren . Sessek ,
bak
waarin
het zout bereid
a mi
wordt.
zag Siloe aan , la o siloe aan = zig zigzag
loopen . Tabik ,
beteekenis van » jammer " b.v. tossa k
nem a tabik
ta a n
m a
loe , de huizen staan dicht op elkaar.
halottoek
ma k
foïn
ri
id a dei
jammer dat wij (den boom )
dun hebben
gemaakt,
zoodoende is het
maar één paal (anders waren er twee uit gekomen ).
SPREEKWIJ ZE N.
Morgen ga ik naar beneden .
Awan haoe toen .
Gaat gij alleen ?
O ba missan ?
Neen , ik en Seran .
Lale ami roewa Seran .
Gij
Awan o atoe hosi nèë, haoe atoe fô soe rat ba o .
Ben je er al ?
0 mai tian ?
Hier is de brief. Verfrommel hem niet, laat hem zoo als
Soerat mak nèë, of : soerat neë mai.
moet morgen hier langs komen , ik zal u een brief meegeven .
Ketta halo nakroeoe , halo noeoenèë nafati.
hij is. Waar zal ik hen indoen ? Beter dat wikkelt.
mijnheer hem
Zorg dat de regen hem
Atoe tau ba sa ? in een papier
niet nat maakt.
Hoe is uw naam ?
Diak lioe toewan faloen ba soerat ida.
Sintidoe oedan ketta nalo bottes . O naran sa ?
Mijn naam is Bere .
Haoe naran Bere .
Waar woont gij ? Ik woon in Tatara.
0 toer iha nèëbè ?
Zijt gij getrouwd ?
0 mô fèn ka ?
Ja .
Haoe ko fèn, of : hèº,
Hebt gij kinderen ? Ja.
0 mô oan ka ?
Hoeveel kinderen ?
Oan hira ? of : oan nain hira ?
Drie.
Oan tolloe.
Allemaal jongens ?
Mane missa ?
Een jongen en twee meisjes . De jongen moet op school komen .
Mane atoe tama schola,
Als hij grooter is zal hij komen .
Kwaik nalao lee tama.
Wat komt gij doen ? Ik kom kippen verkoopen .
O mai halo sa ? of : o mai sa ? Haoe mai atoe faän manoe ,
Goed, hoeveel kippen hebt gij ?
Diak, of sooïn, oon manoe hira ?
Haoe toer iha Fatara ba.
Haoe kô aan , of : hèë.
Mane nain ida, fetto nain roewa.
132
Twee .
Roewa .
Wat neemt gij er voor ? Voor den haan een halven gulden , voor
O mola sa ?
de kip een kwartje. Als je nog kippen hebt, breng ze maar .
Manoe aman baloen ida, manoe inan tali moeti ida . ( kaoen manoe sei iha, hadi mai deï.
Goed mijnheer.
Diak toewan , of : sooïn toewan .
Heb je geen pisangs ?
Oon hoedi la iha ?
De pisangs zijn nog niet rijp .
Hoedi seï la tassak daun .
Laat ze eerst rijp worden . Als de pisangs nog niet rijp zijn , moet
Halo tassak lai . Hoedi la tassak daun ketta lai ta .
je ze nog niet afslaan. Maak het paard klaar, ik wil uitgaan.
Hadia koeda haoe atoe lač.
Welk paard wil mijnheer berijden ?
Toewan atoe nèëbé ?
Het zwarte .
Koeda metan .
Het zwarte is pas van beneden gekomen , het is misschien nog moe .
Koeda metan foïn hosi tassi saè , nia kala
Goed , haal den schimmel.
Sooïn mola koeda babassi.
Het
Tali kottoe, koeda nalái tián .
touw is stuk, het paard is wegge
saè
koeda
sa, of : koeda
seï makkar.
loopen . Waar is het naar toe geloopen ?
Nalái ba nèëbé ?
Ik weet het niet.
Adin of haoe la katènè.
Ga het terstond vangen .
( ba kohi kedan.
Ik alleen kan het niet vangen , met twee
Haoe
missan kohi
la
diak ; số emma
nain roewa ka tolloe mak foïn.
of drie dan gaat het. Wij hebben het al gevangen .
Ami kohi tian .
Als het maar niet gevochten heeft ; als
Ketta nakaat ; ketta kanek .
het maar geen wond heeft. Neen, het is niet gewond.
Lale la kanek.
Doe eerst het hoofdstel aan .
Tan
ferreoe lai , of : sana ferreoe lai .
Houd het vast , laat het niet los.
Kaèr matos ketta haboesik.
Wees niet bang, het paard is mak . De buikriem zit niet vast, hij is nog te los.
Ketta hatauk , koeda maus.
Ik ga er op .
Haoe saè na.
Laat het paard los. Als ik terugkom moet gij djagong aan
Maboesik koeda.
het paard geven . Ga
op
zij,
dat het paard u geen trap
geve .
Heti kaboe la kmeti , seï koek.
Haoe
mai
kikar
o
atoe
fô
battar ba
koeda. Ses , of ses tia, of sai sai , koeda ketta taté 0 .
Laat het paard niet schrikken .
Ketta halo koeda serebak .
Laat het nog niet los.
Ketta lai haboesik .
133 () maró koeda lai .
Laat het paard eerst drinken. Geef het gras en djagong.
Fô haè no battar.
De staartriem is te kort, maak hem wat
Sana
ikoe badak , halo naroek lioe oda.
langer. Trek den buikriem
Heti
kaboe
strak aan ; nog wat ;
genoeg . De hoeven zijn te lang, je moet ze wat afkappen . Radja, over vijf dagen moet de bevolking aan de wegen werken . Om zeven uur ' s morgens menschen er zijn.
moeten de
dada
hakaas ; teni : sooïn
ona. Nanoetak naroek resik , o atoe tessi oda, of : hedik oda. Nai wain lima emma atoe dalan , of : hadia dalan .
( Toekoe hitoe sawan ) Loro tara oda emma atoe iha.
De weg moet één depa breed zijn .
Dalan aloe loewa roa ida.
Zijn de menschen allen aanwezig ?
Emma mai bele ka ?
De lui uit kampong A zijn er niet.
Emma A la mai.
Radja ,
laat de lui uit kampong A on
middellijk roepen .
Het hoofd moet bij mij komen .
serewisoe
Nai
ita
haroeka
emma
baloe
kedan
emma A. Temoekoen atoe mai
iha haoe, of : atoe
sakka haoe. Hier moeten goten gemaakt worden voor de afwatering . Op
modderige
plaatsen moeten steenen
gelegd worden en daarop aarde.
Iha nèë atoe halo we dalan hadi halo we lao lioe, of : soeli lioe . Neëbé
rai
taau atoe tau fatoek , hottoe
iha fatoe fohon atoe tau rai , of : hattoe tau teni rai ba fatoe fohon .
Hier moet een brug gelegd worden .
Iha neë atoe halo lalette.
Denkt er aan , de boomen voor de brug
Hanoïn lalette nia kaan ai miste bột, of : atoe bôt.
moeten dik zijn .
Het hout voor de brug moet sterk zijn . Hebt gij alles goed begrepen , radja ?
Lalette nia kaan ai atoe monas. Naran lia neë ita rona diak nai ?
Van middag kom ik kijken ; van middag
Loro manas haoe ba kalikoe ; loro manas dalan atoe hottoe.
moet de weg in orde zijn.
Is de weg in orde, temoekoen ? Hier
moeten de boomen wat uitgekapt
worden , dan kan de zon den weg droog maken na den regen . De brug is sterk, maar te smal . Er moeten nog twee boomen naast ge
Hé temoekoen dalan, diak ona ka ? Ai nèë nian tahan atoe ta halara, nèëbe
oedan namotto tia, loro nalo dalan maran nikar, Lalette monas bè klột.
Atoe rai teni ai roewa iha sorin .
legd worden . De weg is goed.
bele kona,
Dalan diak ona.
De goten zijn te smal .
We dalan klôt resik .
Waar is de bevolking van kampong A ?
Emma A iha neëbé ?
134 Hoe laat zijn zij gekomen ? Waarom
is
de
temoekoen niet bij mij
Sia mai loro noeoe néëbé ? Temoekoen la sakka baoe basa ?
geweest ? Temoekoen , waarom komen ?
zijt gij zoo laat ge
Temoekoen , o mai kleoer noeoenèë basa ?
Denk er aan , een volgenden keer niet te laat te komen .
Hanoïn, sain teni ketta mai kleoer .
Wanneer gij weer te laat komt, laat ik u nog werken .
O mai kleoer teni haoe seï kalo o sere
Wat komt gij doen . Ik kom obat vragen .
O mai halo sa ? o mai sa ?
Wat mankeert je ?
( moras sa ?
Mijn voet is gewond.
Haoe ain kanek .
wisoe .
Haoe mai koesoe ai moroek .
Hoe komt gij aan die wond ?
Sa nalo ?
Er is een steen op gevallen .
Fatoek monoe . taan.
Mijnheer zij zoo goed er obat op te doen . Goed , hier is obat .
Sooin , ai moroek mak neë .
Leg het er op.
Tau ba, of : taka ba.
Bind het hiermee .
Hodi nèë foetoe.
Over
drie
dagen
moet je terugkomen .
Ik vraag nog obat tegen koorts .
Toewan atoe tau .
Wain tolloe o atoe mai hikar. Haoe seï koesoe ai moroek isin manas
nian . Wie heeft er koorts ?
Se mak isin manas ?
Mijne moeder.
Haoe kaan ina. Sooin ai moroek isin manas nian mak neë.
Goed, hier is koorts-obat Hoe
moet ik daarmee te
werk gaan ?
Neë atoe halo noeoesa ? kahoer
no
Dat moet je met water mengen en dan aan den zieke te drinken geven.
Atoe
Als de zieke nog koorts heeft moet gij
Isin seï manas foïn fô .
het nog niet geven, als de koorts af is dan geven .
Waarom
we,
hottoe fo emma
moras hemoe . ketta lai fô , isin tidin
Horsehik o la mai ba sa ?
ben je gisteren niet gekomen ? Ik was verhinderd.
Haoe sohan .
Waardoor was je verhinderd ?
0 sohan ba sa ?
Ik was verhinderd wegens het werk in den tuin .
Haoe sohan ba tóðs .
Toch maar komen , als je niet komt kan je voet niet genezen .
Atoe mai diak .
Morgen gaat mijnheer naar Fialaran .
Awan toewan saè Fialaran .
Ga
Oba fettor, roewa.
naar den fettor , zeg dat hij twee paarden moet leveren .
deï ;
o
kattak
la
mai ain la bele
nia atoe fo
koeda
135
Een voor u , een voor de barang.
Ida o saè, ida toela bahoak .
Wat heeft de fettor gezegd ?
Fettor naäk sa ?
Morgen vroeg zullen de paarden komen . Nu gaan we de barang klaar maken .
Awan sawan koeda atoe mai. Ita hadia sasa lai .
Krijg drie baadjes en drie broeken .
Masai
Waar moet ik die indoen ?
faroe tolloe no faroe ain tolloe.
Atoe tau ba sa ?
Doe ze hier in .
· Tau ba nèë . Boeat nèë toewan nodi no ka ? Kodi no .
Neemt mijnheer dit ding ook mee ? Dat neem ik ook mee. Pas op , dat ding breekt licht.
Sintidoe, boeat neë nakroè maäs.
Maak
Bokaè môs hadia kedan deï.
ook
den proviand maar terstond
klaar. Is alles reeds klaar ?
Sasá hottoe hottoe tôk bele tián ka ?
Alles is klaar. Bind het nu.
Tôk bele tián .
Het begint al licht te worden .
Hatali ba na ; foetoe ba na . Rai naloewa na.
Maak terstond het paard klaar.
Madia kedan koeda.
Een beetje vlug, talm niet. Leg de barang van mijnheer op het paard .
Lailais oda, ketta maleoer aan. Toewan nian sasá toela ba na.
Wat moet ik met dit ding aanvangen ?
Boeat neë atoe halo noeoesa ?
Wikkel het maar in uw kleed.
Faloen ba oon tais deï.
Stijg op , we gaan .
Saè na , ita lao.
Ga jij vooruit.
0 lao oeloek.
Waarom
O marík ba sa ?
sta je stil ?
De barang is niet goed gebonden , ik zal hem
lai .
goed binden .
Foetoe halo kmeti, ketta monoe.
Bind hem stevig, dat hij niet valle . barang is ongelijk, hangt aan den eenen kant af.
De
Aan
Bahoak foetoe la diak, haoe foetoe kadia
den eenen kant is hij zwaar , aan
Bahoak sala maloe, naer maloe.
Sorin baloe todan , sorin baloe kmaan .
den anderen kant licht. Neem
dat
eene pakje er af en leg dat
Faloen kiïk ida neë kassoe tia, miti dež.
maar vóór u op het paard. Is de barang nu in evenwicht of nog niet ?
Bahoak tetoek ona seï ?
Hij is in evenwicht .
Tetoek ona.
Goed , vooruit maar.
Sooïn tone na.
Waarom sta je weer stil ?
O marík mikar ba sa ?
Het paard wil drinken .
Koeda atoe nemoe.
Goed, mijn drinken .
paard
wil
misschien
Zal ik het hoofdstel afnemen ?
ook
Sooïn, haoen koeda kala atoe nemoe no .
Haoe atoe kassoe ferreoe ?
136
' t Is niet noodig het hoofdstel af te nemen .
La lika kassoe ferreoe.
Mijn paard heeft geen dorst, het wil niet drinken .
Haoe
Ik wil drinken, reik me de veldflesch aan .
Haoe atoe kemoe, lolo bottir mai .
Ik heb de flesch niet meegenomen, ik heb
Bottir haoe la kodi fali haoe lað loewa .
kaan
koeda
la
naró ,
la
nóoek
nemoe .
ze bij het weggaan vergeten . Is hier geen bron ? Een beetje verder is een bron .
We matan iha nèë la iha ka ?
Hier is de bron .
We matan mak nèë.
Stijg af, schep water, breng het hier. Waar moet ik het in scheppen ?
O
Is
er geen bamboe of een klapperdop ?
Soroek oda we matan iha.
toen , koeroe we, modi mai.
Atoe koeroe ba sa ? Au la iha, lale feloe kakoen ?
Heb je een parang bij je ?
O modi taha ?
Ik heb er een bij me.
Haoe kodi .
kap een
Goed,
stuk bamboe, maak het
schoon en schep er water in . Gooi
de
bamboe
niet weg , draag hem
Sooïn , o ta au rohan ida, hamos, hottoe koeroe we ba. Ketta soè au, o modi looi looi .
mee . ' t Is niet noodig hem mee te nemen , ginds is ook bamboe. Wil mijnheer rusten of nog niet. Ik zou al willen rusten , maar er is geen
gras ; wat moet het paard eten ?
La lika hodi , nèëbá au mos iha.
Toewan atoe nanawa ka seï ? atoe kanawa na bè haè la iha,
Haoe
koeda atoe na sa ?
Allemaal droog gras, dat eet het paard niet graag.
Haè mara missa ; koeda na la diak.
Wat verder is er versch gras.
Soroek oda ba haè matak iha .
Goed , als we daar zijn , zullen we rusten .
Sooïn too ba lee hanawa.
Als we bij het versche gras zijn, zullen we rusten .
Toö haè matak ba lee hanawa.
Neem het hoofdstel af.
Kassoe ferreoe.
Maak het zadel los .
Kore sella.
Bind het paard aan dien boom . Bind het in de schaduw .
Kessi koeda ba ai nèë. Kessi ba leon .
Breng mijn proviand hier.
Modi haoen bokaè mai.
Maak het los.
Kore tia.
Eet jij niet ?
o la ma ?
Ik heb geen proviand meegenomen .
Haoe la kodi bokaè.
Waarom niet ?
0 la modi ba sa ?
Het paard is verzadigd . Goed, maak het klaar .
Koeda na bossoe tian .
Wind het touw om den nek van het paard .
Kobar tali ba koeda kakorok.
Sooïn madia ba.
137
Wat zijn dat voor lui ginds ? Dat zijn lui
van Samak nen .
Sa emma iha néëbá ? Emma Maraè. Sia toen tassi atoe halo sa ?
Waarom gaan zij naar beneden ? Om sandelhout te verkoopen .
Atoe faän ai kamelin .
Is er in Fialaran ook sandelhout ?
Tha Fialaran ba mos no ai kamelinka ?
In
Iha Fialaran ai kamelin moekit.
Fialaran
is
het sandelhout schaars.
Waar woont de radja ?
Nai toer iha neëbé ?
De radja woont in Lafoeli.
Nai toer iha Lafoeli.
Wil mijnheer over Lafoeli gaan ?
Toewan atoe nosi Lafoeli ka ?
Neen ; roep dien
man .
Lale ; boloe emma nèë.
Zeg hem dat hij aan den radja laat weten ,
Terik ba nia, nia atoe fô natènè ba nai ,
hij morgen in Lahoeroes bij mij
awan atoe sakka haoe iha Lahoeroes.
dat
moet komen . Heb je ' t goed verstaan ?
O
rona, diak ka lalé ?
Ik heb het goed verstaan .
Haoe rona diak .
We zijn er bijna.
lta nareïs tóð .
We zijn er. Neem
de barang van het paard .
Ita tõő
na,
of :
too ona, of : töö tián .
Kassoe bahoak .
Zet hem voorzichtig neer.
Rai nainaik .
Breng de paarden naar de bron .
O modi koeda we matan ba.
Als de paarden gedronken hebben , moet je ze djagong en gras geven .
Koeda
x nemoe
tia,
o atoe fô battar no
haè .
Waar heb je de kisten neergezet ?
Keller o rai nėëbé ?
Hier mijnheer.
Neë mai toewan .
Maak de touwen los.
Kore tali .
Breng de kisten in huis.
Hatama keller ba oema laran .
Neem
Hasai sasa.
het goed er uit.
Twee flesschen zijn gebroken , zij hebben
Bottir roewa nakroè , toekoe maloe .
tegen elkaar gestooten. Je hebt ze niet goed ingepakt.
() mahida la diak.
Leg de baadjes in de kast.
Faroe tau ba lamari .
Er zit slik aan de schoenen , maak ze schoon .
Kasso no taau, hamos tiá .
Mijnheer, ik vraag wat geld om sirih en
Toean
pinang te koopen . Hoeveel vraag je ?
haoe
koesoe
moerak
oda
atoe
Sossa mamma .
O
moesoe hira ?
Een halve gulden is genoeg .
Baloen ida sooïn.
Ken jij den weg naar Asoe manoe ?
Dalan ba Asoe manoe o maré ka ?
Ja mijnheer .
Haoe karé toewan, of : hèë toewan .
Is Assoe manoe ver ?
Asoe manoe kedôk ka ?
Niet ver, zooals van Lahoeroes naar Mata
La kedok ; noeoe hosi Lahoeroes ba Mata
Moroe, een beetje verder.
Moroe, kedôk lioe oda.
138
Goed , we vertrekken terstond . Loop
wat vlug, want het zal gaan re
genen .
Sooïn ita lað kedan . Lað lailais of : ona.
oda , te oedan atoe mai na,
Ginds regent het al .
Neëbá oedan ona.
Als wij vlug loopen, haalt de regen ons
Ita lað lais oedan la toma ita.
niet in . Deze weg is erg steil .
Dalan nèë lolon basoek .
Een weinig verder is de weg vlak .
Soroek oda ba, dalan fehan .
Als we op den vlakken weg zijn, zullen we de paarden laten galoppeeren.
To
dalan
fehan
ba,
ita
atoe kalera
koeda .
Als de paarden galoppeeren , zijn wij er terstond .
Koeda nalai kalera ita la oras tóð.
Hoe heet die kampong daar ? Die heet Ninloeli .
Kenoea neäba naran sa ? Naran Ninloeli .
Wij zijn al dicht bij .
Ita kreïs óna.
Tegenwoordig zijn de wegen zeer goed .
Oras nèë dalan diak lolos.
Waren de wegen vroeger niet goed ? Neen mijnheer , vroeger waren de wegen smal en zeer modderig, vervolgens
Oeloek aan dalan la diak ka ?
veel
lage
takken ,
men moest steeds
moest
aan dalan klôt, no taau klean ; hottoe ai kraik mak wain , lika hatoeoe nima nimak .
bukken. Vroeger
Oeloek aan dalan la diak toewan; oeloek
men
dikwijls afstijgen.
Maar tegenwoordig hoeft men niet meer af te stijgen ; van af beneden tot Asoe manoe .
Oeloek aan lika toen hosi koeda dala wain . Mais
oras
nèë
la
lika toen ona horri
(of hosi) namon tóð Asoe manoe ba.
University of California SOUTHERN REGIONAL LIBRARY FACILITY 405 Hilgard Avenue, Los Angeles, CA 90024-1388 Return this material to the library from which it was borrowed .
Form L9
2, M4 554 57 PL
THIS BOOK CARD
THE UNIVERSITY
CALL NUMBER
Y
PLEASE DO NOT REMOVE
PL
N
2 000 186 728 AA
PT COP
LI
UM TT TE NH/ SE IJ MATH
SER VOL
University Research Library
OF CALIFORNEO
30202 IRML
SIT
5451 53 52 50 49 48 47 46 45 44 43 42 39 40 38 37 36 35 33 34 32 30 29 28 27 26 25 2415123119161413112118179658473 23 22 20 10 21
LO ANSGELESTE
UC SOUTHERN REGIONAL LIBRARY FACILITY
5457 25M42
AUTHOR
ГГГ
Г
Г
University Souther
Libral