156 20 5MB
Dutch Pages [190] Year 2016
G . H . M E L L E MA E N R .G . STE R K E N
Medische terminologie P a t h o l o g i e
G.H. Mellema R.G. Sterken Medische terminologie
G.H. Mellema R.G. Sterken
Medische terminologie Pathologie
Houten, 2016
Eerste druk, Uitgeverij De Tijdstroom, Utrecht 1996 Tweede druk, geheel herzien, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2008 Derde (ongewijzigde) druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2016
ISBN 978-90-368-1242-9 DOI 10.1007/978-90-368-1243-6
ISBN 978-90-368-1243-6 (eBook)
© 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. NUR 870 Basisontwerp omslag en binnenwerk: Twin Design bc, Culemborg Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl
Voorwoord
In de reeks Medische terminologie ligt voor u het tweede deel, getiteld Pathologie. Dit deel is los te gebruiken, maar er wordt wel voortgebouwd op datgene wat in Medische Terminologie deel 1 Anatomie en Fysiologie is behandeld. Dit boek is in twee delen gesplitst: de algemene pathologie en de specifieke pathologie. Tevens is gekozen voor een uniforme opbouw van de hoofdstukken. De bedoeling van deze reeks is om de geïnteresseerde doelgroep op een gemakkelijke wijze kennis te laten maken met de termen waarin de medicus zich in woord, maar zeker in geschrift, uitdrukt. Vooral voor diegenen die vaak in contact komen met deze termen en die tijdens hun opleiding deze terminologie niet in hun vakkenpakket hadden, kan deze uitgave verhelderend werken. Als doelgroepen hiervoor beschouwen we dan ook: doktersassistenten en medisch secretaresses in opleiding, maar ook zij die werkzaam zijn bij zorgverzekeraars, overheid, GGD of Arbo-dienst, waarbij zij uit hoofde van hun functie veel te maken hebben met medische termen en wellicht soms worstelen met de betekenis ervan. Hoewel dit boek slechts een (beperkt) aantal afwijkingen en ziekten behandelt, is geprobeerd om zo veel mogelijk de begrippen, zoals deze in de medische terminologie worden gebruikt, op te nemen en de meest recente ontwikkelingen op medisch gebied daarin te verwerken. Hopelijk zal de gebruiker van dit boek zich met de opgedane kennis (nog) meer betrokken gaan voelen bij de plaats die hij of zij inneemt in het grote geheel van de gezondheidszorg.
Voorwoord bij de tweede geheel herziene druk De doelstelling van dit boekje is om diegenen die vaak in contact komen met medische termen, maar de betekenis daarvan niet hebben geleerd tijdens hun opleiding, op weg te helpen. De opzet van het boekje brengt met zich mee dat maar een beperkt aantal afwijkingen en ziekten worden behandeld. Geprobeerd is om de meest gebruikte medische termen op te nemen, te verklaren en zo veel mogelijk met elkaar in verband te brengen.
In deze tweede geheel herziene druk zijn de meest recente ontwikkelingen binnen de medische wetenschap opgenomen. Opnieuw spreken we de wens uit dat de gebruiker van dit boekje zich door de opgedane kennis (nog) meer betrokken zal gaan voelen bij de plaats die hij of zij in neemt in het grotere geheel van de gezondheidszorg. Geertjan H. Mellema en Roel G. Sterken Augustus 2008
Inhoud
Algemene pathologie 1 1.1 1.2 1.3
Inleiding tot de medische terminologie Spelling Voor- en achtervoegsels Begrippen
13 13 14 16
2 2.1 2.2
Gezondheid en ziekte Inleiding Ziekteoorzaken
19 19 19
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Ontsteking en infectie Inleiding Micro-organismen Macro-organismen Besmetting Immuniteit Resistentie Infectieziekten
23 23 23 25 25 30 30 31
4 4.1 4.2
Tumoren Inleiding Benigne en maligne tumoren
37 37 37
5 5.1 5.2
Medische specialismen Inleiding Medische specialismen
43 43 43
8
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Specifieke pathologie 6 6.1 6.2 6.3
Spijsverteringskanaal Bouw en functie Ziekteverschijnselen Aandoeningen van het spijsverteringskanaal
49 49 50 51
7 7.1 7.2 7.3
Ademhalingsstelsel Bouw en functie Ziekteverschijnselen Aandoeningen van het ademhalingsstelsel
63 63 66 66
8 8.1 8.2 8.3 8.4
Bloedsomloop Bouw en functie Aandoeningen van het hart Aandoeningen van de arteriën Aandoeningen van de venen
75 75 76 82 85
9 9.1 9.2
Bloed en bloedvormende organen Bouw en functie Aandoeningen van het bloed en bloedvormende organen
89 89 90
10 10.1 10.2 10.3 10.4
Nieren, urinewegen en mannelijke geslachtsorganen Bouw en functie Aandoeningen van de nieren en urinewegen Aandoeningen van de prostaat Aandoeningen van het uitwendig mannelijk geslachtsorgaan
95 95 95 100 103
11 11.1 11.2
Huid Bouw en functie Aandoeningen van de huid
107 107 108
12 12.1 12.2
Beenderstelsel Bouw en functie Aandoeningen van het beenderstelsel
115 115 118
13 13.1 13.2
Spierstelsel Bouw en functie Aandoeningen van de spieren
131 131 133
14 14.1 14.2
Zenuwstelsel Bouw en functie Aandoeningen van het zenuwstelsel
139 140 143
9
INHOUD
15 15.1 15.2 15.3 15.4 15.5 15.6
Hormoonstelsel Inleiding Aandoeningen van de hypofyse Aandoeningen van de glandula thyroidea Aandoeningen van de glandulae parathyroideae Aandoeningen van de glandulae suprarenales Aandoeningen van de pancreas
153 153 153 156 157 158 159
16 16.1 16.2 16.3
Zintuigen Inleiding Het oog Het oor
165 165 165 170
17 17.1 17.2 17.3 17.4
Voortplanting Zwangerschap De geboorte Aandoeningen van de vrouwelijke geslachtsorganen Aandoeningen van de borsten
175 175 179 184 186
18 18.1 18.2 18.3 18.4 18.5
Psychisch functioneren DSM classificatie Klinische syndromen Persoonlijkheidsstoornissen Ontwikkelingsstoornissen Verslavingsproblemen
191 191 192 195 197 198
19 19.1 19.2 19.3
Geriatrie Begripsomschrijving Ouderdomsverschijnselen Dementie
201 201 201 202
Verantwoording illustraties
207
Algemene pathologie
1
Inleiding tot de medische terminologie
De medische termen die we in dit boek zullen tegenkomen, zijn vaak opgebouwd uit een aantal Latijnse of Griekse woorddelen, dat anatomische of fysiologische begrippen inhoudt. Dat lijkt ingewikkelder dan het vaak is, omdat we in ons taalgebruik ook veel woorden kennen die oorspronkelijk ook uit het Latijn of Grieks komen, zonder dat we ons daar direct bewust van zijn.
1.1
Spelling
Voor een goed gebruik van medische begrippen is kennis van het enkelvoud en meervoud van woorden van belang. Enkelvoudige woorden eindigen erg vaak op de uitgang a, us of um. Denk aan: villa, medicus, museum Het meervoud ervan is: ae, i of a. Een meervoud op ae kennen we niet, maar het meervoud van medicus is medici en van museum is musea. Voorbeeld van medische termen: vertebra (wervel) wordt in meervoud vertebrae (wervels) nervus – nervi (zenuw-zenuwen) atrium – atria (hartzoezem-boezems) Ook moeten we bij het meervoud rekening houden met de aanpassing van het bijvoeglijk naamwoord aan het zelfstandig naamwoord. Zo wordt vertebra lumbalis (lendenwervel): vertebrae lumbales (lendenwervels). Vertebra is een zelfstandig naamwoord en lumbalis het bijvoeglijk naamwoord. Nervus spinalis (ruggenmergszenuw) wordt dus: nervi spinales (ruggenmergszenuwen). Verder komt in het Latijn en het Grieks de tweede naamval (genitivus) voor. De tweede naamval duidt op een bezits- of afhankelijkheidsrelatie. Zo heet de poortader: vena portae. Vena is ader, porta is poort.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_1, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
14
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Bij het uitspreken van medische termen moet men de klemtoon goed leggen, namelijk bij de derde lettergreep van achteren (Dit geldt overigens niet voor het samengestelde woord). Wanneer er geen drie lettergrepen zijn, komt op de tweede lettergreep van achteren de klemtoon te liggen. De uitspraak van letters is: C = S – voor E, I, en vaak voor Y volgens Nederlands – cent, citroen, cynisch C = K – voor A, O, U, soms voor Y volgens Nederlands – cacao, cocon, cultuur, cyste (kyste) U=U EU = UI AE = EE
1.2
Voor- en achtervoegsels
In de medische terminologie wordt gebruikgemaakt van voor- en achtervoegsels die te maken kunnen hebben met anatomische of fysiologische begrippen, maar ook met algemene Latijnse of Griekse woorden. Men zal bij het bestuderen van deze woorden heel vaak een relatie vinden met in onze taal ingeburgerde woorden. De woorden zijn te ontleden in lettergrepen of woorddelen: asociaal → a = niet → niet sociaal apneu → a = niet → pneu = adem → geen adem; (tijdelijk) ophouden van de ademhaling automobiel → auto = zelf → mobiel = bewegend → zelfbewegend liposuctie → lipo = vet → suctie = zuigen → ingreep waarbij vet wordt weggezogen Voorvoegsels zijn: a- of an- = niet algie= pijn angio- = vat auto= zelf brady- = traag brachy- = kort di= dubbel dia= door, afzonderlijk, tussen dys= moeilijk, slecht epi= op, boven ery= rood extra- = buiten, behalve, bovendien haem- = bloed hemi- = half hydro- = water
hyperhypoinfraintrainterleucolipomalmonomyoneooligopathperperi-
= = = = = = = = = = = = = = =
veel, hoog weinig, laag onder in, binnen tussen wit vet kwaad, ziekte mono = één spier nieuw weinig ziekte doorheen rondom
1
pluripolypostprere-
= = = = =
INLEIDING
veel(soortig) veel na voor opnieuw
Achtervoegsels zijn: - algie = pijn - ase = enzym - cide = dodend - ectasie = verwijding - ectomie = uitsnijding - ese = toestand of vermogen - geen = achtervoegsel in woordverbindingen die een herkomst aangeven - grafie = afbeelden, schrijven - itis = ontsteking
TOT
DE
MEDISCHE
sclerosubsupratachyuni-
= = = = =
hard onder boven snel één
- logie = - oom, -oma = - ose = - pexie = - plegie = - resectie - scopie - sectie - tomie
TERMINOLOGIE
= = = =
leer van een wetenschap gezwelvorming aandoening fixatie, aanhechting met betrekking tot verlamming uitsnijding bekijken, inspecteren openen snijden
bradycardie: brady = traag, cardie = het hart betreffend → abnormaal verlangzaamde hartwerking met een hartslag van minder dan 60 slagen per minuut dyspneu: dys = slecht pneu = adem → kortademigheid myalgie: myo = spier algie = pijn → spierpijn hemiplegie: hemi = half plegie= met betrekking tot verlamming → halfzijdige verlamming Enkele woorden die vaak voorkomen zijn: abces/abcessus = etterbuil; aanwezigheid van pus in een van tevoren niet-bestaande holte in het lichaam acuut = plotseling angina = pijn chronisch = sluipend, zich langzaam ontwikkelend en van lange duur coma = diepe bewusteloosheid collaps = flauwte depressie = sombere gemoedstoestand, gepaard gaand met remming van allerlei psychische functies dilatatie = verwijding febris = koorts fractuur = botbreuk fysisch = lichamelijk graviditeit = zwangerschap hydrops = abnormale vochtophoping in gewricht of lichaamsholte immuun = niet vatbaar voor een ziekte infaust = ongunstig
15
16
MEDISCHE
infarct infectie koliek kyste metabolisme metastase morbus mors retentie partus pathogeen prognose psychisch pus shock
= = = = = = = = = = = = = = =
somatisch spasmus stenose tonus trauma t(h)rombus tumor ulcus
= = = = = = = =
1.3
TERMINOLOGIE
toestand die ontstaat door zuurstofgebrek van weefsel binnendringen van een pathogene ziekteverwekker hevige pijnaanvallen met vocht gevulde holte stofwisseling uitzaaiing van een maligne tumor ziekte dood ophoping, het niet afvloeien van lichaamsvocht bevalling ziekteverwekkend vooruitzicht geestelijk etter lichamelijke toestand die ontstaat door plotseling te weinig bloedtoevoer naar weefsel door het falen van het vaatstelsel lichamelijk kramp vernauwing spanningstoestand van weefsels verwonding bloedstolsel in bloedvat gezwel zweer
Begrippen
Hieronder volgen enige algemene begrippen die in de geneeskunde worden gebruikt (zie ook Medische terminologie - Anatomie en fysiologie). Anatomische begrippen: os = bot cranium = schedel thorax = borstkas abdomen = buik extremiteiten = ledematen Anatomische begrippen die de ligging bepalen: proximaal = aan de zijde van, of in de richting van het uitgangspunt (hart) craniaal = naar de schedel toe ventraal = aan de buikzijde centraal/mediaal = het midden distaal = perifeer, verwijderd van het middelpunt
1
INLEIDING
TOT
DE
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
caudaal dorsaal lateraal
= in de richting van de staart, naar de stuit toe = aan de rugzijde = aan de zijkant
Bewegingen: flexie extensie rotatie anteflexie retroflexie adductie abductie endorotatie exorotatie pronatie supinatie
= = = = = = = = = = =
buiging strekbeweging draaiing naar voren gebogen naar achteren gebogen beweging naar de middellijn toe beweging van de middellijn af binnenwaartse draaiing draaiing naar buiten beweging van de hand naar binnen, handpalm naar beneden draaiing of draaiende beweging van de hand naar buiten, handpalm naar boven
Vragen en opdrachten 1 Bedenk 10 woorden aan de hand van de genoemde voorvoegsels. 2 Bedenk 10 woorden aan de hand van de genoemde achtervoegsels.
17
2 2.1
Gezondheid en ziekte
Inleiding
Wat is gezondheid en wat is ziekte? De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) definieert gezondheid als een toestand van volledig lichamelijk (somatisch), geestelijk (psychisch) en maatschappelijk (sociaal) welbevinden. Het begrip ziekte kan op veel manieren worden ingevuld. Zo spreekt de ene persoon al van ziekte als hij zich niet lekker voelt, terwijl er bij een groot aantal aangeboren afwijkingen ook sprake is van ziekte zonder dat er sprake is van niet-welbevinden. In het eerste geval kunnen we zeggen dat er een situatie is van niet-welbevinden; in het tweede geval zijn er afwijkingen aan diverse organen. Gezondheid is dus een relatief begrip! Pathologie is ziekteleer, de wetenschap voor wat betreft de veranderingen van vormen en functies van het zieke lichaam. We kunnen de oorzaken van ziekte in verschillende categorieën onderbrengen.
2.2
Ziekteoorzaken
Endogene oorzaken Men spreekt van ziekte met endogene oorzaken als de ziekte van binnenuit ontstaat. Hierbij zijn de volgende factoren van belang: – constitutie; – aanleg; – erfelijkheid; – conditie.
Constitutie De erfelijke aanleg en de invloeden daarop uit de omgeving vormen de constitutie. Zo kan de lichaamsbouw de oorzaak zijn van een ziekte of afwijking. Bijvoorbeeld: slappe enkelbanden kunnen de oorzaak zijn van veelvuldige verstuikingen van de enkel.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_2, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
20
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Aanleg Door problemen tijdens de zwangerschap kan het kind afwijkingen vertonen. Zo kan het optreden van rode hond bij de moeder oogafwijkingen veroorzaken bij het kind.
Erfelijkheid Door chromosoomafwijkingen kunnen er erfelijke ziekten optreden, zoals bloederziekte (hemofilie)
Conditie Bij een slechte conditie (zoals bij een persoon die een ernstige vorm van kanker heeft ) zal het lichaam snel reageren met vermoeidheid en extra vatbaar zijn voor infecties.
Exogene oorzaken Men spreekt van ziekte met exogene oorzaken als de ziekte afkomstig is van buiten het lichaam, dus door uitwendige prikkels wordt veroorzaakt. Exogene oorzaken worden onderverdeeld in: – fysische oorzaken; – chemische oorzaken; – biologische oorzaken.
Fysische oorzaken Fysische oorzaken kunnen zijn: – mechanisch geweld, zoals een ongeval; – thermische oorzaak, bijvoorbeeld door verbranding of bevriezing; – elektrische oorzaak, door blootstelling aan sterke elektrische stroom; – straling. Zo tast radioactieve straling het lichaam aan doordat de hoge radioactiviteit de celdeling verstoort. Een andere vorm van straling is die van ultravioletlicht (UVstraling): als een persoon ’s zomers te veel zon heeft gehad, wordt hij rood. Hij is verbrand. Niet door de warmte, maar door de UV-straling ontwikkelen zich de verschijnselen van een ontsteking van de huid.
Chemische oorzaken Chemische oorzaken kunnen zijn: – vergiften, waardoor chemische reacties in het lichaam kunnen worden verstoord; – allergie, waarbij het lichaam met een abnormale afweerreactie op stoffen (bijvoorbeeld pollen, huisstofmijt) reageert.
2
GEZONDHEID
EN
ZIEKTE
Biologische oorzaken Biologische oorzaken kunnen zijn: – levende ziekteverwekkers, zoals micro-organismen en macro-organismen; micro-organismen kunnen we indelen in: • plantaardige organismen, zoals bacteriën en schimmels; • dierlijke organismen, zoals protozoa en virussen. macro-organismen zijn: • mijten, luizen, vlooien, wormen. – algemeen biologische oorzaken: • ondervoeding; • oververmoeidheid; • psychische factoren (stress). – bijzondere biologische oorzaken: • gezwelvorming.
Woordenlijst aanleg constitutie conditie endogeen erfelijkheid exogeen pathologie
– – – – –
aangeboren eigenschap gestel; de gesteldheid van een organisme, van een mens toestand waarin iemand verkeert van binnenuit ontstaan wetmatigheid waarmee erfelijke factoren worden overgedragen op het nageslacht – van buitenaf ontstaan – ziekteleer, de wetenschap betreffende de veranderingen van vormen en functies van het zieke organisme
Vragen en opdrachten 1 Geef de definitie van gezondheid, opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie. 2 Noem een aantal oorzaken, waardoor de ene persoon sneller ziek zou kunnen worden dan de andere. 3 Geef enkele beroepen aan, waarbij de werknemer aan een sterk vergroot risico blootstaat; geef hieraan een onderbouwing.
21
3 3.1
Ontsteking en infectie
Inleiding
In het vorige hoofdstuk werden de exogene ziekteoorzaken genoemd. Als onderdeel hiervan komen in dit hoofdstuk de diverse biologische ziekteverwekkers aan bod, de wijze van besmetting en het begrip immuniteit; tot slot worden enkele infectieziekten beschreven.
3.2
Micro-organismen
Micro-organismen zijn levende deeltjes, die met het blote oog niet zichtbaar zijn. Microorganismen zijn in te delen in: – virussen; – bacteriën; – schimmels; – protozoa (vooral tropische ziekten).
Virussen Een virus heeft als bijzondere kenmerken: – het is veel kleiner dan andere soorten micro-organismen (alleen aan te tonen onder de elektronenmicroscoop); – het vermenigvuldigt zich in levende cellen van zijn gastheer. Enkele voorbeelden van virussen zijn: het influenzavirus, het adenovirus (verkoudheidsvirus), het herpesvirus en het hepatitisvirus.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_3, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
24
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
hoofd
staart
eindplaat hechtdraden
Figuur 3.1 Onderdelen van een virus
Bacteriën Deze bekendste bacteriële ziekteverwekkers zijn te verdelen in (zie figuur 3.1): – kokken, dit zijn bolvormige bacteriën; enkele voorbeelden van kokken zijn: • stafylokokken, deze geven etterige ontstekingen; • pneumokokken, deze zijn de veroorzakers van longontsteking; • meningokokken, deze veroorzaken hersenvliesontsteking. – bacillen, dit zijn staafvormige bacteriën; enkele voorbeelden van bacillen zijn: • tetanusbacil, de veroorzaker van tetanus; • tuberkelbacil, deze is verantwoordelijk voor tuberculose (TBC). – spirocheten, dit zijn kurkentrekkervormige bacteriën; enkele voorbeelden zijn: • Spirochaeta pallida, de veroorzaker van de geslachtsziekte lues of syfilis; • Borrelia burgdorferi, veroorzaker van de ziekte van Lyme
Schimmels Schimmels kunnen het zogenaamde zwemmerseczeem veroorzaken, evenals witte vloed bij vrouwen (fluor albus).
Protozoa In de tropen zijn protozoa berucht om de ziekten die ze veroorzaken. Voorbeelden hiervan zijn: malaria en amoebendysenterie. In Nederland veroorzaken eencellige organismen de ziekte toxoplasmose.
3
streptokokken
spirocheten
stafylokokken
Trichomonas
ONTSTEKING
bacillen
Vibrio cholerae
EN
INFECTIE
salmonella
diplokokken
Figuur 3.2 Verschillende micro-organismen
3.3
Macro-organismen
Macro-organismen kan men zonder hulpmiddelen, dus met het blote oog, waarnemen. Onder deze organismen vallen: – luizen; – mijten; – vlooien; – wormen; – maden. Macro-organismen kunnen zich, door het eten van besmet voedsel (wormen) of door minder hygiënische omstandigheden (luizen en mijten), in of op ons lichaam vermenigvuldigen. Vooral de darmen en de huid kunnen worden aangetast. Schurft (scabiës) is een voorbeeld van een huidziekte die wordt veroorzaakt door een mijt en die wordt overgedragen door verminderde hygiëne.
3.4
Besmetting
De mens kan ziek worden door het binnendringen van micro-organismen in het lichaam. Dit binnendringen kan geschieden via: – het spijsverteringskanaal, door het eten of drinken van besmet voedsel; bijvoorbeeld de voedselvergiftiging als gevolg van een salmonella-infectie; – de luchtwegen, door het inademen van lucht waarin zich deze pathogene (ziekmakende) micro-organismen bevinden; – de huid en slijmvliezen, door beschadigde huid of slijmvlies kunnen micro-organismen het lichaam binnendringen; denk aan zwemmerseczeem: een schimmelinfectie van de huid van de voet die makkelijk op anderen wordt overgedragen in vochtige ruimtes;
25
26
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
– het bloed, door injecties met besmette stoffen of vuile injectienaalden kunnen microorganismen in ons bloed terechtkomen. Een berucht voorbeeld hiervan is aids bij drugsgebruikers.
Factoren bij besmetting Bij het binnendringen van een micro-organisme in het lichaam is de kans dat de persoon daadwerkelijk ziek wordt en hoe erg hij ziek wordt afhankelijk van de volgende factoren: – de virulentie (ziekmakend vermogen) van het micro-organisme, die wordt bepaald door: • de aanvalskracht; • het aantal; • de plaats waar het lichaam wordt binnengedrongen. – de afweer van het lichaam, die afhankelijk is van: • de conditie van de mens; in een gezond lichaam hebben gezonde cellen en weefsels de eigenschap dat ze micro-organismen tegenhouden; • witte bloedlichaampjes (leukocyten). Deze kunnen binnengedrongen pathogene micro-organismen uitschakelen; • de in het bloed aanwezige specifieke afweerstoffen (gammaglobulinen). Wanneer micro-organismen het lichaam zijn binnengedrongen, noemen we dit een besmetting. Of deze besmetting daadwerkelijk zal leiden tot een infectieziekte, is dus afhankelijk van het ziekmakend vermogen van het micro-organisme en de afweer van het lichaam.
Afweer Zoals gezegd is het lichaam in staat om indringers te weren en te vernietigen. Enerzijds gebeurt dit door middel van het produceren van specifieke antistoffen tegen het binnengedrongen organisme (antigeen), zoals bacteriën, anderzijds door middel van witte bloedlichaampjes (leukocyten), die de micro-organismen kunnen vernietigen (zie figuur 3.3). Hierbij worden de leukocyten via de bloedbaan naar de plek geleid waar de invasie van bacteriën plaatsvindt. Ze dringen daar door de wand van haarvaten (capillairwand) en vernietigen de bacterie door middel van fagocytose. Bij fagocytose omsluit de leukocyt de bacterie en neemt hem in zich op (zie figuur 3.4). Vooral bij plaatselijke infecties is fagocytose een belangrijk afweermiddel.
3
ONTSTEKING
EN
INFECTIE
ziekteoorzaak bacteriën virussen parasieten overige
thermisch: warmte/kou fysisch: straling elektrisch mechanisch: druk
levende stof andere prikkels
laesie = wond
neutrofiele – eosinofiele – basofiele –
bloedvatreactie
warmte = calor roodheid = rubor
ontstekingsexsudaat
zwelling = tumor pijn = dolor
granulocyten lymfocyten monocyten plasmacellen
functio laesa stof direct vernietigd
stof niet direct vernietigd
geen celnecrose exsudaat lost op
organisatie van het exsudaat
herstel van de normale structuur van het weefsel
littekenvorming
wel celnecrose aangetaste cellen
goede cellen
cel intact
cel kapot
herstel van de normale structuur van het weefsel
littekenvorming
Figuur 3.3 Afweerreacties
Plaatselijke ontstekingsverschijnselen Het lichaam kan op een binnengedrongen vreemd voorwerp (of een prikkel) reageren met een ontstekingsreactie (zie figuur 3.3). Deze prikkel hoeft niet altijd een bacterie te zijn, zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien. De reactie van het lichaam is steeds gelijk. Dit is de ontstekingsreactie. Eerst gaat de doorbloeding van het aangetaste lichaamsdeel stijgen, hierdoor ontstaat roodheid (rubor) op de ontstekingsplaats. Door deze verhoogde doorbloeding wordt het gebied ook warmer dan de omgeving (calor). De verhoogde doorbloeding en het uitgetreden vocht, de uitgetreden leukocyten en dode cellen veroorzaken een zwelling (tumor). Als gevolg van de hierdoor ontstane druk wordt het aangetaste gebied pijnlijk (dolor). Het getroffen lichaamsdeel kan door bovengenoemde oorzaken niet goed meer functioneren (functio laesa).
27
28
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
wand van het bloedvat granulocyt
Figuur 3.4 Granulocyten die, door het maken van schijnvoetjes, uit het bloedvat treden en die bacteriën fagocyteren
Deze plaatselijke ontstekingsverschijnselen worden aangevuld met algemene uitingen van een ontsteking, zoals koorts en malaise. In het gevecht tussen lichaam en ontstekingsveroorzaker (bijvoorbeeld een bacterie) zijn er drie mogelijkheden: – het lichaam overwint, doordat de afweer groter is dan het ziekmakend vermogen van de bacteriën. Deze zullen worden vernietigd; – het lichaam verliest de strijd als de virulentie groter is dan de afweer. De ontsteking breidt zich uit via de bloedbaan over het gehele lichaam (sepsis); – er blijft lokaal een strijd woeden tussen afweer en aanval, er ontstaan door het weefselversterf vele dode cellen en een vochtophoping, ook leukocyten gaan te gronde, evenals bacteriën. De dikke gele vloeistof die ontstaat, noemt men etter (pus). Wanneer de etter zich ophoopt in de weefsels, spreekt men van een abces (zie figuur 3.4). Een etterophoping in een bestaande lichaamsholte (borst- of buikholte) heet een empyeem.
3
ONTSTEKING
EN
INFECTIE
abcesholte met pus
Figuur 3.5 Schematische voorstelling van een abces in de huid
Het meest bekende voorbeeld van een huidontsteking is een steenpuist (furunkel). Alle ontstekingsverschijnselen zijn hier in het algemeen duidelijk zichtbaar. Andere plaatselijke ontstekingen zijn: – negenoog (karbunkel); – ontsteking in het losse weefsel van vingers of tenen, waarbij bot of pezen kunnen worden aangetast (panaritium).
Algemene ziekteverschijnselen Naast de genoemde plaatselijke ontstekingen zijn er ook infectieziekten waarbij het gehele lichaam reageert op de binnengedrongen ziekteverwekker. Zoals gezegd is het afhankelijk van een aantal factoren of de ziekte inderdaad zal uitbreken of dat de persoon de besmetting door zijn natuurlijke of verkregen afweer overwint.
Stadia In een ziekteproces zijn diverse stadia te herkennen. De periode dat de patiënt wel de besmetting heeft ondergaan maar nog geen ziekteverschijnselen vertoont, noemt men de incubatietijd. De duur hiervan is voor elke ziekte verschillend. In deze tijd is de ziekte al besmettelijk, dat wil zeggen dat de ziekte kan worden overgebracht op een andere persoon. Aan het eind van de incubatietijd komen meestal wat vage symptomen tot uiting, die kunnen bestaan uit het zich niet lekker voelen, hoofdpijn, een lichte huiduitslag en dergelijke. Algehele malaise noemt men dat. Men spreekt dan van prodromale verschijnselen: verschijnselen die zich uiten vóórdat de echte ziekte zich openbaart met de daarbij behorende, meestal kenmerkende symptomen. De prognose (vooruitzichten) kan gunstig zijn of infaust (kans op een slechte afloop). Nadat de kwaal is overwonnen, is de patiënt nog zwak en verkeert hij in de zogeheten reconvalescentieperiode.
29
30
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
De patiënt kan nog besmettelijk blijven doordat er gedurende enige tijd nog een aantal pathogene bacteriën of virussen in het lichaam circuleert. Om de afweer tegen een infectieziekte te vergroten, moet men het lichaam in een zo goed mogelijke conditie houden (rust, voeding). Als de infectieziekte heeft toegeslagen, kan men de afweer ondersteunen door geneesmiddelen die de binnengedrongen ziekteverwekker kunnen neutraliseren (antibiotica).
3.5
Immuniteit
Men spreekt van immuniteit als het lichaam specifieke antistoffen (immunoglobulinen) heeft aangemaakt als reactie op een eerder contact met dat antigeen. Men is dan dus niet (meer) vatbaar voor die specifieke infectie of voor die toxinen. Immuniteit kan aangeboren zijn of kan worden verkregen. Aangeboren immuniteit wil zeggen dat de mens niet vatbaar is voor bepaalde infectieziekten doordat hij als mens immuun is voor bepaalde ziekten die bijvoorbeeld bij dieren wel zeer ernstig kunnen zijn, zoals mond- en klauwzeer. Verkregen immuniteit kan passief of actief worden verworven. Passieve immuniteit is een kunstmatig verworven immuniteit. Zo komen de antistoffen die de moeder heeft gemaakt als reactie op een infectieziekte tijdens de zwangerschap via de moederkoek (placenta) in het bloed van het kind. Een andere mogelijkheid is dat antistoffen later via een injectie tegen een ziekte worden toegediend (seruminjectie). Actieve immuniteit kan men verwerven: – doordat men de ziekte zelf doormaakt, zodat het lichaam op de ziektekiemen (antigenen) reageert met de aanmaak van specifieke antistoffen (verworven, actieve, natuurlijke immuniteit); – doordat men preventief verzwakte of dode ziektekiemen inspuit (vaccinatie), waarop het lichaam de ziekte (in lichte mate) doormaakt en het reageert met de vorming van specifieke antistoffen. Door vaccinatie heeft het lichaam actieve, kunstmatige immuniteit verkregen.
3.6
Resistentie
De resistentie (ongevoeligheid voor antibiotica) van het micro-organisme bepaalt of de ingestelde behandeling aanslaat of niet. Zo is geen enkel virus gevoelig voor antibiotica. Behandeling van een virusinfectie met bijvoorbeeld penicilline heeft dus geen zin. Sommige bacteriën zijn niet gevoelig voor bepaalde antibiotica. Zij zijn daarvoor resistent geworden. Een voorbeeld hiervan is de MRSA (Meticilline Resistente Stafylococcus Aureus). Dit is een bacterie die resistent is voor de meeste, gangbare antibiotica. Daardoor is deze moeilijk te bestrijden.
3
3.7
ONTSTEKING
EN
INFECTIE
Infectieziekten
Kinderziekten De voornaamste kinderziekten zijn: – – – – – – –
rodehond (rubella) bof (parotitis epidemica) roodvonk (scarlatina) waterpokken (varicella) mazelen (morbilli) kinderverlamming (poliomyelitis) kinkhoest (pertussis)
Veroorzaker: virus virus bacterie virus virus virus bacterie
Virusinfecties Luchtweginfecties De meest voorkomende luchtweginfecties zijn: – neusverkoudheid (coryza); – griep (influenza).
Hepatitis Hepatitis (leverontsteking) is onder te verdelen in: – hepatitis A – hepatitis infectiosa, dit is de bekendste ziekte in deze reeks; geneest meestal restloos en wordt overgedragen door het eten van besmet voedsel of contact met ontlasting dat het virus bevat; – hepatitis B – serum hepatitis, deze infectie, die door contact met bloed (drugsgebruikers die vuile injectienaalden gebruiken) of sperma wordt overgebracht, heeft dezelfde symptomen als hepatitis A, maar kan leiden tot ernstige leverbeschadiging (cirrose); – hepatitis C – geeft dezelfde verschijnselen, maar in heviger mate en na een langere incubatietijd dan de andere soorten hepatitis. Het wordt overgedragen door bloed.
Ziekte van Pfeiffer De ziekte van Pfeiffer - ook wel mononucleosis infectiosa of klierkoorts genoemd - is eveneens een virusziekte. Deze wordt overgedragen door contact met speeksel en heet daarom ook wel “the kissing disease”.
Toxoplasmose Toxoplasmose is een ziekte, waarvan de verwekker een protozoön is, die onder andere in uitwerpselen van katten voorkomt. Vooral bij ongeboren kinderen kunnen, wanneer de moeder besmet raakt, ernstige afwijkingen optreden.
31
32
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Tetanus Tetanus, ook wel bekend als kaakklem of wondkramp, wordt veroorzaakt door een bacterie, die bijvoorbeeld in straatvuil voorkomt. Als deze bacterie in een open wond komt, kan iemand een tetanusinfectie oplopen. De tetanusbacterie maakt toxines (gifstoffen) aan, die om te beginnen stijfheid veroorzaken van de spieren in de buurt van de infectie. Als de infectie niet wordt behandeld, kunnen de spierkrampen steeds erger worden en optreden als reactie op prikkels zoals harde geluiden, aanrakingen, kou en bewegen. Dit kan leiden tot kaakkramp, slikklachten en ademhalingsproblemen. Soms is de verkramping van de (skelet)spieren zo sterk dat iemand als een hoepel achterover kromtrekt en daardoor niet meer kan ademen.
Gordelroos Gordelroos of herpes zoster openbaart zich door de vorming van blaasjes (herpes) op een afgebakend huidgedeelte.
SOA´s Seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA´s) zijn ziekten die worden overgedragen via seksueel contact, waarbij de ziekteverwekker wordt overgedragen via sperma, bloed, vaginaal vocht en/of door direct contact tussen slijmvliezen. Voorbeelden zijn: – chlamydia: in Nederland is chlamydia de meest voorkomende soa. Het wordt veroorzaakt door een bacterie. Vooral vrouwen merken vaak niet dat ze een chlamydiainfectie hebben opgelopen, omdat dit bij hen meestal geen klachten geeft, maar het kan leiden tot een infectie van de eileiders en de onderbuik. De eileiders kunnen door de ontsteking verkleven en dicht gaan zitten. Hierdoor is er meer kans op een buitenbaarmoederlijke zwangerschap en onvruchtbaarheid. Bij de man lijkt de infectie geen invloed te hebben op de vruchtbaarheid. – herpes genitalis is een soa die wordt veroorzaakt door een virus: het herpes-simplextype2-virus (HSV-2). Het virus veroorzaakt een infectie van de huid en de slijmvliezen in en rond de geslachtsdelen. Ongeveer een week na besmetting ontstaan de eerste klachten, bestaande uit jeuk en een geïrriteerd, branderig en/of pijnlijk gevoel. Er ontstaan rode plekjes op de huid of slijmvliezen, die na ongeveer een dag blaasjes of zweertjes worden. – gonorroe, ook wel druiper genoemd, is de oudst bekende soa. Omdat gonorroe asymptomatisch kan verlopen en er vervelende complicaties kunnen optreden, blijft vroege opsporing en behandeling van groot belang. Gonokokken dringen epitheelcellen van slijmvliezen binnen en vermenigvuldigen zich vervolgens intracellulair. Na ongeveer twee à drie dagen komen de bacteriën vrij in de submucosale weefsels. Op de plaats van de infectie verzamelen zich granulocyten wat kan leiden tot kleine abcessen in de submucosa. In sommige gevallen kan de bacterie zich direct of via de bloedbaan verplaatsen naar andere delen van het lichaam en complicaties veroorzaken. – syfilis of lues; twee tot twaalf weken na besmetting met de bacterie die syfilis veroorzaakt, ontstaan op de plaats van besmetting één of meer zweertjes, die ongeveer een centimeter groot worden, hard aanvoelen en meestal geen pijn doen. De lymfeklieren in de buurt van het zweertje zijn opgezet. Ook zonder behandeling verdwijnt het vanzelf binnen twee à drie weken. De ziekte is echter niet weg. Enkele weken tot maanden later
3
ONTSTEKING
EN
INFECTIE
treedt het tweede stadium van de ziekte in. De bacterie is dan via de bloedbaan door het hele lichaam verspreid en kan daar ook ontstekingshaarden vormen, waardoor later, soms na jaren, verschillende organen beschadigd raken: het hart en de aorta (vaatveranderingen), de hersenen (geestelijke achteruitgang), het ruggenmerg (waardoor verlammingsverschijnselen kunnen optreden), en de botten (ontsteking).
HIV/Aids Aids (acquired immunodeficiency syndrome) betekent in het Nederlands: verworven vermindering van de afweer van het lichaam. Dit uit zich in allerlei afwijkingen. Het humaan immunodeficiëntie virus (HIV) dat via seksueel contact, bloed of zwangerschap overgedragen kan worden, breekt het afweersysteem van het lichaam af, zodat de persoon niet meer kan reageren op binnendringende ziekteoorzaken en ook minder afweer heeft tegen het ontstaan van kwaadaardige gezwellen. Er ontstaan dan ook regelmatig infecties, zoals van de ogen en de longen, maar ook vormen van kanker, zoals het Kaposisarcoom. Men spreekt van seropositief als de persoon het HIV bij zich draagt zonder dat er op dat ogenblik uitingen van de ziekte bestaan. De persoon is dan wel besmettelijk. Het kan jaren duren, totdat de ziekte echt doorbreekt. Pas dan spreekt men van aids.
Verschijnselen Al deze ziekten vertonen een aantal gemeenschappelijke verschijnselen. De algemene verschijnselen zijn onder andere: – malaise; – koorts; – misselijkheid en braken. Elke ziekte heeft ook een aantal specifieke uitingen, die per ziekte kunnen verschillen, zoals: – klierzwellingen; – huidafwijkingen; – vergroting van lever of milt; – pijn op ontstoken plaatsen.
Woordenlijst abces aërogene besmetting aids bacillen bacterie
– etterbuil; met etter gevulde holte, ontstaan door verweking van ontstoken weefsel – besmetting door of via de lucht – acquired immunodeficiency syndrome; door het Humaan Immunodeficiëntie Virus veroorzaakt ziektebeeld – staafvormige bacteriën – micro-organisme, ziekteverwekker
33
34
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
besmetting calor catarre kokken cutane besmetting dolor empyeem enterale besmetting fagocytose
– – – – – – – – –
functio laesa hematogeen hematogene besmetting hepatitis herpes zoster herpes immuun immunoglobuline
– – – – – – – –
incubatietijd
–
infaust infectie
– –
inflammatio malaise mononucleosis infectiosa morbilli necrose panaritium parotitis epidemica pathogeen pertussis poliomyelitis prodromale verschijnselen prognose protozoön pyemie reconvalescentieperiode resistentie
– – – – – – – – – – – – – – – –
rubor scabiës scarlatina
– – –
overbrengen van pathogene bacteriën warmte ontsteking van slijmvliezen met afscheiding van slijm bolvormige bacteriën besmetting via de huid pijn pusvorming in een al bestaande natuurlijke holte besmetting via tractus digestivus het ‘opeten’ van bacteriën of andere in het lichaam binnengedrongen micro-organismen door granulocyten gestoorde functie via bloedbaan verlopend besmetting via bloed leverontsteking gordelroos blaasjes niet vatbaar voor infectie stof die na contact van het organisme met een antigeen wordt geproduceerd als antistof tijd die verloopt tussen besmetting en het uitbreken van de ziekte slechte afloop; ongunstige prognose het binnendringen en vermenigvuldigen van pathogene bacteriën in het lichaam ontsteking onwel gevoelen ziekte van Pfeiffer, klierkoorts mazelen afsterven van weefsel fijt, ontsteking aan de buigzijde van de vingers bof ziekmakend kinkhoest kinderverlamming voortekenen van een ziekte vooruitzicht heel klein micro-organisme, ziekteverwekker door een sepsis elders in het lichaam gevormde abcessen herstelperiode na een ziekte weerstand van een organisme tegen infectie; ongevoeligheid van een micro-organisme voor antibiotica roodheid schurft roodvonk
3
sepsis spirocheten symptoom syndroom tetanus toxines tumor virus virulentie
ONTSTEKING
EN
INFECTIE
– uitzaaiing via de bloedbaan van binnengedrongen bacteriën – spiraalvormige bacteriën – verschijnsel – samenhangende verschijnselen, die tezamen een ziekte vormen – kaakklem, wondkramp – gifstoffen – zwelling – erg klein micro-organisme, ziekteverwekker – ziekmakend vermogen van een micro-organisme
Vragen en opdrachten 1 2 3 4 5 6 7
Welke soorten levende ziekteverwekkers ken je? Via welke wegen kan een ziekteverwekker het lichaam binnendringen? Hoe stelt het lichaam zich te weer tegen een infectie? Wat zijn de ‘klassieke’ ontstekingssymptomen? Geef aan hoe ze ontstaan. Welke soorten immuniteit ken je? Waaraan overlijden mensen die aan aids lijden meestal en wat is de oorzaak daarvan? Noem een aantal algemene ziekteverschijnselen en een aantal specifieke ziekteverschijnselen en geef aan waar deze bij horen.
35
4 4.1
Tumoren
Inleiding
De cellen in het menselijk lichaam delen zich, waarbij de twee nieuw gevormde cellen exacte kopieën zijn van de moedercel. Het tempo waarmee de cellen zich delen is vooral hoog in een groeiend organisme. Wanneer de mens volgroeid is, zal de snelheid van celdeling zover dalen, dat de nieuwvorming van cellen in evenwicht blijft met het afsterven ervan. Het lichaam blijft zo in stand. Het kan gebeuren dat op een bepaald ogenblik de celgroei veel groter is dan de afbraak van cellen; er ontstaat een woekering van deze cellen, een tumor. Bij een goedaardige (benigne) tumor zijn er nog normale cellen. Erger is het als de celdeling ongecontroleerd plaatsvindt en er abnormale cellen ontstaan die ook nog eens in snel tempo doorgroeien. Men spreekt dan van een kwaadaardige (maligne) tumor, waarbij geldt dat hoe sneller de celdeling plaatsvindt en hoe meer de cellen afwijken van hun oorsprong, hoe kwaadaardiger ze zijn.
4.2
Benigne en maligne tumoren
Tussen een benigne en maligne tumor bestaan de volgende verschillen (zie figuur 4.1 en 4.2). benigne (goedaardige) tumor – gezonde cellen – langzame groei – tumor heeft meestal een kapsel en dringt niet door in ander weefselsel (kan wel ander weefsel verdringen) – geen uitzaaiingen
maligne (kwaadaardige) tumor – afwijkende cellen – vaak snelle groei – cellen dringen door in het gezonde weefsel en verwoesten dit –
uitzaaiing door het gehele lichaam
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_4, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
38
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
gezwel
Figuur 4.1 Goedaardig gezwel in de borst
gezwel borstspier
klierweefsel
Figuur 4.2 Kwaadaardig gezwel in de borst
Vrijwel elk mens heeft wel een vetknobbeltje of een poliepje op zijn of haar lichaam, zonder dat dit meteen aanleiding hoeft te geven tot angstige gedachten. Benigne tumoren komen dan ook vaker voor dan maligne.
Ontstaan De gezwellen gaan vrijwel altijd uit van dekweefsel (epitheel) of steun- of bindweefsel.
4
TUMOREN
Benigne tumoren uitgaande van epitheel zijn: – poliepen: gesteelde tumoren, die uitgaan van het slijmvlies; bijvoorbeeld een neuspoliep; – papillomen: tumoren van de huid met wrat- of bloemkoolachtige vorm. Van het bindweefsel zijn afkomstig: – lipomen (vetgezwelletjes); – fibromen (bindweefseltumoren). Maligne tumoren uitgaande van epitheel noemen we carcinomen. Hebben maligne tumoren bind- of steunweefsel als oorsprong, dan heten ze sarcomen. Een aantal beruchte maligne tumoren zijn: – bronchuscarcinoom (roken is hier een bepalende factor) – – – – – – –
maagcarcinoom oesophaguscarcinoom pancreas(kop)carcinoom coloncarcinoom prostaatcarcinoom blaascarcinoom uteruscarcinoom
– osteosarcoom – chondrosarcoom – myosarcoom
alle uitgaande van epitheel
alle uitgaande van bind- of steunweefsel
Er bestaan ook kwaadaardige woekeringen van bloedcellen. Hierbij ontstaan grote aantallen jonge, onvolwaardige leukocyten die uit het beenmerg in het bloed stromen en in het beenmerg de vorming van andere bloedcellen verdringen. Deze bloedkanker noemen we leukemie. Eveneens kan er een woekering ontstaan in de lymfeklieren waardoor deze groter worden en er erg veel jonge lymfocyten het bloed instromen. Een voorbeeld hiervan is de ziekte van Hodgkin.
Metastase Zoals gezegd kunnen maligne tumoren binnendringen in het omringende weefsel en daar de cellen vernietigen, waardoor bijvoorbeeld op die plaatsen bloedingen kunnen ontstaan. De maligne tumorcellen kunnen ook met het bloed of via de lymfebanen elders in het lichaam terechtkomen, zich daar vastzetten en op die plaats een nieuwe celwoekering veroorzaken. Deze uitzaaiingen noemen we metastasen. Het vervoer via de bloedbaan noemen we hematogene metastasering; vervoer via de lymfebaan heet lymfogene metastasering. Vaak metastaseren carcinomen in lymfeklieren, botten, lever, hersenen of longen.
39
40
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Oorzaken Waardoor gezonde cellen op een bepaald moment maligne ontaarden is (nog) niet duidelijk. Er zijn echter enkele oorzaken bekend die tot dit proces kunnen aanzetten, namelijk: – roken ¨ bronchuscarcinoom; – chemische stoffen (asbest, teer) ¨ longcarcinoom; – radioactiviteit ¨ leukemie; – verkeerde voeding ¨ darmkanker; – zonnestraling ¨ huidkanker. Zoals gezegd weten we (nog) niet precies wat de oorzaak is van een veranderende, ongecontroleerde celdeling. Men vermoedt, dat door een bepaalde prikkel de DNA-moleculen, die tezamen een chromosoom vormen, worden vervormd. DNA (desoxyribonucleïnezuur) bestaat uit een ingewikkeld eiwit, dat bepalend is voor de typische kenmerken van de cel waarvan hij deel uitmaakt. Wanneer nu uit een cel met vervormde DNA-moleculen twee nieuwe cellen ontstaan, zullen deze cellen eveneens afwijkende DNA-moleculen dragen. Prikkels die aanleiding kunnen geven tot een verandering van DNA-moleculen, zijn onder andere: roken (bronchuscarcinoom), ultraviolet licht waaraan de huid bij intensief zonnebaden blootstaat (huidkanker), radioactiviteit (leukemie), inademing van asbest of formaldehyde en andere schadelijke stoffen (afhankelijk van de stof kan op een bepaalde plaats een maligniteit ontstaan). Ook tussen bevolkingsgroepen zien we een verschil in het optreden van soorten kanker. In westerse landen komt bijvoorbeeld borstkanker veel voor, terwijl in sommige Aziatische landen maagkanker vaker wordt gezien. Mogelijk is het optreden van de diverse soorten kanker gerelateerd aan de voedingspatronen van de bevolking.
Classificatie en stagering Om een maligne aandoening in kaart te brengen, bestaat voor tumoren (dus niet voor bijvoorbeeld leukemie) de zogenaamde TNM-classificatie. Onder T (staat voor tumor) wordt de grootte van de tumor aangegeven, onder N (staat voor Node, het Engelse woord voor klier) de mate waarin bij lymfeklieren een uitzaaiing wordt aangetroffen en onder M (staat voor metastases) het al dan niet aanwezig zijn van uitzaaiingen buiten de lymfeklieren. T1N0M1 betekent een kleine tumor, zonder uitzaaiingen in een lymfeklier, maar wel met metastase(s) op afstand. Aan de hand van de classificatie en de stagering kan de beste therapie worden vastgesteld.
4
TUMOREN
Woordenlijst benigne carcinoma fibroom hematogeen leukemie lipoom lymfogeen maligne metastase papilloom poliep sarcoma tumor
– – – – – – – – – – – – –
goedaardig maligne tumor uitgaande van epitheelweefsel goedaardig, uit bindweefsel bestaand gezwel via de bloedbaan verlopend maligne ontaarding van bloedvormende cellen vetgezwel via lymfebaan verlopend kwaadaardig uitzaaiing van pathogene ziektekiemen of tumorcellen gezwel van de huid met wrat- of bloemkoolachtige vorm gesteeld, goedaardig gezwel van het slijmvlies maligne tumor uitgaande van bind- of steunweefsel zwelling
Vragen en opdrachten 1 2 3 4 5
Wat zijn de verschillen tussen benigne en maligne tumoren? Van welke weefsels gaan carcinomen, respectievelijk sarcomen uit? Noem een aantal carcinomen en sarcomen. Wat is metastasering? Via welke wegen kan dit verlopen? Waardoor wordt gezwelvorming bevorderd?
41
5 5.1
Medische specialismen
Inleiding
De pathologie (ziekteleer) omvat een breed terrein van alle mogelijke aandoeningen die het menselijk lichaam kunnen treffen. Het is onmogelijk om alle facetten op dit gebied volledig te beheersen. Daarom is de medische wetenschap onderverdeeld in een aantal specialismen, die zich richten op een specifiek deel van de diagnostiek en de behandeling. Nadat een student geneeskunde is afgestudeerd en hij de basiskennis beheerst, is hij basisarts. Hij kan zich daarna verder specialiseren. Medisch specialismen zijn grofweg in te delen in beschouwende (bijvoorbeeld internist, kinderarts, neuroloog), snijdende (chirurg, oogarts, gynaecoloog) of ondersteunende (radioloog, anesthesist, patholoog anatoom) specialismen. De hieronder genoemde specialismen zijn soms ook weer verder te verdelen in subspecialismen.
5.2
Medische specialismen
Interne geneeskunde (specialisme dat zich bezighoudt met de inwendige ziekten)
Subspecialismen (onderzoek en behandeling van organen) – pulmonologie – cardiologie – nefrologie – hematologie – gastro-enterologie – endocrinologie – nucleaire geneeskunde – reumatologie
longen hart nieren bloed en bloedbereidende organen maag, darm en lever klieren met inwendige afscheiding (hormoonproductie) onderzoek en behandeling door middel van radioactieve stoffen gewrichten en spieren
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_5, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
44
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Chirurgie (heelkunde)
Subspecialismen (gericht op de heelkundige behandeling van organen) – orthopedie bewegingsapparaat – urologie uitscheidingsorganen (nieren/urinewegen) – plastische chirurgie handchirurgie, verfijnde ingrepen om verminkingen te herstellen en cosmetische chirurgie – thoraxchirurgie borstholte – cardiochirurgie hart – traumatologie door traumata (ongelukken) veroorzaakte lichamelijke afwijkingen – kaakchirurgie (tandheelkunde) kaken en gebit – neurochirurgie zenuwstelsel Gynaecologie (vrouwenziekten) en verloskunde Neurologie (wetenschap betreffende het gezonde en zieke zenuwstelsel) – klinische neurofysiologie (klinische toepassing van neurologische diagnostische methoden) Keel-, neus- en oorziekten Oftalmologie (oogheelkunde) Dermatologie (onderzoek en behandeling van huidziekten; meestal ook van geslachtsziekten: venereologie) Pediatrie (kindergeneeskunde) Geriatrie (behandeling van de oudere mens) Psychiatrie (behandeling van geestesziekten) Revalidatiegeneeskunde (geneeskunde gericht op de behandeling van de patiënt met restinvaliditeit en op zijn functioneren in de maatschappij)
5
MEDISCHE
SPECIALISMEN
Radiologie – radiodiagnostiek (wetenschap met betrekking tot de geneeskundige toepassing van ioniserende stralen, zoals bij röntgenfoto’s, maar ook van de toepassing van andere beeldvormende technieken, zoals met behulp geluidsgolven (echografie) en met behulp van magnetische golven (MRI) – radiotherapie (behandeling door middel van radioactieve stralen) Anesthesiologie – pijnbestrijding of het ongevoelig maken voor pijn (bijvoorbeeld door narcose, het toedienen van medicijnen of het plaatsen van apparatuur) Intensivist (iemand die zich op de intensieve zorgafdeling van een ziekenhuis bezighoudt met zeer ernstige patiënten) Klinische genetica (erfelijkheidsleer) Medische microbiologie (een arts-microbioloog houdt zich bezig met onderzoek naar micro-organismen en de bestrijding van de ziekten die deze kunnen veroorzaken bij de mens) Pathologische anatomie (een patholoog-anatoom houdt zich bezig met het achterhalen van ziekten door – meestal microscopisch – onderzoek van door de behandelend specialist verwijderde weefsels of aan weefsels van het dode lichaam; dit laatste noemen we sectie of obductie) Niet-medische specialismen In een ziekenhuis bestaan ook ondersteunende, niet-medische specialismen, zoals: – ziekenhuisfarmacie (zorg rond geneesmiddelen) – klinische fysica (veilig en juist gebruik van radioactieve straling) – klinische chemie (laboratoriumonderzoek)
Vragen en opdrachten 1 2 3 4 5
Noem enkele subspecialismen van interne geneeskunde. Van welke specialismen kun je aangeven dat ze zeker tot de ‘snijdende’ groep behoren? Wat is radiodiagnostiek? Noem enkele onderzoeken van de radiologie. Wat doet een anesthesist?
45
Specifieke pathologie
6 6.1
Spijsverteringskanaal
Bouw en functie
De functie van het spijsverteringskanaal (tractus digestivus) is het voedsel dat via de mond in het lichaam komt zodanig bewerken, dat de bestanddelen uit het voedsel kunnen worden opgenomen in het bloed als brandstof, bouwstof of ondersteuning van de lichaamsfuncties.
tong
speekselklieren
strotklepje (epiglottis) slokdarm (oesophagus) maag (gaster)
lever (hepar)
alvleesklier (pancreas)
galblaas
dwarslopende deel van de dikke darm (colon transversum)
twaalfvingerige darm (duodenum)
dunne darm (ileum en jejunum)
blindedarm (caecum) wormvormig aanhangsel (appendix)
dikke darm (colon)
opstijgende gedeelte dikke darm (colon ascendens)
dalende deel van de dikke darm (colon descendens) rectum anus
Figuur 6.1 Het spijsverteringskanaal
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_6, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
50
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Het spijsverteringskanaal bestaat uit (zie figuur 6.1): – mondkeelholte; – oesophagus; – maag; – darmen. Ook pancreas (alvleesklier), hepar (lever) en galblaas horen bij de tractus digestivus.
6.2
Ziekteverschijnselen
Bij aandoeningen van het spijsverteringskanaal kunnen algemene en specifieke ziekteverschijnselen optreden. Algemene ziekteverschijnselen zijn: – misselijkheid (nausea); – braken (emesis); – pijn in het verloop van het kanaal; – buikloop (diarree); – verstopping (obstipatie); – last van opboeren (ructus); – last van winden (flatus); – last van maagzuur (pyrosis).
Braken Braken is een peristaltische beweging die omgekeerd werkt. Het braaksel dient men te controleren op: – bloed; het braaksel krijgt een donkerrode tot zwarte kleur door de ontbindende invloed van maagsap op het bloed; – gal (gele kleur); dit duidt erop dat het braaksel uit het duodenum afkomstig is.
Pijn Pijn in het spijsverteringskanaal kan op diverse plaatsen in de buik zijn gelokaliseerd. Pijn is een indicatie dat er wat aan de hand is. Bij het stellen van een juiste diagnose is het van belang om de plaats van de pijn en de soort pijn te onderscheiden. We kennen bijvoorbeeld de koliekpijn, deze duidt op sterke contracties (samentrekkingen) van de darm of van de galafvoergang. Koliekpijn ontstaat altijd bij glad spierweefsel en kan wijzen op een afsluiting van bijvoorbeeld de darm of galafvoergang. Pijn rechts onderin de buik kan een ontstoken appendix (“blinde darm” of wormvormig aanhangsel) betekenen.
6
SPIJSVERTERINGSKANAAL
Veranderingen in de ontlasting De ontlasting (feces) kan aanwijzingen geven voor een bepaalde aandoening: – diarree kan betekenen dat er een ontsteking van de darm is (buikgriep, dysenterie); – zwarte ontlasting duidt op een bloeding in de maag of hoog in de darm; – rood bloed in of om de ontlasting wijst op een lage bloeding (bloedende aambeien = hemorroïden); – afwisselend diarree en harde ontlasting samen met bloed en/of slijm kunnen een aanwijzing zijn voor afwijkingen in het colon.
6.3
Aandoeningen van het spijsverteringskanaal
Aangeboren afwijkingen De bekendste aangeboren afwijkingen zijn: – schisis (lipspleet en/of gespleten gehemelte) (zie figuur 6.2); – oesophagusatresie (ontbreken van de normale doorgankelijkheid van de slokdarm); – pylorusstenose, een vernauwing of afsluiting van de pylorus (maagpoort). Het voedsel kan door deze vernauwing (stenose) niet goed zijn weg in het darmkanaal volgen en komt er via braken weer uit, het zogenaamde ‘projectielbraken’; – slechte, vernauwde of niet-aangelegde stukken darm, waardoor eveneens het voedsel zijn weg nauwelijks of niet kan vervolgen. De ziekte van Hirschsprung (megacolon congenitum) is hier een voorbeeld van. In het sigmoïd ontbreken hier zenuwcellen, waardoor de darm niet door middel van peristaltiek de feces kan transporteren.
Ontstekingen Het slijmvlies van de slokdarm kan door bijvoorbeeld heet, koud of scherpgekruid voedsel, maar ook door terugloop van de maaginhoud (reflux) ontsteken (oesophagitis). Het maagslijmvlies kan geïrriteerd en ontstoken raken door bijvoorbeeld het eten van bedorven voedsel of het voortdurend drinken van te veel alcohol. De maagontsteking (gastritis) uit zich door misselijkheid (nausea), braken (emesis), opboeren (ructus), gebrek aan eetlust (anorexie) en last van maagzuur (pyrosis). Dunne-darmontsteking kan optreden door dezelfde oorzaken als bij gastritis. De verschijnselen zijn diarree, braken, misselijkheid en krampen in de buik. Bij paratyfus zijn deze verschijnselen veel heftiger. Er treedt door de hevige diarree een uitdroging van het lichaam op, die nog in de hand wordt gewerkt door de koorts. Paratyfus wordt veroorzaakt door een Salmonella-bacil. Een ontstekingsachtige afwijking in de dunne darm is de ziekte van Crohn (enteritis regionalis), waarbij in de wand van de darm allerlei ontstekingsachtige haarden kunnen voorkomen. In het colon kan een colitis ulcerosa ontstaan. Deze ziekte lijkt veel op de ziekte van Crohn. Hier vormen zich vele kleine ulcera (zweertjes) in de darmwand, die diarree ver-
51
52
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
A
B
C
Figuur 6.2 A Enkelzijdige lipspleet B Hetzelfde kind na een operatieve lipsluiting C Dubbelzijdige lip- en kaakspleet (de gehemeltespleet die het kind ook heeft, is op deze foto niet zichtbaar)
6
SPIJSVERTERINGSKANAAL
oorzaken, waarbij zich ook bloed en slijm mengt. Het belangrijkste symptoom is de frequente, hevige en vaak pijnlijke aandrang tot defecatie (ontlasting). Deze chronische kwaal geeft op den duur ook afwijkingen, zoals anemie (bloedarmoede) en vermagering. Door de slechte werking van het colon kan er, evenals bij de ziekte van Crohn, een gebrek optreden aan verschillende belangrijke stoffen in het lichaam. In de wand van oesophagus, dunne darm (ileum) of colon kunnen zich uitstulpingen voordoen (divertikels). Wanneer deze ontsteken, noemt men dit diverticulitis.
Appendicitis Appendicitis (blindedarmontsteking) is een ontsteking van het wormvormig aanhangsel, de appendix, en niet van de blinde darm (caecum). De Nederlandse benaming is dus eigenlijk fout gekozen. Een acute ontsteking van de appendix wordt gekenmerkt door de volgende symptomen: – buikpijn, vaak rechtsonder in de buik gelokaliseerd, drukpijn en/of loslaatpijn op het zogenaamde punt van Mac-Burney. Dit ligt halverwege tussen navel en crista iliaca (bekkenkam); – matige koorts; – misselijkheid en braken. Bij het doorbreken in de buikholte van deze ontsteking kan zich een peritonitis (buikvliesontsteking) ontwikkelen met heftige verschijnselen. Een belangrijk symptoom van peritoneumprikkeling is de plankharde buik, ook wel défense musculaire genoemd.
Tumoren Tumoren in het spijsverteringskanaal gaan uit van het epitheelweefsel. Het zijn dus carcinomen. Ze worden meestal pas laat ontdekt omdat ze in het begin weinig alarmerende verschijnselen geven. De symptomen zijn in de regel: – vage buikklachten; – anorexie; – moeheid; – vermagering; – anemie. Bij het maagcarcinoom horen hier nog bij: – maagkrampen en braken; – pijn in maagstreek; – afkeer van vlees, de zogenaamde horror carnis.
53
54
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Wanneer het carcinoom zich in het colon bevindt, komen bij genoemde symptomen nog onregelmatige defecatie, diarree en obstipatie, pijnlijke aandrang bij defecatie, feces gemengd met bloed en etter. Ook hier is sprake van een sluipende kwaal. Wanneer een tumor een bloeding veroorzaakt, kan men dit bloed waarnemen in de ontlasting. Bij tumoren hoog in het spijsverteringskanaal (maag, dunne darm) is de ontlasting meestal pikzwart gekleurd als gevolg van het door de spijsverteringssappen ontbonden bloed (melaena). Lager in de darm, zoals in colon en sigmoïd, is het bloed als zodanig herkenbaar, al dan niet gemengd met de feces.
Zweren Zweren in het spijsverteringskanaal komen met name voor in de maag (ulcus ventriculi) en in de twaalfvingerige darm (ulcus duodeni). De zweren kunnen een hevige bloeding in de wand van de maag, respectievelijk darm veroorzaken. De oorzaken kunnen verschillend zijn. Bepaalde geneesmiddelen zijn hier berucht, zoals verschillende pijnstillers. Bekend is ook dat de bacterie Helicobacter pylori een maagzweer kan veroorzaken. Verschijnselen van een ulcus ventriculi of duodeni zijn: – zuurbranden (pyrosis); – pijn in maagstreek / bovenbuik; – braken (nausea); – opboeren (ructus). Een ernstige complicatie is de maagperforatie, waardoor de maaginhoud in de buikholte terecht kan komen. Hierdoor ontstaat een levensbedreigende situatie.
Bloedingen in het darmkanaal Hemorroïden Hemorroïden (aambeien) zijn bloedvaatjes om de anus, die door veelvuldig persen op het toilet uitzetten en ten slotte kunnen barsten, waardoor rood bloedverlies met de ontlasting voorkomt. Omdat de bloeding heel laag in het darmkanaal gelokaliseerd is, is het bloed helderrood en zal het niet met de feces zijn vermengd.
Tumoren Bij bloedingen uit het distale deel van het darmkanaal dient men steeds beducht te zijn voor bloedende tumoren. Bij colontumoren zal het bloed meestal vermengd zijn met de ontlasting. Bij rectumtumoren is het bloed gescheiden van de feces en nog rood van kleur. Naarmate de bloedingen hoger in het spijsverteringskanaal zijn gesitueerd, wordt het vrijgekomen bloed ontleed, krijgt het een zwarte kleur en wordt het vermengd met de ontlasting.
6
SPIJSVERTERINGSKANAAL
Ileus De darminhoud wordt door peristaltische bewegingen, veroorzaakt door het glad spierweefsel in de darmwand, voortgestuwd en tevens gekneed. Wanneer deze peristaltiek niet meer optreedt, zal de darminhoud dus stil komen te liggen in de darm. Ook een tumor kan ervoor zorgen, dat de darminhoud niet meer wordt voortgestuwd. Een belemmering van de darmpassage noemt men een ileus. Het gevolg van de afsluiting is afhankelijk van de plaats waar de verstopping zich voordoet. Bij een hoge ileus (afsluiting hoog in de darm) zal de darminhoud vaak worden uitgebraakt. Men spreekt hier van fecaal braken, omdat de vertering al vergevorderd is. Bij een lage ileus is de buik opgezet door uitzetting van de darmen. Er is geen productie van ontlasting of gassen.
A
B
C
D
Figuur 6.3 Mogelijke oorzaken van een mechanische ileus A is een beklemde breuk in de buikwand (hernia incarcerata). B afsluiting door verklevingen (adhesies). C een stuk darm schuift in een ander stuk (invaginatie). D een draaiing van de darm (volvulus)
Soorten ileus Onder een mechanische ileus verstaat men een afsluiting door een verstopping (bijvoor-
55
56
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
beeld door een tumor of door ernstige obstipatie) of afsnoering, meestal door bindweefselstrengen van een in het verleden doorgemaakte ontsteking (adhesies). Een dynamische of paralytische ileus is een gevolg van een verlamming van de darmspieren. Dit komt na een buikoperatie wel voor.
Stoma Soms kan het nodig zijn om bij pathologie van ileum of colon te opereren. Niet zelden wordt dan een stoma aangelegd, waarmee een kunstmatige verbinding tussen de darmen en de buitenwereld wordt aangelegd.
Leverziekten Ontstekingen van de lever Leverontsteking of hepatitis kan worden veroorzaakt door virussen, De meest bekende vormen zijn: – hepatitis A (hepatitis infectiosa of ook wel hepatitis epidemica); – hepatitis B (serumhepatitis). Daarnaast zijn er nog andere hepatitisvirussen, die verschillen in moleculaire en antigene eigenschappen. Zij veroorzaken allemaal vergelijkbare verschijnselen, die kunnen variëren van asymptomatisch en sluimerend verlopend tot heftige, soms dodelijke acute infecties. De ontsteking tast de levercellen aan, deze zwellen op en vervullen hun taak niet meer goed. Als gevolg van de ontsteking zal de patiënt een aantal algemene ziekteverschijnselen vertonen, zoals malaise, hoofdpijn, lichte koorts, slechte eetlust. Er komt geen galkleurstof meer in de galafvoergang terecht, waardoor de ontlasting ontkleurd raakt (stopverfkleur). Bij de patiënt komt deze kleurstof (bilirubine) in het bloed terecht (hyperbilirubinemie) en de slijmvliezen en huid zullen geel kleuren (icterus). Men spreekt hier ook wel van een intrahepatische icterus, omdat de oorzaak in de lever ligt. De galkleurstof verlaat voor een deel het lichaam via de urine, die dan ook donker is getint. Hepatitis B, de serumhepatitis, ontstaat door overbrengen van besmet bloed. Dit kan gebeuren via een injectienaald, maar ook door een bloedtransfusie. Besmetting kan ook worden overgedragen door sexueel contact. De verschijnselen lijken veel op die van hepatitis A. Het bloed van bloeddonors wordt daarom bij elke donatie getest op zowel hepatitis A, B als de andere vormen van hepatitis om elk risico bij het toedienen van bloed te voorkomen.
Levercirrose Levercirrose wordt veroorzaakt door beschadiging van de levercellen waardoor littekens ontstaan en bindweefsel wordt gevormd. Levercirrose wordt met name veroorzaakt door: – chronische hepatitis; – langdurig te hoog alcoholgebruik.
6
57
SPIJSVERTERINGSKANAAL
De afwijking ontstaat erg traag omdat de lever een grote reservecapaciteit heeft. De eerste verschijnselen zijn vaag: slechte eetlust, malaise, tevens ontstaat er dan een lichte icterus. Door het verlies van levercellen ontstaan ten slotte leverfunctiestoornissen. Door vermindering van de capaciteit van de lever om stollingsfactoren aan te maken kunnen spontane bloedingen optreden. De bindweefselwoekering veroorzaakt stoornissen in de bloeddoorstroming waardoor de toevoerende vaten uitzetten (varices). Er kunnen bloedingen ontstaan, bijvoorbeeld aan de oesophagus bij oesophagusvarices (zie figuur 6.4).
B
B
C
C A
D
D
A
E
Figuur 6.4A Oesophagus, normale situatie
Figuur 6.4B Oesophagus varices, toestand bij levercirrose
A hepar
A hepar (gedeeltelijk verbindweefseld)
B vena cava inferior
B vena cava inferior
C oesophagus
C oesophagus varices
D gaster
D gaster E gestuwde vene
Tevens ontstaat er oedeemvorming in de buikholte, dit symptoom wordt ascites genoemd.
Afwijkingen aan de galwegen Galstenen (cholelithiasis) ontstaan door samenklontering van verschillende bestanddelen die in de gal voorkomen, zoals bilirubine, galzouten en cholesterol. De galstenen vormen zich in de regel in de galblaas. Stenen die in de galblaas blijven, geven veelal geen klachten, maar wanneer ze in de galwegen terechtkomen, kunnen ze deze afsluiten of de wanden van de galwegen of galblaas irriteren, zodat er een galblaasontsteking (cholecystitis) ontstaat. In een poging om de scherpe steentjes te lozen, trekt de galweg zich peristaltisch samen en er ontstaan hevige pijnaanvallen (galsteenkolieken). Tijdens deze koliekaanvallen is de patiënt vaak erg onrustig en braakt hij meestal. Bij afsluiting van de galweg door stenen treedt een belemmering van de galafvoer op. Dit leidt tot icterus (posthepatische icterus). De posthepatische icterus kan ook optreden wan-
58
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
neer de galweg wordt afgesloten door (metastasen van) een maligne tumor.
Pancreasaandoeningen Diabetes mellitus De belangrijkste aandoening van de alvleesklier (pancreas) is zonder twijfel diabetes mellitus (suikerziekte). Hierbij is de vorming van insuline door de eilandjes van Langerhans verminderd. Diabetes mellitus (vaak afgekort tot DM) zal in hoofdstuk 15 nader worden uitgewerkt.
Pancreatitis Pancreatitis is een ontsteking van de pancreas. Een van de belangrijkste oorzaken is overmatig alcoholgebruik. Het is een acute, levensbedreigende ziekte, waarbij ernstige ziekteverschijnselen (pijn, shock en zelfvertering van de pancreas) kunnen voorkomen.
Pancreaskopcarcinoom Bij de pancreastumoren is het pancreaskopcarcinoom een sluipende tumor, die pas (te) laat duidelijke verschijnselen geeft. De aandoening begint vaak met niet te duiden pijn in de rug, die steeds heviger wordt. De tumor of zijn metastasen kunnen ernstige leverfunctiestoornissen veroorzaken.
Ziekten van het peritoneum Ziekten van het peritoneum zijn te verdelen in verschillende soorten afwijkingen.
Peritonitis Peritonitis ontstaat door perforatie van de darmwand, maagwand of een abces, bijvoorbeeld bij een appendicitis. Hierdoor raakt het peritoneum geprikkeld en ontstaat er een ernstige en erg pijnlijke situatie voor de patiënt. De verschijnselen zijn: – hevige pijn; – harde buikwand (défense musculaire); – shockverschijnselen.
Tumormetastasen Vaak metastaseren tumoren in de peritoneaalwand, met een erg infauste prognose (een ongeneeslijk vooruitzicht).
Ascites Ascites is vochtophoping in de vrije buikholte. De vochtophoping kan worden veroorzaakt door tumormetastasen in de buikholte of door leverafwijkingen. Er kan zich soms kliervocht ophopen in de abdominale holte.
Hernia Het peritoneum dat door de buikwand uitstulpt, noemen we een breuk (hernia). Vaak zit
6
SPIJSVERTERINGSKANAAL
in een dergelijke uitstulping ook een stukje darm. De bekendste plaatsen waar een hernia kan optreden zijn: – navel, hernia umbilicalis; – de plaats waar de oesophagus door het middenrif komt, hernia diaphragmatica; – in de lies, hernia inguinalis, en hernia femoralis. De breuken kunnen al of niet worden teruggeduwd of gereponeerd, bijvoorbeeld liesbreuken. Men spreekt dan van een reponibele hernia. Is reponeren niet mogelijk, dan spreken we van een irreponibele hernia. De breuk die beklemd raakt, noemen we een hernia incarcerata (zie figuur 6.3A).
Woordenlijst abces anemie anorexie appendiculair infiltraat appendicitis ascites bilirubine cholecystitis cholelithiasis colitis ulcerosa defecatie défense musculaire diarree diverticulitis dysenterie dyspepsie emesis / vomitus enteritis regionalis feces flatulentie flatus gastritis haematemesis
– etterbuil; aanwezigheid van pus in een van tevoren nietbestaande holte in het lichaam – bloedarmoede – gebrek aan eetlust – lokale ontsteking om een ontstoken appendix – ontsteking van het wormvormig aanhangsel – vochtophoping in de buikholte – galkleurstof, afbraakproduct van hemoglobine – ontsteking van de galblaas – galstenen – ontsteking van de wand van het colon met vorming van zweren – stoelgang, het afgeven van ontlasting – spierverzet, reflexmatige contractietoestand van de buikspieren bij prikkeling van het buikvlies – buikloop; dunne, frequente ontlasting – ontsteking van een uitstulping van dikke darm of slokdarm – ziekte die gepaard gaat met ontsteking van de dikke darm, de lozing van bloed en slijm, en diarree – slechte spijsvertering – braken – hardnekkige ontsteking van het darmslijmvlies (ziekte van Crohn) – ontlasting – winderigheid; ophoping van gas – wind, lozing van darmgas – maagontsteking – bloedbraken
59
60
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
hemorroïden hepatitis A, B, C hernia hernia inguinalis
hernia incarcerata hyperbilirubinemie icterus ileus – paralytische ileus – mechanische ileus koliek
levercirrose levermetastase melaena nausea obstipatie oesophagitis pancreascarcinoom pancreatitis paratyfus peristaltiek peritonitis punt van MacBurney pyrosis reflux reponeren ructus schisis serumhepatitis spastisch colon stoma
– aambeien – soorten leverontsteking, veroorzaakt door verschillende virussen (A, B, C) – breuk – liesbreuk, uitstulping van het peritoneum door een zwakke plek in de buikwand, al of niet met een buikorgaan als inhoud – beklemde breuk – te hoog gehalte aan bilirubine in het bloed – geelzucht – belemmering van de darmpassage – belemmering van de darmpassage door verlamming van de spieren in de darmwand – belemmering van de darmpassage door verstopping of afsnoering – aanval van heftige pijn in de buik door een kramptoestand van glad spierweefsel, vaak gepaard gaande met bewegingsdrang – schrompeling van de lever, veroorzaakt door de vorming van bindweefsel na afbraak van levercellen – uitzaaiing van een maligne proces in de lever – bloed bevattende, pikzwarte ontlasting – misselijkheid – verstopping (trage ontlasting) – ontsteking van de slokdarm – maligne tumor van de pancreas – ontsteking van de pancreas – bacteriële darminfectie – voortschrijdende samentrekkingen van maag- en darmwand – buikvliesontsteking – plaats waar pijn wordt gevoeld bij een appendicitis (halverwege navel en bekkenkam rechts) – zuurbranden – terugvloeiing – weer op zijn plaats leggen, bijvoorbeeld het terugduwen van een breukzak – opboeren – splijting – leverontsteking, hepatitis B – kramptoestand van het colon, vaak veroorzaakt door psychogene factoren – onnatuurlijk opening die een lichaamsholte met de buitenwereld verbindt
6
stenose ulcus duodeni ulcus ventriculi ziekte van Crohn
– – – –
SPIJSVERTERINGSKANAAL
vernauwing zweer in de wand van de twaalfvingerige darm maagzweer hardnekkige ontsteking van het darmslijmvlies (enteritis regionalis)
Vragen en opdrachten 1 Noem een paar algemene symptomen die passen bij afwijkingen in het spijsverteringskanaal (tractus digestivus) en verklaar deze. 2 Bij welke afwijkingen in het spijsverteringskanaal kun je bloed in de ontlasting vaststellen? Wanneer is dit bloed met het oog te zien? 3 Welke verschijnselen zou je kunnen verwachten bij een patiënt met een coloncarcinoom? 4 Noem een aantal oorzaken waardoor het voedsel wordt geremd of tegengehouden bij de passage door het spijsverteringskanaal. 5 Noem een aantal ontstekingen in het spijsverteringskanaal. 6 Noem enige leverziekten. Welke symptomen treden op bij de genoemde leverziekte? 7 Welke complicatie kan zich voordoen wanneer de maag- of darminhoud in de buikholte terechtkomt? Welke verschijnselen doen zich hierbij voor? 8 Wat is een hernia; waar kan deze zich voordoen; welke gevaren kan deze opleveren?
61
7 7.1
Ademhalingsstelsel
Bouw en functie
Het ademhalingsstelsel (tractus respiratorius) wordt gevormd door de mond-neus-keelholte (pharynx), het strottenhoofd (larynx), de luchtpijp (trachea) en de hoofdbronchi, die zich vertakken in steeds kleinere luchtwegen en eindigen in de longblaasjes (alveoli). De longen (pulmones), waar de twee hoofdbronchi samen met de aan- en afvoerende bloedvaten via de hilus binnendringen, zijn omgeven door twee borstvliezen, de pleurabladen: de pleura parietalis en de pleura visceralis (zie figuur 7.1 en 7.2). In de longen wordt zuurstof vanuit de alveoli en koolzuur en waterdamp vanuit het bloed uitgewisseld.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_7, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
64
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
1 13 2
12
3 4
11
5 10 6
7 8 9
Figuur 7.1 De luchtwegen 1 neusholte 2 mondholte 3 trachea 4 pleura parietalis 5 pleura visceralis 6 vertakkingen van de bronchus 7 longblaasjes
8 9 10 11 12 13
pleuraholte diafragma hoofdbronchus long larynx keelholte
7
65
ADEMHALINGSSTELSEL
1
2
13 12 11
3 10 4
5 9 6
8
7
Figuur 7.2 De bovenste luchtwegen 1 voorhoofdsholte 2 neusholte 3 bovenkaak 4 tong 5 tongbasis 6 onderkaak 7 trachea
8 9 10 11 12 13
slokdarm epiglottis huig met daaronder de keelamandel uitmonding van de buis van Eustachius neusamandel wiggebeensholte
66
MEDISCHE
7.2
TERMINOLOGIE
Ziekteverschijnselen
De symptomen die karakteristiek zijn voor aandoeningen van het ademhalingsstelsel zijn vanuit de anatomie gemakkelijk te begrijpen. De symptomen zijn: – hoesten (door prikkels in de bronchus); – opgeven van slijm (sputum) door vochtafscheiding in de bronchuswand; – kortademigheid (dyspneu) door verminderde uitwisseling van zuurstof, koolzuur en waterdamp in de alveoli; – cyanose (blauwe huid), door slechte verzadiging met zuurstof van de erytrocyten; – onrust, angst, pijn op de borst; – haemoptoë, het ophoesten van bloed.
7.3
Aandoeningen van het ademhalingsstelsel
Aangeboren afwijkingen Cystische fibrose (taaislijmziekte) is een van de meest voorkomende aangeboren afwijkingen. De ziekte beperkt zich niet tot de longen, maar wordt vooral gekenmerkt door aanhoudend hoesten, opgeven van taai slijm en terugkerende luchtweginfecties die de longen ernstig beschadigen. De ziekte is vooralsnog niet te genezen. De gemiddelde levensverwachting is circa 40 jaar.
Ontstekingen De meest voorkomende ontsteking is de ‘normale’ verkoudheid (coryza of rhinitis). De veroorzaker is een virus dat via een druppelinfectie het lichaam binnendringt. De typische verschijnselen zijn: niezen, hoesten en een verhoogde neusslijmvorming. Vaak voelt de patiënt zich ‘niet lekker’. Bij een gewone verkoudheid zwellen de slijmvliezen in de neusholte op. Als complicatie kunnen de afvoergangen van de sinussen (neusbijholten, zie figuur 7.2) verstopt raken en krijgen bacteriën de kans om in deze sinussen een ontsteking (sinusitis) te veroorzaken. De patiënt klaagt over hoofdpijn; hij is koortsig en heeft kloppijn op de aangedane sinus. Soms snuit hij etterig vocht uit. We kennen de volgende bijholteontstekingen: – sinusitis maxillaris (ontsteking van de bovenkaakholte); – sinusitis frontalis (ontsteking van de voorhoofdsholte). In de keelholte bevinden zich enkele lymfoïde organen: het adenoïd (neusamandel) en de tonsillen (keelamandelen). Deze organen kunnen eveneens acuut of chronisch ontsteken (zie figuur 7.3). Hierbij zijn de klachten: keelpijn, koorts, opgezette regionale lymfeklieren en de patiënt (meestal een kind) voelt zich ziek (malaise).
7
ADEMHALINGSSTELSEL
Figuur 7.3 Ontstoken keelamandel
Een laryngitis (ontsteking van het strottenhoofd) ontstaat ook vaak na een verkoudheid. De patiënt wordt hees en verliest soms zijn stem. De aandoening gaat meestal snel en zonder restverschijnselen voorbij. Bij kinderen gaat dit vaak gepaard met een gierend geluid bij de inademing (stridor). Het heet dan pseudokroep.
Griep (influenza) Deze erg besmettelijke ziekte wordt door een virus veroorzaakt. Omdat het griepvirus zich in vele variaties kan manifesteren, is het moeilijk om hiertegen een natuurlijke weerstand op te bouwen. De symptomen zijn: – acuut vrij hoge koorts; – zich ziek voelen; – overal pijn; – hoesten, niezen, vaak braken of diarree. Als complicatie kan via bacteriën een zogenaamde bronchopneumonie ontstaan. Dit is een ontsteking van de alveoli en de fijnere bronchustakken. De complicatie is vaak een gevolg van een verminderde weerstand van de patiënt (die wordt veroorzaakt door andere aandoeningen, zoals diabetes mellitus).
Bronchitis Een acute bronchitis is een ontsteking van de grote bronchustakken waarbij de binnenzijde opzwelt; de patiënt geeft sputum op (groen, geel), is benauwd, heeft koorts en voelt zich ziek.
Pneumonie De pneumonie (longontsteking) is in twee soorten in te delen, de al genoemde bronchopneumonie, waarbij de fijnere bronchustakken en de alveoli ontstoken zijn, en de lobaire pneumonie, waarbij de ontsteking beperkt is tot één lobus van de long.
67
68
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
De verschijnselen van een pneumonie zijn: koorts, opgeven van etterig sputum, benauwdheid, pijnlijk hoesten, versnelde en oppervlakkige ademhaling. Vaak heeft de patiënt een cyanotisch uiterlijk. Vooral de lobaire pneumonie is een ernstige infectieziekte.
Tuberculose Tuberculose (of tbc) wordt veroorzaakt door de tuberkelbacil en is een besmettelijke ziekte. De besmetting vindt plaats via de luchtwegen. Berucht zijn de plaatsen waar grote groepen jonge mensen samenkomen, en waar de mensen dicht op elkaar staan, zoals in bars en discotheken. Ook een minder goede conditie (slecht eten of vermoeidheid) kan mensen gevoelig maken voor een tbc-besmetting. Hoewel de ziekte zich eerst kan voordoen als een ‘normale’ pneumonie, reageert deze niet op de gebruikelijke therapie. Bij het doorzetten van de ontsteking zal longweefsel worden vernietigd. Dit gaat gepaard met het ophoesten van bloed (haemoptoe). Opsporing van tuberculose vindt plaats door middel van de reactie van Pirquet of Mantoux. Hierbij worden dode tuberkelbacillen via een injectie onderhuids (subcutaan) in het lichaam gebracht. De door het lichaam aangemaakte antistoffen zullen op die plaats een aantal ontstekingsverschijnselen veroorzaken (tumor, rubor, calor, dolor). Deze verschijnselen doen zich voor bij de persoon die de ziekte heeft, is gevaccineerd of (vaak onopgemerkt) heeft doorgemaakt.
Sarcoïdosis De ziekte van Besnier-Boeck, ook wel sarcoïdosis genaamd, is waarschijnlijk een autoimmuunziekte. Dat wil zeggen dat het lichaam antistoffen vormt die tegen het eigen weefsel zijn gericht. De ziekte kenmerkt zich door de vorming van (goedaardige) gezwellen (tuberkels) die vooral in de longen voorkomen. Met name in het beginstadium kan, als gevolg van de vage symptomen, het stellen van een diagnose moeilijk zijn.
Pleuritis Pleuritis is een ontsteking van de pleurabladen en kan voorkomen als complicatie van bijvoorbeeld een pneumonie. Door het ontstekingsproces worden de pleurabladen ruw en vaak scheiden ze vocht (exsudaat) af. Dit vocht komt tussen de pleurabladen terecht en er ontstaat een pleuritis exsudativa. Bij deze ontsteking ontstaan, naast de andere symptomen van een ontsteking, vaak pijn bij de ademhaling en benauwdheid. Wanneer men de hand op de borst legt, voelt men vaak het tegen elkaar schuren van de twee pleurabladen bij de ademhaling. Dit laatste komt vooral voor bij de droge pleuritis (pleuritis sicca), waarbij zich geen vocht tussen de pleurabladen ophoopt.
COPD en astma Chronic Obstructive Pulmonary Disease is een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem.
7
ADEMHALINGSSTELSEL
Bij COPD heeft men vooral last van (chronische) dyspneu, (continu) hoesten, vergelijkbaar met het welbekende rokerskuchje en overmatige slijmproductie. In 80% van de gevallen wordt het veroorzaakt door roken. Bij sommigen verloopt de ziekte mild, bij anderen kan er sprake zijn van een snel verergerend beeld, waarbij dagelijkse bezigheden als aankleden en een stukje lopen al te veel zijn. Chronische bronchitis Chronische bronchitis ontstaat vooral in de kleine bronchiën (zie figuur 7.4). De klachten hierbij zijn: chronisch hoesten en opgeven van taai slijm. Door de verhoogde productie van het taaie slijm dat in de bronchiën achterblijft, is de patiënt erg gevoelig voor infecties: pneumonieën en bronchiëctasieën zijn het gevolg. Bronchiëctasieën zijn verwijde en als gevolg van de chronische ontsteking van de bronchuswand beschadigde bronchiën, waarin zich heel vaak geïnfecteerd slijm ophoopt.
Figuur 7.4 De vertakkingen van de bronchi
Longemfyseem Bij longemfyseem zijn de alveoli wijd uitgezet en zijn veel van de de alveolaire schotjes verwoest. De aandoening is een gevolg van onder andere chronische astmatische bronchitis en roken. Het oppervlak waar de uitwisseling van zuurstof naar het bloed en koolzuur en waterdamp vanuit het bloed naar de ademhalingslucht plaatsvindt, raakt door het emfyseem verkleind.
69
70
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
De gevolgen zijn: – snelle benauwdheid; – snelle vermoeidheid; – zoals bij iedere COPD-patiënt: sputumvorming.
1
2
4 3 5 6 8
5
7
3 4
Figuur 7.5 De kleinste vertakkingen van de luchtwegen 1 pleura parietalis 5 kleinste vertakking longader 2 pleura visceralis 6 alveolus met haarvatennetwerk 3 bronchiolus 7 doorsnede alveolus 4 kleinste vertakking longslagader 8 tussenschotje (verdwijnt bij emfyseem)
Asthma bronchiale Bij asthma bronchiale heeft de patiënt regelmatig aanvallen van benauwdheid en ophoesten van taai wit sputum. Veel mensen met astma zijn allergisch. De aanleg voor astma is erfelijk. Door een allergische reactie ontstaat een spastische vernauwing van de bronchiën (bronchospasmus).
7
ADEMHALINGSSTELSEL
Ook niet-allergische prikkels als sigarettenrook, parfum en mist kunnen een astma-aanval uitlokken. Een status asthmaticus is een toestand waarbij de aanval erg lang duurt. Bij iemand met een astmatische constitutie ontwikkelen zich snel bacteriële infecties.
Bronchuscarcinoom Het bronchuscarcinoom heet in de volksmond longkanker. De tumor gaat uit van de bronchuswand. Roken is een predisponerende factor voor het ontstaan van het bronchuscarcinoom. De tumor geeft afsluitingen van bronchi, vreet zich in bloedvatwanden en geeft een goede voedingsbodem voor ontstekingen. De symptomen zijn: prikkelhoest, opgeven van helder sputum, (soms) opgeven van bloed, benauwdheid en verder vage verschijnselen die bij een maligne tumor behoren, zoals: – malaise; – vermagering; – anemie; – zich niet goed voelen. Een bronchuscarcinoom heeft de neiging vrij snel uit te zaaien, zowel lymfogeen als hematogeen. Favoriete plaatsen zijn hersenen en lever.
Pneumothorax Bij een pneumothorax is er lucht aanwezig in de pleuraholte. Het binnendringen van lucht tussen de twee pleurabladen kan worden veroorzaakt door een wond in de thoraxwand. Ook kan er vanuit de long een verscheuring van het binnenste (viscerale) pleurablad optreden. Dit kan spontaan (vooral bij jonge mannen) gebeuren, maar ook als complicatie optreden van longaandoeningen als tbc, doorgroei van een tumor e.d.
symptomatisch: als complicatie van longaandoeningen zoals tbc, carcinoom, abces spontaan idiopathisch: bij gezonde jonge mensen (mannen) tussen 20 en 40 jaar pneumothorax traumatisch ten gevolge van een borsttrauma
Figuur 7.6 Pneumothorax
71
72
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Woordenlijst adenoïditis – ontsteking van het adenoïd (neusamandel) astma, asthma bronchiale – aanvallen van verminderde doorgankelijkheid van luchtwegen door bronchospasmus bronchiëctasie – chronische verwijding van een bronchus bronchiolitis – ontsteking van kleine luchtwegtakken bronchitis – ontsteking van een of meer bronchi bronchospasmus – spastische vernauwing van de bronchiën bronchuscarcinoom – maligne tumor uitgaande van de bronchus COPD – Chronic Obstructive Pulmonary Disease cyanose – blauwe verkleuring van de huid en slijmvliezen ten gevolge van een te laag zuurstofgehalte in het bloed dyspneu – benauwdheid emphysema pulmonum – longemfyseem, uitgezette alveoli, verwoesting van alveolaire schotjes hemoptoe – ophoesten van bloed hilus – plaats waar bloedvaten en hoofdbronchus de long binnenkomen en verlaten influenza – griep laryngitis – ontsteking van het strottenhoofd lobus pulmonis – longkwab pleuritis – ontsteking van het longvlies pneumonie – longontsteking - bronchopneumonie – ontsteking uitgaande van de bronchi of bronchioli - lobaire pneumonie – ontsteking van een longkwab pneumothorax – aanwezigheid van lucht in de pleuraholte (ruimte tussen beide pleurabladen) pseudokroep – kinderziekte gekenmerkt door aanvallen van benauwdheid, stridor en een holle blafhoest op basis van een laryngitis purulent – vermengd met pus rhinitis – verkoudheid (ontsteking van het neusslijmvlies) sinusitis frontalis – ontsteking van de voorhoofdsholte sinusitis maxillaris – ontsteking van de bovenkaakholte sputum – slijm, afkomstig uit longen, bronchi of neus stridor – piepende, gierende ademhaling subcutaan – onderhuids tonsillitis – ontsteking van de keelamandel
7
ADEMHALINGSSTELSEL
Vragen en opdrachten 1 2 3 4 5 6 7
Welke ontstekingen van de neus- en keelholten ken je? Welke symptomen zijn typisch voor longziekten? Welke afwijkingen vallen onder het begrip COPD; hoe ontstaan deze afwijkingen? Noem enkele infectieziekten van de longen. Is bronchuscarcinoom hetzelfde als longcarcinoom? Noem enkele oorzaken van cyanose. Waardoor kan men dyspnoïsch worden?
73
8 8.1
Bloedsomloop
Bouw en functie
De functie van de bloedsomloop (tractus circulatorius) is om het bloed via de bloedvaten door het gehele lichaam te laten stromen, zodat de taken van deze bloedsomloop worden uitgevoerd (zie figuur 8.1, 8.2, 8.3). Deze taken zijn: – vervoer van zuurstof en brandstof naar de cellen; – afvoer van door de lichaamscellen gevormde afvalstoffen; – het op temperatuur houden van het lichaam; – het geven van bescherming aan het menselijk organisme door het aanwezig zijn in de bloedsomloop van afweerstoffen en cellen; – het onderhouden van het zogenaamde milieu interne. Het hart dient als een pomp die het bloed moet laten stromen door de vaten. Aandoeningen van de bloedsomloop kenmerken zich door de gevolgen van een verminderde bloedcirculatie in dit stelsel. Wanneer het hart door welke oorzaak dan ook zijn functie niet meer optimaal kan vervullen, zal dit onmiddellijk gevolgen hebben in de zin van: – ophoping van bloed voor het hart; – onvoldoende bloeddoorstroming door het insufficiënt (onvoldoende) werken van het hart. Bij afwijkingen aan de grote arteriële bloedvaten zal in het algemeen de kracht waarmee het hart het bloed doet circuleren in het lichaam groter moeten zijn, met als gevolg verhoging van de bloeddruk. Als dit compensatiemechanisme niet meer werkt, zal de pompwerking van het hart niet meer effectief uitgeoefend kunnen worden. De organen worden dan slechter van bloed voorzien met alle gevolgen van dien. Afwijkingen in de venen kunnen ervoor zorgen dat de terugvoer van bloed naar het hart op problemen stuit, waardoor vochtophoping in weefsel kan plaatsvinden. We kunnen de pathologie van de bloedsomloop op de volgende wijze indelen: – aandoeningen van het hart; – aandoeningen de arteriën; – aandoeningen van de venen.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_8, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
76
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
linker boezem hartzakje
hartkleppen
hartspier hartvlies
linker kamer
Figuur 8.1 Schematische voorstelling van het hart
Figuur 8.2 Het hart bestaat in feite uit twee parallel werkende pompen. De linker kamer ontvangt het bloed uit de longen en pompt het naar het lichaam, de rechter kamer ontvangt het bloed uit het lichaam en pompt het naar de longen. Hierdoor ontstaan respectievelijk de grote en de kleine bloedsomloop. Beide pompen verwerken per tijdseenheid precies evenveel bloed.
8
BLOEDSOMLOOP
1 2 3 4 5 6 7 8
foramen ovale ductus Botalli (ductus arteriosus) ductus venosus vena cava inferior (VCI) aorta navelvene navelarteriën placenta
lichte pijl: zuurstofrijk bloed gearceerde pijl: gemengd bloed donkere pijl: zuurstofarm bloed
Figuur 8.3 Schematische voorstelling van de foetale circulatie
8.2
Aandoeningen van het hart
Aangeboren hartafwijkingen Aangeboren hartafwijkingen zijn onder andere: klepgebreken, een gat in de wand van het atriumseptum (atriumseptumdefect, of ASD) of een open ventrikelseptum (ventrikelseptumdefect of VSD). Ook de opengebleven ductus Botalli (ductus arteriosus persistens) is een bekende aangeboren afwijking. Voor de geboorte vormt de ductus Botalli de verbinding tussen de arteria pulmonalis en de aorta. De aanvoer van zuurstofrijk bloed verloopt dan immers nog via de navel en niet via de longen. Na de geboorte sluit de ductus Botalli zich en wordt het bloed dat komt vanuit de rechter helft van het hart door de longen geleid om zuurstof op te kunnen nemen.
77
78
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Tussen de atria is voor de geboorte eveneens een opening in het septum (foramen ovale). Na de geboorte sluit het septum zich (zie figuur 8.4).
1 2 3
uitvallen van de placentacirculatie sluiting ductus Botalli sluiting van het open foramen ovale
lichte pijl: zuurstofrijk bloed donkere pijl: zuurstofarm bloed
Figuur 8.4 Schematische voorstelling van het circulatiepatroon na de geboorte
De symptomen van klepgebreken of openingen in atrium- of ventrikelseptum zijn volstrekt afhankelijk van de grootte van het defect. De harttonen zijn dikwijls niet helder, en kort; men hoort een ruis. Bij grote defecten ontstaat er een inefficiënte pompfunctie van het hart, met als gevolg snelle vermoeidheid, dyspneu en soms decompensatio cordis.
Ontstekingen In de verschillende lagen waaruit het hart is opgebouwd, kan een ontsteking ontstaan. Zo kennen we: – endocarditis; – myocarditis; – pericarditis.
8
BLOEDSOMLOOP
Endocarditis De ontsteking van de binnenbekleding van het hart, het endocard, ontstaat vaak als een complicatie van een infectie met bepaalde bacteriën (streptokokken) al of niet in combinatie met erfelijke aanleg en/of slechte lichamelijke conditie. Als de endocarditis ook gepaard gaat met ontstekingen van de gewrichten en/of de huid spreekt men van acuut reuma. Bij endocarditis kunnen de hartkleppen aangetast worden, met als gevolg dat het klepmechanisme vernauwd raakt (valvulaire stenose) of niet meer goed sluit (valvulaire insufficiëntie). Door deze complicaties kan de optimale werking van het hart negatief worden beïnvloed, waardoor de uitstroom is verminderd en er een ‘stuwmeer’ van vocht voor het hart kan ontstaan. Bij stuwing voor de linkerzijde van het hart treedt longoedeem op. Bij een endocarditis is de patiënt snel vermoeid; bij inspanning en de polsfrequentie is hoog. Tijdens de acute fase ontstaan pijn op de borst en koorts.
Myocarditis Een endocarditis kan ook het myocard aantasten, zodat een myocarditis ontstaat. Door de ontsteking (en de daardoor veroorzaakte rubor, calor, dolor, tumor) treedt een aantasting van het myocard op en neemt de mogelijkheid tot samentrekken (contractiliteit) van de hartspier af. Hierdoor kan het aangeboden bloed uit de venen niet goed worden verwerkt. Er ontstaat stuwing (decompensatio cordis).
Pericarditis Pericarditis is een ontsteking van het hartzakje. Ook hier kan de oorspronkelijke infectie elders in het lichaam voorkomen en wordt het pericard door bacteriën via het bloed (hematogeen) of lymfestelsel (lymfogeen) aangetast. Evenals bij de pleuritis bestaat ook hier een droge en een natte vorm (pericarditis sicca en pericarditis exsudativa). Bij de droge vorm zal het schurend geluid van de pericardbladen duidelijk met de stethoscoop te horen zijn. Bij de natte vorm zal door het exsudaat de hartwerking worden belemmerd, zodat er benauwdheid (dyspneu) zal ontstaan, met een blauwe (cyanotische) gelaatskleur.
Klepgebreken Een endocarditis kan zowel de mitralis- en tricuspidaliskleppen als de pulmonalis- en aortakleppen aantasten. Hierdoor kan een stenose of insufficiëntie van deze kleppen ontstaan, met als gevolg een min of meer ernstige decompensatio cordis.
Decompensatio cordis Centraal in de tractus circulatorius staat de pompfunctie van het hart. Als de hartspier niet meer in staat is om het bloed goed rond te pompen, zal dit in het hele lichaam merkbaar zijn en zal dit zich uiten in diverse symptomen. We spreken dan van hartfalen of decompensatio cordis.
79
80
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
haarvatenstelsel
aderlijk bloed van hoofd en armen
longslagader
slagaderlijk bloed naar hoofd en armen haarvatenstelsel in de long longader
bovenste holle ader
onderste holle ader rechter boezem rechter kamer leverader haarvatenstelsel in de lever lever poortader aderlijk bloed van de benen
aorta
linker boezem linker kamer
aorta
haarvatenstelsel in de darm slagaderlijk bloed naar de benen haarvatenstelsel zuurstofrijk bloed zuurstofarm bloed
Figuur 8.5 Schematische voorstelling van de grote en kleine bloedsomloop
Bij decompensatie van de linker harthelft (linksdecompensatie) ontstaat een stuwing in de kleine circulatie, met vochtophoping in de longen (longoedeem) tot gevolg. Het gaat gepaaard met heftige benauwdheid (dyspneu) en onvoldoende zuurstofopname door het bloed. De patiënt heeft dan een blauwachtige verkleuring van de huid en de slijmvliezen (cyanose). Dit is een toestand die men asthma cardiale noemt. Bij decompensatie van de rechter harthelft vindt er stuwing plaats in de grote circulatie. Dit uit zich bijvoorbeeld in oedeem in de benen en wel overdag, want als gevolg van de slechte aanzuigingskracht van het hart zakt het vocht naar het laagste punt van het lichaam. ’s Nachts, als de patiënt ligt, wordt dit vocht weer opgenomen in de bloedbaan. Het wordt via de nieren uitgescheiden. De patiënt moet daardoor ´s nachts vaak plassen (nycturie). Door ernstige rechtsdecompensatie (stuwing in de grote circulatie) kan naast het stuwingsvocht in de voeten, enkels en onderbenen, ook stuwing in de lever en zelfs ascites (ophoping van vocht in de buikholte) optreden. Decompensatio cordis kan optreden bij klepgebreken, maar ook door een hartaanval (myocardinfarct) of een ziekte van de hartspier (cardiomyopathie).
8
BLOEDSOMLOOP
Hartritmestoornissen De prikkelgeleiding van het hart verloopt vanuit de sinusknoop via de atrioventriculaire knoop (AV-knoop) naar de bundel van His (zie figuur 8.6). Normaal heeft het hart een regelmatig ritme, met andere woorden: het myocard trekt zich regelmatig samen. Dit verplaatst zich als een drukgolf door de arteriën. Als je dit aan de pols voelt, aan de arteria radialis, dan voel je een regelmatige en gelijkmatige drukgolf. De pols is regulair en equaal. De normale hartfrequentie is 60 tot 100 slagen per minuut. Er zijn vele oorzaken voor ritmestoornissen. Bij inspanning, koorts of hyperfunctie van de schildklier treedt versnelling van het ritme op. We spreken dan van een tachycardie. De hartfrequentie kan hierbij oplopen tot 160 à 180 slagen per minuut. In rust of bij een getraind hart zien we een lage frequentie. Bij een frequentie van < 60 slagen per minuut spreken we van bradycardie. Door het versneld of onregelmatig afgeven van een prikkel van de AV-knoop naar het myocard treden een of meer extra samentrekkingen op, extrasystolie. Onregelmatige, erg snelle contracties van het atrium noemen we atriumfibrilleren. Dit leidt tot een onregelmatige en ongelijkmatige drukgolf. De pols is dan irregulair en inequaal. We spreken van ventrikelfibrilleren bij onregelmatige en erg snelle (gedeeltelijke) contracties van de ventrikels. Er is sprake van een erg slechte prikkelgeleiding, uitmondend in een totale chaotische elektrische activiteit van het hart, leidend tot een hartstilstand.
sinusknoop
atrioventriculaire knoop
bundel van His
Figuur 8.6 Het prikkelgeleidingssysteem van het hart
81
82
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Ventrikelfibrilleren wordt onder andere veroorzaakt door een hartinfarct (zie verderop in dit hoofdstuk). Hierbij heeft het myocard schade opgelopen en is het extra prikkelbaar geworden. In het acute stadium van een hartinfarct is ventrikelfibrilleren een veel voorkomende levensbedreigende complicatie. De behandeling van een infarct zal daarom in eerste instantie gericht zijn op het voorkomen van deze complicatie. Een atrioventriculair block is een toestand waarbij de voortgeleiding van de elektrische impuls van de atria naar de ventrikels is vertraagd of geblokkeerd. Kenmerk is een lage hartfrequentie (in diverse graden). De ritmestoornis kan leiden tot een totaal AV-block en hartstilstand.
8.3
Aandoeningen van de arteriën
Atherosclerose Atherosclerose, ook wel arteriosclerose (slagaderverkalking) genoemd, is een volksziekte en berust op het afzetten van allerlei vetachtige stoffen op en in de wand van de arteriën (zie figuur 8.7). De arteriewanden worden daardoor dikker en minder soepel en het vat wordt nauwer. Bij de systole (hartcontractie) wordt de uitzetting van de wanden bemoeilijkt. Dit heeft weer tot gevolg dat het hart harder moet pompen en dat de bloeddruk stijgt.
3
1
4
2
Figuur 8.7 Een vernauwd bloedvat dat is aangetast door atherosclerose 1 lumen (holte) 2 gezond deel van de vaatwand 3 aangetast deel van de vaatwand 4 cholesterol met kalkafzetting
Risicofactoren Naarmate men ouder wordt, is de kans op atherosclerose groter, vooral wanneer men aan een aantal bevorderende voorwaarden voldoet, zoals: – roken; – stress; – verhoogd cholesterolgehalte in het bloed;
8
BLOEDSOMLOOP
– verkeerde eetgewoonten; – diabetes mellitus; – overgewicht. Door atherosclerose, maar ook door de ziekte van Buerger (zie verder op in dit hoofdstuk) kan de bloeddoorstroming verslechteren en de arterie of arteriole dichtslibben. De gevolgen zijn koude en pijnlijke ledematen, die er cyanotisch of bleek uitzien. Heeft de patiënt dit in de arteriën van de onderste extremiteiten, dan is er sprake van zogenaamde etalagebenen (claudicatio intermittens). Dit wil zeggen dat hij slechts korte stukjes lopen kan zonder pijn; hij loopt dus ‘van etalage tot etalage’ en moet dan weer even rusten. Het is een gevolg van de verminderde bloedvoorziening van de aangetaste extremiteit, waardoor de toevoer van benodigde energie en de afvoer van afvalstoffen is belemmerd. Ook de weerstand tegen infecties is afgenomen, zodat een klein wondje een grote infectie kan veroorzaken. Door de afgenomen bloedtoevoer kan in een gevorderd stadium necrose (versterf van weefsel) en soms zelfs gangreen (necrose in combinatie met een infectie) ontstaan van het aangetaste lichaamsdeel. Deze klachten komen ook voor bij ernstige diabetische angiopathie.
Embolie Door de afzetting van de vetachtige stof wordt de endotheelbekleding van de arteriën verdikt en onregelmatig. Het vat wordt nauwer en er kunnen zich op de beschadigde wand stolseltjes afzetten. Wanneer deze stolseltjes en/of stukjes vetafzetting loslaten en met de bloedstroom worden meegevoerd, spreekt men van een embolus. Deze kan zich overal in het lichaam weer afzetten en een bloedvat verstoppen, zodat er een stukje weefsel dat door dit bloedvat voorzien werd, afsterft. Berucht zijn de longembolie en het cerebro vasculair accident (CVA) door een verstopping van een hersenvat door een embolus.
Angina pectoris De gevolgen van atherosclerose worden het duidelijkst zichtbaar in de arteriae coronariae (kransslagaderen). De kransslagaderen verzorgen de bloedvoorziening van het myocard (hartspierweefsel). Wanneer door atherosclerose een of meer kransslagaderen vernauwd raken en er bij inspanning een grotere prestatie van het hart wordt gevergd, zullen de aanvoerende slagaderen niet voldoende zuurstof naar de hartspiervezels kunnen stuwen. Dit uit zich dan in pijn op de borst bij inspanning (angina pectoris). Dit is een beklemmende, drukkende pijn op de borst, die in rust langzaam weer vermindert. Naarmate de vernauwing toeneemt, treedt ook de angina pectoris sneller op.
Myocardinfarct Een acuut myocardinfarct of hartaanval is het afsterven van een deel van de hartspier door onderbreking van de bloedtoevoer van de arteriae coronariae (kranslagaderen) door de afzetting van atherosclerotische plaques (vetafzettingen) of door een embolus (zie figuur 8.8). Dit kan leiden tot soms levensbedreigende ritmestoornissen en tot hartfalen door onvoldoende pompwerking van het hart.
83
84
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
1 2 8 7 3 6
5
4
Figuur 8.8 Hartinfarct. Bij een afsluiting van een kransslagader(tak) ontvangt een deel van de hartspier geen bloed meer en sterft af 1 aorta 2 vena cava superior 3 rechter kransslagader 4 hartpunt
5 6 7 8
plaats van het infarct thrombus in een tak van de linker kransslagader hoofdstam van de linker kransslagader arteria pulmonalis
Als de afsluiting in de kransslagader nog niet heeft geleid tot onherstelbare spierschade, kan in het ziekenhuis worden geprobeerd het afgesloten bloedvat weer te openen. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door met gebruikmaking van de techniek van de hartcatheterisatie een sonde op te schuiven met aan de top een ballon. Door deze op de plaats van de vernauwing te manoeuvreren en vervolgens op te pompen, wordt de vernauwing weggedrukt. Dit heet dotteren. Op dezelfde manier kan ook een zelfexpanderend, metalen veertje worden geplaatst. Deze stent houdt het vernauwde bloedvat open. Het acute myocardinfarct is een van de meest voorkomende doodsoorzaken. De overlevingskans na een hartinfarct is mede afhankelijk van een tijdige en juiste diagnose, behandeling en nazorg. De verschijnselen van een hartinfarct zijn: – acute, hevige pijn op de borst middenvoor, soms uitstralend naar hals of armen; – shockverschijnselen: door de verminderde hartwerking zal de circulatie in het lichaam sterk verminderen. Dit uit zich in: • zwakke pols; • versnelde ademhaling; • bleekheid;
8
• • • • • •
BLOEDSOMLOOP
transpireren; koude en klamme huid; erg vermoeid gevoel; misselijkheid en braken; dyspneu door de optredende decompensatio cordis; onrust en (doods)angst.
Hypertensie Een van de gevolgen van atherosclerose kan ook een verhoogde bloeddruk (hypertensie) zijn. Door de verharde en onregelmatige wand van de aangetaste arteriën, vooral van die van de aorta, maar ook van de kleinere arteriën in allerlei organen, wordt de systolische druk, waarmee het hart het bloed door de vaten stuwt, verhoogd. Men spreekt van hypertensie als de diastolische bloeddruk boven de 90 mm kwik komt, en als de systolische bloeddruk gestegen is tot 140 à 160 mm kwik. Hypertensie kan ook zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak aanwezig zijn. Dit noemen we dan essentiële hypertensie.
Aneurysma Een andere complicatie van de vermindering van de kwaliteit van bloedvaten is het aneurysma. Dit is een plaatselijke verwijding van de wand van de arterie. Vooral het aneurysma aortae abdominale (AAA) is berucht, omdat door de verwijding en verzwakking de aortawand plotseling kan barsten, waardoor een erg grote arteriële, inwendige bloeding kan ontstaan, met heel vaak fatale gevolgen.
8.4
Aandoeningen van de venen
Varices Varices (spataderen) zijn venen waarbij de wanden zijn uitgezet door druk. Er is een vertraagde terugstroming naar het hart. De kleppen in de venen werken niet meer voldoende door de verwijding van de vaten. Er komt een steeds grotere stuwing in de vaten, waardoor er een nog sterkere verwijding optreedt. Spataderen kunnen ook als gevolg van hevig persen ontstaan rond de anus (aambeien of hemorroïden), maar komen met name voor in de benen. De klachten zijn vermoeidheid in de benen met vaak oedeem en pijn. De gevaren van varices zijn: – als gevolg van stuwing een slechtere doorbloeding van bijvoorbeeld het been, waardoor weefsel kan afsterven. Dit komt vooral tot uiting aan de huid van het onderbeen. Er ontstaat dan een zogenaamd open been (ulcus cruris); – door de verwijding van de vaatwand kunnen zich op deze wand stolsels afzetten (trombose). Dit uit zich in een glimmende huid en een pijnlijk, opgezet en warm been.
85
86
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Een longembolie onstaat meestal doordat een stukje stolsel van een trombus uit een beenvene loslaat. Het stroomt met het bloed mee, gaat door het hart en komt uiteindelijk ergens in de longvaten vast te zitten. Het veroorzaakt plotselinge, heftige pijn in de borst en benauwdheid.
Ontstekingen Thrombophlebitis komt voor in een door een thrombus afgesloten ader, waarbij de vaatwand en de omgeving zijn ontstoken. Het aangedane lichaamsdeel, meestal het been, is rood, wat gezwollen en pijnlijk. De ziekte van Buerger (thromboangiitis obliterans) is een ontsteking van de arteriën en venen in de armen of benen (extremiteiten). De ziekte komt vooral bij mannen voor. De ontsteking van de binnenwand (intima) van het bloedvat veroorzaakt thrombusvorming en vernauwing van het bloedvat.
Syndroom van Raynaud Het syndroom van Raynaud is een spastische vernauwing van de perifere bloedvaten (hand, neus, tenen) door bijvoorbeeld temperatuursverandering. De kenmerken zijn pijn en witte verkleuring van het weefsel.
Woordenlijst aneurysma angina pectoris
aritmie asthma cardiale atheroom plaques atherosclerose bradycardie claudicatio intermittens
coronair sclerose cyanose decompensatio cordis
– plaatselijke verwijding van de wand van een arterie – letterlijk: vernauwing of afsnoering van de borst; pijn op de borst bij inspanning, veroorzaakt door zuurstofgebrek van de hartspier ten gevolge van een vernauwing van de arteria coronaria – verstoord hartritme – benauwdheid ten gevolge van een decompensatio cordis, vooral ’s nachts wanneer de patiënt in rust (op bed) is – verdikte plek van gedegenereerd weefsel (vetachtig) in de intima van de bloedvatwand – aderverkalking (liever slagaderverkalking) ten gevolge van verharding van de arteriële wand – lage hartfrequentie – ofwel etalagebenen: pijnlijke benen ten gevolge van afsluiting van arteriolen in de benen (atherosclerose) waardoor de patiënt slechts erg korte afstanden kan afleggen – vernauwing van kransslagader – blauwachtige verkleuring van de huid en de slijmvliezen door onvoldoende zuurstof in het bloed – onvermogen van het hart tot een goede pompfunctie, met als gevolg stuwing voor het hart; hartfalen
8
dyspneu embolie endocarditis lenta fibrilleren gangreen hartblock hartinfarct hypertensie ischemie (valvulaire) klepinsufficiëntie (valvulaire) klepstenose longembolie milieu interne myocarditis myocardinfarct necrose nycturie oedeem open ductus Botalli pericarditis septumdefect stent tachycardie thrombophlebitis trombose ulcus cruris varices ziekte van Buerger ziekte van Raynaud
BLOEDSOMLOOP
– heftige benauwdheid – het blijven steken van een embolus (meestal een stolsel) in een bloedvat, dat elders van de vaatwand is losgeraakt – een ontsteking van het endocard, veroorzaakt door bacteriën (hemolytische streptokokken) – het erg snel en ongecoördinerd samentrekken van afzonderlijke spiervezels van het myocard – necrose in combinatie met een infectie – vertraging of onderbreking in het prikkelgeleidingssysteem van het hart – afsterven (necrose) van een deel van het myocard, veroorzaakt door verstopping van de kransslagaderen – verhoogde bloeddruk – geheel of gedeeltelijk verminderde bloedtoevoer, waardoor een gebrek aan zuurstof ontstaat – onvoldoende sluiting van een hartklep – vernauwing van een hartklep – afsluiting van een bloedvat in de long door (meestal) een losgeschoten trombus – biochemische samenstelling van de weefselvloeistof – ontsteking van de hartspier – hartaanval; beschadiging van de hartspier door ischemie – versterf van weefsel – frequente nachtelijke urinelozing – overmatige ophoping van vocht in de intercellulaire ruimte – na de geboorte open gebleven verbinding tussen aorta en arteria pulmonalis – ontsteking van het hartzakje – opening in tussenschot van het hart (atrium of ventrikel) – zelfexpanderend, metalen veertje dat wordt geplaatst in een bloedvat – snelle hartwerking – afsluiting van een ader door een thrombus, met ontsteking van de vaatwand en de omgeving – vorming van een bloedstolsel tegen de wand van het bloedvat – (letterlijk: zweer van het been) open been – spataderen – (thromboangiitis obliterans), chronische ontsteking van bloedvaten in vooral de benen – bloedvatvernauwing in vooral de handen ten gevolge van plaatselijke vaatvernauwingen van de wanden van de arteriolen
87
Vragen en opdrachten 1 Noem een paar specifieke symptomen die met afwijkingen van het hart te maken hebben en verklaar ze. 2 Welke aangeboren afwijkingen aan het hart of grote vaten kun je noemen? Wat zijn de gevolgen ervan? 3 Wat is het verschil tussen angina pectoris en een hartinfarct? 4 Waardoor kan een decompensatio cordis ontstaan? 5 Wat is asthma cardiale? Verklaar de verschijnselen. 6 Geef een aantal arteriële vaatafwijkingen aan. 7 Welke afwijkingen ken je van de venen? Welke complicaties kunnen deze geven?
9 9.1
Bloed en bloedvormende organen Bouw en functie
Bloed bestaat uit een vloeistof (plasma) en uit vaste bestanddelen (bloedcellen). In het plasma bevinden zich verschillende soorten bloedeiwitten en opgeloste voedingsstoffen. De bloedcellen zijn te verdelen in: – leukocyten (witte bloedcellen), onder te verdelen in (zie figuur 9.1): • granulocyten; • monocyten; • lymfocyten. – erytrocyten (rode bloedcellen); – trombocyten (bloedplaatjes). RODE BEENMERG
stamcel
blasten
baso- neutrofiele eosinofiele granulocyten fiele
lymfocyten
monocyten
erytrocyten
trombocyten PERIFERE BLOED
Figuur 9.1 De vorming van bloedcellen
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_9, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
90
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Het bloed heeft een aantal functies: – transportfunctie: • voor voedings- en bouwstoffen naar de lichaamscellen; • voor afvoer van afvalstoffen die bij het verbrandingsproces in de cellen ontstaan. – warmteregulerende functie in het lichaam; – afweermechanisme tegen in het lichaam binnengedrongen vreemde stoffen; – het reguleert het vochtgehalte en de juiste zuurgraad in het lichaam. De bloedcellen worden gevormd in verschillende organen in het lichaam. In het rode beenmerg worden erytrocyten, trombocyten en granulocyten gevormd. In lymfeklieren ontwikkelen zich de lymfocyten. De afbraak van bloedlichaampjes gebeurt door de organen van het reticulo-endotheliale stelsel, waartoe onder andere de lever en de milt behoren.
Figuur 9.2 Een opname met een elektronenmicroscoop van een vers bloedstolsel; de rode bloedlichaampjes zijn gevangen in een netwerk van fibrinedraden; bij het ontbreken daarvan is de stolling verstoord
9.2
Aandoeningen van het bloed en bloedvormende organen
De ziekten van het bloed zullen zich vooral uiten in het slechter worden van de uitvoering van de functies van het bloed.
9
BLOED
EN
BLOEDVORMENDE
ORGANEN
Aangeboren afwijkingen Aangeboren afwijkingen van het bloed bestaan meestal uit het ontbreken van een van de vele stollingsfactoren. Dit uit zich in een stollingsstoornis, omdat bij het ingewikkelde proces van de bloedstolling naast de thrombocyte en het bloedeiwit fibrinogeen nog een groot aantal stollingsfactoren een rol spelen.
Hemofilie Bloederziekte (hemofilie) is een afwijking in het stollingsproces, waardoor bloedingen veel langer duren dan normaal (bloederziekte). De oorzaak is het ontbreken van stollingsfactor VIII of IX. Hemofilie is een erfelijke ziekte die zich uitsluitend bij mannen (jongens) voordoet; vrouwen kunnen echter wel draagster zijn. De bloedingen kunnen inwendige beschadigingen veroorzaken, zoals gewrichtsafwijkingen en contracturen in spieren (blijvende samentrekking of verkorting van spieren).
Sikkelcelanemie Een andere erfelijke afwijking is de sikkelcelanemie. Deze komt bijna uitsluitend voor bij negroïde mensen. Bij sikkelcelanemie bevatten de rode bloedlichaampjes een afwijkend type hemoglobine, waardoor de rode bloedlichaampjes sikkelvormig worden. Ze kunnen daardoor niet goed door de haarvaten stromen en kunnen in de vaten gaan klonteren waardoor het bloed de weefsels niet kan bereiken. Dit veroorzaakt zuurstofgebrek (anoxie) waardoor de sikkelcelvorming erger wordt.
Rhesus-antagonisme Het rhesus-antigeen is aan erytrocyten gebonden en komt bij het grootste deel van de Nederlandse bevolking voor. Wanneer dit antigeen niet in het bloed aanwezig is, spreken we van rhesus-negatief bloed. Een rhesus-negatief persoon kan antistoffen vormen wanneer hij een transfusie met rhesus-positief bloed krijgt. Deze antigeen-antistofreactie veroorzaakt een samenklontering (agglutinatie) van erytrocyten, met als gevolg: bloedafbraak. Een zwangere vrouw met rhesus-negatief bloed die in verwachting is van een baby met rhesus-positief bloed, zal antistoffen vormen tegen de rhesus-factor in het foetale bloed, zodat bij de baby bloedafbraak kan optreden. Bij de eerste zwangerschap moet het moederlichaam als het ware nog leren deze antistof te maken, maar bij herhaalde zwangerschappen met rhesus-positieve kinderen kan dit heel ernstige gevolgen hebben voor de baby.
Anemie Men spreekt van anemie (bloedarmoede) bij een vermindering van het hemoglobinegehalte en (of) het aantal erytrocyten. Het gevolg van anemie is een verminderd transport
91
92
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
van zuurstof in het bloed (zuurstof wordt gebonden aan het hemoglobine van de erytrocyt). Oorzaken van een anemie zijn: – een tekort aan erytrocyten, bij acuut of chronisch bloedverlies; – een tekort aan ijzer, dat een essentieel onderdeel is van hemoglobine; deze stof is binnen de erytrocyt verantwoordelijk voor het zuurstoftransport. De ijzergebreksanemie (hypochrome of microcytaire anemie) kan onder andere veroorzaakt worden door: • slechte voeding (met weinig ijzer); • het niet-resorberen van ijzer uit het voedsel in de darm. – een tekort aan vitamine B12 of foliumzuur. Hierdoor kan een hyperchrome of macrocytaire anemie ontstaan. Dit noemen we ook wel een pernicieuze anemie als de oorzaak van het tekort aan vitamine B12 ligt aan het ontbreken van de intrinsic factor; – een versnelde, te grote bloedafbraak: hemolytische anemie; – een onvoldoende aanmaak in het rode beenmerg van erytrocyten (aplastische anemie); dit komt nogal eens voor bij tumormetastasen die het goed functionerende beenmerg verdringen of na behandeling met chemotherapie of radiotherapie. De gemeenschappelijke verschijnselen van al deze soorten anemie zijn: – bleekheid; – moeheid en malaise; – hoofdpijn en duizeligheid, met name bij opstaan; – bij ernstige anemie treedt benauwdheid bij inspanning op (dyspneu d’effort).
Tumoren van de bloedvormende organen Leukemie Leukemie is een verzamelnaam voor verschillende vormen van beenmergkanker die worden gekenmerkt door een abnormale vorming (woekering) van leukocyten, waardoor veel voorstadia (jonge vormen) van leukocyten, evenals gedegenereerde leukocyten, in het bloed komen. Dit kan zowel de lymfocyten, de monocyten als de granulocyten betreffen. Bij een woekering van de lymfocyten spreken we van een lymfatische leukemie. Een woekering van granulocyten heet een myeloïde leukemie. Beide vormen kunnen acuut en chronisch voorkomen. De oorzaken van leukemie zijn onbekend. Wel is het zo dat de kans op het ontstaan van leukemie wordt verhoogd door blootstelling aan radioactieve straling en een eerdere behandeling met chemotherapie. De verschijnselen van leukemie zijn: moeheid, malaise en een verminderde afweer. Dit kan zich uiten in vatbaar zijn voor infecties en perioden met hoge koorts. Veelal bestaan er lymfeklierzwellingen (vooral als gevolg van de ontstekingen) en een gezwollen lever en milt. Kenmerkend voor leukemie is dat in het bloed erg veel abnormale en jonge vormen (blasten) van de leukocyten aanwezig zijn. De aanmaak van andere bloedcellen (erytrocyten en trombocyten) in het beenmerg wordt verdrongen door de woekering van leukocyten. Door het gebrek aan eryrtrocyten kan een
9
BLOED
EN
BLOEDVORMENDE
ORGANEN
anemie ontstaan met gevolgen voor het zuurstoftransport, en door het gebrek aan trombocyten is er een verhoogde bloedingsneiging. Doordat de leukocyten hun afweerfunctie niet meer goed kunnen vervullen, treden er vaker infecties op, waardoor de patiënt verzwakt en nog minder weerstand heeft. Bij een chronische leukemie is het optreden van de genoemde symptomen veel sluipender dan bij de acute vorm. De acute vormen van leukemie komen vaker bij jongeren voor, zijn aggressiever en leiden vaker tot de dood.
Ziekte van Hodgkin De ziekte van Hodgkin is een kwaadaardige woekering in het weefsel van de lymfeklieren en behoort tot de groep lymfomen. De aangedane lymfeklieren zwellen op en produceren grote hoeveelheden abnormale lymfocyten. Via de lymfebanen (lymfogeen) maar ook via de bloedbaan (hematogeen) kan metastasering naar andere klieren plaatsvinden. De symptomen zijn: zwelling van de aangedane lymfeklieren, malaise, vermoeidheid, maar ook nachtelijk zweten en jeuk. Op het microscopisch bloedbeeld is het aantal lymfocyten in het bloed sterk verhoogd en zijn de lymfocyten afwijkend van de normale vormen.
Non-Hodgkin-lymfoom Het non-Hodgkin-lymfoom is ook een lymfoom, maar het microscopisch beeld van de aangetaste klier wijkt af van dat van de ziekte van Hodgkin. Ook hier is sprake van een maligniteit. Bij een snelle diagnostiek en therapie, bestaat er, evenals bij de ziekte van Hodgkin, een grote overlevingskans.
Ziekte van Kahler Bij de ziekte van Kahler (multipel myeloom) treedt een maligne woekering op van plasmacellen in het beenmerg. Deze verdringen op den duur de aanmaak van gezonde cellen in het rode beenmerg. Plasmacellen zijn lymfoïde cellen die normaal antistoffen produceren. Doordat ook het beenweefsel wordt aangetast, kunnen er pijnklachten ontstaan in het skelet en kunnen spontane fracturen optreden. Ook vermoeidheid en andere algemene symptomen van onwel-zijn treden hierbij op. Kenmerkend voor de ziekte van Kahler is dat er in het bloedplasma een bijzonder eiwit voorkomt, het eiwit van Bence Jones.
Woordenlijst acute lymfatische leukemie (ALL) acute myeloïde leukemie (AML) agglutinatie anemie aplastische anemie
– – – – –
acute vorm van leukemie, vooral lymfocyten acute vorm van leukemie, vooral granulocyten samenklontering van erythrocyten bloedarmoede soort bloedarmoede ten gevolge van onvoldoende aanmaak van erytrocyten
93
94
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
chronische lymfatische leukemie (CLL) chronische myeloïde dyspneu d´effort fibrinogeen hemofilie hemolytische anemie hyperchrome anemie hypochrome anemie leukemie leukopenie non-Hodgkin-lymfoom normochroom pernicieuze anemie
rhesus-factor trombocytopenie ziekte van Kahler ziekte van Hodgkin
– chronische vorm van leukemie, vooral lymfocyten – chronische vorm van leukemie, vooral granulocyten – benauwdheid bij inspanning – stollingseiwit in bloedplasma – bloederziekte – bloedarmoede ten gevolge van te grote bloedafbraak – bloedarmoede met een te hoog hemoglobinegehalte van erytrocyten – bloedarmoede met een te laag hemoglobinegehalte van erytrocyten – maligne woekering van leukocyten in bloedvormende organen (beenmerg) – vermindering van het aantal leukocyten – groep van maligne lymfomen, afwijkend van de ziekte van Hodgkin – normaal hemoglobinegehalte van erytrocyten – soort bloedarmoede, veroorzaakt door een tekort aan vitamine B12, vanwege het ontbreken van intrinsic factor – antigene stof in de rode bloedcellen – vermindering van het aantal trombocyten – multipel myeloom, maligne woekering van plasmacellen – lymphogranuloma malignum, maligne woekeringen in lymfatisch weefsel
Vragen en opdrachten 1 Waarom moet een persoon met hemofilie altijd voorzichtig zijn? 2 Welke verschijnselen doen zich bij bloedziekten vaak voor? 3 Waarom is bij een zwangerschap de rhesus-factor van de vader en de moeder belangrijk? 4 Welke organen zijn bij een leukemie aangetast? 5 Wat zijn de verschijnselen van een leukemie en welke complicaties doen zich vaak voor? 6 Wat verstaat men onder de ziekte van Kahler? 7 Welke soorten anemie ken je en wat zijn de oorzaken ervan?
10 10.1
Nieren, urinewegen en mannelijke geslachtsorganen
Bouw en functie
De nier is te verdelen in: – schors (cortex); – merg (medulla); – bekken (pyelum). In de cortex bevinden zich miljoenen nefronen (nierlichaampjes), die ieder voor zich het bloed ontdoen van afvalstoffen en overtollig vocht. Via afvoerbuisjes (in de medulla) komt de urine in het pyelum. Vandaar loopt de ureter naar de vesica urinaria (urineblaas) die als verzamelplaats van urine dienst doet. Bij een vulling van de blaas treedt er een door het autonome zenuwstelsel gereguleerde prikkel in werking waardoor de sluitspier (sfincter) van de blaas zich opent en de urine via de urethra het lichaam verlaat (zie figuur 10.1). De nieren hebben een zuiverende functie. Bij aandoeningen van de nieren is deze functie veelal verstoord. Hierdoor worden afvalproducten en overtollig vocht slecht uitgescheiden, met als gevolg een opeenhoping van deze stoffen in het lichaam. Gelukkig hebben de nieren een grote reservecapaciteit, waardoor de zuiverende functie lang in stand blijft.
10.2
Aandoeningen van de nieren en urinewegen
Aangeboren afwijkingen Van de aangeboren afwijkingen is de kystennier de belangrijkste (zie figuur 10.2). Hierbij zijn in de nieren een of meer kysten (met vocht gevulde holten) aanwezig. Wanneer de capaciteit van de nieren niet te veel wordt beperkt, kunnen de kysten symptoomloos aanwezig zijn. Bij groei of ontsteking kunnen verschijnselen van nierinsufficiëntie optreden.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_10, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
96
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
middenrif bijnier linker nier (ren) nierhilus
aorta onderste holle ader urineleider (ureter)
blaas (vesica urinaria)
Figuur 10.1 Ligging van de nieren en urinewegen
Figuur 10.2 Kystennier
10
NIEREN,
URINEWEGEN
EN
MANNELIJKE
GESLACHTSORGANEN
Ontstekingen Ontstekingen van de nieren worden beïnvloed door een aantal factoren, zoals: – diabetes mellitus; – zwangerschap; – slechte sanitaire hygiëne; – bedlegerigheid.
Pyelitis en pyelonephritis De door bacteriën veroorzaakte infecties ontstaan vaak doordat een ontsteking vanuit de blaas in de hogere urinewegen opstijgt naar het nierbekken of verder (pyelitis of pyelonephritis). Bij nierbekkenontsteking (pyelitis) heeft de patiënt hoge koorts en hij voelt zich ziek; er bestaat slagpijn in de nierloge en in de urine bevinden zich leukocyten, bacteriën en soms erytrocyten. Bij uitbreiding van de pyelitis tot de cortex renalis en dus de nefronen, spreekt men van een pyelonephritis. De ontsteking kan zich over de hele nier uitbreiden en ten slotte leiden tot het verlies van de functie ervan. De symptomen zijn die van een pyelitis, waarbij de urine ook veel albuminen (bloedeiwit) kan bevatten.
Glomerulonephritis Glomerulonephritis is een ontsteking van de glomerulus-capillairen, vaak een gevolg van een ontsteking elders in het lichaam, bijvoorbeeld een keelontsteking (angina) of belroos (erysipelas). Deze infecties worden veroorzaakt door een hemolytische streptokok, die giftige stoffen afscheidt. De glomerulonephritis kan zowel acuut als chronisch optreden. Vaak gaat in de chronische variant de niercapaciteit voor een groot deel verloren. Er treedt nierinsufficiëntie op.
Nierinsufficiëntie Nieren verwijderen afvalstoffen uit het lichaam en regelen de vochtbalans. Bij een nierinsufficiëntie is dit proces verstoord. In de meeste gevallen beginnen mensen zich pas ziek te voelen als hun nierfunctie tot minder dan 10-20 % van het normale is gedaald. Er hopen zich dan afvalstoffen en vocht op, met oedeem (bijvoorbeeld in de longen) en hoge bloeddruk tot gevolg. Er is sprake van uremie. Acute nierinsufficiëntie kan zich voordoen na een gecompliceerde operatie, bij ernstige verwondingen, gebruik van bepaalde geneesmiddelen, infectieziektes of wanneer bloedvaten bij de nieren geblokkeerd of ontstoken raken. Dit kan levensbedreigend zijn en vereist directe behandeling door middel van (nier)dialyse. Dit zorgt voor zuivering van het bloed door de afvalstoffen en het te veel aan vocht te verwijderen. De verslechtering van de nierfunctie is vaak tijdelijk. Chronische nierinsufficiëntie ontwikkelt zich geleidelijk, met aanvankelijk weinig verschijnselen. Hypertensie, atherosclerose en diabetes vormen de meest voorkomende oor-
97
98
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
zaken. De verslechtering van de nierfunctie is blijvend. Behandeling bestaat uit dieetmaatregelen, medicijnen, dialyse en eventueel een niertransplantatie.
Nephrolithiasis Door het neerslaan van kalkachtige stoffen uit de urine in het pyelum kunnen zich vaste kernen vormen, nierstenen. De nierstenen kunnen, als ze losraken en zich verplaatsen, hevige koliekpijnen veroorzaken. De koliekpijn ontstaat door het zich samentrekken van de wand van het orgaan, waarin de ‘steen’ zich bevindt, om deze steen uit te scheiden. Dit kan de nier zijn, maar ook de ureter of de galweg (zie figuur 10.3). De koliek kenmerkt zich door hevige, krampende pijn gedurende enkele ogenblikken, afgewisseld door een pijnloze periode. Een ander symptoom van een niersteen is: bloed in de urine (hematurie), vaak alleen microscopisch waarneembaar. Soms lukt het om de steen spontaan uit te scheiden met de urine, soms moet deze worden vergruisd of chirurgisch worden verwijderd. Bij vergruizen worden de nierstenen met behulp van energierijke schokgolven in zeer kleine deeltjes uitelkaar getrild. Deze worden daarna met de urine uitgeplast.
Figuur 10.3 Een vertakkende koraalsteen vanuit het nierbekken in de nierkelkjes
10
NIEREN,
URINEWEGEN
EN
MANNELIJKE
99
GESLACHTSORGANEN
Hydronefrose Een niersteen kan een afsluiting van de urineweg veroorzaken. Dit verschijnsel kan ook voorkomen bij een tumor of een afsluitend proces in de verdere urineafvoerweg. De geproduceerde urine blijft dan in het pyelum, en kan niet afvloeien. De betreffende nier stopt met zijn werking en er ontstaat een orgaan met een dunne wand, gevuld met ‘urine’. Deze hydronefrose kan in geval van infectie een ernstige toestand bij de patiënt teweegbrengen.
nier 1 3 ureter 4 5
2
nierstenen
hydronefrose
blaas
Figuur 10.4 Hydronefrose Plaatsen waar zich een niersteen kan bevinden: 1
in de kelk van het pyelum
2
op de overgang naar de ureter
3
bij de overgang pyelum-ureter
4
waar de ureter het kleine bekken ingaat
5
waar de ureter de blaas binnengaat
Tumoren van de nieren Zowel bij volwassenen als bij kinderen is er een kenmerkende maligne niertumor te noemen. Voor het kind is dit de Wilms-tumor. Deze tumor bestaat uit snel groeiende, jonge cellen. De Grawitz-tumor is een niercarcinoom; dit is een tumor die vooral bij volwassenen voorkomt. In beide gevallen geven de tumoren vaak pas laat klachten, omdat er relatief veel ruimte is rondom de nier en pijnklachten pas optreden als er druk op het weefsel of de omringende organen optreedt. Tumoren van de nier zijn vaak aggressief en kunnen snel metastaseren. Hematurie is meestal het eerste teken dat er iets mis is.
100
MEDISCHE
10.3
TERMINOLOGIE
Aandoeningen van de blaas
Ontsteking De meest voorkomende blaasafwijking is de blaasontsteking (cystitis). Bij cystitis, die meestal ontstaat door een zogenaamde opstijgende infectie via de urethra (vooral bij vrouwen), zijn de symptomen: – pijn bij het plassen (dysurie); – vaak kleine beetjes plassen (pollakisurie); – pijnlijke, branderige aandrang tot plassen, terwijl er maar enkele druppels komen (strangurie); – bloed in de urine (hematurie); – pus en bacteriën in de urine (pyurie). De cystitis kan via de ureter opstijgen naar het pyelum, zodat een pyelitis ontstaat. Blaaspoliepen gaan uit van het slijmvlies. Ze kunnen bloedinkjes veroorzaken, met als gevolg bloed in de urine (microscopisch zichtbaar). Bloed in de urine wordt eveneens veroorzaakt door blaasstenen en maligne blaastumoren.
Incontinentie Een andere aandoening van de tractus uro-genitalis is de incontinentia urinae. Hierbij is er een onvermogen om de urine op te houden. Er zijn verschillende vormen: – Stress-incontinentie. Dit is ongewild urineverlies op momenten dat de druk in de buik wordt verhoogd, zoals bij hoesten, tillen, vrijen, sporten en lachen. Bij stressincontinentie werken de sfincter en/of de bekkenbodemspieren niet voldoende. Incontinentie van urine komt dan ook veel voor bij oudere mensen, of bij vrouwen die lijden aan een prolaps uteri (verzakking van de uterus). De verzakte uterus verandert de stand van de blaas, waardoor enerzijds incontinentie optreedt, en anderzijds urine in de blaas achterblijft. Dit laatste bevordert ook het ontstaan van blaasontstekingen. – Urge-incontinentie is een vorm waarbij men op het moment dat men aandrang voelt om te urineren ook de urine laat lopen. Er is dan sprake van een overactieve blaas. Er kunnen lichamelijke, maar ook psychische oorzaken voor zijn.
10.4
Aandoeningen van de prostaat
De prostaat ligt bij de man rond de urethra (zie figuur 10.5). Bovenop deze klier liggen de zaadblaasjes (vesiculae seminales) waarin zich het sperma mengt met vocht dat door de prostaat wordt geproduceerd voordat een zaadlozing plaatsvindt (ejaculatie).
10
NIEREN,
URINEWEGEN
EN
MANNELIJKE
101
GESLACHTSORGANEN
13 12 11 10 9 8
7 6 1 5 4 2
Figuur 10.5 De mannelijke geslachtsorganen 1 penisschacht met zwellichamen 2 eikel (glans penis) 3 balzak (scrotum) 4 zaadbal (testis) 5 bijbal (epididymis) 6 zaadleider (ductus deferens) 7 rand van het os pubis 8 bulbus penis en corpus cavernosum penis (zwellichamen)
3
9 uitvoermonding van de zaadleider in de urethra; de zaadleider loopt daarbij door de prostaat 10 zaadblaasje (vesicula seminalis) 11 prostaat 12 blaas 13 liesband (ligamentum inguinale)
4
1
2
5 3
1 2 3 4 5
Figuur 10.6 Benigne prostaathypertrofie
os pubis gelijkmatig vergrote prostaat urethra blaas penis
102
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Ontsteking Ook bij de prostaat kan een ontsteking optreden (prostatitis). Dit kan op elke leeftijd voorkomen. Door de ontsteking zwelt de prostaat op en kan de urethra dichtgedrukt worden. Er is vaak sprake van dysurie en strangurie. Er kan tevens sprake zijn van branderige pijn in het gebied tussen het scrotum en de anus. De ejaculatie kan pijn in het onderlichaam en in de liezen veroorzaken. De oorzaak van een prostatitis is soms een bacterie, maar soms ook niet duidelijk aanwijsbaar.
Prostaathypertrofie Prostaathypertrofie is een veelvoorkomende aandoening (zie figuur 10.6). Bij een benigne hypertrofie is de gehele prostaat gelijkelijk vergroot, de urethra is hierdoor vernauwd, soms zelfs bijna afgeklemd. De urine komt moeilijker, de straal wordt minder krachtig, het duurt langer voor het plassen op gang wil komen, terwijl er toch aandrang is. Typisch verschijnsel is ook dat aan het einde van de mictie er nog wat urine kan nadruppelen. Soms moet men ook ‘s nachts vaker naar het toilet. Bij lichamelijk onderzoek door middel van een rectaal toucher (onderzoeksmethode waarbij de arts met een vinger via de anus voelt) voelt de prostaat vergroot, maar glad en vast aan. Bij de maligne hypertrofie (prostaatcarcinoom) lijken de klachten sterk op die van de benigne prostaathypertrofie, maar bij een rectaal toucher voelt de prostaat ongelijk vergroot, onregelmatig en verhard aan. Verschijnselen treden laat op. Vaak is de tumor dan al gemetastaseerd, zodat de prognose ongunstig (infaust) is.
Figuur 10.7 Botscan van een patiënt met prostaatcarcinoom; de zwartgekleurde plekken zijn botmetastases
10
10.4
NIEREN,
URINEWEGEN
EN
MANNELIJKE
103
GESLACHTSORGANEN
Aandoeningen van het uitwendig mannelijk geslachtsorgaan
Het uitwendig mannelijk geslachtsorgaan bestaat uit twee testikels (testes of gonaden) waarin de spermatozoa worden gevormd. Deze verplaatsen zich via een kanaalsysteem naar de bijbal, epididymis, welke tegen de testikel aanligt. Via de ductus deferens worden deze spermatozoën verder gevoerd naar de vesicula seminalis die als een opslagplaats hiervoor dienstdoet, totdat ze via een ejaculatie via de urethra buiten het lichaam komen. De testikels hangen in een huidzakje, het scrotum.
6
1 5 2 4 3
Figuur 10.8 Doorsnede van de testis 1 epididymis 2 kwabje van de testis met zaadkanaaltjes 3 testis verdeeld in piramidevormige kwabben
4 5 6
zaadleider (ductus deferens) afvoergang van de epididymis zaadstreng met zaadleider
Ontsteking Het virus dat parotitis epidemica (de bof) veroorzaakt, kan ook de testikels aantasten, waardoor een orchitis ontstaat. De belangrijkste symptomen zijn: zwelling van de testikels en hevige pijn, gepaard gaande met koorts. Ook de epididymis kan ontsteken, waardoor een epididymitis ontstaat, eveneens gepaard gaande met vooral pijn en zwelling. De ontsteking kan de vorming van bindweefsel veroorzaken, en als gevolg hiervan ontstaat onvruchtbaarheid (infertiliteit) bij de man.
Spermatokèle Wanneer een afvoergang van een testikel afgesloten raakt, kan een spermatokèle optreden in de testikel. Deze met slijm en sperma gevulde holte kan opzwellen tot forse afmetingen.
104
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Tumor De belangrijkste tumor van de testikel is het seminoom, een van het spermavormend epitheel uitgaand carcinoom. Dit seminoom heeft de neiging snel te metastaseren via lymfogene weg. De tumor openbaart zich als een klein, hard knobbeltje in de testikel, dit in tegenstelling tot de vaak veel grotere en wekere spermatokèle.
Fimosis De voorhuid, die het verdikte einde van de penis (glans penis) bedekt, kan te nauw zijn, zodat deze niet teruggeschoven kan worden. We spreken dan van een fimosis. In deze toestand kan gemakkelijk een infectie optreden tussen voorhuid en glans penis.
Woordenlijst blaaspoliep cystitis dialyse
– – –
dysurie ejaculatie epididymitis excretie fimosis glomerulonephritis Grawitz-tumor hematurie hydronefrose
– – – – – – – – –
incontinentia urinae
–
kyste mictie nephrolithiasis nierinsufficiëntie pollakisurie orchitis prostaathypertrofie prostatitis pyelitis pyelonephritis seminoom
– – – – – – – – – – –
gesteelde goedaardige tumor (in de blaaswand) blaasontsteking kunstmatige bloedzuivering door middel van filtering van bloed, bij ernstige nierinsufficiëntie pijn bij het plassen zaadlozing ontsteking van de epididymis (bijbal) uitscheiding naar buiten vernauwde voorhuid ontsteking van de glomeruli in de nierschors carcinoom uitgaande van het nierweefsel het lozen van urine vermengd met bloed uitzetting van het nierbekken door belemmerde afvoer van de urine onvermogen om de urine op te houden; onvrijwillig verlies van urine met vocht gevulde holte het lozen van urine nierstenen gestoorde nierfunctie vaak kleine beetjes plassen ontsteking van de testikel (zaadbal) benigne vergroting van de prostaat ontsteking van de prostaat nierbekkenontsteking nierbekken- en nierweefselontsteking maligne tumor, uitgaande van de testikel
10
NIEREN,
URINEWEGEN
strangurie terugresorptie
– –
uremie Wilms-tumor
– –
EN
MANNELIJKE
GESLACHTSORGANEN
pijnlijke, branderige aandrang tot plassen heropname van voorurinebestanddelen in de bloedsomloop urinevergiftiging erg maligne tumor in de nier bij kinderen onder de tien jaar
Vragen en opdrachten 1 2 3 4 5 6
Wat is een kystennier en wat kunnen de gevolgen zijn? Hoe ontstaat nierinsufficiëntie? Welke symptomen zijn er? Noem enige ontstekingen van het nierweefsel. Hoe ontstaan nierstenen en wat zijn de symptomen? Welke tumoren in de nieren en urineafvoerwegen ken je; welke zijn maligne? Wat zijn de symptomen van een cystitis? Waarom zou een cystitis meer bij vrouwen dan bij mannen voorkomen? 7 Noem een aantal mogelijke oorzaken van onvruchtbaarheid bij de man.
105
11 11.1
Huid
Bouw en functie
De huid bedekt het hele lichaam en heeft een aantal belangrijke functies: – de huid biedt bescherming tegen invloeden van buiten (zoals bacteriën), maar ook tegen vochtverlies van het lichaam (voorkomen van uitdroging); – als tastzintuig bezit de huid receptoren (lichaampjes van Meissner) waarmee elke aanraking door de huid kan worden geïnterpreteerd; – de huid is een warmteregulerend orgaan; ze houdt door middel van het uitzetten en samentrekken van bloedvaatjes in de onderste laag (subcutis) onze temperatuur op peil.
haar
zweetklier
opperhuid (epidermis)
talgklier lederhuid (corium)
haarspiertje haarzakje met haarwortel lichaampje van Meissner
onderhuids bindweefsel (subcutis)
bloedvat
Figuur 11.1 Schematische doorsnede van de huid
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_11, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
108
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
De huid (dermis of cutis) is opgebouwd uit (zie figuur 11.1): – opperhuid (epidermis); – lederhuid (corium); – onderhuidse bindweefsel (subcutis). In de huid bevinden zich zweetklieren, talgklieren en haarfollikels. Bijzondere klieren bij de vrouw zijn de borstklieren (mammae) die in de zwangerschap sterk zwellen en na de bevalling in staat zijn om moedermelk te produceren voor de pasgeborene.
11.2
Aandoeningen van de huid
De ziekten van de huid zijn veelal het gevolg van een aanval van buitenaf op de beschermende barrière die de huid voor ons lichaam is. Maar dat hoeft niet altijd zo te zijn.
Aangeboren afwijkingen Het hemangioom is een goedaardig gezwel van bloedvaten. Het begint met een of meer kleine rode vlekjes die snel dikker en groter worden. Een hemangioom komt het meest voor op het hoofd en de nek, maar ze kunnen overal op de huid voorkomen en soms zelfs in organen, bijvoorbeeld in de lever. De naevus vinosus, ook wel wijnvlek genoemd, wordt veroorzaakt door plaatselijke teleangiëctasieën (verwijdingen van capillairen). De ziekte van Von Recklinghausen of neurofibromatose wordt gekenmerkt door o.a. de aanwezigheid van cafe au lait vlekken (egaal lichtbruin gepigmenteerde vlekken van 0.5-50 cm doorsnede) en tumoren uitgaande van het zenuwstelsel, die liggen in de huid en die pas na het tiende levensjaar ontstaan (neurofibromen).
Ontstekingen Bacteriële infecties komen regelmatig voor, met name bij een hiervoor vatbare huid. Hieronder volgen enkele voorbeelden van bacteriële en virale infecties.
Acne vulgaris Acne vulgaris is een ontsteking van een talgklier. Ze komt veel voor bij mensen met een vette, dat wil zeggen, veel talg producerende huid, en vooral in de puberteit.
Furunkel Furunkel (steenpuist) en karbunkel (negenoog) zijn ontstekingen, vooral veroorzaakt door het binnendringen van stafylokokken in een haarfollikel of talgklier. De klassieke ontstekingsverschijnselen: rubor, calor, tumor, dolor en functio laesa zijn hier duidelijk aanwezig.
11
HUID
Erysipelas Erysipelas of belroos wordt veroorzaakt door streptokokken. De huid vertoont rode, gezwollen en pijnlijke plekken bij een koortsige en zieke patiënt. Door de gifstoffen van deze streptokokken kan de werking van de nieren worden aangetast, waardoor deze niet meer functioneren.
Impetigo Impetigo of krentenbaard is een infectie waarbij op het gelaat of op de ledematen (handen) zwellinkjes (pustels) met een etterige inhoud ontstaan. Het doorbreken van de pustels zorgt weer voor verdere verspreiding. Vooral bij kinderen gaat de besmetting gemakkelijk over op anderen.
Herpes Herpes is een ontsteking van de huid die door een virus wordt veroorzaakt en waarbij op de huid blaasjes verschijnen. De bekendste vorm is de herpes labialis (‘koortsuitslag’), waarbij om de mond (labia is lip) blaasjes ontstaan, en die bij verminderde weerstand (bijvoorbeeld tijdens de menstruatie bij de vrouw) enige dagen aanwezig zijn. Het wordt veroorzaakt door het herpes simplex virus type 1. Herpes genitalis is een SOA (seksueel overdraagbare aandoening) die wordt veroorzaakt door het herpes simplex virus type 2 (HSV-2). Het virus veroorzaakt een infectie van de huid en slijmvliezen in en rond de geslachtsdelen, waardoor er blaasjes ontstaan. Herpes zoster wordt veroorzaakt door het varicella zoster virus, dat ook verantwoordelijk is voor de kinderziekte waterpokken.
Figuur 11.2 Herpes zoster
109
110
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Patiënten met gordelroos hebben in hun jeugd waterpokken gehad. Ze dragen het virus nog steeds bij zich. Iedereen kan gordelroos krijgen, maar de ziekte treedt vooral op als de weerstand is verminderd, bijvoorbeeld bij kankerpatiënten en ouderen. Het is een ontsteking die ook gekenmerkt wordt door de genoemde blaasjes, maar die een typisch verspreidingsgebied heeft in het verloop van een huidzenuw. Vooral de herpes zoster in het gelaat (in het verloop van een tak van de nervus trigeminus) en op de borst in het verloop van een nervus intercostalis, zijn bekend (zie figuur 11.2). De patiënt heeft een afgebakend huidsegment, dat bezet is met blaasjes en dat pijnlijk (neuralgische pijnen) en branderig aanvoelt.
Reacties van de huid Eczeem Eczeem is een acute of chronische ontstekingsreactie van de huid. Eczeem kan er erg wisselend uitzien en overal op de huid tot uiting komen. Men kan onderscheiden: een droge en een natte (exsudatieve) vorm, met bultjes, blaasjes, soms met korsten of schilferend, vaak ook jeukend. Vaak is het eczeem een uiting van een allergische afweerreactie van het lichaam, zoals bij het constitutioneel eczeem (dauwworm), dat voorkomt bij kinderen met een overgevoeligheid. Vaak zijn (of worden) deze kinderen ook astma-patiënten. Bij contacteczeem is de patiënt overgevoelig voor bepaalde stoffen, zoals voor een nikkelen horlogeband of een knoop van een spijkerbroek bij een nikkelallergie. Dat uit zich dan op de plaats van contact in een jeukende, rode huid. Eczema seborrhoicum is een vorm van eczeem waarbij de huid erg vettig of juist droog en schilferig kan zijn. De huidcellen delen zich sneller dan normaal. De bovenste laag cellen laat in kleine droge plakjes los: de schilfers. Vaak zijn er één of enkele plekken op het hoofd die vrij scherp begrensd zijn met daarnaast normale hoofdhuid. Het kan jeuken, maar verder is het een onschuldige aandoening. Roos is een lichte vorm van seborroïsch eczeem.
Urticaria Urticaria of galbulten zijn sterk jeukende, met vocht gevulde blaasjes die overal op het lichaam kunnen voorkomen. Ze ontstaan doordat de patiënt een overgevoeligheidsreactie (allergische reactie) vertoont op voedsel, zoals oesters, medicijnen, sulfa of penicilline. Ze komen ook voor als reactie op aanraking met bijvoorbeeld brandnetels, berenklauw of kwallen.
Erythema Onder erythema verstaat men de egaal rode vlekken op de huid, die ontstaan door het plaatselijk verwijden van bloedvaten in de huid, zoals bijvoorbeeld bij blozen en bij een te veel aan zonlicht.
Exantheem Exantheem is de rode huiduitslag die ontstaat bij een aantal kinderziekten, zoals mazelen en rodehond.
11
HUID
Paronychium Een etterige ontsteking van het nagelbed noemt men een paronychium. Dit ontstaat meestal als gevolg van een wondje bij de nagelriem, waarbij bacteriën de huid binnendringen. De huid rond de nagel wordt rood en pijnlijk. Na enige tijd kan er etter onder de huid of onder de nagel ontstaan.
Tumoren De tumoren van de huid kunnen benigne of maligne zijn.
Verruca Een verruca vulgaris of wrat is een plaatselijke verdikking van de epidermis, veroorzaakt door een virus.
Fibromen Een fibroom is een meestal goedaardig, klein en zacht, onderhuids bindweefsel-gezwel. Meestal in de hals, de oksel of de lies.
Papillomen Een papilloom (poliep) is ook een meestal goedaardig gezwel van het epitheel van de huid of het slijmvlies. Het is een wratachtig of gesteeld uitgroeisel. Papillomen ontstaan door celwoekering en zijn zelden kwaadaardig.
Naevus Een moedervlek of naevus pigmentosus (meervoud: naevi pigmentosi) wordt veroorzaakt door een plaatselijke woekering van pigmentcellen, waardoor er een donkere verkleuring van de huid optreedt.
Carcinomen De drie vormen van huidcarcinoom die het meest voorkomen zijn: – carcinoma basocellulare; dit is de meest voorkomende vorm van huidcarcinoom. In meer dan 90% van de gevallen ontstaan ze door de ultraviolette straling van het zonlicht en ze komen daarom het meest voor op de huid van de handrug, de oren en het gezicht. Ze groeien langzaam en uitzaaiingen zijn zeldzaam. Ze lijken vaak op een nietgenezend wondje. – carcinoma planocellulare; dit komt ook vooral voor op die gedeelten van de huid die veel aan het zonlicht zijn blootgesteld, maar wordt ook vaak aangetroffen op de onderlip. Een plaveiselcelcarcinoom groeit wel vrij snel. Metastasering vindt wel plaats, soms zelfs naar de lymfeklieren. – maligne melanoom; het maligne melanoom is de meest kwaadaardige vorm van huidcarcinoom en komt voor over het gehele lichaam. Dit carcinoom is een woekering van een naevus pigmentosus, die onder invloed van prikkels (bijvoorbeeld fel zonlicht) in
111
112
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
maligne ontaardt. De naevus verandert, wordt onregelmatig van vorm en/of kleur, bloedt soms gemakkelijk en kan ook jeuken.
Psoriasis Psoriasis is een chronische huidaandoening die wordt gekenmerkt door dikke rode schilferende plekken op de huid. De aandoening wordt veroorzaakt door een versnelde groei van de huid, waarbij de te veel aangemaakte cellen niet worden afgestoten. Zo ontstaan plakken huid met een dikke laag huidcellen. Deze ronde, licht verheven, met schilfers bedekte plekken veroorzaken soms veel jeuk. De ziekte kan zich voordoen over het gehele lichaam, maar vooral de ellebogen, knieën en het behaarde hoofd worden aangetast. Ook de gewrichten kunnen worden aangedaan. Er ontstaat dan een arthritis psoriatica. De oorzaak van psoriasis is nog onbekend.
Woordenlijst acne eczeem erysipelas erythema exantheem fibroom furunkel hemangioom herpes impetigo karbunkel maligne melanoom naevus pigmentosus paronychium papilloom psoriasis
urticaria
verruca vulgaris
– – – – – – – – – –
vetpuistje huiduitslag (jeukende ontsteking van de huid) wondroos of belroos, besmettelijke huidziekte egaal rode huiduitslag vlekkerige rode huiduitslag bij besmettelijke kinderziekten goedaardig, klein en zacht, onderhuids bindweefsel-gezwel steenpuist goedaardig gezwel van bloedvaten huiduitslag bestaande uit kleine, met vocht gevulde blaasjes krentenbaard; bacteriële huidinfectie met blaasjes gevuld met pus – negenoog – kwaadaardig uitgegroeide moedervlek – moedervlek, plaatselijke afwijking van het huidpigment – omloop; ontsteking van de nagelriem – poliep – huidziekte die vooral wordt gekenmerkt door rode, ronde, licht verheven, met schilfers bedekte plekken, die soms veel jeuk veroorzaken – netelroos, een allergische huidreactie die zich uit als blaasjes op de huid, als de zogenaamde galbulten, en die veel jeuk veroorzaken – wrat
11
HUID
Vragen en opdrachten 1 Noem een aantal symptomen van huidziekten. 2 Wat versta je onder een maligne melanoom? Waaruit ontstaat dit? Wat zijn de gevaren ervan? 3 Noem een veelvoorkomende huidziekte bij jonge mensen; bij wat voor type huid komt deze vooral voor? 4 Geef de (klassieke) ontstekingssymptomen die bij een furunkel horen en verklaar deze. 5 Welke huidziekte komt vaak voor bij mensen die astmatisch zijn? 6 In welke omgeving is de kans op het krijgen van een impetigo vergroot?
113
12 12.1
Beenderstelsel
Bouw en functie
Ons beenderstelsel bestaat uit: – beenweefsel; – kraakbeen. Beenweefsel is hard. Het skelet of geraamte zorgt voor stevigheid in het lichaam en het beschermt de vitale delen, zoals hersenen (in de schedel) en hart en longen (binnen de ribbenkast) (zie figuur 12.1). Beenweefsel bestaat uit de volgende soorten beenderen: – lange pijpbeenderen (zie figuur 12.2); – platte beenderen; – onregelmatig gevormde beenderen. Beenweefsel bevat zelf geen bloedvaten. Regeneratie van beenweefsel zal vanuit het beenvlies (periost) worden ingevuld.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_12, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
116
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
1
2 3 20
4 19
5
18
6 7 8
17 16
9 10 11
12
13 14 15
Figuur 12.1A Het geraamte (vooraanzicht) 1 schedel (cranium) 2 onderkaak (mandibula) 3 halswervels (vertebrae cervicales) 4 borstbeen (sternum) 5 rib (costa) 6 zwevende rib 7 lendenwervels (vertebrae lumbales) 8 bekken (pelvis)
9 10 11 12 13 14 15 16
handwortel (carpus) middenhandsbeentjes (metacarpalia) vingerkootjes (falangen) knieschijf (patella) voetwortel (tarsus) middenvoetsbeentjes (metatarsalia) teenkootjes (falangen) ellepijp (ulna)
12
117
BEENDERSTELSEL
28 27
26 25
24
23
22
21
Figuur 12.1B Het geraamte (achteraanzicht) 17 spaakbeen (radius) 18 kraakbenig deel van een rib 19 opperarmbeen (humerus) 20 sleutelbeen (clavicula) 21 hielbeen (calcaneus) 22 scheenbeen (tibia)
23 24 25 26 27 28
kuitbeen (fibula) dijbeen (femur) staartbeen (os coccygis) heiligbeen (os sacrum) borstwervels (vertebrae thoracicae) schouderblad (scapula)
118
MEDISCHE
epifyse
{
TERMINOLOGIE
kraakbeen groeischijf groeischijf (epifysairschijf)
compacta mergholte
botvlies schors spongiosa
Figuur 12.2 Een pijpbeen (dijbeen) met doorsneden
Beenweefsel bestaat voor het grootste deel uit kalk. Bij kinderen bevat het meer elastisch bindweefsel: collagene vezels. Op latere leeftijd wordt deze elasticiteit steeds kleiner en wordt het been steeds minder buigzaam. Kraakbeen bevindt zich op de gewrichtsvlakken van een gewricht, tussen de wervels en tussen de ribben en het borstbeen. Op al deze plaatsen is een bepaalde soepelheid in het overigens stijve skelet noodzakelijk.
12.2
Aandoeningen van het beenderstelsel
Men kan onderscheiden: – aandoeningen die ontstaan door een oorzaak vanuit het lichaam zelf; – aandoeningen die ontstaan na geweld van buitenaf, zodat een trauma (verwonding) ontstaat van het beenderstelsel. De leer van de verwondingen noemt men traumatologie.
12
BEENDERSTELSEL
Afwijkingen door interne oorzaken Aangeboren afwijkingen Spina bifida (open ruggetje) is een aangeboren afwijking waarbij de wervelbogen niet goed zijn gesloten en zij daardoor het ruggenmerg niet goed beschermen. Dit wordt dan ook makkelijk beschadigd, met als gevolg dat zenuwen niet goed functioneren of zelfs uitvallen. Achondroplasie is een afwijking in de chromosomen die leidt tot dwerggroei. Achondroplasie betekent letterlijk: geen kraakbeenvorming. Aan de uiteinden van de pijpbeenderen bevinden zich groeischijven die tot en met de puberteit kraakbeen vormen. Dit kraakbeen wordt vervolgens omgezet in (hard) bot en maakt dat de pijpbeenderen langer worden. Bij achondroplasie is dit proces verstoord en blijft men klein, met name omdat de ledematen zo kort blijven. Congenitale heupdysplasie (CHD) is een aangeboren storing in de verhouding tussen heupkop en heupkom. Hierdoor groeit het heupgewricht niet goed uit. Dit kan leiden tot problemen op latere leeftijd, zoals het uit de kom schieten (heupluxatie) of vroegtijdige slijtage (arthrose). Als er voor het tweede levensjaar behandeling wordt ingesteld (meestal door een zogenaamde spreidbroek) dan wordt de heupkom alsnog goed aangelegd. De klompvoet is een aangeboren afwijking waarvan de oorzaak onbekend is. De afwijkingen beginnen onder de knie, waar de spieren en pezen van de kuit onderontwikkeld en verkort zijn. De botten van de enkel en voet zijn vaak ongewoon van vorm, waardoor de kenmerkende vorm aanwezig is, die overigens pas vaak enkele weken na de geboorte duidelijk te herkennen is.
Ontstekingen Osteomyelitis is een ontsteking van het beenmerg en wordt veroorzaakt door een bacteriële infectie. Soms bevindt de oorspronkelijke infectiehaard zich elders in het lichaam (bijvoorbeeld een steenpuist) en verspreidt de infectie zich via het bloed naar het bot. Osteomyelitis kan ook direct optreden bij een (open) fractuur of na een operatie aan het bot. Bij patiënten met diabetes of een verminderde afweer bestaat een groter risico op het ontstaan van osteomyelitis. Rachitis Rachitis (Engelse ziekte) is geen ontstekingsvorm (zoals het achtervoegsel –itis zou doen vermoeden), maar een bij kinderen door een gebrek aan vitamine D veroorzaakte stoornis in de fosfor-kalkstofwisseling. De kraakbeengrondstof verbeent te traag. Er treden groeistoornissen van de botten op. Deze blijven zacht en buigbaar met als gevolg: misvormingen van het lichaam door verkrommingen in de aangetaste beenderen.
119
120
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Reuma Reuma is een verzamelnaam voor meer dan honderd afwijkingen aan de gewrichten en de omligggende weefsels en wordt gekenmerkt door zwelling van eenn of meer gewrichten, die vaak ook pijnlijk en stijf zijn. Reumatoïde artritis (RA) is één van de meest voorkomende vormen. Hierbij is het afweersysteem van het lichaam verstoord, waardoor er ontstekingen ontstaan in de gewrichten. Vooral het kraakbeen van de kleinere gewrichten (handwortel, voeten) worden aangetast, waardoor het gewricht uiteindelijk wordt vervormd. De spieren van hand of voet kunnen ook vaak hun functie niet meer goed vervullen. Er treedt atrofie op. Soms groeien de aangetaste gewrichtsuiteinden aan elkaar, zodat er een onbeweeglijke verbinding ontstaat (ankylose) (zie figuur 12.3). Typerend voor reumatoïde artritis is dat de aandoening meestal symmetrisch is, dat wil zeggen dat vaak dezelfde gewrichten van de linker en de rechter lichaamshelft zijn aangedaan. Reumatoïde artritis komt meestal op volwassen leeftijd voor en meer bij vrouwen dan bij mannen.
Figuur 12.3 Reumatoïde artritis
Acuut reuma heeft niets te maken met reumatoïde artritis, maar is een gevolg van een infectie van streptokokken elders in het lichaam. Deze treedt vooral bij kinderen op, bijvoorbeeld als complicatie bij een angina tonsillaris. Hierbij worden grote gewrichten, zoals elleboog en knie, aangetast. Het gewricht is pijnlijk, rood en gezwollen, waardoor het stijf wordt en er bewegingsbeperking optreedt. Vaak is het zo dat de afwijking van het ene naar het andere gewricht kan overspringen, bijvoorbeeld van de rechter elleboog naar de linker pols. Meestal geneest het kind zonder restverschijnselen op latere leeftijd. Een streptokokkeninfectie kan ook een endocarditis veroorzaken (endocarditis lenta), met als gevolg hartklepgebreken. Ook dat hoort bij het beeld van acuut reuma.
12
BEENDERSTELSEL
De Ziekte van Bechterew is een aandoening die wordt gekenmerkt door ontstekingen in de gewrichten van de wervelkolom en het bekken. Hierdoor ontstaan klachten van pijn en stijfheid. Uiteindelijk treedt er door de ontsteking een verkleving van de gewrichtjes op, met een verstijving en verkromming van de wervelkolom in voor-achterwaartse richting (kyfose) als gevolg. Er ontstaat een typische, gedwongen, sterk voorover gebogen houding. Door de verstijving van de rib-wervelgewrichtjes wordt ook de thoracale ademhaling verminderd. Een andere klacht waar mensen met de ziekte van Bechterew last van kunnen hebben is oogontsteking (uveïtis). Het oog is dan rood, pijnlijk, traant en men kan geen licht verdragen. De ziekte heet ook wel: spondylitis ankylopoetica (spondyl is wervel; ankylosis is gewrichtsverstijving; poëse betekent vorming). Jicht (arthritis urica) is een reumatische aandoening, gekenmerkt door plotselinge aanvallen van pijnlijke ontstekingen van eenn of meerdere gewrichten. Dit is het gevolg van een stofwisselingsstoornis in het lichaam, waarbij een teveel aan urinezuur ontstaat. Dit urinezuur hoopt zich als kristallen in de gewrichtsholten op, waardoor deze kunnen ontsteken en waarbij ook het bewegen van deze gewrichten erg pijnlijk wordt. Vooral in de grote teen doet zich vaak jicht voor. Artrose is een vooral bij ouderen voorkomende aandoening waarbij het gewrichtskraakbeen in kwaliteit achteruit gaat en op den duur zelfs kan verdwijnen. De aandoening (in de volksmond gewrichtsslijtage genoemd) komt voornamelijk voor in de gewrichten van de handen, knieën en heupen. Ze gaat gepaard met stijfheid van het gewricht, pijn, zwelling en een (ernstige) functiebeperking van het gewricht.
gewrichtskraakbeen gewrichtsspleet knieschijf opengelegde botuiteinden
vernauwde gewrichtsspleet
randwoekeringen
botverdichting botkyste
Figuur 12.4 Schematische voorstelling van een normaal en van een door artrose aangetast kniegewricht
121
122
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Aandoeningen van de rug Door allerlei oorzaken kan een persoon abnormale krommingen van de wervelkolom vertonen. Een scoliose is een zijwaartse kromming van de wervelkolom. Er ontstaat een slag in de rug. Kyfose is een voor-achterwaartse kromming van de wervelkolom. Hyperkyfose is een te sterke kromming, zoals bij de ziekte van Bechterew. Lordose is een kromming van de wervelkolom naar voren; hyperlordose is een holle rug. Osteoporose Osteoporose betekent letterlijk ‘poreus bot’. Het is een aandoening waarbij het botweefsel steeds minder sterk wordt doordat het langzaam steeds meer kalk verliest. Het bot wordt steeds minder sterk en kan minder goed tegen een grote of plotselinge belasting. Het kan dan ook snel breken (vooral pols en heup) en inzakken (de ruggenwervels). De aandoening komt vooral voor bij vrouwen na de menopauze en bij mensen boven de 65 jaar. Als deze ouderen bijvoorbeeld hun heup breken, overlijdt zelfs 20% aan de gevolgen en/of de complicaties ervan. Ook langdurig medicijngebruik (corticosteroïden) kan deze afwijking veroorzaken. Tumoren Maligne tumoren die uit een soort bindweefsel ontstaan, noemen we sarcomen. De osteosarcomen en chondrosarcomen zijn, mede door de slechte doorbloeding van het bot, vaak slecht te behandelen. Tumormetastasen van primaire tumoren elders in het lichaam kunnen ook in het bot voorkomen. Ze kunnen aanleiding geven tot spontane fracturen en veroorzaken vaak hevige pijn. Een berucht voorbeeld zijn de wervelmetastasen van een prostaatcarcinoom.
12.3
Traumatologie
Traumatologie is de leer die zich bezighoudt met de heelkundige behandeling van ongevalsletsels. Dit betreft naast bijvoorbeeld botbreuken ook (uit de diagnostiek en behandeling van inwendige letsels) een lever- of miltverscheuring (ruptuur). Bij dit laatste treden ernstige gevolgen op, zoals inwendige bloedingen die tot een shock kunnen leiden, of een verstoring van de functie van het betreffende orgaan, met alle gevolgen van dien. Spieren en pezen kunnen eveneens scheuren, zodat functieverlies hiervan optreedt. Aan het lichaam en met name de huid, de spieren, het skelet en de gewrichten kunnen zich dus allerlei beschadigingen voordoen. De ernst is afhankelijk van de plaats van de inwerking en de kracht waarmee het letsel wordt toegebracht. Een trauma (meervoud: traumata) is een gewelddadige inwerking, met als gevolg een verwonding (overigens ook in psychische zin). Is deze licht, dan vindt er slechts een kleine beschadiging (laesie) van bijvoorbeeld de huid plaats met hoogstens een onderhuidse
12
BEENDERSTELSEL
bloeduitstorting (subcutaan hematoom). Is het erger, dan kan er sprake zijn van een kneuzing (contusie), een ruptuur, een verstuiking van een gewricht (distorsie) of zelfs een ontwrichting (luxatie). Is het bot er bij betrokken, dan kan er sprake zijn van een botbarst (fissuur) of botbreuk (fractuur).
Polytrauma Men spreekt van polytrauma bij traumatische letsels van minstens twee lichaamsdelen of orgaansystemen die afzonderlijk of gezamenlijk levensbedreigend zijn. Een dergelijke ernstige en levensbedreigende toestand vereist een intensieve behandeling door een multidisciplinair team. Zo’n team bestaat uit chirurg, orthopeed, neuroloog, intensivist en soms neurochirurg, thoraxchirurg en/of andere specialisten.
Fracturen Een fractuur waarbij een botuiteinde door de huid naar buiten steekt, noemen we een open of gecompliceerde fractuur. Hierbij bestaat een grote kans op infectie, niet alleen van de wond zelf, maar ook van de dieper gelegen delen, zoals spieren of beenmerg (osteomyelitis). We spreken van gesloten of ongecompliceerde fractuur als de botstukken onder de huid blijven (zie figuur 12.6). Doordat de huid intact is, kunnen er geen ziektekiemen van buitenaf het lichaam binnen dringen. Dat geeft uiteraard minder complicaties.
fractuur zonder dislocatie
fractuur met dislocatie
Figuur 12.5 Verschillende soorten fracturen
gecompliceerde fractuur
123
124
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Wanneer de twee botuiteinden van hun plaats zijn verschoven, spreken we van dislocatie. Om de stand van deze twee uiteinden weer goed in elkaars verlengde te brengen, moet men de twee gebroken delen weer op hun plaats zetten (reponeren). De gereponeerde botstukken worden vastgezet (gefixeerd) door een ondersteunende spalk, meestal een gipsspalk. Vaak gebeurt dit echter ook operatief door middel van osteosynthesemateriaal, zoals platen en schroeven. De aard van de fractuur kan variëren van een scheur in een bot (fissuur) tot een verbrijzelingsfractuur, waarbij het bot in stukjes is uiteengevallen.
Figuur 12.6 Onderbeenfractuur, waarbij scheenbeen en kuitbeen beide zijn gebroken; dit is een gesloten fractuur
12
BEENDERSTELSEL
Een fractuur kan beschadigingen van het omliggend weefsel veroorzaken. Zo kan bijvoorbeeld een fractuur van de schedel de hersenen beschadigen en een fractuur van de schedelbasis de bloedvaten en zenuwen die hier doorheen lopen. De gevolgen van een fractuur kunnen dus levensbedreigend zijn. Ook al lijkt op de röntgenfoto de breuk maar klein, de plaats van de breuk en de schade van het omliggende weefsel zijn bepalend voor de totale schade. Voorbeelden van fracturen zijn: – greenstick-fractuur; bij jonge kinderen kan door een trauma aan de onderarm een breuk in het bot optreden, waarbij het periost intact blijft en dus de botdelen niet verschoven zijn ten opzichte van elkaar. Het is te vergelijken met het effect van het buigen van een jonge twijg. Vandaar de naam (zie figuur 12.7);
Figuur 12.7 Greenstick-fractuur
– collumfractuur; de dijbeenhalsfractuur is veelal een gevolg van valpartijen van oudere mensen, waarbij de hals (collum) van het femur breekt (zie figuur 12.8).
Figuur 12.8 Links: fractuur van de linker dijbeenhals (situatie voor de operatie); rechts: dezelfde fractuur na operatieve repositie en fixatie door middel van een pen en plaat met schroeven
125
126
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Verschijnselen Bij een botbreuk scheurt het eromheen liggende botvlies ook af. Hierdoor scheuren eveneens bloedvaten af en ontstaat een bloeduitstorting (hematoom). De verschijnselen die optreden bij een botbreuk zijn: – pijn, zowel bij druk rondom de plaats waar het bot gebroken is, als bij druk in de lengterichting van het bot (asdrukpijn); – zwelling rondom de plaats van de botbreuk ten gevolge van de ontstane bloeduitstorting ter plaatse; – abnormale stand van het betrokken lichaamsdeel; – gestoorde functie, doordat het desbetreffende lichaamsdeel niet of slechts beperkt is te gebruiken; – abnormale beweeglijkheid; dit wil zeggen dat botstukken ten opzichte van elkaar bewegen zonder dat er een gewricht tussen zit. Complicaties Zoals al werd beschreven is de kans op infectie bij een open fractuur groot. Het gevolg hiervan is een osteomyelitis, een ontsteking van het beenmerg, waarbij de fractuurgenezing ernstig wordt vertraagd. Door een vertraagde fractuurgenezing kan de botvorming tussen de fractuuruiteinden niet op gang komen. Door de bindweefselverbindingen die wel ontstaan, zitten de twee uiteinden als het ware los aan elkaar. Dit heet een pseudartrose.
Distorsie Men spreekt van een distorsie (verstuiking) bij het overrekken of scheuren van de gewrichtsbanden. Het gewricht wordt door een bloeduitstorting (hematoom) dik en warm en de huid eromheen zal hierdoor na enige tijd blauw verkleuren.
2
1 3
4
Figuur 12.9 Schouderluxatie (naar midden voor) 1 gewrichtskapsel en banden van het schouderblad
3 opperarmbeen
2 sleutelbeen
4 lege gewrichtskom
12
BEENDERSTELSEL
A 1 14 2 13
1 2 3 4 5
12
3
11 10 9
4 5
6 7 8 9 10 11
8
7
6
12 13 14
B
1 2
1 2 3 4 5 6 7
Het kniegewricht van voren (frontaal) gezien: de knieschijf is weggelaten dijbeen (femur) gewrichtsvlak voor de knieschijf mediale epicondylus mediale meniscus ligamentum collaterale tibiale scheenbeen (tibia) kuitbeen (fibula) fibulakopje verbindingsband tussen beide menisci laterale meniscus ligamentum collaterale fibulare laterale epicondylus voorste kruisband achterste kruisband
Zijaanzicht van de rechter knie, mediaal gezien femur patella mediale meniscus ligamentum patellae tibia fibula ligamentum collaterale tibiale
3 4
5
7
6
Figuur 12.10 Overzicht van het bandapparaat en de menisci van de rechter knie
127
128
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Luxatie Een luxatie (ontwrichting) is het onderlinge verplaatsen van boteinden (vaak kop en kom) die samen een gewricht vormen (zie figuur 12.9). Hierdoor wordt het gewrichtskapsel opgerekt en bewegingen kunnen niet meer worden uitgevoerd. Er treedt pijn op en aan de contouren van het gewricht kan men zien dat er iets aan de hand is.
Traumata van het kniegewricht Een bijzondere afwijking is de verscheuring van een meniscus (kraakbeenschijf) in het kniegewricht (zie figuur 12.10). Deze ‘voetbalknie’ ontstaat door onverwachte draaibewegingen van de knie. Zowel de laterale als de mediale meniscus kunnen zijn beschadigd. De meniscus kan ingeklemd raken, waardoor de knie ‘op slot’ zit; vanuit een licht gebogen stand kan de knie niet meer worden bewogen. Tevens kan er vocht (hydrops) in het kniegewricht ontstaan. Ook de kruisbanden in de knie kunnen scheuren door plotselinge, krachtige bewegingen; vaak zijn dit onverwachte draaibewegingen. Gescheurde kruisbanden zijn gevreesde blessures, omdat ze een abnormale beweeglijkheid van het kniegewricht toelaten en daarmee leiden tot een artrose op relatief jonge leeftijd. Alleen een tijdige operatie kan dit voorkomen.
Woordenlijst arthritis urica artrose chondrosarcoom collumfractuur distorsie fissuur fractuur hematoom hydrops hyperlordose kyfose laesie luxatie osteomyelitis osteoporose osteosarcoom
– jicht, gewrichtsaandoening door neerslag van urinezuur in gewrichten – degeneratie (slijtage) van gewrichten – maligne tumor uitgaande van kraakbeenweefsel – fractuur van de femurhals – verstuiking – barst in een bot – botbreuk – bloeduitstorting – abnormale vochtophoping in gewricht of lichaamsholte – holle rug, overmatige voorwaartse kromming van de wervelkolom – voor-achterwaartse kromming van de wervelkolom – verwonding, beschadiging, letsel – ontwrichting – ontsteking van beenmerg – ontkalking van botten – maligne tumor uitgaande van botweefsel
12
polytrauma
pseudo-artrose rachitis reumatoïde artritis
ruptuur scoliose trauma traumatologie ziekte van Bechterew
BEENDERSTELSEL
– verwondingen van minstens twee lichaamsdelen of orgaansystemen die afzonderlijk of gezamenlijk levensbedreigend zijn – ‘vals gewricht’, vorming van gewrichtachtige structuur na slechte genezing van een botbreuk – Engelse ziekte, vertraagde verbening van botten bij kinderen door gebrek aan vitamine D – chronische ontstekingsachtige aandoening van gewrichten en bindweefselstructuren die typische deformiteiten teweegbrengt – verscheuring van weefsel – zijwaartse kromming van de wervelkolom – letsel, verwonding – geneeskundig specialisme met betrekking tot de door traumata veroorzaakte afwijkingen – verstijving en verkromming op lumbaal niveau van de wervelkolom, door verbeende tussenwervelschijven
Vragen en opdrachten 1 Noem een aantal ziekten waarbij er een verkromming van beenderen ontstaat. 2 Geef aan waardoor bij reumatoïde artritis vaak handen of voeten een sterk afwijkende vorm hebben gekregen. 3 Waarom bestaat bij oudere mensen een grotere kans op fracturen? 4 Wat zijn de gevaren van metastasering van maligne tumoren in de wervels? 5 Welke soorten fracturen ken je? 6 Bij welke soort fracturen is de kans op een osteomyelitis sterk vergroot en waarom? 7 Noem een aantal soorten verscheuringen van onderhuids weefsel; wat zijn de gevolgen?
129
13 13.1
Spierstelsel
Bouw en functie
We kunnen het spierstelsel onderverdelen in een drietal soorten spieren (zie figuur 13.1): – willekeurige of dwarsgestreepte spieren. Dit zijn vooral de skeletspieren. De spieren komen tot actie onder invloed van onze wil. Deze zijn onder een microscoop te herkennen door een typische dwarse streping. – onwillekeurige of gladde spieren. Deze spieren staan onder invloed van het autonome zenuwstelsel. We vinden deze spieren in de bronchiën, de darmen en de uterus. Het zijn dus samentrekkende spieren. We hebben er met de wil geen invloed op. – de hartspier. Deze spier werkt autonoom, maar vertoont een dwarse streping.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_13, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
132
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
A
B
C
Figuur 13.1 De drie soorten spierweefsel A Dwarsgestreept spierweefsel B Glad spierweefsel C Hartspierweefsel
13
13.2
SPIERSTELSEL
Aandoeningen van de spieren
In dit hoofdstuk beperken we ons tot de aandoeningen van de skeletspieren (zie figuur 13.2).
Aangeboren afwijkingen Een aantal spierziekten is erfelijk bepaald. In de plaats van spierweefsel vormt zich vet en bindweefsel. Een bekende erfelijke spierziekte is de ziekte van Duchenne (dystrophia musculorum progressiva). Dit is een geslachtsgebonden erfelijke spierziekte die alleen bij jongens voorkomt. Door de progressieve spierdystrofie vallen allerlei spiergroepen uit. Het lopen wordt bemoeilijkt tot onmogelijk. Daarna wordt het rechtop zitten en staan steeds moeilijker. Op den duur worden de ademhalingsspieren aangetast en volgt de dood.
Veranderingen van de spier De spanning, die normaliter in spieren aanwezig is, noemt men spiertonus. Is de spanning verhoogd, dan spreken we van hypertone spieren. Een verlaagde spierspanning noemen we hypotonie. Spierpijn (myalgie) is vaak het gevolg van onvoldoende doorbloeding van de spier. Daardoor voelt de spier koud aan en doordat afvalstoffen, zoals melkzuur, slecht worden afgevoerd, wordt deze ook pijnlijk en stijf. Dit kan komen door overbelasting bij zware en/of langdurige lichamelijke inspanning (o.a lichamelijke arbeid, sporten), maar ook door langdurig verkeerd gebruik van bepaalde spieren, een verkeerde houding of tocht met daardoor plaatselijke afkoeling (‘stijve nek’). Een scheurtje in de spier kan erg pijnlijk zijn. Als deze in de kuitspier zit, noemen we het ‘zweepslag’. Pijnlijke, stijve spieren komen ook voor bij stress. Er is dan vaak sprake van hypertonie. Verder komt spierpijn ook voor als symptoom van influenza en sommige spierziekten (onder andere spierreuma en spierzwakte of myasthenia gravis). Een spier die een langere tijd zijn functie niet uitoefent, verandert. De spiervezels worden dunner : er ontstaat dystrofie van de spier. We spreken van een spieratrofie bij een verschrompeling van de spier. Sportmensen en bodybuilders hebben vaak een erg grote spierontwikkeling door het vele belasten ervan: een hypertrofische musculatuur. Wanneer door een blijvende verkorting of constante samentrekking van een spier of van bindweefsel een onnatuurlijke (dwang)stand in een gewricht ontstaat, spreekt men van een contractuur. Dit kan optreden bij een een aangeboren afwijking, een verlamming, een posttraumatische bindweefselvorming van een spier of bij bijvoorbeeld de specifieke verschrompeling van de bindweefselplaat in de binnenzijde (volaire kant) van de hand, waardoor de zogeheten contractuur van Dupuytren optreedt.
133
134
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
borstbeensleutelbeentepelspier deltaspier grote borstspier biceps rechte buikspier buitenste schuine buikspier
buigspieren voor hand en vingers
kleermakersspier grote vierhoofdige bovenbeenspier
spieren die tenen en voet naar boven buigen
13
SPIERSTELSEL
monnikskapspier
deltaspier
triceps
strekspieren voor hand en vingers grote bilspier
buigspieren van het bovenbeen
spieren die voeten en tenen naar beneden buigen (strekken)
Figuur 13.2 De belangrijkste spieren en spiergroepen
Tetanie Spierkrampen (tetanie) kunnen ontstaan door een te laag calciumgehalte in het bloed, bijvoorbeeld door een bijschildklierafwijking. Ook bij intensief sporten of zwemmen in koud water komen deze krampen voor. Tetanie kan ook een gevolg zijn van een infectie met de tetanusbacterie Clostridium tetani.
135
136
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Spierreuma Spierreuma, of polymyalgia rheumatica, is een syndroom met ontstekingen van spieren en plotseling optredende symmetrische spierpijnen in met name schouders, heupen en bovenbenen. Dit in combinatie met stijfheid en een verhoogde bloedbezinkingssnelheid (BSE). Spierreuma komt vrijwel uitsluitend voor bij mensen ouder dan 65 jaar. De precieze oorzaak van polymyalgia is onbekend.
Fibromyalgie Fibromyalgie is een syndroom met niet alleen chronische pijn en stijfheid van het bewegingsapparaat, maar ook met andere (aspecifieke) klachten zoals moeheid, slaapstoornissen en stemmingsveranderingen. Het is een spierafwijking die vooral bij volwassenen/ouderen ontstaat en waarvan de oorzaak onbekend is. Wel zijn er inmiddels criteria vastgesteld waaraan het ziektebeeld moet voldoen. Er moet sprake zijn van: – chronische pijn op 3 verschillende locaties van het bewegingsapparaat; – overgevoeligheid van ten minste 11 van 18 gedefinieerde gevoelspunten (tenderpoints).
Tendinitis Tendinitis is een ontsteking van de pees van een flexor of extensor spier, zonder dat hier van een bacteriële infectie sprake is. Het belangrijkste symptoom wordt gevormd door pijn en functieverlies in de betrokken pees bij gebruik van de spier. Dit kan de functie van het betreffende lichaamsdeel ernstig belemmeren.
Carpaal-tunnelsyndroom (CTS) Door druk op de zenuw die via de zogenaamde carpale tunnel in de pols naar de hand loopt (nervus medianus) kan er een spieratrofie in de hand optreden, gepaard gaande met pijn en functieverlies (zie ook hoofdstuk 14). Tunnelsyndromen kunnen ook elders in het lichaam optreden (schouder, onderbeen).
13
SPIERSTELSEL
Woordenlijst atrofie carpaal-tunnelsyndroom contractuur contractuur van Dupuytren
dystrofie fibromyalgie hypertonie hypertrofie hypotonie hypotrofie musculus myalgie myasthenie polymyalgia reumatica tendinitis tetanie ziekte van Duchenne
– verschrompeling door (meestal) inactiviteit van een deel van het lichaam, zoals spier, huid – klachten van de hand door druk van het peesblad op de nervus medianus in de pols – samentrekking van weefsel – schrompeling van bindweefsel aan de binnenzijde van de hand, waardoor de vingers in een buigstand worden gedwongen – verzwakking van spiervezels, vooral door inactiviteit – syndroom met chronische pijn en stijfheid van het bewegingsapparaat – verhoogde (spier)spanning – te sterke ontwikkeling van een spier of orgaan – verlaagde (spier)spanning – onvoldoende groei van een spier of orgaan – spier – spierpijn – spierzwakte – spierreuma – ontsteking van een pees – spierkrampen – erfelijke spierziekte die bij jongens voorkomt
Vragen en opdrachten 1 Welke afwijkingen in de functie van een spier ken je? 2 Noem een erfelijke spierziekte. 3 Bij dysfunctie van een hormoonproducerende klier kunnen spierafwijkingen ontstaan. Over welke klier praten we en welke afwijking past hierbij? 4 Noem enige afwijkingen van pezen. 5 Wat is de contractuur van Dupuytren?
137
14 14.1
Zenuwstelsel
Bouw en functie
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale en het perifere zenuwstelsel (zie figuur 14.1, 14.2 en 14.3). Het centrale zenuwstelsel bestaat uit: – grote hersenen (cerebrum); – kleine hersenen (cerebellum); – hersenstam; – verlengde merg (medulla oblongata); – ruggenmerg (medulla spinalis). Het perifere zenuwstelsel omvat alle zenuwen die zich uitstrekken vanuit het ruggenmerg door het gehele lichaam. Door en via het zenuwstelsel worden allerlei processen in het lichaam bestuurd.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_14, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
140
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
1
2 3
4
5
6
Figuur 14.1 Overzicht van het centrale zenuwstelsel 1 grote hersenen (cerebrum) 4 verlengde merg (medulla oblongata) 2 kleine hersenen (cerebellum) 5 ruggenmerg (medulla spinalis) 3 hersenstam 6 paardenstaart (cauda equina)
14
Figuur 14.2 Schema van het perifere zenuwstelsel
ZENUWSTELSEL
141
142
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
1 2
3 4 5
kern van een cel van Schwann cytoplasma van de cel van Schwann mergschede axon knoop van Ranvier
}
1 2
3 4
5
Figuur 14.3A Doorsnede door een perifere zenuw
1 2 1 2 3 4 5
epineurium perineurium axonen endoneurium myelineschede rond een axon
4 5 3 3
Figuur 14.3B Dwarse doorsnede van een perifere zenuw 1
2 1 2 3 4 5 6 7 8
Nissl-substantie celkern dendriet uiteinden van dendrieten van andere zenuwcellen (wit) uiteinden van axonen van andere zenuwcellen (zwart) axon mergschede rond axon gliacel rond de mergschede
Figuur 14.3C Schema van het cellichaam van een zenuwcel
3 4 5 6 7 8
14
14.2
ZENUWSTELSEL
Aandoeningen van het zenuwstelsel
Aangeboren afwijkingen Tijdens de zwangerschap kunnen stoornissen optreden in de aanleg van het zenuwstelsel van de baby. Zo kunnen de hersenen slechts gedeeltelijk zijn aangelegd. Bij anencefalie ontbreken de grote hersenen en het schedeldak bijna geheel; bij microcefalie is er sprake van een abnormale kleinheid van het hoofd. Het kind dat met deze afwijkingen wordt geboren, is veelal zo zwaar gehandicapt dat het snel zal overlijden. In de verbinding tussen de hersenen en het ruggenmerg stroomt de liquor cerebrospinalis. Indien meer liquor wordt aangemaakt dan afgevoerd (diverse oorzaken), worden de liquorruimten in de hersenen vergroot. Hierdoor zal de druk van binnen op de schedel en op de hersenen toenemen. De schedelbeenderen zetten uit en het hoofd wordt groter. Er ontstaat een waterhoofd of hydrocephalus. Door de druk op de grote hersenen treden hersenfunctiestoornissen op. Spina bifida, een open rug, ontstaat in de eerste drie maanden van de zwangerschap. Hierbij is een aantal wervelbogen niet gesloten en het ruggenmerg en de vliezen eromheen zijn slecht ontwikkeld en slecht beschermd. Er kunnen allerlei verlammingsverschijnselen optreden van de benen of het onderlichaam (spieren, maar ook de sluitspier van blaas en darmen). Bij de (erfelijke) ataxie van Friedreich bestaat er een coördinatiestoornis in de spieren ten gevolge van een scleroseverharding van ruggenmergbanen. De erfelijke chorea van Huntington wordt gekenmerkt door plotselinge, sierlijke, maar ongecoördineerde spierbewegingen. Dit noemt men chorea (Grieks voor dans). Deze worden veroorzaakt door een afwijking in de hersenen. De ziekte openbaart zich overigens pas op latere leeftijd.
Ontstekingen Meningitis Meningitis is een ontsteking van de hersenvliezen (meningen). Gevreesd is de door de meningokok veroorzaakte meningitis cerebrospinalis epidemica (nekkramp). Deze besmettelijke ziekte komt vooral voor op plaatsen waar veel mensen zijn, zoals scholen of crèches. De verschijnselen zijn: – hoofdpijn; – braken; – nekstijfheid; – hoge koorts;
143
144
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
– stuipen (insulten); – overprikkelbare spieren; – bewustzijnsstoornissen.
Encephalitis Encephalitis is een ontsteking van het hersenweefsel zelf. Ook hier zijn hoofdpijn en koorts belangrijke symptomen, evenals verwardheid, tot coma aan toe. Het virus dat parotitis epidemica (bof) en het virus dat morbilli (mazelen) veroorzaakt, kunnen allebei ook leiden tot encephalitis.
Poliomyelitis Poliomyelitis (kinderverlamming) is een ontsteking (veroorzaakt door een virus) van het merg (myelum) en wel met name van de motorische voorhoorncellen van het ruggenmerg; de ziekte veroorzaakt daardoor verlammingen van de spieren die wordt geïnnerveerd door het aangetaste myelum. Vroeger kwam deze ziekte veel voor, vooral bij kinderen. Tegenwoordig is ze door immunisatie vrijwel uitgeroeid. De ziekte begint met een aantal klassieke ontstekingsverschijnselen: koorts, pijn in hoofd, lendenen en rug. Daarna treden de verlammingen op. De ziekte geneest na enige tijd, echter de gevolgen (verlammingen) blijven levenslang.
Afwijkingen door circulatiestoornissen Cerebrovasculair accident De hersenvaten, van waaruit de hersenen hun brandstof en zuurstof verkrijgen, kunnen door een embolus vanuit een locatie elders in het lichaam of door atherosclerose verstopt raken. Er treedt ischemie op, wat bij langdurig voortbestaan leidt tot weefselversterf (herseninfarct.) Ook kan er beschadiging van hersenweefsl onstaan door een lekkend of geknapt bloedvat. Dit leidt tot een hersenbloeding. In beide gevallen spreekt men van een beroerte of een cerebro vasculair accident (CVA). De ernst van een CVA is afhankelijk van de locatie en de grootte van het uitgevallen weefsel. Er kan een uitval zijn van enkele spiertjes, maar een CVA kan ook leiden tot de dood. Bij een volledige verlamming van een lichaamshelft spreekt men van een hemiplegie (halfzijdige verlamming). Bij een gedeeltelijke halfzijdige verlamming van een hemiparese. Soms ontstaat ook een onvermogen tot spreken (afasie). De verlamming is altijd aan de tegenovergestelde zijde van het aangetaste hersendeel (CVA links = verlamming rechts). Dit is een gevolg van de kruisende motorische piramidebaan. Een kortdurende afsluiting van een bloedvat in de hersenen (minder dan 24 uur) veroorzaakt een transient ischaemic attack (TIA). Hierbij treden lichte, voorbijgaande CVA-verschijnselen op. Duren de uitvalsverschijnselen langer dan 24 uur, dan spreekt men van een CVA.
14
ZENUWSTELSEL
Hersentrauma’s Vaak ontstaat na een schedeltrauma een bloeding tussen de hersenvliezen, in het bijzonder tussen de dura mater en de arachnoidea. Dit subdurale hematoom oefent druk uit op de hersenen, waardoor ernstige hoofdpijn, braken en misselijkheid ontstaan. De patiënt kan comateus worden en zelfs overlijden. Ook een subarachnoïdale bloeding of een bloeding uit een verwijd vat (aneurysma) binnen de hersenschedel kan deze verschijnselen veroorzaken. Een hevige klap tegen het hoofd kan een hersenschudding (commotio cerebri) veroorzaken. De verschijnselen zijn: verlies van herinnering aan hetgeen voorafgaand aan het trauma is gebeurd (retrograde amnesie), (kortdurende) bewusteloosheid, hoofdpijn, misselijkheid en braken. Er is geen duidelijke (blijvende) beschadiging van hersenweefsel. Bij de contusio cerebri (hersenkneuzing) treedt wel beschadiging van hersenweefsel op. De verschijnselen zijn ernstiger dan bij de commotio cerebri. Er zijn bovendien vaak uitvalsverschijnselen. Bij de commotio en contusio cerebri geldt dat de diepte en de duur van de bewusteloosheid een indicatie zijn van de ernst van het trauma. Men dient verder altijd waakzaam te zijn voor een zich ontwikkelend subduraal of subarachnoïdaal hematoom. Deze kunnen namelijk pas uren na het trauma verschijnselen geven. Vandaar ook het advies om mensen na een schedeltrauma elke twee uur te controleren op hun bewustzijn. Dit wekadvies geldt voor de eerste 24 uur gerekend vanaf het trauma.
Multipele sclerose Multipele sclerose (MS) is een aandoening van het centrale zenuwstelsel en wordt gekenmerkt door veelvuldig voorkomende, erg kleine verhardingen in de witte stof van het ruggenmerg en de hersenen. Deze sclerosering ontstaat doordat de isolatielaag (de myelineschede) rondom de zenuwbanen wordt aangetast door het eigen immuunsysteem. Dit leidt tot weglekken van zenuwimpulsen en beschadiging van de zenuwen. Wat deze autoimmuunreactie veroorzaakt is niet bekend. MS is een veelal grillig en onvoorspelbaar verlopende ziekte en het ziektebeeld kan dan ook van persoon tot persoon erg verschillen. MS begint vaak tussen het twintigste en veertigste levensjaar. De eerste symptomen kunnen vage klachten zijn, zoals moeheid, plotseling slecht zien, krachtsverlies en gevoelsstoornissen in de armen en/of benen, maar soms ook plotselinge verminderde controle over de blaas. Meestal volgt na een periode met klachten een periode van volledig of bijna volledig herstel (remissie) waarna de ziekte weer erger terug kan komen.
Amyotrofische laterale sclerose De amyotrofische laterale sclerose (ALS) is een aandoening van het ruggenmerg. Ze tast de vezels van de piramidebaan aan, samen met de motorische voorhoorncellen.
145
146
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Deze chronische ziekte, die zich vooral bij volwassen mannen manifesteert, breidt zich langzaam uit naar de motorische cellen van de medulla spinalis, waardoor de verlammingen van spieren zich steeds verder uitbreiden. In het laatste stadium van de ziekte worden ten slotte de ademhalingsspieren aangetast, waardoor ook slikken en spreken niet meer mogelijk zijn.
Syndroom van Guillain–Barré Het syndroom van Guillain-Barré (polyradiculoneuropathie) is een ontstekingsachtige aandoening van de motorische wortels van de medulla spinalis. Hierdoor ontstaan verlammingen van spieren. Bij verlamming van de ademhalingsspieren treden ademhalingsmoeilijkheden op, waardoor kunstmatige beademing nodig is. Er doen zich ook veel andere verschijnselen van hersen- en ruggenmergsuitval voor. Het bijzondere van deze ziekte is dat de patiënt, na een erg alarmerende fase, weer (meestal helemaal) geneest.
Ziekte van Parkinson De ziekte van Parkinson is een aandoening van de hersenen. In bepaalde hersenkernen sterven cellen langzaam af. Deze cellen maken de stof ‘dopamine’ aan. Dopamine is noodzakelijk voor het controleren van lichaamsbewegingen. De ziekte begint omstreeks het zestigste levensjaar en er kan een voor de ziekte kenmerkend beeld ontstaan: – trillingen van de handen (tremoren) in rust; – geldtelbewegingen van de handen; – moeite met fijne vingerbewegingen, waardoor onder andere een kleiner handschrift. – starre gelaatsuitdrukking (maskerachtig); – stijve spieren (rigor); – moeilijk in beweging komen, maar eenmaal ingezet is de beweging moeilijk af te remmen; – lopen met kleine schuifelende pasjes, voorovergebogen, waarbij de armen minder meebewegen; – moeite met balans en coördinatie; – zachtere en monotone spraak; – neiging tot depressie; – soms geheugenstoornissen. De ziekte treedt sluipend op; naarmate meer hersencellen in de getroffen kernen aangetast worden, verergert de aandoening. Het is dus een langzaam progressieve ziekte. Dit proces gaat niet bij iedereen even snel en de klachten zijn met de juiste behandeling – zeker in aanvang – vaak redelijk te beheersen.
14
ZENUWSTELSEL
Epilepsie Onder epilepsie kan men verstaan een soort ‘kortsluiting’ in de hersenen waarbij zich plotseling en ongecontroleerd hersencellen ontladen. Afhankelijk van de plaats, kunnen symptomen optreden die variëren van een grimas tot een plotselinge bewusteloosheid, gepaard gaande met krampachtige bewegingen. Pas als iemand bij herhaling dergelijke aanvallen heeft, spreekt men van epilepsie. De oorzaak van epilepsie is vaak onduidelijk. Soms is er een beschadiging in de hersenen aantoonbaar, bijvoorbeeld door een ontsteking of een tumor. Een aangeboren afwijking, complicaties tijdens de bevalling, een hersentrauma of een CVA kunnen soms ook epilepsie veroorzaken. Een epileptische aanval kan worden uitgelokt door onder andere gebrek aan nachtrust, stress, lichtflitsen, alcohol en koorts. Men kan de epilepsie grofweg indelen naar de aard van de aanvallen. Er zijn aanvallen waarbij alleen een deel van de hersenen is betrokken (partiële aanvallen) en gegeneraliseerde aanvallen waarbij beide hersenhelften zijn betrokken. Deze laatste zijn weer te onderscheiden in: – absence of petit mal: korte aanvallen van ‘afwezig’ zijn. Absences kunnen verschillende malen per dag optreden. – insult of grand mal: een ernstige vorm van epilepsie, waarbij de aanvallen langer duren dan bij de petit mal. Ook zijn de symptomen heftiger. De patiënt kan vlak voorafgaand aan een aanval een vieze smaak in de mond krijgen, een vieze reuk, of hij kan een kleurenvisioen zien. Dit laatste verschijnsel noemt men een aura. Hierna komt heel snel een aanval, waarbij de patiënt zonder waarschuwing omvalt en heftig met gespannen spieren schokkend over de grond rolt. Door dit verschijnsel, waarbij eerst de hoge spierspanning op de voorgrond staat (tonische fase) en daarna de krampen (klonische fase), worden blaas en darmen ontledigd. Gedurende de clonische fase van het insult kan de patiënt zich door zijn spierkrampen zelf verwonden (tongbeet!). Na enige tijd ontspant de patiënt zijn spieren. Hij blijft bewusteloos, maar nu met ontspannen spieren. Ten slotte komt hij weer bij, hij herinnert zich nauwelijks iets, vaak heeft hij hoofdpijn en is hij wat suf. Gaat het ene insult over in de volgende, dan spreken we van een status epilepticus.
Hersentumoren Het gevaar van hersentumoren, of deze nu benigne of maligne zijn, is het feit dat de groeiende tumor binnen de hersenschedel druk gaat uitoefenen op de hersenen. Een hersentumor groeit niet door bestaande barrières en metastaseert ook vrijwel nooit. De kwaadaardigheid wordt veroorzaakt doordat een hersentumor bijna altijd weer terugkomt en leidt tot aantasting van het omliggende hersenweefsel. Hierdoor treden verschijnselen op als hoofdpijn, uitval van bewegingen, geestelijke veranderingen, verminderd bewustzijn, tot coma aan toe. Ook metastasen van tumoren elders in het lichaam kunnen deze verschijnselen veroorzaken. Voorbeelden van hersentumoren zijn: een glioom, uitgaande van het bindweefsel, de glia. Verder zijn er nog het meningeoom, uitgaande van de meningen (hersenvliezen) en de hypofysetumor.
147
148
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Zenuwwortelcompressie ontstekingsreactie
uitpuilende kern gescheurde bindweefselringen
Figuur 14.4 Hernia Nuclei Pulposi
Hernia nuclei pulposi (HNP) Een hernia nuclei pulposi is een breuk in de tussenwervelschijf, waardoor de gelei-achtige kern uitpuilt en er druk op de (sensibele) achterwortel ontstaat. Soms wordt deze zelfs afgeklemd; er kan een radiculaire (radix = ruggenmergswortel) prikkeling ontstaan, zich uitend in een schietende, hevige pijn in het verloop van de beknelde zenuw, evenals een doof gevoel in het lichaamsdeel dat door deze zenuw wordt geïnnerveerd. Een HNP komt meestal voor in het lumbale gebied, maar kan ook cervicaal gelokaliseerd zijn.
Ischialgie Door druk op de nervus ischiadicus wordt deze geprikkeld, waardoor pijn optreedt in het verloop van deze zenuw. De oorzaken van deze druk zijn onder andere: de stand van de wervels, overbelasting van de rug of tumormetastasen. Vaak is een ischialgie moeilijk van een hernia nuclei pulposi te onderscheiden. Een MRI (magnetic resonance imaging) kan hier uitkomst bieden.
Neuropathie Neuropathie is het verzamelbegrip voor alle aandoeningen van het perifere zenuwstelsel, waarbij de aangetaste zenuwen niet of minder goed functioneren. Is één enkele zenuw aangedaan, dan noemt men dit een mononeuropathie. Wanneer meer zenuwen zijn aangetast, spreekt men van een polyneuropathie. Diverse ziekten (diabetes) of vergiftigingen (alcohol) kunnen de perifere zenuwen aantasten. Deze neuropathieën kunnen paresthesiën (een stoornis in de gevoelswaarneming, zoals een doof gevoel, maar soms ook tintelingen) veroorzaken in het gebied van de aangetaste zenuw. Ook kunnen de zenuwen erg pijnlijk zijn en is verzwakking of uitval van spieren mogelijk.
14
ZENUWSTELSEL
Carpaal tunnelsyndroom (CTS) Het carpaal tunnelsyndroom is een voorbeeld van een mononeuropathie. Het wordt veroorzaakt door inklemming van de nervus medianus (de middelste armzenuw) in het verloop van een nauwe tunnel die wordt gevormd door de carpalia (handwortelbeentjes) en een stevig peesblad tussen pink en duim. Door deze carpale tunnel lopen de buigpezen van de vingers en de nervus medianus. Door omstandigheden kan het synovium (het vlies dat om de pezen heen ligt) opzwellen. Hierdoor wordt de ruimte in de tunnel relatief kleiner en wordt de zenuw tegen de bindweefselband gedrukt wat de tintelingen, doofheid, onhandigheid en de pijn kan veroorzaken. CTS kan worden veroorzaakt door repeterende bewegingen van de pols, een gebroken pols, hormonale veranderingen (zoals bij zwangerschap, in de menopauze, bij een traag werkende schildklier en diabetes) maar ook door ontstekingsachtige verschijnselen, zoals bij reumatoïde artritis.
Woordenlijst absence afasie amyotrofische laterale sclerose (ALS) ataxie CVA
commotio cerebri contusio cerebri depressief dysartrie encephalitis epilepsie hemiparese hemiplegie hernia nuclei pulposi
insult ischialgie glioma klonische kramp
– aanvalsgewijze, kortdurende stoornis van het bewustzijn bij een epilepsiepatiënt – onvermogen zich in het spreken of schrijven uit te drukken – chronische ziekte, waarbij degeneratie van voorhoorncellen in het ruggenmerg ontstaat met als gevolg spierverlammingen – coördinatiestoornis, vooral bij lopen – cerebraal vasculair accident; beroerte – hersenschudding – hersenkneuzing – zwaarmoedig, bedrukt, melancholisch – onvermogen tot het goed uitspreken van woorden – hersenontsteking – vallende ziekte – gedeeltelijke halfzijdige verlamming – volledige halfzijdige verlamming – HNP; breuk in de tussenwervelschijf, waardoor de geleiachtige kern uitpuilt en er druk op de (sensibele) achterwortel ontstaat – toeval – pijn in het verloop van de nervus ischiadicus door druk op de uittredeplaats uit het ruggenmerg – gezwel uitgaande van de gliacellen – op elkaar volgende spierkrampen bij een epileptische aanval
149
150
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
meningitis meningeoom multipele sclerose (MS)
– hersenvliesontsteking – benigne gezwel van de meningen (hersenvliezen) – chronische ziekte waarbij verhardingen optreden in de witte stof van het ruggenmerg en de hersenen neuritis – ontsteking van een zenuw neuropathie – aantasting van een of meer perifere zenuwen paralyse – verlamming paraplegie – verlamming van beide zijden van het lichaam parese – onvolledige verlamming met als gevolg spierzwakte paresthesie – stoornis in de gevoelswaarneming poliomyelitis – kinderverlamming radiculaire prikkeling – prikkeling door druk op de radix (zenuwwortel), waardoor pijn in het verloop van de spinale zenuw ontstaat retrograde amnesie – geheugenverlies voor gebeurtenissen die zich voorafgaand aan het ongeval hebben afgespeeld rigor – stijfheid spina bifida – open rug subarachnoïdaal hematoom – bloeding tussen arachnoidea en pia mater subduraal hematoom – bloeding tussen de dura mater en arachnoidea syndroom van Guillain-Barré – polyradiculoneuropathie, voorbijgaand ontstekingsachtig beeld van motorische ruggenmergswortels met als gevolg onder andere spierverlammingen en vele andere uitvalsverschijnselen TIA – transient ischaemic attack; voorbijgaande vernauwing van een bloedvat in de hersenen waardoor kortdurend verschijnselen ontstaan als van een licht CVA tonische kramp – heftige spiersamentrekking tijdens een epileptische aanval tremor – beven ziekte van Parkinson – ziektebeeld veroorzaakt door degeneratie van hersencellen met als gevolg een aantal kenmerkende symptomen
14
ZENUWSTELSEL
Vragen en opdrachten 1 Noem enige aangeboren afwijkingen van het zenuwstelsel; welke symptomen passen bij elk hiervan? 2 Welke infecties van het zenuwstelsel kun je noemen? Verklaar de belangrijkste symptomen ervan. 3 Verklaar een TIA en een CVA. 4 Welke aandoeningen van het ruggenmerg ken je? 5 Welke symptomen bestaan bij de ziekte van Parkinson? 6 Beschrijf een klassiek epileptisch insult. 7 Waardoor kan een HNP ontstaan en wat zijn de symptomen?
151
15 15.1
Hormoonstelsel
Inleiding
Het hormoonstelsel bestaat uit een aantal hormoonproducerende klieren. Deze klieren oefenen invloed uit op elkaar. In dit hoofdstuk komen aan bod: de hypofyse, glandula thyroidea, glandulae parathyroideae, glandulae suprarenales en de pancreas. Van deze klieren wordt eerst kort de bouw en functie aangegeven, waarna de aandoeningen worden beschreven.
15.2
Aandoeningen van de hypofyse
De hypofyse (hersenaanhangsel) is een klein orgaan, gelegen in een holte van de schedelbasis (sella turcica). Dit endocrien orgaan produceert talrijke hormonen. Onder invloed van signalen uit de hersenen (hypothalamus) stuurt de hypofyse andere, in het lichaam gelegen hormoonproducerende klieren aan. Dit gebeurt door middel van een zogenaamd feedback-mechanisme (zie figuur 15.1).
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_15, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
154
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
J
10
1 L 9
2
K
3 4 5
8
A 6
7
B I C H D E G F
Figuur 15.1 De verschillende organen die direct door het hypofyse/hypothalamussysteem worden beïnvloed. De ‘trope’ hormonen van de hypofysevoorkwab regelen: A de bijnieren door het ACTH B de schildklier door het TSH C en D de eierstokken bij de vrouw en de testikels bij de man door FSH E en F de eierstokken bij de vrouw en de testikels bij de man door LH G de afscheiding van moedermelk door het prolactine H het suikergehalte in de spieren en het vet in de vetcellen door het groeihormoon I de botgroei door het groeihormoon J terugkoppeling naar de hypothalamus De hypofyseachterkwab kan de samentrekking van glad spierweefsel in borst en baarmoeder bewerkstelligen via het hormoon oxytocine (K) en de terugresorptie van water in de nieren via het antidiuretisch hormoon (adh) (L).
1
chiasma opticum (kruising van de oogzenuwen) 2 de bloedvaten van het portale systeem van hypofyse-hypothalamus 3 hypofysevoorkwab 4 chromofobe cel 5 basofiele cel 6 acidofiele cel 7 pars intermedia 8 hypofyseachterkwab 9 hypofysesteel met uitlopers van de hypothalamuscellen 10 secretorische cellen van de hypothalamus
15
HORMOONSTELSEL
Binnen dit hypofyse-hypothalamussysteem reageert de hypofyse op de spiegel van hormonen die door de perifere hormoonproducerende klier worden geproduceerd. Bij een te lage bloedspiegel hiervan geeft de hypofyse door middel van afgifte van een aanzettend hormoon een sein aan de betreffende klier om meer te gaan produceren. Deze specifieke hormonen zijn: – het thyroïd stimulerend hormoon (TSH); dit zet de schildklier aan tot de productie van het schildklierhormoon thyroxine; – het adrenocorticotrope hormoon (ACTH); dit hormoon stimuleert de bijnierschors tot productie van bijnierschorshormonen (glucocorticoïden, mineralocorticoïden en androgene hormonen); – verder produceert de hypofysevoorkwab ook groeihormonen en hormonen die de geslachtsklieren aanzetten (gonadotrope hormonen). Bij uitval van de hypofyse vervalt ook de regulerende werking ervan en worden er dus diverse hormonale feed-back sytemen verstoord. De uitval kan onder andere worden veroorzaakt door een tumor. Een afwijking van de hypofyseachterkwab veroorzaakt een vermindering van de productie van vasopressine. Hierdoor wordt de vorming van ADH (antidiuretisch hormoon) in de nieren geremd, waardoor diabetes insipidus ontstaat, met als kenmerk een erg grote urineproductie.
15.3
Aandoeningen van de glandula thyroidea
De glandula thyroidea (schildklier) bevindt zich iets onder de larynx aan beide zijden van de trachea (zie figuur 15.2).
Congenitale hypothyreoïdie Congenitale hypothyreoïdie is een aangeboren afwijking van de schildklier, waardoor een tekort aan schildklierhormoon ontstaat. Als dit tekort lang duurt, kunnen de hersenen van de pasgeborene zich niet goed ontwikkelen, wat kan leiden tot een verstandelijke en/of een motorische achterstand. De afwijking is eenvoudig in het bloed op te sporen en daarom wordt de pasgeborene erop gescreend middels de hielprik.
Struma Om een goede werking van de schildklier te bewerkstelligen, is jodium nodig. Wanneer er te weinig jodium in het voedsel zit, kan de schildklier vergroten. Dit noemt men krop of struma. Een vergroting van de schildklier kan in het halsgebied problemen veroorzaken, bijvoorbeeld: – het (gedeeltelijk) dichtdrukken van de trachea; – het opzij drukken en beschadigen van bloedvaten of zenuwen.
155
156
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Hypo- en hyperfunctie De genoemde vergroting van de schildklier is goedaardig (benigne), dit in tegenstelling tot het schildkliercarcinoom, waar een kwaadaardig (maligne) struma ontstaat. De schildklier kan ook te sterk of te zwak werken. Bij een te sterk werkende schildklier spreekt men van hyperthyroïdie; omgekeerd noemt men dit een hypothyroïdie. In het eerste geval probeert men de werking te verminderen door medicijnen te geven, te behandelen met radio-actief jodium of te opereren. Bij een hypothyroïdie zal men het tekort aan thyroxine opvullen door toediening van het schildklierhormoon. Bij een hyperthyreoïdie wordt dus te veel thyroxine (schildklierhormoon) aangemaakt. Omdat thyroxine via het bloed in het hele lichaam komt en het metabolisme (de stofwisseling) stimuleert, zijn de lichaamsfuncties versneld bij hyperthyreoïdie. Dit uit zich in bijvoorbeeld prikkelbaarheid, onrust, snelle hartslag, snelle ademhaling en transpireren. Typisch zijn ook de uitpuilende ogen (exophthalmus). Bij hypothyreoïdie is het tegenovergestelde het geval en zijn de lichaamsfuncties vertraagd. De verschijnselen van een hyper- en hypofunctie van de schildklier zijn hieronder in een schema gezet. hypofunctie
hyperfunctie
lichaamstemperatuur
kouwelijk
warm
huid
dik, droog
dun en vochtig door transpiratie
hartslag
traag
snel
ademhaling
langzaam
snel
darmwerking
trage stoelgang (obstipatie)
diarree
gewicht
dik
mager
geestesgesteldheid
traag, suffig
nerveus, gespannen
spieren
snel vermoeid, langzaam
trillen (tremor), zeer beweeglijk uitpuilen van de ogen (exophthalmus)
De oorzaken van een hyperthyroïdie zijn niet altijd even duidelijk. Naar de mensen die deze ziekten beschreven, wordt de hyperfunctie ook wel genoemd: – ziekte van Basedow (vooral Europa); – ziekte van Graves of ‘exophthalmic goitre’ (Groot-Brittannië, Amerika). De oorzaken van hypofunctie zijn: – tekort aan jodium in het voedsel (jodium is een essentieel onderdeel van thyroxine); – na een schildklieroperatie kan een hypofunctie optreden; – onbekende oorzaken.
15
157
HORMOONSTELSEL
Zoals gezegd zal bij een hypofunctie de schildklier pogen om toch zo veel mogelijk schildklierhormoon te produceren. Hierdoor wordt de schildklier vergroot en ontstaat krop of struma, met het risico van complicaties, zoals reeds eerder werden beschreven. 1 2 9 3 8 7 6 5
4
Figuur 15.2 Schildklier en bijschildkliertjes 1 strotklepje 2 tongbeen 3 arteria laryngea superior 4 luchtpijp 5 schildklier
15.4
6 7 8 9
musculus cricothyroideus bijschildkliertjes schildkraakbeen membrana thyroidea
Aandoeningen van de glandulae parathyroideae
Op en om de glandula thyroidea liggen de vier bijschildkliertjes, de glandulae parathyroideae. Deze scheiden het parathormoon af, dat de calciumstofwisseling in het lichaam reguleert. Calcium is belangrijk voor de aanmaak van botten en het gebit, maar speelt ook een belangrijke rol in de werking van zenuw- en spiercellen. Door middel van een feed-back mechanisme blijft het calciumgehalte binnen bepaalde grenzen. Daarbij speelt het parathormoon (PTH) een centrale rol. Als het calciumgehalte te laag is, produceren de bijschildklieren meer PTH. PTH zorgt ervoor dat de botten calcium afstaan aan het bloed. Indien het calciumgehalte in het bloed te hoog is, wordt er minder PTH gemaakt om de calciumspiegel te verlagen. Is dit evenwicht verstoord, dan treedt er bijvoorbeeld botontkalking op of extra botaanmaak in pezen en gewrichten.
158
MEDISCHE
15.5
TERMINOLOGIE
Aandoeningen van de glandulae suprarenales
De bijnieren (glandulae suprarenales) liggen op de nieren en bestaan uit een schors (cortex) en merg (medulla) (zie figuur 15.3). De bijnierschorshormonen zijn: – glucocorticoïden, ook wel bekend als cortisonen, deze hebben een ontstekingsremmende werking; – mineralocorticoïden, deze bevorderen de terugresorptie van water en zout in de nefronen; – steroïde hormonen, dit zijn hormonen met eenzelfde werking als die van de geslachtshormonen, zoals androgenen (mannelijke geslachtshormonen). Onder invloed van het door de hypofyse afgegeven adrenocorticotrope hormoon (ACTH) zal de bijnierschors deze hormonen produceren.
A 1
2
3
B 4 5 6
Figuur 15.3 De bijnier A Vooraanzicht linker nier en bijnier B Doorsnede bijnier
1 2 3 4 5 6
bijnier nier ureter kapsel van de bijnier schors (cortex) merg (medulla)
15
159
HORMOONSTELSEL
3 7
1
6
2
4 5
Figuur 15.4 Ligging en histologie van de pancreas 1 pancreas 5 2 twaalfvingerige darm 6 3 milt 7 4 afvoerbuisje exocriene pancreasklier
eilandje van Langerhans, zonder afvoerbuis kliertros exocriene klier haarvat (capillair)
Hypo- en hyperfunctie bijnierschors Bij een chronische bijnierschorsinsufficiëntie spreken we van de ziekte van Addison. Deze aandoening wordt gekenmerkt door vermoeidheid, diarree, braken, vermagering, zouthonger en hypotensie. De huid verkleurt tot bronskleurig. Bij de ziekte van Cushing is er sprake van een overproductie van alle bijnierschorshormonen, waarbij de patiënt onder andere lijdt aan vetzucht.Typisch daarbij is het vollemaansgezicht en een vetophoping ter hoogte van de overgang van de nek naar de rug (buffalo hump). Andere verschijnselen zijn een verhoogde bloeddruk, impotentie en soms vermoeidheid. Het skelet is kalkarm (osteoporose) en er kan (vooral bij vrouwen) een hirsutisme (overmatige haargroei) ontstaan. Ook door het erg langdurig toedienen van corticosteroïden (zoals prednison) kan een aantal verschijnselen van de ziekte van Cushing ontstaan (het Cushing-syndroom). Dit komt bijvoorbeeld voor bij COPD-patiënten.
160
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Hyperfunctie bijniermerg De medulla van de glandula suprarenalis produceert adrenaline. Dit hormoon ondersteunt de taak van het sympathische zenuwstelsel en veroorzaakt verschijnselen als een snelle pols, verhoogde tensie en vernauwing van de bronchiën. Een tumor in deze medulla, het feochromocytoom, zal de genoemde verschijnselen in hoge mate veroorzaken, gepaard gaande met onder andere hypertensie, hevige hoofdpijn en bloedingen in de retina.
15.6
Aandoeningen van de pancreas
De pancreas (alvleesklier, zie figuur 15.4) bevat groepen kliercellen, de eilandjes van Langerhans, die hormonen afscheiden. De eilandjes liggen als endocriene klierpakketjes in de alvleesklier, die voor het overige uit exocrien klierweefsel bestaat. In dit kader zullen we uitsluitend de afwijkingen van het endocriene deel van de pancreas noemen. Het betreft hier de eilandjes van Langerhans die de hormonen insuline en glucagon produceren. Insuline bewerkstelligt een daling van de bloedsuikerspiegel. Insuline stuurt de glucose uit het bloed de spier- en levercellen in. De spieren hebben glucose nodig voor de energievoorziening. In de lever vindt de opslag van glucose plaats in de vorm van glycogeen. Direct na de maaltijd is de productie van insuline het hoogst. De glucose wordt verwerkt en opgeslagen. Wanneer het bloedsuikergehalte daalt en er gedurende lange tijd niet is gegeten, komt het glucagon in actie. Onder invloed van glucagon wordt in de lever glycogeen weer in glucose omgezet, zodat de bloedsuikerspiegel op peil blijft. Insuline en glucagon houden via een feed-back mechanisme het bloedsuikergehalte binnen nauwe grenzen. We spreken van hyperglykemie bij een overmaat aan glucose in het bloed; een te laag glucosegehalte in het bloed noemen we hypoglykemie. De grafiek geeft de schommeling aan van het glucosegehalte in het bloed in de tijd na het innemen van een standaardhoeveelheid glucose. Bij gezonde personen reageert het lichaam met de afscheiding van insuline, waardoor een snelle daling van de bloedsuikerspiegel optreedt. Glucose komt overigens vrij bij de vertering van koolhydraten. De bloedsuikerwaarde stijgt dan ook pas enige tijd na inname van koolhydraten bevattend voedsel. Koolhydraten zitten niet alleen in zoete dingen, zoals suiker en fruit, maar ook in sommige groenten, melk, brood en aardappelen en andere soorten zetmeel.
15
HORMOONSTELSEL
diabetes glucosegehalte bloed
14
(mmol/l)
10
12
8 6 4
normaal
2 1
2
3
4
5
uren
Figuur 15.5 De bloedsuikercurve van een normaal persoon en een lijder aan diabetes
Diabetes mellitus Diabetes mellitus (DM) of suikerziekte wordt veroorzaakt door een tekort aan natuurlijk geproduceerde insuline. Het lichaam kan de bloedsuiker daardoor niet meer zelf in evenwicht houden. Er ontstaat hyperglykemie. Als dat lang blijft bestaan ontstaat er weefselschade. Daarom moet diabetes zo snel mogelijk worden behandeld. Naast het probleem met de bloedsuiker zijn ook vaak het cholesterol, het vetgehalte, het gewicht en de bloeddruk te hoog. Men spreekt dan van een metabool syndroom. Het is belangrijk om ook de andere afwijkingen te betrekken bij de behandeling. Dit vermindert sterk de kans op complicaties, zoals hart- en vaatziekten. Er zijn 2 typen diabetes: Diabetes type 1: er wordt helemaal geen insuline meer aangemaakt. Dit type ontstaat meestal in korte tijd en over het algemeen bij mensen onder de dertig jaar; het eigen afweersysteem vernietigt de insulineproducerende cellen in de eilandjes van Langerhans. De behandeling bestaat altijd uit de toediening van insuline. Diabetes type 2: er wordt te weinig insuline aangemaakt. Bovendien is het lichaam minder of zelfs ongevoelig geworden voor insuline (insulineresistentie). De behandeling bestaat uit dieet houden en leefstijladviezen, soms medicatie en soms ook insuline. Bij diabetes ontstaat een aantal symptomen: – hyperglykemie; – doordat de drempel in de nier voor glucose in het bloed wordt overschreden, verschijnt glucose in de urine (glucosurie); met de glucose wordt veel water door de nieren afgescheiden, met als gevolg een verhoogde urineproductie (polyurie); – langdurige hyperglykemie kan blijvende nierbeschadiging geven (diabetische nefropathie);
161
162
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
– – – –
de patiënt is vermoeid; door het verhoogde vochtverlies via de urine ontstaat dorst (polydipsie); omdat veel glucose met de urine verloren gaat, vermagert de patiënt; doordat de weefsels als het ware doordrenkt worden met suiker, ontstaat een verhoogde kans op infecties, met name van de huid; – jeuk; – slechter zien, door typische bloedinkjes in de retina (diabetische retinopathie); – door de hoge bloedsuiker kunnen zenuwen beschadigd raken (diabetische neuropathie). Door het sterk verminderen of het ontbreken van insuline kan de stofwisseling in de cel verstoord raken. In plaats van suiker gaat de cel meer vetten en eiwitten voor de verbranding gebruiken. Hierbij komen veel zogenaamde ketonlichamen vrij, die een verzurend effect op het interne milieu hebben (acidose). De verschijnselen die hierbij optreden, zijn: – uitdroging; – braken (hyperemesis); – versnelde ademhaling (tachypneu); – erg kenmerkend: de adem gaat naar aceton ruiken. Wordt de patiënt niet met insuline behandeld, dan kan een coma diabeticum optreden en ten slotte de dood.
Woordenlijst ACTH
–
ADH
–
adrenaline
–
androgeen hormoon
–
diabetes mellitus exophthalmus
– –
feochromocytoom
–
glucocorticoïd
–
glucosurie gonadotroop hormoon
– –
adrenocorticotroop hormoon; hypofysehormoon, dat de afgifte van bijnierschorshormoon reguleert antidiuretisch hormoon; hypofysehormoon, dat de terugresorptie van water in de nefronen bevordert bijniermerghormoon met een werking als van stimulering van het sympathisch zenuwstelsel (onder andere verhoging van de bloeddruk, versnelde hartwerking, vernauwing bronchiën) bijnierschorshormoon met de werking van mannelijk geslachtshormoon suikerziekte uitpuilen van de ogen, voorkomend bij hyperthyreoïdie tumor van de medulla suprarenalis met een vergrote productie van adrenaline bijnierschorshormoon met een remmende werking op ontstekingen en overgevoeligheidsreacties suiker in de urine hypofysehormoon, dat de afgifte van onder andere geslachtshormonen bij de vrouw reguleert
15
hirsutisme hypothyreoïdie hyperthyreoïdie insuline
– – – –
mineralocorticoïd
–
oxytocine
–
polydipsie
–
steroïde hormonen
–
struma tetanie thyroxine TSH
– – – –
ziekte van Addison ziekte van Cushing
– –
HORMOONSTELSEL
overmatige beharing bij vrouwen onvoldoende produktie van schildklierhormoon overmatige produktie van schildkierhormoon pancreashormoon, dat de bloedsuikerspiegel reguleert bijnierschorshormoon werkt regulerend op de elektrolyten en de waterhuishouding hypofysehormoon, dat de weeënactiviteit tijdens de bevalling bevordert en dat de melkproductie stimuleert overmatig gevoel van dorst bij bijvoorbeeld diabetes mellitus hormonen met eenzelfde werking als die van de geslachts hormonen vergroting van de glandula thyroidea spierkrampen schildklierhormoon thyroïd stimulerend hormoon; hypofysehormoon, dat de afgifte van schildklierhormoon reguleert hypofunctie van de cortex glandulae suprarenales hyperfunctie van de cortex glandulae suprarenales
Vragen en opdrachten 1 Omschrijf het ‘feedback’-mechanisme van een hormoonproducerende klier. 2 Wat zijn de symptomen van een hypofunctie, respectievelijk hyperfunctie van de glandula thyroidea? 3 Wat is de functie van de glandula parathyroidea? 4 Geef aan waarom mensen die grote hoeveelheden glucocorticosteroïden gebruiken hiervoor extra gecontroleerd moeten worden. 5 Wat zijn de symptomen van iemand die lijdt aan de ziekte van Cushing? 6 Bij hevige schrik wordt ons autonome zenuwstelsel geactiveerd, zo ook ons bijniermerg. Wat zijn de gevolgen hiervan? 7 Waardoor kan diabetes mellitus ontstaan? 8 Wat zijn de symptomen van te weinig, respectievelijk van te veel spuiten van insuline bij een lijder aan diabetes mellitus? Zouden deze symptomen ook door andere oorzaken kunnen optreden? Zo ja, waardoor?
163
16 16.1
Zintuigen
Inleiding
Zintuigen zijn zenuwreceptoren of -sensoren die zijn gespecialiseerd in de waarneming van prikkels. Speciale cellen of zenuwuiteinden registreren allerlei prikkels, zoals druk, spierspanning, licht, geluid, smaak of geur. Deze prikkels kunnen van buitenaf komen (geur, smaak, licht, geluid) of uit het lichaam zelf (veranderingen in de spierspanning, stijging van het koolzuur- of zuurstofgehalte van het bloed, bewegingen van hoofd of ledematen, enzovoort). In dit hoofdstuk worden twee zintuigen beschreven, het oog en het oor. Eerst worden de bouw en functie van deze organen uiteengezet, vervolgens komen de aandoeningen aan bod. De aandoeningen hiervan kunnen aanleiding geven tot het uitvallen van het aangetaste orgaan, zodat de getroffen persoon ernstig gehandicapt raakt in zijn contacten met zijn omgeving.
16.2
Het oog
De lichtstralen dringen door het doorzichtige hoornvlies (cornea) het oog binnen (zie figuur 16.1). Via de lens valt het licht door het glasachtig lichaam (corpus vitreum) op het netvlies (retina), dat de zintuigcellen bevat waardoor de beelden via de gezichtszenuw (nervus opticus) de hersenen bereiken, alwaar de beelden omgebogen, herkend, geïnterpreteerd en opgeslagen worden. Op de retina bevinden zich twee soorten cellen: de zogenaamde kegeltjes die kleuren onderscheiden, en staafjes die zwart-witbeelden ontvangen. De retina wordt gevoed vanuit de achterliggende laag, het vaatvlies of choroidea. De lens wordt samengetrokken en ontspannen door peesjes in het corpus ciliare, het straallichaam. Van hieruit lopen ook de accommodatiespieren waardoor de iris (regenboogvlies) de pupil kan vergroten of vernauwen.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_16, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
166
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
A
B
Figuur 16.1 Veranderingen van de bolling van de lens onder invloed van de werking van het corpus ciliare en van de pupil onder invloed van de werking van de iris A
Wanneer de musculus ciliaris (een soort kringspier) zich ontspant, wordt het ophangapparaat van de lens uiteengetrokken, waardoor de lens wordt afgeplat. Onder invloed van de spieren in de iris (musculus dilatator pupillae) wordt de pupil verwijd. Zo reageert het oog bijvoorbeeld wanneer we in het duister op afstand moeten kijken.
B
Contractie van de musculus ciliaris leidt tot een verminderde spanning van het ophangapparaat van de lens. De lens streeft naar de bolvorm op grond van haar eigen elasticiteit en wordt dus boller. Onder invloed van de musculus sphincter pupillae wordt de pupil vernauwd. Deze situatie doet zich voor wanneer we met helder licht iets van dichtbij bekijken.
Om de choroidea heen ligt de harde oogrok of sclera, die aan de voorzijde overgaat in de cornea. De oogbewegingen worden verzorgd door de oogspieren. Het oog ligt beschermd in de oogkas (orbita). Aan de voorzijde bestaat deze bescherming uit de wenkbrauwen en oogwimpers. Om ervoor te zorgen dat het oog niet uitdroogt, wordt het constant vochtig gehouden vanuit de traanklieren (glandulae lacrimales) aan de voorzijde.
Aandoeningen van de ogen Aangeboren afwijkingen Congenitale blindheid kan voorkomen doordat er een stoornis in de aanleg is ontstaan. Zo kan rode hond of mazelen tijdens de zwangerschap leiden tot blindheid van de pasgeborene. Bij kleurenblindheid worden bepaalde kleuren niet goed onderscheiden door het ontbreken van een bepaalde soort kegeltjes in de retina.
16
ZINTUIGEN
oogspiertje harde oogrok (sclera) vaatvlies (choroidea) hoornvlies (cornea) regenboogvlies (iris)
glasachtig lichaam (corpus vitreum)
netvlies (retina)
lens
gele vlek
voorste oogkamer stralenlichaam (corpus ciliare)
oogzenuw (nervus opticus)
blinde vlek
Figuur 16.2 Schematische doorsnede van het oog
Strabismus Strabismus (scheelzien) wil zeggen dat de beide ogen niet op hetzelfde punt gericht staan. Er treed dubbelzien op. Dit kan het gevolg zijn van een afwijking van de oogspieren, waarbij beide ogen niet goed in dezelfde richting kunnen draaien, zodat er niet dezelfde beelden op de retina worden geprojecteerd. Schele kinderen hebben de mogelijkheid het beeld afkomstig uit het oog met de afwijkende stand in hun hersenen te onderdrukken. Als steeds hetzelfde oog scheel kijkt en wordt onderdrukt dan kan dit oog lui worden (amblyopie).
Amblyopie Amblyopie is een slecht gezichtsvermogen dat ontstaat doordat het oog zich niet normaal heeft kunnen ontwikkelen. In het Nederlands spreekt men van een ‘lui oog’. Wanneer één oog een goed gezichtsvermogen ontwikkelt, terwijl het andere oog dat niet doet, wordt het beeld van het ‘luie oog’ weggedrukt (er treedt suppressie op); daardoor ontwikkelt het gezichtsvermogen zich niet goed in de jonge kinderjaren. Tijdige opsporing en behandeling door afplakken van het goede oog (waardoor het gebruik van het amblyope oog wordt afgedwongen) kan dit weer herstellen.
Ablatio retinae Een netvliesloslating (ablatio retinae) kan op elke leeftijd optreden, maar ouderen, bijzienden (met een visuscorrectie van meer dan -10), mensen waarbij een staaroperatie
167
168
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
heeft plaatsgevonden en mensen met een netvliesloslating in de familie lopen een goter risico. De meeste netvliesloslatingen worden veroorzaakt door het optreden van veranderingen in het glasvocht. Wanneer dit gaat krimpen, kunnen op de plaatsen waar het is vastgehecht aan het netvlies gaatjes ontstaan. Wanneer er eenmaal zo´n gaatje is ontstaan is, kan er glasvocht achter het netvlies komen. Dit is een ablatio retinae. Het gaat gepaard met het zien van zwarte vlekken en soms ook lichtflitsen. Als het niet wordt behandeld, sterft het gedeelte van het netvlies dat is losgeraakt van de onderlaag af door onvoldoende toevoer van zuurstof. Wanneer een netvliesloslating niet wordt behandeld kan het dan ook leiden tot slecht zien of blindheid.
Stoornissen in de lichtbreking Een beeld dat wordt opgevangen, moet helder op de retina worden geprojecteerd. Hiervoor zal de lens door de accommodatiespier een zodanige bolling moeten krijgen, dat dit gebeurt (zie figuur 16.2). Gebeurt dit onvoldoende, dan wordt het geprojecteerde en ontvangen beeld wazig. Door middel van een andere lens (brillenglas) zal dan zodanig bijgestuurd moeten worden, dat dit beeld weer goed op de retina wordt geprojecteerd en daarmee helder wordt waargenomen. Bij de oogbol die te lang is, zullen de lichtbeelden van veraf die als evenwijdige stralen het oog bereiken, voor het netvlies samenkomen. Er zal dan een holle lens gebruikt moeten worden om dit bij te sturen. Dit heet bijziendheid ofwel myopie (zie figuur 16.3).
Figuur 16.3 Correctie van het bijziende oog met een holle (negatieve) lens
Is de oogbol te kort of de accommodatiekracht van de lens te klein, dan zullen de beelden achter het netvlies samenkomen. Een bol brillenglas zal dan de geaccommodeerde lens moeten ondersteunen (zie figuur 16.4, 16.5). Dit verschijnsel heet verziendheid of hypermetropie. Is de cornea (of soms de lens) ongelijkmatig gekromd, dan worden de stralen die van één punt uitgaan niet meer als één punt op de retina geprojecteerd, maar als een streepje. Het leidt tot onduidelijke beelden. Men spreekt dan van atigmatisme. Dit is vaak te corrigeren met een zogenaamde cilinderlens. Bij een lens die voldoende kan ontspannen en accommoderen zal vrijwel altijd een helder beeld op de retina verschijnen. Bij dit normale, emmetrope oog zijn geen hulpmiddelen nodig.
16
ZINTUIGEN
Figuur 16.4 Het verziende oog
Figuur 16.5 Correctie van het verziende oog met een bolle (positieve) lens
Presbyopie is een vermindering van het accommodatievermogen door het stijver worden van de ooglens bij het ouder worden. Een leesbril biedt hier een uitkomst.
Ontstekingen Conjunctivitis is de ontsteking van de conjunctiva, het bindvlies van het oog, dat veel fijne bloedvaatjes bevat. Door de ontsteking en de daaraangekoppelde verschijnselen (rubor, calor, dolor, tumor en functio laesa) ontstaat er een rood, pijnlijk en dik oog. De meest voorkomende oorzaak van conjunctivitis is een virus of een bacterie, maar ook een allergie, een vuiltje in het oog of irriterende stoffen in de omgeving. Blepharitis is een ontsteking van de rand van het ooglid. Het gaat vaak gepaard met jeuk, irritatie en soms een rood oog. En wordt gekenmerkt door korstjes die blijven plakken aan de wimpers. Keratitis dendritica is een ontsteking van het hoornvlies door het herpesvirus. Het kan een ernstige beschadiging van de cornea veroorzaken, die erg pijnlijk is en de patiënt ernstige overlast bezorgt. Men spreekt van ‘dendritica’ omdat de beschadiging van de cornea takvormig is (dendron is boom). Uiteindelijk kan het leiden tot vertroebeling van de cornea, waardoor een hoornvliestransplantatie noodzakelijk wordt. Iritis is een inwendige ontsteking van het voorste gedeelte van het oog waarbij de iris (regenboogvlies) ontstoken is. Bepaalde infecties, zoals herpes zoster, herpes simplex en
169
170
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
toxoplasmose, kunnen iritis veroorzaken, maar meestal is de oorzaak onbekend. Aangenomen wordt dat er meestal sprake is van een auto-immuunziekte. Deze kan alleen in het oog zelf optreden, maar kan ook voorkomen als symptoom van verschillende andere auto-immuunachtige ziekten elders in het lichaam, zoals bij de ziekte van Bechterew, de ziekte van Crohn en sarcoïdosis. Ook ontstekingen van de retina (retinitis) en de sclera (scleritis) zijn bekend.
Glaucoom Tussen de cornea en de iris ligt de voorste oogkamer. Deze is gevuld met vocht, dat ontstaat in het oog en dat door het zogenaamde kanaal van Schlemm langzaam wegstroomt. Wordt er te veel vloeistof aangemaakt of is er een slechte afvloed, dan wordt de druk in het oog te hoog en ontstaat glaucoom. Deze pijnlijke en ernstige afwijking kan leiden tot visusvermindering en ten slotte tot blindheid.
Cataract Door het vertroebelen van de lens kan staar of cataract ontstaan. Dit komt vooral bij ouderen voor, maar ook door oogverwondingen. Cataract leidt tot wazig zien en bij erger worden tot een sterk verminderde visus. Het is tegenwoordig goed te behandelen door middel van een cataractextractie, waarna er een kunstlens wordt ingebracht.
Diabetische retinopathie Een van de complicaties van diabetes mellitus wordt gevormd door bloedvatafwijkingen in het oog, waardoor bloedinkjes in het netvlies kunnen ontstaan, ook weer met visusvermindering.
16.3
Het oor
Bouw en functie Ons gehoororgaan bestaat uit drie delen (zie figuur 16.6 en 16.7): – Het gehooropvangend deel, de oorschelp en gehoorgang. In de gehoorgang bevinden zich kliertjes, die het oorsmeer (cerumen) produceren. – Het geluidsgeleidend gedeelte, ofwel het middenoor. Het middenoor bestaat uit de trommelholte, die naar de gehoorgang is afgesloten door het trommelvlies (foramen tympani). Naar de buitenwereld toe is er een verbinding met de neusholte, de buis (tuba) van Eustachius. De wand met het binnenoor heeft twee openingen, het ovale venster (foramen ovale) en het ronde venster (foramen rotundum). In de trommelholte (cavum tympani) bevinden zich drie gehoorbeentjes: hamer (malleus), aambeeld (incus) en stijgbeugel (stapes). Deze liggen tegen elkaar aan, de malleus tegen het trommelvlies en de stapes tegen het ovale venster, op een wijze dat ze de geluidstrillingen, die via het trommelvlies het oor bereiken, versterkt doorgeven aan het ovale venster.
16
ZINTUIGEN
– Het zintuigorgaan, het binnenoor. Het binnenoor is een onderdeel van het labyrint, waarin zich drie halfcirkelvormige kanalen bevinden (voor het evenwichtsorgaan) en het slakkenhuis (voor het gehoor). De geluidstrillingen, die via het foramen ovale het binnenoor bereiken, worden in het slakkenhuis (cochlea) omgezet in geluidssignalen, die via de gehoorzenuw (nervus acusticus) de hersenen bereiken en daar worden geïnterpreteerd als herkenbare geluiden.
oorschelp
trommelvlies (membrana tympani) middenoorholte met gehoorbeentjes drie halfcirkelvormige kanalen zenuwen slakkenhuis (cochlea)
uitwendige gehoorgang (meatus acusticus)
Figuur 16.6 Schematische doorsnede van het gehoor- en evenwichtsorgaan
buis van Eustachius (tuba Eustachii)
171
172
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
A
B 3
1
7 6
2
1
3 2
5 4
Figuur 16.7 De gehoorbeentjesketen A
1 2 3
hamer (malleus) stijgbeugel (stapes) aambeeld (incus)
B
De onderlinge verhouding, met bovendien de aanhechting aan het trommelvlies en aan het ovale venster 1 kop van de malleus 2 uitwendige gehoorgang 3 trommelvlies 4 slaapbeen 5 middenoorholte 6 voetplaat van de stijgbeugel in het ovale venster 7 aambeeld (incus)
Aandoeningen van het oor De belangrijkste gevolgen van afwijkingen van het gehoororgaan zijn de geleidings- en perceptieslechthorendheid (bij slechthorendheid is de gehoorfunctie niet optimaal; bij doofheid ontbreekt de gehoorfunctie helemaal).
Geleidingsdoofheid De oorzaken van geleidingsslechthorendheid zijn: – een grote prop oorsmeer (cerumen) kan de gehoorgang afsluiten, waardoor de geluidstrilling het trommelvlies slecht kan bereiken; – in het middenoor kan een verstopping van de buis van Eustachius bij een verkoudheid ervoor zorgen dat de luchtdruk in de buitenwereld hoger is dan die in de trommelholte (middenoor), waardoor het trommelvlies ingetrokken raakt en de trilling slecht wordt overgebracht op de gehoorbeentjes; – door een ontsteking in het middenoor (otitis media), die vaak ontstaat bij kinderen als complicatie van een infectie in de neuskeelholte, kan zich pus ophopen in de trommelholte. Hierdoor gaat het trommelvlies bol staan en kleven de gehoorbeentjes aan elkaar. Vooral wanneer de ontsteking chronisch wordt, is de kans op doofheid sterk vergroot.
16
ZINTUIGEN
Perceptiedoofheid Perceptieslechthorendheid wordt veroorzaakt door stoornissen in het binnenoor, de gehoorzenuw of in het centrum van de hersenschors, dat de geluidssignalen interpreteert. Presbyacusis is de hardhorendheid bij ouderen, veroorzaakt door een binnenoordoofheid.
Evenwichtsstoornissen Een mens kan zich in vrijwel alle omstandigheden in evenwicht houden door samenwerking van de volgende organen: – het evenwichtsorgaan, dat bestaat uit drie halfcirkelvormige kanalen, die haaks op elkaar staan; – de gezichtsorganen; – de signalen naar de hersenen over de stand van spieren en gewrichten. Door het verplaatsen van de vloeistof die zich in deze halfcirkelvormige kanalen bevindt, worden er signalen gegeven aan receptorcellen, die deze vervolgens via de evenwichtszenuw doorgeven aan de hersenen. Daar wordt het evenwicht gereguleerd. Bij afwijkingen in dit evenwichtsorgaan, de evenwichtszenuw of het hersendeel dat voor het evenwicht verantwoordelijk is, ontstaat duizeligheid (vertigo).
Tinnitus Oorsuizen (tinnitus) is de gewaarwording van suizen, zoemen, ruisen of fluittonen zonder dat daar een geluidsprikkel aan ten grondslag ligt. Het is een op zich onschuldige afwijking, die meestal wordt veroorzaakt door een overprikkeling van het binnenoor. Het kan als bijzonder irritant worden ervaren, waardoor mensen niet kunnen slapen, concentratieproblemen krijgen en prikkelbaar worden. Tinnitus is moeilijk te behandelen, maar maskering wordt vaak toegepast. Dit werkt volgens het principe: lawaai met lawaai bestrijden. Door middel van een hoortoestel of een maskeertoestel dat ruis produceert wordt het oorsuizen door andere geluiden (deels) overstemd. Deze tonen of geluiden (ruis) maskeren zo het oorsuizen.
De ziekte van Ménière De ziekte van Ménière wordt gekenmerkt door een combinatie van drie klachten: – aanvallen van draaiduizeligheid, gepaard gaande met valneiging, misselijkheid, braken, bleek zien, ritmisch heen en weer bewegen van de ogen (nystagmus) en koud zweet. Tijdens deze – vaak enkele uren durende – aanvallen kunnen geen normale werkzaamheden worden verricht; – slechthorendheid, in het begin vaak eenzijdig en wisselend van ernst. Dit ontwikkelt zich verder tot een echte preceptiedoofheid; – tinnitus, vooral in aansluiting op een aanval. Pas als deze symptomen alledrie aanwezig zijn en er geen andere oorzaak voor deze klachten aanwijsbaar is, wordt de diagnose Ménière gesteld.
173
174
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Woordenlijst ablatio retinae amblyopie astigmatisme blepharitis cataract cerumen conjunctivitis emmetroop exophthalmus glaucoom hypermetropie iritis keratitis dendritica keratitis kleurenblind myopie nystagmus otitis media otitis externa presbyopie refractie retinitis strabismus tinnitus vertigo ziekte van Ménière
– loslaten van de retina van de onderlaag – lui oog – onduidelijk zien als gevolg van onregelmatige kromming van cornea of lens – ontsteking van een ooglid – lenstroebeling, staar – oorsmeer – ontsteking van het bindvlies (conjunctiva) – normaal gezichtsvermogen – uitpuilen van het oog – verhoogde druk in voorste oogkamer – verziendheid – ontsteking van de iris – ontsteking van de cornea veroorzaakt door het herpesvirus – ontsteking van de cornea (hoornvlies) – verminderd vermogen om kleuren te onderscheiden – bijziendheid – ritmisch heen en weer gaande beweging van de oogbol, bijvoorbeeld bij de ziekte van Ménière – middenoorontsteking – ontsteking van het uitwendige deel van de gehoorgang – verziendheid bij ouderen – lichtbreking van het oog – ontsteking van de retina (netvlies) – scheelzien – oorsuizen – duizeligheid – aanvallen van draaiduizeligheid, oorsuizen en doofheid
Vragen en opdrachten 1 2 3 4 5 6 7 8
Geef de oorzaken aan voor een hypermetropie en voor een myopie. Wat is kleurenblindheid? Noem een aantal ontstekingen in het oog. Welke ernstige afwijkingen van de retina ken je? Wat is de oorzaak van glaucoom? Wat is de oorzaak van strabismus? Welke oorzaken ken je voor vermindering van de gehoorscherpte? Wat is de ziekte van Ménière?
17 17.1
Voortplanting
Zwangerschap
Tijdens de eisprong (ovulatie) vindt de uitstoting van een eicel uit de eierstok (ovarium) plaats. Door het samensmelten van een eicel met een spermatozoön, die wordt gevormd in de testes, ontstaat een embryo. De bevruchting vindt meestal plaats in de eileider (tuba) vanwaar de bevruchte eicel zich verplaatst naar de baarmoeder (uterus) en zich daar in de slijmvlieslaag (endometrium), die de binnenzijde ervan bekleedt, innestelt. Dit slijmvlies wordt dik en voedselrijk gemaakt door de werking van de vrouwelijke geslachtshormonen progesteron en oestron. Deze hormonen worden door het ovarium geproduceerd onder invloed van de hypofysehormonen, namelijk het follikelstimulerend hormoon (FSH) en het luteïniserend hormoon (LH). Na de innesteling (nidatie) groeit de bevruchte eicel door middel van celdeling erg snel. Er vormt zich een moederkoek (placenta), die de groeiende foetus vanuit de moeder voorziet van alle noodzakelijke voeding. Ongeveer negen maanden na de bevruchting vermindert de werking van de placenta en komt de bevalling (partus) op gang.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_17, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
176
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
4 5
3
6
12
7
8 2 1 13 10
9
11 14
Figuur 17.1 Overzicht van de ontwikkeling van de (bevruchte) eicel gedurende de eerste week 1 eicel onmiddelijk na de ovulatie 8 het blaasjesstadium (blastula) na 2 bevruchting, ongeveer 12 tot 24 uur ongeveer 4,5 dagen na de ovulatie 9 het begin van de innestelingsfase; het 3 en 4 verschillende stadia in het delingsvruchtje is ongeveer zes dagen oud proces 10 fimbriae 5 het tweecellige stadium is bereikt 11 Graafse follikel (na ongeveer 30 uur) 12 corpus luteum 6 en 7 het zogenaamde moerbeistadium 13 myometrium (morula) na ongeveer drie dagen 14 endometrium
1
2
1 11
3 10 9
4
8
5 6
7
baarmoederkoepel (fundus uteri) 2 eileider (tuba uterina) 3 corpus uteri 4 deel van de brede band 5 portio 6 uitwendige baarmoedermond 7 deel van de vagina 8 canalis cervicis uteri (halsgedeelte) 9 inwendige baarmoedermond 10 baarmoederholte (cavum uteri) 11 jonge vrucht (blastula)
Figuur 17.2 Schema van de baarmoeder met vroege bevruchting (innesteling)
17
VOORTPLANTING
Onvruchtbaarheid Het komt voor dat er geen bevruchting (conceptie) kan plaatsvinden (infertiliteit). Hiervoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen. Bij de man is de oorzaak meestal dat de kwaliteit of hoeveelheid van de spermatozoa onvoldoende is. Wanneer er te weinig spermatozoa zijn, spreekt men van een oligozoöspermie tot zelfs een azoöspermie (geen spermatozoa). Men kan proberen de kans op bevruchting zo groot mogelijk te maken door van het sperma de kwaliteit of hoeveelheid zo hoog mogelijk op te voeren, zodat door het inbrengen van sperma in de uterus (intra-uteriene inseminatie) toch een bevruchting kan plaatsvinden. Lukt dat niet, dan is de enige kans een intracytoplasmatische sperma injectie (ICSI). Bij de vrouw is de oorzaak van onvruchtbaarheid meestal gelegen in een afsluiting van de eileiders. De afsluiting kan een gevolg zijn van een sterilisatie, waarbij door een ingreep deze eileiders zijn dichtgemaakt. De afsluiting kan ook een gevolg zijn van een doorgemaakte ontsteking van de tubae (salpingitis), waarbij de doorgang ‘verbindweefseld’ is. Dit kan bijvoorbeeld na een chlamydia-infectie. Wanneer een eicel – door welke oorzaak dan ook – niet in staat is contact te maken met een spermatozoön, kan men een methode toepassen waarbij buiten het lichaam de eicel wordt bevrucht en daarna wordt teruggeplaatst in de uterus (in vitro fertilisatie, IVF).
Factoren Voor het baren van een gezonde baby is een aantal factoren van belang: – erfelijke factoren: hebben de ouders afwijkingen in de chromosomen, dan kunnen ziekten of gebreken bij het kind aan het licht komen; – groei van het kind: de groei van het kind moet evenredig zijn met de zwangerschapsduur. Dit is meestal goed te bepalen door uitwendig de grootte (hoogte) van de uterus te meten. Is de vrucht te groot in relatie met de zwangerschapsduur, dan spreekt men van een positieve dyscongruentie, omgekeerd van een negatieve dyscongruentie. Door gebruik te maken van de mogelijkheden van de echoscopie kan dit nog nauwkeuriger worden bepaald; – gezondheid van de moeder; – ligging van het kind in de uterus; – eenling of meerlingen: bij een meerlingzwangerschap zal in het algemeen de zwangerschapsduur korter zijn en de kans op complicaties tijdens de bevalling is groter; – grootte van de bekkenuitgang; – de bloedgroep en rhesus-factor van moeder en kind.
177
178
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Complicaties Tijdens de zwangerschap kunnen er zich, buiten de hierboven genoemde factoren, ook nog andere complicaties in de gezondheid van moeder of kind voordoen. Deze kunnen zijn: – misselijkheid en ernstig braken, hyperemesis gravidarum; – de bloeddruk van de moeder kan stijgen (hypertensie). Als deze na de 20e week van de zwangerschap stijgt tot een diastolische waarde van meer dan 90-95 mmHg spreekt men van zwangerschapshypertensie. Dit is een risicofactor voor het ontwikkelen van zwangerschapsvergiftiging of -toxicose, waarbij vervolgens eiwit in de urine wordt aangetroffen (albuminurie). Dit is een teken van nierbeschadiging . Ook zal de moeder vocht vasthouden. Er ontstaat oedeem en het lichaamsgewicht zal heel snel toenemen. Wanneer er geen behandeling plaatsvindt, kunnen de verschijnselen snel verergeren, waarbij de moeder ook hoofdpijn, maagklachten en visusstoornissen (zwarte vlekken of lichtflitsen zien, sterretjes zien, of vaag zien) krijgt. Deze toestand heet pre-eclampsie. Zwangerschapstoxicose kan verder verergeren en overgaan in het HELLP-syndroom. Hierbij is er niet alleen sprake van verlies van eiwit via de urine - en dus nierschade maar ook van schade aan de lever en veranderingen in het bloed die bedreigend zijn voor moeder en kind. HELLP staat voor Hemolyse (verhoogde bloedafbraak) Elevated Liver enzymes (verhoogde leverenzymen) en Low Platelets (lage bloedplaatjes). Hoewel het HELLP-syndroom bijna altijd gerelateerd wordt aan hypertensie, heeft 15% van de vrouwen die het HELLP-syndroom krijgen geen hoge bloeddruk. Preeclampsie , maar ook het HELLP-syndroom, kunnen (gelukkig zelden) overgaan in eclampsie. Bij eclampsie is er sprake van insulten (toevallen) die lijken op een epileptische aanval; Eclampsie en HELLP dienen met spoed in het ziekenhuis te worden behandeld. Het zijn levensbedreigende situaties voor zowel moeder als kind; – vrouwen met aanleg voor diabetes mellitus kunnen in de zwangerschap een zogenaamde zwangerschapsdiabetes vertonen. Vaak verdwijnen de symptomen hierna weer; – bij diabetici, maar ook bij vrouwen die zwanger zijn van een (eeneiige) tweeling (gemelli) kan er een (te) grote hoeveelheid vruchtwater ontstaan. Deze toestand heet hydramnion; – ook kan het vruchtje zich buiten de uterus innestelen, waarbij een buitenbaarmoederlijke zwangerschap (extra-uteriene graviditeit, EUG) ontstaat (zie figuur 17.5); door de groei van de vrucht op daarvoor niet bedoelde plaatsen, zoals bijvoorbeeld de darmen, kunnen allerlei weefsels en bloedvaten worden aangetast, waardoor heftige bloedingen in de buikholte kunnen optreden en er een levensbedreigende toestand ontstaat.
Duur zwangerschap De duur van de zwangerschap (graviditeit) kan afwijken van de normale zwangerschapsduur: – men spreekt van een miskraam of (spontane) abortus wanneer de vrucht wordt afgestoten voordat er levensvatbaarheid bestaat. Gebeurt dit voor de 12e week, dan
17
– – – – –
VOORTPLANTING
spreekt men van een vroege miskraam en daarna (tot 24 weken) van een late miskraam. Abortus kan tot 24 weken ook op medische of sociale indicatie tot stand worden gebracht. Dit is een zwangerschapsafbreking of abortus provocatus; tussen de 24e en de 28e week van de zwangerschap noemt men een geboorte een partus immaturus, dat wil zeggen: onrijp; tussen de 28e en 38e week van de zwangerschap heet een geboorte een partus prematurus: een voortijdige bevalling; vanaf de 38e tot de 42e week is de geboorte op tijd, ofwel à terme; we spreken van een partus serotinus als de geboorte over tijd is, dus na de 42e zwangerschapsweek; we spreken van dysmaturiteit als het kind bij de geboorte, na een volledige zwangerschap, onderontwikkeld is. De oorzaak is veelal een onderontwikkelde of een onvoldoende functionerende moederkoek (placenta), waardoor de foetus te weinig voeding heeft ontvangen.
17.2
De geboorte
Onder invloed van het hypofysehormoon oxytocine trekt de uterus zich samen (contraheert). Het doel van deze contracties (weeën) is het openen van de baarmoedermond (ontsluiting). De weeën zijn aanvankelijk licht en met forse tussenpozen (voorspellende weeën). Langzamerhand worden ze steeds sterker en vermindert de tijd ertussen. Tijdens de weeën daalt het kinderhoofd naar beneden, dit bevordert de ontsluiting van de baarmoederhals (cervix uteri). Als deze ontsluiting is voltooid (opening van minimaal 10 cm), volgt de uitdrijving. De weeën verhevigen zich tot persweeën. Hierdoor wordt het kind de uterus uitgedreven. Bij een normale bevalling ligt het achterhoofd van het kind in de richting van de buik van de moeder (bij de uitdrijving). Om eerst goed door het baringskanaal te komen, zal het hoofdje daarvóór een draaiende beweging moeten maken, de spildraai. Na een aantal persweeën zal het kind via de vulva uit het moederlichaam worden gedreven (zie figuur 17.3).
179
180
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
kleine fontanel fontanel A indaling van het hoofd, kleine fontanel links (bijna dwars)
fontanel B hoofd verder ingedaald, spildraai begonnen
fontanel
C hoofd geheel ingedaald, spildraai voltooid
D geboorte van het kind (na volbrachte spildraai)
Figuur 17.3 Stadia van ontsluiting en uitdrijving bij een achterhoofdsligging (naar Davis)
17
VOORTPLANTING
Meestal komt het kind ter wereld met een vochtblaas op het achterhoofd, het zogenaamde caput succedaneum; dit verdwijnt binnen een dag. Direct na de geboorte van het kind trekt de baarmoeder zich krachtig samen en wordt kleiner, waardoor de placenta van de wand loskomt. Na ongeveer tien minuten vindt de geboorte plaats van de placenta met de navelstreng en vliezen (nageboorte). De nageboorte wordt altijd gecontroleerd op volledigheid. Stukjes weefsel die achterblijven, kunnen bloedingen veroorzaken. Na de partus zal de baarmoeder verder samentrekken (naweeën) en verliest de moeder nog stolsels en bloederig vochtweefsel. Dit zijn de zogenaamde lochia. Tijdens het kraambed (puerperium) of postnatale fase komt de melkproductie (lactatie) bij de moeder op gang. Na zes weken is het puerperium afgesloten.
Figuur 17.4 Ontstaan van het caput succedaneum
Complicaties tijdens zwangerschap en bevalling Vaginaal bloedverlies: – in het begin van de zwangerschap kan bloedverlies duiden op: • een buitenbaarmoederlijke zwangerschap (extra-uteriene graviditeit, zie figuur 17.5); • een beginnende miskraam (abortus). – aan het einde van de zwangerschap/tijdens de partus kan bloedverlies betekenen: • een vóórliggende placenta (placenta praevia). De placenta praevia kan totaal of gedeeltelijk aanwezig zijn (zie figuur 17.6); • ook kan de placenta van de uteruswand losscheuren (solutio placentae) voordat het kind geboren is, waardoor een heel ernstige toestand voor het kind ontstaat.
181
182
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
C
A
B
D
Figuur 17.5 Plaatsen waar de inplanting van het ei mogelijk is A (normale) innesteling (fundus uteri) B lage innesteling C tubaire innesteling D extra uteriene innesteling
A
Figuur 17.6 Placenta praevia: A placenta praevia marginalis B placenta praevia lateralis C placenta praevia centralis
B
C
17
VOORTPLANTING
bloed
retroplacentair hematoom
bloed
Figuur 17.7 Solutio placentae
Andere complicaties zijn: – tijdens de partus kan de navelstreng uitzakken en klem komen te zitten tussen het kinderhoofd en het bekken, waardoor de toevoer van zuurstof naar het kind wordt belemmerd; – tijdens de partus kan de navelstreng om de hals van het kind een strop vormen en dit kan leiden tot ademnood bij de geboorte. Het kind is dan omstrengeld; – gedurende de bevalling kan het vruchtwater door meconium (ontlasting van het ongeboren kind) groen gekleurd raken. Dit duidt op ernstig zuurstofgebrek bij het kind; – tijdens de partus is het mogelijk, dat door de grootte en de druk van het kinderhoofd de bilnaad tussen anus en vulva (perineum) openscheurt. Deze perineumruptuur moet na afloop van de bevalling nauwkeurig worden gehecht; om te voorkomen dat zo’n ruptuur ontstaat, kan men het perineum tijdens de uitdrijving ook inknippen, een episiotomie; – een vertraagde uitdrijving als gevolg van onder andere: • een verkeerde stand van het voorliggend deel: in plaats van een achterhoofdsligging een kruin-, voorhoofds- of aangezichtsligging, of een stuitligging; • een vernauwd bekken; • onvoldoende weeën.
183
184
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Er zijn omstandigheden waarin het kind snel ter wereld moet komen. Noodsituaties zijn onder andere het verschijnen van meconiumhoudend vruchtwater en het verslechteren van de harttonen van het kind. In dit geval kan men door middel van een tangverlossing (forcipale extractie) of een vacuümextractie de uitdrijving versnellen. Bij een indicatie tot het snel beëindigen van de bevalling of wanneer er door bijvoorbeeld een sterk vernauwd bekken geen mogelijkheid bestaat voor een normale bevalling, zal men operatief het kind ter wereld moeten brengen. Deze ingreep noemt men een keizersnede (sectio caesarea). Complicatie na de partus: – door het uitblijven van naweeën wordt de uterus niet samengeknepen en blijft het wondbed, dat onstaan is op de plaats van de placenta, bloeden. Door deze atonie van de uterus kunnen er voor de kraamvrouw levensgevaarlijke bloedingen ontstaan; – door het achterblijven van stukjes placenta of vliezen kan een ontsteking van de binnenwand van de uterus optreden (endometritis of kraamvrouwenkoorts).
17.3
Aandoeningen van de vrouwelijke geslachtsorganen
De vrouwelijke geslachtsorganen omvatten de eierstokken (ovaria), eileiders (tubae), baarmoeder (uterus), schede (vagina) en de uitwendige geslachtsorganen (vulva). De hieraan verbonden steunweefsels heten adnexa.
Menstruatiestoornissen De menstruatiecyclus begint tussen het elfde en zestiende jaar en duurt ongeveer tot het vijftigste jaar. De eerste menstruatie heet menarche. Elke periode van ongeveer vier weken zal de menstruatie terugkomen, totdat de eisprong (ovulatie) uit het ovarium langzamerhand stopt en de vrouw niet meer menstrueert. Deze fase noemt men de menopauze of het climacterium. De menstruatie kan verschillende afwijkingen vertonen: – een onregelmatige menstruatie noemt men irregulair; – bij veel vloeien of bij langdurig vloeien spreekt men van menorragie of hypermenorroe; – bij een pijnlijke menstruatie spreekt men van dysmenorroe; – een te geringe menstruatie noemt men hypomenorroe; – bij bloedverlies uit de uterus dat niet met de menstruatie samenhangt spreekt men van metrorragie. Al deze verschijnselen kunnen een onschuldige oorzaak hebben, maar ook kan een vleesboom (myoom), een endometriose of een carcinoom de oorzaak zijn.
17
VOORTPLANTING
Endometriose Endometriose is een goedaardige woekering van functionerend baarmoederslijmvlies op plaatsen waar het normaal gesproken niet voorkomt, zoals op de eierstokken, eileiders, buikvlies, blaas of darmen. Onder invloed van de hormonale maandelijkse invloeden die het endometrium steeds weer doen groeien en afstoten en die verantwoordelijk zijn voor de menstruele cyclus, verandert ook dit endometriumweefsel steeds mee. Zo kunnen kleine bloedingen in de buikholte ontstaan. Dit bloed kan niet - zoals het menstruatiebloed - via de vagina wegstromen, maar komt in de buikholte terecht en prikkelt het peritoneum. Dit veroorzaakt de kenmerkende, aan de menstruatie gekoppelde, cyclische buikpijn. De endometriose en de bloedinkjes in de buikholte kunnen verklevingen veroorzaken en kunnen leiden tot onvruchtbaarheid.
Vleesboom Een vleesboom of myoma uteri is een benigne tumor in de spierlaag van de uterus. De groei ervan staat onder invloed van oestrogene hormonen. Daarom ontstaan ze alleen in de vruchtbare periode van de vrouw. Ze kunnen van kersgroot tot mandarijngroot worden. Vaak zijn ze symptoomloos aanwezig.
Prolaps Bij een prolaps of verzakking is de uterus en/of de vaginawand uitgezakt, doordat de ophangbanden ervan, evenals de bekkenbodemspieren, verslapt zijn. De prolaps kan ontstaan tijdens een bevalling of op hogere leeftijd. De verschijnselen zijn een drukkend gevoel ‘van onderen’, incontinentie voor urine en recidiverende urineweginfecties. Soms is er geen andere oplossing dan een operatieve verwijdering van de baarmoeder (uterusextirpatie).
Ontstekingen De meest bekende ontsteking is de ‘witte vloed’ (fluor albus), een op zich onschuldige ontsteking van de vagina die meestal wordt veroorzaakt door een schimmel of gist (Candida albicans). De normale lichte kleur en reukloze afscheiding uit de vagina wordt dan vaak troebel en soms stinkend. Chlamydia-infectie is een seksueel overdraagbare aandoening die veel voorkomt. Chlamydia wordt veroorzaakt door een bacterie die zich nestelt in de slijmvliezen van de geslachtsdelen. Hierdoor kan een ontsteking ontstaan van de urinebuis, van de anus en van de baarmoedermond. Er zijn vaak helemaal geen of alleen vage klachten, waardoor het kan gebeuren dat men lang blijft doorlopen met chlamydia, soms wel jaren en ondertussen kan de ziekte ongemerkt worden doorgeven. Chlamydia kan opstijgen naar de eileiders. Er ontstaat dan een eileiderontsteking (salpingitis), die zich kan uitbreiden naar de buikholte. Dit heet PID (Pelvic Inflammatory Disease: ontsteking in het bekkengebied). Een eileiderontsteking kan gepaard gaan met koorts en als die niet of te laat wordt
185
186
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
behandeld kan het littekens in de eileiders veroorzaken. Hierdoor kan de eileider verstopt raken. Dit kan leiden tot onvruchtbaarheid of buitenbaarmoederlijke zwangerschap.
Carcinoom De carcinomen kunnen ingedeeld worden in: – ovariumcarcinoom; dit geeft vaak pas klachten als er al metastasen zijn en dan nog zijn de klachten vaak vaag: dikker wordende buik en vage maag-darmklachten. Het wordt dan ook wel de silent lady killer genoemd. Er zijn erfelijke vormen van ovariumcarcinoom bekend. Dit vaak in combinatie met borstkanker; – uteruscarcinoom, dat kan worden onderverdeeld in: • corpuscarcinoom; gaat uit van de baarmoeder en ontstaat meestal bij vrouwen na de menopauze; • cervixcarcinoom; gaat uit van het slijmvlies van de baarmoederhals en kan in het begin vaginaal bloedverlies veroorzaken soms na sexueel contact (contactbloeding). Een sexueel overdraagbaar virus is de oorzaak. Voorstadia van dit carcinoom zijn op te sporen door middel van een uitstrijkje. De carcinomen worden - zoals altijd - afhankelijk van de graad van maligniteit ingedeeld in verschillende klassen. Op basis daarvan wordt uiteindelijk een keuze voor de behandeling gemaakt.
17.4
Aandoeningen van de borsten
In de westerse cultuur krijgen de borsten (mammae) veel aandacht, waarbij een bepaalde norm voor grootte en vorm van belang is. Afwijkingen hierin geven vrouwen vaak een minderwaardig gevoel. Dit komt vooral voor bij hypotrofie van de mammae (kleine borsten) en ptosis van de mammae (hangende borsten). Ook te grote borsten (mammahypertrofie) geven problemen, bijvoorbeeld in verband met het dragen van kleding of bij sporten. Pathologisch zijn al deze vormen niet, maar de psychische belasting kan voor de betrokkene groot zijn.
Mastitis Mastitis is een ontsteking van de borstklier en komt het meest voor bij vrouwen die borstvoeding geven; de aandoening is het gevolg van een infectie via een kleine verwonding of kloof in de tepel.
Mastopathie Mastopathie is een aandoening waarbij goedaardige knobbels voorkomen, die bestaan uit met vocht gevulde holtes (kystes) of uit bindweefsel en klierweefsel (fibro-adenomen). Deze kystes veroorzaken veel pijn en ongemak bij de patiënt, vooral enige dagen vooraf-
17
VOORTPLANTING
gaand aan de menstruatie. Bij onderzoek zal de differentiatie tussen mastopathie en carcinoom moeten worden gemaakt.
Mammacarcinoom De belangrijkste ziekte van de borsten is het mammacarcinoom. Deze vorm van carcinoom is – net als mastopathie – te voelen als een knobbeltje in de borsten. Mammacarcinoom is de meest voorkomende vorm van kanker in de westerse wereld: 1 op de 9 vrouwen krijgt deze soort kanker. Het komt het meest voor bij vrouwen boven de 50 jaar. Ook bij mannen kan borstkanker voorkomen; naar schatting 1 op de 100 borstkankerpatiënten is een man. Voor het ontstaan van borstkanker is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen. Waarschijnlijk spelen bij het ontstaan diverse factoren een rol, zoals de hormonale huishouding, een erfelijke aanleg en afwijkingen in het afweersysteem. Wanneer men de borst in kwadranten verdeelt (kwart gedeelte van de borst; linksboven, rechtsboven, linksonder of rechtsonder), blijkt de tumor zich bij de meeste vrouwen (circa 50%) in het bovenste buitenste kwadrant te ontwikkelen (dus linksboven in de linker borst of rechtsboven in de rechter borst). Er zijn sterk verschillende vormen van mammacarcinoom, die het verloop van de ziekte, de behandelvorm en de uiteindelijke prognose bepalen. Mammacarcinoom kan uitzaaien via de lymfebanen. Dit is de lymfogene metastasering en veroorzaakt meestal metastasen in de okselklieren. Verwijdering hiervan zorgt voor een vervelende complicatie, namelijk het ontstaan van lymfoedeem (ophoping van lymfe) in de arm, omdat de lymfebanen door het verwijderen van de okselklieren zijn onderbroken. Mammacarcinoom kan zich ook via de bloedbaan uitzaaien. Hematogene metastasering vindt plaats naar onder andere botten, longen, lever en/of hersenen.
Woordenlijst abortus provocatus abortus amenorroe amnion cervix uteri chorion coïtus conceptie eclampsie embryo
– zwangerschapsafbreking tot 24 weken op medische of sociale indicatie – miskraam – het uitblijven van de menstruatie, onder meer bij zwangerschap – binnenste vruchtvlies – baarmoederhals – buitenste vruchtvlies – geslachtsgemeenschap – bevruchting – zwangerschapsstuipen, aanval van tonische en klonische spierkrampen (ernstige vorm van toxicose) – groep cellen, die ontstaat na bevruchting van een eicel, met het vermogen uit te groeien tot een mens
187
188
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
episiotomie extra-uteriene graviditeit foetus
forcipale extractie gemelli hyperemesis gravidarum infertiliteit lactatie lochia lymfoedeem mammacarcinoom mastitis meconium menarche metrorhagie menorrhagie myoom partus partus immaturus partus praematurus placenta praevia prolaps uteri puerperium salpingitis sectio caesarea serotiniteit solutio placentae spildraai toxicose uterusextirpatie vacuümextractie
– inknippen van de vagina, ter voorkoming van inscheuring van het perineum – buitenbaarmoederlijke zwangerschap – embryo met een echoscopisch vastgestelde hartactiviteit en kruin-staart lengte van meer dan 10 mm, passend bij een zwangerschapsduur van circa 7 weken – tangverlosing – tweeling – overmatig zwangerschapsbraken – onvruchtbaarheid – borstvoeding geven – wondafscheiding uit de baarmoeder na de partus – stuwing van lymfe door onvoldoende afvoer – borstkanker – borstklierontsteking – groen- of bruinzwarte, kleverige ontlasting, die zich in de darmen van de ongeborene bevindt – het begin van de menstruatie – bloeding uit de baarmoeder die niet is gekoppeld aan de menstruatie – heftige menstruele bloeding – goedaardig spiergezwel – bevalling, baring, geboorte – geboorte van een nog niet levensvatbaar kind – voortijdige bevalling van een onvoldragen, maar wel levensvatbaar kind – vóórliggende placenta – verzakking van de baarmoeder – kraambedperiode – eileiderontsteking – bevalling door middel van operatieve ingreep (keizersnede) – te lange duur van een zwangerschap – loslating van de placenta – draai van de kinderschedel na de indaling waarbij de kleine fontanel voor komt te liggen – zwangerschapsvergiftiging – operatieve verwijdering van de baarmoeder – verlossing door middel van de vacuümextractor
17
VOORTPLANTING
Vragen en opdrachten 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Noem enkele oorzaken van infertiliteit bij de vrouw. Geef een aantal voorwaarden voor het verkrijgen van een gezonde baby. Welke zwangerschapsziekten kunnen zowel de moeder als het kind beïnvloeden? Hoe noemt men een bevalling die niet na de gebruikelijke duur (± 9 maanden) inzet? Geef kort weer hoe het verloop van een normale baring is. Welk hypofysehormoon speelt een belangrijke rol bij het op gang komen van de bevalling? Welke afwijkingen kunnen zich voordoen in het postnatale tijdperk (kraambed)? Noem een aantal menstruatiestoornissen. Welke tumoren van de uterus ken je? Wat is de oorzaak van ‘witte vloed’? Noem enkele afwijkingen van de mammae.
189
18
Psychisch functioneren
Psychiatrie is het specialisme dat zich bezighoudt met de diagnosticering en behandeling van geestesziekten, of anders gezegd: stoornissen in het psychisch functioneren. Ziekten van de geest (in het Grieks: psyche) zijn vaak moeilijk te begrijpen. Als we een lichamelijke ziekte als voorbeeld nemen, dan weten we dat een blindedarmontsteking pijn in de buik geeft. Iemand maakt een zieke indruk, hij heeft koorts en is misselijk. Bij de ziekte van de geest ligt dit veel moeilijker. Van belang is te weten dat hier de problemen duidelijk worden vanuit het gedrag dat iemand vertoont.
18.1
DSM classificatie
De psychiatrie is er in geslaagd om de psychische stoornissen en de factoren die (mede) het beeld bepalen systematisch in kaart te brengen. Dit gebeurt aan de hand van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (kortweg DSM). Deze is ontwikkeld door de American Psychiatric Association. Door internationaal dezelfde criteria af te spreken voor psychiatrische aandoeningen wordt berichtgeving, onderzoek en communicatie duidelijker en betrouwbaarder. Bij het stellen van de diagnose wordt informatie verzameld door een anamnese, heteroanamnese (anamnese afgenomen bij iemand anders dan de patiënt zelf, bijvoorbeeld de partner, een familielid, etc.) en het eigenlijke psychiatrische onderzoek. De psychische stoornissen worden schematisch in kaart gebracht en gesplitst in 5 dimensies, die in de DSM assen worden genoemd: As I: klinische syndromen. Hierbij gaat het om omschreven symptomen die in een bepaalde ernst en duur aanwezig moeten zijn, zoals cognitieve stoornissen (dementie), stemmingsstoornissen (depressie) en angst- en paniekstoornissen. As II: persoonlijkheidsstoornissen, zoals een dwangmatig karakter, een narcistische persoonlijkheid etc. As III: lichamelijke toestand. Hier worden lichamelijke ziekten, aandoeningen of handicaps beschreven die van belang kunnen zijn voor de psychische stoornis en de behandeling, bijvoorbeeld de ziekte van Parkinson of diabetes mellitus. De aanwezigheid van deze ziektebeelden kan bepalend zijn voor de oorzaak van het ziektebeeld, maar ook voor de keuze van de medicatie.
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_18, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
192
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
As IV: psychosociale problemen. Hier gaat het om negatieve levensgebeurtenissen, zoals huisvestingsproblemen, economische problemen (faillissement), studie- of werkproblemen (zoals arbeidsconflicten en werkeloosheid), problemen in gezin of familie (zoals echtscheiding, verongelukken van een kind, etc.). As V: globale beoordeling van het functioneren (Global Assesment of Functioning, GAF) uitgedrukt op een schaal van 0 tot 100, waarbij 70-80 normaal is, 90-100 hyperactief is en een persoon met een score van 40-50 een presentatie heeft die erg inactief genoemd kan worden. Uiteraard is en blijft de DSM-classificatie schematisch. Het kan dan ook voorkomen dat een psychiatrisch beeld niet te vertalen is naar de DSM of dat er een overlapping plaats vindt tussen de verschillende assen. Hoe dan ook, door het gebruik van de DSM is de mogelijkheid geschapen om een moeilijk te omschrijven beeld als een psychische afwijking toch goed in kaart te brengen. Hieronder wordt een beperkt aantal beelden verder toegelicht.
18.2
Klinische syndromen
Cognitieve stoornissen Cognitieve stoornissen zijn verstoringen in de cognitieve functies, zoals waarneming, aandacht, inprenting, geheugen, oriëntatie, denken, taalgebruik en vaardigheden. De stoornis treedt op als de hersenen zijn beschadigd, zoals bij dementie en het syndroom van Korsakov (een hersenbeschadiging als gevolg van alcoholmisbruik).
Obsessief-compulsieve stoornissen Als iemand dwanggedachten (obsessies) heeft of dwanghandelingen (compulsies of dwangrituelen) verricht, terwijl die persoon zich ervan bewust is dat deze dwanggedachten of dwanghandelingen overdreven of onredelijk zijn en een “product van de eigen psyche”, spreekt men van een obsessief-compulsieve stoornis. Door dit vaak hardnekkige gedrag en de effecten daarvan op de omgeving ontstaat er een verstoring van het dagelijkse leven. Inhoudelijk hebben obsessies vaak te maken met besmetting, fouten maken met rampzalige gevolgen, eigen agressief gedrag, ongewenste seksuele gedachten en godslastering. Compulsies treden op als reactie op de obsessie. Ze bestaan bijvoorbeeld uit extreem vaak handen wassen, controleren of het gas uit is, bidden, tellen, handhaven van de symmetrie, etc. en zijn gericht op het voorkomen van een bepaalde situatie waarvoor de angst bestaat.
Angst- en paniekstoornissen Een paniekaanval is een periode van hevige, plotselinge angst, die gepaard gaat met hartkloppingen, transpireren, opvliegers en koude rillingen, trillen en duizeligheid. Bij een paniekstoornis treden meerdere paniekaanvallen op zonder duidelijke aanleiding en is er
18
PSYCHISCH
FUNCTIONEREN
een voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende aanval en de eventuele gevolgen daarvan. Dit leidt tot een gedrag waarbij de angstvolle situatie wordt vermeden. Van agorafobie (pleinvrees) is sprake als personen plaatsen of situaties vermijden uit angst er een paniekaanval te krijgen. Vaak worden grote ruimtes met veel mensen vermeden, maar dat kunnen ook winkels e.d. zijn. Bij claustrofobie (engtevrees) bestaat er angst voor kleine, afgesloten ruimtes, zoals de lift of het MRI-apparaat, waarbij de patiënt voor het onderzoek (liggend) door een kleine tunnel wordt geleid. Er zijn veel verschillende fobieën, waarbij er een ziekelijke angst voor een of meer dingen, dieren of situaties is ontstaan. Somatoforme stoornissen zijn stoornissen waarbij mensen lichamelijke klachten hebben zonder dat medisch onderzoek iets oplevert. De patiënt blijft desondanks medische hulp zoeken, omdat hij is gefixeerd op zijn klachten en bang is dat hij een (ernstige) ziekte heeft. Hypochondrie, waarbij de patiënt zich allerlei lichamelijke ziekten inbeeldt hoort hier ook toe. Een ander voorbeeld van een angststoornis is de posttraumatische stress-stoornis. Dit wordt meestal afgekort als PTSS. PTSS kan het gevolg zijn van de beleving van een schokkende gebeurtenis (psychische trauma), zoals: een oorlog, een natuurramp, een vliegtuigongeluk, een terroristische aanslag, een verkrachting, een beroving met geweld, etc. Zelfs confrontatie met iemand die ernstig is gewond of is gedood kan PTSS veroorzaken. Het leidt ertoe dat mensen hun greep op het dagelijks leven kwijt zijn en geen beheersing over de loop van de dingen meer hebben. Dit geeft een gevoel van machteloosheid. Door het trauma zijn opeens normale verwachtingen en vooronderstellingen niet meer vanzelfsprekend. Het vertrouwen in zichzelf en andere mensen, de zekerheid van het dagelijkse bestaan en het besef van de eigen onkwetsbaarheid zijn opeens verdwenen. Een dergelijke schokkende gebeurtenis kan een ernstige verstoring van het psychobiologische evenwicht veroorzaken, waardoor mensen als het ware ingesteld blijven op gevaar (dat niet meer aanwezig is): de angst blijft permanent bestaan en leidt tot chronische stress, overmatige waakzaamheid en allerlei lichamelijke klachten.
Psychotische stoornissen Kenmerk van een psychotische stoornis is dat het contact met de realiteit is verloren. De betrokkene heeft hallucinaties en wanen. Een hallucinatie is een waarneming die niet berust op een zintuigelijke prikkel en die zonder meer als werkelijkheid wordt aangenomen. Een waan is een niet door de werkelijkheid te corrigeren ziekelijke overtuiging. Door hallucinaties en wanen raakt het denken verstoord, omdat de door de persoon beleefde realiteit niet overeenkomt met de realiteit zoals de omgeving die waarneemt. De innerlijke en de uiterlijke realiteit kunnen niet van elkaar worden onderscheiden. Er ontstaat daardoor vaak een overweldigende, verlammende angst. Een psychotische stoornis kan worden veroorzaakt door een lichamelijke ziekte (hyperthyreoïdie), door medicijnen en drugs (denk aan LSD), maar kan ook voorkomen als een op zichzelf staande psychische ziekte: schizofrenie. Schizofrenie is een complex ziektebeeld met vaak ernstige psychische en sociale gevolgen.
193
194
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
De aandoening kent meerdere oorzaken. De diagnose wordt gesteld aan de hand van symptomen die in wisselende combinaties kunnen voorkomen. Naast hallucinaties en wanen zijn dat een gebrek aan energie en motivatie, vervlakking van het gevoelsleven, gestoord denken, praten en doen, onsamenhangende spraak en chaotisch gedrag. Het verdere beloop van de schizofrenie verschilt sterk van persoon tot persoon. Bij sommigen gaat het over, terwijl anderen niet herstellen of juist verder achteruitgaan.
Stemmingsstoornissen Iemand heeft een depressie wanneer hij of zij gedurende tenminste twee weken een erg neerslachtige stemming heeft en niet of nauwelijks interesse meer heeft in wie of wat dan ook. Vaak zijn er ook andere klachten aanwezig, zoals: – eetproblemen (heel veel of juist heel weinig eten) en veranderingen in het gewicht; – slaapstoornissen; – prikkelbaarheid en rusteloos zijn; – moeheid en geen energie hebben; – gevoel niks waard te zijn of ergens de schuld van te zijn; – problemen met de concentratie, vertraagd denken, niets kunnen opnemen; – besluiteloosheid; – terugkerende gedachten aan dood of suïcide (zelfmoord). Een depressie komt twee keer vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Het heeft een erfelijke component, waardoor het in bepaalde families vaker voorkomt. Ook zijn er sociale factoren (bijvoorbeeld conflicten in het gezin of op het werk, financiële problemen) en gebeurtenissen (zoals traumatische jeugdervaringen, waaronder mishandeling en verwaarlozing, plotseling overlijden van een naaste) die de kans op het krijgen van een depressie vergroten. De manisch-depressieve stoornis (bipolaire stoornis) wordt gekenmerkt door hevige stemmingswisselingen. Er zijn perioden waarin iemand diep in de put zit en hij volledig is geremd in zijn gevoelsleven en in zijn denken en handelen. Deze depressieve periode wordt afgewisseld door de manische periode waarin iemand onbegrijpelijke zelfoverschatting en een ontremming in al zijn daden en denken vertoont.
Stoornissen met lichamelijke symptomen Anorexia nervosa is een eetstoornis. Mensen met anorexia nervosa hebben wel honger, maar onderdrukken dat en geven er niet aan toe. Over de oorzaken van anorexia is nog weinig bekend. De termen anorexia nervosa en anorexia worden vaak door elkaar gebruikt. Dit is strikt genomen onjuist. Anorexia betekent letterlijk: gebrek aan eetlust. Het kan als symptoom optreden bij andere psychische problemen, als bijwerking van medicijnen en bij allerlei lichamelijke ziekten (iemand in de terminale fase van kanker heeft vaak ook geen eetlust).
18
PSYCHISCH
FUNCTIONEREN
Anorexia nervosa wordt gekenmerkt door een intense angst om aan te komen, terwijl er in werkelijkheid sprake is van (vaak fors) ondergewicht, waarvan zij of hij de ernst niet wil inzien. Er wordt voor het gehele zelfbeeld een onevenredig groot belang gehecht aan het gewicht of de lichaamsvorm. Boulimia nervosa (letterlijk: honger als een rund door psychische oorzaak) wordt gekenmerkt door eetbuien in combinatie met terugkerende pogingen het eenmaal ingeslikte voedsel op onnatuurlijke wijze snel weer kwijt te raken, om zo gewichtstoename te voorkomen. Voorbeelden zijn: vinger in de keel steken, vasten, laxeer- of plasmiddelen slikken, klysma’s en overmatige lichaamsbeweging.
Psychosomatiek In de psychosomatiek gaat men uit van de invloed van de psyche op het soma (lichaam). Frustrerende ervaringen of spanningen hebben hun uitwerking op bepaalde organen. In tegenstelling tot de eerdergenoemde somatoforme stoornissen zijn hier wel lichamelijke afwijkingen aanwezig, waarbij de psyche zeker een rol speelt. Zo kan een aanval van astma of migraine worden opgeroepen door stress en kunnen buikklachten samenhangend met het prikkelbare dikke darm syndroom worden versterkt door stress.
18.3
Persoonlijkheidsstoornissen
Persoonlijkheidsstoornissen worden vermeld op As II. Van een persoonlijkheidsstoornis wordt gesproken als bepaalde afwijkende eigenschappen steeds weer terugkeren en dus kennelijk een onderdeel uitmaken van het karakter van die persoon. Persoonlijkheidsstoornissen zijn in feite geen psychiatrische ziekten, die door middel van behandeling zijn te genezen. Het karakter van iemand is immers niet te veranderen. Wel is er sprake van een psychiatrische afwijking. De behandeling is gericht op het leren om anders om te gaan met bepaalde eigenschappen. Er worden drie clusters persoonlijkheidsstoornissen onderscheiden. Cluster A wordt het vreemde, excentrieke cluster genoemd. Personen met deze stoornis hebben weinig contact met anderen en leven vaak geïsoleerd. Zij zijn niet snel geneigd om psychische hulp te zoeken. Het omvat: – de paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Personen die hieraan lijden zijn uitermate wantrouwend en achterdochtig (paranoïde). Ze hebben een vastomlijnde manier van denken en handelen en zijn ervan overtuigd dat hun mening en beleving juist is en voelen zich bedreigd als anderen het anders zien. Zij voelen zich niet alleen vaak constant bedreigd, maar ook kwetsbaar en angstig; – schizoïde persoonlijkheidsstoornis. Personen met een schizoïde persoonlijkheidsstoornis zijn afstandelijk en hebben moeite om hun gevoelens te uiten. Zij leggen moeilijk contact. Zij zijn vaak verlegen, teruggetrokken en stil. Zij wonen vaak alleen, doen veel dingen alleen. Weinig activiteiten geven hen plezier. Soms compenseren ze een gebrek aan contact met de buitenwereld door het scheppen van een eigen, rijke fanta-
195
196
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
siewereld. Overigens is het in het algemeen zo, dat er geen sprake is van verlies van contact met de werkelijkheid; – schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Personen met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis gedragen zich in de ogen van anderen vaak vreemd en bizar. Zij hebben merkwaardige ideeën en overtuigingen en voelen zich ongemakkelijk in aanwezigheid van anderen. Abnormale oogbewegingen en motorisch disfunctioneren zijn kenmerkend. Cluster B wordt het dramatische, emotionele, impulsieve cluster genoemd. Mensen met een stoornis uit cluster B hebben vaak moeite met de beheersing van hun impulsen en emoties. Het omvat: – een theatrale persoonlijkheidsstoornis. Personen met een theatrale persoonlijkheidsstoornis worden gekenmerkt door hun kleurrijk, opvallend en dramatisch gedrag. Het zijn emotionele types, maar ze hebben grote moeite om lange diepgaande relaties aan te gaan, want zij willen graag alleen in het centrum van de belangstelling staan. Zij koesteren zich namelijk in de aandacht van anderen. Als zij die niet krijgen, hebben ze de neiging met (vaak overdreven) uiterlijk vertoon die aandacht alsnog op te eisen; – narcistische persoonlijkheidsstoornis. Personen met een narcistische persoonlijkheidsstoornis vinden zichzelf geweldig, speciaal en uniek. Zij overdijven vaak hun eigen prestaties en fantaseren over succes, macht of schoonheid. Zij verwachten dat anderen hen ook geweldig vinden, eisen bewondering en vinden een voorkeursbehandeling vanzelfprekend. Zij houden geen rekening met anderen, zijn vaak arrogant, afgunstig en jaloers; – antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze wordt gekenmerkt door een patroon van asociaal gedrag, zoals gebrek aan respect voor anderen, overtreden van de wet, oneerlijkheid, impulsiviteit, prikkelbaarheid en aggressiviteit, roekeloos gedrag, niet in staat zijn geregeld werk te behouden, etc. Hoe anderen daar over denken, of welke gevolgen hun gedrag hebben voor anderen is voor hen niet interessant; – borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze wordt gekenmerkt door een diepgaand patroon van instabiliteit in relaties met andere mensen, een sterk wisselend zelfbeeld en sterk wisselende, onvoorspelbare emoties. Er is ook sprake van een duidelijke ongeremde impulsiviteit. Dit maakt het samenleven met anderen uitermate moeizaam. Cluster C wordt ook wel het angstige cluster genoemd. Mensen met deze stoornissen hebben last van sociale vermijding, dwangmatigheid en onzelfstandigheid, maar zij zijn beter in staat dan mensen met stoornissen uit cluster A en B om zich aan te passen aan de eisen van het dagelijkse leven. Het omvat – ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Dit is een persoonlijkheidsstoornis die zich kenmerkt door geremdheid en het gevoel minderwaardig te zijn. Personen met deze aandoening beschouwen zichzelf als sociaal ondergeschikt of onaantrekkelijk. Ze hebben behoefte aan sociaal contact, maar vermijden dit uit angst om afgewezen te worden, omdat ze meer dan normaal gevoelig zijn voor kritiek of een negatief oordeel van anderen;
18
PSYCHISCH
FUNCTIONEREN
– afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Personen die hieraan lijden hebben veel behoefte aan bevestiging of goedkeuring van anderen. Ze doen daarom enorm hun best om het anderen naar de zin te maken. Ze kunnen gefrustreerd raken omdat ze zich ‘gedwongen’ voelen om dingen te doen die ze eigenlijk niet willen of omdat ze geen uiting aan hun gevoelens kunnen geven. Hun overmatig afhankelijk gedrag kan relaties moeilijk of instabiel maken. Ze hebben vaak een erg laag gevoel van eigenwaarde en zijn vatbaar voor andere psychische aandoeningen, met name depressie en angststoornissen; – obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Personen die hieraan lijden hebben een aanhoudende, alles overheersende aandacht voor ordelijkheid, regels, e.d. Alles moet tot in de puntjes geregeld zijn (perfectionisme). Hij/zij is overdreven gewetensvol, onbuigzaam en koppig. Alles moet op hun manier, anders is het niet goed. Dat maakt samenwerking met anderen en het aangaan van relaties erg moeilijk. Een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis wordt vaak verward met de obsessief-compulsieve stoornis. Deze laatste aandoening is één van de angststoornissen. De namen lijken weliswaar op elkaar, maar het zijn twee verschillende aandoeningen. Mensen die lijden aan een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis streven vooral naar perfectionisme en voelen zich gespannen als dingen niet ‘goed’ of ‘ordelijk’ zijn. Ze hebben over het algemeen niet de neiging om rituele handelingen uit te voeren, terwijl dit juist een specifiek kenmerk van de obsesief-compulsieve stoornis is.
18.4
Ontwikkelingsstoornissen
ADHD is een voorbeeld van een ontwikkelingsstoornis. De afkorting staat voor Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder en wordt gekenmerkt door: – aandachtsstoornissen, bijvoorbeeld het gauw afgeleid zijn, moeite met de aandacht op één ding gericht houden, niet lijken te luisteren; – hyperactiviteit, bijvoorbeeld niet stil kunnen zitten, aan één stuk doorpraten, rondrennen’; – impulsiviteit, bijvoorbeeld het antwoord geven terwijl de vraag nog wordt gesteld, moeite hebben met op de beurt wachten en verstoren van activiteiten van anderen. Bij ADHD staat het verstorende effect van het gedrag op de omgeving centraal. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een angst- of stemmingsstoornis, waarbij vooral het lijden van de persoon zelf centraal staat. ADHD begint in de leeftijd van 4 tot 16 jaar, maar leidt tot in de volwassenheid tot een voortdurende innerlijke onrust, waarmee iemand moet leren omgaan.
Autismespectrumstoornissen Autismespectrumstoornissen vormen een groep ontwikkelingsstoornissen die wordt gekenmerkt door: – een verminderd vermogen tot sociaal contact (vermijden van oogcontact, er niet in
197
198
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
slagen met leeftijdgenootjes relaties op te bouwen die passen bij de leeftijd, afwezigheid van sociale en emotionele interactie); – een verstoorde communicatie (achterstand in de taalontwikkeling, geen gesprek met anderen kunnen beginnen of onderhouden, stereotiep en herhaald taalgebruik of eigenaardig woordgebruik); – een verminderd gebruik van de fantasie, leidend tot een star patroon van steeds terugkerende, stereotype bezigheden, stereotype en zich herhalende lichaamsbewegingen, etc. Autismespectrum stoornissen hebben erg ingrijpende gevolgen voor de ontwikkeling van jonge kinderen.
18.5
Verslavingsproblemen
Mensen kunnen verslaafd zijn aan bepaalde stoffen, zoals alcohol, tabak, drugs en medicijnen, maar ook aan bepaalde activiteiten, zoals seks, gokken of internet. Het gemeenschappelijke in deze verschillende soorten verlaving is dat mensen zich er lekker bij voelen. Het bezorgt hen een `kick´ en doet hen verlangen naar herbeleving van dat positieve gevoel. Dat verlangen wordt zo sterk, dat er een afhankelijkheid ontstaat, waarbij iemand ervan overtuigd is dat hij minder goed functioneert als er niet aan het verlangen wordt toegegeven. Andere activiteiten (werk, sociaal leven, etc.) worden verwaarloosd, omdat alle inspanningen gericht zijn op het verkrijgen van het middel en het gebruik ervan, dan wel op het verrichten van de activiteit. Kenmerkend voor verslaving is dat iemand het gebruik niet kan stoppen of beheersen. Verslavingen kunnen ook lichamelijke effecten hebben. In zijn algemeenheid doordat de verslaving veel energie vraagt en kan leiden tot lichamelijke uitputting. Daarnaast wordt vaak het eetpatroon ernstig aangetast en kunnen er tekorten aan eiwitten en vitamines ontstaan. Bij een langdurige alcoholverslaving sterven de levercellen af, waardoor er stoornissen in de functie van de lever optreden. Door de herstelpogingen van het lichaam zal er bindweefsel worden gevormd in de lever, waardoor deze wordt vergroot en verhard (levercirrose). Ook kunnen zenuwen worden aangetast (alcoholische polyneuropathie) en kan een deel van de hersencellen ernstig worden beschadigd, waardoor het syndroom van Korsakov ontstaat. Dit syndroom wordt onder andere gekenmerkt door desoriëntatie, apathie en stoornis in het inprentingsvermogen. Door het gebruik van besmette naalden bij verslaving aan drugs kunnen er verschillende infectieziekten (HIV, hepatitis B) worden overgedragen.
18
PSYCHISCH
FUNCTIONEREN
Woordenlijst agorafobie anorexia autisme
claustrofobie compulsie depressie
fobie hallucinatie heteroanamnese manie
obsessie paranoïde psyche psychisch trauma psychosomatose schizofrenie
soma suïcide syndroom van Korsakov waan
– pleinvrees – gebrek aan eetlust – ontwikkelingsstoornis waarbij de persoon in een geheel eigen wereld leeft en vandaar geen contact maakt met de wereld om hem heen – engtevrees – dwanghandeling – stemmingsstoornis waarbij iemand een erg neerslachtige stemming heeft en niet of nauwelijks interesse meer heeft in wie of wat dan ook. Vaak zijn er ook andere klachten aanwezig – een steeds aanwezige, ziekelijke angst voor bepaalde situaties of dingen die op zichzelf niet gevaarlijk zijn – waarneming die niet berust op een zintuiglijke prikkel en die zonder meer als werkelijkheid wordt aangenomen – anamnese opgenomen bij iemand anders dan de patiënt zelf, bijvoorbeeld een partner of familielid – stoornis van de geest, die zich uit in onder andere een ontremming van geest en lichaam, zelfoverschatting en grote opgewektheid – dwanggedachte – uitermate wantrouwend en achterdochtig – geest – beleving van een schokkende gebeurtenis – lichamelijke ziekte die (mede) onder invloed van psychische factoren is ontstaan – psychotische stoornis gekenmerkt door hallucinaties, wanen, gebrek aan energie en motivatie, vervlakking van het gevoelsleven, gestoord denken, praten en doen, onsamenhangende spraak en chaotisch gedrag – lichaam – zelfmoord – een door hersenbeschadiging (alcohol) veroorzaakt syndroom – een niet door de werkelijkheid te corrigeren ziekelijke overtuiging
199
200
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
Vragen en opdrachten 1 2 3 4 5
Noem enkele klinische beelden van psychische stoornissen. Noem enkele persoonlijkheidsstoornissen. Noem de twee belangrijkste kenmerken van een psychotische stoornis. Noem enige kenmerken van een depressie. Geef aan waar in je eigen beleving de grens ligt tussen afwijkend en psychisch gestoord.
19 19.1
Geriatrie
Begripsomschrijving
Veroudering heeft een biologische, psychologische en een sociale kant. De reserves nemen af en de kwetsbaarheid neemt op alle fronten toe. Geriatrie is het specialisme dat zich bezighoudt met de behandeling van de veroudering van de mens. Bij het ouder worden zullen de organen van de mens ook langzamerhand aan een zekere ‘slijtage’ onderhevig zijn. Treffende voorbeelden zijn: – coxarthrosis, ofwel slijtage van het heupgewricht; – atherosclerose, vernauwing en verharding van de arteriën; – dementie, afbrokkeling van de geestelijke vermogens. De pathologie strekt zich vrijwel altijd uit over een aantal orgaanstelsels van de mens. Het is de taak van de geriater om deze aandoeningen in kaart te brengen en te behandelen, vaak in samenwerking met de orgaanspecialist. Ook dient de geriater er zorg voor te dragen dat de sociale omgeving zodanig is, dat de patiënt zijn verdere leven zo goed mogelijk kan leiden. Dit gebeurt in een multidisciplinair team, met onder andere een psycholoog, maatschappelijk werker, diëtist en fysiotherapeut. De geriater heeft verder de coördinatie over de voorgeschreven medicijnen. Het gebeurt namelijk heel vaak dat verschillende artsen zonder onderling overleg (een groot aantal) medicijnen voorschrijven. Hierdoor kan met name bij de oudere mens een medicijnvergiftiging optreden.
19.2
Ouderdomsverschijnselen
De belangrijkste ouderdomsverschijnselen zijn: – gevolgen van bemoeilijkte of verminderde bloeddoorstroming in en naar de organen, waardoor de functie vermindert; – atrofie van spieren ten gevolge van niet of verkeerd bewegen; – meer afbraak van beenweefsel (vooral in gewrichten) dan opbouw, waardoor artrose en osteoporose (botontkalking) optreden; G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6_19, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
202
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
– gevolgen van verminderd sociaal contact: • slechte voeding; • alcoholmisbruik; • vervuiling; • verminderd gebruik van de geestelijke vermogens, met een grotere kans op dementie en depressie. De vermindering van de orgaanfunctie kan zich voordoen bij: – urinewegen: de blaasfunctie vermindert: er blijft vaker wat urine achter, wat een goede voedingsbodem is voor bacteriën; urineweginfecties komen daardoor vaker voor. Ook treedt er incontinentie op; – endocriene organen: vooral diabetes kan manifest worden door vermindering van de insulineafgifte; – ogen: • er kan ouderdomsverziendheid (presbyopie) optreden; • een cataract (lenstroebeling) komt voor bij ouderen; – oren: er treedt hardhorendheid (presbyacusis) op bij ouderen door een verminderde functie van het binnenoor; – botweefsel: vooral bij oudere vrouwen kan door degeneratie van botweefsel osteoporose ontstaan (de femurhalsfractuur op oudere leeftijd is berucht).
19.3
Dementie
Wanneer de mens ouder wordt, zullen in het algemeen zijn vermogens verminderen. Iemand op hoge leeftijd kan zowel lichamelijk als geestelijk niet meer doen wat een jongvolwassene wel kan. De oorzaken daarvan zijn onder andere: – afgestorven cellen worden niet meer geheel vervangen; – de zuurstoftoevoer naar de cellen wordt door de veroudering van bloedvaten minder.
Stoornissen De hersencellen, die eveneens niet aan een verouderingsproces ontkomen, zullen langzamerhand trager werken en ten slotte kunnen ze geheel afsterven. In het geheugen zullen vooral stoornissen optreden in het onthouden van dingen die zich kortgeleden hebben afgespeeld. Er treden ook stoornissen op in: – oordelen; – doelbewust handelen (apraxie); – herkennen in (agnosie): • zien;
19
GERIATRIE
• horen; • proeven; • ruiken; – praten (afasie); – persoonlijkheidsveranderingen. Het sociale leven en de relaties met de omgeving kunnen hierdoor sterk negatief worden beïnvloed. In tegenstelling tot drugs- en drankgebruikers, waarbij bovengenoemde afwijkingen eveneens kunnen voorkomen, heeft de lijder aan dementie een helder bewustzijn. Dementie is een syndroom (samenhangend aantal afwijkingen) van gevolgen van achteruitgang van geestelijke functies (hersenfuncties) in combinatie met een helder bewustzijn. De belangrijkste symptomen zijn: – degeneratie van de persoonlijkheid: • achterdocht, wantrouwen; • verwaarlozing; • apraxie, agnosie, afasie; – stoornissen in het gevoelsleven: • depressie; • agressie; • angst; – desoriëntatie in: • persoon, weet niet wie of hij/zij is of wie de personen in zijn/haar omgeving zijn; • plaats, weet niet waar hij/zij is; • tijd, weet niet hoe laat het is; – geheugen- en inprentingsstoornissen. Dementie wordt doorgaans gezien als een ziekte die behoort bij de ouderdom. Meestal is dit ook zo, maar ook beneden de vijfenzestig jaar kunnen symptomen van dementie voorkomen.
Multi-infarct dementie De oorzaken van dementie zijn voor een groot deel terug te voeren op de verslechterende bloedcirculatie in de hersenen op oudere leeftijd. Door atherosclerotische veranderingen in de bloedvaten wordt de binnenzijde van de arteriële bloedvaten onregelmatig en vernauwen de bloedvaten zich. Tevens vermindert de veerkracht van de wand van de arteriën. Door deze oorzaken kunnen zich kleine stolseltjes gaan afzetten op de bloedvatwand. Wanneer deze losschieten en in de kleinere hersenvaten terechtkomen en deze vaatjes afsluiten, zal er in het stroomgebied van deze kleine arteriën zuurstofgebrek en ten slotte afsterving van cellen plaatsvinden; dit noemt men een infarct. Bij het ontstaan van meer infarcten treden er uitvalsverschijnselen van het centrale zenuwstelsel op, met dementiële verschijnselen (multi-infarctdementie).
203
204
MEDISCHE
TERMINOLOGIE
De aandoening kan zo mogelijk worden voorkomen en bestreden met medicijnen, om de vorming van stolsels tegen te gaan (anticoagulantia).
Ziekte van Alzheimer Van veel ernstiger graad is de dementie die wordt veroorzaakt door de ziekte van Alzheimer. Bij deze aandoening verliezen hersencellen die zich vooral in de hersenschors bevinden, hun functie en ze gaan vervolgens te gronde. De uitval is dus ook motorisch (slikproblemen). Meestal ontstaat de ziekte van Alzheimer op oudere leeftijd. Het komt echter ook voor dat de aandoening voor het vijfenzestigste levensjaar begint. Men spreekt dan van preseniele dementie (senium = ouderdom), dus dementie voordat men oud is. Door de sluipende aard van de ziekte wordt deze pas onderkend wanneer er al duidelijke afwijkingen aanwezig zijn.
Verloop Het verloop van dementie is globaal in een drietal perioden in te delen. In het eerste stadium worden de symptomen door de patiënt gemakkelijk gecamoufleerd. Men vergeet meer dan gewoonlijk, men is af en toe wel eens wat afwezig, kortom, symptomen die nauwelijks als abnormaal opvallen. Deze symptomen worden in het verloop van de ziekte steeds duidelijker, men vergeet namen, of men vergeet zaken waar men mee bezig is. Voorbeeld: men ‘vergeet’ het licht en het gas uit te doen. De personen bij wie het duidelijk wordt (zowel voor henzelf als voor de omgeving) dat er iets aan mankeert, gaan proberen om de steken die ze steeds meer laten vallen bij de uitoefening van hun dagelijkse bezigheden, door verzinsels recht te breien. Deze verzonnen verhalen noemt men confabulaties. In het derde stadium brokkelt het geheugen geheel af. Door de demente persoon wordt alles vergeten. Men is ook alles kwijt. Hierdoor denkt men bijvoorbeeld dat men bestolen wordt: achterdocht en wantrouwen steken de kop op. Ook weet men niet meer de functie van allerlei gebruiksvoorwerpen, zodat men de meest vreemde situaties kan tegenkomen, zoals het drinken uit een urinaal. In een vergevorderd stadium herkent men zelfs familieleden niet meer. De patiënt gaat steeds meer vegeteren, daarmee bedoelt men dat uitsluitend de basale levensfuncties (zoals ademhaling, spijsvertering, bloedcirculatie) nog werken, en dat vrijwel alle hogere functies niet meer aanwezig zijn (onder andere herkennen, liefhebben, herinneren, inprenten). De functies van de grote hersenen (cerebrum) waarin de mens zich van alle andere levende wezens onderscheidt, zijn verdwenen.
19
GERIATRIE
Woordenlijst artrose confabuleren
dementie infarct leverfunctiestoornis nierinsufficiëntie presbyacusis presbyopie
– slijtage van een gewricht – het vertellen van een grotendeels verzonnen verhaal dat is opgebouwd uit verzonnen feiten om leemtes in het geheugen op te vullen – afbrokkeling van de geestelijke vermogens door vermindering van de hersenfunctie – afbraak van weefsel door verstopping van een bloedvat – onvoldoende werking van de functies van de lever, waardoor allerlei symptomen kunnen ontstaan – onvoldoende zuiverende werking van de nieren – slechthorendheid bij de ouder wordende mens – vermindering van het accommodatievermogen van het oog bij de ouder wordende mens (een vorm van vérziendheid)
Vragen en opdrachten 1 Welke gevolgen heeft de veroudering van de mens voor zichzelf en zijn omgeving? 2 Geef van een aantal orgaanstelsels de belangrijkste afwijking aan waaraan een geriatrische patiënt kan lijden. 3 Wat is dementie? 4 Noem een paar symptomen die bij een beginnende dementie horen. 5 Noem een paar symptomen die een dementie in een vergevorderd stadium kenmerken. 6 Welke oorzaken van dementie kun je noemen?
205
Verantwoording illustraties
Figuur 6.4, 8.7, 10.3 en 10.6
Koos Heemskerk, Rijnsburg
Figuur 11.2
Glaxo Wellcome BV, Zeist
Figuur 3.1
Studio Imago, Amersfoort
Figuren
Overgenomen uit
3.2, 6.3, 9.2, 10.7, 14.4
Bocken, P., Beknopte integrale ziekteleer, Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen, 2008 (derde, herziene druk)
8.3 en 8.4
Brink, G.T.W.J. van den, Rooijen, A.P.N. van, Simons, R., Uffink, Th.J.A., Leerboek insive-careverpleegkunde, Lemma, Utrecht, 1995
6.2, 7.3, 10.2 en 12.7
Hamilton, P.M., Kinderverpleegkunde en kindergeneeskunde, Lemma, Utrecht, 1995 (derde, herziene druk)
7.4, 7.5, 8.2, 8.8, 11.2, 12.10, 13.1, 14.1, 14.2, 14.3a, 14.3b, 14.3c, 15.1, 15.2, 15.3, 15.4, 17.1, 17.2
Kirchmann, L.-L., Anatomie en fysiologie van de mens, Lemma, Utrecht, 1995 (dertiende, herziene druk)
3.5, 4.1, 4.2, 8.1, 8.6, 12.4, 12.6, 12.8, 13.2, 16.3, 16.4 en 16.5
Kok, K., herzien door J. Houweling en A.C.L.M. Zuiderwijk, Anatomie, fysiologie en pathologie, Lemma, Utrecht, 1996 (dertiende druk)
3.4, 6.1, 7.1, 7.2, 8.5, 10.1, 10.4, 10.6, 11.1, 12.1a, 12.1b, 12.2, 16.1, 16.2, 16.6 en 16.7
Sterken, R.G., Medische terminologie, Lemma, Utrecht, 1995
G.H. Mellema, R.G. Sterken, Medische terminologie , DOI 10.1007/978-90-368-1243-6, © 2016 Bohn Stafl eu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
10.4, 12.5 en 12.9
Volckmann, C.A.E., Schraa, Joh., Handboek Ambulancehulpverlening, De Tijdstroom, LochemPoperinge, 1982 (tweede, geheel herziene druk)
3.3, 7.6 en 9.1
Vrijenhoek, drs. J.H., Pathologie en geneeskunde voor de fysiotherapeut, Lemma, Utrecht, 1994 (tweede druk)