Gelukkig getrouwd, gelukkig gescheiden 9789020483666 [PDF]


147 45 1MB

Dutch Pages 245 Year 2009

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Table of contents :
Cover
Titel Pagina
Colofon
Inhoud
Ten geleide van prof. mr. J.R. Glasz
Voorwoord
DEEL I: scheidingskansen
Partnerkeuze en huwelijk
Partnerkeuze
Huwelijk en scheidingskansen
Rol en carrière
Het huwelijk als rechtsinstituut
Een toets vóór het huwelijk
DEEL II: het menselijk proces van scheiden
Het scheidingsproces in fasen
Scheidingssignalen
De toestand van duurzame ontwrichting
De scheidingsoverwegingstijd, de turbulente fase
De scheidingsmelding of het adieu
De ontdekking van de scheidingsmelding
De scheidingsaanvaardingstijd
Het scheidingsintermezzo
De kinderen en het scheidingsproces van de ouders
Kinderen zijn afhankelijk
Kinderen en de scheidingsoverwegingstijd
De scheidingsmelding aan de kinderen
De separatie
Scheidingstrauma
De formele scheiding
Tweemaal de seizoenen
DEEL III: scheidingsbemiddeling
Voorgeschiedenis
De eerste bemiddeling
Beter scheiden door bemiddelen
Het ei van Columbus
Bezwaren tegen de twee-advocatenprocedure
Bemiddeling in het algemeen
Kenmerken
Vormen van bemiddeling, arbitrage en bindend advies
Conflictbehandeling
Het begin van de bemiddeling
De motivatie tot bemiddeling
Fasen van het conflict
Enkele vuistregels voor conflictbehandeling
De bemiddelingsprocedure in fasen
De vraag van de cliënt
Het menselijk scheidingsproces (1)
Relatieonderzoek
Het veranderen van de communicatie
Van scheidingsmelding tot scheidingsbesluit
De reparatie van een slechte scheiding
Een geval van conflictbehandeling
Hoe verloopt de scheidingsmelding? Een praktisch advies
De scheidingsmelding aan de kinderen
Het menselijk scheidingsproces (2)
Ouderschap en kinderen
Het zakelijk proces van scheiden (1)
Een ouderschapsplan: het zorgmodel
Het zakelijk proces van scheiden (2)
Inventarisatie
Het levensperspectief
Varianten van een alimentatieovereenkomst
Alternatieven in de alimentatieovereenkomst
Het conflict
Het convenant
Het juridisch proces van scheiden (1)
Partneralimentatie
Kinderalimentatie
Het huwelijksvermogen, de bezittingen en de schulden
Pensioenverevening
Samenvatting van: vermogensverdeling en alimentatiebepaling door bemiddeling
De go-between-methode
Scheiden bij overeenkomst
Scheiden bij overeenkomst
Karakteristiek van een bemiddelaar
Enige fiscale aspecten van echtscheiding
DEEL IV: praktijkdeel echtscheiding
Het scheidingsplan
Het scheidingsplan
Diagnostische vragen, die tot een risicoanalyse leiden
Het menselijk proces van scheiden (1), de (ex-)partners
Het menselijk proces van scheiden (2), de kinderen
Het zakelijk proces van scheiden, de kinderen
Het ouderschapsplan
Schematische invulling en weergave
Het zakelijk proces van scheiden
Indien de voortgang stagneert
Het juridisch proces
Samenvatting in stellingen
Enkele wetsartikelen
Literatuur
Papiere empfehlen

Gelukkig getrouwd, gelukkig gescheiden
 9789020483666 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

Gelukkig getrouwd, gelukkig gescheiden

Van Peter Hoefnagels verschenen eerder bij L.J.Veen De onbekende bevrijding. 1935-1945 (roman, 1995) Dansen op het terras (roman, 1997) In Duitsland verschenen de romans Über die IJssel (1999) Vatermorde (2002)

G.P. Hoefnagels emeritus hoogleraar familierecht

Gelukkig getrouwd, gelukkig gescheiden Bemiddeling en overeenkomst bij trouwen en scheiden Bewerkt door C.A.R.M. van Leuven

Instanties waar u terecht kunt en websites die u kunt raadplegen: www.hoefnagelsscheidingsbemiddeling.nl www.hoefnagelsmethodischemediation.nl Vereniging van Familierechtadvocaten Scheidingsbemiddelaars (VFAS), www.vfas.nl Vereniging van Mediators en Scheidingsbemiddelaars in het Notariaat (VMSN), www.vmsn.nl Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), sectie Mediation, www.psynip.nl www.gphoefnagels.nl www.zorgmodel.nl

Eerste druk 1995 Achtste druk, bewerkt en geactualiseerd 2009 © 1995, 2009 G.P. Hoefnagels en C.A.R.M. van Leuven Omslagontwerp: Roald Triebels

9789020483666 D/2009/0108/701 NUR 740/820 ISBN

ljveen.nl

Hoe is dat zo geworden Van altijd komen slapen Tot nooit meer willen zien? Judith Herzberg

INHOUD

Ten geleide van prof. mr. J.R. Glasz De scheidingsmelding een beschadigende brief Voorwoord Nieuwe wetgeving een mensenrecht het primaat van de bemiddeling DEEL I: scheidingskansen Partnerkeuze en huwelijk Partnerkeuze verliefdheden doen alsof men getrouwd is trouwen en huwen geregistreerd partnerschap complementariteit van eigenschappen

het taboe op adviezen gezinspatronen schoonouders ongeschikt voor het huwelijk de ongehuwde moeder in het huwelijk vrijgezellenhuwelijken Huwelijk en scheidingskansen het eigen milieu homogamie en heterogamie verschillende nationaliteiten leeftijd en scheidingskans communicatie Rol en carrière het huwelijk van de ouders het oordeel van familie en vrienden immuniteit voor adviezen Het huwelijk als rechtsinstituut het stadhuishuwelijk huwelijkse voorwaarden verrekenbeding pensioenverevening Een toets vóór het huwelijk partnerkeuze, relatiekeuze en juridische vormgeving bemiddeling en bewustwording bij partnerkeuze en voor samenwonen en huwelijk

DEEL II: het menselijk proces van scheiden Het scheidingsproces in fasen Scheidingssignalen verwachtingen labeling rolverdeling stoornis kijken naar anderen De toestand van duurzame ontwrichting schuld aan scheiden De scheidingsoverwegingstijd, de turbulente fase frustratiecyclus paradoxaal gedrag emotionele uitingen ambivalentie angst, onzekerheid en agressie somatische klachten schuldgevoel en schuldtoewijzing De scheidingsmelding of het adieu de onvoltooide scheidingsmelding de ontkenning het initiatief tot de scheiding de scheidingsmelding is een persoonlijke daad melding via een advocaat het non-adieu

paradoxale condities vlucht voor de scheidingsmelding de motieven tot scheiden scheidingsalgebra de voltooide melding De ontdekking van de scheidingsmelding De scheidingsaanvaardingstijd kanalisering van emoties scheidingsacceptatie het scheidingsbesluit de emoties krijgen hun plaats Het scheidingsintermezzo opluchting scheidingsoverleg scheidingsarrangementen De kinderen en het scheidingsproces van de ouders Kinderen zijn afhankelijk kinderen scheiden mee gevoelig voor sferen en deloyaal gedrag Kinderen en de scheidingsoverwegingstijd de kinderen in een vacuüm schuldgevoel verminderde capaciteit tot ouderschap de kinderen als exercitieveld van de strijd tussen man en vrouw

kinderen zijn pragmatisch het belang van de kinderen is een kortdurende scheidingsoverwegingstijd De scheidingsmelding aan de kinderen het gesprek reacties van kinderen De separatie Scheidingstrauma voorbereiding van de separatie de proefscheiding regressie de vriend of vriendin als katalysator persoonlijke desorganisatie discontinuïteit afspraken gevoelens van opluchting heroriëntatie nieuwe perspectieven De formele scheiding afstemming van juridisch en psychologisch proces Tweemaal de seizoenen een procedeerreflex duur van het rouwproces welgemeend advies

DEEL III: scheidingsbemiddeling Voorgeschiedenis Ontmoetingsangst De eerste bemiddeling rechtzetten van misverstanden Beter scheiden door bemiddelen scheiding op maat Het ei van Columbus snelle informatie-uitwisseling overeenkomsten weten wat je doet Bezwaren tegen de twee-advocatenprocedure Bemiddeling in het algemeen Een derde bij het conflict de familieoudste voorkeur voor onderhandelen conflictbehandeling buiten de rechtszaal ‘informal justice’ verplichte bemiddeling voorkeur voor een snelle beslissing de vrederechter rechterlijke bemiddeling

de minnelijke schikking privatisering ‘in the shadow of the law’ Kenmerken onderhandelen met een derde emotionele communicatie informeren Vormen van bemiddeling, arbitrage en bindend advies Conflictbehandeling Het begin van de bemiddeling informatie het verhaal van het huwelijk evenwicht het initiatief tot scheiden De motivatie tot bemiddeling gemeenschappelijke en tegenstrijdige belangen Fasen van het conflict conflictverkleining conflictverschuiving stoornis in de communicatie ogenschijnlijke overeenstemming dwarsboomwensen precisering van het conflict juridische informatie het verhaal van partijen verschil in betekenisgeving schuld en jaloezie

Enkele vuistregels voor conflictbehandeling emotioneel en zakelijk conflict conflictverheldering eerst relationeel, dan zakelijk begrenzen van het conflict neutraliteit benoeming van emoties informatie over wettelijk kader De bemiddelingsprocedure in fasen De vraag van de cliënt wat is ‘willen scheiden’ Het menselijk scheidingsproces (1) het verschil in de wens tot scheiden verschil in tempo Relatieonderzoek verschillende wensen separatie weer verliefd nieuwe relatievormen de rust van het besluit Het veranderen van de communicatie falende communicatie ruimte om te luisteren Van scheidingsmelding tot scheidingsbesluit de melding

de motivering een operatie doorsnijden de verwerking scheidingsaanvaarding individuele pathologie scheidingspathologie scheidingsbesluit De reparatie van een slechte scheiding Een geval van conflictbehandeling het aanzoek de scheidingsmelding door de advocaat de strijd om de kinderen somatische klachten wie niet vraagt komt het niet te weten recht op de kinderen het recht in de praktijk doordenken onderliggend conflict onderhandelingen Hoe verloopt de scheidingsmelding? Een praktisch advies uitwisselen van gevoelens ruimte voor reacties emotionele expressies ontkenning scheidingsmelding aan de bemiddelingstafel scheidingsaanvaardingstijd De scheidingsmelding aan de kinderen

Het menselijk scheidingsproces (2) Drie partijen en drie perspectieven het paraplugesprek het consensusgesprek beschikbaarheid voortzetting ouderlijk gezag en coouderschap de reacties van de kinderen rituele kanalisering van emoties continuïteit kinderen kiezen praktisch de ouders voeren het paraplugesprek zelf gezag en verantwoordelijkheid Internationaal Verdrag van de Rechten voor het Kind: contact met beide ouders versterking van de bemiddeling Ouderschap en kinderen Het zakelijk proces van scheiden (1) Een ouderschapsplan: het zorgmodel Alimentatie, vermogensverdeling, verrekening en pensioenverevening Het zakelijk proces van scheiden (2) Vermogensverdeling gaat vóór alimentatie pensioenverevening Inventarisatie vermogensbestanddelen wensen van partijen informatie

Het levensperspectief data van het levensperspectief onderhandelen verschillende en overeenkomstige wensen autonomie Varianten van een alimentatieovereenkomst nadelen van het huidige alimentatierecht de pathologie van postmaritale verhoudingen wijzigingsprocedures Alternatieven in de alimentatieovereenkomst partijen nemen de nadelen weg uitsluiting van art. 160 BW duur en voorwaarden van alimentatie voordelen van een bepaling van duur voor de vrouw ‘samenwonen als geregistreerde partners’ Het conflict ogenschijnlijke eensgezindheid ongelijke eensgezindheid terugkoppeling naar het emotionele proces ongelijk lopende scheidingsfasen opnieuw de scheidingsmelding de emotionele aanvaarding van het scheidingsbesluit zakelijke onderhandelingen Het convenant Het juridisch proces van scheiden (1) Partneralimentatie Kinderalimentatie

Het huwelijksvermogen, de bezittingen en de schulden Pensioenverevening Samenvatting van: vermogensverdeling en alimentatiebepaling door bemiddeling inventarisatie verrassende huwelijkse voorwaarden de famiievennootschap de waardering van de onderneming De go-between-methode Confrontatieangst Camp Davidonderhandelingen One Text Procedure de fiscus deelt mee weinig therapeutische effecten ongelijke scheidingsprocessen voordeel van inzichtelijk convenant neutraliserende werking Scheiden bij overeenkomst Scheiden bij overeenkomst Karakteristiek van een bemiddelaar Enige fiscale aspecten van echtscheiding DEEL IV: praktijkdeel echtscheiding Het scheidingsplan

Het scheidingsplan Diagnostische vragen, die tot een risicoanalyse leiden Het menselijk proces van scheiden (1), de (ex-)partners Het menselijk proces van scheiden (2), de kinderen Het zakelijk proces van scheiden, de kinderen Het ouderschapsplan Schematische invulling en weergave Het zakelijk proces van scheiden Indien de voortgang stagneert Het juridisch proces Samenvatting in stellingen Enkele wetsartikelen Echtscheidingsrecht Geregistreerd partnerschap Wetsartikelen alimentatie Echtelijke woning Wet verevening pensioenrechten Gezag en voortzetting ouderschap na scheiding Omgang tussen het kind en de niet met het gezag belaste ouder Naamrecht Literatuur

TEN GELEIDE

van prof. mr. J.R. Glasz, oud-Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten Het is goed dat de schrijver de ruimte voor een ten geleide aan een ander laat. Dat biedt mij de gelegenheid om enkele kanttekeningen te maken en om Hoefnagels een pluim op de professorale hoed te steken. Want baanbrekend is zijn arbeid om de scheidingsbemiddeling te ontwikkelen en te bevorderen. En oogopenend zijn de resultaten en zijn analyse van de door hem beschreven praktijkgevallen. Wij leven in een tijdperk van relativeren. Per geval willen wij oordelen naar redelijkheid en billijkheid. Als negatieve bijwerking daarvan brokkelt het normbesef af. Schiet de relativeringstrend te ver door, dan komen er tegenbewegingen. Die kunnen dan voor ombuiging zorgen. Zo deed de psycholoog/jurist dr. Crombag een poging. Echtscheiding zou tijdelijk verboden moeten worden om het gezinsleven voor jonge kinderen te waarborgen. In de daaropvolgende discussie bleek echter al uit onderzoek dat het ten minste dubieus is of een opgroeiend kind beter af is in een ruziënd gezin, dan bij een van de ouders. De kans dat Crombags pleidooi tot een serieuze tegenbeweging zal leiden schat ik niet hoog in. Zijn daaraan ten grondslag liggende bezorgdheid deel ik intussen wel. Het huwelijk moet niet worden gerelativeerd tot een gewoon (dus opzegbaar) contract. Met Hoefnagels meen ik dat ‘de mensen de duurzaamheid van het huwelijk als een kwaliteit van de relatie zien’.

De wettelijke verplichting tot getrouwheid aan elkander stoelt ook na de herziening van 1971 op het uitgangspunt dat het huwelijk wordt aangegaan voor het leven. Betekent dit dat echtscheiding in beginsel eigenlijk uitgesloten zou moeten worden? Met die vraag kom ik aan mijn beloofde antwoord. De schrijver stelde de vraag of de scheiding naar burgerlijk recht tornt aan het bijbelse woord ‘Wat God verbonden heeft, zal de mens niet scheiden’, daarbij Mattheus 19:6 aanhalend. Het antwoord vinden wij (even verder kijkend) al twee verzen daarna. Immers wordt daar erkend dat ‘vanwege de hardigheid Uwer harten’ (Matth. 18:8) het eerder vermelde uitgangspunt uitzondering moet lijden. Die uitzonderingsmogelijkheid kent ook ons burgerlijk recht. Echtscheiding dus in uiterste noodzaak. Ik zeg dit nog maar eens voor de zekerheid. Ofschoon de schrijver en ik het hierover, geloof ik, wel eens zijn. Hoefnagels’ Methodische Mediation heeft veel advocaten de ogen geopend. De herkenning van het psychologisch proces van scheiden, het ontdekken en helpen verwijderen van de ‘emotionele angel’ en vooral het besef dat de scheidingsmelding door partijen zelf moet worden gedaan, spreekt zeer aan. Mooi (voor de beginnend advocaat mijns inziens verplichte stof) beschrijft hij, partijen aan het woord latend, hoe beschadigend zo’n eerste brief van de advocaat kan aankomen en dan disfunctioneel is. Ik kan mij de inleidende zin voorstellen: ‘Tot mij heeft zich gewend uw echtgenote ter zake van de gerezen huwelijksproblemen [‘ter zake van uw huwelijksproblemen’ komt ook voor] en verzoekt mij het nodige in het werk te stellen om van u tot echtscheiding te geraken.’ Hoefnagels heeft de advocatuur geïnspireerd om de echtscheidingsbemiddeling te onderzoeken en als specialisme te ontwikkelen. In overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten is een vereniging van advocaten-echtscheidingsbemiddelaars opgericht waarvan de leden na een speciale cursus en conform een gerichte code als bemiddelaars (gaan) optreden. Deze vereniging, aanvankelijk VAS (Vereniging voor Advocaat Scheidingsbemiddelaars), is in 2002 samengegaan met de VPFA (Vereniging voor Personen en Familierecht

Advocaten), hetgeen een bevestiging is van de door Hoefnagels voorgestane gedachte dat de familierechtadvocaat bemiddeling voorop dient te stellen. Mede met het oog daarop is het aan de advocaat om in echtscheidingsprocedures voor beide partijen op te treden. Als het tot echtscheiding moet komen, is het de kunst om partijen en kinderen zo te begeleiden dat het verdriet, de pijn en de schade zo veel mogelijk worden beperkt. Bemiddeling is daarvoor de adequate formule. Dit boek van Hoefnagels zie ik als een substantiële bijdrage tot een vernieuwde echtscheidingskunde. Prof. mr. J.R. Glasz

VOORWOORD

Met dit boek beoog ik mensen te informeren die gaan scheiden. We stellen hoge eisen aan de kwaliteit van onze relatie. Het wettelijk huwelijk heeft bovendien vérstrekkende zakelijke en juridische gevolgen en mensen weten daar meestal weinig van. Nog minder kunnen we uit de voeten met scheiden. Eerst durven we de gedachte niet aan, daarna durven we het onze partner niet te zeggen. Ten slotte gaan velen in paniek uiteen, bang voor wat kan gaan gebeuren, met de kinderen, het huis, de financiën, de alimentatie, het pensioen. Men heeft de klok horen luiden, bij anderen, maar men weet niet waar de klepel hangt. Trouwens, er hangen twee klepels: één van de emoties en de relatie, één van de zaken en het recht. Men denkt de emoties op te lossen via het recht. Maar dan lopen hij en zij een groot risico dat ze maanden later nog meer conflicten en problemen hebben dan ze tijdens het huwelijk al hadden. Ik wil proberen de angst weg te nemen en het lijden te verkleinen door informatie te geven over emoties, zaken en recht. Zodat mensen die ooit samen trouwden, ook samen kunnen bespreken hoe ze uit elkaar gaan. Vaak komt er een derde aan tafel, een bemiddelaar of mediator, iemand die beiden informatie geeft over de emoties, over vastgelopen communicatie en over het familierecht en het fiscaal recht, over kinderen, huis, alimentatie en pensioen. De nieuwe wetgeving en jurisprudentie op deze terreinen is in deze achtste druk verwerkt. Het boek bestaat uit vier delen. Het eerste deel gaat over partnerselectie, scheidingskansen, gezinsrelaties en trouwen. Het tweede deel handelt over het menselijk proces van scheiden. Scheiden is primair een confrontatie met jezelf en de ander. Deze confrontatie kan de weg vrijmaken naar zakelijke

regelingen. Een bijzondere plaats neemt daarbij de fase van de scheidingsmelding in, waarin een van beide partners de ander meldt dat hij/zij wil scheiden. Het adieu. In mijn praktijk ontdekte ik dat de scheidingen die met veel conflicten gepaard gaan voor het overgrote deel gekenmerkt zijn door gebreken in de scheidingsmelding, het afscheid. Het non-adieu. Om deze gebreken te voorkomen besteed ik daaraan veel aandacht. In deel drie komt de methode van bemiddelen aan de orde. Daarin beschrijf ik het verloop van de bemiddeling vanaf het eerste gesprek tot en met de scheidingsovereenkomst, aan de hand van voorbeelden uit mijn bemiddelingspraktijk. Tijdens de bemiddeling komt tot uitdrukking de samenhang tussen het emotioneel, het zakelijk en het juridisch proces van scheiden. Scheiden is niet alleen een emotionele en juridische zaak, maar ook een financiële aangelegenheid, waarbij de fiscus, het pensioenfonds en de levensverzekeringsmaatschappij meekijken. De studiefinanciering en het erfrecht kunnen ook een rol spelen, zowel bij de scheiding als erna. Aan de hand van concrete gevallen zien we hoe in de achtereenvolgende bemiddelingszittingen naar het scheidingsconvenant wordt toegewerkt. Er blijkt via bemiddeling veel meer mogelijk dan via de procedure waarbij twee advocaten het gevecht leveren. De nieuwe wetgeving betreffende ouderlijk gezag en omgang, alimentatie en pensioenverevening is daarbij gebruikt. Het scheidingsplan in dit boek is voor mensen die gaan scheiden tegelijkertijd een soort van checklijst én een voorbeeld van een marsroute waarlangs een gestructureerde scheiding verloopt. Het ouderschapsplan ontbreekt natuurlijk niet. Prof. mr. drs. H.A.P.M. van Arendonk, bedrijfseconoom en hoogleraar belastingrecht heeft in dit boek aandacht geschonken aan de fiscale aspecten van de scheiding. Met mr. C.A.R.M. van Leuven (voormalig scheidingsbemiddelaar, thans raadsheer bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage en hoofddocent bij de opleiding voor advocaat-scheidingsbemiddelaars) werkte ik enkele jaren intensief samen aan de verbetering van theorie en praktijk van het familierecht. In dit boek is zijn bijdrage, deel IV, gericht op de ontwikkelingen van het nieuwe scheidingsrecht en de scheidingspraktijk

vanaf 2009. Deze ontwikkelingen komen met name tot uitdrukking in het scheidingsplan en het ouderschapsplan. Een scheidingskunde in stellingen besluit het boek. Op grond van negenendertig jaren praktijk in het familierecht weet ik dat er veel onnodig leed berokkend wordt door verkeerd handelen in scheidingsprocedures, door de verkeerde processtructuur waarin geëmotioneerde mensen tegen elkaar worden opgezet. In de westerse wereld is men in het algemeen knap in het oplossen van technische vraagstukken, maar nogal dom in het oplossen van menselijke conflicten. Het oude scheidingsrecht is oorlogsrecht, maar het zou vredesrecht moeten zijn. Gelukkig zijn naar mijn ervaring mensen vaak wijzer dan de wet. Steeds vaker kiezen mensen en ook advocaten voor samen scheiden. Samen scheiden is een beproefde manier om tot vredesrecht te komen en daardoor een menselijke oplossing voor een omvangrijk sociaal probleem. Als men dat zonder bemiddelaar zou kunnen, ontstaat een doe-hetzelfscheiding. Daarbij zal dit boek, zowel voor de psychologische als voor de juridische aspecten, behulpzaam kunnen zijn. Maar vanwege de emoties en de relationele problemen, en ook vanwege de technisch-juridische aspecten zal een deskundig bemiddelaar nogal eens noodzakelijk zijn. In 1974 ontdekte ik de bemiddelingsmethode. Deze ontdekking beschrijf ik in dit boek. Sinds 1974 heb ik me ingespannen de bemiddelingsmethode ingang te doen vinden. Ook in de Eerste Kamer en op het ministerie van Justitie bepleitte ik dat in de periode 1987 tot 1995. Mr. De Bruijn-Lückers, raadsheer bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage, verzekert me in haar bespreking van dit boek dat bemiddeling thans een algemeen aanvaarde manier van scheiden is. Rechters, advocaten, notarissen, psychologen, sociaal werkers, hulpverleners en vooral de betrokkenen zelf kunnen het scheiden verbeteren. In 1985 ontdekte ik dat de scheidingsmelding een uiterst waardevolle verbetering was tijdens de methodische mediation. Ook op het terrein van wetgeving en rechtspraak moest deze druk worden geactualiseerd.

In de jaren negentig veranderden belangrijke delen van het familierecht, zoals ouderlijk gezag en omgang, verevening van pensioenrechten bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed, duur van de alimentatie. De continuering van het contact kind-ouder na scheiding is een mensenrecht, dat ook in de Nederlandse wetgeving is neergelegd. Het naamrecht werd vernieuwd en het geregistreerd partnerschap werd ingevoerd. In 2003 trad het nieuwe erfrecht in werking. De vermogensverdeling bij huwelijkse voorwaarden met het Amsterdamse verrekenbeding heeft door de jurisprudentie van de Hoge Raad sinds 1995 en door de in 1995 ingevoerde wet aanzienlijke veranderingen ondergaan. De commissie-De Ruiter diende in 1996 een rapport in tot vereenvoudiging van de echtscheidingsprocedure, waarin de eigen verantwoordelijkheid van de echtgenoten voor de gevolgen van de scheiding centraal staat, zoals bij de scheidingsbemiddeling. Kort voor het verschijnen van deze uitgave heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige echtscheiding aanvaard. Daarmede is het ouderschapsplan als verplichting bij scheiding, waarbij kinderen zijn betrokken, geïntroduceerd. De mogelijkheid om een huwelijk om te zetten in een geregistreerd partnerschap is komen te vervallen. Daardoor is de zogenaamde flitsscheiding onmogelijk geworden. Het is nu echter wel mogelijk om ook via de notaris een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank in te dienen. De scheiding in goed overleg bij overeenkomst regelen is nu dus zowel via de advocaat-bemiddelaar als de notarisbemiddelaar eenvoudig mogelijk. Ik dank prof. mr. J.R. Glasz voor zijn ten geleide bij dit boek. Als Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten nam hij in 1986 contact met mij op om na te gaan of bemiddeling een geschikte methode zou kunnen zijn voor advocaten. Daarop gaf ik op de Erasmus Universiteit voor de Deken en enkele leden van zijn Raad die in het familierecht gespecialiseerd waren, een rollenspeldemonstratie van een bemiddeling. Op verzoek van de Orde zette ik een opleiding scheidingsbemiddeling voor advocaten op, die in 1987 van start ging. Daarmee werd de scheidingsbemiddeling als methode

door de Nederlandse Orde van Advocaten aanvaard. Op advocaten en notariskantoren met een gespecialiseerde familierechtpraktijk zijn nu normaliter scheidingsbemiddelaars aanwezig. In 2003 richtten Prof. van Arendonk en mr. Cees van Leuven de ‘Stichting tot behoud en voortzetting van de Methodische Mediation Hoefnagels’ op. In 2006 werd een erepenning uitgereikt aan mr. Jaap Glasz, die in de jaren tachtig als landelijk Decaan van de Nederlandse Orde van Advocaten deze Orde en de wet zodanig had geregeld dat de advocaat vrij is om beide partijen via mediation tot scheiding te brengen. Vorden, juni 2009 G.P. Hoefnagels

DEEL I

Scheidingskansen Ik beklaag hen die eene legalisatie in het publiek nodig hebben, voor zij elkander durven toebehoren. MULTATULI,

Liefdesbrieven

Partnerkeuze en huwelijk

PARTNERKEUZE Er wordt vaker lichtvaardig gehuwd dan lichtvaardig gescheiden. Echtscheidingen zijn vaak te herleiden tot een onzorgvuldige partnerkeuze. Verliefdheid, ‘we houden van elkaar’, is een volstrekt onvoldoende argument om te huwen. De wettelijke organisatievorm die huwelijk heet vraagt heel wat meer dan het organiseren van wederzijdse verliefdheid. Het huwelijk heeft menselijke, zakelijke en juridische gevolgen. Verliefdheid, vooral de steeds terugkerende verliefdheid, als het kan tot in de ouderdom, is wel een inspiratiebron voor de kameraadschap die voorwaarde is voor de duurzame huwelijksrelatie. Maar er zijn verschillende soorten verliefdheden, ook pathologische. Niet zelden huwt men uit eenzaamheid of vanwege de vlucht uit het ouderlijk huis. ‘Ik had ruzie met mijn ouders, de baan die ik had beviel me niet en toen leerde ik Henk kennen. Henk was leuker dan alles wat ik had. Twee maanden later gingen we trouwen. Mijn ouders maakten bezwaren, maar des te zekerder werd ik om met Henk door te gaan. Toen ik drie maanden later in verwachting was, wist ik al dat het fout zat. Maar ik zette door, ik wilde het beter doen dan mijn ouders.’ Verliefdheid is niet de enige graadmeter voor een gelukkige combinatie van samenleven. Er zijn pathologische verliefdheden, waarin angst, elkaar vasthouden en niet loslaten, laat staan elkaar vrijlaten, overgoten wordt met

slagroomromantiek van ‘alles fijn en altijd samen’. Er zijn ook combinaties die altijd conflicten maken. ‘Toen ik reageerde op zijn contactadvertentie hadden we meteen aan de telefoon al ruzie over de plaats waar we elkaar zouden ontmoeten. Maar nadat we elkaar een kwartier in de auto gesproken hadden, deden we ’t samen op de achterbank. Daarna hadden we onenigheid omdat hij wel, ik geen kinderen wilde.’ Het kind kwam, het huwelijk duurde kort en na de scheiding maakten we ruzie over het omgangsrecht. ‘Als hij het kind kwam ophalen, gingen we ook altijd samen naar bed.’ Sex after divorce. Met een minimum aan inzicht en reflectie of enige wijze raad van derden kunnen dergelijke huwelijken voorkomen worden. Een vrouw na 24 jaar huwelijk: ‘Ik werd student, had het thuis nooit leuk gehad en was blij dat ik op kamers woonde. Na drie maanden ontmoette ik hem. Hij had ook weinig contact met andere studenten, daarom gingen we al gauw samenwonen. Ik kan me niet herinneren verliefd op hem te zijn geweest. Maar toen we afgestudeerd waren gingen we huwen. Ik heb mijn best gedaan, maar ik geef niet om hem. Er is nooit iets veranderd tussen ons, behalve nu dan.’ De man: ‘We kregen twee kinderen, maar er is eigenlijk nooit iets tussen ons geweest. Ik heb een ambtelijke baan, kom om zes uur thuis en na het eten help ik de kinderen bij hun huiswerk als dat nodig is, anders ga ik boven op zolder met mijn spoortreinen spelen. Ik heb nu een lieve vrouw ontmoet, een Surinaamse, en ik begrijp niet dat mijn vrouw daar zo’n moeilijkheden over maakt. Ik ontdek voor het eerst van mijn leven dat je iets om een vrouw kunt geven.’ Inderdaad bestond hier niet zozeer het probleem van een pijnlijke scheiding als wel de moeilijkheid om de verloren jaren te aanvaarden waarin men gedaan had alsof men getrouwd was.

We moeten onderscheid maken tussen trouwen en huwen. Trouwen slaat op de relatie, huwen doe je op het stadhuis. Trouwen is het werkwoord van trouw. Trouw moet groeien. Het woord trouwen is verwant aan het gotische woord trauan dat te maken heeft met boom. Trouwen betekent dat de relatie wortels krijgt, takken, bladeren, bloemen en soms zelfs vruchten. Huwen doe je op het stadhuis, dat kan iedereen die voor een ambtenaar ‘ja’ zegt. Diegenen voor wie de poort van het huwelijk gesloten is en die toch met een door de staatsoverheid gesanctioneerd pakket van wetten willen samenleven, kunnen sinds 1998 een geregistreerd partnerschap aangaan. De psychologische en de vermogensrechtelijke gevolgen zijn, ook bij scheiding, nagenoeg dezelfde. Wat de kinderen betreft verschillen de juridische gevolgen van die van het huwelijk. Als we van trouwen spreken, bedoelen we alle duurzaam bedoelde tweezaamheden, de vrije samenleving met duurzame trouw, een geregistreerd partnerschap of een huwelijk. Meermalen klopt de combinatie van partners niet. Vooral in de diepere gevoelslagen, de affectieve behoeften, is een zekere complementariteit van eigenschappen gewenst. Ongelijk zijn. Om elkaar te kunnen aanvullen kan het nuttig zijn dat man en vrouw flink verschillen. ‘De oudste broer’ geeft vanzelfsprekende bescherming aan ‘het jongste zusje’, ‘de oudste zus’ aan ‘de jongere broer’. Zulke combinaties passen vaak beter dan wanneer man en vrouw beiden de jongste waren in het ouderlijk gezin. Het is niet raadzaam om hier recepten te geven, maar een zeker bewustzijn van dieper gelegen wederzijdse behoeften kan veel frustraties en een teleurstellend huwelijk voorkomen. Vroeger in onze cultuur – en nu nog in andere culturen – zorgde de familie voor de partnerkeuze. Voorlichting over het huwelijk werd gegeven in ‘verloofdencursussen’. Nu doen de partners het zelf en daarbij zijn adviezen taboe. Zo er al adviezen gegeven worden, worden ze zoveel mogelijk afgeweerd. ‘Zulke dingen doe je zelf. Daarin kan een ander je geen raad geven.’ Ook op de scholen wordt er weinig of niets aan inzicht in de manieren van partnerwerving en partnerkeuze gedaan. Van partnerkeuze weet men doorgaans niets, van de huwelijksrelatie niet meer dan men thuis zag. Over het huwelijk als menselijk, zakelijk en juridisch instituut weet men weinig. De persoonlijke levensgeschiedenissen zijn nogal bepalend voor de geschiktheid voor het huwelijk zoals we dat nu kennen. Patronen uit het

ouderlijk gezin herhalen zich nogal eens in huwelijk en gezin van de partners. Vroegere ervaringen, aangename en onaangename, gezinsgewoontes en -gebruiken, pathologieën en jeugdtrauma’s worden in het huwelijk meegenomen. In tijden van crisis, zoals bij scheiding, worden zij weer zichtbaar. Je op je gemak voelen bij je aanstaande schoonouders, een zekere affiniteit ten opzichte van hen, is een goed checkpoint bij de partnerkeuze. Minimaal moet men de schoonouders respecteren, anders heeft het huwelijk weinig kans van slagen. Ook al ziet men de schoonouders weinig, een aantal van hun eigenaardigheden en gezinspatronen liggen in de partner vast. Ertegen vechten helpt niet, aanvaarden werkt beter. In mijn scheidingspraktijk zag ik vaak dat de schoonouders niet of slecht werden geaccepteerd. Men aanvaardde ‘het nest’ niet waaruit de partner kwam en dat impliceert een levensgrote scheidingskans. Niet iedereen is geschikt, toegerust en getalenteerd voor duurzame trouw, zeker niet voor de nogal vaste vorm die het huwelijk in de westerse samenleving heeft gekregen. Er bestaat langzamerhand minder sociale druk om te trouwen dan enkele tientallen jaren geleden; er bestaat geen sociale druk om vrijgezel te blijven. In mijn praktijk zag ik vrouwen die getrouwd waren met ‘vrijgezellen’, ook als zij samen kinderen kregen. Zij zorgde voor ‘binnenshuis’, hij ging naar ‘buiten’. De vrouw werd een soort van ongehuwde moeder in het huwelijk. Dat paste doorgaans slecht in de huwelijksvorm van de tweede helft van de twintigste eeuw. In de laatste tien jaar van de twintigste eeuw zien we zelfs de overheid een zekere druk uitoefenen op vrouwen om deel te nemen aan het arbeidsproces, ook als er jonge kinderen zijn. Er was zelfs een staatssecretaris die vrouwen die gestudeerd hadden strafrechtelijk wilde beboeten, als zij voor hun kinderen gingen zorgen in plaats van een baan te zoeken. Dat is gelukkig niet doorgegaan, maar daarvoor in de plaats mag deze staatssecretaris subsidies geven aan mensen die voor de kinderen van ‘werkende ouders’ zorgen. Het blijft zonder meer gevaarlijk voor de gezinsverhoudingen als de overheid zich met deze gezinsverhoudingen gaat bemoeien. Als het kinderbescherming betreft ligt dat natuurlijk anders.

In moderne huwelijken zag ik ook vrouwen die ‘vrijgezel’ bleven. Ze kregen in dat huwelijk wel kinderen, maar die hadden evengoed van een andere man kunnen zijn. De vrijgezellenhuwelijken, van welke kant ook ontstaan, van de man of de vrouw, leveren in deze tijd een grote scheidingskans. Als een van de partners een relatie van een zekere kwaliteit wenst – en dat wil men meestal –, dan wordt het huwelijk met de zojuist omschreven ‘vrijgezel’ of ‘vrijgezellin’ onhoudbaar. Hoe dan ook, over de talenten en de geschiktheid voor het huwelijk wordt nauwelijks nagedacht alvorens te huwen. Die onbedachtzaamheid levert vroeg of laat nogal eens duurzame ontwrichtingen op. Slechts weinigen vinden huwelijkse vormen waarin ook ‘vrijgezellenkarakters’ een plaats krijgen. HUWELIJK EN SCHEIDINGSKANSEN Er zijn partnerselecties met een grote en met een kleine scheidingskans (C. de Hoog; 1982). Uit internationale onderzoeken is de volgende tweedeling te maken. Grote scheidingskans

Kleine scheidingskans

– verschillende culturele achtergronden (heterogamie)

– dezelfde culturele achtergrond (homogamie)

– kennismakingstijd korter dan twee jaar

– kennismakingstijd langer dan twee jaar

– op jonge leeftijd trouwen (jonger dan 23 jaar)

– niet op jonge leeftijd trouwen (ouder dan 23 jaar)

– verschillende opvattingen over taak binnen het huwelijk

– dezelfde opvattingen over taak binnen het huwelijk

– disharmonisch huwelijk ouders

– harmonisch huwelijk ouders

– geen goedkeuring voor het huwelijk door familie en vrienden

– goedkeuring voor het huwelijk door familie en vrienden

– geestelijke ongezondheid

– geestelijke gezondheid

– hoge (romantische) verwachtingen

– andere (dan romantische) verwachtingen

Men trouwt vaak in eigen milieu of kring. Dan spreken we van homogamie. De Amerikaanse gezinssocioloog William Goode zei mij eens: ‘One marries in his own countryclub.’ De culturele achtergrond wordt onder meer bepaald door sociale klasse, opleiding en levensbeschouwing. In Nederland heeft de godsdienst lange tijd een doorslaggevende rol gespeeld in de partnerselectie. ‘Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.’ Door de verschillende geloven speelden vooral de verschillen in culturele achtergrond een rol. Dan spreken we van heterogamie: de normen en verwachtingen in het dagelijks leven zijn verschillend. Onder homogamie verstaat men trouwen in eigen milieu. In een onderzoek van de gezinssocioloog Kooy komt naar voren dat huwelijken in eigen milieu minder frequent door scheiden ontbonden worden dan heterogame huwelijken (G.A. Kooy, 1984). In hetzelfde onderzoek wordt overigens geconstateerd dat er nauwelijks verschil in kwaliteit is tussen homogame en heterogame huwelijken. (Zie in de literatuur achter in dit boek ook: Wilfred Uunk, Who marries whom? (1996) en Jeroen Smits, Trouwpatronen en sociale openheid. Opleidingshomogamie in een zestigtal landen. Een hogere huwelijksleeftijd gaat samen met een grotere kans om getrouwd te zijn met iemand uit dezelfde opleidingsgroep, aldus Wilma Smeenk in haar proefschrift over kansen op de huwelijksmarkt.) In 1993 werden ruim 11.000 huwelijken tussen verschillende nationaliteiten gesloten, dat is bijna 13% van de in dat jaar gesloten huwelijken (CBS, 1993). Een Surinaamse bruid en een Antilliaanse bruidegom met een Nederlands paspoort werden

niet meegeteld. Van de toen 275.000 Surinamers in Nederland – de op één na grootste groep allochtonen na de Indonesiërs – had 10% een blanke partner. De creolen onder hen gaan sneller een verbintenis aan met Nederlanders. Van de Antillianen zijn geen getallen bekend, omdat zij Nederlander zijn, maar bij Antillianen komt een gemengd gekleurd huwelijk veelvuldig voor. Overigens schatte het Centraal Bureau voor Statistiek in 1995 de scheidingskans voor de gemengd gekleurde huwelijken op 50%. Kooy meet de kwaliteit van een huwelijk naar de kwaliteit van de communicatie tussen de partners. Hoe komt het dan dat heterogame huwelijken vaker door echtscheiding ontbonden worden dan homogame? Kooy verklaart dit uit het feit dat de sociale controle bij homogamie groter is dan bij heterogamie. Ouders, grootouders en vrienden ondersteunen zo’n huwelijk. In ieder geval bestaat er onder Nederlanders nog steeds een tendens naar homogamie, maar minder dan vroeger. Ook blijkt uit Kooys onderzoek dat er in Nederland iets meer tamelijk goede dan tamelijk slechte huwelijken zijn en weinig zeer goede huwelijken. Gezien de langdurige adolescentie in onze streken, zal huwen op jeugdige leeftijd, vóór het drieëntwintigste jaar, bij ons een grotere scheidingskans inhouden. Het voorhuwelijkse samenwonen zal aan de intensiteit van de kennismaking ten goede komen. ROL EN CARRIÈRE De verwachtingen van man en vrouw over elkaars rol en taak in de organisatie die het huwelijk is, hebben nu een nog grotere betekenis dan vroeger. De rollen veranderen en de verwachtingen over elkaars rol moeten telkens door afspraken tussen de echtgenoten worden bijgesteld. De communicatie tussen de partners is dan ook een kernelement van de kwaliteit van het huwelijk. Overigens vindt communicatie zowel nonverbaal als verbaal plaats. Vaker dan voorheen komen tegenwoordig echtparen op spreekuur bij wie het huwelijk met de doelstelling ‘ieder een eigen carrière buitenshuis’ niet lukte, meestal nadat men kinderen kreeg.

De man: ‘We hadden het goed besproken vóór we trouwden; allebei een gelijke taak in het huishouden, niet meer dan vier dagen buitenshuis werken en natuurlijk een gelijk aandeel in de opvoeding van de kinderen. Het klinkt mooi, maar in de werkelijkheid kwamen we aan elkaar te kort.’ De vrouw: ‘Ik heb keihard moeten werken, omdat er tegenslagen overwonnen moesten worden in het bedrijf. Met een strak schema en een stevige planning lukte het ook wel, maar ik vond dat Leo veel te weinig met mij samen deed. Na het tweede kind merkte ik dat ik geen hoofdklasse tennis meer kon spelen en ik stopte met tennissen. Leo ging ermee door, zodat we elkaar steeds minder zagen.’ Er bestonden bij deze jonge mensen hoge verwachtingen van het huwelijk en van de eigen ontwikkeling en carrière. Die verwachtingen golden vooral voor prestaties en uiterlijkheden. Te laat ontdekten zij dat ‘de ziel’ tekort kwam. Uitgebleven affectie en teleurstelling holden langzaam maar zeker het samenzijn uit. De relatie verpulverde in de rijkdom. De komst van de kinderen en de aandacht voor de kinderen stelden de ontdekking van het huwelijkseinde nog even uit. Uit het onderzoek van Kooy blijkt ook dat de kwaliteit van het ouderlijk huwelijk bepalend is voor de kwaliteit van het huwelijk van de kinderen en dat de geestelijke gezondheid en ongezondheid (neurotisering) van één of beide partners van significante invloed zijn op de kwaliteit van het huwelijk. Het disharmonisch huwelijk van de ouders is voor weinig mensen reden om niet te trouwen. Toch vertonen disharmonie en scheiden een zekere ‘erfelijkheid’. Het voorbeeld van de ouders schrikt niet af, maar werkt uitdagend: wij gaan het beter doen. De wenselijkheid van de instemming van familie en vrienden met het huwelijk is in strijd met de praktijk van de individualistische partnerkeuze. Toch blijkt die instemming van veel betekenis te zijn. Juist in de romantische verliefdheidsperiode kan het oordeel van meelevende derden van veel betekenis zijn. Zij oordelen meelevend, maar op enige afstand en met gevoel voor relativiteit. Er bestaat in de moderne westerse wereld echter een zeker taboe op het oordeel over de partnerkeuze. Familie en vrienden zijn zeer terughoudend om een negatief oordeel prijs te geven.

Trouwens, alle contra-indicaties worden door verliefde partners doorgaans weggewoven op grond van romantische verwachtingen. ‘Ach, voor ons geldt dat niet, wij houden toch van elkaar.’ Verliefdheid maakt immuun voor adviezen van derden. Ook voor adviezen over het huwelijk als wettelijk instituut. Zelfs goede vrienden durven vaak niet te waarschuwen tegen verkeerde partnerkeuze. Als ouders waarschuwen, ontstaat er nogal eens verwijdering tussen ouders en kind en dat werkt de gewraakte partnerkeuze in de hand. HET HUWELIJK ALS RECHTSINSTITUUT Trouwen doe je elkaar. Huwen doe je op het stadhuis. Er wordt lichtvaardig gehuwd. Het stadhuishuwelijk is een uniform pakket met een grenzeloos aantal wettelijke regels die geen bruidspaar kan kennen. Zelfs de overheid doet geen moeite over het wettelijk huwelijk enige voorlichting te geven. Men zegt ‘ja’ tegen onbekende wetten van heden en toekomst. Men tekent voor de grillen van de staat. De staat stopt allerlei wetten in de echtverbintenis, ook wetten die we niet kennen. Tijdens het huwelijk wordt men verrast door fiscale en sociale wetten. En wat te denken van de huwelijkse voorwaarden met lastige inkomensbegrippen en verrekenclausules? Een zeer klein aantal gehuwden probeert de door hen bij de akte van huwelijkse voorwaarden vastgestelde verdeling van inkomens en huishoudgeld jaarlijks uit te rekenen en te verrekenen. Maar de meesten laten het maar zo. Bij de scheiding was dan onzeker wat de uitkomst van het verrekenbeding moest zijn. Ook bij de notaris weet men voor het huwelijk zelden wat men tekent. ‘Ach, wat hindert het, we houden van elkaar.’ Pas bij de scheiding trekt het huwelijk zijn sluier af. De gevolgen van echtscheiding zijn rechtsgevolgen van het huwelijk. Als men huwt is de kans op scheiding groter dan 30%. Wie verliefd is, ziet zich niet in deze statistiek vallen. Vrouw, veertig jaar, juriste: ‘Door deze akte van huwelijkse voorwaarden is mijn man rijk en heb ik niets. Ik was vierentwintig jaar

toen ik dat tekende.’ Advocaat: ‘U was er zelf bij.’ Vrouw: ‘Mijn vader zei… Ik had wat antiek en schilderijen van thuis. Mijn vader vond dat ik die in de huwelijkse voorwaarden moest veilig stellen. Bovendien had ik een kleine bv. Maar die is niets meer waard. Moet er zo’n verschil zijn omdat ik op mijn vierentwintigste tekende?’ Advocaat: ‘U was meerderjarig en handelingsbekwaam. En u bent jurist.’ Vrouw: ‘Ik heb een paar colleges familierecht gevolgd. Dan leer je dit niet.’ De vrouw heeft tijdens haar huwelijk rijk geleefd, heeft nu een aardige baan, maar toch… Man, vijftig: ‘Maar als mijn vrouw met een vriend wegloopt, dan hoef ik toch geen alimentatie te betalen?’ Advocaat: ‘Wel als uw vrouw niet met hem samenleeft.’ Man: ‘Maar dat is toch geen recht?’ De advocaat legt de wet geduldig uit, maar het rechtsgevoel van de man verandert niet. Hij zoekt zijn heil in de verre toekomst. Man: ‘Als ik vijfenzestig ben, heb ik in ieder geval mijn pensioen.’ Advocaat: ‘Nee, uw ouderdomspensioen moet u met uw vrouw delen, dat wil sinds de Wet Verevening Pensioenen van 1 mei 1995 zeggen: over het aantal jaren dat u gehuwd was.’ De man werd emotioneel en terwijl de advocaat iets zei van ‘gezamenlijke inspanning’, dacht de man aan zelfmoord, emigreren of hoe dan ook het door hem als onrechtvaardig ervaren rechtssysteem te ontvluchten, tot het langzaam tot hem doordrong wat het wettelijk huwelijk inhoudt. En dat het ook iets kan inhouden wat men van tevoren niet weet. Soms komt men het bij scheiden nog niet te weten, maar pas later. Bij de Wet Verevening Pensioenen van 1995 wordt een onbekend groot aantal vóór 1981 gescheiden paren belast met pensioenverdeling achteraf. Men weet bij het huwelijk niet wat men tekent, maar men kàn ook niet weten wat men tekent. Een deel van de onzekerheden ligt verborgen in het leven zelf,

maar een groot aantal rechtsonzekerheden wordt veroorzaakt door de wetgever. Natuurlijk kan men vóór het huwelijk alleen of met zijn beiden naar een goede notaris gaan, in ieder geval naar een familierechtelijke specialist. Deze zal met het paar hun financiële posities en hun eigendomsverhoudingen bespreken en juridische informatie geven. Dan kan het paar kiezen wat voor verdeling ze zullen maken, tijdens het huwelijk én voor het geval het huwelijk beëindigd wordt. Daarbij horen afspraken over de pensioenen. Bovendien worden toekomstige financiële ontwikkelingen besproken. Ook daarover kunnen de aanstaande huwenden een overeenkomst sluiten, de zogenaamde huwelijkse voorwaarden, die de notaris in een akte vastlegt. Later, tijdens het huwelijk, kunnen partijen deze overeenkomst wijzigen, bijvoorbeeld als de financiële omstandigheden veranderen door aankoop of verkoop van een huis, door deelname aan een bv, door wijziging van de pensioenverhoudingen. Ook kan men tijdens het huwelijk wijzigingen aanbrengen, omdat de wet veranderd is, omdat men de eventuele beëindiging van het huwelijk beter wil regelen of om welke reden dan ook. Voor het maken van deze overeenkomst geldt: het is veel beter zakelijke regelingen te treffen als men het samen goed maakt dan te wachten tot de verhouding is verschraald, ook al hoopt het paar natuurlijk dat dit laatste nooit zal gebeuren. Het is voor een zware financiële overeenkomst als het huwelijk, mede gezien de wijzigingen in de jurisprudentie van het huwelijksvermogensrecht en gezien de fiscale wetswijzigingen, de moeite waard eens in de vijf of tien jaar en bij vermogensrechtelijke veranderingen een in het familierecht gespecialiseerde notaris te raadplegen. Voor de keuze van een notaris geldt hetzelfde als voor de keuze van een advocaat: er zijn notarissen die meer verstand van familierechtelijke kwesties hebben dan andere. Terwijl het huwelijk als rechtsinstituut met steeds meer wetten wordt belast, zien we hoe het huwelijk als relatie steeds meer individualiseert. De mensen zouden moeten kunnen kiezen tussen een ‘licht’ of een ‘zwaar’ huwelijk.

Het eerste heeft weinig dwingende rechtsgevolgen, het tweede vele, zoals ons wettelijk huwelijk nu. EEN TOETS VÓÓR HET HUWELIJK Er wordt vaker lichtvaardig getrouwd dan lichtvaardig gescheiden. De tijd dat de familie een partner voor je koos, is in onze cultuur voorbij. De tijd dat de dominee en de pastoor verlovingscursussen gaven ook. Er ligt een witte plek op de kaart waar noch de ouders, noch de scholen iets aan doen: de partnerkeuze, de relatievorming, de aard van de te kiezen relatievorm en de daarbij passende juridische vormgeving. Bemiddeling bij echtscheiding is normaal, maar voor het aangaan van zo’n kleine honderdduizend huwelijken per jaar bestaat er nog geen bemiddeling, geen toets voor partnerkeuze of onafhankelijke wijze raad daarbij, zowel wat de relatie als de juridische vorm betreft. Zo’n toets kan paren bewuster doen omgaan met elkaar en moeilijkheden voorkomen, het kan de keuze van de relatievorm bevorderen: latrelatie of samenwonen, rolverdeling, kinderen krijgen, omgang met wederzijdse ouders, huwelijk sluiten of niet, keuze van huwelijkse voorwaarden. Er wordt door het huwelijk vaak te veel beslist zonder nadenken, zonder te weten dat men zoveel beslist. Zo’n bewustwording vóór het samenleven of huwen neemt het avontuur niet weg uit de relatie, maar maakt het paar weerbaarder voor het avontuur. Wie daar nu om moet lachen, herinner ik eraan dat men ruim dertig jaar geleden ook moest lachen toen ik beweerde dat men via bemiddeling goed kon scheiden. Dat laatste lachen is voorbij. Sámen scheiden is normaal.

DEEL II

Het menselijk proces van scheiden Ik wil altijd van je houden, maar niet langer. LARS NORÉN

Het scheidingsproces in fasen

SCHEIDINGSSIGNALEN Scheidingssignalen zijn er in ieder huwelijk of samenleven. Zij geven aan dat het huwelijk of samenleven uit zijn evenwicht is. Scheidingssignalen kunnen ertoe leiden dat het huwelijk verbetert (‘we moeten eens goed praten, Jan’), maar ze kunnen ook het einde van het huwelijk aankondigen. Ik noem enkele signalen. 1. De verwachtingen van het huwelijk worden niet verwerkelijkt en ook niet bijgesteld. Eén van de partners (of beiden) houdt aan de oorspronkelijke verwachting vast. Het huwelijk blijft een reeks van teleurstellingen. Dit speelt nogal eens bij de romantische verwachtingen. De prins blijkt een gewoon mens en een beetje beest te zijn, de prinses een gewoon mens en een beetje grillig. 2. De partners ‘labelen’ elkaar, geven elkaar maar op één manier betekenis en laten geen groei of verandering toe. Ze zetten elkaar steeds in dezelfde hoek. De interactie wordt humorloos. (Liesbeth: ‘Jan is precies zijn vader: op de penning en alleen maar werken.’ Jan: ‘Ja, we moeten op de kleintjes letten, maar Liesbeth heeft een gat in haar hand.’) Deze communicatie biedt weinig kansen. 3. Eén van de partners ‘groeit’ sneller dan de andere. In de oude rolverdeling: de man wordt een man van de wereld, maakt carrière en leert bepaalde dingen bij. De vrouw blijft thuis en leert andere dingen. En andersom: de vrouw maakt een snelle carrière, gaat meer verdienen dan de man en kan alleen door grote discipline haar aandeel in de

kinderverzorging waarmaken. De man ziet dit aan, maar heeft er problemen mee. Niet alleen kan hij de ontwikkeling van zijn vrouw niet bijhouden, maar een en ander is ook in strijd met wat hij van huis uit gewend was. De traditionele rolverdeling van zijn vader en moeder geeft hem geen houvast meer. 4. De emancipatie van de vrouw. Als de man deze niet kan bijhouden, is dat een serieus scheidingssignaal. De emancipatie van de vrouw kan ook gepaard gaan met een sterke individuele ontplooiing, waardoor de vrouw zo anders tegen het leven en het huwelijk aankijkt dat de man er niet meer in past. Vooral bij vrouwen met een baan zie ik dit verschijnsel nogal eens optreden. 5. Eén van de partners raakt gestoord. Oude psychische ziektebeelden komen terug, vader- of moederbindingen worden gereactiveerd, ook door de betreffende vader of moeder. De andere partner heeft geen schijn van kans hiertussen te komen. Bij getrouwde dochters zag ik dit syndroom enkele malen rond zwangerschap en bevalling optreden. De vrouw ging bij haar ouders thuis bevallen en keerde niet terug bij de man. Of de vrouw heeft een zo sterke verhouding met haar vader, of de man met zijn moeder, dat de echtgenoten geen kans krijgen. De persoonlijke geschiedenis van één van de partners eist haar tol. 6. Man of vrouw kijkt met meer dan normale belangstelling naar anderen. (Een vrouw: ‘Piet was voor mij altijd de enige geweest. Toen merkte ik dat ik naar andere mannen ging kijken, ze leuk vond en er fantasieën bij had.’) Al deze situaties vallen onder de eerste fase van het scheidingsproces: de scheidingssignalen. Zij kunnen echter, als de partners eens rustig en goed gaan praten over hun verwachtingen en verlangens, ook het begin van een beter huwelijk betekenen. DE TOESTAND VAN DUURZAME ONTWRICHTING Ons scheidingsrecht formuleert de grond voor echtscheiding, psychologisch gezien, tamelijk afdoende: het gaat om een toestand van duurzame

ontwrichting. Een toestand is het geheel van feiten en gedragingen van de echtgenoten en de betekenis die zij over en weer daaraan geven. De toestand is ontstaan uit de ontwikkeling van het huwelijk, de invloeden van de maatschappij en de persoonlijke levensgeschiedenissen van elk der individuen. De toestand van duurzame ontwrichting wordt doorgaans omschreven in termen als: ‘we maken steeds weer ruzie’, ‘de sfeer is bedorven’ of ‘het gaat niet meer’. Een exacte beschrijving van de toestand is nagenoeg ondoenlijk. Dan zou men immers de feiten, gedragingen, patronen, interacties en betekenisverleningen moeten beschrijven. Echtelieden kunnen zo’n toestand nauwelijks beschrijven als ze er middenin zitten; er zijn te veel emoties die overzicht en inzicht belemmeren. Bovendien zien man en vrouw dezelfde ‘feiten’ anders. De man: ‘Ik zat met problemen op het werk en had verwacht dat zij ernaar zou luisteren. Het tegendeel was het geval; als ik thuiskwam, was zij chagrijnig.’ De vrouw: ‘De kinderen waren lastig, ik zat er de hele dag mee en wilde er met hem over praten, maar als hij thuiskwam, had hij er geen oren naar en wilde hij nog over zijn werk praten. Ja, daarvoor kom je toch niet thuis. Het zijn toch ook zíjn kinderen.’ Het scheidingssignaal blijkt uit het verschil in betekenisverlening van dezelfde feiten. Daarom is het zo nuttig als partijen hun ‘verhaal’ in elkaars aanwezigheid vertellen. Daarom is het verkeerd om een procedure te beginnen op basis van het ‘verhaal’ van één van beiden. Als een advocaat de procedure begint met de interpretatie van het huwelijk van één partij wekt dat de agressie van de wederpartij op; deze zal immers de procedure, gebaseerd op zijn of haar betekenisverlening, als een ‘verdraaiing van de feiten’ opvatten. De gemoederen worden verhit als partijen elkaar ‘schuld’ gaan toedelen. In zo’n wirwar als de toestand van ontwrichting is, met zo’n geschiedenis van de relatie en van de individuen, is ‘de schuld van scheiden’ altijd onvindbaar. Men kan alleen maar erkennen dat beide partners verantwoordelijk zijn voor de toestand. Toch blijft de toewijzing van

‘schuld’ een veelvoorkomend gezelschapsspel, zeker als men slechts één partij heeft gehoord. De gedragingen van de betrokkenen zijn op te vatten als symptomen en gevolgen van de toestand als geheel. Categorieën als ‘vreemdgaan’, ‘overspel’, ‘gebrek aan zorg voor elkaar’, ‘afwezigheid’ en ‘mishandeling’ maken wel deel uit van de toestand van duurzame ontwrichting, maar of zij als oorzaak dan wel als gevolg worden gezien, hangt af van het moment waarop naar de toestand wordt gekeken (G.P. Hoefnagels, 1982). Over de schuldvraag in het nieuwe scheidingsrecht heb ik een mooie discussie met professor Leyten gevoerd, die ‘schuld aan scheiden’ meende te onderkennen in het volgende geval. Een man, stelde hij, sloeg zijn vrouw het ziekenhuis in en verzocht de rechter de echtscheiding uit te spreken op grond van duurzame ontwrichting. Het kan toch niet zijn, aldus Leyten, dat iemand recht ontleent aan eigen slechtheid! Maar Leyten vergiste zich. De ‘duurzame ontwrichting’ was niet een gevolg van de mishandeling, maar de mishandeling was een gevolg van de toestand van duurzame ontwrichting. De man kon de rechter zeggen: ‘Het is natuurlijk fout dat ik mijn vrouw mishandelde, dat mag niet gebeuren, maar daarom is het nodig dat deze toestand (van de ontwrichte relatie) door echtscheiding wordt beëindigd. Die toestand is de bron van het kwaad tussen ons.’ De toestand van duurzame ontwrichting impliceert nu eenmaal een verschraling van de relatie en een groot verschil in interpretatie van de feiten. De gesprekken tussen de partners om tot elkaar te komen mislukken meestal. De gevoelens van eenzaamheid nemen toe. Men wordt angstig en zulke emoties belemmeren het inzicht. Als het woord ‘scheiden’ al niet gevallen is tussen beiden, begint ten minste één van beiden aan scheiden te denken. DE SCHEIDINGSOVERWEGINGSTIJD, DE TURBULENTE FASE De scheidingsoverwegingstijd begint als één of beide partners vinden dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. De scheidingssignalen zijn niet meer bruikbaar om tot verbetering van de huwelijksrelatie te leiden. De

verkeerslichten staan bijna allemaal op rood, de communicatie is verstopt. De scheidingsoverwegingstijd is voor de partners vaak een chaotische en emotionele periode. Er worden veel primaire emoties uitgewisseld. ‘Val dood.’ ‘Waren we maar niet getrouwd.’ ‘Had ik je maar niet ontmoet.’ ‘Ik word misselijk van je.’ Er wordt ook wel gezegd of geroepen dat men scheiden wil. Er wordt gezwegen als men praten moet, er wordt gepraat als men beter zou kunnen zwijgen. Men frustreert elkaar voortdurend. Er ontstaat een ‘frustratiecyclus’ (G.A. Harshman, 1974), een spiraal naar beneden. Angst, verdriet, agressie en schuldgevoelens wisselen elkaar af. Er is diepe teleurstelling; is alles wat aan liefde en energie in de relatie geïnvesteerd is, voor niets geweest? Er is onzekerheid over de toekomst, angst voor wat komen gaat. De angst uit zich in agressie, de agressie in zelfverwijt. Het schuldgevoel van ‘had ik maar…’ Of de agressie uit zich in verwijten aan de ander, schuldtoewijzing. Er ontstaan depressies. Er is ambivalentie. Er is een diep verlangen dat het weer goed zal komen, maar men weet ook dat het niet kan. De emoties zijn niet zelden tegenstrijdig. Hierdoor ontstaat paradoxaal gedrag. Zij zegt van hem af te willen. ‘Voorgoed,’ zegt zij agressief. ‘Val dood,’ antwoordt hij, maar hij heeft er even later al spijt van. Hij zegt van haar te houden. ‘Ondanks alles hou ik van je.’ Zij hebben het gevoel niets van de ander te begrijpen: hun gedrag is immers paradoxaal. De vrouw die het eerst over scheiden sprak, zegt ‘het vreselijk te vinden’ om uit elkaar te gaan. De man die niet wilde scheiden ‘omdat ik van je houd’, zegt niets meer om haar te geven. Het is een expressieve periode; emotioneel woordgebruik is rijk gezaaid en men zou de verbale uitdrukking ervan niet letterlijk moeten nemen. Maar dat doet men wel. ‘Je kunt doodvallen’, ‘Ik wil je nooit meer zien’, ‘Ik heb nooit van je gehouden’, ‘Je krijgt geen cent’, ‘Je krijgt de kinderen nooit meer te zien’ – het zijn veelvoorkomende uitingen van emoties van voorbijgaande aard. ‘De volgende dag zei hij weer dat hij van niemand zoveel hield als van mij,’ zei de vrouw, om zijn onbegrijpelijk gedrag te onderstrepen. Zowel de partners als sommige advocaten nemen dit soort emotionele uitingen vaak letterlijk en beoordelen ze als feiten. Soms worden ze zelfs in de briefwisseling van advocaten of in de gerechtelijke procedure herhaald. ‘Gedaagde heeft haar man enkele malen de dood toegewenst,

Edelachtbare.’ De vrouw had inderdaad ‘Val dood’ gezegd, maar ze zou zich doodschrikken als het gebeurde. Emotionele expressies zijn geen juridische verklaringen; zij behelzen geen feiten en zeker geen vaststaande feiten. Het enige dat in deze periode zeker is, is de turbulentie van gevoelens. Er is een hevige ambivalentie, ten minste bij één van de partners, tussen de wens getrouwd te blijven en de wens tot scheiden. Er is verdriet. Verdriet en huilen zijn zeer belangrijke gemoedstoestanden, die veel agressie doen wegvloeien en schuldgevoelens minderen en matigen. Het verdriet kan diep en donker zijn. Het maakt eenzaam. De verdrietige trekt zich terug. Verdriet roept medelijden op, maar de ander moet het niet verstoren. De bemiddelaar, de advocaat, de hulpverlener moet dan stil zijn. Niet praten, zelfs niet bemoedigen. Er ontstaat een gevoel van leegte, van niets meer willen, van naderend onheil. Men kijkt naar het huis waar men woont, naar de spullen. ‘Gaat dit allemaal weg?’ Men wil niet scheiden. Al deze gevoelens van agressie, schuld, angst, onzekerheid, verdriet en eenzaamheid zijn primair en spontaan van aard. Zij moeten worden doorstaan, maar de turbulentie mag, ook in het belang van de kinderen, niet te lang duren. Een van beiden moet de koe bij de hoorns vatten. De turbulente periode is erg ongeschikt om een juridische procedure te beginnen, omdat allerlei ongekanaliseerde, wilde emoties de zakelijke afwikkeling gaan beïnvloeden en verstoren. Toch blijven opmerkingen als ‘Je krijgt geen cent’ of ‘Je krijgt de kinderen nooit meer te zien’ haken. Angst en onzekerheid drijven de een of de ander naar een advocaat. Als deze een procedure begint, zonder na te gaan of de scheidingsmelding is voltooid (zie de volgende fase van het menselijk scheidingsproces), dan zullen de emoties de juridische procedure verstoren. Niet altijd veroorzaakt de emotionele turbulentie verbaal geweld. Sommige partners brengen de scheidingsoverwegingstijd zwijgend door, in dodelijke stilte of in stille strijd met zichzelf. Zoals ze het zelf uitdrukken: ‘We hadden nooit ruzie’, ‘We zijn niet gewend ruzie te maken’. Zij zijn niet de makkelijkste cliënten om te helpen, want de emoties zijn er wel, maar worden niet zichtbaar. Zelfs in uitgebluste huwelijken blijkt scheiden toch een emotionele stap te zijn. In de scheidingsoverwegingstijd lopen de partners ongelijk, zij bereiken elkaar niet of moeilijk (daarom schreeuwen ze naar elkaar of gaan ieder hun

eenzame weg). In deze periode zoekt men nogal eens psychologische hulp, een van hen of beiden. Er wordt in deze periode vaak te veel gedronken en te veel gerookt. Er worden pillen geslikt. Alles wat kan kalmeren wordt ingenomen. Er ontstaan somatische klachten en slapeloosheid. Hartkloppingen, eczeem, hoofdpijn, maagklachten, een verhoogde bloeddruk zijn bekende verschijnselen in deze fase. Men leeft tussen hoop en vrees, hoop op de liefde van vroeger, vrees voor de onzekere toekomst. Omstanders die hun vrienden zo’n fase zien doormaken, zullen niet gauw zeggen dat er lichtvaardig gescheiden wordt. Integendeel, zij vinden, vaak eerder dan de beiden om wie het gaat, dat de lijdensweg maar beter beëindigd kan worden. De Amerikaanse gezinssocioloog William Goode constateerde dat het resultaat van de scheidingsoverweging niet beter wordt wanneer de periode langer dan drie maanden duurt. Maar bij verscheidene paren duurt het jaren. Soms weet men het echt niet. De turbulente emoties, het ‘terugtrekgedrag’, het paradoxale gedrag, de schuldtoewijzing aan de ander en dan weer het schuldgevoel bij zichzelf, maken de situatie niet helder. Mensen die in deze situatie bij mij komen zijn doorgaans goed te helpen door gerichte vragen; een relatieonderzoek. ‘Wat wilt u?’ Ik vraag het aan de man en de vrouw. Ze zien er beiden moe en ongelukkig uit. De vrouw: ‘Ik wil scheiden.’ ‘En u?’ De man: ‘Ik wil dat niet.’ Ik vraag de vrouw: ‘Waarom wilt u scheiden?’ De vrouw vertelt het verhaal van haar huwelijk, met horten en stoten. Dat het twintig jaar goed is gegaan, maar de laatste acht jaar kunnen ze niet meer met elkaar praten. Er is stilte in huis zo gauw ze bij elkaar zijn. ‘Alleen, met de kinderen of met vrienden, voel ik me opgelucht.’ Ik vraag de man: ‘Hoe ziet u uw huwelijk?’ De man: ‘Wat mijn vrouw vertelt is juist.’ Hij gaat erop in en bevestigt haar verhaal met voorbeelden. Dan zegt hij: ‘Het gaat niet goed tussen

ons, maar ik wil er alles aan doen om dat te veranderen. Alles. Ik geef veel om haar.’ De vrouw kijkt verbaasd op. ‘Je geeft om mij?’ ‘Ja,’ zegt hij. ‘Ik geef om je, evenveel als toen ons huwelijk nog goed was.’ De vrouw wrijft in haar ogen. Bemiddelaar: ‘Wist u dat niet, mevrouw?’ ‘Nee,’ zegt ze. ‘Nee, dat wist ik niet.’ Dan: ‘Maar hoe zou het nog goed kunnen komen? Zoals het nu is, wil ik ’t niet meer.’ Bemiddelaar: ‘Hoe, meneer?’ De man: ‘Daarvoor ben ik bij u. Dat is mijn vraag aan u.’ Bemiddelaar: ‘U wilt er alles aan doen?’ De man knikt. ‘En u, mevrouw?’ De vrouw aarzelt. ‘Hoe zou het komen?’ Ik leg hun voor dat ze het kunnen proberen, maar dat ze pas opnieuw kunnen beginnen als ze de oude gedragspatronen achter zich laten, bijvoorbeeld als één van beiden elders gaat wonen, zij elkaar met rust laten en dan bekijken hoe ze getrouwd willen blijven. Zowel de man als de vrouw beaamt het voorstel. Er worden afspraken gemaakt wie het huis uit gaat en hoe ze contact opnemen. Voorts worden zakelijke afspraken gemaakt. Bemiddelaar: ‘Zal ik het schriftelijk vastleggen?’ De man: ‘Nee, dan gaat het op een scheiding lijken.’ ‘Wat vindt u mevrouw?’ ‘Ik vertrouw hem zo ook wel.’ Het wordt meestal al gauw duidelijk of het huwelijk nog kans van slagen heeft en of het paar daarin wil investeren of dat er gescheiden moet worden. De zekerheid hierover komt pas door de scheidingsmelding. Deze zal de emoties niet wegnemen, maar kanaliseren. DE SCHEIDINGSMELDING OF HET ADIEU

De scheidingsmelding is de boodschap van de ene aan de andere echtgenoot dat hij of zij wil scheiden. De scheidingsmelding is voltooid als zij door de ander is gehoord, en hij/zij heeft laten blijken dat deze begrepen heeft dat de ander wil scheiden en deze daarop, ook emotioneel, heeft gereageerd. Deze reacties kunnen onmiddellijk na de melding komen en nemen vaak twee of drie weken in beslag. Voor de voltooiing van de scheidingsmelding is niet de acceptatie vereist van wát de ander meldt. Wel is een interactie nodig waarin echtgenoten elkaars boodschap hebben verstaan. Het adieu is in feite het afscheidsgesprek van de partners. Hieruit ontstaat na twee of drie weken ook de aanvaarding dát er gescheiden moet worden, zo is mijn ervaring. Doorslaggevend voor het verstaan van het adieugesprek is de rust en de toon waarop het adieu plaatsvindt. Dus niet staande op de trap of in de deur. Het gaat om een moment dat beiden in staat zijn naar elkaar te luisteren. De onvoltooide scheidingsmelding kent vele gradaties. Daar is de melding die niet door de ander wordt gehoord. Vaak vertelde een vrouw tijdens de bemiddeling dat zij de man thuis gezegd had dat zij wilde scheiden, waarna de man geen blijk gaf dit te hebben vernomen. De ontkenning van een slechte tijding is een bekend psychologisch verschijnsel. De man zei zich niets van de melding te herinneren. Pas de tweede of derde melding, soms geruime tijd later, werd door de man gehoord. Maar toen had de vrouw haar koffers in de gang gezet. Visuele middelen helpen. In een ander geval liet de vrouw een brief achter met het bericht dat ze voorgoed vertrokken was. ‘Je zult het al wel begrepen hebben.’ De man raakte in een shocktoestand. De huisarts riep mijn hulp in en de man kwam bij mij, bleek, zich mechanisch voortbewegend en steeds de vraag herhalend: ‘Waar is ze? Waarom doet ze dit?’ Pas drie dagen later, toen de vrouw was gevonden en hij met haar voor het bemiddelingsgesprek kwam, kreeg hij tijdens het gesprek zijn kleur terug en zei: ‘Ik krijg het gevoel dat mijn hersens weer gaan functioneren.’ De scheidingsmelding is een uiterst belangrijke fase in het scheidingsproces. Een verkeerde melding kan traumatisch werken. Het is een non-adieu.

Het initiatief voor de scheiding wordt in een steeds groter aantal gevallen door de vrouw genomen. Zij doet dan ook de scheidingsmelding of staat voor de taak deze te doen. De scheidingsmelding is een spiegelbeeld van het huwelijksaanzoek. De scheidingsmelding vindt meestal thuis plaats, als het echtpaar nog bij elkaar woont, of tijdens een van de eerste bemiddelingszittingen. De scheidingsmelding is het bewuste begin van een scheidingsproces. De vrouw zegt de man, dat zij niet langer met hem getrouwd wil zijn. Of de man zegt de vrouw, dat hij niet meer met haar getrouwd wil zijn. Het huwelijksaanzoek wordt niet altijd met zoveel woorden gedaan. Zo is het niet met scheiden. Om te scheiden moet men duidelijk zijn, verbaal en direct. Degene die het initiatief tot scheiden neemt, is verantwoordelijk voor de wijze waarop hij of zij aan de ander meldt dat de relatie als huwelijk beëindigd wordt en de ander de gelegenheid geeft daarop te reageren. Dat is voor beiden niet makkelijk, maar het is een belangrijk moment, bepalend voor het verdere verloop van het proces en van de procedures. Hier breekt het spiegelbeeld met het aanzoek. Het getrouwd zijn is zo vanzelfsprekend dat er om de scheiding in gang te zetten iets gezegd moet worden, hoe slecht het met het huwelijk ook gaat. Dat is niet makkelijk, vaak tegenstrijdig aan de slechte communicatie die er bestaat. Men is bang voor de reactie van de ander, voor de agressie. De man of de vrouw die in dit vroege stadium van het scheidingsproces al om advies vraagt, komt niet zelden met voorstellen als: ‘Ik zal mijn koffers pakken als zij zaterdagmorgen boodschappen aan het doen is en dan stilletjes vertrekken.’ (een man) Of: ‘Ik zal een briefje achterlaten zonder te zeggen waar ik verblijf. Ik bel hem dan wel.’ (een vrouw) Zulke verlatingen zijn een nonadieu, een verstoring van het menselijk afscheidsproces. Het non-adieu komt onnodig vaak voor. Weeda schrijft: ‘Eén op de zes mensen zegt in het voorbije huwelijk nooit over scheiden te hebben gesproken. Men heeft er wel aan gedacht, ten minste één van beiden en men heeft het uiteindelijk gedaan. Voor een deel van deze mensen geldt dat de relatie al zo verziekt was, dat een gesprek waar dan ook over al nauwelijks meer mogelijk was. Ook zijn er mensen die bang waren om erover te praten; ze waren bang het verdriet van de ander te moeten zien of ze waren bang voor de mogelijke agressieve reactie van de ander.’

Een vrouw: ‘Ik heb geëist dat we erover zouden praten. Ik wilde het niet meer…’ Een man: ‘Geleidelijk aan doemde de gedachte wel eens op. Ik drukte het dan vaak wel gauw weer weg. Over scheiden heb ik ook wel gedroomd.’ Een vrouw: ‘Ik dacht toen, dan maar scheiden, ik verander toch niet. Maar dat heb ik niet gezegd, nee.’ Een man: ‘Scheiden was niet bespreekbaar. Seksuele problemen ook niet. Gewoon weggaan was het enige.’ Een vrouw: ‘Ik heb er twee jaar mee rondgelopen, ben er mee bezig geweest in gedachten. Kon het niemand vertellen…’ Een man: ‘Nooit gepraat, nooit over gedacht. Pas toen de deurwaarder voor de deur stond: weet u dat uw vrouw echtscheiding heeft aangevraagd? Ik heb een hele poos met die man in de gang staan praten. Toen ik terugkwam in de kamer, heb ik ook niets gezegd…’ (Weeda 1983) Als de vrouw naar een advocaat gaat en deze schrijft aan de man dat zij wil scheiden, dan is dat een scheidingsmelding met een averechts effect. Een non-adieu door een advocaat is een ernstige kunstfout. De man of de vrouw moet het zelf doen. Als het via de advocaat gaat, komt de aankondiging van de persoonlijke boodschap zeer slecht over. De scheidingsmelding is een persoonlijke daad. De melding is een ‘fait primitif’ om de huwelijksrelatie te beëindigen. ‘Ik wil van je af’ of ‘Ik wil niet langer met jou’ is duidelijker dan: ‘Ik wil scheiden’. Scheiden is een dubbelzinnig woord: het kan slaan op de relatie, maar ook op de juridische handeling. Dat zijn twee zeer verschillende dingen. Bij de scheidingsmelding gaat het om de beëindiging van de trouwrelatie.

Bevonden de scheidingssignalen zich nog min of meer in het onbewuste deel van het scheidingsproces, was de scheidingsoverwegingstijd nog een fase van min of meer ongecontroleerde emoties, de scheidingsmelding is het begin van het meer bewuste scheidingsproces. Een emotionele uitroep als ‘Ik wil scheiden’ of iets dergelijks is onvoldoende als scheidingsmelding. Ook al heeft de vrouw of de man al jaren rondgelopen met het idee te willen scheiden, al bleek uit dagelijkse gebeurtenissen dat het evident slecht ging met het huwelijk, ook al werd er door de partners wel eens over scheiden gesproken, al woont men niet meer bij elkaar, al is men juridisch gescheiden, dat alles betekent nog niet dat de scheidingsmelding plaatsvond. De veronderstellingen die mensen met een slechte communicatie over elkaar hebben, zijn vaak onjuist en er zijn woorden nodig om de dingen helder te stellen. Twaalf jaar geleden was de man vertrokken. Hij had een advocaat een dagvaarding laten sturen. Hij had een vriendin en zijn vrouw wist ervan. Op de bemiddelingszitting, na twaalf jaar gescheiden te hebben geleefd, vroeg de vrouw om ‘duidelijkheid, ik wil helderheid’. De man begreep het niet en de bemiddelaar vroeg hem: ‘Wat wilt u met mevrouw?’ De man: ‘Ik wil de zaak afhandelen.’ Bemiddelaar: ‘Wat wilt u met mevrouw? Komt u bij haar terug?’ De man: ‘Nee.’ Bemiddelaar: ‘Vertelt u het haar nu zelf.’ De man: ‘Ik wil niet met je samenleven. Ik dacht dat je dat wel wist.’ De vrouw: ‘Nee, dat wist ik niet!’ Dan verdrietig: ‘Ik heb twaalf jaar op je gewacht. Ik dacht dat je terug zou komen.’ Ze spreekt voor zich uit: ‘Nu weet ik dat het afgelopen is.’ De bemiddelingszitting is zeer geschikt voor de scheidingsmelding: men zal gerichte vragen beantwoorden, de ander zal luisteren, het is een veilige situatie. De scheidingsmelding is paradoxaal van aard. Zij is essentieel voor de nog noodzakelijke communicatie, maar de communicatie verloopt nu juist slecht. Men moet praten, terwijl er slecht of niet gepraat wordt. Men moet iets zeggen, terwijl er slecht geluisterd en gesproken wordt. Als er

gesproken wordt, ontstaan er nogal eens scènes. Kortom, men is niet meer afgestemd. Men moet emoties investeren in een relatie die men beëindigen wil. Bij de scheidingsmelding wordt het menens. Als de mededeling tot de ander doordringt, betekent het dat de wereld op onvoorspelbare wijze gaat veranderen. Hoe slecht een huwelijk ook mag gaan, zelfs als de melding een gevoel van opluchting geeft – ‘eindelijk iemand die de koe bij de hoorns vat,’ zei een man over de melding van zijn vrouw – dan nog luidt zo’n moment een crisis in. Niet ten onrechte is men onzeker over de reactie van de partner. Een wereld dreigt ineen te storten. Degene die men eerst aanzocht, wordt afgewezen. De eerste, onmiddellijke, reacties op de melding zijn doorgaans ondoordacht. We noemden reeds de ontkenning en ook de schok of de shock in ernstige gevallen, waarin de melding met de achterlating van een brief werd gedaan. Soms volgt een toestand van verdoving. Het ernstige bericht moet de tijd hebben om door te dringen. Het lichaam ‘denkt mee’. Men verricht routineuze handelingen, doet werk en huishouden met automatische bewegingen. Het gezicht is bleek, de bloedsomloop is verstoord. De reactie is vaak anders dan gebruikelijk. De stille man of vrouw kan zeer heftig tot woedend reageren, de temperamentvolle kan er het zwijgen toe doen. De scheidingsmelding moet dus gebeuren door de partner zelf. Een vlucht voor de melding is een vlucht voor de reactie van de ander; deze reactie is juist nodig tegenover de partner. Men vlucht graag voor de scheidingsmelding. Men praat er omheen. ‘Ik denk wel dat ik scheiden wil,’ zei de man, voor zich uit kijkend. Bemiddelaar: ‘Denkt u het of weet u het?’ De man: ‘Misschien wel.’ Bemiddelaar: ‘Weest u eens duidelijk.’ ‘Ik wil haar geen pijn doen.’ Bemiddelaar: ‘Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.’ De vrouw: ‘Wat wil je?’ Zij kijkt hem recht aan. Hij kan niet meer ontwijken. De man: ‘Ik eh… ik…’ Hij grijpt de tafel vast. De vrouw wacht. De bemiddelaar ook. Dan zegt hij: ‘Ik wil scheiden.’

Bemiddelaar: ‘Weet u het zeker?’ ‘Ja, ik weet het zeker.’ De vrouw kijkt hem aan, de man snuit zijn neus. De vrouw huilt zacht. De emoties die door de scheidingsmelding worden teweeggebracht, kunnen alleen goed afvloeien als ze gericht kunnen worden op de partner. Die emoties komen er vaak niet in één moment uit, maar verspreiden zich over een aantal dagen of weken. Ze zijn vaak ongericht en onredelijk van aard, in die zin dat ze, voor zover ze verwoord worden, meer als uiting moeten worden opgevat dan naar de letterlijke betekenis. Het is alsof de affecties die sinds het aanzoek zijn geïnvesteerd en opgebouwd, zich moeten ontladen. Voor het aanzoek waren er twee nodig. Voor deze afwikkeling zijn er weer twee nodig. Het aanzoek kan niet door een derde worden gedaan, de scheidingsmelding evenmin. Ook de advocaat die nog een ouderwetse procedure begint, dient eerst bij zijn cliënt na te gaan of de scheidingsmelding naar behoren heeft plaatsgevonden. Vaak leidt de scheidingsmelding tot vragen van de andere partner naar de motieven en argumenten waarom hij/zij vindt dat er gescheiden moet worden. Het komt aan de bemiddelingstafel ook voor dat degene die de melding wil doen aarzelt, of motieven opgeeft die een nieuw gesprek over de instandhouding van de relatie inzetten. Bij zo’n relatieonderzoek wordt de vicieuze cirkel, de turbulentie, doorbroken. Dat kan ook doordat de relatie weer een kans krijgt. Men gaat apart wonen, men gaat nog iets anders uitproberen. Belangrijk is dat beiden uit de turbulentie raken, tot rust komen en op zichzelf worden teruggeworpen. We maken daar dan afspraken over, zodat de rust niet verstoord wordt door plotselinge bezoeken of telefonades naar elkaar. Men moet uit oude patronen geraken, die tot het dichtslibben van de communicatie hebben geleid. Soms zie ik degenen die aanvankelijk kwamen om te scheiden, nieuwe wegen vinden om met elkaar om te gaan, anders getrouwd te zijn. Het gebeurt niet vaak, maar toch vaker dan toen ik dertig jaar geleden met bemiddeling begon. Maar de motieven en argumenten worden vaak niet gedeeld; scheiden impliceert immers dat er door de partners verschillende betekenissen

worden gegeven aan de feiten en argumenten. De bemiddelaar zal dit ook expliciet vaststellen. De man zet uiteen dat hij de jaloezie van de vrouw niet langer verdragen kan. ‘Je zoekt achter iedere vrouw een concurrent.’ De vrouw: ‘Daar geef je aanleiding toe.’ De man: ‘Ik doe niets. Noem me één keer dat ik vreemd ging.’ De vrouw: ‘Het gaat niet alleen om vreemd gaan. Het gaat erom hoe je met ze omgaat.’ ‘Hoe dan?’ ‘Hoe je kijkt en lacht met ze.’ De man: ‘Vergeef me, maar dit is belachelijk. Ik voel me in een gevangenis, ik wil eruit.’ De vrouw: ‘Als ik niet jaloers was, zoals jij het noemt, zou ik niet om je geven.’ De man: ‘Dan snak ik naar het moment dat je niet meer om me geeft.’ De scheidingsmelding zet een proces in gang met zowel een verstandelijk als een emotioneel aspect. Een belangrijk verstandelijk aspect is het feit dat een scheiding die één partner wenst door de andere niet is tegen te houden. Voor een relatie zijn er immers twee nodig. En naar Nederlands recht is ook de scheiding in juridische zin niet tegen te houden; wie volhoudt te willen scheiden, zal ook van de Nederlandse rechter zijn/haar zin krijgen. Dit is onomstotelijke scheidingsalgebra: twee min één is één. De bemiddelaar zal deze informatie ook geven. Maar de scheidingsmelding is niet primair een verstandelijke aangelegenheid, zij is in wezen een noodzakelijke uitwisseling van emoties. Het gaat om het luisteren naar elkaars emoties, ook de onaangename. De uitwisseling van emoties moet een plaats krijgen naast de zakelijke afwikkeling van de scheiding. Het emotioneel proces zal het zakelijke en juridische proces wel blijven begeleiden, maar door de scheidingsmelding komen belangrijke emoties reeds op de juiste plaats terecht. De voltooide scheidingsmelding kanaliseert de emoties die in de scheidingsoverwegingstijd rondtolden. Er wordt een weg gebaand. Een goede scheidingsmelding is een structurerend begin.

Het belang van een goede scheidingsmelding bleek mij uit het feit dat de aanvankelijk zeer conflictueuze scheidingen die ik in mijn bemiddelingspraktijk tegenkwam voor meer dan negentig procent te herleiden waren tot een afwezige of onvoldoende scheidingsmelding. De gebrekkige scheidingsmelding is een goudmijn voor de advocatuur. In het moeras van ongestructureerde emoties worden talloze juridische procedures gevoerd. DE ONTDEKKING VAN DE SCHEIDINGSMELDING In 1984 was aan de Erasmus Universiteit een onderzoek gestart naar mijn methode van scheidingsbemiddeling, ‘Een methode tot afstemming van het juridisch en psychologisch proces van scheiden’. Het onderzoek stond onder supervisie van de hoogleraar dr. G.A. Kooy en de familierechtelijke specialiste dr. C. van Wamelen en werd uitgevoerd door drs. A.K. de Vriesvan der Zee en drs. H. Oudshoorn; de laatste twee waren tevens belast met de letterlijke verslaggeving van de bemiddelingsgesprekken. Daarvan maakte ik gebruik om mijn bemiddelingsmethode te verbeteren. Ik had het psychologisch en juridisch proces van scheiden in de jaren zeventig reeds tamelijk nauwkeurig beschreven. Daardoor vonden de bemiddelingsgesprekken gestructureerd plaats. Eerst de emoties en de relatie, daarna de zaken, daarna de juridische vormgeving in een convenant. De bemiddelaar kan uit de ‘verhalen’ van de man en de vrouw opmaken in welke fase cliënten zich bevinden. Het is ook vaak zo dat ze, vaak voor het eerst weer, naar elkaar luisteren. De bemiddelaar kan ook waarnemen waar het in hun communicatie aan schort en dat aan cliënten laten zien. Cliënten ervaren dat emoties geen vooroordelen hoeven te zijn, maar dat er met emoties gewerkt kan worden. Wat mij in het bijzonder voor verbetering vatbaar leek was de tijd die aan het relationele deel besteed werd en ik vroeg me af of de verhalen niet doelgerichter, dus korter konden. Bij het analyseren van de letterlijke verslagen gingen we die vraag omdraaien: Hoe kwam het dat de emoties op een zeker moment, ook door de cliënten zelf, gehanteerd konden worden en werkbaar werden? Wanneer gebeurde dat? Was er een moment voor aan te wijzen? Het antwoord kwam uit de letterlijke verslagen van de gesprekken:

op het moment dat de vrouw, die het initiatief tot scheiden had genomen, aan de man had duidelijk gemaakt waarom zij wilde scheiden en dat haar besluit vaststond, kon de man pas beginnen te aanvaarden dat er gescheiden moest worden. Ik noemde dat de scheidingsmelding en de scheidingsaanvaarding. Als de grond tot scheiden, de ‘duurzame ontwrichting’, herleid kan worden tot de eigen relatie, verloopt de scheidingsaanvaarding beter. De periode van aanvaarding na een duidelijke scheidingsmelding duurt dan meestal zo’n twee à drie weken. Daarbij gaf ik informatie: het huwelijk als relatie bestaat niet meer als één de relatie niet meer wil, en in het Nederlandse recht is een echtscheiding die door één partij gewenst wordt, niet meer tegen te houden. De ontdekking van de scheidingsmelding heeft de structurering van de methode van bemiddeling veel goed gedaan. Nadat de scheidingsmelding aan de bemiddelingstafel plaatsvond en door vragen en reacties van de partner werd voltooid, bleek de lucht na enige tijd voldoende geklaard en de weg vrij voor zakelijke onderhandelingen. De scheidingsmelding of het adieu structureert niet alleen het relationeel, psychologisch proces van scheiden, maar de voltooide melding maakt ook de weg vrij voor de zakelijke afwikkeling, voor de zakelijke onderhandelingen en het juridisch proces van scheiden. Zoals gezegd, na de scheidingsmelding behoort er ruimte te zijn voor een, relatief korte, periode van verwerking: de scheidingsaanvaardingstijd. DE SCHEIDINGSAANVAARDINGSTIJD De scheidingsaanvaardingstijd voltooit de scheidingsmelding. De reacties op de scheidingsmelding vormen een fase waarin men de werkelijkheid onder ogen gaat zien en tot zichzelf komt. Het is een psychologisch structurerende fase. Als de werkelijkheid doordringt, veroorzaakt dat in enkele gevallen een opluchting, maar in de meeste gevallen is de ervaring aanvankelijk onaangenaam. Er breken verschillende emoties door. De emoties uit de scheidingsoverwegingstijd herhalen zich in een betrekkelijk korte tijd, twee à drie weken meestal, maar zij krijgen, door de langzaam doordringende zekerheid dat de relatie nu definitief verandert, een plaats. In de aanvaarding van het onvermijdelijke feit kanaliseren de emoties zich.

Teleurstelling, verdriet, agressie en schuldgevoel vinden langzaam maar zeker hun plek. In de scheidingsaanvaardingstijd komt men te weten waar men aan toe is. Geleidelijk aan komt de weg vrij voor een eerste gevoel van opluchting, naast de andere, sombere gevoelens. Er is geen bemiddelingszitting in deze weken; er dienen ook geen juridische processuele handelingen plaats te vinden. De cliënten worden met rust gelaten. Gevoelens van eenzaamheid gaan gepaard met depressies en gevoelens van wanhoop. Somatische klachten herhalen zich soms, maar nemen ook af in intensiteit. Wel treden ze weer op bij verstoringen van buitenaf, bijvoorbeeld bij juridische tegenspraakprocedures. Tijdens de bemiddeling zijn somatische klachten nuttige signalen om aan de emotionele aspecten aandacht te besteden. De rugklachten van de vrouw namen een week na de scheidingsmelding af. Totdat de vrouw onverwacht weer geconfronteerd werd met de nieuwe vriendin van de man. Haar jaloezie laaide hoog op. Een dag later lag zij plat op bed, vechtend tegen de jaloezie, maar deze ook voedend met fantasieën. Op de bemiddelingszitting drie weken later, ontkwamen we er niet aan over de jaloezieaanvallen te spreken. Zeker als de scheiding vaststaat is jaloezie een nutteloze vorm van zelfkwelling, maar eer het slachtoffer aan deze redelijkheid toe is, zijn we heel wat emoties verder. Het afnemen en verdwijnen van de klachten zijn tekenen van psychische vooruitgang. Migraines, astma-aanvallen nemen eveneens af in frequentie en intensiteit. Eczeem kan verdwijnen. Een voorbeeld hiervan vindt de lezer in een geval van conflictbehandeling in deel III. Ook de fase van de scheidingsaanvaarding brengen de partners doorgaans ongelijk door, maar niet geheel verschillend. Degene die het initiatief tot scheiden nam kent ook paradoxale gevoelens. Er is nog steeds meer gemeenschappelijk tussen de partners dan men zou veronderstellen. Ook de initiatiefnemer ondergaat de rouw van het afscheid, verdriet, agressie, onzekerheid en niet zelden schuldgevoel. Een eenduidige labeling van de partner ‘die zo nodig wil scheiden’ en een ander ‘die dat niet wil’ geeft de realiteit van de psychische processen onjuist weer.

De scheidingsaanvaardingstijd duurt, na een goede scheidingsmelding, doorgaans niet langer dan twee à drie weken, zo bleek mij telkens weer. Niet dat de partner die niet wilde scheiden dan graag scheidt, maar wel aanvaardt deze partner het feit dat scheiden onvermijdelijk is. Daarmee staat het scheidingsbesluit vast. Er is een soort van zekerheid die de emoties een plaats geeft. Het verdriet gaat het winnen van de agressie, het gevoel van schuld en de schuldtoewijzing worden bespreekbaar, de angst voor de onzekere toekomst kan worden besproken in het kader van de zakelijke afwikkeling. Men komt te weten waar men aan toe is. HET SCHEIDINGSINTERMEZZO Het scheidingsintermezzo is de fase gelegen tussen de scheidingsaanvaarding en de separatie, het feitelijk uiteengaan (het verhuizen). Men is aan het afscheid nemen, men voelt het afscheid naderen. Meermalen ondergaan de partners gedurende het scheidingsintermezzo gezamenlijk verdriet. Het scheidingsintermezzo is een periode waarin de partners wennen aan en werken met de scheidingsgedachte. Meermalen observeerden Amerikaanse onderzoekers gezamenlijk verdriet, maar ze hebben geen gevoelens van opluchting beschreven. Zagen ze die niet of keken ze er niet naar? In mijn praktijk zie ik zulke momenten wel. De eerste momenten van ‘gelukkig, ik ga scheiden’ kondigen zich aan. Er worden scheidingsarrangementen gemaakt, afspraken over de kinderen en de boedel. Er is scheidingsoverleg, zeker als partijen een bemiddelaar hebben ingeschakeld. Het scheidingsoverleg dient bij voorkeur te beginnen als de partner nog thuis is. De emoties kunnen veel beter gekanaliseerd worden als de partner aanwezig is. Dat vraagt wel veel van het echtpaar, maar de beloning komt als straks de zaken afgewikkeld worden en de veranderde relatie zich aandient. Voorwaarde is dat het scheidingsintermezzo niet te lang duurt. Ook het wennen aan de scheidingsgedachte heeft zijn eigen ritme. De laatste misverstanden ontstaan omdat men niet begrijpt dat de ander aardige dingen zegt, maar ook prikkelbaar is. Cliënten vragen dan: Leg mij uit waarom hij of zij zo

doet, hoe dit te rijmen valt. Niet zelden besluit ik dat gesprek met: ‘U hoeft elkaar niet meer te begrijpen; dat is het voordeel van gescheiden zijn.’ Indien er scheidingsoverleg was, meldt de gezinssocioloog William Goode, kwam er vaak overeenstemming over de boedelverdeling, over alimentatie en over de kinderen. De scheidingsfasen stel ik cliënten soms voor als een trainingsperiode voor een topprestatie, waarin het drinken, het gebruik van drogerende medicijnen en het roken onder controle gehouden moeten worden. Een van de eerste onderwerpen van de afwikkeling is, ook in de bemiddeling, de zorg voor en de positie van de kinderen. Hier moeten afspraken over gemaakt worden. Ook voor hen is het adieu of de scheidingsmelding het structurerend begin.

De kinderen en het scheidingsproces van de ouders

De kinderen die deel uitmaken van het gezin, zijn in hoge mate afhankelijk van hetgeen de ouders meebrachten uit hun persoonlijke levensgeschiedenis, van de gezinspatronen die de ouders zelf hebben ervaren, van de gezinspatronen die de ouders zelf creëren, van de communicatie tussen de ouders. Vooral gedurende de jongste jaren van de kinderen spelen de zorg en de gedragingen van ouders zo’n grote rol in het leven van een kind dat de invloed ervan levenslang is. Die invloeden kunnen positief en negatief zijn. Weliswaar kan een kind later door grote inspanningen, onder andere via therapie, correcties aanbrengen op verstorende invloeden die het in de jonge jaren onderging, maar eenvoudig is dat niet, vooral niet wanneer de invloed pathologieën teweeg heeft gebracht. Bij een gezonde ontwikkeling van vrije mensen wordt ook de vrijheid groter om een eigen betekenis te geven aan de eigen jeugd en om eventuele negatieve invloeden te verwerken. Voor kinderen levert het scheiden vrijwel steeds een crisis op. Wat vanzelfsprekend was, verdwijnt. De ouders bepalen het. Kinderen scheiden mee. Tijdens de scheidingssignalen hoeft het jonge kind er nog niet veel van te merken, behalve dan de ruzies of de slechte sfeer. Het jonge kind is zeer gevoelig voor sferen en heeft, soms beter dan de ouders, de ernst ervan door. Gedrag van kinderen is in hoge mate symptoom van het functioneren van het gezin. Kinderen hebben de ernst van een ruzie en de sfeer doorgaans goed door. Van ruzies die tot verbetering van het huwelijk leiden hebben zij doorgaans weinig hinder. Ruziemaken doen kinderen ook. Het is

gezond als zij daarmee voor zichzelf op leren komen, de grenzen van het leven met anderen verkennen en de lucht doen opklaren. Anders wordt het wanneer zij voortdurend onderhevig zijn aan een slechte sfeer tussen de ouders thuis, aan deloyaal gedrag, gehakketak tussen de ouders en agressie. KINDEREN EN DE SCHEIDINGSOVERWEGINGSTIJD De scheidingsoverwegingstijd is doorgaans een slechte periode voor de kinderen. Het kind voelt dat het niet goed zit tussen de ouders, zonder dat het er iets aan kan doen. Het is afhankelijk van onbegrijpelijke irritaties van de ouders, op elkaar gericht en soms op de kinderen. Veel ouders doen oprecht hun best om de kinderen buiten de conflicten te houden en dat is in deze periode een goede zaak. Niettemin ondergaan de kinderen de ruzies, de stiltes, het onheil, de ‘ongezelligheid’ en de conflicten. Sommige kinderen reageren daar primair op door verwijten aan de ouders. Vele kinderen reageren vanuit onmachtsgevoelens tegenover het dreigend onheil. Ernstige conflicten, verbaal en fysiek geweld tussen de ouders, worden doorgaans als traumatisch ervaren. Ze worden er stil van en ongelukkig, wachten of het eindelijk eens ophoudt… De scheidingsoverwegingstijd tussen man en vrouw leidt niet tot betere besluiten wanneer die tijd langer is dan drie maanden en voor de kinderen is het veel beter dat de periode kort duurt. Scheiden is een proces dat door man en vrouw wordt ingezet en gedicteerd; de kinderen zijn, vooral in de scheidingsoverwegingstijd, het slachtoffer. Merkwaardig genoeg trekken de kinderen het zich soms zo aan dat zij zich schuldig voelen aan de scheiding van de ouders. Angsten, agressie en schuldgevoelens spelen ook bij hen een rol. Zij zitten in een vacuüm dat die gevoelens aantrekt. Jonge kinderen hebben vaak het gevoel dat zij ‘de schuld’ zijn van de ellende om hen heen. Als de kinderen wat ouder zijn en de aard van hun verhouding met de ouders dat toelaat, spelen zij actief mee in de ruzies. Vaker echter trekken ze zich terug en zoeken troost buiten de deur. Maar de gezinsgeheimen maken hen eenzaam. Onderwijzers en leraren zien de kinderen in die periode vaak achteruitgaan, fysiek, psychisch en in schoolprestaties. De ouders zijn in de scheidingsoverwegingstijd zozeer in beslag genomen door hun eigen levensgrote problemen, dat zij onvoldoende tijd en

aandacht geven aan de kinderen. Zij komen er niet aan toe met de kinderen te praten of iets uit te leggen. De Amerikaanse psychologen Wallerstein en Kelly spreken van een verminderde capaciteit van de ouder voor het kind, een scherpe daling van de emotionele steun aan het kind, vermindering van het plezier in de relatie, minder samen praten, minder samen spelen en een grote frequentie van voor het kind onbegrijpelijke woede-uitbarstingen (J.S Wallerstein and J.B. Kelly, 1980). Soms wordt het nog erger. Soms worden de kinderen een exercitieveld van de strijd tussen man en vrouw. Zo’n strijd is een rechtstreekse bedreiging van de basisveiligheid die de kinderen nodig hebben. Beter doen de ouders het die, naar vermogen, de vragen en opmerkingen van de kinderen beluisteren en beantwoorden. Naar vermogen, want op de vraag ‘Gaan jullie scheiden?’ hebben de ouders nog geen antwoord in de scheidingsoverwegingstijd. Toch is dát de vraag die de ouders en de kinderen bezighoudt. Meestal, als de ruzies niet te erg zijn, de sfeer niet te zeer bedorven, willen de kinderen de ouders bijeenhouden. Kinderen zijn ‘conservatief’ ten opzichte van scheiden: zij kennen niet anders dan dit systeem, met deze twee volwassenen en deze kinderen. De jeugdrechtspecialiste Carla van Wamelen liet kinderen van tien jaar een opstel schrijven. De kinderen dachten heel pragmatisch bij hun voorkeur voor het tweeoudergezin: als er twee ouders zijn, is er vaker één thuis en vader en moeder kunnen heel verschillende dingen. Vader timmert beter en moeder zorgt beter. Of andersom, want dat komt ook voor (C. van Wamelen, 1987). Maar kinderen weten minder dan de ouders. Zij worden onzeker. Het wordt de hoogste tijd dat de ouders een beslissing nemen: bij elkaar blijven of op enige afstand van elkaar. De verste afstand is scheiden. Pas als een van deze beslissingen is genomen, ontstaat er zekerheid bij de ouders. De kinderen wachten nog op zekerheid. Als het scheidingsbesluit daar is, moet de scheidingsmelding aan de kinderen nog worden gedaan. Uit hetgeen hierboven is beschreven blijkt dat het een onjuiste opvatting is dat kinderen buiten de echtscheiding kunnen worden gehouden. Zij merken

en voelen van alles. Echtscheiding komt voort uit de behoefte van ouders en niet van kinderen. Maar de hardnekkige poging van ouders hun kinderen erbuiten te houden is tot mislukken gedoemd en vergroot slechts de angsten en onzekerheden van de kinderen. Die poging is wel verklaarbaar, want de kinderen zijn de ouders te veel in deze periode. De ouders proberen te redden wat er te redden is, voor zichzelf en voor de kinderen. Maar daarom moet er dan ook alles aan gedaan worden om die periode kort te laten zijn. Advocaten, psychologen, maatschappelijk werkers en andere hulpverleners zouden, zeker wanneer er kinderen in het spel zijn, de ouders moeten stimuleren en adviseren de scheidingsoverwegingstijd kort te houden door een al of niet tijdelijke beëindiging van het samenleven, om de turbulentie en narigheid voor de kinderen te beperken. Vaak wordt er veel te lang gewacht met de scheidingsmelding en het scheidingsbesluit, zulks ten nadele van de kinderen. Het is niet ‘de echtscheiding’ die schadelijk is voor de kinderen, zoals sommigen menen, maar het is de foute echtscheiding, in het bijzonder het maar voortduren van de scheidingsoverwegingstijd van de ouders, die schadelijk is voor de kinderen. Het ‘bij elkaar deugen ze niet en van elkaar meugen ze niet’ schept een vicieuze cirkel die te doorbreken is door een scheidingsmelding met het scheidingsbesluit tot gevolg. En wie dan nog aarzelt over de juistheid van het besluit kan bedenken dat er na een scheiding altijd weer getrouwd kan worden. Bovendien zijn er allerlei variaties van afstandname en apart wonen mogelijk. Er zijn vele vormen van scheiden en gehuwd zijn. Uiteraard is de bemiddeling tussen de man en de vrouw de meest geschikte gelegenheid om én voor de echtelieden zelf én voor de kinderen de meest genuanceerde oplossing te vinden, dat wil zeggen de door het paar gewenste gradatie van getrouwd of gescheiden zijn. DE SCHEIDINGSMELDING AAN DE KINDEREN De periode na de scheidingsmelding moet benut worden om de kinderen in te lichten over het uit elkaar gaan. Kinderen scheiden mee. De kinderen dient, in de taal van hun leeftijd, verteld te worden dat vader of moeder elders gaat wonen, wie beschikbaar blijft voor de dagelijkse zorg en

opvoeding en hoe de voortzetting van het contact zal verlopen. Hoe kleiner de kinderen zijn, hoe vaker het nodig is om dit te bespreken. Er moet ruimte en tijd zijn voor de reacties van de kinderen en voor hun wensen. Hun wens is in ieder geval dat ouders geen ruzie meer maken, loyaal zijn ten opzichte van elkaar. De factoren van hun psychologisch scheidingsproces zijn niet anders dan die van de ouders: angst, onzekerheid, agressie, verdriet, ambivalentie en schuldgevoelens spelen ook bij hen een rol. Kinderen beleven het niet zelden zo dat zij de schuld zijn van de scheiding. Ik adviseer de ouders van jonge kinderen, nadat een en ander besproken is, ’s avonds eens extra naar de kinderen toe te gaan. Vaak liggen ze wakker met vragen. Een meisje van zeven jaar: ‘Hoef ik niet te verhuizen, net als Jolanda?’ (een kind van gescheiden ouders uit haar klas) Een jongen van vier jaar: ‘Mag ik bij papa wonen als ik groot ben?’ Een meisje van vijf jaar: ‘Wie zorgt er dan voor papa?’ Een meisje van zes jaar: ‘Gaat tante Truus (een zus van de vrouw) dan voor papa zorgen?’ (Later bleek dat tante Truus inderdaad bij papa ging wonen.) Er wordt in veel gevallen veel te weinig met de kinderen gesproken in deze periode. In de praktijk blijkt hoe belangrijk zulke gesprekken zijn. Zonder dat men de kinderen voor een loyaliteitsconflict plaatst ten aanzien van hun ouders, dienen zij vóór de separatie de tijd te hebben om op de scheidingsmelding te reageren en deze zo goed mogelijk te verwerken. Hun gelegenheid tot reactie op de scheidingsmelding is van evenveel belang als die gelegenheid was voor de man, respectievelijk de vrouw. Voor die ruimte voor reactie geldt dan ook hetzelfde als wat voor de man en de vrouw gezegd is. Op de wijze waarop de ouders de scheidingsmelding aan de kinderen kunnen doen en hoe zij het gesprek met de kinderen moeten voeren, het zogenaamde paraplugesprek, kom ik in deel III terug.

De separatie

Tussen jou en mij de zee Zij houdt ons Gescheiden en verbonden WILLEM HUSSEM

De separatie is de feitelijke beëindiging van het samenwonen; de verhuizing van één van de partners of van beiden. Dit is de feitelijke scheiding. Het is een moment dat diep ingrijpt en zeer lang herinnerd wordt. Het kan een scheidingstrauma veroorzaken, indien het onvoorbereid plaatsvindt. ‘Hij dronk twee whisky’s, deelde me mee dat het uit was tussen ons en vertrok,’ vertelde een vrouw, die tweeëntwintig jaar getrouwd was geweest. In haar beleving was het zo gegaan. Verschillende fasen worden over elkaar heen geschoven, waardoor de tegenstrijdige emoties niet verwerkt kunnen worden. Wanneer er na de scheidingsmelding ruimte is voor emotionele reacties, is het onwaarschijnlijk dat er een blijvende psychische verwonding door de separatie zal ontstaan. De voorbereiding van de separatie en de ruimte voor emoties is mede bepalend voor de ontwikkeling en afwikkeling van het rouwproces. Een verhuizing is reeds een emotionele gebeurtenis, de separatie is een crisissituatie. Het kan zijn dat de separatie een proefscheiding is of dat deze aan de jonge kinderen wordt voorgesteld als ‘een verhuizing’, ‘een verandering van werkkring’ van de man, varianten om het label ‘echtscheiding’ te vermijden. Naarmate de kinderen vaker met het fenomeen echtscheiding te maken krijgen, vooral op school, wordt het taboe kleiner en kan er openhartiger over gesproken worden.

Regressie, het teruggrijpen op kinderlijke gedragingen en het terugkeren van gevoelens uit de kinderjaren, zien we nogal eens bij scheidenden. Men raakt meer op de eigen vader of moeder betrokken. De nieuwe vriend van de vrouw is veelal een vaderfiguur. De man zoekt en vindt meermalen een moederlijke vriendin. Trouwens, wij observeren nogal eens dat het opbreken van het huwelijk vergezeld gaat van een nieuwe relatie. Bij de man vergemakkelijkt een vriendin zijn vertrek, bij de vrouw een vriend. Zij hebben een katalyserende functie. Een losmakertje, oneerbiedig gezegd. Hoewel deze nieuwe relatie gepaard kan gaan met hevige verliefdheid, is ze vaak tijdelijk. Deze katalysatoren zijn vaak meevoelende vrouwen en mannen, die de wonden van de scheiding verzorgen. Even spontaan als hij/zij kwam, verdwijnt hij/zij weer uit haar/zijn leven, de een gesterkt, de ander een ervaring rijker. Soms was deze katalysator al voor de separatie aanwezig. Wellicht hoorde deze tot de scheidingssignalen. Kort na de separatie is de persoonlijke desorganisatie doorgaans groot. Er kan, afhankelijk van de fase van het rouwproces, alsnog een toestand van verdoving ontstaan. Suf van de spanningen en de doorstane emoties van verdriet, angst, protest en woede, blijft ieder alleen achter. Gescheidenen vertellen dat zij als het ware automatisch de noodzakelijke handelingen verrichten. De natuur induceert hier psychisch en lichamelijk een rustperiode. Het is verstandig als advocaat, bemiddelaar en hulpverlener de cliënten dan met rust laten. Het is een time-out van het scheidingsproces. Een wapenstilstand ook. Langer dan veertien dagen duurt zo’n periode meestal niet. Afhankelijk van het stadium van het rouwproces kan er na de separatie ook reeds een gevoel van opluchting optreden. Maar de persoonlijke desorganisatie is groot, waarschijnlijk het grootst bij degene die het huis verlaat. Hij/zij leeft in discontinuïteit, zonder huis, buurt en kinderen. Als de man het huis verlaat en de vrouw thuisblijft met de kinderen is er meer plaats voor rituele schuldtoewijzing aan de man en ritueel beklag jegens de vrouw dan wanneer de vrouw het huis verlaat. Het laatste type scheiding verloopt vaak minder conflictueus. Na de separatie krijgen de omstanders meer invloed. Adviezen van omstanders zijn vaak sterk gekleurd door persoonlijke ervaringen en niet altijd even toepasbaar op andere scheidingssituaties. In de nieuwe situatie

zijn de ex-echtgenoten niettemin gevoelig voor adviezen van familie, vrienden, advocaten. De ex-echtgenoten willen vrij zijn van de ex-partner. Zij zoeken ieder voor zich naar nieuwe levensvormen. Als het rouwproces verder gevorderd is, zoals via de bemiddeling wordt beoogd, gaat de separatie gepaard met gevoelens van bevrijding en opluchting. Er komt nieuwe energie vrij. Men heeft zin de nieuwe woning in te richten. Door de veranderde situatie bestaat de neiging zich niet precies aan de gemaakte afspraken te houden, maar dat is juist nu zeer belangrijk. De afspraken vormen de weinige vaste punten in de communicatie. Een aantal conflictueuze scheidingsgevallen die ik te zien kreeg, ontstond doordat men zich in de nieuwe situatie niet aan de afspraken hield. Juridische geschillen gaan dan de verhouding tussen de ex-echtgenoten bepalen, niet de psychologische afwikkeling van het scheidingsproces. Ex-echtgenoten worden partijen. De advocaat laat de zaak wat rusten om de emoties tot bedaren te brengen. De emoties bedaren niet, onder meer doordat de zaak niet opschiet. De procedure dicteert agressie. De proceswoede overheerst het psychologisch scheidingsproces. Als de juridische procedures, jaren later, afgewikkeld zijn, staan de ex-echtgenoten meer dan ooit vervreemd tegenover elkaar. Het zal moeilijk zijn de creatieve momenten van het scheidingsproces, zoals verdriet en gevoelens van opluchting, terug te vinden. Gevoelens van opluchting introduceren de laatste fase van het psychisch scheidingsproces. Zij gaan gepaard met aangename belevingen van het alleen zijn, van vrijheid zonder de ander en van acceptatie van de nieuwe situatie. Een vrouw: ‘Ik stond ’s morgens op en dacht: heerlijk, alleen. Ik hoef geen ontbijt voor hem klaar te maken, zet koffie en thee op mijn eigen tijd. De dag is voor mij. Dat had ik jarenlang niet meer gekend.’ De voordelen van het gescheiden zijn komen aan bod. Men gaat zich heroriënteren. Nieuwe perspectieven dagen. DE FORMELE SCHEIDING

De rechterlijke echtscheidingsbeschikking is, psychologisch gezien, doorgaans geen belangrijk moment, zoals de scheidingsmelding en de separatie dat wel waren. De beschikking en de inschrijving ervan hoeven trouwens geen eindpunt te zijn; over verscheidene gevolgen van de scheiding kan nog worden geprocedeerd. Door middel van een goede echtscheidingsovereenkomst kunnen al die extra procedures voorkomen worden. Zolang wijzigingsprocedures niet worden uitgesloten, kunnen exechtgenoten later altijd nog overvallen worden door procedures die hun persoonlijk leven raken. Dat is erg ongezond. De wijze waarop dat bij overeenkomst voorkomen kan worden bespreken wij in deel III van dit boek. Verscheidene onderzoeken en de ervaringen in mijn praktijk leiden tot de conclusie dat enkele jaren na de scheiding de vrouw er in termen van geestelijke gezondheid vaak beter aan toe is dan de man. In het bovenstaande hebben we geprobeerd fasen en factoren van het scheidingsproces herkenbaar te maken. De fasen geven een volgorde aan, soms schuiven fasen over elkaar heen, vaak komen factoren terug in een latere fase. Bovendien zagen we hoe het juridisch proces en het psychologisch proces elkaar kunnen beïnvloeden. Het psychologisch proces werkt niet alleen bij bemiddeling, maar ook in de twee-advocatenprocedure en de partijenstrijd. Maar in het laatste geval is de kans op afstemming van beide processen gering, de kans op verstoring is groot. Juridische processen worden vaak door emoties gevoed. Het juridisch proces kan in de partijenstrijd zeer verstorend werken op het psychisch proces. Dat heeft meermalen ernstige gevolgen voor de gezondheid van de ex-echtgenoten. Onverwerkte agressie en wrok leiden niet zelden tot somatische klachten. In het bemiddelingsproces kan het juridisch proces beter worden afgestemd op het psychologisch proces. Dan komen psychische krachten vrij die de verwerking van de scheiding beter doen verlopen. Een deugdelijke scheidingsstrategie is gebaseerd op het in gang zetten en herkennen van emotionele en relationele scheidingsfasen, waarop de juridische processen worden afgestemd. De bemiddeling leent zich daarvoor uiteraard beter dan een twee-advocatenprocedure.

TWEEMAAL DE SEIZOENEN Bij cliënten die lang in een partijenstrijd zijn geweest observeerde ik een soort procedeerreflex. Ook in gewone dagelijkse transacties bestond er een neiging tot conflict, je recht opeisen en wantrouwen. ‘Toen ik behang ging kopen voor mijn nieuwe huis, merkte ik ineens dat ik met de winkelier ruzie stond te maken over een paar dubbeltjes.’ Het is nuttig zulk gedrag te herkennen om het weer af te leren. De verwerking van de scheiding duurt meestal langer dan het juridisch proces. Het rouwproces duurt bij een serieus afscheid (een langer huwelijk) doorgaans ongeveer twee jaren. Tweemaal de seizoenen, de eerste maal in het pijnlijk gemis, soms met agressieve en schuldcomponenten, de tweede maal getemperd, met perspectieven en zonder agressie of schuldgevoelens. Bij verstoring van het proces duurt het uiteraard langer. Als een van de partners reeds een vriend of vriendin heeft, durf ik wel eens een algemeen advies te geven om tot twee jaar na de scheiding nog niet te gaan samenwonen. Dus tweemaal de seizoenen om het afscheid te voltooien en de nieuwe relatie zo min mogelijk te vermengen met ervaringen en beoordelingen van de oude relatie. Het is een welgemeend advies, maar in hoeverre het opgevolgd wordt, ben ik niet nagegaan. Een aantal malen werd het advies met overtuiging opgevolgd, tot ieders voldoening.

DEEL III

Scheidingsbemiddeling Want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren en ook weemoedigheid die niemand kan verklaren en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat. Willem Elsschot

Voorgeschiedenis

Sinds het begin van de jaren zeventig geef ik adviezen aan scheidende mensen. Aanvankelijk kwamen zij alleen, zoals dat gebruikelijk is in scheidingsprocedures die via advocaten worden gevoerd. In 1974 veranderde dat. In 1974 riep een vrouw mijn hulp in tijdens een scheidingsprocedure. Zij wilde met de beide kinderen in de echtelijke woning blijven wonen. Haar advocaat gaf haar weinig kans. Het huis was van de man en de vrouw samen, de hypotheekschuld ook. De vrouw had geen geld om het huis te kopen. Van de alimentatie zou zij nog wel de hypotheekrente kunnen betalen, maar de bank was niet bereid aan haar alleen een lening te verschaffen. Misschien zou er iets op gevonden kunnen worden als de man meewerkte. ‘Het is toch ook in zijn belang als onze kinderen daar kunnen blijven wonen, hun vriendjes behouden en op dezelfde school blijven,’ pleitte zij. Door de alimentatieprocedures was de verhouding tussen haar en haar man echter zeer verslechterd. Ze had hem gedreigd dat hij de kinderen niet meer mocht zien. Maar dat had ze ten einde raad gezegd. Haar man had meteen teruggeslagen: zijn advocaat had een procedure ingezet waarin de man de voogdij eiste en verdeling wenste van de opbrengst van de woning. Verkoop dus. Nu heerste er een totale oorlog. ‘Waarom wil hij toch niet meewerken zodat ik met de kinderen in het huis kan blijven wonen?’ vroeg ze zich af. ‘Laten we het hem vragen,’ zei ik. ‘Hoe bedoelt u?’

‘Laten we hem vragen hier te komen, samen met u.’ ‘Dat doet-ie nooit.’ ‘Als u ’t niet vraagt, komt u dat niet te weten.’ Ze was bang haar man weer te ontmoeten. ‘Eet hij u op?’ Ze lachte. Ik hielp haar de brief aan haar man te schrijven met het verzoek zich met mij in verbinding te stellen. Hij belde mij en begon meteen over haar dreigement met de kinderen. ‘Zullen we er hier over praten?’ vroeg ik. ‘Alleen de alimentatieprocedures kostten me al f11.000,-. Ten slotte kreeg ze f50,- per maand meer dan ze had. Met onderhandelen had ze meer van me gekregen. Ik ben een zakenman.’ ‘En advocatenkosten zijn niet aftrekbaar, maar de alimentatie wel,’ voegde ik eraan toe. ‘Ik kom bij u praten.’ ‘Uw vrouw komt ook.’ ‘Wil ze dat?’ vroeg hij verbaasd. ‘Jazeker.’ ‘Ze zal me toch niets doen?’ Hij lachte zuinig. We maakten de afspraak. De man en de vrouw waren door de procedures van elkaar vervreemd. Ze veronderstelden beiden dat de ander niet zou komen. Achter die veronderstelling ligt het vermoeden dat de ander machtiger is. Maar beiden zijn kwetsbaar. De juridische procedures hebben het vijandbeeld versterkt en er is een zekere vrees ontstaan elkaar weer te ontmoeten. De scheiding wordt niet verwerkt, integendeel, er treedt een blokkering van de emoties op. De procedures hebben al meer dan anderhalf jaar geduurd. Ze kwamen telkens als onweersbuien hun leven binnen. Ze kunnen er geen invloed op uitoefenen. Als de procedures over de kinderen zouden beginnen, dan zou dat nog eens anderhalf jaar nemen. Dat levert nog meer emoties op. De emoties van de oorlog. DE EERSTE BEMIDDELING

Op het afgesproken uur zitten de man en de vrouw aan de bemiddelingstafel. Ik vraag ieder van hen te vertellen wat ze van mij willen. En wat ze van elkaar willen. De vrouw begint en noemt haar wens om met de kinderen in het huis te blijven wonen. ‘Dat kan niet,’ antwoordt de man. ‘Wie moet dat betalen? Trouwens, zij wil scheiden.’ Bemiddelaar: ‘U niet?’ De man: ‘Na alles wat er gebeurd is… Die procedures… Ik wilde niet scheiden.’ ‘Wat wilt u nu?’ ‘U moet ’t haar vragen,’ antwoordt de man. Ik kijk de vrouw aan. De man vraagt haar: ‘Wat wil je?’ ‘Scheiden. Ik wil niet meer. We konden niet meer praten. Het ging niet meer.’ De vrouw vertelt haar verhaal van de huwelijksrelatie. Hoe het na het tweede kind stukliep. De man vertelt zijn verhaal van hun huwelijk. Hij eindigt met: ‘Ik geloof ook wel dat het niet meer ging, maar waarom moest ’t zo? Via een advocaat? Ik hoorde van haar advocaat dat ze ging scheiden.’ Hij slikt, is opnieuw aangeslagen. ‘Die rotbrief, plotseling, in je eigen huis.’ De vrouw zucht: ‘Omdat we niet meer konden praten.’ Dan fel: ‘Het drong niet tot je hersens door.’ De man: ‘Nu wel.’ Ze zijn beiden stil. Ze zijn het voor het eerst weer ergens over eens. Nog even laait de strijd op, als hij memoreert wat zij voor de rechtbank zei. ‘Ach wat, die onzin,’ weert ze af. ‘Ja, onzin,’ beaamt hij. ‘Wel duur.’ En dan luid: ‘Ik had dat geld voor de advocaat liever aan jou en de kinderen gegeven.’ De man geeft een dubbele boodschap af: het verwijt dat zij begon te procederen en de boodschap dat hij haar en de kinderen wat gunt. Maar de vrouw hoort alleen het verwijt. In oorlogstijd worden geen positieve berichten van de vijand aanvaard.

Ik vraag de man te herhalen wat hij zei. De vrouw ziet een opening: ‘Gun je de kinderen dat zij daar blijven wonen?’ De man: ‘Ja natuurlijk.’ Daarna praten we over de prijs van het huis, de hypotheek, de wens van de kinderen. Het huis kopen is inderdaad niet te doen voor de vrouw. Ik informeer hen over de mogelijkheid het huis pas na een aantal jaren te verdelen, bijvoorbeeld als de kinderen gaan studeren. Dat plan wordt uitgewerkt. Het kan. De volgende zitting komen we tot een overeenkomst over de kinderen, het huis, de alimentatie. BETER SCHEIDEN DOOR BEMIDDELEN Uit deze eerste bemiddeling werd het volgende zichtbaar: 1. De basis van scheiden is een relationeel proces, dat is een proces van onderling overleg, waarin emoties een belangrijke rol spelen. Emotioneel isolement staat zakelijke oplossingen in de weg. Als dit voor cliënten duidelijk is, kunnen zaken worden gedaan. Daarna pas komt de juridische vormgeving. 2. Ieder vertelt zijn/haar verhaal over het huwelijk. De emoties worden erbij verteld. Die verhalen zijn verschillend, vaak aanvullend. De beleving verschilt. Het is alsof ik voor het eerst de hele scheiding zie. Als je één cliënt spreekt, moet je de ander er maar bij denken. De advocaat krijgt een halve scheidingspsychologie te zien, of minder dan een halve. In de bemiddeling zie je de hele scheidingspsychologie. Er ontstaat een derde dimensie, een perspectief voor de scheiding. 3. De gewone zakelijke informatie wordt onderling oneindig veel sneller uitgewisseld en vastgesteld dan in de twee-advocatenprocedure. 4. Alles wat rechtens mogelijk is, kan worden benut. Ook het recht komt in beweging (in deze zaak het recht om gezamenlijk het moment te bepalen waarop hun huis verdeeld wordt) en wordt dienstbaar aan het perspectief van man, vrouw en kinderen. Ik ben sinds deze zaak in 1974 zelden nog voor één partij opgetreden en heb in scheidingszaken vrijwel alleen nog bemiddelingen gedaan. Op een

klein aantal na eindigden ze in een overeenkomst, het scheidingsconvenant, over alle kwesties betreffende de scheiding. HET EI VAN COLUMBUS Samen scheiden is het ei van Columbus, omdat alleen man en vrouw samen weten wat hun verleden is, wat ze hebben en wat ze willen. Zij kennen de feiten en de gevoelswaarde van de feiten. Uit het verschil in betekenis die ze aan de feiten geven blijkt hoezeer ze gescheiden zijn. Samen scheiden, maar het probleem is dat man en vrouw het meestal slecht maken en, naast gemeenschappelijke, ook verschillende belangen hebben. Op het relationele vlak sporen de emoties niet meer, waardoor de communicatie nogal eens vastloopt. Op het zakelijke vlak hebben zij niet alle juridische informatie. Bovendien zijn hun belangen tegenstrijdig en weten zij nog niet hoe ook verschillende belangen evenwijdig aan elkaar kunnen lopen. Zij hebben ook gemeenschappelijke belangen. Een van hun gemeenschappelijke belangen is dat zij het eens worden of er wel of niet gescheiden moet worden. En als zij, de een meer, de ander minder, willen scheiden, dan hebben zij er beiden belang bij om dat zo goed mogelijk te doen. Goed scheiden betekent een behoorlijke afwikkeling van de relatie (of een door beiden gewenste verandering van de relatie) en een rechtvaardige en doelmatige afhandeling van de zakelijke aspecten. Zowel voor de relationele als de zakelijke aspecten zal een deskundige bemiddelaar nogal eens nodig zijn. Maar ook zonder bemiddelaar is de basis van goed scheiden: er samen uit zien te komen. Psychologisch is bemiddeling het ei van Columbus vanwege de werking van de confrontatie, vanwege het feit dat scheiden allereerst een relationeel en emotioneel proces is. Zakelijk en juridisch is bemiddeling het ei van Columbus vanwege de snelle informatie-uitwisseling en de mogelijkheid om rechtstreeks tot overeenkomsten te komen. Zo’n overeenkomst regelt de scheiding op maat van deze man, deze vrouw en deze kinderen. De man die ik boven beschreef wilde helemaal niet zijn kinderen uit hun huis en hun buurt halen. Natuurlijk, hij had zijn eigen belangen, en die had zijn vrouw

ook. Maar veel van die belangen waren goed verenigbaar. En in gevallen waar de belangen tegenstrijdig zijn, weten partijen tijdens de bemiddeling precies hoeveel water zij bij de wijn willen doen. Partijen weten wat ze doen, worden zich bewust van wat er met henzelf, met de relatie en met de zakelijke afhandeling gebeurt. ‘Waren we maar zo bewust getrouwd als we nu gescheiden zijn,’ zei een gescheiden paar na afloop van de bemiddeling. Als er klaarheid is over de beëindiging van de relatie, worden ook de zaken duidelijk. En als de zaken helder zijn, kun je juridisch vormgeven, dat wil zeggen een scheidingsovereenkomst maken. BEZWAREN TEGEN DE TWEE-ADVOCATENPROCEDURE De psychologie van de echtscheiding werkt in de twee-advocatenprocedure averechts. Agressie en schuldtoewijzing worden vertaald in verzoekschriften en verweerschriften, repliek en dupliek of in een briefwisseling tussen advocaten. Juristentaal houdt emoties buiten de deur, maar die emoties voeden wel de procedure. Het juridisch proces raakt los van het menselijk proces van scheiden. Er ontstaan onjuiste veronderstellingen van elkaars bedoelingen. Ook de wensen van partijen, gericht op het eigen levensperspectief, komen maar moeilijk aan bod. De ‘wensen’ anticiperen op die van de ander en worden verdraaid tot dwarsboomwensen of veronderstelde haalbaarheden. Vragen en bieden is een zeer beperkte manier van onderhandelen, maar de cliënt kan niet veel meer in de twee-advocatenprocedure. Natuurlijk zal de advocaat die het familierecht kent een cliënt de juiste juridische informatie verschaffen, verkeerde veronderstellingen rechtzetten voor zover hij ze kent, proberen de cliënt uit de droom te helpen. Persoonlijk heeft hij misschien niet de opzet conflictbevorderend te werken. Maar de aard van de procedure met twee advocaten leidt nu eenmaal tot polarisatie van partijen. In de twee-advocatenprocedure staan de twee cliënten, gezien de indirecte communicatie, verder van elkaar af dan de beide advocaten. Omdat de advocaten vaak wel contact hebben en niet zo ver van elkaar af staan, ervaren deze het ontstane conflict meestal niet als een emotioneel conflict. De advocaten vertegenwoordigen de rede. De rede heeft contact,

de emoties niet. Het relationele proces van scheiden wordt daardoor verstoord. De bemiddelaar hoort de opvattingen van beide partijen, maar in tweeadvocatenprocedures heeft elk van de advocaten maar één cliënt, die vaak graag overdrijft of een beetje jokt, waardoor de advocaat die overdrijving en dat jokken overneemt om een goede beurt te maken bij zijn/haar cliënt. Deze posities werken ook een instrumentele opstelling bij de advocaat in de hand: wensen van cliënten worden niet of weinig op hun zin en betekenis getoetst, maar via het juridisch instrumentarium omgezet in juridische termen en stukken voor het juridisch steekspel. De beleving of emotionele expressie van de cliënt wordt dan te snel ‘geobjectiveerd’, en in juridische taal weergegeven. In geval van scheidingsbemiddeling worden de nadelen van de tegenspraakprocedure opgeheven. De bemiddeling heeft eigen krachten. De psychologie van het scheidingsproces, het verdriet, de angst en onzekerheid komen in functie te staan van de zakelijke afwerking.

Bemiddeling in het algemeen

Bemiddelen is zo oud als de mensheid. Het is de behoefte van mensen aan hulp van buitenaf bij een verandering, geschil of conflict teneinde die verandering zelf te kunnen opvangen en het geschil of het conflict op te lossen. Soms komt die hulp uit de nabije omgeving. Bij conflicten tussen echtgenoten in China is het gebruikelijk dat een familieoudste erbij komt. Hij laat de beiden eens goed uitpraten in aanwezigheid van elkaar, schelden desnoods, en stelt regelingen voor die in de toekomst een conflict voorkomen. Daarna gaat het echtpaar zich openlijk in de familiekring met elkaar verzoenen. Zo’n familiekring kennen wij vrijwel niet meer en zo’n familiebemoeienis wordt door mensen in de westerse wereld meestal niet meer op prijs gesteld. Maar de behoefte aan een derde, een intermediair, is gebleven. Een derde uit de eigen vriendenkring is te onzent meestal niet een geschikte bemiddelaar. In zaken van emotionele aard blijken dan na verloop van tijd factoren te gaan meespelen die een oplossing blokkeren of die de bemiddelaar in een kwaad daglicht stellen. In het laatste geval zijn partijen weliswaar tot een oplossing gekomen, maar krijgt de bemiddelaar ‘de schuld’. In psychologische termen: hij krijgt de agressie die voor de wederpartij bedoeld was. Er wordt vaak bemiddeld in een grote variëteit van arbeidsconflicten, binnen een afdeling van een bedrijf (‘slechte verhoudingen’), binnen een bedrijfssector, in werkgevers-werknemersconflicten, in het handelsverkeer en in conflicten tussen burger en overheid. Waarom kiest men voor de bemiddelaar en gaat men niet naar de rechter? Een rechter is een buitenstaander. Men wil eerst in de eigen

omgeving en vanuit de dagelijkse werkelijkheid het conflict proberen op te lossen. Men wil zijn eigen bonen doppen. Gerechtelijke procedures duren vaak te lang. In het handelsverkeer kan men zich zo’n uitstel vaak niet permitteren. Het leven staat niet stil en het is onverstandig en onzakelijk om lange tijd met elkaar overhoop te liggen. Alleen in uiterste nood zul je een gezamenlijk conflict naar buiten brengen in de rechtszaal. In de sfeer van persoonlijke relaties is het ook rampzalig. Kortom, mensen doen er goed aan samen aan de tafel te gaan zitten. En als ze er niet uitkomen of als er speciale deskundigheid nodig is, vragen ze er een onpartijdige derde bij, een bemiddelaar. In de Verenigde Staten zien we een forse groei van buitengerechtelijke vormen voor allerlei conflicten, zogenaamde ‘informal justice’, zoals arbitrage, conciliation, bemiddeling en arbitrage, mini-trial gecombineerd, ‘rent a judge’ en de schikkingsrechter. In de vs verplicht de rechter vaak tot mediation. De Nederlandse rechter heeft daar een begin mee gemaakt. Mr. Van Leuven en ik schoolden vele bemiddelaars in cursussen forensische mediation, het deskundigenonderzoek met toepassing van mediationtechnieken. Ook in Nederland kennen we voor verschillende branches in het handelsverkeer geschillencommissies en scheidsgerechten. Nu en dan ziet men de rechter, vooral in kort geding, hetzelfde doen. Vaak heeft een snelle beslissing de voorkeur boven een late, juridisch uitgesponnen beslissing. Een partij fruit of vlees bederft terwijl men juridische kwesties voor de rechter uitvecht. Een schip dat ‘aan de ketting ligt’ kost grote bedragen per dag. De rechter in kort geding neemt dan een juridisch zo goed mogelijk en praktisch besluit. Of hij ‘stuurt partijen de gang op’, dat wil zeggen hij geeft partijen de gelegenheid alsnog tot een overeenkomst te komen. Steeds vaker ook probeert de rechter zelf partijen tot een vergelijk te brengen; merkwaardigerwijs gebeurt dat in familiezaken weinig (Lenters, 1994), hoewel de eerste uitzonderingen zich aandienen. De rechter kan in ieder geding partijen voor zich laten verschijnen om een minnelijke schikking te beproeven. Van deze mogelijkheid maakt de rechter meermalen gebruik. Volgens een oud gezegde is iedere rechter een vrederechter (Ten Raa, 1986).

Ook bij familierechtelijke kwesties wint de gedachte terrein dat men beter onderling kan regelen dan de rechter laten beslissen. De relaties gaan door, zeker als er kinderen zijn. De aard van het conflict is met zoveel persoonlijke betekenissen geladen, dat het nauwelijks geschikt is voor de rechtszaal. De eigen gezondheid kan onder druk van de emoties de duur van een formeel proces nauwelijks doorstaan. Het is voor niemand goed lang op zo’n conflict gefixeerd te zijn. Het juridisch proces mag niet de overhand krijgen op wat primair een relationeel proces is. We zien dan ook steeds meer scheidende mensen de voorkeur geven aan onderlinge schikkingen, onderhandelingen, waar nodig met juridische informaties van een familierechtelijk gespecialiseerde jurist als bemiddelaar, die psychologisch inzicht heeft in het verloop van een relationeel scheidingsproces. De goede scheidingsbemiddelaar begeleidt een afscheid zakelijk, juridisch en met menselijk inzicht. KENMERKEN Uit het voorgaande kunnen we alvast enkele kenmerken van bemiddeling vaststellen. 1. Er zijn ten minste twee partijen. 2. Het gaat om een verandering of conflict. 3. De bemiddelaar is een neutrale derde. 4. Bemiddeling concentreert zich op het niveau van het dagelijks leven in de eigen kring; op het niveau van de concrete werkelijkheid wordt gezocht naar oplossingen. 5. Tot dit niveau behoort ook de emotionele communicatie. 6. De partijen ontmoeten elkaar bij de bemiddelaar. (Uitzonderingen hierop zijn mogelijk; zie de ‘go-between-methode’ in dit boek.) 7. De bemiddeling is een fase vóór of tijdens het formele proces en vóór het oordeel van een derde, of dient ertoe om dit proces en het oordeel van een derde te voorkomen. 8. Partijen proberen tot overeenkomsten, afspraken te komen.

9. De bemiddelaar helpt daarbij. 10. De bemiddelaar informeert. 11. Onderhandelen is een onderdeel van het bemiddelingsproces. 12. De bemiddelaar ziet erop toe dat de overeenkomsten en de totstandkoming ervan niet strijdig zijn met het recht. De overeenkomsten komen tot stand ‘in the shadow of the law’. De bemiddelaar bevordert de onderhandelingen van partijen door het geven van informatie over: de wettelijke grenzen en mogelijkheden, de rechten van partijen, de jurisprudentie, de alternatieven, de gebruiken, de te verwachten effecten van bepaalde uitkomsten. De bemiddelaar observeert, inventariseert en analyseert naar aanleiding van de wensen van partijen, de emoties, de eventuele verborgen agenda’s, de druk van de achterban, de verschillen in aanpak en het vermogen tot onderhandelen. De bemiddelaar zorgt voor evenwichtige inbreng van partijen, gelijke verdeling van zijn aandacht en fair play. VORMEN VAN BEMIDDELING, ARBITRAGE EN BINDEND ADVIES Bij bemiddeling beslissen partijen zelf, bij arbitrage beslist de arbiter. Bemiddeling verschilt dus van arbitrage; de arbiter heeft evenals de rechter, het laatste woord. Wel is het mogelijk dat na de bemiddeling voor de uitleg van de overeenkomst de bemiddelaar om bindend advies wordt gevraagd. (Zie in dit boek: ‘Het convenant’.) In dat geval wordt de bemiddelaar gevraagd arbiter te zijn. De familierechtelijke specialist is in het algemeen ook deskundiger dan de overheidsrechter in familiezaken. In en om het recht kunnen we dus onderscheiden: – bemiddeling zonder rechterlijke tussenkomst, – bemiddeling alvorens naar de rechter te gaan, bijvoorbeeld om tot een echtscheidingsovereenkomst te komen,

– bemiddeling tijdens een rechtsgeding: de rechter verwijst partijen naar een mediationbemiddelaar, of de rechter benoemt een deskundige die een mediationfase in het onderzoek inlast, – arbitrage: een derde beslist, – bindend advies: een derde, bijvoorbeeld de bemiddelaar, beslist, – rechterlijk geding: de rechter beslist.

Conflictbehandeling

HET BEGIN VAN DE BEMIDDELING Op de eerste bemiddelingszitting staat informatie centraal. Informatie van de kant van de beide cliënten, informatie van de kant van de bemiddelaar: wat is het doel van de bemiddeling en hoe komen beiden tot een overeenkomst. De bemiddelaar geeft hierover geen theoretische uiteenzetting, maar demonstreert gaandeweg wat de grenzen en mogelijkheden van de bemiddeling zijn aan de hand van de situatie die de beide cliënten schetsen en de vragen die zij stellen. Door in te gaan op deze vragen blijkt dat partijen zelf bepalen wat er gebeurt en dat zij ieder gelijkelijk aan hun trekken komen. De demonstratie van het ontvankelijk en luisterend leiderschap van de bemiddelaar is een klein ritueel dat bescherming biedt aan degene die daaraan behoefte heeft. Als partijen bij de bemiddelaar komen in de scheidingsoverwegingstijd, of na enkele jaren procederen voor het eerst weer met elkaar aan tafel zitten, is dit gevoel van bescherming nodig. Het uitgangspunt van de man en de vrouw kan heel verschillend zijn. De vrouw: ‘Ik wil scheiden.’ De man: ‘Ik vind scheiden niet nodig. Ik wil nagaan of we bij elkaar kunnen blijven.’ De bemiddelaar vraagt de vrouw te motiveren waarom zij wil scheiden. Meestal wordt dit beantwoord met haar verhaal van het huwelijk, hoe dit zich ontwikkelde. Daarna krijgt de man de gelegenheid zijn verhaal van het huwelijk te vertellen; daarbij hoeft hij nog niet op het verhaal van de vrouw

in te gaan. In ieder geval kan ieder van beiden ongestoord en zonder interruptie zijn en haar verhaal vertellen. Dat werkt op zich al rustgevend. Aan de hand van de beide verhalen geeft de bemiddelaar aan waar zij overeenstemmen en waar zij verschillen. Meestal stemmen de feiten overeen, maar loopt de interpretatie van de feiten uiteen, waardoor de conclusies verschillen. Soms komen man en vrouw tevoren ieder afzonderlijk voor een gesprek. Ik tracht dit te voorkomen, maar als één van beiden op het spreekuur is geweest, krijgt de ander – omwille van het evenwicht – dezelfde kans. Ik herhaal de inhoud van deze beide gesprekken op de bemiddelingszitting niet. Dat moeten partijen zelf doen, voorzover ze dat willen. Feiten die in interactie tussen de beiden verteld worden zijn andere feiten dan feiten aan de bemiddelaar alleen verteld. Het gaat er in de bemiddeling om samen oplossingen te vinden en tot overeenkomsten te komen. Dat lukt ook als partijen ver uiteen liggen. Hoe groter de kloof, hoe mooier de brug. Normaal is dus dat man en vrouw samen bij de bemiddelaar komen. Cliënten vullen ieder afzonderlijk een formulier in. Het formulier leert ons de leeftijd, beroepservaring, de duur van het samenwonen of van het huwelijk, de leeftijd van de kinderen, wie het initiatief tot scheiden nam, gemeenschap van goederen of huwelijkse voorwaarden, inkomen en, afhankelijk van de stand van zaken, de duur van de procedure en de eventuele rechterlijke beschikkingen, de inschakeling van één of meer advocaten. Meestal nam de vrouw het initiatief tot scheiden. Dat stemt overeen met onderzoeksgegevens dat vrouwen vaker initiatief tot scheiden nemen dan mannen, hetgeen ik cliënten meedeel. Soms werkt zo’n mededeling relativerend. De meeste cliënten komen bij mij omdat ze van vroegere cliënten over bemiddeling hoorden (mond-tot-mondreclame) of omdat ze erover hebben gelezen. Bovendien hebben ze om zich heen gezien hoe ellendig een aantal echtscheidingen verliep en ze willen die ellende voorkomen. Dan zijn ze beiden gemotiveerd om met behulp van de bemiddelaar samen hun scheiding te regelen. Toch verkeren ze lang niet altijd in dezelfde fase. De een heeft al besloten tot scheiden, de ander wil het huwelijk voortzetten of repareren. Dan zal een belangrijk deel van de eerste zitting aan dit conflict besteed worden. De bemiddelaar zal elk van beide partijen de vraag stellen: Wat wilt u en wat wilt u van mij?

DE MOTIVATIE TOT BEMIDDELING Het meest voorkomende motief tot bemiddeling is een vreedzame afwikkeling van de scheiding. Een ander veelvoorkomend motief is een zakelijke en pragmatische regeling. Weer een ander motief is de hoop dat het huwelijk nog te redden is; in ieder geval zoekt men zekerheid over de vraag of er gescheiden moet worden. De motivatie van beide cliënten tot bemiddeling is nagenoeg even groot als zij langdurige, uitzichtloze juridische procedures achter de rug hebben en deze niet tot oplossingen hebben geleid. Partijen zien de relativiteit van rechterlijke beslissingen in het familierecht in. Elke beschikking over de gevolgen van de echtscheiding betreffende kinderen, gezag, omgang of alimentatie is vroeg of laat voor wijziging vatbaar. Er is steeds weer een procedure over te voeren. Daarom wensen partijen tot een overeenstemming te komen die ze zelf hebben voorbereid en die nieuwe procedures uitsluit. In iedere bemiddeling spelen dan ook gemeenschappelijke belangen naast tegenstrijdige belangen, zoals we reeds zagen. De overeenkomst, de verwerking van de emotionele scheiding, het vermijden van de juridische partijenstrijd en een duurzame regeling, toegesneden op de levensperspectieven van man, vrouw en kinderen, zijn gemeenschappelijke belangen. Cliënten zijn vaak ongelijk gemotiveerd tot bemiddeling. De motivatie is nu en dan afhankelijk van de al of niet vermeende machtspositie en van de juridische procedures die ze achter de rug hebben. Indien cliënten komen nadat er advocaten zijn ingeschakeld, is de motivatie doorgaans het sterkst bij degene die meent het zwakst te staan. De man die vreest dat zijn relatie met de kinderen door de vrouw gefrustreerd zal worden, is daarom gemotiveerd. De man of vrouw die vreest dat de rechter de kinderen niet bij hem/haar laat verblijven als zij geen omgang toestaat, is daarom bereid tot bemiddeling. De man en de vrouw die de scheidingsmeldingsoperatie nog moeten voltooien, zijn daarom gemotiveerder tot bemiddeling. De vrouw die vreest dat de man door financiële manipulaties haar kan benadelen, is gemotiveerd. In dat verschil in motivatie worden vaak de contouren van het conflict reeds zichtbaar. De man en de vrouw die samen kinderen hebben of een zaak, zijn bijna genoodzaakt tot bemiddeling.

Soms meent één partij dat bemiddeling geen zin heeft omdat man en vrouw in hun wensen te ver uit elkaar staan. Een ogenschijnlijk onoplosbaar conflict dus. Maar daar is bemiddeling juist voor: hoe groter de kloof, hoe beter de brug. Allereerst moet het conflict hanteerbaar worden gemaakt. FASEN VAN HET CONFLICT Op het eerste gezicht kunnen de tegenstellingen tussen man en vrouw onverzoenlijk lijken. De man wil de kinderen vaker zien, de vrouw wil niet dat hij ze vaker ziet. De vrouw wil in de echtelijke woning blijven, de man zegt dat deze verkocht moet worden. De vrouw wil scheiden, de man wil dat niet. De vrouw wil meer geld, de man zegt dat niet te willen verschaffen. Zoals het conflict zich aandient, lijkt het misschien wel zakelijk, maar dat is het nog niet. Zakelijk is het conflict pas als de belangen en wensen van partijen niet door emotionele factoren worden verstoord en nauwkeurig omschreven zijn. Achter de tegenstellingen liggen vaak emoties. Voor een deel kunnen die gewoon bestaan uit misverstanden: de man heeft reëel minder geld dan de vrouw veronderstelt. Een eerste vorm van conflictverkleining is dan ook het herleiden van onjuiste veronderstellingen tot gewone, feitelijke, misverstanden. Vrouw: ‘Tijdens ons huwelijk konden we er royaal van leven. Waarom moet ik nu op een houtje bijten? Je wilt op een koopje van me af.’ Man: ‘Ik weet alleen maar dat er nu twee huishoudens van één salaris moeten leven. Dus heeft ieder minder.’ Bemiddelaar: ‘Voor de alimentatiebepaling zijn rechterlijke normen. Zal ik die voor u beiden uitrekenen zodat we weten wat er netto voor ieder is? Voor zolang kunnen het “houtje” en het “koopje” in de kast. Als de getallen op tafel liggen, weet u waar u aan toe bent en kunt u verder zien.’ De bemiddelaar herleidt emotionele stellingnames tot een feitelijk vraagstuk. Dat is daarmee niet opgelost, maar wel gerelativeerd en

verkleind. Soms verschuift het conflict. Het begon met een tegenstelling over het gezag over de kinderen, maar even later blijkt het om de echtelijke woning te gaan. Uit zo’n verschuiving blijkt weer dat er een onderliggend emotioneel conflict is dat de tegenstellingen voedt. Dat kan al zichtbaar worden nadat ‘het verhaal’ is verteld. Door het luisteren van de bemiddelaar wordt de werkelijkheid anders, rustiger soms. Partijen gaan ook beter luisteren naar elkaar. De bemiddelaar kan een stoornis in de communicatie zodanig blootleggen dat partijen elkaar beter verstaan en ‘nieuws’ van elkaar horen. Er kan ook sprake zijn van een ogenschijnlijke overeenstemming. Man en vrouw zijn bij de bemiddelaar zeer toegeeflijk ten opzichte van elkaar. De bemiddelaar zal ervoor zorgen dat man en vrouw hun rechten kennen. Hij moet voorkomen dat zij later spijt krijgen van een te oppervlakkige overeenstemming. Een overgrote harmonie is door te prikken. De man en de vrouw zeiden bij het binnenkomen alleen een zakelijke regeling van de scheiding te willen. ‘We zijn het overal over eens.’ De bemiddelaar begon bij de gegevens van het vermogen, het huis, waar de kinderen zouden verblijven. De vrouw had een aardig vermogen, de man een modaal inkomen. Er waren huwelijkse voorwaarden met een zogenaamde koude uitsluiting, dat wil zeggen dat de vrouw na scheiding haar vermogen zal behouden. Maar ze wilde graag een deel ervan afstaan om de man een huis te laten kopen. ‘Hij moet er goed bij zitten.’ De man wilde voor de vrouw en de kinderen graag alimentatie betalen. ‘Haar vermogen heeft daar niets mee te maken. Ze moet goed rond kunnen komen met de kinderen.’ Bemiddelaar: ‘U verdient net genoeg om kinderalimentatie te betalen.’ De vrouw: ‘Ik kan er best wat bij verdienen.’ Bemiddelaar: ‘U wilt elkaar goeddoen.’ Man: ‘Ja, natuurlijk. Ik wil goed voor haar zorgen.’ Bemiddelaar: ‘Ik kan voor u uitrekenen wat rechtens juiste bedragen zijn voor alimentatie.’

Man: ‘Dat mag u doen, maar ik wil voor haar graag meer betalen dan het recht vraagt.’ Bemiddelaar: ‘Wilt u scheiden?’ Man: ‘Mijn vrouw wil scheiden. Ik wil dat niet tegenhouden.’ De bemiddelaar vraagt de vrouw: ‘Waarom wilt u scheiden?’ Vrouw: ‘Als hij bij mij woont, krijg ik ’t benauwd. Vanaf het moment dat hij ergens anders woont, krijg ik weer lucht. Dat vind ik jammer, want hij is mijn beste vriend. Ik hou van hem.’ Bemiddelaar: ‘Je kunt van iemand houden zonder met hem samen te wonen.’ De vrouw beaamt dat. Bemiddelaar: ‘Wilt u met hem verder door het leven, maar zonder huisje-boompje-beestje?’ Vrouw: ‘Daar heb ik nooit zo over nagedacht. Dat is een goeie vraag.’ Bemiddelaar: ‘Wilt u daar eens over nadenken, voor de volgende keer dat u hier bent?’ Man: ‘Ik was moeilijk om mee te leven. Ze heeft groot gelijk. Zo kan ’t niet meer. Er is nu rust voor de kinderen. Ik gooide alles in de war.’ Bemiddelaar: ‘En nu? Nu u alleen bent?’ Man: ‘Voor mij alleen komt ’t er niet op aan.’ Bemiddelaar: ‘U hoeft niet zielig te doen. Dat is uw huiswerk voor de volgende keer.’ Man: ‘U reageert anders dan mijn psychotherapeut. Die praat altijd met me mee. U geeft me een schop onder mijn kont.’ Bemiddelaar: ‘Dat hebt u goed begrepen.’ De vrouw knikt hevig van ja. De bemiddelaar vraagt de vrouw: ‘Bent u er zeker van dat u wilt scheiden?’ Vrouw: ‘Niet meer zo. Ik moet er opnieuw over nadenken. De volgende keer hoop ik daarop een antwoord te hebben.’ De aanvankelijke overeenstemming over scheiden bleek een oppervlakkige. In het volgende gesprek vertelde het paar dat zij getrouwd wilden blijven, in een latrelatie. Als de bemiddelaar niet had doorgevraagd was er een scheidingsconvenant gemaakt en waren zij, onnodig, gescheiden.

Het conflict kan worden verhelderd. ‘Wat wilt u?’ Wat zijn precies de (tegenstrijdige) wensen van partijen? De bemiddelaar stelt dat partijen bij het uitspreken van hun wensen geen rekening moeten houden met de ander. Geen anticipatie op de ander. Geen uit rancune opgebouwde wensen (dwarsboomwensen). Uit de wensen van partijen wordt het conflict duidelijker. Het zakelijk conflict wordt al enigszins zichtbaar. Daarna geeft ieder van partijen zijn of haar reacties op elkaars wensen. Bovendien geeft de bemiddelaar commentaar, dat meestal bestaat uit omschrijvingen van ieders belangen (precisering van het conflict) en uit juridische informatie. Deze bestaat uit een antwoord op de volgende vragen: 1. wat zegt de wet? 2. wat doet de rechter (gebruikelijke jurisprudentie)? 3. wat zijn de effecten van deze rechtstoepassing voor man, vrouw en kinderen? 4. welke voordelige effecten kunnen partijen bereiken, welke nadelige effecten kunnen zij vermijden? We gaan te vlug. De behoefte van partijen om ‘het verhaal’ te vertellen is doorgaans groot. Zijn verhaal. Haar verhaal. Toen de vrouw begon, onderbrak zij zichzelf steeds met: ‘O, dat moet ik weglaten, anders zitten we hier morgenochtend nog.’ En: ‘O, dat wordt te veel, dan duurt het te lang.’ Bemiddelaar: ‘Mevrouw, vertelt u rustig alles wat u meent dat u moet vertellen. We hebben voorlopig de tijd tot morgenochtend.’ De vrouw werd rustig en vertelde in een goed uur alles wat ze zeggen wilde. De vrees om niet te kunnen uitspreken is heel verklaarbaar uit een huwelijksperiode waarin de communicatie niet goed verliep. Tijdens de bemiddeling luisteren man en vrouw vaak weer voor het eerst naar elkaar. Zij reageren soms geïrriteerd met: ‘Dat hoor ik voor het eerst.’ Dan kan de bemiddelaar antwoorden: ‘Dat is hier ook de bedoeling: dat u nieuwe informatie krijgt.’

Wat opvalt na beide verhalen is dat de feiten doorgaans overeenstemmen. De beleving van de feiten, de interpretatie, de kleuring en de rangschikking lopen meestal uiteen. Scheiden betekent ook een verschil in interpretatie van de gezamenlijke werkelijkheid. De bemiddelaar geeft een opsomming van de feiten en van de tegenstrijdige belevingen. Soms is de tegenstrijdigheid van beleving heel fel. Dat kan hoog oplopen als één partij zich in de kou voelt staan omdat de andere partij reeds een vriend of vriendin heeft. Dat werkt door als de ‘verlaten’ partij daaraan zakelijke consequenties verbindt. Man: ‘Waarom moet ik alimentatie betalen als jij een vriend hebt?’ Vrouw: ‘Waarom moet ik met minder toe omdat jij zo nodig met haar verder wil?’ De schuldtoewijzing wordt gevoed door jaloezie. Jaloezie is een lastig te blussen vlammenzee. De bemiddelaar weet wel dat partijen zullen moeten reflecteren op hun relatie in de tijd dat er nog geen derde in het spel was. ENKELE VUISTREGELS VOOR CONFLICTBEHANDELING 1. De bemiddelaar onderscheidt: a. het zakelijk conflict: de objectieve tegenstrijdigheden tussen partijen. b. het emotionele conflict: de door emoties (schuld, angst, agressie, verdriet) ingegeven verschillen in interpretatie van de feiten. 2. De bemiddelaar zorgt ervoor dat partijen, onafhankelijk van elkaar, hun wensen uitspreken. Deze wensen vertonen hun belangen en het gewenste levensperspectief. 3. De wensen maken illusie en werkelijkheid bespreekbaar, terwijl zij uitgangspunten bieden voor de onderhandelingen tussen partijen. 4. Bij het emotioneel conflict zoekt de bemiddelaar samen met de cliënten naar de fase van het psychologisch scheidingsproces waarin ieder van hen verkeert, en naar de kwetsuren, de opgelopen scheidingstrauma’s.

Bedreigingen over en weer waren meestal emotionele expressies die voor waar werden gehouden. 5. De bemiddelaar zorgt voor verheldering van het emotionele en het zakelijk conflict. De belangen en emoties worden verduidelijkt en aangescherpt. Het conflict komt boven tafel. De bemiddelaar is niet bang voor emoties en niet voor tegenstrijdige wensen en belangen. ‘U wilt eigenlijk niet zonder haar leven?’ Of: ‘U vindt dat hij de schuld is van de scheiding?’ Of: ‘U vindt dat meneer meer alimentatie aan u moet betalen, omdat hij een vriendin heeft?’ Of: ‘U vindt dat mevrouw geen recht heeft op alimentatie omdat zij een vriend heeft?’ Een goede bemiddelaar houdt van duidelijkheid in de conflicten. Nota bene: de bemiddelaar kan het emotionele conflict niet oplossen. Dat moeten partijen zelf doen. 6. Het is noodzakelijk eerst het emotionele en relationele conflict te verhelderen en daarna het zakelijk conflict te bespreken. 7. De bemiddelaar begrenst het conflict. Het gaat om een zakelijke afgrenzing en een emotionele afgrenzing. Hij spoort de misverstanden op. ‘Jij wil mij toch het huis uitzetten?’ ‘Ik wil jou helemaal niet het huis uitzetten. Hoe kom je erbij?’ ‘Dat zei je toch toen?’ ‘Omdat ik kwaad was. Dan zeg je de verkeerde dingen.’ 8. De bemiddelaar gaat na of er een duidelijk scheidingsbesluit is en of de scheidingsmelding is voltooid. Er wordt afgesproken dat men elkaar niet meer bedreigt en dat er niet gescholden wordt. Rituele bedreigingen zijn: ‘Je krijgt je kinderen niet te zien’ en ‘Je krijgt geen cent’. Op deze manier baant hij wegen in de jungle die het scheiden voor de mensen vaak is. Er worden afspraken gemaakt over het contact met elkaar. Desgewenst wordt een telefonisch contact-uur tussen partijen afgesproken. 9. De bemiddelaar organiseert neutraliteit. Hij nodigt zoveel mogelijk beide partners tegelijk uit. Indien er eerst met één partner gesproken wordt, geef dan ook de andere partner de gelegenheid alleen met de

bemiddelaar te spreken. Hij zorgt in het algemeen voor evenwichtige kansen in de bemiddelingsprocedure. Als de een goed kan onderhandelen en de ander niet, helpt de bemiddelaar openlijk de ander met onderhandelen. Hij zorgt dat niet één van de partijen dicteert wat er gaat gebeuren. Hij informeert hen over ieders rechten, ook wanneer daar conflicten uit kunnen ontstaan. 10. De bemiddelaar informeert partijen a. door benoeming van hun emoties (‘U bent boos?’ ‘U voelt zich schuldig?’ ‘U bent bang?’) b. door informatie over het wettelijk kader. Zoals het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens over de noodzaak van voortzetting van het contact van de kinderen met beide ouders. Zoals de alimentatienormen. Zoals de fiscale wetten en normen inzake vermogensverdeling. Overbedeling kan door de fiscus als ‘schenking’ worden bestempeld, hetgeen financiële consequenties heeft.

De bemiddelingsprocedure in fasen

Zoals we zagen wordt de eerste bemiddelingszitting gekenmerkt door wederzijdse informatie. Wat is de vraag van de vrouw aan de bemiddelaar? Wat is de vraag van de man? Deze vragen kunnen heel verschillend zijn. De vrouw wil scheiden, de man wil het huwelijk redden. De bemiddelaar richt zich steeds eerst tot de één, dan tot de ander. Hiermee demonstreert hij wat in de loop van de procedure duidelijker zal worden: ieder spreekt voor zichzelf. Als één van beiden zegt: ‘Mijn vraag is of u onze scheiding wilt regelen’, behoeft deze vraag decodering. ‘Ik wil scheiden’ of ‘wij willen scheiden’ geeft wel enige richting aan, maar de vraag kan dubbelzinnig zijn. Wat wordt bedoeld met scheiden? ‘Willen scheiden’ kan een relationele verandering beogen of een juridische verandering of beide. Het is een rituele uitdrukking die verschillende betekenissen kan hebben: 1. het beëindigen of afwikkelen van de relatie of het veranderen van de relatie zoals deze was (‘zoals het nu is wil ik niet verder gaan’), het menselijk proces van scheiden; 2. het niet meer willen samenwonen met de daaraan verbonden zakelijke gevolgen, het zakelijk proces van scheiden; 3. de juridische echtscheiding met een variatie aan gevolgen ervan, het juridische proces van scheiden. HET MENSELIJK SCHEIDINGSPROCES (1)

Dit proces ziet op het beëindigen van de relatie. De vraag is echter ook hoe de ander tegenover een scheiding staat als één partner dat wil. ‘Ik kan de scheiding toch niet tegenhouden, als zij het wil.’ Dat is juist, maar tussen berusting en aanvaarding ligt een groot gebied. Na scheidingsaanvaarding gaat de zakelijke afwikkeling van de scheiding beter. Soms komt het voor dat beiden het willen. ‘Hij kwam weer thuis met een scheldkanonnade. Ik zei tegen hem: “Laten we er dan een eind aan maken.” “Dat is goed,” antwoordde hij en onder de afwas bespraken we hoe we het zouden regelen. Ik voelde me opgelucht.’ ‘Ik ook,’ bevestigde de man. Maar meestal zijn initiatief, intenties en tempo verschillend. In ieder geval dient de vraag beantwoord te worden wie het initiatief nam. Degene die het initiatief nam ligt doorgaans een lengte voor in het psychologisch scheidingsproces. Toch komen beiden met de vraag om te scheiden. Maar als de bemiddelaar doorvraagt: ‘Wat wilt u?’ antwoordt de man: ‘Ik wil eigenlijk niet scheiden, maar zij wil het.’ Kortom, duidelijk moet worden: wat wil de man, wat wil de vrouw? Ieders verhaal is uiteraard subjectief, maar naarmate de bemiddelaar meer ruimte en rust geeft worden de verhalen minder ‘partijdig’. Nadat de beide verhalen zijn verteld, kan ieder van hen nog vragen aan de ander stellen. RELATIEONDERZOEK Uit de verhalen kan de bemiddelaar doorgaans vaststellen in welke psychologische fase ieder van de partijen verkeert en welke fasen zij hebben doorgemaakt: de fase van de scheidingssignalen, de scheidingsoverwegingstijd en de trauma’s die daarin zijn opgelopen, de fase van duurzame ontwrichting, de fase van de scheidingsmelding of de fase van scheidingsaanvaarding. Het kan zijn dat partijen varianten voor de huwelijksrelatie zoeken, zoals duurzaam gescheiden wonen of splitsing van de echtelijke woning, of een

grotere individuele vrijheid in het huwelijk. Soms doen twee slaapkamers en twee televisiekamers al wonderen. Sommige mensen willen wel samenleven, maar hebben een ander soort huwelijk nodig. Daar zijn meer varianten op dan men, na twintig, dertig jaar in vaste patronen te hebben geleefd, durft te veronderstellen. De vrouw had ten slotte het besluit genomen om te gaan scheiden. Ruziemaken deden ze niet. Jarenlang hadden zij met de kinderen zwijgend aan tafel gezeten. Als een van de ouders met de kinderen alleen was, was het een vrolijke boel, leuke contacten met de kinderen, maar als ze samen waren, werden ook de kinderen stil. Ze wisten niet beter na al die jaren. Nu sliep het echtpaar apart, de man in zijn studeerkamer, ‘waar hij toch meestal zit als hij thuis is’. De vrouw zag er moe en uitgeblust uit. ‘Ik kan niet meer.’ De man vertelde een gelijkluidend verhaal. Hij kon niet ontkennen dat er niet veel over was van hun huwelijk (‘zo kan het niet langer’), maar hij wist niet of ze alles geprobeerd hadden. Hij had ergens het gevoel of de hoop dat er nog iets bestond. Ze hadden veel van elkaar gehouden, maar de sleur van het leven had hun huwelijk leeg gemaakt. De man wilde proberen hun huwelijk te redden. De vrouw kon hierin na enige aarzeling meegaan. Ze keek er wel van op dat de man het echt wilde proberen: voor het eerst sinds jaren zag ze dat hij zijn best wilde doen om haar te winnen, met haar te leven. We onderzochten wat mogelijk was. In de sleur van hun bestaan, dit huis, dit dagritme, waren geen kansen meer. De man bood aan een eigen appartement te huren. ‘Huren, want het is tijdelijk,’ waarschuwde hij. Hij zou zijn eigen afspraken maken met de kinderen. Man en vrouw zouden elkaar voorlopig niet zien of spreken. Wel schrijven, zo gauw een van beiden er zin in had. Een timeout van het huwelijk. Om te beginnen drie maanden. Ik adviseerde zes maanden en maakte een afspraak voor vijf maanden later. Maar ieder van hen had recht om de bemiddeling eerder te doen plaatsvinden, zo spraken we af. Na vier maanden kwamen ze terug, op beider initiatief. Na twee maanden waren ze begonnen te schrijven. Er kwam een verliefde toon in hun brieven. Na drieënhalve maand maakten zij een

afspraak in zijn appartement. Nu gingen ze samen op vakantie, met zijn tweeën. Na de vakantie wilden ze samen terug naar hun huis. Ze waren verliefd. De kinderen begrepen er niets van, maar ze deden het toch. Ik informeerde hen dat ze de terugkeer naar huis beter moesten voorbereiden; herhaling van de sleur moest voorkomen worden. En de kinderen moesten erin betrokken worden. Ze waren bepaald niet gewend aan verliefde ouders. Dit was ook gebleken. Ze vonden het ‘belachelijk’, hadden ze gezegd. Afspraak: na hun vakantie de man terug naar zijn appartement. Een andere indeling van het huis voorbereiden. Gezamenlijk met de kinderen praten. Tegen iedere prijs herhaling van het oude patroon voorkomen. Als er zes maanden voorbij waren, terugkomen om de uitvoering te bespreken. Zo gebeurde het. De sleur was eruit. De kinderen waren aanvankelijk gedesoriënteerd, maar kregen zelf een vriendje. Ook verliefd. Uit de confrontatie en analyse van de verhalen van partijen volgde als vanzelf een relatieonderzoek: man, vrouw en bemiddelaar tastten af wat hun relatie nog waard was en wat de meest geëigende vorm was waarin deze kon worden voortgezet. Die vorm ligt ergens tussen een formele scheiding met ieder een eigen voordeur tot een voortzetting van het huwelijk met vallen en opstaan. Daarbinnen ligt een rijk terrein met vele nuances; individuele slaapkamers, studeerkamer, televisiekamer, apart leven, apart wonen met gezamenlijke maaltijden, samen slapen, enzovoorts, enzovoorts. Het zijn allemaal uitwendige patronen waarin de relatie vorm krijgt. Het gaat erom een vorm te vinden waardoor de relatie opnieuw geïnspireerd wordt. Het burgerlijk huwelijk zoals het nu is wordt vooral een probleem door een aantal veronderstellingen over het huisje-boompje-beestje van samen slapen, samen eten, samen alles delen, ook wat een of beiden niet (meer) willen delen of slechts nu en dan willen delen. Na het relatieonderzoek kan gekozen worden tussen vele relatievormen. Het echtpaar in bovengenoemd voorbeeld koos voor een tijdelijk ‘living apart’ met het oog op ‘together’. Geen contact, geen telefoon, wel de kinderen, wel brieven. Zo’n afspraak versterkt het alleen zijn en maakt bewust wat men met elkaar wil. Het is zowel een proefscheiding als een

intermezzo van het huwelijk. Afhankelijk van de relatiekeuze passen daarop een aantal zakelijke en juridische huwelijks- of scheidingsvormen, vanaf gehuwd in gemeenschap van goederen, verschillende vormen van huwelijkse voorwaarden, duurzaam gescheiden leven en gescheiden wonen, formeel gescheiden leven maar (nog) zonder verdeling van het gemeenschappelijk vermogen. Als men weet wat voor relatie men wil, kan de juridische vormgeving daaraan worden aangepast. Uit het relatieonderzoek blijkt ook in welke mate het huwelijk ontwricht is en of er nog iets aan te doen is, als men dat nog wil. Dan ontdekken partijen ook dat het niet de nieuwe vriend of vriendin is, of een andere momentopname uit de laatste periode, maar de aard van hun relatie zelf, waarvoor zij beiden verantwoordelijk waren. De gezamenlijke ontdekking en vaststelling van de duurzame ontwrichting van de huwelijksrelatie geeft, behalve verdriet, ook rust. Het is de rust van het scheidingsbesluit. In de meeste gevallen komen de mensen bij de bemiddelaar om te scheiden, dat wil zeggen: ieder apart, vermogen en inkomen verdeeld, een eigen huis, een eigen leven en een eigen, individueel perspectief. HET VERANDEREN VAN DE COMMUNICATIE Terwijl partijen hun verhalen vertellen krijgt de bemiddelaar een beeld van de wijze waarop zij hun communicatie gedurende de relatie vormgeven. Vaak is het op dit punt misgegaan. ‘We spraken steeds minder met elkaar’ of ‘Als ik wat wilde duidelijk maken, gaf hij niet thuis’. Wanneer een partner niet thuis geeft heeft de partij die aandacht vraagt de neiging nog luider op de trom te slaan. Soms wordt er zelfs letterlijk geslagen in een heftige crisis. De ander zal zich nog heftiger terugtrekken. Er is vaak onbegrip aan beide zijden over de ontstane situatie. De bemiddelaar zal partijen hun falende communicatie laten zien en hun uitnodigen op een andere, betere wijze met elkaar te gaan communiceren. Men blust een brand niet met benzine, wel met water. Het aanwenden van een ander middel dan het tot dan toe gebruikelijke om de ander te benaderen geeft soms verbluffende resultaten. De last van het verleden wordt afgelegd. Daarna ontstaat ruimte om naar elkaar te luisteren en echt met elkaar te praten.

VAN SCHEIDINGSMELDING TOT SCHEIDINGSBESLUIT Wanneer één van partijen er zeker van is te willen scheiden, zal de bemiddelaar erop letten of de scheidingsmelding gedaan is en deze voor de ander duidelijk is geworden. Vooral wanneer de één niet, de ander wel wil scheiden is de voltooiing van de scheidingsmelding van groot belang, zoals we zagen bij het psychologisch proces van scheiden. De bemiddelaar zorgt ervoor dat partijen daarin duidelijk ten opzichte van elkaar zijn. ‘Ik wil van je af’ of een vergelijkbare uitdrukking is duidelijker dan ‘ik wil van je scheiden’. Daarbij is het van belang dat de partij die de scheidingsmelding doet, ook motiveert waarom. De bemiddelaar vat die motivering nog eens kort samen en gaat na of de andere partij het goed gehoord en begrepen heeft. Afhankelijk van de fase waarin de man en de vrouw verkeren kan de scheidingsmelding een pijnlijk en verdrietig moment zijn. Het is een operatie waarbij banden doorgesneden worden. Dat doorsnijden doet de man of de vrouw zelf en niet de bemiddelaar. Als de scheidingsmelding goed gebeurt, wint het verdriet het meestal van de agressie. Beide emoties zijn aanwezig, maar de één sterker dan de ander. Er wordt geschreeuwd, nu en dan. Er wordt gehuild en daar moet ruimte voor zijn. Als men zich schaamt om te huilen, moedigt de bemiddelaar ertoe aan. Het is huilenstijd. Het is verdrietig om te ondergaan dat al hetgeen je samen hebt opgebouwd nu uit elkaar gaat vallen. Er kan ook protest komen. ‘Is dit nu een duurzame ontwrichting,’ vraagt de man, ‘als wij nog zo bij elkaar kunnen zijn?’ Opnieuw geeft de bemiddelaar de vrouw de gelegenheid om uit te leggen waarom ze niet verder met hem kan. Korte tijd later, nog in hetzelfde gesprek, vraagt de man wat er allemaal geregeld moet worden. Als de scheidingsmelding voor de eerste maal plaatsvindt tijdens de bemiddeling, wordt niet eerder dan veertien dagen later een afspraak gemaakt, zodat degene die de scheidingsmelding ontvangen heeft deze kan verwerken en aanvaarden. Veertien dagen of drie weken zijn na een goede scheidingsmelding doorgaans voldoende. Soms kan men de verwerking niet

alleen aan en vraagt men de bemiddelaar om alleen te mogen komen. Als de ander daartegen geen bezwaar heeft, vind ik dat goed. Maar ik kan me voorstellen dat andere bemiddelaars daar dogmatischer, strikter in zijn en nooit één partij ontvangen. Het gaat erom dat de neutraliteit niet in gevaar kan komen. Ik beperk het onderwerp van gesprek dan tot de moeilijkheden bij de scheidingsaanvaarding. Meestal passen die moeilijkheden in het menselijk scheidingsproces: men is bang voor de toekomst, voor de verhuizing, voor de kinderen, voor gebrek aan geld. Deze overwegingen zijn goed bespreekbaar én te verwijzen naar de volgende bemiddelingszitting. Moeilijker wordt het wanneer er eigen psychopathologieën meespelen. Een in de jeugd ontstane verlatingsangst kan barricades opwerpen die buiten de orde van het scheidingsproces vallen. De bemiddelaar probeert de ander in zo’n geval naar een therapeut te verwijzen én hij zet de bemiddeling zo goed mogelijk voort, nu met de wetenschap van de handicap. Met toestemming van de ‘verlaten’ man of vrouw wordt die handicap ook een onderwerp voor een bemiddelingsgesprek. Vaak helpt dat voor de continuering van de bemiddeling. Anders wordt het wanneer de pathologie de motor is van de scheiding. De vrouw wilde weer bij haar vader wonen, in ieder geval in de buurt van haar vader. De man was de scheiding begonnen omdat hij ‘geen schijn van kans’ had door haar relatie met haar vader. Tijdens de bemiddeling sputterde de vrouw maar zwak tegen. In een persoonlijk gesprek zei zij: ‘Ik houd van mijn vader, ik houd niet van mijn man.’ Ze had gedacht dat dit door het huwelijk zou veranderen, maar ze genoot van de jaloezie van haar vader. Er veranderde niets door het huwelijk. Zij telefoneerde met haar vader zonder dat haar man het wist en genoot ervan. Zij had ook een geheime briefwisseling met hem. Dat was ook al zo voordat zij getrouwd was, buiten haar stiefmoeder om. Zij vond het heel normaal dat ze de briefwisseling met haar vader in het geheim voortzette. Haar vader was altijd tegen haar huwelijk geweest. Ik vroeg haar waarom zij dan aanvankelijk zei tegen de scheiding te zijn. ‘Omdat mijn man mijn geheime briefwisseling met mijn vader niet goedvond,

gunde ik hem de scheiding niet.’ Ik heb de vrouw aangeraden in therapie te gaan. Het is van belang onderscheid te maken tussen normale scheidingspathologieën (agressie, angsten, schuldgevoelens en dergelijke) en individuele pathologieën, die ook zonder scheiding bestaan, maar door de scheiding geactiveerd worden. Voor een scheidingsbesluit is het, zoals we in deel II zagen, niet noodzakelijk dat partijen beiden met dezelfde motivatie willen scheiden. Het is wel noodzakelijk dat als de ene partij wil scheiden de ander aanvaardt dát er gescheiden wordt. Een relatie kan niet worden voortgezet als één van beiden niet wil. Het is de reeds genoemde scheidingsalgebra: twee min één is één. Dat legt de bemiddelaar ook aan beiden voor. Bovendien informeert de bemiddelaar beiden over het Nederlands recht. Deze informatie komt erop neer dat men de procedure wel kan vertragen, maar dat de scheiding niet kan worden tegengehouden. Voor de voortgang van de bemiddeling is het voldoende dat men aanvaardt dát er gescheiden wordt (hetgeen iets anders is dan een gemeenschappelijke wens om te scheiden). Na het scheidingsbesluit ontstaat er voldoende motivatie bij partijen om over de zakelijke en juridische gevolgen van de scheiding mee te denken en voor de eigen belangen op te komen. De motivering van de scheidingsmelding is doorgaans een beschrijving van de ontwrichting, dus waarom het samen niet meer gaat. Soms komen de mensen bij de bemiddelaar als er reeds jarenlang is geprocedeerd. Dan blijkt dat de relationele fase verwaarloosd is en de juridische procedures gebouwd waren op het agressieve drijfzand en de draaikolken van moordende procedures. Haat in de vorm van dagvaardingen. Frustraties omgesmeed tot verweerschriften. De bemiddelaar zal dan proberen de slechte scheiding te repareren door de relationele fase aan de orde te stellen en de emoties tot uiting te laten komen en hun plaats te geven. In het volgende hoofdstuk wordt dat geïllustreerd met een voorbeeld uit mijn praktijk.

De reparatie van een slechte scheiding

EEN GEVAL VAN CONFLICTBEHANDELING Tijdens de scheidingsbemiddelingszitting kijk ik naar een schilderij van Lucebert. Het hangt boven de hoofden van het scheidende echtpaar. Dat wil zeggen, de één zit er links-, de ander rechtsonder. Als de man zijn rechter-, de vrouw haar linkerhand omhoog zou steken, zouden ze de linker- en rechterbenedenhoek van het schilderij dragen. Het doek is ongeveer één meter twintig breed. De man en de vrouw zitten dus op veilige afstand van elkaar. Dat gebeurt vanzelf. Lucebert heeft zijn schilderij Het aanzoek genoemd. In een compositie van felle kleuren, rood en blauw vooral, steken twee hoofden de tongen naar elkaar toe. Rode, sensuele tongen. Links beneden op het doek wendt een grijs hoofd zich af van beiden. De hoofden zijn misschien niet al te slecht gekarakteriseerd met het woord extreem. De neuzen, de knobbels op de hoofden, de tongen en de kleuren maken de koppen clownachtig. Net mensen. Het aanzoek. Onder het doek zitten de beide mensen die ieder hun scheidingsverhaal vertellen. Uit de twee verhalen distilleer ik het volgende. De vrouw nam het initiatief tot scheiden. Zij wilde het gezag over de kinderen en ging naar een advocaat. De advocaat bedacht een strategie om haar in de echtelijke woning te laten (hoewel zij naar hem toe was gegaan met de gedachte: Ik vertrek wel). De advocaat adviseerde haar de bescheiden van ’s mans inkomen te pakken te krijgen en haar parttimebaan te laten schieten om de alimentatie-eis te versterken. Hij zegde de vrouw ten slotte toe de man te schrijven dat zij wilde scheiden

en de man te vragen daarop te reageren, bij hem op kantoor te komen of zich door een andere advocaat te laten bijstaan. De scheidingsmelding, behorende tot het psychologisch proces van scheiden, werd dus door de advocaat gedaan. Er was geen afscheid, geen adieu. De vrouw gaat naar huis in de tamelijk veilige wetenschap dat haar scheiding geregeld wordt. Zij ziet, wonderlijk genoeg, haar man met nieuwe ogen. Zij fleurt weer wat op. De man ziet dat en vermoedt dat hun huwelijk weer wat beter wordt. Hij strekt de benen. Enkele dagen later vindt hij bij de post een brief van haar advocaat. Hij leest en herleest, denkt dat hij gek wordt en om dat te voorkomen ‘vergeet’ hij de brief. Ontkenning dus. In tegenstelling tot zijn gebruikelijke reactiepatroon zwijgt hij dan ook. Zijn vrouw wacht nieuwsgierig, ook wel wat onzeker, af. Na twee dagen vraagt zij hem of hij de brief van de advocaat gelezen heeft. ‘Ach ja, die onzin,’ antwoordt hij. Hij ontkent weer wat er aan de hand is. De vrouw dringt aan: ‘Je moet wel antwoorden op die brief.’ ‘Ik moet niks,’ zegt de man bars. ‘Ik ga wel door,’ zegt zij, met iets te veel emotie in haar stem. ‘Je doet maar,’ zegt hij afwerend. Enkele uren later, tijdens de maaltijd, wordt hij boos. Woedend. Om niets. Er sneuvelen borden. ‘Je gaat eruit!’ schreeuwt zij. De kinderen huilen. ‘Ik ga niks.’ Maar hij hield het niet meer uit en zonder nieuwe scènes vertrok hij. Met de brief. Is die advocaat belazerd. Wat heeft die vent ermee te maken? Was hij nu verplicht ook naar een advocaat te gaan? Hij kon in ieder geval eens gaan informeren. De advocaat bleek van werkelijkheidszin te getuigen, maar wel met de somberste perspectieven: zijn huis uit en in een niet te dure flat om de alimentatie te voldoen. Hij nam een andere advocaat. Die vertelde het anders, strijdvaardiger, maar het kwam, enkele maanden later, wel op hetzelfde neer. Via voorlopige voorzieningen. Bovendien hadden ze ruzie.

Geen contact meer. Hij kreeg de kinderen niet te zien. De strijd om de kinderen wordt ingezet. Na een rapport van de Raad en veel toga’s, haalt hij de kinderen van school en neemt ze mee naar zijn huis. Sinds het initiatief van de vrouw en haar inschakeling van de advocaat zijn nu twee jaar verstreken. De vrouw vraagt om bemiddeling. Zij heeft last van eczeem over haar hele lichaam. Ze wil de politie inschakelen. Ik zeg haar dat ik zonder haar man erbij niet veel kan doen en raad haar aan eerst haar man te schrijven en hem te vragen bij mij op een bemiddelingszitting te komen. ‘Dat doet hij nooit.’ ‘Wie niet vraagt, komt het niet te weten,’ antwoord ik. We bespreken de inhoud van haar brief aan hem. Ik leg haar uit dat het voor haar ex-man ook erg spannend is. ‘Hij heeft de kinderen,’ zegt zij. Partijen veronderstellen bij elkaar vaak macht en machtsgenot die er nauwelijks zijn. Ze schrijft de brief. De man belt mij. We maken een afspraak met ons drieën. Als de bemiddelingszitting begint, gaat de vrouw meteen op haar rechten staan. ‘De rechtbank heeft de kinderen aan mij toegewezen. Ik schakel de politie in.’ De man zwijgt. ‘Dat is uw recht,’ bevestig ik haar opmerking. Ik geef informatie over haar bevoegdheden en ga met haar na hoe zij deze tot gelding kan brengen. We gaan na hoe de uitoefening van haar recht dan in de praktijk zal werken. Na enig aandringen harerzijds zal de politie de kinderen, tien en veertien jaar oud, tegen hun zin bij haar man weghalen en bij haar thuis brengen. Ik beschrijf precies hoe zoiets gebeurt. Het ophalen, de autorit en de aflevering van de kinderen door de politie bij haar aan de voordeur. Ik vraag haar: ‘Hebt u de achterdeur op slot gedaan?’ De vrouw ziet het zinloze van de actie in. Het is een actie op grond van haar recht, machtsuitoefening, die zij, zo vertelt zij, steeds weer doordacht. Haar nachtmerrie. We nemen het verloop van de actie nog eens heel concreet door.

Zij blijkt in wezen bang te zijn voor de feitelijke macht die de man over de kinderen heeft. ‘Hij is een voorbeeldige vader,’ zegt zij. De man hoort het niet. Scheidende partijen verwachten niet dat zij aardige dingen over elkaar zeggen. Oorlog is oorlog. Ik vraag haar te herhalen wat ze zei. ‘Hij is een voorbeeldige vader.’ De man hoort het nu. Hij bijt op zijn lip. ‘Hoe vindt u haar als moeder?’ Zijn antwoord is fel: ‘Ik vind haar een slechte moeder.’ De vrouw huilt. Ze is diep gekwetst. Ik zoek naar diepere lagen van het conflict. Waarom kwetst hij haar zo, met zoveel kracht? Ik vraag hem: ‘Wanneer heeft zij u gekwetst?’ Het antwoord komt onmiddellijk: ‘Op 11 maart 1990. Toen ik die brief van haar advocaat kreeg.’ Ze kijkt verbaasd op. Hij kijkt haar aan en zegt: ‘Toen maakte je alles kapot. Alles wat we hadden.’ Ze is een en al verbazing. Haar tranen drogen op. ‘Toen? Door die brief?’ ‘Ja. Toen. Door die brief.’ De man zegt het nog kwaad, maar hij slaakt een zucht. Hij ondervindt opluchting. Dit is voor hem het belangrijke punt. Hier is hij gekwetst. Hier ontstond de vervreemding van zijn vrouw. Maar het moet nog duidelijker. Het conflict dat de motor is van de emoties die de juridische procedures zo lang op gang hielden, moet op tafel komen. Hierdoor was het dat ze elkaar geen duimbreed toegaven. De vrouw: ‘Maar het was toch al kapot?’ ‘Nee. Jij maakte alles kapot door er een advocaat bij te halen.’ Ze ziet nu hoe hij het meent. Ik vraag hem: ‘Hoe had u het dan gewild?’ De man: ‘Ze kan toch praten? Ze had het toch kunnen zeggen?’ Ik vraag haar: ‘Waarom hebt u het hem zelf niet gezegd?’ De vrouw: ‘Ik wist niet hoe hij zou reageren, was bang voor zijn reactie.’ De man: ‘Bang? Waarom bang? Bang voor mij?’ De vrouw: ‘Toen mijn advocaat zei dat hij de brief zou schrijven, was ik opgelucht.’ De vrouw huilt weer. De man denkt na en vraagt weinig overtuigend: ‘Je kon toch praten?’ De vrouw maakt een afwerend gebaar.

Ik vraag haar: ‘Kon u dat?’ ‘Nee,’ zegt ze. ‘Ik wilde niet meer met hem praten. Weer een discussie zonder eind. Ik wilde van hem af.’ ‘U wilt van hem af?’ ‘Ja,’ antwoordt ze rustig. Ze wendt zich tot de man. ‘Ik wil van je af.’ Ze huilt zacht. De man kijkt haar aan. Hij zegt kalm: ‘Ik wil ook van jou af.’ Het klinkt niet agressief, eerder tegemoetkomend. De scheidingsmelding is, alsnog, gedaan. Terwijl zij bijkomen van de emoties – zakdoeken, neuzen snuiten, wat drinken – kijk ik naar Het aanzoek van Lucebert. Daarna regelen we de contacten met de kinderen en komen de gevolgen van de echtscheiding ter sprake. Veertien dagen later belt zij mij om te zeggen dat zij geen eczeem meer heeft. ‘Dat komt,’ antwoord ik, ‘omdat u het goed gedaan hebt.’ Twee maanden later, tijdens een controlezitting, blijkt dat de regeling door partijen in goed overleg wordt uitgevoerd. Aan een juridische procedure over de kinderen is geen behoefte meer. Het onderliggend conflict kwam langzaam tevoorschijn. Het uitte zich al door de ongeregelde manier waarop de man zijn dochters bij zich in huis had genomen en in de procedures die gevolgd waren. Het bleek ook uit de vijandigheid waarmee hij op de bemiddelingszitting zijn ex-vrouw ‘een slechte moeder’ noemde. Pas hier, in de confrontatie, kan er iets aan het onderliggende conflict worden gedaan. Tijdens de procedures werd het onderliggende conflict met allerlei rationeel lijkende argumenten bedekt. Zijn herhaalde, verbeten uitspraak: ‘Zij is een slechte moeder’ is geen rationeel oordeel. Hij moet gekwetst zijn. Zo komt het er bij hem uit. De bemiddelaar vraagt dan ook niet ‘waarom’ hij gekwetst is. Dan loopt de bemiddelaar het risico een schijnbaar rationeel antwoord te krijgen. ‘Wanneer’ impliceert de kwetsuur. Het antwoord was verrassend. Het tijdstip werd precies aangegeven, hoewel dit meer dan twee jaar geleden is. Dat duidt op een scheidingstrauma. Een verwonding die hij zich exact herinnert. De wending

in zijn leven. Er werd een fase van het psychologisch scheidingsproces overgeslagen. De scheidingsmelding had niet adequaat plaatsgevonden. Het trauma ontstond door de foute scheidingsmelding in de vorm van de brief van de advocaat. Ook voor de reactie was geen ruimte geweest. Van scheidingsaanvaarding en scheidingsoverleg was dan ook geen sprake geweest. De separatie was abrupt en onvoorbereid verlopen. De angel van het conflict was eruit. De verbazing van de vrouw is oprecht. Zij die meende gekwetst te zijn (doordat de man haar kinderen afnam, doordat hij haar een ‘slechte moeder’ had genoemd) was degene die gekwetst had. De agressie, ontdekte zij, was wederkerig. Het is altijd weer opvallend hoe vlot de zakelijke regelingen verlopen als de emotionele angel eruit is. Of het nu over alimentatie, boedelverdeling of kinderen gaat, het is vooral de emotionele blokkade die stagneert. Bij de zakelijke regeling kunnen er nog wel onderhandelingen nodig zijn – ieder wil zijn voordeel en maakt zijn wensen kenbaar –, maar die hebben geen dubbele bodem meer. HOE VERLOOPT DE SCHEIDINGSMELDING? EEN PRAKTISCH ADVIES Meermalen werd me door cliënten gevraagd of het niet beter was als hij/zij, om scènes te vermijden, de echtelijke woning stilletjes zou verlaten. Mijn antwoord was: ‘Dat moet u doen als u vele jaren gedonder wilt.’ Het volgende kan dan ook worden geadviseerd. Doe de scheidingsmelding zelf. Men dient te scheiden zoals men trouwde. Gevoelens worden uitgewisseld. Kies daarvoor een rustig moment, een moment waarop de partner tijd heeft. Vertel rustig en in hoofdzaken dat u scheiden wilt. Verklaar u bereid tot praten over een regeling, maar ga op dat moment niet op de regeling in. Maak de ander niet angstiger dan hij of zij al is. Spreek niet over derden of over relaties met derden, maar concentreer u op de relatie van u beiden. (Derden zijn niet de oorzaak van het beëindigen van de relatie en leiden de aandacht af.)

Geef ruimte voor reacties, ook na dagen of weken. De scheidingsmelding is een wederzijdse handeling. Wees bedacht op onverwachte reacties van de partner; deze zijn vaak tegenstrijdig aan de gebruikelijke handelwijze. Wie van nature stil is, kan heftig en luid reageren, wie van nature extravert is, kan reageren met zwijgen. Registreer bij uzelf ook gevoelens van opluchting. Degene die de melding doet kan, paradoxaal genoeg, ook de brenger van een goede boodschap zijn. De reactie van de partner kan overdreven overkomen. De woorden kunnen veel groter en harder zijn dan is bedoeld. Men moet die woorden dan ook niet letterlijk nemen. Degene die meldt, heeft een voorsprong en kon zich voorbereiden op wat hij/zij ging zeggen. Voor de ander komt het onverwacht. Als deze reageert met ‘val dood’, is dat een emotionele expressie, geen serieuze informatie. Als de ander gaat dreigen: ‘Je krijgt geen cent’ of ‘Je bent je kinderen kwijt’, doet deze dat uit angst en emotie. Neem de woorden niet letterlijk; neem wel de emotie serieus. Het kan zijn dat de partner de melding niet ‘hoort’. Ontkenning is een veelvoorkomende reactie op een ernstig bericht. Als men dat vermoedt, moet men de melding een tijdje later herhalen. Bij de scheidingsbemiddelaar zijn beide partijen aanwezig en kan de scheidingsmelding in zo’n geval alsnog plaatsvinden aan de bemiddelingstafel. Dit blijkt een zeer geschikte set-up voor de scheidingsmelding, want de bemiddelaar zorgt ervoor dat de een rustig kan uitspreken terwijl de ander kan luisteren en de ruimte krijgt om te reageren. Ook voor emotionele reacties van woede en verwijt is er plaats: ‘Dat had je wel eens eerder kunnen zeggen’, ‘Dus alles is voor niks geweest’; van agressie: ‘Wat ben jij een schoft’; van schuld: ‘Ik heb ’t verkeerd gedaan, ik had…’; van schuldtoewijzing: ‘Jij hebt niks aan ons huwelijk gedaan, ik moest alles alleen doen.’ Na de voltooiing van de scheidingsmelding gaat de scheidingsaanvaardingstijd in. Deze is normaliter na twee of drie weken voltooid. In deze periode vindt dan ook geen bemiddelingszitting plaats. In de twee-advocatenprocedure zouden de advocaten de onderhandelingen en procedures pas moeten beginnen nadat de fasen van de scheidingsmelding en scheidingsaanvaarding een feit zijn. Het eenzijdig aanvangen van een juridische procedure is meestal ineffectief. Het wordt

vaak als een vijandige daad gezien. Het proces van wisselende gevoelens tussen de echtelieden wordt onnodig verstoord, want de periode hoeft maar kort te duren en moet juist gebruikt worden om te wennen aan de op handen zijnde separatie. Daarom is het nuttig en nodig dat advocaten elementaire kennis hebben van het menselijk scheidingsproces en daarnaar handelen. Tijdens de eerste scheidingsbemiddelingszittingen valt het accent op de relationele aspecten van de scheiding, maar deze maken in de volgende zittingen steeds meer plaats voor de zakelijke en juridische aspecten.

De scheidingsmelding aan de kinderen

HET MENSELIJK SCHEIDINGSPROCES (2) Als na de scheidingsaanvaardingstijd het scheidingsbesluit vaststaat, stelt de bemiddelaar de positie van de kinderen aan de orde. De bemiddelaar maakt duidelijk dat het tijdens de bemiddeling om het welzijn van drie partijen gaat: de man, de vrouw en de kinderen. Na een turbulente scheidingsoverwegingsperiode constateren we dat de kinderen daarvan in meerdere of mindere mate schade hebben ondervonden. Er was in de scheidingsoverwegingstijd een tijdelijk disfunctioneren van de ouders. Op een gegeven moment is de scheidingsmelding tussen de ouders gedaan. Het is nu zaak dat de ouders de kinderen op de juiste wijze in de scheiding betrekken. Dat kan door het zogenaamde paraplugesprek van de beide ouders met de kinderen samen. De bemiddelaar legt de ouders uit hoe dit kan plaatsvinden, opdat de kinderen zich bij de scheidende ouders, ook voor de toekomst, veilig weten. Het paraplugesprek wordt bepaald door de consensus van de ouders, in aanwezigheid van elkaar, met de kinderen. Het paraplugesprek bestaat uit: 1. De scheidingsmelding door beide ouders aan de kinderen en hun reacties erop. 2. Het doen blijken van de overeenstemming van de ouders omtrent het samen regelen van de scheiding (details of financiële aspecten komen niet aan de orde in aanwezigheid van de kinderen; het gesprek gaat niet over de inhoud van het convenant).

3. Het tonen van de blijvende beschikbaarheid van de ouders voor de kinderen en het uitspreken van de wens van ieder van de ouders dat de kinderen hun relatie met de andere ouder voortzetten en goed houden. Juist doordat de ene ouder dit aan de kinderen zegt in aanwezigheid van de andere ouder, wordt de kans op een loyaliteitsprobleem voor de kinderen nagenoeg tot nul teruggebracht. Dit is de heilzame kern van het paraplugesprek. De kinderen brengen hun wensen hoe zij de relatie in de toekomst in stand willen houden in. Vaste afspraken geven kinderen en ouders zekerheidsgevoelens. Zulke afspraken zijn vooral in de beginperiode nodig. Het gaat om het veilig stellen van de vertrouwde relaties en het aanleren van een nieuw verwachtingspatroon (Saposnek, 1983). 4. Indien de ouders het erover eens zijn, delen zij de oudere kinderen mee dat ook de bijdrage aan hun studiefinanciering in het convenant geregeld wordt. 5. Sinds de wet van 1 januari 1998 is voortzetting van het ouderlijk gezag de normale situatie; het ouderlijk gezag gaat voor beide ouders gewoon door, tenzij een van de ouders het gezag bij uitsluiting van de andere zou moeten opeisen omdat het kind door het gezag van de andere ouder een onaanvaardbaar risico loopt. De termen ‘co-ouderschap’ en ‘ouderlijk gezag’ worden door elkaar gebruikt. Dat is niet verstandig, het kan verwarring scheppen. Co-ouderschap is iets anders dan ouderlijk gezag. Het ouderlijk gezag is het juridisch dak voor de formele, juridische verhouding tussen ouders en kinderen. Co-ouderschap na scheiding is de feitelijke invulling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. Die feitelijke invulling hangt, evenals in het huwelijk, af van de beschikbaarheid van beide ouders, de afstand die ze van elkaar wonen, de ‘oppas’ die ze, afhankelijk van hun werk, voor elkaar betekenen en, niet te vergeten, de wensen van de kinderen. Van Leuven heeft daarvoor een zorgmodel ontwikkeld dat met beide scheidende ouders wordt doorgenomen. Dat zorgmodel, het eerste en zeer volledige ouderschapsplan, is in dit boek opgenomen. Het paraplugesprek is heilzaam voor kinderen van alle leeftijden, dus ook voor kinderen van drie jaar en ook voor reeds studerende kinderen. Mijn

ervaring is dat ouders, na een rustige informatieve instructie door de bemiddelaar, het paraplugesprek goed voeren en dat de kinderen er goed op reageren. Aanvankelijk ook emotioneel, maar later worden ze rustiger, leveren betere school- en studieprestaties en praten makkelijker met de ouders. De reacties van de kinderen op het gesprek kunnen wel enige weken aanhouden. Die tijd hadden de ouders zelf ook nodig na de scheidingsmelding. Bij de jongere kinderen adviseer ik de ouders ’s avonds eens naar hun slaapkamer te gaan; soms huilen zij, liggen ze er wakker van en willen ze er nog over praten of er iets van zeggen. De onmiddellijke reacties van de kinderen na de scheidingsmelding kunnen heel fel zijn en zeer emotioneel, ook bij heel jonge kinderen. Een vierjarige: ‘Ik wil jullie nooit meer zien!’ Een puber: ‘Dan wil ik niet meer bij één van jullie wonen.’ Niet zelden schreeuwen de jonge kinderen of slaan, machteloos van woede, in het rond. Daarna huilen zij. Andere kinderen worden heel praktisch. Een tienjarige: ‘Als papa hier blijft wonen, dan blijft mijn kamertje voor mij, als ik bij mama woon.’ Een vijfjarig meisje: ‘En wie moet dan voor papa zorgen?’ De volgende dag: ‘Papa moet een andere mama nemen om voor hem te zorgen.’ In het algemeen willen kinderen dat de ouders bij elkaar blijven. Vaak vanuit praktische motieven. Twee is meer dan één. ‘Wie moet dan de stofzuiger repareren?’, ‘Wie is er thuis als ik uit school kom?’ Wanneer er lange tijd een slechte sfeer in huis was, reageren kinderen op de scheidingsmelding wel met: ‘Hè, hè, eindelijk. Hadden jullie dat niet eerder kunnen doen?’ Oudere kinderen hebben onder elkaar soms al over de scheiding van hun ouders gesproken, vóórdat de ouders erover durfden te praten met elkaar. Pubers tussen 11 en 16 jaar hebben het vaak ’t moeilijkst met de scheiding. Jongere kinderen aanvaarden de scheiding beter, zij lijken plastischer te reageren. Mijn verklaring voor dat verschil is dat bij pubers de eigen ideeën en idealen over de man-vrouwverhouding en hun eigen verkenningen en verliefdheden door de scheiding van hun ouders worden doorkruist. Dit zijn observaties van de reacties van kinderen op bepaalde

leeftijden uit mijn eigen praktijk. Deze observaties kunnen niet zonder meer gegeneraliseerd worden. De scheidingsmelding moet, evenals bij man en vrouw, ook gedaan worden als de kinderen al van de scheiding weten. Het is immers een fase van rituele kanalisering van emoties, die hun plaats moeten vinden. Ook onredelijke en boze reacties horen erbij (net als tussen man en vrouw). Ook de scheidingsaanvaarding door de kinderen vraagt enige tijd. In het gesprek met de kinderen die thuis verblijven, zal, voor zover nodig, ook aan de orde komen bij wie de kinderen zullen wonen en wat zij zelf willen. Vaak is het zo dat er maar één ouder beschikbaar is als verzorgende ouder en dat dit voor de kinderen ook vanzelfsprekend is. Bovendien spelen voor de kinderen school en buurt een grote rol. Deze neemt een des te belangrijker plaats in, als zij door het paraplugesprek ervaren dat de continuïteit van de relaties met beide ouders toch al gewaarborgd is. De vraag of kinderen bereid zijn en het vermogen hebben om mee te praten of te beslissen over de bij scheiding te treffen voorzieningen en regelingen, is door het onderzoek van jeugdrechtspecialiste Van Wamelen onder 816 schoolkinderen van negen tot en met twaalf jaar, positief beantwoord. De kinderen kiezen praktisch: de ouder die het meest beschikbaar en het meest thuis is, is de woonouder. Overigens is het voor kinderen doorgaans irrelevant wie van de ouders ‘het gezag’ heeft. Over juridische termen als ‘ouderlijk gezag’ hoeft in het paraplugesprek niet te worden gesproken, tenzij de kinderen er zelf naar vragen. Voor hen is van belang bij wie zij wonen, dat de relaties worden voortgezet en hoe. Sommige deskundigen meenden dat de bemiddelaar zelf met de kinderen moet spreken (Coogler, 1978, Drapkin, Bienenfeld, 1985, Van Leuven, 2007). Van Leuven ontleent een krachtig argument om zelf als bemiddelaar met de kinderen te spreken, aan het Internationaal Verdrag van de Rechten voor het Kind uit 1990. In dit verdrag, dat ook door Nederland is ondertekend, staat dat het kind recht heeft en in staat gesteld moet worden om zijn mening te zeggen. Voorts heeft het kind, krachtens het EVRM, het recht op contact met beide ouders, ook na de echtscheiding. Dit is door de Nederlandse wet overgenomen (zie de artikelen 251 BW 1 en 377 a-h BW 1). De instructie van de bemiddelaar aan de ouders voor het paraplugesprek

werkt doorgaans voldoende. Wel brachten ouders mij na het paraplugesprek een enkele maal het verzoek van hun oudere kinderen over om ook met hen een gesprek te hebben. Daar ging ik uiteraard op in. Maar het is van belang dat het paraplugesprek door de ouders zelf met de kinderen gevoerd wordt, zonder aanwezige hulpverleners, omdat het dan tevens demonstreert dat de ouders zelf hun verantwoordelijkheid nemen jegens de kinderen. En het zelf kunnen. Dat geeft een veilig gevoel. ‘Wij scheiden beter dan jullie soms om je heen zien of op school horen. Scheiden hoeft niet met al die ruzies.’ Het consensusgesprek versterkt de verhouding tussen ouders en kinderen en het ondersteunt de kracht en het gezag van de ouders. In de ogen van de kinderen kunnen zij het zelf en staan ze voor hun kinderen. Op de bemiddelingszitting na het paraplugesprek vraagt de bemiddelaar de ouders hoe dit verlopen is. Dat levert vrijwel steeds een bemoedigend antwoord op. De kinderen zijn opgelucht, ook wanneer zij al wisten van de scheiding. De ouders ervaren het consensusgesprek vaak als een overwinning op zichzelf en als een bekroning van hun keuze voor bemiddeling. Het feit dat de kinderen nu meedoen in het menselijk scheidingsproces maakt de verhouding tussen de ouders doorgaans rustiger. De bemiddelingstafel staat niet langer op drie poten (man, vrouw en bemiddelaar), maar op vier poten. Dat verstevigt de bemiddelingsstructuur.

Ouderschap en kinderen

HET ZAKELIJK PROCES VAN SCHEIDEN (1) Hoe gek het ook klinkt: afspraken maken over de tijd die de kinderen bij de ene en vervolgens de andere ouder doorbrengen, bezoeken aan ouderavonden en al dat soort zaken, behoren tot het zakelijk proces van scheiden. Ouders maken over dat soort zaken afspraken. Afspraken over de tijdsverdeling betreffen de kwantiteit van het ouderschap. De meeste andere zaken betreffen de kwaliteit van het ouderschap. Het is wettelijk nu zo geregeld dat ouders die willen gaan scheiden moeten aantonen dat zij vooraf over hun ouderschap na scheiding hebben nagedacht. Zij moeten, tenminste op hoofdlijnen, laten zien hoe hun ouderschap na scheiding er uit zal zien. Dat gebeurt in een zogenaamd ouderschapsplan. Het hierna te behandelen Zorgmodel is zo’n ouderschapsplan. Het Zorgmodel heeft de wetgever geïnspireerd tot het ouderschapsplan. Voor de wetgever is uitgangspunt dat bij de aanpak van de scheidings- en omgangsproblematiek de ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk (blijven) voelen voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen voor én na de scheiding. Het opstellen van een ouderschapsplan, al dan niet met behulp van een mediator, past binnen deze verantwoordelijkheid. Wat dient er minimaal in geregeld/verwoord te zijn? 1. De wijze waarop de ouders de zorg- en opvoedingstaken, bedoeld in artikel 247 Boek 1 Burgerlijk Wetboek verdelen of het recht en de verplichting tot omgang, bedoeld in artikel 377a, eerste lid, vormgeven; 2. De wijze waarop de ouders elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en

het vermogen van hun minderjarige kinderen; 3. De kosten van de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Het ouderschapsplan dient door beide ouders te zijn ondertekend. EEN OUDERSCHAPSPLAN: HET ZORGMODEL Ouders hebben na echtscheiding, net als tijdens het huwelijk, samen het gezag. Wat dat betreft verandert er door de scheiding niets. De definitie die de wet van ouderlijk gezag geeft luidt als volgt: Artikel 247 1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. 2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe. 3. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Waar verzorging en opvoeding van kinderen in een huwelijkse of partnerrelatie, wat de rol van de ouders betreft, doorgaans op toevallige, vanzelfsprekende en taakachtige wijze verlopen, wordt dit anders zodra de gezinshuishouding uiteenvalt. De praktijkervaringen die vanaf 1998 met het automatisch doorlopen van gezamenlijk gezag werden opgedaan, wezen uit dat ouders en kinderen vaak voor verrassingen komen te staan bij en na scheiding. Moet je als ouders samen naar een ouderavond of kan dat ook anders? Hoe reageer je wanneer het kind zegt: ‘Bij papa mag ik dat wel?’ Zijn steeds twee handtekeningen nodig? Hoe kom je als ouders samen tot

een schoolkeuze? Van Leuven signaleerde deze en andere problemen al in 1998 en ontwikkelde dit Zorgmodel. Gemakshalve duidt Van Leuven het begrip gezag aan als ‘zorg’. Aan het Zorgmodel gaat vooraf de scheidingsmelding aan de kinderen, het paraplugesprek, onderdeel van het menselijk scheidingsproces. Het zij hier nog eens herhaald: de scheiding kan niet zonder een goede scheidingsmelding tussen de partners en daaropvolgend een paraplugesprek tussen ouders en kinderen. Het menselijk scheidingsproces gaat dus vooraf aan het zakelijk scheidingsproces. Het Zorgmodel valt uiteen in drie onderdelen: 1. de inleidende vragen aan de ouders; 2. de structuur van het ouderschap; 3. de vastlegging van de afspraken. De inleidende vragen (1.) worden door de bemiddelaar aan de ouders gesteld. Aan de orde komt allereerst de situatie rond de kinderen tijdens het huwelijk. Er wordt vervolgens stilgestaan bij het heden: hoe is de situatie nu? Hoe zou de ideale situatie eruit kunnen zien? Welke noodverbanden moeten er eventueel worden aangelegd om verbetering in de bestaande situatie te brengen? Hoe komen de ouders met de kinderen uiteindelijk in de ideale situatie terecht? De structuur van het ouderschap na scheiding (2.) wordt opgebouwd aan de hand van een groot aantal onderwerpen waar ouders bij de opvoeding van kinderen mee te maken krijgen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld schoolkeuze, maar ook aan eenvoudige zaken als het bezoek aan de kapper. In een overzichtelijk schema worden de diverse zorgtaken uitgewerkt, zodat in een oogopslag duidelijk is wat is afgesproken. Het gaat er niet om elk onderwerp zodanig vast te leggen dat er nooit afgeweken zou kunnen worden. Het schema dient als leidraad, een houvast om misverstanden te voorkomen. Voor de vastlegging van de tussen de ouders gemaakte afspraken (3.) wordt gebruik gemaakt van het zogenaamde ‘kinderconvenant’. Daarin vinden de ouders de schriftelijke vastlegging van het door hen gekozen zorgmodel. Het aardige van een afzonderlijk kinderconvenant is dat daarin uitsluitend zaken staan die met de kinderen te maken hebben. De zaken die tot het gebied van de ex-partners behoren treft men er niet aan. Het kinderconvenant bevat ook een geschillenregeling: doorgaans dienen de ouders allereerst met elkaar overleg te plegen, vervolgens onder begeleiding

van een bemiddelaar. Als dat geen oplossing zou bieden kan de ouder ten einde raad de rechter inschakelen. Voor de kinderen is in het Zorgmodel regel dat zij op een bij de rijpheid en ontwikkeling van het kind passende wijze bij het vormgeven aan het ouderschap na scheiding betrokken worden. De ervaring die inmiddels met het Zorgmodel door vele scheidingsbemiddelaars in de praktijk is opgedaan wijst uit dat de ouders en kinderen het doorgaans als zinvol ervaren om op deze wijze het ouderschap na scheiding vorm te geven. In deel IV, het praktijkdeel echtscheiding, treft u de praktische invulling en uitwerking van het zorgmodel als ouderschapsplan aan.

Alimentatie, vermogensverdeling, verrekening en pensioenverevening

HET ZAKELIJK PROCES VAN SCHEIDEN (2) In het zakelijk proces van scheiden dienen afspraken gemaakt te worden over partneralimentatie, kinderalimentatie (als er kinderen zijn), verdeling van de gemeenschappelijke zaken, afwikkeling van de schulden, verrekening van vermogen dat aan één van de partners toebehoort en waartoe de ander gerechtigd is en de verevening van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenen. Met de inhoud van dit boekje wordt niet beoogd inzicht te verschaffen in de wijze waarop een alimentatie wordt berekend, een verrekening van overgespaarde inkomsten dient plaats te vinden of in de vraag of een pensioenverevening de voorkeur verdient boven een conversie van pensioenen. Doorgaans gaat het dan om maatwerk waar een specialist bij betrokken dient te worden. Wat wel van groot belang is – en dat wordt hierna duidelijk gemaakt – is het doorzien van de enorme invloed van emoties en (tijdelijke) gesteldheid van (ex-)partners op het zakelijk proces van scheiden. Omgekeerd kan een verkeerde invulling van de zakelijke kant van de echtscheiding ook verkeerde emoties oproepen. De emoties en de gesteldheid kunnen een zo grote invloed uitoefenen dat zij het leven van de (ex-)partners zelf en hun omgeving, met name dus ook de kinderen, gedurende vele jaren, soms zelfs de volledige duur ervan, ernstig ontwrichten. En dit kan worden voorkomen! Het is van groot belang dat het menselijk en zakelijk proces van scheiden goed op elkaar worden afgestemd.

Man en vrouw komen, ogenschijnlijk eensgezind, met een zakelijke vraag: ze willen scheiden en willen dit in een convenant geregeld zien. Over de kinderen hebben ze geen problemen; deze zijn 16 en 17 jaar oud. Zij wonen thuis. Man en vrouw zijn in gemeenschap van goederen gehuwd, dat wil zeggen alles wat er is behoort hen beiden ieder voor een gelijk aandeel toe. De man blijft in de echtelijke woning en de vrouw gaat elders studeren. Man en vrouw willen de echtelijke woning als vast ontmoetingspunt behouden voor de kinderen en elkaar. Eigenlijk willen ze de woning onverdeeld laten. Zij wil wel ‘een deel van de inboedel meenemen’. ‘De alimentatie is het enige probleem. Wilt u die bepalen?’ De vrouw nam het initiatief tot scheiden. ‘Maar dat heeft er niets mee te maken,’ voegt zij eraan toe. ‘Vindt u dat ook?’ vraag ik de man. Hij mompelt instemmend. Ik geef het gebruikelijke huiswerk op. Inventariseren van het inkomen, de laatste belastingaangifte, de hypotheek en de vaste lasten van het huis. Bankrekeningen en schulden. Een levensverzekeringspolis bij de hypotheek op het huis. Een verzoek aan het pensioenfonds om bepaling van de waarde van het recht van de vrouw op het ouderdomspensioen van de man. De bemiddelaar geeft informatie over het recht op pensioenverevening na echtscheiding. ‘Ik word nog rijk,’ zegt de vrouw verrast. Ze weren alle vragen naar verdere motieven tot scheiden af. Hun goed recht. De scheidingsmelding lijkt gedaan, maar ik kan de kwaliteit van de scheidingsmelding door hun beider afweer niet controleren. ‘We zijn twintig jaar getrouwd geweest, de kinderen zijn groot en ik wil een nieuw leven beginnen,’ verklaarde de vrouw beslist. De man zegt daarmee in te stemmen. Van harte? Ach, vraag ik mezelf af, waarom zou een bemiddelaar altijd lastige, conflictueuze vragen moeten krijgen? Er zijn verstandige, moderne mensen. Gelukkig getrouwd, gelukkig gescheiden. INVENTARISATIE

Bij de volgende zitting willen ze meteen met de alimentatieregeling beginnen. Ik leg uit dat eerst de vermogensverdeling aan de orde moet komen, omdat de uitkomsten daarvan invloed kunnen hebben op de alimentatie. ‘Wat wil ieder van partijen met de echtelijke woning?’ vraag ik. Ik informeer hen wat ieders rechten zijn met betrekking tot dit huis. De vrouw zegt nogmaals dat ze ook voor de kinderen graag wil dat de man in het huis blijft wonen, maar dat ze eigenlijk wel een startkapitaal nodig heeft. Ze zou, als dat kan, wel de helft van de waarde van het huis willen. De man wil er in beginsel wel aan meewerken, maar vraagt zich af of dat allemaal te betalen is. Over de waarde van het huis zijn de meningen verdeeld. Op mijn aanraden kiezen zij samen één taxateur en spreken af zich bij zijn taxatie te zullen neerleggen, zodat het bedrag op de volgende zitting bekend zal zijn. Ik wijs op de mogelijkheid om op basis van alle financiële gegevens de zogenaamde ‘Trema-norm’ voor alimentatie uit te rekenen, daarbij rekening houdend met de wens van partijen dat de echtelijke woning onverdeeld blijft of aan de man wordt toebedeeld, en dat de vrouw een bedrag ontvangt waarmee zij mogelijkerwijs een eigen huis zou kunnen financieren. De Trema-norm is de norm die de rechter hanteert bij het vaststellen van de hoogte van de alimentatie. In het bemiddelingsproces geldt deze norm als oriëntatie voor de onderhandelingen en om partijen inzicht te geven in een wijze van berekenen van de alimentatie. De berekeningen tonen ten slotte netto besteedbare bedragen voor man en vrouw. De bemiddelaar geeft informatie over het alimentatierecht, de wet, de rechterlijke toepassing, de werking ervan, de voor- en nadelen. In feite geeft de bemiddelaar in dit stadium alleen informatie en geen advies. Het gaat erom dat man en vrouw op grond van de informatie hun wil kunnen bepalen, ieder voor zich, afhankelijk van ieders levensperspectief.

HET LEVENSPERSPECTIEF Het levensperspectief is de wijze waarop ieder van partijen zijn/haar toekomst ziet en de plaats van de kinderen daarin. Het levensperspectief speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van de zakelijke afspraken. Het relateert die afspraken aan de toekomst. Het levensperspectief en de daarmee samenhangende doelstelling zijn van een hogere orde dan de afzonderlijke rechten die ieder heeft. Deze rechten zijn middelen om de eigen doelstellingen zoveel mogelijk waar te maken via onderhandelingen. ‘Omdat men het uiteindelijke doel vaak via tussenstapjes bereikt, ontstaat als het ware een soort ladder van doelen en middelen…’ (Kaplan 1990). Als we het levensperspectief uitzetten op een te verwachten levenslijn, noemen de cliënten tijden en tijdstippen, die dan in jaartallen en data hun plaats krijgen. Zoals daar zijn: – de duur van de afhankelijkheid van de kinderen, de verschillende schoolleeftijden: kleuter-, basis- en middelbare school en de periode van studiefinanciering, waarbij de data van het jongste kind van bijzondere betekenis voor de verzorgende ouder(s) zijn; – het beroepsverleden, de arbeidstoekomst en de opleiding van de man en de vrouw; de mogelijkheid en duur van studie, scholing of bijscholing; – de eventuele beroepsuitoefening of de mogelijkheden daartoe; – de pensioengerechtigde leeftijden en de AOW-data voor man en vrouw; – de kans op hertrouwen of samenleven; zijn er al nieuwe relaties gelegd? – de wettelijke maximumduur van alimentatie, die in beginsel 12 jaar is. Uiteraard zijn deze data tevens oriëntaties voor de man en de vrouw om hun wensen en mogelijkheden zichtbaar te maken ten aanzien van eigen verdiensten, alimentatiebepaling en alimentatieduur, pensioenverdeling en reële financiële mogelijkheden in de verschillende perioden. De bespreking van de levensperspectieven biedt doorgaans een gedifferentieerd beeld en geeft houvast bij de financiële onderhandelingen. Daarbij komen man en vrouw niet alleen tot verschillende wensen, maar ook tot overeenkomstige wensen, zoals: zoveel mogelijk zekerheden inbouwen, zo weinig mogelijk

afhankelijk zijn van omstandigheden die tot alimentatiewijzigingsprocedures kunnen leiden, zo min mogelijk afhankelijk zijn van de privéveranderingen in elkaars leven. Gescheiden zijn beoogt immers zoveel mogelijk autonomie en zo weinig mogelijk doorkruisen van elkaars leven, kortom: een eigen levensperspectief. VARIANTEN VAN EEN ALIMENTATIEOVEREENKOMST Met het oog op het echtscheidingsconvenant, zet de bemiddelaar aan de man en de vrouw uiteen wat het alimentatierecht inhoudt, hoe de rechter dit doorgaans interpreteert en hoe dit in de praktijk werkt. Ook de voor- en nadelen van een bepaalde en een onbepaalde alimentatieduur komen daarbij ter sprake, evenals de wettelijke limitering van twaalf jaar, die in 1994 in de wet werd opgenomen. Bij huwelijken zonder kinderen die minder dan vijf jaar duurden, is de wettelijke alimentatieduur gelijk aan de duur van het huwelijk. Het staat man en vrouw vrij andere bepalingen van duur af te spreken dan de wettelijke. Bovendien komen partijen meestal tot afspraken die de aanleidingen tot tussentijdse wijzigingsprocedures zoveel mogelijk wegnemen. Men stelt het vaak voor alsof een grens aan de alimentatieduur alleen een voordeel voor de alimentatieplichtige man oplevert en steeds nadelen voor de vrouw. Niets is minder waar. Laten we de nadelen van de huidige praktijk eens samenvatten, om daarna te zien hoe we deze kunnen wegwerken. 1. Als de rechter bij de alimentatiebeschikking van de wettelijke maximumduur uitgaat en niet zelf een alimentatieduur oplegt, ontstaan er zowel bij mannen als bij vrouwen onzekerheden over hun economisch levensperspectief en daarmee ook psychische onevenwichtigheden en onzekerheden. 2. Als de man de zorg voor een andere vrouw en voor kinderen op zich neemt, kan dit telkens tot vermindering van de alimentatie leiden en – wat erger is – tot procedures over vermindering van alimentatie. 3. Er is voortdurend een wijzigingsprocedure mogelijk, in het bijzonder op het verzoek van de man, bijvoorbeeld als de vrouw enig eigen inkomen krijgt. Als er jonge kinderen zijn, kan zij de eerste jaren doorgaans niet

meer dan een parttime betrekking aanvaarden. Dat zou de vrouw ook wel willen, als zij er niet meteen voor ‘gestraft’ werd. Eigen inkomen kan immers nieuwe procedures tot vermindering van alimentatie teweegbrengen. Voordeel van een parttime betrekking heeft de vrouw dan misschien niet, zodat zij niet geneigd zal zijn zich in te werken op de arbeidsmarkt en zich niet zal voorbereiden op economische zelfstandigheid. 4. Als een vrouw van omstreeks veertig jaar de volle periode van twaalf jaar geen beroep zou uitoefenen, komt zij vaak te laat terug op de arbeidsmarkt. 5. Als de alimentatieverplichting langer gaat duren dan het huwelijk duurde, of langer dan de zorg voor de kinderen duurt, wordt door de man meestal uitgezien naar mogelijkheden om vermindering of beëindiging van alimentatie te krijgen. Blijkens de jurisprudentie wordt daarvan druk gebruik gemaakt. De jurisprudentie inzake alimentatiewijzigingsprocedures biedt, naast inzicht in weinig verheffende juristerij, een bar uitzicht op pathologische postmaritale verhoudingen. 6. Zo gauw de vrouw met iemand gaat samenwonen, wordt dit naarstig onderzocht om zulks te bewijzen (privédetectives en onsmakelijke procedures). Als de vrouw gaat samenwonen, wordt de omgang van de bij haar wonende kinderen met de vader dan ook nogal eens gefrustreerd. Kinderen dragen immers informatie over of hun wordt het zwijgen opgelegd, wat de verhoudingen verslechtert. 7. Als de man met pensioen gaat, wordt de alimentatie weer verminderd of vervangen door de pensioenuitkering, eventueel via nieuwe procedures. 8. Daarbij komen de algemene en vitale onzekerheden die eigen zijn aan langdurige afhankelijkheid van een particulier persoon, zoals de kansen op ziek worden, overlijden, invaliditeit, baanverlies of emigratie. ALTERNATIEVEN IN DE ALIMENTATIEOVEREENKOMST In het scheidingsconvenant kunnen door partijen, gezien het voorgaande, bepalingen worden opgenomen van de volgende strekking:

1. De alimentatie wordt vastgesteld voor een bepaalde duur, vaak tot het achttiende levensjaar van het jongste kind, eventueel met een afbouwperiode, desgewenst korter dan de wettelijke maximumduur. 2. Eigen inkomsten van de vrouw leiden niet tot vermindering van alimentatie of worden pas vanaf een bepaald bedrag in mindering gebracht. 3. De zorg van de man voor een andere vrouw of kinderen behoeft niet tot alimentatievermindering te leiden. 4. De overgang van alimentatie naar de pensioenuitkering na pensioenverevening en AOW wordt in het convenant geregeld. 5. Samenwonen van de vrouw leidt gedurende een bepaalde periode niet tot beëindiging van de alimentatie of schort gedurende die periode de alimentatie op. De vrouw meldt het samenleven aan de man. De omgang met de kinderen wordt zodoende niet gefrustreerd – zoals nogal eens voorkomt. Privédetectives zijn niet nodig en passen trouwens niet in de sfeer van zulke afspraken. De vrouw kan dus zonder bezwaar met iemand gaan samenwonen. Mocht deze samenwoning op korte termijn beëindigd worden, dan gaat haar alimentatie gewoon door of herleeft. De onevenwichtige en oncontroleerbare jurisprudentie rond het ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ (artikel 160 BW) wordt ontweken doordat partijen zelf een controleerbare afspraak maken over medebewoning en alimentatie. 6. De inkomstenderving van de verzorgende ouder kan volledig worden verdisconteerd in een hogere kinderalimentatie, zodat er van echtgenotenalimentatie geen sprake hoeft te zijn en de bijdragen op natuurlijke wijze aflopen bij het zelfstandig worden van de kinderen. Overigens is deze oplossing niet in alle gevallen mogelijk. Het kan een geschikte oplossing zijn, indien de verzorgende ouder een eigen inkomen heeft. 7. Een wijziging van omstandigheden kan als grond voor het wijzigen van de afgesproken alimentatieregeling worden uitgesloten, zeer bijzondere omstandigheden uitgezonderd.

Een bepaling van duur met deze voorwaarden heeft voordelen voor de vrouw. Anders dan in de huidige praktijk van het alimentatierecht wordt de vrouw dus niet belemmerd in initiatieven die leiden tot het aanvaarden van parttime betrekkingen. Evenmin wordt zij belemmerd in het aangaan van een nieuwe relatie. Bovendien loopt de hoogte van haar alimentatie geen risico’s als de man een verhouding met een ander aangaat. Over de hoogte van de alimentatie wordt minder gekissebist, als de periode valt te overzien. De beëindiging van de alimentatie door samenwonen als waren zij gehuwd (art. 160 BW) heeft tot een grillige rechtspraak geleid. Aanvankelijk werd iedere vrijage van de vrouw reeds ertoe gerekend; ‘Vrijen kost dubbeltjes,’ riep een advocaat uit. Hierna bepaalde het Hof te Den Haag dat samenwonen in het weekend als ‘recreatieve nachten’ moesten worden gezien (en dus niet als ‘samenwonen’). Daarna werd de economische werkelijkheid als maatstaf genomen. Hierdoor verplaatste de particuliere detective zich van de slaapkamer naar de supermarkt (om te constateren wie de boodschappen betaalt). Een even weinig reële en net zo onsmakelijke praktijk om tot bewijs te komen. Bovendien vond de Hoge Raad nog in 1994 dat een lesbische verhouding geen ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ oplevert. Sinds 1998 wordt het recht op alimentatie ook beëindigd door ‘samenwonen als waren zij geregistreerde partners’, waaronder ook homoseksuele verhoudingen vallen (zie het gewijzigde art. 160 BW op bladzijde 191/192). Bij kennisname van deze rechtspraak kiezen partijen tijdens de bemiddeling doorgaans voor uitsluiting van ‘het samenwonen als gehuwd’, met dien verstande dat zij medebewoning als reden voor opschorting van de alimentatieplicht aanvaarden. In de meeste gevallen is de vrouw immers helemaal niet van plan een kamer te verhuren en als zij dat in enkele gevallen zou willen doen, zal zij dit met de man kunnen regelen. In de meeste gevallen zijn de huizen van dien aard dat medebewoning ernstige vermoedens van samenwonen oplevert. In een groot aantal gevallen in de bemiddelingspraktijk worden regelingen van deze aard door partijen gekozen en geëffectueerd. Het is gebleken dat vrijwel alle vrouwen met afspraken als bovengenoemde binnen één jaar

(parttime)werk hadden en binnen enkele jaren nagenoeg fulltime. De verklaring voor deze gunstige score is gelegen in de volgende feiten: 1. Alimentatieplichtige mannen behoren tot de groep van de hogere inkomens en zijn doorgaans beter opgeleid. Deze trouwen doorgaans met beter opgeleide vrouwen. En omgekeerd. 2. De bepalingen in het convenant straffen niet, maar belonen. In een aantal van de gevallen ontving de vrouw in het laatste deel van de alimentatieperiode een hoger inkomen dan de man en kon ze iets opzij leggen voor de oude dag. 3. In veel van deze scheidingen was er sprake van een eigen huis, dus na deling, van enig vermogen. Voor de fiscale aspecten, zie bladzijde 147 e.v. Dit vermogen, gevoegd bij de pensioenverrekening, vormde een klein kapitaaltje dat een beleggingsadvies waard was. Zo’n oudedagsvoorziening past goed in de structurering van het levensperspectief en versterkt het gevoel van zelfstandigheid bij de vrouw. Maar ook zonder deze extra oudedagsvoorziening bleken de voordelen van een alimentatieregeling met bepaling van duur naar het oordeel van de vrouwen en mannen vrijwel steeds op te wegen tegen een alimentatieregeling zonder een bepaling van duur en met alle onzekerheden van dien. Ook het maximum van 12 jaar dat in 1994 in de wet kwam, kan een te lange duur zijn om de bezwaren weg te nemen. Ook een jonge vrouw is na 12 jaar de arbeidsmarkt ontwend. Een convenant met een bepaling van duur onder de hier gestelde voorwaarden blijft zijn voordelen behouden. Convenanten en afspraken als hierboven bedoeld, kunnen veel nare gevolgen van de scheiding voorkomen. HET CONFLICT ‘Wat wilt u mevrouw?’ ‘Geen levenslange alimentatie. Na mijn studie en misschien al tijdens mijn studie neem ik een baan, als ik hem krijgen kan.’ ‘Dat is een risico voor u.’

‘Ik vind altijd wel wat.’ De vrouw zegt op safe te spelen, als ze zes jaar alimentatie krijgt, met de door mij voorgestelde uitsluiting van art. 160 bw voor zover het samenwonen betreft, uitsluiting van vermindering van alimentatie bij eigen inkomsten en uitsluiting bij huwelijk of samenleven van de man. De man zegt hiermee akkoord te gaan. Na de berekening van de alimentatie maakt hij voor de eerste keer bezwaar. Het netto besteedbaar inkomen is een confrontatie met de werkelijkheid. ‘Waarom moet ik op een houtje bijten? Jij moet zo nodig weg. Blijf bij me; we hebben een mooi huis,’ zegt de man kribbig. ‘U wilt niet van haar scheiden?’ vraag ik. De vrouw, voor de eerste keer boos: ‘Hij heeft het steeds gerekt. Hij vindt steeds een ander argument. Nu dus weer de alimentatie.’ ‘U wilt niet van haar scheiden?’ herhaal ik mijn vraag. De man: ‘Wat heb ik te willen? Ik kan haar toch niet tegenhouden. Ze wil het al zo lang.’ ‘Hoe lang?’ ‘Vier jaar,’ antwoordt de vrouw. ‘Laten we maar gauw doorgaan met de alimentatiebepaling.’ ‘Ik geloof niet dat dat veel zin heeft,’ antwoord ik. ‘Uw man wil niet scheiden en hij zal er dus niet veel voor overhebben. Niet ik, maar u bepaalt samen de alimentatie. Dat wordt in zo’n geval moeilijk zaken doen.’ Ze gaan ermee akkoord eerst over de scheiding zelf te praten. ‘Ik kan de scheiding toch niet tegenhouden?’ vraagt de man. ‘Dat is juist,’ zeg ik. ‘Maar daar gaat het niet om. Het gaat erom wat ieder van u met zijn leven wil doen.’ Ik wend me tot de vrouw: ‘Kunt u uw man uitleggen waarom u wilt scheiden?’ ‘We hebben geen seksueel contact meer,’ zegt de vrouw. ‘Sinds wanneer?’ ‘Al acht jaar niet meer,’ antwoordt de vrouw. ‘God, zo lang?’ mompelt de man. ‘Ik dacht dat het zes jaar was.’ ‘Nee, toen jij met die vrouw naar bed bent geweest.’ ‘Een slippertje,’ zegt hij vergoelijkend. ‘Voor de tweede keer,’ zegt de vrouw strijdvaardig.

‘En je loog er weer om.’ ‘U leefde al die jaren in één huis samen zonder seksueel contact?’ vat ik samen. ‘Ja, omdat hij weer was vreemd gegaan. Ik wilde niet meer.’ ‘Ook niet per ongeluk?’ vraag ik haar. ‘Nee,’ zegt de man. ‘Ze wilde niet meer. Ik slaap in een andere kamer.’ Hij snuit omslachtig zijn neus. Na een tijdje vraag ik: ‘Wat wilt u: met haar getrouwd blijven? Van haar scheiden?’ De man: ‘Ik weet het niet. Ik ben aan haar gewend. Eerst was het om de kinderen dat we bij elkaar bleven. Dat hoeft nu niet meer.’ ‘En nu? Waarom is het nu?’ De man denkt na. Zij spreken over ieders ‘bijdrage’ aan de toestand van ontwrichting, hoe het zo gekomen is. ‘Ik zie het onzinnige ervan in…’ zegt de man droevig. ‘Toch rekte je het steeds weer. Jarenlang verzon je steeds weer iets om het te rekken,’ komt de vrouw tussenbeide. ‘Hoe is de sfeer bij u thuis al die jaren? Ruzies?’ ‘Nee, geen ruzies,’ zegt de vrouw. ‘Niet meer. Daar zijn we al lang voorbij.’ ‘Ieder leeft voor zichzelf,’ zegt de man. Hij huilt een beetje. ‘Ja, jij je tuin. En ik de kinderen,’ vult de vrouw aan. ‘Ik heb er genoeg van. Ik wil vóór de zomervakantie weg zijn.’ ‘Je mag van mij altijd terugkomen,’ zegt de man goeiig. ‘Het huis blijft voor je openstaan.’ ‘En als u een vriendin krijgt?’ vraag ik hem. Hij kijkt me lachend aan. ‘We hebben nooit meer zo gepraat als nu,’ zegt de vrouw. ‘Nee, nooit meer,’ beaamt hij. ‘Ik zou een volgende keer nog wel eens zo willen praten.’ ‘Dat kan. Misschien kunt u het thuis ook eens proberen,’ suggereer ik. We spreken huiswerk af. ‘Zou u samen een lijstje willen maken voor de verdeling van de inboedel? Waar u samen niet uitkomt, hoeft u thuis niet over te twisten; dat bespreken we een volgende keer hier.’

De zaken roepen de emoties op. Er wordt aan het adieu gewerkt – beter laat dan nooit. De verdeling van ’s mans inkomen roept een wezenlijk emotioneel conflict op. De ‘toestand van duurzame ontwrichting’ komt aan bod. De aap komt uit de mouw. De ogenschijnlijke eensgezindheid verhulde een huwelijksdrama. Ze waren suf van het zwijgen erover. De man aanvaardde de scheiding niet. Een non-adieu. Hij is ten slotte in het kielzog van de vrouw naar de bemiddeling gegaan. Ze lopen in het scheidingsproces zeer ongelijk. Op deze basis is zaken doen onmogelijk. Als de man de vrouw emotioneel de schuld van de scheiding geeft, of andersom, kunnen zij niet reëel over alimentatie onderhandelen. Zo krijg je geen duidelijke wensen. Ze zijn het verleerd ruzie te maken. Alle conflicten worden toegedekt. Hun huwelijksconflict is hun scheidingsconflict geworden. Ze hadden gehoopt dat de bemiddelaar hen met een technische handgreep (‘Bepaalt u even de alimentatie’) daaruit zou helpen. Van het zakelijk proces van scheiden is bijna vanzelfsprekend teruggeschakeld naar het emotionele proces. De scheidingsmelding moet worden voltooid om tot scheidingsaanvaarding te komen. Anders gezegd: er dient teruggeschakeld te worden van het zakelijke naar het menselijke proces van scheiden. Waarom geeft de bemiddelaar dan toch dat huiswerk op over de inboedelverdeling? Ik hoop op een voortzetting van het gesprek thuis en de verdeling van grammofoonplaten, cd’s en dergelijke helpt daarbij. De man komt nu pas in de fase van scheidingsaanvaarding. Die fase hoeft niet te lang te duren. Het feit dat de man rationeel inziet dat hij ‘de scheiding niet kan tegenhouden’ betekent nog niet dat hij haar scheidingsbesluit aanvaardt. Er zijn nu ook emoties. Hij is verdrietig om het verlies dat hij ziet komen. Hij toont dat verdriet voor het eerst. Dat lucht hem op. Daarom wil hij er weer over praten. Maar het kan ook een nieuwe vertragingstactiek zijn. Lekker lang praten over zijn huwelijk geeft de man het idee dat het huwelijk voortduurt. Scheidingsarrangementen over de inboedel kunnen de emoties en de discussie tussen hen op gang helpen. Boedelverdeling maakt de scheiding reëel. Bepaalde affectieve stukken uit de boedel leiden vaak tot uitwisseling van emoties. Hij had tot nu toe de neiging om z’n kop in het zand te steken.

Op de volgende zitting, enkele weken later, leggen de cliënten de inboedellijst over en spreken wij over de punten waar ze samen niet uitkwamen. De man is geëmotioneerd, verdrietig. Ze hadden ‘fijn gepraat’ zeggen ze, ‘een glas wijn erbij, voor het eerst sinds jaren’. Ze vroegen zich af hoe hun kinderen zouden reageren als het op scheiding aankwam. ‘Als u weet waarover u het samen eens bent ten aanzien van de kinderen, kunt u de kinderen in een rustig gesprek de scheiding aankondigen.’ Ik informeer hen opnieuw over de scheidingsmelding aan de kinderen en het paraplugesprek. ‘Dan moet jij dus ook meedoen,’ zegt de vrouw tegen haar man. Ze is nóg bang dat hij de scheiding tegenhoudt. ‘Ik houd niets tegen, maar moet het allemaal zo vlug?’ vraagt hij. Als ze voor de zomer weg wil zijn, zijn er drie maanden om alles te regelen. ‘Is 1 juli voor u te vlug?’ vraag ik hem. ‘Ik weet het niet,’ zegt hij en begint weer zijn neus te snuiten. ‘Er is nog nooit zoveel met me gebeurd als de laatste weken.’ ‘Vervelend?’ ‘Neen. Maar het is alsof alles doorbreekt. Alsof ik nu pas zie dat mijn huwelijk niet meer bestaat.’ De vrouw knikt instemmend. Ik breng de verdeling van het huis ter sprake. En van het pensioen. De oorspronkelijke opzet van man en vrouw om het huis vooralsnog onverdeeld te laten, komt ter sprake. De vrouw heeft recht op rente over de periode dat de waarde van het huis niet verdeeld wordt. Wat willen partijen? ‘Kan er niet beter nu verdeeld worden?’ vraagt de man. De vrouw kijkt hem verbaasd aan. ‘Wil je nu wel scheiden?’ vraagt ze. Hun oorspronkelijke wens om de echtelijke woning niet te verdelen verhulde dus het oude conflict over wel of niet scheiden. Zaken zijn soms symbolen van emoties. Ik wijs hen daar op. We praten erover hoe ongelijk hun scheidingsprocessen verliepen. De vrouw ziet nu ook dat de man wel degelijk aan het veranderen is. Ze moet hem de tijd gunnen. We gaan de verschillende zakelijke effecten na van wel en niet verdelen. Bij verdeling kan de vrouw over geld beschikken als de man de

hypotheek verhoogt; maar dan is er minder over voor alimentatie. Bij onverdeeld laten zou de vrouw rente over haar bedrag kunnen vragen, met hetzelfde effect. Man en vrouw blijven erbij dat het huis niet wordt verkocht, vanwege de kinderen. Ik vraag hun deze belangrijke beslissing over de echtelijke woning nog eens te overwegen, op de volgende zitting hun beslissing mee te delen en het effect op de alimentatie en de fiscale aspecten met de fiscalist uit te rekenen. Het tempo van het regelen van de zaken werd vertraagd om het emotionele proces alsnog een kans te geven. Maar de zaken gaan door. De zakelijke afwerking confronteert hen met de realiteit en dat stimuleert hier de emotionele afwikkeling. Het niet willen verdelen van de echtelijke woning blijkt samen te hangen met de verhulling van hun conflict over scheiden. Partijen worden zich daarvan bewust. Ze zien aan hun standpunten over zaken hoe hun emoties liggen. Vermogensverdeling hangt, anders dan in de gesegmenteerde procedure, ook samen met de alimentatiebepaling. De kinderen spelen ook een rol. Zie scheidingsmelding aan de kinderen. Voor hen betekent de al of niet bewoning van het huis tevens de voortgang van school en van vriendjes. Het is zo dat de vermogensverdeling in scheidingszaken voor dient te gaan, maar in de traditionele procedure gebeurt dat precies in omgekeerde volgorde. Wanneer partijen in dit gesprek reeds beslist zouden hebben, hadden zij het huis verdeeld, maar de bemiddelaar vraagt hun er een nachtje over te slapen. Het huis is de toetssteen geworden. Wel worden de verschillende zakelijke effecten nagegaan. Het gaat er immers om dat niet de (onverwerkte) emotie, maar de redelijkheid hun wensen bepaalt. Als de emoties helder zijn, krijgen zakelijke afspraken een optimale kans. Het ongelijk lopen in het psychologisch scheidingsproces van man en vrouw wordt door de man in hoog tempo ingehaald. Hij heeft in de eerste zitting (‘jij moet zo nodig weg’) ook de schuldvraag gesteld. Daar moest over gepraat worden. Het alimentatierecht kent weliswaar vrijwel geen schuldvraag meer, maar de mensen ervaren de schuldvraag wel. Voor de man wordt alimentatiebetaling onverdraaglijk als hij blijft vinden dat de vrouw ‘de schuld’ van de scheiding is. De werkelijkheid is anders. Beiden hebben een bijdrage geleverd aan ‘de toestand van duurzame ontwrichting’.

Het convenant

HET JURIDISCH PROCES VAN SCHEIDEN (1) Het convenant bevat de zakelijke afspraken die partijen maken over alimentatie, verdeling, verrekening en pensioenverevening. Het is niet goed mogelijk omtrent deze onderwerpen in dit boek zodanige voorlichting te geven dat partners die het voornemen hebben te scheiden alle benodigde informatie aangereikt krijgen. In dat opzicht is scheiden maatwerk: iedere situatie vraagt om een individuele beoordeling, ook al zijn er enige belangrijke algemene uitgangspunten. Die algemene uitgangspunten worden hier, per onderwerp, beschreven. PARTNERALIMENTATIE Hoewel het uitgangspunt is dat eenieder voor zichzelf dient te zorgen, gaat de wet ervan uit dat partners in een huwelijk in een zekere mate van elkaar afhankelijk zullen worden. Taken worden verdeeld, met name als er kinderen komen. Die afhankelijkheid en de verplichting om elkaar tijdens het huwelijk in alle opzichten te ondersteunen, vertaalt zich in een (tijdelijke) verplichting na het einde van het huwelijk. De wettelijke maximumduur van een alimentatieverplichting bedraagt 12 jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in het register van de burgerlijke stand. De termijn kan onder omstandigheden worden verlengd. Heeft een huwelijk korter dan vijf jaar geduurd en zijn er geen kinderen uit voortgekomen, dan is de alimentatieduur gelijk aan de duur van het huwelijk. Alimentatie is niet

onder alle omstandigheden aan de orde. Twee begrippen staan centraal: behoefte en draagkracht. Behoefte aan alimentatie is er indien een expartner na de scheiding niet over de financiële middelen kan beschikken om het levens- en uitgavepatroon dat men gedurende het huwelijk gewend was, voort te zetten. Draagkracht houdt in dat de kostwinner boven de capaciteit om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het eigen levensonderhoud, ook in staat is geheel of gedeeltelijk te voorzien in de behoefte aan alimentatie van de ex-partner. Het zal duidelijk zijn dat het zelden voorkomt dat na scheiding beide partijen in staat zijn hun oude leven in financiële zin onverkort voort te zetten. Er zijn aanpassingen nodig, vaak in forse mate. Vanuit de rechtspraak zijn er normen ontwikkeld om op een tamelijk objectieve manier tot vaststelling van de behoefte en de draagkracht te komen. Die normen worden de ‘Trema’-normen genoemd. KINDERALIMENTATIE Ook voor de vaststelling van de kinderalimentatie gelden de beginselen van behoefte en draagkracht. Het NIBUD heeft uitgevonden dat de kosten van kinderen goed vaststelbaar zijn aan de hand van categorieën inkomens. Dit heeft er toe geleid dat de rechtspraak deze door het NIBUD jaarlijks gepresenteerde overzichten van netto inkomens en daaruit voortvloeiende kosten van kinderen hanteert bij het berekenen en vaststellen van de behoefte van de kinderen. Vervolgens wijst de draagkrachtberekening uit of in die behoefte geheel of gedeeltelijk kan worden voorzien. Kinderalimentatie is niet aftrekbaar voor de inkomstenbelasting, maar indien meer dan een door de minister jaarlijks te bepalen bedrag per kwartaal per kind wordt betaald, bestaat er een forfaitaire aftrek. De hoogte van deze aftrek is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen. Ook voor de alimentatiegerechtigde valt de kinderalimentatie buiten de inkomstenbelasting. Er wordt van uitgegaan dat zowel de man als de vrouw een bijdrage in de kosten van de kinderen levert. Er bestaat in de onderhandelingen van de echtelieden een relatie tussen kinderalimentatie en partneralimentatie. Allereerst vermindert de kinderalimentatie uiteraard de draagkracht van de alimentatieplichtige.

De duur van de kinderalimentatieverplichting loopt in beginsel tot het 21e jaar. Wat nogal eens wordt vergeten is dat er overigens een algemene onderhoudsverplichting geldt tussen ouders en (ook) volwassen kinderen en omgekeerd. Hier wordt in de praktijk zelden op teruggegrepen. Het komt ook nogal eens voor dat partijen kiezen voor een hoge kinderalimentatie zonder echtgenotenalimentatie. Dat heeft het voordeel van een heldere netto-nettoberekening. Zo’n regeling kan de voorkeur genieten als beide partijen een eigen inkomen of een uitzicht op eigen inkomen hebben. Het is verstandig om ook de studiefinanciering van (jonge) meerderjarige kinderen in het convenant te regelen. Ook al is men onzeker over de toekomst van de overheidsmaatregelen inzake studiefinanciering, toch is het voor ouders verstandig een regeling te maken die voor de toekomst in ieder geval de geest van de overeenkomst aangeeft. Ook als de overheid het laat afweten, blijven deze ouders voor hun kinderen garant staan. HET HUWELIJKSVERMOGEN, DE BEZITTINGEN EN DE SCHULDEN De vermogensverdeling bij gemeenschap van goederen houdt in dat ieder van partijen recht heeft op de helft. De echtelijke woning neemt in zoverre een bijzondere positie in dat na de echtscheiding één van partijen het recht kan verkrijgen om na echtscheiding er nog zes maanden te blijven wonen. In een convenant wordt doorgaans een regeling gemaakt zodanig dat de woonwensen van de man en de vrouw, de betaalbaarheid en de belangen en wensen van de kinderen verdisconteerd worden in de beslissing over de echtelijke woning. Wettelijk gezien heeft ieder van partijen het recht om het vermogen te doen verdelen, hetgeen dus ook verkoop van de echtelijke woning kan betekenen. Maar de koper kan natuurlijk één van de echtgenoten zijn, met het voordeel dat dan geen overdrachtsbelasting wordt geheven, indien de woning tot het gemeenschappelijk eigendom behoorde. Als een of meer eigen vennootschappen tot de gemeenschap behoren wordt de waarde ervan bij helfte verdeeld. Met name als een vennootschap

het werkterrein is van de man of de vrouw of van beiden is het de kunst om de verdeling zo te doen plaatsvinden dat het bedrijf en het arbeidsinkomen kunnen doorgaan. Juist via bemiddeling kunnen deze kansen optimaal worden benut. Als er een akte van huwelijkse voorwaarden is, wordt het vermogen conform die akte verdeeld. De vermogensverdeling bij huwelijkse voorwaarden met het zgn. Amsterdamse verrekenbeding heeft sinds 1995 door de rechtspraak van de Hoge Raad flinke veranderingen ondergaan. In beginsel wordt in zo’n geval bij scheiding alles bij helfte gedeeld wat uit inkomen aan vermogen is ontstaan en vermeerderd. Wat niet verdeeld wordt is hetgeen een partij zelf had bij het aangaan van het huwelijk (en doorgaans ook niet wat daaruit voort is gekomen). Op 1 september 2002 zijn in werking getreden de algemene regels voor verrekenbedingen (artikelen 1: 132 e.v. BW). In grote lijnen werd daarmee de ontwikkeling binnen de rechtspraak in de wet vastgelegd. Uit het grote aantal procedures dat inzake verrekening nog altijd gevoerd wordt, valt wel af te leiden dat de wettelijke regeling niet de duidelijkheid heeft gebracht die men er misschien van had verwacht. Zo wordt met regelmaat gestreden over de uitleg van een begrip als ‘inkomen’. Welk inkomen moet nu worden verrekend ? Vormt de fiscale winst van een ondernemer het inkomen of moet er een berekening van werkelijke winst worden gemaakt ? En hoe zit het met huwelijkse voorwaarden waarbij een zogenaamde ‘koude uitsluiting’ werd overeengekomen: partijen spraken ooit af dat zij niets zullen verrekenen. Inmiddels zijn partijen twintig jaar en drie kinderen verder. Zij hadden bij aanvang niets. Nu bezit de man, die een onderneming startte, een vermogen van zes miljoen euro. De vrouw heeft niets op haar naam. De fiscus zal naar de vermogensverdeling kijken. Bij een royale vrijgevigheid bij scheiding kan de fiscus schenkingsrecht heffen. Het is geoorloofd dit vóór de scheiding te voorkomen door (verandering van de) huwelijkse voorwaarden. PENSIOENVEREVENING

Tenzij man en vrouw bij huwelijkse voorwaarden verdeling van het ouderdomspensioen hebben uitgesloten, wordt het pensioen sinds 1 mei 1995 altijd verevend. Dat gebeurt overeenkomstig de Wet Verevening Pensioenen bij scheiding voor alle pensioenen die vallen onder de Pensioen- en Spaarfondsenwet, de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet en nog enkele wetten die in artikel 1 van de Wet pensioenverevening zijn genoemd. Particuliere lijfrenteverzekeringen behoren tot het vermogen en worden op een andere wijze verrekend. De pensioenfondsen hebben doorgaans een gespecialiseerde afdeling voor de berekening van de verdeling van pensioenen na scheiding. Waar vóór 1995 pensioengeschillen vaak ten overstaan van de rechter werden uitgevochten, valt op dat dit na 1995 veel minder het geval is. Kennelijk is het dus mogelijk een goede wettelijke regeling te maken die bijdraagt tot de vermindering van gerechtelijke procedures. SAMENVATTING VAN: VERMOGENSVERDELING EN ALIMENTATIEBEPALING DOOR BEMIDDELING Samenvattend constateren we dat het bemiddelingsproces begint met een relationele aanpak en een voorbereiding op ‘het paraplugesprek’ met de kinderen. In elk stadium van het proces wordt onderzocht of er een voorlopige afspraak of voorziening nodig is om het dagelijkse leven voort te kunnen zetten. Het gaat hier om een voorlopige partner- en kinderalimentatie, afspraken over het gebruik van de echtelijke woning en het voorlopig gebruik van inboedelzaken. Een partner die onder de druk van een schrijnend tekort aan middelen moet onderhandelen haakt af of haalt later verhaal. Doorgaans helpt het als partijen in de beginfase van het proces bereid zijn wat extra’s voor elkaar te doen of te regelen, met de afspraak daarbij dat dat niet inhoudt dat die extra’s ook blijvend effect zullen hebben. Het gaat om het goed omgaan met de noodtoestand die er in de scheidingscrisis in aanvang vaak is of wordt gevoeld. In de eerste zitting komt doorgaans een voorlopige schets van het vermogen aan de orde. Verzameld worden de akte van huwelijkse

voorwaarden, de inkomensgegevens, de laatste aangifte inkomstenen vermogensbelasting. Afhankelijk van de huwelijkse voorwaarden worden geïnventariseerd: de pensioengegevens, de levens- en andere verzekeringen van belang voor de samenstelling van het vermogen, de jaarrekeningen van bv’s, de effecten en overige bezittingen. Als er sprake is van een familiebedrijf worden hiervan de jaarstukken opgevraagd. Cliënten wordt verzocht deze stukken in handen van de bemiddelaar en, waar nodig, de fiscalist te stellen. Wat de zaken betreft wordt dus begonnen met het vermogen. Cliënten geven hun wensen te kennen ten aanzien van de verdeling van het vermogen. Niemand is verplicht het vermogen onverdeeld te laten. In het voorgaande geval overwogen partijen zulks ten aanzien van de echtelijke woning. Maar dat kan consequenties hebben voor de alimentatieberekening, vooral wanneer het inkomen niet groot is. Ondanks het feit dat het relatieonderzoek, de scheidingsmelding en dergelijke aan de orde zijn geweest, kunnen de emoties terugkomen. De bemiddelaar beoordeelt of die emoties de zakelijke onderhandelingen verstoren en schakelt dan terug naar de relationele kant. Nog een enkel woord over vermogensverdelingen wanneer er huwelijkse voorwaarden zijn en wanneer ondernemingen tot de gemeenschap behoren. De uitkomst van een onderzoek naar de huwelijkse voorwaarden kan voor partijen verrassend zijn. Deze zijn doorgaans getekend in een toestand waarin partijen het huwelijk niet als een zakelijk contract wensten te zien. ‘Ik was jong,’ zei de vrouw, ‘net twintig. Ik wist echt niet wat ik tekende. Ik hield van ’m.’ Een andere vrouw: ‘Ik had een klein bedrijfje. Ik wilde dat tegen iedere prijs buiten de gemeenschap houden. Maar nu heeft mijn man een miljoenenbedrijf alleen voor zichzelf.’ Een vrouw die de raad van haar vader opvolgde toen ze huwde: ‘Mijn vader zei dat ik strenge huwelijkse voorwaarden moest sluiten. Ik had een antieke kast en stoelen, vandaar. Ik ondertekende een zgn. koude uitsluiting. Maar mijn man heeft nu een gigantisch vermogen.’

Een man met een zogenaamde koude uitsluiting in de huwelijkse voorwaarden: ‘Mijn vrouw is rijk. Ze heeft een groot huis en een dikke bankrekening. Ik heb mijn inkomen altijd volledig aan haar afgedragen voor het huishouden. Daardoor heb ik niets gespaard. Nu maakt zij ook nog aanspraak op mijn pensioen. Is dat rechtvaardig?’ De bemiddelaar zal de gevolgen van de huwelijkse voorwaarden ter tafel brengen. In de onderhandelingen kunnen soms de harde kanten enigszins worden weggenomen. De meeste huwelijkse voorwaarden kennen een zogenaamd verrekenbeding, waarbij de echtgenoten verwacht worden tijdens hun huwelijk elk jaar de resterende gelden en schulden te verdelen. Maar dat doet men in de meeste huwelijken niet. De jurisprudentie van de Hoge Raad heeft dit, zoals eerder beschreven, enigszins rechtgetrokken. Ook erfenissen die door de erflater niet aan de zoon of dochter zijn voorbehouden, kunnen onderwerp van gesprek zijn. Voor de pensioenverevening zal het Pensioenfonds om een berekening worden gevraagd. Sinds de wet van 1994, in werking getreden op 1 mei 1995, zal in de meeste gevallen sprake zijn van pensioenverevening. Waar mogelijk worden kapitaalverzekeringen in stand gehouden, omdat afkoop doorgaans onvoordelig is. De waardering van een onderneming, c.q. verdeling van de aandelen van een familievennootschap, leidt doorgaans tot discussies. De partij-nietondernemer bekijkt de cijfers meestal met enige argwaan: waarom blijkt er nu zo weinig uit de onderneming te komen waarvan zij altijd goed hebben kunnen leven? De voorzichtige ondernemer wil niet dat de onderneming financieel wordt uitgekleed. Om tot een oplossing te komen worden meestal recente cijfers ter tafel gebracht en worden waarderingen gedaan op grond van wet en jurisprudentie. Dat levert de basis voor onderhandelingen van partijen, waarbij een gemeenschappelijk belang zal zijn het voortbestaan van de onderneming. Als de vermogensbestanddelen, waartoe dus ook de kapitaalverzekeringen behoren, verdeeld zijn, komt, zoals we zagen, de alimentatie aan de orde. Eerst de kinderalimentatie, daarna de echtgenotenalimentatie, als daarvan sprake is. Steeds zal de bemiddelaar dienaangaande informatie geven over wet, rechtspraak en mogelijke

effecten. De alimentatieberekening wordt in mijn praktijk meestal door de fiscalist verzorgd. De cliënten krijgen tevens nettonettobedragen voorgeschoteld, zodat zij precies weten waar zij maandelijks aan toe zijn. Zoals we zagen kan de alimentatieberekening afhankelijk zijn van de vermogensverdeling. Het kan dus zijn dat partijen zich genoodzaakt voelen tot een andere vermogensverdeling te komen om de alimentatieregeling te verbeteren. Maar die vrijheid en die opties zijn dan ook voordelen van de bemiddelingssituatie.

De go-between-methode

Soms willen partijen elkaar per se niet ontmoeten. De confrontatieangst van mensen kan zo groot zijn dat één van partijen de ander niet wil zien of dit zoveel mogelijk wil beperken. Zij zijn wel bereid via een bemiddelaar hun scheiding te regelen. Als bemiddelaar kun je dan overgaan tot de gobetween-methode. De bemiddelaar praat eerst met de één, dan met de ander. Dat is bewerkelijk (zij het minder bewerkelijk dan de tweeadvocatenonderhandeling). Met ieder van hen gaat de bemiddelaar in op levensperspectief en wensen. Daarbij maakt hij gebruik van zijn kennis van de beide psychologische scheidingsprocessen. Hij constateert in welke fase man en vrouw verkeren. Hij gaat na of en in welke mate de echtgenoten de scheiding aanvaarden. De bemiddelaar moet ervoor zorgen dat hij geen boodschapper wordt. Integendeel. De bemiddelaar verwerkt de wensen van partijen tot een voorstel van hemzelf dat hij aan beiden voorlegt, als het kan in een confrontatie. Indien één van partijen ook deze confrontatie weigert, wordt het voorstel met ieder apart besproken. Het voorstel is dus van de bemiddelaar. De wensen van beiden zitten er zoveel mogelijk in, maar de bemiddelaar legt het voorstel niet voor als een wens van een partij. Zo neutraliseert hij de inbreng van ieder. Met de commentaren van betrokkenen maakt de bemiddelaar een nieuw voorstel, enzovoorts tot het voorstel door beiden wordt aanvaard. Het werk van de bemiddelaar is hier sterk zakelijk-analytisch van aard. Hij rafelt de wensen uiteen in onderdelen net zolang tot de puzzel past. De psychologie speelt een rol in het vaststellen van de wensen. Juist bij confrontatieweigering kunnen dwarsboomwensen en rancunes spelen. Hij

houdt ieder van hen hun emoties voor en kristalliseert de wensen uit tot zakelijke wensen. Deze methode werd door de Amerikaan Fisher geïntroduceerd als de ‘One Text Procedure’ in de onderhandelingen van Camp David tussen de staatshoofden van Israël en Egypte (Fisher, Boston 1981). De Amerikaanse bemiddelaars kwamen steeds met één vredesvoorstel op tafel. De eisen van de Israëlische premier Begin en van de Egyptische president Sadat waren in afzonderlijke gesprekken met de bemiddelaars naar voren gebracht. Het bemiddelaarsvoorstel werd aan beide staatshoofden tegelijkertijd gepresenteerd. In veertien dagen werden drieëntwintig versies van het conceptvoorstel voorgelegd, doorgenomen en bijgewerkt. Daarna werd het vredesvoorstel door beide partijen aanvaard. In deze methode analyseert de bemiddelaar het conflict op zijn zakelijke en emotionele merites. Ook in de politieke onderhandelingen spelen de emotionele factoren een rol, vaak in de vorm van prestige, achterban, vlaggentermen, nationale beginselen, traditionele beginselen, historische factoren en dergelijke. Ook in zulke politieke onderhandelingen en vredesvoorstellen zijn de voortgang en het ritme van de onderhandelingen vaak medebepalend voor het succes. De go-between-methode van één bemiddelaar heeft voordelen boven tweeadvocatenonderhandelingen. De onderhandelaar in de tweeadvocatenprocedure speelt met een blinde kaart van een tegenpartij die hij wil manipuleren binnen de doelstellingen van de eigen partij. De psychologie van de tegenpartij wordt gebruikt voor een partijdoel. De gemeenschappelijke belangen van partijen zijn voor de advocaten moeilijker te ontdekken. De bemiddelaar daarentegen speelt met open kaarten in het belang van beiden. Hij werkt met de gemeenschappelijke belangen en de individuele perspectieven. Aan ieders perspectieven wordt zoveel mogelijk recht gedaan. Keren we terug naar de privéoorlog van scheidenden. De vrouw neemt contact op met de bemiddelaar. Zij wil zo vlug mogelijk scheiden. Ze was twintig jaar getrouwd, kan hem en het huwelijk niet meer zien en is met de vier kinderen vertrokken. Ze is feministe geworden. Ze volgt een universitaire studie. Haar man heeft

een goed salaris en ze wil een absoluut gelijke verdeling daarvan. Evenzo van de echtelijke woning. Ze zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Ze verzekert mij desgevraagd dat er geen ander in het spel is. ‘Ik heb genoeg van meneer en van alle meneren.’ Ze is niet bereid meneer te bellen om een afspraak met de bemiddelaar te maken, want ‘dan gaat hij weer zeuren’. Ze wil hem ook niet bij de bemiddelaar zien. ‘Nu ja, niet meer dan strikt noodzakelijk, maar ik beloof het niet.’ Ik vraag haar of hij haar iets heeft aangedaan, gekwetst heeft. Ze verzekert me dat zulks niet het geval is, maar ze heeft genoeg van hem. ‘Ik heb het huwelijk al jaren tegengegeten. Ik lust ’t niet meer.’ ‘Zelfs niet om te scheiden?’ ‘Zelfs daarvoor niet. Nu ja, als het absoluut noodzakelijk is één keer.’ Ze is wel bereid haar man een briefje te schrijven met de vraag of hij contact met de bemiddelaar wil opnemen. De man neemt contact op. Hij wil niet scheiden, maar vreest dat er niets anders op zit. Hij stelt wel prijs op bemiddeling. Hij ziet de kinderen elke week; dan is hij in het huis van de vrouw als zij colleges loopt. De kinderen gaan één keer in de veertien dagen naar het huis van hun vader. Hij wil voortzetting van het ouderlijk gezag voor beide ouders. De man vindt het vreselijk als hij de echtelijke woning zou moeten verkopen. Indien de vrouw de helft van de waarde opeist, zal dat moeten. Kosten voor taxatie wil de man niet maken. Hij heeft een goed salaris en is bereid om met de vrouw te delen. ‘Vraagt u mijn vrouw maar hoe ze het verdeeld wil zien.’ Ik zeg hem dat ik niet met zijn en haar boodschappen heen en weer zal gaan. Ik zal informeren en daarna een voorstel doen, waarop hij commentaar kan geven. De vrouw wil ook precies weten wat meneer mij vertelde, maar ik zeg haar dat niet te zeggen. Zij wil het huis wél taxeren. Ze wist al dat de man dat niet wilde. ‘Ik vertrouw hem niet. Hij is een doorkneed zakenman.’ Ik vraag haar enkele taxateurs te noemen. Dat zal ik haar man ook vragen. De gezamenlijke taxateur zal taxeren. De bemiddelaar zal de taxateur opdracht geven.

Wat de alimentatie betreft, de vrouw wil vijf zesde van ’s mans salaris. ‘Er zijn vier grote kinderen bij mij. Als we ieder evenveel krijgen, krijgt ieder een zesde.’ Ik vertel haar dat dit een ongebruikelijke methode van alimentatierekenen is. ‘Dan is het goed dat er feministen zijn om dat te veranderen,’ antwoordt ze. Ik vraag me hardop af, of de schaduw van het recht het licht van zoveel feminisme kan verdragen. Ik informeer haar over de varianten van een alimentatieovereenkomst. Ze heeft zelf geen enkel bezwaar tegen een bepaling van duur. ‘Ik wil niet afhankelijk zijn. Zo kort mogelijk.’ ‘Hoe lang?’ vraag ik. ‘De duur van mijn studie. Vier jaar. Maar ik bind me nog aan niets.’ ‘Hebt u daarna een baan? Kan de studie langer duren?’ Ik wijs haar erop dat ze een tijdsduur moet kiezen waarbij ze zo zeker mogelijk is van zichzelf. We praten erover. ‘Zes jaar en geen dag langer,’ besluit zij. Dan is ze afgestudeerd, heeft ze kunnen solliciteren en zijn de kinderen zelfstandig. Ze ziet veel in de uitsluiting van artikel 160 BW, zodat de alimentatiebetaling wordt voortgezet wanneer zij gaat samenwonen. ‘Misschien ga ik wel eens met een vriendin samenwonen, als de kinderen uit huis zijn.’ Ze wil dan geen beëindiging of opschorting, maar voortzetting van de alimentatie, ook al woont ze samen. ‘Ik heb er toch recht op gedurende zes jaar.’ Over voortzetting van het ouderlijk gezag voor beide ouders wil ze niet denken. ‘Overleggen met meneer kan ik niet. Ik wil het gezag alleen. Er moet een vaste regel voor omgang komen.’ Ze vraagt mij wat ik van haar voorstellen vind. Ik antwoord dat ik, behalve met de 5:1-alimentatieverhouding, ermee werken kan, maar dat ze nogal dicteert. Ze vertelt het verhaal van haar huwelijk. ‘Ik heb altijd gedaan wat meneer wil. Nu doe ik wat ik wil.’ De man is benieuwd naar wat de vrouw zei, maar ik zeg hem dat niet te vertellen. Hij probeert het uit mijn vragen te destilleren. Het lukt hem niet. Hij vertelt het verhaal van zijn huwelijk. Ze heeft hem inderdaad bij zijn carrière geholpen. Zoals zij is er geen tweede. Hij vraagt mij of ik nog een kans zie dat het huwelijk wordt voortgezet. Ik zeg hem dat er geen enkele aanwijzing is dat zijn vrouw dat zal willen. De man huilt. Ik wacht tot hij verder wil gaan. Er is ondanks het gemis van confrontatie

toch zoiets als een scheidingsmelding. We maken een nieuwe afspraak enkele weken later. Op de volgende bespreking is hij een stuk verder in de aanvaarding van het scheidingsbesluit van zijn vrouw. Ik vraag hem enkele taxateurs te noemen. Eén van de genoemden stemt overeen met die van de vrouw en wordt aanvaard. Ik informeer hem over de varianten van een alimentatieovereenkomst. Hij kiest een variant met een hoge alimentatie, een duur van zes jaar zonder wijzigingen en volledige uitsluiting van artikel 160 BW. Hij demonstreert mij dat hij en zijn vrouw niet kunnen overleggen over de kinderen. Ik informeer hem dat zijn vrouw voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag uitsluit. ‘Maar daar gaat het ook niet om,’ verzeker ik hem. ‘Het gaat om voortzetting van uw relatie met uw kinderen.’ Ik bereken met de man de mogelijkheden om boven de hoge hypotheek een tweede hypotheek te nemen en daarmee zijn vrouw haar deel te geven. We zullen het een en ander aan de fiscalist voorleggen. Nu hij zijn huwelijk opgeeft blijkt hij ook losser te staan tegenover zijn optie op de echtelijke woning. Ik leg mijn voorstel aan de vrouw voor. Zij vindt de (hoge) alimentatie te laag omdat er geen 5:1-verhouding is bereikt. Ik leg haar uit dat er dan fiscaal te veel verdwijnt, waardoor er voor het geheel minder overblijft. De fiscus deelt mee. De vrouw zegt zich niets van de fiscus te willen aantrekken. Ik antwoord dat de fiscus zich wat van haar aantrekt. Ik stel haar een bijeenkomst voor met haar man en de fiscale adviseur die een netto-nettoverhouding voor hen zal bruteren. Zij aanvaardt dat. Tijdens deze bijeenkomst blijkt hoe hevig en paradoxaal het echtpaar op elkaar reageert. De vrouw verlaat tot twee keer toe de kamer. De man éénmaal. Het psychologisch proces van scheiden is zeer tekort gekomen, blijkt opnieuw. Het huis werd €25.000,- hoger getaxeerd dan de man had voorgesteld. De vrouw zegt hierin een bewijs te vinden van ’s mans onbetrouwbaarheid. De fiscaal adviseur en ik doen tijdens deze zitting achtereenvolgens drie voorstellen. Omdat man en vrouw steeds nee zeggen op elkaars reacties, stuur ik telkens één partij de deur uit.

Elk van onze voorstellen wordt dus met één partij besproken. Ik vertel partijen niet wat de ander vindt van het voorstel. De go-betweenmethode wordt dus tijdens de confrontatiebijeenkomst voortgezet. De bemiddelaar doet een laatste voorstel. De man aanvaardt dat. De vrouw wil erover nadenken. Ik adviseer haar een advocaat te raadplegen over het voorliggende convenant. ’s Avonds belt zij en wijst het voorstel af. Twee dagen later heeft zij haar advocaat om advies gevraagd en accepteert zij het. Dat is begrijpelijk, want haar alimentatie is veel hoger dan de rechter haar zou toekennen. Man en vrouw ondertekenen het scheidingsconvenant. Zes weken later wordt de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voor de bemiddelaar is de go-between-methode zwaar. Enerzijds staat hij telkens achter zijn voorstel. Anderzijds laat hij de verantwoordelijkheid om dat voorstel al dan niet te aanvaarden, geheel bij partijen. Dat laatste blijkt ook te werken. De fiscalist en de bemiddelaar geven vooral informatie. De bemiddelaar pleit niet voor zijn voorstel als de vrouw het in eerste instantie afwijst. Haar advocaat had uiteraard geconstateerd dat haar alimentatie aanmerkelijk hoger was dan de Trema-norm oplevert. Hij had wel bezwaren tegen de limitering, maar daar was de vrouw resoluut voor. Haar strenge opvatting dat ze gedurende een bepaalde periode, zes jaar, recht heeft op alimentatie, ook al zou ze in die periode huwen, is ongebruikelijk, maar helder. Het hele bemiddelingsproces heeft twee maanden geduurd. Zakelijk heeft de go-between-methode wel gewerkt, maar psychologisch is er, behalve de scheidingsaanvaarding, betrekkelijk weinig gebeurd. Bemiddeling is geen therapie, maar heeft meestal wel heilzame effecten. Dit soort bemiddeling heeft weinig therapeutische effecten, behalve dat men zakelijk en juridisch van elkaar af is. De rest moet slijten. De man kon geen afscheid van haar nemen omdat de vrouw pertinent geen contact wilde. De twee psychologische scheidingsprocessen liepen zeer ongelijk. Er waren geen confrontaties geweest om die psychologische ongelijkheid zichtbaar te maken. Het kardinale punt, dat de man het scheidingsbesluit

van de vrouw aanvaardde, was winst. De bemiddelaar liet de man daar tijd voor. De man ging door de scheidingsaanvaarding, psychologisch gezien, met sprongen vooruit en kon toen ook de zaken doen. De vrouw bleef staan waar zij stond: zelfstandig, niet genegen tot enig contact, een zakelijke afwikkeling, zoveel mogelijk op haar voorwaarden. Door haar eis van beperkte duur van alimentatie, kon de man aan de meeste van haar voorwaarden voldoen. De confrontatie werkte niet meer. Psychologisch is het voordeel van de bemiddeling dat het conflict niet escaleerde. Misschien moet de bemiddelaar met zo’n defensief resultaat wel eens tevreden zijn. Zakelijk gezien wierp de methode vruchten af. Het convenant werd uitgevoerd. Wat was er in dit geval in een twee-advocatenprocedure gebeurd? Indien beide partijen twee goede familierechtadvocaten hadden gevonden, ware deze waarschijnlijk via onderhandelingen tot een vergelijkbaar resultaat gekomen. Maar aangezien de kans op twee goede advocaten in één procedure niet groot is, had een twee-advocatenprocedure naar alle waarschijnlijkheid tot escalaties en tot tegenspraakprocedures geleid, waarbij de rechter de vrouw niet de door haar gewenste alimentatie zou hebben gegeven en de alimentatie alleen door de wet was gelimiteerd (tot 12 jaar). Dat had man en vrouw langer van elkaar afhankelijk gemaakt, hetgeen door de slechte verhouding erg ongezond zou zijn geweest. De zakelijke afwikkeling is uiteraard wel een gunstige conditie voor de verdere psychologische afwikkeling. Maar ik ben hier in dit geval niet gerust op. Eigenlijk is er nog een bemiddelende nazorg nodig. Hoe dan ook zijn langdurige juridische gevechten voorkomen. Inmiddels heb ik ervaring opgedaan met verschillende go-betweenbemiddelingen. Gezien de resultaten sta ik er minder afwijzend tegenover dan aanvankelijk. De relationele nadelen blijven, maar het heilzame effect van een voor beide partijen inzichtelijk convenant wint het van het effect van een twee-advocatenprocedure. Erg belangrijk is dat de bemiddelaar de standpunten van partijen telkens weer neutraliseert tot eigen voorstellen. Dat versterkt ook de neutraliteit van zijn positie. Ook in deze doorgaans aangebrande conflicten wordt door de go-between-methode een private oorlog voorkomen.

Scheiden bij overeenkomst

SCHEIDEN BIJ OVEREENKOMST De meeste mensen scheiden in redelijk overleg, in ieder geval zonder dat de rechter conflicten hoeft te beslechten. Het is vanzelfsprekend dat men samen scheidt, dat wil zeggen gezamenlijk tot een overeenkomst komt die de gevolgen van de scheiding regelt. De mensen geven daaraan meestal de voorkeur boven een conflictueuze procedure. Zulke procedures gaan ook niet over wat er werkelijk aan schort. De werkelijkheid is dat de man en de vrouw niet goed afscheid namen. In meer dan negentig procent van de zaken in mijn dertigjarige bemiddelingspraktijk blijkt dat conflicten te herleiden zijn tot een onvoltooide scheidingsmelding (en dientengevolge een onvoltooide scheidingsaanvaarding). Uit deze verstoring van het scheidingsproces ontstaan emoties en rancunes tussen die twee, die bij een verkeerde aanpak omgezet worden in verzoek- en verweerschriften, en als het over kinderen gaat, in rapporten, soms meer dan honderd bladzijden per zaak. Het werkelijke probleem is dus het gebrek in het afscheid, een niet al te moeilijk te verhelpen stoornis als men samen aan tafel zit. KARAKTERISTIEK VAN EEN BEMIDDELAAR Niet iedereen is geschikt voor de taak van bemiddelaar. Vele advocaten zijn van nature georiënteerd op één cliënt. Met twee cliënten met deels tegengestelde belangen weten zij vaak geen raad. Het is hun stiel niet. Toch zijn er veranderingen gaande. Nadat ik in 1987 de cursus voor advocaten-

scheidingsbemiddelaars had opgezet en de Nederlandse orde van Advocaten zijn Gedragsregels had aangepast, werd niet alleen door de staatssecretaris van justitie, maar ook door het bedrijfsleven de bemiddeling aanvaard, c.q. gepropageerd. Scheidingsbemiddelaars zijn er thans onder notarissen, advocaten, accountants en psychologen. Een goede scheidingsbemiddelaar kent het familierecht en weet zich, voor zover nodig, in te werken in het huwelijksvermogensrecht, fiscaal recht en vennootschapsrecht. Hij kent de hier beschreven methode van bemiddelen en dus ook de fasen van het menselijk scheiden. De scheidingsbemiddelaar heeft een goed inlevingsvermogen, staat boven de partijen en heeft autoriteit zonder autoritair te zijn. Hij vertoont bij zijn cliënten een maximale inleving bij behoud van distantie. Hij kent de psychologie van het scheidingsproces en de fasen die cliënten achtereenvolgens doormaken, ook tijdens het proces van bemiddeling. Hij neemt van nature een neutrale positie ten aanzien van partijen in. Om deze neutrale positie te versterken werkt hij niet met gesprekspsychologische trucs, maar maakt hij cliënten bewust van wat zij doormaken. Hij is open en laat zich op de vingers kijken, hetgeen zijn neutraliteit versterkt. Hij is oplossingsgericht, maar hij weet dat niet de bemiddelaar, maar de cliënten ten slotte hun problemen moeten oplossen. Hij stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van zijn cliënten. Zo is het in dit boek ook beschreven.

Enige fiscale aspecten van echtscheiding (Auteur: Prof. Henk van Arendonk) I – FAMILIERECHTELIJKE PERIODIEKE UITKERINGEN/ALIMENTATIE ALGEMEEN Alimentatie-uitkeringen komen pas aan de orde als de echtelieden uit elkaar gaan. Dat is in elk geval duidelijk op het moment dat men officieel gescheiden is, dat wil zeggen de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Feitelijk zal de huwelijksband al eerder verbroken zijn. Fiscaalrechtelijk is dit van belang, omdat in art. 1.2 Wet IB 2001 wordt uitgegaan van de gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige. Zodra de gehuwde man en vrouw duurzaam gescheiden zijn gaan leven, zijn zij geen partner meer van elkaar zodat zij niet meer in aanmerking komen voor allerlei regelingen die alleen voor partners gelden. Of er sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven wordt door de feiten bepaald. De Hoge Raad heeft dit begrip als volgt ingevuld: gehuwde man en vrouw leven duurzaam gescheiden als ten aanzien van de echtgenoot de toestand is ingetreden dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd, en deze toestand door hen beiden, althans één van hen, als bestendig bedoeld is. In de praktijk zal zich vaak de situatie voordoen dat bij ontwrichting van het huwelijk één der partners de echtelijke woning verlaat en zelfstandig

gaat wonen. Duidelijk is dat vanaf dat moment er geen sprake meer is van een samenleven, zodat dat tijdstip kan worden aangenomen als het moment waarop men duurzaam gescheiden is gaan leven. ALIMENTATIE EX-ECHTGENOTE Zodra de partners uit elkaar zijn, zal er op de een of andere manier in het onderhoud moeten worden voorzien. Normaliter gebeurt dat in de vorm van een familierechtelijke periodieke uitkering (hierna: alimentatie). Mogelijk is echter de alimentatie-uitkeringen te vervangen door een afkoopsom dan wel een levensverzekering. In het navolgende zal op deze drie vormen van alimentatie worden ingegaan. A. PERIODIEKE ALIMENTATIE-UITKERINGEN Partijen zijn vrij zelf hoogte en duur van de partneralimentatie af te spreken. Voor de duur geldt als wettelijke hoofdregel 12 jaar. Voor de hoogte gelden slechts draagkracht en behoefte. Door de rechters wordt voor de alimentatievaststelling als richtsnoer gebruikt de zgn. Trema-norm. Door de werkgroep Alimentatienormen van de rechterlijke macht wordt elk jaar deze Trema-norm vastgesteld en gepubliceerd (www.nvvr.org of www.rechtspraak.nl). Deze methode is geen wet. In het kader van de scheidingsbemiddeling kan deze Trema-norm door partijen als leidraad worden genomen, waarbij zij al naargelang de omstandigheden en wensen tot een eigen vaststelling van de hoogte van de alimentatie kunnen komen c.q. tot een afwijkende alimentatieduur kunnen komen. Zodra de rechter in een echtscheidingsbeschikking de hoogte van de periodieke alimentatietermijnen aan de ex-echtgenote heeft bepaald, is duidelijk welke alimentatiebedragen in aftrek kunnen worden gebracht bij de alimentatieplichtige, dan wel bij de alimentatiegerechtigde tot het inkomen kunnen worden gerekend. In de voorliggende periode bestaat die duidelijkheid niet. Het is wenselijk dat partijen, zodra zij duurzaam gescheiden gaan leven, afspraken maken over de hoogte van de bijdragen in

de kosten van levensonderhoud aan de andere partner. Wanneer daarover geen duidelijke afspraken worden gemaakt, kan dit vervolgens later bij de indiening van de aangifte inkomstenbelasting tot geschillen met de fiscus leiden over de hoogte van de aftrekbare alimentatie in die periode. Niet als een voorziening in het levensonderhoud valt aan te merken de bedragen die worden betaald om tot inrichting van de woning van de vertrekkende partner te komen. Dergelijke betalingen moeten worden gezien als een onderdeel van de vermogensverdeling. Het is daarom aan te bevelen dat partijen bij duurzaam gescheiden gaan leven zo snel mogelijk zelf reeds de betalingen ter zake van het levensonderhoud regelen en dat de betalingen op eigen bankrekeningen gaan plaatsvinden. Daarbij is het van belang dat duidelijk wordt of het gaat om bruto of nettobetalingen, dat wil zeggen of de alimentatiegerechtigde zelf de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen daaruit dient te voldoen. Het is wenselijk dat deze afspraken vastgelegd worden in een echtscheidingsconvenant. Partijen dienen in hun respectievelijke aangiftebiljet inkomstenbelasting deze regeling te volgen, zodat later geschillen hierover voorkomen kunnen worden. Voor de alimentatiegerechtigde vormt de alimentatie een belaste bate in box 1 (art. 3.101, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001). De kosten die moeten worden gemaakt voor verwerving, inning en behoud van de alimentatie zijn aftrekbaar (art. 3.108 Wet IB 2001). Voor de alimentatieplichtige wordt de betaalde alimentatie aangemerkt als een persoonsgebonden aftrek (art. 6.1, lid 2, onderdeel a, Wet IB 2001). Men zou in het systeem van de Wet IB 2001 verwachten dat de alimentatietermijnen als een uitgave voor inkomensvoorzieningen (afdeling 7) worden aangemerkt. Vergelijkbaar met de aldaar geregelde lijfrentevoorzieningen. Daarmede zou de alimentatievoorziening geheel in box 1 zijn gebleven. Door echter de alimentatietermijnen onder de persoonsgebonden aftrek te brengen ontstaat een merkwaardig aftrekmechanisme. De volgorde van toerekening van de persoonsgebonden aftrek is geregeld in art. 6.2 Wet IB 2001. De aftrek komt eerst in mindering op het progressief belaste inkomen uit werk en woning, maar niet verder dan tot nihil (dus geen carry-backmogelijkheden in box 1), daarna verschuift de

aftrek naar box 3, maar ook niet verder dan nihil (hetgeen niet anders kan want box 3 kent geen negatief belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) en het restant kan dan in mindering worden gebracht op het box 2-inkomen. Het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek dat nog niet in mindering is gebracht kan in het volgende jaar volgens dezelfde systematiek in aanmerking worden genomen (art. 6.1, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001). Dit kan tot merkwaardige gevolgen leiden. Bij de alimentatiegerechtigde worden de termijnen immers steeds tot het progressief belaste inkomen gerekend, terwijl bij de alimentatieplichtige aftrek ook mogelijk is naar een tarief van 30% (box 3) dan wel 25% (box 2). B. AFKOOP ALIMENTATIE Partijen kunnen de alimentatieverplichting ook afkopen. Dit kan door betaling van een bedrag ineens, maar ook door een verrekening met een overbedeling van de alimentatiegerechtigde partner bij de boedelscheiding. Vereist is steeds dat ter zake van de afkoop bij de alimentatieplichtige een vermogensvermindering optreedt en er geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van periodieke alimentatiebetalingen. Het ter beschikking stellen van vrij wonen wordt daarom niet aangemerkt als een afkoop van alimentatie. Alleen de afkoopsom betaald aan de gewezen echtgenoot, dat wil zeggen nadat inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand heeft plaatsgevonden, komt als persoonsgebonden aftrek in aanmerking (art. 6.3, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001). De afkoopsom wordt bij de alimentatiegerechtigde in box 1 progressief belast op grond van art. 3.105, lid 2, onderdeel a, Wet IB 2001. C. ALIMENTATIE VERVANGENDE UITKERINGEN Onder omstandigheden kan het wenselijk zijn dat de alimentatieverplichting wordt omgezet in een andere periodieke verplichting, zoals een lijfrenteverplichting. De alimentatiegerechtigde heeft daarmede de mogelijkheid te regelen dat zij of hij gedurende haar of zijn leven een

continue stroom van periodieke uitkeringen zal genieten in plaats van de wettelijk geregelde alimentatieduur van maximaal 12 jaar. Wanneer de alimentatieplichtige daarvoor een lijfrente behorende tot zijn vermogen aanwendt, waarvoor hij premieaftrek heeft genoten, is een aftrek als betaalde alimentatie niet meer op zijn plaats. Daarom is voor die situatie aftrek uitgesloten (art. 6.4, lid 2, Wet IB 2001). In art. 6.5 Wet IB 2001 is de situatie geregeld waarbij in het kader van de afkoop alimentatie door de alimentatieplichtige een premie voor een lijfrente wordt gestort bij een verzekeraar. Onder de voorwaarden in het tweede lid genoemd: termijnen toekomen aan de gewezen echtgenoot; onmiddellijk na het betalen van de premie ingaan en uiterlijk bij het overlijden van de gewezen echtgenoot eindigen, is toch aftrek van deze premie mogelijk. Voor de alimentatiegerechtigde is op grond van art. 3.102, lid 2, Wet IB 2001 de vervanging van de familierechtelijke periodieke uitkering door een andere periodieke uitkering onbelast en wordt de vervanging gekwalificeerd als een familierechtelijke periodieke uitkering. Op grond van art. 3.105, lid 2, Wet IB 2001 worden uitsluitend de periodieke uitkeringen belast. Wanneer de alimentatieverplichting wordt vervangen door een lijfrente en daarvoor wordt een bestaande lijfrente gebruikt die wordt ondergebracht bij een lijfrenteverzekeraar, wordt niet de afkoopsom of de waarde van de lijfrente op het moment van verkrijging belast, maar alleen de lijfrentetermijnen (art. 3.102, lid 4 en art. 3.105 Wet IB 2001). In art. 3.102, lid 5, Wet IB 2001 is nog geregeld dat als de alimentatieplichtige zelf de vervangende periodieke uitkering doet dan de waarde van het recht niet belast wordt, maar alleen de periodieke uitkeringen zelf. KINDERALIMENTATIE Een alimentatie voor kinderen is niet belast bij het kind of de verzorgende ouder. Voor de alimentatieplichtige kunnen tot de persoonsgebonden aftrek ook de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen behoren (art. 6.13 tot met 6.15 j° art 1.5 Wet IB 2001). Wanneer per kwartaal ten minste € 400,-

(2008, zie art. 2 Uitvoeringsregeling IB 2001) door de ouder wordt betaald, bestaat er al naargelang de leeftijd van het kind een forfaitaire aftrekpost. DUURZAAM GESCHEIDEN LEVEN EN EIGEN WONING Bij echtscheiding is er vrijwel altijd enige tijd gelegen tussen het materiële en het formele moment van echtscheiding. Meestal gaan de echtelieden eerst duurzaam gescheiden leven om vervolgens formeel te scheiden. Als één van de echtelieden de woning verlaat en de ander blijft in de woning achter, is voor de eigenaar/niet-bewoner het eigenwoningforfait niet meer van toepassing. De woning staat hem of haar immers niet meer ter beschikking. Als de echtelieden in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, betekent dit voor de eigenaar/niet-bewoner dat de woning en de daarbij behorende hypotheekrenteaftrek voor zijn helft verschuift naar box 3. Tussen het moment van duurzaam gescheiden gaan leven en de formele echtscheiding is het vaak nog onduidelijk wie de woning krijgt toebedeeld. Voor deze periode bestaat een tegemoetkomende regeling. Geregeld is (art. 3.111, lid 4, Wet IB 2001) dat de gewezen echtgenoten of partners de woning nog gedurende ten hoogste twee jaren mogen aanmerken als eigen woning. De woning moet dan wel de gewezen echtgenoot of partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan. De eigenaar/nietbewoner van de woning kan op grond van deze regeling gedurende twee jaren de hypotheekrente van de woning nog in aftrek brengen. Daarna niet meer. Tegenover de renteaftrek staat wel de verplichting voor de eigenaar/niet-bewoner om het eigenwoningforfait voor die woning aan te geven. Als deze situatie meer dan twee jaar duurt, verschuift de woning voor de eigenaar/niet-bewoner naar box 3. De eigenaar/niet-bewoner kan in dat geval de helft van het eigenwoningforfait als onderhoudsverplichting aanmerken (art. 6.3, lid 2, Wet IB 2001). De hypotheekrente kan hij echter niet meer in Box 1 aftrekken, omdat de woning verschuift naar box 3. De eigenaar/bewoner moet de helft van het eigenwoningforfait als belastbare periodieke verstrekking tot het inkomen rekenen (art. 3.101, lid 2, Wet IB 2001).

ECHTSCHEIDING EN EIGEN WONING Bij echtscheiding is na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente het huwelijk ontbonden. Meestal zullen bij de echtscheiding de goederen worden verdeeld. Krijgt één van de ex-partners de woning in eigendom toebedeeld dan heeft de andere ex-partner niets meer van doen met de woning. Als één van de partners in de woning mag blijven wonen, terwijl de andere partner nog (gedeeltelijk) eigenaar van de woning blijft en elders woont, geldt hetgeen hiervoor is opgemerkt bij het duurzaam gescheiden gaan leven. GEVOLGEN BIJ ECHTSCHEIDING VOOR DE KAPITAALVERZEKERING EIGEN WONING (KEW) De vraag is wat de gevolgen zijn voor de KEW ingeval van echtscheiding waarbij de woning gezamenlijk bezit is. Meestal zal de woning dan worden toegewezen aan één van de voormalige echtgenoten of partners. De belastingplichtige die de woning krijgt toegewezen, heeft nog steeds een eigen woning, zodat de kapitaalverzekering zodanig vorm kan worden gegeven dat deze voldoet aan de voorwaarden om te kwalificeren als KEW. De voormalige echtgenoot of partner die de eigen woning niet krijgt toegewezen, komt slechts in aanmerking voor een KEW als hij of zij alsnog een eigen woning aanschaft. Blijft de kapitaalverzekering na echtscheiding doorlopen op het leven van de ex-echtgeno(o)t(e), dan wordt niet langer voldaan aan de kring van begunstigden van art. 3.116, lid 2, onderdeel c, Wet IB 2001. In dat geval wordt de KEW geacht fictief tot uitkering te zijn gekomen en wordt deze progressief in de heffing betrokken. Wel kan een beroep worden gedaan op de vrijstelling KEW van art. 3.118 Wet IB 2001 (maximaal €145.000 per persoon: 2008). Met ingang van 2008 kan men in plaats van de KEW ook gebruikmaken van de regeling spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen woning. In dit geval wordt er gespaard bij een bank dan wel een

beleggingsinstelling. Deze fiscale regelingen zijn nagenoeg identiek aan de KEW-regeling. UITGAVEN VOOR ONDERHOUDSVERPLICHTINGEN Art. 6.3 Wet IB 2001 en verder regelt de aftrek van uitgaven voor onderhoudsverplichtingen als zgn. persoonsgebonden aftrek. Als aftrekbare onderhoudsverplichtingen worden in art. 6.3 en art 6.4 Wet IB 2001 aangemerkt: – periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting, tenzij deze worden gedaan aan bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn; – afkoopsommen van dergelijke uitkeringen en verstrekkingen die worden gedaan aan de gewezen echtgenoot, tenzij deze worden verstrekt in de vorm van lijfrenten of andere inkomensvoorzieningen waarvan de premies in aftrek zijn gekomen; – op grond van de Algemene Bijstandswet verhaalde kosten van bijstand tot voorziening in het levensonderhoud van de duurzaam van de belastingplichtige gescheiden levende (gewezen) echtgenoot; – betalingen in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed ter zake van de verrekening van pensioenverplichtingen en van lijfrenten en van andere inkomensvoorzieningen waarvan de premies in aftrek zijn gekomen, tenzij deze betalingen plaatsvinden in de vorm van lijfrenten of andere inkomensvoorzieningen waarvan de premies in aftrek zijn gekomen; – in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die berusten op een wettelijke verplichting tot vergoeding van schade door derving van levensonderhoud of op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud. Wanneer deze uitkeringen en verstrekkingen toekomen aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn of aan personen die tot de huishouding van de betaler behoren, zijn zij echter van aftrek uitgesloten.

Indien een onderhoudsverplichting wordt nagekomen door middel van de verstrekking van huisvesting in een woning door de beperkt gerechtigde tot die woning, wordt als uitgave voor onderhoudsverplichtingen bij die beperkt gerechtigde in aanmerking genomen het bedrag dat bij degene die de huisvesting geniet als eigenwoningforfait in aanmerking wordt genomen (art. 6.2, lid 2 Wet IB 2001). Lijfrentepremies die zijn betaald in het kader van afkoop van alimentatie kunnen onder bepaalde voorwaarden als onderhoudsverplichting in aftrek komen (art. 6.5 Wet IB 2001). Hetzelfde geldt voor lijfrentepremies die zijn betaald in het kader van verrekening van pensioenrechten (art 6.6 Wet IB 2001). Tot de periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting worden ook gerekend: – periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter verrekening van pensioenrechten, lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen waarvan de premies in aftrek zijn gekomen; – periodieke uitkeringen en verstrekkingen die dienen ter vervanging van dergelijke periodieke uitkeringen en verstrekkingen (art. 6.7 Wet IB 2001). II – VERMOGENSVERDELING De vermogensvaststelling en -verdeling bij echtscheiding roept in de praktijk de nodige problemen op. Welk huwelijksgoederenregime is van toepassing en hoe werkt dat in concreto uit? Welke vermogensbestanddelen zijn er en tot wiens vermogen behoren deze; werken er uitsluitingsclausules en welke waarde moet aan de verschillende vermogensbestanddelen worden toegekend? Bij de uiteindelijke verdeling moet er altijd nog op worden gelet dat er niet een zodanige vermogensverschuiving naar de andere partner plaatsvindt, die als een materiële schenking kan worden aangemerkt. Bij de vermogensvaststelling en -verdeling spelen fiscale aspecten een rol. In het hiernavolgende heb ik mij beperkt tot een tweetal onderwerpen waar de fiscaliteit heel nadrukkelijk om de hoek komt kijken.

LEVENSVERZEKERINGEN Hiervoor is reeds aan de orde geweest de problematiek van de lijfrente in het kader van de afkoop van alimentatie c.q. van de pensioenverevening en de kapitaalverzekering eigen woning. Levensverzekeringen spelen de laatste jaren vrijwel altijd een rol bij de vermogensverdeling. Het is noodzakelijk om eerst vast te stellen welk fiscaal regime op de levensverzekering van toepassing is. Dit is voor partijen van belang om te weten wat hun mogelijkheden met de respectievelijke polissen zijn. Onder het oude regime was in art. 26b Wet IB 1964 een soort doorschuifregeling gecreëerd. Als een lijfrente of kapitaalverzekering werd toegescheiden, leidde dat niet tot een belaste transactie. De verkrijgende partner werd geacht in de plaats te zijn getreden van de rechtsvoorganger. Onder de Wet IB 2001 is een dergelijke algemeen werkende doorschuifregeling niet meer mogelijk, omdat de fiscale regelingen inzake lijfrente en kapitaalverzekeringen anders vorm zijn gegeven. Met betrekking tot lijfrenten is in art. 3.134 Wet IB 2001 de mogelijkheid gecreëerd om in het kader van een boedelverdeling c.q. voldoening van een alimentatieverplichting of voldoening van een verplichting tot verevening van pensioenrechten, de lijfrente geruisloos door te schuiven naar de expartner. Wat betreft de lijfrenten geldt met ingang van 2003 geen aftrek basisruimte meer. Over blijft een aftrek op basis van een jaarruimte en reserveringsruimte (art. 3.127 Wet IB 2001). Volgens de jaarruimte mag maximaal 17% van de premiegrondslag verminderd met de pensioenopbouw en dotaties oudedagsreserve als lijfrentepremie in aftrek worden gebracht (maximale jaarruimte is €17817, 2008). De reserveringsruimte kan benut worden als men in de voorafgaande zeven jaar de mogelijke jaarruimte niet of maar gedeeltelijk gebruikt heeft. Overigens bedraagt ook dan de aftrekbare lijfrentepremie 17% van de premiegrondslag met een maximum van €6590,- (2008) (55 jaar en ouder maximaal €13.016,-). Ter bepaling van de premiegrondslag wordt uitgegaan van het winstinkomen, het belastbare loon, het belastbare resultaat uit overige

werkzaamheden en de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Als AOW-franchise komt daarop in mindering een bedrag van €11.155,(2008). De premiegrondslag is gemaximeerd op €104.806,- (2008). Wat betekent dit nu bij echtscheiding? Doordat alimentatie als belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen wordt aangemerkt, is het mogelijk via de lijfrente een eigen oudedagsvoorziening op te bouwen. Op zich is hiermede geen 70% oudedagsvoorziening haalbaar. Over de huwelijkse periode heeft men op grond van de Wet pensioenverevening recht gehad op de helft van de ouderdomspensioenaanspraken. Bij de vermogensverdeling kan men daarom overeenkomen dat een lijfrentepolis overgaat naar de andere partner zonder dat dit als een belaste transactie wordt gezien (art. 3.134, lid 2 Wet IB 2001). Wel wordt vereist dat de verkrijger binnenlands belastingplichtig is. Op zich is dit opmerkelijk als men zich realiseert dat de lijfrentetermijnen onder de buitenlandse belastingplicht vallen (art. 7.2, lid 2, onderdeel d, Wet IB 2001). Doordat in belastingverdragen de belastingheffing normaliter is toegewezen aan het woonland van de lijfrentegenieter kan Nederland meestal toch zijn heffingsrecht niet effectueren. De in het kader van de verdeling van een gemeenschap verkregen lijfrentepolis speelt verder geen rol bij de bepaling van de jaarruimte lijfrentepremieaftrek. Ten aanzien van de alimentatieplichtige, die de helft van zijn ouderdomspensioenaanspraak heeft zien wegvloeien, zal verder sprake zijn van een tekort in zijn pensioenopbouw. De jaarruimte en de reserveringsruimte zullen echter niet toereikend zijn om dit pensioengat op te vullen. De situatie bij kapitaalverzekeringen is geheel anders, aangezien we daar de regeling kapitaalverzekering eigen woning kennen. De overgang van een KEW-polis is hiervoor reeds aan de orde gesteld. Alle andere kapitaalverzekeringen zijn ondergebracht in box 3. Onder het nieuwe regime van box 3 geldt dat een kapitaalverzekering zonder belastingheffing kan overgaan naar de andere partner. In een systeem van het belasten van de forfaitaire inkomsten is een overgang c.q.

vervreemding geen belaste transactie. Wanneer de andere partner nog geen kapitaalverzekering in box 3 heeft en daarmee ook niet de vrijstelling van €123.428 benut heeft, kan een overgang van een kapitaalverzekering naar die partner aantrekkelijk zijn. BEDRIJFSVERMOGEN Het kan hier om verschillende situaties gaan, zoals: 1. een der partners is ondernemer voor de inkomstenbelasting (IBondernemer); 2. partners hebben een man-vrouwfirma; 3. de familievennootschap. Hierna zal ik deze drie situaties kort bespreken. EEN DER PARTNERS IS IB-ONDERNEMER De IB-ondernemer zet zijn onderneming voort. Uitgaande van gemeenschap van goederen zal de waarde van de onderneming tot de gemeenschap behoren en komt de partner in feite de helft van die waarde toe. Fiscaalrechtelijk wordt er in deze situatie van uitgegaan dat de onderneming toch voor de helft geacht wordt te zijn overgedragen tegen de waarde in het economisch verkeer (art. 3.59 Wet IB 2001). Hiermede wordt de regeling van art. 15, lid 2 Wet IB 1964 gecontinueerd. Het is en blijft een merkwaardige regeling, aangezien de partner/niet-ondernemer door het huwelijk geen ondernemer is geworden, maar bij wege van fictie er toch van wordt uitgegaan dat haar aandeel in het ondernemingsvermogen is overgedragen. In plaats van afrekening moet gekozen worden voor de doorschuifregeling. Dit laatste vertaalt zich in het verdisconteren van een latente IB-claim bij de waardebepaling van de helft van de IB-onderneming.

Overdracht van de IB-onderneming aan de partner/medeondernemer is ook mogelijk en dit kan eveneens geruisloos plaatsvinden. PARTNERS HEBBEN EEN MAN-VROUWFIRMA Bij de man-vrouwfirma zal het er veelal op neerkomen dat de tot de onderneming toegetreden partner bij echtscheiding uit de firma treedt. Ook deze uittreding van de partner kan fiscaal geruisloos plaatsvinden als de partner drie jaar mede-ondernemer is geweest. DE FAMILIEVENNOOTSCHAP De overgang van aandelen krachtens huwelijksvermogensrecht, alsmede de verdeling van een huwelijksgemeenschap binnen twee jaar na de ontbinding van het huwelijk kan voor het aanmerkelijk belang geruisloos plaatsvinden. De regeling van art. 20a. lid 7 Wet IB 1964, is overgenomen in art. 4.17 Wet IB 2001. Tot 1997 was de verdeling van een huwelijksgemeenschap waartoe een familievennootschap behoorde een groot probleem, omdat men veelal niet over de noodzakelijke liquide middelen beschikte om de verdeling af te wikkelen. De familierechtelijke holdingconstructie is daar een uitvloeisel van geweest. Met de introductie van het nieuwe aanmerkelijkbelangregime per 1 januari 1997 hoeft het nu geen probleem meer te zijn, aangezien de vennootschap dividend kan uitdelen, waarop ook het 25% aanmerkelijkbelangtarief van toepassing is. Deze situatie verandert niet onder de Wet IB 2001.

DEEL IV

Praktijkdeel echtscheiding

Het scheidingsplan

Stel: u wilt scheiden of u denkt dat u wilt scheiden. Wat gaat u doen? En wat wordt de vervolgstap? Daarover gaat dit praktijkdeel. Het doorloopt met u het menselijk, zakelijk en het juridisch proces van scheiden. Als het goed is worden uw partner en (eventueel) kinderen op het juiste moment betrokken bij dit proces. Het kan tot een scheiding leiden, misschien worden ook andere oplossingen zichtbaar. Als één van de twee partners echt wil scheiden, dan zal dat ook gaan gebeuren. Om de relatie in stand te houden zijn er toch twee nodig. De tijd die genomen wordt en de wijze waarop de scheiding verloopt, zijn wel zaken waarbij de inbreng van twee partners van wezenlijk belang is. Een scheiding kan de kwaliteit van de levens van u en uw partner en de kinderen zodanig aantasten dat er levenslang durende schade wordt aangericht. Dat is te voorkomen. HET SCHEIDINGSPLAN Ieder incident komt voort uit een verband, ontwikkeling of kader en wordt daarmede verklaarbaar, soms zelfs voorspelbaar en doorgaans ook bewerkbaar. DIAGNOSTISCHE VRAGEN, DIE TOT EEN RISICOANALYSE LEIDEN

1. HET MENSELIJK PROCES VAN SCHEIDEN (1), DE (EX-)PARTNERS 1. Wie van u beide wil scheiden? Kent u het antwoord op deze vraag? Of denkt u dat u het antwoord kent? Ziet u kans om hierover in gesprek te gaan met uw partner? Zo ja, dan kunt u door naar vraag 2. Zo nee, dan ligt hier al een groot risico op de loer: het menselijk proces van scheiden, voor beiden nodig om tot verwerking van emoties te geraken, krijgt wellicht geen kans om op gang te komen bij één van u beiden. En dat dient wel te gebeuren. Zoek dus naar een mogelijkheid om het gesprek hierover op gang te krijgen. Dat mag ook onder begeleiding van een professionele derde, een mediator bijvoorbeeld. Ga niet zomaar weg zonder dat er gesproken is. Laat het niet door een ander opknappen: het is uw relatie, uw verantwoordelijkheid. Risico’s die er zijn als u deze kans laat gaan: uw partner begrijpt niet wat er aan de hand is; emoties als woede en haat gaan het winnen van verdriet; er kunnen gedachten of fantasieën ontstaan die zelfs kunnen uitmonden in aanklachten als mishandeling of misbruik. 2. Weet de ander wat aan uw besluit ten grondslag ligt? Deze vraag is gericht tot degene bij wie de wens tot scheiden leeft en hoort bij de volgende vraag, die voor de ander is bedoeld. Bespreek deze zaken in elkaars aanwezigheid, eventueel ondersteund door een professionele derde. 3. Weet u (de ander) waarom uw (ex)partner besluit/besloot te scheiden? 4. (Bij ‘ja’) Kunt u (de ander) kernachtig zeggen wat de reden was? Hier zitten we in de fase van de scheidingsmelding. Deze fase mag ook beginnen met vraag 6. Het is min of meer van de omstandigheden afhankelijk met welke vraag de fase wordt ingeleid. Waar het om gaat is, dat duidelijk wordt wat de reden van de scheiding is. Het gaat daarbij om

wat echt de achterliggende reden is. Niet de aanleiding (nu ben ik het zat!) is belangrijk, maar de oorzaak (het houden van is er niet meer…). 5. (Aan degene die wilde scheiden) Klopt het wat zij/hij daarover zegt? 6. (Bij ‘nee’ op vraag 3) Kunt u haar/hem kernachtig vertellen waarom u wilt/wilde scheiden? 7. (Na vraag 6) Begrijpt u (de ander) wat hij/zij zegt en is het goed voor dit moment? Met het antwoord op deze vraag worden twee dingen duidelijk: is er begrip voor wat er is gezegd en kan het onderwerp voor dit moment worden afgesloten. In alle gevallen dient er later nog een keer bij te worden stilgestaan. Het is waarschijnlijk dat het onderwerp, de scheidingsmelding, bij iedere ontmoeting langere of kortere tijd aandacht nodig heeft. Zo komen emoties langzaam tot rust. Geef elkaar de ruimte om boos en verdrietig te zijn. Spreek ook af dat jullie het niet uit de hand laten lopen: geen fysieke uitbarstingen in de vorm van een klap geven aan de ander of spullen kapot gaan maken. Dat mag niet. Als er behoefte wordt gevoeld om de ander te straffen, kom daar dan wel voor uit. Vaak neemt alleen al door het vertellen van wat je voelt de behoefte om er verkeerd mee om te gaan af. De scheidingsmelding dient na verloop van een zekere periode, variërend van 14 dagen tot soms wel 6 maanden of langer, te resulteren in een gezamenlijk besluit. Dit besluit kan inhouden dat er wordt gescheiden. Soms leidt het scheidingsmeldingstraject tot andere besluiten, bijvoorbeeld tot het herzien van de relatie en vervolgens voortzetten daarvan in een betere vorm. Indien geen gezamenlijk besluit volgt kan er natuurlijk wel (eenzijdig) gescheiden worden, maar de kans op langdurige conflicten is dan aanmerkelijk groter. 8. Zijn er rondom u personen (omstanders) betrokken die van grote betekenis zijn in dit proces? Indien ja, op welke wijze kunnen deze personen op constructieve wijze worden betrokken? Is dat voor u beide akkoord?

Deze vragen betreffen de ‘omstanders’ die bij de scheiding een rol spelen. Soms gaat het om de ouders van één van de partners, een vriend of het oudste kind, dat meer dan eigenlijk goed is, betrokken wordt bij de scheiding. Onze ervaring is dat het gebeurt. En als het gebeurt is het beter om het onder ogen te zien en er iets mee te doen waardoor het een positief gevolg krijgt voor beide partners. Vaak lukt dat door zo iemand er dan bij te betrekken op een voor beide partners acceptabele wijze. Het wordt een compromis, waar vervolgens iets positiefs uit kan voortkomen. 9. Behoeft de wijze waarop de scheiding verlopen is nog aandacht? Zo nee, betekent dat dan dat we, zonder dat een van u nog hinder heeft van het partnerverleden, door kunnen gaan? Kunnen u en uw partner door naar de volgende fase? Als dat niet (door beide ondersteund) mogelijk is, kan het verstandig zijn door te praten over de scheiding of een adempauze in te lassen. Indien voor een adempauze gekozen wordt is het belangrijk om er bij stil te staan of het nodig is iets voor of met elkaar te regelen, voorlopig. Een voorziening die tijdelijk werkt, totdat een andere afspraak gemaakt wordt of de omstandigheden vergen dat het anders geregeld wordt. Als het niet goed gaat: schakelt u dan zo snel mogelijk een professionele scheidingsbegeleider in. Die zal de risico’s die u loopt kunnen onderkennen en u kunnen adviseren hoe die beheersbaar te maken. Zo lang het mogelijk is: schakel met zijn tweeën tegelijk hulp in en blijf met zijn drieën (met en onder leiding van de bemiddelaar) in gesprek. Pas als het echt niet meer mogelijk is kunt u zich natuurlijk ook alleen tot een scheidingsbegeleider richten. Daar zitten echter nadelen aan die in voorgaande hoofdstukken uitvoerig zijn beschreven. 2. HET MENSELIJK PROCES VAN SCHEIDEN (2): DE KINDEREN 1. Weten de kinderen dat er gescheiden wordt?

Ook de kinderen hebben er in hun taal recht op te weten wat er aan de hand is. Het is niet zo dat zij dienen te horen waarom er gescheiden wordt. Dat gaat hen niet aan. Wel dat het gebeurt en welke gevolgen dat voor hen heeft. 2. Hebt u hen dat ieder voor zich/alleen verteld of samen? Zoals het de voorkeur verdient dat de partners samen over de scheiding praten is het ook van groot belang dat de ouders zich tezamen tot de kinderen richten. Daar spreekt uit dat het gezamenlijk ouderschap niet eindigt door de scheiding. Het gaat wel veranderen, maar niet eindigen. Er komt een andere invulling. Dat is ouderlijke verantwoordelijkheid nemen. 3. Zou u er voor voelen binnenkort een keer samen met de kinderen om de tafel te gaan zitten om hen duidelijk te maken (op kindniveau) dat het scheidingsbesluit vaststaat, dat u samen ouders blijft en dat u er beide uw best voor gaat doen een regeling voor de kinderen te maken die zo goed als mogelijk zal aansluiten op hun behoeften en verlangens? Zo’n gesprek noemen we het ‘paraplugesprek’. De ouders houden de kinderen gezamenlijk een paraplu boven de hoofden: de scheiding heeft natuurlijk vervelende gevolgen, maar we zullen jullie, de kinderen, samen zo veel als mogelijk helpen, begeleiden en steunen in deze fase en daarna. 4. Wat hebt u nodig om een goed paraplugesprek mogelijk te maken? Wat kunt u daarbij zelf inzetten? Wat verwacht u van de ander? Het is niet verkeerd om het gesprek te oefenen en daarbij te doen alsof de kinderen voor u zitten. U kunt afspreken wie wat zegt. In ieder geval mogen er geen verwijten gemaakt worden (Als hij niet had willen scheiden…). De verantwoordelijkheid voor het scheidingsproces, de wijze waarop er gescheiden gaat worden en het regelen van de gevolgen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en dat behoort tot uitdrukking te worden gebracht aan de kinderen. De reacties van de kinderen kunnen zeer verschillend zijn. Vaak komen de vragen een paar dagen later.

Na deze fase kunt u voort met het zakelijk proces van scheiden, het zich oriënteren op de afspraken die gemaakt kunnen worden met betrekking tot alle onderwerpen die regeling behoeven. We beginnen met de kinderen. In elke fase is het mogelijk een voorlopige voorziening aan de orde te stellen op ieder onderwerp waar dat door één van de partners of de kinderen nodig of wenselijk wordt geacht. Anders gezegd: heeft één van de betrokkenen een probleem, dan hebben allen een probleem. Vergeet u deze gulden regel niet, want hij is belangrijk. Vaak wordt een probleem van een partner door de ander niet als een probleem ervaren. Dat probleem dan vervolgens negeren of bagatelliseren heeft vaak desastreuze gevolgen. Alles kan vast gaan lopen en vaak weet niemand achteraf nog wat nu de aanleiding was. Die zat hem in het negeren van dat probleem dat één van u ervoer en waarvoor maar geen aandacht kon worden gekregen. 3. HET ZAKELIJK PROCES VAN SCHEIDEN, DE KINDEREN 1. Hoe was de zorg rond de kinderen feitelijk geregeld tijdens het huwelijk? Bespreek dit onderwerp met elkaar aan de hand van feiten, niet aan de hand van meningen of oordelen. Indien de globale lijn niet gemeenschappelijk is, probeer dan te verfijnen naar een concrete dag of weekeinde. Verbind er geen conclusie aan. 2. Hoe gaat het feitelijk nu? Hetzelfde als onder 1., maar nu over het heden, midden in of aan het begin van de scheidingscrisis. Maak ook hier geen verwijten, geef geen oordelen. Breng enkel de feiten in beeld. 3. Hoe zou de ideale situatie eruitzien indien er wel een scheiding maar geen problemen zouden zijn?

Deze vraag is niet eenvoudig. Bent u in staat de crisis weg te denken? Hoe zou de situatie eruit kunnen zien (wenselijk voor u, uw partner en de kinderen) ervan uitgaande dat u beide ideale ouders bent en dat het enige wat tussen u in staat is dat u gescheiden leeft. 4. Wat is nodig om de ideale situatie te bereiken of te benaderen? Een tijdelijke regeling brengt wellicht rust (voorlopig), in afwachting van bijvoorbeeld meer definitieve huisvesting. Belangrijk is wel dat de kinderen contact houden met beide ouders. 5. Wat maakt een ouderschapsplan tot een goed ouderschapsplan? In een ouderschapsplan dienen ten minste de drie wettelijke thema’s te worden uitgewerkt: de verdeling tussen de ouders van de zorg- en opvoedingtaken met betrekking tot het kind, de wijze waarop de ouders elkaar informatie verschaffen en met elkaar overleggen en de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Indien deze onderwerpen zijn uitgewerkt kan niet worden gesteld dat een goed ouderschapsplan tot stand is gekomen. Wil sprake zijn van een ten minste toereikend ouderschapsplan dan zullen de onderwerpen inhoudelijk moeten zijn uitgewerkt en zullen de ouders voorts ook afspraken moeten hebben gemaakt over een groot aantal andere thema’s zoals het feitelijk verblijf van de kinderen bij ieder van hen, het handelen van de ouders in medische aangelegenheden die hun kind betreffen, vakanties, feestdagen, schoolkeuze en communicatie met de school, respectievelijk participatie in de schoolactiviteiten door ieder van de ouders, de omgang na de scheiding met de grootouders en andere familieleden, de introductie van een nieuwe partner bij een van de ouders. Voorts zal het ook gaan over heel praktische punten als de wettelijke aansprakelijkheid van de ouders voor het kind, bedtijden en andere opvoedingsregels en de huisregels in beide huizen. Bijzondere aandacht verdient het maken van een evenwichtige afspraak over het verhuizen van een van de ouders in de periode waarin ouders samen het gezag over hun kind hebben. Een goed ouderschapsplan kent een hoog ambitieniveau: de totstandkoming daarvan brengt bij de ouders een bewustwordingsproces op

gang en dwingt hen om over de meeste facetten van ouderschap (na scheiding) na te denken en daar met elkaar over te praten. Een goed ouderschapsplan bevat daarom in elk geval ook een considerans. Het laat zien dat er over belangrijke dingen is nagedacht door de ouders. Het sluit aan op de behoeften en capaciteiten van de betrokken ouders en het kind. Het maakt het groeiproces, dat ouders na scheiding door zullen maken, zichtbaar en voelbaar. Het hoeft niet per se een dichtgetimmerde overeenkomst te zijn. Belangrijker is dat het inzicht geeft in het denkproces daar waar nog geen sluitende regeling tot stand kan worden gebracht. Het biedt ouders een eenvoudige toegang tot nader overleg, bij voorkeur onder begeleiding van een mediator. Het plan is dynamisch en maakt afspraken toetsbaar. De minister van Jeugd en Gezin heeft in de brochure Uit elkaar… En de kinderen dan? (Uitgave Jeugd en Gezin, www.jeugdengezin.nl en Postbus 51 Informatiedienst, 0800-8051) de aandachtspunten voor het ouderschapsplan verwoord, bladzijde 40 en 41. Hierna volgt het Model Ouderschapsplan (Zorgmodel) waaraan de oorspronkelijke gedachten uit het bronartikel in 1998 van Van Leuven in EB ten grondslag liggen en waarin de nuttige indeling en tips van de Minister van Jeugd en Gezin zijn verwerkt. HET OUDERSCHAPSPLAN Uitgangspunten Hier worden de doelen bepaald die de ouders willen bereiken, bijv.: Het doel is zo veel als mogelijk aan te sluiten bij het ouderschap zoals dat er tijdens de samenwoning uitzag. Hiermede beogen de ouders de tot heden goede relatie tussen de kinderen en de ouders voort te zetten. Indien de ouders juist een verandering tot stand willen of moeten brengen kan dat hier ook worden weergegeven, met de daarmede beoogde doelstelling. Zorgregeling

Ondergetekenden hebben gesproken over de wijze waarop zij het ouderschap na scheiding vorm willen geven. De uitwerking daarvan volgt hierna. In het schematisch overzicht op bladzijde 174 t/m 176 wordt beschreven hoe de ouders in praktische zin in hun verzorging en opvoeding te werk gaan, zowel ten opzichte van elkaar als ten opzichte van het kind. Aansluitend wordt beschreven wat de ouders zijn overeengekomen over de wettelijk verplicht te regelen zaken. Opvoedingsstijl Hoe denken de ouders over het stellen van regels en over omgangsvormen? Wat moet er gebeuren als de kinderen regels overtreden? Hoe staan de ouders tegenover handhaving van regels? In hoeverre mogen de kinderen meepraten over regels en beslissingen die hen aangaan? Bijv.: Wat betreft opvoedingsstijl verschillen ondergetekenden niet erg van elkaar. Waar de moeder meer hecht aan structuur en het aanhouden van een dagelijks ritme, laat de vader meer ruimte voor eigen invulling van de dag door de kinderen. Daar waar dat fricties geeft zullen ondergetekenden naar een compromis toe werken. Regels Welke regels moeten in beide huishoudens gelden? Denk aan zindelijkheidstraining, gezonde voeding, bedtijden, huiswerk maken, hoe laat binnen zijn, kerkbezoek. Bijv.: Regels die in beide huishoudens zullen worden gehanteerd: bedtijden door de week: tussen 20.30 uur en 21.00 uur; in de weekeinden (vrijdag- en zaterdagavonden): 22.00-22.30 uur. Huiswerk wordt in beide huishoudens gemaakt, de ouders zullen daarop toezien. Overleg/periodieke bijstelling Kinderen ontwikkelen zich, situaties veranderen. Hoe groeit het ouderschapsplan mee? Welke afspraken zijn nodig om op bepaalde momenten te bezien hoe alles loopt en of bijstelling nodig is? Wat doe je als er tussentijds aanleiding is tot verandering? Bijv.: Ondergetekenden realiseren zich dat met het verstrijken van de tijd de omstandigheden rond de kinderen veranderen. Het ouderschapsplan zal

daarop zonodig nader worden afgestemd. Indien een van de ouders of de kinderen een probleem of gewijzigde omstandigheid aan de orde stelt zullen ondergetekenden hierover met elkaar in overleg gaan teneinde, de kinderen gehoord, tot een oplossing te komen. Afwijking van de regeling Wanneer mag worden afgeweken van de afgesproken regeling? Alleen in geval van ziekte, bezoek aan arts, verjaardagsfeestje bij vriendje…? En na overleg? Bijv.: Bijzondere omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat van de afspraken wordt afgeweken, in noodsituaties zelfs zonder vooroverleg, in andere gevallen steeds na vooroverleg of vooraankondiging. Zo spoedig als daarna mogelijk zullen ondergetekenden om de tafel gaan teneinde de afwijkingen achteraf te bespreken en de gepaste maatregelen te treffen teneinde afwijkingen in de toekomst te vermijden. Aanpak bij verschil van mening Als het niet op eigen kracht lukt een conflict op te lossen, wie kun je dan inschakelen? Een gezamenlijke vertrouwenspersoon, mediator…? Bijv.: Indien ondergetekenden er niet in slagen in onderling overleg tot een oplossing te komen omtrent een aangelegenheid die ten minste voor een van de ouders of de kinderen van te groot belang wordt geacht om te laten lopen, zullen ondergetekenden de hulp inroepen van…, mediator, bij gebreke van beschikbaarheid een mediator aangesloten bij… Overdracht Halen of brengen. Bijv.: Steeds om en om bijv. de ene ouder haalt op, andere brengt weg. Informatieoverdracht Hoe wordt informatie over de kinderen overgebracht. – communicatie tussen de ouders: mondeling, per telefoon of per mail communicatie over: • belangrijke medische beslissingen

• schoolkeuze, vorderingen • rapporten, ouderavonden • kampen en/of vakantie met derden • vakantieschema kinderen/ouder Bijvoorbeeld: • 1x per maand contact; • Een korte schriftelijke opsomming van gegevens, die voor de andere ouder van belang zijn, volstaat; • De andere ouder reageert schriftelijk binnen een week; • Post niet via de kinderen; • Berichten ook niet mondeling via de kinderen; • Met het oog op vakanties/vrije dagen voorstellen ten minste 6 maanden vooraf. Tussentijdse contacten Kan het kind, als het bij de ene ouder is, contact zoeken met de andere ouder en hoe (telefoon, e-mail)? Contact met familie Hoe onderhoudt het kind contact met grootouders en verdere familie van beide kanten? Verhuizing Welke regels worden in acht genomen ingeval een van de ouders van plan is te gaan verhuizen? Bijv.: Van een voorgenomen verhuizing van meer dan 15 kilometer vanaf de bestaande woonplaats wordt ten minste vier maanden voorafgaande aan de verhuizing kennisgegeven aan de andere ouder. Omtrent de gevolgen van de voorgenomen verhuizing zullen ondergetekenden aansluitend in overleg treden. Indien ondergetekenden omtrent de gevolgen niet tot overeenstemming kunnen komen, ook niet nadat een poging om er in mediation uit te komen niet is gelukt, is het aan de ouder die voornemens is

te verhuizen om daartoe (vervangende) toestemming van de rechter te verkrijgen voordat daadwerkelijk wordt verhuisd. Wijziging in het leefverband van een ouder Hoe om te gaan met een wijziging in de leefomstandigheden van een ouder, zoals de komst van een nieuwe partner? Bijv.: De ondergetekenden zijn voornemens elkaar tijdig op de hoogte te stellen van veranderingen in de persoonlijke levenssfeer die het ouderschap ook aangaan. Zo mogelijk zullen ondergetekenden elkaar informeren voordat de kinderen met de gewijzigde omstandigheden bekend raken. Schematische weergave van belangrijke zorgonderwerpen Hierna volgt de schematische weergave van de invulling van belangrijke zorgonderwerpen. Waar de overlegkolommen van toepassing zijn betekent het plaatsen van het kruisje buiten de overlegkolommen dat de ouder die het aangaat zonder overleg met de andere ouder en ook zonder raadpleging een beslissing kan nemen. Indien het kruisje is gezet in de kolom na overleg en aan de zijde van bijvoorbeeld de vader, dan kan de vader eenzijdig beslissen, echter niet dan nadat hij de moeder zal hebben geraadpleegd. Indien het kruisje in de kolom onder in overleg wordt geplaatst betekent dit dat een beslissing steeds in gezamenlijkheid wordt genomen door beide ouders. SCHEMATISCHE INVULLING EN WEERGAVE

Hoofdverblijfplaats De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder/vader en zullen bij hem/haar in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan. Aan haar/hem komt dan ook de kinderbijslag ten goede. Met de ouder, bij wie de kinderen niet hun hoofdverblijfplaats hebben, geldt een contactregeling als beschreven in het schematisch overzicht onder week- en weekendregeling, vakantie en bijzondere (feest)dagen. Voor beide ouders geldt dat zij participeren in de verzorging en opvoeding van de kinderen.

Wettelijke aansprakelijkheid Beide ouders zullen erop toezien dat de kinderen inzake wettelijke aansprakelijkheid verzekerd zijn. Kinderalimentatie Met ingang van datum en zolang de kinderen/naam kind minderjarig is/zijn en bij de vader/moeder wonen, betaalt de vader/moeder aan de vader/moeder een alimentatie voor de kinderen/naam kind van € bedrag per kind per maand. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 20jaartal. Alimentatie jongmeerderjarige Vanaf het tijdstip waarop een kind meerderjarig wordt betaalt de vader/moeder de in artikel 4.1 genoemde alimentatie aan het kind zelf ex artikel 1:395a BW op een door het kind aan te wijzen bankrekening, tenzij het kind op dat moment nog bij de vader/moeder woont. In dat geval wordt door de ouders en het kind in onderling overleg bepaald op welke wijze wordt betaald, zolang die situatie voortduurt. De wettelijke indexeringsregeling blijft van toepassing totdat het kind de 21-jarige leeftijd heeft bereikt. Facultatief: Bijdrage tot 25 jaar De ouders/de vader/de moeder verplichten zich aan een kind van 21 jaar of ouder een (studie)bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke resultaten en in overleg met hen/hem/haar met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarigejarige leeftijd bereikt. Dit beding ten behoeve van ieder der kinderen van de ouders is onherroepelijk, zodat de kinderen het recht hebben om zonodig nakoming van dit beding te vorderen. De ondertekening van dit convenant geldt tevens als aanvaarding van dit beding door partijen als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen.

Informatie en consultatie De ouders zullen elkaar over en weer in kennis stellen van zaken en problemen die rond de kinderen spelen en van belang zijn voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van de kinderen. Betrokkenheid van de kinderen bij de totstandkoming van dit ouderschapsplan De kinderen zijn op de navolgende wijze bij de totstandkoming van dit ouderschapsplan betrokken: Bijv.: Op hoofdlijnen hebben de ouders het plan met de kinderen doorgenomen, met name waar het betreft de zorg- en tijdsverdeling. Plaats

Datum

Naam ouder 1 Naam ouder 2 Handtekening Handtekening

Het zakelijk proces van scheiden

De onderwerpen partneralimentatie, verdeling van gemeenschappelijke zaken, verrekening van gelden en pensioenverevening staan hier op de agenda. In de vorige hoofdstukken is er al het nodige over gezegd. We lopen nu in praktische zin de agendapunten nog even door. Het onderwerp alimentatie wordt beheerst door de Alimentatienormen, die in de afgelopen vijfentwintig jaren landelijk door de rechtspraak werden ontwikkeld. Deze normen zijn neergelegd in het zogenaamde Tremarapport, zoals dit wordt gepubliceerd op www.nvvr.org. Omtrent de berekeningsmethode die door de rechtspraak wordt aanbevolen en gehanteerd kan hier worden verwezen naar de navolgende website: http://rechtspraak.nl/Naar+de+rechter/Landelijke+regelingen/Sector+famili e-+en+jeugdrecht/Werkgroep+Alimentatienormen/ Ook hier vindt u het Tremarapport. Ons advies is om bij een alimentatieberekening een deskundige in te schakelen. Doorgaans betreft het maatwerk. De berekening valt goed te hanteren als controle achteraf. Een goede mediator zal u allereerst zelf aan het werk zetten: begroot wat u nodig denkt te hebben in de nieuwe situatie: voor uzelf, voor de kinderen. Vervolgens zet u daarnaast wat uzelf verdient of kunt gaan verdienen. Daar zal uit volgen wat u te kort komt. U kunt met elkaar bespreken of er bereidheid bestaat het tekort aan te vullen voor een bepaalde periode. Daarna dient berekend te worden of er bij de (meest) verdienende partner ook draagkracht aanwezig is om alimentatie te betalen en zo ja, hoeveel. Het kan zijn dat beide partners gaan bijdragen in de kosten voor de kinderen. Een globale uitkomst van uw overleg zou u

kunnen afzetten tegen de uitkomst van een alimentatieberekening conform de Tremanormen. De uitkomst van een berekening conform de Tremanormen wordt wel een berekening conform de wettelijke maatstaven genoemd. Onthoud dat begrip. Indien u ernaar streeft de gevolgen van uw scheiding te regelen conform de wettelijke maatstaven wil dat zeggen dat u de zaken wilt regelen op een wijze zoals de rechter dat zou beslissen indien u de beslissing aan de rechter zou opdragen. U mag van de wettelijke maatstaven afwijken. Vaak is daar ook aanleiding toe. Het is in die gevallen wel van belang om te weten: 1. dat u afwijkt; 2. in hoeverre u afwijkt en 3. waarom u afwijkt van de wettelijke maatstaven. Afgezien van het feit dat u nadien spijt kunt krijgen van een niet echt doordachte afwijking, dient u zich ook te realiseren dat een afwijkende regeling aantastbaar kan zijn bij rechterlijke toetsing. De spijtoptant kan de zaak achteraf alsnog aan de rechter voorleggen. In een aantal zaken blijkt dan de getroffen regeling aantastbaar, echter weer niet in alle gevallen. Kortom: het onbewust afwijken van de wettelijke maatstaven staat gelijk met het betreden van een mijnenveld. De wettelijke maatstaven gelden zowel bij alimentatievaststelling als bij verdeling, verrekening en pensioenverevening. Verdeling staat voor al hetgeen er aan afspraken gemaakt wordt betreffende de zaken die van u beiden zijn. Indien u in gemeenschap van goederen gehuwd bent zijn in beginsel alle zaken gemeenschappelijke eigendom. De zeggenschap of het bestuur over een zaak kan tijdens het huwelijk bij beiden berusten, maar ook bij één van de partners. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval indien die zaak ten name van een partner staat of is geregistreerd. Bij het eindigen van het huwelijk eindigt ook de bestuursopdracht. Buiten de gemeenschap vallen zaken die met een zogenaamde uitsluitingsclausule bij gift of erfenis zijn verkregen. Ook kunnen zaken of rechten in een bijzonder geval verknocht zijn, waardoor ze niet in de gemeenschap vallen. Een afspraak over de toedeling van de zaak gebeurt doorgaans bij schriftelijke overeenkomst (het zogenaamde echtscheidingsconvenant). Daarna wordt er geleverd (feitelijk ter hand gesteld bij bijvoorbeeld inboedelzaken of overgedragen bij notariële akte, bijvoorbeeld een woning of aandelen in een besloten vennootschap).

Indien er huwelijkse voorwaarden voorafgaande aan of tijdens het huwelijk zijn overeengekomen bij de notaris zullen zeker niet alle zaken gemeenschappelijk zijn. De kans is groot dat er verrekend dient te worden hetgeen tijdens het huwelijk is verdiend en niet is opgemaakt. Er zijn vele verschillende soorten van verrekenbedingen in omloop, dus vrijwel altijd zal er een deskundige moeten worden geraadpleegd tenminste om vast te stellen of een voorgenomen verrekening afwijkt van de bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen of wettelijke maatstaven. Indien dat zo is dient u zich te realiseren hoe groot de afwijking is en waarom u afwijkt. Pensioenverevening kan op de standaardwijze worden afgewikkeld middels een speciaal daartoe ontworpen vereveningsformulier: de tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen worden bij helfte gedeeld. U kunt ook hier afwijken van de wettelijke regeling. Onder omstandigheden kan dat zeer wenselijk zijn. De mediator dient u hierin te adviseren. Gelet op de ingewikkeldheid van dit onderwerp is vaak de inschakeling van een pensioenactuaris (iemand die een exacte pensioenberekening kan maken aan de hand van de bestaande mogelijkheden) nodig. INDIEN DE VOORTGANG STAGNEERT 1. U constateert dat de voortgang stagneert: wat is er aan de hand? 2. Laat de kinderen er even buiten: wat betekent het voor u, dat wat hier speelt? Maakt het daarbij verschil indien u of uw partner een wat andere positie/houding zou innemen? 3. U stelt vast dat u een probleem ervaart en uw partner niet: zoudt u beiden willen aanvaarden dat u beiden een probleem heeft zodra één van u iets als een probleem ziet? 4. Wat zou u doen indien u in de positie van uw partner zou verkeren, gegeven het probleem? HET JURIDISCH PROCES

Voor het vertalen van uw wensen en afspraken zult u een jurist, bij voorkeur een advocaat of notaris nodig hebben. Op de achterzijde van deze uitgave treft u de gegevens van de overkoepelende gespecialiseerde organisaties aan waar u terecht kunt. Wij adviseren u altijd een specialist te raadplegen die thuis is in het familierecht. De leden van de VFAS, de Vereniging voor Familierecht Advocaten en Scheidingsbemiddelaars, alsmede de leden van de VMSN, de Vereniging van Mediators en Scheidingsbemiddelaars in het Notariaat zijn gespecialiseerd en op hun taak berekend.

Samenvatting in stellingen

Deze stellingen volgen uit de voorgaande hoofdstukken. 1. Er wordt vaker lichtvaardig gehuwd dan lichtvaardig gescheiden. 2. Huwen voor de wet is riskant, maar minder gevaarlijk dan kinderen krijgen en opvoeden. 3. Er zijn mensen die ongeschikt zijn om te trouwen. 4. Partnerkeuze is als gespreksonderwerp taboe en dient bespreekbaar te worden gemaakt. 5. Er zijn mensen die ongeschikt zijn om kinderen op te voeden. 6. Aan de vraag of scheiden slecht is voor kinderen dient vooraf te gaan de vraag of men geschikt is voor huwelijk of samenleving en of men geschikt is om kinderen te krijgen en op te voeden. 7. Bemiddeling en andere professionele hulp bij scheiden dienen gebaseerd te zijn op kennis van het psychologisch proces van scheiden en van het familierecht. 8. De emotionele scheidingsprocessen van man, vrouw en kinderen lopen doorgaans ongelijk. 9. De bemiddelaar werkt met drie niveaus voor zijn handelen: emoties, zaken en juridische vormgeving. 10. In scheidingsconflicten kunnen we onderscheiden: het emotioneel conflict, het zakelijk conflict en het gejuridiseerde conflict. Langdurige juridische conflicten bij scheiden ontstaan doorgaans door een emotioneel conflict. 11. De oorzaak van het emotioneel conflict ligt meestal in de afwezigheid van een behoorlijke scheidingsmelding of in de niet voltooide scheidingsmelding en het daardoor ontstane gebrek aan scheidingsaanvaarding.

12. Emotionele conflicten ontstaan door een onvoltooide scheidingsmelding en door kwetsuren (trauma’s), opgedaan tijdens het huwelijk, soms ook daarvoor, of tijdens juridische scheidingsprocedures. 13. Conflictbehandeling kent diverse vormen, zoals: conflictverhelderen, preciseren van het conflict, lucht geven aan het conflict, afgrenzen en verkleinen van het conflict. 14. Een conflict wordt niet altijd opgelost, maar kan door herkenbaar maken van misverstanden worden verkleind of gerelativeerd. 15. Voor bemiddelaars, rechters, notarissen, advocaten, psychologen en andere professionele deskundigen die zich met echtscheiding bezighouden is het noodzakelijk de psychologische fase waarin de scheidende partijen zich bevinden, te onderkennen. 16. De scheidingsoverwegingstijd is een turbulente fase die voor man, vrouw en kinderen uitputtend is. Deze fase hoeft niet lang te duren om tot een goede beslissing te leiden. Tijdens de scheidingsmelding en de reactie daarop krijgen partijen informatie, waardoor gekozen kan worden tussen scheiden of investeren in het huwelijk. 17. De scheidingsmelding is de belangrijkste psychologisch structurerende fase van het scheidingsproces. Een voltooide scheidingsmelding werkt ook structurerend voor zakelijke afspraken. 18. Na de scheidingsaanvaarding en zodra er bij de ouders consensus is over de kinderen, voeren zij het zogenaamde paraplugesprek met de kinderen. Het paraplugesprek bestaat uit a. de scheidingsmelding aan de kinderen en hun reacties erop en b. het consensusgesprek over de voortgang van de relatie van beide ouders met de kinderen. 19. Het paraplugesprek werkt doorgaans normaliserend voor de scheiding en versterkt de bemiddelingsstructuur. 20. Scheiden is niet altijd slecht voor kinderen. Verkeerd scheiden is altijd slecht voor kinderen. 21. De separatie is een fase van het scheidingsproces die goed dient te worden voorbereid. 22. Het emotioneel inhalen van scheidingsfasen is mogelijk. 23. Het scheidingsproces is een leerproces. De bemiddelaar maakt partijen zoveel mogelijk bewust van de koppelingen tussen emoties en zaken. 24. Gevoelens van opluchting komen tijdens het scheidingsproces veel vaker voor dan ze worden erkend.

25. Als echtgenoten denken dat hun onenigheid zo groot is dat bemiddeling geen zin heeft, dan is bemiddeling noodzakelijk. Hoe groter de kloof, des te beter de brug. 26. De primaire doelstelling van bemiddeling is de overeenkomst of het convenant. 27. De psychologisering van het conflict gaat in de scheidingsbemiddeling niet verder dan voor de oplossing van het zakelijk conflict nodig is. 28. Bemiddeling is geen therapie, maar heeft doorgaans wel therapeutische effecten. Zowel van de emotionele verheldering als van de zakelijke structurering en het convenant gaan heilzame werkingen uit. 29. De bemiddelaar zorgt ervoor dat de wensen van ieder van de partijen autonoom en zo helder mogelijk op tafel komen. 30. Het zakelijk conflict wordt gevormd door de tegenstrijdigheden van deze wensen en van de belangen van de partijen. 31. Ook strijdende partijen hebben gemeenschappelijke belangen, zoals de verwerking van de scheiding, de relaties met de kinderen, de fiscale voordelen, het voorkomen van onnodige procedures, de uitsluiting van wijzigingsprocedures, de heroriëntatie op de toekomst en de scheiding op maat. 32. De bemiddelaar geeft zoveel en zo lang mogelijk informatie, waarmee partijen kunnen onderhandelen. Hij onthoudt zich zo lang mogelijk van adviezen. 33. In het verlengde van de wensen en belangen van de partijen liggen de levensperspectieven van man, vrouw en kinderen. De relevantie van deze levensperspectieven relativeert de tegenstrijdige belangen. 34. De bemiddelaar neemt de verantwoordelijkheden van partijen niet over, integendeel, hij bevordert deze. 35. De bemiddelaar informeert partijen over de wet, de rechterlijke toepassing van de wet (jurisprudentie) en de praktische effecten hiervan. Partijen kiezen uit verschillende zakelijke varianten de hun passende voordelen voor hun convenant. De bemiddelaar houdt uiteraard geen juridische informatie achter, ook niet wanneer die zakelijke conflicten produceert. 36. Zowel in de relationele als de onderhandelingsfase van de bemiddeling wordt gezocht naar de verschillende varianten van huwelijk en scheiden en welke van de varianten de meest geschikte is voor partijen.

37.

38.

39. 40. 41.

42. 43.

44.

De oorzaken van duurzame alimentatie-, vermogens-, of kinderconflicten liggen doorgaans in de verstoring van het psychologisch scheidingsproces en moeten dan ook op dat niveau worden opgelost. De meeste alimentatiewijzigingsprocedures zijn een gevolg van een onverwerkte scheiding. Conflicten over de kinderen zijn dat steeds. Er bestaan verschillende emotionele en zakelijke samenhangen tussen kwesties betreffende de echtelijke woning, de kinderen, de vermogensverdeling, de alimentatie, het pensioen en de inboedel. Deze samenhangen dienen in de bemiddeling te worden gehonoreerd. Het echtscheidingsconvenant is de juridische vormgeving van de zakelijke overeenkomst van partijen en sluit zoveel mogelijk latere wijzigingsprocedures uit. Met partijen worden de fiscale voor- en nadelen van hun convenant besproken in verband met vermogensverdeling, alimentatie en pensioenverdeling. Conflicten tussen ouders over hun kinderen dienen door bemiddeling en snelle rechterlijke beslissingen te worden beëindigd. De traditionele procedure (met raad voor de kinderbescherming, advocaten, rapporten, et cetera) is in strijd met de belangen van kinderen. Een juridische partijenstrijd over kinderen is tegen het belang van het kind. Voortzetting van gezamenlijk ouderlijk gezag na echtscheiding is normaal. Het is een natuurlijk gevolg van het paraplugesprek en sinds 1 januari 1998 in de wet vastgelegd. Verplichte procesvertegenwoordiging in echtscheidingszaken dient te worden afgeschaft. Deze leidt in vele gevallen tot structurele en relationele polarisatie en gaat uit van twee onjuiste veronderstellingen: a. dat mensen zelf niet goed weten wanneer zij een advocaat of deskundige nodig hebben en b. dat alle advocaten deskundig zijn in het familierecht en op de hoogte zijn van de psychologie van het scheidingsproces. De twee-advocatenprocedure bij echtscheiding is meestal contraproductief, langdurig, schadelijk voor gezondheid en kinderen, zelden probleemoplossend en geldverslindend. Bemiddeling is in het algemeen veiliger, vlugger en voordeliger.

45. De overeenkomst is de normale manier van scheiden, de juridische strijd met twee advocaten de abnormale. De wetgever, de rechter en de Nederlandse Orde van Advocaten dienen barrières op te werpen tegen twee-advocatenprocedures bij echtscheiding. Zij dienen het maken van overeenkomsten bij echtscheidingen te bevorderen. 46. De bemiddeling kan ook benut worden als een controle op de tenuitvoerlegging van overeenkomsten. 47. Humor is tijdens de bemiddeling onontbeerlijk.

Enkele wetsartikelen

Op de volgende bladzijden heb ik wetsartikelen geselecteerd die de lezer de meest relevante informatie bieden. Zij betreffen: naamrecht, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, voortgezet ouderschap na scheiding, alimentatie, echtelijke woning en de wet pensioenverevening. De nieuwe wetsartikelen betreffende ouderlijk gezag en omgang (voortgezet ouderschap na scheiding) traden in werking per 1 maart 2009. De wet pensioenverevening trad op 1 mei 1995 in werking, het nieuwe naamrecht op 1 januari 1998. Bij het lezen van de wetsartikelen dient de lezer te bedenken dat bij verscheidene wetsartikelen een reeks van jurisprudentie behoort en dat de wetstekst op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. Er staat niet altijd wat er staat. Het gaat steeds om de wet, de rechtspraak en de werking van de wet in de praktijk. In dit boek heb ik daarvan vele voorbeelden gegeven. Beoogd is de actuele wetteksten weer te geven, zo als geldend op 1 maart 2009. Vergissingen of omissies kunnen evenwel niet worden uitgesloten. Ook moet u er op bedacht zijn dat wetswijzigingen die na 1 maart 2009 zijn doorgevoerd niet meer in deze editie konden worden meegenomen. Echtscheidingsrecht Afdeling 1. Ontbinding van het huwelijk in het algemeen Artikel 149 Het huwelijk eindigt: a. door de dood;

b. indien de vermiste, die overeenkomstig de bepalingen van de tweede of derde afdeling van de achttiende titel van dit boek vermoedelijk overleden dan wel overleden is verklaard, nog in leven is op de dag waarop de achtergebleven echtgenoot een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan: door de voltrekking van dit huwelijk of geregistreerd partnerschap; c. door echtscheiding, overeenkomstig de bepalingen van de tweede afdeling van deze titel; d. door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, overeenkomstig de bepalingen van de tweede afdeling van de tiende titel van dit boek. Afdeling 2. Echtscheiding Artikel 150 Echtscheiding tussen echtgenoten die niet van tafel en bed gescheiden zijn, wordt uitgesproken op verzoek van één der echtgenoten of op hun gemeenschappelijk verzoek. Artikel 151 Echtscheiding wordt op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Artikel 153 1. Indien als gevolg van de verzochte echtscheiding een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de andere echtgenoot na vooroverlijden van de echtgenoot die het verzoek heeft gedaan zou teloorgaan of in ernstige mate zou verminderen, en de andere echtgenoot deswege tegen dat verzoek verweer voert, kan deze niet worden toegewezen voordat daaromtrent een voorziening is getroffen die, gelet op de omstandigheden van het geval, ten opzichte van beide echtgenoten billijk is te achten. De rechter kan daartoe een termijn stellen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. indien redelijkerwijs te verwachten is dat de andere echtgenoot zelf voor dat geval voldoende voorzieningen kan treffen; b. indien de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate te wijten is aan de andere echtgenoot. Artikel 154 1. Echtscheiding wordt op gemeenschappelijk verzoek van de echtgenoten uitgesproken indien het verzoek is gegrond op hun beider oordeel dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. 2. Ieder der echtgenoten is tot op het tijdstip der uitspraak bevoegd het verzoek in te trekken. Artikel 163 1. De echtscheiding komt tot stand door de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. 2. De inschrijving geschiedt op verzoek van partijen of van één van hen. 3. Indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, verliest de beschikking haar kracht.

Titel 10. Scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed Afdeling 1. Scheiding van tafel en bed Artikel 169 1. Scheiding van tafel en bed kan worden verzocht op dezelfde grond en op dezelfde wijze als echtscheiding. 2. De artikelen 151, 154 tot en met 159a zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijnen, bedoeld in artikel 157, derde tot en met zesde lid, aanvangen op de dag waarop de beschikking tot scheiding van tafel en bed is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116, en dat de duur van het huwelijk wordt berekend tot die dag.

3. Een verplichting van een echtgenoot om uit hoofde van scheiding van tafel en bed levensonderhoud te verschaffen aan de andere echtgenoot, eindigt bij ontbinding van het huwelijk. Artikel 173 1. De scheiding van tafel en bed komt tot stand door de inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116. 2. De inschrijving geschiedt op verzoek van de echtgenoten of van één van hen. 3. Indien het verzoek niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, verliest de beschikking haar kracht.

Geregistreerd partnerschap Artikel 80c 1. Het geregistreerd partnerschap eindigt: a. door de dood; b. indien de vermiste, die overeenkomstig de bepalingen van de tweede of derde afdeling van de achttiende titel van dit boek vermoedelijk overleden dan wel overleden is verklaard, nog in leven is op de dag waarop de achtergebleven geregistreerde partner een nieuw geregistreerd partnerschap of huwelijk is aangegaan: door de voltrekking van dit geregistreerd partnerschap of huwelijk; c. met wederzijds goedvinden door inschrijving door de ambtenaar van de burgerlijke stand van een door beide partners en een of meer advocaten of notarissen ondertekende en gedateerde verklaring waaruit blijkt dat en op welk tijdstip de partners omtrent de beëindiging van het geregistreerd partnerschap een overeenkomst hebben gesloten. d. door ontbinding op verzoek van de partners of een van hen; e. door omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk. 2. Tot inschrijving van verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onder c, is de ambtenaar van de burgerlijke stand steeds bevoegd indien het

geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan. Indien het partnerschap buiten Nederland is aangegaan, is de ambtenaar van de burgerlijke stand tot inschrijving van verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onder c, bevoegd indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 4, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor de bevoegdheid van de rechter in geval van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. 3. Een geregistreerd partnerschap kan niet met wederzijds goedvinden als bedoeld in het eerste lid, onder c, worden beëindigd indien de partners: a. al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen over een of meer van hun gezamenlijke kinderen; b. ingevolge artikel 253sa of 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen over een of meer kinderen. Artikel 80d 1. De in artikel 80c, onder c, bedoelde overeenkomst betreft ten minste de verklaring van beide partners dat hun geregistreerd partnerschap duurzaam ontwricht is en dat zij het willen beëindigen. Voorts betreft de overeenkomst, evenwel niet op straffe van nietigheid: a. de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de geregistreerde partner die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven; b. wie van de geregistreerde partners huurder van de woonruimte die hen tot hoofdverblijf dient, zal zijn of wie van de geregistreerde partners gedurende een bij de overeenkomst te bepalen termijn het gebruik zal hebben van de woning en de inboedel die een van hen of hen beiden toebehoren dan wel ten gebruike toekomen; c. de verdeling van enige gemeenschap waarin de partners de registratie zijn aangegaan dan wel de verrekening die bij voorwaarden als bedoeld in titel 8 is overeengekomen; d. de verevening of verrekening van pensioenrechten. 2. Op een beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden zijn de artikelen 155, 157, vierde en zesde lid, 158, 159, eerste en derde lid, 159a, 160 en 164 van overeenkomstige toepassing.

3. De verklaring, bedoeld in artikel 80c, onder c, wordt slechts ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, indien zij de ambtenaar van de burgerlijke stand uiterlijk drie maanden na het sluiten van de overeenkomst heeft bereikt. Artikel 80e 1. Op een ontbinding van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 80c, onder d, zijn de artikelen 151, 153, 155, 157 tot en met 160, 164 en 165 van overeenkomstige toepassing. 2. De ontbinding komt tot stand door inschrijving van een rechterlijke uitspraak op verzoek van partijen of van één van hen in de registers van de burgerlijke stand. Artikel 163, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Wetsartikelen alimentatie Artikel 157 1. De rechter kan bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen. 2. Bij de vaststelling van de uitkering kan de rechter rekening houden met de behoefte aan een voorziening in het levensonderhoud voor het geval van overlijden van degene die tot de uitkering is gehouden. 3. De rechter kan op verzoek van één van de echtgenoten de uitkering toekennen onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet ten gevolge hebben dat de uitkering later eindigt dan twaalf jaren na de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. 4. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

5. Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is. 6. Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Indien de rechter een termijn vaststelt, kan deze vaststelling niet ten gevolge hebben dat de uitkering op een later tijdstip eindigt dan ingevolge de vorige zin het geval zou zijn. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in de eerste zin in plaats van ‘de in het vierde lid bedoelde termijn’ wordt gelezen: de in de eerste zin bedoelde termijn. Artikel 158 Vóór of na de beschikking tot echtscheiding kunnen de echtgenoten bij overeenkomst bepalen of, en zo ja tot welk bedrag, na de echtscheiding de één tegenover de ander tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden. Indien in de overeenkomst geen termijn is opgenomen, is artikel 157, vierde tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing. Artikel 159 1. Bij de overeenkomst kan worden bedongen dat zij niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Een zodanig beding kan slechts schriftelijk worden gemaakt. 2. Het beding vervalt, indien de overeenkomst is aangegaan vóór de indiening van het verzoek tot echtscheiding, tenzij dit binnen drie

maanden na de overeenkomst is ingediend. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing bij een gemeenschappelijk verzoek. 3. Ondanks een zodanig beding kan op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere beschikking worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. Artikel 159a Een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 158 en 159 van dit boek staat niet in de weg aan verhaal op grond van paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand en laat de vaststelling van het te verhalen bedrag onverlet. Artikel 160 Een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, eindigt wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. Artikel 392 1. Tot het verstrekken van levensonderhoud zijn op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden: a. de ouders; b. de kinderen; c. behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders. 2. Deze verplichting bestaat, behalve wat betreft ouders en stiefouders jegens hun minderjarige kinderen en stiefkinderen en jegens hun kinderen bedoeld in artikel 395a van dit boek, slechts in geval van behoeftigheid van de tot levensonderhoud gerechtigde. 3. De in het eerste lid genoemde personen zijn niet verplicht levensonderhoud te verstrekken, voor zover dit van de echtgenoot of een vroegere echtgenoot dan wel de geregistreerde partner of vroegere

geregistreerde partner overeenkomstig het in de vijfde titel a, zesde, negende of tiende titel van dit boek bepaalde kan worden verkregen. Artikel 394 De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, alsmede de man die als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, is als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie overeenkomstig de artikelen 395a en 395b. Nadien bestaat deze verplichting slechts in geval van behoeftigheid van het kind. Artikel 395 Een stiefouder is, onverminderd het bepaalde in artikel 395a van dit boek, alleen verplicht gedurende zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn echtgenoot of geregistreerde partner. Artikel 395a 1. Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt. 2. Een stiefouder is gedurende zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap jegens de tot zijn gezin behorende meerderjarige kinderen van zijn echtgenoot of geregistreerde partner die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt, verplicht te voorzien in de bij het vorige lid bedoelde kosten. Artikel 395b 1. Heeft de rechter het bedrag bepaald, dat een ouder of stiefouder dan wel, overeenkomstig artikel 394, de verwekker of de man die in artikel 394 daarmee gelijk is gesteld ter zake van de verzorging en opvoeding van zijn minderjarig kind of stiefkind moet betalen en is deze verplichting tot

aan het meerderjarig worden van het kind van kracht geweest, dan geldt met ingang van dit tijdstip de rechterlijke beslissing als een tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als in artikel 395a van dit boek bedoeld. 2. Hetzelfde geldt, indien met toepassing van Hoofdstuk XIII van de Wet op de jeugdzorg het bedrag is vastgesteld dat de ouder of stiefouder ter bestrijding van de kosten van de in artikel 69, eerste lid van die wet bedoelde maatregelen aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen moet uitkeren. Artikel 396 1. De verplichting van behuwdkinderen en van schoonouders tot het verstrekken van onderhoud vervalt, wanneer het huwelijk van het behuwdkind is ontbonden. 2. De verplichting bestaat niet jegens een behuwdkind, dat is gescheiden van tafel en bed en jegens een schoonouder, nadat deze is hertrouwd. Artikel 397 1. Bij de bepaling van het volgens de wet door bloed- en aanverwanten verschuldigde bedrag voor levensonderhoud wordt enerzijds rekening gehouden met de behoeften van de tot onderhoud gerechtigde en anderzijds met de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon. 2. Zijn meerdere bloed- of aanverwanten tot het verstrekken van levensonderhoud aan dezelfde persoon verplicht, dan is ieder van hen gehouden een deel van het bedrag te voldoen, dat de tot onderhoud gerechtigde behoeft. Bij de bepaling van dit deel wordt rekening gehouden met ieders draagkracht en de verhouding, waarin een ieder tot de gerechtigde staat. Artikel 398 1. Wanneer hij die tot levensonderhoud verplicht is, buiten staat is het daartoe vereiste geld op te brengen, kan de rechtbank bevelen, dat hij de bloed- of aanverwant, aan wie hij levensonderhoud verschuldigd is, bij zich in huis zal nemen en aldaar van het nodige voorzien. 2. Ouders zijn steeds bevoegd de rechter te verzoeken hun toe te staan zich van hun onderhoudsplicht jegens hun behoeftig meerderjarig kind op de

in het eerste lid omschreven wijze te kwijten. Artikel 399 De rechter kan de verplichting van bloed- en aanverwanten tot levensonderhoud matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot onderhoud gerechtigde, dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd; onverminderd hetgeen in de volgende afdeling is bepaald omtrent de voorziening in de kosten van de verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen. Artikel 400 1. Indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, hebben zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden en hebben zijn echtgenoot, zijn vroegere echtgenoot, zijn geregistreerde partner, zijn vroegere geregistreerde partner, zijn ouders en zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren hebben bereikt voorrang boven zijn behuwdkinderen en zijn schoonouders. 2. Overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, zijn nietig. Artikel 401 1.

Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De voorafgaande zin is niet van toepassing op een verzoek tot wijziging van een termijn die de rechter heeft vastgesteld op grond van artikel 157 of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158. 2. De termijn die de rechter heeft vastgesteld op grond van het derde of vijfde lid dan wel zesde lid, tweede zin van artikel 157 of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158, kan op verzoek van een van de gewezen echtgenoten worden gewijzigd in geval

van zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd. Verlenging is niet mogelijk indien de rechter zulks ingevolge artikel 157, vijfde lid, heeft bepaald. Op een verzoek tot verlenging is het vijfde lid, tweede en derde zin, van artikel 157 van overeenkomstige toepassing. 3. Partijen kunnen schriftelijk overeenkomen dat het eerste lid, eerste zin, van toepassing is op een verzoek tot wijziging van een termijn die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158. 4. Een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. 5. Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Artikel 402 1. De rechter, die het bedrag van een uitkering tot levensonderhoud bepaalt, wijzigt of intrekt, stelt tevens de dag vast, van welke dit bedrag verschuldigd is of ophoudt verschuldigd te zijn. 2. Bij de vaststelling van een bedrag bepaalt de rechter tevens of dit wekelijks, maandelijks of driemaandelijks moet worden voldaan. 3. Zouden op de dag, dat de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, reeds meer dan één termijn verschenen zijn of meer dan één termijn terugbetaald moeten worden, dan kan de rechter ook daarvoor een betaling in termijnen toestaan. Artikel 402a 1. De bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst vastgestelde bedragen voor levensonderhoud worden jaarlijks van rechtswege gewijzigd met een door Onze Minister van Justitie vast te stellen percentage, dat, behoudens het bepaalde in het derde en vierde lid, overeenkomt met het procentuele verschil tussen het indexcijfer der lonen per 30 september

van enig jaar en het overeenkomstige indexcijfer in het voorafgaande jaar. 2. De wijziging gaat in op 1 januari volgende op de in het eerste lid genoemde datum. De beschikking waarin het percentage is vastgesteld, wordt bekend gemaakt in de Staatscourant. 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder indexcijfer der lonen wordt verstaan. 4. Het percentage van de wijziging van de bedragen voor levensonderhoud kan worden afgerond op tienden van een procent. Daarbij vindt, indien van het in het eerste lid bedoelde procentuele verschil het tweede of een volgend cijfer achter de komma vijf bedraagt, voor wat betreft die cijfers afronding naar beneden plaats. 5. De wijziging van rechtswege kan bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst geheel of voor een bepaalde tijdsduur worden uitgesloten. Daarbij kan tevens worden bepaald dat en op welke wijze het bedrag voor levensonderhoud anders dan van rechtswege periodiek zal worden gewijzigd. 6. Bij de uitspraak, waarbij de tweede zin van het vorige lid toepassing heeft gevonden, en ook nadien, kan de rechter een regeling geven omtrent de wijze en de tijdstippen waarop de tot uitkering verplichte persoon aan de tot uitkering gerechtigde persoon gegevens dient te verschaffen ten behoeve van de vaststelling van de wijziging van het bedrag voor levensonderhoud. Deze beslissingen kunnen worden gegeven en nadien worden gewijzigd op verzoek van de tot uitkering verplichte of gerechtigde persoon. 7. De uitsluiting van de wijziging van rechtswege kan bij rechterlijke uitspraak worden ingetrokken. Voor zover het een uitsluiting betreft waarbij de tweede zin van het vijfde lid niet is toegepast, kan de intrekking alleen geschieden in de gevallen bedoeld in artikel 401 van dit boek. 8. De tenuitvoerlegging van een executoriale titel betreffende de betaling van levensonderhoud geschiedt met inachtneming van de op het tijdstip van de tenuitvoerlegging ingegane wijzigingen van rechtswege dan wel

met inachtneming van de wijzigingen overeenkomstig de tweede zin van het vijfde lid van dit artikel. Artikel 403 Geen uitkering is verschuldigd over de tijd, die op het tijdstip van het indienen van het verzoek reeds meer dan vijf jaren is verstreken.

Afdeling 2. Voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen Artikel 404 1. Ouders zijn verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. 2. Gelijke verplichting bestaat voor een stiefouder in het geval van artikel 395 van dit boek. Artikel 406 1. Komt een ouder of stiefouder zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding niet of niet behoorlijk na, dan kan de andere ouder of voogd de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder of stiefouder ten behoeve van het kind zal moeten uitkeren. 2. De rechtbank kan het in het vorige lid bedoelde bedrag reeds bepalen gelijktijdig met een door haar te geven beslissing omtrent het gezag. Artikel 406a Een op artikel 394 gegrond verzoek kan ten behoeve van een minderjarig kind door hem die het gezag over het kind heeft, worden gedaan. De ouder of voogd van het kind behoeft de in artikel 349, eerste en tweede lid, bedoelde machtiging niet. Artikel 407 Gelijktijdig met een door de rechtbank te geven uitspraak betreffende het over de kinderen uit te oefenen gezag na ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed kan de rechtbank op verzoek van een ouder het bedrag wijzigen van een, in verband met de voorafgegane

gezagsvoorziening, bepaalde periodieke uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding. Artikel 408 1. Een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie, waarvan het bedrag in een rechterlijke beslissing, daaronder begrepen de beslissing op grond van artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is vastgelegd, wordt ten behoeve van de minderjarige aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt of aan de voogd onderscheidenlijk aan de meerderjarige betaald. 2. Op verzoek van een gerechtigde als bedoeld in het eerste lid, van een onderhoudsplichtige dan wel op gezamenlijk verzoek van een gerechtigde en onderhoudsplichtige neemt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de invordering van de onderhoudsgelden op zich. De executoriale titel wordt daartoe door de onderhoudsgerechtigde in handen gesteld van dit Bureau. De overhandiging daarvan machtigt het Bureau tot het doen van de invordering, zo nodig door middel van executie. 3. Kosten van invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden verhaald op de onderhoudsplichtige, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. Het verhaal van kosten vindt plaats door wijziging van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. 4. Tot invordering op verzoek van een onderhoudsgerechtigde wordt slechts overgegaan, indien de gerechtigde ter gelegenheid van de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. In deze gevallen geschiedt de invordering van bedragen die verschuldigd zijn vanaf een tijdstip van ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek. 5. Alvorens tot invordering met verhaal van kosten over te gaan wordt de onderhoudsplichtige bij brief met bericht van ontvangst in kennis gesteld

van het voornemen daartoe en de reden daarvoor, alsmede van het bedrag inclusief de kosten van invordering. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt bevoegd tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief. 6. De invordering die op verzoek van de onderhoudsgerechtigde geschiedt, eindigt slechts, indien gedurende ten minste een half jaar regelmatig is betaald aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en er geen bedragen meer verschuldigd zijn als bedoeld in het vierde lid, tweede volzin. De termijn van een half jaar wordt telkens verdubbeld, indien een voorgaande termijn van invordering ook op verzoek van de onderhoudsgerechtigde was aangevangen. 7. Een invordering die geldt op het tijdstip van het meerderjarig worden van het kind, wordt ten behoeve van de meerderjarige voortgezet, tenzij deze op zijn verzoek wordt beëindigd. 8. De tenuitvoerlegging van een executoriale titel betreffende de betaling van de kosten van verzorging en opvoeding of levensonderhoud en studie geschiedt met inachtneming van de wijziging, bedoeld in het derde lid. 9. Invorderingen die tien jaren nadat de minderjarige de leeftijd van een en twintig jaren heeft bereikt, nog niet door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zijn verwezenlijkt, mogen worden beëindigd. De onderhoudsgerechtigde wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. 10. Een betaling door de onderhoudsplichtige strekt in de eerste plaats in mindering van de kosten, bedoeld in het derde lid, vervolgens in mindering van eventueel verschenen rente en ten slotte in mindering van de verschuldigde onderhoudsgelden en de eventueel lopende rente. 11. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen draagt zorg, dat de gelden die ten behoeve van het onderhoud van minderjarigen worden uitgekeerd, aan de daarop rechthebbenden worden uitbetaald. Indien uitbetaling plaatsvindt aan een gemeente als rechthebbende, wordt op de aan het Bureau uitgekeerde gelden een door Onze Minister van Justitie te bepalen deel in mindering gebracht ter bestrijding van de kosten welke met de invordering van de gelden zijn gemoeid.

Echtelijke woning

Artikel 165 1.

Op verzoek van een echtgenoot kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten. 2. Tegen hem kan een in dat tijdvak zonder zijn toestemming door de andere echtgenoot verrichte rechtshandeling niet worden tegengeworpen ten nadele van zijn in het vorige lid omschreven bevoegdheid. 3. Weigert hij zijn toestemming of is hij niet in staat zijn wil te verklaren, dan kan de rechtbank die in eerste aanleg over het verzoek tot echtscheiding heeft beslist, op verzoek van de andere gewezen echtgenoot, bepalen dat het vorige lid buiten toepassing blijft.

Wet verevening pensioenrechten Wet van 28 april 1994 tot vaststelling van regels met betrekking tot de verevening van pensioenrechten bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed (Wet verevening pensioenrechten bij scheiding) en daarmede verband houdende wijzigingen in andere wetten (Stb. 342, inwerkingtreding 1 mei 1995). Art. 1 – 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder: a. scheiding: echtscheiding of scheiding van tafel en bed danwel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing; b. tijdstip van scheiding: ingeval van echtscheiding danwel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers

van de burgerlijke stand; ingeval van scheiding van tafel en bed: de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde gaat; c. uitvoeringsorgaan: de natuurlijke of rechtspersoon, die tot uitbetaling van pensioen gehouden is; d. pensioen: ouderdomspensioen; e. werkgever: de werkgever van de tot verevening verplichte echtgenoot; f. nabestaandenpensioen: weduwen- en weduwnaarspensioen waaronder begrepen bijzonder weduwen- en weduwnaarspensioen. – 2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt mede verstaan onder a. echtgenoot: gewezen echtgenoot; b. aanspraak op pensioen: uitzicht op pensioen; c. pensioen : een herberekend invaliditeitspensioen of een uit hoofde van ziekte of gebreken ingevolge de in het vierde lid, onder d, genoemde wetten toegekend pensioen dat naar diensttijd is berekend, een en ander met ingang van de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar is bereikt. – 3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder pensioen niet verstaan een ingegaan tijdelijk pensioen of een aanspraak op tijdelijk pensioen op grond van regelingen ingevolge welke alleen een recht op uitkering van pensioen bestaat indien aan betrokkenen aansluitend aan hun dienstverband dat tijdelijk pensioen wordt dan wel zal worden uitgekeerd. – 4. Deze wet is van toepassing op pensioen ingevolge: a. een pensioenregeling op grond van een pensioentoezegging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet (Stb. 1981, 18); b. een pensioenregeling welke van toepassing is op degenen, voor wie met toepassing van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (1949, J 121) de deelneming aan die regeling verplicht is gesteld, voor zover die regeling niet onder onderdeel a valt; c. de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1986, 540);

d. de Algemene militaire pensioenwet (Stb. 1988, 284) of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet; e. de Spoorwegpensioenwet (Stb. 1986, 541); f. de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 1979, 519); g. de Wet van 27 juli 1960 (Stb. 314), houdende maatregelen met betrekking tot de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding; h. de pensioenregeling bedoeld in de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds (Stb. 1954, 407); i. de pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds van Collecteurs en Collectrices van de Nederlandse Staatsloterij, bedoeld in artikel 41 van de Wet op de kansspelen (Stb. 1964, 483); j. een beroepspensioenregeling in de zin van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Stb. 1972, 400); k. een pensioenregeling op grond van een pensioentoezegging van een natuurlijk persoon aan degene, die met hem een overeenkomst heeft tot het verrichten van huislijke of andere persoonlijke diensten. – 5. Deze wet is voorts van toepassing op pensioen als bedoeld in: a. de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 (Stb. 1963, 212); b. de Wet aanpassing pensioenvoorziening Bijstandskorps (Stb. 1965, 550); – 6. De wet is voorts mede van toepassing op pensioen dat is opgebouwd uit middelen welke ten laste komen van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering, bedoeld in artikel 3 van de Wet tot bevriezing van het kinderbijslagbedrag voor het eerste kind, alsmede oprichting van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering (Stb. 1972, 702). – 7. De wet is voorts van toepassing op pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling die niet is een pensioenregeling als bedoeld in de leden 4 tot en met 6 met dien verstande dat een recht op uitbetaling als bedoeld in artikel 2 slechts bestaat jegens de andere echtgenoot.

– 8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen uitkeringen ingevolge enigerlei regeling worden aangemerkt als pensioen in de zin van deze wet. Art. 2. – 1. In geval van scheiding en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en voor de scheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, heeft de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet recht op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding. – 2. Ingevolge het in het eerste lid bedoelde recht op verevening ontstaat jegens het uitvoeringsorgaan een recht op uitbetaling van een deel van elk van de uit te betalen termijnen van het pensioen, mits binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding van die scheiding en van het tijdstip van scheiding door een van beide echtgenoten mededeling is gedaan aan het uitvoeringsorgaan door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bekend gemaakt in de Staatscourant. Een recht op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan sluit een recht op uitbetaling jegens de tot verevening verplichte echtgenoot uit. Ingeval partijen de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten moeten zij een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de in het eerste lid bedoelde overeenkomst aan het uitvoeringsorgaan overleggen. Indien de echtgenoten zulks nalaten kan deze overeenkomst niet aan het uitvoeringsorgaan worden tegengeworpen, zelfs indien de overeenkomst ingeschreven was in het openbaar huwelijksgoederenregister, bedoeld in artikel 116, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. – 3. De uitbetaling geschiedt onder de voorwaarden vermeld in de toepasselijke regeling. Indien het tijdstip van scheiding voor de pensioeningang ligt of daarmee samenvalt, gaat de uitbetaling in op het tijdstip van pensioeningang, met dien verstande dat deze uitbetaling niet eerder ingaat dan een maand na de datum waarop het uitvoeringsorgaan het in het tweede lid bedoelde formulier heeft ontvangen. Indien het tijdstip van scheiding na pensioeningang ligt, gaat de uitbetaling in een

maand na de datum waarop het uitvoeringsorgaan het in het tweede lid bedoelde formulier heeft ontvangen. – 4. Het recht op uitbetaling eindigt op het tijdstip waarop het recht op pensioen eindigt of met het einde van de maand waarin de tot verevening gerechtigde echtgenoot is overleden. Het recht op uitbetaling eindigt eveneens met het einde van de maand waarin de echtgenoten een schriftelijke mededeling aan het uitvoeringsorgaan hebben gedaan, dat zij met elkaar zijn hertrouwd dan wel, in geval van scheiding van tafel en bed, zich hebben verzoend. – 5. Na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde formulier verstrekt het uitvoeringsorgaan aan de tot verevening gerechtigde echtgenoot een bewijsstuk waaruit de tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraak waarop de verevening zal worden gebaseerd blijkt alsmede de in het derde lid bedoelde ingangsdatum van de uitbetaling. De andere echtgenoot ontvangt daarvan een afschrift. – 6. De tot verevening gerechtigde echtgenoot heeft een recht op uitbetaling jegens de andere echtgenoot indien niet ingevolge het tweede lid een recht op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan is ontstaan, alsmede indien de uitbetaling ingevolge het derde lid ingaat na pensioeningang. In dit laatste geval houdt het recht op uitbetaling jegens de andere echtgenoot op zodra de uitbetaling door het uitvoeringsorgaan ingaat. Op het recht op uitbetaling jegens de andere echtgenoot is het bepaalde bij of krachtens deze wet van overeenkomstige toepassing. Zie voorts Art. 12-1, 2 en 3.

Gezag en voortzetting ouderschap (inwerkingtreding: 1 maart 2009) Titel 14. Het gezag over minderjarige kinderen Afdeling 1. Algemeen Artikel 245 1. Minderjarigen staan onder gezag.

na

scheiding

2. Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij. 3. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend. 4. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte. 5. Het gezag van de ouder die dit krachtens artikel 253sa of krachtens een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 253t samen met een ander dan een ouder uitoefent, wordt aangemerkt als ouderlijk gezag dat door ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend, tenzij uit een wettelijke bepaling het tegendeel voortvloeit. Artikel 246 Onbevoegd tot het gezag zijn minderjarigen, zij die onder curatele zijn gesteld en zij wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is. Artikel 247 1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. 2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe. 3. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. 4. Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, na het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, of na het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld

in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. 5. Ouders kunnen ter uitvoering van het vierde lid in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, of het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan. Artikel 247a Indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst en de ouders hun samenleving beëindigen, stellen zij een ouderschapsplan op als bedoeld in artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Artikel 248 Het tweede lid van artikel 247 van dit boek is van overeenkomstige toepassing op de voogd en op degene die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over die minderjarige toekomt. Artikel 249 De minderjarige dient rekening te houden met de aan de ouder of voogd in het kader van de uitoefening van het gezag toekomende bevoegdheden, alsmede met de belangen van de overige leden van het gezin waarvan hij deel uitmaakt. Artikel 250 Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, danwel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van

de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.

Afdeling 2. Ouderlijk gezag § 1. Het gezamenlijk gezag van ouders binnen en buiten huwelijk en het gezag van één ouder na scheiding Artikel 251 1. Gedurende hun huwelijk oefenen de ouders het gezag gezamenlijk uit. 2. Na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag gezamenlijk uitoefenen. Artikel 251a 1. De rechter kan na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. 2. De beslissing op grond van het eerste lid wordt gegeven bij de beschikking houdende scheiding van tafel en bed, echtscheiding dan wel ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of bij latere beschikking. 3. Indien een beslissing op grond van het eerste lid niet alle kinderen der echtgenoten betrof, vult de rechtbank haar aan op verzoek van een van de ouders, van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve. 4. De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van het eerste lid. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van

twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Artikel 252 1. De ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan oefenen het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 244, is aangetekend. Een verzoek als bedoeld in de eerste volzin kan niet worden gedaan ten aanzien van de kinderen over wie zij het gezag gezamenlijk hebben uitgeoefend. 2. De aantekening wordt door de griffier geweigerd, indien op het tijdstip van het verzoek: a. één of beide ouders onbevoegd is tot het gezag; of b. één van beide ouders is ontheven of ontzet van het gezag en de andere ouder het gezag uitoefent; of c. een voogd met het gezag over het kind is belast; of d. de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken; of e. de ouder die het gezag heeft, dit gezamenlijk met een ander dan een ouder uitoefent. 3. Tegen de weigering van de aantekening is alleen beroep mogelijk, indien zij heeft plaatsgevonden op grond van onbevoegdheid van één of beide ouders tot het gezag anders dan vanwege minderjarigheid of ondercuratelestelling. Alsdan kan de rechtbank worden verzocht de aantekening te gelasten. Zij wijst het verzoek af, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Artikel 253 1. Indien gewezen echtgenoten met elkaar hertrouwen dan wel een geregistreerd partnerschap aangegaan en onmiddellijk daaraan voorafgaande één der echtgenoten het gezag over de minderjarige kinderen uitoefende, herleeft van rechtswege het gezamenlijk gezag, tenzij een der echtgenoten onbevoegd is tot dit gezag of daarvan is ontheven of ontzet dan wel het gezag gezamenlijk met een ander dan de ouder uitoefent.

2. De echtgenoot voor wie het gezag niet is herleefd, kan de rechtbank verzoeken hem daarmede te belasten. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien door verzoening van de echtgenoten een scheiding van tafel en bed eindigt. 4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien gewezen geregistreerde partners die gezamenlijk gezag uitoefenden over het kind, opnieuw met elkaar een geregistreerd partnerschap aangaan dan wel met elkaar huwen. Artikel 253a 1. In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. 2. De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten: a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben; b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft; c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd; d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft. 3. Indien op de ouders de verplichting van artikel 247a rust en zij daaraan niet hebben voldaan, houdt de rechter de beslissing op een in het tweede lid bedoeld verzoek ambtshalve aan, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege indien het belang van het kind dit vergt.

4. De artikelen 377a, vierde lid, 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. 5. De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd. 6. De rechtbank behandelt het verzoek binnen zes weken. § 1a. Het gezamenlijk gezag van ouders binnen een geregistreerd partnerschap Artikel 253aa 1. Gedurende hun geregistreerd partnerschap oefenen de ouders het gezag gezamenlijk uit. 2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag zijn hierop van toepassing, met uitzondering van de artikelen 251, tweede lid, en 251a, tweede en derde lid. § 2. Het gezag van ouders anders dan na scheiding Artikel 253b 1. Indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat of indien de ouders van een kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, oefent de moeder van rechtswege het gezag over het kind alleen uit, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was. 2. De in het eerste lid bedoelde moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag, verkrijgt dit van rechtswege op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast.

3. Indien op bedoeld tijdstip een ander het gezag heeft, kan de tot het gezag bevoegde ouder de rechtbank verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten. 4. Wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, wordt dit verzoek slechts ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. 5. Wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Artikel 253c 1. De tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, kan de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. 2. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. 3. Wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek om de vader alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. 4. Wanneer niet in het gezag is voorzien of wanneer een voogd het gezag uitoefent, wordt het verzoek om de vader alleen met het gezag te belasten slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. 5. Een verzoek om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten als bedoeld in het eerste lid, kan ook door de moeder worden gedaan. Artikel 253d 1. Indien de voorziening in het gezag over een kind als bedoeld in artikel 253b, eerste lid, van dit boek komt te ontbreken, kunnen zowel zijn

moeder als zijn vader dan wel beiden voor zover zij tot het gezag bevoegd zijn – de rechtbank verzoeken met het gezag onderscheidenlijk gezamenlijk gezag te worden belast. 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. 3. Hebben beiden een verzoek ingediend anders dan tot gezamenlijke gezagsuitoefening, dan willigt de rechter het verzoek in van degene wiens gezag over het kind hij het meeste in het belang van het kind oordeelt. 4. Indien, voordat over het verzoek van één ouder is beslist, de andere ouder van rechtswege het gezag over het kind verkrijgt, willigt de rechter het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. Artikel 253e Inwilliging van het verzoek van een der ouders als bedoeld in de artikelen 253b, 253c en 253d van dit boek heeft, indien de ander het gezag tot dusverre uitoefende, tot gevolg dat de laatste het gezag verliest. Dit gevolg treedt niet in indien de ouders als gevolg van de rechterlijke beslissing met het gezamenlijk gezag zijn belast. Artikel 253f Na de dood van een der ouders oefent de overlevende ouder van rechtswege het gezag over de kinderen uit, indien en voor zover hij op het tijdstip van overlijden het gezag uitoefent. Artikel 253g 1. Indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, bepaalt de rechter dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze kinderen wordt belast. 2. De rechter doet dit op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, de overlevende ouder of ambtshalve.

3. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. 4. De bepaling van het voorgaande lid is mede van toepassing indien de overleden ouder een voogd had aangewezen overeenkomstig artikel 292 van dit boek. Artikel 253h 1. Indien na het overlijden van één der ouders een voogd is benoemd, kan de rechter deze beslissing te allen tijde in dier voege wijzigen, dat de overlevende ouder mits deze daartoe bevoegd is, alsnog met het gezag wordt belast. 2. Zij gaat hiertoe slechts over op verzoek van de overlevende ouder, en niet dan op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. 3. Wanneer de andere ouder een voogd had aangewezen overeenkomstig artikel 292 van dit boek en deze inmiddels is opgetreden, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat, mits het verzoek van de overlevende ouder binnen één jaar na het begin van de voogdij wordt gedaan, dit verzoek slechts wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. § 2a. Gezag na meerderjarigverklaring Artikel 253ha 1. De minderjarige vrouw die als degene die het gezag heeft, haar kind wenst te verzorgen en op te voeden kan, indien zij de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, de kinderrechter verzoeken haar meerderjarig te verklaren. 2. Het verzoek kan ten behoeve van de vrouw ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming. Deze behoeft hiertoe haar schriftelijke toestemming. Het verzoek vervalt, indien de vrouw haar toestemming intrekt.

3. Het verzoek kan ook voor de bevalling door of ten behoeve van de vrouw worden gedaan, alsmede indien de vrouw eerst omstreeks het tijdstip van haar bevalling de leeftijd van zestien jaren zal hebben bereikt. In dat geval wordt op het verzoek niet eerder dan na de bevalling of, indien de vrouw op dat tijdstip nog geen zestien jaar is, nadat zij die leeftijd heeft bereikt, beslist. 4. De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de moeder en haar kind wenselijk oordeelt. Indien een ander met het gezag is belast, wordt de moeder daarmee belast. 5. De minderjarige vrouw is bekwaam in rechte op te treden en tegen een uitspraak beroep in te stellen. § 3. Het bewind van de ouders Artikel 253i 1. Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening voeren de ouders gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind en vertegenwoordigen zij gezamenlijk het kind in burgerlijke handelingen, met dien verstande dat een ouder alleen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken, hiertoe ook bevoegd is. 2. Artikel 253a van dit boek is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van ‘de rechtbank’ wordt gelezen ‘de kantonrechter’. 3. Oefent een ouder het gezag alleen uit, dan wordt door die ouder het bewind over het vermogen van het kind gevoerd en het kind in burgerlijke handelingen vertegenwoordigd. 4. Van het bepaalde in het eerste en derde lid kan worden afgeweken: a. indien de rechter bij de beschikking waarbij de uitoefening van het gezag over het kind aan een van de ouders wordt opgedragen op eensluidend verzoek van de ouders of op verzoek van één van hen, mits de ander zich daartegen niet verzet, heeft bepaald dat de ouder die niet het gezag over het kind zal uitoefenen, het bewind over het vermogen van het kind zal voeren; b. ingevolge artikel 276, tweede lid, van dit boek, bij ontheffing of ontzetting van het gezag;

c. indien hij die een minderjarige goederen schenkt of vermaakt, bij de gift, onderscheidenlijk bij de uiterste wilsbeschikking, heeft bepaald dat een ander het bewind over die goederen zal voeren. 5. In het laatstbedoelde geval zijn de ouders, of – indien een ouder het gezag alleen uitoefent – die ouder, bevoegd van de bewindvoerder rekening en verantwoording te vragen. 6. Bij het vervallen van het door de schenker of erflater ingesteld bewind zijn het eerste en tweede lid, onderscheidenlijk het derde lid, van toepassing. Artikel 253j De ouders of een ouder moeten het bewind over het vermogen van hun kind als goede bewindvoerders voeren. Bij slecht bewind zijn zij voor de daaraan te wijten schade aansprakelijk, behoudens voor de vruchten van dat vermogen voor zover de wet hun het genot daarvan toekent. Artikel 253k Op het bewind van de ouders of een ouder zijn de artikelen 342, tweede lid, 344 tot en met 357 en 370 van dit boek van overeenkomstige toepassing. Artikel 253l 1. Elke ouder die het gezag over zijn kind uitoefent, heeft het vruchtgenot van diens vermogen. Indien het kind bij de ouder inwoont en anders dan incidenteel inkomen uit arbeid geniet, is het verplicht naar draagkracht bij te dragen in de kosten van de huishouding van het gezin. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval de ouder van het gezag is ontheven, tenzij de andere ouder het gezag uitoefent. 3. Aan bedoeld vruchtgenot zijn de lasten verbonden, die op vruchtgebruikers rusten. Artikel 253m De ouder heeft geen vruchtgenot van het vermogen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat de ouders daarvan het vruchtgenot niet zullen hebben.

Afdeling 3. Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de gezagsuitoefening door de ouders en de gezagsuitoefening door één van hen Artikel 253n 1. Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen artikelen 251a, eerste lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. 2. Het eerste en derde lid van artikel 251a zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 253o 1. Beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 2a van deze titel en het bepaalde in artikel 253n van dit boek kunnen op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 253p 1. In de gevallen waarin door de rechter het gezag wordt opgedragen aan beide ouders of aan een ouder alleen, neemt dit een aanvang zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden. 2. Na de gerechtelijke ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed begint het gezag nochtans niet voordat de beschikking houdende ontbinding van het huwelijk is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand of voordat de beschikking houdende scheiding van tafel en bed is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116.

3. Indien een aantekening was gedaan als bedoeld in artikel 252, eerste lid, van dit boek, begint het aan één der ouders opgedragen gezag nochtans niet, dan nadat deze aantekening door de griffier is doorgehaald. Van de doorhaling doet de griffier schriftelijk mededeling aan beide ouders. Artikel 253q 1. Wanneer een van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, oefent de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uit. Wanneer de grond van de onbevoegdheid is weggevallen, herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag. 2. Wanneer beide ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, daartoe op een der in artikel 246 genoemde gronden onbevoegd zijn, benoemt de rechtbank een voogd. 3. Wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, belast de rechtbank de andere ouder met het gezag, tenzij gegronde vrees bestaat dat de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. Alsdan benoemt zij een voogd. 4. De in het tweede en derde lid bedoelde beslissingen worden gegeven op verzoek van een ouder, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve. 5. Wanneer de grond van de onbevoegdheid van de in het derde lid eerstgenoemde ouder is vervallen, wordt hij, op zijn verzoek, wederom met het gezag belast, indien de rechtbank overtuigd is dat het kind wederom aan de ouder mag worden toevertrouwd. Op verzoek van de ouders of een van hen kan zij de ouders gezamenlijk met het gezag belasten. Artikel 253r 1. Het bepaalde in artikel 253q van dit boek is van overeenkomstige toepassing, indien: a. één of beide ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen; of b. het bestaan of de verblijfplaats van één of beide ouders onbekend is.

2. Het gezag dat aan één of beide ouders toekomt, is geschorst gedurende de tijd waarin een van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoet. Artikel 253s 1. Indien het kind met instemming van zijn ouders die het gezag over hem uitoefenen, gedurende ten minste een jaar door een of meer anderen als behorende tot het gezin is verzorgd en opgevoed, kunnen de ouders slechts met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van het kind brengen. 2. Voor zover de volgens het vorige lid vereiste toestemmingen niet worden verkregen, kunnen zij op verzoek van de ouders door die van de rechtbank worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. 3. In geval van afwijzing van het verzoek is de beschikking van kracht gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn, welke de duur van zes maanden niet te boven mag gaan. Is echter voor het einde van deze termijn een verzoek tot ondertoezichtstelling van het kind, dan wel tot ontheffing of ontzetting van een of beide ouders aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking gelden, totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist.

Afdeling 3A. Gezamenlijk gezag van een ouder tezamen met een ander dan een ouder § 1. Het gezamenlijk gezag van rechtswege van een ouder tezamen met een ander dan een ouder Artikel 253sa 1. Over het staande hun huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren kind oefenen een ouder en zijn echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, gezamenlijk het gezag uit, tenzij het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder. 2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag zijn hierop van toepassing, met uitzondering van de artikelen 251, tweede lid, en 251a, tweede en derde lid.

§ 2. Het gezamenlijk gezag van een ouder tezamen met een ander dan een ouder krachtens rechterlijke beslissing Artikel 253t 1. Indien het gezag over een kind bij één ouder berust, kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. 2. In het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt het verzoek slechts toegewezen, indien: a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest. 3. Het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. 4. Het gezamenlijk gezag, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden toegekend in de gevallen, bedoeld in artikel 253q, eerste lid, en artikel 253r. Het staat niet open voor rechtspersonen. 5. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek; b. het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt afgewezen; of c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet. Artikel 253u Het gezamenlijk gezag begint op de dag waarop de beslissing die de benoeming inhoudt, in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien zij

uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden. Artikel 253v 1. Op de gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouder en de ander zijn de artikelen 246, 247, 249, 250, 253a, 253j tot en met 253m, 253q, eerste lid, alsmede 253r van overeenkomstige toepassing. 2. Artikel 253i is van overeenkomstige toepassing, tenzij de met het gezag belaste ouder het bewind niet voert ingevolge artikel 253i, vierde lid, onder a of c. 3. Artikel 253n is van overeenkomstige toepassing. De rechtbank geeft geen beslissing tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 253t, dan nadat zij de ouders of de niet met het gezag belaste ouder in de gelegenheid heeft gesteld te verzoeken in het belang van het kind de ouders gezamenlijk met het gezag over het kind te belasten of de niet met het gezag belaste ouder daarmee te belasten. 4. Indien de rechtbank na beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander, deze ander met de voogdij heeft belast, kan zij te allen tijde wegens wijziging van omstandigheden op verzoek van de ouders of van één van hen in het belang van het kind één ouder met het gezag of de ouders met het gezamenlijk gezag belasten. 5. Artikel 253q, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de rechtbank geen voogd benoemt dan nadat zij de niet met het gezag belaste ouder in de gelegenheid heeft gesteld te verzoeken in het belang van het kind hem met het gezag over het kind te belasten. Het verzoek, bedoeld in artikel 253q, tweede lid, kan tevens door de ander dan de ouder worden gedaan. 6. De afdelingen 4 en 5 van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander, met dien verstande dat in geval van ontheffing of ontzetting van de ouder die gezamenlijk met de ander het gezag uitoefent, de ander niet alleen met het gezag wordt belast dan nadat de rechtbank de niet met het gezag belaste ouder in de gelegenheid heeft gesteld te verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten.

§ 3. Gemeenschappelijke bepalingen inzake het gezamenlijk gezag van een ouder tezamen met een ander dan een ouder Artikel 253w De ander die met de ouder gezamenlijk het gezag uitoefent, is verplicht tot het verstrekken van levensonderhoud jegens het kind dat onder zijn gezag staat. Indien het gezamenlijk gezag door de meerderjarigheid van het kind is geëindigd, duurt de onderhoudsplicht voort totdat het kind de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt. Nadat een rechterlijke beslissing tot beëindiging van het gezamenlijk gezag in kracht van gewijsde is gegaan of na het overlijden van de ouder met wie tot het tijdstip van overlijden het gezag gezamenlijk werd uitgeoefend, blijft deze onderhoudsplicht gedurende de termijn dat het gezamenlijk gezag heeft geduurd, bestaan, tenzij de rechter in bijzondere omstandigheden op verzoek van de ouder of de ander een langere termijn bepaalt. Zij eindigt uiterlijk op het tijdstip dat het kind de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt. De artikelen 392, derde lid, 395a, eerste lid, 395b, 397, 398, 399, 400, 401, eerste, vierde en vijfde lid, 402, 402a, 403, 404, eerste lid, 406 en 408 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 253x 1. Na de dood van de ouder die tezamen met de ander het gezag uitoefende, oefent die ander van rechtswege de voogdij over de kinderen uit. 2. De rechtbank kan op verzoek van de overlevende ouder te allen tijde bepalen dat deze, mits daartoe bevoegd, alsnog met het gezag wordt belast. 3. De artikelen 253g en h zijn niet van toepassing. Artikel 253y 1. Het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 253sa en 253t, eindigt op de dag waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking waarbij aan de ouders gezamenlijk gezag is toegekend of het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander is beëindigd. 2. Is de beschikking, bedoeld in het eerste lid, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, dan eindigt het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.

Omgang tussen het kind en de niet met het gezag belaste ouder Titel 15. Omgang en informatie Artikel 377a 1. Het kind heeft het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. 2. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. 3. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien: a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Artikel 377b 1. De ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.

2. Indien het belang van het kind zulks vereist kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft. 3. Artikel 377e is van overeenkomstige toepassing. Artikel 377c 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 377b van dit boek wordt de niet met het gezag belaste ouder desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet. 2. Indien de informatie is geweigerd, kan de rechter op verzoek van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ouder bepalen dat de informatie op de door hem aan te geven wijze moet worden verstrekt. De rechter wijst het verzoek in ieder geval af, indien het belang van het kind zich tegen het verschaffen van de informatie verzet. Artikel 377d 1. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, begint de uitoefening van het recht op omgang zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden. 2. De uitoefening van het recht op omgang begint, indien tevens een beschikking inzake het gezag is of wordt gegeven, niet eerder dan op het tijdstip waarop voor de andere ouder of voor de voogd het gezag is begonnen. Artikel 377e De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de

omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 377g De rechter kan, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 377a of 377b, dan wel zodanige beslissing op de voet van artikel 377e van dit boek wijzigen. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Naamrecht Titel 2. Het recht op de naam Artikel 4 1. Een ieder heeft de voornamen die hem in zijn geboorteakte zijn gegeven. 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert in de geboorteakte voornamen op te nemen die ongepast zijn, of overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen tenzij deze tevens gebruikelijke voornamen zijn. 3. Geeft de aangever geen voornamen op, of worden deze alle geweigerd zonder dat de aangever ze door een of meer andere vervangt, dan geeft de ambtenaar ambtshalve het kind een of meer voornamen, en vermeldt hij uitdrukkelijk in de akte dat die voornamen ambtshalve zijn gegeven. 4. Wijziging van de voornamen kan op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gelast door de rechtbank. De wijziging geschiedt doordat van de beschikking een latere vermelding aan de akte van geboorte wordt toegevoegd, overeenkomstig artikel 20a, eerste lid. In geval van wijziging van de voornamen van een buiten Nederland geboren persoon geeft de rechtbank die de beschikking geeft, voor zoveel nodig ambtshalve hetzij een last tot inschrijving van de akte

van geboorte dan wel van de akte of de uitspraak, bedoeld in artikel 25g, eerste lid, hetzij de in artikel 25c bedoelde beschikking. Artikel 5 1. Indien een kind alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, heeft het haar geslachtsnaam. Indien een kind door adoptie alleen in familierechtelijke betrekking tot de vader staat, heeft het zijn geslachtsnaam. 2. Indien een kind door erkenning in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de erkenner ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. Van deze verklaring wordt melding gemaakt in de akte van erkenning. De eerste twee volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing bij erkenning van een ongeboren kind. De ouders kunnen evenwel ter gelegenheid van de voltrekking van hun huwelijk of van de registratie van hun partnerschap alsnog gezamenlijk verklaren, dat hun kind voortaan de geslachtsnaam van de andere ouder zal hebben. Van deze verklaring wordt een akte van naamskeuze opgemaakt. Indien een kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de man, wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. De rechterlijke uitspraak inzake de vaststelling van het vaderschap vermeldt de verklaring van de ouders hieromtrent. 3. Indien een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking komt te staan tot beide adoptanten van verschillend geslacht, die met elkaar zijn gehuwd, heeft het kind de geslachtsnaam van de vader, tenzij de adoptanten ter gelegenheid van de adoptie gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de moeder zal hebben. Indien de adoptanten niet met elkaar gehuwd zijn of indien beide adoptanten van hetzelfde geslacht zijn en met elkaar gehuwd zijn, houdt het kind de geslachtsnaam die het heeft, tenzij de adoptanten ter gelegenheid van de adoptie gezamenlijk verklaren dat het een van hun beider geslachtsnamen zal

hebben. Indien een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking tot de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van een ouder komt te staan, houdt het zijn geslachtsnaam, tenzij de ouder en diens echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam zal hebben van de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, dan wel de geslachtsnaam van die ouder. De rechterlijke uitspraak inzake de adoptie vermeldt de verklaring van de adoptanten hieromtrent. 4. Indien een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders komt te staan, verklaren de ouders gezamenlijk voor of ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Van de verklaring van de ouders die voor de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt een akte van naamskeuze opgemaakt. Van de verklaring van de ouders die ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt melding gemaakt in de akte van geboorte. De eerste drie volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing indien een ouder en zijn echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, van rechtswege gezamenlijk het gezag als bedoeld in artikel 253sa over het kind zullen uitoefenen of uitoefenen. De verklaring die niet ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, kan ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand worden afgelegd. 5. Wordt een verklaring houdende naamskeuze, bedoeld in het vierde lid, voor of ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte afgelegd, dan heeft het kind de gekozen naam vanaf de geboorte. Geschiedt de naamskeuze niet uiterlijk ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte, dan neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand als geslachtsnaam van het kind in de geboorteakte op: a. de geslachtsnaam van de vader in geval het kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders komt te staan; b. de geslachtsnaam van de moeder in geval een ouder en zijn echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, van rechtswege gezamenlijk het gezag als bedoeld in artikel 253sa over het kind uitoefenen.

6. Indien de moeder na de geboorte van het kind op grond van artikel 199, onderdeel b, het vaderschap van de overleden echtgenoot ontkent en zij ten tijde van de geboorte en van de ontkenning is hertrouwd, kunnen de moeder en haar echtgenoot gezamenlijk ter gelegenheid van de ontkenning verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Van de verklaring van de ouders wordt een akte van naamskeuze opgemaakt. Bij gebreke van een verklaring heeft het kind de geslachtsnaam van de vader. 7. Indien een kind op het tijdstip van het ontstaan van de familierechtelijke betrekking met beide ouders zestien jaar of ouder is, verklaart het zelf ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand of van de notaris of, in geval van adoptie of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, ten overstaan van de rechter of het de geslachtsnaam van de ene of de andere ouder zal hebben. Van deze verklaring wordt melding gemaakt in de akte van erkenning of in de rechterlijke uitspraak inzake adoptie of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. 8. Een verklaring van de ouders als bedoeld in het tweede, derde, vierde of zesde lid, kan slechts ten aanzien van de geslachtsnaam van hun eerste kind worden afgelegd. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het eerste kind over wie de ouder en zijn echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, van rechtswege gezamenlijk het gezag als bedoeld in artikel 253sa zullen uitoefenen of uitoefenen. Onverminderd het zevende lid, hebben volgende kinderen van dezelfde ouders dan wel kinderen over wie dezelfde ouder en dezelfde echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, van rechtswege het gezag gezamenlijk zullen uitoefenen, dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind met dien verstande dat in het geval dat volgende kinderen blijkens de geboorteakte of krachtens toepasselijk recht een naam hebben die afwijkt van de naam van het eerste kind, de ouders kunnen verklaren dat het desbetreffende kind dezelfde geslachtsnaam zal hebben als het eerste kind. Indien voor de geboorte of ter gelegenheid van de aangifte naamskeuze is gedaan ten aanzien van een kind dat levenloos ter wereld komt of is gekomen, wordt deze keuze opgenomen in de akte, bedoeld in artikel 19i, eerste lid, en geldt zij alleen ten aanzien van dit kind.

9. Is één van de ouders voorafgaand aan het tijdstip waarop de naamskeuze uiterlijk moet zijn gedaan overleden en is de naamskeuze niet gedaan, dan legt de andere ouder een verklaring omtrent de naamskeuze af. Hetzelfde geldt indien één van de ouders wegens geestelijke stoornis onder curatele staat dan wel indien ten aanzien van hem of haar een mentorschap bestaat. 10. Zijn de vader en moeder onbekend, dan neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand in de geboorteakte een voorlopige voornaam en geslachtsnaam op, in afwachting van het koninklijk besluit waarbij de voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden vastgesteld. 11. Indien op grond van het tweede tot en met negende lid een kind, wiens vader van adel is, niet zijn geslachtsnaam verkrijgt, gaat de adeldom niet over op dat kind. 12. De geslachtsnaam van kinderen geboren uit een huwelijk met een lid van het koninklijk huis wordt bij koninklijk besluit bepaald. Artikel 6 De geslachtsnaam wordt ten aanzien van een ieder dwingend bewezen door de akte van geboorte. Artikel 7 1. De geslachtsnaam van een persoon kan op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd. 2. Hij wiens geslachtsnaam of voornamen niet bekend zijn, kan de Koning verzoeken voor hem een geslachtsnaam of voornamen vast te stellen. 3. Een wijziging of vaststelling van de geslachtsnaam door de Koning heeft geen invloed op de geslachtsnaam van de kinderen van de betrokken persoon die voor de datum van het besluit meerderjarig zijn geworden of die niet onder zijn gezag staan. 4. Een wijziging of vaststelling van de geslachtsnaam door de Koning blijft in stand niettegenstaande een latere erkenning of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de

wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht. 6. Indien Onze Minister van Justitie voornemens is een voordracht te doen voor een koninklijk besluit strekkende tot inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, deelt hij dit voornemen schriftelijk mee aan de verzoeker en degene wiens geslachtsnaam is verzocht, alsmede, indien het verzoek op de geslachtsnaam van een minderjarige betrekking heeft, zijn ouders en degene aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging is verzocht, rechtstreeks ontleent. De schriftelijke mededeling van het voornemen geldt als een beschikking. Artikel 8 Hij die de naam van een ander zonder diens toestemming voert, handelt jegens die persoon onrechtmatig, wanneer hij daardoor de schijn wekt die ander te zijn of tot diens geslacht of gezin te behoren. Artikel 9 1. Een vrouw die gehuwd is of die gehuwd is geweest dan wel wier partnerschap geregistreerd is of is geweest en die niet is getrouwd na beëindiging van de registratie of is hertrouwd dan wel niet een geregistreerd partnerschap is aangegaan na beëindiging van het huwelijk of opnieuw is aangegaan, is steeds bevoegd de geslachtsnaam van haar echtgenoot of van haar geregistreerde partner te voeren of aan de hare te doen voorafgaan dan wel die te doen volgen op haar eigen geslachtsnaam. 2. Indien het huwelijk door echtscheiding is ontbonden en daaruit geen afstammelingen in leven zijn dan wel indien het geregistreerd partnerschap op de wijze bedoeld in artikel 80c, onder c of d, is beëindigd, kan de rechtbank, wanneer daartoe gegronde redenen bestaan, op verzoek van de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner aan de vrouw de haar in het eerste lid toegekende bevoegdheid ontnemen. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de man die gehuwd is of gehuwd is geweest dan wel wiens

partnerschap geregistreerd is of is geweest en die niet is getrouwd na beëindiging van de registratie of is hertrouwd dan wel niet een geregistreerd partnerschap is aangegaan na beëindiging van het huwelijk of opnieuw is aangegaan.

LITERATUUR Abel, R. e.a., The Politics of Informal Justice. New York, 1982. Arendsen de Wolff, G.J.W., ‘Mediator krijgt plaats in Justitie’, Tijdschrift voor Mediation 1998, nr. 3. Avort, Arno van der, Cuyvers, Peter, Hoog, Kees de, Het Nederlandse gezinsleven aan het einde van de twintigste eeuw. Nederlandse Gezinsraad, Den Haag 1996.xx Ballieux. P.J.J., ‘De echtscheiding gezien als emotioneel proces met juridische aspecten’, Echtscheidingbulletin 1999, nr. 6. Bergsma, C. en Van den Bergh, P., ‘Kinderen speelbal in echtscheidingsprocedures?’ Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht nr. 3, 2001. Bruijn-Lückers, M.L.C.C. de, ‘Het nieuwe gezag na scheiding’, Echtscheidingbulletin 1994, nr. 5. Bruijn-Lückers, M.L.C.C. de, ‘Recente ontwikkelingen in het omgangsrecht’, Echtscheidingbulletin 2002, nr. 6. Bruijn-Lückers, M.L.C.C. de, ‘Nieuwe ontwikkelingen in het echtscheidingsrecht’, Echtscheidingbulletin 1999, nr. 5. Bruijn-Lückers, M.L.C.C. de, Ydema, O.I.M., Memo echtscheiding en alimentatie 2002, Kluwer, Deventer 2002. Chin-A-Fat, B.E.S., Effectuering van omgang in rechtsvergelijkend perspectief. Vrije Universiteit Amsterdam, 1999. Coogler, O.J., Structured mediation in divorce settlement. Lexington Books, Massachusetts, 1978. Doek, J.E., ‘Het nieuwe familieprocesrecht en het scheidingsprocesrecht’, Echtscheidingbulletin 1995, nr. 3.

Drapkin, R. en F. Bienenfeld: ‘The power of including children in custodymediation’, Journal of Divorce 1985, p. 63-65. Dumont, W.A. en G.A. Kooy, Echtscheiding in België en Nederland. Van Loghum Slaterus, Deventer, 1983. Fernhout, F., ‘Het geregistreerd partnerschap: tricks and traps’, Echtscheidingbulletin 1998, nr. 1. Fisher, R. en W. Uri, Getting to yes. Negotiating agreement without giving in. Houghton Mifflin, Boston, 1981. Giele, J.F.M., ‘Wet verevening pensioenen. Fiscale aspecten’, Echtscheidingbulletin 1995, nr. 5. Giele, J.F.M., ‘De scheidende grootaandeelhouder’, Echtscheidingbulletin 1995, nr. 6/7. Giele, J.F.M., ‘Co-ouderschap in fiscaal perspectief’, Echtscheidingbulletin 1998, nr. 1. Giele. J.F.M., ‘Afkoop van alimentatieverplichtingen van verrekende pensioenrechten door middel van lijfrenten’, Echtscheidingbulletin 1998, nr. 12. Giele, J.F.M., ‘Aftrek van advocaat- en proceskosten in alimentatiezaken’, Echtscheidingbulletin 1999, nr. 10. Giele, J.F.M., ‘Alimentatie onder het boxensysteem van Zalm-Vermeend’, Echtscheidingbulletin 1999, nr. 11/12. Giele, J.F.M., ‘De waardering van ondernemingen.’ Echtscheidingbulletin nr. 10, 2001. Gilst. W. van, De waardering van de juridische en zakelijke aspecten van het huwelijk. Dissertatie. Rotterdam, 1992. Goode, W.J., Women in Divorce. New York/London, 1956. Groot, B.E.L.A.M. de, ‘Ex-partner, maar niet ex-ouder. De nieuwe regelgeving inzake het gezag na scheiding in de rechtspraktijk’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, mei 1999. Handelingen van de Tweede Kamer 25451, brief van 11 juli 1997 inzake het rapport van de commissie herziening scheidingsprocedure (commissieDe Ruiter) en de brief van 18 december 1997, benevens verslag van een algemeen overleg van de commissie Justitie van de Tweede Kamer.

Heida, A., ‘Geregistreerd partnerschap en alimentatie’, in: Echtscheidingbulletin 1998, nr. 2. Heida, A., ‘Vaderschapsprocedures en DNA-onderzoek.’ Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht nr. 5, 2002. Heida, A., ‘Informatie- en consultatierecht na scheiding’, Echtscheidingbulletin 1999, nr. 7/8. Hellinger, Bert, De verborgen dynamiek van familiebanden. 3e druk, Altamira-Becht, Haarlem 2001. Hoefnagels, G.P., Scheiden als proces. Preadvies voor de Vereniging voor Familie- en Jeugdrecht, Deventer, 1978. Hoefnagels, G.P., Gescheiden meningen. Over huwelijk, samenleven en scheiden. Ad Donker, Rotterdam, 1982. Hoefnagels, G.P., ‘Scheidingsbemiddeling, de begeleiding van een afscheid’, Intermediair 18, nr. 48, 3 december 1982. Hoefnagels, G.P., (Niet)trouwen en (niet)scheiden, 3e druk. Ad Donker, Rotterdam, 1984. Hoefnagels, G.P., ‘Het huwelijk als relatie en als instituut’, Het Huwelijk. Tjeenk Willink, Zwolle, 1984. Hoefnagels, G.P., ‘Mediation: A Method of Law and Psychology in the Netherlands’, Journal of Divorce 8, nr. 3/4, 1985. Hoefnagels, G.P., ‘De scheidingsmelding’, in: Hoog, C. de, L.Th. van Leeuwen, G.J. Munters en C.J. Weeda (red.). Tussen empirie en reflectie. Opstellen aangeboden aan G.A. Kooy. Wageningen, 1985. Hoefnagels, G.P. en C. van Wamelen, ‘Coping with Access after Divorce’, bijdrage aan het Symposium Implementation von Gerichtsenscheidungen, 15-17 december 1983, Universität von Bielefeld. Westdeutscher Verlag, Wiesbaden, 1986. Hoefnagels, G.P., Handboek scheidingsbemiddeling. Mediation als methode van recht en psychologie. 2e druk. Tjeenk Willink, Deventer, 2001. Hoefnagels, G.P., Het huwelijk, A Comedy of Errors. Tjeenk Willink, Zwolle, 1992. Hoefnagels, G.P., Zusammen heiraten, zusammen scheiden. Luchterhand Verlag, Berlin, 1994.

Hoefnagels, G.P., ‘De geschiedenis van een bemiddelingspraktijk (19741997)’, Tijdschrift voor Mediation 1997, nr. 4. Hoefnagels, G.P., ‘Menselijkheid is geen specialisme. Over het primaat van de scheidingsbemiddeling en de rapportage van de raad voor de kinderbescherming’, Het familierecht in het perspectief van de 21e eeuw. Kluwer, Deventer, 1999. Hoefnagels, G.P., ‘Beoordeling van rapporten van de raad voor de kinderbescherming in zaken van gezag en omgang.’ Echtscheidingbulletin 2000. Hoefnagels, G.P. en Van Leuven, C.A.R.M., ‘Forensische mediation.’ Echtscheidingbulletin februari 2003. Hoog, C. de, Partnerselectie bij huwelijkssluiting in Nederland. Proefschrift Wageningen, 21 mei 1982. Hoog, Kees de, De marginalisering van het gezin aan het einde van de 20ste eeuw: een poging tot opheldering van een hardnekkig misverstand. Wageningen, 1995. Hoog, Kees de, ‘Verdwijnt het “traditionele” gezin in Nederland?’, Tijdschrift voor Familie- en jeugdrecht, oktober 1999. Kaplan, M.J.G.P. m.m.v. A. Rinnooy Kan, Onderhandelen, structuren en toepassingen. Schoonhoven, 1991. Keyser, J.A.M.P., ‘Verrekenbeding en waardering van aandelen.’ Echtscheidingbulletin nr. 2, 2002. Kooy, G.A., ‘Huwelijkswelslagen in Nederland. Een vergelijking tussen 1967 en 1983’, Mededelingen van de vakgroep Sociologie van de Landbouwhogeschool te Wageningen, nr. 13, 1984. Kosmos, H., ‘Grootouders en kleinkind: met recht een paar apart’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 1994, afl. 11. ‘Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie’, rapport in Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht, Trema, 1994, p. 127. Kraan, C.A., ‘Nieuwe onzekerheid over het Amsterdamse verrekenbeding’. Echtscheidingbulletin nr. 6, 2002. Krantzler, M., Creative Divorce, a new opportunity for personal growth. Evans U.S.A., 1974.

Lasch, Chr., Haven in a heartless world; The family besieged. Basic Books, New York, 1979. Legius, W., ‘Bemiddeling ter zitting. Experiment bij omgangsregelingen in Den Bosch’, Perspectief, 3 mei 1995. Leuven, C.A.R.M. van, ‘Het gezamenlijk gezag van ouders na echtscheiding’, Echtscheidingbulletin 1998, nr. 10. Leuven, C.A.R.M. van, ‘De relationele aanpak voorop bij incestaangiften na scheiding.’ Echtscheidingbulletin 2001, pp. 153 e.v. en in Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht 2002, nr. 4, pp. 169 e.v. Leuven, C.A.R.M. van en J.A.M. Hendriks, Kind in bemiddeling, hernieuwde uitgave, SWP, Amsterdam, 2007. Leijten, J.C.M., Schuld aan scheiden. Preadvies voor de Vereniging voor Familie- en Jeugdrecht, Zwolle, 1978. McGillavry, D.H., Onderhandelen met scheidende mensen. Ad Donker, Rotterdam, 1984. Mitchell, A., Children in the middle. Living through divorce. Tavistock Publications, London, 1985. Mitchell, George, Making Peace. Knopf, 1999. Montfoort, A. van en H. Oudshoorn, Echtscheidingsbemiddeling. Overzicht van de literatuur over Amerikaanse, Engelse en Nederlandse ontwikkelingen. Rotterdam, 1989. Mourik, M.J.A. van, ‘Het echtscheidingsconvenant’, Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie nr. 5931, 1989, pag. 553 e.v. Mourik, M.J.A. van, en L.C.A. Verstappen, Handboek voor het Nederlands vermogensrecht bij echtscheiding. 3e druk. W.F.J. Tjeenk Willink, Deventer, 1997. Mourik, M.J.A. van, ‘Wettelijke en contractuele vormgeving van affectieve relaties’, Het familierecht in het perspectief van de 21e eeuw. Kluwer, Deventer, 1999. Mourik, M.J.A. van, Het nieuwe erfrecht. 5e druk. Tjeenk Willink, Deventer, 2002. Mutsaers, W.C.M., Voor de tweede keer. Tweede en eerste huwelijken vergeleken. Proefschrift Groningen, 24 november 1994.

Pel, M., ‘Beperking van alimentatieduur door de rechter’, Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht 1995, p. 201 e.v. Plasschaert, J.N.E., ‘Anderhalf jaar geregistreerd partnerschap in de praktijk’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 1999, nr. 9. Raa, Chr.M.G. ten, ‘Conciliatie en Justitie’, Mededelingen van het Juridisch Instituut van de Erasmusuniversiteit Rotterdam, nr. 34, 1994. Rapport van de commissie De Ruiter, Anders scheiden. Staatsuitgeverij, Den Haag, 1996. Rassin, E., ‘De rechter en de psycholoog: betrouwbaarheidsbeoordelingen van getuigenverklaringen door gedragswetenschappers’, Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht 1999, nr. 8. Redactie Uit Balans, ‘Verandert patroon echtscheidingen?’ september 1999. Saposnek, Donald T., Mediating Child Custody Disputes. San Francisco/London, 1983. Scheiden zonder advocaat, rapport uitgegeven door de Stichting Echtscheidingsoverleg, Amsterdam, maart 1983. Schonewille, F. Scheiding en ouderschap, WPNR 2009/6800, p. 430-442. Schooten, H. van, Echtscheiding, ouderschap en zelfwaardering. Swets en Zeitlinger, Lisse, 1995. Schuyt, C.J.M., ‘De toekomst van bemiddeling.’ Tijdschrift voor Mediation, nr. 4, 2001. Seters, W. van, Kind, gezin en echtscheiding, Deventer, 1982. Smeenk, Wilma, Opportunity and marriage. The impact of individual resources and marriage market structure on first marriage timing and partner choice. Ac. proefschrift Nijmegen 1998. Spruit, A.N.H.M., Echtscheidingsbemiddeling, een beter alternatief voor de traditionele twee-advocatenprocedure. Scriptie Erasmus Universiteit, 1992. Spruit, Ed, ‘Het verdeelde kind’. Literatuuronderzoek Omgang na Scheiding. Utrecht 2002. Uunk, Wilfred, Who marries whom? The role of social origin. education and high culture inmate selection of industrial societies during the twentieth century. Katholieke Universiteit Nijmegen, 1996.

Vries-van der Zee, A.K. de, De Rotterdamse methode van scheidingsbemiddeling. Rotterdam, 1990. Walker, Janet, ‘Family Mediation in Context’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 1998, nr. 5. Wallerstein, J.S. en J.B. Kelly, Surviving the break-up. How children and parents cope with divorce. Basic Books, New York, 1980. Wamelen, C.G.M. van, Ouderschap en ouderlijk gezag na scheiding. Tjeenk Willink, Zwolle, 1987. Wamelen, C.G.M. van, ‘Omgang impliceert afgifte’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 1995, afl. 3/4. Wamelen, Carla van, ‘Ouderschap; twee or(iënt)aties’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, april 1999. Weeda, I., Voor en na de echtscheiding. Het Spectrum, Utrecht, 1983. Wegelin, M.M., Moeders en vaders, scheiden en delen. Constructies van gelijkheid in de verdeling van het ouderschap na echtscheiding. Proefschrift Amsterdam, 1990. Weyrauch, W. en Sanford Katz, Marriage as Contract or Partnership. American Family Law in Transition. Washington D.C., 1983. Wigleven, M., ‘Geen procureur, wèl kosten. Verplichte procesvertegenwoordiging mogelijk afgeschaft’, Advocatenblad nr. 4, 1994. Wortmann, S.F.M., ‘Gevolgen van de scheiding: voortduring van het gezamenlijk gezag en limitering van de alimentatie’, Het familierecht in het perspectief van de 21e eeuw. Millenniumbundel van de Vereniging Personen- en Familierecht Advocaten. Kluwer, Deventer, 1999. Zander, J., Het ouderverstotingssyndroom in de Nederlandse context. Servo, Assen 1999. Zander, J., Gemist vaderschap, Rela Publishing, Deventer, 2006. Zonnenberg, L.H.M., Scheidingsbemiddeling. Koninklijke Vermande, Lelystad, 1999.