152 93 647KB
Dutch Pages 116 Year 2008
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn Praktische handleiding voor de nieuwe rollen van de werkbegeleider in competentiegericht onderwijs
Nicolien van Halem Henny de Leeuw Tera Stuut
Bohn Stafleu van Loghum Houten 2008
© 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. ISBN 978 90 313 5277 7 NUR897/841 Ontwerp omslag: A-Graphics Design, Apeldoorn Ontwerp binnenwerk: Studio Bassa, Culemborg Automatische opmaak: Alfabase, Alphen aan den Rijn
Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl
Inhoud
1 1.1
1.2 1.3
1.4 1.5
1.6 1.7 1.8 1.9
9 oord vooraf W De leerling aan het stuur 9 Coachen en beoordelen 9 Nieuw 10
9 9 9 10
Begrippenlijst 12
12
18 Competentiegericht leren en begeleiden Wat is competentiegericht leren en wat betekent dat 18 voor jou als werkbegeleider? Het begrip competentie 18 Competentiegericht leren 18 Zelfsturing 19 Stappen in het cyclische proces van zelfsturing 23 Werkbegeleiden bij competentiegericht leren 23 Welke fasen zijn er in de competentieontwikkeling? 24 Wat is ‘natuurlijk leren’ en wat betekent dat voor jou 25 als werkbegeleider? Werkbegeleiden bij ‘natuurlijk leren’ 26 Wat is het verschil tussen het oude en nieuwe leren? 26 Wat is een leerwerkplaats of leerafdeling en wat 27 betekent dit voor jou als werkbegeleider? Werkbegeleiden op een leerwerkplaats 27 Wie zijn er betrokken bij het leerproces van de 28 leerling en wat doen zij? Wat doet een werkbegeleider? 29 Kerntaak 29 Wanneer ben je een goede werkbegeleider? 30 Hoe verbeter ik mijn eigen competenties als 31 werkbegeleider? Oplossingsgericht coachen van werkbegeleiders 31
18 18 18 18 19 23 23 24 25 26 26 27 27 28 29 29 30 31 31
6
Inhoud
1.10
33 kun je als werkbegeleider zorgen voor een goed Hoe leerklimaat? Wat is coachen? 34 Wat is methodische praktijkbegeleiding? 35
1.11 1.12 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9
3 3.1
3.2
3.3
3.4
37 Introductie Welke voorbereidingen tref je voor de komst van een 37 leerling? Hoe maak je contact met een leerling? 37 Welke informatie wissel je met de leerling uit in het 38 introductiegesprek? Wat kan een leerling al? 39 Wat is een POP en wat is een PAP? 40 Wat laat je een leerling doen? 41 Welke werksituaties zijn voor een leerling geschikt 41 om van te leren? Wat verwacht mijn organisatie of werkeenheid van 42 een leerling? Hoe bespreek je met een leerling welk gedrag ze 43 moet laten zien om competent te worden bevonden? 47 het werk Aan Welke leerstijlen zijn er en wat betekenen deze voor 47 jou als werkbegeleider? Voorbeeld van een opdracht voor een bezinner 49 Voorbeeld van een opdracht voor een denker 49 Voorbeeld van een opdracht voor een beslisser 49 Voorbeeld van een opdracht voor een doener 50 Welke begeleidingsstijlen zijn er en welke past bij je 50 leerling? Begeleidingsstijl 1: Instrueren 51 Begeleidingsstijl 2: Overtuigen 52 Begeleidingsstijl 3: Ondersteunen 53 Begeleidingsstijl 4: Delegeren 54 Welke typen werkbegeleider zijn er? 55 De helper 55 De kritische collega 56 De docent 56 De collega 57 Hoe help je een leerling bij het maken van 58 (leer)doelen?
33 34 35 37 37 37 38 39 40 41 41 42 43 47 47 49 49 49 50 50 51 52 53 54 55 55 56 56 57 58
Inhoud
3.5
3.6
3.7 3.8
3.9 3.10 3.11 3.12 3.13 3.14
4 4.1 4.2
4.3 4.5
7
58 is een doel? Wat Indeling van doelstellingen 59 Hoe geef je een goede demonstratie? 61 Voorbereiden 61 Uitvoeren 61 Afronden 62 Hoe geef je een goede instructie? 62 Voorbereiden 62 Uitvoeren 63 Afronden 63 Hoe begeleid je een leerling bij het oefenen van een 63 vaardigheid? Welke activiteiten en manieren zijn er om een 64 leerling te begeleiden, zodat zij zich kan ontwikkelen? De praktijk is de beste leermeester 64 Hoe herken je een leerling met faalangst en hoe 66 begeleid je deze leerling? Hoe bewaak je de voortgang van het leerproces van 68 een leerling? Wanneer kan een leerling zelfstandig werken? 69 Hoe begeleid je bij ‘stand alone’-leren? 69 Checklist/staalkaart 69 Hoe kun je zien of een leerling een goede 70 beroepshouding heeft? Welke informatie geef je over het gedrag en de 71 prestaties van een leerling? 73 Communicatie Welke gesprekken voer je met de leerling? 73 Hoe bouw je een gesprek op met de leerling? 73 Beginfase 74 Middenfase 74 Eindfase 74 Wat is feedback en hoe geef je die aan een leerling? 74 Wat is reflecteren en hoe help je de leerling daarbij? 77 Johari Window 77 Voorbereiden 78 Uitvoeren 78 Afronden 80 Voorbeeld 80
58 59 61 61 61 62 62 62 63 63 63
64 64 66 68 69 69 69 70 71 73 73 73 74 74 74 74 77 77 78 78 80 80
8
Inhoud
4.6 4.7 4.8
80 is actief luisteren en hoe doe je dat? Wat Wat zijn goede vragen en hoe stel je die? 82 Het klikt niet met een leerling: hoe ga je hier als 83 werkbegeleider mee om?
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
5.7
5.8 5.9
85 Beoordelen Wat is beoordelen? 85 De rol van beoordelaar 85 Wat is de rol van de school bij beoordelen? 86 Welke taak heb je als werkbegeleider bij beoordelen? 86 Wanneer ben je een goede beoordelaar? 86 Wat zijn de stappen in de beoordelingscyclus? 87 Toelichting 88 Welke beoordelingsvormen zijn er en wat betekent 89 dat voor jou als werkbegeleider? Beoordelingsvormen 89 Wat is een beoordelingsgesprek? 90 Voorwaarden voor een eindbeoordeling 91 Stappen bij het voeren van een beoordelingsgesprek 91 Wanneer is een beoordeling positief of negatief? 92 Welke problemen kunnen zich voordoen bij een 93 beoordelingsgesprek? Hoe moet het dan wel? 94 bijlagen 0
80 82 83 85 85 85 86 86 86 87 88 89 89 90 91 91 92 93 94 0 97 98
98 97 Bijlage 1: Competentieprofiel werkbegeleider 102 Bijlage 2: Handelingsschema van een verpleegtechnische vaardigheid 106 Bijlage 3: Kwalificatiestructuur Gezondheidszorg en Welzijn 2008/2009 (experimenten) 108 Bijlage 4: Kwalificatiestructuur Gezondheidszorg en Welzijn, 1997 tot heden 109 Bijlage 5: Mbo-competenties 111 Bijlage 6: Het vmbo, leerwegen en sectoren
106
Bruikbare websites 114
114
Register 115
115
102
108 109 111
Woord vooraf
Dit zakboek is een praktische handleiding voor werkbegeleiders in de sector Zorg en Welzijn. Het is speciaal ontwikkeld om werkbegeleiders handvatten te geven voor dagelijks gebruik. De veranderingen in de beroepspraktijk en vooral het competentiegerichte leren hebben ervoor gezorgd dat werkbegeleiders hun leerlingen op een andere manier moeten gaan begeleiden. Er is in het nieuwe onderwijs geen plaats meer voor standaardbegeleiding. Competentiegericht begeleiden vraagt om maatwerk, met de leerling aan het stuur en de werkbegeleider in de rol van coach en beoordelaar. de leerling aan het stuur Leerlingen worden steeds meer zelf verantwoordelijk voor hun eigen leerproces, daarbij gecoacht door een werkbegeleider. Werkers uit de praktijk krijgen meer verantwoordelijkheid voor het opleidingsproces en het is belangrijker dan voorheen om te leren in echte praktijksituaties. coachen en beoordelen De werkbegeleider als coach: dat is een nieuwe rol voor werkbegeleiders. Voorheen stelde de werkbegeleider volgens een praktijkleerplan vast wat een leerling kon leren op een afdeling, unit of werkeenheid, nu bepaalt een leerling zelf wat ze komt leren. Dit betekent voor werkbegeleiders dat ze zich flexibel moeten opstellen, hun begeleidingsstijl aanpassen aan de leerstijl van de leerling en daarover met de leerling in gesprek gaan. Ook het beoordelen gaat anders dan voorheen. Toetsing in de reële praktijksituatie verdient de voorkeur en de inbreng van de leerling is groter. Het is kortom een complex geheel, uitdagend genoeg om de werkbegeleiding in de dagelijkse praktijk verder te ontwikkelen.
10
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
nieuw Er zijn al veel boeken verschenen, methoden ontwikkeld en cursussen gegeven. Dit zakboek is een handzaam hulpmiddel waarin de werkbegeleider dagelijks even wat kan nazoeken of nalezen én waarmee deze de eigen competenties kan ontwikkelen. De informatie is verzameld uit diverse bronnen en geordend in een handzaam zakboek, vergelijkbaar met een ‘wat en hoe’-boekje dat je gebruikt in een vakantieland met een vreemde taal. Aan het einde van bijna elk hoofdstuk geven we tips
en/of benoemen we valkuilen.
We hopen dat dit zakboek een bruikbaar instrument zal zijn in de competentiegerichte beroepspraktijkvorming. We wensen werkbegeleiders1 veel plezier bij het met hart en ziel overbrengen van hun vak.
1 Aanwijzing voor de leesbaarheid: de werkbegeleider wordt met hij/hem aangeduid, de leerling met zij/haar. Uiteraard kan dit in de praktijk ook anders zijn.
Woord vooraf
11
Natuurlijk staan we open voor ervaringen, opmerkingen en suggesties ter verbetering. De auteurs Nicolien van Halem Henny de Leeuw Tera Stuut Frankrijk, St. Vincent de Barrès Januari 2008
Begrippenlijst
BBL Beroepsbegeleidende leerweg: de opleiding vindt voor het grootste deel plaats op de werkplek. Voor het praktijkdeel van de opleiding wordt een overeenkomst afgesloten met het leerbedrijf, de leerling en de school. BPV Beroepspraktijkvorming, ook wel stage genoemd. BOL Beroepsopleidende leerweg: de opleiding vindt voor het grootste deel plaats op school. Voor de stages van de opleiding wordt een overeenkomst afgesloten met het leerbedrijf, de leerling en de school. Begeleidingsstijlen Een begeleidingsstijl zegt iets over de manier waarop je een leerling begeleidt. De volgende manieren worden onderscheiden: instrueren, overtuigen, ondersteunen, delegeren. Een werkbegeleider kiest de manier die bij hem past én bij wat de leerling op dat moment nodig heeft. Beheersingscriteria Voorwaarden die aangeven waaraan een leerling moet voldoen om te laten zien dat zij een competentie beheerst. Beroepsoriënterende stage Een stage die tot doel heeft dat een leerling zich oriënteert op het beroep, ook wel snuffelstage genoemd. Er worden geen beroepsvaardigheden en -competenties geleerd.
13
Beroepsvormende stage Een stage die tot doel heeft dat een leerling vaardigheden en competenties leert die horen bij het beroep waarvoor wordt opgeleid. CGO Competentiegericht onderwijs. CLOP Competentiegericht leren en opleiden. Calibris Kenniscentrum voor leren in de praktijk. Voor de sectoren Zorg, Welzijn en Sport (www.calibris.nl). Voorheen OVDB. Cliëntsimulatie Een simulatie is een nabootsing van de werkelijkheid, in veel gevallen met behulp van een model van die werkelijkheid. In dit geval is dat iemand die de rol van cliënt vervult. Competentie Competenties zijn samengesteld uit vaardigheden (kunnen), kennis (weten), inzicht (begrijpen), houding (een onderdeel hiervan is motivatie) en persoonlijke eigenschappen (karakter is hiervan een onderdeel). Een competentie wordt in een context toegepast en ontwikkeld. Competentiegericht onderwijs Vorm van onderwijs gericht op het verwerven van competenties die nodig zijn om een vak te leren. Competentiematrix In een competentiematrix worden leertaken verbonden aan competenties. Complexiteit van zorg De mate waarin zorgverleners in hun werkzaamheden te maken hebben met routines of juist onvoorspelbaarheid. Meer complexiteit vraagt om andere competenties.
Begrippenlijst
Begrippenlijst
14
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
EVC Eerder verworven competenties. Feedback 360° Bij 360° feedback verzamelt een leerling methodisch zelf het oordeel van anderen op haar functioneren. Deze feedback kan ze vragen aan haar werkbegeleider, collega’s, cliënt of zorgvrager en andere disciplines. Daarnaast stelt ze een beoordeling over zichzelf op. Intervisie Intervisie is een vorm van gestructureerd collegiaal overleg. Het is leerzaam, laagdrempelig en kent een systematische aanpak van werksituaties en/of problemen, gericht op concrete uitkomsten. Bij intervisie leer je van elkaar door met elkaar over een werksituatie te praten. Kerntaak Een kerntaak vormt een onderdeel van de beroepsuitoefening en bestaat uit een geheel van met elkaar samenhangende werkprocessen die kenmerkend zijn voor de beroepsuitoefening. Kerntaken, werkprocessen en competenties vormen samen het hart van de beroepsbeschrijving. Kwalificatie De inhoud van het diploma, zoals beschreven in het kwalificatiedossier, bijvoorbeeld diploma dokterassistent. Kwalificatiedossier Een verzameling kwalificaties met een beeld van het beroep, de uitwerking en het verantwoordingsdocument, volgens een vaste standaard beschreven. Leerafdeling of leerwerkplaats Een leerafdeling of leerwerkplaats is een nieuw soort stage waarbij een groep leerlingen onder deskundige leiding een afdeling/ werkeenheid runt.
15
Leerbedrijf Een bedrijf of instelling waar leerlingen opgeleid worden voor een beroep. Hiervoor is erkenning nodig van het kenniscentrum (zie Calibris). Leermeester De leermeester is een vakman (of -vrouw) die de eigen vakbekwaamheid wil overdragen op een leerling. Zo leerde hij het vak zelf ook. Het is dus belangrijk dat hij leert zijn kennis en inzicht goed over te dragen. Omdat de leermeester in de eerste plaats vakman is, heeft hij richtlijnen en leermiddelen nodig om het begeleiden/coachen van een leerling goed vorm te kunnen geven. De benaming ‘leermeester’ wordt gebruikt binnen het ‘natuurlijk leren’ (zie ‘natuurlijk leren’). Leerstijl De voorkeursstijl waarin mensen leren. De volgende leerstijlen worden onderscheiden: de bezinner, de denker, de beslisser, de doener. Leerwerkplaats Andere benaming voor leerafdeling (zie leerafdeling). Mbo Middelbaar Beroepsonderwijs. MPB Methodische praktijkbegeleiding: een doelgerichte, bewuste, procesmatige en systematische manier van begeleiden. Natuurlijk leren ‘Natuurlijk leren’ is een onderwijsvorm die zoveel mogelijk aansluit bij de manier waarop kinderen en volwassenen van nature leren. PAP Het PAP (persoonlijk activiteitenplan of persoonlijk actieplan) bevat de uitwerking van het POP, waarbij een leerling de acties (opdrachten) vastlegt die ze wil uitvoeren (zie POP).
Begrippenlijst
Begrippenlijst
16
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
POP In een POP (persoonlijk ontwikkelingsplan) geeft een leerling aan waarom, wat, hoe en waar, wanneer en met wie ze leeractiviteiten gaat verrichten. Ook legt de leerling vast hoe het geleverde product eruit moet zien. Panelgesprek Een panelgesprek is een beoordeling in de vorm van een groepsgesprek met een gespreksleider, een observator en een notulist. Een leerling kan in een panelgesprek uitleggen op welke manier ze aan haar competenties heeft gewerkt en of ze deze behaald heeft. Portfolio Een portfolio is een persoonlijke map of dossier waarin een leerling beschrijft wat ze kan, waaruit dat blijkt en hoe ze zichzelf verder wil ontwikkelen. Prestatie Het uitvoeren van een bepaalde taak of opdracht. Proeve van Bekwaamheid Een Proeve van Bekwaamheid is een toets waarbij een leerling in de praktijk, of eventueel in een gesimuleerde werksituatie, het bewijs moeten leveren dat ze een kerntaak op het vereiste niveau beheerst. Een Proeve van Bekwaamheid wordt afgelegd bij een leerbedrijf of in een gesimuleerde omgeving op school. ROC Regionaal Opleidingscentrum, de school voor middelbaar beroepsonderwijs. Skillslab Oefenlokaal voor het aanleren van vaardigheden. De plaats van een skillslab kan op school zijn, maar ook in de praktijksituatie. SMART SMART staat voor specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden. Dit zijn de elementen van een goed omschreven (leer)doel.
17
Snuffelstage Zie beroepsoriënterende stage. Stand alone leren Vorm van leren waarbij een leerling onder bepaalde voorwaarden zelfstandig werkt en begeleiding op afstand krijgt. Transfer Transfer geeft de mate aan waarin een beroepsbeoefenaar in staat is haar competenties toe te passen in uiteenlopende situaties. Het geeft de reikwijdte en wendbaarheid van de kennis en vaardigheden aan. Vmbo Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs. Werkmeester Een werkmeester (m/v) is een leidinggevende die binnen ‘natuurlijk leren’ leiding geeft aan een leerling of groep leerlingen. Ook wel leermeester genoemd (zie leermeester). Werkprocessen Een werkproces is een afgebakend geheel van beroepshandelingen binnen een kerntaak. Zelfsturing De mate waarin een leerling, onafhankelijk van zijn docent of begeleider, beslissingen neemt over hoe hij het beroep leert.
Begrippenlijst
Begrippenlijst
Competentiegericht leren en begeleiden
1.1
1
Wat is competentiegericht leren en wat betekent dat voor jou als werkbegeleider?
Om te begrijpen wat competentiegericht leren inhoudt, moet je als werkbegeleider eerst weten wat het begrip competentie betekent. het begrip competentie Competentie kan als volgt worden omschreven: ‘Competenties zijn samengesteld uit vaardigheden (kunnen), kennis (weten), inzicht (begrijpen), houding (een onderdeel hiervan is motivatie) en persoonlijke eigenschappen (karakter is hiervan een onderdeel). Een competentie wordt in een context toegepast en ontwikkeld.’ De competenties in het hele mbo zijn op dezelfde manier geformuleerd. Elke competentie heeft (of dit nu bouw, horeca of gezondheidszorg is) zijn eigen toepassing (zie Bijlage 5: Mbo-competenties). competentiegericht leren Sinds de invoering van de kwalificatiestructuur gebaseerd op eindtermen (vanaf 1997) staat het beroepsonderwijs voor de uitdaging om de omslag door te voeren naar competentiegericht onderwijs. Met de invoering van competentiegericht onderwijs wordt het leren in de praktijk steeds belangrijker. Werken in de praktijk geeft een leerling ook de mogelijkheid om te ontdekken waar ze de theorie bij nodig heeft. Als een leerling weet wat ze aan kennis nodig heeft, kan ze daarnaar op zoek gaan. Het meest kenmerkende is dat een leerling meer zelfsturing krijgt.
1
Competentiegericht leren en begeleiden
19
1 Competentiegericht leren en begeleiden
zelfsturing Met zelfsturing wordt bedoeld: de mate waarin een leerling, onafhankelijk van haar docent of begeleider, beslissingen neemt over hoe ze het beroep leert. Zie tabel 1.1
1 Thema Competentiegericht opleiden in de BPV-informatie, OVDB, Bunnik, mei 2006.
zelfstandig leren de leerling: – stelt zelf een leerplan op; – beoordeelt haar eigen plan; – bepaalt zelf of ze de hulp van de werkbegeleider nodig heeft; – geeft aan wat er nodig is voor het uitvoeren van het plan.
de werkbegeleider: – gaat na of de voorwaarden voor het realiseren van het plan aanwezig zijn.
begeleid leren de leerling: – maakt op basis van aanwijzingen van de werkbegeleider een plan voor leren van taken en werkzaamheden; – gaat zoveel mogelijk zelf op zoek naar informatie; – legt het plan voor aan de werkbegeleider; – stelt het plan zo nodig bij. de werkbegeleider: – geeft informatie als de leerling daarom vraagt; – bespreekt het plan met de leerling; – geeft zo nodig aanvullende informatie over het plan; – schept voorwaarden voor de uitvoering van het plan.
geleid leren
de leerling: – wacht af; – krijgt informatie van de werkbegeleider over bijbehorende taken en werkzaamheden.
de werkbegeleider: – bereidt de uitvoering van de werkzaamheden voor; – geeft doel en nut aan van taken en werkzaamheden; – geeft uitleg over taken en werkzaamheden; – motiveert de leerling.
oriënteren op de opdracht
Zelfsturing.
sturing stappen
Tabel 1
20 Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
de werkbegeleider: – geeft feedback op de eigen controle en reflectie van de leerling.
de werkbegeleider: – geeft feedback als de leerling hierom vraagt; – motiveert de leerling.
de werkbegeleider: – doet voor; – stimuleert de leerling om na te doen; – bewaakt de uitvoering; – corrigeert waar nodig; – geeft feedback.
Competentiegericht leren en begeleiden
1 Competentiegericht leren en begeleiden
de leerling: – voert haar plan uit; – bewaakt zelf de voortgang van het plan; – reflecteert op haar handelen; – motiveert zichzelf.
de leerling: – voert de werkzaamheden uit volgens plan; – vraagt feedback als ze daaraan behoefte heeft.
de leerling: – voert samen met werkbegeleider de werkzaamheden uit; – krijgt feedback over de uitvoering van de werkzaamheden.
uitvoeren van de opdracht
zelfstandig leren
begeleid leren
geleid leren
sturing stappen
1 21
de leerling: – beoordeelt haar plan op resultaten; – reflecteert op haar leerproces; – formuleert verbeterpunten.
de werkbegeleider: – beoordeelt de zelfbeoordeling van de leerling op resultaten en leerproces.
de leerling: – kijkt terug op de uitvoering van het plan; – formuleert zelf verbeterpunten; – legt haar verbeterpunten aan de werkbegeleider voor ter beoordeling. de werkbegeleider: – voert met de leerling een reflectiegesprek over hoe haar leren heeft plaatsgevonden; – geeft aanknopingspunten zodat de leerling zelf leerpunten kan formuleren.
de leerling: – laat de opdracht beoordelen; – krijgt verbeterpunten voor de volgende keer.
de werkbegeleider: – beoordeelt de werkzaamheden van de leerling; – formuleert verbeterpunten voor de volgende keer.
terugkijken op de opdracht
zelfstandig leren
begeleid leren
geleid leren
sturing stappen
22 Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
1
Competentiegericht leren en begeleiden
23
Wat? Hierin laat de leerling zich leiden door: – wat ze al kan; – wat ze mag vanuit de opleiding en de stageplaats/ leerwerkplaats; – wat ze nog wil leren; – wat mogelijk is op de stageplek of leerwerkplaats. Waarom? De leerling bepaalt hierbij welk nut de gekozen activiteiten hebben voor haar leerproces. Hierdoor kan ze de beroepstaken die ze uitvoert binnen het kader van de totale opleiding plaatsen. Hoe? De leerling omschrijft in een persoonlijk ontwikkelplan (POP) welke activiteiten ze gaat ondernemen om een beroepstaak goed aan te leren. Hierbij omschrijft ze ook welke steun ze hierbij nodig heeft van anderen (docent, werkbegeleider of collega’s). Wanneer? De leerling brengt een planning aan in de taken. Door de volgorde aan te geven waarin ze de taken wil leren en de tijd die hiervoor nodig is, ontstaat een overzichtelijk plan voor een overzichtelijke periode. De leerling formuleert al deze gegevens en neemt deze op in haar persoonlijke activiteitenplan (PAP). werkbegeleiden bij competentiegericht leren Zelfsturing van de leerling betekent voor jou als werkbegeleider dat je aansluit bij datgene wat de leerling al weet en kan.
1 Thema Competentiegericht opleiden in de BPV-informatie, OVDB, Bunnik, mei 2006.
1 Competentiegericht leren en begeleiden
stappen in het cyclische proces van zelfsturing 1 De stappen in het proces van zelfsturing worden gezet op basis van de vragen wat, waarom, hoe en wanneer.
24
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Competentiegericht leren is gericht op: – wat de leerling al kan (welke competenties zijn al ontwikkeld?); – waar ze nog aan moet werken (welke competentie is in ontwikkeling?); – wat ze nog moet leren (welke competenties moeten nog ontwikkeld worden?). Als werkbegeleider help je een leerling bij de ontwikkeling van een beroep. De leerling geeft zelf aan wat ze gaat leren, hoe ze dit gaat doen en wat ze daarvoor nodig heeft. Jouw rol wordt bepaald door wat de leerling nodig heeft.
1.2
Welke fasen zijn er in de competentieontwikkeling?
Het ontwikkelen van competenties kost tijd en energie en verloopt meestal in een aantal fasen. Tabel 2
Fasen in competentieontwikkeling.
fase
kenmerken
1
onbewust onbekwaam
je weet niet dat je niet bekwaam bent of dat bepaald gedrag niet effectief is
2
bewust onbekwaam
je bent je ervan bewust dat je niet bekwaam bent of dat je gedrag niet effectief is; dit zet je aan tot leren
3
bewust bekwaam
je past het nieuw aangeleerde gedrag bewust en met succes toe
4
onbewust bekwaam
het effectieve gedrag gaat automatisch, is vanzelfsprekend
Leren gebeurt vanaf fase 2: ‘bewust onbekwaam’. Deze fase kent weer een aantal ontwikkelingsstappen: – bewust worden: de leerling ontdekt dat er iets aan haar competenties mist; – accepteren: de leerling accepteert dat ze moet gaan leren. Van onbewust onbekwaam wordt ze bewust onbekwaam; – herkennen en begrijpen: de leerling kan het gewenste gedrag
–
–
–
–
Competentiegericht leren en begeleiden
25
waarnemen en benoemen. Ze ziet wat het effect van de competentie is en dat deze van belang is voor het succes van anderen en van zichzelf; reflecteren: gaat het al beter? De leerling kijkt kritisch naar zichzelf en vraagt feedback. De leerling wordt bewust bekwaam; onderzoeken en acties bedenken: zijn er nog verbeterpunten? Hoe kan de leerling dat het beste aanpakken? Moet er een actieplan komen?; experimenteren en ervaren: door nieuw gedrag uit te proberen en de ervaringen hieruit te evalueren, leert de leerling vooruitgang te boeken en de competentie bewust toe te passen; automatiseren: de leerling past het effectieve gedrag nu als vanzelfsprekend toe: onbewust bekwaam.
– Eerlijke feedback geeft een beter resultaat. – Door evaluatie, bevestiging en waardering groeit de leerling verder in het effectieve gedrag.
1.3
Wat is ‘natuurlijk leren’ en wat betekent dat voor jou als werkbegeleider?1
‘Natuurlijk leren’ is leren door leven. Leren doe je door het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Het leren zelf is geen doel op zich. Leren gebeurt vaak onbewust. ‘Natuurlijk leren’ gaat uit van de wens van een leerling om te willen leren. Leerlingen gaan aan de slag in de praktijk en ontdekken zelf welke kennis en vaardigheden ze nog missen en waarom. Bij het aanleren daarvan kiezen ze zelf het tempo en de middelen. Bij ‘natuurlijk leren’ werkt een leerling aan het leveren van prestaties. De prestatie kent een opdrachtgever en bestaat uit opdrachten uit de beroepspraktijk. De prestatie kan een of meer onderdelen bevatten die een leerling nog niet (helemaal) be-
1 Natuurlijk leren komt voort uit de ‘constructivistische leertheorie’.
1 Competentiegericht leren en begeleiden
1
26
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
heerst. Om de prestatie te kunnen leveren, zijn er verschillende leermogelijkheden. Een leerling kiest zelf de manier waarop ze wil leren en de periode die ze daarvoor nodig heeft. Voorbeelden van prestaties zijn: – schoonmaken van een badkamer bij een cliënt in de thuissituatie; – telefonisch afspraken maken met patiënten in de huisartsenpraktijk; – wassen van een bedpatiënt op kamer 12; – toedienen van insuline aan een bewoner van een verpleeghuis; – geven van flesvoeding aan een baby op een kinderdagverblijf. Voorbeelden van leermogelijkheden zijn: – meelopen en toekijken; – zelf uitvoeren na instructie; – oefenen in een skillslab. werkbegeleiden bij ‘natuurlijk leren’ Als werkbegeleider ondersteun je een leerling in haar leerproces. Afhankelijk van de keuze die een leerling maakt geef je instructie, geef je een demonstratie of kijk je alleen maar toe. Omdat het leren vooral in de praktijk plaatsvindt, is het noodzakelijk om regelmatig met de leerling te reflecteren op haar handelen (zie hoofdstuk 4, Communicatie). De leerling heeft zelf haar POP en PAP gemaakt en samen kijk je welke rol jij hierin hebt. Je staat aan de zijlijn en stemt af op wat de leerling nodig heeft.
1.4
Wat is het verschil tussen het oude en nieuwe leren?
Het nieuwe leren vraagt van scholen en zorg- en welzijnsinstellingen een andere werkwijze. De omslag van het ‘oude leren’ naar competentiegericht onderwijs heeft invloed op alle betrokkenen. Ook voor jou als werkbegeleider heeft dit gevolgen. Dit zijn de opvallendste verschillen: – In plaats van de oude aftekenlijstjes werk je samen met een leerling aan het ontwikkelen van competenties: toepassen van kennis, inzicht, vaardigheid, houding en persoonlijke eigenschappen.
Competentiegericht leren en begeleiden
27
– Er is meer aandacht voor het leerklimaat dan tot nu toe het geval was. – De leerling bouwt een portfolio op en neemt dat mee naar een volgende stage- of werkplek. Dit portfolio kan bij indiensttreding worden toegevoegd aan haar personeelsdossier. – Het accent ligt op het verwerven van competenties in plaats van op de overdracht van kennis en vaardigheden. – Iedere leerling heeft een individueel introductie- of oriëntatieprogramma in plaats van een vast inwerkprogramma. – De rol van de werkbegeleider is die van procesbegeleider en coach. De leerling is bezig met zelfstandig leren en jij als werkbegeleider kijkt toe vanaf de zijlijn. Je springt bij als het nodig is. Als coach laat je een leerling zelf keuzes maken. Je stelt vragen, je stimuleert en maakt afspraken. Je geeft een leerling de ruimte om te reflecteren in plaats van opdrachten te geven, te controleren en te toetsen. Dit is dus echt een andere manier van werkbegeleiden dan voorheen. – Niet alleen de vaardigheden worden beoordeeld, maar ook de bekwaamheid (op de juiste manier toepassen van kennis, inzicht, vaardigheid, houding en persoonlijke eigenschappen). – De beoordeling is gebaseerd op een gezamenlijk oordeel van praktijkopleider, werkbegeleider en leerling en niet meer alleen op het oordeel van de praktijkopleider of werkbegeleider.
1.5
Wat is een leerwerkplaats of leerafdeling en wat betekent dit voor jou als werkbegeleider?
Een leerwerkplaats of leerafdeling is een werkeenheid waar de opleiding wordt geïntegreerd in de praktijk. In een zorg- of welzijnsinstelling is de zorg voor cliënten vooral in handen van leerlingen die bezig zijn met een opleiding. De leerling heeft de regie over de aan haar toegewezen cliënt. Dit gebeurt onder directe supervisie van een werkbegeleider. werkbegeleiden op een leerwerkplaats De cliënten die op (een gedeelte van) een afdeling wonen of verblijven en ook cliënten in een thuissituatie ontvangen voor een groot deel zorg en begeleiding van leerlingen. De leerlingen voeren zelf alle taken uit waar het werk om vraagt, zoals plannen, coördineren, afstemmen en uitvoeren van zorg of begeleiding.
1 Competentiegericht leren en begeleiden
1
28
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Op deze manier kunnen de leerlingen op een leerafdeling optimaal aan hun competenties werken. Een leerling wordt begeleid door een werkbegeleider. De zorg of handelingen waartoe ze niet bevoegd of bekwaam is, ofwel de competenties die ze nog wil ontwikkelen, worden in overleg met of door de werkbegeleider uitgevoerd. De leerling moet dit wel zelf aangeven.
1.6
Wie zijn er betrokken bij het leerproces van de leerling en wat doen zij?
De leerling heeft tijdens haar opleiding te maken met verschillende mensen die ze kan inschakelen om het beroep te leren: – docent(en): draagt kennis over, traint vaardigheden en begeleidt het leerproces; – praktijkopleider: zorgt voor een geschikte stage en coördineert de stages van alle leerlingen. Functionarissen die de rol van praktijkopleider vervullen zijn bijvoorbeeld de verpleegkundige, verzorgende of groepsleider, maar ook de apotheker, huisarts of tandarts; – teamleider of manager/coördinator: is verantwoordelijk voor de voortgang van het werken op een afdeling of werkeenheid of manager van de tandarts- of huisartsenpraktijk of apotheek; – werkbegeleider: de gediplomeerde collega die een leerling coacht bij het zich eigen maken van het beroep; – collega’s met wie moet worden samengewerkt; – cliënten/zorgvragers/patiënten met een hulpvraag die wordt ingevuld door een leerling. Om dit tot een samenhangend geheel te maken, heb je in je rol als werkbegeleider de taak om samen met de leerling te bekijken wat, wie, waar en wanneer nodig is voor het leerproces van de leerling. Ook bespreek je de voortgang van het leerproces met andere betrokkenen.
1.7
Competentiegericht leren en begeleiden
29
–
Houd in al je uitlatingen over een leerling rekening met haar privacy.
–
Praten over een leerling kan ontaarden in roddelen.
Wat doet een werkbegeleider?1
Als werkbegeleider heb je de rol van opleider, begeleider en beoordelaar. De rollen van opleider en begeleider zijn uitgewerkt in hoofdstuk 2, Introductie en 3, Aan het werk. De rol van beoordelaar is uitgewerkt in hoofdstuk 5, Beoordelen. Calibris heeft een competentieprofiel gemaakt voor de werkbegeleider. In bijlage 1 vind je het volledige profiel, hieronder vind je het op hoofdlijnen: de kerntaak met de bijbehorende competenties. kerntaak De kerntaak is het ondersteunen van de leerling in zijn leerproces op de werkplek: – aansturen; – begeleiden; – samenwerken en overleggen; – overtuigen en beïnvloeden; – presenteren; – formuleren en rapporteren; – analyseren; – plannen en organiseren; 1 Competentiescan werkbegeleider, Calibris, april 2007.
1 Competentiegericht leren en begeleiden
1
30
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
– op de behoeften en verwachtingen van de cliënt richten. –
1.8
Als je voor het eerst een leerling gaat begeleiden, kun je aan de hand van het overzicht in bijlage 1 zelf beoordelen in hoeverre je de onderdelen beheerst. Noteer zelf ook wat je nog kunt en wilt leren, hoe je dit wilt gaan doen en wie je hiervoor wilt inschakelen. Je maakt dus ook zelf een POP en je zet afspraken over de uitwerking daarvan in een PAP. Dit geeft je meteen ook inzicht in hoe een leerling met haar POP en PAP werkt. Bespreek dit met de praktijkopleider of je leidinggevende.
Wanneer ben je een goede werkbegeleider?
Zoals met veel zaken in het leven en zeker in je werk, passen bepaalde werkzaamheden en taken beter bij je dan andere. Als je gevraagd wordt om werkbegeleider te worden, ga je eerst bij jezelf na of je dit leuk vindt. Enthousiasme is een belangrijke eigenschap als je een ander wilt laten zien hoe leuk je beroep is. Ook onmisbaar is dat je je verantwoordelijk voelt voor het meehelpen om anderen het vak te leren. Hieronder vind je eigenschappen die je nodig hebt om een goede werkbegeleider te zijn of te worden. Alles wat je misschien nu nog niet helemaal beheerst, leer je zelf door te oefenen, feedback te vragen en op zoek te gaan naar leermogelijkheden. Eigenschappen en kwaliteiten die je nodig hebt zijn: – enthousiasme; – verantwoordelijkheidsgevoel; – geduld; – onbevooroordeeldheid; – vertrouwen kunnen geven; – aandacht hebben voor anderen; – je kunnen concentreren op een ander; – zelfbewustzijn; – opmerkzaamheid; – planmatig/methodisch kunnen werken; – vertrouwelijk kunnen omgaan met gegevens;
1
Competentiegericht leren en begeleiden
31
Om te weten of je een goede werkbegeleider bent, kun je: – je eigen functioneren bespreken met de leerlingen die je begeleidt; – aan collega’s, de praktijkopleider en leidinggevende vragen wat zij vinden van jouw begeleiding. 1.9
Hoe verbeter ik mijn eigen competenties als werkbegeleider?
Als werkbegeleider vervul je meerdere rollen: – coach/begeleider: je staat naast de leerling, sluit aan op haar mogelijkheden en geeft feedback; – instructeur/opleider: je geeft instructie over het uitvoeren van bepaalde handelingen; – expert: een leerling kan bij jou terecht met vragen die met de beroepsinhoud te maken hebben; – beoordelaar: je beoordeelt samen met de leerling en de praktijkopleider of de leerling een competentie beheerst. Hoe kun jij nu je competentie als werkbegeleider vergroten? Allereerst door je als werkbegeleider bewust te zijn van de verschillende rollen die je vervult. Vaak lopen de verschillende rollen in elkaar over, maar als je leert om daar bewust tussen te schakelen, zal het je het steeds beter afgaan en wordt het ook voor de leerling duidelijk welke rol je vervult. oplossingsgericht coachen van werkbegeleiders 1 Als je als werkbegeleider de rol van coach wilt leren, kun je je op
1 Coert Visser, www.praktijkopleiden.nl.
1 Competentiegericht leren en begeleiden
– consequent handelen; – helder en duidelijk zijn in afspraken; – ruimte kunnen geven aan een leerling binnen de aanwezige kaders.
32
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
jouw beurt laten coachen door de praktijkopleider van je instelling. Een handige manier daarvoor is ‘de vierstappenmethode van oplossingsgericht coachen’. De praktijkopleider helpt de werkbegeleider bij het beantwoorden van onderstaande vragen: 1 Problemen onderkennen: bij deze eerste stap zien de praktijkopleider en jij als werkbegeleider het probleem of vraagstuk onder ogen zonder in te gaan op de oorzaken van het probleem. Wat is de kern van het probleem en in welke zin heb je er last van? 2 Succes benoemen: wat wil je als werkbegeleider dat er in de plaats komt van het probleem? Wat voor succes zoek je? Wat zal er dan beter gaan? Hoe zul je je anders kunnen gedragen? 3 Positieve uitzonderingen aangeven en ontrafelen: wanneer heeft dit succes zich al voorgedaan, al is het maar een klein beetje? Je wordt uitgenodigd de situatie te beschrijven en te vertellen wat er anders was. Wat veroorzaakte het succes? Wat was je eigen bijdrage aan dit proces? 4 Kleine stap vooruit zetten: de praktijkopleider denkt na over stap 3 en gaat na welke aspecten uit de positieve uitzonderingen opnieuw bruikbaar kunnen zijn. Welke kleine stap zou je morgen kunnen nemen? Het nemen van bewuste kleine stapjes is belangrijk. Ze vragen weinig inspanning, maar kunnen grote resultaten opleveren. Bespreek eens met je praktijkopleider om dit samen met jou te doen. Als je merkt dat het bij jou werkt, kun je het later toepassen bij een leerling. Er zijn verschillende mogelijkheden die je kunt benutten om de kwaliteit van je werkzaamheden te verbeteren. Een aantal van deze mogelijkheden is: – vraag een collega mee te kijken als je moet beoordelen en je achteraf feedback te geven; – maak tijdens je functioneringsgesprek kenbaar dat je je graag verder wilt bekwamen en vraag naar opleidingsmogelijkheden;
1
Competentiegericht leren en begeleiden
33
1.10
Hoe kun je als werkbegeleider zorgen voor een goed leerklimaat?
Wat is een leerklimaat? Een leerklimaat zegt iets over de cultuur en de voorzieningen die het leren in de praktijk mogelijk maken. Een leerling die voor het eerst binnenkomt bij een instelling voor zorg of welzijn, tandarts- of huisartsenpraktijk of apotheek, krijgt te maken met veel verschillende mensen: – de cliënten/zorgvragers/patiënten die advies, hulp, behandeling, begeleiding, verzorging of verpleging nodig hebben. Is deze groep homogeen (eenvormig) of juist heterogeen (divers)?; – de verschillende medewerkers waarmee de leerling gaat samenwerken. Collega’s op een afdeling, een administratie en personeelszaken, misschien keuken- en kantinepersoneel, de werkbegeleider(s) aan wie ze gekoppeld wordt; – de praktijkopleider die ervoor zorgt dat er leerwerkplekken zijn; – andere disciplines die ingeschakeld worden. En de kenmerken van al deze mensen: vriendelijk, gezellig, boos, bazig, meegaand, geduldig en ongeduldig. De sfeer op het werk wordt altijd gemaakt door de mensen. Als je ergens voor het eerst binnenkomt, merk je direct of de sfeer ontspannen is en of de mensen die er komen, wonen, verblijven of werken zich prettig voelen. Gaan ze ongedwongen met elkaar om, stellen ze elkaar gemakkelijk vragen? Doen medewerkers alleen datgene waarvoor ze betaald worden of doen ze net even wat meer? Ook de ruimte waarin je werkt is belangrijk. Een open, gezellige ruimte werkt altijd prettiger dan een kleine, benauwde omgeving. Werken in een schone werkruimte is fijner en nodigt uit om deze ook weer schoon achter te laten.
1 Competentiegericht leren en begeleiden
– maak gebruik van intervisie; – neem deel aan overleg tussen werkbegeleiders, of stel voor een overleg te plannen; – train jezelf in positief waarderen en het geven van feedback. Door dit dagelijks te doen, zul je zien dat dit steeds beter gaat; – zoek op internet of in de bibliotheek naar materiaal om je verder te verdiepen in werkbegeleiding.
34
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Dan zijn er materialen waarmee gewerkt wordt: waarmee mag een leerling wel werken en waarmee niet? Welke protocollen of richtlijnen worden gebruikt en waar zijn deze te vinden? Wat zijn de huisregels? Maar ook: wat zijn de omgangsvormen? Een instelling met een bepaalde (levensbeschouwelijke) achtergrond heeft vaak eigen waarden en normen. In het werk als werkbegeleider zijn er veel zaken die je zelf niet kunt beïnvloeden. Wat je wel kunt bereiken, is dat je zelf open bent en probeert een leerling op haar gemak te stellen. Als je zelf ruimte geeft om vragen te stellen, de tijd neemt om te luisteren en uitleg te geven, bereik je dat een leerling meer durft en zich sneller zal ontplooien.
–
1.11
Een goed leerklimaat nodigt uit tot sneller en beter leren. Zo heb je ook sneller voordeel van de werkzaamheden die een leerling verricht.
Wat is coachen?
Coachen is een vorm van begeleiden die de mogelijkheden van de ander aanboort en ontwikkelt. Het is vragenderwijs begeleiden om de prestaties en het leervermogen van een leerling te verbeteren. Door gesprekken breng je ideeën en talenten van de ander naar boven. Als coachende werkbegeleider stimuleer je een leerling, je motiveert, stelt open vragen en je probeert je begeleiding aan te passen aan wat de leerling nodig heeft. Je maakt afspraken met de leerling en je bewaakt de voortgang van het leerproces. In hoofdstuk 4, Communicatie, vind je diverse hulpmiddelen om de coaching vorm te geven.
1.12
Competentiegericht leren en begeleiden
–
Laat de leerling altijd zelf de afspraken notuleren.
–
Je neemt de taak over van de leerling.
35
Wat is methodische praktijkbegeleiding?1
Methodische praktijkbegeleiding (MPB) is een doelgerichte, bewuste, procesmatige en systematische manier van begeleiden.2 Het werkt goed bij de opzet en uitvoering van begeleidingsgesprekken, vooral als het gaat om een reeks gesprekken in het kader van de begeleiding van een leerling. Je plant samen met de leerling een aantal begeleidingsgesprekken en kunt daarbij kiezen voor methodische praktijkbegeleiding. De praktijkopleider zal misschien een deel van de begeleiding op zich nemen, maar ook jij als werkbegeleider kunt methodische praktijkbegeleiding toepassen om gedrag van een leerling te helpen verbeteren. Methodische praktijkbegeleiding is: – doelgericht: een leerling werkt met leerdoelen die gaan over het
1 A. Manneke (2003), Leerlingbegeleiding in de gezondheidszorg. Soest, Uitgeverij Nelissen. 2 Dit zijn dezelfde kenmerken als bij methodisch werken, zoals die gebruikt worden in een zorgplan, een verpleegplan, een behandelplan of begeleidingsplan.
1 Competentiegericht leren en begeleiden
1
36
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
halen van competenties, met alle aspecten die daarbij horen (vaardigheden, kennis, inzicht, houding, motivatie en persoonlijke eigenschappen); – bewust: je begeleidt een leerling niet alleen intuïtief of op basis van eigen ervaringen, maar via een bewust gekozen werkwijze, met oog voor de interacties in de begeleidingssituatie; – procesmatig: als werkbegeleider houd je rekening met het effect van de ene stap op de andere in het handelen. Dat betekent dat je de situatie steeds opnieuw moet inschatten en moet openstaan voor het bijstellen van de leerdoelen die een leerling zelf heeft beschreven; – systematisch: als werkbegeleider werk je stap voor stap volgens een bepaalde ordening. Tijdens de werkbegeleiding gaat het om het oplossen van concrete (probleem)situaties. Bij methodische praktijkbegeleiding is de werksituatie het middel en kan het gedrag van de leerling op langere termijn veranderen. Gedrag laat zich immers niet snel veranderen. Voorbeelden: – een leerling durft geen nee te zeggen; – een leerling heeft erg veel moeite met ernstig zieken; – een leerling kan niet met kritiek omgaan; – een leerling kan moeilijk omgaan met haar eigen emoties. Door het toepassen van methodische praktijkbegeleiding help je een leerling met het zelf oplossen van problemen. Dat is belangrijk voor het ontwikkelen van een goede beroepshouding. De leerling krijgt meer duidelijkheid over haar eigen functioneren en meer inzicht in haar eigen beroepshouding en hoe ze deze verder kan ontwikkelen. –
Tijdens een beoordelingsgesprek bespreek je samen met de leerling en de praktijkopleider ook de werkhouding van de leerling. Heeft de leerling moeite om deze te veranderen en vinden jullie alle drie dat methodische praktijkbegeleiding daarbij kan helpen, maak hierover dan goede afspraken. Zo leer je zelf ook weer meer te halen uit dit onderdeel van je beroep.
2
2.1
Introductie
Welke voorbereidingen tref je voor de komst van een leerling?
In de meeste organisaties zijn afspraken gemaakt over de werkwijze in de BPV. Raadpleeg vooraf het introductieprogramma voor nieuwe leerlingen. Ga na welke opleiding de leerling doet, hoever ze is met haar opleiding en van welke school ze komt. Binnen het mbo zijn er opleidingen van niveau 1 tot en met 4. Hoe hoger het niveau van de opleiding, hoe complexer de praktijksituaties die de leerling tijdens haar opleiding tegenkomt (zie bijlage Beroepstypering). Ook het soort stage en de duur daarvan zijn belangrijk: is het een snuffelstage/beroepsoriënterende stage, of een beroepsvormende stage? Krijgt de leerling een stagevergoeding of niet?
–
2.2
Een goede voorbereiding op de komst van een nieuwe leerling kost tijd, maar voorkomt dat je voor verrassingen komt te staan.
Hoe maak je contact met een leerling?
Op de eerste dag van de stage is het belangrijk dat je als werkbegeleider de leerling ontvangt. Als jij verhinderd bent, zorg je voor een vervanger die goed op de hoogte is van de achtergrond van de
38
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
leerling. Zorg dat je tijd hebt om met de leerling kennis te maken en haar wegwijs te maken in haar nieuwe werkomgeving. Stel haar op haar gemak, ga rustig even ergens zitten en bied haar iets te drinken aan. Stel haar voor aan collega’s en eventueel al aan anderen. Bespreek wat je de eerste dag/dagen van de leerling verwacht.
–
2.3
Plan het introductiegesprek niet op de eerste dag van de stage: een leerling heeft dan al zo veel indrukken te verwerken dat je dit beter een of twee dagen later kunt doen.
Welke informatie wissel je met de leerling uit in het introductiegesprek?
De informatie die je uitwisselt bij een eerste gesprek gaat over de volgende zaken: – wat verwachten leerling en werkbegeleider van elkaar? Denk bijvoorbeeld aan initiatief nemen, zelfstandig werken, verantwoordelijkheid nemen en bewaken van eigen grenzen. Vertel duidelijk wat jij als werkbegeleider verwacht; – mogelijke (leer)problemen van de leerling. Vraag na of de leerling problemen verwacht bij het leren of werken. Hoe is het tot nu toe gegaan? Heeft de leerling last van bepaalde leerproblemen zoals dyslexie of dyscalculie? Zijn er andere problemen te verwachten die te maken hebben met lichamelijke of psychische kenmerken, zoals stotteren, slechthorendheid, concentratieproblemen of andere beperkingen?; – werktijden: sommige leerlingen mogen nog geen onregelmatige diensten draaien, dus moet je misschien aanpassingen doen. Zijn de werktijden haalbaar voor de leerling (afstand thuis/stagebedrijf, reistijden, openbaar vervoer)?; – rooster: een gemeenschappelijk rooster is belangrijk; de leerling moet wekelijks samenwerken met de werkbegeleider, in het begin liefst dagelijks; – bereikbaarheid van jou en van de leerling;
2
Introductie
39
– ziek- en herstelmelding, afspraken over ander verzuim (bijv. artsbezoek); – algemene organisatiekenmerken: – organisatie- en afdelingsregels (bijv. gedragscode over het gebruik van een mobiele telefoon, roken en eten tijdens het werk); – voorschriften over uiterlijk en kleding (bijv. uniform, haardracht, piercings, sieraden); – bespreken van het nood- of calamiteitenplan.
– Het is handig als een leerling zich kan voorbereiden op een introductiegesprek en dus van tevoren schriftelijke informatie krijgt over de organisatie/werkeenheid. Vraag hiernaar bij de praktijkopleider. – Regel een vervanger als je zelf vrije dagen hebt; de leerling moet weten bij wie ze terechtkan. 2.4
Wat kan een leerling al?
Tijdens het introductiegesprek probeer je vast te stellen wat de leerling al kan en welke ervaring ze al heeft opgedaan op school en in vorige stages. Je gaat na aan welke competenties/leerdoelen een leerling al gewerkt heeft en welke ze al behaald heeft. Ook wil je graag weten of de leerling vaardig is in het plannen van haar eigen leerproces en welke hulp ze hierbij van jou verwacht. –
Als een leerling onvoldoende aangeeft wat ze al kan, geef haar dan de opdracht dit voor de volgende dag eens op papier te zetten. Adviseer haar gebruik te maken van het POP en/of de praktijkopdrachten.1
1 Zie bijvoorbeeld het planningsformulier: Werkboeken voor beroepspraktijkvorming of www.bpv.nl, (2007). Bohn Stafleu van Loghum, Houten/Diegem.
2 Introductie
Kortom: weet de leerling waar ze werkt?
40
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
2.5
Wat is een POP en wat is een PAP?
De leerling werkt met haar POP (persoonlijk ontwikkelingsplan) met daaraan gekoppeld het PAP (persoonlijk activiteitenplan).1 In het ‘oude leren’ werd dit ook wel praktijkleerplan genoemd. Het persoonlijke ontwikkelingsplan geeft informatie over: – motivatie: waarom een leerling aan deze competenties/ leerdoelen gaat werken; – met wie: medeleerlingen, opleiders, begeleiders; – wat: wat zijn de competenties/doelen waaraan een leerling gaat werken; – waar: in welke leeromgeving; – kwaliteitscriteria: gewenst resultaat/wanneer is een doel behaald, 360° feedback; – tijdpad en volgorde. In het PAP (persoonlijk activiteitenplan) staat: – hoe de leerling methodisch en doelgericht aan deze competentie/dit doel gaat werken; – welke kennis de leerling nodig heeft en hoe en waar ze die gaat verkrijgen; – welke (deel)vaardigheden de leerling gaat oefenen, hoe en waar (de meeste leerlingen hebben een praktijkboek met praktijkopdrachten); – hoe houdingsaspecten zichtbaar en/of verbeterd zullen worden en welke dat zijn; – wie er vaststelt wanneer de leerling verdere stappen mag gaan zetten in haar leerproces; – welke activiteiten waar, wanneer en hoe uitgevoerd gaan worden om het eindresultaat zichtbaar te maken; – bij samenwerking met medeleerlingen: een taakomschrijving; – afspraken over tijdsbesteding: planning, tijdstip van afronding.
1 Het kan ook zijn dat er niet met POP en PAP gewerkt wordt, maar met een ‘spoorboekje’, dat een bepaalde route aangeeft in de praktijkopdrachten.
Introductie
–
2.6
41
Leerlingen die geen praktijkopdrachtenboek hebben, kun je gebruik laten maken van een BPV-boek waarmee je zelf graag werkt.
Wat laat je een leerling doen?
Als werkbegeleider heb je vooral te maken met het PAP van de leerling. Hierin plant de leerling immers de leeractiviteiten die nodig zijn om leerdoelen te behalen tijdens de stage. Je kunt als werkbegeleider de leerling helpen de activiteiten te plannen en te organiseren. Vooral bij beginnende leerlingen zal dit vaak nodig zijn. Let vooral ook op een goede verdeling van de tijd: het is belangrijk dat de leerling steeds actief met leren bezig is en dit niet uitstelt tot het einde van de stage. Als de leerling weinig of geen initiatief neemt om leeractiviteiten uit te voeren, bespreek dit dan met de leerling, maar neem het initiatief niet over! – Probeer te ontdekken wat de leerling leuk vindt om te doen. –
2.7
Welke werksituaties zijn voor een leerling geschikt om van te leren?
Als werkbegeleider moet je weten welke werksituaties voor de leerling van belang zijn om van te leren. Denk hierbij aan de leeractiviteiten die de leerling heeft gepland. Als deze niet voorkomen in jouw team of op jouw werkeenheid, heb je soms collega’s nodig om deze leeractiviteiten voor een leerling te realiseren. Bijvoorbeeld een cliënt met decubitus die op een andere werkeenheid wordt verpleegd, het bijwonen van een bewoners- of patiëntenbespreking, het doen van een bestelling met de facilitair medewerker, het geven van flesvoeding aan een baby terwijl de
2 Introductie
2
42
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
leerling bij peuters stage loopt. Stimuleer de leerling om hierop zelf actie te ondernemen. Bij situaties waarvoor de leerling geen leerdoelen of activiteiten heeft gepland, omdat deze later in de opleiding aan bod komen, kun je haar alvast laten observeren of assisteren. Dit moet uiteraard gebeuren in overleg met de leerling, om te voorkomen dat je de leerling overvraagt.
–
2.8
Stimuleer een leerling om zelf op zoek te gaan naar werksituaties die leerzaam zijn.
Wat verwacht mijn organisatie of werkeenheid van een leerling?
De organisatie of werkeenheid heeft bepaalde verwachtingen van een leerling. Dit geldt voor regels en afspraken, maar ook met betrekking tot wat past bij bepaalde cliënten of bij de werkeenheid. Deze verwachtingen bespreek je met de leerling. Onderdelen van de opleiding zoals competenties en werkprocessen die elders zijn behaald of geleerd, moeten in de nieuwe stage/setting vaak opnieuw worden getoond. Dat is ook logisch, omdat de omstandigheden en procedures altijd verschillen. Voorbeelden: – Je mag niet zelfstandig medicijnen toevoegen aan een infuusvloeistof, ook al heb je die vaardigheid op school al afgetekend en elders al geoefend. – Je mag niet zelfstandig een kind uit bed halen. Op dit kinderdagverblijf moet je dit eerst onder toezicht doen, ook al heb je dat elders wel zelfstandig gedaan.
Introductie
–
2.9
43
Vertel de leerling welke afspraken/richtlijnen of regels er op papier staan en waar ze deze kan vinden.
Hoe bespreek je met een leerling welk gedrag ze moet laten zien om competent te worden bevonden?
Competenties ontwikkel je vooral in de beroepspraktijk. Als werkbegeleider bespreek je aan het begin van de stage welk concreet gedrag je verwacht bij een behaalde competentie. Deze concrete gedragingen zijn als beheersingscriteria opgenomen in een competentiematrix. Tussendoor, maar in elk geval aan het einde van de stage, maak je samen met de leerling de balans op van de ontwikkeling van de competenties. Een voorbeeld uit de competentiematrix van de Kwalificatie Verzorgende vind je in tabel 3.
2 Introductie
2
beheersingscriteria
motiveert en stimuleert de zorgvrager om zoveel mogelijk zelf handelingen uit te voeren
leeft zich in in gevoelens
geeft duidelijk haar mening en bevindingen over de zorgverlening
begeleiden
aandacht en begrip tonen
samenwerken en overleggen
opmerkingen in verzorgingshuis behaald
in verzorgingshuis behaald
in verpleeghuis behaald
datum/paraaf januari 2007: doet dit in iedere situatie, resultaat goed
januari 2007: herkent de gevoelens van de ander en houdt er rekening mee januari 2008: geeft regelmatig en zorgvuldig haar mening
december 2006: is in één situatie goed gegaan, bij andere cliënt resultaat matig november 2006: kan met de cliënt praten over diens gevoelens
november 2007: heeft in het werkoverleg één keer haar mening gegeven, ging goed
september 2006: heeft hier nog moeite mee, lukt vaak niet
september 2006: staat open voor andermans gevoelens
juli 2007: is afwachtend, durft niet haar mening te geven
+ = goed
datum/paraaf
± = voldoende
datum/paraaf
– = onvoldoende
Onderdeel uit de competentiematrix van de Kwalificatie Verzorgende.
competentie
Tabel 3
44 Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
beheersingscriteria
toont zich eerlijk, betrouwbaar en respecteert vertrouwelijke informatie
kan zich snel een beeld vormen van de toestand van de zorgvrager
competentie
ethisch en integer handelen
vakdeskundigheid toepassen
in verpleeghuis behaald
november 2007: heeft vertrouwelijke informatie gerapporteerd op de juiste wijze december 2007: heeft een goed beeld van de gezondheidstoestand bij haar bekende zorgvrager
oktober 2007: kan een aantal kenmerken van de toestand van de zorgvrager benoemen
juli 2007: heeft moeite om de toestand van de zorgvrager te herkennen
Introductie
2 Introductie
opmerkingen in verpleeghuis behaald
datum/paraaf
datum/paraaf juli 2007: bespreekt vertrouwelijke informatie uitsluitend met werkbegeleider
+ = goed
datum/paraaf
± = voldoende
januari 2007: heeft vertrouwelijke informatie buiten de werkeenheid gebracht
– = onvoldoende
2 45
46
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
–
Als een leerling geen POP of PAP heeft en geen competentiegerichte opleiding volgt, beoordeel die leerling dan op de geplande doelen voor de stage en op bijvoorbeeld de behaalde praktijkopdrachten. De bespreking hiervan is hetzelfde als hierboven.
3
3.1
Aan het werk
Welke leerstijlen zijn er en wat betekenen deze voor jou als werkbegeleider?
Leren kun je op verschillende manieren. De manier waarop mensen iets leren noem je leerstijl. Een leerstijl zegt iets over op welke manier je het makkelijkste leert. Er zijn verschillende soorten leerstijlen.1 Meestal maakt een leerling, voordat ze de praktijk in gaat, een leerstijlentest.2 Is dit nog niet gebeurd, dan kun je een leerling vragen dit alsnog te doen. Er zijn verschillende tests, die zowel op school als via internet te vinden zijn. Wanneer je als werkbegeleider de favoriete leerstijl van een leerling kent, kun je de begeleiding daarop aanpassen en zal die leerling gemakkelijker leren. In opleidingen voor zorg en welzijn gebruikt men vaak de leercirkel van Kolb. Deze leercirkel (zie figuur 1) bestaat uit vier stappen die alle vier moeten worden doorlopen om tot goed leren te komen. Iemands favoriete leerstijl bepaalt op welk moment in de cirkel je met leren begint. De vier momenten zijn: 1 ervaringen opdoen; 2 overdenken van de ervaringen; 1 Bijvoorbeeld de leerstijlen van Vermunt. 2 Voorbeelden zijn op internet te vinden en op de cd-rom Leercoaching in het beroepsonderwijs (2006), J. van der Hoeven, Bohn Stafleu van Loghum, Houten/Diegem.
48
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
3 verdiepen door het vergelijken van ervaringen en bekijken van de theorie; 4 nieuwe dingen uitproberen.
uitproberen
theorie
ervaring opdoen
overdenken
Figuur 1 De leercirkel van Kolb.1 Bij elk moment past een leerstijl.1 – De bezinner leert van ervaringen (van anderen), van het daarna overdenken van de opgedane ervaringen en het vervolgens zelf doen (1 + 2). Zien, denken en doen, ofwel: bezint eer ge begint. – De denker leert door te overdenken en verbanden te leggen (2 + 3). Eerst denken en dan doen. – De beslisser leert van instructie of demonstratie en daarna zelf doen (3 + 4). Afkijken en dan zelf doen. Beslissers zijn knopendoorhakkers.
1 Informatie uit de training van de OVDB mei 2006: Basisvaardigheden ‘Methodisch opleiden in de BPV’ cursusistenmateriaal.
3
Aan het werk
49
– De doener gaat uit van eerder opgedane ervaringen en leert van het eerst doen en daardoor ervaring opdoen (4 + 1). Nadenken komt later, ofwel: wie niet waagt, die niet wint.
voorbeeld van een opdracht voor een denker Een sinterklaasfeest organiseren voor twee- tot vierjarigen (kwalificatie Pedagogisch werker): – verzamel en lees verslagen van andere sinterklaasfeesten en boeken over sinterklaas; – maak een opzet en bespreek deze met je werkbegeleider; – werk de opzet uit; – breng in de praktijk; – kijk terug en overdenk je ervaringen (en de cirkel begint weer opnieuw). voorbeeld van een opdracht voor een beslisser Adviseren van incontinentiemateriaal (kwalificatie Apothekersassistent): – lees de theorie nog eens over; – vertel (aan de werkbegeleider) wat de belangrijke begrippen zijn; – doe (als werkbegeleider) de handeling voor en benoem de belangrijkste onderdelen; – oefen de handeling; – kijk terug en overdenk je ervaringen; – lees de theorie nog eens over (en de cirkel begint weer opnieuw).
3 Aan het werk
voorbeeld van een opdracht voor een bezinner Wasbeurt van een cliënt (kwalificatie Helpende zorg): – kijk eens bij verschillende cliënten; – wat zijn overeenkomsten en verschillen?; – kijk of dit klopt met de theorie; – hoe wil je zelf te werk gaan?; – bespreek dit met je werkbegeleider; – ga het uitproberen; – doe daardoor ervaring op (en de cirkel begint opnieuw).
50
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
voorbeeld van een opdracht voor een doener Een nieuwe wasmachine bedienen. De doener vertrekt vanuit concrete ervaringen. De doener is gewend zelf de was te doen. Een nieuwe wasmachine is voor haar geen probleem. Vanuit deze ervaring gaat de leerling aan de slag. Het bedienen van een nieuwe wasmachine bij een cliënt (kwalificatie Maatschappelijke zorg): – probeer de verschillende knoppen uit; – kijk eens wat er gebeurt en doe daardoor ervaring op; – kijk terug en overdenk je ervaringen; – lees de gebruiksaanwijzing (en de cirkel begint weer opnieuw); Bespreek als leerling met je werkbegeleider of jouw werkwijze een handige manier is en of er aandachtpunten zijn voor een volgende keer. – De beste leerstijl bestaat niet. – Help een leerling nieuwe leerstijlen te ontwikkelen. – Praten over hoe een leerling leert is het allerbelangrijkste. –
–
3.2
Pin een leerling niet vast op een leerstijl.
Welke begeleidingsstijlen zijn er en welke past bij je leerling?1
Ook begeleiden kun je op verschillende manieren. Dit noem je begeleidingsstijlen. Een werkbegeleider kiest de manier die bij hem past én die past
1 Bron: www.leroweb.nl/docs/lero/werkbegeleidingamcversiejuni2004. doc.
3
Aan het werk
51
bij wat de leerling op dat moment nodig heeft. De werkbegeleider werkt taakgericht (wat moet een leerling doen?) en relatiegericht (hoe ga je met een leerling om?). Hieronder worden de vier begeleidingsstijlen uitgewerkt. Begeleidingsstijlen zijn:1 1 instrueren; 2 overtuigen; 3 ondersteunen; 4 delegeren. In figuur 2 worden deze vier stijlen weergegeven en ook de mate waarin je als werkbegeleider werkt aan de relatie met een leerling of de taak van een leerling.
stijl 3
stijl 2
ondersteunen - weinig taak - veel relatie
overtuigen - veel taak - veel relatie
stijl 4
stijl 1
delegeren - weinig taak - weinig relatie
instrueren - veel taak - weinig relatie
weinig
taakaspecten
veel
Figuur 2 Begeleidingsstijlen. begeleidingsstijl 1: instrueren Kernwoorden: eenrichtingsverkeer van begeleider naar leerling, instrueren, controleren, bijsturen. 1 Gebaseerd op ‘Situationeel leidinggeven’ van Hersey en Blanchard, Management of organizational behavior, 1960.
3 Aan het werk
relatieaspecten
veel
52
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
De werkbegeleider: – vertelt hoe, waar en waarom de leerling de taken moet vervullen; – geeft precieze opdrachten aan de leerling; – geeft de leerdoelen duidelijk aan; – houdt toezicht op de uitvoering van de taak; – hanteert regels uit richtlijnen en protocollen; – activeert de theoretische voorkennis en aanwezige ervaring; – maakt concrete afspraken over de uitvoering; – stelt toets- en inzichtvragen; – bewaakt de voortgang en de resultaten; – controleert en stuurt bij waar nodig. Wanneer pas je deze begeleidingsstijl toe? – in het begin van de praktijkleerperiode; – bij het leren van een nieuwe vaardigheid; – bij het uitvoeren van onbekende taken; – bij jongerejaarsleerlingen; – bij leerlingen met een laag niveau; – bij een leerling die ‘onbewust onbekwaam’ is. Welke competenties heb je daarvoor nodig? – duidelijk formuleren; – kennis van zaken hebben; – je verplaatsen in een leerling; – taken analyseren; – relevante informatie overbrengen. begeleidingsstijl 2: overtuigen Kernwoorden: een beperkte vorm van tweerichtingsverkeer, raadplegen, overtuigen, bijsturen. De werkbegeleider: – heeft een probleemgerichte aanpak; – maakt het leerdoel duidelijk; – maakt concrete afspraken over de uitvoering van de taak; – volgt de taakuitoefening nauwkeurig; – geeft uitleg over beslissingen en vraagt suggesties; – besteedt aandacht aan de ‘waarom’-vragen van de leerling; – motiveert en overtuigt de leerling door de bedoelingen te laten zien;
3
– – – – –
Aan het werk
53
toont betrokkenheid bij de leerling; luistert en toont begrip, maar is vooral taakgericht; stuurt bij als de leerling iets fout of niet helemaal goed doet; achterhaalt tekorten in kennis of vaardigheid; gaat in op ideeën/suggesties van de leerling.
Wanneer pas je deze begeleidingsstijl toe? – bij het leren van nieuwe methoden; – bij een leerling die al praktijkervaring heeft; – als de leerling de vaardigheid op school al heeft uitgevoerd; – als de leerling ‘bewust onbekwaam’ is. Welke competenties heb je daarvoor nodig? – goed luisteren; – goed argumenteren; – begrip tonen; – bijsturen.
De werkbegeleider: – bevordert en ondersteunt de leerling bij de uitoefening van haar taak door haar zo veel mogelijk ruimte, informatie en verantwoordelijkheid te geven; – lost samen met de leerling leer- en werkproblemen op; – neemt samen met de leerling beslissingen; – vindt het belangrijk dat de leerling achter de gekozen oplossing staat; – stimuleert het meedenken van de leerling, vraagt door; – laat zien dat hij vertrouwen in de leerling heeft; – benadert de leerling als een (jong)volwassene en als gelijkwaardig; – luistert en toont aandacht en begrip voor de persoon van de leerling; – geeft de leerling uitdagende taken; – laat de verantwoordelijkheid voor het leerproces en het behalen van de competenties bij de leerling; – hanteert de regels duidelijk en overschrijdt deze zelf ook niet; – benadrukt niet continu de regels, taken en resultaten;
3 Aan het werk
begeleidingsstijl 3: ondersteunen Kernwoorden zijn: gelijkwaardigheid, motiveren, ondersteunen, participeren.
54
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
– laat de leerling regelmatig het werk doen waar ze goed in is en waar ze plezier in heeft en voert zelf ook minder aangenaam werk uit. Wanneer pas je deze begeleidingsstijl toe? – bij ouderejaarsleerlingen; – bij een leerling die ‘bewust bekwaam’ is, maar niet gemotiveerd; – bij weerstand van de leerling. Welke competenties heb je daarvoor nodig? – observeren; – actief luisteren; – verhelderende vragen stellen en doorvragen; – probleemgericht werken. begeleidingsstijl 4: delegeren Kernwoorden zijn: gelijkwaardigheid, vrijheid, voorwaarden scheppen. De werkbegeleider: – geeft het doel of het te behalen resultaat van de taak aan, de leerling moet de taak vrijwel geheel zelfstandig vervullen; – schept voorwaarden waaronder de leerling optimaal kan leren; – laat de leerling vrij en toont interesse voor haar activiteiten; – luistert, toont belangstelling en heeft begrip voor de situatie van de leerling; – helpt de leerling om problemen in het werk te verwoorden; – geeft de leerling vertrouwen; – geeft de leerling de ruimte om zelf de problemen en de oplossingen van de werkproblemen te achterhalen; – helpt de leerling om leer- en werkproblemen te verwoorden; – stimuleert de leerling tot het oplossen van leer- en werkproblemen; – bespreekt de eigen activiteiten als werkbegeleider. Wanneer pas je deze begeleidingsstijl toe? – bij ouderejaarsleerlingen; – bij het laten uitvoeren van eenvoudige taken/vaardigheden; – bij leren op een leerwerkplaats/leerafdeling; – bij een leerling die ‘bewust bekwaam’ is.
3
Aan het werk
55
Welke competenties heb je daarvoor nodig? – informatie vragen/geven; – bevoegdheden afspreken; – vrijheid geven; – actief luisteren.
3.3
Welke typen werkbegeleider zijn er?1
Verschillende mensen hebben zo hun eigen manier van werken Als werkbegeleider werk je op de manier die bij jou als mens past. Dit heeft vaak te maken met hoe je zelf het vak geleerd hebt.
de helper Kenmerken van ‘de helper’ zijn: – veel en vaak willen helpen; – investeert veel tijd en energie in de begeleiding van leerlingen; – leerlingen kunnen terecht met vragen, de helper geeft uitgebreid antwoord; – geeft adviezen; – steunt de leerling waar nodig; – heeft een groot meevoelend vermogen; – bouwt een vertrouwensrelatie op waarin de leerling zich kwetsbaar zal durven opstellen; – neemt de verantwoordelijkheid voor het leerproces van de leerling; – neemt veel uit handen van de leerling en laat hierdoor leermomenten onbenut.
1 Bron: www.praktijkopleiden.nl.
3 Aan het werk
Er zijn vier typen werkbegeleider: 1 de helper; 2 de kritische collega; 3 de docent; 4 de collega.
56
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Wijs een leerling de weg, maar laat haar vervolgens zelf de informatie of oplossing uitzoeken. – Speel vragen terug: vraag wat de leerling er zelf van vindt, wat zij zou doen, wat zij kan bedenken aan oplossingen enzovoort. – Wees duidelijk over je bedoelingen; geef bijvoorbeeld aan waarom je het een leerling zelf laat uitzoeken. –
de kritische collega Kenmerken van ‘de kritische collega’ zijn: – geeft serieuze en kritische begeleiding; – begeleidt graag leerlingen door zijn/haar deskundigheid en ervaring over te brengen aan een leerling; – stimuleert de rol van leerling, want het opdoen van ervaringen is belangrijk; – geeft concrete feedback over de ontwikkeling van de leerling; – heeft moeite met leerlingen die denken het beter te weten dan de werkbegeleider; – kan met zijn kritische en serieuze houding de leerling afschrikken, waardoor die zich klein en onzeker gaat voelen (faalangst). Sta stil bij hoe je overkomt op een leerling en hoe zij op je reageert. Je bent zelf ook leerling geweest; ga eens na hoe je toen tegen je collega’s aankeek. – Wees open over je houding en leg bijvoorbeeld uit waarom je kritisch bent. Geef aan wat de leerling daarvan kan leren. – Sta open voor de leerling. Luister actief naar haar ideeën en voorstellen. Wijs ze niet bij voorbaat af; ze kunnen ook vernieuwend en verfrissend zijn voor jezelf. – Waardeer de leerling als mens om haar inzet, enthousiasme en persoonlijkheid en niet alleen om het werk. –
de docent Kenmerken van ‘de docent’ zijn: – stimuleert de leerling om problemen zelf op te lossen;
3
Aan het werk
57
– stimuleert het zelfstandig leren van de leerling; – stimuleert een goed leerklimaat; – gaat bij de leerling na of zij bepaalde kennis beheerst door ernaar te vragen; – probeert van elke situatie een leermoment te maken voor de leerling; – is op de hoogte van de persoonlijke leerdoelen van de leerling; – verdiept zich graag in opdrachten van de leerling en geeft hierop feedback; – stimuleert en ondersteunt de leerling bij het reflecteren; – laat de leerling doelen opschrijven en controleert deze op haalbaarheid; – geeft graag uitleg aan collega’s over de begeleiding aan deze leerling; – geeft de leerling het gevoel dat ze leerling mag zijn en dat ze goede begeleiding kan verwachten bij haar leerproces, met andere woorden: de werkbegeleider richt zich op de rol van leerling in plaats van die van werknemer. Laat de leerling taken zelfstandig uitvoeren onder eigen verantwoordelijkheid; daardoor groeit het zelfvertrouwen. – Wees je bewust van je machtspositie als beoordelaar. Dit kan een open, gelijkwaardige samenwerkingsrelatie in de weg staan. – De leerling kan het gevoel krijgen steeds ‘les’ te krijgen en alles te moeten verantwoorden met doelen. Dit kan haar het leerplezier ontnemen. – Waardeer de leerling ook om persoonlijke en sociale eigenschappen en wees niet alleen gericht op het halen van doelen. Bied daarom af en toe een luisterend oor en geef persoonlijke aandacht zonder daar een leermoment van te maken. de collega Kenmerken van ‘de collega’: – stelt zich gelijkwaardig op; – vindt het belangrijk dat de leerling zich thuis voelt in het team; – ziet de leerling als collega en werknemer;
3 Aan het werk
–
58
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
– vindt het belangrijk dat de leerling steun zoekt bij hem of bij een collega; – laat de verantwoordelijkheid voor het leerproces bij de leerling. –
– –
– –
–
3.4
Zorg ervoor dat een leerling zich welkom voelt en wordt opgenomen in het team als voorwaarde om optimaal te leren. Wees je bewust van je voorbeeldfunctie en erken dat er een verschil is tussen jou en de leerling. Geef de leerling handvatten voor hoe ze kan leren, naast de eigen verantwoordelijkheid voor het leerproces en de zelfstandigheid. Bespreek geen zaken waar de leerling niets mee kan (persoonlijke of organisatieproblemen). Wees je ervan bewust dat een leerling de zelfstandigheid en gelijkwaardigheid als een zware last kan ervaren. Wees je bewust van de positie van de leerling. Verwacht geen zaken die bij een zelfstandig functionerende werknemer horen in plaats van bij een leerling.
Hoe help je een leerling bij het maken van (leer)doelen?
Veel leerlingen hebben moeite met het maken van leerdoelen (ook wel ontwikkeldoelen of doelstellingen genoemd). Op school krijgen ze daarover uitleg en in een POP of stageplan beschrijven ze wat ze concreet willen gaan leren. Tijdens het werk veranderen leerdoelen regelmatig. Daarom is het handig wanneer je als werkbegeleider de leerling kunt helpen bij het opnieuw formuleren van (leer)doelen. Ook kun je verwijzen naar andere leerlingen, zodat leerlingen onderling elkaar verder kunnen helpen. wat is een doel? Een doel is iets wat jij wilt bereiken én waarvoor jij je wilt inspannen. Het maken van (leer)doelen is zinvol als je de doelen op zo’n manier beschrijft dat je ze ook kunt uitvoeren. Vaak worden doelen
3
Aan het werk
59
beschreven als ‘van plan’ in plaats van ‘plan’. Om ze daadwerkelijk als ‘plan’ te schrijven, kun je een leerling gebruik laten maken van het ezelsbruggetje SMART. S
specifiek: wat wil je concreet bereiken? beperk je doelstelling
M
meetbaar: hoe weet je dat je doel bereikt is, hoe meet je dat, aan wie vraag je dat?
A
acceptabel: past het bij je werk, sta je zelf achter dit doel, is het nodig?
R
realistisch: is het haalbaar, zijn er problemen te verwachten, welke hulpmiddelen heb je nodig?
T
tijdgebonden: wanneer wil je het doel behaald hebben, wanneer ga je het effect meten?
Als de leerling een doel heeft beschreven, worden de activiteiten gepland waarmee het beschreven doel kan worden behaald. Ook moet er bepaald worden welke personen nodig zijn om het doel te kunnen halen.
Vaardigheden: – cognitieve vaardigheden (bijv. lezen, leren voor een toets, een verslag schrijven); – psychomotorische vaardigheden (bijv. een baby verschonen, een instrument steriliseren); – interactieve vaardigheden (bijv. een cliënt begroeten, overleggen over het werk); – reactieve vaardigheden (bijv. een conflict oplossen, een opnamegesprek). De laatste twee worden ook wel affectieve vaardigheden genoemd. De vaardigheden zijn vervolgens in te delen in: 1 Taxonomie naar Romiszowski.
3 Aan het werk
indeling van doelstellingen 1 Kennis: – feitelijke kennis (bijv. kennis over medicijnen); – begripsmatige kennis (bijv. kennis over de ontwikkeling van een kind).
60
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
– reproductief: dat wil zeggen dat het om een vaardigheid gaat waarbij de leerling een beroep kan of moet doen op handelingsvoorschriften, standaardprocedures, protocollen; – productief: dat wil zeggen dat de leerling geen beroep kan doen op handelingsvoorschriften, standaardprocedures en protocollen, maar zelf een toepassing moet bedenken op basis van geleerde principes en strategieën. Voorbeelden van goed geformuleerde leerdoelen: – ik kan een patiënt binnen vijf minuten intramusculair injecteren; – ik kan bij een lichamelijk gehandicapte cliënt over een periode van drie maanden de dagelijkse zorg coördineren, waarbij ik samenwerk met de andere hulpverleners; – ik kan een kennismakingsgesprek voeren met de ouders van een kind dat volgende week geplaatst wordt op het dagverblijf; – ik kan materiaal klaarzetten voor het plaatsen van een amalgaamvulling binnen de daarvoor gestelde tijd, zodat de tandarts vlot kan doorwerken. –
–
– – – –
Vermijd in je omschrijving vage bewoordingen als ‘enige’, ‘een beetje’, ‘een paar’ enzovoort. Kies voor een gedraging een werkwoord dat toetsbaar is. Vermijd woorden als: weten, waarderen, beheersen; deze zijn namelijk moeilijk te controleren. Maak korte leerdoelen. Vermeld de voorwaarden en de hulpmiddelen. Geef aan wat de minimumprestatie moet zijn en binnen welke tijd. Maak de doelen niet te groot. Het motiveert vele malen meer om kleine successen te boeken, dan te werken aan grote doelstellingen die in de verre toekomst liggen.
3
Aan het werk
3.5
Hoe geef je een goede demonstratie?1
61
voorbereiden Bij de voorbereiding van de demonstratie let je op de volgende zaken. – Ga na of je als werkbegeleider de benodigde theoretische kennis hebt en genoeg handigheid in deze vaardigheid. – Bespreek hoe de leerling zich kan voorbereiden op deze vaardigheid (zijn er protocollen, gebruiksaanwijzingen, handboeken, leerboeken?). – Ga na wat de leerling van de vaardigheid wil leren. – Ga met een leerling na welke stappen er tijdens de demonstratie zullen worden genomen. Laat de leerling zoveel mogelijk vertellen (dit heet ook wel ‘verbaliseren’). – Vraag de leerling naar haar kennis van en ervaring met deze vaardigheid. – Leg samen de materialen klaar. – Benoem de globale stappen van de vaardigheid en verantwoord deze. – Vraag na of er verschillen zijn met wat de leerling op school of op andere werkplekken geleerd heeft. uitvoeren Bij de uitvoering zijn de volgende punten van belang. – Voer de vaardigheid in zijn geheel en in vlot tempo uit. Dit kan een ‘stille en vloeiende’ demonstratie bij een cliënt zijn, of in een gesimuleerde situatie. – Doe iedere deelhandeling daarna stap voor stap voor en vertel wat je doet en waarom. – Stel tijdens de deelhandeling duidelijke en neutrale vragen, op het juiste moment. 1 Bewerking uit: Werkbegeleiding en coaching (2002). Transferpunt Vaardigheidsonderwijs. Bohn Stafleu van Loghum, Houten.
3 Aan het werk
Wanneer je als werkbegeleider een vaardigheid demonstreert, betrek je de leerling bij het voorbereiden, uitvoeren en afronden. Meestal demonstreer je een (verpleegtechnische) vaardigheid voordat een leerling het zelf gaat doen, maar ook een gesprek kun je eerst voordoen. Een demonstratie voer je methodisch uit, met de stappen voorbereiden, uitvoeren en afronden.
62
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
– Doseer de informatie die je geeft, wees duidelijk en concreet en gebruik begrijpelijke taal. afronden Bij het afronden ga je als volgt te werk. – Evalueer de demonstratie met de leerling en ga na welke vragen er nog zijn. – Bespreek met de leerling de volgende stap in het leerproces: meer verdieping, herhaling of zelf gaan doen. Het is zinvol om verschillende handelingsschema’s of protocollen te vergelijken en daaruit per onderdeel het beste te halen, waarmee je vervolgens een nieuw handelingsschema opstelt. – Vraag de leerling om de hoofdpunten van een handelingsschema bij een complexe (bijv. verpleegtechnische) vaardigheid uit het hoofd te leren. Ze kan het dan bij het uitvoeren van een handeling in gedachten oproepen. De kans is dan groter dat de leerling methodisch werkt en niets overslaat. –
Een compleet handelingsschema voor het uitvoeren van een verpleegtechnische vaardigheid vind je in Bijlage 2.
3.6
Hoe geef je een goede instructie?
Als werkbegeleider geef je instructie over een werkwijze of handeling die je aan een leerling wilt overdragen. Een instructie voer je methodisch uit met de stappen voorbereiden, uitvoeren en afronden. voorbereiden Bij de voorbereiding van de instructie let je op de volgende zaken. – Ga na of je als werkbegeleider de benodigde theoretische kennis hebt. – Bespreek hoe de leerling zich kan voorbereiden op deze instructie (zijn er protocollen, gebruiksaanwijzingen, handboeken, leerboeken, maakt de leerling aantekeningen?). – Ga na wat de leerling van de instructie wil leren.
3
Aan het werk
63
– Vraag de leerling naar haar kennis van en ervaring met deze opdracht. – Leg samen de materialen klaar. – Benoem de globale stappen van de instructie en geef uitleg hierover. – Vraag na of er verschillen zijn met wat de leerling op school of op andere werkplekken geleerd heeft. uitvoeren Bij de uitvoering zijn de volgende punten van belang. – Geef de instructie volgens een vaste opbouw met de volgende fasen: inleiding, kern en afsluiting/samenvatting. – Stel tijdens of na de instructie duidelijke en neutrale vragen, op het juiste moment. – Doseer de informatie die je geeft, wees duidelijk en concreet en gebruik begrijpelijke taal. afronden Denk bij het afronden aan de volgende punten. – Evalueer met de leerling de instructie en ga na welke vragen er nog zijn. – Bespreek met de leerling de volgende stap in het leerproces: meer verdieping, herhaling of zelf gaan doen? Laat de leerling de instructie aan jou geven. Daarmee controleer je of alle informatie is overgekomen. – Ter illustratie laat je de leerling een videofragment of filmpje zien, dat je op bepaalde momenten kunt stopzetten en zo nodig terugspoelen en opnieuw bekijken. 3.7
Hoe begeleid je een leerling bij het oefenen van een vaardigheid?
Een leerling die zover is dat ze een vaardigheid wil oefenen, kan dit op verschillende manieren doen: – oefenen van een vaardigheid in een skillslab; hierbij wordt de vaardigheid geoefend samen met andere leerlingen en onder toezicht of met begeleiding van een docent;
3 Aan het werk
–
64
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
– oefenen in de praktijk, waarbij de leerling samen met een werkbegeleider of collega een vaardigheid oefent; – oefenen door eerst te kijken hoe jij als werkbegeleider de taak uitvoert; – zelfstandig uitvoeren van een taak, waarbij jij met je handen op de rug en zonder commentaar te geven toekijkt; – zelfstandig uitvoeren zonder toezicht, waarbij je achteraf samen met de leerling de vaardigheid evalueert. Afhankelijk van de gekozen methode past de werkbegeleider de begeleiding aan. Zie hiervoor ook paragraaf 1.2 over competentieontwikkeling en paragraaf 3.2 over begeleidingsstijlen. Het leren van een vaardigheid kun je ook bekijken als een proces, dat is opgebouwd uit verschillende stappen uit de leercirkel van Kolb (zie figuur 1). stap 1
De leerling leert door te oefenen, zelf te doen, over een handeling na te denken en door naar anderen te kijken.
stap 2
De leerling denkt na over de vaardigheid, over datgene wat ze heeft gezien van anderen en over de theorie die ze bestudeerd heeft.
stap 3
De leerling bedenkt verschillende methoden en kiest er een nadat ze een afweging heeft gemaakt van de voor- en nadelen van die methode.
stap 4
De leerling experimenteert met nieuwe vaardigheden.
3.8
Welke activiteiten en manieren zijn er om een leerling te begeleiden, zodat zij zich kan ontwikkelen?
de praktijk is de beste leermeester Een leerling werkt en leert tegelijkertijd. Soms ligt het accent meer op het werk, een andere keer meer op het leren. Voor jou als werkbegeleider is het handig om te weten hoe je een leerling effectief tot leren aanzet. Er zijn verschillende soorten activiteiten die je samen met de leerling kan doen: – Opdrachten uitvoeren of (binnen ‘natuurlijk leren’) werken aan prestaties: Veel scholen maken gebruik van een handleiding of
–
–
–
–
– – – –
Aan het werk
65
werkboek met praktijkopdrachten dat ze zelf hebben ontwikkeld. De ene school noemt het een BPV-boek, de andere praktijkopleidingsboek (POB). Er bestaan ook kant-en-klare werkboeken met praktijkopdrachten.1 Diverse gesprekssituaties: Coachinggesprekken die je vaak hebt, voortgangsgesprekken of andere gesprekken die je op afspraak hebt met een leerling, zijn goede gelegenheden om het leerproces te bespreken. Ook groepsgesprekken (intervisie) met andere leerlingen kunnen helpen om inzicht te krijgen in het functioneren van een leerling. Bespreken van ervaringen of situaties die een leerling heeft meegemaakt: Je kunt op coachende wijze bespreken hoe een leerling zich heeft gedragen, of hoe ze iets ervaren heeft (zie hiervoor ook hoofdstuk 4, Communicatie). Dit kan informatie geven over welke vervolgstappen een leerling moet zetten. Deze aanpak past bij de leerstijl van de bezinner (zie paragraaf 3.1). Bespreken van een casus: Je kunt een leerling schriftelijk of mondeling een casus voorleggen. Dit kan een situatie zijn die je zelf hebt meegemaakt, of die je van een andere leerling hebt gehoord. Deze aanpak kan helpen bij leerlingen die zelf niet veel in te brengen hebben: ‘het gaat allemaal prima’. Je vraagt een leerling deze situatie te analyseren en te kiezen voor een bepaalde aanpak. Deze aanpak past bij de leerstijl van de denker (zie paragraaf 3.1). Een praktijksituatie uitspelen in een rollenspel: Hierdoor kun je een situatie verdiepen. Je kunt verdergaan met een casus die je al eerder hebt besproken. Het kan een leerling helpen om iets duidelijk te maken. Het uitspelen van een situatie is meestal indringender dan deze bespreken. Deze aanpak past bij de leerstijl van de bezinner (zie paragraaf 3.1). Het geven van een demonstratie (zie paragraaf 3.5). Het geven van instructie (zie paragraaf 3.6). Begeleiden van een oefening in de praktijk (zie paragraaf 3.7). Observeren van een leerling: Je observeert een leerling terwijl ze aan het werk is. Dit kun je op afspraak doen, maar ook spontaan. Desgewenst maak je gebruik van een observatieschema. Achteraf bespreek je de observaties met de leerling.
1 Werkboeken voor de beroepspraktijkvorming, niveau 1 t/m 4 (2007). Bohn Stafleu van Loghum, Houten.
3 Aan het werk
3
66
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
– Uitgaan van ‘hier-en-nu’-situaties en deze bespreken: Hoe een leerling zich gedraagt in jouw bijzijn zegt veel over haar persoon en haar manier van werken. Is een leerling stipt op tijd en bereidt ze elk gesprek voor, of is ze vaak te laat en komt ze afspraken met jou niet na? De kans is groot dat dit in haar werk ook een zwak punt is. Het gedrag dat ‘voor het oprapen ligt’ kun je op een natuurlijke manier bespreken in het kader van een goede beroepshouding. – Gebruik maken van functioneringslijsten, reflectie- en evaluatieverslagen.
–
3.9
Papieren geven een indruk van hoe een leerling werkt, maar niet meer dan dat. Hoe de leerling feitelijk werkt, zegt veel meer. Dus laat niet te veel van de verslagen afhangen.
Hoe herken je een leerling met faalangst en hoe begeleid je deze leerling?
Na verloop van tijd kan het je opvallen dat een leerling last heeft van faalangst.1 Faalangst is een vorm van angst die altijd gebonden is aan het verrichten van een bepaalde taak. Er moet een prestatie geleverd worden en de kans op mislukking wordt door de leerling groot geschat. Door faalangst kan een leerling zich meer of juist helemaal niet meer gaan inspannen en presenteren. Leerlingen met faalangst hebben vaak last van een negatief zelfbeeld. Kenmerken van faalangst zijn: – droge mond, benauwdheid, klamme handen, trillen, nervositeit, hoofdpijn, buikklachten, verminderde eetlust; – negatieve gedachten die leiden tot negatieve ervaringen, die weer negatieve gedachten veroorzaken; zo ontstaat een vicieuze cirkel; 1 Manneke A. (2003). Leerlingbegeleiding in de gezondheidszorg. Soest: Nelissen.
3
Aan het werk
67
– gevoelens van minderwaardigheid, eenzaamheid, woede en schuld. Een leerling met faalangst kan het volgende gedrag vertonen: – stil en teruggetrokken; – druk en onrustig; – agressief en brutaal; – snel iemand anders de schuld geven; – de clown uithangen; – gebrek aan concentratie; – perfectionistisch en netjes werken; – niets durven uitproberen; – gebrek aan initiatief.
Hoe kun je een leerling met faalangst helpen? – zorgen voor een veilig leerklimaat waarin de leerling haar gevoelens kan uiten; – duidelijkheid over verwachtingen en eisen: wat moet de leerling presteren?; – regelmatig en specifiek feedback geven; – de leerling helpen om haalbare doelen te stellen; – laten zien wat het nut is van de opdrachten of prestaties; – rekening houden met haar gevoelens; – de kans geven om initiatief te nemen; – veel open vragen stellen; – de successen van de leerling positief waarderen; – bemoedigend reageren op missers van de leerling; – vriendelijk zijn.
3 Aan het werk
Faalangst kan zich op verschillende terreinen uiten: – bij het begrijpen en opnemen van nieuwe informatie, zoals leren voor toetsen; – in een tekort aan sociale vaardigheden om in een groep of team te functioneren; – in onhandigheid in het uitvoeren van handelingen, bijvoorbeeld door een slechte coördinatie. Als een leerling ‘op de vingers gekeken’ wordt, raakt ze extra onzeker en groeit de faalangst.
68
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
– Wees een positief voorbeeld voor de leerling. – Probeer samen met de leerling te ontdekken waar de faalangst vandaan komt.
3.10
Hoe bewaak je de voortgang van het leerproces van een leerling?
Een van de belangrijkste taken van een werkbegeleider is het bewaken van de voortgang van het leerproces van de leerling. In competentiegericht onderwijs bepaalt de leerling zelf hoe ze haar leerproces vormgeeft, welke mensen en middelen ze nodig heeft, welke vaardigheden ze wil leren en hoeveel tijd ze daaraan wil besteden. Toch moet de werkbegeleider weten waar de leerling staat, welke vaardigheden al geoefend zijn, welke competenties behaald zijn en wanneer de stage moet zijn afgerond. Daarom is het goed om bij de start van de beroepspraktijkvorming afspraken te maken met de leerling, zodat je op gezette tijden kunt nagaan of de leerling de gestelde competenties/doelen inderdaad heeft gehaald. Als een leerling de gestelde doelen níet bereikt en niet alle competenties binnen de afgesproken tijd heeft behaald, zul je samen met die leerling nieuwe afspraken moeten maken. Door tijdig en regelmatig te evalueren, de leerling te motiveren om aan de leerdoelen te werken en ze zonodig tijdig bij te stellen, voorkom je dat de leerling te ver gaat achterlopen. Op deze manier kun je het proces steeds blijven bewaken.
–
Plan iedere twee weken een moment waarop je samen met de leerling de voortgang bespreekt.
3
Aan het werk
3.11
Wanneer kan een leerling zelfstandig werken?
69
Sommige leerlingen willen al snel zelfstandig aan het werk. Andere zijn wat onzeker en wat meer afwachtend. Daarnaast zijn er ook bepaalde richtlijnen over zelfstandig werken binnen de organisatie waarmee je rekening moet houden. Een leerling kan zelfstandig werkzaamheden uitvoeren als zowel zijzelf als jij als werkbegeleider vindt dat ze zelfstandig aan het werk kan. Ze zal dan in ieder geval de competenties gehaald moeten hebben die nodig zijn voor het zelfstandig uitvoeren van deze werkzaamheden. Zorg er altijd voor dat je bereikbaar en beschikbaar bent voor vragen van een leerling. Als jij vertrouwen hebt in een leerling die snel zelf aan de slag wil, en je met je handen op je rug even kunt toekijken, is het prima om die leerling zelfstandig te laten werken. –
Hoe begeleid je bij ‘stand alone’-leren?
‘Stand alone’-leren is een nieuw begrip in de sector Zorg en Welzijn. Hoewel het niet gebruikelijk is dat een leerling alleen werkt op een groep, afdeling of werkeenheid, komt het in de beroepspraktijkvorming wel steeds vaker voor. In kleinschalige woonvormen voor ouderen, chronisch zieken of gehandicapten kan het voorkomen dat er op bepaalde tijden van de dag maar één zorgverlener op een groep(je) cliënten werkzaam is. Ook in de thuiszorg kan de leerling soms alleen bij een cliënt aan het werk zijn. In de kinderopvang bestaan er strenge regels over het alleen werken van leerlingen op een groep. In de meeste gevallen is dit wettelijk niet toegestaan. checklist/staalkaart Calibris heeft een checklist (staalkaart) ontwikkeld met bouwste-
3 Aan het werk
3.12
Ga op verschillende momenten na of een leerling daadwerkelijk zelfstandig kan werken. Een goede methode is de 360° feedback. Dit betekent dat alle betrokkenen feedback geven op het handelen van de leerling.
70
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
nen voor het in gesprek gaan met een leerling. Met behulp van dit gesprek kun je een weloverwogen besluit nemen of je de leerling ‘stand alone’ laat werken. Enkele afwegingen voor het ‘stand alone’ aan het werk gaan zijn: – kan de leerling op basis van alle informatie die je verzameld hebt alleen werken op de werkplek? – wil de leerling alleen werken? Onder welke voorwaarden gaat de leerling werken? Het kan zijn dat jij als werkbegeleider te maken krijgt met een leerling die al ‘stand alone’ werkt. Jij zult je begeleiding dan hierop aanpassen; je begeleidt meer op afstand en in de vorm van gesprekken. Spreek met de leerling duidelijk af hoe en wanneer je bereikbaar bent voor vragen. Maak desgewenst gebruik van een vast spreekuur en een mailadres. – Maak duidelijke afspraken over hoe vaak je begeleidt. – De staalkaart kun je vinden op www.calibris.nl. –
3.13
Hoe kun je zien of een leerling een goede beroepshouding heeft?
De beroepshouding zegt iets over hoe een leerling haar werk doet. Niet alleen het beheersen van vaardigheden is van belang, maar juist ook de wijze waarop de leerling met haar beroep, de cliënten, collega’s en leidinggevende omgaat. Een beroepshouding ontwikkel je vanuit een grondhouding. En grondhouding heeft weer te maken met de achtergrond, opvoeding en het patroon van normen en waarden waarmee een leerling is opgegroeid. De competenties die de leerling aan het eind van haar opleiding behaald moet hebben, bevatten allemaal een of meer beroepshoudingaspecten. Enkele voorbeelden worden hier genoemd. Werkproces ‘begeleiden en informeren van de zorgvragen’ (Kwalificatie Doktersassistent) bevat de volgende beroepshoudingaspecten: – motiveren;
3
– – – – – –
Aan het werk
71
interesse tonen; luisteren; zich inleven in gevoelens; anderen raadplegen en betrekken; afstemmen; openhartig en oprecht communiceren.
Werkproces ‘bieden van zorg en ondersteuning op basis van de werkplanning’ (Kwalificatie Helpende Zorg en Welzijn) bevat de volgende beroepshoudingaspecten: – interesse tonen; – respectvol zijn; – luisteren; – begrip tonen; – wil tonen; – raad vragen; – overleg plegen; – aansluiten op de behoeften van de cliënt; – zich aan afspraken houden.
3.14
In BPV-boeken kunnen schema’s opgenomen zijn van competenties met de bijbehorende beroepshoudingaspecten.
Welke informatie geef je over het gedrag en de prestaties van een leerling?
Je hebt regelmatig contact met de leerling in de vorm van begeleidings- of coachinggesprekken. Ook met andere betrokkenen zul je af en toe overleg hebben over de leerling. De praktijkopleider of leidinggevende zal regelmatig van je willen terughoren wat je bevindingen zijn en je hebt overleg met de school, collega’s van een andere praktijk, afdeling, groep of team waar een leerling ook stage heeft gelopen of nog gaat lopen. Maar ook de cliënten bij wie een leerling werkt of haar praktijkopdrachten gaat oefenen, kunnen jou informatie geven over haar functioneren. Mis-
3 Aan het werk
–
72
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
schien zijn er bij jouw instelling wel intervisiebijeenkomsten voor werkbegeleiders waar je een kwestie met een leerling als casus inbrengt. Als je over een leerling praat met anderen, moet dit functioneel zijn. Je moet immers rekening houden met de privacy van de leerling. Spreek met de leerling af welke informatie je aan wie doorgeeft en houd dit bij. Zo voorkom je onduidelijkheid en kan de leerling ervan uitgaan dat er niet over haar geroddeld wordt. – Geef alleen informatie die relevant is voor de ander. – Bespreek zo mogelijk kwesties van de leerling anoniem. – Voorkom dat je het begin bent van een roddelcircuit. –
4
4.1
Communicatie
Welke gesprekken voer je met de leerling?
Gedurende de stage/beroepspraktijkvorming voer je verschillende soorten gesprekken met de leerling. Uiteraard geeft de leerling zelf aan welke gesprekken ze moet voeren vanuit de opleiding, maar tijdens de introductie heb je ook afspraken gemaakt over de frequentie van tussentijdse evaluaties en beoordelingsgesprekken. Hierna volgt een overzicht van de verschillende gesprekken die je kunt voeren tijdens de stage/beroepspraktijkvorming van een leerling: – kennismakingsgesprek; – introductiegesprek; – voortgangsgesprek; – tussentijdse evaluatie; – beoordelingsgesprek; – eindgesprek. Deze gesprekken verwerk je meestal bij de start van een stage in je planning. Verder heb je natuurlijk dagelijks contact met de leerling, waarbij je de tijd neemt om even samen een opdracht of situatie na te bespreken, of je hebt een coachinggesprek.
4.2
Hoe bouw je een gesprek op met de leerling?
Er zijn verschillende manieren om een gesprek te voeren. Je kunt verschillende stijlen hanteren, maar je voert het gesprek wel altijd in een bepaalde volgorde. Dit noem je de opbouw van het gesprek.
74
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
beginfase De beginfase van een gesprek is de inleiding. Je start met te vertellen wat het doel is van het gesprek, welke onderwerpen aan de orde zullen komen (de agenda), de rolverdeling en hoeveel tijd je hebt. Het is belangrijk om samen met de leerling de onderwerpen te bepalen. Aan collega’s kun je vooraf vragen of zij nog punten hebben die besproken moeten worden. Laat de leerling altijd zelf aantekeningen maken of de conclusies noteren. Het is ten slotte haar leertraject. middenfase Tijdens de middenfase van het gesprek komen alle onderwerpen van de agenda aan de orde. Van alle kanten worden feiten, gevoelens en ervaringen over en weer uitgewisseld. eindfase In de eindfase wordt alles wat is besproken samengevat en worden er conclusies getrokken en vervolgafspraken gemaakt. Ga altijd na bij alle betrokkenen of ze het eens zijn met je samenvatting en met de conclusies. – Ga niet zelf een verslag van het gesprek schrijven: ook dit is een leerervaring voor de leerling. Je kunt wel aanbieden om het verslag nog eens na te lezen –
4.3
Wat is feedback en hoe geef je die aan een leerling?
Feedback betekent letterlijk: terugkoppelen. Bij feedback geef je informatie over het effect dat het gedrag van de ander op jou heeft. Feedback kan positief en negatief zijn. Goede feedback moet gaan over gedrag (en niet over de persoon). Het gaat over het effect dat het gedrag op jou heeft en het wordt vanuit de ikpersoon gegeven (en niet vanuit wij, de anderen). Ook wordt het meteen gegeven, of snel volgend op het gedrag. Een ezelsbruggetje is het woord GEIN.
4
Communicatie
75
G
gedrag
E
effect
I
ik
N
nu
Feedback wordt ook wel kritiek genoemd. Dit klinkt vaak negatief. Leerlingen hebben dagelijks te maken met feedback bij het werk/ de stage en op school. Bijvoorbeeld bij het bespreken van stageervaringen en praktijkopdrachten of het nabespreken van presentaties. In een gesprek, maar ook in allerlei andere situaties, reageren mensen voortdurend op elkaar. Dit kan door het gebruik van woorden en gebaren, maar bijvoorbeeld ook door gezichtsuitdrukkingen (non-verbale communicatie). Het geven van feedback maakt duidelijk welke boodschap er gegeven wordt. Feedback is altijd gericht op concreet, duidelijk omschreven gedrag; datgene wat zichtbaar is. Het is geen oordeel maar een beschrijving. Feedback geven stelt de ander in staat hier iets mee te doen. Het nodigt uit tot reageren of dwingt daar zelfs toe.
Bedenk voordat je feedback geeft de volgende punten. – Goede feedback geven vraagt om even goed nadenken over de inhoud, de plaats en het tijdstip. De ander moet er ook aan toe zijn. – Geef je feedback zo snel mogelijk. Ga niet opsparen, maar let wel op je timing: is dit het goede moment? – Wacht tot je boosheid gezakt is (als je die voelt) voordat je feedback geeft. – Richt je op wat iemand doet en niet op de persoon of op het karakter of op lichamelijke kenmerken. – Richt je op zaken die te veranderen zijn.
4 Communicatie
Wat doe je als je feedback geeft? – Je vertelt de leerling wat je ziet (waarneemt). – Je vertelt wat je erbij voelt of denkt.
76
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Als je feedback geeft, probeer dan op de volgende dingen te letten. – Wees feitelijk, zonder oordelen en interpretaties. – Geef feedback in eenvoudige woorden. – Geef het effect aan dat de ander op je heeft en geef geen advies over wat ze had moeten doen. – Maak gebruik van ik-boodschappen in plaats van jijboodschappen: ‘ik vind…’, ‘naar mijn mening…’, ‘ik zie...’. – Beperk je tot het nu, haal geen oude koeien uit de sloot. – Beperk je tot het belangrijkste en geef niet te veel feedback in één keer. – Geef de ander tijd om de feedback tot zich te nemen, blijf niet confronteren. – Durf om een reactie te vragen: ‘Snap je wat ik bedoel?’ – Geef ook positieve feedback. Voorbeelden van feedback zijn: – ‘Ik zie dat je handen trillen, betekent dit dat je zenuwachtig bent?’ – ‘Ik merk dat je me niet aankijkt tijdens ons gesprek, vind je het moeilijk om mij aan te kijken?’ – ‘Ik hoorde dat je zojuist die peuter boos toesprak toen hij zijn beker omgooide. Wat gebeurde er met je?’ – ‘Bij het wassen vanmorgen zag ik dat je erg rommelig werkte, je liep van de ene naar de andere kamer en liet het wassen aan mij over. Betekent dit dat je geen zin had in het wassen of is er iets anders waardoor je telkens wegliep?’ –
–
– –
–
Vraag bij twijfel na hoe anderen bepaald gedrag ervaren voordat je een leerling feedback geeft. Wees concreet en specifiek: vermijd feedback waarin de woorden ‘altijd’ of ‘overal’ of ‘nooit’ in voorkomen. Zie feedback als een verzoek. Als een leerling feedback krijgt, wil dat niet altijd zeggen dat ze het gedrag wil veranderen. Als ze besluit er niets mee te doen, moet ze dat ook zeggen. Let bij het geven van feedback op non-verbaal gedrag.
4
Communicatie
77
4.5
Wat is reflecteren en hoe help je de leerling daarbij?1
Reflecteren is het achterhalen van de achtergrond van je handelen. Het is dus niet evalueren, of terugkijken hoe je iets hebt gedaan, maar meer kijken naar waarom je iets doet. De achterliggende gedachte is dat, als je weet waarom je iets doet, je ook in staat bent te veranderen of bewuster te handelen. Als werkbegeleider help je een leerling met reflecteren op haar gedrag en handelen. Je probeert samen met een leerling situaties te analyseren en antwoord te krijgen op de vraag waarom een handeling wel of niet gelukt is. Bij welke stap is het misschien fout gegaan, of waardoor heb je juist wel bereikt wat je wilde bereiken? Het is ook een manier om jezelf beter te leren begrijpen en te leren kennen. Je kunt de leerling helpen met reflecteren vanuit kennis van het Johari Window en het reflectiemodel volgens Korthagen. johari window Er zijn kanten van jezelf die je kent en kanten die je nog niet goed kent. Of die je liever niet wilt laten zien aan de mensen om je heen. Dit hangt af van het vertrouwen dat je hebt in de ander en de veiligheid die je ten opzichte van die ander ervaart. In het ‘Johari Window’ (tabel 4) zie je dit terug. Door reflectie probeer je je ‘blinde vlekken’ te ontdekken en ook datgene wat ‘onbekend aan jezelf’ is. Natuurlijk zijn er ook onderwerpen die je voor jezelf wilt houden, in je ‘privégebied’. Als je jezelf beter kent, kun je beter de keus maken wat je bekend wilt maken en aan wie. Johari Window.
gedrag
bekend aan jezelf
onbekend aan jezelf
bekend aan anderen
publiek gebied/vrije ruimte
blinde vlek
onbekend aan anderen
privégebied
onbekend gebied
1 Halem, N. van, Actief leren voor een beroep (2008). Bohn Stafleu van Loghum, Houten.
4 Communicatie
Tabel 4
78
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
voorbereiden Sta stil bij de opdracht of situatie die je hebt meegemaakt en die voor jou belangrijk was. Of een situatie belangrijk is, merk je vaak door je eigen reactie (een ‘niet-pluis-gevoel’): onzekerheid, niet weten wat je moet doen, angst of juist blijdschap en trots, of de reactie van anderen: kritiek of complimenten. Thema’s waarover je kunt reflecteren zijn: – planmatig handelen; – probleemoplossend vermogen; – leren leren; – de betekenis van je werk of opleiding; – communicatie met jezelf; – communicatie met de ander; – zelfstandigheid; – samenwerking. uitvoeren Reflectievragen die je kunt stellen gaan over jezelf en de ander (de cliënt, de zorgvrager, het kind, je collega, je werkbegeleider, je medeleerling enzovoort). Het volgende model (volgens Korthagen, 1993) kan je helpen bij het reflecteren:
4
Communicatie
79
5. uitproberen
4. nieuwe aanpak kiezen 1. handelen
3. bewustworden
2. terugblikken
Figuur 3 Reflectiemodel volgens Korthagen.
Fase 2: Terugblikken – Wat gebeurde er precies? – Wat wilde ik bereiken? Wat wilde de ander bereiken? – Wat voelde ik? Wat voelde de ander? – Wat dacht ik? Wat dacht de ander? – Wat deed ik? Wat deed de ander? Fase 3: Bewustwording – Wat hebben de antwoorden met elkaar te maken? – Wat betekent dat voor mij? – Wat leer ik hieruit (of wat is de positieve ontdekking)?
4 Communicatie
Fase 1: Handelen van de nieuwe fase (is ook Fase 5: Uitproberen) – Wat wilde ik uitproberen? – Waar wilde ik op letten? – Wat wilde ik bereiken?
80
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Fase 4: Nieuwe aanpak kiezen – Welke alternatieven en nieuwe mogelijkheden zie ik? – Welke voor -en nadelen hebben deze? – Wat past bij me? – Wat neem ik me voor? Fase 5: Uitproberen, zie ook fase 1. afronden Noteer de uitkomst van je reflectie in steekwoorden of in een verslagje. Vaak moet je na verloop van tijd een reflectieverslag schrijven over je BPV of over een uitgevoerde activiteit. Het is handig als je daarvoor aantekeningen hebt verzameld. voorbeeld Een cliënt in een woonvoorziening voor lichamelijk gehandicapten wordt dagelijks gewassen. Een leerling vertelt dat ze over tien minuten zal komen om hem te helpen met wassen. De cliënt ligt een boek te lezen. Als de leerling na tien minuten met een waskom aankomt, ligt de cliënt nog heerlijk te lezen en laat duidelijk merken dat hij nog helemaal geen zin heeft in een wasbeurt. De leerling begrijpt er niets van en vraagt jou om samen met haar na te gaan wat er fout is gegaan. De leerling ging ervan uit dat de cliënt aan tien minuten lezen wel genoeg had en vast gewassen wilde worden. Als de leerling de cliënt had gevraagd of hij al gewassen wilde worden en wanneer ze daarvoor terechtkon, was het allemaal een stuk soepeler gegaan. De leerling ging hierbij misschien wel te veel uit van haar eigen ideeën over het tijdstip waarop iemand gewassen wil worden.
4.6
Wat is actief luisteren en hoe doe je dat?
Door actief te luisteren, vergroot je de mogelijkheid om beter contact te krijgen met een leerling. Het is in de praktijk soms heel moeilijk om goed te luisteren en om de gevoelens die de ander uit goed te begrijpen. Als je je bewust bent van de wijze waarop je luistert en je de leerling de rust en de ruimte geeft om te vertellen, zul je merken dat dit je meer oplevert.
4
Communicatie
81
– Let tijdens het gesprek op de non-verbale communicatie van de leerling. Stel vragen om erachter te komen wat dit betekent. – Bedenk dat het in sommige culturen niet netjes of beleefd is dat je elkaar aankijkt.
4 Communicatie
Actief luisteren is een manier van luisteren die zich kenmerkt door: – een ontspannen houding: armen niet over elkaar, rustig zitten in een gemakkelijke houding; – een aandachtige houding (iets voorovergebogen zodat de leerling als het ware al uitgenodigd wordt tot praten); – maak regelmatig oogcontact, maar vermijd dat je iemand voortdurend aanstaart; – knik tijdens het gesprek af en toe instemmend; – blijf vriendelijk kijken; – stimuleer een leerling tot praten door zelf te zwijgen; – vul stiltes die af en toe vallen niet op met nog meer vragen, maar geef een leerling de ruimte om haar gedachten te ordenen en onder woorden te brengen; – kies de juiste afstand, niet te dichtbij (benauwend) maar ook niet te ver weg (afstandelijk); – voorkom dat je veel overdreven gebaren maakt; – moedig de leerling aan door instemmende geluiden te maken of gebruik korte zinnetjes zoals ‘ja, en toen?’ of ‘vertel verder?’; – stel een korte vraag over datgene wat de leerling vertelt; – stel zo nodig vragen ter verduidelijking; – om de leerling te laten merken dat je haar begrepen hebt, kun je kort herhalen wat ze heeft gezegd. Bijvoorbeeld: ‘Dus ik begrijp dat je gisteren mevrouw W. geadviseerd hebt?’ – je kunt de leerling ook laten weten dat je de boodschap begrepen hebt: ‘Bedoel je eigenlijk dat je het prettig vindt om alleen te werken?’.
82
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
4.7
Wat zijn goede vragen en hoe stel je die?1
Goede vragen zetten je aan het denken. Vragen kun je stellen tijdens een gesprek, na het lezen van een tekst of bijvoorbeeld na het zien van een film. Om goede vragen te stellen moet je rust en tijd nemen en (als je een gesprek voert) goed luisteren. Door goede vragen te stellen laat je zien dat je meer wilt leren. Goede vragen brengen je vaak verder in je denken en je begrip. Regels om goede vragen te maken helpen je bij je vraagstelling. Deze regels gaan over: – het soort vragen; – redenen om vragen te stellen; – technieken voor het stellen van vragen in een gesprek. Er zijn twee soorten vragen: 1 Open vragen beginnen met: wat, waar, wanneer, hoe. Ze laten de ander veel ruimte voor een antwoord: ‘Hoe heb je het ervaren?’ 2 Gesloten vragen die je alleen met ja of nee kunt beantwoorden: ‘Was het moeilijk?’. Gesloten vragen kunnen ook suggestieve vragen zijn, bijvoorbeeld: ‘Dus jullie kunnen elkaar niet helpen?’ Vragen kunnen gaan over: – kennis: feiten weergeven en beschrijven (wat, wanneer); – inzicht: begrijpen, uitleggen en verklaren (hoe, waarom); – toepassing: probleem oplossen, ontwikkelen (laten zien hoe je iets doet); – analyse: onderzoeken en bewijzen (vergelijken, wat zijn verschillen en overeenkomsten); – verbinden/samenvoegen: iets nieuws bedenken, creativiteit inzetten (welk ontwerp, wat zou er gebeuren als...); – evaluatie: concluderen, besluiten (wat is het beste, wat gaan we doen).
1 Halem, N. van, Actief leren voor een beroep (2008). Bohn Stafleu van Loghum, Houten.
4
Communicatie
83
Technieken voor het stellen van vragen: – Doorvragen: vragen om verduidelijking, aansluiten bij wat al eerder is gezegd: ‘Kun je daar nog meer over vertellen?’, of: ‘Hoezo?’ – Herhalen: dit doe je als je de laatste woorden van de ander vragend herhaalt: ‘Het was alleen maar narigheid.’ Dan zeg jij: ‘Alleen maar narigheid?’ – Kritische vragen: helpen je om kritisch na te denken: ‘Is dat waar?’ of: ‘Waarom is dat zo?’ – Samenvatten: je geeft bij wijze van afronding in eigen woorden weer wat de ander gezegd heeft. – Parafraseren: je herhaalt in eigen bewoordingen wat de ander net gezegd heeft, waarmee je controleert of je het begrepen hebt. Dit gaat over een klein stukje informatie, dat de ander net verwoord heeft: ‘Dus je zegt dat je gisteren een conflict had met je begeleider.’
Het klikt niet met een leerling: hoe ga je hier als werkbegeleider mee om?
Ook al doe je nog zo je best met een leerling, de sfeer kan soms wat gespannen zijn en gesprekken kunnen niet soepel verlopen. Je hebt het idee dat je een leerling niet bereikt. Er kan sprake zijn van een emotioneel probleem, waardoor het niet klikt tussen twee mensen. Een emotioneel probleem heeft altijd betrekking op een persoon en op een gevoel. Er zijn persoonlijke tegenstellingen die niet overbrugd lijken te worden. Een probleem ontstaat wanneer twee mensen belangen, doelen of opvattingen hebben die onverenigbaar met elkaar zijn. Aan een probleem zitten altijd twee kanten. Enerzijds is er de objectieve kant, ofwel de zichtbare feiten. Een voorbeeld: ‘Het lukt ons maar niet om een afspraak te maken.’ Anderzijds is er de subjectieve kant, ofwel ‘we begrijpen elkaar niet’. Je ziet bijvoorbeeld een vragende uitdrukking op het gezicht van de ander. Wanneer je als werkbegeleider het gevoel hebt dat je niet verder komt, is het van belang om zo snel mogelijk met een leerling in gesprek te gaan. Je maakt daarbij duidelijk wat je dwars zit en dat je het gevoel hebt dat je niet verder komt. Vraag de leerling of zij dit ook zo ervaart. Probeer samen naar een oplossing te zoeken.
4 Communicatie
4.8
84
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Als blijkt dat jullie persoonlijkheden niet bij elkaar passen, kan het een oplossing zijn dat, na overleg met de praktijkopleider en/of je leidinggevende, de leerling gekoppeld wordt aan een andere werkbegeleider.
– Als het ‘klikt’ tussen jou en de leerling, komt die leerling tot betere resultaten. – Het is geen falen als mensen niet goed met elkaar overweg kunnen.
5
5.1
Beoordelen1
Wat is beoordelen?
Beoordelen is wat iedereen dagelijks doet in de omgang met elkaar. We geven betekenis aan onze waarnemingen, we interpreteren ze. Daarna geven we ook al snel een waardering op basis van een bepaalde norm. Iets is goed of fout, mooi of lelijk. Beoordelen wordt iets anders als het gevolgen heeft voor een ander. Het geven van een beoordeling is een zware verantwoordelijkheid. Beoordelen in de BPV heeft immers gevolgen voor een leerling. de rol van beoordelaar Een beoordelaar stelt vast in hoeverre een leerling de gestelde doelen heeft bereikt en wat dit voor gevolgen heeft voor het verdere leerproces van die leerling. Hiervoor zijn beoordelingsvormen ontwikkeld (zie paragraaf 5.5). De werkbegeleider gaat met de leerling in gesprek over de kwaliteit die nodig is in haar werk. De leerling kan haar vorderingen in het leerproces daarmee vergelijken. Op basis van deze gegevens kan de leerling haar opleiding verder invullen. Met andere woorden: wat kan de leerling al, is dit voldoende en hoe gaat ze verder met eerdere of nieuwe opdrachten of prestaties?
1 Informatie uit de training van de OVDB, mei 2006: Basisvaardigheden Methodisch opleiden in de BPV, cursistenmateriaal.
86
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
5.2
Wat is de rol van de school bij beoordelen?
De school is verantwoordelijk voor de eindbeoordeling van een leerling. Dat houdt in dat de school zelf kan bepalen of een leerling verder kan met de opleiding of niet. De praktijkorganisatie maakt afspraken met de school over hoe er getoetst en beoordeeld moet worden in de BPV en welke procedure ze hierbij volgen. Het moet duidelijk zijn wie, wanneer en op welke manier er wordt getoetst en beoordeeld. Er zijn verschillende manieren om te toetsen en beoordelen. Bij competentiegericht opleiden is ‘beroepsrelevant beoordelen’ een sleutelwoord: het beoordelen moet zoveel mogelijk gebaseerd zijn op het handelen in de beroepspraktijk. Hiervoor worden diverse nieuwe beoordelingsvormen gebruikt. De school overlegt met de praktijkorganisatie wat de mogelijkheden zijn in de praktijk.
5.3
Welke taak heb je als werkbegeleider bij beoordelen?
De werkbegeleider speelt bij de beoordeling een grote rol, omdat hij een leerling het meeste meemaakt op de werkplek. De leerling levert de basis voor de beoordeling (bij competentiegericht opleiden) en de werkbegeleider en praktijkopleider zijn beiden partij bij de totale beoordeling. Taken van de beoordelaar zijn: – beoordelen volgens de afgesproken procedures; – verzamelen en registreren van beoordelingsgegevens; – deelnemen aan beoordelingsgesprekken met leerlingen; – vaststellen in welke mate de leerling voldoet aan de gestelde doelen; – evalueren van de randvoorwaarden waarbinnen de leerling aan haar doelen gewerkt heeft; – de leerling begeleiden bij het vaststellen van de gevolgen van de beoordeling voor haar leerproces.
5.4
Wanneer ben je een goede beoordelaar?
De rol van beoordelaar vereist specifieke vaardigheden. Uitspra-
Beoordelen
87
ken over de beoordeling van een leerling moeten concreet onderbouwd zijn. Al is 100% objectiviteit niet haalbaar, je moet je wel bewust zijn van het subjectieve element in een beoordeling. Een beoordelaar moet besluitvaardig zijn. Je moet immers besluiten nemen die gevolgen hebben voor een leerling. Tot slot moet de beoordeling betrouwbaar zijn. Een leerling moet ervan kunnen uitgaan dat de waardering eerlijk en juist is: het vormt voor haar inzicht in de eisen van het beroep en zij baseert er haar verdere opleidingsproces op. Beoordelen heeft daarom twee doelen: – feedback geven op de resultaten van de leerling; – de kwaliteit van het werk bewaken. De werkbegeleider werkt daardoor mee aan de verbetering van de kwaliteit van het beroep. –
5.5
De verschillende rollen van een werkbegeleider zijn erg met elkaar verweven. Het vaststellen van een beoordeling kan daardoor wel eens moeilijk zijn. Tijdens de werkbegeleiding ga je uit van een samenwerking tussen jou en de leerling als collega’s, bij de beoordeling moet je je collega als leerling objectief kunnen beoordelen.
Wat zijn de stappen in de beoordelingscyclus?
De rol van beoordelaar staat niet los van de rol van opleider en die van coach of begeleider. De rollen volgen elkaar op. Dit wordt duidelijk in de beoordelingscyclus.
5 Beoordelen
5
88
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
waarheen vaststellen doelen en praktijkopdrachten voor de BPV-periode
wat vaststellen van het op te leveren resultaat door een leerling en de beoordelingsnorm
hoe tot waar vaststellen in welke mate de doelen behaald zijn
vaststellen van het beoordelingsmoment en de wijze waarop bewijzen verzameld worden
Figuur 4 Beoordelingscyclus.1 toelichting 1 Waarheen? Na de introductie/oriëntatieperiode op de werkeenheid is je rol vooral die van coach: je begeleidt de leerling bij het vaststellen van doelen/te behalen competenties en de uitwerking hiervan in praktijkopdrachten of prestaties en stemt de begeleiding af op de mogelijkheden van de leerling. 2 Wat? Nadat is vastgesteld aan welke praktijkopdrachten/ competenties de leerling gaat werken, bespreek je welk resultaat je van de leerling verwacht en wanneer het werk de gewenste kwaliteit heeft. Samen met de leerling plan en ontwerp je individuele leersituaties. Je ondersteunt de leerling bij het kiezen van de juiste leersituaties voor het werken aan prestaties en/of het uitvoeren van praktijkopdrachten. Tot slot ondersteun je de leerling bij het vaststellen van een definitief stage-/ activiteitenplan. 1 Informatie uit de training van de OVDB, mei 2006: Basisvaardigheden ‘methodisch opleiden in de BPV’, cursusmateriaal.
Beoordelen
89
3 Hoe? Op welke momenten en op welke wijze beoordeel je het uiteindelijke resultaat (of onderdelen hiervan)? Er is altijd sprake van een productbeoordeling en van een procesbeoordeling. Een productbeoordeling richt zich op de kwaliteit van het product: Heeft de leerling bereikt wat ze wilde bereiken? De procesbeoordeling richt zich op het totstandkomen hiervan: is het resultaat behaald volgens plan, met de juiste hulpmiddelen, met de benodigde ondersteuning en met de juiste feedback? 4 Tot waar? Als de prestatie of praktijkopdracht is afgerond, stelt de leerling vast in welke mate ze haar doelen bereikt heeft. Je kijkt samen met de leerling naar de voortgang van het leerproces. Mogelijke afwegingen die tijdens het proces van beoordelen een rol spelen zijn: – hebben de praktijkopdrachten/prestaties geleid tot het uiteindelijke resultaat? – voldoet het resultaat/de prestatie aan de normen van het beroep? – heeft de leerling zelfstandig gewerkt? – heeft ze feedback gevraagd en/of gereflecteerd op haar handelen? Het resultaat is mede door jouw begeleiding behaald. Het vaststellen of de leerling haar doelen gehaald heeft, is ook het moment waarop de leerling zich opnieuw gaat oriënteren. Zo ontstaat voor de volgende periode een nieuw plan. De cyclus start weer met stap 1.
5.6
Welke beoordelingsvormen zijn er en wat betekent dat voor jou als werkbegeleider?
Beoordelen doe je door middel van toetsing. Bij competentiegericht leren behoort toetsing in een reële praktijksituatie. In de oude vormen van onderwijs gebeurt toetsing vooral op school en zijn alleen de beoordeling van de gemaakte praktijkopdrachten en beroepshouding een zaak voor de praktijk. beoordelingsvormen Enkele van de meest gebruikte beoordelingsvormen bij competentiegericht leren in de praktijk zijn: – proeve van bekwaamheid: hieruit kun je afleiden hoe een leerling presteert in de beroepspraktijk en dus of ze bekwaam is. Een
5 Beoordelen
5
90
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
proeve van bekwaamheid bestaat uit een aantal praktijkopdrachten die inhoudelijk bij elkaar horen, samen met een reflectiegesprek. De rol van werkbegeleider is vaak die van toeschouwer of beoordelaar. – projectpresentatie: een leerling geeft een presentatie over hoe ze tot een bepaald product, dienst of resultaat is gekomen. Ze moet de gemaakte stappen en besluiten in het ontwikkelproces laten zien. Een projectpresentatie kan zowel op school als in de praktijk plaatsvinden. De rol van werkbegeleider is vaak die van toeschouwer en beoordelaar. – reflectiegesprek: In dit gesprek tussen een leerling en een of meer beoordelaars reflecteert een leerling op haar werk: het gaat om het hoe en het waarom van haar handelen. Een leerling moet uitleggen dat ze bewust de competenties toepast. Als werkbegeleider ben je als beoordelaar bij dit gesprek betrokken. – 360° feedback: meerdere beoordelaars evalueren het functioneren van een leerling in de beroepspraktijk. Dit zijn bijvoorbeeld collega’s, de leerling zelf, de werkbegeleider, de direct leidinggevende, de praktijkopleider, de docent en soms ook cliënten. Zij moeten een goed beeld hebben van de leerling en gezamenlijk een compleet beeld van die leerling kunnen geven. De leerling kiest zelf welke toetsen goede bewijzen zijn om aan haar portfolio toe te voegen. Belangrijk bij elke vorm van toetsen is dat je de leerling geobserveerd hebt. Hiervoor kun je de observatieschema’s gebruiken die onderdeel vormen van een toetsprotocol.
–
5.7
Bereid je goed voor, raadpleeg vooraf het observatieschema zodat je goed weet waarop je moet letten tijdens het afnemen van de toets.
Wat is een beoordelingsgesprek?
Het doel van een beoordelingsgesprek is om vast te stellen of en in welke mate een leerling haar doelen aan het eind van een stage
Beoordelen
91
behaald heeft. Een leerling heeft er, naast een toelichting op haar eigen beoordeling, behoefte aan om duidelijk en concreet te horen wat ze goed kan en wat ze nog kan verbeteren. Een leerling accepteert een beoordeling eerder als deze goed onderbouwd is en als je haar ermee kunt ondersteunen bij het vormgeven van haar verdere leerproces. Een beoordelingsgesprek kan op geregelde momenten in de stageperiode plaatsvinden. Een beoordelingsgesprek kan lijken op een voortgangsgesprek of feedbackgesprek. Hier zitten meestal ook aspecten van een beoordeling in. Bijvoorbeeld: een leerling heeft een competentie of leerdoel behaald of moet hier juist nog aan werken (zie ook hoofdstuk 4, Communicatie). voorwaarden voor een eindbeoordeling 1 – Er moet voldoende informatie zijn over hoe de leerling gewerkt heeft tijdens de totale stageperiode. Het leerproces is regelmatig geëvalueerd, zodat de leerling weet waar ze staat en wat ze van een werkbegeleider nodig heeft. – Beoordelen gebeurt aan de hand van vastgestelde doelen en criteria. Deze doelen zijn uitgewerkt in observeerbaar gedrag. – De leerling heeft vooraf in haar POP en PAP vastgelegd wat ze aan het eind van haar stageperiode bereikt wil hebben. Zie ook hoofdstuk 2, Introductie. – De beoordeling moet betrouwbaar zijn. Dat wil zeggen: komen alle beoordelaars tot dezelfde beoordeling? – In competentiegericht onderwijs heeft de leerling inbreng bij de totale beoordeling. stappen bij het voeren van een beoordelingsgesprek 2 Voorbereiden: – Stel een geschikt gespreksmoment vast met de deelnemers (leerling, jij als werkbegeleider, andere beoordelaars, bijv. praktijkopleider, leidinggevende). – Regel een geschikte ruimte. 1 Manneke A. (2003). Leerlingbegeleiding in de gezondheidszorg. Soest, Nelissen. 2 SVOZ (2004). Handleiding werkbegeleiden bij de proeve van bekwaamheid. Utrecht.
5 Beoordelen
5
92
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
– Bereid je voor, bijvoorbeeld met een beoordelingsformulier van de school (zie paragraaf 5.8). Uitvoeren: – Schep een ontspannen sfeer. – Geef zo nodig informatie over het doel en de werkwijze. – Maak eventueel gebruik van een beoordelingsformulier. – Vraag naar gesprekspunten bij de anderen. – Kom zo nodig terug op afspraken uit het vorige gesprek. – Bespreek de vorderingen. – Geef feedback en vraag hierover de mening van de leerling. – Bespreek samen voorstellen voor verbeteringen/oplossingen voor problemen. – Vat het gesprek samen en controleer de samenvatting. – Bespreek de consequenties van deze beoordeling voor de leerling (doorgaan met de opleiding, stoppen, overdoen van de stage, bijspijkeren). – Maak afspraken over een evaluatie (ook een datum). – Sluit het gesprek goed af, bedank de aanwezigen. Afronden: – Voer de afspraken uit, koppel de beoordeling terug naar de praktijkopleider/de school.
5.8
Wanneer is een beoordeling positief of negatief?
De beoordeling is positief als een leerling tijdens de stageperiode binnen de gestelde tijd de leerdoelen en/of geplande competenties heeft behaald. In de oude vormen van onderwijs zijn de leerdoelen met praktijkopdrachten verwerkt in een praktijkopleidingsboek (POB). In dit boek vind je ook begeleidings- en beoordelingsformulieren die je kunt gebruiken bij de gesprekken. Vóór een beoordelingsgesprek stel je vast welke praktijkopdrachten een leerling heeft behaald en hoe haar algemeen functioneren is geweest tijdens de stage. Dit kun je invullen op het gespreksformulier. In de competentiegerichte opleidingen werkt een leerling met een POP en een PAP (zie hoofdstuk 1). Daarin worden de prestaties bijgehouden die nodig zijn om de competenties te behalen.
Beoordelen
93
Ook hierin vind je een beoordelingsformulier, dat een leerling zelf vooraf invult. Een overzicht van de competenties kun je vinden in een competentiematrix, onderdeel van een POP en/of POB. Met het invullen van een dergelijk formulier breng je ook in kaart waar een leerling staat. Samen met de vooraf ingevulde formulieren van de andere beoordelaars kom je tot een uiteindelijke beoordeling.
5.9
Welke problemen kunnen zich voordoen bij een beoordelingsgesprek?
Problemen bij de leerling: – de leerling is het niet eens met de beoordeling; – de leerling schiet in de weerstand: ze gaat zich verdedigen (vecht elk argument of voorbeeld aan) en ontkent het probleem (‘dat klopt niet’, ‘dat meen je niet’); – de leerling wordt boos en/of agressief: ze verwijt jou dat je haar niet goed hebt begeleid (‘je was er ook nooit als ik je nodig had’); – de leerling wordt verdrietig: ze gaat huilen; – de leerling is wanhopig en gaat ‘zielig’ doen: ze ziet het niet meer zitten (‘ik zal het nooit leren’, ‘ik kan er maar beter mee stoppen’). Problemen bij de beoordelaar: – je durft geen negatieve beoordeling te geven, vanwege je eigen onzekerheid: je bent bang voor de gevolgen van de beoordeling voor de leerling (‘heb ik het wel goed gezien?’, ‘heb ik wel goed begeleid?’); – je gaat inhoudelijk in op de verdediging van de leerling: er kan een vervelend welles/nietes-gesprek ontstaan dat tot niets leidt; – je probeert de leerling te overtuigen van je gelijk. Je wilt graag dat de leerling het eens is met de beoordeling. Dat hoeft niet in dit gesprek: de leerling moet inzicht krijgen in de beroepseisen en in haar eigen leerproces; – je komt direct met kant-en-klare oplossingen en geeft daardoor geen ruimte aan de leerling om te reageren op de beoordeling.
5 Beoordelen
5
94
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
hoe moet het dan wel? De leerling moet de kans krijgen om de beoordeling te verwerken De beoordelaar geeft ruimte aan de emoties van de leerling door: – actief te luisteren; – de leerling uit te nodigen of aan te moedigen om te reageren; – open vragen te stellen; – samen te vatten wat gezegd is. Daarna kun je als beoordelaar de vraag stellen: ‘En wat nu?’ Vervolgens kun je samen met de leerling en andere beoordelaars naar de toekomst kijken. Tot slot maak je afspraken. Daarmee is de beoordelingscyclus rond.
Beoordelen
95
– Neem jezelf niet als uitgangspunt. Zo voorkom je dat je eigen verlangens, eigenschappen en motieven projecteert op een leerling. – Beoordeel neutraal en objectief. Zo voorkom je dat je emotioneel vanuit antipathie of sympathie beoordeelt. – Laat eerdere beoordelingen niet doorwerken in de beoordeling waar je nu mee bezig bent. Zwak kan daarmee veranderen in sterk en sterk in zwak. – Bepaald gedrag hoort bij een levensfase (bijv. onzeker gedrag bij de puberteit) en niet bij een opleidingsfase. Probeer dit te scheiden. – Beoordeel een leerling als individu en niet als behorend bij een bepaalde groep (volwassen leerlingen, allochtone leerlingen enz.). – Probeer erdoorheen te prikken als leerlingen zich anders opstellen dan ze zich voelen (eigenwijs in plaats van onzeker). – Beoordeel leerlingen op een niveau dat past bij het niveau en de fase van de opleiding (niveau 1, 2, 3 of 4 en beginnend of gevorderd). – Maak vooral gebruik van je eigen mening en observaties in plaats van wat ‘men’ zegt. – Ook wanneer je als werkbegeleider wel eens bent tekortgeschoten, kan een leerling op een onvoldoende beoordeling uitkomen. – Wees je bewust van je eigen stemming; deze mag een beoordeling natuurlijk niet beïnvloeden. – Als je weinig tijd hebt voor een beoordeling, stel deze dan liever uit. Raffel niet af.
5 Beoordelen
5
Bijlagen
1 Competentieprofiel Werkbegeleider 2 Handelingsschema van een verpleegtechnische vaardigheid 3 Kwalificatiestructuur Gezondheidszorg en Welzijn 2007/2008 4 Kwalificatiestructuur Gezondheidszorg en Welzijn 1997 tot heden 5 Mbo-competenties 6 Het vmbo: leerwegen en sectoren
Bijlage 1: Competentieprofiel werkbegeleider1
Kerntaak: De leerling ondersteunen in haar leerproces op de werkplek. De werkbegeleider: Aansturen: 1 Maakt duidelijke afspraken over de resultaten die de leerling binnen een bepaalde tijd moet behalen. 2 Geeft de leerling verantwoordelijkheid voor de uitvoering van taken die zij al beheerst en biedt haar mogelijkheden en bevoegdheden om die taken goed en volgens planning uit te voeren. 3 Wijst taken toe aan de leerling waarbij hij rekening houdt met wat de leerling al kan en wat deze wil leren. 4 Corrigeert de leerling wanneer zij niet volgens de kwaliteitsnormen, afspraken of richtlijnen werkt. Begeleiden: 1 Geeft de leerling feedback over haar functioneren, zodat zij daarna het werk beter kan gaan uitvoeren. 2 Geeft de leerling ruimte om zelf initiatieven te nemen ten aanzien van de wijze waarop zij haar werk wil indelen. 3 Vraagt de leerling om zelf oplossingen en alternatieven te bedenken om haar werkzaamheden beter te gaan uitvoeren. 4 Geeft duidelijk de voor- en nadelen aan van de voorgestelde oplossingen en alternatieven en moedigt de leerling aan een keuze te maken. 5 Helpt de leerling om moeilijkheden in haar leerproces te overwinnen door haar te motiveren om doelen te bereiken en leerpunten te zien als uitdagingen. 1 Bron: www.calibris.nl.
5
Bijlagen
99
Samenwerken en overleggen: 1 Overlegt geregeld over de begeleiding en het leerproces van de leerling met de andere medewerkers die bij het opleiden betrokken zijn. 2 Moedigt de andere betrokkenen bij het opleiden aan om als een team de begeleiding te bieden door zaken te bespreken die het functioneren en de harmonie van het team verstoren. 3 Uit openlijk waardering voor de bijdrage die de andere betrokkenen leveren aan de begeleiding van de leerling. 4 Helpt de leerling wanneer sprake is van problemen, onenigheid en conflicten ten aanzien van de mate waarin de leerling kan leren op de werkplek. Overtuigen en beïnvloeden: 1 Zorgt dat gesprekken met de leerling over het op- en bijstellen van haar stageplan leiden tot het vooraf gestelde doel van het gesprek. 2 Zorgt dat het gesprek over het stageplan afgesloten wordt met duidelijke conclusies en afspraken. 3 Benoemt problemen in het functioneren van de leerling en maakt zaken bespreekbaar met de leerling. 4 Onderbouwt zijn mening over het functioneren van de leerling met steekhoudende argumenten, concrete feiten en illustratieve voorbeelden. Presenteren: 1 Past taal en benaderingswijze aan de leerling aan, zodat deze geboeid kan blijven en het verhaal kan volgen. 2 Legt zaken duidelijk uit en licht ze toe, zodat de leerling de boodschap begrijpt. 3 Checkt tijdens gesprekken geregeld of de leerling de boodschap begrepen heeft. 4 Checkt tijdens gesprekken regelmatig of de leerling zich nog kan concentreren op de informatie.
Bijlagen
6 Stimuleert de leerling om zich te ontwikkelen door haar te helpen haar werkproces te structureren en zelfstandiger te worden in haar werkuitvoering.
100
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Formuleren en rapporteren: 1 Gebruikt juiste woorden en uitdrukkingen, zodat misverstanden voorkomen worden. 2 Zorgt dat rapportages en verslagen volledige informatie bevatten en zó geschreven zijn dat ook anderen het kunnen begrijpen. 3 Zegt duidelijk wat hij vindt van het functioneren van de leerling tijdens het werken en bij evaluatie-, begeleidings- en beoordelingsgesprekken. 4 Rapporteert aan zijn leidinggevende wanneer de kwaliteit van het werk en de productiviteit van de leerling en van zichzelf niet voldoen aan de gestelde eisen. Analyseren: 1 Toetst de gegevens over het leerproces die de leerling en andere betrokkenen bij het opleidingsproces aanleveren op juistheid en volledigheid. 2 Vraagt de leerling en andere betrokkenen bij het opleidingsproces om een onderbouwing van hun mening. 3 Verzamelt juiste en voldoende gegevens over het functioneren van de leerling door in de gegevens van andere betrokkenen de hoofd- en bijzaken te scheiden. 4 Maakt uit de gegevens van de leerling en de andere betrokkenen bij het opleidingsproces logische gevolgtrekkingen voor het vervolg van het opleidingsproces van de leerling. Plannen en organiseren: 1 Formuleert samen met de leerling haalbare doelen en bepaalt prioriteiten in het bereiken van de doelen. 2 Plant en regelt leeractiviteiten voor de leerling die goed op elkaar afgestemd zijn. 3 Schat de benodigde tijd voor de activiteiten realistisch in en zorgt dat de benodigde middelen en mensen voor de leerling geregeld worden. 4 Bewaakt de voortgang van het leerproces van de leerling in beoordelings- en begeleidingsgesprekken die vooraf gepland zijn. 5 Pakt de begeleiding op een ordelijke en systematische manier aan, waardoor ook de andere betrokkenen bij het opleiden inzicht in het begeleidingsproces kunnen hebben.
Bijlagen
101
Op de behoeften en verwachtingen van de cliënt richten: 1 Neemt de tijd om de verwachtingen en wensen van de leerling vast te stellen over leren in de praktijk, waarbij hij rekening houdt met het gezichtspunt van andere culturen en achtergronden. 2 Stelt vast of de wensen en verwachtingen op de werkplek haalbaar zijn en zo niet, dan zoekt hij samen met de leerling naar een invulling die wel haalbaar is. 3 Checkt regelmatig of de leerling tevreden is en zo niet, dan onderneemt hij acties om de onvrede die door werkomstandigheden veroorzaakt wordt te verminderen dan wel weg te halen. 4 Verandert zijn aanpak wanneer de situatie van de leerling daarom vraagt.
Bijlagen
5
Bijlage 2: Handelingsschema van een verpleegtechnische vaardigheid1
In een handelingsschema beschrijf je alle stappen die je uitvoert van begin tot het einde van de handeling.
Voorbereiden De voorbereiding bestaat uit drie delen: – de voorbereiding ten aanzien van de cliënt/patiënt; – de voorbereiding ten aanzien van de omgeving; – de voorbereiding ten aanzien van de techniek. Voorbereiding ten aanzien van de cliënt/patiënt: – Waarover moet je de cliënt/patiënt inlichten? – Welke houding moet de cliënt/patiënt aannemen? Kan hij beter liggen of zitten? – Wat kan de cliënt/patiënt verwachten tijdens deze handeling? Welke voorlichting geef je? – Hoe lang gaat het duren? Wat is de geschatte tijd? – Gaat het pijn doen? Wat vertel je hierover aan de cliënt/patiënt? Let op: de cliënt/patiënt kan op bovenstaande vragen een antwoord geven voordat jij aan het werk gaat. Voorbereiding ten aanzien van de omgeving: – Is er privacy? – Kunnen anderen zien dat je aan het werk bent met een cliënt/ patiënt? Als er een ‘bezet-lampje’ is, doe dat dan aan. – Zorg dat het niet tocht. – Heb je genoeg ruimte om je werk te doen? Wat heb je nodig uit 1 Bron: Halem, N. van (2008), Actief leren voor een beroep. Bohn Stafleu van Loghum, Houten.
5
Bijlagen
103
de omgeving van de cliënt/patiënt? Moet je iets veranderen in die omgeving? Beschrijf wat je nodig hebt, verandert of klaarzet.
Voorbereiding ten aanzien van de techniek: – Welke hulpmiddelen heb je nodig en moet je klaarzetten bij de cliënt/patiënt? Houd de goede volgorde aan. – Hoe ga je de handeling uitvoeren en in welke volgorde? Let op: als zorgverlener heb je op bovenstaande vragen een antwoord voordat je aan het werk gaat.
Uitvoeren De uitvoering beschrijft wat er gebeurt tijdens de handeling die jij uitvoert bij de cliënt/patiënt. Ook hier gaat het weer om drie onderdelen: – de uitvoering ten aanzien van de cliënt/patiënt; – de uitvoering ten aanzien van de omgeving; – de uitvoering ten aanzien van de techniek. Uitvoering ten aanzien van de cliënt/patiënt: – Wat zijn de belangrijkste observatiepunten tijdens het uitvoeren van de handeling bij de cliënt/patiënt? – Beschrijf wat de belangrijkste begeleidingspunten zijn bij deze cliënt/patiënt tijdens het uitvoeren van de handeling. Hoe geef jij deze cliënt/patiënt aandacht die gericht is op de handeling die je uitvoert? Let op: als zorgverlener heb jij op de voorgaande vragen een antwoord als je de handeling uitvoert. Uitvoering ten aanzien van de omgeving: – Is er genoeg privacy? – Heb je voldoende ruimte om te werken? – Beschrijf hoe je de omgeving beschermt tegen vies worden en hoe je hygiënisch blijft werken.
Bijlagen
Let op: als zorgverlener heb je op bovenstaande vragen een antwoord voordat je aan het werk gaat.
104
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
Let op: als zorgverlener heb je op bovenstaande vragen een antwoord als je de handeling uitvoert. Uitvoering ten aanzien van de techniek: – Volg je de juiste werkwijze? – Beschrijf de precieze uitvoering van de handeling in de goede volgorde. Let op: als zorgverlener heb je op bovenstaande vragen een antwoord als je de handeling uitvoert.
Afronden De fase van de afronding beschrijft wat er gebeurt nadat je als zorgverlener de handeling hebt uitgevoerd bij de cliënt/patiënt. Ook hier weer drie onderdelen: – de afronding ten aanzien van de cliënt/patiënt; – de afronding ten aanzien van de omgeving; – de afronding ten aanzien van de techniek. Afronding ten aanzien van de cliënt/patiënt: – In welke houding moet je de cliënt/patiënt terugbrengen nadat je de handeling hebt uitgevoerd? – Welke aspecten observeer je aan de cliënt/patiënt nadat je de handeling hebt uitgevoerd? – Wat rapporteer je mondeling en/of schriftelijk over de uitvoering van de handeling bij deze cliënt/patiënt? – Welke nazorg heeft deze cliënt/patiënt nodig? – Denk eraan dat je, voordat je weggaat, voor de cliënt/patiënt hulpmiddelen binnen handbereik achterlaat om hulp te kunnen vragen als het nodig is. Let op: als zorgverlener heb je op bovenstaande vragen een antwoord om de handeling af te ronden. Afronding ten aanzien van de omgeving: – Wat ruim je op als je klaar bent? – Wat maak je schoon als je klaar bent? – Als je een ‘bezet-lampje’ hebt aangedaan om aan te geven dat je bezig bent, doe dat nu dan uit.
5
Bijlagen
105
– Doe de gordijnen en eventueel de ramen weer open. Let op: als zorgverlener heb je op bovenstaande vragen een antwoord om de handeling af te ronden.
Let op: jij moet als zorgverlener op bovenstaande vragen een antwoord hebben om de handeling af te ronden.
Bijlagen
Afronding ten aanzien van de techniek: – Hoe ruim je alles op? – Hoe maak je de spullen schoon?
Bijlage 3: Kwalificatiestructuur Gezondheidszorg en Welzijn 2008/2009 (experimenten)
niveau
4
kwalificatie Verpleging en Verzorging (V&V)
Assisterenden Gezondheidszorg (AG)
Sociaal Agogisch Werk (SAW)
Mbo-Verpleegkundige
– apothekersassistent – doktersassistent – tandartsassistent
pedagogisch werk uitstromen: – kinderopvang – jeugdzorg maatschappelijke zorg uitstromen: – volwassenenwerk – gehandicaptenzorg sociaal-cultureel werker sociaal-maatschappelijk dienstverlener onderwijsassistent
5
Bijlagen
107
niveau 3
kwalificatie verzorgendeIG
pedagogisch werk uitstroom: – pedagogisch werker maatschappelijke zorg
– medewerker maatschappelijke zorg 2
Helpende Zorg & Welzijn
Helpende zorg en welzijn
1
zorghulp AKA (Arbeidsmarkt Gekwalificeerd Assistent Zorg en Welzijn)
AKA (Arbeidsmarkt Gekwalificeerd Assistent Zorg en Welzijn)
Bijlagen
uitstroom:
Bijlage 4: Kwalificatiestructuur Gezondheidszorg en Welzijn, 1997 tot heden
kwalificatie niveau
Verpleging en Verzorging (V&V)
Assisterenden Gezondheidszorg (AG)
Sociaal Agogisch Werk (SAW)
4
Mbo-verpleegkundige
– apothekersassistent – doktersassistent – tandartsassistent
– sociaalpedagogisch werker 4 – sociaalcultureel werker – onderwijsassistent
3
verzorgende/ verzorgende-IG
– sociaalpedagogisch werker 3 – sociaal dienstverlener
2
Helpende
helpende welzijn
1
– Zorghulp – AKA (Arbeidsmarkt Gekwalificeerd Assistent Zorg en Welzijn)
AKA (Arbeidsmarkt Gekwalificeerd Assistent Zorg en Welzijn)
Competenties die nodig zijn bij de uitvoering van de werkprocessen van een kerntaak. A
beslissen en activiteiten initiëren
B
aansturen
C
begeleiden
D
aandacht en begrip tonen
E
samenwerken en overleggen
F
ethisch en integer handelen
G
relaties bouwen en netwerken
H
overtuigen en beïnvloeden
I
presenteren
J
formuleren en rapporteren
K
vakdeskundigheid toepassen
L
materialen en middelen inzetten
M
analyseren
N
onderzoeken
O
creëren en innoveren
P
leren
Q
plannen en organiseren
R
op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten
S
kwaliteit leveren
T
instructies en procedures opvolgen
U
omgaan met verandering en aanpassen
Bijlagen
Bijlage 5: Mbo-competenties
110
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
V
met druk en tegenslag omgaan
W
gedrevenheid en ambitie tonen
X
ondernemend en commercieel handelen
Y
bedrijfsmatig handelen
Bijlage 6: Het vmbo, leerwegen en sectoren
Vmbo staat voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs. Het vmbo is geen eindopleiding. Het vmbo bereidt leerlingen voor op een vervolgopleiding.
Leerwegen Het vmbo heeft vier leerwegen in het voortgezet onderwijs waarmee een leerling kan doorstromen naar het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Deze leerwegen zijn onderling erg verschillend voor wat betreft het aandeel praktijk of theorie. Van meer praktisch naar meer theoretisch zijn er de volgende leerwegen. basisberoepsgerichte leerweg (bb) Voor leerlingen die vooral praktisch ingesteld zijn. De theorie is in deze leerweg minder zwaar dan in de kaderberoepsgerichte leerweg. De leerlingen doen examen in vier algemene vakken en één beroepsgericht vak. Het examenprogramma is beperkt en vooral praktisch. De basisberoepsgerichte leerweg lijkt op het oude vbo (voorbereidend beroepsonderwijs zoals LTS, huishoudschool), maar heeft meer theorie. kaderberoepsgerichte leerweg (kb) Voor leerlingen die theoretische kennis het liefst opdoen door praktisch bezig te zijn. De naam geeft aan dat de leerlingen al bezig zijn met een opleiding die geheel gericht is op een functie op kaderniveau (niveau 3 of 4 in het mbo). De leerling doet examen in vier algemene vakken en één beroepsgericht vak. De kaderberoepsgerichte leerweg lijkt op het oude vbo, maar heeft meer theorie.
Bijlagen
Inleiding
112
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
gemengde leerweg (gl) Voor leerlingen die op zich weinig moeite hebben met leren, maar die al gericht zijn op bepaalde beroepen. De benaming ‘gemengde leerweg’ betekent dus een combinatie van theoretisch (algemeen) en praktisch (beroepsgericht) onderwijs. Leerlingen doen examen in vijf algemene vakken en één beroepsgericht vak. De gemengde leerweg heeft hetzelfde niveau als de theoretische leerweg. Ook het programma en het examen van de algemene vakken zijn gelijk. Naast de vijf algemene vakken kiezen leerlingen een beroepsgericht programma van 320 uur, zoals het vak elektrotechniek voor de sector techniek of het vak verzorging voor de sector Zorg en Welzijn. Er zijn, vooral in de gemengde leerweg, ook intersectorale programma’s. Dat zijn beroepsgerichte programma’s die breder zijn dan één sector. theoretische leerweg (tl) Deze leerweg lijkt op de voormalige mavo (D-niveau) en heeft samen met de gemengde leerweg qua kennisvakken het hoogste niveau. Deze leerweg is niet gericht op een bepaalde beroepskeuze. De leerlingen doen examen in zes algemene vakken zoals diverse talen, geschiedenis, wiskunde enzovoort. Net als de oude mavo kent de theoretische leerweg geen praktische vakken. sectoren Het vmbo is onderverdeeld in vier sectoren: – Economie – Techniek – Zorg en Welzijn – Landbouw (de groene sector). De sectoren zijn weer onderverdeeld in afdelingen/programma’s, zoals: Sector Techniek Bouwtechniek timmeren, Bouwtechniek metselen, Bouwtechniek schilderen, Bouwtechniek breed, Elektrotechniek, Grafische techniek, Installatietechniek, Metaaltechniek, Transport en logistiek, Voertuigentechniek, Instalektro, Metalektro, Techniek breed.
5
Bijlagen
113
Sector Zorg en Welzijn Uiterlijke verzorging, Verzorging, Zorg en Welzijn breed, Sport, Dienstverlening en Veiligheid.
Sector Landbouw Landbouw en natuurlijke omgeving, Plantenteelt, Groene ruimte, Bloembinden en -schikken, Dierhouderij en -verzorging, Verwerking agrarische producten, Agrarische bedrijfseconomie, Agrarische techniek en Landbouw breed.
Tot slot Een groter praktijkdeel betekent niet automatisch een lager niveau. Zo leiden KB, GL en TL in principe op naar hetzelfde niveau van vervolgopleidingen in het mbo. In de praktijk komen leerlingen uit KB wel vaker op een lager niveau terecht. Tussen GL en TL is er geen enkel niveauverschil.
Bijlagen
Sector Economie Administratie, Consumptief horeca, Consumptief bakken, Consumptief breed, Economie, Handel en verkoop, Handel en administratie, Mode en commercie.
Bruikbare websites
www.praktijkopleiden.nl www.leroweb.nl www.ora.hva.nl www.calibris.nl www.leren.nl
actief luisteren 80 affectieve vaardigheden 59 automatiseren 25 basisberoepsgerichte leerweg 111 begeleider 29 begeleidingsgesprek 71 begeleidingsstijlen 50 –, delegeren 54 –, instrueren 51 –, ondersteunen 53 –, overtuigen 52 begripsmatige kennis 59 beheersingscriteria 43, 45 beoordelaar 29, 31, 85, 93 –, taken van de 86 beoordelen 85 –, rol van de school 86 –, van prestaties 89 beoordeling 92 beoordelingscyclus 87, 94 beoordelingsgesprek 73, 90, 93 –, stappen 91 beoordelingsvormen 85, 89 beroepshouding 70, 89 beroepsoriënterende stage 37 beroepsrelevant beoordelen 86 beroepsvormende stage 37 beslisser 49 bezinner 49 BPV 85 BPV-boek 41
checklist 69 coachen 34 –, oplossingsgericht 32 coachinggesprek 65, 71, 73 cognitieve vaardigheden 59 communicatie 73 competentiegericht leren 18, 23, 89 competentiegericht onderwijs 18, 26 competentiegericht opleiden 86 competentiematrix 43, 93 competentieontwikkeling 24 –, fasen in 24 competentieprofiel 29 competentieprofiel werkbegeleider 98 competenties 18, 29, 43, 109 complexiteit praktijksituaties 37 contact met de leerling 37 cyclisch proces van zelfsturing 23 delegeren 54 demonstratie 61, 65 denker 49 doel 58 doelstellingen 58 doener 50 eigenschappen werkbegeleider 30 eindbeoordeling 86, 91 eindgesprek 73 evaluatie, tussentijdse 73
Register
Register
116
Zakboek Werkbegeleiden in Zorg en Welzijn
faalangst 56, 66 –, kenmerken 66 feedback 33, 67, 74 –, 360° 69, 90 feitelijke kennis 59 gemengde leerweg 112 gesloten vragen 82 gesprek 73 handelingsschema 62, 102 instructeur 31 instructie 51, 62, 65 interactieve vaardigheden 59 intervisie 33, 65, 72 introductie –, voorbereiding op 37 introductiegesprek 38, 39, 73 introductieprogramma 37 Johari Window 77 kaderberoepsgerichte leerweg 111 kennis 59 kennismakingsgesprek 73 kerntaak 29, 109 kerntaak werkbegeleider 98 Kolb –, leercirkel van 47, 64 Korthagen –, reflectiemodel volgens 79 kwalificatiestructuur 106, 108 kwaliteit 87, 88 kwaliteiten werkbegeleider 30 kwaliteitscriteria 40 leeractiviteiten 16, 41, 41, 41, 100 leerafdeling 27 leercirkel van Kolb 47, 64 leerdoelen 58 leerklimaat 33, 67
leerproblemen 38 leerproces 28 –, voortgang van 68 leerstijlen 47 leerstijlentest 47 leerwegen vmbo 111 leerwerkplaats 27 leidinggevende 30 leren –, competentiegericht 18, 89 –, natuurlijk 25, 64 –, nieuwe 26 –, oude 26 luisteren –, actief 80 mbo-competenties 109 mbo –, niveaus 37 methodische praktijkbegeleiding (MPB) 35 middelbaar beroepsonderwijs 111 motivatie 40 MPB (methodische praktijkbegeleiding) 35 natuurlijk leren 25, 64 nieuwe leren 26 niveaus mbo 37 objectief 95 objectiviteit 87 observatieschema 90 observeren 65 ondersteunen 53 ontwikkeldoelen 58 ontwikkelen van competenties 24 open vragen 82 opleider 29 oplossingsgericht coachen 32 oude leren 26 overtuigen 52
Register
reactieve vaardigheden 59 reflecteren 77 reflectiegesprek 90 reflectiemodel volgens Korthagen 79 reflectievragen 78 reproductieve vaardigheden 60 rollen werkbegeleider 31 rollenspel 65 rooster 38 sectoren vmbo 111, 112 skillslab 63 SMART 59 snuffelstage 37 staalkaart 69 stage –, beroepsoriënterende 37 –, beroepsvormende 37 –, snuffel- 37 stageplan 58 stagevergoeding 37
stand-alone-leren 69 subjectiviteit 87 theoretische leerweg 112 toetsing 89 toetsprotocol 90 tussentijdse evaluatie 73 typen werkbegeleider 55 vaardigheden 59, 61 –, affectieve 59 verwachtingen 42 vmbo 111 voorbereiding op introductie 37 voorschriften over uiterlijk en kleding 39 voortgang van het leerproces 68 voortgangsgesprek 73 vragen stellen –, goede 82 vragen –, gesloten 82 –, open 82 werkbegeleider –, eigenschappen 30 –, kerntaak van 98 –, kwaliteiten 30 –, rollen 31 werkbegeleidertype 55 –, collega 57 –, docent 56 –, helper 55 –, kritische collega 56 werken aan prestaties 64 werkproces 70, 109 werksituaties 41 werktijden 38 zelfstandig werken 69 zelfsturing 23 –, cyclisch proces van 23 ziek- en herstelmelding 39
Register
PAP (persoonlijk activiteitenplan)23, 30, 40, 40, 46, 91, 92 POP (persoonlijk ontwikkelingsplan) 23, 30, 39, 40, 40, 46, 58, 91, 92 portfolio 27, 90 praktijkopdrachten 39, 46, 65, 89 praktijkopleider 28, 30, 32, 71 praktijkopleidingsboek 92 praktijksituaties –, complexiteit 37 prestaties 25 –, beoordelen van 89 –, werken aan 64 privacy 72 productieve vaardigheden 60 proeve van bekwaamheid 89 projectpresentatie 90 psychomotorische vaardigheden 59
117