188 70 2MB
Dutch; Flemish Pages 528 Year 2015
rusland
Raymond Detrez
Rusland Een geschiedenis
Houtekiet Antwerpen / Utrecht
© Raymond Detrez / Houtekiet 2015 Uitgeverij Houtekiet, Katwilgweg 2, b-2050 Antwerpen www.houtekiet.be [email protected] Omslag Sigrid Princen Opmaak www.intertext.be isbn 978 90 8924 333 1 d 2015 4765 11 nur 680, 740 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en /of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
Inhoud
Woord vooraf 13 1 Rusland en de Russen 15
De Russische geografische ruimte 18 2 Vroegste tijden 21
Het Slavische oervaderland 21 Slaven in de stepperijken 22 De naam van de Slaven 25 Economische en sociale organisatie 26 3 Kiev-Roes 29
Dynastieke geschiedenis 33 Territoriale expansie en consolidatie 36 Internationale relaties 38 De kerstening van Kiev-Roes 39 Wetgeving 42 Politieke organisatie en sociaal-economische structuur 43 4 De Russische vorstendommen 47
Vladimir-Soezdal 49 Galicië-Wolhynië 51 Novgorod 52 Polatsk 55 De steppevolken 56 Het Balticum 58
6
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
5 De opkomst van Moskovië 61
Het Mongoolse bestuur 61 De opkomst van Moskovië 64 Dmitri Donskoj 66 Dynastieke problemen 69 De onderwerping van Novgorod 69 Het einde van de Mongoolse heerschappij 71 Ivan iii de Grote 73 Ivan iv de Verschrikkelijke 75 Siberië 77 6 De Moskovische instellingen 79
De bojaren 82 De hervormingen van Ivan iv 85 Kerk en staat 87 Los van Constantinopel 88 ‘Bezitters’ en ‘niet-bezitters’ 90 Kerk en samenleving 91 Rechtspraak 92 Economische en sociale ontwikkelingen 94 Steden 95 De boeren 97 7 De troebele tijden 101
De Lijflandse oorlog 101 Ivan iv op drift 103 Fjodor i en Boris Godoenov 105 Tsaar Boris 109 De valse Dmitri 111 De troebele tijden 112 Internationale verwikkelingen 114 8 De vroegste Romanovs 119
Relaties met Polen-Litouwen 120 Centraal-Azië, Siberië 121 Interne ontwikkelingen 123 De tsaar 125 De adel 126
inhoud
7
Bestuursinstellingen 128 Religieuze problemen 131 9 De Oekraïne en Belarus in de Pools-Litouwse Unie 137
De woeste vlakten 144 De Moskovische grenslinies 145 Het hetmanaat in de Oekraïne 146 Oorlogen om de Oekraïne 148 10 Peter de Grote 153
Peters oorlogen 154 De Grote Noordse Oorlog 156 Oorlog met het Osmaanse Rijk 158 Oorlog met Zweden 158 Siberië 160 Het Russische keizerrijk 160 Militaire hervormingen 161 Economische vernieuwingen 162 Hervorming van het landeigendom 164 Onderwijshervormingen 165 Nieuwe politieke instellingen 166 De Allerheiligste Synode 167 Verzet 168 Petrinisch Rusland 170 11 De gouden eeuw van de adel 173
Dynastieke geschiedenis en vreemdelingenheerschappij 173 Interne ontwikkelingen 177 Catharina de Grote 180 De Wetgevende Commissie 181 Charters en statuten 182 Kerk en religie 184 Buitenlandse politiek 186 Oorlogen tegen het Osmaanse Rijk 187 De Poolse Delingen 189 De Oekraïne: het einde van het hetmanaat 191 Siberië 192 Centraal-Azië 193 Verzet 194
8
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
12 Het keizerrijk op zijn hoogtepunt 197
Napoleon 197 De Vrede van Tilsit 200 De Eerste Grote Vaderlandse Oorlog 201 Hervormingen 202 Twee afgevoerde constituties 204 Buitenlands beleid na Napoleon 207 De Dekabristenopstand 209 Nikolaj i 212 Rechten en plichten 213 De lijfeigenschap 214 Onderwijs 215 Nikolajs buitenlandse beleid 216 De Kaukasus 218 De Krimoorlog 219 13 Het keizerrijk hervormd 223
De afschaffing van de lijfeigenschap 224 Institutionele hervormingen 228 Aleksandr iii 231 Europese politiek 233 De Balkan 234 Azië 237 14 Economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk 241
Landbouw 242 Industrie 244 Handel 247 Financiën 249 Transport 251 Sociale klassen 252 De adel 252 De stedelingen 253 De boeren 255 Het proletariaat 256
inhoud
9
15 Ideologische stromingen 259
Een Russische civil society 261 Slavofielen 263 Oppositie onder Aleksandr ii 269 Marxisten 272 16 Niet-Russen in het keizerrijk 275
Polen 277 De Eerste Poolse Opstand 279 De Tweede Poolse Opstand 281 Russificatie 282 De Oekraïne 284 Galicië 286 Belarus 289 De joden 292 17 Een constitutionele monarchie 295
Economische ontwikkelingen 295 Oppositie 297 In naam van de boeren 298 In naam van de arbeiders 300 Niet-Russische volken 302 De Japans-Russische Oorlog 304 De revolutie van 1905 306 Politieke partijen 308 Een constitutionele monarchie 309 De Eerste Doema 310 De Tweede Doema 312 De Derde en de Vierde Doema 312 18 Oorlog en revolutie 315
De Eerste Wereldoorlog 317 Achter het front 319 De Februarirevolutie 321 Twee machtscentra 322 De Aprilthesen 324 Oorlog en vrede 325 De staatsgreep van Kornilov 327
10
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De Oktoberrevolutie 328 Het einde van het keizerrijk 329 19 De consolidatie van de Sovjet-Unie 331
De Grondwetgevende Vergadering 331 Vrede 332 Burgeroorlog en buitenlandse interventie 334 Het herstel van het Russische rijk 336 Oekraïne 338 Belarus 341 Een nieuwe staat 342 Een Sovjetfederatie 344 Een nieuwe samenleving 344 Een communistische economie 345 Relaties met het buitenland 348 De opvolging van Lenin 350 20 Socialisme in één land 353
De collectivisatie 354 De industrialisatie 356 De stalinistische terreur 357 De persoonscultus 361 Instellingen 361 Nationaliteitenbeleid 362 Het arbeidersparadijs 366 Nakende oorlog in West-Europa 368 Spanningen in Oost-Azië 371 De Tweede Vaderlandse Oorlog 371 Operatie Barbarossa 372 De geallieerden 375 Een nieuwe wereldmacht 378 21 Dooi en stagnatie 379
De nadagen van het stalinisme 380 Strijd om de opvolging 382 De destalinisatie 383 Brezjnev 385 Economie 387
inhoud
11
Het reële socialisme 389 De dooi 391 Dissidentie 393 22 Koude Oorlog 397
De sovjetisering van Centraal-Europa 398 Twee blokken 401 Evenwichtsoefeningen in Centraal-Europa 403 Vreedzame co-existentie 404 Detente 405 China 407 De derde wereld 410 De wapenwedloop 412 23 Het einde van de Sovjet-Unie 415
Perestrojka 416 Glasnost 418 Democratisering 419 Een civil society 421 Staatshervorming en desintegratie 422 Het einde van de Koude Oorlog 425 Het einde van de Sovjet-Unie 429 De Russische Federatie 430 Het gos 431 24 De Russische Federatie 433
Shock en therapie 433 Een sociale puinhoop 437 President en parlement 437 Een sterke leider 440 Staatshervorming 444 Relaties binnen het gos 446 Relaties met het Westen 448 25 Onafhankelijk Oekraïne 451
Een politieke carrousel 453 Minderheden en oekraïnisering 456 De Oranjerevolutie 459
12
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Van de Oranjerevolutie naar de crisis van 2014 463 Relaties met Rusland en het Westen 466 De Februarirevolutie in 2014 468 De regeringen Jatsenjoek 470 De Krim 470 Gas 473 Oorlog 475 26 Onafhankelijk Belarus 479
De laatste dictatuur 480 Natievorming 483 Economie 484 Relaties met Rusland 485 Relaties met het Westen 486 27 Epiloog 489 Bibliografie 493 Russische staatshoofden 501 Veel voorkomende historische termen 503 Register 505
13
Woord vooraf
D
it boek is de tweede editie van Rusland – Een geschiedenis, dat in 2008 verscheen bij Houtekiet. De belangrijkste ontwikkelingen en gebeurtenissen van de jongste zeven jaar zijn er bondig mee in opgenomen. Ook wordt uitvoeriger dan in de eerste editie het geval was ingegaan op de geschiedenis van Oekraïne en Belarus. Het boek is opgebouwd rond de vijf grote perioden in de Russische geschiedenis: het oude Kiev-Roes (met de Russische vorstendommen), Moskovië, het Russische keizerrijk, de Sovjet-Unie en het huidige postcommunistische Rusland. Voor elke periode worden in elk hoofdstuk systematisch de binnen- en buitenlandse politiek en de economische, sociale en ideologische ontwikkelingen uiteengezet. Voor de periode van het Russische keizerrijk zijn maatschappelijke en ideologische ontwikkelingen opgenomen in aparte hoofdstukken. Drie hoofdstukken behandelen drie scharniermomenten in de Russische geschiedenis: de ‘troebele tijden’ rond het jaar 1600, de revoluties van 1917 en het einde van de Sovjet-Unie in de late jaren negentig van de vorige eeuw. Zo zal het de lezer niet moeilijk vallen om door de opeenvolgende hoofdstukken heen de geschiedenis te reconstrueren van bijvoorbeeld de territoriale expansie van Rusland, de lijfeigenschap of de buitenlandse handel. Ik heb niet geprobeerd een eigen interpretatie van bepaalde gebeurtenissen en ontwikkelingen in de Russische geschiedenis te geven, maar heb wel – dat leek me leerzamer – hier en daar aangegeven welke diverse interpretaties er bestaan. Aan het einde van het boek is een beknopte bibliografie opgenomen. Voor historische kaarten wordt de lezer verwezen naar de uitstekende historische atlassen van Rusland, vermeld in de bibliografie. ***
14
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De spraakklanken van de Russische taal worden genoteerd met Cyrillische letters, die niet zonder meer omgezet kunnen worden in Latijnse letters zoals ze voor het Nederlands worden gebruikt. Er bestaat een wetenschappelijke transcriptie, maar daaruit is zonder bijkomende informatie niet op te maken hoe een woord wordt uitgesproken. In dit boek is gekozen voor een transcriptie gebaseerd op de klankwaarde van de Latijnse letters in het Nederlands en op de Russische schrijfwijze (en niet de uitspraak) van de woorden. Het is de transcriptie die sinds lang in vertalingen en in de media het meest gebruikt wordt. Voor het Oekraïens en het Belarussisch heb ik me aangesloten bij de spellingswijzen die in recente publicaties langzamerhand ingang lijken te vinden. In de regel zijn de meervoudsvormen vernederlandst, dus niet pomesjt sjiki, zoals in het Russisch het meervoud van pomesjtsjik luidt, maar po mesjtsjiks, niet pomestja, meervoud van pomestje, maar pomestjes. Eigennamen worden in principe in de originele vorm behouden, dus Nikolaj en niet Nikolaas, behalve wanneer we te maken hebben met namen van figuren, die al in een Nederlandse vorm ingang hebben gevonden: dus Peter de Grote en Catharina de Grote en niet Pjotr de Grote en Jekaterina de Grote. Dat geldt ook voor Duitse, Franse, Poolse, Oekraïense en andere eigennamen. Namen van steden staan in de vorm die ze hebben in de officiële taal van het land waar ze zich nu bevinden, dus Lviv (zoals in het Oekraïens) en niet Lvov, Lwów of Lemberg, zoals in andere talen. Waar verwarring kan ontstaan, wordt de lezer bijkomende informatie verstrekt. Tot in 1918 hanteerden de Russen een andere tijdrekening. Die heet de ‘oude stijl’ of ‘juliaanse kalender’, in tegenstelling tot de ‘nieuwe stijl’ of ‘gregoriaanse kalender’. Die laatste is in het katholieke Westen gebruikelijk sinds 1582; in Rusland werd ermee gestart op 31 januari 1918. Toen werd het ineens 14 februari. De juliaanse kalender is ingevoerd onder Peter de Grote. In de achttiende eeuw liep hij elf dagen achter op de gregoriaanse; in de negentiende eeuw twaalf dagen en in de twintigste eeuw dertien dagen. In dit boek wordt – tenzij anders vermeld – voor de datering van gebeurtenissen voorafgaand aan 14 februari 1918 de oude stijl gebruikt. Bij de datering van gebeurtenissen waarbij ook westerse landen betrokken waren (bijvoorbeeld de afsluiting van internationale verdragen), wordt de gregoriaanse tijdrekening gehanteerd. Waar dit relevant is, zijn beide dateringen aangegeven. De namen van historische figuren worden bij hun eerste vermelding in dit boek gevolgd door hun geboorte- en sterfjaar tussen haakjes, tenzij die elders al worden vermeld. Bij tsaren, koningen, keizers, pausen en patriarchen zijn dat het jaar van hun troonsbestijging en dat van het einde van hun bewind, dat meestal samenvalt met hun dood.
15
1 Rusland en de Russen
R
usland heeft in de loop van zijn geschiedenis diverse namen gehad. Omdat die namen iets zeggen over de grote periodes in de Russische geschiedenis, is het leerzaam er even bij stil te staan. In de vroegste periode, die begint in de negende eeuw en eindigt met de komst van de Mongolen in het begin van de dertiende eeuw, heette Rusland Roes. Omdat die naam ook later nog gebruikt werd, hebben historici het voor de duidelijkheid over Kijevskaja Roes (Kiev-Rusland of Kiev-Roes), wanneer ze dat oude Rusland bedoelen. Kiev was namelijk de hoofdstad van dat oude Rusland. Oekraïense historici gaan ervan uit dat Kijevskaja Roes eigenlijk het oude Oekraïne is, en niets met Rusland te maken heeft. Om die reden spreken we in dit boek van ‘Kiev-Roes’ en niet van ‘Kiev-Rusland’. De onpartijdige term ‘Roes’ wordt zowel door Russische als door Oekraïense historici gebruikt. Eigenlijk gaat het om een stuk gemeenschappelijk verleden. Onder de Mongoolse overheersing, die duurde van 1240 – de val van Kiev – tot het einde van de vijftiende eeuw en in de twee volgende eeuwen bleef Rusland Roes heten, maar ook andere benamingen kwamen in zwang: Roesskaja zemlja (Russische land) en Moskovskoje gosoedarstvo (Moskovische Rijk), zo geheten naar de hoofdstad Moskou (Moskva). Buitenlanders noemden Rusland ‘Moskovië’. In de zestiende eeuw geraakte ook de term Rossija (Rusland) in gebruik, die vandaag de meeste gewone is. Peter de Grote (begin achttiende eeuw) en zijn opvolgers, die regeerden vanuit de nieuwe hoofdstad Sint-Petersburg en zich ‘imperator’ (keizer) lieten noemen, gaven de voorkeur aan de benaming ‘Russische Rijk’ – in het Russisch Rossijskoe gosoedarstvo. Rossijski slaat op de multi-etnische staat Rusland; roesski op iemand of iets Russisch in etnische zin. Inwoners van de Ros sijskoje gosoedarstvo zijn rossijane (enkelvoud rossijanin). Dat kunnen (etnische) Russen zijn – roesskije –, maar evengoed Tsjoevasjen, Oedmoerten
16
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
of Tsjoektsjen. In het Nederlands is er voor rossijanin en roesski maar één vertaling: Rus. Van 1917 tot 1991 heette het communistische Rusland ‘Unie van Socia listische Sovjetrepublieken’ (ussr), kortweg ‘Sovjet-Unie’ (Sovetski sojoez), omdat het land zogezegd bestuurd werd door raden (sovjets) van arbeiders en boeren. De hoofdstad was toen opnieuw Moskou. Sinds het verdwijnen van de Sovjet-Unie in 1991 is de officiële naam van Rusland ‘Russische Federatie’ (Rossijskaja Federatsija). De Russische Federatie is het grootste en belangrijkste lid van de Gemeenschap van Onafhankelijke Staten (gos, in het Russisch Sodroezjenie nezavisimych gosoedarstv) – een losse statenbond die, toen hij in 1991 werd gesticht, territoriaal ongeveer samenviel met de teloorgegane Sovjet-Unie zonder de Baltische staten. Rusland is altijd een multi-etnische staat geweest, waarin aanvankelijk naast Slavische vooral Finse en Baltische stammen leefden. Naarmate het historische kernland van Rusland – het gebied tussen de Baltische Zee en de Karpaten in het westen en de Oeral in het oosten – zich uitbreidde door de verovering van Siberië en van gebieden in Centraal-Europa en CentraalAzië, nam de verscheidenheid aan volken, talen en religies nog toe. Een geschiedenis van Rusland zou ook een geschiedenis kunnen zijn van alle volken die binnen de grenzen van de Russische staat leefden en in veel gevallen nog leven. Sommige van die volken – de Armeniërs, de Georgiërs, de Baltische volken en diverse Turkse en Mongoolse volken – hebben een lange en rijke eigen geschiedenis. Maar een geschiedenis van Rusland waarin ook het verleden van dié volken aan bod komt, zou wel erg lijvig worden. Bovendien zien die volken zelf vermoedelijk hun geschiedenis liever apart behandeld dan als onderdeel van de geschiedenis van Rusland. Daarom beperken wij ons in dit boek hoofdzakelijk tot de Russen en hun naaste verwanten – de Oekraïners en de Belarussen. Maar wie zijn de Russen eigenlijk? Russen zijn een Oost-Slavisch volk. Andere Oost-Slavische volken zijn de Oekraïners en de Belarussen. Russen, Oekraïners en Belarussen hebben taalkundig, cultureel en historisch veel met elkaar gemeen; ze leefden eeuwenlang binnen de grenzen van dezelfde staat en hun vroegste geschiedenis kan als gemeenschappelijk worden beschouwd. Russen werden vroeger soms ook ‘Groot-Russen’ genoemd en Oekraïners ‘Klein-Russen’. Die benamingen hebben hun oorsprong in het onderscheid dat in de kanselarij van het Patriarchaat van Constantinopel werd gemaakt tussen Megali (groot) Rossija (Rusland) of Moskovië en Mikra (klein) Rossija (de orthodoxe gebieden onder Pools-Litouws bestuur). De term ‘Oekraïners’ gaat terug op het woord oekrajna, dat ‘land aan de rand’
HOOFDSTUK 1 rusland en de russen
17
betekent. Toen de Oekraïne nog een randgebied van Rusland en PolenLitouwen was, werd de naam in het Nederlands altijd voorafgegaan door het lidwoord; nu Oekraïne een aparte staat is, hoeft dat niet meer. Oekraïne heeft een bevolking van 48 miljoen mensen, van wie 37 miljoen Oekraïners en acht miljoen Russen. De Oekraïners in West-Oekraïne – meer bepaald in Galicië, dat eeuwen lang deel uitmaakte van de Pools-Litouwse Unie en van het einde van de achttiende eeuw tot 1918 van het Habsburgse Rijk – worden ook ‘Roethenen’ genoemd, een term waarmee vroeger ook wel eens àlle Oekraïners werden aangeduid. ‘Roethenen’ komt van roesiny (enkelvoud roesin). We noemen in dit boek de Slavische inwoners van Kiev-Roes ‘Russen’, dat ‘Russen’ (russkije) betekent, maar evengoed kan en mag begrepen worden als de vertaling van ‘roesiny’, zoals de Oekraïners zich in die tijd noemden. Buiten Oekraïne leven vandaag nog bevolkingsgroepen die ‘Roethenen’ worden genoemd in Karpatisch Roes (Oost-Slovakije), in Roemenië en in de Vojvodina (Noord-Servië). De beroemdste aller Roethenen is Andy Warhol (Andrij Varhola), geboren in de Verenigde Staten in een gezin van Roetheense immigranten uit Slovakije. De Belarussen leven met negen miljoen in Belarus; één miljoen inwoners van Belarus is Russisch. Hun naam betekent ‘witte Russen’ en vroeger werden ze ook ‘Wit-Russen’ genoemd. Volgens niet erg aannemelijke verklaringen zou Belarus zijn naam te danken hebben aan de vele zilverberken die er groeien, het blonde haar van de Belarussen, hun witte klederdracht, of de overvloedige sneeuw. Veel waarschijnlijker heeft ‘wit’ te maken met de oude benaming voor gebieden, die in de dertiende eeuw buiten het bereiken van de Mongolen waren gebleven en geen tribuut aan hen betaalden (‘Zwarte’ gebieden deden dat wel.) De benaming ‘Wit-Russen’ kon tot misverstanden leiden, want ook de Russen die na de Oktoberrevolutie de Sovjet-Unie ontvluchtten, worden ‘Wit-Russen’ genoemd, naar de tsaristische Witte Garde van tijdens de Burgeroorlog. Daarom verdient ‘Belarussen’ de voorkeur. In de Russische Federatie leven vandaag 116 miljoen Russen, op een totale bevolking van 142 miljoen. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 werden 20 miljoen Russen burgers van nieuwe, niet-Russische onafhankelijke staten, die al dan niet deel uitmaken van de gos. Buiten de gos leven de nakomelingen van de één à twee miljoen Russen die na de Oktoberrevolutie de benen namen naar een veilig buitenland. Na de val van het communistische regime vestigden zich opnieuw miljoenen Russen in Europa, de Verenigde Staten en andere immigratielanden. De lotgevallen
18
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
van die oude en de nieuwe Russische emigranten behoren eigenlijk ook tot de Russische geschiedenis, maar binnen het bestek van dit boek konden we er niet uitvoerig op ingaan. Binnen de grenzen van Rusland, welke naam het ook droeg, vormde zich het Russische volk uit een mengelmoes van diverse etnische groepen die (op den duur) Russisch spraken, het Slavisch-Orthodoxe geloof beleden en als gevolg van eeuwenlang gedeelde politieke, economische, sociale en culturele omstandigheden ook een aparte, gemeenschappelijke mentaliteit ontwikkelden. Die werd in de negentiende eeuw ‘volksaard’ genoemd; dat ouderwetse woord is vandaag vervangen door ‘eigenheid’ of ‘identiteit’. Het gaat hier om de befaamde Russische ziel, die de Russen zelf graag als ondoorgrondelijk bestempelen. De Russische geografische ruimte Het historische kerngebied van Rusland bevindt zich in het westelijke deel van de grote Euraziatische vlakte, die zich uitstrekt van Mongolië tot de Noordzee. In het noorden vormen de Witte Zee en de Barentszzee de grens van dat kerngebied en in het zuiden de Zwarte Zee en de Kaukasus. In het noordoosten reikt het tot aan de Oeral en in het zuidwesten tot aan de Karpaten. In het noordwesten, richting Polen, en het zuidoosten, richting Centraal-Azië, zijn er geen natuurlijke grenzen. Daar bestond geen bescherming tegen vreemde invallers, maar ook geen belemmering voor Russische expansie. Het heeft overigens enkele eeuwen geduurd voor de Russen dat hele historische kerngebied vulden: ze bereikten de Oeral in de veertiende eeuw en annexeerden het gebied dat grenst aan de Zwarte Zee pas in 1783 onder Catharina de Grote. Op dat moment was Rusland al meer dan een eeuw heer en meester in Siberië. Het Russische landschap is overwegend vlak. Er komen enkele plateaus voor met een zacht glooiend reliëf in het noordwesten en ten zuiden van Moskou. Ook Podolië (tussen de Dnestr en de zuidelijke Boeg, ten noordoosten van de Karpaten) en Wolhynië (ten noorden van Podolië, tussen de westelijke Boeg en de Dnepr), beide in West-Oekraïne, hebben een golvend reliëf. West-Siberië, het gebied tussen de Oeral en de Jenisej, is vlak; Centraal-Siberië, tussen de Jenisej en de Lena, is heuvelachtig; in OostSiberië bevindt zich een aantal massieve bergketens. Rusland heeft veel meren, moerassen en lange en brede rivieren. De Dvina en de Petsjora stromen uit het zuiden naar het noorden; de Dnestr, de Dnepr, de Don en de Wolga uit het noorden naar het zuiden. Met hun
HOOFDSTUK 1 rusland en de russen
19
bijrivieren vormen ze een dicht net van waterwegen dat – hier en daar via kanalen en draagpaden – reizen in alle richtingen mogelijk maakte. Kwalijk is dat bijna al deze rivieren uitmonden in gesloten of halfgesloten zeeën (de Kaspische, respectievelijk de Zwarte Zee) of in zeeën die ’s winters dichtvriezen (alle rivieren die uitmonden in de Witte Zee, de Barentszzee en de Noordelijke IJszee). Rusland heeft een uitgesproken continentaal klimaat: barre winters, hete zomers en korte tussenseizoenen. In de lente verandert het dooiwater het land in een modderpoel en in de herfst de regen. Op basis van het klimaat, de bodemgesteldheid en de vegetatie wordt Rusland ingedeeld in vijf grote geografische zones. Van noord naar zuid zijn dat: • De toendra of poolsteppe. Dat is een ijswoestijn met een permanent bevroren ondergrond van turf (permafrost), die zich uitstrekt langs de Noordelijke IJszee van Scandinavië tot de Beringstraat. Alleen tijdens de twee maanden durende zomer groeit er wat mos en gras. De fauna omvat zeevogels, rendieren, walrussen en zeehonden, waarop gejaagd werd door de lokale variëteit van de Eskimo’s. • De taiga. Deze zone net ten zuiden van de toendra bestaat uit eindeloze naaldboombossen, afgewisseld met brede rivieren, moerassen en hier en daar wat weidegrond. Visvangst was er tot in de achttiende eeuw een belangrijke bron van voedsel en inkomsten. De taiga biedt onderdak aan een scala van pelsdieren, waarop Russen en andere volken altijd druk gejaagd hebben. Bont heeft altijd tot de garderobe van de Rus be hoord en is nog steeds een winstgevend exportproduct. • Het gemengde bos. Hier groeien naaldbomen en loofbomen als de beuk, de eik en de voor het Russische landschap zo typerende zilverberk. Van de vijf geografische zones was deze de belangrijkste: ze bood bescherming tegen invallers en leverde voedsel, handelswaar (bont, hars, honing) en hout, waaruit Russen àlles vervaardigden – van lepels en vorken tot hele kerken. Het was en is de zone met de grootste bevolkingsdichtheid. Niet toevallig bevond zich hier het historische centrum van Moskovisch Rusland. • De steppe. Prairieland, haast zonder bomen. In het noorden, langs het gemengde bos, is de steppe zeer vruchtbaar en belangrijk voor de graanteelt door de aanwezigheid van de tsjernozjom (zwarte aarde of löss, dichte humus van vergane graswortels) en de nog aanzienlijke neerslag. Vandaag bevindt het westelijke deel van de steppe zich grotendeels in Oekraïne.
20
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
• De woestijn. Deze zone in het zuiden, naar de Kaukasus en Kazachstan toe, heeft meer van een dorre steppe dan van een zandwoestijn à la Sahara. Als gevolg van de onafhankelijkheid van de Centraal-Aziatische republieken bevindt de woestijnzone zich vandaag grotendeels buiten de grenzen van de Russische Federatie. Rusland is rijk aan allerlei ertsen en mineralen – koper, tin, zink, lood, zilver, kwik, goud, platina –, alleen aluminium is schaars. Daarnaast bevat de ondergrond ook grote hoeveelheden steenkool, ligniet, olie en gas. Belangrijke concentraties van vindplaatsen zijn het gebied ten zuiden van Kostroma en ten noorden van de Zee van Azov, de Kaukasus, de Oeral en het gebied rond de bovenloop van de Irtysj en de Ob in Siberië. Daar is de bodem nog niet volledig geëxploreerd; de ontginning is er moeilijk door de gure weersomstandigheden. De geografische condities hebben de Russische geschiedenis in grote mate mee richting gegeven. De Russen kenden een indrukwekkende expansie – in de taiga waar ze joegen op pelsdieren, in het uitgestrekte bosgebied waar ze zochten naar veiligheid en landbouwgrond, en in de steppe die bij uitstek geschikt was voor de graan- en veeteelt. Die expansie is in de hand gewerkt door het ontbreken van geografische barrières en door de aanwezigheid van een dicht net van bevaarbare rivieren. Het landschap bood echter weinig bescherming tegen expansieve staten in het westen (Duitsland, Polen, Zweden) en de steppevolken in het zuidoosten. Hun permanente dreiging leidde al vroeg in de Moskovische periode tot de militarisering van de samenleving. Naderhand werden de beschikbare militaire middelen ingezet voor kolonialistische en imperialistische projecten. Het streven naar ijsvrije havens en havens die toegang boden tot open zeeën was een constant gegeven in de Russische geschiedenis. In de negentiende eeuw bleek het multi-etnische karakter van de bevolking, dat het gevolg was van de indrukwekkende territoriale expansie, een bron van spanningen en dat bleef zo in de tijd van de Sovjet-Unie en daarna.
21
2 Vroegste tijden
R
ussisch behoort net als Nederlands tot de Indo-Europese taalfamilie. De Indo-Europese talen – in Europa zijn dat voornamelijk de Germaanse, Romaanse en Slavische talen – hebben een gemeenschappelijke voorvader, het Indo-Europees, een hypothetische, gereconstrueerde taal die nooit is opgeschreven. De sprekers van dat Indo-Europees, de Indo-Europeanen, verlieten vijf millennia geleden als gevolg van klimatologische veranderingen of onder de druk van andere volken hun woongebieden ten noorden van de Zwarte en de Kaspische Zee en zwermden in golven uit in alle richtingen. Een deel van hen vestigde zich in Oost-Europa. Zij spraken Gemeenslavisch, net zo’n hypothetische, gereconstrueerde taal, die zich al duidelijk onderscheidde van de overige Indo-Europese talen en die aan de basis heeft gelegen van de moderne Slavische talen. Voor het gemak noemen we de sprekers van dat Gemeenslavisch ‘Slaven’, al is het hoogst onwaarschijnlijk dat ze zichzelf al zo noemden. Pas in geschreven bronnen uit de zesde eeuw na Christus wordt er van ‘Slaven’ melding gemaakt. Het gebied waar de Slaven toen leefden hebben historici het ‘Slavische oer vaderland’ genoemd. Het Slavische oervaderland Er bestaan veel theorieën, gebaseerd op archeologische vondsten, taalkundige gegevens en getuigenissen van geletterde buurvolken over de plek waar dat Slavische oervaderland zich precies bevond. Hoewel de bronnen schaars zijn en elkaar tegenspreken, blijken de meeste deskundigen het er vandaag min of meer over eens dat dat oervaderland moet gezocht worden tussen de Poolse rivier de Wisła en de Karpaten in het westen en de bovenloop van de Don in het oosten, meer bepaald in het gebied rond de Prip-
22
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
jatmoerassen aan de bovenloop van de Dnepr, in het huidige Belarus en Oekraïne, in de buurt van Tsjernobyl, de plek waar in 1986 een kerncentrale ontplofte. Samen met de Slaven vestigden zich ook de Balten in Oost-Europa – langs de Baltische Zee en de Finse Golf, tussen de benedenloop van de Wisła in het westen en de bovenloop van de Wolga in het oosten. Van de Balten resten vandaag alleen de Letten en de Litouwers. Toen Slaven en Balten in Oost-Europa neerstreken, troffen ze daar een autochtone bevolking aan van vissende en jagende Finnen. Het woongebied van de Finse stammen strekte zich uit van de Finse Golf tot aan de Oeral en reikte in het zuiden tot de lijn Riga-Moskou-Kazan. Net als de Balten hebben de Finnen een aanzienlijke inbreng gehad in de etnogenese van de Russen en meer nog van de Belarussen. De grote jukbeenderen, de brede neus en de Aziatische ogen hebben de Russen van de Finnen; Russische namen van rivieren op -ta en -va zijn van Finse oorsprong. In de zesde eeuw begonnen de Slaven zich uit hun oervaderland weer in alle richtingen te verspreidden. In het westen stuitten ze op de weerbare Germanen, maar in het noorden en het oosten werden ze gehinderd door natuurlijke barrières, noch door krachtig verzet van de plaatselijke Balten en Finnen. Die werden verdreven of geassimileerd. Toen de Slavische stammen nog in de zesde eeuw de Finse Golf bereikten, was het gebied van de Finse stammen verschrompeld tot weinig meer dan het huidige Finland, Estland en Karelië. Slaven in de stepperijken In het zuiden van Oost-Europa ging het er anders aan toe. Daar werden de Slaven opgenomen in een aantal opeenvolgende, tamelijk goed georganiseerde staten van steppevolken. Dat waren federaties van etnisch zeer verschillende stammen die leefden van nomadische veeteelt, handel en plunderen. Als bedreven ruiters en boogschutters waren ze militair supe rieur aan andere volken. Die werden gedwongen een deel van de opbrengst van landbouw of jacht af te staan en als krijgers deel te nemen aan de roof tochten. Wanneer het hun meezat, kenden die steppevolken een indrukwekkende territoriale expansie en ontwikkelden tamelijk gesofistikeerde bestuurstechnieken. Wanneer het hun tegenzat, beperkten ze zich tot handel en het afdwingen van belastingen in natura. Ze hadden dan ook de neiging om op te gaan in de onderworpen sedentaire bevolking of terug te keren naar hun oude pastorale levenswijze.
HOOFDSTUK 2 vroegste tijden
23
Het eerste in het rijtje steppevolken – de obscure Kimmeriërs niet te na gesproken –waren de Scythen, een Iraans volk dat tussen de zesde en de derde eeuw voor Christus heerste over de Pontische vlakte (Zuid-Russische steppen) tussen de Donau en de Wolga – inclusief Dacië (het huidige Roemenië). Ze kenden een geraffineerde cultuur – getuige hun vermaard goudsmeedwerk –, die beïnvloed was door die van de Griekse kolonies aan de Zwarte Zee, waarmee ze commerciële en culturele contacten onderhielden. De Sarmaten, eveneens een Iraans volk, onderwierpen de Scythen rond 200 voor Christus en heersten vervolgens over het gebied tussen de Dnestr en de Kaspische Zee. Hun beschaving stond op een lager peil dan de Scythische. In het noorden van het Scythische en Sarmatische Rijk, in wat vandaag Oekraïne is, leefden Slaven. Scythen en Sarmaten vormden de heersende bovenlaag van patriarchale, aristocratische families; de Slaven leefden van primitieve landbouw, aanvankelijk in matriarchale stammengemeenschappen, en vormden de onderworpen bevolking. Misschien bedoelt Herodotus in zijn Verslag van mijn onderzoek de Slaven wanneer hij het heeft over de ‘land verbouwende Scythen’, die ‘graan uien, knoflook, linzen en gierst zaaien en eten’. Maar ook de Boudiners komen in aanmerking. Die hebben volgens Herodotus ‘blauwe ogen en ros haar’ en leven in een woudgebied met meren en moerassen – bijzonderheden die herinneren aan het Slavische oervaderland. Hoewel er tussen de Slaven en de Iraanse Scythen en Sarmaten aanzienlijke sociale en culturele verschillen bestonden, hebben sommige historici het over een ‘Slavisch-Iraanse symbiose’. Taalkundige gegevens doen vermoeden dat de Slaven een aantal religieuze concepten van de Iraniërs hebben overgenomen. Zo zijn bijvoorbeeld in de Slavische en in de Iraanse talen de woorden voor ‘godheid’ en ‘rijkdom’ met elkaar verwant. Omstreeks 200 na Christus werden de Sarmaten onderworpen door de Goten, een Germaans volk dat vanuit Scandinavië het gebied tussen de Baltische en de Zwarte Zee, tot aan de Don in het oosten, onder de voet liep. Slaven deden mee aan de Gotische plundertochten op Romeins grondgebied en namen van de meer geavanceerde Goten elementen uit het politieke, militaire en economische bedrijf over, samen met de bijbehorende woorden. Russische (Slavische) woorden van Germaanse herkomst zijn knjaz (koning), vitjaz (Viking in de betekenis van edelman, held), sjlem (helm), penjaz (penning), koepiti (kopen), ploeg (ploeg) en andere. Omstreeks 370 werd het Gotische Rijk door de Hunnen vernietigd en trokken de Goten via de Balkan naar het westen.
24
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De Hunnen waren een Mongools of Turks nomadenvolk, maar aan hun plundertochten namen ook Germaanse en Slavische stammen deel. Gedurende meer dan een eeuw heersten de Hunnen over het gebied tussen de Kaspische Zee en de Karpaten. Omstreeks 425 verlegde het zwaartepunt van hun rijk zich van de Pontische steppen naar Pannonië (het huidige Hongarije), waar overvloedig graasland voor hun kudden aanwezig was en van waaruit ze gemakkelijk raids ten zuiden van de Donau en in WestEuropa konden ondernemen. Sommige historici denken dat de voedingsmiddelen, geleverd door de onderworpen Germaanse en Slavische boeren, de Hunnen in staat stelden om met zulk een talrijk leger naar het westen en het zuiden op te rukken. Slaven zouden ook talrijk vertegenwoordigd zijn geweest onder Attila’s vertrouwelingen. Onder Attila, in het midden van de zesde eeuw, strekte het Hunse Rijk zich uit van de Kaspische tot de Baltische Zee en de Rijn; alleen de Slaven in Noord-Europa leefden niét onder Huns gezag. Na de dood van Attila in 453 – geveld tijdens zijn eerste huwelijksnacht met een Germaanse schone – kwam er vlug een einde aan hun heerschappij. In 454 werden de Hunnen door een coalitie van Germaan se stammen uit Pannonië verdreven en na een nederlaag tegen de Byzantijnen in 469 bleven er van de eens zo geduchte veroveraars alleen wat veedieven over. Het laatste grote stepperijk dat een impact had op alle Slaven was het Avaarse. De Avaren, een met de Hunnen verwant nomadenvolk, controleerden vanaf 550 heel zuidelijk Oost-Europa, van de Don in het oosten tot voorbij de Elbe in het westen. Het centrum van het Avaarse Rijk bevond zich in Pannonië – een gebied dat toen overwegend door Slavische stammen werd bewoond. Na een periode van territoriale expansie werden de Avaren sedentair en verloren veel van hun militaire slagkracht. In de achtste eeuw omvatte het Avaarse Rijk enkel nog Pannonië en Dacië (ongeveer het huidige Roemenië). In 796 werden ze door Karel de Grote verslagen. Voor de Oost-Slaven waren de Pontische rijken van de Bulgaren en de Chazaren van groter belang. De Bulgaren, net als de Avaren verwant met de Hunnen, leidden een bond van etnisch zeer verscheiden stammen ten noorden van de Kaukasus. In het begin van de zevende eeuw verdreven ze de Avaren uit het gebied ten noorden van de Zwarte Zee en stichtten er een Bulgaars rijk. Dat ging al in de tweede helft van de zevende eeuw ten onder als gevolg van de expansie van de Chazaren. Een deel van de Bulgaren trok naar de Balkan, een ander deel naar het gebied van de samenvloeiing van de Kama en de Wolga in het noorden. Daar onderwierpen ze de lokale Finse bevolking en werden vervolgens mede door haar toedoen
HOOFDSTUK 2 vroegste tijden
25
sedentair. De hoogstaande stedelijke beschaving van de Wolga-Bulgaren was economisch gebaseerd op de bonthandel tussen Noord-Azië en WestEuropa. In 922 bekeerden ze zich tot de islam. Het rijk van de Wolga-Bulgaren hield stand tot in de veertiende-vijftiende eeuw, toen het door de Russen werd onderworpen. De Chazaren bouwden tussen 650 en 750 een goed georganiseerde en stabiele staat op tussen de Kaspische en de Zwarte Zee. De hoofdstad was Itil aan de benedenloop van de Wolga. De Chazaren controleerden de handelsroutes via de Wolga en de Don en voerden een intensieve langeafstandshandel met Slaven, Arabieren, Byzantijnen en Chinezen. De aanzienlijke hoeveelheden Arabische munten (dirhams) die archeologen in Rusland ontdekt hebben, werden daar door de Chazaren verspreid. De heersende klasse ging in de zevende eeuw over tot het judaïsme, maar er bleef een grote religieuze vrijheid bestaan. Ook in het Chazaarse Rijk leefden veel Slaven, die wellicht landbouwers waren; de inwoners van aangrenzende Slavische gebieden – onder meer in de streek rond Kiev – betaalden tribuut. Na een lange periode van verval werd het Chazaarse Rijk op het einde van de tiende eeuw vernietigd door de Russische vorst Svjatoslav. De naam van de Slaven Pas in de zesde eeuw na Christus maakten Byzantijnse auteurs als Procopius van Caesarea, Jordanes en keizer Mauricius voor het eerst expliciet melding van de Slaven. Jordanes heeft het in zijn De origine actibusque Getarum (Over de herkomst en het optreden van de Goten) over Veneti (Veneten), Antes (Anten) en Sclaveni (Slaven), die volgens hem allen dezelfde taal spraken. De Veneten leefden in het noorden, ongeveer in het gebied dat vandaag gevormd wordt door Polen en Belarus, de Anten situeert Jordanes op de Krim, tussen de Dnestr en de Dnepr, en Slaven noemde hij de stammen in het huidige Moldova, Roemenië en Slovakije. De etymologie van het Slavische woord voor ‘Slaven’, slavjani, en van de variant met o, die we aantreffen in woorden als ‘Slovaken’ en ‘Slovenen’, is onduidelijk. De twee populairste verklaringen leggen een verband met slava, ‘roem’, ‘een roemrijk volk’ of – wat serieuzer is – met slovo, ‘woord’, waarmee dan de sprekers van dezelfde taal worden bedoeld. Interessanter is de etymologie die slav- en slov- relateert aan de Indo-Europese stam *k’lew-, die ‘bewateren’ betekent (cfr. het Latijnse woord cloaca, riool). De k’ – een k die met de tong vooraan tegen het verhemelte wordt gearticuleerd – is in een groot aantal Indo-Europese talen, waaronder de Slavische, over-
26
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
gegaan in s. Het achtervoegsel -janin slaat in Slavische talen op bewoners van een bepaalde plaats. (Bij ‘roem’ en ‘woord’ weten taalkundigen met dat achtervoegsel geen blijf.) Slavjani of slovjani betekent dan zoveel als ‘inwoners van een bewaterd of waterrijk gebied’ en dat kan verwijzen naar de Pripjatmoerassen of de vele meren en rivieren in het Slavische oervaderland. (Het Nederlandse woord ‘slaaf’, in de betekenis van ‘onvrije’, komt van slavjani: in de middeleeuwen werden in het Westen veel Slavische slaven verhandeld.) Uit Het verhaal van de voorbije tijden van de monnik Nestor, kortweg Nestorkroniek genaamd, kennen we ook de namen van een aantal OostSlavische stammen. Die Nestorkroniek ontstond pas in het begin van de twaalfde eeuw op basis van documenten en mondelinge overleveringen, verzameld door meerdere auteurs en de oudste versie waarover we beschikken is een kopie uit 1377, maar voor de vroegste periode is er geen andere bron, die zo goed geïnformeerd is. Sommige van de namen die Nestor vermeldt verwijzen naar geografische bijzonderheden: de Poljanen (polje betekent ‘vlakte’) en de Derevljanen (derevo betekent ‘boom’) in de buurt van Kiev, de Slovjanen tussen het Ilmen- en het Ladogameer; andere namen verwijzen naar een of ander stamhoofd: de Vjatsjanen, de Radimitsjanen, de Krivitsjanen. Niet alle stamnamen die Nestor vermeldt zijn Slavisch: de Tsjeremesjanen en de Mordvinen zijn Finse stammen. De Severjanen hebben een Iraanse naam. Sever betekent wel ‘noorden’ in het Slavisch, maar de Severjanen wonen in het zuiden. De Belarussen zouden de nazaten zijn van de Krivitsjanen, de Dregovitsjanen en de Radimitsjanen, en de Oekraï ners van de Poljanen en de Derevljanen. Economische en sociale organisatie De Slaven waren aanvankelijk seminomadische boeren en veetelers, die leefden in matriarchale gemeenschappen. Ze woonden in dorpen in kleine hutten, die half in de grond ingegraven waren. Dat was warmer in de winter. Het land werd verbouwd volgens de slash-and-burn-methode. De boeren velden de bomen, gebruikten het geschikte hout voor de bouw van huizen en de vervaardiging van gebruiksvoorwerpen, verbrandden de rest en strooiden de as uit als meststof. Vervolgens bewerkten ze de grond gedurende drie jaar. Daarna was de grond uitgeput en zochten de boeren een nieuwe plek op. Toen de Slaven een sedentaire levenswijze aannamen, werd het matriarchaat verdrongen door het patriarchaat. De bewerking van het land met last- en trekdieren en de verdediging van gronden en
HOOFDSTUK 2 vroegste tijden
27
andere onroerende goederen zou de man met zijn grotere spierkracht een belangrijker plaats in de samenleving hebben gegeven. De cel van de sociale structuur was de extended family (grootouders, zonen met hun vrouwen, kinderen). Een aantal extended family's vormde samen een clan (rod); meerdere clans vormden samen een stam (plemja). Aan elk van deze drie niveaus beantwoordde een vaag afgetekende territoriale entiteit. Aan het hoofd van de clan stond een oudste (starejsjina). Beslissingen die de hele stam aangingen werden genomen door een vetsje (raad) van oudsten. In het zuiden, waar ze in de stepperijken leefden, maakten de Slaven vroeger kennis met nieuwe landbouwtechnieken, handel en ambachtelijke productie dan in het noorden. Dit leidde tot een eerste sociale differen tiatie binnen de nog steeds overwegend agrarische Slavische samenleving. In het zuiden kwamen de Slaven ook het vroegst in contact met bepaalde vormen van staatkundige organisatie. In de negende en de tiende eeuw begonnen nieuwe organisatievormen de oude stamstructuren te verdringen. Arabische bronnen uit die tijd ma ken melding van het drukke handelsverkeer in Oost-Europa. Dat bestond overigens al sinds de oudheid. De belangrijkste routes verbonden het Balticum via de Dnepr met Constantinopel en via de Wolga met de Kaspische Zee en verder met het kalifaat van Baghdad en Iran. Langs deze routes gingen vooral producten uit het bos – barnsteen, hars, was, hout, honing, bont – en slaven naar het zuiden en luxeproducten als juwelen, wijn, fijne stoffen en wapens naar het noorden. Langs een andere route werd voornamelijk bont uit het verre noordoosten van Europa naar het Balticum en verder naar West- en Zuid-Europa uitgevoerd en wapentuig uit Scandinavië aangevoerd. De steppevolken waren als traditionele consumenten van vlees en zuivelwaren niet bijzonder geïnteresseerd in groenten en fruit, maar ze exporteerden wel graan via de Zwarte Zee naar Byzantium. In het noorden hadden de Wolga-Bulgaren het grootste aandeel in de bonthandel, maar ook Finnen en Slaven waren erbij betrokken. Een groeiend deel van de opbrengst van landbouw, jacht en pluk was niet langer meer bestemd voor eigen consumptie, maar werd verhandeld of betaald als tribuut of geroofd. Een toenemend aantal mensen raakte betrokken bij de handel. Producenten en kooplui gingen nauwer samenwerken; handelskaravanen werden door gewapende mannen beschermd tegen rovers; die gewapende mannen ontsloten nieuwe wingewesten en schakelden concurrenten uit. Ambachtslui produceerden voor het leger en de handel. Zo onstond een rudimentair lokaal centraal gezag, uitgeoefend door een vorst (knjaz), die instond voor de organisatie van dit alles. Het
28
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
territorium, waarbinnen de autoriteit van een vorst gold – volost genaamd – viel niet samen met de gebieden die gecontroleerd werden door clans of stammen. Het administratieve, militaire en economische centrum van een volost was een nederzetting (posad), gelegen bij een verkeersknooppunt langs een rivier en fungerend als handels- of overslagplaats. Deze nederzettingen ontwikkelden zich vervolgens tot kleine steden. De vorst resideerde er met zijn droezjina – een ‘schaar’ van vertrouwelingen, militaire leiders en adviseurs – in een omwalde houten en later stenen vesting (kreml, vanwaar het Nederlandse woord ‘Kremlin’). Handelaars, ambachtlui en arbeiders leefden in aparte wijken. De knjaz deelde het gezag in de stad met een vetsje, waarin in principe alle vrije mannen zetelden. Over de godsdienst van de heidense Slaven is weinig met zekerheid bekend. In preken tegen het heidendom – de oudste dateren uit de elfde eeuw – wordt vooral tekeergegaan tegen Rod en Rozjanitsy. Rod kan in het Russisch veel dingen betekenen: geboorte, afkomst, nageslacht, bloedverwantschap, clan, oogst. Hier is Rod de oervoorvader, die de clan verenigt door bloedverwantschap en zorgt voor het voortbestaan ervan door vruchtbaarheid te schenken aan mens, dier en gewas. Rozjanitsy is een vrouwelijke afleiding van Rod. De Rozjanitsy waren vermoedelijk met drie en traden op als een soort van schik- of moedergodinnen. Elke clan had zijn eigen individuele Rod, die als een opperwezen vereerd werd. Het zestal goden dat volgens de Nestorkroniek de kern van het Slavische pantheon vormde – Peroen, oppergod en god van de donder, Chors, Dazjbog, de zonnegod, Stribog, de god van de wind, Semergl, Mokosj en soms ook nog Volos, de god van het vee – kunnen de Rods geweest zijn van vooraanstaande clans. Toen de Russische samenleving het karakter kreeg van een eengemaakte staat, werden deze clangoden de collectieve goden van alle Russen en kreeg elke god ook een eigen specialisme toegeschreven. Wat deze interpretatie wat plausibeler maakt dan de vele andere is dat ze nauw aansluit bij de ontwikkeling van de sociale structuren in de vroege Oost-Slavische samenleving.
29
3 Kiev-Roes
O
ver de ontstaansgeschiedenis van de eerste Russische staat woedt sinds de achttiende eeuw in Rusland een discussie, waarbij niets minder dan de eer van de natie zelf op het spel staat. Volgens de zogenaamde Noorse theorie, die buiten Rusland vrijwel algemeen aanvaard wordt, hebben Noormannen bij het ontstaan van Kiev-Roes een doorslaggevende rol gespeeld. De Russische theorie schrijft die doorslaggevende rol toe aan de Russen. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog kreeg de Russische theorie om haar patriottische meerwaarde in de Sovjet-Unie de status van officiële doctrine. Daarnaast ruziën Russische en Oekraïense historici over de vraag of Kiev-Roes de eerste Russische of Oekraïense staat is geweest, dus of Kiev-Roes deel uitmaakt van de Russische of de Oekraïense geschiedenis. Wat de steppevolken deden in de steppen, deden de Noormannen of Vikings op zee. Vanuit Scandinavië voeren ze als gewapende handelaars of plunderaars met hun platbodems naar Engeland, IJsland, Groenland en West-Europa. Vanuit Normandië veroverden ze omstreeks 1050 ZuidItalië, Sicilië en Engeland. Ze losten er op in de plaatselijke bevolking, maar hun vorstendynastieën hielden nog eeuwenlang stand. In Oost-Europa gebeurde iets gelijkaardigs. In de achtste eeuw drongen de Noormannen – die in het Russisch Varjagi (Varjagen) heten (van het Germaanse vaeringr, ‘strijdmakker’) – via de Finse Golf Noord-Rusland binnen. In Byzantijnse en Arabische bronnen worden ze beschreven als een apart, niet-Slavisch volk. Hun aanwezigheid is ook archeologisch geattesteerd, onder meer in de belangrijkste Varjaagse nederzetting in Staraja Ladoga in Noord-Rusland. Via de Wolga dreven ze handel met de Arabieren in Bagdad en de Iraniërs in Boechara. Beide steden verschaften hun toegang tot de Zijde route. Omdat de Wolga-Bulgaren en de Chazaren de bonthandel niet
30
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
zomaar aan de nieuwkomers wilden overlaten, maakten de Noormannen vooral gebruik van de westelijke route, via het Ladogameer, de Volchov, het Ilmenmeer, de Lovat en de Dnepr naar de Zwarte Zee. De stroomversnellingen en watervallen stroomafwaarts Kiev dwongen de bootslui – zoals de Byzantijnse keizer Constantinus de Porfyrogeneet in de tiende eeuw in zijn De administrando imperio (Over het bestuur van het rijk) zo beeldend beschreven heeft – hun goederen daar over land te dragen en zich bloot te stellen aan aanvallen van steppevolken, maar afgezien daarvan was het via de Varjagenroute tamelijk comfortabel reizen. De Noormannen noemden het gebied langs de Varjagenroute Gardari ki, ‘het rijk van de steden’, om de vele nederzettingen die ze er aantroffen. Ze dreven er handel met de lokale Baltische, Finse en Slavische stammen of legden hun een tribuut op. Geplunderd werd er relatief weinig. De Noormannen namen in opdracht van lokale vorsten ook de bescherming van handelskonvooien op zich. Ze vestigden zich in de bestaande Baltische, Finse en Slavische nederzettingen of bouwden er nieuwe, waar ze hun goederen konden opslaan en een veilig onderdak vonden. Ze trouwden met Slavische vrouwen en namen ook de Slavische taal en levenswijze over. Omgekeerd werden ook veel Slaven, Finnen en Balten in de rangen van de Noormannen opgenomen – in die mate dat de Varjagen na verloop van tijd veeleer een professionele categorie dan een aparte etnische groep vormden. Volgens de Nestorkroniek slaagden de stammen in het noorden er in 862 in de Noormannen te verdrijven. Vervolgens geraakten die stammen met elkaar slaags en verzochten de Noormannen om terug te keren en over hen te regeren. De uitnodiging was gericht aan één bepaalde Varjaagse stam, de Ros. Het woord Ros is verwant met het Oud-Scandinavische rodr, dat ‘roeien’ betekent en voortleeft in de Finse naam van Zweden, Ruotsi. Deze stam gaf volgens Nestor zijn naam aan het land, Roes. Ros of Roes sloeg dus eerst op de Varjaagse militairen, lokale bestuurders en kooplui, vervolgens op het stepperijk Kiev-Roes dat ze rond de middenloop van de Dnepr creëerden, en uiteindelijk op de Slavische, orthodox-christelijke etnoculturele gemeenschap die binnen de grenzen van dat stepperijk ontstond. De leiders van de Ros waren aanvankelijk drie broers, van wie er spoedig nog maar één overbleef, Rjoerik. Die vestigde zich in 862 in Gorodisjtsje, even ten noorden van (het toekomstige) Novgorod. Twee van Rjoeriks kompanen, Askold en Dir, maakten zich in 865 meester van Kiev, de belangrijkste stad in het zuiden. Rjoeriks opvolger Oleg (een broer of een neef of een usurpator) veroverde in 882 Kiev en vermoordde Askold en Dir. Oleg
HOOFDSTUK 3 kiev-roes
31
bracht de hoofdstad van Novgorod over naar Kiev. In 913 kwam Rjoeriks zoon Igor op de troon en na diens dood in 945 regeerde zijn vrouw Olga tot hun zoon Svjatoslav in 957 meerderjarig werd. Daarmee was de dynastie van Rjoerik definitief gelanceerd; ze bleef aan de macht tot het einde van de zestiende eeuw. De vroege Rjoeriks hadden Germaanse namen – Rjoerik (Rørik), Igor (Ingvar), Oleg (Helgi), Olga (Helga), maar de zoon van Igor en Olga had al een Slavische naam, Svjatoslav. De namen van de Russische vorsten die in een verdrag met Byzantium van 945 vermeld staan, zijn nog bijna alle Germaans, maar tegen het einde van de tiende eeuw droegen alle vorsten en vooraanstaande personen in Kiev-Roes Slavische namen. We hoeven niet alles wat Nestor vertelt zonder meer te geloven. Hij had de bedoeling om met zijn kroniek de heerschappij van de Rjoeriks te legitimeren. Dat de Varjagen uitgenodigd werden om over Kiev-Roes te regeren lijkt erg onwaarschijnlijk en wordt ook tegengesproken door getuigenissen over verzet tegen de Varjaagse heerschappij. Zo werd Igor in 945 vermoord door de Derevljanen, die in opstand waren gekomen tegen de hoge belastingen. Zijn vrouw Olga nam uitvoerig wraak: een eerste delegatie Derevljanen liet ze levend begraven, een tweede werd in het badhuis levend verbrand, daarna liet ze vijfduizend Derevljanen tijdens een herdenkingsmaal voor Igor afslachten en ten slotte stak ze met behulp van duiven en mussen als levende fakkels de stad waarin de Derevljanen zich verschanst hadden in brand. De Derevljanen die het er levend afgebracht hadden moesten extra belastingen betalen. Zulke maatregelen verwacht je niet meteen van mensen die zijn uitgenodigd om als goede bestuurders vrede te brengen. De opvatting dat de Noormannen bij de stichting van Kiev-Roes een leidende rol zouden gespeeld hebben, werd voor het eerst naar voren gebracht in de achttiende eeuw door drie Duitse historici in Russische dienst. Hun hypothese viel in slechte aarde. Michail Lomonosov (1711-1765), de vader van de Russische wetenschapsbeoefening (naar wie naderhand de universiteit van Moskou is genoemd), beschouwde de insinuatie dat de Russen niet zelf een staat konden stichten, maar daar Germanen voor nodig hadden, als een kaakslag. Latere Russische historici hebben de bezwaren van Lomonosov verder wetenschappelijk onderbouwd. Ze gingen ervan uit dat de Russen zelf, als gevolg van de economische ontwikkelingen en het streven van de vorsten om steeds grotere gebieden onder hun controle te brengen, op eigen kracht een Russische staat hebben gecreëerd. Dat er Noormannen in dienst waren bij de Russische vorsten, wordt niet ontkend, maar hun aantal en hun impact op de staatsvorming zou te verwaarlozen zijn geweest.
32
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Volgens die historici moet Nestors kroniek heel anders gelezen worden. Nestor schrijft dat in de zesde eeuw de broers en de zus van Kij, de vorst van de Poljanen, aan de Dnepr een stad stichtten, die ze naar hem ‘Kiev’ noemden. Zijn nakomelingen waren de eerste vorsten van Kiev. Vervolgens verenigden de Slaven langs de Dnepr zich onder leiding van de stam van de Ros of de Roes en vormden zodoende de solide staat Kiev-Roes. De Ros of Roes zouden hun naam ontlenen aan de Ros, een – naar Russische maatstaven onooglijke – zijrivier van de Dnepr. Rjoerik en zijn Noormannen belegerden Novgorod in 862, maar slaagden er niet in de stad in te nemen. In 882 belegerde de Varjaagse krijgsheer Oleg Kiev, bracht Askold, de toenmalige vorst van Kiev-Roes, met een list om het leven en maakte zich vervolgens meester van de stad. In 911 keerde Oleg echter terug naar het noorden, zodat de Varjaagse bezetting van Kiev slechts van tijdelijke aard was. In 913 werd Igor vorst van Kiev-Roes en legde de basis van de dynastie van Rjoerik. Igor was een Slaaf en bijgevolg zijn de Rjoeriks geen Germanen, maar Russen. Een zwak punt van zowel de Noorse als de Russische theorie is dat ze geen aandacht hebben voor de historische continuïteit van de stepperijken in de Pontische vlakte. De Noormannen, afkomstig uit het noorden, kozen vanzelfsprekend eerst Novgorod als hoofdkwartier, maar al gauw verlegden ze het centrum van hun activiteiten naar het rijkere Kiev in het zuiden. Het is geen toeval dat de eerste Russische staat zich ontplooide binnen de invloedssfeer van het goed georganiseerde kanaat van de Chazaren, op een plek die voordien al behoord had tot diverse oudere stepperijken. Het Varjaagse Kiev-Roes vertoonde alle politieke, economische en militaire kenmerken van zo’n stepperijk: een (geografisch) mobiele politieke elite van krijgers, een sociale onderlaag van boeren van een andere etnische origine, de geleidelijke assimilatie van die elite door de numeriek talrijkere onderlaag, een economie gebaseerd op handel en roof en territoriale expansie met het oog op de controle over de handelsroutes, het gebruik van militaire technieken en strategieën, typerend voor steppevolken. Toen Svjatoslav in 960 het Chazaarse kanaat uitschakelde, nam Kiev-Roes zijn economische en geopolitieke functies grotendeels over. De Noormannen vormden de link tussen het Chazaarse Rijk en het Slavische Kiev-Roes. Door hun veelvuldige commerciële contacten hadden ze veel cultuurelementen van de Chazaren overgenomen. In Arabische en Byzantijnse bronnen en in de Frankische Annales Bertiniani worden de Varjaagse Ros zorgvuldig van de Slaven onderscheiden. Bisschop Prudentius van Troyes, de vermoedelijke auteur van de Annales, noemt ze ‘verwant met de Zweden’ en ver-
HOOFDSTUK 3 kiev-roes
33
meldt dat hun leider de Chazaarse titel van kan draagt: khagan Ros. De Varjagen zouden zich ook gekleed hebben als Chazaren en zelfs hun kapsel was Chazaars – één lange haarstreng in het midden van een kaalgeschoren schedel. Chazaarse ambachtslui vestigden zich na de vernietiging van het Chazaarse Rijk in Kiev. Dynastieke geschiedenis Tot in 1598 werd Rusland – Kiev-Roes en daarna Moskovië – geregeerd door leden van de dynastie van Rjoerik. Typerend voor de geschiedenis van Kiev-Roes, althans tot omstreeks de helft van de elfde eeuw, is het collectieve bestuur, gebaseerd op laterale opvolging volgens het principe van het senioraat. Dat klinkt ingewikkeld en dat was het ook. Aan het hoofd van Kiev-Roes stond de grootvorst van Kiev. Na zijn dood werd hij niet per se opgevolgd door zijn oudste zoon – het principe van de primogenituur of het eerstgeboorterecht –, maar door het oudste manne lijke lid van de dynastie. Zulk systeem heet ‘senioraat’ (van het Latijn senior, ‘oudere’). Dat oudste mannelijke lid kòn de oudste zoon zijn, maar meestal was het een jongere broer van de overleden grootvorst. Dat noemt men ‘laterale’ (zijdelingse) opvolging. Men ging eerst het rijtje broers van de grootvorst af en vervolgens kwamen zijn zonen aan de beurt. In de praktijk bleef het rijtje beperkt tot de drie oudste broers en kon iemand alleen maar grootvorst worden indien zijn vader die titel ook al had gedragen. Ook de opvolging van de (gewone) vorsten verliep volgens dit systeem. Het senioraat had, zoals we dadelijk zullen zien, veel nadelen, maar één groot voordeel: de (groot)vorst was altijd een volwassen man, wat om mi litaire redenen van belang was. Bij het systeem van de primogenituur was de opvolger, als de vorst jong stierf, nog een kind zonder militaire ervaring. Naast het senioraat bestond het gebruik van de rotatie, dat door de wilsbeschikking van Jaroslav (1019-1054) even een echt systeem werd. In principe had de grootvorst zijn zetel in Kiev; andere vooraanstaande leden van de dynastie hadden een standplaats in een van de andere Russische vorstendommen – Novgorod, Pskov (soms een deel van Novgorod), Vladimir-Soezdal, Polatsk, Smolensk, Tsjernigov (Oekraïens: Tsjernihiv), Moerom-Rjazan, Toerov-Pinsk, Novgorod-Seversk, Wolhynië of Galicië (vanaf 1199 één vorstendom met Wolhynië), Perejaslavl. Welk vorstendom een vorst toegewezen kreeg hing af zijn plaats in de genealogische rangorde en van het economische en strategische belang van het vorstendom in kwestie. Na de dood van een grootvorst schoof iedereen een plaatsje op. Maar
34
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
er waren uitzonderingen op de regel. Delicate gebieden, bijvoorbeeld aan de periferie van het rijk waar lokale stammen het gezag van de Rjoeriks nog lange tijd bleven aanvechten of die bedreigd werden door buurvolken, werden toevertrouwd aan bekwame militairen. Op die manier was Kiev-Roes het collectieve bezit van de Rjoeriks en werd het door hen ook collectief bestuurd. Sommige historici menen dat dit ertoe heeft bijgedragen dat tot in de elfde eeuw de territoriale coherentie van het land bewaard bleef. De relatie tussen de grootvorst en de andere vorsten was bovendien niet hiërarchisch als die tussen suzerein en vazal in het Westen; de grootvorst was veeleer de primus inter pares (eerste onder gelijken). Senioraat en laterale opvolging hadden hoe dan ook enorme nadelen. Om te beginnen hadden de Russische vorsten, ook na de kerstening, veel vrouwen en concubines en dus ook veel zonen, broers en neven, die de tel kwijtraakten of niet op hun beurt wilden wachten en elkaar voortdurend de troon betwistten. Het gevolg waren langdurige en bloedige dynastieke twisten, waarbij dikwijls een beroep werd gedaan op buitenlandse bondgenoten – Noormannen, Byzantijnen of steppevolken. In de meeste gevallen waren er echter maar kleine legertjes bij betrokken; de conflicten hadden niet het karakter van massale burgeroorlogen. Als gevolg van de complicaties die het senioraat met zich meebracht, ziet de dynastieke geschiedenis van Kiev-Roes er nogal chaotisch uit. De zoon van de hoger genoemde Igor, Svjatoslav (957-972), werd opgevolgd door zijn oudste zoon Jaropolk (972-980). Svjatoslavs tweede zoon, Oleg, kwam in opstand tegen zijn broer, maar werd verslagen en gedood. De derde zoon, Vladimir, geboren uit een slippertje van Svjatoslav met een dienstmeid van zijn moeder, ruimde vervolgens met een Varjaags huurleger Jaropolk uit de weg en werd in 980 zelf grootvorst. Vladimir i (Oekraïens: Volodymyr i, 980-1015) maakte door de invoering van het christendom als staatsgodsdienst zijn rijk stabieler en coherenter. Na de dood van Vladimir in 1015 brak een conflict uit onder zijn twaalf zonen. Svjatopolk – een zoon die een van de vrouwen van Vladimir had uit een vroeger huwelijk en die ouder was dan Vladimirs eigen oudste zoon Jaroslav, vorst van Novgorod – bracht drie van zijn (half)broers om het leven. Boris en Gleb, die weigerden zich met geweld te verzetten, werden naderhand als martelaren en patroonheiligen van Kiev-Roes vereerd. Svjatopolk veroverde Kiev, maar werd kort daarna door Jaroslav verjaagd. In 1017 veroverde Svjatopolk nogmaals Kiev met de hulp van Poolse en Petsjeneegse troepen; Jaroslav vluchtte naar Novgorod. In 1019 heroverde Jaroslav Kiev, verjoeg Svjatopolk en werd eindelijk grootvorst. Hij moest wel nog vijf jaar oorlog voeren met een andere broer,
HOOFDSTUK 3 kiev-roes
35
Mstislav. Van 1024 tot 1036 regeerden ze samen; na 1036 regeerde Jaroslav alleen. Om een herhaling van zulke dynastieke conflicten te vermijden beschikte Jaroslav de Wijze dat zijn rijk na zijn dood verdeeld werd onder zijn vijf nog levende zonen. Ze moesten tevreden zijn met het hun toegewezen vorstendom. Wanneer een van hen overleed, schoven de anderen een plaats op. Rjoeriks die niet afstamden van Jaroslav, kwamen niet meer in aanmerking voor de troon. Toen Jaroslav in 1054 stierf, kreeg zijn oudste zoon Izjaslav Kiev en Novgorod en werd grootvorst. De tweede zoon, Svjatoslav, kreeg Tsjernigov; de derde, Vsevolod, Perejaslavl; de vierde, Vjatsjeslav, Smolensk, en de jongste, Igor, kreeg Vladimir en Wolhynië. Jaroslavs regeling bracht tijdelijk vrede. Toen grootvorst Izjaslav in 1078 stierf, werd hij volgens de regels van het senioraat opgevolgd door zijn broer Vsevolod (1078-1093). Vsevolods opvolger, Svjatopolk ii (1093-1113), de zoon van Izjaslav, werd echter niet door iedereen erkend. In 1097 werd op een bijeenkomst van de vorsten in Ljoebetsj een oplossing voor de op volgingsproblemen onderhandeld, waarbij elk van de takken van de dynastie van Rjoerik – nakomelingen van Jaroslav – over zijn eigen vorstendom zou regeren en alleen de vorstendommen Kiev en Novgorod nog onder het stelsel van het senioraat en de laterale opvolging zouden vallen. Daarmee kwam grotendeels een einde aan het rotatiesysteem dat Jaroslav had ingevoerd; elk vorstendom kreeg nu zijn eigen, aparte dynastie. Daarmee werd ongewild een proces ingezet waarbij de vorstendommen uit elkaar groeiden tot zelfstandige entiteiten. Na de dood van Svjatopolk eiste de bevolking van Kiev dat Vsevolods zoon Vladimir hem zou opvolgen en brak opnieuw een jarenlange dynastieke oorlog uit. Uiteindelijk werd in 1115 Vladimir ii (Oekraïens: Volodymyr ii), bijgenaamd Monomach, naar zijn Byzantijnse schoonvader, grootvorst van Kiev. Vladimir slaagde er als laatste van de grootvorsten in KievRoes als één rijk te besturen. Welke kwaliteiten hij daartoe als militair en bestuurder aanwendde, beschreef hij omstreeks 1117 ten behoeve van zijn zonen in het autobiografische Leerschrift. Veel lering trokken zijn zonen er niet uit. Na de dood van Vladimir in 1125 braken opnieuw broedertwisten uit en na de dood van zijn zoon en opvolger Mstislav i de Grote (1125-1132) haalden de regionale belangen het definitief op de gemeenschappelijke. Kiev-Roes viel uiteen in een dozijn aparte vorstendommen.
36
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Territoriale expansie en consolidatie Van het einde van de tiende tot het begin van de twaalfde eeuw beleefde Kiev-Roes een periode van territoriale expansie en consolidatie. In het begin van de tiende eeuw, aan de vooravond van de regering van Oleg, omvatte Kiev-Roes enkel het stroomgebied van de Volchov en de Lovat in het noorden en van de Dnepr in het zuiden, of het gebied van het Onegaen het Ladogameer in het noorden tot Perejaslavl ten zuidoosten van Kiev, met als kern het gebied rond de middenloop van de Dnepr, dat bewoond werd door de Poljanen. Onder de opvolgers van Oleg kende Kiev-Roes een dynamische expansiepolitiek. Die ging niet alleen uit van de hoofdstad Kiev, maar ook van de andere vorstendommen. Kiev-Roes ging daarbij op dezelfde manier te werk als de vroegere nomadenrijken in de Zuid-Russische vlakte: het doel was de controle over de handelsroutes. Omdat KievRoes zich op dat moment ontwikkelde tot een sedentaire staat met een vaste hoofdstad, was het ook van belang om de grenzen zo ver mogelijk van het vitale centrum te verwijderen. Vooral de Petsjenegen, een nomadenvolk van Turkse origine, maakten vanaf de negende eeuw de steppen ten noorden van de Zwarte Zee onveilig. Met de Petsjenegen werd overigens niet alleen slag geleverd, maar ook handel gedreven en bij gelegenheid ook militair samengewerkt. De militaire operaties brachten de Russen tot bij de Donau, de Zwarte Zee en de benedenloop van de Wolga. In 860 probeerden Varjagen en Slaven voor het eerst, in navolging van andere steppevolken vóór hen, Constantinopel in te nemen. In 907 belegerde Oleg samen met Petsjenegen opnieuw de Byzantijnse hoofdstad. In 941 probeerde Olegs zoon en opvolger Igor het opnieuw. Zo’n belegering bestond vooral in het plunderen van de dorpen en steden rond Constantinopel. Het was de bedoeling commerciële (voor)rechten af te dwingen of de Byzantijnen ertoe te verplichten tribuut te betalen in ruil voor vrede – veeleer dan de stad, die door ieder redelijk mens als onneembaar werd beschouwd, werkelijk te veroveren. Een spectaculaire territoriale uitbreiding kende Kiev-Roes tijdens de korte regering van Svjatoslav in de jaren zestig van de tiende eeuw. De Chazaren werden aangevallen, verslagen en tot vazalliteit gedwongen. Slavische stammen als de Vjatitsjen, die voordien tribuut betaald hadden aan de Chazaren, betaalden voortaan aan de Rjoeriks. De steden van de Wolga-Bulgaren werden geplunderd en Svjatoslavs opvolger Vladimir i dwong hen in 985 tot het betalen van tribuut. De onderwerping van het Chazaarse Rijk maakte voor Kiev-Roes de weg vrij naar het zuidoosten. De
HOOFDSTUK 3 kiev-roes
37
handel met Arabieren en Iraniërs liep echter terug nadat de Chazaren als bekwame bemiddelaars waren uitgeschakeld. Bovendien werd Kiev-Roes door het wegvallen van de Chazaarse buffer kwetsbaarder voor aanvallen van de Petsjenegen. In zuidwestelijke richting verlegde Kiev-Roes zijn grenzen tot aan de Zwarte Zee. In 967 plunderde Svjatoslav op instigatie van de Byzantijnse keizer voor het eerst het noordoosten van Bulgarije. Het was Svjatoslav vooral om de controle over de Donaumonding te doen. Hij wilde – nog helemaal in de traditie van de stepperijken met hun mobiele centra – een nieuwe hoofdstad vestigen in Perejaslavets bij de Donau, maar een Slavische staat die zich uitstrekte van de Baltische Zee tot aan hun noordelijke grens langs het Balkangebergte, zagen de Byzantijnen niet zitten. Ze keerden zich tegen Svjatoslav en dwongen hem in 972 rechtsomkeer te maken. Onderweg werd hij bij de stroomversnellingen in de Dnepr door de Petsjenegen, daartoe aangezet door de Byzantijnen, vermoord. Onder Vladimir i verloor Kiev-Roes in grote mate zijn karakter van stepperijk. Vladimir begreep dat Kiev-Roes in het zuiden en het oosten de grenzen van zijn expansievermogen had bereikt en verkoos zijn rijk te consolideren. De politieke elite werd definitief sedentair; als een echte ‘nomadenvorst’ had Svjatoslav niet gemaald om een vaste hoofdstad, maar onder Vladimir werd Kiev het éne politieke en spirituele centrum van het rijk. Hij pacificeerde de weerspannige stammen aan de periferie van het land en concentreerde zich op de handelswegen tussen oost en west. Vanuit Novgorod werd Baltisch en Fins gebied veroverd in de richting van de Oostzee. Nog in het westen brachten de territoriale aanwinsten Kiev-Roes in aanvaring met het prille, maar even expansieve Polen. In het oosten ging de expansie ten koste van Finnen en Wolga-Bulgaren. Jaroslav de Wijze versloeg de Petsjenegen in 1037. Hun plaats werd in 1061 ingenomen door de Turkse Polovtsen, ook Kiptsjakken of Koemanen genoemd en niet altijd duidelijk van de Petsjenegen te onderscheiden. Zij werden opgejaagd door de Mongolen. Omstreeks 1100 vestigden de Polovtsen zich blijvend in de Pontische steppe en voerden regelmatig raids uit in de vorstendommen Tsjernigov en Perejaslavl. Vladimir ii (1115-1125), die zijn carrière begon als vorst van Tsjernigov, wijdde een groot deel van zijn leven aan de bestrijding van de Polovtsen.
38
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Internationale relaties Kiev-Roes voerde niet alleen oorlog, maar onderhield met andere staten ook vreedzame, vooral commerciële contacten. Vladimir hechtte groot belang aan goede relaties met Byzantium en sloot uiteindelijk ook vrede met de Wolga-Bulgaren. De handel met Byzantium – verkoop van vachten, honing, was en slaven, aankoop van luxeartikelen – via de ‘Varjagenroute’ was de voortzetting van de antieke commerciële banden van het Pontische gebied met de Griekse wereld. De Byzantijnen stemden in met voor de Russen gunstige handelsakkoorden (zoals dat van 911) om gewapende conflicten te vermijden of bij te leggen, maar net als de Russen schonden ze die akkoorden zonder scrupules zodra ze zich daartoe militair in staat voelden (zoals na de mislukte belegering van Constantinopel door de Russen in 941). Elk voorjaar reisde een konvooi Russische handelaars met hun waren onder bescherming van de grootvorst naar Constantinopel. De handel met West-Europa verliep via Krakau, Praag en Regensburg. Vooral de slavenhandel via Constantinopel en Venetië bloeide door de grote vraag. Met de Kaukasus en het islamitische Oosten was er eveneens commercieel verkeer. De Kiev-Russische vorsten hadden ook dynastieke banden met hun buurvolken. Prinsen en prinsessen uit de dynastie van Rjoerik trouwden met prinsen en prinsessen uit vorstenhuizen in Byzantium en West-Europa. De dochters van Jaroslav de Wijze waren getrouwd met Franse, Hongaarse en Noorse prinsen en zijn zonen met Poolse en Byzantijnse prinsessen. Vladimir de Heilige was getrouwd met een zus van de Byzantijnse keizer Basilius ii, Vladimir Monomach met een dochter van een Engelse edelman. Bij andere huwelijken van Russische vorsten met Byzantijnse prinsessen ging het om minder hooggeboren meisjes. Met de Petsjenegen en de Polovtsen bestonden, ondanks alle vijandigheid, relaties die soms ook door dynastieke huwelijken werden geschraagd. De politieke en culturele contacten met Byzantium leidden in 988 onder Vladimir de Heilige tot de kerstening van Kiev-Roes vanuit Constantinopel. Toch bestonden er meer contacten met de landen van Centraal- en WestEuropa dan met Byzantium, omdat ze dichterbij lagen (zonder zee ertussen), omdat het handelsverkeer ermee intenser was, en omdat er zich meer gelegenheden voordeden om bondgenootschappen met familiebanden te verstevigen. De handel met het Byzantijnse Rijk begon in de loop van de elfde eeuw ook af te nemen doordat veel van de uit Constantinopel ingevoerde producten in toenemende mate door Russische ambachtslui zelf werden vervaardigd.
HOOFDSTUK 3 kiev-roes
39
De kerstening van Kiev-Roes De Oost-Slaven hadden in het zuiden al eerder sporadische contacten gehad met christelijke handelaars en zeelui uit Byzantium en de Noormannen hadden in Constantinopel kennisgemaakt met de orthodoxe liturgie. Er leefden christenen in Kiev en andere Russische steden. De Byzantijnse ge leerde Cyrillus, die in de jaren zestig van de negende eeuw het eerste Slavische alfabet creëerde en de belangrijkste liturgische teksten in het Kerkslavisch vertaalde ten behoeve van de christenen in Groot-Moravië (vandaag Tsjechië en Slovakije), had missiewerk verricht op de Krim en aan het hof van de Chazaren. Askold liet zich dopen in een kerk in Kiev, maar Oleg hield vast aan het heidendom. Omstreeks 955 kwam Olga tijdens een van de jaarlijkse handelsexpedities naar Constantinopel zo onder de indruk van de pracht en de praal van de orthodoxe liturgie en het Byzantijnse hof dat ze zich bekeerde. Ze heette voortaan Helena, naar haar peetmoeder, de Byzantijnse keizerin. Er reisden evenwel geen bisschoppen met haar mee toen ze naar Kiev terugkeerde. Vermoedelijk achtten de Byzantijnen de tijd nog niet rijp voor een massale kerstening van de Russen. De Russi sche kerk achtte Olga’s verdiensten naderhand toch groot genoeg om haar heilig te verklaren. Aan de vooravond van de kerstening had Vladimir nog een pantheon van heidense goden gecreëerd – hun houten beelden stonden in Kiev op een hoge oever langs de Dnepr – in een poging om zijn rijk een staatsgodsdienst te geven, maar het christendom bood interessantere perspectieven. Bekering verleende de (groot)vorsten toegang tot de politieke, militaire en bestuurlijke spitstechnologie van die tijd en tot een netwerk van diplomatieke, militaire en commerciële samenwerkingsverbanden. De grootvorsten hadden ook behoefte aan een ideologie die een factor van eenheid vormde in hun etnisch en religieus heterogene rijk en die hun expansiepolitiek – tegen heidenen en moslims, later ook tegen katholieken – legitimeerde. Het christelijke centrum dat wegens zijn geografische nabijheid bij uitstek in aanmerking kwam om de Russen te kerstenen was Constantinopel. De Byzantijnen beschouwden de kerstening van hun buurlanden als een manier om ze in te passen in het systeem van internationale betrekkingen dat zij controleerden en om via het kerkelijke bestuursapparaat invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming in die buurlanden. Daardoor stond tegenover de voordelen van de kerstening voor Kiev-Roes het gevaar dat het een deel van zijn autonomie zou verliezen. Er werd dan ook lang geaarzeld voor de stap werd gezet. Zoals sommige volken op de
40
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Balkan speelden ook de Russen even met de idee om zich te laten kerstenen door Rome, dat zich op veiliger afstand bevond. Het feit dat de Duitse keizer Otto i in 959 zijn topmissionaris Adalbert naar Kiev stuurde (waar hij net niet werd omgebracht), toont aan dat er ook in het Westen belangstelling bestond om Kiev-Roes te kerstenen. Voor Constantinopel, dat op dat moment verwikkeld was in een concurrentiestrijd met Rome – het grote schisma van 1054 kwam eraan –, was het van groot belang om het enorme gebied vol heidenen tussen de Baltische en de Zwarte Zee binnen de Byzantijnse invloedssfeer te brengen. Uiteindelijk hakte Vladimir i in 988 de knoop door. De manier waarop hij dat zou gedaan hebben heeft Nestor in zijn kroniek aardig beschreven. Vladimir ontbiedt een orthodox, katholiek, islamitisch en joods geestelijke aan zijn hof om hem de voor- en nadelen van hun respectieve religie uiteen te zetten. In de islam spreekt de polygamie tot zijn verbeelding (hij had tientallen vrouwen en concubines), maar de besnijdenis en het verbod op de consumptie van alcoholische dranken schrikken hem af. ‘De drank is de lust en het leven van de Russen,’ verklaart hij. ‘Wij kunnen niet zonder dat plezier.’ Aan een God als die van de joden, die Zijn volk verjaagd en verstrooid heeft, meent Vladimir weinig te zullen hebben. De reden waarom de katholieke priester bij hem geen bijval vindt, heeft te maken met diens pleidooi voor langdurig vasten. Vladimir voelt het meest voor de orthodoxe kerk, maar omdat hij niet over één nacht ijs wil gaan, zendt hij nog tien wijze mannen naar de Wolga-Bulgaarse moslims, de joodse Chazaren, de Duitse katholieken en de orthodoxe Grieken om de zaak van nabij te bekijken. In Constantinopel raken de tien net als Olga zo onder de indruk van de luister van de liturgie, dat ze ‘niet meer weten of ze zich in de hemel of op aarde bevinden’. De kogel was door de kerk. De Byzantijnse keizer Basilius ii, die in de jaren tachtig van de tiende eeuw net af te rekenen had met een revolte in het leger en een opstand in het pas veroverde Bulgarije, verzocht Vladimir om militaire bijstand. Die stelde hem een talrijk leger in het vooruitzicht in ruil voor ’s keizers zuster, Anna. Volgens Nestor moest er op de keizer nog enige druk uitgeoefend worden. Vladimir veroverde de stad Cherson op de Krim en dreigde ermee ook Constantinopel in te nemen indien de keizer hem zijn zuster niet afstond. Basilius verklaarde dat zijn zuster alleen met een christen kon trouwen, waarop Vladimir zich prompt liet dopen. Terug in Kiev beval Vladimir de afgodsbeelden die op de oever van de Dnepr stonden in stukken te hakken en te verbranden. Het houten beeld van oppergod Peroen werd vastgebonden aan de staart van een paard en naar de rivier gesleept,
HOOFDSTUK 3 kiev-roes
41
terwijl twaalf man het onderweg met stokken ranselden. Van dat moment af was het christendom in Kiev-Roes de staatsgodsdienst. Vladimir werd na zijn dood eveneens heilig verklaard. Aan het hoofd van de Kiev-Russische kerk stond de metropoliet van Rossija, zoals Rusland in de Byzantijnse bronnen wordt genoemd. De me tropoliet werd gewijd door en was ondergeschikt aan de patriarch van Constantinopel. Op die manier bleef Constantinopel een greep houden op de Russische kerk. Naderhand werden de metropolieten aangesteld in overleg tussen de grootvorst en de patriarch. Toch waren tussen de elfde en de veertiende eeuw alle metropolieten op één na en veel bisschoppen in Rusland Grieken. Dat leidde dikwijls tot bevoegdheidsconflicten tussen de patriarch en de grootvorsten, maar meestal werkten de kerkelijke leiders nauw samen met de Rjoeriks. Met de kerstening werd de Byzantijnse cultuur in Kiev-Roes dominant. Vladimir bouwde Kiev uit naar het model van Constantinopel. Byzantijnse bouwvormen en -technieken deden hun intrede, naast diverse kunsten en ambachten. De Tiendenkerk, gewijd aan de Ontslaping van de Moeder Gods (de orthodoxe tegenhanger van de katholieke Onze-LieveVrouw-Hemelvaart), die Vladimir meteen na zijn doopsel in Kiev liet bouwen (van de tienden die de bevolking als belasting betaalde), was een typisch Byzantijnse kruiskoepelkerk en tevens de eerste stenen kerk in Rusland. Ze werd verwoest door de Mongolen. Jaroslav nodigde Byzantijnse vaklui uit om de kerk van de Heilige Sofia (of de Goddelijke Wijsheid) op te trekken en te decoreren, onder meer met het beroemde mozaïek van de Moeder Gods in de apsis. Ook in andere steden verrezen – meestal bescheidener – stenen kerken. De taal van de liturgie en daarmee ook de bestuurstaal van de Russische kerk was niet het Grieks, maar het Kerkslavisch, waarvan de Bulgaren al sinds de negende eeuw gebruik maakten. Omstreeks de helft van de elfde eeuw schreef (de enige Russische) metropoliet Ilarion zijn Sermoen over de wet en de zegen, waarin de kerstening van Rusland als een geval van goddelijke voorzienigheid wordt voorgesteld en Vladimir i als een werktuig van de Gods genade. Van bijzondere betekenis was het monastieke leven in Kiev-Roes, waarover de bronnen vanaf de tweede helft van de elfde eeuw uitvoerig informeren. In Kiev ontstond het Holenklooster met een kerk gewijd aan de Ontslaping van de Moeder Gods, die model stond voor veel andere kerken in Kiev-Roes. In de zachte rots onder het Holenklooster werd een labyrint van onderaardse gangen uitgegraven, waarin de overleden monniken in nissen werden bijgezet. Door de chemische samenstelling en de vochtig-
42
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
heidsgraad van de lucht bleven hun lichamen min of meer intact bewaard, wat beschouwd werd als een bewijs van hun heiligheid. Het Holenklooster was het spirituele centrum van Kiev-Roes. Daar werden ook de heiligenlevens van Boris en Gleb en de Nestorkroniek geschreven. Ondanks de inspanningen van kerk en staat drong in het uitgestrekte Kiev-Russische Rijk het christendom maar moeizaam overal en tot alle lagen van de bevolking door. Novgorod en andere steden wilden aanvankelijk van Christus niet weten. De heidense godsdienst(en) van de Slaven en de Finnen bleven hier en daar nog tot in de dertiende eeuw in combinatie met het christendom voortbestaan – een fenomeen dat dvojeverije of ‘dubbelgeloof’ heet. Soms leefden de heidense gebruiken voort in een christelijke vorm; soms werden ze stiekem in ere gehouden. Heidense godheden bleven vermomd als christelijke heiligen vereerd worden. Ook de beoogde etnische homogenisering van de bevolking door de invoering van dezelfde religieuze feesten en gebruiken en dezelfde morele regels (bijvoorbeeld wat de relaties tussen de seksen betreft) verliep maar traag. De oude bylina’s (epische zangen) en het Verhaal over de veldtocht van Igor of Igorlied uit de twaalfde eeuw bevatten veel verwijzingen naar het Slavische heidendom. Wetgeving In het kader van de centralisatie van de staat, waarbij één staatsgodsdienst goed van pas kwam, streefden de vorsten ernaar om dezelfde wetten te hanteren in het hele rijk en om die wetten ook schriftelijk vast te leggen. In de eerste helft van de elfde eeuw liet Jaroslav de Wijze het Slavische gewoonterecht codificeren tot het Russische Recht (Roesskaja pravda). Zijn wetboek bevatte oorspronkelijk slechts 43 artikelen. Zijn zoons vulden de verzameling in 1072 met 77 artikelen aan. Het Russische recht bevatte ook Germaanse elementen (het godsoordeel) en vertoonde in toenemende mate invloeden van het Byzantijnse recht. Het beschermde leven, have en goed, maar handhaafde en reglementeerde ook gebruiken als de bloedwraak. Onder invloed van het christendom kregen misdaad en straf een morele dimensie; straffen werden wat humaner en de hele samenleving werd wat minder ruig. In de plaats van de bloedwraak kwamen er geldstraffen. In de steden werden de vonnissen geveld door een twaalfkoppig rechtscollege op basis van het personaliteitsbeginsel. Dat betekende dat bij de bepaling van de strafmaat rekening werd gehouden met de sociale klasse en de sekse waartoe dader en slachtoffer behoorden. Op het ombrengen of ver-
HOOFDSTUK 3 kiev-roes
43
minken van een boer of een vrouw stonden lichtere straffen dan wanneer het ging om een edelman of een ambtenaar. Het afhakken van een vinger kwam de veroordeelde op drie grivna (munteenheid) te staan en het uitrukken van een snor of een baard op twaalf grivna. De rechterlijke macht kwam alleen in actie om te bemiddelen tussen twee partijen als die daarom gevraagd hadden; ze nam hoogst zelden zelf het initiatief. De aanvullingen op het Russische Recht die gebeurden onder Vladimir Monomach – de zogenaamde Statuten van Vladimir Monomach – in het begin van de twaalfde eeuw maken duidelijk dat de samenleving op dat moment al veel gesofisticeerder was geworden. Het opslagen van goederen en het innen van interesten werden wettelijk geregeld. Van wie zijn waren verloor door schipbreuk, oorlog of vuur konden crediteurs niet eisen dat hij zijn eigendom verkocht om hen schadeloos te stellen, maar dat kon wel indien de handelswaar verloren ging tijdens een knokpartij of een drinkgelag of wanneer de beklaagde ze door dwaasheid had beschadigd. Er werden straffen vastgelegd voor insolvabele schuldenaars, voor weggelopen horigen en voor landeigenaars die grenspalen verplaatsten. De sociale ongelijkheid bleef bestaan, maar op het ombrengen van mannen of vrouwen stond voortaan dezelfde straf, namelijk 20 grivna. De positie van de kerk en de rechten van de geestelijkheid waren vastgelegd in de Statuten van de Kerk, die Vladimir en Jaroslav in de eerste helft van de elfde eeuw uitvaardigden. Ze werden spoedig vervangen door het Boek van de Stuurman (Kormtsjaja kniga), een vertaling van de Byzantijnse Nomocanon, die het canonieke of kerkelijke recht bevatten. Ze regelden de juridische situatie van geestelijken, maar ook heel wat andere aangelegenheden die vandaag tot het burgerlijk recht behoren, als huwelijken, echtscheidingen, adopties, erfenissen en zelfs familieruzies en scheldpartijen. Het bestaan van deze wetboeken betekende niet dat de wetten ook overal en op dezelfde manier werden toegepast. Het gezag van de vorsten reikte vaak niet veel verder dan de grote steden. De boeren namen hun toevlucht tot het gewoonterecht of beslisten ad hoc wat er met een misdadiger moest gebeuren. Politieke organisatie en sociaal-economische structuur Kiev-Roes werd bestuurd door een grootvorst en een twaalftal vorsten (één in elk vorstendom), bijgestaan door een soort van stadvoogden in de steden, die allen behoorden tot de dynastie van Rjoerik. Elke (groot)vorst
44
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
werd bijgestaan door een droezjina – een oude instelling die een schaar van vrienden en vertrouwelingen, een lijfwacht of keurtroepen behelsde. De leden van een droezjina konden van Slavische, Varjaagse, Finse of Baltische afkomst zijn, maar vanaf de elfde eeuw droegen ze allen Slavische namen. Ze trokken mee ten oorlog (krijgsbuit was hun belangrijkste bron van inkomsten); in vredestijd oefenden ze administratieve of politionele taken uit, inden belastingen en tribuut, spraken recht of dreven handel. De droezjina verhuisde mee met de vorst wanneer die een nieuwe standplaats kreeg. Bij de dood van de vorst nam zijn zoon de droezjina over. Hoewel de droezjina afhankelijk was van de vorst, kon de vorst zich niet permitteren de mening van zijn droezjina zomaar naast zich neer te leggen. De droezjina kon in dienst gaan bij een andere vorst indien haar dat beter uitkwam. Naarmate vanaf de twaalfde eeuw de leden van de droezjina steeds vaker grond ontvingen voor bewezen diensten en zich ontpopten als grootgrondbezitters, werd het onderscheid met de bojaren steeds vager. Bojaren waren in Kiev-Roes welgestelde grootgrondbezitters of handelaars in landbouwproducten of vachten (vooral in Novgorod), die door hun rijkdom een politieke machtspositie hadden verkregen. Vooraanstaande bojaren, behorend tot ‘grote dynastieën’, werden moezji (enkelvoud moezj, ‘man’) genoemd. De bojarenstand vormde nog geen gesloten kaste en stond open voor nieuwkomers of ‘kleine’ bojaren – de otroki (enkelvoud otrok, ‘jongen’). De bojaren waren vertegenwoordigd in de doema of bojarenraad die vergaderde op initiatief van de vorst, vooral wanneer belangrijke beslissingen moesten genomen worden – bijvoorbeeld over riskante oorlogen of nieuwe belastingen –, waarvoor de vorst de verantwoordelijkheid liefst met anderen deelde. De doema kon ook vergaderen op initiatief van de bojaren zelf wanneer bepaalde collectieve belangen bij de vorst moesten worden aangekaart. Leden van de hoge clerus maakten eveneens deel uit van de bojarenraad; ze waren vaak afkomstig uit de bojarendynastieën. Vorsten en bojaren hadden elkaars steun nodig, maar waren tegelijk verwikkeld in een permanente machtsstrijd. Soms werden vorsten afgezet of vermoord als gevolg van ‘paleisrevoluties’. In Galicië en Wolhynië, die vanaf 1199 één vorstendom vormden, hadden de bojaren ongewoon veel macht. Vrije boeren maakten naar schatting vier vijfde van de totale bevolking uit. Ze leefden in dorpsgemeenschappen, die mir heetten. Aan aan het hoofd ervan stond een starosta (dorpshoofd). Ze bewerkten hun gronden collectief en betaalden collectief belastingen, aanvankelijk in de vorm van
HOOFDSTUK 3 kiev-roes
45
tribuut, later van heffingen. Omdat er genoeg land beschikbaar was, bleven de boeren gebruik maken van de onrendabele slash-and-burn-techniek. Vrije boeren vormden zowat de enige categorie mensen in Kiev-Roes die belastingen betaalde. Hoewel ze ‘vrij’ waren, verraadt de term smerdy, (enkelvoud smerd, ‘stinkerd’) waarmee ze werden aangeduid hun laag sociaal aanzien. Zakoepy (enkelvoud zakoep) waren boeren die wegens insolvabiliteit hun bezit verloren hadden, grond moesten pachten of als dagloners werken in dienst van grootgrondbezitters. Zij konden zich in principe nog vrijkopen, maar in de praktijk hadden ze hun vrijheid meestal definitief verloren. Hun kinderen werden vrij geboren. Helemaal onderaan de sociale ladder stonden de cholopy (enkelvoud cholop) – slaven, meestal krijgsgevangenen, die samen met hun nakomelingen als roerend goed konden gekocht en verkocht worden. Er werd speciaal oorlog gevoerd met het oog op het maken van krijgsgevangenen voor de slavenhandel. Het Russische recht voorzag geen straf voor een eigenaar die een van zijn slaven ombracht; wanneer iemand andermans slaaf doodde, moest hij wel een schadevergoeding betalen. De kerk bepleitte een humane behandeling van horigen en slaven, maar maakte op haar domeinen zelf ook gebruik van hun arbeid. Eveneens tot de categorie vrijen behoorden de stedelingen of de ljoedi, ‘mensen’. Als gevolg van de onstuimige ontwikkeling van de handel telde Kiev-Roes veel grote steden: Kiev, Novgorod, Polatsk, Smolensk (alle ontstaan in de negende eeuw), Pskov, Tsjernigov, Perejaslavl (tiende eeuw), Rjazan, Soezdal, Jaroslavl, Vladimir, Moskou (elfde eeuw). Er waren 89 steden in de elfde eeuw, 223 in de twaalfde eeuw en 300 in de dertiende eeuw. Ze kenden bovendien een spectaculaire groei. Kiev had een oppervlakte van 11 hectaren in de negende eeuw en 300 hectaren in de twaalfde eeuw, met op dat moment ca. 50.000 inwoners (Parijs had er toen 60.000). In de steden leefden naast de vorsten, lokale bestuurders en ordehandhavers voornamelijk groothandelaars en ambachtslui. Deze laatsten vervaardigden wapens, werktuigen, kledij en allerlei consumptiegoederen. Ze hadden zich net als de ambachtslui in West-Europa georganiseerd in gilden. Het bestuur van de steden was in handen van de vetsje, een soort van gemeenteraad of parlement, dat beslissingen nam in juridische, fiscale, politionele en andere aangelegenheden. Deze vetsje had enkel nog de naam gemeen met de oude Slavische instelling van de stamraad. In de vetsje zetelden in principe alle vrije burgers; in de praktijk maakten de vertegenwoordigers van de belangrijkste families er de dienst uit. ‘Oligarchie’ is dan ook toepasselijker dan ‘democratie’. De bevoegdheden van de vetsjes zijn
46
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
nooit precies vastgelegd, noch formeel erkend door de vorsten. Vetsjes functioneerden in alle steden; ze hadden ook overal een legertje tot hun beschikking. De vetsjes maakten soms gebruik van de rivaliteit tussen de diverse vorsten om bij hun aanstelling bepaalde rechten en vrijheden af te dwingen. In de meeste gevallen was de vetsje voorstander van de primogenituur omdat die een grotere continuïteit garandeerde. In de meeste steden boetten de vetsjes geleidelijk aan belang in doordat de sociale categorie van vrije stedelingen aan weerbaarheid verloor. De bojaren zetten het economische leven naar hun hand door tollen te heffen, hoge percenten voor leningen te eisen en zelf handel te drijven; daarnaast gebeurden veel economische activiteiten in uitvoering van opdrachten van de vorst. Een gevolg daarvan was dat de taken van de vetsje grotendeels door de vorst en de bojarenraad werden overgenomen. Stedelingen en vrije boeren waren ontevreden over deze gang van zaken. Af en toe braken sociale onlusten uit en grepen de vorsten in. Onder Vladimir Monomach werd de macht van de bojaren tijdelijk beperkt ten voordele van de handelaren en de ambachtslui in de steden. De vorsten konden de steun van de stedelingen gebruiken in hun machtsstrijd met de bojaren. Uiteindelijk behield de vetsje alleen in Novgorod en Pskov – rijke en onafhankelijke steden met het karakter van een stadstaat of een handelsrepubliek – zijn macht. De ‘zwarte’ geestelijkheid – de metropoliet, de bisschoppen en de monniken – (in tegenstelling tot de ‘witte’ geestelijkheid, de priesters) nam eveneens deel aan het bestuur en het politieke leven van het land. Ze zetelden in de doema en de vetsje en traden op als raadgevers en biechtvaders van de vorsten. De kerk verdedigde de theorie van de ‘symfonie van kerk en staat’ en van de goddelijkheid van de vorstelijke macht, uitgewerkt door de Byzantijnse priester Agapetus in de zesde eeuw. Ze vergrootte het prestige van de Rjoeriks door leden van de dynastie heilig te verklaren – servitudes, waarvoor ze gronden en andere materiële voordelen in ruil kreeg. De hogere geestelijkheid was vrijgesteld van belastingen, maar kon eigen belastingen en taksen heffen. Het grondbezit van kerk en kloosters groeide voortdurend doordat het niet telkens onder erfgenamen werd verdeeld. Hoewel de hogere geestelijkheid samenwerkte met en ondergeschikt was aan de vorsten, had ze ook eigen belangen te verdedigen. Het feit dat de metropolieten nog lange tijd door het patriarchaat van Constantinopel werden aangesteld, verleende de kerk daarbij een zekere mate van zelfstandigheid.
47
4 De Russische vorstendommen
D
e dynastieke conflicten die in de tweede helft van de twaalfde eeuw uitbraken gingen niet langer meer in de eerste plaats om de grootvorstelijke macht. Met het akkoord van Ljoebetsj was ongewild de basis gelegd voor heel andere verhoudingen tussen de vorsten. Er waren twaalf min of meer zelfstandige en gelijkwaardige vorstendommen ontstaan, die elk – met uitzondering van Kiev en Novgorod – het bezit waren van een afzonderlijke tak van de dynastie van Rjoerik. Terwijl elke tak zijn best deed om de territoriale integriteit van zijn vorstendom naar buiten toe te handhaven door de vorstelijke titel telkens aan één persoon toe te kennen, ging de territoriale verbrokkeling – typerend voor feodale samenlevingen – intern voort door de opdeling van het grondgebied in oedels. Een oedel is een apanage, een domein, waarvan de opbrengst bestemd is voor het levensonderhoud van een mannelijk lid van een vorstelijke dynastie dat niet de kroon draagt. Doordat de opbrengst van een oedel vaak groot genoeg was om een leger van uit te rusten, kon de eigenaar ervan in de praktijk dikwijls proberen gewapenderhand zijn gelijk te krijgen, bijvoorbeeld bij betwistingen over de troonopvolging. Die werd binnen elk vorstendom nog steeds geregeld volgens het principe van het senioraat en ook bij aanspraken op andere vorstendommen, wanneer daar geen troonopvolger meer was, werd het senioraat ingeroepen. Het leger van de vorst zelf was niet groot genoeg om hem in staat te stellen zijn wil op te leggen aan neven en broers die zo’n oedel bezaten, en bij grootschaliger militaire operaties moest hij noodgedwongen weer een beroep op hen doen. Geleidelijk ging elk gevoel van saamhorigheid tussen de vorstendommen verloren. De vorsten van de welvarende vorstendommen VladimirSoezdal, Polatsk, Smolensk, Tsjernihiv en Galicië-Wolhynië weigerden zich nog langer aan het gezag van de grootvorst in Kiev te onderwerpen en
48
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
verkozen hun eigen residentie boven Kiev. Het vorstendom Kiev was een gewoon vorstendom geworden, dat meer gegeerd werd om de rijkdom die de stad Kiev uit haar commerciële activiteiten putte, dan om de grootvorstelijke titel. Om dezelfde reden was ook Novgorod, dat evenmin als Kiev een eigen erfelijke dynastie had, erg gewild. Bij hun conflicten zochten de vorsten nog steeds de hulp van buurlanden of -volken. Kiev als hoofdstad en de Rjoeriks als dynastie hadden als bindende factor nog slechts een symbolische functie; politieke macht ging er niet meer van uit. Het zuidoosten van Kiev-Roes, inclusief het vorstendom Kiev zelf, had steeds meer te lijden onder de invallen van de Polovtsen, die heer en meester waren in de steppen ten noorden van de Zwarte Zee en het vervoer van koopwaar langs de oude Varjagenroute tot een hachelijke onderneming maakten. Die route boette overigens aan belang in doordat Venetië en Genua hoe langer hoe meer het oostelijke bekken van de Middellandse Zee gingen domineren en de handelskonvooien naar en uit Azië omleidden via een zuidelijker route. Deze ontwikkelingen culmineerden in de verovering van Constantinopel door de kruisvaarders in 1204, waardoor Byzantium als handelspartner verdween en Venetië de handel in de regio volledig controleerde. In het noorden kwam het handelsverkeer in grote mate in handen van de Duitse steden in het Balticum. Naarmate de transithandel in het slop geraakte, won de landbouw als bron van inkomsten aan belang, al had hij voorlopig nog een lokaal karakter. Het systeem van de apanages werkte deze tendens in de hand: die werden in toenemende mate gerund als een landbouwbedrijf. Die ontwikkeling ging gepaard met een uitbreiding van het grootgrondbezit en een groeiende exploitatie van de boeren. De overheid nam voor het eerst maatregelen om te beletten dat de boeren wegtrokken. In de steden namen als gevolg van de economische teruggang de spanningen tussen rijke handelaars en grondbezitters en het toenemende aantal armen toe. Tot een echte ontvolking van de zuidelijke regio’s van Kiev-Roes hebben, in tegenstelling tot wat Russische historici vaak beweren, de verslechterde levensomstandigheden vermoedelijk niet geleid, maar ze hebben er wel toe bijgedragen dat het demografische, economische en politieke zwaartepunt zich verlegde naar Centraal-Rusland. Het gebied aan de bovenloop van de Dnepr, de Don, de Wolga en de Oka, het ‘Russische Mesopotamië’, bestond uit vruchtbaar land dat door bossen en moerassen en door de zuidelijker gelegen vorstendommen tegen raids van de steppevolken werd beschermd. Het profiteerde mee van het ononderbroken handelsverkeer tussen Azië en West-Europa, dat nog steeds
HOOFDSTUK 4 de russische vorstendommen
49
grotendeels in handen was van de Wolga-Bulgaren. Veel mensen uit het zuiden zochten hier een veilig onderkomen, maar het gebied oefende met zijn bloeiende steden Rostov, Soezdal, Moerom, Rjazan, Jaroslavl en Vladimir vooral om economische redenen een grote aantrekkingskracht uit. Er trokken ook veel mensen uit het noorden heen, die niet door de Polovtsen werden bedreigd. In die tijd werd ‘Russisch Mesopotamië’ nog overwegend bevolkt door Finse stammen; het kreeg pas in de twaalfde - dertiende eeuw precies door de genoemde immigratie een Slavisch karakter. Na de dood van grootvorst Mstislav, oudste zoon en opvolger van Vladimir ii Monomach, in 1132 barstte een strijd los tussen drie takken van de dynastie van Rjoerik om de troon van Kiev-Roes: de andere zonen van Monomach, de zonen van Mstislav, en naderhand ook de zonen van Oleg, kleinzoon van Jaroslav de Wijze, die heersten over Tsjernihiv en eigenlijk geen aanspraak konden maken op de troon. Uiteindelijk maakte de vierde zoon van Vladimir, Joeri, zich in 1155 van de troon meester. Vladimir-Soezdal Joeri was sinds 1125 vorst van Vladimir-Soezdal, genoemd naar de twee belangrijkste steden in het vorstendom. Hij voerde een succesvolle expansiepolitiek, die hem de bijnaam ‘dolgoroeki’ (met de lange arm) opleverde. Hij streed met de Wolga-Bulgaren om de controle over de handelsroutes naar de Kaspische Zee, dwong de vorstendommen Moerom-Rjazan en Tsjernihiv zijn suzereiniteit te erkennen en annexeerde delen van het uitgestrekte grondgebied van het vorstendom Novgorod. Aan de grenzen van Vladimir-Soezdal bouwde Joeri een gordel van vestingen. Een van die vestingen was Moskou, dat in 1147 voor het eerst in een document vernoemd wordt. Joeri liet in zijn vorstendom ook een aantal fraaie kerken optrekken uit de witte steen die bij de Kama gedolven wordt. Hij vocht zijn hele leven tegen een menigte concurrenten om de troon van Kiev. Joeri was grootvorst in 1147-1149, maar slaagde er pas in 1155 in Mstislavs derde zoon, Rostislav, af te zetten en definitief grootvorst van Kiev-Roes te wor den. De bevolking van Kiev, die loyaal was gebleven aan Mstislavs nako melingen, verafschuwde hem. In 1157 werd hij tijdens een feestmaal vergiftigd. Joeri hechtte blijkbaar nog belang aan Kiev als de hoofdstad en aan de grootvorstelijke titel. Bij zijn zoon en opvolger (als vorst van VladimirSoezdal) Andrej Bogoljoebski (1157-1174) was dat niet langer het geval. Die verliet Kiev in 1155 en keerde er nooit meer terug. Hij beschouwde Vladimir
50
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
als zijn hoofdstad en bouwde ze uit tot een centrum van nijverheid en kunsten, al resideerde hij zelf bij voorkeur in Bogoljoebovo (het ‘Godgeliefde’) in de buurt van Vladimir. Naar het voorbeeld van zijn vader startte Andrej allerlei bouwprojecten op zoals de kathedraal van de Ontslaping van de Moeder Gods en een Gouden Poort, naar het voorbeeld van die in Kiev. Andrej annexeerde het vorstendom Moerom-Rjazan en nog meer grondgebied van de Wolga-Bulgaren. Tegelijk probeerde hij intern zijn macht te consolideren door de medezeggenschap van de vetsje en de bojaren te beperken. In 1169 ondernam ook Andrej een poging om Kiev, waar op dat ogenblik Mstislavs kleinzoon aan de macht was, te veroveren. Een monsteralliantie van Vladimir-Soezdal, Wolhynië, Tsjernihiv, Smolensk, Polen en de Polovtsen veroverde de stad en plunderde ze. Andrej vestigde zich echter niet in Kiev, maar bleef in Bogoljoebovo wonen. Het is dan ook niet duidelijk wat hij precies met Kiev voorhad. Wilde hij het vorstendom bij Vladimir-Soezdal inlijven? Wilde hij via Kiev de controle verwerven over Novgorod, dat nog steeds van Kiev afhing en een groot deel van de handel tussen de Baltische en de Kaspische controleerde? Wilde hij Kiev als concurrent van Vladimir elimineren? Was het hem te doen om de rijkdommen in Kiev? (Veel kunstvoorwerpen uit Kiev vonden een plaats in de kerken en paleizen van Vladimir-Soezdal.) Andrejs carrière als grootvorst was overigens binnen het jaar afgelopen. Zijn zonen, die in zijn plaats de stad bestuurden, werden in 1270 verjaagd door de Rjoeriks uit Smolensk. Vier jaar later werd Andrej door zijn bojaren vermoord. Na zijn dood ontbrandde de strijd om zijn opvolging. Andrej had heel wat broers en neven aan de kant gezet en die zonnen op revanche. Uiteindelijk slaagde Andrejs jongere broer Vsevolod erin zich van de troon van Vladimir-Soezdal meester te maken. Tijdens zijn lange regeerperiode (1176-1212) was het vorstendom een regionale supermacht. Vsevolod had helemaal geen belangstelling meer voor Kiev en de andere zuidelijke vorstendommen en liet ze over aan Tsjernihiv. Hij probeerde Vladimir-Soezdal vooral in noordelijke en oostelijke richting uit te breiden, ten koste van Novgorod en de Wolga-Bulgaren. Net als zijn vader beperkte Vsevolod de macht van de vetsje en de bojaren. Hij zette ook diens bouwactiviteiten voort. De fraaiste staaltjes van Russische middeleeuwse architectuur die we vandaag kennen, hebben we te danken aan de vorsten van VladimirSoezdal. Na de dood van Vsevolod in 1212 brak onder zijn talrijke kroost – hij had de bijnaam ‘het Grote Nest’ – weer een langdurig conflict uit om de
HOOFDSTUK 4 de russische vorstendommen
51
opvolging. Vsevolod had daar zelf de hand in door niet zijn oudste zoon Konstantin, maar zijn tweede zoon Joeri (1212-1238) als opvolger aan te duiden, nadat hij ongewild zelf diens machtspositie had verzwakt door zoals gebruikelijk uitgestrekte apanages aan Joeri’s broers toe te kennen. Pas in 1219 slaagde Joeri erin zijn concurrenten uit te schakelen. Hij sneuvelde in 1238 tegen de Mongolen en werd opgevolgd door zijn broer Jaros lav ii (1238-1246). Vladimir-Soezdal neemt in de Russische geschiedenis een bijzondere plaats in, niet alleen om zijn politieke en culturele betekenis, maar ook door de controverse die bestaat over de historische banden van het vorsten dom met Kiev-Roes en met het latere Moskovië. Russische historici zien Vladimir-Soezdal als de link tussen Kiev-Roes en Moskovië: het eigenmachtige Vladimir-Soezdal is ontstaan uit een Kiev-Russisch vorstendom, en Moskovië uit een apanage die deel uitmaakte van Vladimir-Soezdal. Zij wijzen ook op de volksverhuizing uit de zuidelijke vorstendommen naar Vladimir-Soezdal als gevolg van de raids van de Polovtsen en later de Mongolen als een aspect van continuïteit. Voor hen begint de geschiedenis van Rusland in Kiev-Roes. Oekraïense historici zien Vladimir-Soezdal als een kwalitatief nieuwe formatie. De geschiedenis van Rusland begint voor hen in Vladimir-Soezdal en niet in Kiev-Roes. Ze geloven niet dat de emigratie uit het zuiden zo’n massaal karakter heeft gehad. Ze wijzen graag op het collectieve bestuur van de Rjoeriks en de medezeggenschap van de bojaren en de vetsje in het bestuur als uitingen van het democratische karakter van Kiev-Roes en beschouwen het autoritaire regime van Andrej Bogoljoebski als de voorbode van het Moskovische absolutisme. Voor hen begint in Kiev-Roes de geschiedenis van Oekraïne, waaraan later vooral de ontwikkelingen in Galicië-Wolhynië en in de Pools-Litouwse Unie een eigen vorm gegeven hebben. Galicië-Wolhynië Volgens Oekraïense historici werden de politieke en culturele tradities van Kiev-Roes niet in Vladimir-Soezdal, maar in Galicië-Wolhynië voortgezet. Dat waren in de twaalfde eeuw nog aparte vorstendommen. Ze bevonden zich aan de westelijke periferie van Kiev-Roes, grenzend aan Litouwen, Polen, Hongarije en het Roemeense vorstendom Moldavië (Moldova), dus grotendeels buiten het bereik van de steppevolken en in de buurt van interessante handelspartners. Vooral Galicië – in het Oekraïens Halytsj – ken-
52
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
de een grote mate van zelfstandigheid en economische welvaart onder de regering van vorst Jaroslav Osmomysl (1153-1187), om zijn schranderheid ‘Achtgedachte’ bijgenaamd, zoon van een Hongaarse prinses en schoonzoon van Joeri Dolgoroeki. Ook in Galicië ging de bloei van de commercie gepaard met het ontstaan van grote steden – Halytsj, Volodymyr (Wolhynisch Vladimir), Cholm, Brest, Lviv (Russisch Lvov, Pools Lwów, Duits Lemberg), Peremysjl. Uit de westelijke buurlanden en de Duitse wereld werden immigranten aangetrokken om hun knowhow. De vorsten lieten zich door de steden steunen in hun strijd tegen de bojaren. Die waren in Galicië en Wolhynië zeer machtig door de rijkdom die ze verworven hadden uit de handel in zout en landbouwproducten. Hongarije en Polen probeerden voortdurend delen van Galicië en Wolhynië in te lijven en speelden met dat oogmerk de bojaren tegen elkaar en tegen de vorsten uit. Roman van Wolhynië (1173-1205) zette de zonen van Jaroslav Osmomysl aan de dijk en verenigde in 1199 Wolhynië en Galicië tot één vorstendom met als hoofdstad Halytsj. In 1203 nam hij Kiev in, bij welke gelegenheid hij de stad uitgebreid liet plunderen, en eigende zich de titel van grootvorst toe. Gedurende korte tijd regeerde hij over de vorstendommen Kiev, Galicië, Wolhynië en Perejaslavl of het hele zuiden van Kiev-Roes. De staat die hij op die manier creëerde bestempelen de Oekraïense historici als de voorloper van de Republiek Oekraïne. Na de dood van Roman in 1205 zetten de bojaren, die toen het hoogtepunt van hun macht bereikt hadden, zijn zoon en wettige opvolger Danylo op zijn beurt aan de dijk. Ze kwamen met de drie zonen van Igor Svatoslavitsj, de held van het Igorlied, overeen dat zíj over Galicië-Wolhynië zouden regeren. De drie waren echter niet bereid de macht met de bojaren te delen en lieten een vijfhonderdtal van hen ombrengen. Daarop werden ze afgezet en opgeknoopt. De bojaren kozen iemand uit eigen rangen, dus geen Rjoerik, als nieuwe vorst. Polen en Hongarije grepen de bedreigde belangen van de legitieme dynastie aan als voorwendsel om Galicië en Wolhynië binnen te vallen en verdeelden het veroverde grondgebied onder elkaar. Danylo deed er veertig jaar over om het vorstendom van zijn vader territoriaal te herstellen en intern te consolideren. Novgorod Novgorod ontstond in de tiende eeuw, toen enkele kleine Finse en Slavische nederzettingen (kontsy, enkelvoud konets, ‘einden’, die nog voortleven in de huidige wijken van de stad) uitgebreid werden met een Novy gorod, een
HOOFDSTUK 4 de russische vorstendommen
53
‘nieuwe burcht’. Over de middeleeuwse geschiedenis van Novgorod zijn we uitzonderlijk goed ingelicht dankzij de vele honderden teksten, geschreven op berkenbast, die in 1951 en later in de ondergrond van de stad werden gevonden. Zij verschaffen ons niet alleen informatie over politieke, economische en sociale aangelegenheden – zaken die we ook kennen uit de annalen die in Novgorod net als in de andere grote Russische steden nauwgezet werden bijgehouden –, maar ook over het dagelijkse leven in de stad. Novgorod werd weliswaar bestuurd door een Rjoerik – en zelfs een vooraanstaande Rjoerik –, maar was in feite een soort van handelsrepubliek. In de bronnen wordt Novgorod om haar economische macht en politieke zelfstandigheid ‘Heer Groot Novgorod’ genoemd. De stad lag op de Varjagenroute en was de spil van de handel tussen West-Europa (via de Baltische Zee) en Azië (via Wolga-Bulgarije). Het achterland van Novgorod strekte zich over enorme afstanden naar het noorden en het noordoosten uit. De stad beschikte over een netwerk van ‘agentschappen’ en ‘voorposten’ (grenssteden), waarvan de belangrijkste Pskov en Vjatka waren. Novgorod verhandelde graan, vachten, honing, hars en andere natuurproducten, naast zilver uit Zakamje, en voerde ertsen, wijn, stoffen, zuidvruchten en juwelen aan om in Rusland te verhandelen. Met deze handel werden enorme rijkdommen verzameld. Novgorod behoorde met Lübeck, Brugge, Lon den en Bergen tot de meest vooraanstaande leden van de Hanze, een bond van handelssteden die hun commerciële relaties georganiseerd en gereglementeerd hadden om de concurrentie doeltreffender het hoofd te bieden. Novgorod had de allures van een echte wereldstad. Het was na Kiev de grootste stad in Kiev-Roes en de belangrijkste bron van inkomsten voor de staat. De welvaart van de stad bleek ook uit de stenen vesting, de vele stenen kerken (onder andere de kathedraal van de Heilige Sofia of Godde lijke Wijsheid) en andere gebouwen, die in de elfde en de twaalfde eeuw werden opgetrokken door lokale, soms bij naam bekende kunstenaars en vaklui, in de stijl van de Novgorodse school. Novgorod werd door de rivier de Volchov verdeeld in twee helften. In het westelijke deel bevond zich de vesting, de detinets, en de woningen van de bojaren. Die laatsten – een driehonderdtal families – vormden de znat, de adel, een oligarchisch patriciaat van handelaars, grootgrondbezitters en financiers. Velen van hen en ook hun vrouwen en dochters konden lezen en schrijven. In het oostelijke deel leefde de middenklasse, bestaande uit kleine, niet-adellijke kooplui en grondbezitters, en de laagste klasse, de tsjern (het grauw), waartoe ambachtslui (smeden, pottenbakkers, juweliers, schoenmakers) en arbeiders behoorden. De meeste ambachtslui bewerkten
54
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
landbouwproducten en waren afhankelijk van de grootgrondbezitters. Ze waren georganiseerd in gilden. Novgorod werd bestuurd door een machtige vetsje – de combinatie van een gemeenteraad en een parlement. In principe namen alle vrije mannen samen de beslissingen, maar in de praktijk werd de vetsje gedomineerd door de znat. De vergaderingen gebeurden in open lucht, naast de HeiligeNikolaaskerk, en waren openbaar, zodat iedereen ze kon bijwonen en althans door kreten van bijval of afkeuring de besluitvorming kon beïnvloeden. De relaties van de stad met de vorst werden vermoedelijk al ten tijde van Rjoerik door de Novgorodse bojaren vastgelegd. De vorsten verbleven niet in de stad, maar in Gorodisjtsje, drie kilometer noordelijker. Ze hadden niet het recht op eigen houtje belastingen te innen; Novgorod betaalde hun een som in ruil voor bewezen (militaire) diensten. De vorst oefende slechts over een deel van de stad jurisdictie uit met behulp van tysjatski’s (letterlijk ‘duizendmannen’, die aan het hoofd stonden van de politie); in de ‘einden’ bleven de bojaren de baas. Als gevolg van de grote beslissingsmacht van de vetsje bleven de be voegdheden van de vorst in bestuurlijke, fiscale en rechterlijke aangelegen heden erg beperkt. De vetsje koos uit de rangen van de bojaren een posad nik (burgemeester of gouverneur), die de stad samen met de vorst bestuurde. Zonder de instemming van de posadnik kon de vorst geen vonnissen vellen. Na de opstand van 1136 had de vorst nog slechts een representatieve functie en mocht hij zich nauwelijks nog met de interne aangelegenheden van de stad bemoeien. Vanaf 1156 werd hij nog slechts pro forma aangesteld door Kiev. De vetsje sloot een soort van contract met hem af, wat impliceerde dat hij ook kon worden geweigerd en afgezet. De vorst had voortaan nog slechts militaire bevoegdheden, maar de vetsje bemoeide zich ook met de landsverdediging – een belangrijke aangelegenheid gezien de onophoudelijke dreiging van Zweden, de Duitse Ordestaten en Litouwen. Tegen het einde van de twaalfde eeuw kwamen ook de tysjatski’s onder het gezag van de vetsje. In handelsgeschillen werd recht gesproken door een door de bojaren aangestelde tysjatski; bij andere geschillen werd een beroep gedaan op een bisschoppelijke rechtbank. De bisschop van Novgorod, die juridische en administratieve bevoegdheden had en optrad als diplomatiek vertegenwoordiger van de stad, werd vanaf 1156 eveneens gekozen door de vetsje en genoot, al werd hij nog wel gewijd in Kiev, een grote mate van onafhankelijkheid ten aanzien van de metropoliet. Voor het beheer van de omvangrijke kloosterlijke bezittingen, die de kerk veel economische en dus politieke macht verschaften, was een speciale archimandriet aangesteld, die ook verantwoording aflegde aan de vetsje.
HOOFDSTUK 4 de russische vorstendommen
55
Polatsk De relaties van het vorstendom Polatsk – Polotsk in het Russisch – met Kiev verschillen niet van de relaties van andere vorstendommen met de hoodstad. Alleen worden de centrifugale tendensen door Belarussische historici extra in de verf gezet als aanwijzigingen voor de vroege zelfstandigheid van het vorstendom ten aanzien niet alleen van Kiev, maar ook van Novgorod. Polatsk kan op die manier worden opgevoerd als ‘de wieg’ van Belarus. Toekomstige grootvorst Vladimir veroverde Polatsk omstreeks 980 en vroeg Rogneda (met haar Germaanse naam Ragnhild), de dochter van de lokale Varjaagse vorst Rogvolod (Ragnvald), ten huwelijk. Toen ze weigerde, verkrachtte hij haar in het bijzijn van haar ouders, bracht vervolgens beide ouders om en voerde Rogneda met zich mee als een van zijn vele vrouwen en concubines. Rogneda baarde Vladimir vier zonen en twee dochters. Na het volgende huwelijk van Vladimir met Anna, de zuster van de Byzantijnse keizer, in 988 keerde Rogneda terug naar Polatsk, waar haar zoon Izjaslav vorst werd. Izjaslav overleed in 1001; zijn zoon Brjatsjislav (1003-1044) voerde jarenlang oorlog met Vladimirs kleinzoon, Jaroslav de Wijze. In 1021 moest Brjatsjislav de suzereiniteit van Jaroslav erkennen, maar behield een zekere mate van autonomie. Onder Brjatsjislavs zoon Vseslav (1044-1101), bijgenaamd de Tovenaar, bleven de relaties met Kiev aanvankelijk goed. Na de dood van Jaroslav in 1054 braken er vijandelijkheden uit met diens zoon en opvolger, grootvorst Izjaslav i. Vseslav voerde een expansiepolitiek ten koste van de naburige Baltische gebieden (huidige Letland) en Belarussische gebieden ten zuiden van Polatsk, waardoor hij in het bezit kwam van de waterwegen die Kiev-Roes verbonden met de Oostzee. In 1067 werd hij bij een bloedig treffen verslagen door een militaire coalitie van Kiev en Novgorod. Hij reisde naar Kiev met het oog op onderhandelingen met de zonen van Jaroslav, maar werd daar opgesloten. Wat later werd hij door de Kievse bevolking bevrijd en in 1068-1069 was hij gedurende zeven maanden grootvorst. Vervolgens werd hij door Izjaslav, bijgestaan door een Pools leger, gedwongen de stad te verlaten. Hij keerde terug naar Polatsk en zag verder af van aanspraken op de grootvorstelijke troon. Grootvorst Jaropolk ii (1132-1139) maakte van de onophoudelijke twisten onder Vseslavs zeven zonen gebruik om Polatsk weer in het gareel te brengen, maar liet het vorstendom uiteindelijk zijn eigen weg gaan. Het werd, zoals de andere Kiev-Russische vorstendommen in de dertiende eeuw, verscheurd door interne twisten. In 1240 werd de vorst van Polatsk
56
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
een vazal van het hertogdom Litouwen en in 1307 werd het vorstendom door Litouwen ingelijfd. De steppevolken De aanwezigheid van de Polovtsen in de Pontische vlakte maakte het handelsverkeer met Byzantium en de Arabische wereld via de Dnepr erg riskant. De Polovtsen ondernamen ook regelmatig plundertochten op het grondgebied van Kiev-Roes. De Russische vorsten voerden ononderbroken oorlog met hen, maar probeerden tegelijk om hen te paaien met dynastieke huwelijken en te winnen als bondgenoten tegen andere Russische vorsten. Het beroemde, zij het grotendeels onbegrijpelijke Igorlied geeft een fascinerende poëtische evocatie van de wat nonchalant opgezette en daardoor ook mislukte veldtocht van vorst Igor Svjatoslavitsj van Novgorod-Seversk tegen de Polovtsen in 1185. Novgorod-Seversk maakte op dat moment deel uit van het vorstendom Tsjernihiv. Igor en zijn leger liepen in een val die de Polovtsen gezet hadden en slechts vijftien krijgers, onder wie de gewonde Igor zelf, brachten het er levend af. Na een maand gevangenschap kon Igor ontsnappen. De gebeurtenissen worden in het Igorlied aan de hand van indrukwekkende beelden zo voorgesteld dat de mislukte onderneming de epische allures krijgt van een belangrijke historische gebeurtenis. De (onbekende) auteur van het Igorlied bestempelt de verdeeldheid onder de Russische vorsten als de belangrijkste oorzaak van het succes van de Polovtsen. Sommige historici zijn van mening dat Russische auteurs uit die tijd het gevaar van de Polovtsen met opzet overdreven om op die manier iets te ondernemen tegen de verbrokkeling van Kiev-Roes. (Andere onderzoekers beschouwen het Igorlied als een mystificatie uit de achttiende eeuw.) Hoe dan ook, de Polovtsen hadden uiteindelijk ook hun nut voor de Russen, omdat ze fungeerden als buffer tegen de Mongolen in het oosten. In het begin van de dertiende eeuw verenigde de Mongoolse leider Dzjengis Kan (1162-1227) de nomadische stammen in Mongolië onder zijn gezag en veroverde in 1211 het noorden van China. In de jaren twintig van de dertiende eeuw bereikten de Mongolen via Iran en de Kaukasus de Pontische steppen, waar ze eerst met de Polovtsen te maken kregen. In 1223 versloegen ze aan de rivier de Kalka een militaire coalitie van Russen en Polovtsen, die als gevolg van intern geruzie weinig slagkracht had. De Mongolen rukten verder op tot aan de Dnepr en trokken zich daarna terug. De Russen dachten dat het gevaar geweken was. Na de dood van Dzjengis Kan in 1227 werd het Mongoolse Rijk onder
HOOFDSTUK 4 de russische vorstendommen
57
zijn zonen verdeeld in vier oeloe’s of orda’s – vanwaar het Nederlandse woord ‘horde’. De westelijke horde, die zich uitstrekte van de Pontische vlakte tot het gebied ten noorden van het Balkasjmeer in Siberië, staat in de Russische historiografie bekend als de Gouden Horde, maar de officiële naam luidde ‘Kanaat van Kiptsjak’. Kiptsjak-Turken, onder wie de Polovtsen, maakten er de meerderheid van de bevolking uit. De Kiptsjaks assimi leerden op den duur de Mongolen, zodat de Gouden Horde in feite een Turkse politieke formatie was. Russische historici noemen de Mongolen meestal ‘Tataren’ (in het Nederlands ‘Tartaren’), naar een van de Turkse stammen. De kleinzoons van Dzjengis Kan zetten de Mongoolse expansie op dezelfde spectaculaire wijze voort. Batoe, de kan van de Gouden Horde, rukte op in westelijke richting. Zijn snelle opmars was het resultaat van het numerieke overwicht en de tactische superioriteit van de snelle en beweeglijke Mongoolse ruiters. Geducht om zijn spankracht en trefzekerheid was ook de dubbel gekromde Mongoolse boog. De Mongolen beschikten ook over het nodige wapentuig om steden in te nemen. De zelfs voor die rauwe tijden opzienbarende wreedheid waarmee de Mongolen optraden, zaaide terreur en had een economisch en politiek destabiliserend effect. In 1236-1238 onderwierp Batoe de Polovtsen en de Wolga-Bulgaren en veroverde Rjazan, Vladimir en Moskou. In 1240 viel Kiev. Tijdens de raids werd op grote schaal geplunderd, gemoord en gebrand. Vooral ambachtslui, maar ook boeren werden als slaven naar Centraal-Azië afgevoerd. Met name de vorstendommen in het zuidoosten van Kiev-Roes hadden het zwaar te verduren. Novgorod bleef van plunderingen gespaard; ook in VladimirSoezdal en Wolhynië-Galicië bleef de schade relatief beperkt. Van de circa driehonderd stedelijke nederzettingen in Vladimir-Soezdal werden er slechts een vijftiental verwoest. In 1240-41 rukte het Mongoolse leger verder op naar Centraal- en Zuidoost-Europa en bereikte Krakau, Wrocław en via de Balkan de Adriatische Zee. In 1241 versloegen de Mongolen bij Legnica (in Polen) nog een Duits-Poolse coalitie, maar in 1242 dwongen dynastieke problemen Batoe terug te keren naar de hoofdstad Karakoroem in Mongolië. West-Europa werd later niet meer door de Mongolen aangevallen, maar de Russische vorstendommen bleven na Batoes dood in 1255 in Mongoolse handen. Tegen het einde van de dertiende eeuw omvatte de Gouden Horde heel Rusland en het westelijke deel van Centraal-Azië en Siberië. De hoofdstad was Saraj aan de Wolga, even ten noorden van Astrachan, en vanaf de jaren dertig van de veertiende eeuw Nieuw Saraj, noordelijker aan de Wolga en
58
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
op de Zijderoute gelegen. De stad groeide uit tot een internationaal commercieel centrum. Het Balticum Novgorod bleef gespaard van Mongoolse verwoestingen, maar werd in zijn voortbestaan bedreigd vanuit het westen. In 1226 had Konrad, vorst van het Poolse Mazovië, de hulp ingeroepen van de Duitse Ridders om hem bij te staan in zijn campagnes tegen de heidense Balten. De Duitse of Teutoonse of Kruisridders waren militairen, die als monniken leefden. De orde, die voluit Ordo Domus Sanctae Mariae Teutonicorum heette, was ontstaan in Palestina op het einde van de twaalfde eeuw in het kader van de kruistochten. In het begin van de dertiende eeuw, na de herovering van het Heilig Land door de Arabieren, verlegden de ridders hun werkterrein naar het Balticum. Daar was sinds het einde van de twaalfde eeuw nog een andere orde, de Fratres Militiae Christi of de Zwaardridders, actief, die afhing van de bisschop van Riga. In 1237 gingen de Zwaardridders en de Duitse Ridders samenwerken. Ze opereerden vooral in Pruisen, in het westen van het Balticum, en in het oosten, in Letland, dat toen Lijfland heette. In ruil voor hun medewerking stond Konrad aan de Duitse Ridders het gebied rond Toruń (van Thorn, ‘toren’, ‘vesting’) af als leen. Hij rekende erop dat de gebieden die de Duitse Ridders op de Balten veroverden bij Polen werden gevoegd. De Duitse Ridders hadden echter van de paus en de Duitse keizer de toezegging gekregen dat zij zelf de jurisdictie over de veroverde gebieden zouden uitoefenen. Dat kwam erop neer dat er uiteindelijk in het Balticum twee Duitse Ordestaten, verschenen – Pruisen en Lijfland. De Russen hadden vooral te maken met de Lijflandse Ordestaat. Na de onderwerping van de Balten rukten de Ridders verder op in de richting van Novgorod. Onderweg werd in 1240 Pskov ingenomen. De Russische toegang tot de Baltische Zee werd in dezelfde periode ook door de Zweden bedreigd. Die breidden hun grondgebied via Finland in zuidelijke richting uit. Met de verovering van het gebied rond de Nevamonding verwierven ze de controle over de handelsroute via Pskov en het meer van Tsjoed (of Peipusmeer) naar de Finse Golf. Duitsers en Zweden begonnen hun opmars – los van elkaar – precies op het moment dat de Mongolen aanstalten maakten Novgorod te belegeren. Aleksandr, de oudste zoon van de in 1238 gesneuvelde grootvorst Joeri ii van Vladimir-Soezdal werd door de nieuwe grootvorst Jaroslav ii
HOOFDSTUK 4 de russische vorstendommen
59
(een broer van Joeri) aangesteld als vorst van Novgorod, mede op verzoek van de inwoners van de stad, die van hem bescherming verwachtten tegen de Zweden en de Duitsers. In 1240 versloeg Aleksandr de Zweden aan de Neva – vanwaar zijn bijnaam Nevski, ‘van de Neva’ – en in 1242 de Duitse Ridders op het ijs van het meer van Tsjoed. De film die Sergej Eisenstein (1898-1948) in 1938 draaide over Aleksandr Nevski brengt de Duitse nederlaag – vooral het moment waarop de ridders met hun zware harnassen door het ijs zakken – beklijvend in beeld. Pskov werd ontzet, maar het duurde nog tot 1269 voor er een einde kwam aan de vijandelijkheden. Aleksandr werd na zijn dood in 1263 als redder van Rusland heilig verklaard.
61
5 De opkomst van Moskovië
O
mstreeks het midden van de dertiende eeuw werden de vorstendommen, die voordien deel uitmaakten van Kiev-Rusland, opgenomen in nieuwe staatkundige formaties: de oostelijke vorstendommen in de Mongoolse Gouden Horde en de westelijke in Litouwen en Polen, die vanaf het einde van de veertiende eeuw samen de Pools-Litouwse Unie vormden. Het was een scheiding met verstrekkende gevolgen: de gebieden onder Mongools bestuur gingen in de loop van de veertiende-zestiende eeuw op in Moskovië, een nieuwe Russische staat; de gebieden onder Pools-Litouws bestuur gingen pas in de zeventiende eeuw deel uitmaken van Moskovië, nadat zich daar ondertussen aparte etnoculturele gemeenschappen hadden gevormd, de Oekraïners en de Belarussen. Het Mongoolse bestuur
Dzjengis Kan had na de verovering van Noord-China de superieure Chinese bestuurstechnieken overgenomen. Die stelden hem in staat zijn enorme rijk met grote efficiëntie te besturen. Dezelfde bestuurstechnieken werden door zijn kleinzoon Batoe voor een deel ook toegepast in de Gouden Horde, het deel van het Mongoolse Rijk dat hem was toebedeeld en waartoe ook de Russische vorstendommen behoorden. In de Gouden Horde handhaafden de Mongolen echter in grote mate ook hun traditionele nomadische levenswijze, waardoor hun impact op de onderworpen bevolking daar geringer was dan in China of Iran. De kans van de Gouden Horde hadden vooral belangstelling voor de graslanden en handelsroutes in het zuidoosten (de Kaukasus, Azerbeidzjan, Noord-Iran) en beschouwden Rusland als een perifeer en minder belangrijk gebied. De invoering van de islam als staatsgodsdienst onder kan Özbeg (1313-41) maakte de
62
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
band met de Turkse bevolking in het kanaat, die al eerder de islam omhelsd had, hechter en vergrootte nog de kloof tussen de Mongoolse heersende elite en de Russische christelijke bevolking. Desondanks bleef Rusland tot in de vijftiende eeuw hoofdzakelijk op Azië georiënteerd; de ingrijpendste maatschappelijke innovaties kwamen uit het Oosten. Pas in de latere vijftiende eeuw, met de teloorgang van de Mongoolse heerschappij, begon Rusland weer aansluiting te vinden bij het Westen. De Mongoolse verovering van de Russische vorstendommen was gepaard gegaan met massale slachtpartijen, verwoestingen en plunderingen en had geleid tot een gedeeltelijke ontvolking van de gebieden in het zuidoosten. De economische productie en de levensstandaard kenden een dramatische terugval. Omdat leegroven op die schaal niet voor herhaling vatbaar was, vonden de kans van de Gouden Horde het naderhand doelmatiger de Russische vorstendommen af te romen in de vorm van belastingen of tribuut. En omdat belastingen alleen kunnen worden geheven op inkomsten die het resultaat zijn van winstgevende activiteiten, schiepen de Mongolen de nodige voorwaarden voor een heropleving van de economie – met concrete resultaten vanaf het begin van de veertiende eeuw. Ze zorgden voor orde, rust en stabiliteit, herstelden wegen en bruggen, creëerden een ingenieus systeem van postkoetsen (jam) dat – zoals Marco Polo kon vaststellen – toeliet vlot te reizen, en bevorderden het handelsverkeer. Met de andere delen van het Mongoolse Rijk of andere Mongoolse staten (in India, Iran, China) bleven commerciële en culturele contacten bestaan. Rusland werd betrokken bij de Mongoolse binnenlandse handel, maar profiteerde door zijn ligging vooral van de handel tussen Mongolië en Europa. Overigens circuleerden in het enorme Mongoolse Rijk niet alleen materiële en geestelijke goederen vrijelijk, maar ook ziektekiemen: de pestepidemie, die uitbrak in het begin van de veertiende eeuw in de Himalaya, verplaatste zich via China en de Zijderoute naar de Zwarte Zee en bereikte in 1351 Moskou. Ze maakte meer slachtoffers dan de Mongoolse invasie zelf, al richtte ze vooral ravages aan in het Mongoolse leger. De Mongolen behandelen de Russische vorstendommen als wingewesten. Dat speelden ze klaar met een minimale inzet aan middelen, namelijk door de bestaande politieke structuren – de vorstendommen – min of meer intact te bewaren en de vorsten zelf bij het bestuur – het handhaven van de orde en het innen van de belastingen – te betrekken. Aanvankelijk werden de belastingen nog geïnd door Mongoolse ambtenaren, baskaken, bijgestaan door militairen, maar omstreeks 1300 werd de vorsten zelf met die taak belast. De baskaken beperkten zich ertoe de vorsten vanuit de
HOOFDSTUK 5 de opkomst van moskovië
63
hoofdstad te controleren. De omvang van het tribuut dat de vorsten moesten betalen werd berekend op basis van volkstellingen, waartegen dan ook veel verzet bestond. Over het algemeen werkten de onderworpen vorsten loyaal mee met de Mongolen. In ruil voor tribuut, volgzaamheid en militaire bijstand ontvingen ze een jarlyk, een soort van officiële aanstelling waar ze om moesten naar de hoofdstad Saraj bij hun eigen troonsbestijging en telkens wanneer een nieuwe kan de troon besteeg. Indien ze de ontevredenheid van de kan hadden opgewekt of door andere vorsten bij de kan waren verdacht gemaakt, kon het gebeuren dat ze ter plekke werden terechtgesteld. Als ze levend terugkeerden (ook de reis zelf was vol gevaren), liet de jarlyk hun toe enige tijd min of meer ongestoord de zaken in hun vorstendom te behartigen. De kan maakte het zich na verloop van tijd nog gemakkelijker door enkel zaken te doen met de grootvorst en zowel de inning en de doorbetaling van het tribuut als het onder de duim houden van de andere vorsten aan hem over te laten. In de meeste gevallen werd de grootvorstelijke jarlyk gegeven aan de vorst van Vladimir-Soezdal, dat gelegen was op de handelsroute van Saraj via Novgorod naar het Balticum en voor de Mongolen het belangrijkste vorstendom was. Het tribuut dat de vorsten betaalden werd verhaald op de bevolking in de vorm van belastingen. De vorsten inden meer belastingen dan ze aan de kan moesten betalen en eigenden zich het overschot toe. Vooral de grootvorst deed op die manier goede zaken. Het geld werd gebruikt voor de verfraaiing van vorstelijke residenties, de versterking van stadsweringen en de bouw van (versterkte) kloosters. De omvang van het tribuut nam in de loop der jaren geleidelijk af doordat het verzwakte Mongoolse centrale gezag niet langer in staat was het hele bedrag af te dwingen. Dit betekende echter niet dat de boeren minder belastingen moesten betalen. Zelfs toen de Russische vorsten tegen het einde van het Mongoolse bewind vaak helemaal geen tribuut meer betaalden, leidde dit niet tot een verlichting van de belastingdruk voor de boeren. De boeren kwamen, zeker na het begin van de veertiende eeuw, nog nauwelijks in contact met de Mongolen. Hun levensomstandigheden werden door de Mongoolse overheersing nauwelijks beïnvloed. De stedelijke economie herstelde zich, Novgorod buiten beschouwing gelaten, traag van de klappen, die ze tijdens de Mongoolse invasie had gekregen. De handelsroutes tussen West-Europa en Azië bleven bestaan, maar de Russische commercie was onvermijdelijk meer op het Oosten gericht. Doordat de Mongolen een grote religieuze tolerantie aan de dag legden, kon de kerk
64
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
– na de enorme vernielingen en plunderingen aangericht in kerkgebouwen en kloosters bij de invasie – vrijwel ongestoord voortbestaan. De geestelijkheid was vrijgesteld van belastingen. Veel Russische kloosters, kerken en iconen zijn gebouwd of vervaardigd ten tijde van de Mongoolse overheersing. De grootste aller Russische iconenschilders, Andrej Roebljov (ca. 1365-1427), leefde en werkte in de Mongoolse tijd. De impact van de Mongoolse overheersing was geografisch erg ongelijk. Hij was het grootst in het zuidoosten, onder meer in Kiev en VladimirSoezdal, en het geringst in het noordwesten, in Novgorod. Ook het zuidwesten, Galicië-Wolhynië, bleef grotendeels gespaard. Danylo van GaliciëWolhynië moest na een opstand in 1246 de suzereiniteit van Batoe erkennen, tribuut betalen en af en toe troepen leveren, maar daar bleef het bij. In 1253 plaatste hij zijn vorstendom onder de bescherming van paus Innocentius iv (1243-1254) en liet zich door een vertegenwoordiger van de paus tot koning kronen. In de hoop dat de paus hem zou steunen, riep hij op tot een kruistocht tegen de Mongolen. Enkele Mongoolse strafexpedities in 1259-1260 brachten hem tot andere gedachten. De Mongolen deden echter geen pogingen om Galicië en Wolhynië bij de Gouden Horde in te lijven. De opkomst van Moskovië Aan de vooravond van de Mongoolse invallen was Kiev-Rusland uiteen gevallen in een dozijn, nog slechts symbolisch door Kiev bij elkaar gehouden, zelfstandige vorstendommen. Ook die vorstendommen zelf waren als gevolg van het apanagesysteem verbrokkeld en verzwakt. Het belangrijkste vorstendom was Vladimir-Soezdal. Het gebied had een grote bevolkingsaangroei gekend, die mee had bijgedragen tot de economische ontplooiing van steden als Moskou, Tver, Vladimir, Kolomna en Nizjni Novgorod. De vorsten van Vladimir-Soezdal waren in de ogen van de kans de enigen die in staat waren de stipte betaling van het tribuut te garanderen. In ruil verleende de kan hun de titel van grootvorst en het erbij horende recht de belastingen van de andere vorsten te innen. De titel van grootvorst verleende aan de drager ervan in de ogen van de andere vorsten een bepaald prestige, dat een erfenis was uit de Kiev-Russische periode. De kan steunde de grootvorsten van Vladimir-Soezdal ook militair bij conflicten met andere vorsten. De militaire middelen van de (groot)vorst waren aanvanke lijk zo beperkt, dat hij zonder de steun van de kan machteloos stond tegenover dwarsliggers. De vorsten van het kleine apanage Moskou eigenden
HOOFDSTUK 5 de opkomst van moskovië
65
zich in de veertiende eeuw met veel geluk en weinig scrupules de titel van grootvorst van Vladimir-Soezdal toe en bouwden hun apanage uit tot een machtige, nieuwe Russische staat – Moskovië. De Kroniek van het Ipatijevklooster – een andere versie van de Nestorkroniek uit het begin van de vijftiende eeuw – maakt voor het eerst melding van Moskou, een kleine grensvesting in het vorstendom Vladimir-Soezdal, naar aanleiding van het feestmaal dat Joeri i Dolgoroeki er in 1147 hield voor zijn bondgenoot, vorst Svjatoslav van Tsjernihiv. 1147 wordt be schouwd als het stichtingsjaar van Moskou, al bestond de vesting zeker al voordien. Moskou was genoemd naar de nabijgelegen rivier de Moskva In 1156 kreeg Moskou een kreml (vesting, waaruit later het Kremlin is ge groeid) met een houten omheining en een gracht. Grootvorst Jaroslav van Vladimir, die in 1238 op de troon gekomen was, overleed in 1246 op de terugweg uit Karakoroem. Hij werd opgevolgd door zijn broer Svjatoslav (1246-1247), die het grondgebied van Vladimir-Soezdal als apanages verdeelde onder Jaroslavs zonen. In 1247 kwam Jaroslavs oudste zoon Michail op de troon, en na diens dood in 1248 Jaroslavs derde zoon, Andrej. De tweede zoon was Aleksandr Nevski, vorst van Novgorod. Toen het Mongoolse Rijk in 1251 een nieuwe kan kreeg, moesten Andrej en Aleksandr naar hem toe om hun jarlyk. Alleen Aleksandr ging. Hij had al eerder zaken gedaan met de Mongoolse kan: enkele keren had hij een inname van Novgorod door de Mongolen kunnen afwenden door de suzereiniteit van de kan te erkennen en persoonlijk in te staan voor de betaling van het tribuut. Aleksandr keerde terug in het gezelschap van een Mongools leger, waarmee hij Andrej afzette. Vervolgens werd hij zelf grootvorst van Vladimir-Soezdal. In 1257 drukte hij bij wijze van wederdienst een opstand van Novgorod tegen een Mongoolse volkstelling hardhandig de kop in. Aleksandr schonk Moskou als apanage aan zijn jongste zoon Daniil. Deze Danül ligt aan de basis van de tak van de dynastie van Rjoerik die tot in 1598 over Moskovië zou regeren. Er was op dat moment echter nog niets dat Moskou een grote toekomst in het vooruitzicht stelde. De kansen van het naburige Tver lagen aanvanke lijk heel wat beter. Tver was in 1247 als apanage in het bezit gekomen van Jaroslav, een jongere broer van Aleksandr Nevski. Na de dood van groot vorst Aleksandr Nevski in 1263 volgde Jaroslav (1263-1271) hem op; de kan verleende hem nog datzelfde jaar de titel van grootvorst. Terwijl na Jaroslavs dood zijn jongere broer Vasili en Aleksandr Nevski’s zonen Dmitri en Andrej streden om Vladimir-Soezdal en Novgorod, werkte Daniil, die op geen van beide vorstendommen aanspraak kon maken, aan de uitbreiding
66
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
van zijn apanage. Hij legde de hand op de steden Kolomna en Mozjajsk (voordien het eigendom van de vorsten van Rjazan en Smolensk), waardoor hij de controle verwierf over het bevaarbare deel van de Moskva op de handelsroute tussen Saraj en Novgorod. Later bemachtigde hij ook nog de vruchtbare streek rond Perejaslavl-Zalesski. Toen hij in 1303 stierf, was het apanage Moskou drie keer groter dan toen hij het in zijn bezit kreeg. Daniil’s zoon Joeri kreeg in 1317 van kan Özbeg op onrechtmatige wijze – hij was getrouwd met de zuster van Özbeg – de titel van grootvorst (Joeri iii). De rechtmatige opvolger, Michail, zoon van Jaroslav iii, kwam tegen de beslissing van de kan in verzet en nam diens zuster gevangen. Toen zij in gevangenschap overleed, hield Özbeg Michail verantwoordelijk voor haar dood en liet hem in 1318 terechtstellen. Daarop vermoordde Michails zoon Dmitri, bijgenaamd ‘met de Enge Ogen’, in 1322 Joeri, waarop de kan ook hèm liet executeren. In 1326 werd Dmitri’s jongere broer Aleksandr grootvorst van Vladimir-Soezdal. Toen de inwoners van Tver in 1327 in opstand kwamen tegen de hoge belastingen, hielp Joeri’s jongere broer Ivan de Mongoolse troepen de opstand de kop in te drukken, terwijl grootvorst Aleksandr werkeloos toekeek. Daarop stelde de kan Ivan als grootvorst aan. Sindsdien werd de titel van grootvorst vrijwel ononderbroken door de Rjoeriks van Moskou gedragen. Ivan i (vorst van Moskovië vanaf 1325, grootvorst van Vladimir-Soezdal in 1328-1340) bouwde een fortuin op met wat hij afroomde van het tribuut, bestemd voor de kan – vanwaar zijn bijnaam Kalita (de Beurs). Hij breidde meer door de aankoop dan door oorlog zijn vorstendom in noordoostelijke richting uit. Onder zijn regering ontpopte Moskou zich als een belangrijk commercieel centrum. De metropoliet van Kiev, die in 1299 van Kiev verhuisd was naar Vladimir, bracht in 1326 de zetel van het metropolitanaat ‘van Kiev en heel Rusland’ van Vladimir over naar Moskou, dat op die manier heel wat aan prestige won. De expansiepolitiek van Ivan i werd voortgezet door zijn zonen Semjon de Trotse (1340-1353), Ivan ii de Schone (1353-1359) en Dmitri iv Donskoj (‘van de Don’, 1359-1389). Dmitri Donskoj Rond het midden van de veertiende eeuw maakte de Gouden Horde en het hele Mongoolse Rijk een moeilijke periode door. In de jaren veertig van de veertiende eeuw werd Mongolië geteisterd door de pest. In 1349 kwam een einde aan het kanaat van Il in Iran en in 1368 aan de dominantie van de Mongoolse Yuan-dynastie in China. In het westen betekende de opkomst
HOOFDSTUK 5 de opkomst van moskovië
67
van de Osmaanse Turken in Anatolië en de Balkan een groeiende bedreiging. Als gevolg van deze ontwikkelingen hadden de Mongolen de controle over de Zijderoute – hun belangrijkste bron van inkomsten – grotendeels verloren. In 1359 brak een politieke crisis uit, een machtsstrijd tussen diverse troonpretendenten, die twintig jaar zou aanslepen. De Russen hadden vooral te maken met Mamaj. In 1381 werd Mamaj verslagen door Tochtamysj en Tochtamysj in 1391 op zijn beurt door Timoer Lenk (of Tamerlan), die het Centraal-Mongoolse kanaat van Tsjagataj van de dynastie van Dzjengiz Kan had overgenomen. Timoer Lenk verwoestte de commerciële centra in de Gouden Horde. Dmitri iv was pas negen toen hij in 1359 grootvorst werd. Metropoliet Aleksej (ca. 1354-1378) nam hem de eerste jaren onder zijn hoede. Onder Dmitri’s regering verdubbelde Moskovië zijn grondgebied in het noorden en het oosten. Tver en andere concurrenten moesten zich neerleggen bij de leidende positie van Moskovië. De combinatie van Moskovische machtsontplooiing en Mongoolse zwakte confronteerde Dmitri met een situatie die tekenend was voor de kantelende verhoudingen tussen de grootvorst en de kan en voor de positie van Moskovië onder de andere Russische vorstendommen. In de jaren zestig van de veertiende eeuw, precies op het moment dat Mamaj, verwikkeld in een grootschalig dynastiek conflict, meer dan ooit afhankelijk was van het tribuut dat de Russische vorstendommen afdroegen, begonnen de betalingen te horten. Dat was het gevolg van de geringere bedragen (in zilver) die Dmitri ontving uit Novgorod, dat problemen had met de Hanze en de Duitse Ridders. Ontevreden over het tribuut dat Dmitri hem betaalde, gaf Mamaj in 1373 de grootvorstelijke jarlyk en het recht om het tribuut te heffen aan Michail ii, de vorst van Tver. Dmitri legde zich daar niet bij neer, bracht een militaire coalitie van hem loyale Russische vorsten op de been, versloeg Michail en bleef grootvorst. Dmitri had niet geweigerd tribuut te betalen. Evenmin had hij de bedoeling gehad om misbruik te maken van de zwakke positie van de kan: de positie van Moskovië, ook ten aanzien van de andere Russische vorstendommen, hing immers nog steeds af van de gunst van de kan. Dmitri per mitteerde zich wel om, onder druk van de omstandigheden, zijn verplichtingen niet na te komen en voelde zich sterk genoeg om de aanstelling door de kan van een andere grootvorst niet te accepteren. Veelbetekenend is ook dat Dmitri in staat bleek een militaire operatie tot een goed einde te brengen met de steun van andere Russische vorsten. Vroeger had de grootvorst altijd een beroep moeten doen op Mongoolse militaire steun. Boven-
68
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
dien bleek dat het recht van Moskovië op de grootvorstelijke titel door de andere Russische vorsten vrijwel algemeen werd erkend. Het is later niet meer gecontesteerd. Hoe dan ook kon Dmitri’s insubordinatie niet zonder gevolgen blijven. In 1378 liet Mamaj Nizjni Novgorod, een vesting ten oosten van Moskou, die even voordien nog door Dmitri versterkt was, innemen en plunderen. Hij rukte verder op naar Moskou, maar werd onderweg teruggeslagen. In 1380 stonden beide legers weer tegenover elkaar, nu op het Snippenveld bij de Don. Dmitri leidde een grote Russische coalitie; Mamaj rekende op de steun van het vorstendom Rjazan en van Polen, maar hun troepen daagden niet of te laat op. Dmitri bracht de Mongolen een nederlaag toe, die erg tot de verbeelding sprak – het epische gedicht Zadonsjtsjina, ontstaan rond 1400, geeft een evocatie van de veldslag in de stijl van het Igorlied. De zege droeg in grote mate bij tot het prestige van Moskovië, maar bleef verder zonder gevolgen. Dmitri, die na zijn exploot de bijnaam Donskoj, ‘van de Don’, kreeg, liet in allerijl het Moskouse Kremlin uitbouwen tot een stenen, onneembaar gewaande vesting. Nadat in 1382 de rust in de Gouden Horde hersteld was, rukte kan Tochtamysj met de steun van de vorst van Rjazan op naar Moskou. Met valse beloften kwam hij de stad in en liet ze plunderen. Dmitri moest de suzereiniteit van Tochtamysj erkennen en betaalde opnieuw een – weliswaar geringer – tribuut aan de kan. Zijn zoon Vasili werd als gijzelaar meegenomen. Voor zijn dood maakte Dmitri het vorstendom Vladimir-Soezdal als (v)ottsjina (letterlijk ‘erfgoed van vaderskant’) aan zijn zoon Vasili over, samen met de titel van grootvorst, zonder zich nog druk te maken over de mening van de kan. Tochtamysj legde zich erbij neer. Dat de relaties tussen de grootvorst en de kan fundamenteel waren veranderd bleek ook uit het feit dat in die tijd de eerste Mongoolse krijgsheren zich aanmeldden voor Russische dienst. Vasili i (1389-1425) zette de expansiepolitiek van zijn vader voort, maar bleef loyaal aan de Mongolen. Hij had wellicht geen andere keuze. Timoer Lenk veroverde in het zuidoosten een aantal Russische gebieden (Nizjni Novgorod, Moerom) en rukte in 1395 met zijn onoverwinnelijk geachte leger op naar Moskou. Op het laatste moment zag hij af van een beleg – een onverwachte wending die de Russische kroniekschrijvers toeschrijven aan de icoon van de Moeder Gods, die in allerijl uit Vladimir naar Moskou was overgebracht.
HOOFDSTUK 5 de opkomst van moskovië
69
Dynastieke problemen Na de dood van Vasili i in 1425 brak een conflict uit over de troonsopvolging. Dat was bijna honderd jaar geleden. Mede doordat als gevolg van de pest de dynastie flink was uitgedund, waren perikelen rond de troonopvolging beperkt gebleven. De afgelopen driekwart eeuw was elke overleden grootvorst telkens opgevolgd geworden door zijn oudste zoon. Dmitri iv had in zijn testament beschikt dat na de dood van zijn oudste zoon, Vasili i, zijn (Dmitri’s) jongere broer, Joeri, hem moest opvolgen. Vasili i echter had in zíjn testament bepaald dat zijn eigen oudste zoon, die ook Vasili heette, hem zou opvolgen. Dmitri iv had zijn testament opgesteld toen Vasili i nog geen zoon had. Toen Vasili i stierf volgde Vasili ii (1425-1462) zijn vader op, hoewel hij toen nog maar tien was. Dit leidde tot een conflict tussen Vasili ii, die gesteund werd door de Litouwse groothertog Vitautas, en Joeri. Joeri, en later zijn zoon, nog een Vasili, kwamen kortstondig op de troon, maar in 1447 kwam de macht weer stevig in handen van Vasili ii, die ondertussen door een andere zoon van Joeri de ogen was uitgestoken en daarom de bijnaam ‘de Donkere’ had. Na de oplossing van de dynastieke problemen stond niets verdere territoriale expansie nog in de weg. Vasili ii dwong Tver, Soezdal en Rjazan tot vazalliteit. Zijn zoon Ivan iii (1462-1505) die de bijnaam ‘de Grote’ kreeg, bracht de vorstendommen Jaroslavl (1471), Perm (1472), Rostov (1473, door aankoop) en de noordelijke handelsrepublieken Novgorod (1478), Pskov en Vjatka (1489) definitief onder het gezag van Moskovië. Daarbij maakte hij over het algemeen meer gebruik van sluwheid, diplomatie en geld dan van wapengeweld. De onderwerping van Novgorod Novgorod had zijn economische macht en politieke zelfstandigheid in de loop der eeuwen nog uitgebreid. Ook Pskov, aanvankelijk een grensvesting van Novgorod, ontwikkelde zich in de Mongoolse tijd tot een belangrijke stadstaat en werd lid van de Hanze. Novgorods handel in landbouw producten (hennep, vlas) en vachten met het Westen bracht grote hoeveelheden zilver op, waarnaar in de andere Russische vorstendommen een grote vraag bestond, omdat het tribuut aan de Mongolen voornamelijk in zilver werd betaald. Hierdoor werd dan weer de handel met de andere Russische vorstendommen gestimuleerd. De stad kende een indrukwekkende culturele ontplooiing: ze telde meer dan tachtig stenen kerken, aan de bouw
70
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
of de decoratie waarvan ook Duitse ambachtslui meewerkten. De beroemde bronzen poort van de kathedraal van de Heilige Sofia was vervaardigd in Maagdenburg. De fresco’s in de kerk van de Heilige Transfiguratie waren het werk van de beroemde schilder Feofan de Griek (ca. 1340 - ca. 1410), de leraar van Andrej Roebljov. In de tweede helft van de veertiende en vooral in de loop van de vijftiende eeuw werden de Novgorodse instellingen herhaaldelijk hervormd. Aan de ene kant versterkten de bojaren als groep hun machtspositie ten opzichte van andere groepen in de Novgorodse samenleving; aan de andere kant groeide het aantal bojarendynastieën dat reële medezeggenschap had in de vetsje en in het bestuur van de stad. De posadnik werd nog slechts voor één jaar verkozen, waardoor zijn functie veeleer een symbolisch karakter had en de vetsje nog aan macht won. De instellingen van Novgorod kreeg op die manier steeds meer een oligarchisch karakter, waardoor ze in de vijftiende eeuw op de Venetiaanse gingen lijken. De hervormingen in Novgorod waren symptomatisch voor de economische en politieke malaise in de vijftiende eeuw en de groeiende sociale spanningen. De oorzaak was Moskovië, dat voortdurend delen van het grondgebied van het vorstendom Novgorod inpikte. De Moskovische vorsten waren van oordeel dat Novgorod, sinds het in 1314 Joeri iii om bescherming had gevraagd tegen Michail i van Tver, tot het Moskovische erfgoed behoorde. De groeiende impact, die Moskovië op Novgorod en op de handel in het Balticum had, leidde tot onenigheid tussen Novgorod en de Hanze, waardoor vanaf de jaren veertig van de vijftiende eeuw de handel met het Westen in het gedrang kwam. Uiteindelijk bleken deze ontwikkelingen nadelig voor Moskovië. Zoals we al zagen werd het voor Novgorod steeds moeilijker om de omvangrijke belasting aan de grootvorst te betalen. De heersende klasse in Novgorod was verdeeld over hoe ze op de Moskovische dreiging moest reageren. De grootgrondbezitters opteerden voor een bondgenootschap met Litouwen tegen Moskovië. De invloed van Litouwen was altijd al groot geweest in Novgorod. In 1431 koos Novgorod in overleg met groothertog Svidrigajla van Litouwen een van diens neven als vorst. Toen Vasili ii in het begin van de jaren veertig van de vijftiende eeuw druk uitoefende op Novgorod om zijn tribuut te betalen, nodigde de stad nogmaals een Litouwse vorst als beschermer uit. Op de koop toe verleende Novgorod asiel aan Dmitri, de zoon van zijn oom Joeri, met wie Vasili om de troon van Moskovië had gestreden. Dezelfde Dmitri had Vasili de ogen laten uitsteken. Op bevel van Vasili werd Dmitri in Novgorod vergiftigd. Vasili waarschuwde Novgorod geen steun te verlenen aan Dmitri’s zoon Ivan, maar Novgorod sloeg die waarschuwing in de wind.
HOOFDSTUK 5 de opkomst van moskovië
71
In 1456 legde Vasili ii tijdens een grote campagne tegen nog andere vorstendommen Novgorod het ‘akkoord’ van Jazjelbitsy op. Novgorod moest zijn buitenlandse beleid afstemmen op dat van Moskou. Zo mocht het geen bondgenootschappen meer sluiten met binnen- en buitenlandse vijanden van Moskovië. Alle belastingen, plus een aantal bijkomende, moesten betaald worden; de stad moest de rechterlijke macht van de grootvorst in de stad erkennen; een aantal economisch belangrijke Novgorodse territoria moesten aan Moskovië worden afgestaan. Onder leiding van Marfa Boretskaja, de weduwe van de posadnik, besloot Novgorod zich niet zonder meer bij deze beknotting van zijn autonomie neer te leggen. De bojaren onderhandelden met koning Kazimierz iv om de stad onder Pools-Litouwse bescherming te plaatsen. Ze bedongen dat de orthodoxe kerk niets in de weg zou worden gelegd. Ze lieten de bisschop wijden door de metropoliet van Kiev en niet door de metropoliet van Moskou. (Kiev bevond zich op dat ogenblik binnen de grenzen van Litouwen en was, zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, de zetel van een alternatief metropolitanaat.) Ivan iii greep deze gebeurtenissen aan ‘om zich zijn vaderlijk erfdeel weer toe te eigenen’. Hij werd gesteund door de metropoliet van Moskou, die Novgorod beschuldigde van geloofsafval. Aan de instellingen van Novgorod werd vooralsnog niet verder ge tornd, maar de stad moest een omvangrijke boete betalen in geld en grond en voortaan alle beslissingen van de vetsje aan de grootvorst van Moskovië voorleggen. In 1478, tijdens een militaire campagne die enkel bedoeld was om Novgorod de gebieden langs de bovenloop van Dvina afhandig te maken, kon Ivan zich zonder veel moeite van de stad meester maken. De Novgorodse bojaren bleken alle steun van de bevolking verloren te hebben. De Novgorodse instellingen werden afgeschaft en de stad werd voortaan bestuurd door een vertegenwoordiger van de grootvorst. De klok waarmee de vetsje werd samengeroepen, nam de grootvorst mee naar Moskou. Gro te stukken grondgebied werden geconfisqueerd en verdeeld als 2.000 leengoederen (pomestjes). Tegen het einde van de vijftiende eeuw werden de meest vooraanstaande Novgorodse families verbannen en vervangen door Moskouse kooplui en hun gezinnen. Het einde van de Mongoolse heerschappij Als gevolg van het optreden van Timoer Lenk viel de Gouden Horde in het tweede kwart van de vijftiende eeuw uiteen. In de jaren twintig van de vijftiende eeuw ontstond het Kanaat van de Krim, dat in 1475 een vazal-
72
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
staat van de Osmanen werd, en omstreeks 1445 het Kanaat van Kazan. Van de Gouden Horde restte enkel nog een gebied rond Saraj – dat zich na de afscheiding van de Kanaten van de Krim en Kazan Grote in plaats van de Gouden Horde noemde –, het Kanaat van Nogaj (ten noorden van de Kaspische Zee), en het Kanaat van Siberië. De rollen waren nu omgekeerd. Moskovië maakte van de rivaliteit tussen de kanaten gebruik om stukken van hun grondgebied in te palmen. In 1447 liepen twee zoons van de kan van de Grote Horde naar Moskovië over; een van hen, Kasim, kreeg van Vasili ii bij de Oka zijn eigen kanaat, een Moskovische vazalstaat bevolkt met Mongoolse overlopers, die voortaan Moskovië verdedigde tegen Mongoolse raids. Vasili ii was de laatste grootvorst van Vladimir-Soezdal die de kan nog om een jarlyk vroeg; zijn opvolgers werden grootvorst zonder jarlyk. In 1462 weigerde Ivan iii nog het tribuut te betalen. Kan Achmed ondernam in 1480 een veldtocht naar Moskovië om de betaling alsnog af te dwingen. De Russen kregen de steun van het Kanaat van de Krim; de Mongolen rekenden weer vergeefs op de steun van Polen-Litouwen. Beide legers begluurden elkaar in oktober enkele weken lang bij het riviertje de Oegra, vuurden wat pijlen en kanonballen af en maakten vervolgens, toen het koud begon te worden, rechtsomkeer. Kerkelijke bronnen hebben naderhand van ‘het staan aan de Oegra’ een kapitale historische gebeurtenis gemaakt, maar in feite veranderde er weer niet zoveel. In 1502 kwam er aan het bestaan van de Grote Horde zelf een einde na een verpletterende nederlaag, opgelopen tegen het Kanaat van de Krim. Wat nog restte van de Grote Horde was het Kanaat van Astrachan. Moskovië bleef de Mongoolse kans echter te vriend houden met geschenken en betaalde af en toe iets als tribuut aan de drie kanaten en zelfs aan het kanaat van Kasim. Dat gebeurde ‘voor alle zekerheid’, maar stelde de Moskovische grootvorsten ook in staat belastingen te blijven innen en een deel ervan in de eigen schatkist te laten verdwijnen. Af en toe ondernamen de Mongolen nog raids op Russisch grondgebied. In 1521 plunderden troepen van de kanaten van Kazan en de Krim Moskou. Het grote gevaar was evenwel geweken. Voor de allerlaatste keer werd tribuut betaald aan het Kanaat van de Krim in 1699. Ongeveer alle historici zijn het erover eens dat de Mongoolse invasie en de plunderingen en geweldplegingen die ermee gepaard gingen voor Rusland een catastrofe betekenden. De Russische economische backward ness begint met de Mongoolse overheersing. Over andere gevolgen op lange termijn bestaat minder eensgezindheid. De Russische nationalistische geschiedschrijving heeft ten aanzien van het ‘Tataarse juk’ een wat
HOOFDSTUK 5 de opkomst van moskovië
73
ambivalente houding. De neiging bestaat om de impact van de Mongoolse overheersing te overschatten en al te negatief voor te stellen. De verschuiving van het demografische, economische en politieke zwaartepunt van het zuiden (Kiev) naar het noorden (Vladimir-Soezdal, later Moskovië) was al voor de Mongoolse invallen begonnen. De bestaande politieke en sociale structuren zijn onder de Mongoolse overheersing grotendeels be houden gebleven en bepaalde sociaal-economische ontwikkelingen (de eerste aanzetten tot de lijfeigenschap, de monopolisering van de stedelijke nijverheid door de bojaren) hebben zich onder het Mongoolse bewind alleen maar sterker doorgezet. De Russische vorsten hebben van de Mongolen een aantal bestuurlijke en militaire technieken overgenomen (inning van belastingen, de jam, het gebruik van de cavalerie, de instelling van de po mestje). De Mongoolse overheersing heeft ongetwijfeld ook de culturele isolatie ten aanzien van het Westen in de hand gewerkt. Die was echter niet alleen het gevolg van de Mongoolse overheersing, maar ook van de uitgesproken antikatholieke en antiwesterse houding van de orthodoxe kerk. Er is meer te zeggen voor de opvatting dat de feodale verbrokkeling van de Russische vorstendommen, die op lange termijn had kunnen leiden tot het ontstaan van meerdere Oost-Slavische staten, binnen de grenzen van het Mongoolse Rijk een halt werd toegeroepen en dat op die manier de voorwaarden werden gecreëerd voor de ontwikkeling van één enkele Russische staat. Maar evengoed kan geargumenteerd worden dat juist door de Mongoolse overheersing veel Kiev-Russische gebieden – Belarus en de Oekraïne – in handen zijn gevallen van Polen-Litouwen. Ivan iii de Grote Moskovië had niet met één of andere historische veldslag het Tataarse juk afgeworpen. De Mongoolse overheersing was veeleer weggekwijnd. Desondanks betekende het ‘staan aan de Oegra’ in 1480, onder de regering van Ivan iii de Grote, een keerpunt in de geschiedenis van Moskovië. De expansie in oostelijke en westelijke richting kreeg een nieuwe dynamiek en het begin van de heroriëntatie van Rusland op het Westen situeert zich ook in die periode. In 1485 annexeerde Moskovië het grondgebied van zijn meest hardnekkige rivaal, Tver. Vorst Michail van Tver iii (1461-1485) had al eerder Moskous suzereiniteit erkend, maar toen hij in 1484 de steun zocht van de Pools-Litouwse koning Kazimierz iv (1447-1492) tégen Moskovië en huwde met diens kleindochter om het verbond te bezegelen, dwong Ivan iii hem
74
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
gewapenderhand tot een verdrag, waarbij Michail van Pools-Litouwse – en Mongoolse – steun moest afzien. De Tverse bojaren liepen over naar Moskovië en Michail vluchtte naar Polen. Tver was een deel van Moskovië geworden. Toen na de dood van Kazimierz iv in 1492 dynastieke en constitutionele problemen rezen tussen Polen en Litouwen, voerde Ivan de diplomatieke en militaire druk op de onrustige Slavische gebieden in oostelijk Litouwen op. In 1494 dwong hij Kazimierz’ zoon Aleksander, groothertog van Litouwen (1492-1506 en vanaf 1501 ook koning van Polen), een lange strook grondgebied met de stad Vjazma af te staan en hem (Ivan) te erkennen als ‘heerser (gosoedar) van heel Rusland’. Om deze overeenkomst kracht bij te zetten trouwde Aleksander met Ivans dochter Jelena. In 1500 viel Ivan, met de steun van de Krim-Tataren en zogenaamd ter bescherming van de orthodoxe gelovigen, Litouwen opnieuw aan, maar aanvankelijk zonder veel resultaat. Litouwen kreeg de steun van de Lijflandse Ordestaat en de Grote Horde, maar moest uiteindelijk toch Tsjernihiv en NovgorodSeversk aan Moskovië afstaan. Daarmee had het in de loop van de voorbije decennia ongeveer een derde van zijn grondgebied aan Moskovië verloren. Ivan en later Vasili iii (1505-1533) knoopten diplomatieke betrekkingen aan met Centraal- en West-Europese staten als Moldavië, Venetië, de Pauselijke Staten, Hongarije, Duitsland en Denemarken, wat leidde tot de penetratie van West-Europese cultuurelementen in Moskovië. Ook de Slavische en Litouwse vorsten, die de Pools-Litouwse Unie de rug hadden toegekeerd en naar Moskovië gevlucht waren, introduceerden in Moskou aspecten van de verwesterde cultuur en nieuwe politieke ideeën uit hun land van herkomst. Er waren ook contacten met Italiaanse kooplui aan de Zwarte Zee. Sofija, de Byzantijnse vrouw van Ivan iii, was opgevoed in Italië en liet Griekse en Italiaanse architecten en kunstenaars het Moskouse Kremlin in renaissancestijl verfraaien met de kathedraal van de Ontslaping van de Moeder Gods, het Facettenpaleis, de kathedraal van de Aartsengel Michail, de vestingsmuren en andere bouwwerken. Aan de vooravond van de dood van Ivan iii in 1505 doken opnieuw dynastieke problemen op. Ook dit keer was dat lang geleden. Ivan zelf was in 1447 door zijn vader Vasili ii als medevorst aangesteld en toen die in 1462 stierf, verliep de troonopvolging rimpelloos. Ivan, die dan wel ‘de Grote’ genoemd wordt maar in feite een slap en weifelend karakter had – hij vroeg alles aan zijn moeder –, was zelf de oorzaak van de problemen. De Byzantijnse Sofija was zijn tweede vrouw. Hij was eerder getrouwd met Maria, dochter van Boris van Tver, en uit dat huwelijk was een zoon gebo-
HOOFDSTUK 5 de opkomst van moskovië
75
ren, die ook Ivan heette. Deze Ivan was al in 1490 overleden. Diens zoon Dmitri, die als kleinzoon van Ivan aanspraak kon maken op de troon, werd in 1497 het slachtoffer van een moordpoging. Sofija en haar kroost, die verdacht werden van de moordpoging, vielen in ongenade en Dmitri werd plechtig tot medevorst gekroond. In 1502 werd hij echter om onduidelijke redenen gearresteerd en uiteindelijk werd Vasili, oudste zoon van Ivan en Sofija, tsaar (1522-1533). Vasili iii maakte het werk van zijn vader af. In 1509 veroverde hij op Polen-Litouwen, op dat moment verwikkeld in een conflict met het Kanaat van de Krim, Pskov en in 1514 Smolensk. Beide steden verloren hun vetsje en kwamen rechtstreeks onder Moskovisch bestuur. Naar aanleiding van de verovering van Smolensk werd in de buurt van Moskou het Novodevitsjiklooster (Nieuwe-Maagdenklooster) gebouwd, op het kerkhof waarvan later veel prominente Russen een laatste rustplaats zouden vinden. In 1521 veroverde Vasili ook Rjazan, dat net als Tver jarenlang zijn zelfstandigheid had weten te handhaven, in het geval van Rjazan door met de Mongolen één lijn te trekken. Daarmee was de restauratie van Kiev-Roes, die de Russen ‘de verzameling van de Russische landen’ noemen, op de zuidelijke vorstendommen Kiev en Galicië-Wolhynië na, voltooid. Moskovië was gemeten in vierkante kilometer de grootste staat in Europa. Ivan iv de Verschrikkelijke Ivan iv (1533-1584) was de zoon van Vasili iii en Jelena Glinskaja, dochter van een overgelopen Litouwse aristocraat. Hij was drie toen hij op de troon kwam. Zijn moeder, die optrad als regentes, slaagde erin andere troonpretendenten uit de buurt te houden. In het machtsvacuüm dat ontstond na haar dood acht jaar later – mogelijk door vergiftiging, maar dat werd aan het Moskovische hof na elk schielijk overlijden beweerd – streden de bojarendynastieën Glinski, Sjoejski, Belski en andere een bloedige strijd om de macht. Adviseur en beschermer van Ivan na 1541 was metropoliet Makari (1542-1563). Ivan iv zette de expansiepolitiek van de Moskovische tsaren voort op Mongools grondgebied, buiten de grenzen van het oude Kiev-Roes. Er be stonden plannen om het Kanaat van de Krim in te lijven, maar daarvan is niets gekomen wegens de bescherming die het kanaat genoot van het Os maanse rijk. Hoewel het aan de landen langs de Middellandse Zee op grote schaal slaven verkocht, die het in Litouwen en Moskovië roofde,
76
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
bleven de relaties tussen Moskovië en het kanaat toch lange tijd goed. Het vormde immers een geschikte buffer tegen de Grote Horde. Moskovië leid de de slavenjacht grotendeels af naar Litouwen. Tegenstellingen tussen het Kanaat van de Krim en Moskovië kwamen aan de oppervlakte nadat de Grote Orde was uitgeschakeld en beide staten elkaar de Mongoolse erflanden – Kazan, Kasimov, Astrachan – betwistten. In 1551 werd de stad Kazan veroverd en vervolgens het hele kanaat van Kazan onderworpen. Ivan werd voorgesteld als bevrijder van de Christenen en kreeg de eervolle bijnaam Grozny, wat ‘de Dreigende’ of ‘de Ontzagwekkende’ (en niet ‘de Verschrikkelijke’) betekent. Ter herinnering aan de val van Kazan werd op het Rode Plein de kathedraal van Basilius de Zalige (Vasili Blazjenny) – de ‘suikertaart’ – opgetrokken. In 1556 installeerde Ivan gewapenderhand een protégé uit de machtige stammenconfederatie van de Nogaj-Mongolen, die zich einde veertiende-begin vijftiende eeuw binnen de Gouden Horde gevormd had, op de troon in Astrachan en verving hem in 1556, toen hij niet aan de verwachtingen voldeed, door een Moskovische gouverneur. Daarmee was ook het Kanaat van Astrachan opgedoekt en kwam Moskovië in het bezit van de hele benedenloop van de Wolga tot aan de Kaspische Zee. Wat overbleef van de Mongoolse heersende klasse werd uitgemoord, verjaagd of geïntegreerd in het Moskovische bestuurssysteem. Moskovië grensde nu aan de Kaukasus en moest ook met betrekking tot de Kaukasische volken een beleid uitstippelen. Er werden met de Kauka sische leiders verdragen gesloten, waarbij wat die Kaukasische leiders be schouwden als allianties met Moskovië op voet van gelijkheid door de Moskovische tsaren als een soort van vazalliteit gezien werd, die vervolgens in blijvende onderwerping omgezet werd. De bemoeienissen van Moskovië met de Kaukasus brachten Moskovië in conflict met het Osmaanse rijk, dat de Russische aanwezigheid als een bedreiging zag voor de Osmaanse verbindingswegen naar Centraal-Azië (Boechara, Tasjkent, Chiva). De gebiedsuitbreidingen noopten Moskovië ertoe zijn hele defensiesysteem te herdenken. De grens tussen Moskovië en de kanaten van de Mongolen werd gevormd door de Oka, en na de val van Kazan door de Kama. De verdediging van deze lange grenslijn vormde een zware belasting voor het staatsbudget. Daarom werd nog systematischer dan in het verleden gebruik gemaakt van waterlopen en moerassen als natuurlijke verdediging: Russische troepen deden jaarlijks ‘oeverdienst’. Ook bossen waren voor de Mongoolse ruiters moeilijk toegankelijk. Extra bescherming bood de zaseka (verhakking, een versperring van gevelde boomstammen en tak-
HOOFDSTUK 5 de opkomst van moskovië
77
ken). Steeds vaker werden ook Kozakken ingezet bij de bewaking van de grenzen. Belangrijke verbindingswegen werden beschermd door versterkte vestingen, die later vaak uitgroeiden tot steden, en van waaruit de lokale niet-Russische – en bij gelegenheid ook Russische – bevolking onder controle werd gehouden. In toenemende mate stond de organisatie van de hele Moskovische samenleving in het teken van de defensie of het behoud van de veroverde gebieden. Als gevolg van zijn oostwaartse expansie leefde er binnen de grenzen van Moskovië een omvangrijke niet-Slavische en niet-orthodoxe bevolking. Nieuw waren de Basjkieren, Turkssprekende moslims in de omgeving van de vestingstad Oefa, die Moskou eigenlijk zo veel mogelijk ongemoeid liet. Het was voor Russen verboden om zich als kolonisten in Basjkirië (vandaag Basjkirostan) te vestigen. De kerk ontwikkelde een sterk anti-islamitisch en anti-Mongools discours, dat vooral bedoeld was als ideologische rechtvaardiging van de (veroverings)oorlogen. Die konden immers niet langer als ‘verzameling van de Russische landen’ worden gelegitimeerd. De bekeringsdrift van de kerk werd echter aan banden gelegd, omdat het staatsbelang een modus vivendi met de onderworpen volken noodzakelijk maakte. Siberië Na de annexatie van de Mongoolse kanaten ten oosten van Moskovië lag de weg open voor de verovering van Siberië. De aanzet daartoe was al gegeven in de voormalige Novgorodse gebieden in het noordoosten. Terwijl Novgorod zich beperkt had tot handeldrijven met de inheemse jagers en vissers ten oosten van de Oeral, zond Moskovië soldaten, kolonisten, priesters en ambtenaren om Siberië te koloniseren. In het onmetelijke Siberië leefden slechts enkele miljoenen mensen. Het ging om kleine stammen, die met elkaar oorlog voerden en door de Russen moeiteloos werden onderworpen. Voor ze helemaal in het oosten op de Chinezen stuitten, ontmoetten de Russen in Siberië nergens enige noemenswaardige weerstand. Aanvankelijk lieten de tsaren, nog steeds op hun qui-vive voor de reactie van de Mongolen, de exploratie van Siberië over aan de privésector, meer bepaald aan de Novgorodse bojarenfamilie Stroganov, die haar sporen verdiend had in het stroomgebied van de Kama, ten westen van de Oeral. Ze kregen de toelating van Ivan iv om gedurende een bepaalde termijn de streek ten oosten van de Oeral te verkennen, daartoe militairen te ronselen en ter plekke forten te bouwen. Achter de Oeral bevond zich het Kanaat van Siberië, een restant van de
78
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Gouden Horde tussen de rivieren de Tobol en de Irtysj, met aan het hoofd kan Koetsjoem, een nakomeling van Dzjengiz Kan. De mannen van Stroganov kwamen al gauw in aanvaring met Koetsjoem over wie het recht had van bepaalde stammen de jasak, de belasting in vachten, te innen. In 1582 stuurde Stroganov Kozakkenleider Jermak Timofejevitsj (?-1584), oorspronkelijk ingehuurd om de zoutmijnen van de Stroganovs in de Oeral te beschermen, zonder het medeweten van Ivan iv uit om het Kanaat van Koetsjoem een lesje te leren. Jermak versloeg met een legertje van vijfhonderd man de Mongolen van Koetsjoem en nam hun hoofdstad Sibir in. Ivan iv vond het een roekeloze onderneming en eiste dat Stroganov Jermak zou terugroepen. Enkele jaren later werd het legertje van Jermak, gedecimeerd door ziekte en strenge vorst, bij de rivier de Vagaj door de Mongolen in een hinderlaag gelokt en omgebracht. Jermak verdronk. Na de dood van Ivan iv werd de exploratie en exploitatie van Siberië – zoals ongeveer alles in Moskovië – een staatszaak. Met de bouw van een reeks vestingen werd het door Jermak veroverde gebied officieel geannexeerd. In 1587 werd Tobolsk gebouwd, dat fungeerde als de hoofdstad van Siberië. Vijf jaar later was de Jenisej en de Irtysj bereikt. Tegen het einde van de zestiende eeuw was het hele grondgebied van de voormalige Gouden Horde in Russische handen. Met de cultureel erg heterogene inheemse volken werden ‘verdragen’ gesloten, die net zo doortrapt waren als die met de Kaukasische vorsten. De Siberische vorsten beschouwden die verdragen als bondgenootschappen onder gelijken; ze namen deel aan Moskovische militaire campagnes in ruil voor geschenken en dreven met de Moskovieten handel in bont. De regeling was voor de inheemse leiders zo aantrekkelijk, dat velen van hen zelf om de bescherming van Moskovië vroegen. Ze werden vlot in de Mos kovische militaire en bestuurlijke structuren en zelfs in de bojarenstand opgenomen. Moskovië ging ervan uit dat de Siberische stamhoofden de suzereiniteit van de tsaar erkenden, dat de in Moskou verblijvende stamhoofden eigenlijk gijzelaars waren en dat wat de Siberische stammen als bonthandel beschouwden niets anders was dan de betaling van de jasak. Voor het gemak werden de Siberische vorsten in hun waan gelaten, maar als puntje bij paaltje kwam, bracht Moskovië hen hardhandig aan het verstand dat zíjn interpretatie van de modus vivendi de juiste was. De Russische kerk verrichte onder de Siberische sjamanen enig zendingswerk, maar liet de moslims na enkele aanvaringen met rust. De staat wilde geen problemen.
79
6 De Moskovische instellingen
H
et vroege Kiev-Roes bestond uit een twaalftal vorstendommen, die collectief bestuurd werden door vertegenwoordigers van de dynastie van Rjoerik. Naderhand ontpopten deze vorstendommen zich als min of meer zelfstandige staten, verdeeld in apanages, met nog steeds Rjoeriks aan het hoofd. Moskovië, dat ontstond uit een van die apanages, was een uitgestrekte, territoriaal ééngemaakte staat met een sterk centraal bestuur. Tot het einde van de vijftiende eeuw was de positie van de grootvorst of de tsaar ten aanzien zowel van de Mongoolse kan als van de andere Russische vorsten en van de bojaren tamelijk zwak. De inkomsten uit eigen domeinen en de sommen die van het tribuut aan de kan werden afgeroomd waren onvoldoende om de grootvorst in staat te stellen een eigen leger op de been te brengen waarmee hij weerstand kon bieden aan de kan of zijn wil kon opleggen aan de andere vorsten. Aanvankelijk kon hij tegen andere vorsten alleen met de steun van de Mongolen optreden; naderhand deed hij een beroep op de legers van bondgenoten om tegenstanders – andere vorsten en soms zelfs de kan – het hoofd te bieden. Ivan iii beschikte over voldoende inkomsten – van taksen en tollen, geheven op de handelsroutes langs de Moskva, de Wolga en de Oka; uit de paarden- en pelshandel; door de omvang van zijn privé-domeinen – om een voldoende weerbaar eigen leger op de been te brengen. Onder de Moskovische vorsten kwam geleidelijk een einde aan het senioraat en werd steeds meer de primogenituur toegepast. Dat was het gevolg van de voorkeur van de grootvorsten zelf. De primogenituur was eenvoudiger en bracht meer stabiliteit, maar andere factoren speelden een doorslaggevender rol. Om te beginnen besliste uiteindelijk de kan van de Gouden Horde door de toekenning van de jarlyk wie grootvorst werd en hij kon kiezen voor een broer of een zoon of een neef van de overleden
80
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
grootvorst of voor wie dan ook. De Moskovische vorsten, die over het al gemeen een goede relatie hadden met de kan, konden het regelen dat de titel ‘in de familie’ bleef. Daarnaast waren er minder troonpretendenten dan voordien. Doordat de kerk er eindelijk in geslaagd was paal en perk te stellen aan de polygamie, waren er minder zonen, broers en neven die op de troon aanspraak konden maken. Bovendien dunden de pestepidemieën het aantal troonpretendenten op tijd en stond uit. Daardoor werd de kroon herhaaldelijk probleemloos van vader op zoon doorgegeven – tot wat eerst het gevolg was van een samenloop van omstandigheden de regel werd. Ook waren de politieke zeden blijkbaar veranderd: wie naast de kroon greep legde zich blijkbaar makkelijker dan voordien bij zijn lot neer. De schaarste aan troonopvolgers leidde ertoe dat vrouwen – moeders, weduwen, oudere zussen – onmisbaar werden: zij traden op als regentessen wanneer de opvolger nog te jong was en kregen als zodanig een belangrijk aandeel in het bestuur van het staat. Illustere voorbeelden zijn Jev dokija, de weduwe van Dmitri Donskoj; Sofija, de vrouw van Vasili ii; en Jelena Glinskaja, de moeder van Ivan iv. Ook oudere zussen van minderjarige troonopvolgers konden zulke prominente rol spelen. Er bestonden weinig vooroordelen tegen politiek actieve vrouwen, al kwamen ze zelf niet in aanmerking voor de troon. De keerzijde van de medaille was dat ze, net als de mannen, uit de weg geruimd of – wat vaker gebeurde – afgezet en verbannen werden naar een ver klooster. In de plaats van uitgestrekte apanages toe te kennen aan alle vorstelijke zonen, geraakte onder Dmitri iv en zijn opvolgers geleidelijk een ander systeem in zwang, waarbij de oudste zoon de titel en het hele grondgebied erfde en de andere zonen vrede moesten hebben met een domein waarvan ze net konden rondkomen. Ze waren op die manier verplicht in dienst te gaan bij de grootvorst. Zij en hun zonen konden geen aanspraak meer maken op grondgebied en titels. Ook dit nieuwe systeem vond ingang doordat er gedurende enkele generaties slechts één of slechts enkele erfgenamen waren, zodat alle apanages in het bezit van die éne of die enkele erfgenamen kwamen. Zolang de grootvorsten waren aangewezen op de militaire steun van andere apanagehouders, waren ze gedwongen om hun rechten en bezittingen te respecteren, maar zodra ze zich daartoe militair sterk genoeg voelden, weigerden ze nog apanages toe te kennen of pikten de apanages van anderen in. Daardoor namen hun vermogen en hun militai re slagkracht nog toe. Vooral Ivan iii en Vasili iii vergrootten hun inkomsten door zich de apanages van hun broers toe te eigenen. Ook in dit opzicht schikten de jongere broers van de vorsten zich in hun lot.
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
81
Centralisatie en concentratie van de macht in de handen van een oppermachtige vorst waren fenomenen die zich in Rusland ongeveer in dezelfde tijd als in West-Europa voor het eerst voordeden. Ivan iii was de eerste Russisch grootvorst met uitgesproken autocratische trekken. Hij liet zich in zijn eigen rijk en in het buitenland ‘heerser van heel Rusland (Roes)’ noemen, waarmee ook naar Kiev-Roes verwezen werd, en, zij het nog niet systematisch, ‘tsaar’, een Byzantijnse titel (caesar), die tot dan toe voorbehouden was aan de Byzantijnse keizer of aan de Mongoolse kan. Ook de titel samoderzjets, de letterlijke vertaling van het Griekse autokrator, ‘hij die zelf of alleen regeert’, duikt onder Ivan iii voor het eerst op. Het gebruik van de Byzantijnse titulatuur maakte deel uit van de strategie van Ivan iii. In 1453 was met de inname van Constantinopel door de Osmaanse Turken een einde gekomen aan het bestaan van het Byzantijnse rijk, de bakermat van het orthodoxe christendom. De orthodoxe Balkan staten Bulgarije en Servië waren al eerder door de Osmanen onderworpen. Dat maakte van Rusland na 1480 – het jaar van het ‘einde’ van de Mongoolse overheersing – de enige onafhankelijke orthodox-christelijke staat ter wereld en als zodanig de plaatsvervanger van Byzantium als hoeder van de orthodoxie en beschermer van de orthodoxe christenen. Die idee vinden we het pregnantst verwoord bij Filofej van Pskov, een monnik die uit Constantinopel naar Moskou gevlucht was. Hij schreef rond 1523 in een brief de vaak geciteerde woorden: ‘Twee Romes zijn gevallen, het derde staat er en een vierde zal er niet komen.’ De Moskovische tsaren beschouwden zich als spirituele erfgenamen van de Byzantijnse keizers geroepen om de zuiverheid van de christelijke leer te handhaven en gingen zich ook bemoeien met allerlei theologische kwesties. Moskou werd in diverse rituelen voorgesteld als een Nieuw Jeruzalem en de rivier de Moskva zelfs geassocieerd met de Jordaan. Moskovië werd Svjataja Roes (heilig Rusland) genoemd. Ivan iii rechtvaardigde als eerste grootvorst van Moskovië zijn macht door te verwijzen naar de religieuze, historische en dynastieke banden met het in 1453 teloorgegane Byzantijnse rijk. Om die banden zichtbaar te maken, imiteerden de Moskovische vorsten het Byzantijnse hofleven (met zijn verering van de keizer, zijn hofrituelen, zijn titulatuur) en ontleenden aan Byzantium bepaalde staatssymbolen (de tweekoppige adelaar, de titel van tsaar). De idee dat Rusland de erfgenaam van Byzantium was werd nog onderstreept door het huwelijk dat Ivan iii in 1472 sloot met Zoë (na haar huwelijk Sofija), de nicht van de laatste Byzantijnse keizer Constantinus XI Palaeologus, die in 1453 op de muren van Constantinopel gesneuveld was. Metropoliet Makari bedacht in 1547 voor Ivan iv een nieuw, door het
82
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Byzantijnse geïnspireerde kroningsceremonieel, waarbij Ivan als eerste werd gekroond met de titel ‘tsaar van heel Rusland’ (tsar vsej Roesi). Daarmee werd duidelijk gemaakt dat Ivan niet langer meer grootvorst was in de zin van primus inter pares zoals in Kiev-Roes, maar dat zijn gezag (niet zijn persoon) net als dat van de Byzantijnse keizer als van goddelijke oorsprong werd beschouwd. Tegen het einde van zijn leven beweerde Makari in zijn Boek van de Graden in de Tsaarlijke Genealogie dat Ivan iv via Rjoerik afstamde van Prus, een broer van de Romeinse keizer Augustus. Ivan iv wilde het tsarendom en vermoedelijk vooral zichzelf nog meer luister bijzetten door te trouwen met een buitenlandse prinses, maar geraakte daarbij niet verder dan een Kaukasische. De onderwerping van de voormalige Mongoolse gebieden creëerde een curieuze situatie: Moskou, ‘het derde Rome’, werd ook het nieuwe Saraj. De tsaren van Moskovië waren niet alleen de opvolgers van de Byzantijnse keizers, maar evengoed van de Mongoolse kans. Als zodanig werden ze in ieder geval beschouwd door sommige kans in de verbrokkelde Mongoolse gebieden. Een mirza (prins) van de Nogaj-Mongolen noemde Ivan iv zelfs ‘een zoon van Dzjengiz’. De bojaren In Kiev-Roes en in de Russische vorstendommen werden de belangrijkste functies in het leger en de administratie in principe uitgeoefend door vertegenwoordigers van de dynastie van Rjoerik. In Moskovië kwam er definitief een einde aan het collectieve bestuur door de Rjoeriks. Aan het hoofd van de staat stond een grootvorst of tsaar, die niet langer meer kon en wilde rekenen op zijn verwanten als lokale bestuurders, ordehandhavers en belastinginners. In hun plaats stelde hij militairen en ambtenaren aan, die gerekruteerd werden onder de bojaren. De term ‘bojaren’ heeft in Moskovisch Rusland dan ook een andere betekenis dan in Kiev-Roes of Novgorod. Bojaren waren niet langer een sociale categorie van welgestelde handelaars en grootgrondbezitters met politieke invloed, maar vormden een professionele categorie van mensen, die nog steeds ook handelaars en grootgrondbezitters konden zijn, maar nu in de eerste plaats deel uitmaakten van de entourage van de vorst. De gewichtige staatsfuncties waarmee ze werden belast, vormden hun belangrijkste bron van macht en aanzien. Ze dienden in het leger, vervulden administratieve en diplomatieke op drachten, inden belastingen en spraken recht. Dit alles impliceert dat ont wikkelingen als de uitbreiding van het grondgebied onder leiding van een
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
83
sterke monarch, de vervanging van het oude collectieve bestuur door een gecentraliseerde bureaucratie, de opvolging op basis van de primogenituur die daarmee samenhing en dergelijke, voor de bojaren in feite nieuwe op portuniteiten creëerden. Zij steunden deze ontwikkelingen dan ook van harte en speelden een actieve rol in de bestuurlijke hervormingen, zij het uiteraard met inachtneming van de eigen belangen. De Moskovische bojarenstand kwam in de vijftiende eeuw tot volle ontwikkeling. Hij bestond uit tien à vijftien oude, machtige adellijke families met elk ongeveer vijf à tien (mannelijke) vertegenwoordigers. Die families waren met elkaar verbonden door huwelijken en vormden – als het alleen van hen had afgehangen – een gesloten kaste. Elke familie be schikte over haar eigen clientèle – lieden, die van hen afhingen en rekenden op hun gunsten in ruil voor (hand- en span)diensten. De doema of bojarenraad, die voordien alleen maar diende om de vorst te adviseren of om vooraf door hem genomen beslissingen moreel te steunen of een enkele keer om bepaalde verlangens van de bojaren onder de aandacht van de vorst te brengen, evolueerde langzamerhand tot een instelling waarin de bojaren in zekere mate mee beslisten over belangrijke aangelegenheden als nieuwe wetten, relaties met andere staten en dergelijke. Doordat de bojaren in grote mate afhankelijk waren van de tsaar en in het licht van hun gelijklopende belangen, betekende dit geen echte beperking van de macht van de tsaar. De relaties van de bojaren met de vorst waren bijzonder subtiel. De bojaren verdedigden min of meer solidair hun collectieve rechten, maar beschouwden elkaar tegelijk als concurrenten in de strijd om de gunst van de vorst. De positie van elke bojaar hing immers in de eerste plaats af van zijn persoonlijke relatie met de vorst, die hem kon belonen en straffen. Hoewel de vorst eigenmachtig met de bojaren kon omspringen, moest hij natuurlijk wel oppassen niet iedereen tegen zich in het harnas te jagen en zorgen dat hij de steun van een voldoende groot aantal bojaren behield. Daarnaast werd zijn vrijheid beperkt door het ingewikkelde, op traditie, vermogen en verdienste gebaseerde systeem van hiërarchische verhoudingen – de mestnitsjestvo –, dat onder de bojaren bestond. Aanvankelijk had de mestnitsjestvo enkel betrekking op de plaats van de bojaren bij allerlei ceremonieën aan het hof – zoals, bij officiële banketten, vlak naast de tsaar mogen zitten of ergens aan de hoek van de tafel –, maar later moest er ook rekening mee gehouden worden bij de toekenning van ambten en militaire functies. De vorst kon zich niet permitteren een bojaar van lagere rang een functie te laten uitoefenen, waarbij hij het bevel voerde over een
84
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
bojaar van hogere rang, hoe geschikt die eerste bojaar voor die functie ook was. Tegelijk was de mestnitsjestvo voor de vorst echter een van de manieren om de bojaren tegen elkaar uit te spelen en te verhinderen dat de bojarenstand zich ontwikkelde tot een coherente en eensgezinde groep, in staat om hem dwars te zitten. Vooral Ivan iii en Vasili iii hechtten veel belang aan hun goede relaties met de bojaren. De uitbreiding van het rijk en de uitbouw van de staatsmachine deden de behoefte aan ambtenaren en bestuurders toenemen. Moskovië werd te groot en te complex om efficiënt bestuurd te worden door één vorst en enkele honderden bojaren. De bojaren werden dan ook bijgestaan door enkele duizenden okolnitsji’s (letterlijk ‘omstanders’). Zij oefenden minder belangrijke functies uit, maar stonden toch in dagelijks contact met het machtscentrum. Een nieuwe categorie, met een grote toekomst in het verschiet, vormden de pomesjtsjiks. Verdienstelijke militairen en ambtenaren, gerekruteerd buiten de bojarenstand, kregen van de vorst een stuk land – een pomestje – en werden pomesjtsjiks. De vorsten konden dat doen omdat ze Moskovië hoe langer hoe meer als hun privébezit beschouwden en zich vrij voelden om gronden uit te delen. De Russen hebben het systeem ongetwijfeld van de Mongolen afgekeken, maar het bestond ook in het Byzantijnse Rijk. Van pomestjes wordt in de bronnen voor het eerst melding gemaakt in 1482, maar al na de verovering van Novgorod in 1478 werden de geconfisqueerde gronden van de Novgorodse bojaren als duizenden pomestjes verdeeld. Het Wetboek van 1497 legde de legale status ervan vast. De bedoeling was dat de pomestje voorzag in het onderhoud van de pomesjtsjik en van een aantal militairen dat de pomesjtsjik moest uitrusten (vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw één per halve hectare). De pomestje kon, in tegenstelling tot de vottsjina (vaderlijk erfgoed), dan ook niet verkocht, verdeeld, weggegeven of gehypothekeerd worden; hij kwam na het overlijden van de pomesjtsjik weer toe aan de staat. Dat veranderde echter al gauw: ter wille van de continuïteit werd de pomestje in de praktijk al onder Vasili iii erfelijk en onder Ivan iv werd het wettelijk zo geregeld dat de erfgenaam dan de verplichting had in dienst te gaan. Daarmee was het onderscheid tussen een pomestje en een vottsjina voor een deel opgeheven: alleen konden vrouwen geen pomestje erven (omdat ze ook niet in dienst gingen) en waren eigenaren van een vottsjina niet verplicht in dienst te gaan. In 1556 besliste de overheid echter dat vottsjina-eigenaren dezelfde verplichtingen hadden als pomesjtsjiks, waardoor het verschil zo goed als verdwenen was.
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
85
Het aantal militairen, dat over inkomsten uit een pomestje beschikte, nam geleidelijk toe en vormde op de duur iets als een geregeld leger, dat de grootvorsten in staat stelde steeds minder een beroep te doen op soldaten, geleverd door bloedverwanten en bondgenoten. De toekenning van pomestjes was een manier om de militaire slagkracht van het leger te vergroten; de verspreiding van het pomestje-systeem en de economische en sociale gevolgen ervan vormden een aspect van de militarisering van de Moskovische samenleving. Niet alle pomesjtsjiks waren overigens militairen; ze dienden ook als civiele bestuurders en ambtenaren. De meest begaafden en begunstigden onder hen konden opklimmen op de sociale ladder en uiteindelijk worden opgenomen in de bojarenstand. Voor de tsaar vormden de pomesjtsjiks, die economisch en wat hun career opportunities betrof helemaal van hem afhankelijk waren, een geschikt tegenwicht tegen de bojaren, waardoor de tsaar op zijn beurt afhankelijk werd van de steun van de pomesjtsjiks en ook met hun verlangens rekening moest houden. Het lokale bestuur van het land werd toevertrouwd aan gouverneurs (vojevoda’s of namestniks), die gerekruteerd werden onder bojaren en pomesjtsjiks en aangesteld werden voor drie jaar. Ze kregen geen salaris, maar haalden hun inkomsten uit heffingen (en afpersing) in het gebied dat hun toevertrouwd was – een systeem, dat kormlenije, letterlijk ‘voeding’ heette. Ze kostten niets aan de staat en konden zich vrijwel ongehinderd verrijken, maar wogen zwaar op de lokale bevolking. Het personeel voor de lagere administratieve functies werden uit de hele bevolking gerekruteerd. In de nieuw veroverde gebieden waren de bestuurders vaak afkomstig uit de inheemse adel. De hervormingen van Ivan iv In de jaren dertig en veertig van de zestiende eeuw, tijdens het regentschap van Ivan iv’s moeder Jelena en onder het bojarenbewind, en later in de jaren vijftig onder Ivan iv zelf onderging Moskovië een aantal tamelijk ingrijpende institutionele hervormingen, die een modernisering van de staat beoogden. Er werd een grootschalige kadastrale inventarisatie van het grondgebied doorgevoerd, waarvan naderhand gebruik werd gemaakt om de belastingen te berekenen en een kijk te hebben op de geografische mobiliteit van de boeren. Rusland kreeg een eenheidsmunt. Steden en boerengemeenschappen kregen eigen, relatief autonome bestuursorganen. Administratieve gebieden (goeba’s) verwierven het recht zelf hun bestuurders te kiezen; aangestelde bestuurders (namestniks) moesten aan de tsaar
86
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
verantwoording afleggen over hun beleid. Het kormlenije-systeem werd afgeschaft en vervangen door een systeem van vaste salarissen. In de praktijk bleef het echter voortbestaan als een soort van extra vergoeding bij het (lage) loon. In het kader van de hervormingen van Ivan iv springen drie innovaties bijzonder in het oog. Een verkozen raad (izbrannaja rada), waarin onder meer Aleksej Adasjev (?-1561), die Ivan adviseerde over de Mongoolse kanaten, metropoliet Makari en hofpriester Silvestr (?-1566) zetelden, trad op als een soort van regering, maar of die verkozen raad uiteindelijk meer voorstelde dan een groep van door de tsaar zelf gekozen naaste medewerkers en adviseurs, staat niet vast. Slechts één bron maakt er melding van. Hoe dan ook, een aantal hervormingen werd door de verkozen raad geïnitieerd. De Landdag (zemski sobor), voor het eerst samengeroepen in 1549, was een grote ‘nationale’ vergadering van vertegenwoordigers van bojaren, geestelijken, pomesjtsjiks, stedelingen en zelfs vrije boeren, die op verzoek van de tsaar mee besliste over belangrijke aangelegenheden. De Landdag werd vooral gewaardeerd door de pomesjtsjiks, die dankzij deze instelling een mate van inspraak in het bestuur van de staat verwierven. (Ze hadden geen toegang tot de doema.) De Landdag lijkt geïnspireerd door de PoolsLitouwse sejm, maar terwijl die laatste de macht van de vorst inderdaad aan banden legde, was dat met de Moskovische Landdag niet het geval. De tsaren gebruikten de Landdag vooral bij riskante beslissingen, om de verantwoordelijkheid te delen met de hele natie. Dat neemt niet weg dat be paalde Landdagen, vooral in de zeventiende eeuw, belangrijk werk hebben verricht. De belangrijkste innovatie van Ivan iv was de instelling van een aantal prikazen (enkelvoud prikaz, kanselarij), ministeries avant la lettre, die verantwoordelijk waren voor de hofhouding, buitenlandse zaken (de Gezantenkanselarij), de pomestjes, de artillerie, de munitie, mijnen, de musketiers, nieuw aangehechte gebieden (Kazan, Novgorod, Siberië) en zo meer. Er waren ook kanselarijen voor het staatsdrukwerk, de valkeniers en dergelijke. Aan het hoofd van elke kanselarij stond een bojaar met de titel van diaken (djak). Ook het leger werd hervormd. Het Moskovische leger bestond vooral uit cavalerie, die wat tactiek en uitrusting betrof het Mongoolse model volgde. Ivan had veel aandacht voor technische innovaties en stond aan de wieg van het corps van de streltsen (streltsy, enkelvoud strelets, musketier). Dat bestond uit 12.000 man, van wie er 5000 in Moskou gelegerd waren. De streltsen hanteerden de lichte artillerie, maar vormden ook de keurtroepen en de paleiswacht. De functie was erfelijk en ging gepaard met
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
87
allerlei privilegies, bijvoorbeeld het recht om handel te drijven. Ivan hechtte meer belang aan bekwaamheid en ervaring dan aan afkomst en gaf pomesjtsjiks toegang tot alle militaire rangen, wat voordien door de mestnitsjestvo onmogelijk werd gemaakt. Ook de duur en de modaliteiten van de legerdienst werden nauwkeuriger vastgelegd. Kerk en staat In 1299 bracht metropoliet Maksim (1289-1305) de zetel van de Russische kerk van Kiev over naar Vladimir. Die beslissing had vooral te maken met het feit dat het politieke en economische zwaartepunt binnen zijn ambtsgebied zich daarheen verplaatst had. Minder voor de hand ligt waarom metropoliet Pjotr (1308-1326) in 1325 de zetel van het metropolitanaat van Vladimir overbracht naar het op dat moment nog onbenullige Moskou, maar zeker is dat de kerk op die manier in grote mate heeft bijgedragen tot het prestige van Moskou en Moskovië. Ook in Moskovië bleven kerk en dynastie nauw samenwerken. Naast moeders en oudere zussen traden soms ook metropolieten op als regenten, adviseurs en hoeders van minderjarige troonopvolgers. De meest illustere voorbeelden zijn metropoliet Aleksej, de voogd van Dmitri iv, en metropoliet Makari, die Ivan iv be schermde en ‘lanceerde’. De kerk vergrootte het prestige van de dynastie en leverde de geschikte staatsideologie. In conflicten met buurstaten trokken kerk en werelds gezag dezelfde lijn. Oorlogen tegen de islamitische Mongolen en de ketterse (katholieke) Polen en Litouwers werden gevoerd in naam van de orthodoxie en ter bescherming van de orthodoxe gelovigen. Maar de kerk steunde Moskovië ook in zijn conflicten met andere Russische vorstendommen. In het begin van de veertiende eeuw excommuniceerde de Moskouse metropoliet de vorst van Tver. In ruil schonken de Moskovische vorsten de kerk gunsten in de vorm van gronden, fiscale en juridische immuniteit en het lokale monopolie over bepaalde economische activiteiten als zoutwinning of visvangst. De nauwe samenwerking met de Moskovische vorsten keerde zich ook al eens tegen de kerk van Moskou. Russische geestelijken werden, veeleer dan als zielenherders, beschouwd als agenten van het Kremlin. Groothertog Algirdas van Litouwen wantrouwde de invloed die de metropoliet ‘van Moskou en heel Roes’ uitoefende op de orthodoxe gelovigen in de bisdommen op zijn (Algirdas’) grondgebied (Oekraïne en Belarus). Hij probeerde de patriarch van Constantinopel zo ver te krijgen dat hij een apart metropo litanaat creëerde voor de orthodoxe christenen in Kiev, Rusland en Litou-
88
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
wen door de verlaten zetel van Kiev weer te bezetten. In 1375 stuurde de patriarch de Bulgaar Kiprian (?-1406) als metropoliet naar Kiev, tot grote ontsteltenis van Moskou. Drie jaar later, in 1378, na de dood van de Moskouse metropoliet Aleksej, plaatste de patriarch Kiprian over naar Moskou en kwam er aan het bestaan van het metropolitanaat van Kiev vroegtijdig een einde. Kiprian ontpopte zich net als zijn voorganger Aleksej als een groot promotor van de Moskovische belangen. Hij was ook de man die, althans volgens zijn heiligenleven, de Moeder Gods van Vladimir naar Moskou bracht en haar bescherming afsmeekte tegen de troepen van Timoer Lenk. Los van Constantinopel Omstreeks het midden van de vijftiende eeuw werd het metropolitanaat van Rusland de facto onafhankelijk van het patriarchaat van Constantinopel. Isidor, de Griekse metropoliet van Moskou (1437-1441), was een voorstander gebleken van de hereniging van de kerken van Constantinopel en Rome, waarmee een einde zou komen aan het Grote Schisma van 1054. Daartoe was besloten op aandringen van de Byzantijnse keizer, die westerse hulp zocht tegen de Osmaanse Turken, op het Concilie van Ferrara en Firenze in 1438-1439, waarop Isidor zelf aanwezig was. Die hereniging kwam erop neer dat de orthodoxe geestelijkheid het oppergezag van de paus van Rome erkende. In Byzantium en ook in Moskovië zag ze daar zeer tegenop. Terug in Moskou werd Isidor in 1441 gearresteerd en verbannen. In 1448 koos een plaatselijk concilie bisschop Iona van Rjazan als zijn opvolger (1448-1461). Aangezien Iona, die nog wel metropoliet bleef (en geen patriarch werd), niet meer door de patriarch van Constantinopel was gewijd, was de Russische kerk de facto onafhankelijk geworden. De patriarch weigerde uiteraard Iona te erkennen. Hij stelde een andere metropoliet aan met zetel te Kiev. Op die manier kreeg Polen-Litouwen toch nog wat het wilde en zat de metropoliet van Moskou opgescheept met een vervelende concurrent. Na de inname van Constantinopel door de Osmaanse Turken in 1453 werd de band met het patriarchaat nog losser. De Kerk van Moskou was nu gedwongen zelf een beleid uit te stippelen en standpunten in te nemen over ketterse opvattingen. Dat deed ze op een hele reeks van lokale concilies, een tiental tussen 1448 en het begin van de regering van Ivan iv in 1533. Zo bepaalde ze een minimumleeftijd voor popes, legde de tarieven voor allerlei diensten vast, verbood de popes om in staat van dronkenschap
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
89
of met een kater de liturgie te celebreren en monniken en nonnen om hetzelfde klooster te delen, bestreed hekserij en stelde een lijst op van nationale heiligen, waarop de namen van Aleksandr Nevski en Dmitri Donskoj prijkten. Conflicten tussen de kerk en allerhande ketters en hervormers waren er in de veertiende eeuw al uitgebroken. De strigolniks in Novgorod (einde veertiende – begin vijftiende eeuw) vonden priesters overbodig en dachten dat leken best zelf voor hun zielenheil konden zorgen. De verwachting dat 7000 jaar na de schepping van de wereld, dat wil zeggen in 1491, Christus zou weerkeren om Zijn Laatste Oordeel te vellen, deed velen hun voorzorgen nemen. Sommige hervormers – zowel geestelijken als leken – boden een rationalistische interpretatie van bepaalde geloofspunten (als de Drievuldigheid, die theologen altijd al veel kopzorgen had gebaard) en hadden kritiek op allerlei aan bijgeloof en idolatrie grenzende ontsporingen. Stichtende preken werden geschikter geacht om het godsvolk op het pad des Heren te houden dan verhalen over mirakels en mysteries. Zowel de dissidente visies van deze hervormers, die voor het gemak ketters werden genoemd, als het strenge optreden van de kerk tegen hen zijn beide uitingen van de toegenomen aandacht voor de juiste interpretatie van de kerkelijke leer. Om een einde te maken aan de onenigheid riep aartsbisschop Gennadi van Novgorod (1484-1504) een internationale commissie samen, waarin ook twee Grieken en zelfs een dominicaan zouden hebben gezeteld, om – voor het eerst! – een complete vertaling van de Bijbel in het Kerkslavisch te vervaardigen. De vertaling, gebaseerd op de Latijnse Bijbelvertaling, verscheen in gedrukte vorm in 1499. In 1515 verzocht Vasili iii de abt van het Vatopedi-klooster op de berg Athos om hem iemand te sturen die de Russische vertalingen van Griekse teksten in zijn bibliotheek kon nakijken. De opvatting bestond dat de val van Constantinopel te wijten was aan foutieve interpretaties van de christelijke leer. Fatale vergissingen konden gebeuren wanneer gebruik werd gemaakt van verkeerde vertalingen of van slordige kopieën van die vertalingen. In West-Europa waren de humanisten al eerder om dezelfde reden teruggekeerd ad fontes. In Moskovië werd de opdracht toevertrouwd aan Maksim de Griek (met zijn echte naam Michail Tivolis, 1475-1556), een Epirioot die onder anderen bij Pico della Mirandola in Italië een voortreffelijke opleiding genoten had. Zijn vakkundige correcties vielen echter niet in de smaak van de Russische geestelijkheid, die de teksten als heilig en onaantastbaar beschouwde. Maksim werd beschuldigd van gekonkelfoes met de Turken en in de boeien geslagen. Vervolgens bracht hij vijfentwin-
90
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
tig jaar door onder huisarrest in diverse kloosters. Zijn indrukken van het Rusland van Vasili iii tekende hij op in de Homilie van de monnik Maksim de Griek, waarin uitvoerig en met droefheid verslag wordt uitgebracht over de huidige wanorde en de wandaden van de tsaren en de machthebbers. ‘Bezitters’ en ‘niet-bezitters’ Kort voor de dood van Ivan iii in 1505 brak ruzie uit tussen de ‘bezitters’ (stjazjateli) en de ‘niet-bezitters’ (nestjazjateli). De niet-bezitters waren volgelingen van de leer van Sergej van Radonezj (1321-1392), ascetisch klui zenaar en stichter van meer dan veertig kloosters in het noordoosten van Moskovië (waaronder het klooster van de Heilige Drievuldigheid in Sergijev Posad, de Moskovische tegenhanger van het Holenklooster in Kiev). Hun leider was Nil Sorski (1433-1508), die beïnvloed was door het hesychasme (van het Grieks hesychazo, ‘stilzwijgen’), een mystieke stroming binnen het orthodoxe christendom die hij op de berg Athos had leren kennen en die via hem in Rusland veel invloed zou hebben. Ook Kiprian was een hesychast geweest. De hesychasten streefden naar mystieke een wording met God door in eenzaamheid en armoede eindeloos de gebedsformule ‘Here Jezus Christus, Zoon van God, ontferm u over mij, zondaar’ te herhalen. Kerkelijke rijkdom beschouwden ze als verwerpelijk. Doordat ze als strenge monotheïsten – vanwaar hun bijnaam ‘judaïzerenden’ – een probleem hadden met de Heilige Drievuldigheid waren ze in de ogen van de officiële kerk verdacht. De judaïzerenden werden bestreden door abt Josif (1439-1515) van het klooster van Volokolamsk ofte Josif Volotski. Zijn volgelingen werden ‘josifljani’ genoemd. Josif verdedigde het kerkelijke bezit van materiële goederen en vond dat de kerk het beleid van de grootvorst, haar beschermer, moest steunen. Een concilie in 1503 sprak zich uit tégen de confiscatie van kerkelijke bezittingen en gaf Josif dus gelijk. De hele discussie had te maken met de twee vormen van monachaal leven die in Rusland zeer verspreid waren; de individuele afzondering van de kluizenaars en de leefgemeenschappen van de kloostermonniken. Die twee vormen stonden niet tegenover elkaar, maar vulden elkaar aan. Nil en Josif hadden grote waardering voor elkaar. De discussie had ook een politiek karakter. Ivan iii had de onmetelijke kloostergronden in Novgorod als pomestjes laten verdelen en bij sommige geestelijken bestond de vrees dat hij op dezelfde manier de rijkdom en de macht van de kerk in heel Rus land aan banden zou leggen. Voor- en tegenstanders van kerkelijk bezit
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
91
vormden twee partijen rond de twee pretendenten voor de opvolging van Ivan iii. De partij van Dmitri, zoon uit het eerste huwelijk van Ivan met Jelena, bestond uit ‘niet-bezitters’ (‘judaïzerenden’ en voorstanders van de confiscatie van kerkelijke gronden); de partij van Vasili, de zoon uit het tweede huwelijk van Ivan met Sofija Paleologa, werd gevormd door ‘bezitters’ (josifljani en tegenstanders van confiscatie). Ivan koos eerst voor Dmitri, maar liet hem daarna samen met zijn moeder opsluiten en stelde Vasili aan als zijn opvolger. Hij gaf aan Josif de opdracht uit te maken wat er met de ‘judaïzerenden’ moest gebeuren. Een concilie, dat Ivan en Vasili in 1504 samenriepen, veroordeelde drie ketters, onder wie de diplomaat Fjodor Koeritsyn (?-1504), die naar verluidt in Hongarije besmet was door het judaïsme, tot de brandstapel. Ondanks deze krasse maatregelen sleepte de discussie nog vele decennia aan. Maksim bijvoorbeeld koos de kant van de ‘niet-bezitters’. In 1550, bij de opening van het concilie dat een nieuw kerkelijk wetboek moest opstellen, verweet Ivan iv de geestelijkheid haar wereldse levenswijze en hang naar wereldse goederen. Makari, die niet zo vaak met Ivan van mening verschilde, wees op de vele precedenten van vorsten, keizers en kans die het kerkelijke bezit gerespecteerd hadden. Uiteindelijk moest de geestelijkheid er zich toch bij neerleggen dat kerkelijke eigendommen voortaan geïnventariseerd werden en dat uitbreiding van kerkelijk grondbezit aan banden werd gelegd. Stadswijken in kerkelijk bezit zouden voortaan ook belastingen moeten betalen en er mochten er geen nieuwe meer bijkomen. (Veel van deze bepalingen bleven dode letter.) Kerk en samenleving In het begin van de zestiende eeuw, onder Vasili iii, rechtvaardigden Filofej van Pskov en Josif van Volokolamsk het autoritaire bestuur van de vorsten met de theorie dat de grootvorstelijke macht van God zelf afkomstig was. Wie zich verzette tegen het gezag van de Moskovische tsaar, verzette zich tegen God zelf. De tsaar was verantwoordelijk voor het welzijn van zijn onderdanen, maar zijn onderdanen waren hem absolute gehoorzaamheid verschuldigd. Alleen wanneer de wetten van de tsaar indruisten tegen de christelijke leer was passief verzet geoorloofd; in andere gevallen verdiende het de voorkeur onder de onrechtvaardige wetten te lijden. Ook metropoliet Makari zette in diverse geschriften de goddelijke natuur van de vorstelijke macht – niet van de vorst zelf – in de verf. In het midden van de zestiende eeuw bestond de Kerk van Moskou en
92
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
heel Rusland uit negen bisdommen en aartsbisdommen. In 1552 kwam er een bisdom bij voor Kazan en in 1589 een voor Pskov. Dat waren er weinig voor een enorm land als Moskovië en de omvang van de ambtsgebieden maakte goed bestuur moeilijk. De bisschoppen en aartsbisschoppen verzetten zich echter tegen een opdeling van de (aarts)bisdommen omdat hun inkomsten daardoor zouden dalen. De kerkleiders hadden juridische bevoegdheid, niet alleen over geschillen onder geestelijken, maar ook over aangelegenheden als hekserij, ketterij, godslastering, seksuele vergrijpen en familierecht. Terwijl de hogere geestelijkheid in de regel behoorde tot de bojarenstand, maakten de parochiepriesters (de popes) deel uit van het gewone volk. Ze waren getrouwd en oefenden meestal nog een ander beroep uit om het hoofd boven water te houden. Een opleiding hadden ze nauwelijks gekregen. Geen wonder dat de gelovigen nauwelijks enige notie hadden van de christelijke doctrine en dat de kerk moest blijven optreden tegen heksen, waarzeggers, genezers en valse profeten. Ze deed dat minder doortastend wanneer het ging om de bijgelovige verering van wonderdoende iconen en relikwieën, omdat die een interessante bron van inkomsten vormde. Ook waren allerlei merkwaardige gebruiken de kerkdienst binnengeslopen, zoals het simultaan ten gehore brengen van meerdere liturgische gezangen, om tijd te winnen. Te oordelen naar de in de Russische kloosterbibliotheken aanwezige boeken en manuscripten was ook de intellectuele horizon van de clerus in Moskovië niet bijzonder wijd. Ze deed het voornamelijk met de vertalingen die al eeuwen geleden waren gemaakt en sindsdien onophoudelijk werden gekopieerd; nieuwe vertalingen kwamen er, door het gebrek aan kennis van het Grieks, niet bij. Buiten heiligenlevens werd er nauwelijks originele literatuur van enig intellectueel niveau geschreven. De grote tijd van de Russische kloosters was voorbij, maar ze bleven toch een belangrijke rol spelen. Tussen 1450 en 1600 werden nog bijna vijfhonderd nieuwe kloosters gesticht. Ze begonnen meestal als verblijfplaats van kluizenaars, die naderhand onder impuls van de kerkelijke overheden een kloostergemeenschap gingen vormen met eigen regels. Dikwijls waren kloosters ook pelgrimsoorden, niet alleen voor vorsten maar ook voor het gewone volk, bijvoorbeeld het Novodevitsji-klooster bij Moskou, waar een wonderdoend icoon die ooit nog Constantinopel be schermd had veel aantrek had.
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
93
Rechtspraak In Moskovië waren het Russische Recht en de Statuten van Vladimir Monomach de basis van de rechtspraak gebleven, maar ondertussen hadden de opvattingen over recht en rechtspraak natuurlijk wel een evolutie door gemaakt. Traditioneel trad de staat voornamelijk op als bemiddelaar in conflicten tussen burgers en als incasseerder van boetes, maar in de loop van de vijftiende eeuw ging hij steeds vaker zelf het initiatief nemen om overtreders te vervolgen en proberen om door middel van wetten de samenleving vorm te geven en te sturen. De grootste ontwikkeling had de rechtspraak doorgemaakt in de handelsrepublieken Novgorod en Pskov. Daar bestond niet alleen een uitvoerige wetgeving over burgerlijke en commerciële geschillen, de gerechtelijke praktijk was er ook moderner dan elders. Er werd belang gehecht aan schriftelijke verklaringen en bewijsstukken en een beroep gedaan op professionele juristen. Er waren ook gespecialiseerde hoven. Het streven naar meer centralisatie en homogeniteit leidde tot het ontstaan van twee nieuwe civiele wetboeken – één in 1497 en een nieuwe versie ervan in 1550 – en een kerkelijk wetboek, de Stoglav (letterlijk ‘honderd hoofdstukken’), in 1551. Het Wetboek (Soedebnik), dat in 1497 onder Ivan iii voor het eerst sinds Vladimir Monomach het Russische recht opnieuw codificeerde, bevatte 68 artikelen. De meeste wetten hadden betrekking op misdaden als moord en roof, andere op commerciële en financiële transacties, nog andere regelden de juridische status van de diverse sociale categorieën in het land en de manier waarop de staat haar inkomsten betrok. Het godsoordeel werd in de nieuwe wetboeken nog wel genoemd, maar geraakte tegen het einde van de zestiende eeuw in onbruik, vermoedelijk als gevolg van de verspreiding van de vuurwapens. In de plaats ervan kwamen andere onderzoeksmethodes in gebruik; getuigenverhoren, ondervragingen (weliswaar met foltering), confrontaties en dergelijke. Lijfstraffen bleven toegepast worden, maar vaker werden geldboetes opgelegd omdat die de staat meer op brachten. Om dezelfde reden werden criminelen frequenter tot dwang arbeid dan tot de doodstraf veroordeeld. Gevangenissen bestonden niet; tijdens het vooronderzoek werd de verdachte vastgeketend aan een muur en moesten vrienden en verwanten ervoor zorgen dat hij of zij niet van honger en ontbering omkwam. De Soedebnik was van kracht in het hele rijk. Recht werd gesproken in kerkelijke rechtbanken en in rechtbanken van gemeen recht, maar er be
94
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
stonden ook drie hogere rechtsinstanties, hoewel in een beroepsprocedure niet voorzien was. De gouverneurs (vojevoda’s, namestniks) die als rechters optraden werden verondersteld deze wetten toe te passen en niet ter plekke nieuwe wetten te verzinnen, zoals voordien dikwijls gebeurde. Wanneer ze geen raad wisten, moesten ze zich tot een hogere instantie wenden. In 1550 werd een nieuwe, uitgebreide versie van het burgerlijke wetboek opgesteld. Het was grotendeels gebaseerd op dat van 1497 en bracht daarnaast de nogal chaotische hervormingen van de jongere Ivan iv in kaart. De Stoglav, die een jaar later tot stand kwam, was een kerkelijk wetboek, waarin de standpunten van de ‘bezitters’ een wettelijk karakter kregen. Het was samengesteld door leken en geestelijken onder leiding van metropoliet Makari en goedgekeurd door een plaatselijk concilie. Al deze wetboeken – en de talrijke aanvullingen die later in de zestiende eeuw gemaakt werden – weerspiegelden de modernisering van de rechtspraak, maar die modernisering had haar ingebouwde beperkingen. De strijd tegen de corruptie (het aannemen en afdwingen van steekpenningen) kon weinig effect sorteren zolang de overheid geen einde maakte aan het kormlenije-systeem. Daarnaast kon de grootvorst, respectievelijk de tsaar als hij dat wilde nog steeds ongestoord alle wetten naast zich neerleggen. Economische en sociale ontwikkelingen Tegen 1400 was een einde gekomen aan de vele oorlogen die aan de grenzen van Rusland en in Rusland uitgevochten werden en begon de bevolking van Moskovië spectaculair toe te nemen. Deze tendens hield aan tot de ‘troebele tijden’ Moskovië op het einde van de zestiende eeuw in een demografische crisis stortten. De toename van de bevolking leidde tot een grotere vraag naar voedingsmiddelen en consumptiegoederen, terwijl de toegenomen bevolkingsdichtheid de handel bevorderde. In de vijftiende eeuw herleefde ook de internationale handel. Nog steeds bestond de export vooral uit bewerkte en onbewerkte producten uit het bos (vachten, honing, was, hout, hars, pik, terpentijn) en (nieuwe) landbouwproducten als vlas en hennep. Bij de verwerking van de landbouwproducten werd gebruik gemaakt van wind- en watermolens. De langeafstandshandel verliep nog steeds via dezelfde route: met WestEuropa via het Balticum en met de islamwereld (Osmaanse Rijk, Iran) via de Dnepr, de Don en de Wolga. In de Mongoolse periode en nog lang daar na was de handel met het Oosten veel dynamischer. De handel met het
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
95
Westen gebeurde veeleer op initiatief van het Westen. Het belangrijkste centrum van de Russische oost-west handel was tot het einde van de vijftiende eeuw de Hanzestad Novgorod. Smolensk, veroverd in 1514, was een knooppunt van handel met Polen-Litouwen en Duitsland. Ambulante handelaars uit de Kempen en Twente, de Teuten, trokken via Duitsland en Polen naar Rusland, waar ze leder, stoffen, zaden, bloedzuigers en valken verkochten, dieren castreerden en mensenhaar opkochten. In de eerste helft van de zestiende eeuw, toen heel Europa een economische bloeiperiode beleefde, deed Moskovië zijn profijt met de handelsroutes via de Dnepr en het Kanaat van de Krim naar het Osmaanse rijk, dat in de plaats van het Byzantijnse Rijk was gekomen en tot in de jaren dertig van de zestiende eeuw Moskoviës belangrijkste handelspartner bleef. Na de inname van Kazan en Astrachan waren ook de Kaspische Zee en Iran bereikbaar geworden en na de onderwerping van de Nogaj-Mongolen in tweede helft van de zestiende eeuw had Moskovië ook toegang tot CentraalAzië. Het aantal mensen dat betrokken was bij de handel nam toe, maar veel handelaars waren van buitenlandse herkomst en de commercie bleef gedomineerd worden door bojaren. De tsaar, die ook in zaken was, had het monopolie over de handel in bont, kaviaar, potas, walrustanden en wodka. Langzamerhand groeide ook een grote interne Russische markt, met als zenuwknoop Moskou. De staat greep regelmatig in door succesvolle handelaars ertoe te dwingen zich in Moskou te vestigen, wat hun bedrijf niet altijd ten goede kwam. Staatsinterventies bleken dikwijls meer ingegeven door politieke dan door economische overwegingen. De groeiende Moskovische impact op de handel in het Balticum verzuurde de relaties van Novgorod met de Hanze, vooral nadat Moskovië zich in 1478 van de stad had meester gemaakt. In 1492, onder Ivan iii, werd de haven- en vestingstad Ivangorod gebouwd (vandaag bij de grens met Estland) met de bedoeling de Moskovische handel met West-Europa voortaan daarlangs te laten gebeuren. In 1494 sloot Ivan de vertegenwoordiging van de Hanze in Novgorod. Daarmee kwam een einde aan de eeuwenoude winstgevende commerciële banden van de stad met deze machtige organisatie. Steden De meeste steden in Moskovië waren ontstaan uit een versterkte vesting (gorod) bij verkeersknooppunten langs rivieren. Rond deze burgen bevonden zich de posads – wijken van handelaars en ambachtslui. Andere wijken,
96
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
vaak afgescheiden van de gorod en de posads heetten sloboda’s: zij waren in principe privé-eigendom van een bojaar of een klooster. Soms werd de hele stad omringd door een vestingsmuur. Met de consolidatie van Moskovië werd het militaire aspect van de steden minder belangrijk – niet iedere stad hoefde nog langer in staat te zijn zich tegen belagers te verdedigen. De ontwikkeling van de steden verliep trager dan in Kiev-Roes: er waren minder steden en het aantal stedelingen groeide minder snel. In het begin van de zestiende eeuw telde Moskovië (zonder Siberië) ongeveer 130 steden en tegen het einde van de eeuw vermoedelijk nog honderd meer. (In dat aantal zijn kleinere stedelijke nederzettingen blijkbaar niet verrekend.) Die aangroei was vooral het gevolg van de territoriale expansie ten koste van Polen-Litouwen en de Grote Horde, waarbij een groot aantal steden in Russische handen viel. Langs de pas veroverde handelsroutes en nieuwe grenzen werden garnizoensteden gesticht, die de Russische veroveraars bescherming boden en de naburige bevolking onder controle hielden. Dat was vooral het geval in het zuidoosten, langs de Wolga en in Siberië. Overigens hadden niet alleen deze grenssteden een militaire functie, maar stonden alle stedelijke administratieve en economische centra ook in voor de ordehandhaving in de wijde omgeving. Steden waar een bisschop zetelde, hadden bovendien een religieuze functie. In de steden bevonden zich ook ateliers waar landbouwproducten werden verwerkt. Handelaars en ambachtslui zochten de bescherming die alleen steden konden bieden; voor de overheid vergemakkelijkte deze concentratie het innen van belastingen en taksen. In het stedelijke landschap verschenen gebouwen die te maken hadden met de handel – kraampjes, winkels, pakhuizen, bazaars rond markpleinen en langs ‘winkelstraten’. De meeste huizen waren van hout, maar rijke stedelingen lieten steeds vaker stenen huizen bouwen. Ook de landbouw werd in grote mate vanuit de steden georganiseerd en gecontroleerd. Grootgrondbezitters leefden in de steden en runden hun bezittingen vanuit de steden, eventueel via een rentmeester, of leefden op het platteland, maar hadden een pied-à-terre in de stad. De bewoners van de gorod – bestuurders, ambtenaren, militairen – waren vrijgesteld van belastingen. De bewoners van de posads betaalden de tjaglo, een belasting verschuldigd aan de staat, en waren verplicht tot het uitvoeren van allerlei karweien. De bevolking van de posads was sociaal erg gevarieerd: er leefden zowel rijke handelaars als arme pachters (bobyls), die in de stad een huisje hadden, naast geestelijken en pomesjt-
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
97
sjiks. De inwoners van de sloboda’s betaalden geen tjaglo; ze droegen af aan hun eigenaar en die betaalde al dan niet belastingen aan de staat. Moskou telde talloze zulke sloboda’s, die het eigendom waren van de kerk, rijke bojaren of de tsaar. Er bestonden ook sloboda’s waarin specifieke beroepsgroepen gevestigd waren, bijvoorbeeld de streltsen. De belangrijkste stad in Moskovië was Moskou – het politieke, militaire, economische en culturele centrum van de staat. Moskou telde tegen het einde van de zestiende eeuw vermoedelijk tachtig tot honderdduizend inwoners, waarmee het net tot de top tien van de grootste steden in Europa behoorde. In Moskou leefden de tsaar met zijn hofhouding, de bojaren, de hogere geestelijkheid, een menigte kooplui en ambachtslui (die naar schatting 200 verschillende ambachten uitoefenden), onder wie ook veel buitenlandse handelaars en ambachtslui, verder ambassadeurs, vertegenwoordigers van niet-Russische volken en – zoals in elke grootstad – allerhande schorriemorrie. Novgorod, de tweede grootste Russische stad, telde vijf keer minder inwoners. Andere grote steden waren de hoofdsteden van door Moskovië ingelijfde staten als Kazan – met ongeveer 15.000 inwoners. De Russische provinciehoofdsteden waren tamelijk klein en andere steden hadden een uitgesproken landelijk karakter. Als gevolg van de specifieke politieke en economische omstandigheden is in geen enkele Russische stad – ook niet in Moskou, Novgorod en Pskov – een burgerij ontstaan die dezelfde economische dynamiek, politieke zelfstandigheid en eigen cultuur ontwikkelde als in West-Europese steden het geval was. Dat kwam door de geringere economische activiteit in het algemeen, de grote centralisatie van het economische leven in de hoofdstad Moskou, de grote afhankelijkheid van de economie van de staat, het feit dat het economische leven niet in handen was van burgers, maar van bojaren. Toch bestond er iets al een stedelijke way of life. Typerend was de isolatie van vrouwen in terems (aparte vrouwenvertrekken) – een gebruik waarvan de oorsprong vaak ten onrechte aan de islamitische Mongolen wordt toegeschreven, maar dat eigenlijk pas later ontstond en vooral een uiting van sociale distinctie was. Over die way of life weten we meer dankzij de Domostroj (Huishouding), een geschrift dat het midden houdt tussen een leerboek huishoudkunde en een verzameling etiquettevoorschriften en dat een beeld geeft van de patriarchale zeden in de zestiende-eeuwse Russische samenleving. De Domostroj geeft adviezen over de organisatie van het huishouden, de omgang met gasten en personeel, het conserveren en prepareren van voedingsmiddelen en dergelijke. De vermoedelijke auteur, protopope Silvestr, was hofpriester onder Ivan iv.
98
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De boeren Aanvankelijk bestond de overgrote meerderheid – naar schatting 85 percent – van de bevolking in Moskovië nog steeds uit vrije boeren die ofwel zelf grond bezaten (zogenaamde ‘zwarte gronden’), ofwel grond pachtten van bojaren, pomesjtsjiks of kloosters (‘witte gronden’). De boeren op ‘zwarte gronden’ betaalden belastingen aan de staat; de boeren op ‘witte gronden’ betaalden een som aan de eigenaar van de grond, die dan al dan niet belastingen betaalde aan de staat. De boeren bewerkten de grond naar eigen inzicht en teelden wat ze wilden. Omdat ze niet aan de grond gebonden waren, konden ze desgewenst ook wegtrekken. Hun enige verplichting bestond in het betalen van belastingen of pacht en het verrichten van herendiensten. De boeren leefden in barre omstandigheden. Klimatologische factoren lieten alleen de teelt van rogge en haver toe; fruit werd slechts in beperkte mate geoogst; vitaminen werden vooral uit groenten (kool) gehaald. De lange, koude winters brachten de boeren door in hun izba, een klein houten huisje met één kamer. Om warmte te sparen waren er geen ramen en was er ook geen schoorsteen, waardoor de (warme) rook in de kamer bleef hangen. Bij heel lage temperaturen werd ook het vee in die ene kamer ondergebracht. Ondervoeding ondermijnde de volksgezondheid in de winter, wodka het hele jaar door. In de vijftiende eeuw ontstond een grotere vraag naar landbouwproducten als gevolg van de toename van de bevolking en de groeiende handel. Het onrendabele slash-and-burn-systeem, dat alleen mogelijk was in gebieden met een gerings bevolkingsdichtheid, werd vervangen door het productievere drieslagstelsel. Tegelijk werd de beschikbare landbouwgrond verdeeld in kleinere en meer verspreid gelegen percelen – om voor de boeren de risico’s van hagel en insectenplagen te beperken – en regelmatig herverdeeld. Door de bijzondere organisatie, die dit soort van landbouw vereiste, werd rol van de schod – de vergadering van de hoofden van de families in de mir (dorpsgemeenschap) – nog belangrijker. De terugval van de winstgevende transithandel stimuleerde de handel in landbouwproducten, aanvankelijk nog voor de lokale markt, later ook voor de export. De landbouwproductie werd een belangrijke bron van inkomsten voor de grondbezitters. Ze probeerden dan ook om op diverse manier de productie te vergroten. Dat kon door de genoemde technische innovaties, maar ook door uitbreiding van het grondbezit, wat onvermijdelijk ten koste ging van de boeren; die verloren hun gronden en moesten
HOOFDSTUK 6 de moskovische instellingen
99
als pachters of dagloners op de gronden van de grootgrondbezitters werken. Een derde manier vormde een grotere exploitatie van de boeren. De grondbezitters eisten steeds vaker barsjtsjina (herendiensten) in plaats van obrok (betalingen in natura of in speciën). Ten slotte werd ook steeds meer geprobeerd om de boeren aan de grond te binden. Al in de tweede helft van veertiende eeuw hadden grondbezitters en kloosters het recht verworven om weggelopen boeren terug te vorderen. In de tweede helft van de vijftiende eeuw werd de periode waarin de boeren een andere stek en werkgever mochten zoeken in bepaalde gebieden beperkt tot één week voor en één week na Sint-Jorisdag (Joerjev den, 26 november), maar in de praktijk kon het dikwijls alléén maar op Sint-Jorisdag. Het Wetboek van 1497 maakte dat voorschrift wet in heel Moskovië. Het Wetboek van 1550 bevatte dezelfde richtlijn – die een beperking was, maar tegelijk een bevestiging van het Sint-Jorisrecht – en legde vast hoeveel huishuur de boeren aan de achtergelaten grondbezitter moesten betalen. De tendens om de boeren te binden werd ook in de hand gewerkt door de toekenning van pomestjes. Zowel de staat als de pomesjtsjiks hadden belang bij een hoog rendement en dus bij een constante aanwezigheid van boeren. De pomesjtsjiks gingen zich, net als de bojaren, in toenemende mate bezighouden met de organisatie van het werk, de inning van de belastingen, het bemiddelen in conflicten onder ‘hun’ boeren en dergelijke. Dit leidde niet meteen tot verwerpelijke toestanden. Integendeel, ze deden hun best om de boeren aantrekkelijke voorwaarden aan te bieden. Aangezien de buitenlandse vraag naar Russische landbouwproducten in de nadagen van de Mongoolse heerschappij nog niet zo groot was, bleef ook de exploitatie nog beperkt. Het waren echter enkel grootgrondbezitters die zulke aantrekkelijke voorwaarden konden bieden, met als gevolg dat vooral de kleine grondbezitters, de pomesjtsjiks, erop aandrongen dat de boeren ‘wettelijk’ aan de grond gebonden werden. Een stel wegtrekkende boeren zijn een dikkere streep door de rekening voor een pomesjtsjik die maar enkele tientallen boeren op zijn pomestje heeft dan voor een bojaar met een domein met duizenden boeren. Als gevolg van de uitbouw van het leger en de bureaucratie werd de fiscale druk op de boeren – ongeveer de enigen in Moskovië die belastingen betaalden – steeds zwaarder. Hij verdriedubbelde onder Vasili iii en verdubbelde nog een keer onder Ivan iv – al werd hij in het laatste geval wel wat rechtvaardiger verdeeld doordat bij de berekening van de belastingen rekening gehouden werd met de kwaliteit van de grond. Een totaal verarmde boer kon zich als slaaf laten inkopen. Hij betaalde dan zijn schulden
100
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
af met arbeid en was als slaaf vrijgesteld van belastingen. Slaagde hij er niet in zijn schulden binnen een jaar af te betalen, dan bleef hij slaaf tot de dood van zijn eigenaar. In principe ging het dus om een tijdelijke toestand, maar in de praktijk was slavernij meestal levenslang. Na de dood van zijn eigenaar kocht een slaaf zich meestal meteen weer in bij de erfgenaam. De kinderen van slaven werden vrij geboren, maar hun financiële armslag was evenmin erg groot. Omdat slaven geen belastingen betaalden, maar wel productief waren, vormden ze voor veel grootgrondbezitters een manier om belastingen te ontduiken. Ongeveer 10 percent van de bevolking bestond uit slaven. Ze werden beschouwd als een soort van roerend goed. Los daarvan ging het echter om een zeer heterogene groep. Ook het huispersoneel van pomesjtsjiks en bojaren en zelfs de persoonlijke medewerkers van de tsaar – secretaris, schatbewaarder, kok (een vertrouwensfunctie, gezien de frequente vergiftigingen) – hadden in de regel de status van slaaf. Slaven waren in Rusland zo belangrijk dat in 1555 een speciale kanselarij voor slaven werd gesticht.
101
7 De troebele tijden
S
trikt genomen beginnen de ‘troebele tijden’ of ‘de tijd der troebelen’ met de dood van Ivan iv in 1584, maar de gebeurtenissen tijdens de laatste decennia van zijn regering zijn troebel genoeg om ze samen met de troebele tijden in hetzelfde hoofdstuk te behandelen. Volgens sommige historici legde Ivan in die periode een groot staatsmanschap aan de dag, volgens andere was hij niet helemaal meer bij zijn verstand. Hoe dan ook bracht zijn bewind Moskovië aan de rand van de afgrond. De Lijflandse Oorlog
Naarmate de impact van de Mongolen op de Russische samenleving verminderde, kwamen er weer meer contacten met het Westen. In WestEuropa, dat op zoek was naar nieuwe handelsroutes, afzetgebieden en wingewesten, ontstond ook belangstelling voor Moskovië. In het midden van de zestiende eeuw legden Richard Chancellor en andere Engelse ontdekkingsreizigers de eerste handelscontacten tussen Moskovië en Engeland. Engeland kocht hout, hennep, vlas, pik en talg; Rusland wapens en luxeproducten. Een andere belangrijke handelspartner was de Nederlandse Republiek. Moskovië had wel toegang tot de Baltische Zee via Ivangorod en de Neva, maar het commerciële verkeer verliep hoofdzakelijk langs de haven van Archangelsk aan de Witte Zee. Die haven is vanuit het Westen alleen bereikbaar via een route helemaal om Scandinavië heen en bovendien vriest ze ’s winters dicht. Moskovië wilde daarom graag in het bezit komen van Narva, Riga, Reval (nu Tallinn) en andere havensteden aan de Baltische Zee. Nadat de verovering van Astrachan in 1556 de toegang had geopend tot de benedenloop van de Wolga zou Moskovië op die manier de controle
102
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
verwerven over de hele handelsroute tussen het Balticum en de Kaspische Zee. De genoemde havensteden behoorden tot de Lijflandse Ordestaat. Dat was op dat moment een welvarende, maar zwakke feodale staat. De Duitse Ridders waren tegen 1550 overgegaan tot het lutheranisme en hun bekering had grote interne spanningen veroorzaakt met de katholieke bisschoppen en de katholieke Estse en Letse bevolking. In 1558 werd Lijfland door de Russen zonder veel moeite onder de voet gelopen. In 1560 waren alle Baltische havens met uitzondering van Riga in handen van Moskovië. De Pools-Litouwse Unie, die redenen had om zich door deze veroveringsoorlog bedreigd te voelen, bood aanvankelijk weinig weerwerk. Ze werd verlamd door een dreigende dynastieke crisis, veroorzaakt door het uitsterven van de dynastie van de Jagiellonen. Polen en Litouwen raakten het niet eens over hoe ze tegen de Russen moesten optreden. Litouwen wilde Lijfland tot vazalliteit dwingen om zodoende de controle over dat deel van de Baltische kust te verwerven; Polen wilde een militaire operatie enkel steunen indien het dan in het bezit van Lijfland zou komen. Koning Zygmunt ii August (1548-1572) bereikte een akkoord met de aartsbisschop van Riga en de grootmeester van Lijfland. De grootmeester stemde in met de integratie van Lijfland in Polen in ruil voor een erfelijk leengoed in Koerland (ten zuiden van de Dvina) voor hemzelf. Omdat Litouwen bleef dwarsliggen, maakte dit akkoord weinig indruk op Ivan. Hij maakte van de verdeeldheid gebruik om Litouwen aan te vallen. In 1563 werd Polatsk veroverd. In 1566 versloegen de Litouwers de Russen bij de Ula; ze boden Ivan een vredesverdrag aan, waarbij Moskovië alle veroveringen mocht behouden. Ivan, gesteund door een Landdag, wees het vredesvoorstel af. Dat bracht Polen en Litouwen ertoe hun geschillen bij te leggen. In 1569 sloten ze in Lublin een constitutionele unie, die politiek en economisch veel hechter en daardoor militair ook veel sterker was dan de voormalige personele unie. Toen Riga, de belangrijkste haven van Lijfland, in Poolse handen viel, besloot ook Zweden, dat net als Rusland en Polen in de Baltische havens geïnteresseerd was, zich met de oorlog te bemoeien en annexeerde met instemming van de lokale adel een deel van Estland. Ook Denemarken koos partij tegen Rusland. De Krim-Tataren, die al eerder op instigatie van Polen-Litouwen raids in Moskovië hadden uitgevoerd, probeerden in 1569 (tevergeefs) met Osmaanse steun Kazan en Astrachan te veroveren. In 1571 plunderden ze Moskou. Moskovië kon in 1572 een einde maken aan hun aanvallen zonder noemenswaardige territoriale verliezen te lijden.
HOOFDSTUK 7 de troebele tijden
103
In 1573, na de dood van Zygmunt ii August koos Polen-Litouwen Henri van Valois, hertog van Anjou en broer van koning Charles ix van Frankrijk, als koning. Ook Ivan iv was kandidaat geweest en de Pools-Litouwse adel had zijn kandidatuur ernstig in overweging genomen, hopende dat met Ivan als koning een einde zou komen aan het conflict. Henri bleek niet zo’n goede keuze, want al in 1574 hield hij het koningschap in Polen voor bekeken en keerde terug naar Frankrijk om daar zijn overleden broer op te volgen. De Pools-Litouwse Landdag koos daarop in 1576, speciaal met het oog op de Lijflandse oorlog, de Transsylvaanse vorst István (Stefan) Báthory (1576-1586) als koning. Hij had zijn bijzondere militaire capaciteiten getoond had in de vele oorlogen van Hongarije tegen de Osmanen. De kandidatuur van Ivans zoon Fjodor werd afgewezen. De krijgskansen keerden al spoedig in het voordeel van Polen-Litouwen, maar Ivan wilde per se in het bezit komen van Riga en zette de oorlog voort. Báthory liet Ivan in Lijfland zijn gang gaan, heroverde Polatsk en rukte op naar Moskou. Onderweg legde hij het zuidelijke achterland van Novgorod in de as en dwong Ivan op die manier zich uit Lijfland terug te trekken. De Zweden namen in 1581 Narva en Ivangorod in en konden pas ten zuiden van het Ladogameer tot staan worden gebracht. Moskovië werd gedwongen tot een bijzonder ongunstige wapenstilstand: in 1582 moest het zijn veroveringen in het zuiden van Lijfland afstaan aan Polen-Litouwen en in 1583 het noorden van Lijfland met de havensteden Narva en Tallinn plus Ingermanland en Karelië aan de oostkust van de Finse Golf aan Zweden, dat ook nog veel voormalig Novgorods grondgebied bezet hield. Moskovië behield enkel de smalle Nevamonding. De Lijflandse Oorlog was een uitgedraaid op een catastrofe: in plaats van zijn grondgebied uit te breiden, had Moskovië grondgebied verloren. De oorlog leidde tot de ontvolking van het noorden van het land; door de enorme kosten nam de belastingdruk toe. De oorlog wordt vaak aangehaald als een van de omstandigheden die het geestelijke evenwicht van Ivan zouden hebben verstoord en mee aan de basis hebben gelegen van het terreurregime, dat hij in de jaren zestig en zeventig van de zestiende eeuw uitoefende. Ivan iv op drift Ivans zenuwstelsel was al door zijn ervaringen met de complotterende bojaren tijdens zijn jeugd zwaar gehavend. Zijn rancune tegen de bojaren kreeg nieuw voedsel in 1553 toen hij, doodziek, van hen eiste dat ze zijn
104
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
eerstgeboren (en minderjarige) zoon Dmitri als opvolger zouden erkennen, wat ze weigerden te doen. Metropoliet Makari verloor veel van zijn invloed op de tsaar doordat hij zich bij die gelegenheid afzijdig hield. De systematische vervolgingen van de bojaren begon in de jaren zestig. Er hadden massale arrestaties en executies plaats; gronden werden op grote schaal geconfisqueerd. Een aantal bojaren vluchtte naar Litouwen. De bekendste onder hen is Andrej Koerbski (1528-1583), die naderhand met Ivan iv een beroemde (maar wellicht niet authentieke) correspondentie voerde over de voor- en nadelen van een absolutistische monarchie. Dankzij Makari, die ambtshalve het recht had voor de bojaren tussenbeide te komen, bleven de grootste excessen uit, maar toen de metropoliet in 1563 overleed, sloegen bij Ivan de stoppen door. Zogezegd uit kwaadheid over de corruptie van de bojaren en de geestelijkheid verliet hij in december 1564 Moskou, vestigde zich in het versterkte klooster van de Aleksandrovskaja Sloboda in de buurt van Moskou en verklaarde niet langer meer tsaar te willen zijn. Hij rekende erop dat het zo geschapen machtsvacuüm paniek zou veroorzaken en de bojaren doen inbinden. Dat gebeurde inderdaad. Ivan was bereid opnieuw te regeren indien hij de foute bojaren mocht bestraffen en een eigen hofhouding van vertrouwelingen kreeg. Het zuidelijke deel van Moskovië, zemsjtsjina (grondgebied) genaamd, bleef zoals voordien bestuurd worden door een bojarenraad en kanselarijen. De bojaren waren verantwoordelijk tegenover Ivan, maar die liet zich in principe niet met het bestuur van de zemsjtsjina in. De opritsjnina (van opritsj, apart) omvatte het gebied ten noorden van Moskou en werd bestuurd door de tsaar zelf en zijn vertrouwelingen vanuit de Aleksandrovskaja Sloboda. De opritsjnina leverde de tsaar zijn inkomsten en een persoonlijke politieke politie van circa 6000 zogenaamde opritsjniks. Het symbool van de opritsjniks was de bezem. Vermeende verraders werden gearresteerd, gefolterd en massaal geliquideerd. Het terreurregime maakte naar schatting minstens 3000 slachtoffers. In 1570 werd Novgorod, nogmaals verdacht van Poolse sympathieën, door de opritsjniks geplunderd en de bevolking uitgemoord. De geconfisqueerde gronden werden onder de opritsjniks verdeeld als pomestjes. De belastingdruk in de opritsjnina vertienvoudigde, met als gevolg dat de boeren massaal wegtrokken. Toen de opritsjniks in 1571 niet in staat bleken Moskou tegen de Krim-Tataren te verdedigen, doekte Ivan hen op. De troepen van de zemsjtsjina klaarden in 1572 de klus wèl. In 1575 trad Ivan nogmaals af ten voordele van een van zijn Mongoolse vazallen, Semjon Begboelatovitsj (?-1616), nakomeling van Dzjengiz Kan en aangetrouw de familie van Ivan. Op deze beslissing, wellicht genomen op advies van
HOOFDSTUK 7 de troebele tijden
105
een waarzegger, kwam Ivan in 1576 alweer terug. Tegen het einde van zijn leven herstelde Ivan ten dele de macht van de bojaren door een twintigtal van hen, dat zich onderscheiden had door afkomst en verdiensten, in de doema op te nemen. Het is niet duidelijk wat Ivan iv met deze vreemde hervormingen eigenlijk wilde bereiken. Ten tijde van Stalin luidde de min of meer officiële op vatting dat Ivan, in het kader van de uitbouw van een absolute monarchie, elke oppositie wilde uitschakelen en de staat tot elke prijs wilde centraliseren en versterken. In het kader van dit beleid moesten de bojaren wijken voor de pomesjtsjiks. Volgens een andere lezing zou Ivan zich vooral belemmerd hebben gevoeld door de mestnitsjestvo. Daardoor was hij niet vrij naar eigen inzicht zijn medewerkers te kiezen. Omdat de bojaren niet toelieten dat hij géén rekening hield met de mestnitsjestvo, zou hij dan maar besloten hebben de hele bojarenstand te liquideren. In al deze gevallen zouden echter vooral de bojaren slachtoffers van het geweld moeten zijn geweest. Dat was echter niet het geval: bij de opritsjniks dienden ook veel bojaren en ook veel pomesjtsjiks waren kop van Jut. Wèl werd het aantal pomesjtsjiks flink uitgebreid. Mocht het echter de bedoeling van Ivan zijn geweest de bojaren van hun economische machtbasis te beroven door hun gronden te confisqueren en onder de opritsjniks te verdelen, dan zou dit min of meer systematisch moeten gebeurd zijn. Ook dat was niet het geval. Na 1572 bestonden de bojaren en de doema nog steeds en ze bleven een belangrijke rol spelen. Recent onderzoek heeft de aandacht ge vestigd op de religieuze motivatie achter Ivans optreden, met name de rol van instrument van de goddelijke wraak die hij zichzelf toedichtte en die ook zou blijken uit het eschatologische karakter van het optreden van de opritsjniks. Zo droegen de wimpels van de opritsjniks afbeeldingen, die verwezen naar de Apocalyps. De populaire opvatting dat Ivan gek was wordt hiermee eigenlijk gespecificeerd: hij leed aan godsdienstwaanzin. Overigens lijken veel van Ivans maatregelen veeleer ingegeven door angst en paranoia dan door de wens een of ander beleid te voeren. Fjodor i en Boris Godoenov Toen Ivan iv in maart 1584 tijdens een partijtje schaak plotseling de geest gaf, verkeerde zijn land al meer dan een decennium in een chaotische toestand. De politieke elite was gedecimeerd en totaal ontwricht door Ivans terreurregime; als gevolg van de aanslepende en uiteindelijk verloren Lijf landse oorlog was de schatkist leeg; door krijgsgeweld, hongersnood, epi-
106
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
demieën en massale emigratie waren uitgestrekte gebieden in NoordRusland ontvolkt; de pomesjtsjiks op de ontvolkte leengoederen waren niet langer bereid en in staat hun militaire verplichtingen na te komen. De chaos maakte het land kwetsbaar voor vreemde invallen, vooral uit de ver nieuwde Pools-Litouwse Unie. Daarbij kwam nog een dynastiek probleem: de opvolging van Ivan. Uit het eerste huwelijk van Ivan met Anastasija Romanova waren drie zonen geboren. De eerste was al als baby gestorven; de tweede zou Ivan in 1581 tijdens een driftbui per ongeluk met zijn scepter hebben doodgeslagen; de derde, Fjodor, leefde nog, maar was zwak van geest en lichaam en hield zich vooral bezig met bidden en boete doen. Uit Ivans zevende huwelijk met Marija Nagaja was een vierde zoon, Dmitri, geboren, maar doordat de orthodoxe kerk slechts drie huwelijken erkende, kwam Dmitri – op het moment van Ivans dood twee jaar oud – niet voor de opvolging in aanmerking. Ivan iv werd dus opgevolgd door Fjodor (1584-1598). Diens kwezelachtige godsdienstijver zagen veel Russen als een pluspunt: daarmee werd Gods zegen over Rusland afgeroepen. In het machtvacuüm dat de willoze Fjodor teweegbracht, probeerden de bojaren en de pomesjtsjiks hun invloed uit te breiden. De bojaren stond een regering naar het model van die van de Pools-Litouwse Unie voor ogen: daar dicteerde de grote adel in de Landdag de koning de wet. De pomesjtsjiks wilden de gronden en privilegies die ze onder Ivan gekregen hadden behouden. Laverend tussen beide groepen slaagde Boris Godoenov (?-1606), de schoonbroer van Fjodor, erin als een soort van hofmeier de macht naar zich toe te trekken. Boris stamde uit een Mongools geslacht. Onder Ivan iv had hij zich door ijver en een functioneel huwelijk (met de dochter van een beruchte beul van de opritsjniks) opgewerkt tot in de entourage van de tsaar zelf. Tsarevitsj Fjodor trouwde met Irina, een zuster van Boris. De bojaren verafschuwden Boris om zijn lage afkomst en zijn succes. Alleen de Romanovs, de machtige clan van Fjodors moeder Anastasija en dus eigenlijk aangetrouwde familie, steunden hem. Boris nam de zware regeringstaak helemaal van Fjodor over. In de beroemde opera Boris Godoenov van Modest Moessorgski (1839-1881), gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk van Aleksandr Poesjkin (1799-1837), figureert Boris als een in dikke vachten gehulde, machtsgeile tiran, die gekweld wordt door wroeging om zijn vele misdaden. Die voorstelling doet de historische Boris onrecht aan. Boris was een erg capabele bestuurder, die zijn land er al snel weer bovenop hielp. Het is niet zeker of hij kon lezen en schrijven, maar hij stond open voor wetenschap
HOOFDSTUK 7 de troebele tijden
107
en cultuur en had belangstelling voor wat er in West-Europa gebeurde. Tegenstanders liet hij onbeschroomd uit de weg ruimen, maar zonder het buitensporige geweld dat onder Ivan iv gebruikelijk was. Dat zijn geweten door deze moorden bezwaard werd is, gezien de politieke cultuur van die tijd, niet erg waarschijnlijk. In de eerste plaats voerde Boris – aanvankelijk nog in naam van Fjodor en na 1598, toen hij zelf tsaar was geworden, in eigen naam – een krachtig economisch herstelbeleid. Dat was ook om militaire redenen noodzakelijk: de pomesjtsjiks, die de cavalerie leverden, konden hun verplichtingen slechts nakomen bij de gratie van de boeren die op hun de pomestjes werkten. Daarom werden maatregelen getroffen om de boeren bestendig aan de grond te binden. Met de invoering van de ‘verboden jaren’ verloren de boeren ‘tijdelijk’ het recht dat ze hadden om zich elk jaar rond Sint-Jorisdag op een ander leengoed te vestigen. Sint-Jorisdag werd in 1580 tijdelijk afgeschaft in bepaalde gebieden waar een groot tekort aan boeren bestond, en in 1592 in heel Moskovië. Weggelopen boeren die binnen vijf jaar na hun ontsnapping konden worden gevat, werden aan hun rechtmatige eigenaars uitgeleverd. Wie hen in dienst genomen had, betaalde een boete aan de staat en een schadevergoeding aan de eigenaar. In 1592 werden alle lijf eigen boeren ook opgetekend in speciale registers, op basis waarvan de belastingen werden berekend en die een scherpere controle op de verblijfplaats van de boeren mogelijk maakte. Ook de handelaars en ambachtslui in de steden werden aan hun posad (wijk) gebonden om een efficiëntere inning van de belastingen mogelijk te maken. Deze drastische maatregelen leidden tot een opzienbarende heropleving van de economie, maar het volk morde. De geplande verdeling van kerkelijke en kloosterlijke gronden onder de adel stuitte op het onoverkomelijke verzet van de clerus. Boris streefde, net als Ivan iv op zijn manier, naar de vorming van een loyaal middenkader van vertegenwoordigers uit de bovenlaag van de pomesjtsjiks. Hij kon zich echter niet veroorloven géén rekening houden met de bojaren, die de schade die ze onder Ivan iv hadden geleden probeerden te herstellen. Ze verwierven het overwicht in de doema en maakten zich in toenemende mate weer meester van de sleutelposities aan het hof en in de kanselarijen. Omdat de bojaren afhankelijk waren van staatsdienst en niet langer hun machtspositie dankten aan grootgrondbezit, impliceerde dit niet per se een aantasting van de macht van de tsaar: híj deelde per slot van rekening de posten uit. De Russische bojaren bleven grootgrondbezitters, maar werden ook voor het verwerven van die grond afhankelijk van de tsaar.
108
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Ook het buitenlandse beleid van Boris mocht gezien worden. Met de Pools-Litouwse Unie sloot hij in 1586 een wapenstilstandsverdrag voor vijftien jaar, hernieuwd voor twintig jaar in 1601. In 1591 dwong hij de Krim-Tataren tot een wapenstilstand. Mede als gevolg van de vele oorlogen waarbij ze als vazallen van de Osmaanse sultan betrokken werden, waren ze erg verzwakt en vormden geen groot gevaar meer. Na een vijfjarige oorlog recupereerde Moskovië in 1595 door de Vrede van Tjavzino met de Zweden een aantal steden dat tijdens de Lijflandse oorlog was verloren gegaan en het grootste deel van Ingermanland, maar toegang tot de Finse Golf was er niet bij. Dat was een ernstige handicap omdat de handel met West-Europa en vooral met Engeland door toedoen van Boris net nieuwe impulsen had gekregen. Tot in het begin van de achttiende eeuw verliep de Russische handel met het Westen noodgedwongen voornamelijk via de landroutes door Polen en Litouwen of via de Zweedse havens Reval en Narva. In het zuidoosten van Moskovië, van Kazan tot de Kaukasus en de Kaspische Zee, werd een aantal nieuwe vestingsteden gebouwd, waardoor het stroomgebied van de Wolga stevig onder de controle van Moskou kwam en de Nogaj-Mongolen ten oosten ervan de suzereiniteit van Moskou moesten erkennen. In Siberië rukten de Russen op tot aan de rivier de Ob. In 1589 erkende de patriarch van Constantinopel tijdens een bezoek aan Moskou de onafhankelijkheid van de Russische kerk met de rang van patriar chaat. Deze promotie verhoogde ten zeerste het prestige van Boris, van de Russische kerk en van Rusland zelf in het buitenland. De eerste patriarch van Moskou en heel Rusland werd metropoliet Jov, een protégé van Boris. Ten slotte moedigde Boris ook culturele contacten met West-Europa aan. Hij liet jonge edellieden in het buitenland studeren en haalde buitenlandse specialisten naar Rusland. Hij wilde ook Europese scholen openen, maar daar is uiteindelijk niets van gekomen. Veel Russen vonden zijn belangstelling voor het Westen trouwens ongepast voor een rechtgelovige christen. In 1591 deed zich een incident voor met verstrekkende gevolgen. Fjodors halfbroer, tsarevitsj Dmitri, die nog tijdens de nacht van Ivan iv’s dood met zijn moeder naar Oeglitsj ten noordoosten van Moskou was verbannen, overleed onverwachts aan de gevolgen van een snede in de keel. Zijn moeder beschuldigde de paleiswacht ervan Dmitri op bevel van Boris te hebben vermoord en in Oeglitsj braken ongeregeldheden uit. Boris stelde meteen een onderzoekscommissie aan onder leiding van een van zijn ferventste tegenstanders, Vasili Sjoejski. De commissie kwam tot de conclusie dat de tsarevitsj zichzelf dodelijk verwond had met een mes tijdens een epileptische aanval. Dmitri, bij leven een eng kereltje dat een aardje naar
HOOFDSTUK 7 de troebele tijden
109
zijn vaartje had – hij vond er plezier in om als bojaren aangeklede poppen met een sabeltje aan stukken te hakken –, was al gauw vergeten; zijn moeder en haar familie werden wegens laster nog een eind verder verbannen. Uiteraard gingen veel mensen ervan uit dat Dmitri niet verongelukt, maar vermoord was, en dat Boris erachter zat. Voor dat laatste bestaan echter geen harde bewijzen. Tsaar Fjodor was in 1591 nog springlevend en had best nog mannelijke nakomelingen kunnen gehad hebben. Boris kon op het moment van de dood van Dmitri nog geen ambities koesteren waarvoor Dmitri een obstakel vormde. Tsaar Boris Toen Fjodor zeven jaar later, in 1598, overleed, waren er geen Rjoeriks meer die nog voor de troonopvolging in aanmerking kwamen. Zijn enige kind, zijn dochter Fedosja, was in 1594 op tweejarige leeftijd gestorven. De Russische politieke elite stond nu voor een probleem waarmee ze geen enkele ervaring had: er moest een tsaar gekozen worden. Boris was natuurlijk kandidaat, maar de Romanovs beschikten over betere papieren: Fjodors moeder was immers een Romanova. Ook een andere kandidaat, Vasili Sjoejski, kon prat gaan op verre verwantschap met de Rjoeriks. Belangrijker was dat ook de bevoegdheden van de nieuwe tsaar ter discussie stonden. In Polen, waar een nieuwe koning in principe altijd verkozen werd, kon de adel bij elke troonopvolging zijn voorwaarden stellen en had zo in de loop der eeuwen de macht van de koning drastisch beperkt. De Moskovische bojaren, die in de zemsjtsjina een tijdlang hun gang hadden kunnen gaan, zagen wel iets in een dergelijk systeem. Net als in Polen zocht de kleine adel – in Moskovië de pomesjtsjiks – juist de bescherming van een machtige vorst. Zij steunden Godoenov, die zich nog tijdens de regering van Fjodor als figuur van de gulden middenweg had geprofileerd: hij had de bojaren een deel van hun vroegere macht teruggegeven en tegelijk verdienstelijke pomesjtsjiks voorgetrokken. Uiteindelijk werd beslist de nieuwe tsaar te laten kiezen door een Landdag. De organisatie daarvan werd toevertrouwd aan patriarch Jov, die zijn aanstelling aan Boris te danken had. Uiteraard werd Boris (1598-1605) verkozen. Na zijn verkiezing liet hij zich lange tijd door bojaren en opgetrommelde Moskovieten pramen om de kroon te aanvaarden. Het was in de gegeven omstandigheden immers van het grootste belang dat Boris niet overkwam als een usurpator en dat alle lagen van de Russische samenleving van de legitimiteit van zijn macht overtuigd waren – of althans bereid waren te doen alsof.
110
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Het morele gezag van een vers verkozen staatshoofd woog echter niet op tegen dat van een tsaar, gesproten uit de oude dynastie van Rjoerik, zelfs al was die tsaar zoals Fjodor een halve gare. In de ogen van het volk ontbeerde Boris de glans van een door de eeuwen geheiligde traditie; de bojaren beoordeelden de nieuwe situatie eerder in termen van ‘waarom hij en niet ik?’. Boris moest het de bojaren steeds meer naar de zin maken. Het aantal leden van de doema werd beperkt, waardoor die leden meer macht kregen. Grootgrondbezitters verwierven nog meer grond, tot ongenoegen van de pomesjtsjiks. Het aantal kanselarijen groeide als gevolg van de toenemende centralisatie; aan het hoofd ervan werden bojaren aangesteld. In ruil voor deze toegevingen en onder druk van Boris’ politieke politie bleek de meerderheid van de bojaren bereid met de tsaar samen te werken. Boris liet niet één van zijn tegenstanders in het openbaar terechtstellen, maar een groot aantal werd verbannen of heimelijk omgebracht. De rancuneuze gebroeders Romanov, zijn gevaarlijkste rivalen, werden op beschuldiging van hekserij hard aangepakt. De oudste Romanov, Fjodor (1555-1633), werd in 1600 verbannen naar een klooster in het hoge noorden, waar hij onder de kloosternaam Filaret jarenlang zon op wraak. Wat Boris uiteindelijk de das omdeed was niet het gekonkel van de bojaren, maar de tijdelijke afkoeling van de planeet Aarde die inzette tegen het einde van de zestiende eeuw. Twee jaar na elkaar, in 1601 en 1602, mislukte de oogst – volgens de Russen een straf van God. Er braken hongersnoden uit, de graanvoorraden van de staat werden aangesproken. Boris versoepelde de wetgeving op de lijfeigenschap, maar de wanhopige boeren hadden daar niet op gewacht om massaal naar het zuiden te trekken, waar velen van hen een toevlucht zochten bij de Kozakken. De boeren die achterbleven werden nog harder aangepakt, onder meer met zware herendiensten. In 1603 en 1604 was het in het gebied ten zuidwesten van Moskou onrustig op het platteland. De steden, die zich nog maar nauwelijks hersteld hadden van de plunderingen door de opritsjniks, werden even hard getroffen door de teloorgang van de landbouw. Het aantal huishoudens in de steden dat belastingen betaalde nam met een derde af. Het ging van kwaad naar erger. De pomesjtsjiks werden door misoogsten, massale emigratie en de toenemende kosten van hun militaire verplichten in hun bestaan zelf bedreigd. Ze zagen met lede ogen aan hoe Boris bij de toewijzing van gronden vooral grootgrondbezitters met connecties in Moskou bevoordeelde. Op de koop toe werden ze wegens gebrek aan arbeidskrachten op het platteland met een grievende maatregel van de tsaar verplicht ook zelf de hand aan de spade en de ploeg te slaan. Tot
HOOFDSTUK 7 de troebele tijden
111
slot wekte Boris ook nog de ontevredenheid van de Kozakken in de Oekraï ne op. Als gevolg van de misoogsten hadden die een andere vertrouwde bron van inkomsten aangeboord: plundertochten op Krim-Tataars en Pools-Litouws grondgebied en overvallen op Russische handelskaravanen. Bevreesd voor moeilijkheden met de buurlanden besloot Boris geen wapens of munitie meer aan de Kozakken te leveren. De valse Dmitri Deze omstandigheden verklaren waarom zo veel mensen maar al te graag geloof hechtten – of veinsden geloof te hechten – aan de bewering van ene Grigori Otrepjev (?-1610) als zou hij de ‘door een wonder geredde tsarevitsj Dmitri’ zijn. Otrepjev was in dienst van Fjodor Romanov geweest, vóór diens verbanning, en daarna een tijdlang monnik in de entourage van patriarch Jov, maar vermoedelijk handelde hij op eigen houtje. Het is niet uitgesloten dat hij zelf geloofde dat hij de zoon van Ivan iv en dus de rechtmatige tsaar was. In 1603 ontvouwde de ‘valse Dmitri’, zoals de Russische geschiedschrijving hem noemt, in Litouwen zijn plan om zich meester te maken van de Russische troon. Voor de Pools-Litouwse Unie bood zich een unieke gelegenheid aan om delen van het Russische grondgebied in te lijven. De nieuwe Poolse koning Zygmunt iii Wasa (1587-1632), een fervent katholiek, wilde ook graag een rol spelen bij de bekering van Rusland tot het Roomse geloof. De Poolse landdag, waarmee hij op gespannen voet leefde, floot hem echter terug: een oorlog was te riskant en bovendien was nog maar pas in 1601 voor twintig jaar vrede met Moskovië gesloten. Zygmunt iii liet zijn landhongerige magnaten wel de vrije hand. Een van hen, Jerzy Mniszech (?-1613), stelde Dmitri een huurlingenleger en zijn dochter Marina (ca. 1588 - na 1614) ter beschikking. In ruil werd Dmitri (heimelijk) katholiek en beloofde een aantal gebieden in West-Rusland en Belarus aan de Pools-Litouwse adel af te staan. In 1604 trok Dmitri aan het hoofd van een legertje Poolse soldaten de grens over richting Moskou. Voor de hongerende boeren bood een nieuwe tsaar de enige hoop op een verlichting van hun situatie. Ze sloten zich massaal bij Dmitri aan. Ook een deel van de pomesjtsjiks en zowat alle Kozakken steunden hem. De meeste bojaren en de militaire leiders in de garnizoensteden aan de grens bleven Boris trouw. Een leger, uitgestuurd door Boris, bracht in januari 1605 Dmitri bij Dobrynitsji een nederlaag toe. Terwijl Dmitri in de buurt van Poetivl zijn wonden likte, werd Boris in april 1605 onverwachts door een beroerte geveld. Hij werd opgevolgd door
112
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
zijn zoon Fjodor. De bojaren zwoeren hem trouw, maar hadden er geen vertrouwen in dat een zestienjarig tsaartje uit een prille dynastie als die van Godoenov zich kon handhaven. De regeringstroepen, die net bezig waren met de belegering van Kromy, liepen met hun generaals over naar Dmitri. In Moskou werden Fjodor en zijn moeder gevangen genomen en omgebracht. Begin juni reed Dmitri met zijn Poolse leger in triomf Moskou binnen. Marija Nagaja, de moeder van de echte Dmitri, verklaarde publiekelijk dat de jongeman met zijn rosse stekelhaar haar bloedeigen zoon was. Drie dagen later werd hij tot tsaar gekroond door patriarch Ignati (16051606), de opvolger van de verbannen Jov. De door Boris verbannen bojaren keerden terug. Onder hen ook de Romanovs. Dmitri regeerde slechts één jaar. Aan de ene kant veranderde er verwonderlijk weinig. De strenge wetgeving op de lijfeigenschap werd niet gewijzigd; de nieuwe tsaar werkte samen met de bojaren en probeerde het hun naar de zin te maken. De Russische kerk hoefde ook niet meteen het gezag van de Roomse paus te erkennen. Aan de andere kant was het weinige dat wel veranderde van die aard om grote ergernis op te wekken. Aan het hof werden westerse kleren en gebruiken ingevoerd, het gevolg van Dmitri telde een menigte Poolse edellieden; katholieken en andere nietorthodoxen werden niet langer gediscrimineerd en vanzelfsprekend deed Dmitri een beroep op Poolse adviseurs. De klap op de vuurpijl was de opzichtige kroning van de ketterse Marina Mniszech tot tsarina in mei 1606. Een week later maakte een paleisrevolutie onder leiding van Vasili Sjoejski een einde aan de bliksemcarrière en het leven van de valse Dmitri. Isaak Massa (1586-1643), bekend van het portret dat Frans Hals van hem en zijn bruid schilderde, verbleef ten tijde van de gebeurtenissen net als handelaar in Moskou en ging ‘de furie over zijnde’ eens naar het dode lichaam van Dmitri kijken. Hij telde 21 wonden, waarvan een aantal toegebracht door kijklustigen die er ‘hun sabels nog op probeerden’; zijn schedel was bovenaan gekloofd, ‘zodat de hersenen eruit waren gevallen’. Weer waren er mensen, deelt Massa mede, die ‘willen beweren dat ze weder den rechten niet vermoord hebben, maar een ander in zijn plaatse’. De troebele tijden Twee dagen na de dood van Dmitri werd Vasili iv Sjoejski (1606-1610), zonder dat er een Landdag aan te pas kwam, tot tsaar gekroond. Om zijn positie veilig te stellen, maakte Vasili eerst en vooral een einde aan het ge doe met Dmitri. Het lijk van de valse Dmitri werd enkele dagen tentoon-
HOOFDSTUK 7 de troebele tijden
113
gesteld zodat iedereen zich van zijn dood kon vergewissen, daarna verbrand en tot slot in de vorm van as met een kanon richting Polen weggeschoten. Het lijk van de echte Dmitri werd opgegraven en overgebracht naar Moskou, waar de tsarevitsj als martelaar heilig werd verklaard. Die canonisatie maakte duidelijk dat ook de echte Dmitri morsdood was en plaatste bovendien Boris Godoenov als medeplichtige aan de marteldood van de Heilige Dmitri in een kwalijk daglicht. Vasili zwoer bij zijn kroning de privilegies van de bojaren, die hem aan de macht gebracht hadden, te respecteren. Hun eigendommen konden niet geconfisqueerd worden en zelf konden ze niet veroordeeld worden zonder dat de doema daarmee instemde. Dat belette niet dat nog steeds veel bojaren Vasili de kroon misgunden. De Romanovs namen het hem kwalijk dat hij Germogen (1606-1612), en niet Filaret, als patriarch had laten verkiezen. (Filaret werd metropoliet van Rostov.) Ook Vasili’s macht was grotendeels beperkt tot Moskou en omgeving; daarbuiten werd de legitimiteit van zijn heerschappij betwist en bleef ook de onrust onder de boeren voortduren, mede doordat hij geen einde maakte aan de beperking op hun bewegingsvrijheid. Er brak een massale boerenopstand uit onder leiding van voormalige slaaf, nu Kozak Ivan Bolotnikov (?-1608). Met een leger van ontevreden boeren en Kozakken trok hij op naar Moskou. Onderweg kreeg Bolotnikov de steun van stedelingen, ontevreden bojaren en pomesjtsjiks onder leiding van Prokopi Ljapoenov (?-1611). Ten oosten van Moskou kwamen ook niet-Russische volken, die nog niet zo lang geleden tegen hun zin binnen de grenzen van Moskovië waren opgenomen, in opstand. Na enkele klinkende overwinningen, waarmee hij een uitgestrekt gebied ten zuidwesten van de hoofdstad onder controle kreeg, wilde Bolotnikov in oktober 1606 het beleg van Moskou slaan. Maar nog voor het zover kwam viel zijn leger uit elkaar door de verdeeldheid tussen boeren en pomesjtsjiks. Terwijl de boeren hun oude vrijheid weer opeisten, wilden de pomesjtsjiks hen nog meer aan de grond binden. Vasili iv verlengde sluw de termijn waarbinnen weggelopen lijfeigenen nog konden gevat en naar hun rechtmatige eigenaar teruggebracht worden van vijf tot vijftien jaar en haalde zo mee het bondgenootschap tussen boeren en pomesjtsjiks onderuit. Bojaren en pomesjtsjiks liepen naar hem over. De opstandelingen werden omsingeld bij Kaloega, ten zuiden van Moskou, maar konden ontkomen naar Toela dankzij de tussenkomst van het boerenleger onder leiding van Ilja Gortsjakov (?-1607). Deze laatste gaf zich uit voor Pjotr, de zoon van de laatste Rjoerik, tsaar Fjodor, en kleinzoon van Ivan iv. (Fjodor had nooit een zoon gehad.) Een leger onder het persoonlijk bevel van tsaar Vasili
114
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
belegerde Toela en dwong de opstandelingen tot overgave. Bolotnikov werd gevangengenomen, de ogen uitgestoken en gedumpt in een wak in het ijs op de naburige rivier. De ‘valse Pjotr’ werd in Moskou terechtgesteld. De boerenopstanden hadden uiteindelijk een averechts effect: de maatregelen om hun bewegingsvrijheid te beperken werden er in de loop der jaren alleen maar nog strenger door. Ondertussen was er, alle voorzorgen van Vasili ten spijt, nog in de zomer van 1606 in Polen een tweede valse Dmitri opgedoken. Aan het hoofd van een leger van Poolse huurlingen, Kozakken en boeren – restanten van het leger van Bolotnikov – bereikte hij in het voorjaar van 1608 Moskou. Nadat een poging om de stad in te nemen mislukte, nam hij zijn intrek in Toesjino, 15 kilometer ten westen van Moskou. Van daaruit bleef hij Moskou bestoken. Marina Mniszech, die op aandringen van Zygmunt iii door Vasili was vrijgelaten, trouwde met de tweede valse Dmitri, in wie ze beweerde haar man te herkennen. De nieuwe valse Dmitri kreeg de steun van de Romanovs en van andere bojarengeslachten, die niet (meer) van Vasili wilden weten. In ruil stelde Dmitri Filaret aan als patriarch. Internationale verwikkelingen Geconfronteerd met een nieuwe valse Dmitri, die opnieuw gesteund werd door Pools-Litouwse magnaten, deed Vasili iv een beroep op Zweden. De Pools-Litouwse koning Zygmunt iii (1587-1632) stamde uit de Zweedse dynastie van Wasa; in 1592 was hij ook tot koning van Zweden gekozen. Nadat hij als fervente katholiek de steun van de Zweedse protestanten had verloren, zette de Zweedse Landdag hem in 1599 af en koos Karel ix (16041611) als koning. Het gevolg was een aanslepend conflict tussen de Poolse katholieke en de Zweedse protestantse Wasa’s. Het beroep dat Vasili op Zweden deed bleef dan ook niet onbeantwoord, te meer omdat Zweden nog steeds territoriale ambities in het Balticum koesterde. Zweden leverde de hulptroepen waarmee Michail Skopin-Sjoejski (1586-1610), neef van de tsaar, in 1608 Moskou ontzette en in de daarop volgende jaren menige overwinning behaalde. Als beloning kreeg Zweden een stuk grondgebied in Karelië en zag Moskovië af van zijn aanspraken op Lijfland. De Zweedse hulp aan Vasili leidde in 1609 tot een grootschalige militaire interventie van de Pools-Litouwse Unie, dit keer onder leiding van de koning zelf. De Poolse huurlingen van Mniszech lieten de tweede valse Dmitri in Toesjino in de steek en liepen over naar de koning. Met hun steun veroverde Zygmunt onderweg naar Moskou Smolensk. De tweede valse Dmitri nam de vlucht naar Kaloega.
HOOFDSTUK 7 de troebele tijden
115
De bojaren in Toesjino, die de weggelopen valse Dmitri gesteund hadden tegen Vasili, pleegden nu onder leiding van Filaret overleg met Zygmunt. Ze waren bereid Zygmunts zoon Władysław als tsaar van Moskovië te erkennen, op voorwaarde dat hij zich tot de orthodoxie bekeerde, de rechten van de bojaren eerbiedigde en de doema een grote autonomie gaf. Zygmunt stemde met deze voorwaarden in. De bojaren hoopten met de steun van de Poolse troepen de tweede valse Dmitri te kunnen uitschakelen. Die had nog steeds de steun van de boeren en de Kozakken en rukte met een versterkt leger op naar Moskou. Vasili iv zat nu in een lastig parket. De Poolse troepen hadden een numeriek overwicht op de Russische, zelfs met de Zweedse hulptroepen. In 1610 sneuvelde Michail Skopin-Sjoejski bij de herovering van Smolensk; zijn leger werd uitgeschakeld. De Poolse koninklijke troepen rukten nu op naar Moskou. Vasili iv werd door Ljapoenov, Filaret en ‘nieuwkomer’ Vasili Golitsyn (?-1619) gedwongen te abdiceren en zich in een klooster terug te trekken. Ook de bojaren die Vasili tot dan toe hadden gesteund, stonden nu voor de keuze tussen een machtsgreep door boeren en Kozakken of een Poolse tsaar. Ze besloten hun ruzies bij te leggen en vrede te hebben met een Poolse tsaar. Een Landdag koos Władysław tot tsaar. Het volk van Moskou zwoer hem trouw en de Poolse troepen begonnen met hun operaties tegen de opstandige boeren en Kozakken. Dmitri werd eind 1610 vermoord. Zijn dood was voor de bojaren een hele opluchting – al verschenen er later na deze tweede valse Dmitri nog een dozijn andere. Het bleek echter dat de Poolse koning eigenlijk liever zelf tsaar van Moskovië wilde worden. Op die manier kon hij Moskovië zonder meer annexeren. Toen hij bovendien aankondigde zich niet te willen bekeren tot de orthodoxie, was het hek van de dam. In december 1610 bezwoer Patriarch Germogen de Russen om de katholieke Zygmunt niet te steunen en riep op tot een veldtocht tegen de Polen. Daarop werd hij door de Polen gearresteerd en opgesloten. Filaret werd als gijzelaar naar Polen weggevoerd. Gedurende de volgende drie jaar had Moskovië geen tsaar, maar werd bestuurd door een Raad van Zeven (bojaren). Begin 1611 probeerde Ljapoenov een eerste landweerleger te creëren. Hij werd om onduidelijke redenen gesteund door Kozakkenleider Ivan Zaroetski (?-1614), de nieuwe (derde) echtgenoot van Marina Mniszech, en Dmitri Troebetskoj (?-1625), vorst van Toesjino. Om de steun van de boeren te krijgen, beloofde Ljapoenov een einde te maken aan de gebondenheid van de boeren. In de zomer van 1611 belegerde Ljapoenov de Polen in het Kremlin. Toen de boeren in de gaten kregen dat Ljapoenov, zoals ze
116
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
van een pomesjtsjik hadden kunnen weten, in de heroverde gebieden zijn belofte niet nakwam, brachten ze hem om en hieven het beleg van Moskou op. Zaroetski en Marina vertrokken met hun aanhang naar Toela. Alleen Troebetskoj bleef met een aantal Kozakken de Polen in Moskou voort belegeren. In de zomer van 1611 leek de situatie uitzichtloos. Een Pools leger heroverde Smolensk en bezette grote delen van westelijk Moskovië; de Zweden veroverden Ingermanland en Karelië – waardoor Moskovië zijn toegang tot de Finse Golf verloor – en namen Novgorod in. De Novgorodse bevolking, die weinig redenen had om loyaal te zijn aan Moskou, erkende Karel ix van Zweden als koning. Boeren en Kozakken, die nu Ivan, de zoon van de tweede valse Dmitri en Marina, op de troon wilden, maakten de omgeving van Moskou onveilig. Vleeshandelaar Koezma Minin (?-1616) en vorst Dmitri Pozjarski (15781642) uit Nizjni Novgorod, de Jan Breydel en Pieter De Coninck van Rusland, brachten een tweede landweerleger tegen de Polen op de been. Dat bestond voornamelijk uit pomesjtsjiks, waardoor ze moeilijkheden met bondgenoten uit de boerenstand vermeden. Even verstandig was het om de verkiezing van een nieuwe tsaar toe te vertrouwen aan een Landdag in plaats van zelf een tsaar naar voren te schuiven. Op die manier hield de eensgezindheid stand. In 1612 veroverden de troepen van de landweer Jaroslavl, waar ze een voorlopige regering installeerden. Ze verdreven de boerenlegers, bereikten een staakt-het-vuren met de Zweden en verdreven ten slotte op 4 november 1612 samen met de Kozakken van Troebetskoj de Polen uit Moskou. Die gebeurtenis wordt vandaag nog steeds herdacht als de Dag van de nationale eenheid, een van de Russische officiële feestdagen. In januari 1613 boog een Landdag in Moskou zich over de keuze van de nieuwe tsaar. Er waren vier mogelijkheden: Ivan, de ‘valse kleinzoon’ van Ivan iv, wiens kandidatuur gesteund werd door Zaroetski en Marina, die zich nog steeds in Toela bevonden; de zoon van de koning van Zweden, de keuze van wijlen Ljapoenov; de bojaar en Kozakkenleider Dmitri Troebetskoj; en tot slot Michail Romanov, de zestienjarige zoon van patriarch Filaret, die (Filaret) nog steeds gevangen zat in Polen. Patriarch Germogen steunde de kandidatuur van Michail. Uiteindelijk gaf de Landdag na enkele weken van overleg de voorkeur aan Michail Romanov. Hij was aanvaardbaar voor de bojaren als zoon van de neef van Anastasija Romanova, de eerste vrouw van Ivan iv, en voor de boeren en de Kozakken omdat zijn vader Filaret een tijdlang de tweede valse Dmitri had gesteund. Filaret had
HOOFDSTUK 7 de troebele tijden
117
wel even gecollaboreerd met de Polen, maar was uiteindelijk als gijzelaar van de Polen toch een martelaar geworden, wat hem ook bij de gelovige boeren in de smaak deed vallen. Met Michail kwam de dynastie van Romanov aan de macht, die tot in februari 1917 over Rusland zou heersen. Marina, haar zoon Ivan en Ivan Zaroetski werden in 1614 door de Kozakken uitgeleverd aan de Moskovische regering. Vader Ivan werd gespiest en zijn driejarige stiefzoon opgehangen; Marina stierf enkele jaren later van ontbering in een gevangenis.
119
8 De vroegste Romanovs
H
oe dramatisch en bedreigend voor het voortbestaan van Moskovië de troebele tijden ook waren, ze bleken achteraf toch niet meer dan een intermezzo dat de tendensen die al eerder in de Russische samenleving werkzaam waren veeleer in de hand gewerkt dan omgebogen, laat staan een halt toegeroepen heeft. Als onbetwiste morele en politieke overwinnaars traden de pomesjtsjiks naar voren, maar de macht van de bojaren was slechts tijdelijk gebroken. De macht van de tsaar bleef ongehavend: een sterke monarchie was het enige alternatief voor de chaos gebleken. Ook de steden hadden met hun steun aan de landweer van Minin en Pozjarski en hun deelname aan de Landdagen een goede beurt gemaakt. De grote verliezers waren de boeren; de enige vertolkers van hùn belangen, de Kozakken, zouden in de loop van de zeventiende eeuw politiek helemaal buiten spel gezet worden. Het politieke zwaartepunt verlegde zich naar een ‘middenklasse’ van vooraanstaande pomesjtsjiks en dienende en verdienstelijke bojaren – een ontwikkeling die haar beslag kreeg met de hervormingen van Peter de Grote. De dynastieke geschiedenis van de vroege Romanovs ziet er, nu het se nioraat definitief tot het verleden behoorde, een stuk eenvoudiger uit dan onder de Rjoeriks. Michail Romanov was pas zestien toen de Landdag hem, nog mede onder druk van de Kozakken, in 1613 op de troon bracht. Zijn vader, patriarch Filaret, werd in 1619 door de Polen vrijgelaten en regeerde tot aan zijn dood in 1633 samen met of in de plaats van zijn zoon. Na zijn dood in 1643 werd Michail probleemloos opgevolgd door zijn zoon Aleksej. Die trouwde twee keer. Uit zijn eerste huwelijk met Marija Miloslavskaja werden twee zonen geboren – Fjodor en Ivan – en vier dochters; uit zijn tweede huwelijk met Natalja Narysjkina (1651-1694) één zoon – Pjotr, de latere Peter de Grote. Toen Aleksej in 1676 stierf, werd hij opgevolgd door
120
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
zijn veertienjarige, ziekelijke zoon Fjodor iii (1676-1682). Toen die kinderloos stierf, brak er ruzie uit tussen de families van de twee vrouwen van Aleksej over wie hem moest opvolgen. De Miloslavski’s wilden Fjodors broer Ivan op de troon en de Narysjkins zijn halfbroer Peter. De Narysjkins slaagden erin, met de steun van patriarch Ioakim (1674-1690), Peter op de troon te brengen. Een van Fjodors zusters, Sofija, organiseerde met de steun van het musketierscorps een tegencoup, waarbij een deel van de familie Narysjkin werd uitgemoord. Uiteindelijk vonden ze een compromis: Ivan werd tsaar (1682-1689) en Peter medetsaar. In de plaats van Ivan, die zwakzinnig was, regeerde in feite zijn oudere zuster Sofija als regentes. Relaties met Polen-Litouwen Toen Michail op de troon kwam bezetten de Zweden nog steeds het noordwesten van Moskovië – het hele gebied langs de Finse golf, inclusief de Nevamonding en Novgorod. Koning Gustav ii Adolf (1611-1632) wilde nog meer, maar uiteindelijk richtte hij zijn pijlen op Polen, waarmee Zweden nog steeds in een oud dynastiek en territoriaal conflict gewikkeld was. Engelse en Hollandse diplomaten bemiddelden tussen Rusland en Zweden en met de ‘eeuwige’ Vrede van Stolbovo in 1617 kreeg Rusland Novgorod terug; Karelië en Ingermanland bleven Zweeds. Rusland bleef afgesneden van de Finse Golf. Na een nieuwe, mislukte poging van Zygmunt iii om zijn zoon Wła dysław alsnog manu militari op de Moskovische troon te brengen, sloten Polen-Litouwen en Moskovië in 1618 de Vrede van Deoelino – voor veertien en een half jaar. De Polen trokken zich terug uit Moskovië, maar behielden een brede strook land rond Smolensk en Tsjernihiv in de Oekraïene, in ruil voor de vrijlating van patriarch Filaret, die negen jaar in Poolse gevangenschap had doorgebracht. De Moskovische troon bleven ze claimen. Tegen het einde van die veertien en een half jaar overwoog Moskovië, op ideeën gebracht door een reeks pijnlijke Poolse nederlagen tegen Zweden in de jaren twintig van de zeventiende eeuw, een veldtocht om de her overing van Smolensk. Het was daartoe ook opgestookt door Zweden, dat een aanval op Duitsland plande en het rancuneuze Polen-Litouwen ondertussen wilde afleiden met perikelen aan hun oostgrens. Zweden leverde wapens aan Moskovië in ruil voor taxfree Russisch graan, dat het tegen een hogere prijs doorverkocht in Amsterdam. Moskovië versterkte zijn leger met een regiment huurlingen, geronseld in Zweden, de Nederlandse Republiek en Schotland. Het greep de dood van Zygmunt iii in april 1632
HOOFDSTUK 8 de vroegste romanovs
121
aan om de aanval op Smolensk in te zetten. Zygmunts opvolger Władysław iv (1632-1648) sloeg hard terug. In 1633 werd Smolensk ontzet; de Zweden werden na de dood van Gustav ii Adolf in het nauw gedreven en konden geen hulp meer bieden; in het zuiden vielen de Krim-Tataren Moskovië binnen. Tsaar Aleksej was gedwongen in 1634 de ‘eeuwige’ Vrede van Poljanovka (Polanów in het Pools) te aanvaarden: de Poolse veroveringen in de streek van Smolensk en Tsjernihiv werden definitief en Moskovië moest een vergoeding voor de toegebrachte oorlogsschade betalen. Władysław iv zag wel af van zijn aanspraken op Moskovië. Door de oorlogen met Polen en Zweden gedurende de troebele tijden was Moskovië zich bewust geworden van zijn militaire achterstand. De cavalerie, tot dan toe de grote troef van het Moskovische leger, begon in de oorlogsvoering geleidelijk minder belangrijk te worden. De streltsen ontpopten zich in de zeventiende eeuw als een kaste die wel een politieke rol wilde spelen (door deel te nemen aan paleisrevoluties), maar nog slechts een geringe militaire efficiëntie aan de dag legde. Om die reden namen de tsaren steeds vaker West-Europese huurlingen in dienst – onder meer uit de Nederlandse Republiek. Na de Dertigjarige Oorlog (1618-48) waren die trouwens in grote aantallen beschikbaar. Ze vormden op den duur de hoofdmoot van het leger, al bleken ze niet altijd betrouwbaar. De tsaren deden ook een beroep op buitenlandse wapenproducenten en militaire instructeurs. Ze kochten wapentuig in West-Europa en lieten dat in Toela namaken door Nederlandse staalgieters en wapeningenieurs. De dienstplicht werd ingevoerd: lijfeigen boeren, lagere dienstadel en stedelingen konden tot (levenslange) militaire dienst verplicht worden. In de cavalerie dienden voortaan voornamelijk Kozakken en Mongolen. Omstreeks het midden van de zeventiende eeuw voelde Moskovië zich sterk genoeg om de strijd met Polen om de herovering van de gebieden in Belarus en de Oekraïne aan te gaan. Centraal-Azië, Siberië De annexatie van Oost-Oekraïne, in de vorm van een soort van protectoraat (waarover meer in het volgende hoofdstuk), maakte dat Moskovië nu een gemeenschappelijke grens had met het Kanaat van de Krim-Tataren. De relaties werden meteen slechter. In de jaren dertig van de zeventiende eeuw was de macht van de Nogaj-Mongolen, de traditionele bondgenoten van Moskovië tegen het Kanaat van de Krim, gebroken door interne verdeeldheid en door de opkomst van een nieuwe Mongoolse stammenfederatie,
122
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
de Kalmykken. De nomadische Kalmykken hadden zich uit Dzjoengarije in Chinees West-Mongolië in de jaren twintig en dertig van de zeventiende eeuw in de steppe langs de Wolga ten noorden van de Kaspische Zee – Moskovisch grondgebied – gevestigd en gedroegen zich alsof ze daar heer en meester waren. De Kalmykken waren lamaïstische boeddhisten en gezworen vijanden van de Turkse moslims in het steppegebied. De NogajMongolen, verdeeld in kleine groepen die zich ten dienste stelden van Kalmykken, Russen en Krim-Tataren, voerden raids uit op Moskovisch grondgebied, voornamelijk met het oog op de slavenhandel. Naar schatting 150.000 tot 200.000 Russen werden in de eerste helft van de zeventiende eeuw gevangengenomen en als slaven verkocht. Tsaar Michail zette Kozakken in om de Kalmykken en hun bondgenoten tot de orde te roepen, maar de Kozakken gaven de voorkeur aan het beroven van Krim-Tataarse en Moskovische handelskaravanen. Moskovië steunde de Kalmykken in de mate dat ze bereid waren om mee de Krim-Tataren in bedwang te houden, maar het bondgenootschap dat Moskovië in 1655 met de Kalmykken sloot leidde in 1662-1664 tot onrust onder de Basjkieren, die leden onder de Kalmykse raids. Om de steppevolken buiten de deur te houden en Russische kolonisten tegen de nomaden te beschermen, liet tsaar Michail een hele reeks nieuwe garnizoensteden bouwen. Ondanks de vele langdurige oorlogen in het westen en het zuiden, die veel van Moskovië eisten, kende het in de zeventiende eeuw een spectaculaire expansie in oostelijke richting, in Siberië. Tussen 1600 en 1700 vergrootte het zijn grondgebied drie keer. In 1639 bereikten de Russen de Stille Oceaan, waar ze Ochotsk stichtten. Aan de grens met China verrees in 1659 Nertsjinsk en in 1665 Albazin. De opmars in oostelijke richting verliep snel, maar een blijvende controle over Siberië werd bemoeilijkt door de enorme afstanden, het barre klimaat en de moeizame voedselvoorziening. In Siberië groeit namelijk geen graan. Boerenkolonisten en Kozakken werden aangemoedigd om zich in West-Siberië te vestigen, waar het klimaat de teelt van rogge toeliet. Door het gebrek aan Russische vrouwen ontstond een drukke handel in autochtone vrouwelijke slaven. Siberië bleef dun bevolkt. Het plan om het vruchtbare Mantsjoerije – het gebied tussen de Amoer en de Zee van Ochotsk, waar wel graan groeit – te annexeren was mede ingegeven door de idee van daaruit militairen en ambtenaren in OostSiberië te voeden. Tegen het midden van de zeventiende eeuw drongen Russische handelaars en verkenners het gebied van de Amoer binnen. In 1649 ondernam bonthandelaar Jerofej Chabarov (ca. 1603-1671) een expe-
HOOFDSTUK 8 de vroegste romanovs
123
ditie naar Mantsjoerije. Die leidde in 1655 tot een gewapend conflict met China, waar net een dynastie aan de macht was gekomen die haar wortels in Mantsjoerije had. China eiste dat de Russen zich tot achter het Bajkalmeer zouden terugtrekken. Een nederlaag tegen China in 1655 dwong Moskovië Mantsjoerije op te geven. Na lange onderhandelingen tekende Fjodor Golovin (1650-1706), ‘minister van Buitenlandse Zaken’, in 1689 het Verdrag van Nertsjinsk. Dat trok de grens tussen Moskovië en China langs het Stanovojgebergte; het bekken van de Amoer bleef Chinees (tot in de negentiende eeuw). Russische forten moesten ontmanteld worden. De Vrede van Nertsjinsk regelde ook Ruslands handel met China: Russische karavanen kregen het recht in Peking Siberisch bont te verkopen. Het handelsverkeer in andere waren – China exporteerde zijde, katoen en thee; Rusland bont – bleef beperkt tot de grensstad Kjachta. Interne ontwikkelingen Om het land te herstellen van de verwoestingen die tijdens de opstanden en oorlogen waren aangericht, had de overheid geld nodig. Moskovië vroeg leningen in Engeland en de Nederlandse Republiek in ruil voor handelsconcessies, maar kreeg niets. De inkomsten werden dan maar uit de belastingen gehaald. Boven op de gewone belastingen kwam er een taks op wodka, een drank die in die tijd in de mode kwam. Directe belastingen werden niet langer berekend op basis van de oppervlakte en de kwaliteit van het land – het systeem ingevoerd onder Ivan iv –, maar per huishouden (dvor), wat meer opbracht. Een gevolg was dat leden van één familie zoveel mogelijk onder hetzelfde dak bleven wonen, waardoor de inkomsten uit de belastingen toch onder het beoogde niveau bleven. Door de ontvolking en de algemene economische achteruitgang in de troebele tijden, vielen de boeren terug op het oude slash-and-burn-systeem, dat ze tot in de tweede helft van de achttiende eeuw zouden blijven toepassen; daarna kwam het drieslagstelsel weer in gebruik. Dit weinig rendabele systeem stond dwars op het streven van grondbezitters om meer te produceren. In het traditionele pomestje-systeem was dit probleem nauwelijks aan de orde geweest: de grond moest een voorgeschreven aantal militairen (cavaleristen) leveren. Een grote opbrengst leidde er alleen maar toe dat meer soldaten moesten geleverd worden. Doordat het belang van de cavalerie afnam – en dat van de artillerie toenam –, veranderde ook het karakter van het pomestje-systeem. Pomestjes produceerden niet langer meer alleen voor de militaire behoeften, maar ook met het oog op de ver-
124
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
koop van de landbouwproducten op de markt. Dit proces werd in de hand gewerkt door de toenemende vraag naar landbouwproducten uit Rusland in het buitenland. De pomesjtsjiks bleven ondertussen de voor de staat onontbeerlijke militaire en civiele taken uitvoeren en behielden daardoor ook hun invloed op de besluitvorming en met name op de reglementering van de lijfeigenschap. Het resultaat was dat tegelijk zowel de exploitatie van de boeren en de mate van gebondenheid toenamen. De omvang van zowel de barsjtsjina (herendiensten) als de obrok (belastingen in species) nam toe. De ontwikkeling van de pomestjes van militair leengoed tot landbouwbedrijf kwam de staat ook goed uit. Militaire technologische vernieuwingen, buitenlandse instructeurs en huurlingen moesten immers betaald worden met geld, en dat was afkomstig van belastingen, betaald door mensen die inkomsten hadden uit landbouw, nijverheid en handel. De staat stimuleerde zulke activiteiten dan ook. Er werden meer en betere wegen aangelegd omdat de handel via de rivieren te traag begon te worden. Typerend voor de Moskovische economie was nog steeds de grote mate van staatscontrole en -initiatief en het aandeel van buitenlanders. De productie ten behoeve van het leger (ijzer, wapens, textiel) nam de belangrijkste plaats in. De regering bevorderde het commerciële verkeer door buiten landers vrij te stellen van tollen. Vooral Engelsen en Nederlanders vestigden zich als ambachtslui in Rusland. In 1646 werden op aandringen van de Russische handelaars, die bang waren voor de concurrentie, de eerste protectionistische maatregelen genomen. In 1648, drie jaar na de dood van Michail, braken onlusten uit in Moskou en andere steden. De bevolking was ontevreden over het corrupte bestuur van tsaar Aleksejs voogd en schoonbroer, Boris Morozov (15901661). Huizen van bojaren werden geplunderd en bojaren gelyncht. Aleksej was verplicht Morozov en een deel van zijn corrupte schoonfamilie (voor even) te verbannen om de rust te herstellen. Om definitief orde op zaken te stellen, gelastte hij in 1649 een Landdag met het opstellen van een nieuw Wetboek (Oelozjenije). Het Wetboek bevatte 967 artikelen, verdeeld over 25 hoofdstukken, en reglementeerde alles – van ketterijen en godslasteringen (hoofdstuk 1) tot illegale kroegen (hoofdstuk 25). Het legde rechten en plichten van alle standen nauwkeurig vast en weerspiegelde tegelijk de toenemende centralisatie van de staat en zijn autoritaire karakter. De lijfeigenschap werd strenger. De termijn waarna weggevluchte lijfeigenen de vrijheid kregen, werd afgeschaft. Wie weggevluchte lijfeigenen onderdak verschafte, was strafbaar. Hoewel de lijfeigenen in theorie aan de grond gebonden waren en niet aan de eigenaar van de grond, kon die in de prak-
HOOFDSTUK 8 de vroegste romanovs
125
tijk zijn lijfeigenen ook verkopen. Ook stedelingen werden ‘aan de grond’, meer bepaald hun wijk in de stad (posad), gebonden en hadden militaire verplichtingen, zoals de zorg om het onderhoud van de wegen. Omdat sla ven geen belastingen betaalden en de uitbreiding van en strengere wetten op de lijfeigenschap het onderscheid tussen lijfeigenen en slaven had doen vervagen, werd het recht van verpauperde boeren om zich als slaaf te laten inkopen beperkt, alsook het recht om slaven te bezitten. Het Wetboek voorzag in strenge straffen tegen struikroverij, die immers een bedreiging vormde voor handel. De wet bleef uitgaan van het principe van gepersonaliseerde of gehiërarchiseerde straffen (zwaardere straffen voor lijfeigenen dan voor edellieden voor hetzelfde vergrijp). De strenge reglementering van de samenleving, die meer rechtvaardigheid beoogde, kon niet verhinderen dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw opstanden bleven uitbreken – in 1660 in Novgorod en Pskov, en in 1662 in Moskou (de zogenaamde Koperonlusten, naar aanleiding van geknoei met de munt en van de prijsstijgingen, die er het gevolg van waren). De opstanden werden bloedig onderdrukt. De meest ophefmakende opstand was die van ex-piraat en Kozak Stenka (Stepan) Razin (ca. 16301671) in 1669. De aanleiding vormden een nieuwe poging van de regering om weggelopen boeren die zich bij de Kozakken hadden aangesloten naar hun eigenaars terug te brengen, de zwaardere belastingdruk, de verhoogde graanprijzen als gevolg van de Russisch-Poolse oorlog van 1654-67, en de maatregelen genomen door Moskovië en het Osmaanse Rijk tegen struikrovers en piraten. De opstand brak uit in de buurt van Astrachan en breidde zich uit van de Don en de Kaspische Zee richting Moskou. Astrachan en Tsaritsyn (nu Volgograd) werden door de opstandelingen ingenomen. Razin kreeg massale steun van boeren, Kozakken, stedelingen en zelfs van de lagere geestelijkheid. In de veroverde gebieden moordden de opstandelingen de adel uit en plunderden hun bezittingen. Razin schafte belastingen af en legde de egalitaire leefwijze van de Kozakken op. In 1670 werd hij in Simbirsk door het Moskovische leger verslagen; hij vluchtte, maar werd in 1671 aan de overheden uitgeleverd, naar Moskou gebracht en daar terechtgesteld. De tsaar De macht van de tsaar, gebaseerd op het leger, de kerk en een groeiende bureaucratie, bleef toenemen. De tsaar, die tevens de titel van veliki gosoe dar (grote soeverein) voerde, regeerde in de Moskovische traditie alléén,
126
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
als een absolute vorst. De absolute macht van de tsaar was echter van een andere aard dan in het oude Moskovië. Met name de opvatting, dat de macht van de tsaar van goddelijke aard was, had aan geloofwaardigheid ingeboet. De tsaar kwam uit een bojarengeslacht als vele andere en was door een Landdag verkozen. De dynastie van de Romanovs was niet meer, als die van Rjoerik, ‘eigenaar’ van de staat; de staat was veeleer aan haar toevertrouwd. Dat belet niet dat wanneer de laat-Moskovische tsaren streefden naar orde en rechtvaardigheid, en vooral Aleksej deed dat, ze vooralsnog in de eerste plaats hun eigen persoonlijke belangen op het oog hadden. Ze lieten zich adviseren door vertrouwelingen – als Afanasi OrdynNasjtsjokin (ca. 1605-1680), Artamon Matvejev (1625-1682) en vorst Vasili Golitsyn (1643-1714), die aan het hoofd van de zogenaamde gezantenkanselarij mee het buitenlandse beleid bepaalden –, maar ze hoefden met die adviezen geen rekening te houden als die hun niet aanstonden. Van de tsaar werd verwacht dat hij wijs en rechtvaardig handelde, maar niemand keek ervan op als hij dat niet deed. Ook in dit opzicht is de zeventiende eeuw een overgangsperiode van het goddelijke (en willekeurige) gezag van de Moskovische tsaren naar het op verantwoordelijkheid voor het staatsbelang gebaseerde keizerschap van Peter de Grote en zijn opvolgers. De adel In de praktijk moest de tsaar rekening houden met de bojaren, zonder wie hij niet in staat was zijn macht uit te oefenen. De bojaren hadden zich als politieke kaste al gauw hersteld van de schade die ze onder Ivan iv hadden opgelopen. Hun rangen werden aangevuld niet alleen met gepromoveerde pomesjtsjiks, maar ook met vooraanstaande figuren uit voormalige Mongoolse en Pools-Litouwse gebieden, die zonder enige vorm van discriminatie in aanmerking kwamen voor de hoogste militaire en civiele functies. Het toenemende politieke gewicht van de bojaren weerspiegelde zich in het toegenomen belang van de doema. Deze functioneerde als een breed adviserend orgaan en als een soort van hof van beroep (zijn bevoegdheden zijn nooit nauwkeurig afgebakend). Leden van de oude bojarenfamilies werden dikwijls lid van de doema na een carrière in het leger of de civiele administratie. De bojaren hadden – zoals uit formules als ‘de tsaar verordende en de bojaren stemden in’ en de getuigenissen van vreemdelingen dat de tsaar ‘niets kan ondernemen zonder zijn doema’ blijkt – een mate van medezeggenschap in het bestuur. Ambtenaren uit de centrale en provinciale bureaus verschenen voor de doema op maandag, woensdag en
HOOFDSTUK 8 de vroegste romanovs
127
vrijdag om zeven uur in de ochtend om verslag uit te brengen en verantwoording af te leggen over hun activiteiten. De tsaar zorgde er wel voor dat de doema niet echt een beperking vormde voor zijn gezag. Dat gebeurde bijvoorbeeld door de doema open te stellen voor pomesjtsjiks, die werden gerekruteerd op basis van ervaring en prestaties in plaats van geboorte. De pomesjtsjiks waren over het algemeen loyaler aan de tsaar dan de bojaren. Door de uitbreiding van het aantal leden en het toenemende aantal vergaderingen van de doema, namen de efficiëntie en de impact ervan op het bestuur uiteindelijk af. Tegen het einde van de zeventiende eeuw waren de vergaderingen van de doema verworden tot een soort van hofritueel en de doema zelf tot een reservoir van staatsambtenaren. Het adviseren van de tsaar was (opnieuw) het voorrecht van een kleine groep vertrouwelingen in de kanselarij van geheime zaken, terwijl de uitvoering van de beslissingen en ten dele ook het lokale beleid hoe langer hoe meer werden toevertrouwd aan een bureaucratie met aan het hoofd bojaren, maar verder overwegend bevolkt door pomesjtsjiks. In tegenstelling tot de bojaren, die geboorteadel zijn, kunnen de okolnitsji’s samen met de ca. 35.000 leden van de lagere, provinciale adel beschouwd worden als respectievelijk hogere en lagere dienstadel. Met betrekking tot de Russische adel is de gebruikelijke terminologie nogal misleidend: ook de grote adel of geboorteadel (de bojarenstand) diende de staat als militair of ambtenaar en was in die zin dienstadel, terwijl leden van de kleine adel of eigenlijke dienstadel in een aantal gevallen ook door geboorte de adelstand verwierven en in die zin ook geboorteadel waren. Vóór Peter de Grote was het verschil tussen beide dat de geboorteadel niet moést dienen, terwijl in het geval van de kleine adel vooral de dienst toegang verschafte tot de adelstand. Cruciaal was het recht op het bezit van grond en lijfeigenen, dat was voorbehouden aan de adel. Pomesjtsjiks werden meestal, maar niet altijd gerekruteerd onder de kleine adel. Pomesjtsjiks die niet tot deze categorie behoorden, kregen grond en lijf eigenen als verloning van hun prestaties en verwierven op die manier ‘langs de achterdeur’ toegang tot de adelstand. Militairen en ambtenaren, die in het kader van de modernisering niet langer meer vergoed werden met een landgoed, maar met een salaris, dreigden helemaal geen grond en lijfeigenen meer te hebben en daarmee ook geen toegang meer tot de adelstand. Zij drongen aan op het verwerven van de adelstand omdat ze daardoor het recht verwierven land en lijfeigenen te bezitten. Omdat het onderscheid tussen geboorteadel en dienstadel in de loop der tijden sowieso vervaagd
128
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
was – het Wetboek van 1649 schafte het legale onderscheid tussen een pomestje en een (adellijke) vottsjina de facto af door beide als erfelijk grondbezit te beschouwen –, drongen de pomesjtsjiks erop aan ook de jure als adel te worden behandeld. Na de oorlog met Polen (1654-1667), toen hij de handen vrij had en bovendien het prestige genoot van een overwinnaar, wilde Aleksej een einde maken aan de aanspraken die de bojaren in het kader van de pomestnitsjestvo nog steeds hadden op de belangrijkste functies in de staat. Tijdens de oorlog hadden immers vooral pomesjtsjiks zich verdienstelijk gemaakt en Aleksej wilde dan ook dat vooral zíj toegang kregen tot de belangrijkste functies. Hij slaagde erin de hervorming door te voeren zonder de bojaren al te zeer tegen de haren in te strijken. Aleksej gaf de bojaren voldoende eervolle functies om op hun loyauteit te kunnen blijven rekenen, terwijl hij voor de belangrijke functies – als die van hoofd van de belangrijkste kanselarijen (leger, toekenning van gronden, buitenlandse betrekkingen) – vooral een beroep deed op pomesjtsjiks. Na zijn dood kwam er einde aan dat beleid. Onder Sofija Miloslavskaja, zuster en regentes van de twee zwakke tsaren Fjodor iii en Ivan v, breidde de bojarenstand zich spectaculair uit. Het was voor de Miloslavski’s, wier positie niet al te stevig was, een manier om de steun van de bojaren af te kopen. Parallel met de vervaging van het verschil tussen geboorteadel en dienstadel en de tendens om de pomesjtsjiks als adel te beschouwen, leidde deze ontwikkeling tot de definitieve devaluatie van het bojarendom. In 1682, onder Fjodor iii, werd de mestnitsjestvo afgeschaft. Voor de oude bojarenclans bleef enkel hun opname in de Barchatnaja kniga (Het fluwelen boek) als eervol bewijs van voorname afkomst. Bestuursinstellingen De Landdag, in het leven geroepen onder Ivan iv, had evenmin als de doema nauwkeurig afgebakende bevoegdheden. Ook de samenstelling van de Landdagen lag niet helemaal vast, maar in alle gevallen waren de bojaren en de hogere ambtenaren van de partij. Ook het aantal deelnemers kon verschillen van enkele tientallen tot vele honderden. Het belang van de Landdagen nam sterk toe onder Michail, die door een Landdag verkozen was. De representativiteit en het prestige van de Landdag vormden de belangrijkste legitimatie van zijn macht. Tussen 1613 en 1684 hadden meer dan twintig Landdagen plaats. Dikwijls lijkt de Landdag te zijn samen geroepen wanneer de tsaar in de penarie zat of de verantwoordelijkheid
HOOFDSTUK 8 de vroegste romanovs
129
voor riskante beslissingen met anderen wilde delen. Zo vroeg Michail in 1632 en in 1634 het advies van de Landdag over de oorlog met Polen om Smolensk. In 1632 vond de Landdag het goed dat er geld gevraagd werd om de oorlog te voeren; in 1634 sloot Michail op advies van de Landdag vrede. In 1642 vroeg Aleksej of hij de controle over de vesting van Azov, die pas door de Kozakken op de Turken veroverd was, mocht overnemen – met het risico van een oorlog met het Osmaanse Rijk. De Landdag adviseerde negatief. In 1653 hechtte een Landdag wel zijn goedkeuring aan de oorlog met Polen-Litouwen om de Oekraïne. De belangrijkste aller Landdagen was die in 1648-1649, bijeengeroepen naar aanleiding van het oproer in Moskou tegen de corrupte Morozov. Hij had de opdracht een nieuw wetboek op te stellen. Er waren vele honderden vertegenwoordigers, die vergaderden in twee kamers – een hogere met de geestelijkheid en de bojaren en een lagere met de kleine adel en de burgerij. De kleine adel wilde een verscherping van de wetten op de lijfeigenschap; de steden wilden dat ook stedelijke nederzettingen op kerkelijk en privégrootgrondbezit belastingen (tjaglo) betaalden. Beide steunden elkaar en haalden hun slag thuis. De nieuwe wetgeving werden vastgelegd in het Wetboek van 1649. Na de regering van Fjodor iii werd de Landdag niet meer samengeroepen. Dat was mede een gevolg van het relatief goed functioneren van de kanselarijen en de lokale besturen, waardoor bij de besluitvorming op hun informatie en advies kon gesteund worden. Het aantal kanselarijen groeide van 22 in 1613 tot 40 à 60 in jaren tachtig van de zeventiende eeuw. Sommige kanselarijen hadden een tijdelijk, ad hoc of privé-karakter. De kanselarij van de geheime zaken zorgde aanvankelijk voor de privéaangelegenheden van de tsaar, waaronder zijn valken, maar groeide naderhand uit tot een soort van geheim adviesorgaan. De valken kregen een aparte kanselarij. Aleksej vertrouwde het beheer van de kloostergronden toe aan een kloosterkanselarij, maar moest die na verzet van geestelijkheid weer opdoeken. Over het algemeen weerspiegelden de kanselarijen trouw de besognes van de staat: zo kwamen er kanselarijen voor taksen en belastingen, voor het slaan van munten, voor de cavalerie en de infanterie, de rekrutering van huurlingen, Kozakkenaangelegenheden en dergelijke. Het aantal ambtenaren in de kanselarijen nam zoals in elke bureaucratie snel toe: van enkele honderden in het begin van de zeventiende eeuw tot vele duizenden op het einde ervan. De ambtenarij werd hoe langer hoe belangrijker, onmisbaarder en daardoor ook machtiger.
130
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Het personeel van de kanselarijen werd gerekruteerd op basis van deskundigheid en verdiensten. Ambtenaren konden opklimmen van jongere via middelste en oudere klerk tot onderdiaken en de besten onder hen konden diaken worden. Ze stonden dan in permanent contact met de hoogste regionen van de staatsmacht. De belangrijkste diakens hadden toegang tot de doema en af en toe werd er een tot bojaar gepromoveerd. Hoewel de grote adel in de hoogste regionen van de ambtenarij oververtegenwoordigd bleef, bestond op die manier in de kanselarijen toch een in Rusland buiten het kerkelijke bestuursapparaat ongekende sociale mobiliteit. Bepaalde vormen van sociale distinctie bleven bestaan: de diakens moesten gedurende de bijeenkomsten van de doema rechtop staan, terwijl bojaren en okolnitsji’s mochten zitten. Voor het lokale bestuur stonden de vojevoda’s in. In de zestiende eeuw waren aan de grens met Polen-Litouwen en langs de grenslinies in het zuidoosten vojevoda’s aangesteld, die militaire, administratieve, fiscale en andere bevoegdheden hadden en konden beschikken over eigen soldaten en ambtenaren. Zulke vojevoda’s hadden aan het einde van de troebele tijden een belangrijke rol gespeeld bij de organisatie van de landweer. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw werden in heel Moskovië vojevoda’s aangesteld. Zij vertegenwoordigden de Moskovische centrale bureaucratie in de provincies. Hun bevoegdheden waren min of meer afgebakend: zij moesten de instructies van het centrum uitvoeren en aan de kanselarijen schriftelijk verantwoording afleggen voor hun beleidsdaden. Speciale controlecommissies keken erop toe dat ze alle richtlijnen en reglementen respecteerden. Beslissingen werden centraal genomen; de lokale administratie had vooral een uitvoerende en rapporterende functie. De stroom rapporten uit de provinciehoofdsteden kon al gauw niet meer door de kanselarijen verwerkt worden. Aanvankelijk kozen de vojevoda’s zelf hun personeel, maar met de voortschrijdende centralisatie ging Moskou zich daar steeds meer mee bemoeien. De staat zag liever geen militairen verdwijnen in de ambtenarij; die kon hij beter gebruiken. Tegen het einde van de zeventiende eeuw werd de dienst in de provinciale ambtenarij min of meer erfelijk en bleef hij voorbehouden aan de kleine adel. Tot het takenpakket van de provinciale bestuurders behoorden het aanleggen van kadastrale registers, het berekenen en innen van de belastingen, het opsporen van weggelopen lijfeigenen, het bestrijden van struikroverij, de rekrutering van cavaleristen onder de pomesjtsjiks en dergelijke. De vojevoda’s bestuurden in overleg met verkozen vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap. In de grens
HOOFDSTUK 8 de vroegste romanovs
131
gebieden, vooral in het zuidoosten langs de uitgestrekte verdedigingslinies, waren de militaire aspecten van de opdracht het belangrijkst. De efficiëntie van het lokale bestuur werd voor een deel onderuitgehaald door twee factoren. In de eerste plaats hadden de vojevoda’s geen opleiding gekregen; het waren dikwijls militairen met verlof en lijntrekkers. De baan bracht weinig eer of geld op en werd met weinig animo uitgevoerd. De twee de factor was de ingebakken corruptie. De kormlenije was onder Ivan iv afgeschaft, maar leefde voort in een andere vorm: de centrale overheid aanvaardde dat vojevoda’s en ambtenaren zich voor allerlei diensten lieten vergoeden, omdat ze op die manier de loonkost kon drukken. Vojevoda’s onderhandelden met de plaatselijke bevolking over een globale vergoeding, die de lokale gemeenschap, wanneer de vojevoda niet het onderste uit de kan wilde, graag betaalde omdat op die manier zijn welwillendheid gekocht werd en de burgers niet meer gedwongen werden voor bepaalde diensten exorbitante bedragen neer te tellen. Zo was iedereen tevreden: de vojevoda, de lokale gemeenschap en de overheid. Religieuze problemen Mede als gevolg van de contacten met de Oekraïnse orthodoxen, die de invloed hadden ondergaan van de Poolse Reformatie en Contrareformatie, maakten kerk en religie in de zeventiende eeuw in Rusland een ingrijpende ontwikkeling door. Aan de middeleeuwse blinde verering van monniken en kluizenaars kwam een einde; in toenemende mate ging de waardering uit naar metropolieten en patriarchen die in de maatschappij een actieve rol speelden. Deze maatschappelijke betrokkenheid kwam ook naar voren in de opvattingen van de zogenaamde ‘ijveraars’ van de godsvrucht, die in de jaren veertig van de zeventiende eeuw opdoken in de entourage van de tsaar en zich inzetten voor een orthodox religieus revival. Hun leider, Stepan Vonifatijev (?-1656), was de biechtvader van tsaar Aleksej. De ijveraars waren vast overtuigd van de superioriteit van het Russische christendom ten aanzien van katholieken en protestanten. Ze kantten zich tegen de westerse invloeden die in die tijd ook in de iconenschilderkunst merkbaar werden. De kerken, scholen en sociale instellingen van de buitenlandse handelaars en deskundigen, die zich in die tijd in grote aantallen in Moskovië vestigden (dikwijls op uitnodiging van de tsaar) oefenden een in de ogen van de ijveraars noodlottige aantrekkingskracht op de Russen uit. In 1652 werden buitenlanders dan ook verplicht zich in een aparte Nemetskaja sloboda – een Duitse, dat wil zeggen ‘vreemde’, wijk – in de
132
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
buurt van Moskou te vestigen. De ijveraars werden ook bewogen door religieus messianisme. Rusland was de enige vrije orthodoxe staat ter wereld; andere orthodoxe christenen leefden onder de plak van katholieken of moslims. Het patriarchaat van Moskou was in hun ogen dan ook geroepen om de doctrine zuiver te bewaren, te verdedigen tegen ketters en uit te dragen. Met de aanhechting bij Moskovië van delen van Belarus en de Oekraï ne in de loop van de zeventiende eeuw kwam het patriarchaat in aanraking met orthodox-christelijke intellectuelen die hun vorming gekregen hadden in een ander cultureel milieu dan het Moskovische. De diocesen in Belarus en de Oekraïne ressorteerden onder de metropoliet van Kiev, die gewijd werd door de patriarch van Constantinopel. De orthodoxe geestelijken daar onderhielden nauwere contacten met de Grieks-orthodoxe wereld dan hun Moskovische collega’s. Daarnaast hadden ze in Polen-Litouwen ervaring opgedaan met de verdediging van hun orthodoxe geloof tegen katholieken en protestanten. Met de Unie van Brest en de stichting van de Uniatenkerk in 1596 had het katholicisme in de Oekraïne en Belarus – op dat moment beide nog binnen de grenzen van de Pools-Litouwse Unie – aanzienlijk veld gewonnen. De orthodoxe geestelijken hadden een aantal retorische, filologische en organisatorische technieken van hun tegenstanders, in de eer ste plaats de jezuïeten, overgenomen. Hun hoofdkwartier was de Theologische Academie van Kiev. Die was ontstaan als een broederschap in 1615 en in 1632 omgevormd tot een college door metropoliet Petro Mohyla (1633-1647, in het Russisch Pjotr Mogila). In 1694 was het college gepromoveerd tot Theologische Academie en onder die naam is ze de geschiedenis ingegaan. Het initiatief werd van in het begin financieel gesteund door de Zaporozje-Kozakken. De academie was georganiseerd naar het model van de West-Europese jezuïetencolleges, waar de studie van de humaniora en de theologie grote aandacht kreeg en vooral polemische vaardigheden bijgebracht werden. Hoewel de academie gefixeerd was op religieuze aangelegenheden en weinig aandacht had voor andere aspecten van het West-Europese intellectuele leven, liet ze de Russisch-orthodoxe wereld toch kennismaken met een vorm van secularisme en rationalisme. In 1687 werd naar het model van de Kievse academie ook in Moskou de Slavisch-Grieks-Latijnse Academie geopend, die toekomstige ambtenaren in dienst van de staat en de kerk een opleiding gaf. De ijveraars van de godsvrucht ontdekten dat er aanzienlijke verschillen bestonden tussen de religieuze teksten en praktijken van de orthodoxe christenen in Moskovië en die in de Grieks-orthodoxe wereld en in Polen-
HOOFDSTUK 8 de vroegste romanovs
133
Litouwen. Die verschillen werden geweten aan verkeerde vertalingen, onachtzaamheden bij het kopiëren van die vertalingen en door de eeuwen heen gegroeide, andere gebruiken. Tsaar en patriarch vonden dat de fouten gecorrigeerd moesten worden en dat de verschillen in de schoot van de orthodoxe oecumene moesten verdwijnen. Die fouten konden immers zware consequenties hebben: de val van Constantinopel werd beschouwd als een straf van God voor de lichtzinnige omgang met de goddelijke leer. Daarnaast droomden tsaar en patriarch er (nogal voorbarig) van om alle orthodoxe christenen op te nemen in één rijk, waarvan ook Constantinopel deel zou uitmaken. Ook met het oog daarop moesten de verschillen weggestreken worden. Aleksej verzocht de metropoliet van Kiev in 1649 om deskundigen naar Moskou te sturen om de fouten in de teksten op te sporen en te corrigeren. Patriarch en ijveraar Nikon (1652-1681), een sterke persoonlijkheid die veel invloed had op de tsaar en bovendien profiteerde van het gezag dat het ambt van patriarch onder zijn voorgangers verworven had, stelde in 1654 een aantal vernieuwingen voor, die vervolgens op een lokaal concilie en door tsaar Aleksej werden goedgekeurd. Het ging in de eerste plaats om de liturgische teksten. In 1663 verscheen ook een gecorrigeerde versie van de eerste volledige Kerkslavische Bijbelvertaling van 1581. Naast allerlei wijzigingen in de teksten – bijvoorbeeld de spelling van de naam van Jezus als Iisoes in plaats van Isoes – voerde Nikon allerlei nieuwe gebruiken in. Zo moest het kruisteken voortaan met drie vingers gemaakt worden, zoals de Grieken deden (symbool van de Drievuldigheid), en niet met twee, zoals in Rusland gebruikelijk was (symbool van de goddelijke en de menselijke natuur van Christus). In de liturgie moest het Halleluja drie keer gezongen worden in plaats van twee keer. De zestien volledige buigingen (tot op de grond) tijdens het oplezen van het gebed voor de grote vasten van de heilige Ephraim de Syriër (?-373) werden vervangen door vier volledige en twaalf halve buigingen (‘tot aan de gordel’). Deze innovaties kunnen iemand in de 21ste eeuw futiliteiten lijken, maar voor de Rus in de zeventiende eeuw stond zijn zielenzaligheid op het spel. Zelfs voor veel ijveraars gingen deze hervormingen te ver. Ze vertrouwden de Theologische Academie sowieso al niet om haar geflikflooi met de Poolse katholieken en met de Byzantijnse kerk die in de vijftiende eeuw de euvele moed had gehad te overwegen om het gezag van de paus te erkennen. In de ogen van de tegenstanders van de hervormingen was de grote pestepidemie in 1654-57 een vingerwijzing van God. Nikon liet er zich niet door van de wijs brengen. Tsaar Aleksej stond achter de hervormingen, maar ergerde zich in toe-
134
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
nemende mate aan de autoritaire en machtsgeile Nikon. Nikon had bij zijn wijding de titel ‘Grote soeverein’ gekregen, die ook zijn voorganger Filaret al gedragen had. Toen Aleksej op veldtocht was tegen Polen gedroeg Nikon zich als een vorst. Hij droomde van een kerkelijk gezag naast of boven en niet onder de tsaar – naar het voorbeeld van de paus. Nikon trad op eigen houtje hard op tegen tegenstanders van zijn hervormingen, liet ze vervolgen, mishandelen en verbannen. Aleksej vreesde voor een escalatie en een schisma binnen de Russische kerk tussen de tegenstanders van de hervormingen, de ‘oudgelovigen’, en degenen die Nikon volgden. Toen de tsaar hem in 1658 zijn eervolle titel afnam, trok Nikon zich terug in een klooster. De tsaar eiste dat Nikon zou aftreden, maar die weigerde dat te doen. Een concilie in 1666-1667, georganiseerd door Aleksej maar voorgezeten door de patriarchen van Alexandrië en Antiochië, zette Nikon af, maar raakte niet aan de hervormingen. In een poging om een breuk binnen de kerk te vermijden stond Aleksej de oudgelovigen toe hun oude boeken en rituelen in ere te houden, als ze de nieuwe maar niet afwezen. Maar de oudgelovigen waren onvermurwbaar. Er braken opstanden uit tegen de nieuwe gebruiken (onder meer in het Solovetskiklooster in 1668-76) en achter vele sociale opstanden van boeren en Kozakken zaten oudgelovigen. Naar schatting twintigduizend mensen staken zichzelf samen met hun kerken in brand, liever dan de nieuwe richtlijnen te volgen. De bekendste tegenstander van de nieuwe gebruiken was ijveraar en protopope Avvakoem (16201682). Hij werd al in 1653 naar Siberië gestuurd, in 1663 in een verzoeningspoging terug naar Moskou gehaald, in 1667 opnieuw verbannen naar het hoge noorden en in 1882 op bevel van de tsaar als ketter levend verbrand in zijn hutje bij de poolkring. Hij beschouwde zichzelf als een heilige en schreef dan ook – naast een hele reeks andere religieuze werken – een heiligenleven over zichzelf, waarin hij in een mengsel van Kerkslavisch en bloemrijk Russisch een authentiek beeld geeft van zijn formidabel karakter en van de religieuze problematiek van zijn tijd. Toen Aleksej in 1682 stierf kwamen de oudgelovigen in het streltsencorps van Moskou onder leiding van Ivan Chovanski (?-1682) in opstand. De opstand werd neergeslagen en Chovanski terechtgesteld – een gebeurtenis die Moessorgski inspireerde tot de opera Chovansjtsjina. Veel oudgelovigen zochten hun heil ergens ver van Moskou, in Siberië of in de steppen, of in het buitenland. (In de jaren zeventig van de twintigste eeuw maakte de Heilige Synode eenzijdig een einde aan het Schisma in de Russische kerk, maar de oudgelovigen wezen het aanbod af.) De hervormingen van Nikon en het verzet van de oudgelovigen veroor-
HOOFDSTUK 8 de vroegste romanovs
135
zaakten een diepe breuk in de Russische samenleving, die door alle sociale klassen heen liep. Aleksejs eerste vrouw, Marija Miloslavskaja, steunde de oudgelovigen; zijn tweede vrouw Natalja Narysjkina stond achter de hervormingen. Veel rijke bojaren steunden de oudgelovigen, maar de meeste oudgelovigen waren arm. De bezwaren van de oudgelovigen betroffen meer dan alleen maar wat vormelijkheden, hoe belangrijk die ook waren. Zo is er geopperd dat het ging om het verzet van kloosters en andere religieuze gemeenschappen tegen een kerkelijk gezag dat steeds centralistischer en autoritairder werd. Het schisma kan ook gezien worden als het gevolg van een conflict tussen traditie en moderniteit, tussen middeleeuwse religiositeit en een meer rationalistische en secularistische benadering van het geloof. Hoe dan ook, de positie van de kerk verzwakte door verdeeldheid binnen de orthodoxe gemeenschap en de macht van de staat over de kerk nam nog toe.
137
9 De Oekraïne en Belarus in de Pools-Litouwse Unie
D
e Moskovische grootvorsten hadden niet alle voormalige Kiev-Russische gebieden onder hun heerschappij verzameld. Grote delen van het voormalige Kiev-Roes waren in de loop van de dertiende-veertiende eeuw door twee expansieve staten in het westen, Polen en Litouwen, op de Gouden Horde veroverd en bleven grotendeels buiten het bereik van Moskovië tot in de helft van de zeventiende eeuw. In de twaalfde eeuw hadden de Duitsers aan de Baltische kust handels nederzettingen gevestigd, die tevens dienst deden als bases voor missiewerk onder de Balten. De gekerstende gebieden kwamen onder het gezag van de Duitse bisschop van Riga. Het gebied ten noorden van Polen en het huidige Belarus werd bevolkt door Litouwse stammen die regelmatig plundertochten op Pools en Kiev-Russisch grondgebied ondernamen. Polen en Kiev-Roes zelf gingen ervan uit dat de Litouwers, die nog heidenen waren, zonder bezwaar door een christelijke mogendheid als zijzelf mochten worden onderworpen. Zoals we eerder al zagen kwam in 1226 Konrad, de hertog van Mazovië in Polen, op de ongelukkige idee om de hulp in te roepen van de Duitse ridderorden, de Zwaardbroeders en de Kruisridders – militairen die leefden als monniken en zich inzetten voor de verdediging en de verspreiding van het Roomse christendom – om niet alleen de Litouwse, maar ook de Letse en Estse stammen langs de Baltische kust te helpen onderwerpen. Het op treden van de Duitse ridders leidde er uiteindelijk toe dat in het Balticum twee zogenaamde Ordestaten in het leven werden geroepen: Lijfland of Livonië in het noorden (ongeveer ter hoogte van het huidige Estland en Letland) en Pruisen in het zuiden (van Pommeren tot en met de huidige Russische enclave Kaliningrad). Beide Ordestaten werden bestuurd door de
138
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
goed georganiseerde, gedisciplineerde en internationaal gesteunde Duitse ridders; de Polen, die gerekend hadden op gebiedsuitbreiding, hadden het nakijken. De Duitsers vormden de sociale bovenlaag; hun nakomelingen, de Baltische adel, zouden tot aan de eerste Wereldoorlog de bestuurlijke elite in de Baltische landen uitmaken. Van in de achttiende eeuw, toen het gebied in Russische handen viel, zouden ze ook een vooraanstaande rol in de Russische geschiedenis spelen. De autochtone Baltische bevolking vormde de agrarische onderlaag. De Baltische Pruisen zijn in de loop der eeuwen uitgestorven; de Letten en de Esten bewaarden hun taal en cultuur, maar zouden tot in de negentiende eeuw geen enkele historische rol spelen. Anders staan de zaken met de Litouwers. Tussen de beide Ordestaten bevond zich in het begin van de dertiende eeuw ter hoogte van Klaipėda (Duits Memel) een stuk van de Baltische kust dat, wanneer het niet tijdelijk door de Duitse ridders werd bezet, nog steeds behoorde tot het gebied, dat door krijgslustige Litouwse stammen werd gecontroleerd. De Duitse ridders waren in 1236 bij Šiauliai door de Litouwers verslagen – enkele jaren voor Aleksandr Nevski hen op het ijs van het Peipusmeer nogmaals in de pan hakte. Die nederlagen deden beide ridderorden besluiten om voortaan samen te werken, maar ze slaagden er ook dan niet in de Litouwers onder de duim te houden. Vanaf het begin van de dertiende eeuw kende het Litouwse rijk een grote expansie in oostelijke richting, ten koste van het door de Mongolen onder de voet gelopen Kiev-Roes. Onder grootvorst Mindaugas (1236-1263) werden de Litouwse en Belarussische gebieden tussen de Niemen en de Dvina verenigd in één staat. De orthodoxe Slavische vorsten onderwierpen zich aan zijn gezag in ruil voor autonomie en bescherming tegen de Mongolen. Ondanks zijn militaire successen achtte Mindaugas het met het oog op de permanente dreiging van de Duitse Ridders verstandig om zich tot het Roomse christendom te bekeren. In 1251 riep paus Innocentius iv Litouwen uit tot ‘domein van Sint Pieter’ en twee jaar later liet Mindaugas zich door de Duitse bisschop van Chełmno tot koning kronen. In 1263 werd hij vermoord. Pro-Duitse, pro-Russische en heidense partijen stonden elkaar naar het leven en het land viel uit elkaar. Litouwen werd opnieuw heidens. Als gevolg van deze interne problemen en de blijvende spanningen met de Duitse Ridders kwam er voorlopig een einde aan de Litouwse expansie. Honderd jaar later veroverde groothertog Gediminas (1316-1341) Žemai tija (Samogitië) aan de kust op de ridders en annexeerde, gebruikmakend van de crisis in de Gouden Horde, ook grote delen van de voormalige KievRussische vorstendommen Polatsk, Smolensk en Wolhynië. Na zijn dood
HOOFDSTUK 9 de oekraïne en belarus in de pools-litouwse unie
139
erfde zijn oudste zoon Algirdas (1341-1377) de titel van groothertog, maar hij deelde de macht met zijn broer Kęstutis. Terwijl de laatste de Duitse ridders op een afstand hield, kreeg Algirdas door diplomatie, dynastieke huwelijken – onder meer met het Russische vorstenhuis van Tver – en oorlogen tegen de Gouden Horde de rest van het vorstendom Polatsk en de vorstendommen Toerov-Pinsk, Tsjernihiv, Kiev (in 1362), NovgorodSeversk en Perejaslavl in zijn bezit. Op dat ogenblik reikte Litouwen in het oosten tot aan de Donets en in het zuiden tot aan de monding van de Bug in de Zwarte Zee. De grens bevond zich op slechts enkele honderden kilometer ten westen van Moskou. De snelle opmars van Litouwen in Belarus en de Oekraïne was niet alleen het gevolg van militaire deskundigheid, maar ook van de zwakte van de Russische vorstendommen en van het pluralistische karakter van de Litouwse staat. De Slavische vorsten behielden hun rechten. Het OudBelarussisch was de ambtelijke taal en het orthodoxe christendom verdrong geleidelijk het heidendom, ook onder de Litouwse heersende klasse. Als gevolg van de Litouwse expansie was op den duur naar schatting 70 percent van de bevolking van Litouwen Slavisch en orthodox. Om al deze redenen vinden sommige historici dat de Kiev-Russische politieke en culturele tradities in het Groothertogdom Litouwen beter bewaard zijn gebleven dan in Moskovië en beschouwen ze het groothertogdom als de voortzetting van Kiev-Roes. In dezelfde periode beleefde ook Polen onder koning Kazimierz iii de Grote (1333-1370) een periode van territoriale expansie. Het werd haast vanzelf in het machtsvacuüm gezogen dat door de verdwijning van KievRoes in het zuidoosten was ontstaan en probeerde met succes de territoriale verliezen in het noorden (aan de Duitse Ordestaten) te compenseren met gebieden in het zuidoosten. Met het vorstendom Galicië-Wolhynië bestonden al van in de tijd van Danylo in de eerste helft van de dertiende eeuw nauwe dynastieke, commerciële en culturele banden. Die bleven onder de opvolgers van Danylo bestaan. Toen in 1323 de laatste nakomeling van Danylo stierf, kozen de bojaren Bolesław van Mazovië, een verre nakomeling van Roman, de stichter van de Galicisch-Wolhynische dynastie, als nieuwe vorst – onder de wat Russischer klinkende naam Joeri. De druk van Polen en Litouwen op Galicië-Wolhynië was groot en Joeri deed een beroep op de Duitse ridders om hem te helpen zijn agressieve buren het hoofd bieden. Toen Joeri in april 1340 stierf, viel Kazimierz binnen de week het vorstendom binnen. Hij kreeg af te rekenen niet alleen met de lokale bojaren, maar ook met Algirdas, groothertog van Litouwen, die eveneens
140
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
op Galicië en Wolhynië aanspraak maakte. Na vijfentwintig jaar oorlog waren heel Galicië (met de steden Peremysjl en Lviv), een deel van Wol hynië (met de stad Volodymyr) en Podolië in Poolse handen. Litouwen behield het grootste deel van Wolhynië. Zoals eerder was afgesproken voor het geval hij geen mannelijke nakomelingen zou hebben, kwam Galicië na de dood van Kazimierz in 1370 toe aan de Hongaarse koning Lajos de Grote (1342-1382), zoon van de zuster van Kazimierz. Hij werd op dat moment als Ludwik ook koning van Polen. In de door Polen veroverde gebieden vormde het nieuwe bewind wèl een breuk met het verleden en lokte verzet uit. De landbouwgrond werd verdeeld onder Poolse, Duitse en Hongaarse edelen; Duitsers werden aangetrokken om zich in de steden te vestigen; Latijn werd de officiële taal. Meteen werden pogingen ondernomen om de orthodoxe bevolking tot het katholicisme te bekeren. In 1375 werd Lviv de zetel van een katholiek aartsbisdom. Het bediende vooral de Poolse adel en de vele Duitsers die zich in de steden vestigden, maar het katholicisme oefende ook op de lokale Belarussische en Oekraïense vorsten een grote aantrekkingskracht uit. De katholieke kerk ontpopte zich als de grootste grondbezitter in Galicië. Als gevolg van de personele unie die in 1385 in het plaatsje Krewo (nu Kreva in Belarus) tussen Polen en Litouwen werd gesloten, kreeg het bestuur ook in de Litouwse gebieden een Pools karakter. Aanleiding tot het sluiten van de unie vormde de dreiging van de Duitse ridders en van Moskovië dat in 1380 voor het eerst sterk genoeg was gebleken om de Mongolen te verslaan (op het Snippenveld). De unie werd bekrachtigd door het huwelijk van de twaalfjarige Jadwiga, dochter van Koning Lajos van Hongarije/Ludwik van Polen, met de Litouwse groothertog Jogajla, zoon van Algirdas. Met het oog op het huwelijk had Jogajla zich bekeerd tot het Roomse christendom. De Unie van Krewo werd door velen beschouwd als het product van de persoonlijke ambities van Jogaila, die na groothertog van Litouwen nu als Władysław i Jagiełło ook koning van Polen werd. De unie bood Polen en Litouwen echter ook heel wat voordelen. Er kwam een einde aan de gewapende conflicten tussen beide landen. Polen breidde zijn grondgebied uit van de Baltische tot de Zwarte Zee. Hongarije stond Galicië en zijn deel van Wolhynië aan de unie af. De Pools-Litouwse Unie was na Rusland het meest uitgestrekte land van Europa met een enorm demografisch, economisch en militair potentieel. Samen stonden Polen en Litouwen sterker tegen hun beider gevaarlijkste vijanden, de Duitse Ordestaten. Polen hielp Litouwen de op Kiev-Roes veroverde gebieden te verdedigen tegen de
HOOFDSTUK 9 de oekraïne en belarus in de pools-litouwse unie
141
Mongolen en later tegen Moskovië. De edelen in Litouwen, inclusief de Oekraïense en Belarussische, hoopten dezelfde privilegies te verwerven die de Poolse adel al genoot, en ze kregen die ook als ze katholiek werden. In 1447 werd een Litouwse landdag geïnstalleerd, naar het model van de Poolse. De Litouwse bovenlaag werd in de loop der eeuwen vrijwel geheel gepoloniseerd. Toch verliep de samenwerking van Polen en Litouwen zeker in het begin niet vlekkeloos. Beide deelstaten bleven een grote zelfstandigheid behouden en conflicten tussen beide waren legio. In Polen werd de koning in principe verkozen door de landdag; in Litouwen duidde de heersende vorst een opvolger aan. In de praktijk ging de kroon meestal naar een broer of een zoon van de groothertog, niet per se de oudste. De Gediminiden vormden in Litouwen onbetwist de heersende dynastie, terwijl ze in Polen, waar ze Jagiellonenkoningen heetten, concurrenten konden hebben. Deze situatie veroorzaakte spanningen en conflicten, die nog aangescherpt werden door de religieuze tegenstellingen. Jogaila had bij zijn doop beloofd ook zijn onderdanen te kerstenen. In 1387 werden de Litouwers en masse ge doopt; Vilnius werd de zetel van een bisdom, afhankelijk van het Poolse aartsbisdom Gniezno. Mede omdat de kerkelijke belastingen veel opbrachten gebeurden de bekeringen met grote ijver. Jadwiga werd na haar dood heilig verklaard om haar ijver bij de verspreiding van het katholieke geloof in Litouwen. De gedwongen bekeringen stuitten bij de heidense Litouwers op veel verzet, maar ook de orthodoxe Belarussen, die de meerderheid van de bevolking van Litouwen uitmaakten, waren ontevreden, al werden ze niet meteen gedwongen tot het katholicisme over te gaan. De orthodoxe bisdommen in Polen-Litouwen hingen bovendien nog af van het metropolitanaat van Moskou, wat de zaak nog delicater maakte. In de Pools-Litouwse Unie maakte de Poolse adel de dienst uit. De orthodoxe (Belarussische, Oekraïense) edelen moesten een deel van hun macht inleveren. In 1389 kwamen ze onder leiding van Vytautas, zoon van Kęstutis, de in 1382 vermoorde broer van Jogaila’s vader Algirdas, in opstand. Het conflict werd bijgelegd met het Akkoord van Ostróg in 1392 en bekrachtigd door de Unie van Vilnius en Radom in 1401: Vytautas werd groothertog of onderkoning van Litouwen, terwijl Władysław Jagiełło (Jogaila) koning van Polen bleef. Vytautas zette de Litouwse expansiepolitiek in oostelijke richting voort, wat eveneens bijdroeg tot zijn populariteit onder de Slavische vorsten. In 1413 definieerde de Unie van Horodło de relaties tussen Polen en Litouwen nog preciezer. De Poolse koning werd voortaan gekozen door de
142
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Poolse landdag, zonder medezeggenschap van de Litouwse adel; de onderkoning (groothertog) van Litouwen werd gekozen door de Litouwse adel in overleg met de Poolse koning. Na Vytautas’ dood in 1430 koos de Li touwse adel zijn neef Švitrigaila, jongere broer van Jogaila, als onderkoning. Met de steun van de Slavische adel hervatte die het verzet tegen de unie. Daarop viel Polen het Litouwse deel van Galicië en Wolhynië binnen en schoof Žygimantas (Pools Zygmunt), een broer van Vytautas, als onderkoning naar voren. Uiteindelijk delfde Švitrigaila in 1432 het onderspit. Met zijn centraliserende maatregelen had hij de steun van de Slavische vorsten verspeeld; Žygimantas had de Belarussische en Oekraïense vorsten gelijke rechten beloofd. Litouwen behield zijn zelfstandigheid, maar in een ondergeschikte positie. Daar stond tegenover dat Polen werd geregeerd door een Litouwse dynastie. Omdat de Poolse adel de unie tot elke prijs in stand wilde houden, hechtte hij keer op keer zijn goedkeuring aan de keuze van een Jagielloon als koning. Vanaf 1506 waren in de praktijk de koning van de Polen en de onderkoning/groothertog van Litouwen een en dezelfde persoon. In 1569 zou de personele unie in Lublin omgezet worden in een constitutionele unie, die van Polen en Litouwen in feite één staat maakte. Heel Podolië bleef Pools en Wolhynië werd Litouws, maar het maakte niet veel meer uit. Respectievelijk in 1452 en 1471 werden Wolhynië en Kiev als vorstendommen afgeschaft en gereorganiseerd als gewone PoolsLitouwse provincies. Naarmate de Poolse en de Litouwse katholieke adel naar elkaar toe groeiden, werd de kloof tussen de katholieke Poolse en Litouwse bovenlaag en de orthodoxe Belarussische en Oekraïense onderlaag steeds breder. Ook veel Belarussische en Oekraïense vorsten werden katholiek en identificeerden zich met de Polen. Voor de orthodox gebleven adel en orthodoxe boeren ging het uitdijende Moskovië een steeds aantrekkelijker alternatief voor de Pools-Litouwse Unie vormen, net zoals de vorstendommen Tver en Novgorod, die aan de Moskovische druk wilden ontsnappen, vaak een beroep deden op de bescherming van de PoolsLitouwse Unie. In 1481 en 1508 braken opstanden uit van de Belarussische en Oekraïense edelen tegen de Pools-Litouwse Unie, waarbij ook religieu ze motieven en het verlangen naar aansluiting bij Moskovië een rol speelden. In 1494 dwong Ivan iii na zeven jaar oorlog de Pools-Litouwse Unie om een lange strook grondgebied in Belarus aan hem af te staan. Na een nieuwe oorlog met de unie in 1500-1503 breidde Moskovië zijn grondgebied nogmaals uit met Homel, Tsjernihiv, Novgorod-Seversk en Brjansk in
HOOFDSTUK 9 de oekraïne en belarus in de pools-litouwse unie
143
Belarus en de Oekraïne. Precies een eeuw later zou Moskovië als gevolg van de Poolse interventie gedurende de troebele tijden een deel van deze territoria – een smalle strook grondgebied van Smolensk tot Tsjernihiv – weer aan Polen moeten afstaan. De Poolse heroveringen werden vastgelegd met de Vrede van Deoelino in 1618 en nogmaals met de ‘eeuwige’ Vrede van Poljanovka in 1634. Belarussische en Oekraïense boeren en stedelingen deelden in toenemende mate de levensomstandigheden van de boeren en stedelingen in heel Polen en Litouwen. Immigranten uit Duitsland en de Lage Landen hadden er het Germaanse of Teutoonse recht geïntroduceerd, dat aan boeren als pachters een grote mate van autonomie verleende. Met name het Maagdenburgse recht gaf aan stedelingen de vrijheid om binnen de muren van hun stad zelf hun zaken te regelen. De situatie van de boeren verslechterde echter naarmate de landadel hen steeds meer in een situatie van horigheid manoeuvreerde, op dezelfde manier als dat in Moskovië gebeurde. Een bijzonderheid van de Pools-Litouwse Unie was de talrijke aan wezigheid van joden. Zij traden vaak op als financiële tussenpersonen tussen de adel, die in de steden leefde, en de boeren, waarmee ze zich niet geliefd maakten. De boerenbevolking in de Oekraïne en Belarus beleed het orthodoxe christendom. Aan het hoofd van de orthodoxe christenen in de PoolsLitouwse Unie stond vanaf 1458 de metropoliet van Kiev, Galicië en heel Rusland. Om de invloed van Moskovië tegen te gaan en ook wel in het vuur van de Contrareformatie wilde Polen-Litouwen de orthodoxe christenen op haar grondgebied overhalen als uniaten toe te treden tot de roomse kerk. Uniaten waren voorstanders van de (re)unie van de kerken van Rome en Constantinopel; ze erkenden het oppergezag van de paus en volgden Rome in alle doctrinaire kwesties, maar behielden hun orthodoxe riten en tradities. Op 8 oktober 1596 trad de metropoliet van Kiev, Galicië en heel Rusland met zijn hele ambtsgebied toe tot de Unie van Brest. Zetel van de uniatenkerk was Kiev; in het begin van de zeventiende eeuw werd de zetel overgebracht naar Navagroedak (Pools Nowogródek) in Belarus. De orthodoxe christenen in Oekraïne, die zich bedreigd voelden door de oprukkende Osmanen, waren over het algemeen niet afkerig van deze toenadering tot het katholieke Westen. Zij die de metropoliet volgden werden unici of uniaten genoemd. De katholieke kerk zag de uniaten als toekomstige katholieken; in de uniatenbisdommen waren de jezuïeten dan ook erg actief. Er waren echter ook veel orthodoxe geestelijken en gelovigen die weigerden tot de uniatenkerk toe te treden. De dysunici of dissidentes
144
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
verloren het recht op vrije uitoefening van hun godsdienst. Ze werden door de discriminerende maatregelen van de katholieke kerk juist in de armen van Moskovië gedreven. In 1633 achtte de Pools-Litouwse regering het verstandiger om hun oude rechten te herstellen. De woeste vlakten In Centraal- en Oost-Oekraïne, ten zuiden van de Pools-Litouwse Unie en Moskovië en ten noorden van het Kanaat van de Krim, bevond zich een steppegebied, dat de ‘woeste vlakten’ werd genoemd. Het westelijke deel ervan behoorde strikt genomen tot de Pools-Litouwse Unie, maar in werkelijkheid was dat, net als de rest van de woeste vlakten, een soort van niemandsland, waar Kozakken heer en meester waren. Het woord ‘Kozak’ komt van het Turkse woord kazak dat vrijbuiter betekent. Aanvankelijk waren de Kozakken Mongolen. In de vijftiende eeuw werden hun gelederen aangevuld met vluchtelingen van Russische, Poolse, Litouwse, Oekraïense of Roemeense afkomst – boeren, weggelopen lijfeigenen, avonturiers, misdadigers –, die zich onledig hielden met landbouw, jacht, visvangst, struikroverij en piraterij. De meesten van hen waren orthodoxe Slaven. Vanaf het begin van de zestiende eeuw organiseerden ze zich in setsjen (enkelvoud setsj, autonome gemeenschap) onder de leiding van een hetman of ataman (Hauptman), die verkozen werd door een raad (Rada). De bekendste setsjen waren die van de Zaporozje-Kozakken, die hun hoofdkwartier hadden op een eiland ten zuiden van de stroomversnellingen in de Dnepr, en de Don-Kozakken, maar er waren ook setsjen aan de rivier de Jajik (Oeral) en de Terek. De Kozakken traden vaak in Poolse of Russische dienst, maar keerden zich ook even vaak tegen de Polen en de Russen, wanneer die hun autonomie bedreigden. Ze bleken altijd bereid zich aan te sluiten bij opstandige bewegingen, solidair met de boeren. De Zaporozje-Kozakken berokkenden vooral Polen-Litouwen veel moeilijk heden; Rusland had te maken met de Don-Kozakken. Door hun raids op het grondgebied van het Kanaat van de Krim compromitteerden ze de Pools-Litouwse Unie en Moskovië in de ogen van het Osmaanse Rijk, dat zijn vazallen, de Krim-Tataren, beschermde. Zowel Polen-Litouwen als Moskovië probeerden de Kozakken voor hun kar te spannen. Polen-Litouwen deed dat door een deel van de Kozakken te registreren, dat wil zeggen ze te integreren in hun defensiesysteem. Dat deed de onrust in eerste instantie nog toenemen, omdat de Kozakken op die manier hun autonomie verloren en niet-geregistreerde Kozakken gedoemd waren om uiteindelijk
HOOFDSTUK 9 de oekraïne en belarus in de pools-litouwse unie
145
als lijfeigen boeren door het leven te gaan. Geregistreerde Kozakken integreerden zich in het Poolse establishment en vormden een soort van aristocratie met een eigen, tamelijk verfijnd cultureel leven. De Moskovische grenslinies Van buitengewoon belang voor de verdediging van Moskovië tegen Mongolen, Kozakken en Krim-Tataren waren de versterkte grenslinies, bestaande uit rivierlopen, verhakte stukken bos, aarden wallen, forten en garnizoenssteden. Ze vormden de Russische tegenhanger van de Chinese Muur, die ook bedoeld was om de verjaagde Mongolen buiten te houden. Vreemde soldaten, onder wie heel wat uit de Nederlandse Republiek, dienden langs de Belgorod-linie. Wegens de lagere kostprijs werd ook veelvuldig een beroep gedaan op Kozakken en boeren-kolonisten, die tevens dienst deden als soldaten en in hun dorpen een militaire opleiding kregen. De gebieden die tegen de linie aan lagen werden bij voorkeur bevolkt met Russen. Veel soldaten waren weggelopen boeren. De strenge wetgeving op de lijfeigenschap botste hier op belang van de nationale veiligheid en de vojevoda’s legden dan ook niet altijd veel ijver aan de dag om lijfeigenen op te sporen en naar hun eigenaars terug te voeren. Naarmate Moskovië zijn grondgebied naar het zuidoosten toe uitbreid de, schoof ook de grenslinie voortdurend op. De Kozakken moesten telkens mee verhuizen, naar ver buiten hun vertrouwde thuisland in de Oekraïne, een zaak waarover ze niet te spreken waren. De eerste linie, die nog onder Ivan iv was aangelegd, strekte zich uit langs de Oka en later de Kama. Daarna kwam in het midden van de zeventiende eeuw de Belgorod-linie tot stand. Die strekte zich uit van Achtyrka aan de Vorskla tot Tsjelnavsk in het oosten en van daar tot aan de Wolga – samen 1300 kilometer, bewaakt door vijfentwintig garnizoensteden. De vojevoda van het garnizoen in Belgorod kreeg de verantwoordelijkheid over de hele linie. Ook economische en administratieve aangelegenheden – normaliter de bevoegdheid van de kanselarijen en de lokale besturen – werden aan hem toevertrouwd. De grootste bedreiging vormden de Krim-Tataren en de Osmaanse Turken in de Oekraïne. Moskovië probeerde met diplomatieke middelen het Osmaanse Rijk zover te krijgen dat het een einde maakte aan de raids die de Krim-Tataren, hun vazallen, op Moskovisch grondgebied uitvoerden. De zaak lag gevoelig omdat ook de Kozakken, die in Istanbul beschouwd werden als beschermelingen van Moskovië, vanuit het steppegebied voortdurend plundertochten ondernamen op Krim-Tataars grondgebied. De
146
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Kozakken, wier aantal voortdurend aangroeide met deserteurs van de Belgorod-linie, belaagden ook Moskovische handelskaravanen. Moskovië probeerde de Kozakken te integreren in het Moskovische defensiesysteem in ruil voor jaarlijkse betalingen en leveringen van militair materieel, maar daardoor versterkte het alleen maar de indruk dat het de Kozakken in be scherming nam en steunde. Wanneer Moskovië druk uitoefende op de Kozakken door de leveringen te verminderen, leidde dit er alleen maar toe dat die nog méér plundertochten op de Krim ondernamen om het verlies te compenseren. De klap op de vuurpijl was het huzarenstukje dat de DonKozakken opvoerden in 1637 toen ze op hun eentje de Osmaanse vesting van Azov aan de monding van de Don innamen en vijf jaar lang bezet hielden. De Kozakken wilden de vesting aan de Russen afstaan in ruil voor grotere jaarlijkse leveringen. Moskovië riskeerde een oorlog met het Os maanse Rijk indien het dit geschenk aanvaardde en bedankte. Het resultaat van het hele avontuur was dat Moskovië nog meer overtuigd geraakte van het belang van zijn zuidelijke verdedigingslinie, als een manier om zowel de Krim-Tataren als de Kozakken in bedwang te houden en eventuele Osmaanse aanvallen af te weren. Het hetmanaat in de Oekraïne Voorafgaand aan de Unie van Lublin in 1569 en met de bedoeling de onwillige Litouwse adel over de streep te trekken, had Polen het zuidelijke deel van Litouwen, de woeste vlakte, binnen zijn grenzen opgenomen, met de impliciete belofte het te pacificeren en te verdedigen tegen Moskovië en de Krim-Tataren. In 1582 besloot de Pools-Litouwse regering enkele duizenden Kozakken te registreren. Dat impliceerde ook opname in de adelstand, zij het in hun geval zonder stemrecht in de Landdag. De andere Kozakken zouden als boeren te werk worden gesteld op de landgoederen van de Poolse of verpoolste Oekraïense adel. Dat laatste zagen de Kozakken niet zitten. Bovendien wekte ook het religieuze beleid van Polen ontevredenheid. Als gevolg van de toetreding van de Oekraïense adel tot de uniatenkerk ontstond een gepoloniseerde katholieke of geünieerde adellijke bovenlaag en een onderlaag van orthodoxe boeren en Kozakken. De Kozakken beschouwden de uniatenkerk als een instrument van Poolse onderdrukking. Deze religieuze en sociale ontwikkelingen leidden al in de jaren dertig van de zeventiende eeuw tot onlusten. In 1648 brak een massale opstand uit van de Zaporozje-Kozakken tegen Polen onder de leiding van hetman Bohdan Chmelnytsky (ca. 1595-1657).
HOOFDSTUK 9 de oekraïne en belarus in de pools-litouwse unie
147
Chmelnytsky was een registreerde Kozak, die zich had opgewerkt in de rangen van de Poolse adel, een eigen landgoed bezat en goede relaties on derhield met koning Władysław iv. Uit rancune over een onheuse behande ling door een Poolse magnaat liep hij over naar de Zaporozje-Kozakken. Die waren op dat moment erg ontstemd over het afstel van een oorlog met het Osmaanse Rijk waar ze erg naar hadden uitgekeken. Chmelnytsky, een knap diplomaat, slaagde erin ook het Kanaat van de Krim bij zijn opstand te betrekken. Na enkele overwinningen tegen de Polen breidde de onrust zich snel verder uit. Boeren vermoordden Poolse landheren, katholieke priesters en joden. Onder de joden werden zulke slachtingen aangericht dat die dachten dat het einde der tijden was aangebroken. Chmelnytsky werd door de Kozakken als een vrijheidsheld vereerd, maar zijn succes was van korte duur. Met een leger gedecimeerd door honger en ziekte aanvaar de hij in 1649 het voorstel van de nieuwe Poolse koning Jan ii Kazimierz (1648-1668): autonomie voor het hetmanaat Oekraïne onder leiding van Chmelnytsky en de registratie van 40.000 Kozakken. De toestand bleef echter onzeker. Aan de ene kant wilden de Polen de autonomie van het hetmanaat het liefst terugschroeven; aan de andere kant hadden de Kozakken de smaak te pakken en wilden een uitbreiding van hun autonomie of zelfs een eigen staat – al was Chmelnytsky zelf van dit laatste idee geen voorstander. Ook het bondgenootschap met het Kanaat van de Krim was delicaat: zonder hun steun, en zeker wanneer de Krim-Tataren de Poolse kant zouden kiezen, stond Chmelnytsky machteloos, maar zijn Kozakken beschouwden de Krim-Tataren als hun erfvijanden. Om dezelfde reden was ook de bescherming van de Osmaanse sultan inacceptabel. De Krim-Tataren steunden de Kozakken in de mate dat ze de Pools-Litouwse Unie en Moskovië daardoor een hak konden zetten, maar realiseerden zich dat een militair sterk hetmanaat even gevaarlijk voor hen was. Nadat de Kozakken tijdens de slag bij Berestetsjko in 1651 door de Krim-Tataren in de steek waren gelaten – ze hadden Chmelnytsky zelfs een tijdje gekidnapt –, dwong Jan ii Kazimierz hen met het akkoord van Bila Tserkva genoegen te nemen met een veel kleiner hetmanaat rond Kiev en met de beperking van het aantal registreerde Kozakken tot 20.000. In 1654 kreeg Chmelnytsky met de Unie van Perejaslavl eindelijk de militaire steun van Moskovië waar hij al sinds 1649 om had gevraagd. Moskovië ging ervan uit dat het Poolse leger, dat in de voorbije jaren een aantal nederlagen had geleden tegen de Kozakken, niet veel meer voorstelde. De tsaar wilde, met de steun van de Kozakken en eventueel zelfs de KrimTataren, de verloren gegane gebieden in Belarus en Noordwest-Oekraïne
148
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
heroveren. Wat de Unie van Perejaslavl precies inhield, is het voorwerp van controverse: ging het om een personele unie tussen Moskovië en het hetmanaat, om de integratie van de Oekraïne in Moskovië, om een soort van vazalliteit of louter om een militair bondgenootschap? Hoe dan ook, de tsaar was voorlopig nog niet zo erg geïnteresseerd in de Oekraïne. Belangrijker voor hem was de belofte van Chmelnytsky om Moskovië militair bij te staan bij de herovering op Polen-Litouwen van Smolensk, NovgorodSeversk, Vitebsk en Tsjernihiv. Met de steun van de Kozakken, die oprukten tot Lublin, heroverde Moskovië inderdaad binnen enkele maanden het grootste deel van Belarus. De Moskovische troepen rukten op naar de Oostzee en veroverden de Baltische havensteden – met uitzondering van Riga. Toen greep de Zweedse koning Karel x (1654-1660) in, veroverde een deel van Lijfland en verlegde de Zweedse grens tot aan de Dvina in het zuiden. Polen werd door de Zweden onder de voet gelopen en zo grondig geplunderd dat de Polen die episode in hun geschiedenis ‘de zondvloed’ zijn gaan noemen. Jan ii Kazimierz nam de benen. Op advies van Afanasi Ordyn-Nasjtsjokin, die over het Moskovische buitenlandse beleid ging, wilde tsaar Aleksej nu een bondgenootschap sluiten met Polen-Litouwen tegen Zweden. Naast de consolidatie van de territoriale aanwinsten speelde de ambitie van de tsaar om koning van Polen te worden een rol. In november 1656 werd in Vilnius een wapenstilstand gesloten, waarbij Polen-Litouwen afstand deed van Smolensk en Vitebsk ten voordele van Moskovië en van Tsjernihiv en NovgorodSeversk ten voordele van het hetmanaat. Chmelnytsky vond het akkoord tussen Polen-Litouwen en Moskovië geen goed idee. Hij zag liever dat Moskovië samen met Zweden Polen-Litouwen helemaal uitschakelde en dat hij de vrije hand kreeg in de hele Oekraïne. Hij trok zich dan ook weinig aan van de wapenstilstand en ging voort met zijn raids op Pools-Litouws grondgebied. Oorlogen om de Oekraïne Toen Chmelnytsky in 1657 overleed, controleerden de Kozakken en de Oekraïense adel heel de Oekraïne, zonder Galicië en Wolhynië. Hij werd opgevolgd door een van zijn naaste medewerkers, de erudiete Ivan Vyhov sky (?-1664). Die vond dat tsaar Aleksej te zeer de belangen van de Kozakken ondergeschikt maakte aan zijn eigen ambities en zocht weer toenadering tot Jan ii Kazimierz. Het Akkoord van Hadjatsj in 1658 voegde de Oekraïne in de vorm van een groothertogdom, met Vyhovsky als groot-
HOOFDSTUK 9 de oekraïne en belarus in de pools-litouwse unie
149
hertog, als derde deelstaat aan de Pools-Litouwse Unie toe. De uniatenkerk zou worden afgeschaft. Het akkoord werd echter nooit uitgevoerd. Het stelde Polen-Litouwen wel weer in staat om hard op te treden tegen Moskovië. De krijgskansen keerden. Tsaar Aleksej stuurde een omvangrijk leger uit tegen Vyhovsky, maar die bracht samen met zijn Poolse en KrimTataarse bondgenoten de Moskovieten een nederlaag toe. Daardoor werd Moskovië in 1658 uiteindelijk ook gedwongen tot een wapenstilstand met Zweden, die in 1661 werd omgezet in de Vrede van Kardis, waarbij de Zweedse veroveringen in Lijfland gehandhaafd bleven. De pro-Poolse koers van Vyhovsky viel bij veel Kozakken niet in de smaak. In 1659 gaf hij er de brui aan en verliet de Oekraïne richting Polen, waar hij enkele jaren later werd vermoord. De Rada koos nu Joeri (16411685), de zoon van Bohdan Chmelnytsky, als nieuwe hetman. Moskovië zag zijn kans schoon om in ruil voor militaire steun Joeri te doen instemmen met een nieuwe versie van het Akkoord van Perejaslavl. Het hetmanaat moest Tsjernihiv en Novgorod-Seversk afstaan Moskovië en Russische troepen in alle steden op zijn grondgebied toelaten. Het mocht ook geen relaties met buitenlandse mogendheden aanknopen. Daarmee werden de Pools-Litouwse Unie en het Kanaat van de Krim bedoeld. Eind 1660 vluchtte Joeri op zijn beurt naar Polen, waar hij zich ontmoedigd voor een tijdje in een klooster terugtrok. Er was nu een situatie ontstaan waarin de westelijke of rechteroever van de Dnepr gecontroleerd werd door Polen en Poolsgezinde Kozakken en de oostelijke of linkeroever door Moskovië en Russischgezinde Kozakken. Op de beide oevers streden de Kozakken, respectievelijk gesteund door Polen-Litouwen en Moskovië, voor de bevrijding van het stuk Oekraï ne op de andere oever. Polen-Litouwen en Moskovië wilden elk de hele Oekraïne bij hun respectieve grondgebied inlijven. De Kozakken rekenden er nogal naïef op dat indien dat gebeurde hun hetmanaat een ruime mate van autonomie zou genieten. Polen-Litouwen en Moskovië hadden er na een tijdje genoeg van en sloten in 1667 de Vrede van Androesovo. Die bepaalde dat Polen-Litouwen de gebieden die het tijdens de troebele tijden voornamelijk in Belarus had veroverd en die al sinds 1656 de facto weer Moskovisch bezit waren, aan Moskovië afstond, dat het deel van de Oekraïne ten oosten van de Dnepr (de linkeroever) Moskovisch werd en het deel van de Oekraïne ten westen van de Dnepr (de rechteroever) Pools. Deze regeling gold voor dertien en een half jaar. Daarna werd ze met vijftien jaar verlengd. De stad Kiev en omgeving, hoewel gelegen op de westelijke oever, werd Moskovisch
150
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
voor een periode van twee jaar. Kiev is daarna Russisch gebleven. De Zaporozje-Kozakken kwamen onder gezamenlijk Russisch-Pools gezag; na 1686 klaarde Moskovië de klus alleen. West-Oekraïne deelde voortaan het lot van Polen-Litouwen; Oost-Oekraïne dat van Rusland. In 1685 werd het metropolitanaat van Kiev, dat formeel nog steeds ressorteerde onder het Patriarchaat van Constantinopel, maar in feite de orthodoxe kerk van Polen-Litouwen voorstelde, opgenomen in het patriarchaat van Moskou. Voor de Kozakken betekende de Vrede van Androesovo dat de Oekraï ne nu ook verdragsrechtelijk verdeeld was en dat Moskovië en PolenLitouwen de handen vrij hadden om met hen af te rekenen. Het bleef dan ook onrustig in de Oekraïne. Hetman Petro Dorosjenko (1627-1698), een ervaren militair, had eerst nog met Poolse steun geprobeerd de oostelijke oever te veroveren, maar stelde na 1667 al zijn hoop op de Krim-Tataren en de Osmanen. Daardoor verloor hij de steun van de Kozakken, voor wie het over de kling jagen van Turken en Tartaren de lust van hun leven was, en werd hij steeds afhankelijker van de steun van precies diezelfde Turken en Tartaren. In 1672 vielen de Osmanen de Pools-Litouwse Unie aan. Met de Vrede van Boetsjatsj in 1672 dwongen ze Koning Michał Wiśniowiecki (1669-1673) afstand te doen van Podolië en de Osmaanse suzereiniteit over Dorosjenko’s hetmanaat op de rechteroever te erkennen. Dorosjenko werd vervolgens door de Osmanen aangemoedigd om ook de linkeroever te be vrijden. Wat Moskovië zo lang had geprobeerd te vermijden, stond nu te gebeuren: oorlog met het Osmaanse Rijk. Dorosjenko speelde het hard: hij bood Moskovië een bondgenootschap aan in ruil voor de oostelijke helft, de Zaporozje, Kiev en bescherming tegen de Osmanen. Moskovië voelde er niets voor om zich door Dorosjenko te laten afpersen en besloot met hem af te rekenen. In 1674 viel een Moskovisch leger de westelijke oever aan en belegerde Dorosjenko in zijn hoofdstad Tsjyhyryn. Gelukkig voor de Russen gingen de Osmaanse troepen, die Dorosjenko te hulp kwamen, en daarna de troepen van de nieuwe Poolse koning Jan Sobieski (1674-1696), die het Poolse gezag op de westelijke oever kwamen herstellen, zo hardhandig te werk dat de plaatselijke bevolking zich massaal tegen hen keerde. In 1676 kwam het tot een complete oorlog van het Osmaanse Rijk en hun Krim-Tataarse bondgenoten tegen Moskovië. Joeri Chmelnytsky, die na zijn retraite in een Pools klooster door de Krim-Tataren was gevangengenomen en vervolgens in een gevangenis in Istanbul gedumpt, werd door de Osmanen als hetman van ‘Klein-Sarmatië’ naar voren geschoven. Terwijl de Russen de westelijke oever wilde bevrijden van Polen en Osmanen, wil-
HOOFDSTUK 9 de oekraïne en belarus in de pools-litouwse unie
151
den de Osmanen juist de oostelijke oever bevrijden van Russen. Na vijf jaar oorlog begrepen de strijdende partijen dat hun territoriale ambities hun krachten te boven gingen. Met de Vrede van Bachtsjisaraj in 1681 erkende het Kanaat van de Krim en vervolgens ook het Osmaanse Rijk de Moskovische heerschappij over Zuidoost-Oekraïne, maar Fjodor iii moest afzien van de benedenloop van de Dnepr en beloven tribuut te betalen aan de kan van de Krim, die zich nog altijd als de suzerein van de Moskovische vorsten beschouwde.
153
10 Peter de Grote
P
eter – in het Russisch Pjotr – werd geboren in 1672 als enig kind uit het tweede huwelijk van Aleksej met Natalja Narysjkina (1651-1694). Natalja was als pleegkind opgegroeid in het gezin van Artamon Matvejev, hoofd van de gezantenkanselarij, en diens Schotse vrouw Jevdokija Hamilton en hield er een zeer westerse lifestyle op na. Uit het eerste huwelijk van Aleksej met Marija Miloslavskaja waren twee zonen – Fjodor en Ivan – en vier dochters geboren. Van deze dochters speelde alleen Sofija, een oudere zus van de rechtmatige troonopvolger, een belangrijke politieke rol. Na de dood van Aleksej in 1676 volgde Fjodor als eerstgeboren zoon zijn vader op. Fjodors regering duurde maar kort; hij overleed in 1682. De legitieme troonopvolger was nu Aleksejs tweede zoon, de wat achterlijke Ivan, maar de ambitieuze Natalja Narysjkina slaagde erin haar zoon Peter als tsaar te laten kronen. Enkele weken na de kroning richtte het streltsencorps, op aanstoken van Sofija Miloslavskaja, een slachting aan onder de Narysjkins, waarbij ook Artamon Matvejev werd omgebracht. Natalja en Peter werden gedwongen hun intrek te nemen in het zomerverblijf Preobrazjenskoje in de buurt van Moskou. Ivan werd tsaar – als Ivan v (1682-1696) –, maar in feite regeerde Sofija; Peter werd medetsaar, maar hield zich niet met regeringszaken bezig. Hij was tenslotte nog maar tien. Peter was een actieve jongen met een grote belangstelling voor alles en nog wat, maar vooral voor praktische dingen. Hij had twee regimenten tot zijn beschikking, het Preobrazjenski- en het Semjonovskiregiment, om ‘oorlogje’ te spelen met echte soldaten, die af en toe ook echt dood gingen. Hij toefde graag in de Duitse sloboda, waar hij van buitenlandse – onder meer Hollandse – ambachtslui leerde timmeren, metselen, metaal bewerken, horloges repareren en dergelijke. Hij was helemaal in de ban van zeilschepen. Tot zijn speelkameraadjes behoorden de Zwitser François Lefort
154
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
(1656-1699), de Schotse generaal Patrick Gordon (1635-1699), Aleksandr Mensjikov (1673-1729), zoon van een paardenknecht, Fjodor Golovin en anderen. Sommigen werden later zijn naaste medewerkers. Op 16-jarige leeftijd huwde hij met Jevdokija Lopoechina (1669-1731), een meisje uit een conservatief en devoot bojarengeslacht. In 1690 werd hun zoon, Aleksej (1690-1718), geboren. In 1689, toen Peter langzamerhand de leeftijd naderde dat hij zelf het roer in handen zou kunnen nemen, probeerde Sofija zich in wat onduidelijke omstandigheden, maar weer met de hulp van het streltsencorps, van hem te ontdoen. Peter vluchtte naar het versterkte klooster van de Heilige Drievuldigheid en ontbood daar de bojaren. Ze moesten kiezen tussen hèm en Ivan v. Peter kreeg de steun van de meerderheid van de bojaren, van patriarch Joakim (1674-1690), die hoopte dat Peter een einde zou maken aan de vernieuwingen in de kerk, en zelfs van de streltsen, die ontevreden waren over Sofija’s militaire beleid (de twee mislukte veldtochten naar de Krim). Ivan werd nu medetsaar en bleef tot zijn dood in 1696 allerlei ceremoniële functies uitoefenen. Sofija en haar steun en toeverlaat, vorst Vasili Golitsyn, opvolger van Artamon Matvejev aan het hoofd van de gezantenkanselarij, werden verbannen. Peter was nu tsaar, maar in feite regeerde Peters moeder Natalja en haar broer Lev Narysjkin (1664-1705), zodat de Peter zich kon blijven bezighouden met zijn hobby’s, die weldra van staatsbelang zouden blijken te zijn. Peters oorlogen Na zijn indrukwekkende overwinning op de Osmanen bij de ontzetting van Wenen in 1683 stichtte de Poolse koning Jan Sobieski de Heilige Liga: Polen-Litouwen, het Habsburgse Rijk, de Kerkelijke Staat en Venetië zouden samen de Osmanen uit Europa verdrijven. Polen wilde ook graag Moskovië bij de Liga betrekken. Om de Russen over de streep te trekken, werd het Verdrag van Androesovo, dat nog maar enkele jaren voordien voor vijftien jaar was verlengd, in 1686 omgezet in een Eeuwige Vrede. De militaire operaties van de Liga tegen de Osmanen hadden vooral plaats in Hongarije en op de Balkan; Moskovië zou op de Krim opereren om de Os manen te dwingen op twee fronten tegelijk strijd te leveren. Concreet bestond de inbreng van Moskovië in twee veldtochten die Vasili Golitsyn in 1687 en 1689 met een enorm leger van Moskovische soldaten en Kozakken ondernam met de bedoeling zich langs de Dnepr en de Don een toegang te forceren tot de Zwarte Zee en een einde te maken aan het Kanaat van
HOOFDSTUK 10 peter de grote
155
de Krim. Beide roekeloze ondernemingen liepen uit op een smadelijke mislukking. Peter zette de oorlog met de Osmanen voort, maar schrapte de liquidatie van het kanaat van het verlanglijstje en concentreerde zich op een uitgang naar de Zwarte Zee via de Don. De eerste poging van de Russen in 1695 om de vesting van Azov aan de monding van de Don, op een dertigtal kilometer van de Zee van Azov, op de Osmanen te veroveren, mislukte door het gebrek aan zeewaardige schepen, maar in 1696 slaagde Peter er alsnog in met de twee regimenten uit zijn kindertijd, met een vloot die hij in allerijl in Voroznezj had laten bouwen en met door de westerse bondgenoten geleverd geschut om de Osmanen tot overgave te dwingen. Azov viel in Russische handen. Na de Vrede van Karlowitz in 1699 tussen het Habsburgse en het Osmaanse rijk sloot ook Rusland in 1700 een verdrag met Istanbul: Rusland behield Azov, maar verwierf niet de controle over de monding van de Dnepr. Taganrog aan de monding van de Don in de Zee van Azov werd uitgebouwd tot Russische vlootbasis. Peter had de smaak te pakken. In 1697 – het jaar voordien was medetsaar Ivan overleden en hij had nu de handen helemaal vrij – reisde Peter incognito (voor zover zijn twee meter hoge gestalte en zijn gevolg van 250 man dat toelieten), onder het pseudoniem Pjotr Michajlov en in het gezelschap van Lefort en Golovin naar de Nederlandse Republiek, Engeland en Oostenrijk. Peter zocht diplomatieke en militaire steun voor een uitbreiding van de oorlog tegen de Osmanen. In West-Europa bestond daarvoor echter weinig animo. Oostenrijk wilde net een einde maken aan de al vijftien jaar aanslepende oorlog met de Osmanen. Het andere opzet van de reis slaagde wel. Peter wilde zijn technische kennis, in het bijzonder op het gebied van scheepsbouw en zeevaart, uitbreiden. Hij volgde een korte opleiding als scheepstimmerman in Zaandam en Amsterdam. In Zaandam staat het huis waarin hij (een week) logeerde – het Tsaar Peterhuisje – er nog steeds. Daarna kon Peter na voorspraak van de burgemeester van Amsterdam, Ruslandreiziger en kremlinoloog avant la lettre Nikolaas Witsen (1641-1717) een stage lopen op de werf van de Oost-Indische Compagnie. Peter leerde er ook nog wat Nederlands bij. Door zijn toedoen en natuurlijk nog meer door het toedoen van de vele andere Russen die van Nederlanders het scheepsbouwvak leerden (in de Nederlanden of in Rusland) waren in het Russisch eeuwenlang ongeveer 1500 Nederlandse termen voor masten, zeilen, knopen en touwen in gebruik. (Ze raakten pas in onbruik met de zeilschepen zelf.) In het voorjaar van 1698 werkte Peter nog drie maanden op de scheepstimmerwerf van Deptford in Engeland. Vervolgens nam hij 750 vaklui in huurdienst mee naar Rusland.
156
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Peters reis naar Europa werd voortijdig onderbroken als gevolg van een nieuwe opstand van de streltsen. Die wilden na de oorlog op de Krim naar huis, maar werden naar Litouwen gestuurd. De opstand werd meteen door de bojaren onderdrukt, maar na zijn terugkeer stelde Peter zelf een nader onderzoek in. Op de pijnbank ‘bekenden’ de aanvoerders van de streltsen dat Sofija Miloslavskaja achter het oproer zat. Ze werd gedwongen als non in het Nieuwe-Maagdenklooster in te treden. De bojaren, die tijdens Peters afwezigheid de leiding over het land hadden gehad, werden wegens onkunde aan de dijk gezet. Meer dan duizend streltsen werden geëxecuteerd, van wie een aantal door Peter eigenhandig. Sindsdien werd zijn gezag niet meer betwist en was het ook met het streltsenkorps afgelopen. De ‘Grote Noordse Oorlog’ Op de terugreis uit Europa had Peter ook een ontmoeting gehad met Fried rich August ii, keurvorst van Saksen (1694-1733), vanaf 1697 ook koning van Polen. Rusland onderhield met Polen sinds het sluiten van de Eeuwige Vrede in 1696 hartelijke relaties. Friedrich August werd in Polen niet door iedereen als koning geaccepteerd. Een deel van de Poolse adel prefereerde Stanisław Leszczyński (1677-1766), die ook door Frankrijk en Zweden werd gesteund. Friedrich August wilde daarin verandering brengen door een succesvolle oorlog van Saksen met Polens erfvijand Zweden om Estland en Lijfland. In Zweden was op dat moment net de energieke Karel xii (1697-1718) koning geworden. Friedrich August overtuigde Peter om samen Zweden aan te vallen. Ook Denemarken steunde het plan. Moskovië had sinds 1630 uitstekende relaties met Zweden – het was het enige land met een permanente ambassade in Moskou –, maar Peter liet zich toch overhalen. Zijn belangrijkste motieven waren de herovering van de tijdens de troebele tijden aan Zweden verloren gebieden en het uitzicht op een haven aan de Finse Golf. Vooral dit laatste aspect speelde een rol: ook de oorlogen met de Osmanen werden gevoerd om een uitgang naar zee. In ruil voor zijn steun aan Friedrich August bij de verovering van Lijfland en Estland vroeg Peter enkel Karelië en Ingermanland. In oktober 1700, nadat de vrede met de Osmanen was getekend, vielen Saksen, Polen-Litouwen, Denemarken en Moskovië samen Zweden aan. De Grote Noordse Oorlog was begonnen. Het 35.000 man sterke Russische leger liet, in tegenstelling tot wat met Friedrich August was afgesproken, Lijfland en Estland links liggen en rukte meteen op naar Narva in het westen van Ingermanland. Veel veranderde dat niet. Karel xii had een verplet-
HOOFDSTUK 10 peter de grote
157
terend overwicht. Denemarken werd al meteen tot capitulatie gedwongen; Rusland werd wat later in 1700 bij Narva verslagen. (Peter had zijn troepen al aan de vooravond van de veldslag verlaten.) Friedrich August leed in 1701 een nederlaag bij Riga. Karel xii besloot de oorlog voort te zetten op Pools en vervolgens op Saksisch grondgebied. In 1706 werd Friedrich August bij Altranstädt finaal verslagen. Hij moest instemmen met troonsafstand in Polen. Karel xii had al in 1704 Leszczyński door een geïmproviseerde Sejm (Poolse landdag) tot koning van Polen laten kiezen. Polen-Litouwen, dat in de loop van de zeventiende eeuw erg was verzwakt door de terugval van de graanhandel met het Westen, de rivaliteit tussen koning en adel en de oorlogen met Moskovië om de Oekraïne, was eigenlijk geen partij voor Zweden, maar Zweden was evenmin in staat een grootschalige oorlog lange tijd vol te houden. Moskovië bleek daartoe – tot ieders, inclusief eigen verbazing – wel in staat. De bevolking van Moskovië was sinds de troebele tijden flink aangegroeid (tot bijna vijftien miljoen), Moskovië had aanzienlijke inkomsten uit efficiënt geïnde belastingen en uit de relatief bloeiende handel. Deze omstandigheden hadden de slagkracht van het Russische leger aanzienlijk vergroot, al stond dat leger technologisch nog niet op het niveau van de westerse legers en beschikte het in het Balticum niet over een vloot. De Russen veroverden één na één de vestingen langs de kust in Ingermanland en namen in 1702 de Zweedse vesting Nöteborg (Oresjek) aan de Neva bij het Ladogameer in. Ze bouwden die om tot de Russische vesting Sjlisselboerg (Schlüsselburg). In 1703 veroverden ze de Zweedse vesting Nyenschanz, die de monding van de Neva in de Finse Golf controleerde. Die werd verbouwd tot de Petrus- en Paulusvesting, waarrond Peter naderhand zijn nieuwe hoofdstad Sint-Petersburg liet optrekken. Rusland bezat weer een uitgang naar de Oostzee en zou die niet meer afstaan. Nu Peter had wat hij wilde en niet meer kon rekenen op de steun van Polen – Leszczyński had uiteraard een einde gemaakt aan het bondgenootschap met Moskovië – stelde Peter aan Karel een vergelijk voor: Narva en Dorpat (vandaag Tartu) in Estland, Russisch sinds 1704, in ruil voor de monding van de Neva. Karel weigerde. In 1708 viel hij Rusland opnieuw aan. Hij rukte vanuit Litouwen via Smolensk op naar Moskou, maar het zat hem niet mee. De Russische tactiek van de verschroeide aarde dwong Karel een zuidelijkere route te kiezen, via de Oekraïne. Onderweg maakten de Russen de tros van het Zweedse leger buit. In de Oekraïne had Karel voor mondvoorraad en manschappen gerekend op de steun van Kozakkenhetman Ivan Mazepa (1644-1709). Mazepa hield zijn woord wel, maar
158
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
de meeste van zijn Kozakken bleven loyaal aan Peter. De Krim-Tataren en de Osmanen lieten Karel eveneens in de steek. In juni 1709 werden Karel en Mazepa bij Poltava verslagen, vooral door toedoen van de Russische artillerie. Ze konden met een klein deel van hun leger op het laatste nippertje ontkomen naar Moldavië, op dat moment een Osmaanse vazalstaat; de rest van het Zweedse leger gaf zich daarna aan de Russen over. Moskovië had al Ingermanland veroverd, maar voegde daar nu ook Estland aan toe. Lijfland bleef toegezegd aan Polen, maar de Russen bezetten het in 1710 ‘voorlopig’. Leszczyński werd verjaagd en Friedrich August kwam met Russische steun opnieuw op de Poolse troon. Hij moest zich wel bij de territoriale regeling van Peter neerleggen: uiteindelijk behield Peter het hele gebied van Riga in Lijfland tot Wyborg in Finland. Oorlog met het Osmaanse Rijk Daarmee had het oorlogstheater zich weer naar het zuiden verlegd. Karel xii bevond zich op Osmaans grondgebied (Mazepa – aartsverrader voor de Russen, nationale held voor de Oekraïners – stierf in 1709) en on vermurwbaar als hij was, probeerde hij nu de Osmanen tot een oorlog met Moskovië te bewegen. Ook het Kanaat van de Krim drong aan op een oorlog. In november 1710 zette het Osmaanse rijk de aanval in. Peter had een geheim bondgenootschap gesloten met de Roemeense vorsten van Moldavië en Walachije, twee Osmaanse vazalstaten die hoopten aan de controle van de sultan te ontsnappen. Dat leverde echter niet veel op. Het Russische leger kreeg problemen met de bevoorrading en werd in 1711 aan de Proet door het talrijker Osmaanse leger omsingeld. In ruil voor een vrije aftocht stemde Peter in met de teruggave van de vesting van Azov, de terugtrekking van de Russische vloot uit de Zwarte Zee, de evacuatie van Polen en de ongehinderde terugkeer van Karel xii naar Zweden. De vorst van Walachije werd naderhand door de Osmanen onthoofd; Di mitrie Cantemir, vorst van Moldavië, vluchtte naar Rusland waar hij en zijn nakomelingen nog een vooraanstaande politieke en culturele rol zouden spelen. Karel xii kreeg niets. Hij keerde in 1714 terug naar Zweden. Oorlog met Zweden Peter, die wat koppigheid betreft niet voor Karel moest onderdoen, zette zijn oorlog met Zweden onverminderd voort. Een nieuwigheid daarbij was het bondgenootschap met de Duitse vorsten – Georg van Hannover, keur-
HOOFDSTUK 10 peter de grote
159
vorst van het hertogdom Brunswijk-Lüneburg (1698-1727) die in 1714 ook koning van Engeland werd, en Friedrich Wilhelm i, koning in Pruisen en keurvorst van Brandenburg (1713-1740) –, die probeerden om samen met de Denen de Zweden uit Noord-Duitsland te verdrijven. Peter verleende uitgebreide militaire steun – hij kreeg zelf een vaste legerbasis in Mecklenburg, die later onder Oostenrijkse en Engelse druk weer ontruimd moest worden – en knoopte ook persoonlijke, dat wil zeggen dynastieke banden met de Duitse vorstendommen aan: Anna, de dochter van zijn halfbroer Ivan v, trouwde met de hertog van Koerland; Jekaterina, een andere dochter van Ivan, met de hertog van Mecklenburg; Peters zoon Aleksej in 1711 met Charlotte von Brunswich-Wolfenbüttel en zijn dochter Anna met de hertog van Holstein. Maar ook via zijn Duitse bondgenoten en aangetrouwde familie kon Peter de Zweden niet tot vrede dwingen. In 1713 viel hij Finland binnen, terwijl een vloot van Russische galeien de kust bestookte. In 1714 kelderde Peter een deel van de Zweedse vloot bij Hangö en werd daarmee heer en meester in de Baltische Zee. Eigenlijk gebruikte Peter Finland alleen maar om Zweden te dwingen tot de definitieve afstand – bezegeld met een verdrag – van Estland en Lijfland, maar Zweden trok zich in 1716 nog liever terug uit Noord-Duitsland dan een vergelijk met Rusland te aanvaarden. In 1717 maakte Peter een tweede reis naar de Nederlandse Republiek en via Antwerpen en Brussel in de Oostenrijkse Nederlanden naar Frankrijk om ook daar bondgenoten te vinden tegen Zweden, maar zonder succes. De Nederlandse neutraliteit leidde tot een verkoeling in de Nederlands-Russische relaties. (Een borstbeeld van Peter in het Warandepark in Brussel, niet ver van de fontein waarin hij – naar het opschrift nogal vaag aangeeft – een deel van de overvloedig geconsummeerde wijn overgaf, en een levensgroot beeld op het pleintje aan de Kloosterstraat in Antwerpen herinneren vandaag nog aan het bezoek van Peter aan de Oostenrijkse Nederlanden in 1717.) Na de dood van Karel xii in 1718 sloot Zweden vrede met Denemarken en de Noord-Duitse vorstendommen, maar zette de oorlog met Rusland voort. In 1719 voerden de beweeglijke Russische galeien opnieuw aanvallen uit op de Zweedse kust. Zweden kreeg niet de verhoopte steun van Engeland en moest uiteindelijk de Russische eisen inwilligen. Met de Vrede van Nystad, getekend in augustus 1721, bleef Finland Zweeds, maar Rusland verwierf Karelië met Wyborg, Ingermanland met Narva, Estland met Reval (Tallinn), Lijfland met Riga en enkele eilanden. Rusland moest beloven zich niet met de Zweedse interne aangelegenheden te bemoeien. Wat voor Peter het belangrijkst was: hij behield de Nevamonding en Sint-Petersburg. Peter
160
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
liet het bestuur van de Baltische landen over aan de lokale Duitse adel, die hij met de invoering van de lijfeigenschap voor de Estse en de Letse boerenbevolking voor zich wist te winnen. Siberië Hoewel Peter in de Nederlandse Republiek en Engeland het belang had ingezien van het bezit van koloniën en vanaf zijn regering de Russische expansiepolitiek in Siberië een onmiskenbaar koloniaal karakter kreeg, was zijn Aziëpolitiek weinig krachtdadig en in ieder geval niet erg succesvol vermoedelijk omdat zijn aandacht opgeslorpt werd door de Noordse Oorlog. In 1714 rukten de Russen vanuit Astrachan op naar het Kanaat van Chiva ten zuiden van het Aralmeer, maar in 1717 werden ze teruggeslagen. Eveneens in 1714 trokken de Russen vanuit de Siberische hoofdstad Tobolsk stroomopwaarts langs de Irtysj. Ze stuitten op fel verzet van de lokale stammen, maar uiteindelijk slaagden ze er toch in een aantal nieuwe vestingsteden – Omsk, Semipalatinsk, Oest-Kamennogorsk – te stichten. Bij het goud in Turkmenistan, het motief achter beide expedities, geraakten ze niet. De inkt van de Vrede van Nystad was nog niet droog of Peter stuurde een deel van zijn leger naar het economisch verzwakte Iran, waar de dynastie van de Safaviden door de Afghanen bedreigd werd. Hij wilde vooral in het bezit komen van de streek waar zijde geproduceerd werd om die met grote winsten in het Westen te verkopen. In 1723 veroverden Russische troepen de Iraanse Kaspische-Zeekust, maar lang konden ze zich er niet handhaven. Het Russische keizerrijk Het belangrijkste wat Peter na dertig jaar oorlogvoering bereikt had, was een ijsvrije haven die Rusland toegang bood tot West-Europa – en WestEuropa tot Rusland. Een uitgang op de Zwarte Zee zou pas onder Catharina de Grote, tegen het einde van de achttiende eeuw, definitief verworven worden. Ook de annexatie van de noordelijke oever van de Kaspische Zee zou nog lang op zich laten wachten. Maar die uitgang naar de Finse Golf veranderde de loop van de Russische geschiedenis. Rusland was er een Europese mogendheid door geworden. Het had een rol gespeeld in de oorlogen van de Duitse vorstendommen tegen Zweden en de Romanovs hadden daar een resem dynastieke banden aan overgehouden. Veel Russische
HOOFDSTUK 10 peter de grote
161
keizers en keizerinnen in de achttiende eeuw waren hele of halve Duitsers. De macht van zijn twee machtige tegenstanders, Zweden en Polen-Litouwen, was gebroken. Het prestige van Peter en van Rusland in het buitenland nam aanzienlijk toe. Prokoeror-general (senaatsvoorzitter) Gavriil Golovkin (1660-1734) noemde Peter in 1721, naar aanleiding van de Vrede van Nystad, veliki (de grote) en bood hem aan zich voortaan imperator (keizer) te noemen. Die titel werd in de loop van de volgende decennia ook door WestEuropese staatslui – het eerst door die van de Nederlandse Republiek – gehanteerd wanneer ze zich tot het Russische staatshoofd richtten. Maar Rusland bleef voorlopig nog buiten de grote bondgenootschappen en rivaliteiten die de Europese politiek domineerden. Militaire hervormingen Peter voerde een aantal ingrijpende hervormingen door, die de geschiedenis van Rusland een nieuwe wending hebben gegeven. Aan de basis ervan lagen militaire overwegingen. Een sterk leger en een sterke vloot moesten Peter in staat stellen zijn belangrijkste droom te verwezenlijken: Rusland toegang te verschaffen tot een ‘warme’ zee. Peter had een vloot nodig voor zijn oorlogen tegen het Osmaanse rijk in de Zwarte Zee en tegen Zweden op de Oostzee. Er opereerden ook Russische oorlogsbodems op de Kaspische Zee. De uitbouw van een vloot ging tamelijk gemakkelijk door de overvloedige aanwezigheid van grondstoffen en mankracht. Russen hadden van oudsher ervaring met de binnenscheepvaart, maar scheepvaart op zee vereiste andere vaardigheden. (Op de ri vieren werden de schepen door boottrekkers versleept.) De bouw van moderne zeeschepen en oorlogsbodems en de opleiding van zeelui werden aanvankelijk toevertrouwd aan vreemdelingen, vooral Nederlanders – als Cornelis Cruys (1657-1727), vice-admiraal van de Russische vloot, die ook 600 Nederlandse zeelui in dienst had en stages voor Russische zeelui in de Republiek organiseerde – en Engelsen, maar al gauw konden de Russen het zelf. De belangrijkste scheepstimmerwerven bevonden zich aanvankelijk in Voronezj, Taganrog en Archangelsk; naderhand werden oorlogsschepen vooral gebouwd op de werf in Sint-Petersburg, de Admiraliteit. De belangrijkste vlootbasis was Kronstadt op het eiland Retusaari in de monding van de Neva. Rusland beschikte in de tijd van Peter over 48 lijnschepen en 800 galleien, bevolkt door 28.000 man. De landmacht werd vernieuwd naar het model van het Pruisische leger, nadat Peter dat model eerst zelf had uitgeprobeerd op de regimenten uit
162
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
zijn jeugd. De door de pomesjtsjiks geleverde cavalerie, het streltsencorps en de huurlingenlegers werden afgeschaft. In de plaats kwam in 1716 een modern geregeld leger. De soldaten werden gerekruteerd onder lijfeigenen, vrijen en stedelingen op basis van een soort van dienstplicht: elke twintig huizen leverden één rekruut. Die moest wel gezond van lijf en leden zijn, want bij voorkeur stuurde de lokale bevolking lijntrekkers, lastposten en sukkels naar het leger. De soldaten dienden levenslang. Stedelingen van het eerste gilde – rijke handelaars en ambachtslui – konden zich voor 100 roebel (een enorm bedrag) vrijkopen. Aanvankelijk werden de soldaten ook weer getraind door buitenlandse officieren; zelfs militaire operaties op het veld gebeurden onder het bevel van overwegend buitenlandse officieren. Het (groeiende) Russische hogere militaire kader werd vooral bevolkt door dienstadel, al stond dat kader in principe voor iedereen open. Ook edellieden moesten hun carrière bij het leger als gewoon soldaat beginnen. Rond 1715 telde de Russische infanterie 200.000 man, die permanent onder de wapens werden gehouden, ook in vredestijd (maar veel vredestijd was er niet). Dat kostte veel geld. Om die reden werden de regimenten verspreid over het land en moest in hun onderhoud voorzien worden door de bevolking van de administratieve eenheid waar het regiment gelegerd was. De cavalerie bestond uit 100.000 Kozakken en ruiters geleverd door de Mongolen en de Kalmykken. Vroeger werd de cavalerie betaald met de opbrengsten van de pomestjes, maar Peter schafte het pomestje-systeem definitief af. Het Russische leger was het grootste van zijn tijd in Europa. Het zwaartepunt lag bij de artillerie en de infanterie. Lijf-aan-lijfgevechten met bajonetten was een Russische specialiteit. Economische vernieuwingen Ook de economie stond ten dienste van het leger. Sommige ‘bedrijven’ produceerden ten behoeve van het leger, andere produceerden voor de export en spijsden de staatskas, die op die manier de militaire inspanningen bekostigde. Na de nederlaag bij Narva in 1700 had Peter nog de kerkklokken laten confisqueren om ze om te smelten tot kanonnen. Naderhand verrezen er staalgieterijen in Toela, Kaloega, Karelië en Jekaterinboerg in de Oeral. Een speciale oekaze in 1719 gaf iedereen de vrijheid naar ertsen te delven. Tegen het einde van Peters regering was Rusland de grootste ijzerproducent ter wereld. Het aantal manufacturen groeide ten tijde van Peter van een dertigtal tot meer dan honderd of bijna tweehonderd – naargelang van wat
HOOFDSTUK 10 peter de grote
163
men onder een manufactuur verstaat. Manufacturen in Moskou, Jaroslavl, Voronezj, Kazan en de Oekraïne maakten stoffen voor uniformen en tijk voor de scheepszeilen. Wapens en munitie werden geproduceerd bij SintPetersburg, maar vooral in Toela ten zuiden van Moskou. Later kwamen er in de buurt van Sint-Petersburg ook bedrijven waar papier, glas en andere consumptiegoederen voor de adel werden vervaardigd. Peter maakte ook een begin aan de uitbouw of de verbetering van de economische infrastructuur door de aanleg van wegen, bruggen en kanalen, vooral naar de Oeral toe, waar zich belangrijke mijnen bevonden. De staat speelde nog steeds een belangrijke rol als initiator, organisator, coördinator, geldschieter, opdrachtgever en afnemer van de industriële productie; een echte privé-markt bestond vrijwel niet. Ook in de industriële ontwikkeling speelden vreemdelingen een rol als deskundige, ingenieur, financier en zo meer. Aanvankelijk bezat de staat de helft van de bedrijven; de an dere helft was hoofdzakelijk in handen van buitenlanders. Van in de jaren twintig van de achttiende eeuw werden staatsbedrijven – soms onder dwang – toevertrouwd aan privéondernemers en ontstonden de eerste ‘dynastieën’ van Russische industriëlen. Een bijzonder probleem voor de prille Russische industrie vormden de human resources. De boeren waren aan de grond gebonden en in alle op zichten afhankelijk van hun eigenaar; anderzijds kon alleen wie van adel was grond en dus ook lijfeigenen bezitten. Dat bracht met zich mee dat Russische bedrijven grote problemen hadden om op legale wijze over arbeiders te beschikken. Aanvankelijk deden ze een beroep op soldaten, gevangenen, weggelopen boeren en vreemdelingen; naderhand werd de wetgeving op de lijfeigenschap zo aangepast dat ook bedrijven lijfeigenen konden hebben. Die waren strikt genomen gebonden aan het bedrijf en niet aan de eigenaar van het bedrijf, want die kon als niet-edelman geen lijfeigenen bezitten. De eenvoudigste oplossing bestond erin de ondernemers in de adelstand te verheffen. Daartoe nam men dan ook steeds vaker zijn toevlucht. Dat gebeurde met de Stroganovs, de Demidovs en een aantal ande re families. Ook de handel nam onder Peter een hoge vlucht. De handel tussen diverse regio’s binnen Rusland nam toe, mede door de verbeterde infrastructuur; het centrum van de Russische interne markt verlegde zich van Moskou naar Sint-Petersburg – minder centraal, maar met toegang tot de zee. Het monetaire systeem werd vernieuwd door de invoering van koperen munten. De staat zelf behield het monopolie op onder meer zout en wodka. De buitenlandse handel, in het oude Moskovië voornamelijk in handen
164
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
van een kleine groep inheemse kooplui (vaak bojaren), was sinds de zestiende eeuw in toenemende mate ook de zaak van buitenlanders geworden, en die tendens zette zich onder Peter voort. Peter zorgde ervoor dat díe gewassen geteeld werden waar in het buitenland vraag naar bestond (vlas, hennep, tabak). Zijn protectionistische beleid wierp vruchten af: tegen 1725 was de Russische uitvoer tweemaal groter dan de invoer. Hervorming van het landeigendom Peter hield zich persoonlijk bezig met de kleinste bijzonderheden van zijn hervormingen en eiste van iedereen dezelfde inzet. In 1714 werd het – op dat moment al symbolische – onderscheid tussen pomestjes en vottsjinas compleet afgeschaft; beide werden onvervreemdbaar, erfelijk bezit. Daarmee verdween ook het onderscheid tussen pomesjtsjiks (dienstadel) en bojaren (geboorteadel): ze werden allebei gewoon adel. Het in Peters tijd geïntroduceerde Poolse woord sjljachetstvo voor adel werd naderhand vervangen door het gewoner en Russischer klinkende (al sinds de zestiende eeuw in de zin van dienstadel gebruikelijke) dvorjanstvo, dat letterlijk ‘hofadel’ betekent. (In feite was het overgrote deel van de Russische adel echter geen hofadel, maar landadel.) Alle bezitters van een landgoed – of dat nu een vottsjina of een pomestje was – werden over dezelfde kam geschoren. Hun landgoed heette voortaan ‘pomestje’ en de eigenaar ervan een ‘pomesjtsjik’. Een pomesjtsjik was wettelijk verplicht de staat levenslang als militair of ambtenaar te dienen. In de loop van de achttiende eeuw zou die wettelijke verplichting weer verdwijnen en veeleer een economische noodzaak worden (voor de kleine adel) of een patriottische plicht (voor de grote adel). Peter besliste dat een pomestje voortaan nog slechts door één zoon kon worden geërfd – in de regel de oudste, vanwaar de benaming ‘majoraat’ voor dit (gehate) systeem. De andere zonen hadden geen inkomsten meer en waren genoodzaakt in dienst te gaan of een ander nuttig of winstgevend beroep uit te oefenen. De verloning van de geleverde diensten gebeurde in toenemende mate in geld en aanzien. Militaire en civiele carrières waren streng hiërarchisch georganiseerd ter wille van de overzichtelijkheid en ook wel een beetje als tegemoet koming aan de ex-bojaren, die het sinds het einde van de zeventiende eeuw zonder mestnitsjestvo moesten stellen. In 1722 voerde Peter de beruchte rangentabel in. De rangentabel onderscheidde veertien parallelle burgerlijke (in de administratie of aan het hof) en militaire rangen (landmacht of zeemacht). Iedereen moest onderaan, met de veertiende rang beginnen.
HOOFDSTUK 10 peter de grote
165
Ambtenaren mochten zich persoonlijke adel noemen. De achtste civiele gaf toegang tot de erfelijke adelstand. In de militaire rangen behoorde iemand al vanaf de veertiende (laagste) rang tot de erfelijke adel. In principe kon iedereen opklimmen tot de hoogste militaire of civiele rangen, maar in de praktijk ging het er niet zo democratisch aan toe. Omstreeks 1750 bestond een derde van de adel uit lieden die via de rangentabel de erfelijke adelstand bereikt hadden, maar de oude adel speelde het klaar om de hoogste trappen van de hiërarchische ladder voor zich te reserveren. Wie zich bijzonder verdienstelijk had gemaakt – en dat waren in de praktijk ook bijna altijd vertegenwoordigers van de oude adel – kreeg de titel van graaf of baron. De rangentabel wilde ambtenaren en militairen aansporen tot een blijvende inzet, maar werkte in feite het standengevoel in de hand en was een bron van frustratie. De vele verzuurde en rancuneuze klerken en opstellers die de klassieke Russische romans bevolken, illustreren dat. Onderwijshervormingen De militaire, technologische en bestuurlijke hervormingen van Peter vroegen om goed opgeleide mensen. Met het oog daarop zond Peter studenten naar het buitenland en liet instructeurs naar Rusland komen. Peter stichtte ook scholen: een Navigatieschool in Moskou in 1701 (met Engelse leraren) met filialen in Novgorod, Narva en Reval, een Ingenieursschool in 1712, een Zeevaartacademie in Sint-Petersburg in 1715, een Mijnbouwschool in 1716. In de grotere provinciesteden werd een rudimentair secundair onderwijs georganiseerd, met grote nadruk op de wiskunde. Edellieden die wilden trouwen, moesten aantonen dat ze konden lezen, schrijven en rekenen. In 1724, na Peters dood, werd een Academie voor Wetenschappen gesticht, waarvoor hij de basis had gelegd. Ook die was aanvankelijk uitsluitend door buitenlanders bevolkt. Peter bevorderde ook de uitgave van voornamelijk technische, maar ook opvoedende literatuur. Hij heeft heel even gespeeld met de idee het Nederlands als officiële taal in Rusland op te leggen, maar met zijn beslissing in 1708 om het burgerlijke schrift in te voeren – een vereenvoudigde versie van de Kerkslavische Cyrillische spelling, die de lectuur van Russische teksten zeer vereenvoudigde – heeft hij zijn volk ongetwijfeld een grotere dienst bewezen. De meeste boeken die onder Peter gepubliceerd werden waren vertalingen van buitenlandse auteurs. In 1703 verscheen de eerste Russische krant, de Berichten (Vedomosti), die ambtenaren informeerde over binnen- en vooral buitenlandse gebeurtenissen.
166
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Omdat het enorme ambtenarenapparaat – alleen al in de centrale administratie werkten tegen het einde van Peters regering 30.000 man –, het vernieuwde leger en de onophoudelijke oorlogen veel geld kostten, werd de belasting per huishouden vervangen door een hoofdelijke belasting, die betaald werd door alle mannen van de wieg tot het sterfbed, maar niet door geestelijken en leden van adel. Het berekenen en innen van de hoofdelijke belasting vereiste nauwkeurige volkstellingen (‘revisies’, uitgevoerd door revisoren). Tussen 1719-21 en 1857 werden tien keer zulke revisies georganiseerd. De registers vormen een belangrijke bron van informatie over de demografische ontwikkelingen in Rusland. De hoofdelijke belasting werd voor 90 percent opgebracht door boeren; voor de rest door stedelingen. Lijfeigen boeren betaalden 74 kopeken, ‘vrijen’ (boeren op staatsgronden, niet-Russen, beoefenaars van vrije beroepen) 1,14 roebel en ambachtlui en handelaars 1,20 roebel. Door deze maatregel verdubbelden de inkomsten van de staat. Peter hief trouwens belastingen en taksen op alles en nog wat: baarden, bijenkorven, hoeden, badhuizen en watermeloenen. Het al dan niet betalen van belastingen werd het belangrijkste criterium om de heersende klasse van andere sociale categorieën te onderscheiden. Naast de organisatie van de arbeid werden het innen en doorbetalen van de hoofdelijke belasting een van de belangrijkste taken van grondbezitters. De adel kreeg er nog meer macht over de lijfeigenen door. Nieuwe politieke instellingen Parallel met het leger en wat daar direct en indirect mee samenhing, werden ook de bestuurinstellingen vernieuwd. Daarbij stonden rationalisatie en efficiëntie voorop. Ook hier volgde Peter nauwgezet buitenlandse, vooral Pruisische en Zweedse modellen. Zelfs de buitenlandse benamingen werden overgenomen. In 1707-1708 werden de oude goeba’s (provincies) afgeschaft en vervangen door een nieuwe administratieve indeling van het grondgebied in acht goebernija’s of – in het Nederlands – gouvernementen. Aan het hoofd van elk gouvernement stond een goebernator (gouverneur), met civiele en militaire bevoegdheden. In 1719 werd het aantal gouvernementen uitgebreid tot elf. De gouvernementen waren samen onderverdeeld in 45, later 50 oejezden (districten). De gouvernementen verloren naderhand geleidelijk hun militair karakter. In 1711 werd de doema vervangen door een concilium – een raad van vertrouwelingen – en in 1714 door een senaat, bestaande uit negen man
HOOFDSTUK 10 peter de grote
167
en met aan het hoofd een general-prokoeror. Het was de bedoeling dat de senaat zou fungeren als regering en opperste rechtbank tijdens de afwezigheid van de keizer, maar naderhand kreeg hij eigen (beperkte) wetgevende, financiële en administratieve bevoegdheden. Vanaf 1722 fungeerde de general-prokoeror als de tweede man in het rijk. Hij vertegenwoordigde de keizer op alle zittingen van de Senaat en keurde de beslissingen van de senatoren al dan niet goed. In 1717-1721 werden de rommelige kanselarijen vervangen door elf colleges, geleid door een collectief (vanwaar de naam) van een twaalftal man onder leiding van een prezident. Ze hadden hun kantoren en vergaderzalen in het gebouw dat vandaag onderdak biedt aan de universiteit van SintPetersburg. Er bestond een college voor buitenlandse zaken (onder leiding van Gavriil Golovkin, die in 1706 Fjodor Golovin was opgevolgd), de landmacht (Aleksandr Mensjikov), de vloot, mijnbouw, industrie, handel, justitie, adellijk grondbezit, belastingen, staatsbudget en financiële controle (een rekenhof). Sommige andere instellingen functioneerden in de praktijk als colleges: de Preobrazjenskikanselarij – oorspronkelijk belast met het onderhoud van Peters moeder en van Peters legertje in het Preobrazjenskiklooster, later een soort van geheime politie met aan het hoofd de hardvochtige Fjodor Romodanovski (ca 1640-1717) –, de landmeterskanselarij, het zoutkantoor. Een ober-fiskal, die aan het hoofd stond van de fiskals, was belast met de bestrijding van de belastingsfraude. Het bestuur van de steden was toevertrouwd aan een magistraat – een birgomistr –, die door de bevolking zelf verkozen werd en instond voor de orde en de rust, de inning van de belastingen en de rekrutering van de soldaten. De Allerheiligste Synode Ook de kerk kreeg haar plaats in de nieuwe staatsstructuren. Peter maakte een einde aan de sacrale dimensie van het tsaarschap, bijvoorbeeld door de Moskovische traditie van de zegening van het water (van de Moskva) op 6 januari, waarbij de tsaar als priester optrad, af te schaffen. Zo maakte hij de kerk, net als alle instellingen, ondergeschikt aan het gezag en de belangen van de staat. Hoewel hij niet ongelovig was, had hij er plezier in om samen met zijn dronken vrienden de liturgie te parodiëren. Met de zetelende patriarch Adrian (1690-1700) had Peter geen goede relatie. Adrian was conservatief en ambitieus. Hij wilde graag, net als Nikon een halve eeuw vroeger, een soort van pauselijke macht uitoefenen. Bovendien
168
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
had hij altijd de kant gekozen van Sofija Miloslavskaja. Toen Adrian in 1700 overleed, werd geen nieuwe patriarch meer aangesteld, maar kreeg de kerk van Moskou en heel Rusland een interimleider van lagere rang, een exarch, de Oekraïner Stefan Javorski (1700-1721). In 1701 vertrouwde Peter het beheer van de kerkelijke bezittingen toe aan een aparte kloosterkanselarij. De omvangrijke opbrengst van de kerkelijke bezittingen ging voortaan deels naar het levensonderhoud van geestelijken en deels naar de staat. Als bereidwillig ‘theoloog van het absolutisme’ ontpopte zich de erudiete Feofan Prokopovitsj (1681-1736), de rector van de Theologische Academie in Kiev. Hij had zijn opleiding gekregen bij de Poolse jezuïeten, was vervolgens uniaat geweest en had daarna weer de orthodoxie omhelsd, al voelde hij waarschijnlijk nog het meest voor het protestantisme. Hij schreef voor Peter het Geestelijke Reglement, waarmee die in 1721 het patriarchaat afschafte. De kloosterkanselarij ging op in een college voor kerkelijke aangelegenheden, bestaande uit aartsbisschoppen, bisschoppen en kloosterabten, onder leiding van de exarch. Naderhand werd dit college, dat net als alle colleges ondergeschikt was aan de Senaat, vervangen door een Allerheiligste Synode, bestaande uit twaalf geestelijken met aan het hoofd een leek, de ober-prokoeror. De Allerheiligste Synode was enkel aan de keizer verantwoording verschuldigd en stond dus naast de Senaat. De keizer koos de aartsbisschoppen, bisschoppen en metropolieten uit een lijst, die de Allerheiligste Synode hem voorlegde. Priesters moesten een eed van trouw aan de keizer zweren en waren verplicht in de kerk mededelingen van de staat bekend te maken en aan de politie te rapporteren wat ze tijdens de biecht hadden vernomen. Peter (en zijn opvolgers) bemoeiden zich niet meer met doctrinaire problemen. Peter was gewonnen voor religieuze tolerantie: vanaf 1721 mochten orthodoxe christenen met katholieken en protestanten trouwen; andere godsdiensten werden niet vervolgd, al droeg Peter de joden geen warm hart toe. Omdat geestelijken geen belastingen betaalden, probeerde Peter hun aantal te beperken. Zo achtte hij één parochiepriester voor 150 huizen ruim voldoende. Extra priesters betaalden de hoofdelijke belasting; oudgelovigen betaalden dubbel. Verzet Peter kon zijn hervormingen slechts doorvoeren dankzij de absolute tsaarlijke macht die zijn voorgangers hadden uitgebouwd. Hij pleegde veel overleg met zijn medewerkers en was ook geneigd naar hun adviezen te
HOOFDSTUK 10 peter de grote
169
luisteren, maar er was geen sprake van dat ze medezeggenschap hadden, laat staan oppositie konden voeren. Had Peter zijn hervormingen doorgevoerd middels democratische besluitvorming, dan was er vermoedelijk niets van gekomen, want bijna iedereen – buiten een deel van de ‘verlichte’ adel – was er tegen. De lange reeks oorlogen en de hervormingen kostten veel geld en leidden tot een aanzienlijke toename van de belastingdruk, waarvan de lijfeigen boeren het slachtoffer waren. Zij draaiden niet alleen op voor de belastingen, maar ook voor de toegenomen herendiensten en voor de dienstplicht. Het zwaarst was het lot van de boeren die in mijnen en manufacturen, op de scheepstimmerwerven, bij het graven van kanalen of bij de bouw van Sint-Petersburg werden tewerkgesteld en in feite het lot deelden van de vele duizenden dwangarbeiders. Om te vermijden dat de boeren wegtrokken, werden ze geketend of gebrandmerkt. De verplichting voor boerenmeisjes om te trouwen vóór hun twintigste om meer belastingbetalers ter wereld te brengen is typerend voor de manier waarop Peter met zijn onderdanen omging. Een andere categorie ontevredenen waren de Kozakken. In 1707 kwamen de Don-Kozakken onder leiding van Kondrati Boelavin (ca. 1660-1708) in opstand naar aanleiding van pogingen van de overheid om gevluchte lijfeigenen onder dwang naar hun eigenaars terug te voeren. Nadat Boelavin in 1708 door zijn voormalige medestanders vermoord was, nam Ignati Nekrasov (ca. 1660-1737), een oudgelovige, de leiding van de opstand op zich. Meer dan een jaar boden de Kozakken verzet aan de regeringstroepen; daarna zochten ze een toevlucht in het Kanaat van de Krim en in het Osmaanse Rijk. De Zaporozje-Kozakken kwamen onder leiding van Ivan Mazepa in opstand tegen de pogingen van de regering om de autonomie van de Kozakken terug te schroeven en de legering van Russische garnizoenen in Oekraïense steden. Zoals we zagen, koos Mazepa de kant van de Karel xii van Zweden tegen Peter. In de loop van de jaren 1707-1711 kwamen ook de Basjkieren verzet tegen de plannen van Peter om hen in zijn oorlogen te betrekken. De hervormingen in het leger en de bestuursinstellingen maakten op de Russen minder indruk – en wekten minder weerstand op – dan kleine en oppervlakkige nieuwigheden die Peter oplegde. In december 1699 besliste Peter dat Rusland voortaan de juliaanse kalender zou volgen, zodat de Russen, die op 1 september de komst van het jaar 7208 (sinds de schepping van de aarde) begroet hadden vier maanden later, op 1 januari 1700, weer Nieuwjaar vierden. (Overigens raakten de Russen met de juliaanse
170
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
kalender, die in 1700 al tien dagen achter liep, elk eeuw nog één dag meer achterop ten aanzien van de gregoriaanse kalender, die in het Westen in 1582 was ingevoerd.) Peter verbood de adel baarden te dragen; alleen geestelijken konden hun baard kosteloos laten groeien. Peter verplichte de adel westerse kledij te dragen, bij elkaar op visite te gaan en bals te organiseren. De politie keek erop toe dat dit ook gebeurde. Adellijke dames werden verplicht met een décolleté en op hoge hakken tot het ochtendgloren met wildvreemde mannen te dansen. Hij schafte het verbod op tabak af en stak zelf af een toe een pijpje op. Alleen al Peters frequente en familiare omgang met (niet-orthodoxe) buitenlanders wekte wrevel. Russen maakten zich de westerse levenstijl ook eigen op de ambassades die Peter op vele plaatsen in Europa opende – de eerste in Den Haag, waar Andrej Matvejev (1866-1728), de stiefbroer van zijn moeder, Russisch ambassadeur werd. Vooral de oudgelovigen, het meest conservatieve segment van de Russische samenleving, konden met Peters hervormingen geen vrede hebben. Zij stelden Peter voor als de antichrist of – bijna even erg – een Duitser. Peter verdacht zelfs zijn eigen zoon Aleksej, geboren uit zijn eerste huwelijk met Jevdokija Lopoechina, ervan de hervormingen tegen te werken. Aleksej stond onder de invloed van het traditionele religieuze en con servatieve milieu van zijn moeder. Hij was als toekomstig tsaar als enige in heel Rusland in staat om de hervormingen terug te schroeven. Al in 1698 dwong Peter Jevdokia om non te worden om op die manier zijn zoon Aleksej aan de invloed van zijn conservatieve moeder te onttrekken. In 1715, kort na de geboorte van zijn zoon Pjotr uit zijn tweede huwelijk met Jekaterina Skavronskaja (1684-1717), zette Peter Aleksej onder druk om van de troon af te zien en zich in een klooster terug te trekken. Aleksej vluchtte naar het Habsburgse hof, maar liet zich naderhand overreden om naar Rusland terug te keren. Daar werd hij in 1718 op de pijnbank gelegd en na het afleggen van ‘bekentenissen’ wegens hoogverraad ter dood veroordeeld. Hij stierf – volgens de officiële versie van wroeging, maar vermoedelijk aan de gevolgen van de martelingen – in de gevangenis aan de vooravond van zijn terechtstelling. Hij was 28. Petrinisch Rusland Peters hervormingen – een radicale modernisering en verwestersing van de Russische samenleving – vormen een van de vroegste voorbeelden van een versnelde ontwikkeling van een onderontwikkeld land. Daarbij moet wel bedacht worden dat die hervormingen een lange voorgeschiedenis
HOOFDSTUK 10 peter de grote
171
hadden die al in de zestiende eeuw, na het verdampen van de Mongoolse overheersing, was begonnen. Een van de frappantste gevolgen ervan was het ontstaan van een sociale en culturele kloof tussen de verwesterde elite en het aan zijn religieuze tradities gehechte gewone volk. Ondertussen bleef Rusland een absolute monarchie, zonder democratische instellingen en op militaristische leest geschoeid. De Russische samenleving bleef een standenmaatschappij, bestaande uit een rijke, machtige bovenlaag (tsaar en adel) en een arme, rechteloze onderlaag (lijfeigen boeren), op wier efficiënte economische uitbuiting de macht van Rusland gebaseerd was. Iets daartussen – een burgerij, een middenstand – bestond nauwelijks. De territoriale expansie zette zich voort langs de sinds eeuwen uitgezette lij nen.
173
11 De gouden eeuw van de adel
D
e dynastieke geschiedenis van het Russische keizerrijk in de achttiende eeuw is grillig. Na Peter regeerden vier keizers en vier keizerinnen, maar de opvolging gebeurde maar zelden van vader of moeder op zoon of dochter. Opvallend zijn het grote aandeel van Duitse prinsen en prinsessen, de prominente rol die twee keizerinnen hebben gespeeld en de frequente ingrepen van de Keizerlijke Garde. Dynastieke geschiedenis en vreemdelingenheerschappij Peter de Grote, die altijd alles zelf wilde regelen, besliste in 1722 dat de keizer het recht had zelf een troonopvolger aan te duiden, maar toen hij in januari 1725 stierf, had hij niemand aangeduid. Aleksej, zijn zoon uit zijn eerste huwelijk met Jevdokija Lopoechina, was gestorven in 1718, maar uit het huwelijk van Aleksej met Charlotte von Brunswick-Wolfenbüttel was in 1715 een zoon geboren, die ook Pjotr (Peter) heette. In datzelfde jaar werd ook de eerste zoon van Peter (de Grote) en Jekaterina Skavronskaja geboren. Deze Jekaterina, de dochter van een Litouwse boer, was eerst de minnares van Aleksandr Mensjikov geweest; in 1703 werd ze de maîtresse van Peter; in 1707 trouwde hij met haar en in 1712 werd ze tsarina. Die zoon van Peter en Jekaterina, die ook weer Pjotr heette, overleed in 1719. Van de elf kinderen die Jekaterina Peter schonk, waren er op het ogenblik dat Peter stierf nog slechts vier dochters in leven. In 1725 was de enige mannelijke opvolger van Peter dus zijn negenjarige kleinzoon Pjotr, zoon van Aleksej. De conservatieve adel steunde zijn kandidatuur. Aleksandr Mensjikov en de Keizerlijke Garde gaven echter de voorkeur aan Peters weduwe Jekaterina en zij werd keizerin (1725-27). In feite regeerde Mensjikov in de plaats van zieke Jekaterina, maar hij moest rekening houden met de Opper-
174
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
ste Geheime Raad, een adviesorgaan van de keizerin, dat zijn macht aan banden legde. Voor haar dood duidde Jekaterina op instigatie van Mensjikov Peters intussen twaalf geworden kleinzoon als haar opvolger aan. Mensjikov arrangeerde in één moeite door het huwelijk van Pjotr ii (1727-1730) met zijn dochter. Als schoonvader van de minderjarige keizer zou hij de touwtjes stevig in handen blijven houden. Zijn rivalen – onder wie ook andere ex-medewerkers van Peter – probeerden Jekaterina tevergeefs te overtuigen een van haar dochters als opvolgster aan te duiden. Ze werden onder een voorwendsel gearresteerd en naar Siberië gestuurd. Vier maanden na de kroning van Pjotr in Moskou werd Mensjikov zelf het slachtoffer van een samenzwering. Hij werd verbannen naar Siberië, waar hij in 1729 om kwam. De conservatieve Dolgoroeki’s, die achter de arrestatie van Mensji kov hadden gezeten en nu de Opperste Geheime Raad domineerden, haalden Pjotrs grootmoeder Jevdokija, de eerste vrouw van Peter, terug uit het klooster en brachten de Russische hoofdstad terug over naar Moskou. Ze wilden Pjotr, die nog steeds vrijgezel was, laten trouwen met een Dolgo roekaja, maar op de dag van de bruiloft stierf hij aan de pokken, uiteraard zonder een opvolger te hebben aangeduid. De Opperste Geheime Raad koos nu Anna (1730-1740), dochter van Ivan v (de halfbroer van Peter de Grote) en weduwe van de hertog van Koerland, een vazal van de Poolse koning, als keizerin. Ze kortwiekte de macht van de grote adel, maar liet de regering zelf grotendeels over aan haar Koerlandse (Duitse) raadgevers en medewerkers. Door de verovering van de Lijfland en Estland waren veel Duitse ridders burgers van Rusland geworden. Zij kregen om hun Europese opleiding en bestuurlijke ervaring belangrijke functies in het Russische leger en de administratie. Veel van deze mensen, die in Rusland als buitenlanders bestempeld werden – en worden –, waren in feite niet-etnisch-Russische staatsburgers van Rusland en hadden als zodanig het volste recht om dergelijke functies uit te oefenen. Naast deze Russische Duitsers waren er ook Duitsers die behoorden tot de entourage van de Duitse vorsten en vorstinnen die het tot keizers en keizerinnen van Rusland brachten en de Duitsers die Peter naar Rusland gebracht had. Andrej Osterman (1686-1747, Heinrich Ostermann), die mee het buitenlandse beleid bepaalde, kwam uit Westfalen en Boerchard Minnich (Burkhard von Münnich, 1683-1767), die mee aan de leiding van de krijgsmacht stond, uit Oldenburg. Bij de Russen wekte hun aanwezigheid wrevel op, niet alleen uit patriottische overwegingen of omdat aan hun loyauteit getwijfeld kon worden, maar omdat ze de persoonlijke ambities
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
175
van bepaalde Russische edelen in de weg stonden. Anna, hertogin-weduwe van Koerland, hield veel Baltische Duitsers in dienst, onder meer één als minister van Buitenlandse Zaken en een ander als opperbevelhebber van het leger. Haar minnaar, de Koerlandse graaf Ernst Biron (Ernst von Bühren, 1690-1672), regeerde ongeveer in haar plaats. Hij leverde de spotnaam voor de vreemdelingheerschappij: bironsjtsjina (bironisme). Keizerin Anna overleed in 1740. Op instigatie van Biron, die daarin een middel zag zijn machtspositie te handhaven, had zij haar op dat moment drie maanden oude achterneef Ivan als opvolger aangeduid. Deze Ivan was de zoon van Anna, de dochter van keizerin Anna’s overleden zuster Jekaterina en een achterkleinzoon van Ivan v. Jekaterina was getrouwd geweest met Karl Leopold, hertog van Mecklenburg, en haar dochter Anna was de vrouw van hertog Anton van Brunswick-Lüneburg. Tevens stelde de keizerin Biron aan als regent. Drie weken na de troonsbestijging van baby Ivan vi in oktober 1740 zette de Keizerlijke Garde Biron af uit ontevredenheid over de invloed van Duitsers aan het Russische hof en in het leger. Een jaar later werden ook Ivan vi zelf, zijn ouders en andere Duitse hovelingen onder de persoonlijke leiding van Peter de Grotes dochter Jelizaveta door de Keizerlijke Garde gearresteerd en naar het koude Archangelsk verbannen. Ivan werd opgesloten in de vesting Schlüsselburg, waar hij in 1764 bij een bevrijdingspoging werd vermoord. De nieuwe keizerin Jelizaveta (of Elisabeth, 1741-61) was een volbloed Russische die meer Frans dan Duits georiënteerd was. Ook zij liet de regering in grote mate over aan gunstelingen, maar daar zaten naast veel buitenlanders toch wat meer Russen bij. Haar minnaar, de Kozak en zanger Aleksej Razoemovski (1709-1771), kreeg de titel van graaf, maar werd wijselijk niet al te veel bij de staatszaken betrokken. Jelizaveta koos als opvolger Karl Peter Ulrich, zoon van Peter de Grotes andere dochter Anna en Friedrich Karl, hertog van Holstein-Gottop. Ze liet hem op dertienjarige leeftijd naar Rusland komen, orthodox dopen en als toekomstige keizer aan het hof opvoeden. Ze koos ook een vrouw voor hem uit – en wat voor een. Ook voor Pjotr iii (1761-2) was geen grootse toekomst als keizer van Rusland weggelegd. Zijn weinige regeringsdaden wekten echter heel wat commotie. Met de afkondiging van het Manifest betreffende de vrijheid van de adel in februari 1862 gaf hij de adel bijna alles wat die verlangde. Zijn beslissing om de kerkelijke bezittingen te nationaliseren wekte grote verontwaardiging onder de geestelijkheid. Ondanks zijn Russische opvoeding bleef hij meer belangstelling koesteren voor Holstein, waarvan hij nog
176
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
steeds hertog was. Onder Pjotr iii, die een grote bewondering had voor de Pruisische koning Frederik de Grote, het protestantisme en de vrijdenkerij, bereikte de vreemdelingenheerschappij haar hoogtepunt. Hij stak de Keizerlijke Garde in Pruisische uniformen en liet ze Pruisische exercities doen. Pjotr iii regeerde slechts een half jaar. Hij werd van de troon gestoten en opgevolgd door zijn vrouw, Catharina. Hij overleed een week na zijn gevangenneming in onopgehelderde omstandigheden (van kolieken, in een dronkenmansgevecht, of gewoon vermoord). In de loop van de volgende jaren dienden zich ettelijke valse Pjotr iii’s aan. Sophia Augusta Fredericka von Anhalt-Zerbst was geboren in 1729 in een Pruisische adellijke familie en in 1744 getrouwd met (de toekomstige keizer) Pjotr iii. Voor haar huwelijk was ze gedoopt in het orthodoxe geloof als Jekaterina. Onder deze naam – in het Nederlands Catharina – werd ze de belangrijkste Russische keizerin (1762-96) aller tijden. Ze was een belezen vrouw, die correspondeerde met Franse filosofen en dweepte met de Verlichting, maar zich ook bijzonder soepel aanpaste aan de zeden en gewoonten aan het Russische hof. In 1754 werd haar zoon Pavel geboren. Vermoedelijk was niet Pjotr iii de vader, maar de jonge gardeofficier Sergej Saltykov (1726- na 1754), een minnaar die ze nam omdat Pjotr – althans volgens haar – impotent was. Na Saltykov volgde nog een dozijn andere minnaars, van wie sommigen ook belangrijke militaire en ambtelijke taken vervulden – in alfabetische volgorde: Grigori Orlov (1734-1783), Stanisław Poniatowski (1732-1798), ambassadeur en later koning van Polen, Grigori Potjomkin (1739-1791), generaal en gouverneur van de Oekraïne en NieuwRusland, en Platon Zoebov (1767-1822), die door Saltykov als minnaar was ‘opgeleid’. In 1762 liet Catharina haar man door de Keizerlijke Garde – en met medeplichtigheid van de kerkelijke overheden en de Petersburgse politie – afzetten. Ze beweerde in een manifest dat de staatsgreep tot doel had de bezittingen van orthodoxe kerk te beschermen en de schade te beperken van een ongunstige vrede, die Pjotr net met Pruisen gesloten had. De echte reden was vermoedelijk dat ze bevreesd was om in het geval van een coup tegen haar man zijn lot te moeten delen. Na de staatsgreep was haar positie lange tijd precair: ze kon haar ex wel zijn pro-Pruisische gezindheid aanwrijven, maar zij was zelf een Pruisische. Bovendien had hun zoon Pavel eigenlijk meer recht op de troon. Wellicht om die reden had ze een hekel aan hem en wilde ze zich laten opvolgen door haar kleinzoon Aleksandr. Catharina had een groot aantal Russische deskundigen in dienst, maar ook onder haar bewind bleef de invloed van vreemdelingen groot. De Nederlandse militaire ingenieur Jan Pieter van Suchtelen (1751-1836) bracht het in 1809 nog tot Russisch ambassadeur in Zweden (tot 1813).
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
177
Het was uiteindelijk toch Pavel die na haar dood de troon besteeg. Pavel i (1796-1801) was opgevoed op het landgoed Gattsjina. Zijn moeder hield hem zo ver mogelijk van de staatszaken verwijderd. Dit deed Pavel een grote sympathie voor zijn vader opvatten en voor de Pruisische militaire dril, waar ook zijn vader gek op was. Hij had het landgoed Gattsjina ingericht als een Pruisische kazerne. Toen hij in 1796 keizer werd, was hij al tweeënveertig en had geen enkele ervaring met regeren. Uit zijn (tweede) huwelijk met de Duitse prinses Maria (Sophie van Würtenberg) werden zes dochters en vier zonen geboren. Pavel, die door de argwaan van zijn moeder bijna het keizerschap gemist had, schafte het systeem af waarbij de heersende keizer(in) zelf zijn opvolger/ster kon aanduiden: voortaan volgde de oudste zoon zijn vader op. Pavel, die uit afkeer van zijn moeder veel van haar maatregelen ongedaan maakte, was even bang voor de Franse Revolutie als zij. Hij wantrouwde wiskunde en muziek, omdat die volgens hem geheime codes zouden bevatten. De Geheime Expeditie trad onder zijn bewind erg repressief op, onder meer met massa-arrestaties onder de adel. Niet minder dan 12.000 echte of vermeende politieke tegenstanders belandden zonder vorm van proces in de gevangenis. In 1801 werd hij vermoord door de Keizerlijke Garde en vooraanstaande edelen die gekant waren tegen zijn ongelukkige pro-Pruisische politiek. Zijn opvolger Aleksandr i had ingestemd met de coup, maar waarschijnlijk niet met de moord. Interne ontwikkelingen Met uitzondering van Anna, Jelizaveta en Catharina waren de Russische keizers en keizerinnen in de achttiende eeuw onbetekenende figuren (soms nog kinderen), wier lot grotendeels afhing van de steun van enkele families uit de grote adel en van de Keizerlijke Garde. De helft van hen werd door een staatsgreep afgezet. De Opperste Geheime Raad, ingesteld in 1726, was in principe een adviserend orgaan ten dienste van de keizer of de keizerin, dat eigenlijk de functies van de Senaat overnam. Hij werd gecontroleerd door vorst Michail Golitsyn (1675-1730), veldmaarschalk en voormalig ‘minister’ van oorlog onder Peter. Ook de andere vijf leden waren experten en voormalige naas te medewerkers van Peter – bijvoorbeeld ex-general-prokoeror Gavriil Golovkin, admiraal (en notoir fraudeur) Fjodor Apraksin (1661-1728) en buitenlanddeskundige Andrej Osterman. De Opperste Geheime Raad beperkte niet alleen de macht van de Senaat, maar ook die van de keizer
178
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
of keizerin, al was die niet verplicht het advies van de raad te volgen. De Raad beperkte in de praktijk vooral de macht van Aleksandr Mensjikov, die een grote invloed op keizerin Jekaterina i uitoefende en eigenlijk in haar plaats regeerde. Onder de regering van de jonge Pjotr ii domineerden leden van de conservatieve bojarendynastie Dolgoroeki de Opperste Geheime Raad: hij werd met vier nieuwe Dolgoroeki’s uitgebreid tot acht leden. De Dolgoroeki’s draaiden de klok in vele opzichten terug. Symptomatisch was hun beslissing om de hoofdstad van Rusland terug naar Moskou over te brengen. Na de dood van Pjotr ii in 1737 verplichte de Opperste Geheime Raad de nieuwe keizerin Anna schriftelijk akkoord te gaan met een aantal voorwaarden, vastgelegd in een document, genaamd Konditsii (condities). Deze Condities waren opgesteld door de politiek erg belezen Dmitri Golitsyn (1665-1737) en herinneren aan de beperkingen die de adel in Polen aan de koning oplegde. Over acht punten mocht de keizerin alleen met de instemming van de Opperste Geheime Raad beslissingen nemen. Die punten waren: oorlog verklaren, vrede sluiten, belastingen heffen, militairen be vorderen (het opperbevel over het leger werd gevoerd door de Raad), goederen van de adel confisqueren, landgoederen toekennen, adelstitels verlenen, staatsgelden uitgeven. Bovendien mocht ze ook niet trouwen of een opvolger aanduiden zonder de instemming van de Raad en moest ze de Raad in zijn toenmalige samenstelling handhaven. Volgens geruchten bestonden er plannen om de Condities later uit te werken tot een soort van grondwet. Over het democratische gehalte van die grondwet – en van de Condities – hoeft men zich geen illusies te maken. De beperking van de keizerlijke macht kwam enkel de adel als klasse ten goede en vooral de adellijke families die in de Raad vertegenwoordigd waren. De Condities waren het voorwerp van heftige discussie onder de leden van de hogere en de lagere adel, die naar Moskou waren gekomen voor de bruiloft van Pjotr ii en daarna meteen gebleven voor zijn begrafenis. Sommigen wilden niet dat de alleenheerschappij van de keizer(in) aangetast werd, maar de meesten vonden dat ook de kleine adel zijn stem moest kunnen laten horen. De mening van deze laatsten werd aan het hof vertolkt door de Keizerlijke Garde, die extra ontevreden was over het feit dat de Garde volgens de plannen van de Raad zou geïntegreerd worden in het leger. De Keizerlijke Garde eiste in een aantal petities dat de macht van de Senaat als representatief orgaan van de hele adel hersteld werd en die van de Opperste Geheime Raad beperkt. Daarnaast wilde de kleine adel ook de afschaffing van het majoraat, een vermindering van de diensttijd van
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
179
levenslang tot twintig jaar, meer soldij en de rang van officier in plaats van gewoon soldaat bij indiensttreding in het leger. Anna accepteerde eerst de Condities, maar zodra ze in Moskou tot keizerin gekroond was, verscheurde ze publiekelijk het door haar eigenhandig ondertekende document, ontbond de Opperste Geheime Raad en stuurde de Dolgoroeki’s en Golitsyns naar Siberië. In de plaats van de Opperste Geheime Raad kwam een Keizerlijk Kabinet, dat ze bevolkte met gehoorzame vertrouwelingen. Het hof verhuisde terug naar Sint-Petersburg. Anna kwam vooral tegemoet aan de wensen van de kleine adel. In de plaats van de Opperste Geheime Raad werd de Senaat – uitgebreid tot 21 leden – opnieuw de belangrijkste wetgevende instantie in het land, na de keizer of de keizerin, zij het met wat beperkter bevoegdheden. Het majoraat werd vervangen door een soepeler regeling: slechts één zoon per gezin moest dienen en één zoon moest niet dienen om de bezittingen te beheren. Toekomstige militairen kregen een opleiding in een cadettencorps en gingen daarna het leger in met de rang van officier. De dienstplicht werd beperkt tot 25 jaar. Deze maatregelen resulteerden aanvankelijk in een dramatische leegloop van het leger en moesten na een tijdje opgeschort worden. Eveneens op aandringen van de kleine adel werd de wetgeving op de lijfeigenschap in 1736 nog maar eens verscherpt: de adel mocht voortaan zelf de strafmaat voor weggelopen slaven bepalen. (Dikwijls was dat doodslaan met de knoet.) Onder Jelizaveta, die in 1741 door de grenadiers van het Preobrazjenski regiment aan de macht was gebracht, kreeg de kleine adel nog meer (voor) rechten. Het Keizerlijke Kabinet werd weer afgeschaft en de Senaat van Peter de Grote volledig in ere hersteld. De opgeschorte wetten op het majoraat en op de beperking van de duur van de dienstplicht werden opnieuw van kracht. Jonge edelen, die geprobeerd hadden aan de dienst te ontkomen, werden daarvoor niet langer gestraft. Het was namelijk gebleken dat een talrijke aanwezigheid van de adel op de leengoederen een goede zaak was voor de economie en dus ook voor de schatkist. Pjotr iii, die slechts drie jaar regeerde, gaf in februari 1762 met het Manifest betreffende de vrijheid van de adel de adel nog meer vrijheden. De dienstplicht werd helemaal afgeschaft. Pjotr iii verklaarde erop te rekenen dat de adel uit vrije wil de staat zou dienen. In feite waren de meeste leden van de kleine adel zo arm dat ze geen keuze hadden. De adel mocht vrij naar het buitenland reizen en in vreemde staatsdienst treden. Andere eisen – garanties tegen confiscatie van eigendommen en tegen lijfstraffen – willigde Pjotr niet in. Pjotr iii seculariseerde ook een deel van de kerkelijke
180
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
eigendommen en verleende de oudgelovigen die Rusland verlaten hadden het recht om terug te keren. Catharina de Grote Catharina ii de Grote behoorde tot het type vorsten dat ‘verlichte despoten’ genoemd wordt. Ze liet zich inspireren door de politieke principes die verkondigd werden door de Franse Verlichtingsfilosofen, correspondeerde met Voltaire en Diderot en noemde L’esprit des lois van Montesquieu ‘mijn missaal’. Alleen Diderot liet zich verleiden om voor enkele maanden naar Sint-Petersburg af te reizen. Die contacten waren voor haar ook een kwestie van public relations. Haar absolute macht liet Catharina nooit in twijfel trekken. Ze vond Rusland te uitgestrekt voor een andere staatsvorm van een sterke monarchie. Net als Peter beschouwde ze de adel als haar belangrijkste steun bij de realisatie van haar grote project – een efficiënt bestuurd en welvarend Rusland. De rechten en plichten van de adel beoordeelde ze in het licht van de taakverdeling binnen de Russische samenleving, waarbij alle standen betrokken waren. Overzichtelijkheid en rentabiliteit gaven de doorslag. Wanneer ze bepaalde instellingen die Peter gecentraliseerd had weer decentraliseerde en meer ruimte creëerde voor lokale autonomie, gebeurde dat met het oog op een doelmatiger bestuur, en niet om de lokale bevolking meer medezeggenschap te geven. Ook de lijfeigenschap kwam niet in het gedrang. Nooit in de hele ge schiedenis van Rusland waren de lijfeigenen er slechter aan toe dan onder haar regering. De boeren probeerden massaal aan de hoge belastingdruk – nog steeds berekend per hoofd van de mannelijke bevolking – te ontsnappen door weg te lopen naar de steppen, Siberië of buurland Polen-Litouwen. Aangezien de wet de boeren juridisch volledig van de landgoedbezitters afhankelijk maakte, konden ze ook bij geen enkele instantie hun beklag doen over een slechte behandeling. Catharina’s bezorgheid om het welzijn van haar onderdanen had zo zijn grenzen. Rusland bleef ook onder haar regering een politiestaat. Er was geen vrijheid van vergaderen, geen briefgeheim. De Geheime (of Preobrazjenski) Kanselarij van Peter de Grote, belast met het opsporen van politieke tegenstanders, was in 1762 door Pjotr iii onder de naam Geheime Expeditie onder toezicht van de Senaat geplaatst; Catharina bleef er gebruik van maken. Na de Franse Revolutie, die haar de schrik van haar leven bezorgde, werd haar beleid nog repressiever.
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
181
De Wetgevende Commissie Eigenlijk waren er in de achttiende eeuw na Peter geen serieuze hervormingen meer gebeurd. Of beter: veel van de hervormingen van Peter waren teruggeschroefd. De adel was erin geslaagd onder de meeste van zijn verplichtingen uit te komen. De controle van de centrale instellingen op het lokale bestuur was zwak. Buiten de hoofdstad werden instructies niet opgevolgd; lokale bestuurders legden dikwijls hun eigen wetten op. Corruptie en struikroverij leken onuitroeibare kwalen. Onder Jelizaveta was er weliswaar al een en ander recht getrokken, maar er viel nog veel te doen. Een noodzakelijke voorwaarde voor een gesmeerd lopende staats machine was een transparante wetgeving, zodat iedereen wist waaraan hij zich te houden had. Het Russische recht was erg conservatief en veranderde traag. Er waren weinig juristen. De universiteit van Moskou had bij haar stichting in 1755 geen faculteit Rechten. Peter de Grote echter had een stortvloed aan wetten geproduceerd en bovendien waren in de loop van de achttiende eeuw de opvattingen over rechtspraak geëvolueerd. Onder invloed van de Verlichting was de wetgeving humaner geworden: er werd minder gefolterd; gruwelijke straffen als spiesen raakten in onbruik en werden vervangen door ‘zachtaardigere’ als het afhakken van de hand. De doodstraf werd alleen nog in zeer uitzonderlijke omstandigheden uitgesproken bij politieke vergrijpen, opstanden en zo meer. Er werden meer misdadigers veroordeeld tot gevangenisstraf en dwangarbeid dan terechtgesteld. In juli 1767 riep Catharina in Moskou een wetgevende commissie samen die het in 1649 door de Landdag opgestelde Wetboek moest vervangen door een nieuw. Ter attentie van deze commissie stelde Catharina een In structie (Nakaz) van 655 artikelen op, die onder meer gebaseerd waren op de geschriften van Montesquieu, Cesare Beccaria’s Dei delitti i dei pene (Over de misdaden en de straffen, 1764) en William Blackstones Commentaries on the Laws of Engeland (1765-1768). De Instructie stond bol van verheven ideeën over vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid en verdraagzaamheid. Catharina was echter nuchter genoeg om haar Instructie te laten nalezen door naaste medewerkers die minder verlicht waren en om ook met hùn mening rekening te houden. De Instructie is opvallend terughoudend wanneer het over de lijfeigenschap gaat: Catharina was ertegen, maar vreesde dat alle lijfeigenen zomaar ineens vrijlaten tot chaos zou leiden. Ze wilde wel dat de boeren humaner behandeld zouden worden. In de Wetgevende Commissie zetelden vijfhonderd à zeshonderd leden:
182
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
vertegenwoordigers van de oude adel en de dienstadel, senatoren, geestelijken, stedelingen, Kozakken, buitenlanders, vertegenwoordigers van de niet-Russische volken, vrije boeren en boeren op staatsgronden. Alleen de lijfeigenen en de lagere geestelijkheid waren niet vertegenwoordigd. Het bleek dat alleen Catharina oog had voor de belangen van de staat in zijn geheel. Alle standen verdedigden alleen hun eigen specifieke belangen. Zo vroeg de adel lokaal zelfbestuur door middel van verkozen vertegenwoordigers die bevoegd waren voor rechtspraak en politie; de afschaffing van de rangentabel, waardoor niet-edelen geen toegang meer zouden hebben tot de adelstand; het recht zich zonder beperking met handel en nijverheid in te laten en in het bijzonder met de productie en verkoop van alcohol; de beperking van het recht van stedelingen om handel met het buitenland te drijven; (nog) strengere straffen voor weggelopen lijfeigenen. De adel wenste de afschaffing van folteringen voor de adel, maar achtte het folteren van niet-edelen noodzakelijk om de orde en de tucht onder de lagere standen te handhaven. Handelaars en nijveraars protesteerden dan weer tegen het recht van de adel om handel te drijven en manufacturen te openen en eisten het recht op om land en lijfeigenen te bezitten. Vrije boeren bepleitten de confiscatie van de adellijke bezittingen, zoals al eerder met de kerkelijke bezittingen gebeurd was, een strengere reglementering van de belastingen, maatregelen tegen corruptie en zo meer. In december 1768 werden de zittingen van de Wetgevende Commissie opgeschort als gevolg van het uitbreken van de Russisch-Osmaanse oorlog en later niet meer hervat. De beraadslagingen hadden als gevolg van de vage instructies van Catharina en de hopeloze verdeeldheid van de commissieleden weinig opgeleverd. Maar de hele onderneming was toch niet voor niets geweest. Catharina leerde er veel door bij over de situatie in haar rijk en deed daar haar profijt mee bij de hervormingen die ze naderhand doorvoerde. Charters en statuten In 1775 werd met het Statuut voor de administratie van de gouvernementen van het Russische Rijk het provinciale bestuur hervormd. Het Statuut verdeelde Rusland in 41, later 50 gouvernementen, met aan het hoofd van elk ervan nog steeds een gouverneur, aangesteld door de regering. Elk gouvernement was verdeeld in tien oejezden (districten), met aan het hoofd een (uit de adel verkozen) kapitein-bestuurder (kapitan-ispravnik). Het was zo geregeld dat in elk gouvernement ongeveer 300.000 belastingbetalers
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
183
(mannen) leefden en in elke oejezd 30.000. De gouverneur (goebernator) legde verantwoording af aan een general-goebernator of ober-goebernator, die instond voor een regio (general-goebernatorstvo of kraj), die enkele gouvernementen omvatte. De gouverneur werd bijgestaan door (een groot aantal) ambtenaren, verantwoordelijk voor politie, belastingen, justitie en dergelijke. In de steden was het bestuur toevertrouwd aan een burgemeester (gorodnitsji). Administratie, financiën (belastingen) en rechtspraak waren strikt van elkaar gescheiden. Op het hoogste niveau, dat van de gouvernementen, werden de administratieve bestuurders aangesteld door de kroon. Eveneens op het niveau van de gouvernementen bestonden rechterlijke en financiële bestuursinstellingen, beheerd door om de drie jaar verkozen vertegenwoordigers van de standen, onder toezicht van een door de kroon aangestelde ambtenaar of rechter, in de regel iemand van de adel. De instellingen konden zelf beslissingen nemen over openbare werken, landbouw, rechtspraak en dergelijke. De belangstelling van de edellieden voor deze ambten was echter gering, omdat ze hun tijd en energie liever staken in het beheer van hun landgoederen. Op het niveau van de oejezd waren er lagere rechtbanken voor de adel, de koopmansstand en de boeren, waarvan alle leden, ook de voorzitter, verkozen werden. Het Charter van de Adel, uitgevaardigd in 1785, behandelde de adel als een bijzondere klasse en zelfs kaste, die een onmisbare rol speelde bij het bestuur van het land. Het gaf de adel het recht zich als groep te beschermen en zelf te beslissen over de opname van nieuwe leden. De rangentabel werd weliswaar niet afgeschaft, maar het werd moeilijker gemaakt voor nietedellieden om op te klimmen tot de rang die toegang verschafte tot de erfelijke adelstand. In speciale registers werd bijgehouden wie van adel was. Erfelijke adelstand kon slechts in zeer specifieke gevallen afgenomen worden. De adel verwierf het volledige en exclusieve eigendomsrecht over land en lijfeigenen. De adel betaalde geen belastingen, was niet verplicht in staatsdienst te treden, werd gevonnist door bijzondere rechtbanken en kon niet onderworpen worden aan lijfstraffen. Ook werd het recht van de adel erkend om manufacturen te openen. Terwijl het Charter van de Adel de frappantste aanwijzing vormt voor de geprivilegieerde positie die de Russische de adel in de achttiende eeuw veroverd had, is het Charter van de Steden, eveneens van 1785, het meest illustratief voor de nieuwe manier waarop Catharina de organisatie van de samenleving aanpakte en voor de geringe efficiëntie van die aanpak. Het charter maakte geen standenonderscheid tussen de inwoners van de stad:
184
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
adel, geestelijkheid, kooplui, ambachtslui, vrije beroepen, arbeiders en andere stedelingen werden op basis van heel nieuwe criteria onderverdeeld in zes categorieën: eigenaars van onroerend goed (dat zijn landgoedbezitters die in de stad wonen), handelaars (verdeeld in drie gilden op basis van hun vermogen), ambachtslui (eveneens georganiseerd in gilden), vooraanstaande burgers (vrije beroepen, kunstenaars, ambtenaren, militairen), buitenlandse handelaars en andere. Deze zes categorieën verkozen een stadsdoema, een soort van gemeenteraad, en die op zijn beurt een zesledige doema, een soort van gemeentebestuur, met één vertegenwoordiger uit elke categorie. Elke categorie had zijn eigen rechten en plichten wat belastingen, lijfstraffen, kiesrecht, verkiesbaarheid en zo meer betrof. Handelaars konden zich vrijkopen van militaire dienst en vooraanstaande burgers waren vrijgesteld van de hoofdelijke belasting en van lijfstraffen. Het was allemaal heel ingenieus bedacht, maar werkte niet, precies omdat het indruiste tegen de traditionele idee van de standensamenleving. De edellieden, die in de stad woonden maar van hun landgoed leefden, hadden weinig belangstelling voor wat er in de stad gebeurde, zeker wanneer ze op voet van gelijkheid overleg moesten plegen met wat in hun ogen gepeupel was. Het resultaat was dat de door de kroon op het niveau van het gouvernement of de oejezd aangestelde bestuurders uiteindelijk het grootste aandeel hadden in het bestuur van de steden. Er werd ook gewerkt aan een charter voor de boeren, maar dat is nooit uitgevaardigd. Het resultaat van al deze charters was alles bij elkaar gering, omdat door het uitblijven van een codificatie van de wetgeving – wat de bedoeling van de Wetgevende Commissie was geweest – een grote rechtsonzekerheid bleef bestaan. Kerk en religie In de geest van de Verlichting waren de achttiende-eeuwse keizers en keizerinnen en in het bijzonder Catharina ii gewonnen voor religieuze tolerantie in een geseculariseerde samenleving en voor de idee van de onderwerping van de kerk aan de belangen van de staat. De Russische orthodoxe kerk bleef weliswaar de officiële kerk, maar ze moest de andere, van overheidswege erkende geloofsgemeenschappen naast zich dulden. De religieuze tolerantie gold voor katholieken, protestanten en oudgelovigen (20 percent van de bevolking). Die laatsten mochten zich weer in de buurt van Moskou vestigen en bleken – net als de calvinisten in West-Europa – bekwame zakenmensen. Op de uniaten in de Oekraïne werd druk uitge
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
185
oefend om weer orthodox te worden. Onder Catharina kwamen ook allerlei sekten tot bloei, zoals de chlysten, die tegen seks waren, ook nà het huwelijk, en de skoptsen, die zelfcastratie propageerden. De moslims kre gen in 1789 een Islamitische Geestelijke Raad, de islamitische tegenhanger van de Allerheiligste Synode, gevestigd in Orenboerg (nu Tsjkalov). Deze raad gaf de moslims niet alleen erkenning en een mate van autonomie; hij was voor de overheid ook een manier om controle over hen uit te oefenen. De joodse bevolking die in Rusland belandde door de annexatie van delen van Polen-Litouwen (zie verder) werd het verboden zich permanent te vestigen buiten dat gebied (Litouwen, Belarus, de Oekraïne en de Krim). In het vestigingsgebied ontstonden de zogenaamde sjtetls – kleine stedelijke naderzettingen met een overwegend joodse bevolking. De Russische kerk was niet in staat tegen deze gang van zaken weerwerk te bieden. Niet alleen was ze al onder Peter beroofd van haar economische machtbasis, ook de tijd dat de kerk een door iedereen – ook door de tsaren – voetstoots aanvaard moreel gezag uitstraalde was voorbij. Pjotr iii vertrouwde in 1762 het beheer van de kerkelijke en kloosterlijke gronden toe aan het college dat zich met economische aangelegenheden bezighield. De boeren op deze gronden werden staatsboeren. Catharina stelde het voor alsof ze de staatsgreep tegen haar man (Pjotr) mee gesteund had uit bezorgdheid om de spirituele en materiële belangen van de kerk, maar liet ook zelf alle economisch interessante kerkelijke gronden confisqueren en gaf de kerk een jaarlijkse toelage, die ongeveer een derde van haar voormalige inkomsten uitmaakte. In 1764 liet ze een aantal kloosters sluiten en dwong ze de monniken tot andere diensten, bij voorkeur in het leger. De Russische kloosters waren niet meer voor iedereen de centra van spiritualiteit die ze vroeger geweest waren. De invloed van de Verlichting deed zich ook hier gevoelen. De priesteropleidingen werden voortaan gebaseerd op de priesteropleidingen in de katholieke seminaries. Het piëtisme (Verlichtingsreligiositeit) met zijn nadruk op spontaan geloof, naastenliefde en de ijverige lectuur van de Schrift (en niet op dogmatisme of legalisme) sloot aan bij de mystieke traditie binnen de Russische orthodoxie en had succes bij sommige intellectuelen. Anderen hadden zich ‘bekeerd’ tot het rationalisme, dat ze beleefden als een nieuwe godsdienst. Onder de adel en later ook onder de burgerij kreeg de vrijmetselarij een aanzienlijke aanhang. Catharina verdacht de loges ervan dat ze achter de Franse Revolutie zaten en vreesde dat ze ook voor haar positie een bedreiging vormden.
186
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Buitenlandse politiek De Russische expansiepolitiek boekte in de achttiende eeuw de specta culairste successen in Centraal-Europa en op de Krim, gebruikmakend van sluwe diplomatie en militair geweld. De buitenlandse politiek van Rusland was tot 1741 in handen van Andrej Osterman, die zijn carrière nog onder Peter begonnen was, vervolgens van Aleksej Bestoezjev-Rjoemin (16931766), en ten slotte van Catharina zelf, geadviseerd door Nikita Panin (1718-1783) en – in de jaren tachtig van de achttiende eeuw – Grigori Potjomkin. De aandacht ging vooral uit naar Polen, dat door de Russen sinds de tijd van Peter in toenemende mate behandeld werd als een protectoraat, en naar het Osmaanse Rijk, dat Rusland de weg versperde naar de Zwarte Zee en – op langere termijn – naar de Bosporus. Rusland opereerde steeds meer in een Europese context. Het moest bij de uitvoering van zijn plannen rekening houden met Pruisen en Oostenrijk en, in een breder kader, met Groot-Brittannië en Frankrijk. Oostenrijk was meestal, maar niet altijd, een bondgenoot tegen het Osmaanse Rijk, waardoor Rusland Frankrijk, tegenstander van het Habsburgse Rijk en bondgenoot van het Osmaanse Rijk, tegen zich innam, maar Groot-Brittannië, de rivaal van Frankrijk, aan zijn kant had. Ondanks het feit dat sommige keizers dweepten met het Pruisische leger en dat Pruisen als voorbeeld fungeerde bij een aantal hervormingen, was Rusland toch net als Oostenrijk zeer beducht voor de opkomende Duitse staat en ook die gedeelde vrees smeedde banden. In het Balticum probeerde Rusland de Pruisische invloed te beperken om zijn (toekomstige) belangen in Polen veilig te stellen. Tot tweemaal toe werd Polen Ernst Biron opgedrongen als hertog van Koerland, tot in 1795 een vazalstaat van Polen. In de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) koos het na lang aarzelen de kant van Oostenrijk en dwong Frankrijk een einde aan de oorlog te maken. In de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) streed Rusland in een wat ongebruikelijke combinatie met Frankrijk aan de kant van Oostenrijk tegen Pruisen, dat gesteund werd door Groot-Brittannië. De Russische overwinningen stelden keizerin Jelizaveta in staat een deel van Oost-Pruisen op te eisen. Zij overleed echter voor het einde van de oorlog en haar Pruisischgezinde opvolger, Pjotr iii, eiste met de Vrede van Hubertsburg in 1762 niet alleen niets op, maar was zelfs bereid om Russische troepen te sturen om Pruisen te helpen. Pjotr hoopte dat Pruisen zijn (Pjotrs) hertogdom Holstein zou helpen om Schleswick op Denemarken te veroveren. Mede uit verontwaardiging over Pjotrs houding hielp de
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
187
Keizerlijke Garde Catharina Pjotr af te zetten. Catharina handhaafde overigens wel het vredesverdrag met Pruisen. Pruisen was door de Zevenjarige Oorlog echter zo verzwakt dat het voorlopig geen gevaar meer vormde en Rusland nu Pruisen ging steunen tegen Oostenrijk. In de achttiende eeuw raakte Rusland nog twee keer verwikkeld in een conflict met Zweden, in 1741-43 en in 1788-1790 – beide keren op initiatief van Zweden en beide keren liep de oorlog slecht af voor Zweden. Oorlogen tegen het Osmaanse Rijk Het Osmaanse Rijk had met de vredesverdragen van Karlowitz in 1699 en Passarowitz in 1718 zijn eerste grote territoriale verliezen in Europa geleden. Het moest heel Hongarije (met Kroatië) en Transsylvanië aan de Habsburgers afstaan. In het laatste kwart van de achttiende eeuw verloor het de noordelijke kust van de Zwarte Zee aan Rusland. De gestage penetratie van Rusland in de Kaukasus, het gebied rond de Kaspische Zee en op de Krim, die nog bij Peter was begonnen, was de sultan een doorn in het oog. In 1732 was Rusland verplicht zich uit Iran terug te trekken, als gevolg deels van de interne consolidatie van Iran, deels onder Osmaanse druk. Van 1735 tot 1739 voerde Rusland samen met Oostenrijk oorlog tegen het Osmaanse Rijk. Ondanks de enorme verliezen in geld en mensenlevens en de militaire successen op de Krim was, als gevolg van een Franse diplomatieke tussenkomst, de buit voor Rusland onaanzienlijk. Met de Vrede van Belgrado in 1739 werd de ontmantelde vesting van Azov opnieuw Russisch, maar ze mocht niet heropgebouwd worden. Russische scheepvaart op de Zwarte Zee bleef verboden. De Osmaans-Russische oorlog van 1768-74 was uitgelokt door het Osmaanse Rijk om de groeiende Russische invloed in Polen te counteren. In het zuidoosten grensde de Pools-Litouwse Unie aan het grondgebied van de Osmaanse vazalstaten Moldavië en het Kanaat van de Krim en de nieuwe koning van Polen, Stanisław Poniatowski (1764-1795), was een Russische creatuur. De lange oorlog werd uiteindelijk een succes voor Rusland. Russische troepen bezetten het Kanaat van de Krim en staken de Donau over. Een Russische vloot onder het bevel van admiraal Aleksej Orlov (17371807) kelderde uiteindelijk de Osmaanse vloot in de baai van Çeşme aan de Egeïsche kust. Een poging om ter ondersteuning van de militaire operaties de orthodoxe christenen op de Balkan massaal in opstand te laten komen mislukte. Ondanks de grote interne problemen – de Boerenopstand van Poegatsjov (ca. 1740-1775) – won Rusland de oorlog en dwong de Osma-
188
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
nen in 1774 tot de Vrede van Küçük Kaynarca. Die bepaalde dat Rusland het recht verwierf op vrije scheepvaart op de Zwarte Zee en via de Bosporus naar de Middellandse Zee, dat de vestingen langs de Straat van Kertsj (tussen de Zee van Azov en de Zwarte Zee) en Kinburun aan de monding van de Dnepr werden overgedragen aan Rusland, dat het Kanaat van de Krim onafhankelijk werd en dat Rusland het recht verwierf – althans volgens de Russische interpretatie van het verdrag – om de orthodoxe christenen in het Osmaanse Rijk te beschermen. Dit laatste bood Rusland naderhand de mogelijkheid om zich voortdurend met de interne aangelegenheden van het Osmaanse Rijk in te laten. De militaire en diplomatieke successen inspireerden Catharina’s toenmalige minnaar en adviseur Grigori Potjomkin tot het ‘Griekse Project’. Dit hield het herstel in van het Byzantijnse rijk met als keizer Catharina’s kleinzoon, die wat voorbarig – naar de laatste Byzantijnse keizer – Konstantin werd gedoopt. Potjomkin zelf zou koning van Dacië (de Roemeense vorstendommen) worden, een bufferstaat tussen Rusland en het Habsburgse Rijk. Ook de Habsburgse keizer Jozef ii (1780-1790) werd bij het project betrokken. Hem werden Dalmatië, Bosnië, Servië en de havenstad Thessaloniki in het vooruitzicht gesteld. In 1781 sloten Rusland en Oostenrijk een geheim bondgenootschap met het oog op de uitvoering van het Griekse Project. In 1783 werd het verweesde Kanaat van de Krim, dat de bescherming van het Osmaanse Rijk bleef zoeken, door Rusland ingelijfd. Veel KrimTataren emigreerden naar het Osmaanse Rijk. Het gebied kreeg de naam ‘Nieuw-Rusland’ en Grigori Potjomkin werd aangesteld als gouverneur. In de zomer van 1787 maakte Catharina een rondreis door Nieuw-Rusland in het gezelschap van keizer Jozef ii, de Poolse koning Stanisław Poniatowski en Charles-Joseph, prins de Ligne (1735-1814), gelukkige eigenaar van het kasteel van Belœil. Bij die gelegenheid liet Potjomkin langs de route nepdorpen (‘Potemkin-dorpen’) optrekken om de keizerin te tonen hoe dicht bevolkt en welvarend het gebied wel was. Geen van beide was op dat moment het geval, maar daar zou spoedig verandering in komen. De Russische expansie richting Middellandse Zee en de groeiende Russische invloed in Polen begonnen in West-Europa de ongerustheid te wekken. Groot-Brittannië en Pruisen beloofden het Osmaanse Rijk te helpen bij een oorlog tegen Rusland. De Osmanen konden niet lachen om de kartonnen dorpen van Potjomkin en beschouwden de reis van Catharina vlak na de annexatie van de Krim als een provocatie. De Porte verklaarde Rusland de oorlog en begon nog in de zomer van 1787 met de vijandelijk-
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
189
heden. Rusland kreeg de steun van Oostenrijk, maar kwam in de problemen toen Zweden in 1788-1790 – tevergeefs – probeerde een deel van Karelië te heroveren. Oostenrijk moest als gevolg van de opstand van Vonck en van der Noot in de Oostenrijkse Nederlanden afhaken. Pruisen en GrootBrittannië, in beslag genomen door de internationale implicaties van de Franse Revolutie, drongen aan op een einde van de oorlog. De Vrede van Iaşi (Jassy) in 1791 leverde Rusland het kustgebied op tussen de benedenloop van de Boeg en de Dnestr. In 1793 werd er de havenstad Odessa, het Sint-Petersburg van het zuiden, gesticht. De Osmanen legden zich neer bij de inlijving van het Kanaat van de Krim. De regio Nieuw-Rusland, die in 1764 was gesticht op het grondgebied van het afgeschafte hetmanaat van de Zaporozje-Kozakken, werd nu uitgebreid met de Krim. Ober-goebernator Potjomkin liet de stad Jekaterinoslav en de vlootbases van Sebastopol en Cherson bouwen en moedigde Russische kolonisten aan zich in het gebied te vestigen. De Poolse Delingen Ruslands bemoeienissen met Polen waren al in 1697 begonnen, toen Friedrich August ii van Saksen in 1697 met Russische en Oostenrijkse steun op de Poolse troon kwam en, nadat hij in 1706 door de Zweden verjaagd was, in 1709 voor de tweede maal met de Russische steun koning van Polen werd. Na zijn dood in 1733 zorgden Rusland en Oostenrijk ervoor dat zijn zoon Friedrich August iii (1733-1763) hem opvolgde. (Tegenkandidaat was de in 1706 door Zweden en in 1733 door Frankrijk gesteunde Stanisław Leszczyński.) Net als de andere buurlanden van Polen had Rusland in de Poolse Landdag zijn agenten, die misbruik maakten van het vetorecht (dat elke vertegenwoordiger in de Poolse Landdag had) en van het recht op de vorming van ‘confederaties’ (eedverbonden) om de werking van de Landdag te verlammen en de besluitvorming te beïnvloeden. Na de dood van Friedrich August iii in 1763 leek het Rusland opportuner geen Sakser meer op de Poolse troon te hebben en in 1764 werd, met de steun van Catharina en Frederik ii de Grote (1740-1786) van Pruisen, de Poolse aristocraat Sta nisław Poniatowski koning. Poniatowski was verwant met de pro-Russische Poolse magnatendynastie Czartoryski en had als ambassadeur van de Pools-Litouwse Unie te Sint-Petersburg het bed gedeeld met Catharina, wat hem in haar ogen een geschikte koning maakte. Poniatowski voerde in Polen een hervormingsbeleid dat bij Catharina en Frederik niet in de smaak viel. Zij gaven de voorkeur aan een verdeeld
190
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
en zwak Polen, dat gemakkelijk te manipuleren was. In 1768 dwongen ze Poniatowski om aan orthodoxen en protestanten dezelfde rechten te geven als de katholieken in Polen hadden. Dat zou een behartenswaardige interventie zijn geweest, mochten ook in Pruisen en Rusland alle gezindten dezelfde rechten hebben gehad. Het was de bedoeling om de Russische en Pruisische invloed in Polen nog te vergroten en verdeeldheid te zaaien. In 1768 brak onder leiding van de Confederatie (eedverbond) van Bar in de Poolse Oekraïne een opstand uit tegen de gelijkberechtiging van de drie godsdiensten. Rusland zond graag troepen om de opstand te helpen onderdrukken. Op dat moment voerde Rusland de succesvolle oorlog van 1768-1774 tegen het Osmaanse Rijk. Het zag er op een gegeven ogenblik naar uit dat Rusland de controle zou verwerven over de Osmaanse vazalstaten Moldavië en Walachije en zodoende het Habsburgse Rijk vanuit het zuidoosten (bij Transsylvanië) zou omsingelen. Pruisen stelde voor het machtsevenwicht tussen Rusland en Oostenrijk te herstellen ten koste van PolenLitouwen – waardoor Pruisen het Osmaanse Rijk van erger spaarde. Het voorstel van Pruisen was overigens niet onbaatzuchtig. Pruisen vormde op dat moment een personele unie met Brandenburg, waarvan het geografisch gescheiden was door Koninklijk of West-Pruisen, het gebied ten zuiden van Gdańsk (Danzig), dat een deel van Polen was. Bij de door Pruisen voorgestelde verdeling van het Poolse grondgebied onder Rusland, het Habsburgse Rijk en Pruisen had Pruisen zelf het meeste te winnen. Met de Eerste Poolse Deling, beslist in 1772 en door de Poolse Landdag tegen wil en dank goedgekeurd in 1773, kreeg Rusland het dun bevolkte en economisch weinig interessante gebied van Polatsk, Vitebsk en Mogiljov in Belarus, dat beschouwd werd als historisch Russisch. Pruisen kreeg West-Pruisen en Oostenrijk Galicië – als compensatie dus voor de zich aankondigende Russische gebiedsuitbreidingen. Er bleef van Polen nog veel over en Poniatowski probeerde vanaf 1788 met een aantal institutionele hervormingen, culminerend in de Constitutie van 3 mei 1791, te redden wat er te redden viel. Polen werd een erfelijke monarchie, beslissingen in de Landdag werden voortaan meerderheid tegen minderheid genomen (in plaats van unaniem) en adel en burgerij kregen dezelfde rechten. De hervormingen gebeurden zonder de instemming van Rusland. Toen Rusland na de Vrede van Iaşi in 1791 de handen vrij had, viel het Polen binnen en maakte de hervormingen ongedaan. In 1792 gingen Rusland en Pruisen over tot de Tweede Poolse Deling. Rusland annexeerde heel Belarus en Pruisen Groot-Polen met Poznań (Duits Posen). Oostenrijk
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
191
had geen aandeel in de Tweede Poolse Deling doordat het in beslag werd genomen door de Eerste Coalitieoorlog tegen Frankrijk. Wat van Polen restte was een Russisch protectoraat. Het Poolse leger werd onder het opperbevel van de Russische legerleiding geplaatst en Polen mocht geen eigen buitenlandse politiek meer voeren. Een opstand tegen deze gang van zaken onder leiding van de legendarische Tadeusz Kościuszko (1746-1817) werd in 1794 door het Russische leger onderdrukt. Een jaar later volgde de Derde Poolse Deling. Rusland annexeerde Litouwen en Oost-Polen, Pruisen kreeg Mazovië met Warschau en het Habsburgse Rijk Klein-Polen met Krakau. Polen had opgehouden te bestaan. De Oekraïne: het einde van het hetmanaat De hetmans op de Russische rechteroever van de Dnepr hielden niet op hun autonomie te verdedigen en te proberen de westelijke oever in handen te krijgen, maar doorgaans bleven ze, soms uit vrije wil, soms tegen wil en dank, loyaal aan de Moskovische tsaren en Russische keizers. Die konden met hun garnizoenen in de Oekraïense steden ook hun wil opleggen. In toenemende mate werd het hetmanaat een formaliteit. Onder Ivan v (1682-1696) werd een begin gemaakt met de integratie van de Oekraïne in Moskovië door de opheffing van de tolbarrières. Het dunbevolkte oosten van de Oekraïne werd gereorganiseerd tot een grenslinie, de Oekraïense Sloboda, waarbinnen de Kozakken en boerenkolonisten voorlopig hun traditionele autonomie mochten behouden onder leiding van vijf, voor het leven verkozen leiders – één per district – onder het toezicht van de vojevoda in Belgorod. In 1686 werden de Oekraïense bisdommen, die resorteerden onder de metropoliet van Kiev, Galicië en heel Rusland, overgeheveld van het patriarchaat van Constantinopel, waartoe ze formeel nog behoorden, naar het patriarchaat van Moskou. De beperkte mate van autonomie die de Kozakken in het begin van de achttiende eeuw nog genoten, hadden ze te danken aan de militaire rol die ze speelden als verdedigers van de grenzen in de Zuid-Russische of Oekraïense steppe. De collaboratie van hetman Ivan Mazepa met de Zweedse koning Karel xii in 1708 werd als voorwendsel aangegrepen om hun autonomie nog verder af te bouwen. Na de dood van Ivan Skoropadsky (16461722), die Mazepa was opgevolgd, werd de hetman niet meer door de Kozakken verkozen. Peter de Grote liet de Zaporozje-Kozakken besturen door een Klein-Russisch College, bestaande uit zes officieren en met aan het hoofd een Rus. De door hem aangestelde hetman Pavlo Poloebotok
192
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
(ca. 1660-1724) belandde in de gevangenis wegens vermoede insubordinatie. Peter schonk uitgestrekte delen van de Oekraïne als landgoederen aan Aleksandr Mensjikov en andere gunstelingen. Peters opvolgster, Jekaterina i, schafte het Klein-Russische College weer af en herstelde ten dele de autonomie van de Kozakken. Danylo Apostol (1654-1734) werd de nieuwe verkozen hetman. Na zijn dood stichtte keizerin Anna een Voorlopige Bestuursraad voor het hetmanaat, waarin drie Russen en drie Kozakken zetelden. De integratie van de Kozakken werd bevorderd door huwelijken tussen Russen en Kozakken aan te moedigen. Na vijftig jaar sollen werd het hetmanaat in 1764 door Catharina ii definitief afgeschaft. De laatste hetman was Kirill Razoemovski (1728-1803, Oekraïens Kirillo Rozoemovski) – de jongere broer van Aleksej Razoemovski, de minnaar van keizerin Jelizaveta. Russisch Oekraïne werd opgedeeld in de gouvernementen Charkiv, Poltava en Chernihiv, die op dezelfde manier bestuurd werden als alle gouvernementen in het Russische keizerrijk. Na de Poolse Delingen kwamen daar de gouvernementen Kiev, Podolië en Wolhynië – voormalig Pools Oekraïne – bij. Samen vormden ze de regio Nieuw-Rusland. Als general-goebernator werd Grigori Potjomkin aangesteld. Hij schafte het laatste restje autonomie van de Kozakken af als represaille voor hun deelname aan de opstand van Poegatsjov. Hij voerde ook de lijfeigenschap in voor alle Kozakken die niet dienden in het leger. Na de annexatie van het Kanaat van de Krim in 1783 werd Niew-Rusland nogmaals uitgebreid – met de gouvernementen Krim, Cherson en Taurië. De volgende generatie gerussificeerde Kozakken en Oekraïense grootgrondbezitters – onder wie Viktor Kotsjoebej – taalden niet meer om autonomie. Siberië In de achttiende eeuw leefden er in Siberië ongeveer één miljoen mensen, van wie 30 percent behoorde tot de autochtone bevolking. De Russische bevolking bestond uit militairen, gevluchte boeren, kolonisten, Kozakken, avonturiers, gestrafte misdadigers, in ongenade gevallen edelen, afgedankte minnaars van keizerinnen en zo meer. De territoriale expansie in oostelijke richting was voltooid: de Russen hadden al in 1645 de Stille Oceaan bereikt. In 1727 ontdekte de Deense ontdekkingsreiziger Vitus Bering, die in opdracht van de Russische regering naar het oosten van Siberië reisde, de naar hem genoemde zeestraat die Siberië scheidt van Alaska en het schiereiland Kamtsjatka. Russische pels- en robbenjagers vestigden zich op de Russische en de Amerikaanse oever. In de jaren 1733-1743 explo-
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
193
reerden de Russen Alaska. Tegen het einde van de achttiende eeuw werden de eerste Russische nederzettingen in Alaska opgetrokken. Ook de Russische expansie in de richting van China (Mantsjoerije en Mongolië) was sinds de Vrede van Nertsjinsk in 1689 niet verder opgeschoten. Ook China beleefde in de achttiende eeuw een periode van territoriale expansie: in het begin van de eeuw annexeerde het Mongolië en Mantsjoerije, in het tweede kwart onderwierp het Dzjoengarije en in 1780 lijfde het Tibet in. Het Verdrag van Kjachta van 1729, dat het Verdrag van Nertsjinsk herzag, beperkte Ruslands recht om in Peking vachten te verkopen tot één karavaan om de drie jaar. Grenshandel was toegestaan op twee plaatsen. In ruil er kende China de grens tussen Mongolië en Siberië langs de rivier de Argoen. Rusland mocht in Peking een orthodoxe kerk openen. Die fungeerde tot 1861 als een soort van ambassade. Centraal-Azië In de achttiende eeuw bleef Rusland ook proberen zijn grenzen in zuidoostelijke richting te verleggen. Het belangrijkste motief was de exploitatie van de ertsvelden aan de rivier de Jaik (nu de Oeral). Het begeerde steppegebied werd bevolkt door Kazachen, een conglomeraat van onafhankelijke Turkse stammen, niet te verwarren met de Kozakken. In de zeventiende eeuw werden de Kazachen belaagd door de Kalmykken. Een deel van de Kazachen zocht de bescherming van Rusland; een andere verzette zich zowel tegen de Russen als tegen de Kalmykken. In 1735 trok Ivan Kirillov (1689-1737), aardrijkskundige en veroveraar, vanuit Oefa in Basjkirië naar het zuiden om de Kazachen te helpen. Met het oog op de operaties in Kazachstan stichtte hij aan de Jaik, op Basjkiers grondgebied, de vesting Orenboerg. De Basjkieren kwamen in opstand omdat ze vreesden volledig onder de Russen gedomineerd te worden. De opstand werd in 1740 in bloed gesmoord. Basjkirië werd voor Russische (en Duitse) kolonisten opengesteld. De grens schoof op naar het zuidoosten, tot aan de lijn – 3500 km lang – gevormd door de verdedigingslinie van Orenboerg langs de Jaik en de oudere verdedigingslinie aan de (bovenloop van de) Irtysj. De verdediging van deze nieuwe linie werd gecoördineerd vanuit de nieuwe vestingstad Petropavlovsk, gesticht in 1752. De genoemde verdedigingslijn zou de zuidoostelijke grens van Rusland blijven tot het midden van de negentiende eeuw, toen ook de gebieden ten zuidoosten van deze grenslinie geannexeerd werden. Op de grens ontwikkelde zich een echte frontier society: Russen en Kazachen bestreden elkaar, maar dreven ook evengoed
194
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
handel. Kazachstan vormde voortaan een buffer tussen Rusland en China. Nadat de Chinezen in de jaren vijftig van de achttiende eeuw de Kalmykken in Dzjoengarije uitgeschakeld hadden, zochten de Kazachen buiten de grenzen van Rusland de bescherming van China tegen de Russische opmars. De Kalmykken in Rusland kwamen in 1771 op de ongelukkige idee om massaal terug te keren naar hun oude vaderland, het ontvolkte Dzjoengarije in China. Van de 150.000 Kalmykken kwamen er tijdens de barre tocht door de steppe 100.000 om het leven. Door deze ontwikkelingen en de resultaten van de oorlogen met het Osmaanse Rijk (de onafhankelijkheid en daarna de annexatie van het Ka naat van de Krim) was de Belgorodse verdedigingslinie van de Kozakken overbodig geworden. De Kozakken hadden de keuze – hoewel er meestal voor hen werd gekozen – tussen een bestaan als lijfeigen boeren in hun oude woongebieden of een nieuwe vestigingsplaats ergens aan de nieuwe grenslinies. De ontevredenheid van de Kozakken hierover lag mede aan de basis van de opstand van Jemeljan Poegatsjov. Er werd een nieuwe verdedigingslinie aangelegd aan de Kaukasus, die de Zwarte Zee verbond met de Kaspische Zee langs de Koeban en de Terek. In 1784 werd in de nabijheid ervan de stad Vladikavkaz (‘heers over de Kaukasus’) gesticht. In 1792 werden Kozakken overgeplaatst naar de steppe bij de Kaukasus. Ze zouden voortaan oorlog voeren met de Tsjerkessen en andere islamitische volken en kregen op die manier een belangrijke plaats in het Russische militaire systeem. Hun centrum werd Jekaterinodar (nu Krasnodar), gesticht in 1792. Rusland kreeg ondertussen ook meer greep op de Kaukasus. In 1801 annexeerde Pavel Georgië, dat in 1783 Russische bescherming had gezocht tegen Iran en het Osmaanse Rijk. Verzet De oorlog tegen het Osmaanse Rijk en de Eerste Poolse Deling vielen chronologisch ongeveer samen met de grootste boeren- en Kozakkenopstand in de Russische geschiedenis. Hij brak uit in 1773 en zette gedurende twee jaar het hele zuidoosten van Rusland in vuur en vlam. De leider was Jemeljan Poegatsjov, een ongeletterde Don-Kozak. Aanvankelijk ging het om onsamenhangende, lokale opstanden. De Kozakken waren ontevreden over hun inlijving in de Orenboerg-linie, waardoor ze hun autonomie in het Jaik (Oeral-)stroomgebied hadden verloren en staatsboeren met militaire verplichtingen waren geworden. Poegatsjov beloofde hun – zich uitgevend
HOOFDSTUK 11 de gouden eeuw van de adel
195
voor keizer Pjotr iii – de beschikking over het hele stroomgebied van de Jaik, het herstel van hun oude rechten, de afschaffing van de lijfeigenschap, minder belastingen, een vrij verkozen hetman en zo meer. Lijfeigenen – en vooral degenen die in mijnen en manufacturen waren tewerkgesteld – en onderworpen volken als de Basjkieren, de Tataren, de Kalmykken en de Kazachen sloten zich bij de opstandelingen aan. Ook oudgelovigen speelden een actieve rol. De opstandelingen veroverden een uitgestrekt gebied en vestigden hun hoofdkwartier in Orenboerg. Edellieden en hogere militairen werden afgeslacht. In 1774 heroverde het geregeld leger Orenboerg en herstelde de rust in het zuiden. Poegatsjov vluchtte daarop met een deel van de Kozakken en Basjkieren naar het noorden, naar de Oeral, waar de lijfeigenen zich weer massaal bij hem aansloten. Van daaruit rukte hij in westelijke richting op – eigenlijk was hij de hele tijd op de vlucht – en veroverde Kazan en Saratov. In een manifest, uitgevaardigd in naam van Pjotr iii, riep Poegatsjov de boeren op om alle pomesjtsjiks op te knopen, wat de boeren zich geen twee keer lieten zeggen. Vervolgens begaf Poegatsjov zich met zijn aanhang terug naar de streek van de Jaik in het zuiden. Die aanhang was ondertussen flink geslonken. In 1775 werd hij door zijn in het nauw gedreven aanhangers uitgeleverd aan de autoriteiten, die hem in een ijzeren kooi naar Moskou voerden en daar terechtstelden. Het was nu de beurt aan de regeringstroepen om onder de boeren een bloedbad aan te richten. De Zaporozje-setsj werd wegens deelname aan de opstand als overbodig ontbonden. De schrik zat er bij de overheid zo in dat de Jaik de nieuwe naam Oeral kreeg, om elke herinnering aan de opstand uit te wissen. Voortaan zou de angst voor een herhaling van een dergelijke boerenopstand zijn stempel drukken op elke belangrijke beslissing die een impact kon hebben op het lot van de lijfeigen boeren.
197
12 Het keizerrijk op zijn hoogtepunt
I
n de eerste helft van de negentiende eeuw, na de napoleontische oorlogen, bereikte het Russische keizerrijk het hoogtepunt van zijn macht en internationaal prestige. Binnenlands was het wellicht mede daardoor een periode van conservatisme en immobilisme. De hervormingen uit de achttiende eeuw werden op een halfslachtige wijze voortgezet. De kwalijke afloop van de Krimoorlog (1853-56) wekte het besef van de militaire – en algemene economische, sociale en politieke – achterstand van Rusland ten aanzien van het Westen. Napoleon In het laatste decennium van de achttiende eeuw raakte Rusland betrokken bij de turbulente ontwikkelingen in Europa na de Franse Revolutie. Catharina verafschuwde de Franse revolutionairen, maar ze weigerde aanvankelijk Russische troepen naar Frankrijk te sturen om samen met Pruisen en Oostenrijk de Bourbons weer op de troon te brengen. Rusland was op dat moment verwikkeld in oorlogen met Zweden en het Osmaanse Rijk. Catharina overleed kort nadat ze in 1796 alsnog besloten had om toch mee te interveniëren, maar haar opvolger Pavel, die meestal net het omgekeerde deed van zijn moeder, stuurde géén troepen. Hij bood wel gastvrijheid aan een menigte gevluchte Franse aristocraten en aan de Franse troonpretendent Louis xviii, samen met een corps van 7000 militairen. De reden waarom Rusland uiteindelijk toch militair ingreep, had te maken met de verovering door Franse troepen van het eiland Malta. Pavel was in 1798 beschermheer geworden van de Maltezer Ridderorde van de Heilige Johannes (of Johannieters of Hospitaalridders), die het eiland bezaten. Na de verovering van het eiland werd hij grootmeester van de orde. Rusland
198
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
speelde een belangrijke rol in de tweede anti-Franse coalitie van Rusland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en het Osmaanse Rijk tegen Frankrijk in 1798-1799. Kozakken bestreden de Franse troepen in de Nederlanden en generaal Aleksandr Soevorov (1730-1800), befaamd om zijn overwinningen op de Polen en de Osmanen, maakte grote indruk met zijn optreden in Italië en de Zwitserse Alpen. Meer dan militaire roem bracht Rusland van zijn veldtochten in Europa niet mee naar huis. Toen de Engelsen tijdens de oorlog Malta op de Fransen veroverden, bleken ze naderhand niet bereid het eiland aan de grootmeester af te staan. Malta werd een Britse en geen Russische vlootbasis. In 1799 blies Rusland de coalitie op – Pavel verdacht zijn partners en in het bijzonder het Verenigd Koninkrijk ervan niet zozeer de orde in Europa te willen herstellen als wel eigen politieke doelen na te streven – en besloot samen met Zweden, Denemarken, Pruisen en enkele andere Noord-Duitse staten opnieuw tot een gewapende neutraliteit. Dit leidde tot een toenadering tot Frankrijk, dat na de machtsovername van Napoleon in 1799 zijn revolutionaire vuur leek te verliezen en een acceptabele partner werd. Pavel wees Louis xviii en de Franse emigranten de deur en sloot in januari 1800 een bondgenootschap met Frankrijk tegen het Verenigd Koninkrijk. Pavel hoopte nu met Franse steun delen van de Balkan en eventueel Constantinopel te veroveren. In 1801 stuurde hij zelfs 20.000 Kozakken uit om de Engelsen in hun kolonie India aan te vallen. In het complot dat leidde tot de afzetting en de moord op Pavel in maart 1801 had ook de Engelse ambassadeur in Sint-Petersburg een aandeel. Pavel werd in 1801 opgevolgd door zijn oudste zoon, de tamelijk ondoorgrondelijke Aleksandr (1801-1825). Die was samen met zijn broer Konstantin als troonopvolger opgevoed door de bevlogen Zwitserse liberale politieke agitator in ballingschap, Frédéric-César de La Harpe (1754-1838), onder het toezicht van hun grootmoeder Catharina ii. In de residentie Gattsjina, waar zijn vader verbleef, maakte Aleksandr door toedoen van de aartsconservatieve generaal Aleksej Araktsjejev (1769-1834) ook kennis met de militaire discipline. Beide invloeden die hij in zijn jeugd onderging – liberalisme en militarisme – hebben doorgewerkt in zijn stijl van regeren. Pavel combineerde de bevlogenheid van een wereldverbeteraar met een grote verknochtheid aan tucht en dwang. Hij droomde van vrede, rechtvaardigheid, stabiliteit en legitimiteit, maar streefde tegelijk naar heldendom en voelde zich geroepen tot grote historische taken. Was Pavels buitenlandse politiek weinig consequent, dan is aan die van Aleksandr nauwelijks een touw vast te knopen. De troonswisseling bracht
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
199
al meteen een ommekeer. Aleksandr koos voor het Verenigd Koninkrijk, tegen Frankrijk. In april 1803 tekende hij de Engels-Russische Conventie, erkende dat India behoorde tot de Engelse invloedssfeer en trok de Kozakken terug. In 1805 werd de oorlog tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, waaraan door de Vrede van Amiens in 1802 tijdelijk een einde was gekomen, hervat. Hetzelfde jaar brachten de Britten de Franse vloot een verpletterende nederlaag toe bij Trafalgar. Het Verenigd Koninkrijk wilde deze over winning omzetten in een radicale verandering in de machtsverhoudingen door samen met Rusland, Oostenrijk en Zweden een derde anti-Franse coalitie (1805-1807) te vormen. De Russische en Oostenrijkse troepen werden echter al in december 1805 bij Austerlitz verslagen in de Driekeizersslag (Napoleon was sinds 1804 ook empereur). De Russische opperbevelhebber Michail Koetoezov (1745-1813) had de slag vooraf al een slecht idee gevonden. Met de daaropvolgende Vrede van Pressburg (Bratislava) leed het Habsburgse Rijk aanzienlijke territoriale verliezen in Duitsland en Italië. Rusland moest enkel zijn troepen uit Oostenrijk terugtrekken en beloven neutraal te blijven. Ondertussen voerde Aleksandr geheime onderhandelingen met Fried rich Wilhelm iii (1797-1840) van Pruisen over een militair bondgenootschap. Blijkbaar speelde de fascinatie door Pruisen, die Russische keizers in de achttiende eeuw wel vaker aan de dag legden en die Aleksandr mogelijk van zijn vader had geërfd, ook hem parten. Aleksandrs feitelijke minister van Buitenlandse Zaken (tot 1806), de Pool Adam Jerzy Czartoryski (1770-1861), probeerde de keizer juist in een coalitie tegen Pruisen te manoeuvreren, in de hoop dat Rusland in het bezit zou komen van het Pruisische deel van Polen en de Poolse staat op die manier althans voor een deel kon worden hersteld onder Aleksandr als koning van Polen. In 1806 trad Rusland toe tot een coalitie met Pruisen, dat zich sterk genoeg voelde om met Russische steun gewapenderhand verzet te bieden tegen de Franse inmenging in de Duitse landen. (Napoleon had in 1806 de Rijn bond gesticht, een door hem ‘beschermde’ confederatie die het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie verving.) Pruisen werd enkele maanden later, in oktober 1806, bij Jena en Auerstadt in de pan gehakt. Rusland kwam het verslagen Pruisen te hulp (met slecht uitgeruste troepen) en werd in juni 1807 op zijn beurt verslagen bij Friedland. Frankrijk bezette daarop heel Pruisen, inclusief de hoofdstad Berlijn, en verlegde daarmee zijn invloedssfeer tot aan de Russische grens.
200
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De Vrede van Tilsit De Vrede van Tilsit van juni 1807, onder vier ogen gesloten tussen Napoleon en Aleksandr in een tentje op een vlot op de rivier de Niemen, was gebaseerd op een patstelling: Rusland had de oorlog verloren, maar Frankrijk kon zijn overwinning niet te gelde maken. Veeleer ging het om een soort van gentlemen’s agreement. De Vrede van Tilsit verdeelde CentraalEuropa in een Russische en een Franse invloedssfeer. Op verzoek van Aleksandr liet Napoleon een stuk van Pruisen bestaan (Brandenburg, Pommeren en Oost-Pruisen), het deel ten westen van de Elbe werden opgenomen in de Rijnbond en in het deel dat Pruisen met de Tweede en Derde Poolse Delingen had verworven, creëerde Napoleon een onafhankelijk Polen in de vorm van het Hertogdom Warschau, dat, zoals in het begin van de achttiende eeuw, een personele unie vormde met Saksen, dat op zijn beurt via de Rijnbond door Napoleon gecontroleerd werd. Het hertogdom was in feite een Franse marionetstaat. Het (Pruisische) gebied ten oosten van Białystok kwam in Russische handen. Rusland moest deelnemen aan de blokkade tegen het Verenigd Koninkrijk en werd op die manier de facto een bondgenoot van Frankrijk. De diplomatieke betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk werden verbroken. Rusland kreeg de vrije hand in Finland, mocht het dat van Zweden willen afhandig maken, en Napoleon had er evenmin bezwaar tegen dat Rusland de twee Osmaanse vazalstaten Moldavië en Walachije bezette. (Rusland was op dat moment verwikkeld in een oorlog met het Osmaanse Rijk, die in 1806 mede op instigatie van Napoleon was uitgebroken.) In 1809 dwong Rusland met een korte campagne Zweden – een bondgenoot van het Verenigd Koninkrijk – om Finland af te staan. Finland trad als hertogdom toe tot een personele unie met Rusland en bleef Russisch tot in 1917. Met het Verdrag van Erfurt in september 1808 erkende Frankrijk de Russische bezetting van de Roemeense vorstendommen in ruil voor Russische militaire bijstand aan Frankrijk in het geval van een conflict met Oostenrijk. In 1809 ondernamen Russische troepen een veeleer symbolische interventie op Oostenrijks grondgebied, toen Oostenrijk Napoleon opnieuw de oorlog verklaarde. Met de Vrede van Schönbrunn (of Wenen) in oktober 1809, waarmee die oorlog werd afgesloten, moest Oostenrijk West-Galicië (verkregen door de Derde Poolse Deling) afstaan aan het Hertogdom Warschau. Dat was nog een stap in de richting van het herstel van een onafhankelijk Polen dat Rusland met lede ogen zag gebeuren, want dat onafhankelijke Polen zou vroeg of laat ook de Poolse gebieden in Rus-
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
201
land opeisen. Rusland kreeg weliswaar een klein stukje van Galicië, helemaal in het oosten, dat een Oekraïense bevolking had, maar het beschouwde dat als een aalmoes. De Eerste Grote Vaderlandse Oorlog Er waren nog andere factoren die de fragiele verstandhouding van Napoleon en Aleksandr bedreigden. Rusland leed economisch erg onder de blokkade van het Verenigd Koninkrijk: de verkoop van vlas en hennep aan het Verenigd Koninkrijk stokte. Het probeerde – tot ergernis van Frankrijk – de blokkade te ontduiken door waren te vervoeren met schepen onder een neutrale vlag. Mede om de controle op de blokkade van het Verenigd Koninkrijk efficiënter te maken, annexeerde Napoleon een aantal Duitse gebieden langs de Noordzee. Een daarvan was het Hertogdom Oldenburg. Een zuster van Aleksandr was getrouwd met de hertog van Oldenburg en Aleksandr sprong op de bres voor zijn schoonbroer, maar Napoleon bleek onvermurwbaar. Napoleon wilde trouwen met een andere zuster van Aleksandr, maar dat zag Aleksandr niet zitten. Napoleon en Aleksandr wilden ook het Osmaanse Rijk opdelen, maar raakten het niet eens over aan wie Constantinopel en de zeestraten toekwamen. Deze spanningen leken een nieuwe oorlog onafwendbaar te maken. Rusland sloot in mei 1812 in Boekarest nog gauw een ongunstige vrede met het Osmaanse Rijk – waarbij het uit de bezetting van de Roemeense vorstendommen enkel Bessarabië (zonder het zuidelijke deel, dat grensde aan de Donau) sleepte – om klaar te staan voor een Franse invasie. In juni 1812 viel Napoleon met een leger van 450.000 man (waarvan slechts een derde Fransen; 100.000 soldaten waren Pools) Rusland binnen. De Eerste Grote Vaderlandse Oorlog was begonnen. De keizer liet de oorlogvoering over aan generaal en minister van Oorlog Michail Barclay de Tolly (1761-1818), die zijn sporen verdiend had bij de bezetting van Finland in 1808-1809, maar na de eerste grote Russische nederlaag bij Smolensk begin augustus vertrouwde hij het opperbevel toe aan de legendarische generaal Koetoezov. Het Russische leger trok zich steeds verder terug, waarbij het de tactiek van de verschroeide aarde toepaste. Het is overigens niet helemaal duidelijk of het Russische leger vluchtte, dan wel Napoleon verder het land inlokte. Hoe dan ook kreeg Napoleon moeilijkheden met de communicatie en de bevoorrading van zijn troepen. Koetoezov leverde op 26 augustus – 7 september voor Napoleon – slag bij Borodino, 100 kilometer ten westen van Moskou, maar er was geen duidelijke overwinnaar.
202
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Begin september nam Napoleon Moskou in, dat op bevel van Koetoezov helemaal ontruimd en ten dele platgebrand was. Aangezien Aleksandr geen vredesvoorstel deed en de winter naderde, besloot Napoleon begin oktober onverrichterzake tot de terugtocht. Omdat het zuiden van Rusland gecontroleerd werd door het Russische leger en de Kozakken, moest Napoleon terugkeren langs dezelfde verschroeide route waarlangs hij was gekomen. Onderweg vroor het overgrote deel van zijn leger dood of werd afgemaakt door de Kozakken. Bij de overtocht van de Berezina in november 1812 werd het Franse leger bijna omsingeld. In december bereikten de schamele resten – 30.000 man – van het Grande Armée Polen. Pruisen, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden vormden nu een nieuwe coalitie. In oktober 1813 werd het leger van Napoleon in de Volkerenslag bij Leipzig verslagen. In het voorjaar van 1814 capituleerde Frankrijk en trokken de Russische troepen onder leiding van Aleksandr Parijs binnen. Met de (eerste) Vrede van Parijs in maart 1814 deed Napoleon troonsafstand en werd verbannen naar het eiland Elba. Dankzij Aleksandr, die zich graag grootmoedig opstelde, was die eerste Vrede van Parijs nog tamelijk gunstig voor Frankrijk: het moest zich neerleggen bij het herstel van de grenzen van 1792. Overigens had ook Napoleon het Aleksandr niet al te lastig gemaakt, door bijvoorbeeld niet in te gaan op de vraag van de Polen om Belarus bij het Hertogdom Warschau te voegen. Toen Napoleon, nadat hij in maart 1815 opnieuw de macht gegrepen had, op 18 juni bij Waterloo definitief verslagen werd, speelde Rusland daarbij geen grote rol. Het waren dan ook Pruisen en het Verenigd Koninkrijk die in november 1815 de voorwaarden dicteerden van de Tweede Vrede van Parijs. Die waren veel ongunstiger voor Frankrijk: de terugkeer naar de wat bescheidener grenzen van 1790, de bezetting van Frankrijk, omvangrijke reparaties. Hervormingen Net zoals Aleksandrs vader Pavel veel van de hervormingen en besluiten van zijn moeder Catharina ongedaan maakte, kwam ook Aleksandr terug op veel van de beslissingen van zijn conservatieve vader Pavel. In de dagen volgend op de afzetting en de moord op Pavel werden alle vijfhonderd politieke gevangenen vrijgelaten en de rechten hersteld van allen van wie die al dan niet door een gerechtelijk vonnis waren afgenomen. Dat bleken er 12.000 te zijn. De samenzweerders die de staatsgreep tegen zijn vader
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
203
hadden uitgevoerd in de hoop invloed te kunnen uitoefenen op zijn opvolger Aleksandr, werden aan de dijk gezet. Aleksandr nam een hele reeks liberale maatregelen: de censuur minder streng, de Geheime Expeditie afgeschaft, reizen naar het buitenland vlotter toegelaten, lijfstraffen voor edellieden weer afgeschaft, privéuitgeverijen weer toegelaten. Vanaf 1801 liet Aleksandr zich bijstaan door een Officieus Comité, een geheim genootschap waarvan zijn jeugdvrienden Adam Czartoryski, een Poolse magnaat, Viktor Kotsjoebej (1768-1834, Oekraïens grootgrondbezitter en carrièrediplomaat, Nikolaj Novosiltsev (1761-1836), liberaal staatsman en Pavel Stroganov (1772-1817) deel uitmaakten. Met hen be sprak hij ambitieuze hervormingen en voerde sommige ervan ook uit. Peter de Grotes collectief geleide colleges werden in 1802 vervangen door acht moderne ministeries – buitenlandse zaken, oorlog, marine, handel, onderwijs, financiën, binnenlandse zaken, justitie –, elk onder leiding van één man. De ministers werden in principe gesuperviseerd door de Senaat, maar waren in de praktijk enkel persoonlijk aan de keizer verantwoording verschuldigd. Voor de keizer zijn handtekening zette onder een besluit, moest eerst de verantwoordelijke minister getekend hebben. De ministers pleegden overleg met elkaar en met de keizer in een ministercomité. De Senaat werd hervormd tot het hoogste administratieve en gerechtelijke controleorgaan, dat nieuwe wetten kon voorstellen – vooral ter vervanging van verouderde wetten – en de keizer kon adviseren over wetten die hij overwoog uit te vaardigen. Parallel daarmee werden ook de bevoegdheden van de ober-prokoeror, die aan het hoofd stond van de Heilige Synode, uitgebreid. Die functie werd van 1803 tot 1824 waargenomen door de conservatieve Aleksandr Golitsyn (1773-1844), die in 1816 ook de verantwoordelijkheid kreeg voor onderwijs. Het Officieus Comité besprak ook de afschaffing van de lijfeigenschap, maar daar bleef het bij, uit angst dat die tot economische en sociale chaos zou leiden. Wel werd in 1803 wettelijk bepaald dat grondbezitters boeren op eigen initiatief mochten vrijlaten en dat vrijgelaten boeren in de mate van het mogelijke ook grond moesten krijgen. In de jaren 1816-1819 liet Aleksandr – vermoedelijk bij wijze van experiment – de boeren in Estland, Koerland en Lijfland vrij, maar zonder land, waardoor zij als dagloners op het land van de grootgrondbezitters moesten werken en er nog slechter aan toe waren dan voordien. Er braken meer dan zestig opstanden uit, die met geweld werden onderdrukt. Dat betekende ook het einde van Aleksandrsplannen om de lijfeigenschap af te schaffen. Er kwam alleen een decreet dat lijfeigenen niet zonder grond mochten vrijgelaten worden.
204
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Het Statuut van de Scholen van 1804 voorzag in de uitbouw van een onderwijsnet, bestaande uit lagere scholen (parochiescholen), gymnasia in de hoofdsteden van de oejezden en zes universiteiten – twee bestaande, in Moskou en Vilnius, en vier nieuwe, in Sint-Petersburg, Charkiv, Dorpat (vandaag Tartu) en Kazan –, die alle toegankelijk waren voor jongeren uit alle sociale klassen. De adel maakte echter weinig gebruik van deze scholen; die beschikte over elitescholen als het lyceum in Tsarskoje Selo. De Academie voor Wetenschappen en de Academie voor Schone Kunsten kregen meer middelen ter beschikking. Twee afgevoerde constituties Tot tweemaal toe was Aleksandr niet ver verwijderd van de invoering van iets als een grondwet in Rusland. De eerste keer kreeg Michail Speranski (1772-1839) de opdracht een voorstel uit te werken. Speranski was geboren in het gezin van een dorpspriester en een dochter van een Engelse gouvernante. Hij studeerde theologie en klom vervolgens via de rangentabel op tot de functie van secretaris van de minister van Binnenlandse Zaken, Viktor Kotsjoebej. In 1807 werd hij secretaris van Aleksandr zelf. In 1809 legde Speranski aan Aleksandr zijn plan voor om van Rusland een constitutionele rechtsstaat maken. De drie machten werden gescheiden; de burgers kregen onvervreemdbare rechten. Speranski maakte een onderscheid tussen algemene rechten voor alle burgers, bijzondere rechten naargelang van de stand en politieke rechten die werden toegekend op basis van cijns. De hele samenleving werd opgedeeld in drie standen – adel, middenklasse, en arbeiders en boeren – met elk zijn eigen rechten en plichten. De keizer, bijgestaan door een staatsraad met wetgevende, juridische en administratieve bevoegdheden, bleef de hoogste machtsinstantie; daarnaast zou ook een doema (parlement) met verkozen vertegenwoordigers wetgevende bevoegdheden krijgen. De politieke vertegenwoordiging situeerde zich op vier niveaus: staat, gouvernement, oejezd en volost. Het gerechtelijke ap paraat had een parallelle structuur, met als hoogste instantie de Senaat, die functioneerde als opperste gerechtshof. Hoewel Speranski op geen enkel ogenblik de macht van de keizer op de helling zette – de bevoegdheden van de diverse instellingen waren voornamelijk adviserend – bleek zijn hervormingsvoorstel toch te ingrijpend. Het werd afgevoerd. (Het werd pas in 1899 gepubliceerd.) Niet alleen de keizer, maar ook de adel, wier steun de keizer nodig had tegen Napoleon, was ertegen, omdat hij de macht met te veel anderen zou moeten delen.
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
205
Maar op enkele van Speranski’s voorstellen ging Aleksandr wel in. In 1810 stichtte hij een Staatsraad, een orgaan van ministers en hoge ambtenaren aangesteld door de keizer, dat advies uitbracht over nieuwe wetten en controle uitoefende op het staatsbudget. De bevoegdheden van de Staatsraad waren veel beperkter dan wat Speranski voor ogen had gestaan; uiteindelijk deed de keizer toch zijn zin. De Staatsraad bleef bestaan tot in 1906. In 1811 kwam er een statuut dat de bevoegdheden van de ministeries omschreef. Hogere ambtenaren moesten een examen afleggen op universitair niveau, alvorens in dienst te kunnen treden. Omdat deze examens en functies toegankelijk waren voor niet-edellieden, wekten ze de ontevredenheid van de adel. Aleksandr voerde ook een systeem van progressieve belastingen in. In 1812 werd Speranski op beschuldiging van pro-Franse sympathieën ontslagen en verbannen naar Nizjni Novgorod. In 1818-1820 was hij nog gouverneur in Siberië, waar hij een aantal voorstellen uitwerkte om Siberië beter te besturen en de corruptie te beteugelen. Ook de autochtone bevolking kreeg bepaalde rechten. Speranski’s voorstellen werden in 1822 door de keizer in decreten omgezet. In 1821 mocht hij terugkeren naar SintPetersburg. De tweede keer was het Nikolaj Novosiltsev die in 1820 op verzoek van Aleksandr een Constitutioneel charter voor het Russische Rijk opstelde. Ook Novosiltsev pleitte voor de scheiding der machten, burgerrechten, vrijheid, gelijkheid en dergelijke. Hij wilde de tsaar laten bijstaan door een senaat, met leden verkozen door de keizer, en een doema, bestaande uit leden die de keizer selecteerde uit de verkozen vertegenwoordigers van het volk in de provinciale bestuursinstellingen. In tegenstelling tot Speranski pleitte Novosiltsev niet voor een gecentraliseerd, maar een gedecentraliseerd systeem, met ruime bevoegdheden voor de gouvernementen. Maar ook dit voorstel kon de keizer niet bekoren omdat hij vreesde dat de voorgestelde hervormingen de macht van de adel zouden vergroten. Alleen de idee van grotere autonomie voor bepaalde regio’s binnen het rijk – Finland, Polen, Bessarabië, de Kaukasus – werd min of meer gerealiseerd, onder meer door de aanstelling van krachtdadige gouverneurs met uitgebreide bevoegd heden. Dat Aleksandr nog in de jaren 1815-1820 dacht aan de afschaffing van de lijfeigenschap (in het Balticum) en aan de invoering van een constitutionele monarchie, toont aan dat de cesuur, die sommige historici zien tussen een liberale periode vóór 1812 en een conservatieve periode erna niet zo scherp was. Na de oorlog geraakte Aleksandr in de ban van een
206
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
oecumenisch reveil en een mystiek-christelijke interpretatie van zijn taak als keizer, die hem in ideologisch opzicht steeds conservatiever maakten. In 1812, toevallig op het moment dat Napoleon naar Moskou optrok, had Aleksandr voor het eerst het Evangelie gelezen en toen hij de stad in vlammen zag opgaan had hij – naar eigen zeggen – de nabijheid van God gevoeld. Sindsdien liet hij zich leiden door het geloof. Hij geraakte in de ban van barones Julie Krüdener (1764-1824), die eveneens een missie van boven gekregen had en hem inwijdde in de Bijbelstudie, en van de – in Rusland onvermijdelijke – monnik, Fotij (Pjotr Spasski, 1792-1838), met wie hij door toedoen van Kotsjoebej had kennisgemaakt en die hem hoedde voor de vrijmetselaars. Op doorreis in Silezië zocht hij contact met Quakers en Moravische Broeders. Hij stichtte ook een Bijbelgenootschap. Er waren in zijn tijd, na het geweld van de Franse Revolutie en de napoleontische oorlogen, wel meer politici in Europa die dachten dat een rechtvaardige maatschappelijke orde moest gebaseerd zijn op evangelische principes, maar weinigen gingen daar zo in op als Aleksandr i. Hij gaf ober-prokoeror Alek sandr Golitsyn, tevens minister van Religieuze Aangelegenheden en Onderwijs en voorzitter van het Bijbelgenootschap, de opdracht de universiteiten en vooral die van Sint-Petersburg en Kazan te zuiveren van vrijdenkers. Golitsyn liet jacht maken op vrijmetselaars, verstrengde de censuur en voerde een onderwijshervorming door die de verwerving van kennis en vaardigheden ondergeschikt maakte aan de beoefening van de christelijke deugden. Een andere autoritaire maatregel van Aleksandr was veeleer ingegeven door pragmatische overwegingen. Tijdens de oorlogen met Napoleon was het aantal manschappen in het Russische leger meer dan verdubbeld – van 400.000 tot een miljoen. Zo’n groot leger was in vredestijd onnodig en onbetaalbaar. De overbodige soldaten naar huis sturen zou een massa werklozen op het platteland creëren, wat tot onlusten kon leiden. (De Russische regering was als de dood voor een herhaling van de opstand van Poegatsjov.) In opdracht van de tsaar bedacht generaal Araktsjejev – treurig befaamd om zijn conservatisme en zijn harteloosheid – in de jaren 1808-1816 de ‘soldatendorpen’. In zulke dorpen leefden soldaten met hun gezinnen; in vredestijd voorzagen ze in hun eigen onderhoud door werk op land. De mannelijke kinderen die in deze dorpen geboren werden, kregen een militaire opleiding. In de geest van die tijd werden die dorpen gebouwd volgens een geometrisch grondplan en hadden ze ook een school, een ziekenhuis en dergelijke. Daar stond tegenover dat de boeren een militaire levenswijze werd opgelegd: ijzeren discipline, verplichte kledij, vroeg
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
207
naar bed, vroeg uit de veren. De boeren-soldaten kwamen herhaaldelijk in opstand. Hun eigen onderhoud kostte hun zo veel dat ze nog armer waren dan de andere boeren die gewoon belastingen betaalden. Ook voor de staat bleek de uitvoering van dit fantastische plan uiteindelijk te duur. In 1831 werd er een punt achter gezet. Een kwart tot een derde van de Russische soldaten (750.000 mensen, inclusief vrouwen en kinderen) vooral in het noorden van het land had in zulke dorpen geleefd. Buitenlands beleid na Napoleon De overwinning op Napoleon had van Rusland definitief een Europese mogendheid gemaakt. Aleksandr werd gevierd als de bevrijder van Europa en die glansrol bleef hij tot zijn dood spelen. In september 1814 begonnen de triomferende tegenstanders van Napoleon in Wenen te onderhandelen over de toekomst van Europa. De besprekingen werden nauwelijks gestoord door Napoleons Bewind van Honderd Dagen en werden nog vóór de slag bij Waterloo, in juni 1815, afgerond. Het Congres van Wenen wilde twee dingen herstellen die door de Fran se Revolutie en Napoleon zwaar beschadigd waren: de oude grenzen tussen de Europese staten en de voormalige koninklijke en keizerlijke dynastieën en hun absolutistische regime. Het een noch het ander bleek uiteindelijk mogelijk. Liberalen drongen aan op democratische hervormingen, nationalisten op het wijzigen van de bestaande grenzen en een groot deel van de burgerij – de sociale klasse die hoe langer hoe meer voor het zeggen kreeg – wilde zowel het een als het ander. Op aandringen van minister van Buitenlandse Zaken Adam Czartoryski stelde Rusland in Wenen voor om de Poolse Delingen ongedaan te maken en heel Polen, mèt de voormalige Pruisische en Habsburgse delen, in de vorm van een koninkrijk Polen in een personele unie met Rusland te verbinden. het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk zagen liever niet dat Rusland op die manier zijn grenzen zo ver naar het westen verlegde. Het scheelde niet veel of er brak weer oorlog uit. Uiteindelijk kreeg Rusland slechts ten dele zijn zin. Ongeveer vier vijfde van het grondgebied van het Hertogdom Warschau, plus een aantal Pruisische gebieden, werden opgenomen in een koninkrijk Polen. Galicië, het Habsburgse deel van Polen, bleef Oostenrijks. Het Russische deel van Polen, dat niet was opgenomen geworden in het Hertogdom Warschau, bleef ook gewoon Russisch. Aleksandr wilde de nieuwe orde in Europa gevestigd zien op evangelische principes en niet op tijdelijke en zelfzuchtige nationale belangen.
208
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Daartoe stichtte hij in mei 1815 in Frankrijk een Heilige Alliantie. De Britse minister van Buitenlandse Zaken noemde de grondbeginselen van de alliantie, door Aleksandr zelf bedacht, ‘a piece of sublime mysticim and nonsense’. De belangrijkste leden waren Rusland, Pruisen en Oostenrijk, maar alle Europese vorsten, uitgezonderd de paus, de Osmaanse sultan en de koning van Engeland, tekenden de akte op persoonlijke basis, ‘als leden van dezelfde christelijke natie’. Zij verbonden zich ertoe in de geest van het Evangelie te regeren en de vrede en de rechtvaardigheid te bevorderen. Aleksandr verdedigde ook de idee van militaire interventies op elkaars grondgebied om revoluties de kop in te drukken. Die zouden geen mystiek blijken. Rusland was ook lid van de Grote of Quadruple Alliantie. Die was een initiatief van de Britten. Leden waren het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk, Pruisen en Rusland. De lidstaten spraken af geen Bonaparte meer op de Franse troon te dulden, de status quo voor twintig jaar te bewaren en regelmatig op congressen met elkaar overleg te plegen om op die manier het precaire Europese balance-of-powersysteem, ook het Europese Concert genaamd, in stand te houden. Op het eerste congres – in Aken in 1818 – werd besloten een einde te maken aan de bezetting van Frankrijk en de alliantie uit te breiden met Frankrijk. Rusland zag in Frankrijk een tegenwicht tegen Pruisen en Oostenrijk, en het Verenigd Koninkrijk een tegenwicht tegen Rusland. Van toen af heette de alliantie Quintupele Alliantie. In de praktijk werden beide allianties vooral gebruikt om bewegingen die opkwamen voor burgerrechten of nationale rechten de kop in te drukken. Keizer Aleksandr had een rabiate, zij het wat minder naïeve geestverwant in de beruchte Oostenrijkse minister van Binnenlandse Zaken Clemens von Metternich (1773-1859), die overal het spook van de Franse Revolutie zag rondwaren. Russische troepen hielpen in het begin van de jaren twintig van de negentiende eeuw diverse opstanden in Italië en Spanje te onderdrukken. Aleksandr wilde zelfs troepen sturen om Spanje te helpen een einde te maken aan de onafhankelijkheidsbewegingen in Latijns Amerika. Aleksandr kwam in gewetensnood toen in 1821 de Grieken op de Balkan in opstand kwamen tegen de Osmaanse heerschappij. De controle over de zeestraten was een oude Russische droom en een interventie in het Osmaanse Rijk ter verdediging van de Grieken kon de realisatie van die droom een stap dichter brengen. Aleksandr had toegelaten dat de Grieken in Odessa in 1814 de Filiki eteria (Genootschap van vrienden) stichtten, die de opstand had voorbereid. Eén van zijn generaals, Aleksandhros Ypsi-
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
209
lantis (1792-1828), had de leiding van de opstand. Yannis Kapodhistrias (1776-1831), adjunct van Karl Nesselrode (1870-1862), Russisch minister van Buitenlandse Zaken van 1816 tot 1856, wilde dat de keizer troepen zond om de Grieken te helpen. Rusland ging ervan uit dat het op basis van het Verdrag van Küçük Kaynarca gerechtigd was om tussen te komen wanneer de orthodoxe christenen in het Osmaanse Rijk bedreigd werden. In 1821 was de patriarch zelf opgeknoopt en de Osmaanse represailles hadden duizenden orthodoxe christenen het leven gekost. Algemeen werd verwacht dat Aleksandr tot een interventie zou overgaan, maar Metternich herinnerde hem aan de Heilige Alliantie en Aleksandr deed niets. De Dekabristenopstand Aleksandr i overleed onverwacht in november 1825, op achtenveertigjarige leeftijd. De laatste jaren van zijn leven had hij een teruggetrokken bestaan geleid, gewijd aan de lectuur van de Bijbel. Er gingen geruchten dat Alek sandr niet dood was, maar zich ergens als kluizenaar had teruggetrokken. Wat er ook van zij, er is na 1825 niets meer van hem vernomen. Aleksandr had twee dochters gehad, maar die waren op jonge leeftijd overleden. Iedereen beschouwde zijn broer Konstantin, de onderkoning van Polen, als de opvolger. Konstantin was in 1820 echter van zijn vrouw gescheiden om te trouwen met een katholieke Poolse. Aleksandr vond toen dat Konstantin niet meer voor de Russische troon in aanmerking kwam en dwong hem in 1822 van de troon af te zien. Hij bepaalde per decreet dat hun derde broer, Nikolaj, keizer zou worden. Aleksandr legde dat decreet echter niet voor aan de Senaat, maar hield het om een of andere reden geheim: buiten de twee betrokkenen en hun moeder waren alleen de metropoliet van Moskou, generaal Araktsjejev, Aleksandr Golitsyn en de toekomstige Duitse keizer Wilhelm i (1861-1888) op de hoogte. Van dat stiekeme gedoe konden alleen maar moeilijkheden komen. Na de dood van Aleksandr legden de senatoren en de staf van het leger, die niet beter wisten, de eed van trouw af aan Konstantin, maar die liet uit Polen niets van zich horen. Dit interregnum duurde ongeveer een maand. Er circuleerden al geruchten over een nakende staatsgreep, zodat Nikolaj uiteindelijk maar besloot om op 14 december de eed van trouw aan hèm te laten afleggen. De geruchten over een nakende staatsgreep waren correct. Veel militairen waren ontgoocheld over het beleid dat Aleksandr de laatste jaren van zijn leven gevoerd had en wilden verandering. Het ging om militairen die opgevoed waren in de geest van de Verlichting en deelgenomen hadden
210
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
aan de veldtocht naar Frankrijk. Onderweg hadden ze met eigen ogen gezien dat Rusland, al had het dan Napoleon verslagen, een grote achterstand had op de landen van West-Europa. Die achterstand weten ze aan de lijfeigenschap en het absolutisme. Zij waren ontgoocheld over het uitblijven van institutionele hervormingen en misnoegd over het harde, conservatieve beleid van generaal Araktsjejev. In 1816 had een aantal officieren van de Keizerlijke Garde in Sint-Petersburg de Bond van de Redding gesticht, die zich vanaf 1817 het Genootschap van de Ware en Trouwe Zonen van het Vaderland noemde. Er bestonden al eerder zulke bonden, gemodelleerd naar de vrijmetselaarsloges, waarvan er maar enkele ook ‘staatsgevaarlijk’ waren. Hun statuten vermeldden dat ze tegen de lijfeigenschap en de autocratie waren en voor een constitutionele monarchie. De Bond van het Welzijn, die in 1818 ontstond – en waarin grotendeels dezelfde mensen een rol speelden – wilde ‘Rusland verheffen tot de trap van grootheid en welvaart waartoe het door de Schepper zelf was voorbestemd’. Het was een radicale en zeer hiërarchisch gestructureerde organisatie, met tal van lokale afdelingen (in Sint-Petersburg, Moskou, Toeltsjin, Kisjinjov). Van de statuten en het partijprogramma (het Groene Boek) was één deel aan alle leden bekend en een tweede deel alleen aan ingewijden. Ze wilden met een militaire staatsgreep een einde maken aan de monarchie. In 1821 viel de Bond van het Welzijn uiteen in het Noordelijke en het Zuidelijke Genootschap. In 1825 telden de beide organisaties, die nauw met elkaar samenwerkten, ongeveer 600 leden. Het Noordelijke Genootschap in Sint-Petersburg werd geleid door Nikita Moeravjov (1796-1843). Die baseerde zich op de achttiende-eeuwse Verlichtingsfilosofie en de Grondwet van de Verenigde Staten. Hij was voorstander van een liberale en federale constitutionele monarchie, waarin de keizer de uitvoerende macht vertegenwoordigde en de wetgevende macht in handen was van een volksvergadering met twee kamers, verkozen volgens het cijnskiesstelsel. De lijfeigenschap en de adellijke privilegies en titels moesten worden afgeschaft, maar de grond bleef wel in het bezit van de adel. Het Zuidelijke Genootschap in Toeltsjin in de Oekraïne werd geleid door Pavel Pestel (1799-1826) en was veel jacobijnser. Pestels manifest, De Russische Waarheid of Recht – het Russische pravda betekent beide – voorzag in een zeer gecentraliseerde, republikeinse staatsvorm (de keizerlijke familie moest uitgemoord worden) en een revolutionaire dictatuur van tien jaar, tijdens welke een egalitaire staat – zonder lijfeigenschap en met land voor iedereen – zou gevestigd worden door een vijfkoppige doema onder leiding van een president. Het grootgrondbezit werd afgeschaft; de ene helft van het land
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
211
moest verdeeld worden onder de boeren en de andere helft aan ondernemers in privébezit gegeven worden. Alle etnische verschillen zouden verdwijnen door de russificatie van de niet-Russen (met uitzondering van de Polen, van wie hij steun verwachtte, en de joden, die hij een eigen staat in Centraal-Azië in het vooruitzicht stelde). De revolutionaire officieren besloten van de perikelen om de troon opvolging gebruik te maken om een staatsgreep te plegen. Veel enthou siasme wekte hun toekomstvisie niet bij hun collega-officieren, maar die werden in de waan gelaten dat het ging om een protestactie tegen de ‘onrechtmatige’ troonopvolging door Nikolaj en om eisen van de soldaten als de afschaffing van lijfstraffen en van Araktsjejevs vermaledijde soldatendorpen. Het plan van de samenzweerders bestond erin dat op 14 december (in het Russisch dekabr, vanwaar de naam ‘dekabristen’) de officieren zouden weigeren de eed af te leggen. Een delegatie onder leiding van Sergej Troebetskoj (1790-1860) zou vervolgens een Manifest aan het Russische Volk aan de leden van de Senaat overhandigen. (Die moesten eveneens de eed van trouw zweren). In het manifest werd een constitutionele monarchie geëist. Enkele regimenten – ongeveer 3000 man –, verzameld op het Se naatsplein, zouden het Senaatsgebouw omsingelen en de Senaat dwingen een voorlopige regering te installeren, bestaande uit vooraanstaande liberalen – onder wie Speranski –, die de macht van de monarch aan banden zou leggen. De Dekabristenopstand werd een flop. De meeste troepen bleven loyaal aan de dynastie. De regimenten, die om 11 uur op het Senaatsplein klaar hadden moeten staan, waren om 13 uur nog niet allemaal opgedaagd en Troebetskoj liet zich evenmin zien. De senatoren, die omsingeld hadden moeten worden, legden de eed af en gingen nietsvermoedend naar huis. De keizer liet de opstandelingen enkele uren in de vrieskou staan en daarna door loyale troepen met kanonvuur van het plein schieten. Er vielen bijna honderd doden. In de loop van de volgende weken leidde keizer Nikolaj i (1825-1855) persoonlijk het onderzoek naar de opstand. Hij liet een zeshonderdtal mensen, voornamelijk officieren, arresteren. Daarvan bleken er 289 schuldig. Vijf van hen werden opgehangen – onder wie Sergej Moeravjov (17961826), Pavel Pestel en de dichter Kondrati Rylejev (1795-1826), 31 kwamen in de gevangenis terecht en de anderen werden veroordeeld tot ballingschap in Siberië. 23 van de bannelingen waren getrouwd. De keizer bood hun vrouwen de mogelijkheid om uit de echt te scheiden met behoud van hun titels en bezittingen. Twaalf van hen gingen daarop in; elf volgden hun
212
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
man naar Tsjita. De dekabristen en hun vrouwen – althans die elf – werden door de intelligentsia nog bij leven als martelaren van de tirannie vereerd. Nikolaj i Nikolaj was een militair: hij leidde een sober leven, had een groot plichtsbesef, een ijzeren wil en een voorliefde voor orde en tucht. De Dekabristenopstand had hem niet inschikkelijker gemaakt. Toch was hij lang niet zo conservatief als hij dikwijls wordt afgeschilderd. Nikolaj had oor voor de kritiek en de voorstellen van de dekabristen, die ze in hun geschriften of tijdens hun ondervraging hadden geuit. Op 13 juli 1826, de dag van de executie van de vijf ter dood veroordeelde dekabristen, kondigde hij hervormingen aan. Nikolaj werkte maar weinig met de Staatsraad of de Senaat. Hij deed vooral een beroep op de diensten van de Eigen Kanselarij van Zijne Keizerlijke Hoogheid, die nog door Pavel in het leven geroepen was. Nikolaj bevolkte ze voornamelijk met militairen. De kanselarij was een instelling die zich oorspronkelijk bezighield met het huishouden van de keizerlijke familie. Nikolaj creëerde in 1826-1828 binnen de Kanselarij vijf afdelingen. De Eerste Afdeling ging over de ambtelijke human resources; de Tweede over de codificatie van het recht; de Derde Afdeling over de staatsveiligheid; de (minder belangrijke) Vierde Afdeling over het bestuur van de stichtingen van keizerin Marija, en de Vijfde over het bestuur van de dorpen in staatseigendom. (De eerste drie Afdelingen bleven bestaan tot in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, de vierde tot 1917, en de vijfde werd in 1837 vervangen door een ministerie van Staatseigendommen.) Naast de kanselarij bestond er nog een aantal geheime comités, die Nikolaj ad hoc bijstonden. Het eerste, het Geheime Comité van 6 December (1826), waarvan ook Speranski deel uitmaakte, bereidde een grondige hervorming van alle instellingen voor, maar mede als gevolg van de politieke onrust in Parijs, Brussel en Warschau in het begin van de jaren dertig van de negentiende eeuw is daar niet veel van gekomen. Nikolaj breidde het aantal ambtenaren uit met 70.000 man. Het kostte hem geen moeite die te vinden. Terwijl Peter nog de rangentabel moest invoeren om mensen uit lagere sociale klassen ertoe aan te zetten te kiezen voor de staatsdienst, was – doordat een groter aantal mensen een opleiding had genoten – de belangstelling daarvoor ten tijde van Nikolaj zo toegenomen dat een ontmoedigingsbeleid zich opdrong. De rangentabel werd zo aangepast dat pas de achtste rang in de militaire hiërarchie en de vierde
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
213
rang in de burgerlijke hiërarchie toegang verschaften tot de erfelijke adel. Bovendien was voor de achtste rang in de burgerlijke hiërarchie een universitair diploma vereist, en voor de vijfde rang tien jaar ervaring. De hogere eisen die aan de ambtenaren werden gesteld, leidden niet meteen tot een efficiënter bestuur. Formalisme, corruptie, incompetentie en lijntrekken waren troef; de logheid van de Russische bureaucratie was legendarisch. Ondanks de toename van het aantal niet-edellieden bleven de belangrijkste functies in de praktijk toch nog steeds gereserveerd voor edellieden. Rechten en plichten Speranski kreeg in 1826 de opdracht van de Tweede Afdeling van de Keizerlijke Kanselarij om het Russische recht te codificeren. Dat was niet meer gebeurd sinds het Wetboek van 1649. Het was de bedoeling van Speranski dat te doen volgens bepaalde juridische principes, zodat de hele operatie een moderne wetgeving zou opleveren, maar uiteindelijk bleef het bij een inventarisatie van alle wetten, uitgevaardigd sinds 1649. In 1830 verscheen de Volledige Verzameling van de Wetten van het Russische Keizerrijk – 30.000 wetten – in vijfenveertig boekdelen. Ze bood onder meer een treurig overzicht van de steeds rigoureuzer wordende wetgeving op de lijfeigenschap. In 1832 verscheen de Samenvatting van de wetten van het Russische Keizerrijk in vijftien delen dat alle actuele wetten bevatte en in opeenvolgende herziene en aangevulde edities hèt wetboek van het Russische keizerrijk is gebleven tot de Oktoberrevolutie. Door deze wetboeken vergrootte de rechtszekerheid in Rusland aanzienlijk, al bleken niet alle wetten en decreten opgenomen. In 1835 stichtte Speranski een Keizerlijke School voor Jurisprudentie die instond voor de opleiding van juristen. In 1839 verscheen een samenvatting van de militaire voorschriften en in 1845 werd een nieuw Strafwetboek uitgevaardigd. Dat voorzag in straffen voor misdaden tegen de keizer – als het voornemen zijn macht te beperken, het niet aangeven aan de politie van lieden die zulk voornemen koesterden en zo meer. De beruchtste afdeling van Nikolajs Kanselarij was de Derde, die instond voor het opsporen van subversie en corruptie en niet minder dan vijf onderafdelingen telde. Aan het hoofd stond generaal Aleksandr Benckendorf (1783-1844), een van de moordenaars van keizer Pavel. Hij had aan het hoofd gestaan van de troepen die de dekabristen van het Senaatsplein schoten en had vervolgens het gerechtelijk onderzoek naar de Dekabris-
214
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
tenopstand geleid. Benckendorff was ook de opperbevelhebber van de gendarmerie. Hij werd in 1844 opgevolgd door Aleksej Orlov (1786-1861), wiens carrière als militair en diplomaat eveneens een hoge vlucht genomen had na zijn deelname aan de onderdrukking van de opstand. De Derde Afdeling was een permanente politieke politie. Ze werkte met een netwerk van verklikkers en spionnen en koesterde een speciale belangstelling voor clubs van jonge intellectuelen die over Duitse filosofie discussieerden. Een belangrijk aspect van haar opdracht was ook de censuur. In 1826 werd de liberale censuurwet van Aleksandr i van 1804 aangeschroefd. De Noorde lijke Bij was de enige krant die buitenlands nieuws mocht brengen. Gelukkig vond Nikolaj dat een fatsoenlijk land ook een eigen literaire productie moest hebben, zodat de censuur in de praktijk wel een en ander door de vingers zag. De keizer zelf kon een satirisch toneelstuk als De revisor van Nikolaj Gogol (1809-1852) smaken. Na het revolutiejaar 1848 trad de politie harder op en werd de censuur nog strenger. De lijeigenschap Het Comité van 6 november was het eerste van negen geheime comités dat zich boog over de mogelijkheid van de afschaffing van de lijfeigenschap. Nikolaj beschouwde de lijfeigenschap als een kwaad, maar was bevreesd voor de sociale, economische en politieke gevolgen van de afschaffing. Meer dan een derde van de lijfeigenen in Rusland leefde op staatsgronden onder het bestuur van staatsambtenaren. In 1837 creëerde Nikolaj een ministerie van Staatseigendommen (voordien de Vijfde Afdeling van de Kanselarij), met aan het hoofd de capabele graaf Pavel Kiseljov (1788-1872). Diens opdracht bestond erin door fiscale en administratieve maatregelen – de toewijzing van nieuwe gronden, de verbetering van het onderwijs, maar ook landbouwtechnologische innovaties – het lot van de boeren op keizerlijke en staatsgronden te verbeteren. Kiseljov leidde de afdeling twin tig jaar en deed veel ervaring op, waaraan de commissie die in 1861 uiteindelijk de modaliteiten van de afschaffing van de lijfeigenschap vastlegde nog veel heeft gehad. Privélijfeigenen vormden de rest van de boerenbevolking. Hun vrijlating stuitte op het verzet van de adel; bovendien werd gevreesd voor sociale onrust indien de lijfeigenen zonder grond vrijgelaten werden. Een aantal wetten bracht verbetering in het lot van deze lijfeigenen. Minder boeren werden van staatsgronden naar privégronden overgeheveld, de verplichtingen die lijfeigenen en landheren tegenover elkaar hadden werden gere-
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
215
glementeerd, de aankoop van lijfeigenen door pomesjtsjiks zonder grond werd verboden, boeren mochten niet meer aan bedrijven gebonden worden, boeren mochten niet meer louter op initiatief van de pomesjtsjik naar Siberië worden gestuurd, boeren konden zich vrijkopen wanneer de pomesjtsjik insolvabel was, lijfeigenen konden met de toestemming van de pomesjtsjik onbevolkt land kopen, lijfeigenen kregen het recht om onderwijs te volgen en om in civiele dienst te gaan. Een wet van 1842 gaf de boeren op privégronden dezelfde rechten als die op staatsgronden, maar de adel legde die wet naast zich neer. Onderwijs De onderwijshervormingen beoogden een grotere controle op de inhoud van het onderwijs en de beperking van de toegang tot het onderwijs. In 1826 boog een Geheim Comité zich over de reorganisatie van de onderwijsinstellingen. Nikolaj had opgeleide mensen nodig om zijn steeds maar groeiende bureaucratie te bevolken, maar hij vond dat niet méér mensen dan strikt noodzakelijk een opleiding hoefden te volgen. Er werd een numerus clausus ingevoerd en studenten moesten hogere inschrijvingsgelden betalen. Programma’s, eindtermen en materiele infrastructuur werden van staatswege vastgelegd. Alle leerlingen maakten kennis met de staatsideologie, bedacht door minister van Onderwijs Sergej Oevarov (1786-1855) en gebaseerd op orthodoxie, autocratie en nationale idenititeit. Pogingen om de lagere klassen zoveel mogelijk buiten het onderwijs te houden resulteerden in een curieuze link tussen niveau van het onderwijs, administratief gebied en de sociale klasse. Lagere scholen waren overal in het land toegankelijk voor de lagere stand (boeren), de gymnasia in de hoofdsteden van de oejezden voor kinderen van niet-erfelijke adel (laagste rangen in de tabel) en hogescholen en universiteiten in de hoofdsteden van bepaalde gouvernementen voor de erfelijke adel. Er bestonden ook speciale scholen, veelal internaten, waar adellijke kinderen, beschermd tegen schadelijke invloeden, een opleiding kregen. Ook studeren in het buitenland werd tegengewerkt. In 1835 werd de universiteit onder de directe controle van het lokale bestuur en de politie geplaatst. Er heerste op de scholen een kazernediscipline; ondeugende leerlingen werden in een kerker opgesloten of naar het leger gestuurd. Onderricht in de filosofie en de studie van politieke systemen in andere landen waren verboden. Na het internationale revolutiejaar 1848 werden de scholen nog harder aangepakt.
216
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Nikolajs buitenlandse beleid Nikolaj was nog meer dan zijn voorganger een verdediger van de ‘legitieme orde’ en ‘de gendarme van Europa’. In 1830 wilde hij troepen naar Parijs en Brussel sturen om de revoluties daar te onderdrukken, maar de opstand in Polen in 1831 stak daar een stokje voor. Nikolaj was bijzonder ontstemd over het feit dat hij door de onlusten in Warschau de schoonvader van zijn zus, Willem i der Nederlanden, niet militair had kunnen helpen tegen de oproerige Belgen. Zijn zus Anna Pavlovna of Paulovna was getrouwd met zoon en troonopvolger Willem ii der Nederlanden. In 1833 besloten Rusland, Pruisen en Oostenrijk – niet toevallig de staten met een onrustige Poolse bevolking binnen hun grenzen – om samen de revolutionaire bewegingen in Europa te fnuiken. Metternich leverde het denkwerk, Nikolaj de soldaten. In 1848 drong Nikolaj er bij koning Friedrich Wilhelm iii van Pruisen op aan de kroon van een verenigd Duitsland niet te aanvaarden, niet alleen omdat hij (Nikolaj) tegen een sterk Duitsland was, maar ook omdat dat Duitsland naar zijn smaak te liberaal zou zijn. Russische troepen onder het bevel van Nikolajs ijzeren vuist Ivan Paskevitsj (1782-1856) on derdrukten in 1849 de opstand tegen het Habsburgse absolutisme in Hongarije. Wanneer de belangen van Rusland zelf op het spel stonden, sprong Nikolaj minder consciëntieus met de Heilige Alliantie om. Gebruikmakend van de zwakke positie van het Osmaanse Rijk dwong hij sultan Mahmut ii (1808-1839) tot de Conventie van Akkerman in 1826. Hierdoor werden de bepalingen van het Verdrag van Boekarest van 1812 gereaffirmeerd en verwierven Russische handelsschepen vrije toegang tot de Osmaanse territoriale wateren, inclusief de Donau. Het Osmaanse Rijk stond het westelijke deel van het zuiden van Bessarabië aan Rusland af, waardoor Rusland aan de Donau grensde. Nikolaj was wel geneigd om de Griekse opstandelingen te hulp te komen, mede omdat de militaire operaties de Russische scheepvaart op de Zwarte en de Middellandse Zee, die grotendeels in handen van Griekse reders was, in het gedrang brachten. Het Verenigd Koninkrijk huldigde aanvankelijk het traditionele Britse standpunt dat de territoriale integriteit van het Osmaanse Rijk moest gehandhaafd blijven, maar draaide later bij omdat de opstand ook het Britse handelsverkeer in de Middellandse Zee bedreigde. Bovendien werd de Britse regering – net als de Russische overigens – zwaar onder druk gezet door de pro-Griekse publieke opinie. In 1826 sloten Rusland en het Verenigd Koninkrijk het Protocol van Sint-Petersburg, waarbij beide landen afspra-
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
217
ken te bemiddelen bij de Osmaanse regering. De Franse koning Charles x (1824-1830) wilde het oostelijke bekken van de Middellandse Zee niet aan het Verenigd Koninkrijk en Rusland alleen overlaten en sloot zich bij het diplomatieke initiatief aan. In het Verdrag van Londen van 1827 verklaarden de drie grootmachten zich akkoord om bij sultan Mahmut te pleiten voor autonomie voor Griekenland. Ze besloten tevens tot een blokkade van Griekenland om de aanvoer van militair materieel door de Osmanen te verhinderen. Toen de Osmanen zich verzetten, bracht een Russisch-BritsFrans eskader in oktober 1827 de Osmaanse vloot in de baai van Navarino tot zinken. In april 1828 verklaarde Rusland het Osmaanse Rijk de oorlog en veroverde Kars en Erzurum in Oost-Anatolië. Met de Vrede van Adrianopel in september 1829 werden Walachije en Moldavië tijdelijk Russische protectoraten; Griekenland (en Servië) kregen de status van vazalstaat; Rusland breidde zijn grondgebied uit met het resterende, zuidoostelijke deel van Zuid-Bessarabië en een smalle strook Zwarte-Zeekust tot Abchazië (dat op dat moment al Russisch was). Het Osmaanse Rijk garandeerde de vrije doorvaart van Russische handelschepen door de zeestraten. Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk wilden liever niet dat Griekenland zijn onafhankelijkheid enkel te danken had aan Russische wapens en daardoor bij Rusland in het krijt zou staan. Ze promoveerden met het Verdrag van Londen in 1830 de vazalstaat Griekenland tot een onafhankelijke staat. In mei 1832 erkende ook Istanbul de Griekse onafhankelijkheid in ruil voor een afkoopsom. De Russische invloed in het prille Koninkrijk Griekenland bleef niettemin enorm. In de Egyptische crisis (1831-32) koos Nikolaj dan weer wel voor de ‘legitieme orde’, maar niet belangeloos. Rusland intervenieerde aan de zijde van de sultan tegen de opstandige Mohammed Ali (1769-1849) van Egypte. De Russische hulp werd beloond met de Vrede van Hünkâr Iskelesi van 1833, geldig voor acht jaar. Het Osmaanse Rijk verplichtte zich ertoe geen (westerse) oorlogsbodems tot de Zwarte Zee toe te laten, wanneer Rusland dat eiste, en Rusland verbond zich ertoe het Osmaanse Rijk te helpen indien het werd aangevallen. De andere mogendheden waren ongerust over de in vloed die Rusland in het Osmaanse Rijk had verworven. Toen in 1839 weer een conflict uitbrak tussen de sultan en Mohammed Ali, kozen ze de kant van de sultan. In 1841 werd het (verlopen) Verdrag van Hünkâr Iskelesi vervangen door de Conventie van London: het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Oostenrijk, Pruisen en Rusland dwongen het Osmaanse Rijk in vredestijd geen oorlogsbodems meer door de Bosporus te laten varen. Daardoor bleef de actieradius van de Russische vloot beperkt tot de Zwarte Zee.
218
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De Kaukasus De territoriale conflicten van Rusland met het Osmaanse Rijk situeerden zich niet alleen op de Balkan, maar ook aan de oostelijke oever van de Zwarte Zee, in de Kaukasus. Daar bestond aan de grens een wat chaotische situatie. Rusland moest zich aan de ene kant verdedigen tegen raids van Kaukasische stammen op haar grondgebied; aan de andere kant speelde het die lokale stammen ook voortdurend tegen elkaar uit en dreef handel met hen. In toenemende mate speelde ook de concurrentie van andere koloniale mogendheden en vooral van het Verenigd Koninkrijk een rol. Rusland maakte in de Kaukasus gebruik van de rivaliteit tussen het Os maanse Rijk en Iran en tussen de diverse (christelijke en islamitische) stammen om ze één na één te onderwerpen. In de achttiende eeuw was al een aantal stamhoofden met dubbelzinnige akkoorden aan Rusland gebonden. In 1783 hadden de Georgiërs de bescherming gevraagd van Rusland tegen Iran en het Osmaanse Rijk en in 1801 was het uit vrije wil opgenomen in het Russische keizerrijk, dat daarmee een mooie uitvalsbasis verwierf. Rusland kwam nu rechtstreeks in aanvaring met Iran, dat Georgië als een deel van zijn invloedssfeer beschouwde, en met het Osmaanse Rijk, dat zijn posities aan de oostelijke kust van de Zwarte Zee bedreigd zag. In 1804 brak een oorlog uit tussen Iran en Rusland. Die werd in 1813 afgesloten met de Vrede van Gulistan, waarmee Rusland definitief de gebieden verwierf tussen Georgië en de Zwarte Zee (Goerië, Mingrelië, Abchazië met de steden Soechoemi en Poti) en tussen Georgië en de Kaspische Zee (Noord-Azerbeidzjan, Tsjetsjenië, Dagestan, Karabach), alsook het recht om een oorlogsvloot te hebben op de Kaspische Zee. De Russische politiek in de Kaukasus leidde tot een toenadering van het Verenigd Koninkrijk en Iran. Groot-Brittannië beschouwde Iran als een buffer die haar bezittingen in India tegen Rusland beschermde; voor Iran bood Groot-Brittannië bescherming tegen Rusland. In 1826 viel Iran Karabach binnen en rukte op naar Tbilisi in Georgië. Russische troepen onder het bevel van Paskevitsj zetten de tegenaanval in en veroverden een deel van Armenië (met de stad Erevan) en Azerbeidzjan. Met de Vrede van Toekmantsjaj in 1828 werd de nieuwe Russisch-Iraanse grens vastgelegd: Rusland verwierf Erevan en Nachitsjevan in (voormalig Iraans) Armenië. De sjah moest Russische diplomaten en handelaars op zijn grondgebied toelaten. Rusland probeerde het Verenigd Koninkrijk een hak te zetten door Iran aan te moedigen en te helpen om het westen van Afghanistan te annexeren. Het Verenigd Koninkrijk beschouwde dit als een bedreiging
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
219
voor India en greep in. De Afghanen verdreven uiteindelijk Iraniërs, Russen en Engelsen. De Britten noemden het partijtje armworstelen met Rusland om invloed in het gebied tussen de Kaukasus en het Pamirgebergte the Great Game. Na de Vrede van Gulistan had Rusland een stevige greep op de hele Kaukasus en begon met de pacificatie en de integratie ervan in het Russi sche rijk. Wanneer geen akkoord met de lokale stammen kon worden be reikt, werden de zaken met geweld geregeld. In de Kaukasus stonden geen geregelde legers tegenover elkaar, maar werd een guerrillaoorlog uitgevochten, waarbij de technieken die voordien tegen de Mongolen werden gebruikt (bewaakte grenslijnen, verhakking en dergelijke) weer toepassing vonden. Aleksej Jermolov (1777-1861) ondernam strafexpedities tegen de Tsjerkessen – een verzamelnaam voor de Kaukasische stammen – in Dagestan en Tsjetsjenië. Rusland dwong de kleine Kaukasische vorstendommen eerst tot vazalliteit, om ze daarna te annexeren. Van de vazalstaten werd tribuut geëist, volgzaamheid in buitenlandse aangelegenheden en de toestemming om Russische troepen op hun grondgebied te legeren. Lokale leiders werden gelijmd met Russische titels en functies. De Russische gouverneur (van Georgische afkomst), generaal Pavel Tsitsianov (1754-1806), oefende in de geannexeerde gebieden een schrikbewind uit. In de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw sloten de bergstammen een alliantie en begonnen onder leiding van Kazi Mollah (1785-1832) en na diens dood Imam Sjamil (1799-1871) een heilige oorlog tegen Kozakken, Russische ambtenaren en spionnen. Ze werden gesteund door het Verenigd Koninkrijk en het Osmaanse Rijk. Het verzet concentreerde zich in Dagestan en Tsjetsjenië. In 1859 viel de laatste verzetshaard van Imam Sjamil en in 1863-1864 werd definitief met de Tsjerkessen afgerekend. Bijna een half miljoen Tsjerkessen emigreerden naar het Osmaanse Rijk. Ondertussen sprak de vrijheidsdrang van de Kaukasische volken en het woeste natuurschoon van de Kaukasus tot de verbeelding van Russische romantische schrijvers als Michail Lermontov (1814-1814), die er als militair diende. De Krimoorlog In Rusland was door de overwinning op Napoleon en de militaire successen op de Balkan tegen het Osmaanse Rijk het zelfvertrouwen bovenmatig gegroeid. In het Westen was het wantrouwen ten aanzien van Rusland navenant toegenomen. Het Verenigd Koninkrijk wilde zijn positie in het
220
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
oostelijke bekken van de Middellandse Zee en in Azië beschermen tegen verdere Russische expansie, en de Franse publieke opinie was, mede door toedoen van de Poolse emigratie na de onderdrukking van de Poolse op stand van 1831, erg anti-Russisch. De Conventie van London had de relaties van Rusland met het Westen danig verzuurd. De spanningen leidden in 1853 onverwacht tot een oorlog met verstrekkende gevolgen voor Rusland. Rusland greep een futiliteit aan om een oorlog met het Osmaanse Rijk te beginnen, maar onderschatte de bereidheid van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk om het Osmaanse Rijk te verdedigen. De aanleiding tot de oorlog was een ruzie over de heilige plaatsen Jeruzalem en Betlehem. Het beheer en de exploitatie ervan – want als bedevaartsoorden waren ze erg winstgevend – was sinds eeuwen in handen van de orthodoxe geestelijkheid. De Osmanen hadden haar dit privilegie toegekend, omdat het Osmaanse Rijk een groot aantal orthodoxe christenen binnen zijn grenzen telde en omdat orthodoxe pelgrims veel talrijker naar Jeruzalem trokken dan katholieke. In 1850 drong de Franse president en latere keizer Louis Napoléon (1848-1870) er in Istanbul op aan om de (Franse) katholieken medezeggenschap in het beheer van de heilige plaatsen te verlenen. Nikolaj protesteerde daartegen, verwijzend naar de verworven rechten van de orthodoxen en naar het recht van Rusland om de belangen van de orthodoxe christenen in het Osmaanse Rijk te verdedigen. Gesteund door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk verwierp de sultan de Russische aanspraken. Om druk uit te oefenen op het Osmaanse Rijk bezette het Russische leger in juni 1853 de Roemeense vorstendommen, Osmaanse vazalstaten, die sinds 1829 een Russisch protectoraat vormden. Daarop verklaarde het Osmaanse Rijk de oorlog aan Rusland. In tegenstelling tot wat Nikolaj verwacht had, schaarden Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zich achter het Osmaanse Rijk; Oostenrijk riep de gewapende neutraliteit uit. Tot april 1854 verliepen de vijandelijkheden met wisselend succes, maar nadat de Russen bij Sinope de Osmaanse vloot hadden gekelderd, wierpen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zich in de strijd. Franse en Britse oorlogsbodems opereerden in de Finse Golf (zelfs Kronstadt werd beschoten), bij Kamtsjatka en vooral op de Krim, waar ze de vesting van Sebastopol meer dan een jaar lang belegerden. Aan beide zijden vielen vele doden. De zaak was voor Rusland verloren toen Oostenrijk eiste dat Rusland zijn troepen uit de Roemeense vorstendommen terugtrok en ermee dreigde de vorstendommen binnen te vallen. Oostenrijk vreesde namelijk in het zuidoosten bij Transsylvanië omsingeld te worden indien Rusland de Roemeense vorstendommen annexeerde. Voor Rusland bete-
HOOFDSTUK 12 het keizerrijk op zijn hoogtepunt
221
kende een Oostenrijkse ingreep dat het over land geen troepen meer kon aanvoeren naar de Balkan, waar zich een deel van het strijdtoneel bevond. Rusland beschouwde de houding van Wenen als bijzonder ondankbaar, nadat Russische troepen in 1849 op verzoek van de Habsburgse keizer de Hongaarse opstand hadden onderdrukt. Ook Spanje en Zweden dreigden zich bij de anti-Russische coalitie aan te sluiten. Toen Nikolaj in februari 1855 stierf aan een longontsteking, zag het er voor Rusland niet goed uit.
223
13 Het keizerrijk hervormd
A
leksandr ii kwam op de troon op 19 februari 1855, toen de Krimoorlog nog volop woedde, net voor de val van Sebastopol. De situatie aan het front zag er hopeloos uit, de oorlog kostte de Russische staat veel geld en de publieke opinie had er nooit veel enthousiasme voor aan de dag gelegd. In maart 1856 moest Aleksandr zich in Parijs neerleggen bij een vernederende vrede. De territoriale verliezen voor Rusland bleven beperkt tot het zuiden van Bessarabië, dat weer Osmaans werd, waardoor Rusland niet langer tot aan de Donaumonding reikte. De Zwarte Zee werd geneutraliseerd: Rusland en het Osmaanse Rijk mochten er geen oorlogbodems meer hebben – buiten een kleine kustwacht – en Rusland moest zijn vestingen aan de Zwarte-Zeekust ontmantelen. Moldavië en Walachije bleven Osmaanse vazalstaten, onder de bescherming van alle Europese grootmachten, en niet alleen van Rusland. Rusland had zijn nederlaag te wijten aan een verkeerde inschatting van zijn eigen internationale positie, maar vooral aan zijn militaire zwakte. Het Russische leger was erg omvangrijk. Het maakte altijd indruk op tegenstanders hoeveel manschappen het Russische leger zich kon permitteren in veldslagen te verliezen. De manschappen waren echter slecht opgeleid en hun moreel was ondermijnd door geestdodende discipline en wrede straffen. Het materieel, vooral de geweren en de kanonnen, was verouderd. Ook het transport van de Russische troepen was een zwak punt. De Franse en Engelse troepen waren in de Krimoorlog in alle opzichten superieur gebleken. Zoals in Rusland al eerder gebeurd was, vormde het besef van militaire achterstand de impuls voor ingrijpende hervormingen, niet alleen van het leger, maar van de hele samenleving. De man die deze klus moest klaren was de nieuwe tsaar, Aleksandr ii (1855-1881). Aleksandr was goed opgeleid, had veel gereisd en was door zijn vader al vroeg betrokken in het bestuur
224
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
van het land. Hij was van nature en door zijn opvoeding conservatief, maar tegelijk intelligent genoeg om in te zien dat hervormingen onvermijdelijk waren en bovendien een man die af en toe eens zijn hart liet spreken. Hij handelde onder druk van de omstandigheden, maar deed wat gedaan moest worden. Onder zijn regering werd eindelijk een oplossing gevonden voor een politiek, economisch, sociaal en moreel probleem waarmee Rusland al bijna een eeuw worstelde: de lijfeigenschap. De afschaffing van de lijfeigenschap Over het (on)nut van de lijfeigenschap was al van in de tijd van Catharina de Grote gediscussieerd in haar Wetgevende Commissie en het was daarna altijd een punt van discussie gebleven. Ook Speranski en Novosiltsev hadden er in hun projecten voor een Russische constitutie bij stilgestaan. Aleksandr i en vooral Nikolaj i hadden een aantal maatregelen genomen dat het lot van de lijfeigenen moest verlichten. Aan de ene kant waren fatsoenlijke Russen zich bewust van de morele verwerpelijkheid van de lijfeigenschap en van de slechte reputatie die Rusland er in het buitenland door kreeg (iets waar Russen zich altijd veel zorgen over maken), aan de andere kant leek de lijfeigenschap tot een stuk in de negentiende eeuw nog steeds een tamelijk rendabele en werkzame vorm van sociale en economische organisatie. De kern van het probleem was dat men de lijfeigenen, die overwegend boeren waren, niet kon vrijlaten zonder ze ook grond te geven, anders – zo werd gevreesd – zouden er grootschalige onlusten uitbreken. In de eerste helft van de negentiende eeuw waren massale boerenopstanden uitgebleven, maar er waren wel voortdurend kleine incidenten geweest. Men kon echter ook niet zomaar de adel zijn gronden afnemen om die onder de boeren uit te delen. Dan kwamen er problemen met de adel. Over dat dilemma hadden Aleksandr i en Nikolaj i zich het hoofd gebroken, zonder een oplossing te vinden. Toch was de lijfeigenschap steeds meer een belemmering voor de economische ontwikkeling geworden. De productiviteit van de landbouw lag, precies door toedoen van de weinig gemotiveerde lijfeigenen, erg laag. Een grootschalige mechanisering van de landbouw was onmogelijk zolang nog zo’n dertig miljoen lijfeigenen met de boerenstiel aan de kost kwamen. De afschaffing van de lijfeigenschap kon de productiviteit van de landbouw vergroten. Daarnaast waren voor de industrialisering van Rusland grote hoeveelheden arbeiders nodig, die onbeschikbaar bleven zolang de meeste boeren aan de grond gebonden waren. Maar zoals ten tijde van Peter waren
HOOFDSTUK 13 het keizerrijk hervormd
225
de militaire overwegingen uiteindelijk doorslaggevend. Naast het besef van de militaire achterstand ten aanzien van het Westen was er het inzicht dat de nodige financiële middelen ontbraken voor een efficiënt militair apparaat. Het moest beter en met minder geld. Militairen oordeelden dat een kleiner leger van goed opgeleide reservisten slagvaardiger en goedkoper was dan een omvangrijk staand leger. De lijfeigen soldaten zomaar naar huis sturen kon niet, want er was onvoldoende werkgelegenheid op het platteland. De oplossing bestond erin de lijfeigenen toe te staan als vrije burgers aan de kost te komen in de agrarische sector, als loonarbeiders in fabrieken of met een beroep naar keuze. Al in 1856 zette Aleksandr de hele operatie in gang met een toespraak tot de Moskouse adel, waarin hij erop wees dat het beter was ‘de lijfeigenschap van bovenaf af te schaffen dan te wachten op het moment dat ze zichzelf van onderaf afschafte’. Veel enthousiasme was er niet onder de adel, maar de keizer kreeg de steun van veel bekende Russen: zijn jongere vooruitstrevende broer Konstantin, (1827-1892), zijn tante Jelena, die het goede voorbeeld gaf door een deel van haar lijfeigenen vrij te laten; generaal Jakov Rostovtsev (1803-1860), een vriend van de keizer, Nikolaj Miljoetin (1818-1872), vice-minister van Binnenlandse Zaken in 1859-1861, en een groot aantal vooraanstaande intellectuelen. De eerste concrete stap was de installatie in 1857 van een Geheim Comité dat de zaak zou bestuderen. Al spoedig bleek echter dat het gezonder was het voornemen juist meer ruchtbaarheid te geven en werd het overleg gepleegd onder het voorzitterschap van Rostovtsev in een Emancipatiecommissie van het ministerie van Binnenlandse Zaken, en vanaf 1860 van Justitie. In 1858 werd de adel, eerst in het Balticum, daarna in alle gouvernementen verzocht zulke commissies te vormen en een standpunt te formuleren. In 1859 destilleerde Rostovtsev daaruit dan algemene aanbevelingen. De modaliteiten van de vrijlating waren ook het voorwerp van een publiek debat tussen liberale en conservatieve intellectuelen. Ook de conservatieve intellectuelen waren overigens overtuigd van de noodzaak van de vrijlating. Uiteindelijk hechtte op 17 februari 1861 de Staatsraad zijn goedkeuring aan het Manifest over de allergenadigste schenking aan de lijfeigenen van het recht te leven als vrije dorpelingen en op 19 februari – de zesde verjaardag van zijn troonsbestijging – zette Aleksandr zijn handtekening eronder. Het Manifest werd beetje bij beetje tegen 5 maart openbaar gemaakt. Het was carnavalsperiode en dan deden de boeren zo al gek genoeg. De tekst bedroeg bijna vierhonderd pagina’s ingewikkelde voorschriften, die zeer bondig samengevat neerkwamen op het volgende:
226
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De lijfeigenschap werd onmiddellijk en voor altijd afgeschaft. De lijf eigenen werden vrije burgers, juridische personen, die genoten van alle rechten en vrijheden die in het Russische Rijk voor iedereen bestonden. De landbouwgrond werd verdeeld onder de adel en de boeren, waarbij rekening werd gehouden met de kwaliteit van de grond. Er werd een onderscheid gemaakt tussen drie soorten grond: de tsjernozjom (zwarte, zeer vruchtbare grond), niet-tsjernozjom en steppegrond. Van de zwarte aarde kreeg de adel 25 tot 40 percent meer dan de boeren en van de niet-zwarte aarde 10 percent. Dat was een toegeving aan de adel. Over steppegrond deed de adel niet moeilijk. Alleen lijfeigenen die tot dan toe als boeren hadden gewerkt, kwamen in het bezit van grond. De hoeveelheid en de prijs hingen af van bepaalde minima en maxima opgelegd door de regering en van onderhandelingen van de boeren met de pomesjtsjik. Kwamen de boeren en de grondbezitter niet tot een akkoord, dan werd een bemiddelaar aangesteld. Binnen een termijn van twee jaar moest worden bepaald hoeveel de boeren aan de pomesjtsjik moesten betalen. Aangezien de meeste boeren niet over voldoende geld beschikten om de eigenaar contant te betalen, leende de staat hun 80 percent van de afkoopsom, zodat enkel nog de resterende 20 percent rechtstreeks aan de pomesjtsjik moest betaald worden. Daarvoor was een termijn van twintig jaar voorzien. De door de staat geleende som moest door de boeren worden terugbetaald met een interest van 6 percent binnen een termijn van 49 jaar – dus vóór 1910. De vrijgelaten lijfeigene kon ook grond weigeren; in dat geval ontving hij een symbolisch bedrag. Zolang de schuld aan de voormalige eigenaar en de hypotheek aan de staat niet waren terugbetaald, bleef een situatie van tijdelijke gebondenheid bestaan. Gedurende deze periode werden de gronden van de boeren beheerd door de dorpsgemeenschappen, de mirs, die de verplichtingen van de boeren vastlegde en de betalingen organiseerde. Pas wanneer beide aangelegenheden geregeld waren, verwierven de boeren de grond in persoonlijk eigendom. Deze regeling gold alleen voor de privélijfeigenen; voor lijfeigenen op keizerlijke of staatsgronden werden in de loop van de volgende vijf jaar – voor de betrokkenen voordeliger – oplossingen gevonden. De afschaffing van de lijfeigenschap is over het algemeen tamelijk vlot verlopen. Er werd slechts een duizendtal kleine incidenten geteld, waarbij het leger moest ingrijpen. De gevreesde opstand van boeren en Kozakken bleef uit. Toch was de hele operatie in grote mate boerenbedrog. In vrucht-
HOOFDSTUK 13 het keizerrijk hervormd
227
bare gebieden werden de boeren erg benadeeld. In totaal ontvingen de boeren 20 percent minder grond dan ze voordien bewerkt hadden. Met andere woorden: uiteindelijk bezaten 30.000 edelen 256.000.000 morgen en 20.000.000 boeren 313.000.000 morgen (een morgen is iets meer dan 4000 vierkante meter). De boeren verwierven de grond weliswaar in eigendom, althans na 49 jaar, maar ze verloren wel de toegang tot het graasland en de bossen, die vroeger ‘van iedereen’ waren. De bemiddelaars werden gerekruteerd uit de adel; zij kozen in de regel partij voor de grondbezitters, al waren er ook uitzonderingen als graaf en romanschrijver Lev Tolstoj (1828-1910), die opkwam voor de belangen van de boeren. De adel en de staat deden op de rug van de boeren goede zaken. De marktwaarde van alle gronden samen bedroeg 544 miljoen roebel, maar de staat gaf aan de onteigende adel als schadevergoeding 857 miljoen roebel, die op de boeren verhaald werd met een interest van 6 percent. Aan het eind van de rit hadden de boeren ongeveer twee miljard roebel neergeteld. In 1881 werd beslist dat de boeren per jaar minder moesten terugbetalen, maar langer met de terugbetalingen zou worden doorgegaan. In 1892 had 70 percent zijn schuld afbetaald. In 1896 werd het jaarlijkse bedrag nogmaals verminderd, maar de afbetalingstermijn verlengd tot … 1950. In 1905 schold de regering de schuld kwijt. In de praktijk veranderde er voor de boeren eigenlijk niet zo veel. Ze werden tijdelijk gebonden, voor een termijn van 49 jaar, wat voor de meesten van hen neerkwam op voor altijd. Ze bleven nog twintig jaar verplicht om herendiensten uit te voeren; ze moesten nog steeds – als enige sociale klasse – de hoofdelijke belasting betalen. Kortom, de boeren werden van de afschaffing van de lijfeigenschap niet veel beter, al dient hierbij aangestipt dat de blijvende armoede ook te maken had met de bevolkingsaangroei in de tweede helft van de negentiende eeuw, waardoor dezelfde hoeveelheid beschikbare grond een steeds groter aantal monden moest voeden. Vandaar dat de boeren de hele tijd aanspraak bleven maken op de gronden die in adellijk bezit waren gebleven. Uiteindelijk was ook het economische effect van de afschaffing minder gunstig dan verwacht. Weliswaar waren er aan het einde van de operatie tien miljoen lijfeigenen aan de agrarische sector onttrokken, die als arbeiders konden worden ingeschakeld in de industrie (veel meer dan de industrie op dat moment nodig had), maar de grootschalige ontwikkeling van een moderne landbouw werd in feite door de tijdelijke gebondenheid nog een halve eeuw uitgesteld.
228
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Institutionele hervormingen Tot in 1861 werden de lijfeigenen ‘beheerd’ door de eigenaars van de grond waarop ze leefden en werkten. De vrijlating van de lijfeigenen maakte nieuwe administratieve en juridische instellingen noodzakelijk. De belangrijkste nieuwe bestuursinstellingen waren de zemstvo en de doema. De zemstvo’s, gecreëerd in 1864, waren organen van lokaal zelfbestuur onder toezicht van de lokale administratie. Ze bestonden op het niveau van de gouvernementen en de oejezden (districten), in de praktijk enkel in Rusland zelf en Oost-Oekraïne. Op het niveau van de oejezd werden een veertigtal vertegenwoordigers gekozen door de adel, de boeren en de vrije beroepen (kooplui, ondernemers, advocaten, artsen en zo meer). De drie categorieën kozen in principe evenveel vertegenwoordigers, maar in de praktijk domineerde de adel, mede omdat leden van de diverse raden en besturen niet werden betaald. Ze vergaderden elk jaar een tiental dagen. Elke zemstvo op districtsniveau koos een dagelijks bestuur (oeprava), be staande uit drie tot zes leden, met een mandaat van drie jaar, en stuurde een aantal vertegenwoordigers naar de provinciale zemstvo, die eveneens jaarlijks een tiental dagen vergaderde en een dagelijks bestuur van drie tot zes leden koos. De zemstvo beschikte over eigen personeel – leraren, dokters, veeartsen, agronomen, statistici. Die hielden zich bezig met onderwijs, openbare wer ken, innovaties in de landbouw, medische zorg, gevangeniswezen, brand weer, rekrutering van soldaten, onderhoud van de wegen, post en dergelijke. Hun salaris werd betaald uit de opbrengst van een bijzondere belasting. De zemstvo’s deden nuttig werk: ze inventariseerden de problemen die op het platteland bestonden en vonden voor vele ervan ook een oplossing, al hadden de boeren de neiging de bevoegdheden en mogelijkheden van de zemstvo’s te overschatten en de zemstvo’s verantwoordelijk te houden voor al wat er mis ging. De ambtenaren in de zemstvo’s deden veel kennis en ervaring op en uit hun kringen kwamen heel wat hervormingsgezinde politici, de zogenaamde ‘zemstvo-liberalen’ met een realistische kijk op de zaken. Wat de zemstvo was voor het platteland, was de doema voor de stad – een soort van gemeentebestuur. Doema’s werden gesticht in 1870 in alle steden (behalve in Polen). Ze werden verkozen door drie sociale categorieën binnen de stedelijke bevolking, onderscheiden op basis van hun inkomen. In de doema’s domineerde de welgestelde burgerij. De dagelijkse
HOOFDSTUK 13 het keizerrijk hervormd
229
werking berustte bij een oeprava van drie à vijf man, die ook de beschikking hadden over eigen ambtenaren. Ook de doema’s deden goed werk, vooral in het onderwijs. De (mislukte) aanslagen van de terroristische organisatie Volkswil brachten de tsaar er naderhand toe de bevoegdheden van de zemstvo’s en andere instellingen te beknotten en de censuur te verscherpen. De nieuwe minister van Binnenlandse Zaken en hoofd van de politie, generaal Michail Loris-Melikov (1826-88) probeerde tegemoet te komen aan de gematigde, liberale hervormingsgezinden om zo de meer radicalen de steun van de publieke opinie te doen verliezen. Begin 1881 werkte hij een voorstel uit – de Loris-Melikov-Constitutie – om uit de zemstvo’s en de doema’s een adviserende raad op staatsniveau (een soort van rijksdoema of parlement dus) te creëren, in de schoot waarvan nog meer hervormingen konden worden besproken. Door de moord op Aleksandr ii in maart 1881 is er niets van gekomen. Na de afschaffing van de lijfeigenschap bleef de mir bestaan; hij kreeg zelfs een meer geïnstitutionaliseerd karakter en nieuwe taken. De leden van de dorpsraad werden voortaan verkozen; de dorpsoudste werd bij gestaan door een secretaris. De mir was verantwoordelijk voor alle verplichtingen voortvloeiend uit de tijdelijke gebondenheid: de afbetalingen van de afkoopsom (in geld en in herendiensten) aan de voormalige eigenaar en van de schuld aan de staat. De mir oefende grote druk uit op de boeren om hun dorp niet te verlaten, omdat de last van de afbetalingen dan door een geringer aantal blijvers moest worden gedragen. In 1864 werd de rechtspraak hervormd naar westers model op basis van het principe ‘geen misdaad of straf zonder wet’. De rechtbanken werden onafhankelijk, rechters konden niet worden afgezet; de rechtspleging moest openbaar gebeuren. Er werden twee soorten rechtbanken gecreëerd: één voor grote geschillen in burgerlijk recht en criminele feiten en één voor kleine geschillen. In het laatste geval werden de rechters aangesteld door de zemstvo of de doema. In beroep gaan bij een hogere rechtsinstantie was in beide gevallen mogelijk. Iedere verdachte kon zich laten bijstaan door een advocaat. Bij criminele zaken werd een beroep gedaan op een volksjury. Daarmee had Rusland een moderne, Europese rechtspraak gehad, ware het niet dat politieke misdrijven toch nog voor bijzondere rechtbanken achter gesloten deuren werden behandeld, en dat er voor de boeren aparte voorzieningen bestonden, die het oude onderscheid tussen vrijen en lijfeigenen continueerden. Vóór de afschaffing van de lijfeigenschap deden de pomesjtsjiks ook
230
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
uitspraak in geschillen tussen boeren en velden vonnissen bij misdrijven. Na de afschaffing oefenden ze geen jurisdictie meer uit over de boeren. Daarom werden voor de boeren aparte administratieve en gerechtelijke districten gecreëerd (volosten), die elk een aantal mirs omvatten. Iedere volost had een eigen rechtbank, waarin vertegenwoordigers van de boeren onder toezicht van de lokale overheid recht spraken in kleine vergrijpen en geschillen van boeren, dikwijls volgens het gewoonterecht. De boeren waren de enigen – mèt de soldaten, maar dat waren meestal boeren – aan wie nog lijfstraffen konden worden opgelegd. Ook het onderwijs werd gemoderniseerd en geliberaliseerd. In 1858 openden de eerste kweekscholen hun deuren. Datzelfde jaar kwam er ook een aantal meisjesscholen voor voortgezet onderwijs. Een wet van 1864 vernieuwde het lager en voortgezet onderwijs. Lager onderwijs werd verstrekt in staatsscholen, parochiescholen, zondagsscholen en scholen, ingericht door de zemstvo’s. Gymnasia waren er, zoals in de rest van Europa, van twee soorten: klassieke en moderne. In 1880 waren er in Rusland 22.000 scholen, die aan een miljoen leerlingen onderwijs verstrekten. De universiteiten kregen in 1863 een nieuw statuut: aan de strenge staatscontrole, ingevoerd onder Nikolaj i, kwam een einde en de universitaire raden van beheer, bestaande uit professoren, werden min of meer autonoom. Vanaf 1872 werden meisjes ook toegelaten op de universiteit, zij het enkel in speciaal voor hen georganiseerde opleidingen (geneeskun de, pedagogie). Studenten werden weer aangemoedigd om in het buitenland te gaan studeren. Het Russische leger, waar de hervormingen om begonnen waren, be stond in die tijd uit een massa gewone soldaten, gerekruteerd onder de lijfeigenen. Ze deden in principe vijfentwintig, in de praktijk in ieder geval meer dan vijftien jaar dienst en werden daarna vrijgelaten. Generaal Dmitri Miljoetin (1816-1912), minister van Oorlog, wilde een goedkoper, kleiner en beter opgeleid leger, zoals Pruisen er een had. In 1874 werd de militaire dienstplicht hervormd. Jonge mannen van twintig uit alle lagen van de bevolking werden uitgeloot. De diensttijd bedroeg zes jaar voor ongeschoolden, vier jaar voor wie lager onderwijs had genoten en zes maanden voor wie een hogere opleiding had gehad. Op die manier werd er in vredestijd een klein leger op de been gehouden en kon in oorlogstijd gemobiliseerd worden. Met het uitgespaarde geld werd nieuwe militaire technologie aangekocht. Nieuwe spoorlijnen konden de troepen snel van de ene plaats naar de andere brengen. (Het belang daarvan was in de Krimoorlog gebleken.) In de plaats van de zeilschepen kwamen er stoomschepen. Speciale scholen
HOOFDSTUK 13 het keizerrijk hervormd
231
leerden de rekruten lezen en schrijven, zodat ze in staat waren de handleidingen bij de nieuwe wapens te begrijpen. Onmenselijke straffen als roedelopen werden verboden. In 1865 schafte Aleksandr de censuur af voor publicaties bestemd voor een beperkt, zeg maar elitair publiek. Preventieve censuur bleef bestaan voor publicaties die zich richtten tot een groot publiek. Dat betekende niet dat de staat achteraf niet meer kon ingrijpen tegen gelijk welke onwel gevallige publicatie. Samen met de nieuwe wetgeving op het hoger onderwijs zorgde deze liberalisering toch voor een meer ontspannen cultureel klimaat. Het beleid werd over het algemeen minder repressief, al bleef de politie jacht maken op tegenstanders van het regime. Die werden voortdurend radicaler en gewelddadiger. In 1879, na de eerste (mislukte) aanslag op de keizer, reorganiseerde Loris-Melikov de strijd tegen het terrorisme door de hele politiemacht, samen met de Derde Afdeling en de censuur, onder te brengen in een bijzondere dienst binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken, de Ochrana (bewaking) genoemd. Aleksandr iii De politie was echter niet waakzaam genoeg, want op 1 maart 1881 werd Aleksandr ii met een bom om het leven gebracht. Zijn zoon, Aleksandr iii (1881-1894), was 36 toen hij op de troon kwam. Ook hij was goed op zijn taak voorbereid. Vooral buitenlandse betrekkingen waren zijn sterke kant. Zijn binnenlandse beleid getuigde echter van een gebrek aan tact en soepelheid. Dat kwam door zijn karakter – hij was een beetje een krachtpatser –, maar vooral door de moord op zijn vader, die hem hardde in zijn conservatisme. Ook de invloed die zijn adviseur Konstantin Pobedonostsev (1827-1807) op hem uitoefende, deed er geen goed aan. Pobedonostsev was de zoon van een priester, studeerde aan de Keizerlijke School voor Jurisprudentie en maakte carrière aan het hof. Hij was de leraar en levenslange vertrouweling van Aleksandr. In 1880 werd hij ober-prokoeror van de Allerheiligste Synode. Pobedonostsev was tegen parlementen, verkiezingen, persvrijheid, godsdienstvrijheid en de moderne tijd in zijn geheel. Volgens hem kon alleen de orthodoxie het volk het nodige respect voor het gezag bijbrengen. Eind april 1881, nauwelijks twee maanden na zijn troonsbestijging, maakte Aleksandr met de beleidsnota Over de onwrikbaarheid van de alleen heerschappij duidelijk dat hij met ijzeren hand zou regeren. Minister van Binnenlandse Zaken Loris-Melikov en minister van Oorlog Miljoetin gaven
232
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
bij dit vooruitzicht prompt hun ontslag. Rekenend op de steun van de adel, het enige segment in de samenleving dat zijn vertrouwen genoot, draaide Aleksandr een aantal hervormingen van zijn vader terug. Met de Tijdelijke maatregelen betreffende de veiligheid van de staat en de bescherming van de openbare orde van augustus 1881 werd de staat van beleg uitgeroepen en kregen de gouverneurs bijzondere volmachten om de wet naar eigen inzicht toe te passen. De onder Aleksandr ii verworven vrijheden werden opgeschort. Politieke activisten riskeerden de krijgsraad. Nieuwe statuten voor de universiteiten maakten in 1884 een einde aan hun autonomie: professoren werden voortaan benoemd door de regering, de politie ging het doen en laten van de studenten na, verhoogde studiegelden beperkten de instroom van studenten uit andere sociale groepen dan de adel. Ook het onderwijs aan meisjes, dat Aleksandr ii had aangemoedigd, werd teruggeschroefd. In 1887 werd het studiegeld aan de gymnasia verhoogd om het aantal leerlingen uit de middenklasse te beperken en leraren werden verplicht rond te snuffelen in de kamers van hun leerlingen, zelfs wanneer die bij hun ouders woonden. Het onderwijs stond onder het toezicht niet alleen van de staat en de politie, maar ook van de Allerheiligste Synode en werd in toenemende mate weer aan geestelijken toevertrouwd. Aleksandr iii opende wel een aantal nieuwe technische hogescholen, waarvan enkele in Siberië. Die leken hem ongevaarlijk en bovendien maakte de snelle industriële ontwikkeling van Rusland onder zijn regering ze onontbeerlijk. De voorzitters van de zemstvo’s werden vanaf 1889 aangesteld door de minister van Binnenlandse Zaken en waren in de regel van adel. Ze hingen af van de lokale vertegenwoordigers van het centrale gezag. Die waren bevoegd voor de administratieve en juridische aangelegenheden van de volost en konden de door de verkozen vertegenwoordigers genomen beslissingen nietig verklaren. In 1890 werden de bevoegdheden van de zemstvo’s zelf beknot en in 1892 die van de doema’s. Nieuwe criteria bij de verkiezing van de vertegenwoordigers in de zemstvo’s en de doema’s, gebaseerd op sociale afkomst, gaven een ingebouwd overwicht aan de adel. De zeggenschap van de adel over de andere categorieën van de bevolking en in het bijzonder over de boeren riep onprettige herinneringen op aan de tijd van de lijfeigenschap. In 1882 kwam ook een einde aan het liberale beleid van Aleksandr ii op het gebied van de censuur. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en de Allerheiligste Synode konden naar eigen inzicht elke publicatie verbieden. Conservatieve kranten als de Moskouse berichten (Moskovskije vedomosti) kregen overheidssteun.
HOOFDSTUK 13 het keizerrijk hervormd
233
Aleksandr iii raakte niet aan de juridische hervormingen van zijn vader en in economisch opzicht voerde hij een vernieuwend beleid. Onder zijn regering kwam de industrialisering van Rusland in een stroomversnelling. Daarbij had Aleksandr ook enige aandacht voor de sociale aspecten van de industriële ontwikkeling. Het werd verboden in de textielsector (waar het probleem zich stelde) om kinderen jonger dan twaalf jaar in dienst te ne men, vrouwen en (oudere) kinderen ’s nachts te laten werken en kinderen jonger dan vijftien meer dan acht uur per dag. Werkende kinderen moesten de mogelijkheid hebben school te lopen. Lonen moesten om de twee weken in geld uitbetaald worden. Anderzijds kwam er een strengere wetgeving op stakingen, die in principe verboden waren. Europese politiek Na de nederlaag tijdens de Krimoorlog was Rusland als Europese mogendheid gedurende enkele decennia uitgeschakeld. De internationale verhoudingen, die geleid hadden tot de grote anti-Russische alliantie tijdens de oorlog, bestonden nog steeds. Frankrijk koos traditioneel de kant van Ruslands grote rivaal, het Osmaanse Rijk. Daarnaast was de publieke opinie in Frankrijk door toedoen van de Poolse immigranten erg anti-Russisch en dat werd nog erger na de onderdrukking van de tweede Poolse opstand in 1863. Het Verenigd Koninkrijk vreesde de Russische invloed op de Balkan en in het oostelijke bekken van de Middellandse Zee en was met Rusland verwikkeld in een strijd om invloedssferen in Centraal- Azië. Pruisen realiseerde zich dat Rusland de Duitse eenmaking (onder Pruisische leiding) het liefst wilde verhinderen en de relaties met het Habsburgse Rijk – na 1867 Oostenrijk-Hongarije – bleven gespannen door de Russische politiek op de Balkan. Er bestonden ook onder de (West-)Europese mogendheden zelf veel tegenstellingen, die te maken hadden met economische belangen niet zozeer in Europa als in andere delen van de wereld. Onder Aleksandr ii’s bekwame minister van Buitenlandse Zaken Aleksandr Gortsjakov (17981883) vermeed Rusland zoveel mogelijk betrokken te worden in Europese conflicten. Het zocht naar bondgenootschappen, waardoor een einde kon komen aan de diplomatieke isolatie waarin het zich bevond. De West- en Centraal-Europese mogendheden konden zich niet permitteren Rusland helemaal buiten hun plannen te houden. Noodgedwongen bleek Rusland bereid het streven van Pruisen naar een eengemaakt Duitsland niet in de weg te staan; in ruil steunde Pruisen het Russische optreden tegen de opstandige Polen in 1863 – het had zelf ook een woelige Poolse bevolking
234
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
binnen zijn grenzen – en verzette zich niet toen Gortsjakov in 1870 tijdens de Frans-Pruisische oorlog met een circulaire aan de Europese staatshoofden meedeelde dat Rusland zich niet langer gebonden achtte door de be palingen van de Vrede van Parijs van 1856 betreffende de neutraliteit van de Zwarte Zee. Het verslagen Frankrijk had op dat moment andere zorgen; het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk-Hongarije waren tegen, maar legden zich tijdens de Conferentie in Londen in 1871 bij de eenzijdige opzegging van de neutralisatie neer. Rusland kon ook zijn vestingen en vlootbases aan de Zwarte Zee weer opbouwen en in gebruik nemen. In 1873 vormde Rusland samen met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije de Driekeizersbond: de drie zouden overleg plegen over aangelegenheden die hun alle drie aanbelangden en afspraken maken over gemeenschappelijke maatregelen indien een van hen werd aangevallen. Het was een losse en wat ongemakkelijke alliantie, want elkaar volledig vertrouwen deden de drie niet. De Driekeizersbond bood aan Rusland de kans om uit zijn isolatie te breken en aan Duitsland om te verhinderen dat Rusland de kant koos van Frankrijk. Maar al in 1875 ontstonden de eerste spanningen toen Rusland Duitsland niet wilde volgen in een actie tegen Frankrijk. Frankrijk reorganiseerde zijn leger, wat door Duitsland werd voorgesteld als de voorbereiding van een oorlog. Spanningen met Oostenrijk-Hongarije ontstonden in de jaren 1875-1878 in verband met de situatie op de Balkan. De Balkan In 1875 brak een grote opstand uit in Bosnië-Herzegovina tegen het Os maanse bewind en in 1876 gebeurde hetzelfde in Bulgarije. Beide opstanden werden door de Osmanen bloedig onderdrukt. De opstandelingen, die hun hoop vooral op een buitenlandse interventie hadden gesteld, kregen hun zin. In Rusland drongen panslavisten aan op actie. De Russische regering was graag bereid om haar expansiepolitiek op de Balkan weer op te nemen, maar vreesde de reactie van de westerse mogendheden. Die wilden liever niet dat Rusland de territoriale integriteit van het Osmaanse Rijk in het gedrang bracht. Onder druk van de zeer anti-Osmaanse publieke opinie – de ‘Bulgarian atrocities’ hadden grote verontwaardiging gewekt – konden de West-Europese mogendheden zich echter niet langer verzetten tegen een Russische militaire interventie. Rusland maakte met Oostenrijk-Hongarije afspraken over eventuele territoriale verschuivingen ten koste van het Osmaanse Rijk. Wenen wilde verhinderen dat Rusland een grote Slavische staat in het oosten van het schiereiland zou vestigen en vooral dat
HOOFDSTUK 13 het keizerrijk hervormd
235
het nog meer invloed zou verwerven in Servië; voor zichzelf wilde Wenen graag de controle over Bosnië-Herzegovina, om te vermijden dat deze Osmaanse provincie in Servische handen zou vallen. De uitbreiding van de Russische invloedssfeer op de Balkan betekende voor Wenen dat Oostenrijk-Hongarije ook vanuit het zuiden door Rusland omsingeld werd. Rusland was vooral geïnteresseerd in de landen die zich op de weg naar Istanbul bevonden. Een Russisch-Osmaanse oorlog brak uit in juni 1877 op twee fronten: op de Balkan en in de Kaukasus. Na veel tegenslagen bereikten de Russische troepen in het voorjaar van 1878 via Bulgarije Istanbul. Engelse oorlogsbodems in de Zee van Marmara weerhielden de keizer het bevel te geven tot de inname van de stad. De Porte moest zich op 3 maart 1878 het Verdrag van San Stefano (een plek in de buurt van de oude luchthaven van Istanbul) laten welgevallen. Dat verdrag creëerde een ruim uitgemeten Bulgarije, dat naast het huidige Bulgarije heel Macedonië en West-Thracië omvatte en streken die nu deel uitmaken van Servië en zelfs Albanië. Rusland vroeg voor zichzelf enkel de Dobroedzja (langs de Zwarte Zee, ten zuiden van de benedenloop van de Donau), met het recht die eventueel om te ruilen tegen het zuiden van Bessarabië. Oostenrijk-Hongarije en het Verenigd Koninkrijk waren beducht voor de invloed die Rusland middels een Bulgarije van die afmetingen op de Balkan zou verwerven. Griekenland en Servië, die niet Rusland vreesden maar hun eigen territoriale ambities gedwarsboomd zagen, protesteerden ook. Op 13 juli werd het Verdrag van San Stefano vervangen door het Verdrag van Berlijn. De omvang van Bulgarije, voortaan een vazalstaat van het Osmaanse Rijk, werd met twee derde gereduceerd; Bosnië-Herzegovina en de Sandžak van Novi Pazar werden een Oostenrijks-Hongaars protectoraat; het zuiden van Bessarabië werd opnieuw Russisch. In de Kau kasus werden Batoemi, Ardahan en Kars geannexeerd. In tegenstelling tot wat Rusland gehoopt had, bleek haar invloed in Bulgarije achteraf niet dominant. De ontwikkelingen op de Balkan brachten Rusland opnieuw in de geïsoleerde positie van net na de Krimoorlog. Het was keizer Aleksandr iii persoonlijk die niet zonder succes Rusland weer zijn plaats onder de Europese mogendheden probeerde terug te geven en er gedurende lange tijd in slaagde ongelukkige oorlogen te vermijden. De Driekeizersbond werd in 1881 in een wat andere vorm nieuw leven ingeblazen. Er werd afgesproken dat wanneer een van de drie bondgenoten in een oorlog met een vierde land verwikkeld raakte, de andere twee neutraal zouden blijven, en dat
236
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
indien dat vierde land het Osmaanse Rijk was, vooraf afspraken moesten worden gemaakt over eventuele territoriale implicaties van de oorlog. Wat de drie echter het meeste bond, was hun gemeenschappelijk belang om de Polen onder de duim te houden. De samenwerking met Duitsland leverde Rusland ook grote economische voordelen op. Ondertussen hadden Duitsland en Oostenrijk-Hongarije al eerder in 1879 onder elkaar een min of meer geheim akkoord gesloten, waarbij in 1882 ook Italië werd betrokken (Triple Alliantie) en dat gericht was tegen ‘aanvallende’ staten. Hoewel met die ‘aanvallende staten’ ook Rusland bedoeld was, werd de Driekeizersbond in 1884 toch verlengd. In 1885 rees er echter onenigheid tussen Rusland en Oostenrijk-Hongarije naar aanleiding van de annexatie door Bulgarije van de Osmaanse autonome provincie Oost-Roemelië, die nog maar pas door het Verdrag van Berlijn in het leven was geroepen. Rusland verzette zich tegen deze schending van het verdrag, omdat het vreesde dat de proOostenrijkse vorst van Bulgarije met deze stunt zijn (geringe) populariteit zou vergroten. Het kwam zelfs tot een breuk in de diplomatieke relaties tussen Sint-Petersburg en Sofia (pas in 1894 hersteld). Oostenrijk-Hongarije steunde Bulgarije en de Bulgaren kozen in de plaats van hun onder druk van Rusland geabdiceerde vorst een andere (uit het geslacht SaxenCoburg-Gotha), die nog pro-Oostenrijkser was. Na deze vernedering wilde Rusland de Driekeizersbond niet meer verlengen, maar het sloot in 1887 met Duitsland wel een geheim Herverzekeringsverdrag voor drie jaar. Dat verzekerde Rusland van de Duitse neutraliteit in het geval van een aanval op Rusland en gaf Duitsland de zekerheid dat Rusland het revanchistische Frankrijk niet zou steunen tegen Duitsland. Maar het pro-Oostenrijkse beleid van de nieuwe Duitse keizer Wilhelm ii (1888-1918), de economische spanningen – een gevolg van de protectionistische politiek van beide landen – en het ontslag van Bismarck, de mastermind achter de relaties met Rusland, maakten een einde aan de verstandhouding. In 1890 maakte Wilhelm een einde aan het Herverzekeringsverdrag dat hij onverenigbaar achtte met de Triple Alliantie. Ondertussen had Rusland de relaties met Frankrijk aangehaald en die relaties werden in de loop van de jaren negentig van de negentiende eeuw steeds hartelijker. Frankrijk had niet alleen militaire bijstand te bieden in het geval van een conflict met Duitsland, maar ook financiële steun voor de zich snel ontwikkelende Russische industrie. In 1891 kwam er al een los akkoord en in 1894 een formeel bondgenootschap. Frankrijk en Rusland beloofden elkaar met alle mogelijke middelen te helpen indien een van beide landen door Duitsland werd aangevallen, of indien Duitsland Italië steunde tegen Frankrijk of Oostenrijk-Hon-
HOOFDSTUK 13 het keizerrijk hervormd
237
garije tegen Rusland. Het bondgenootschap belette overigens niet dat een nieuw tolakkoord de economische relaties tussen Rusland en Duitsland verbeterde. Azië Na de nederlaag in de Krimoorlog vermeed Rusland gedurende enkele decennia militaire confrontaties in Europa en concentreerde zijn aandacht op Azië. De Russische expansiepolitiek in het Verre Oosten werd gestimuleerd door economische en militaire overwegingen: de handel met China en de militaire controle over (een deel van) de Stille Oceaan. Op sommige plaatsen kwam het tot spanningen en conflicten met andere koloniale mogendheden die in dezelfde regio actief waren. Het optreden van Rusland kreeg ook zelf hoe langer hoe meer een koloniaal karakter. Tegen het midden van de negentiende eeuw was China verzwakt door sociale onrust en door conflicten met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Nikolaj Moeravjov (1809-1881), gouverneur-generaal van Oost-Siberië, stak in 1850 de grens met China over (die sinds de Vrede van Nertsjinsk in 1659 niet meer verlegd was), stichtte de vesting Nikolajevsk aan de monding van de Amoer en dwong China met het Verdrag van Ajgoen in 1858 het gebied ten noorden van de Amoer aan Rusland af te staan. Op die manier stelde Rusland de controle over Oost-Siberië en het schiereiland Kamtsjatka veilig en belette de Britten zich aan de monding van de Amoer te nestelen. Ongeveer gelijktijdig werd met het Verdrag van Tjentsin in 1858 het gebied tussen de Oessoeri en de Japanse Zee ingelijfd. De Russische regering deed grote inspanningen om het gebied zo snel mogelijk met kolonisten te be volken. Aan de monding van de Oessoeri in de Amoer werd in 1858 de stad Chabarovsk gesticht en in 1860 helemaal in het zuiden, bij de grens met Korea, de stad Vladivostok, wat ‘heerser over het oosten’ betekent. In 1860 verwierf Rusland met het Verdrag van Peking dezelfde commerciële en diplomatieke voorrechten als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hadden. In 1855, twee jaar nadat de Amerikaanse vloot Japan had gedwongen zijn havens open te stellen voor buitenlandse handelaren, sloot Rusland met Japan het Vredes- en vriendschapsverdrag van Simod. Het door beide landen geclaimde eiland Sachalin kwam in 1867 onder gemeenschappelijk Russisch-Japans bestuur. Met het Verdrag van Sint-Petersburg stond Japan in 1875 Sachalin na lang onderhandelen aan Rusland af; in ruil erkende Rusland de Japanse aanspraken op de Koerillen. Rusland bevolkte Sachalin met veroordeelde misdadigers.
238
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Aan de Russische expansie in China en de conflicten met Japan kwam voorlopig nog geen einde, maar Alaska, aan de overkant van de Bering straat, werd opgegeven. Rusland realiseerde zich dat het niet in staat was Alaska te verdedigen tegen een aanval uit Canada. Fort Ross, even ten noorden van San Francisco, dat de Spanjaarden op een afstand moest houden, werd in 1841 van de hand gedaan aan een Amerikaanse firma. Het economische belang van Alaska werd door Rusland niet hoog ingeschat: enkel de bonthandel via de haven van Nieuw-Archangelsk (later Sitka) had iets te betekenen. Niets vermoedend van de olie die in de bodem aanwezig is verkocht Rusland Alaska aan de Verenigde Staten voor het vriendenprijsje van 7,2 miljoen dollar. Het belangrijkste onderdeel van Ruslands Azië-politiek in de tweede helft van de negentiende eeuw was de verovering van de Centraal-Aziatische steppe. In de loop van de achttiende eeuw had Rusland het steppegebied aan de overkant van de grenslijn langs de rivier de Oeral, bevolkt met Basjkieren in het noorden en Kazachen in het zuiden, al ten dele onderworpen. De Orenboerg-linie vormde nog steeds de zuidoostelijke grens van Rusland. In de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw werd de expansie in zuidoostelijke richting voortgezet, door de stichting van nieuwe nederzettingen en het opleggen van tribuut. De Kazachen boden zonder succes weerstand tegen de toenemende Russische dominantie. In 1855 hadden de Russen de rivier de Syr-Darja bereikt en bouwden er de vesting Vernoje (nu Alma Ata), waarmee ze Kazachstan volledig controleerden. Wat daarachter lag was het gebied, begrensd door de Kaspische Zee in het westen en het Pamirgebergte in het oosten, de Aral- en Balkasjmeren in het noorden, en Iran en Afghanistan in het zuiden. In dit gebied leefden voornamelijk nomadische herders in stammenconglomeraties die drie staten vormden: het Emiraat van Boechara en de kanaten van Kokand en Chiva. Rusland onderhield met deze staten sinds lang los se commerciële en diplomatieke relaties. In de tweede helft van de negen tiende eeuw werd dit gebied ineens interessant om de katoenteelt. De Russen waren voor hun katoen aangewezen op import uit Amerika; het schoot hun te binnen dat ze evengoed zelf katoen konden telen en op de wereldmarkt verkopen. Daarnaast hadden ze ook strategische motieven: ze wilden beletten dat Kazachstan in handen zou vallen van de Engelsen, die naar het noorden opdrongen via India, het huidige Pakistan, Afghanistan en Iran, waar ze veel invloed hadden. In de jaren vijftig van de negentiende eeuw zond de Russische overheid in de destijds gebruikelijke koloniale stijl wetenschappelijke, diplomatieke en commerciële missies naar
HOOFDSTUK 13 het keizerrijk hervormd
239
het gebied. Die verkenden en prepareerden het terrein. In 1864 vielen Russische troepen Kokand binnen, dat door interne twisten en oorlogen met Boechara verzwakt was, maar ze werden teruggeslagen. Het jaar daarop viel de hoofdstad Tasjkent zonder bloedvergieten in Russische handen. In 1866 werd het grootste deel van Kokand in de vorm van Turkmenistan bij Rusland ingelijfd; de rest volgde in 1876. In 1867-1868 viel Konstantin Kaufman (1818-1882), gouverneur van Turkmenistan van 1867 tot 1882, het Emiraat van Boechara aan. Ondanks Engelse steun aan de emir werd Samarkand, de tweede stad in het emiraat, zonder strijd inge nomen. In 1868 erkende de emir van Boechara de suzereiniteit van Rusland. In 1873 stond het Emiraat van Chiva de rechteroever van de Amoedarja aan Rusland af en erkende eveneens de Russische suzereiniteit. Beide staten bleven Russische vazalstaten tot ze in 1920 in de Sovjet-Unie werden opgenomen. In 1885 ten slotte werd ook het resterende gebied van Merv (Mary in Turkmenistan) aangehecht. Zoals de West-Europese koloniale mogendheden in hun koloniën voerde ook Rusland een beleid van moderni sering (economische infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg) en eco nomische exploitatie (katoen) en combineerde een mate van respect voor de lokale zeden en gewoonten met de idee van een beschavende missie onder de moslims.
241
14 Economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk
I
n 1678, net voor de regering van Peter de Grote, telde Rusland negen miljoen inwoners. Tegen het midden van de achttiende eeuw was het aantal inwoners meer dan verdubbeld. Rond 1850 leefden er in Rusland al 70 miljoen mensen. Die snelle aangroei was het gevolg van de betere levensomstandigheden in de achttiende eeuw – de verspreiding van de aardappel, de vooruitgang van de geneeskunde (Catharina ii liet zich tot ieders ontzetting vaccineren tegen de pokken) –, maar ook door de gestage territoriale uitbreiding van het rijk, meestal met dunbevolkte gebieden als de Krim, maar soms ook met dichter bevolkte gebieden als de Poolse. Tegen het einde van de negentiende eeuw bedroeg het aantal Russische staatsburgers 128 miljoen. De levensverwachting van dertig jaar bleef ondertussen vooral door de grote kindersterfte nog met tien jaar onder het WestEuropese gemiddelde. Sinds de tijd van de Mongolen had Rusland economisch en sociaal een achterstand op West-Europa. Die was echter niet alleen aan de Mongolen te wijten, maar evengoed aan klimatologische omstandigheden en aan de enorme financiële inspanning die de permanente oorlogvoering eiste. Die achterstand was wat kleiner geworden in de zeventiende en de achttiende eeuw, althans wanneer men de totale economische output van het land bekijkt en niet de productiviteit per hoofd van de bevolking, want die bleef ontzettend laag. Vanaf het begin van de negentiende eeuw nam de achterstand van Rusland ten aanzien van de West-Europese industriële koplopers het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk weer toe. De ontwikkelingen op het platteland, die in West-Europa een massa werkloze en hongerende boeren hadden voortgebracht die tegen lage lonen in de industrie aan het werk kon worden gezet, hadden in Rusland niet plaatsgehad. De lijfeigenschap
242
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
maakte, hoe paradoxaal het ook klinkt, dat tot op het einde van de negentiende eeuw de bevolking het lot van fabrieksarbeiders in West-Europa bespaard bleef. Niet alleen waren de toestanden in Rusland minder schrijnend, ze troffen ook minder mensen. Nieuwe technologieën vonden in Rusland veel later ingang dan in West-Europa. En ten slotte kwam in Rusland, hoewel de staat, de handelaars en de kloosters aanzienlijke kapitalen hadden geaccumuleerd, ook een ontwikkeld bankwezen pas laat van de grond. Landbouw Rusland bleef tot aan de Eerste Wereldoorlog een agrarisch land. 90 percent van de bevolking bestond uit boeren. De Russische staat had een op zijn manier efficiënt systeem ontwikkeld om in weerwil van het lage technologische niveau van de landbouw de boeren maximaal te laten renderen. De lijfeigenen ‘betaalden’ aan hun pomesjtsjik met arbeid of met geld. In het eerste geval verrichten de boeren herendiensten, de barsjtsjina, en werkten dan drie of meer dagen per week op de gronden van de pomesjtsjik. De barsjtsjina werd vooral opgelegd in vruchtbare gebieden (tsjernozjom), waar de opbrengst voor de markt bestemd was. Omstreeks 1780 geraakte een systeem in zwang, waarbij de boer een soort van maandloon, mesjatsjina, kreeg en enkel nog voor de grondbezitter werkte. Die had dan de volledige controle over de opbrengst van zijn domein. In het tweede geval betaalden de boeren een som geld, obrok, waarvan de omvang afhing van hun inkomen of van de pomesjtsjik. Ze konden buiten het domein van de grondbezitter werken, als (seizoen)arbeider, loonarbeider in de stad of zelfs als ondernemer. Met de opkomst van de manufacturen in de loop van de achttiende eeuw nam het aantal lijfeigenen dat obrok betaalden toe. Sommige lijfeigenen stonden aan het hoofd van een manufactuur en waren succesvolle zakenlui. Ze betaalden dan natuurlijk een omvangrijker obrok, maar konden zich eventueel van hun spaargeld vrijkopen. Naarmate in de achttiende eeuw de interne markt en de export, vooral van graan, groeiden, wilden de pomesjtsjiks hun domein meer laten opbrengen. Nagenoeg het enige middel om dat te bereiken was de boeren te dwingen harder te werken, maar er werden ook nieuwe, meer rendabele landbouwtechnieken uitgeprobeerd en nieuwe gewassen waar veel vraag naar was (aardappelen, zonnebloempitten, tabak) in cultuur gebracht. Het in 1765 gestichte Vrije Economische Genootschap voor de Aanmoediging van
HOOFDSTUK 14 economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk
243
de Landbouw verstrekte de grondbezitters advies. Ook de staat zelf nam initiatieven om de landbouwproductie te vergroten door kolonisten te vestigen in dunbevolkte gebieden. Tegen het einde van de achttiende eeuw werd Nieuw-Rusland – Zuid-Oekraïne en de Krim – op die manier ontgonnen. Het werd bevolkt niet alleen met Russen, maar ook met Serven (in Zuidwest-Rusland), Duitsers (in Saratov aan de Wolga), Grieken en Armenen en werd al gauw ‘de graanschuur van Rusland’. Vooral Nieuw-Rusland gaf nieuwe impulsen aan de veeteelt (introductie van nieuwe rassen) en de teelt van nieuwe gewassen (citrusvruchten, wijn, tabak) en culturen (zijderupsen). Ook naar de gebieden verworven door de Poolse Delingen (huidige Belarus) werden kolonisten van allerlei origine aangetrokken om het economische rendement te vergroten. Daarnaast dwong de economische blokkade tegen het Verenigd Koninkrijk, die Napoleon aan Rusland had opgelegd, tot de teelt van nieuwe gewassen als de suikerbiet en de katoenplant. Suiker en katoen konden immers niet langer meer geïmporteerd worden. De grotere voedselproductie was meer het gevolg van de ontginning van nieuwe gebieden dan van de verbetering van de landbouwtechnologie. In de negentiende eeuw werd vooral in het noordwesten en het zuiden van Rusland gezocht naar andere manieren om de productiviteit op te voeren, bijvoorbeeld door de mechanisatie van bepaalde bewerkingen, de invoering van wetenschappelijke methoden en een beter management. Aanvankelijk was de motivatie niet erg groot, omdat de graanproductie ook zo al groot en goedkoop genoeg was om tegen concurrentiële prijzen graan te exporteren, maar tegen de helft van de eeuw kwamen pomesjtsjiks die niet geïnnoveerd hadden in de problemen: in 1850 was 65 percent van de gronden gehypothekeerd en stonden grondbezitters samen voor vierhonderd miljoen roebel in het krijt bij de staat. De boeren waren evenmin vragende partij: de mir verhinderde door de gronden voortdurend te herverdelen het ontstaan van een gevoel van eigendom en verantwoordelijkheid en doodde op die manier elk persoonlijk initiatief. De boeren produceerden alleen dat waartoe ze gedwongen werden; ook sociale differentiatie als stimulans bestond niet. Na de afschaffing van de lijfeigenschap ging het nog enkele decennia op dezelfde manier door. Iets minder dan de helft van alle landbouwgrond was in het bezit van de adel. Tegen het einde van de negentiende eeuw stonden de goede managers onder hen aan het hoofd van rendabele bedrijven. Zij waren vooral te vinden in het Balticum, de Oekraïne en Belarus. De boeren die voor hen werkten waren dagloners. Grondbezitters die de
244
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
gemakkelijkste weg hadden gekozen en hun grond hadden verpacht, gingen failliet. Zij kwamen veel voor in Centraal-Rusland en het gebied van de Wolga. In de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw verdwenen onrendabele bedrijven en kwam de vrijgekomen grond in het bezit van de succesvolle ondernemingen. Grote oppervlakken landbouwgrond werden nu met machines en weinig mankracht bewerkt. Deze ontwikkeling ging gepaard met een toenemende regionale specialisatie: zuivel in Noordwesten Centraal-Rusland, graan in het zuiden, veeteelt in het zuidoosten van Europees Rusland. Daarbuiten bleven de traditionele methodes en bij behorende sociale verhoudingen grotendeels bestaan. De boeren beschikten over kleine, onrendabele percelen, die door de bevolkingsaangroei in de tweede helft van de negentiende eeuw nog kleiner en onrendabeler werden. Ze waren verplicht grond te pachten bij de adellijke grondbezitters om rond te komen. De pacht en de afbetalingen aan de staat lieten hun te weinig geld over voor investeringen. Bovendien was er de mir, die hen tegelijk beschermde en belemmerde. Toch begon zich binnen de boerenstand een zekere sociale differentiatie voor te doen: naar schatting 10 à 15 percent van de boeren boerde goed. Ze hadden zich verenigd in coöperaties of een eigen kapitaaltje geïnvesteerd in machines. Hun aantal – en hun aandeel in de totale productie – zou na de landbouwhervorming van Stolypin in 1906 stijgen, maar de meeste boeren bleven arm. Industrie Onder Peter de Grote onderging het economische leven een aantal transformaties dat in het teken stond van de verhoging van de slagkracht van het leger. Vooral bedrijfstakken die produceerden voor het leger kwamen tot bloei: mijnen en hoogovens leverden ijzer voor de vervaardiging van wapentuig; weverijen vervaardigden stof en doek voor uniformen en scheepszeilen; hennep werd verwerkt tot scheepstouwen; zagerijen leverden het hout voor de scheepsrompen. Daarmee werd een bestaande trend in de Russische economie nog versterkt: de grote mate waarin de staat zich bemoeide met de organisatie van het economische leven en waarin ook de (kleine) privésector afhankelijk was van opdrachten van de staat. Hoewel Peter in de geest van het mercantilisme het privéondernemerschap aanmoedigde met subsidies en protectionistische maatregelen, bleven staatsbedrijven het overwicht hebben. Aan het einde van zijn regering bestonden er in Rusland ongeveer 180 bedrijven, die zich bezighielden met de productie van wapens, metaal, textiel, lederwaren, glas, buskruit en dergelijke.
HOOFDSTUK 14 economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk
245
Tegen het midden van de achttiende eeuw waren er in Rusland 600 industriële bedrijven (grote ateliers en manufacturen); tegen het einde van de eeuw was hun aantal gegroeid tot 2000. In de eerste helft van de achttiende eeuw was de participatie van de edellieden in de ontwikkeling van de economie gering, omdat ze wettelijk verplicht waren in militaire of civiele dienst te gaan en weinig tijd hadden voor andere bezigheden. Nadat in 1740 de dienstplicht was opgeheven, werd de adel aangespoord om ateliers en manufacturen te openen. In de loop van de achttiende eeuw kwam – naargelang van de sector – 60 tot 80 percent van de bedrijven (mijnen, manufacturen en dergelijke) in het bezit van edellieden. Zij hadden in principe ook als enige sociale categorie het recht op het bezit van lijfeigenen, die als arbeidskrachten konden worden gebruikt. In plaats van op het veld werkten de boeren in de ateliers en manufacturen en betaalden obrok. De wetgever had allerlei trucs bedacht om bedrijven op een legale manier eigenaar te maken van arbeiders-lijfeigenen. In 1762 werd dat verboden en moesten ondernemers een beroep doen op de aanwezige massa van ongebonden loonarbeiders. Tegen het einde van de achttiende eeuw bedroeg hun aantal 400.000. In 1775 kregen ook lijfeigenen de toelating om, met de instemming van hun eigenaar, een manufactuur te runnen. De belangrijkste producten bleven ijzer (bij de Oka, rond Toela en in de Oeral), wapens, schepen, stoffen (in Ivanovo), leder (bij Tver), baksteen, ceramiek (bij Moskou) glas, papier. Na 1760 werd de productie van goud en zilver belangrijk; in die tijd gaf de staat ook zijn monopolie op het stoken van wodka op. De privésector werd in de loop van de achttiende eeuw steeds omvangrijker, maar de staat bleef de belangrijkste afnemer. Hij reguleerde het economische leven ook door het toekennen van licenties, monopolies, subsidies en dergelijke. Hoewel de adel een min of meer gesloten kaste bleef, leidde de betrokkenheid van edellieden bij de industriële productie en de handel onvermijdelijk tot een osmose tussen de adel en de grote koopmansstand. Leden van beide groepen huwden met elkaar; succesvolle ondernemers werden soms in de adelstand verheven. Met het charter voor de adel en dat voor de steden probeerde Catharina orde te scheppen en de rechten en plichten van beide categorieën nauwkeurig af te bakenen, maar de wetgeving vertoonde veel hiaten. Bovendien stond de staat wantrouwig tegenover te grote en machtige ondernemingen. Tot het einde van de achttiende eeuw kon Rusland economisch nog min of meer mee met Europa. In het begin van de negentiende eeuw begon de achterstand steeds groter te worden. Dat was het gevolg van kwalijke
246
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
omstandigheden als de lijfeigenschap, die economische stimuli verving door dwang, de verouderde organisatie van het boerenbedrijf door de mir en de lage koopkracht van het overgrote deel van de bevolking. Zij zetten een domper op moderniserende tendensen als de groeiende impact van de geldeconomie, de vraag naar loonarbeiders, de noodzaak van technologische vernieuwingen. De sociale precondities voor de industriële revolutie werden pas gecreëerd met de vrijlating van de lijfeigenen in 1861. De (eerste) Industriële Revolutie – de vervanging van handenarbeid door (stoom) machines –, die in West-Europa gebeurde in 1830-1840, had in Rusland pas in 1870-1880 plaats, toen West-Europa al aan zijn tweede Industriële Revolutie toe was – de vervanging van stoomkracht door elektriciteit. Jegor Kankrin (1774-1845), de minister van Financiën onder Nikolaj i, probeerde de Russische economie te moderniseren met een beleid dat vooral gericht was op het verhogen van de staatsinkomsten. Door zijn toedoen steeg het aantal bedrijven van 5500 in 1833 tot bijna 10.000 in 1850, en het aantal werknemers van 250.000 tot een half miljoen. De angst van de keizer voor ingrijpende veranderingen stak echter stokken in de wielen. Zo vreesde Nikolaj dat ‘de revolutie met de trein naar Rusland zou komen’ en was hij gekant tegen de aanleg van spoorwegen. Vernieuwingen deden zich het eerst voor in de lichte industrie: de textielsector (in het bijzonder de katoenspinnerijen rond Moskou en SintPetersburg), de voedingssector (suikerbiet in de Oekraïne), papiermolens. De zware industrie (ijzer, staal, steenkool) volgde later. Rond Sint-Petersburg, Moskou en Charkiv ontstonden langzamerhand omvangrijke indu striële zones, die vele duizenden mensen werk verschaften. Steeds meer machines werden ingevoerd, voornamelijk uit het Verenigd Koninkrijk en België. Hoewel de ondernemers als sociale categorie nog niet veel voorstelden, verschenen in de eerste helft van de negentiende eeuw de eerste dynastieën van Russische kapitalisten – de Morozovs, de Sjeremetjevs, de Sapozjnikovs en andere, voornamelijk in de textielsector. In deze overgangsperiode gingen de (prille) industrialisering en de traditionele ambachtelijke productiemethoden – bij de vervaardiging van textiel, vachten, leder, messen, bijlen en ploegscharen – nog hand in hand. Sommige producten, zoals de beschilderde, houten voorwerpen uit Palech, dankten hun charme aan het feit dat ze ambachtelijk vervaardigd werden. Rond 1860 waren al vier vijfde van de arbeiders in Rusland loonarbeiders. Na de vrijlating van de lijfeigenen en ondanks de tijdelijke gebondenheid kwam de industriële ontwikkeling van Rusland in een stroomversnelling. Er werd meer geproduceerd, meer verschillende dingen, en in meer
HOOFDSTUK 14 economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk
247
regio’s. De lichte industrie trok nog steeds het voortouw, niet alleen wat technologische innovaties, maar ook wat de aantallen werknemers betreft. Zoals voordien bleef de industriële productie gestuurd worden door staatsorders, subsidies en kredieten (verstrekt door de Nationale Bank), taksen en tollen, wat het geheel het karakter van staatskapitalisme gaf. Nieuw was de grote inbreng van vreemd kapitaal uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en België, vooral in de zware industrie en het transportwezen. Investeren in Rusland was aantrekkelijk wegens de goedkope werkkrachten en de aanwezige grondstoffen, die beide grote winsten mogelijk maakten. De vroegste Belgische investeringen (van John Cockerill) dateren van omstreeks de helft van de negentiende eeuw. Met de doorbraak van de (eerste) Industriële Revolutie in 1870-1880 werden de Russische machinebouw (in Sint-Petersburg en Nizjni Novgorod) en de ontginning van energiebronnen (steenkool in het Donetskbekken; aardolie in Bakoe aan de Kaspische Zee) belangrijk. Tussen 1860 en 1900 groeide de industriële productie met de factor zeven. Handel Er bestond een interne Russische markt (met als knooppunt Moskou, later ook Sint-Petersburg), maar door de lage productiviteit van landbouw en industrie en de geringe bevolkingsdichtheid stelde die aanvankelijk niet zoveel voor. In de achttiende eeuw werden maatregelen genomen om daar verandering in te brengen. In de jaren vijftig, onder keizerin Jelizaveta, werden interne tollen afgeschaft en vervangen door tollen aan de buitengrenzen. Die beslissing bevorderde het interne handelsverkeer en bracht de schatkist meer op. De belangrijkste afnemer van agrarische en industriële producten bleef de staat, maar ook een privésector van producenten en afnemers kwam tot ontwikkeling. De toename van de interne handel ging samen met regionale specialisatie in de landbouw en de industrie: overal in Rusland verhandelde men graan uit de Oekraïne, wol, leer en vis uit het stroomgebied van de Wolga, ijzer uit de Oeral, zout en vis uit het hoge noorden, vlas en hennep uit Belarus en het gebied rond Novgorod, huiden uit Siberië. Aan de grenzen van deze regio’s en aan de belangrijkste verkeersknooppunten (Nizjni Novgorod, Orenboerg, Koersk, Archangelsk en ontelbare andere plaatsen) werden jaarlijkse markten georganiseerd, waar kooplui hun handelswaar aan de man brachten. In de achttiende en vooral in de negentiende eeuw werd het aanbod steeds meer gedifferentieerd. Het aantal markten groeide tot een duizendtal; in de steden versche-
248
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
nen straten en wijken die uitnodigden tot shoppen. Tegen het einde van de negentiende eeuw was de interne markt – gemeten met de maatstaven van toen en rekening houdend met de nog steeds geringe koopkracht van het grootste deel van de bevolking – volgroeid. Ook de Russische export ging in de achttiende en de negentiende eeuw in stijgende lijn, vooral dankzij de havens van Sint-Petersburg en Odessa. Peter verordende in 1713 dat de Russische buitenlandse handel moest gebeuren via Sint-Petersburg in plaats van via Archangelsk. De belangrijkste exportproducten waren nog steeds hout, huiden, hennep, graan en andere landbouwproducten. De Russische staat had sinds het begin van de achttiende eeuw het monopolie op de handel in zout en tabak en ook op de handel met China. Tot circa 1725 importeerde Rusland ijzer, daarna ging het ijzer exporteren en in 1800 was Rusland ’s werelds grootste producent van ijzer. Suiker, stoffen, afgewerkte producten en koloniale waren als koffie en thee, zuidvruchten en wijn werden ingevoerd. De belangrijkste handelspartners waren in het begin van de achttiende eeuw het Verenigd Koninkrijk en de Nederlandse Republiek, later vooral het Verenigd Koninkrijk. Nederlandse ‘Ruslui’ uit Vriezenveen, die omstreeks de helft van de achttiende eeuw als ambulante handelaars met linnen en kostbare hebbedingen voor de adel naar Sint-Petersburg trokken, vestigden zich er naderhand vast en bouwden er stevige handelszaken uit, waar vooral koloniale waren werden verkocht. In de negentiende eeuw nam de export van ijzer af, doordat de productie ervan in West-Europa en vooral in het Verenigd Koninkrijk op een technologisch meer geavanceerde manier gebeurde, maar de export van landbouwproducten bleef groeien. Via Sint-Petersburg werden hennep en vlas uitgevoerd naar West-Europa, via Odessa grote hoeveelheden graan uit Nieuw-Rusland. De haven van Odessa werd in het begin van de negentiende eeuw opeens zeer belangrijk, toen de handel via Sint-Petersburg als gevolg van de blokkade tegen het Verenigd Koninkrijk terugliep. Vanaf 1840 was Rusland de grootste exporteur van graan ter wereld (wat er volgens de verdedigers van de lijfeigenschap op wees dat die nog steeds rendabel was). Afgewerkte industriële producten kreeg Rusland in WestEuropa moeilijk verkocht en op de markten in Centraal-Azië en het Verre Oosten bleek de concurrentie van de West-Europese onoverkomelijk. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd Pruisen, respectievelijk Duitsland Ruslands belangrijkste handelspartner, maar ook met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk werden zaken gedaan. Gedurende de hele achttiende en negentiende eeuw had Rusland een
HOOFDSTUK 14 economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk
249
positieve handelsbalans: het voerde veel meer uit dan het invoerde. Dat was het gevolg van volgehouden protectionistische maatregelen, waarvan Rusland alleen in de euforie van de internationale samenwerking na het Verdrag van Wenen gedurende korte tijd afzag. Daarnaast zette de geringe koopkracht van de Russische bevolking een domper op de import van consumptiegoederen. Financiën Al in de zestiende eeuw hadden de staat, handelaars en kloosters aanzienlijke kapitalen verworven, maar pas in de helft van de achttiende eeuw openden de eerste banken hun deuren. In 1754 kwam er een bank voor de adel en een voor de koopmansstand. De bank voor de adel werd in 1786 een kredietbank voor de aankoop van onroerend goed, de uitbouw van bedrijven en de bouw van stenen huizen. De kredietbanken die onder Catharina ii hun activiteiten begonnen, stelden ondernemers in staat nieuwe bedrijven op te starten en lagen aan de basis van de opleving van de handel met het Verenigd Koninkrijk. Ondanks de zware belastingen, de protectionistische maatregelen, de positieve handelbalans en de voortdurende betutteling van de economie door de overheid was Rusland financieel niet gezond. Tussen 1750 en 1800 stegen de inkomsten van het land vier maal, maar de uitgaven vijf maal. Oorlogen, binnenlandse ongeregeldheden (de opstand van Poegatsjov, die grote verwoestingen aanrichtte), de ontginning van Nieuw-Rusland, maar ook een verkwistende hofhouding waren de belangrijkste oorzaken van het deficit. Uit die tijd dateren ook de vroegste pogingen om daar met – het ook buiten Rusland gebruikelijke – kunst- en vliegwerk wat aan te doen. In 1769 werd papiergeld (assignaties) uitgegeven, dat met groot wantrouwen werd bejegend en al gauw zijn waarde verloor, mede door de monetaire crisis veroorzaakt door de oorlog met het Osmaanse Rijk in 1768-1774. De uitgave van papiergeld werd later nog enkele keren herhaald, maar telkens met hetzelfde resultaat. Onder Catharina ii begon Rusland ook uitgebreid geld te lenen in het buitenland. Speciale hofbankiers, meestal van buitenlandse herkomst, onderhandelden met buitenlandse bankiers (ook weer vooral in de Nederlandse Republiek en het Verenigd Koninkrijk) over zulke leningen en bekommerden zich ook om de terugbetaling ervan. In 1769 kreeg Rusland zijn eerste buitenlandse lening van een Amsterdamse bank, gevolgd door een tweede lening in 1790, aangegaan in Genua. Tegen het einde van de
250
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
achttiende eeuw was de schuld aan banken in de Nederlandse Republiek opgelopen tot 8,8 miljoen gulden. In het begin van de negentiende eeuw maakten de oorlogen met Napoleon en de economische blokkade van het Verenigd Koninkrijk, waartoe Rusland door Frankrijk werd gedwongen, opnieuw een put in de staatskas. Maatregelen om die put te vullen, veroorzaakten inflatie en stijgende staatsschuld. Kankrin verving in 1839 de oude assignaten door papiergeld, maar ook dat verloor al gauw zijn waarde. De Krimoorlog maakte Rusland ook bewust van zijn economische achterstand en sommige hervormingen van Aleksandr ii beoogden de sanering van de financiën. Onder zijn regering werd in 1860 naar het model van de Franse Société Generale de Russische Nationale Bank gesticht, waarvan de laatste hofbankier Alexander von Stieglitz (1814-1884) de eerste directeur werd. De bank hield zich vooral bezig met kredieten aan de industrie en landbouw; de uitgave van de munt bleef de taak van het ministerie van Financiën. Stiglitz speelde het klaar dat Rusland opnieuw geld kon lenen in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Frankrijk en vanaf de late jaren zeventig in Duitsland. In de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw verschenen er in diverse steden ook regionale banken. De meesten daarvan werkten vlot samen met de overheid en sommige – als de Siberische Bank en de Azov-Don Bank – konden hun stempel drukken op het financiële beleid van de staat. De banken in Moskou werden grotendeels gecontroleerd door oudgelovigen en voerden een eigen politiek. Aleksandr iii voerde een weliswaar niet altijd erg vooruitstrevend, maar in ieder geval succesvol economisch beleid. De uitgave van geld werd toevertrouwd aan de Nationale Bank en het beheer van de staatsfinanciën aan het ministerie van Financiën. Beide werden geleid door bekwame mannen. Nikolaj Bunge (1823-1895), professor economie aan de universiteit van Kiev en minister van Financiën (van 1881 tot 1886), was van mening dat het bedrijfsleven vooral behoefte had aan een goede wetgeving – en daarmee bedoelde hij ook een sociale wetgeving, die de werknemers beschermde. Hij wilde ook de verouderde hoofdelijke belasting vervangen door een inkomensbelasting en een belasting op eigendommen. Zijn voorstellen belandden in de koelkast tot in de jaren negentig van de negentiende eeuw. Bunges opvolger Ivan Vysjnegradski (1831-1895), die het ministerie leidde van 1887 tot 1892, voerde onder druk van Aleksandr iii en zijn conservatieve adviseur Pobedonostsev opnieuw een beleid van staatscontrole en -initiatief, staatsmonopolies, prijscontrole en steun aan de grootgrondbezitters. De sociale wetgeving werd afgebouwd. De achterstallige hoofde-
HOOFDSTUK 14 economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk
251
lijke belasting, die Bunge aan de boeren had kwijtgescholden, werd alsnog geïncasseerd, wat de staat 16 miljoen roebel opbracht. Op korte termijn had het beleid van Visjnegradski succes: het staatsbudget werd in evenwicht gebracht, de export (vooral van graan) nam spectaculair toe en de import verminderde door het opleggen van importtarieven. De spaarpot moest echter weer leeg geschud worden om hulp te bieden aan de slachtoffers van de hongersnood in 1891-1892. Transport Een grote belemmering voor de economische ontwikkeling vormde de gebrekkige infrastructuur. In de achttiende eeuw gebeurde het interne transport nog steeds hoofdzakelijk over de rivieren, maar de verbindingen werden makkelijker door de kanalen tussen de Wolga en de Neva (nog onder Peter gegraven) en tussen de Dnepr en de Dvina. De belangrijkste handelsroute was nog steeds die van het Balticum naar de Zwarte Zee, zoals in de tijd van de Varjagen. De eerste verharde weg, tussen Sint-Peters burg en Moskou, werd aangelegd in de jaren 1817-1834. Zulke verharde wegen waren er lange tijd alleen tussen Sint-Petersburg en Moskou en Sint-Petersburg en Warschau, en tussen Moskou en Jaroslavl en Nizjni Novgorod; daarnaast waren er enkel aardewegen die zich langs de dorpen slingerden. De handel met West-Europa verliep niet over land, maar over zee. De Russische handelsvloot was klein; het vervoer van Russische waren over zee gebeurde met schepen die onder vreemde vlag voeren. Nadat er eerst voor de aardigheid een spoorlijntje van Sint-Petersburg naar Tsarskoje Selo was aangelegd, werd met de bouw van de eerste serieuze spoorlijn, tussen Sint-Petersburg en Moskou, begonnen in 1837. In 1840 was daarvan dertig kilometer klaar (het Verenigd Koninkrijk beschikte op dat moment al over 2000 kilometer spoorweg.) In 1851 werd de spoorlijn Sint-Petersburg-Moskou in exploitatie genomen. Er was de Krimoorlog voor nodig om de Russische overheid te overtuigen van ook het strategische belang van spoorwegen. Voor alle zekerheid werd bij de aanleg van de spoorlijnen gekozen voor een andere afstand tussen de rails dan in West-Europa gebruikelijk was, zodat militaire transporten per spoor uit West-Europa Rusland niet zomaar binnen konden. Na de Krimoorlog werd Russisch en buitenlands privékapitaal aangetrokken voor de uitbouw van het spoorwegnet. (In 1895 nam de staat zelf de zaak in handen.) Rond 1860 lag er 2000 km, in 1900 al 53.000 km. Alle belangrijke industriële centra waren toen per spoor bereikbaar. In 1891
252
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
werd begonnen met de aanleg van de Trans-Siberische spoorweg die SintPetersburg via Moskou, Samara, Omsk, Krasnojarsk, Irkoetsk en Tsjita moest verbinden met Vladivostok. Het deel tot Tsjita was, met uitzondering van de bocht om het Bajkalmeer, klaar in 1899; Vladivostok werd (via Harbin in Mantsjoerije) bereikt in 1903. In de eerste decennia van de twintigste eeuw trokken drie miljoen Russen als kolonisten naar Siberië. Sociale klassen De standenmaatschappij, die in het Moskovische Rusland ontstaan was, werd door Peter en zijn opvolgsters en opvolgers nog verder ontwikkeld en hield het min of meer ongehavend uit tot in de twee helft van de negentiende eeuw. Adel, geestelijkheid, stedelingen (handelaars en ambachtslui), boeren; ieder kende zijn plaats, zijn weinige rechten en zijn vele plichten. De adel De poging van Peter om het onderscheid tussen geboorteadel en dienstadel (pomesjtsjiks) ongedaan te maken, mislukte. Er groeide al gauw een nieuw onderscheid tussen de ‘grote’, naderhand ook erfelijke adel, die de bovenste echelons van Peters rangentabel monopoliseerden, en de ‘kleine’ adel, die de overgrote meerderheid van de edellieden uitmaakten. In principe stonden zowel de grote als de kleine adel via de rangentabel open voor nieuwkomers, maar toegang tot de grote adel was slechts voor enkelingen weggelegd. In de achttiende eeuw verwierven enkele grote dynastieën van handelaars en nijveraars (de Stroganovs, de Morozovs, de Demidovs) toegang tot de grote adel. Leden van de grote adel bezaten veel grond en hielden zich op in de entourage van de tsaar; leden van de kleine adel hadden weinig grond en leefden hoofdzakelijk op het land of in provinciesteden. Aan de rechten en plichten van de adel is in de loop van de achttiende en de negentiende eeuw af en toe gesleuteld, maar in grote lijnen zou de positie van de adel onveranderd blijven tot in 1917. Wat leden van de adel tot in 1861 gemeen hadden, was het recht om land en lijfeigenen te bezitten. Buiten de periode 1714-1731, toen het majoraat van kracht was en de oudste of in ieder geval één zoon alles erfde, werden landgoederen en de bijbehorende lijfeigenen na de dood van de eigenaar onder zijn zonen verdeeld; vrouw en dochters kregen slechts een klein deel. Daardoor waren de landgoederen in de regel klein en de eigenaars ervan dikwijls bijna even arm als de boeren. De kleine adel was daarom verplicht in staatsdienst te
HOOFDSTUK 14 economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk
253
gaan. Lang voor 1861 waren er veel edellieden die geen of heel weinig land en lijfeigenen bezaten. De adel vormde op die manier een heterogene groep en zich ‘knjaz’ (vorst) mogen noemen had op zich niet veel te betekenen. De Russische romans uit de negentiende eeuw zijn dichtbevolkt met verarmde vorsten en kleine ambtenaren van adel. Tot de adel in de WestEuropese zin van het woord behoorden enkele tientallen families, die onder elkaar trouwden en de sleutelposities aan het hof, in het leger en de ambtenarij bezetten. Ze konden van zeer verschillende etnische afkomst zijn – Duitsers uit het Balticum waren goed vertegenwoordigd, maar veel edellieden hadden ook een Mongoolse achtergrond (de Koetoezovs, de Joesoepovs) –, maar ze deelden in de achttiende eeuw allen dezelfde kosmopolitische (Franse) cultuur, die hen onderscheidde van de rest van de bevolking, en ze voelden zich in de negentiende eeuw allen Russen in hart en nieren. Met de afschaffing van de lijfeigenschap verloor een groot deel van de adel veel van zijn macht en zijn prestige. Zoals de adel na de hervormingen van Peter al dan niet uit vrije wil in de staatsdienst een nieuwe reden van bestaan vond en een manier om zich te onderscheiden, profileerden succesvolle edellieden zich nu als managers van landbouwbedrijven of in vrije beroepen, terwijl ook de staatsdienst natuurlijk een uitkomst bleef bieden. De adel verdedigde nu niet meer, zoals voordien, zijn adellijke status en privilegies. Het enige privilegie, het exclusieve recht op grondbezit, bestond niet meer. Edellieden waren burgers geworden die economische belangen verdedigden (al bleven ze prat gaan op hun adellijke titel). Ze hielden op een aparte sociale categorie te vormen. Het was niet meer nodig om van adel te zijn om succes te hebben, een vermogen op te bouwen en gerespecteerd te worden. Toch vormde tot aan de Eerste Wereldoorlog de (grote) adel het reservoir waaruit de keizer de meeste van zijn medewerkers koos, en de belangrijkste steunpilaar van het regime. De stedelingen In zijn drang om alles te regelen bepaalde Peter ook de rechten en plichten van de stedelingen, die voornamelijk handelaars en ambachtslui waren. Hij creëerde twee sociale categorieën, die hij ‘gilden’ noemde. De eerste omvatte rijke handelaars en vertegenwoordigers van de vrije beroepen; de tweede de kleine handelaars en de ambachtslui. De posad (wijk) kreeg ongeveer dezelfde functies als de mir op het platteland: hij stond in voor de interne organisatie, voor de verdeling van de fiscale druk, het innen van
254
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
de belastingen en het selecteren van dienstplichtigen. Vanaf 1721 koos de posad een vertegenwoordiger, een magistraat, die instond voor de contacten met de overheid. Catharina ii legde de rechten en plichten van de stedelingen vast in een speciaal Charter van de Steden, dat op basis van in komen en eigendommen onder de stedelingen nog meer standen onderscheidde. Als gevolg van de industrialisering, de toename van de interne handel en de groeiende bureaucratie kenden de steden in de negentiende eeuw een gestage groei. Omstreeks 1850 leefde 10 percent van de Russen in steden, tegen het einde van de eeuw al 13 percent (Sint-Petersburg had 500.000 inwoners, Moskou 370.000, Warschau 150.000, Odessa 100.000, Kazan, Kiev, Kisjinjov, Riga, Saratov, Toela elk ongeveer 40.000). Onder de stedelijke bevolking voltrok zich een toenemende sociale differentiatie. Naast de traditionele groepen – ambtenaren, militairen, vermogende kooplui en lijfeigenen – vormden kleine kooplui, ambachtslieden, bedienden en arbeiders de nieuwe categorie van mesjtsjanins (kleinburgers). In de meeste provinciesteden waren de mesjtsjanins de grootste groep. In Sint-Petersburg waren de lijfeigenen talrijker dan de mesjtsjanins; er waren ook meer militairen en edellieden dan in de provinciesteden. Laat en halfslachtig, maar onmiskenbaar ontwikkelde zich in de negentiende eeuw in Rusland een nieuwe categorie burgers, bestaande uit vermogende handelaars, industriëlen, koelakken (rijke boeren), voormalige lijfeigenen en beoefenaars van vrije beroepen, kortom: een bourgeoisie. Ze maakte slechts enkele percenten van de bevolking uit en vormde eveneens – wat bezigheden, vermogen en politieke voorkeuren betrof – een erg heterogene groep. De grote bourgeoisie steunde over het algemeen de bestaande orde en de autocratie; de kleine bourgeoisie was te vinden voor hervormingen. Ze waren niet of slecht georganiseerd en begonnen pas in de laatste decennia van de negentiende eeuw een noemenswaardige politieke rol te spelen. Een relatief nieuwe stedelijke categorie vormden de raznotsjintsen (enkelvoud raznotsjinets). In het begin van de achttiende eeuw betekende deze term ‘mensen van verschillende rangen’ (in Peters tabel), in de praktijk vooral leden van de lagere rangen van niet-erfelijke adel. Later werd de term gebruikt als containerbegrip voor mensen die bij geen van de bestaande standen konden worden ingedeeld: niet-adellijke beoefenaars van vrije, meestal intellectuele beroepen. Doordat ze tot geen enkele traditionele stand behoorden, ontsnapten ze grotendeels aan de controle van de overheid. Sommigen van hen gingen behoren tot de intelligentsia – de
HOOFDSTUK 14 economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk
255
kritische intellectuelen –, anderen werden ‘vrije jongens’ die zwemmend door de mazen van het net der wet fortuin maakten. De intelligentsia bestond overigens niet uitsluitend uit raznochintsen; ook leden van de adel konden er deel van uitmaken. De boeren Onderaan de sociale ladder bevonden zich de boeren. Tot 1861 bestond de helft van hen uit lijfeigenen, gebonden aan de grond die ze bewerkten en op die manier ook aan de eigenaar van die grond. In het begin van de achttiende eeuw werkte iets minder dan de helft van die lijfeigenen op gronden van privé-eigenaars en iets meer dan de helft op gronden van de staat, de keizer of de keizerlijke familie, of – tot hun confiscatie in 1762-1764 – van de kloosters. In de loop van de achttiende en de negentiende eeuw werden steeds meer staatsboeren privéboeren. Catharina had de gewoonte om staatsboeren aan haar gunstelingen cadeau te doen en zij was niet de eni ge die dat deed. 1 à 2 percent van de adel bezat meer dan duizend lijfeigenen, samen goed voor ongeveer vier vijfde van alle lijfeigenen; circa 85 percent bezat minder dan honderd lijfeigenen en 40 percent minder dan 20 lijf eigenen. Het gaat telkens om mannelijke lijfeigenen; alleen die werden bij revisies geregistreerd. Ondanks alle mooie voornemens van Catharina verslechterde het lot van de lijfeigenen onder haar regering aanmerkelijk. Na de opstand van Poegatsjov in de jaren zeventig van de achttiende eeuw werden de Zaporozje-Kozakken gedegradeerd tot lijfeigenen. Onder haar bewind werd de lijfeigenschap ingevoerd op de oostelijke oever van de Dnepr (1783) en in Nieuw-Rusland (1796). In 1767 verloren de lijfeigenen het recht om een klacht in te dienen als ze door de pomesjtsjik slecht werden behandeld. Ze waren volledig privé-eigendom geworden, konden verkocht worden, gescheiden van hun familie, bij het kaarten of het dobbelen verspeeld, mishandeld en zelfs vermoord zonder dat ze enig verhaal hadden. Sommige studies hebben een wat rooskleuriger beeld van de lijfeigenschap opgeleverd. Lijfeigenschap kwam voor in grote gebieden in het eigenlijke Rusland en in de Oekraïne, maar was daarbuiten niet algemeen verspreid. De verplichtingen waren zwaarder in Centraal- en Noord-Rusland dan elders. Het lot van de boeren op staatsgronden was aanzienlijk beter dan dat van de boeren op privé-gronden: zij werden niet door landheren, maar door ambtenaren ‘beheerd’. De miserabele legale situatie van de lijfeigenen zegt eigenlijk niet zo veel over hun reële levensomstandigheden. Sommige
256
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
lijfeigenen waren niet onvermogend. Er waren pomesjtsjiks die hun lijfeigenen fatsoenlijk behandelden en een opleiding gaven. Er waren artistiek aangelegde pomesjtsjiks die hun lijfeigenen schilderijen lieten schilderen of balletvoorstellingen geven. Er was een verschil tussen wat de grootgrondbezitter mócht doen en wat hij dééd. De eigenaar had er belang bij de lijfeigenen niet zó slecht te behandelen dat ze wegliepen. De overheid keek er ook op toe dat al te gortige toestanden geen boerenopstanden uitlokten. Het gebeurde hoogst zelden dat edellieden – als de beruchte Darja Saltykova (1730-1801) in 1768 – veroordeeld werden wegens het doodmartelen van lijfeigenen, maar het gebeurde ook maar zelden dat lijfeigenen werden doodgemarteld. Keizer Pavel verwierf een grote populariteit onder de lijfeigenen doordat hij de adel verbood de lijfeigenen op zondag te laten werken en verordende dat ze minstens drie dagen per week hun eigen gronden konden bewerken. Engelse reizigers vonden dat de Russische boeren er tamelijk welgesteld uitzagen, maar dat zegt wellicht meer over de situatie van de boeren in het Verenigd Koninkrijk (en vooral in Schotland en Ierland) dan over de Russische boeren. Alle boeren leefden in mirs – boerengemeenschappen. Aan het hoofd van de mir stond de schod, een vergadering van alle oudsten van de families die deel uitmaakten van de mir. Zij maakten afspraken over de organisatie van het werk, de betaling van onkosten en belastingen, maar bestraften ook wangedrag en kleine misdrijven en zorgden voor weduwen, zieken, onechte kinderen en vrouwen wier mannen legerdienst deden. Om de tien à twintig jaar herverdeelde de schod de gronden onder de families, rekening houdend met de veranderde omvang van die families. Het was voor de boeren dan ook voordeliger om met zoveel mogelijk familieleden onder één dak te blijven wonen. De schod besliste ook of iemand de mir mocht verlaten: de belastingen moesten collectief betaald worden; wanneer iemand de mir verliet, moesten de anderen meer betalen. Om dezelfde reden zagen de boeren met lede ogen aan dat medeboeren door hun eigenaar werden opgeëist als huispersoneel (of schilders of balletdansers). Deze status was ook voor de betrokkenen ongunstig: ze leefden weliswaar in comfortabeler omstandigheden, maar hadden geen eigen leven en geen eigen inkomsten. (Uiteraard had de eigenaar van de boeren het volste recht om beslissingen van de schod naast zich neer te leggen en zijn wil aan de boeren op te leggen.) Na de afschaffing van de lijfeigenschap bleef de mir bestaan: hij stond dan in voor de collectieve afbetaling door de boeren van de gronden aan de voormalige eigenaars en de staat.
HOOFDSTUK 14 economische en sociale ontwikkelingen onder het keizerrijk
257
Het proletariaat Een andere nieuwe sociale categorie in de negentiende eeuw was het proletariaat. Dat bestond hoofdzakelijk uit fabrieksarbeiders en mijnwerkers, die in de stad of in industriële centra leefden, en ofwel nog tijdelijk gebonden waren ofwel al helemaal vrij. Ze werkten in loondienst, maar hadden dikwijls nog banden met het dorp. (Sommige fabrieken sloten hun deuren tijdens de oogst.) Hoewel ze regelmatig van zich lieten horen – in de tweede helft van de negentiende eeuw hadden honderden, soms massale stakingen plaats – maakten hun geringe aantal en hun betrokkenheid in de agrarische sector dat de vorming van een echte arbeidersklasse met bijbehorende organisaties (vakbonden) en ideologie nog tot het einde van de negentiende eeuw op zich liet wachten.
259
15 Ideologische stromingen
P
eter de Grote was een man met een ongewone daadkracht, die van Rusland een moderne, sterke en welvarende staat wilde maken. Hij was niet alleen buitengewoon intelligent, maar beschikte ook over een redelijke eruditie. Hij was vertrouwd met het werk van de belangrijkste filosofen van zijn tijd –Hugo Grotius (1583-1645), Gotfried Leibniz (1646-1716), de grondleggers van het rationalisme. Sommigen ervan had hij persoonlijk ontmoet en met anderen correspondeerde hij. Vermoedelijk was hij tijdens zijn verblijf in Londen ook ingewijd in de vrijmetselarij door de grootmeester van de Londense loge, Christopher Wren (1632-1723). Zijn naaste mede werkers in die tijd (Lefort en Gordon) waren in ieder geval vrijmetselaars en de Russische vrijmetselaars in de achttiende eeuw zongen een lied, dat de dichter Gravrila Derzjavin (1743-1816) speciaal over Peter had geschreven. Hij liet het traktaat Over de plichten van de mens en de burger volgens de natuurwet van Samuel van Pufendorf (1632 -1694) uit 1673 in het Russisch uitgeven en had ook een inbreng in de totstandkoming van het politieke traktaat De rechtvaardigheid van de wil van de monarch van Feofan Prokopovitsj, waarin onder meer de idee verdedigd wordt dat de burger in ruil voor bescherming en rechtvaardig bestuur een deel van zijn zelfbeschikkingsrecht afstaat aan de monarch. Ivan Pososjkov (1652-1726), verdedigde in het eerste Russische boek over economie, Over armoede en rijk dom (1724) Peters mercantilistische beleid. Essentieel was de idee dat de macht van de tsaar niet meer wordt gelegitimeerd door het goddelijke karakter ervan, maar door het staatsbelang. De keizer is, zoals Peter het zelf formuleerde, de ‘eerste dienaar van de staat’. Alles en iedereen is ondergeschikt aan het staatsbelang: de adel, de kerk, de economie, het hele volk. De mate waarin de keizer het staatsbelang met succes behartigt, was af te lezen aan de slagkracht van het leger. Peter
260
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
was in bepaalde opzichten een verlichte despoot, al waren er in de tijd van Peter eigenlijk nog geen echte verlichte despoten. Hij is een tijdgenoot van Louis xiv (1643-1710). De Russische traditie maakte ook dat Peter, hoe verlicht ook, toch vooral despoot bleef. Hij had veel waardering voor zelfstandig denkende mensen, met wie hij overleg kon plegen, die een kritische inbreng hadden bij de besluitvorming en zelf initiatief konden nemen. Onder zijn directe medewerkers was er een aantal mensen dat over deze kwaliteiten beschikte, maar verder had Peter weinig vertrouwen in de betrokkenheid, het verantwoordelijkheidsgevoel en de zin voor initiatief van zijn onderdanen. De Deense ambassadeur te Sint-Petersburg beschreef hoe Peter vakkundig leiding gaf bij het blussen van branden, maar voegde eraan toe dat wanneer Peter niet in de buurt was, iedereen gewoon stond te kijken of er niets te jatten viel. Het resultaat was een stortvloed van wetten en instructies, die ‘met de knoet werden geschreven’ en uiteindelijk het omgekeerde effect hadden van wat Peter beoogde: in plaats van burgers die actief en creatief participeerden aan de uitbouw van een goed functionerende en welvarende samenleving, riep Peter een stroef bureaucratisch apparaat in het leven van ambtenaren die vooral op de punten en de komma’s letten en een vlotte gang van zaken in Rusland veeleer belemmerden. Peters bevlogen toekomstvisie kreeg als het ware tastbare vorm in zijn nieuwe hoofdstad, Sint-Petersburg. Kort na de verovering van de Zweedse vesting aan de Nevamonding in 1703 werd met de bouw ervan begonnen en nog geen tien jaar later, in 1712, werd de stad – nog onvoltooid – als hoofdstad in gebruik genomen. De stad was het resultaat van een eigenzinnige beslissing, tegen alle gezond verstand in, van een keizer wiens wil wet was. De bouw van de stad was een staaltje van technisch vernuft: de locatie bestond uit een veertigtal eilanden in de zompige delta van de Neva, een koude, onherbergzame en ongezonde plek die vaak overstroomde. Tijdens de werkzaamheden kwamen duizenden mensen – lijfeigenen en dwangarbeiders – om het leven. Peter stond een stad als Amsterdam voor ogen, met impressionante gebouwen langs een netwerk van kanalen. Het middelpunt van de stad was de Petrus- en Paulusvesting, opgetrokken op de plaats van een gesloopte Zweedse vesting. Met de bouw van een nieuwe Russische hoofdstad dààr werd Zweden alle hoop op herovering van het gebied ontnomen. Peter liet de relikwieën van zijn patroonheilige, de Heilige Aleksandr Nevski, die in 1240 de Zweden had verslagen, naar een speciaal te zijner ere gebouwd klooster overbrengen. Sint-Petersburg lag aan de ijsvrije Oostzee, waardoor nauwere politieke, commerciële en culturele
HOOFDSTUK 15 ideologische stromingen
261
contacten met West-Europa mogelijk werden: de stad was een ‘venster op Europa’. Ze was de zetel van alle nieuwe instellingen die Peter gecreëerd had. Meer zichtbaar en tastbaar kon de breuk met het Moskovische verleden niet zijn. De stad vormde een monumentaal eerbewijs aan de keizer zelf en aan zijn beleid. Een Russische civil society Peters opvolgers in de achttiende eeuw volgden de nieuwe, ‘Europese’ richting die Peter aan de maatschappelijke ontwikkelingen in Rusland had gegeven (met uitzondering van Peter ii, die van Moskou weer even de hoofdstad maakte), maar de schwung was er wel wat uit. De verwestersing, zoals die zich in de achttiende eeuw doorzette, bleef grotendeels beperkt tot kunst en cultuur aan het hof en in de hoofdstad. In 1724 startte een Academie voor Wetenschappen (nog een initiatief van Peter) haar aanvankelijk nog bescheiden activiteiten. Een van haar taken was de uitgave van de krant Sint-Petersburse Berichten. Aanvankelijk werd de Academie nog overwegend door vreemdelingen bevolkt. Ruslands eerste geleerde, Michail Lomonosov (1711-1765), zoon van vissers aan de Baltische Zee, trok in 1730 naar Moskou, waar hij zich voordeed als een edelman en toegelaten werd aan de Slavisch-Grieks-Latijnse Academie. Wegens zijn grote intelligentie werd hij naar Marburg gestuurd om mijnbouwkunde te studeren. Hij studeerde ook een tijdlang in Nederland. In 1741 keerde hij terug naar Rusland en in 1745 werd hij hoogleraar chemie in Sint-Petersburg. Hij ontpopte zich als een allround geleerde, die de grondslagen legde van de Russische literatuurwetenschap, taalkunde, aardrijkskunde, geschiedenis en politieke wetenschappen. Hij stond ook aan de wieg van de universiteit van Moskou, die in 1755 haar deuren opende en waarvoor de Leidense universiteit model had gestaan. (De universiteit van Moskou is later naar hem genoemd.) Ze had tien professoren, van wie acht vreemdelingen, die tot in 1767 lesgaven in het Latijn – een taal die in Rusland nauwelijks iemand kende. Vasili Tatisjtsjev (1686-1750), mijnbouwingenieur en historicus, schreef een vijfdelige, voor het eerst op bronnenonderzoek gebaseerde Russische geschiede nis sinds de alleroudste tijden, waarin hij al uitvoerig wijst op de voordelen van een sterke monarchie. De culturele ontwikkeling van Rusland kwam in een stroomversnelling onder Catharina ii. Ook zij liet Sint-Petersburg verfraaien met nieuwe weelderige paleizen, zij het in een wat streng(ere) neoclassicistische stijl. Maar ook de Russische literatuur zette onder Catharina’s impuls haar eer-
262
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
ste stappen met oden, tragedies, komedies, satires, sentimentele verhalen en dergelijke. Hoewel weinig mensen konden lezen, vonden populaire literaire werken – meestal vertalingen van buitenlandse stichtende literatuur als Robinson Crusoe – en de erin verkondigde Verlichtingsidealen toch hun weg naar beneden. In de steden gebeurde dat ook dankzij theatervoorstellingen. Nagenoeg alle cultuuruitingen in de achttiende eeuw stonden in het teken van de verheerlijking van Rusland als een moderne, Europese, imperiale staat. Onder Catharina ontstond ook wat in Rusland ‘obsjtsjestvo’ genoemd wordt – dat deel van de samenleving dat de publieke opinie maakt en draagt en in bescheiden mate is te vergelijken met wat vandaag onder civil society wordt verstaan. De term ‘intelligentsia’ is van toepassing op die leden van de obsjtsjestvo, die kritisch stonden ten aanzien van het regime. Aanvankelijk bleef de obsjtsjestvo nog beperkt tot de adel in de salons in de hoofdstad. Daar bespraken hovelingen en hoge ambtenaren en militairen, soms ook in aanwezigheid van buitenlandse diplomaten, de binnen- en buitenlandse politiek en brachten instemmende of kritische meningen naar voren. De keizerin zelf gaf met haar verlichte ideeën het voorbeeld. Die diverse meningen werden dikwijls ook opgeschreven en circuleerden zelfs in gedrukte vorm. Nikita Panin, ambassadeur in Zweden, adviseur van Catharina en opvoeder van haar zoon Pavel, verdedigde een moderne constitutionele monarchie met scheiding der machten, waarbij de keizer(in) wel het laatste woord bleef hebben. Panins ideeën beïnvloedden de dekabristen. Michail Sjtsjerbatov (1733-1790), autodidact, militair en historicus, was reeds als lid van de Wetgevende Commissie opgevallen door zijn conservatisme. Hij wilde terug naar de tijd van vóór Peter en betreurde dat Moskou niet langer de hoofdstad van Rusland was. Een stevige autocratie, alleen beperkt door een machtige adel, en de lijfeigenschap – meer had Rusland voor hem niet nodig. Hij schreef ook een boek (dat niet gepubliceerd werd) over het verval der zeden, inzonderheid die van Catharina, ervan uitgaand dat de zeden vóór Peter ongerept waren. Catharina kon wel wat hebben, maar de Franse Revolutie maakte haar doodsbang en na de executie van Louis xvi moest ze enkele dagen het bed houden. Daarna werd hard opgetreden tegen mensen, die ze als een bedreiging voor de mo narchie beschouwde. In het bijzonder vrijmetselaars – en er waren er veel – vond ze verdacht. Aleksandr Radisjtsjev (1749-1802), die als student in Leipzig in de ban van de Verlichting was gekomen en later als secretaris van de Senaat en hoofd van de Petersburgse douane de Russische samenleving van diverse kanten had leren kennen, klaagde in zijn Reis van Sint-
HOOFDSTUK 15 ideologische stromingen
263
Petersburg naar Moskou corruptie, censuur en in het bijzonder de lijfeigenschap aan. De politie, die het manuscript maar slordig gelezen had, schrap te een aantal passages, maar Radisjtsjev liet ook de geschrapte passages drukken. Het boek verscheen in 1790, net toen in Parijs de koppen rolden. Radisjtsjev werd ter dood veroordeeld, maar Catharina zette zijn doodvonnis om in tien jaar verbanning naar Siberië. Na haar dood in 1796 werd hij vrijgelaten. Vervolgens deed hij een aantal voorstellen om het juridische systeem in Rusland te hervormen, maar toen hij daardoor weer in moeilijkheden dreigde te komen, pleegde hij zelfmoord. Nikolaj Novikov (17441818), ook een vrijmetselaar, had als secretaris van de Wetgevende Commissie heel wat over de wantoestanden in Rusland mogen vernemen. Als een van de eerste privéuitgevers in Rusland populariseerde hij – met de instemming van de censor – de Franse philosophes en gaf het satirische blad De Hommel uit. Clandestien drukte hij ook maçonnieke literatuur. In 1792 werd Novikov gearresteerd en veroordeeld tot vijftien jaar opsluiting in Schlüsselburg. Ook hij kwam vrij na de troonsbestijging van Pavel, maar het uitgeversbedrijf hield hij voor bekeken. Slavofielen Sjtsjerbatov’s heimwee naar de tijd van vóór Peter en Radisjtsjevs harde afwijzing van de Russische realiteit zijn vroege symptomen van een Russische identiteitscrisis, die zich tegen het einde van de achttiende eeuw van de geesten meester maakte, de hele negentiende eeuw voortduurde, en vandaag nog steeds veel Russen bezighoudt. Peter en zijn opvolgers hadden het Westen geïmiteerd, in de verwachting dat Rusland het Westen weldra zou evenaren, zoniet achter zich laten. Naarmate in de achttiende eeuw steeds meer Russen in contact kwamen met Europa (als toeristen, studenten, diplomaten, als militairen op veldtocht en door familiebanden), groeide het besef dat Rusland een grote achterstand bleef hebben. Op die vaststelling waren diverse reacties mogelijk. Radisjtsjev behoorde tot degenen die zich schaamden en de Russische achterlijkheid aan de kaak stelden. Bij deze categorie kwamen ook mensen voor die het Westen erg idealiseerden en voor wie Rusland altijd wel een achterstand zou blijven hebben. Anderen ontkenden dat er een achterstand was door te wijzen op de recen te grote prestaties van Rusland en op de vele tekortkomingen in WestEuropa. Nog anderen spaarden de kool en de geit, zoals de komedieschrijver Denis Fonvizin (1745-1792), die, geoefend in geestigheden, het bestaan signaleerde van twee ‘rampzalige vooroordelen’: het eerste dat in het Wes-
264
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
ten alles beter was en in Rusland alles slechter, en het tweede dat in Rusland alles beter was en in het Westen alles slechter. De flauwste, maar intellectueel uiteindelijk de meest stimulerende reactie was dat Rusland niet met het Westen vergeleken kòn worden, omdat het een heel eigen, unieke aard had. De idee dat die unieke Russische volksaard als een bijzondere waarde moest worden gekoesterd, was op het einde van de achttiende eeuw in Rusland tamelijk populair door toedoen vooral van Herder (1744-1803), die een bijzondere voorliefde had getoond voor de Slaven (en de Balten). Vroeg of laat moest natuurlijk een antwoord gegeven worden op de vraag waarin die unieke aard van de Russen, gemeenzaam ‘Russische ziel’ genoemd, dan wel bestond. Vandaag nog steeds maken Russen, die hun ziel in aanwezigheid van buitenlanders graag ter sprake brengen, er zich wanneer ze om nadere informatie wordt gevraagd, nogal makkelijk vanaf met de mededeling dat deze ‘ziel’ voor niet-Russen niet te doorgronden is. Enkele Russische denkers hebben serieuze pogingen ondernomen om het bijzondere van de Russische volksaard te onthullen. Dat zijn de zogenaamde slavofielen. Slavofiel – liefhebber van de Slaven – is een wat misleidende term. In de context van de Russische geschiedenis betekent hij ongeveer hetzelfde als Russisch nationalist. De constructie van de slavofiele visie op de Russiche volksaard is uitgelokt door de Lettres philosophiques, die Pjotr Tsjaadajev (1794-1856) in 1836 (in het Frans) publiceerde in het tijdschrift De telescoop van de Moskouse universiteit. Ze verschenen op het moment, dat keizer Nikolaj samen met zijn minister van Onderwijs Sergej Oevarov een officiële ideologie lanceerde, gebaseerd op de drie-eenheid autocratie, orthodoxie en volks eigenheid. De autocratie had in de oorlogen tegen Napoleon haar superio riteit bewezen ten aanzien van het westerse liberalisme en parlementarisme. De orthodoxie was een volkseigen, Russisch geloof – in tegenstelling tot het katholicisme, het atheïsme en de diverse mystieke stromingen die onder Aleksandr i de kop hadden opgestoken. En ten slotte was er het geloof in de voortreffelijke eigenschappen van het Russische volk dat door haar eensgezindheid, trouw aan de keizer en godsvrucht gunstig afstak tegen de ideologisch verdeelde westerse naties. Tsjaadajev had een wat andere kijk op de zaak. Hij deelde de mening dat de mensheid zich ontwikkelde in de richting van een universele beschaving, waartoe elke natie haar unieke bijdrage leverde. Rusland had volgens hem tot die universele beschaving geen enkele bijdrage geleverd. Eerst hadden de Russen van de Byzantijnen klakkeloos de orthodoxie overgenomen en daar niets van zichzelf aan toegevoegd, daarna waren ze onder de
HOOFDSTUK 15 ideologische stromingen
265
Mongolen klinisch dood geweest, en tot slot waren ze onder Peter begonnen de westerse beschaving te imiteren, maar ook die was in Rusland maar een laagje vernis gebleven. Vooral voor de orthodoxe kerk was Tsjaadajev niet mals. Het beste wat de Russen volgens hem konden doen, was zich massaal te bekeren tot de enige echte universele godsdienst, het katholicisme. Tsjadaajevs opvatting over de (onbestaande) rol van Rusland in de we reldgeschiedenis was een groot affront, zowel voor de slavofielen als voor de keizer, maar het ergst van alles was zijn advies aan de Russen om katholiek te worden. De telescoop werd verboden en Tsjaadajev moest naar zich laten kijken door een dokter. Later schreef hij nog Apologie d’un fou, waarin hij de idee verdedigde dat Rusland als gevolg van Peters hervormingen wellicht toch nog een historische rol zou kunnen spelen. Na de publicatie van de Lettre philosophique brak een homerische discussie los tussen de slavofielen en de zapadniks (van zapad, westen). Veel speelde zich af in de fameuze kroezjki (enkelvoud kroezjok), kringen of debatclubs, waar vooral de Duitse (en niet langer Franse) filosofie, de religie, de Russische ziel en het socialisme het onderwerp van gesprek vormden. Het is niet zo dat slavofielen en zapadniks altijd lijnrecht tegenover elkaar stonden. Beiden vonden ze Rusland een heel bijzonder land dat een grootse toekomst tegemoet ging en in de wereld een missie had. Beiden maten Rusland af aan Europa: de slavofielen om aan te tonen hoe anders Rusland was, de zapadniks om aan te geven waar Rusland nog te kort schoot. Ze waren met elkaar bevriend – wat niet belette dat er stevig ruzie werd gemaakt – en ze raakten door elkaars ideeën beïnvloed. Ze hebben maar zelden de moeite genomen om hun ideeën systematisch op papier uiteen te zetten en veranderden in de loop der jaren nogal eens van gedacht. De slavofielen waren overwegend Moskouse edellieden als Sergej Aksakov (1791-1859) en zijn zonen Konstantin (1817-1860) en Ivan (1823-1886), Aleksej Chomjakov (1804-1860), Ivan (1806-56) en Pjotr Kirejevski (18081856) en Joeri Samarin (1819-1876). Ze gingen er dus van uit dat Rusland wezenlijk anders was dan Europa en dat daarom elke vergelijking uit den boze was. Als er toch vergeleken werd, bleek Rusland in alle opzichten su perieur. De slavofielen creëerden een beeld van de Russische identiteit in een soort van systematische oppositie ten aanzien van het beeld dat ze van het Westen hadden. Waren westerlingen in hun ogen individualistisch, rationalistisch, materialistisch, atheïstisch, ideologisch verdeeld (tussen liberalen, conservatieven, nationalisten, socialisten enzovoort), dan waren de Russen juist collectief ingesteld, intuïtief, spiritueel, religieus en eens-
266
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
gezind. Hadden de westerlingen professoren en universiteiten nodig om inzicht te verwerven in de wereld, dan begrepen de Russische monniken in de kloosters de wereld in zijn mystieke, kosmische samenhang vanzelf. Hadden de westerlingen ingewikkelde strafwetboeken nodig om op het rechte pad te blijven, dan werden de Russen bewogen door een innerlijk rechtvaardigheidsgevoel. Werden de westerlingen gedreven door de innerlijke onrust van de intellectuele twijfelaar en de zoeker, dan genoten de Russen van een innerlijke vrede die resulteerde uit de eenvoud des harten en des geloofs. Waren de boeren in het Westen in legaal opzicht vrij, dan waren de Russische lijfeigenen innerlijk vrij. Russisch slavofiele schrijvers geloofden in ernst in de superioriteit van de Russische ziel ten aanzien van het westerse verstand. Er bestaan Russische romans en verhalen waarin ongeletterde boeren en halfgeletterde monniken aan edellieden die aan Duitse universiteiten hebben gestudeerd de zin van het leven onthullen, waarna deze edellieden prompt hun leven over een andere boeg gooien. Een belangrijk concept van de slavofielen was de ‘sobornost’ – het gevoel van diepe verbondenheid met de gemeenschap. Over welke gemeenschap het gaat, is niet altijd helemaal duidelijk. Alle Russen? Alle orthodoxe chris tenen? De hele mensheid (zonder de Polen en de joden)? Er waren slavofielen die meenden dat de Russen geen apart volk vormden, maar de mensheid zelf vertegenwoordigden, en dat alle andere volken daarin uiteindelijk zouden opgaan. Of de dorpsgemeenschap? Al gaven ze de sobornost vooral een religieuze of nationale invulling, de slavofielen beschouwden de mir als de concrete emanatie ervan. In de mir waren de gronden collectief bezit; het werk werd collectief georganiseerd; inkomsten werden collectief verdiend en uitgaven collectief betaald; er waren geen geschreven reglementen, iedereen wist vanzelf waaraan zich te houden. Ook voor de oude Moskovische Landdag koesterden ze warme gevoelens, al werd daarin voornamelijk ruzie gemaakt. Al dit moois was volgens de slavofielen in het Westen teloorgegaan. Het Westen was in hun ogen ‘rot’ (gniloj) en stond op het punt te gronde te gaan. Radicale slavofielen als Nikolaj Danilevski (1822-1885) en Konstantin Leontjev (1831-1891) vonden dat Rusland het recht en de plicht had die ondergang te bespoedigen. Wat zachtaardiger figuren als Fjodor Dostojevski (1818-1881) vonden dan weer dat Rusland het Westen moest redden. Volgens Dostojevski – die dat in zijn beroemde Poesjkinrede in 1880 haarfijn uiteenzette – beschikten de Russen over het vermogen om – zoals Poesjkin had gedaan in de literatuur – elementen uit vreemde culturen over te nemen en tot een nieuwe synthese te brengen; zij waren ‘al-mensen’,
HOOFDSTUK 15 ideologische stromingen
267
die de hele mensheid in zich verenigden. De Russen hadden de interne te genstellingen binnen de westerse cultuur opgeheven en in harmonie gebracht met het orthodoxe geloof. Later zouden de Russen aan de wester lingen hun geharmoniseerde cultuur teruggeven, samen met de Russische reddende boodschap, het definitieve Woord van het Evangelie. Dostojevski verzoende de opvattingen van de zapadniks (dat er van het Westen veel te leren viel) met die van de slavofielen (dat de orthodoxe waarden superieur waren) en breidde er de boodschap aan dat Rusland door God was uitverkoren om de wereld te redden. De slavofielen waren van mening dat de verwestersing, die met de hervormingen van Peter begonnen was, een bedreiging vormde voor de Russische volksaard en zijn basiscomponent, de orthodoxie. Die hervormingen ongedaan maken kon natuurlijk niet meer, maar wat er nog van die volksaard voortleefde – en dat was natuurlijk het geval bij de boeren – moest gekoesterd worden, opdat het zijn stempel zou drukken op de toekomstige ontwikkeling van Rusland. De slavofielen waren wel gekant tegen de lijfeigenschap – die was volgens hen trouwens onder Peter juist nog straffer geworden – en ze hadden ook kritiek op het beleid van de keizers, bijvoorbeeld inzake de persvrijheid. Veel van de kritiek die de slavofielen op de westerse samenleving hadden, is zeer de moeite waard om kennis van te nemen en ernstig on overweging te nemen. De tegenstellingen tussen het Westen en Rusland waar zij op wezen hebben hun oorsprong echter niet in uiteenlopende zielen, maar in het verschil tussen een dynamische, geïndustrialiseerde samenleving en een statische, agrarische samenleving. Ook de mir, die de slavofielen graag als oude Slavische instelling opvoerden, had meer te maken met de manier waarop in Rusland belastingen werden geïnd dan met de Russische ziel. De slavofielen hadden paradoxaal genoeg veel ideeën opgeraapt in het Westen: het concept van de sobornost kwam van de Duitse piëtisten. Ook de Fransen dachten over een buitengewoon vermogen te beschikken om elementen uit diverse culturen (Romaanse, Germaanse, Keltische) tot een nieuwe synthese met universele relevantie te brengen. Veel slavofiele ideeën dienden ook het Russische expansionisme: niet toevallig werd voortdurend een beroep gedaan op Slavische solidariteit en werden de eigenschappen van de Russen aan alle Slaven (met uitzondering van de Polen) toegedicht. Het slavofiele gedachtegoed – in dat geval meestal ‘panslavisme’ genoemd – had enig succes onder de Habsburgse Slaven en de Zuid-Slaven op de Balkan – althans tot ze doorkregen dat, zoals iemand sarcastisch opmerkte, ‘eerst al wat Russisch Slavisch was, en daarna al wat Slavisch Russisch werd’.
268
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De tegenstanders van de slavofielen, de zapadniks, vonden dat Rusland een achterlijk land was omdat het niet voluit de westerse democratische waarden en instellingen had overgenomen en nog steeds geen constitu tionele monarchie was, met vrije en gelijke burgers, vertegenwoordigd in een parlement. De meeste zapadniks waren professoren en universiteitsstudenten. Er waren twee belangrijke kringen. De leden van de kring van Nikolaj Stankevitsj (1813-1840) – Michail Bakoenin (1814-1876), de grondlegger van het anarchisme, de criticus Vissarion Belinski (1811-1840), de mediëvist Timofej Granovski (1813-1855) – hielden zich vooral bezig met de Duitse filosofen Hegel (1770-1831), Fichte (1762-1814) en Schelling (17751854). Belinski was de theoreticus van het Russische kritische realisme (de ‘natuurlijke school’) in de literatuur. Hij was de mening toegedaan dat literatuur een waarachtig beeld moest geven van de realiteit en een politieke boodschap moest uitdragen, bij voorkeur gericht tegen de lijfeigenschap en de kerk en ter verdediging van een democratische regeringsvorm. Hij stond aan de wieg van de Russische traditie om in recensies uitvoerige beschouwingen te wijden aan de politieke problemen die door romanpersonages te berde waren gebracht. Zo konden de kritische intellectuelen – de intelligentsia –, ondanks de censuur, onder het mom van literaire kritiek, toch hun hart luchten over de ‘Russische werkelijkheid’ en hun mening geven over of Rusland nu een eigen weg moest gaan of de weg van Peter de Grote moest volgen. In 1847 publiceerde Belinski een furieuze bespreking van de Uitgekozen fragmenten uit de briefwisseling met vrienden van Nikolaj Gogol, waarin deze laatste het opnam voor de orthodoxie, de autocratie en de lijfeigenschap. Belinski stierf net op tijd aan tbc om niet in de gevangenis te belanden. De kring van Aleksandr Herzen (1812-1870) en zijn vriend Nikolaj Ogarjov (1813-1877) had vooral belangstelling voor de Franse utopische socialist Saint-Simon (1760-1825). In 1834 werden de leden gearresteerd en voor enkele jaren verbannen naar de provincie. Herzen verliet Rusland definitief in 1847 en vestigde zich in Londen, waar hij met Ogarjov het tijdschrift De Klok uitgaf. Het werd Rusland binnengesmokkeld en had daar een ruim lezerspubliek, ook aan het hof. Herzen was een sociaaldemocraat, met misschien wat overspannen verwachtingen, maar niet geneigd tot extremisme. Hij was diep ontgoocheld over de mislukte revoluties in Europa in de jaren 1848-1849 en begon zich af te vragen of Rusland niet maar beter een eigen weg naar het socialisme zocht. Typerend voor de dikwijls verrassend vlotte overgangen tussen het slavofiele en het westerse gedachtegoed was Herzens visie op de mir. Hij ging bij de Russen een aangeboren aanleg
HOOFDSTUK 15 ideologische stromingen
269
voor het socialisme vermoeden en beschouwde de mir als het prototype van een socialistische coöperatie. Ook Bakoenin, die het grootste deel van zijn leven doorbracht in het Westen onderweg naar onlusten of op de vlucht voor de politie, kwam met zijn opvattingen over de staat dicht in de buurt van de ideeën van sommige slavofielen die de Russen een staatloos volk noemden – in de zin van een volk dat, gedreven door een innerlijk gevoel voor rechtvaardigheid, geen (staats)dwang nodig had om op een georganiseerde manier te leven. Bakoenin droomde ervan door een massale boerenopstand een anarchistische samenleving te creëren in de vorm van een confederatie van communes (mirs). Tegelijk richtte hij in 1848 op het Slavische Congres in Praag een Oproep tot de Slaven, waarin hij die ertoe aanzette de grote imperia waarin ze leefden te vernietigen en zich te verenigen in een Slavische federatie. In de tweede helft van de jaren veertig ontstond in Sint-Petersburg de kring van Michail Petrasjevski (1821-1866). Onder leiding van deze zonderlinge, maar onschuldige ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Petersburg werd elke vrijdagavond gedebatteerd over Duitse filosofie en het utopische socialisme van Charles Fourier (1772-1837). Enkele driestere leden van de kring beschikten over een illegale drukpers. Van die groep maakte ook Dostojevski deel uit – in zijn jonge jaren een linkse rakker. In april 1849 werd de kring van Petrasjevski door de politie opgerold. Eenentwintig leden, onder wie Petrasjevski en Dostojevski, werden ter dood veroordeeld. Op het allerlaatste moment werd hun meegedeeld dat keizer Nikolaj de doodstraf had omgezet in vier jaar dwangarbeid en twee jaar ballingschap in Siberië. De schijnexecutie was een deel van de straf geweest. Ze heeft Dostojevski’s fragiele zenuwstelsel geen goed gedaan, maar hem wel voor de rest van zijn leven immuum gemaakt voor socialistische ideeën. Oppositie onder Aleksandr ii Bij de troonsbestijging van Aleksandr ii waren de verwachtingen hooggespannen. Aleksandr hervormde en democratiseerde zijn rijk, maar hij bleef autocratisch regeren. Met de administratieve hervormingen gaf hij weliswaar een deel van de beslissingsmacht uit handen, maar slechts op het niveau van het lokale bestuur. Steeds meer mensen in Rusland wilden grondige vernieuwingen, die inspraak zouden geven aan vertegenwoordigers van het volk. Ten tijde van Nikolaj hadden ze geen kans gekregen, maar onder de wat soepelere Aleksandr ii klonken hun stemmen steeds
270
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
luider. Er waren twee strekkingen: de gematigde liberalen of reformisten, en de radicale socialisten of revolutionairen. Binnen de liberalen waren weer twee groepen te onderscheiden. De liberale monarchisten in de hoofdstad wilden serieuze hervormingen, maar met behoud van de macht van de keizer. De hervormingen konden in hun ogen ook alleen maar van de monarch uitgaan. De liberale edellieden op het platteland hadden de smaak van de politieke verantwoordelijkheid te pakken gekregen door hun werk in de zemstvo’s, waar ze door pragmatische hervormingen in onderwijs, gezondheidszorg en dergelijke de levensomstandigheden van de bevolking wilden verbeteren. Ze wilden graag deelnemen aan het bestuur van het hele land in een grote zemstvo op nationaal niveau – een soort van parlement dus. De belangrijkste verdediger van deze idee, hoogleraar rechts geschiedenis Boris Tsjitsjerin (1828-1904), werd door de keizer afgezet als burgemeester van Moskou. De eerste Russische revolutionairen, die in het begin van de jaren zestig op het toneel verschenen, waren veelal studerende zonen en dochters uit de koopmansstand, de lagere ambtenarij of de clerus (raznotsjintsen). Zij waren voor uiterst radicale hervormingen als de afschaffing van het eigendom, het huwelijk, de godsdienst, de bestaande politieke en sociale orde in algemeen en de autocratie in het bijzonder. Omdat ze alles verwierpen wat in strijd was met het materialisme, het utilitarisme en het rationalis me, werden ze ‘nihilisten’ genoemd. Ivan Toergenjev (1818-1883) heeft ze aardig beschreven in zijn roman Vaders en zonen. In 1861 hielden ze in Sint-Petersburg de eerste Russische studentenmanifestatie tegen de modaliteiten van de vrijlating van de lijfeigenen. De meesten van hen werkten alleen maar hun ouders een tijdlang op de zenuwen, maar sommigen waren ook bereid geweld te gebruiken om hun doel te bereiken. In 1860 creëerde Sergej Netsjajev (1847-1882) een netwerk van revolutionaire cellen, waarbinnen uiterste geheimhouding en genadeloze discipline heersten. Allerlei groeperingen maakten zich op om de boeren, van wie verwacht werd dat ze massaal in opstand zouden komen, leiding te geven en zagen het onvermijdelijke bloedbad monter tegemoet. Hun belangrijkste ideologen waren Nikolaj Tsjernysjevski (1828-89), Nikolaj Dobroljoebov (1836-61) en Dmitri Pisarev (1840-68), literaire critici die vonden dat de bestaande orde door een revolutie moest omver worden geworpen en dat de bellettrie daartoe kon bijdragen. De politie voerde aan de lopende band arrestaties uit. Tsjernysjevski, stichter van de groep Jong Rusland, belandde in 1862 in een cel in de Petrus- en Paulusvesting. Daar schreef hij ten behoeve van de opgroeiende jeugd de roman Wat te doen?, waarin geëmancipeerde jongens
HOOFDSTUK 15 ideologische stromingen
271
en meisjes elk menselijk gevoel onderdrukken en bereid zijn elk mensenleven, inclusief het eigen, op te offeren voor de zaak van de revolutie. Uit de Petrus- en Paulusvesting reisde Tsjernysjevski af naar Siberië. De aanslagen van de revolutionairen, georganiseerd in Land en Vrijheid, leidden tot meer repressie en minder hervormingen, wat hun beweringen over het autocratische karakter van Rusland staafde. Maar bij de meerderheid van de bevolking maakten ze zich niet populair en hun populariteit nam nog af toen ze in 1863 openlijk hun steun betuigden aan de Poolse opstandelingen, die zich immers ook tegen de tirannie keerden. (Ook Herzen verloor met zijn steunbetuigingen veel krediet.) In 1864 werd Land en Volk opgedoekt, maar de terreur ging door. Hoe meer de revolutionairen werden afgewezen door degenen die ze wilden bevrijden, hoe gewelddadiger en driester ze werden. Aanslagen op ambtenaren, militairen en politie agenten behoorden tot de orde van de dag. In 1866 mislukte een aanslag op de keizer zelf. In 1869 raakte de beweging definitief gecompromitteerd door de moord van leider Sergej Netsjajev op een medelid dat zich niet aan de blinde discipline wilde onderwerpen. Dostojevski liet zich door deze opzienbarende zaak inspireren tot de roman Boze geesten. In 1876 werd Land en Vrijheid heropgericht, nu als organisatie van de populisten (in het Russisch narodniki, enkelvoud narodnik, van narod, volk. Met de huidige betekenis in het Nederlands van de term ‘populist’ hebben de Russische populisten niets te maken. Het nieuwe Land en Vrijheid was een losse organisatie, zonder één almachtige leider. Aan de wieg ervan had weer Herzen gestaan, die nu definitief zijn bocht naar de mir had gemaakt en jongeren opriep zich ‘onder het volk’, dat wil zeggen de boeren, te begeven. Meer dan drieduizend jongens en meisjes gaven aan zijn oproep gehoor. Hun belangrijkste ideoloog, Pjotr Lavrov (1823-1900), ging ervan uit dat de adel en de burgerij een morele schuld aan de boeren hadden en dat ze die konden vereffenen door de boeren onderwijs te verstrekken, met raad en daad bij te staan en politiek bewust te maken. Pas daarna zou een revolutie mogelijk zijn. Veel succes hadden de populisten niet. Als stedelingen begrepen ze weinig van de boeren en vice versa. Niet zelden gaven de boeren hen bij de politie aan. De boeren hadden al gauw door dat ze zich met zo’n populist in de buurt grote problemen op de hals konden halen. Toen de verhoopte opstand uitbleef, ontstond weer de behoefte aan terroristische activiteiten. In 1879 splitte Land en Vrijheid in Zwarte Herverdeling en Volkswil. Zwarte Herverdeling – de naam had te maken met de herverdeling van de landbouwgrond – zette de vreedzame, emancipatoire lijn van Land en Vrijheid voort. De belangrijkste vertegenwoordigers, onder
272
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
wie de marxist Georgi Plechanov (1856-1918), leefden na 1881 in ballingschap in West-Europa. Het radicale Volkswil, waarvan Andrej Zjeljabov (1851-1881) en Sofja Perovskaja (1853-1881) de beruchtste leden waren, eiste de afschaffing van de autocratie, het bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering, de invoering van burgerrechten en de (eerlijke) verdeling van de landbouwgrond onder de boeren. Volkswil greep terug naar het wapen van de terreur. Na zeven mislukte pogingen brachten enkele hardnekkige leden van de organisatie op 1 maart 1881 keizer Aleksandr ii, die op verre na de kwaadste niet was, met een bomaanslag om het leven. De liberale hervormingen van Moris-Melikov, die de keizer net had goedgekeurd, werden meteen afgeblazen. Er volgde een golf van politieterreur, die een deel van de leden van Zwarte Herverdeling ertoe bracht over te lopen naar Volkswil. Volkswil beloofde in pamfletten dat de organisatie zou ontbonden worden indien de nieuwe keizer een constitutioneel regime zou instellen. Dit gebeurde niet, maar als gevolg van de repressie kwam er wel een einde aan het bestaan van Volkswil. Het terrorisme verdween voor enkele jaren naar de achtergrond. Marxisten De Russische intelligentsia, geïnteresseerd als ze was in Duitse filosofie, maakte al vroeg kennis met het werk van Karl Marx. Das Kapital werd in 1872 in een Russische vertaling uitgegeven. De overheid beschouwde het als een leerzaam boek voor de opkomende Russische kapitalisten en verder vanwege zijn onleesbaarheid als onschadelijk. Marx ging ervan uit dat de wereldgeschiedenis gekenmerkt werd door klassenstrijd; klassen kwam op door bepaalde economische en technologische ontwikkelingen en verdrongen andere uit hun machtspositie. Zo was aan de dominantie van de feodale adel een einde gekomen door de opkomst van de burgerij. De Franse Revolutie beschouwde hij in dat opzicht als een keerpunt. In een nabije toekomst zou de burgerij van haar macht worden beroofd door het proletariaat, dat steeds talrijker en politiek bewuster werd. Dat zou gebeuren door een socialistische revolutie. Na verloop van tijd zou de mensheid in een klassenloze maatschappij leven. De eerste marxistische organisatie in Rusland, Bevrijding van de Arbeid, werd gesticht in 1883 door Georgi Plechanov, ex-leider van Zwarte Herverdeling. De Russische marxisten werden echter meteen geconfronteerd met een serieus dilemma. Dat het socialisme pas kon aanbreken nadat het kapitalisme tot ontwikkeling was
HOOFDSTUK 15 ideologische stromingen
273
gekomen, impliceerde dat zij zich in eerste instantie moesten inzetten voor de uitbouw van het op dat moment nog prille kapitalisme in Rusland. Dat was een wat ironische situatie voor lieden, die juist het werkvolk wilden beschermen tegen het kapitaal. Bovendien was er in Rusland nauwelijks een proletariaat om te beschermen. Hèt probleem in Rusland was niet het miserabele lot van de fabrieksarbeiders, maar dat van de boeren. De Russische marxisten stelden zich dan ook de vraag of het kapitalisme in Rusland niet kon overgeslagen worden en of ze niet met de boeren een socialistische revolutie konden maken. Met die vraag herleefde de oude controverse of Rusland het voorbeeld van het Westen moest volgen of wegens specifieke, Russische omstandigheden een eigen weg moest volgen. Plechanov, die vooral geboeid was door Marx’ historische materialisme en overtuigd was van de onvermijdelijkheid van historische ontwikke lingen, geloofde dat de invoering van het kapitalisme op grote schaal in Rusland strikt noodzakelijk was. De populisten geloofden dat de menselijke wil historische onvermijdelijkheden kon ombuigen. Zij zetten de lijn van de Zwarte Herverdeling voort en ijverden voor de emancipatie van de boeren via geleidelijke hervormingen van bovenaf. Ze zagen meer in een door de staat gestuurd kapitalisme, waarmee alle sociale klassen hun profijt konden doen. Anders zou het kapitalisme alleen gunstig zijn voor een kleine elite en het volk nog meer leed brengen. In de ogen van de orthodoxe marxisten waren de populisten ketters.
275
16 Niet-Russen in het keizerrijk
I
n de zestiende eeuw, onder Ivan iv, werden grote gebieden met een Mongoolse en Turkse bevolking in de Russische staat opgenomen. De Russische vorsten waren er altijd in geslaagd om de niet-Russische elites in de veroverde gebieden vlot te integreren in de Russische politieke structuren, waarbij ze – zoals in grote imperia gebruikelijk is – de lokale taal, zeden en gewoonten, sociale en zelfs politieke verhoudingen lieten voortbestaan, op voorwaarde dat ze geen bedreiging vormden voor de Russische dominantie. Er was ook nauwelijks sprake van russificatie of orthodoxe bekeringsijver, want die bemoeilijkten alleen maar waar het eigenlijk om te doen was: het innen van belastingen. In de meeste gevallen werkten de lokale elites goed mee, precies omdat hun rechten gerespecteerd werden en ze reële kansen kregen om binnen de Russische structuren carrière te maken. Vooral de goedgeschoolde Duitse edelen in het Balticum, die vanaf het begin van de achttiende eeuw binnen de grenzen van het keizerrijk leefden, maakten van die mogelijkheid gebruik, dikwijls tot ergernis van de Russische adel. De Russische staat verdedigde de lokale elites ook militair tegen opstanden van hun eigen bevolking. Peter de Grote wilde van Rusland alleen maar een sterke staat maken. Dat die staat ook een Russische staat zou zijn, was voor hem veeleer bijkomstig. Hij stelde vreemdelingen – niet alleen Baltische Duitsers (die waren eigenlijk geen vreemdelingen), maar ook lieden afkomstig van buiten Rusland (de Duitse vorstendommen, de Nederlandse Republiek, Zwitsers, Schotten) aan op verantwoordelijke posten. Peters bestuurinstellingen waren kopieën van West-Europese modellen, die toen beschouwd werden als universele vooruitgangsmodellen. Er is niets Russisch aan de in de achttiende eeuw van staatswege gepropageerde kunst en cultuur, zoals we die in de paleizen in Sint-Petersburg aantreffen. De etnoculturele diversiteit
276
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
van haar belastingplichtigen interesseerde de Russische overheid niet. Ze nam geen maatregelen om ze aan te moedigen of in stand te houden, noch om ze te laten verdwijnen. Aan dit beleid kwam ten dele een einde onder Catharina ii. Zij liet zich leiden door de Verlichtingsideeën over efficiënt bestuur, gebaseerd op uniformiteit, met dezelfde rechten en plichten voor alle inwoners in het hele rijk. Precies onder haar regering gingen ook uitgestrekte nieuwe gebieden met een niet-Russische bevolking deel uitmaken van het keizerrijk: een deel van Polen, als gevolg van de Poolse Delingen tussen 1773 en 1795, en de Krim, na de annexatie van het kanaat in 1783. In het begin van de achttiende eeuw maakten Russen nog meer dan twee derde van de totale bevolking van het rijk uit; tegen het einde van de achttiende eeuw was al meer dan de helft van de bevolking niet-Russisch. De niet-Russische bevolking bestond vooral uit Polen, joden, Belarussen en Oekraïners. Veel KrimTataren verkozen te emigreren naar het Osmaanse Rijk. Daarnaast werden ook precies onder de regering van Catharina veel Mongoolse en Turkse nomadische volken definitief sedentair, wat onvermijdelijk ook gepaard ging met – en ten dele ook in de hand werd gewerkt door – een groot aantal bestuurlijke maatregelen. Catharina’s beleid, ingegeven door andere opvattingen over pragmatis me dan in Moskovië bestonden, werd door haar opvolgers met wisselende vastberadenheid voortgezet. Wanneer het staatsbelang dat vereiste, werd niet teruggedeinsd voor repressieve maatregelen, maar de Moskovische imperiale aanpak bleef grotendeels bestaan. Aleksandr i was minder dan zijn grootmoeder geneigd om het hele Russische Rijk bestuurlijk te homogeniseren. Hij experimenteerde zelfs met lokale autonomie en probeerde lokaal bestuurlijke innovaties uit. De Duitse adel in Estland, Koerland en Lijfland werd in de jaren 1816-1819 onder druk gezet om zijn lijfeigenen vrij te laten. Het onderwijs in de Baltische landen, dat superieur was aan het Russische, bleef in handen van de (protestantse) geestelijkheid. In Finland, dat in 1809 in een personele unie met Rusland was verbonden, werd de Finse Landdag afgeschaft. Finland kreeg geen eigen constitutie of een parlement, maar wel een ruime mate van zelfbestuur onder een Finse gouverneur-generaal, bijgestaan door een regeringsraad, van 1816 af ‘Fin se Senaat’ genoemd. Die autonomie was alleszins groter dan wat bestaan had vóór 1809, toen Finland nog deel uitmaakte van Zweden. Polen kreeg in 1815 een bijzonder liberale grondwet. In Bessarabië, ingelijfd in 1812, gaf een bijzonder statuut in 1818 autonomie aan de lokale adel, maar de samenwerking met de Russische overheid verliep stroef. In 1823 nam de
HOOFDSTUK 16 niet-russen in het keizerrijk
277
liberale Michail Vorontsov (1782-1856), civiel bestuurder van Bessarabië, maatregelen tegen de corruptie en ter bescherming van de lijfeigenen. Nikolaj i kreeg af te rekenen met de toenemende druk van de Russische nationalistische intelligentsia en ook met het opkomende nationalisme van de niet-Russische volken. Om tegemoet te komen aan het eerste en weerwerk te bieden tegen het tweede lanceerde Sergej Oevarov, minister van Onderwijs, de beruchte doctrine over de drie pijlers van het Russendom – orthodoxie, autocratie en narodnost of volksheid. Met dit laatste werd de heel bijzondere volksaard van de Russen bedoeld, waarvan volgens Oevarov het orthodoxe geloof en de liefde voor de autocratie onafscheidelijke componenten waren. In dezelfde periode introduceerde Michail Speranski, die gouverneur van Siberië was geweest, het kolonialistische onderscheid tussen gewone ingezetenen van het rijk en inorodtsy (enkelvoud inorodets), de vertaling van peuples allogènes (volken van vreemde oorsprong). ‘Inorodtsy’ waren de nomadische, niet-christelijke, ‘primitieve’ stammen in Siberië, op wie andere wetten van toepassing waren dan op gewone burgers. Ook joden werden tot de inorodtsy gerekend. Later in de negentiende eeuw werden alle niet-Russen (bijvoorbeeld ook de Polen) als inorodtsy beschouwd. Eigenlijk ging het om pseudowetenschappelijk taalgebruik dat zich een weg had gebaand naar het administratieve jargon, maar in de meeste gevallen zonder praktische implicaties bleef. Nikolaj i was te conservatief om af te wijken van de lijn van zijn voorgangers en om niet-Russen zonder goede reden systematisch te russificeren. Na de stichting van het metropolitanaat van Riga in 1836 werden wat slappe pogingen ondernomen om de Duitse en Baltische bevolking tot de orthodoxie te bekeren, maar zonder veel resultaat. Polen Op het Congres van Wenen in 1815 was beslist dat het grondgebied van het Hertogdom Warschau, samen met nog enkele Pruisische gebieden, als Koninkrijk Polen ‘voor altijd’ in een personele unie met Rusland verbonden zou worden. De Russische keizer werd koning van Polen en Aleksandr liet zich ook apart als zodanig kronen. Formeel werd hij in Polen lijfelijk vertegenwoordigd door een onderkoning, de serviele Józef Zajączek (17521826), maar de facto trad Aleksandrs jongere broer Konstantin (1779-1831) als zijn vertegenwoordiger op. Konstantin was getrouwd met een Poolse. Andere voormalige Poolse gebieden die door de Delingen onder Russische heerschappij waren gekomen – Litouwen, Belarus, de Oekraïne – bleven
278
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
zonder meer als de westelijke gouvernementen Litouwen-Kaunas en Li touwen-Vilnius opgenomen in het Russische rijk. Konstantin was echter ook aangesteld als civiel bestuurder van de westelijke gouvernementen, wat bij de Polen de hoop wekte dat deze gouvernementen ooit weer bij het koninkrijk zouden worden gevoegd. In november 1815 verleende Aleksandr, edelmoedig als hij zich altijd graag wilde tonen, aan het Koninkrijk Polen een Constitutioneel Charter – een van de liberaalste grondwetten in het toenmalige Europa –, dat mede opgesteld was door Nikolaj Novosiltsev en Aleksandrs Poolse vriend, Adam Czartoryski. Het Charter gaf Polen een eigen regering, parlement (Sejm), administratie en leger, eigen rechtbanken, scholen en paspoorten, godsdienstvrijheid en onschendbaarheid van persoon en eigendom. Het Pools bleef de officiële taal. De adel behield zijn bezittingen en zijn functies, ook in het leger. In het Poolse leger (van 30.000 man) was het Pools de voertaal; soldaten en officieren droegen Poolse uniformen. Polen kreeg goede nieuwe of vernieuwde onderwijsinstellingen, onder meer een universiteit in Vilnius en één in Warschau en een lyceum in Krzemieniec (nu Kremenets in West-Oekraïne). De realiteit was natuurlijk iets minder rooskleurig dan het Charter doet vermoeden. (Onder)koning Konstantin had uitgebreide wetgevende en uitvoerende bevoegdheden, kon ministers aanstellen en ontslaan, en had het vetorecht. Novosiltsev maakte deel uit van de ministerraad en hield een oogje in het zeil. De Sejm is echter maar drie keer bij elkaar geweest – in 1818, 1820 en 1825 – voor hij in 1831 afgeschaft werd, al moest hij volgens het charter om de twee jaar minstens dertig dagen vergaderen. Pragmatische opposanten, onder wie ook Czartoryski, waren bereid om samen te werken met de Russische overheid, vooral om de aanhechting van de westelijke gouvernementen bij het koninkrijk te bewerkstelligen. Liberale opposanten eisten dat de koning alle door hem zelf gegarandeerde constitutionele rechten en vrijheden zou respecteren. Radicale studenten verenigden zich in geheime genootschappen. De overheid trof in 1821 in Polen dezelfde maatregelen tegen deze clubs als in Rusland. In 1823 hield Novosiltsev een zuivering aan de universiteiten; minister van Onderwijs Czartoryski werd de laan uitgestuurd; hoogleraar geschiedenis Joachim Lelewel (1786-1861) werd ontslagen (hij belandde later in België); Adam Mickiewicz, toen nog student maar later Polens nationale dichter, werd wegens zijn lidmaatschap van de Vereniging van de Vrienden van de Deugd samen met andere studenten verbannen naar een (zelf te kiezen) plek in Rusland. De bevoegdheden van Konstantin werden nog uitgebreid. Nikolaj
HOOFDSTUK 16 niet-russen in het keizerrijk
279
wilde nog harder optreden tegen de Polen nadat was gebleken dat Poolse officieren hadden deelgenomen aan de Dekabristenopstand. (Ze werden na tussenkomst van Czartoryski maar licht gestraft.) De Eerste Poolse Opstand In juni 1830 brak in Warschau de Eerste Poolse Opstand uit, die klunzig georganiseerd was door een genootschap aan de Cadettenschool in Warschau en geïnspireerd door de revolutie die in de zomer van dat jaar in Parijs was uitgebroken. De opstandelingen bestormden het paleisje waar Konstantin verbleef (die kon ontsnappen) en veroverden de binnenstad. Generaal Józef Chłopicki (1771-1854), leider van de opstand, wilde een gewapende confrontatie liever vermijden. Hij liet Konstantin, die de zaak evenmin wilde opblazen, ongehinderd Polen verlaten om met de keizer overleg te plegen. Nikolaj wilde geen toegevingen doen. Op 18 december riep de Sejm een nationale opstand uit en zond een gezantschap naar SintPetersburg om de Poolse eisen aan de keizer voor te leggen. Er werd gemobiliseerd; uit Pruisisch en Habsburgs Polen stroomden vrijwilligers toe. Op 25 januari 1831, toen de gezanten uit Sint-Petersburg terugkeerden met het bericht dat de keizer de eisen afwees en zijn troepen verzamelde bij de grens, zette de Sejm de Romanovs af en riep de Poolse onafhankelijkheid uit. In februari werd een regering gevormd onder leiding van ‘president’ Adam Czartoryski. De Poolse kroon werd aangeboden aan een Habsburger. In februari 1831 brak een echte oorlog uit tussen Polen en Rusland. Aanvankelijk boekte het Poolse leger succes – de Poolse militairen hadden heel wat ervaring opgedaan onder Napoleon –, maar spoedig keerden de kansen. De Polen leden nederlaag na nederlaag. Ook in de westelijke gouvernementen brak een opstand uit, maar de acties daar waren slecht gesynchroniseerd en haalden niet veel uit. De mislukking van de opstand was te wijten aan de Russische overmacht, maar ook aan de verdeeldheid onder de Poolse adel. De grootgrondbezitters waren gekant tegen de afschaffing van de herendiensten en de herverdeling van de gronden als middel om ook de boeren voor de opstand te winnen, terwijl de kleine adel daar wel voor te vinden was. De grootgrondbezitters wilden verhinderen dat de opstand een massabeweging werd, die de bestaande sociale orde kon omverwerpen. In de westelijke gouvernementen lieten de Belarussische en Oekraïense boeren helemaal verstek gaan. Nikolaj aarzelde lang alvorens met harde hand in te grijpen. Het bombardement op Warschau, dat de Russische generaal Ivan Paskevitsj
280
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
op 7 september liet uitvoeren, en de erop volgende capitulatie van de stad, maakte een einde aan de opstand en de oorlog. Ivan Paskevitsj kreeg na de onderdrukking van de opstand de titel ‘vorst van Warschau’ en een aanstelling als onderkoning van Polen. (Konstantin was eerder in 1831 van cholera gestorven.) Paskevitsj was verantwoordelijk voor de strafmaatregelen en voor het nieuwe bestuur, dat voortaan even hard en autoritair was als dat in Rusland. In het Koninkrijk Polen was de repressie nog tamelijk mild. De meeste doodvonnissen werden uiteindelijk niet uitgevoerd, mede omdat de meeste veroordeelden waren gevlucht; de met ballingschap naar Siberië gestrafte Poolse edelen kregen in veel gevallen al gauw amnestie. De hardste en meest frequent toegepaste straf was de verbeurdverklaring van eigendommen. Een tiende van alle bezittingen van de Poolse landadel werd geconfisqueerd. De autonomie van het Koninkrijk Polen werd grotendeels afgeschaft. De Grondwet werd in 1832 vervangen door een Organisch Statuut dat veel minder liberaal was en al in 1841 de facto in onbruik raakte. De Sejm werd ontbonden. Voortaan dienden de Polen in het Russische leger. Na onlusten in 1833 werd het burgerlijke bestuur vervangen door een militair bestuur, dat dwarsliggers meteen voor de krijgsraad bracht. Polen behield zijn eigen onderwijs en administratie, met het Pools als voertaal, maar de ambten werden ook opengesteld voor Russen – wat de russificatie van Polen inluidde. De universiteiten van Warschau en Vilnius en het lyceum van Krzemieniec werden vervangen door een nieuwe, Russische universiteit in Kiev. Het voortgezet onderwijs werd gereorganiseerd volgens het Russische systeem. Studeren in het buitenland was verboden. Paus Gregorius xvi (1831-1846) probeerde de katholieke Kerk te beschermen door in 1832 met een encycliek het geweld te veroordelen en de Poolse katholieken tot onderdanigheid aan te sporen, maar dat kon niet beletten dat priesters aan allerlei pesterijen werden onderworpen en veel kerken en kloosters dicht gingen. Warschau werd de zetel van een nieuw Russisch-orthodox aartsbisdom. De Poolse munt, de złoty, werd vervangen door de roebel. De repressie tegen de Polen in de westelijke gouvernementen was har der. Een groot deel van de Poolse adel verloor er zijn adellijke rechten; hun bezittingen werden geconfisqueerd en kwamen in handen van de Russische adel. Twintigduizend Polen werden naar Siberië verbannen. De katholieke kerk werd vervolgd en de uniatenkerk – altijd al een doorn in het oog van de orthodoxe Russen – in 1839 afgeschaft. Onderwijs werd voortaan in het Russisch verstrekt. De Belarussische en Oekraïense boeren in de westelijke gouvernementen kregen een voorkeursbehandeling.
HOOFDSTUK 16 niet-russen in het keizerrijk
281
Een groot deel van de Poolse adel en het hele Poolse leger – twintigduizend man – vluchtten voor de repressie naar het Westen en na de amnestie, die vooral voor gewone soldaten gold, weigerden zo’n zevenduizend hogere officieren naar Polen terug te keren. Ze werden door de liberale burgerij in het Westen gevierd als vrijheidshelden en martelaren van het absolutisme. De gastlanden waren overigens niet altijd even opgezet met de komst van de Poolse oproerkraaiers, mede omdat ze de goede relaties met Rusland bezwaarden. Vooral in Frankrijk, maar ook elders hebben de Poolse emigranten er veel toe bijgedragen dat het respect voor Rusland als overwinnaar van Napoleon omsloeg in russofobie. De Tweede Poolse Opstand Aleksandr ii maakte een einde aan de staat van beleg, heropende de universiteit in Warschau, liet Polen toe in overheidsfuncties en herstelde de vrijheid van vereniging. Dat gebeurde vooral onder druk van de omstandigheden. De ingrijpende hervormingen na de Krimoorlog konden immers het best gebeuren in een ontspannen sfeer. Poolse revolutionaire organisaties rezen meteen als paddenstoelen uit de grond. Overigens was pa triottisme niet de enige emotie die de Polen in staat van opwinding bracht. Door de afschaffing van de lijfeigenschap zou de adel aan één miljoen vrije boeren land moeten afstaan. Al in 1861 begon de situatie uit de hand te lopen. Toegevingen van de keizer lokten alleen maar nog driestere eisen uit. Massale arrestaties en bloedige confrontaties met de oproerpolitie verhitten de gemoederen nog meer. Op 22 januari 1863 brak de Tweede Poolse Opstand uit. De Poolse soldaten werden ingelijfd bij het opstandelingenleger; Poolse guerrillaeenheden overvielen Russische kazernes; Russische ambtenaren en militairen werden van drie vierde van het Poolse grondgebied verdreven. Een voorlopige regering in Warschau riep de Poolse onafhankelijkheid uit – nog steeds in de vorm van een personele unie. Op 10 mei kwamen ook de Polen in de westelijke gouvernementen in opstand. In Podolië en de Oekraïne kwam er weinig van terecht, maar in Litouwen woedde een felle partizanenoorlog. In de zomer van 1863 hadden de opstandelingen bijna het hele Russische deel van het Polen van voor de Delingen onder controle. In het najaar maakte het Russische leger in het Koninkrijk Polen met inzet van de grote middelen een einde aan de opstand. In de westelijke gouvernementen ging de strijd nog de hele winter door. De repressie was dit keer veel harder. De Poolse adel werd zwaar aan-
282
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
gepakt, vooral in de westelijke gouvernementen. Vierhonderd deelnemers werden veroordeeld tot de strop. Drieduizend Poolse en Litouwse landgoederen werden geconfisqueerd en kwamen vervolgens in het bezit van Russische edelen. Twintigduizend Polen werden naar Siberië verbannen; acht duizend anderen verkozen de vrijwillige ballingschap. (Velen keerden na enkele jaren terug.) De Poolse autonomie werd nu helemaal afgeschaft. De universiteit van Warschau werd in 1869 een Russische universiteit. In 1874 werd zelfs het gebruik van de benaming ‘Polen’ verboden; het land heette voortaan het ‘Land van de Wisła’ of de ‘Tien provincies’. Het Pools werd als bestuurs- en onderwijstaal vervangen door het Russisch. Ook de katholieke kerk kreeg het zwaar te verduren. Intredingen en priesterwijdingen werden ontmoedigd, vergoedingen aan priesters afgeschaft, contacten met het Vaticaan verboden en bisschoppen vervolgd. In 1874 werd ook in het voormalige Koninkrijk Polen de uniatenkerk afgeschaft; de uniatenbisdommen kwamen onder de jurisdictie van de Russische kerk. Van de vrijlating van de lijfeigenen en de verdeling van de gronden werd gebruik gemaakt om de positie van de Poolse adel te ondergraven. Doelbe wust gaf de keizer aan de dorpsgemeenschappen in Polen ruimere bevoegdheden dan ze in Rusland hadden. Het systeem van zemstvo’s en doema’s werd in Polen niet ingevoerd. Steden werden bestuurd door in Sint-Petersburg aangestelde ambtenaren. De Poolse opstand deed in Rusland het nationalisme hoog oplaaien; buiten Rusland nam de russofobie er nog door toe. Russificatie In weerwil van de maatregelen tegen de Polen, die veeleer represailles waren en een herhaling van de ongeregeldheden beoogden te voorkomen, en tegen de Oekraïners en Belarussen, die als mede-Russen werden beschouwd, is er onder Aleksandr ii nog geen sprake van een grootschalige russificatie politiek. In 1863 werd de Finse Landdag opnieuw geïnstalleerd. Het Fins mocht gebruikt worden in het onderwijs, in de administratie en in het culturele leven. De Finnen kregen zelfs een eigen leger, onder Russisch opperbevel. Vermoedelijk was het vooral de bedoeling aan de Polen duidelijk te maken dat volgzaamheid werd beloond. De volken buiten Europees Rusland merkten nauwelijks wat van een russificatiepolitiek. Onder Aleksandr iii kwam daar verandering in. Hij en zijn opvolger stuurden ondubbelzinnig aan op de creatie van een cultureel homogene Russischtalige orthodoxe natie. Die ambitie was aan de ene kant ingegeven
HOOFDSTUK 16 niet-russen in het keizerrijk
283
door het Russische etnisch-nationalistische gedachtegoed, dat in de loop van de negentiende eeuw door de slavofielen was ontwikkeld, en vormde aan de andere kant een reactie tegen het nationalisme van sommige nietRussische volken. Maar de russificatie kan ook beschouwd worden als een aspect van de modernisering van Rusland. Nagenoeg alle Europese staten voerden in de negentiende eeuw een beleid van nation building door etno culturele homogenisering. Aleksandr iii, die erg bezig was met het buitenland, stelde vast dat Duitsland, dat de Polen zonder pardon verduitste, steeds sterker werd, terwijl Oostenrijk-Hongarije, waar de verduitsing van Slaven en Hongaren was mislukt, voortdurend zwakker werd. Hij concludeerde daaruit dat russificatie het Russische rijk weerbaarder zou maken. Rusland geraakte op die manier gevangen in een vicieuze cirkel, waarbij het nationalisme van de niet-Russische volken (Polen, Oekraïners, Litouwers, Georgiërs, Armenen en anderen) het Russische nationalisme in de hand werkte – en omgekeerd. Het Duitse nationalisme wekte ongerustheid over de loyauteit van de Duitsers in het Balticum. De russificatiepolitiek werd verdedigd door Pobedonostsev, die een overtuigd voorstander was van een homogene natie. Zijn verzet tegen het kiesrecht en een parlementair systeem had te maken met de vrees dat op die manier de diverse nationalismen in Rusland een stem zouden krijgen en elkaar zouden bestrijden ten koste van de eenheid van het rijk. Om die reden wilde hij ook de niet-Russische volken bekeren tot de orthodoxie. Vooral van Polen, Oekraïense uniaten, Balten, Duitsers en joden werd ver wacht dat ze de orthodoxie omhelsden. Alle burgers van Rusland moesten Russisch leren en bij hun contacten met de overheid enkel en alleen nog het Russisch gebruiken. Buiten Europees Rusland werd russificatie in de hand gewerkt door de immigratie van Russen, als boeren in vruchtbare streken, als zakenlui, militairen en ambtenaren vooral in de steden. Die Russen leefden vaak gescheiden van de autochtone bevolking, maar namen een sociaal dominante positie in. In de Kaukasus ontstonden Georgische en Armeense nationalistische organisaties, vaak met een sociaaldemo cratisch of sociaalrevolutionair karakter. De Armenen, die zowel in het Osmaanse als in het Russische Rijk voor hun rechten streden, werden zowel door de sultan als door de keizer vervolgd. De moslimvolken van CentraalAzië bleven beschouwd worden als inorodtsy en niet als volwaardige burgers van het keizerrijk. Om die reden liet de overheid ze grotendeels ongemoeid. Hun verzet tegen de economische exploitatie had vaak een religieus karakter.
284
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De Oekraïne De Poolse adel in de Oekraïne en Belarus behield na de Delingen aanvankelijk zijn rechten en bezittingen, maar na de Eerste Poolse opstand in 1830-1831 werd hard opgetreden. De pacificatie van het gebied werd toevertrouwd aan generaal Aleksandr Bibikov (1792-1870), ober-goebernator van Kiev, Wolhynië en Podolië. Adeltitels werden afgenomen, bezittingen geconfisqueerd, edellieden verbannen. Het Poolse lyceum van Krzemieniec ging dicht en in de plaats ervan werd in Kiev een nieuwe universiteit geopend, die uitdrukkelijk tot doel had Polen en Oekraïners in de Oekraï ne te russificeren. De Oekraïense boeren hadden niet massaal aan de op stand deelgenomen, omdat ze die als een Poolse aangelegenheid beschouwden, en werden over het algemeen zachtaardiger behandeld. Wel werden de ongeveer twee miljoen uniaten gedwongen om terug te keren in de schoot van de Russische orthodoxe kerk. De Russische overheid beschouwde de Oekraïners als Russen en hun taal als een dialectische variant van het Russisch. Ook veel Oekraïners za gen de zaken zo. Ze bleven gehecht aan hun geboorteland en waren gevoelig voor de eigenheid ervan, maar zagen het als een deel van Rusland. Ze maakten carrière in het Russische leger en de Russische ambtenarij. Be kende voorbeelden zijn de al genoemde Oekraïense grootgrondbezitter Viktor Kotsjoebej, die hoofd was van de Keizerlijke Raad onder Nikolaj i, en de auteur Nikolaj Gogol, die vertederd over de Oekraïne schreef, maar wel in het Russisch. De uitvoerige Geschiedenis van Klein-Rusland sinds de tijd van de vereniging met Rusland onder tsaar Aleksej Michajlovitsj (1822) van Dmytro Bantysj-Kamensky (1788-1850) vertolkt een politieke attitude, die soms wordt aangeduid met ‘Klein-Russisme’ – de idee dat Oekraïne zijn eigen identiteit heeft, maar deel uitmaakt van het grotere Russische geheel. De nieuwe universiteit van Kiev, genoemd naar de Heilige Vladimir, werd onbedoeld een centrum van historisch, etnografisch en linguïstisch onderzoek dat precies de eigenheid van de Oekraïne als een lokale variant van de Russische naar voren bracht. Ook amateur-historici en -etnografen leverden een bijdrage tot wat naderhand het reservoir van ‘feiten’ zou blijken waaruit de nation builders zouden putten om de nationale identiteit van de Oekraïners te construeren. De opvatting dat Oekraïners wezenlijk verschillen van Russen en dat Kiev-Roes niet kan worden beschouwd als de voorloper van Moskovië en het Russische keizerrijk vinden we in de Geschiedenis van de Russen of van Klein-Rusland, dat rond 1800 in het Russisch werd geschreven door een
HOOFDSTUK 16 niet-russen in het keizerrijk
285
onbekende auteur en in 1846 in Moskou werd uitgegeven. De wetenschappelijke waarde van het boek mag discutabel zijn maar de politieke boodschap is duidelijk. De idee dat de Oekraïners alleen maar een variëteit van de Russen waren, had voortaan af te rekenen met de concurrentie van een radicaler nationalistische opvatting. Beide refereerden echter aan dezelfde historische feiten en personages – Kiev-Rus, Bohdan Chmelnytsky, het Kozakkendom, de folklore en zo meer. Van cruciaal belang was de creatie van een Oekraïense literaire taal, die zich duidelijk onderscheidde van de Russische en wier bestaansrecht met literaire meesterwerken werd geschraagd. In het begin van de negentiende eeuw verscheen in meerdere afleveringen de parodie die Ivan Kotljarevsky (1767-1838) in de Oekraïense volkstaal op de Aeneis had geschreven, maar het is niet helemaal duidelijk of het gebruik van de volkstaal niet alleen maar moest bijdragen tot het burleske karakter van het geschrift. In 1818 en 1823 verschenen de eerste Oekraïense grammatica en het eerste Oekraïen se woordenboek, maar ook in deze gevallen beschouwden de auteurs het Oekraïens als een dialect van het Russisch. Rond de universiteit van Charkiv ontwikkelde zich een school van romantische schrijvers, die niet alleen het heldhaftige verleden verheerlijkten maar ook sociale wantoestanden aanklaagden. De verdienste een Oekraïense literaire taal op literair niveau te hebben geschapen komt toe aan Taras Sjevtsjenko (1814-1861). Sjevtsjenko werd geboren als lijfeigene, maar kon zich vrijkopen en ging studeren aan de Academie voor Schone Kunsten in Sint-Petersburg. Daar ontpopte hij zich als een verdienstelijk schilder en tekenaar en publiceerde in 1840 de dichtbundel Kobzar (bard die de kozba, een soort van vedel, bespeelt), geschreven in de Oekraïense volkstaal. Nationalistische intellectuelen organiseerden zich in de geheime Broederschap van de HH. Cyrillus en Methodius. De ‘Oekraïnofielen’, zoals ze werden genoemd, beschouwden de Oekraïners als een apart Slavisch volk, complementair aan het Russische, binnen een panslavisch geheel. In 1847 werden alle veertig leden door de politie gearresteerd. De overheid had geen zin in gezeur over het herstel van de Oekraïense autonomie in welke vorm ook en was nog meer op haar hoede voor de politieke en culturele rechten die het broederschap claimde. Mykola Kostomarov (1817-1885), docent Russische geschiedenis aan de universiteit van Kiev en auteur van de statuten van het broederschap, pleitte voor een Russische constitutionele federale staat (naar Amerikaans model), waarbinnen de Oekraïners een eigen deelstaat zouden hebben. Hij werd verbannen naar Saratov aan de Wolga. Taras Sjevtsjenko werd veroordeeld tot tien jaar militaire dwangarbeid. De
286
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
tsaar voegde aan het vonnis persoonlijk toe dat het Sjevtsjenko gedurende zijn gevangenschap verboden was te tekenen en te schrijven. Kostomarov werd na een korte ballingschap in Saratov hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van Sint Petersburg, maar bleef zijn idealen trouw. De belangstelling voor de boeren van de populisten en later de sociaalrevolutionairen was in de eerste plaats sociaal, maar ging in de Oekraïne, net als in de rest van Rusland, gepaard met de ontdekking van de volkscultuur. Adellijke jongens en meisjes, die de boeren cultureel wilden verheffen en hun levensomstandigheden verbeteren, staken zich daarbij in een Oekraïens boerenplunje en leefden net als de boeren. Dat deden ook leden van de Poolse, in feite gepoloniseerde Oekraïense adel, die dit beschouwden als een terugkeer naar hun wortels. Onder hen was Volodymyr Antonovytsj (1834-1908), die zich later als hoofdredacteur van het Archief van ZuidwestRusland – een monumentaal zevendelig verzamelwerk over Oekraïense geschiedenis – ontpopte als een van de grondleggers van de Oekraïense historiografie. De overheid trad erg repressief op tegen deze hlopomany (be zetenen door de hlopy, de boeren). In 1863 werd het Oekraïens verboden in opvoedende en religieuze publicaties. In 1876 werden met de beruchte Oekaze van Ems – zo genoemd omdat tsaar Aleksandr ii ze tijdens zijn vakantie in Bad Ems ondertekende – àlle publicaties in het Oekraïens verboden, met uitzondering van folkloristische teksten. Het Oekraïens mocht niet meer gebruikt worden als onderwijstaal en in theaters. Op die manier probeerde de Russische regering tevergeefs het opkomende Oekraïense nationalisme de kop in te drukken. Net als de Russische populisten namen ook de Oekraïense ontgoocheld hun toevlucht tot het terrorisme om hun doel – politieke hervormingen en sociale rechtvaardigheid – te bereiken. Andrej Zjeljabov, het brein achter de aanslag op Aleksandr ii in 1881, was een Oekraïner. Onder de repressie die op de moord volgde, opteerden sommigen opnieuw voor legale actie, naar het voorbeeld van het Poolse ‘organische werk’ na de mislukte opstand van 1863; anderen vertrokken in vrijwillige ballingschap naar West-Europa. Galicië In 1815, na de napoleontische oorlogen, ging Galicië, officiëel het Koninkrijk Galicië-Lodomerië, opnieuw deel uitmaken van Oostenrijk. West-Gali cië, de Oostenrijkse aanwinst na de Derde Poolse Deling, ging verloren aan het Russische Congres-Polen. 47 percent van de bevolking van Galicië was Pools, maar daartoe behoorde de complete adel. Bijna de helft van de bevol-
HOOFDSTUK 16 niet-russen in het keizerrijk
287
king was Oekraïens of – zoals het ter plekke heette – Roetheens. Toen Galicië op het einde van de achttiende eeuw deel ging uitmaken van Oostenrijk, was het economisch het minst ontwikkelde van de drie Poolse delen en het bleef dat, ondanks onmiskenbare vooruitgang, tot het einde van de negentiende eeuw. Galicië had de laagste economisch output per hoofd van de bevolking, de laagste levensverwachting en de hoogste graad van analfabetisme (80 percent). De boeren genoten sinds 1782 bepaalde rechten, ze mochten van beroep veranderen en hun woonplaats verlaten, maar de belastingen, de herendiensten (robota) en de militaire dienstplicht bleven zwaar wegen. De weinige industrie (textiel, glas, bier, suiker) was in handen van de adel. Van in de jaren twintig van de negentiende eeuw steeg het culturele peil van de bevolking door verbeteringen in het onderwijssysteem. Er kwam een spaarbank voor de boeren en stemmen gingen op om de herendiensten te vervangen door pachtgeld. In de jaren dertig van de ne gentiende eeuw werd een aantal Poolse samenzweringen tegen de Habsburgers opgerold, maar in de meeste gevallen beperkten de Poolse activisten zich tot legaal werk. In bepaalde opzichten waren de Polen er in Galicië beter aan toe dan in de andere delen van Polen. Ze leefden in een katholiek land dat traditioneel een zeker respect opbracht voor etnoculturele diversiteit en lokale bestuursinstellingen. Galicië kreeg een eigen landdag, waarin de Poolse adel het overwicht had. De Poolse adel kon carrière maken in het Oostenrijkse leger; de civiele administratie was overwegend Duits. De overheid gebruikte de adel om belastingen te innen en soldaten te rekruteren, wat de sociale en etnische polarisatie tussen de katholieke Poolse adel en de orthodoxe of geünieerde Oekraïense boeren nog in de hand werkte. De Poolse grootgrondbezitters steunden het Habsburgse bewind dikwijls uit angst voor de Oekraïnse boeren. In juni 1848 brak in heel Galicië oproer uit. Dat was vooral het resultaat van het gestook door Poolse emigranten. De opstandelingen eisten een landdag waarin alle standen vertegenwoordigd waren, de afschaffing van de herendiensten en een herverdeling van de landbouwgrond. Gouverneur Franz Stadion (1806-1853) ging hier gauw op in. Hij drong echter ook aan op de stichting van een Oekraïense Raad, als tegenwicht tegen de Poolse Landdag. Aan de universiteit van Lviv, die even gesloten werd, mocht voortaan Oekraïense taal- en letterkunde worden gedoceerd. Buiten de hervormingen van het onderwijs en de rechtspraak waren de resultaten van de opstand van 1848 pover. De nieuwe gouverneur van Galicië, de Pool Agenor Gołuchowski (1812-1875), een vertrouweling van
288
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
de keizer, rondde in 1849 de scherpste kantjes van het centralistische beleid wat af. De Oekraïense Raad werd in 1852 opgeheven. De herendiensten bleven afgeschaft, maar de herverdeling van de landbouwgrond leidde enkel tot het ontstaan van kleine, onrendabele bedrijven. Pas helemaal tegen het einde van de negentiende eeuw leefde de economie eindelijk op dank zij de vernieuwde infrastructuur, de ontsluiting van nieuwe afzetgebieden en de speciale kredieten die banken aan de boeren verleenden. Met de nieuwe Oostenrijkse grondwet van 1861 verwierf Galicië een grote mate van autonomie. Na de Ausgleich in 1867 ging het deel uitmaken van de Oostenrijkse ‘helft’ van de Dubbelmonarchie en werden de Polen nog meer bij het bestuur betrokken. De landdag van Galicië-Lodomerië en zijn Permanente Commissie, voorgezeten door de maarschalk van het ge bied, waren verantwoordelijk voor het beleid. Galicië koos zijn eigen vertegenwoordigers in de Reichsrat in Wenen. Meerdere Galicische Polen vervulden belangrijke functies in de Oostenrijkse regering en de ambtenarij. Zoals in de rest van Oostenrijk werden ook in Galicië politieke partijen gesticht – onder meer zusjes van de Poolse partijen die ook in de andere Poolse gebieden bestonden. De hervorming van het kiesstelsel in 1907 maakte de verkiezing van socialisten en vertegenwoordigers van de boeren voor de landdag van Galicië-Lodomerië mogelijk. In het begin van de twintigste eeuw leefden er in Galicië ongeveer 3.750.000 Polen, 3.350.000 Oekraïners en 870.000 joden. In Oost-Galicië vormden de Oekraïners de meerderheid, maar de Poolse grootgrondbezitters domineerden er sociaal en politiek. Het aandeel van de Oekraïners in het totaal van de bevolking, ook in Oost-Oekraïne, was in de loop van de negentiende eeuw gedaald als gevolg van assimilatie en emigratie. De Oekraïners voelden zich door de Polen onderdrukt. Voor de boeren was dit in de eerste plaats een sociaal probleem, voor de prille Oekraïense middenklasse een kwestie van nationale identiteit. Sommige Galicische Oekraïners – de zogenaamde Moskovieten – identificeerden zich met de Russen en zochten de bescherming van Rusland. Anderen beschouwden, net als de Oekraïnofielen in Rusland, de Oekraïners als een apart Slavisch volk. In Lviv, dat zich in het laatste kwart van de negentiende eeuw ontpopte als het belangrijkste Oekraïense culturele centrum, publiceerden ze kranten, tijdschriften en boeken. In alle grote steden openden ze bibliotheken en culturele centra met de bedoeling het Oekraïense nationale bewustzijn levendig te houden of op te wekken. Ze drongen ook aan op de verdeling van Galicië in een Pools West-Galicië en een Oekraïens Oost-Galicië met de rivier de San als grens. Een aantal van hun eisen werd ingewilligd. Zo kwam
HOOFDSTUK 16 niet-russen in het keizerrijk
289
er in 1894 een leerstoel Oekraïense geschiedenis aan de universiteit van Lviv. Hij werd toevertrouwd aan de jonge historicus Michajlo Hroesjevsky (1866-1934), die als eerste een O ekraïense interpretatie van de nationale geschiedenis formuleerde. Als de Galicische Sjevtsjenko ontpopte zich Ivan Franko (1866-1916), die om zijn sociaal engagement net als Sjevtsjenko later ook in de Sovjet-Unie goed zou liggen. (De universiteit van Lviv is naar hem genoemd.) De Oekraïense nationalistische beweging in Galicië inspireerde die in Russisch Oekraïne, waardoor die laatste in Rusland werd bestempeld als product van Oostenrijks gestook. Voor een deel was dat ook zo. Niet alleen werden Oekraïense publicaties Rusland binnengesmokkeld, Oekraïense auteurs uit Rusland gaven vrijwel ongestoord hun geschriften uit in Lviv. De paramilitaire Poolse en Oekraïense ‘turnverenigingen’ als de Sokół of Sokol, die zich opmaakten om ooit in Rusland te opereren, werd weinig in de weg gelegd. Belarus Na de Poolse Delingen was het hele grondgebied van het huidige Belarus opgenomen in het Russische Rijk. Het maakte gedurende de negentiende eeuw deel uit van de Noordwestelijke Regio, die bestond uit zes gouvernementen – Kaunas, Vilnius, Grodno, Minsk, Mogiljov en Vitebsk, de zogenaamde westelijke gouvernementen – en ongeveer samenviel met het Litouwse deel van de oude Pools-Litouwse Unie. De bevolking van deze gouvernementen was zeer gemengd. In het noordwesten leefden Litouwers, in het westen Polen, in het centrale deel Belarussen, in het oosten Russen, in het zuiden Oekraïners, en zowat over al, maar vooral in Vilnius, joden. Polen en gepoloniseerde Belarussen en Litouwers maakten het overgrote deel van de landadel en grondbezitters uit; Belarussen vormden de sociale onderlaag van de boeren. In het westen leefden ook Russische boeren, en verder waren Russen overal aanwezig als ambtenaren en militairen. Religieuze tegenstellingen versterkten nog de etnische en sociale verschillen. Een groot deel van de Belarussische bevolking behoorde tot de uniatenkerk. Die was al meteen, nog onder de regering van Catharina de Grote, onder zware druk komen te staan. Pavel en Alek sandr i hadden de bisdommen van Minsk en Vilnius hersteld, maar na de Poolse opstand van 1830-1831 werd de uniatenkerk door Nikolaj i in de zes gouvernementen verboden. De meeste uniaten – meer dan anderhalf miljoen – opteerden vervolgens voor de orthodoxe kerk; een minderheid in het westen gaf de voorkeur aan de katholieke kerk. Tegen het einde van de
290
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
negentiende eeuw waren 4,6 miljoen Belarussen orthodox en 1 miljoen katholiek. Toen na de revolutie van 1905 (waar we in het volgende hoofdstuk uitgebreid op terugkomen) godsdienstvrijheid werd geproclameerd, keerden slechts 50.000 voormalige uniaten de orthodoxe kerk de rug toe. Met de liquidatie van de uniatenkerk verdween de enige factor die als basiscomponent van een Belarussische nationale identiteit had kunnen fungeren. Het katholicisme verbond de Belarussen met de Polen, de orthodoxie met de Russen. Het Belarussisch kon als een Russisch of een Pools dialect worden bestempeld. Na de sluiting van de universiteit van Vilnius in 1832 was er geen centrum meer dat Belarussische intellectuelen samenbracht. Er bestond geen onderwijs in het Belarussisch, geen literatuur, geen Belarussische standaardtaal. Belarus was zwak geürbaniseerd en nauwelijks geïndustrialiseerd. In zoverre er een stedelijke middenklasse bestond, was die Pools of joods. De meerderheid van de Belarussen waren analfabete boeren die in grote armoede leefden. Er had nooit een Belarussische staat bestaan – de opkomst en ondergang van Polatsk was veeleer een lokale aangelegenheid geweest – en evenmin bestonden er – de onbehouwen legende van Vladimir en Rogneda buiten beschouwing gelaten – nationale verhalen. Kortom, in het geval van de Belarussen ontbraken alle factoren die historici gewoonlijk als essentieel voor de natievorming beschouwen. Van een Belarussische nationale beweging is er in de negentiende eeuw dan ook geen sprake. Wel bestonden er andere, voornamelijk Poolse en Russische nationale discours, waarin Belarus een plaats had. Belarus had deel uitgemaakt van de Poolse-Litouwse Unie en voor veel Polen moest het daar, na het herstel van Polen, opnieuw deel van uitmaken. Voor de Russen waren de Belarussen Russen en was Belarus een deel van Rusland. Zoals overal in Europa legde ook in Belarus een aantal intellectuelen belangstelling aan de dag voor de lokale taal, folklore en geschiedenis, maar die werden dan altijd vanuit een Poolse of Russische optiek benaderd. Bepaalde figuren zijn naderhand voorgesteld als exponenten van een Belarussisch nationaal bewustzijn, maar bij nader onderzoek blijft daarvan weinig overeind. Konstanty Kalinowski (1838-1864), die wegens zijn deelname aan de Tweede Poolse Opstand in 1863 werd terechtgesteld, gaf een tijdschrift in het Belarussisch uit (gedrukt met Latijnse letters) en bepleitte het herstel van de uniatenkerk, maar hij wilde vermoedelijk vooral de Belarussische boeren betrekken bij een opstand, die het herstel van de multi-etnische Pools-Litouwse Unie op het oog had. Hij legde als eerste de link tussen Belarussisch bewustzijn en sociale emancipatie. Terwijl de Russische overheid in de nasleep van de Tweede Poolse
HOOFDSTUK 16 niet-russen in het keizerrijk
291
opstand een harde russificatiepolitiek voerde, ten aanzien niet alleen van de Polen, maar van iedereen die zich niet onvoorwaardelijk tot het Russendom bekende, kwamen Russische en Belarussische historici als Kseno font Gavorski (Belarussisch: Ksenafont Havorski, 1821-1871) en Michail Kojalovitsj (Belarussisch: Michail Kajalovitsj, 1828-1891) op voor Belarus als een aparte entiteit binnen het grote orthodoxe Russische geheel. Deze ‘Westrussisten’ bouwden daarmee voort op het werk van andere historici, die hadden gewezen op het aparte karakter van het vorstendom Polatsk of de Belarussen – die ze voor het eerst ook zo noemden – beschouwden als de nazaten van de Oud-Russische stam van de Krivitsjanen. Osip Toertsjinovitsj (1824-?) publiceerde in 1857 in het Russisch het eerste Overzicht van de geschiedenis van Belarus sinds de oudste tijden, dat diezelfde opvattingen verdedigde. Ivan Nosovitsj (1788-1877) gaf in 1870 het eerste Belarussische woordenboek uit, waaraan hij op zijn eentje zestien jaar had gewerkt. De Belarussische collectie (1885-1912) van Jevdokim Romanov (Jevdakim Ramanov, 1855-1922) bood een overzicht van de Belarussische volksliteratuur. Jaufim Karski (1861-1931) publiceerde – wat later, maar in dezelfde geest – tussen 1903 en 1922 het zevendelige Belarussen – een compleet overzicht van de Belarussische taal en letterkunde. De Westrussisten hadden ook hun eigen culturele organisaties en publicaties. Ze onderstreepten het anderszijn van de Belarussen, maar geen van hen stond een aparte Belarussische natie, laat staan onafhankelijke staat voor ogen. Wel hebben ze het materiaal verzameld, op basis waarvan later Belarussische nationalisten het bestaansrecht van een Belarussische natie konden claimen. De krajovtsi (van kraj, landstreek), die in de laatste decennia van de negentiende eeuw veel invloed hadden, waren gewonnen voor een multietnische civiele Litouwse staat, eventueel, maar niet per se verbonden met Polen. Dat hing af van of de Polen zichzelf zagen als een etnische of een civiele natie. Overigens waren de krajovtsi overwegend katholiek en Pools of Poolsgezind. Veel van hen waren vrijmetselaars. Ze wilden alle etnische groepen, inclusief de joden, verder zien samenleven zoals in de goede oude tijd van de Pools-Litouwse Unie. Ze publiceerden in het Pools, Russisch en Belarussisch – in deze laatste taal onder meer in het gezaghebbende tijdschrift Onze akker (1906-1915). De toekomstvisie van de krajovtsi was tamelijk vaag en in de gegeven politieke constellatie ook nogal utopisch, maar ze hadden heel wat steun. De Belarussische nationale bewustwording was net als in de Oekraïne een uitloper van de sociale emancipatie. Zowat alle historici hadden in hun werk de wraakroepende division of labour, waarbij Belarussen veroordeeld
292
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
leken tot een bestaan als boeren, aangeklaagd. De populisten vroegen aandacht en waardering voor de volkscultuur van de Belarussische boeren. Omdat de adel door wie ze geëxploiteerd of – na de afschaffing van de lijfeigenschap – benadeeld werden Polen of Russen waren, leidde de sociale bewustwording er net als in de Oekraïne toe dat de boeren zich ook be wust werden van hun andere culturele identiteit. De sociaal-revolutionairen maakten van de nationale bewustwording een instrument in de klassenstrijd. Het sociale is altijd een belangrijke component van de Belarussische nationale identiteit gebleven. De joden Moskovië had om religieuze redenen nooit joden binnen zijn grenzen toegelaten. In de Poolse gebieden, die onder Catharina ii met de Delingen werden geannexeerd leefde anderhalf miljoen joden, die in de Pools-Litouwse Unie een bepaalde autonomie hadden genoten, met name het recht hun leven in te richten volgens hun eigen religieuze wetten. Catharina had uiteraard oog voor de economische voordelen die de aanwezigheid van joodse handelaars voor de Russische staat met zich bracht en beloofde de rechten van de joden te eerbiedigen. Joden gingen behoren tot de stand van de ‘stedelingen’ (mesjtsjanins), maar er bestond een grote weerstand zowel bij de overheid als bij de andere mesjtsjanins om de joden gelijke rechten toe te kennen. In 1791 werd de joden verboden zich te vestigen buiten een ‘vestigingslijn’ die Litouwen, Belarus, de Oekraïne en Nieuw-Rusland (na 1812 ook Bessarabië) omvatte. Aan deze maatregel werd tot in het begin van de twintigste eeuw streng de hand gehouden; alleen voor zeer vermogende joden werd al eens een oogje dichtgeknepen. In 1804 kregen de joden een bijzonder statuut, dat tot op zekere hoogte hun autonomie garandeerde, maar tegelijk ook duidelijk de assimilatie – zij het niet per se russificatie – van de joodse bevolking beoogde. Zo moest op joodse scholen onderricht gegeven worden in het Russisch, het Pools of het Duits. Ook de economische activiteiten van joden werden aan restricties onderworpen. Nikolaj beperkte de politieke, economische en culturele vrijheid van de joden nog meer door de joodse autonomie af te schaffen en de joden te dwingen onderwijs te volgen in door de staat gecontroleerde joodse scholen. De bedoeling was de joden, die van oudsher als parasieten werden beschouwd, productiever te maken. Joden mochten bepaalde beroepen niet meer uitoefenen – bijvoorbeeld dat van waard – en werden verplicht zich te vestigen als landbouwers, voornamelijk in Nieuw-Rusland. De vrij-
HOOFDSTUK 16 niet-russen in het keizerrijk
293
stelling van legerdienst in ruil voor extra belastingen, die de joden genoten, werd afgeschaft. Joodse jongens werden massaal ingelijfd in het leger (voor een dienst van vijfentwintig jaar). Velen kwamen om of bekeerden zich onder druk tot het orthodoxe christendom. In het kader van de russificatiepolitiek van Aleksandr iii werden de joden harder aangepakt. Van 1881 tot 1884 ging een golf van pogroms over het land, waarbij joodse huizen en winkels werden vernield en joden mishandeld en vermoord. De politie greep nauwelijks in. Deze pogroms werden weliswaar niet door de overheid georganiseerd, maar de overheid creëerde wel het antisemitische klimaat, waarin ze konden gebeuren. In 1887 werd voor joden een strenge numerus clausus in het onderwijs ingevoerd. Ook hun recht om vertegenwoordigers in de zemstvo’s en de doema’s te kiezen werd beperkt. Het beroep van advocaat mochten ze niet langer uitoefenen. Veel Russische joden emigreerden naar Palestina of de Verenigde Staten.
295
17 Een constitutionele monarchie
D
e laatste Russische keizer, Nikolaj ii (1894-1917), kwam op de troon op 26-jarige leeftijd, na de vroegtijdige dood van zijn vader, Aleksandr iii. Nikolaj was een beminnelijk, ontwikkeld en plichtsbewust man. Hij had echter weinig politiek inzicht en liet zich makkelijk beïnvloeden – door zijn moeder, zijn vrouw, door zijn vaders obscurantistische adviseur Pobedonostsev en door de charlatan Grigori Raspoetin (1868-1916). Door hun toedoen nam hij vaak verkeerde beslissingen, maar de beslissingen die hij op eigen houtje nam waren niet veel verstandiger. Bij gebrek aan ervaring en een eigen visie zette hij het autocratische beleid van zijn vader voort en alleen met de rug tegen de muur was hij bereid hervormingen door te voeren. Economische ontwikkelingen Al in de rede uitgesproken bij zijn troonsbestijging maakte Nikolaj op advies van Pobedonostsev aan de zemstvo’s en doema’s duidelijk dat ze niet hoefden te rekenen op meer bevoegdheden en zeker niet op een vertegenwoordiging op nationaal niveau. Voor de velen, die hoopten dat er na het conser vatieve bewind van Alexandr iii met Nikolaj een frisse wind zou waaien, was dat een grote ontgoocheling. Net als zijn vader stond Nikolaj wel open voor vernieuwingen die de economie ten goede kwamen. Onder minister van Financiën Sergej Witte (1892-1903) kende de Russische economie een echte boom. De staat stimuleerde de economische ontwikkeling met kredieten, verstrekt door de Na tionale Bank. Er kwamen meer ondernemers, die over meer kapitaal be schikten, zich beter organiseerden, gebruikmaakten van (ook Russische) wetenschappelijke en technologische innovaties en zich beter integreerden
296
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
in het wereldsysteem. Witte handhaafde het protectionisme van zijn voorgangers. In 1897 bond hij de roebel aan de goudstandaard, waardoor de roebel convertibel werd en Rusland vlotter buitenlandse leningen kreeg (vooral van Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, België en de Verenigde Staten) en meer investeerders aantrok. Tegen het einde van de negentiende eeuw hadden Frankrijk, Groot-Brittannië, België, Duitsland en an dere landen voor negenhonderd miljoen roebel in Rusland geïnvesteerd. De Russische industrie gaf werk aan 2,5 miljoen arbeiders. De industriële productie en de staatsinkomsten verdubbelden. Er werd op grote schaal steenkool en aardolie ontgonnen. Het spoorwegnet breidde uit met 15.000 kilometer (tot 35.000 kilometer in 1900). Er bestonden verbindingen tussen alle belangrijke economische centra: Sint-Petersburg en Moskou, de havens Riga, Odessa, Rostov aan de Don, de olievelden bij Bakoe, de steenkool- en ijzerertsgebieden in de Oekraïne, de katoenvelden in Kazachstan en, naarmate de bouw van de Trans-Siberische spoorlijn opschoot, met het Verre Oosten. Hoewel de privésector spectaculair groeide, behield de Russische economie toch veel van haar oude kenmerken: betutteling en bescherming door de staat (door middel van staatsorders, protectionistische maatregelen, aanwezigheid van politici in beheerraden); de prominente rol van de adel (ondanks de opkomst van een grote bourgeoisie); de bureaucratische aanpak; het samengaan van een moderne economie met verouderde technieken en organisatievormen, vooral in de landbouw; investering van buitenlands kapitaal in Rusland (in de mijnbouw, machinebouw, verwerkende industrie), weinig Russische investeringen in het buitenland. Het resultaat was hoe dan ook dat Rusland in de laatste decennia van de negentiende eeuw prat kon gaan op de snelst groeiende economie in Europa. Dat is voor economieën die vanuit een grote achterstand vertrekken niet zo opzienbarend. De economische groei situeerde zich vooral in het westen van het land en met name in Polen; het grootste deel van Rusland (Siberië, Centraal-Azië) deelde niet in de vooruitgang. Veel ondernemers waren Armeniërs, Duitsers, joden of Polen. Ook de Belgische economische expansie in Rusland bereikte haar hoogtepunt om de eeuwwisseling. Belgen waren vooral actief in Nieuw-Rusland en de Kaukasus in de metallurgie. Belgische ondernemingen voorzagen Odessa, Warschau, Charkiv, Moskou, Rostov, Kazan en Tbilisi van tramsporen en trams. Louis de Behr (1866-1918) runde in Konstantinovka bij Charkiv een bloeiende glasfabriek. België en Duitsland verdrongen Nederland en het Verenigd Koninkrijk als belangrijkste economische partners. Het Konink-
HOOFDSTUK 17 een constitutionele monarchie
297
lijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap merkte in 1900 bedroefd op dat de Belgen – ‘die Vlaamse bierdrinkers, met wie we zo vaak gespot hebben’ – ‘elke tak van de nijverheid uitoefenen, vertegenwoordigd zijn in elke fabriek, in alle takken van de export’, terwijl ‘wij hebben opgehouden een handelsnatie in Rusland te zijn’. Een derde van het Russische kapitaal was in handen van buitenlandse ondernemers die vooral in de petroleumbranche actief waren. Veel Russen beschouwden het kapitalisme dan ook als een ‘vreemde’ of ‘buitenlandse’ aangelegenheid. In het begin van de twintigste eeuw kwam er langzamerhand een einde aan de spectaculaire economische groei. Dat was vooral het gevolg van de ineenstorting van de graanprijzen als gevolg van de concurrentie uit de Verenigde Staten en Canada. Veel Russische landbouwbedrijven bleken onrendabel en gingen failliet. In de eerste jaren na de Japans-Russische oorlog bleef het economisch minder goed gaan: de oorlog had veel geld gekost en de sociale onlusten in 1905-1906 hadden grote economische schade aangericht. Het aantal buitenlandse investeringen verminderde. Tegen het einde van het eerste decennium kwam er een heropleving: door de afschaffing van de terugbetalingen door de boeren en de landbouw hervorming van Pjotr Stolypin (1862-1911), waarover dadelijk meer, kreeg de landbouw nieuwe impulsen en verhoogde de koopkracht van miljoenen mensen. De Russische interne handel groeide tussen 1900 en de Eerste Wereldoorlog met meer dan 60 percent. Het waren echter vooral staatsbestellingen voor het leger die tot de heropleving van de economie bijdroegen. Rusland nam 4 percent van de wereldhandel voor zijn rekening. Met de hoeveelheden graan, steenkool, aardolie, ijzer en staal die het produceerde behoorde het tot de economische reuzen, maar per hoofd van de bevolking lag de productie bedroevend laag. Het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking was een tiende van dat in de Verenigde Staten, twee tiende van het Verenigd Koninkrijk, drie tiende van Frankrijk of Duitsland. Oppositie De economische ontwikkeling ging gepaard met de opkomst van politiek steeds belangrijker wordende bourgeoisie, bestaande uit ondernemers, industriëlen, bankiers, handelaars, grootgrondbezitters en beoefenaars van lucratieve en prestigieuze vrije beroepen. Rond de eeuwwisseling vormden ze nog steeds een kleine groep van enkele duizenden mensen, maar hun aantal groeide snel. Hun belangrijkste centra waren Moskou en Sint-Petersburg (in die volgorde) en enkele andere grote steden. Politiek
298
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
waren ze actief in de doema’s op stedelijk en gouvernementsniveau. Hun politieke consolidatie werd bemoeilijkt door hun verschillende religieuze en etnische verscheidenheid en het vijandige klimaat dat zowel door de adel als de linkse intelligentsia werd geschapen. Ze hadden zich georganiseerd in (legale) beroepsverenigingen, die in principe beroepsbelangen verdedigden, maar hoe langer hoe meer ook standpunten innamen over politieke problemen en zo evolueerden in de richting van – voorlopig nog verboden – politieke partijen. Toen duidelijk werd dat de rol van de zemstvo’s en de stedelijke doema’s beperkt zou blijven, wezen de liberale hoogleraar rechtsgeschiedenis Boris Tsjitsjerin en andere gematigde liberalen de keizer er in een beroemde open brief op dat dit alleen maar tot een radicalisering van de oppositie kon leiden. Tegen 1900 eisten drastischer liberale leiders als de historicus Pavel Miljoekov (1859-1943) een ‘beperkte, constitutionele monarchie’. Vanaf 1902 gaven de zemstvo-liberalen in het buitenland het blad Bevrijding uit. Hoofdredacteur Pjotr Stroeve (18701944) zocht naar een compromis tussen het standpunt van de regering en de radicale oppositie. In 1903 stichtten ze in Zwitserland de – in Rusland illegale – Bond van de Bevrijding en in 1904 maakten ze hun belangrijkste programmapunten bekend: verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering, de invoering van de achturige werkdag, meer land voor de boeren. In 1904 hielden zemstvo-liberalen, onder wie ook leden van de Bond van de Bevrijding, een vergadering in Sint-Petersburg. Ze eisten in een resolutie burgerlijke vrijheden, gelijke rechten en een verkozen volksvergadering met wetgevende – en niet alleen adviserende – bevoegdheden. Organisaties van studenten en zakenlui sloten zich bij deze eisen aan. Pjotr Svjatopolk-Mirski 1857-1914), de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken – die de in juli 1904 vermoorde conservatieve Vjatsjeslav Pleve (of von Plehve, 1846-1902) was opgevolgd –, drong aan op kleine hervormingen als een uitbreiding van de Staatsraad met een aantal verkozen leden, maar Nikolaj wilde niet verder gaan dan een versoepeling van de censuur en het herstel van de bevoegdheden van de zemstvo’s. In naam van de boeren Ook het platteland wachtte op nieuwe hervormingen, waardoor een einde zou komen aan de afbetalingen en de grond ook echt het eigendom van de boeren zou worden. In de loop van de afgelopen decennia was de hoeveelheid grond in het bezit van boeren toegenomen van 65 tot 78 percent (percentages voor 1877 en 1905), maar nog steeds waren de boeren gebon-
HOOFDSTUK 17 een constitutionele monarchie
299
den aan de mirs, bezaten ze kleine percelen en was de beste landbouwgrond in het bezit van adellijke grootgrondbezitters. Niet alle problemen waren oplosbaar. Door de grote bevolkingsaangroei – sinds 1861 was de boerenbevolking verdubbeld – bleven de percelen onvermijdelijk klein, was armoede troef en waren veel boeren gedwongen hun geluk te beproeven in de steden. Door het grote aanbod uit de Verenigde Staten en Canada waren de graanprijzen ingestort. In 1901 en 1902 waren de oogsten door de weersomstandigheden slecht en brak er hongersnood uit. Er werden honderden incidenten en lokale revoltes geregistreerd. In de streek van Poltava en Charkiv in de Oekraïne brak een massale opstand uit, die enkel met inzet van militaire middelen kon worden onderdrukt. (Naderhand moesten de boeren de onkosten betalen.) Witte riep een speciale raad over de noden van de agrarische nijverheid samen. Die stelde voor meer burgerrechten en eigendomsrechten aan de boeren te geven en de mir te vervangen door individuele boerenbedrijven, maar de regering oordeelde deze maatregelen ontijdig. Wel kwamen er in 1903-1904 wetten die het voor de boeren makkelijker maakten de mir te verlaten. Voor boeren golden voortaan dezelfde wetten als voor andere burgers. Spreekbuis van de boeren, al hadden die daar niet om gevraagd, waren de sociaal-revolutionairen, de erfgenamen van de populisten en veelal raznotsjintsen. Hun beweging, die belangrijk was geweest in de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw, had na de hongersnood van 18911892 een comeback gemaakt. Traditioneel werkten ze op min of meer individuele basis of in kleine, losse groepen, zonder hechte organisatie, maar in 1902 stichtten ze de Sociaal-Revolutionaire Partij. Hun leider en ideoloog Viktor Tsjernov (1876-1952) dacht – in navolging van Herzen – dat het socialisme op het platteland via de mir kon gerealiseerd worden, na een grote boerenopstand, zonder dat Rusland door de kapitalistische fase heen moest. Het nogal voortvarende programma van de sociaal-revolutionairen vermeldde onder meer de afschaffing van de autocratie, de confiscatie van kapitalistische eigendommen, de verdeling van alle grond onder de boeren en de reorganisatie van de samenleving op basis van socialistische, collectivistische principes. De sociaal-revolutionairen pleegden terreurdaden om de regering te dwingen verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering te organiseren of om een revolutie uit te lokken. Ze waren verantwoordelijk voor honderden moordaanslagen, vooral op ministers en gouverneurs.
300
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
In naam van de arbeiders De sociaal-revolutionairen wachtten niet tot de keizer zo vriendelijk was om politieke partijen toe te laten om er één te stichten. Dat deden evenmin de sociaaldemocraten, ook weer hoofdzakelijk raznotsjintsen, die zich het lot van de arbeiders aantrokken. Dat die ontevreden waren, was duidelijk: er braken 29.000 stakingen uit in 1900, 32.000 in 1901 en 87.000 in 1903. In de meeste gevallen ging het om kleine stakinkjes, maar bij sommige – als die in Zuid-Rusland in 1903 – waren 225.000 arbeiders betrokken. De regering liet de politie het oproer de kop indrukken, maar probeerde toch ook een sociaal beleid te voeren. In 1897 werd de werkdag beperkt tot 11,5 uur, in 1901 werd voorzien in een pensioen voor arbeiders in staatsbedrijven die door een werkongeval werkonbekwaam waren geworden, en in 1903 bepaalde de regering dat door de arbeiders verkozen vertegenwoordigers erop mochten toekijken dat de werkgevers hun verplichtingen ten aanzien van de arbeiders nakwamen. De sociaaldemocraten waren marxisten. Het marxisme kende een grote verspreiding onder de studerende jeugd, mede door toedoen van de marxistische kringen die in de jaren 1896-1897 georganiseerd werden door Plechanovs groep Bevrijding van de Arbeid. Marx’ gedachtegoed werd overigens ook door de liberalen verspreid: Marx beweerde immers dat na het feodalisme het kapitalisme onafwendbaar was en op dat kapitalisme zaten de liberalen net te wachten. Het kapitalisme werd eigenlijk alleen door de sociaal-revolutionairen expliciet verworpen. In 1898 werd in Minsk geprobeerd om een Russische sociaaldemocratische arbeiderspartij te stichten, maar de politie stak er een stokje voor. De Russische sociaaldemocraten raakten vervolgens verdeeld over ideologische kwesties. Eén daarvan ging erover of de theorie van Marx over de Verelendung (verpaupering) van het proletariaat (kapitalisten steeds rijker, arbeiders steeds armer) wel klopte. De Duitse socialist Edward Bernstein (1850-1932) had gewezen op de groeiende deelname van arbeiders aan het politieke leven en op de mogelijkheden die ze hadden om met behulp van vakbonden op legale, parlementaire weg hun lot te verbeteren. Het revisionisme van Bernstein werd fel bestreden door Lenin, die vreesde dat het Russische proletariaat onder invloed ervan zou kiezen voor hervormingen in plaats van voor de revolutie. Lenin, met zijn echte naam Vladimir Oeljanov (1870-1924), was de zoon van een schoolinspecteur die het op het einde van zijn leven tot de erfelijke adelstand bracht. (Lenin was dus van adel.) In 1887 begon hij te stu-
HOOFDSTUK 17 een constitutionele monarchie
301
deren aan de universiteit van Kazan, maar werd geschorst als gevolg van zijn politieke activiteiten. In 1893 zette hij zijn studies voort aan de universiteit van Sint-Petersburg. In 1895 ontmoette hij in Zwitserland Plechanov. Na zijn terugkeer naar Rusland in 1895 werd hij gearresteerd en bracht vervolgens drie jaar door als balling op een plaats bij de rivier de Lena (vandaar zijn bijnaam) in Siberië. Hij huwde er met Nadezjda Kroepskaja (1869-1939). In 1900 reisde hij weer naar Plechanov in Zwitserland en ontpopte zich als een van de leiders en de belangrijkste ideoloog van de Russische sociaaldemocratie. Hij zette zijn opvattingen uiteen in het tijdschrift De vonk, dat hij samen met Joeli Martov (1873-1923) uitgaf. In 1903 organiseerden Lenin en Martov een nieuwe, ditmaal succesvolle poging om een Russische sociaaldemocratische arbeiderspartij te stichten. Tijdens het stichtingscongres, begonnen in Brussel en afgesloten in London, werd het minimumprogramma van de rsdap door iedereen aanvaard: een parlementaire democratie met vrije verkiezingen, achturige werkdag en ‘alle land aan de boeren’. Over het maximumprogramma en de manier hoe dat te realiseren bleek onenigheid te bestaan tussen Lenin en Martov. Martov wilde een partij met een massaal ledenbestand van arbeiders, die eventueel ook zou samenwerken met hervormingsgezinde liberalen. Lenin vreesde dat een sociaaldemocratische partij, die te veel rekening hield met de wensen van haar leden, in syndicalistisch en reformistisch vaarwater terecht zou komen. Hij pleitte voor een straf georganiseerde elitepartij van beroepsrevolutionairen, een avant-garde die in naam van de arbeidersklasse de macht zou grijpen en door middel van de dictatuur van het proletariaat een socialistische, klassenloze maatschappij zou vestigen. Martov zag weinig heil in zulke dictatuur en vond dat de tijd nog niet rijp was voor een socialistische revolutie. Lenin verloor de stemming over de organisatie van de partij en de te volgen strategie, maar kreeg wel de meerderheid (19 tegen 17 stemmen) voor zijn voorstel de redactie van De vonk te beperken tot hemzelf, Plechanov (die hem vooralsnog steunde) en enkele vertrouwelingen. Op die manier behield hij toch nog de controle over de ideologische lijn van de partij. De aanhangers van Lenins standpunt heetten voortaan ‘bolsjewieken’ (van het Russische bolsjinstvo, dat meerderheid betekent) en die van Martov ‘mensjewieken’ (van men sjinstvo, minderheid), hoewel de bolsjewieken alleen over minder belangrijke punten een meerderheid hadden behaald. Beide facties bleven binnen de rsdap, maar bestreden elkaar voortdurend. De politie trad hard op tegen de sociaaldemocraten. Leden werden gearresteerd en gestraft met gevangenisstraf of verbanning. De politie had ook
302
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
een curieuze manier bedacht om sociale onrust te bestrijden: ze stichtte zelf vakbonden – de ‘Zoebatov-bonden’, genoemd naar hun uitvinder, politieofficier Sergej Zoebatov (1964-1917) –, die op gecontroleerde wijze bepaalde wensen van de arbeiders zouden kenbaar maken. Het was al gauw onduidelijk of de leiders van die vakbonden voor de politie werkten of de politie misbruikten om hun eigen doelstellingen te realiseren. Uiteindelijk werd de overheid bang van de organisaties die ze zelf in het leven had geroepen. De werkgevers waren er helemaal niet over te spreken. Niet-Russische volken Nikolaj zette de russificatiepolitiek van zijn vader met nog meer ijver voort. Zelfs de Finnen werden nu gerussificeerd: ze verloren hun autonomie en hun eigen Landdag; Finse ambtenaren werden door Russische vervangen; vanaf 1898 werden Finse jongemannen gerekruteerd voor het Russische leger (en niet langer voor een Fins leger). De politieke ontwikkelingen in de Oekraïne en Belarus ontsnapten niet aan de toenemende polarisaring van het politieke leven in heel het keizerrijk. De Sociaal-Revolutionaire Partij van de marxiserende populisten en de rsdap hadden ook in de Oekraïne hun aanhangers, al deelden de Oekraïense partijleden niet alle opvattingen met hun Russische kameraden. Met name ten aanzien van het nationaliteitenprobleem bestonden grote meningsverschillen. Voor de Oekraïners gingen nationale en sociale emancipatie hand in hand; voor de Russen vormden nationale verzuchtingen een bedreiging voor de saamhorigheid en de eensgezindheid. Voor andere partijen stonden de Oekraïense nationale ambities voorop; sociale hervorming achtten ze pas mogelijk in een autonome of onafhankelijke staat. In 1891 werd de Broederschap van Taras (Sjevtsjenko) gesticht. In 1893 liet ze in de Oekraïense krant Pravda (Recht of Waarheid) in het Oostenrijkse Lviv de Geloofsbelijdenis van de jonge Oekraïners verschijnen. Daarin kwamen ze op voor een zelfstandig Oekraïne binnen een Russische federatie. In 1897 stichtten enkele leden van de oude garde van de Oekraïnse nationale beweging de Algemene Oekraïense (Onafhankelijke Democratische) Organisatie, die alle Oekraïense politiek-culturele verenigingen (hromada’s) verenigde. Ze had haar eigen tijdschrift en een boekhandel in Kiev en financierde allerlei culturele initiatieven, met name de Sjevtsjenko-herdenkingen. In 1904 veranderde ze haar naam in Oekraïense Democratische Partij, en in 1905 in Oekraïense Democratische Radicale Partij (hoewel ze veel meer liberaal dan radicaal was). Ze was voorstander van een constitutionele monarchie op federale basis.
HOOFDSTUK 17 een constitutionele monarchie
303
Een radicaler karakter had de Revolutionaire Partij van Oekraïne, ge sticht in 1900 in Charkiv. Haar partijprogramma combineerde nationalisme en socialisme, wat spoedig leidde tot een breuk: de Oekraïense Na tionale Partij, die zich in 1902 afscheurde, kwam op voor onafhankelijkheid; de Oekraïense Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, gesticht in 1905, werkte samen met de rsdap en stelde zich tevreden met autonomie. De Spilka (partij) ten slotte was een regionale afdeling van de rsdap; ze stond aan de kant van de mensjewieken. In 1902 werd in Sint-Petersburg ook een Belarussische Revolutionaire Organisatie (hramada) gesticht, die opkwam voor sociale hervormingen en autonomie binnen een constitutionele monarchie op federale basis. De Russische overheid voerde de Armeniërs graag op als een volk dat ze van de tirannie van de Osmanen gered had, maar de Armeense sociaaldemocraten vonden de Russische tirannie haast even erg. In 1903 kwamen de Armeniërs in opstand tegen de confiscatie van het bezit van de Armeense kerk. Ook in Georgië braken onlusten uit onder de arbeiders. De Turkse volken in het rijk streefden, onder leiding van de Krim-Tataar Ismail bey Gasprinski (1851-1814), naar politieke en taalkundige eenheid. In CentraalAzië braken opstanden met een religieus karakter uit tegen de Russische economische, sociale en bestuurlijke elite en de Russische kolonisten. De joden, waartegen bij de Russische bevolking om religieuze en economische redenen een grote afkeer bestond, werden gebruikt als bliksemafleider. Nikolaj stelde zijn veto tegen voorstellen van de regering om de discriminatie van joden af te schaffen. Veel joden sloten zich uit zelfverdediging aan bij revolutionaire bewegingen als de sociaal-democratische Bund (gesticht in 1897 in Vilnius), wat de zaak nog erger maakte. In het begin van de twintigste eeuw fabriceerde het ministerie van Binnenlandse Zaken de Protocollen van Zion, waarin de joden hun plannen ontvouwden om de wereld te veroveren. Berucht is de pogrom in Kisjinjov (Chişinău) in Bessarabië in 1903, waarbij 47 mensen omkwamen, honderden werden verwond en 1300 huizen en winkels in de vlammen opgingen. Tussen 1903 en 1906 braken enkele honderden zulke pogroms uit in Odessa, Kiev, Minsk en andere steden, waarbij naar schatting 2000 slachtoffers vielen. De politie hechtte geloof aan het gerucht dat joden het bloed van christenkinderen gebruikten bij de bereiding van hun matzes. In 1913 werd Mendel Beilis (1874-1834) op beschuldiging van zo’n rituele moord voor de rechtbank gedaagd, maar vrijgesproken. De officiële propaganda beweerde ook – maar in dit geval niet helemaal ten onrechte – dat de joden de harde kern vormden van de revolutionairen. Er waren onder de bolsjewieken inderdaad
304
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
heel wat joden. Een derde van de circa vijf miljoen joden in Rusland kreeg er genoeg van en emigreerde naar de Verenigde Staten of naar Palestina. De Japans-Russische Oorlog De indirecte aanleiding tot de volgende grote staatshervorming in Rusland – dit keer de vestiging van een constitutionele monarchie – was eens te meer een oorlog. In Europa hield Rusland zich gedeisd, maar in Azië zette het, net als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, onvermoeid zijn expansiepolitiek voort. In 1896 dwong Rusland Iran in ruil voor omvangrijke staatsleningen zijn grenzen te openen voor het goedkope Russische katoen, waardoor de Iraanse katoenindustrie onderuitging en het land in een crisis belandde. De stervende sjah beloofde een constitutioneel regime, maar zijn opvolger trok die belofte weer in. Opnieuw braken ongeregeldheden uit, die Rusland en het Verenigd Koninkrijk de kans boden om in wederzijds overleg Iran in invloedssferen te verdelen. Het noorden van Iran kwam aan Rusland toe, het zuiden aan het Verenigd Koninkrijk. Een andere regio waar Rusland zijn invloedssfeer probeerde uit te breiden, vormden China en Korea. In de loop van de negentiende eeuw was China door de Europese mogendheden in een aantal invloedssferen verdeeld, waar ze mee omgingen als met koloniën. Vooral de Chinese havens waren erg in trek. Ondertussen had op het einde van negentiende eeuw Japan zich snel geïndustrialiseerd en ontwikkeld tot een regionale grootmacht, die eveneens aanspraak maakte op delen van China. In 1895 dwong Japan China met het Verdrag van Shimonoseki onder meer de versterkte haven van Port Arthur aan de Gele Zee af te staan en de onafhankelijkheid van Korea te erkennen. Rusland, Frankrijk en Duitsland grepen in en maakten het verdrag ten dele ongedaan; Japan moest Port Arthur aan China teruggeven. Als wederdienst gaf China in 1896 Rusland de toelating om in Mantsjoerije op Chinees grondgebied de Chinees-Oosterse (of TransMantsjoerijse) spoorlijn aan te leggen. De afstand van Tsjita, voorlopig eindpunt van de Trans-Siberische spoorweg, naar Vladivostok over Russisch grondgebied (via Chabarovsk) was bijna dubbel zo lang als de afstand over Chinees grondgebied (via Harbin). De Trans-Siberische spoorlijn verstevigde Ruslands economische en militaire positie in het Verre Oosten en wekte de ongerustheid, niet alleen van Japan, maar ook van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. In 1898 dwong Rusland China Port Arthur en het Laotoengschiereiland, waarop de vesting zich bevond, aan Rusland te verpachten en Rusland toe
HOOFDSTUK 17 een constitutionele monarchie
305
te staan nog een extensie van de Trans-Siberische spoorweg aan te leggen – van Harbin op de Chinees-Oosterse lijn door Zuid-Mantsjoerijse naar Port Arthur. In 1900 hielp Rusland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland de Bokseropstand (tegen de buitenlandse aanwezigheid in China) te onderdrukken en liet vervolgens een deel van zijn interventieleger als bezettingsmacht in Mantsjoerije achter. Rusland eiste dat China in het gebied geen economische concessies meer zou geven aan andere mogendheden zonder Russische toestemming. Japan, gesteund door het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, verzette zich hiertegen. Het was bereid om Noord-Mantsjoerije als Russische invloedssfeer te erkennen, maar eiste dat Zuid-Mantsjoerije en Korea tot de Japanse invloedssfeer zouden behoren en de Russen daar weg zouden blijven. Na jarenlang vruchteloos onderhandelen opende Japan eind januari 1904 het vuur op de Russische oorlogsbodems in Port Arthur. De Japans-Russische oorlog was begonnen. De Russen waren ervan overtuigd dat de oorlog tegen de ‘makaken’ vlug zou zijn afgelopen, maar het pakte anders uit. In de loop van de volgende maanden zetten de Japanners hun troepen aan wal. Port Arthur werd belegerd en in december ingenomen. Ook in Zuid-Mantsjoerije werd slag geleverd. In februari 1905 leden de Russen een nederlaag bij Moekden en in mei werd de Baltische vloot, die een reis om de wereld had gemaakt om de Gele Zee te bereiken, in de Straat van Tsushima (tussen Japan en Korea) gekelderd. Rusland had zijn militaire slagkracht in het Verre Oosten erg overschat. Het vervoer van troepen en materieel langs de Trans-Siberische spoorweg verliep moeizamer dan verwacht (er lag maar één paar rails); de Russische vloot bleek te klein en technisch te verouderd om opgewassen te zijn tegen de Japanse. Maar ook Japan had de oorlogsinspanningen onderschat en was aan het einde van zijn krachten. Na bemiddeling door de Verenigde Staten tekenden het uitgeputte Japan en het vernederde Rusland op 23 augustus 1905 de Vrede van Portsmouth: Rusland stond Port Arthur, de Zuid-Mantsjoerijse spoorlijn en de zuidelijke helft van Sachalin af aan Japan, maar behield de controle over Noord-Mantsjoerije. Daarna verbeterden de betrekkingen tussen Rusland en Japan vlug. Japan vergrootte zijn invloed in Korea; Rusland in Noord-Mantsjoerije en Buiten-Mongolië. In 1911-1912 werd Mongolië met Russische steun onafhankelijk (een deel bleef Chinees).
306
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De revolutie van 1905 Van januari 1905 tot juni 1907 rolde een golf van revolutionair geweld over Rusland. De oorzaak was een combinatie van uiteenlopende omstandigheden en gebeurtenissen: de ontevredenheid van de boeren over de afbeta lingen en het uitblijven van een oplossing voor het probleem van de verdeling van de landbouwgrond, de ontevredenheid van de fabriekarbeiders over een door de regering aangekondigde loonmatiging, het destabiliseren de effect van de terreur, de ontevredenheid van de liberalen over de halsstarrige weigering van de keizer om enige substantiële verandering in zijn beleid te brengen. De directe aanleiding was de smadelijke nederlaag tegen Japan, een land dat in de ogen van de Russen pas kwam kijken. De klunzig heid waarmee de oorlog was gevoerd, werd aan het keizerrijk in zijn geheel toegeschreven. De oorlog, waarvan Pleve had verwacht dat hij de aandacht van de interne problemen zou afleiden, had die problemen nog uitvergroot. Op 9 januari 1905 trokken ettelijke duizenden stakende arbeiders naar het Winterpaleis om de keizer (die afwezig was) een petitie te overhandigen. Ze werden geleid door pope Georgi Gapon (1870-1906), stichter van de officiële Vereniging van Russische Fabrieks- en Molenarbeiders van Sint-Petersburg. Gapon werd verondersteld voor de politie te werken, maar had blijkbaar de kant van de arbeiders gekozen. In de petitie eisten ze min der belastingen, de achturige werkdag, kosteloos onderwijs, algemene verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering, burgerlijke vrijheden en dergelijke. De politie probeerde hen tegen te houden en opende het vuur. Er vielen vele doden en gewonden. De cijfers lopen nogal uiteen: 150 doden en 1000 gewonden volgens keizerlijke bronnen en 1200 doden en 5000 gewonden volgens Sovjetbronnen. Hoe dan ook genoeg om de benaming ‘Bloedige Zondag’ te rechtvaardigen. De volgende dag verbood de keizer alle samenscholingen, maar kon niet beletten dat in de loop van de volgende weken en maanden zijn rijk wegzonk in chaos. Studenten manifesteerden; er braken massale stakingen uit in alle grote steden en onlusten op het platteland. De toestand was zo ern stig dat de regering de staat van beleg afkondigde. Alle universiteiten gingen dicht. In mei sloten onder leiding van de Bond van de Bevrijding zestien vakbonden van arbeiders, ambtenaren en beoefenaars van vrije beroepen zich bij elkaar aan tot de Bond van de Bonden. De boeren vormden een Al-Russische Boerenbond. De doelstellingen van beide bonden verschilden van elkaar, maar beide wilden ze algemene vrije verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering. In de loop van de zomer werd de situatie
HOOFDSTUK 17 een constitutionele monarchie
307
nog alarmerender. Sommige legereenheden sloegen aan het muiten. De matrozen van de kruiser Potjomkin in Odessa maakten zich meester van het schip en voeren ermee naar Roemenië. Ook nationalistische bewegingen kwamen met hun eisen. Er ontstonden allerlei nieuwe radicale groepe ringen. De keizer deed enkele kleine toegevingen – een mildere censuur, restitutie van de geconfisqueerde eigendommen van de Armeense kerk – en beloofde in juni 1905 een adviserende rijksdoema van verkozen volksvertegenwoordigers bij elkaar te roepen. Daarbij beperkte hij het stemrecht op zo’n manier dat alleen vertegenwoordigers van adel en boeren, die hem min of meer loyaal waren gebleven, in die doema zouden zetelen. De wet van 5 augustus creëerde een adviserende rijksdoema onder de leiding van minister van Binnenlandse Zaken Aleksandr Boelygin (1851-1919), maar het was een slag in de lucht. De toestand in het land normaliseerde zich niet: de meeste partijen weigerden aan de verkiezingen deel te nemen. In oktober bereikte het sociale protest zijn hoogtepunt. Nagenoeg in heel Rusland staakten spoorwegen, telefoon en telegraaf, banken en hospitalen. Er verschenen geen kranten; gas- en elektriciteitstoevoer werden afgesloten. Ook studenten, leraren, ambtenaren en kunstenaars – in totaal twee miljoen mensen – namen aan de staking deel. De boeren in het zuiden van het land, in de zone van de zwarte aarde, kwamen in opstand en plunderden de bezittingen van de verdreven landadel. De ongeregeldheden zouden tot in 1907 aanslepen. Op 13 oktober stichtten arbeiders en linkse intellectuelen de sovjet (raad) van afgevaardigden van de arbeiders. De leidende figuur (maar niet de voorzitter) was Lev (Leo) Trotski (1879-1940), die begin 1905 uit ballingschap in West-Europa was teruggekeerd. Trotski, eigenlijk Lev Bronstein, stamde uit een joodse familie uit de Oekraïne. Na zijn ballingschap in Siberië trok hij naar West-Europa, waar Lenin hem in 1903 opnam in de redactie van De Vonk. Op het stichtingscongres van de rsdap had Trotski de kant van de mensjewieken gekozen, omdat hij vrees de dat de elitepartij die Lenin voor ogen stond alleen maar tot een dictatuur kon leiden. De Sint-Petersburgse sovjet vond navolging in vele andere ste den, vooral onder arbeiders, maar ook onder soldaten en boeren. Ze boycotten het drukken van gecensureerde kranten, dreigden ermee om geen belastingen te betalen en dergelijke. De Sint-Petersburgse sovjet riep op tot een ‘spontane’ algemene staking die het hele land lam zou leggen. Geconfronteerd met deze dreiging zocht de keizer nog even iemand die met dictatoriale bevoegdheden orde op zaken wilde stellen, maar er waren geen liefhebbers. Op 17 oktober 1905 ondertekende Nikolaj dan maar het manifest Over de vervolmaking van het
308
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
staatsbestel, beter bekend als het Oktobermanifest. Daarin werd een rijksdoema met wetgevende bevoegdheden beloofd, een nieuwe regering met Witte als premier, burgerrechten, godsdienstvrijheid en stemrecht voor alle sociale klassen. De doema zou alle wetten goedkeuren en controle uit oefenen op de regering. Niet-Russische volken kregen het recht hun eigen taal vrij te gebruiken in het onderwijs en de pers. In 1906 begon het eerste Belarussische weekblad, Onze akker, te verschijnen (in Latijnse letters). Het werd de eerste spreekbuis van het Belarussische nationalisme. Politieke partijen In de loop van oktober bepaalden de politieke partijen, gesticht met het oog op de verkiezingen, hun houding ten aanzien van het Oktobermanifest. Uit de Bond van de Bevrijding van de zemstvo-liberalen (en enkele andere liberale groeperingen) was onder leiding van de historicus Miljoekov de Constitutioneel-Democratische Partij ontstaan, waarvan de leden ‘kadetten’ genoemd werden (naar de initialen van de partij). Zij vertegenwoordigden de middenklasse en de intellectuelen. Zij hadden geen genoegen genomen met een adviserende doema, maar konden leven met een wetgevende doema in een constitutionele monarchie. Ze distantieerden zich van het revolutionaire geweld van de socialisten, maar bleven een kritische oppositiepartij, die veel meer eiste dan de keizer wilde toestaan: uitgebreide burgerrechten, een achturige werkdag, stakingsrecht en zo meer. Hun voorbeeld waren de West-Europese parlementaire democratieën. De Bond van Zeventien Oktober, waarvan de leden ‘oktobristen’ heetten, vertolkte de mening van de vermogende industriëlen en grootgrondbezitters. Hun leider was Aleksandr Goetsjkov (1862-1936). Zij wilden óók een constitutionele monarchie, met wetgevende bevoegdheden voor de doema en veel macht voor de keizer. Ze waren ook gewonnen voor een herverdeling van de landbouwgrond, maar wel op zo’n manier dat de belangen van de adellijke grondbezitters niet werden geschaad. Ze vonden het Oktobermanifest een goed uitgangspunt. Kleinere ondernemers verenigden zich in de Raad van Vertegenwoordigers van Nijverheid en Handel. Ze verzetten zich tegen de bestaande staatsmonopolies en tegen staatsinterventies in de economie. Aanvankelijk steunden ze de oktobristen, wier leider, Goetsjkov, zelf ook een ondernemer was. Later stichten ze onder leiding van Pavel Rjaboesjinski (1871-1924), een oudgelovige, de Progressieve Partij (die niet zo erg progressief was). De Progressieve Partij vertegenwoordigde de economische belangen en burgerlijke – ook nationalistische –
HOOFDSTUK 17 een constitutionele monarchie
309
waarden van de middenklasse. De Bond van het Russische volk en de Bond van de Aartsengel Michael, die vooral bij de lagere middenklasse aanhangers rekruteerden, vonden het Oktobermanifest gevaarlijke onzin en meenden dat Rusland niets anders nodig had dan een sterke monarch, het orthodoxe geloof en minder joden. De leden van de Bond van de Aartsengel Michael werden ook tsjernosotentsen (enkelvoud tsjernosotenets) ge noemd – de ‘zwarte- honderdmannen’, een naam die verwees naar een onderdeel van de landweer van Koezma Minin. De ‘zwarte honderd’ zette knokploegen in tegen manifesterende arbeiders en sloeg linkse intellectue len in elkaar, maar hun specialiteit waren pogroms tegen de joden. De keizer schold de deelnemers aan de pogroms hun straf kwijt. Hij was van oordeel dat de beide bonden de ‘gezonde Russische volkswil’ vertolkten. Nikolaj en zijn zoontje Aleksej waren ereleden van de Bond van het Russische Volk. De sociaal-revolutionairen en sociaaldemocraten ten slotte vonden het manifest volkomen ontoereikend en daarom uitermate geschikt om voort de revolutie te prediken. Het Oktobermanifest maakte geen einde aan de onrust, maar ze begon wel weg te ebben. In december 1905 werd een door de Moskouse sovjet van afgevaardigden van de arbeiders georganiseerde staking in bloed gesmoord. Uiteindelijk kreeg het leger de situatie onder controle. Een constitutionele monarchie Op 11 december 1905 maakte de keizer met het manifest Over een veran dering in de toestand in verband met de verkiezingen voor een Rijksdoema de kieswet bekend. Die bleek bijzonder discriminerend. Een stem van een lid van de adel was drie maal meer waard dan die van een iemand uit de burgerij, 15 maal meer dan die van een boer, en 45 maal meer dan die van een arbeider. Nikolaj rekende namelijk op de loyauteit van de adel en de boeren. Andere categorieën van de bevolking – vrouwen, militairen, studenten, dagloners – hadden helemaal geen stemrecht. Op 23 april 1906 werden de Fundamentele Wetten uitgevaardigd – een soort van constitutie die zo niet mocht heten. De keizer bleef de hoogste autoriteit. De Rijksdoema werd door de keizer samengeroepen en ontbonden. De volksvertegenwoordigers werden verkozen voor een termijn van vijf jaar. De keizer besliste eigenmachtig over de wijziging van de Fundamentele Wetten, over buitenlandse politiek en defensie. De Doema kon wetsvoorstellen formuleren, maar haar belangrijkste taak bestond in het goed- of afkeuren van door de keizer of de regering geïnitieerde wetten.
310
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De door de Doema voorgestelde wetten moesten door de Staatsraad of de keizer worden goedgekeurd. De leden van de Staatsraad werden voor de helft aangesteld door de keizer, voor de helft verkozen door de adel en de kerk. De keizer kon op basis van artikel 87 in noodgevallen zelfstandig wetten uitvaardigen; hij maakte zelf uit wat een noodgeval was. De Doema keurde samen met de Staatsraad de staatsbegroting goed, maar had geen zeggenschap over militaire uitgaven. De Doema mocht de ministers ter verantwoording roepen, maar ze waren niet verplicht daarop in te gaan. De beloofde controle over de regering kreeg de Doema niet. Ze kon de re gering ook niet afzetten. De Eerste Doema De Eerste Doema werd verkozen in maart-april 1906. De grote overwinnaars waren de kadetten met 37 percent van de zetels, gevolgd door een formatie gedomineerd door de socaal-revolutionairen met 23 percent. De conservatieve oktobristen behaalden 14 percent. De sociaaldemocraten boycotten de verkiezingen, maar een aantal mensjewieken veroverde toch 4 percent van de zetels. Partijen met een louter nationalistisch programma haalden de kiesdrempel niet, maar er werd wel een aanzienlijk aantal vertegenwoordigers van de Oekraïners, Belarussen en andere niet-Russische volken verkozen op de lijsten van de Russische partijen. De Eerste Doema kwam voor het eerst bij elkaar op 27 april 1906. Premier werd Ivan Goremykin (1839-1917). De kadetten hadden grote ambities, met name in verband met een landhervorming, een uitbreiding van de burgerrechten, gratis onderwijs, afschaffing van de doodstraf, amnestie voor politieke misdrijven en rechten voor minderheden, maar stuitten op de weerstand van de keizer en de regering. Nikolaj had al in februari de Staatsraad omgevormd tot een Wetgevend Hogerhuis en in april zichzelf het recht verleend zonder inmenging van de Doema oekazes (decreten) uit te vaardigen. Alle wetsvoorstellen van de Doema werden door de regering verworpen. Op 8 juli 1906, na 72 dagen, ontbond de keizer de Doema. Op dezelfde dag verving hij Goremykin door minister van Binnenlandse Zaken Pjotr Stolypin. Die was kort daarvoor door de keizer persoonlijke gefeliciteerd voor de manier waarop hij zich als gouverneur van Saratov verdienstelijk had gemaakt bij de onderdrukking van boerenopstanden door middel van militaire rechtbanken die achter gesloten deuren doodvonnissen uitspraken en uitvoerden zonder dat betrokkenen in beroep konden gaan.
HOOFDSTUK 17 een constitutionele monarchie
311
Stolypin regeerde op basis van artikel 87. Honderden oppositiekranten werden verboden. Terroristen, die in die periode erg actief bleven, werden meedogenloos vervolgd. Tussen 1906 en 1909 werd een duizendtal mensen terechtgesteld – meer dan in de afgelopen tachtig jaar samen. In dezelfde periode brachten terroristen ongeveer zesduizend functionarissen en po litieambtenaren om het leven. (In september 1911 hadden ze Stolypin zelf te pakken.) Stolypin ging ervan uit dat de noodzakelijke agrarische hervormingen alleen met succes konden doorgevoerd worden als de staat de zaken stevig in handen had. Die agrarische hervormingen kwamen er met Stolypins oekaze van 9 november 1906, ondanks het verzet dat de in 1906 gestichte organisatie Verenigde Adel bood en tegen de zin van de keizer. De boeren kregen het recht om de mir te verlaten. (Stolypin beschouwde de mir als een broeinest van alcoholisme en sociale onrust.) De boeren mochten eisen dat door ruilverkaveling de kleine en wisselende percelen die hun door de mir werden toegewezen, ondergebracht werden in één groot perceel dat door één boerenbedrijf rendabel kon werden benut. Een deel van de staatsgronden kon door de boeren worden gekocht, waarbij ze desgevallend een beroep konden doen op een kredietfonds. De boeren in het dichtbevolkte CentraalRusland werden aangemoedigd zich in Siberië te vestigen, waar grond in overvloed aanwezig was. Met Stolypins oekaze was het probleem van de landbouwgrond niet uit de wereld. Gronden van de adel bleven in het bezit van de adel. Nog geen derde van de boeren verliet de mirs. De idee er alleen voor te staan schrok hen af. (De wet van 14 juni 1910 verplichtte hen de mir te verlaten.) De financiële steun van de staat aan de bedrijven belette niet dat een vijfde van de boeren failliet ging. Ook van degenen die hun geluk beproefden in Siberië, keerde ongeveer 15 percent terug. Kortom, Stolypins hervormingen leidde niet tot algemene tevredenheid onder de boeren. Toch gaven ze de impuls tot het ontstaan van een moderne, kapitalistische agrarische sector in Rusland. Een toenemend aantal boeren – de zogenaamde koelakken – runde een bloeiend boerenbedrijf, kocht gronden van geruïneerde boeren en adellijke grondbezitters en bracht het tot aanzienlijke welstand. Tussen 1906 en 1916 ontstonden op die manier anderhalf miljoen boerenbedrijven en een klasse van welvarende boeren-eigenaars, die de regering steunden. Het economische, sociale en politieke effect van Stolypins hervormingen werd door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog grotendeels tenietgedaan. Stolypin vernieuwde ook het belastingstelsel, vergrootte de bestaans-
312
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
zekerheid van de arbeiders, gaf de arbeiders het recht op staken en het stichten van vakbonden en verordende kosteloos lager onderwijs voor iedereen. Hij probeerde de verkiezingen voor de Tweede Doema naar zijn hand te zetten door de kieswet zo te wijzigen dat de conservatieven een overwicht zouden hebben, maar daarmee had hij minder succes. De Tweede Doema De Tweede Doema, die verkozen was in januari-februari 1907, bleek radicaler dan de eerste. De sociaaldemocraten (bolsjewieken en mensjewieken) en sociaal-revolutionairen vormden een coalitie en behaalden samen meer dan 43 percent van de zetels. De nationalistische partijen behaalden 10 percent van de zetels. De oktobristen handhaafden hun positie met 15 percent, maar de kadetten zagen hun aantal zetels slinken tot 19 percent. De Doema kon het niet eens worden over een herverdeling van de landbouwgrond. Het standpunt van de linkse partijen, dat de grond onder de boeren moest verdeeld worden zonder vergoeding aan de adellijke eigenaars, werd door de conservatieve partijen afgewezen. De kadetten stelden voor dat de staat de gronden zou afkopen en aan de boeren doorverkopen. De conservatieve partijen wilden alleen instemmen met een herverdeling van de grond die op dat moment al in het bezit van de boeren was. De Derde en de Vierde Doema Al op 3 juni 1907 ontbond de keizer de Tweede Doema en kondigde, volkomen in strijd met de Fundamentele Wetten, meteen een nieuwe kieswet af, die eigenlijk alleen nog aan de Russische landadel stemrecht gaf. De eerste zitting had plaats op 1 november 1907. De oktobristen hadden 33 percent van de zetels; de kadetten 12; de sociaaldemocraten (die de verkiezingen in principe geboycot hadden) 4,2, de sociaal-revolutionairen 3 en de nationalisten 6 percent. De Derde Doema was conservatief, maar stabiel, en deed onder Stolypin (tot 1911, en daarna Vladimir Kokovtsov, 1853-1943) als premier zijn vijfjarige termijn uit. Grote hervormingen gebeurden er niet, maar de 2500 goedgekeurde wetten – over onderwijs, arbeidsduur, sociale bescherming, erfrechten van vrouwen, bevoegdheden van de zemstvo’s – moderniseerden onmiskenbaar de Russische samenleving. Andere wetten schroefden dan weer de autonomie van niet-Russische volken en religieuze gemeenschappen terug. In de schoot van de Derde Doema werden echte debatten gevoerd
HOOFDSTUK 17 een constitutionele monarchie
313
over politieke vrijheden – zij het grotendeels onder gelijkgezinden. Zijn representativiteit en zijn bevoegdheden waren te beperkt om van een echte parlementaire democratie te kunnen spreken – veel wetten werden ook door de Staatsraad afgekeurd –, maar nooit eerder (tot in 1991) was Rusland zo dicht in de buurt gekomen. De verkiezingen voor de Vierde Doema gebeurden op dezelfde manier en leverden ook ongeveer hetzelfde resultaat op. De Vierde Doema vergaderde voor het eerst op 12 november 1912. De relaties met de keizer en zijn regering verslechterden en ook de sociale onrust nam weer toe. De keizer had plannen om de Doema te reorganiseren tot een toe louter consultatief orgaan, maar uiteindelijk zou de Eerste Wereldoorlog alles een andere wending geven.
315
18 Oorlog en revolutie
K
eizer Nikolaj ii was, in tegenstelling tot zijn vader, een slecht diplomaat. Wanneer hij van mening verschilde met zijn ministers van Buitenlandse Zaken, Aleksej Izvolski (1856-1919) en Sergej Sazonov (1860-1927) – respectievelijk 1906-1910 en 1910-1916 –, deed hij helaas meestal zijn zin. De belangrijkste koerswijziging in de Russische buitenlandse politiek, die overigens al onder Aleksandr iii was ingezet, vormde de toenadering tot Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk en de groeiende vijandschap met Duitsland (ondanks de vele economische contacten). Voor Rusland betekende een grote en sterke Duitse staat aan zijn westelijke grens een bedreiging. Bovendien koos Duitsland systematisch de kant van Oostenrijk-Hongarije en tussen dit land en Rusland boterde het ook niet, wegens de Balkan. In 1904 sloten het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk een entente cordi ale, die tegen Duitsland was gericht. Beide landen vreesden het groeiende Duitse militaire potentieel, dat kon ingezet worden in Europa en in de koloniën. Het Verenigd Koninkrijk zette zich over zijn oude afkeer heen en sloot in 1907 eveneens een akkoord met Rusland (dat al in 1894 een bondgenootschap met Frankrijk had gesloten). Beide landen erkenden elkaars invloedssferen in Iran, Afghanistan en Tibet. Zo werd de basis gelegd voor de Entente, het bondgenootschap van Rusland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Rusland streek ook de plooien glad met Japan, een bondgenoot van het Verenigd Koninkrijk. Rusland en Japan erkenden elkaars invloedssferen in Buiten-Mongolië en Mantsjoerije en in 1910, vijf jaar na de Japans-Russische Oorlog, tekenden ze een militair bondgenootschap. Deze ontwikkelingen gaven aan Rusland de ruimte om zich opnieuw met de Balkan bezig te houden. Daar stond Rusland tegenover Oostenrijk-Hongarije. Ruslands pogingen om invloed te verwerven op de Balkan met als ultieme doel de con-
316
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
trole over de zeestraten kwam voor Oostenrijk-Hongarije neer op een omsingeling vanuit het oosten en het zuiden. Vooral Ruslands invloed in het kleine, maar expansieve Servië zag Wenen als een bedreiging. Rusland voelde zich dan weer door Oostenrijk-Hongarije in de greep gehouden in Walachije en Moldavië (Moldova), het gebied tussen het Hongaarse Transsylvanië en de Zwarte-Zeekust, dat Ruslands enige weg over land naar de Balkan vormde. Een eerste keer na de crisis van 1877-1878 kwamen Rusland en Oostenrijk-Hongarije op de rand van een oorlog in 1908. Dat jaar maakte Oostenrijk-Hongarije van de verwarring in het Osmaanse Rijk na de Jong-Turkse revolutie gebruik om Bosnië-Herzegovina, sinds 1878 een OostenrijksHongaars protectoraat maar formeel nog steeds een deel van Osmaanse Rijk, te annexeren. Rusland was bereid Oostenrijk-Hongarije te steunen. In ruil zou Oostenrijk-Hongarije bij de westerse mogendheden de openstelling van de Bosporus voor Russische oorlogsbodems bepleiten. Die westerse mogendheden waren echter zo ontstemd over de annexatie en over Ruslands steun en zo weinig onder de indruk van de Oostenrijkse – overigens niet bijzonder insisterende – pleidooien, dat ze niet wilden horen van een herziening van het statuut van de zeestraten. De Russen voelden zich genomen. Onder druk van de nationalisten, die opkwamen voor Servië, verzette minister Izvolski zich nu ook tegen de annexatie en sprak dreigende taal tegen Oostenrijk-Hongarije. Duitsland sprong op de bres voor Oostenrijk-Hongarije en Rusland was wel gedwongen zich bij het fait accompli neer te leggen. De annexatie van Bosnië-Herzegovina was voor Ruslands protegé Servië een streep door de rekening: met de annexatie werd voor Servië de kortste weg naar de Adriatische Zee – via Bosnië-Her zegovina – definitief afgesneden. Ruslands prestige in Servië leed ernstige schade. Tijdens de Balkanoorlogen in 1912-1913 deed zich iets soortgelijks voor. In die oorlog wilden de Balkanstaten Servië, Montenegro, Bulgarije en Griekenland met Ruslands zegen de Osmanen uit de laatste door hen ge controleerde gebieden op de Balkan verdrijven en deze gebieden vervolgens onder elkaar verdelen. Servië wilde Kosovo en het noorden van Albanië annexeren om zich op die manier alsnog ten zuiden van Bosnië-Herze govina en Montenegro een toegang tot de Albanese havenstad Durrës aan de Adriatische Zee te verschaffen. De Albanezen echter riepen in november 1912 de onafhankelijkheid uit en Oostenrijk-Hongarije was er als de kippen bij om Albanië te erkennen. In 1913 werd Kosovo Servisch, maar NoordAlbanië bleef Albanees, zodat Servië gescheiden bleef van de Adriatische
HOOFDSTUK 18 oorlog en revolutie
317
Zee. Rusland kon niets ondernemen. Erger nog, het expansionisme van de Balkanstaten dreef Oostenrijk-Hongarije en het Osmaanse Rijk in elkaars armen, wat voor Rusland eveneens een kwalijke ontwikkeling was. Ruslands gebrek aan daadkracht had te maken met de morele kater na de verloren oorlog tegen Japan. De Russische vloot was vernietigd en Rusland bleek een aanzienlijke technische achterstand op het gebied van artillerie, mobiliteit en communicaties te hebben opgelopen. In 1898 probeerde Rusland de andere Europese mogendheden ertoe te overhalen om afspraken over wapenbeperkingen te maken – een op zich behartenswaardig, maar wat al te doorzichtig voorstel, waar de andere mogendheden dan ook niet in liepen. Op 28 juni 1914 werd de Habsburgse aartshertog en troonopvolger Franz Ferdinand in Sarajevo door een Bosnisch-Servische nationalist vermoord. Oostenrijk-Hongarije hield Servië verantwoordelijk voor de aanslag en stelde op 23 juli een ultimatum, dat Oostenrijk-Hongarije grote militaire en politionele bevoegdheden zou verlenen op Servisch grondgebied en Servië de facto zou herleiden tot een soort van protectoraat. Servië wees het ultimatum af. Het werd in zijn houding gesterkt door Rusland, dat zijn imago in Servië wat wilde oppoetsen en niet met Servië de hele Balkan aan Oostenrijk-Hongarije wilde prijsgeven. Op 28 juli verklaarde OostenrijkHongarije Servië de oorlog. Daarmee viel de eerste dominosteen en alle andere volgden. Rusland kon niet meer terug. Het mobiliseerde op 30 juli, mede op aandringen van Frankrijk, dat een Duitse inval vreesde en eveneens mobiliseerde. Duitsland voelde zich bedreigd door de oorlogsvoor bereidingen aan zijn oostelijke en westelijke grens en eiste dat beide landen daar een einde aan maakten. Geen ervan ging daarop in. Op 1 augustus verklaarde Duitsland de oorlog aan Rusland en op 3 augustus aan Frankrijk. Engeland verklaarde de oorlog aan Duitsland op 4 augustus, nadat Duitsland het neutrale België binnengevallen was, en Japan volgde op 23 augustus. De Eerste Wereldoorlog De onverwachte aanval op het neutrale België had te maken met het Duitse plan om eerst via België Frankrijk uit te schakelen en vervolgens Rusland aan te pakken. Op die manier dacht het een oorlog op twee fronten te kunnen vermijden. Er bestond heel wat medeleven in Rusland met het arme België. Leonid Andrejev (1871-1919) schreef een toneelstuk, De smar ten van België, waarin Belgische patriotten de sluizen van de IJzer open-
318
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
draaien met als gevolg dat van het vrije België alleen nog enkele bergtoppen in de Ardennen als eilanden boven de zeespiegel uitsteken. Duitsland ging ervan uit dat Rusland niet in staat was snel te mobiliseren, maar dat pakte anders uit. Hoewel nog niet helemaal klaar zette Rusland, op aandringen van zijn bondgenoten, meteen de aanval in op Oost-Pruisen (Duits) en Galicië (Oostenrijks). In Oost-Pruisen werden de Russische troepen bij Tannenberg en bij de Mazurische Meren zonder veel moeite teruggeslagen, maar het tactische doel was bereikt: Duitsland werd gedwongen een deel van zijn troepen naar het oostelijke front over te brengen, waardoor de druk op Frankrijk werd verlicht. In Galicië viel de stad Lviv in Russische handen. Zoals gebruikelijk sprong de Russische legerleiding kwistig om met mensenlevens: tegen het einde van 1914 waren aan Russische zijde al een miljoen doden en gewonden gevallen. De Oostenrijkers organiseerden legioenen met Oekraïense vrijwilligers, die streden voor de bevrijding van hun volksgenoten in Russisch Oekraïne. In het westen, onder meer langs de IJzer, kregen de operaties het karakter van een loopgravenoorlog, waarvoor minder soldaten nodig waren. Dat stelde Duitsland in staat een nieuwe aanval op Rusland te lanceren. Polen, een deel van het Balticum en delen van Belarus en Oekraïne vielen nu in Duitse handen. Van september 1915 tot een eind in 1916 liep het front langs een lijn van even ten westen van Riga aan de Oostzee dwars door Belarus en de Oekraïne tot aan de Roemeense grens. Heel Polen bevond zich zodoende in Duitse handen. Begin 1916 verplaatste het zwaartepunt van de oorlog zich weer naar het westen. In het noorden van Frankrijk werd slag geleverd bij Verdun en Oostenrijk-Hongarije maakte zich op voor een aanval in Trentino. Op verzoek van Frankrijk begon opperbevelhebber Aleksej Broesilov (1853-1926) in het voorjaar van 1916 een offensief om het Oostenrijks-Hongaarse front in Galicië te forceren, waardoor Duitsland en Oostenrijk-Hongarije werden gedwongen om een deel van hun troepen daarheen over te brengen. Met de bezetting van Roemenië dwong Duitsland Rusland dan weer een deel van zijn troepen naar de Roemeense grens in het zuiden te sturen, waardoor het Duitse leger de druk in het noorden kon opdrijven en op het punt stond op te rukken naar Riga en verder naar Sint-Petersburg. Rusland vocht niet alleen in Europa tegen Duitsland en OostenrijkHongarije, maar ook in de Kaukasus en Noord-Anatolië tegen het Osmaanse Rijk. De Osmaanse vloot had al in 1914 Russische steden aan de noorde lijke kust van de Zwarte Zee beschoten en het Osmaanse landleger was Iran binnengevallen. Russische troepen opereerden in Noord-Anatolië
HOOFDSTUK 18 oorlog en revolutie
319
(Erzurum, Bitlis) en in het noorden van Iran. Om Rusland in de oorlog te houden, beloofden het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk in mei 1915 dat het in het geval van een overwinning van de geallieerden de controle over Istanbul en de zeestraten zou verwerven. Bij het uitbreken van de oorlog had, zoals elders in Europa, een groot patriottisch enthousiasme zich van de bevolking van het keizerrijk meester gemaakt. Sint-Petersburg kreeg de nieuwe naam ‘Petrograd’, die Russischer klonk dan het Duitse Sankt-Peterboerg. De Russische soldaten trokken zingend naar het front, in het vooruitzicht over enkele weken weer thuis te zijn. Het werden drie jaar. Hoewel het enkele indrukwekkende successen boekte, miste het Russische leger slagkracht. De communicaties en de ravitaillering verliepen moeizaam. Tot in het voorjaar van 1916, toen de bondgenoten begonnen wapens te leveren, was er een chronisch gebrek aan munitie. De artillerie mocht en kon maar enkele salvo’s per dag afvuren. Nikolaj ii begaf zich in augustus 1916 naar het front om persoonlijk het opperbevel van het leger op zich te nemen, in de waan daarmee het moreel van zijn troepen op te peppen. Hij had echter van militaire tactiek niet veel verstand en wekte bij zijn troepen dan ook niet de verwachte be zieling op. Begin 1917 was het aantal Russische gesneuvelden en verwonden al opgelopen tot zes miljoen. De soldaten aan het front weigerden nog langer te vechten. Op sommige plaatsen verbroederden ze zelfs met de Duitse en Oostenrijkse soldaten. (Onder de Oostenrijkse soldaten waren heel wat Slaven – Tsjechen en Kroaten, maar ook Oekraïners.) Geruchten over een herverdeling van de landbouwgrond zette begin 1917 naar schatting één miljoen soldaten aan tot desertie. Soldaten van niet-Russische afkomst bleken nog minder gemotiveerd om hun leven voor Rusland te riskeren. Achter het front De oorlog ontwrichtte het leven achter het front. Vijftien miljoen mannen waren onttrokken aan de landbouw en de industrie; er heerste een tekort aan voedsel en brandstof in het leger, maar ook in de steden. De prijzen van consumptiegoederen schoten de hoogte in; inflatie sloeg toe. Ruslands meest geïndustrialiseerde gebieden – Polen en het Balticum – waren in Duitse handen gevallen. De grote steden stroomden vol vluchtelingen. De spoorwegen lieten het afweten: de aanvoer van troepen, brandstof en voedsel kwam in het gedrang. Tegen eind 1916 zat de bevolking van de grote steden zonder voedsel of verwarming. Er braken opnieuw massale stakin-
320
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
gen uit, maar bij gebrek aan brandstof lagen de meeste fabrieken sowieso al plat. Naarmate de oorlog langer duurde en uitzichtlozer werd, waren de ontberingen des te moeilijker te dragen Bij het begin van de oorlog waren de leden van de Doema samenge komen om het oorlogsbudget goed te keuren en vervolgens waren de vergadering voor enige tijd opgeschort. De regering, die geleid werd door de oude Goremykin, moest de meeste van haar bevoegdheden afstaan aan het opperbevel van het leger. Aanvankelijk was de Doema nog solidair met de regering en de keizer en steunde de oorlog; alleen de kleine radicale sociaaldemocratische fracties waren tegen. De nederlagen in 1915 en de slechte organisatie van de militaire operaties deden de oppositie echter toenemen en zetten de doemaleden ertoe aan hun verantwoordelijkheid weer op te nemen. Liberale en gematigd-conservatieve politici stichtten al in augustus 1915 onder leiding van Miljoekov, voorzitter van de kadetten, het Progressief Blok. (Sociaaldemocraten, sociaal-revolutionairen en nationalisten hielden zich afzijdig.) Het Progressief Blok, dat de meerderheid in de Doema had, eiste – opnieuw tevergeefs – meer medezeggenschap in het bestuur en vooral een bekwame regering die het vertrouwen van de Doema en het volk genoot. Het vond wel dat de oorlog in ieder geval moest voortgezet worden. Het uitzicht op het bezit van Istanbul en de zeestraten was voor Russische politici onweerstaanbaar. De keizer verving een aantal ministers, niet wegens incompetentie, maar omdat ze zich ertegen verzet hadden dat hij het opperbevel van het leger op zich nam. De afwezigheid van de keizer in de hoofdstad maakte de politieke onzekerheid nog groter. Na zijn vertrek naar het front in augustus 1916 had de keizerin het bestuur van het land overgenomen. Aleksandra was echter een Duitse en genoot in de gegeven omstandigheden weinig vertrouwen. Zij kwam ook hoe langer hoe meer onder de invloed van de bovennatuurlijke krachten van Raspoetin. Ministers werden op zijn wenken ontslagen en benoemd. Miljoekov drong – in zijn fameuze toespraak voor de Doema van 14 november 1916 – aan op een uitbreiding van de bevoegdheden van de Doema en een beperking van de macht van de keizer. In december 1916 werd althans aan de kwalijke invloed van Raspoetin een einde gemaakt. Hij werd vergast op taartjes met arsenicum, doorzeefd met kogels en in het ijskoude water van een Petrograds kanaal gekieperd. (Uit de autopsie bleek dat hij door verdrinking om het leven was gekomen.) De keizer en de regering wilden geen macht afstaan aan de Doema, maar konden niet verhinderen dat de burgers hun lot en dat van Rusland in eigen handen namen. In speciale raden werkten ministers, volksverte-
HOOFDSTUK 18 oorlog en revolutie
321
genwoordigers, ambtenaren en gewone burgers samen om de problemen op het gebied van de wapenproductie en de voedsel- en brandstofvoorziening het hoofd te bieden. Het Centrale Militair-Industriële Comité betrok ook vertegenwoordigers van de arbeiders van grote bedrijven in haar po gingen om de productie van militair materieel op te voeren. De Zemgor (van Zemsko-gorodskoj komitet, voluit Verenigd comité van de bond van de zemstvo’s en de bond van de steden), gesticht in 1915, was een initiatief van de zemstvo’s, de stedelijke doema’s en een aantal industriëlen om het ergste oorlogsleed te lenigen. De Progressieve Partij van Rjaboesjinski speelde een belangrijke rol. De Februarirevolutie Begin 1917 werd Petrograd geteisterd door massale stakingsgolven. Op Vrouwendag, 8 maart (23 februari oude stijl), legden 200.000 stakers het openbare leven lam; hier en daar werd geplunderd. De kantoren van de Ochrana werden kort en klein geslagen. De keizer, die in Mogiljov aan het front vertoefde, beval de politie en de Kozakken de orde koste wat kost te herstellen. De soldaten weigerden echter op de stakers te schieten. Op 12 maart kozen de Petrogradse garnizoenen de kant van de stakers en voorzagen hun van wapens. De keizer wilde de Doema laten ontbinden uit angst dat ook die de kant van de stakers zou kiezen. Een aantal volksvertegenwoordigers weigerde zich daarbij neer te leggen en vormde een Voorlopig Comité, dat zou proberen om de gemoederen tot bedaren te brengen. De Petrogradse sovjet van afgevaardigden van de arbeiders belegde diezelfde dag op initiatief van de mensjewieken – onder wie Aleksandr Kerenski (1881-1970) – een vergadering, waarop ook de opstandige soldaten werden uitgenodigd, en stichtte de Petrogradse sovjet van afgevaardigden van arbeiders en soldaten. De keizer was ondertussen in allerijl naar Petrograd vertrokken, maar als gevolg van de spoorwegstakingen niet verder geraakt dan het hoofdkwartier van het noordelijke front in Pskov. Op 13 maart verzochten twee vertegenwoordigers van het Voorlopig Comité de keizer in Pskov troonsafstand te doen ten gunste van zijn zoon Aleksej, om op die manier de gemoederen tot bedaren te brengen. Nadat op 14 maart het Voorlopig Comité een Voorlopige Regering had gevormd en bleek dat zijn generaals hem niet meer steunden, stemde de keizer op 15 maart in met abdicatie. Hij wilde echter niet dat zijn ziekelijke zoon hem zou opvolgen en stelde zijn broer Michail voor als nieuwe keizer. De Voorlopige Regering overtuigde Michail om daar wegens de vijandige stemming onder het volk
322
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
niet op in te gaan; het leger kon zijn veiligheid niet garanderen. Ze stelde voor dat Michail de kroon pas zou aanvaarden wanneer die hem aangeboden werd door de (te verkiezen) Grondwetgevende Vergadering. Dat is er niet meer van gekomen. Zodoende kwam op 17 maart een einde aan de heerschappij van de dynastie van de Romanovs en werd Rusland de facto een republiek. Nikolaj werd met vrouw en kinderen opgesloten in het paleis in Tsarkoje Selo. (Later werd hij overgebracht naar Tobolsk en daarna naar Jekaterinboerg, waar hij en zijn gezin in juli 1918 werden doodgeschoten.) Twee machtscentra Van februari tot oktober 1917 bestonden er in Petrograd twee machtscentra: de Voorlopige Regering en de Petrogradse sovjet. De Staatsraad en de Doema speelden geen rol meer. De Voorlopige Regering, gevormd uit leden van de Doema, pretendeerde de hele natie te vertegenwoordigen. Ze bestond uit tien ministers, voornamelijk leden van het Progressief Blok, onder wie Georgi Lvov (1861-1925), zemstvo-liberaal en premier, Pavel Miljoekov, kadet en minister van Buitenlandse Zaken, Aleksandr Goetsjkov, oktobrist en minister van Oorlog, en Aleksandr Kerenski, minister van Justitie. Miljoekov en Kerenski gaven de toon aan. Kerenski, advocaat en begaafd redenaar, was tegelijk minister van Justitie in de Voorlopige Regering en vicevoorzitter van het Uitvoerend Comité van de Petrogradse sovjet, hoewel dat in principe tegen deelname aan de Voorlopige Regering gekant was. De Voorlopige Regering had onderdak gevonden in het Taurische Paleis, maar verhuisde al spoedig naar het Mariinskipaleis en vestigde zich daarna (tot het einde) in het Winterpaleis. In afwachting van de verkiezingen voor een Grondwetgevende Vergadering, die zij moest organiseren, nam de Voorlopige Regering enkel de lopende zaken waar. Ze voerde een aantal hervormingen door – uitbreiding van de burgerrechten, erkenning van het stakingsrecht, afschaffing van de doodstraf, ook voor militairen, afschaffing van discriminatie op religieuze en etnische basis, opschorting van verbanningen naar Siberië – en besliste, mede onder buitenlandse druk, om de oorlog voort te zetten. De Voorlopige Regering werd vooral gesteund door de burgerij en de middenklasse, maar was niet erg populair bij de boeren, die wachtten op een herverdeling van de grond en op het einde van de oorlog. De Petrogradse sovjet was het andere machtscentrum. Hij betrok aanvankelijk een andere vleugel van het Taurische Paleis, maar verhuisde spoedig naar het Smolny-instituut. Op 14 maart stemde de sovjet een
HOOFDSTUK 18 oorlog en revolutie
323
achtpuntenprogramma, dat onder meer voorzag in amnestie voor politie ke gevangenen, politieke rechten en vrijheden en verkiezingen voor een Grondwetgevende Vergadering. Ook in Moskou en andere steden werden sovjets in het leven geroepen. Ze hadden een losse structuur, waardoor de leiding weinig rekening hoefde te houden met formaliteiten en soepel op de snel wisselende gebeurtenissen kon inspelen. De sovjets pretendeerden eveneens het volk te vertegenwoordigen en democratische beslissingen te nemen. In feite werden de vergaderingen gemanipuleerd door de Uitvoerende Comités, die bevolkt waren met radicale politici, journalisten en intellectuelen die zichzelf naar voren hadden geschoven. De mensjewieken kregen spoedig het gezelschap van bolsjewieken en sociaal-revolutionairen, die uit ballingschap in West-Europa of Siberië waren teruggekeerd. In juni 1917 stichtten afgevaardigden van de diverse sovjets de Al-Russische sovjet van afgevaardigden van arbeiders en soldaten, met een Al-Russisch of Centraal Uitvoerend Comité (cuc), onder lei ding van de mensjewiek Nikolaj Tsjcheïdze (1864-1926). Aanvankelijk steunden de mensjewieken in de Petrogradse sovjet de Voorlopige Regering, uitgaande van het marxistische dogma dat er na de burgerlijke Februarirevolutie moest worden gewacht tot de tijd rijp was voor een socialistische revolutie. Ondertussen wilde het cuc niet formeel deelnemen aan de Voorlopige Regering, omdat ze die als een burgerlijke aangelegenheid beschouwde. Het cuc oefende alleen maar kritiek uit. Aangezien het onder zijn leden geen grondbezitters telde, kon het met onbezwaard gemoed beloven alle grond onder de boeren te zullen verdelen. Ondertussen hadden de boeren zich al uit eigen beweging van veel grond meester gemaakt. De Voorlopige Regering wilde het probleem op een legalistische manier aanpakken. Ze probeerde tevergeefs vertegenwoordigers van de sovjets in de regering op te nemen om de verantwoordelijkheid te delen en het cuc tot realisme te dwingen. (Alleen Kerenski zette die stap.) Ze wilde de beslissing over de toekomstige staatsvorm van Rusland overlaten aan de Grondwetgevende Vergadering. Het cuc had daarvoor al een project klaar: een socialistische staat. Hoewel de invloed van zowel de Voorlopige Regering als het cuc grotendeels beperkt bleef tot Petrograd (en Moskou), stonden beide ook in de belangrijkste provinciesteden tegenover elkaar. In de Oekraïne vormden de bestuurders van de belangrijkste steden in Kiev een Uitvoerend Comité, dat de Voorlopige Regering vertegenwoordigde en haar instructies uit voerde. De Kievse sovjet van afgevaardigden van arbeiders en soldaten voerde net als de Petrogradse oppositie. In de Oekraïne werd er echter
324
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
onmiddellijk nadat het nieuws van de val van de keizer bekend raakte, op 17 maart, ook een Raad (Rada) gevormd, waarin vertegenwoordigers van de belangrijkste Oekraïense liberale en sociaal-democratische partijen zetelden. Aan het hoofd stond de radicale socialist en historicus Mychajlo Hroesjevsky, die uit Galicië was overgekomen. In de loop van april en mei zou de Raad zich ontpoppen als een soort van een Oekraïens parlement, dat steeds nadrukkelijker opkwam voor onafhankelijkheid. In het deel van Belarus dat onder Russische controle was gebleven stichtte een aantal krajovtsi – overwegend Poolse grootgrondbezitters – na de Februarirevolutie een Belarussisch Nationaal Comité. Belarussen creëerden als alternatief een Culturele Raad van Belarussische Organisaties. Tegen het einde van 1917 kwam een overkoepelende Belarussische Centrale Raad tot stand, maar ook die had, net als de andere organisaties, veeleer een cultureel dan een politiek karakter. De Aprilthesen Op 16 april 1917 arriveerde in Petrograd de radicale bolsjewiek Vladimir Lenin. Hij was uit zijn ballingschap in Zwitserland teruggekeerd in een gesloten treinwagon, hem ter beschikking gesteld door de Duitsers, die erop rekenden dat hij, zoals hij overal rondbazuinde, een einde zou maken aan de Russische deelname aan de oorlog. De volgende dag zette hij voor de Petrogradse sovjet zijn tien ‘Aprilthesen’ uiteen. Die kwamen neer op het volgende. De Februarirevolutie was een burgerlijke revolutie. Ze moest meteen worden gevolgd door een socialistische revolutie. Daartoe moest de Voorlopige Regering ten val worden gebracht en vervangen door een regering van de sovjets. De arbeiders uit de West-Europese, rijpe kapitalistische landen zouden hun kameraden in Rusland te hulp snellen. De sovjets waren instellingen met een hoger democratisch gehalte dan de Doema. Daarom was Lenins leuze: ‘Alle macht aan de sovjets’. De oorlog was een imperialistische roofoorlog. Lenin wilde een einde maken aan de slachtpartijen onder proletariërs en de oorlog ombuigen tot een wereldwijde revolutionaire oorlog tegen het kapitalistische systeem. Hij wilde onmiddellijk vrede – ‘zonder territoriale winsten of verliezen’. Alle land moest verdeeld worden onder de boeren. Alle bedrijven moesten onteigend en genationaliseerd worden en in eigendom aan de arbeiders gegeven. Alle volken in het Russische rijk kregen zelfbeschikkingsrecht en afscheidingsrecht – indien dat niet in strijd was met de belangen van het
HOOFDSTUK 18 oorlog en revolutie
325
proletariaat. Arbeiders moesten solidair zijn met elkaar en niet met de nationalistische bourgeoisie in hun land. De Aprilthesen, die Lenin al eerder in brieven en artikels had uitgewerkt, werden door zijn medebolsjewieken aanvankelijk niet helemaal au sérieux genomen. Ze gingen immers in tegen de opvattingen van het cuc. De mensjewieken, die in het cuc nog steeds de meerderheid vormden, gingen ervan uit dat de oorlog te rechtvaardigen was als de verdediging van de revolutie tegen de Duitsers. Dat zag Lenin dus anders. (Hij werd er door zijn tegenstanders dan ook van verdacht een Duits agent te zijn.) Lenins opvattingen druisten ook in tegen het orthodoxe marxisme: hij vond dat er niet moest gewacht worden tot het kapitalisme in Rusland zich voldoende had ontwikkeld om een socialistische revolutie te beginnen. Dat kon volgens hem meteen. Een nieuwigheid was de aandacht voor de boeren. Marx had voor de boeren geen belangstelling gehad. Lenin betrok ze bij de revolutie en noemde arbeiders en boeren samen ‘de massa’ – een term die in het communistische jargon erg populair zou worden. Tot slot was ook Lenins belangstelling voor het nationaliteitenvraagstuk nieuw. Marx dacht in termen van klassen, niet van naties. Die waren gedoemd op te gaan in de finale klassenloze samenleving. Oorlog en vrede De liberalen en (gematigde) sociaal-revolutionairen in de Voorlopige Regering wilden pas vrede na een militaire overwinning, die Rusland een gunstige onderhandelingspositie zou opleveren. Begin mei zond minister van Buitenlandse Zaken Miljoekov aan de bondgenoten een nota met de verzekering dat de Voorlopige Regering de oorlog tot de eindzege zou voort zetten. Toen deze nota in Rusland bekend werd, stak een storm van verontwaardiging op, waarvan de bolsjewieken gebruikmaakten om de regering-Lvov door middel van straatoproer tot ontslag te dwingen. Half mei werd, met de steun van de Petrogradse sovjet, een nieuwe Voorlopige Regering gevormd met negen liberalen (voornamelijk kadetten) en zes socialisten (sociaal-revolutionairen en mensjewieken). De twee ferventste verdedigers van de oorlog – Miljoekov en Goetsjkov – werden niet meer in de regering opgenomen. Op het Eerste Al-Russische Congres van de sovjets, dat plaatshad van 16 tot 7 juli, haalden de gematigde sociaal-revolutionairen en de mensjewieken, op dat moment in het cuc nog steeds vijf keer talrijker dan de bolsjewieken, de bovenhand. Het Congres stemde in met de deelname van
326
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
sociaal-revolutionairen en mensjewieken aan de Voorlopige Regering. Lenin verdedigde zijn Aprilthesen en kreeg de steun van de bolsjewieken en de radicale sociaal-revolutionairen, maar haalde zijn slag niet thuis. Door hun ‘medeplichtigheid’ aan de onpopulaire maatregelen die de Voorlopige Regering nam, verloren de sociaal-revolutionairen en mensjewieken veel van hun aanhang – een ontwikkeling waarbij de bolsjewieken garen sponnen. Begin juni 1917 had de welbespraakte minister van Oorlog Kerenski de regering en de legertop zover gekregen in te stemmen met een nieuw offensief in Galicië op het einde van de maand. Zijn argument was dat in dien Rusland zich uit de oorlog terugtrok, de Duitsers de geallieerden zou den verslaan en zich vervolgens alsnog tegen Rusland zouden keren. Het offensief mislukte jammerlijk. Rusland stond nu voor het blok. De Geallieerden, die door de nakende Amerikaanse interventie een goede kans maakten de oorlog te winnen, drongen aan op een blijvende Russische deelname. De Voorlopige Regering wilde geen aparte vrede met Duitsland sluiten, maar was om militaire en politieke redenen ook niet meer in staat de oorlog nog voort te zetten. Toen de mislukking van het Kerenski-offensief in Galicië bekend werd, organiseerden de bolsjewieken en radicale sociaal-revolutionairen half juli massale manifestaties waarop het aftreden van de Voorlopige Regering en de overdacht van de macht aan de sovjets werd geëist. Ook de matrozen van Kronstadt stapten mee op. De Voorlopige Regering vreesde voor een machtsgreep en kondigde de noodtoestand af. De meerderheid van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen binnen het cuc wilden de macht echter niet meteen overnemen en ook de bolsjewieken zelf – Lenin incluis – aarzelden. De manifestaties ontaardden in plunderingen en straatgevechten. Toen de Voorlopige Regering ‘bewees’ dat Lenin een Duits agent was, bloedde de opstand dood. Lenin bracht de volgende drie maanden door in vrijwillige ballingschap in een hutje op de oever van de Finse Golf; Trotski en andere vooraanstaande bolsjewieken werden gearresteerd. Begin augustus werd een nieuwe voorlopige regering gevormd, weer met sociaal-revolutionairen en mensjewieken. Premier en minister van Oorlog was Kerenski. Hij kon de chaos in het land en in het leger echter niet meer verhelpen. De Finnen, die al na de Februarirevolutie meer autonomie hadden gevraagd, eisten nu alle bevoegdheden op met uitzondering van buitenlandse zaken en oorlog. De Oekraïense Raad had al op 23 juni de Oekraïne tot een autonome entiteit binnen het Russische staatsverband geproclameerd. In de Raad en de Oekraïense sovjets domineerden sociaal-
HOOFDSTUK 18 oorlog en revolutie
327
revolutionairen en mensjewieken (geen bolsjewieken), meestal van Russische origine. De Voorlopige Regering herhaalde dat de Grondwetgevende Vergadering hier de knopen moest doorhakken. Eind augustus organiseerde Kerenski een grote bijeenkomst – een soort van landdag – met politici (de bolsjewieken bleven weg), vakbondsleiders, industriëlen, militairen en zo meer om te overleggen over de situatie in het land en aan het front. De staatsgreep van Kornilov Op deze bijeenkomst bleek dat velen hun laatste hoop stelden op Lavr Kornilov (1870-1918). Kornilov was door de jongste Voorlopige Regering aangesteld als opperbevelhebber van het Russische leger in de plaats van Broesilov, die tijdens het Kerenski-offensief een maand eerder gefaald had. Kornilov bood Kerenski aan om met zijn eenheden uit Mogiljov de orde in Petrograd manu militari te herstellen en de verdediging van de stad tegen een mogelijke Duitse aanval op zich te nemen. Kerenski zou Kornilov ook gevraagd hebben zich klaar te houden om een bolsjewistische staatsgreep te helpen verijdelen. Het bleek echter dat Kornilov zijn eigen agenda had en in feite een militaire dictatuur wilde vestigen. Kerenski ontsloeg hem op beschuldiging van landverraad. Kornilov weigerde zich over te geven en beval zijn leger naar Petrograd op te rukken. De matrozen van Kronstadt en de Rode Garde (een bolsjewistische militie) werden in allerijl opgeroepen en bewapend. Kornilovs (slecht bewapende) soldaten liepen over en Kornilov zelf werd gearresteerd. De rol van Kerenski in deze hele episode en zijn bedoelingen met Kornilov zijn niet helemaal duidelijk. Hoe dan ook leed hij door het hele avontuur alleen maar schade. Regeringsgetrouwe politici en militairen keerden zich van hem af; de bolsjewieken onderstreepten hun cruciale rol in de verijdeling van de coup en bliezen het gevaar voor een rechtse coup buiten elke proportie op om zo de aandacht af te leiden van hun eigen plannen. Kerenski bracht half september met veel moeite nog maar eens een nieuwe Voorlopige Regering van gematigde socialisten en kadetten op de been. Die regering nam enkele opzienbarende beslissingen als de proclamatie van de republiek en de vorming van een parlement, die echter zonder ge volgen bleven.
328
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De Oktoberrevolutie Hoewel nog steeds slechts een minderheid in de sovjets de bolsjewieken steunde – alleen in de sovjets van Petrograd en Moskou hadden ze een meerderheid –, achtte Lenin in september de tijd gekomen voor een gewapende opstand. Vanuit zijn hutje aan de zee stuurde hij boodschappen van die strekking naar zijn kameraden in Petrograd. Hij keerde in vermomming terug naar Petrograd om het persoonlijk uit te leggen. Op een vergadering van de het Centraal Comité van de rsdap (bolsjewieken) op 23 oktober bleek nog wat terughoudendheid te bestaan. Lev Kamenev (1883-1936) en Grigori Zinovjev (1883-1936) rekenden erop dat de bolsjewieken de verkiezingen voor de Grondwetgevende Vergadering konden winnen en zo op een legale manier aan de macht komen, maar Lenin dreigde ermee de partij te verlaten en een nieuwe partij te stichten. De sceptici gaven toe. Op 25 oktober werd een Militair Revolutionair Comité gesticht, dat Petrograd moest verdedigen tegen een nieuwe militaire staatsgreep en een Duitse aanval. Als voorzitter van de Petrogradse sovjet met veel invloed in het leger zorgde Trotski ervoor dat het garnizoen van de hoofdstad de bevelen van het Militair Revolutionair Comité zou uitvoeren. Ondertussen werd onder het mom van de organisatie van het Tweede Congres van de AlRussische sovjet op 7 november een bolsjewistische staatsgreep voorbereid. Op 7 november bezetten de Rode Garde en soldaten en matrozen de strategische punten in de stad. In de vroege uren van 8 november (25 oktober oude stijl) bestormde de Rode Garde het Winterpaleis, waar de Voorlopige Regering vergaderde. Alleen Kerenski kon ontsnappen, eerst naar het front om versterkingen te halen, en daarna naar het buitenland. Op het Tweede Congres van de Al-Russische sovjet bestond iets meer dan de helft van de 649 afgevaardigden uit bolsjewieken; 100 afgevaardigden waren sociaal-revolutionairen en de rest mensjewieken. Het Congres vergaderde op het moment van de bestorming van het Winterpaleis in het Smolny-instituut. Zodra het van de staatsgreep op de hoogte was gebracht, verkoos het Congres nog dezelfde nacht een nieuw cuc, dat overwegend bestond uit bolsjewieken. Het nieuwe cuc nam de macht van de Voorlopige Regering over. Mensjewieken en gematigde sociaal-revolutionairen protes teerden tegen de coup, maar tevergeefs. Ze verlieten het Congres, daarmee de macht volledig overlatend aan de bolsjewieken en de radicale sociaalrevolutionairen. Anatoli Loenatsjarski (1975-1933) las Lenins manifest Aan de arbeiders, de soldaten en de boeren! voor, waarin de nieuwe orde werd bekendgemaakt. Lenin stelde ook meteen zijn Decreet over de vrede voor,
HOOFDSTUK 18 oorlog en revolutie
329
waarin werd opgeroepen tot een onmiddellijke wapenstilstand. Een ander decreet schafte het privé- en staatseigendom van landbouwgrond af. Op 9 november vormde het Congres een nieuwe voorlopige regering van arbeiders en boeren of sovjet van volkscommissarissen (Sovnarkom, afkorting van sovjet narodnych komissarej, een van de eerste fraaie acroniemen waarmee het communisme de Russische taal heeft verrijkt), die de macht zou uitoefenen tot de installatie van de Grondwetgevende Vergadering na de verkiezingen. De Sovnarkom werd gecontroleerd door het cuc. Lenin werd de nieuwe premier, Trotski commissaris voor Buitenlandse Zaken, Loena tsjarski voor Onderwijs, Josif Stalin (1879-1953, echte naam Josif Dzjoegasjvili) voor Minderheden. Er was haast geen bloed gevloeid en de man in de straat had nauwelijks iets van de staatsgreep gemerkt. In de loop van de volgende weken grepen de bolsjewieken ook de macht in Moskou en in andere grote steden en industriële centra. De meeste slachtoffers vielen in Moskou – een tweehonderdtal. Het einde van het keizerrijk In de loop van 1917 hield het Russische keizerrijk op te bestaan. Hoe had het zo ver kunnen komen? Historici hebben op deze vraag uiteenlopende antwoorden gegeven, waarvan geen enkel geheel bevredigt. Nikolaj ii zou geen volksvertegenwoordiging hebben gewild en die alleen maar hebben tegengewerkt. Tussen 1906 en 1914 boekte het keizerrijk op het vlak van democratisering dankzij de vier Doema’s een aanzienlijke vooruitgang, en politieke acties zouden de keizer uiteindelijk wellicht tot nog meer toegevingen hebben gedwongen. Er zou een onverzoenbare tegenstelling hebben bestaan tussen economische modernisering en autocratie. In de genoemde periode maakte de Russische economie echter een indrukwekkende ontwikkeling door. De regering zou er niet in geslaagd zijn een oplossing te vinden voor het probleem van de landbouwgrond. Toch wierpen de hervormingen van Stolypin vruchten af. Al deze factoren hebben een rol gespeeld, maar vermoedelijk is de val van het keizerrijk vooral het gevolg van een samenloop van omstandigheden: het zwakke staatsmanschap van de keizer, de economische chaos veroorzaakt door de oorlog, de revolutio naire situatie die door beroepsrevolutionairen werd aangegrepen om hun slag te slaan. Er zijn zeker ook politieke, sociale, economische en militaire oorzaken die in de bredere Europese context moeten worden verklaard: niet toevallig kwamen op hetzelfde moment ook het Habsburgse en het Osmaanse rijk ten val, als gevolg van omstandigheden die niet zo veel ver-
330
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
schilden van die in Rusland. In tegenstelling tot die twee heeft het Russische rijk het uiteindelijk in de vorm van de Sovjet-Unie nog zeventig jaar langer uitgehouden.
331
19 De consolidatie van de Sovjet-Unie
H
et zag er aanvankelijk niet naar uit dat de bolsjewieken lang in het zadel zouden blijven zitten. Ze slaagden er weliswaar in hun macht te consolideren in de grote steden, maar op het platteland was hun aanhang niet groot. Er bestond ook in de steden veel verzet, maar dat was ideologisch verdeeld en militair slecht georganiseerd. Lenin en zijn kornuiten hadden hun hele leven lang niets anders uitgevoerd dan nadenken over de revolutie; ze kwamen dan ook beslagen op het ijs. Naar hun overtuiging speelde zich een socialistische revolutie af, die een einde zou maken aan het tijdperk van de bourgeoisie, dat in Rusland overigens maar acht maanden had geduurd (van februari tot oktober 1917). De arbeidersklasse, die de macht had gegrepen – daar bedoelden ze zichzelf mee – moest nu de revolutie verdedigen tegen haar vele vijanden. Daartoe moest ze tijdelijk de dictatuur van het proletariaat uitoefenen. In combinatie met het militaristische karakter dat de Russische samenleving al van in de middeleeuwen had, was deze dictatuur van het proletariaat verantwoordelijk voor het autoritaire karakter van de Sovjetsamenleving. De Grondwetgevende Vergadering
De verkiezingen voor de Grondwetgevende Vergadering waren gepland voor 25 november en de bolsjewieken hadden beloofd dat de verkiezingen zouden doorgaan. Ze hadden natuurlijk graag door een verkiezingsoverwinning hun machtsgreep post factum een legaal tintje gegeven. Het draaide echter anders uit. De bolsjewieken behaalden 25 percent van de stemmen; de sociaal-revolutionairen, die op het platteland nog steeds de grootste aanhang hadden, 58. De meerderheid van de zetels – 270 – ging
332
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
dan ook naar de gematigde sociaal-revolutionairen; de bolsjewieken veroverden 175 zetels, en de radicale sociaal-revolutionairen 40 – op een totaal van 707. De andere zetels gingen naar liberale en conservatieve partijen. Zelfs met de linkse factie van de sociaal-revolutionairen, die tot samenwerking met de bolsjewieken bereid was, kon geen meerderheid worden bereikt. Lenin eiste dat de Grondwetgevende Vergadering de zetelende regering (van de bolsjewieken) zou erkennen. Volgens werden zo veel mo gelijk potentiële dwarsliggers geëlimineerd. De kadetten, die zich door hun verzet tegen de vredespolitiek van de bolsjewieken erg onpopulair hadden gemaakt, werden buiten de wet gesteld. Ook de gematigde sociaal-revolutionairen hadden om die reden een groot deel van hun invloed verloren. Toen de Grondwetgevende Vergadering op 18 januari voor het eerst bij elkaar kwam (in het Taurische paleis), werd de volksvertegenwoordigers door rumoerige en dreigende bolsjewistische soldaten het werk onmogelijk gemaakt. Na een hele nacht palaveren werd de vergadering opgeheven onder het voorwendsel dat de paleiswacht naar bed wilde. De regering verbood vervolgens dat de Grondwetgevende Vergadering haar werkzaamheden voortzette. De bolsjewieken zouden zelf wel een grondwet maken. Vrede De terugtrekking uit de oorlog was een delicaat punt. Niet alleen verspeelde Rusland zijn kans om eindelijk de controle over de zeestraten tussen de Zwarte Zee en de Middellandse Zee te verwerven, maar bovendien zou een vredesverdrag onvermijdelijk territoriale verliezen met zich brengen. Een aantal politieke partijen en een deel van de publieke opinie hadden bezwaren tegen de terugtrekking, maar de arbeiders en de boeren, die de zwaarste lasten van de oorlog droegen, lagen niet wakker van de zeestraten. Van hun steun moesten de bolsjewieken het hebben. Een van hun eerste be leidsdaden was de uitvaardiging van het tamelijk onnozele Decreet over de vrede, waarin ze alle strijdende partijen opriepen meteen een einde aan de oorlog te maken zonder dat grenzen zouden worden gewijzigd of schade vergoedingen betaald. Daar deden de Duitsers niet aan mee. De bolsjewieken waren dan ook verplicht over een vrede te onderhandelen en de ter ritoriale verliezen erbij te nemen. Ondertussen probeerden ze wel – revolutionairen die ze waren – van de onderhandelingen met Duitsland gebruik te maken om de Duitse bewindslui te ontmaskeren als imperialisten en een arbeiders- en soldatenopstand in Duitsland zelf uit te lokken. Ze dachten dat ook de Duitse soldaten, als ze langer aan het front moesten blijven, een revolutie zouden beginnen.
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
333
De Duitse onderhandelaars wisten dat Rusland geen kant op kon en eisten dat grote delen van Polen en het Balticum aan Duitsland zouden worden afgestaan. Ze wilden echter zelf ook zo snel mogelijk tot een verge lijk te komen omdat ze hun troepen van het oostfront graag naar het westen wilden overbrengen. Daar stond een Amerikaanse interventie te gebeuren. De bolsjewieken stuurden de lepe Trotski als onderhandelaar. Toen die na lang touwtrekken uit de hoek kwam met de aankondiging dat Rusland dan maar een einde aan de oorlog maakte zonder vredesverdrag, lieten de Duitsers hun troepen een eindje richting Petrograd oprukken. Er was geen Russisch leger meer dat hen kon tegenhouden. De bolsjewieken zochten hun heil in Moskou, dat daarmee opnieuw de hoofdstad werd. Met de Vrede van Brest-Litovsk van 3 maart 1918 aanvaardde Rusland vrijwel onvoorwaardelijk de Duitse voorstellen. Rusland verloor een brede strook grondgebied van de Witte tot de Zwarte Zee, bestaande uit Finland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Oekraïne (dat zich met Duitse steun onafhankelijk had verklaard) en Bessarabië. Uit protest tegen deze vernederende vrede verlieten de vertegenwoordigers van de radicale sociaalrevolutionairen het cuc. Daarmee verloren de bolsjewieken hun laatste bondgenoten, maar kregen ze de macht helemaal voor zich alleen. Overigens bestond er in brede lagen van de bevolking ontevredenheid over de territoriale verliezen die de vrede met zich meebracht. Het kwam tot sporadische opstanden en moordaanslagen. Lenin zelf werd op 30 augustus 1918 door de anarchiste Fanny Kaplan wegens verraad aan de revolutie met revolverschoten verwond; hij zou er nooit helemaal van herstellen. De Vrede van Brest-Litovsk bracht Rusland uiteindelijk ook geen vrede. In Oost-Oekraïne en in West-Siberië vormden de tegenstanders van de bolsjewieken politieke en militaire coalities. De voormalige westerse bondgenoten voelden zich door Rusland in de steek gelaten en overwogen een militaire interventie, mede om te vermijden dat door hen aan Rusland geleverde wapens in Duitse handen zouden vallen. De grenzen van de Sovjet-Unie met Polen en Oekraïne werden betwist. Na de algemene wapenstilstand op 11 november 1918 zegde de Sovjet-Unie de Vrede van BrestLitovsk op en probeerde in naam van de revolutie de verloren gebieden te heroveren.
334
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Burgeroorlog en buitenlandse interventie Politiek buiten spel gezet en bedreigd in hun belangen grepen sociaalrevolutionairen, monarchisten, nationalisten en anderen begin 1918 naar de wapens en vormden in het Donbassin het zogenaamde Witte Leger. Aanvankelijk maakten de sociaal-revolutionairen, die boos waren over het uitstel, respectievelijk het afstel van de Grondwetgevende Vergadering (waarin zij het grootste aantal vertegenwoordigers hadden) de belangrijkste groep in het leger uit, maar naderhand werden ze overschaduwd door conservatieve monarchisten. Aan het hoofd van het vrijwilligersleger stond (de ontsnapte) Lavr Kornilov. In maart 1918 veroverde hij Jekaterinodar, maar sneuvelde enkele dagen later. Hij werd opgevolgd door Anton Denikin (1872-1947). In de zomer van 1918 begon het Witte Leger voor de bolsjewieken een bedreiging te vormen. Een curieuze rol speelde daarbij een Tsjechisch legioen van 40.000 man dat in de oorlog door de Russen krijgsgevangen was genomen en vervolgens de kant van de geallieerden (dus ook van de Russen) had gekozen tegen Oostenrijk. De Tsjechen hoopten daarvoor na de oorlog beloond te worden met een onafhankelijk Tsjechoslowakije. Na de Vrede van Brest-Litovsk besloten ze hun strijd voort te zetten aan het westelijke front in Frankrijk. Dat konden ze alleen via een omweg door Siberië en de Verenigde Staten bereiken. Onderweg leverden ze samen met het Witte Leger in Samara slag tegen de bolsjewieken. Ze maakten zich meester van de Trans-Siberische spoorlijn en de steden erlangs. In augustus veroverden ze Kazan en bedreigden Moskou. Toen mede door toedoen van het Tsjechische legioen de bolsjewieken op het punt stonden de controle over West-Siberië te verliezen, besloten ze half juli 1918 de kei zer en zijn gezin, die gevangen zaten in Jekaterinboerg, te liquideren om op die manier te vermijden dat ze zouden bevrijd worden. (Een Belgisch vrijwilligerscorps van Autos-Canons-Mitrailleuses legde ongeveer dezelfde weg af.) Het optreden van het Tsjechische legioen deed de bolsjewieken de noodzaak inzien van een sterk leger. Trotski, die ondertussen volkscommissaris van Militaire en Maritieme Aangelegenheden was geworden, voerde opnieuw de dienstplicht in, herstelde de discipline en nam tot sa menwerking bereide tsaristische officieren in dienst, die hij liet bijstaan door partijgetrouwe commissarissen. Voor de oude militaire rangen werden nieuwe benamingen bedacht, maar dat veranderde weinig aan de hiërarchische verhoudingen en de ijzeren discipline. In de late zomer van 1918
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
335
versloeg het Rode Leger het Tsjechische legioen en verdreef het oostwaarts. De Tsjechen verlieten Rusland in 1920. Het Witte Leger slaagde er niet in zich even efficiënt te organiseren. De ‘Witten’ waren ideologisch verdeeld en geografisch verspreid langs de periferie van Centraal-Rusland. In Siberië, waar de sociaal-revolutionairen veel stemmen haalden, was de bevolking erg antibolsjewistisch gezind. Er ontstonden autonome staten in Samara, Omsk en Tsjita. In september 1918 vormden liberale en linkse partijen in Omsk een voorlopige regering met aan het hoofd Aleksandr Koltsjak (1873-1920). In 1919 werd een groot offensief gepland vanuit diverse richtingen dat, was het beter gecoördineerd geweest, het Rode Leger in een lastig parket had kunnen brengen. Dit des te meer omdat de Witten in Noord-Rusland en Oost-Siberië ondertussen ook de steun hadden gekregen van interventietroepen uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Japan en de Verenigde Staten. Een Britse eenheid was al op de dag van de ondertekening van de Vrede van Brest-Litovsk begonnen te opereren rond de havens van Moermansk en Archangelsk om te vermijden dat westerse wapenleveringen in handen van de Duitsers zouden vallen. In het voorjaar van 1918 bezetten Britten, Fransen en Amerikanen beide havens; in de zomer landden Japanse en Amerikaanse troepen in Vladivostok; eind 1918 bezetten Britse en Franse troepen de Zwarte-Zeehavens en de olievelden bij Bakoe in Azerbeidzjan. Na de Wapenstilstand van november 1918 had de aanwezigheid van deze troepen in Rusland niet veel zin meer. Andere motieven dan militai re werden belangrijker: de angst voor de communistische revolutie, die de bolsjewieken dreigden uit te voeren naar Centraal-Europa en het feit dat de bolsjewieken de bezittingen van buitenlandse firma’s in Rusland genationaliseerd hadden. In 1919 steunden de geallieerden – zij het niet erg doortastend – met wapenleveringen het grote offensief van het Witte Leger. Ze rekenden vooral op Koltsjak, die het hele gebied tussen het Bajkalmeer en Vladisvostok controleerde en in april 1919 bijna de Wolga had bereikt. In de zomer van 1919 rukte Denikin op vanuit het zuiden en veroverde Kiev; Nikolaj Joedenitsj (1862-1933) bedreigde Petrograd vanuit Estland en Jevgeni Miller (1867-1937) opereerde vanuit Archangelsk. De bolsjewieken trokken uiteindelijk aan het langste eind. Hun grootste troef was dat ze Centraal-Rusland beheersten, wat het de Witte generaals moeilijk maakte hun acties te coördineren en gezamenlijke operaties uit te voeren. Het Rode Leger heroverde in het najaar van 1919 onder de persoonlijke leiding van Trotski Siberië. In oktober werd Koltsjak – vermoedelijk in ruil voor een ongehinderde aftocht – door de Tsjechen gear-
336
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
resteerd, aan het Rode Leger uitgeleverd en geëxecuteerd. In november 1919 werd Joedenitsj teruggedreven naar Estland en in maart 1920 werd ook Denikin verslagen. Zijn opvolger Pjotr Vrangel (1878-1928) kon op de Krim standhouden zolang het Rode Leger in Polen oorlog voerde, maar werd daarna eveneens uitgeschakeld. De nederlaag van het Witte Leger leidde tot een massale emigratie van adel, rijke burgerij en aanhangers van het oude regime – naar schatting twee miljoen. Britse oorlogsbodems, die de Witten het langst hadden gesteund, evacueerden de resten van Vrangels verslagen leger naar Istanbul. De nederlaag van de Witten had veel oorzaken: de verdeeldheid in het Witte kamp, het gebrek aan coördinatie bij de militaire operaties en de al bij al geringe steun vanuit het Westen. Maar er waren ook diepere oorzaken. De Witten verzetten zich tegen een herverdeling van de landbouwgrond, waardoor ze de steun van de boeren verloren. De boeren hadden in Oekraïne een Groen Leger op de been gebracht, dat streed tegen het Rode, maar niet samen met het Witte. Daarnaast waren de Witten over het algemeen Russische nationalisten, waardoor enkele, maar niet alle antibolsjewistische nationale bewegingen hen wilden steunen. Lenin scoorde op beide punten door aan de boeren alle grond te beloven en aan alle volken het afscheidingsrecht. Ook het feit dat de Witte beweging uit het buitenland gesteund werd, maakte dat ze bij de redelijk xenofobe Russische bevolking veel krediet verloor. Het herstel van het Russische rijk Lenin had met de Verklaring van de rechten van de volken van Rusland van 15 november 1917 zelfbeschikkingsrecht en het recht op afscheiding verleend aan alle niet-Russische volken in het rijk. Hij richtte een Commissariaat voor de Nationaliteiten op, dat geleid werd door Josif Stalin. Stalin, zoon van een Georgische schoenmaker en van opleiding priester, was in 1903 lid geworden van de rsdap (bolsjewieken) in de Kaukasus. Lenin had hem opgenomen in het Centraal Comité van de partij. In 1917 werd hij hoofdredacteur van Pravda. De functie van volkscommissaris voor Minderheden was weinig prestigieus, aangezien het minderhedenbeleid in het kader van de communistische ideologie als een bijkomstigheid werd beschouwd. Het recht op zelfbeschikking en afscheiding bleek een loze belofte. In de praktijk werd het afscheidingsrecht alleen gerespecteerd in het geval van Polen en de Baltische staten omdat de internationale situatie ertoe dwong. In de andere gevallen deed Stalin een beroep op het principe,
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
337
dat de toepassing van het afscheidingsrecht niet mocht indruisen tegen de belangen van het proletariaat. Nationalisme en separatisme werden bestempeld als burgerlijke politieke idealen; het proletariaat kon immers geen ander verlangen koesteren dan te leven in een staat waarin de arbeidersklasse aan de macht was. Arbeiders moesten solidair zijn met elkaar en niet met de bourgeoisie in hun land. Het sprak vanzelf dat het Rode Leger de plicht had de arbeiders te hulp te komen, wanneer die zich tegen afscheiding verzetten – en arbeiders die om hulp vroegen tegen separatisten waren overal gauw gevonden. Stalin stelde inlijving bij de Sovjet-Unie gelijk met revolutionaire vooruitgang. Hij was ook de mening toegedaan dat in de strijd met het kapitalisme, dat zijn economische macht haalde uit zijn koloniën, de Sovjet-Unie het recht en de plicht had om de revolutie te verdedigen met behulp van de grondstoffen uit haar koloniën. In de Kaukasus hadden Azerbeidzjan, Armenië en Georgië kort na de Februarirevolutie een onafhankelijke Transkaukasische Federale Republiek gevormd onder leiding van een Georgische mensjewiek, maar zolang het Russische leger daar nog opereerde tegen Turkije gebeurde er weinig. In mei 1918, toen het leger zich na de Vrede van Brest-Litovsk had teruggetrokken, riepen de drie republieken elk afzonderlijk de onafhankelijkheid uit. Daarmee rezen meteen allerlei territoriale problemen. De situatie werd nog ingewikkelder door de interventie van het Rode en het Witte Leger en van Duitse, Turkse en Britse troepen. Nationale minderheden vreesden de meerderheden in de nieuwe nationale staten; sommige volken zagen op tegen een re-integratie in een hersteld Russisch keizerrijk; andere volken vreesden te worden opgenomen in een Turkse staat. Met name de Georgiërs en de Armeniërs vonden de Sovjet-Unie nog het minste kwaad. In de loop van de jaren 1920-1921 werden de drie staten samen in de vorm van een Transkaukasische Sovjetrepubliek in de Sovjet-Unie opgenomen. Ook in Centraal-Azië bestonden separatistische bewegingen, vooral in Turkmenistan. Ze hadden soms het karakter van antikoloniale of religieuze bewegingen. De lokale moslimbevolking keerde zich tegen de Russische aanwezigheid van militairen, ambtenaren en kolonisten. Na de nederlaag van Koltsjak was het Rode Leger het enige dat de Russische bevolking in Centraal-Azië bescherming kon bieden. Het slaagde er zonder veel moeite in overal bolsjewieken aan de macht te brengen, maar lokale verzetshaarden bleven bestaan tot een eind in de jaren twintig. In 1920 werden Chiva en Boechara – tot dan toe Russische protectoraten – aangehecht. De onafhankelijke Republiek van het Verre Oosten (tussen het Bajkalmeer en Vla divostok, met als hoofdstad Tsjita), die de bolsjewistische regering een
338
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
tijdlang erkend had omdat ze als buffer diende tegen de Japanse interventie, werd in 1922 geannexeerd. Zo kwam de Sovjet-Unie er uiteindelijk vanaf met het verlies van Polen (inclusief delen van Belarus en Oekraïne), de Baltische staten (Finland, Estland, Letland, Litouwen), Bessarabië (dat Roemeens werd, het enige territoriale verlies dat de Sovjetregering niet erkende), en het gebied van Kars en Ardahan, dat terug naar Turkije ging. Oekraïne Polen was op 11 november 1918 opnieuw een onafhankelijke staat geworden, maar had voorlopig nog geen grenzen. De Poolse leider Józef Piłsudski (1876-1935) ging ervan uit dat Polen zijn grenzen van vóór de Delingen moest terugkrijgen. Dat betekende dat Belarus en een deel van Oekraïne opnieuw binnen de grenzen van de nieuwe Poolse republiek zouden worden opgenomen. De geallieerden aarzelden. Ze wilden van Polen een bolwerk tegen het communisme maken en zagen dus graag een groot en sterk Polen, maar vreesden op die manier de steun te verliezen van het (nationalistische) Witte Leger, dat op dat ogenblik tegen de bolsjewieken streed. Ze stelden daarom voor dat de oostelijke grens van Polen zou samenvallen met die van het voormalige Congres-Polen, de zogenaamde Curzonlijn, genoemd naar de bedenker ervan, Lord Curzon (1859-1925). Deze lijn vorm de ongeveer de etnische grens tussen de Polen enerzijds en de Belarussen en Oekraïners anderzijds. Daardoor beantwoordde ze ook aan de principes die de Amerikaanse president Woodrow Wilson (1856-1924) in 1918 in zijn beroemde Veertien Punten had geformuleerd: staatsgrenzen en etnische grenzen moesten zo veel mogelijk samenvallen. Russisch Oekraïne had zich al na de Februarirevolutie in 1917 autonoom verklaard onder een centrale raad geleid door Michajlo Hroesjevsky. In juni werd de zelfstandigheid van Oekraïne als deelstaat binnen Rusland geproclameerd en op 25 januari 1918 werd de onafhankelijke Oekraïense Volksrepubliek gesticht. De regering maakte meteen werk van de uitbouw van de nieuwe staat. De Raad weigerde de nieuwe Sovjetregering in Moskou te erkennen. De Sovjetregering erkende wel de onafhankelijkheid van Oekraïne, maar gaf daarmee Oekraïne niet op. Eind december 1917 hadden de bolsjewieken in Charkiv al de Oekraïense Republiek van sovjets van afgevaardigden van arbeiders, soldaten en boeren geproclameerd en een soort van sovjetregering geïnstalleerd. De Centrale Raad bestempelde deze actie als illegaal. De bolsjewieken stuurden troepen naar Oekraïne om de zelf-
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
339
verklaarde Oekraïense sovjetregering bij te staan. Op 9 februari maakte het Rode Leger zich meester van Kiev. Diezelfde dag sloot Oekraïne in Brest-Litovsk – een maand voor Rusland hetzelfde deed – een vredesverdrag met Duitsland en Oostenrijk. Daarin erkenden Duitsland en Oostenrijk de grenzen van Oekraïne. Er werden ook afspraken gemaakt over Duitse militaire bescherming tegen Russische agressie. Met Duitse militaire hulp werd het Rode Leger vervolgens van het grondgebied van Oekraïne verdreven. De Duitse hulp was evenwel niet belangeloos. De Duitsers eisten van Oekraïne graan en grondstoffen die ze nodig hadden voor de oorlogvoering. Aanvankelijk beschouwde de Oekraïense regering deze leveringen als te verkiezen boven een Russische bezetting, maar naarmate de Duitsers steeds veeleisender werden, nam de tegenzin toe. Om de leveringen niet in het gedrang te laten komen, namen de Duitsers op 28 april de macht over. Ze gaven hun steun aan een hetmanaat onder leiding van Pavlo Skoropadsky (1873-1945), een conservatieve generaal met Wit-Russische sympathieën. Hoewel de uitbouw van Oekraïense staatsinstellingen onder zijn bewind doorging, wordt hij over het algemeen toch beschouwd als een collaborateur. Een maand na de Duitse capitulatie in november 1918 kwam er einde aan het hetmanaat. Daarna verzonk het land in chaos. De macht werd overgenomen door een Directoraat waarin Symon Petljoera (1879-1926), journalist, politicus en verantwoordelijk voor militaire aangelegenheden in de (opgedoekte) Centrale Raad, een leidende rol speelde. Het Directoraat regeerde voorlopig zonder parlement. Er bestonden grote meningsverschillen onder de leden ervan over de relaties van Oekraïne met Rusland en over de uitbouw van een sterke legermacht die tegen het Russische – Rode of Witte – leger zou zijn opgewassen. Er streden overigens nog meer legers in en om Oekraïne: het 50.000 man tellende Zwarte Leger van de anarchist Nestor Machno (1888-1934) en het Groene Leger van de sociaal-revolutionairen onder leiding van Aleksandr Antonov (1888-1922). Het Witte Leger, dat voor een groot deel bestond uit voormalige grootgrondbezitters, versloeg na een verbeten strijd het Groene Leger, bekampte het Rode Leger en vond tussen de bedrijven door nog tijd voor pogroms onder de joodse bevolking. In de winter en het voorjaar van 1919 slaagde Petljoera er met veel moeite in het Witte Leger te verjagen, maar hij moest met lede ogen toezien hoe het Rode Leger de controle verwierf over het grootste deel van Oekraïne. Op 10 maart werd de Socialistische Sovjetrepubliek Oekraïne gesticht. Petljoera trok zich met zijn aanhangers en troepen terug in Podolië bij de Poolse grens.
340
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Ondertussen hadden de Oekraïners in Galicië op 1 november 1918 eveneens de onafhankelijkheid uitgeroepen van een West-Oekraïense Republiek. Van het begin af aan bestonden er plannen om de West-Oekraïense Republiek te verenigen met de Oekraïense Volksrepubliek. Op 22 ja nuari 1919 werden beide delen van Oekraïne ook effectief in één staat met elkaar verbonden. Tussen de Oekraïners in beide delen bestonden aanzienlijke politieke, sociale en culturele verschillen, die het gevolg waren van het feit dat ze al vele generaties in twee verschillende imperia hadden geleefd. West-Oekraïne kreeg daarom binnen het grotere Oekraïense staatsverband autonomie. De levensvatbaarheid van de hele constructie was gezien de oorlogsomstandigheden niet erg groot. Ook Polen maakte aanspraak op het gebied, dat immers vóór de Poolse Delingen tot de Pools-Litouwse Unie had behoord. Gebruikmakend van de omstandigheid dat het Rode Leger op dat moment in beslag genomen werd door de oorlog met het Witte Leger, veroverde het Poolse leger, aangevoerd door Piłsudski zelf, in de loop van het voorjaar van 1919 het grootste deel van Belarus, Litouwen en – in juli 1919 – Galicië. Zodra het met het Witte Leger had afgerekend, concentreerde het Rode Leger zich op Polen. Piłsudski en Petljoera besloten in april 1920 hun krachten te bundelen om samen het Rode Leger uit Oekraïne te verdrijven. Een overwinning van dit bondgenootschap zou ongetwijfeld tot grote problemen hebben geleid, want Piłsudski beschouwde het Oekraïense grond gebied ten westen van de Dnepr als Pools, terwijl Petljoera West-Oekraïne tot Oekraïne rekende. Maar het is niet zover gekomen. Na enkele militaire successen als de verovering van Kiev begin mei 1920 keerden de kansen. In juni heroverde het Rode Leger Kiev en daarna rukte het onder leiding van Michail Toechatsjevski (1893-1837) snel op naar het westen. De SovjetUnie erkende in juli de Litouwse onafhankelijkheid in ruil voor Litouwse neutraliteit in de Pools-Russische oorlog. In het zuiden maakte het Rode Leger aanstalten om Oost-Galicië bij de inmiddels gestichte Oekraïense Sovjetrepubliek te voegen. Het Rode Leger stond dra voor Warschau. De geallieerden, bevreesd voor een communistische doorbraak, drongen er bij de Polen op aan vrede te sluiten en de Curzonlijn alsnog als grens te aanvaarden. Maar dan gebeurde wat de Polen het ‘Wonder aan de Wisła’ noemen, naar de rivier die door Warschau stroomt: halverwege augustus slaagde Piłsudski erin Toechatsjevski terug te slaan. Twee weken later werd het Rode Leger bij Komarów in de laatste cavalerieslag in de Europese krijgsgeschiedenis nogmaals verslagen. De Polen dreven de Russen terug tot bij Minsk.
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
341
De vredesonderhandelingen werden afgesloten met de Vrede van Riga op 18 maart 1921. De Sovjet-Unie stond Polesië, Wolhynië (beide in het westen van Belarus) en Oost-Galicië aan Polen af. Daardoor lag de grens toch nog veel oostelijker dan de Curzonlijn en de etnische grens. Veel Oekraïners leefden voortaan binnen de grenzen van de Poolse staat. In 1922 trad de onafhankelijke Socialistische Sovjetrepubliek Oekraïne toe tot de SovjetUnie. De meeste Oekraïners leefden voor het eerst in hun geschiedenis in een eigen staat, waarbinnen ze als aparte natie werden erkend. De Sovjet-Unie eiste de uitlevering van Petljoera, maar Polen liet hem gaan. Hij bracht zijn laatste jaren door in Parijs, waar hij in 1926 werd vermoord door een jood die wraak wilde nemen voor de pogroms in Oekraïne onder Petljoera’s bewind. Belarus Het grondgebied van Belarus werd als gevolg van de Duitse opmars in het begin van de Eerste Wereldoorlog in twee gedeeld. Het westelijke deel werd bezet door de Duitsers, het oostelijke deel bleef Russisch. De politieke activiteit stond al die jaren op een laag pitje. Pas in juli 1917, na de Februarirevolutie, belegde de Belarussische Socialistische Vereniging een bijeenkomst van alle nationale krachten, waarop werd besloten een permanente Belarussische Centrale Raad te vormen. Na de Oktoberrevolutie werd hij omgedoopt tot Grote Belarussische Raad. Op 5 december 1917, kort na de Oktoberrevolutie, werd een eerste Al-Belarussisch congres bij elkaar geroepen om te overleggen over de toekomst van het land. Net als in Oekraïne was een deel van de deelnemers voorstander van Belarussische onafhankelijkheid, en een ander deel gewonnen voor autonomie binnen het kader van een democratische, federale Russische republiek. Er werd een grondwetgevende vergadering bij elkaar geroepen om de knopen door te hakken. De Sovnarkom achtte zulke vergadering niet opportuun en de bolsjewistische vertegenwoordigers op het congres maakten een einde aan de beraadslagingen. De bolsjewieken stichtten vervolgens de Communistische Partij van Belarus. De Vrede van Brest-Litovsk op 3 maart 1918 creëerde een nieuwe situatie. Nagenoeg het hele grondgebied van Belarus werd afgestaan aan de Poolse marionettenstaat die eind 1916 door de Duitse en de Oostenrijkse keizers in het leven was geroepen. Op 21 februari 1918 werd onder Duitse bezetting een nieuwe bijeenkomst belegd, die een voorlopige regering van Belarus in het leven riep. Tot de samenkomst van een grondwetgevende
342
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
vergadering zou de macht uitgeoefend worden door een Uitvoerend Comité onder leiding van Jazep Varonka (Josif Voronko, 1891-1952), een van de leiders van de Belarussische Socialistische Vereniging. Op 25 maart 1918 werd de Belarussische onafhankelijkheid geproclameerd. De officiële taal van de republiek zou het Belarussisch zijn, de hoofdstad Minsk. De toekomstige grenzen waren ruim uitgemeten, maar niet precies vastgelegd. De Belarussische Volksrepubliek werd door geen enkele andere staat dan Oekraïne erkend. De Belarussische bevolking zelf leek geneigd haar lot in handen van haar sterke buren te leggen. Gezien haar geringe overlevingskansen als onafhankelijke staat zou het uiteindelijk van de afloop van de oorlog tussen Polen en de Sovjet-Unie in 1919-1921 afhangen hoe de toekomst van Belarus eruit zou zien. De opmars van het Rode Leger in westelijke richting na de capitulatie van Duitsland ging gepaard met de stichting van Sovjetrepublieken in de heroverde gebieden. Op 1 januari proclameerde de Belarussische Communistische Partij de Socialistische Sovjetrepubliek Belarus als deelstaat van Rusland. Eind februari brachten de bolsjewieken Belarus samen met de enkele weken eerder gestichte Sovjetrepubliek Litouwen onder in een Litouws-Belarussische Socialistische Sovjetrepubliek, die als buffer moest dienen tegen Polen. Toen in de zomer van 1919 het grondgebied van de Litouws-Belarussische ssr door Polen onder de voet dreigde te worden gelopen, veranderde de Sovjet-Unie het geweer van schouder en erkende op 12 juli de onafhankelijkheid van Litouwen. Belarus werd in de loop van het volgende jaar door het Rode Leger op de Polen heroverd en werd nu definitief een Belarussische Socialistische Sovjetrepubliek. Met de Vrede van Riga, getekend op 18 maart 1921, werd de westelijke helft van Belarus Pools en de oostelijke helft een deel van de Sovjet-Unie. Een nieuwe staat De samenleving die de bolsjewieken wilden creëren, was naar hun opvatting gebaseerd op wetenschappelijke historische, economische en sociologische inzichten. Ze beschouwden zichzelf als de uitvoerders van processen die in feite historisch onvermijdelijk waren. Ze hielpen de geschiedenis een handje in de richting van de klassenloze samenleving, die de bekroning zou vormen van de historische ontwikkeling van de mensheid. De hele wetenschap van het dialectische en het historische materialisme, die aan de basis lag van deze ideeën, was ontwikkeld door Marx, Engels, Lenin en daarna Stalin, wier geschriften als heilige boeken geraadpleegd werden. De
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
343
geschiedenis legitimeerde de macht van de bolsjewieken en gaf hun het morele recht te handelen, zoals ze deden. Omdat staten volgens de marxistische doctrine gedoemd waren te verdwijnen – ze bleven nog even bestaan als handig instrument van de dictatuur van het proletariaat –, hechtte Lenin meer belang aan partijstructuren dan aan staatsinstellingen. Om dezelfde reden waren de bolsjewieken ook gul bij het toekennen van autonomie aan gemeenschappen en gewesten: de dagen van die autonomie waren toch geteld. De partij was belangrijker dan de staat; in feite nam de partij de functies van de staat over. Op 12 januari 1918 proclameerde het Derde Al-Russische Congres van de sovjets de Verklaring van de rechten van het arbeidende en geëxploiteerde volk. In die Verklaring kreeg de nieuwe staat ook een nieuwe naam: Russische Republiek van de sovjets van de afgevaardigden van arbeiders, soldaten en boeren. Op een buitengewoon congres van de sovjets in maart 1918, dat ook de Vrede van Brest-Litovsk ratificeerde, werd de naam van de partij, ‘Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij ‘bolsjewieken’, veranderd in ‘Communistische Partij’ (wegens de ingebeelde of nagestreefde gelijkenis tussen de bolsjewieken en de communards). Alle belangrijke beslissingen werden voortaan vooraf genomen door een Politbureau of ‘politiek bureau’, het dagelijks bestuur van de partij. Dat was een gezelschap van enkele mensen – Lenin, Trotski, Stalin en enkele anderen –, dat nagenoeg eigenmachtig beslissingen nam. Ook het partijsecretariaat, de kanselarij van de partij, en de functie van eerste partijsecretaris werden steeds belangrijker. Met de grondwet van juli 1918 kreeg het land de naam ‘Russische Socia listische Federatieve Sovjetrepubliek’ (rsfsr) die ze tot in 1991 zou dragen. De rsfsr was de grootste en belangrijkste van de Sovjetrepublieken, die in de loop van de volgende jaren samen de Sovjet-Unie zouden vormen. De nieuwe Grondwet gaf alleen stemrecht aan arbeiders en de arme boeren. In de stad hadden kiezers één vertegenwoordiger per 25.000 mensen en op het platteland één per 125.000. De verkiezingen verliepen trapsgewijs, in vijf etappes. Op elk niveau was er een congres, dat verkozen vertegen woordigers naar het hogere niveau stuurde. Aan de top stond het Al-Russische Congres van de sovjets, dat een Al-Russisch Uitvoerend Comité koos, een soort van parlement dat op zijn beurt de Sovnarkom of ministerraad koos. Het Congres dat deze beslissingen nam, was het Tweede Al-Russische Congres van de sovjets, dat voor het eerst had vergaderd tijdens de nacht van de Oktoberrevolutie (zonder de sociaal-revolutionairen en de mensjewieken die er ondertussen al de brui aan hadden gegeven).
344
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Een Sovjetfederatie In het begin van de jaren twintig waren de meeste gebieden van het voormalige Russische keizerrijk – Oekraïne, Belarus, de Kaukasische republieken, de autonome gebieden in Centraal-Azië en het Verre Oosten – onder de controle van de communisten gekomen. Deze Sovjetrepublieken sloten vervolgens met de rsfsr en met elkaar diplomatieke en militaire, later ook economische en andere samenwerkingsverbanden. De rsfsr werd gevolmachtigd om de andere republieken internationaal te vertegenwoordigen. In december 1922 vormden de Russische, Oekraïense, Belarussische en Transkaukasische Socialistische Sovjetrepubliek samen de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken of ussr, kortweg Sovjet-Unie; in 1924 volgden Oezbekistan en Turkmenistan. In 1923 werd een grondwet voor de hele Sovjet-Unie opgesteld en in januari 1924 ingevoerd. In de loop van de volgende jaren werden op het grondgebied van de Sovjet-Unie unierepublieken, autonome republieken, gebieden, provincies en districten ge vormd – in principe, maar lang niet altijd, op basis van de etnische samenstelling van de lokale bevolking. De volken van de Sovjet-Unie kregen met de Grondwet van 1924 vergaande politieke, economische en culturele autonomie; alleen buitenlandse politiek, defensie, economische planning en buitenlandse handel bleven centrale bevoegdheden. Maar die autonomie stelde uiteindelijk niet veel voor: een uiterst gecentraliseerde en dictatoriale partij zwaaide in alle unie republieken dezelfde plak. Over het afscheidingsrecht, dat ook in de Grondwet ‘verankerd’ was, maakte niemand zich nog illusies. Een nieuwe samenleving De bolsjewieken leverden een strijd op leven en dood tegen hun vele vijanden om aan de macht te blijven. Al in december 1917 was de Buitengewone Commissie, in het Russisch Tsjeka (Tsjrezvytsjajnaja kommissija) voor de strijd tegen contrarevolutie en sabotage in het leven geroepen. Begin 1922 werd de Tsjeka omgedoopt tot gpoe (Gosoedarstvennoje Polititsjes koje Oepravlenije, Politiek Staatsdirectoraat) en later zou ze nog veel andere benamingen hebben – op het eind van het bestaan van de Sovjet-Unie kgb (Komitet Gosoedarstvennoj Bezopasnosti, Comité voor Staatsveiligheid). De leiding over de Tsjeka was toevertrouwd aan de Pool Feliks Dzerzjinski (1877-1926). Zijn eerste opdracht bestond in het breken van een geplande staking van staatsambtenaren. De Tsjeka werd bijzonder actief na de
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
345
moordaanslag op Lenin in augustus 1918. Tijdens de eerste jaren werden honderdduizenden echte of vermoedelijke of potentiële tegenstanders van het regime gearresteerd, gevonnist op showprocessen, verbannen, opgesloten in werkkampen of geëxecuteerd; oppositiepartijen en op den duur alle partijen buiten de bolsjewistische werden verboden. Uiteindelijk oefende ze alle macht binnen de sovjets uit. De Communistische Partij van de Sovjet-Unie (cpsu) ontwikkelde zich tot een zeer hiërarchische, piramidaal gestructureerde organisatie (het apparat). Aanvankelijk bestonden er nog verschillende strekkingen binnen de partij – zoals de Arbeidersoppositie en de Democratische Centralisten, maar op het tiende Partijcongres in 1921 werd fractievorming verboden: je mocht nog wel een eigen mening naar voren brengen, maar niet meer met gelijkgezinden één pressiegroep vormen. Al de eerste decreten van de Sovnarkom beoogden de hervorming van de samenleving op socialistische basis. In de plaats van de bestaande rechtbanken kwamen volksrechtbanken. Rangen (aanvankelijk ook in het leger) en titels werden afgeschaft. Bourgeois en edellieden werden niet systema tisch vervolgd, maar gedwongen hun geld, grond, woonruimte en zo meer met de arbeiders te delen – wat erop neerkwam dat die werden afgepakt. Het burgerlijke huwelijk was voortaan verplicht. Op 31 januari 1918 werd de juliaanse kalender vervangen door de gregoriaanse, waardoor het de volgende dag 14 februari 1918 was, net als in het Westen. Aangezien godsdienst ‘de opium voor het volk’ was, kreeg de Russische kerk, die sinds november 1917 (na twee eeuwen) weer een patriarch aan het hoofd had, namelijk Tichon (1917-1925), het meteen hard te verduren: godsdienstonderwijs werd afgeschaft. Kerkelijke eigendommen (gebouwen, gronden) werden geconfisqueerd, bisschoppen en priesters vervolgd en vermoord als potentiële tegenstanders van het bolsjewistische regime. Een communistische economie De Russische economie had zwaar geleden onder de oorlog en stortte helemaal in als gevolg van de burgeroorlog en van bepaalde kortzichtige maatregelen van de bolsjewistische regering – of juist erg vooruitziende, want de ontreddering van de economie effende de weg voor de nationalisatie van de bedrijven. De economische output daalde tot een zevende van zijn vooroorlogse niveau. Na een korte periode van socialistische experimenten (als het arbeiderszelfbestuur), die tot chaos hadden geleid, werden grote industriële ondernemingen (fabrieken, mijnen, banken, spoorwegen) en
346
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
later ook kleinere bedrijven onder de controle van de partij of de staat geplaatst. De oude kaders (managers, ingenieurs en andere opgeleide deskundigen, zogenaamde spetsen, specialisten), werden, voor zover ze niet de benen hadden genomen, opnieuw aan het werk gezet onder toezicht van partijfunctionarissen, die toekeken of het er wel socialistisch genoeg aan toe ging. De vakbonden werden omgeturnd tot instrumenten waarmee de overheid controle op de arbeiders uitoefende. Arbeiders, maar ook voormalige bourgeois en edellieden konden opgeëist worden op plekken, waar bedrijven om personeel verlegen zaten. Lijntrekkers werden gestraft. Ook de arbeiders kregen er genoeg van. Symptomatisch was de opstand die in maart 1921 uitbrak onder de matrozen in de vlootbasis Kronstadt. De mees ten van hen waren boeren die net waren teruggekeerd uit verlof. Zij hadden aanvankelijk de bolsjewieken door dik en dun gesteund, maar eisten nu vrije verkiezingen voor de sovjets, waaraan meerdere partijen konden deelnemen, en vrije handel in levensmiddelen. Trotski liet de opstand onderdrukken en een aantal matrozen ter plekke terechtstellen. De boeren hadden op vele plaatsen de grootgrondbezitters verjaagd en zich hun land op eigen initiatief toegeëigend, waardoor een herverdeling van de grond vlot kon gebeuren. Overigens werden niet alle grondbezitters meteen verdreven; in 1920 leefden nog steeds 100.000 adellijke families op hun landgoed. Het populistische decreet van februari 1918, dat aan ieder boerengezin het recht gaf op zoveel grond als het kon bewerken, hinkte achter de gebeurtenissen aan. De mir speelde opnieuw een vooraanstaande rol als organisator van de herverdeling; tegelijk bood hij de boeren enige bescherming tegen bepaalde maatregelen van de bolsjewieken. Veel Stolypin-boeren sloten zich daarom opnieuw bij de mir aan. De staat liet de boeren begaan, maar eiste echter wel graanleveringen om de fabrieksarbeiders in de steden te voeden. Gewapende eenheden stroopten de dorpen af op zoek naar graan. Het verzet van de bevolking tegen het oorlogscommunisme begon gevaarlijke afmetingen aan te nemen. Het kwam herhaaldelijk tot incidenten en opstanden van Groene Legers in Siberië, Oekraïne en Centraal-Azië. De nationalisatie van de bedrijven bleek evenmin een succes. De uitbouw van een zware industrie – symbool van een moderne samenleving en broedplaats van een echte arbeidersklasse – dreigde een werk van lange adem te worden. Daarom besloot Lenin het in maart 1921 over een andere boeg te gooien. Met de Nieuwe Economische Politiek (nep) zou de staat alleen nog de zware industrie, de buitenlandse handel, het bankwezen en de mijnen controleren, en alle andere economische sectoren overlaten aan de privé-
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
347
sector en de vrije markt. De landbouwgrond werd staatseigendom, maar de boeren kregen hem in gebruik. De boeren moesten de helft van hun productie – voornamelijk graan – tegen opgelegde prijzen aan de staat verkopen; de rest mochten ze vrij verhandelen tegen marktprijzen. In 1921 mislukte de oogst in Oost-Oekraïne en vijf miljoen mensen kwamen om van honger, ziekte en ontbering. Daardoor werden de eerste resultaten van de nep pas in 1923 zichtbaar. De boeren betaalden minder belastingen (aanvankelijk in natura, later in speciën) dan voor de oorlog en hun levensstandaard steeg; de koelakken brachten het opnieuw tot welstand. In 1924 had de agrarische productie opnieuw haar vooroorlogse peil bereikt. De nep stond ook kleine privébedrijven toe. Er vormde zich een nieuwe klasse van kleine ondernemers. Rond 1925 waren er in de Sovjet-Unie ongeveer 2000 middelgrote privébedrijven en 200.000 ateliers waar ambachtelijk werd geproduceerd. Privéhandelaars namen zowat viervijfde van de hele binnenlandse handel voor hun rekening. De ‘nep-mannen’ – vrije jongens die het dankzij de nep voor de wind ging – zijn aardig beschreven in de roman De twaalf stoelen van Ilf en Petrov. De nep bracht ook meer armslag voor de arbeiders. Ze mochten van werk veranderen en staken, zij het enkel om economische redenen. Ook hun levensstandaard steeg. De nep bleek echter niet in staat om de industrie een boost te geven: om ideologische redenen werden ondernemers financieel gekortwiekt; ka pitaalaccumulatie, investeren en speculeren waren verboden. Buitenlandse investeerders durfden geen risico’s te nemen. Mede door het ontbreken van buitenlands kapitaal stelde de industrialisering – economisch, militair en ideologisch een prioriteit – enorme problemen. (De Sovjet-Unie kreeg geen buitenlandse leningen, omdat ze buitenlandse bedrijven genationaliseerd had en door het Russische keizerrijk aangegane leningen niet terugbetaalde.) In 1924 had de industriële productie nog niet de helft van haar vooroorlogse niveau bereikt. De nep was uiteraard erg omstreden. Ze wilde de productie verhogen door de arbeiders harder te laten werken door ze het uitzicht te bieden op een hoger loon; en ze prikkelde hun verlangen naar een hoger loon door ze meer consumptiemiddelen aan te bieden. Een rechtgelovige communist wordt daar niet goed van. Maar het ergste was dat de nep de ontwikkeling van een zware industrie uiteindelijk niet in de hand werkte. Integendeel, de productie van consumptiegoederen belemmerde die zelfs.
348
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Relaties met het buitenland Volgens het boekje had de socialistische revolutie eerst moeten uitbreken in West-Europa, want daar stond het kapitalisme het verst. Toen wat zij een socialistische revolutie noemden uitbrak in Rusland, waar het kapitalisme nog in de kinderschoenen stond, verwachten de bolsjewieken uiteraard dat er ook in West-Europa binnen afzienbare tijd zo iets moois stond te gebeuren. Behalve in Hongarije, waar zich gedurende enkele maanden de Radenrepubliek van Béla Kun (1886-1938 of 1939) voordeed, gebeurde er in Europa nauwelijks iets. De cpsu maakte daaruit op dat zij uitverkoren was om de taak van leider van het wereldproletariaat op zich te nemen. Vooral Trotski was van mening dat de Sovjet-Unie alles moest doen om een wereldrevolutie te ontketenen. Overigens zat er aan deze ambitie ook een praktische kant. De Sovjet-Unie was er niet helemaal gerust op of ze het als enige socialistische land ter wereld wel zou klaarspelen. Eigenlijk rekende ze op de economische hulp van een ‘ontwikkeld’ socialistisch land. Het aspect ‘wereldrevolutie’ in de buitenlandse politiek van de SovjetUnie was de zaak van de (Derde) Communistische Internationale (Komin tern), gesticht in maart 1919. Hij verving de in 1889 gestichte Tweede Socialistische Internationale, die bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ter ziele was gegaan. De Komintern was een internationale organisatie van communistische partijen met zetel te Moskou. In principe waren al deze communistische partijen elkaars gelijke, maar in de praktijk domineerde de cpsu als voorhoede de andere. Ze eiste dat alle buitenlandse communistische partijen net zo strak werden georganiseerd als de cpsu. De Komintern was een van de instrumenten van de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie. Via die communistische partijen probeerde de SovjetUnie invloed uit te oefenen op het beleid van andere landen en vooral op het beleid van die andere landen ten aanzien van de Sovjet-Unie. Eigenlijk verdedigden die communistische partijen de belangen niet van het proleta riaat, maar van de Sovjet-Unie. Niet in alle landen bestonden echter communistische partijen, in veel landen waren ze verboden, en waar ze wel legaal functioneerden, hadden ze doorgaans weinig invloed. De Komintern stak overigens meer tijd en energie in het bestrijden van de reformistische sociaaldemocratische partijen, die geen lid waren van de Komintern, dan van de kapitalisten zelf. Naast de wat achterbakse contacten via de communistische partijen had de Sovjet-Unie ook normale diplomatieke betrekkingen met het bui-
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
349
tenland. Die waren de verantwoordelijkheid van een instelling met de ko mieke naam Narkomindel (Narodny Komissariat Inostrannych Del; volkscommissariaat voor Buitenlandse Zaken). Dat werd in de jaren twintig geleid door de knappe diplomaat Georgi Tsjitsjerin (1872-1936). Zijn belangrijkste opdracht bestond erin de Sovjet-Unie uit zijn diplomatieke isolement te halen. Veel landen wilden met de Sovjet-Unie niets te maken hebben om vele redenen: de anti-westerse retoriek van Moskou, het gekonkel foes met de communistische partijen, onopgeloste territoriale geschillen (Roemenië, Japan), de weigering van de Sovjet-Unie om door het Russische keizerrijk aangegane leningen af te betalen en om genationaliseerde buitenlandse bedrijven (ook Belgische) te vergoeden. Tsjitsjerin slaagde erin met het Verdrag van Rapallo in 1922 diplomatieke relaties aan te knopen met Duitsland, de andere gedupeerde van de Eerste Wereldoorlog. Beide landen werkten economisch en zelfs militair samen. (Duitsland, dat geen eigen leger mocht hebben, produceerde wapens en leidde soldaten op in de Sovjet-Unie; het Rode Leger en de Reichswehr hielden samen maneuvers.) In het begin van de jaren dertig werden ook met de meeste andere Europese landen en met Japan diplomatieke relaties aangeknoopt. Soms liepen de Narkomindel en de Komintern elkaar voor de voeten. Aan de verstandhouding met Duitsland kwam bijna een einde toen de Komintern de Duitse Communistische Partij aanmoedigde om de macht te grijpen. Een andere flater beging de Komintern in China. Met China – sinds het einde van de negentiende eeuw voor Rusland een belangrijk stuk buitenland– werden diplomatieke relaties aangeknoopt in 1924. Om Peking zover te krijgen, had de Sovjet-Unie afgezien van zijn aanspraken op Mantsjoerije; het behield alleen het recht op de exploitatie van de Mantsjoerijse spoorweg. Buiten-Mongolië werd een protectoraat van de Sovjet-Unie – en, hoe kon het anders, wat later ook een volksrepubliek –, maar het bleef de jure Chinees. De Sovjet-Unie steunde met woord en daad de nationalistische Kwomintang van Soen Jat-sen (1866-1925). Die probeerde een einde te maken aan de invloed van warlords die door het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Japan werden gesteund. De in 1921 gestichte Chinese Communistische Partij werkte op aanwijzing van de Komintern samen met de Kwomintang. Leden van de Chinese Communistische Partij waren automatisch ook lid van de Kwomintang. Na de dood van Soen Jatsen in 1925 werd Tsjang Kaj-sjek (1887-1975) de leider van de Kwomintang. Hoewel (of doordat?) hij een militaire opleiding in Moskou had gekregen, voelde Tsjang Kaj-sjek meer voor samenwerking met de Chinese bourgeoisie en het Westen dan met de Chinese Communisten. De Kwomintang en
350
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
de Chinese Communistische Partij bleken andere ideeën te hebben over de toekomst van China. De Komintern vond dat de communisten moesten inbinden: er was immers volgens de bekende theorie eerst een burgerlijke revolutie nodig voor een socialistische revolutie kans op slagen had. Tsjang Kaj-sjek maakte gebruik van de verzwakte positie van de Chinese commu nisten om in 1927 duizenden van hen over de kling te halen en voor lange tijd een einde te maken aan de communistische invloed. Het kwam tot een breuk tussen de Russische en de Chinese communisten. De opvolging van Lenin Lenin sukkelde al sinds 1918 met zijn gezondheid en na eerste beroerte in 1922 liet hij het dagelijkse regeringswerk over aan zijn medewerkers. Dat waren Lev Trotski, Lenins makkers-van-het-eerste-uur Lev Kamenev en Grigori Zinovjev, de jongere Nikolaj Boecharin (1988-1938) en Josif Stalin, sinds 1922 secretaris-generaal van de cpsu. Lenins gedoodverfde opvolger was Trotski. Ook Lenin zelf had voor zijn dood in een ‘testament’ (gepubliceerd in 1956) zijn voorkeur voor Trotski opgeschreven. Lenin stierf op 21 januari 1924. Zijn lijk werd gebalsemd en als dat van een heilige opgebaard in een marmeren mausoleum op het Rode Plein. De strijd om zijn opvolging, die achter de schermen al lang bezig was, brak nu in alle hevigheid los. De twee belangrijkste pretendenten, Stalin en Trotski, hadden een andere beleidsvisie. De radicale Trotski was nog steeds voorstander van de wereldrevolutie, terwijl de pragmatischer Stalin er de voorkeur aan gaf het socialisme eerst in één land uit te bouwen en zich daarna pas zorgen te maken om de rest van wereld. De twee verschilden ook van mening over de manier waarop het land moest worden geïndustrialiseerd. Trotski vond dat de staat een rigoureus landbouwbeleid moest voeren en de boeren zwaar belasten om zo een snelle industrialisering van het land te bekostigen. Stalin (en Boecharin) rekenden erop dat de boeren konden worden gestimuleerd om meer te produceren wanneer hun meer consumptie goederen werden aangeboden. Met de inkomsten uit de export van landbouwproducten kon dan de uitbouw van een zware industrie worden be kostigd. Het lijdt geen twijfel dat de opvattingen van Stalin de leden van de cpsu en de bevolking van de Sovjet-Unie het meest aanspraken, maar dat had eigenlijk weinig invloed op de ontwikkelingen: de afloop van de opvolgingsstrijd hing af van de machtsverhoudingen binnen de partijtop. Trotski was om zijn scherpe intelligentie en ‘bonapartistische’ ambitie
HOOFDSTUK 19 de consolidatie van de sovjet-unie
351
weinig geliefd buiten een kleine kring van aanhangers. Stalin kon rekenen op de steun van de vele partijleden die hun lidmaatschap en hun carrière aan hem te danken hadden. Hij had immers jarenlang gediend op het partijsecretariaat, dat nieuwe leden screende en onvoldoende presterende leden royeerde, en in het Orgbureau (organisatorisch bureau), dat de functies binnen de partij toekende. De eerste zuivering van de partij, die na de revolutie haar ledenbestand had zien aangroeien met een leger ‘opportunisten’, in het begin van de jaren twintig was onder zijn leiding gebeurd (meer dan tweehonderdduizend leden hadden hun partijkaart verloren), net als de campagne om nieuwe leden te werven ter ere van de pas overleden Lenin in de jaren 1924-1926. Kamenev en Zinovjev bekleedden vooraanstaande functies in Petrograd – na de dood van Lenin omgedoopt tot Leningrad –, Zinovjev stond bovendien aan het hoofd van de Komintern. Boecharin was populair als verdediger van de nep. Aanvankelijk werkte Stalin samen met Zinovjev en Kamenev tegen Trotski. Op het dertiende Partijcongres in mei 1924 protesteerden veel partijleden op instigatie van Trotski tegen Stalins machtsconcentratie, maar door het verbod op fractievorming (dat zij niet ter discussie stelden) durfden ze niet verder te gaan. Ondanks Lenins testament, dat op het con gres werd voorgelezen, handhaafde Stalin zich als secretaris-generaal. Trotski geraakte geïsoleerd. Begin 1925 werd hij afgezet als volkscommissaris van Oorlog; hij bleef enkel nog lid van het Politbureau. Na Trotski was het de beurt aan Kamenev en Zinovjev. Op het veertiende Partijcongres eind 1925 liet Stalin hen en andere veteranen in het Politbureau wegstemmen en vervangen door nieuwe figuren als Sergej Kirov (1868-1934), Vjatsjeslav Molotov (1890-1986), Kliment Vorosjilov (1881-1969) en Michail Kalinin (1875-1946). Zinovjev en Kamenev sloten zich nu aan bij Trotski in de ‘verenigde oppositie’. Ze kwamen op voor een snellere industrialisering, meer democratie binnen de partij en een andere China-politiek. Op het vijftiende Partijcongres in december 1927 werden de leden van de ‘verenigde oppositie’ wegens fractievorming uit de cpsu gezet. Stalin had nu de macht in handen. Zinovjev en Kamenev draaiden bij en werden weer in de partij opgenomen; Trotski werd verbannen naar Alma Ata en in 1929 uit het land gezet. (Hij werd in 1940 in Mexico door een Spanjaard met Belgische nationaliteit met een ijsbijl de schedel ingeslagen.)
353
20 Socialisme in één land
D
e industrialisering van de Sovjet-Unie kon alleen maar bekostigd worden met inkomsten uit de landbouw. Trotski wilde dat de staat een rigoureus landbouwbeleid zou voeren om de boeren maximaal te laten renderen. Stalin dacht dat een groter aanbod van consumptiemiddelen de boeren vanzelf zou aanzetten tot een grotere productie. Tegen het einde van de jaren twintig bleek dat Trotski – helaas voor de boeren – gelijk had. In 1928 bleken de boeren niet bereid om hun graan op de markt te brengen: ze sloegen het op in afwachting van hogere prijzen. Daardoor kwam niet alleen de bevoorrading van de steden in het gedrang, maar ook de graanexport. De staat rekende op die export, omdat hij valuta opbracht waarmee in het buitenland grondstoffen en technologie konden aangekocht worden. De industrialisering zelf kwam in het nauw. De nep bleek de industrialisering evenmin in de hand te werken. Erger nog, in plaats van de klassenloze maatschappij dichterbij te brengen, had de nep er een sociale klasse bij gecreëerd: de nep-mannen. De vorming van een echte arbeidersklasse werd erdoor vertraagd en de arbeiders zelf waren er niet veel beter van geworden. Stalin besloot het daarom over een andere boeg te gooien en – natuurlijk zonder dat met zoveel woorden toe te geven – de strategie van Trotski te volgen. Door het opleggen van zware belastingen, allerlei beperkingen en regelrechte verboden maakte hij geleidelijk een einde aan het privéondernemerschap dat de nep toestond. De economische ontwikkeling – zowel in de landbouw als in de industrie – werd planmatig aangepakt. Een staatsplancommissie zou voortaan vijfjarenplannen opstellen, die telkens voor alle economische sectoren precies aangaven wat en hoeveel ze moesten produceren. Het eerste vijfjarenplan, dat inging op 1 september 1928, beoogde een groei van het bnp van 40 per cent. Negenenveertig economen, die twijfelden aan de haalbaarheid van
354
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
het plan, werden geëxecuteerd, waardoor de anderen er meteen vol goede moed de schouders onder zetten. De collectivisatie Al in 1921 had de overheid de boeren aangemoedigd om zich te verenigen in collectieve boerenbedrijven, maar de nep bood toen interessantere perspectieven. In 1928 besloot Stalin om speciale eenheden het land in te sturen, in de eerste plaats naar het gebied rond de Oeral en naar WestSiberië, om de graanvoorraden te confisqueren. In 1929 trokken honderdduizend partijfunctionarissen – veelal stedelingen die geen notie hadden van het landleven – ‘vrijwillig’ naar de dorpen om de boeren te dwingen collectieve landbouwbedrijven – kolchozen (van kollektivnoje chozjajstvo) – te vormen. Datzelfde jaar verdubbelde de hoeveelheid graan waarover de staat kon beschikken. Een jaar later bedroeg het aantal ‘collectivisatoren’ 350.000 man. In maart 1930 was al de helft van alle boerenbedrijven in de Sovjet-Unie gecollectiviseerd. Een kolchoz omvatte gemiddeld dertig individuele boerderijen of een zeventigtal gezinnen. Elke kolchoz werd geleid door een verkozen voorzitter, bijgestaan door een bestuur. De boeren werkten voor de staat. Ze werden verloond op basis van gepresteerde werkdagen. Die werden op het einde van het jaar, wanneer de jaaropbrengst bekend was, verrekend in graan en andere producten en in geld. Op die manier draaiden de boeren op voor de misoogsten. Een machine- en tractorenstation stelde tractoren, oogst- en dorsmachines en ander materieel ter beschikking van wel vijftig kolchozen. Dat was een rendabele (nood)oplossing en gaf de staat een bijkomend instrument om het werk van de boeren te controleren en te sturen. Naast de kolchozen werden er sovchozen (sovjetskoje chozjajstvo) gesticht. Dat waren gewone staatsbedrijven, die vooral landbouwproducten verwerkten en waar de arbeiders een gewoon salaris kregen. De boeren zagen niet veel heil in de collectivisatie; ze beschouwden die als een terugkeer naar de lijfeigenschap. Er moest dan ook op grote schaal dwang en zelfs geweld worden gebruikt. Van de ongeveer één miljoen als koelakken bestempelde boeren werden er 60.000 geëxecuteerd en meer dan 100.000 gedeporteerd naar Siberië of Kazachstan. De boeren slachtten hun dieren en vernielden hun graanvoorraden liever dan ze zomaar af te staan. De Kazachen, die nog grotendeels nomadische herders waren en voor wie de overgang naar een bestaan in kolchozen bijzonder ingrijpend was, slachtten naar schatting 80 percent van hun vee. Anderhalf miljoen
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
355
Kazachen kwamen om of vluchtten naar China. Officieel werden 1600 ge vallen van lokaal gewapend verzet gerapporteerd. In maart 1930, toen ge vreesd werd dat de boeren zouden weigeren in te zaaien, nam Stalin wat gas terug. In een artikel, Duizelig van de successen, werden de verbluffende resultaten van de collectivisatie opgehemeld en de ontsporingen van al te doortastende functionarissen betreurd. Bij wijze van tegemoetkoming mochten de boeren een ‘hulplandbouwbedrijf’ hebben – een eigen stukje grond waarop ze groenten en fruit mochten telen en enkele stuks vee (geen paarden) houden. De oogst was echter nog maar nauwelijks in de schuur of de collectivisatie werd nog krachtdadiger weer opgepakt. Dat jaar kon de staat dertig miljoen ton graan exporteren – een groot succes, dat meer te danken was aan de meedogenloze methodes waarmee het graan in beslag werd genomen dan aan een grotere productie. In 1931 en 1932 mislukte de oogst, mede door een gebrek aan tractoren, die de geslachte paarden moesten vervangen. Toch eiste de overheid niet minder grote hoeveelheden graan op. In O ekraïne lagen de quota in 1932 44 percent hoger dan in 1931. Zelfs het zaaigoed werd geconfisqueerd. In de noordelijke Kaukasus, het gebied van de Wolga, Kazachstan en Oekraïne brak een hongersnood uit die aan circa zes miljoen mensen het leven kostte. Alleen al in Oekraïne kwamen er naar schatting drie en een half, volgens sommige historici zelfs vijf miljoen mensen om. In 1932 maakte een nieuwe wet het stelen van staatseigendom, waarmee ook het achterhouden van graan werd bedoeld, strafbaar met tien jaar dwangarbeid of de doodstraf. De maatregelen waren zo radicaal en de gevolgen ervan zo dramatisch dat (voornamelijk Oekraïense) historici zich hebben afgevraagd of het niet de bedoeling van de overheid was om op die manier de Oekraïense natie van haar sociale basis te beroven. Het is wellicht geen toeval dat naast de Oekraïners andere ‘verdachte’ gemeenschappen als de Don-Kozakken en de Wolga-Duitsers het hardst werden getroffen. In Oekraïne wordt de Holodomor (moord door honger) jaarlijks herdacht; hij bekleedt er in het nationale narratief dezelfde plaats als de Holocaust in de joodse geschiedenis. Buiten Oekraïne stierven ook enkele miljoenen Russen de hongerdood. In 1933 slaagde de oogst en in de volgende jaren lag de opbrengst ongeveer 15 percent hoger dan in de jaren twintig, althans volgens de Sovjetstatistieken. In 1935 was de collectivisatie voltooid. Op dat ogenblik bestonden er 240.000 kolchozen, die 85 percent van de landbouwproductie voor hun rekening namen. De sovchozen leverden 9 percent. Het resterende 6 percent kwam uit de privésector. Hoewel de collectivisatie de invoering
356
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
van meer geavanceerde landbouwtechnieken mogelijk maakte (zoals een doorgedreven mechanisatie), valt toch te betwijfelen of de omvang van productie dank zij de collectivisatie groter was dan ze zou zijn geweest mocht de nep nog bestaan hebben. De staat legde alleen de hand op een veel groter deel van de productie. Doordat er minder mensen in de agrarische sector werkten – dat was wel een gevolg van de mechanisatie – nam de productiviteit per hoofd van de landbouwbevolking toe, maar de globale landbouwproductie steeg tussen 1920 en 1953 nauwelijks. Hoe dan ook, de staat had zijn doel bereikt en kon de zaken nu wat rustiger aanpakken. De boeren mochten meer dieren houden op hun hulplandbouwbedrijf en de opbrengst ervan verkopen op de (lokale) markt. In 1938 vormden de gronden van de hulplandbouwbedrijven 3 percent van alle gronden, terwijl de helft van de totale veestapel privé-eigendom was. De industrialisatie De toegenomen hoeveelheid landbouwproducten waarover de staat kon beschikken, maakte het mogelijk aan een snel tempo te industrialiseren. Doordat de prijzen van de landbouwproducten laag bleven, konden de arbeiders rond komen met een klein salaris. Er werden in de winkels ook nauwelijks consumptiegoederen aangeboden, waarvan de aankoop een groter salaris vereiste. Met de opbrengst van de graanexport kon moderne technologie worden aangekocht. Het eerste vijfjarenplan (najaar 1928 - 31 december 1932) beoogde vooral een grotere productie van steenkolen, staal en elektriciteit (door waterkrachtcentrales), de verdere uitbouw van bestaande industriële centra Leningrad, Moskou en Donbas in Oost-Oekraïne, de ontwikkeling van nieuwe sectoren (als de luchtvaart), de vestiging van nieuwe industrieën op veilige afstand van de kwetsbare westerse grenzen (bijvoorbeeld in de Kaukasus, in Kazachstan, in Siberië) en een grotere onafhankelijkheid van het buitenland (waarvan sowieso niet veel te verwachten viel). Om dat alles te realiseren moest de bevolking enorm onder druk worden gezet: de economische inspanningen vereisten een kadaverdiscipline en gingen ten koste van de levensstandaard. Om de zware industrie meer middelen te geven werd de lichte industrie (productie van consumptiegoederen) op een laag pitje gezet. Alom heerste armoede en schaarste. De uitvoering van het eerste en het tweede vijfjarenplan ging ook gepaard met een enorme propagandaslag: de uitvoering van het plan werd voorgesteld als een soort oorlog, waarin de arbeiders samen de kapitalistische vijand – op posters
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
357
graag voorgesteld als Uncle Sam – te lijf gingen. Dat miste zijn uitwerking niet. Ondanks alle ontberingen zouden de arbeiders een grote geestdrift voor de vijfjarenplannen aan de dag hebben gelegd. De executie van 7000 ‘saboteurs’ heeft hun ijver wellicht nog vergroot. Op 1 januari 1933 werd het plan voortijdig uitgevoerd verklaard. Voor kolen en staal werden de erg ambitieuze normen weliswaar niet gehaald en over het algemeen gold dat de toename van de kwantiteit ten koste ging van de kwaliteit, maar daar lag niemand wakker van. Het tweede vijfjarenplan (1933-1937) kende een moeizame start door de hongersnood van 1932-1933. De nadruk lag nog steeds op de zware industrie. De Sovjet-Unie produceerde meer staal en machines en legde de basis van een eigen auto-industrie. De indrukwekkende groeicijfers van de zware industrie zijn ten dele het gevolg van de toename van de wapenproductie in de jaren dertig. Door de wapenindustrie in statistieken als zware industrie te verrekenen, leek de groei van de zware industrie nog spectaculairder en werd de wapenindustrie aan het oog van de buitenwereld onttrokken. Ook de verdere uitbouw van het spoorwegnet kreeg veel aandacht. De productie van consumptiegoederen nam toe; na 1935 begon de levensstandaard enigszins te stijgen. Tijdens het tweede vijfjarenplan nam de overheid in wat mindere mate zijn toevlucht tot dwang en repressie, maar voorzag ook in materiële stimuli voor de arbeiders. Het stukloon werd ingevoerd. Arbeiders van ‘schokbrigades’ die boven de norm presteerden kregen hogere lonen en toegang tot meer consumptiemiddelen, betere huisvesting en extra vakanties. Aleksej Stachanov (1905-1977) delfde op één dag (in augustus 1935) 102 ton kolen, wat hem een eigen auto opleverde en de afschuw van zijn collega’s, van wie voortaan immers dezelfde prestatie werd verwacht. Overigens verwaterden dergelijke maatregelen al vlug: in 1936 mocht al de helft van alle Sovjetarbeiders zich ‘stachanovist’ noemen. Het derde vijfjarenplan begon in 1939 en werd afgebroken door de Duitse invasie in 1941. De stalinistische terreur De politieterreur was al onder Lenin begonnen, maar nam onder Stalin schrikbarend toe. De vroegste slachtoffers van de stalinistische terreur waren de koelakken en boeren die zich verzetten tegen de collectivisatie. Degenen die niet al ter plekke terechtgesteld werden, belanden meestal in een strafkamp waar ze dwangarbeid verrichten. Dat overkwam naar schat-
358
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
ting één miljoen ‘rijke boeren’. De meeste kampen bevonden zich boven of net onder de poolcirkel. Ze vielen onder de bevoegdheid van de Goelag (Glavnoje Oepravlenije lagerej, hoofdbestuur van de kampen), een afdeling van de nkvd (Narodny Komissariat Vnoetrennych Del, volkscommissariaat van Binnenlandse Zaken). (De geheime politie gpoe werd in 1934 opgenomen in de nkvd en heette voortaan ook zo.) De medewerkers van de nkvd hadden hun eigen vijfjarenplan en moesten eveneens bepaalde normen – aantallen arrestanten – halen. De dwangarbeiders werden ingezet voor het graven van kanalen (berucht was het Belomorkanal, dat Leningrad verbond met de Witte Zee), de aanleg van spoorlijnen, de bouw van stuwdammen, in mijnen en in de bosbouw, bij voorkeur in de buurt van poolkring. In 1930 waren er naar schatting 750.000 dwangarbeiders, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog acht miljoen, die een gemiddelde straftijd van tien jaar uitdeden. Na de moord op Sergej Kirov (waarover dadelijk meer) werd een half miljoen mensen beschuldigd van medeplichtigheid. Arrestanten werden gefolterd tot ze bereid waren hun handtekening te zetten onder bekentenissen die de onderzoeksrechters vooraf hadden opgesteld. Ook vrienden en familieleden van vijanden van de partij of van het volk werden gearresteerd. Een aparte categorie arrestanten vormden ‘saboteurs’, die als zondebokken werden opgevoerd wanneer de uitvoering van het vijfjarenplan spaak liep. Al in 1928 werd na een incident in een mijn in Oekraïne een aantal ingenieurs (onder wie enkele Duitsers) als agenten van het buitenlandse kapitalisme en imperialisme beschuldigd van sabotage. Vijf van hen werden geëxecuteerd; de anderen veroordeeld tot dwangarbeid. Later zouden er nog duizenden anderen volgen. In veel gevallen ging het ook om oudere kaders, die plaats moesten maken voor nieuwere en ideologisch beter geschoolde. Ook arbeiders die ondermaats presteerden konden van sabotage beschuldigd worden. Veel slachtoffers van de terreur waren trouwe leden van de cpsu en overtuigde communisten. De zuiveringen in hun rangen begonnen eind 1934. Op 1 december van dat jaar werd Sergej Kirov (1888-1934), secretarisgeneraal van de cpsu in Leningrad vermoord door ene Leonid Nikolajev (1904-1934). Kirov had op het zeventiende Partijcongres – het Congres der Overwinnaars – geweigerd om zich kandidaat te stellen voor Stalins functie van secretaris-generaal van de cpsu, maar werd met meer stemmen dan Stalin in het Politbureau verkozen. Kirov had ook, verwijzend naar de ‘socialistische legitimiteit’, kritiek geuit op bepaalde methodes van Stalin. Volgens de officiële verklaring was Nikolajev gek, maar vermoedelijk had
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
359
Stalin zelf de hand in de moord. Hoe dan ook, de moord vormde de aanlei ding tot grootscheepse zuiveringen, eerst onder voormalige opposanten en rivalen van Stalin, later achtereenvolgens binnen de partijtop, onder de partijfunctionarissen buiten Moskou en ten slotte onder de partijleden nationwide. De arrestaties gebeurden meestal heel vroeg in de morgen met geklop op de deur om de buren van het slachtoffer niet te wekken met de bel. Veel partijfunctionarissen hadden een valiesje met warm ondergoed klaar staan. In eerste instantie ‘ontmaskerde’ speciale aanklager Nikolaj Jezjov (1895-1940) een Leningrads centrum dat achter de moord op Kirov zat. De leden werden meteen terechtgesteld. Grigori Zinovjev werd op basis van de bekentenissen van Nikolajev aangewezen als moreel verantwoordelijk voor de aanslag. Hij en Lev Kamenev kwamen in 1935 voor de rechtbank als sleutelfiguren van een Moskous centrum van samenzweerders. Beiden werden veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Genrich Jagoda (18911938), hoofd van de nkvd, werd ontslagen wegens laksheid (en geëxecuteerd in 1938) en opgevolgd door de kwiekere Jezjov. In 1936 kwamen Zinovjev en Kamenev opnieuw voor de rechter als betrokkenen in een ‘trotskistisch centrum’. Dit keer kregen ze de doodstraf. Een jaar later wer den Karl Radek (1885-1939), buitenlandredacteur van de krant Izvestija (Berichten) en Georgi Pjatakov (1890-1937), vicevolkscommissaris van Industrie, beschuldigd van trotskistische subversie. Radek werd veroordeeld tot dwangarbeid in Siberië en stierf twee jaar later; Pjatakov werd, zoals gebruikelijker was te doen, meteen terechtgesteld. In 1939 was het de beurt aan Nikolaj Boecharin, achtereenvolgens hoofdredacteur van de Pravda en de Izvestija, en Aleksej Rykov (1881-1938), voormalig premier van de Sovjet-Unie, die beiden ooit kritiek aan het adres van Stalin hadden geuit. Al deze bolsjewieken-van-het-eerste uur bekenden op showprocessen – na langdurige ondervragingen en folteringen, waarbij gezocht werd naar medeplichtigen – berouwvol dat ze al die tijd spionnen, saboteurs, agenten van kapitalistische en imperialistische mogendheden en – nog erger – trotskisten waren geweest. Maar het bleef niet bij leden van de partijtop. Van de 139 leden van het Centraal Comité werden er 110 gearresteerd en 98 geëxecuteerd. Van de 1196 afgevaardigden op het zeventiende Partijcongres in 1934 hadden er maar 59 het genoegen ook nog het achttiende Partijcongres in 1939 bij te wonen. Van de partijfunctionarissen buiten Moskou werden bijna allen gearresteerd en veroordeeld tot gevangenisstraf, dwangarbeid of de kogel. In Oekraïne werden in 1937-1938 tien van de elf leden van het Oekraïense
360
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Politbureau en 102 van de 110 leden van het Centraal Comité weggezuiverd. Ook het Rode Leger bleef niet gespaard. Van de 88 topmilitairen werden er 78 terechtgesteld; de helft van de officieren – naar schatting 35.000 – werd op een of andere manier het slachtoffer van de terreur. In 1937 werd ook opperbevelhebber Michail Toechatsjevski, die het Rode Leger na de revolutie naar menige overwinning had gevoerd, geëxecuteerd. In 1938 ontsloeg Stalin Jezjov, waardoor het leek alsof hij hem een excès de zèle ten kwade duidde, en verving hem door de even macabere Lavrenti Beria (1899-1953). De ‘Grote Terreur’ was voorbij, maar de gewone terreur ging gewoon door. Het totale aantal arrestanten over de hele periode bedroeg vermoedelijk tien miljoen; het aantal slachtoffers tussen vier en acht miljoen. Sommige onderzoekers noemen veel grotere getallen. Historici hebben, net als in het geval van Ivan de Verschrikkelijke (met wie Stalin uiteraard dikwijls wordt vergeleken), de oorzaken van Stalins schrikbewind gezocht in persoonlijke factoren als daar zijn een ongelukkige jeugd, slechte schoolresultaten, zijn kleine gestalte (164 cm), zijn kort armpje, mislukte relaties enzovoort. Paranoia zal zeker een rol gespeeld hebben. Het fysiek uitschakelen van ideologische opposanten had van in het begin deel uitgemaakt van de politieke cultuur van het radicale socialisme. Stalin nam zijn toevlucht ertoe en mocht er geredelijk van uitgaan dat zijn medewerkers ook hem met een onbezwaard gemoed zouden elimineren. Het kwam er dus op aan hen voor te zijn. Naast de reeds genoemde oorzaken – de behoefte aan dwangarbeiders en aan zondebokken – had de terreur waarschijnlijk ook veel te maken met ideologische omstandigheden, althans in het geval van de vele duizenden die actief betrokken waren bij het uitoefenen van de terreur. Opvattingen als ‘waar gehakt wordt vallen spaanders’ en ‘de mensheid is de mest van de geschiedenis’ susten het geweten van menige bolsjewiek. Stalin beweerde ook dat hoe verder het socialisme opschoot, hoe feller de vijanden van het socialisme te keer zouden gaan. De burgers van de Sovjet-Unie geloofden waarschijnlijk dat hun socialistische vaderland omringd was door imperialistische vijanden en dat sommige exemplaren in de Sovjet-Unie geïnfiltreerd waren. Het klonk aannemelijk dat de vijanden van de Sovjet-Unie veeleer belangrijke partijfunctionarissen probeerden te ronselen voor hun subversieve activiteiten dan fabrieksarbeiders en boeren, al was waakzaamheid natuurlijk altijd geboden.
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
361
De persoonscultus Hoewel Stalin zelden in het openbaar verscheen, was hij overal aanwezig in de vorm van standbeelden, schilderijen en posters. Hij werd verheerlijkt in romans, gedichten en liederen. Over zijn doen en laten buiten de privésfeer brachten de media ononderbroken in lovende bewoordingen verslag uit. Stalin werd vereerd als onfeilbaar leider van de Sovjet-Unie en het internationale proletariaat, als filosoof, ideoloog, militair, wetenschapsman en kunstcriticus. Wanneer een kunstwerk Stalin niet beviel, en over een bijzonder verfijnde artistieke smaak beschikte hij niet, werd het meteen afgevoerd. In geen enkele discipline konden wetenschapsmensen zich permitteren een boek of een artikel te publiceren zonder daarin uitvoerig te citeren uit de werken van Marx, Engels, Lenin en Stalin. Vooral na de Twee de Wereldoorlog verleende hij, ongehinderd door kennis, zijn steun aan allerlei dubieuze geleerden als de charlatan Trofim Lysenko (1898-1972), die een tegenstander was van de ‘burgerlijke genetica’, en de linguïst Nikolaj Marr (1865-1934), volgens wie de ontwikkeling van de taal werd bepaald door de klassenstrijd. (Na Marrs dood werden zijn opvattingen door Stalin weer verketterd.) Wanneer ze Stalins instemming genoten, kregen wetenschappelijke inzichten meteen een obligaat karakter. Ongeveer duizend dorpen en steden kregen een nieuwe naam die op een of andere manier verwees naar Stalin: Stalina, Stalino, Stalinsk, Stalinogorsk, Stalingrad, Stalinabad (geen badplaats, maar gevormd naar het model van Islamabad; nu Doesjanbe in Tadzjikistan). Instellingen Op 5 december 1936 werd een nieuwe grondwet, de zogenaamde ‘Stalin grondwet’ aangenomen. Het was op papier zonder enige twijfel de meest liberale grondwet ter wereld. Ze bevestigde de staatsstructuur die de Sov jet-Unie al in 1922 gekregen had. Het Centraal Uitvoerend Comité werd vervangen door de Opperste Sovjet, een soort parlement met wetgevende macht, bestaande uit een sovjet van de Unie en een sovjet van de Nationaliteiten. In die laatste waren de deelstaten – unierepublieken, autonome republieken, provincies en districten – vertegenwoordigd volgens een vaste verdeelsleutel. De Opperste Sovjet vergaderde zelden. Het dagelijks werk werd uitgevoerd door een presidium. Op elk bestuurlijk niveau werd de uitvoerende macht toevertrouwd aan een uitvoerend comité, dat op de twee hoogste niveaus – van de Sovjet-Unie en van de unierepublieken –
362
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Sovnarkom heette. In 1946 werden de volkscommissarissen ‘ministers’, en werd de Sovnarkom de ‘ministerraad’. Al deze bestuursinstellingen genoten een ruime autonomie, die zoals voordien niets om het lijf had: alle beslissingen werden genomen werden door de cpsu volgens het principe van het democratisch centralisme. Dat hield in dat de op het centrale niveau ‘democratisch’ genomen beslissingen zonder morren uitgevoerd werden. Ook de cpsu behield in grote lijnen de structuur die ze van in het begin had en tot in 1991 zou behouden. Het totale beleid van de partij werd bepaald door het partijcongres, dat op het niveau van de Sovjet-Unie en de unierepublieken om de vijf jaar vergaderde. (Buitengewone congressen waren mogelijk.) Het partijcongres koos een Centraal Comité. Het dagelijkse bestuur was in handen van het Politbureau, met als belangrijkste figuur de secretaris-generaal. Op de niveaus onder de unierepublieken – provincies, districten – hadden regionale conferenties plaats om de twee à drie jaar. Vertegenwoordigers – ‘delegaten’ – werden trapsgewijs verkozen; de centrale comités en bureaus werden horizontaal verkozen. In werkelijkheid namen Stalin en enkele vertrouwelingen die samen het Politbureau voorstelden volkomen eigenmachtig alle beslissingen. De grondwet van 1936 creëerde vijf nieuwe unierepublieken. De ssr Transkaukasië werd opgedeeld in drie nieuwe: ssr Armenië, ssr Georgië en ssr Azerbeidzjan, die dezelfde status kregen als de rsfsr, de ssr Oekraïne en de ssr Belarus. Tsjetsjenië en Ossetië en enkele andere kleine gebieden in de Noordelijke Kaukasus werden opgenomen in de rsfsr. De ssr Tadzjikistan was in 1929 gevormd uit een deel van Oezbekistan. Nu kwamen er in Centraal-Azië nog Kirgizië en Kazachstan (voormalige deelstaten van de rsfsr) bij. Nationaliteitenbeleid In de mate van het mogelijke, en ook met de bedoeling bepaalde evenwichten te creëren of – zo men wil – te verdelen om te heersen, kregen de bijna tweehonderd volken en volkjes autonomie binnen een ingewikkelde hiërarchie van deelstaten. Deze politiek werd ‘korenizatsija’ genoemd, letterlijk verworteling. Het communisme moest lokaal ‘wortel schieten’. Voor ongeletterde volken werd een (Latijns) alfabet bedacht; ze kregen hun eigen culturele instellingen en onderwijs in hun eigen taal. Politici werden zo veel mogelijk gerekruteerd uit de lokale bevolking; Russische en gerussificeerde partijleden moesten de inheemse talen leren spreken. Aan de uni versiteiten werden bepaalde quota ingevoerd voor studenten, behorend tot kleine etnische groepen.
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
363
In de Oekraïne leidde de korenizatsija in de jaren 1924-1929 tot een proces van intensieve oekraïnisering van de overwegend Russische of Russischtalige partijelite. De leiding had Mykola Skrypnyk (1872-1933), die vooral oog had voor de Oekraïense nationale belangen, en Lazar Kaganovitsj (1897-1991), die ervoor zorgde dat oekraïnisering altijd ook sovjetisering bleef betekenen. (Hij was ook verantwoordelijk voor de collectivisatie en de erop volgende hongersnood in Oekraïne.) Partijleden moesten, vaak tot hun ergernis, naar de Oekraïense les. Oekraïens werd, ondanks het ge brek aan competente kaders, de taal van administratie, onderwijs, rechtspraak en cultuur. De Oekraïense autocefale orthodoxe kerk, gesticht in 1921 en erkend door de patriarch van Constantinopel in 1924, werd door de autoriteiten een hand boven het hoofd gehouden. Priesters die behoorden tot het Kievse metropolitanaat van het Patriarchaat van Moskou werden aangemoedigd om over te stappen naar de Oekraïense autocefale kerk. De historicus Michajlo Hroesjevsky kreeg in 1924 de leiding over de vakgroep Oekraïense taal- en letterkunde aan de universiteit van Kiev. De hoofdstad van Oekraïne werd in 1934 overgebracht van het erg Russische Charkiv naar het historische Kiev. Heeft de korenizatsija in Oekraïne een sterke impuls gegeven aan de consolidatie van een Oekraïens nationaal bewustzijn, dan heeft ze in Belarus de Belarussische natie vrijwel uit het niets gecreëerd. De ‘belarusizats ija’ omvatte dezelfde maatregelen als ook in Oekraïne werden genomen, maar ze vereiste een nog grotere inzet van middelen en het gebrek aan kaders was er nog schrijnender. De belangrijkste organisatoren – Aljaksandr Chatskevitsj (1895-1943) en Aleksandr Krinitski (1894-1937), een Rus uit Tver – lijken ook meer belang te hebben gehecht aan partijpolitieke dan aan nationale belangen. Het opmerkelijkste voorbeeld van het Sovjetminderhedenbeleid is de creatie in 1928 van een eigen deelstaat voor de joden, niet in het westen, waar veel joden woonden, maar helemaal in het oosten, bij Chabarovsk aan de Chinese grens. De hoofdstad was Birobidzjan; de officiële taal was het Jiddisch. Slechts 20.000 joden trokken er in het begin van de jaren dertig heen en de helft ervan keerde al gauw weer terug. (Degenen die bleven ontsnapten naderhand aan de Holocaust.) De idylle duurde niet lang. Het verzet tegen de collectivisatie in het be gin van de jaren dertig nam dikwijls de vorm aan van nationalistische bewegingen, vooral in Oekraïne, of van religieuze bewegingen, in CentraalAzië. De korenizatsija moest plaats maken voor sblizjenije, toenadering, en slijanije – het ‘samenvloeien’ of ‘versmelten’ van de diverse etnische
364
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
groepen in de Sovjet-Unie tot één (civiele) Sovjetnatie, die Russisch zou spreken. De pas bedachte Latijnse alfabetten werden vervangen door Cyrillische alfabetten; het aantal officieel erkende volken daalde van 188 in 1926 tot 107 in 1937. Geleidelijk werd overal het Russisch als verplichte tweede taal ingevoerd; de leerlingen konden ook altijd alleen maar Russisch leren. De oekraïnisering werd bestempeld als een nationalistische onderneming en haar resultaten grotendeels ongedaan gemaakt. De Oekraïense auto cephale orthodoxe kerk werd in de loop van de jaren dertig afgeschaft. Skrypnyk, Chatskevitsj en Krinitski kwamen aan hun eind voor het vuurpeloton of in een strafkamp. Alleen Kaganovich overleefde alles. Hij blies ongeveer gelijktijdig met de Sovjet-Unie zijn laatste adem uit. Nationalisme was, net als zijn tegenhanger kosmopolitisme, al eerder een politiek misdrijf, maar er was hoe langer hoe minder voor nodig om ervan beschuldigd te worden. Het enige toegestane nationalisme was Sovjetpatriottisme, dat in de loop van de jaren dertig het proletarische internationalisme verdrong. De Sovjet-Unie kreeg een eigen nationale hymne in de plaats van de tot dan toe gezongen Internationale. Sovjetpatriottisme was in de praktijk Russisch nationalisme. Figuren als Aleksandr Nevski, Ivan iv, Peter de Grote en Russische generaals werden verheerlijkt. De Sovjet-Unie werd voorgesteld als het hoogtepunt van de Russische geschiedenis. De vroege Sovjetgeschiedschrijving bestempelde het tsarisme nog als een systeem van kolonialistische onderdrukking van niet-Russen. Vanaf de jaren dertig werd de onderwerping van de niet-Russische volken om een ondoorgrondelijke reden beschouwd als een minder kwaad dan kolonisatie door een westerse mogendheid. Later werd de inlijving bij Rusland geduid als iets progressiefs, omdat ze de onderworpen volken uiteindelijk ten goede is gekomen: dankzij die inlijving genoten ze in de twintigste eeuw het voorrecht om in de Sovjet-Unie te leven. De Sovjet-Unie is altijd graag blijven uitpakken met haar multinationaal karakter. De zorg van de overheid om de culturele identiteit van de diverse gemeenschappen binnen haar grenzen had echter een wat museaal ka rakter: etnische eigenheid was vooral landelijke folklore die bewaard moest blijven voor het nageslacht. De nationale eigenheid van kunstwerken, waarover veel werd gezeurd, was een kwestie van vorm; de inhoud was immers socialistisch. Het nationale manifesteerde zich dan ook voornamelijk in onschuldige volksdansen en de kitsch die in souvenirwinkels werd gesleten. Overigens was de teloorgang van nationale distinctieve kenmerken, inclusief de ‘kleine’ talen, net zo goed het resultaat van modernisering, zoals die in alle geïndustrialiseerde en geürbaniseerde samenlevingen voorkomt, als van sovjetisering en russificering.
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
365
In de westerse buurlanden van de Sovjet-Unie, waar veel Oekraïners leefden, was het minderhedenbeleid niet fatsoenlijker. Als gevolg van de ambitie om de oude Pools-Litouwse Unie te herstellen door de aanhechting van de voormalige Russische westelijke gouvernementen leefden er binnen de grenzen van het onafhankelijke Polen na de Eerste Wereldoorlog vijf à zes miljoen Oekraïners (13,9 percent van de totale bevolking) en meer dan een miljoen Belarussen (3,1 percent). Ook Roemenië en Tsjechoslowakije hadden Oekraïense minderheden binnen hun grenzen. Hoewel hun het recht op het behoud en de ontwikkeling van taal en nationale eigenheid werd gegarandeerd door het Verdrag van Versailles in 1919 en door de grondwet van maart 1921, genoten de Oekraïense en Belarussische minderheden in Polen geen collectieve culturele rechten, laat staan regionale autonomie. De Poolse politieke elite ging er verkeerdelijk van uit dat de Poolse taal en cultuur nog steeds, zoals eeuwenlang het geval was geweest, een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefende op andere etnische gemeenschappen en dat die vanzelf zouden worden geassimileerd. Rechtse partijen waren voorstander van een hard poloniseringsbeleid. Al in 1924 werden tweetalige scholen vervangen door eentalig Pool se. Hoewel kerk en staat ook in Polen in principe gescheiden waren, gaf de grondwet van maart 1921 de katholieke kerk een leidende positie te midden van de overige ‘gelijkgerechtigde’ religieuze denominaties. Ze steunde het antisemitisme van de nationalistische partijen en het harde beleid ten aanzien van orthodoxen en uniaten. De Oekraïense Nationale Democratische Organisatie, die vertegenwoordigers had in het parlement en de senaat, vermocht geen verbetering te brengen in de situatie van de Oekraïners in Polen. De radicale Oekraïen se Militaire Organisatie, gesticht in 1920 en vanaf 1929 Organisatie van Oekraïense Nationalisten genaamd, nam haar toevlucht tot terroristische aanslagen. Die lokten in de jaren dertig ‘pacificaties’ uit van het Poolse leger, waarbij doden vielen. Uniatenkerken werden gesloopt en dorpen geplunderd. De represailles werden nog harder na de moord op minister van Binnenlandse Zaken Bronisław Pieracki in 1934. Bij die moord was ook de omstreden Oekraïense nationale held Stepan Bandera (1909-1959) betrokken. Hij belandde in de gevangenis en kwam pas na de Duitse inval in 1939 vrij. De Poolse overheid opende in Bereza Kartuska in Belarus een ‘isoleerplek’ – een eufemisme voor concentratiekamp –, waar Oekraïense terroristen en radicale oppositieleden werden geïnterneerd. De Poolse Oekraïners kregen de steun van Stalin, maar hun liefde voor de Sovjetleider bekoelde toen hij in het begin van de jaren dertig met zijn collectivisatieprogramma enkele miljoenen Oekraïners de hongerdood injoeg.
366
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Het arbeidersparadijs Als gevolg van de collectivisatie en de industrialisatie nam het aantal mensen, werkzaam in de agrarische sector, met een derde af, terwijl de stedelijke bevolking groeide van een vijfde naar een derde van de totale bevolking. In 1929 waren er 9000 bedrijven die twaalf miljoen arbeiders werk verschaften; in 1938 waren dat al 64.000 bedrijven, waarin 27 miljoen mensen werkten. Werkloosheid bestond niet – een fenomeen dat in het Westen in de tijd van de Grote Depressie rond 1930 diepe indruk maakte. De economische ontwikkeling verliep zo snel, dat er een permanent tekort aan arbeidskrachten bestond. Door de eliminatie van de voormalige sociale elite (adel en burgerij) en door de permanente zuiveringen bestond er een aanzienlijke sociale mobiliteit. Begaafde en vlijtige jongeren uit de onderste lagen van de bevolking konden met wat geluk en de nodige connecties relatief gemakkelijk carriè re maken. Op de hoogste trap van de sociale ladder bevonden zich de leden van de cpsu, die bestuurlijke en leidende functies uitoefenden. Alle jongeren moesten lid worden van de Komsomol (Kommunistitsjeski Sojoez Molodjozji, Communistische bond van de jeugd). Eruit gezet worden was een blamage. Lid worden van de partij echter was een buitengewoon voorrecht, voorbehouden aan wie van proletarische afkomst was, een voorbeeldige arbeidsdiscipline aan de dag legde en een onberispelijke levenswandel had. Wie weigerde lid te worden wanneer hij of zij gevraagd werd, stelde zich bloot aan mogelijke ‘onaangenaamheden’. Partijleden genoten, naargelang van hun plaats op de hiërarchische ladder, uiteenlopende privilegies: een ruimere woning, de beschikking over een wagen en een telefoon, toegang tot speciale ziekenhuizen, vakantiehuizen, en dergelijke. Maar een baan bij de partij was niet zonder risico’s: precies deze categorie mensen werd het hardst getroffen door de zuiveringen. Een andere geprivilegieerde groep vormde de intelligentsia. Onder dit woord werd in de Sovjet-Unie iets anders verstaan dan in het negentiendeeeuwse Rusland. Leden van de intelligentsia namen nog steeds een kritische houding aan, zij het natuurlijk niet ten aanzien van het politieke establishment in de Sovjet-Unie, maar ten aanzien van de kapitalistische buitenwereld. In feite behoorde in de Sovjet-Unie iedereen die een intellectueel beroep uitoefende tot de intelligentsia: leraren, artsen, ingenieurs, kunstenaars, journalisten. Ze genoten een groot sociaal aanzien en ook bepaalde materiële voordelen. De meeste leden van de intelligentsia waren, uit
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
367
hoofde van de zware ideologische verantwoordelijkheid die hun beroep meestal met zich bracht, ook leden van de cpsu. Ze moesten er wel vrede mee hebben dat het hele artistieke en intellectuele leven ondergeschikt was gemaakt aan de partijlijn. Wetenschapsmensen moesten de leerstellingen van het historische en dialectische materialisme onderschrijven. Kunstenaars moesten het artistieke procédé van het socialistische realisme toepassen – zo had de Schrijversbond het in 1932 verordend. Dat procédé eiste van de kunstenaar dat hij ‘de sociale realiteit verbeeldde in haar revolutionaire dynamiek’, wat in de praktijk neerkwam op de beate verheerlijking van Stalin en de partij. Ook wetenschapsmensen en kunstenaars werden regelmatig gezuiverd. De geestelijkheid, wier plaats in de Russische samenleving sinds Peter de Grote voortdurend bescheidener was geworden, had onder het communistische regime nauwelijks nog iets te betekenen. Na de dood van patriarch Tichon in 1925 had de kerk geen toelating meer gekregen een nieuwe patriarch te kiezen. Metropoliet Sergij van Moskou werd ‘waarne mend patriarch’, nadat hij in 1927, na vier maanden gevangenschap, een wat ongemakkelijke loyauteitsverklaring aan het regime had afgelegd. Hij moest balanceren tussen geestelijken die van geen compromissen wilden weten en anderen die helemaal de kaart van de cpsu speelden. Kerkbezoek werd ontmoedigd en kon ‘strijders aan het ideologische front’ (leden van de intelligentsia) en partijleden hun baan kosten. Een Bond van de Godde lozen, later omgedoopt tot Bond van de Strijdvaardige Goddelozen, be streed ‘religieuze vooroordelen’. In de jaren dertig bleven priesters gearresteerd, verbannen en terechtgesteld worden. Tegen het einde van de jaren dertig was 80 percent van de kerken gesloten De strijd tegen de religieuze vooroordelen was maar één aspect van de enorme ideologische inspanning die geleverd werd met het oog op de vestiging van een klassenloze samenleving en de creatie van een nieuw soort mens: de ‘Sovjetmens’, de incarnatie van de Sovjetdeugden werklust, optimisme, solidariteit, trouw aan de partij en liefde voor het socialistische vaderland en zijn onfeilbare leider. Ondanks alle gruwelijkheden had de Sovjet-Unie ook haar voordelen. Gratis onderwijs voor iedereen maakte grotendeels een einde aan het analfabetisme. Diensten aangeboden door de overheid – onderwijs, gezondheidszorg, openbaar vervoer, cultuur – waren gratis of erg goedkoop. Al leefden veel mensen in miserabele omstandigheden – bijvoorbeeld in een kommunalka, een éénkamerflat gedeeld door twee gezinnen, van elkaar gescheiden door een gordijn of een wand van spaanplaat, de hel op aarde –,
368
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
toch was de levenstandaard voor Ivan-met-de-pet hoger dan voor de revolutie. Er bestonden ook leuke dingen. De radio zond – naast ellenlange politieke commentaren – schlagers uit; vrouwen verknipten de Sovjetconfectie tot modieuze jurken; mannen wonden zich op over het voetbal en ’s zaterdags gingen paartjes naar de bioscoop of dansen op de muziek van een strijkje in een restaurant (een Russische gewoonte). In de plaats van de kerkelijk feestdagen werden er socialistische feestdagen gevierd: de verjaardag van de Oktoberrevolutie op 7 november, Internationale Vrouwendag op 8 maart en de Dag van de Arbeid op 1 mei ontwikkelden zich tot nieuwe Sovjetrituelen of -folklore. Ded Moroz (Opa Wintervorst) was de proletarische tegenhanger van de kapitalistische Kerstman. Wie zich niet inliet met politiek (tenzij dat werd gevraagd), zijn werk fatsoenlijk deed en niet behoorde tot een risicogroep, liep weinig kans om het slachtoffer te worden van de terreur. De leden van de cpsu, die in (Sovjet)luxe leefden en de gewone man voordurend judasten, moesten in geval van arrestatie niet op veel medeleven rekenen. Nakende oorlog in West-Europa Het buitenlandse beleid van de Sovjet-Unie was ook onder Stalin getekend door de contradictie tussen het (imaginaire) leiderschap van de wereld revolutie, waar de Komintern over ging, en de reële nationale belangen van het land, die behartigd werden via de gewone diplomatieke wegen. Op het zesde Congres van de Komintern in 1928 werd elke samenwerking met niet-communistische partijen tegen het opkomende fascisme verworpen. Stalin beschouwde het fascisme als een uitwas van het kapitalisme en dacht dat in Duitsland het verzet van de arbeidersklasse tegen het fascisme zou leiden tot de onvermijdelijke socialistische revolutie. De Duitse arbeidersklasse echter, in plaats van de revolutie te ontketenen, liep massaal achter Adolf Hitler (1889-1945) aan. Hitlers anticommunistische retoriek en openlijke territoriale aanspraken op Sovjetgrondgebied (onder meer in Mein Kampf) maakten een einde aan de verstandhouding tussen Duitsland en de Sovjet-Unie en deden Stalin toenadering zoeken tot Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. In 1930 werd de zieke Tsjitsjerin als volkscommissaris van Buitenlandse Zaken vervangen door Maksim Litvinov (1876-1951). Litvinov, die van joodse afkomst was, had voor de Eerste Wereldoorlog tien jaar in Engeland gewoond en was getrouwd met een Engelse. Hij was de geschikte man om de relaties met het democratische Westen te verbeteren. In 1932 werden niet-aanvalsakkoorden gesloten met Frankrijk, Polen, Est-
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
369
land en Finland. Nadat Hitler in 1933 de macht had gegrepen en de Duitse communistische partij – die van de Komintern nog steeds niet met de sociaaldemocraten mocht samenwerken – had geliquideerd, zag het er voor de Sovjet-Unie nog benarder uit. In 1934 sloot Polen, dat zijn beide buren wantrouwde, een niet-aanvalspact met Duitsland. Datzelfde jaar werd de Sovjet-Unie lid van de Volkenbond, voordien bestempeld als een instrument van het kapitalisme en het imperialisme, maar nu gewaardeerd als de garant van de status quo. In mei 1935 werd met Frankrijk een verdrag over wederzijdse bijstand tegen Duitsland gesloten en kort daarna ook met Tsjechoslowakije. Stalin noemde dat een ‘beleid van collectieve veiligheid’. In feite hielden die akkoorden nauwelijks concrete militaire verbintenissen in. Op het zevende Congres van de Komintern in 1935 werd nog een bocht genomen: de communistische partijen in het buitenland werd nu aanbevolen ‘volksfronten’ te vormen – coalities met antifascistische politieke partijen en bewegingen. Aangezien de sociaaldemocraten de voor de hand liggende bondgenoten waren, kwam aan het gebruikelijke ideologische gevit tegen hen een einde. Door de achterdocht jegens de Sovjet-Unie en de geringe invloed van de communistische partijen in het buitenland kwamen de volksfronten niet van de grond. Terwijl Duitsland en Japan in 1936 het Anti-Kominternpact sloten (in 1937 uitgebreid met Italië), werd het wantrouwen tussen de Sovjet-Unie en de westerse mogendheden alleen maar groter. In Spanje verzette Francisco Franco (1892-1975) zich in 1936 met de steun van Hitler en Mussolini tegen de legitieme republikeinse regering, waarin ook communisten zetelden. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk legden beide strijdende partijen een wapenembargo op, wat het ongenoegen van de Sovjet-Unie wekte, terwijl de bemoeienissen van Sovjetagenten in Spanje het wantrouwen wekten van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Ook de acties van die agenten tegen anarchisten en trotskisten in Spanje deden de reputatie van de Sovjet-Unie geen goed. In maart 1936 stuurde Hilter, in strijd met het Verdrag van Versailles, Duitse troepen naar de gedemilitariseerde zone langs de Rijn zonder dat Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk daartegen iets ondernamen. De westerse mogendheden van hun kant verloren het vertrouwen in de Sovjet-Unie als militaire bondgenoot na de executie van bijna alle hogere officieren van het Rode Leger. De Sovjetleiders zagen dan weer dat de westerse landen zich niet verzetten tegen de Anschluss – de annexatie van Oostenrijk door Duitsland – in 1938. Daardoor schoof de Duitse grens 600 kilometer in de richting van de Sovjet-Unie op. Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk regelden in september 1938 in München met
370
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Duitsland en Italië de Tsjechoslowaakse kwestie, zonder hun bondgenoot de Sovjet-Unie daarbij te betrekken. Tsjechoslowakije moest het Sudetenland afstaan aan Duitsland. In maart 1939 vielen de Duitsers de rest van Tsjechië binnen. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk deden wederom niets. In de Sovjet-Unie ontstond de indruk dat de expansie van Duitsland door de westerse mogendheden veeleer werd aangemoedigd dan ontmoedigd. In april 1939 verklaarden het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk zich bereid om Polen te helpen indien het werd aangevallen. De Sovjet-Unie werd gepolst naar eventuele samenwerking, maar die toenaderingspoging kwam te laat. Hitler, die zich wilde verzekeren van de neutraliteit van de Sovjet-Unie om in Polen en in het Westen de handen vrij te hebben, had ondertussen contact gezocht met Stalin. Op het achttiende Partijcongres in het najaar van 1938 had Stalin verklaard goede contacten na te streven met alle landen en niet bereid te zijn om enkel de Britse en Franse belangen te dienen. Stalin koos eieren voor zijn geld. Tijdens onderhandelingen met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in de zomer van 1939 legden beide landen veel begrip aan de dag voor de weigering van de Baltische landen, Polen en Roemenië om Sovjettroepen op hun grondgebied toe te laten. De SovjetUnie argumenteerde dat ze alleen op die voorwaarde mee tegen Duitsland kon optreden. Die landen lagen namelijk tussen Duitsland en de SovjetUnie. De betrokken landen zelf vreesden dat de Sovjet-Unie alleen zijn invloedssfeer wilde uitbreiden en zijn leger nooit meer zou terugtrekken. Eigenlijk vonden de West-Europese democratieën Stalin net zo’n weerzinwekkend type als Hitler. Hitler echter bleek nu opeens bereid om in ruil voor neutraliteit Stalin wèl een heel eind tegemoet te komen. In mei 1939 werd Litvinov aan de dijk gezet: zijn prowesterse reputatie en zijn joodse afkomst maakten hem ongeschikt voor de koehandel met Duitsland. Hij werd vervangen door Vjatsjeslav Molotov (1890-1986). Op 23 augustus tekenden Molotov en de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop (1893-1946) het naar hen genoemde niet-aanvalspact. In een geheim protocol erkende Duitsland dat Finland, Estland, Letland, het deel van Polen ten oosten van de Wisła en Bessarabië tot de Sovjetinvloedssfeer behoorden; Litouwen en Polen ten westen van de Wisła behoorden tot de Duitse invloedssfeer. Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie waren van dan af, tot grote ontsteltenis van alle communisten ter wereld, bondgenoten.
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
371
Spanningen in Oost-Azië In het oosten werd de Sovjet-Unie bedreigd door Japan. Daar hadden militairen de macht gegrepen met de ambitie een groot Oost-Aziatisch rijk te creëren. In 1931 bezette Japan Mantsjoerije en stichtte er Mantsjoekwo. De Sovjet-Unie verkocht de Mantsjoerijse spoorlijn, die ze nog steeds exploiteerde, aan deze Japanse marionettenstaat. Japan bedreigde ook de oostelijke grens van Buiten-Mongolië. De Sovjet-Unie vreesde dat Japan en China samen Siberië zouden binnenvallen. Die angst bracht de SovjetUnie ertoe in 1933 de diplomatieke betrekkingen met de Verenigde Staten te herstellen. Om dezelfde reden streek Moskou ook de plooien glad met het China van Tsjang Kaj-sjek. De Sovjetagenten, die nog actief waren on der de Chinese communisten, werden daarop door Mao Tse-toeng (18931976) aan de kant gezet. Na de bezetting van de Chinese kuststreek door Japan in 1937 was het gevaar voor een Japans-Chinees bondgenootschap geweken. Er kwam meteen een niet-aanvalspact tussen de Sovjet-Unie en China, gevolgd door grootscheepse militaire steun aan Tsjang Kaj-sjek. De Chinese communisten bleven in de kou staan: de strijd tegen Japan was voor Stalin belangrijker. Een van de motieven voor de Sovjet-Unie om met de Duitsers in zee te gaan was wellicht de milderende invloed die Duitsland op bondgenoot Japan kon uitoefenen. De Tweede Vaderlandse Oorlog Het Molotov-von Ribbentroppact gaf de Duitsers de nodige garanties om zonder angst voor represailles van de Sovjet-Unie Polen uit het westen binnen te vallen. Dat gebeurde op 1 september 1939. Op dezelfde dag had het Rode Leger Polen uit het oosten moeten aanvallen, maar de top van het Rode Leger werd voorlopig nog in beslag genomen door schermutselingen met Japanse troepen in Oost-Mongolië. Half september bracht generaal Georgi Zjoekov (1896-1974) de Japanners een nederlaag toe en werd een wapenstilstand gesloten. Op 17 september viel het Rode Leger Polen binnen. De Duitsers waren ondertussen de Wisła al overgestoken en rukten verder op naar het oosten. Eind september werden het Duitse en het Russische deel van Polen opnieuw afgebakend. De Duitsers behielden wat ze hadden; de Sovjet-Unie verwierf de Belarussische en Oekraïense gebieden van Polen ten oosten van de Boeg en in ruil voor het deel van Polen tussen de Wisła en Boeg, dat aanvankelijk voor de Sovjet-Unie gereserveerd was, rekende Duitsland ook Litouwen tot de Sovjetinvloedssfeer.
372
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
De Sovjet-Unie eiste en kreeg militaire bases in Estland, Letland en Litouwen. Finland weigerde de Sovjet-Unie militaire bases op zijn grondgebied toe te staan. Op 28 november 1939 viel het Rode Leger Finland binnen, maar het Finse legertje van 200.000 man beet drie maanden lang dapper van zich af. In maart 1940 aanvaardde Finland met het Verdrag van Moskou de eisen van de Sovjet-Unie: Finland droeg delen van zijn grondgebied in de buurt van Leningrad, bij de stad Salla en helemaal in het noorden aan de grens met Noorwegen aan de Sovjet-Unie over; Moskou zag af van een bezetting. Zo ontsnapte Finland aan het lot van de drie andere Baltische staten, die in juni 1940 als nieuwe Sovjetrepublieken werden geannexeerd. Nog in de zomer van 1940 bezette de Sovjet-Unie niet alleen Roemeens Bessarabië, maar ook Noord-Boekovina (dat ze opeiste als schadevergoeding voor het ontberen van Bessarabië tijdens het interbellum). De SovjetUnie beschouwde heel Roemenië als behorend tot haar invloedssfeer, maar Duitsland verzette zich daartegen. Stalin wilde ook nog een militaire basis bij de Dardanellen, maar daar voelden de Duitsers evenmin voor. De gebeurtenissen maakten de Duitsers twee dingen duidelijk: dat de Sovjet-Unie een gevaarlijke expansiedrift aan de dag legde – het geheime protocol had het over invloedssferen, en niet over regelrechte annexatie –, en dat het Rode Leger, zoals in Finland was gebleken, niet veel voorstelde. Meer hoefden ze niet te weten om alsnog hun oude voornemen, de onderwerping van de Sovjet-Unie, ten uitvoer te brengen. Operatie Barbarossa Volgens de Sovjetgeschiedschrijving wilde Stalin met het Molotov-von Ribbentroppact enkel tijd winnen om de Sovjet-Unie grondiger op de oorlog voor te bereiden. Waarschijnlijker is dat Stalin echt in het pact geloofde en dat niemand hem durfde tegen te spreken. In april 1941 sloot de Sovjet-Unie nog een niet-aanvalspact met Duitslands bondgenoot Japan, dat zich voorbereidde op een confrontatie met de Verenigde Staten. De Sovjet-Unie leverde tot de laatste dag voedsel, olie en ertsen, waar het Duitse leger zijn profijt mee deed. Binnen- en buitenlandse inlichtingendiensten waarschuwden Stalin herhaaldelijk voor een op handen zijnde invasie, maar die ging ervan uit dat het Verenigd Koninkrijk en de Verenig de Staten de Sovjet-Unie en Duitsland tegen elkaar wilden opzetten. Stalin wilde zelfs geen verdedigingslinie langs de westelijke grens organiseren, om Hitler niet te ontstemmen of omdat hij dat niet nodig vond. Toen Duitsland op zondagochtend 22 juni 1941, met de steun van Finland en
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
373
Roemenië, met een leger van 3.500.000 soldaten over een afstand van 1.500 kilometer de Sovjet-Unie binnenviel (‘Operatie Barbarossa’), kwam dat voor Stalin als een volslagen verrassing. Binnen 48 uur was de hele Sovjetluchtmacht vernietigd. De Duitse troepen rukten via Belarus op in de richting van Leningrad, Moskou en Kiev. (Onder hen 25.000 Vlamingen, ingelijfd bij de Waffen-ss, opererend in Noord-Rusland, en 2500 Walen in een Waals Legioen, dat actief was in Oekraïne.) Hun belangrijkste doelen waren de olievelden bij Lviv, de ijzerertsmijnen bij Krivy Rih, de koolmijnen bij Vorosjilov (nu Loehansk) en de industriële centra in Belarus en Oekraïne. Ook om de Krim en vooral dan de vlootbasis in Sebastopol werd maandenlang hardnekkig strijd geleverd. In de herfst hadden ze deze gebieden onder controle, drie miljoen krijgsgevangenen gemaakt (die als dwangarbeiders tewerkgesteld werden) en enorme wapenvoorraden in beslag genomen. Een aantal fabrieken hadden de Russen in allerijl kunnen ontmantelen en overbrengen naar Siberië. Naast het feit dat de Duitse aanval geheel onverwacht kwam, terwijl de Sovjet-Unie nog bezig was – na de blamage opgelopen in Finland – zijn leger te reorganiseren, bleken ook de inferieure kwaliteit van de Sovjet wapens, de zuiveringen onder de militairen en het lage moreel van de Sovjettroepen en de bevolking verantwoordelijk voor de enorme verliezen. Stalin, die zich de eerste dagen na de invasie van ellende in zijn buitenhuis had teruggetrokken maar daarna als ‘geniaal strateeg’ het opperbevel op zich nam, verbood het Rode Leger zich terug te trekken, met als gevolg dat bij de omsingeling van Kiev al meteen meer dan een half miljoen Sovjet soldaten krijgsgevangen werden gemaakt. Toen de Russen in september 1939 Polen binnenvielen, werden ze door de Oekraïense bevolking in Galicië als bevrijders verwelkomd. Ze verloren echter al gauw elke sympathie door meteen over te gaan tot de collectivisatie van de landbouw (met de onvermijdelijke repressie en deportaties) en de integratie van het gebied in het politieke systeem van de Sovjet-Unie. De Duitsers maakten na juni 1941 dezelfde fout in Oekraïne en Belarus. Na de brutale collectivisatie en de terreur verwelkomde in Oekraïne een groot deel van de bevolking de Wehrmacht als bevrijders. Ze joeg de plaatselijke bevolking echter al gauw tegen zich in het harnas met stompzinnige en wrede maatregelen. De Baltische volken en de Oekraïners hadden gehoopt op eigen onafhankelijke staten nadat de Russen verdreven waren, maar daar kwam niets van. De Duitsers schaften de kolchozen niet af, maar lieten ze nu voor hen produceren. Een miljoen Oekraïners werd als Ost arbeiters naar Duitsland gedeporteerd. Joden en communisten waren niet
374
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
populair, maar ze massaal uitmoorden, zoals de Duitsers deden, wekte afschuw op, al deden Oekraïense nationalisten graag mee. De joden werden niet gedeporteerd en vergast, maar door Einsatzgruppen bij elkaar gedreven, neergeschoten en gedumpt in massagraven. De nazi’s en hun lokale handlangers brachten op het grondgebied van de Sovjet-Unie meer dan twee miljoen joden of de helft van de joodse bevolking om. In Oekraïne ging het om meer dan een miljoen joden of driekwart van de joodse bevolking. (Er worden ook andere cijfers genoemd.) In augustus 1941 begonnen de Duitsers met de belegering van Lenin grad, die zou duren tot januari 1944 en een miljoen mensen het leven zou kosten. De Russen kregen de hulp van hun trouwste bondgenoot: de winter. De Duitsers kregen problemen met de ravitaillering. In de slag om Moskou in november en december 1941 streden vermoeide en verkleumde Duitse soldaten tegen frisse eenheden van het Rode Leger onder de leiding van Zjoekov. Moskou bleef in Russische handen. Al ging voor de Duitsers niet alles zoals verhoopt, ze hadden ondertussen wel zowat 70 percent van de ijzer- en staalindustrie en 40 percent van de voor graanteelt bestemde landbouwgrond in handen. In het voorjaar van 1942 zetten ze hun opmars in Oekraïne voort in de richting van Stalingrad aan de Wolga en de olievelden van Grozny en Bakoe in de Kaukasus. De poging van het Rode Leger om Charkiv te heroveren mislukte. In de door de Duitsers bezette gebieden collaboreerde de bevolking massaal, zij het vooral om te overleven. Op bevel van Stalin werden hele volken – in totaal anderhalf miljoen mensen –, die ervan werden verdacht dat ze met de Duitsers collaboreerden of zouden kunnen collaboreren – de KrimTataren, de Wolga-Duitsers, de Karatsjais, de Tsjetsjenen en de Kalmykken – gedeporteerd naar Centraal-Azië of Siberië, waar ze soms van ontbering omkwamen, als dat al niet onderweg was gebeurd. In het najaar van 1942 moest het Rode Leger, na lang en verbeten weerstand te hebben geboden, een deel van Stalingrad aan de Duitsers prijsgeven. In de loop van de winter werd de stad door het Rode Leger omsingeld en in februari 1943 moesten de Duitsers zich overgeven. Het voornemen van de Duitsers om door te stoten naar Kaspische Zee en de olievelden in Bakoe was mislukt. De krijgskansen keerden. De Duitse troepen werden gestaag naar het westen teruggedrongen. In juli verijdelde het Rode Leger bij Koersk een massale Duitse tankaanval, die het front moest breken om de weg naar Moskou vrij te maken. In augustus 1943 heroverde het Charkiv, in september Smolensk en in november Kiev. In januari 1944 werd Leningrad ontzet, in mei de Krim heroverd, en in juni was de hele
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
375
Sovjet-Unie bevrijd, inclusief dat deel van Polen, dat de Sovjet-Unie in 1939 had geannexeerd. Het Rode Leger werd in zijn strijd tegen de Duitse troepen in het achterland gesteund door partizaneneenheden. Hun aantal groeide gestaag en bedroeg tegen het einde van de oorlog ongeveer een half miljoen. Ze maakten het de Duitsers met aanslagen en sabotagedaden in de bossen rond Navagroedak in Belarus erg lastig. In Oekraïne dacht de rechtse Organisatie van Oekraïense Nationalisten aanvankelijk met de Duitsers goede zaken te kunnen doen, maar al gauw scheurde de radicale vleugel onder leiding van Stepan Bandera zich los. Bandera had al in de jaren dertig in Polen verscheidene terroristische aanslagen ter bevordering van de Oekraïense zaak gepleegd en had enkele jaren gevangenisstraf achter de rug. Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie in 1941 proclameerde hij de onafhankelijkheid van Oekraïne. De Duitsers hadden echter andere plannen met Oekraïne en sloten hem op in het concentratie kamp Sachsenhausen, waaruit hij pas in 1944 werd vrijgelaten. Het Oekraïense Opstandelingenleger, de militaire vleugel van de organisatie, was vanaf 1943 onder leiding van Roman Sjoechevytsj (1907-1950) vooral in het voormalig Poolse West-Oekraïne (Galicië) actief en bestreed zowel de Duitsers als de Russen en de Polen. Met name onder de Polen werden massale slachtingen aangericht. Een Oekraïens Bevrijdingsleger werkte samen met de Wehrmacht. Een bijzonder geval van collaboratie vormde generaal Andrej Vlasov (1900-1946), die door de Duitsers was gevangengenomen en die vervolgens hun kant had gekozen had. Hij stond aan het hoofd van een (in grote mate denkbeeldig) Russisch anti-Sovjet-bevrijdingsleger. Omdat Hitler Vlasov niet wilde bewapenen, had zijn leger vooral een propagandistische functie. Pas in 1944 nam het met twee divisies ook deel aan de gevechten, maar militair heeft het nooit een verschil gemaakt. Na de oorlog gaf Vlasov zich over aan de Amerikanen, die hem uitleverden aan de Sovjet-Unie. In augustus 1946 werd hij terechtgesteld. De geallieerden Met de inval van de Duitsers in juni 1941 was de Sovjet-Unie van de ene dag op de andere in het kamp van de geallieerden beland. Vanaf september 1941 leverde het Verenigd Koninkrijk vrachtwagens, medicijnen en wapens via de havens van Archangelsk en Moermansk en via de Perzische Golf, de Kaspische Zee en Vladivostok. Moskou had diplomatieke relaties met de
376
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
regeringen van de bezette Europese staten in ballingschap in Londen. Die contacten verliepen niet altijd probleemloos. In mei 1943 probeerde de Sovjet-Unie het wantrouwen wat weg te nemen door de Komintern af te schaffen, maar veel veranderde er daardoor niet. Ook Stalins beslissing datzelfde jaar om de Heilige Synode een nieuwe patriarch te laten kiezen werd gezien als geste naar de geallieerden toe. Vooral voor de Poolse regering viel de samenwerking moeilijk, aangezien de Sovjet-Unie aanspraak bleef maken op het grondgebied dat ze in september 1939 van Polen had afhandig gemaakt. Onder druk van de geallieerden sloten Polen en de Sov jet-Unie in april 1943 een Pools-Russisch vriendschapsverdrag. Gevangen Polen werden vrijgelaten en generaal Władysław Anders (1892-1970) vormde op het grondgebied van de Sovjet-Unie een Pools leger. Maar de verstandhouding duurde niet lang. Later in 1943 maakten de Duitsers bekend dat ze in de bossen bij Katyn in West-Rusland een massagraf hadden ontdekt met daarin de lijken van vierduizend Poolse officieren. Volgens hen ging het om krijgsgevangenen, die in april 1940 door het Rode Leger waren omgebracht. (In totaal vermoordde het Rode Leger twintigduizend Poolse officieren.) Polen eiste een onderzoek ter plekke door het Rode Kruis, maar de Sovjet-Unie weigerde. Daarop werden de prille diplomatieke banden verbroken. (In maart 1990 bekende de Sovjet-Unie officieel haar schuld.) Ook andere geallieerden hadden problemen met de SovjetUnie, maar hielden de lippen op elkaar om het bondgenootschap niet in gevaar te brengen. De Sovjet-Unie werkte met de geallieerden samen, maar bleef ondertussen door middel van de communistische verzetsbewegingen ook haar politieke en economische systeem verder uitdragen. De Sovjetleiders hadden ook bedenkingen bij het gedrag van de geallieerden. Van in het begin drongen ze aan op een tweede front in het westen, zodat de Sovjet-Unie niet de hele last van de oorlog alleen moest dragen. De Amerikaans-Britse operaties in Noord-Afrika in 1942-1943 en in Italië in 1943-1944 bestempelde ze als onbetekenend: de Duitsers hadden 145 divisies aan het Oostfront en drie in Noord-Afrika. Stalin ging ervan uit dat de geallieerden uit kwade trouw handelden. Op de eerste topontmoeting van Stalin met de Britse premier Winston Churchill (18741965) en de Amerikaanse president Franklin Roosevelt (1882-1945) in de Iraanse hoofdstad Teheran van 28 november tot 1 december 1943, werd afgesproken dat Britse en Amerikaanse troepen in het voorjaar van 1944 in Frankrijk een invasie zouden uitvoeren; Stalin beloofde een offensief van het Rode Leger op hetzelfde moment. Die invasie kwam er op 6 juni 1944 – D-day – in Normandië. Britse en
HOOFDSTUK 20 socialisme in één land
377
Amerikaanse troepen (bijgestaan door troepen uit door de Duitsers bezette landen als Polen) verdreven 27 Duitse divisies uit West-Europa; het Rode Leger verdreef 181 Duitse divisies uit de Sovjet-Unie en Centraal-Europa. Het Rode Leger ‘bevrijdde’ of ‘veroverde’ Finland in juni, de Baltische landen, Polen en Roemenië in augustus, Bulgarije in september, Joegoslavië, Hongarije en Tsjechoslowakije tegen het eind van het jaar 1944. Poolse communisten in de Sovjet-Unie stichtten begin januari 1944 een eigen, communistisch verzetsleger, het Volksleger, dat slechts enkele duizenden leden telde en vooral weerwerk moest bieden tegen het officiële verzetsleger, het Nationale Leger, dat de Poolse regering in Londen steunde. In augustus 1944 brak in Warschau een massale opstand uit tegen de Duitse bezetter, georganiseerd door het Nationale Leger. Het Rode Leger had Warschau bereikt, maar greep niet in om de opstandelingen te helpen – volgens de enen omdat het de eer Warschau te hebben bevrijd niet met het Nationale Leger wilde delen, volgens de anderen omdat het op dat moment aan het einde van zijn krachten voorlopig niet in staat was om in te grijpen. In het voorjaar van 1945 zette het Rode Leger zijn zegetocht door Polen, Hongarije, Oostenrijk en Duitsland voort. Op 25 april vielen Amerikaanse en Sovjetsoldaten elkaar in Torgau aan de Elbe broederlijk in de armen. Op dezelfde dag begon het Rode Leger aan de belegering van Berlijn. Na een week van felle gevechten in de straten van de stad viel Berlijn op 2 mei. Op 7 mei gaf Duitsland zich over aan de Amerikanen en de volgende dag aan de Russen. Ondertussen hadden Stalin, (de zieke) Roosevelt en Churchill elkaar van 4 tot 11 februari 1945 in Jalta op de Krim opnieuw ontmoet. De opmars van het Rode Leger was in volle gang en de geallieerden wilden dat de Sovjet-Unie de oorlog verklaarde aan Japan. Stalin kon weer zijn eisen stellen: de oostelijke Poolse grens langs de Curzonlijn; overdracht van gebieden in Oost-Duitsland aan Polen ter compensatie; de vestiging van een cordon van landen dat de Sovjet-Unie tegen Duitse agressie zou beschermen, de verdeling van Duitsland in vier bezettingszones (een Russische, een Britse, een Amerikaanse en een Franse). In ruil zou de SovjetUnie Japan de oorlog verklaren na de capitulatie van Duitsland. Maar weer niet voor niets; Stalin eiste de zuidelijke helft van het eiland Sachalin (geannexeerd door Japan in 1905) en de vier zuidelijke eilanden van de Koerillen. De details werden verder besproken in Potsdam bij Berlijn van 17 juli tot 2 augustus 1945. Ook deze conferentie werd door Stalin gedomineerd. Het Verenigd Koninkrijk was vertegenwoordigd door Clement Attlee
378
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
(1883-1967), die ondertussen in de plaats van Churchill als premier verkozen was, en Harry Truman (1884-1972), die de inmiddels overleden Roosevelt was opgevolgd. De Oder-Neissegrens werd aanvaard als de westelijke grens van Polen. De Duitsers die ten westen van de nieuwe grens leefden moesten Polen ‘op een ordelijke en menselijke manier’ verlaten. In de praktijk werden ze gewoon verdreven. De Sovjet-Unie maakte geen haast met de oorlogsverklaring aan Japan. Pas op 8 augustus, twee dagen na het droppen van de atoombom op Hiroshima, rukte het Rode Leger vanuit Mongolië, Vladivostok en Charabovsk op in Noord-China, Mantsjoerije en Noord-Korea. Op 14 augustus, toen Japan capituleerde, was de hele operatie afgelopen. De Sovjet-Unie bezette Mantsjoerije en Korea tot de 38ste breedtegraad. In 1944 annexeerde de Sovjet-Unie Toeva – dat in 1921 als volksrepubliek een Sovjetprotectoraat was geworden – en maakte er een autonome provincie van. Ook Mongolië werd in 1945 door de Sovjet-Unie bezet. In 1946 herkreeg het zijn onafhankelijkheid, maar de Sovjetinvloed bleef dominant. Een nieuwe wereldmacht In de Tweede Wereldoorlog hadden twintig miljoen inwoners van de Sovjet-Unie het leven gelaten, van wie 7.500.000 militairen. De cijfers zijn omstreden; het aantal slachtoffers onder de burgerbevolking zou nog groter kunnen zijn. De Sovjet-Unie had enorme verliezen geleden, maar uiteindelijk met de oorlog een goede zaak gedaan. Ze had haar territorium uitgebreid en haar invloedssfeer nog meer. Ze was de machtigste staat in Europa en na de Verenigde Staten de machtigste staat ter wereld geworden. Dat was de verdienste van Stalin: als strateeg stelde hij niet veel voor, maar hij was zo verstandig geweest de oorlogvoering grotendeels over te laten aan schrandere bevelhebbers (van wie sommigen uit de strafkampen waren vrijgelaten). Als onderhandelaar had hij Roosevelt en Churchill overtroffen. Hij kreeg het zelfs gedaan dat Belarus en Oekraïne beide een zetel in de Verenigde Naties kregen, met het argument dat hij zich anders niet meer voor zijn kiezers daar zou durven te vertonen. Het socialisme-in-één-land van Stalin was in staat gebleken een beproeving als de Tweede Wereldoorlog te overleven. Het had daarmee in de ogen van velen zijn levenskracht bewezen. Het communistische systeem had enorm aan respect en prestige gewonnen, niet alleen in de ogen van de eigen bevolking, maar ook in het buitenland.
379
21 Dooi en stagnatie
D
e Sovjet-Unie was na de Tweede Wereldoorlog niet alleen een supermacht geworden, ze had zich ook omringd met een gordel van satellietstaten die ze politiek, militair, economisch en zelfs cultureel domineerde én ze had bovendien haar grondgebied uitgebreid met het Balticum, voormalig Pools Belarus en Oekraïne, en Moldova (Bessarabië). Belarussen en Oekraïners leefden nu in eigen staten – weliswaar Sovjetdeelstaten –, die de hele natie binnen hun grenzen omvatten. Achthonderdduizend Polen in Belarus en Oekraïne werden gedwongen om zich in Polen te vestigen. Lviv, het oude Poolse Lwów, kreeg na het vertrek van de Polen naar Wrocław een nieuwe Oekraïense bevolking. Een half miljoen Oekraïners kwam over uit Polen. Stukken van het Oekraïense Opstandelingenleger, dat streed voor een onafhankelijk Oekraïne, bleef hier en daar tot in het begin van de jaren vijftig verzet bieden tegen de Sovjetdominantie. Economisch was de Sovjet-Unie een puinhoop. Als gevolg van de bombardementen en beschietingen, maar ook doordat zowel het Rode Leger als de Wehrmacht de tactiek van de verschroeide aarde had toegepast, wa ren de economische infrastructuur, de industrie en zelfs de landbouw in het westelijke deel van de Sovjet-Unie na de oorlog nagenoeg totaal vernield. 31.000 grote en kleine bedrijven waren vernietigd; de industriële productie was gereduceerd tot 20 percent van de vooroorlogse omvang. In dat deel van de Sovjet-Unie, dat niet in Duitse handen was gevallen, had de economie in het teken gestaan van de oorlog en in het bijzonder van de wapenproductie. Vijfentwintig miljoen mensen waren dakloos. Voedingsmiddelen gingen op de bon en een munthervorming beroofde de bevolking van haar spaargeld. Na de oorlog werd het herstel van de economie doortastend aangepakt. In 1946 werd het vierde vijfjarenplan opgestart met dezelfde harde metho-
380
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
den als voordien. Tijdens de oorlog was het de boeren toegestaan een groter stuk land voor eigen gebruik en voor de verkoop op de markt te bewerken, in de hoop dat de productie daardoor zou toenemen. Dat was inderdaad het geval gebleken en even werd overwogen om de tijdelijke maatregel permanent te maken. Onder leiding van Nikita Chroesjtsjov (1894-1971), die verantwoordelijk was voor het landbouwbeleid, gingen de kolchozen echter weer functioneren als voor de oorlog. Ook in de fabrieken ging het er weer aan toe als voordien. De arbeidsdiscipline was zo mogelijk nog har der. Doordat in de oorlog vooral mannen omgekomen waren, droegen vrouwen de zwaarste last. De klemtoon lag nog steeds op de zware indu strie. Na afloop van het vijfjarenplan produceerde de Sovjet-Unie anderhalf maal meer steenkool en staal dan voor de oorlog. Bij de beoordeling van het snelle herstel van de Sovjeteconomie na de oorlog moet rekening gehouden worden met het feit dat Duitsland grote reparaties aan de Sovjet-Unie betaalde, dat de handelsakkoorden die de Sovjet-Unie aan de satellietlanden (zie volgend hoofdstuk) oplegde voor haar heel gunstig waren, dat in de cijfers voor de zware industrie nog steeds ook de wapenproductie verrekend zat en dat statistische gegevens uit de Sovjet-Unie niet te vertrouwen zijn. De nadagen van het stalinisme Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de teugels ideologisch en cultureel wat gevierd. Het proletarische internationalisme had plaats gemaakt voor onversneden Russisch nationalisme. De intellectuelen, die dit discours moesten produceren, werd wat meer ruimte gegeven, waardoor het culturele klimaat over het algemeen wat opklaarde (voor zover daar tijdens een oorlog sprake van kan zijn). Er verschenen bundels van dichters als Anna Achmatova (1889-1866) en Boris Pasternak (1890-1960), die al jaren niets meer hadden kunnen publiceren. Er werd zelfs een beroep gedaan op de kerk om de Russische patriottische gevoelens aan te zwengelen. In 1943 had Stalin aan waarnemend patriarch, metropoliet Sergij, de toelating gegeven om de Heilige Synode een echte patriarch te laten kiezen. Die koos Sergij. Na zijn dood in 1944 werd Sergij opgevolgd door Aleksij (1945-1970). Tijdens de oorlog had de kerk zich organisatorisch min of meer geconsolideerd – er werden ook priesterseminaries geopend – en na de oorlog slaagde ze erin haar positie te handhaven. Ook tegenover de islam, die door de communisten beschouwd werd als een achterlijke godsdienst bij uitstek, nam het regime een wat toleranter houding aan. (In de rangen van het
HOOFDSTUK 21 dooi en stagnatie
381
Rode Leger hadden immers ook heel wat moslims gestreden.) Dat neemt niet weg dat ook na de oorlog leraren schoolkinderen ‘religieuze vooroordelen’ uit het hoofd moesten praten, dat wie werd gespot bij het betreden van een kerk of moskee de volgende dag door de partijsecretaris van zijn bedrijf op het matje werd geroepen, dat wie religieuze propaganda maakte in de gevangenis belandde en dat alleen oude vrouwtjes naar de kerk gingen en oude mannetjes naar de moskee. (Die hadden niets meer te verliezen.) Dat bleef zo tot het einde van de jaren tachtig. Intellectuelen – geleerden, schrijvers, kunstenaars – werden in 1946 terug op het ideologisch rechte pad gebracht door Andrej Zjdanov (18961948) met een aanval op Michail Zosjtsjenko (1894-1958) en Anna Achmatova. Zij werden wegens decadentie uit de Schrijversbond gezet – wat neerkwam op broodroof. Zjdanov was vooral op zijn qui-vive voor westerse culturele invloeden die als gevolg van het bondgenootschap met de geallieerden de Sovjet-Unie hadden kunnen binnendringen en vooral onder schrijvers en kunstenaars met wortel en tak moesten worden uitgeroeid. Sovjetpatriottisme – de verheerlijking van de Russische geschiedenis met haar vele helden en grootse verwezenlijkingen en van de Sovjetsamenleving als het hoogtepunt van de geschiedenis van de hele mensheid – werd een vaste component van het socialistische realisme. Russische ‘wetenschapshistorici’ vonden Russische uitvinders uit van de gloeilamp, de radio, het rubber, het vliegtuig en vele andere nuttige dingen. Wellicht ook een aspect van dit Russische nationalisme was het groeiende antisemitisme. Joden werden bestempeld als ‘kosmopolieten zonder vaderland’. Zjdanov overleed in 1948, maar het door hem gecreëerde politieke en culturele klimaat – ‘zjdanovsjtsjina’ (zjdanovisme) geheten – overleefde hem. In 1949 werd de hele top van de Leningradse partijafdeling, waartoe ook Zjdanov had behoord, ontmaskerd als vijanden van het volk en veroordeeld tot de kogel of langdurige gevangenisstraf. De onzekerheid binnen de partij nam toe door een aantal ondoorgrondelijke hervormingen, die op last van Stalin werden doorgevoerd. In 1948 werd de Staatsveiligheid (verantwoordelijk voor de geheime politie) onttrokken aan de bevoegdheid van het voormalige volkscommissariaat, sinds 1946 ministerie van Binnen landse Zaken (verantwoordelijk voor de gewone politie en het gevangeniswezen) en ondergebracht in een apart ministerie van Staatsveiligheid – wat een verzwakking betekende van de positie van Lavrenti Beria, die sinds 1938 aan het hoofd van Binnenlandse Zaken had gestaan. Op het negentiende Partijcongres in oktober 1952 – het eerste sinds 1939 – werden staats- en partijinstellingen hervormd: het Politbureau heette voortaan
382
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Presidium. In het Partijpresidium werden 26 nieuwe leden opgenomen – onder wie Leonid Brezjnev (1906-1982) –, naast de tien oude die al in het Politbureau hadden gezeteld. De vertrouwde geluiden – het vierde vijfjarenplan was een groot succes geweest en het vijfde zou een nog groter succes worden – konden de angstige voorgevoelens niet verdrijven. De bom barstte in januari 1953 toen bekendgemaakt werd dat negen artsen, van wie de meesten joden, zouden getracht hebben vooraanstaande partijleden om te brengen en daar in het geval van Zjdanov – inmiddels al vijf jaar dood – ook in geslaagd waren. De ontmaskering van de ‘moordenaars met de witte jassen’ leek een nieuwe golf van zuiveringen aan te kondigen. Gelukkig – in ieder geval voor de artsen – werd Stalin begin maart 1953 door een beroerte geveld. Strijd om de opvolging Terwijl ze nog om zijn sterfbed geschaard zaten, spraken Stalins naaste medewerkers af dat er na zijn dood een collectief leiderschap zou komen. Af en toe kwam de geliefde leider nog even bij, wat hun bange momenten bezorgde. Stalin overleed op 5 maart. Nadat een stoet snikkende partij leden hem de laatste eer had bewezen en Stalin naast Lenin was bijgezet in het mausoleum op het Rode Plein, brandde de machtstrijd voorgoed los. De grootste kanshebbers waren Lavrenti Beria, minister van Binnenlandse Zaken, Georgi Malenkov (1902-1988), premier, en nieuwkomer Nikita Chroesjtsjov. Chroesjtsjov, van beroep slotenmaker, was lid van de cpsu sinds 1918. Hij had zich verdienstelijk gemaakt in de Oekraïense cp bij de zuiveringen, zij het niet in een leidende positie. Hij was pas in 1939 lid geworden van het Politbureau. Sinds het begin van de jaren vijftig was hij verantwoordelijk voor het landbouwbeleid. Malenkov was de gedoodverfde opvolger van Stalin: hij had op het negentiende Partijcongres het gebruikelijke rapport voorgelezen, wat een teken aan de wand was. Hij oefende de functies uit van premier en, na de dood van Stalin, van eerste secretaris van de cpsu (zoals de functie van secretaris-generaal toen werd genoemd). Hij moest echter al enkele weken na de dood van Stalin de leiding van de cpsu de facto afstaan aan Chroesjtsjov. Beria liet de gearresteerde artsen meteen vrij, maar leek niet van plan de machtsmiddelen die hij binnen handbereik wist, onbenut te laten. Hij bracht het ministerie van Staatsveiligheid weer onder bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en had op die manier weer de controle over de
HOOFDSTUK 21 dooi en stagnatie
383
alomtegenwoordige en gevreesde geheime politie. Dat wekte de argwaan van zijn concurrenten. Bovendien gedroeg Beria zich alsof hij al aan het roer van de staat stond: hij gaf zijn mening over economische aangelegenheden en over het buitenlandse beleid van de Sovjet-Unie. Vermoedelijk is zijn voorstel om Duitsland te herenigen en het Rode Leger uit (een neutraal) Duitsland terug te trekken hem fataal geworden. Met de steun van de legerleiding – meer bepaald van maarschalk Zjoekov, die na de oorlog door Stalin op een zijspoor was gerangeerd, maar meteen na zijn dood was aangesteld als viceminister van Defensie – liet Chroesjtsjov Beria in juli 1953 arresteren en in december na een showproces fusilleren. De staatsveiligheid werd in 1954 weer losgemaakt van het ministerie van Binnenlandse Zaken en ondergebracht in een Comité voor Staatsveiligheid, de kgb, dat officieel onder de bevoegdheid viel van de Ministerraad, maar in de praktijk gecontroleerd werd door de partij. De strijd tussen Chroesjtsjov en Malenkov werd met vreedzame middelen gevoerd. In september werd Chroesjtsjov officieel verkozen als eerste secretaris van de partij. In die functie had hij het laatste woord over de toetreding en de promotie van partijleden, wat hem een enorme aanhang verschafte. Malenkov, die verantwoordelijk was voor de industrie, kondig de zijn voornemen aan om meer consumptiemiddelen te produceren teneinde de levensstandaard van de Sovjetburgers op te krikken. In 1954 be schuldigde Chroesjtsjov Malenkov ervan de zware industrie te verwaarlozen en daardoor het militaire potentieel van de Sovjet-Unie in het gedrang te brengen. Vermoedelijk bestond ook bij Zjoekov en andere militairen ongenoegen over Malenkovs beleid. Ondertussen was Chroesjtsjov op het idee gekomen om de landbouwproductie te verhogen door enorme braakliggende gebieden in West-Siberië en Noord-Kazachstan in cultuur te brengen. Dat bleek (op korte termijn) een succes. De graanoogst van 1956 was de rijkste sinds 1917. Malenkov hield het voor bekeken en trad in februari 1955 af. Hij werd vervangen door de (onbelangrijke) Nikolaj Boelganin (1895-1975), tot dan toe minister van Defensie. De nieuwe minister van Defensie werd Zjoekov. Binnen het collectieve leiderschap gaf Chroesjtsjov nu de toon aan. De destalinisatie Op 25 februari 1956, op de laatste dag van het twintigste Partijcongres, verzocht Chroesjtsjov de aanwezige journalisten de zaal te verlaten en hield een geheime rede, die enkele dagen later door toedoen van de Poolse kame-
384
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
raden overal ter wereld druk werd besproken. Chroesjtsjov verweet Stalin tijdens de zuiveringen in de jaren dertig de bolsjewieken-van-het-eersteuur te hebben uitgemoord en duizenden onschuldige communisten ter dood te hebben veroordeeld. Terwijl Lenin zijn dwalende kameraden geduldig probeerde te overtuigen, liet Stalin ze als vijanden van het volk meteen koud maken. In de liquidatie van burgerlijke politici, niet-communisten, koelakken en zo meer zag Chroesjtsjov geen kwaad. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Stalin grote inschattingsfouten gemaakt. Chroesjtsjov weet die aberraties aan de persoonscultus, het blinde geloof in de almacht van een onfeilbaar gewaande leider. Hij pleitte daarom voor een collectief leiderschap, zoals ook Lenin dat voorstond. In de praktijk betekende de destalinisatie dat er einde kwam aan de cultus van Stalin. Politieke gevangen werden vrijgelaten en velen kregen eerherstel. Tijdens de oorlog gedeporteerde volken – met uitzondering van de Krim-Tataren – mochten naar hun oorspronkelijke woonplaatsen terugkeren. De Wolga-Duitsers mochten ook terugkeren, maar kregen niet hun voormalige autonome gebied terug. Vooral voor de kaders van de cpsu werd het leven een stuk veiliger: de militaire tribunalen voor politieke mis daden werden afgeschaft; men kon alleen nog op basis van echte beschuldigingen, die ook bewezen moesten worden, veroordeeld worden, en niet bijvoorbeeld als vijand van het volk – een vage aantijging waar niemand verweer tegen had. Anti-Sovjetpropaganda bleef strafbaar. Er is veel gespeculeerd over waarom Chroesjtsjov tot de destalinisatie is overgegaan. Vermoedelijk bestond er onder de partijleden een groeiend verzet tegen de willekeur waarmee Stalin met hen omsprong. Voor Chroesjtsjov was de destalinisatie een middel om hun steun te verwerven. Het is ook mogelijk dat Chroesjtsjov zijn concurrenten, die meer dan hijzelf bij de stalinistische uitwassen betrokken waren geweest, wilde compromitteren. Zij hadden de persoonscultus en de terreur laten gebeuren, zoniet er zelf aan meegewerkt. Hun steun had Chroesjtsjov dan weer niet. Tijdens een bijeenkomst van het Partijpresidium op 18 juni 1957 eisten ze het ontslag van Chroesjtsjov als eerste secretaris; hij mocht wel minister van Landbouw blijven. Over dat ontslag moest het Centraal Comité van de cpsu beslissen. Zjoekov liet partijfunctionarissen uit de provincie, die dankzij het decentraliserende beleid van Chroesjtsjov meer macht hadden gekregen en aan zijn kant stonden, met militaire vliegtuigen aanvliegen, met het resultaat dat op de vergadering van het Centraal Comité op 22 juni Chroesjtsjov de meerderheid van de stemmen haalde en eerste secretaris bleef. Zijn tegenstanders, die nog steeds belangrijke staatsfuncties uit
HOOFDSTUK 21 dooi en stagnatie
385
oefenden, werden gedegradeerd. President Klimenti Vorosjilov werd met pensioen gestuurd en vervangen door Leonid Brezjnev; premier Malenkov werd directeur van een cementfabriek; minister van Buitenlandse Zaken Molotov werd ambassadeur in Oelan Bator in Mongolië, een lastige post (gezien de spanningen met China) op een weinig aantrekkelijke plek; in zijn plaats kwam Andrej Gromyko (1909-1989). Enkele maanden later werd ook de (gevaarlijk) populaire en machtige defensieminister Zjoekov met pensioen gestuurd. Premier Boelganin moest in 1958 zijn plaats afstaan aan Chroesjtsjov. Daarmee had Chroesjtsjov niet alleen alle echte en potentiële tegenstanders de laan uitgestuurd, maar ook een einde gemaakt aan het collectieve leiderschap. Hij bleef wel de andere leden van het Partijpresidium bij het beleid betrekken; een dictator als Stalin is hij nooit geweest. Op het 22ste Partijcongres in oktober 1961 haalde Chroesjtsjov nogmaals uit naar de ‘antipartijgroep’ en nam nog een aantal maatregelen in het kader van de destalinisatie (‘tweede destalinisatie’): Stalin werd uit het mausoleum gehaald en begraven aan de muur van het Kremlin in een eenvoudig graf, dat enkel zijn naam vermeldde. Namen van steden, straten, pleinen, gebouwen enzovoort die naar hem of zijn medewerkers genoemd waren, kregen hun voormalige naam terug of een andere naam. Stalingrad, voordien Tsaritsyn, werd Volgograd. Brezjnev Hoewel Chroesjtsjovs binnen- en buitenlandse beleid globaal genomen niet onverdienstelijk was, besloot een meerderheid in het Centraal Comité half oktober 1964 om hem voor zijn diensten te bedanken. Hij werd verder ongemoeid gelaten. De laatste vijf jaar van zijn leven schreef hij in zijn huis in Moskou aan zijn memoires. De precieze redenen van zijn ontslag zijn niet duidelijk. Wellicht hebben het falende landbouwbeleid en zijn roekeloos optreden tijdens de Cuba-crisis (meer daarover in het volgende hoofdstuk) een rol gespeeld. Door die laatste blunder voelde vooral de legerleiding, die na de Tweede Wereldoorlog in toenemende mate ook een politieke rol was gaan spelen, zich voor schut gezet. De legertop was ook ontevreden over de reductie van het aantal manschappen van 3,6 naar 2,4 miljoen. Partijfunctionarissen waren niet te spreken over een voorstel van Chroesjtsjov om belangrijke functies voortaan te laten uitoefenen in een soort van rolbeurt. Met zijn voorspellingen dat de Sovjet-Unie de Verenigde Staten wat producti-
386
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
viteit en levenstandaard betreft op korte termijn de loef zou afsteken, had hij zich belachelijk gemaakt. Ten slotte wekte ook zijn stijl ergernis. Toen hij op een vergadering van de Verenigde Naties in New York met zijn schoen op tafel sloeg, vond de rest van de wereldbevolking dat een prima vertoning, maar de vormelijke Russen schaamden zich dood. In de mate dat Chroesjtsjovs extravagante gedrag bij de wissel aan de top meegespeeld heeft, kregen de leden van het Centraal Comité die hem hadden afgezet in ieder geval hun zin: veruit het spannendste aan Chroesj tsjovs dodelijk saaie opvolger Leonid Brezjnev waren zijn borstelige wenkbrauwen. Brezjnev, net als Chroesjtsjov afkomstig uit Oekraïne, had mijnbouw gestudeerd en in de schaduw van Chroesjtsjov carrière gemaakt in de cpsu. In 1952 was hij opgenomen in het Centraal Comité en in 1956 in het Partijpresidium. Ook Brezjnev beloofde toen hij Chroesjtsjov wipte dat voortaan een collectief leiderschap de Sovjet-Unie zou besturen. Brezjnev volgde Chroesjtsjov op als eerste secretaris van het Partij presidium (vanaf 1966 heette die functie weer secretaris-generaal van het Politbureau). Voorzitter van de Ministerraad werd Aleksej Kosygin (19041980). Die hield zich vooral bezig met bureaucratische aangelegenheden en kwam weinig in het licht. Na zijn dood in 1980 werd hij opgevolgd door Nikolaj Tichonov (1905-1997). Anastas Mikojan (1895-1978) kreeg de post van voorzitter van het Presidium van de Opperste Sovjet (president). Eind 1965 werd hij vervangen door Nikolaj Podgorny (1903-1983), en in 1977 door Brezjnev. Andrej Gromyko bleef minister van Buitenlandse Zaken. Een notoire rol speelde ook Michail Soeslov (1902-1982), die als een rottweiler waakte over de zuiverheid van de ideologie. Brezjnev heeft zich beter dan Chroesjtsjov aan zijn belofte over een collectief leiderschap gehouden en in mindere mate dan zijn voorganger(s) diverse functies gecombineerd om de macht te monopoliseren. Hij werd in 1977 naast secretaris-generaal alleen president. Vanaf 1970 hield hij zich echter intens bezig met de buitenlandse politiek en sprak vaak voor Gromy ko. De economie liet Brezjnev aan anderen over. Daar viel weinig eer mee te halen. Hij rekende in principe op de consensus binnen het Politbureau (zoals het Partijpresidium na 1966 weer heette) en het Centraal Comité. Brezjnev overleed op 10 november 1982, op 76-jarige leeftijd. De laatste jaren van zijn bewind was hij te oud en te ziek geweest om nog een beleid te kunnen voeren dat de Sovjet-Unie uit zijn economische malaise en zijn diplomatieke isolatie haalde. Zijn opvolger Joeri Andropov (1914-84), voormalig voorzitter van de kgb, was 68 en zwak van gezondheid. Hij maakte zich hoogst impopulair met maatregelen ter bevordering van de discipline
HOOFDSTUK 21 dooi en stagnatie
387
op de werkvloer en ter bestrijding van de drankzucht. Na zijn dood in 1984 werd hij opgevolgd door de deerniswekkende Konstantin Tsjernenko (19111985), die nòg ouder, zieker en overtolliger was. Economie Onder Stalin bestond een systeem van ver doorgedreven staatsdirigisme, ‘planeconomie’ genaamd. Dat was economische krachtpatserij, die alleen maar werkte indien geen rekening hoefde te worden gehouden met het mechanisme van vraag en aanbod. Er bestond voor de arbeiders geen ande re stimulans om te werken dan dwang: wie als arbeider niet voldeed, werd dwangarbeider. Chroesjtsjov probeerde daar wat verandering in te brengen. In mei 1957 decentraliseerde hij het economische leven door de verantwoordelijkheid voor de planning toe te vertrouwen aan lagere, provinciale (in de zin van ‘niet in de hoofdstad gesitueerde’) beslissingsniveaus van partij en staat en de Staatsplancommissie nog slechts een coördinerende rol te laten spelen. Daarmee won hij de sympathie van de provinciale partij functionarissen, maar verloor die van de Moskouse hardliners. Vooral met de landbouw had Chroesjtsjov grootse plannen. Zijn idee om ‘maagdelijke gronden’ in West-Siberië en Noord-Kazachstan in cultuur te brengen met het oog op een grotere graanproductie had aanvankelijk veel succes. Naderhand bleek dit succes te danken aan de uitzonderlijk natte zomers in het midden van de jaren vijftig. Toen de meteorologische omstandigheden in 1959 weer normaal werden voor de halve woestijn die Kazachstan is, mislukten de oogsten en in 1962 moest de Sovjet-Unie graan kopen in de Verenigde Staten en Canada. Later werden zulke graanaan kopen heel gewoon. Onder Chroesjtsjov verminderde het aantal kolchozen (van 125.000 in 1949 tot 38.000 in 1964), maar de kolchozen werden groter. Het aantal sovchozen nam toe, vooral op de maagdelijke gronden, zodat meer boeren een vast maandloon kregen. De machine- en tractorenstations werden afgeschaft; ieder landbouwbedrijf had nu zijn eigen voertuigen en machines. Chroesjtsjov probeerde de hulplandbouwbedrijven terug te dringen en betaalde de boeren meer om ze harder te doen werken op de gronden van de kolchozen – zonder veel succes. Brezjnev ging door met het omturnen van kolchozen in sovchozen. De staat betaalde de boeren meer voor hun werk, maar wilde tegelijk de prijzen van de landbouwproducten voor de consument niet verhogen. Dat kwam erop neer dat de staat de landbouw subsidieerde. Door de invoer van
388
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
veevoer kon de veestapel uitgebreid worden, waardoor de vleesproductie toenam. (Ook dat was een aspect van de sovjetwelvaartsstaat, want in het verleden aten de Russen maar zelden vlees.) Ondanks de investeringen (tot een kwart van het beschikbare budget; onder Stalin werd er alleen geïnvesteerd in de industrie) bleef de landbouw het zorgenkind van de Sovjeteconomen. Aan de basis van het probleem lagen het klimaat (daar was weinig aan te veranderen) en de inefficiëntie van de gecollectiviseerde landbouw. De hulplandbouwbedrijven, die per stuk niet groter waren dan een halve hectare, stonden alle samen in voor een kwart van de totale landbouwproductie in de Sovjet-Unie. Brezjnev liet de boeren dan ook hun gang gaan op hun hulplandbouwbedrijf en moedigde de vrije verkoop van hun privé-productie op de lokale markt zelfs aan. Een deel van de oplossing van het probleem lag voor de hand – privatiseren van de landbouw – en af en toe werd er ook wel eens voorzichtig in die richting geëxperimenteerd, maar de ideologische bezwaren bleken telkens weer onoverkomelijk. Nadat rond 1980 de landbouwproductie stagneerde, was de Sovjet-Unie niet langer in staat zichzelf te voeden. Alleen dankzij de verkoop van olie en goud kon ze de bevolking van ondervoeding vrijwaren. Chroesjtsjov had al ten dele een einde gemaakt aan de decentralisatie van de economie, die hij aanvankelijk in het kader van de destalinisatie had doorgevoerd. Brezjnev gaf de idee nog niet meteen op. De econoom Jevsej Liberman (1897-1983) wilde de centraal-geleide planeconomie wat lucht geven door de bedrijven binnen bepaalde perken te laten inspelen op de markt, maar uiteindelijk trokken de Staatsplancommissie en de ministeries weer alles naar zich toe. Ondanks alles bleef de industrie tot het einde van de jaren zeventig nog groeien. De Sovjet-Unie was de grootste producent ter wereld van olie en aardgas – twee producten waarvan in de jaren zeventig de prijzen op de wereldmarkt vervijfvoudigden. De SovjetUnie nam 20 percent van totale industriële wereldproductie voor haar rekening. Maar omstreeks 1980 was het definitief afgelopen met de groei. De belangrijkste oorzaken waren de starheid en het immobilisme van het systeem en het gebrek aan middelen om te investeren in nieuwe technologieën. De Sovjet-Unie dreigde bovendien de jongste industriële revolutie, die van de computerisering en de informatietechnologie, te missen. In een land waar het verboden was andere buitenlandse kranten te lezen dan de organen van de communistische zusterpartijen, lag het niet voor de hand dat de burgers zich zomaar een computer konden aanschaffen en toegang kregen tot het internet. Een economisch fenomeen, dat niet in de statistieken was terug te
HOOFDSTUK 21 dooi en stagnatie
389
vinden, vormde het zogenaamde ‘tweede’ of ‘grijze circuit’. Daarmee werd een vorm van privéondernemerschap bedoeld, die buiten het plan en meestal ook buiten de wet viel. Het kon gaan om bemiddeling via vrienden en kennissen tussen bedrijven of tussen de overheid en bedrijven met de bedoeling bureaucratische hindernissen op te ruimen zodat het plan – voortijdig of überhaupt – uitgevoerd werd, uiteraard tegen een vergoeding of een wederdienst. Corrupte ambtenaren speelden daarbij een cruciale rol. De overheid liet zulke activiteiten in haar eigen belang oogluikend toe. Een groter segment van het tweede circuit werd ingenomen door de zwarte markt in consumptiegoederen en valuta. Het ging hier niet alleen om trottoirhandel, die trouwens ook verboden was, maar om big business. Zo werden – om maar één voorbeeld te geven uit de zachte voedingssector – zuidvruchten uit de Kaukasus clandestien naar Moskou gevlogen en daar op de zwarte markt verkocht. Ook de activiteiten van klusjesmannen – de reparatie van auto’s en allerlei toestellen, het herstellen van lekkende kranen of verstopte buizen, schilderen en behangen, het wisselen van dollars voor goedkope roebels en zo meer – vielen onder de noemer tweede circuit. Het reële socialisme In 1965, op de viering van de twintigste verjaardag van het einde van de Tweede Grote Vaderlandse Oorlog werd in de officiële toespraken een en ander afgedongen op de kritiek die Chroesjtsjov destijds had geuit op het militaire leiderschap van Stalin. Er bestonden plannen om op het 23ste Partijcongres in het voorjaar van 1966 Stalin officieel te rehabiliteren, maar dat is niet doorgegaan. Wel spraken partijleiders in prijzende bewoordingen over het economische beleid van Stalin in de jaren 1930. De oude benamingen ‘Politbureau’ (voor ‘Partijpresidium’) en ‘secretaris-generaal’ (voor ‘eerste secretaris’) werden weer ingevoerd. In 1970 kwam er op het graf van Stalin op het Rode Plein een buste. Verder is van een terugkeer naar het stalinisme geen sprake geweest; het door Chroesjtsjov ingeluide beleid werd voortgezet. In vele opzichten was het beleid van Brezjnev liberaler dan dat van Chroesjtsjov, maar dat was meer een kwestie van sleet op het beleid dan van beleid. Maar er kwam wel degelijk meer vrijheid: zo kregen de boeren onder Chroesjtsjov het recht een paspoort aan te vragen waarmee ze vrij in het land konden reizen; onder Brezjnev kregen ze vanzelf een paspoort. Chroesjtsjovs ideeën over de spoedige komst van het communisme (in de zin van biefstukkensocialisme) werden na zijn afzetting met de stille
390
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
trom begraven. In de plaats ervan kwam de theorie dat de Sovjet-Unie zich voor onbepaalde tijd in de fase van het ontwikkelde of rijpe socialisme be vond. Die bleek een fletse kopie van de westerse welvaartstaat. De organiserende, controlerende en repressieve functies van de staat werden bestempeld als ‘communistisch zelfbestuur’. Het ontwikkelde socialisme werd verankerd in de Grondwet van 1977. Met de term ‘reëel socialisme’ zetten de Sovjetideologen zich af tegen het utopische socialisme van de westerse linkse radicalen (onder wie de maoïsten) met hun voortdurende kritiek op de verburgerlijking van de revolutie in de Sovjet-Unie. Tijdens de laatste jaren van het bewind van Brezjnev kreeg de term reëel socialisme een wat sarcastische bijklank. De periode tussen de dood van Stalin en de vroege jaren zeventig was er een van relatieve voorspoed. De levenstandaard bleef merkbaar de hoog te in gaan. De lonen stegen, er moest per week nog slechts 41 uur gewerkt worden in plaats van 48, overuren werden betaald, wie wilde kon van baan veranderen, het aanbod aan consumptiegoederen nam toe en de woningnood nam enigszins af (behalve in de grote steden). De lonen waren nog steeds heel laag (naar westerse maatstaven), maar iedereen had werk. Voor de huur van een flat werd een symbolisch bedrag betaald; onderwijs en gezondheidszorg waren gratis. De staat zorgde voor de burger van de wieg tot het graf. Iedereen had geld genoeg, omdat er maar weinig was om het aan uit te geven. Het bezit van een tv, een koelkast, een wasmachine, een auto was heel gewoon. (Dat ze niet functioneerden ook.) Zelfs de levens standaard van de boeren steeg en in bepaalde opzichten – woonruimte, voedselvoorziening – waren de boeren er langzamerhand beter aan toe dan veel stedelingen. Omdat het aanbod aan consumptiegoederen, diensten en interessante banen klein was, ontwikkelde ieder een ingewikkeld netwerk van relaties om erbij te komen: kennissen op hoge(re) echelons binnen de partij, die je als kruiwagen kon gebruiken; kennissen op een lager sociaal niveau, die afhankelijk van je waren en geen nee durfden te zeggen; en gelijken, met wie een soort van ruilhandel in goederen en diensten werd bedreven. Het drukke sociale leven, dat vereenzaamde westerlingen de Russen in de Sovjet-Unie soms zo benijdden, had veel te maken met het in stand houden van deze netwerken, net als het geslijm tegenover superieuren en het afblaffen van ondergeschikten. Onder Brezjnev leefden de partijfunctionarissen helemaal aan de top van de cpsu, de zogenaamde ‘partijaristocratie’ of ‘nomenklatoera’, in weelde. Niet dat ze veel bezaten, maar ze konden gebruik maken van de
HOOFDSTUK 21 dooi en stagnatie
391
luxeflats, luxevakantiehuizen, luxeziekenhuizen en zo meer, die de staat hun ter beschikking stelde. Ze konden ook gemakkelijk reizen naar kap strany (kapitalistische landen); reizen naar sotsstrany (socialistische landen) vormde voor niemand nog een groot probleem. Vooral de jeugd hield er een westerse – en naar Sovjetnormen decadente – levensstijl op na. Mindere leden van de partij hadden kleinere privileges: een kortere wachttijd voor een wat grotere flat of een auto, een telefoonaansluiting, toegang tot winkels waar westerse consumptiegoederen werden verkocht, in principe voor westerse valuta. Oorspronkelijk was de communistische partijaristocratie nog een dienstadel: promotie hing af van prestaties. Die prestaties konden variëren van hard werken tot je buur bij de politie aangeven omdat hij naar Radio Free Europe luisterde. Onder Brezjnev was die dienstadel een geboorteadel geworden: wie tot partijelite behoorde, kon het aan boord leggen dat zijn of haar kinderen een hogere opleiding kregen, een leuke baan, een partijkaart en een echtgenoot/echtgenote van even goede afkomst. De Sovjet-Unie was een arbeidersstaat en arbeiders werden vaak ook beter betaald dan mensen met een white collar job, maar iedereen probeerde liever geen fysieke arbeid te verrichten en er bestond zelfs een onverholen minachting voor wie het niet verder had gebracht dan arbeider of boer. De partijaristocratie vormde op den duur een kaste, die zich onder het mom van ideologische zuiverheid verzette tegen elke hervorming die haar privileges in het gedrang kon brengen. De dooi Met de destalinisatie begon voor het intellectuele leven in de Sovjet-Unie wat men met de titel van de roman van Ilja Erenboerg (Ehrenburg, 18971967) ‘de dooi’ is gaan noemen. Wanneer het dooit, is de winter voorbij en wordt er uitgekeken naar de lente, maar het kan nog flink koud zijn. Dat was ook het geval met het culturele klimaat in de Sovjet-Unie onder Chroesjtsjov. Aan de stalinistische repressie kwam een einde, maar daarmee werd de Sovjet-Unie nog geen democratische rechtstaat. Ook onder Brezjnev bleven schendingen van de mensenrechten aanhouden. Er be stond geen vrijheid van geweten, van meningsuiting, van vergaderen, van beweging (zelfs reizen binnen de Sovjet-Unie zelf was aan beperkingen en controles onderworpen). De Sovjet-Unie beweerde in de plaats daarvan andere mensenrechten te hanteren, die in het Westen dan weer verwaarloosd werden, zoals het recht op onderwijs, gezondheidszorg en werk. De
392
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
situatie verbeterde lichtjes na 1975, toen de Sovjet-Unie zich van eerlijke schaamte verplicht voelde de door haar mee ondertekende Slotakte van Helsinki, waarvan de derde korf over mensenrechten ging, na te leven. (zie volgend hoofdstuk). De kerk en de moskee kregen het onder Chroesjtsjov weer zwaarder te verduren. De overheid liet kerken sluiten en dreef de atheïstische propaganda op. In 1959 begon een nieuw tijdschrift, Wetenschap en Godsdienst, te verschijnen, uitgegeven door Kennis, die de Bond van de Strijdvaardige Goddelozen verving. Het Museum van de geschiedenis van de religie en het atheïsme in de Heilige-Izaäkkathedraal in Leningrad – een van de vele – stelde marteltuigen van de inquisitie ten toon en ‘bewees’ met een enorme slinger van Foucault, opgehangen in de koepel, dat God niet bestond. Onder Brezjnev verminderden de pesterijen en vervolgingen van gelovigen, maar de maatregelen van Chroesjtsjov werden niet ongedaan gemaakt. De staatscontrole bleef bestaan via de Ideologische Commissie binnen de cpsu en de Afdeling voor Ideologie, later samengebracht in de Raad voor Religieuze Aangelegenheden. Patriarch Pimen (1971-1990) volgde nauwlettend de instructies van de partij. In de jaren tachtig verbeterde de positie van de Russische kerk enigszins doordat de patriarch zich voor het karretje van de ‘vredespolitiek’ van de Sovjet-Unie liet spannen in de rakettenkwestie (waarover meer in het volgende hoofdstuk). Cultuur bleef bestemd voor de werkende klasse: voor de toegang tot musea en theater-, ballet- en operavoorstellingen, voor boeken en platen moesten slechts symbolische bedragen worden neergeteld. Daar stond tegenover dat de cpsu ook uitmaakte wat de werkende klasse interessant hoorde te vinden. De artistieke en ideologische vrijheid van de kunstenaar, de ‘ingenieur van de ziel’, bleef beperkt. Ook na de dood van Stalin bleef het socialistische realisme het obligate artistieke procédé, al werd het minder repressief en dogmatisch toegepast. De kunst moest nog steeds helpen de nieuwe socialistische mens te maken. Kunst die dat niet deed, mocht niet. In 1958 kreeg Boris Pasternak (1890-1960) de Nobelprijs literatuur voor zijn roman Dokter Zjivago, waarin een weinig flatterend beeld van de Oktoberrevolutie wordt gegeven. Onder druk van de overheid moest Pasternak de prijs weigeren. Kunst bleef een ideologisch wapen, ook bij de bestrijding van de fouten van Stalin. Chroesjtsjov gaf in 1962 persoonlijk de toestemming voor de publicatie van Een dag uit het leven van Ivan Deniso vitsj van Aleksandr Solzjenitsyn (1918-2008), dat een aanklacht was tegen de stalinistische strafkampen. Maar in december van datzelfde jaar bestempelde hij de schilderijen op een tentoonstelling van niet-officiële, alterna-
HOOFDSTUK 21 dooi en stagnatie
393
tieve kunst als ‘hondendrollen’. Hij vroeg zich luidop af of ze het werk waren van homo’s en achtte ze ‘niet van die aard om de mensen aan te zetten tot grootse daden’. In 1974 werd een illegale schilderijententoonstelling in een park in Moskou door bulldozers platgereden. Het bezoek van Igor Stravinsky (1882-1971) aan de Sovjet-Unie in 1962 maakte de weg enigszins vrij voor modernere muziek. De officiële muzikale voorkeur ging uit naar lichte klassieke muziek, volksliederen en militaire marsen. In de jaren zeventig drong met de cassetterecorder ook de rockmuziek de Sovjet-Unie binnen. De Beatles, de Rolling Stones, Chubby Checker, Bill Haley en andere ‘decadente’ en ‘subversieve’ groepen en zangers werden populair onder de jeugd. In de jaren tachtig ontstonden in de Sovjet-Unie ook Sovjetrockgroepen, die een naar Sovjetmaatstaven min of meer ongestoord bestaan kenden, al bracht de staatsplatenfirma Melodija hun muziek niet uit. Boris Grebensjtsjikov (°1953) van Akvarium werd in 1982 uit de Komsomol gezet nadat hij op een festival in Tbilisi op de grond liggend zijn gitaar had bespeeld. Het frivoolste door de overheid gesubsidieerde muziekgenre was de zogenaamde ‘estrademuziek’, keurige liedjes van het soort dat in West-Europa in die tijd alleen nog op het Eurosongfestival werd vertolkt. Bijzonder populair onder jongeren-met-een-opleiding was Vladimir Vysotski (1938-1980), een acteur die met een door alcohol en nicotine gehavende stem rauwe teksten zong over vervolgden en marginalen, tegen het establishment. Dissidentie De dissidentie was geboren uit de ideologische crisis, veroorzaakt door de destalinisatie. De cpsu was niet onfeilbaar gebleken. Wat garandeerde dat de cpsu het nu wel de hele tijd bij het rechte eind had? En als een fout beleid mogelijk was, waarom zouden de burgers daar dan geen kritiek op mogen uitoefenen, zodat de zaken tijdig konden worden rechtgetrokken? Deze overwegingen, samen met het steeds minder repressief wordende beleid van Stalins opvolgers, leidden ertoe dat zogenaamde dissidenten de kop opstaken. Het ging om intellectuelen, meestal schrijvers, die – noodgedwongen met illegale middelen – een van de officiële ideologie afwijkende mening naar voren brachten. Hun geschriften werden verspreid door de samizdat (‘zelf uitgeven’) of door de tamizdat (‘daar uitgeven’). In het eerste geval werden boeken gemaakt met carbonpapier op een schrijfmachine. (Fotokopieertoestellen stonden in de Sovjet-Unie onder zware bewaking.) In het tweede geval werden in het buitenland gedrukte boeken
394
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
het land binnengesmokkeld. Joeli Daniel (1925-1988) en Andrej Sinjavski (1925-1997), in 1966 veroordeeld wegens anti-Sovjetpropaganda, worden beschouwd als de eerste dissidenten. Hoewel vaak gebruikt is de term ‘dissidentenbeweging’ niet erg toepasselijk. De dissidenten waren niet georganiseerd en hielden er zeer uiteenlopende meningen op na. Gemeenschappelijk was alleen hun afkeer van het Sovjetsysteem. Aleksandr Solzjenitsyn, die in lijvige romans en studies een beeld gaf van de misdaden van het Sovjetregime en het stalinisme ‘het wezen zelf’ ervan noemde, bleek naderhand een anti-westerse, Russische nationalist. Andrej Sacharov (1921-1989), die mee aan de wieg had gestaan van de Sovjetatoombom, en Andrej Amalrik (1938-1980), auteur van het profetische Haalt de Sovjet-Unie 1984?, kwamen op voor democratie en mensenrechten zoals die in het Westen werden begrepen. Vladimir Vojnovitsj (°1932) maakte in zijn romans de Sovjetbureaucratie belachelijk. Josif Brodski (1940-1996), Nobelprijs literatuur 1987, pleitte voor meer artistieke vrijheid. Dissidenten werden beschuldigd van ‘laster aan de Sovjet-Unie’, ‘het verraden van staatsgeheimen’, ‘parasitisme’ en dergelijke. De zwaarste straf was opsluiting in een werkkamp. Dissidenten die in het Westen bekendheid genoten werden meestal verbannen, naar een provinciestad in de Sovjet-Unie (Sacharov naar Gorki, het voormalige Nizjni Novgorod), of naar het buitenland (Solzjenitsyn, Vojnovitsj, Brod ski, Amalrik). Ook internering in een psychiatrische instelling kwam veel voor. (Aangezien de communistische ideologie rationeel en wetenschappelijk heette te zijn, moesten er aan degenen die er niet in geloofden wel een schroef los zitten.) De meest toegepaste maatregel was de broodroof: wetenschappers werden ontslagen, auteurs mochten niet meer publiceren. Overigens was de grens tussen dissidente en toegelaten meningen niet zo scherp. Sommige dissidente ideeën werden op verholen wijze in de officiële literatuur gepropageerd, bijvoorbeeld in het werk van de conservatieve en slavofiele ‘dorpsschrijvers’, die grote waarde hechtten aan de orthodoxie als component van de Russische nationale eigenheid en als middel van verzet tegen de officiële materialistische levensbeschouwing. Paradoxaal genoeg was de dissidentie veeleer het gevolg van méér vrijheid dan van meer repressie. Ze was een symptoom van de zwakheid van het systeem. Onder Stalin was dissidentie onbestaande. De dissidenten trokken veel aandacht in de westerse media, maar in de Sovjet-Unie zelf was hun invloed erg gering. Alleen in de unierepublieken konden plaatselijke dissidenten die zich afzetten tegen de russificatiepolitiek rekenen op de lijdzame steun van de bevolking. In Oekraïne had de dissidentie, die in
HOOFDSTUK 21 dooi en stagnatie
395
de jaren zestig de kop opstak, een uitgesproken nationalistisch karakter, met organisaties als de Verenigde Partij voor de Bevrijding van Oekraïne, het Oekraïens National Front, het Oekraïens Nationaal Comité en dergelijke. De meeste Oekraïense dissidenten waren literatoren of historici, maar de bekendste buiten de landsgrenzen was een generaal – Petro Grigorenko (1907-1987). Grigorenko bracht vier jaar door in een psychiatrische instelling om te ‘genezen’ van paranoïde schizofrenie, die tot uiting was gekomen in de pleidooien van de patiënt voor de terugkeer van de gedeporteerde Krim-Tataren en zijn kritiek op de strategie van het Rode Leger tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de ondertekening van de Slotakte van Helsinki in 1975 werd een Oekraïens Helsinki Comité gesticht, dat opkwam voor de mensenrechten. Politici die een rol zouden spelen in het onafhankelijke Oekraïne na 1991 als Mychajlo Horyn (1930-1913) en Vjatsjeslav Tsjornovil (1937-1999) waren al actief in de Oekraïense dissidentie.
397
22 Koude Oorlog
V
óór de Tweede Wereldoorlog waren de relaties van de Sovjet-Unie met de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk gespannen geweest. Tijdens de oorlog hadden ze tegen wil en dank samengewerkt om de gemeenschappelijke vijand – nazi-Duitsland – te verslaan. Zodra die vijand was uitgeschakeld, staken de oude tegenstellingen vrijwel meteen weer de kop op. Twee mogendheden waren machtiger dan ze ooit voordien geweest waren uit de oorlog gekomen: de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Beide verdachten elkaar ervan – overigens niet zonder reden – te streven naar de heerschappij over de hele wereld. De Sovjet-Unie wilde die bereiken door middel van een nogal utopische communistische wereldrevolutie die ze op basis van historische wetmatigheden onvermijdelijk achtte. De Verenigde Staten wilden dat doel wat pragmatischer bereiken via een wereldomvattend systeem van vrijemarktkapitalisme, waarvan ze zelf de spelregels vast- en oplegden. De geschiedenis van de tweede helft van de twintigste eeuw wordt gedomineerd door de ‘Koude Oorlog’ tussen de twee supermachten. In de Sovjet-Unie werd de koude oorlog ‘verklaard’ in februari 1946 met een radiotoespraak van Stalin, waarin hij het startsein gaf voor een nieuwe anti-westerse campagne en de bevolking vroeg bereid te zijn om ‘nieuwe offers’ te brengen. Een maand later gebruikte de voormalige Britse premier Winston Churchill in een toespraak in Fulton, Missouri, voor het eerst de term ‘ijzeren gordijn’, verwijzend naar de grens die Europa van Szczecin aan de Baltische Zee tot Triëst aan de Adriatische Zee had verdeeld in een oostelijke en een westelijke helft. De Sovjet-Unie had in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog bijna alle gebieden die ze na de Eerste Wereldoorlog verloren had, heroverd: Estland, Letland, Litouwen en Moldova waren Sovjetrepublieken geworden;
398
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Polen had een groot deel van zijn grondgebied aan de Sovjet-Unie moeten afstaan en maakte volgens het Akkoord van Jalta deel uit van de Sovjet invloedssfeer, net als Tsjechoslowakije, Hongarije, Roemenië, Joegoslavië, Bulgarije en Albanië. De Sovjet-Unie bezette samen met de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk Duitsland en Oostenrijk. Finland was ‘gefinlandiseerd’: het behoorde niet tot de Sovjetinvloedssfeer, maar moest wat zijn buitenlandse politiek betrof rekening houden met de wensen van de Sovjet-Unie. Buiten Europa waren de territoriale aanwinsten bescheidener en was de Sovjet-Unie een paar keer door zijn voormalige bondgenoten teruggefloten. De Sovjet-Unie claimde Turks grondgebied rond Kars en Ardahan langs de grens met Armenië en Georgië en militaire bases aan de Bosporus en de Dardanellen, maar kreeg niets. Na de oorlog creëerde de Sovjet-Unie in het noorden van Iran, dat het in 1941 samen met het Verenigd Koninkrijk bezet had (wegens de pro-Duitse koers van de sjah) een Azerische en een Koerdische republiek, maar werd in 1946 door de Iraniërs en de Britten gedwongen zich terug te trekken. Op Japan veroverde de Sovjet-Unie het zuiden van het eiland Sachalin, de vier zuidelijke Koerilleneilanden en Port Arthur, dat het in 1905 had moeten afstaan. Stalin wilde ook het NoordJapanse eiland Hokkaido, maar daar staken de Verenigde Staten een stokje voor. Een van de redenen waarom de Sovjet-Unie telkens inbond was dat de Verenigde Staten op dat moment als enige over nucleaire wapens beschikte. De sovjetisering van Centraal-Europa De vijandigheid van het Westen jegens de Sovjet-Unie had vooral te maken met haar optreden in Centraal-Europa. Tijdens de Conferentie van Jalta in februari 1945 waren op aandringen van Moskou invloedssferen in Europa afgebakend. De Sovjet-Unie wilde langs haar westelijke grens een cordon van haar welgezinde landen hebben, dat bescherming bood tegen Duitsland. Over het politieke systeem in die landen werden geen afspraken gemaakt. Het is ook niet duidelijk of Stalin er al meteen het Sovjetsysteem wilde invoeren, maar dat is wat uiteindelijk wel gebeurd is – en volgens een vast patroon. De bevrijder of nieuwe bezetter – de Sovjet-Unie – zorgde ervoor dat de belangrijkste ministerposten in de naoorlogse CentraalEuropese regeringen – Binnenlandse Zaken, Justitie, Defensie – in handen kwamen van communisten. Dat waren ofwel mensen uit het communistische verzet ofwel communistische emigranten, die de oorlog in de SovjetUnie hadden doorgebracht en na de oorlog naar hun land waren terug
HOOFDSTUK 22 koude oorlog
399
gekeerd. Echte en vermeende fascistische politici en collaborateurs werden vervolgd en dikwijls terechtgesteld. Daarna werden volgens de ‘salami tactiek’, de ene na de andere, conservatieve, liberale, sociaaldemocratische en boerenpartijen (ongeveer in die volgorde) geëlimineerd. Dit gebeurde door deze partijen te verbieden (bijvoorbeeld wegens ‘obstructionisme’) of door ze op te nemen in ‘nationale fronten’ – coalities, gedomineerd door de communisten – en ze vervolgens als overbodig te ontbinden. Politici die probeerden dit te verhinderen, werden verbannen, geïnterneerd of terecht gesteld. Soms betrachtten de communisten enige terughoudendheid– wanneer ze ervan uitgingen dat ze ook op legale wijze door verkiezingen de macht konden veroveren, of waar weinig tegenstand werd verwacht, of om de bondgenoten, met wie aanvankelijk nog zaken moesten gedaan worden, niet al te zeer tegen de haren in te strijken. In 1947-1948 was in elk van de satellietlanden dit stadium van het proces achter de rug. In september 1947 werd, ter vervanging van de Komintern, de Kominform (Communistisch Informatiebureau) opgericht. Alle Oost-Europese, de Franse, Italiaanse en naderhand nog vele andere communistische partijen sloten zich aan. Op de stichtingsvergadering blies Zjdanov opnieuw de krijgstrompet met de boodschap dat de strijd op leven en dood tussen kapitalisme en communisme gehoorzaamheid van de hele communistische beweging aan Moskou noodzakelijk maakte. Het was na melijk gebleken dat er in sommige communistische partijen kameraden het moeilijk hadden met die gehoorzaamheid. Vooral de communisten die tijdens de oorlog aan het verzet in eigen land hadden deelgenomen, plachten meer dan de ‘Moskovieten’ (de emigranten) oog te hebben voor de nationale belangen. Ze verzetten zich voorzichtig tegen de politieke en economische dominantie van de Sovjet-Unie. De leider van de Joegoslavische communistische partij, Josip Broz (1892-1980), beter bekend als Tito, ging daarin het verst. Hij had zijn land van de Duitse en Italiaanse bezetting bevrijd zonder doorslaggevende hulp van het Rode Leger – hij had meer hulp van de Britten en de Amerikanen gekregen – en verkeerde daardoor in een onafhankelijker positie. In juni 1948 werd Joegoslavië uit de Kominform gezet. Stalin stuurde geen troepen naar Joegoslavië, maar gaf zijn agenten in Joegoslavië zelf de opdracht Tito uit het zadel te lichten. Tito liet zonder pardon jacht maken op stalinisten in Joegoslavië en kon zich met de economische steun van de westerse landen, die de ‘overloper’ graag in de armen sloten, uiteindelijk handhaven. In de satellietlanden werd nu de jacht geopend op titoïsten. Figuren die zich niet onvoorwaardelijk aan Moskou onderwierpen werden beschuldigd
400
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
van spionage, sabotage, trotskisme en titoïsme en na showprocessen veroordeeld tot celstraffen of de strop. De bekendste voorbeelden zijn de Hongaar László Rajk (1909-1949), de Bulgaar Trajtsjo Kostov (1897-1949) en de Tsjech Rudolf Slánský (1901-1952). Na afloop van de zuiveringen oefende de Sovjet-Unie de totale controle uit over het politieke, sociale, economische en culturele leven in de Centraal-Europese staten. In alle instellingen en sectoren van het maatschappelijke leven hadden ‘Sovjetdeskundigen’ het laatste woord. Sommige historici hebben erop gewezen dat het gedrag van het Westerse kamp de sovjetisering van Centraal-Europa in de hand heeft gewerkt. Zo bestond er een grondig meningsverschil over de toekomst van Duitsland. Duitsland was in uitvoering van het Akkoord van Potsdam verdeeld in vier bezettingszones: een Amerikaanse, een Britse, een Franse en een Russische. Berlijn bevond zich in de Russische bezettingszone, ongeveer 150 kilometer ten oosten van de andere zones. De stad zelf was eveneens verdeeld in bezettingszones. Het oostelijke deel van de stad vormde de Russische zone; West-Berlijn werd gecontroleerd door de westelijke bondgenoten. (Ook in Oostenrijk en Wenen waren de zaken op die manier geregeld.) Stalin wilde Duitsland het liefst reduceren tot enkele kleine gedeïndustrialiseerde, agrarische staten, die nooit meer een bedreiging voor de vrede en de Sovjet-Unie zouden kunnen vormen. Hij eiste voor tien miljoen dollar oorlogschadevergoeding in de vorm van fabrieken, die in heel Duitsland zouden gedemonteerd worden en in de Sovjet-Unie weer geassembleerd. Na enig aarzelen wezen de westerse bondgenoten dit voorstel af. De Sovjet-Unie moest het doen met wat ze aantrof in de Russische bezettingszone. De Verenigde Staten beschouwden Duitsland veeleer als een mogelijke bondgenoot tegen het rode gevaar en wilden Duitsland liever weer opbouwen. De Sovjet-Unie zag hoe in West-Europa de communisten, die net na de oorlog wegens hun deelname aan het verzet vooral in Frankrijk en Italië erg populair waren, hun politieke invloed verloren. Het besef dat dit ook in Centraal-Europa, met name in Tsjechoslowakije, kon gebeuren, zou de Sovjet-Unie ertoe aangezet hebben de communisten daar met ondemocratische middelen aan de macht te brengen. In het Westen bestond de perceptie dat de sovjetisering van CentraalEuropa slechts de aanloop vormde naar Sovjetdominantie over heel Europa. In werkelijkheid respecteerde de Sovjet-Unie tamelijk secuur de grenzen van de invloedssferen. In Griekenland, dat tot de westerse invloedssfeer behoorde, liet Stalin de sterke communistische verzetsbeweging, die na de oorlog probeerde de macht te grijpen, zonder meer aan haar lot over. Op
HOOFDSTUK 22 koude oorlog
401
basis van de containment-doctrine, die de Amerikaanse president Harry Truman in maart 1947 lanceerde – de Verenigde Staten zouden de plicht hebben ‘to support free peoples who are resisting subjugation by armed mino rities or by outside pressure’ – hielpen Amerikaanse troepen de Griekse regering de communisten uit te schakelen. Griekenland – en Turkije, dat in de ogen van Truman ook bedreigd werd – kregen uitgebreide economische en militaire hulp. Twee blokken In juni 1947 – enkele maanden na Truman met zijn doctrine – kwam de Amerikaanse staatssecretaris George Marshall (1880-1959) met een plan om de Europese economieën er weer bovenop te helpen door het verstrekken van uitgebreide financiële steun. Ook de landen in Centraal-Europa en zelfs de Sovjet-Unie kwamen voor die steun in aanmerking, op voorwaarde dat ze het vrijemarktkapitalisme zouden omhelzen. De Sovjet-Unie wees het Marshall-plan af en verbood haar satellieten erover te onderhandelen. Ook een lening van één miljard dollar voor economische wederopbouw werd afgewezen omdat toezicht op de correctheid van de verkiezingen er als voorwaarde aan was verbonden. Als antwoord op het Marshall-plan werd in 1949 werd de Raad voor Economische Wederzijdse Hulp gesticht, buiten Oost-Europa bekend onder zijn Engelse benaming Comecon (Coun cil for Mutual Economic Assistance). Ondertussen hadden de westerse bondgenoten in 1948 besloten om van hun deel van Duitsland weer een normale staat te maken, met een eigen regering en een eigen munt, de Duitse mark, die ook in West-Berlijn zou worden gebruikt. Deze eenzijdige beslissing, in combinatie met de wens van de Sovjet-Unie een einde te maken aan de westerse aanwezigheid in West-Berlijn, leidde in juni 1948 tot de blokkade van Berlijn: alle verbindingen tussen West-Berlijn en de buitenwereld over de weg en per spoor werden afgesneden. Het Amerikaanse leger bevoorraadde de stad dag en nacht met voedingsmiddelen, medicijnen en andere levensnoodzakelijke producten via een luchtbrug. De spanning liep hoog op. In april 1949 stichtten de Verenigde Staten en zijn West-Europese bondgenoten de navo – een militair bondgenootschap dat bescherming moest bieden tegen agressie van de Sovjet-Unie. Dit nieuwe bondgenootschap en een Amerikaanse toespeling op de mogelijke inzet van kernwapens indien het conflict escaleerde, noopten Moskou ertoe in mei 1949 de blokkade op te heffen. In augustus bracht de Sovjet-Unie haar eerste atoombom tot ontploffing.
402
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Het lot van Duitsland was bezegeld. In september zag de Deutsche Bundesrepublik (of ‘West-Duitsland’) het levenslicht en enkele weken later de Deutsche Demokratische Republik (ddr of ‘Oost-Duitsland’) Hoewel Berlijn een speciaal statuut had en de Sovjet-Unie alleen de oostelijke helft van de stad controleerde, werd de stad naderhand niettemin tot Hauptstadt der ddr geproclameerd. De Duitse Bondsrepubliek werd lid van de navo en de Verenigde Naties; de ddr werd een Sovjetsatellietstaat. In 1955 werd de ddr samen met de andere satellietlanden lid van het Warschaupact – het antwoord van de Sovjet-Unie op de navo. Zo ontstonden in de loop van jaren vijftig een Oostblok en (al werd die naam zelden gebruikt) een Westblok – twee sets van staten die elk door andere politieke, economische en militaire allianties met elkaar waren verbonden. Hoewel de mensheid tijdens de Koude Oorlog onophoudelijk leefde met de dreiging van een Derde Wereldoorlog, zijn het Westen en de Sovjet-Unie toch maar één keer, en dan nog niet eens rechtstreeks, met elkaar in een grootschalig gewapend conflict verwikkeld geweest: in Korea. Na de oorlogsverklaring van de Sovjet-Unie aan Japan in de laatste fase van Tweede Wereldoorlog, had het Rode Leger de Japanners verdreven uit Noord-Korea; het Amerikaanse leger verjoeg de Japanners uit Zuid-Korea. De 38ste breedtegraad vormde de scheidingslijn. In 1948 trokken het Rode Leger en de Amerikaanse troepen zich terug. Noord-Korea werd een volksrepubliek naar Sovjetmodel en Zuid-Korea bleef binnen de Amerikaanse invloedssfeer. Op 25 juni 1950 viel Noord-Korea Zuid-Korea binnen – met de goedkeuring en de steun van de Sovjet-Unie, die wellicht hoopte de vlootbasis Pusan in handen te krijgen. Twee dagen later gaf een resolutie van de vn Veiligheidsraad zijn zegen aan een militaire tegenactie van vn-troepen, die hoofdzakelijk bestonden uit Amerikaanse soldaten. (De permanente vertegenwoordiger van de Sovjet-Unie had in januari 1950 de Veiligheidsraad verlaten uit protest tegen de Chinese uitsluiting en kon geen veto stellen.) Met Amerikaanse hulp werden de Noord-Koreanen teruggeslagen tot aan de Chinese grens, maar vervolgens dreven in 1951 de Noord-Koreanen met Chinese hulp de Amerikanen terug tot aan de 38ste breedtegraad. Er werden onderhandelingen opgestart, die pas in juli 1953 resulteerden in een wapenstilstand. Korea werd net als Duitsland verdeeld in twee staten. Formeel is er aan de oorlog nog steeds geen einde gekomen.
HOOFDSTUK 22 koude oorlog
403
Evenwichtsoefeningen in Centraal-Europa De dood van Stalin en de eerste tekenen van een politieke dooi veroorzaakten grote ongerustheid bij de politieke elites in de satellietstaten. Zij hadden immers hun machtspositie veroverd met stalinistische middelen en met Stalins steun. De bevolking, die ontevreden was over het communistische bewind, werd onrustig. In Oost-Berlijn braken stakingen en onlusten uit onder de arbeiders, die zich verzetten tegen de verhoogde productienormen. Hun protest werd brutaal de kop ingedrukt. Ook in andere satellietstaten deden zich incidenten voor. Het herstel van de relaties tussen de Sovjet-Unie en Joegoslavië in 1955, bevestigd met een officieel bezoek van Chroesjtsjov aan Belgrado in mei, bracht de leiders in de satellietstaten opnieuw in verlegenheid. Zij hadden immers – op last van Stalin – hun belangrijkste rivalen als titoïsten geëlimineerd. De houding van Chroesj tsjov gaf ook aan dat de landen van het Oostblok in de toekomst in grote(re) mate zelf hun weg naar het socialisme zouden mogen gaan. Dat impliceerde dat ze hun beleid niet meer altijd konden rechtvaardigen door te verwijzen naar ‘de wil van Moskou’. Vooral na het twintigste Partijcongres, waarop Chroesjtsjov de destalinisatie had ingeluid, werd de positie van de CentraalEuropese communistische leiders erg precair. In Poznań in Polen braken in juni 1956 arbeidersonlusten uit. In oktober kon de nieuwe partijleider Władysław Gomułka (1905-1982), overtuigd communist die op het nippertje levend aan de stalinistische zuiveringen in Polen was ontkomen en doorging voor een verdediger van de Poolse belangen, de gemoederen bedaren door meer democratie en welvaart in het vooruitzicht te stellen. In Hongarije ontspoorden solidariteitsbetuigingen aan de Poolse arbeiders tot een massale opstand. Er werd een nieuwe regering gevormd onder Imre Nagy (1898-1958), waarin ook niet-communisten werden opgenomen. De aanvankelijke eisen – meer aandacht voor de Hongaarse belangen – werden al gauw radicaler: Hongarije moest het Warschaupact verlaten en een neutrale staat worden. Het Rode Leger maakte na wekenlange verbeten straatgevechten in Budapest, waarbij duizenden slachtoffers vielen, een einde aan de opstand. Imre Nagy kreeg asiel in de Joegoslavische ambassade, maar toen hij de ambassade met een Russisch vrijgeleide verliet, werd hij alsnog gearresteerd, veroordeeld en opgehangen. Aan de macht kwam János Kádár (1912-1989), een figuur van Sovjetmakelij, die – binnen de grenzen van het toegelatene – een liberaal beleid voerde en van Hongarije in loop van de volgende decennia ‘de vrolijkste barak van het kamp’ maakte. Ook in Bulgarije en Roemenië werden in de jaren na de dood van Stalin de
404
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
stalinisten aan de dijk gezet en kwamen nieuwe figuren – Todor Zjivkov (1911-1998) en Nicolae Ceauşescu (1918-1989) – aan de macht. In Albanië vielen Chroesjtsjovs afwijzing van Stalin en wellicht meer nog zijn toenadering tot Tito niet in goede aarde. De relaties tussen Albanië en Joegoslavië waren slecht als gevolg van de kwestie Kosovo. In Tsjechoslowakije hielden de stalinisten stand tot in het begin van de jaren zestig. Vreedzame co-existentie Chroesjtsjovs theorie van de ‘vreedzame co-existentie’, gelanceerd op het twintigste Partijcongres in 1956, ging ervan uit dat de strijd tussen kapitalisme en socialisme onverbiddelijk tot de overwinning van het socialisme zou leiden, maar dat dit kon gebeuren op een vreedzame manier, enkel door de inzet van ideologische, politieke en economische middelen. Zodra de levensstandaard in de Sovjet-Unie die in de Verenigde Staten overtrof, wat volgens Chroesjtsjov spoedig ging gebeuren, zou het wereldproletariaat eieren voor zijn geld kiezen. Omdat het Westen zich daarover weinig zorgen maakte, leidde Chroesjtsjovs nieuwe benadering tot ‘ontspanning’. In tegenstelling tot Stalin, die zich hoogst zelden in levenden lijve vertoonde, ook niet in de Sovjet-Unie, maakte Chroesjtsjov veel buitenlandse reizen en liet met zijn mollige en goedlachse verschijning een sympathieke indruk na. In het voorjaar van 1955 kwam een einde aan de aanwezigheid van Amerikaanse, Britse, Franse en Russische bezettingstroepen in Oostenrijk. Het land werd neutraal. Het achterliggende motief van de Sovjet-Unie om met deze regeling in te stemmen was de verwachting dat ook Duitsland een dergelijke status zou krijgen. Zo’n Duitsland leek Moskou minder dreigend dan een geïndustrialiseerd en herbewapend (West-)Duitsland dat aan de kant van het Westen stond. De ontmoeting in juli 1955 in Genève van Chroesjtsjov met de Amerikaanse president Dwight Eisenhower (18901969), in aanwezigheid van de Britse en de Franse premiers, wordt be schouwd als het begin van de vreedzame co-existentie. De indruk ontstond dat met gesprekken op hoog niveau de relaties konden verbeterd worden. Tussen Washington en Moskou kwam er een ‘hotline’ of ‘rode telefoon’: in geval van ernstige crises konden de leiders van beide supermachten met elkaar bellen. In september erkende de Sovjet-Unie de Duitse Bondsrepubliek en mochten Duitse soldaten in krijgsgevangenschap in de Sovjet-Unie na tien jaar eindelijk naar huis terugkeren. In januari 1956 ten slotte gaf de Sovjet-Unie de vlootbasis Porkkala bij Helsinki (Russisch sinds de Twee de Wereldoorlog) terug aan Finland.
HOOFDSTUK 22 koude oorlog
405
Maar het was niet allemaal koek en ei. In november 1958 eiste Chroesjtsjov de terugtrekking van de Amerikaanse, Britse en Franse bezettingstroepen uit West-Berlijn. De Amerikanen – onder de indruk van de (tijdelijke) bewapeningsvoorsprong van de Sovjet-Unie – achtten de zaak bespreekbaar. In mei 1960 werd in Parijs een topconferentie tussen Chroesj tsjov en Eisenhower belegd. Aan de vooravond daarvan echter schoot de Sovjet-Unie boven de Oeral een Amerikaans spionagevliegtuig uit de lucht. De conferentie werd afgeblazen. In 1961 praatte Chroesjtsjov in Wenen over de Berlijnse kwestie met de nieuwe president J.F. Kennedy (1917-1963) – opnieuw zonder resultaat. Op 13 augustus 1961 werd begonnen met de bouw van een muur die WestBerlijn helemaal van de buitenwereld zou afscheiden. Dat was een poging om het Westen onder druk te zetten, maar ook om het goed opgeleide burgers van de ddr onmogelijk te maken het land nog via West-Berlijn te verlaten. (De grens tussen de Bondsrepubliek en de ddr was al eerder he lemaal afgesloten.) De Berlijnse muur werd het symbool bij uitstek van de Koude Oorlog. Ook buiten Europa kwam het ondanks de vreedzame coexistentie enkele keren tot crises, die de mensheid op de rand van een Derde Wereldoorlog brachten. Detente Wat Chroesjtsjov ‘vreedzame co-existentie’ noemde, ging onder Brezjnev ‘détente’ of ‘ontspanning’ heten. De ontmoeting van Podgorny met Lindon B. Johnson (1908-1973) in Glassboro, N.J., in 1967 was een indicatie dat de Sovjet-Unie op de ingeslagen weg doorging. De weg naar nog betere relaties tussen de twee supermachten werd geëffend door de Ostpolitik van de West-Duitse kanselier Willy Brandt (1913-1992) in de jaren zeventig. Vooral om het lot van de burgers van de ddr te verlichten streefde Brandt naar een normalisering van de relaties tussen de Duitse Bondsrepubliek en de ddr, onder meer door de erkenning van de Oder-Neissegrens tussen Duits land en Polen. In 1970 ondertekenden de Sovjet-Unie en Duitsland een niet-aanvalspact en zorgde het Viermogendhedenakkoord voor een versoepeling van de toegang tot West-Berlijn vanuit West-Duitsland en tot Oost-Berlijn vanuit West-Berlijn. Het hoogtepunt van de detente was de ondertekening op 1 augustus 1975 van de Slotakte van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (cvse) door alle Europese landen (zonder Albanië), de Verenigde Staten en Canada. De Slotakte omvatte drie korven. De eerste korf ging over de onschend-
406
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
baarheid van de grenzen in Europa als basis voor de veiligheid, de tweede ging over economische samenwerking, en de derde over mensenrechten en vrij verkeer van mensen en ideeën binnen Europa. De Sovjet-Unie was vooral geïnteresseerd in de eerste korf, die neerkwam op de erkenning van de status quo tussen de twee supermachten. Met de tweede korf hoopten de Sovjet-Unie en haar satellieten op een intenser handelsverkeer met Europa en de Verenigde Staten. Dat viel achteraf tegen. De derde korf namen ze erbij, omdat het Westen daar zo op aandrong. Hoewel de Oostbloklanden zich weinig gelegen lieten aan de derde korf, is de impact ervan – in combinatie met andere factoren als de groeiende economische malaise en de vermolming van het politieke systeem – achteraf toch aanzienlijk gebleken. Dissidenten in de Sovjet-Unie en Oost-Europa, bijvoorbeeld Charta-77 in Tsjechoslowakije, verwezen herhaaldelijk naar ‘Helsinki’ om schendingen van de mensenrechten aan te klagen. In sommige landen ontstonden Helsinki-Comités, die over de eerbiediging van de mensenrechten waakten. De architecten van de detente in beide blokken gingen ervan uit dat aan de tweedeling van Europa niet te tornen viel. De Sovjet-Unie kon in ‘haar’ helft van Europa doen wat haar geliefde zonder dat dit ooit meer teweegbracht dan morele verontwaardiging en symbolisch protest. De detente kwam er niet door in het gedrang. In januari 1968 werd in Tsjechoslowakije de stalinist Antonín Novotný (1904-1975) als eerste secretaris van de communistische partij opgevolgd door de liberale en hervormingsgezinde Alexander Dubček (1921-1992). Dubček ijverde voor ‘socialisme met een menselijk gezicht’. Het versoepelen van de censuur leidde in maart tot de Praagse Lente. Intellectuelen uitten hun kritiek op het systeem en formuleerden vèrgaande politieke eisen, die de realistische Dubček menigmaal in verlegenheid brachten. De Sovjet-Unie en de andere Oostbloklanden gaven herhaaldelijk lucht aan hun ongerustheid over de ontwikkelingen in Tsjechoslowakije. Die konden immers gemakkelijk overwaaien naar licht ontvlambare buren als Polen of heel hachelijke als de ddr. In de nacht van 20 op 21 augustus vielen de troepen van de landen van het Warschaupact (zonder Roemenië) Tsjechoslowakije binnen. Dubček en zijn medewerkers werden gedwongen ontslag te nemen. In april 1969 kwam Gustáv Husák (1913-1991) aan de macht, die door grootscheepse zuiveringen – zij het zonder bloedvergieten – de toestand normaliseerde en de bevolking paaide met meer consumptiemiddelen. Als rechtvaardiging van het optreden van het Warschaupact werd in december 1968 de Brezjnev-doctrine bedacht. Die gaf de Sovjet-Unie en de socialistische landen het recht om
HOOFDSTUK 22 koude oorlog
407
in te grijpen wanneer de socialistische verworvenheden in een bepaald land werden bedreigd. De Sovjet-Unie leed door de interventie prestigeverlies, maar verder ondervond ze er geen hinder van. In 1980 brak een staking uit op de scheepsbouwwerf in Gdańsk tegen de zware arbeidsomstandigheden en de levensduurte. De leider was Lech Wałęsa (°1943). De staking breidde zich nationwide uit en legde de hele Poolse economie plat. Op 31 augustus bereikten Edward Gierek (1913-2001), eerste secretaris van de Poolse communistische partij (en voormalig mijnwerker in Belgisch Limburg) en de stakingsleiders een akkoord. De vakbond Solidarność (Solidariteit) werd toegestaan om de arbeiders te vertegenwoordigen. Solidarność dwong de regering tot ontslag, met politieke chaos als gevolg. De Sovjet-Unie deed liever geen beroep op de Brezjnevdoctrine in een land met 35 miljoen heetgebakerde Polen. In 1981 pleegde de opperbevelhebber van het Poolse leger, generaal Wojciech Jaruzelski (1923-2014), een staatsgreep en kondigde de staat van beleg af. Het was niet duidelijk of Jaruzelski handelde op instigatie van de Sovjet-Unie of op eigen houtje, om erger te vermijden. (Het laatste lijkt ondertussen waarschijnlijker.) In 1983 werd de staat van beleg weer opgeheven, maar het bleef onrustig in Polen. China Al voor de oorlog bestonden er meningsverschillen en spanningen tussen de Komintern en de Chinese communisten. Tijdens de oorlog hadden de Chinese communisten het op aandringen van Moskou Tsjang Kaj-sjek niet moeilijk gemaakt: Moskou beschouwde Tsjang als een bondgenoot tegen Japan. Dat wilde Stalin na de oorlog graag zo houden. Het zwakke regime van Tsjang Kaj-sjek was als de dood dat de Sovjet-Unie de communisten zou steunen en daarom bereid tot allerlei concessies. Het Rode Leger had in 1945 Mantsjoerije bevrijd van de Japanners, alle fabrieken overgebracht naar de Sovjet-Unie en Mantsjoerije vervolgens weer aan China afgestaan – het noorden aan de communisten, het zuiden aan de Kwomintang. De Chinese provincie Sinkiang, formeel Chinees grondgebied maar sinds 1921 onder militaire controle van de Sovjet-Unie, werd omgeturnd in een OostTurkestaanse volksrepubliek, die China zeer tegen zijn zin als onafhankelijke staat – en mogelijke toekomstige Sovjetrepubliek – moest erkennen. Met de steun van de Verenigde Staten verkreeg de Sovjet-Unie het recht op de exploitatie van de Mantsjoerijse spoorwegen en de havens van Port Arthur en Dairen.
408
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Het corrupte en inefficiënte regime van de Kwomintang kon echter weinig weerwerk bieden tegen de Chinese communisten. Die hadden tijdens de oorlog in de strijd tegen de Japanners een stevige reputatie opgebouwd en genoten de steun van de boeren. In 1949, na drie jaar burgeroorlog, hadden de communisten heel China, op Taiwan na, in handen. Op 1 oktober werd China een volksrepubliek. Stalin, die zijn partner in China had verloren, moest nu wel zaken doen met de communistische leider Mao Tse-toeng. In de winter van 1949-1950 begaf Mao zich naar Moskou, waar hem meteen duidelijk werd gemaakt wie de baas was: hij moest weken wachten voor hij Stalin te zien kreeg. In februari 1950 sloten de Sovjet-Unie en China een akkoord, waarbij China moest instemmen met de onafhankelijkheid van Buiten-Mongolië (dat onder Sovjetdominantie bleef); de Sovjet-Unie doekte Oost-Turkestan op (maar kreeg concessies in verband met de exploitatie van de olievelden daar) en beloofde ook de Mantsjoerijse spoorwegen en de havensteden Port Arthur en Dairen aan China af te staan (wat ze in loop van de volgende jaren ook deed). Mao had zijn vak van Stalin geleerd, maar hield er ook eigen ideeën op na. Omdat hij niet alleen bij de boeren, maar ook bij de stedelijke middenklasse nogal wat steun had, leek de nep hem voor China geschikter dan het radicale Sovjetmodel van collectivisatie en nationalisatie. Maar de ideologische druk van de grote broer was aanvankelijk nog zwaar en de confrontatie met de Verenigde Staten in de Koreaanse Oorlog deed China nog meer toenadering zoeken tot de Sovjet-Unie. De kwestie Buiten-Mongolië, waar beide invloedssferen elkaar overlapten, bleef het enige ernstige probleem. Onder Chroesjtsjov begonnen de relaties zichtbaar te vertroebelen. De belangrijkste oorzaak was de bereidheid van de Sovjet-Unie om de Chine se belangen op te offeren aan de vreedzame co-existentie. Zo steunde de Sovjet-Unie de Chinese aanspraken op Taiwan niet in de hoop met de Verenigde Staten tot een vergelijk te komen over Berlijn. In 1958 liet Chroesj tsjov weten een akkoord met de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk over kenwapens na te streven en in 1959 kondigde hij aan China niet langer meer te helpen bij de ontwikkeling van eigen kernwapens. In het Chinees-Indische grensgeschil in de Himalaya koos de Sovjet-Unie de kant van India, waarmee het voortreffelijke relaties onderhield. Ook de financiële en militaire hulp die de Sovjet-Unie in toenemende mate aan allerlei derdewereldlanden gaf, wekte het ongenoegen van China. China kreeg die Sovjetontwikkelingshulp liever zelf. Het ongenoegen kwam tot uiting in allerlei ideologische geschillen. Mao
HOOFDSTUK 22 koude oorlog
409
beweerde in 1958 dat China door op kleine, lokale schaal te industrialiseren het communisme met een grote sprong voorwaarts kon opbouwen. Volgens de Sovjet-Unie kon dat niet. China beschouwde de vreedzame co-existentie als verraad aan de zaak van het proletariaat. Mao vond ook dat China en niet de Sovjet-Unie de rol toekwam van communistisch leider in de derde wereld. In mei 1960 beschuldigde Chroesjtsjov Peking van revisionisme, wat zoveel betekent als denken het beter te weten dan de grondleggers Marx, Engels en Lenin zelf. (In het Chinese rijtje van grote denkers figureerden ook Stalin en Mao zelf.) Een maand later deed Chroesjtsjov in Boekarest een nieuwe uitval tegen China en trok daarop alle Sovjetdeskundigen uit het land terug. De breuk was een feit, maar werd pas op het 22ste Partijcongres in oktober 1961 wereldkundig gemaakt. Albanië koos de kant van China, waardoor de Sovjet-Unie zijn vlootbasis aan de Adriatische kust verloor. In de zomer van 1963 begon een openlijke propagandaoorlog tussen China en de Sovjet-Unie die jaren zou aanslepen. Het regende wederzijdse beschuldigingen. In de Sovjet-Unie zou de revolutie verburgerlijkt zijn; China zou op het punt staan een nucleaire oorlog te ontketenen. (Mao had beweerd dat een paar miljoen doden in een nucleaire oorlog voor China met zijn miljard inwoners niet veel uitmaakte.) De kwestie BuitenMongolië en andere grensgeschillen, nog daterend uit de negentiende eeuw, werden weer actueel. De val van Chroesjtsjov in 1964 beloofde een verbetering in de betrekkingen tussen China en de Sovjet-Unie in te luiden, maar uiteindelijk kwam daar niets van. Mao lanceerde in het midden van de jaren zestig zijn beruchte ‘Culturele Revolutie’, waarbij hij jongeren aanspoorde om met het Rode Boekje (een verzameling dooddoeners geselecteerd uit zijn ge schriften) in de hand de verburgerlijkte elementen in de Chinese samenleving aan de schand- of de executiepaal te brengen. Terwijl hij ondertussen stiekem het economische model van de Sovjet-Unie invoerde, won hij de sympathie van radicale linkse jongeren in het Westen. De Sovjet-Unie had als communistische roerganger definitief afgedaan. In 1969 kwam het aan de Oessoeri en de Amoer en op andere plaatsen langs de Russisch-Chinese grens tot incidenten waarbij vele doden vielen. De kans op een grootschalig conflict was reëel. Het paradoxale gevolg was dat nu China toenadering zocht tot de Verenigde Staten en dat de Sovjet-Unie, om een AmerikaansChinees bondgenootschap te verijdelen, extra vriendelijk deed voor de Verenigde Staten. In de ogen van westerse politici leek de Sovjet-Unie door haar gematigdheid (vergeleken met China) hoe langer hoe meer een aanvaardbare gesprekspartner. Hoewel de Sovjet-Unie en China in 1974 een
410
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
niet-aanvalspact sloten, kwam het tussen beide landen pas onder Gorba tsjov weer goed. De derde wereld De Sovjet-Unie probeerde vriendschappelijke relaties aan te knopen met ‘progressieve’ derdewereldlanden, in de meeste gevallen voormalige koloniën. Dat gebeurde door de financiering van grote economische projecten (zoals de Aswan-dam in Egypte), het leveren van wapens (vaak via de satellietstaten) en het verstrekken van opleidingen aan studenten. Deze landen volgden maar zelden ook het economische model van de Sovjet-Unie, maar nationaliseerden wel vaak bedrijven van hun voormalige kolonisatoren. Zo leidde de politiek van de Sovjet-Unie in de derde wereld tot aanvaringen met het Westen. In het conflict tussen het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Israël aan de ene kant en Egypte en de Arabische landen aan de andere over de controle over het Suez-kanaal in 1956 koos de Sovjet-Unie de kant van de Egyptische leider Abdel Nasser (1918-1970), die het kanaal wilde nationaliseren. Dit voorval leidde in 1957 tot de Eisenhower-doctrine, volgens welke de Verenigde Staten in het Midden-Oosten mochten ingrijpen om de Sovjetinvloed in te dijken. Die doctrine belette de Sovjet-Unie niet om na de Arabische nederlaag tegen Israel in 1967 Egypte en andere Arabische landen als Syrië, Irak en Libië van wapens en militaire adviseurs te blijven voorzien. Hoewel Nassers opvolger Anwar Sadat (1918-1981) koos voor een pro-westerse koers en in 1971 de Russische militaire adviseurs naar huis stuurde, bleef de Sovjet-Unie Egypte (en Syrië) steunen en dreigde in 1973 zelfs met een militaire interventie. In 1976 kwam er een einde aan het vriendschapsverdrag met de Sovjet-Unie. Russische oorlogsbodems hadden geen toegang meer tot de Egyptische havens. De Cubaanse crisis bezorgde de wereld nog spannender momenten. In 1959 had op Cuba een nationalistische revolutie plaats gehad onder leiding van Fidel Castro (°1926). Naarmate de relaties van Cuba met de Verenigde Staten verslechterden (onder andere door de nationalisering van Amerikaanse bezittingen op het eiland), groeide de belangstelling van de SovjetUnie voor Cuba. De Sovjet-Unie ging Cuba economisch steunen, vooral door de aankoop van rietsuiker, waardoor Castro economisch en politiek afhankelijk werd van Moskou. Hij ging zich socialist en marxist-leninist noemen; zijn nationalistische beweging fusioneerde met de Cubaanse communistische partij. In ruil voor wapenleveringen en bescherming stemde
HOOFDSTUK 22 koude oorlog
411
Castro ermee in dat de Sovjet-Unie op Cuba kernraketten installeerde, die doelen in de Verenigde Staten konden bereiken. Daarmee reageerde de Sovjet-Unie op de plaatsing in Turkije van Amerikaanse raketten, die Moskou konden treffen. De raketten waren onderweg naar Cuba toen de Amerikaanse president Kennedy hun terugtrekking eiste. Na een week angstige spanning gaf Chroesjtsjov toe en maakten de oorlogsbodems die de raketten vervoerden in het midden van de Atlantische oceaan rechtsomkeer, in ruil voor de Amerikaanse belofte Cuba niet te zullen aanvallen. (Een eerdere Amerikaanse aanval in de Varkensbaai was mislukt.) Chroesj tsjov sprak van een overwinning die de toekomst van Cuba veiligstelde, maar in de ogen van de wereld had hij de duimen moeten leggen. In Vietnam speelde de Sovjet-Unie vooral achter de schermen een be langrijke rol. In 1954 had Frankrijk zich uit haar voormalige kolonie Vietnam teruggetrokken. Prompt viel het land uiteen in een communistisch noorden en een kapitalistisch zuiden. Noord-Vietnam begon een guer rillaoorlog met de bedoeling beide helften in één communistische staat te verenigen. De Verenigde Staten steunden het zuiden met wapens en later in toenemende mate met manschappen – een half miljoen soldaten in 1966. De Sovjet-Unie begon onder Brezjnev met de levering van wapens aan Noord-Vietnam en verwierf daar zodoende veel invloed. (China steunde Vietnam niet.) In 1969 wilden de Verenigde Staten een einde maken aan hun interventie: het bleek dat een militaire reus als de Verenigde Staten het tegen een guerrillaleger, opererend in de jungle, niet kon halen. Bovendien had de publieke opinie in de Verenigde Staten en in het Westen zich tegen de interventie gekeerd. Na de ondertekening van de Vrede van Parijs in januari 1973 bleven de Verenigde Staten Zuid-Vietnam nog met wapenleveringen steunen, maar in de loop van 1975 werd het door Noord-Vietnam onder de voet gelopen. De Sovjet-Unie triomfeerde, zij het discreet. In 1979 bezette Vietnam het communistische Cambodja (Kampuchea) van de in Parijs opgeleide politicoloog en massamoordenaar Pol Pot (19251998). Pol Pots beschermer China viel daarop Vietnam aan. De Sovjet-Unie sprong diplomatiek op de bres voor Vietnam. Als dank kreeg de Sovjet-Unie faciliteiten in de haven van Cam Ranh in het zuiden van Vietnam. Ook in Jemen, Angola, Ethiopië, Mozambique en Nicaragua slaagde de Sovjet-Unie erin, door steun te verlenen aan antikolonialistische of marxistische verzetsbewegingen, een voet aan de grond te krijgen. In Afghanistan was de Russische invloed in de negentiende eeuw al groot en dat bleef zo in de Sovjetperiode. In 1973 was Afghanistan een republiek geworden onder leiding van Mohammed Daoed (1908-1978). Die
412
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
probeerde tevergeefs zijn land uit islamistisch en communistisch vaarwater te houden. In 1978 grepen de communisten, met de steun van Moskou, de macht. Bijgestaan door een leger sovjetadviseurs probeerden ze het land naar Sovjetmodel te moderniseren. Onenigheid onder de Afghaanse communisten en verzet van de islamisten tegen de hervormingen brachten de Sovjet-Unie ertoe om in december 1979 militair in te grijpen en hun vertrouweling Babrak Karmal (1929-1996) aan de macht te brengen. Daarop brak een bloedige en chaotische burgeroorlog uit. De reactie in de rest van de wereld was buitengewoon scherp. Uit protest weigerden de Verenigde Staten en andere westerse landen deel te nemen aan de Olympische Spelen, die in 1980 net in Moskou plaatsvonden. De Verenigde Staten (en SaoediArabië, Pakistan en China) steunden de Afghaanse verzetsstrijders, onder wie de radicale Taliban. Afghanistan werd het Vietnam van de Sovjet-Unie: het Rode Leger was verwikkeld geraakt in een guerrillaoorlog die het niet kon winnen, zwaar drukte op het staatsbudget en de Sovjet-Unie internationaal had geïsoleerd. De wapenwedloop In augustus 1945 brachten de Verenigde Staten twee atoombommen tot ontploffing boven Japan. Precies vier jaar lang zouden de Verenigde Staten over het monopolie over kernwapens beschikken. In augustus 1949 testte de Sovjet-Unie haar eerste atoombom. In 1952 brachten de Verenigde Staten twee waterstofbommen tot ontploffing; een jaar later deed de SovjetUnie hetzelfde. In de loop van de jaren vijftig nam de Sovjet-Unie een onmiskenbare voorsprong op het gebied van de ruimtevaart – een militair buitengewoon gevoelige tak van de wetenschap. Begin oktober 1957 lanceerde ze de eerste satelliet, de Spoetnik, in een baan om de aarde en een maand later volgde een ruimtecapsule met daarin (voor altijd) het hondje Lajka. In april 1961 maakte Joeri Gagarin (1934-1968) als eerste mens een ruimtereis en keerde gezond en wel naar de aarde terug. Tot zulke technische hoogstandjes waren de Verenigde Staten op dat moment tot hun grote ontsteltenis niet in staat. In 1955 stelde de Sovjet-Unie voor een overeenkomst te sluiten over het stopzetten van kernproeven. Dat was voor de Verenigde Staten niet het goede moment. In 1958 werden andermaal besprekingen gevoerd, maar dit keer bleven akkoorden uit wegens het verzet van de Sovjet-Unie tegen efficiënte controle.
HOOFDSTUK 22 koude oorlog
413
De Sovjet-Unie behield zijn voorsprong overigens niet lang. De Russische successen in de ruimte ‘dwongen’ de Verenigde Staten tot een extra inspanning – de ontwikkeling van intercontinentale raketten waarmee de Sovjet-Unie kon worden bestookt. Daardoor lagen ze technisch al gauw weer voorop. Deze nieuwe situatie maakte Moskou inschikkelijker. In augustus 1963 tekenden de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk een kernstopverdrag dat alleen nog ondergrondse kernproeven toeliet. (China en Frankrijk weigerden te tekenen.) Tegen het einde van de jaren zestig bestond er een evenwicht tussen het nucleaire potentieel van de Verenigde Staten en dat van de Sovjet-Unie. Dat evenwicht bleef onder Brezjnev bestaan, terwijl de omvang van de conventionele en nucleaire bewapening aan beide kanten bleef groeien. De Sovjet-Unie en de Verenigde Staten hielden elkaar in een houdgreep, die ‘wederzijdse afschrikking’ heette: ze beschikten elk over voldoende wapens om elkaar in een conflict enkele tientallen keren volledig te vernietigen. De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie konden overal ter wereld militair aanwezig zijn en waren dat ook, vooral dankzij hun vliegdekschepen en onderzeeërs. In die omstandigheden werd het wijzer geoordeeld om te onderhandelen over een beperking van de nucleaire bewapening, terwijl het militaire evenwicht werd bestendigd. Met het oog daarop ondertekenden de Amerikaanse president Richard Nixon (1913-1994) en Brezjnev in mei 1972 het eerste Strategic Arms Limitation Treaty (salt i-Akkoord) over aantallen strategische langeafstandsraketten en atoomonderzeeërs die raketten met kernkoppen konden afvuren. Het verdrag haalde weinig uit, maar luidde wel permanent overleg tussen de nucleaire grootmachten in. Nixons opvolger Gerald Ford (1913-2006) en Brezjnev onderstreepten in november 1974 in Vladivostok nogmaals het belang dat beide nucleaire grootmachten aan een beperking van de bewapening hechtten. In weerwil van de diplomatieke vooruitgang – de ondertekening van de Slotakte van Helsinki in 1975 – vorderden de ontwapeningsgesprekken maar moeizaam. In juni 1979 plaatsten president Jimmy Carter (°1924) en Brezjnev in Wenen hun handtekening onder het salt ii-Akkoord over de beperking van raketten met meerdere kernkoppen, maar als gevolg van de Sovjetinval in Afghanistan in september datzelfde jaar weigerde het Amerikaanse Congres het akkoord te ratificeren. Die weigering vormde het begin van een nieuwe escalatie. Tegen het einde van de jaren zeventig installeerde de Sovjet-Unie in OostEuropa nieuwe ss-20 middellangeafstandsraketten, gericht op West-Europa. De navo dreigde ermee om, indien de ss-20’s niet werden weggehaald, in West-Europa Pershing ii middellangeafstandsraketten en kruisraketten
414
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
te plaatsen die doelen in de Sovjet-Unie konden treffen. De Sovjet-Unie verwachtte veel van de massale vredesbewegingen, die in het Westen tegen de navo-strategie protesteerden, maar toen de Sovjet-Unie haar ss-20’s niet weghaalde, plaatste de navo in 1983 zijn Pershings. De Sovjet-Unie kreeg het ondertussen steeds moeilijker om de wapenwedloop te blijven bekostigen. Naar schatting besteedde ze tussen 1964 en 1982 jaarlijks gemiddeld 25 percent van haar bnp aan de ontwikkeling en de productie van (nieuwe) wapens, wat een zware belasting betekende voor de armlastige economie en kwalijke gevolgen had voor de levensstandaard van de bevolking. Ook op het gebied van de ruimtevaart had de Sovjet-Unie grote moeite de Verenigde Staten bij te houden. In juli 1969 zette een Amerikaanse Apollo de eerste mensen op de maan. In september 1970 brachten Russische robots stalen van de maan terug naar de aarde en in november stuurden de Russen een loenochod (maanloper) naar de maan, een karretje dat bestuurd vanop de aarde op de maan kon rondrijden. De Sovjet-Unie had zich gespecialiseerd in bemande ruimteschepen als de Saljoet (eerste model in 1971), waarin een bemanning vele maanden kon doorbrengen, maar ook de Verenigde Staten beschikten over zulke ruimteschepen. In tijden dat het tussen beide supermachten wat beter ging, werkten ze soms ook samen. Zo klonken op 15 juli 1975, aan de vooravond van de ondertekening van de Slotakte van Helsinki, de ruimteschepen Apollo en Sojoez, respectievelijk afgevuurd van Cape Canaveral in de Verenigde Staten en Bajkonoer in de Sovjet-Unie, zich in de ruimte aan elkaar vast. Maar de Verenigde Staten bleken een voorsprong te hebben in de militaire toepassing van de ruimtevaarttechnologie. Dat bleek bij de voorstelling van het Strategic Defense Initiative (sdi), een verdedigingsysteem waarmee Russische intercontinentale raketten in de ruimte konden vernietigd worden. Het sdi was het stokpaardje van Ronald Reagan (1911-2004), die president van de Verenigde Staten was in de jaren tachtig. De Sovjet-Unie kon financieel en technologisch geen weerwerk bieden en maakte finaal een einde aan de onderhandelingen. Toen de Sovjetluchtmacht in 1983 een Koreaans burgervliegtuig dat op weg van de Verenigde Staten naar Seoel boven Vla divostok uit koers geraakt was – volgens de Sovjet-Unie: een spionage opdracht uitvoerde – neerhaalde, waarbij de 269 passagiers omkwamen, bleef er van de detente niets meer heel. Reagan noemde de Sovjet-Unie ‘an evil empire’.
415
23 Het einde van de Sovjet-Unie
O
p 11 maart 1985, een dag na de dood van Tsjernenko, verkoos het Politbureau als nieuwe secretaris-generaal van de cpsu de 54-jarige Michail Gorbatsjov (°1931). Van hem werd verwacht dat hij een oplossing vond voor een hele tros van problemen die alle te maken hadden met deze bittere waarheid: de Sovjet-Unie was economisch niet langer in staat haar positie van supermacht te handhaven. Ze had, met andere woorden, de Koude Oorlog verloren. Wilde de Sovjet-Unie als staat overleven, dan moest de economie gezond gemaakt worden, wat niet kon zonder dat ook de ideologie, waarop de organisatie van de Sovjeteconomie was gebaseerd, ter discussie werd gesteld. Deze ideologie lag overigens niet alleen aan de basis van het economische systeem, maar legitimeerde ook de politieke organisatie van de Sovjet-Unie rond het machtsmonopolie van de cpsu en de rol van socialistische lichtbaken die de Sovjet-Unie in de wereld voor zich opeiste. Die rol impliceerde dat de Sovjet-Unie wat militaire capaciteit betrof minstens de gelijke bleef van haar kapitalistische rivaal, de Verenigde Staten. Precies dàt kon ze economisch niet meer opbrengen, althans niet zonder (nog meer) te tornen aan de levensstandaard van de bevolking en daarmee ook aan haar geloofwaardigheid als socialistisch alternatief voor het kapitalisme. De man die de Sovjet-Unie uit het slop moest halen was Gorbatsjov. Hij werd geboren in Stavropol, ten noorden van de Kaukasus, in een boerengezin. Van 1950 tot 1955 studeerde hij rechten aan de universiteit van Moskou en daarna maakte hij carrière in de Komsomol. In 1952 werd hij lid van de cpsu. Na zijn studies keerde hij terug naar zijn Stavropol, waar hij werkzaam was in de lokale afdeling van de cpsu. Hij trok de aandacht van de kopstukken van de partij, die hun vakanties doorbrachten in de badplaatsen aan de Zwarte Zee in de buurt bij Stavropol. In 1971 werd hij
416
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
secretaris-generaal van de partijafdeling in Stavropol; in 1978 haalde Andropov hem naar Moskou, waar hij een baan kreeg op het partijsecretariaat voor de landbouw. In 1983-1984 was hij de rechterhand van Andropov, op dat moment secretaris-generaal van de cpsu. Gorbatsjov had het al in december 1984, nog voor zijn aanstelling als secretaris-generaal, over perestrojka (‘verbouwing’), glasnost (ruchtbaarheid) en demokratizatsija, maar het eerste jaar van zijn carrière als secretaris-generaal besteedde hij, als alle nieuwe secretarissen-generaal, aan de consolidatie van zijn positie door in leidende functies nieuwe figuren aan te stellen die zijn opvattingen deelden. Tegen het voorjaar van 1986 was ongeveer de helft van de leden van het Politbureau, het secretariaat van de cpsu en het Centraal Comité vervangen. Minister van Buitenlandse Zaken Andrej Gromyko, die veel had bijgedragen tot Gorbatsjovs verkiezing, werd bevorderd tot president van de Sovjet-Unie. In zijn plaats werd Edoeard Sjevardnadze (1928-2014) secretaris-generaal van de Communistische Partij van Georgië, minister van Buitenlandse Zaken. Generaal Dmitri Jazov (°1923) werd de nieuwe minister van Defensie nadat de oude zwaar in de fout was gegaan. (Een Duits sportvliegtuigje was op 28 mei 1987 in Helsinki opgestegen en na zeshonderd kilometer schending van het Sovjetluchtruim ongestoord in het centrum van Moskou geland.) Onder de nieuwkomers in het Politbureau was Boris Jeltsin (1931-2007), secretaris-generaal van Sverdlovsk (voordien en nu weer Jekaterinboerg), bekend als bestrijder van incompetentie, inefficiëntie en corruptie. Perestrojka Perestrojka had te maken met economische hervormingen. Op het 27ste Congres van de cpsu in februari-maart 1986 werd met verfrissend realisme gesproken over het heden en de toekomst van de Sovjet-Unie, maar welke economische hervormingen eraan kwamen, bleef vaag. Er circuleerden diverse ideeën – het Chinese model (invoering van de kapitalistische vrije markt onder de strenge leiding van de Communistische Partij), hervormingen in de zin van de nep en zelfs van het Joegoslavische arbeiderszelfbestuur, al had dat zijn inefficiëntie toen al uitgebreid bewezen. Het licht werd op groen gezet voor privébedrijven in de horeca en de dienstensector, waarvan het personeel bestond uit leden van één gezin. (Dat bestond in Hongarije al járen.) Boeren konden staatsgrond pachten en produceren voor de markt. Joint ventures – de samenwerking van buitenlandse en Sovjetbedrijven – werden aangemoedigd. In de jaren 1985-1986 kende de
HOOFDSTUK 23 het einde van de sovjet-unie
417
Sovjeteconomie een lichte herleving, maar daarna begon ze weer te sputteren. De Wet op de Ondernemingen van 1987 was de eerste serieuze stap in de richting van een vrijemarkteconomie. De rol van de staat zou beperkt blijven tot die van afnemer; het overschot mochten bedrijven verkopen op de vrije markt. Ze moesten zelf klanten en leveranciers zoeken en hun productie afstemmen op de vraag. Ze moesten ook winst maken; anders gingen ze failliet. (Sovjetbedrijven gingen voordien nooit failliet; ze bleven draaien op subsidies om de werkgelegenheid niet in het gedrang te brengen.) Het werd geen succes. De liberalisering van de markt bleek onverenigbaar met het beleid van vaste prijzen, dat de overheid probeerde te voeren. Doordat de productie voornamelijk op staatsorders bleef afgestemd worden, kwam er geen einde aan de centraal-geleide economie. In 1988 bleek de distributie van voedings- en verbruiksgoederen – als gevolg van de tegenwerking van de conservatieven binnen het partijapparaat, die ondernemende boeren ‘koelakken’ noemden, en van malafide praktijken in de traditie van het tweede circuit – nog gebrekkiger dan voordien. Het nieuwe systeem – voor zover er al sprake was van een ‘nieuw systeem’ – werkte nog niet, en het oude systeem werkte niet meer. Ook de desintegratie van de Sovjet-Unie zelf, het separatisme van de deelrepublieken, had een negatief effect op de economische ontwikkelingen. Doordat in het nieuwe kiessysteem politici vooral de lokale belangen van hun kiezers behartigden, liep de oude centraal-geleide economie helemaal vast. Be staande distributienetwerken gingen te gronde en nieuwe markten kwamen maar moeizaam tot stand. Ten slotte droegen ook de slechte oogsten in 1985-1987, de kernramp in Tsjernobyl in 1986, de aardbeving in Armenië in 1988 en de dalende olieprijzen het hunne bij tot de malaise. Ondanks de maatregelen van de overheid schoten de prijzen de hoogte in en ontstonden er tekorten. In 1989 braken langdurige mijnstakingen uit. Begin 1990 hechtten het Congres van Volksafgevaardigden en president Gorbatsjov hun goedkeuring aan het plan van premier Nikolaj Ryzjkov (°1929) voor de overgang naar een gereguleerde markteconomie. Als gevolg van de prijsstijgingen en de hamsterwoede die daar tegelijk de oorzaak en het gevolg van was, werd het plan afgeblazen. Econoom Grigori Javlinski (°1952) stelde dan in opdracht van Jeltsin, inmiddels president van de rsfsr, een ‘vijfhonderd dagen-plan’ op dat voorzag in massale privatiseringen van staatsbedrijven en de overheveling van economische bevoegdheden van het niveau van de unie naar dat van de unierepublieken. Dat ging de conservatieven te ver. Gorbatsjov droeg ‘zijn’ econoom Abel Agan-
418
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
begjan (°1932) op een compromis tussen beide plannen uit te werken. Aganbegjans vage en voorzichtige ‘Oktoberplan’, dat voorzag in bezuinigingen, beheersing van de inflatie, controle op de staatsbudgetten en ge deeltelijke vrijlating van de consumptieprijzen, werd in oktober 1990 door de Opperste Sovjet goedgekeurd. Gorbatsjov kreeg vijfhonderd dagen om het door middel van decreten uit te voeren. Toen op 31 maart die vijfhonderd dagen waren verstreken, draaide de economie nog altijd vierkant. Glasnost Glasnost betekent ‘ruchtbaarheid’: kritiek op wantoestanden, transparantie van het bestuur, onthulling van de waarheid over het verleden. Ze had diverse functies. Ze bracht Gorbatsjovs tegenstanders, die als functionarissen onder Brezjnev verantwoordelijk waren geweest voor veel van de aangeklaagde wantoestanden, in verlegenheid en versterkte zodoende zijn positie. Ze droeg bij tot de populariteit van Gorbatsjov – in eigen land, vooral onder de intelligentsia, wier steun hij nodig had, en in het buitenland. Gorbatsjovs oproep tot glasnost herinnerde aan de oproepen tot kritiek op afgezette partijleiders, de bureaucratie, de corruptie en dergelijke, die ook vroegere leiders, inclusief Stalin, hadden gedaan. Daardoor bestond er aanvankelijk nogal wat ongeloof in de oprechtheid ervan. Er was van die glasnost trouwens ook maar weinig te merken vóór mei 1986. Eind april hadden waarnemers in Scandinavië een verhoogde radioactiviteit in de lucht gemeten. Enkele dagen verkeerde de wereld in het ongewisse. Dan maakte Moskou bekend dat er in Tsjernobyl, op enkele honderden kilometer ten noorden van Kiev, een kerncentrale was ontploft. Er waren dertig doden gevallen. Dat bleken er later 250 en nog later tussen 6000 en 8000; 40.000 mensen moesten worden geëvacueerd. (Maar dat wisten de Sovjetautoriteiten in het begin waarschijnlijk nog niet.) Aan de oude heimelijkheid kwam nu wel een einde. De Sovjet-Unie verstrekte min of meer betrouwbare informatie over de oorzaken en de gevolgen van de ramp. Ze bracht in 1988 ook openhartig verslag uit over de aardbeving in Armenië. De belangrijkste kranten en tijdschriften kregen nieuwe redacteurs (of hadden die al gekregen), die vrijer informeerden over sociale wantoestanden, corruptie, milieurampen, criminaliteit, drugs en andere dingen, waarvan de Sovjetburgers het bestaan alleen maar konden vermoeden. Radio en tv kregen meer autonomie; de censuur werd soepeler en later afgeschaft. Dissidenten werden niet langer vervolgd. Uiteindelijk leidde de glasnost
HOOFDSTUK 23 het einde van de sovjet-unie
419
tot een golf van kritiek en onthullingen, waardoor het communistische systeem onherstelbaar gecompromitteerd werd. Dat was zeker niet de be doeling van Gorbatsjov geweest. Democratisering Parlementaire democratie betekent dat burgers via verkozen vertegenwoordigers participeren in de besluitvorming en zo mee reële keuzes maken tussen diverse beleidsopties. Democratisering betekende in de Sovjet-Unie in de late jaren tachtig in de eerste plaats dat een einde werd gemaakt aan het machtsmonopolie van de cpsu en een vorm van politiek pluralisme werd ingevoerd. Het 27ste Partijcongres maakte een begin met de deideologisering van de Sovjet-Unie door de opvatting te verwerpen dat de mensheid zich ontwikkelde in de richting van een communistische, klassenloze samenleving en dat de Sovjet-Unie daarbij een cruciale rol speelde. Op de negentiende Conferentie van de cpsu in juli 1988 – die rechtstreeks op tv kwam – zag de partij af van haar grondwettelijk verankerde ‘leidende rol’ in de samenleving. (Het artikel werd in juni 1990 door de Opperste Sovjet uit de Grondwet geschrapt.) Dat betekende dat de cpsu erkende dat nog andere politieke partijen een rol konden spelen en zo de weg vrijmaakte voor de ‘scheiding van partij en staat’ waardoor de Sovjet-Unie ophield een totalitaire staat te zijn. De grondwetswijziging van december 1988 gaf de sovjets op de diverse bestuursniveaus (parlementen, provincieen gemeenteraden) meer autonomie. De verkiezingen waren voortaan vrij en geheim en voor elke zetel konden meerdere kandidaten verkiesbaar zijn. 85 percent van de zetels was voorbehouden aan leden van de cpsu, maar in kiesdistricten waar er maar één kandidaat was (altijd een cpsu-kandidaat), moest die met minstens 50 percent van de stemmen worden verkozen. (Dat was in februari 1987 al voor de lokale verkiezingen het geval geweest.) Voortaan koos een 2250 leden tellend Congres van Volksafgevaardigden, dat één keer per jaar vergaderde, uit zijn leden een Opperste Sovjet (met 542 leden), die in het voorjaar en het najaar gedurende enkele maanden vergaderde als een echt parlement. De voorzitter van de Opperste Sovjet werd rechtstreeks verkozen door het Congres; hij was tevens president van de Sovjet-Unie en beschikte over uitgebreide bevoegdheden. In oktober 1988 trad Gromyko af en koos de Opperste Sovjet Gorbatsjov als president. Bij de verkiezing van de vertegenwoordigers voor het Congres van Volksafgevaardigden in het voorjaar van 1989 werden deze nieuwe wet-
420
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
telijke bepalingen in de praktijk gebracht. Aan de verkiezingen ging een heuse campagne vooraf, met echte debatten op tv. Het Congres koos met geheime stemming een nieuwe Opperste Sovjet. Na straatprotesten in februari 1990 kreeg Gorbatsjov het Centraal Comité zover in te stemmen met een meerpartijensysteem. Door de grondwetswijziging, die het Congres van Volksafgevaardigden in maart 1990 stemde, kreeg de president nog grotere bevoegdheden en zou hij voortaan ook rechtstreeks door het volk verkozen worden. Daarmee had de Sovjet-Unie een sterk presidentieel regime, net als Frankrijk en de Verenigde Staten. Al deze hervormingen verzwakten de positie van cpsu en gaven meer macht aan de staatsinstellingen zelf. Gorbatsjov speelde het slim. Hij zorgde ervoor dat meer bevoegdheden werden verbonden aan de functie die hij in de staat uitoefende – namelijk het presidentschap–, zodat hij de touwtjes stevig in handen bleef houden, hoezeer de positie van de cpsu – en dus ook zijn positie als secretaris-generaal van de partij – verzwakte, bijvoorbeeld wanneer de partij in het Congres de macht zou moeten delen met of zelfs afstaan aan andere partijen. Dat was nodig om de hervormingen tot een goed einde te brengen. In mei 1990 besliste het 28ste Congres van de cpsu dat ministers geen zitting meer zouden hebben in het Politbureau, zodat regering en partijbestuur voortaan gescheiden waren. Alleen Gorbatsjov bleef zijn functies in het partijbestuur (secretaris-generaal) en de regering (president) combineren. Met de grondwetswijziging van december 1990 kwam ook de Ministerraad onder het directe gezag van de president. Gorbatsjov had als president en dankzij de meerderheid in het Congres die zijn hervormingsbeleid steunde, veel macht, maar hij ondervond ook grote tegenkanting van veel mensen, met wie hij noodgedwongen moest samenwerken. Hij moest voortdurend schipperen tussen de conservatieven, die vonden dat hij te voortvarend was, en de hervormingsgezinden, die vonden dat hij niet ver genoeg ging. In het najaar van 1987 verwijderde Gorbatsjov onder druk van de conservatieven zijn naaste medewerker Boris Jeltsin uit het Centraal Comité, nadat die tijdens een vergadering een scherpe aanval had gedaan op de corruptie en de privilegies van de nomenklatoera. Een jaar later werd Jeltsin ook als secretaris-generaal van de Moskouse afdeling van de cpsu ontslagen. Van de man in de straat kreeg Jeltsin met zijn kritiek veel bijval en in maart 1989 werd hij met 84 percent van de stemmen als onafhankelijk kandidaat in het nieuwe Congres van Volksafgevaardigden verkozen. Hij werd samen met de eind 1986 vrijgelaten Andrej Sacharov in het Congres de spreekbuis van de ‘interregionale
HOOFDSTUK 23 het einde van de sovjet-unie
421
groep van onafhankelijke afgevaardigden’, die pleitte voor de afschaffing van het machtsmonopolie van de cpsu, voor democratische vrijheden en een vrijemarkteconomie. Van 1989 tot 1991 werd het politieke leven in de Sovjet-Unie gedomineerd door de krachtmeting tussen Gorbatsjov en Jeltsin. Een civil society De democratisering van het regime manifesteerde zich ook op andere manieren. Er ontstonden zogenaamde ‘informele groepen’ (neformaly) – losse organisaties van mensen, die zich inzetten voor één of ander maatschappelijk doel: milieu, monumentenzorg, kunst en religie, popmuziek en dergelijke. Ze werden door de overheid getolereerd. In sommige informele groepen speelden voormalige dissidenten een vooraanstaande rol. In de loop van 1988 ontwikkelde zich een aantal ervan tot politieke bewegingen en later tot politieke partijen. De eerste informele groep die politiek actief werd, was Pamjat (geheugen). Pamjat bestond al sinds het einde van de jaren zeventig en zette zich toen in voor het behoud van het Russische historische erfgoed. In 1987 veranderde de groep in een Russisch-nationalistische en antisemitische organisatie, die de steun kreeg van conservatieve communisten. Beiden vonden elkaar in hun kritiek op de verzwakking van het Russische centrale gezag en de positie van de Sovjet-Unie in de wereld. De volksfronten waren aanvankelijk communistische pressiegroepen in de unierepublieken, die Gorbatsjovs hervormingen steunden. Tegen het einde van de jaren tachtig ontpopten ze zich, vooral in de Baltische republieken en in Moldova, als anticommunistische, nationalistische zweeppartijen. In Oekraïne werd in september 1989 Roech, de Volksbeweging van Oekraïne voor Perestrojka gesticht, die alle hervormingsgezinde krachten verenigde en voor de verkiezingen van maart 1990 een nog breder Democratisch Blok vormde tegen de conservatieve communisten. De democratisering leidde ook tot meer respect voor de mensenrechten. De interne ballingschap van Andrej Sacharov werd in december 1986 opgeheven. Duizenden politieke gevangenen werden vrijgelaten. Emigranten mochten naar de Sovjet-Unie terugkeren en Sovjetburgers konden het land makkelijker – al dan niet definitief – verlaten. Voordien verboden boeken werden nu gepubliceerd. Religieuze organisaties kregen de vrijheid om normaal te functioneren, religieuze literatuur te publiceren en zieltjes te winnen. Buitenlandse radiozenders werden niet langer gestoord.
422
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
Staatshervorming en desintegratie Voor Gorbatsjov was democratiseren ook federaliseren, dat wil zeggen meer reële bevoegdheden en verantwoordelijkheden geven aan de regeringen en parlementen van de deelstaten, ten koste van het democratisch centralisme. Deze maatregel verminderde de macht van de cpsu en dus ook van Gorbatsjov. De regeringen van de deelstaten probeerden overigens ook zelf hun bevoegdheden uit te breiden. Ze namen een voorbeeld aan wat op het centrale niveau van de Sovjet-Unie gebeurde en werden door volksfronten en andere nationalistische bewegingen ook electoraal aangezet om nationalistische standpunten in te nemen. De communistische elites namen het nationalistische discours over om hun positie te handhaven. Nationalisme was niet per definitie anticommunistisch, en anticommunisme niet per definitie democratisch. De diverse Sovjetgrondwetten hadden altijd een zeer ruime mate van autonomie gegeven aan de deelstaten. Wat de Sovjet-Unie bij elkaar hield was immers niet een hechte staatsstructuur, maar de cpsu. Daardoor was bij niet-Russische nationalisten in de Sovjet-Unie de perceptie ontstaan van het communisme als een instrument van onderdrukking door de Russen, terwijl Russische nationalisten vonden dat door de schuld van het communisme de staatkundige coherentie van het imperium dat hun voorouders in de loop der eeuwen hadden opgebouwd, was teloorgegaan. De rsfsr was de meest uitgestrekte van de unierepublieken, met de talrijkste bevolking, maar was constitutioneel slechts de gelijke van de overige republieken. Door haar heterogene etnische samenstelling was de rsfsr geen ‘Russische’ staat (zoals bijvoorbeeld de ssr Georgië wèl een Georgische staat was). De R in rsfsr stond voor ‘rossijskaja’ en niet voor ‘roesskaja’. De instellingen van de rsfsr waren sovjetinstellingen. De rsfsr had geen eigen communistische partij, geen eigen nationale instellingen (academie, radio, televisie en dergelijke), wat de andere unierepublieken allemaal wel hadden. In juni 1990 werd alsnog een aparte Communistische Partij van de rsfsr gesticht, maar dat veranderde niet veel meer aan de zaak. De Russen hadden de neiging om de hele Sovjet-Unie als ‘hun’ staat te beschouwen, te meer omdat in de andere unierepublieken omvangrijke Russische minderheden leefden. Naarmate die andere unierepublieken meer autonomie verwierven en zich als aparte staten gingen gedragen, kwam aan die illusie een einde. De Russen werden door de nieuwe dominante naties in toenemende mate behandeld als etnische minderheden, die, omdat ze voordien een dominante positie hadden ingenomen, niet op
HOOFDSTUK 23 het einde van de sovjet-unie
423
veel consideratie hoefden te rekenen. Overigens verkeerden ook alle andere etnische minderheden in dezelfde positie. In de plaats van de politieke dominantie van de Russen kwam nu die van Moldaviërs, Oekraïners, Esten, Oezbeken of Kazachen. In deze omstandigheden waren de bedreigde groepen – en niet alleen de Russen – dikwijls tegen de hervormingen gekant en zochten ze de steun van de conservatieve communisten. Door dat compromitterende bondgenootschap werden ze alleen maar nog meer door de dominante etnische groepen gewantrouwd. In de Kaukasus laaiden de gemoederen het hoogst op. In Azerbeidzjan brak een bloedig conflict uit tussen de (Turkse) Azeri’s en de Armeense minderheid – lokaal een meerderheid – in de enclave Nagorno-Karabach. In februari 1988 kwamen bij gevechten in de stad Soemgajt bij Bakoe in Azerbeidzjan 32 Armeniërs om het leven. In april werd in de Armeense hoofdstad Jerevan betoogd voor de overdracht van Nagorno-Karabach aan Armenië. Ook onder de Azeri’s in Armenië werden etnische zuiveringen doorgevoerd. Honderdduizenden Armeniërs en Azeri’s werden uit hun respectieve woonplaatsen naar ‘hun’ republiek verjaagd. In 1989 stuurde Gorbatsjov troepen en plaatste Nagorno-Karabach rechtstreeks onder het bestuur van Moskou – een oplossing die niemand bevredigde. In 1990 eiste Armenië formeel de aansluiting van Nagorno-Karabach bij Armenië, maar daar kwam niets van. Nagorno-Karabach grenst ook niet aan Armenië. In de Georgische hoofdstad Tbilisi maakten leger en politie in april 1989 op gewelddadige wijze een einde aan een betoging voor meer autonomie; er viel een twintigtal doden. Het onafhankelijkheidsstreven nam hierdoor alleen maar toe. In 1990 kwam de dissident Zviad Gamsachoerdia (19391993) aan de macht. De Abchazische en Ossetische minderheid wilden zich afscheiden (en eventueel aansluiten bij de Russische federatie), maar daar wilden de Georgiërs niet van horen. In de Baltische unierepublieken Estland, Letland en Litouwen ging het om niets minder dan volledige onafhankelijkheid. Die eis werd gerechtvaardigd met verwijzingen naar het Molotov-von Ribbentroppact van au gustus 1939 – net vijftig jaar oud. Dat pact was door de nieuwe leiding van de Sovjet-Unie ‘een daad van agressie zonder legitieme basis’ genoemd. De Balten waren dan ook van mening dat de gevolgen van die illegitieme daad – de annexatie van de onafhankelijke Baltische staten door de Sovjet-Unie op het einde van de Tweede Wereldoorlog – ongedaan moesten worden gemaakt. Litouwen nam daarbij het voortouw. In mei 1989 verklaarde het zich, met de steun van de Litouwse cp, onafhankelijk. Gorbatsjov wilde
424
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
zich daar niet zomaar bij neerleggen. Hij kondigde een olie-embargo tegen Litouwen af en zond troepen. In de Litouwse hoofdstad Vilnius maakten die troepen in januari 1991 bij de bestorming van het gebouw van de Litouwse televisie veertien slachtoffers. Het was niet duidelijk of Gorbat sjov het bevel tot de bestorming had gegeven of de conservatieve legertop in Litouwen op eigen houtje had gehandeld. De Litouwers zagen niet af van onafhankelijkheid, maar stemden ermee in ze voorlopig op te schorten. Gorbatsjov maakte een einde aan het embargo en beloofde Litouwen onafhankelijkheid binnen twee jaar. Estland en Letland hadden zich in maart 1990 onafhankelijk verklaard en volgden het voorbeeld van Litouwen. Ook in Moldova, dat eveneens in uitvoering van het Molotov-von Ribbentroppact door de Sovjet-Unie geannexeerd was, groeide het separatisme. Daar creëerden Russen en Oekraïners een eigen ‘onafhankelijk’ republiekje Transnistrië (op de oostelijke oever van de Nistru, zoals de Dnestr in het Roemeens heet), dat dankzij de protectie van Rusland nog altijd bestaat. Om het land bij elkaar te houden en een einde te maken aan de etnische conflicten had de Opperste Sovjet in april 1990 een wet uitgevaardigd die bepaalde dat unierepublieken zich konden afscheiden indien uit een referendum bleek dat twee derde van de bevolking dit wilde en pas na een procedure die vijf jaar in beslag nam. Etnische minderheden in de unie republieken hadden het recht zich op hun beurt van de unierepublieken af te scheiden en zich desgewenst aan te sluiten bij een andere republiek. Over die wet was niemand tevreden: voor de ene was afscheiding helemaal uit den boze, voor de andere duurde de procedure te lang, maar vooral gunden de unierepublieken, die het afscheidingsrecht wel voor zichzelf opeisten, datzelfde recht niet aan de minderheden binnen hun grenzen. Het lot van de Sovjet-Unie lag uiteindelijk in handen van de rsfsr. Wanneer ook die zou afstevenen op meer autonomie en onafhankelijkheid, was het met de Sovjet-Unie afgelopen. En dat bleek de rsfsr inderdaad te doen. Het waren echter niet de Russische nationalisten die meer zelfstandigheid voor de rsfsr wilden, want die kwamen op voor het behoud van de Sovjet-Unie en vonden trouwe bondgenoten in de communistische ‘oude garde’, maar de radicale hervormers en toekomstige oligarchen, die zich door het halfslachtige economische beleid van de Sovjet-Unie belemmerd voelden. Einde mei 1990 werd Gorbatsjovs rivaal Jeltsin verkozen als voorzitter van de Opperste Sovjet van de rsfsr, dus als president. Jeltsin had de cpsu verlaten en een machtspositie opgebouwd in de vernieuwde staats-
HOOFDSTUK 23 het einde van de sovjet-unie
425
instellingen van rsfsr. Hij wilde nog meer zelfstandigheid voor de rsfsr, precies om het radicale hervormingsprogramma door te voeren waarvoor de leiders op het niveau van de Sovjet-Unie – onder wie Gorbatsjov – terugdeinsden. Op 12 juni 1990 verklaarde de rsfsr zich soeverein; voortaan prevaleerden de wetten van de rsfsr boven die van de Sovjet-Unie. De andere unierepublieken volgden het voorbeeld van de rsfsr. Daar hadden de volksfronten zich ontwikkeld tot nationalistische bewegingen, die zich met het nieuwe kiessysteem nu ook als politieke partijen konden manifesteren. De lokale communistische elites, die in de gaten kregen welke weg het met de Sovjet-Unie opging, kozen eieren voor hun geld. Al leen de communistische hardliners en de Russische minderheden in de unierepublieken bleven zich vastklampen aan de oude structuren van de Sovjet-Unie. In juli 1990 verklaarden ook Oekraïne en Belarus zich soeverein. Wel lieten ze de mogelijkheid bestaan om bepaalde confederale banden te hebben met de rsfsr en met de andere republieken. In november 1990 kondigde Gorbatsjov een ultieme poging aan om de Sovjet-Unie in een of andere vorm te redden. In maart 1991 werd in de hele Sovjet-Unie – maar niet in de Baltische staten, Armenië, Georgië en Moldova – een referendum georganiseerd over in hoeverre de burgers een voortzetting van een groter confederaal staatsverband zagen zitten. Van de 76 percent stemgerechtigden die hun stem uitbrachten was 71 percent voor. Daarop presenteerde Gorbatsjov een nieuw unieverdrag: de SovjetUnie zou een vrijwillige losse statenbond worden van soevereine en gelijkberechtigde republieken. Defensie en buitenlandse zaken bleven een bevoegdheid van de regering van de bond en er zou ook een vorm van economische samenwerking blijven bestaan, maar verder beredderde elke republiek zijn eigen zaken. Er werd nog lang over gepalaverd, maar uiteindelijk kwamen de onderhandelaars tot een akkoord. Het nieuwe Unieverdrag zou op 20 augustus 1991 ondertekend worden. Het einde van de Koude Oorlog Om zijn grenzen en zijn nationale belangen veilig te stellen kan een land twee dingen doen: een sterk leger opbouwen of met andere staten relaties ontwikkelen die geen bedreiging voor de veiligheid van de staat vormen. Nog grotere militaire inspanningen – waartoe de Sovjet-Unie zich door zijn vijanden gedwongen voelde – kon de economie niet dragen; er bleef de Sovjet-Unie dus geen andere keuze dan haar relaties met de rest van de wereld te herzien. Op het gebied van de buitenlandse politiek heeft Gor-
426
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
batsjov meer succes geboekt dan met zijn economische en institutionele hervormingen. In de eerste plaats moest een einde worden gemaakt aan de geldverslindende wapenwedloop en de noodzaak van ‘wederzijdse afschrikking’. Het kwam erop aan met vertrouwenwekkende maatregelen de wederzijdse dreiging weg te nemen of althans te verminderen. Zoals de cpsu in de Sovjet-Unie haar leidende rol bij de opbouw van een communistische samenleving had opgegeven, zag ook de Sovjet-Unie af van haar claim een leidende rol of zelfs maar enige rol te spelen in een communistische wereldrevolutie. Over militaire aangelegenheden werd niet langer gedacht in termen van ‘wereldwijde klassenstrijd’, maar van ‘redelijke efficiëntie’. Een van de grootste belemmeringen voor de verbetering van de betrekkingen met het Westen was de aanwezigheid van Sovjettroepen in Afghanistan. In 1986 kondigde Gorbatsjov aan dat de Sovjet-Unie een einde zou maken aan haar militaire interventie in dat land. Die was uitgemond in een uitzichtloze guerrillaoorlog tegen Afghaanse verzetsstrijders (onder wie de Taliban), die militair gesteund werden door de Verenigde Staten. In de Sovjet-Unie bestond de vrees dat het vacuüm dat na de terugtrekking van het Rode Leger zou ontstaan, meteen zou worden opgevuld door de Verenigde Staten. In april 1988 werd na bemiddeling van de Verenigde Naties een akkoord bereikt, waarbij beide supermachten afspraken dat Afghanistan neutraal zou blijven en ze zich zouden weerhouden van ‘any form of interference and intervention’ in de interne aangelegenheden van de republiek. In mei 1988 begon inderdaad de gefaseerde aftocht van het Rode Leger. In februari 1989 hadden alle Sovjettroepen het Afghaanse grondgebied verlaten. Ook de economische en militaire steun aan de ‘broederlanden’ in de derde wereld kostten veel geld en hadden een omgekeerd effect: de (burger) oorlogen in Angola, Ethiopië en Mozambique bleven aanslepen en bezorgden de Sovjet-Unie de reputatie van oorlogstoker. Gorbatsjov maakte die landen duidelijk dat er in de toekomst geen Sovjetsteun meer te verwachten viel. De Cubaanse troepen werden teruggetrokken uit Angola en de wapenleveringen (via Cuba) aan het sandinistische regime in Nicaragua gestaakt. Zelfs aan de economische en diplomatieke steun aan het regime van Fidel Castro kwam een einde. De Sovjet-Unie spaarde veel geld, de re laties met het Westen klaarden op, en daardoor kon de Sovjet-Unie in het Westen (Verenigde Staten, Duitsland) vlotter geld lenen. Niemand had verwacht dat de Sovjet-Unie ook de satellietlanden in Centraal- en Zuidoost-Europa zou opgeven. De communistische regimes
HOOFDSTUK 23 het einde van de sovjet-unie
427
in die landen reageerden nogal krampachtig op het nieuwe beleid van Gorbatsjov. In sommige landen werd de lectuur van de ongecensureerde Sovjetkranten en -tijdschriften, die voordien verplicht was, nu verboden. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog toonde de bevolking daar een oprechte sympathie voor een Sovjetleider en een navenante afkeer van de eigen weifelende leiders. Gorbatsjovs hervormingen vonden in sommige landen van overheidswege lauw navolging, maar de druk uit Moskou was ook niet groot. De handhaving van de dominantie over de satellietstaten was voor Moskou een dure aangelegenheid geworden. In crisissituaties kon die dominantie bovendien alleen met militaire middelen gehandhaafd blijven, waardoor dan weer het hele nieuwe buitenlandse beleid op de helling zou komen te staan. Militair had een cordon van landen, dat bescher ming moest bieden tegen Duitsland, dat al lang geen bedreiging meer vormde, na de installatie van middellangeafstandsraketten in West-Europa geen zin meer. Het Rode Leger trok 50.000 manschappen uit OostEuropa terug. Er kwam ook een einde aan de economische voorkeurs behandeling van de Oostbloklanden: de Sovjet-Unie leverde alleen nog grondstoffen tegen wereldmarktprijzen. De communistische partijen in Hongarije en Polen hadden al in 1988 hun machtsmonopolie opgeheven en in 1989 verkiezingen georganiseerd waaraan meerdere partijen konden deelnemen. Eind oktober maakten woordvoerders van het Kremlin duidelijk dat de Brezjnev-doctrine definitief naar de schroothoop was verwezen, dat de ‘onvoorwaardelijke zelfstandigheid’ van alle socialistische landen werd erkend en dat ieder land maar op zijn eigen manier het socialisme moest opbouwen – de zogenaamde ‘Sinatra-doctrine’: ‘i did it my way’. In de loop van november en december kwam er in alle Oostbloklanden een einde aan 45 jaar Sovjetcommunistische dictatuur. (In Albanië, dat zich in 1961 aan de sovjetinvloed had onttrokken, pas in 1991.) In al deze landen gebeurde de transitie – zoals de voormalige Kremlinologen de overgang naar een parlementaire democratie en een vrijemarkteconomie in nieuw bedacht vakjargon noemden – zonder geweld, behalve in Roemenië en Joegoslavië, maar in dat laatste land had het geweld niet alleen met de transitie te maken. De val van de muur in Berlijn op 9 november 1989 maakte een symbolisch einde aan de Koude Oorlog: vrienden en verwanten uit Oost- en West-Berlijn, die meer dan een kwarteeuw door een muur van elkaar gescheiden hadden geleefd, vielen elkaar in de schaduw van de Branderburger Tor schreiend in de armen. Historici zijn van mening dat de Koude Oorlog pas met de hereniging van de twee Duitslanden op 3 oktober 1990 definitief voorbij was. De Verenigde Staten, de Sovjet-Unie en 32 ande-
428
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
re landen – de leden van de ovse plus Albanië – ten slotte zetten in november 1990 met het Charter van Parijs ook formeel een punt achter de Koude Oorlog. In januari 1991 werd de Comecon ontbonden en op 1 april 1991 het Warschaupact. In mei 1989 werden tijdens het bezoek van Gorbatsjov aan Peking ook de relaties met China genormaliseerd. In de loop van de jaren 1986-1989 was Gorbatsjov tegemoetgekomen aan de belangrijkste voorwaarden die China had gesteld voor een verbetering van die relaties. De Sovjet-Unie trok haar troepen terug uit Mongolië; het aantal Sovjetsoldaten in het grensgebied met China werd verminderd; de Sovjet-Chinese grens liep voortaan in het midden van de Amoer en de Oessoeri (zoals China eiste) en niet op de Chinese oever (zoals de Sovjet-Unie eiste). Vietnam, bondgenoot van de Sovjet-Unie, trok in 1989 zijn troepen terug uit Cambodja, bondgenoot van China. Ook de terugtrekking van het Rode Leger uit Afghanistan in 1988-1989 had een gunstige weerslag op de Russisch-Chinese relaties. Daarmee deed de Sovjet-Unie Pakistan een genoegen, en Pakistan was een bondgenoot van China. (Beide landen leven op gespannen voet met India.) De kroon op het werk was een aantal verdragen met de Verenigde Staten dat een einde moest maken aan de wapenwedloop. In november 1985 ontmoetten Gorbatsjov en de Amerikaanse president Reagan elkaar voor het eerst in Genève. Ze ondertekenden zes bilaterale akkoorden over aangelegenheden van bijkomstig belang, die Reagan ‘a fresh start’ noemde. Beide presidenten ontmoetten elkaar opnieuw in Reykjavik in oktober 1986 en maakten afspraken over een gefaseerde reductie van nucleaire wapens. Op Gorbatsjovs verzoek om af te zien van het sdi wilde Reagan niet ingaan. In december 1987 werd in Washington het Intermediate-Range Nuclear Force (inf) Treaty ondertekend, dat voorzag in de verwijdering van alle middellangeafstandsraketten (1000 tot 8000 km) in Europa. (De Franse en Britse bleven buiten het akkoord.) Aan de Amerikaanse voornemens rond het sdi veranderde niets. Het inf-verdrag had overigens slechts betrekking op 4 percent van de totale hoeveelheid atoomwapens in beide kampen. In december 1988 beloofde Gorbatsjov voor de Verenigde Naties in New York de omvang van de Sovjettroepenmacht terug te brengen van vier tot 2,5 miljoen manschappen. In 1989 werden de besprekingen met de nieuwe president (vader) George Bush (°1924) voortgezet. Begin juni 1990 spraken beide leiders af geen nieuwe chemische wapens meer te produceren en de bestaande voorraden te vernietigen. In december 1990 werd in Washington het verdrag van de conventionele strijdkrachten in Europa
HOOFDSTUK 23 het einde van de sovjet-unie
429
(Conventional Forces in Europe – cfe – Treaty) gesloten, dat voorzag in de vernietiging van grote hoeveelheden conventionele wapens. Eind juli 1991 ondertekenden Gorbatsjov en Bush in Moskou de Strategic Arms Reduction Talks (start) Treaty, waardoor in de loop van de volgende zeven jaar het aantal langeafstandsraketten met 30 percent zou worden ver minderd. Het sdi werd op de lange baan geschoven. Het einde van de Sovjet-Unie Terwijl de populariteit en het prestige van Gorbatsjov in het buitenland bleven groeien, was zijn positie in eigen land in 1991 zo verzwakt, dat ge vreesd werd voor een staatsgreep. Er bestond grote ontevredenheid over zijn economische beleid, zowel onder hervormingsgezinde als onder conservatieve politici, maar ook onder de bevolking. Gorbatsjovs buitenlandse beleid werd door veel Russen als een capitulatie beschouwd. Het grootst was het ongenoegen binnen de partij en het leger over Gorbatsjovs onvermogen om vat te krijgen op de centrifugale krachten in het land. Het nieuwe Unieverdrag zou op 20 augustus 1991 ondertekend worden door Gorbatsjov als president van de Sovjet-Unie, Jeltsin als president van de rsfsr en vier van de vijf presidenten van de Centraal-Aziatische republieken. De andere republieken mochten later nog over hun toetreding beslissen, waarmee impliciet hun recht op afscheiding erkend werd. Van de drie Baltische republieken stond vast dat ze niets meer met de SovjetUnie wilden te maken hebben, maar vooral van Oekraïne werd gehoopt dat het later nog zou aansluiten. Hoe dan ook, het nieuwe Unieverdrag liet in het beste geval van de Sovjet-Unie niets méér over dan een losse confederatie. Op 19 augustus 1991 werd bekendgemaakt dat Gorbatsjov, die op dat moment in zijn buitenverblijf op de Krim vakantie nam, wegens ziekte geen president meer kon zijn en dat een ‘Staatscomité betreffende de uitzonderlijke toestand in de Sovjet-Unie’ zijn taak had overgenomen. Het Staatscomité omvatte acht leden, onder wie premier Valentin Pavlov (19371991), minister van Staatsveiligheid Vladimir Krjoetsjkov (1924-2007), minister van Binnenlandse Zaken Boris Poego (1937-1991), pas door Gorbatsjov aangesteld als ‘man van vertrouwen’, en defensieminister Jazov. Het brein achter de staatsgreep was Anatoli Loekjanov (°1930), voorzitter van de Opperste Sovjet. Gorbatsjov, geïsoleerd in zijn buitenverblijf, weigerde zijn bevoegdheden af te staan, maar kon verder niets ondernemen. Hoewel de putschisten behoorden tot de communistische oude garde, verklaarden ze enkel de bedoeling te hebben de orde te herstellen, de
430
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
ondertekening van het Unieverdrag te verhinderen en door te gaan met de democratische hervormingen. Een grote slagvaardigheid legden ze niet aan de dag. Overigens keken ook de meesten van Gorbatsjovs naaste medewerkers – ministers en hoge functionarissen – de kat uit de boom. De reactie in de unierepublieken was even lauw. De Baltische republieken veroordeelden de putsch (maar die hadden hun koffers al gepakt); verder deden alleen Kirgizië en Kazachstan dat. In Moskou, Leningrad en enkele andere grote steden protesteerden vele duizenden burgers – vooral jongeren en intellectuelen – tegen de putsch. In Moskou omsingelden ze de tanks, die zich rond het Witte Huis, waar het Congres en de Opperste Sov jet huisden, hadden opgesteld, maar daar verder maar stonden te staan. Jeltsin klauterde op een van die tanks en sprak het volk toe. Hij noemde het Staatscomité onwettig, eiste de terugkeer van Gorbatsjov, riep de soldaten op geen geweld te gebruiken en spoorde de burgers aan om een alge mene staking te beginnen (wat ze niet deden). De manifestanten wierpen barricades op rond het parlementsgebouw. Bij de schermutselingen vielen drie doden. Op 21 augustus wist iedereen dat de putsch mislukt was. De volgende dag keerde Gorbatsjov in het gezelschap van Aleksandr Roetskoj (°1947), vicepresident van de rsfsr, naar Moskou terug. De leden van het Staatscomité werden gearresteerd; Poego had al zelfmoord gepleegd. De putsch was mislukt, maar de Sovjet-Unie had de doodsteek gekregen. De cpsu had zich onherstelbaar gecompromitteerd. Jeltsin ontbond de partij in de rsfsr en liet haar kantoren verzegelen. Ook andere republieken namen maatregelen tegen de communistische partij. Voor Jeltsin had de Sovjet-Unie opgehouden te bestaan. De andere republieken proclameerden in de loop van de volgende weken één na één hun onafhankelijkheid. Op 1 september kreeg de Sovjet-Unie een overgangsregering onder het premierschap van Noersoeltan Nazarbajev (°1940), president van Kazachstan, met – als elke overgangsregering – beperkte bevoegdheden. Beslissingen werden genomen worden door een Staatsraad, waarin de president van de Sovjet-Unie en de presidenten van de republieken zetelden. Het Congres van Volksafgevaardigden werd ontbonden. Op 6 september erkende de Staatsraad de onafhankelijkheid van de drie Baltische republieken.
HOOFDSTUK 23 het einde van de sovjet-unie
431
De Russische Federatie De rsfsr gedroeg zich al meteen na de mislukte putsch als een onafhankelijke staat. Jeltsin nationaliseerde de bodemrijkdommen van de rsfsr en begon internationale handelsovereenkomsten af te sluiten met de andere republieken, alsof de Sovjet-Unie niet meer bestond. Op 16 december riep de Opperste Sovjet van de rsfsr de republiek uit als de recht matige opvolger van de Sovjet-Unie. Gorbatsjov probeerde die beslissing nog door de Opperste Sovjet van de Sovjet-Unie te laten annuleren, maar toen de Russische vertegenwoordigers de zaal verlieten, kon hij geen meerderheid meer halen. Op 18 december besliste Jeltsin per decreet dat de rsfsr alle bestuursinstellingen van de Sovjet-Unie overnam. Op 23 december erkende de Europese Unie de rsfsr als opvolger van de Sovjet-Unie. Daardoor werden bijvoorbeeld de ambassades van de Sovjet-Unie ambassades van de rsfsr en erfde de rsfsr ook de zetel van de Sovjet-Unie in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Op 25 december nam Gor batsjov ontslag als president van de Sovjet-Unie. De volgende dag veranderde de rsfsr haar naam in ‘Russische Federatie’. Ook op 26 december besliste het Congres van Volksafgevaardigden dat de Sovjet-Unie op 31 december 1991 om middernacht zou ophouden te bestaan. De gos Ondertussen hadden op 8 december, zonder het medeweden van Gorbatsjov, de presidenten van de drie Slavische unierepublieken Boris Jeltsin, Leonid Kravtsjoek (°1934) van Oekraïne en Stanislau Sjoesjkevitsj (°1934) van Belarus in Minsk de Gemeenschap van Onafhankelijke Staten, (gos) gesticht – een losse, vrijwillige associatie van voormalige Sovjetrepublieken. Het stichtingsverdrag bepaalde dat de lidstaten elkaars grenzen erkenden, dat het opperbevel over de strategische strijdkrachten en de controle over de nucleaire wapens gemeenschappelijk bleef; dat er samengewerkt werd op het gebied van politiek, economie, cultuur, onderwijs en dergelijke; en dat de hoofdstad – de zetel van de gemeenschappelijke instellingen – zich in Minsk zou bevinden. Op 21 december sloten in Alma Ata in Kazachstan de acht andere republieken zich aan. Het verzoek van Georgië om toetreding werd afgewezen wegens het tirannieke regime van Gamsachoerdia.
433
24 De Russische Federatie
M
et het uiteenvallen van de Sovjet-Unie waren er op de wereldkaart vijftien nieuwe staten verschenen, die voortaan elk hun eigen geschiedenis zouden schrijven. De grootste en belangrijkste van die staten was de Russische Federatie, kortweg Rusland, de erfgenaam van de rsfsr en het Russische keizerrijk. Hij besloeg ongeveer twee derde van het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie; ongeveer de helft van de bevolking van de Sovjet-Unie leefde in de Russische federatie. De desovjetisering van Rusland was al in het najaar van 1991 begonnen. Rusland ruilde de rode vlag met gele hamer en sikkel en ster in voor de Russische driekleur van voor de Oktoberrevolutie. Veel steden, straten en pleinen kregen terug hun oude naam (Leningrad werd Sint-Petersburg) of een naam die niet meer aan het communistische verleden herinnerde. Deze ingrepen in de politieke symboliek maakten veel emoties los, maar verliepen zonder incidenten. Veel moeizamer gebeurde de overgang naar een parlementaire democratie en naar een vrijemarkteconomie. Shock en therapie Jeltsin was voorstander van een economische shocktherapie: snelle en radicale hervormingen, de korte pijn. Zijn medestanders waren minister van Economische Zaken en later in 1992 premier Jegor Gajdar (1956-2009) en minister van Privatiseringen Anatoli Tsjoebajs (°1955). Ze lieten zich bijstaan door westerse adviseurs. Het was de tijd van het neoliberalisme, toen men in het Westen de vrije markt hèt antwoord waande op alle economische en sociale perikelen. Het economische beleid waarmee in 1992 werd begonnen, was van het donkerste blauw, al is het na de crisis van 1998 wel op een aantal punten
434
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
bijgesteld. Het vrije ondernemerschap werd niet alleen toegestaan, maar nu ook aangemoedigd. Prijzen en lonen werden vrijgelaten. Alles werd meteen vele malen duurder, maar dat vormde – althans in de ogen van de beleidsmakers – geen probleem omdat de meeste burgers in Rusland over grote hoeveelheden spaargeld beschikten. Ze moesten wel haast maken met hun aankopen, want door de inflatie – 2500 percent tegen het einde van 1992 – verdween dat spaargeld als sneeuw voor de zon. Om de inflatie enigszins onder controle te houden werd de roebel via een ingewikkeld mechanisme gelinkt aan de dollar. In de loop van de volgende jaren nam de inflatie inderdaad gestaag af: van 840 percent in 1993 tot 50 percent in 1996. Ook de prijzen stegen naderhand minder snel. Een privésector ontwikkelde zich slechts moeizaam. Een van de oorzaken was de gebrekkige wetgeving. De nieuwe wetten waren vaak ondoelmatig of tegenstrijdig. (Boze tongen beweerden dat de politici die toestand van wetteloosheid met opzet liet voortduren om voor hun vriendjes uit de zakenwereld allerlei frauduleuze praktijken mogelijk te maken.) Een andere oorzaak was de concurrentie uit het buitenland: ondanks het protectionistische beleid konden Russische producenten niet optornen tegen de concurrentie uit het Westen en vooral uit het Oosten (Japan, China) op het gebied van levensmiddelen, kledij en elektronica. Vooral de Russische landbouw kreeg daardoor geen kans. De prijzen van vlees, groeten, fruit en zuivel daalden in de jaren 90 met de helft; de boeren konden alleen met staatssubsidies overleven. Een derde van alle boeren leefde nog steeds in (een soort van) kolchozen, omdat ze als individuele boeren hun kop niet boven water konden houden. De wetgeving op het privébezit van grond bleef ook lange tijd erg restrictief; pas sinds 2002 mogen burgers in Rusland grond in eigendom hebben, kopen en verkopen. (Buitenlanders kunnen in Rusland geen grond bezitten, al voorziet de weg in achterpoortjes voor buitenlandse investeerders.) Het belangrijkste onderdeel van de shocktherapie vormde de privatisering van de staatsbedrijven. In de Sovjet-Unie waren alle bedrijven staatsbedrijven, die theoretisch het eigendom waren van het volk. Om een schijn van rechtvaardigheid op te houden en – zo hoopte men – de hele natie te betrekken in de vrijemarkteconomie, kregen alle burgers vouchers, die konden worden omgezet in aandelen in geprivatiseerde bedrijven. Deze operatie had geen succes. De meeste mensen wisten niet wat ze met hun vouchers en aandelen aan moesten vangen. De vouchers werden meestal gauw van de hand gedaan en bleken dikwijls waardeloos. Er werd uitgekeken naar buitenlandse kopers, maar veel kandidaten waren er niet. Veel
HOOFDSTUK 24 de russische federatie
435
Sovjetbedrijven waren technisch erg verouderd, werkten met verlies en konden geen buitenlandse investeerders bekoren. De wetgeving maakte het voor buitenlandse bedrijven ook niet gemakkelijk om in Rusland te investeren en het gebrek aan een degelijke wetgeving creëerde een sfeer van rechtsonzekerheid. Alleen de (gezonde) energie- en mijnbouwsector trok wel buitenlandse investeerders aan. Uiteindelijk zijn de staatsbedrijven verkocht aan de hoogste bieder. Hoewel de privatiseringen waren toevertrouwd aan een speciaal agentschap en gebeurden onder toezicht van een parlementaire controlecommissie, blijken veel transacties het daglicht te schuwen. Een wat boosaardige, maar vermoedelijk correcte marxistische interpretatie van het hele proces luidt dat de communistische nomenklatoera, die voordien de productiemiddelen beheerde (en de winsten naar eigen inzicht besteedde), maar niet de eigenaar ervan was, de privatisering zo heeft georganiseerd, dat ze die productiemiddelen ook in wettig eigendom verwierf. Alleen de communistische nomenklatoera was daartoe in staat. Enkel de leden aan de top van de partij en de staatsveiligheid beschikten over de financiële middelen (onder meer uit investeringen en beleggingen die de Sovjet-Unie in het buitenland deed), over inside-information en over connecties met mensen op sleutelposities om dat klaar te spelen. Communistische managers en planners wisten welke bedrijven rendabel waren. Communistische functionarissen en politici konden die bedrijven onder de marktprijs kopen en tegen de marktprijs doorverkopen aan het buitenland. Alleen zij konden bedrijven verder subsidies laten ontvangen, die de werkgelegenheid moesten verzekeren, maar verdwenen in de zakken van de bedrijfsleiders. Driekwart van de functionarissen van Jeltsin, 60 percent van de Russische miljonairs en 40 percent van de zakenlui waren ex-leden van de communistische partijbureaucratie of de geheime diensten. Of: de ‘oude communisten’ waren de ‘nieuwe kapitalisten’ geworden. De communistische ideologie hadden ze afgezworen, maar van de oude partijnetwerken bleven ze optimaal gebruik maken. De resterende percentages miljonairs en zakenlui bestonden uit mensen afkomstig uit het voormalige ‘grijze circuit’, uit het misdaadmilieu, of waren nieuwkomers, vaak voormalige sportlui. (Curieus genoeg legden de militairen aan de top over het algemeen een verbazende integriteit aan de dag.) Uiteraard waren en zijn niet alle Russische zakenlui malafide, maar iedereen die vertrouwd is met het leven op de planeet Aarde weet dat niemand binnen een termijn van enkele jaren multimiljonair wordt door inkomsten uit eerlijke arbeid. Tegen 1997 was het grootste deel van de Russische economie in privé-
436
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
handen en leverde de privésector meer dan 70 percent van het bnp. Over het algemeen waren de nieuwe privéondernemers meer uit op grote winsten op korte termijn dan op het leggen van fundamenten voor een volgehouden economische activiteit. Dit was het gevolg van onervarenheid en kortzichtigheid en van het onzekere economische klimaat, maar ook van het besef dat de mazen van het net der wet niet altijd zo wijd zouden blijven. De politieke en zakenwereld hadden niet alleen nauwe banden met elkaar, maar ook met de georganiseerde misdaad, de maffia, die zich bezighield met omkopingen, afpersingen, moorden op nationale en lokale politici, zakenlui, bankiers, journalisten, rechters en politiemensen – naast het ‘gewone werk’: diefstallen, het dealen van drugs, wapenhandel, exploitatie van goktenten, prostitutie, kidnapping, ‘bescherming’ van handelzaken enzovoort. Politie en justitie speelden vaak met de maffia onder één hoedje. Onder Jeltsin manifesteerden zich een 25-tal zogenaamde ‘oligarchen’, Russen die aan het hoofd stonden van internationale financiële imperia als Roman Abramovitsj (°1966, eigenaar van fc Chelsea; persoonlijk fortuin geschat op 7,4 miljard dollar), Boris Berezovski (1946-2013), Michail Chodorkovski (°1963, de man van de yukos oliemaatschappij), en Vladimir Gusinski (°1952). Zij waren meestal rijk geworden in de olie- en gasbranche, maar kochten ook media op (tv-stations, kranten en tijdschriften) en probeerden uiteraard ook een politieke rol te spelen door politici financieel of journalistiek te steunen tijdens de kiescampagne. Velen van hen leven ondertussen in het buitenland, omdat in Rusland de grond onder hun voeten te heet werd. Op macroniveau herstelde de Russische economie zich relatief goed, maar ze leed aan een aantal verborgen gebreken die haar in 1998 fataal werden. De koers van de roebel werd op kunstmatige manier hoog gehouden; de staatsschuld stapelde zich op; onrendabele bedrijven bleven staatssteun ontvangen; de financiële onzekerheid leidde tot kapitaalvlucht. De crisis op de Aziatische beurzen in 1997 was de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Op 17 augustus 1998 devalueerde Rusland de roebel, verklaarde niet langer meer in staat te zijn de interne schuld af te betalen en kondigde een moratorium af op de terugbetaling van de buitenlandse schuld.
HOOFDSTUK 24 de russische federatie
437
Een sociale puinhoop De sociale gevolgen van de shocktherapie waren catastrofaal. Terwijl een zeer kleine groep steeds rijker werd, daalde de levensstandaard van de ge wone burger dramatisch. Naar schatting een kwart van de bevolking leef de onder het bestaansminimum (vooral vrouwen, werklozen, gepensio neerden en de plattelandbevolking). Geprivatiseerde bedrijven gingen over tot saneringen en afvloeiingen, waardoor miljoenen mensen hun baan verloren. Ivan-met-de-pet werd geconfronteerd met aan de ene kant een spectaculair toegenomen aanbod van westerse consumptiemiddelen en aan de andere kant scherpe prijsstijgingen voor levensnoodzakelijke producten en de afbraak van de (voordien kosteloze) sociale voorzieningen. De buitenlandse geldschieters van Rusland, met name het imf en de Europese bank voor wederopbouw en ontwikkeling (ebrd), waarvan Rusland sinds 1992 lid was, drongen aan op drastische bezuinigingen in de openbare sector. De staat bracht zijn budget in evenwicht door te besparen op volksgezondheid, sociale zorgen, openbaar vervoer en cultuur – ooit stuk voor stuk de paradepaardjes van het communistische regime. De kindersterfte nam toe, de levensverwachting daalde; er was een negatieve bevolkingsgroei, mede als gevolg van de omvangrijke emigratie. President en parlement Het economische beleid van Jeltsin en zijn minister van Economische Za ken Gajdar wekte veel verzet in het Congres van Volksafgevaardigden en de Opperste Sovjet. Het Congres verzette zich meer bepaald tegen de presidentiële bevoegdheid van Jeltsin om te regeren met volmachten. Het wilde een sterk parlementair regime, waarbij de Opperste Sovjet als een echt parlement de controle zou uitoefenen over de regering en het presidentschap beperkt bleef tot een ceremoniële functie. Het Congres stond echter niet erg stevig in zijn schoenen: terwijl het volk zelf Jeltsin met meer 84 percent van de stemmen had verkozen, was het Congres nog tot stand gekomen op basis van de Sovjetkieswet (weliswaar geamendeerd onder Gorbatsjov) en zag het zwart van de ex-communisten. Het klopte echter dat de bevoegdheden van de president en de Opperste Sovjet in de in meer dan driehonderd amendementen verstrikte Sovjetgrondwet van 1978 onduidelijk waren afgebakend. In december 1992 werd een compromis bereikt: er zou een nieuwe grondwet komen (waarvan zowel Jeltsin als de Opperste Sovjet hoopte dat ze hun meer bevoegdheden zou geven) in ruil
438
RUSLAND EEN GESCHIEDENIS
voor de vervanging van de gehate Gajdar als premier door Viktor Tsjernomyrdin (1938-2010), voormalig directeur van de Sovjetgasindustrie. Eind 1992 besliste het Constitutionele Hof ook dat de verboden Communistische Partij opnieuw mocht functioneren. De Communistische Partij van de Russische Federatie (zoals ze nu heette) was nog steeds een hechte organisatie, die kon rekenen op de grote electorale discipline van haar leden. Ze zou een gevaarlijke oppositiepartij worden. In maart 1993 ontnam het Congres Jeltsin de bevoegdheid om decreten uit te vaardigen met kracht van wet en om naar eigen inzicht ministers te benoemen en te ontslaan. Daarop gaf Jeltsin zichzelf per decreet nog meer bevoegdheden, ontbond het Congres en schreef nieuwe verkiezingen uit. Het Constitutionele Hof verklaarde Jeltsins maatregelen ongrondwettelijk. De Opperste Sovjet riep het Congres opnieuw samen om de afzettingsprocedure tegen Jeltsin op te starten. Uiteindelijk werd opnieuw een compromis bereikt: er zou een referendum komen over het beleid van Jeltsin en over nieuwe verkiezingen voor het Congres van Volksafgevaardigden. Uit het referendum, gehouden in april, bleek dat een meerderheid van de bevolking Jeltsins beleid – inclusief zijn economische beleid – goedkeurde en nieuwe verkiezingen voor het Congres wilde. Jeltsin kondigde nieuwe verkiezingen aan in september en stelde meteen ook een constitutionele commissie samen om een nieuwe grondwet op te stellen. Hij had trouwens zelf al een ontwerp klaar, dat – hoe kon het anders – voorzag in een sterk presidentieel regime. Daartegen kwam protest, niet alleen van de Opperste Sovjet en het Congres, maar ook van de regeringen van de deelstaten in de rsfsr, die in Jeltsins ontwerp ook maar stiefmoederlijk werden behandeld. Het Congres repliceerde met een aantal amendementen op de vigerende grondwet, die alle macht aan de Opperste Sovjet gaven. Daarop ontbond Jeltsin op 21 september nogmaals de Opperste Sovjet en het Congres van Volksafgevaardigden. Weer per decreet riep hij op voor verkiezingen voor het Congres en voor een referendum over de ontwerpgrondwet in december 1993. Opnieuw oordeelde het Constitutionele Hof dat niet alleen Jeltins oproep voor een referendum, maar ook de Constitutionele Commissie on grondwettelijk waren. De afgevaardigden van de Communistische Partij en van enkele rechtse, nationalistische partijen (die konden het goed met elkaar vinden; veel ex-communisten waren ineens nationalisten geworden), aangevoerd door parlementsvoorzitter Roeslan Chasboelatov (°1942) en