Praktische Schaaklessen: Deel 4 [6. druk, Reprint 2020 ed.]
 9783112317686, 9783112306512 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

PRAKTISCHE SCHAAKLESSEN

4

OMSLAGONTWERP: SIMON DE ZWARTE

DRUK: GEUZE

DORDT

DEN HERTOG-EUWE

PRAKTISCHE SCHAAKLESSEN

4 DOOR DR. M. EUWE

Zfsde druk

VAN GOOR ZONEN DEN H A A G

VOORBERICHT BIJ DE ZESDE DRUK Met dit vierde deel is de serie „Praktische Schaaklessen" voltooid. Daarmee is het doel bereikt, dat wijlen H. J. den Hertog en de huidige auteur zieh hebben gesteld: het geven van een volledige leergang. Zoveel mogelijk is ernaar gestreefd, de stof algemeen te behandelen. Slechts de bespreking van twee openingen ( Vierpaardenspel en Siciliaans) is gedetailleerd te noemen, maar afgezien van deze nu eenmaal onontbeerlijke specialisatie werd steeds de voorkeur gegeven aan het opstellen van algemene regels, die slechts onder bijzondere omstandigheden niet van toepassing zijn. In het vierde deel komen het middenspel en het eindspel ter sprake. De behandeling van het middenspel is als het wäre verweven in een overzicht van de belangrijkste episodes uit de schaakgeschiedenis. Daarbij ligt het zwaartepunt op de leer van Steinitz, die wordt toegelicht met partijen van Steinitz zelf en aan de hand van partijen van latere adepten. Alle hedendaagse meesters zijn feitelijk volgelingen van Steinitz, want op diens theorieen berust ons tegenwoordig schaakdenken. Op een uitvoerige historische schets volgt de bespreking van een aantal eindspel^ioh\e.vaen. In de eerste plaats de matvoering van de koning-alleen door loper en paard, welke in deel 2 slechts summier werd aangeduid. Ook overigens sluit de behandeling van het eindspel in dit deel aan bij de in deel 2 begonnen bespreking van het eindspel. Aan de daar gegeven voorbeelden is een aantal van ingewikkelder struetuur toegevoegd, terwijl de eindspelen van toren en pion tegen toren nagenoeg volledig behandeld zijn. Algemene wenken voor andere soorten eindspelen besluiten deel 4. In tegenstelling met de vorige delen worden hier geen opgaven gesteld. De stof, in het bijzonder het positiespel, leende zieh niet goed hiertoe. Hoe verder men in het schaken komt,

hoe meer men bemerkt, dat alle weten relatief is en dat het niet regel, maar uitzondering is, wanneer in een bepaalde positie met absolute zekerheid de goede voortzetting is vast te stellen. Overigens werd zoveel mogelijk de methode der eerste delen gevolgd. Ik hoop dat het vierde deel dezelfde goede ontvangst als de vorige te beurt mag vallen. Amsterdam, 1965 D R . M. E U W E

INHOUD

Bladz.

XNLEIDING

11

de s t i j l , geschiedenis en ontwikkeling

12

Spelevaren met stukken (Greco: 1600?-1634?) partij nr. 1 (gespeeld omstreeks 1625) partij nr. 2 (analyse van omstreeks 1625)

12 14 17

De pión wordt ontdekt (Philidor: 1726-1795) partij nr. 3 (uit het werk van Philidor)

19 21

Leve de combinatiel (Anderssen: 1818-1879) partij nr. 4 (Anderssen-Kieseritzky) partij nr. 5 (Anderssen-Dufresne) partij nr. 6 (Anderssen-Zukertort) partij nr. 7 (Anderssen-Zukertort)

26 28 30 32 36

Strategisch combineren (Morphy: 1837-1884) partij nr. 8 (Schulten-Morphy) partij nr. 9 (Morphy-Stanley) partij nr. 10 (Morphy-Van Brunswijk) partij nr. 11 (Bird-Morphy) partij nr. 12 (Morphy-Harrwitz)

39 42 45 47 49 53

Het positiespel (Steinit%: 1836-1900) A: De loopbaan van Steinitz B: De leer van Steinitz C: Toelichting tot de leer van Steinitz C1: Voorsprong in ontwikkeling C2: Grootste beweeglijkheid C3: De bezetting van het centrum C4: Onveilige koningsstelling C5: Zwakke velden C6: De positie der pionnen

57 57 60 62 62 63 66 66 67 72 7

Bladz.

C6a: C6b : C6c: Cl :

Verbonden pionnen Geïsoleerde pionnen Dubbelpionnen De pionnenmeerderheid op de damevleugel C8: Openlijnen C9 : Het voordeel der beide lopers CIO: Materieel overwicht C i l : Het omzetten van tijdelijke voordelen in blijvende D : Partijen van Steinitz parti) nr. 13 (Steinitz-Mongredien) partij nr. 14 (Steinitz-Tschigorin) partij nr. 15 (Zukertort-Steinitz) partij nr. 16 (Janowski-Steinitz) partij nr. 17 (Steinitz-Fleissig) partij nr. 18 (Zukertort-Steinitz) partij nr. 19 (Pillsbury-Steinitz) partij nr. 20 (Lasker-Steinitz) partij nr. 21 (Neumann-Steinitz)

74 75 76 78 80 82 82 82 85 86 88 92 98 101 105 108 112 119

Techniek en routine (De virtuosen: i 1900-1914) partij nr. 22 (Tarrasch-Steinitz) partij nr. 23 (Lasker-Napier) partij nr. 24 (Pillsbury-Lasker) partij nr. 25 (Maroczy-Marshall) partij nr. 26 (Schlechter-Teichmann) partij nr. 27 (Capablanca-Duras)

128 130 135 139 142 147 147

Zelfstandig denken (De interbellisten : 1919-1940) partij nr. 28 (Réti-Aljechin)

148 149

De strijdlust herleeft (De Russische schaakschool : 1945-heden) partij nr. 29 (Ljublinski-Botwinnik) partij nr. 30 (Smyslov-Reshevsky)

153 154 158

8

Bladz. HET EINDSPEL

A: Matpotentiaal B: Matvoering van de KA door P enL

160

160 165

C: Eindspelen met uitsluitend stukken C1: Materieel evenwicht C2: Materieel evenwicht met matpotentiaal C3: Materieel evenwicht zonder matpotentiaal

169 169 170

D: Eindspelen met pionnen D l : De materiele verhouding in het pionneneindspel D2: De verste vrijpion in het pionneneindspel D3: De gedekte vrijpion in het pionneneindspel D4: De oppositie in het pionneneindspel

171

E: Eindspelen met torens E l : De promotie van de laatste pion in het toreneindspel E l a : De pion op de voorlaatste rij E l b : De pion op twee velden afstand van het promotieveld E l c : De pion op drie velden afstand van het promotieveld E i d : De pion op vier velden afstand van het promotieveld E2: Richtlijnen voor het praktische toreneindspel E2a: Actieve en passieve torenstelling E2b: De toren achter de vrijpion

170

171 172 173 175 182 183 184 187 190 196 199 199 201 9

Bladz.

E2c : Verbonden vrijpionnen in het toreneindspel E2d : Pionnen op beide vleugels of op één vleugel E2e: De tegenactie in het toreneindspel E2f: Combinatoire wendingen in het toreneindspel F : Eindspelen met dames G: Eindspelen met lopers ofpaarden Gl : Ongelijke lopers G2: Gelijke lopers G3 : Loper tegen paard G4: Paard tegen paard H : Gecombineerde eindspelen I: Composities

10

204 205 206 210 212 216 217 221 223 227 228 229

INLEIDING In deel 2 heeft de lezer een globaal overzicht gekregen van de schaakpartij in haar geheel, en in deel 3 werd hij nader ingewijd in de vraagstukken, welke speciaal met het eerste gedeelte van de partij, t.w. de opening verband houden. Thans is het tijd, de lezer, die reeds geleerd heeft de partij behoorlijk op te 2etten, met nadere raadgevingen, aanwijzingen en gegevens te dienen omtrent de behandeling van het middenspel en het eindspel. Dit is onze taak in deel 4 van deze „Praktische Schaaklessen". De nadere Studie van middenspel en eindspel nu kan slechts bestaan in het leren kennen van zoveel mogelijk bepaalde soorten Stellingen. Naarmate de lezer hierin vordert, zal zijn bekwaamheid groeien om uit vele kenmerken van een Stelling het dominerende te bepalen en dienovereenkomstig de aangewezen maatregelen te treffen. Mettertijd zal hij wellicht voorkeur gaan voelen voor de een of andere soort Stelling, en dit is dan het eerste teken van zijn persoonlijke stijl. Beantwoordend aan het peil van zijn kennis en inzichten alsmede aan zijn karakter heeft iedere schaker zijn eigen stijl, al is het in de meeste gevallen geen originele stijl, geen stijl die anderen tot voorbeeld kan strekken. De stijl van de speler komt het best in het middenspel tot zijn recht, want hier doen zieh vaak problemen voor, die op heel verschillende, maar onderling ongeveer gelijkwaardige manieren kunnen worden opgelost. De mogelijkheden zijn dienaangaande legio en daarmee is de opzet van deel 4 bepaald. We splitsen dit deel in twee afdelingen, waarvan in de eerste: „De stijl", hoofdzakelijk het middenspel wordt behandeld, terwijl in de tweede afdeling eindspelonderwerpen op gedetailleerde wijze worden besproken.

11

DE STIJL G E S C H I E D E N I S EN O N T W I K K E L I N G

De ontwikkelingsgang van de speler loopt parallel met die van het schaakspel zelf, en daarom heeft de Studie van de geschiedenis van het schaakspel, die op zichzelf reeds belangwekkend is, ook grote praktische waarde. Het schaakspel bestaat zeker reeds meer dan 1200 jaar, maar het werd vroeger volgens andere regels gespeeld en heeft pas door en na de renaissance zijn tegenwoordige vorm gekregen. Dit nieuwe schaakspel verkeerde aan het begin van de 16de eeuw in zijn eerste Stadium van ontwikkeling, en uit deze tijd dateert het begin van zijn uitgebreide literatuur. Aan de ontwikkeling van het schaakspel hebben gedurende generaties vele experts meegewerkt, maar het was meestal de stijl van de een of andere vooraanstaande enkeling, die de inzichten en de speeltrant van zijn tijdgenoten heeft bepaald. Aan de voornaamsten van deze baanbrekers is deze afdeling gewijd. In de verschillende hoofdstukken kan de schaker van heden ten dage misschien zijn eigen ontwikkeling terugvinden; hij kan nagaan welke mijlpalen van de algemene ontwikkeling hij reeds gepasseerd heeft, en hoe lang nog de weg is, die hij moet afleggen om bij de laatste etappe te belanden. Hoe ver hij het zal brengen is moeilijk te zeggen, maar zeker is, dat hij eerst moet of heeft moeten worstelen met de enigszins naxeve Problemen in de stijl van de 16de en 17de eeuw. Dat is evenmin te vermijden als de opening in de schaakpartij. S P E L E V A R E N MET S T U K K E N

Greco: 1600P-1634? Het eerste Stadium van ontwikkeling is het moeilijkst en

12

duurt het langst. Het duurde ook lang in de geschiedenis van het schaakspel. De beginnende schaker leeft bij wijze van spreken van de hand in de tand. Hij doet maar zetten en hoopt er het beste van. Het is een spelevaren met stukken, onderbroken door kleine, aardige avontuurtjes zoals stukwinst of schaakbieden. Speciaal schaakbieden heeft voor de beginneling een zeldzame bekoring. Maar van „planmatig" speien kan nog geen sprake zijn, het gebeuren op het schaakbord blijft voor het merendeel aan het toeval overgelaten. In de manier, waarop de speler van min of meer toevallige gelegenheden weet te profiteren, openbaart zieh evenwel het eerst de vooruitgang, en Greco is in dit opzicht de meest typerende figuur uit de jeugd van het schaakspel. De hieronder volgende twee partijen zijn ontleend aan het manuscript, dat Greco omstreeks 1625 geschreven heeft. De auteur geeft daarin blijk van een scherp combinatievermogen en een heldere kijk op verwikkelingen. Zijn manuscript vormt in het algemeen een verzameling van allerlei mooie tactische wendingen, waarbij echter de beste verdedigingvaak buiten beschouwing wordt gelaten. Wij zien de ene partij rechtstreeks op mat speien en de andere op verovering van zoveel mogelijk materiaal. Het zijn in schaaktaal geschreven sprookjes over de oeroude tegenstelling tussen eer en rijkdom. Maar geniale sprookjes, al zijn ze voor onze tegenwoordige inzichten wat primitief. De Calabrees Gioacchino Greco werd omstreeks 1600 geboren en moet op zijn laatst in 1634 overleden zijn. Hij was het eerste grote genie in de geschiedenis van het moderne schaakspel. Zijn leven is kort geweest, maar de voorbeelden door hem uitgewerkt, gaven ruim een eeuw de toon aan, en sommige leven tot op heden voort in de schaaktheorie.

13

P A R T I J NR. 1

Koningsgambiet Handig profiteren van een toevallige gelegenheid. De speeltrant uit de 17de eeuw. Gespeeld omstreeks 1625 1. e2—e4 e7—e5 2. f2—f4 f7—£5 Een zwakke zet, toen misschien gespeeld omdat men zo'n vierkantje midden op het bord wel aardig vond. 3. e 4 x f 5 Met de lastige dreiging 4. Dh5f. Zwart kan dit schaak moeilijk beletten, want 3. . . P f 6 ? faaltop4. fe5:. 3 Dd8—h4f De dame moet spelen om ruimte te maken voor de koning. Er kon ook direct 3. ..., De7 geschieden, maar Zwart maakt van de gelegenheid gebruik om eerst schaak te hieden. Schaak de koning! Dat geeft de beginneling altijd voldoening, al heeft het uit zakelijk oogpunt bekeken vaak geen betekenis. 4. g2—g3 Dh4—e7 5. Ddl—h5f Dit schaak is bepaald zwak. 14

Aangewezen was 5. fe5:, De5:-j- 6. Le2!, waarmee Wit, steunend op de vroegtijdige ontwikkeling van Zwarts dame, in ieder geval een belangrijk ontwikkelingsvoordeel had verkregen. Daarentegen zou in deze variant (na 5. fe5:, De5:f) het tussenplaatsen 6. De2 niets opleveren, omdat Zwart na 6. d6 de gambietpion herovert, b.v. 7. De5 :f, de5 : 8. Lg2, Pc6 9. g4, h5 10. h3, Pf 6 enz. 5 Ke8—d8 6. f 4 x e 5 Gezien de dreiging 6. ..., ef4:f vrijwel gedwongen; echter komt nu Zwarts dame op betere velden. 6 De7xe5f 7. Lfl—e2 Hierna kan Wit de pluspion noch handhaven, noch op gunstige manier teruggeven. Dit laatste was ook met 7. De2 niet te bereiken, want na 7. ..., Df5: hangt pion c2, en

als Wit 8. d4 speelt, volgt 8. ..., Pf6 met de lastige dreiging 9...., Lb4-|- benevens 10. Te8. Het best had Wit 7. Kdl gespeeld, om eventueel Lh3 te laten volgen. Na b.v. 7. .. g6 8. Df3, gf5: had Wit dan iets beter gestaan, omdatpion f5 zwak zou kunnen worden. 7 Pg8—f6 8. Dh5—f3 d7—d5 Valtpionf5 aan. 9. g3—g4 Deze poging om pion f5 te handhaven is vergeefs en leidt slechts tot een verzwakking van de witte Stelling. Het was beter geweest, de pion met 9. d4 (9. ..., Dd4: 10. Ld3 resp. 9. ..., Df5: 10. Ld3) dadelijk terug te geven. 9 h7—h5! De eerste sterke zet in deze partij. Zwart heeft goed gezien, dat thans pion g4 speien moet, waardoor pion f5 zijn dekking verliest en verloren gaat. 10. h2—h3? De eerste tactische fout in deze partij. Tot hier toe heeft geen der tegenstanders iets bepaalds over het hoofd gezien, al werden er verschillende naleve

zetten gedaan in de stijl van beginnelingen. Noodzakelijk was 10. g5. Dit had na 10. ..., Pe8 tot het verlies van pion f5 geleid, echter zonder dat Wit dan bepaald siecht had gestaan. h5xg4 10 11. h3xg4 Th8 x hl 12. Df3 x hl De5—g3f? Verblind door de gelegenheid schaak te geven, verzuimt Zwart de beste voortzetting, welke bestond in het eenvoudige 12. ..., Pg4:!. Dit had ten minste nog tot de verovering van pion f5 geleid, waarna Zwart in goede Stelling een sterke pluspion had behouden. 13. Kel—dl? Overschatting van, dan wel vrees voor een schaak beheerste toen het denken der spelers, gelijk heden ten dage het geval is bij nieuwelingen op het schaakbord. De koning Staat ogenschijnlijk op dl het veiligst, maar 13. K f l l , met dekking van Pgl, was veel belangrijker geweest. Na 13. ..., Pg4: 14. Dd5:f, Ld7 15. Lg4:, Dg4: 16. Pc3, hadden de partijen nog ongeveer gelijk gestaan. 13 Pf 6 X g4 15

Thans levert dit slaan ten minste hetzelfde voordeel op, dat Zwart met direct 12. ..., Pg4:! op geforceerde manier had kunnen bereiken. 14. Dhl x d5f ? Een zet om over te juichen: Wit herovert de pion en zelfs met schaak ! In werkelijkheid is het echter na deze zet geforceerd uit, omdat Pgl thans in het geheelgeendekking heeft, waardoor Wit niet meer in staat is, het gevaarlijke Pg4 onschadelijk te maken. De enige verdediging bestond in 14. Lg4:. Dit had na 14. ..., Dg4:f 15. Pe2, D£5: slechts een pion gekost. 14 Lc8—d7 Na deze eenvoudige dekkingszet heeft Wit geen verdediging meer, in hoofdzaak omdat 15. Lg4: wegens 15. ..., D g l : t 16. Ke2, Dg4:f een stuk zou kosten. 15. Pgl—f3 Hierop forceert Zwart op een aardige, voor die tijd zeker hoogst originele manier het mat. 15 Pg4—f2f

16

16. Kdl—el 17. Kel—dl 18. Pf 3 x el

Pf2—d3ft Dg3—elf Pd3—f2mat

Stelling 1 (slotstelling) Zwart

Mü w û mmm iü M §1 B H H È Hâ mxm mm Wit

Stikmat dus. Het diagram toont op overtuigende wijze aan, dat men zieh in die dagen niet veel aantrok van een regelmatige ontwikkeling. Men bekijke de witte stukken op de damevleugel! Het fraaie slot leert evenwel, dat men reeds handig wist te combineren, zodra de gelegenheid toevallig geboden werd.

P A R T I J NR. 2

Italiaans Greco was in het algemeen de stijl van %ijn tijdgenoten vooruit. Hier volgt een staaltje van kijk op de opening, die men tegenwoordig de Italiaanse noemt. Analyse van omstreeks 1625 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6 3. Lfl—c4 Lf8—c5 4. c2—c3 Pg8—f6 5. d2—d4 e5xd4 6. c3xd4 Lc5—b4f 7. Pbl—c3 Dit beschouwt men tegenwoordig als de hoofdvariant van de Italiaanse partij. Het met de tekstzet aangeboden pionoffer werd geruime tijd onvoldoende geacht, maar tegen het einde van de 19de eeuw werd Greco's voortzetting in ere hersteld. 7 Pf6xe4 8. 0—0 Pe4 x c3 Hier gold 8. ..., Lc3: lange tijd als weerlegging van Greco's pionoffer. Men hield echter slechts rekening met de voortzetting 9. bc3:, d5!, die inderdaad voor Zwart gunstig is. Met de sterkere, door Möller aangegeven zet 9. d5! verkrijgt echter Wit een aan-

val, die ten minste remise waarborgt. Anderzijds werd de tekstzet vroeger sterk onderschat. Pas ongeveer 300 jaar na het verschonen van het manuscript van Greco slaagde dr. Bernstein erin aan te tonen, dat Zwart op deze wijze toch redelijk spel bereikt. 9. b2xc3 Lb4xc3 Yolgens de tegenwoordige inzichten kan hier ook 9. ..., d5 zonder ernstig nadeel geschieden. Echter is 9. ..., Le7 minder goed wegens 10. d5!, met overwegend aanvalsspel voor Wit. 10. Ddl—b3 Lc3 x al ? Hier slaat Zwart de plank mis. De tekstzet leidt tot verlies, en 10 , Ld4: ?, welke voortzetting eveneens door Greco werd onderzocht, is niet beter (zie deel 3, partij 4). 17

Maar Zwart heeft beter, n.l. 10. ..., d5! 11. Ld5:, 0—0! enz., met ongeveer gelijke kansen. Dit is de verdediging, welke in de der tiger jaren door Bernstein werd aanbevolen. 11. Lc4 x f7f Ke8—f8 12. Lei—g5 Pc6—e7 13. Pf3—e5! Stelling 2 (na 13. Pf3—e5!) Zwart

Ä J¡ .1 i ¿ i i Hm \

A

w• w

A

m

¡Jf# IP 4m•ítm a ® áB B k s n P w -IL SB Wit Een buitengewoon fijne aanvalszet. Wit wil 14. Lg6 laten volgen, met matdreiging op f 7, en maakt bovendien veld f 3 vrij voor zijn dame.

18

Minder overtuigend, hoewel eveneens gunstig voor Wit, is de voortzetting 13. T e l , d5 14. Le7:f, De7: 15. Te7:, Ke7: 16. Ld5:; Zwart heeft dan voldoende compensatie voor de dame, maar zijn koning staat siecht. 13 Lal x d4 Op b.v. 13. ..., d6 beslist eveneens 14. Lg6!. 14. Lf7—g6! d7—d5 15. Db3—f3f Lc8—f5 16. L g 6 x f 5 Ld4xe5 17. Lf5—e6f Le5—f6 18. L g 5 x f 6 Kf8—e8 Het enige, dat Zwart nog proberen kan. 19. L f 6 x g 7 e n Wit wint. Immers door de dubbele dreiging 20. D f 7 mat en 20. Lh8: verovert Wit een stuk, zonder dat zijn aanval verslapt. Deze voortzetting van de Italiaanse partij heet Greco-variant. Ze Staat in alle standaardwerken over schaaktheorie vermeld en vormt een waardig gedenkteken voor de grote Calabrees.

DE PION WORDT

ONTDEKT

Philidor: 1726-1795 Tot in de 18de eeuw toe werd de pion in het algemeen als quantité négligeable beschouwd. In dit opzicht stond het schaakspel op het peil van de beginnende schaker. Op de pionnen werd slechts gelet in verband met de promotie, dus voornamelijk in het eindspel. De grote betekenis der pionnen in de opening en het middenspel werd eerst door Philidor ontdekt en aangetoond. „De pion is de ziel van het spel," heeft Philidor verklaard, een Stelling, die volgens de tegenwoordige opvattingen nauwelijks overdreven is. Daar de loopbaan van een pion beperkt is tot vijf à zes ,,onherstelbare" zetten, vereist elke verplaatsing van de pion zorgvuldige overweging. En daar bovendien de pionnenstelling beslissende betekenis heeft voor de plaatsing en activiteit der stukken, is de veiligheid der pionnen zelf van het grootste belang. Deze moeten derhalve economisch worden ingezet, liefst in een gesloten falanx. Deze en andere waarheden aangaande de pionnenstelling, dus het nadeel van geïsoleerde, verspreide, achtergebleven ofdubbelpionnen, heeft Philidor het eerst ontdekt en verkondigd. Hij was het ook, die het eerst op de betekenis van de goede en siechte loper attent heeft gemaakt, al was hij nog de onjuiste mening toegedaan, dat de siechte loper in zuiver verdedigend opzicht betere diensten kon verrichten dan de goede. Ook voor de opzet van de partij heeft Philidor verschillende belangrijke regels opgesteld, b.v. deze twee: „Het is steeds voordelig, de f-pion tegen de e-pion te ruilen, omdat op deze wijze het centrum wordt vermeesterd en bovendien de f-lijn ter beschikking van de toren komt." „Daar het dikwijls gevaarlijk is vroegtijdig aan te vallen, moet men niet tot de aanval overgaan, voordat de pionnen die de aanval leiden, goed gesteund zijn. Zonder deze voorzorg zijn aanvallen ten enenmale vruchteloos." 19

François André Danican-Philidor werd op 7 September 1726 in Dreux geboren. Hij sproot voort uit een geslacht van musici en werd zelf ook musicus van beroep. Vroeg moet hij zijn roeping voor het schaken hebben gevoeld, want reeds op 22-jarige leeftijd schreef hij zijn beroemd geworden „l'Analyse des Echecs". Dit gebeurde in Holland, waar Philidor in zijn zwervend leven herhaaldelijk heeft vertoefd. De „Analyse" is in 1749 te Londen versehenen. In 1777 volgde de tweede en in 1790 de derde druk. Ze bevat negen zeer uitvoerig geanalyseerde partijen alsmede een aantal waar de voile onderzoekingen over het eindspel. De schrijver heeft in dit werk zijn regels toegelicht en aldus de eerste steen gelegd voor het moderne positiespel. Hij heeft het schaken geleid van de beperktheid van de Euclidische aanschouwing naar de onbeperktheid van het Cartesiaanse denken. Philidor stierf op 24 augustus 1795, miskend en teleurgesteld. Zijn pionnentheorie werd toen nog niet begrepen, overigens ook door zijn eerste navolgers niet. Dit komt ten dele, omdat Philidor zelf omirent de toepassing dezer theorie in het duister tastte. Hij ging in het algemeen te ver, beschouwde de stukken nagenoeg als dienaren van de pionnen en onderschatte hun prestatievermogen. Zo achtte hij b.v. na 1. e4, e5 het oprukken met de f-pion zo belangrijk, dat hij 2. Pf3 wegens 2. ..., d6 benevens 3. ..., f5 afkeurde en in plaats daarvan 2. Lc4 heeft aanbevolen - niet direct 2. f 4, want voor een dergelijk weggeven van een pion voelde hij uiteraard niets. Deze en dergelijke overdreven conclusies, alsmede zijn fantastische verhalen omtrent de geschiedenis van het schaakspel hebben de reputatie van Philidor geschaad. Het duurde ruim een eeuw alvorens de pionnenleer van de grote Fransman door Steinitz werd opgevijzeld, ten volle beseft en verfijnd.

20

P A R T I J NR. 3

Ter toelichting van de pionnentheorie van Philidor. Uit het werk van Philidor 1. e2—e4 „De boer des konings doet twee treden," aldus de oudhollandse vertaling van Philidors werk. Wij zien hier de oudste vorm van de beschrijvende notatie, die in Frankrijk, Engeland en enige andere landen tegenwoordig gebruikt wordt. 1 e7—e5 2. Lfl—c4 c7—c6 3. d2—d4 „Het is onvermijdelijk noodwendig, dezen boer twee treden te laten doen, om uwe partij ( = tegenpartij) te beletten, zijne boeren in het midden voort te zetten; hetwelk hij doen konde, als hij den boer zijner koningin twee treden voortrukte en daarmede uwen raadsheer aangreep; waardoor hij u het voordeel van den zet zoude afwinnen." Philidor wij st er hier dus op, dat Wit niet met d3 mag voortzetten, omdat Zwart daarna 3. ..., d5 speelt, het

centrum bezet en op deze wijze het voordeel van de voorzet verkrijgt. Deze opmerking is - zoals trouwens bijna alle annotaties - geheel juist, zelfs als men ze in het licht der nieuwste opvattingenbekijkt. 3 e5 x d4 „Wanneer hij in plaats van uwen boer te nemen (ed4:) den boer zijner koningin twee treden voortgezet hadde (3. ..., d5), zoude zulks het spei geheel veranderd hebben: dit geeft gelegenheid tot de eerste verandering." Met „eerste verandering" is bedoeld, wat we tegenwoordig „eerste vertakking" zouden noemen. Philidor behandelt de consequenties van 3. ..., d5 afzonderlijk en laat zien, dat Wit daarna in het voordeel komt. 4. D d l x d 4 d7—d6 5. £2—f4 Lc8—e6 „Deze zet geschiedt om twee redenen: 1° om d5 te kunnen speien,

21

en ruimte te maken voor Lf 8, 2° om Lc4 te ruilen, daar deze een latente bedreiging vormt voor pionf7." 6. Lc4—d3 d6—d5 7. e4—e5 In overeenstemming met Philidors theorieen. Wit verschaff zieh de meerderheid van pionnen op de koningsvleugel en legt aldus de grondslag voor een latere doorbraak. Yoorshands krijgt de Stelling een betrekkelijk gesloten karakter. 7 c6—c5 8. Dd4—£2 Pb8—c6 „Wanneer Zwart, in plaats van zijn ontwikkeling voort te zetten, zijn pionnen zou opspelen, dan zou hij gevaar lopen, het spei te verliezen. Men moet nl. opmerken, dat een of twee pionnen, die te ver voortgerukt zijn, gemakkelijk verloren gaan, tenzij alle stukken in het spei zijn, om de bedoelde pionnen te verdedigen. Twee pionnen, die op het vierde veld naast elkaar front maken, zijn in het algemeen meer waard dan twee, die op de zesde rij staan." (Dit laatste slaat blijkbaar op het speciaal geval, dat de 22

pionnen op de zesde rij moeilijk te dekken zijn.) 9. c2—c3 g7—g6 Veel sterker zou zijn 9. ..., f6!, in hoofdzaak, omdat 10. f5? op 10.... Pe5: ! faalt. Dergelijke tactische wendingen heeft Philidor vaak buiten beschouwing gelaten, en daardoor is hij er niet in geslaagd, het grote belang van zijn leer op overtuigende wijze aan te tonen. 10. h2—h3 h7—h5 „Om g2—g4 te beletten. Het is opmerkelijk, dat op het ogenblik beide partijen even veel pionnen hebben. Wit heeft vier tegen drie op de koningsvleugel, Zwart vier tegen drie op de damevleugel. Wie van beiden het eerst de pionnenstelling van zijn tegenpartij, daar waar zij het sterktste is, kan breken, moet zeer waarschijnlijk het spei winnen." Philidor heeft het hier dus over het bestrijden van een meerderheid en acht het een groot succès, wanneer de naderende falanx van de tegenpartij uit elkaar kan worden gerukt. Dit is zeer juist gezien. Derhalve had de hierboven aan-

gegeven zet 9. ..., f 6! veel beter aan Philidors theorie beantwoord. 11. g 2 - g 3 ! „Deze zet is zeer noodzakelijk, omdat Zwart dreigde met h5—h4 de communicatie van de witte pionnen te verbreken. De g-pion zou dan niet in Staat zijn, zieh met de f-pion te verenigen, zonder gevaar te lopen door de zwarte h-pion genomen te worden." Een zeer waardevolle opmerking, ook in het licht van de hedendaagse opvattingen. 11 Pg8—h6 12. Pgl—f3 Lf8—e7 13. a2—a4 Het begin van een actie tegen Zwarts meerderheid op de damevleugel. Vergelijk de opmerking bij 10. ...,h5. 13 Ph6—f5 14. Kel—fl Een val, zeer karakteristiek voor de stijl van Philidor. Op zichzelf heeft de tekstzet geen waarde, want de koning Staat op £1 niet beter dan op el, maar Wit wil zijn tegenstander erin laten lopen. 14 h5—h4 Ogenschijnlijk zeer sterk.

Juist dit oprukken wilde echter Wit met zijn vorige zet uitlokken. 15. g 3 - g 4 Relatief het beste; Wit geeft liever de kwaliteit dan zijn pionnenketen te laten breken. Philidor achtte het doorzetten van g3—g4 zelfs meer waard dan de kwaliteit en daarom was 14. K f l als val bedoeld. 15 Pf 5—g3f 16. Kfl—g2 Pg3 x hl 17. Kg2 x hl Stelling 3 (na 17. K g 2 x h l ) Zwart

wi i B 1 •i •i• • §f mm H È B §JJ El Ê• Iii È •g H g JJ S m 1 8 B

Wit

„Ofschoon Wit de kwaliteit minder heeft, is zijn Stelling waarschijnlijk supérieur, omdat niettegenstaande dit ver-

23

lies de koning zeer veilig Staat en Wit een aanval kan beginnen, aan welke kant Zwart ook rokeert." Aldus Philidor. De Stelling is inderdaad moeilijk, maar de conclusie, dat Wit in het voordeel zou zijn, gaat misschien wat ver. Het is intussen opmerkelijk, dat de Russische schaakschool (zie pag. 153) ten aanzien van de betekenis van de kwaliteit eveneens afwijkende opvattingen huldigt. Dd8—d7 17 18. Df2—gl „Noodzakelijk om g4 te dekken en daarmede te beletten, dat Zwart zijn loper voor twee pionnen offert, wat hij anders zonder twijfel zou doen. Want, daar de kracht van de witte Stelling op de pionnen berust, is het voordelig voor Zwart deze te verstrooien, temeer daar de aanval in dat geval op hem zou overgaan." 18 a7—a5 Een zwakke zet. De juiste manier om van het materiële voordeel gebruik te maken bestond in het openen van lijnen. Zwart had 18. ..., d4! moeten spelen, te meer 24

daar 19. c4 - om de Stelling toch gesloten te houden gunstig met 19. ..., Pb4! beantwoord kon worden. 19. Lei—e3 Om Zwart tot c5—c4 te verleiden, hetgeen voor Wit zeer voordelig zou zijn, omdat zijn paarden dan via d4 en b5 het zwarte spei konden binnendringen. 19 b7—b6 Ook hier had d5—d4 moeten geschieden, b.v. 20. cd4:, Ld5 21. Pbd2, cd4: 22. Ld4:?, Pd4: 23. Dd4:, L f 3 : f 24. Pf3:, Dd4: 25. Pd4:, 0—0—0! enz., met voordeel voor Zwart. 20. Pbl—a3 0—0—0 „Zwart rokeert lang, om aan de kracht van de witte pionnen op de koningsvleugel te ontkomen; deze staan immers verder dan die van de damevleugel." De opmars d5—d4 kwam echter nog steeds in aanmerking. 21. Ld3—a6f Kc8—c7 22. Pa3—c2 „In plaats hiervan zou Pb5j" de raadsheer in gevaar gebracht hebben en bovendien een aantal zetten verloren doen gaan."

22 Td8—a8 23. La6—b5 Dd7—d8 ,,Om van f8 uit pion c5, waarop Wit spoedig een aanval zal ondernemen, te kunnen steunen." 24. b2—b4 Stelling 4 (na 24. b2—b4) Zwart

MP

m

m * éiw, Wtfc Ji * mX •m*à i m * S mi i m W 9 ¡H « B Wk S Wit Nu Zwart met zijn laatste twee pionzetten zijn koningsstelling ernstig heeft verzwakt, gaat Wit zelf tot het openen van lijnen over. 24 Dd8—f8 Consequent maar zwak. Telkens weer blijkt het zeldzame contrast tussen Philidors fijne strategic en inférieure tactiek. Zowel 24. ab4: 25. cb4:, d4 als direct 24. ..., d4 had

Zwart nog goede kansen geboden. 25. b 4 x c 5 b6xc5 26. Pf3—d2 ,,Om met Pb3 de aanval op c5 voort te zetten." 26 c5—c4 Belet Pb3. 27. Pd2—f3 Wit is nu in het bezit van veld d4 en heeft daarmee beslissend positioneel voordeel bereikt. De aanval, die de doorslag moet geven, komt onder deze omstandigheden vanzelf. Wits voordeel steunt bijna uitsluitend op de pionnenstelling en werd door planmatig opereren vergroot. Het doet er in beginsel weinig toe, dat dit laatste ten dele met ondeugdelijke middelen is bereikt. In ieder geval was het geen spelevaren met stukken meer. 27 il—f6 Verhaast het verlies. 28. Le3—b6f Kc7—b7 29. Lb5 x c6f K b 7 x c 6 30. Pf3—d4f Kc6—d7 Op 30. ..., Kb6: volgt 31. Pe6:f, Lc5 32. D b l f met damewinst. 31. £4—f5 De witte falanx in actie. 25

31 32. e5—e6f 33. Pd4—b5 34. Dgl—d4 LEVE DE

Le6—g8 Kd7—«8 Le7—d6

Met de niet te pareren dodelijke dreiging 35. Dd5:. Wit wint.

COMBINATIE!

Anderssen: 1818-1879 Philidor heeft de stijl van zijn directe navolgers op geheel andere manier beinvloed dan men zou kunnen denken. Doordat de voorbeelden, met welke hij zijn pionnentheorietrachtte te staven, over het geheel genomen weinig overtuigend waren (vergelijk partij nr. 3), ging men aan het waardevolle van zijn leer achteloos voorbij en werd men slechts aangespoord het in tactisch opzicht beter te doen. Op de periode van de „boer" volgde de Napoleontische reactie. Het absolutisme der stukken trad opnieuw op de voorgrond, zo mogelijk nog sterker dan tevoren. Men voelde niets voor het rüstige, weinig aantrekkelijke positiespel van Philidor en ging weer scherp aanvallen en combineren. De geest van Greco herrees, echter onder gunstiger voorwaarden. Twee eeuwen van ervaring en compilatie hadden het hunne gedaan. Men bezat reeds een vrij goede kijk op de mogelijkheden in de beginstelling en kende vele openingen. Men had geleerd de combinatie in aanvalsstellingen te zoeken en wist deze laatste te bereiken. Bovendien had men zieh mettertijd een grote vaardigheid verworven in het aanvallende gebruik der stukken en dreef aldus, indirect aangewakkerd door Philidor, met volle Zeilen naar het wonderbare rijk der combinatie. Op het materiaal, in het bijzonder op de pionnen, werd weinig gelet. Men speelde bij voorkeur gambieten en trachtte ook andere openingen in deze stijl te behandelen. Alles draaide om de aanval of tegenaanval. Passief speien, zieh alleen 26

31 32. e5—e6f 33. Pd4—b5 34. Dgl—d4 LEVE DE

Le6—g8 Kd7—«8 Le7—d6

Met de niet te pareren dodelijke dreiging 35. Dd5:. Wit wint.

COMBINATIE!

Anderssen: 1818-1879 Philidor heeft de stijl van zijn directe navolgers op geheel andere manier beinvloed dan men zou kunnen denken. Doordat de voorbeelden, met welke hij zijn pionnentheorietrachtte te staven, over het geheel genomen weinig overtuigend waren (vergelijk partij nr. 3), ging men aan het waardevolle van zijn leer achteloos voorbij en werd men slechts aangespoord het in tactisch opzicht beter te doen. Op de periode van de „boer" volgde de Napoleontische reactie. Het absolutisme der stukken trad opnieuw op de voorgrond, zo mogelijk nog sterker dan tevoren. Men voelde niets voor het rüstige, weinig aantrekkelijke positiespel van Philidor en ging weer scherp aanvallen en combineren. De geest van Greco herrees, echter onder gunstiger voorwaarden. Twee eeuwen van ervaring en compilatie hadden het hunne gedaan. Men bezat reeds een vrij goede kijk op de mogelijkheden in de beginstelling en kende vele openingen. Men had geleerd de combinatie in aanvalsstellingen te zoeken en wist deze laatste te bereiken. Bovendien had men zieh mettertijd een grote vaardigheid verworven in het aanvallende gebruik der stukken en dreef aldus, indirect aangewakkerd door Philidor, met volle Zeilen naar het wonderbare rijk der combinatie. Op het materiaal, in het bijzonder op de pionnen, werd weinig gelet. Men speelde bij voorkeur gambieten en trachtte ook andere openingen in deze stijl te behandelen. Alles draaide om de aanval of tegenaanval. Passief speien, zieh alleen 26

maar verdedigen, offers weigeren of zijn aandacht op zoiets „armzaligs" als een pionnenfalanx concentreren, deze en dergelijke dingen lagen geheel buiten de mentaliteit der schakers uit de eerste helft van de 19de eeuw. Men was betoverd door de schoonheid der combinatie en heeft op dit gebied inderdaad zeer fraaie prestaties geleverd. De meest schitterende vertegenwoordiger van deze stijl was Adolf Anderssen uit Breslau, aldaar geboren op 6 juli 1818, professor in de wiskunde, overleden op 9 (volgens sommigen op 13) maart 1879. Anderssen behaalde het succes van zijn leven in de wedstrijd te Londen 1851. Dit was het eerste internationale schaaktoernooi in de geschiedenis. De besten van alle landen waren daar bijeengekomen, en na ongeveer een maand speien boekte Anderssen een fraaie overwinning. Sindsdien werd hij beschouwd als de beste van de besten. Van zijn overige successen is de overwinning in de internationale wedstrijd te BadenBaden 1870 het meest opmerkelijk. In 1858 moest Anderssen zijn reputatie van sterkste speler ter wereld aan Morphy afstaan, echter slechts zeer tijdelijk, omdat laatstgenoemde zieh weldra van het schaakspel terugtrok. Anderssen handhaafde zieh daarna nog tot 1866 op de top van de schaakolympus. Toen werd hij in een tweekamp door Steinitz verslagen - echter met de weinig overtuigende cijfers van 6-8. Hij bleef tot aan zijn einde tot de beste en meest actieve spelers van zijn tijd behoren. In de schaakgeschiedenis leeft Anderssen voort als de geestdriftigste, de zuiverste en, zo bekeken, ook meest ingenieuze combinatiespeler van alle tijden. Hij betekent echter niet het uitgangspunt van een nieuwe, doch het hoogtepunt van een reeds bestaande speeltrant. Hij is geen pedagoog geweest, hij kon het ook niet zijn, want hij bekommerde zieh weinig om de nüchtere waarheid en zocht alleen de schoonheid in het schaken. Wie zou de schoonheid willen analyseren en in regels persen? De hieronder volgende fraaie winstpartijen van Anderssen zijn tevens karakteristiek voor de stijl van die tijd. 27

P A R T I J NR. 4

Lopergambiet Dit is de

„onsterfelijke party", Anderssens minachting Wit: A. Anderssen Gespeeld te Londen internationale 1. e2—e4 e7—e5 2. f2—f4 e5xf4 3. Lfl—c4 Dd8—h4f De klassieke verdediging van het lopergambiet. Tegenwoordig acht men 3. . . P f 6 het beste voor Zwart. 4. Kel—fl b7—b5 In beginsel goed gezien. Zwart offert een pion om zijn ontwikkeling te bespoedigen. Hij vreest dat anders de onveilige Stelling van zijn dame zwaarder gaat wegen dan Wits verbeurde rokade. De voorkeur verdiende echter 4. ..., d5. 5. Lc4xb5 Pg8—f6 6. Pgl—f3 Dh4—h6 Op h5 had de dame veel beter gestaan. 7. d2—d3 Pf 6—h5 Thans is pion f4 tweemaal gedekt en er dreigt tevens 8. ..., Pg3f. Blijkbaar heeft Zwart zieh hiervan te veel 28

een duidelijke demonstratio van van het materiaal. Zwart: L. Kieseritzky 1851, buiten de wedstrijd voorgesteld, toen hij 6. ..., Dh6 speelde. 8. Pf 3—h4 Dh6—g5 9. Ph4—f5 c7—c6 Om 10. ..., d5 te laten volgen. Zwart zou dan aardig tegenspel verkrijgen. 10. g 2 - g 4 De inleiding tot een fraai stukoffer. 10 Ph5—f6 Nu hangt niet alleen Lb5 maar ook pion g4. 11. Thl—gl! De pointe. Zwarts dame wordt in het nauw gedreven en Wit verkrijgt daardoor een geweidige voorsprong in ontwikkeling. 11 c6xb5 12. h2—h4 Dg5—g6 13. h4—h5 Dg6—g5 14. Ddl—f3 Dreigt in de eerste plaats 15. Lf4: met damewinst. Wit staat reeds overwegend.

14 Pf 6—g8 Maakt de zaak nog erger. Zwart had moeten proberen de vijandelijke aanval door het tegenoffer 14. ..., Pg4: te verzwakken. 15. Lei x f 4 Dg5—f6 Ook na 15. ..., Dd8 16. Pc3 had Wits voorsprong in ontwikkeling beslissend voordeel betekend. Het is echter typerend, dat Zwart zelfs onder deze omstandigheden op tegenaanval zint en geen poging doet, zijn dame in veiligheid te brengen. 16. Pbl—c3 Lf8—c5 Het is reeds onverschillig, wat Zwart hier nog speelt. Wits aanval is in ieder geval onweerstaanbaar. 17. Pc3—d5 Leve de combinatie ! Leve de schoonheid in het schaken! Wit heeft een buitengewoon schitterend slot op het oog en bekommert zieh niet om de eenvoudige, veilige winstvoortzetting 17. d4. Deze laatste werd door Réti aangetoond. Uit objectief standpunt bekeken is de tekstzet minder sterk. 17 Df6xb2 18. L£4—d6

De consequentie van Wits vorige zet. Anderssen gaat twee torens offeren 1 18 Db2 X alf 19. Kfl—e2 Lc5 x g l En Kieseritzky hapt gedwee toe en wordt op onsterfelijke manier afgemaakt. Op 19. D g l : zou mat in twee zetten volgen (20. Pg7 :f, Kd8 21. Lc7 mat), en op 19. ..., Ld6: mat in vier zetten (20. Pd6:f, Kd8 21. Pf7:f, Ke8 22. Pd6f, Kd8 23. Df8 mat). Maar na 19. ..., Db2! was de zaak onduidelijk geweest. 20. c4—e5!! Stelling 5 (na 20. e4—e5 ! !) Zwart

M-ÄJL• i Ì P i m mi • i m i Hü WM. H mim m è m j pw Up ÉB JJlJIm • a . " '/¡mi

Wit Een probleemzet als kroon op het werk. 29

Nu Dal van de dekking van g7 afgesneden is, dreigt in de eerste plaats 21. Pg7:f, Kd8 22. Lc7 mat. Er is geen voldoende verdediging meer. 20 Pb8—a6 Hierop volgt het mat op een andere, nog mooiere manier. Volgens de meeste commen-

tators was 20. ..., La6 relatief het beste geweest. Maar dit had na 21. Pc7f, Kd8 22. Pa6:!, dreigende zowel 23. Lc7fals23.Da8: enz., slechts een kortstondig uitstel van executie opgeleverd. 21. Pf5 x g7f Ke8—d8 22. Df3—f6f! P g 8 x f 6 23. Ld6—e7 mat.

P A R T I J NR. 5

Evans-gambiet Na de „onsterfelijke" is dit de tweede beroemde party van Anderssen. Ook hier valt de beslissing door een buitengewoon diepe, fraaie combinatie. Wit: A. Anderssen Zwart: J. Dufresne Gespeeld te Berlijn 1852 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6 3. Lf4—c4 Lf8—c5 4. b2—b4 Het Evans-gambiet, toen een zeer gebruikelijke opening. Wit offert een pion om met tempowinst tot de bezetting van het centrum te komen. 4 Lc5xb4 5. c2—c3 Lb4—a5 6. d2—d4 e5xd4 Volgens de tegenwoordige inzichten geschiedt hier het 30

best 6...., d6. 7. 0—0 Een tweede pionoffer, om de ontwikkeling te bespoedigen. 7 d4—d3 Om te beletten, dat Wit met 8. cd4: de gewenste centrumformatie bereikt. Wat betreft 7. ..., dc3: zie partij nr. 7. 8. Ddl—b3 Dd8—f6 9. e4—e5 Df6—g6 10. Tfl—el Pg8—e7 11. Lcl—a3 b7—b5

Ook Zwart speelt op aanval, maar het blijkt zeer gewaagd, de rokade zo lang uit te stellen. 12. Db3xb5 Ta8—b8 13. Db5—a4 La5—b6 Thans zou 13. ..., 0—0? wegens 14. Le7 : een stuk kosten. 14. Pbl—d2 Lc8—b7 15. Pd2—e4 Dg6—f5 16. Lc4xd3 Df5—h5 17. Pe4—f6jEen stetk schijnoffer, dat ten doel heeft de e-lijn te openen en Zwart definitief aan de rokade te hinderen. 17 g7xf6 18. e 5 x f 6 Th8—g8 Met indirecte aanval op Pf3. Waarschijnlijk heeft Zwart de voorafgegane afwikkeling gaarne gezien, omdat hij daarbij ook zelf een open lijn heeft gekregen. 19. Tal— dl De inleiding tot een schitterende combinatie. Verschillende analytici zijn van mening, dat 19. Le4, dreigende 20. Lc6:, sterker was geweest. Maar Anderssen bezat nu eenmaal een andere kijk op het schaken. Zijn besluiten werden gedicteerd door de gave en voorliefde voor het combineren.

Stelling 6 (na 19. Tal—dl) Zwart

mimi • tmt K ¡¡f B WM f§§ ggf !P m Èrn | m I ! ©



A

mg

-

Wit

19 Dh5 x f 3 Zwart neemt het offer aan en ontketent daardoor een fraai vuurwerk. Alle bekende commentators zijn het ' erover eens, dat Zwart de door P. Lipke in de „Deutsche Schachzeitung" 1898, aanbevolen voortzetting 19. ..., Tg4 had moeten kiezen, welke goede kans op redding had geboden. Wij zullen echter straks zien, dat het nog een open vraag is, of de tekstzet geforceerd tot verlies had moeten leiden. 20. Tel x e7f Pc6xe7? Hierna forceert Wit op zeer effectvolle wijze het mat. Uit het hieronder volgende overzichtje van andere mo31

gelijkheden blijkt, dat Zwart een voortzetting tot zijn beschikking had, waarvan de consequenties niet duidelijk zijn. 1] 20. ..., Kf8? 21. Te3f, en Wit wint. 2] 20...., Kd8! 21. Td7:f ! 2a] 21. ..., Ke8?22. Te7f, en Wit wint. 2b] 21. ..., Kd7:? 22. Lf5ft, Ke8 23. Ld7f, Kd8 24. Lc6 :f, en mat in enkele zetten. 2c] 21. ..., Kc8! 22. Td8f! 2cl] 22. ..., Td8:P 23. gf3:, en Wit wint. 2c2] 22 , Pd8:?23. Dd7f ! !, Kd7: 24. Lf5ff en 25. Ld7 mat. 2c3] 22. ..., Kd8:!. Het beste ; er kan verder volgen : 1° 23. Le2fP. Volgens de meeste boeken is dit win-

nend. Er volgt echter 23. ..., Pd4!, en daarna heeft Wit geen bevredigende, laat staan een winnende voortzetting. 2° 23. Lg6f, Ddl:f 24. Ddl :f, Pd4!, met onduidelijke complicaties. 3° 23. Lf5f, Ddl :f 24. Ddl :f, Pd4 25. Lh3. Dit is volgens Collijn's lärobok de winnende voortzetting. Maar na b.v. 25. ..., Ld5 is de zaak ook in deze variant niet duidelijk. 21. Da4xd7f!!Ke8xd7 22. Ld3—f5ff Kd7—e8 Of 22. ..., Kc6 23. Ld7 mat. 23. Lf5—d7f Ke8—f8 24. La3 x e7 mat. Het is wel merkwaardig, dat Anderssen in zijn twee beroemdste partijen beide malen met Le7 matzet.

P A R T I J NR. 6

Evans-gambiet Hier %ien me Anderssen de aanval onder moeilijke omstandigheden gaande houden. Op het nippertje brengt fen slotte ivederom een fraaie combinatie de beslissing. Wit: A. Anderssen Zwart: J. H. Zukertort Gespeeld in de wedstrijd te Barmen 1869 1. 2. 32

e2—e4 Pgl—f3

e7—e5 Pb8—c6

3. 4.

Lfl—c4 b2—b4

Lf8—c5 Lc5xb4

5. c2—c3 Lb4—a5 6. d2—d4 e5xd4 7. 0—0 La5—b6 Omtrent 7. d3 zie partij nr. 5. 8. c3xd4 d7—d6 De ideale Stelling van het Evans-gambiet. Dank zij zijn overwicht in het centrum heeft Wit aardige aanvalskansen. 9. d4—d5 Dit achtte men destijds het sterkst. Maar 9. Pc3 (zie partij nr. 9) beantwoordt het best aan de geest van deze opening. Na de tekstzet krijgt de Stelling spoedig een vrij gesloten karakter.

Pc6—a5 Pg8-e7 0—0 Pe7—g6 c7—c5 13. Pc3—e2 Zeer terecht tracht Zwart het zwaartepunt van de strijd naar de damevleugel te verleggen. 14. Ddl—d2 £7—£6 Thans blijken de voor de aanvaller minder prettige consequenties van 9. d5. De witte lopers van Wit hebben weinig activiteit en het is moeilijk op de koningsvleu9.

10. Lcl—b2 11. Lc4—d3 12. Pbl—c3

gel lijnen te openen. Anderssen weet echter de aanval toch gaande te houden. 15. Kgl—hl Lb6—c7 16. Tal—cl De betekenis van deze zet blijkt pas later. 16 Ta8—b8 17. Pe2—g3 b7—b5 De situatie is langzamerhand kritiek geworden. Zwart heeft zijn meerderheid op de damevleugel volledig gemobiliseerd en zijn pluspion doet zieh reeds gelden. Echter gaat nu ook Wits aanval in kracht toenemen. 18. Pg3—f5 b5—b4 Op 18. ..., Lf5:19. ef5:, Pe5 zou 20. Pe5: de waarde van 16. Tel aan het licht brengen. Zwart moet namelijk 20. ..., fe5: speien (20. ..., de5:? 21. Tc5:) en daarop is 21. £4 zeer sterk. De opmars 18. c4 heeft het bezwaar, dat het Sterke veld d4 vrijkomt voor Wits paarden. Na de tekstzet betekent echter 19. c4 een Sterke dreiging, want na het gedwongen 20. Lc4: zou Zwart met 20. ..., Pc4: 21. Tc4:, La6 de kwaliteit veroveren. Wits vol33

gende zet pareert deze dreiging. 19. Tfl—gl Lc7—b6 Nu pion c5 extra gedekt Staat, dreigt 20. ..., Lf5: 21. ef5:, Pe5 22. Pe5:, de5:, met goed spel voor Zwart. 20. g2—g4 Pg6—e5 Thans zou 20. ..., Lf5: niet het gewenste succès hebben wegens 21. gf5:. 21. Lb2xe5 Iets beters kan deze loper toch niet verrichten. 21 d6xe5? Tot hier toe bleken aanval en verdediging tegen elkaar opgewassen. De tekstzet is echter minder goed, omdat Wit nu de g-lijn kan openen. Aangewezen was 21...., fe5 :. 22. Tgl—g3 Tf8—f7 23. g4—g5! Het begin van de combinatoire en tevens beslissende fase van de strijd. Wit opent lijnen voor de eigenlijke koningsaanval. 23 Lc8xf5 24. e 4 x f 5 Dd8xd5 Er is geen bevredigende voortzetting meer. (Zie Stelling 7) De scherpe tekstzet leidt snel 34

Stelling 7 (na24. ... Dd8xd5) Zwart MM/ ^^^ mm. ^ i i /; «f m 'ä m. m

Il

•1IU

III

• "

• | *

B

r

mmA m m

IIP 1® WM. wm. Wk

âB



Wit tot verlies, maar hij biedt ten minste het praktische voordeel, dat hij het Wit het moeilijkst maakt. 25. g 5 x f 6 ! Zodoende vermijdt Wit twee verleidelijke, maar onvoordelige voortzettingen en wel: 1] 25. Lc4?, Dd2: 26. Lf7:f, Kf7: 27. Pd2:, Td8, en Zwart heeft ruim voldoende compensatie voor de kwaliteit. 2] 25. g6?. Om na een willekeurige zet van Tf7 met 26. Lc4 de dame te winnen. Maar na 25. ..., Td7! gaat deze combinatie niet op en komt Zwart in het voordeel. 25 Tb8—d8

Niet 25. ..., Tf6: ? wegens 26. lig zou staan, gaat niet in vervulling. Lc4 met damewinst. Na de tekstzet ziet het er naar 27. ..., Tg7: is echter evenuit, alsof Zwart door de pen- eens kansloos, b.v. ning van Ld3 in het voordeel 1] 28. Tg7:, Df3:f 29. Tlg2. moet komen. Dit is de eenvoudigste winstvoortzetting. Er kan verder 26. Tel—gl! volgen: Een mokerslag. Er dreigt 27. Tg7 :f benevens la] 29. ..., Td3: 30. Tg8 mat. lb] 29. ..., Dd3: 30. Dd3:, mat in enkele zetten. Td3: 31. Tg8 mat. 26 Kg8—h8 e4 30. Tg8f!, Om Wit te bewegen tot 27. lc] 29. fg7:f (wat deze inderdaad Tg8: 31. Db2f en mat. c4 30. Del (dreigt doet) en aldus de g-lijn kunst- Id] 29. 31. Tg8f) 30. Ld4 31. matig te sluiten. Wit mag op g7 niet met de Le4, Dh5 32. Dgl, De8 33. toren nemen wegens 27. ..., f6enz. 2] 28. Dh6. Dit is een meer Df3:tWanneer Zwart in plaats van effectvolle winstvoortzetting. de tekstzet 26. ..., Dd3: had De hoofdvariant luidt: 28. gespeeld, zou Wit met 27. . . T d g 8 29. Le4! en nu 2a] 29. ..., De4: 30. Dh7:f!, Tg7 als volgt winnen: Kh7: 31. Th3f, Dh4 32. 1] 27...., Kf8 28. Tg8 mat. 2] 27. ..., Kh8 28. Dd3:, Th4: mat. 2b] 29. ..., Df7 30. Pe5:,Df8 Td3:29. Tg8mat. 31. Tg7:, Tg7: 32. Tg7:, 3] 27...., Tg7:28. Tg7:f 3a] 28. ..., Kf8. Hierop leidt Dg7: 33. Pg6t, Kg8 34. 29. Tg8f! enz. of 29. Tf7f! Ld5f, Df7 35. Df8 mat. enz. tot mat of damewinst. 28. Dd2—h6 3b] 28. ..., Kh8. Hierop be- Dreigt 29. Dh7:f, Kh7: 30. slist zowel 29. Tg8f! enz. Th3f, Kg8 31. Th8 mat. als 29. Dd3:, Td3: 30. Pe5: Hiertegen heeft Zwart niets enz. resp. 30. Pg5 enz. meer in te brengen. 28 Dd5—d6 27. f 6 x g 7 f Kh8—g8 De verwachting, dat de ko- Anderssen kondigt nu mat in ning achter de witte pion vei- vijf zetten aan: 35

29. D h 6 x h 7 f ! Minder goed zou zijn 29. f6 wegens 29. ..., Dd3:, met dekking van h7. Wit zou evenwel ook dan winnen en wel met 30. Pg5 enz. 29 Kg8xh7 30. f5—f6f! Na 30. Th3f, Dh6 31. f6f, Kg8 (31. ..., Td3: 32. g8D

mat) 32. Th6 : zou Zwart het mat door 32. ..., Tf6: kunnen vertragen. 30 Kh7—g8 Of 30. ..., Dd3: 31. Th3f en 32. Th8 mat. 31. Ld3—h7f! K g 8 x h 7 32. Tg3—h3f Kh7—g8 33. Th3—h8 mat. Het kunstwerk is voltooid !

PARTI J NR. 7 Evans-gambiet Zorgvuldig verdedigen was in de tijd van Anderssen iets onbekends. Ook de vooraanstaande meesters trachtten toen elke actie met een tegenactie te beantwoorden, speelden niet graag op consolidatie. De bieronder volgendeparty is speciaalin dit op^icht %eer karakteristiek. Wit: A. Anderssen Zwart: J. H. Zukertort Gespeeld te Berlijn 1871 1. e2--e4 e7—e5 2. P g l - - f 3 Pb8—c6 Lf8—c5 3. L f l --c4 b2--b4 4. Lc5xb4 5. c2--c3 Lb4—a5 d2--d4 6. e5xd4 7. 0 -- 0 d4xc3 Het z.g. gecompromitteerde Evans-gambiet, een riskante voortzetting, want het nemen van de tweede gambietpion vergroot Wits voorsprong in ontwikkeling. 8. Ddl—b3 Dd8—f6 36

9. e4—e5! Df6—g6 Niet 9. ..., Pe5:? wegens 10. Tel, d6 11. Pe5:, de5: 12. Db5f, met winst van La5. 10. Pbl X c3 Pg8—e7 11. Pc3—e2 b7—b5 Dit tegenoffer, een soort Evans-gambiet in de nahand, was toen zeer gebruikelijk (vergelijk de partijen nr. 4 en 5). Zwart geeft een van zijnpluspionnen terug om zijn ontwikkeling te versnellen.

12. Lc4—d3 Anderssen houdt liever de aanval vast. 12 Dg6—e6 13. Db3—b2 Dreigt 14. Pf4, waarna de zwarte dame in het nauw zou komen. 13 Pe7—g6 14. Pe2—f4 De6—e7 Eenvoudiger en beter was 14. ..., Pf4:. 15. e5—e6 Een belangwekkende ruiltransactie, waarmee Zwarts körte rokade definitief verhinderd wordt. (Vergelljk 17. Pf6f in partij nr. 5.) 15 Pg6xf4 Andere zetten zijn minder goed, b.v. 1] 15. ..., fe6:? 16. Lgörf, hg6:17. P g 6 e n Wit wint. 2] 15. ..., 0—0? 16. e£7:f, Df7: 17. Pg5, met winnende aanval voor Wit. 3] 15. ..., de6: 16. Dg7:, en Zwart zal ook de lange rokade niet meer kunnen doorzetten. 16. D b 2 x g 7 Th8—f8 16. ..., Pd3:? faalt op 17. Dh8:f, D£8 18. e£7:t, K f 7 : 19. Dh7 :f benevens 20. Dd3:. 17. Lei x f 4 f7xe6 18. Dg7—g4 Lc8—b7

19. Ld3xb5 Thans komt het nemen van deze pion te pas, want na de lange rokade van Zwart betekenthet ontbreken van pion b5 een verzwakking van diens koningsstelling. 19 0—0—0 Het gaat hard tegen hard: beide partijen beschikken over open aanvalslijnen, en Zwarts pluspion speelt onder deze omstandigheden geen grote rol. Het gaat in de eerste plaats om een goede opstelling der stukken. 20. Tfl—cl 20. Lg5 levert niets op wegens20. ...,Dg7!. 20 Tf8—g8 21. Dg4—h5 Dreigt met Lc6: een stuk te winnen. 21 La5—c3 Een van die zetten, die de geest van toen zo uitstekend karakteriseren. Zwart rekent op het combinatietje 22. Tc3 Dg7, met de dreigingen Dg2: matenDc3:. Maar als Wit deze val vermijdt, staat de loper op c3 siecht. Na het consoliderende 21. ..., Lb6 had het scherpe spei ongeveer gelijke kansen geboden. 37

22. Tal—bl De7—f6 23. Lf4—g3 Lc3—d4 Thans moet Zwart tijd verliezen om deze loper op betere velden te brengen. 24. Lb5—a6 ! Stelling 8 (na 24. Lb5—a6 !) Zwart

Iff &il¡

ifel

W•i $M•i» im • ü¡ II m H 9m • ¡Ü B m • H s mm i

i

«

A

Wit

Een schitterende combinatie, die weliswaar geen direct voordeel oplevert, maar toch Z warts taak moeilijker maakt, omdat de sterke Lb7 van het bord verdwijnt. Zonder het tijdrovende La5c3-d4 was deze wending niet mogelijk geweest. 24 Ld4—b6 Het beste. Op 24. ..., La6: volgt 25. Da5!!, dreigende zowel 26. Da6: mat als 26. Dc7: mat, 38

terwijl 25. ..., Pa5:? op 26. Tc7: mat faalt. Zwart zou dan alsnog 25. ..., Lb6 moeten speien, in welk geval Wit met 26. Da6:f, Kb8 27. a4 een nauwelijks te pareren aanval verkrijgt. 25. Dh5—b5 T g 8 x g 3 ? Alweer typerend voor de stijl van die tijd: het streven naar initiatief. Men zocht niet naar een systeem van zorgvuldige verdediging, maar gaf er de voorkeur aan, zo spoedig mogelijk een tegenactie te beginnen. Met de tekstzet wordt de gevaarlijke Lg3 buiten gevecht gesteld en smaakt Zwart het genoegen, gedurende twee(!) zetten de leiding in handen te nemen. Aangewezen was 25. ..., Df5, met nog houdbaar spei voor Zwart, b.v. 26. Tc5, D b l : f ! 27. Dbl:, La6: enz. 26. h 2 x g 3 Pc6—d4 28. Db5—d3 Na 28. Pd4:, Dd4: 29. Tc2, De4 zou ruil op b7 gedwongen zijn en Wits aanval tot staan komen. 27 Pd4 x f 3f 28. g 2 x f 3 Lb7xa6 29. Dd3xa6f Kc8—b8 30. Da6—c4

Met de dreiging Dc7 30 Kb8—a8 31. Kgl—g2 Td8—f8 32. Tbl—b3 h7—h5 33. a2—a4! Opnieuw een combinatie, ditmaal minder effectvol, maar des te dieper. Het is niet gemakkelijk te zien, dat Wit met het oprukken van zijn a-pion de beslissende verzwakking van... veld c6 voorbereidt! 33 h5—h4 34. iA—a5! h4—h3f 35. Kg2—hl Om niet aan een verder schaak te zijn blootgesteld. 35 Lb6 X a5 Op 35. ..., Lf2: beslist 36. Dc7:. 36. Dc4—e4f! d7—d5

36. ..., c6 baat niet wegens 37. Tc6:!. Dit is de eerste pointe van Wits combinatie. 37. De4—a4! De tweede en eigenlijke pointe: Wit brengt zijn dame met tempowinst op het vrijgekomen veld c6. De zwarte koningsstelling wordt nu opgeblazen. 37 La5—b6 38. Da4—c6f Ka8—b8 39. Dc6 X c7f Kb8—a8 40. Dc7—c6f Ka8—b8 41. Tb3xb6f a7xb6 42. Dc6xb6f Kb8—a8 43. Db6—a6f Ka8—b8 44. Tel—blf Zwart geeft het op. Een door Anderssen buitengewoon ideeënrijk en sterk gespeelde partij.

STRATEGISCH COMBINEREN

Morphy: 1837-1884 De era van Anderssen werd onderbroken door een verschijnsel van verbündende schittering. Men had hier in Europa reeds een en ander gehoord van de grote successen, welke een zekere Morphy ginds in Amerika wist te oogsten, maar ja, dergelijke berichten konden in het werelddeel van Anderssen niet zo bar imponeren. Het sprak dan ook bijna vanzelf, dat Staunton, een van de Europese grootheden, de uitnodiging om in Amerika een match tegen de beginnende Morphy te spelen, niet aanvaardde. 39

Met de dreiging Dc7 30 Kb8—a8 31. Kgl—g2 Td8—f8 32. Tbl—b3 h7—h5 33. a2—a4! Opnieuw een combinatie, ditmaal minder effectvol, maar des te dieper. Het is niet gemakkelijk te zien, dat Wit met het oprukken van zijn a-pion de beslissende verzwakking van... veld c6 voorbereidt! 33 h5—h4 34. iA—a5! h4—h3f 35. Kg2—hl Om niet aan een verder schaak te zijn blootgesteld. 35 Lb6 X a5 Op 35. ..., Lf2: beslist 36. Dc7:. 36. Dc4—e4f! d7—d5

36. ..., c6 baat niet wegens 37. Tc6:!. Dit is de eerste pointe van Wits combinatie. 37. De4—a4! De tweede en eigenlijke pointe: Wit brengt zijn dame met tempowinst op het vrijgekomen veld c6. De zwarte koningsstelling wordt nu opgeblazen. 37 La5—b6 38. Da4—c6f Ka8—b8 39. Dc6 X c7f Kb8—a8 40. Dc7—c6f Ka8—b8 41. Tb3xb6f a7xb6 42. Dc6xb6f Kb8—a8 43. Db6—a6f Ka8—b8 44. Tel—blf Zwart geeft het op. Een door Anderssen buitengewoon ideeënrijk en sterk gespeelde partij.

STRATEGISCH COMBINEREN

Morphy: 1837-1884 De era van Anderssen werd onderbroken door een verschijnsel van verbündende schittering. Men had hier in Europa reeds een en ander gehoord van de grote successen, welke een zekere Morphy ginds in Amerika wist te oogsten, maar ja, dergelijke berichten konden in het werelddeel van Anderssen niet zo bar imponeren. Het sprak dan ook bijna vanzelf, dat Staunton, een van de Europese grootheden, de uitnodiging om in Amerika een match tegen de beginnende Morphy te spelen, niet aanvaardde. 39

Maar toen verscheen Morphy in Engeland, en schakend Europa stond al spoedig versteld. De 21-jarige Amerikaan bleek onoverwinnelijk en versloeg achtereenvolgens in een aantal tweekampen verschillende vooraanstaande meesters. Daarna ging Morphy naar Parijs, waar hij ten slotte gelegenheid vond zieh met Anderssen te meten. En ook deze moest het tegen hem afleggen; indrukwekkend, met 7-2, werd de Duitse schaakreus verslagen. Dit alles was gebeurd in de körte tijd van eind juni tot eind december 1858. Morphy bleef toen nog enkele maanden in Engeland en gaf in hoofdzaak seances in het blindspei, meestal aan acht borden, en baarde opnieuw opzien door de enorme speelsterkte, die hij ook bij deze gelegenheden wist te ontplooien. Maar daarna was het ook ten enenmale uit, de era Anderssen kon na vijf minuten stilte haar voortgang vinden. Na zijn thuiskomst in mei 1859 gaf Morphy het serieuze schaken op, en na ongeveer 1864 raakte hij in het geheel geen schaakstuk meer aan. Een psychisch defect had het grootste schaakwonder van alle tijden mat gezet. In New Orleans, de stad waar hij op 22 juni 1837 geboren werd, is Paul Charles Morphy op 10 (of 11) juli 1884 overleden, nadat zijn liefde voor het schaakspel geleidelijk in diepe afkeer was omgeslagen. Morphy heeft de schaakwereld niets achtergelaten dan zijn partijen, zwijgende, maar fonkelende getuigen van zijn inzichten. Deze partijen munten uit door prachtige aanvallen en combinaties. Ze vertonen een betoverende stijl, die nog steeds als de meest volmaakte en meest geniale geldt. Morphyaans is een bijvoeglijk naamwoord geworden, dat voor de schaker meer zegt dan de combinatie van perfect en briljant. Maar waar zit dan het verschil tussen Morphy en Anderssen, die toch ook een volmaakt aanvals- en combinatiespeler is geweest? Reeds in de formulering van deze vraag ligt het antwoord 40

opgesloten: Morphy was nog meer, hij was ook een volmaakt positiespeler. Zijn superioriteit zetelde in de opzet van de partij, in het leiten op en het juiste taxeren van verschillende algemene kenmerken van de Stelling. Hierdoor bereikte hij vaker dan Anderssen situaties, waarin de sluimerende prinses Combinatie slechts gewekt behoefde te worden, terwijl hij zieh bovendien ook thuis voelde in Stellingen, waarin de directe kans op 't aanvallen en combineren ontbrak. Ontwikkeling, centrum, open lijn, dit waren volgens Steinitz de drie voornaamste beginselen, door welke Morphy zieh liet leiden. Ze waren voor hem primaire, geheel op zichzelf staande factoren van de strijd, terwijl ze voor Anderssen slechts in verband met het een of ander van tevoren vastgesteld doel reele betekenis konden krijgen. Morphy was als positiespeler de opvolger van Philidor en de voorganger van Steinitz, maar hij won zijn partijen meestal op de manier van Anderssen, daar hij een veel groter combinatietalent bezat dan de twee genoemde schaakgeleerden. Bovendien kon dit talent des te gemakkelijker tot zijn recht komen, daar de tegenstanders van Morphy gewoonlijk reeds in de opening het een of ander nadeel opliepen. Vandaar ook, dat Morphy in het algemeen slechts als combinatiespeler bekend Staat, terwijl hij juist zijn belangrijkste overwinning, die tegen Anderssen, uitsluitend door zijn betere kijk op de algemene eisen der Stelling heeft bevochten. Hieronder volgt een aantal karakteristieke partijen van Morphy. Het zijn uiteraard voor het merendeel mooie prestaties op het gebied van het combinatiespel.

41

P A R T I J NR. 8

Falkbeers tegengambiet Ter toelichting van Morphys streven naar initiatief. Een aanval längs de open lijn. Wit: J. W. Schulten Zwart: P. Morphy Gespeeldte New York 1857 1. e2—e4 e7—e5 2. f2—£4 d7—d5 Dit van Falkbeer afkomstige tegengambiet was toen nog nieuw en weinig gebruikelijk. Zwart gaat een pion offeren, ten einde zelf het initiatief te nemen, in plaats van 2. ef4: te speien en Wit de leiding toe te staan. Een dergelijke tactiek, mits niet te riskant, lag geheel in de lijn van Morphy. Tot voor kort waren er nog meesters, die het Falkbeergambiet nagenoeg als de weerlegging van het koningsgambiet beschouwden. Volgens de tegenwoordige inzichten heeft echter eerder Wit de beste kansen. 3. e4xd5 e5—e4 Hier oefent de zwarte pion een Sterke druk op Wits positie uit. 4. Pbl—c3 Deze zet stond tot ongeveer 42

1920 als minder goed te boek - misschien wel op grond van de onderhavige partij. Men gaf de voorkeur aan 4. d3. Sindsdien is echter gebleken, dat ook de tekstzet goede kansen biedt. 4 Pg8—f6 5. d2—d3 Maar dit verdient geen aanbeveling. Juist is 5. De2!, Ld6 6. d3!, 0—0 7. de4:, Pe4: 8. Pe4:, Te8 9. Df3, £5 10. Le3!, en Wit handhaaft zonder veel moeite zijn pluspion. 5 Lf8—b4 6. Lei—d2 Thans is Zwart gedwongen kleur te bekennen. Moet hij op d3 ruilen, eventueel ook op c3, om op deze wijze zijn pion te heroveren? Dit zou Wit in ieder geval het beste spei verschaffen. 6 e4—e3!

Op en top Morphy! Met dit tweede pionoffer wordt Wits ontwikkeling in belangrijke mate vertraagd en verkrijgt Zwart door vlugge bezetting van de open e-lijn een gevaarlijke aanval. 7. Ld2xe3 0—0 Reeds doet zieh de open e-lijn gelden: Zwart dreigt met Te8 in beslissend voordeel te komen. 8. Le3—d2 Het beste; de penning van Le3 wordt vermeden en die van Pc3 opgeheven. 8 Lb4 X c3 In het belang van de open lijn! Het witte paard had anders kunnen medewerken bij het versperren van deze lijn op e2 of e4. 9. b2xc3 Tf8—e8f 10. Lfl—e2 Lc8—g4 Thans ondervindt Wit grote moeilijkheden met de voortzetting van zijn ontwikkeling. 11. c3—c4 Op 11. K f l of 11. h3 volgt 11. ..., Le2: benevens 12. ..., P d 5 e n Zwart heeft een prachtig aanvalspel ten koste van slechts een pion. Wit tracht derhalve beide

pluspionnen te handhaven, ten einde een steviger compensatie te behouden voor zijn onvermijdelijke positionele achterstand. Maar deze tactiek maakt de zaak nog erger. 11 c7—c6! 12. d5 x c6? Conséquent, maar verderfelijk. Het was beslist noodzakelijk de penning längs de e-lijn op te heffen. Wit had 12. h3 of 12. K f l moeten speien. 12. Pb8 x c6 Thans dreigt 13. ..., Pd4, met beslissende versterking van de aanval op e2. Hiertegen heeft Wit geen voldoende verdediging meer. 13. K e l — f l Te laat, maar andere zetten baten evenmin, b.v. 1] 13. Kf2. Dit wordt op dezelfde manier beantwoord als de tekstzet. 2] 13. h3, Le2: 14. Pe2:, Pd4, en Zwart wint een stuk. 3] 13. Lc3, Pd4 14. Ld4:, Dd4: 3a] 15. K f l , Le2:f 16. Pe2:, Te2:! 17.Ke2:,Te8f 3al] 18. Kd2, Pe4f, en mat op de volgende zet. 43

3a2] 18. K f l , Pg4! en wint, want na 19. Dg4: verliest Wit beide torens. 3b] 15. h3, Le2: 16. Pe2:, Te2:f! 17. Ke2:, Te8f 18. K f l , Ph5!en wint. 3c] 15. Tbl, Te2:f 16. Pe2:, Te8 en wint. 3d] 15. Pf3, Lf3: 16. gf3:, Ph5 17. T f l , Pf4: 18. Tf2, Te7, en de dreiging 19. ..., Tae8 is niet te pareren. 13 Te8xe2 Stelling 9 (na 13...., Te8 x e2) Zwart

1 im • m i Iiim m üf B H wk, • H £0 ww,.

®

WM

S iW • I I

u



m

Wit

Hiermee wint Zwart twee

stukken voor de toren, zonder dat zijn aanval aan kracht inboet. 14. Pgl x e2 Pc6—d4 15. Ddl—bl Andere zetten zijn niet beter. 15 Lg4 X e2f 16. Kfl—f2 Op 16. Kgl wint 16. ..., Pc2:, met de hoofddreiging 17. ..., Dd4f. Voorts is 16. Kel, De7 eveneens kansloos voor Wit. 16 Pf 6—g4f 17. Kf2—gl Of 17. Kg3, Pf5f en mat op de volgende zet, resp. 17. Kel, Dh4f 18. g3, Te8!, en de dreiging 19. ..., Pf3 mat is vernietigend. 'wm Op de tekstzet volgt mat in zeven zetten. 17 Pd4—f3f 18. g 2 x f 3 Dd8—d4f 19. Kgl—g2 Dd4—f2-f 20. Kg2—h3 D f 2 x f 3 f 21. Kh3—h4 Pg4-e3 22. Thl—gl Pe3—f5f 23. Kh4—g5 Df3—h5 mat.

P A R T I J NR. 9

Evans-gambiet Ter toelichting van Morphy's kijk op het centrum. Het principiele voordeel van een beweeglijke formatie. Te vergelijken met partij nr. 6. Wit: P. Morphy Zwart: C. H. Stanley Gespeeldte New York 1857 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6 3. Lfl—c4 L£8—c5 4. b2—b4 Lc5xb4 5. c2—c3 Lb4—a5 6. d2—d4 e5xd4 7. 0—0 d7—d6 8. c3xd4 La5—b6 9. Pbl—c3 Een voor die tijd zeer opmerkeüjke zet. De gebruikelijke voortzetting was toen 9. d5 of eventueel 9. Lb2 met de dreiging 10. d5; men achtte het noodzakelijk steeds met dreigingen te werken. Maar de opmars d5 doet in ieder geval een vrij gesloten Stelling ontstaan, en Wit ondervindt daardoor later moeilijkheden met het voortzetten van zijn aanval. Dit werd reeds bij partij nr. 6 uiteengezet. Morphy hechtte in het alge-

meen meer waarde aan langdurige spanningen dan aan onmiddellijke dreigingen, vandaar ook hier zijn streven, de beweeglijke centrumformatie d4-e4 zo lang mogelijk te handhaven. De tekstzet geschiedt om principiele redenen en biedt geen directe voordelen. Hij is het produkt van algemene strategische inzichten, wier betekenis pas na de tijd van Anderssenlangzamerhand tot de vooraanstaande schakers begon door te dringen. 9 Pg8—f6? Een van die tactische fouten, welke het strategische dement in Morphy's partijen op de achtergrond doen raken, omdat ze het zwaartepunt van de strijd onmiddellijk naar het combinatoire vaarwater verplaatsen. Te gauw, zoals b.v. Aljechin in zijn 45

goede tijd tegen zwakkere tegenstanders, kreeg Morphy de gelegenheid, zijn geweldig combinatietalent te ontplooien. Na 9. ..., Lg4, waarop Wit het best 10. Lb5 speelt, of na 9. ..., Pa5, waarop 10. Lg5, f6 11. Lf4, Pc4: 12. Da4f, Dd7 13. Dc4:, Df7 14. Pd5 volgt, had Wit meer moeite gehad om de juistheid van zijn centrumstrategie aan te tonen. 10. e4—e5! Stelling 10 (na 10. e4—e5!) Zwart

1 ili-Ä-illi^f^

H i i i

behoorlijke zet. 11. Lcl-—a3 De belangrijkste pointe van Wits vorige zet : Zwart komt niet meer tot de rokade. 11 Lb6xd4 Op 11. ..., ed4: wint 12. Telf, b.v. 12. ..., Le6 13. Db3, Pa5 14. Le6: !, Pb3: 15. Lf 5f enz. 12. Ddl—b3 Dreigt 12. Lf7:f, Kd7 13. De6 mat. 12 Lc8—e6 Offert een pion om de witte aanval te verzwakken, wat evenwel niet gelukt. Op 1 2 . . . D d 7 volgt het eenvoudigst 13. Pg5, met zeer sterke aanval. Minder duidelijk zijn in dat geval de consequenties van 13. Tel, Pa5 14. Pe5:, Pb3: enz. 13. Lc4xe6 f7xe6 14. Db3xe6f Pc6—e7 15. P f 3 x d 4 e5xd4 16. Tfl—el Nu Wit ook over de open e-lijn beschikt, wordt zijn aanval spoedig onweerstaanbaar. 16 Pf6—g8 Of 16. ..., dc3: 17. Tadl, Pd7 18. Le7 : en wint. 17. Pc3—d5 17. Le7: had volgens Ma-

mms M m s H s • â ¡§Bi tBl lsÈs i Wit

Forceert het openen van aanvalslijnen tegen de koning. 10 d6xe5 Praktisch gedwongen; het aangevallen paard heeft geen 46

töczy („Morphy-boek") gemakkelijker tot winst geleid, b.v. 1] 17. ..., Pe7: 18. Pd5 enz. 2] 17. Dd7 18. Db3, Pe7: 19. Pd5 enz. 17 Dd8—d7 18. La3xe7? Een van de zeldzame gevallen waarin Morphy in een aanvalspositie mistast. Er was een hele reeks van winnende voortzettingen, b.v. 18. De5 enz., 18. De4 enz., 18. Pe7: enz. of - het eenvoudigst - 18. Dd7:f, Kd7:19. Pe7: enz. 18 Dd7xe6 19. Tel x e6 Ke8—d7! In dat geval 20. Tal—el Ta8—e8! Zodoende herovert Zwart

het verloren stuk dank zij de penning van Le7 alsmede de onveilige positie van Pd5. De dreiging 21. ..., c6 is niet te pareren. 21. Te6—e4 c7—c6 22. T e 4 x d 4 c6xd5 23. T d 4 x d 5 f Kd7—c6 24. Td5—d6f Kc6—c7 25. Tel—elf Kc7—b8 26. Le7—h4 Wit heeft zijn materieel voordeel ingeboet, maar hij S t a a t nog steeds iets beter. Daar het tweede gedeelte van deze partij voor onze bedoelingen onbelangrijk is, volstaan we met te vermelden, dat Morphy dit eindspel na nog 17 zetten tot winst wist te leiden.

PARTIJ NR.

10

Philidor-verdediging Een onsterfelijke combinatiepartij van Morphy. Ze vertoont geen bij^onder diepe ondernemingen, is echter buitengewoon bekoorlijk. Wit: P. Morphy Zwart: Hertog Karel van Brunswijk in consultatie met Graaf Isouard Gespeeld te Parijs 1858 1. 2.

e2—e4 Pgl—f3

e7—e5 d7—d6

3. d2—d4 Lc8—g4 Een minder sterke voortzetting. 47

Beter is 3. ..., Pf6, 3. ..., Pd7 of eventueel 3. ..., ed4:. 4. d4xe5 Lg4xf3 Anders gaat een pion verloren. 5. Ddl x f 3 d6xe5 6. Lfl—c4 Thans blijkt het nadeel van 3. ..., Lg4; Wit is beter ontwikkeld, heeft het loperpaar en beschikt reeds over twee Sterke dreigingen. 6 Pg8—f6? Zwart pareert het mat, 2iet echter Wits tweede dreiging over het hoofd. Noodzakelijk was 6. ..., De7 om 7. Db3 met 7. ..., Db4f te kunnen beantwoorden. 7. Df3—b3 Wint minstens een pion. 7 Dd8—e7 Onder deze omstandigheden nog het beste. Na 8. Db7:, Db4f enz. zou Zwart in het eindspel nog tegenstand kunnen bieden. 8. Pbl—c3! Zeer terecht acht Wit zijn aanvalskansen meer waard dan een pion. Thans dreigt 9. Db7: met onmiddellijke beslissing. 8 c7—c6 9. Lei—g5 Reeds hier blijkt, hoe goed 48

Morphy zijn aanvalskansen beoordeeld heeft. Wit Staat gewonnen. 9 b7—b5 Siecht, maar nauwelijks slechter dan een willekeurige andere zet, b.v. 1] 9. ..., g6 10. Lf6:, D f 6 : 11. Db7: enwint. 2] 9. ..., h6 10. Lf6:, gf6: 11. 0-0-0, Lg7 12. L f 7 : f ! , D f 7 : 13. Td8f, Ke7 14. Db7 :f, Ke6 15. Td6f en wint. 3] 9. ..., Dc7 10. 0-0-0, Lc5 11. Lf7 :f, D f 7 : 12. Td8f, Ke7 13. Db7 :f, Ke6 14. Df7 :f, K f 7 : 15. Th8: en wint. 4] 9. ..., Pa6 10. Lf6:, gf6: 11. La6:, ba6: 12. Da4. Hierna duurt Zwarts doodsstrijd nog het langst. 10. P c 3 x b 5 ! (Zie Stelling

11)

Een voor de hand liggend offer, dat echter tot buitengewoon aardige wendingen leidt. 10 c6xb5 11. L c 4 x b 5 f Pb8—d7 12. 0—0—0 Dreigt reeds Ld7:f of Td7:,

Stelling 11 (na 10. Pc3xb5!) Zwart 1

m

• Amim

§ j i $m m -SÉ 1§P w>

#

è 8

È

m



M

* m

H S

Wit

al dan niet voorafgegaan door ruilop f6. 12 Ta8—d8 Het enige, zoals blijkt uit: 1112...., Db413. Lf6:!

la] 13 ,Db3:14. Ld7:mat. lb] 13. ..., gfó: 14. Ld7:f, Kd8 15. Lc6f enz. 2] 12. De6 13. Lf6:!, Df6:14. Td7: enz. 13. Tdl x d7 ! Het gaat alles van een leien dakje, zit echter kostelijk in elkaar. 13 Td8xd7 14. Thl—di De7—e6 Ook nu baat 14. ..., Db4 niet wegens 15. Lf6: ! enz. Na de tekstzet zou 15. Lf6: eveneens voldoen, maar Wit heeft nog mooier. 15. Lb5 X d7f Pf6xd7 16. Db3—b8f ! Pd7xb8 17. Tdl—d8 mat. Een schitterend slot !

P A R T I J NR.

11

Philidor-verdediging In Anderssen was het streven naar brilliancy belichaamd. Vele van partijen bewij^en, dat hij in de eerste plaats de mooiste weg %ocht en niet de kortste. Morphy benaderde meer de rationele opvattingen van de tegenwoordige tijd, volgens welke slecbts de kortste weg naar een bepaald doel de mooiste is. Maar dat ook hem het streven naar brilliancy parten kon spelen, blijkt uit de onderhavige partiy. Wit:H. E. Bird Zwart: P. Morphy Gespeeld te Londen 1858 1. 2.

e2—e4 Pgl—f3

e7—e5 d7—d6

3. d2—d4 f7—f5 Morphy in de voetsporen van Philidor !

De tekstzet is echter niet goed. 4. Pbl—c3 De sterkste voortzetting. 4 f5xe4 5. Pc3xe4 d6—d5 6. Pe4—g3? Tegenwoordig is bekend, dat de door Zwart gekozen variant op 6. Pe5:!, de4: 7. Dh5f enz. faalt. Wit verkrijgt aldus een onweerstaanbare aanval voor het geofferde stuk. Na de tekstzet komt Zwart vrij goed te staan. 6 e5—e4 7. Pf3—e5 Pg8—f6 8. Lcl—g5 Lf8—d6 Morphy heeft goed gezien, dat de nu volgende aanval op het gepende Pf6 eerder voor Zwart gunstig is. Hij had anders vermoedelijk 8. ..., Le7 gespeeld. 9. Pg3—h5 0—0 10. Ddl—d2 Geen sterke zet, want tegen aanvallen als 11. Df4 of 11. Lf 6 gf 6:12. Dh6 kan Zwart zieh gemakkelijk verdedigen. De voorkeur verdiende 10. £4 of 10. Le2. 10 Dd8—e8 ! Daarna geraakt plotseling Wit in moeilijkheden, omdat 50

hij geen goede parade heeft tegen de dubbele aanval op h5 en e5. 11. g 2 - g 4 Kost een pion zonder compensate, doch Wit had slechts de keuze tussen kwaden: 1] 11. Pf6:f, gf6: 12. Lf6: (het enige, want Pe5 heeft geen zet) 12. ..., Tf6: 13. Dg5f, Tg6 14. Pg6:, hg6:15. Dd5:f, Kg7, en Zwart Staat beter op grond van zijn loperpaar. (Maroczy, in het Morphy-boek, acht de kansen gelijk.) 2] 11. Lf6:. Hierna heeft Zwart keuze: 2a] 11. ..., gf6: 12. Pförf enz., met overgang tot de variant onder 1 vermeld. 2b] 11...., Dh5: 2bl] 12. Dg5, Dg5:13. Lg5:, Le5: 14. de5:, Pc6, en Zwart ver overt pion e5. 2b2] 12. Lg5, Pc6, en Zwart Staat prachtig. Pf6xg4 11. 12. Pe5xg4 De8 X h5 13. Pg4—e5 Pb8—c6 14. Lfl—e2 Dh5—h3 b7xc6 15. Pe5 x c6 Ta8—b8 16. Lg5—e3 Zwart Staat goed en heeft bovendien een gezonde pluspion.

Een willekeurige meester uit onze dagen zou weinig moeite hebben om deze partij met zuiver technische middelen te winnen. 17. 0—0—0 Tf8xf2?! Stelling 12 (na 17. ..., T f 8 x f 2 P ! ) Zwart

a il »f m

• il È m ••WtWB i B •• 1 • m âil ÊÊ ÎM SSH 9 S wm

MM

Wit

Het streven naar brilliancy. Zwart wil liever niet droog op winst spelen en onderneemt een zeer verrassende offercombinatie, die echter geen beslissende kracht heeft en bij juist tegenspel slechts remise had moeten opleveren. Er was geen enkele aanleiding, deze Stelling combinatoir te behandelen, en zeker niet zonder de absolute ze-

kerheid, dat de gekozen methode bij het sterkste tegenspel tot volledig succès zou moeten leiden. 18. L e 3 x f 2 Dh3—a3! De prachtige pointe van het torenoffer. Er dreigt mat op b2, en de dame mag niet genomen worden wegens 19. ..., La3: mat. Het is begrijpelijk, dat Morphy de verleiding van deze bekoorlijke zet niet kon weerstaan, te meer daar Wit nu geen gemakkelijke taak heeft. 19. c2—c3 Andere verdedigingen zijn onvoldoende, b.v. 1] 19. Dc3P, Lf4f l a ] 20. Kbl, Dc3: en wint. lb] 20. Td2, Da2: l b l ] 21. Da3, Da3: 22. ba3:, e3, met herovering van de toren en beslissend voordeel voor Zwart. Ib2] 21. b3, e3! enz., eveneens met herovering van de toren bij gewonnen Stelling. 2] 19. Dg5P, Db2:f 20. Kd2, Lb4f 21. Ke3, Da3f 22. Ld3, La6! 23. Thgl, Lf8, en Zwarts aanval is onweerstaanbaar. 19 Da3xa2 Dreigt mat in twee zetten. 20. b2—b4 51

Op 20. Dc2? wint Lf4f 21. Td2, Dalf 22. Dbl, Dbl :f ofook22. ...,Ld2:f. 20 Da2—alf 21. Kcl—c2 Dal—a4f 22. Kc2—b2? Een ongemotiveerde winstpoging. Aangewezen was 22. Kcl!, b.v. 1] 22. ..., Lb4: 23. cb4:, Tb4: 24. Dc2, Da3f 25. Kd2, Tb2 26. Tel, en Zwart komt in moeilijkheden, daar hlj zijn groot overwicht van pionnen niet kan mobiliseren. 2] 22. ..., Dalf enz., met eeuwig schaak. Dit is het beste, maar het bewijst tevens, dat Zwart met zijn mooie combinatie de winst uit handen heeft gegeven. 22 Ld6xb4! Door dit tweede offer komt Zwart opnieuw beslissend in het voordeel. 23. c 3 x b 4 Tb8xb4f 24. D d 2 x b 4 Gedwongen. 24 Da4xb4f 25. Kb2—c2 Andere zetten zijn evenmin voldoende, omdat Zwart nu zijn pionnenfalanx wel kan mobiliseren, b.v. 52

1] 25. Kai, Da3f 26. Kbl, e3, en Zwart wint door de dubbele dreiging 27...., Lf5f en27. ...,ef2:. 2] 25. Kcl, Dc3f 26. Kbl, e3 27. Lei, L£5f 28. Ka2, Dc2f en wint. 3] 25. Ka2, c5! 3a] 26. dc5:, d4! 27. Ld4: (of Td4:), Le6f 28. Kai, Da3f 29. Kbl, Da2f 30. Kcl, De2: en wint. 3b] 26. Tbl, Da4f 27. Kb2, cd4: en Zwart wint gemakkelijk. 3c] 26. Thgl, c4 (dreigt 27. ..., c3) 27. Tbl, Da4f 28. Kb2, Db3f 29. Kcl, Dc3f 30. Kdl, Ld7 en wint. 25 e4—e3! Forceert het beslissende ingrijpen van Lc8. 26. L f 2 x e 3 Of 26. Lei, Lf5f 1] 27. Kcl, Da3 mat. 2] 27. Ld3, Dc4f en wint. 26 Lc8—f5f 27. Tdl—d3 Op 27. Ld3 beslist eveneens 27...., Dc4f. 27 Db4—c4f 28. Kc2—d2 Dc4—a2f 29. Kd2—dl Da2—blf en Zwart won.

PARTI J NR. 12 Philldor-verdediging Het grootste geheim van Morphy's verba^ingwekkende successeti telde in diens superieure kijk op de algemene eisen van de Stelling. Het was vooral in dit op^icht, dat Morphy ver uitstak boven %ijn tijdgenoten, Anderssen inbegrepen. In de onderhavige party leren we Morphy kennen als volmaakt positiespeler. Wit: P. Morphy Zwart: D. Harrwitz Uit de tweekamp te Parijs 1858 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 d7—d6 3. d2—d4 e5xd4 4. D d l x d4 Pb8—c6 5. Lf 1—b5 Lc8—d7 6. Lb5 x c6 Ld7 x c6 7. Lei—g5! Dankzij de centrumformatie, het z.g. halve centrum van Zwart (vergelijk deel 3), beschikt Wit over een klein overwicht in bewegingsvrijheid. Van dit geringe voordeel zien we Morphy in deze partij op onovertrefbare manier gebruik maken. Met de fijne tekstzet wordt verhinderd, dat Zwart zijn ontwikkeling economisch met Pf 6 en Le7 voortzet. £7—£6 7 8. Lg5—h4 Pg8—h6 9. Pbl—c3 Dd8—d7

Zwart moet rekening houden met de zwakte van veld e6. Na b.v. 9. Le7 10. Dc4, dreigende Pf3-d4-e6, zou zieh deze zwakte dadelijk doen gelden. 10. 0—0 Thans zou 10. Dc4 niets upleveren wegens 10. ..., 0—0 —0 11. Pd4, d5!, en het spei Staat ongeveer gelijk. 10 Lf8—e7 11. Tal—dl 0—0 12. Dd4—c4j- Tf8—f7 Een kleine val. Overigens was hier 12. ..., Kh8 de natuurlijke voortzetting geweest. 13. Pf3—d4! Dit is sterker dan de verleidelijke voortzetting 13. e5, dreigende e6, b.v. 1] 13. de5:??. Dit kost de dame. 53

2] 13. ..., fe5:? Dit zou na 14. Pe5: de kwaliteit kosten. 3] 13. ..., Dg4! 14. Td4, Dg6. Als Wit dan op d6 of f6 ruilt, ontstaat een gelijke Stelling; als hij echter 15. e6 speelt, kan zijn opgerukte vrijpion zwak worden. Op dit laatste heeft Zwart blijkbaar gerekend, toen hij 12. ..., Tf7 speelde. 13 Ph6—g4 14. h2—h3 Pg4—e5 15. Dc4—e2! Ook 15. Db3, om het zwakke veld e6 te blijven bestrijken, kwam in aanmerking, maar op e2 Staat de dame op den duur veel beter. Zolang de Stelling nog niet rijp is voor een bepaalde actie, moet men op alle gebeurlijkheden zijn voorbereid, en dit wordt het best bereikt door een centrale opstelling der stukken. „Centraiisatie" werd dit streven later door Nimzowitsch genoemd. In de toepassing van de centralisatie was Morphy niet te overtreffen. 15

g7-g5?

In een moeilijke Stelling körnen de fouten gewoonlijk vanzelf.

De tekstzet is tegen de ver54

drijving van Pe5 gericht, hij brengt echter een ernstige verzwakking van de zwarte koningsstelling teweeg. 16. L h 4 - g 3 Tf7— gl 17. Pd4—f5 Tg7—g6 18. f2—£4 Deze opmars heeft Zwart nu juist met 15. g5? willen ontzenuwen. 18 g5xf4 19. T f l x f 4 Kg8—h8 Zwart heeft zijn paard op e5 gehandhaafd en bovendien de open g-lijn verkregen. Zijn hoop op tegenspel gaat echter niet in vervulling, want Wits Pf5 Staat nog sterker dan Zwarts Pe5, en de open f-lijn heeft onder deze omstandigheden veel meer betekenis dan de open g-lijn. Wie gedrongen Staat, mag er niet toe bijdragen, dat er lijnen open komen. Deze regel wordt hier schitterend bevestigd. 20. Tf4—h4! Dreigt 21. Le5:, fe5: 22. Th7:t, Kh7: 23. Dh5f enz. 20 Le7—f8 Er is geen betere verdediging, b.v. 1] 20. ..., Tag8?? 21. Th7:t, Kh7: 22. Dh5f, Th6 23. Dh6: mat.

2] 20. De8? 21. Le5:, de5: 22. Th7:t, Kh7: 23. Dh5f, Kg8 24. Pe7 :f, en Wit bereikt een gewonnen eindspel. 21. Lg3xe5! f6xe5 Het sterke Pe5 is geelimineerd, en de open lijnen op de koningsvleugel komen thans uitsluitend aan Wit ten goede. 22. T d l — f l Dd7—e6 23. Pc3—b5! Een zeer fijne zet, die ten doel heeft, de met 23. ..., Dg8 te bewerkstelligen consolidatie van de zwarte Stelling tegen te gaan. In de eerste plaats dreigt 24. Pc7: met kwaliteitswinst. 23 De6—g8 Een werkelijk bevredigende voortzetting is niet te zien, b.v. 1] 23...., Dd724. Dh5! la] 24. ..., Lb5: 25. Dg6:, L f l : 26. Kf 1 e n Zwart Staat vrijwel pat (26. ..., Te8? 27. Th7:f! resp. 26. ...,Td8?27. Dföf!). lb] 24. ..., Kg8 25. Pc3, en Wit is heer en meester van de Stelling. 2] 23. ..., Lb5: 24. Db5:. Deze ruil doet een andere fijnheid van 23. Pb5! blijken: Zwart blijft met zijn siechte

Lf8 tegen het machtige P£5 zitten, waardoor de situatie voor hem op algemene positioned gronden verergert. Echter had Zwart in deze variant stellig het langst tegenstand kunnen bieden. 24. Tfl—£2 Tegen 24. Lb5: benevens 25...., Tg2:f gericht. Na 24. Pc7: zou Zwart de pion onder verbetering van zijn Stelling heroveren: 24. ..., Tc8 25. Pd5, Ld5: 26. ed5:, Dd5: 27. Th7:f, Kh7: 28. Dh5f, Lh6 29. Dg6:f, Kg6: 30. Pe7f, Kg7 31. Pd5:,Tc2:enz. 24 a7—a6 Leidt tot pionverlies, maar 24. ..., Lb5: 25. Db5: had thans wegens de dubbele dreiging 26. Db7: en 26. Dd7 nog groter onmiddellijk nadeel met zieh meegebracht. 25. Pb5xc7 Ta8—c8 26. Pc7—d5 Lc6xd5 27. e4xd5 Tc8—c7 Op 27. Dd5: zou volgen 28. Th7:f, Kh7: 29. Dh5f, Lh6 en nu: 1] 30. Dg6:f. Dit leidt slechts tot een gelijkstaand eindspel, want na 30. ..., Kg6: 31. Pe7f, Kg7 32. Pd5:, Tc5! mag Pd5 niet speien wegens 55

33. Le3, zodat Wit genoodzaakt is, de gewonnen pion met 33. c4 terug te geven (vergelijk de aantekening bij 24. Tf2). 2] 30. Ph6:!, Th6: (gedwongen) 31. Df5f benevens 32. Dc8:, en Wit handhaaft de gewonnen pion bij overwegende Stelling. Deze variant is mogelijk, omdat Wit geen rekening behoeft te houden met een eventueel mat op g2 (vergelijk de aantekening bij 24. Tf2). 28. c2—c4 Lf8—e7 29. Th4—h5 Dg8—e8 cA—c5!

30.

Stelling 13 (na 30. c4—c5!) Zwart

jf i

m m •M i 1• mWfr B M | h|B •k §§ B • 1 m • Ä l |• 0

Wit Nadat Morphy 56

met

diep

doordacht positiespel een gewonnen Stelling heeft bereikt, forceert hij nu met zijn geniale combinatiekracht een snelle beslissing. De dreiging 31. cd6:, Ld6: 32. Pd6:, Td6: 33. Te5:, met verovering van een tweede pion, plaatst Zwart voor een onoplosbaar probleem. 30 Tc7 x c5 Op 30. ..., dc5: zou 31. De5:f met torenwinst volgen. 31. T h 5 x h 7 f ! Kh8xh7 32. De2—h5f Kh7—g8 33. Pf5 X e7f Thans blijkt, wat de eigenlijke bedoeling van 30. c5 is geweest: Le7 heeft de dekking door Tc7 verloren. 33 Kg8—g7 Of 33. ..., De7: 34. Dg6:f, en Wit wint de dame (34. ..., Kh8 35. Tf7 resp. 34. ..., Dg7 35. De8f, Kh7 36. Tf7). 34. Pe7—f5f Kg7—g8 35. P f 5 x d 6 Zwart geeft het op. Een magistrale prestatie. Het spei van Morphy in deze partij is in geen enkel opzicht te overtreffen.

HET POSITIESPEL

Steinitz: 1836-1900 Wat Philidor gevoeld heeft, maar door gebrek aan combinatietalent niet op overtuigende wijze kon aantonen, wat anderzijds Morphy bij intuitie volmaakt beheerste, maar door zijn overtollige combinatiekracht slechts zelden als voornaamste wapen behoefde te gebruiken, namelijk het systematische opbouwen der positie met kleine, voor wetenschappelijke formulering vatbare middelen, dat werd door Steinitz uitgewerkt tot en vereeuwigd in zijn leer van het positiespel. Onder positiespel heeft men te verstaan het geleidelijke versterken van de Stelling met uitschakeling van elk risico. Het is de kunst, zwakten te kweken in de Stelling van de tegenpartij, zonder vat te geven op de eigen Stelling. Het is de strijd om het verbreken dan wel het handhaven van het positionele evenwicht, de strijd om aanknopingspunten voor de aanval. Wij splitsen dit belangrijke hoofdstuk in enkele onderdelen: A. De loopbaan van Steinitz B. De leer van Steinitz C. Toelichting tot de leer van Steinitz D. Partijen van Steinitz A. : De loopbaan van Steinit%

Wilhelm Steinitz werd op 14 mei 1836 te Praag geboren. Hij was één jaar ouder dan Morphy, moet echter veel van deze hebben geleerd. Toen Steinitz zieh in 1862 geheel op het schaakspel begon toe te leggen, was Morphy's carrière al afgesloten. Het spreekt vanzelf, dat Steinitz, een man met zo buitengewone analytische bekwaamheden, de partijen van zijn meest vermaarde tijdgenoot grondig moet hebben onderzocht. Wij stippen dit aan, omdat deze schakel in de meeste verhandelingen over schaakgeschiedenis ontbreekt. In zijn eerste tijd was Steinitz geheel en al combinatiespeler, 57

een zeer succesvolle, evenwel zonder in deze kwaliteit het hoge peil van Anderssen en Morphy te hebben bereikt. Na enkele jaren in Wenen te hebben doorgebracht, ging Steinitz in 1862 naar Engeland, en daar begon zijn ontwikkeling naar de positionele kant. Het ging echter langzaam. Nog in 1866, toen hij erin slaagde een tweekamp tegen de grote Anderssen met 8-6 te winnen, was Steinitz geen zuiver positiespeler. Opvallend was echter reeds toen zijn vaardigheid op het gebied der verdediging. Steeds vaker gebeurde het, dat Steinitz zijn partijen won door het weerleggen van de scherpe aanvallen, die door zijn tegenstanders werden ondernomen. Hijzelf ging met zijn aanval steeds voorzichtiger te werk, keerde de gambieten de rug toe en begon rüstige, stevige openingen te prefereren zoals het Spaans en het damegambiet. De grote tijd van Steinitz begon echter, toen deze in 1872 schaakredacteur van „The Field" werd. In staat gesteld zijn inzichten op papier te brengen en verzekerd van een grote kring van lezers, kon Steinitz aan zijn roeping tot schaakdenker en schaakleraar beantwoorden. Later, van 1885 tot 1891, heeft Steinitz ook een eigen schaaktijdschrift uitgegeven, „The International Chess Magazine". Zo werd hij de vruchtbaarste schrijver op schaakgebied in de negentiende eeuw, de verkondiger van een nieuwe leer, die evenwel pas na zijn dood ten voile werd begrepen. In tegenstelling tot Philidor bezat Steinitz de kracht, de juistheid van zijn leerstellingen zelf aan te tonen, en in tegenstelling tot Morphy had hij de mogelijkheid, zijn opvattingen aan de schaakwereld mede te delen. Van deze drie stichters van het positiespel is derhalve hij, Steinitz, verreweg de belangrijkste. Van 1873 tot 1882 heeft Steinitz bijna uitsluitend aan zijn nieuwe theorie gewerkt. In die tijd kwam hij slechts zelden in toernooien uit. Toen hij echter in 1882 en 1883 weer twee grote wedstrijden meemaakte en zijn leerstellingen aan de praktijk ging toetsen, waren de resultaten tot op zekere hoog58

te teleurstellend. Een vooraanstaand meester was Steinitz reeds eerder en het betekende dus geen sensatie, dat hij in de wedstrijd te Wenen 1882 aan de spits kwam. Maar dat hij zijn plaats juist met Winawer moest delen, een tacticus, die zieh van de leer van Steinitz in het geheel niets aantrok, was niet bepaald vleiend voor de profeet van het positiespel. Nog erger liep de zaak in de wedstrijd te Londen 1883. Zukertort, een zeer begaafde combinatiespeler - weliswaar niet een van de wilde soort - werd met drie (!) punten voorsprong eerste, en Steinitz moest met de tweede prijs genoegen nemen. Was het positiespel dan toch geen conditio sine qua non voor het volmaakte schaken? Moest het slechts als een methode worden beschouwd om het oorspronkelijk talent door wetenschappelijke middelen te vervangen? Volstrekt niet. Maar Steinitz Steide in het algemeen iets te veel vertrouwen in het positiespel en liet op het gebied der combinatie wel eens een steek vallen, waardoor zijn resultaten werden getemperd. In 1886 bereikte echter Steinitz het succes van zijn leven door de geniale Zukertort in een tweekamp met 10—5 te verslaan. Het was een triomf, niet alleen van zijn theorie, maar ook van de voornaamste trek in zijn karakter, de verbeten volharding en taaiheid. Zukertort had aanvankelijk met 4—1 de leiding, maar Steinitz liet zieh daardoor niet ontmoedigen en begon toen pas op volle kracht te werken. „De grootste denker won het van het grootste talent," aldus de mening van Lasker over deze match. Na zijn overwinning op Zukertort noemde Steinitz zieh wereldkampioen, hetgeen de schaakwereld gaarne aeeepteerde, met dien verstände, dat deze titel zou overgaan op degene, die de wereldkampioen in een tweekamp zou verslaan. Steinitz heeft zijn titel drie maal met succes verdedigd; in 1889 versloeg hij Tsjigorin met 10—6, in 1890 Gunsberg met 10—6, en in 1892 weer Tsjigorin, ditmaal met 10—8. De partijen van deze tweekampen geven de indruk, dat Steinitz met hogere cijfers had kunnen winnen, indien hij meer acht 59

had geslagen op de tactische zijde van het schaken. Want in zuiver strategisch opzicht waren deze meesters tegen Steinitz lang niet opgewassen. Een speler met evenwichtige bekwaamheden, een degelijk strateeg en fameus tacticus tegelijk, was het dan ook, die Steinitz in 1894 de wereldtitel ontnam: Emanuel Lasker. Deze won de match tegen Steinitz met 10—5 en won twee jaar later een revanchematch zelfs met 10—2. Betere tactiek gaf in beide gevallen de doorslag. De minder heldere kijk op het combinatoire in het schaken heeft Steinitz speciaal in zijn laatste jaren parten gespeeld. In het monstertoernooi te Wenen 1898, waar hij 36 partijen moest spelen, voor het merendeel tegen vooraanstaande meesters, behaalde de 62-jarige nog een fraai succès door de vierde prijs te winnen. Ook in de wedstrijd te Keulen 1898 bracht Steinitz het er goed af, hij werd vijfde. Maar daarna ging zijn geest snel achteruit. Een laatste inspanning mocht niet baten: in de wedstrijd te Londen 1899 moest Steinitz met de elfde plaats genoegen nemen. Zenuwziek geworden door bittere teleurstellingen, misschien wel uit vrees dat zijn falen aan zijn leer zou worden toegeschreven, overleed de grootste wetgever op schaakgebied op 12 augustus 1900 te New York. B: De leer van Steinit^ Steinitz is opgegroeid in de bloeitijd van het gambietspel en werd aanvankelijk ook gambietspeler, echter met weinig enthousiasme. Zijn kritische aanleg deed hem al vroeg aan de juistheid van de gambieten twijfelen. Tijdens menige scherpe aanvalspartij, die hij won, had hij het gevoel eigenlijk slechter te staan en afhankelijk te zijn van de gratie van zijn tegenstander. En ofschoon deze gratie ook vaak werd verleend, onvrijwillig natuurlijk in de vorm van verkeerde verdediging, schonk dit Steinitz toch geen voldoening. Weliswaar moet men trachten aanval te verkrijgen, maar - zo 60

concludeerde Steinitz - de aanval mag slechts beginnen, als de Stelling er rijp voor is, anders moet het eventuele afslaan van de aanval positief voordeel voor de tegenpartij met zieh meebrengen. De beginstelling nu is zeker niet „rijp voor de aanval", en daarom keurde Steinitz het in beginsel af, reeds in de opening scherp op aanval te speien en te dien behoeve materiaal te offeren. Steinitz heeft het begrip van het positionele evenwicht ingevoerd. In het algemeen zullen in elke positie voordelen voor beide partijen kunnen worden aangewezen. Indien deze voordelen elkaar ten naaste bij opheffen, is de Stelling in evenwicht. Beide spelers zullen trachten de nadelen van hun positie te doen verdwijnen, b.v. door het beter opstellen van de stukken of door het oplossen van een dubbelpion, en tegelijkertijd de voordelen te vermeerderen en te vergroten. Men moet dus beproeven, het evenwicht van de Stelling ten gunste van zichzelf te verstoren. Bij deze pogingen is geleidelijkheid geboden: geforeeerde ondernemingen leiden in de regel tot nadeel. Bij beiderzijds correct spei gaan evenwichtige Stellingen automatisch over in nieuwe evenwichtige Stellingen. Dus niet door het eigen goede spei wordt het evenwicht verstoord, maar door de fouten van de tegenstander. Hierin ligt opgesloten de veroordeling van de vroegere mening, dat elke positie in de aanval kon worden gewonnen, als men maar sterk genoeg speelde, d.w.z. als men het evenwicht door eigen kracht gunstig wist te beinvloeden. Steinitz leert verder, dat de aanval pas correct is, als het evenwicht der Stellingen belangrijk verstoord is; dan eerst mag men aanvallen. Maar niet alleen mag maar ook moet, anders gaat het voordeel verloren. Dr. Lasker zag hierin een grote filosofische gedachte van Steinitz. De praktijk bevestigt dit moet. Als men te lang weifelt en blijft afwachten, hoewel de kansen reeds schoon zijn, bemerkt 61

men spoedig, dat de verdere consolidatie hokt en het proces juist in tegengestelde richting gaat verlopen. Men moet de gelegenheid op het goede ogenblik weten te benutten! Steinitz geeft de aanvaller de raad, steeds het zwakste punt van de vijandelijke Stelling aan te tasten, terwijl hij de verdediger voornamelijk waarschuwt voor overdreven passiviteit en verzwakkende zetten met pionnen. De juiste toepassing van dergelijke algemene regels is een lastige taak. Wij bespreken dit vraagstuk aan de hand van enkele voorbeelden onder C. C: Toelichting tot de leer van Steinitv^ De grondstelling van Steinitz luidt: Maak een plan, dat overeenstemt met de positie. De eisen der positie worden bepaald door verschillende kenmerken zoals „voorsprong in ontwikkeling", „sterk centrum", „open lijn" enz. Steinitz heeft geleerd, dat men moet trachten zoveel mogelijk van dergelijke voordelen en voordeeltjes bijeen te garen alvorens tot de aanval over te gaan (de z.g. theorie van de accumulatie). De kenmerken kunnen van meer tijdelijke of meer blijvende aard zijn en vereisen nu eens een onmiddellijk doortastend optreden, dan weer een stevig manoeuvreren, waarbij het vasthouden van het reeds bereikte resultaat hoofdzaak wordt. Wij bespreken enkele van de belangrijkste kenmerken afzonderlijk en geven onder C 11 ook twee voorbeelden van het omzetten van tijdelijke voordelen in blijvende. C 1: Voorsprong in ontwikkeling Hierover kunnen wij kort zijn; het tijdelijke karakter is evident, omdat men nu eenmaal niet meer dan alle stukken kan ontwikkelen en elke achterstand dus automatisch wordt ingehaald. Tenzij, wat natuurlijk hoge uitzondering is, voorgoed 62

belet kan worden, dat de tegenstander zijn ontwikkeling voltooit. Een voorsprong in ontwikkeling leent zieh in de eerste plaats voor het omzetten in voordelen van meer blijvende aard. Door het vlugge accumuleren van enkele voordelen rijst dan vaak de gelegenheid, onverwijld tot de koningsaanval over te gaan. C 2: Grootste beweeglijkheid

Dit kenmerk behoort tot de belangrijkste. Het is duidelijk, dat men zijn stukken zodanig moet opstellen, dat ze zoveel mogelijk velden beheersen, hun beweeglijkheid dus maximaal is. Wij verwijzen dienaangaande naar deel 3. Hier volgt nog een aanvulling omtrent de beweeglijkheid der lopers. Deze laatste wordt zeer bei'nvloed door de stand der pionnen, in het bijzonder door die van de centrumpionnen. Evenals Philidor heeft ook Steinitz er de aandacht op gevestigd, dat de loper „goed" of „siecht" kan zijn. Dit hangt er van af, of er vastgelegde pionnen aanwezig zijn, en zo ja, of de eigen vastgelegde pionnen de loper al dan niet hinderen. Heeft men b.v. een loper, die witte velden bestrijkt, dan wordt deze goed, als men de eigen pionnen op zwarte velden brengt, daarentegen siecht, als de pionnen eveneens op witte velden staan. In Stellingen waarin nog vele pionnen aanwezig zijn, dus vooral in de opening, komt er ten aanzien van de siechte loper nog een verdere kwalificatie bij, naar gelang dit stuk buiten of binnen de pionnenketen, d.w.z. voor of achter de eigen vastgelegde pionnen Staat (vergelijk Stelling 14).

63

Stelling 14 (de siechte loper buiten of binnen de pionnenketen) Zwart

In Stelling 14 2ijn de pionnen op e4 en e5 voorlopig vastgelegd, waardoor Wits Lc4 en Zwarts Le7 in principe siecht zijn. Maar Wit is er beter aan toe, omdat Lc4 buiten de keten komt te staan en Le7 erbinnen. Daar echter Wits loper actief Staat, zal Zwart na d2—d3 en d7—d6 nauwelijks beter hebben dan zijn goede Lc8 tegen Wits siechte Lc4 te ruilen, zulks door middel van Lc8—e6. Voor Wit echter bestaat geen aanleiding om de goede Lei tegen de siechte Le7 te gaan ruilen. Alles bijeengenomen Staat Wit in Stelling 14 iets beter. Zijn voordeel is evenwel zeer klein en kan geheel verdwijnen, indien Zwart, na d7—d6 te hebben gespeeld, later nog d6—d5 doorzet. Om deze laatste opmars duurzaam te kunnen beletten, zal Wit beter d2—d4 speien i.p.v. d2—d3, ten einde de d-lijn te openen en veld d5 met meer stukken dan Zwart te blijven beheersen. Weliswaar krijgt Zwart door d2—d4 de mogelijkheid pion e5 te ruilen, wat weer de kans opent, dat Le7 later via f6 bui64

ten de keten komt, maar het zal wel moeite kosten om deze bevrijdingsactie door te zetten. Als een voorbeeld van de consequenties van d2—d4 in Stelling 14 kan partij nr. 12 worden beschouwd, voorts ook partij nr. 3 van deel 3.

Het verschil in waarde tussen de goede en siechte loper treedt te sterker op de voorgrond, naarmate meer pionnen op velden van de verkeerde kleur worden vastgelegd en er meer van de overige lichte stukken worden geruild. Zodanige situatie zien we in Stelling 15 weergegeven. Er bestaat daar theoretisch wel de mogelijkheid, dat de siechte Lg2 via f 1 en d3 buiten de keten komt en tegen Zwarts goede Lg6 geruild wordt, maar men kan tevens nagaan, dat dit plan niet gemakkelijk verwezenlijkt kan worden. Stelling 15 (het verschil tussen goede en siechte loper op zijn grootst) Zwart

m m m m um mi m m A

H

m



WWW



M

Wit

Wij merken nog op, dat de geringe beweeglijkheid van de siechte loper zieh in 't algemeen nog sterker doet gevoelen, indien dit stuk de strijd moet aanbinden tegen een paard van de tegenpartij. Dit zou b.v. in Stelling 15 het geval zijn, als

Zwart op g6 een paard had.

65

C 3: De begetting van het centrum Hiervoor verwijzen we naar de hoofdstukken D, E, F en G van deel 3. De centrumformatie betekent in het algemeen een kenmerk van tijdelijke aard, alleen vastgelegde formaties (deel 3, E9) vormen hierop een uitzondering. Wij volstaan hier met een enkel voorbeeld van neutralisatie van het centrum. In Stelling 16 betekent het bezit van de centrumpion op e5 een klein voordeeltje voor Zwart. Wit aan zet speelt echter 1. f2—f4!, dwingt zodoende pion e5 tot ruil en neutraliseert de situatie in het centrum, waarna de partijen ongeveer gelijk staan. Stelling 16 (neutralisatie van het centrum) Zwart

Wit C4:

Onveiligekoningsstelling

Naarmate er meer mogelijkheden van aanval op de koning zijn, neemt de veiligheid van de koningsstelling af. De onveilige koningsstelling is in de meeste gevallen een 66

kenmerk van tijdelijke aard, want op den duur zal de koning altijd wel een veilig plaatsje kunnen vinden, mits er maar voldoende tijd blijft voor de consolidatie. Deze laatste is het moeilijkst te bewerkstelligen ingeval de rokade verbeurd is of - wat praktisch op hetzelfde neerkomt - de pionnenstelling op de vleugel verzwakt is. Na de rokade is het in de regel de positie van de drie rokadepionnen, die de veiligheid van de koning bepaalt, en wel in dier voege, dat elk opspelen of ruilen van deze pionnen de veiligheid vermindert. Ten aanzien van deze gevallen heeft echter Steinitz de aanvaller gewaarschuwd voor al te veel optimisme. „De koning is een sterk stuk," placht hij te zeggen, daarmee aanduidend, dat dit stuk veel tot zijn eigen veiligheid kan bijdragen. In de partijen van Steinitz zijn vele stoutmoedige staaltjes van zelfverdediging van de koning te vinden. Getuige b.v. het z.g. Steinitz-gambiet: 1. e2—e4, e7—e5 2. Pbl—c3, Pb8—c6 3. £2—£4, e 5 x f 4 4. d2—d4, Dd8—h4f 5. Kel—e2. Hier is de onveilige Stelling van de witte koning meer gezichtsbedrog dan werkelijkheid, en Steinitz heeft met deze opening veel succès gehad, omdat zijn tegenstanders Zwarts aanvalskansen gewoonlijk sterk hebben overschat. Op zichzelf is het echter altijd gevaarlijk, als de koning niet veilig opgeborgen Staat. Stelling 17 betekent in dit opzicht een grensgeval, dat in deel 3 werd gesignaleerd (partijgedeelte nr. 2). (Zie Stelling 17) CS: Zwakke velden De leer der zwakke velden is een van de meest gewichtige bestanddelen van de theorie van Steinitz. Onder een zwak veld verstaan we een veld, dat binnen of in de nabijheid van de eigen positie ligt en op den duur door een vijandelijk stuk kan worden bezet. 67

Stelling 17 (onveilige koningsstelling; grensgeval) Zwart

mim' mm

m

m mmmzz

A Pf 2 B m 11

• I

M

i I i i

*

H B a

11 B S Wit

J'm

M

Dat zodanige bezetting zeer onaangename gevolgen kan hebben is duidelijk, want het binnengedrongen stuk zal in de regel een groot aantal belangrijke velden in het kamp van de tegenpartij bestrijken. In het algemeen zal echter het binnendringen op grote moeilijkheden stuiten, daar beide partijen de velden van het eigen kamp gemakkelijker en vaker kunnen bestrijken dan de tegenstander. Het moeten dus bijzondere omstandigheden zijn, onder welke een stuk zieh met succes kan nestelen in het vijandelijke gebied. De oorzaak daarvan is steeds te zoeken in een minder economisch gebruik van stukken en pionnen van de kant der tegenpartij. Wij geven hieronder enkele voorbeelden om het begrip „zwak veld" nader toe te lichten. (Zie Stelling 18) Stelling 18 is ontstaan uit de Scheveningse variant van de Siciliaanse verdediging (zie deel 2). 68

Stelling 18 (zwak veld b6, veroorzaakt door ondoelmatige opstelling van de zwarte stukken) Zwart

Wit Zwart heeft reeds vroeg c7—c5 en a7—a6 gespeeld, waardoor veld b6 buiten het bereik van zijn pionnen kwam te liggen. Hierop had Zwart bij de opstelling van zijn stukken moeten letten, wat hij evenwel verzuimd heeft. De partij, waarin Stelling 18 voorkwam, ging als volgt verder: 1. Pd4—b3 Dreigt 2. Lb6 met kwaliteitswinst. Het blijkt nu, dat Zwart zijn stukken ondoelmatig heeft opgesteld: Dc7 en Td8 in een diagonale lijn, zonder de mogelijkheid, veld b6 onmiddellijk met een licht stuk te kunnen dekken, zodra dit nodig mocht zijn.

1 Td8—e8 Had Zwart er op tijd voor gezorgd de dreiging 2. Lb6 met 2. ..., Pd7 te kunnen pareren, dan was er niet veel aan de hand geweest. Thans echter kan alleen de vlucht baten en Wit krijgt de tijd om zijn druk op b6 te versterken. 2. Le3—b6 Dc7—b8 69

3. a4—a5 Le7—d8 4. Tfl—dl Pc6—b4 5. Lb6xd8 Te8xd8 6. Df2—b6! Pb4—c6 Op 6. ..., Pc2: volgt 7. Tacl, Tc6 8. Df2, Pb4 9. Dd4, met verovering van Pb4. 7. Pc3—a4 Pf 6—e8 8. c2—c4 Db8—a7 9. c4—c5! d6 X c5 10. Pb3 X c5 Tc8—c7 11. Tdl—d2! Wit Staat nu gewonnen, daar de dreiging 12. Tadl niet te pareren is. Op b.v. 11. ..., Db6: volgt 12. abó: met stukwinst. Het zwarte spei is door de

zwakte van veld b6 ineengestort. Stelling 19 (zwak veld d4, veroorzaakt door het voorbarige openen van de d-lijn door Wit) Zwart

9

6

m mm • m • w• • 9 9 ¿m i

i

UPÉ §¡¡é¡§¡

á

¡B

B

HP

ü

H é

H

Í

H

f

Wit

In Stelling 19 betekent d4 een blijvende zwakte van het witte spei. Zwart zal dit veld op den duur met een van zijn paarden kunnen bezetten en aldus duidelijk voordeel bereiken, omdat hij na een eventuele ruil op d4 een sterke vrijpion verkrijgt. In de partij, waaraan we Stelling 19 ontlenen, volgde: 13. Lg5, Lf8! 14. Td2, Kg7 15. Ld3, Lb4 16. Kc2, Pc5 17. a3, Lc3: 18. Lf6:f, Kf6: 19. Kc3:, Td8! 20. Lc2, Td2: 21. Pd2:, Pe6 22. g3, a5 23. Pf3, c5! 24. La4, Ta6 25. Thdl, Pd4! met groot overwicht voor Zwart. Zwakten in de nabijheid van de koning zijn in beginsel dubbel gevaarlijk, daar ze door de tegenpartij als basis voor een koningsaanval gebruikt kunnen worden. Stelling 20 demonstreert zo'n geval. In de partij, waaraan we dit voorbeeld ontlenen, volgde: 70

Stelling 20 (e6 betekent een zwakte in de nabijheid van de koning en is derhalve dubbel gevaarlijk) Zwart

f • • 1 • ii

m 1 j® •mi mÄ •1

m Am m,.m"1 m Wit

1. b4xc5 b6xc5 2. h5—h6 Kg8—h8 3. h6xg7f Lf 8 x g7 4. Df3—e2 Pc6—b4? Zwart had alles in het werk moeten stellen om te beletten, dat het zwakke punt e6 door het witte paard wordt bezet. Zo bekeken betekent de tekstzet een dubbele fout: Zwart laat niet alleen zijn paard ruilen, het enige stuk, waarmee hij e6 desnoods had kunnen dekken, maar hij geeft ook

d4 vrij, het enige veld waarlangs het witte paard vlug naar e6 kan komen. 5. Lc3xb4 c5xb4 6. Pel—f3 b4—b3 7. Pf 3—d4 b3xa2 8. Tel—al Lg7—h6 9. Pd4—e6! Dank zij de beheersende positie van dit paard Staat Wit nu gewonnen. In de partij wist Zwart niet beter dan op e6 de kwaliteit te offeren, maar dit bleek slechts uitstel van executie te betekenen. Stelling 21 (pion e6 is geiisoleerd en achter gebleven; dientengevolge is veld e5 zeer zwak) Zwart

mk JgH mm 1» ü^i • i m fp* • l mwm&m H

Wit

Stelling 21 demonstreert het nadeel van een achtergebleven en geisoleerde pion. Indien de zwarte pion op e6 ontbrak, 71

b.v. in ruil voor de witte pion op c4, dan was er niet veel aan de hand. Nu echter betekent pion e6 een lelijke hindernis voor de bewegingsvrijheid van de zwarte stukken, en daardoor verkrijgt Wit door de bezetting van veld e5 een winnende aanval. In de partij, waaraan we Stelling 21 ontlenen, volgde:

1. b4—b5 Pc6—e7 Met 1. ..., Tf3: 2. T£3:, Pd4: had Zwart langer tegenstand kunnen bieden. 2. Pf3—e5 Tf6 x f lf Ook hier verzuimt Zwart een mogelijkheid om de strijd te rekken: 2. ..., De8 3. Tf6:, gf6: 4. Pg4, Dg6, en Wit moet nog nauwkeurig speien

(na dameruil zou namelijk pionc4komen tehangen), 3. T a l x f l Dd7—e8 4. Tf 1—f 7 Thans is het uit. Er dreigt in de eerste plaats 5. Lh6:. 4 Pe7—f5 5. g2—g4! Pf5xe3 6. Dd3—g6! en wint.

C 6: De positie derpionnen Ook dit kenmerk vormt een der grondslagen van de theorie van Steinitz. Deze keert hiermede tot op zekere hoogte terug tot Philidor, die immers eveneens grote waarde hechtte aan de Stelling der pionnen. Onder C 5 is gebleken, dat het ontstaan van zwakke punten in de eerste plaats van de positie der pionnen afhangt, al wordt de betekenis van dergelijke zwakten in hoofdzaak door de stand der stukken bepaald. Een juiste kijk op de pionnenstelling is derhalve van het grootste belang voor de praktijk. In de beginstelling staan de pionnen ideaal: twee gesloten achttallen met volle vrijheid van beweging en mogelijkheid van wederzijdse dekking. Dank zij de horizontale formatie bestrijken ze zowel witte als zwarte velden en vormen aldus een ondoordringbare muur van beheerste velden. Een versterking van de oorspronkelijke Stelling der pionnen is op zichzelf niet denkbaar, wel een verzwakking door min72

dering in getal, verdubbeling enz. Deze veranderingen van de pionnenstelling noemt men organische verzwakkingen. Functioneel, d.w.z. met betrekking tot de voorgeschreven taken der pionnen, is echter zowel versterking als verzwakking van de beginstelling denkbaar. Laat ons de gevolgen van enkele verplaatsingen van pionnen in de beginstelling nagaan: d2—d4 en e2—e4; dit betekent een functionele versterking voor Wit (bezetting van het centrum). f7—f6 en h7—h6; dit betekent een functionele verzwakking van Zwarts koningsvleugel. a 2 x b 3 ; dit betekent een kleine organische verzwakking (dubbelpion!) maar tevens een kleine functionele versterking (open a-lijn!) voor Wit. g 7 x h 6 ; een ernstige organische verzwakking voor Zwart, want met deze verandering is geen enkel stuk gebaat en bovendien wordt de eenheid van de pionnenstelling verbroken (geisoleerde dubbelpion h7—h6). Organische verzwakkingen hebben in het algemeen een blijvend karakter en brengen ook functionele verzwakkingen met zieh mede. Wat betreft zuiver functionele verzwakkingen, deze kunnen zowel tijdelijk zijn als blijvend, al naar gelang de betrokken pionnen beweeglijk zijn dan wel vastgelegd. Ten slotte dient men onderscheid te maken tussen zwakke pionnen en zwakke velden in de nabijheid van de pionnen. De uitdrukking „zwakte" slaat in de regel op een zwak veld (vergelijk Stelling 19, 20 en 21). Dergelijke zwakten zijn doorgaans ook de oorzaak van de zwakte der pionnen zelf. Ter nadere toelichting van de relatieve waarde der pionnenstelling bespreken we hieronder drie soorten pionnenformaties: C6a, verbonden pionnen; C6b, geisoleerde pionnen; C6c, dubbelpionnen.

73

C 6a: Verbünden pionnen De beginstelling geeft het ideale beeld van verbonden pionnen. Na 1. e2—e4 heeft deze pion zijn invloed op de velden d3, d4, f 3 en f 4 definitief opgegeven, maar dit hindert niet, omdat de genoemde velden door de c- en g-pion kunnen worden bestreken. Laten we echter in de beginstelling pion c2 vervallen, dan liggen na 1. e2—e4 de velden d3 en d4 voorgoed buiten het bereik van Wits pionnen. Daarbij komt dan nog, dat Wits d-pion de gemakkelijke dekking door een collega moet missen, tenzij hij tot d5 oprukt. Indien we nu in de beginstelling pion c2 en pion a7 verwij deren, dan blijkt, dat Zwart er beter aan toe is, daar hij minder gevaar loopt, door het oprukken van een van zijn pionnen zwakke velden te doen ontstaan (vergeüjk voor deze gevallen de consequenties van 1. e2—e4 met die van 1. ..., e7—e5). Dit leidt tot de belangrijke conclusie, dat een groep van pionnen, die een gesloten geheel vormen (in casu b7 t/m h7) de voorkeur verdient boven het gelijke aantal pionnen, gesplitst in twee of meer groepen (in casu a2-b2 en d2 t/m h2). Zulks natuurlijk onder overigens gelijke omstandigheden. De waarde van de pionnenstelling hangt in de eerste plaats af van de vraag, of de pionnen al dan niet verbonden zijn. Zijn de pionnen wel verbonden, dan staan ze - bijzondere omstandigheden daargelaten - het sterkst in horizontale formatie. Schuine of wel zigzagformaties hebben in beginsel het nadeel, dat de pionnen dan slechts velden van een zelfde kleur bestrijken, waardoor de nabijzijnde velden van de andere kleur zwak kunnen worden. Speien we b.v. van de beginstelling uit (zonder te letten op de functie der stukken) de volgende zetten: 1. e2—e4, e7—e5 2. f2—f3, h7—h5 3. h2—h3, h5—h4; Wits koningsvleugel vertoont dan een zigzagformatie met twee gapende zwakten op f 4 en g3 en twee dynamisch vastgelegde, z.g. achtergebleven 74

pionnen op f3 en gl. De hele formatie e4-f3-g2-h3 is verlamd en wordt slechts door twee zwarte pionnen vastgehouden - een bewijs, hoe zeer de waarde van verbonden pionnen door ongemotiveerde schuine opstelling wordt verlaagd (vergelijk ook partij nr. 3, aantekening bij Wits Ilde zet). C 6b:

Ge'isoleerdepionnen

Een pion, die het contact met zijn kameraden heeft verloren, kan door de stukken der tegenpartij gemakkelijk worden bedreigd, vooral uit frontale richting, en loopt derhalve gevaar zwak te worden. Maar dit gevaar is niet het enige. Eveneens zwaar weegt, dat het veld vöor de geisoleerde pion bij uitstek geschikt is om door een stuk van de tegenpartij te worden bezet. De betekenis daarvan werd reeds toegelicht. Er dient echter nog gezegd, dat het niet onverschillig is, op welke helft van het bord het veld voör de geisoleerde pion is gelegen. Vergelijk dienaangaande Stelling 21 en Stelling 22.

Stelling 22 (Wit gaat het stopveld d4 bezetten) Zwart

Wit 75

In Stelling 21 is pion e6 geisoleerd, het „stopveld" e5 ligt in het kamp van Zwart en vormt daar een duidelijke zwakte. In Stelling 22 ligt echter het stopveld d4 in het kamp van Wit; het vormt weliswaar een uitstekende standplaats voor de witte stukken, kan echter toch niet gewoon als een zwakte van Zwarts positie worden beschouwd. Van Stelling 22 komen we als volgt tot een in deel 3 behandeld voorbeeld:

1. 2. 3. 4.

Pc3—a4 Lei—e3 Tal—cl Pf3—d4

Lc5—e7 Pf6—e4 Lc8—e6

Pc6 X d4

5. Le3xd4 Dd8—a5 6. f2—f3 Pe4—f6 Hiermede is Stelling 1 van deel 3 bereikt.

C 6c: Dubbelpionnen Een dubbelpion betekent altijd een organische zwakte van blijvende aard, al is de praktische betekenis daarvan niet altijd even groot. Wij onderscheiden twee soorten: de verbonden dubbelpion, die nog een of twee buren heeft, en de geisoleerde dubbelpion, die geen buren meer heeft. Stelling 23 (soorten en bezwaren van dubbelpionnen) Zwart

76

Wit

Het voornaamste nadeel van een dubbelpion bestaat in de vermindering van de aanvallende waarde van de pionnenstelling. Dit nadeel doet zieh echter in het algemeen pas in het eindspel gelden, zodra het erom gaat een vrijpion te creeren. Een geisoleerde dubbelpion vormt uiteraard een ernstiger nadeel dan een verbonden dubbelpion. De isolering brengt immers met zieh mee, dat de dubbelpion zelf zwak kan worden, en dit bezwaar komt dan gewoonlijk reeds in het middenspel voor de dag. In Stelling 23 zien we twee geisoleerde dubbelpionnen (g2-g3 en e4-e6) en den verbonden dubbelpion (g6-g7, aangesloten aan h7). De zwakte van g2-g3 resp. e4-e6 heeft niet veel betekenis, omdat er, behalve de koning, geen stukken meer zijn, die deze pionnen zouden kunnen aanvallen. Maar het nadeel van g6-g7 speelt een beslissende rol. De situatie op de g- en h-lijn is namelijk deze: Wits formatie heeft de aanvallende waarde van een pion, maar de verdedigende waarde van twee pionnen; Zwarts formatie heeft de verdedigende waarde van drie pionnen, maar de aanvallende waarde van slechts twee. Daar Zwart moet trachten zijn pluspion in een vrijpion om te zetten, komt het aan op de aanvalskracht van g6-g7-h7 en de verdedigingskracht van g2-g3, maar deze is gelijk: 2—2. Het gevolg daarvan is, dat Wit wint, daar zijn overwicht op de a- en b-lijn wel tot zijn recht komt, en dat van Zwart op de g- en h-lijn niet. Wit wint in Stelling 23 b.v. als volgt: 1. b2—b4 h7—h5 b.v. 4. a5, Kd7 5. Kd2, g5, en 2. a2—a4 g6—g5 Wits koning mag het kwa3. g3—g4! draat van pion h5 niet verlaZeer belangrijk. ten. Na 3. b5?, g4! zou Zwart 3 gl—g6 remise bereiken, daar zijn h- Het is duidelijk, dat 3. ..., pion zieh via de velden h4 en hg4: of 3. ..., h4 geen kansen h3 vrij zou kunnen maken, biedt. 77

4. b4—b5 Na 4. gh5:?, gh5: is de Stelling remise, eveneens na 4. g3?, waarna Wits koning in het kwadraat van h5 moet blijven om deze pion na een eventueel oprukken onscha-

delijk te maken. 4 Ke8—d7 5. a4—a5 Kd7—d6 6. Kel—d2 Kd6—d7 Of 6. ..., Kd5 7. a6 en wint. 7. Kd2—c3 enz.

C7: De pionnenmeerderheid op de damevleugel De meerderheid van pionnen op die vleugel, welke niet bij de eigen rokade is betrokken, betekent een zeer belangrijk wapen in het middenspel. Deze meerderheid kan immers vlot oprukken zonder de veiligheid van de eigen koning in gevaar te brengen. In geval van tegenovergestelde rokades zal de bezitter van zo'n meerderheid voornamelijk aan koningsaanval denken. Als echter beide partijen naar dezelfde kant hebben gerokeerd, bestaat het voordeel van de meerderheid in de mogelijkheid een vrijpion te creeren, die reeds in het middenspel ver kan oprukken, iets wat de tegenpartij op de vleugel van de koning moeilijk kan nadoen. In de praktijk wordt zodanige actieve meerderheid bijna uitsluitend op de damevleugel verkregen, na van weerskanten 0—0. De verdedigende partij moet dan trachten hetzij op koningsaanval te speien, ten einde het oprukken van de meerderheid op de damevleugel indirect te belemmeren, hetzij tot het eindspel te komen alvorens de bedoelde meerderheid een gevaarlijke vrijpion heeft opgeleverd; in dit laatste geval kan nl. ook de meerderheid op de koningsvleugel zonder bezwaar vlot oprukken en daardoor blijft het positionele evenwicht gehandhaafd. Onderstaand een voorbeeld: (Zie Stelling 24)

78

Stelling 24 (het realiseren van een pionnenmeerderheid op de damevleugel) Zwart

mfmJ f j f t •w M •m • HS

H

B B



B

Üj

H

H

Wit Wit heeft hoegenaamd geen compensatie voor Zwarts meerderheid op de damevleugel. Het blijkt namelijk, dat Wit noch op koningsaanval kan speien, noch vlug genoeg tot het eindspel kan komen. In de partij waaraan we dit voorbeeld ontlenen, volgde: 18

hl—b5!

19. a2—a3 c5—c4 20. Lg2—£3 Ook na 20. Tdl, Tfd8 21. Tccl, a5 had Zwart overwegend gestaan, maar na de tekstzet heeft hij het nog gemakkeüjker. 20 T£8—d8 Zodoende verschaft Zwart zieh nog een tweede belangrijk voordeel: het bezit van de open d-lijn.

21. Tal—dl Td8xdlf 22. Lf3 X dl Tb8—d8 23. Ldl—f3 g7—g6 Sterker dan 23. ..., Td2, waarop 24. Tc2 zou volgen. Thans dreigt 24. ..., Ld5 25. Dg4, h5 met stukwinst. 24. De4—c6 Dc7—e5 Na 24. ..., Dc6: 25. Lc6:, Tb8 26. Kf 1 zou Wit nog tegenstand kunnen bieden. „Niet te vroeg tot het eindspel overgaan," luidt de leu79

ze bij het realiseren van een meerderheid op de damevleugel. Zwart dreigt nu 25. ..., Td2. 25. Dc6—e4 Er is niet beter. Op 25. Tc2 wint25. ...,Lf5, b.v. 1] 26. Te2, Tdlf 27. Kg2, Ld3 enz. 2] 26. e4, Lh3 27. a4, Dd4! enz. 25 De5xe4 Nu Wit niet met tempowinst (aanval op b5) kan terugnemen, leidt de dameruil ge-

makkelijk tot winst. 26. Lf3 x e4 Td8—dlf 27. Kgl—g2 a7—a5 28. Tc3—c2 b5—b4 29. a3xb4 a5xb4 30. Le4—f3 Tdl—bl 31. Lf3—e2 b4—b3 32. Tc2—d2 Tbl—cl 33. Le2—dl Andersbeslist 33. ..., Tc2. 33 c4—c3 34. b2xc3 b3—b2 35. Td2xb2 Tel X dl en Zwart won.

C8: Open lijnen Op dit kenmerk werd reeds herhaaldelijk de aandacht gevestigd. Laat ons even recapituleren, wat men onder een open lijn verstaat. De lijnen lopen verticaal en zijn in de eerste plaats bestemd voor de torens. De horizontale lijnen heten rijen, de loperlijnen noemt men diagonalen. Een lijn is open, als ze door geen pion versperd wordt. Indien slechts de eigen pion ontbreekt, maar de pion van de tegenpartij niet, bezit men een half-open lijn. Het bezetten van een half-open lijn betekent dikwijls groter voordeel dan dat van een lijn, die geheel open is, want in dit laatste geval heeft de tegenpartij in beginsel de kans, deze lijn eveneens te bezetten en aldus de situatie te neutraliseren. Daarom betekent bezetting en bezit van een open lijn niet hetzelfde. Van bezit mag alleen hij spreken, die verhinderen kan, dat de open lijn ook door de tegenpartij wordt bezet. 80

In de gewone schaaktaal wordt de uitdrukking open lijn vaak ook voor half-open lijnen gebruikt. Het voornaamste voordeel verbonden aan het bezit van een open lijn zetelt hierin, dat de torens erdoor gelegenheid krijgen de vijandelijke Stelling binnen te dringen en daar hun horizontale werkzaamheid ontplooien. Een en ander wordt met Stelling 25 toegelicht.

Stelling 25 (het veroveren en gebruik maken van een open lijn) Zwart

Wit In de partij, waarin Stelling 25 voorkwam, volgde: Om de torens te verdubbelen 1. Tfl—el Dreigt 2. Te7, waardoor deze en aldus toch in het bezit van toren een beslissende hori- de open lijn te komen. zontale werkzaamheid zou Deze dreiging is niet meer te pareren, want Te8 moet Ta8 verkrijgen. blijven dekken (2. ..., Te3:? 1 Td8—e8 Hiermee is de open lijn ge- 3. Da8:f!). Ta8—d8 neutraliseerd, evenwel slechts 2 voor het ogenblik. 3. Tal—el Te8—e5 4. d3—d4 Te5xe3 2. Tel—e3! 81

5. Tel x e3 Db6—a6 6. a2—a3 Da6—c8 Met de bedoeling de e-lijn door 7. ..., Te8 opnleuw te neutraliseren. 7. Df3—c6! Dreigt in de eerste plaats 8. Te7 met gemakkelijke winst. Na 7. De2, D£5! 8. Te7, Td7 zou Zwart beter tegenstand kunnenbieden, omdat Zwarts laatste zet de horizontale ac-

tiviteit van de toren beperkt heeft. 7 Dc8—d7 Er is niet beter. 8. Dc6xd7 Td8xd7 9. Tel—e8f Kh8—h7 10. Te8—b8 De horizontale werkzaamheid van de toren komt nu tot zijn recht. Wit Staat gewonnen, hij ver-

overt tenminste een pion.

C9 : Het voordeel der beide lopers Wij hebben reeds verschillende malen de gelegenheid gehad op te merken, dat twee lopers in het algemeen sterker zijn dan loper en paard of twee paarden. Dit geldt zowel voor het middenspel als voor het eindspel. Het best komt de superioriteit der lopers tot haar recht, als de Stelling open is en de lopers dus voldoende diagonale lijnen tot hun beschikking hebben.

Voor een nadere bespreking van dit kenmerk verwijzen we naar partij nr. 21. C 10: Materieel overwicht

Dit blijvende kenmerk behoeft niet verder te worden toegelicht. Wij volstaan met erop te wijzen, dat de betekenis van alle overige kenmerken mede afhankelijk is van de materiele verhouding. C 11: Het om^etten van tijdelijke voordelen in blijvende Deze belangrijke kwestie werd reeds onder C met een enkel woord aangeroerd. Volgens de leer van Steinitz moet men 82

trachten, zoveel mogelijk voordelen bijeen te garen, ten einde een overwicht te verkrijgen, dat als gezonde basis voor de aanval en de combinatie kan dienen. Voordelen van blijvende aard verdienen in beginsel de voorkeur, en het is derhalve zeer belangrijk, tijdelijke kenmerken in blijvende om te zetten. Dienaangaande volgen hier twee voorbeelden (stelling 26 en 27). In beide gevallen zien we Wit via het meest voorkomende tijdelijke voordeel, t.w. een voorsprong in ontwikkeling, voordelen van blijvende aard bereiken. Stelling 26 (via ontwikkelingsvoorsprong tot pionwinst) Zwart

1



B HP I I B SM 1 'W, WM 'W, • I I y m,



• 9L

m.,M i i l i mi

Wit

In Stelling 26 heeft Wit ondanks de voorafgaande ruil van vele stukken een belangrijke voorsprong in ontwikkeling. In de partij, waaraan we dit voorbeeld ontlenen, volgde: 1. Te4—g4! stige herovering van de pion, Na 1. Pg5, Kd7! zou Zwart daar 3. Tf4? op 3. ..., Ke7! bevredigend spei verkrijgen, faalt. b.v. 2] 2. Ph7: 1] 2. Pf7:, Tf8!, met gun- 2a] 2. ..., f6? 3. Tg4!, met 83

verovering van een tweede pion (3. ..., Tg8? 4. Pf6:f!). 2b] 2. ..., Th8 3. Th4, Kd6, en Wit heeft weliswaar een pion meer, maar hij staat ongemakkelijk. 1 g7—g6 2. Tg4—h4! Kd8—e7 De h-pion is niet te redden,

want op 2. h5 zou 3. g4! enz. volgen. 3. T h 4 x h 7 Ta8—d8 4. Th7—h4 Td8—d5 Wat betreft de ontwikkeling staan de partijen thans volkomen gelijk, echter heeft Wit een gezonde pluspion.

Stelling 27 (via ontwikkelingsvoorsprong tot loperpaar en beste pionnenstelling) Zwart

Wit In Stelling 27 is het aantal ontwikkelde stukken gelijk, maar t.a.v. de opbouw van het centrum heeft Wit door het opspelen van zijn d- en c-pion een voorsprong verkregen. Dit kleine voordeel leent er zieh niet toe om te worden vastgehouden, het kan echter in blijvende voordeeltjes worden omgezet. In de partij, welke we hier volgen, geschiedde: 1. Pd2—c4 1 d7—d6 Met aanval op e5, dus met 2. b2—b4 Lc5—b6 tempowinst. 3. a2—a41

84

Dreigt 4. a5 met stukwinst. Na 3. Pb6:, ab6: zou Wits loperpaar slechts weinig betekenis hebben, daar Zwart in de open a-lijn enige compensatie bezit. 3 a7—a6 4. Pc4xb6! Aldus vangt Wit twee vliegen in een klap: hij verschaft zieh het loperpaar en ontwricht

Zwarts pionnenstelling. 4 c7 X b6 5. Pf 3—d2! Ter handhaving van het loperpaar. Er dreigde n.l. 5. ..., Ph5. 5 h6—h5 6. f2—f3 Wit heeft nu twee voordelen van blijvende aard en Staat uitstekend.

Ter voorkoming van misverstand merken we op, dat de voorbeelden van dit hoofstuk niet zijn ontleend aan partijen van Steinitz zelf. Ze demonstreren, op welke manier de prineipes van Steinitz door spelers uit latere tijdvakken in praktijk zijn gebracht. D; Partyen van Steinit% Onderstaand volgt nu een bloemlezing van partijen, kenmerkend voor de stijl, de inzichten, het moedige zelfvertrouwen, maar ook voor de zwakten van Steinitz. Wij zien de grote strateeg nu eens prachtige aanvalspartijen leveren, als er kenmerken zijn, die het speien op koningsaanval rechtvaardigen, en dan weer stoutmoedige stukjes op het gebied van moeizame verdediging uithalen, als hij meent, dat de aanval van de tegenpartij onvoldoende gemotiveerd is. Wij zien hem diepe plannen ontwerpen en verwezenlijken, op deze wijze soms voordeel scheppend uit het niets, maar we zien hem ook wel eens het succes in gevaar brengen door allerlei kleine onnauwkeurigheden. Vurig profeet van het zuivere positiespel, die hij was, had Steinitz een blind vertrouwen in zijn algemene beginselen en toonde nooit vrees voor welke moeilijkheden dan ook, wanneer het erom ging, de juistheid van zijn inzichten te verdedigen. Wij laten thans de partijen spreken. 85

P A R T I J NR. 1 3

Dubbelfianchetto Hier krijgen we een fraaie aanvalspartij te %ien. Kenmerkend voor SteiniP.i is echter, dat de^egeen quiver aanvallende Stetten doet, solang de Stelling skulks niet vereist. Wit: W. Steinitz Zwart: A. Mongredien Gespeeld te Londen 1863 1. e2—e4 gl—g6 2. d2—d4 Lf8—g7 3. c2—c3 Kenmerkend voor Steinitz. Hij streeft er niet naar een breed centrum op te bouwen, wat hier stellig in aanmerking kwam, maar geeft de voorkeur aan een eenvoudige maar stevige formatie. 3 b7—b6 4. Lcl—e3 Lc8—b7 5. Pbl—d2 d7—d6 6. Pgl—f3 Weer een karakteristieke zet. De door Zwart gekozen verdediging heeft grote bezwaren en opent voor Wit verschillende aanvalsmogelijkheden. Vele spelers hadden hier zeker het scherpe 6. f4 gekozen, dat in ieder geval aardige kansen had geboden. Maar Steinitz heeft een ander plan. Voor een scherp optreden lijkt hem de Stelling op 86

dit ogenblik nog niet rijp te zijn. 6 e7—e5 7. d4xe5 De positionele betekenis van deze ruil blijkt spoedig. 7 d6xe5 8. Lfl—c4 Thans heeft Wit zonder een schijn van risico een gunstige Stelling bereikt. Door de ruil op e5 Staat nu Lg7 als siechte loper binnen de keten niet mooi en heeft ook Lb7 een zeer beperkte activiteit, daar pion e4 gemakkelijk te dekken is. Daarbij komt de open d-lijn, die alleen door Wit op eenvoudige wijze bezet kan worden. 8 Pg8—e7 9. Ddl—e2 0—0 10. h2—h4! Na de rüstige behandeling van de opening een verrassend scherpe aanvalszet. De-

ze is nu echter volkomen gemotiveerd door de kenmerken der Stelling. De zet g7—g6 doet zieh onder deze omstandigheden als een verzwakking gevoelen, van welke Wit tracht te profiteren door de h-lijn te openen. Het meer voor de hand liggende 10. 0—0—0 zou Zwart na 10. ..., Pd7 11. h4, Pf6 betere kansen op verdediging bieden. 10 Pb8—d7 Zwart had in ieder geval 10. h6 moeten proberen, om 11. h5 met 11. ..., g5 te beantwoorden en aldus het openkomen van de h-lijn te verhinderen. Dit had weliswaar veld f5 op lelijke wijze verzwakt en bovendien Wit de mogelijkheid gegeven om te zijner tijd op g5 een zeer kansrijk stukoffer te brengen, maar de consequenties van de tekstzet zijn veel erger. 11. h4—h5 Pd7—£6 12. h 5 x g 6 Pe7xg6 Het alternatief 12. ..., hg6: is evenmin voldoende, b.v. 1] 13. Pe5:. Niet het sterkste wegens 13. ..., Le4:! en Wit heeft geen beslissende voort-

zetting tot zijn beschikking; het offer op f 7 slaat niet door. 2] 13. 0—0—0!. Hierna blijft Zwart veroordeeld tot hopeloze passiviteit. Een mogelijk gevolg zou zijn: 13. ..., Pc6 14. Pg5, De7 15. g4, Lc8 16. f3, Pd8 17. Th4, Le6 18. Tdhl, Lc4: 19. Dh2, en Wit wint. 13. 0 — 0 - 0 Nadat Wit zieh het blijvende voordeel van de open h-lijn verschaft heeft, vindt hij de tijd om te rokeren. 13 c7—c5 14. Pf3—g5 a7—a6 Zwart is bezig een tegenactie op touw te zetten, maar hij komt er veel te laat mee. 15. P g 5 x h 7 ! Stelling 28 (na 15. Pg5 x h7!) Zwart

MB i• •III m H f rnj^B'm älg Wit

Slechts vijf zetten heeft Wits aanval geduurd, en reeds is de Stelling rijp voor de beslissende combinatie. Geen wonder ook, want vrijwel alle witte stukken staan actiever dan de zwarte, en daarbij komt nog het grote voordeel van de open h-lijn. Wit wint nu geforceerd. 15 Pf6xh7 16. Thl x h7 Hier zien we Steinitz nog onder de invloed van Anderssen staan: hij kiest de mooiste voortzetting i.p.v. de doelmatigste, welke bestond in het eenvoudige 16. Dh5, Pf6 17. Dg6:, dreigende 18. Lh6; dit had vlugger dan de tekstzet tot een nog groter materieelvoordeelgeleid,b.v. 1] 17...., Dc8 la] 18. Lh6?, Dg4!, en Zwart

kan nog vechten. lb] 18. Th7!, Ph7: 19. Lh6, en Wit geeft in drie zetten mat. 2] 17. ..., Ld5 18. Ld5:, Dd5: 19. Dg7:f!, Kg7: 20. ed5: 16 Kg8xh7 17. De2—h5f Kh7—g8 18. Tdl—hi Tf8—e8 19. Dh5xg6 Dd8—f6 20. L c 4 x f 7 f ! D f 6 x f 7 Op 20. ..., Kf8 volgt 21. Le8:, Te8: 22. Th8f, Lh8: 23. Lh6f, Ke7 24. Lg5 met damewinst. 21. Thl—h8f Kg8xh8 22. Dg6 x f7 Wit heeft twee torens gegeven voor de dame, zijn overwicht bedraagt dus twee pionnen. De winst is verzekerd, omdat Wit bovendien aanvalskansen heeft. Zwart geeft het op.

P A R T I J NR. 1 4

Spaans Een tweeting van party nr. 13: de^elfde kenmerken en de^elfde gevolgen. Wit: W. Steinitz Zwart: M. Tschigorin Gespeeld in Havana 1891 1. e2—e4 2. Pgl—f3 88

e7—e5 Pb8—c6

3. 4.

Lfl—b5 d2—d3

Pg8—f6

Steinitz is met weinig tevreden: zijn siechte loper is buiten de pionnenketen en Zwart kan dit moeilijk nadoen. De meeste spelers geven aan het scherpere 4.0—0 de voorkeur. 4 d7—d6 Zwart sluit zijn siechte loper in, omdat (ook) 4. ..., Lc5 bepaalde bezwaren heeft: 1] 5. Lc6:. Dit levert niets op wegens 5. ..., dc6:!, waarna 6. Pe5:? op 6. ..., Dd4! 7. Le3, De5: 8. d4, De4:9. dc5:, Dg2: enz. zou falen. 2] 5. c3!. Het juiste antwoord. Er dreigt nu Lc6: benevens P e 5 e n als Zwart 5, ..., d6 speelt, volgt 6. d4, met duideüjk voordeel voor Wit. 5. c2—c3 Om Lb5 tegen ruil te vrijwaren. Ook kan Wit nu op een gegeven ogenblik met d3—d4 in het centrum het initiatief nemen. 5 g7-g6 Volgens de tegenwoordige inzichten bereikt Zwart met 5. ..., a6 6. La4, Le7 7. Pbd2, 0—0 benevens b5 en d5 bevredigend tegenspel. 6. Pbl—d2 Lf8—g7 7. Pd2—fl

Steinitz placht in het algemeen geen haast te maken met de rokade. De betekenis van deze tactiek is reeds in partij nr. 13 gebleken en wordt ook hier spoedig duideüjk. 7 0-0 8. Lb5—a4 Zonder deze zet zou Zwart eventueel de loper kunnen ruilen. 8 Pf 6—d7 Dit rechtvaardigt Wits vorige zet. Stond de loper nog op a4, dan zou hier Pb6 benevens a6 een kleine dreiging betekenen. Beter dan de tekstzet was echter 8. ..., a6 geweest, b.v. 9. Pe3, b5 10. Lb3 (10. Lc2, d5!) 10. ..., Pa5 11. Lc2, c5 enz., met aardige tegenkansen. 9. Pfl—«3 De Stelling vereist d6—d5 voor Zwart. Wit houdt voortdurend rekening met deze opmars, maar zijn tegenstander speelt dienaangaande minder consequent. 9 Pd7—c5 Zie de vorige aantekening. Een meer doelmatige voortzetting was 9. ..., Pb6 geweest. 89

10. La4—c2 Pc5—e6 11. h2—h4! Dezelfde soort actie als in partij nr. 13. Wit gaat de hlijn openen, aldus profijt trekkend van het uitstel van de rokade, alsmede van passiviteit in het centrum. 11 Pc6—e7 Eindelijk komt Zwart op het juiste idee. Na 11. ..., h6 12. h5, g5 13. Pf5 zou Wit overwegend staan. 12. h4—h5 d6—d5! 13. h 5 x g 6 f7xg6? Blijkbaar in de hoop op een tegenaanval längs de f-lijn, maar deze verwachting wor dt geen werkelijkheid. Na 13. ..., hg6:! had Zwart nog redelijke kansen op voldoende verdediging behouden. 14. e4 x d5! Pe7xd5 15. Pe3xd5 Dd8xd5 16. Lc2—b3 Thans blijkt het nadeel van 13....,fg6:?. In plaats van een gunstig kenmerk, de open h-lijn, heeft Wit nu twee gunstige kenmerken gekregen die elkaar versterken: de open torenlijn en de open loperlijn b3— g8. Hierdoor is het positio90

nele evenwicht op zeer ernstige wijze verbroken. De Stelling is rijp geworden voor de aanval, en Steinitz laat er geen gras over groeien, hij neemt de zwarte koning onder kruisvuur. 16 Dd5—c6 17. Ddl—e2 Lc8—d7 18. Lei—e3 Kg8—h8 Verlaat de lijn van de loper, maar komt terecht op die van de toren. Zwart verkeert in grote moeilijkheden. 19. 0—0—0 Laat komt Wit tot de rokade, maar nu met groot effect. 19 Ta8—e8 20. De2—£ 1 Haalt de dame uit de lijn van Te8, zulks om zowel d3—d4 als de spoedig volgende combinatoire beslissing voor te bereiden. 20 a7—a5 Om Lb3 met 21. ..., a4 te verdrijven, maar hiervoor krijgt Zwart geen gelegenheid meer. Iets beter was 20. ..., Tf5 geweest. 21. d3—d4! e5xd4 Gedwongen met het oog op de dreiging 22. d5. 22. Pf3 x d4 Lg7xd4

Ook andere voortzettingen zijn onvoldoende, b.v. 1] 22. ..., Pd4: 23. Th7:f!, Kh7: 24. Dhlf en mat in twee zetten. 2] 22. ..., Da6 23. Lc4, Da8 24. Pf3, met winnende aanvalvoorWit. 3] 22. ..., De4. Hierop heeft Wit twee gunstige voortzettingen tot zijn beschikking. 3a] 23. Pf3, dreigende zowel 24. Td7: als 24. Le6: benevens 25. Th7:t en 26. Pg5f met damewinst. 3b] 23. Lc2, Dg4 (g6 moet gedekt blijven) 24. f3, Dg3 25. Pf5, gf5:26. Td7: enz. 23. Tdl x d 4 ! Dreigt in de eerste plaats 24. La4, met verovering van Ld7. 23 Pe6xd4 Op 23. ..., b5 beslist 24. Dd3, dreigende zowel 25. Td7: als 25.Dg6:,b.v. 1] 24. Pd4: 25. Ld4:f, Tf6 25. Dg 6: enz. 2] 24. ..., Pc5 25. Th7:f!, Kh7: 26. Th4f, Kg7 27. Dd4f, Df6 28. Lh6f, Kb7

29. Lf8:f, Dh4: 30. Dg7 mat. 24. Thl x h7f! Stelling 29 (na 24. Thlxh7-j-'.) Zwart

mim WM m

m

ÜÜ \\l// « w H 'WWf m



mM.

M i

%ß 4 m M'^mt tmf • m W ,

B

Wit

Een schitterend slot, dat o.m. de betekenis van 20. D f l recht doet wedervaren. 24 Kh8xh7 25. D f l — h l f Kh7—g7 26. Le3—h6f Kg7—f6 Anders volgt 27. Lf8:f, Lh3 28. Dh3: mat. 27. Dhl—h4f Kf6—e5 28. Dh4xd4f Ke5—f5 29. Dd4—f4 mat.

91

PARTIJ NR. 15

Damegambiet Hier gaat de strijdom de voor- en nadelen van de geisoleerde damepion. Steinit£ legt het er op aan, de nadelen van dit kenmerk aan te tonen en weet %i/n doel op meesterlijke tvy\e te bereiken. Wit: J. H. Zukertort Zwart: W. Steinitz Gespeeld te St. Louis 1886 1. d2—d4 d7—d5 2. c2—c4 e7—e6 Het klassieke damegambiet. 3. Pbl—c3 Pg8—f6 4. Pgl—f3 d5xc4 Volgens de tegenwoordige inzichten is de aanneming van het klassieke damegambiet minder raadzaam. Men acht 4. ..., Le7, 4. ..., c5, 4. ..., c6 of 4...., Pbd7 veiliger. 5. e2—e3 Scherper is 5. e4. De tekstzet leidt tot het aangenomen damegambiet, dat normaal met 2. ..., dc4: ontstaat. 5 c7—c5 6. L f l Xc4 c5xd4 7. e3xd4 Dit laten isoleren van pion d4 is niet noodzakelijk, het vormt echter Wits enige kans op initiatief. Na 7. Dd4:, Dd4: 8. Pd4:, a6 staan departijenvolkomen 92

gelijk. 7 Lf8—e7 8. 0—0 0—0 9. Ddl—e2 Pb8—d7 10. Lc4—b3 Pd7—b6 11. Lei—f4 De geïsoleerde pion biedt het voordeel dat Wit beschikt over het mooie steunpunt e5 voor zijn paard en in combinatie daarmee aanvalskansen kan krijgen. Het conséquente waarnemen van deze kansen bestond in 11. Tdl, 12. Pe5 en dan Lg5 of eventueel Le3. De tekstzet past niet in dit plan en steh Zwart in Staat, het belangrijke stopveld d5 met tempowinst stevig in handen te krijgen. 11 Pb6—d5 12. Lf4—g3 Dd8—a5 13. Tal—cl Lc8—d7 14. Pf3—e5 Thans haalt deze zet niet veel uit.

14 Tf8—d8 Zwart mag zijn dameloper gerust laten ruilen. Wit immers moet met het oog op zijn geisoleerde pion aanval trachten te verkrijgen, en dit brengt met zieh mee, dat hij ruil van stukken zoveel mogelijk moet vermijden. Bovendien zou Wit met 15. Pd7: juist het stuk weggeven, dat het meest geschikt is om een actie op de koningsvleugel te steunen. Het gevolg zou dus zijn, dat na 15. ..., Td7: het nadeel van de geisoleerde pion sterker op de voorgrond zou treden. 15. De2—f3 Hiermee dreigt Wit zieh onder gunstige omstandigheden het loperpaar te verschaffen: 16. Pd5:, ed5: (16. ..., Pd5:P? 17. Df7:f!) 17. Pd7: enz. 15 Ld7—e8 Aldus blijft Zwart in het bezit van het stopveld d5, d.w.z. hij kan nu niet tot ed5: gedwongen worden. 16. Tfl—el Ta8—c8 17. Lg3—h4 Opnieuw een poging om Zwart na ruil tot ed5: te nopen en aldus ten minste een

volkomen gelijke pionnenstelling te bereiken. Er dreigt 18. Pd5: (18. ..., Pd5:P 19. Le7:, Pe7: 20. Db7:). De tekstzet bewijst echter, dat Wit met Lcl-f4-g3 slechts tijd heeft verloren. 17 Pd5 x c3 Verrassend en ogenschijnlijk onlogisch, maar in werkelijkheid zeer goed. Zwart gaat het gunstige kenmerk van zijn Stelling (druk op de witte geisoleerde dpion) in een ander gunstig kenmerk omzetten. 18. b2xc3 Da5—c7 De pionnenstelling is veranderd, maar dit heeft geen wijziging der kansen met zieh meegebracht. Inplaats van de geisoleerde pion op d4 heeft Wit nu op de open c- en d-lijn een geisoleerd stel van twee pionnen gekregen, dat dezelfde voor- en nadelen biedt: het leent er zieh toe de aanvalskracht der stukken te ondersteunen, betekent echter voor verdedigende doeleinden een handicap. Voor een dergelijk tweetal heeft Steinitz de treffende be93

naming „hangende pionnen" uitgevonden. De principiële licht- en schaduwzijden van hangende pionnen zijn de volgende : in horizontale formatie (c4— d4) bestrijkt zo'n tweetal vier velden van de vijfde rij ; het houdt daardoor de stukken van de tegenpartij op een afstand en verhoogt dus vanzelf de activiteit van de eigen stukken. Maar het heeft de voortdurende bescherming door stukken nodig. In horizontale formatie zijn dus beide hangende pionnen hulpbehoevend. In schuine formatie slechts één, de achterste, maar dan bestaat weer het gevaar, dat de tegenpartij zieh meester maakt van de stopvelden, in casu van c4 en d5. Ten slotte vormt ook de beperkte ruilvrijheid een nadeel van de hangende pionnen, zulks met het oog op het meestal ongewenste ontstaan resp. overblijven van één geisoleerde pion. Hij heeft het niet gemakkelijk, zo'n Siamese tweeling ! 19. Df3—d3 Meer geschikt om het Zwart moeilijk te maken was 19. Lg3. 94

19 Pf 6—d5 20. L g 4 x e 7 Ook hier kwam 20. Lg3 in aanmerking. Ruil van stukken is voor Zwart prettig. 20 Dc7xe7 21. Lb3xd5 Zie de vorige aantekening. 21. Lc2, om een kleine verzwakking van Zwarts koningsvleugel af te dwingen (21. ..., Pf6 22. Pg4) had nog enige aanvalskansen geboden. 21 Td8xd5 Stelling 30 (na 21. ..., Td8xd5) Zwart

• r

9

Mi i i tu ¡1 • i H B H 10 B B

È ¡1



mim.

•••

ÉM

tt§

B

8

ÈS M

Wit Thans heeft Wit geen aanvalskansen van betekenis, maar anderzijds vormen ook

zijn hangende pionnen nog geen duidelijke zwakte. Tot nu toe zijn geen fouten van grote draagwijdte gemaakt en de kansen staan bijna gelijk. 22. c3—c4 In beginsel zeer juist. De horizontale formatie is voor de hangende pionnen het gunstigst, stellig, wanneer voldoende mogelijkheid van dekking aanwezig is. 22 Td5—d8 Niet 22. ..., Ta5, omdat deze zet de verbinding der torens zou verbreken. 23. Tel—e3? Om alsnog op koningsaanval te spelen. Dit plan biedt echter, gezien de voorafgegane ruil van drie lichte stukken alsmede het ontbreken van een aanknopingspunt, geen kans van slagen en is beslist verkeerd. Wit had zieh tot het handhaven van het positionele evenwicht moeten bepalen, zulks door Tel naar dl te spelen en Dd3 uit de lijn van Td8 te halen - eventueel in omgekeerde volgorde. Voor het overige kon hij de manoeuvre c4—c5 benevens Pe5-c4-d6 in petto houden.

Door de tekstzet wordt aan de hangende pionnen een belangrijke mogelijkheid van dekking onttrokken, hetgeen ernstig nadeel met zieh meebrengt. 23 De7—d6 ! 24. Tel—dl Op 24. Th3 zou kunnen volgen: 1] 24. ..., Dd4: 25. Dh7:f, Kf8 26. Te3!, met kansrijk spei voor Wit. 2] 24. ..., h6! 25. Tdl, f6 enz., met overgang tot de partijvoortzetting. 24 f7—f6 25. Te3—h3 Een correct offer, dat echter geen kracht heeft, omdat Zwart het zonder meer kan weigeren. Andere voortzettingen waren evenwel niet beter, b.v. 1] 25. Pg4. Ook dit offer biedt slechts kansen, indien het onmiddellijk wordt aangenomen. Er kan verder volgen: la] 25. ..., h5 26. P f 6 : f , g f 6 : 27. Tg3f, Kf8 28. Dh7, Hl 29. Tg7, en Wit kan nog in troebel water vissen. lb] 25. ..., Lg6! 26. De2, e5!, en Zwart wint gemakkelijk (27. d5, h5 !). 95

2] 25. Pf3, Da6!, en Zwart wint ten minste een pión bij overwegende Stelling. 3] 25. c5, Dd5 26. Pc4, Lb5, en de hangende pionnen gaan verloren, b.v. 3a] 27. Tcl,e5I enz. 3b] 27. Pb6, abó: 28. Db5:, bc5: enz. 25 h7—h6! Na 25. ..., fe5: 26. Dh7:f zou Wits aanval ten minste remise waarborgen, b.v. 1] 26. ..., Kf7? 27. Tf3f, Ke7 28. Dg7:f, Lf7 29. Df7: mat. 2] 26 , Kf8 27. Tg3! enz. 26. Pe5—g4 Met de offerdreiging 27. Pf6:f of 27. Ph6:f enz. (vergelijk de aantekening bij Wits 25ste zet, punt la). Op 26. Pg6 zou volgen: 26. ..., Lg6: 27. Dg6:, Tc4: 28. Th6:, Dd4:! 29. Dh7f, Kf8 30. Dh8t, Kf7 31. Dd8:, Dd8: en Zwart wint. Dd6—£4 26 Pareert de offerdreiging en valt Pg4 aan. 27. Pg4—e3 Le8—a4! Een fijne zet. Door Tdl naar d2 te drijven krijgt Zwart de kans, spoedig met matdreigingen op de onderste rij te werken. 96

28. Th3—f3 Een tussenzet zonder veel betekenis. 28 Df4—d6 29. Tdl—d2 Op 29. Tf6: beslist dadelijk 29. ..., Ldl:!, daarentegen zou Wit na 29. ..., gf6: 30. Dg6f, Kf8 31. D f 6 : t , Ke8 32. Pf5, ef5: 33. T e l f , Kd7 34. Df7f, Kc6 35. Te6 nog kunnen vechten. 29 La4—c6 30. Tf3—g3 Ook andere zetten leiden niet tot een bevredigend resultaat, b.v. 1] 30. Tf6:, gf6: 31. Dg6f, Kf8 32. Df6:f, Ke8 33. Pf5, ef5: 34. Te2f, Le4! en wint. 2] 30. d5. Dit roept moeilijke complicaties in het leven: 2a] 30. ..., ed5:. Dit achtte Steinitz de weerlegging, echter ten onrechte. Men zie: 2al] 31. cd5:?. Steinitz houdt alleen met deze zet rekening en toont aan, dat Zwart dan als volgt wint: 31. ..., Ld5: 32. Pd5:, Dd5: 33. Dd5:f, Td5: enz. 2a2] 31. Pf5!. Hiermee verkrijgt Wit een niet te pareren aanval, b.v. 1° 31. ..., De5 32. Te3, Dalf 33. Tdl enz.

2° 31. ..., Dd7 32. Tg3, dc4: 33. Ph6:f (of ook 33. Dd7: enz., met stukwinst) 33. ..., Kh8 (of 33. ..., Kf8 34. Dh7 enz.) 34. Dg6, Te8 35. h4, met mat of damewinst. 3° 31. ..., Df8 32. Tg3, dc4: 33. Ph6:f, Kh8 34. Dd8:!, Td8: 35. Td8:, Dd8: 36. Pf 7f enz. 2b] 30. ..., De5!. Dit is de juiste voortzetting. Zwart verovert op zijn minst een pion, b.v. 2bl] 31. h3, ed5: 32. cd5:, Ld5: 33. Pd5:, Tclf 34. Tdl, Tdl :f 35. D d l T d 5 : enz. 2b2] 31. g3, b5 32. cb5:, Ld5: 33. Pd5:, Td5: enz. 2b3] 31. Tg3, ed5: 32. Dg6, Tc7 enz. (33. Dh6:P, Dg3:!). 30 f 6—f 5! (Zie Stelling 31) Deze tegenaanval plaatst Wit voor een onoplosbaar probleem. Er dreigt 31. ..., f4 met stukwinst. Wits toren heeft op de koningsvleugel niets bereikt en komt nu zelf in het nauw. 31. Tg3 g6 Een laatste poging om door complicaties kansen te scheppen.

Stelling 31 (na 30. ..., f6—f5!) Zwart ¡11 i iW ¡§l§

Wm>. W l ü

B

B i B

•r • Wit 31 Lc6—e4 32. Dd3—b3 Kg8—h7! 33. c4—c5 De pointe van Wits laatste zetten: Tg6 komt in veiligheid. Op de uitslag van de partij heeft dit evenwel geen invloed meer. 33 Tc8 x c5 34. T g 6 x e 6 Of 34. De6:, De6: 35. Te6:, Tclf en nu 1] 36. Pdl, Lc2 met stukwinst. 2] 36. P f l , Ld5 benevens 37. ..., Lc4, eveneens met stukwinst. 3] 36. Tdl, Tdl:f 37. Pdl:, Td4:, met gemakkelijk te 97

winnen spei voor Zwart. 34 Tc5—elf De verzwakking van de onderste rij, door Zwart met 27. La4! uitgelokt, komt nu ten volle tot haar recht. 35. Pe3—dl Of 35. Tdl, Tdl:f 36. Pdl:, Dd4: enwint. 35 Dd6—f4

36. Db3—b2 Tel—bl 37. Db2—c3 Td8—c8! 38. Te6xe4 Om na 38. ..., fe4:? 39. Dc8:, Dd2: 40. Df5f enz. eeuwig schaak te geven. 38 Df 4 x e4 Dreigtmatop el. Wit geeft het op.

P A R T I J NR. 1 6

Lopergambiet Is het veelal een kunst, uit veel by\onderheden van de Stellingjuist die te kielen, welke de gang van %aken bepalen en derhalve de eigenlijke kenmerken der Stelling %ijn, een kenmerk biedt %ich altijd van^elf aan: het materiele overwicht. De waarde van dit kenmerk is echter vaak moeilijk, te bepalen, wanneer namelijk de vraag rij st, in hoeverre het materiele overwicht opweegt tegen kenmerken, die voor de tegenpartij pleiten. Steinit% stond in alle twijfelachtige gevallen aan de %ijde van het materiele overwicht, vaak misschien uit gewoonte en eigen^innigheid, daar %ijn levenstaak in de eerste piaats in het bestrijden van gambieten bestond. Bij %ijn pogingen om gambieten te weerleggen, schuwde hij geen enkel gevaar. Tot welke halsbrekende toeren hij dan bereid was en welke handigheid hij bij het verdedigen van schier hopelo^e Stellingen kon ontplooien, leert de%e partij. Wit: D. Janowski Zwart: W. Steinitz Gespeeld te Keulen 1898 1. e2—e4 e7—e5 2. f2—f4 e5x£4 3. Lfl—c4 Pg8—e7 4. Ddl—h5 Dit is sterker dan 4. Pc3, 98

waarop Zwart met 4. ..., c6 en eventueel 5. ..., d5 behoorlijk spei krijgt. Na de tekstzet komt Zwart niet tot d7—d5.

4 Pe7—g6 5. Pbl—c3 Dd8—e7 Een zeer merkwaardige zet, in strijd met alle beginselen van een gezonde ontwikkeling. Steinitz heeft waarschijnlijk als volgt geredeneerd: „Met gewone zetten kom ik er niet, daar Wit dan op zijn minst de gambietpion gemakkelijk herovert en goed spei verkrijgt. En dat sta ik iemand, die een gambiet heeft gespeeld, niet zonder meer toe. Liever ga ik strijdende te gronde. Ik moet zien, pion f4 althans een tijdlang te handhaven. Hiertoe moet f7 een extra dekking krijgen, want anders zou na b.v. 6. d4 reeds 7. Lf4: dreigen. Als ik echter f7 met 0—0 ga dekken, loop ik mat, b.v. 5. ..., Lb4 6. Pf3, 0—0 7. Pg5! enz. Er schiet dus niet anders over dan de damezet. Hij is zeker niet mooi, maar mijn plan vereist deze zet. Vooruit dan maar! Misschien kom ik zelfs tot d7—d5, daar pion e4 gepend Staat." 6. ¿2—d4 Pb8—c6 7. Pgl—f3 De7—b4 Onder de gegeven omstandigheden een zeer fijne ma-

noeuvre, waarmee Zwart een tempo wint. Tevens is dit de enige mogelijkheid om groot nadeel te vermijden. Na de tekstzet mag Lc4 niet speien wegens 8. ..., Pd4:. 8. Dh5—d5 Pc6—d8 Dreigt 9. ..., c6 met stukwinst. 9. a2—a3 Db4—e7 10. 0—0 d7—dö Dreigt 10. ..., Le6 11. Db5f, c6 12. Db3, Lc4:, waarmee Zwart eenbelangrijke vereenvoudiging zou bereiken. 11. Dd5—h5 c7—c6 Zwart is er nog juist in geslaagd het gevaarlijke Pd5 te beletten. Het resultaat van 7. ..., Db4 is nu te overzien: Zwart heeft twee onbetekenende zetten gedaan, t.w. Db4 en De7, en Wit drie, nl. Dd5, a3 en Dh5. 12. Lei—d2 Pd8—e6 Dekt f4 nogmaals en bindt Pf3 aan zijn plaats. Immers d4 moet gedekt blijven en 13. d5 zou voorbarig zijn wegens 13. ..., Pc5 14. Tael, Pd7, waarna het belangrijke veld e5 in handen van Zwart zou Valien.

13. Tal—el 14. d4—d5! 15. e4—e5!

De7—c7 Pe6—d8 99

Langzamerhand wordt het duidelijk, dat Zwarts plan de campagne toch wel al te gewaagd is geweest. Wit heeft met eenvoudige middelen een geweidige Stelling opgebouwd en gaat nu tot de directe aanval over. 15 d6xe5 16. Pf3 x e5 Lf8—c5f 17. Kgl—hl 0—0 18. d5xc6 Lc5—e3 ! Zwart Staat verloren, maar hij verdedigt zieh nog zo goed mogelijk. Ziehier andere mogelijkheden: 1] 18. ..., bc6:? 19. Pg6:, hg6 : 20. Dc5 : met stukwinst voor Wit. 2] 18...., Pc6:? 19. Pg6:enz., eveneens met stukwinst. 3] 18. ..., Pe5: 19. Te5:, met winnende aanval voor Wit, b.v. 19. ..., Ld6 20. Pd5, Dc6: 21. Pf 6 f !, gf6: 22. Tg5f !, Kh8 23. Dh6, fg5 : 24. Lc3f, f6 25. Df6:f, Tf6: 26. Lf6: mat. 19. Pe5—f3? Op combinatie gespeeld, maar niet het best. Aangewezen was eenvoudig 19. Le3: !, b.v. 1] 19. ..., Pe5:? 20. Lf4:, Pdc6: 21. Ld5!, en Wit wint 100

een stuk. 2] 19. ...,fe3:?20. Pg6:,hg6: 21. Dg6:, Dc6: 22. Dd3, Le6 23. Ld5!, met winnende aanval voor Wit. 3] 19. ..., De5: 20. De5:, Pe5:21. cb7:1, Lb7:22. Tf4:, Pc4: 23. Tc4:, en Wits pluspion moet, ondanks de ongelijke lopers, de beslissing brengen, daar Wit op de damevleugel een groot overwicht heeft. 19 Le3xd2 20. Pf3—g5 De conséquente voortzetting. Na 20. Pd2:, bc6: zou Zwart plotseling zeer goed staan. 20 h7—h6 21. D h 5 x g 6 h6 x g 5 22. Pc3—d5 Dc7 x c6 23. Pd5—e7f Kg8—h8 Het kritieke ogenblik. Wits aanval is nog juist sterk genoeg om de strijd in evenwicht te houden. (Zie stelling 32)

24. Dg6xg5? Na deze tweede fout gaat de partij voor Wit verloren. Juist was 24. Lf7:!, met de volgende mogelijkheden: 1] 24. ..., Dg6:P 25. Pg6:f,

Stelling 32 (na 23. ..., Kg8—h8) Zwart ü üsp 1 ¿f B X m i WA •1w

•• • B B (S

ä



ü

Am



®f

m

B • m I B^H UI Wit

Kh7 26. Pf8:f, en Wit heeft de kwaliteit gewonnen. 2] 24. ..., Lf5? 25. Df5:,Tf7: 26. Dd3, Te7: 27. Tey: 2a] 27. ..., Le3 28. Te3: en wint. 2b] 27. ..., La5 28. b4, Lb6 29. b5 en wint. 3] 24. ..., T£7:? 25. Pc6: en wint. 4] 24. ..., P£7:! 25. Pc6:, Lei: 26. Pe7!, Ld2 27. Dh5f, Ph6 28. Pg6f, Kg8 29. Pf8:,

Kf8: 30. h4!, met ongeveer gelijke kansen (30. ..., gh4:? zou de zwarte koningsloper kosten: 31. Dc5f, Ke8 32. De5f, Kf8 33. Dd6f en 34. Dd2:). 24 Dc6—h6 25. Dg5—c5 Dreigt Pg6f en Df 8 :f. 25 Pd8—e6 26. Lc4xe6 Lc8xe6 27. Tel—e5 Ld2—e3! 28. Dc5—b5 g7—g6 Hiema had Wit de partij gerust kunnen opgeven. Hij is een stuk kwijt en heeft geen schijn van aanval meer. 29. Db5xb7 Kh8—g7! Dreigt mat in drie zetten door 3 0 . D h 2 : f enz. 30. Db7—f3 Ta8—d8 31. h2—h3 Dh6—h4 32. Pe7—c6 Le6—g4! 33. Df3 X g4 OpDe4 volgt Lh3:. 33 Dh4 x g4 34. h 3 x g 4 Tf8—h8f 35. Te5—h5 g6xh5 Wit geeft het op.

PARTIJ NR. 1 7

Franse verdediging Het is ook tegenmordig nog bijna een wet, dat men tegen een %wakkere tegenstander scherp op aanval rnoet speien. Steinit^ placht echter 101

juist in dergelijke gevallen geen enkel risico te nemen. Hier %ien we hem de opening kleurloos behandelen, maar bet duurt niet lang, of hij Staat ver overwegend, eenvoudig door %ijn betere kijk op de algemene eisen der Stelling. Een positiepartij van het lichte genre.

Wit: W. Steinitz

Zwart: B. Fleissig Gespeeldte Wenen 1882

1. e2—e4 e7—e6 2. e4—e5 Deze enigszins voorbarige opmars werd door Steinitz een paar keer geprobeerd. 2 d7—d5 Betere kansen om het voorbarige van 2. e5 aan te tonen, biedt 2. ..., c5, spoedig gevolgd door d6. 3. e5 x d6 e.p. Verrassend. De doorschuifvariant, die na 3. d4 zou ontstaan, biedt Wit ten koste van positionele risico's, zekere aanvalskansen, maar na de tekstzet heeft Zwart het bijzonder gemakkelijk.

3

Lf8xd6

4. d2—d4 Pg8—e7 Hetenige waarop Zwart moet leiten is de bevrijding van Lc8, liefst door middel van e6—e5. Dit doel is op verschillende manieren te bereiken. Zelfs het brutale 4. e5 was goed genoeg geweest. 102

5. Lfl—d3 Pe7—g6 6. Pgl—f3 Pb8—c6 Niet 6. ..., e5? wegens 7. Lg6: enz. met pionwinst. Na de tekstzet is e5 niet meer te beletten. De partijen staan gelijk. 7. Pbl—c3 Pc6—b4 Een afdwaling, voortkomend uit overdreven respect voor Wits aanvalsloper. Men ziet, hoe de aanval destijds het denken der schakers beheerste. Na 7. ..., e5 was er niets aan de hand geweest. 8. Ld3—c4 c7—c6? Een ernstige positionele fout, waaruit blijkt, dat Zwart in het geheel niet beseft, waarom het in deze Stelling gaat. In plaats van Lc8 te bevrijden, gaat hij dit stuk inmetselen. Nu zijn het al drie pionnen, die Lc8 siecht maken en binnen de keten houden: b7, c6 eneö. 8. ..., e5? ging thans welis-

waar niet wegens 9. Pg5 ! (9. 0—0 10. Dh5 en wint), maar met 8. ..., b6 of 8. ..., c5 had Zwart nog behoorlijk spei kunnen krijgen. 9. Pc3—e4 Ld6—c7 10. 0—0 0—0 Op 10. e5? zou nu 11. Pfg5 volgen (11. 0—0 12. Ph7: ! resp. 11. ..., Pd5 12. Tel). 11. Tfl—el Pb4—d5 Opnieuw zou 11. e5 falen, en wel wegens 12. Lg5!, b.v. 1] 1 2 . D d 7 13. Pc5 enz. 2] 12. ..., De8 13. de5:, Pe5: 14. Pe5: 2a] 14. ..., De5: 15. Pf6f enz. 2b] 14. ..., Le5: 15. Pd6 enz. 12. Pe4—c5 Pg6—h4 13. Pf3—e5! Wit Staat nu ver overwegend. De manier, waarop Steinitz erin geslaagd is groot voordeel te bereiken, kenmerkt het algemene peil der positionele inzichten van die tijd. Men was gewend zieh met de aanval bezig te houden en had weinig begrip van kleine positionele finesses. In de tegenwoordige tijd körnen fouten, als Zwart hier heeft gemaakt, in geen enkel

meestertoernooi meer voor. 13 Ph4—f5 14. c2—c3 Lc7xe5 Nu ruilt Zwart zonder directe noodzaak ook nog zijn goede loper in plaats van op de een of andere manier het fianchetto van Lc8 voor te bereiden! 15. Tel x e5 Pd5—f6 16. Te5—el In hoofdzaak om Pc5-d3-e5 voor te bereiden. 16 h7—h6 Verhindert 17. Lg5, maar verzwakt de koningsvleugel. 17. Ddl—f3 Pf6—d5 18. Lc4—b3 De loper gaat de diagonaal bl—h7 bezetten, zonder de manoeuvre Pc5-d3-e5 te dwarsbomen (18. Ld3, b6 !). 18 b7—b6 19. Pc5—d3 Lc8—a6 De zwarte loper is eindeüjk bevrijd, maar hij Staat nog steeds niet goed, daar hij de verdediging van de koningsvleugel niet kan steunen. 20. Pd3—e5 Ta8—c8 21. Lb3—c2 Pf5—e7 22. Df3—g3 Kg8—h8 23. Dg3—h4 Dreigt 24. Lh6 : enz. 23 Kh8—g8 24. Dh4—g3 103

Thans zou 24. Lh6:, gh6: 25. Dh6: niet doorslaan wegens 25. ..., Pf5. 24 Kg8—h8 25. Dg3—h3 Pe7—g8 Zwart kon ook weer 25. ..., Kg8 speien, maar dit had niet veel verschil gemaakt. Wit had dan, nu zijn dame buiten het bereik van Pe7 Staat, de een of andere rüstige versterking van de aanval gekozen, b.v. 26. Te4. 26. Dh3—h5 Tc8—c7 27. Lei—d2 Pd5—f6 28. Dh5—h3 Pf6—d5 Zwart kan hoegenaamd niets ondernemen. 29. c3—c4 Pd5—f6 30. Tal—dl Indirecte dekking van pion d4. 30 Dd8—e8 31. Ld2—f4! (Zie Stelling 33) De beslissende versterking van de witte Stelling. Er dreigt kwaliteitswinst door 32. Pg6f enz., en hiertegen heeft Zwart geen voldoende verdediging. 31 Tc7—c8 Ziehier een aantal andere mogelijkheden: 104

Stelling 33 (na 31. Ld2—£4!) Zwart

Wit 1] 31. ..., Dd8 32. Pg4, Td7 33. Ph6: enz., met winnende aanval voor Wit. 2] 31. ..., Tb7 32. Da3!, met stukwinst. 3] 31. ..., Te7 32. g4!, met winnende aanval, b.v. 3a] 32. ..., Pd7 33. Pc6: enz. 3b] 32. ..., Ph7 33. g5, g6 34. Pg6:f, fg6: 35. Le5f, Tg7 36. gh6: enz. 32. Dh3—a3! La6—b7 33. Da3 x a7 Lb7—a8 34. D a 7 x b 6 g7—g5 35. Lf4—g3 Pf6—d7 36. Db6—b3 f7—f5 37. f2—f3 Kh8—g7 38. c4—c5 Pd7—f6 39. Pe5—c4! Zwart geeft het op.

P A R T I J NR. 1 8

Damegambiet Hier %ien we een strijd van nieuwerwets allooi, waarin Steinit% erirt slaagt aan te tonen, dat ^ijn meerderheid in het centrum syvaarder weegt dan die van s^ijn tegenstander op de damevleugel. Wit: J. H. Zukertort Zwart: W. Steinitz Gespeeld te New Orleans 1886 1. d2—d4 d7—d5 2. c2—c4 e7—e6 3. Pbl—c3 Pg8—f6 4. Lei—g5 Lf8—e7 5. Pgl—£3 0—0 6. c4—c5 Wit legt het erop aan de bevrijding van Lc8 te bemoeilijken. Hij voelt zeer juist, dat de ontwikkeling van dit stuk het hoofdprobleem van deze variant betekent en acht het dus gerechtvaardigd, een directe actie te ondernemen. Maar dit laatste is niet goed gezien. Het vervolg leert, dat de Stelling nog niet rijp was voor een bepaalde actie, waardoor de tekstzet de mobilisatie van de zwarte dameloper eerder in de hand werkt. Wit had met 6. e3 zijn ontwikkeling moeten voortzetten. 6 b7—b6 ! Deze tegenactie is wèl gemo-

tiveerd. 7. b2—b4 Praktisch gedwongen. Het is duidelijk, dat 7. cb6:, abó: een belangrijke verbetering van Zwarts positie met zieh zou meebrengen: tempowinst, daar Wit met c4—c5 X b6 twee doelloze zetten heeft gedaan, het herrijzen van de mogelijkheid c7—c5, versterking van het centrum, open a-lijn, ontwikkeling van de dameloper via a6 of b7. 7 b6xc5 8. d4xc5 Opnieuw vrijwel gedwongen. 8. bc5:, La6! heeft de volgende bezwaren voor Wit: 1] 9. e3, L f l : ! enz. Wits rokade is verbeurd en bovendien is de goede L f l in ruil voor Zwarts siechte loper verdwenen. 2] 9. g3. Dit is tijdrovend en 105

bovendien niet geschikt om aan L f l behoorlijke activiteit te verschaffen. Er zou verder kunnen volgen: 9. Pe4 10. Le7:, De7: 11. Pe4:,de4:. 2a] 12. Pe5, f6 13. Pg4, e5 14. de5:, Dc5:, met voordeel voor Zwart. 2b] 12. Pd2, f5, spoedig gevolgd door e5, met zeer goed spei voor Zwart. 8 a7—a5 Er begint nu een strijd tussen twee meerderheden, die van Zwart in het centrum en die van Wit op de damevleugel. De tekstzet betekent een belangrijke voorbereiding tot het opspelen van Zwarts centrumpionnen. 9. a2—a3 Natuurlijk gedwongen. 9 d5—d4! Dankzij Zwarts vorige zet mag deze pion niet genomen worden: 10. Pd4:?, ab4:enz., oflO. Dd4:?, Dd4: 11. Pd4:, ab4: enz. 10. L g 5 x f 6 Om hetzij met 11. Pe4 te kunnen voortzetten, hetzij een kleine verzwakking van Zwarts koningsvleugel uit te lokken. 106

10 g7xf6 Dit is beter dan 10. ..., L£6:. De tekstzet doet zieh onder deze omstandigheden meer als versterking van het centrum dan als verzwakking van de koningsvleugel gelden. 11. Pc3—a4 11. Pe4 zou thans ongunstig zijnwegens 11. ...,f5enz. e6—e5 11 Consequent gespeeld. Het is nu duidelijk, dat Wits plan volkomen mislukt is. Immers Lc8 is geheel bevrijd en Wit sukkelt met een achterstand in ontwikkeling. Een andere goede voortzetting was geweest: 11. ..., ab4: 12. ab4:, Pc6 13. b5, Pb414. Tel, Dd5 enz. 12. b4—b5 Met de Sterke dreiging 13. c6, welke zet Pb8, en daarmee ook Ta8 zou patzetten. 12 Lc8—e6? Steinitz onderschat het gevaar. Aangewezen was 12. ..., Dd5. Ook 12. ..., c6 of 12. ..., Pd7 kwam in aanmerking. 13. g2—g3? Wit maakt geen gebruik van de geboden gelegenheid. 13. c6! had eventueel een

pion gekost, maar toch duidelijk voordeel voor Wit opgeleverd, b.v. 1] 13. ...,Dd5 14. e3, de3: la] 15. fe3:P. Dit faalt op 15. ..., Ddl:f benevens 16. ..., Lb3(f). lb] 15. Dd5:!, ef2:f 16. Kf2:, Ld5: 17. Pc3, en Wit Staat overwegend. 2] 13. ..., Lc4 14. e4, d3 15. Pc3, a416. Del, Ta5 17. Tbl, Lc5 18. Pd2, Le6 19. Pa4:, eveneens met overwegend spei voor Wit. Relatief het beste voor Zwart is daarna 19...., Lf2:f enz. 13 c7—c6 Verhindert c5—c6 voorgoed. 14. b 5 x c 6 Of 14. b6, Dd5 15. Tel, Pd7 16. Dc2, Db3 enz. met voordeel voor Zwart. 14 Pb8 x c6 15. Lfl—g2 Ta8—b8 Dreigt Lb3. 16. Ddl—cl d4—d3! Uitstekend. Zwart doet zijn ontwikkelingsvoorsprong gelden. 17. e2—e3 Praktisch het enige. Wit mag het zwarte paard niet op d4 toelaten. Na 17. ed3:P, Dd3: zou Wit niet meer kunnen rokeren en

aan een vernietigende aanval komen bloot te staan. 17 e5—e4 18. Pf3—d2 f6—f5 19. 0—0 Tf 8—e8 ! Stelling 34 (na 19. ..., Tf8—e8!) Zwart



M1m JL i • wü> B Hl m füii B ï m m • i8 w



*t



'à f •w

S Pi -a. S

Wit

Het is duidelijk, dat Zwart overwegend Staat. Zijn machtige centrumpionnen zijn diep i n de witte Stelling doorge-

drongen, terwijl er van Wits overwicht op de damevleugel niets is overgebleven dan een geïsoleerde en gestopte vrijpion, die meer een zwakte voor Wit betekent dan een gevaar voor Zwart. Maar nog heeft Wit een belangrijke ressource, bestaande in f2—f3 en/of g3—g4; 107

dit zou de kracht van Zwarts pionnencentrum breken en de veiligheid van Zwarts koning in het geding brengen. Deze ressource bij voorbaat te ontzenuwen is nu de bedoeling van de fijne tekstzet. Zwart beoogt met tempowinst Lf6 te spelen, waarna zo nodig Ld5 met dubbele dekking van pion e4 kan volgen. 20. f2—f3 Tegen deze onmiddellijke aanval heeft Zwart nog een andere pijl op zijn boog. 20 Pc6—d4! Dreigt zowel Pe2f als Pc2 en Pe3:. Wit moet dus wel nemen. 21. e 3 x d 4 Dd8xd4f 22. Kgl—hl e4—e3! De pointe. Na 22. ..., Da4: 23. fe4: enz. zou Wit zijn doel bereiken, met het gevolg, dat de uit-

slag van de partij onzeker zou worden. 23. Pa4—c3 Le7—£61 Weer veel sterker dan de onmiddellijke herovering van het stuk. Nu Zwarts opgerukte centrumpionnen tot twee verbonden vrijpionnen zijn gepromoveerd, zijn zij meer waard dan een toren. 24. Pd2—bl d3—d2 25. Del—c2 Le6—b3 26. D c 2 x f 5 d2—dlD

27. Pc3 x dl

Lb3xdl

Sterker dan Dal :. 28. Pbl—c3 e3—e2 29. Tal x dl Of 29. Tfdl :, edl : Df 30. Tdl Dc3: enz. 29 Dd4 X c3 Zwart heeft zijn stuk terug en krijgt er nu nog een voile toren bij. Wit geeft het op.

PARTIJ NR. 1 9 Aangenomen damegambiet Evenals partij nr. 18 toont ook de%e partij Steinit^ in een moeilijhe strijd met een tegenstander, die kennelijk de wil heeft de grondstellingen van het positiespel te volgen, maar er %ich toch tegen be^ondigt. De wens om te gaan aanvallen wint het van het streven naar objectiviteit en 108

doet tot verschillende voorbarige fetten besluiten, waarvan Steinig op degelijke manier weet te profiteren. Wit: H. N. Pillsbury Zwart: W. Steinitz Gespeeld te New York 1894 1. d2—d4 d7—d5 2. c2—c4 d5 x c4 Dit is het aangenomen damegambiet. 3. Pgl—£3 Om 3. ..., e5 te beletten. 3 e7—e6 4. e2—e3 c7—c5 Na 4 b5 5. a4, c6 6. ab5:, cb5 : 7. b3 wint Wit zijn pion met goed spei terug. 5. Pbl—c3 Pb8—c6 6. Lf 1 x c4 Pg8—£6 7. 0—0 c5xd4 8. e3xd4 L£8—e7 9. Lei—f4 Steinitz heeft weer zijn lievelingsvariant bereikt en Wit begaat hier dezelfde prineipiele fout als in partij nr. 15 (zie deze, aantekening bij 11. Lf4). 9 0—0 10. Tal—cl Dd8—b6 11. Pc3—b5 De inleiding tot een aardig bedachte actie, die echter voorbarig blijkt te zijn. Aangewezen was 11. Dd2 (11. ..., Td8 12. Le3). Wit had dan nog zeer behoorlijk

gestaan. 11 Pf 6—e8 Gedwongen. Er dreigde in de eerste plaats 12. Lc7, Da6 13. Pdöenz. 12. T f l — e l Pc6—a5 13. Lc4—d3 Lc8—d7 14. Pb5—c7 Ta8—c8 Na 14. ..., Pc7:? 15. Lc7: zou Pa5 verloren gaan. 15. Pc7—d5! e6xd5 16. Tel x e7 Wit heeft aardig gecombineerd en ogenschijnlijk een klein voordeel bereikt, want hij beschikt over het loperpaar, terwijl de pionnenstelling symmetrisch is geworden. Het vervolg laat echter zien, dat de hele actie van Wit töch voorbarig is geweest. 16 Pe8—£6 (Zie Stelling 35) Een nader onderzoek van deze Stelling leidt tot het verrassende resultaat, dat eerder Zwart de beste kansen heeft. De aanvalskracht van de wit109

Stelling 35 (na 16.

Pe8—f6) Zwart

Wit te Stelling is namelijk voorlopig uitgeput en nu blijkt plotseling, dat Zwart dankzij een aantal kleine dreigingen het initiatief heeft. Immers pion b2 Staat aangevallen, pion d4 kan na Lg4 en Pc6 zeer zwak worden, en tenslotte bestaat voor Te7 het gevaar, door Le6 benevens Pc6 te worden gevangen. Bij het afweren van deze dreigingen moet Wit tenminste het bereikte voordeel van de twee lopers inboeten. 17. Pf3—g5 Wit gaat verder aanvallen het beste wat hij onder deze omstandigheden kan doen. Er dreigt 18. Ph7: resp. 18. 110

Lh7:f benevens 19. Td7: of zelfs 18. Td7: benevens Lh7 :f en Dh5. Passieve verdediging biedt hier weinig kans van slagen, b.v. 17. Te2?, Lg4 18. Tec2, Tc2: 19. Tc2:, Lf3: 20. gf3:, Pc6, en Zwart Staat zeer goed. 17 Ld7—g4 Dwingt Wit tot een afwikkeling. Na b.v. 17. ..., h6 18. Ph7 enz. zou Wit aanvalskansen behouden. 18. Ld3xh7f Anders gaat d4 verloren (18. f3, Dd4:f o£ 18. Dd2, Tel :f 19. D e l D d 4 : ) . 18 Pf6xh7 19. Ddl x g4 Tc8xclt 20. Lf4 X cl Ph7—f6 21. Dg4—dl Pa5—c6 22. Te7—el Db6xd4 Zwart is een belangrijke stap verder gekomen door een der witte lopers tot ruil te dwingen en bovendien Wits centrumpion te ruilen voor een randpion. En daar op deze wijze pion d5 vrij is geworden, heeft Zwart ongetwijfeld het beste spei. Zijn voordeel is evenwel nog niet beslissend. 23. Pg5—f3! Dd4—b6! Van weerskanten goed gespeeld.

De strijd gaat om het stopveld d4. Na 23. ..., D d l : 2 4 . T d l T e 8 25. Le3 zou Wit iets beter staan, daar pion d5 gestopt blijft en op den duur zwak kan worden. 24. Lei—g5 Nu Wit het stopveld d4 niet kan vermeesteren, gooit hij het over een andere boeg. Terecht, want hij mag 24. ..., d4 niet zonder meer toelaten; de zwarte vrijpion zou dan te gevaarlijk worden. 24 Db6xb2 25. Tel—e2? Na deze zet, die feitelijk een pionoffer betekent, komt Wit definitief ernstig in het nadeel. Aangewezen was 25. Lf6:, Df6: 26. Dd5:. De Stelling had weliswaar ook in dat geval een voor Zwart gunstig kenmerk gedragen, t.w. de meerderheid op de damevleugel, maar dit had geen beslissende betekenis gehad. 25 Db2—b5! 26. Lg5 x f 6 g7xf6 Zwart heeft een pion veroverd en handhaaft bovendien zijn sterke vrijpion. Deze voordelen wegen zwaarder dan het nadeel op de koningsvleugel.

27. Te2—d2 28. Pf3—h4

Tf8—d8

Stelling 36 (na 28. Pf3—h4) Zwart

M w •m 1 I

1 §§1 • 1NÜZ/Ä ® Mi 1 • 1 0 IIü B iHP 'mmw n HaBo Wit

Dit verder speien op aanval bespoedigt slechts het verlies. Door met 28. Pd4! het belangrijke stopveld te bezetten had Wit hardnekkige tegenstand kunnen bieden. 28 d5—d4! Thans is deze vrijpion reeds te ver opgerukt om met kans op succes gestopt te kunnen worden. Door de tekstzet heeft Zwart er een nieuw voordeel bijgekregen, namelijk een flink overwicht aan terrein. 29. Td2—d3 Pc6—e5 30. Td3—b3 Db5—c6 111

31. Tb3—g3f Kg8—f8 32. Ddl—d2 Om nog enige schaakjes te kunnen geven. 32 Td8—c8 33. Dd2—h6f Kf8—e7 34. Ph4—f5f Ke7—d7 De schaakjes zijn uitgeput en Wit Staat machteloos tegen-

over de dreiging 35. Dclf. 35. h2—h4 Dc6—elf 36. Dh6 x cl Tc8xclf 37. Kgl—h2 d4—d3 Hiermee is stukwinst gewaarborgd. Wit geeft het op.

P A R T I J NR. 2 0

Spaans Een schitterend, maar tevens droevig voorbeeld. Schitterend om de volmaakte wij%e waarop Steinii% door diepe strategische manoeuvres ener^ijds en koelbloedige verdediging ander%jjds beslissend voordeel weet te bereiken, droevig tegelijk door de ietwat onno^ele manier waarop hij ten slotte de winst laat glippen. Wit: Dr. Em. Lasker Zwart: W. Steinitz Gespeeld te Moskau 1896 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6 3. Lfl—b5 d7—d6 De eenvoudigste verdediging van het Spaans. Volgens de tegenwoordige inzichten verdient de tekstzet geen aanbeveling, daar Wit een groot overwicht aan terrein verkrijgt. Met dergelijke algemene voordelen wist men echter toen nog niet veel te beginnen. Men was gewoon scherp 112

op aanval te speien, doch juist deze methode biedt na de tekstzet weinig kans van slagen. Vandaar dat Steinitz met 3. d6 grote successen kon oogsten en men de indruk moest krijgen, dat dit de beste verdediging tegen het Spaans was. 4. d2—d4 Lc8—d7 5. Pbl—c3 Pg8—e7 Zwart beoogt het centrum, d.w.z. zijn koningspion op

e5 te handhaven. Uit dit oog- Wit gaat voor Lb5 een lijn punt bekeken is de tekstzet van terugtocht openen en logisch, maar hij heeft ander- hij tracht tevens ruil van stukzijds het grote bezwaar, de ken zoveel mogeüjk te verbewegingsvrijheid van Zwart mijden. nog meer te beperken. Een eenvoudiger en even5...., Pf6 is evenwel ook niet eens goede voortzetting bebevredigend wegens 6. Lc6:!, stond in de bezetting van het Lc6: 7. Dd3!, waarna 7. ..., centrumveld d5, b.v. 8. Pd5, ed4: vrijwel gedwongen is en Pb6 9. de5:!, en Wit handWit met 8. Pd4: benevens haaft het initiatief: Lg5 en 0—0—0 uitstekend 1] 9...., fe5:10. Lg5 enz. spei verkrijgt. 2] 9. ..., Pd5: 10. ed5:, Pe5: 11. Ld7:f, Dd7: 12. Pd4! 6. Lei—g5 Dit betekent koren op Zwarts enz. molen. 3] 9. ...,de5:10. De2enz. Lf8—e7 Kansrijker zijn de voortzet- 8 tingen 6. Lc4 en 6. de5:, die 9. c2—c3 0—0 in andere partijen tussen dezelfde tegenstanders (match Stelling 37 (na 9. ..., 0—0) 1894 resp. vierkamp St.-PeZwart tersburg 1895/'96) werden toegepast. 6 f7—f6 i i f I i "• i Aldus wordt pion e5 nog eens gedekt, bovendien met V * m-sLm m tempowinst. mm &M m » ¿ 1i 1 7. Lg5—e3 Pe7—c8 • m ¥MF Weloverwogen. m. mxm Zwart maakt veld e7 vrij voor de loper en zorgt er s tevens voor, dat Wit de mooie diagonaal b3—g8 niet kan Wit bezetten (8. Lc4, Pb6 9. Lb3, Pa5, en Lb3 wordt geruild). Zwart Staat stevig, daar zijn Stelling geen enkele zwakte 8. Pc3—e2

«

113

vertoont, echter moeilijk, daar hij weinig bewegingsvrijheid heeft. Dit laatste betekent een klein voordeel voor Wit, wiens Stelling evenmin verzwakt is. Beide partijen moeten echter zeer zorgvuldig manoeuvreren. Voor Wit gaat omhet scheppen van aanvalskansen zonder iets te riskeren, en Zwart heeft de taak zijn bewegingsvrijheid te vergro-

ten.

10. Lb5—d3 Pc8—b6 11. Pe2—g3 Kg8—h8 12. 0—0 Dd8—e8 13. Tal—cl Waarschijnlijk met de bedoeling, 14. c4 en eventueel 15. d5 te laten volgen. Voor andere doeleinden staat de toren op cl niet goed. 13 Pc6—d8 14. Tfl—el Blijkbaar is Wit weer van plan veranderd, daar hij ingezien heeft, dat 14. c4 of 14. d5 niet veel zou opleveren. 14 c7—c5 Zwart heeft zeer doelbewust gemanoeuvreerd. Met de tekstzet tracht hij pion d4 tot spelen te dwingen teneinde de situatie in het centrum te verhelderen. 114

15. Pf3—d2 Op deze wijze wordt Zwart in het onzekere gelaten omirent Wits verdere plannen - in beginsel een zeer goede tactiek. Voor degene, die weinig vrijheid van beweging heeft, is het namelijk altijd lastig, aan verschillende gevaren tegelijk het hoofd te moeten bieden. Hier gaat het om de zetten d4—d5, d4 X c5 en f2—f4, waarmee het spei zieh in drie verschillende richtingen kan ontwikkelen. En toch is de tekstzet niet geheel bevredigend, daar hij Zwart de gelegenheid geeft terreinwinst op de damevleugel te behalen. Meer voor de hand liggend was 15. dc5:, met de bedoeling van het zwakke veld d5 te profiteren (vergelijk veld d4 in Stelling 19). Echter had ook dit plan weinig kans van slagen geboden, daar zijn verwezenlijking een algehele, zeer tijdrovende hergroepering van de witte stukken had vereist. Neen, het idee voorlopig geen kleur te bekennen was wel goed, maar een betere manier om dit doel te benaderen bestond in 15. b3, even-

tueel gevolgd door 16. Pd2. 15 Pb6—a4! Deze sterke zet had Wit beter kunnen beletten. 16. Tel—c2 Op 16. b3?zou 1] 16. ..., Pb2 17. Dc2, Pd3: 18. Dd3: vrij gunstig zijn voor Wit, maar 2] 16. ..., Pc3:! 17. Tc3:, cd4: 18. Ld4:, ed4: zou Zwart in het voordeel brengen. b7—b5! 16 17. £2—£4 Pd8—e6! Met zijn laatste drie zetten heeft Zwart zieh behoorlijk tegenspel verschaft. Wit is nu gedwongen de spanning in het centrum op te heffen, en wel door het sluiten van de Stelling, want voor het openen van de den/of f-lijn staan zijn torens niet goed. 18. £4—£5 Pe6—d8 19. d4—d5 Thans beschikken beide partijen over een plaatselijk overwicht aan terrein, Wit op de koningsvleugel en Zwart op de damevleugel. Een scherpe strijd met aanval en tegenaanval ligt in het verschiet, want geen van beide tegenstanders mag zieh

onder deze omstandigheden tot een passieve houding bepalen. 19 Pd8—b7 20. Pd2—£3 c5—c4 21. Ld3—e2 Le7—d8 Deze loper is, gezien de pionnenstelling, t.a.v. de koningsvleugel siecht, maar t.a.v. de damevleugel goed. Met Zwarts dameloper is het juist omgekeerd gesteld. Steinitz gaat dus zijn koningsloper op de damevleugel gebruiken (Lb6). Zijn dameloper houdt hij gereed voor een ingrijpen op de koningsvleugel (via Le8). 22. Pf3—h4! Een sterke aanvalszet. Wit dreigt nu de partij als volgt te beslissen: 23. Lh5, De7 24. Pg6f!, hg6: 25. Lg6: en mat door 26. Dh5(f) enz. 22 g7-g6 Gedwongen. 23. Le2—g4 Met een nieuwe dreiging: 24. fg6:, hg6: 25. L d 7 : , D d 7 : 2 6 . Pg6:f. Wit neemt zijn kansen op de koningsvleugel handig waar, doch hij moet ook concessies doen: de tekstzet verzwakt veld d3, waarvan Zwart dadelijk gaat profiteren. 115

23 g6-g5 Het spreekt vanzelf, dat Zwart moet trachten de positie op de koningsvleugel zoveel mogelljk gesloten te houden. 24. Ph4—f3 Pb7—c5 Daar komt al een paard om veld d3 te bezetten, hetgeen Wit zieh moet laten welgevallen. 25. h2—h4 De crisis nadert. Wit foreeert het openen van de Stelling op de koningsvleugel en gaat alle stukken op de aanval concentreren, al kost dit ook op de damevleugel een pion.

25 g5xh4 26. P f 3 x h 4 Pc5—d3 27. T e l — f l ! Met 27. Tee2 zou Wit zijn dame de weg versperren, zonder de gewenste beveiliging van b2 te bereiken. Er zou kunnen volgen: 27. ..., Pdb2: 28. Tb2:, Pc3: benevens 29. ..., Pe2:f, met uitstekend spei voor Zwart. 27 Pa4xb2 28. Ddl—£3 Ld8—b6 29. Kgl—h2 Tf8—g8 30. Le3—h6 De8—e7 31. Pg3—h5 Wits aanval wordt buitenge116

woon gevaarlijk. 31 Ld7—e8 Vergelijk de aantekening bij 21. ..., Ld8. Zwart verdedigt zieh koelbloedig. Met de tekstzet treft hij maatregelen tegen een eventueel Pg6f. Ook kan nu Ph5 desnoods onschadelijk worden gemaakt. 32. Df3—h3 Pb2—a4 Stelling 38 (na 32. ..., Pb2—a4) Zwart

Wit Een zeldzame Stelling. Bijna alle witte stukken staan op de h-lijn, behalve die welke er behoorden te staan, namelijk de torens. Geen mooie opstelling dus.

En toch is Wits aanval sterk, daar Zwart weinig stukken

voor verdedigende doeleinden beschikbaar heeft. Lang kan dit evenwel niet duren, want ten aanzien van de aanvoer van versterkingen is Zwart er, mede door zijn materieel overwicht, beter aan toe dan Wit. De crisis is dus bereikt, alles hangt ervan af, of Wit in de körnende zetten een beslissende of ten minste een reddende wending kan forceren. 33. Lg4—f3 Wit aarzelt - uit praktisch oogpunt bekeken zeker ten onrechte. Hij tracht zijn S t e l ling verder te versterken, komt echter spoedig hopeloos te staan. 33. Pg6f, hoewel niet overtuigend, had de zaak althans zeer ingewikkeld gemaakt en bood derhalve redelijke kansen op redding, b.v. 1] 33. ..., hg6:? 34. Pf6:!, Tg7 35. Lg7:ft, Kg7: 36. Dh7f, Kf6: 37. fg6:f, Pf4 38. Dh4f, en wint de Dame. 2] 33. ..., Lg6:! 34. fg6:, Tg6: 2a] 35. Tf6:?, Tf6:36. Lg5 2al] 36. ..., Taf8 37. Pf6:, Tf6: 38. Lf5, Kg8 39. Dh4!, Ld8 40. Lf6:, Df6: 41. Dh7 :f, en Wit heeft kans op

remise. 2a2] 36. ..., Pf4! 37. Lf6:f, Df6: 38. Pf6:, Ph3: enz.,met een gewonnen eindspel voor Zwart. 2b] 35. Pf6: !, Tf6: 36. Lg5 2bl] 36. ..., Pf4? 37. Dh4, Taf8 38. g3, met voordeel voor Wit. 2b2] 36. ..., T f l : 37. Le7:, Lglf 1° 38. Kg3?. Hierna verkrijgt Zwart winnende aanval, b.v. 38. ..., Tg8! 39. Dh4, Tg6 40. Lg5, Pac5 41. Lf5, Tf5: 42. ef 5 :, Tg5 :f enz. 2° 38. Khl !, en Zwart moet met eeuwig schaak genoegen nemen. 2b3] 36. ..., Taf8. Als Zwart op winst wil speien, moet hij deze variant kiezen, die echter allesbehalve duidelijk is. Er volgt 37. Tf6:, Tf6: 38. Lf5, waarna variant 2al ontstaat, echter op geforceerde manier. 33 Pa4—c5 34. Tc2—e2 Pc5—d7 35. g 2 - g 3 Wit moet reeds aan zijn verdediging denken en bereidt Ph4-g2-e3 voor. Misschien rekent hij er ook op, zijn aanval later met Kg2 en Thl te kunnen hervatten, 117

maar deze verwachting gaat niet in vervulling. 35. a7—a5 36. Ph4—g2 b5—b4 37. Pg2—e3 Ta8—c8 38. Pe3—dl b4xc3 Zwart Staat gewonnen, zijn overwicht op de damevleugel moet de doorslag geven. De tekstzet is goed genoeg, maar 38. ..., b3 of 38. ..., Pdc5 was nog krachtiger geweest. 39. Pdl X c3 Lb6—d4 40. Lh6—d2 Pd7—c5 41. Dh3—h4 Le8xh5 42. L f 3 x h 5 Tc8—b8 43. Pc3—dl Pc5—a4 De vrije c-pion waarborgt de winst, Zwart behoeft dus geen tijd te verliezen voor het handhaven van zijn pluspion. 44. Ld2xa5 Tb8—a8 45. La5—d2 c4—c3 46. Ld2 x c3 ! Een aardige ressource; Wit verliest de kwaliteit, maar hij kan nog tegenstand bieden. Na andere voortzettingen had Zwart met 46. ..., Tgc8, gevolgd door 47. ..., c2 vlug gewonnen. 46 Pa4 X c3 47. Pdl x c3 Ld4xc3 48. Tf 1—£3 Pd3—cl 49. Te2—c2 Pclxa2 118

50. Tf3 x c3 Pa2xc3 51. Tc2 x c3 Het onmiddellijke gevaar is bezworen, omdat Zwart geen vrijpion meer heeft. 51 Tg8—c8 De tweede kleine onnauwkeurigheid bij de winstvoering: 51. ..., Tg5 was geschikter om Wit elke kans op tegenspel te ontnemen. 52. Tc3—b3 Ta8—a2f 53. Kh2—h3 Ta2—c2 En hier was 53. ..., Tal, om Wit tot 54. Lf3 te dwingen, sterker geweest. Maar de winst is nog steeds verzekerd. 54. Tb3—b6 De laatste kans; Wit heeft een kleine aardigheid op het oog. 54 Tc2—c3 55. Lh5—g6 Dreigt 56. Td6: en geeft Zwart de gelegenheid tot een grove fout. 55 Tc8—d8?? (Zie Stelling 39) Steinitz loopt er zowaar in en laat zieh de winst nog ontfutselen. Jammer voor deze magistraal gespeelde partij.

Stelling 39 (na 55. ..., Tc8—d8??) Zwart



MUM

B §§U HBBè 11H® B B B U

• • • • Wit

Na 55. ..., T3c7, waarmee pion h7 een extra dekking

had gekregen, was Wit aan het eind van zijn Latijn geweest. 56. Tb6—b7 ! Aardig, maar toch wel erg voor de hand liggend. Wit forceert nu eeuwig schaak. 56 De7xb7 Of 56. ..., Tc7 57. Tc7:, Dc7: 58. Df6:f, Kg8 59. Lf7f, enz. 57. Dh4xf6f Db7—g7 Op Kg8 volgt 58. Dd8:f, Kg7 59. Lh5 enz. 58. Df6xd8f Dg7—g8 59. Dd8—f6f Remise.

P A R T I J NR. 2 1

Hollands In de%e partij %ien we Steinit% op voortreffelijke wij\e gebruik mähen van het loperpaar dat hij reeds op de 5de £