Praktische Schaaklessen: Deel 2 [9. Druck. Reprint 2020 ed.]
 9783112312841, 9783112301692 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

PRAKTISCHE SCHAAKLESSEN

2

O M S L A G O N T W E R P : SIMON DE ZWARTE

DRUK: GEUZE

DORDRECHT

DEN H E R T O G - E U W E

PRAKTISCHE SCHAAKLESSEN

2 DOOR H. J. DEN H E R T O G en DR. M. E U W E

negende druk

VAN GOOR Z O N E N

DEN H A A G

UIT DE VOORBERICHTEN I (Amsterdam, april 1904) In de eerste plaats mijn dank voor de vriendelijke ontvangst, die men het eerste deel dezer Praktische Schaaklessen heeft bereid. — Ik hoop, dat zij, die het eerste deel geheel en al hebben doorgewerkt, aan de hand van dit tweede hun schaakstudien met succes zullen kunnen voortzetten, en tevens meen ik te mögen aannemen, dat dit deel ook meergevorderden van nut kan zijn. II (augustus 1927) Praktische Schaaklessen 2 is heel lang uitverkocht geweest. Ik had ander werk te doen, dat mij geheel in beslag nam, zodat ik niet alleen geen herdruk kon gereedmaken van het tweede deel, maar ook de gelegenheid miste tot het schrijven van een derde. — Ik waardeer ten zeerste, dat de uitgevers het initiatief hebben genomen de Schaaklessen te doen herleven, en daartoe een samenwerking hebben tot stand gebracht tussen Dr. M. Euwe en mij. Het lag voor de hand te bepalen, dat mijn zo bij uitstek deskundige medewerker de vele niet meer actuele bladzijden van het 2de deel door nieuwe zou vervangen, en dat hij geheel zelfstandig de cursus zou completeren, wat nu blijkt neer te komen op het schrijven van niet alleen een derde, maar ook nog een vierde deel. H. J . D E N H E R T O G III—VIII Deze drukken hebben gelegenheid gegeven, een aantal wijzigingen en toevoegingen aan te brengen, in de eerste plaats op 't gebied der openingstheorie. In juni 1941, bij de 5de druk, kreeg ook de Strategie een degelijke beurt. Amsterdam, maart 1955 DE SCHRIJVERS IX In deze druk werd de stof wat ingekort. De wat lastiger matvoering van de R.D. door paard en loper is naar het Vierde deel overgebracht.

Amsterdam,

1962

D R . M. E U W E

INHOUD Bladz. B E G I N S E L E N V A N HET C O M B I N E R E N M A T V O E R I N G V A N DE „ R O I D É P O U I L L É "

A. B. C. D. E. F.

Dame + koning tegen roi dépouillé Toren + koning tegen roi dépouillé Beide lopers + koning tegen roi dépouillé Beide paarden + koning tegen roi dépouillé Loper + paard - f - koning tegen roi dépouillé Pion + koning tegen roi dépouillé a. De pion is bij het avanceren niet te beschermen b. De pion is bij het avanceren door zijn koning beschermd

8 28

29 32 37 40 41 42 43 45

C O M B I N A T I E S , V A L S T R I K K E N EN D R E I G I N G E N

51

ENIGE EINDSPELEN

74

DE P A R T I J IN H A A R G E H E E L

Inleiding Vierpaardenspel : partijen Partij no. 1 G. Maróczy—Dr. O. S. Bernstein Partij no. 2 G. Shories—W. H. Gunston Partij no. 3 Dr. S. Tarrasch—A. Rubinstein Partij no. 4 R. Spielmann—A. Rubinstein Partij no. 5 G. Maróczy—H. Wolf Siciliaans: partijen

119

119 122 123 137 139 146 153 157 5

Partij no. 6 Partij no. 7 Partij no. 8

J . H. Blake—M. Euwe G. Maröczy—M. Euwe Dr. S. Tartakower— F.I.Does-Chotjimirskiej Pedagogische wenken DE OPENING

Inleiding Het Vierpaardenspel a. De klassieke variant Partij no. 9 F. Apscheneek—M. Euwe b. De symmetrische variant c. De Metger-variant Partij no. 10 M. Botwinnik—R. Reshevsky d. De Svenonius-variant e. De Rubinstein-variant f. De Steinitz-variant g. De ruil-variant De Siciliaanse verdediging a. De Scheveningse variant Partij no. 11 N. Rossolimo—H. Pilnik b. De Drake-variant c. De Lg5-variant d. De Boleslavsky-variant Partij no. 12 W. Unzicker—M. Tajmanow e. De klassieke variant f. De Nimzowitsch-variant g. De gesloten variant h. De Alapin-variant i. De Gambiet-variant j. De Tsjigorin-variant h. Diverse Varianten 6

157 166 173 177 179

179 182 182 184 186 188 189 190 192 194 197 198 198 201 202 208 209 211 214 214 215 215 216 217 217

Andere openingszetten Wenken voor wit Wenken voor zwart OPLOSSINGEN

218 218

221 222 ^^

7

BE GINSELEN VAN HET COMBINEREN Als de lezer dit tweede deel der Schaaklessen ter hand neemt, wordt hij verondersteld, het eerste zo grondig bestudeerd te hebben, dat hij de daarin voorkomende 112 opgaven nu vlug oplossen kan en daarbij de bijzonderheden, aan verscheidene dier opgaven verbonden, volledig overziet. De 50 posities, waarmee het boek sluit, moet hij zo goed in zieh hebben opgenomen, dat een enkele blik op het diagram voldoende is, om onmiddellijk de juiste zet te doen herkennen en de motivering ervan in de geest te doen oprijzen. We bekijken in het lste deel de positie van opgave 64. Wits juiste zet is Tg2. Het doel van deze zet is: het paard te winnen. Als de uitdrukking van dit doel is te beschouwen: de %et Tg2 X^(f). In Stelling 85 vindt het doel zijn uitdrukking in de zet Tb3—b8±. Opgave 1 Bekijk de na te noemen Stellingen1 op het diagram (dus geen bord en stukken gebruiken!) en noteer telkens de waarin

het doel zijn uitdrukking vindt: nos. 65, 67, 70, 80, 82, 86, 93, 102,103,108,110. Wanneer we nu de zet, waarin het doel zijn uitdrukking vindt, kortweg het doel noemen, dan kunnen we zeggen, dat in de in opgave 1 aangewezen posities — en in 't algemeen in de 50 1. lste deel

8

posities aan 't slot van deel 1 — het doel in een %et bereikt mrdt. We keren nu terug tot Stelling 64, voegen daaraan een witte pion h2 en een zwarte pion h7 toe, en krijgen dus de volgende positie. Stelling 1 Zwart

Wit Wij menen nu te mögen aannemen, dat de lezer, — die opg. 63—112 volledig bestudeerd heeft, — als hij, Wit hebbende, bovenstaande positie in een partij vöör zieh kreeg, onmiddellijk zou denken: ik kan het paard Winnen ! Uw doel is dus: het paard te slaan. Bereikt ge dat doel door h2—h3? Natuurlijk niet; het paard zoekt eenvoudig veiliger oorden op. Het paard vast-^etten, daarmee moet ge beginnen. Dit vast-zetten, Tc2—g2, is een aanval op het paard; Zwart is verplicht tot de dekking hl—h5; nu is Wits juiste zet h2—h3. Uw doel was: het paard te slaan{i.e. h3 Xg4); welnu, dat doel hebt ge bereikt, en wel in trvee fetten. Om dat doel te bereiken, hebt ge de zetten Tg2 en h3 „gecombineerd"; de „combinatie" van die twee zetten leidde tot het doel. 9

Stelling 2

Stelling 3 Zwart

Wit

ÜL Zwart Wit Opgave 2 (Eerst nog eens te lezen blz. 68 tot 70 van deel 1) a. Welke combinatie zit er in Stelling 2? b. In welke %et vindt het doel zijn uitdrukking? In Stelling 3 kan Wit op twee manieren schaak geven. Stelling 4

10

Stelling 5 Wit

Zwart

Zwart

Wit

Op blz. 89 (2de kolom) van deel 1 is de volgende raad gegeven: geef alleen schaak, als ge %eker ^ift, er een of ander voordeel door te behalen! Bij de beoordeling van Stelling 3 moet dus o.m. het effect van Pb6f en Pd6f worden nagegaan. Dit onderzoek wijst uit, dat Pb6f een doelloze zet is: Zwart antwoordt Kb7, en Pb6 moet weer weg, of de toren moet het op bl gaan dekken, — tijdverlies, dat Wit als de materieel zwakste partij zieh waarlijk niet veroorloven mag. Pd6f echter blijkt een uitmuntende zet: de koning moet naar c7, en nu kan Wit „koning en koningin geven". In Stelling 3 zit dus een combinatie, bestaande in de zetten 1. Pd6f en 2. Pe8f, en waarvan het doel in Pe8 Xg7 zijn uitdrukking vindt. Opgave 3 Welke combinatie zit er in Stelling 4? Opgave 4 Welke combinatie zit er in Stelling 5? Stelling 6

Stelling 7 Zwart

Wit

Wit

Zwart 11

In de tot dusver in deze paragraaf behandelde Stellingen trad de combinerende speler aanvallenderwijs op; deze vijf combinaties zullen we dus tot de hoofdgroep der aanvalscombinaties brengen. Het doel was in alle vijf: het behalen van materieel voordeel, op grond waarvan deze combinaties te rekenen zijn tot een en dezelfde afdeling der genoemde hoofdgroep. Een andere belangrijke afdeling omvat de zogenaamde matcombinaties. Ziehier een paar der allereenvoudigste voorbeelden. In Stelling 6 moet vöör alles Te2 op de e-lijn blijven, anders ontsnapt de zwarte koning. De matcombinatie is: 1. T f l f , K. op de g-lijn 2. Tg2f; doel: 3. Thl ± . In Stelling 7 is de matcombinatie: 1. Ld6f 2. Ka2, Lc4f; doel: 3...., LeS^. Schijnbaar even eenvoudig, doch inderdaad meer gecompliceerd is het volgende voorbeeld. Stelling 8

m • • HIB • Wit

B • B ¡n B• • H§§ • u ¡§§I I H H H B Up P Zwart

In deze positie leiden drie voor de hand liggende combinaties tot het mat: 12

I. 1. ..., Telf 2. Kh2, T f l (of T—dl, cl, bl, zX)\doel: 3. ..., Thl±. II. 1. ..., Kg3 2. K f l , Te3 (of T—e4, e5, e6, e7, e8); doel: 3. ...,Tel±. N.B. Op 2. Khl volgt ¿¿z^P: T e l ± . III. 1. ..., Td2 (of T—c2, b2, a2) 2. Khl, Kg3; 3. ..., T. op de le lijn N.B. Op 2. K f l volgt dadelijk: T. op de le lijn ± . Iets minder voor de hand ligt: IV. 1. ..., Te3 (of T—e4, e5, e6, e7, e8) 2. Kh2, T e l ; doel: 3. ...,Thl±. N.B. Zowel op 2. K f l als op 2. Khl volgt 2. ..., Kg3, met 3...., Tel ± als doel. Het minder voor de hand liggende van deze combinatie bestaat hierin, dat ze het aantal vluchtvelden van de witte koning van twee op drie brengt. We hebben hier dus te doen met een uitzondering op de regel, dat men bij het uitvoeren van dergelijke matcombinaties de „mat-lopende" koning zoveel mogelijk in zijn vrijheid van beweging beperkt. Andere beginzetten in deze Stelling zijn minder goed. 1. ..., Tf2 en 1. ..., Tg2f brengen de toren te dicht bij de witte koning: 1. ..., Tf2 2. Khl, Kg3 3. Kgl, en Zwart kan nog niet dadelijk mat geven. [2. ..., Tg2pat(!) zou alles bederven, en na 2. ..., T f l f 3. Kh2 is ook geen onmiddellijk mat mogelijk]. 1. ..., Tg2f heeft ook nog dit nadeel, dat de witte koning kans krijgt, over e1 te ontsnappen. Ten slotte valt al heel gemakkelijk in te zien, dat Zwart er beslist verkeerd aan zou doen, zijn koning van de velden f2 en g2 te verwijderen. De bovenstaande beschouwing geeft een eenvoudig voorbeeld van stellings-tf» ¡§B §BBflâB • B B i®

Wit

Stelling 69

Opgave 52 Wit

Stelling 70

Opgave 53 Zwart

Zwart

59

Stelling 71

Opgave 54

Stelling 72

Zwart

Opgave 55 Zwart

Wit

Stelling 73

Opgave56 Zwart

Stelling 74

«

Opgave 57 Wit

m A ® yIjW/7/- S K H â I! II â (S HP ¡¡¡p H H i » • à i ¿ i • l i i®? • 1 I l i W n li Zwart

• •

60

P

§§



• •

Stelling 75

Opgave 58 Zwzït

Stelling 76 Opgave 59 Zwart

Stelling 79

Opgave

62

Stelling 80

Opgave 63

Zwart

Wit

Wit

Zwart Stelling 81

Opgave 64 Zwart

Wit Bij de combinaties, die in de voorgaande Stellingen verborgen liggen, wordt het doel steeds bereikt, ook waar de tegenpartij tussen verschillende verdedigings- (resp. aanvals-)zetten de keus heeft. 62

Stelling 82 Wit

• i¿B s® l JP^V •B m yfp B • • •• • mm.

Zwart

Er zijn ook combinaties, die slechts dan het beoogde effect hebben, wanneer de tegenpartij een verkeerde zet doet, — een vetkeerde zet veelal, waartoe de verleiding in de aard der positie ligt. Zulke combinaties hebben dus het karakter van valstrikken; de populaire term ervoor is „valletjes". Ziehier een voorbeeld. (Zie Stelling 82.) Zwart wil trachten te winnen, en speelt daarom niet 1. ..., Ke6, waarop volgt: 2. Pc5f, Ke7 3. Pd3, Ke6 4. Pc5f enz., en de partij wordt door herhaling van zetten remise. Hij besluit, pion e5 op te geven, en speelt 1. ..., Le8, een combinatie gereed hebbende voor het geval, dat Wit de pion neemt. Die combinatie, dat „valletje" bestaat in: 2. Pd3xe5 3. Pe5—g6f 4. Pel—e5

Le8—b5 Ke7—f6 Kf7—e6,en Zwart wint een paard1.

1. Etkan nog voglen:5. Pg4,Le8. 63

[Op 3. Ke2 volgt natuurlijk Le5:, en op 3. Kg4 of een pionzetis 3. ..., Ke6't antwoord1. Ten slotte wordt 4. Pd6 beantwoord met 4. ..., La4.] Stelling 83

Opgave 65

Stelling 84

Opgave 66

Zwzrt

Zwart

Wit

Wit

1. e4—e5

1. Da3—a5|

Ten aanzien van Stelling 83 en volgende posities luidt de opgave : Wijs het valletje aan, waarin de tegenpartij door de onder bet diagram aangegeven ^etgelokt wordt.

1. De lezer ga na, waarom Wit pión e5 wél met het d-paard neraen kan.

Stelling 85

Opgave 67

Stelling 86

Opgave 68 Wit

Zwart

• Äf„ I i • • • fÜf ü ¡¡J WÁ wm WÈ.

«»8 •Wi ili • l i Wit

Zwart

1. Pe5—g4

1. ..., P f 6 x e 4

Stelling 87

1.

Opgave 69

Stelling 88

Opgave 70

Wit

Wit

Zwart

Zwart

De7—£6

1. ..., Pb8—d7 65

Stelling 89

Opgave 71

Opgave 72 Zwart

Zwart

Wit

1. ..., Th8—e8

1. Tf2—g2

Stelling 91

66

Stelling 90

Wit

Opgave 73

Stelling 92

Opgave 74

Wit

Wit

Zwart

Zwart

1. ...,Pe5—f3

1. . . . , h 4 x g 3

Stelling 93

Op gave 75

Stelling 94

Opgave

Wit

Wit

Zwart

Zwart

1. ..., Kg8—h8

1. ..., Pf4—h3

p ®f#B H B S B •1 • p m ¡H!'MiM 4- A U i i • • *11-i. H B

76

Onthoud vast deze regel: Span um tegenparty nimmer een valstrik, of ge moet ^eker dat u geen nadeel dreigt, wanneer hij er niet inloopt1. Stelling 95 Zwart

Wit 1. Deze regel geldt natuurlijk niet voor gevallen, waartn ge, door wanhoop gedrevert, door een valletje beproeft, de kans te uwen gunste te doen keren. 67

Aan hct slot van de eerste paragraaf is reeds gewezen op het feit, dat het schaakspel een schat van combinaties in zieh bergt, die öf slechts ontworpen en niet uitgevoerd worden, öf %onder e f f e c t blijven, doordat de tegenpartij over doelmatige verdediging beschikt. Deze combinaties hebben het karakter van „dreigingen". Wij geven hier van elk der beide typen een voorbeeld. (Zie Stelling 95.) Zwart dreigt Le3 naar zijn oorspronkelijke standplaats terug te dringen1 door de zet f5—f4. Deze dreiging (bestaande in een enkele %et) pareert Wit door Ddl—cl, aan welke zet een tegen Zwart gerichte dreiging (bestaande in een combinatie) verbonden is, nl. Pc3 xd5, Dd8xd5; Le2—c4 en wint de dame. Wit heeft deze combinatie nu wel ontworpen, maar komt niet tot uitvoering, want Zwart beantwoordt Ddl—cl met Pc6—e7. Men zegt in dit geval: „de dreiging Pd5:, Dd5:; Lc4 wordt gepareerddoor Pe7." Stelling 96 Wit

Zwart 1. Dit betekent, gelijk later nog duidelijker blijken zal, positie-nadeel v o o r Wit en positie-voordeel v o o r Zwart.

In deze positie dreigt Wit een stuk te winnen door c2—c3, Dd4 speclt; b2—b4. Zwart pareert deze dreiging door vooraf Lc5—d6 te speien. Nu kan Wit de combinatie der zetten c3 en b4 wel uitvoeren, doch t{ij b l i j f t ponder e f f e c t ; immers, na c3 brengt Zwart zijn dame en na b4 zijn paard in veiligheid. — (De zet Lc5—d6 kan ook vervangen worden door Dd6 of Pb7.) Wij besluiten deze paragraaf met de lezer een vijftiental Stellingen, waarin dreigingen opgesloten liggen, ter bestudering aan te bieden.

Stelling 97

Opgave 77

Stelling 98

Opgave 78

Zwart

Wit

Wit

Zwart

Wijs Zwarts dreiging aan, alsook de enige zet, waarmee Wit deze dreiging pareren kan.

Zwart speelt e7—e6. Welke dreiging wordt daarmee gepareerd? 69

Stelling 99

Opgave 79 Wit

1

"

^

• •

ÜP ÜP MI J l l

CK B

*

¡¡¡p lü

Stelling 100 Opgave 80 Zwart



i

m

Zwart Zwart speelt f7—£5. Welke dreiging wordt daarmee gepareerd?

Wit Wijs Zwarts dreiging aan, alsook de zet, waarmee Wit pareren kan.

Stelling 101

Stelling 102

Opgave 81

Opgave 82

Wit

Wit

Zwart Wijs Wits dreiging aan, Zwarts parade, en Wits beste voortzetting.

Zwart Zwart speelt Lc6—e4. Welke dreiging wordt daarmee gepareerd?

70

Stelling 103

Opgave 83 Wit

•È « Üa

M i« I• i •

Zwart

i m

Iii

i

p

Stelling 104 Opgave 84 Zwart

H |F • Ii ¿•f I i i ¡Bf • Bit i _ Jf p ¡11 B p"

m

m • „„

Wit

Om welke dreiging te pareren speelt Zwart Dc7—e7?

Om welke dreiging te pareren speelt Wit Pel xf 3?

Stelling 105 Zwart

Stelling 106

Opgave 85

Opgave 86 Wit

l é

1

i t

K i 1

B É ' S è

mmm im • • ä H j p

Wit

Zwart

Welke is Zwarts dreiging, en met welke zet pareert Wit?

Om welke dreiging te pareren speelt Zwart c5 xd4?

71

Stelling 107 Opgave 87 Zwart

Wit

Stelling 108

Opgave 88 Wit

Om welke dreiging te pareren speelt Wit Lc4 xd5?

Zwart Om welke dreiging te pareren speelt Zwart Tc8—c7?

Stelling 109

Stelling 110

Opgave 89

Wit

Zwart

Zwart

Wijs Wits dreiging aan. 72

Opgave 90

Wit

Om welke dreiging te pareren speelt Zwart Pc5—e6?

Stelling 111 Wit

Opgave 91

Zwart Welke is Wits dreiging, en met welke zet, denkt ge, zal Zwart pareren?

ENIGE EINDSPELEN In de eerste plaats wensen wij hier een klein vervolg te geven op § 2. De matvoering van de roi dépouillé besprekende, hebben wij, ten einde de lezer het overzien van deze toch al niet zo heel eenvoudige stof te vergemakkelijken, een paar bijzondere gevallen buiten beschouwing gelaten. Thans kan een beknopte behandeling daarvan aan de orde worden gesteld. Stelling 112 Zwart

Wit

Stelling 113 Zwart

Wit

In 't algemeen verliest de roi dépouillé tegen de pion, wanneer deze, behalve door zijn koning, ook nog door een loper wordt bijgestaan. (De lezer ga dit na; hij kieze een positie, waarin de roi dépouillé, hetzij hij wel, hetzij hij niet aan de zet is, remise houdt, en voege een loper bij.)

De uitzondering op bovenstaande regel is, dat de roi dépouillé remise bondt tegen de randpion, bijgestaan door een loper, wiens banen niet de kleur hebben van het veld, waarop de pion dam-halen moet, — doch alleen wanneer de roi dépouillé dat veld kan bereiken. In Stelling 112 kan Wit niet winnen, daar het veld h8 voor de roi dépouillé open Staat. Zie maar: 1. Le4, Kh8 2. Kh6, Kg8 3. Ld5f Kh8, — en Wit kan niets anders doen dan door een zet met loper of koning het pat opheffen. De toegang tot h8 is de roi dépouillé niet te ontzeggen, en het spel is remise. Een pion, bijgestaan door een paard, zal in 't algemeen winnen. Is de koning niet bij de hand, om de pion te beschermen, dan moet het paard, achter de pion staande, hem dekken. Zie bijv. deze Stelling : H c4, f4, § h5, # h6. Speelt Zwart hier Kg5, dan brengt Wit eenvoudig de koning een veld naderbij, daar de roi dépouillé het achter de pion staande paard niet nemen kan, zonder dat de pion dame-haalt. Stond het paard in de gegeven positie bijv. opJ6, dus vôôr de pion, dan zou Zwart door Kg5 remise maken. Ook hier valt echter een uitzondering te vermelden. Staat de randpion op de 7de rij, en de koning op het „promotieveld", dan kan de roi dépouillé soms remise houden. 2 Is in Stelling 113 Wit aan de zet, dan wordt het spel remise: 1. Pb3, Kf7 2. Pd4, Kf8 3. Pe6f, Kf7 4. Pg5f, Kf8 5. Pe6f, Kf7 remise. 1. Als Wit 3. Lh7 "f speelt, moet de loper natuurlijk op de 4de zet weer onverrichterzake terug. 2. Staat de rand-pion op de 7de lijn, en kan de roi dépouillé het promotieveld betreden, dan is de parti) steeds remise. Zie bijv. deze Stelling : ^jp* f 5, ^

f 6, ^ h7,

g7. Of de roi dépouillé wordt op h8 pat-gezet, 6f hij verovert de pion.

75

Opgave 92 Geef een duidelijke verklaring van het feit, dat het paard hier de winst niet forceren kan. Is daarentegen in Stelling 113 Zwart aan de zet, dan verliest hij: 1. ..., Kf7 2. Pb3, Kf8 3. Pd4, K£7 4. Pf5, K£8 5. Ph6 (of Pd6), en Wit wint. Opgave 93 Tracht betreffende het resultaat van dit eindspel een algemene regel te formuleren. Stelling 114 Zwart

Wit

Stelling 115 Wit

Zwart

Opgave 94 Zie Stelling 114. Geef aan, hoe dit eindspel verloopt, a. als Wit, b. als Zwart aan de zet is. Opgave 95 Zie Stelling 115. Verliest Wit, of houdt hij remise? Onmtddeilijk beslissen!

Vóórdat we nu verder gaan, moeten wij eerst de lezer bekendmaken met de bij^ondere namen, waarmee het gebruikelijk is, sommige pionnen aan te duiden. Stelling 116 Zwart



j ¡ ¡§ §j flt

w

iü H B á á



Wit Zie Stelling 116. De pionnen c2 en c3, twee pionnen van gelijke kleur, staande op dezelfde verticale lijn, heten samen een dubbelpion. Bevinden zieh drie pionnen van gelijke kleur op dezelfde verticaal, dan noemt men ze samen een tripelpion. Twee pionnen, waarvan de onderste de bovenste dekt, heten verbonden pionnen. In bovenstaande Stelling zijn vier paar verbünden pionnen op te merken: e4—f3,f3—g2, c5—d6 en e5— d6. Zijn drie of meer pionnen onderüng verbonden (e4—f3— g2), dan spreekt men van een pionnenketen. Bij uitbreiding noemt men een paar pionnen ook verbonden, wanneer ze op aan elkaar grenzende verticalen staan, zodat de één de ander dekken kan. Pión a2 kan op zijn tocht naar het promotieveld a8 door een vijandelijkepión noch tegengehouden, noch geslagen worden. Zulk een pión draagt de naam van vrijpion. 77

Pion g5 Staat tussen twee verticalen in, waarop geen pion van zijn eigen partij zieh bevindt. Men noemt hem geïsokerd. Pion d6 heet achtergebleven pion. Zijn strijdmakkers1 op de aangrenzende verticalen zijn hem gepasseerd. Opmerking Pion a2 kan naar de definitie evengoed geïsoleerde als vrijpion genoemd worden. — De dubbelpion c2—c3 h, geïsokerd. Aan de orde is thans het eindspel, waarin de roi dépouillé twee pionnen + koning tegenover zieh heeft. Wij kiezen een positie, waarin de koning van de pionnen verwijderd Staat. Stelling 117 Zwart

w §§ü m m lü m in H H m §§ 1 1 H m, • Üf HP B m • • m • i l • &m §i

K

Wit

p

De lezer weet, dat, zo pion g3 ontbreekt, de R.D. remise maakt, wanneer hij aan de zet is. De dubbelpion echter is hem te sterk! Opgave 96 (Zie Stelling 117.) Geef aan, hoe het eindspel verloopt, als 1. Of stri/dmakker, als hij slechts één pion aan zijn zijde heeft.

Zwart aan de zet is. (Onderzoek vooraf, hoe Wit, aan de %et %ijnde, speien moet in de volgende positie: $

f3, & g2 en g4, # h4.)

Opgave 97 Welke grove onjuistheid schuilt in de laatste alinea der aantekeningen bij de oplossing van de vorige opgave? Stelling 118 Zwart

m m H •

Stelling 119 Zwart

• m •

H •# Hpijj B B H$ H B §§ 11^ H B H B Ü f p m m S B B H H H • m m (J mH i HP

%

m

Wit

Wit

In de beide bovenstaande posities, waarin de roi dépouillé twee w^pionnen tegenover zieh heeft, is het spei voor Wit gewonnen, hetzij Wit, hetzij Zwart aan de zet is. In Stelling 118 is zelfs de medewerking van de koning overbodig: de pionnen kunnen zö speien, dat, wordt de één door de roi dépouillé veroverd, de ander ongehinderd de 8ste lijn bereiken kan. De mogelijkheid hiervan is te danken aan het feit, dat de pionnen op voldoende afstand van elkaar staan. Opgave 98 (Zie Stelling 118.) Met welke pion doet gij de eerste zet? 79

In Stelling 119 staan de pionnen niet ver genoeg uit elkaar, om de bij stand van hun koning te kunnen ontberen. Is Wit aan de zet, dan speelt hij natuurlijk 1. Kg2. Het voor Wit minst gunstige geval is echter dat, waarin Zwart het eerst speelt. Ziehier, hoe Wit ook dan wint: 1 2. a4 3. Kg2 4. c4 5. a5

Kc4 Kc5 Kb6 Kc6 Kc5

6. Kf3 7. Ke4 8. c5 9. a6 10. Kd5

Kc6 Kb7 Kb8 Kc7 Kc8

11. c6 Kb8 12. Kc5 Ka8 13. c7 Ka7 en Zwart is spoedig mat.

Opgave 99 Beantwoord de volgende vragen naar aanleiding van bovenstaande speelwijze: a. Waarom is 3. a5 foutief? b. Ais Wit na 11. ..., Kb8 zijn pionnen het werk alleen wil laten doen, wat moet dan zijn 12de zet zijn? c. In hoeveel zetten geeft Wit na 13. ..., Ka7 mat, en op hoeveel manieren? Twee verbonden vrijpionnen winnen ook, maar ze kunnen niet buiten de hulp van hun koning. Opgave 100 (Zie Stelling 120.) Geef aan, hoe het eindspel verloopt, ais Zwart aan de zet is. De verschillende gevallen van matvoering van de „roi dépouillé" zijn nu voldoende toegelicht. Wij willen thans enige eindspelen nagaan, waarin de beide koningen door êên of meer pionnen bijgestaan worden.

80

Stelling 120 Zwart

Wit Opgave 101 (Zie Stelling 121.) Wat is het resultaat, a. als Wit, b. als Zwart aandezetis? Stelling 121 Zwart

Wit

Stelling 122 Zwart

Wit

Is in Stelling 122 Wit aan de zet, dan verloopt het eindspel al-

dus: 1. a6, g3 2. a7, g2 3. a8 D, gl D 4. Dg8f en wint. Het onmiddellijk weer verliezen der pas gehaalde dame heeft Zwart te wijten aan de ongunstige positie van zijn koning. — Is Zwart aan de zet, dan wordt het spei remise, daar beide pionnen gepromoveerd worden, zonder dat de partij, die het eerst dame-haalt, gelegenheid heeft, de vijandelijke koningin door een schaakzet te winnen. Het komt ook voor, dat, na het dame-halen der beide partijen, de ene koningin niet in Staat is, haar koning voor het mat te behoeden. Een voorbeeld hiervan geeft Stelling 123. Stelling 123 Zwart



ü§

m

•I •

B 1 Ü I B 1 1 H M B • WZi m

i Wit

1. b8D 2. Dh2f 3. Dglf

alD Kcl Kb2

4. Df2f 5. De3f 6. Dd2f

Ka3 Kb2 Kbl

7. Kb3 Dc3f 8. Kc3: Kai 9. Db2 mat

Opgave 102 Beantwoord de volgende vragen naar aanleiding van bovenstaande speelwijze: a. Watvolgtop2...,,Kb1? 82

b. Kan Wit na 3. . . K b 2 ook 4. Dd4\ spelen? c. Wat is het vervolg op 4...., Kc1? Stelling 124 Zwart

Wit

Stelling 125 Zwart

Wit

Wanneer in het eindspel: pion + koning tegen roi dépouillé de koning op zijn 6de lijn Staat en zijn pion achter zieh heeft, dan werkt de oppositiewinst van de roi dépouillé niets meer uit. Hieruit volgt, dat Wit, om in Stelling 124 winstkansen te hebben, beginnen moet met de zwarte pion vast te zetten. Wit, aan de zet zijnde, wint inderdaad: 1. e5, Kg6 2. Kc6, Kg7 (ook Kf5 baat niet) 3. Kd6, K£7 4. Kd7, Kf8 5. Ke6:, Ke8 6. Kd6 enz. — Is Zwart daarentegen aan de zet, dan wordt het spei remise, daar Wit de pion op de 5de lijn verovert en dan, aangezien zijn eigen pion reeds te ver Staat, de oppositie niet herwinnen kan (Zie blz. 47 en volgende): 1. ..., e5 2. Kc6, Kg6 3. Kd6 (d5), Kf6 4. Kd5 (d6), Kf7 5. Ke5:, Ke7 remise1. In Stelling 125 heeft Zwart zijn pion staan op de verticaal naast die van de witte pion, en kan hem doorgaans gemakkelij1.

De lezer weet, dat, zo de pion nu op e2 stond, 6. e2—e3 winnen zou.

83

ker verdedigen. Wit, aan de zet zijnde, kan slechts remise maken: 1. Kc7, Ka8 2. Kb6, a5. Speelt Wit nu 3. ba5:, dan kan hij met zijn randpion niet winnen; terwijl op 3. Ka5: en op 3. b5 de zwarte koning in oppositie gaat en daardoor het remise forceert. Verplaatst men het stukken-complex van Stelling 125 een veld naar boven, dan krijgt men de enige positie met deze pionnenstand, waarin Wit, aan de zet zijnde, winnen kan: 1. Kc8, a6 (of a5) 2. b6 enz. Zet men nu al de stukken weer den veld naar rechts, dan is weer remise het resultaat: 1. Kd8, Ka7 2. Kc7, Ka6 3. Kb8, Kb5 enz. Zeer verrassend doet de volgende compositie van R. Reti aan. (Zie Stelling 126.) Wit is aan de zet, en... verliest niet, maar maakt remise. Stelling 126 Zwart

B • • B m ® Wß i B H B B B §§ 1 1 1

%

Wit

De hoofdvariant verloopt als volgt: 1. Kg7, h4 2. Kf6, Kb6 3. Ke5, h3 4. Kd6, h2 5. c7, remise. 84

Van het eindspel koning -f 2 pionnen fegen koning + 1 pion kunncn wij hier slechts een paar der eenvoudigste gevallen behandelen. Stelling 127 Zwart ü



M

n

m

¡¡J

m

B

w

¡¡P



m

• m

w m

•• &•

VW/-.

w

B

p Wit

p

Wit, aan de zet zijnde, wint: 1. h4, a5 2. Ke2, a4 3. Kd2, a3 4. Kc2, Kf5 5. Kb3, Kg6 6. f4, Kh5 7. f5, en Wit, zorg dragende, geen zijner pionnen op te speien, of de zwarte koning moet er een aanvallen, wint. Opgave 103 Beantwoord de volgende vragen (zie Stelling 127): a. Waarom is in bovenstaande speelwijze 6. Ka3: verkeerd? b. Hoe verloopt het eindspel, als Zwart aan de zet is? Is Zwart in Stelling 128 aan de zet, dan speelt hij op oppositiewinst, belet daardoor de witte koning het veld g6 te betreden, en houdt remise: 1. ..., Kg8 2. Kf5, Kf7 [3. Ke5, Ke7 4. Kd5, Kf8 (natuurlijk niet Kd7, wegens 5. h6 en wint!) 5. Kd6, Kf7 6. Kd7, Kf8 7. Ke6, Ke8 8. Kf5, Kf7], 85

Stelling 128 Zwart

Wit Is daarentegen Wit aan de zet, dan wint deze: 1. Kf5, Kg8 (of A) 2. Kg6, Kh8 3. Kf7, Kh7 4. h6, gh6: (op 4. . . g 6 volgt 5. Kf6 enz.) 5. g6f enz. yl 1 . . . K h 8 2. Kg6, Kg8 3. h6, gh6: 4. Kh6: enz. Staat het stukken-complex van Stelling 128 een veld lager, dan houdt Zwart, ook wanneer Wit de voorzet heeft, remise: 1. Kf4, g 5f 2. Kf5 (h g 5:f is niet beter), gh4: 3. Kf6, h3 4. g5f, Kh5 en Zwart haalt het eerst, en Wit onmiddellijk daarna, een koningin. Opgave 104 Beantwoord de volgende vragen: a. Wat is in Stelling 128 de weerlegging van 1. (Kf5), ¿7— ^t? b. Waarom is in de speelwijze 1. Kf5, Kg8 (zie boven) de zet 3. h6 foutief? Stelling 129, een positie, die er meer „theoretisch" uitziet dan 86

Stelling 129 Zwart

Stelling 130 Zwart

Wit

Wit

ze is 1 , geeft een sprekend voorbeeld van het opbreken van een pionnenstelling, ook wel „pionnendoorbraak" genoemd. Wit, aan de zet zijnde, wint aldus: 1. b6, abó: 2. c6, bc6: 3. a6 enz., of: 1...., cb6: 2. a6, ba6: 3. c6 enz. Stelling 130 geeft een iets meer gecompliceerd voorbeeld van pionnendoorbraak. Wit wint op deze manier: 1. £4, gf4: 2. e5, fe5: 3. g5, hg5:4. h6 enz.2. Opgave 105 Beantwoord de volgende vragen naar aanleiding van bovenstaande speelwijze: a. Wat volgt op 1. (f4), Kd6? b. En wat op 2. (e5), Kd7? Opgave 106 Geef aan, hoe Wit in Stelling 131 wint. 1. Vgl. de eerste speelwijze bij Stelling 137. 2. De lezer begrijpt, dat Wit na 2. . . f 3 3. Kd3, en na 3 Kd3 (resp. Kd4) speien moet.

f3 of 3

e4

87

Stelling 131 Zwart

Stelling 132 Zwart

Wit

Wit

Opgave 107 Geef aan, hoe Wit in Stelling 132 wint. Stelling 133 Zwart

Wit

Stelling 134 Zwart

Wit

In Stelling 133 büjken de verbünden witte pionnen sterker dan de zwarte w^pionnen, die niet ver genoeg van elkaar staan

om het de witte koning onmogelijk te maken, ze in bedwang te houdcn. Opgave 108 Geef aan, hoe Wit in Stelling 133 wint. In Stelling 134 wint de partij, die aan de zet is. De voorzet levert hier het gewichtige voordeel op, dat de koning zijn 4de lijn bereikt en daarna, door een tempo^et met de e-pion, de vijandelijke koning (wiens e-pion vaststaat!) dwingt, de oppositie op te geven. Wit, aan de zet zijnde, wint aldus: 1. Kf3, K f 6 2. Ke4, Ke6 3. e3, K f 6 4. Kd5, e6f 5. Kd6, K f 7 (e5, dan ook 6. e4) 6. e4, K f 6 7. e5f, K f 7 8. Kd7 enz. Opgave 109 Beantwoord de volgende vragen naar aanleiding van bovenstaande speelwijze. a. Wat is het vervolg op 1...., e5? b. E n w a t o p 1. ...,e6? c. En wat op 4...., Kf7 (in plaats van e6f) ? Opmerking Stelling 134 is een voortreffelijk voorbeeld van de betekenis van de eerste zet. De partijen staan niet alleen materieel gelijk, maar ook de posities zijn volmaakt gelijkvormig. De voorzet echter schenkt beslissend voordeel. Opgave 110 Geef aan, hoe Wit in Stelling 135 wint. Opgave 111 Geef aan, hoe Zwart in Stelling 136 wint. Hoe meer pionnen er van beide partijen op het bord staan,

89

Stelling 135 Zwart

Stelling 136

Wit

Wit

Zwart

des te meer betekenis krijgt het feit, dat een der partijen een pion voör is. In Stelling 137 Staat de zwarte koning beter dan de witte, maar toch is de pion-/>/W voldoende, om Wit te doen winnen. 1. Kd2, Kf4 2. Kd3, K£5 3. c4, Kf4 4. a4, a6 5. b4, Kf5i 6. a5, ba5: 7. ba5:, Kf4 8. d5, cd5: 9. cd5:, Ke5 10. Kc4, Kd6 11. Kd4, Kd7 12. Kc5, Kc7 13. döf, Kd7 14. Kd5, Kd8 15. Kc6, Kc8 16. Kb6, Kd7 17. Ka6:, Kc6 18. d7, Kd7: 19. Kb7 en wint. Dit is de voornaamste speelwijze. Ook de volgende Varianten moet de lezer aandachtig nagaan, daar het volledig bestuderen van dit eindspel bepaald van groot praktisch nut is. A 1. ..., c5 2. dc5:, bc5: 3. b3, a6 4. a3, a5 5. a4, Ke5 6. Ke3, Kd5 7. Kd3, c4f (of Kd6 8. Ke4, Ke6 9. c4, Kd6 10. Kf5 enz.) 8. bc4:f, Kc5 9. Kd2, Kc4: 10. Kc2, waarna een voor Wit theoretisch gewonnen eindspelverkregenis,bijv.: 10. ..., Kc5 11. Kd3, Kd5 12. c4f, Ke5 13. Ke3, Kd6 14. Kd4, Kc6 15. c5, Kc7 16. Kd5, Kd7 17. c6f, Kc718. Kc5 enz. B 1. ..., b5 2. b4, a6 3. a3, Kf4 4. Kd3, Kf5 5. c4, Ke6 (of 1.

90

De positie na 5._b4 is bedoeld in de noot op blz. 87.

Stelling 137 Zwart

JL • u m

H

¡¡j

2ü H

1 w$



'Mi i H

H

§1

• •

il mm 2 8

m

Wit bc4:f 6. Kc4:, Ke6 7. Kc5, Kd7 8. Kb6 enz.) 6. c5, Kd5 7. Ke3, Ke6 (of Kc4 8. Ke4, gevolgd door d5 enz.) 8. Ke4, Ke7 9. d5 enz. C 1. ..., a6 2. b4, a5 3. ba5:, ba5: 4. a4, Kf4 5. Kd3, Kf5 6. Ke3, Ke6 7. Ke4, Kd6 8. c4, Ke6 9. c5, gevolgd door d5 enz. D 1. ..., a5 2. a4, b5 (of Kd5 3. Kd3, b5 4. ab5:, cb5: 5. b3, gevolgd door c4f enz.) 3. a b 5 c b 5 : 4. Ke2, b4 5. Kd2, b3 (of a4 6. Kc2) 6. Ke2, a4 7. Kd2, Kd5 (of a3 8. ba3:, gevolgd door Kcl) 8. Kd3, a3 9. c4f, K. — 10. ba3:, gevolgd door Kc3, resp. Kc2 enz. Opgave 112 Geef aan, hoe Zwart in Stelling 138 wint. b7, ^ c5, f2, i e5. — Uit deze positie ontstaat na de zetten c6, e4; c7, e3; c8D, e2 het eindspel dame tegen pion\ (Zie Stelling 139.) 1. Van nu af worden bij het benoemen der eindspelen de koningen kortheidshalve niet meer vermeid.

91

Stelling 138 Wit

m m



u B

B B ¡¡¡¿if ü Mm HâB • i• 1 i rm W' B S B H B

«

Zwart Opmerking Sprckende van het eindspel dame tegen pion, bedoelt men stecds een pion, die op dame-halen Staat en tevens door koning beschermd wordt. Tegen een minder geavanceerde of van zijn koning verwijderde pion wint de dame te gemakkelijk, dan dat de theorie zieh met de manier, waarop de winst in dit geval verkregen wordt, zou behoeven bezig te houden. Na wat over Stelling 23 (blz. 26) gezegd is, kunnen wij ons hier voorlopig van toelichting onthouden. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

Df5f Kg2 7. Df2 Dg4-j-1 Kf2 8. Dd4f Df4f Kg2(gl) 9. De3 De3(g3f) K f l 10. Dd3f Df3f Kel 11. Kd5 Kc6 Kd2 12. Df5f

Kdl 2 Kc2 Kdl Kel Kf2 K—g

13. 14. 15. 16. 17.

De4(t) K£2 Df4f Kg2(gl) De3(g3f) K f l Df3f Kel Ke4 Kd23

1. 2. De4 f is natuurlijk ook goed. 2. Niet Kd3, wegens 8. Del. 3. Op 17. ..., Kdl volgt 18. Kd3, Kol 19. De2:, Kbl 20. Kc3, en mat op de volgende zet.

92

Stelling 139 Zwart

Wit En nu kan Wit op twee manieren de winst forceren : I. 18. Dd3f, Kel 19. Kf3, K f l 20. De2:f, Kgl 21. Dg2±. II. 18. Df2, Kdl 19. Kd3, el D, T of L 20. Dc2±; of 19. ..., elPf 20. Kc3 en wint. De door bovenstaande speelwijze geiíllustreerde methode heeft slechts het gewenste effect, ais de pión een centrumpion (d of e) of eenpaardpion (b ofg) is. Stelling 140

Stelling 141

Wit

Wit

In Stelling 140 {loperpion) gaat na 1. Dg4f, Kh2 2. Df3, Kgl 3. Dg3f de zwarte koning niet naar f l , maar naar h1, en wit 93

kan dan noch de pion nemen, noch een zet met zijn koning doen, zonder dat het spei remise wordt. En in Stelling 141 (torenpion) wordt Wit na 1. Dg4f, Kf2 2. Dh3, Kgl 3. Dg3f, Khl ook al door het pat verhinderd, zijn koning naderbij te brengen. Zal de dame tegen een op dame-halen staande loper- of torenpion kunnen winnen, dan moet haar koning bijzonder gunstig geposteerd zijn. Hij moet de dame niet in de weg, en dicht bij de vijandelijke koning staan, dat hij kan meewerken tot een niet te pareren matdreiging, %odra de pion dame-haalt. Stelling 142 Zwart

n

J§ W> B ¡1 §1 M K §J B II jj§

9B

Stelling 143 Zwart

%

m

# i i B HMH

M

Wit

III

Opgave 113 Geef aan, hoe Wit in Stelling 142 wint.

94

Wit Opgave 114 Zelfde opgaaf ten aanzien van Stelling 143.

Stelling 144 Zwart ¡jf

II

HP B

1 B

Stelling 145 Zwart

v

1

B

II

1

B HP I i i i 11 #11 H • B If Wit



H

Opgave 115 Zelfde opgaaf ten aanzien van Stelling 144.

Wit Opgave 116 Zelfde opgaaf ten aanzien van Stelling 145.

Om tegen een centrum- of paardpion te kunnen winnen, moet de dame — het spreekt vanzelf! — kunnen beginnen met schaak geven of het vastzetten van de pion. Opgave 117 Vulin: In de Stelling: % e5, # ... of ..., # e2, i d2 kan Wit, aan de %et %ijnde, onmogelijk winnen. Evenmin in de Stelling: § f5, ^ # f2, 1 g2. Het eindspel dame tegen toren is in alle mogelijke standen gewonnen voor de partij, die de dame bezit, toevallige wendingen bij het begin van het eindspel voorbehouden. In Stelling 17 (blz. 21) ontstaat het eindspel „dame tegen to95

ren" na 1. ..., Tg2f 2. K f l , Tg4 3. f8D. De toren-partij heeft toevalligerwijze gelegenheid, het remise te forceren. Stelling 146 Zwart

Wit Speelt Wit in Stelling 146 Kg3 xg4, dan beschikt de torenpartij over een remisecombinatie: 1. (Kg4:), Tg7f 2. Kf5, T£7f 3. Ke5, Te7 enz., of: 3. Kg6, Tg7f 4. Kf6, Tg6f enz. (of: 4. Kh6, Th7f 5. Kg6, Th6f enz.). Speelt Wit in Stelling 146 eerst Dc8f en op de volgende zet Kg4:, dan moet Wit bij goede voortzetting Winnen. Staan koning en toren bij het begin van het eindspel ergens midden op het bord, dan dringt de dame-partij hen naar de rand, zorg dragende, het verlies der dame en alle pat-mogelijkheden te vermijden. De toren blijft steeds in de onmiddellijke nabijheid van zijn koning 1 en past tevens op voor kansen om verloren te gaan, als geillustreerd worden door de volgende posities, waarin Zwart aan de zet is. 1. Om niet het slachtoffer te worden van een of ander schaak aan koning en toren tegelijk.

96

Stelling 146a #

e3, #

b2, #

Stelling 146b

e5, M d4. f ? c3, #

h8, #

e5, ] | d4.

Zodra nu de koning der torenpartij op de rand is gedreven 1 , moet de dame-partij zorgen, zo spoedig mogelijk een positie te doen ontstaan, in aard gelijk aan die op het volgende diagram. Stelling 146d Zwart

• il

H

ü

II

• •

§§





••• mm mm mm • • 11

¡p



Wit

De toren is genood^aakt, veilige Stelling aan de v>yde %ijns honings te verlaten, en daarmee is het spei definitief ten gunste der damepartij beslist. Van de Varianten, die op dit moment ontstaan, geven wij hieronder de twee omvangrijkste, terwijl het vinden der overige aan de lezer overgelaten blijft. Zo ge meent, dat men, om het eindspel „dame tegen toren" in de praktijk tot een goed einde te kunnen brengen, de hier

1. Ziebijv. deze positie: (Stelling 146c)e5,^f6, ^ e8, j|[ d7.

volgende analyse in 't hoofd moet hebben..., dan dwaalt ge! Speel ze enige malen bedaard door, de betekenis van elke zet zorgvuldig overwegende, en ge zult genoeg gedaan hebben, om, waar ge een positie type-stelüng 146d hebt doen ontstaan, de weg te kunnen vinden, die tot winst leidt. Beschouw vooral met aandacht de slotstellingen der Varianten ! A 1...., Td22. Dc5f a. 2. ..., Kd7 3. Db5f, Kc8 4. Ke6, Tc2 (Td8, dan 5. Ke7; Td1, dan 5. Dc4f, Kd8 6. Db3) 5. Kd6, Th2 (7V7, dan 6. Da5; Td2\, dan 6. Kc6, Tc2f 7. Kb6; Tel, dan 6. Da4, Kb7 7.Db3f, Kc8 8. Da3; Tc3, dan 6. Da5) 6. De8f, Kb7 7. De4f, Kb6 (Kb8, dan 8. Df4, gevolgd door 9. Kc6 of —d7f; Ka6oiKa7, dan 8. Kc7) 8. Df4, Th5 (na elke andere zet gaat de toren verloren) 9. De3f, Ka6 10. Kc6 enz. b. 2. ..., Kf7 3. Dc4f, Kg7(g6) 4. Dg4f, Kh7 5. Dh5f enz. c. 2. ..., Ke8 3. Db5f, Kf7 (Td7, dan natuurlijk 4. Ke6) 4. Dc4f, en verder als onder b aangegeven. B 1. Tdl 2. Dc5f a. 2...., Kd7 3. Db5f, Kc7(c8) [voor Kd8(e8) zie c en d: Ke7, dan 4. Db4f en verder als onder b.] 4. Dc4f, Kd8 5. Ke6 (vgl. A a, 5de zet). b. 2. ..., Kf7 3. Dc4f, Ke7 (K/8, dan wint 4. Db4f sneüer) 4. Db4f, Kd8 5. Ke6, als onder a. c. 2. ..., Kd8 3. Da5f, Kc8 (voor Ke8 zie b) 4. Dc3f, Kd7 (Kd8, dan 5. Ke6, Td7 6. Da5f enz.) 5. Db4, Kc7(c8) [Kd8, dan 6. Ke6; T. —, dan 6. D—b7, b5, d4 of d2f en wint de toren] 6. Dc4f, Kd8 7. Ke6, als onder a. d. 2...., Ke8 3. Db5f, vgl. b en f. Opgave 118 Wat is het vervolg op 1. ..., Ta7; op 1. ..., Td6; op 1. Td8; op 1. ..., Td3? 98

Stelling 147 Zwart

Wit

Stelling 148 Wit

Zwart

Wij willen thans enige gevallen beschouwen, waarin de toren ein of meer pionnen tegenover zieh heeft. Staat de koning van de toren-partij ver af, de koning van de pion-partij daarentegen dicht bij de verticaal van de pion, dan maakt soms zelfs een nog in aanvangspositie staande pion tegen de toren remise. Zie bijv. Stelling 147. Zwart aan de %et: 1. ..., h5 2. Kb2 (of A), h4 3. Kc2, h3 4. Kd2, h2 5. Ke2, Kg3 en de zwarte koning bereikt g2, want 6. Kf 1 mag natuurlijk niet geschieden. A 2. T g l f , Kf3 3. Thl, Kg4 4. Kb2, h4 5. Kc2, h3 6. Kd2, Kg3 7. Ke2, Kg2 8. Tal, h2 9. Ta8, hlD 10. Tg8f, Kh3 11. Th8f, Kg2 remise. Opgave 119 Hoe verloopt het eindspel, als in Stelling 147 Wit aan de zet is? Zijn de stukken van de toren-partij ongunstig geposteerd, dan kan een enkele maal de pion tegen de toren winnen. Van dit zeldzaam voorkomende geval geeft Stelling 148 een voorbeeld. 99

Opgave 120 Geef aan, hoe Zwart in Stelling 148 wint. Stelling 149 Zwart

Wit

Stelling 150 Zwart

Wit

Twee verbonden vrijpionnen, die hun 5de rij bereikt hebben. maken, indien hun koning dicht bij hen Staat, tegen de toren remise. Zie Stelling 149 {Wit aan de zet): 1. Th3f, Kb2 2. Kc4, b3 3. Th2f (of A), Ka3 4. Kc3, b2 5. Kc2 (Tb2: patl), Ka2 6. Thl, a3 7. Tgl, blDf remise. A 3. Kb4, Ka2 4. Ka4:, b2 5. Th2, Kai remise. Opmerking Het komt in dit als in zovele andere eindspelen op kleinigheden aan. Na 1. Th3f ziet Kc2 er voor Zwart heus niet siecht uit; maar deze zet doethem verliefen: 2. Kc4, b3 (of A) 3. Th2f, Kcl 4. Kc3, Kbl 5. Tg2. Kai 6. Tg4, b2 7. Ta4:t, Kbl 8. Tb4 enz. A 2. a3 3. Kb4:, a2 4. Th2f, Kbl 5. Kb3, alPf(gedwongen!) 6. Kc3 en wint. 100

Twee verbünden vrijpionnen, die hun öde rij bereikt hebben, winnen zonder de hulp van hun koning, mits de vijandelijke koning ver af Staat. Zie Stelling 150:1. ..., a2 2. Ta5, b2 enz. Opmerking Is Wit in Stelling 150 aan de zet, dan kan hij als volgt remise maken: 1. TfU, b2 2. T g l f , Kh5 3. Kf5, Kh4 (Kh6, dan natuurlijk 4. Kf 6 enz.) 4. Kf4, Kh3 5. Kf3, Kh4 (Kh2 doet Wit winnen door 6. Tbl enz.) 6. Kf 4 remise. Hier worden de gevaarlijke pionnen dus in bedwang gehouden door het voortdurend bedreigen van de zwarte koning, die zieh in een ongunstige randpositie bevindt. Speelt Wit in Stelling 151 1. Tb8, dan volgt 1. ..., a3 2. Tb7f, Kg8 3. Tb8f 2 , Kh7 4. Tb7f remise. Stelling 151 Zwart

in AR u • s88# Hflmm WM. iB WM • • • m •Ji • ü m> •

m WM m mß

Wit

Opgave 121 Geef aan, hoe Wit in Stelling 151 wint. 1. 2.

Het is duidelijk, dat met Tf 3, Tb5 of Ta5 het verlies niet te keren is. Siecht is 3. Tg71, Kh8 4. Tb7, a2 en Zwart wint.

101

Stelling 152 Zwart

Wit

Stelling 153 Zwart

Wit

Is in Stelling 152 Zwart aan de zet, dan wint hij gemakkelijk: 1. ..., f3f 2. Tf3: (of hlDf 3. K h l K f 3 : 4. Kgl, g2 enz. ^ 2. Khl, g 2f 3. Kh2:, gf 1: L of P (»«/ D of T) enz. Opgave 122 Hoe houdt Wit, aan de zet zijnde, in Stelling 152 remise? In Stelling 153 wordt het spei remise: l.Tf2, Kg6 2. Kf4, Kf6 3. Ta2, Kg6 4. Ta6f, Kg7 of —f7 {Kh5is siecht; zie A), en 5. Kf5: mag niet geschieden, wegens h2 6. Tal, g3. A 4. ..., Kh5 5. Te6 (tempozet), h2 6. Te8, gevolgd door 7. Th8(f)en Wit wint! Stelling 153a # g4, M f l , # g6, 1 f6, g5 en h4. In Stelling 153a zijn de pionnen te weinig geavanceerd om remise te kunnen houden. Wit wint als volgt: 1. Tf3, Kg7 2. Kf5, Kf7 3. Ta3, Kg7 4. Tb3 (tempozet), Kf7 5. Tb7f, ge102

volgd door 6. Kf 6:, welke 2et in dit geval niet door het vooruitbrengen van de b-pion weerlegd wordt. Opgave 123 Wat is in deze speelwijze het vervolg op 4. ..., Kh6(in plaats van Kf 7)? Het eindspel toren -f- pion tegen toren is gewoonlijk slechts dan gewonnen, wanneer de koning van de zwakkere partij van het „promotieveld" afgehouden of verjaagd kan worden. Stelling 154 Zwart

Wit

Stelling 155 Zwart

Wit

In Stelling 154 wint Wit, ook ais hij niet aan de zet is: 1. ..., Th3 2. Tf4 (straks wordt duidelijk, waarom de toren juist naar £4 moet), Thl 3. Te4f, Kd7 4. Kf7, Tf l f 5. Kg6, Tglf 6. K f 6 , T f l f (op bijv. Tg2 volgt Te4—e5—g5) 7.Kg5, Tglf 8. Tg4 en wint. In Stelling 155 kan de randpion niet winnen: 1 , Tf22. Tg4, Tf 1 en nu kan Wit het schaak Tf4 niet geven en dientengevolge ook niet de koning uit de hoek halen. Op de damevleugel schaak geven baat natuurlijk ook niet: de zwarte koning 103

gaat op f7 en f8 heen en weer, en houdt de witte koning ingesloten. Opgave 124 Wanneer in Stelling 155 de toren van ¿1 naar g4 verplaatst wordt, mint Wit, indien hij aan de %et is. Werk dit uit. In de volgende positie heeft de koning der pion-partij zekere vrijheid van beweging, en de vijandelijke koning kan van het promotieveld worden afgehouden. In dit geval wint ook de randpion.

$

Stelling 155a g8, M b5, â h7, # f6, M h2.

1. Tg2f 2. Kf8, Th2 3. Tb6f, Kf5 4. Kg7, Tg2f 5. K£7, Th2 6. Tb5f, Kf4 7. Kg7, Tg2f 8. Kh6, Th2f 9. Th5 en wint. Stelling 156 Zwart

•• S

S B B H HH • m

w mm



H H 11 «• 11 11 11 B Wit

Kan de koning van de zwakkere partij vôôr de pion positie ne104

men en in 't bijzonder zieh op het promotieveld posteren, dan wordt het spel remise, mits de verdediging steeds de juiste zet doet. Zie Stelling 156; Zwart is aan de zet. 1. . . T a 6 (de verdedigende toren mag de 6de lijnpas verlatert, als de pion betreden beeft!) 2. e5, Tb6 3. Ta7, Tc6 4. e6, Tel 5. Kf6, Tf l f en Zwart blijft schaak geven, totdat de witte koning z6 ver van de pion af Staat, dat deze met succès kan worden aangevallen. In het eindspel toren -f- n pionnen tegen toren + (»—1) pionnen moet de sterkere partij, gelijk uit het bovenbehandelde volgt, trachten te verhoeden, dat er na de afruil der overige pionnen een randpion overblijft of dat de koning der zwakkere partij het promotieveld bereikt. Ook client verhinderd te worden, dat de zwakkere partij in het bezit van een vrijpion een middel vindt om remise te forceren. Stelling 157

K Wit

•••

w

i

wm |gp r ß r '

m * il

•S

Zwart In Stelling 157 moet Wits laatste zet g4—g5 beantwoord worden met h6—h5. Laat Zwart zieh tot 1 , Th4: verleiden, dan krijgt Wit een vrijpion op de h-lijn en het spel wordt remise: 105

2. gh6:, g5 (op alD volgt 3. T a l K a i : 4. Kg6:) 3. Kg6, g4 4. Tb8t, Kc2(of Kai 5. Tb4) 5. Tc8f, Kd3 6. Ta8, Th2 7. h7, g3 8. Ta2:, g2 9. Tg2:, Tg2:f 10. K£7 enz. Wij willen nu ook een voorbeeld geven van een eindspel, waarin beide partijen een toren + n pionnen bezitten en alzo materieel gelijk staan, terwijl het beter geposteerd zijn van ¿¿n der pionnengroepen echter de partij tot beslissing brengt. Wits pionnen zijn drie aan drie behoorlijk verbanden, terwijl Zwart het nadeel heeft van twee geisoleerde pionnen (op a en c), waarbij zieh na Wits uitstekende lste zet nog voegt het nadeel van een achtergebleven pion (g7). Stelling 158 Zwart

• •

mtxi, VMM'.•

H

• i W4 m 1 J 1 m

Inf • • •

•¡¡rC 9,

Wit

106

B Ä I 1

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

h5 Tg3 Td3x g42 b3 f3 Kd2 Ke3 c4

Kb6 a5 Td5 Kc5 Kb6 Kc5 Kd6 Ke7 Td3:f

10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.

Kd3: a3 Ke4 3 £4 Kf4: Ke4 Kd3 Kc3 gf5:

Stelling 159 Zwart

Kd6 c5 Ke6 ef4: Kd6 Ke6 Ke5 f5 Kf5:

'9 s

• mm • • mm m

19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.

b4 ab4:t ab4: cb4:f Kb4: g54 hg6 :e.p. Kg6: c5 Kf6 Kb5 h5 Ke7 c6 Kb6 en wint.



mmm

Wi Bm B m H B B M M Wit

De toren kan soms een sterkere strijdmacht alle winstkans ontnemen, 1 ° door het pat te forceren, 2° door zieh op te offe1. Wit biedt zeer terecht, ter vereenvoudiging van het eindspel, de afruil aan. 2. Natuurlijk met Td5:, want na 4. ..., cd5: heeft Zwart slechts ééngeisoleerde pion! 3. Eenvoudiger is 12. Kc3, gevolgd door 13. b4. — De tekst geeft het verloop der partij, waaraan we dit eindspel ontlenen. 4. De achtergebleven pion komt nu op, doch na de afruil heeft Zwart een vrijpion op 3, terwijl hij er een op 4 (en dus ook remise-/é