164 97 725KB
Dutch Pages 98 [92] Year 2010
Omgaan met bloosangst
Van A tot ggZ De boeken in de reeks Van A tot ggZ beschrijven niet alleen oorzaak, verloop en behandeling van de onderhavige problemen, maar geven ook antwoord op de vraag hoe men met het probleem om moet gaan. Door de prettig leesbare combinatie van beschouwingen, cartoons en citaten zijn de boeken niet alleen geschikt voor vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen, behandelaren en mantelzorgers, maar vooral ook voor de cliënten zelf en de mensen in hun directe omgeving.
Omgaan met bloosangst Corine Dijk Arnold van Emmerik Peter de Jong
Houten, 2010
© 2010 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen.
De uitgever heeft bij het gebruik van illustratiemateriaal getracht alle rechthebbenden te achterhalen. Mocht u menen rechten te kunnen doen gelden, dan kunt u contact opnemen met de uitgever.
ISBN 978 90 313 8399 3 NUR 777
Ontwerp omslag: Jos Peters, Huizen
Cartoons: Marcel Jurriëns
Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl
Vo o rwoor d
Iedereen bloost weleens en bijna iedereen vindt blozen vervelend, maar sommige mensen vinden blozen zo erg dat ze er een heuse angst voor ontwikkelen. Kenmerkend voor blozen is dat je het niet onder controle hebt. Iemand die last heeft van bloosangst is voortdurend bang in sociale situaties een rood hoofd te krijgen. Meestal worden deze situaties dan ook vermeden of, wanneer vermijden niet lukt, met grote angst doorstaan. Dit boek is niet alleen bedoeld voor mensen die zelf last hebben van bloosangst, maar ook voor mensen in hun omgeving die meer over bloosangst willen weten. In dit deel van de ‘Van A tot ggZ’-serie leggen we achtereenvolgens uit wat blozen is en hoe het kan dat iemand er angst voor ontwikkelt, wat deze angst in stand houdt, wat bloosangst betekent voor de omgeving van iemand met bloosangst en wat je tegen bloosangst kunt doen. De tekst is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, aangevuld met oefeningen en voorbeelden uit de praktijk. Sommige lezers zullen na het lezen van dit boek hun bloosangst willen aanpakken met behulp van professionele ondersteuning. Voor hen bevat dit boek een overzicht van nuttige websites en adressen. Bloosangst komt vaak voor in combinatie met andere psychische klachten, zoals sociale angst, depressie of problemen met alcohol. Bloosangst kan echter ook op zichzelf staan, zonder dat je last hebt van andere
5
klachten of problemen. Waarschijnlijk is dat zelfs heel vaak het geval. Dit boek gaat alleen over bloosangst, voor informatie over eventuele andere klachten en problemen verwijzen we naar de andere delen in de serie ‘Van A tot ggZ’. We bedanken de uitgever en de redactie van ‘Van A tot ggZ’ voor de gelegenheid om dit boek te schrijven. Tips of ideeën voor dit boek? Laat het de uitgever weten. Bij een herdruk maken we daar graag gebruik van. Corine Dijk Arnold van Emmerik Peter de Jong Amsterdam, juli 2010
6
Inh o ud s op g av e
Voorwoord 1
5
Wat is er met me aan de hand?
11
Wat is bloosangst?
11
Hoeveel komt bloosangst voor?
14
Zelf de test doen
15
Wat is blozen? Fysiologie van het blozen
18
Wanneer blozen we?
21
Functie van het blozen
23
Bloosangst is niet hetzelfde als blozen! Onnodige angst
2
15
25 26
Samenvatting
27
Hoe heeft het zover kunnen komen?
29
Hoe ontstaat bloosangst?
29
Kwetsbaarheid
30
Leren
31
Hoe wordt bloosangst in stand gehouden?
32
Gedachten
33
Aandacht
38
Vermijdings- en veiligheidsgedrag
40
De bloosangstcirkel
42
Samenvatting
43
7
3
Wat staat me te wachten?
45
Onbehandeld verloop
46
Vroeg verloop
46
Latere consequenties
48
Behandeld verloop
4
5
8
48
Heb ik het nodig?
50
Werkt het (waarschijnlijk) voor mij?
51
Waar kan ik het vinden?
52
Wat kost het?
53
Samenvatting
53
Wat betekent bloosangst voor mijn omgeving?
55
Cultuur en regels
55
Sociale omgeving
56
Verwacht negatief oordeel
57
Aandacht
58
Veiligheidsgedrag
59
Onthullen van iets persoonlijks
59
Meest nabije omgeving
60
Samenvatting
64
Wat is er te doen tegen bloosangst?
65
Cognitieve gedragstherapie
65
Gedachten uitdagen
66
Sociale situaties aangaan
68
Een gedragsexperiment
72
Aandachtstraining
74
Een (aangepaste) sociale vaardigheidstraining
76
Groepsbehandeling of cursus
77
Zelfhulp en internettherapie
77
Medicatie
6
78
SSRI’s
79
MAO-remmers
79
Benzodiazepinen
80
Bètablokkers
80
Operatie
81
Wat vooral niet te doen!
82
Niet onderzochte therapieën
82
Onzintips
83
Samenvatting
84
Adressen en literatuur
87
Behandelingen
87
Nederlandse fora en verenigingen
88
Enkele buitenlandse sites en fora die veel bezocht worden en zeer compleet zijn
88
Informatieve en zelfhulpboeken
88
Literatuur
89
Over de auteurs
93
Reeds verschenen titels
95
9
1 Wa t i s e r m e t me a a n de h an d ?
Blozen is een normale menselijke reactie. Iedereen kan zich wel een pijnlijke gebeurtenis herinneren waarbij zijn wangen verkleurden. Dat verkleuren lijkt zelfs een functie te hebben: andere mensen nemen het waar en daarmee is blozen een belangrijk onderdeel van de non-verbale communicatie. Toch vinden de meeste mensen blozen erg vervelend. Sommige mensen vinden blozen zelfs zo vervelend dat ze er een extreme angst voor ontwikkelen. Dit noemt men bloosangst of erytrofobie (letterlijk: angst voor rood).
Wat is bloosangst? Bloosangst kan iemands leven erg belemmeren, zoals duidelijk wordt uit het voorbeeld van Kim, een journaliste van 36 jaar. Elke woensdag zag Kim enorm op tegen haar werk. Die dag is er namelijk altijd een redactievergadering. Alle journalisten van het blad waarvoor Kim werkt komen dan samen om ideeën voor het nieuwe nummer te bespreken. Eigenlijk vond Kim dat ze best goede ideeën had, maar ze durfde ze niet kenbaar te maken. Dat heeft ze een keer gedaan toen ze er pas werkte, en de hoofdredacteur complimenteerde haar in het bijzijn van iedereen. Kim kreeg een kop als een boei. Toen ze later nog iets opperde, zei een (waarschijnlijk jaloerse) collega schertsend: ‘Goh Kim,
11
wat een superidee.’ En ook daardoor kleurde ze weer behoorlijk rood. Sindsdien had Kim elke dinsdagavond al een knoop in haar maag en meestal probeerde ze de vergadering te vermijden. Wanneer ze er echt niet onderuit kwam, ging ze er wel naartoe, maar dan zat ze de hele tijd met klamme handen. Ze piekert er niet over haar mond nog eens open te doen!
Mensen met bloosangst vrezen over het algemeen het blozen vanwege de reactie van anderen. Ze zijn bang dat anderen hen zullen afwijzen of belachelijk zullen vinden omdat ze blozen. Vaak ook geven mensen met bloosangst aan dat ze het blozen vervelend vinden omdat het hen ‘een open boek’ voor anderen maakt; omdat allerlei emoties direct van hun gezicht af te lezen zijn. Ook dan speelt het oordeel van anderen dus een grote rol. Uit angst om afgewezen of belachelijk gevonden te worden door anderen, vermijden mensen met bloosangst veel sociale situaties of, wanneer dat niet lukt, doorstaan ze deze situaties met intense angst. Bloosangst lijkt daarmee erg op sociale angst en wordt door velen gezien als een subtype van een sociale fobie. Ook bij een sociale fobie vrezen mensen immers allerlei sociale situaties. Bij bloosangst richt de vrees zich echter specifiek op situaties waarin gebloosd wordt. Sommige mensen met bloosangst hebben behalve hun bloosangst ook een sociale fobie; ze zijn erg verlegen en hebben het gevoel dat het blozen hen nog eens extra belemmert. Maar veel mensen met bloosangst vinden zichzelf vaak niet per se sociaal angstig of verlegen en geloven dat wanneer het blozen er niet zou zijn, ze ook geen probleem zouden hebben. Toch lijken bloosangst en sociale angst veel op elkaar: in beide gevallen zou de angst er niet zijn zonder de aanwezigheid van anderen. De overlap tussen bloosangst en sociale angst is ook wetenschappelijk aangetoond. Duitse onderzoekers gingen na of mensen die op internet op zoek waren naar een oplossing voor hun bloosangst ook een sociale fobie hadden. Dat was bij zestig procent van de mensen inderdaad het geval. In een onderzoek waarbij het verband andersom bekeken werd,
12
vond men iets vergelijkbaars: bij ongeveer een derde van de mensen met een sociale fobie bleek de angst om te blozen de voornaamste klacht. Erik uit het volgende voorbeeld heeft naast de angst om te blozen ook een sociale fobie. Erik is al zijn hele leven een stil en teruggetrokken persoon. Hij gaat liever met een verrekijker de natuur in dan naar een plek met veel mensen, zoals een terras of een verjaardag. Op dat soort plekken was hij altijd bang dat mensen hem zomaar zouden aanspreken. Wanneer dat gebeurde, had hij het gevoel dat hij heel snel bloosde en dat de ander hem daardoor belachelijk zou vinden. Dat idee komt niet zomaar uit de lucht vallen. Erik werkt bij een aannemersbedrijf en op zijn werk werden regelmatig grapjes gemaakt over zijn rode hoofd. Meestal lachte hij dan maar een beetje mee, maar van binnen kon hij wel door de grond zakken.
Om vast te stellen of iemand last heeft van een psychiatrische stoornis zoals een sociale fobie gebruiken psychologen en psychiaters een diagnostisch handboek. In dat handboek komt bloosangst als subtype van de sociale fobie (nog) niet voor. Toch zijn er onderzoekers geweest die de criteria voor sociale fobie hebben vertaald naar bloosangst om zo te komen tot diagnostische criteria voor bloosangst. Deze criteria staan in kader 1.1. Zoals te lezen is in kader 1.1 heeft iemand bloosangst wanneer hij of zij bang is om te blozen in situaties met anderen. Deze angst komt tijdens de situatie zelf voor, maar begint vaak al voordat de situatie plaatsvindt. De gevreesde situaties worden dan ook regelmatig vermeden. Dit kan voor problemen zorgen in relaties of op het werk, en iemand met bloosangst lijdt dan ook vaak erg onder zijn klacht. Iemand met bloosangst heeft zelf vaak wel door dat de intense angst niet nodig is, maar kan er toch weinig aan doen. Tot slot wordt de ‘diagnose’ bloosangst niet gesteld wanneer de angst ontstaat door het gebruik van medicijnen of
13
Kader 1.1 Diagnostische criteria voor bloosangst A
B C D E
F G
Een hardnekkige angst om te blozen in bepaalde sociale of prestatiesituaties. De persoon is bang dat het blozen of het gedrag als gevolg van het blozen vernederend of beschamend is. Blootstelling aan blozen in bepaalde sociale situaties roept direct een angstreactie op. Men ziet in dat men angstiger is dan nodig is. Het blozen, trillen of zweten wordt vermeden of doorstaan met intense angst. Het vermijdingsgedrag interfereert met het werk, sociale activiteiten of relaties, of er bestaat duidelijk leed over het hebben van de klacht. Bij personen onder de 18 jaar is de duur minstens zes maanden. De angst wordt niet direct veroorzaakt door de fysiologische effecten van een middel of een medische aandoening en wordt niet beter verklaard door een andere mentale stoornis.
drugs, of wanneer de angst te verklaren is door een andere aandoening, zoals een tumor of een psychose; de bloosangst is dan immers het gevolg van een ander probleem.
Hoeveel komt bloosangst voor? Hoeveel bloosangst voorkomt, hangt af van welke kant je het bekijkt. Sommige mensen vinden dat je alleen last hebt van bloosangst als je aan alle criteria voldoet die zijn opgesomd in kader 1.1. In dat geval komt bloosangst voor bij een derde van de mensen met een sociale fobie, wat neerkomt op ongeveer twee procent van de bevolking. Echter, wij hebben een aantal jaren bij alle mensen die psychologie gingen studeren een korte vragenlijst afgenomen om te testen wie van hen
14
bloosangst heeft. Op deze vragenlijst geeft een score hoger dan 30 aan dat blozen in elk geval een behoorlijk probleem is. In totaal zijn meer dan duizend studenten getest en telkens vonden we dat ongeveer tien procent van alle studenten hoger scoort dan 30. Zo beschouwd zou je kunnen zeggen dat blozen voor ongeveer tien procent van de bevolking een probleem is. In Nederland zou dat neerkomen op ongeveer 1.650.000 mensen met bloosangst. Omdat alleen psychologiestudenten getest zijn, moet bij het interpreteren van de gegevens natuurlijk wel een kleine slag om de arm worden gehouden; het is immers mogelijk dat bloosangst bij deze specifieke groep meer of minder vaak voorkomt dan bij anderen. In kader 1.2 is de vragenlijst weergegeven die we bij psychologiestudenten gebruikt hebben om te testen wie van hen bloosangst heeft. Mensen met bloosangst ervaren een intense angst wanneer ze blozen in een situatie. Nog vaker zijn ze al voordat ze een situatie ingaan bang dat ze zullen gaan blozen. Voordat we dieper ingaan op de angst om te blozen, is het nuttig om eerst het verschijnsel zelf eens onder de loep te nemen. Wat is het nu precies, blozen?
Wat is blozen? Wanneer je aan mensen vraagt wat er allemaal in hun lichaam gebeurt wanneer ze blozen, beschrijven ze verschillende processen. Zo gaat hun hart sneller kloppen en hebben ze het gevoel dat hun bloeddruk stijgt. Veel mensen denken dan ook dat dát de oorzaak is van het blozen. Dat is echter niet het geval. In een aantal wetenschappelijke experimenten waarbij blozen tegelijk met de hartslag en de bloeddruk gemeten werd, bleek zelfs dat de hartslagfrequentie en bloeddruk daalden tijdens het blozen. Wanneer iemand blozen vervelend vindt, kan door de angst die
15
16 2
3
4
5
6
7
8
R R R R R R R R R R R R R R R R R R R R
R
R
R
R
10
denk ik voortdurend
hindert mij heel erg
heel erg angstig
uiterst bang
R R R R R R R R R R
R
vermijd ik voortdurend
Zet bij elke vraag een kruisje in het hokje dat het beste bij je past. De uiterste waarden staan steeds rechts en bovenaan in de test is te zien welke score bij elk hokje hoort. Het eerste hokje is 0 punten waard, het tweede 1 punt, het derde 2 punten, enzovoort. Ben je bijvoorbeeld echt heel erg bang om te gaan blozen, dan zet je bij vraag 1 een kruisje in het meest rechtse hokje en scoor je bij deze vraag 10 punten. Als je klaar bent, kun je de scores bij elkaar optellen. Je kunt maximaal 50 punten halen en minimaal 0. Wanneer je meer scoort dan 30 punten, zit je boven de grens van bloosangstig zijn.
vermijd ik helemaal niet
5 In hoeverre vermijd je situaties waarin je zult blozen, of vermijd je dat het voor anderen zichtbaar wordt dat je bloost?
denk ik nooit
4 Hoe vaak denk je in een bepaalde situatie: Als ik nu maar niet ga blozen?
hindert mij helemaal niet
9
R R R R R R R R R R
3 In hoeverre word je in je functioneren gehinderd/belemmerd door blozen?
helemaal niet angstig
1
R R R R R R R R R R
0
2 Hoe angstig word je wanneer je bloost?
helemaal niet bang
1 Hoe bang ben je om te gaan blozen?
Kader 1.2 Bloosangst vragenlijst
Zelf de test doen
ontstaat de hartslag wel omhooggaan en de bloeddruk stijgen, maar dat is een gevolg van de angst en dus niet de oorzaak van het blozen. Wat veroorzaakt het blozen dan wel? Dat blijkt nog helemaal niet zo duidelijk. Darwin, bekend van de evolutietheorie, was een van de eersten die het blozen uitgebreid heeft beschreven. Hij vermoedde dat mensen blozen doordat aandacht gericht op de huid zorgt voor een verwijding van de aderen in de huid. Daarom blozen mensen volgens hem ook in het gezicht; dat stuk huid wordt immers veel vaker door anderen bekeken dan de huid van bijvoorbeeld de buik of de benen. Andere, hedendaagse onderzoekers deden Darwins theorie af als onzin: hoe zou alleen het bekijken van een stuk huid kunnen leiden tot vaatverwijding? Toch zijn er aanwijzingen dat de aandacht gericht op de huid bij blozen wel degelijk een rol speelt. Australische onderzoekers wilden Darwins idee testen. Ze lieten mensen een emotioneel liedje zingen voor de camera en keken dat later met de proefpersoon terug (een veelgebruikte en succesvolle methode om iemand voor onderzoeksdoeleinden te laten blozen). De onderzoeker zat tijdens het terugkijken van de video steeds aan één kant van de proefpersoon en keek intensief naar die kant van het gezicht. In overeenstemming met Darwins idee was er aan de kant van het gezicht waar de onderzoeker naar keek meer doorbloeding dan aan de andere kant. Maar hoe ontstaat nu precies die extra doorbloeding? Al weten we sinds Darwin hier wel iets meer over, veel omtrent de blos blijft een mysterie. We zullen proberen uit te leggen wat er wel bekend is.
17
Fysiologie van het blozen De mens is een vrij onbehaarde soort, waardoor warmte afgevoerd kan worden via de huid. Een belangrijke functie van de huid is dan ook het op temperatuur houden van het lichaam. Dat gebeurt via de doorbloeding: hoe meer doorbloeding, hoe meer warmte er wordt afgevoerd. Omdat ons bloed rood is, krijgen we bij meer doorbloeding een rodere huid. Dit is regelmatig waar te nemen: een blik op de mensen in de sportschool of tijdens een sportwedstrijd laat zien dat hun huid druk bezig is warmte te verliezen. Dit proces wordt ook wel thermoregulatie genoemd. Omdat thermoregulatie een belangrijke functie van de huid is, is deze daar speciaal voor uitgerust. De huid bestaat uit verschillende lagen: onderhuid, lederhuid en opperhuid. Door de onderhuid lopen slagaderen, die zich vertakken in kleine haarvaten in de lederhuid. Deze haarvaten gaan weer over in een netwerk van aderen in de onderhuid. Om de slagaderen zit een ronde spier waarop continu enige spierspanning staat. Deze spier is via de uiteinden van een zenuw (receptor) verbonden met het zenuwstelsel en de hersenen. Wanneer het brein opmerkt dat het lichaam te warm wordt, stuurt het via het zenuwstelsel een signaal naar het zenuweinde. Daar komen dan stofjes vrij die ervoor zorgen dat de spier minder gespannen wordt en de slagader dus losser wordt. Door de lossere slagader kan meer bloed stromen, en omdat de aderen aan de andere kant van de haarvaten hetzelfde blijven, gaat het bloed daar sneller stromen en verliest het lichaam dus meer warmte. Nu is er in de bloosregio van het lichaam (wangen, voorhoofd en hals) iets speciaals aan de hand. In dat gebied bevindt zich een dicht netwerk van aderen vlak onder de opperhuid en is er niet alleen een spier om de wand van de slagaderen, maar ook van de aderen. Ook bij de aderen is die spier steeds een beetje gespannen, maar onder invloed van het
18
Er zijn steeds meer aanwijzingen dat blozen vooral onder invloed staat van het sympathische deel van het autonome zenuwstelsel; het deel van het zenuwstelsel dat er ook voor zorgt dat mensen emoties ervaren. Veel uiteinden van dit zenuwstelsel zijn gelegen op de aderen in de bloosregio van het gezicht. Gebleken is dat het doorsnijden van het deel van het sympathische zenuwstelsel dat naar het gezicht loopt, zorgt voor vermindering of stoppen van het rood worden door sociale oorzaken (zie ook hoofdstuk 5, ‘Operatie’). Een rood hoofd krijgen tijdens het sporten is dus niet hetzelfde als blozen. Bij sporten stroomt er meer bloed aan de oppervlakte van de huid om zo veel mogelijk warmte kwijt te raken en weer afgekoeld verder te stromen naar het hart. Bij blozen stroomt er niet meer bloed door de huid, maar ontstaat een soort stuwmeer van bloed in de aderen door het ontspannen van het spierlaagje rond de aderen. In het Engels bestaan er twee verschillende woorden voor het rood worden van het gezicht: flushing, dat zoiets betekent als een rood hoofd krijgen door een niet-sociale oorzaak (zoals sporten), en blushing dat verwijst naar rood worden door een sociale oorzaak. Blozen wordt ook alleen blozen genoemd als het optreedt in een sociale situatie. Naast het plots rood worden onder invloed van het zenuwstelsel is er nog een andere vorm van blozen, ‘de kruipende blos’. De kruipende blos lijkt minder snel op te komen en blijft veel langer hangen dan een gewone blos. Ook ziet deze vorm van blozen er iets anders uit; de kruipende blos is iets vlekkiger en zit meer in de hals. Er is weleens gesuggereerd dat deze vorm van blozen veroorzaakt wordt door hormonen die door stress in het bloed terechtkomen. Deze hormonen zouden zich daar binden aan de receptoren van de spieren die rond de aderen liggen en zorgen voor verwijding van de aderen. Of dit ook echt het geval is, moet nader worden onderzocht.
20
Sociale situaties kunnen een blos uitlokken, maar niet in elke sociale situatie wordt gebloosd. Om blozen beter te begrijpen is het daarom nuttig te kijken wanneer precies wordt gebloosd. Welke omstandigheden maken dat iemand een rood hoofd krijgt?
Wanneer blozen we? Plotseling de aandacht op je gericht krijgen en beoordeeld worden Er zijn verschillende soorten situaties waarin mensen blozen. In het voorbeeld van Kim zagen we dat ze bloosde nadat ze in het bijzijn van anderen een compliment had gekregen van haar baas. Maar ze bloosde ook toen haar collega haar voor schut zette. Zowel wanneer je ineens in het centrum van de aandacht staat als wanneer het beeld dat anderen van je hebben op een negatieve manier beïnvloed kan worden, gaan mensen blozen. In dat soort gevallen heb je plots het gevoel dat je beoordeeld wordt door anderen. Overigens hoeft deze beoordeling niet per se negatief te zijn. Net als in het voorbeeld van Kim lijken veel mensen ook te blozen wanneer ze een compliment krijgen. Dat lijkt in eerste instantie een beetje gek, maar mensen vinden het dikwijls vervelend om een compliment te krijgen omdat ze het gevoel hebben dat de positieve aandacht ten onrechte op hen gevestigd wordt. Kortom, wanneer mensen plotseling het gevoel hebben dat ze in het centrum van de aandacht staan en beoordeeld worden, lijken ze te gaan blozen. Een bij vrijwel iedereen bekende situatie waarin je ineens het gevoel hebt dat mensen je beoordelen, is wanneer je erop gewezen wordt dat je bloost. Dat is dan ook een goede manier om mensen te laten blozen. Iets dat verborgen moest blijven, komt aan de oppervlakte Toch zijn er ook situaties denkbaar waarin iemand bloost terwijl hij niet meteen beoordeeld wordt. Stel je voor: je bent zwanger, maar je wilt nog niet dat anderen het weten. Wanneer je met collega’s zit te
21
praten, komt ineens het onderwerp zwanger zijn ter sprake. Je begint meteen intens te blozen, waardoor je ongewild ook nog eens verraadt wat je eigenlijk wilde verbergen. Het aan de oppervlakte komen van iets dat verborgen had moeten blijven, veroorzaakt vaak een blos. Overigens hoeft dit niet per se een geheim te zijn, het kan ook gaan om een onderwerp dat taboe is. Mensen die vinden dat je niet over seks hoort te praten, zullen sneller blozen wanneer het onderwerp seks ter sprake komt. Algemene deler: bewustzijn van het zelf Mensen blozen dus wanneer ze het gevoel hebben dat ze beoordeeld worden, maar ook wanneer iets dat zij eigenlijk het liefst verborgen willen houden voor anderen ineens ter sprake komt. Wat hebben deze situaties met elkaar gemeen? In beide treedt als het ware een soort cameraperspectief op, waarbij mensen zichzelf ineens zien door de ogen van de ander. Zij zijn zich daardoor ineens erg bewust van zichzelf. In de psychologie wordt dit perspectief dan ook zelfbewustzijn genoemd (wat in dit geval dus niet een synoniem van zelfverzekerdheid is). Wanneer we begrijpen dat blozen veroorzaakt wordt door een sterk toegenomen bewustzijn van het zelf in een sociale situatie, is ook meteen duidelijk waarom mensen blozen als ze zich schamen of generen. Deze emoties worden ook wel zelfbewuste emoties genoemd. Mensen schamen of generen zich als ze een sociale regel overtreden. In het geval van schaamte is die overtreding iets ernstigs, zoals het kwetsen van iemand van wie je houdt. Bij gêne gaat het om het overtreden van een minder belangrijke sociale regel, zoals per ongeluk een wind laten in het openbaar. Wanneer mensen zich bewust zijn van de sociale regel die ze overtreden en van het oordeel dat anderen hierover zouden kunnen hebben, ervaren ze schaamte of gêne. Tegelijk ervaren ze dus ook het zelfbewustzijn dat blozen lijkt te veroorzaken. Dat mensen juist
22
blozen als ze zich bewust zijn van hoe anderen hen zien, geeft meteen aan wat de functie van blozen is: aan anderen laten zien dat je je bewust bent van hun oordeel. Voor een ‘groepsdier’ zoals de mens, die nauw moet samenwerken met anderen en afhankelijk is van goede sociale relaties, is dit vaak een nuttig signaal.
Functie van het blozen Mensen blozen wanneer ze zich bewust zijn van het oordeel dat andere mensen hebben en zich dat oordeel aantrekken. Dit laten zien is in veel gevallen gunstig. Een voorbeeld: stel, je zit in een café een kop koffie te drinken en je ziet een meisje nogal gehaast met twee glazen wijn jouw kant op lopen. Bij jouw tafeltje struikelt ze en de wijn stroomt over je heen. Van welk van de meisjes in figuur 1.2 heb je nu het idee dat ze zich oprecht schaamt?
Figuur 1.2 Voorbeeld van een neutraal kijkend persoon zonder (links) en met (rechts) blos. Wanneer je reageert zoals de meeste mensen, kies je de persoon rechts. Door te blozen geeft dit meisje aan dat ze weet dat het niet hoort om wijn over iemand heen te gooien en dat het haar spijt. Hierdoor krijg je waarschijnlijk het idee dat ze in de toekomst beter zal uitkijken. Ook
23
uit onderzoek blijkt dat wanneer iemand bloost nadat hij iets heeft gedaan wat niet door de beugel kan, deze persoon daarna aardiger gevonden wordt dan iemand die niet bloost. Dit is onderzocht met foto’s zoals die in figuur 1.2. Mensen kregen een kort verhaal te lezen over iemand die een behoorlijke overtreding beging (zoals het stelen van een bh uit een winkel) of over iemand die blunderde (bijvoorbeeld vergeten de wc-deur op slot te doen). Na het lezen van het verhaal verscheen op een computerscherm steeds een foto van de hoofdpersoon in het verhaal. Soms bloosde deze persoon en soms niet. Onder de foto stond een aantal vragen over deze persoon, bijvoorbeeld hoe aardig, hoe betrouwbaar en hoe sociaal vaardig deze gevonden werd. Telkens bleek dat in deze situaties de blozende persoon een positiever oordeel kreeg dan de niet-blozende persoon. Blozen lijkt dus een verzoenend effect te hebben. Bovendien lijkt blozen een speciale manier om te communiceren dat iets je spijt. Omdat blozen optreedt onder werking van het sympathische zenuwstelsel, is het niet te onderdrukken maar ook niet voor te wenden wanneer het handig zou zijn om te doen alsof je je schaamt. Iemand die zich niet echt schaamt kan met woorden of met spieren in het gezicht heel goed net doen alsof hij zich schaamt. Maar doen alsof je bloost kan niet. Blozen is daardoor een oprecht signaal en een belangrijk onderdeel van de non-verbale communicatie wanneer je iets goed te maken hebt. Ook al werkt blozen verzoenend, de meeste mensen vinden het erg vervelend om te blozen. Een van de redenen is waarschijnlijk dat zij over het algemeen denken dat het belangrijk is om zelfverzekerd en stoer over te komen. Laten zien dat je je bewust bent van het oordeel van anderen, dat je je daar zelfs zorgen om maakt, is nu eenmaal niet een teken van zelfverzekerdheid. Tot nu toe hebben we bloosangst en blozen besproken. Veel mensen gebruiken deze begrippen door elkaar. Zo denken mensen vaak dat ze
24
bloosangst hebben omdat ze blozen of dat een behandeling voor bloosangst een behandeling is om het blozen tegen te gaan. Dit is beide niet het geval. Bloosangst is namelijk niet hetzelfde als blozen.
Bloosangst is niet hetzelfde als blozen! Zoals in het begin van dit hoofdstuk al is opgemerkt, is blozen een gewone menselijke reactie: iedereen bloost weleens, maar sommige mensen blozen meer dan anderen. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Iemand kan een extreem lichte huid hebben waardoor de blos goed zichtbaar is of iemand kan veel meer aderen hebben in de huid van het gebied waar gebloosd wordt. Het hoeft echter niet altijd zo te zijn dat de oorzaak van het meer blozen dan anderen lichamelijk is. Zoals hierboven beschreven, blozen mensen als ze zich zorgen maken over en zich bewust zijn van het oordeel van anderen. Iemand die zich daar veel zorgen over maakt, kan daardoor ook vaker gaan blozen. Nu is het zeker niet zo dat de relatie tussen blozen en bloosangst rechtlijnig is. Niet iedereen die vaak bloost, heeft ook last van bloosangst en niet iedereen met bloosangst bloost vaker of intenser dan anderen. Verschillende onderzoeken laten zien dat wanneer mensen iets sociaals moeten doen, zoals een praatje maken met een vreemde, degenen met bloosangst inderdaad iets meer blozen dan degenen zonder bloosangst. Echter, wanneer met behulp van een vragenlijst achteraf gevraagd wordt hoe sterk zij denken gebloosd te hebben, is het verschil tussen mensen met en zonder bloosangst vele malen groter. Mensen met bloosangst geven dan vaak aan dat ze heel intens gebloosd hebben, terwijl ze in werkelijkheid maar een klein beetje meer bloosden dan mensen zonder bloosangst. Wanneer het gaat om gênante situaties, bijvoorbeeld het zingen van een stom liedje, is dit verschil tussen mensen met en zonder angst nog duidelijker. Terwijl bij het meten van de door-
25
bloeding van de huid geen enkel verschil gevonden wordt tussen mensen met en zonder bloosangst (iedereen moet blozen bij zoiets gênants), is er op de zelfrapportage achteraf een groot verschil tussen beide groepen. Ook hier denken mensen met bloosangst zelf weer veel intenser gebloosd te hebben. Mensen met bloosangst lijken dus de intensiteit van hun blos behoorlijk te overschatten.
Onnodige angst Punt C van de diagnostische criteria voor bloosangst in kader 1.1 luidt: ‘Men ziet in dat men angstiger is dan nodig is’. Mensen met bloosangst hebben een angst om te blozen die buitenproportioneel is. Om dat te begrijpen, is het goed te beseffen dat angst niet altijd onnodig is. In veel gevallen is angst nuttig en functioneel. Oog in oog met iemand die je aanvalt, komt je hele lichaam in een staat die we fight or flight noemen, ofwel vechten of vluchten. Je begint te zweten, je hart gaat sneller kloppen en je hele lichaam is in staat van opperste alertheid, zodat je goed en snel kunt handelen. Ook de angst voor iets dat zich in de toekomst afspeelt, kan een nuttige functie hebben: wanneer je bang bent voor een verkeersongeluk, vermijd je gehaast te rijden en voorkom je daarmee hoogstwaarschijnlijk het ongeluk waar je bang voor was. Bij iemand die bang is om te blozen heeft deze angst vaak helemaal
26
geen functie, zie het voorbeeld van Kim. Kim vermijdt het om naar redactievergaderingen te gaan. Ze is bang dat ze daar zal gaan blozen en door anderen zal worden afgewezen. Het is echter helemaal niet zeker dat ze werkelijk gaat blozen als ze erheen gaat en al helemaal niet dat ze door anderen wordt afgewezen wanneer ze bloost. Eigenlijk houdt de angst haar alleen maar tegen om iets te doen wat voor haar werk erg goed zou zijn; het is dus een niet-functionele angst.
Samenvatting •
Mensen met bloosangst vrezen over het algemeen het blozen vanwege de reactie van anderen. Ze zijn bang dat anderen hen zullen afwijzen of belachelijk zullen vinden omdat ze blozen.
•
Bloosangst komt relatief vaak voor, afhankelijk van de criteria bij twee tot tien procent van de mensen.
•
Blozen ontstaat doordat aderen in de huid onder invloed van het zenuwstelsel verwijden, waardoor er meer bloed in kan. Vooral in het gebied waar de blos voorkomt, bevinden zich veel van deze aderen dicht onder het huidoppervlak en zijn er spieren om de aderen met receptoren van het zenuwstelsel.
•
Blozen komt dus niet doordat het hart sneller gaat kloppen of de bloeddruk stijgt.
•
Mensen blozen als ze zich plotseling bewust zijn van het oordeel dat anderen over hen zouden kunnen hebben.
•
Blozen heeft een belangrijke functie: het is verzoenend om te blozen wanneer je net iets stoms deed.
•
Niet iedereen die vaak bloost heeft ook last van bloosangst en niet iedereen met bloosangst bloost per se vaker of intenser dan anderen.
27
2 H o e h e e ft h e t z o ver ku n n e n k om e n ?
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe bloosangst ontstaat en in stand wordt gehouden. Laten we eerst kijken naar hoe dit bij Erik is gegaan. Erik herinnert zich de eerste keer dat blozen een probleem voor hem was nog erg goed. Hij zat in de laatste klas van de basisschool en moest een spreekbeurt houden. Hij was al erg zenuwachtig en plotseling kreeg hij oogcontact met een meisje uit zijn klas, op wie hij al een tijdje heimelijk verliefd was. Hij begon ontzettend te blozen. Tot overmaat van ramp merkte een klasgenoot het op en schreeuwde: ‘Kijk, het stoplicht staat op rood!’ Erik heeft al zijn moed bij elkaar moeten rapen om zijn spreekbeurt af te maken. Sindsdien houdt hij, wanneer hij bij andere mensen is, altijd in de gaten of hij bloost, zodat hij vlug weg kan gaan of zijn hoofd kan afwenden.
Hoe ontstaat bloosangst? Angst kan op verschillende manieren ontstaan. Mensen kunnen bij de geboorte al een aanleg hebben om angstig te reageren, bijvoorbeeld omdat zij bepaalde genen hebben die daarvoor zorgen. Maar iemand kan ook gedurende zijn leven leren dat iets gevaarlijk is, bijvoorbeeld door het meemaken van een negatieve ervaring of door te zien dat iets bij anderen verkeerd uitpakt. Omdat blozen een lichamelijk verschijn-
29
sel is, wordt al snel gedacht dat bloosangst aangeboren is, maar dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Zoals beschreven in hoofdstuk 1, is blozen niet hetzelfde als bloosangst. Bovendien bloost iedereen weleens, maar niet iedereen ontwikkelt er een angst voor; er zijn mensen die heel vaak blozen maar geen bloosangst hebben. Toch zijn er aanwijzingen dat mensen die ergens bang voor zijn vaak ook een genetische kwetsbaarheid hebben. Niet voor het blozen, maar wel voor de angst.
Kwetsbaarheid Er is nog geen onderzoek gedaan naar de genen van mensen met bloosangst, maar wel naar de genen van mensen met sociale angst. Uit dat onderzoek blijkt dat sociale angst in sommige families vaker voorkomt dan in andere. Wanneer iemand in je familie sociale angst heeft, heb je dus een grotere kans om ook sociale angst te ontwikkelen. Het feit dat iets vaak voorkomt in een familie, wil overigens niet altijd zeggen dat het genetisch bepaald is. Wanneer bijvoorbeeld iemand in je familie Chinees spreekt, heb je een grotere kans zelf ook Chinees te spreken – hoogstwaarschijnlijk woon je dan in China. Je kunt dus ook dingen vanuit je familieleden of omgeving aangeleerd krijgen. Om te onderzoeken in hoeverre genen een rol spelen, vergelijkt men vaak eeneiige tweelingen met twee-eiige tweelingen. Eeneiige tweelingen hebben dezelfde genen, terwijl twee-eiige tweelingen gemiddeld maar voor de helft dezelfde genen bezitten. Wel groeien zowel een- als twee-eiige tweelingen op in hetzelfde gezin en delen ze dus een groot deel van hun omgeving. Een grotere overeenkomst tussen een- dan tussen twee-eiige tweelingen duidt dus op een genetische aanleg. Op die manier kwamen onderzoekers erachter dat genen wel degelijk een rol spelen bij het ontstaan van sociale angst: dertig tot veertig procent van de angst is erfelijk, de rest wordt verklaard door andere factoren, zoals de omgeving. Welke genen iemand precies kwetsbaar maken voor angst, wordt nog
30
onderzocht. Duidelijk is dat het niet gaat om één gen, maar om een aantal verschillende genen die er samen voor zorgen dat iemand een angstige of verlegen aanleg heeft. Daarnaast zijn er bepaalde ervaringen nodig om ervoor te zorgen dat iemand zich ook daadwerkelijk verlegener of angstiger gaat gedragen. Iemand die van zichzelf vrij verlegen is, maar nooit een negatieve ervaring met blozen meemaakt, zal hoogstwaarschijnlijk geen bloosangst ontwikkelen; hij moet daarvoor eerst leren dat blozen niet wenselijk is.
Leren Het klinkt misschien vreemd om in de context van angst te praten over leren, maar toch is dat wat psychologen doen. Iemand is immers niet al bij zijn geboorte ergens bang voor, maar heeft dat in de loop van zijn leven ‘geleerd’. Er zijn verschillende manieren waarop iemand kan leren dat blozen iets negatiefs is. Ten eerste kan het zijn dat hij zelf negatieve ervaringen heeft met blozen. Leren via negatieve ervaringen wordt ook wel conditioneren genoemd. Erik, bijvoorbeeld, werd door een klasgenoot gepest toen hij een rood hoofd kreeg. Hierdoor leerde hij dat blozen iets negatiefs is dat je beter kunt vermijden. Maar iemand kan dit ook leren zonder negatieve ervaringen. Wanneer je bijvoorbeeld tijdens het blozen altijd allerlei negatieve gedachten hebt over jezelf, wordt het verband tussen blozen en die negatieve gedachten in de loop van de tijd steeds sterker. Ook op die manier kun je leren dat blozen iets negatiefs is. Je kunt ook leren ergens bang voor te zijn doordat je ziet dat iemand anders een negatieve ervaring meemaakt. Deze manier van leren heeft bijgedragen aan de bloosangst van Kim. Net als Erik, herinnert Kim zich akelige bloosmomenten op school. Toch denkt Kim dat ze ook zonder deze momenten last van bloosangst zou hebben gekregen. Ze bloost immers zo vaak. Ze herinnert zich nog goed
31
de feestjes van de familie vroeger. Al haar ooms en tantes kwamen dan bij haar opa en oma. Terwijl de rest van de familie grote verhalen vertelde, zat haar moeder vaak stil in een hoek van de kamer. Ook droeg ze altijd een sjaal of een coltrui, zelfs in de zomer. Haar moeder was namelijk altijd erg bang om te blozen. Maar niet alleen van haar moeder leerde Kim dat blozen vervelend is. Ook door het lezen van boeken en het kijken naar films werd haar dat duidelijk. Bijvoorbeeld laatst nog, toen las ze een boek over een groep jongeren die samen een reis maakten. En in dat boek was het steeds het verlegen en onzekere meisje dat bloosde, terwijl de populaire mensen uit het boek dat nooit deden.
Kim leerde dus ook indirect dat blozen vervelend is. Ze wist van haar moeder dat die blozen erg vond en zag hoe zij zich op feestjes terugtrok. Als kind leerde ze door haar moeder te observeren dat blozen iets is waarvoor je je zou moeten schamen. Door het lezen van boeken, dus via informatieoverdracht, leerde Kim dat blozen iets is dat bij onzekere en verlegen mensen hoort. Behalve de vraag hoe bloosangst ontstaat, is het ook interessant na te gaan hoe deze angst in stand gehouden wordt. Blozen heeft vaak immers helemaal geen negatieve gevolgen. Sterker nog, blozen blijkt in veel gevallen zelfs erg gunstig uit te pakken. Toch blijven veel mensen blozen vervelend vinden. Waarom verdwijnt de angst om te blozen niet vanzelf?
Hoe wordt bloosangst in stand gehouden? Er is een aantal processen dat een rol speelt in het voortduren van bloosangst. Gedachten en overtuigingen over de gevolgen van blozen spelen een rol, maar ook automatische aandachtsprocessen die ervoor
32
zorgen dat je bepaalde dingen wel of juist niet opmerkt. Daarnaast gedragen mensen die ergens bang voor zijn zich op een manier die allerlei negatieve gevolgen kan hebben. We zullen deze processen één voor één bespreken.
Gedachten Een beroemd voorbeeld om de rol van gedachten in het ontstaan van angst duidelijk te maken, is dat van de inbreker. Stel, je ligt rustig in bed. Ineens hoor je een geluid in de keuken. In deze situatie kun je verschillende gedachten hebben. Je kunt bijvoorbeeld denken: 'Het is vast een inbreker die iets heeft omgegooid!' Deze gedachte leidt waarschijnlijk tot angst: je hart zal sneller gaan kloppen en je gaat rechtop in bed zitten. Je zou ook kunnen denken: 'Potverdorie, de kat van de buren is weer eens binnengeglipt en heeft iets omgegooid.' Deze gedachte leidt waarschijnlijk niet tot angst. Misschien maakt de gedachte je een beetje chagrijnig en stap je uit bed om de kat weg te jagen, of je gelooft dat die zelf zijn weg naar buiten wel vindt en draait je weer om.
33
Wat dit voorbeeld duidelijk maakt, is dat één situatie – een geluid in de keuken – tot verschillende emoties en gedrag kan leiden, afhankelijk van de gedachte over de situatie. Bij blozen is dat niet anders. Iemand die tijdens een gesprek bloost en denkt: 'Blozen is erg charmant', zal niet angstig worden. Iemand die denkt: 'Anderen vinden blozen stom', zal het blozen erg vervelend vinden. Een gedachte is dus als het ware de schakel tussen de situatie en het gevoel en gedrag. Toch beseffen mensen dit meestal niet. De negatieve gedachten over blozen van mensen met bloosangst ontstaan zo snel en automatisch dat zij zich er eigenlijk niet van bewust zijn. Dat zien we ook bij Erik. Meestal had Erik geen problemen met een-op-een contacten, maar er waren een paar uitzonderingen. Eén daarvan was zijn schoonzus Annie. Eigenlijk vindt Erik Annie best aardig, maar Annie is erg druk en zelfverzekerd. En, erger nog, Annie vraagt altijd aan Erik hoe het met hem gaat en wat hij allemaal meemaakt. Bij andere mensen lukte het Erik meestal wel om het gesprek niet over hemzelf te laten gaan. Hij begon namelijk enorm te blozen als hij iets over zichzelf vertelde; over zichzelf praten gaf hem daardoor een ongemakkelijk gevoel. Annie vroeg hem bijvoorbeeld eens of hij het naar zijn zin had op zijn werk en wat zijn plannen voor de toekomst zijn. Direct schoten hem allerlei angstige gedachten door het hoofd. Dat Annie zijn werk onnozel vindt, bijvoorbeeld, en dat ze verwacht dat hij toch geen enkel toekomstperspectief heeft. Op die momenten was hij zich helemaal niet bewust van deze negatieve gedachten. Pas later, met hulp van een psycholoog, heeft hij geleerd deze gedachten te herkennen.
Erik begint dus vaak te blozen in situaties waarin hij over zichzelf moet praten, waardoor hij een ongemakkelijk gevoel krijgt. Omdat dit eigenlijk altijd zo ging, besefte hij niet dat er een andere oorzaak moet zijn voor het ongemakkelijke gevoel dan alleen het praten over zichzelf.
34
Verreweg de meeste mensen vinden praten over zichzelf immers helemaal niet vervelend. Dat Erik dat wel vindt, komt doordat hij er een negatieve automatische gedachte bij heeft, bijvoorbeeld: Ik ben oninteressant. Deze gedachte maakt praten over zichzelf voor Erik vervelend, niemand is immers graag oninteressant. Onderzoek naar de gedachten van mensen met bloosangst toont aan dat deze mensen inderdaad negatievere gedachten hebben over blozen dan mensen zonder bloosangst. Dit kunnen verschillende soorten negatieve gedachten zijn. Hieronder worden enkele van deze gedachten besproken. Negatieve gedachten over de gevolgen van het blozen Stel, je zit bij de kapper en die vraagt je hoe je je haar geknipt wilt. Spontaan begin je enorm te blozen. Wat denk je dat de kapper dan van je vindt? Wanneer je een dergelijke situatie voorlegt aan mensen met en zonder bloosangst, blijkt dat bijna iedereen denkt dat de kapper positiever over je zal denken wanneer je niet bloost dan wanneer je wel bloost. Ook mensen zonder bloosangst denken dus dat blozen negatieve gevolgen kan hebben voor het oordeel dat anderen over hen hebben. Bij mensen met bloosangst is deze gedachte echter sterker dan bij mensen zonder bloosangst. In meerdere onderzoeken legden we mensen met en zonder bloosangst een aantal gedachten voor die je zou kunnen hebben over blozen en we vroegen hen aan te geven in hoeverre ze de gedachte op zichzelf van toepassing vonden. In kader 2.1 zijn de gedachten uit de daarbij gebruikte vragenlijst weergegeven.
35
Kader 2.1 Vragenlijst gedachten over blozen Als ik bloos, zullen mensen mij … vinden 1 sociaal vaardig 2 competent 3 zwak 4 onzeker 5 verlegen 6 vreemd 7 normaal 8 oprecht 9 aardig Als ik bloos, vind ik mezelf … 1 sociaal onvaardig 2 incompetent 3 zwak 4 onzeker 5 verlegen 6 raar Als ik bloos, … 1 komen mensen dingen van mij te weten die ik eigenlijk voor me wilde houden 2 heb ik geen controle over hoe ik overkom op anderen 3 heb ik het gevoel geen controle te hebben over mijn eigen lichaam 4 bloos ik in het algemeen sterker dan andere mensen
Zoals te zien is in kader 2.1, zijn er verschillende typen gedachten. Mensen kunnen gedachten hebben over wat anderen van hen vinden,
36
maar ook gedachten over zichzelf. Daarnaast kunnen zij gedachten hebben over het blozen, de bloosangst zelf en de controle die zij verliezen tijdens het blozen. Uit het onderzoek blijkt dat mensen met bloosangst veel negatievere gedachten hebben over het blozen dan mensen zonder bloosangst. Dit lijkt voor de hand te liggen, maar het is geen onbelangrijke bevinding, omdat die kan verklaren waarom mensen angst ervaren. Dit soort negatieve gedachten zijn namelijk de schakel tussen de situatie waarin je bloost en de angst; positieve gedachten over het blozen hadden immers tot een heel andere emotie geleid. Negatieve voorspellingen Stel je nog eens voor dat je negatieve gedachten hebt over de gevolgen van blozen, bijvoorbeeld dat je jezelf stom en zwak vindt als je bloost, maar ook verwacht dat anderen je negatiever zullen beoordelen. Wanneer je nu verwacht dat je nooit zult blozen, is er eigenlijk niets aan de hand. Angst is namelijk het resultaat van een combinatie van een negatieve verwachting en de verwachte kans dat iets ook werkelijk gebeurt. Zo verwachten de meeste mensen erg veel negatieve gevolgen van een zware aardbeving, maar niet dat deze in Nederland zal plaatsvinden. De meeste Nederlanders zijn dan ook niet bang voor aardbevingen. Bij bloosangst blijkt deze combinatie van een negatieve gedachte en de kans dat iets gebeurt ook van belang. Mensen met bloosangst verwachten negatieve gevolgen van het blozen, maar schatten ook de kans dat ze werkelijk zullen gaan blozen hoger in dan mensen zonder bloosangst. Negatieve interpretaties Behalve negatieve gedachten over de gevolgen van blozen en het overschatten van de kans op blozen, hebben mensen met bloosangst vaak negatieve interpretaties van een situatie. In veel situaties weet je namelijk niet of iets negatief of positief is. Stel je bijvoorbeeld de volgende
37
situatie voor: Samen met een aantal buurtgenoten organiseer je een barbecue. Je buurvrouw wil het groots aanpakken met gamba’s en champagne. Jij vindt dat iets te duur en neemt het woord. Blozend zeg je dat het beter is om hamburgers te kopen. In deze situatie is onduidelijk wat de buurtbewoners van jou en de situatie vinden. Een positieve interpretatie is dat je buurtgenoten vinden dat je een goed financieel inzicht hebt. Een negatieve interpretatie is dat ze je een onzekere zeurpiet vinden. In het dagelijks leven doen zich veel van dit soort situaties voor, waarvan je eigenlijk niet precies weet hoe het zit. Uit onderzoek blijkt dat mensen zonder bloosangst geneigd zijn dit soort dubbelzinnige situaties positief te interpreteren. Mensen met bloosangst lijken deze positieve bril te missen en zijn geneigd tot een negatieve interpretatie van deze situaties. De neiging om situaties op een negatievere manier te interpreteren, een zogenaamde interpretatiebias, is een manier van informatie verwerken. Een ander informatieverwerkingsproces dat een grote rol speelt bij bloosangst, is aandacht.
Aandacht Iedereen heeft wel een idee over wat aandacht is. Wanneer je dit boek leest, heb je aandacht voor het boek en minder voor wat er om je heen gebeurt. Maar zo dadelijk heb je weer aandacht voor iets anders, bijvoorbeeld je koffie. Aandacht lijkt daarmee een beetje op een spotje: het staat ergens op gericht, maar daarmee ook automatisch niet op iets anders. Je kunt niet overal tegelijk aandacht voor hebben. Aandacht is wel te sturen. Wanneer wij je vragen van het boek op te kijken en naar je voeten te kijken, dan ben je daartoe in staat. Je hebt dus enige controle over je aandacht. In verreweg de meeste gevallen verloopt het richten van aandacht echter automatisch en ben je je er helemaal niet
38
van bewust. Vaak is dat maar goed ook. Doordat aandachtsprocessen automatisch en onbewust verlopen, gaan ze ook efficiënt en snel. Daardoor kun je bijvoorbeeld in het verkeer snel reageren en stoppen voor een rood verkeerslicht of weet je tijdens een gesprek meteen de goede dingen te zeggen. Toch lijkt er bij bloosangst iets mis te gaan met de aandacht, en dan vooral in sociale situaties. Mensen met bloosangst hebben dan namelijk de neiging om de aandacht sterk op zichzelf te richten. We noemen dit zelfgerichte aandacht. Ook Erik heeft deze neiging. Op een feest kwam Erik weer in gesprek met Annie, de schoonzus bij wie hij zich altijd zo ongemakkelijk voelde. Eigenlijk keek Erik een beetje op tegen Annie; hij zou graag net zo zelfverzekerd over willen komen als Annie. Daarom hield Erik tijdens het gesprek goed in de gaten of hij wel de ‘goede’ dingen tegen Annie zei. Annie vroeg bijvoorbeeld wat Erik dit weekend had gedaan en Erik wilde natuurlijk niet overkomen alsof hij niets te doen had. Hij vertelde daarom dat hij naar een verjaardag was geweest en bedacht de hele tijd hoe hij dit zo kon zeggen dat het echt een onwijs leuk feest leek. Daarnaast probeerde Erik te vermijden dat hij tijdens het gesprek ging blozen. Hij wist dat er een aantal onderwerpen is waarbij dat altijd gebeurt, zoals wanneer het over vrouwen en afspraakjes gaat, en hij probeerde het dus absoluut niet over deze onderwerpen te hebben. Ook hield hij goed de temperatuur van zijn gezicht in de gaten om te controleren of hij niet toch bloosde.
Mensen met bloosangst hebben in een sociale situatie veel aandacht voor zichzelf en hun lichaam. Net als Erik houden ze bijvoorbeeld goed in de gaten of ze blozen. Ze doen dit waarschijnlijk omdat het een gevoel van controle over de situatie geeft, terwijl je over blozen eigenlijk heel weinig controle hebt. Een ongewenst bijeffect van zelfgerichte aandacht is dat minimale temperatuurverschillen in het gezicht al op-
39
gemerkt worden. Daardoor ontstaat sneller de overtuiging dat er intens, en dus ook zichtbaar, gebloosd wordt, ook al verkleurt het gezicht in werkelijkheid nauwelijks. Naast aandacht voor het lichaam hebben mensen met bloosangst ook vaak aandacht voor wat ze doen of zeggen. Ook dat geeft weer een gevoel van controle: zolang je in de gaten houdt of je niets doms zegt, creëer je ook geen situatie waarin je moet blozen. Maar deze zelfgerichte aandacht zorgt ervoor dat de aandacht niet op iets anders gericht kan worden, bijvoorbeeld op wat de ander zegt en hoe de ander kijkt. Ook al weten we uit onderzoek dat er vaak niets mis is met de sociale vaardigheden van mensen met bloosangst; ze kunnen hierdoor wel belangrijke signalen uit de omgeving missen, bijvoorbeeld dat iemand het graag ergens anders over zou willen hebben. Ongewild kan de zelfgerichte aandacht zo tot gevolg hebben dat mensen met bloosangst ongemakkelijk of ongeïnteresseerd overkomen. Zelfgerichte aandacht beïnvloedt het gedrag in een sociale situatie dus op een negatieve manier. Er is echter nog een ander soort gedrag dat de bloosangst in stand kan houden, namelijk het gedrag dat door onderzoekers vermijdings- en veiligheidsgedrag wordt genoemd.
Vermijdings- en veiligheidsgedrag Vermijden Als je ergens bang voor bent, probeer je de dingen die je bang maken zo veel mogelijk te vermijden. Dat is begrijpelijk en, wanneer de angst reëel is, ook een belangrijk mechanisme om te kunnen overleven. Zo vermijd je landen in oorlog als vakantieland en vermijd je het aaien van een woest grommende hond. Wanneer de angst niet reëel is, is vermijden echter geen goede strategie. Vermijden werkt dan juist averechts. In hoofdstuk 1 zagen we bijvoorbeeld dat Kim redactievergaderingen
40
vermijdt omdat ze bang is dat ze daar in het bijzijn van al haar collega’s gaat blozen. Het missen van redactievergaderingen heeft echter veel negatieve consequenties. Zo weet Kim niet wat er speelt op de afdeling, laat ze niet zien dat ze goede ideeën heeft – wat weer gevolgen kan hebben voor haar carrière – en mist ze de sociale contacten die een dergelijke vergadering oplevert. Daar komt bij dat Kim er op deze manier nooit achter zal komen dat de vergaderingen eigenlijk best wel meevallen, dat ze misschien helemaal niet zal blozen en dat als ze wel zou blozen dat ook niet het einde van de wereld betekent. Door de vergadering te vermijden houdt ze de bloosangst in stand omdat ze er nooit achter komt dat deze niet reëel is. Vermijden hoeft overigens niet altijd te betekenen ‘ergens niet heen gaan’. In de gesprekken met schoonzus Annie vermijdt Erik bijvoorbeeld het praten over zichzelf omdat hij bang is dan te gaan blozen. Ook dat is een vorm van vermijding, die de bloosangst in stand houdt. Erik komt er op deze manier niet achter dat de ‘ramp’ waar hij bang voor is – als ik ga blozen, vindt Annie me een sufferd – zich waarschijnlijk helemaal niet voltrekt. Veiligheidsgedrag Veiligheidsgedrag is ook een vorm van vermijden, alleen veel subtieler. Met veiligheidsgedrag bedoelen we allerlei ‘trucjes’ die mensen gebruiken wanneer ze een situatie eng vinden om zo de situatie wel te kunnen doorstaan. Voorbeelden van veiligheidsgedrag bij bloosangst zijn: een baard laten staan, je gezicht bedekken met een dikke laag foundation, altijd een paar zakdoeken meenemen zodat je kunt doen alsof je je neus snuit, in de buurt van de uitgang gaan zitten, een dikke sjaal omdoen, bepaalde kleuren kleding niet dragen, proberen aan bepaalde dingen niet te denken, of juist wel, en ga zo maar door. Net als vermijden leidt veiligheidsgedrag ertoe dat iemand er niet achter komt dat het allemaal wel mee zou zijn gevallen wanneer het gedrag niet was uitgevoerd; dat datgene waar iemand zo bang voor is (bijvoorbeeld dat
41
iedereen ziet dat je bloost en je daardoor negatief wordt beoordeeld), helemaal niet gebeurd zou zijn. Ook veiligheidsgedrag houdt de angst dus in stand. Daarnaast kan het beklemmend en beperkend werken. Als je nooit de deur uit durft zonder een dikke laag foundation, leidt dat tot paniekerige situaties wanneer de foundation een keer op is. Veiligheidsgedrag lijkt daarmee een beetje op een verslaving; je kunt als het ware niet meer zonder. Een ander belangrijk nadeel van veiligheidsgedrag is dat het een negatieve invloed heeft op de interactie tussen mensen. Wanneer iemand steeds bezig is zijn zakdoek in de gaten te houden, zijn gezicht af te wenden of te proberen ergens niet aan te denken, loopt de sociale situatie daardoor minder soepel. Onbedoeld kan veiligheidsgedrag daardoor een tegenovergesteld effect hebben: iemand voert het veiligheidsgedrag uit omdat hij bang is afgewezen te worden, maar wordt uiteindelijk afgewezen door de bijeffecten van het veiligheidsgedrag. Gedachten, aandacht en gedrag staan niet los van elkaar, maar beïnvloeden elkaar op allerlei manieren. Samen met een aantal collega’s hebben we een model ontworpen voor bloosangst dat laat zien hoe de verschillende processen samen kunnen hangen.
De bloosangstcirkel (het gevoel te) blozen
zelfgerichte aandacht
minder sociaal vaardig
vermijdings- en veiligheidsgedrag
angst/zorgen
Figuur 2.1 De bloosangstcirkel.
42
negatieve gedachten over de gevolgen
In de bloosangstcirkel leidt het gevoel dat je bloost tot allerlei negatieve gedachten over de gevolgen van blozen. ‘Het gevoel te’ staat tussen haakjes, want ook als er geen voor anderen zichtbare blos is, is het gevoel dat je bloost voldoende om die negatieve gedachten te krijgen. En zoals hiervoor beschreven, kan extreme aandacht voor de bloosregio leiden tot een overschatting van de intensiteit (en dus zichtbaarheid) van de blos. De negatieve gedachten leiden op hun beurt tot angst en zorgen over blozen en, zoals hierboven al beschreven, is dat een belangrijke stap. Immers: zonder negatieve gedachten geen angst! Angst leidt tot vermijdings- en veiligheidsgedrag, waardoor iemand er niet achter komt dat het in werkelijkheid allemaal wel meevalt, en de negatieve verwachtingen en gedachten blijven bestaan. Angst zorgt ook voor aandacht. Bij een reële angst is deze aandacht erg nuttig: een boze hond kun je maar beter in de gaten houden. Bij een irreële angst heeft deze aandacht echter allerlei nadelige gevolgen. Door de zelfgerichte aandacht bij bloosangst verslechteren de sociale vaardigheden, omdat aandacht nu eenmaal niet overal op gericht kan zijn. Meer aandacht voor jezelf betekent dus minder aandacht voor de ander en de situatie. Daarnaast versterkt de aandacht het gevoel dat er gebloosd wordt omdat zelfs kleine temperatuurverschillen al opgemerkt worden.
Samenvatting •
Angst voor blozen kan op verschillende manieren ontstaan: iemand kan kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van angst, bijvoorbeeld door een genetische aanleg, maar iemand kan ook gedurende zijn of haar leven leren dat blozen vervelend is.
•
Negatieve gedachten, negatieve interpretaties, zelfgerichte aandacht en vermijdings- en veiligheidsgedrag zijn belangrijke processen die ervoor zorgen dat als je eenmaal bang bent om te
43
blozen, deze angst niet gemakkelijk vanzelf weer verdwijnt. •
Mensen met bloosangst belanden vaak in een negatieve cirkel waarin deze processen elkaar versterken en in stand houden.
44
3 Wa t s taat m e te w a c h te n ?
Naar het natuurlijke verloop van bloosangst, dus hoe de angst zich ontwikkelt zonder dat iemand er iets aan doet, is nog niet veel onderzoek gedaan. Voor informatie daarover kunnen we het beste te rade gaan bij het onderzoek naar sociale fobie. Omdat bloosangst erg lijkt op sociale fobie, is er geen reden om aan te nemen dat het natuurlijke verloop van bloosangst heel anders zal zijn. Het verhaal van het natuurlijke verloop lijkt misschien erg negatief, maar het is goed om te beseffen dat een echte fobie, waarop alle diagnostische criteria in hoofdstuk 1 van toepassing zijn, een ernstig probleem kan zijn. Wanneer iemand blozen alleen maar erg vervelend vindt en niet voldoet aan alle diagnostische criteria voor een sociale fobie, kan het natuurlijke verloop gunstiger zijn. Toch maakt de bloosangstcirkel (zie figuur 2.1) duidelijk dat angst vaak een vicieuze cirkel is waarin verschillende processen elkaar versterken en in stand houden. Dus ook bij iemand die blozen alleen maar vervelend vindt, kunnen de klachten in de loop van de tijd erger worden en uitgroeien tot een fobie voor het blozen. Er is ook goed nieuws: een bloosfobie blijkt meestal goed te behandelen. Sinds Erik gepest werd met het blozen in de klas, is hij erg gericht op zijn blos. Omdat hij bang was te gaan blozen, vermeed hij als puber al situaties waarin dat zou kunnen gebeuren. Zo ging hij meestal niet mee naar het strand met zijn klasgenoten en in de winter vermeed hij een bezoek aan de jeugdsoos. Daardoor was het voor hem moeilijk om
45
vrienden te maken. Erik kon erg goed opschieten met zijn neef en ook zijn buurjongen Pieter was een goede vriend, maar bij een echte vriendengroep heeft hij nooit gehoord. Omdat hij nooit op feestjes kwam, was het voor Erik moeilijk een vriendin te vinden. Hij was weleens heimelijk verliefd op iemand op school, maar eigenlijk heeft hij altijd het gevoel gehad dat die meiden hem niet zagen staan. Hoe konden ze ook: hij maakte zich immers altijd zo onzichtbaar mogelijk. Toen Erik in het laatste jaar van de middelbare school een fotografiecursus ging volgen, ging het een tijd veel beter. Hij ontmoette daar mensen met wie hij af en toe iets ging drinken en via een medecursist ontmoette hij Evelien, met wie hij zo’n anderhalf jaar iets heeft gehad. Door Evelien werd Erik zelfverzekerder en voelde hij zich minder angstig in de contacten met andere mensen. Evelien ging vervolgens studeren in Enschede, maar Erik niet, die bleef in zijn oude woonplaats wonen. Dat ging een tijdje goed, maar uiteindelijk strandde de relatie. Weer alleen verviel Erik snel in zijn oude gedrag van zich terugtrekken.
Onbehandeld verloop Vroeg verloop Onderzoek laat zien dat kinderen van een jaar of 8 zich bewuster worden van de rol van zichzelf in de omgeving. Iemand moet zich bewust zijn van het feit dat anderen een oordeel over hem kunnen hebben, om zich daar überhaupt zorgen over te kunnen maken. Bloosangst komt dus waarschijnlijk vóór die leeftijd weinig voor. Het is daarom logisch dat bloosangst meestal begint in de puberteit of in de vroege adolescentie. Dat is bij uitstek de leeftijd waarop mensen zich bewust worden van het oordeel van anderen. Wanneer je mensen met bloosangst vraagt naar de eerste keer dat ze de angst voelden, noemen ze vaak een situatie in de
46
klas of de start van hun eerste baan. Ook de eerste romantische contacten worden vaak genoemd als het beginpunt van de angst. Duitse onderzoekers gingen het natuurlijke verloop van sociale angst precies na, zonder dat iemand therapie of medicijnen kreeg. De verschillende verlopen die mogelijk zijn, zijn samengevat in figuur 3.1. Bij sommige mensen worden de angstklachten steeds erger en bij een deel verdwijnen ze na de puberteit vanzelf. Bij verreweg de meesten is de ernst van de angstklachten wisselend: soms is de angst sterker en soms gaat het een tijdje beter, maar helemaal over gaat het bijna nooit. Ook bij bloosangst blijkt het natuurlijke verloop chronisch. In een onderzoek vroegen we mensen met bloosangst hoelang ze al last hadden van de klachten. Daaruit bleek dat meer dan zeventig procent van de deelnemers al langer dan vijf jaar last had van bloosangst. Net als sociale angst heeft bloosangst bij veel van deze mensen een wisselend verloop: de klachten zijn soms erger en soms minder erg. Het vinden van een partner leidt bijvoorbeeld vaak tot een afname van de klachten, maar een nieuwe baan kan de angst juist weer aanwakkeren.
symptomen verloop van de angst aanwakkerende gebeurtenissen
begin fobie
progressief
blijvend af en aan spontaan herstel 0
15
20
25
leeftijd
Figuur 3.1 Mogelijke verloop van een bloosfobie.
47
Latere consequenties Het niet behandelen van een sociale fobie kan ernstige gevolgen hebben. In het Duitse onderzoek bleken mensen met een sociale fobie minder tevreden te zijn met onder meer hun werk en loon, de manier waarop ze hun vrije tijd besteden en hun vrienden. Ook hadden mensen met een sociale fobie minder vaak een partner, was vaker sprake van echtscheiding en verlieten zij vaker vroegtijdig school. Hoogstwaarschijnlijk geldt voor mensen met bloosangst een vergelijkbaar patroon. De angst om in sociale situaties te gaan blozen, kan zorgen voor een beperking van iemands levensstijl. Iemand met bloosangst gaat bijvoorbeeld minder contacten met anderen aan, waardoor problemen kunnen ontstaan met werk en (romantische) relaties. Dit kan weer leiden tot andere klachten: een sociale fobie komt bijvoorbeeld vaak tegelijk voor met een depressie. Ook vervallen mensen met bloosangst soms in vluchtgedrag, zoals overmatig gebruik van alcohol of nicotine, om sociale situaties te kunnen doorstaan.
Behandeld verloop Nadat Kim voor de zoveelste keer een leuk feest voor zichzelf had verpest door de hele tijd als een muurbloem op de bank te blijven zitten, was ze het zat. Ze besloot te gaan praten met de huisarts. In eerste instantie nam hij het probleem niet helemaal serieus en probeerde hij Kim ervan te overtuigen dat blozen juist heel charmant is. Pas nadat ze heeft uitgelegd hoeveel invloed het blozen op haar leven heeft, nam hij haar serieus en verwees haar naar een psycholoog. Die stelde voor een cognitieve therapie te starten. Elke week ging Kim naar de psycholoog om te praten over de situaties waarin ze bloosde en de gedachten die
48
ze in deze situaties had. Kim had niet het gevoel dat deze behandeling haar hielp. Teleurgesteld besloot ze ermee te stoppen, maar ze gaf niet op. Ze ging opnieuw naar de huisarts, die haar verwees naar een andere instelling. Met de psycholoog die ze daar trof, voerde ze ook wel gesprekken, maar Kim oefende vooral met huiswerkopdrachten, zoals het verwoorden van haar gedachten en gevoelens op speciale formulieren, en met oefeningen in het controleren van de aandacht. Dat werkte voor Kim veel beter. Ook al voelt ze zich nog vaak kwetsbaar, ze kan nu veel beter omgaan met blozen dan voor de behandeling en de bloosangst zit haar veel minder in de weg.
Bloosfobie leek in eerste instantie moeilijk te behandelen, maar de laatste jaren zijn er steeds meer therapieën ontwikkeld die goed lijken te werken. Of een behandeling effectief is, wordt wetenschappelijk onderzocht door de deelnemers aan een onderzoek willekeurig te verdelen in twee groepen. Eén groep volgt direct de behandeling en de andere groep (de controlegroep) komt op een wachtlijst of volgt een placebo (‘nep’)behandeling. De controlegroep is belangrijk, omdat mensen vaak ook spontaan enigszins van hun klachten herstellen. Mensen zoeken immers vaak pas hulp als de problemen zo groot zijn geworden dat ze echt van de klachten af willen. Veel erger kunnen de klachten dan niet worden, maar wel minder. Daarnaast is het mogelijk dat alleen al het idee dat zij wat aan de klachten gaan doen, hun gedachten en gedrag verandert op een manier die de angst doet verminderen. Om te kunnen beoordelen of een vermindering van klachten na een behandeling ook echt is veroorzaakt door die behandeling, moet worden aangetoond dat de afname van klachten in de behandelgroep groter is dan de (spontane) afname in de controlegroep. Verschillende behandelingen van bloosangst doorstonden deze proef met succes. Deze behandelingen komen uitgebreid aan de orde in hoofdstuk 5. Over het algemeen geldt dat met elke behandeling wordt
49
geprobeerd op één of meer punten in de bloosangstcirkel in te grijpen (zie hoofdstuk 2), zodat de vicieuze cirkel waarin betrokkene zich bevindt wordt doorbroken. Cognitieve therapie bijvoorbeeld heeft als doel de negatieve gedachten aan te pakken, terwijl een taakconcentratietraining zich richt op de aandacht voor het zelf. Medicijnen proberen de angstsymptomen te bestrijden zonder de manier waarop de persoon denkt of zich gedraagt direct te beïnvloeden. Ook zijn er steeds meer mensen die kiezen voor een operatie waarbij een deel van hun zenuwbaan wordt doorgesneden, zodat ze niet meer kunnen blozen. Kiezen voor een bepaalde vorm van behandeling is niet eenvoudig. Elke psychologische behandeling vraagt om een verandering van je manier van denken en doen, en dat kost tijd en energie. Medicijnen kunnen vervelende bijwerkingen hebben en het kan soms moeilijk zijn om weer met de medicijnen te stoppen. Ook de operatie heeft nare bijwerkingen, kan ernstige complicaties hebben en heeft bovendien de bovengenoemde proef van effectiviteit nog niet doorstaan. Ook kan een behandeling, afhankelijk van de manier waarop je bent verzekerd, geld kosten. Voordat je een behandeling overweegt, is het dus zaak een aantal dingen op een rijtje te zetten: •
Heb ik het nodig?
•
Werkt het (waarschijnlijk) voor mij?
•
Waar kan ik het vinden?
•
Wat kost het?
Heb ik het nodig? Bloosangst begint meestal rond de puberteit. Veel mensen hebben dus al erg lang last van de klachten voordat ze hulp gaan zoeken, zó lang dat ze het niet meer zien als een probleem waar ze iets aan zouden kunnen doen. Daarbij is bloosangst natuurlijk niet voor iedereen hetzelfde. Uit onderzoek blijkt dat eigenlijk iedereen blozen weleens vervelend
50
vindt. Therapie kan worden overwogen wanneer de angst om te blozen erg regelmatig voorkomt, wanneer er sprake is van lijden en wanneer het blozen iemand beperkt in zijn leven. Iemand die het op een feestje een beetje vervelend vindt wanneer zij bloost na een opmerking van een charmante collega, heeft hoogstwaarschijnlijk geen baat bij therapie. Voor degene echter die het feest vermijdt omdat hij bang is om te gaan blozen, of, als hij toch gaat, gedurende het hele feest een steen in zijn maag heeft en steeds denkt: ’O, als ik nu maar niet ga blozen’, kan therapie zinvol zijn.
Werkt het (waarschijnlijk) voor mij? Een psycholoog of arts die moet beslissen welke behandeling hij aanbiedt, baseert deze beslissing – als het goed is – op de multidisciplinaire richtlijnen voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Deze richtlijnen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Je kunt de richtlijnen ook zelf bekijken op internet (www.ggzrichtlijnen.nl). Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat cognitieve gedragstherapie de effectiefste behandeling is voor angstklachten, zoals bloosangst en sociale fobie. Sommige mensen zijn na cognitieve gedragstherapie helemaal verlost van hun angst om te blozen, anderen vinden blozen nog wel vervelend maar kunnen er veel beter mee omgaan. Dat wil niet zeggen dat cognitieve gedragstherapie een wondermiddel is. Een deel van de mensen is niet geholpen met cognitieve gedragstherapie en een ander deel kan zich niet vinden in de therapie en stopt voortijdig. Ook kan er na cognitieve gedragstherapie sprake zijn van terugval, waarbij de klachten na verloop van tijd geheel of gedeeltelijk terugkeren. Omdat cognitieve gedragstherapie bestaat uit een verzameling van technieken, is het belangrijk de moed niet te snel op te geven. Werkt de ene techniek niet, dan werkt een andere wellicht beter. Op dit moment wordt veel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om te voorspel-
51
len welke therapie het beste werkt voor wie. Dat blijkt niet gemakkelijk. Wel zijn er de laatste jaren steeds meer therapieën die verschillende technieken combineren en mensen daarover voorlichten, bijvoorbeeld in een groepscursus. Ook dit lijkt goed te werken als behandeling van bloosangst. Het is belangrijk om te beseffen dat het effect van therapie tijd nodig heeft. Bloosangst wordt pas echt minder als iemand ook na de therapie doorgaat met oefenen. Veranderingen van gedachten en gedrag hebben tijd nodig, en therapie is alleen maar het begin van deze verandering. Behalve psychologische behandelingen zijn er diverse medicijnen die kunnen helpen tegen sociale angst. Deze medicijnen verminderen dus niet het blozen, maar mogelijk wel de bloosangst. Medicijnen die werken tegen angst zijn selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s), monoamineoxidase(MAO-)remmers, benzodiazepinen en bètablokkers. Deze medicijnen zijn alleen verkrijgbaar op recept via een arts.
Waar kan ik het vinden? Voor degene die besluit een behandeling te zoeken, is een bezoek aan de huisarts vaak een goede eerste stap. Deze kan doorverwijzen naar een ambulante instelling voor geestelijke gezondheidszorg of medicijnen voorschrijven. Helaas horen we nog vaak dat huisartsen bloosangst niet herkennen als sociale fobie of de klacht niet serieus nemen. Daarnaast bestaat de indruk dat huisartsen soms gemakkelijker medicijnen voorschrijven dan doorverwijzen naar een psycholoog, terwijl medicijnen niet per se de beste optie voor je zijn. Een andere mogelijkheid is zelf contact op te nemen met een vrijgevestigde psycholoog. In veel gevallen is die lid van de VGCt (Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve therapie; zie www.vgct.nl) en is hij geregistreerd volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidzorg (Wet BIG), wat een zekere garantie op kwaliteit biedt.
52
Wat kost het? Veel behandelingen van bloosangst worden geheel of gedeeltelijk vergoed door de zorgverzekering. De precieze hoogte van de vergoeding is afhankelijk van onder meer de aard van de behandeling (eerste of tweede lijn) en of er al dan niet sprake is van een aanvullende verzekering. In de eerste lijn is bijvoorbeeld, naast de vergoeding, vaak een eigen bijdrage verschuldigd. Om onverwachte financiële tegenvallers te voorkomen, is het belangrijk vóór de behandeling de polis goed na te lezen of contact op te nemen met de verzekering.
Samenvatting •
Iemand met bloosangst bevindt zich vaak in een vicieuze cirkel en zonder behandeling is het verloop van de klachten veelal ongunstig.
•
Cognitieve gedragstherapie is een goede behandeling van bloosangst en ook medicijnen kunnen de angst verlichten.
•
Wat werkt voor wie is vooraf niet duidelijk, en niet elke behandeling werkt meteen. Geef dus niet te snel op.
53
4 Wa t b e te k e n t b l o o sa n g s t v oor mi j n o mgevin g ? Je omgeving heeft verschillende niveaus: het land waarin je woont met zijn waarden en normen, de mensen die je tegenkomt en je meest directe omgeving – vrienden en familie. Elk van deze omgevingen kan bloosangst beïnvloeden. Omgekeerd kan bloosangst ook van invloed zijn op je omgeving, vooral op je meest nabije omgeving. Daarom laten we in dit hoofdstuk behalve Kim en Erik ook een aantal bekenden van hen aan het woord.
Cultuur en regels De cultuur waarin je leeft, bepaalt wat gepast is en wat niet, wat de sociale regels zijn. Overtreed je een sociale regel, dan zul je je zorgen maken om wat anderen van je vinden. Tussen landen zijn er verschillen in wat gepast is en wat niet. In westerse culturen bijvoorbeeld is het sociaal geaccepteerd om individueel succes en prestaties na te streven. In meer collectivistische landen, zoals Japan en Spanje, wordt het juist gepaster gevonden om harmonieus met elkaar om te gaan en is geaccepteerd worden door anderen belangrijker dan individueel succes. Zoals in de vorige hoofdstukken al duidelijk is geworden, speelt de acceptatie van anderen een grote rol bij bloosangst – hoe minder je het gevoel hebt dat je wordt geaccepteerd, hoe groter de kans op bloosangst is. In collectivistische landen komt bloosangst dan ook iets vaker voor dan in
55
westerse, meer individualistische landen. Toch kan een individualistische cultuur ook bijdragen aan bloosangst. Wanneer het belangrijk is om succesvol te zijn en prestaties te leveren, kan het immers extra vervelend zijn wanneer je, door het blozen, het gevoel hebt dat je daarin niet slaagt. Ook binnen een cultuur verschillen mensen in de mate waarin ze vinden dat een sociale regel wordt overtreden. Daarbij lijkt het dat mensen met bloosangst vaak striktere regels hebben met betrekking tot wat hoort en wat niet. Sommige mensen vinden het bijvoorbeeld heel normaal om als enige in een gezelschap een toetje te bestellen in een restaurant, terwijl iemand met bloosangst eerder geneigd is te vinden dat dat niet kan. Wanneer hij per ongeluk deze sociale regel overtreedt, bijvoorbeeld doordat de ober hem als eerste vroeg, is hij dan ook sneller geneigd te blozen.
Sociale omgeving Ook in de directere omgang met mensen kan ‘prestatiedruk’ een rol spelen bij bloosangst. Mensen maken doorgaans graag een gunstige indruk op anderen; mensen met bloosangst hebben vaak het idee dat dit niet lukt (zie ook hoofdstuk 2 ‘Negatieve interpretaties’). Zij hebben het idee dat ze door te blozen een sociale flater slaan en minder positief beoordeeld worden door anderen. Kim moet als journalist regelmatig met vreemde mensen praten. Meestal gaat haar dat goed af. Ze bereidt zich goed voor en weet meestal precies wat ze wil vragen. Precies het omgekeerde is het geval wanneer ze zomaar een gesprekje moet aanknopen met een onbekende. Laatst overkwam haar dat bijvoorbeeld op een personeelsfeestje. Ze was iets te laat, en de enige plek die nog vrij was, was op de hoek van de tafel
56
naast een stagiair die ze nog nooit had gesproken. Omdat het zo’n ongemakkelijke situatie was, moest ze om de haverklap blozen. Het gesprek liep dan ook voor geen meter.
Verwacht negatief oordeel Onder onderzoekers is er veel discussie of negatieve verwachtingen van mensen met bloosangst kloppen of niet. Onderschatten mensen met bloosangst nu hun sociale prestaties of zijn ze in werkelijkheid inderdaad niet zo sociaal vaardig? En welke rol speelt blozen daarin? Recentelijk deden we een onderzoek om te proberen deze vragen te beantwoorden. We lieten mensen met en zonder bloosangst een gesprek voeren met twee hun onbekende mensen. De opdracht was de twee mensen beter te leren kennen. Deze gesprekspartners maakten deel uit van het onderzoek en waren getraind om vriendelijk te zijn, maar om het gesprek niet over te nemen. Tijdens het gesprek vertelden we de helft van de deelnemers dat ze bloosden. Dat deden we door middel van een apparaat dat op hun hand was geplakt en dat kon gaan trillen. We vertelden die deelnemers dat hoe meer dat apparaat trilde, hoe meer ze bloosden, en we lieten het apparaat gedurende het hele gesprek vrij heftig trillen; in werkelijkheid was er dus geen verband tussen blozen en het apparaat. De andere helft van de deelnemers vertelden we niet dat ze bloosden. We waren benieuwd of mensen die dachten dat ze bloosden tijdens het gesprek ook dachten dat de gesprekspartners hen minder positief zouden beoordelen. We vroegen bijvoorbeeld hoe sociaal vaardig, aardig en competent ze dachten dat de gesprekspartners hen vonden. Daarnaast wilden we kijken of mensen met bloosangst, meer dan mensen zonder bloosangst, een negatief oordeel verwachten wanneer ze denken dat ze blozen. Om na te gaan of de verwachtingen van mensen met bloosangst klopten, vroegen we
57
ook de gesprekspartners zelf om te rapporteren wat ze van de deelnemers vonden. Het onderzoek liet zien dat de mensen die dachten dat ze bloosden ook dachten dat ze negatiever werden beoordeeld door andere mensen. Dit gold zowel voor de mensen met bloosangst als de mensen die blozen niet vervelend vonden. Maar klopte deze verwachting? Werden ze ook negatiever beoordeeld? Ja en nee. Iedereen werd uiteindelijk positiever beoordeeld dan ze verwachtten. Mensen hebben dus de neiging te overschatten hoe negatief anderen hen zullen beoordelen als ze blozen. Toch werden deelnemers die we via het trilapparaat het idee gaven dat ze bloosden ook werkelijk iets negatiever beoordeeld door de gesprekspartners dan deelnemers die deze informatie niet kregen. Dit had alleen niets te maken met hoeveel ze bloosden – hoeveel blos de gesprekspartners bij de deelnemers zagen, beïnvloedde hun oordeel niet. Waardoor kwam het dan wel? Er zijn meerdere processen die daarbij een rol zouden kunnen spelen (zie ook hoofdstuk 2).
Aandacht De relatie tussen sociale angst en afwijzing is al langer bekend. Mensen met sociale angst worden soms iets minder gemakkelijk in de omgang gevonden dan mensen zonder sociale angst. Zoals beschreven in hoofdstuk 2, zou dit het gevolg kunnen zijn van bijvoorbeeld te veel zelfgerichte aandacht. Wanneer je in een gesprek denkt dat je bloost, ben je sterk geneigd om de huid van je wangen, wat je zegt en hoe je je gedraagt in de gaten te houden. Dat zorgt ervoor dat je minder aandacht hebt voor de ander, waardoor je minder gemakkelijk en ongeïnteresseerd overkomt.
58
Veiligheidsgedrag Naast zelfgerichte aandacht, zijn er meer processen die ervoor kunnen zorgen dat iemand minder positief beoordeeld wordt. Veiligheidsgedrag bijvoorbeeld: wanneer je denkt dat je slecht beoordeeld wordt door het blozen, kan dat ervoor zorgen dat je je erg onzeker gaat voelen. Om te voorkomen dat het oordeel van de ander nog negatiever wordt, kun je allerlei trucjes gebruiken. Je kunt bijvoorbeeld zorgen dat de ander niet ziet dat je bloost door je gezicht wat af te wenden. Onbedoeld kan dit veiligheidsgedrag er juist voor zorgen dat je niet geïnteresseerd overkomt.
Onthullen van iets persoonlijks Een specifieke vorm van veiligheidsgedrag is ‘het niet onthullen van iets persoonlijks’: als je niets over jezelf zegt, zeg je ook niets stoms. Het over en weer vertellen over jezelf – hoe je je voelt, wat je belangrijk vindt, wat je beweegt – blijkt echter belangrijk voor het ontwikkelen van een goede relatie met iemand. In soepel lopende gesprekken vertellen mensen elkaar ongeveer evenveel over zichzelf. Een sociaal angstige persoon is echter geneigd om minder dan anderen over zichzelf te vertellen. Samengevat: mensen die blozen denken dat ze negatief beoordeeld worden door anderen. Dat klopt, maar het blozen is niet de oorzaak van het negatieve oordeel. De ongerustheid over het blozen zet allerlei andere processen in werking, die wel kunnen bijdragen aan een negatiever oordeel door anderen. Zie ook figuur 4.1.
59
overtuiging:
afwijzing
blozen
werkelijkheid:
blozen
zelfgerichte aandacht veiligheidsgedrag
afwijzing
te weinig onthullen
Figuur 4.1 De veronderstelde en werkelijke relatie tussen blozen en afwijzing.
Meest nabije omgeving Bloosangst kan een grote invloed hebben op je meest nabije omgeving: goede vrienden, partner en familie. Andersom kan je nabije omgeving ook van invloed zijn op je angst. Dit kan zowel een gunstige als een ongunstige invloed zijn, zoals we in de voorbeelden hierna zullen zien. Daarin komt een aantal mensen die dicht bij Kim en Erik staan over hen aan het woord. Allereerst Pieter, één van Eriks oudste vrienden. Pieter, goede vriend van Erik 'Erik is mijn oude buurjongen en we kennen elkaar eigenlijk al ons hele leven. Vooral toen we klein waren, speelden we altijd samen. Ik ging naar een andere middelbare school dan Erik, maar dat deed er eerst eigenlijk niet toe. We bleven goede vrienden en hielden allebei van schaken, wat we dan ook uren konden doen. Naarmate we ouder werden, is onze vriendschap wel enigszins veranderd. Zo rond mijn 16e be-
60
gon ik met stappen. Met een vaste vriendengroep veroverden we een café, waar we elkaar elk weekend troffen. Ik heb Erik heel vaak gevraagd of hij ook meeging, maar dat deed hij eigenlijk zelden. Heel soms, met oud en nieuw bijvoorbeeld, ging hij weleens mee, maar ik had eigenlijk nooit de indruk dat hij zich vermaakte. Ook later, toen ik naar Amsterdam was verhuisd om te studeren, bleef Erik meestal thuis. We zijn goede vrienden gebleven en kunnen nog steeds goed schaken samen, maar toch heb ik het idee dat een groot deel van mijn leven Erik ontgaat. Ook heb ik altijd het gevoel dat Erik een beetje eenzaam is.'
Zoals duidelijk wordt uit het verhaal van Pieter, kan het vermijden van situaties uit angst om te gaan blozen, leiden tot een vermindering van sociale contacten. Ook in eerdere hoofdstukken werden de nadelige gevolgen van vermijding al duidelijk. Door te vermijden tegenover schoonzus Annie over zichzelf te praten, laat Erik zich eigenlijk nooit goed kennen en blijft hij een beetje stug overkomen. Vermijden kan dus veel nadelige gevolgen hebben voor de omgang met de mensen die dicht bij je staan. Ook kunnen deze mensen ongewild de vermijding in stand houden, zoals blijkt uit het verhaal van Kims moeder. Fenna, Kims moeder 'Ik vind het soms moeilijk om te zien hoe rot Kim zich voelt. Als we met zijn tweeën zijn, is Kim zo’n leuke meid. Ze durft echt alles te zeggen en is zelfs een beetje druk. Dat slaat om als een blad aan een boom wanneer Kim in een situatie komt waar ze bang is om te blozen. Ze is dan erg stil en verlegen. Ik vind het vooral erg vervelend omdat ik het zo van mezelf herken. Ik bloosde vroeger ook veel en deed altijd mijn best het te verbergen. Ik probeer Kim dan ook altijd zo goed mogelijk te helpen. Zo ga ik op een verjaardag vaak bij haar in de buurt zitten. Wanneer er
61
dan allerlei persoonlijke vragen komen, waarvan ik weet dat zij ze verschrikkelijk vindt, kan ik haar helpen door snel het gesprek op iets anders te brengen. Ook doe ik soms dingen voor haar. Wanneer Kim een periode heeft dat ze erg slecht in haar vel zit bijvoorbeeld, weet ik dat ze het verschrikkelijk vindt om naar een drukke supermarkt te gaan. Het winkelen zelf is geen probleem, maar Kim heeft echt een hekel aan betalen: zo’n lange rij mensen die je aanstaren. Ik neem dan op zaterdag vaak boodschappen voor haar mee.'
Kims moeder heeft veel begrip voor de klacht van haar dochter. Dat is natuurlijk erg prettig. Toch helpt ze ongewild de bloosangst in stand te houden. In hoofdstuk 2 werd al duidelijk dat vermijden ervoor zorgt dat iemand er niet achter komt dat waar hij bang voor is waarschijnlijk helemaal niet zal gebeuren. Daardoor blijft de angst bestaan. Al is het dus goed bedoeld, Kims moeder helpt haar in feite van de regen in de drup.
62
Niet altijd krijgt iemand met bloosangst zo veel begrip als Kim van haar moeder. Haar broer bijvoorbeeld denkt dat het allemaal wel meevalt en probeert Kim een beetje op te beuren. Simon, Kims broer 'Ik zie natuurlijk best dat Kim het soms moeilijk heeft. Ze kan dan zo stil en teruggetrokken zijn. Lang wist ik eigenlijk niet zo goed waar Kim mee zat, totdat onze moeder een keer vertelde dat Kim in gezelschap erg bang is om te blozen. Eerlijk gezegd begrijp ik daar niets van. Natuurlijk, ik vind het ook weleens vervelend als ik bloos, maar over het algemeen vind ik blozen erg charmant, vooral bij vrouwen. Meestal probeer ik er daarom maar een grapje van te maken. ‘Hé, ouwe vuurtoren’, zeg ik dan bijvoorbeeld. Ik hoop dat Kim door die grapjes inziet dat ze het allemaal veel te zwaar opneemt, want ik heb best wel met haar te doen.'
Kims broer snapt niet hoe erg mensen met bloosangst onder hun klachten kunnen lijden. Over dit soort onbegrip horen we vaak van mensen met bloosangst. Veel van hen houden de angst om te blozen daarom stil voor hun omgeving, terwijl erover praten soms enorm kan opluchten. We sluiten dit hoofdstuk af met twee belangrijke tips voor de naasten van mensen met bloosangst. Tip 1: Niet bagatelliseren, maar serieus nemen Bloosangst is een subtype van een sociale fobie. Mensen met bloosangst beleven intense angsten wanneer ze blozen, of denken te gaan blozen, in sociale situaties. In sommige gevallen lijkt deze angst op een paniekaanval. Neem deze angst dus serieus. Dat wil niet zeggen dat je mee moet gaan met de angst van de ander. Fobische angst, dus ook angst voor blozen, is vaak niet reëel. In een rustig en begripvol gesprek mag je dat best aan de persoon met bloosangst duidelijk maken. Maar on-
63
derschat niet de intensiteit van de angst. Bloosangst is een serieus probleem. Tip 2: Ondersteunen, maar niet helpen met vermijden Het is goed om iemand met bloosangst te ondersteunen. Besef dat de angst intens kan zijn en bied indien nodig een luisterend oor. Draag echter niet bij aan het in stand houden van de angst, bijvoorbeeld door te zorgen dat iemand met bloosangst situaties kan vermijden.
Samenvatting •
In collectivistische landen komt bloosangst vaker voor dan in westerse, individualistischere landen.
•
Het blijkt dat mensen met bloosangst vaak striktere regels hebben voor wat hoort en wat niet.
•
Mensen die blozen, denken dat ze negatief beoordeeld worden door anderen. Dat klopt, maar het blozen is niet de oorzaak van het negatieve oordeel. De ongerustheid over het blozen zet allerlei andere processen in werking, zoals aandacht, veiligheidsgedrag en het niet onthullen van iets persoonlijks, die wel kunnen bijdragen aan een negatiever oordeel door anderen.
64
5 Wa t i s e r te d oen t egen blo o s an g s t?
Zoals beschreven in hoofdstuk 3, leek bloosangst in eerste instantie moeilijk te behandelen. Ondertussen is evenwel een aantal behandelingen ontwikkeld om deze angst aan te pakken. De meest gebruikte (en effectiefste) behandelingen zullen hieronder uitgebreider aan de orde komen. Dit hoofdstuk is bedoeld als ‘een kijkje in de keuken’, om te laten zien welke soorten behandeling mogelijk zijn. Het hoofdstuk is niet bedoeld als zelfhulpgids. Veel van de onderstaande therapieën zijn moeilijk alleen uit te voeren, en de hulp en ondersteuning van een psycholoog, psychiater of andere professional is vaak noodzakelijk.
Cognitieve gedragstherapie ‘Cognitie’ betekent zoiets als ‘gedachte’. Het doel van cognitieve therapie voor bloosangst is dan ook iets te veranderen aan de negatieve en belemmerende gedachten die mensen met bloosangst over zichzelf en het blozen hebben. Zoals beschreven in hoofdstuk 2, spelen gedachten een belangrijke rol in de angst. Ze vormen de schakel tussen de situatie – bijvoorbeeld blozen in gezelschap – en de emotie die daarbij gevoeld wordt. Iemand die denkt dat blozen ‘charmant’ is, zal tevreden zijn over de blos; denkt iemand echter dat ‘alleen onzekere mensen blozen’, dan zal blozen leiden tot heel andere emoties, zoals angst voor afwijzing. Gedragstherapie is een therapievorm die de klachten en problemen van
65
een persoon probeert te verhelpen door het huidige gedrag van de persoon te veranderen. Het onderscheid tussen cognitieve therapie en gedragstherapie is enigszins gekunsteld. Wanneer je namelijk iemands gedrag verandert, veranderen daarmee vaak ook iemands gedachten. Het omgekeerde is ook waar: verander je iemands gedachten, dan verandert vaak ook iemands gedrag. Tegenwoordig worden cognitieve therapie en gedragstherapie dan ook meestal gecombineerd: ‘cognitieve gedragstherapie’. Hierna worden enkele technieken besproken die in cognitieve gedragstherapie vaak worden gebruikt.
Gedachten uitdagen Mensen met bloosangst hebben vaak negatieve gedachten over blozen en over de sociale gevolgen van blozen. Omdat die negatieve gedachten de angst laten voortduren, is het een belangrijke stap om samen met de psycholoog te onderzoeken welke gedachten precies een rol spelen in het opkomen van de bloosangst. Vervolgens zal de psycholoog zijn cliënt technieken aanleren om realistischer (minder onnodig negatief) te leren denken over blozen. Blozen is namelijk niet altijd slecht of altijd goed: soms heeft het ongunstige gevolgen, maar soms ook juist gunstige (zie ook hoofdstuk 1). Door middel van het uitdagen van gedachten wordt de betrokkene geleerd genuanceerder te gaan denken over het blozen. Cognitieve therapie is dan ook geen oefening in positief denken, maar een manier om mensen te helpen om op een realistischere manier te gaan denken over blozen. Om gedachten realistischer te maken, worden veel verschillende technieken toegepast. De meeste van deze technieken komen neer op het kritisch onderzoeken van de gedachte – in hoeverre klopt de gedachte en in hoeverre klopt de gedachte niet? Een veelgebruikte methode is het gedachteformulier. Met een dergelijk formulier leer je gedachten, situaties en emoties te scheiden, en leer je de gedachte kritisch te toet-
66
sen. In kader 5.1 is een ingevuld voorbeeld van een gedachteformulier van Kim weergegeven. Kader 5.1 Gedachteformulier Situatie: Ik sta op een feestje en zie opeens Jaap binnenkomen. Toen hij naar me toe liep, begon ik te blozen. Gedachte: ‘Als ik bloos als ik Jaap zie, ziet hij dat en denkt hij dat ik verliefd op hem ben.’ Geloofwaardigheid van de gedachte: 80% Emotie: angst, schaamte Hoe sterk emotie? 70%, 80% BEWIJS VOOR
BEWIJS TEGEN
- Blozen kan een teken zijn dat iemand verliefd op je is. - Jaap is een type die dat zou kunnen denken.
- Het kan hem helemaal niet opvallen dat ik bloos. - Jaap kan ook denken dat ik het warm heb. - Jaap kan denken dat ik verlegen ben.
Alternatieve gedachte: ‘Als ik bloos, kan Jaap van alles denken. Misschien ziet hij het wel niet eens’. Emotie: rustiger Sterkte emotie: 80% Geloofwaardigheid nieuwe gedachte: 70% Geloofwaardigheid oude gedachte: 20%
Het invullen van een gedachteformulier lijkt gemakkelijk, maar het valt in werkelijkheid vaak tegen. Zo blijkt het dikwijls erg moeilijk om de situatie zo te omschrijven dat er geen gedachte of emotie in voorkomt.
67
Het kan erg moeilijk zijn om een gedachte als zodanig te herkennen. Dat is ook logisch, want die is vaak snel en automatisch (zie hoofdstuk 2). In veel gevallen heb je dan ook helemaal niet door welke gedachten je in een situatie precies hebt en is het moeilijk te achterhalen waarom het blozen nu precies zulke negatieve gevoelens oproept. Ook kan het een hele klus zijn om bewijs tegen de gedachte te verzamelen. Iemand die al geruime tijd last heeft van bloosangst, is namelijk zo geoefend in het negatief denken over blozen dat het erg moeilijk kan zijn om te bedenken dat er ook andere kanten aan een blos kunnen zitten. Het oefenen met gedachteformulieren gaat daarom vaak veel beter met de hulp van een psycholoog of andere professional. Tijdens de therapie gaat Kim, samen met haar psycholoog, gedachten over blozen uitdagen. Eerst vindt Kim het heel moeilijk om haar gedachten van de situatie te onderscheiden. In het bovenstaande voorbeeld begint Kim bijvoorbeeld met de situatie: ‘Ik was op een feestje en toen ik begon te blozen, dacht Jaap dat ik verliefd op hem was.’ Zij maakte dus in eerste instantie geen onderscheid tussen de situatie zelf en haar gedachten in de situatie. Om de situatie objectief te leren beschrijven (zonder gedachten of gevoelens), leert de psycholoog Kim de zogenaamde ‘camerametafoor’: in het vakje ‘situatie’ mogen alleen dingen staan die je zou kunnen zien of horen door een videocamera. Om bewijs tegen een gedachte te leren verzamelen, leert de psycholoog haar een aantal hulpvragen, zoals: ‘Wat zou iemand zonder bloosangst in deze situatie denken?’
Sociale situaties aangaan Behalve het onderzoeken en veranderen van gedachten, is het ook mogelijk iets te veranderen aan gedrag. Gedragstherapie voor bloosangst richt zich vaak op het vermijden en veiligheidsgedrag. Als je bang bent
68
voor een situatie, is het logisch dat je die vermijdt. Wanneer de angst reëel is, is dat ook een verstandige keuze. Bij irreële en onnodige angst zorgt vermijden er echter voor dat de angst in stand gehouden wordt (zie ook hoofdstuk 2). Bovendien kan vermijden allerlei negatieve sociale gevolgen hebben, zoals het mislopen van contacten met anderen of kansen op het werk. Veiligheidsgedrag, zoals niets persoonlijks vertellen, kan maken dat je juist een minder positieve indruk op anderen maakt. Gedragstherapie richt zich op het geleidelijk aangaan van de gevreesde sociale situaties en het achterwege laten van veiligheidsgedrag. Dit wordt wel blootstelling of exposure genoemd. Door je te begeven in de situaties waarvoor je onnodig bang bent, leer je dat je misschien minder vaak of intens zult blozen dan je denkt en dat als je dan toch bloost, dit waarschijnlijk niet de gevolgen zal hebben die je vreest. Een exposurebehandeling begint over het algemeen met het in kaart brengen van situaties die iemand angstig of akelig vindt. Vervolgens worden deze situaties in een volgorde van minst naar meest angstig gezet. Elke situatie krijgt een score toegekend om aan te geven hoeveel angst de persoon denkt te ervaren als hij in die situatie terecht zou komen. Dit gebeurt vaak in percentages, waarbij 0% totaal geen spanning en 100% extreem veel spanning betekent. In kader 5.2 is een deel van het exposureformulier van Erik afgebeeld.
69
Kader 5.2 Exposureformulier
1. Tijdens de lunch op maandag een praatje maken met een collega over het weekend, daarbij ook over eigen weekend vertellen
Spanning: 45%
2. Tijdens de verjaardag van een oom het woord nemen om te vertellen over de vakantieplannen
Spanning: 60%
3. Op het werk aan mijn collega’s vertellen dat ik blozen erg vervelend vind
Spanning: 75%
Zijn de situaties eenmaal helder in kaart gebracht, dan kan de echte behandeling beginnen: het oefenen. Tijdens het oefenen is het de bedoeling dat de persoon leert dat het gevreesde (bijvoorbeeld: ‘ik ga blozen en iedereen vindt me belachelijk’) meestal helemaal niet gebeurt. Ook merkt hij tijdens de behandeling dat wanneer hij de situaties aangaat, de angst vanzelf daalt. Erik gaf bijvoorbeeld aan dat tijdens een verjaardag iets vertellen over de vakantie van tevoren voor hem heel spannend was (hij gaf aan dat dit een spanning opleverde van 60%). Toen hij het tijdens de verjaardag toch deed, merkte hij dat iedereen eigenlijk heel normaal reageerde. Geleidelijk werd hij minder angstig en aan het eind van de verjaardag was de spanning nog maar 15%. Toen een keer daarna een vergelijkbare situatie plaatsvond, vond hij het nog steeds wel spannend, maar was de spanning al veel minder dan 60%; nu zou hij eenzelfde situ-
70
atie vooraf een score van 30% spanning geven. Het doel van exposure is te leren dat het catastrofale dat iemand vreesde niet gebeurt en te ervaren dat angst en spanning dalen. Het is daarvoor wel belangrijk dat de oefening een succeservaring wordt. Wanneer iemand meteen zou beginnen met de spannendste oefening, is de kans groot dat dat niet lukt. Iemand kan dan gedurende de hele tijd erg angstig blijven, waardoor de sociale situatie toch niet goed verloopt. In de derde situatie van Erik bijvoorbeeld, het vertellen over zijn bloosangst, zou het kunnen gebeuren dat hij door de angst niet goed uit zijn woorden komt en in paniek raakt. Hij kan dan niet leren en ervaren dat zijn verwachtingen te negatief waren en dat zijn angst vanzelf gaat dalen als hij de situatie aangaat. Daarom start exposuretherapie vaak met een situatie die slechts een milde spanning oproept. Stap voor stap wordt vervolgens met steeds lastiger situaties geoefend.
Een gedragsexperiment Het gedragsexperiment combineert beide bovenstaande technieken. Er wordt geoefend met het aangaan van sociale situaties en weglaten van veiligheidsgedrag, maar tegelijkertijd is er een sterke nadruk op het uitdagen van gedachten. Om dit te illustreren, geven we een voorbeeld van Erik. Over het algemeen ziet Erik enorm op tegen feestjes. Vooral die van Pieter, waar altijd heel hippe en succesvolle mensen komen. Om zich iets zelfverzekerder te voelen, laat Erik dan altijd zijn baard staan en bedenkt van tevoren een aantal onderwerpen waarover hij het zou kunnen hebben; onderwerpen die hij zelf wel stoer vindt, zoals een belangrijk bouwproject waar hij mee bezig is. Erik weet zeker dat wanneer hij geen onderwerp zou voorbereiden, hij regelmatig met zijn mond vol
71
tanden staat en dan enorm gaat blozen. Hij verwacht dat andere mensen hem dan stiekem uit zullen lachen en dat hij regelmatig alleen komt te staan op het feest.
Samen met zijn psycholoog bereidt Erik een gedragsexperiment voor. Net als bij het uitdagen van gedachten, worden op een formulier de situatie, de gedachte en de emotie uit elkaar gehaald. Daarna vraagt de psycholoog Erik te voorspellen wat er gebeurt wanneer de gedachte klopt en wat er gebeurt wanneer de gedachte niet klopt. In kader 5.3 staat een ingevuld voorbeeld.
72
Kader 5.3 Situatie: Ik ga zonder baard naar het feest van Pieter, verzin niet van tevoren een onderwerp om over te praten en zie wel waar het gesprek heen gaat. Gedachte: Ik weet niets te zeggen, ze zien me blozen, vinden me stom en lachen me uit. Geloofwaardigheid van de gedachte: 90% Wat gebeurt er als de gedachte waar is:
Wat gebeurt er als de gedachte niet waar is:
- het gesprek valt stil - mensen proberen vlug met iemand anders te praten - mensen zoeken oogcontact met anderen en glimlachen terwijl ze met mij praten - ik sta een groot deel van de avond alleen
- er komen vanzelf nieuwe onderwerpen - ik heb een gesprek - ik zie of hoor niet dat mensen het over me hebben - ik heb een groot deel van de avond met verschillende mensen een gesprek
Erik vult eerst de situatie in, waarbij hij goed oplet die zo feitelijk mogelijk te beschrijven. Dus de dingen die nog niet gebeurd zijn maar die hij verwacht, komen in het vakje ‘gedachte’. Ook bedenkt hij bewijs voor en tegen: wat gebeurt er wanneer de gedachte waar is en wat wanneer deze niet waar is? Daarna begint het experiment. Hij gaat de situatie aan zoals beschreven en laat daarbij veiligheidsgedrag weg (dus hij verzint geen onderwerpen van tevoren en laat niet zijn baard staan). Tijdens het experiment probeert hij goed in de gaten te houden wat er allemaal gebeurt, om zo bewijs voor en bewijs tegen de gedachte te verzamelen. Na thuiskomst beschrijft hij nauwkeurig de uitkomst van het experiment.
73
Vervolg kader 5.3
Beschrijf nauwkeurig de uitkomst van het experiment. Van tevoren bedacht ik geen onderwerpen, maar liet het van het moment afhangen waar we het over hadden. Ik luisterde naar de ander en als ik er zelf iets over te vertellen had, dan deed ik dat, zonder dat ik bedacht of dit wel stoer genoeg was. In eerste instantie kostte het me veel moeite, wist ik niets te zeggen en moest ik blozen. Degene met wie ik het gesprek had, zag het misschien wel, maar negeerde het verder. Daarna was het een erg leuk gesprek over de vakantie en over het nieuws. Na het gesprek stond ik inderdaad een tijd alleen, maar heb toen Pieter opgezocht en ook daar erg leuk mee gepraat. Alternatieve gedachte Ik weet vanzelf wel iets te zeggen over het onderwerp, misschien ga ik wel blozen, maar dat heeft eigenlijk weinig sociale gevolgen. Conclusies Wanneer ik niet van tevoren bedenk wat ik ga zeggen, lopen gesprekken soepeler. Misschien ga ik wel blozen, maar dat maakt niet zoveel uit.
Aandachtstraining Bij mensen met bloosangst is de aandacht tijdens sociale situaties vaak gericht op zichzelf en op het blozen. Het is logisch om aandacht te hebben voor dingen die je vreest, maar wanneer je bang bent om te blozen, kan overmatige aandacht voor de blos negatieve effecten hebben. In hoofdstuk 2 zijn die uitgebreid beschreven. Een aandachtstraining kan helpen bij het beter controleren van de aandacht. Aandachtstraining
74
leert mensen de aandacht te verleggen van zichzelf en het blozen naar de sociale taak waar zij op dat moment mee bezig zijn, zoals het voeren van een gesprek met iemand. Omdat je de aandacht leert verschuiven van jezelf en de blos naar de sociale taak, wordt zo’n aandachtstraining ook wel een taakconcentratietraining genoemd. Een aandachtstraining bestaat uit verschillende fasen. In fase 1 wordt uitleg gegeven over de rol van aandacht bij bloosangst, zoals beschreven in hoofdstuk 2. Fase 2 bestaat uit aandacht registreren. Tijdens deze fase wordt in een dagboekje genoteerd waar tijdens een angstige sociale situatie de aandacht naar uitging. Registreren helpt om je bewust te worden van je aandacht. Dit is nodig omdat aandacht vaak zo automatisch gaat dat je je daar nauwelijks van bewust bent. In de derde fase van de training wordt geoefend met het sturen van aandacht van het zelf af en naar de sociale taak. In deze fase gebeurt dat nog tijdens de therapie. Net als bij de exposurebehandeling verloopt het in geleidelijke stappen van gemakkelijk naar steeds moeilijker. In eerste instantie wordt er geoefend met luisteren naar een neutraal verhaal van de psycholoog zonder oogcontact. De psycholoog vertelt bijvoorbeeld over de plannen voor het weekend, en de persoon met bloosangst moet zo goed mogelijk luisteren en het verhaal samenvatten. Achteraf wordt besproken waar tijdens het luisteren de aandacht naar uitging. Wanneer het goed lukt de aandacht te sturen naar de sociale taak (het luisteren naar het verhaal), kan hetzelfde geoefend worden, maar dan met oogcontact. Om het vervolgens nog moeilijker te maken, krijgt de persoon met bloosangst de opdracht tijdens het luisteren zijn aandacht naar zijn wangen of zichzelf te sturen en vervolgens weer terug naar de sociale taak. Ook kan de psycholoog plots iets over blozen vertellen, zodat degene met bloosangst afgeleid wordt en weer opnieuw zijn aandacht moet sturen naar de sociale taak. Vervolgens worden de rollen omgedraaid en worden dezelfde stappen door-
75
lopen waarbij niet de psycholoog, maar de persoon met bloosangst zelf iets vertelt. In de volgende fase wordt er buiten de therapie geoefend. In eerste instantie betreft dat het sturen van de aandacht tijdens gemakkelijke situaties, zoals tijdens een wandeling of tijdens het kijken naar het journaal. Tot slot wordt er geoefend met het sturen van aandacht tijdens moeilijke sociale situaties. In de therapie wordt vooraf de situatie doorgesproken, zodat goed duidelijk is wat de sociale taak is waar de aandacht op gericht moet worden. Achteraf wordt besproken in hoeverre het is gelukt de aandacht bij de taak te houden en in hoeverre de aandacht ging naar het zelf en andere zaken in de omgeving. Voor Kim werkt het bewust verleggen van de aandacht heel goed. Ze past de techniek vaak toe op feestjes, tijdens moeilijke gesprekken of tijdens een redactievergadering. Bij een redactievergadering bedenkt ze bijvoorbeeld van tevoren dat de taak is ‘het helder overbrengen van een idee voor een artikel aan andere collega’s’. Wanneer ze tijdens een vergadering het woord neemt, probeert ze zich goed te concentreren op deze taak. Het is niet zo dat ze nu nooit meer aandacht heeft voor zichzelf en haar wangen. Maar het lijkt of deze aandacht niet meer zo vastzit. Als ze merkt dat ze afgeleid is en zich op zichzelf focust, weet ze vlot de aandacht weer te verleggen naar de sociale taak.
Een (aangepaste) sociale vaardigheidstraining Mensen met bloosangst verschillen in de mate waarin ze sociale vaardigheden bezitten. Sommigen vinden het contact met anderen bijna altijd moeilijk, terwijl andere mensen met bloosangst alleen in heel specifieke situaties bang zijn om te blozen, zoals tijdens een romantische afspraak of tijdens het spreken voor een publiek. In het laatste
76
geval worden meestal trainingen aangeboden die speciaal op die vaardigheid gericht zijn, bijvoorbeeld een cursus presenteren. Sociale vaardigheidstraining voor bloosangst begint veelal met het oefenen van algemenere sociale vaardigheden zoals luisteren, een praatje maken, kritiek of een compliment geven, het ontvangen van kritiek of complimenten en het uiten van gevoelens. Het oefenen maakt vaak duidelijk wat mensen lastig vinden, zodat daarmee verder geoefend kan worden. Meestal geven mensen met bloosangst aan dat ze alleen problemen met sociale vaardigheden hebben in situaties waarin ze blozen. Deze situaties kunnen worden onderzocht en nagespeeld tijdens de therapie. Daarbij leert iemand met bloosangst ook open te zijn over zijn angst, bijvoorbeeld door tijdens een presentatie te zeggen: ‘Ik bloos vaak als ik moet spreken in het openbaar, dat vind ik nu eenmaal erg spannend.’
Groepsbehandeling of cursus Recentelijk zijn er verschillende cursussen ontwikkeld waarin iemand in een aantal weken of in een weekend leert omgaan met bloosangst. Deze cursussen zijn eigenlijk een soort groepsbehandelingen, waarbij de deelnemers leren wat bloosangst is en volgens een vast programma een aantal van de bovengenoemde gedragstherapeutische technieken oefenen. Vaak krijgen de deelnemers een cursusboek en net als bij individuele therapie moet er veel geoefend worden in sociale situaties buiten de cursus.
Zelfhulp en internettherapie Er zijn enkele Duitse en Engelse zelfhulpboeken voor bloosangst beschikbaar (zie hoofdstuk 6). Daarin wordt uitgelegd wat bloosangst inhoudt, en worden tips en oefeningen gegeven. Of door deze boeken de
77
bloosangst van mensen vermindert, is nog niet onderzocht. Kort geleden hebben wij een internet-zelfhulptherapie onderzocht voor mensen met bloosangst. Deelnemers kregen een zelfhulpboek thuisgestuurd en konden op internet opdrachten doen. Een aantal deelnemers was hierover enthousiast, maar uit onze ervaring blijkt dat zonder hulp toch veel mensen afhaken.
Medicatie Er bestaan geen medicijnen speciaal voor blozen of bloosangst. Wel zijn er medicijnen die helpen tegen angst in het algemeen. Ze werken in op neurotransmitters: stoffen in de hersenen die ervoor zorgen dat signalen tussen onze hersencellen doorgegeven worden. Medicatie tegen angst zorgt ervoor dat er meer van deze stoffen in de hersenen aanwezig zijn, of juist minder. Er zijn verschillende soorten medicijnen tegen angst. Sommige daarvan, zoals bètablokkers, worden vooral voorgeschreven voor incidenteel gebruik, bijvoorbeeld voor een presentatie of een sollicitatiegesprek. Andere, zoals selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s), worden juist voorgeschreven voor langdurig gebruik. Uit wetenschappelijk onderzoek (zie hoofdstuk 3) blijkt dat deze medicijnen effectief zijn in het verminderen van angst. Toch kleeft er een aantal nadelen aan. Sommige medicijnen hebben nare bijwerkingen en soms is het moeilijk om weer met het gebruik van de medicijnen te stoppen. Deze medicijnen zijn daarom alleen verkrijgbaar op doktersrecept en is het belangrijk te overleggen met de arts over de keuze van het specifieke middel, de dosering en de duur van het gebruik. Omdat de kans bestaat dat je met één of meer van deze medicijnen in aanraking komt of bent gekomen, zetten we hierna een aantal vaak voorgeschreven middelen op een rij.
78
S S R I ’s SSRI is de afkorting van selective serotonin reuptake inhibitor, ofwel selectieve serotonineheropnameremmer. Het middel zorgt ervoor dat er minder serotonine (een neurotransmitter) afgebroken wordt in de hersenen en er dus meer serotonine overblijft. Bekende namen zijn Prozac, paroxetine (Seroxat) en citalopram. Serotonine is een neurotransmitter die signalen doorgeeft in de hersendelen die te maken hebben met emoties en stemming. Weinig serotonine is onder andere in verband gebracht met stress, minder sociale vaardigheden en een geïrriteerde stemming, terwijl veel serotonine bijdraagt aan een positieve stemming. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat SSRI’s werkzaam zijn in het verminderen van sociale angst. Bij aanvang van de medicatie kan het zijn dat iemand zich wat rusteloos en angstig voelt, maar vaak gaan deze bijwerkingen na enige tijd vanzelf weer over. SSRI’s zijn niet verslavend en hebben, wanneer er goed wordt afgebouwd, weinig onttrekkingverschijnselen. Mede daarom zijn SSRI’s tegenwoordig vaak de middelen van eerste keuze voor de behandeling van angst.
MAO-remmers Monoamineoxidase(MAO-)remmers remmen de activiteit van monoamineoxidase. Monoamineoxidase is een enzym dat bepaalde neurotransmitters afbreekt, zoals dopamine. Doordat de werking van het enzym wordt geremd, neemt de hoeveelheid neurotransmitters – zoals dopamine – in de hersenen toe. Dopamine in de hersenen zorgt voor een positieve stemming. MAO-remmers blijken effectief in het verminderen van sociale angst, maar hebben een aantal bijwerkingen, zoals lage bloeddruk, slapeloosheid, een droge mond en problemen met seks. Door deze bijwerkingen stoppen veel mensen vroegtijdig met het middel. Een ander belangrijk nadeel van MAO-remmers is dat het
79
noodzakelijk is daarbij een speciaal dieet te volgen. Het enzym monamineoxidase, dat geremd wordt door de MAO-remmers, zorgt er namelijk voor dat bepaalde stoffen (amines) die door voeding in het bloed komen afgebroken worden. Doordat het medicijn het enzym remt dat voor de afbraak zorgt, kunnen er te veel van deze stoffen in het bloed komen waardoor de bloeddruk gevaarlijk kan stijgen. Daarom is het belangrijk bij het gebruik van MAO-remmers levensmiddelen met deze stoffen, zoals kaas, bonen, alcohol en gist, te vermijden. Vanwege de noodzaak van dit strikte dieet en de bijwerkingen zijn MAO-remmers over het algemeen niet het middel van eerste keuze.
Benzodiazepinen De benzodiazepinen behoren tot een geneesmiddelengroep met een kalmerende en angstremmende werking. Vooral diazepam (Valium) is een bekend middel. Benzodiazepinen werken doordat zij een neurotransmitter (GABA) activeren die op zijn beurt weer zorgt voor een remmende werking op bepaalde hersendelen die te maken hebben met angst. Benzodiazepinen blijken effectief in het reduceren van angst, maar in veel gevallen komt de angst terug wanneer iemand het gebruik van het middel stopt. Het middel kan (vooral in combinatie met alcohol) slaperigheid veroorzaken en heeft nadelige effecten op het geheugen en de concentratie. Een ander belangrijk nadeel is dat benzodiazepinen verslavend kunnen zijn.
Bètablokkers Bètablokkers remmen de activiteit van de stoffen adrenaline en noradrenaline. Deze stoffen komen vrij bij angst of stress en zorgen voor een verhoogde alertheid. Onder invloed van adrenaline gaat bijvoorbeeld de hartslag omhoog, stijgt de bloeddruk en gaat men meer zwe-
80
ten. Ook lijken bètablokkers het blozen soms tegen te gaan. Bètablokkers zijn niet effectief in het langdurig reduceren van angst, maar worden voorgeschreven wanneer iemand angst heeft voor specifieke situaties, zoals het geven van presentaties.
Operatie Zoals beschreven in hoofdstuk 1, staat blozen onder invloed van het zenuwstelsel. Door middel van een operatie kan (een deel van) een zenuw worden doorgesneden, waardoor blozen waarschijnlijk niet meer mogelijk is. We gebruiken bewust het woord ‘waarschijnlijk’, omdat het effect van de operatie op blozen en bloosangst eigenlijk nooit goed onderzocht is. Vermoed wordt dat de operatie blozen, en daarmee bloosangst, vermindert, maar dat is niet helemaal zeker. De naam van de operatie is endoscopische thoracale sympathectomie, ofwel door middel van een kijkoperatie (endoscopie) een zenuw doorsnijden (sympathectomie) in de borstkas (thorax). De operatie vindt onder volledige anesthesie plaats en meestal is een opname van twee tot drie dagen nodig. Een veelvoorkomende, blijvende complicatie van de operatie is extra zweten, vooral op de voeten, de onderrug, borst en buik. Andere mogelijke complicaties zijn een afhangend ooglid, heftige en langdurende pijn, een klaplong en droge handen. Daarnaast is de ervaring dat sommige mensen na de operatie nog steeds last houden van sociale angst. Er zijn dus verschillende manieren om iets te doen aan de angst om te blozen, de blooscirkel te doorbreken. Een aandachtstraining bijvoorbeeld probeert iets te doen aan de overmatige aandacht voor blozen; door middel van het uitdagen van gedachten wordt getracht iets te doen aan de negatieve gedachten over blozen. Een exposurebehande-
81
ling helpt bij het tegengaan van vermijding. In figuur 5.1 is de bloosangstcirkel nog eens afgebeeld met daarbij vermeld waar de behandeling de cirkel probeert te stoppen. exposure operatie aandachtstraining
zelfgerichte aandacht
(het gevoel te) blozen
minder sociaal vaardig
vermijdings- en veiligheidsgedrag
gedachten uitdagen
negatieve gedachten over de gevolgen
angst/zorgen sociale vaardigheidstraining
medicatie
Figuur 5.1 De bloosangstcirkel met bijbehorende interventies.
Wat vooral niet te doen! In dit hoofdstuk zijn verschillende behandelingen beschreven die (kunnen) helpen tegen bloosangst. Maar we vinden het ook van belang om te waarschuwen voor wat je vooral niet moet doen. Onder meer op internet zijn namelijk veel tips, trucs en therapieën te vinden die om verschillende redenen niet verstandig zijn.
Niet onderzochte therapieën Op zoek naar hulp voor bloosangst kom je onder meer op het internet al snel allerlei mensen en organisaties tegen die een behandeling be-
82
dacht hebben die hét middel zou zijn tegen bloosangst. In sommige gevallen moet je voor deze behandeling veel betalen. Het probleem is niet per se dat de behandelingen niet werken, maar dat we niet weten of ze werken. Er is gewoonweg nog nooit gedegen wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, hoewel de aanbieders dat soms wel suggereren. De behandelingen die in dit hoofdstuk beschreven zijn, zijn wel uitgebreid onderzocht en kunnen door veel psychologen of artsen uitgevoerd worden. Ze zijn onderdeel van de reguliere zorg en worden vergoed door de meeste zorgverzekeringen. Wees dus kritisch op ‘wondertherapieën’ en bedenk goed of je bereid bent veel geld te betalen voor iets waarvan niet duidelijk is of het werkt.
Onzintips Naast de professioneel aangeboden hulp zijn er op internet nogal wat fora voor mensen met bloosangst. Op een dergelijk forum kunnen mensen met bloosangst met elkaar praten en elkaar steun bieden. Het uitwisselen van informatie en steun is op zichzelf natuurlijk erg goed. Wees echter ook hier voorzichtig met tips en trucs die besproken worden; veel zijn namelijk in feite een vorm van veiligheidsgedrag, zoals adviezen over foundation en make-up (zie dit hoofdstuk en hoofdstuk 2). Door het gebruik van veiligheidsgedrag vermindert op korte termijn misschien de angst om te blozen, maar op langere termijn wordt de angst daardoor in stand gehouden. Het hoofdstuk over behandeling in dit boek is bedoeld als een kijkje in de keuken van de psycholoog. Het maakt je tot een kritischer consument wanneer je weet wat er allemaal op de markt is. Daarbij hopen we dat je door het lezen van dit maar ook van het vorige hoofdstuk begrijpt wat het verschil is tussen bewezen effectieve interventies en (nog) niet bewezen effectieve interventies, en dat je daardoor kritisch bent
83
met betrekking tot het aanbod van zowel informatie als behandelingen op internet. Met Kim gaat het na haar behandeling veel beter. De behandeling was soms zwaar en vaak stond Kim op het punt om ermee te stoppen, maar uiteindelijk heeft ze doorgezet en daar is ze nu blij mee. Ze bloost nog wel, maar is er niet meer zo angstig over. Ze gaat sociale situaties niet meer uit de weg en probeert ook niet allerlei trucjes te verzinnen om ze te doorstaan. Doordat ze tegenwoordig tijdens redactievergaderingen haar ideeën gewoon vertelt, gaat het op haar werk uitstekend. Ze heeft zelfs pas promotie gemaakt en werkt nu nauw samen met de hoofdredacteur. Deze nieuwe functie vraagt veel van haar, zoals het voorzitten van vergaderingen, en dat gaat haar prima af.
Ook met Erik gaat het een stuk beter. Nog steeds gaat hij liever de natuur in dan naar feestjes, maar hij staat geen doodsangsten meer uit wanneer hij onder de mensen is. Uiteindelijk is het hem gelukt om met zijn collega’s te praten over zijn bloosangst. Hij had verwacht dat ze hem daarna nog meer zouden pesten, maar eigenlijk reageerden ze allemaal erg sympathiek. Ze maken weleens een grapje over hem, maar nooit meer over het blozen. Hij voelt zich dan ook veel prettiger op zijn werk. Erik heeft nog geen nieuwe vriendin, maar heeft tijdens een personeelsfeest laatst wel een heel leuke vrouw ontmoet die hem vertelde dat blozen juist één van de dingen is die zij heel erg leuk vindt aan Erik. Wie weet kan het nog iets worden.
Samenvatting •
Cognitieve gedragstherapie bestaat uit een groot aantal technieken met als doel iemands gedrag en gedachten te veranderen.
84
•
Gedachten uitdagen, sociale situaties aangaan, een gedragsexperiment, aandachtstraining en een (aangepaste) sociale vaardigheidstraining zijn gedragstherapeutische technieken die helpen bij bloosangst.
•
Er bestaan geen medicijnen speciaal voor blozen of bloosangst. Wel zijn er medicijnen die helpen tegen angst in het algemeen.
•
Door middel van een operatie kan (een deel van) een zenuw worden doorgesneden, waardoor blozen waarschijnlijk niet meer kan. Het effect van de operatie op blozen en bloosangst is echter nooit goed onderzocht en de operatie heeft nogal wat bijwerkingen en complicaties.
•
Wees kritisch met betrekking tot ‘wondertherapieën’ en bedenk goed of je veel geld wilt betalen voor iets waarvan niet duidelijk is of het werkt.
85
6 A dre s s e n e n l i tera t uur
Behandelingen Voor de behandeling van bloosangst kan men terecht bij instellingen waar therapie wordt gegeven, zoals PsyQ, bij de geestelijke gezondheidszorg of bij een psycholoog die buiten een instelling werkt. Vraag de huisarts naar de mogelijkheden of kijk op de website van de vereniging voor gedrags- en cognitieve therapie voor een therapeut in de buurt: www.vgct.nl. Cursussen over bloosangst worden onder andere gegeven in het behandelcentrum van de Universiteit van Amsterdam, de PsyPoli (www.psypoli.nl). Bij de PsyPoli kan men ook terecht voor individuele behandelingen tegen bloosangst. Voor meer informatie over de operatie: zie de website van het medisch centrum van de Vrije Universiteit Amsterdam (VUmc): www.vumc.nl. Er is geen speciale behandeling voor bloosangst beschikbaar via internet, wel een voor sociale angst: www.interapy.nl.
87
Fora en patiëntengroepen Nederlandse fora en verenigingen •
http://www.verlegenmensen.nl
•
http://www.socialefobie-forum.nl
Enkele buitenlandse sites en fora die veel bezocht en zeer compleet zijn •
http://www.esfbchannel.com/
•
http://www.socialphobiaworld.com
•
http://www.erythrophobie.de/
Informatieve en zelfhulpboeken Crozier, W.R. (2006). Blushing and the social emotions: the self unmasked. New York: Palgrave MacMillan. ISBN 978-1403946751. Crozier, W.R. & Alden, L.E. (2009). Coping with shyness and social phobia. Oxford: Oneworld Publications. ISBN 978-1851685165. Dieme, C. ( 2007) Angst vorm Erröten? Erythrophobie: Hintergründe, Auswege und Erfolgsberichte Betroffener. Leipzig: Stillwasser. ISBN 9783980869614. Edelmann, R.J. (1990). Coping with blushing. London: Sheldon Press. ISBN 978-0859699198.
88
Lit e ra t u u r
Bögels, S.M. (2006). Task concentration training versus applied relaxation, in combination with cognitive therapy, for social phobia patients with fear of blushing, trembling, and sweating. Behaviour Research and Therapy, 44, 1190-1210. Bögels, S.M., Mulkens, S. & de Jong, P. J. (1997). Task concentration training and fear of blushing. Journal of Clinical Psychology and Psychotherapy, 4, 251-8. Bögels, S.M. & Scholing, A. (1995). Behandeling van angst om te blozen, trillen of zweten. Tijdschrift voor Psychotherapie, 21, 248-67. Bögels, S.M. & Voncken, M.J.(2008). Social skills training versus cognitive therapy for social anxiety disorder characterized by fear of blushing, trembling or sweating. International Journal of Cognitive Therapy, 1, 138-50. Castelfranchi, C. & Poggi, I. (1990). Blushing as a discourse: Was Darwin wrong? In W.R. Crozier (ed.). Shyness and embarrassment: Perspectives from social psychology (pp. 230-251). Cambridge, UK: Cambridge University Press. Crozier, W.R. (2004). Self-consciousness, exposure, and the blush. Journal for the Theory of Social Behaviour, 34, 1-17. Darwin, C. (1989). The expression of the emotions in man and animals. New York: New York University Press. (pp. 163-168). (Original work published in 1872).
89
Dijk, C. (2006) Bloosangst en de betekenis van de blos. De Psycholoog, 41, 449-54. Dijk, C. & Jong, P.J. de (2009). Fear of blushing: No overestimation of negative anticipated interpersonal effects, but a high subjective probability of blushing. Cognitive Therapy and Research, 33, 59-74. Dijk, C. & Jong, P.J. de (2009). The remedial value of blushing in the context of transgressions and mishaps. Emotion, 9, 287-91. Dijk, C., Voncken, M. & Jong, P.J. de (2009). I blush, therefore I will be judged negatively: influence of false blush feedback on anticipated others’ judgments and facial coloration in high and low blushing-fearfuls. Behaviour Research and Therapy, 47, 541-7. Drummond, P.D. & Mirco, N. (2004). Staring at one side of the face increases blood flow on that side of the face. Psychophysiology, 41, 281-7. Essau, C.A., Conradt, J. & Petermann, F. (1999). Frequency and comorbidity of social phobia and social fears in adolescents. Behavior Research and Therapy, 37, 831-43. Gerlach, A.L. & Ultes, M. (2003). Überschneidung von sozialer Phobie und übermäßigem Schwitzen und Erröten – eine internetbasierte Studie. In R. Ott & C. Eichenberg (eds). Klinische Psychologie im Internet (pp. 327-341). Göttingen: Hogrefe Verlag. Heinrichs, N., Rapee, R.M., Alden, L.E., Bögels, S., Hofmann, S.G., Oh, K. & Sakano, Y. (2006). Cultural differences in perceived social norms and social anxiety. Behaviour Research and Therapy, 44, 1187-97. Jong, P.J. de (1998). Social blushing: A functional perspective. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 53, 117-25. Jong, P.J. de, Peters, M.L. & De Cremer, D. (2003), Blushing may signify guilt: Revealing effects of blushing in ambiguous social situations. Motivation and Emotion, 27, 225-49. Leary, M.R., Britt, T.W., Cutlip, W.D., II & Templeton, J.L. (1992). Social blushing. Psychological Bulletin, 112, 446-60.
90
Mulkens, S., Bögels, S., Jong, P.J. de & Louwers, J. (2001). Fear of blushing: effects of task concentration training versus exposure in vivo on fear and physiology. Journal of Anxiety Disorders, 15, 413-32. Mulkens, S., Jong, P.J. de, Dobbelaar, A., & Bögels, S. (1999). Fear of blushing: fearful preoccupation irrespective of facial correlation. Behaviour Research and Therapy, 37, 1119-28. Nicolaou, M., Paes, T. & Wakelin, S. (2006). Blushing: an embarrassing condition, but treatable. The Lancet, 367, 1297-8. Scholing, A. & Emmelkamp, P.M. (1993). Cognitive and behavioural treatments of fear of blushing, sweating, or trembling. Behaviour Research and Therapy, 31, 155-70. Shields, S.A., Mallory, M.E. & Simon, A. (1990). The experience and symptoms of blushing as a function of age and reported frequency of blushing. Journal of Nonverbal Behavior, 14, 171-87. Wittchen, H.U. & Fehn, L. (2003). Epidemiology and natural course of social fears and social phobia. Acta Psychiatrica Scandinavica, 108(3), 4-19.
91
Ove r de au te u r s
Dr. Corine Dijk is als universitair docent Klinische Psychologie verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. In 2010 is zij gepromoveerd op blozen en bloosangst. Haar onderzoek richt zich onder andere op hoe mensen met bloosangst denken over de sociale gevolgen van blozen. In 2008 ontwikkelde zij samen met collega Femke Buwalda de cursus ‘Omgaan met bloosangst’. Dr. Arnold van Emmerik is psycholoog en cognitief gedragstherapeut. Hij is als universitair docent verbonden aan de programmagroep Klinische Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, waar hij onder meer leiding geeft aan de onderzoekspolikliniek UvA PsyPoli. In 2005 promoveerde hij op de preventie en behandeling van de posttraumatische stressstoornis. Hij is kaderlid van de Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve therapie (VGCt). Prof. dr. Peter de Jong is als hoogleraar Experimentele Psychopathologie verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek richt zich onder andere op het beter begrijpen van sociale fobie en bloosangst, en hoe dit soort klachten het beste kunnen worden behandeld.
93
Re e d s v e r s c h e n e n t i t el s
1.
Joke Kragten, Leven met een manisch-depressieve stoornis, ISBN 978 90 313 3432 2
2.
Fred Sterk en Sjoerd Swaen, Leven met een paniekstoornis, ISBN 978 90 313 3561 9
3.
Fred Sterk en Sjoerd Swaen, Leven met een dwangstoornis, ISBN 978 90 313 3562 6
4.
Ed Berretty, Leven met een dwangmatige persoonlijkheidsstoornis, ISBN 978 90 313 3877 1
5.
Joke Kragten, Leven met een sociale fobie, ISBN 978 90 313 3878 8
6.
J. Hoevenaars, Leven met een fobie, ISBN 978 90 313 3911 2
7.
Y. Meesters, Leven met een winterdepressie, ISBN 978 90 313 3912 9
8.
Ed Berretty en Kees Korrelboom, Leven met een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, ISBN 978 90 313 4091 0
9.
Sjef Peeters en Karel Klumpers, Leven met assertiviteitsproblemen, ISBN 978 90 313 4193 1
10.
Jenny Palm, Leven na een beroerte, ISBN 978 90 313 4200 6
11.
Joke Kragten, Leven met een depressieve stoornis, ISBN 978 90 313 3981 5
95
12.
Fred Sterk en Sjoerd Swaen, Leven met een piekerstoornis, ISBN 978 90 313 4320 1
13.
Alexandra de Bruijn-Kofman, Leven met chronische pijn, ISBN 978 90 313 4273 0
14.
Ard Nieuwenbroek en Piet Gieles, Omgaan met rijexamenangst, ISBN 978 90 313 4345 4
15.
Martin Appelo, Leven met een psychotische stoornis, ISBN 978 90 313 3979 2
16.
Pieternel Dijkstra, Omgaan met ziekelijke jaloezie, ISBN 978 90 313 4384 3
17.
Tom Mutsaerts, Gezond omgaan met gewoontes, ISBN 978 90 313 4451 2
18.
Ed Berretty, Leven met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, ISBN 978 90 313 4581 6
19.
Josephine Giesen-Bloo, Leven met een borderline persoonlijkheidsstoornis, ISBN 978 90 313 3563 3
20.
Peter Daansen, Leven met obesitas, ISBN 978 90 313 4392 8
21.
Pieternel Dijkstra, Omgaan met hechtingsproblemen, ISBN 978 90 313 4622 6
22.
Jan van den Berg, Cindy Boon en Laura van Bergen, Omgaan met rijangst, ISBN 978 90 313 4474 1
23.
Jean-Pierre van de Ven, Omgaan met relatieproblemen, ISBN 978 90 313 4475 8
24.
Agnes Scholing en Pascal Wolters, Leven met een antisociale persoonlijkheid, ISBN 978 90 313 4476 5
25.
Jolien Fox en Mieke Zinn, Leven met een alcoholprobleem, ISBN 978 90 313 4393 5
96
26.
Martin Appelo en Kees Korrelboom, Leven met identiteitsproblemen, ISBN 978 90 313 4808 4
27.
Jan van den Berg, Marieke Krämer en Laura Grootaarts, Omgaan met hoogtevrees, ISBN 978 90 313 4629 5
28.
Martine Delfos en Marijke Gottmer, Leven met autisme, ISBN 978 90 313 4821 3
29.
Sandra van Gameren, Leven met een psychisch zieke ouder, ISBN 978 90 313 4831 2
30.
Alexandra de Bruijn-Kofman, Leven met chronische hoofdpijn, ISBN 978 90 313 4846 6
31.
Fred Sterk en Sjoerd Swaen, Omgaan met studiefaalangst, ISBN 978 90 313 4914 2
32.
Arnold van Emmerik en Ed Berretty, Leven met een trauma, ISBN 978 90 313 4955 5
33.
Jaques van Lankveld, Omgaan met een seksueel probleem, ISBN 978 90 313 5067 4
34.
Anita Jansen en Hermien Elgersma, Leven met een eetstoornis, ISBN 978 90 313 5018 6
35.
Sjef Peeters, Leven met angst voor ernstige ziektes, ISBN 978 90 313 4627 1
36.
Bart Verkuil en Arnold van Emmerik, Omgaan met stress en burnout, ISBN 978 90 313 4391 1
37.
Jaap Spaans, Omgaan met chronische vermoeidheid, ISBN 978 90 313 5223 4
38.
Frans Hoogeveen, Leven met dementie, ISBN 978 90 313 5087 2
39.
Martine Delfos en Marijke Gottmer, Leven met autisme (tweede herziene druk), ISBN 978 90 313 5325 5
97
40.
Jean-Pierre van de Ven, Omgaan met een scheiding, ISBN 978 90 313 6186 1
41
Fiona Kat, Maura Beenackers en Willemijn ter Brugge, Leven met ADHD, ISBN 978 90 313 6924 9
42
Gerard Kerkhof, Marieke de Gier en Marthe Sernee, Omgaan met slapeloosheid, ISBN 978 90 313 7805 0
43
Alexandra de Bruijn-Kofman, Leven met chronische hoofdpijn, (tweede, bijgewerkte druk) ISBN 978 90 313 8282 8
98