129 53 301KB
Dutch Pages 88 Year 2010
Internationalisering als uitdaging
als uitdaging
internationalisering
Klaas Schermer
Een handreiking voor opleidingen in het hbo
Bohn Stafleu van Loghum Houten 2010
© 2010 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen.
isbn 978 90 313 7269 0 nur 841
Vormgeving omslag en binnenwerk: Bottenheft, Marijenkampen
Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten
www.bsl.nl
Inhoud Woord vooraf 1
inleiding
1.1 1.2 1.3 1.4
9 11
Waarom internationalisering in het hoger onderwijs? Waarom een boekje? 14 Voor wie bedoeld? 15 Opzet 15
2 vormen van internationalisering
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 3
3.1 3.2 3.3 3.4
17
Aandacht voor het buitenland via lesmateriaal Les in een vreemde taal 20 Docenten uit het buitenland 22 Stage in het buitenland 23 Studie in het buitenland 24 Internationale excursies 25 Internationale projecten 26 Internationale klas 27 Internationale opleiding 29 Internationale erkenning 31 De keuze van doelen en vormen 32
beleid en uitvoering
13
19
35
De rol van het management 37 Korte en lange termijn 39 Keuze of verplichting voor docenten en studenten? Taken voor een projectgroep 41
40
4 samenwerking zoeken met het internationale werkveld
4.1 4.2
Criteria voor contact 47 Tijdschriften en internet 47
45
4.3 4.4 4.5 4.6 5
Internationale verenigingen van beroepsbeoefenaren Bedrijven en instellingen in het buitenland 51 Stageadressen 52 Stagebegeleiding 52
samenwerking zoeken met buitenlandse partnerscholen
5.1 5.2 5.3 5.4
Criteria voor samenwerking 58 Aanhaken bij partners van andere opleidingen Internet en conferenties 60 Toevallige contacten 60
6 vormgeven aan samenwerking
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 7
48
Beleidsplan, projectplan, werkplan Contact: elkaar verkennen 65 Pilots: elkaar uitproberen 69 Docentenuitwisseling 70 Studentenuitwisseling 71
de inzet van middelen
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
De juiste mensen 79 Commitment en competenties 80 Begroten van kosten 81 Creëren van inkomsten 82 Bijhouden van inkomsten en uitgaven
86 87
Cultuurverschillen 89 Omgaan met buitenlandse collega’s 90 Omgaan met tegenvallers en calamiteiten 91 Omgaan met buitenlandse studenten 93
9 praktische problemen
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
65
77
8 omgaan met cultuurverschillen
8.1 8.2 8.3 8.4
63
95
Lesroosters en vakanties 97 Faciliteiten voor buitenlandse collega’s 97 Faciliteiten voor buitenlandse studenten 98 Huisvesting voor collega’s en studenten 99 Beoordeling, cijfers en herkansingen 99
59
57
Bronnenlijst
101
Over de auteur Register
105
103
Woord vooraf Vanaf de start van de opleiding Vastgoed en Makelaardij van de Hanzehogeschool Groningen in 2001 kreeg ik de verantwoordelijkheid voor het onderdeel internationalisering. Als ‘coördinator internationalisering’ ontwikkelde ik, in overleg met de teamleider en een aantal docenten, toekomstplannen. In de jaren daarna werd contact gezocht met verwante opleidingen, bedrijven in de sector en beroepsverenigingen in het buitenland; stage- en studiemogelijkheden in het buitenland werden uitgebreid; internationale projecten werden opgezet in samenwerking met opleidingen en bedrijven en in 2006 ging de eerste internationale klas van start. De opleiding kreeg in 2007 van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie op negentien beoordeelde onderdelen de score ‘goed’, twee onderdelen werden ‘voldoende’ bevonden, geen enkel onderdeel scoorde lager. De wijze waarop de opleiding de praktijken beroepsgerichtheid en daarmee de (internationale) domeinspecifieke eisen van het werkveld heeft uitgewerkt, werd ‘voorbeeldig’ genoemd in de dubbele betekenis van het woord en kreeg het predicaat ‘excellent’. Dat was een welkome erkenning van een aantal jaren hard werken. Het was echter geen reden om vanaf dat moment stil te zitten. Niet alles liep perfect en verdere uitbreiding en verbetering waren noodzakelijk. Wel leek het mij raadzaam onze ervaringen op papier te zetten, aangevuld met ervaringen van anderen. Want internationalisering gaat niet vanzelf. Dit boekje is een poging anderen daarbij te helpen. Barbara, Daniëlle, Declan, Elke, Gabor, Giovanna, Günther, Hansjörg, Ingeborg, Ivan, Jerry, Judit, Koloman, Krysztof, Lajos, Lukas, Marie-Hélène, Marta, Michael, Mike, Milosz, Nick, Nicolai, Niels, Owen, Paloma, Piet, Sandor, Sarah, Tim, Urszula, Ute, Wolfgang, Zbigniew en nog tal van andere collega’s leerden mij internationaal samen te werken ondanks alle verschillen en dit geldt ook voor honderden studenten met internationale ervaring. Ad, Cor, Corine, Dick, Els, Frea, Hendrik, Lammert, Lennart, Monique, Paul, Rob, Theo en Yvonne – bestuurders, beleidsadviseurs en uitvoerders – gaven mij inzicht in hun ervaringen en ideeën. Zonder hen allen was dit boekje niet verschenen. klaas schermer Groningen, november 2009
9
1 inleiding
1.1
Waarom internationalisering in het hoger onderwijs?
1.2
Waarom een boekje?
1.3
Voor wie bedoeld?
1.4
Opzet
11
inl e id in g
1
Deze inleiding laat zien waarom internationalisering in het hoger onderwijs noodzaak is. En waarom dit boekje is geschreven, voor wie het is bedoeld en hoe het is opgebouwd.
1.1 Waarom internationalisering in het hoger onderwijs? Internationalisering is, kort gezegd, contact tussen naties bevorderen. Mensen hebben zich altijd over de aarde bewogen in hun zoektocht naar middelen van bestaan of een nieuwe woonplaats, om te vechten tegen andere volken of om er handel mee te drijven. Contact levert ook kennis op: wat weten anderen? Hoe leven anderen? Wat kunnen we van hen leren? Al sinds de oudheid hebben wetenschappers contact met collega’s in andere landen. De Griekse historicus Herodotus bijvoorbeeld, reisde de toenmalig bekende wereld rond en sprak met talloze tijdgenoten om interessante gebeurtenissen vast te leggen. In de zestiende en zeventiende eeuw namen sterrenkundigen uit heel Europa gretig kennis van de nieuwe inzichten van de Pool Copernicus, de Duitser Kepler, de Italiaan Galilei en de Engelsman Newton. Hoewel hun ideeën op fel religieus verzet stuitten, bleek nieuwsgierigheid het uiteindelijk te winnen van vooroordelen. Historici, sterrenkundigen, filosofen, natuurwetenschappers, biologen en medici hebben altijd gekeken naar wat anderen ontdekten, ongeacht hun nationaliteit. Nog steeds organiseren zij internationale congressen om nieuwe inzichten uit te wisselen en lezen zij de internationale vakbladen. Moderne communicatie- en transportmiddelen hebben in snel tempo de grenzen tussen locale en regionale markten wereldwijd geslecht. Of men nu het optimisme van Thomas Friedman, de radicale kritiek van Noami Klein of de genuanceerde visie van Joseph Stiglitz omarmt, het feit van de vergaande globalisering is niet te ontkennen1. Iemand met een hogere opleiding moet de wereldmarkten kennen en erin kunnen functioneren. Kort gezegd gaat het om cross cultural competences. Opleidingen bieden hun studenten tal van manieren om zich die competenties eigen te maken. Internationalisering is identiek met modern, eigentijds onderwijs.
1
Zie de literatuurlijst.
13
hoofds tuk 1
De HBO-raad stelt: ‘Internationalisering is een feit. Het is nauwelijks meer denkbaar dat bedrijven of instellingen geen internationale klanten, contacten of leveranciers hebben. De hogescholen bereiden studenten [daar] zo goed mogelijk op voor. Dit door studenten te stimuleren in het buitenland te gaan studeren, te streven naar internationale docentuitwisseling, aandacht te besteden aan internationale aspecten in het onderwijs en door ervoor te zorgen dat de Nederlandse afgestudeerde bachelor- en masterstudenten een goede positie hebben op de internationale arbeidsmarkt.’ 2
Internationalisering kan studenten en docenten motiveren, hun kennis en vaardigheden op allerlei terreinen vergroten, vooroordelen wegnemen en vriendschappen doen opbloeien. De Europese Unie (EU) heeft het belang van kennisuitwisseling tal van keren benadrukt. In Bologna (1999) spraken ministers van onderwijs af het hoger onderwijs in Europa te harmoniseren volgens de bachelor-masterstructuur en in Lissabon (2000) werd het voornemen geformuleerd Europa koploper in de wereld te maken op het gebied van kennis en innovatie. De EU stelt middelen ter beschikking voor internationale contacten op onderwijsgebied. Universiteiten en hogescholen bieden hun studenten en personeel mogelijkheden om over de grenzen heen te kijken. Samengevat: internationalisering in het onderwijs is nodig omdat: – mensen nieuwsgierig zijn naar wat vreemdelingen denken en doen; – markten internationaal zijn; – de EU internationalisering bepleit en subsidieert; – uw hogeschoolbestuur het wil; – uw werkveld en studenten er baat bij hebben; – andere opleidingen u al zijn voorgegaan en u niet wilt achterlopen; – u ook over tien jaar nog als opleiding wilt bestaan; – internationalisering verrijkend en leuk is.
1.2 Waarom een boekje? Internationalisering vergt inspanning. Het vergt tijd, geld, creativiteit en doorzettingsvermogen om internationale contacten op te bouwen en te bestendigen. De manieren waarop opleidingen internationalisering vormgeven zijn zeer verschillend. Sommige gaan niet verder dan af en toe een buitenlandse gastspreker te laten optreden of studenten toe te staan in een ander land stage te lopen, andere bieden een heel curriculum aan waarin docenten en studenten uit verschillende landen participeren. En velen zijn 2
www.hbo-raad.nl/onderwijs/internationalisering
14
inl e id in g
op weg of op zoek. In dat proces doen zich tal van vragen voor: wat willen we precies? Hoe kunnen we internationale contacten organiseren? Hoe komen we aan geld? Hoe overwinnen we weerstanden en tegenslagen? Dit boekje wil opleidingen helpen problemen op te lossen en mogelijkheden te benutten. Voor internationalisering bestaan geen standaardoplossingen; veel moet worden ontdekt en uitgevonden.
1.3 Voor wie bedoeld? Dit boekje is in de eerste plaats bedoeld voor docenten en ander personeel dat dagelijks vormgeeft aan internationalisering via lessen, stagebegeleiding, internationale projecten, voorlichting, advisering, ondersteuning en dergelijke. Internationalisering wordt meestal door een kleine groep in gang gezet. Actieve instemming, ondersteuning en medewerking van het gehele personeel is echter onmisbaar om een opleiding een internationale uitstraling te geven. Het management heeft de belangrijke rol internationalisering te stimuleren en te faciliteren en daarbij is een duidelijke visie op internationalisering onontbeerlijk. Daarnaast is dit boekje ook nuttig voor studenten, om mee te kunnen denken over internationalisering en om de mogelijkheden om over grenzen heen te kijken te kunnen benutten. Opleidingen kunnen dit boekje aanbevelen of uitdelen aan managers, coördinatoren, docenten en studenten die een rol spelen bij de internationalisering van hun opleiding.
1.4 Opzet Het boek beschrijft varianten van internationalisering, gaat in op knelpunten en geeft tips om ze op te lossen. Het is dus vooral een praktisch boekje. Achtereenvolgens gaat het in op de volgende vragen: – Welke vormen van internationalisering bestaan er? – Wat is de rol van het management, de docenten, ander personeel en studenten in het opzetten van internationalisering? – Hoe krijgt de opleiding contact met het internationale werkveld? – Hoe bouwt de opleiding een relatie op met buitenlandse opleidingen? – Hoe geef je vorm aan samenwerking? – Hoe komt de opleiding aan de benodigde middelen, de geschikte mensen en voldoende geld? – Hoe ga je om met cultuurverschillen, met tegenvallers en risico’s? – Hoe los je praktische problemen op, zoals de huisvesting van gasten, verschillen in vakantieroosters, verschillen in beoordelingssystemen? In de bronnenlijst staan zowel literatuur als nuttige organisaties en websites vermeld.
15
2 vormen van internationalisering
2.1
Aandacht voor het buitenland via lesmateriaal
2.2
Les in een vreemde taal
2.3
Docenten uit het buitenland
2.4
Stage in het buitenland
2.5
Studie in het buitenland
2.6
Internationale excursies
2.7
Internationale projecten
2.8
Internationale klas
2.9
Internationale opleiding
2.10
Internationale erkenning
2.11
De keuze van doelen en vormen
17
v o r m e n va n in t e r n at i o n a l i s e r in g
2
Hogeronderwijsland kent allerlei varianten van internationalisering. De volgende paragrafen geven hier een overzicht van. Elke variant streeft eigen doelen en subdoelen na, legt een ander accent en heeft zijn eigen voor- en nadelen. Een opleiding kan diverse vormen van internationalisering na en naast elkaar nastreven.
2.1 Aandacht voor het buitenland via lesmateriaal Bij de selectie van lesmateriaal kan rekening worden gehouden met wat er buiten de grenzen gebeurt. Er is nauwelijks een vak te bedenken dat alleen let op verschijnselen binnen één land. Zelfs ‘vaderlandse geschiedenis’ verhaalt van de relaties met andere landen en de oorlogen die werden gevoerd, van de koloniën die werden veroverd enzovoort; Nederlands recht houdt rekening met internationale verdragen enzovoort. Het doel van dit lesmateriaal is: zo breed en compleet mogelijke vakkennis bij studenten en docenten bewerkstelligen. Alle wetenschappelijke theorie is in principe grenzeloos. Theorieën maken gebruik van onderzoeksresultaten, los van de vraag waar dat onderzoek plaatsvond. Dat geldt zowel voor ‘harde’ wetenschappen als wis- en natuurkunde als voor de ‘zachte’ wetenschappen als psychologie en sociologie; wetenschappelijke criteria zijn belangrijker dan nationale trots. Een paar voorbeelden uit de praktijk: – In het vak organisatietheorie werd de managementcultuur van Nederland vergeleken met die in Zweden, Amerika en Japan, door studenten te laten zoeken naar feiten die de verschillen zichtbaar maakten. – Studenten van een vastgoedopleiding die zich bogen over taxatiemethoden in diverse landen, ontdekten dat in sommige landen de waarde van een pand wordt gekoppeld aan het netto (bruikbare) vloeroppervlak, in andere landen aan het bruto oppervlak (inclusief gangen en trappenhallen), en in een enkel land zelfs aan de buitenmaten van een pand. Iemand die werkt met klanten uit verschillende landen wil dit soort dingen graag weten om misverstanden te voorkomen. Een opleiding die wil internationaliseren doet er goed aan alle lesmateriaal nog eens te bekijken op internationale aspecten, zoals ontwikkelingen op internationale markten, kennis neergelegd in buitenlandse bronnen en dergelijke. Daarvoor hoeft de taal van het lesmateriaal niet altijd te worden aangepast. Soms valt de keuze op een ander boek, soms kan bestaand lesmateriaal worden aangevuld. Boeken, tijdschriftartikelen,
19
hoofds tuk 2
internet en films kunnen een goed beeld geven van gebeurtenissen en ontwikkelingen buiten de eigen landsgrenzen.
– Voordeel van aanpassing van lesmateriaal: deze aanpak vergt weinig inspanning. – Nadeel: Het resultaat is beperkt tot het opnemen van kennis en leidt niet tot het vermogen zich met vakgenoten in het buitenland te verstaan.
2.2 Les in een vreemde taal Iedereen leert op de middelbare school één of meer andere talen. In het hoger onderwijs in ons land wordt het Engels steeds vaker als voertaal gebruikt. Het doel van les in een vreemde taal is de studenten te leren communiceren over het eigen beroep en vakgebied met anderstaligen. Hiervoor is beheersing van één of meer wereldtalen onontbeerlijk. Ooit waren dat in Europa achtereenvolgens Grieks, Latijn, Frans en Duits. Op dit moment is het Amerikaans-Engels de heersende taal op het gebied van wetenschap, transport en internet. Kennis van Spaans of Chinees is een waardevolle aanvulling. Studenten gaan een vreemde taal beheersen als ze dagelijks in die taal communiceren; zo leren ze ook het jargon van hun vakgebied in de andere taal. Hierbij dient te worden onderscheiden: – mondelinge communicatie, bijvoorbeeld in gesprekken uitwisselen over opleiding, beroep en vakgebied, dus zowel spreek- als luistervaardigheid; – schriftelijke communicatie, zoals buitenlandse literatuur lezen en teksten maken in een vreemde taal.3 Hier is zeker sprake van verschillen in moeilijkheidsgraad: begrijpen wat iemand zegt, is makkelijker dan (correct) spreken; begrijpen wat geschreven staat, is makkelijker dan (correct) schrijven. Helaas bestaat nog wel eens het onjuiste idee dat internationalisering hetzelfde is als les geven in het Engels. Behalve voor opleidingen Engelse taal en letterkunde is de taal nooit doel op zichzelf, maar altijd slechts een hulpmiddel om andere doelen te realiseren. Het hoofddoel van internationalsering is contact met vakgenoten en andere betrokkenen in het buitenland. Dat vergt een gemeenschappelijke voertaal; zonder die dwingende noodzaak is het gebruiken van een vreemde taal weinig zinvol. Een opleiding die wel lessen in het Engels geeft, maar het studiemateriaal niet aanpast en niet over de grenzen
3
Omdat nu vooral het Engels als gemeenschappelijke (tweede) taal wordt gebruikt, noem ik in het vervolg steeds het Engels als ik een gemeenschappelijke vreemde taal bedoel.
20
v o r m e n va n in t e r n at i o n a l i s e r in g
heen kijkt en daadwerkelijk met vakgenoten in het buitenland communiceert, is niet met internationalisering bezig. Wanneer het noodzakelijk is in het Engels te communiceren, dan is het verstandig te kiezen voor studieonderdelen die zich daar goed voor lenen en voldoende hulp te geven aan zowel docenten als studenten om hun taalvaardigheid te vergroten.
‘In het Engels kunnen studenten niet denken’ stond als kop boven een artikel van filosofiedocent Ger Groot in NRC-Handelsblad van 7 mei 2009 (zie ook in par. 2.5). Gegeven het feit dat veel studenten al problemen hebben zich correct uit te drukken in het Nederlands, vreest hij dat dit in een vreemde taal helemaal een ramp wordt. Dat geldt volgens hem vooral voor vakken waar taal heel belangrijk is, zoals filosofie, rechten en letteren. Dit probleem is echter niet nieuw: door de eeuwen heen hebben grote aantallen mensen zich moeten bekwamen in de taal van hun land terwijl zij in hun streektaal waren opgevoed. Een vreemde taal leren, leidt ook tot nadenken over de eigenaardigheden van de eigen taal: men ontwikkelt op die manier beter zicht op beide talen. Tot slot: wie in de 21e eeuw internationaal wil meetellen, dient ten minste één wereldtaal goed te beheersen.
Er zijn onderwerpen die zich niet zinvol laten vertalen: wat moet je met Nederlands staatsrecht of huurrecht in het Engels, of met in het Engels vertaalde klassieke Duitse literatuur of filosofie? In de Tweede Kamer hebben verschillende fracties hun ongenoegen geuit over het feit dat in zeer veel masteropleidingen van Nederlandse universiteiten het Engels nu de voertaal is.4 In een globaliserende wereld is dit een achterhoedegevecht. Wel dienen docenten hun talen goed te beheersen. Bijscholing en ervaring zijn de noodzakelijke ingrediënten voor het smakelijk opdienen van een vak in een vreemde taal.
– Voordelen van vreemdtalig onderwijs: de realisatie is relatief eenvoudig door een paar vakken en bronnen in een vreemde taal aan te bieden. De kosten zijn relatief laag als er slechts een klein aantal docenten bij betrokken is. – Nadelen: het vergt een extra inspanning van studenten en docenten. Onder studenten bestaat een zekere angst voor het moeten volgen van lessen en het doen van tentamens in het Engels. Sommige docenten deinzen terug voor het lesgeven in het Engels. Zij kunnen zich beter en preciezer in hun eigen taal uitdrukken dan in een vreemde. Soms hoor je hilarische voorbeelden van docenten die in krom Engels les geven aan studenten die nog niet de helft begrijpen van wat er wordt verteld. En zeker als alle aanwezigen het Nederlands beheersen, voelt het erg gekunsteld om je in een andere taal te moeten uitdrukken.
4
Zie NRC-Handelblad van 8 april 2009: Kamer tegen opmars Engels op universiteit.
21
hoofds tuk 2
2.3 Docenten uit het buitenland Veel opleidingen maken gebruik van (gast)docenten uit andere landen. Dit is een vorm van ‘docentenmobiliteit’. Het doel hiervan is een completer beeld te schetsen van wat in het beroep – soms letterlijk – te koop is. Docenten en andere specialisten uit het buitenland kunnen deze kennis leveren. Over het algemeen spreken zij geen Nederlands. De gastdocenten zullen zich in belangrijke mate dienen te voegen naar de regels en gebruiken van de gastopleiding. Hun bijdragen kunnen zich beperken tot een sporadische gastles of een structureel onderdeel vormen van het curriculum via een parttime aanstelling. De bijdrage van de buitenlandse docent kan eventueel worden geconcentreerd in een paar dagen of een paar weken per semester of studiejaar. Tal van opleidingen wisselen docenten uit, waarbij niet noodzakelijkerwijs de vakgebieden exact gelijk zijn: juist de verschillen in kennis, discipline of benadering levert meerwaarde op. Wie als docent voor enige tijd naar het buitenland gaat om zijn blik te verruimen, zal de taal van dat land redelijk goed moeten beheersen en bereid moeten zijn zich aan te passen aan de gebruiken van dat land en de opleiding, ook als die niet helemaal parallel lopen met de eigen opvattingen over wat goed onderwijs is.
– Voordelen van buitenlandse docenten: zowel docenten als studenten krijgen op die manier een bredere kijk op hun beroep. Ze ontdekken dat bepaalde problemen en oplossingen niet altijd typerend voor Nederland zijn of dat in het buitenland soms anders wordt gewerkt dan in eigen land. Deze vorm vereist geen andere aanpassing aan het eigen curriculum dan enige ruimte in het rooster voor gastlessen. De kosten liggen vrij laag (reis- en verblijfkosten; hier zijn subsidies voor). Voor zover het de bedoeling is dat studenten ook in die andere taal leren communiceren, zijn gastlessen van buitenlanders een extra voordeel. Bovendien geloven studenten vaak eerder wat een buitenlander over zaken in het buitenland vertelt, dan wanneer een eigen docent hetzelfde beweert! – Nadelen: buitenlandse sprekers zijn niet altijd goed te verstaan door slecht getrainde luisteraars. Zelfs Engelssprekende native speakers zijn soms nauwelijks te volgen als ze snel spreken of een sterk Iers of Schots accent hebben. Sprekers die zelf moeite hebben met de taal waarin ze hun gehoor proberen te bereiken – bijvoorbeeld een Engelssprekende Spanjaard of Rus – sorteren hetzelfde effect. Deze vorm is bovendien vrij kwetsbaar omdat een gastdocent door allerlei oorzaken plotseling verhinderd kan zijn en er dan niemand is die zijn taak kan overnemen. Een ruim reservoir van gastdocenten die elk jaar een paar vaste optredens hebben, reduceert dit risico.
22
v o r m e n va n in t e r n at i o n a l i s e r in g
2.4 Stage in het buitenland Elke beroepsopleiding kent stages. Die kunnen in eigen land, maar ook daarbuiten gedaan worden. Het doel is studenten kennis te laten verwerven van het leven en werken in een andere cultuur, inclusief de opvattingen, gebruiken en werkwijzen in het beroep in die omgeving. Docenten hebben wel eens de angst dat studenten vooral naar het buitenland willen vanwege het mooie weer: de Antillen zijn zeer in trek! Een stage in het buitenland mag naast leerzaam ook best een leuk en mooi avontuur zijn. De opleiding kan eisen stellen aan de werkzaamheden op de stageplaats, de intensiteit van de stagebegeleiding en de zwaarte van de beoordeling.
Studente Agnes liep in haar vierde jaar stage bij een Nederlands bedrijf op Curaçao. Haar baas was verrukt van haar werklust en vroeg haar – aan het einde van haar stageperiode – een paar weken langer te blijven in verband met een geplande zakenreis naar Florida, waarbij zij hem van nut kon zijn. Agnes moest echter terug naar Nederland om tentamens te doen. Haar baas loste dat probleem op door haar een retourticket Willemstad-Amsterdam te geven. Na de tentamens keerde ze terug naar Curaçao, reisde naar Florida en keerde terug naar Nederland met de toezegging dat ze na haar studie terug mocht komen als medewerker. Bovendien kreeg ze zeer lovende aanbevelingsbrieven mee voor het geval dat ze ergens anders een baan wilde zoeken.
Er zijn tal van opleidingen die hun studenten toestaan een stage te doen in het buitenland, zonder daar zelf veel energie in te steken: de student zoekt het zelf maar uit. Andere opleidingen stellen een buitenlandse stage verplicht of stimuleren dit. De EU stelt – via het Nuffic – geld ter beschikking voor stages in een ander Europees land. De hogescholen verdelen dit geld onder de studenten die een buitenlandse stage gaan doen, veelal rekening houdend met het land of de plaats waar de student heen gaat.
– Voordelen van buitenlandse stage: de student is zelf sterk gemotiveerd voor deze vorm van internationalisering. Het vinden van buitenlandse stageplaatsen kan in belangrijke mate worden uitbesteed aan de student zelf. – Nadelen: in alle gevallen is het lastig de kwaliteit van de stageplaats van tevoren te beoordelen. Soms schiet de begeleiding van de student op de werkplek te kort. Direct contact tussen stagebegeleider en student en stagebiedende instelling is in veel gevallen onmogelijk, want te duur. Het vergt een hoop organisatie om als opleiding een flink aantal buitenlandse stages te organiseren.
23
hoofds tuk 2
2.5 Studie in het buitenland Opleidingen kunnen besluiten hun deuren open te zetten voor studenten om een half of heel jaar in het buitenland te studeren bij een buitenlandse partnerinstelling. Hoe langer een student in het buitenland verblijft, hoe meer onderwerpen bestudeerd kunnen worden. Opleidingen in het buitenland behandelen andere onderwerpen of leggen andere accenten dan de eigen opleiding. Dat geeft een meerwaarde, mits die andere opleiding van goede kwaliteit is.
‘Wat veel Nederlandse studenten missen: zelfkennis door studeren in een vreemde taal in een ander Europees land’ was de kop in NRC-Handelsblad op 24 oktober 2009 bij een groot artikel van hoogleraar filosofie Ger Groot (zie ook het kader onder par. 2.2). In 1979 studeerde Groot een jaar in Parijs, op eigen initiatief en kosten, want Erasmus-beurzen waren er toen nog niet. ‘Dat jaar heeft van mij een Europeaan gemaakt en tegelijk werd ik mij bewust een Nederlander te zijn.’ schrijft hij. En verder: ‘Ik realiseerde mij pas hoe Nederlands ik dacht, toen ik mij moest uitdrukken in een taal die daarop niet langer was toegesneden.’ (…) ‘Veeltaligheid brengt een bijzondere wijsheid met zich mee en dat is de kracht van Europa. Wie nooit gedwongen wordt de wereld te bekijken door de bril van een andere taal, zal de beperkingen van zijn visie moeilijker inzien. Waar de taal niet meer vervreemdt, wordt het eigen wereldbeeld het enige natuurlijke. Ga dus elders studeren.’
Duurzame samenwerking met buitenlandse opleidingen geeft de mogelijkheid de programma’s en lesmethoden bij beide instellingen te verbeteren. Het doel hiervan is verbreding van competenties van studenten te bereiken, zowel op het gebied van de vakkennis als het leven in een andere cultuur. De keuze van buitenlandse partnerscholen wordt gewoonlijk gebaseerd op het vakkenpakket, de kwaliteit van het onderwijs en de faciliteiten voor studenten. De gaststudent blijft ingeschreven bij de eigen instelling en hoeft geen collegegeld te betalen aan de gastinstelling. Als beide partners deelnemen aan het Erasmus-programma van de EU kan de student een tegemoetkoming krijgen in de reis- en verblijfkosten. Ondanks de pogingen van de EU om de harmonisatie van het hoger onderwijs en de studentenuitwisseling te bevorderen, ligt het percentage studenten dat in het buitenland gaat studeren nog zeer laag: in Nederland amper drie procent. Voor scholen is het financieel voordelig als zij veel studenten uitzenden en er geen of weinig terugkrijgen, want dat vermindert het aantal studenten bij de gegeven personeelsformatie. Omgekeerd is het een nadeel als je er veel buitenlandse studenten bij krijgt zonder dat er veel eigen studenten elders gaan studeren. Daarom streven scholen en opleidingen naar pariteit: gelijke aantallen inkomende en uitgaande studenten.
24
v o r m e n va n in t e r n at i o n a l i s e r in g
– Voordelen van buitenlandse studie: de student is zelf sterk gemotiveerd voor deze vorm van internationalisering. Het zoeken van een buitenlandse studieplaats kan in belangrijke mate worden uitbesteed aan de student zelf. Het kost de opleiding weinig geld en tijd. – Nadelen: de opleiding dient een aantal partnerscholen te hebben die studenten willen opnemen. In de beginfase is het lastig de kwaliteit van de partnerschool te bepalen. Dit realiseren vergt een lange aanloop. Vakken die beslist wel in eigen land gevolgd moeten worden, beperken de keuzevrijheid van de student. Soms vereist het realiseren van een heel of half jaar studie in het buitenland, zonder de verplichte vakken in Nederland te missen, een flinke reorganisatie van het lesrooster of het curriculum. Wanneer studentenuitwisseling een grote vlucht neemt, nemen de kosten van voorlichting, inschrijving en begeleiding sterk toe.
2.6 Internationale excursies Internationale excursies naar steden, partnerscholen of bedrijven laten studenten kennisnemen van de levenswijze, het onderwijs en werksituaties in andere landen. Omgekeerd kunnen ook buitenlandse studenten worden ontvangen voor excursies in Nederland. Door in ruime mate docenten en studenten uit diverse landen te laten participeren, ontstaat er een intensieve uitwisseling van ervaringen. Het doel hiervan is de kennis van allerlei aspecten van leven en werken in specifieke buitenlandse situaties te bevorderen. Een paar voorbeelden van deze variant: – Een opleiding Vastgoed en Makelaardij organiseert jaarlijks bezoeken aan buitenlandse steden waardoor de studenten een beeld krijgen van de architectuur, de vastgoedmarkt en de woon- en werkomgeving in andere landen; bezoeken aan steden worden georganiseerd door studenten en docenten van twee buitenlandse partnerscholen. – Een opleiding Sociaal-Juridische Dienstverlening brengt elk jaar met een grote groep studenten een bezoek aan het Europese Parlement in Straatsburg om te laten zien hoe Europese regelgeving tot stand komt. Dergelijke excursies kunnen goed in samenwerking met studentenverenigingen worden gerealiseerd; dat levert een actieve betrokkenheid op van studenten door de contacten met studenten van partnerscholen, bedrijven of instellingen.
– Voordelen van internationale excursies: studenten zien met eigen ogen studie-, leef- en werksituaties in een ander land. Er is grote betrokkenheid van studenten. De kosten zijn relatief laag, zeker als studenten bij andere studenten kunnen worden ondergebracht; anders zijn er in de meeste grote steden acceptabele budgethotels aanwezig.
25
hoofds tuk 2
– Nadeel: er kan een accent op ontspanning en vertier komen te liggen, waardoor het hoofddoel niet wordt bereikt. Om een goede mix te krijgen is het nodig voldoende educatieve elementen in te programmeren, bijvoorbeeld lezingen, bedrijfs- en museumbezoeken of een stadswandeling onder leiding van gids die wijst op bijzonderheden in architectuur, culturele aspecten, stadsplanning, gemeentelijk beleid en dergelijke.
2.7 Internationale projecten Tal van opleidingen organiseren relatief kortlopende internationale projecten. Groepen studenten uit verschillende landen werken gedurende een bepaalde tijd onder begeleiding van docenten van de deelnemende scholen aan een gezamenlijke opdracht. Naast onderwijsprojecten zien we ook internationale onderzoeksgroepen met een leidende rol van hogeschoollectoren. Het doel hiervan is te leren samenwerken met studenten uit een andere cultuur en omgaan met verschillen in werkwijze, kennis, ambitie en dergelijke. De voorbereiding op het project kan geheel of gedeeltelijk binnen de eigen opleiding worden gedaan, ook als dat contact met buitenlandse studenten en docenten vergt. Met de moderne communicatietechnieken maakt het immers niet uit waar de ander zich bevindt.5 Voor de uitvoering van het project wordt een plek gekozen die zich daar goed voor leent, in een van de deelnemende scholen, in een makkelijk bereikbare centraalEuropese stad zoals Berlijn, of op de plek die wordt bestudeerd, zoals Sjanghai voor het onderzoeken van vormen van stadsontwikkeling in China. Door een relatief groot project in relatief weinig tijd te doen, komen zeer veel aspecten aan bod, zowel van inhoudelijke aard als op het gebied van sociale vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling. Als studenten ook tijd krijgen voor sociale bezigheden, maken ze elkaar ook mee buiten de schoolsituatie; dat vergroot inzicht in opvattingen, tradities en leefstijlen. Op die manier leren studenten omgaan met collega’s en docenten uit verschillende landen. Begeleidende docenten leren ook de werk- en zienswijze van collega’s uit andere landen kennen. Dat kan leiden tot aanpassingen in de eigen onderwijs- en werkmethoden. Een specifieke variant van de internationale projecten is het zogenaamde Intensieve Programma (IP), een bijeenkomst van studenten en docenten (en eventueel werkveldvertegenwoordigers) gedurende ten minste tien werkdagen. De Europese Unie subsidieert IP’s.
5
In sommige ontwikkelingslanden wordt al sinds jaar en dag onderricht via televisie of computer naar verre, moeilijk bereikbare oorden gebracht. In moderne grote landen vindt met succes afstandsonderwijs plaats. Ik heb daarvan imposante voorbeelden gezien in Noorwegen en de Verenigde Staten. Deze vorm is ook goed bruikbaar voor internationalisering.
26
v o r m e n va n in t e r n at i o n a l i s e r in g
Mr. Benson was de Engelse gastdocent die elk jaar een paar keer optrad bij de Nederlandse opleiding van student Richard. Benson organiseerde voor zijn eigen opleiding in Engeland een project in China. Toen Richard dat hoorde, vroeg hij Benson of hij aan dat project mocht deelnemen. Benson vond dat prima: hij had een goede indruk van Richard en Richard kon zich twee weken vrij maken van zijn eigen opleiding. Tijdens het korte, intensieve project in China ontmoette Richard tal van zakenlieden van multinationals. Richard vroeg een stageplaats bij een van deze bedrijven in Australië en werd direct aangenomen. Na zijn studie kon hij uitkiezen in welke vestiging van dat bedrijf hij wilde werken tegen een riante vergoeding. De reis naar China had Richard betaald uit een lening van zijn ouders die hij – eenmaal aan het werk – zonder een centje pijn kon terugbetalen.
– Voordelen van internationale projecten: studenten en docenten verbreden hun competenties, waardoor ze kunnen samenwerken met collega’s uit andere landen. Eventuele vooroordelen worden gerelativeerd. De doelen worden in relatief korte tijd bereikt door de intensieve vorm van samenwerken. – Nadelen: relatief grote projecten laten zich wel eens moeilijk inpassen in het ‘normale’ rooster van lessen en tentamens. Dit vereist enige flexibiliteit van de organisatie. Korte projecten geven studenten weinig tijd te leren omgaan met studenten, docenten en medewerkers van bedrijven uit andere landen, waardoor het project kan mislukken.
2.8 Internationale klas Contacten tussen studenten en docenten uit verschillende culturen worden sterk bevorderd door een deel van de opleiding open te stellen voor studenten uit verschillende landen. Het doel van deze vorm is (net als onder ‘studie in het buitenland’) studenten de mogelijkheid bieden studenten uit andere landen te leren kennen waardoor zij hun competenties kunnen verbreden, zowel op het gebied van de beroepsopleiding als van het werkveld in een andere cultuur. Les in een gemeenschappelijke taal is absoluut noodzakelijk als studenten en docenten uit andere landen eraan deelnemen. Hoewel de opleiding overwegend Nederlandstalig blijft, ontmoeten de studenten gedurende een jaar of een half jaar studenten uit andere landen in hun klas en werken dan met hen samen in de eigen school. Die ervaring kan iedere student al hebben bij een klein aantal buitenlandse studenten. Wil je iedere student leren omgaan met buitenlandse collega’s, dan is het formeren van een internationale klas, waar ook eigen studenten in zitten, een goede optie. Het is mogelijk de internationale klas als keuze aan de studenten aan te bieden; wie er niet aan wil deelnemen, volgt het Nederlandstalig programma. Vooral als er eerder nog geen sprake
27
hoofds tuk 2
was van een internationale klas, kunnen studenten schrikken van de verplichting nu plotseling een deel van het programma in het Engels te moeten volgen. In die fase is het aanbieden van dit onderdeel als keuzemogelijkheid een optie. Pas als nieuwe lichtingen studenten zijn gewezen op deze invulling van het programma, kan dit onderdeel verplicht worden gesteld. Ook docenten kunnen weerstand hebben tegen het moeten aanbieden van hun vak in een internationale context en in de Engelse taal. Soms houden zij vol dat hun vak zich daar niet voor leent. Zolang het vrijwillig is, zullen zij zich niet verzetten tegen collega’s die hun vak Engelstalig maken. Het risico daarvan is echter dat de internationalisering het exclusieve domein blijft van een klein groepje docenten en studenten en dat anderen zich daaraan kunnen onttrekken met als excuus: ‘Zo gaat het prima; de studenten krijgen de mogelijkheid zich internationaal te oriënteren.’
Een opleiding logopedie formuleerde eens het standpunt dat zij geen reden zag voor internationalisering omdat het beroep volstrekt taalgebonden is. Daarmee probeerde de opleiding te ontkomen aan de eis van haar hogeschoolbestuur om vormen van internationalisering te ontwikkelen. Nog los van het feit dat de Nederlandse taal – of varianten daarvan – ook in een aantal andere landen wordt gesproken, kan het voor studenten en docenten interessant zijn te weten in wat voor instituties het beroep in andere landen is ingebed, wat in het buitenland aan onderzoek wordt gedaan naar oorzaken van spraakproblemen en wat de resultaten zijn van daar toegepaste behandelmethoden. Dergelijke vergelijkingen kunnen het beroep vooruit helpen.
Het formeren van een internationale klas vereist in veel gevallen een aanpassing van het curriculum: het Engelstalig deel moet gevolgd kunnen worden door studenten met een enigszins afwijkende vooropleiding. De opleidingen zijn immers nooit identiek, zelfs niet in Nederland. Bovendien moeten de studieonderdelen interessant zijn voor een breed publiek. In de praktijk zie je daarom vooral studieonderdelen die een supranationaal karakter dragen, zoals international marketing, sport tourism management en cultural differences. Toch kan een typisch Nederlandse specialiteit reden zijn om naar Nederland te komen, bijvoorbeeld de major ‘international water management’ in Wageningen (Van Hall/Larenstein). Deze variant vindt meestal plaats in de vorm van student exchange ofwel studentenmobiliteit. Terwijl studenten van partnerscholen naar de opleiding komen en dit gedeelte volgen, gaan eigen studenten naar partnerscholen om deel te nemen aan een aantal studieonderdelen daar (zie ook par. 2.5). Een probleem is soms dat de partnerschool bang is dat essentiële leerdoelen of onderwerpen in de ontvangende school niet voldoende worden aangeboden. Een voorbeeld: vastgoedopleidingen in Engeland en Ierland geven veel aandacht aan allerlei technie-
28
v o r m e n va n in t e r n at i o n a l i s e r in g
ken van waardebepaling, inclusief de waarde van landbouwgrond. In Nederland gebeurt dat veel minder; het is alleen een specialisme in Dronten. Toch is dit geen probleem: waarom zou een Ierse student zich in Nederland bekwamen in een onderwerp dat in de eigen opleiding al uitgebreid aan bod komt? Het gaat juist om zaken die in de eigen opleiding niet of minder aan bod komen! Een variant die in Nederland nog weinig wordt gebruikt is de Summerschool. Er zijn – vooral in Angelsaksische landen – universiteiten die een zomersemester aanbieden om studenten de kans te bieden stof in te halen of sneller te bestuderen. Een zomerprogramma leent zich ook uitstekend voor een internationaal programma. De Hogeschool Utrecht biedt bijvoorbeeld tientallen internationale cursussen aan in de zomerperiode, met een duur van één week tot een flink aantal weken. Ook al komen de buitenlandse studenten maar voor een beperkte periode, goede voorlichting over wat zij mogen verwachten en opvang en begeleiding zijn juist dan bijzonder belangrijk. Wanneer zij enthousiast zijn over hun verblijf aan de school – zowel over de studie als over de contacten en andere bezigheden – zullen zij dat doorvertellen aan hun medestudenten thuis. Het aantal aanmeldingen zal daardoor toenemen.
– Voordelen van een internationale klas: studenten komen daadwerkelijk intensief in contact met studenten uit andere culturen. De kosten van reis- en verblijf liggen bij de studenten, niet bij de opleiding. – Nadelen: deze vorm vergt een gedegen organisatie en langdurige voorbereiding om geschikte partnerscholen te vinden die studenten willen sturen, een deel van het curriculum aan te passen en te vertalen en docenten te scholen in het lesgeven aan multiculturele klassen. Dit betekent in veel gevallen (kostbare) bijscholingscursussen aanbieden. De inzet van buitenlandse docenten is hierbij natuurlijk uiterst welkom, niet alleen in verband met de taal, maar ook om de opleiding een echt internationaal karakter te geven.
2.9 Internationale opleiding Hoewel een internationale opleiding een graduele afwijking lijkt van een gedeeltelijk internationale opleiding via uitwisselingsstudenten, is het toch een volledig ander concept. Cross cultural competences, zowel op vakinhoudelijk als op sociaal gebied, worden sterk bevorderd door de gehele opleiding open te stellen voor buitenlandse studenten. Alle activiteiten in de internationale opleiding hebben een internationaal karakter; het is geen ‘extraatje’. Een internationale opleiding stelt bovendien meestal een buitenlandse stage verplicht en soms ook nog een half jaar studie bij een buitenlandse partnerschool.
29
hoofds tuk 2
Het aantal buitenlandse studenten dat in Nederland studeert, is veel hoger dan het aantal Nederlandse studenten dat in het buitenland studeert: ruim 6% inkomend tegen 2,5% uitgaand. Van de Europese landen heeft Duitsland de meeste buitenlandse studenten: 11%.
Een variant van deze vorm is de double degree: studenten volgen een deel van hun opleiding in het ene en een deel in het andere land en krijgen het diploma van de opleiding in beide landen. Met twee diploma’s op zak kunnen ze in meer landen werken. Het doel hiervan is een brede internationale oriëntering en competenties van de studenten te bereiken, waardoor hun arbeidsmarkt feitelijk ‘grenzeloos’ wordt. Sommige opleidingen werven actief in het buitenland om hier de gehele opleiding te komen volgen. Een aantal gerenommeerde opleidingen in het buitenland hoeft niet actief te werven: hun kwaliteit garandeert een aantrekkelijke baan na de studie. Omdat in Nederland geen erkende ranking van opleidingen bestaat en hogescholen niet opvallend verschillen in kwaliteit, kunnen Nederlandse instituten zich deze passiviteit niet veroorloven. Verschillende hogescholen hebben deze vorm voor een aantal opleidingen groots aangepakt, met tientallen buitenlandse docenten en honderden buitenlandse studenten, zoals de Engelstalige International Business School en de Duitstalige opleiding Betriebswirtschaft in Groningen. Er zijn ook hogescholen die een Engelstalige masteropleiding aanbieden in samenwerking met een aantal Europese universiteiten, bedoeld voor studenten uit verschillende landen. Hiervan bestaan zowel voltijd- als deeltijdvarianten. De werving van studenten in een ver land gebeurt in sommige gevallen door agenten ter plaatse. Zij gebruiken voorlichtingsmateriaal dat door de opleiding en hogeschool wordt verschaft. Dit materiaal heeft vaak een sterk wervend karakter; de vereisten voor studie in een vreemd land worden dikwijls niet benadrukt, wat zich wreekt tijdens de studie in het gastland: slechte tot onvoldoende taalbeheersing, geen aansluiting bij de didactische methoden van het gastland en dergelijke. Goede, eerlijke voorlichting kan veel ellende voorkomen. Sommige opleidingen organiseren voorbereidingscursussen in het land waar geworven wordt, in andere gevallen gebeurt dat in Nederland, voorafgaand aan de opleiding. Op die manier is een student beter voorbereid op het verblijf en de studie in het gastland. Verder is een intensieve begeleiding van buitenlandse studenten tijdens de studie zonder meer vereist. De begeleider kan tijdig problemen van de student signaleren en proberen deze op te lossen. Begeleiding door en hulp van een medestudent (buddysysteem) werkt hier ook zeer goed.
– Voordelen van een internationale opleiding: alle betrokkenen hebben direct contact met studenten uit andere culturen en zij leren communiceren in een gemeenschappelijke vreemde taal. Bovendien hebben de studenten meer tijd om hun taalvaardigheid en ‘cross
30
v o r m e n va n in t e r n at i o n a l i s e r in g
cultural competences’ te verbeteren dan wanneer zij slechts kortdurend in een internationale omgeving verkeren. – Nadelen: het organiseren van een volledig internationale opleiding vergt zeer veel voorbereiding. Tal van diensten dienen bij te dragen aan de werving, inschrijving, huisvesting en begeleiding van studenten en docenten; buitenlandse docenten dienen te worden aangetrokken, Nederlandse docenten te worden bijgeschoold. Hierdoor kost een internationale opleiding meestal extra geld, dat niet altijd volledig kan worden gedekt uit de bijdrage van buitenlandse studenten.
2.10 Internationale erkenning Nederlandse onderwijsinstellingen vallen onder de Nederlandse wetgeving. Voor buitenlanders (bijvoorbeeld werkgevers) is niet altijd duidelijk wat de status is van een opleiding of diploma. Internationale erkenning kan dit probleem verminderen. Sommige opleidingen zijn geaccrediteerd door buitenlandse organisaties. Dit biedt hun studenten een bredere, internationale arbeidsmarkt. Het doel hiervan is een internationale erkenning van de opleiding en toegang van afgestudeerden tot de internationale arbeidsmarkt. Op verschillende niveaus wordt gewerkt aan internationale diplomawaardering en diploma-erkenning. Zolang een Nederlands diploma in het buitenland niet wordt erkend, is werken in het buitenland – en soms ook stagelopen – niet mogelijk. Het is dus niet voldoende dat een opleiding studenten voorbereidt op een eventuele baan in het buitenland; schoolbesturen en overheden dienen op dit punt nog veel barrières te slechten. Op Europees niveau wordt gewerkt aan een classificatiesysteem dat de internationale erkenning van diploma’s dichterbij moet brengen. Dat is echter nog geen gelopen race. Toch kunnen ook nu al in veel gevallen deuren worden geopend. De opleiding Vastgoed en Makelaardij van de Hanzehogeschool bijvoorbeeld, is geaccrediteerd door het Royal Institution of Chartered Surveyors (RICS), een prestigieuze vereniging waarvan studenten na hun studie en na enige werkervaring lid kunnen worden. Voorwaarde voor lidmaatschap is dat zij hebben gestudeerd aan een door RICS erkende opleiding. Het RICSlidmaatschap opent in veel landen deuren naar collega’s en klanten op vastgoedgebied. Op Europees niveau zijn er brancheorganisaties die zich ten doel stellen de inhoud van bepaalde opleidingen bij te sturen, zoals voor de vastgoedmarkt het Conseil Européen des Professions Immobilières (CEPI); de vastgoedopleidingen die aan bepaalde minimumeisen voldoen, worden door CEPI gecertificeerd, wat de toegang tot buitenlandse markten kan vergemakkelijken. Verder zijn sommige opleidingen zeer actief op internationale conferenties en in het publiceren in buitenlandse vaktijdschriften. Vooral in landen waar het onderscheid tussen wetenschappelijk en beroepsonderwijs is opgeheven, zoals in Groot-Brittannië, tel je past echt mee als je ook in vakbladen publiceert. De vroegere polytechnics – door de old universities soms met enig dédain new universities genoemd
31
hoofds tuk 2
– doen hun best als universiteit mee te tellen door veel energie te steken in wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke publicaties. Willen Nederlandse hogescholen door hun Britse collega’s voor vol worden aangezien, dan zullen zij ook op dat vlak hun steentje moeten bijdragen. Dat vereist dat een deel van de docentformatie en van de middelen wordt gereserveerd voor onderzoek, promoties, publicaties en conferentiebezoek. Lectoren kunnen op dit vlak ook internationaal goed werk verrichten.
– Voordelen van internationale erkenning: versterking van het internationale imago van de opleiding, kansen voor studenten op een baan buiten Nederland, positieve uitstraling naar alle betrokkenen door een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep op internationaal niveau; de opleiding wordt aantrekkelijker voor buitenlandse studenten en organisaties. – Nadelen: deze activiteiten vergen een grote inspanning van vooral docenten om naast hun onderwijstaak binnen de eigen opleiding actief te participeren in onderzoek en internationale organisaties. Accreditatie en certificering vergen een lange voorbereiding, aanpassingen en beschrijvingen van het curriculum en scholing van personeel.
2.11 De keuze van doelen en vormen Naast de hier genoemde varianten van internationalisering zijn er ongetwijfeld nog andere te bedenken. Hoe creatiever de opleidingen, hoe groter het aantal mogelijkheden van internationalisering. Ook kunnen verschillende varianten worden gecombineerd, zoals de internationale klas, buitenlandse docenten, internationale projecten, buitenlandse stages en studentenuitwisseling. Het topmanagement heeft meestal een eigen visie op internationalisering, vaak inclusief streefgetallen voor buitenlandse stages en studentenuitwisseling. Ook biedt de hogeschool ondersteuning voor inschrijving en huisvesting van buitenlandse studenten en het aanvragen van subsidies. Het topmanagement kan echter niet voor een opleiding bepalen in welke vorm en in welke mate internationalisering relevant is; dat is de taak van het opleidingsmanagement, in overleg met personeel en studenten. De keuze van doelen en bijpassende vormen wordt neergelegd in een beleidsdocument, waarvan de uitvoering doorgaans in handen wordt gegeven van een projectteam onder leiding van een projectleider of coördinator. Initiatiefrijke en creatieve docenten en studenten kunnen in belangrijke mate de vormgeving van de internationalisering van hun opleiding beïnvloeden. Zowel op het hoge managementniveau als op het lagere opleidingsniveau moeten daarbij beleidskeuzes worden gemaakt. Het gaat bijvoorbeeld om: – inbedding in het curriculum of internationalisering als extraatje; – korte, eenmalige of structurele, duurzame activiteiten;
32
v o r m e n va n in t e r n at i o n a l i s e r in g
– alleen vakinhoudelijke of ook sociaal-culturele doelen; – voor iedereen of voor een selecte groep; – nabije partners (‘internationalisering op de fiets’) of exotische oorden (‘hoe verder hoe leuker’); – afhankelijk van subsidies of (ook) uit eigen middelen.
33
3 beleid en uitvoering
3.1
De rol van het management
3.2
Korte en lange termijn
3.3
Keuze of verplichting voor docenten en studenten?
3.4
Taken voor een projectgroep
35
b e l e id e n u i t v o e r in g
3
Internationalisering slaagt alleen als het management het expliciet als prioriteit stelt, er zelf warm voor loopt en personeel en studenten ondersteunt in het opzetten en uitvoeren van de plannen. Internationalisering is een kwestie van lange adem: een curriculum kan alleen op lange termijn worden omgegooid, het werven van buitenlandse docenten, stage- en studieplaatsen vergt tijd. Het is daarom nuttig onderscheid te maken in beleidsdoelen voor de lange en voor de korte termijn. Het is een beleidskeuze of iedereen aan internationalisering moet meedoen, of dat dit een kwestie is van persoonlijke keuze, zowel voor studenten als docenten. Om internationalisering planmatig te ontwikkelen, is de instelling van een projectgroep nuttig. Deze aspecten worden in dit hoofdstuk bekeken.
3.1 De rol van het management Het hogeschoolbestuur ontwikkelt een visie op internationalisering en draagt opleidingen op deze visie te vertalen in concrete actie. Opleidingen krijgen daarbij ondersteuning in de vorm van adviseurs en uitvoerders voor bepaalde onderdelen, in het bijzonder voor een aantal juridische en financiële aspecten. Ook overkoepelende zaken zoals werving en huisvesting van buitenlandse studenten is vaak een zaak van de instelling als geheel. Het lagere management vertaalt de visie van het bestuur in concrete plannen. Omdat het onderwijs in jaarcycli werkt, zal een plan de doelen per studiejaar omschrijven en daarbij de benodigde middelen aangeven. Sommige hogescholen werken met streefgetallen of prestatie-indicatoren voor bijvoorbeeld het aantal docenten en studenten dat per jaar naar het buitenland gaat of uit het buitenland zal komen of voor het aantal credits dat in het Engels zal worden aangeboden. Voordat daadwerkelijk een curriculum is aangepast en docenten zijn bijgeschoold, is een opleiding minimaal een jaar, en meestal meer jaren, verder. De plannen beslaan daarom gewoonlijk een aantal jaren. Een dergelijk plan zal in overleg met docenten worden geformuleerd en worden besproken in overlegorganen. Eén of meer docenten worden belast met de uitvoering ervan. Internationalisering vereist steun van het management in woord en daad. Als het management er zelf niet in gelooft, zal het er niet in slagen zijn docenten te enthousiasmeren. Het management moet het belang van internationalisering benadrukken en uitdragen – op voorlichtingsdagen, in stafvergaderingen, in de medezeggenschapsraad enzovoort. Dit belang moet ook zichtbaar worden in het toekennen van taken en uren, in
37
hoofds tuk 3
het instellen van een projectgroep internationalisering, in het tonen van belangstelling en het bieden van ondersteuning. Faciliteren bestaat daarnaast uit het ondersteunen van onderwijskundige veranderingen, zoals het incorporeren van internationale aspecten in de studieonderdelen, het laten vertalen van documenten, het boeken van tickets en hotels. Een onderwijsbureau en een bureau buitenland kunnen in deze zaken ondersteuning bieden en drempels wegnemen. Het management kan dus initiëren en faciliteren. Het leggen van contact op managementniveau, bijvoorbeeld, kan deuren sneller doen opengaan. Het meenemen van één of meer docenten voorkomt dat binnen de eigen opleiding het beeld ontstaat dat de directie vooral plezierreisjes voor zichzelf plant, zonder enig concreet resultaat voor studenten en docenten. Het is van belang dat al dat reizen op redelijke termijn uitmondt in concrete vormen van samenwerking. Een rondreizende manager of docent die terugkomt met dikke stapels adreskaartjes zonder dat er ooit iets concreet aan samenwerking uit voortvloeit, verliest uiteindelijk alle krediet. Directeur en docenten kunnen in het buitenland gastlessen verzorgen en met docenten en studenten praten over hun ideeën over internationalisering. Eenmaal weer terug op de basis doen zij dan uitvoerig verslag van dit bezoek, inclusief foto’s, lesmateriaal en brochures. Omgekeerd kan de directie van de andere opleiding worden uitgenodigd. Contact met docenten en studenten stimuleert de belangstelling om de contacten nader te exploreren.
Een directeur die op bezoek zou gaan bij een potentiële partner kreeg van een docente schampere opmerkingen te horen over dit soort snoepreisjes. Prompt vroeg de directeur of zij mee wilde, waarop ze gretig ‘ja’ zei. ‘Oké, dat is dan afgesproken’, zei haar directeur prompt tot haar verbazing. Samen bereidden ze het bezoek voor: het verzamelen en vertalen van documentatie, het voorbereiden van een paar gastlessen, het regelen van vervoer en accommodatie en nog wat zaken. Op een woensdagmiddag laat vlogen ze naar het betreffende land, van de vroege donderdagochtend tot de late vrijdagavond waren ze druk in touw, zowel met collega’s als met studenten, ook nog tot laat in de avond toen er werd gegeten en nader overlegd. Zaterdagochtend om 06.00 uur zaten ze alweer in een taxi, op weg naar het vliegveld. Van de stad waar de potentiële partner was gevestigd, hadden ze nauwelijks iets anders gezien dan een paar donkere straten en restaurants. De docente was doodop van de vermoeiende reis. Na het weekend deed ze uitgebreid verslag aan haar collega’s en uit haar mond werd geen woord van kritiek meer vernomen als het ging om het bezoeken van partnerorganisaties in het buitenland. Zelf was ze niet meer zo gretig op dit soort reisjes.
Managers hebben van nature de neiging greep op de loop der dingen te willen houden. Sommigen gaan zo ver dat alles moet passen binnen een (oud) beleidsplan en
38
b e l e id e n u i t v o e r in g
geldende regels en procedures. Voor nieuwe ontwikkelingen is dat belemmerend, zo niet dodelijk. Het management zal de nodige flexibiliteit moeten tonen om ongehoorde initiatieven een kans te geven. Waar internationalisering niet goed van de grond komt, is in een groot aantal gevallen in belangrijke mate het management op dit punt in gebreke gebleven. Juist daar waar onder docenten en studenten de nodige aarzelingen of scepsis bestaat, is de rol van het management cruciaal. Weerstand doorbreek je niet met dwang; opgelegde internationalisering – die moet worden uitgevoerd door docenten – gaat niet leven. Alleen met docenten die het nut van internationalisering inzien en er met enthousiasme aan werken, is het mogelijk internationalisering op poten te zetten en duurzaam te maken. Zelfs de meest enthousiaste docenten die zich niet gesteund voelen door hun management geven op den duur de moed op. Verder is het belangrijk dat de enthousiaste voorlopers niet te ver en te snel gaan: door goed voeling te houden met zowel het management als hun collega-docenten helpen zij de internationalisering op gang te komen, zonder risico van ontsporingen.
3.2 Korte en lange termijn In het internationaliseringsplan van een opleiding zijn doelen te onderscheiden voor de korte termijn (het volgende studiejaar) en voor de lange termijn (de jaren daarna). Veel activiteiten op de korte termijn zijn noodzakelijk om op de langere termijn structurele en duurzame vormen van internationalisering te ontwikkelen. Vanuit strategisch oogpunt is een opleiding die studenten betere kansen geeft in de wijde wereld natuurlijk alleen maar gunstig; het kan een belangrijk argument zijn voor aspirant-studenten om zich juist daar in te schrijven. Voorbeelden van langetermijndoelen in het Internationaal Plan: – gezamenlijke internationale projecten, zoals een Intensief Programma; – lessen in de Engelse taal; – (ten dele) Engelstalig curriculum met deelname van buitenlandse studenten en docenten; – grote stagebank buitenland; – brede keuze van studiemogelijkheden in het buitenland. Voorbeelden van kortetermijndoelen in het Internationaal Plan: – ontwikkeling van deelplannen internationalisering; – voorlichten en motiveren van docenten, studenten en ander personeel; – zoeken van buitenlandse partners met bepaalde kenmerken (deskundigheden, kwaliteitsniveau, geografische spreiding en dergelijke); – pilots buitenlandse stages; – pilots studie in het buitenland; – deelname aan internationale congressen.
39
hoofds tuk 3
Uiteraard volgen de kortetermijndoelen uit die voor de lange termijn. Bijkomende doelen zijn steeds: – instellen van een ontwikkelingsteam of benoemen van een coördinator internationalisering; – beschikbaar stellen van uren; – beschikbaar stellen – dus ook het vinden – van geld.
3.3 Keuze of verplichting voor docenten en studenten? Een belangrijke keuze is die tussen internationalisering als vrijblijvend aanbod aan studenten of als verplicht onderdeel van de studie. Voor docenten maakt het ook uit of ze er vrijwillig aan mee mogen doen of het opgelegd krijgen. Niet iedereen vindt een buitenlandse stage nuttig. Wie in het binnenlands bestuur een baan wil vinden, kan wellicht het beste een stage zoeken bij een Nederlandse gemeente. Voor het hotelwezen echter, is een buitenlandse stage een aangewezen middel om te ontdekken hoe in andere landen toeristen of zakenlieden worden gehuisvest en een hotel of conferentieoord wordt gerund. Ook voor het aanbieden van een deel van het curriculum in het Engels kun je de vraag stellen of elke student daar gebruik van moet maken. Het aanbieden van keuzemogelijkheden vergroot de vrijheid van de student, maar geeft de opleiding een extra zware taak: het is lastig plannen als je niet ver van tevoren weet wie het ene of andere programma gaat volgen, en hoeveel studenten wil je minimaal hebben om een keuzeprogramma te laten draaien? Argumenten voor vrije keuze: – De student mag zijn eigen toekomst bepalen. – Weerstanden nemen af, want niet iedereen hoeft mee te doen. – Niet iedere student en docent hoeft zich te kwamen in een vreemde taal en in andere culturen; dat beperkt de kosten van scholing en bijscholing. – Sommige instellingen in het werkveld verlangen dat de toekomstige medewerker zich volledig heeft geconcentreerd op de Nederlandse situatie en zien internationale activiteiten als onnodig of zelfs als onwenselijk. Argumenten voor verplichte deelname aan internationale activiteiten: – Iedereen met een hogere opleiding krijgt vroeg of laat te maken met buitenlandse collega’s, klanten, markten, regelgeving enzovoort (zie citaat HBO-raad in par. 1.1). – De planning van onderwijsactiviteiten is eenvoudiger dan bij vrije keuze. – Het internationale karakter wordt sterker en ‘gewoner’ als iedereen meedoet. Wat het beleid ook wordt – vrijwilligheid of verplichting – in beide gevallen is een goede argumentatie en uitgebreide voorlichting zowel binnen de opleiding als aan het werkveld, uiterst belangrijk. Zodra duidelijk wordt dat door internationalisering de kwaliteit
40
b e l e id e n u i t v o e r in g
van de opleiding verbetert en de kansen van studenten op een interessante baan toenemen, hoeft het weinig betoog meer dat men op de goede weg zit.
Een enthousiaste en creatieve docent in een opleiding Personeelsmanagement organiseerde elk jaar een themaweek waaraan opleidingen en bedrijven uit een stuk of zes, zeven WestEuropese landen deelnamen. Het onderwerp was altijd actueel en interessant voor een breed publiek. Er kwamen steeds flink wat docenten en studenten van andere opleidingen op af. Voor studenten en docenten van de eigen opleiding was deelname aan deze themaweek niet verplicht, met als gevolg dat bijna iedereen voorrang gaf aan lessen en activiteiten die wel verplicht waren. Na een paar jaar vergeefs geprobeerd te hebben ‘zijn’ themaweek een vaste plaats in de opleiding te geven, vertrok deze docent naar een andere opleiding. Dat betekende ook het onmiddellijke einde van de themaweken. Een andere internationale activiteit kwam er niet voor in de plaats.
De overgang van de oude naar een internationale opleiding kan ook in fasen gebeuren. De eerste fase gebeurt dan op basis van vrijwilligheid: niet iedere student en docent neemt deel aan lessen in het Engels of niet iedereen moet enige tijd naar het buitenland. Alleen degenen die ervoor voelen doen daaraan mee; met hen worden vormen van internationalisering opgezet, uitgevoerd, geëvalueerd en verbeterd. Externe partijen, zoals de werkveldcommissie en het accreditatieorgaan, worden erbij betrokken. Pas als de kinderziekten zijn genezen en het besef bij velen groeit dat dit een belangrijke verbetering is van de opleiding, wordt de deelname aan één of meer onderdelen van het nieuwe programma verplicht gesteld. Door bij de voorlichting aan nieuwe studenten ruim aandacht te besteden aan de inhoud van de opleiding en bij het werven van nieuw personeel te letten op de bereidheid aan internationalisering mee te werken, wordt bereikt dat studenten en docenten niet anders verwachten dan dat zij actief mee doen aan internationalisering.
3.4 Taken voor een projectgroep Internationalisering wordt bijzonder kwetsbaar als het wordt toebedeeld aan één enthousiaste docent. Hoewel enthousiasme een belangrijke voorwaarde is voor het starten van internationalisering, is het nooit voldoende. De eenling is hopelijk in staat zijn of haar enthousiasme over te brengen op anderen. Samen de internationalisering opzetten, voorkomt dat alle energie verloren gaat door het uitvallen van die ene pionier. Bovendien kunnen eenmansacties op weerstand stuiten binnen eigen gelederen: de eenling wordt geduld, niet gesteund en soms zelfs tegengewerkt. Voor duurzame internationalisering is draagvlak belangrijk. Door de inzet van meer medewerkers wordt het mogelijk denk-
41
hoofds tuk 3
kracht te bundelen en taken te verdelen. In een projectgroepje van slechts een paar docenten wordt al zo veel ervaring gedeeld, dat deze gemakkelijk is over te dragen op anderen zodra het project enige vaart krijgt. Het instellen van een projectgroep is dus een belangrijke voorwaarde voor succes. De groep moet in het begin zeker niet te groot zijn; een grote groep leidt al gauw tot afstemmingsproblemen waardoor de voortgang wordt belemmerd. Een groep van vijf kan bijvoorbeeld bestaan uit twee docenten, twee studenten en een medewerker uit de ondersteunende diensten. Internationalisering is immers nooit alleen een zaak van docenten; zodra er contacten zijn met buitenlandse organisaties, bestaat de kans dat er gebeld wordt door buitenlanders of dat er post binnenkomt van buitenlandse partnerorganisaties. In die situaties is het prettig als bijvoorbeeld baliemedewerkers en secretaresses weten dat dit kan gebeuren en wat er dan van hen wordt verwacht. Binnen deze projectgroep is één persoon ‘trekker’ van het project; hij of zij overlegt regelmatig met de opleidingsleiding over de vorderingen. Om het project concreet te maken, zijn duidelijke, meetbare doelen, zoals het aantal gewenste partners en het aantal buitenlandse stages of uitwisselingsstudenten, wenselijk.
Een Hongaarse hogeschool wilde in de jaren negentig van de vorige eeuw meedoen aan een groot internationaal project met Duitse, Franse en Nederlandse partners. De directie en docenten waren alleen bereikbaar via het centrale telefoonnummer; computers waren nog maar sporadisch aanwezig en internet werd nog niet gebruikt. Als een westerse collega opbelde om met de directeur of een docent te spreken, kreeg hij een secretaresse aan de lijn die geen woord Engels, Frans of Duits kende. Alleen door de naam van de collega zo gearticuleerd mogelijk in de hoorn te blijven herhalen, lukte het soms de bedoelde persoon aan de lijn te krijgen. Wanneer dat niet lukte, had dat onbekende oorzaken: werd de naam verkeerd uitgesproken, was die collega niet aanwezig, was die wel aanwezig maar kon hij of zij even niet aan de telefoon komen? Kortom, de communicatie verliep uiterst traag en moeizaam, omdat de Hongaarse medewerkers onvoldoende waren geïnstrueerd of getraind in het leggen van contacten met buitenlandse partners.
In een latere fase kunnen eventueel subteams worden gevormd, waarbij één team zich bijvoorbeeld bezighoudt met het curriculum en een ander team met buitenlandse stages en dergelijke. Deze subteams hoeven niet groter te zijn dan twee of drie personen. Pas als de internationalisering deelname vereist van grote aantallen docenten en ander personeel is het belangrijk hen bij te scholen en te begeleiden. Internationalisering is bedoeld voor studenten. Studenten kunnen vanaf het allereerste begin er actief bij worden betrokken, bijvoorbeeld door ze mee te laten denken over de meest wenselijke vormen van internationalisering, plaatsen voor hen in te ruimen in de projectgroep, ze te laten deelnemen aan proefprojecten (pilots) waarbij ze hun erva-
42
b e l e id e n u i t v o e r in g
ringen evalueren, ze voorlichting te laten geven aan medestudenten, ze (buitenlandse) bedrijven en instellingen te laten benaderen voor sponsoring of voor stageplekken enzovoort. Internationalisering tot het takenpakket van slechts een beperkt aantal medewerkers rekenen, brengt het gevaar met zich mee dat ieder ander kan zeggen: ‘De internationalisering is bij ons prima geregeld, want wij hebben daar een speciale werkgroep voor’, om er vervolgens zelf niets voor te doen. Het is daarom van groot belang dat iedereen er op een bepaalde manier bij wordt betrokken. Informatie over de internationalisering is uiterst belangrijk: kleurrijke verslagen van vergaderingen, bezoeken, afspraken en dergelijke dienen frequent en ruim te worden verspreid; leuke foto’s van bezoeken en bezoekers kunnen aan de muur worden gehangen; een grote wereldkaart met daarop vlaggetjes voor alle stage- en studieplekken laat iedereen zien dat de internationalisering vordert. Dat de opleiding over de grenzen heen kijkt, moet zo normaal worden dat niemand daar meer verbaasd over kan zijn. Docenten moeten weten naar wie zij moeten verwijzen als een student naar het buitenland wil en het nodige enthousiasme uitstralen. Zij moeten ook willen meewerken aan oplossingen als de student door verblijf in het buitenland lessen en tentamens dreigt te missen.
Een ervaren projectleider internationalisering gebruikte de afkorting GOKIT om de voorwaarden voor succes aan te geven: G: Geld en andere beschikbare middelen en faciliteiten voor de projectgroep. O: Organisatie, ofwel support door de collega’s. K: Kwaliteit, ofwel ervoor zorgen dat de partners, deelnemende studenten en acties getoetst worden op hun kwaliteit. I: Informatie, dus altijd iedereen goed op allerlei manieren informeren over wat er gebeurt. T: Tijd: een resultaatgerichte planning hanteren.
43
4 samenwerking zoeken met het internationale werkveld
4.1
Criteria voor contact
4.2
Tijdschriften en internet
4.3
Internationale verenigingen van beroepsbeoefenaren
4.4
Bedrijven en instellingen in het buitenland
4.5
Stageadressen
4.6
Stagebegeleiding
45
s a m e n w e r k i n g z o e k e n m e t h e t i n t e r n at i o n a l e w e r k v e l d
4
Het werkveld bepaalt in belangrijke mate welke competenties voor de toekomstige medewerkers belangrijk zijn. Met het binnenlandse werkveld wordt daarover contact gehouden via stages en werkveldcommissies. Voor een breder beeld is contact met het internationale werkveld noodzakelijk. Hoe kom je echter in contact met buitenlandse bedrijven, instellingen en verenigingen van beroepsbeoefenaren? Dit hoofdstuk laat daarvoor een aantal mogelijkheden zien.
4.1 Criteria voor contact Het gaat in de samenwerking met het werkveld vooral om organisaties die kunnen helpen in beeld te brengen welke competenties belangrijk zijn voor studenten die over de grenzen van hun eigen cultuur gaan kijken. Internationale beroepsverenigingen en multinationale bedrijven kunnen deze kennis aanreiken. Om een breed beeld te krijgen, is het nuttig bij een aantal organisaties te rade te gaan; sommige richten zich zeer specifiek op één beroepsgroep of zelfs op een deeltaak binnen een beroep, andere definiëren hun interessegebied breder; sommige richten zich alleen op de Europese markt, andere ook op andere werelddelen. Het blijkt dat zelfs Nederlandse bedrijven die weinig met het buitenland doen, vaak veel waarde hechten aan nieuw personeel met buitenlandervaring: dit zijn mensen die net wat meer aandurven dan de gemiddelde medewerker en ook ver van huis zelfstandig hun problemen kunnen oplossen. Hun ervaring en persoonlijkheid maakt hen tot waardevolle medewerkers. Het is dus zeker zaak ook contact te zoeken met bedrijven die deze voorkeuren hebben.
4.2 Tijdschriften en internet Elke beroepsgroep heeft een vakblad en elke organisatie, groot of klein, heeft een site op het world wide web. Enig speurwerk in bibliotheken, bij collega’s en op internet levert lijsten op met de titels van belangrijke vakbladen en internationale organisaties die interessant zijn voor de eigen beroepsgroep. Een korte blik op de plank voor tijdschriften in een bibliotheek onder de ‘J’ bijvoorbeeld, levert al direct een paar mogelijk interessante vakbladen op: – Journal of Airport Transport Management; – Journal of Sport Tourism;
47
hoofds tuk 4
– Journal of Teaching in Physical Education; – Journal for Library and Information Science. Dit soort bladen laat ook zien welke personen, bedrijven en opleidingsinstituten zich met het onderwerp bezighouden. Soms worden er conferenties in aangekondigd. Docenten worden natuurlijk geacht op de hoogte te zijn van de vakbladen. Maar soms zijn dat er zo veel, dat je ze niet allemaal kunt lezen en zelf niet allemaal kunt kennen. Wat er niet allemaal op het gebied van bouwkunde en architectuur, economie, sociologie en psychologie en tal van andere vakgebieden beschreven wordt, vult met gemak vele schappen in bibliotheken. Vaak is een docent gedwongen zich te beperken tot een klein aantal toonaangevende bladen, specialistische bladen of puur Nederlandse bladen. Collega’s kennen soms een blad dat bij anderen volledig onbekend is. Enige inventarisatie in bibliotheken, op internet en onder collega’s leidt tot een overzicht van wat er internationaal aan vakliteratuur bestaat. Je kunt besluiten om een jaar lang deze bladen te volgen, door ze te verdelen over een aantal collega’s. Daarna is duidelijk in welke bladen de interessante informatie over internationalisering staat. En een mailcontact met onderzoekers en schrijvende docenten is dan snel gelegd. Hetzelfde geldt voor internet. Laat een paar docenten en studenten het internet screenen op het bestaan van internationaal actieve organisaties voor het eigen beroep. Maak daarvan een overzicht en bepaal welke organisaties van nut kunnen zijn. Houd een jaar lang de websites van deze organisaties bij en kies na dat jaar met welke nader contact wenselijk is.
4.3 Internationale verenigingen van beroepsbeoefenaren Bijna elk beroep bestaat ook in andere landen – soms onder een naam die verkeerde associaties wekt, soms met een afwijkende taakstelling. En ook zijn er internationale belangenverenigingen. Een aantal voorbeelden kan dit verduidelijken: – CEPI en Tegova zijn Europese koepelorganisaties van respectievelijk Europese makelaars en taxateurs die de belangen van hun beroepsgroep bij de Europese Unie behartigen. In CEPI is niet alleen de Nederlandse makelaarsvereniging NVM vertegenwoordigd, maar ook doen de Nederlandse opleidingen vastgoed eraan mee. In CEPI ontmoeten markt en onderwijs elkaar op Europees niveau. Door deze contacten is het mogelijk te praten over de eisen die in verschillende landen aan het beroep worden gesteld. – De Fiabci is een wereldwijde vereniging van makelaars in onroerend goed en aanverwante beroepen (taxateurs, hypotheekadviseurs en dergelijke). De naam Fiabci was ooit een afkorting van de in Frankrijk gevestigde Fédération Internationale des Administrateurs de Biens, Conseils et Agents Immobiliers, maar is nu simpelweg de naam van deze internationale vastgoedvereniging. Jaarlijks organiseert Fiabci vergaderingen en conferenties. Fiabci kent ook academic members die zich vooral be-
48
s a m e n w e r k i n g z o e k e n m e t h e t i n t e r n at i o n a l e w e r k v e l d
zighouden met opleidingszaken en internationale uitwisseling. Het ontmoeten van makelaars uit diverse marktsegmenten en uit veel verschillende landen geeft een schat aan informatie over ontwikkelingen in beroep en markt en biedt ruime kansen voor het vinden van partners voor onderwijsactiviteiten. Het Fiabci-lidmaatschap is niet aan strenge eisen gekoppeld, zoals bij het in Groot-Brittannië ontstane Royal Institution of Chartered Surveyors (RICS; de Ieren zijn wel eens in een obstinate bui geneigd RICS niet het Royal Institution te noemen, maar het Republican Institution). RICS hanteert voor zijn leden strenge eisen qua opleiding en werkervaring. Leden moeten een examen afleggen, waardoor RICS-leden van Ierland tot Australië en van Duitsland tot China dezelfde werkmethoden en -ethiek hanteren. – Corenet is een internationaal Corporate Real Estate Network dat vooral sterk is in de Verenigde Staten. Het bundelt beroepsbeoefenaren die actief zijn op de markt van commercieel vastgoed (kantoren, winkels en andere zakelijke panden). Corenet kijkt niet alleen naar de beroepsuitoefening, maar is ook geïnteresseerd in wat opleidingen doen. – De European Real Estate Society (ERES) is een los Europees verband van onderwijsmensen, zowel hoogleraren, onderzoekers als docenten op het gebied van vastgoed. Elk jaar organiseert ERES een vakinhoudelijke conferentie waar iedereen een bijdrage aan kan leveren, collega’s kan ontmoeten en afspraken kan maken over samenwerking. Wie eenmaal een conferentie bezoekt, is automatisch lid van ERES. Soms neemt een docent of een opleiding het initiatief voor een studiebijeenkomst over een specifiek onderwerp, zoals bepaalde opleidingsproblemen. Er bestaan ook een American Real Estate Society en een Asian Real Estate Society. Het staat ieder vrij elkaars conferenties te bezoeken. Het spreekt vanzelf dat deze bijeenkomsten internationalisering zeer tastbaar maken en uitnodigen tot veel nieuwe activiteiten, zoals gezamenlijk onderzoek, docentuitwisseling en gezamenlijke projecten. Alleen al op het gebied van de onroerendgoedmarkt zien we dus al een keur aan internationale organisaties: CEPI, Tegova, Fiabci, RICS, Corenet, ERES. Er zijn er zelfs nog meer, sommige meer regionaal (Oost-Europa, Azië), andere voor speciale marktsegmenten. – Scholen voor Social Work zijn al decennialang verenigd in de International Society of Schools of Social Work (IASSW). Haar tweejaarlijkse conferenties worden bezocht door social workers en docenten van Noorwegen tot Zuid Afrika en van Indonesië tot de Verenigde Staten. – Verpleegkundigen hebben hun internationale Florence-netwerk van dertig Europese opleidingen. – Voor de logistieke sector (vervoer) bestaat er een brancheorganisatie die sterk voorstander is van internationale aandacht in de opleidingen logistiek; een aantal bedrijven hanteert zelf het Engels als voertaal, omdat niet alleen de klanten, maar ook de medewerkers uit verschillende landen afkomstig zijn. Bovendien bestaat er een Europees verband van opleidingen logistiek. Dat maakt duidelijk dat een opleiding logistiek internationaal georiënteerd dient te zijn, ook als bepaalde bedrijven daar
49
hoofds tuk 4
zelf geen behoefte aan hebben omdat zij uitsluitend voor de Nederlandse markt werken. Waar het werkveld zelf nog aarzelend is over nut en noodzaak van een internationale orientering van hun werknemers, kan het onderwijs ook een voortrekkersrol vervullen. Zo kan onderzoek vanuit een opleiding naar afzetmarkten in verre landen bedrijven helpen nieuwe kansen te pakken. Bovendien gaat het niet om hoe het werkveld nu presteert, maar hoe dat over tien of twintig jaar zal zijn, niet alleen bij Nederlandse bedrijven, maar ook bij buitenlandse concurrenten. Het kan een lastige klus zijn om uit te vissen welke internationale beroepsorganisaties er bestaan en welke het meest te bieden hebben voor internationalisering van de opleiding. Vakbladen en internetsites bevatten vaak aankondigingen van conferenties en adressen van organisaties. Collega’s weten soms van het bestaan van een organisaties, ook als ze daar zelf niet lid van zijn of actief in zijn. Zoek dus naar die informatie en maak een lijst van organisaties en hun activiteiten. Vraag na wat de kosten zijn van lidmaatschap en conferentiebezoek. Bekijk hun publicaties. Bepaal welke organisaties het meest interessant lijken. Het bezoek aan een internationale conferentie maakt snel duidelijk hoe daar de kansen liggen. Sommige organisaties zijn duur, zowel qua lidmaatschap als qua deelname aan conferenties. Fiabci bijvoorbeeld is duur, ook doordat de conferenties elk jaar op een andere plaats in de wereld worden gehouden en altijd op toplocaties. Als docent hoef je natuurlijk niet een vijfsterrenhotel te boeken; vaak kun je met veel minder kosten toch prima accommodatie vinden. Een reis naar een plek ver buiten de westerse wereld leidt meestal tot hogere vliegkosten, maar soms tot lagere verblijfkosten. ERES daarentegen is goedkoop: zij kent geen lidmaatschapsgeld en de conferenties zijn verre van commercieel; ze worden vaak in een school gehouden terwijl de organisatie altijd perfect en de sfeer aangenaam collegiaal is. Sommige dure organisaties – met leden die de kosten van lidmaatschap en conferentiebezoek kunnen afschrijven als bedrijfskosten – zijn bereid onderwijsmensen toe te laten tegen een aanmerkelijk gereduceerd tarief. Verwijzing naar het belang van de vereniging aan de ene kant en het feit dat een school geen subsidie krijgt voor dit soort activiteiten aan de andere kant, kan deuren openen. Met een beetje creativiteit en assertiviteit kan een opleiding zich flink roeren in het internationale werkveld.
Een directeur van een bedrijf dat een goede relatie onderhield met de opleiding waarvan hij regelmatig stagiairs en medewerkers betrok, had een centrale functie in een internationale vereniging van beroepsbeoefenaren. Jaarlijks hield deze vereniging een groot congres met interessante sprekers en workshops. Niet-leden konden deze congressen bezoeken als zij bereid waren daar een lieve duit voor neer te tellen. Omdat deze directeur de congressen interessant vond voor studenten die overwogen een buitenlandse stage te doen, nodigde hij deze studen-
50
s a m e n w e r k i n g z o e k e n m e t h e t i n t e r n at i o n a l e w e r k v e l d
ten uit het congres bij te wonen als zijn special guests, waardoor zij de toegangsprijs van ruim boven de duizend dollar konden vermijden. De reis- en verblijfkosten kwamen wel voor eigen rekening, zij het dat deze directeur ook in staat bleek goed te kunnen onderhandelen over de kamerprijs van een hotel.
Na een paar jaar intensief de internationale organisaties te hebben geïnventariseerd en hun activiteiten te hebben gevolgd, is een goed beeld verkregen van de belangrijkste spelers op het internationale vlak. Vele sleutelfiguren zijn intussen persoonlijk ontmoet en kunnen worden uitgenodigd voor een bezoek aan de opleiding voor een gastles over de ontwikkelingen in de betreffende branche en voor nader overleg over de inhoud van internationalisering. De contacten die de instelling wil voortzetten, zijn de contacten met de organisaties die het beste aansluiten bij de competenties die voor de eigen studenten belangrijk zijn. Als een deel van de studenten bijvoorbeeld vooral in Europese landen aan het werk gaat, dan is contact met Europese verenigingen belangrijker dan contact met Amerikaanse of Aziatische organisaties. Het is wenselijk dat een deel van het docentencorps lid wordt van internationale verenigingen van beroepsbeoefenaren; langs die weg weten deze docenten precies wat de internationale normen, gebruiken en ontwikkelingen zijn op hun vakgebied. Het management kan dit stimuleren, bijvoorbeeld door het lidmaatschapsgeld uit de afdelingspot te betalen.
4.4 Bedrijven en instellingen in het buitenland Het bedrijfsleven bepaalt in belangrijke mate wat de competenties zijn waarover de professional in hun werksoort dient te beschikken. Vaak zijn er nationale verschillen. Wie in Nederland werkt, heeft met een andere cultuur en wetgeving te maken dan iemand die in een ander land werkt. Voor allen geldt echter dat men moet weten wat de eigenaardigheden zijn van de heersende cultuur en wat de specifieke regels zijn voor de uitoefening van het beroep. Culture awareness is onmisbaar. Elk beroep ontwikkelt zich bovendien: er ontstaan nieuwe technieken en werkmethoden. Ook de managementcultuur is aan ontwikkelingen onderhevig. Het onderwijs probeert die veranderingen in het curriculum te incorporeren. Soms liggen scholen voor, soms achter. Vaak leveren scholen een theoretische onderbouwing van in de praktijk gegroeide veranderingen. Bedrijven hebben soms sterke behoefte aan zulke onderbouwing. Opleidingen hebben behoefte aan tijdige informatie over de veranderingen in het beroepenveld. Werkveld en opleiding hebben elkaar dus nodig. Voor eigentijds onderwijs hebben opleidingen contact nodig met het internationale bedrijfsleven of buitenlandse instellingen. Dankzij dit wederzijds belang is het vaak makkelijk contact te leggen en bezoeken te organiseren. Opleidingen kunnen een excursie van docenten en studenten organiseren naar buitenlandse bedrijven en instellingen, beroepsbeoefenaren uit het buitenland kunnen
51
hoofds tuk 4
worden uitgenodigd voor overleg en gastlessen. Dergelijke uitwisseling leidt tot beter zicht op wat iedere kant van de markt biedt en vraagt en maakt het mogelijk vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen.
4.5 Stageadressen Binnenlandse stageadressen bestaan over het algemeen uit een vaste kern van bedrijven of instellingen plus een aantal incidentele adressen. Studenten maken gebruik van de adressenlijst van het stagebureau of gaan zelf op zoek naar een stageplek. Voor buitenlandse stageadressen werkt dat niet anders. Sterk gemotiveerde studenten vinden altijd zelf wel een buitenlandse stageplek, los van wat de opleiding aanbiedt. Indien de stage goed verloopt, kan het stagebureau dit adres opnemen op de lijst. Daarnaast bestaan er commerciële bureaus die tegen betaling bereid zijn voor een student een stageplaats te zoeken, samen met een verblijfsadres en vervoer. Het is hierbij steeds de vraag wat de opleiding prefereert: studenten zelf laten zoeken – wat de taak van de opleiding beperkt tot het screenen van de kwaliteit van de stagebiedende instelling – of zelf actief goede stageplaatsen werven. In het laatste geval kan zowel gebruik worden gemaakt van het binnenlandse netwerk, omdat veel binnenlandse bedrijven en organisaties contact hebben met buitenlandse collega’s, als van de buitenlandse partneropleidingen, die zelf een netwerk hebben van stage-instellingen in hun land. Inschakeling van commerciële bemiddelaars heeft het voordeel dat de opleiding er geen omkijken naar heeft (zo lang het goed gaat!), maar als nadeel dat er ook weinig binding meer is tussen de opleiding en de buitenlandse stagebedrijven. Studenten die in de EU stage gaan lopen, kunnen via hun school een Erasmus-beurs krijgen. Voor plaatsen buiten Europa zijn er andere fondsen beschikbaar (zie ook par. 7.4).
4.6 Stagebegeleiding Stagebegeleiding aan een student in het buitenland is natuurlijk lastiger dan aan een student die dichtbij verblijft. Hoewel veel communicatie, ook bij binnenlandse stages, per telefoon en e-mail plaatsvindt, is het gebruikelijk om de stage-instellingen ook af en toe te bezoeken, omdat dat een beter beeld geeft van het werk, de werplek, de collega’s en de chefs. Het bezoeken van buitenlandse stageadressen kan een kostbare zaak worden. Alleen als een buitenlandse stage als wezenlijk voor de opleiding wordt gezien, is het periodiek bezoeken van de buitenlandse instellingen onmisbaar. Is het meer een mogelijkheid die incidenteel wordt gebruikt, dan kan een bezoek plaatsvinden in combinatie met andere bezoeken, zoals aan een partnerschool, een internationaal congres en dergelijke. Soms is een docent bereid in zijn vakantie een werkbezoek af te leggen, maar uiteraard mag internationalisering niet afhankelijk worden van de vrijetijdsbesteding van een docent.
52
s a m e n w e r k i n g z o e k e n m e t h e t i n t e r n at i o n a l e w e r k v e l d
De acceptatie van een bedrijf of instelling als stageadres zal mede afhangen van de wenselijke vormen van begeleiding van de stagiairs. Natuurlijk zal elke stage-instelling de student werkbegeleiding geven, maar de opleiding zal zelf ook willen zien wat de student presteert. Eventueel kan een partnerschool in het land waar de stage plaatsvindt een rol spelen in het begeleiden van de stagiair, naast de communicatie tussen opleiding, student en andere betrokkenen per telefoon en e-mail.
53
5 samenwerking zoeken met buitenlandse partnerscholen
5.1
Criteria voor samenwerking
5.2
Aanhaken bij partners van andere opleidingen
5.3
Internet en conferenties
5.4
Toevallige contacten
55
samenwerking zoeken me t buitenl andse par tnerscholen
5
Concrete vormen van internationale samenwerking, zoals een gezamenlijk project of een internationale klas, vergen veel voorbereiding. Het eerste project of de eerste internationale klas telt waarschijnlijk nog slechts een klein aantal partners en studenten. Dat lijkt een mager resultaat van al het werk dat nodig was om zover te komen. De eerste schreden op het pad van internationale samenwerking zijn echter onmisbaar op de weg naar succes. Deze eerste ervaringen bieden belangrijke leerpunten: wat gaat goed, wat moet beter? Voor de partners is het ook een belangrijk signaal: naar die opleiding kan ik met goed vertrouwen studenten en docenten sturen. Zij zijn uw beste ambassadeurs: na het eerste jaar zal het aantal studenten en partners snel toenemen; u hoeft steeds minder op zoek te gaan naar partners. Voorbij een bepaald punt gaat uw internationale activiteit werken als een magneet: de partners en studenten melden zich spontaan aan. U hebt dan de kritische massa bereikt. Totdat dat punt bereikt is, moet u zich hard inspannen om partners te krijgen, daarna gaat dat min of meer vanzelf. Waar dat punt ligt, hangt van een aantal factoren af, zoals het aantal verwante opleidingen in de wereld, de vorm van samenwerking die u kiest, de waardering van de eerste deelnemers voor deze vorm van internationalisering. Veel opleidingen zijn graag onderdeel van een breed en wijd vertakt netwerk, zodat zij veel studenten en docenten kunnen bedienen als zij hun vleugels internationaal willen uitslaan. Horen zij van een partner dat die uw partner is en dat zijn ervaringen met uw activiteiten gunstig zijn, dan zullen zij zich bij u melden met het verzoek in uw netwerk te worden opgenomen. Dat werkt in twee richtingen: zij kijken naar partners van partners en u kunt dat ook doen. Sommige instituten grossieren in partners; zij hebben tientallen samenwerkingscontracten en schermen met lange lijsten van partners waarmee ze feitelijk niets concreets doen. Let er dus wel op of uw partner bereid en in staat is tot daadwerkelijke samenwerking. Maar eerst moet u aan een aantal partners zien te komen. Hoe doet u dat? Er zijn verschillende wegen: – Aanhaken bij buitenlandse partners van andere opleidingen van uw hogeschool. – Speuren op internet naar verwante opleidingen in het buitenland en deelnemen aan internationale conferenties. – Toevallige contacten. In alle gevallen is het belangrijk criteria te hanteren om te kunnen beoordelen of een potentiële partner geschikt is voor structurele samenwerking.
57
hoofds tuk 5
5.1 Criteria voor samenwerking Mogelijke criteria voor samenwerking: – Kwaliteit. Tal van organisaties meten de kwaliteit van onderwijsinstituten.6 Hierbij speelt het niveau een rol. In Angelsaksische landen is het onderscheid tussen hogescholen en universiteiten opgeheven. Dat betekent dat voormalige hogescholen (polytechnics) aandacht besteden aan onderzoek. Dit uit zich niet alleen in de tijd die wordt besteed aan onderzoek, maar ook in het aantal promoties en het aantal gepromoveerde docenten. In Nederland zijn hogescholen vooral op de beroepsuitoefening gericht. Dat kan een belemmering zijn voor universiteiten uit het Angelsaksische gebied om met Nederlandse hogescholen samen te werken. Nederlandse hogescholen hebben op dit vlak immers weinig te bieden. In een aantal gevallen is dit daadwerkelijk het breekpunt geworden na aanvankelijk veelbelovende contacten.7 In uw pogingen geschikte partners te vinden, speelt mee welk type instituut uw hogeschoolbestuur wil neerzetten; dat kan variëren van een sterk praktisch gerichte beroepsopleiding tot een nieuw soort universiteit. De belangrijkste vraag is: kunnen we van elkaar leren? – Organisatievermogen. Lijkt de partner in staat de samenwerking duurzaam te organiseren? Sommige opleidingen zijn zo klein dat zij niet beschikken over voldoende middelen (docenten, studenten en financiën) om samenwerking duurzaam vorm te geven. Soms is een opleiding zo sterk in ontwikkeling, dat er amper tijd is voor andere dan interne zaken. – Ervaring. Heeft de partner al ervaring met internationalisering en zo ja, hoe was die ervaring? – Kosten. Wat kost het? Internationalisering met partners in de buurlanden België en Duitsland wordt wel eens ‘internationalisering op de fiets’ genoemd. Door de nabijheid zijn de reiskosten gering. Maar dankzij prijsvechters als Ryan Air, Sky Europe en Easy Jet liggen de vluchtprijzen naar verder gelegen landen soms nog ver onder wat je kwijt bent aan benzinekosten naar een van de buurlanden. Bereikbaarheid is een belangrijk criterium bij veelvuldige, korte bezoeken. – Locatie. Zijn de partners aantrekkelijk voor studenten en docenten? Veel studenten gaan liever naar een exotisch oord dan naar een land dichtbij, waar ze denken ooit toch nog wel eens te komen. De Antillen, Noord-Amerika, Hongkong, Australië en
6
Op het terrein van de kwaliteitszorg is ENQA opgericht, het European Network for Quality Assurance (www.enqa.eu). Er zijn inmiddels talrijke regionale organisaties actief, zoals het OostEuropese netwerk voor kwaliteitszorg (CEE, www.ceenetwork.org), het European Consortium for Accreditation (ECA, www.ecaconsortium.net) en DACH, het netwerk van de Duitse, Zwitserse en Oostenrijkse accrediterings- en kwaliteitszorgorganisaties.
7
CVB-lid M. van Os in Hanzecontact, mei 2009, p.10-11.
58
samenwerking zoeken me t buitenl andse par tnerscholen
Nieuw Zeeland zijn zeer in trek. Pas als partners dichtbij iets bijzonder hebben te bieden, zoals een zeer goed aangeschreven programma, veel internationale studenten, een leuke stad, trekken zij meer studenten. – Spreiding. Zoeken we alleen partners dichtbij of willen we een zekere geografische en dus ook culturele verscheidenheid? Qua herkenbaarheid en financiële draagkracht is samenwerking met grote instituten in buurlanden wellicht prettig, maar dit levert relatief weinig nieuwe kennis op. Bovendien is het voor subsidie van de Europese Unie wenselijk om niet alleen met partners samen te werken uit Noord-west-Europa; een netwerk met partners uit alle windstreken is interessanter.
5.2 Aanhaken bij partners van andere opleidingen Hier zijn twee varianten mogelijk: aanhaken bij partners van de eigen hogeschool (intern aanhaken) of bij die van buitenlandse hogescholen (extern aanhaken). Intern aanhaken
Wie zijn de partners van uw hogeschool? Hebben die partners ook opleidingen die aan die van u verwant zijn? Zo ja, dan kunt u wellicht met die opleidingen zaken doen. Het voordeel is bovendien dat uw school al een samenwerkingsovereenkomst met die partnerschool heeft op bestuursniveau en dat u van uw collega’s binnen de eigen school kunt horen wat voor school dat is, qua grootte, niveau, aandachtsgebieden, faciliteiten, ervaring met uitwisseling en dergelijke. Extern aanhaken
Uw partners hebben zelf ook partners. U kunt die tot uw partner maken. Stel u vindt een partner in Zweden en in Oostenrijk – dat is een klein netwerk. Stel dat uw Zweedse partner partners heeft in Engeland en Rusland en uw Oostenrijkse partner in Duitsland en Italië. Er bestaat een grote kans dat die scholen in Engeland, Rusland, Duitsland en Italië ook graag een groter netwerk hebben, al was het maar om hun studenten een ruimere keuze te bieden om een gedeelte van hun studie in het buitenland te kunnen doen. Zo wordt uw netwerk vanzelf een stuk groter. Meld aan uw aspirant partners wat uw bedoeling is en dat u hen graag een bezoek brengt. Na het bezoek en het bestuderen van elkaars curriculum kunt u besluiten een pilot op te zetten, door bijvoorbeeld één of twee studenten uit te wisselen. Hebt u zelf nog geen Engelstalig vakkenpakket in de aanbieding, dan kunt u wel studenten sturen, echter niet ontvangen, althans niet in uw eigen opleiding. U kunt ze naar een min of meer verwante Engelstalige opleiding binnen uw instituut laten gaan. Overigens zijn veel scholen soepel genoeg om geen strikte pariteit na te streven; zij nemen in veel gevallen genoegen met een situatie waarin het aantal uitgezonden en het aantal ontvangen studenten over een reeks van jaren ongeveer gelijk is.
59
hoofds tuk 5
5.3 Internet en conferenties Via internet en conferenties komt u niet alleen het werkveld tegen, ook tal van buitenlandse opleidingen laten zich er gelden. Opleidingen die u via internet vindt, kunt u mailen voor nadere informatie-uitwisseling. Lijkt de opleiding interessant, dan kunt u afspraken maken voor wederzijdse bezoeken. Internationale congressen van brancheorganisaties en opleidingen zijn een rijke vijver van mogelijke samenwerkingspartners. Net als bij uw nationale netwerk worden de beste overleggen gevoerd in de wandelgangen. Een aantal van de meest interessante en gemotiveerde opleidingspartners heb ik voor samenwerking met mijn opleiding weten te interesseren tijdens lunches en diners. Niet alleen u bent op zoek naar partners, andere opleidingen zijn wellicht op zoek naar u. Internationale conferenties, zoals van de European Association of International Education (www.eaie.org), bieden een platform voor overleg over internationalisering van het hoger onderwijs waar u partners voor het uitkiezen heeft! De EAIE biedt bovendien trainingen en workshops voor docenten, managers en ondersteunend personeel. De Academic Cooperation Association (ACA, www.aca-secretariat.be) is een koepelorgaan van Europese organisaties op het gebied van internationalisering. Van de ACA zijn organisaties lid (o.a. Nuffic); de EAIE kent alleen individuele leden. Terwijl in Nederland de machtsafstand klein is en docenten daarom in veel gevallen het mandaat hebben om toezeggingen te doen die worden waargemaakt, is het in veel andere landen belangrijk om de gezagsverhoudingen niet uit het oog te verliezen: afspraken maak je met de directie, uitvoering ervan regel je met de lagere goden. Wees niet dadelijk te amicaal, stel u voor met uw achternaam en uw functie of titel en neem flink wat documentatie mee over uw school, opleiding, land en stad. Dit laatste betekent dat u deze informatie in het Engels of een andere gemeenschappelijke taal beschikbaar hebt. Uw instelling heeft ongetwijfeld fraaie brochures over uw school en stad, maar waarschijnlijk nog niet over uw opleiding. Dat betekent dat een van de eerste taken is, het (laten) vertalen van (delen van) de studiegids van uw opleiding.
5.4 Toevallige contacten Het zou mooi zijn als u uit een compleet overzicht van alle verwante opleidingen in de wereld die opleidingen zou kunnen kiezen om mee samen te werken die voldoen aan alle eisen die u stelt. Maar de liefde moet van twee kanten komen. De instelling die u graag tot partner wilt maken, heeft daar zelf wellicht andere ideeën over. Een internationaal zeer gerenommeerde opleiding heeft natuurlijk al een groot internationaal netwerk en u moet van goeden huize komen om daarbij te mogen horen. We kunnen niet allemaal vriendjes zijn van de Ivy-League! Soms moet u zich tevreden stellen met de partner die u kunt krijgen, niet de partner die u het liefst zou willen. Dat betekent niet
60
samenwerking zoeken me t buitenl andse par tnerscholen
dat samenwerking dan inhoudsloos wordt. Wees overigens niet onnodig bescheiden: ook docenten van topuniversiteiten zijn gaarne bereid u te ontvangen en te vertellen over hun bezigheden, ook al kennen zij niet de naam van uw hogeschool. Uw ervaring en ideeën zijn voor elke gesprekspartner interessant, ook als daar geen (of niet direct een) duurzame, intensieve samenwerking uit voortspruit. Tot de min of meer toevallige partners kan men ook de partners rekenen die voortvloeien uit de contacten die Nederland – via het Nuffic of andere organisaties – al heeft. Bijna iedereen kijkt tegenwoordig naar China, ten dele omdat China naar de wereld kijkt, ten dele omdat er intussen al veel institutionele contacten met China bestaan. Je volgt dan de trend, terwijl er voor bepaalde opleidingen wellicht interessantere mogelijkheden liggen in landen waar nog nauwelijks contacten mee zijn. Er zijn tal van instituten waar u wellicht nog nooit van hebt gehoord die prima partners kunnen zijn. Een toevallig contact of een naam die u via via hoort, kan leiden tot interessante en intensieve samenwerking. Vertel daarom aan iedereen dat uw opleiding samenwerking zoekt met buitenlandse opleidingen. Dat vergroot de kans dat u namen doorgespeeld krijgt van mogelijke kandidaten. Hoe het eerste contact ook verloopt, uit het vervolg moet blijken welke mogelijkheden voor samenwerking er in de praktijk uit voortvloeien.
Een teamleider van een opleiding Social Work werd benaderd door een volstrekt onbekende buitenlandse collega die wilde komen praten over samenwerking. Er werd een afspraak gemaakt. Tijdens het eerste overleg bleek waarom deze buitenlandse collega juist deze keuze had gemaakt: een paar jaar eerder had hij de hogeschool een kort bezoek gebracht in het kader van een rondreis door Nederland langs allerlei instituten en projecten en toen goede dingen gehoord over deze Nederlandse opleiding Social Work; ze hadden elkaar zelfs kort ontmoet en handen geschud. De teamleider kon zich dat vluchtige bezoek niet meer herinneren en wist ook niets over de school van de bezoeker. Na dit bezoek bloeide echter een jarenlange intensieve samenwerking op tussen beide instituten.
61
6 vormgeven aan samenwerking
6.1
Beleidsplan, projectplan, werkplan
6.2
Contact: elkaar verkennen
6.3
Pilots: elkaar uitproberen
6.4
Docentenuitwisseling
6.5
Studentenuitwisseling
63
v o r m g e v e n a a n s a m e n w e r k in g
6
Welke vormen van samenwerking mogelijk zijn hangt af van veel factoren: – de beleidsmatige uitgangspunten van beide partijen; – de ervaringen met elkaar, zoals opgedaan via bezoeken en pilots; – de motivatie en inzet van studenten en docenten. Dit hoofdstuk zal deze factoren nader bespreken.
6.1 Beleidsplan, projectplan, werkplan De plannen van de hogeschool en opleiding geven weer wat deze partij nastreeft: – Het beleidsplan of internationaliseringsplan beschrijft de doeleinden en nagestreefde vormen van internationalisering. – Het projectplan beschrijft de concrete invulling van samenwerkingsvormen. – Het werkplan beschrijft de stappen die dienen te worden gezet om concreet voortgang te boeken. Het beleidsplan kan los van partners worden vastgesteld, de andere plannen hangen sterk af van wat partners willen en kunnen. Via bezoeken en proefprojecten of pilots worden de mogelijkheden verkend, waarbij de rol van studenten en docenten cruciaal is. Pas als duidelijk is wat elke partij precies voor ogen staat en kan realiseren, kunnen concrete vormen van internationalisering verder worden uitgewerkt. Uiteraard zal het zoeken van partners mede gestuurd worden door wat uw opleiding zelf wenst te realiseren. Zoekt u alleen gastdocenten, dan kijkt u met andere ogen naar partners dan wanneer u een gezamenlijk onderzoeksproject wilt opzetten of studenten in het buitenland aan uw opleiding wilt laten studeren.
6.2 Contact: elkaar verkennen Uitwisselen van informatie via documentatie en via gesprekken helpt om een beeld te krijgen van een opleiding. Bezoeken zijn nodig om elkaar af te tasten en te zien of datgene wat in de brochures staat, overeenstemt met wat u ter plaatse ziet. Belangrijke vragen zijn: – Wat doen beide partijen precies? – Wat is de inhoud van het onderwijs? – Hoe wordt dat onderwijs gegeven?
65
hoofds tuk 6
– Wat zijn de accenten die worden gelegd? – Hoe is de relatie met het werkveld? – Hoeveel studenten en docenten zijn er? – Is er groei, stabiliteit of krimp? – Wat zijn de belangrijkste problemen? Over deze onderwerpen moet u zelf ook informatie kunnen leveren. Een goed eerste contact is geen garantie voor het ontstaan van duurzame samenwerking. Zelf heb ik een keer met een buitenlandse collega in een prettige ambiance een goede sigaar gerookt. Uiteindelijk ging echter ook het contact in rook op: de toeschietelijke collega sprak kennelijk louter voor zichzelf en niet mede namens zijn collega’s of directie, want verder dan deze aangename uurtjes kwamen we niet. Ook als de contacten wel verder kwamen en er zelfs een samenwerkingscontract werd getekend teneinde Europese subsidie aan te vragen, stokte de samenwerking een keer om onduidelijke redenen. Tussen droom en daad staan soms praktische bezwaren die de partner niet kan oplossen. Een andere buitenlandse collega leek warm te lopen voor samenwerking, totdat bleek dat hij alleen een leuke plek in het buitenland zocht voor zijn zoon; jammer voor die zoon, maar dit paste niet in onze plannen. Vervolgafspraken zijn dus goede tests om te zien of de potentiële partner stevig in zijn schoenen staat. Wanneer de partner bijvoorbeeld niet in staat is present te zijn op een vervolgoverleg en ook geen collega weet te sturen, is de organisatie van die partner te zwak voor duurzame samenwerking; een opleiding moet in staat zijn ten minste één directielid of medewerker vrij te maken voor internationaal overleg. Is dat niet mogelijk, dan kunt u uw aandacht beter richten op andere (potentiële) partners. 6.2.1
rol opleidingsmanagement
Het opleidingsmanagement kan op tal van vlakken internationalisering bevorderen. Bij het aantrekken van nieuw personeel en door het scholen van zittend personeel kan een personeelsbestand worden opgebouwd dat in staat en bereid is te werken in een internationale of multiculturele omgeving; door een duidelijk, realiseerbaar en aantrekkelijk internationaliseringsplan te hanteren, worden mogelijkheden gecreëerd; door personeel te faciliteren, worden concrete acties gerealiseerd. Ook op uitvoeringsniveau kan het management een bijdrage leveren. De opleidingsmanager kan het zoeken naar en contact opnemen met potentiële partners uitbesteden aan docenten, maar er zelf ook een actieve rol in spelen. Vooral als er een potentiële partner is gevonden, kan de rol van het management belangrijk zijn. Het kan op bezoek gaan bij de verwante school in het buitenland en één of twee docenten daarbij meenemen en inschakelen. Het leggen van contact op managementniveau kan deuren sneller doen open gaan. In sommige landen is het zelfs gevaarlijk de bestaande hiërarchie te negeren: afspraken op het niveau van docenten lopen stuk op het gebrek aan medewerking van een directie die zich gepasseerd voelt.
66
v o r m g e v e n a a n s a m e n w e r k in g
Als u zelf geen leidinggevende bent, geef dan duidelijk aan in welke mate u bevoegd bent om toezeggingen te doen. Uw gesprekspartners maken ook duidelijk wat hun positie is. Soms blijkt dat al glashelder uit de ruimte waar u wordt ontvangen, uit de grootte van de kamer, het meubilair, de foto’s en diploma’s aan de muur enzovoort. Docenten zullen hun status zichtbaar maken door u exemplaren te geven van hun publicaties, zelfs als u die niet kunt lezen omdat u hun taal niet machtig bent. Aanvaard alles wat u krijgt in dank. Overhandig zelf uw documentatie en presentjes. In geval van formele lijnen loopt u het gevaar dat de afspraken die u maakt met één of meer enthousiaste docenten, feitelijk niet meer zijn dan intenties en wensen, en dat het management daar nog niet aan toe is! Het gaat dus om de mate van bureaucratie: beslist het management niet alleen formeel maar ook feitelijk, of hebben lagergeplaatsten een gedelegeerde bevoegdheid? Dat bepaalt in welke mate de toezeggingen van docenten of ander personeel geldig zijn. U moet erop kunnen vertrouwen dat u steeds de volgende stap kunt zetten op de weg naar duurzame samenwerking. Soms blijkt die volgende stap niet mogelijk: eerder gedane toezeggingen blijken niet meer geldig, contracten worden niet ondertekend, toegezegde bezoeken niet afgelegd. Laat dat niet leiden tot wantrouwen jegens de mensen die u hebt gesproken: zij hadden waarschijnlijk ook wel anders gewild maar liepen stuk op bestaande structuren. Blijkt een potentiële partner niet in staat de gevraagde documenten te sturen, de benodigde contracten te tekenen, een afgevaardigde te sturen naar een overleg, een student te sturen naar uw opleiding, dan zijn dit de signalen die duidelijk maken dat de gewenste samenwerking moeizaam zo niet onmogelijk zal zijn. Ga in dat geval na of het zinvol is uw tijd te blijven steken in dit mislukte experiment of dat u uw energie nu wilt aanwenden voor contacten die meer beloven. Kennen de directies elkaar, dan zullen zij de verdere uitwerking van samenwerking gemakkelijker delegeren naar hun staf. Rijzen er problemen in de uitvoering, dan is telefonisch contact tussen de directies het noodzakelijke spuitje smeerolie om de machine weer in beweging te krijgen.
Docenten van twee partnerscholen spraken af dat een docent van de Nederlandse school twee weken lang gastlessen zou verzorgen bij de partnerschool. Pogingen om een afspraak te maken over de data van die gastlessen leken echter te stranden op de onmogelijkheid bij de partner om daarvoor tijd in te ruimen in het lesrooster. Kennelijk had de buitenlandse collega van de partnerschool geen invloed op het maken of wijzigen van lesroosters. Toen de gastdocent in spe daarover klaagde bij zijn eigen directie, belde zijn directeur prompt naar zijn buitenlandse evenknie. Ze kenden elkaar van eerdere wederzijdse bezoeken. De directeur van de partnerschool beloofde het probleem op te lossen en inderdaad kon de docent twee dagen later zijn lesdagen noteren en vervoer en accommodatie gaan regelen: data en tijden waren vastgesteld.
67
hoofds tuk 6
Het meenemen van één of meer docenten voorkomt het beeld dat de directie vooral plezierreisjes voor zichzelf plant, zonder enig concreet resultaat voor studenten en docenten. Directeur en docenten kunnen een paar gastlessen verzorgen en met docenten en studenten praten over hun ideeën over internationalisering. Om de goede bedoeling te accentueren, is het natuurlijk raadzaam cadeautjes mee te brengen en na terugkeer op de thuisbasis een verslagje op te sturen met een bedankwoord voor de prettige ontvangst en de nuttige besprekingen; toegezegd materiaal wordt onmiddellijk toegezonden, andere toezeggingen zo snel mogelijk nagekomen. Als het goed is, zijn daarover al concrete afspraken gemaakt tijdens het bezoek: wie stuurt wat wanneer op of regelt wat binnen hoeveel tijd? Omgekeerd kan de directie van de andere opleiding worden uitgenodigd. Eenmaal terug op de thuisbasis wordt er natuurlijk uitvoerig verslag gedaan van dit bezoek, inclusief foto’s, lesmateriaal en brochures. 6.2.2
rol docenten
Behalve op het niveau van directies is het ook goed dat docenten van de partners elkaar kennen. Zelfs in deze tijd van elektronische communicatie is de waarde van persoonlijk contact niet te onderschatten, of misschien is dat persoonlijk contact juist door alle digitale verkeer extra belangrijk: wie dagelijks vele telefoontjes en e-mails krijgt van personen waarvan je alleen de naam kent, maakt een selectie van urgentie op basis van de inhoud. Urgente en belangrijke zaken gaan altijd voor; wat niet urgent of minder belangrijk lijkt, blijft (te) lang liggen. Daardoor blijven ook wel eens verzoeken om informatie of toegezonden documentatie liggen tot ze worden vergeten. Vraagt echter iemand die je kent, waarmee je hebt gegeten, gedronken en gelachen, om informatie, dan zul je dat verzoek eerder afhandelen. En mocht je dat toch nog vergeten, dan is een telefoontje genoeg om je eraan te herinneren. Uitwisseling van informatie met iemand die je kent loopt dus soepeler dan met onbekenden. Daarna kan het contact grotendeels elektronisch worden voortgezet, met af en toe opnieuw face-to-face contact.
Docente De Vries reisde met haar directeur verschillende potentiële partners af om uit te vinden of er kansen lagen voor samenwerking. De Vries had de taak uit te leggen wat de precieze inhoud was van hun opleiding. Voor de zekerheid had ze altijd twee zakwoordenboeken in haar handtas om snel een woord te kunnen opzoeken dat ze dacht nodig te hebben of dat ze niet begreep: één Nederlands-Engels en één Engels-Nederlands. Al snel had ze in de gaten dat dit een illusie was: tijdens een gesprek kon ze niet in haar woordenboeken gaan zitten snuffelen. Als ze iets niet begreep, vroeg ze uitleg in plaats van haar woordenboeken te pakken. Bovendien bleek het veel belangrijker niet alleen goed te letten op wat er allemaal werd gezegd, maar ook op wat er niet werd gezegd, hoe anderen op haar verhaal reageerden, hoe de school er uit zag en hoe de sfeer was. Toch bleef ze nog lang haar woordenboeken in haar tas meesjouwen, als onzichtbare steunpilaren in haar inspannende en meestal vruchtbare contacten met buitenlandse gesprekspartners.
68
v o r m g e v e n a a n s a m e n w e r k in g
Een goede docent is nieuwsgierig naar wat vakgenoten elders in de wereld denken en doen. Uitwisseling van lesmateriaal en van plannen en ideeën kan de wederzijdse nieuwsgierigheid nog verder stimuleren. Het is dus belangrijk je niet te beperken tot het hebben van een naam en adres van een buitenlandse opleiding of eenmalig contact tussen de directies ergens in het buitenland. Juist de inhoudelijke uitwisseling is belangrijk. Dat hoeft niet op alle vakgebieden te gebeuren. Zoek een paar onderwerpen uit waarover nader denkwerk nuttig is. Laat twee of drie docenten aan beide zijden van de contactlijn hun materiaal en plannen uitwisselen. Dat kan in bijna alle gevallen grotendeels per (elektronische) post. Op die manier krijgen de docenten een goed beeld van elkaars opleidingsinhoud en -niveau. Dat is een goed uitgangspunt voor de volgende stap. Lesgeven aan een sterk internationale opleiding vraagt om docenten die zelf ervaring hebben in verschillende landen, nieuwsgierig zijn naar andere culturen en bereid zijn zich aan te passen aan de regels en gebruiken van het gastland. Zij zullen stuiten op collega’s die vanuit hun cultuur op tal van punten andere opvattingen hebben, zoals de omgang met afspraken, tijdsplanning, gezagsverhoudingen, onderwijsinvulling, beoordeling van prestaties van studenten en dergelijke. Anders werken is niet per definitie beter of slechter. Wanneer collega’s die verschillen onderkennen, is het mogelijk conflicten te voorkomen. Wel zijn duidelijke normen behulpzaam in het afbakenen van ieders vrijheid en om duidelijkheid te verschaffen aan studenten over wat zij van hun docenten mogen verwachten. De mix van culturen mag uiteraard wel doorwerken in stijlverschillen, maar of een student straks een voldoende krijgt voor zijn werk mag niet afhangen van de cultuur van de toevallige docent.
6.3 Pilots: elkaar uitproberen Om te ontdekken of de gewenste vorm van samenwerking ook het gewenste resultaat oplevert, is het opzetten van een proefproject of pilot nuttig. Het is daarbij belangrijk studenten in te schakelen: hun oordeel kan sterk afwijken van dat van docenten.
Een opleiding kreeg het verzoek van een universiteit in een ander land om studenten te sturen voor een half jaar studie. Het ging om een volstrekt onbekende universiteit in een kleine stad waar niemand ooit van had gehoord. Op verzoek van de directeur ging een docent erheen om te onderzoeken wat voor opleiding het precies was. Tijdens zijn bezoek kreeg de docent een positief beeld van de opleiding: een interessant vakkenpakket en competente docenten. Het stadje viel hem tegen: het was inderdaad erg klein, er was nauwelijks een behoorlijk restaurant te vinden en een omgebouwde oude havenloods werd gebruikt voor toneelvoorstellingen en concerten. De student die bereid was er een half jaar te studeren, werd gewaarschuwd dat het wonen daarginds kon tegenvallen. Toch waagde die student het erop. Al gauw ontving zijn
69
hoofds tuk 6
opleiding enthousiaste verhalen: er waren veel buitenlandse studenten, er werden voor hen interessante excursies georganiseerd, er was een bloeiend studentenleven met veel sport en bovendien waren er enkele zeer goede pubs! Na deze pilot werd een uitwisselingscontract getekend en gingen er vaker studenten heen, en steeds met positieve ervaringen.
Voor het uitvoeren van een pilot is het niet noodzakelijk dat er al een formeel contract wordt gesloten; goede afspraken zijn voldoende. De pilot dient zorgvuldig te worden geëvalueerd door beide partijen. Men stelt elkaar op de hoogte van de bevindingen en zoekt naar oplossingen voor dingen die verbetering behoeven. Pas daarna wordt beslist of men door wil gaan met studenten- en/of docentenmobiliteit.
6.4 Docentenuitwisseling In veel opleidingen ligt de nadruk op studentenuitwisseling. Echter, niet alleen voor studenten is het interessant in een andere omgeving te wonen en te studeren, ook voor docenten levert een dergelijke ervaring vaak een grotere motivatie en verdere ontwikkeling van competenties op.
Docent A. was al enkele decennia aan de opleiding verbonden; hij leek een beetje uitgeblust. Zijn directeur bood hem de mogelijkheid bij een universiteit in Amerika, die een zeer goede naam had op het gebied van onderzoek op zijn vakgebied, een paar maanden rond te kijken. Ondanks aanvankelijke aarzeling maakte A. van die mogelijkheid gebruik. Na zijn terugkomst leek hij herboren: hij had zowel een aantal nieuwe ontwikkelingen ontdekt op zijn vakgebied als manieren om studenten daar onderzoek naar te laten doen. Hij droeg dat enthousiasme uit bij zijn studenten en collega’s. De Amerikaanse universiteit was ook positief: A. had hen een aantal nieuwe inzichten geleverd en ze zagen hem het jaar daarop graag nog eens terugkomen.
Om zowel inhoudelijk en didactisch bij de tijd te blijven, als om het Engels beter onder de knie te krijgen, is het nuttig regelmatig één of meer docenten naar een partnerinstelling te laten gaan. Zelfs een bezoek van twee weken kan voldoende zijn om deze docenten te prikkelen om in contact te blijven met hun buitenlandse partners. Zeker als dat steeds voor maar korte tijd is, komt het lesrooster er niet door in gevaar. Een goede variant is ook als beide partners een docent naar elkaar sturen: docentenruil. De bijdrage van de buitenlandse docent in lessen en in gesprekken met docenten draagt enorm bij aan het ontwikkelen van de competenties van alle betrokkenen. Vaak is het moeilijk voor docenten om zich een aantal dagen, laat staan langere tijd, vrij te plannen. Sociale verplichtingen maken dat lastig en het werk stapelt zich op voor wie enige tijd
70
v o r m g e v e n a a n s a m e n w e r k in g
niet aanwezig is. Goede afspraken daarover met het thuisfront, collega’s en het opleidingsmanagement kunnen de nodige ruimte scheppen.
6.5 Studentenuitwisseling Studentenuitwisseling houdt in dat studenten deelnemen aan het onderwijs van partnerinstellingen. In dat geval zijn er zowel inkomende als uitgaande studenten. Opleidingen die zelf nog geen Engelstalig onderwijs aanbieden, kunnen hun studenten alleen een plaats aanbieden bij een buitenlandse partner. Soms is er in de eigen hogeschool een andere opleiding die wel vakken aanbiedt die voor de buitenlandse partner interessant zijn. Dan kunnen studenten toch tussen de hogescholen worden uitgewisseld: studenten van de Nederlandse opleiding X gaan naar de verwante opleiding van de buitenlandse partner, maar studenten van die buitenlandse instelling gaan naar opleiding Y van de Nederlandse hogeschool. Managementvakken, communicatietraining en vreemde talen, bijvoorbeeld, worden in verschillende opleidingen gegeven. Door limieten te stellen aan het aantal buitenlandse studenten kunnen vraag en aanbod uiteen gaan lopen: de belangstelling is bij een favoriete partner soms zeer veel groter dan het toegestane aantal. In dat geval moeten studenten met een tweede of derde keus genoegen nemen. De voorkeuren van studenten zijn soms sterk gebaseerd op vooroordelen; exotische oorden zijn meer in trek dan buurlanden, terwijl ook verblijf in een buurland zeer leerzaam is! Zoeken naar die ene student die wel naar een buurland wil, kan het startpunt zijn voor frequente en duurzame uitwisseling met die nabije partner. Er zijn nogal wat studenten die opzien tegen verblijf in het buitenland: zij missen hun vrienden en familie dan te lang. Het risico van heimwee wordt echter verminderd door foto’s van de dierbaren mee te nemen, frequent te bellen (Skype!), te chatten en zelfs door typisch Nederlands lekkers mee te nemen zoals pindakaas of drop. 6.5.1
inkomende studenten
Soms worden inkomende studenten bij elkaar gezet in een internationale klas. De Nederlandse studenten worden dan niet ‘lastig gevallen’ met vreemdtalig onderwijs. Vaker komt het voor dat buitenlandse en Nederlandse studenten samen onderwijs volgen. Dat heeft het voordeel dat alle studenten met andere culturen in aanraking komen. Wanneer een groep buitenlandse studenten slecht Engels spreekt en verstaat, vormt dit al snel een rem op de prestaties van studenten die het Engels beter beheersen, vooral bij groepstaken. Er zijn opleidingen die goede studenten zagen vertrekken en de aanmeldingen zagen teruglopen vanuit landen waar studenten vrij goed Engels spreken omdat zij zich benadeeld voelden in hun studievoortgang door de studenten die het Engels nauwelijks beheersten. Vooral Chinese en Spaanstalige studenten hebben wat
71
hoofds tuk 6
dat betreft een slecht imago. Een aantal opleidingen stelt daarom strenge eisen aan de taalvaardigheid van inkomende studenten. Taalvaardigheid kan worden getoetst via de TOEFL (Test Of English as a Foreign Language; www.toefl.org) of de IELTS (International English Language Testing System; www.ielts. org).8 Dialang (www.dialang.org) biedt tests aan voor veertien talen; het is een geschikt middel om je eigen vaardigheid in een vreemde taal te testen. Taaltests maken onderscheid in niveau, variërend van A1 (beginnend) tot en met C2 (volledige beheersing). Dialang is gratis te downloaden. Er zijn ook opleidingen die de student die zich aanmeldt, ruim van tevoren opbellen om te checken of deze het Engels voldoende lijkt te beheersen. Als weigeren niet mag, kan een dringend advies rampen voorkomen. Overigens is het wel zo dat iemand in een anderstalige omgeving zich die taal snel beter eigen maakt dan in de eigen taalomgeving. Het is echter de vraag of de opleiding het risico wil lopen dat anderen er last van hebben als dit onvoldoende (snel) gebeurt. Komen studenten slechts voor een jaar of een half jaar, dan is de tijd te kort om een ernstige taalachterstand in te halen. Komen de studenten voor een gehele meerjarige opleiding, dan kan nog veel achterstand gedurende het eerste jaar worden ingehaald.
Barbara had zich aangemeld voor een half jaar studie aan een Nederlandse opleiding; ze kwam van een Spaanse universiteit. Een aantal docenten van de internationale klas suggereerde haar een negatief advies te geven en voorrang te geven aan een student uit een Scandinavisch land. Zij hadden namelijk de ervaring dat Spaanse studenten doorgaans slecht in Engels zijn, terwijl studenten uit Scandinavië het Engels meestal uitstekend beheersen. Er waren voldoende aanmeldingen om de internationale klas door te laten gaan, ook zonder Barbara. De suggestie werd niet opgevolgd: volgorde van aanmelding bepaalde de toelating. Naderhand schaamde menig docent zich voor zijn vooroordeel: Barbara beheerste het Engels beter dan de meeste van haar docenten!
Wil de uitwisseling van cultuurverschillen uit de verf komen, dan is een minimum aantal buitenlandse studenten nodig; is de groep buitenlanders erg klein, dan is de interactie met anderen immers gering. Het wordt dan bijvoorbeeld onmogelijk om in elke projectgroep ten minste één buitenlandse student te zetten. Als ondergrens lijkt 25% realistisch. Half buitenlanders/half Nederlanders zou mooi zijn, maar ook met wat minder buitenlanders is intensieve uitwisseling tussen alle studenten mogelijk. Overheerst een bepaalde nationaliteit, dan bestaat het gevaar dat die studenten steeds op elkaar terugvallen en zich niet of nauwelijks mengen met studenten uit andere landen. Ook wanneer een groep buitenlanders moeite heeft met de taal en de didactiek, bestaat het risico dat zij zich niet mengen met studenten uit andere landen en een hechte
8
Overigens staat het Erasmus-programma bij Europese studenten geen eis van een taaltest toe.
72
v o r m g e v e n a a n s a m e n w e r k in g
subgroep gaan vormen. Dit kan worden voorkomen door extra steun aan en intensieve begeleiding van deze studenten. Een actieve studentenvereniging bevordert het contact tussen studenten uit verschillende landen sterk. Een ander middel is studenten uit verschillende landen in kleine groepjes in te schakelen bij allerlei activiteiten binnen de opleiding, zoals baliediensten, voorlichtingsbijeenkomsten, paneldiscussies over het curriculum, bedrijfsbezoeken, de redactie van het afdelingsblad enzovoort. Nederlandse studenten gaan in het weekend meestal naar hun ouders in hun oude woonplaats, om de vuile was te brengen en om oude bekenden te ontmoeten. Buitenlandse studenten kunnen meestal niet naar huis. Zij hebben ook behoefte aan contacten en bezigheden in het weekend, zoals sport en andere verenigingsactiviteiten. De opleiding kan daarin op zijn minst een voorlichtende, zo niet een activerende rol vervullen. Om van een internationale klas een succes te maken is intensieve monitoring nodig, vanaf de aankomst tot en met het vertrek. Het zou mooi zijn als buitenlandse studenten bij hun aankomst op vliegveld of station al direct worden opgevangen en begeleid naar hun nieuwe woonadres. Ook daarna is nog veel begeleiding nodig: waar vind je wat in deze stad? Hoe werkt het openbaar vervoer? Hoe kom je aan een fiets en wat zijn de regels? Waar vind je je opleiding, de docenten en voorzieningen? Een ‘buddysysteem’ bevordert de inburgering en het contact met andere studenten. Verder is hulp welkom bij tentamenvoorbereiding, evenals extra mogelijkheden om tentamens waarvoor een onvoldoende is gescoord te herkansen. De herkansingen zijn immers vaak veel later, als de buitenlandse student alweer terug is naar zijn eigen instituut. De buitenlandse studenten zijn de belangrijkste ambassadeurs voor studentenuitwisseling: is hun ervaring positief, dan zullen zich meer studenten van die partnerschool melden. Daarom is het belangrijk dat de eerste experimenten met een (gedeeltelijk) internationaal curriculum, een succes worden. Was het in dat stadium nog moeilijk voldoende studenten aangemeld te krijgen, na één of twee jaar kan het storm gaan lopen met als gevolg dat de instroom moet worden beperkt. Dat laatste maakt het mogelijk de beste studenten van de partnerschool toe te laten, wat weer een positief effect heeft op het algehele niveau: zij zijn een voorbeeld voor Nederlandse studenten die zich aan hen optrekken. Het verdient aandacht ook na de studie contact te houden met de personen die ooit bij u uitwisselingsstudent waren; de goede herinneringen die zij aan die tijd hebben motiveert hen ongetwijfeld om ook later – in hun werk – nuttige diensten te bewijzen aan uw opleiding; dat dient een plaats te hebben in uw alumnibeleid! De tevredenheid van uw oud-studenten en alumni kan worden gemeten via de International Student Barometer en International Alumni Barometer (www.i-graduate.org). Waarschijnlijk zullen deze en soortgelijke indicatoren in de toekomst een belangrijke rol gaan spelen in de mobiliteitsprogramma’s.
73
hoofds tuk 6
6.5.2
uitgaande studenten
Bij het uitzenden van studenten naar een partnerinstelling lopen de wensen van de opleiding en de student niet altijd parallel: bij de opleiding heeft het vakkenpakket vaak prioriteit, bij de student soms het sociale leven. Er zijn opleidingen die daar tegenaan hikken. Waarom eigenlijk? Geruime tijd in enig buitenland leven is zeer leerzaam! De ontbrekende credits kunnen altijd nog in Nederland worden behaald, denkt de student. Hier staan rendementseisen en studentenverlangens haaks op elkaar. Een te lakse houding van uitgaande studenten kan echter de relatie met de partner verstoren.
De enthousiaste verhalen van studenten uit het derde jaar die een half jaar hadden gestudeerd aan een universiteit in Italië zorgden voor een stortvloed van aanmeldingen van medestudenten. Ook een groepje vrienden uit het tweede jaar die twee jaar over hun propedeuse hadden gedaan en nadien nog nauwelijks credits hadden gehaald, meldde zich aan. De opleiding wilde hen niet ontmoedigen door ze bot af te wijzen. In plaats daarvan kregen ze te horen dat ze voor een plaats in aanmerking zouden komen als ze binnen een gegeven tijd al hun achterstand zouden hebben weggewerkt. Dat werkte. Het clubje dat bekend stond als een ongeordende bende feestvierders veranderde tot ieders verbazing in voorbeeldige studenten, ook in de rest van hun studie.
Hulpmiddelen bij selectie van kandidaten voor studie in het buitenland zijn: – Goede voorlichting over wat de eigen opleiding van de student verwacht en wat de student mag verwachten van de partnerinstelling. Deze voorlichting dient te beginnen tijdens open dagen en tijdens de opleiding vaak te worden herhaald, zowel klassikaal als aan individuele studenten die overwegen naar het buitenland te gaan. – Testen van de motivatie van de student, bijvoorbeeld: wat wil de student zelf aan inspanning leveren in de vorm van voorbereiding, extra studie, eigen financiële bijdrage, rapportage en dergelijke? – Screenen op reeds behaalde studieresultaten. Om een goed figuur te slaan aan een buitenlandse opleiding mag je verwachten dat de student die uitgezonden wil worden ook in de eigen opleiding goed heeft gepresteerd. Wie dat in eigen land niet kan of niet heeft bewezen, zal dat in een vreemd land vermoedelijk niet beter doen. – In het buitenland behaalde credits alleen toekennen als de student zich heeft gehouden aan een aantal voorwaarden, zoals het schrijven van een verslag over de ervaringen, het meedoen aan voorlichting aan studenten en dergelijke. – Sommige scholen verlangen dat de student slaagt voor een taaltest. Volgens afspraken binnen de Europese Unie mag geen taaltest worden geëist van hun studenten. De meeste scholen in de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland laten alleen studenten toe met een bepaalde TOEFL-score. De uitzendende school heeft ook een eigen verantwoordelijkheid om studenten te screenen op hun taalvaar-
74
v o r m g e v e n a a n s a m e n w e r k in g
digheid, ook binnen Europa, bijvoorbeeld via Dialang (www.dialang.org; zie ook par. 6.5.1). Dit voorkomt teleurstelling zowel bij de student als bij beide instellingen. Meestal worden de uitgaande studenten goed opgevangen op de nieuwe, tijdelijke studieplek. Dat mag er niet toe leiden dat de opleiding geen contact meer onderhoudt met de studenten die uit beeld raken. Als zij niet regelmatig hun verhalen naar u e-mailen, is het belangrijk zelf initiatief te nemen om te checken of het verblijf en de studie naar wens verlopen. Zonodig kunt u als er problemen rijzen, bemiddelen tussen hen en het instituut waar zij verblijven. Ook is het raadzaam om voorafgaand aan het verblijf in het buitenland, de uitwisselingsstudenten van uw school bijeen te laten komen om ze (nogmaals) te wijzen op praktische zaken als beurzen, verzekeringen, ov-vergoeding, visa, inentingen enzovoort. Tijdens deze voorlichtingen kan de student ook andere studenten ontmoeten die eenzelfde soort avontuur tegemoet gaan, en misschien wel naar hetzelfde land of zelfs naar dezelfde partnerinstelling gaan. Het komt geregeld voor dat studenten elkaar op zulke momenten beter leren kennen en uiteindelijk zelfs gezamenlijk reizen. Het is ook nuttig om studenten na terugkomst nog eens samen te brengen om ervaringen uit te wisselen. Goede begeleiding van de uitwisselingsstudenten vooraf, tijdens, maar ook na de periode buitenland is dus zeer beslist noodzakelijk. Studenten in het buitenland kunnen onderling contact houden via de stichting Nederlandse Wereldwijde Studenten (NEWS, www.newstudent.nl), met lokale verenigingen in tal van landen.
75
7 de inzet van middelen
7.1
De juiste mensen
7.2
Commitment en competenties
7.3
Begroten van kosten
7.4
Creëren van inkomsten
7.5
Bijhouden van inkomsten en uitgaven
77
de inze t van middelen
7
Internationalisering vergt een extra inspanning. Medewerkers krijgen nieuwe taken en dienen daar de nodige competenties voor te hebben. Soms is bijscholing nodig, niet alleen om een vreemde taal beter te beheersen, maar ook om geen storende fouten te maken in de omgang met mensen uit andere culturen. En voor alle extra taken is extra geld nodig: er moeten dus inkomsten zijn om alle kosten te dekken. Wat gaat het kosten? Hoe kom je aan geld? Hoe houd je goed zicht op de financiën? Dit hoofdstuk beschrijft de inzet van middelen – van mensen en geld.
7.1 De juiste mensen In de beginfase, als de internationalisering nog gestalte moet krijgen, zal een klein aantal docenten zich ermee bezighouden, naast de andere taken die zij hebben. Het is altijd lastig te bepalen hoeveel uren iemand toegemeten dient te krijgen voor een taak waarvan nog onduidelijk is hoeveel tijd die zal vergen. Dat betekent dat hiervoor alleen docenten ingezet kunnen worden die bereid zijn er tijd en energie in te steken, ook als niet elke minuut wordt vergoed. Ook dienen zij flexibel te zijn als het gaat om het plannen van bezoeken: die kunnen niet altijd alleen op weekdagen worden gepland; soms valt de reisdag in een weekend of zelfs het hele bezoek in een vakantie. Daar staat tegenover dat een reis ook ervaringen oplevert die losstaan van de strikt zakelijke inhoud; je ziet landen, steden en mensen in vaak prettige omstandigheden. Het kan zijn dat docenten deze taak niet ambiëren of er juist jaloers op zijn dat anderen op pad mogen. Om scheve ogen te voorkomen, is het belangrijk de criteria voor deze taken vooraf duidelijk te maken, waardoor de keuze voor de ene of andere docent makkelijker wordt geaccepteerd. Zoals in de pioniersfase van elke onderneming is hier behoefte aan mensen die creatief en flexibel zijn, en bereid zijn extra hard te werken om er een succes van te maken. In een latere fase, als de werkzaamheden omvangrijk en complex zijn geworden, zijn strakkere regels en duidelijke procedures nodig. Dat vraagt vaak om andere persoonlijkheden dan in de beginfase nodig waren. Belangrijke eisen aan de pioniers zijn: – bereidheid tot reizen, ook in weekenden en vakanties, omdat partnerscholen soms heel andere roosters hebben; – talenkennis (Engels en eventueel andere vreemde talen) en goede sociale en communicatieve vaardigheden; – organisatie- en improvisatietalent, om de juiste organisaties en mensen te vinden en te interesseren in samenwerking;
79
hoofds tuk 7
– flexibiliteit om taken uit te voeren omdat ze nodig blijken, niet omdat ze op een takenlijst staan; – doorzettingsvermogen, omdat soms veelbelovende plannen uiteindelijk toch mislukken; – goede bekendheid met de internationaliseringsplannen van de school en opleiding, vooral de doelstellingen op korte en op lange termijn (wat, wanneer, wie, budget en kosten). Docenten die zelf in het buitenland hebben gestudeerd, gewoond of gewerkt, blijken het meest geschikt voor de pioniersfase. In een latere fase kunnen andere docenten worden aangezocht die de dan benodigde kwaliteiten hebben of kunnen ontwikkelen.
Een opleiding nam de internationalisering ter hand door drie enthousiaste docenten het pionierswerk te laten doen. De drie werkten als een vriendenclubje, zonder duidelijke taakverdeling: per situatie werd bekeken wie wat zou doen, wie waar zou heen gaan, wie zou bellen, stukken schrijven of vertalen, al naargelang wie tijd en zin had. Ze werkten hard, hadden het gezellig en zeurden nooit over te veel gewerkte uren. Een jaar later waren er tal van partners gevonden en werd een aantal uitwisselingsprogramma’s en internationale projecten opgezet. In de uitvoering ging er echter van alles mis: soms klopte het aantal deelnemers niet, soms waren er flinke financiële tekorten of ging er iets mis met roosters en data. Nadat ook het tweede jaar van uitvoering problemen opleverde, verving de directie de pioniers door een paar andere docenten – door de teleurgestelde pioniers geringschattend ‘de bureaucraten’ genoemd. Deze bureaucraten werkten volgens vaste procedures en regels die zij vastlegden in draaiboeken. Er waren nu minder problemen. Het management had te laat onderkend dat de uitvoeringsfase andere eisen stelt dan de pioniersfase.
7.2 Commitment en competenties Niet elke docent is onmiddellijk enthousiast over de opdracht zich met nieuwe taken bezig te houden. Het commitment van het personeel neemt toe als internationalisering niet wordt ervaren als opgelegd door de bovenbazen, maar als gewenst door het werkveld en de studenten en als een interessante verbetering van het curriculum. Dit kan worden bevorderd door docenten tezamen te laten zoeken naar manieren om internationale aspecten in hun studieonderdelen in te bouwen, liefst in nauw overleg met een aantal beroepsbeoefenaren met internationale ervaring. Positieve ervaringen met buitenlandse collega’s, hier of bij hen, motiveren natuurlijk ook heel sterk. Bijna elke vorm van internationalisering vergt aanvullende kennis, hetzij van culturen en onderwijssystemen, hetzij van een vreemde taal. Dat kan opnieuw tot weerstand leiden.
80
de inze t van middelen
Dwang om zich in de Engelse taal te bekwamen, leidt zelden tot fraaie resultaten. Toch zijn er instituten die op die manier de stoot tot internationalisering hebben gegeven. In een aantal gevallen leidde dat ertoe dat sommige docenten afhaakten, terwijl andere op den duur toch enthousiast werden voor de nieuwe aanpak en weer andere, die niet gevraagd waren een bijdrage te leveren aan internationale klassen, zich zelfs tekortgedaan voelden. Kennis van culturen en onderwijssystemen kan ‘thuis’ in de eigen taal worden opgedaan, met behulp van boeken, brochures en internet. Aanvullend zijn cursussen en trainingen nuttig. Zijn er al sterk geïnternationaliseerde opleidingen binnen de hogeschool, dan kunnen de collega’s en studenten van die opleiding helpen het inzicht in culturen en internationaal onderwijs te vergroten. Talenkennis kan ‘thuis’, via een taleninstituut (groepslessen) of op de eigen school worden vergroot. In dat geval zijn de kosten gering, maar is het effect ook matig: docenten laten te makkelijk verstek gaan omdat andere zaken op dat moment dringender zijn. Effectiever is een verblijf in een Engelstalig land, bijvoorbeeld bij een partnerschool. In dat geval moet voortdurend in de vreemde taal worden gecommuniceerd, mede gericht op onderwijs en vakgebied. De Europese Unie geeft subsidie voor dergelijk verblijf, mits er ook een minimaal aantal uren les wordt gegeven. Dat laatste valt meestal goed te realiseren, eventueel in de vorm van begeleidings- of informatieve gesprekken met kleine groepen studenten naast enkele hoorcolleges. Een variant naast ‘thuis’ of ‘elders’ is een bezoek van docenten en eventueel ook studenten van een partnerschool gedurende een aantal dagen waarin zij intensief informatie uitwisselen met de collega’s en studenten hier. Overigens dienen niet alleen docenten, maar ook het niet-onderwijzend personeel te worden bijgeschoold als zij redelijk veel contact zullen hebben met de buitenlandse studenten. Dit geldt bijvoorbeeld voor baliepersoneel, conciërges en ICT-medewerkers.
7.3 Begroten van kosten De kosten van internationalisering zijn: – personeelskosten, zoals uren voor docenten die de internationalisering moeten vormgeven; – materiële kosten, zoals voorlichtingsmateriaal, huur vergaderruimte, scholingskosten; – reis- en verblijfkosten. Voor de tijd die medewerkers aan de internationalisering besteden, kan een aantal uren worden toegekend. Dat zijn dan vooral uren voor vergaderingen en overleg met collega’s en studenten hier en in het buitenland. Reistijd kan moeilijk in uren worden toegekend; daarbij gaat het vooral om de kosten. Voorts heeft de opleiding kosten voor het maken van informatie- en voorlichtingsmateriaal en soms voor het huren van vergaderruimte buiten de eigen school. Verder zijn er kosten van coördinatie (uren) en organisatie (telefoon, post, enzovoort).
81
hoofds tuk 7
Voor reis- en verblijfkosten hanteren scholen vaste normen. Reiskosten worden gewoonlijk volledig vergoed, mits vliegreizen worden geboekt op basis van het laagste (Apex-) tarief. Alle bus-, trein- en taxikosten kunnen worden gedeclareerd. Hotelaccommodatie en andere verblijfkosten (vooral eten en drinken) worden gewoonlijk vergoed volgens een normvergoeding die afhankelijk is van het land en soms de stad waar men verblijft. Voor dure steden, zoals Moskou en New York, geldt een hoger tarief dan voor andere steden in hetzelfde land. Wordt de accommodatie verzorgd door de instelling die men bezoekt, dan geldt natuurlijk alleen het dagtarief. Bij een kort bezoek wordt de gast meestal uitgenodigd voor lunches en diners. Dan zijn de werkelijke kosten lager dan de dagvergoeding. De docent wordt gevraagd niet meer te declareren dan de werkelijke kosten. Soms is het moeilijk accommodatie te vinden voor een prijs die binnen de normvergoeding past. Er zijn docenten die dan niet naar die stad willen reizen. Het staat de docent die reist vrij om luxe hotels of beroemde restaurants te bezoeken; de dagvergoeding verandert daar niet door. De docent dient dan bereid te zijn een deel van de kosten uit eigen zak te betalen. Voor reizen waarvoor de Europese Unie subsidie betaalt, gelden ook normen voor reis- en verblijf. Deze worden uiteraard meegenomen in de subsidieaanvraag. Voor elke activiteit zijn de materiële en de reis- en verblijfkosten meestal vrij goed in te schatten. De feitelijke kosten van de tijd die betrokkenen besteden aan internationalisering blijft vaak onzichtbaar; deze kosten vallen onder de totale kosten van het aanstellen van personeel.
7.4 Creëren van inkomsten Er zijn verschillende inkomstenbronnen: 1 subsidies van de Europese Unie, in het bijzonder het Erasmus-programma voor het hoger onderwijs, en particuliere instellingen, waaronder VSB-beurzen, het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Talentenfonds voor afgestudeerden; 2 sponsoring door particuliere bedrijven en instellingen; 3 bijdragen van de hogeschool; 4 bijdragen van studenten. Deze bronnen worden in deze paragraaf nader toegelicht. 7.4.1
eu-programma’s
De EU-subsidies (‘Brussel’) komen voort uit de Socrates-programma’s. Hieronder vallen: – Comenius voor lager en middelbaar onderwijs; – Erasmus voor hoger onderwijs; – Leonardo de Vinci voor beroepsonderwijs; – Grundtvig voor volwassenenonderwijs.
82
de inze t van middelen
Studenten kunnen de volgende bronnen aanboren voor hun verblijf in het buitenland: – Erasmus voor studie of stage in het buitenland: tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten. De school verdeelt het toegekende totaalbedrag over de uitgaande studenten, rekening houdend met de werkelijke kosten van het verblijf in het buitenland als het gaat om een stage en een vast bedrag als het gaat om studie in het buitenland. – HSP-Talentenprogramma (HSP-TP) voor recent afgestudeerden en studenten met de Nederlandse nationaliteit of studenten die voldoen aan de regels voor het ontvangen van Nederlandse studiefinanciering. Met een HSP-TP-beurs kun je studeren en/ of onderzoek doen aan een gerenommeerde onderwijsinstelling in het buitenland. De belangrijkste eis is een bovengemiddelde prestatie. De beurs kan worden aangevraagd voor een periode van 6-24 maanden en bestaat uit de volgende componenten: een vaste maandtoelage, een eenmalige standaardbijdrage in de reiskosten, volledige vergoeding van het collegegeld (geen maximum!). Aanvragen kan rechtstreeks via de Nuffic: www.nuffic.nl/hsp. – Particuliere fondsen, zoals het VSB-fonds en de Fondsen op Naam van het Prins Bernhard Cultuurfonds voor studie of onderzoek. Een VSB-beurs kun je slechts krijgen nà je initiële opleiding, voor bijvoorbeeld een masteropleiding in Engeland, dus na je bacheloropleiding in Nederland. Het VSB-fonds wordt beheerd door het Nuffic. Beurzen uit het Prins Bernard Cultuurfonds zijn ongeacht je vooropleiding; ze zijn bedoeld voor bijzondere talenten. Over het algemeen dekken de subsidies niet alle kosten. De student zal er zelf ook geld in moeten steken. Studenten zijn dikwijls creatief in het vinden van geld, bijvoorbeeld door via een baantje extra geld te sparen, ouders en familie aan te spreken voor sponsoring of door een geldlening aan te gaan. Voor sommige studenten lijkt het benodigde bedrag wel eens erg hoog. Vergeleken met wat ze later verdienen, is het echter meestal laag. Bovendien zijn ze het exacte bedrag veel eerder vergeten dan de details van de geweldige ervaring van het verblijf in het buitenland. Kortom: studenten hebben zelden spijt van hun beslissing een deel van hun studietijd in het buitenland door te brengen, ook als dat extra geld en inspanning kost. Docenten kunnen een beroep doen op het Erasmus-programma; dit fonds subsidieert het verblijf van docenten in het buitenland om daar les te geven of trainingen te volgen. Instituten kunnen een beroep doen op het Erasmus-programma voor intensieve programma’s, academische en structurele netwerken en multilaterale projecten. Ook voor participerende bedrijven zijn er mogelijkheden van subsidiëring voor het creëren van stageplaatsen, om gastlessen te verzorgen in het buitenland en om samen te werken met onderwijsinstellingen. Het indienen van de subsidieaanvraag gebeurt niet door de opleiding, maar door het instituut, dus door een bureau van de school. De inhoud van de aanvraag wordt bepaald door de opleiding. Hier sluimert een potentieel probleem; om de aanvraag de deur uit
83
hoofds tuk 7
te kunnen doen, moeten de betrokken besturen de aanvraag ondertekenen. Omdat de afspraken voor een gezamenlijke activiteit echter op het niveau van de opleiding zijn gemaakt, weten de bestuurscolleges niet altijd dat een van hun opleidingen hiermee bezig is. Het verzoek een subsidieaanvraag te ondertekenen, kan daardoor te lang duren; de aanvraag moet namelijk vóór een gegeven datum in bezit zijn van het fonds. Als het bureau van het instituut dat de aanvraag doet het ontbreken van handtekeningen niet tijdig meldt aan zijn eigen opleiding en de aanvraag met minder handtekeningen de deur uit stuurt, loopt de financiering gevaar: het aantal participanten is misschien te gering of, indien de aanvraag wel wordt goedgekeurd, er is te weinig geld gezien het feitelijk aantal deelnemers. Dit kan ertoe leiden dat de opleiding waarvan het hogeschoolbestuur niet tijdig heeft getekend, afhaakt. Het is dus van groot belang dat opleidingen tijdig hun centrale bureau en via dat bureau hun hogeschoolbestuur informeren, en hun buitenlandse partners ook tijdig melden dat er een aanvraag naar hun instituut onderweg is en door hun hogeschoolbestuur moet worden ondertekend. De eigen dienst moet aan de eigen opleiding duidelijk maken wanneer welke contracten en aanvragen de deur zullen uitgaan en een kopie van de stukken naar de opleiding sturen. De dienst moet steeds onmiddellijk melden welke contracten en aanvragen ondertekend terug zijn en welke handtekeningen nog ontbreken. In dat laatste geval kan de opleiding direct contact opnemen met de collega’s in de partneropleiding om hen tot actie te bewegen. Desnoods gaat iemand het document met de handtekeningen persoonlijk ophalen. De kosten daarvan bedragen meestal slechts een fractie van de subsidie die je anders misloopt! Overigens wordt de subsidie pas verstrekt nadat de activiteit is uitgevoerd en in uitgebreide rapportages is verantwoord. Het besluit of de aanvraag wordt gehonoreerd en voor welk bedrag wordt vaak pas vlak vóór of in de zomervakantie duidelijk, als alle voorbereidende afspraken zoals het boeken van tickets en het reserveren van accommodatie is gebeurd. Als dan de aanvraag wordt afgewezen, staan de opleiding en de school voor een dilemma: de geplande activiteit afblazen of andere middelen zoeken. De daadwerkelijke betaling van subsidie van de Europese Unie geschiedt meer dan een jaar na de uitvoering van de activiteit. De school dient het geld dus voor te schieten. Wordt een subsidieaanvraag afgewezen, dan is het belangrijk de grond daarvoor te kennen. Misschien voldeed de aanvraag niet aan alle voorwaarden qua vormgeving, misschien was de doelstelling te vaag of de invulling te vrijblijvend. Alleen bij voldoende helderheid over wat de subsidiegever verlangt, kan een aanvraag succes hebben. Goed lezen van de subsidievoorwaarden en contact met de subsidiegever zijn daarbij behulpzaam. 7.4.2
sponsors
Naast het aanboren van bovengenoemde programma’s en fondsen bestaat er de mogelijkheid sponsors te zoeken. Vooral organisaties die afnemers zijn van de afgestudeerden van uw opleiding zijn potentiële sponsors. Zij ondersteunen u al door medewerkers beschikbaar te stellen voor het begeleiden van stagiairs en het geven van gastcolleges. Dat kost deze bedrijven en instellingen geld. De stap naar een financiële bijdrage is dan
84
de inze t van middelen
gradueel. In plaats van rechtstreeks geld aan uw opleiding te betalen, kunnen zij wellicht ook bijdragen in natura, door bijvoorbeeld de reis of het verblijf te regelen voor een excursie naar buitenlandse vestigingen van het bedrijf, door studiemateriaal te verzorgen, door vergaderruimte ter beschikking te stellen. Vooral bedrijven die groot belang hechten aan internationaal georiënteerde nieuwe medewerkers zijn niet zelden bereid bij te dragen aan de internationalisering van de betreffende opleiding. Uiteraard zal in de commerciële sector – afhankelijk van de conjunctuur – meer ruimte zijn voor sponsoring dan in de gesubsidieerde sector. Voor sponsors is het vaak voldoende dat het bedrijf bij alle deelnemers nog eens goed onder de aandacht wordt gebracht, als vorm van marketing en ten behoeve van personeelswerving. Ook beroepsverenigingen die graag afgestudeerden als nieuwe leden tegemoet zien, zijn soms van harte bereid daar wat tegenover te stellen. 7.4.3
hogeschoolfondsen
Naast de hier genoemde geldbronnen kan ook worden gedacht aan een bijdrage van de eigen school. Over het algemeen beschikken hogescholen niet over fondsen om een groot aantal opleidingen ruimhartig extra middelen te verschaffen voor het opvangen van de kosten van internationalisering. Alleen voor bijzondere projecten is soms een aanjaagsubsidie mogelijk, bedoeld om als katalysator te werken voor andere opleidingen. Een innovatieproject gericht op internationalisering en gericht op meetbare resultaten zoals het aantal uitwisselingsstudenten, kan wellicht rekenen op een financiële injectie van de hogeschool. Het opleidingsbudget dient echter wel degelijk rekening te houden met een aantal niet-subsidiabele kosten van internationalisering, zoals uren voor personeel. 7.4.4
studentenbijdrage
Tot slot kan studenten om een eigen bijdrage worden gevraagd. Voor studie en stage in het buitenland dient de student al zelf bij te dragen en dat kan worden uitgebreid tot excursies, projecten en andere activiteiten. Ook bij gesubsidieerde projecten, zoals een intensief programma, bouwen opleidingen soms activiteiten in die niet door de EU-subsidie worden gedekt. Een voorbeeld is een intensief programma waarin de deelnemende studenten verplicht waren locatieonderzoek te doen in een toegewezen buitenlandse stad; deze kosten vielen buiten de normen van de EU maar waren essentieel om het intensieve programma te kunnen uitvoeren. Een eigen bijdrage van studenten heeft als bezwaar dat studenten met veel eigen geld makkelijker kunnen participeren dan studenten met weinig geld. Dat is strijdig met de Nederlandse norm van gelijke behandeling. De praktijk leert echter dat veel studenten graag bereid zijn er eigen geld in te steken en daarvoor extra inspanningen te leveren. Zelf heb ik nooit een student achteraf horen zeggen dat de buitenlandervaring het geld niet waard was.
85
hoofds tuk 7
7.5 Bijhouden van inkomsten en uitgaven Bij internationalisering kan het gaan om grote bedragen. Vooral de reis- en verblijfkosten van vele tientallen studenten en docenten loopt aardig in de papieren; letterlijk, als je alle bonnetjes moet bewaren om de uitgaven te kunnen verantwoorden aan de subsidiërende organisaties. Niet iedereen is zo georganiseerd dat alle bonnetjes, tickets en nota’s worden bewaard en overgedragen aan degene die de uitgaven moet verantwoorden. De eigen financiële dienst houdt uiteraard de geoormerkte inkomsten van fondsen bij, maar de uitgaven lopen via de direct betrokken docenten en studenten van partnerinstellingen. Sponsorgelden moeten duidelijk worden ingeboekt voor de betreffende opleiding en activiteit. Soms raakt dat geld zoek: het is wel overgemaakt op de bankrekening van de hogeschool, maar tussen enorm veel andere bedragen en niet onder het juiste kopje geboekt, bijvoorbeeld omdat de betalende instantie niet duidelijk heeft aangegeven waarvoor het geld is bedoeld. Er moeten dus duidelijke afspraken worden gemaakt tussen de opleiding en de financiële dienst over het versturen van nota’s en het boeken van ingekomen bedragen. Aan sponsors kan het beste een rekening worden gestuurd door de eigen hogeschool, zodat de boeking van betaalde bedragen op de juiste kostenplaats gebeurt. Het kan ook geen kwaad een tijdje een schaduwboekhouding bij te houden om te checken of alle inkomsten en uitgaven kloppen met de begrote bedragen. Ook valt te overwegen een aparte bankrekening te openen voor activiteiten waarin veel particulier geld omgaat of dit onder te brengen in een aparte stichting. Dit laatste kan uiteraard alleen met instemming van het hogeschoolbestuur. Een aparte rekening kan worden beheerd door aangewezen functionarissen van de eigen hogeschool en zij kunnen ook het stichtingsbestuur vormen. Dat voorkomt dat particuliere en instellingsbelangen uiteen gaan lopen. Om de uitgaven te kunnen verantwoorden, is het belangrijk te weten welke documenten en bewijsstukken dienen te worden bewaard en hoe lang, wie ze verzamelt en wie ze bewaart. Ook hier zijn duidelijke richtlijnen en afspraken noodzakelijk. Een opleiding die net begint met internationalisering heeft uiteraard nog niet de ervaring om dit vlekkeloos te laten verlopen. Hulp van ‘financiële mensen’ is dan zeker op zijn plaats. Subsidiegevers verlangen doorgaans uitgebreide verslaglegging van de uitgevoerde activiteiten, zowel inhoudelijk als financieel. Daar kan veel tijd in gaan zitten. Soms wordt nog jaren na de uitvoering aanvullende informatie gevraagd. Het is dus belangrijk vanaf het eerste begin de rapportage vast te leggen en veel documenten te bewaren. Sponsors vragen gewoonlijk weinig verantwoording. Er zijn opleidingen die om die reden liever met particuliere sponsors zaken doen dan met ‘Brussel’; het scheelt manjaren aan administratie!
86
8 omgaan met cultuurverschillen
8.1
Cultuurverschillen
8.2
Omgaan met buitenlandse collega’s
8.3
Omgaan met tegenvallers en calamiteiten
8.4
Omgaan met buitenlandse studenten
87
o m g a a n m e t c u lt u u r v e r s c h i l l e n
8
Contact met mensen uit andere culturen is verrijkend, maar kan ook lastig zijn, omdat opvattingen en gebruiken verschillen. Hoe gaan mensen om met afspraken, met tegenvallers en calamiteiten? Hoe gaat men om met macht, gezag en vriendschap? Welke manier van leren staat centraal? Dit hoofdstuk behandelt een aantal van deze vragen en verrassingen.
8.1 Cultuurverschillen Elk volk krijgt zijn eigen geschiedenis door zich te vestigen en te handhaven op een bepaald stukje aarde. Het ontwikkelt eigen omgangsvormen, opvattingen en gebruiken en bouwt – letterlijk – een eigen leefwereld op. Soms roepen deze leefwerelden vragen op: waarom doen zij dit anders dan wij? Wat verwachten zij van mij? Hoe moet ik mij tegenover hen opstellen? Veel van deze kwesties worden een stuk duidelijker als je de historie van het betreffende land enigszins kent en daardoor snapt waarom een volk bepaalde zienswijzen en gedragsregels ontwikkelt. Een volk dat bijvoorbeeld lang onder een dictatuur heeft geleefd, is eraan gewend geraakt dat anderen de beslissingen nemen. Er is tijd nodig om zich vrij te kunnen voelen en zelf keuzes te durven maken. Wie ernstig heeft geleden onder corruptie of burgeroorlog, zal een vreemdeling niet snel vertrouwen. Ook als de leefomstandigheden minder dramatisch zijn, ontwikkelt een volk een eigen manier van leven, dus een eigen cultuur. Wie in een weinig vruchtbare omgeving opgroeit waar men al eeuwenlang met grote moeite een karig agrarisch bestaan continueert, zal vasthouden aan de tradities die de zekerheid bieden dat er ook volgend jaar weer te eten is. Een volk dat een extreem snelle bevolkingsgroei heeft doorgemaakt, kon hier alleen op reageren door nieuwe oplossingen te bedenken voor nieuwe problemen; daar zijn individuele verantwoordelijkheid, originaliteit, creativiteit en oplossingsgerichtheid centrale waarden geworden. Ook in internationale onderwijscontacten zien we aanzienlijke verschillen waarmee we moeten leren omgaan. Kijk daarbij niet naar landelijk gemiddelde cultuurdimensies of toeristische gidsen: cultuur is niet alleen etnisch bepaald, ook opleidingsniveau, maatschappelijke status, inkomen, religie, karakter, geslacht en leeftijd spelen een belangrijke rol. Docenten en studenten worden niet goed beschreven door een bepaald ‘landelijk gemiddelde’!9
9
Zie voor een uitvoeriger behandeling van het omgaan met cultuurverschillen: Klaas Schermer (2008). Interculturele samenwerking en communicatie. Groningen: Noordhoff.
89
hoofds tuk 8
8.2 Omgaan met buitenlandse collega’s In het algemeen is de beste houding uw eerste indruk niet te belangrijk te vinden: schort uw oordeel nog even op. Ga bij het ervaren van vreemde zaken uit van het motto ‘het is niet beter, niet slechter, maar anders’. Op allerlei gebieden komt u verschillen tegen, zowel wat betreft de organisatiestructuren als de omgangsvormen. Elke organisatie kent een (soms vergaande) taakverdeling met bijbehorende communicatie- en gezagslijnen. De omgang met anderen wordt vergemakkelijkt wanneer de organisatiestructuur voor alle betrokkenen duidelijk is, men dezelfde opvattingen heeft over status, gezag, macht, omgangsvormen en de manieren van communicatie. Ook een onderwijsinstelling kent deze structuur- en cultuurkenmerken, zelfs als de omgangsvormen losjes lijken te zijn. In Nederland zijn de omgangsvormen zo vrij dat er geen gezagsverhoudingen lijken te bestaan. Zodra er echter conflicten rijzen, worden de gezagsverhoudingen beter zichtbaar en de machtsposities benut. Toch is de stijl van omgaan met elkaar die van het overleg, van onderhandelen, van ‘polderen’. In de meeste landen, zelfs bij onze buren, is dat anders. In Duitsland bijvoorbeeld, hebben docenten een grote mate van onaantastbare vrijheid, in de wet vastgelegd, om te voorkomen dat de politiek het onderwijs ooit opnieuw misbruikt zoals in de tijd van het nazisme. Voor de studenten is de docent nog steeds Herr Professor die met alle egards dient te worden behandeld. Instellingsbestuurders hebben ook gezag, maar meer op het vlak van organisatorische kwesties en financiën dan op het vlak van de onderwijsinhoud. Ook in België en Frankrijk kan men formele gezagslijnen niet negeren. Feitelijk geldt dat overal, zelfs als de omgangsvormen tamelijk amicaal zijn, behalve in de Scandinavische landen.10 Om die reden is het verstandig om altijd respect te tonen voor de bestaande structuren in andere organisaties en een beleefde afstand te houden tot functionarissen waarmee u in contact komt. Pas als dat contact duurzaam wordt en prettig verloopt, kan de relatie veranderen in collegiale vriendschap. Veel hangt daarbij af van de ander: stelt die voor elkaar te tutoyeren? Vraagt de ander naar uw hobby’s, partner of kinderen? De vriendschap kan doorschieten naar verliefdheid. Verblijf in een andere omgeving, waar mensen aardig voor je zijn, is verleidelijk voor zowel studenten als docenten. Velen van hen hebben tijdens hun verblijf in het buitenland een korte of langerdurende relatie gekregen. Daar is niets mis mee, als beide partijen daar in vrijheid voor kiezen en zich bewust zijn van de risico’s. In sommige landen is het niet toegestaan om zelfs maar gearmd over straat te lopen, laat staan elkaar in het openbaar te kussen. Bovendien is het buitengewoon moeilijk om een relatie in stand te houden wanneer het buitenlands
10 Zie Geert Hofstede voor de verschillen in cultuurdimensies zoals macht en individualiteit. Overigens hanteert Hofstede een soort nationaal gemiddelde, ongeacht verschillen in etniciteit binnen een land en verschillen in opleiding, maatschappelijke positie, leeftijd, geslacht en dergelijke.
90
o m g a a n m e t c u lt u u r v e r s c h i l l e n
verblijf voorbij is en de afstand tussen beiden snel groeit, zowel in fysiek als in sociaal en emotioneel opzicht. Zodra buitenlandse docenten lesgeven in uw opleiding ontstaat een socialisatieproces, zeker als zij frequent of voor langere tijd komen; de gastdocent ontdekt de omgangsvormen van het Nederlandse instituut en zal zich daaraan in zekere mate, met behoud van een aantal eigen opvattingen en rituelen, aanpassen. Het is absoluut niet de bedoeling dat de gast volledig opgaat in de Nederlandse onderwijssubcultuur: juist de verschillen maken het voor de studenten aantrekkelijk uw opleiding te volgen; zij vergroten daarmee hun interculturele competenties. Probeer uzelf dus ook niet aan te passen aan of te meten met uw gastdocenten.
8.3 Omgaan met tegenvallers en calamiteiten De manier waarop mensen met risico’s omgaan, verschilt per cultuur en per beroep, leeftijd, ervaringen en andere factoren. Risico’s en tegenvallers zijn onvermijdelijk. Een zekere mate van risicomanagement is daarom nuttig: hoe handel je als de geplande subsidie of andere inkomsten tegenvallen of uitblijven? Wat doe je als de uitgaven het budget overschrijden? Als het aantal deelnemers sterk afwijkt van wat je had gepland? Vooral bij plannen die sterk afhankelijk zijn van de medewerking van andere instituten en subsidiegevers, is het belangrijk naast Plan A (alles klopt) een Plan B te hebben (de zaak loopt mis). Risico’s, ook financiële risico’s, moeten worden bekeken en besproken met het hogere management. Dat voorkomt dat fraaie plannen als een kaartenhuis in elkaar storten door een gebrek aan fundament. Calamiteiten zijn veel lastiger te hanteren. Draaiboeken zijn meestal gebaseerd op de vorige calamiteit, die zich zelden in gelijke vorm herhaalt. Toch is de kans niet denkbeeldig (alleen al statistisch gezien) dat u – bij grote aantallen studenten en docenten in of uit het buitenland – te maken krijgt met ernstige ongelukken, natuurrampen, een oproep het land te verlaten of andere ernstige zaken. Hoe dan te handelen? Wie moet wie informeren? Zijn de adressen en telefoonnummers beschikbaar?
Tijdens de Tsunami in 2004 verbleven ook flink wat studenten als stagiair in Thailand in het rampgebied. Het was echter Kerstvakantie en de scholen waren dicht. Niet elke stagebegeleider kon contact maken met zijn stagiair of met familie van de student. Dagenlang heerste er een haast ondraaglijke onzekerheid over het lot van deze studenten. Dit maakte duidelijk dat studenten die naar het buitenland gaan adressen en telefoonnummers moeten achterlaten bij contactpersonen van de opleiding, die deze informatie bij zich moeten hebben, ook tijdens hun vakantie.
91
hoofds tuk 8
In de ene cultuur is men veel meer gewend en geneigd tot improviseren dan in de andere. Meer traditionele culturen baseren zich op vastgelegde procedures en gezagsinstanties; moderne culturen vertrouwen in belangrijke mate op persoonlijk inzicht en eigen initiatief. De ene partner kan in paniek raken en dreigen af te haken als er financiële tegenvallers zijn, terwijl de andere partner in dat geval met vol vertrouwen op zoek gaat naar andere geldbronnen. De ene partner eist dat een geplande activiteit tot in de details is geregeld in een draaiboek, terwijl een andere partner liever niet alles vastlegt en bij voorkeur naar omstandigheden improviseert en bijstuurt. De ene partner neigt ertoe een activiteit af te blazen als zich ernstige persoonlijke ongelukken voordoen, terwijl een andere partner in aangepaste vorm toch wil doorgaan. De ene partner legt alles in handen van één aangewezen verantwoordelijke persoon, een andere partner overlegt alles in een breed team. Vaak blijken dit soort verschillen pas tijdens het maken van afspraken en het plannen en uitvoeren van activiteiten. Dan is het zaak om de verschillen te benoemen, niet te negeren, en te proberen een oplossing te vinden die voor alle betrokkenen acceptabel is.
Een groep van tien opleidingen uit tien verschillende landen had een Intensief Programma (IP) gepland en daarvoor subsidie gevraagd bij het Erasmus-fonds van de Europese Unie. Om het IP het komende studiejaar te kunnen uitvoeren, waren alle benodigde voorbereidingen getroffen: het vrijplannen van studenten en docenten, het reserveren van accommodatie, de medewerking van bedrijven enzovoort. Kort voor de zomervakantie kwam het bericht dat de aanvraag was afgewezen. Direct na de vakantie werd een overleg gepland met alle betrokken scholen om de situatie te bespreken. Een aantal opleidingen uit West-Europa stelde voor eigen middelen aan te wenden en aanvullende fondsen te werven bij bedrijven. Een aantal OostEuropese opleidingen leek in paniek te raken. Uit de discussie bleek dat zij terugschrokken voor deze oplossing omdat hun school onvoldoende eigen middelen had en zij weinig verwachtten van een bijdrage van het bedrijfsleven. Zij hadden geen enkele ervaring met fondswerving bij particuliere bedrijven. Een aantal van de westerse collega’s noemde toen internationale bedrijven met vestigingen in Oost-Europa waarmee zij zeer goede contacten hadden. Daarna werd voorgesteld die bedrijven te benaderen zowel vanuit oost als vanuit west en bovendien werd toegezegd dat de fondsen die een school zou verwerven, niet alleen voor de eigen studenten en docenten, maar voor het gehele project ingezet zouden worden. Hierdoor groeide bij de OostEuropese partners het vertrouwen dat het project langs deze weg nog kans van slagen had. Zo gezegd, zo gedaan. Er kwam genoeg geld los om door te gaan en het project werd een groot succes.
92
o m g a a n m e t c u lt u u r v e r s c h i l l e n
8.4 Omgaan met buitenlandse studenten Niet alleen voor studenten onderling is het omgaan met buitenlandse studenten een ingrijpende nieuwe ervaring, ook voor docenten geeft het een extra dimensie aan het lesgeven. In paragraaf 8.2 werd al gewezen op de status die een docent in verschillende landen heeft. Buitenlandse studenten kunnen in eerste instantie vreemd aankijken tegen een docent die bij de voornaam wil worden genoemd, met ‘jij’ wil worden aangesproken, de student naar zijn mening vraagt en overlegt in plaats van opdrachten geeft. Het duurt geruime tijd voor de buitenlandse student ontdekt dat die Nederlandse docent zijn positie dankt aan zijn vakkennis, didactische bekwaamheden en sociale vaardigheden, en niet zozeer aan formele regels. Wordt dat duidelijk, dan groeit ook de waardering bij de buitenlandse student voor de Nederlandse docenten. Verschillen in taalvaardigheid kunnen versluieren dat een communicatieprobleem niet veroorzaakt wordt door een gebrekkig uitdrukkingsvermogen, maar door verschillen in normen en waarden. Docenten en studenten verschillen in leerdoelen en leerstijlen. Binnen een moderne cultuur is het onderwijs meer oplossingsgericht dan reproductief en wordt uitgegaan van initiatiefrijke en creatieve studenten. Studenten leren in die context door ‘zelf doen’, minder door ‘luisteren’, ‘afkijken’ en ‘nadoen’. Dat kan problemen opleveren als een docent zich niet beperkt tot een hoorcollege, maar ook vragen aan de studenten stelt.
Een docent – we noemen hem Den Hollander – ging lesgeven aan een internationale klas. Dat ging goed voor het gedeelte dat hij thuis had voorbereid. Vragen van studenten tijdens de les brachten hem echter regelmatig in de problemen: sommige studenten wisten zich niet in begrijpelijk Engels uit te drukken en Den Hollander verstond en begreep niet altijd wat de nieuwsgierige student bedoelde met zijn vraag. De woordenschat en de uitspraak schoot bij alle betrokkenen nogal eens te kort. Den Hollander ontwikkelde echter een strategie om zich uit dit soort situaties te redden. Ook als hij de vraag wel begreep, reageerde hij standaard met: ‘This is a very good question. Did everybody understand this question?’ Vervolgens wees hij iemand aan en vroeg dan: ‘Please state the question in your own words and try to give an answer.’ Hij eiste dat iedereen actief meedacht en meedeed. Leidde dit niet tot een helder betoog, dan vroeg hij anderen om bij te springen. Uit al deze bijdragen werd meestal wel duidelijk wat de eerste vragensteller wilde weten. Den Hollander beëindigde deze ronde steeds door de vraag samen te vatten en zijn eigen visie te geven, grotendeels in het idioom van de studenten die zich hadden geuit. Na een jaar verstond en begreep Den Hollander haast elke bijdrage van buitenlandse studenten, ongeacht hun land van herkomst. Dat dankte hij niet alleen aan de vergroting van zijn woordenschat, hij begreep ook beter wat voor type vraag bij wat voor type achtergrond paste: Chinezen, bijvoorbeeld, vroegen vooral om verduidelijking, terwijl studenten uit een Europees land ook kritische vragen durfden te stellen.
93
hoofds tuk 8
Binnen projectgroepen11 kunnen conflicten ontstaan tussen studenten onderling, wanneer de moderne student de meer traditionele student te afwachtend vindt, en de laatste de eerste juist te snel, te eigengereid of te brutaal. Andere factoren die de samenwerking kunnen bemoeilijken, zijn: status, eer, kijk op de verhouding tussen mannen en vrouwen. Kritiek kan worden gezien als verlies van status of eer. En het komt ook nog voor dat een mannelijke student van buiten Europa geen vertrouwen heeft in een vrouwelijke docent. Hoewel moderne culturen sterk individualistisch zijn, leggen ze wel veel nadruk op samenwerking en conflictoplossing via onderhandelingen; voor de resultaten blijft iedereen individueel verantwoordelijk. Meer collectivistisch getinte culturen laten soms toch een sterk solistisch opererende student zien, die zijn uiterste best doet van het buitenlandse verblijf een persoonlijk succes te maken. Het is immers zijn paspoort naar een beter leven in eigen land. Ambities lopen per cultuur sterk uiteen en ook dat kan problematisch zijn in projectgroepen en bij beoordeling van prestaties. Als de ene student met zo gering mogelijke inspanning de credits wil behalen en een medestudent met wie hij moet samenwerken voor een hoog cijfer werkt, ontstaan er snel spanningen. De verwachtingen van docenten lopen veelal parallel met de ambities van studenten: de Nederlandse docent is even aangenaam verrast door de hoge ambities van sommige buitenlandse studenten als zijn Duitse of Engelse collega onaangenaam verrast wordt door de lage ambitie van sommige Nederlandse studenten. Voor de studenten kan dat ook een hele schok zijn, als hij ontdekt wat zijn (buitenlandse) docent van hem aan inspanning en kwaliteit verwacht. Een mogelijk effect van internationalisering is dat Nederlandse docenten hogere eisen gaan stellen aan hun Nederlandse studenten en voor prestaties het hele scala van cijfers (van 0 tot en met 10) gaan hanteren. Het zou daarbij helpen als het werkveld in Nederland – net als hun concurrenten in het buitenland – meer aandacht zouden hebben voor de cijferlijst van hun stagiairs en sollicitanten.
11 Zie over projectgroepen: Klaas Schermer (2009). Effectief werken in Projectgroepen. Groningen: Noordhoff.
94
9 praktische problemen
9.1
Lesroosters en vakanties
9.2
Faciliteiten voor buitenlandse collega’s
9.3
Faciliteiten voor buitenlandse studenten
9.4
Huisvesting voor collega’s en studenten
9.5
Beoordeling, cijfers en herkansingen
95
pr ak tische problemen
9
Door de grote verschillen in de onderwijssystemen en -tradities per land, loopt de Nederlandse opleiding tegen tal van praktische problemen aan die bij internationale samenwerking om een oplossing vragen. Dit hoofdstuk geeft informatie voor het oplossen van een aantal van dit soort problemen.
9.1 Lesroosters en vakanties Lesperioden en vakanties lopen per land en soms ook per instituut sterk uiteen. In sommige landen zijn er weinig lesweken en lange vakanties, in andere landen is dat precies omgekeerd. Sommige instituten werken met een semesterindeling (fall-, spring- en soms ook nog een summer-semester), andere werken met korte blokperioden. Het is een toevalstreffer als de lesperioden en vakanties van uw instituut gelijklopen met die van een van uw partners, laat staan al uw partners. Dit maakt het erg lastig een periode te kiezen die geschikt is voor zowel uw studenten en docenten als voor die van uw partners. Voor een half jaar studie of een kort project moeten de data dikwijls worden aangepast. Bijvoorbeeld: studenten die gewend zijn pas eind september terug te hoeven zijn van vakantie hebben er wellicht moeite mee als de lessen al in augustus beginnen; waar uw eerste semester nog doorloopt tot na de kerst, verwachten buitenlandse studenten soms al met de kerstdagen definitief thuis te kunnen zijn en is het lastig ze daarna nog terug te laten komen voor een paar afrondende lessen of tentamens. In dergelijke gevallen is het wijs te overwegen de lessencyclus en de tentamenperiode aan te passen. Kortere activiteiten, zoals een gezamenlijk project, moeten wellicht apart worden ingeroosterd in een periode waar dat de voortgang van reguliere lessen en tentamens het minste hindert, zoals tussen twee blokken of semesters in. Het zal duidelijk zijn dat dit de nodige soepelheid vereist van roosteraars, examenbureaus en docenten. Het is nodig dit soort problemen zeer ruim van tevoren te bespreken met de betrokken leidinggevenden en diensten om tijdig oplossingen te vinden.
9.2 Faciliteiten voor buitenlandse collega’s Collega’s die kortere of langere tijd als gastdocent bij een partner werken, dienen natuurlijk de beschikking te hebben over alle faciliteiten die nodig zijn om te kunnen werken: een bureau en een stoel, een opbergkast, een toegangspasje voor de mediatheek, internet- en telefoonaansluiting, kortom, een geschikte werkplek. Hoezeer dit ook voor de
97
hoofds tuk 9
hand ligt, in sommige instituten duurt het bijzonder lang voor dit allemaal is geregeld. Tot die tijd trekt de gastdocent van kamer naar kamer en van bureau naar bureau, voorwaar geen ideale situatie die uitnodigt tot herhaling. Dit geldt zowel voor gastdocenten die naar uw opleiding komen, als voor docenten van uw opleiding die naar een partner gaan. Veel docenten nemen hun eigen laptop en mobiele telefoon mee. Bespreek ruim van tevoren wat de docent nodig heeft en regel tijdig met de betreffende diensten dat alles aanwezig is en werkt op de dag dat de gast arriveert. Spreek ook af tot welk moment na vertrek de docent nog toegang houdt tot het hogeschoolinformatiesysteem om contacten af te ronden, beoordelingen te kunnen doorgeven en dergelijke.
9.3 Faciliteiten voor buitenlandse studenten Studenten dienen te beschikken over alle faciliteiten die nodig zijn om hun studie te kunnen doen. We noemen hier: werkruimte en internetaansluiting, maar ook eventueel bijzondere regelingen als zij niet de gehele opleiding doen, eventueel een aangepast kantineaanbod, sportfaciliteiten en vervoersmogelijkheden tussen verblijfplaats en opleiding. Werkruimte
Studenten dienen te beschikken over werkgroeplokalen, projectruimtes en individuele studieplekken. Dat geldt ook voor buitenlandse studenten. Als het uitgaande aantal studenten ongeveer gelijk is aan het aantal inkomende, is dit meestal geen probleem. Komen er meer studenten dan er weggaan, dan is dit een probleem dat ruim van tevoren moet worden opgelost in overleg met het roosterbureau en de facilitaire dienst. Internet
Vanaf de eerste werkdag moet een buitenlandse student volwaardig kunnen meedoen. Het mag niet lang duren voor een buitenlandse student de toegangscodes heeft voor internet en het hogeschoolinformatiesysteem. Soms is de bureaucratie van de hogeschool hier een lastig te nemen horde. Zeer tijdig afspraken maken met de ICT-medewerkers is daarom noodzakelijk. Speciale regelingen
Afhankelijk van de achtergrond van de student kunnen speciale voorzieningen nodig zijn zoals hulp bij het aanvragen of verlengen van een verblijfsvergunning, vrijaf voor familie- of moskeebezoek, sport- en recreatiemogelijkheden tijdens de weekenden. Kantines en eetgewoonten
In veel landen hecht men veel waarde aan goede eetvoorzieningen. De kantines in veel Nederlandse hogescholen voldoen niet aan die eisen. Voor buitenlandse gasten is dat een tegenvaller. Voor wie slechts kort verblijft (docenten), is dat probleem oplosbaar via
98
pr ak tische problemen
restaurants. Voor studenten die langer verblijven, is een matige eetvoorziening een punt dat niet leidt tot enthousiaste verhalen aan het thuisfront. Sportfaciliteiten
Voor studenten uit de Verenigde Staten en tal van andere landen is de aanwezigheid van goede sportvoorzieningen zeer belangrijk. Het kan voor een buitenlandse student een belangrijke bijkomende reden zijn voor een bepaalde hogeschool te kiezen. Vervoer
Buitenlandse universiteiten op een grote campus beschikken over het algemeen over goede voorzieningen, zoals restaurants, theaters, bibliotheken, sportfaciliteiten en ook over de mogelijkheid deze voorzieningen te bereiken vanuit de woonplek met gratis shuttlebussen. In Nederland wordt de student geacht zelf voor vervoer te zorgen. Buitenlandse studenten hebben geen ov-kaart. Niet alleen is de afstand tussen verblijfsadres en hogeschool vaak groter dan thuis, de kosten zijn ook hoger. Een fiets lijkt een uitkomst, maar de meeste buitenlanders zijn minder bedreven met een fiets dan Nederlanders en sommige brengen zichzelf ermee in levensgevaar. Bied dus een aantal verkeers- en fietslessen aan, met aandacht voor zowel de regels als voor de praktijk!
9.4 Huisvesting voor collega’s en studenten Nederlandse studenten die niet thuis blijven wonen, huren een kamer. Sommige trekken van kamer naar kamer, op zoek naar steeds betere woonruimte, andere blijven hun hele studie en nog lang daarna op hetzelfde honk wonen. Een buitenlandse student kan zelden zelf op zoek gaan naar woonruimte. De meeste hogescholen hebben daarom een huisvestingsbureau dat dit regelt. Wijs uw inkomende studenten op deze faciliteit en geef hen de contactgegevens door. Buitenlandse docenten kunnen soms ook op deze manier worden geholpen. Veel gastdocenten verblijven relatief kort. Sommige hogescholen hebben appartementen beschikbaar voor gastdocenten. Overleg met hotels, verhuurmakelaars en woningcorporaties kan ook helpen een oplossing te vinden.
9.5 Beoordeling, cijfers en herkansingen De beoordelingssystemen lopen per land uiteen. Werken in Nederland de meeste opleidingen met een cijfersysteem van 1 tot en met 10, in Duitsland gaan de cijfers van 5 tot en met 1 (met 1 als hoogste score) en Angelsaksische landen werken met de letters A tot en met F, met A als hoogste score en F als onvoldoende (fail). Per letter kan er nog worden gewerkt met + en -, bijvoorbeeld B+. Krijgt in ons land een student een onvoldoende
99
hoofds tuk 9
als hij minder dan vijftig procent van de antwoorden goed beantwoordt, in Angelsaksische landen is dat vaak pas het geval bij minder dan veertig procent. Zolang Europa nog niet een gemeenschappelijk systeem heeft ontwikkeld, zult u gebruik moeten maken van een omrekentabel.12 Een docent die een 8 ruim bemeten vindt en weet dat zijn Nederlandse student daar dik tevreden mee is, brengt een ambitieuze Duitse student in de problemen: dat cijfer (een Duitse 2) is onacceptabel laag! Angelsaksische collega’s geven vrij gemakkelijk een A of een B, waar een Nederlandse docent maximaal een 8 zou geven. Waar de Nederlandse docent een 5 (onvoldoende) terecht vindt, acht zijn Angelsaksische collega een E (voldoende) gerechtvaardigd. Denk niet dat die studenten of collega’s het verkeerd zien, maar bespreek uw normen en kom tot een compromis!
12 Zie het document Factsheet-cijfers-ontcijferd-2009-06-11[1].pdf van het Nuffic op www.nuffic.nl.
100
Bronnenlijst organisaties en websites ACA - Academic Cooperation Association
Organisatie die zich richt op het management en de verbetering van internationale samenwerking in hoger onderwijs. Voor meer informatie: www.aca-secretariat.be. EAIE - European Association for International Education
De EAIE is een organisatie met als doel de stimulering en facilitering van de internationalisering van het hoger onderwijs in Europa en wereldwijd. De EAIE stimuleert het opzetten van netwerken en professionele ontwikkeling onder andere door publicaties, het jaarlijks organiseren van een conferentie en een gevarieerd aanbod aan trainingprogramma’s. Voor meer informatie: www.eaie.nl. ENIC-NARIC – samenwerkingsverband van ENIC (European Network of Information Centres) en NARIC (National Academic Recognition Centres)
Het samenwerkingsverband ENIC-NARIC houdt zich bezig met de evaluatie en erkenning van diploma’s en graden in Europa. In Nederland vallen ENIC en NARIC onder Nuffic. Voor meer informatie: www.enic-naric.net. International Student Barometer en International Alumni Barometer
Zie: www.i-graduate.org. Nobiles
Magazine voor student en starter. Zie: www.nobiles.nl. Nuffic (Netherlands University Fund for International Cooperation)
Nuffic voert het subsidiebeleid van de Europese Unie uit en informeert het hoger onderwijs over de mogelijkheden van internationalisering, elektronisch archief, nieuwsbrieven en dergelijke. Zie www.nuffic.nl. Het Nuffic publiceert tevens een aantal brochures en bladen, waaronder het blad Europa Expresse, dat gratis is voor medewerkers van hogeronderwijsinstellingen, zie www.nuffic.nl/europaexpresse.
101
bronnenlijs t
Official Bologna Process website 2007-2010
Zie www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/bologna met vele links naar andere interessante websites over internationalisering van het hoger onderwijs in Europa. Tuning
Dit is een groep universiteiten die in overeenstemming met de Bologna-verklaring streeft naar overeenkomstige kwalificaties in Europa. Zie: http://tuning.unideusto.org/ tuningeu.
literatuur EVD (2009). Go Abroad, Internationalisering beroepsonderwijs & bedrijfsleven. Den Haag: Economische Voorlichtingsdienst van het Ministerie van Economische zaken. Friedman, Th.L. (2007). The World is Flat. A brief history of the twenty-first century. New York: Picador. Hofstede, G., & Hofstede, G.-J. (2005). Cultures and Organizations, Software of the Mind. New York: MacGraw-Hill. Hofstede, G., Hofstede, G.-J., & Pedersen, P. (2002, 2004). Werken met cultuurverschillen. Amsterdam: Business Contact. Samovar, L.A., & Porter, R.E. (1994). Intercultural communication, a reader. Wadsworth: Belmont. Schermer, K. (2008). Interculturele samenwerking en communicatie. Groningen: Noordhoff. Schermer, K. (2009). Effectief werken in Projectgroepen. Groningen: Noordhoff. Stiglitz, J.E. (2005). Making Globalization Work. Harmondsworth/Londen/New York: Allen Lane. Vertaling (2006). Eerlijke globalisering. Utrecht: Het Spectrum.
102
Over de auteur klaas schermer studeerde politicologie aan de Universiteit van Amsterdam en werkte daarna in het wetenschappelijk en hoger onderwijs. Hij heeft sinds 1991 een actieve rol in de internationalisering van een aantal opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. Daarbij werkt hij samen met vele buitenlandse collega’s, studenten, bedrijven en andere organisaties. Hij gaf ook les in Hongarije, Duitsland en de Verenigde Staten en schreef tal van boeken over de werking van organisaties, communicatie en besluitvorming.
103
regis ter
Register a aanjaagsubsidie afdelingsblad alumni alumnibeleid ambassadeur ambitie argumentatie b baliedienst begeleiding beginfase internationalisering beleidskeuze beoordelingssysteem beroepsgroep beroepsvereniging bewijsstuk bijdrage in natura Bologna (1999) buddysysteem buitenlandse bron bureaucratie c calamiteit certificering classificatiesysteem commerciële bemiddelaar communicatie mondelinge schriftelijke
85 73 73 73 57, 73 94 40
73 29, 30, 73, 75 79 32 99 47 85 86 85 14 30, 73 19 67
91 31 31 52 20 20
communicatieprobleem competentie conferentie conferentiebezoek conflictoplossing contract creativiteit credit cross cultural competency culture awareness cultuur curriculum
93 47, 51 50 32 94 70 89 37 13, 29, 31 51 81 22, 25, 28
d Dialang didactische bekwaamheid dilemma docentenmobiliteit docentenruil documentatie double degree draagvlak draaiboek
72 93 84 22 70 60, 65 30 41 91
e Erasmus evaluatie excursie extern aanhaken
83 70 85 59
f financiële dienst flexibiliteit
86 39
105
regis ter
g gastdocent gebruik gezagsverhouding globalisering h hiërarchie hogeschoolinformatiesysteem hogeschoollector hotelaccommodatie HSP Talentenprogramma huisvestingsbureau i IELTS (International English Language Testing System) improviseren inenting informatie innovatieproject Intensieve Programma (IP) intern aanhaken International Alumni Barometer internationale markt internationalisering beginfase pioniersfase internationaliseringplan International Student Barometer k kantineaanbod kortetermijndoel kritische massa l langetermijndoel lector leerdoel leerstijl lesrooster
22 89 60 13
66 98 26 82 83 99
72 92 75 43 85 26 59 73 19 79 79 39, 65 73
98 39 57
39 26, 32 93 93 25, 70
lessencyclus lidmaatschap lidmaatschapsgeld Lissabon (2000)
97 50 51 14
m machtsafstand masteropleiding medezeggenschapsraad moeilijkheidsgraad mondelinge communicatie monitoring motivatie
60 30 37 20 20 73 74
n netwerk niet-onderwijzend personeel niet-subsidiabele kosten normvergoeding
57 81 85 82
o omgangsvorm onderhandeling onderwijssysteem onderzoek onderzoeksgroep opleidingsbudget oplossingsgerichtheid opvang opvatting organisatiestructuur originaliteit ov-kaart ov-vergoeding p paneldiscussie pariteit personeelsbestand pilot pioniersfase internationalisering
106
89, 90 94 81 58 26 85 89 29 89 90 89 99 75
73 24, 59 66 65, 69 79
regis ter
polderen prestatie-indicator Prins Bernhard Cultuurfonds procedure proefproject project projectgroep promotie r ranking rapportage reis- en verblijfkosten reiskosten rendementseis respect risico risicomanagement s samenwerkingscontract schriftelijke communicatie sociale vaardigheid Socrates sponsor sponsorgeld sportfaciliteit stafvergadering stagebegeleiding status steun streefgetal studentenmobiliteit studentenvereniging student exchange studieplek studieresultaat subsidie subsidieaanvraag Summerschool
90 37 83 92 65, 69 85 94 32, 58
30 86 86 82 74 90 91 91
57 20 93 82 86 86 98 37 23 67 73 37 28 25, 73 28 98 74 84 83 29
t taaltest taalvaardigheid taleninstituut tegenvaller tentamenperiode TOEFL (Test Of English as a Foreign Language) toezegging traditie
72, 74 72 81 91 97 72 67 89
u uitwisseling lesmateriaal
69
v vakblad vakkennis verantwoordelijkheid verblijfkosten verblijfsvergunning verslag vervoersmogelijkheid vervolgafspraak vervolgoverleg verzekering visum voorbereidingscursus voorlichting voorlichtingsbijeenkomst voorlichtingsdag voortrekkersrol VSB-fonds
47 93 89 82 98 68 98 66 66 75 75 30 29, 30, 40, 74 73 37 50 83
w wandelgang weerstand wereldtaal werkplek wetenschappelijk onderzoek wetenschappelijke publicatie wetenschappelijke theorie
107
60 39 20 97 32 32 19