Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen [2nd ed]
 978-90-368-1559-8, 978-90-368-1560-4 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

ZORG

MBO

In het boek is aandacht voor de diverse gezondheidsdeterminanten, de verschillende vormen van preventie, gezondheidskundige interventies en patiëntenvoorlichting. Ook worden onderwerpen als leefstijl, de cyclus van gezondheidsbevordering, therapietrouw en de WGBO behandeld. Het boek is bedoeld voor de mbo-opleiding voor verpleegkundigen (niveau 4), maar ook verpleegkundigen die al in de praktijk werkzaam zijn kunnen met dit boek hun kennis bijspijkeren. In het boek vind je behalve theorie ook opdrachten, infographics en definities. Het aanvullende digitale materiaal bestaat uit verdieping van de lesstof door middel van de tekst online met interessante links, oefenvragen en samenvattingen. Dr. Barbara Sassen is gepromoveerd op gezondheidsbevordering, gezondheidsvoorlichting en ziektepreventie en is als onderzoeker/docent verbonden aan de faculteit Gezondheidszorg van de Hogeschool Utrecht.

Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Een professionele verpleegkundige heeft een brede, positieve visie op gezondheid. Deze visie is het uitgangspunt bij het verankeren van gezondheidsbevordering, gezondheidsvoorlichting, ziektepreventie en patiëntenvoorlichting in de verpleegkundige beroepsuitoefening. Het boek Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen leert je zo’n professionele visie te ontwikkelen.

Barbara Sassen

www.elseviergezondheidszorg.nl

Barbara Sassen

Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Barbara Sassen

Eerste druk, Reed Business, Amsterdam 2012 Tweede (ongewijzigde) druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2016

ISBN 978-90-368-1559-8 DOI 10.1007/978-90-368-1560-4

ISBN 978-90-368-1560-4 (eBook)

© 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. NUR 897 Typografie en illustraties: Mariël Lam bno, 's-Hertogenbosch Foto in figuur 3.1 Secundaire preventie: Mark for live Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl

Inhoud

Voor links, vragen en samenvattingen bij dit hoofdstuk, log in op www.StudieCloud.nl met behulp van de scratchcode voor in dit boek.

Inleiding 1 Gezondheid 1.1 Professionele, medische gezondheid 1.2 Biologische gezondheid 1.3 Psychologische gezondheid 1.4 Sociale gezondheid 1.5 Gezondheid volgens de Wereldgezondheidsorganisatie 2

7 9 10 11 12 13 14

Welke factoren bepalen gezondheid? 19 2.1 Het Healthmodel 20 2.2 Endogene gezondheidsdeterminanten 21 2.2.1 Wat zijn belangrijke genetische endogene gezondheidsdeterminanten?22 2.2.2 Wat zijn belangrijke verworven endogene gezondheidsdeterminanten? 23 2.3 Exogene gezondheidsdeterminanten 28 2.3.1 Factoren uit de fysieke omgeving 28 2.3.2 Factoren uit de maatschappelijke omgeving 30 2.4 Leefstijl en gezondheidsgedrag 32 2.5 Medische zorg en preventie 36 2.6 Gezondheidsproblemen analyseren 39

3 Preventie 3.1 Primaire, secundaire en tertiaire preventie 3.1.1 Primaire preventie 3.1.2 Secundaire preventie 3.1.3 Tertiaire preventie 3.2 Gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en ziektepreventie 3.2.1 Gezondheidsbescherming 3.2.2 Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 3.2.3 Ziektepreventie en patiëntenvoorlichting

43 44 44 46 49 50 51 52 54

4 Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 4.1 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen 4.2 Intentionele, doelbewuste gezondheidsvoorlichting 4.3 Cyclus van gezondheidsbevordering 4.4 Gezondheidskundige analyse 4.5 Gedragsdeterminanten 4.6 Gezondheidskundige interventie 4.6.1 Motiveren tot ander, gezonder gedrag 4.6.2 Model van gedragsverandering 4.7 Evaluatie van de gezondheidskundige interventie 5 Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 5.1 Wat is patiëntenvoorlichting? 5.2 Wat belemmert goede patiëntenvoorlichting? 5.2.1 Slechte informatievoorziening 5.2.2 Communicatie tussen de verpleegkundige en de zorgvrager 5.3 Hoe optimaliseer je de informatievoorziening en de communicatie? 5.3.1 Opbouwen van een goede interpersoonlijke relatie 5.3.2 Uitwisselen van informatie 5.3.3 Het nemen van beslissingen 5.3.4 Taakgericht gedrag en sociaal-emotioneel gedrag 5.3.5 Verbaal gedrag en non-verbaal gedrag 5.3.6 Privacygevoeligheid 5.3.7 Vocabulaire 5.4 Therapietrouw, compliance, concordance 5.4.1 Therapietrouw neemt toe 5.4.2 Tevredenheid en welbevinden nemen toe 5.5 Communicatieproces 5.5.1 De verpleegkundige als ‘bron’ van patiëntenvoorlichting  5.5.2 De zorgvrager als ‘ontvanger’ van de patiëntenvoorlichting 5.5.3 De bron heeft een strategie naar de ontvanger toe 5.5.4 De verpleegkundige als bron van het voorlichtingsbericht 5.6 Patiëntenvoorlichting en levensfase 5.7 Patiëntenvoorlichting gericht op de sociale ­omgeving 5.8 Informed consent en de WGBO 5.8.1 De informatieplicht van de verpleegkundige 5.8.2 Het toestemmingsvereiste van de zorgvrager 5.8.3 Verpleegkundigen en de informatieplicht en het ­toestemmingsvereiste 5.8.4 Informed consent en patiëntenvoorlichting 5.9 Wet cliëntenrechten zorg

57 58 59 61 62 64 69 71 71 88 91 91 95 95 96 97 97 97 99 99 101 102 102 103 103 104 105 105 106 107 108 109 110 111 111 112 112 113 115

Inleiding

Waarom dit boek? Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen geeft een theoretische en praktische verdieping van de aandachtsgebieden voor verpleegkundige opleidingen niveau 4. Deze aandachtsgebieden zijn gezondheid, determinanten van gezondheid, preventie, gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting, en ziektepreventie en patiëntenvoorlichting. Het boek bestaat uit twee delen. We starten met het in kaart brengen van verschillende visies op gezondheid. En met determinanten van gezondheid als de bepalende factoren voor gezondheidsproblemen. Hierna komen allereerst de verschillende vormen van preventie aan bod. Namelijk primaire, secundaire en tertiaire preventie. Maar preventie gaat ook over gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en ziektepreventie. Gezondheidsbevordering en patiëntenvoorlichting wordt op zowel een theoretische als op een praktische manier uitgewerkt. We nemen vervolgens gezondheid als vertrekpunt in Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen. Binnen de verpleegkunde gaat het om bevordering, instandhouding en uitbreiding van gezondheid. Determinanten van gezondheid, zoals leefstijl en gezondheidsgedrag, hebben een belangrijke invloed op de gezondheid van de zorgvrager en diens gezondheidsprobleem. Het is mogelijk om gezondheidsdeterminanten aan te grijpen om het gezondheidsprobleem van de zorgvrager op te heffen of te verminderen. Een aanknopingspunt voor verpleegkundigen hierbij is preventie. Preventie in brede zin heeft voor verpleegkundigen als doel het gezond houden van de ­zorgvrager. Maar het kan ook gaan om het voorkómen van gezondheidsschade. Of het opsporen en vroegtijdig behandelen van ziekten en aandoeningen. En ook om het optimaliseren van gezondheid bij ziekte. Hierbij gaat het erom dat de verpleegkundige haar competenties zo goed mogelijk inzet om gezondheidsbevordering en ziektepreventie te ­realiseren. Wat zijn de redenen voor het schrijven van dit boek? Ten eerste: er is nog veel ­gezondheidswinst te bereiken bij zorgvragers. Dit is mogelijk als verpleegkundigen hun competenties met betrekking tot preventie, gezondheidsbevordering, gezondheidsvoorlichting, ziektepreventie en patiëntenvoorlichting verder optimaliseren.

Als je als verpleegkundige de zorgvrager benadert als mondige zorgvrager. En als je samen met de zorgvrager een samenwerkingsrelatie opbouwt. Hierdoor zal het zelfmanagement van de zorgvrager een impuls krijgen. De tweede reden: veel verpleegkundige diagnoses en interventies zijn gekoppeld aan een gezondere leefstijl en optimaliseren van gezondheidsgedrag. Veel verpleegkundige interventies hebben ten minste een link met een gezondere leefstijl en optimalisering van gezondheidsgedrag. Dit vraagt van verpleegkundigen inzicht en vaardigheden in principes en werkingsmechanismen van gezondheidsbevordering en ziektepreventie. Als laatste reden: het geeft verpleegkundigen meer inzicht waarom sommige zorgvragers wél en andere zorgvragers níet in staat zijn om hun leefstijl en gezondheidsgedrag te veranderen. Het veranderen van de leefstijl en het gezondheidsgedrag van een zorgvrager is niet eenvoudig. Verpleegkundigen kunnen het gevoel hebben veel energie in een zorgvrager te steken terwijl (het lijkt alsof) een zorgvrager niet vooruitgaat. Dit boek leert verpleegkundigen te zien waar voetangels en klemmen voor gezondheidsvoorlichting en patiëntenvoorlichting zitten. Dit boek leert verpleegkundigen ook hoe ze hiermee om kunnen gaan. Ontwikkelingen binnen de gezondheidszorg en de maatschappij als geheel beïnvloeden de verpleegkundige beroepsuitoefening. Door demografische ontwikkelingen neemt de zorgvraag en de behoefte aan verpleegkundige zorg toe. De zorgvraag van de zorgvrager zal steeds meer leidend worden in de zorg, in plaats van het zorgaanbod. De zorgvraag zal dus ook de verpleegkundige diagnoses en interventies bepalen met betrekking tot gezondheidsbevordering en (ziekte)preventie. Een belangrijke verandering in de zorg is een toenemende belangstelling voor gezondheidsbevordering en (ziekte)preventie. Dit zowel binnen de verpleegkundige zorgverlening als vanuit zorgvragers zelf. Maar óók als maatschappelijke tendens. Hierdoor is het wenselijk dat verpleegkundigen deskundig zijn in preventie. Het accent ligt hierbij op gezondheidsbevordering en (ziekte)preventie in het licht van geïndiceerde en zorggerelateerde preventie, gericht op zorgvragers met een hoog risico, de zogenaamde hoogrisicogroep. Binnen de verpleegkundige zorgverlening (en de verpleegkundige beroepsstructuur) zal het belang van gezondheidsbevordering en (ziekte)preventie steeds verder toenemen. Naast dit boek Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen kunnen docenten het boek Gezondheidsbevordering en preventie voor verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten goed gebruiken als aanvulling en voorbereiding op hun lessen. Maarssen, voorjaar 2012 Barbara Sassen

1

Gezondheid

zit er biologie in? zit er psychologie in? wat is er medisch aan? wie denken erover na?

zitten er sociale kanten aan?

Wat gezondheid betekent, is niet gemakkelijk te omschrijven. Er zijn veel manieren om naar gezondheid te kijken. Verschillende mensen hebben verschillende ideeën over wat gezondheid nu precies zou betekenen. We gaan kijken naar een aantal benaderingen van gezondheid. Jouw visie op gezondheid bepaalt de visie die je hebt op je verpleegkundige beroepsuitoefening. De manier waarop je naar gezondheid kijkt, bepaalt de manier waarop je kijkt naar de gezondheid van een zorgvrager. De manier waarop we naar gezondheid kijken, is in de loop der tijd veranderd. De eerste benadering van gezondheid die we hier bespreken, is de medische kijk.

Jouw visie op gezondheid bepaalt de manier waarop je kijkt naar de gezondheid van een zorgvrager

Opdracht 1.1 Schrijf in vijf punten op wat jij voor jezelf belangrijk vindt bij gezondheid. Ik noem mezelf gezond als ik: 1 2 3 4 5

10 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

1.1

Professionele, medische gezondheid

Wat is er medisch aan gezondheid? Volgens de medische benadering van gezondheid is ieder mens die nu niet ziek is, gezond. Gezondheid is de afwezigheid van ziekte en lichaamsgebrek. Volgens deze kijk op gezondheid heb je aan de ene kant een groep mensen die ziek zijn of een lichaamsgebrek hebben. Aan de andere kant heb je een groep mensen die gezond zijn, zonder ziekte of lichaamsgebrek. De ene groep is ziek, de andere groep is gezond. Deze benadering van gezondheid wordt de klassieke, medische kijk op gezondheid genoemd. Omgaan met zieken en ziekten was lange tijd vooral de taak van artsen. Artsen hadden alleen te maken met mensen die ziek waren of een lichaamsgebrek hadden. Het was hun taak om de ziekte proberen te genezen. Als het lukte om de ziekte te genezen of het lichaamsgebrek op te lossen, was de zorgvrager weer gezond. Professionele, medische gezondheid = de afwezigheid van ziekte of lichaamsgebrek Artsen hadden vroeger alleen te maken met mensen die ziek waren of een lichaamsgebrek hadden Op een gegeven moment werd ontdekt dat micro-organismen ziekten kunnen veroorzaken. Als het mogelijk is om de oorzaak van de ziekte aan te wijzen, dan is een persoon ziek. Lukt het niet om een dergelijke oorzaak aan te wijzen, dan is de persoon dus gezond. Dit noemen we een monocausale kijk op gezondheid. Je probeert de gezondheid te verklaren door te zeggen: je hebt een oorzaak (micro-organisme) en dit heeft een gevolg (ziekte, ongezondheid) voor de persoon. Monocausale gezondheid = een oorzaak (micro-organisme) heeft een gevolg (ziekte, ongezondheid) voor de persoon Figuur 1.1  Monocausale gezondheid

oorzaak

gevolg

Deze aandacht voor gezondheid is er dus niet altijd geweest. Ziekte en het genezen van mensen hebben lang de boventoon gevoerd. Het genezen van mensen was lang de taak van de geneeskunde. Deze kijk op gezondheid veranderde toen bleek dat de

Gezondheid 11

geneeskunde niet altijd een oplossing heeft bij gezondheidsproblemen. De professionele, medische kijk op gezondheid bleek te beperkt.

Opdracht 1.2 Herken je in jouw persoonlijke kijk op gezondheid deze professionele, medische kijk op gezondheid? Omcirkel bij opdracht 1.1 dan het cijfer van het punt dat jij herkent. De monocausale kijk op gezondheid is ook te beperkt als je denkt aan gezondheidsproblemen die nu veel voorkomen (zoals kanker, hart-vaatziekten). Deze gezondheidsproblemen worden niet veroorzaakt door slechts één factor. Ze ontstaan vaak sluipend, zodat je niet van het ene op het andere moment ziek bent. Er zijn echter nog andere benaderingen van gezondheid.

1.2

Biologische gezondheid

Zit er biologie in gezondheid? Volgens de biologische kijk op gezondheid is een persoon gezond als deze zich goed kan aanpassen aan externe omstandigheden. In het lichaam van de mens zijn er allerlei fysiologische processen en biochemische reacties. Het lichaam probeert deze processen en reacties constant hetzelfde te houden. Ook al zijn de externe ­ ­omstandigheden – omstandigheden buiten het lichaam – (tijdelijk) anders. Een voorbeeld is de lichaamstemperatuur of de suikerspiegel in het bloed. Het constant houden van deze processen en reacties in het lichaam, noemen we homeostase. Je bent biologisch gezond als het lichaam deze processen en reacties constant kan houden, binnen bepaalde grenzen. Biologische gezondheid = de aanpassing van het menselijk lichaam aan externe omstandigheden Homeostase = het constant houden van fysiologische processen en biochemische reacties in het lichaam Biologische gezondheid kunnen we goed omschrijven en het is universeel. Dat wil zeggen dat het geldt voor ieder mens. Alle mensen hebben een biologisch gezonde lichaamstemperatuur van 37 graden Celsius. En iedereen heeft een biologisch gezonde suikerspiegel in het bloed als deze niet boven de 6,5 mmol/l komt. Volgens het Diabetesfonds ligt een gezonde suikerspiegel tussen de 4,0 en 8,0 mmol/l bij volwassenen.

Opdracht 1.3 Herken je in je persoonlijke kijk op gezondheid deze biologische kijk op gezondheid? Omcirkel dan het cijfer in opdracht 1.

12 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Biologische gezondheid is goed meetbaar. Verpleegkundigen kunnen hiervoor bijvoorbeeld de temperatuur van een zorgvrager opnemen of bloedsuikers prikken. Met biologische gezondheid leg je het accent op een bepaald deel van gezondheid. Maar gezondheid is meer.

1.3

Psychologische gezondheid

Zit er psychologie in gezondheid? Volgens de psychologische kijk op gezondheid is een mens gezond als hij persoonlijk belangrijke doelen in het leven kan behalen. Bij de psychologische kijk op gezondheid gaat het vooral om geestelijk gezond zijn. Gezond zijn betekent dan: je geestelijk optimaal voelen. Iemand is ongezond als hij zijn geestelijke wensen en behoeften niet kan vervullen. Mensen die een ziekte of een lichaamsgebrek hebben, kunnen zich volgens de psychologische kijk op gezondheid, gezond noemen. Volgens de psychologische benadering van gezondheid is een man of vrouw die zich gezond noemt, ook werkelijk gezond. Psychologische gezondheid = gezond zijn, is je geestelijk optimaal voelen Figuur 1.2  Psychologische gezondheid

psychologische gezondheid

hoe ervaar je je gezondheid?

maakt niet uit of je een ziekte of gebrek hebt

Volgens de psychologische benadering van gezondheid is een man of vrouw die zich gezond noemt, ook werkelijk gezond De psychologische kijk op gezondheid is heel persoonlijk. Daarom wordt het ook wel de individuele benadering van gezondheid genoemd. Door een zorgvrager te observeren en ermee te praten, kunnen verpleegkundigen en verzorgenden zicht krijgen op hoe deze de psychologische gezondheid ervaart.

Gezondheid 13

Opdracht 1.4 Herken je in je persoonlijke kijk op gezondheid deze psychologische kijk op gezondheid? Omcirkel dan het cijfer bij opdracht 1.

1.4

Sociale gezondheid

Zitten er sociale kanten aan gezondheid? Volgens de sociale benadering van gezondheid is iemand gezond als deze sociale rollen in de maatschappij kan vervullen. De sociale kijk op gezondheid legt de nadruk op goed maatschappelijk functioneren. Iemand is gezond als hij in staat is zich te gedragen volgens de waarden en normen die gelden in de maatschappij. Iemand is ongezond als hij niet in staat is volgens deze waarden en normen in de maatschappij te functioneren. Sociale gezondheid is afhankelijk van cultuur. De sociale kijk op gezondheid legt het accent op de sociale dimensie. De sociale kijk op gezondheid is de sociale benadering van gezondheid. Individuele wensen en behoeften van een persoon zijn minder belangrijk. Het maatschappelijk functioneren staat centraal. Een persoon moet bijdragen aan de groep en aan de maatschappij. Sociale gezondheid = gezond zijn is je sociale, maatschappelijke rollen vervullen Vraag naar het sociaal functioneren om een beeld te krijgen van de sociale gezondheid van een zorgvrager. Bijvoorbeeld: • Lukt het u om met uw moeder naar de specialist te gaan, of bent u overdag aan het werk? • Hebt u een drukke baan? • Hebt u misschien iemand in de familie of in de buurt die tijdelijk boodschappen voor u zou kunnen doen? Iemand is gezond als hij in staat is zich te gedragen volgens de waarden en normen die gelden in de maatschappij Sociale gezondheid is afhankelijk van cultuur

Opdracht 1.5 Herken je in je persoonlijke kijk op gezondheid deze sociale kijk op gezondheid? Omcirkel dan het cijfer bij opdracht 1.1. In zowel de biologische, psychologische als sociale kijk op gezondheid, ligt het accent op een bepaald deel van gezondheid. De Wereldgezondheidsorganisatie geeft een beschrijving waarin deze verschillende delen samenkomen in een bruikbare, hedendaagse visie op gezondheid.

14 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

1.5

Gezondheid volgens de Wereldgezondheidsorganisatie

Wie denken er na over gezondheid? Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization, WHO) is gezondheid: ‘Een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet alleen de afwezigheid van ziekte of lichaamsgebrek’. De WHO heeft een brede kijk op gezondheid. Hierbij komen de eerder genoemde benaderingen van gezondheid (biologische, psychologische en sociale benadering) samen. Volgens hun benadering van gezondheid is de mens meer dan zijn lichaam. Het is een veel bredere opvatting van gezondheid dan de professionele, medische benadering.­ Er is – behalve aandacht voor lichamelijke factoren – ook aandacht voor geestelijke en sociale aspecten. Als je aandacht schenkt aan zowel lichamelijke, geestelijke als sociale aspecten van gezondheid noem je dit een holistisch mensbeeld. Holistisch mensbeeld = aandacht voor zowel lichamelijke, geestelijke als sociale aspecten van gezondheid De mens is meer dan alleen zijn lichaam Hoewel veel mensen deze definitie goed bruikbaar vinden, is er ook kritiek. Volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal optimaal leven is natuurlijk niet steeds mogelijk. En ook de term ‘welbevinden’ is lastig. Daarom heeft de Wereldgezondheidsorganisatie wel geprobeerd om de definitie aan te passen. De definitie werd hierdoor: ‘Een dynamische toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet alleen de afwezigheid van ziekte of lichaamsgebrek’. Gezondheid volgens de Wereldgezondheidsorganisatie = een dynamische toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet alleen de afwezigheid van ziekte of lichaamsgebrek Figuur 1.3  Gezondheid volgens de Wereldgezondheidsorganisatie lichamelijk welbevinden

sociaal welbevinden

geestelijk welbevinden

afwezigheid van ziekte of lichaamsgebrek

Gezondheid 15

De professionele, medische benadering van gezondheid wordt met de kijk van de Wereldgezondheidsorganisatie een multicausale benadering van gezondheid. Ziekte, lichaamsgebrek en gezondheidsproblemen worden door meerdere factoren bepaald. Zowel het lichamelijk als het geestelijk en sociaal functioneren bepalen of een zorgvrager zich wel of niet gezond voelt. Bijvoorbeeld een zorgvraagster die net een operatie heeft ondergaan en opgelucht is dat de operatie achter de rug is, kan zich heel goed voelen. Maar als zij zich zorgen maakt of haar kinderen na school goed worden opgevangen door de buurvrouw, kan zij zich, ondanks de geslaagde operatie, heel vervelend voelen. Alle elementen (lichamelijke, geestelijke en sociale) van de kijk op gezondheid van de Wereldgezondheidsorganisatie zouden dus redelijk in balans moeten zijn, wil een zorgvrager zijn gezondheid als goed beoordelen. Multicausale benadering van gezondheid = zowel het lichamelijk als het geestelijk en sociaal functioneren bepalen of een zorgvrager zich wel of niet gezond voelt

Figuur 1.4  Multicausale benadering van gezondheid

ziekte

Opdracht 1.6 Je hebt nu in jouw persoonlijke kijk op gezondheid, bij opdracht 1, een aantal cijfers omcirkeld. Je weet nu of jouw kijk op gezondheid bestaat uit verschillende benaderingen van gezondheid. Komt de benadering van gezondheid van de Wereldgezondheidsorganisatie (voor een deel) terug in jouw kijk op gezondheid?

16 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Opdracht 1.7 Vraag thuis aan je moeder of zus: ‘Wat is voor jou gezondheid?’. Kijk of de antwoorden passen bij de kijk van de Wereldgezondheidsorganisatie op gezondheid. Figuur 1.5  Bij gezondheid kun je aan verschillende dingen denken

Voor verpleegkundigen geeft de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie niet duidelijk aan wanneer mensen ziek of gezond zijn. Maar het laat wel zien wat belangrijk is bij gezondheid. De gezondheid van zorgvragers wordt niet alleen bepaald door lichamelijke factoren; ook geestelijke en sociale factoren zijn belangrijk. De definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie biedt verpleegkundigen aanknopingspunten om goed naar de gezondheid van een zorgvrager te kijken. Het holistisch mensbeeld in deze definitie is nu een algemeen uitgangspunt binnen de zorgverlening aan zorgvragers. Dat betekent dat er binnen de zorgverlening steeds holistisch wordt gewerkt, ongeacht welk (lichamelijk of geestelijk) gezondheidsprobleem de zorgvrager heeft. Hierbij is het belangrijk om te weten wat jouw eigen visie op gezondheid is, want je visie op gezondheid vormt de basis voor je visie op het verpleegkundig beroep.

Binnen de zorgverlening wordt er steeds holistisch gewerkt, ongeacht welk (lichamelijk of geestelijk) gezondheidsprobleem de zorgvrager heeft Jouw gedachtes over gezondheid beïnvloeden hoe jij werkt als verpleegkundige

Tot slot Na bestudering van dit hoofdstuk weet jij: • dat er verschillende manieren zijn om naar gezondheid te kijken. Dit noemen we de benaderingen van gezondheid;

Gezondheid 17

• wat de kern is van de professionele, medische benadering van gezondheid; • wat de kern is van de biologische, psychologische en sociale benadering van gezondheid; • wat de kijk is van de Wereldgezondheidsorganisatie op gezondheid; • bij een of meer bekende personen de kijk op gezondheid volgens de Wereldgezondheidsorganisatie in kaart te brengen (door hiernaar te vragen). Je kunt de dimensies (lichamelijk, geestelijk, sociaal) van elkaar onderscheiden. En je herkent of die persoon alle dimensies heeft genoemd; • waarom een holistisch mensbeeld binnen de zorgverlening veel voordelen oplevert; • dat jouw visie op gezondheid de basis vormt van je visie op het verpleegkundig beroep; • wat het verschil is tussen een monocausale en multicausale benadering van gezondheid. Dit hoofdstuk gaat over gezondheid en over verschillende manieren om naar gezondheid te kijken. We vragen in de verpleegkundige beroepsuitoefening dagelijks aan de zorgvrager ‘Hoe gaat het met uw gezondheid?’. We weten nu hoe we het antwoord op de zorgvragen moeten begrijpen. In het volgende hoofdstuk kijken we naar factoren die de gezondheid beïnvloeden, determinanten van gezondheid genoemd.

Voor links, vragen en samenvattingen bij dit hoofdstuk, log in op www.StudieCloud.nl met behulp van de scratchcode voor in dit boek.

2

Welke factoren bepalen gezondheid?

leefstijl factoren in de fysieke omgeving

de gezondheidszorg

Veel factoren beïnvloeden gezondheid en gezondheidsproblemen. Deze factoren noemen we determinanten van gezondheid of gezondheidsdeterminanten. Als je weet welke factoren invloed hebben op gezondheid, begrijp je ook beter waardoor gezondheidsproblemen ontstaan. En soms kun je die gezondheidsproblemen dan ook voorkomen. In dit hoofdstuk kijken we naar gezondheidsdeterminanten. Deze zijn in vier hoofdgroepen onderverdeeld. Door elke hoofdgroep goed te bekijken, leer je gezondheidsproblemen beter begrijpen. Als je veelvoorkomende gezondheidsproblemen van een zorgvrager analyseert, begrijp je zijn of haar gezondheidsprobleem beter. Door gezondheidsdeterminanten te analyseren, kijk je op een professionele manier naar gezondheid en gezondheidsproblemen van een zorgvrager. Het hoofdstuk bespreekt eerst de factoren in de zorgvrager die de gezondheid bepalen (endogene gezondheidsdeterminanten). Hierna volgen factoren in de (maatschappelijke) omgeving die de gezondheid beïnvloeden (exogene factoren). Vervolgens gaan we in op gedrag en leefstijl, want ook dat heeft invloed op gezondheid. Dan bekijken we hoe de gezondheidszorg (zoals de huisarts) de gezondheid van een zorgvrager kan beïnvloeden. Tot slot bekijken we hoe je de gezondheidsdeterminanten analyseert aan de hand van het Healthmodel.

Gezondheidsdeterminanten = factoren die invloed hebben op gezondheid en gezondheidsproblemen

20 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Figuur 2.1  Gezondheidsdeterminanten

ziekten of aandoeningen

hoe deskundig is jouw (huis)arts

wat voor werk doe je

mijn gezondheid

hoe ga je om met drank, drugs en seks

waar woon je

Als je veelvoorkomende gezondheidsproblemen van een zorgvrager analyseert, begrijp je zijn of haar gezondheidsprobleem beter

Opdracht 2.1 Schrijf voor elke gezondheidsdeterminant op waar je aan denkt. 1 Wat zijn factoren in de zorgvrager die de gezondheid bepalen (endogene factoren)? 2 Wat zijn factoren vanuit de maatschappelijke en sociale omgeving van de zorgvrager die de gezondheid bepalen (exogene factoren)? 3 Welk gedrag van de zorgvrager kan de gezondheid beïnvloeden (leefstijl)? 4 Welke invloed heeft de gezondheidszorg op de gezondheid van een zorgvrager (medische zorg en preventie)?

2.1

Het Healthmodel

Met het Healthmodel kun je gezondheid, en specifiek gezondheidsproblemen, analyseren. Je kijkt voor elk specifiek gezondheidsprobleem naar de determinanten van gezondheid. Het Healthmodel is gelijk aan het Health Field Concept van Lalonde (Lalonde was in 1974 minister van volksgezondheid in Canada). Bestudering van factoren in de mens geeft inzicht in gezondheid en het biedt aanknopingspunten om gezondheidsproblemen te verminderen of te voorkomen.

Welke factoren bepalen gezondheid? 21

Figuur 2.2  Het Healthmodel ENDOGEEN: factoren in de mens Lichamelijke en geestelijke factoren

erfelijke factoren monogene gezondheidsproblemen: • chromosoomafwijkingen • genetische afwijkingen multifactoriële gezondheidsproblemen: • erfelijk en meer aan de hand verworven factoren • hoge bloeddruk • hoog cholesterolgehalte • hoog glucosegehalte • persoonskenmerken en psychische gezondheid • veroudering

EXOGEEN: factoren in fysieke en maatschappelijke omgeving Fysieke omgeving

• chemische factoren • fysische factoren • biotische factoren

Maatschappelijke omgeving

• arbeidssituatie en werk • school en gezin • sociaaleconomische status

LEEFSTIJL en gezondheidsgedrag Leefstijl en gedrag

• (ongezonde) eetgewoontes • alcohol- en drugsgebruik • roken • (weinig) lichaamsbeweging • seksueel gedrag

MEDISCHE ZORG en preventie Positieve en negatieve effecten

2.2

• behandelingen • zorg • preventie

Endogene gezondheidsdeterminanten

Welke factoren in de mens bepalen gezondheid? Endogene gezondheidsdeterminanten zijn factoren in het menselijk lichaam die de gezondheid beïnvloeden. Bij factoren in het menselijk lichaam kan het zowel gaan om lichamelijke (fysiologische) als geestelijke (psychische) factoren. Factoren in het menselijk lichaam kunnen erfelijk (genetisch) bepaald zijn. Maar het is ook mogelijk dat het verworven eigenschappen zijn; factoren die zorgvragers in de loop van de tijd hebben ‘opgelopen’.

22 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Endogene gezondheidsdeterminanten = factoren in het lichaam die de gezondheid beïnvloeden – lichamelijk of geestelijk

Figuur 2.3

Endogene gezondheidsdeterminanten

2

chromosoomafwijkingen

gezondheid

1

genetische afwijkingen

Bij een gezondheidsprobleem bekijken we alle factoren in de mens die de gezondheid beïnvloeden

2.2.1

Wat zijn belangrijke genetische endogene gezondheidsdeterminanten?

Welke gevolgen kunnen ze hebben voor de gezondheid? Natuurlijk hebben erfelijke (genetische) factoren veel invloed op de gezondheid. Ze bepalen niet alleen uiterlijke verschillen tussen mensen, maar bijvoorbeeld ook intelligentie en persoonskenmerken. Erfelijke factoren kunnen komen door veranderingen in chromosomen. Bijvoorbeeld het downsyndroom. Maar erfelijke factoren komen soms ook door genetische afwijkingen, waardoor een zorgvrager een verhoogd risico heeft op een bepaalde ziekte. Bijvoorbeeld op huidkanker, cystische fibrose (taaislijmziekte), ziekte van Duchenne (spierdystrofie), of hypercholesterolemie (verhoogd cholesterol). Ongeveer twee op de honderd mensen hebben afwijkingen in de genen. Gezondheidproblemen door afwijkingen in een chromosoom of gen noemen we monogene gezondheidsproblemen. Monogene gezondheidsproblemen = gezondheidproblemen door afwijkingen in een chromosoom of gen

Welke factoren bepalen gezondheid? 23

Figuur 2.4  Monogene gezondheidsproblemen

Er bestaan twee soorten erfelijke factoren:

1 chromosoomafwijkingen (verandering in chromosoom ) zoals syndroom van Down en syndroom van Turner 2 genetische afwijkingen (verhoogd risico op bepaalde ziekte) zoals cystische fibrose en ziekte van Duchenne

Soms komt een gezondheidsprobleem niet alleen door erfelijke factoren, maar is er meer aan de hand. Dit heet multifactoriële gezondheidsproblemen. Bijvoorbeeld kinderen met een chromosoom- of genafwijking die ook hartafwijkingen hebben. Of kinderen met spina bifida (open ruggetje) en een schisis (gespleten lip en verhemelte). Multifactoriële gezondheidsproblemen = gezondheidsproblemen die niet alleen door erfelijke factoren komen, maar waarbij meer aan de hand is Verschillende factoren bepalen hoeveel kinderen er met monogene en multifactoriële gezondheidsproblemen worden geboren. Doordat vrouwen gemiddeld op latere leeftijd pas kinderen krijgen, stijgt het aantal kinderen met gezondheidsproblemen. Maar vroegtijdige opsporing (screening) en betere prenatale (voor de geboorte) diagnostiek verbeteren juist weer de behandelmogelijkheden. Ook hebben nieuwe inzichten een positief effect. Sinds we weten dat het slikken van foliumzuurtabletten vooraf en in het begin van de zwangerschap preventief werkt, worden er minder kinderen met spina bifida geboren. Verschillende factoren bepalen hoeveel kinderen er met monogene en multifactoriële gezondheidsproblemen worden geboren

2.2.2 Wat zijn belangrijke verworven endogene gezondheidsdeterminanten? Welke gevolgen hebben ze voor de gezondheid? Naast erfelijke endogene gezondheidsdeterminanten, heb je ook verworven factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden. Belangrijke verworven endogene factoren die vaak voorkomen zijn: • hoge bloeddruk (hypertensie); • hoog cholesterolgehalte;

24 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

• h oog glucosegehalte (verminderde glucosetolerantie of -intolerantie); • persoonskenmerken en psychische gezondheid; • veroudering. Figuur 2.5  Bloeddrukmeter

Hoge bloeddruk (hypertensie) Een belangrijke verworven endogene factor is hoge bloeddruk (hypertensie). We spreken van hoge bloeddruk als de bovendruk (systolische bloeddruk) hoger is dan 140 mmHg en de onderdruk (diastolische bloeddruk) hoger is dan 90 mmHg. We spreken ook van hoge bloeddruk als zorgvragers bloeddrukverlagende geneesmiddelen gebruiken. Hoge bloeddruk komt voor bij ongeveer 40-50% van de volwassenen tussen 20-70 jaar. Hoge bloeddruk kun je meten, maar mensen die het hebben, merken er meestal zelf weinig of niets van. Toch kan hoge bloeddruk vervelende gevolgen hebben voor je gezondheid. Langdurige hoge bloeddruk kan chronische gezondheidsproblemen veroorzaken. Zoals hart-vaatziekten, beroerte, hartfalen en dementie. Mensen met hoge bloeddruk hebben meer risico op een chronisch gezondheidsprobleem. Factoren die het risico op het krijgen van hoge bloeddruk vergroten, zijn overgewicht, weinig lichaamsbeweging en roken. Hoge bloeddruk = systolische bloeddruk (bovendruk) > 140 mmHg en diastolische bloeddruk (onderdruk) > 90 mmHg We spreken ook van hypertensie als zorgvragers bloeddrukverlagende geneesmiddelen gebruiken Langdurige hypertensie kan chronische gezondheidsproblemen veroorzaken, zoals hart-vaatziekten, beroerte

Hoog cholesterolgehalte Een andere belangrijke verworven factor is een te hoog cholesterolgehalte. Of eigenlijk: het (gezondheidsschadende) cholesterol LDL is te hoog en het (gezondheidsbeschermende)

Welke factoren bepalen gezondheid? 25

cholesterol HDL te laag. Een langdurig te hoog cholesterolgehalte kan leiden tot hart-vaatziekten. Factoren die het risico op het krijgen van een te hoog cholesterol vergroten, zijn verzadigde vetten in de voeding, overgewicht, lichamelijke inactiviteit en roken. Te hoog cholesterolgehalte = in het bloed is het (gezondheidsschadende) cholesterol LDL te hoog en het (gezondheidsbeschermende) cholesterol HDL te laag

Verzadigde vetten eten, overgewicht, lichamelijke inactiviteit en roken vergroten het risico op een te hoog cholesterol

Figuur 2.6  Glucosemeter

Hoog glucosegehalte (verminderde glucosetolerantie of -intolerantie) Ook glucosetolerantie is een verworven factor. Het lichaam kan hierbij niet op de juiste manier met de bloedsuikerhuishouding omgaan. Bij een normale ­glucosetolerantie houdt het lichaam de bloedsuikerspiegel constant en binnen normale grenzen. Maar mensen kunnen ook een verminderde glucosetolerantie (onbehandelde diabetes mellitus) of een glucose-intolerantie hebben (behandelde diabetes). Diabetes mellitus is een chronische stofwisselingsziekte waarbij het glucosegehalte in het bloed te hoog is. Behandeling heeft tot doel het glucosegehalte in het bloed zo normaal mogelijk te houden. Het risico op glucose-intolerantie neemt toe naarmate je ouder wordt. Factoren die het risico op het ontstaan van glucose-intolerantie vergroten zijn: overgewicht, vooral abdominale vetverdeling (buikvet), lichamelijke inactiviteit en ongezonde voeding. Glucosetolerantie = het lichaam houdt de bloedsuikerspiegel constant en binnen normale grenzen Hoog glucosegehalte = het lichaam kan niet op de juiste manier met de bloedsuikerhuishouding omgaan

26 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Verminderde glucosetolerantie = onbehandelde diabetes mellitus waarbij de bloedsuikerspiegel te hoog is Glucose-intoleratie = behandelde diabetes Overgewicht, vooral buikvet, lichamelijke inactiviteit en ongezonde voeding, vergroten het risico op het ontstaan van glucose-intolerantie

Persoonskenmerken en psychische gezondheid Persoonskenmerken zorgen ervoor dat je met exogene factoren (zoals stress) kunt omgaan. Ook stellen ze je in staat om bijvoorbeeld gezondheidsproblemen de baas te worden, te verminderen of te tolereren. Maar een gezondheidsprobleem kan de psychische gezondheid van een zorgvrager ook aantasten. Bijvoorbeeld bij de ziekte van Parkinson. Een tekort aan bepaalde stoffen in de hersenen (neurotransmitters) heeft niet alleen een negatief effect op het bewegen van de parkinsonpatiënt. Het beïnvloedt ook zijn of haar stemming, of de psychische gezondheid. Veel psychische ziekten lijken een verband te hebben met afwijkingen in het zenuwstelsel, bijvoorbeeld bij manische depressiviteit. Maar belastende gezinsomstandigheden – zoals geestelijke en lichamelijke mishandeling – veroorzaken ook psychische stoornissen. Persoonskenmerken zorgen ervoor dat je bijvoorbeeld met stress kunt omgaan Een gezondheidsprobleem, zoals parkinson, kan ook de psychische gezondheid aantasten

Veroudering Ten slotte is veroudering een verworven factor. Bij veroudering gaat het zowel om lichamelijke, geestelijke als sociale componenten van het verouderingsproces. Al deze componenten hebben effect op gezondheidsproblemen. Door veroudering werken organen en orgaanstelsels minder goed in het lichaam. Ook de weerstand tegen gezondheidsproblemen en stress neemt af. Bij normale veroudering wordt het lichamelijke (fysiologische) functioneren geleidelijk minder goed. Maar bij abnormale veroudering wordt dit proces versneld door gezondheidsproblemen, een ongezonde leefstijl, of door exogene factoren (micro-organismen, geneesmiddelen, luchtvervuiling). Ouderen hebben vaak last van meerdere ziektes tegelijk. Dit heet comorbiditeit. Bijvoorbeeld een zorgvrager heeft zowel type II-diabetes als osteoporose (botontkalking). Of, een zorgvrager heeft niet alleen diabetes maar ook hartvaatziekten.

Welke factoren bepalen gezondheid? 27

Figuur 2.7  Veelvoorkomende verworven factoren die de gezondheid beïnvloeden Verworven factoren die de gezondheid beïnvloeden

Risico om het te krijgen neemt toe door:

Hoge bloeddruk (hypertensie)

• overgewicht • weinig lichaamsbeweging • roken

Hoog cholesterolgehalte

• eten met veel verzadigd vet • overgewicht • weinig lichaamsbeweging • roken

Hoog glucosegehalte (glucoseintolerantie of verminderde glucosetolerantie)

• overgewicht • vooral veel buikvet • weinig lichaamsbeweging • ongezond eten

Persoonskenmerken en psychische gezondheid

• ziekte van Parkinson • manische depressiviteit • mishandeling

Veroudering

ouderdomsproces versnelt door: • ziektes • ongezond leven • externe factoren (micro-organismen, medicijnen, luchtvervuiling)

Ouderen hebben vaak last van meerdere ziektes tegelijk. Dit heet comorbiditeit. Endogene gezondheidsdeterminanten noemen we ook wel intern milieu (de toestand in het lichaam van de zorgvrager) Endogene gezondheidsdeterminanten of intern milieu = factoren in de mens die invloed hebben op gezondheid

Opdracht 2.2 Welke gezondheidsproblemen komen veel voor bij zorgvragers aan wie je zorg hebt verleend of gaat verlenen? Kies een gezondheidsprobleem. Schrijf op welke endogene (genetische of verworven) gezondheidsdeterminanten een rol spelen bij dit gezondheidsprobleem. Onderstreep hierna welke factoren je gezien hebt bij een zorgvrager die je in zorg hebt gehad, of iemand die je kent uit je omgeving. Bijna overal waar verpleegkundigen werken, verlenen zij zorg aan mensen met een verminderde gezondheidstoestand. Het is de taak van verpleegkundigen om

28 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

dergelijke problemen te signaleren en zorg te bieden. Maar verpleegkundigen hebben ook de taak om zorgvragers zo goed mogelijk bij te staan en zorgvragers te begeleiden in het leren accepteren en leren omgaan met gezondheidsproblemen. Het, waar mogelijk, voorkomen dat gezondheidsproblemen ontstaan, of als dit niet (meer) mogelijk is, voorkomen dat gezondheidsproblemen verergeren, is belangrijk. Door de combinatie van het voorkómen van (verergering van) gezondheidsproblemen en het verlenen van verpleegkundige zorg, bereik je de optimale professionele zorg. Figuur 2.8  Deel 1 van het Healthmodel ENDOGEEN: factoren in de mens Lichamelijke en geestelijke factoren

erfelijke factoren monogene gezondheidsproblemen: • chromosoomafwijkingen • genetische afwijkingen multifactoriële gezondheidsproblemen: • erfelijk en meer aan de hand verworven factoren • hoge bloeddruk • hoog cholesterolgehalte • hoog glucosegehalte • persoonskenmerken en psychische gezondheid • veroudering

2.3

Exogene gezondheidsdeterminanten

Welke factoren in de fysieke omgeving bepalen gezondheid? Exogene gezondheidsdeterminanten zijn factoren buiten het menselijk lichaam die invloed hebben op de gezondheid van een zorgvrager. Dit zijn factoren vanuit de fysieke omgeving of vanuit de sociale (maatschappelijke) omgeving. Exogene gezondheidsdeterminanten = factoren buiten het lichaam die invloed hebben op gezondheid. Onder te verdelen in: 1 fysieke omgeving; 2 sociale omgeving

2.3.1

Factoren uit de fysieke omgeving

De factor omgeving – ook milieu genoemd – is een factor buiten het menselijk lichaam. Deze factor maakt onderdeel uit van het Healthmodel van Lalonde. Onder fysieke omgeving verstaan we de bodem, het water, de lucht, het klimaat en de ons omringende organismen. Hoe erg en hoe snel deze factor de gezondheid schaadt, hangt af van hoeveel je er aan bloot wordt gesteld.

Welke factoren bepalen gezondheid? 29

Figuur 2.9 Factoren in de fysieke omgeving die de gezondheid beïnvloeden

biotische factoren

chemische factoren fysieke omgeving

fysische factoren

Chemische factoren Dit zijn bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen, toevoegingen (additieven) in de voeding, geneesmiddelen, alcohol, zware metalen. Chemische stoffen kunnen op de gezondheid inwerken. Ook verontreiniging van de binnenlucht (in ruimtes waar mensen wonen en werken) en de buitenlucht kan gezondheidsproblemen veroorzaken. Verontreiniging van de binnenlucht – thuis of op het werk – komt vaak door fijn stof, koolmonoxide en sigarettenrook. Het veroorzaakt vaak luchtweginfecties, vooral bij kinderen. Verontreiniging van de buitenlucht (zoals smog) kan longfunctieklachten en oogirritaties veroorzaken. Het verergert vaak gezondheidsproblemen bij mensen met klachten aan hart, bloedvaten of luchtwegen. Een positieve ontwikkeling is dat de luchtvervuiling de afgelopen jaren is afgenomen.

Fysische factoren Deze factoren – zoals trillingen, geluid, straling en asbest – kunnen van buitenaf de gezondheid van iemand beïnvloeden. Geluidsoverlast hangt vaak samen met het wegverkeer en burenlawaai.

Biotische factoren Dit zijn bijvoorbeeld virussen, bacteriën, wormen, schimmels, luizen, kakkerlakken, pollen, uitwerpselen. Deze factoren veroorzaken onder andere besmettelijke ziekten. Zo heeft een op de vijf huizen op een hinderlijke manier last van schimmel en huisstofmijt.

30 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Een positieve ontwikkeling met betrekking tot de fysieke omgeving is dat de luchtvervuiling en ook de geluidsoverlast van industrieën is afgenomen. Maar negatief is dat de UV-blootstelling (voor mensen die zonnen) hoog is, waardoor het risico op huidkanker toeneemt. Verpleegkundigen die de fysieke omgeving analyseren, krijgen meer inzicht in mogelijke gezondheidsproblemen. Voor verpleegkundigen is het belangrijk dat zij weten dat factoren vanuit de fysieke omgeving (na verloop van tijd) kunnen leiden tot gezondheidsproblemen. Bij het analyseren van gezondheid (gezondheidsproblemen) is het belangrijk ook deze gezondheidsdeterminant in de analyse mee te nemen. Je kunt daardoor gemakkelijker bedreigende factoren uit de fysieke omgeving signaleren. Daarnaast is het ook nodig om zorgvragers te begeleiden en soms ook te verwijzen. Je signaleert bijvoorbeeld dat een slecht geventileerde woning de luchtwegklachten van ouderen en kinderen kan verergeren. Begeleiding bestaat dan uit het motiveren van (de ouders van) de zorgvrager om meer te ventileren. Verwijzing kan bijvoorbeeld bestaan uit contact leggen met de gemeente of een gemeentelijke gezondheidsdienst. Figuur 2.10  Deel 2a van het Healthmodel EXOGEEN: factoren in fysieke omgeving Fysieke omgeving

2.3.2

• chemische factoren • fysische factoren • biotische factoren

Factoren uit de maatschappelijke omgeving

Een andere exogene gezondheidsdeterminant is de maatschappelijke (sociale) omgeving die invloed heeft op de gezondheid. Exogene gezondheidsdeterminanten: • fysieke omgeving; • sociale omgeving = factoren buiten het lichaam die invloed hebben op gezondheid. Exogene factoren vanuit de maatschappelijke – of sociale – omgeving hebben ook invloed op de gezondheid van een zorgvrager. Het maakt eveneens onderdeel uit van het Healthmodel van Lalonde. De maatschappelijke omgeving waarin een zorgvrager woont en leeft, heeft invloed op de gezondheid. Ook bepaalt het zijn of haar welbevinden. De maatschappelijke – of sociale – omgeving kunnen we onderverdelen in: • arbeidssituatie en werk; • school en gezin; • sociaaleconomische status.

Welke factoren bepalen gezondheid? 31

Figuur 2.11 Factoren in de maatschappelijke omgeving die de gezondheid beïnvloeden

sociale netwerk

werkbelasting maatschappelijke omgeving

opleiding baan inkomen

Arbeidssituatie en werk Werk is tegenwoordig vaker geestelijk belastend. Deze geestelijke belasting komt vaker door moeizame relaties met leidinggevenden en met collega’s. Of doordat taken complex zijn en werknemers weinig invloed hebben op de planning van de taken die zij moeten uitvoeren. Negatieve factoren zijn bijvoorbeeld: zwaar werk (te veel of foutief tillen), vuil of eentonig werk, hoge werkdruk. Belangrijke gezondheidsproblemen die samenhangen met werk zijn ziekteverzuim (niet naar het werk gaan door lichamelijke of geestelijke klachten) en arbeidsongeschiktheid (niet kunnen werken door lichamelijke of geestelijke klachten).

School en gezin School is de maatschappelijke omgeving voor kinderen en jeugdigen. Scholen kunnen de gezondheid bevorderen (gezonde leefgewoonten, sociale redzaamheid) en beschermen (veiligheid bieden en de hygiëne bewaken).

Sociaaleconomische status Dit is een combinatie van het opleidings-, beroeps- en inkomensniveau van mensen. Het is als het ware een ladder waarop je mensen ‘plaatst’ op een hoog, gemiddeld of laag niveau. De plaats op de ladder hangt af van hun opleiding, het beroep dat zij uitoefenen en het inkomen dat hoort bij dit opleidings- en beroepsniveau. Zorgvragers met een lagere sociaaleconomische status hebben vaker een minder goede gezondheidstoestand. De verschillen in gezondheid tussen groepen mensen in de samenleving noemen we sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Tot voor kort dachten we dat er in Nederland geen gezondheidsverschillen bestaan. De gezondheidszorgvoorzieningen zijn namelijk goed toegankelijk. Toch zijn er grote gezondheidsverschillen tussen verschillende groepen in de

32 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

samenleving, zowel in de lichamelijke als geestelijke gezondheid. Daarnaast ervaren mensen die ‘lager’ op de ladder staan hun gezondheid ook minder positief.

Opdracht 2.3 Welke gezondheidsproblemen komen veel voor bij zorgvragers aan wie je zorg hebt verleend of gaat verlenen? Kies een gezondheidsprobleem. Schrijf op welke exogene (fysieke en maatschappelijke omgeving) gezondheidsdeterminanten een rol spelen bij dit gezondheidsprobleem. Onderstreep welke factoren je gezien hebt bij een zorgvrager die je in zorg hebt gehad, of iemand die je kent uit je omgeving. De exogene gezondheidsdeterminant maatschappelijke omgeving is de derde gezondheidsdeterminant uit het Healthmodel van Lalonde. De gezondheidsdeterminant maatschappelijke omgeving is in te delen naar werk, school en gezin, en sociaaleconomische status, factoren die gezondheid (gezondheidssproblemen) kunnen beïnvloeden. Figuur 2.12  Deel 2b van het Healthmodel EXOGEEN: factoren in maatschappelijke omgeving Maatschappelijke omgeving

2.4

• arbeidssituatie en werk • school en gezin • sociaaleconomische status

Leefstijl en gezondheidsgedrag

Bepaalt leefstijl de gezondheid? De gezondheidsdeterminant leefstijl en gezondheidsgedrag is de invloed die het gedrag van mensen heeft op de gezondheid. Leefstijl en gezondheidsgedrag zijn alle gedragingen die een positieve of negatieve invloed hebben op gezondheid. Het gaat bijvoorbeeld om voedingsgewoonten, wel of niet lichamelijk actief zijn, en seksueel gedrag. Leefstijl en gezondheidsgedrag hebben een belangrijke invloed op gezondheid. Zorgvragers bepalen hiermee ook zelf hun eigen gezondheid en het wel of niet (in de toekomst) ontstaan van gezondheidsproblemen. Leefstijl en gezondheidsgedrag maken eveneens onderdeel uit van het Healthmodel van Lalonde. Ongezond gedrag is bij jongeren toegenomen. Denk hierbij vooral aan roken, drinken, onveilig vrijen en cannabisgebruik. De leefstijl van ouderen is juist gezonder geworden, met uitzondering van alcoholgebruik. Als je leefstijl en gezondheidsgedrag in kaart wilt brengen voor een gezondheidsprobleem, is het belangrijk alle gedragingen te bekijken die een rol (kunnen) spelen.

Welke factoren bepalen gezondheid? 33

Gezondheidsbevordering en patiëntenvoorlichting hebben direct effect op leefstijl en gezondheidsgedrag (zie hoofdstuk 4 en 5). Door zorgvragers te begeleiden bij verandering van leefstijl en gedrag kunnen verpleegkundigen de gezondheid van zorgvragers helpen verbeteren. Gezondheidsdeterminant leefstijl en gezondheidsgedrag, of lifestyle = de invloed die het gedrag van mensen heeft op de gezondheid Figuur 2.13  Gezondheidsdeterminant leefstijl en gezondheidsgedrag

Schematisch weergeven: leefstijl & gezondheidsgedrag

mogelijke risico's

ongezonde eetgewoonten

cariës, obstipatie, overgewicht dikkedarmkanker, obesitas

alcohol- en drugsgebruik

verkeersongevallen, hart- en vaatziektes, kanker, sociale en geestelijke problemen, verslaving, depressiviteit, angst s toornissen, aantasting kortetermijngeheugen

roken

longkanker, verslaving, hogere zuigelingensterfte

lichamelijke inactiviteit

negatief effect op hart, longen, bloeddruk, cholesterol

afwijkend seksueel gedrag

soa´s, aids, ongewenste zwangerschappen

Voedingsgewoonten, wel of geen lichaamsbeweging, en seksueel gedrag vallen onder leefstijl en gezondheidsgedrag. Ze beïnvloeden de gezondheid

Gezondheidsproblemen zijn primair aan voeding gerelateerd als er een direct verband is tussen voeding en het gezondheidsprobleem. Er is een duidelijk (primair) verband tussen voeding en cariës. Maar er is ook een duidelijk verband tussen overgewicht en obstipatie, en tussen foliumzuur en hartaandoeningen.

34 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Gezondheidsproblemen zijn secundair aan voeding gerelateerd als er, naast voeding, nog andere factoren een rol spelen. Er bestaat een secundair verband tussen dikkedarm- en endeldarmkanker en het eten van weinig groente en fruit, en ernstig overgewicht. Ook bestaat er een verband tussen hart-vaatziekten, voeding, roken en hoge bloeddruk.

Alcohol- en drugsgebruik Alcoholgebruik heeft een relatie met (verkeers)ongevallen en chronische gezondheidsproblemen (zoals hart-vaatziekten en kanker). Ook geestelijke en sociale problemen komen vaker voor door overmatig alcoholgebruik. Alcoholafhankelijkheid veroorzaakt verslaving en verhoogt de kans op depressieve stoornissen en angststoornissen. Overmatig alcoholgebruik heeft verder een negatief effect op de vruchtbaarheid van zowel mannen als vrouwen. Het lukt maar weinig mensen om te stoppen met overmatig alcoholgebruik, deze prognose is zeer ongunstig. Maar aan de andere kant, bij heel matig alcoholgebruik hebben mensen een lager risico op hart-vaatziekten. Drugsgebruik is ook een leefstijlfactor. We onderscheiden excessief of problematisch gebruik, experimenteel gebruik, en recreatief gebruik. Het gebruik van cannabis is onder jongeren sterk gestegen. Het gebruik van cannabis vermindert het reactie- en concentratievermogen. Het tast ook het kortetermijngeheugen aan en kan psychosen veroorzaken. Het geeft minstens psychosociale problemen, maar vaak ook psychiatrische problemen. Overmatig alcoholgebruik heeft een relatie met (verkeers)ongevallen en chronische gezondheidsproblemen. Ook veroorzaakt het vaak geestelijke en sociale problemen

Roken Roken is een leefstijlfactor die bijdraagt aan bepaalde belangrijke gezondheidsproblemen. Het risico op longkanker is afhankelijk van het aantal sigaretten dat je rookt, van het aantal jaren dat je rookt en van de leeftijd waarop je bent begonnen met roken. Onderzoek toont aan dat meisjes die af en toe roken binnen drie weken verslaafd zijn. Bij jongens duurt dit gemiddeld zes weken. Roken tijdens de zwangerschap leidt tot een lager geboortegewicht van het kind en de kans op sterfte bij zuigelingen (pasgeboren kinderen) neemt erdoor toe. Onderzoek toont aan dat meisjes die af en toe roken binnen drie weken verslaafd zijn. Bij jongens duurt dit gemiddeld zes weken

Lichamelijke inactiviteit Lichamelijke inactiviteit is ook een leefstijlfactor. Regelmatig intensieve lichamelijke activiteit heeft een positief effect op de gezondheid. Intensieve lichamelijke activiteit verbetert de conditie van hart en longen. Een volwassene is lichamelijk actief als hij regelmatig beweegt. Dit betekent drie tot vijf maal per week zo’n 20

Welke factoren bepalen gezondheid? 35

tot 45 minuten fysiek actief zijn. Lichamelijke fitheid heeft een gunstig effect op de bloeddruk, op het cholesterolgehalte, en het vermindert de glucose-intolerantie. Zelfs geringe lichamelijke activiteit (30 minuten rustig wandelen of fietsen) verhoogt al de vetafbraak en heeft een gunstig effect op het hart. Lichamelijke activiteit heeft ook een positief effect op de geestelijke gezondheid. Bij mensen met depressieve klachten heeft lichamelijke activiteit een positief effect op de geestelijke gezondheid. Lichamelijke inactiviteit gaat vaak samen met een zittende leefstijl. Zeer inactieve mensen (ongeveer 20% van de bevolking) kunnen veel gezondheidswinst behalen door actiever te worden. Verpleegkundigen kunnen zowel jongere als oudere zorgvragers tot lichamelijk activiteit stimuleren. Want zowel jongeren als ouderen zijn vaker inactief. Zeer inactieve mensen (ongeveer 20% van de bevolking) kunnen veel gezondheidswinst behalen door wat actiever te worden

Seksueel gedrag Seksueel gedrag is de laatste leefstijlfactor die we hier bespreken. Seksueel gedrag heeft een relatie met gezondheidsproblemen, zoals seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) en hiv/aids. Maar het heeft ook effect op ongewenste zwangerschap, seksueel misbruik, en urineweginfecties. Dat jongeren op steeds jongere leeftijd lichamelijk veranderen en belangstelling krijgen voor seksualiteit, komt waarschijnlijk door hormonale veranderingen. Deze hormonale veranderingen zijn het gevolg van betere voeding, betere gezondheidszorg en maatschappelijke invloeden. De leeftijd waarop jongeren seksueel actief worden, is de afgelopen jaren verder gedaald. Dit geldt zowel voor tongzoenen, voor naakt vrijen als voor de eerste coïtus. Doordat jongeren steeds vroeger seksueel actief worden, neemt het aantal sekspartners toe en daarmee ook het risico op bovengenoemde gezondheidsproblemen. De weerbaarheid van jongeren (je eigen grenzen goed bewaken en zorgen dat je grenzen door de ander gerespecteerd blijven) is een toenemend, verontrustend probleem. Gezondheidsdeterminant leefstijl en gezondheidsgedrag = gedragingen van de mens die invloed hebben op gezondheid

Opdracht 2.4 Welke gezondheidsproblemen komen veel voor bij zorgvragers aan wie je zorg hebt verleend of gaat verlenen? Kies een gezondheidsprobleem. Schrijf op welke leefstijl en gezondheidsgedragingen een rol spelen bij dit gezondheidsprobleem. Onderstreep hierna welke factoren je gezien hebt bij een zorgvrager die je in zorg hebt gehad, of iemand die je kent uit je omgeving.

36 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Voor verpleegkundigen is de gezondheidsdeterminant leefstijl en gezondheidsgedrag belangrijk. Door verandering van leefstijl en gezondheidsgedrag is verbetering van de gezondheid van de zorgvrager mogelijk. Het aanleren van ander, gezonder gedrag is een belangrijk middel om de leefstijl te beïnvloeden (zie verder hoofdstuk 4 en 5). Veel curatieve en preventieve activiteiten hebben (deels) te maken met het aanzetten van een zorgvrager tot ander, gezonder gedrag

Figuur 2.14  Deel 3 van het Healthmodel MEDISCHE ZORG en preventie Leefstijl en gedrag

2.5

• (ongezonde) eetgewoontes • alcohol- en drugsgebruik • roken • (weinig) lichaamsbeweging • seksueel gedrag

Medische zorg en preventie

Bepaalt de gezondheidszorg de gezondheid? De gezondheidsdeterminant medische zorg en preventie bestaat uit allerlei voorzieningen die worden aangeboden aan zorgvragers in de gezondheidszorg. We noemen deze voorzieningen gezondheidszorgvoorzieningen. Bij medische zorg en preventie kijk je naar zowel de positieve als de negatieve invloed die gezondheidszorgvoorzieningen kunnen hebben. Het kan gaan om de behandeling van een gezondheidsprobleem, om zorg gericht op een gezondheidsprobleem, maar ook om bevordering van de gezondheid door preventie. Zorgvragers hebben ook zelf invloed op hun gezondheid door wel, of juist géén gebruik te maken van bepaalde gezondheidsvoorzieningen. Met de gezondheidsdeterminant ‘medische zorg en preventie’ is het Healthmodel van Lalonde compleet. Gezondheidsdeterminant medische zorg en preventie = zowel de positieve als de negatieve invloed die gezondheidszorgvoorzieningen kunnen hebben op gezondheid

Positieve effecten op lichamelijke gezondheid Medische zorg en preventie dragen bij aan de behandeling van allerlei gezondheidsproblemen. Zo is bijvoorbeeld de afgelopen jaren de behandeling van hart-vaatziekten verbeterd. Ook is de kans dat mensen sterven aan hart-vaatziekten afgenomen en sterven er minder mensen aan hartinfarcten. De behandeling (van een te hoog cholesterol en hoge bloeddruk) en ook de zorg voor mensen met hart-vaatziekten is beter geworden. Verder heeft ook de bevordering van een gezonde leefstijl (meer bewegen) een

Welke factoren bepalen gezondheid? 37

positief effect (gehad) op hart-vaatziekten. Voor mensen met een beroerte is de prognose ook beter geworden. Dat komt door de verbeterde behandeling en zorg, en door aanbevolen veranderingen in leefstijl. Er sterven minder mensen aan een beroerte. Ook zijn de gevolgen van een beroerte minder ernstig dan vroeger.

Positieve effecten op geestelijke gezondheid Medische zorg en preventie hebben ook een positief effect op de geestelijke gezondheid van zorgvragers. Geestelijke gezondheidsproblemen, zoals angststoornissen en depressie, worden tegenwoordig (door de huisarts) eerder gesignaleerd. Vroegtijdige signalering van geestelijke gezondheidsproblemen is belangrijk om snel in te kunnen grijpen. Figuur 2.15  Positieve en negatieve invloed van gezondheidsvoorzieningen

Positief

Negatief

• betere behandelingen • leefstijlbevordering • eerdere signalering ziektes

• bijwerkingen medicijnen • ziekenhuisinfecties • antibiotica-resistentie

De behandeling en zorg voor zorgvragers met geestelijke gezondheidsproblemen is de afgelopen jaren verbeterd. Bevordering van een gezonde leefstijl (zoals medicatie innemen, meer bewegen, maar ook aanleren van sociale vaardigheden om de weerbaarheid te vergroten) heeft een gunstig effect op geestelijke gezondheidsproblemen. Medische zorg en preventie hebben een positief effect op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van zorgvragers

38 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Negatieve effecten van medische zorg en preventie Gezondheidszorgvoorzieningen (behandeling, zorg en preventie) hebben niet alleen een positief effect op de gezondheid. Negatieve effecten van medische zorg bestaan ook. We noemen de negatieve effecten van medische zorg op de gezondheid iatrogenese. Negatieve effecten op de gezondheid zijn bijvoorbeeld: • bijwerkingen van geneesmiddelen, ook bij normaal gebruik. Bijwerkingen komen vaker voor bij geneesmiddelengebruik op hogere leeftijd; • ziekenhuisinfecties, waardoor bijvoorbeeld na een operatie eerder infecties aan de wond of aan de urinewegen (blaasontstekingen) ontstaan; • resistent worden voor antibiotica, waardoor de antibiotica (de zorgvrager) niet beter maken. Iatrogenese = negatieve effecten van medische zorg op de gezondheid De gezondheidsdeterminant medische zorg en preventie wordt ook wel health care organization genoemd Gezondheidsdeterminant medische zorg en preventie = de invloed van behandeling, zorg en preventie op gezondheid

Opdracht 2.5 Welke gezondheidsproblemen komen veel voor bij zorgvragers aan wie je zorg hebt verleend of gaat verlenen? Kies een gezondheidsprobleem. Schrijf op welke exogene (fysieke en maatschappelijke omgeving) gezondheidsdeterminanten een rol spelen bij dit gezondheidsprobleem. Onderstreep hierna welke factoren je gezien hebt bij een zorgvrager die je in zorg hebt gehad, of iemand die je kent uit je omgeving. Het Healthmodel van Lalonde is nu compleet. Met de gezondheidsdeterminant medische zorg en preventie kijk je naar zowel de positieve als de negatieve invloed die gezondheidszorgvoorzieningen kunnen hebben. Bij de gezondheidsdeterminant medische zorg en preventie kan het gaan om de behandeling van een gezondheidsprobleem. Het kan gaan om de zorg gericht op een gezondheidsprobleem, maar ook hoe de gezondheid door preventie bevorderd kan worden. De taken van verpleegkundigen ten aanzien van medische zorg en preventie zijn divers. Verpleegkundigen hebben een signalerende taak. Ze kunnen bijvoorbeeld signaleren aan welke medische zorg en preventie een zorgvrager behoefte heeft. Verpleegkundigen kunnen, samen met de zorgvrager, afwegen welke zorg noodzakelijk en wenselijk is. Daarnaast verlenen verpleegkundigen preventieve en curatieve zorg en ze bevorderen een gezonde leefstijl. Verpleegkundigen kunnen signaleren aan welke medische zorg en preventie een zorgvrager behoefte heeft

Welke factoren bepalen gezondheid? 39

Figuur 2.16  Deel 4 van het Healthmodel MEDISCHE ZORG en preventie Positieve en negatieve effecten door

2.6

• behandelingen • zorg • preventie

Gezondheidsproblemen analyseren

Hoe analyseer je met het Healthmodel? Met het Healthmodel kunnen verpleegkundigen elk gezondheidsprobleem analyseren. Je bekijkt eerst elke gezondheidsdeterminant apart voor een bepaald gezondheidsprobleem. Als je alle factoren voor een specifiek gezondheidsprobleem hebt bekeken, dan heb je een analyse gemaakt van het gezondheidsprobleem. Als je bijvoorbeeld elke gezondheidsdeterminant bekijkt voor het gezondheidsprobleem diabetes en je pakt alle factoren samen, dan heb je een analyse gemaakt van het gezondheidsprobleem diabetes. Met het Healthmodel kun je zowel een gezondheidsprobleem als gezondheid in kaart brengen. Het model biedt mogelijkheden om met een professionele blik gezondheid (gezondheidsproblemen) beter te begrijpen, maar het biedt ook aanknopingspunten om de gezondheid te verbeteren. Figuur 2.17  Depressie gezinsproblemen omgaan met conflicten sociaaleconomische status

stress

omgaan met gezinsproblemen

depressie

sociale kwetsbaarheid persoonskenmerken

werkbelasting

Onderlinge invloed tussen gezondheidsdeterminanten De gezondheidsdeterminanten die we apart hebben bekeken, beïnvloeden elkaar ook onderling. Zo wordt het gezondheidsprobleem overgewicht bepaald door erfelijke factoren (endogene gezondheidsdeterminanten), maar ook door het niet in balans zijn van voedselopname en energieverbruik (gezondheidsdeterminant leefstijl en gezondheidsgedrag). Het energieverbruik van lichamelijke activiteit wordt ook weer bepaald door omgevingsfactoren (exogene gezondheidsdeterminant). Niet alleen zittend werk hebben en steun vanuit de sociale omgeving beïnvloeden of mensen wel of niet lichamelijk actief zijn, maar ook voldoende geld verdienen om een abonnement op een sportclub te kunnen betalen.

40 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Nog een voorbeeld: depressie. Depressie komt veel voor en heeft een relatie met: • persoonskenmerken (endogene gezondheidsdeterminant); • gezinsproblemen, sociale kwetsbaarheid, stress, werkbelasting, sociaaleconomische status (sociale omgeving, exogene gezondheidsdeterminant); • omgaan met conflicten, omgaan met gezinsproblemen (gezondheidsdeterminant leefstijl en gezondheidsgedrag). Een ander voorbeeld is borstkanker. Borstkanker komt veel voor en heeft onder andere een relatie met: • geven van borstvoeding, alcoholgebruik/alcoholafhankelijkheid, lichamelijke activiteit en fitheid (gezondheidsdeterminant leefstijl en gezondheidsgedrag); • lichaamsgewicht (endogene gezondheidsdeterminant).

De gezondheidsdeterminanten die we apart hebben bekeken, beïnvloeden elkaar ook onderling

Tot slot Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet jij: • dat er veel factoren zijn die gezondheid en gezondheidsproblemen beïnvloeden. Deze factoren heten gezondheidsdeterminanten; • dat er factoren in de mens zijn die gezondheid bepalen, endogene gezondheidsdeterminanten genoemd. En je kunt hier voorbeelden van geven; • dat deze factoren in de mens aangeboren of verworven factoren zijn. Je weet hier voorbeelden van; • dat er factoren zijn in de omgeving van de mens die gezondheid kunnen beïnvloeden, exogene gezondheidsdeterminanten genoemd. Je kunt hier voorbeelden van noemen; • dat er factoren zijn in de maatschappij waarin we leven die gezondheid kunnen beïnvloeden. Je kent hier voorbeelden van; • dat leefstijl en gezondheidsgedrag de gezondheid beïnvloeden. Bijvoorbeeld voedingsgedrag, alcohol- en drugsgebruik, roken, lichamelijke activiteit en seksueel gedrag; • dat de gezondheidsdeterminanten medische zorg en preventie invloed hebben op gezondheid en gezondheidsproblemen. Deze invloed kan zowel positief als negatief zijn. Je weet hier voorbeelden van; • dat gezondheidsdeterminanten onderdelen zijn van het Healthmodel; • dat veelvoorkomende gezondheidsproblemen zijn te analyseren met het Healthmodel. Met het Healthmodel kun je verbetermogelijkheden aangeven. Hierbij gaat het om verbetering van zorg aan zorgvragers, van leefstijl en van gezondheidsgedrag.

Welke factoren bepalen gezondheid? 41

De determinanten van gezondheid, de factoren die gezondheid bepalen, zijn besproken vanuit het Healthmodel. Als je weet welke gezondheidsdeterminanten de gezondheid van een zorgvrager bepalen, begrijp je beter waardoor gezondheidsproblemen ontstaan. Als je voor een gezondheidsprobleem de hierbij horende gezondheidsdeterminanten kent, weet je hoe een gezondheidsprobleem mogelijk te voorkomen is.

Voor links, vragen en samenvattingen bij dit hoofdstuk, log in op www.StudieCloud.nl met behulp van de scratchcode voor in dit boek.

3 screening

Preventie case-finding

revalidatie

wetgeving

Binnen de gezondheidskunde gaan we uit van gezondheid, en niet van ziekte. Het basisbegrip bij gezondheid is preventie. Bij preventie gaat het om het voorkómen van gezondheidsproblemen. Maar het gaat ook om het in stand houden van gezondheid. Preventie bestaat verder uit vroegtijdige signalering van ongezondheid. Maar voor preventie is ook optimalisering van gezondheid belangrijk. Binnen de verpleegkundige beroepsuitoefening onderscheiden we primaire, secundaire en tertiaire preventie. Het hoofdstuk begint met uitleg over de begrippen primaire, secundaire en tertiaire preventie. Ook bespreken we de termen gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering (en gezondheidsvoorlichting) en ziektepreventie (en patiëntenvoorlichting).

Opdracht 3.1 Waar denk je aan bij het woord preventie? Beschrijf in maximaal vijf regels een patiëntensituatie waarin preventie volgens jou een rol speelt. Naam patiënt, man of vrouw: Heeft gezondheidsprobleem (bijv. diabetes, hartziekte):

44 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Heeft gedragsverandering nodig (bijv. medicijnen op tijd innemen, meer bewegen): Doel, waartoe zou gedragsverandering leiden (bijv. minder insuline nodig, geestelijk fitter voelen):

3.1

Primaire, secundaire en tertiaire preventie

Het waar mogelijk bieden van een helpende hand Met preventie is je doel bevordering van de gezondheid van een patiënt. Je wilt met preventie gezondheidsproblemen voorkómen, of ziekte ‘te slim af zijn’. Preventie kun je omschrijven als het gericht voorkómen van gezondheidsproblemen en het gericht voorkómen van verergering van gezondheidsproblemen. Preventie kan gaan om zowel lichamelijke als geestelijke gezondheid. Het zijn allerlei maatregelen, zowel binnen als buiten de gezondheidszorg. Preventie vindt zowel in de algemene als in de geestelijke gezondheidszorg plaats. Als verpleegkundige wil je met preventie gezondheidswinst voor de patiënt bereiken. Het kan gaan om betere lichamelijke of geestelijke gezondheid. Preventie maakt voor verpleegkundigen deel uit van de dagelijkse zorgverlening aan patiënten. Maar preventie is ook een specifieke verpleegkundige activiteit. Samen met andere beroepsgroepen in de zorg proberen verpleegkundigen gezondheidsproblemen bij patiënten te voorkómen, of, als er toch gezondheidsproblemen ontstaan, de gevolgen hiervan voor de patiënt te minimaliseren. Gezondheid bevorderen levert meer gezondheidswinst op dan alleen zorg verlenen als er al een gezondheidsprobleem is ontstaan. Preventie kan gezondheidswinst boeken, maar het verrijkt ook je verpleegkundige zorgverlening. Preventie = voorkómen van gezondheidsproblemen, en van verergering van gezondheidsproblemen Preventie is een specifieke verpleegkundige activiteit

3.1.1

Primaire preventie

Primaire preventie heeft als doel gezondheidsproblemen bij mensen te voorkómen zodat ze ook minder vaak vóórkomen. Om het ontstaan van gezondheidsproblemen te voorkómen, is het belangrijk te weten welke persoonskenmerken en risicofactoren gekoppeld zijn aan een gezondheidsprobleem. Of, welke persoonskenmerken en risicofactoren hebben een duidelijke relatie met het gezondheidsprobleem? Of welke

Preventie 45

gezondheidsdeterminanten (zie hoofdstuk 2) hebben een duidelijke relatie met het gezondheidsprobleem? Figuur 3.1  Preventie PREVENTIE Primair

Secundair

Tertiair

gericht op voorkómen van ziekte

gericht op vroegtijdige onderkenning van ziekte

gericht op zorgverlening en behandeling van ziekte

De invalshoek bij primaire preventie kan zowel gedragsmatig zijn, als betrekking hebben op de omgeving. De verpleegkundige kiest bij het voorkómen van ­ ­gezondheidsproblemen vaak voor de individuele, gedragsmatige invalshoek. Een omgevingsgerichte benadering van preventie richt zich op het betrekken van de maatschappelijke en fysieke omgeving van de patiënt bij de verpleegkundige activiteiten gericht op het voorkómen van gezondheidsschade.



Primaire preventie = gezondheidsproblemen bij mensen voorkómen zodat ze ook minder vaak vóórkomen Voorbeelden van primaire preventie: v accinatie van zuigelingen en jonge kinderen (bijv. difterie, kinkhoest, tyfus, polio •  en mazelen; lichaamsbeweging voorkomt gezondheidsproblemen (bijv. hart-vaatziekten, diabe•  tes en osteoporose); d  oor bevordering van goede mondhygiëne vermindert het aantal tandvleesontste•  kingen (ook bij kinderen, want ruim de helft van de kinderen van 5-7 jaar heeft al cariës in het melkgebit). Voorkómen van chronische gezondheidsproblemen door: g  ezonde voeding; •   et terugdringen van (te hoge) calorie-inname van voedsel; • h

46 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

• h  et terugdringen van de consumptie van voedsel met te veel verzadigd vet; h  et stimuleren van het eten van groente en fruit; •   t •  egengaan van onveilig vrijen (chlamydia, hiv, zwangerschap) door het promoten van condoomgebruik; s eksueel geweld bij kinderen voorkómen met een (onderwijs)programma dat de •  weerbaarheid van kinderen vergroot. Lichaamsbeweging is ook een vorm van primaire preventie en heeft een positief effect op de gezondheid van ouderen: h  et vermindert het risico op valincidenten; •  h  et vermindert fysieke beperkingen; •  h  et verbetert de slaap; •  h  et verbetert de stemming; •  h  et verbetert het algemene gevoel van welbevinden. • 

Opdracht 3.2 Kijk terug naar de patiëntensituatie die je hebt beschreven. Is er bij je patiënt sprake van primaire preventie? Geef dit aan met geel.

3.1.2

Secundaire preventie

Het doel van secundaire preventie is gezondheidsproblemen opsporen en vroegtijdig behandelen. Onder secundaire preventie valt ook de opsporing van risicovol gedrag (bijvoorbeeld vetconsumptie bij een hoog cholesterolgehalte) en van gezondheidsproblemen in een beginstadium (bijvoorbeeld dementie en depressie, of een eerste ­stadium van baarmoederhalskanker). Secundaire preventie beoogt de patiënt een betere prognose te bieden, want het maakt een vroegtijdige start met verpleegkundige en medisch zorg en preventie mogelijk. Secundaire preventie = gezondheidsproblemen opsporen en vroegtijdig behandelen Bij secundaire preventie gaat het om: • begunstiging van de prognose van een gezondheidsprobleem; • vermindering van de belasting van een (verpleegkundige of medische) behandeling van een gezondheidsprobleem; • vermindering van de restverschijnselen van een gezondheidsprobleem. Een belangrijk hulpmiddel bij secundaire preventie is screening of bevolkingsonderzoek. Met screening proberen we in een vroeg stadium vast te stellen of het gaat om een gezondheidsprobleem of om gezondheidschadend gedrag. De diagnose wordt hierdoor vroegtijdig gesteld, dat wil zeggen: de diagnose wordt gesteld voordat de zorgvrager klachten heeft. Hierdoor kan de behandeling eerder beginnen. Doordat de behandeling eerder begint, is het mogelijk om de gevolgen van het gezondheidsprobleem of van de gedragingen te beperken.

Preventie 47

Een goed voorbeeld van secundaire preventie is de screening op borstkanker. Screening helpt om het sterftecijfer door borstkanker te verlagen en om gezondheidswinst te behalen. De risicofactoren voor borstkanker zijn onbekend. Primaire preventie is daarom niet mogelijk Een ander voorbeeld is screening op een vertraagde taalontwikkeling. Dit komt veel voor bij kinderen en veroorzaakt op latere leeftijd problemen bij de sociale en emotionele ontwikkeling. Met een VTO-taalsignaleringsinstrument is het mogelijk om 0- tot 3-jarige kinderen met een vertraagde of afwijkende taalontwikkeling vroegtijdig op te sporen en te behandelen. Vroegtijdige opsporing en interventie kunnen ook de taalontwikkeling bij dyslexie verbeteren. En een afwijkende oogstand (strabismus) bij jonge kinderen is door vroegtijdige opsporing en interventie bijna altijd te verhelpen. Het langdurig afplakken van het oog verbetert de oogstand, want het dwingt het andere oog om actief te zijn. Zie voorbeelden van screeningsactiviteiten in tabel 3.1. Een goed voorbeeld van secundaire preventie is de screening op borstkanker

Opdracht 3.3 Kijk terug naar de patiëntensituatie die je hebt beschreven. Is er bij je patiënt sprake van secundaire preventie? Geef dit aan met blauw. Tabel 3.1  Voorbeelden van screeningsactiviteiten Screening van

Doelgroep

Uitvoering

Baarmoederhalskanker

vrouwen van 30-60 jaar

GGD

Borstkanker

vrouwen van 50-70 jaar

GGD

Erfelijke colonkanker

families met positieve anamnese

Hepatitis B

zwangeren, bloeddonoren

prenatale zorg, bloedbanken

Houdingsafwijkingen

alle kinderen

JGZ (Jeugdgezondheidszorg)

Hypercholesterolemie

personen met risicofactoren

huisarts

Hypertensie

personen met risicofactoren

huisarts

Visuele stoornissen

alle kinderen

JGZ (Jeugdgezondheidszorg)

Secundaire preventie door screening vervroegt het moment van diagnosestelling. Dat kan op twee manieren. 1 Door mensen te screenen die geen symptomen hebben van een gezondheidsprobleem (asymptomatische personen). Na vaststelling van het gezondheidsprobleem start de behandeling, om zo gezondheidswinst te bereiken.

48 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

2 Door te voorkómen dat de diagnosestelling vertraagt. Vertraging kan ontstaan doordat iemand met duidelijke symptomen (zoals verandering in een moedervlek, een scheelkijkend kind) zijn (huis)arts niet bezoekt. Dit noemen we patient’s delay. Vertraging in diagnosestelling kan ook komen doordat een arts de diagnose niet stelt (bijvoorbeeld door te weinig kennis over afwijkingen in moedervlekken en huidkanker). We noemen dit doctor’s delay. Vertraging in de diagnosestelling kan adequate (medische en verpleegkundige) zorg in de weg staan. Secundaire preventie door screening vervroegt het moment van diagnosestelling Case-finding is een tussenvorm van screening. Case-finding richt zich op gezonde ­mensen met een bepaald risicoprofiel. Bijvoorbeeld case-finding op een te hoog cholesterolgehalte in het bloed, bij familiair aanwezige hypercholesterolemie of hart-­vaatziekten. Of een te hoog glucosegehalte in het bloed bij familiair aanwezige diabetes. Het doel van case-finding is alert zijn op het mogelijk ontstaan van het gezondheidsprobleem, en op het tijdig inzetten van de behandeling. Bijvoorbeeld cholesterolverlagende medicatie en leefstijladviezen, zoals verhogen van de lichamelijke activiteit. Case-finding = tussenvorm van screening die zich richt op gezonde mensen met een bepaald risicoprofiel Voor secundaire preventie is het belangrijk dat patiënten goed omgaan met symptomen van gezondheidsproblemen. Patiënten met gezondheidsklachten gaan slechts in 10 tot 25% van de gevallen naar een arts. Vaak doen ze eerst aan zelfmedicatie voordat zij naar de dokter gaan. Oudere mensen hebben vaker en ook meer symptomen. Hiervoor gaan zij niet altijd naar de dokter omdat ze denken dat het hoort bij het ouder worden. Oudere mensen onderschatten meestal symptomen zoals hoofdpijn, misselijkheid en vermoeidheid omdat het klachten zijn waar iedereen wel eens last van heeft. Specifieke ziektesymptomen herkennen ouderen vaak wel, omdat zij hierover hebben gehoord via zorgverleners, media, of via andere mensen met deze symptomen. Ouderen herkennen ook steeds beter vroege symptomen (zoals veel plassen bij diabetes) en zoeken dan hulp (gaan naar de huisarts). Dit geldt ook voor geestelijke klachten, zoals angststoornissen en depressie. Bij ernstige gezondheidsproblemen, zoals kanker, zie je wel patient’s delay. Mensen hebben namelijk minder kennis over symptomen door kanker. Maar zelfs als zij weten welke klachten op kanker kunnen wijzen, is dit niet altijd voldoende om ook daadwerkelijk hulp te zoeken. Kanker roept namelijk angst en negatieve gevoelens op bij mensen. Als mensen symptomen van kanker herkennen, zijn ze bang om te ontdekken of ze

Preventie 49

werkelijk kanker hebben. Hierdoor kunnen zij medische zorg, maar ook preventieve activiteiten – zoals bevolkingsonderzoek – vermijden. Ouderen herkennen specifieke ziektesymptomen vaak goed omdat zij hierover hebben gehoord via zorgverleners, media, of via andere mensen met deze symptomen

3.1.3

Tertiaire preventie

Het doel van tertiaire preventie is optimalisering van de gezondheidssituatie van patiënten die al een bestaand gezondheidsprobleem hebben. Het gezondheidsprobleem is er al. We houden dus rekening met de beperkingen die al zijn ontstaan door het gezondheidsprobleem. Tertiaire preventie = optimalisering van de gezondheidssituatie van patiënten die al een bestaand gezondheidsprobleem hebben Bij tertiaire preventie gaat het om: • voorkómen dat het gezondheidsprobleem chronisch wordt; • voorkómen van complicaties bij het gezondheidsprobleem; • voorkómen van blijvende handicaps. Tertiaire preventie gaat over zorgverlening aan en behandeling van patiënten. Bijvoorbeeld het lichamelijk en geestelijk activeren van (bedlegerige) patiënten met een (ernstige) verstandelijke beperking. Ook revalidatie na een herseninfarct of de draad van het leven weer oppakken na een ernstige depressie, noemen we tertiaire preventie. Eigenlijk heeft tertiaire preventie weinig te maken met het voorkómen van gezondheidsproblemen. Het is vooral bedoeld om patiënten te helpen om hun welbevinden te herwinnen, op een manier waarbij ze zo min mogelijk zorg nodig hebben. Het is een belangrijk doel van verpleegkundige zorg dat patiënten hun welbevinden herwinnen op een zorgonafhankelijke manier. Bij tertiaire preventie is het voor de verpleegkundige zorg belangrijk dat patiënten hun welbevinden herwinnen op een zorgonafhankelijke manier

Opdracht 3.4 Kijk terug naar de patiëntensituatie die je hebt beschreven. Is er bij je patiënt sprake van tertiaire preventie? Geef dit aan in groen. Met wat geluk heeft je beschrijving van je patiëntensituatie nu twee of zelfs drie kleuren.

50 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

We kunnen primaire, secundaire en tertiaire preventie los van elkaar onderscheiden. Maar binnen de verpleegkundige beroepspraktijk zijn ze vaak onlosmakelijk met elkaar verbonden en lopen ze door elkaar heen. Een voorbeeld: bij depressie bij ouderen zijn screening en vroegsignalering heel belangrijk. Hierdoor is het mogelijk om de behandeling van depressie vroegtijdig te beginnen. En patiënten kunnen bijvoorbeeld copingstrategieën aanleren om een nieuwe depressie te voorkomen, of goed leren omgaan met de gevolgen van een depressie. Ook op het niveau van de individuele patiënt zien we dat de verschillende vormen van preventie door elkaar lopen. Bijvoorbeeld bij cariëspreventie bij een ernstig ziek kind met leukemie. Of preventie van tandvleesproblemen bij een oudere met diabetes. Primaire preventie richt zich op het voorkómen van mondproblemen. Secundaire preventie richt zich op het voorkómen van ondervoeding bij een al slechtere voedingstoestand. En tertiaire preventie richt zich op het omgaan met de lichamelijke en geestelijke beperkingen, die het gevolg zijn van het gezondheidsprobleem (leukemie, diabetes). Figuur 3.2

Preventievormen bij ouderen met depressie

primaire preventie = screening en vroegsignalering

secundaire preventie = vroegtijdige behandeling

tertiaire preventie = goed leren omgaan met depressie zelf en nieuwe voorkómen

Primaire, secundaire en tertiaire preventie zijn binnen de verpleegkundige beroepspraktijk vaak onlosmakelijk met elkaar verbonden en lopen door elkaar heen

3.2

Gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en ziektepreventie

Nog een andere onderverdeling van preventie We onderscheiden dus primaire, secundaire en tertiaire preventie. Maar we kunnen preventie ook onderverdelen in gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en ziektepreventie. Samen vormen deze begrippen de drieslag Protection, Promotion, Prevention.

Preventie 51

Figuur 3.3  Drieslag Protection, Promotion, Prevention

gezondheidsbevordering

gezondheidsgezondheidshealth promotion bescherming = bevordering= health protection health promotion

ziektepreventie= ziektepreventie disease prevention healthprevention

3.2.1 Gezondheidsbescherming Hoe kun je de gezondheid van mensen beschermen? Gezondheidsbescherming bestaat uit wet- en regelgeving om schade aan de gezondheid van mensen te voorkomen of te beperken. Schadelijke invloeden kunnen komen uit de fysieke omgeving en kunnen effect hebben op de (volks)gezondheid. Voor gezondheidsbescherming is de belangrijkste gezondheidsdeterminant de fysieke omgeving, met de invloed van fysische, chemische en biotische factoren (zie ­hoofdstuk 2). Gezondheidsbescherming = bestaat uit wet- en regelgeving om schade aan de gezondheid van mensen te voorkomen of te beperken Aandachtsgebieden van gezondheidsbescherming: • veiligheid van voedsel en drinkwater; • veiligheid in het verkeer; • k waliteit van woon-, leef- en arbeidsomgeving. Naleving van wet- en regelgeving over gezondheidsbescherming gebeurt door de Inspectie Gezondheidsbescherming. De Inspectie Gezondheidsbescherming ziet bijvoorbeeld toe op het voorkomen van voedselvergiftigingen (door salmonellabesmetting) en op desinfectie (operatiekamers) in de gezondheidszorg. Belangrijke aandachtsgebieden van gezondheidsbescherming zijn de veiligheid van voedsel en drinkwater, de veiligheid in het verkeer, en de kwaliteit van de woon-, leef- en arbeidsomgeving. Er is veel verbeterd in de leefomgeving van mensen, onder andere door gezondheidsbeschermende maatregelen bij arbeidsomstandigheden en milieufactoren. Verpleegkundigen voeren op deelaspecten gezondheidsbeschermende maatregelen uit. Zo kunnen verpleegkundigen een taak hebben bij infectieziektebestrijding,

52 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

zoals tbc, geslachtsziekten en hiv. Verpleegkundigen kunnen toezicht houden op het uitvoeren van hygiëne in zorginstellingen, of bij thuiswonende mensen die zichzelf verwaarlozen. Gezondheidsbescherming noemen we ook wel health protection. Verpleegkundigen voeren op deelaspecten gezondheidsbeschermende maatregelen uit

Opdracht 3.5 Geef in vijf steekwoorden of korte zinnen voor een patiëntensituatie aan welke bedreigingen vanuit de fysieke omgeving worden ‘afgevangen’ door gezondheidsbescherming.

3.2.2

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting

Hoe kun je de gezondheid van mensen bevorderen? Het doel van gezondheidsbevordering is het bevorderen van de gezondheid en het voorkómen of beperken van gezondheidsschade. Met gezondheidsbevordering probeer je met preventieve (verpleegkundige) interventies de gezondheid te verbeteren en negatieve invloeden zo veel mogelijk te beperken. Doelen van gezondheidsbevordering: • primaire preventie en vermindering van risico’s; • secundaire preventie en vroegtijdige opsporing en behandeling van gezondheidsproblemen; • tertiaire preventie en zorg bieden aan mensen met acute of chronische gezondheidsproblemen. Gezondheidsbevordering = bevorderen van de gezondheid en het voorkómen of beperken van gezondheidsschade Figuur 3.4  Drie manieren van gezondheidsbevordering bij longpatiënt

Gezondheidsbevordering bij longpatiënt

gezondheidsvoorlichting

bijv. over negatieve gevolgen van roken

aanbieden van voorzieningen

bijv. stoppen-met-rokenpoli in ziekenhuis

regulering

bijv. rookverbod openbare ruimtes, hoge accijnzen tabakswaren

Preventie 53

Het is mogelijk om de doelen van gezondheidsbevordering te bereiken via gezondheidsvoorlichting, via het aanbieden van voorzieningen, en via regulering. Gezondheidsbevordering richt zich op ongewenst en ongezond gedrag. Door goede voorlichting te geven, kunnen verpleegkundigen dit gedrag in een gezonde richting bevorderen. De kans op gedragsverandering neemt toe, als je ook voorzieningen aanbiedt en er wet- en regelgeving is die dit gewenste gedrag ondersteunt. Een voorbeeld: bij het ongewenste en ongezonde gedrag roken, kunnen verpleegkundigen een (long)patiënt gerichte gezondheidsvoorlichting geven. De voorlichting motiveert de patiënt te stoppen met roken zodat zijn longfunctie niet verder afneemt. Voorzieningen als een stoppen-met-rokenpoli in een ziekenhuis kunnen dit gewenste gedrag begunstigen, bijvoorbeeld doordat het contact zorgvrager-verpleegkundige vergemakkelijkt wordt door inloopspreekuren. In dit geval bestaat de ondersteunende wet- en regelgeving uit het rookverbod in openbare ruimtes en uit de hoge accijnzen op tabakswaren. Een ander voorbeeld heeft betrekking op ongezonde leefgewoonten van ouderen, gekoppeld aan risicofactoren voor hart-vaatziekten, zoals hoge bloeddruk, o ­ vergewicht en hoge cholesterol- en glucosespiegels in het bloed. Verpleegkundigen kunnen oudere zorgvragers met ongezonde leefgewoonten gerichte gezondheidsvoorlichting geven. Zij motiveren zo de patiënt tot meer lichamelijke activiteit, de medicatie volgens voorschrift te nemen, en tot gezonder eten. Een consultatiebureau voor ouderen kan het gewenste gedrag ondersteunen. Daarbij is het verpleegkundige doel de zorg­ onafhankelijkheid van de ouderen zo groot mogelijk houden. Ondersteunende weten regelgeving is, dat de voedingsmiddelenindustrie op etenswaren duidelijk (leesbaar en toepasbaar) het vetgehalte (cholesterol) en het zoutgehalte (hypertensie) moet aangeven. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun gezondheid. We mogen gezond gedrag niet opleggen aan patiënten. Bij gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting gaat het altijd om vrijwillig gedrag van patiënten. Patiënten zijn zelf verantwoordelijk voor hun (gezondheids)gedrag. Een eigen-schuld-dikke-bultbenadering is ongepast, omdat vaak niet is vast te stellen of het verworven gezondheidsprobleem ook het gevolg is van zelfgekozen gedrag. Een omgeving die de gezonde keuze gemakkelijker maakt, kan de vrijwillige keuze voor gezond gedrag wel bevorderen. Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen: • via gezondheidsvoorlichting mensen motiveren zich anders, gezonder te gedragen (primaire preventie); • via gezondheidsvoorlichting gedrag bevorderen dat de ontwikkeling van een ziekte of gezondheidsschadend gedrag in een vroeg stadium kan stoppen (secundaire preventie); • via gezondheidsvoorlichting gezondheid bevorderen van mensen met een acuut of chronisch gezondheidsprobleem (tertiaire preventie).

54 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Nog te vaak denken we dat gezondheidsvoorlichting in de verpleegkundige beroepsuitoefening alleen maar uit primaire preventie bestaat. Deze beperkte blik op g ­ ezondh­eidsvoorlichting doet het vak van verpleegkundigen tekort. Gezondheidsbevordering noemen we ook wel health promotion.

Voor verpleegkundigen is gezondheidsbevordering vooral het door middel van gezondheidsvoorlichting motiveren van zorgvragers tot ander, gezonder gedrag

Figuur 3.5  Preventie, gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting

preventie

gezondheidsbevordering

gezondheidsvoorlichting

Opdracht 3.6 Beschrijf, vanuit je eigen verpleegkundige beroepservaring, een voorbeeld van gezondheidsbevordering. Beschrijf de doelgroep, de gezondheidsvoorlichting gericht op het bevorderen van gezond gedrag, de voorziening en de wet- en regelgeving.

3.2.3

Ziektepreventie en patiëntenvoorlichting

Hoe kun je de gezondheid van patiënten bevorderen? Het doel van ziektepreventie is gezondheidsproblemen proberen te voorkómen, en – als er al gezondheidsproblemen zijn – goed omgaan met bijbehorende beperkingen om verdere verslechtering tegen te gaan. Het gaat bijvoorbeeld om het motiveren van zorgvragers hun medicatie volgens voorschrift in te nemen. Of om inactieve zorgvragers met reumatoïde artritis te stimuleren tot meer beweging. Ziektepreventie noemen we ook wel disease prevention. Verpleegkundigen houden zich regelmatig bezig met ziektepreventie. Patiëntenvoorlichting is hier een onderdeel van. Patiëntenvoorlichting beoogt (gedrags)veranderingen die gunstig zijn voor het omgaan met ziekte. Hierbij is ook het optimaliseren van de kansen op gezondheid (binnen gegeven beperkingen) belangrijk. Patiëntenvoorlichting is een onderdeel van gezondheidsvoorlichting. Ziektepreventie = gezondheidsproblemen proberen te voorkomen. En, als er al gezondheidsproblemen zijn, goed omgaan met bijbehorende beperkingen om verdere verslechtering tegen te gaan

Preventie 55

Patiëntenvoorlichting beoogt (gedrags)veranderingen die gunstig zijn voor het omgaan met ziekte

Opdracht 3.7 Beschrijf, vanuit je eigen verpleegkundige beroepservaring, een voorbeeld van (ziektepreventie en) patiëntenvoorlichting.

Tot slot Aan het einde van dit hoofdstuk weet jij: • dat we preventie kunnen omschrijven als het voorkómen van gezondheidsproblemen en het voorkómen van verergering van gezondheidsproblemen; • dat preventie de gezondheid van zorgvragers kan beschermen en bevorderen; • dat je als verpleegkundige met primaire preventie probeert gezondheidsproblemen te voorkómen; • dat je als verpleegkundige met secundaire preventie gezondheidsproblemen probeert op te sporen (door screening, case-finding) en vroegtijdig te behandelen; • dat je als verpleegkundige met tertiaire preventie de gezondheidssituatie van een patiënt die al gezondheidsproblemen heeft, probeert te optimaliseren; • dat preventie sterk is verbonden met de verpleegkundige beroepsuitoefening; • dat er in een specifieke zorgvragersituatie (bijvoorbeeld van mevrouw X) sprake kan zijn van alle vormen van preventie (primaire, secundaire en tertiaire) op hetzelfde moment; • dat gezondheidsbescherming te maken heeft met allerlei wet- en regelgeving om schade aan de gezondheid van mensen te voorkómen of te beperken; • dat gezondheidsbevordering gaat over gezondheidsvoorlichting om zorgvragers te motiveren tot gezonder gedrag. En dat gezondheidsbevordering eventueel ook bestaat uit (gezondheidszorg)voorzieningen of wet- en regelgeving; • dat ziektepreventie gaat over het geven van patiëntenvoorlichting om gedragsveranderingen te krijgen die positief zijn voor de omgang met ziektes en aandoeningen. Hierbij motiveren verpleegkundigen de zorgvragers om met reeds bestaande gezondheidsproblemen om te gaan. Bij preventie gaat het niet alleen om het voorkómen van gezondheidsproblemen. Dit is wel waar je het eerst aan denkt bij het woord preventie, maar

56 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

preventie betekent meer. Voor de verpleegkundige beroepsuitoefening gaat het bij preventie ook om het in stand houden van gezondheid. Maar ook het vroegtijdig signaleren van ongezondheid noemen we preventie. En ook het optimaliseren van gezondheid is preventie. Het lastige bij preventie is, dat je vaak niet het een of het ander doet, maar dat het (bij dezelfde zorgvragers) een combinatie is van preventieve activiteiten.

Voor links, vragen en samenvattingen bij dit hoofdstuk, log in op www.StudieCloud.nl met behulp van de scratchcode voor in dit boek.

4

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting

folders uitdelen? kennis overdragen? zorgvragers motiveren! Dit hoofdstuk behandelt belangrijke ‘ins and outs’ van gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting. Het gezondheidsgedrag en de leefstijl van mensen heeft invloed op hun gezondheid. Als de invloed negatief is, spreken we van ongewenst gedrag. Als je als verpleegkundige dit ongewenste gedrag wilt veranderen, geef je voorlichting. Ongewenst gedrag veranderen lijkt gemakkelijk, maar zorgvragers hebben allerlei gewoontes en redenen voor hun gedrag. Alleen kennis overdragen en de zorgvrager vertellen dat bepaald gedrag ongezond is, helpt dat? Nee, alleen het geven van informatie stimuleert een zorgvrager niet genoeg om zijn leefstijl aan te passen. Er is meer voor nodig om zorgvragers te motiveren tot gezonder gedrag.

Het hoofdstuk begint met uitleg over de begrippen gezondheidsvoorlichting en gezondheidsbevordering. We gaan in op intentionele, doelbewuste gezondheidsbevordering. Ook leren we dat voorlichting meer is dan het uitdelen van folders en brochures. Hierna bekijken we hoe gezondheidsbevordering werkt. Gezondheidsbevordering begint altijd met een gezondheidskundige analyse. Hierna bepalen we welke factoren het gezondheidsgedrag van zorgvragers bepalen. Deze factoren noemen we gedragsdeterminanten. Vervolgens bekijken we welke gezondheidskundige interventies beschikbaar en bruikbaar zijn bij deze groep zorgvragers.

58 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Figuur 4.1  Vijf manieren om voorlichting te geven en zorgvragers te motiveren

aanmoedigen en stimuleren

uitleggen en communiceren

vaardigheden overdragen voorlichting en motiveren

checken of informatie begrepen wordt

4.1

proberen gedrag te veranderen

Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Wat is gezondheidsvoorlichting met GVO? De afkorting GVO staat voor gezondheidsvoorlichting en -opvoeding. Tegenwoordig spreken we alleen van gezondheidsvoorlichting – we laten ‘opvoeding’ weg. Maar we gebruiken hiervoor wel de afkorting GVO. Bij GVO gaat het om motivering tot ander, gezonder gedrag. GVO gaat altijd om voorlichting over gezondheid aan een individu of aan groepen mensen. GVO is goed bruikbaar om gezondheidsproblemen aan te pakken. De definitie van GVO is: ‘Alle pogingen om het gedrag van mensen dat een ongunstig effect heeft op hun gezondheid te veranderen, onder andere door hen te motiveren tot ander, gezonder gedrag.’ Het doel van gezondheidsvoorlichting is: ‘Het motiveren van mensen om zich anders, gezonder te gaan gedragen, zodat gezondheidsproblemen kunnen worden voorkomen of zo vroeg mogelijk kunnen worden opgespoord.’ Er zijn verschillende redenen mogelijk waardoor mensen niet (meer) gemotiveerd zijn tot gezonder gedrag: • ze denken dat gezondheidsproblemen hen niet zullen treffen, of pas later; • ze denken dat ze geen risicogedrag vertonen; • ze zijn niet overtuigd van de voordelen van het gezonde gedrag;

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 59

• z e ervaren geen steun van anderen; • als ze zich wel gezonder willen gedragen, dan weten zij vaak niet hoe om te gaan met eventuele problemen. GVO, gezondheidsvoorlichting = alle pogingen om het gedrag van mensen dat een ongunstig effect heeft op hun gezondheid, te veranderen. Onder andere door hen te motiveren tot ander, gezonder gedrag Het doel van gezondheidsvoorlichting is mensen motiveren zich gezonder te gedragen. Dit om gezondheidsproblemen te voorkomen of zo vroeg mogelijk op te sporen Zoals we in hoofdstuk 3 al zagen, gaat de term gezondheidsbevordering over gezondheidsvoorlichting gecombineerd met (gezondheidszorg)voorzieningen en wet- en regelgeving. Het doel van zowel gezondheidsbevordering als gezondheidsvoorlichting is verandering van ongewenst, gezondheidsschadend gedrag, om mensen te motiveren zich anders, gezonder te gedragen. Gezondheidsbevordering kan, ter ondersteuning van gezondheidsvoorlichting, gebruikmaken van wet- en regelgeving en het aanbieden van voorzieningen. We zetten deze ondersteunende middelen in om zo nodig aan te zetten tot gezonder gedrag. Vaak is het effect van gezondheidsvoorlichting groter door wet- en regelgeving aan te vullen met (gezondheidszorg)voorzieningen.

Opdracht 4.1 Schrijf in steekwoorden drie voorbeelden uit je beroepsuitoefening op, waarbij je als verpleegkundige gezondheidsvoorlichting of gezondheidsbevordering uitvoert.

4.2

Intentionele, doelbewuste gezondheidsvoorlichting

Is het uitdelen van een voorlichtingsfolder ook voorlichting? Er zijn twee hoofdvormen van gezondheidsvoorlichting; intentionele en faciliterende gezondheidsvoorlichting. Verpleegkundigen houden zich vooral bezig met intentionele, doelbewuste gezondheidsvoorlichting. We spreken van intentionele voorlichting als we proberen om met een interventie het gedrag van een zorgvrager te veranderen in ander, gezonder gedrag. Het gaat hierbij om het veranderen van ongewenst gedrag. Dit ongewenste gedrag kan een ongunstige invloed (gaan) hebben op gezondheid. Voorbeeld van gedragsverandering: een verpleegkundige leert een zorgvrager zijn geneesmiddelen volgens voorschrift in te nemen. Als een zorgvrager eenmaal daags een antidepressivum moet innemen (en hij ondervindt hiervan weinig directe bijwerkingen), dan is de gevraagde gedragsverandering vrij eenvoudig. Maar als een chronische zorgvrager vijfmaal daags verschillende soorten geneesmiddelen moet slikken en bijwerkingen ervaart, kan de gevraagde gedragsverandering veel complexer zijn.

60 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Figuur 4.2  De twee hoofdvormen van gezondheidsvoorlichting 1 intentionele voorlichting = motiveren tot verandering in kennis, attitude en gedrag bij zorgvrager 2 faciliterende voorlichting = kennisoverdracht aan zorgvrager

Intentionele voorlichting = doel is de zorgvrager motiveren zich anders, gezonder te gedragen Een verpleegkundige brengt met intentionele voorlichting bewust een verandering aan in kennis, attitude en gedrag van de zorgvrager. De zorgvrager kan er zelf behoefte aan hebben het gedrag te veranderen. Maar het is ook mogelijk dat jij als verpleegkundige, vanuit je deskundigheid, beoordeelt dat gedragsverandering voor de zorgvrager gezondheidswinst gaat opleveren. De beslissing om het gedrag te veranderen ligt echter bij de zorgvrager. De verpleegkundige motiveert de zorgvrager. We kunnen een zorgvrager (bijvoorbeeld met hoge bloeddruk) immers niet verplichten om te luisteren naar wat de positieve effecten zijn van meer bewegen. Ook kunnen we hem niet verplichten om een positieve attitude te ontwikkelen wat betreft lichaamsbeweging, en dan verwachten dat hij ook daadwerkelijk meer gaat bewegen. Wel kunnen verpleegkundigen een zorgvrager motiveren tot meer beweging. De tweede hoofdvorm van gezondheidsvoorlichting is faciliterende voorlichting. Hierbij gaat het om kennisoverdracht, met als doel kennisvermeerdering bij de ­zorgvrager. Informatie verstrekken, het doel van kennisoverdracht of kennisvermeerdering, gebeurt heel vaak, maar is alleen onvoldoende voor gedragsverandering. Faciliterende voorlichting dien je binnen je beroep alleen in te zetten om je intentionele voorlichting te ondersteunen. Met faciliterende voorlichting kun je: • een toelichting geven (bijvoorbeeld op de werkwijze van een polikliniek oogzorg); • een verklaring geven (bijvoorbeeld dat het gebruik van foliumzuur voorafgaande aan en tijdens de zwangerschap de kans op aangeboren afwijkingen vermindert); • verheldering geven (bijvoorbeeld over de werking van statines, cholesterolverlagende geneesmiddelen, in het lichaam). Bij faciliterende voorlichting moet de informatie aan een aantal voorwaarden voldoen. • Vrijblijvend. De informatie wordt vrijblijvend verschaft. Een zorgvrager kan er dus voor kiezen of deze op de aangeboden informatie ingaat. • Objectief. De informatie is objectief en bestaat uit ongekleurde, juiste gegevens waar een zorgvrager op kan ‘bouwen’. • Behoefte bij zorgvrager. De informatie is gebaseerd op een behoefte die wordt verondersteld aanwezig te zijn bij de zorgvrager. Een behoefte aan informatie over een bepaald onderwerp.

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 61

Faciliterende voorlichting = kennisoverdracht, met als doel kennisvermeerdering bij de zorgvrager Faciliterende voorlichting kan intentionele voorlichting niet vervangen

Figuur 4.3  Bij faciliterende voorlichting moet de informatie aan een aantal voorwaarden voldoen

• geef je informatie vrijblijvend

• geef objectieve informatie met concrete gegevens

• geef informatie die aansluit bij de behoefte

4.3

Cyclus van gezondheidsbevordering

Hoe beoordeel je een voorlichtingsgerichte interventie? Verpleegkundigen gebruiken vooral intentionele voorlichting. Een verpleegkundige wil met intentionele voorlichting gedragsverandering bereiken om de gezondheidssituatie van de zorgvrager te verbeteren. Bijvoorbeeld: als het een zorgvrager met diabetes lukt om zich aan zijn dieet te houden, treden er minder complicaties op door diabetes. Deze verwachting (minder complicaties) komt voort uit wetenschappelijke kennis en ervaringsdeskundigheid. Intentionele voorlichting kunnen we ook inzetten om de kans op gezondheid te vergroten. Bijvoorbeeld: een zorgvrager met bewegingsbeperking door artritis in de heupgewrichten, die door gezonde voeding en meer lichamelijke activiteit zijn gevoel van welbevinden vergroot. Zorg ervoor dat het doel van intentionele voorlichting concreet is, zodat het een leidraad is voor het proces van gedragsverandering van de zorgvrager. Dit bereiken we door zowel doelen voor de korte als de lange termijn te formuleren. Om de kans te vergroten dat de gedragsverandering ook slaagt, is het belangrijk om de doelen samen met de zorgvrager vast te stellen.

62 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Binnen gezondheidsbevordering werken we aan de hand van een vaststaande systematiek. Dit noemen we cyclus van gezondheidsbevordering. Binnen gezondheidsbevordering starten we met (1) gezondheidskundige analyse en (2) bepalen van de gedragsdeterminanten. Met deze eerste twee stappen analyseren we het gezondheidsprobleem. Alle achtergronden van het gezondheidsprobleem brengen we in kaart. De resultaten van stap (1) en (2) geven de input voor (3) gezondheidskundige interventie. De gezondheidskundige interventie bestaat uit de zorgverlening van verpleegkundigen – samen met andere (para)medici – aan de zorgvrager. De cyclus van gezondheidsbevordering besluit met stap (4), een evaluatie van de gezondheidskundige interventie. Figuur 4.4  Cyclus van gezondheidsbevordering gezondheidskundige analyse

evaluatie

4.4

bepalen gedragsdeterminanten

gezondheidskundige interventies

Gezondheidskundige analyse

Hoe belangrijk is het probleem? Speelt gedrag een rol? Je begint met de gezondheidskundige analyse. De gezondheidskundige analyse start met een gezondheidsprobleem. Voordat je het gezondheidsprobleem gaat oplossen, bekijk je eerst twee dingen: hoe belangrijk is het probleem, en speelt gedrag een duidelijke rol bij dit gezondheidsprobleem?

Hoe ervaren mensen het zélf De gezondheidskundige analyse begint met kijken hoe mensen het gezondheidsprobleem zelf ervaren. Je bekijkt de subjectieve beleving van het gezondheidsprobleem. • Hoe ervaren de zorgvragers het gezondheidsprobleem zelf? • Hoe kijken zij naar het probleem? Bijvoorbeeld: hoe ervaren mensen die dagelijks vrij verkrijgbare pijnstillers gebruiken hun gezondheid? Hoe ervaren oudere mensen met depressieve klachten hun gezondheid? Hoe ervaren zij de kwaliteit van leven?

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 63

Naast deze subjectieve beleving van het gezondheidsprobleem, is er ook een objectieve beleving. Bijvoorbeeld: hoeveel mensen gebruiken dagelijks vrij verkrijgbare pijnstillers? Hoeveel mensen ouder dan 65 jaar, zijn vanwege depressieve klachten onder behandeling in de geestelijke gezondheidszorg?

Omvang, ernst en spreiding Vervolgens bekijk je in de gezondheidskundige analyse de omvang, de ernst en de spreiding van een gezondheidsprobleem. •  De omvang van een gezondheidsprobleem geeft aan hoe vaak een gezondheidsprobleem voorkomt. Op welke leeftijd komt het veel voor, of in welke leeftijdsgroep? Het gaat over het aantal mensen dat een specifiek gezondheidsprobleem heeft. •  De ernst geeft de gevolgen van een gezondheidsprobleem weer voor de kwaliteit van leven. Bijvoorbeeld: het leven met een chronische ziekte tast de kwaliteit van leven aan. •  De spreiding van een gezondheidsprobleem geeft aan hoe het probleem is verdeeld over plaatsen (bijvoorbeeld in het noorden en het zuiden van Nederland, dicht- of dunbevolkte gebieden, Midden- of Zuid-Europa), en personen (mannen of vrouwen, basisschoolkinderen of kinderen in het voortgezet onderwijs). Bijvoorbeeld: mannen hebben vaker hart-vaatziekten dan vrouwen, of: er is een toename van kinderen in de basisschoolleeftijd met obesitas.

Oorzaak Tot slot kijken we naar de oorzaak van het gezondheidsprobleem. De belangrijkste vraag is of het gedrag van de zorgvrager een duidelijke relatie heeft met het gezondheidsprobleem. Zo ja: neemt het gezondheidsprobleem dan af als je dat gedrag verandert? Een gezondheidskundige interventie is niet altijd de meest geschikte oplossing voor een gezondheidsprobleem. Bijvoorbeeld: in plaats van kinderen te leren voorzichtig te zijn met geneesmiddelen, is het waarschijnlijk een betere oplossing om de verpakkingen van geneesmiddelen veiliger te maken voor kinderen. Ook is het mogelijk dat het gedrag niet de meest bepalende factor is voor het ontstaan of blijven bestaan van een gezondheidsprobleem. Bijvoorbeeld: gedragsverandering lost niet de slechte woonomstandigheden voor kinderen op. Meestal wordt een gezondheidsprobleem zowel door gedragsfactoren als door omgevingsfactoren bepaald. Bijvoorbeeld: gezond eten (voor kinderen met diabetes of overgewicht), zoals minder frisdrank en minder vette en zoete tussendoortjes, is een gedragsfactor. De omgevingsfactoren bestaan uit het voedselaanbod op school en in de supermarkt, het aanbod van bewegingsonderwijs op school, of een (poli)spreekuur, uitgevoerd door verpleegkundigen. De gezondheidskundige analyse start met een gezondheidsprobleem

64 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Opdracht 4.2 Kies een gezondheidsprobleem dat veel voorkomt, een gezondheidsprobleem dat je vaak ziet bij de zorgvragers aan wie je verpleegkundige zorg verleent én waarbij gedrag een duidelijke rol speelt. Zoek de antwoorden op de volgende vragen via www.rivm.nl: 1 Hoe beoordelen mensen met dit gezondheidsprobleem de kwaliteit van leven? 2 Wat is de omvang, de ernst en de spreiding van het gezondheidsprobleem? 3 Welke gedragsfactoren bepalen het gezondheidsprobleem? Welke omgevingsfactoren bepalen het gezondheidsprobleem? 4 Is dit gezondheidsprobleem geschikt om aan te pakken met gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting?

4.5 Gedragsdeterminanten Waarom gedragen mensen zich zoals ze doen? In de cyclus van gezondheidsbevordering behoort het bepalen van de gedragsdeterminanten tot de tweede stap. Gedragsdeterminanten zijn de achterliggende redenen voor mensen om zich op een bepaalde manier te gedragen. Bijvoorbeeld: de achterliggende redenen voor (oudere) mensen om wel of geen (plaspillen) medicatie in te nemen, of de achterliggende redenen voor hartpatiënten, obese of depressieve zorgvragers om wel of niet meer te bewegen. Gedragsdeterminanten hebben altijd een duidelijke relatie met het gezondheidsprobleem. Ze dragen bij aan het ontstaan en aan de instandhouding van het gezondheidsprobleem. Als je gedrag bekijkt dat verbonden is aan het gezondheidsprobleem, vraag je dan af of mensen wel weten dat zij ongezond gedrag vertonen. Bij roken is dat meestal wel duidelijk. Maar bijvoorbeeld bij het eten van verzadigd vet zijn mensen zich niet altijd bewust dat het ongezond gedrag is. De achterliggende redenen voor gedrag kunnen per persoon verschillen. Al zijn er vaak wel grote overeenkomsten. Zo hebben rokers of zorgvragers die hun medicatie niet innemen, vaak dezelfde redenen voor hun ongezonde gedrag. Gedragsdeterminanten geven ons inzicht in de redenen voor dit gedrag: ‘Gedragsdeterminanten leren je waar de knelpunten voor gedragsverandering precies zitten bij een bepaalde doelgroep. Soms is een doelgroep niet overtuigd van de voordelen van het gedrag; dan moet een interventie de voordelen van het gewenste gedrag benadrukken. Soms weet de doelgroep niet hoe ze moet omgaan met problemen die kunnen optreden als ze het nieuwe gedrag vertonen; dan zal de interventie moeten ingaan op hoe je het probleem kunt oplossen.’ Soms is een doelgroep niet overtuigd van de voordelen van het gedrag; dan moet een interventie de voordelen van het gewenste gedrag benadrukken Gedragsdeterminanten zijn de achterliggende redenen voor mensen om zich op een bepaalde manier te gedragen

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 65

Figuur 4.5  Model van gedragsdeterminanten

externe variabelen

overwegingen & waarderingen

attitude

referentopvattingen & motivatie om te conformeren; sociale druk en steun

sociale invloed

inschatting van de persoon

eigen effectiviteit

intentie

gedrag

Gedragsdeterminanten In het model van gedragsdeterminanten (figuur 4.5) zie je een aantal gedragsdeterminanten dat uiteindelijk het (gezondheids)gedrag van een zorgvrager bepaalt. Bij het gebruik van dit model gaat het altijd over het gedrag dat is onderzocht bij een groep zorgvragers met hetzelfde gezondheidsprobleem. Bijvoorbeeld: de groep zorgvragers met risicofactoren voor hart-vaatziekten (zoals hoge bloeddruk, hoge cholesterol- en suikerspiegels in het bloed, en overgewicht) die lichamelijk inactief zijn. Of, een ander voorbeeld: de groep zorgvragers met diabetes en hun zelfmanagement wat betreft dieet of medicatie. In het model van gedragsdeterminanten voorspelt de intentie het best het (gezondheids)gedrag (inactiviteit, zich niet aan het dieet of aan de medicatie houden) van de zorgvrager. De intentie wordt bepaald door de attitude, de sociale invloed en de eigen effectiviteit. Intentie = het ‘van plan zijn’ van zorgvragers, om bepaald gedrag te vertonen

Intentie Het (gezondheids)gedrag van je zorgvrager kun je het beste voorspellen door de intentie. De intentie is de bedoeling, het ‘van plan zijn’ van zorgvragers, om bepaald gedrag te vertonen. Zo kan iemand van plan zijn zich aan zijn diabetesdieet te houden. Deze intentie kan worden omgezet in gedrag. Mensen hebben vaak goede voornemens om zich gezonder te gedragen. Toch is dit niet gemakkelijk. Barrières kunnen ervoor zorgen dat een positieve intentie niet wordt uitgevoerd.

Barrières Barrières kunnen de relatie tussen de intentie (het ‘van plan zijn’) en het gedrag blokkeren. Tijd kan een barrière zijn. Bijvoorbeeld: een verpleegkundige spreekt met een zorgvrager af dat, als hij goed is ingesteld op de insuline en weer naar huis gaat, hij thuis de dieetregels zal opvolgen. Deze zorgvrager vertrekt uit het ziekenhuis met een positieve intentie, maar in de thuissituatie is de positieve intentie sterk afgezwakt. Voorwaarden kunnen een barrière zijn. Bij het omzetten van een positieve intentie in gedrag, spelen allerlei voorwaarden die de zorgvrager hieraan koppelt ook een rol. Zo wil dezelfde zorgvrager zich wel aan zijn diabetesdieet houden, maar koppelt dat

66 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

aan de voorwaarde dat zijn partner het dieet ook smakelijk moet vinden. Als dit niet zo is, stelt de zorgvrager zijn intentie in negatieve zin bij. Externe omstandigheden kunnen een barrière zijn. Vaak zijn dit omstandigheden waarop een persoon geen invloed heeft. In het voorbeeld van het diabetesdieet is het misschien zo dat bepaalde voedingsmiddelen die het dieet adviseert, niet te koop zijn in de buurtsuper. In het model van gedragsdeterminanten (figuur 4.5) wordt de intentie beïnvloed door attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit. Barrières kunnen de relatie tussen intentie en gedrag verstoren

Attitude De attitude is de afweging die een zorgvrager maakt over zijn gedrag. Welke voor- en nadelen ziet de zorgvrager verbonden aan het gedrag? De zorgvrager weegt de vooren nadelen tegen elkaar af. Hij bekijkt de voor- en nadelen ook op de lange en korte termijn. Bijvoorbeeld: voor iemand met COPD is het een mogelijk voordeel op lange termijn dat de longfunctie niet verder verslechtert. Maar wat zijn de voordelen op korte termijn? Zoeken naar voordelen op korte termijn kan erg motiverend werken om het gedrag van een zorgvrager te veranderen. Voor de zorgvrager met COPD zijn mogelijke voordelen op korte termijn dat hij zich energieker voelt, meer ‘lucht’ heeft, of aan de mensen in zijn sociale omgeving laat zien dat hij nog actief kan zijn. Bij attitude gaat het om de redenen van een zorgvrager om zich op een bepaalde manier te gedragen. Hij hoeft zich niet steeds bewust te zijn van deze redenen. Maar als verpleegkundigen hiernaar vragen, kunnen de meeste zorgvragers ze goed ­benoemen. Kennis speelt een belangrijke rol bij attitudes, vooral de kennis van een zorgvrager over de consequenties van bepaald gedrag. Maar: ‘Weten kan een voorwaarde zijn voor het “doen”, maar kennis is zelden voldoende voor het “doen.”’ Een voorbeeld: oudere mensen zijn vaak bang voor letsels en onplezierige gewaarwordingen die samengaan met bewegen. Voordelen (waar verpleegkundigen hen van kunnen overtuigen) zijn dat bewegen ontspanning geeft en gevoelens van tevredenheid kan oproepen. Attitude = welke voor- en nadelen ziet een zorgvrager verbonden aan bepaald gedrag

Sociale invloed Ook gedragsdeterminant sociale invloed heeft effect op de intentie. De sociale invloed is de mate waarin de zorgvrager instemt met de opvattingen van mensen uit zijn sociale omgeving. Mensen uit de sociale omgeving (partner, kinderen, familie) hebben een mening over het gedrag (gekoppeld aan het gezondheidsprobleem) van

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 67

de zorgvrager. Bijvoorbeeld: veel of langdurig medicijnen slikken (bij depressie, hoge bloeddruk) is niet goed. Ander voorbeeld: als je een hartziekte hebt, moet je het de rest van je leven rustig aan doen. De zorgvrager (met depressie, hoge bloeddruk, hartziekte) kent de mening van mensen in zijn sociale omgeving en trekt zich deze mening wel of niet aan. De sociale invloed is dus de opvatting van de zorgvrager over wat anderen van hem denken. Als deze invloed positief is, kan het de zorgvrager steunen. Als deze invloed negatief is, kan het de zorgvrager onder druk zetten. De groep waartoe een zorgvrager behoort of graag wil horen, heeft invloed op zijn gedrag. In elke groep gelden bepaalde regels. Mensen willen zich aan de regels aanpassen omdat ze graag bij de groep willen horen. Dit is de sociale invloed op het (gezondheids)gedrag van een zorgvrager. De sociale invloed is wat de zorgvrager ervaart als instemming of afkeuring van gedrag. Het kan bestaan uit: •  sociale steun: dit helpt een zorgvrager bij het uitvoeren van gedrag (bijvoorbeeld insuline spuiten) of bij het aanleren van gedrag (bijvoorbeeld insuline leren spuiten). Sociale steun is emotionele of materiële steun, maar ook het verstrekken van informatie, of helpen herinneren aan nieuw gedrag (bijvoorbeeld het innemen van antidepressiva); • sociale druk: dit is een negatieve vorm van sociale invloed op de zorgvrager. De omgeving oefent druk uit op de zorgvrager om gedragsverandering te ­verhinderen. De bedoeling van de sociale druk is dat het ongewenste gedrag (bijvoorbeeld roken) ongewijzigd blijft (longpatiënt blijft roker). Voorbeeld: een partner die voortdurend de opmerking maakt dat te veel pillen slikken niet goed kan zijn en dat de zorgvrager manisch gedrag veel beter kan voorkomen door ‘sterk’ te zijn. Sociale invloed = de mate waarin een zorgvrager instemt met de opvattingen van mensen uit zijn sociale omgeving De sociale invloed is wat de zorgvrager ervaart als instemming of afkeuring van gedrag

Eigen effectiviteit In het model van gedragsdeterminanten speelt ook de eigen effectiviteit een rol. Attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit bepalen samen de intentie, het ‘van plan zijn’, van de zorgvrager. Eigen effectiviteit is de inschatting die de zorgvrager maakt of het gedrag haalbaar is voor hem. De eigen effectiviteit draait om de vraag: Denk je dat je het kunt?. Denkt de zorgvrager in staat te zijn om de medicatie vijfmaal daags in te nemen? Of denkt hij dat hij het durft zichzelf te injecteren met insuline?

68 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

De eigen effectiviteit zorgt ervoor of de zorgvrager mogelijkheid ziet om bepaald (gezondheids)gedrag te vertonen. Bij de inschatting van de haalbaarheid van het gedrag, spelen eerdere ervaringen met hetzelfde of vergelijkbaar gedrag een rol. Als je (als kind) de ervaring hebt dat bewegen gemakkelijk is, zal je eigen effectiviteit hoog zijn. Voor de inschatting van de haalbaarheid kan observatie van het gedrag van iemand anders, ook positief zijn. Als je observeert dat het andere hartzorgvragers lukt om fysiek actiever te zijn, kan je eigen effectiviteit hierdoor hoger worden. Praktische vaardigheden zijn belangrijk bij eigen effectiviteit. De zorgvrager moet het vertrouwen krijgen dat hij het gewenste gedrag kan uitvoeren, vaak over een langere periode. Studies over gedragsdeterminanten van een groep zorgvragers geven inzicht waarom deze zorgvragers bepaald (gezondheids)gedrag wel of niet uitvoeren. Als verpleegkundige doe je zelf geen studie naar gedragsdeterminanten. Dat hoeft ook niet, want veel studies zijn al gedaan. Eigen effectiviteit = de inschatting die de zorgvrager maakt of het gedrag haalbaar is voor hem Figuur 4.6  Intentie

attitude

sociale invloed intentie

eigen effectiviteit

De zorgvrager moet vertrouwen krijgen dat hij het gewenste gedrag kan uitvoeren

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 69

Figuur 4.7  Vijf gedragsdeterminanten 1 Intentie =

van plan zijn bepaald gedrag te vertonen

2 Barrières = 3 Attitude =

factoren die de de omzetting van intentie in gedrag kunnen blokkeren

4 Sociale invloed = 5 Eigen effectiviteit =

wel of niet instemmen met opvatting uit de omgeving

voor- en nadelen verbonden aan gedrag

eigen inschatting of gedrag haalbaar is

Opdracht 4.3 Je hebt in de vorige paragraaf een gezondheidsprobleem gekozen dat veel voorkomt binnen je verpleegkundige beroepsuitoefening. Ga via www.rivm.nl/gezondheid op zoek naar de gedragsdeterminanten. 1 Kun je de attitude van zorgvragers met dit gezondheidsprobleem beschrijven? Wat zijn voor hen voordelen, wat zijn voor hen nadelen? 2 Kun je de invloed vanuit de sociale omgeving, de sociale invloed beschrijven? Is dit volgens jou vooral sociale steun? 3 Lukt het om de eigen effectiviteit te beschrijven? Vindt de zorgvrager de gewenste vaardigheden moeilijk? 4 Kun je beschrijven of zorgvragers van plan zijn het gedrag te gaan vertonen, hebben zij een positieve intentie?

4.6

Gezondheidskundige interventie

Hoe motiveer je zorgvragers zich gezonder te gedragen? In de cyclus van gezondheidsbevordering behoort de gezondheidskundige interventie tot de derde stap. Bij de gezondheidskundige interventie gaat het om gedragsbeïnvloeding, het ingrijpen in het ongezonde en ongewenste gedrag van de zorgvrager. Met de gezondheidskundige interventie willen we de zorgvragers aanzetten tot gezonder gedrag. Als verpleegkundige voer je interventies uit om zorgvragers te motiveren tot ander, gezonder gedrag. Voor de gezondheidskundige interventie gebruiken we de uitkomsten van stap twee, het bepalen van de gedragsdeterminanten. Met de interventies proberen verpleegkundigen de gedragsdeterminanten gunstig te beïnvloeden. We sluiten de gezondheidskundige interventie pas af als we bij de zorgvrager daadwerkelijk gedragsverandering hebben bereikt. En als de gedragsverandering is gestabiliseerd, dat wil zeggen dat de gedragsverandering is ‘verankerd’ in de leefstijl van de zorgvrager.

70 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Gezondheidskundige interventie = gedragsbeïnvloeding, ingrijpen in het ongezonde, ongewenste gedrag van de zorgvrager Er zijn veel interventies voor de verpleegkundige beroepspraktijk ontwikkeld. Voor de derde stap moeten verpleegkundigen de juiste interventies kiezen. Namelijk díe interventies die hebben bewezen dat ze geschikt zijn om specifiek gedrag van zorgvragers met een specifiek gezondheidsprobleem te veranderen. De verpleegkundige past deze interventies vervolgens toe, maar ontwikkelt zelf geen gezondheidskundige interventies. Gezondheidskundige interventies die de motivatie van zorgvragers verhogen, hebben het meeste succes. Veel mensen zijn niet gemotiveerd om voor hun gezondheid hun gedrag te veranderen. Maar zorgvragers die al een gezondheidsprobleem hebben, zijn meer gemotiveerd tot gedragsverandering. Als je gedragsverandering wilt bereiken, kun je als verpleegkundige het beste de motivatie van de zorgvrager verhogen. Gezondheidskundige interventies die alleen het kennisniveau van een zorgvrager verhogen, hebben nauwelijks effect. Gezondheidskundige interventies die de motivatie van zorgvragers verhogen, hebben het meeste succes Kenmerken van effectieve gezondheidskundige interventies: • maken zorgvragers bewust van de voordelen van het gewenste gedrag; • leren zorgvragers omgaan met de druk die anderen om hen heen op hen uitoefenen; • leren zorgvragers stap voor stap zich gezonder te gedragen. Verpleegkundigen zijn bij uitstek geschikt om dit – langdurige – proces van gedragsverandering te begeleiden. Een voorbeeld: voor zorgvragers met diabetes zijn er allerlei biotechnische oplossingen om de bloeddruk en de bloedsuikerspiegel te controleren. Dit vermindert de kans op complicaties. Maar gedragsverandering en gedragsbehoud zijn essentiële onderdelen bij diabetesmanagement. Figuur 4.8  Kenmerken effectieve verpleegkundige interventies Vier kenmerken van effectieve verpleegkundige interventies 1 maken zorgvragers bewust van voordelen gewenste gedrag; 2 leren zorgvragers omgaan met de druk die anderen op hen uitoefenen; 3 leren zorgvragers stap voor stap zich gezonder te gedragen; 4 laten zorgvragers zelf kiezen voor gezonder gedrag.

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 71

4.6.1

Motiveren tot ander, gezonder gedrag

Gezondheidsbevordering is pas effectief als je erin slaagt mensen te motiveren tot ander, gezonder gedrag. Laat mensen hierbij zelf kiezen voor gezonder gedrag. Deze vrijwillige keuze onderscheidt GVO juist van andere methoden voor gedragsbeïnvloeding. ‘De focus van een gezondheidskundige interventie bestaat eruit een vrijwillige gedragsverandering te laten ontstaan door voorlichting’. De gedragsverandering moet de volle inzet van de zorgvrager zelf hebben! Zorgvragers doelbewust motiveren, behoort tot de werkzaamheden van verpleegkundigen. Verpleegkundigen mogen geen interventies inzetten omdat zíj dat ­noodzakelijk vinden, terwijl de zorgvrager zelf aangeeft daar geen heil in te zien. De zelfstandigheid van de zorgvrager bepaalt hoever jouw invloed als verpleegkundige gaat.

4.6.2

Model van gedragsverandering

Om met een gezondheidskundige interventie gedragsverandering te bereiken, is het belangrijk om een voorlichtingsproces met de zorgvrager te starten. Als verpleegkundige probeer je: • communicatie tot stand te brengen met de doelgroep; • gedragsverandering teweeg te brengen bij de doelgroep; • de gedragsverandering te behouden. Het model van gedragsverandering (figuur 4.9) laat zien welke fases je moet doorlopen om met een gezondheidskundige interventie gedragsverandering en gedragsbehoud te bereiken. In zowel de linker- als rechterkolom staan de fases die de zorgvrager samen met de verpleegkundige doorloopt om gedragsbehoud te bereiken. In de middelste kolom staan de beïnvloedende variabelen. Het model van gedragsverandering geeft allereerst aan dat succesvolle communicatie noodzakelijk is. Vervolgens is het nodig dat er een verandering in gedragsdeterminanten en gedrag ontstaat bij de zorgvrager. En tot slot dient de gedragsverandering over te gaan in een stabilisering van de gedragsverandering. Dit noemen we gedragsbehoud. Het is dus nodig dat de zorgvrager eerst aandacht heeft voor de interventie; hij moet (gaan) openstaan voor voorlichting. Dan kan het tot de zorgvrager doordringen dat gedrag veel invloed heeft op het gezondheidsprobleem; de zorgvrager gaat de voorlichting begrijpen. Attitudeverandering maakt het voor de zorgvrager mogelijk ook te willen veranderen. Verandering in de manier van omgaan met de sociale omgeving, maakt dat de zorgvrager beter kan omgaan met sociale invloeden. Ook het leren, het kunnen uitvoeren, vraagt om verandering van de zorgvrager. Als een zorgvrager dit allemaal onder de knie heeft, is hij pas in staat zijn gedrag te veranderen. Hierna is het nodig om verder te gaan met de begeleiding door de verpleegkundige, tot de gedragsverandering is ‘verankerd’ in gedragsbehoud.

72 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Model gedragsverandering = toont de fases die je moet doorlopen om met een gezondheidskundige interventie gedragsverandering en gedragsbehoud te bereiken Figuur 4.9  De zeven stappen van gedragsverandering Stap 1 Aandacht hebben

• Is zorgvrager gemotiveerd om te luisteren? • Onderschat zorgvrager het probleem?

Stap 2 Begrijpen

• Begrijpt zorgvrager kern van de boodschap? • Accepteert en onthoudt zorgvrager de boodschap?

Stap 3 Attitudeverandering

• Wegen voor zorgvrager de voordelen van gedragsverandering op tegen de nadelen? • Wil zorgvrager zijn attitude veranderen?

Stap 4 Omgaan met sociale druk

• Kan zorgvrager omgaan met sociale druk en steun? • Lukt het zorgvrager zijn weerbaarheid te vergroten?

Stap 5 Toename eigen effectiviteit

• Wat vindt zorgvrager moeilijk en wat gemakkelijk bij het aanleren van bepaald gedrag? • Kan zorgvrager de nieuwe vaardigheden uitvoeren?

Stap 6 Gedragsverandering

• Zijn er onvoorziene omstandigheden waardoor zorgvrager zijn gedrag niet verandert? • Ontvangt zorgvrager positieve feedback van verpleegkundige?

Stap 7 Gedragsbehoud

• Kan zorgvrager het veranderde gedrag volhouden? • Kan zorgvrager omgaan met terugval?

Stap 1  Succesvolle communicatie: aandacht hebben Stap 1 Aandacht hebben

• Is zorgvrager gemotiveerd om te luisteren? • Onderschat zorgvrager het probleem?

De eerste stap in het model van gedragsverandering behandelen dat de zorgvrager eerst aandacht heeft voor de voorlichtingsgerichte, verpleegkundige ­interventie en dan begrijpt waar de interventie op inspeelt. Het is noodzakelijk dat de zorgvrager zich betrokken gaat voelen bij het voorlichtingsbericht. De zorgvrager moet het gevoel krijgen dat het voorlichtingsbericht voor hem persoonlijk van belang is, en dat het om hem persoonlijk gaat. Er zijn twee factoren om mee rekening te houden: • Selectief waarnemen: dit betekent dat een zorgvrager meer of minder gemotiveerd kan zijn om naar het voorlichtingsbericht te luisteren; je voorlichtingsbericht bereikt de zorgvrager niet; • Risicoperceptie: dit betekent dat de zorgvrager het risico dat hij loopt op een gezondheidsprobleem, onderschat. Zorgvragers onderschatten vaak hun individuele risico en denken dat vooral andere mensen risico lopen.

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 73

Het is noodzakelijk dat de zorgvrager zich betrokken gaat voelen bij het voorlichtingsbericht

Stap 2  Succesvolle communicatie: begrijpen Stap 2 Begrijpen

• Begrijpt zorgvrager kern van de boodschap? • Accepteert en onthoudt zorgvrager de boodschap?

Bij deze stap gaat het erom dat het voorlichtingsbericht aansluit op de zorgvrager. Om het voorlichtingsbericht goed te kunnen begrijpen, moet het aansluiten bij bestaande kennis en inzichten van de zorgvrager. Het gaat om het aansluiten in taalgebruik, het afstemmen op de leeftijd, en op de waarden en normen en ervaringen van de zorgvrager. Voor het goed begrijpen van het voorlichtingsbericht is het belangrijk de zorgvrager (individueel of in een groep) te motiveren om zelf na te denken over het gezondheidsprobleem. Dit actief leren en het aanzetten tot deelname, vergroot de kans dat de zorgvrager de relatie tussen zijn gezondheidsprobleem en de gewenste gedragsverandering begrijpt. Zorg ervoor dat de zorgvrager de kern van het voorlichtingsbericht begrijpt. Zorgvragers hoeven niet alle ins and outs over de werking van een bepaald geneesmiddel in het lichaam te begrijpen, maar wel de effecten van het gebruik van een geneesmiddel. Bijvoorbeeld, dat het gebruik van foliumzuur vlak voor en bij aanvang van de zwangerschap de kans op het ontstaan van misvormingen bij het kind kan verminderen. Als je het verband tussen het gezondheidsprobleem en het gedrag uitlegt, is het belangrijk dat de zorgvrager dit accepteert, begrijpt en onthoudt. Het voorlichtingsbericht moet aansluiten bij bestaande kennis en inzichten van de zorgvrager Voorbeeldgesprek 1  Aandacht en begrijpen Doel van het gesprek: je werkt eraan dat de zorgvrager zich betrokken voelt en dat de zorgvrager zijn persoonlijke belang ziet. Doel van het gesprek: je werk eraan dat de zorgvrager het verband begrijpt tussen het gezondheidsprobleem en de gewenste gedragsverandering, dit accepteert en het onthoudt. Je start met een introductie (Hoe gaat het met u?): ‘In dit gesprek gaat het erom dat ik u wat beter leer kennen en dat u weet wat u van mij kunt verwachten. U hebt zojuist de diagnose gehoord van uw specialist …’ ‘Zoals u weet zijn de uitslagen van het bloedonderzoek binnengekomen. U zei de vorige keer al dat u bang bent dat u diabetes hebt, net zoals uw broer. Uit de uitslagen blijkt …’

74 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Hierna stel je een open vraag: ‘Kunt u mij vertellen wat u al weet over [gezondheidsprobleem]?’ (Zorgvrager vertelt.) Verpleegkundige: ‘Het klopt wat u zegt over [gezondheidsprobleem], namelijk dat [herhaal wat de zorgvrager vertelde over gezondheidsprobleem]. Verder zou ik u willen vertellen dat [geef aanvullende uitleg over het gezondheidsprobleem].’ Verpleegkundige: ‘Denkt u dat u zelf veel kans loopt dat dit [gezondheidsprobleem] veel invloed op uw leven zal hebben?’ Zorgvrager vertelt: hij denkt een hoog/laag risico te lopen op het gezondheidsprobleem. Verpleegkundige bij risico-inschatting: ‘Ik begrijp dat het lastig is voor te stellen als u nog maar net zo’n moeilijk bericht hebt gehoord, maar toch moet ik zeggen dat er redenen voor bezorgdheid zijn. Bij [gezondheidsprobleem] is de toekomst minder rooskleurig als u uw leefstijl niet verandert/uw medicatie onregelmatig inneemt/blijft roken (enzovoort).’ Zorgvrager zou iets moeten zeggen in de lijn van: ‘Ik begrijp dat ik het [gezondheidsprobleem] niet moet onderschatten …’. Als een zorgvrager hier (nog) niet aan toe is, in het volgende gesprek weer aan bod laten komen. Verpleegkundige: ‘Kunt u mij vertellen wat u weet over [gezondheidsprobleem] en wat u mogelijk zelf kunt doen om [gezondheidsprobleem] te verminderen/te stoppen/te beheersen (enzovoort)?’ (Zorgvrager vertelt.) Verpleegkundige: ‘Het is inderdaad zo dat [gedrag] een verband heeft met wat u noemt. Er is een duidelijke relatie tussen [gezondheidsprobleem] en uw [leefstijl]. Dit hoeft geen onoverkomelijk probleem te zijn, ik kan u helpen uw [leefstijl] te veranderen.’ Verpleegkundige probeert een discussie met de zorgvrager op te zetten, vooral door steeds een open vraag aan de zorgvrager te stellen. Geef de zorgvrager het gevoel dat hij een waardevolle gesprekspartner is en dat je zijn mening waardeert. Verpleegkundige sluit het gesprek af. Verpleegkundige geeft een korte samenvatting van het gesprek, geeft aan hier in het volgende gesprek op terug te komen. Geeft ook aan waar het volgende gesprek over zal gaan.

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 75

Stap 3  Verandering in gedragsdeterminanten en gedrag: attitudeverandering Stap 3 Attitudeverandering

• Wegen voor zorgvrager de voordelen van gedragsverandering op tegen de nadelen? • Wil zorgvrager zijn attitude veranderen?

De derde, vierde en vijfde stap in het model van gedragsverandering zijn gericht op het veranderen van gedragsdeterminanten en gedrag: • attitude; • sociale invloed; • eigen effectiviteit. Het veranderen van deze gedragsdeterminanten stelt de zorgvrager in staat zijn gedrag te veranderen. Het is nodig dat de zorgvrager zijn attitude verandert. Hierna is het noodzakelijk dat de zorgvrager leert omgaan met de sociale invloed en de eigen effectiviteit leert verhogen. Bij attitudeverandering gaat het om beïnvloeding van de voor- en nadelen die bepaald gedrag volgens de zorgvrager heeft. Bij dit beïnvloeden zijn vooral de voor- en nadelen op de korte termijn belangrijk. Het is van belang dat de voordelen van de gedragsverandering voor de zorgvrager opwegen tegen de nadelen. Verpleegkundigen denken vaak dat gezondheidsmotieven voor een zorgvrager heel belangrijk zijn. Dit is lang niet altijd het geval. Gezondheidsmotieven hoeven voor zorgvragers helemaal niet op de voorgrond te staan. Sociale motieven (bijvoorbeeld: mijn collega’s vinden mij niet gezellig als ik niet meesnack in de lunchpauze) of economische motieven (ik kan de prijs van dieetproducten niet betalen) kunnen voor een zorgvrager veel zwaarder wegen. Een belangrijk onderdeel van de attitude is de kennis die een zorgvrager heeft over het gedrag dat gekoppeld is aan het gezondheidsprobleem. Een zorgvrager heeft altijd (juiste en onjuiste) ideeën over de gevolgen van bepaald gedrag (bijvoorbeeld dat roken laxeert). Kennis vormt slechts de basis voor een gedragsverandering. Maar als enige interventie is het onvoldoende om aan te zetten tot gezonder gedrag. Bovendien heeft een zorgvrager vaak een bepaald gevoel bij het gedrag (bijvoorbeeld: roken vind ik lekker en ontspannend). Als je als verpleegkundige de voor- en nadelen probeert te beïnvloeden, is het nodig om aan te sluiten op de kennis en gevoelsmatige gewaarwordingen van de zorgvrager. Het voorlichtingsbericht hoort goed de werkelijkheid weer te geven. Dit betekent dat je als verpleegkundige zowel de positieve als negatieve aspecten van gedragsverandering benoemt. Dit is belangrijk, want als een zorgvrager het nieuwe, gewenste gedrag gaat uitproberen, loopt hij ook tegen de nadelen aan. Deze confrontatie is veel minder gunstig

76 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

als de negatieve kanten niet vooraf zijn besproken. Een attitudeverandering verloopt positiever als het nieuwe gedrag andere of nieuwe beloningen met zich meebrengt. Het is belangrijk dat de verpleegkundige zowel de positieve als negatieve aspecten van gedragsverandering benoemt Attitudes veranderen kan door: • versterken van bestaande voordelen; • verstrekken van informatie over nieuwe voordelen; • afzwakken van bestaande nadelen; • geven van een reëel beeld van voor- en nadelen; • zicht bieden op de positieve effecten. Bij attitudeverandering gaat het erom dat de zorgvrager de voordelen van de gedragsverandering vindt opwegen tegen de nadelen. Hij moet een realistisch beeld hebben van de voor- en nadelen. Maar met zicht op de positieve effecten (beloningen) die het gewenste gedrag hem zal opleveren. Laat daarom de zorgvrager zijn eigen attitude verwoorden. Voorbeeldgesprek 2  Attitudeverandering Doel van het gesprek: je werkt eraan dat de zorgvrager de voordelen belangrijker vindt dan de nadelen. Je werkt eraan dat de zorgvrager de voor- en nadelen kan benoemen op zowel de lange als korte termijn. Je start met een introductie (Hoe gaat het met u?): ‘In dit gesprek kijken we kort terug op ons vorig gesprek. Hierna kunnen we bespreken welke voordelen u verwacht als u uw gedrag hebt veranderd. En ook welke nadelen u verwacht. Vindt u het een goed idee om dit vandaag te bespreken?’ (Zorgvrager gaat akkoord.) Verpleegkundige: ‘In ons vorige gesprek hebben wij het gehad over het verband ­tussen uw [gezondheidsprobleem] en dat een gezondere leefstijl het resultaat kan hebben dat …’ De verpleegkundige nodigt de zorgvrager uit om actief aan het gesprek deel te nemen. Het stellen van open vragen geeft gewoonlijk elke zorgvrager de mogelijkheid zijn zegje te doen. ‘Nu we de kern van ons vorige gesprek weer “op ons netvlies” hebben, zou ik met u verder willen praten over hoe u uw [gedrag/medicijninname/dieet) kunt veranderen. Het veranderen van je gedrag is meestal niet eenvoudig. Als u denkt dat u uw [gedrag] wilt veranderen, kan ik u hierbij de komende periode begeleiden. Het is dus niet iets dat u helemaal zelf moet doen. We weten ook van andere zorgvragers dat een steuntje in

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 77

de rug prettig kan zijn. Aan het einde van ons gesprek kom ik hier nog op terug. Nu zou ik met u willen bekijken, als u uw gedrag verandert, welke voordelen u dan hierbij ziet, en wat voor u de nadelen zijn. Is dit voor u akkoord?’ (Zorgvrager gaat akkoord.) Verpleegkundige laat de zorgvrager het schema (tabel 4.1) zien en nodigt de zorgvrager uit met: ‘Als u uw [gedrag] zou veranderen, wat zou dan echt een voordeel zijn op de lange termijn? Kunt u voordelen noemen voor de korte termijn? Welke nadelen ziet u?’ Verpleegkundige nodigt via open vragen de zorgvrager uit. Het schema wordt samen of alleen door de zorgvrager ingevuld. Als alle vakken in het schema besproken zijn, stelt de verpleegkundige de volgende vraag: ‘Nu we dit schema hebben ingevuld, zijn dan vooral de voordelen of vooral de nadelen ­belangrijk?’ Tabel 4.1  Attitudeverandering Verandering in gedragsdeterminanten en gedrag – stap 3. Attitudeverandering – willen, vooren nadelen beïnvloeden, afspiegelen werkelijkheid, beloningen Naam: Geboortedatum: Korte termijn

Lange termijn

Voordelen nieuw gedrag

1 2 3 4 5

∆ ∆ ∆ ∆ ∆

1 2 3 4 5

∆ ∆ ∆ ∆ ∆

Nadelen nieuw gedrag

1 2 3 4 5

∆ ∆ ∆ ∆ ∆

1 2 3 4 5

∆ ∆ ∆ ∆ ∆

∆ Geef aan of voor- of nadeel zelf door zorgvrager wordt genoemd Attitudeverandering, willen-schaal Naam: Geboortedatum: -- 1 --

-- 2 --

-- 3 --

-- 4 --

-- 5 --

-- 6 --

-- 7 --

-- 8 --

-- 9 --

-- 10 --

Zorgvrager A: ‘Ik zie toch vooral de nadelen, ik zie het niet zo zitten om [gedrag] …’ Verpleegkundige bij zorgvrager A: ‘We laten dit schema nu even rusten. Misschien is het een idee dat u thuis verder nadenkt over wat het u kan opleveren als u uw gedrag verandert. We praten dan verder waar we nu zijn gebleven. Het is belangrijk dat u nu niet denkt dat gezonder leven niets voor u is. Veel zorgvragers hebben twijfels of een andere leefstijl echt bij hen past. U bent niet de enige.’

78 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Verpleegkundige sluit het gesprek af. Verpleegkundige geeft een korte samenvatting van het gesprek, geeft aan er in het volgende gesprek op terug te komen. Benadrukt dat het belangrijk is dat de zorgvrager terugkomt. Ook het volgende consult zal de afweging van voor- en nadelen als doel hebben. Je blijft in deze stap tot de zorgvrager aangeeft wel te willen veranderen. Als de zorgvrager blijft ‘hangen’ in deze stap (vaak herkenbaar aan ‘Ja, maar als ik mijn [gedrag] verander, dan …’), bepaalt de verpleegkundige hoe ver ze hierin mee wil en kan gaan. Zorgvrager B: ‘Ik zie wel een aantal voordelen, ik zie het misschien wel zitten om mijn [gedrag] te veranderen’. Verpleegkundige: ‘Dat is goed om te horen. En inderdaad, als we naar dit schema kijken, benoemt u helder de voor- en nadelen. En kunt u zelfs voordelen benoemen, waarvan u verwacht dat zij binnen korte tijd zullen optreden. Omdat dit schema er goed uitziet, heb ik de indruk dat u uw [gedrag] wel wilt veranderen, klopt dit? Of is het nog te vroeg voor die conclusie?’ Zorgvrager B: ‘Nee, eigenlijk niet. Ik zie wel in dat het belangrijk is dat ik … Als ik zo doorga dan …’ Verpleegkundige bij zorgvrager B: ‘We laten dit schema nu even rusten. Misschien is het een idee dat u het mee naar huis neemt en nog eens bekijkt vlak voordat u hier weer terugkomt. We praten dan verder waar we nu zijn gebleven. Het is goed dat u nu aangeeft dit u uw [gedrag] wel wilt veranderen, en ik zie graag dat u dit vasthoudt. Soms gaan zorgvragers als zij thuis zijn, of als zij het er met anderen over hebben, twijfelen. Als dit gebeurt hoor ik dat van u. Kunnen we dat ­afspreken?’ Verpleegkundige sluit het gesprek af. Verpleegkundige geeft een korte samenvatting van het gesprek, geeft aan in het volgende gesprek hierop terug te komen. Benadrukt dat het belangrijk is dat de zorgvrager terugkomt.

Stap 4 Verandering in gedragsdeterminanten en gedrag: omgaan met sociale druk Stap 4 Omgaan met sociale druk

• Kan zorgvrager omgaan met sociale druk en steun? • Lukt het zorgvrager zijn weerbaarheid te vergroten?

Tijdens deze stap leert de verpleegkundige de zorgvrager om te gaan met steun en sociale druk uit zijn sociale omgeving. Een zorgvrager weerbaar maken tegen sociale invloeden speelt hierbij een belangrijke rol. Een voorbeeld: voor volwassenen met type I-diabetes is social support erg belangrijk. Dit helpt om het gewenste gedrag vol te houden. Vooral sociale ondersteuning gericht op de diabeteszelfzorg heeft een positief effect.

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 79

Sociale steun is ingewikkeld. Zo hebben mannen meer behoefte aan sociale steun dan vrouwen. Mannen ontvangen ook meer sociale steun van hun echtgenotes. Vrouwen krijgen minder sociale steun dan mannen en ontvangen dit vaker van vrienden en f­ amilie. Mannen hebben meer behoefte aan sociale steun dan vrouwen Vrouwen krijgen minder sociale steun dan mannen en ontvangen dit vaker van vrienden en familie Het is mogelijk de sociale invloed te veranderen door: • het zichtbaar maken van de verwachtingen van mensen in de sociale omgeving; • leren om te gaan met de ongewenste sociale invloed; • het mobiliseren van sociale steun. We werken aan het veranderen van de sociale invloed, om zorgvragers te leren omgaan met de invloed die ze ervaren uit de sociale omgeving. Dit doen we door hun weerbaarheid te vergroten en te helpen zoeken naar sociale steun. Voorbeeldgesprek 3  Omgaan met de sociale omgeving Doel van het gesprek: Je werkt eraan dat de zorgvrager leert omgaan met de invloeden vanuit zijn sociale omgeving. Dit doe je door een zorgvrager te leren weerbaarder te zijn en te leren steun te zoeken. Je start met een introductie (Hoe gaat het met u?): ‘In het vorige gesprek hebben we samen het schema met voor- en nadelen ingevuld. Hebt u dit meegenomen? Daar kunnen we zo nog kort naar kijken. In dit gesprek wil ik ook graag kijken naar wat mensen in uw omgeving ervan vinden als u [nieuw gedrag/ opeens meer gaat bewegen]. Zijn er mensen die u hierbij kunnen steunen? Uit ervaring weet ik dat mensen thuis, familie, een persoon niet graag zien veranderen. Mensen hebben vaak een grote voorkeur dat alles blijft zoals het is. Zullen we beginnen het schema met voor- en nadelen te bekijken?’ Verpleegkundige en zorgvrager bespreken op hoofdlijnen het schema. Er zijn dan twee mogelijkheden: • als de zorgvrager de nadelen belangrijker vindt dan de voordelen, gaat het gesprek opnieuw over attitudeverandering; • als de voordelen belangrijker zijn dan de nadelen, dan gebruik je eerst onderstaande willen-schaal. Met een score van 1, 2, 3 of 4 ga verder in het model van gedragsverandering. Met een score van 7, 8, 9 of 10 ga terug naar attitudeverandering. Verpleegkundige: ‘Willen van de zorgvrager uitgedrukt in een score tussen de 1 en 10’ en verpleegkundige reageert op de score.

80 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Tabel 4.2  Attitudeverandering, willen-schaal Attitudeverandering, willen-schaal Naam: Geboortedatum: -- 1 --

-- 2 --

-- 3 --

-- 4 --

-- 5 --

-- 6 --

-- 7 --

-- 8 --

-- 9 --

-- 10 --

Verpleegkundige: ‘Hebt u al met andere mensen gesproken over [nieuwe gedrag]?’ Zorgvrager met hartziekte: ‘Ja, kort met mijn man. Hij was inderdaad niet erg enthousiast toen ik hem vertelde dat ik aan mijn conditie moet gaan werken van jullie. Ik had misschien ook niet moeten zeggen dat we dan wel samen zouden kunnen gaan fietsen of zo.’ Verpleegkundige: ‘U slaat de spijker op zijn kop, dit is een voorbeeld van een negatieve reactie uit uw omgeving. Laten we eens gaan kijken (aan de hand van het schema) of er nog andere mensen zijn waar u een goede band mee hebt, die vinden dat u wel of niet meer moet gaan bewegen? En wat zegt men dan?’ Verpleegkundige start met ‘intake’ sociale invloed. Vult kolom ‘Wie’ samen met de ­zorgvrager in. Verpleegkundige stelt open vragen tot het overzicht compleet is. Hierna: Verpleegkundige: ‘Als ik naar dit overzicht kijk, valt mij op dat u voor sociale steun kunt bouwen op …’ ‘Sociale steun zou worden verbeterd als …’ ‘Uit het overzicht valt mij op dat u een negatieve druk ervaart van …’ ‘Is er een oplossing te bedenken voor deze druk die u ervaart?’ Zorgvrager met hartziekte vertelt dat er geen anderen zijn. Verpleegkundige: ‘Nu we dit weten, kunt u mij vertellen hoe u hiermee omgaat? Wat doet u bij een negatieve reactie?’ Verpleegkundige stelt open vragen tot ook dit overzicht compleet is. Ten slotte wordt er een 3 minutenrollenspel gespeeld om de zorgvrager vaardigheden aan te reiken die zijn weerbaarheid vergroten. In dit rollenspel wisselen de zorgvrager en de verpleegkundige van rol. Voorbeeld 3 minutenrollenspel Zorgvrager met hartziekte, nieuw gedrag: meer bewegen Negatieve invloed/druk. Wie: Ada Jansen, partner. Korte omschrijving: zorgvrager omschrijft haar als ‘lastig’. Interventie: weerbaarheid vergroten.

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 81

Tabel 4.3  Omgaan met sociale invloed Verandering in gedragsdeterminanten en gedrag – stap 4 Omgaan met sociale invloed – kunnen omgaan, druk en steun, weerbaarheid vergroten Naam: Geboortedatum: Datum 1: Datum 2: Datum 3:

Wie, type relatie

Korte omschrijving

positieve invloed/steun

1 relatie: 2 relatie: 3 relatie:



1 2 3 4 5

∆ ∆ ∆ ∆ ∆

Negatieve invloed/druk

Interventie, resultaat van de interventie

∆ ∆

Attitudeverandering, willen-schaal Naam: Geboortedatum: -- 1 --

-- 2 --

-- 3 --

-- 4 --

-- 5 --

-- 6 --

-- 7 --

-- 8 --

-- 9 --

-- 10 --

Verpleegkundige: ‘U beschreef net een situatie waarin u verwacht dat Ada lastig zal reageren als u meer gaat bewegen. Laten we een korte oefening doen. U speelt nu Ada. De situatie is dat u uw sportkleding hebt aangetrokken en naar beneden komt om te bewegen. Hoe kan Ada daar op reageren, verwacht u?’ Zorgvrager in de rol van Ada: ‘Zij zal zeggen: wat ga je nu doen? Ik wist niet eens dat je die sportschoenen had. Ga je sporten?’ Verpleegkundige in de rol van zorgvrager: ‘Ik heb met mijn verpleegkundige afgesproken dat ik meer ga bewegen. Ik ga even het park in.’ Zorgvrager in de rol van Ada: ‘Oh, ik schenk juist koffie voor je in.’ Als de zorgvrager nu niet doorzet, dan is de kans heel groot dat hij de volgende dag niet opnieuw zijn sportschoenen aantrekt. Zorgvrager moet nu laten zien beter weerbaar te zijn. Verpleegkundige in de rol van zorgvrager: ‘Ik ga nu kort het park in, ben denk ik zo weer terug. Ik giet de koffie wel even in de thermoskan, kom ik zo bij je zitten.’ Verpleegkundige: ‘Helpt dit je?’

82 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Verpleegkundige praat nog kort verder met zorgvrager. Verpleegkundige sluit het gesprek af. Verpleegkundige geeft een korte samenvatting van het gesprek, geeft aan in het volgende gesprek hierop terug te komen. Maakt afspraak om met sociale invloed om te gaan. Benadrukt dat het belangrijk is dat de zorgvrager terugkomt.

Stap 5 Verandering in gedragsdeterminanten en gedrag: toename eigen effectiviteit Stap 5 Toename eigen effectiviteit

• Wat vindt zorgvrager moeilijk en wat gemakkelijk bij het aanleren van bepaald gedrag? • Kan zorgvrager de nieuwe vaardigheden uitvoeren?

Bij stap vijf houden we ons bezig met het laten toenemen van de eigen effectiviteit. Dit gebeurt nadat de zorgvrager de attitude positief heeft veranderd en beter met de sociale invloed kan omgaan. De eigen effectiviteit is de inschatting die een zorgvrager maakt van zijn mogelijkheden om bepaald gedrag te vertonen. Een hoge mate van eigen effectiviteit is nodig om een gedragsverandering vol te ­houden. De eigen effectiviteit is gebaseerd op vroegere ervaringen met hetzelfde of sterk vergelijkbaar gedrag. Je verhoogt de eigen effectiviteit vooral door ontbrekende vaardigheden te oefenen. Ook bij stap vier, sociale invloed, gaat het om vaardigheden aanleren, maar dit zijn sociale vaardigheden. Bij stap vijf gaat het om praktische ­vaardigheden aanleren. Zoals jezelf leren injecteren, een antidepressivum innemen of je eigen stoma of katheter verzorgen. Als een zorgvrager een complexe vaardigheid moet aanleren, is het verstandig om dit in deelstappen te verdelen. De verpleegkundige moet hiervoor een goed inzicht hebben in het beoogde gedrag en in de specifieke vereisten. De deelvaardigheden leren we vervolgens in een logische volgorde aan de zorgvrager. Tijdens het aanleren ervaart de zorgvrager dat hij de vaardigheid echt kan uitvoeren. We noemen een voorbeeld: voor volwassenen met type 1-diabetes is de eigen effectiviteit belangrijk. De zorgvrager is insulineafhankelijk en zelf verantwoordelijk voor een goede bloedsuikerspiegel, voor het meten van de bloedsuikerspiegel, voor het volgen van een aangepast dieet, en voor voldoende lichaamsbeweging. De eigen effectiviteit en het vertrouwen in eigen capaciteit beïnvloeden sterk het gedrag. We helpen de eigen effectiviteit verhogen, zodat de zorgvrager de benodigde (praktische) vaardigheden aanleert om het gewenste gedrag te vertonen. Ook is het belangrijk dat de zorgvrager leert omgaan met problemen die zich kunnen voordoen tijdens het uitvoeren van het gedrag.

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 83

Eigen effectiviteit = inschatting die een zorgvrager maakt van zijn mogelijkheden om bepaald gedrag te vertonen Als je een zorgvrager een complexe vaardigheid moet aanleren, verdeel dit dan in deelstappen Voorbeeldgesprek 4  Praktische vaardigheden aanleren Doel van het gesprek: Je werkt eraan dat de zorgvrager de benodigde praktische vaardigheden aanleert. Je start met een introductie (Hoe gaat het met u?): ‘In dit gesprek gaat het erom dat u leert om [vaardigheid met betrekking tot gewenst gedrag]. Het is hierbij niet zo dat ik het u één keer voordoe en dat u het dan zelf moet kunnen. Maar u gaat zich [vaardigheid met betrekking tot gewenst gedrag] in stappen eigen maken. Vertelt u eens, wat lijkt u gemakkelijk [vaardigheid met betrekking tot gewenst gedrag]?’ En later: ‘Wat lijkt u moeilijker [gewenst gedrag]?’ Verpleegkundige inventariseert via open vragen hoe de zorgvrager aankijkt tegen de vaardigheden die hij gaat aanleren. Verpleegkundige: ‘We starten voor het aanleren van [vaardigheid met betrekking tot gewenst gedrag] met [verpleegkundige benoemt de deelstappen die de zorgvrager gaat aanleren]. Ik ga de eerste stap nu voordoen, daarna doet u het ook. Akkoord?’ Verpleegkundige en zorgvrager gaan aan de slag … Verpleegkundige sluit het gesprek af. Verpleegkundige geeft een korte samenvatting van het gesprek, geeft aan er in het volgende gesprek op terug te komen. Maakt afspraak om met [oefenen van] vaardigheden om te gaan. Benadrukt dat het belangrijk is dat de zorgvrager terugkomt.

Stap 6  Verandering in gedragsdeterminanten en gedrag: gedragsverandering Stap 6 Gedragsverandering

• Zijn er onvoorziene omstandigheden waardoor zorgvrager zijn gedrag niet verandert? • Ontvangt zorgvrager positieve feedback van verpleegkundige?

Pas nadat een zorgvrager zijn attitude heeft veranderd, heeft leren omgaan met weerstand uit de sociale omgeving, en de benodigde praktische vaardigheden heeft aangeleerd, kan hij werkelijk zijn gedrag veranderen. De intentie is positief, of ten minste

84 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

positiever dan vóór de interventie. Als de zorgvrager van plan is om het gewenste gedrag te ­vertonen, kunnen barrières roet in het eten gooien. Barrières bestaan uit allerlei onvoorziene omstandigheden, die ervoor zorgen dat de zorgvrager toch niet zijn gedrag verandert. Het is belangrijk om deze barrières samen met de zorgvrager op te sporen en op te ruimen. Bij de stap van gedragsverandering is het goed dat de verpleegkundige positieve feedback geeft. Deze positieve feedback moet zó stimulerend zijn voor de zorgvrager, dat hij verder gaat met de ingezette gedragsverandering. Door de feedback ziet de ­zorgvrager in hoeverre hij erin slaagt zijn gedrag te veranderen, en hoe effectief de gedragsverandering is. Met gedragsverandering willen we barrières opruimen die een zorgvrager belemmeren het gewenste gedrag te vertonen. Ook is het nuttig dat de zorgvrager positieve feedback ontvangt op de vorderingen die hij maakt. Feedback moet zó stimulerend zijn voor de zorgvrager, dat hij verder gaat met de ingezette gedragsverandering Voorbeeldgesprek 5  Leren omgaan met barrières Doel van het gesprek: je werkt eraan dat de zorgvrager leert omgaan met barrières die een (verdere) gedragsverandering in de weg staan. Je start met een introductie (Hoe gaat het met u?): ‘Als u terugkijkt op de afgelopen periode, is het gelukt om uw [nieuwe gedrag] vol te houden?’ (Zorgvrager vertelt.) Verpleegkundige geeft samenvatting van wat de zorgvrager zegt: ‘Ik begrijp dat het [nieuwe gedrag] u goed afgaat want … [verpleegkundige noemt positieve factoren]. Waar u tegenaan loopt is … [met het nieuwe gedrag]. In dit gesprek wil ik het met u hebben over deze moeilijke omstandigheden die ervoor zorgen dat, hoewel u van plan bent om zich [nieuw gedrag], dit soms niet lukt. Het is vooral lastig als … [verpleegkundige somt de omstandigheden op]. Als we nu eens kijken naar [omstandigheid 1], wat zou u helpen?’ Verpleegkundige inventariseert met open vragen per barrière, mogelijke oplossingen. Beide worden in kaart gebracht. Verpleegkundige: ‘Welke oplossing(en) lijkt/lijken u gemakkelijk om te proberen?’ (Zorgvrager maakt keuze(s).)

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 85

Verpleegkundige sluit het gesprek af. Verpleegkundige geeft een korte samenvatting van het gesprek, geeft aan er in het volgende gesprek op terug te komen. Maakt afspraak om met barrières om te gaan. Verpleegkundige: ‘In de komende periode is het mogelijk dat u een, wat deskundigen noemen, terugval krijgt. U merkt dat u afwijkt van wat al een aardige routine is geworden [het nieuwe gedrag]. Eigenlijk overkomt dit alle zorgvragers. Het is dan belangrijk dat u niet denkt dat u reddeloos verloren bent, maar [biedt oplossing/belt u mij dan nog dezelfde dag op/kom dezelfde dag nog naar de poli/et cetera]. Benadruk dat het belangrijk is dat de zorgvrager terugkomt. Tabel 4.4  Gedragsverandering Verandering in gedragsdeterminanten en gedrag – stap 6. Gedragsverandering – doen, omgaan met barrières, positieve feedback Naam: Geboortedatum: Wat gaat goed bij (het nieuwe gedrag)

Wat gaat minder/niet goed (bij het nieuwe gedrag)

Oplossingen 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5

1 2 3 4 5 1 2 3 4 5

Stap 7  Stabilisering van de gedragsverandering: gedragsbehoud Stap 7 Gedragsbehoud

• Kan zorgvrager het veranderde gedrag volhouden? • Kan zorgvrager omgaan met terugval?

Als de zorgvrager zijn gedrag heeft veranderd, denk je als verpleegkundige misschien dat je je doel hebt bereikt. Maar het is noodzakelijk om de g ­ edragsverandering van de zorgvrager om te zetten in gedragsbehoud. Gedragsbehoud is het continu volhouden (of zo lang als noodzakelijk) van de gedragsverandering. Het is een lang proces om tot gedragsverandering te komen. Dit proces starten we niet, om vervolgens maar af te wachten of de zorgvrager het veranderde gedrag ook volhoudt. Pas als gedragsverandering overgaat in gedragsbehoud, kunnen we het voorlichtingsproces afsluiten. De uitdaging van stap zeven is terugval in het oude, ­ongewenste gedrag voorkomen. Terugval, of relapse, is een belangrijk probleem. Terugval overkomt bijna elke zorgvrager. Voor verpleegkundigen is het belangrijk dat zij de zorgvrager voorbereiden op terugval en hem hiermee leren omgaan. Je bereidt de zorgvrager erop voor dat hij op een gegeven moment stopt met het nieuwe gedrag. Hij staakt bijvoorbeeld de medicatie. Verder leer je de zorgvrager hoe hij met de terugval moet omgaan. Hij kan

86 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

­ ijvoorbeeld de volgende ochtend ‘gewoon’ weer de eerstvolgende dosis innemen of b telefonisch contact opnemen met de verpleegkundige. Het helpt de zorgvrager als je hem herhalingsmomenten aanbiedt totdat de gedragsverandering is gestabiliseerd. Pas als hij het gedrag over een langere periode volhoudt, kan de verpleegkundige denken aan het afbouwen en beëindigen van de voorlichtingsrelatie. Tijdens de stap van gedragsbehoud leren we zorgvragers omgaan met negatieve ervaringen tijdens de gedragsverandering. Het is nodig om zorgvragers voor te bereiden op terugval en ze te leren hiermee om te gaan. Zorgvragers vinden het steunend als je herhalingsmomenten aanbiedt totdat er sprake is van gedragsbehoud. Het is belangrijk dat je zorgvragers voorbereidt op een terugval en hen leert hiermee om te gaan Voorbeeldgesprek 6  Leren omgaan met terugval Doel van het gesprek: je werkt eraan dat de zorgvrager leert omgaan met terugval, die een (verdere) gedragsverandering in de weg staat. Je start met een introductie (Hoe gaat het met u?): ‘Als ik terugkijk naar de momenten dat ik met u hier heb gezeten, dan denk ik dat ik mag concluderen dat u veel hebt bereikt. U hebt uw [nieuwe gedrag] goed eigen gemaakt en … [verpleegkundige geeft positieve feedback]. Nu is het vaak zo, dat u na verloop van tijd merkt dat het weer lastiger wordt om [het nieuwe gedrag] vol te houden. Ik vertelde u hier al over. Is dit voorgekomen?’ (Zorgvrager vertelt.) Verpleegkundige: ‘Zoals ik al zei, bent u al heel ver gekomen [met het nieuwe gedrag]. In dit gesprek gaan we kijken naar terugvalmomenten en kijken wat voor u oplossingen kunnen zijn. U vertelde zojuist dat [terugvalmoment 1], wat hebt u toen gedaan? Was dit een goede oplossing?’ (Zorgvrager vertelt.) Verpleegkundige geeft samenvatting van wat de zorgvrager zegt. Inventariseer mogelijke andere terugvalmomenten met oplossingen [tabel 4.5]. Verpleegkundige: ‘Welke oplossing ligt het meest voor de hand? (Zorgvrager maakt keuze.)

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 87

Verpleegkundige: ‘Is het goed om af te spreken dat u [oplossing] uitvoert als u terugvalt? U [herhaal de oplossing].’ (Zorgvrager bevestigt de afspraak.) Verpleegkundige sluit het gesprek af. Verpleegkundige geeft een korte samenvatting van het gesprek en sluit af. De tijdsperiodes tussen de afspraken worden steeds langer, afhankelijk van hoe goed de zorgvrager het [nieuwe gedrag] kan behouden. Tabel 4.5  Gedragsbehoud Stabilisering van de gedragsverandering – stap 7. Gedragsbehoud – blijven doen, terugval, herhalingsmomenten Naam: Geboortedatum: Terugvalmomenten

1 2 3 4 5

Routine geworden onderdelen van het ­nieuwe gedrag

1 2 3 4 5

Oplossing:

Het model van gedragsverandering geeft in een notendop het voorlichtingsproces met de zorgvrager weer. Als gedragsverandering gewenst is, doe je er goed aan om een zorgvrager uit te leggen dat jullie gezamenlijk dit voorlichtingsproces gaan doorlopen. Zorgvragers gaan tegen een aantal zaken aanlopen en hebben hier ondersteuning en begeleiding bij nodig. Vertel zorgvragers dat zij eerst uitleg krijgen (begrijpen), en dat jullie daarna samen kijken welke gedragsverandering wenselijk is, waarbij je ook overlegt of de zorgvrager deze verandering wenst (willen). Hierna begint het aanleren van nieuw gedrag (kunnen omgaan en kunnen uitvoeren). En dat is uiteindelijk gericht op gedragsbehoud. Tijdens het werken met het model van gedragsverandering moet je soms terug naar een eerdere stap van het model, terwijl je dacht dat je die stap al had afgerond. Bijvoorbeeld: als de zorgvrager de voordelen van de gedragsverandering niet meer kan benoemen. Of, als hij heeft gezegd geen belemmeringen uit zijn sociale omgeving te ervaren, maar hier vervolgens toch tegenaan loopt. Ook bij ‘ernstige’ terugval in het oude, ongewenste gedrag, kan het noodzakelijk zijn een paar stappen over te doen. Zoek, samen met de zorgvrager, naar de stap waarin het misging. De zorgvrager kan dit vaak prima aangeven. Start dan weer vanuit deze stap en vervolg het model van gedragsverandering in vaststaande volgorde. Soms moet je tijdens het werken met het model van gedragsverandering terug naar een voorgaande stap, terwijl je dacht dat je klaar was met die stap

88 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

4.7

Evaluatie van de gezondheidskundige interventie

Hoe weet je of je interventie succesvol is geweest voor de zorgvrager? De laatste stap in de cyclus van gezondheidsbevordering is de evaluatie van de gezondheidskundige interventie. Het doel van deze evaluatie is dat de resultaten concreet zijn beschreven. In de evaluatie zetten we de geformuleerde doelen af tegen de resultaten van de interventie. Verpleegkundigen evalueren zelden een hele gezondheidskundige interventie. Wel kunnen zij conclusies trekken uit de evaluatiegegevens die aanwezig zijn. Dit aan de hand van de beschrijvingen die horen bij gezondheidskundige interventies. Verpleegkundigen kijken of er een evaluatie van de gezondheidskundige interventie heeft plaatsgevonden. Zij bekijken eveneens of de resultaten van de gezondheidskundige interventie overeenkomen met de gestelde doelen van de interventie.

In de evaluatie bekijken we of de geformuleerde doelen en de resultaten van de interventie overeenkomen

Tot slot

Na bestudering van dit hoofdstuk weet jij: • dat de afkorting GVO staat voor gezondheidsvoorlichting en -opvoeding; • dat GVO altijd te maken heeft met voorlichting over gezondheid aan een individuele zorgvrager of aan een groep zorgvragers; • dat we met GVO motiveren tot ander, gezonder gedrag; • dat intentionele GVO betekent dat een verpleegkundige een (langdurige) gedragsverandering wil bereiken bij een zorgvrager; • dat faciliterende GVO betekent dat een verpleegkundige kennisoverdracht of kennisvermeerdering wil bereiken bij een zorgvrager; • dat faciliterende GVO binnen de verpleegkundige beroepsuitoefening intentionele GVO kan ondersteunen, maar deze nooit kan vervangen; • dat de cyclus van gezondheidsbevordering uit vier stappen bestaat: gezondheidskundige analyse, gedragsdeterminanten, gezondheidskundige interventies en evaluatie; • dat je in de gezondheidskundige analyse kijkt naar hoe belangrijk het gezondheidsprobleem is en of gedrag een rol speelt; • dat voor gedragsdeterminanten de achterliggende redenen van zorgvragers om zich op een bepaalde manier te gedragen, belangrijk zijn; • dat het model van gedragsdeterminanten het gezondheidsgedrag van een zorgvrager voorspelt vanuit zijn intentie; • dat het bij gezondheidskundige interventie gaat om gedragsbeïnvloeding, het ingrijpen in het ongezonde, ongewenste gedrag van een zorgvrager; • dat gezondheidskundige interventies die het kennisniveau van zorgvragers willen verhogen, niet of nauwelijks effect hebben; • dat gezondheidskundige interventies die de motivatie van zorgvragers willen verhogen en zorgvragers zelf laten kiezen voor gezonder gedrag, wel effectief zijn;

Gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting 89

• •

 at het belangrijk is om het voorlichtingsproces met een zorgvrager te d starten met het model van gedragsverandering als je ook echt gedragsverandering wilt bereiken: dat het bij de evaluatie van de gezondheidskundige interventie gaat om beoordeling of de resultaten overeenkomen met de gestelde doelen.

Bij gezondheidsbevordering gaat het om hoe je zorgvragers probeert te motiveren tot ander, gezonder gedrag. Dit lijkt eenvoudig, maar mensen hebben zo hun vaste gewoonten en motieven voor gedrag. Alleen het overdragen van kennis, weten we, is niet voldoende. Ook als een zorgvrager goede uitleg heeft gekregen waarom medicijnen innemen zo belangrijk is, gaat hij dit nog niet ‘als vanzelf’ doen. Vooral verpleegkundigen zijn geschikt om dit – vaak langdurige – proces van gedragsverandering en -behoud te begeleiden.

Voor links, vragen en samenvattingen bij dit hoofdstuk, log in op www.StudieCloud.nl met behulp van de scratchcode voor in dit boek.

5

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie definities belemmeringen sociale omgeving terminologie wetgeving

communicatie

In dit hoofdstuk wordt het terrein van gezondheidsbevordering uitgebreid naar patiëntenvoorlichting. Hoe communiceer je met zorgvragers? Waar lopen zorgvragers tegenaan als verpleegkundigen voorlichting geven? Waaraan hebben zorgvragers behoefte als zij ernstig ziek zijn? Maar ook: ben je als verpleegkundige verplicht een zorgvrager goed te informeren? En: moet een zorgvrager steeds toestemming geven?

Opdracht 5.1 Waar denk je aan bij patiëntenvoorlichting? Beschrijf in maximaal vijf regels een situatie waarin patiëntenvoorlichting een duidelijke rol speelt.

5.1

Wat is patiëntenvoorlichting?

Waarom is iets uitleggen aan een zorgvrager geen patiëntenvoorlichting? Patiëntenvoorlichting is een proces dat gerichte klinische vaardigheden vraagt van een verpleegkundige. Het gaat om vaardigheden zoals het verkennen van de voorlichtingsbehoefte van de zorgvrager. Maar ook om het persoonlijk maken van voorlichtingsberichten, om coaching en begeleiding bieden, en om kijken naar het effect van je voorlichting op de zorgvrager.

92 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Hoe kunnen verpleegkundigen een complex proces als patiëntenvoorlichting inpassen in hun toch al volle werkschema? Door patiëntenvoorlichting op een effectieve en efficiënte manier te leren uitvoeren. Het proces van patiëntenvoorlichting hoort een plaats te hebben in het dagelijkse contact met de zorgvrager. Patiëntenvoorlichting kan bijdragen aan ziektepreventie omdat het de zorgvrager motiveert tot ander, gezonder gedrag. Zoals we in hoofdstuk 4 hebben gelezen, sluit ziektepreventie nauw aan bij patiëntenvoorlichting. Bij patiëntenvoorlichting gaat het om het aanzetten tot gedragsveranderingen bij de zorgvrager. Deze gedragsveranderingen zijn gunstig voor de omgang met ziekte omdat ze de gezondheidstoestand van de zorgvrager optimaliseren. Patiëntenvoorlichting is een verbijzondering – een verdere uitwerking – van ­gezondheidsbevordering en gezondheidsvoorlichting. Dit betekent dat we de achtergronden van gezondheidsbevordering en GVO inzetten voor patiëntenvoorlichting. Patiëntenvoorlichting is niet het herhalen van je uitleg, of het uitreiken van een folder Patiëntenvoorlichting kan bijdragen aan ziektepreventie omdat het de zorgvrager motiveert tot ander, gezonder gedrag Patiëntenvoorlichting is een planmatig proces van de verpleegkundige met een gericht doel. Het doel wordt in samenspraak met de zorgvrager geformuleerd. Het doel is veranderingen in zowel kennis, inzicht, attitude, (sociale en praktische) vaardigheden als gedrag. Van dergelijke veranderingen kunnen we verwachten dat ze een positief effect hebben op het genezingsproces en het omgaan met (restanten van) ziekte. Uit deze definitie blijkt dat patiëntenvoorlichting een geïntegreerd onderdeel is van de zorg aan de zorgvrager. De communicatie tussen verpleegkundige en zorgvrager speelt bij patiëntenvoorlichting een belangrijke rol. De kern van patiëntenvoorlichting is het volgende. De zorgvrager alleen maar ­informeren (of, zijn kennis verhogen) is onvoldoende voor gedragsverandering. Patiëntenvoorlichting is ook attitudeverandering en het zich eigen maken van (sociale en praktische) vaardigheden. Bij patiëntenvoorlichting is de zorgvrager medeverantwoordelijk voor wat er gebeurt. Om de zorgvrager medeverantwoordelijk te laten zijn, overleggen de zorgvrager en de verpleegkundige samen. De zorgvrager heeft ook recht op informatie. De zorgvrager moet namelijk zelf kunnen beslissen over zaken die samenhangen met zijn gezondheid. Patiëntenvoorlichting gaat om het bewerkstelligen van gunstige gedragsveranderingen bij een zorgvrager, om de kansen op gezondheid te optimaliseren. Als verpleegkundige verwacht je dat de zorgvrager door de gedragsverandering beter kan omgaan met (restanten van) ziekte.

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 93

Patiëntenvoorlichting = een planmatig proces van de verpleegkundige met als doel: veranderingen in zowel kennis, inzicht, attitude, (sociale en praktische) vaardigheden als gedrag. De veranderingen beogen een positief effect op het genezingsproces en op het omgaan met (restanten van) ziekte Figuur 5.1

Patiëntenvoorlichting

patiëntenvoorlichting

gedragsverandering bereiken

om gezondheid te verbeteren of behouden

De communicatie tussen verpleegkundige en zorgvrager speelt bij patiëntenvoorlichting een belangrijke rol Bij patiëntenvoorlichting is de zorgvrager medeverantwoordelijk voor wat er gebeurt Via verschillende media is er veel informatie voorhanden, waardoor sommige mensen denken dat patiëntenvoorlichting vooral informatieoverdracht is. Dat is onjuist. Patiëntenvoorlichting is een proces waarbij het gedrag van de zorgvrager wordt beïnvloed. Dit proces streeft naar veranderingen in kennis, attitude en vaardigheden. Deze veranderingen zijn noodzakelijk om de gezondheid te verbeteren of te behouden. Natuurlijk heeft een zorgvrager kennis nodig om aanbevelingen en adviezen te kunnen uitvoeren. Maar alleen kennis is niet genoeg voor gedragsverandering. De kennis van een zorgvrager over zijn gezondheidstoestand – en zelfs over leefstijl- en gezondheidsadviezen – is onvoldoende om ervoor te zorgen dat hij die adviezen ook opvolgt. Patiëntenvoorlichting is een proces waarbij het gedrag van de zorgvrager wordt beïnvloed Alleen kennis is niet genoeg voor gedragsverandering

Opdracht 5.2 Schrijf in drie steekwoorden punten op die jouw eigen gezondheid kunnen verbeteren (bijvoorbeeld stoppen met of minder roken, stoppen met of minder alcohol drinken, meer bewegen, altijd veilig vrijen). Zet een kruisje achter het steekwoord (roken/alcohol/vet eten/onveilig vrijen) waarvan je weet dat het niet goed is voor je gezondheid. Schrijf dan op waarom je het ongezonde gedrag niet verandert, terwijl je weet dat het slecht voor je is.

94 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Patiëntenvoorlichting wil het zelfmanagement van de zorgvrager bevorderen. Zelfmanagement is een standaardonderdeel van de zorg die verpleegkundigen verlenen. Zelfmanagement is het fundament van elke verpleegkundige interventie. Een zorgvrager kan dankzij zelfmanagement de controle over zijn gezondheidsprobleem bevorderen. Voorbeelden van zelfmanagement zijn een dieet volgen, regelmatig lichamelijk actief zijn, zelfmonitoren van bloedglucosespiegels. Als gerichte patiëntenvoorlichting het zelfmanagement van een zorgvrager heeft verbeterd, zie je de volgende positieve effecten: • de zorgvrager vertoont beter zelfmanagementgedrag; hij gaat beter om met het gezondheidsprobleem; • de zorgvrager heeft meer controle over het gezondheidsprobleem; hij gaat flexibel om met onverwachte situaties rondom het gezondheidsprobleem; • de zorgvrager heeft meer kennis; Een zorgvrager kan dankzij zelfmanagement de controle over zijn gezondheidsprobleem bevorderen Figuur 5.2  Zelfmanagement

De ene zorgvrager is meer betrokken bij zijn medische en verpleegkundige zorg dan de andere. Andere zorgvragers hebben geen vertrouwen in hun vermogen om met gezondheidsproblemen om te gaan. Deze zorgvragers zijn passief en zien de medische behandeling als de enige manier om hun gezondheidsprobleem aan te pakken. Sommige zorgvragers willen volledig de controle houden, zij zijn zeer actief en zien de medische behandeling als één van vele manieren om met hun gezondheidsprobleem om te gaan. Als verpleegkundige bekijk je samen met de zorgvrager in hoeverre hij betrokken wil en kan zijn bij de behandeling. Als een verpleegkundige er blindelings van uitgaat dat een zorgvrager de aanbevolen leefstijl- en gezondheidsinstructies opvolgt, kunnen er problemen ontstaan. Lang niet alle zorgvragers willen deze adviezen. Of ze hebben niet het vermogen om deze adviezen ook op te volgen. Daarom is het nodig om met de zorgvrager een samenwerkingsrelatie

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 95

op te bouwen. Binnen deze relatie is er ruimte om te onderhandelen over de adviezen en aanbevelingen. De kans is dan groter dat de zorgvrager geschikte oplossingen vindt voor mogelijke problemen tijdens het opvolgen van leefstijl- en gezondheidsadviezen.

Opdracht 5.3 Beschrijf kort een voorbeeld van zelfmanagement van een zorgvrager. Welke rol kan patiëntenvoorlichting hierin hebben? Als verpleegkundige bekijk je samen met de zorgvrager in hoeverre hij betrokken wil en kan zijn bij de behandeling Lang niet alle zorgvragers willen of kunnen leefstijl- en gezondheidsadviezen opvolgen

5.2

Wat belemmert goede patiëntenvoorlichting?

Waar lopen zorgvragers tegenaan bij patiëntenvoorlichting? Patiëntenvoorlichting tussen verpleegkundige en de zorgvrager verloopt zelden vlekkeloos. Problemen waar zorgvragers tegenaan lopen, komen door slechte informatievoorziening en door de communicatie tussen zorgverlener en zorgvrager.

5.2.1

Slechte informatievoorziening

Slechte informatievoorziening is een lastig obstakel voor de zorgvrager. Zo komt het voor dat zorgvragers met kanker, zelfs na voorlichting en instructie, onvoldoende geïnformeerd zijn over allerlei zaken die met hun chronische ziekte te maken hebben. Zelfs bij patiënten in een vergevorderd stadium van de ziekte. Als zij overwegen om vragen te stellen, weten ze vaak niet welke vragen ze moeten stellen. Of ze weten wel wat zij moeten doen, maar ze zijn niet in staat dit uit te voeren. Een zorgvrager die een onderzoek of operatie moet ondergaan, is afhankelijk. Hij kan zich hierdoor hulpeloos voelen, of het gevoel krijgen nauwelijks de situatie aan te kunnen. Dit kan leiden tot angst en soms zelfs tot depressie. Het gevoel een situatie niet aan te kunnen, hangt samen met: informatieverstrekking; •  • voorbereiding op het onderzoek; behandeling door zorgverleners. •  De zorgverlener is dan onvoldoende uitgegaan van de vragen en behoeften van de zorgvrager. Of de zorgverlener heeft onvoldoende onderkend dat de angst bij de zorgvrager het hem onmogelijk maakt de informatie in zich op te nemen en te verwerken. Veel zorgvragers met kanker blijken alle informatie die voorhanden is over hun gezondheidstoestand te willen horen, zowel positieve als negatieve informatie. Maar zij krijgen deze informatie vaak niet. Dit komt doordat zorgverleners de

96 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

i­nformatiebehoefte niet goed inschatten. De informatiebehoefte van zorgvragers met kanker is groot: • in de periode vlak vóór de medische behandeling, in de diagnostische fase; • gedurende de behandeling, in het ziekenhuis en na ontslag; • na de behandeling, in de herstel- of terminale fase. De informatiebehoefte van de zorgvrager is niet constant, maar in beweging. Slechts een zeer beperkt aantal mensen wil geen informatie. De informatiebehoefte van de zorgvrager is tamelijk stabiel. Veel zorgvragers met kanker blijken alle informatie die voorhanden is over hun gezondheidstoestand te willen horen, zowel positieve als negatieve informatie De informatiebehoefte van de zorgvrager is niet constant, maar in beweging

5.2.2

Communicatie tussen de verpleegkundige en de zorgvrager

Slechte communicatie tussen zorgverlener en de zorgvrager is eveneens een probleem. Waarom ervaart de ene zorgvrager de communicatie als goed en de andere niet? In een onderzoek naar de communicatiebeleving van vrouwen met borstkanker bleek het volgende. • De communicatie wordt als positief ervaren als de zorgvraagster het gevoel heeft dat het contact gericht is op het ontwikkelen van een samenwerkingsrelatie. In deze samenwerkingsrelatie moet de zorgvraagster zich kwetsbaar kunnen opstellen en is het mogelijk om informatie uit te wisselen. Het is belangrijk dat de zorgvraagster zo veel mogelijk controle krijgt over de situatie waarin zij zich bevindt en over de ziekte waarmee zij leeft. • De communicatie wordt als negatief ervaren als er geen samenwerkingsrelatie ontstaat. Als de arts valse geruststelling biedt over de prognose van kanker. Of, als de arts slecht getimede informatie biedt. Maar ook als de arts geen hoop biedt voor de toekomst. Vrouwen voelen zich vaker kwetsbaar en onzeker in een dergelijke relatie, omdat zij geen controle hebben over de situatie waarin zij zich door hun kanker bevinden. Een negatief patroon in de relatie tussen zorgverlener en zorgvrager zorgt ervoor dat de zorgvrager zich kwetsbaar voelt. Dit gevoel van kwetsbaarheid neemt toe als zorgverleners vaak benadrukken dat er niets aan de hand is en dat het wel goed komt. Dit leidt tot schuldgevoelens en boosheid bij de zorgvrager als er achteraf toch een ongunstige diagnose is. Dit ondermijnt de opbouw van een positieve relatie en het delen van de informatie. Het informeren van de zorgvrager op een onjuist, ongelegen moment heeft een ontmoedigende werking. Hetzelfde geldt voor een teveel aan informatie, of het krijgen van informatie zonder hoop, zonder een positieve blik op verbetering. Zorgvragers voelen zich hierdoor eenzaam en niet gesteund. Ze ervaren geen gevoel van controle en zullen andere zorgverleners zoeken om zo de balans te herstellen. Zorgvragers zijn hierdoor niet in staat de ziekte een plaats te geven in hun leven.

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 97

Een negatief patroon in de relatie tussen zorgverlener en zorgvrager zorgt ervoor dat de zorgvrager zich kwetsbaar voelt Als zorgvragers het gevoel hebben geen controle te hebben, zullen ze andere zorgverleners zoeken om zo de balans te herstellen

5.3 Hoe optimaliseer je de informatievoorziening en de communicatie? Hoe los je slechte informatievoorziening en communicatie op? Er is een aantal oplossingen voor slechte informatievoorziening en voor niet goed verlopende communicatie tussen verpleegkundige en zorgvrager. De communicatie ­tussen verpleegkundige en zorgvrager wordt beter als: • ze een goede interpersoonlijke relatie opbouwen; • ze informatie uitwisselen; • ze samen beslissingen nemen; • ze goed verbaal en non-verbaal communiceren; • de verpleegkundige correct omgaat met privacygevoeligheid van informatie; • de verpleegkundige het gebruikte vocabulaire op de zorgvrager aanpast.

5.3.1

Opbouwen van een goede interpersoonlijke relatie

Een eerste doel van communicatie tussen verpleegkundige en zorgvrager, is het opbouwen van een goede interpersoonlijke relatie. Dat is een voorwaarde voor optimale zorg. De communicatie kan het best bestaan uit een benadering die zowel op de zorgvrager als op de zorgverlener is gericht. De zorgvrager leidt de communicatie waarin hij expert is, zoals symptomen en angsten. De verpleegkundige leidt de communicatie vanuit haar professionele expertise, zoals medische en verpleegkundige behandeling, details van het gezondheidsprobleem. Als er een goede interpersoonlijke relatie is, vullen de zorgvrager en de zorgverlener elkaar aan.

5.3.2

Uitwisselen van informatie

Een tweede doel van communicatie tussen zorgverlener en zorgvrager is het uitwisselen van informatie. Voor de zorgvrager gaat het vooral om weten (bijvoorbeeld wat er aan de hand is, waar komt de pijn vandaan), begrijpen, worden gekend en worden begrepen. De zorgverlener wil een juiste diagnose en een goed behandel- en zorgplan. Vaak schatten zorgverleners de informatiebehoefte van een zorgvrager niet goed in. Zorgvragers willen persoonlijk relevante informatie. Bijvoorbeeld: zal ik weer helemaal herstellen, hoeveel pijn zal ik hebben? Zorgverleners geven een zorgvrager objectieve informatie. Bijvoorbeeld: ze informeren een zorgvrager over het type aandoening, het stadium van de ziekte en het type behandeling. De zorgverlener denkt dat hij de zorgvrager heeft geïnformeerd, terwijl de zorgvrager vindt dat hij niets nieuws heeft gehoord. Er ontstaan spanningen in een gesprek als de

98 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

v­ erwachtingen van de zorgvrager afwijken van wat de zorgverlener in het gesprek oppakt. Dankzij veel verschillende media hebben zorgvragers tegenwoordig een hoger kennisniveau. Het vertrouwen in de autoriteit van zorgverleners als ultieme bron voor gezondheidsinformatie, is hierdoor afgenomen. Ook worden zorgverleners niet meer gezien als alleskunner, als bewaker van de gezondheid van de zorgvrager. En zorgvragers hebben ook meer behoefte om betrokken te worden bij de zorg. In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, ervaren zorgvragers die beter geïnformeerd zijn juist minder problemen. Informatieverstrekking heeft dus positieve effecten. Moedig zorgvragers daarom aan om vragen te stellen: ‘Lijkt dit u gewenst? Zijn er nog dingen onduidelijk, of iets waarover u verder wilt praten? Kunt u het voor mij in uw eigen woorden zeggen?’ Er ontstaan spanningen in een gesprek als de verwachtingen van de zorgvrager afwijken van wat de zorgverlener in het gesprek oppakt Bij het wederzijdse participatiemodel, met ruimte voor onderhandeling over het gezondheids- of leefstijladvies, krijgen de individuele behoeften van de zorgvrager ruim de aandacht. In dit gesprek heeft zowel de zorgvrager als de zorgverlener een eigen deskundigheidsgebied. De combinatie van deze twee deskundigheidsgebieden stelt de zorgvrager uiteindelijk in staat om leefstijl- en gezondheidsadviezen op te volgen. In het participatiemodel blijf jij als verpleegkundige verantwoordelijkheid. Als je te sterk de eigen verantwoordelijkheid van de zorgvrager benadrukt, werkt dit averechts. Een zorgvrager die het gevoel heeft er alleen voor te staan, vindt de expertise van de zorgverlener van weinig waarde. De kans bestaat dat een zorgvrager hierdoor stopt met de behandeling. Figuur 5.3   Wederzijds participatiemodel individuele behoeften van de zorgvrager vormen vertrekpunt

zorgvrager en zorgverlener hebben eigen deskundigheid

wederzijds participatiemodel

zorgvrager kan door samenwerking gezondheidsadvies opvolgen

verpleegkundige blijft verantwoordelijk

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 99

5.3.3

Het nemen van beslissingen

Een derde doel van communicatie tussen zorgvrager en zorgverlener is het nemen van beslissingen over de behandeling. Niet elke zorgvrager wil evenveel betrokkenheid bij beslissingen die met de behandeling te maken hebben. Dat komt doordat de ­zorgvrager zich dan ook verantwoordelijk voelt voor de behandelingsresultaten en – als de ziekte terugkeert – het gevoel dat hij een verkeerde keuze heeft gemaakt. De resultaten op korte termijn kunnen ook onvoldoende motiverend zijn. Bijvoorbeeld bij ­bijwerkingen of neveneffecten van een behandeling. Er is een aantal mogelijkheden hoe een zorgvrager kan reageren: • de zorgvrager kan de gegeven informatie negeren en het (ongewenste) gedrag handhaven; • de zorgvrager neemt de adviezen over zonder vragen te stellen, hij neemt een passieve rol aan in de relatie. De zorgvrager vindt dat het besluit bij de zorgverlener ligt en vertrouwt erop dat het advies goed voor hem is; • de zorgvrager geeft de indruk dat hij besloten heeft het advies op te volgen, maar voert dit in werkelijkheid niet uit. Een zorgvrager voert een advies beter uit als hij zich er daadwerkelijk over heeft ­uitgesproken. Dat komt doordat veel mensen het onprettig vinden om op hun eigen woorden terug te komen. Daarom helpt het om een zorgvager uit te nodigen zich uit te spreken. Mogelijke reacties van de zorgvrager op het nemen van beslissingen: • informatie negeren en het (ongewenste) gedrag handhaven; • adviezen overnemen zonder hier vragen bij te stellen; • lijkt het advies op te volgen, maar voert dit in werkelijkheid niet uit. Niet elke zorgvrager wil evenveel betrokkenheid bij beslissingen over de behandeling

5.3.4

Taakgericht gedrag en sociaal-emotioneel gedrag

Er is een verschil tussen taakgericht gedrag en sociaal-emotioneel gedrag in de relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener. Taakgericht gedrag is voornamelijk cognitief gericht. Het gaat bijvoorbeeld om informatie verstrekken, vragen stellen, het bespreken van neveneffecten van een behandeling, of van de grootte van de tumor. Het zijn technische vaardigheden, die de zorgverlener inzet om een ­p robleem op te lossen. Dit taakgerichte gedrag geeft een zorgverlener een ‘­e xpertgehalte’. Sociaal-emotioneel gedrag is voornamelijk emotioneel gericht. Het gaat om openheid en eerlijkheid, tonen van empathie en het geven van bevestiging. Het zijn sociaalemotionele vaardigheden die de verpleegkundige inzet om een positieve relatie met de zorgvrager te ontwikkelen.

100 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Taakgericht gedrag gebruik je om een probleem op te lossen: • verstrekken van informatie; • vragen stellen; • neveneffecten bespreken van een behandeling, van de grootte van de tumor enzovoort; • taakgericht gedrag geeft zorgverlener een ‘expertgehalte’. Sociaal-emotioneel gedrag gebruik je om een positieve relatie met de zorgvrager te ontwikkelen: • openheid en eerlijkheid; • tonen van empathie; • geven van bevestiging. Taakgericht gedrag is voornamelijk cognitief gericht Sociaal-emotioneel gedrag is voornamelijk emotioneel gericht

Opdracht 5.4 Als taakgericht gedrag een zorgverlener ´expertgehalte´ verschaft, wat biedt sociaalemotioneel gedrag de zorgverlener dan voor een ‘gehalte’? Gewoonlijk draagt de zorgverlener ongeveer 60% bij aan het gesprek en de zorgvrager 40%. Vragen stellen door de zorgverlener neemt (van de totale bijdrage van de zorgverlener) 25% van het gesprek in beslag. Dit is voornamelijk in de anamnesefase. De zorgverlener stelt gesloten vragen. Informatie verstrekken neemt zo’n 35% van het gesprek in beslag. Onderwerpen die te maken hebben met de emotionele toestand van de zorgvrager komen in het gesprek het minst aan bod. Hoeveel informatie de zorgverlener verstrekt, hangt samen met hoeveel vragen de zorgvrager stelt. Vrouwen stellen meer vragen en krijgen ook meer informatie dan mannen. Zorgvragers die veel vragen stellen, die hun zorgen uiten en angstig zijn, krijgen meer informatie dan zorgvragers bij wie dit niet het geval is. Als een zorgverlener zenuwachtig en gejaagd overkomt, of weinig vertrouwen uitstraalt tijdens het geven van informatie, dan neemt de zorgvrager de informatie niet serieus, of trekt de geloofwaardigheid in twijfel. Een zorgvrager kan denken dat de zorgverlener ongeïnteresseerd is. Of hij kan concluderen dat zijn specifieke problemen niet aan bod zijn gekomen tijdens het gesprek. Dit kan een zorgvrager demotiveren om het leefstijl- of gezondheidsadvies over te nemen. Of de zorgvrager ziet het als zijn eigen verantwoordelijkheid om de adviezen te wijzigen, aangezien de zorgverlener niet de moeite heeft genomen dit samen met hem te doen.

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 101

Gewoonlijk draagt de zorgverlener voor zo´n 60% bij aan het gesprek en de zorgvrager voor 40%

5.3.5

Verbaal gedrag en non-verbaal gedrag

Non-verbale communicatie blijkt onbedoelde boodschappen ‘door te laten’. Een zorgvrager is heel gevoelig voor dergelijke boodschappen. Hij let goed op of de verbale en non-verbale communicatie parallel lopen. Klopt het vertelde met de non-verbale ­communicatie, bijvoorbeeld met de gezichtsuitdrukking? Is de non-verbale communicatie niet in tegenspraak met de verbale communicatie? Ongeveer 7% van de emotionele communicatie spreken we uit, 22% brengen we over door intonatie van de stem en 55% door oogcontact en lichaamshouding. Nonverbaal gedrag brengt op een subtiele manier de overtuigingen en emoties van zowel zorgvrager als zorgverlener over. Het is voor de zorgverlener een aanwijzing van de emotionele toestand van de zorgvrager; voelt deze zich op zijn gemak, heeft hij behoefte aan meer informatie? Een zorgverlener die goed let op het non-verbale gedrag van de zorgvrager, kan bepalen of de zorgvrager de verbale communicatie goed begrijpt. Als er verschil is tussen het verbale en non-verbale gedrag van de zorgvrager, moet de zorgverlener meer informatie verzamelen. Totdat de zorgverlener ziet dat de zorgvrager een juist beeld heeft en de informatie op de juiste manier begrijpt. Als de verbale en non-verbale communicatie van de zorgvrager met elkaar overeenkomen, is dit een goede basis voor het geven van leefstijl- en gezondheidsadviezen. Komen de verbale en non-verbale communicatie van de zorgvrager niet overeen, en wordt dit probleem niet opgelost, dan heeft dit een negatieve invloed op de effectiviteit van de voorlichting. Met reflecterende uitspraken kun je als verpleegkundige de zorgvrager aanmoedigen om mee te blijven doen aan de communicatie. Een zorgvrager let ook goed op de non-verbale communicatie van de verpleegkundige. Bijvoorbeeld: bij gehaastheid of het niet maken van oogcontact door de ­verpleegkundige, kan de zorgvrager dit interpreteren als desinteresse. Als jij geruststellend spreekt, maar met een bezorgde blik, dan komt de boodschap anders over bij de zorgvrager. Het is belangrijk dat verbale en non-verbale communicatie van de verpleegkundige in balans zijn. Dan ervaart een zorgvrager de verpleegkundige pas als een betrokken zorgverlener. Als de verbale en non-verbale communicatie van zorgverlener met elkaar in overeenstemming zijn, kan de zorgvrager ‘bouwen’ op deze relatie.

102 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Als je goed let op non-verbaal gedrag zie je of de zorgvrager jouw mondelinge informatie goed begrijpt Het is belangrijk dat de verbale en non-verbale communicatie van de verpleegkundige met elkaar in balans zijn Figuur 5.4   Emotionele communicatie

Woorden zeggen niet alles ... anders 16% woorden

7%

55% 22%

oogcontact en lichaamshouding

intonatie

5.3.6 Privacygevoeligheid Ook de privacygevoeligheid van informatie beïnvloedt het communicatieve gedrag van zorgvrager en zorgverlener. Het stellen van persoonlijke en intieme vragen is voor verpleegkundigen vaak onvermijdelijk, maar dit kan grote problemen veroorzaken bij de zorgvrager. De privacy speelt een rol bij inzicht geven in intieme gevoelens, zoals angsten. Maar privacy speelt ook een rol als een zorgvrager zich letterlijk moet blootgeven, zoals in veel medische en zorgsituaties noodzakelijk is.

5.3.7 Vocabulaire De laatste factor die invloed heeft op de gespreksvoering is het taalgebruik van zowel zorgvrager als zorgverlener. Het gaat dan om het medische jargon naast het alledaagse taalgebruik. Zorgverleners gebruiken zowel medisch jargon als alledaagse taal

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 103

en wisselen beide taalvormen af. Een zorgvrager is doorgaans minder of niet bekend met het medische vakjargon. Medisch jargon kan een probleem zijn voor een zorgvrager. Bijvoorbeeld omdat hij de informatie daardoor slechts deels of helemaal niet begrijpt. Verpleegkundigen kunnen jargon vermijden. Al kan het doel van patiëntenvoorlichting ook zijn dat de zorgvrager de medische en verpleegkundige termen leert. Dit doe je door de lekenterm naast het vakjargon te gebruiken. Zowel zorgvragers met een lager als hoger opleidingsniveau kunnen de verschillende termen leren kennen. Maar ga er nooit vanzelfsprekend van uit dat iemand met een hogere opleiding vakjargon altijd goed begrijpt. Door de lekenterm naast medisch en verpleegkundig vakjargon te gebruiken, voorkom je misverstanden. De zorgverlener gebruikt medisch taalgebruik en gewone woorden door elkaar De zorgvrager is niet altijd bekend met medisch taalgebruik Voorkom misverstanden door de lekenterm naast de vaktaal te gebruiken

5.4

Therapietrouw, compliance, concordance

Wat levert goede patiëntenvoorlichting de zorgvrager op? Als een verpleegkundige alle bovenstaande aandachtspunten toepast binnen patiëntenvoorlichting, neemt de therapietrouw van de zorgvrager toe. Én … ook zijn tevredenheid met het zorg- en behandelproces neemt toe!

5.4.1

Therapietrouw neemt toe

We vinden dat een zorgvrager therapietrouw of compliant is, als hij leefstijl- en gezondheidsadviezen ‘volgens voorschrift’ opvolgt. Doet hij dit niet, dan noemen we hem therapieontrouw of noncompliant. Een nieuwere term is concordance. Concordance geeft aan dat er overeenstemming nodig is tussen zorgverlener en zorgvrager over de uitvoering van het leefstijl- en gezondheidsadvies. Het is dan nodig om in overleg een leefstijl- of gezondheidsadvies te formuleren. Dit in overleg gemaakte plan is dan het resultaat van een shared decision making process. Veel zorgverleners overschatten in hoeverre een zorgvrager zich houdt aan het leefstijl- en gezondheidsadvies. Het besluit van een zorgvrager om zich aan het advies te houden, hangt samen met in hoeverre de zorgvrager centraal staat in het advies. Ook een positieve of negatieve ondertoon in het gesprek heeft veel invloed. Er is geen verband tussen therapietrouw en leeftijd, geslacht, opleiding of sociale klasse. Wel is een zorgvrager minder therapietrouw als hij minder sociale steun heeft, en meer sociaal geïsoleerd leeft. Verder volgt een zorgvrager die uit een minder stabiel gezin komt, de adviezen minder goed op. Ook cognitief minder begaafd en emotioneel minder stabiel zijn, verhoogt de kans op therapieontrouw. Hetzelfde geldt voor­

104 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

mensen die psychische problemen hebben. Zo blijkt dat zorgvragers met diabetes die sociale steun hebben, beter de geneesmiddeleninstructie opvolgen. Ook zorgen bepaalde kenmerken van de behandeling ervoor dat een zorgvrager meer of minder therapietrouw is. Zo is een zorgvrager met een chronisch gezondheidsprobleem waarbij symptomen (nog niet) zichtbaar zijn, vaker therapieontrouw. Als ­symptomen duidelijker aanwezig zijn, en ongewenst voor de zorgvrager, dan is deze vaker therapietrouw in een behandeling met een gunstige prognose. Als de prognose minder gunstig is, neemt de therapietrouw af. Therapietrouw is bijvoorbeeld lager bij zorgvragers met kanker, die een slechte prognose hebben. Als een behandeling complex is, is de kans kleiner dat de zorgvrager deze volledig volgt. De zorgvrager kan, in een poging om met de complexe behandeling om te gaan, onderdelen vergeten, negeren of erdoor in de war raken en andere keuzes maken. Therapietrouw of compliant = een zorgvrager volgt leefstijl- en gezondheidsadviezen ‘volgens voorschrift’ op Therapieontrouw of noncompliant = een zorgvrager volgt leefstijl- en gezondheidsadviezen niet ‘volgens voorschrift’ op Concordance = er is overeenstemming tussen zorgverlener en zorgvrager over de uitvoering van het leefstijl- en gezondheidsadvies Shared decision making process = een leefstijl- of gezondheidsplan dat zorgvrager en zorgverlener in overleg hebben geformuleerd

Er is geen verband tussen therapietrouw en leeftijd, geslacht, opleiding of sociale klasse Diabetespatiënten met sociale steun volgen de geneesmiddeleninstructie beter op Als de prognose minder gunstig is, neemt de therapietrouw af

5.4.2

Tevredenheid en welbevinden nemen toe

Het heeft een positief effect als de zorgvrager meer en de zorgverlener minder controle uitoefent op de gespreksvoering. Ook is het belangrijk dat de zorgvrager zijn gevoelens uit, en dat de zorgverlener meer persoonlijk relevante informatie verstrekt. Het heeft een positief effect op de gezondheidstoestand, de tevredenheid en op het

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 105

welbevinden van de zorgvrager. Als de verpleegkundige het zelfvertrouwen, de motivatie en de positieve kijk op de problematiek van de zorgvrager bekrachtigt, heeft dit ook een positief effect.

5.5 Communicatieproces Communiceren met de zorgvrager, wat gebeurt er dan eigenlijk? In deze paragraaf bekijken we hoe het communicatieproces met een zorgvrager in elkaar zit, en wat speciaal voor patiëntenvoorlichting belangrijk is. We gaan in op de verpleegkundige als belangrijke ‘bron’ van patiëntenvoorlichting. Vervolgens bekijken we het voorlichtingsbericht dat de verpleegkundige ‘verstrekt’, voordat de zorgvrager het voorlichtingsbericht ontvangt.

5.5.1

De verpleegkundige als ‘bron’ van patiëntenvoorlichting

De verpleegkundige is voor de zorgvrager een belangrijke ‘bron’ van patiëntenvoorlichting. Het communicatieproces verloopt via de bron (de verpleegkundige) naar de ontvanger (de zorgvrager), en weer terug in een voortdurende wisselwerking. De verpleegkundige als bron moet de juiste kennis, attitude en vaardigheden hebben om patiëntenvoorlichting te kunnen geven. Voor de bron is het belangrijk: •  dat ze geloofwaardig is: de geloofwaardigheid van de verpleegkundige hangt af van haar deskundigheid. Haar geloofwaardigheid is groter als ze ‘expert’ is op het onderwerp van de voorlichting. Bijvoorbeeld als de deskundigheid van een verpleegkundige op een afdeling met kankerpatiënten groot is, kan de zorgvrager aannemen dat de verpleegkundige het bij het rechte eind heeft. Deze deskundigheid van de verpleegkundige is vooral van belang als de zorgvrager weinig betrokken is bij de patiëntenvoorlichting. De deskundigheid van de verpleegkundige wordt versterkt door haar betrouwbaarheid en haar power. •  dat ze vertrouwen uitstraalt: dit is vrij eenvoudig voor verpleegkundigen, doordat zorgvragers meestal vertrouwen hebben in medische en verpleegkundige zorgverleners. •  dat ze power en controle heeft over de voorlichtingssituaties: je hebt als verpleegkundige power als je beloningen kunt uitdelen. Om slechte communicatie met de zorgvrager te voorkomen, is het belangrijk dat de verpleegkundige betrokkenheid toont en respectvol met de zorgvrager omgaat. Ook is het nodig dat verbale en non-verbale communicatie op één lijn zitten. Een positieve beroepshouding van de verpleegkundige vergroot de kans dat patiëntenvoorlichting effect heeft. Het helpt om een vertrouwensrelatie op te bouwen als een verpleegkundige met open blik de zorgvrager benadert. Ook is het verstandig om de zorgvrager als een individu te benaderen, met eigen waarden, voorkeuren en gezichtspunten. Een goede vertrouwensband opbouwen, draagt bij aan het succes van patiëntenvoorlichting.

106 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Negatieve vooroordelen van de verpleegkundige over het wel of niet veranderbaar zijn van het gedrag van de zorgvrager, kan de vertrouwensrelatie schaden. De kans op succes vermindert eveneens als de verpleegkundige verwacht dat de patiëntenvoorlichting maar een beperkt positief resultaat zal hebben. Negatieve verwachtingen van de verpleegkundige schaden de vertrouwensrelatie en het effect van patiëntenvoorlichting

5.5.2

De zorgvrager als ‘ontvanger’ van de patiëntenvoorlichting

De zorgvrager is de ‘ontvanger’ van de patiëntenvoorlichting. De zorgvrager is de ‘partner’ van de verpleegkundige in de interventie. Veel zorgvragers krijgen bij ­opname een gevoel van afhankelijkheid en opgelegde passiviteit. Voor de voortgang van het zorg- en behandelingsproces is een passieve houding onwenselijk. Het is nodig dat de zorgvrager het gevoel heeft zelf verantwoordelijk te zijn, en een participerende rol in het communicatieproces heeft. Want, een zorgvrager die actief deelneemt aan de communicatie, heeft een positief effect op de samenwerking met de verpleegkundige. Meestal staat de zorgvrager niet te popelen om zijn opvattingen of gedrag te veranderen. Zeker niet als de verandering ingrijpend is, een grote inspanning vraagt, en het onzeker is of de resultaten positief zullen zijn. Ook kan een zorgvrager twijfelen aan het nut van de informatie, of aan de noodzaak van gedragsverandering. Participatie is belangrijk voor goede patiëntenvoorlichting. Je kunt de participatie van een zorgvrager bevorderen. Dit doe je door hem bepaalde basisinformatie te geven als voorbereiding op bepaalde zorg of op een bepaalde behandeling. In een gesprek bereid je dan de zorgvrager voor op wat hem te wachten staat. Je bevordert de medewerking van de zorgvrager aan het zorg- en behandelingsproces door hem een zorgvragerskaart te geven. Hierop staan persoonlijke gegevens (over bijvoorbeeld de bloeddruk, het cholesterolgehalte, vervolgconsulten en dergelijke). Een andere manier om de participatie van de zorgvrager te bevorderen, is het uitreiken van een zorgvragerswijzer, een losbladig boekje. Deze zorgvragerswijzer wordt steeds verder aangevuld, in lijn met het proces van onderzoek en behandeling. De informatie is afgestemd op de individuele zorgvrager. Je kunt de participatie van de zorgvrager verder bevorderen door de betrokken medische en verpleegkundige zorgverleners er persoonlijke aantekeningen in te laten maken. De ene zorgvrager heeft meer tijd nodig om voorlichting tot zich door te laten dringen dan de andere. Meestal dringt het voorlichtingsbericht niet meteen volledig tot de zorgvrager door. Vaak merkt de zorgvrager dat pas een tijdje na het gesprek. Daarom komen veel vragen pas later, als het bericht volledig is doorgedrongen. Hoe kun je de participatie van de zorgvrager bevorderen? • Door basisinformatie te verstrekken als voorbereiding op een bepaalde behandeling.

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 107

• Met een zorgvragerskaart met persoonlijke gegevens (bijvoorbeeld bloeddruk, cholesterolgehalte, vervolgconsulten). • Met een zorgvragerswijzer, een losbladig boekje dat steeds verder wordt aangevuld met specifieke info voor de zorgvrager. • Met persoonlijke aantekeningen van betrokken medische en verpleegkundige zorgverleners in de zorgvragerswijzer.

De zorgvrager als ‘ontvanger’ van de patiëntenvoorlichting heeft een actieve en participerende rol Participatie is belangrijk voor goede patiëntenvoorlichting Meestal dringt een voorlichtingsbericht niet meteen volledig tot de zorgvrager door

5.5.3

De bron heeft een strategie naar de ontvanger toe

De verpleegkundige heeft een strategie om de zorgvrager te bereiken met patiëntenvoorlichting. Voor patiëntenvoorlichting is individuele voorlichting de meest gebruikte strategie. Naast individuele voorlichting is het ook mogelijk om groepsvoorlichting te geven. Individuele voorlichting vindt een-op-een plaats tussen de verpleegkundige en de zorgvrager. Bij groepsvoorlichting bestaat de groep uit zorgvragers met bijvoorbeeld hetzelfde gezondheidsprobleem, zoals hart-vaatziekten of diabetes. De strategie van de verpleegkundige kan ook bestaan uit schriftelijk voorlichtingsmateriaal. We gaan hier dieper op in, omdat dit nogal eens onjuist wordt gebruikt. Schriftelijk voorlichtingsmateriaal, zoals folders, mag je alleen geven als aanvulling op mondelinge voorlichting. De folder bevat informatie die voor de grootste groep zorgvragers ook werkelijk van belang is. Het mag geen naslagwerk zijn over alle aspecten van een aandoening. Zorgvragers kunnen een folder bewaren en (anderen (!) laten) lezen. Bedenk dat we met brochures, folders, en films de mondelinge patiëntenvoorlichting willen ondersteunen, maar dat het de interpersoonlijke communicatie nooit kan vervangen. Het is dus heel belangrijk dat het materiaal precies de boodschap bevat die de verpleegkundige op de zorgvrager wil overbrengen. Belangrijke aandachtspunten voor gebruik van schriftelijk materiaal: • het kan en mag de mondelinge voorlichting niet vervangen; • het doel is het ondersteunen en versterken van de mondelinge voorlichting; • de boodschap is gelijk aan die in de mondelinge voorlichting; • het instructiemateriaal is (steeds opnieuw) afgestemd op elke individuele zorgvrager (Falvo, 2004). Schriftelijk voorlichtingsmateriaal, zoals folders, geef je alleen als aanvulling op mondelinge voorlichting

108 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

5.5.4

De verpleegkundige als bron van het voorlichtingsbericht

De verpleegkundige communiceert met de zorgvrager door voorlichtingsberichten. Het is belangrijk dat je ervoor zorgt dat deze voorlichtingsberichten gericht zijn op de zorgvrager. Want, we willen dat de zorgvrager dit bericht begrijpt op de manier zoals we het hebben bedoeld. Maar dat lukt niet altijd. De zorgvrager luistert, maar ondertussen spelen er allerlei zaken door zijn hoofd. Of hij probeert wat hij hoort voor zichzelf in te vullen. Of hij vat de boodschap anders op dan de verpleegkundige. Wat herinnert de zorgvrager zich van een voorlichtingsgesprek of consult met de verpleegkundige? Hij herinnert zich: • 10% van wat hij leest (in bijvoorbeeld een voorlichtingsbrochure); • 20% van wat hem wordt verteld (in bijvoorbeeld een opnamegesprek); • 35% van wat hij ziet (in bijvoorbeeld een instructie-dvd); • 55% als horen en zien wordt gecombineerd; • 80% als je hem zelf laat herhalen wat er is gezegd; • 90% als je hem vraagt de informatie in zijn eigen woorden te herhalen én het geleerde tegelijkertijd te demonstreren. Let bij de opbouw van een voorlichtingsbericht op de volgende aandachtspunten. 1 Stem het bericht af op de persoonlijke behoeften van de zorgvrager. Stem de ‘agenda’s’ op elkaar af door een toon van gelijkwaardigheid in de relatie te brengen. Besteed aandacht aan de belangrijkste vragen, verwachtingen en twijfels van de zorgvrager. Zorg dat er aandacht voor het voorlichtingsbericht is. 2 Verstrek begrijpelijke en volledige informatie, en neem de tijd hiervoor. Als er een evenwicht is tussen instrumenteel en affectief gedrag, bevordert dit de communicatie. Als het voorlichtingsbericht slecht nieuws voor de zorgvrager bevat, verstrek hierna dan geen informatie meer. Als het bericht geen slecht nieuws bevat, dan bespreek je de voor- en nadelen. De zorgvrager moet goede redenen hebben om het gewenste gedrag aan te leren. Maar hij heeft ook een realistisch beeld nodig van de nadelen van het gewenste gedrag. Sluit altijd af met sterke argumenten en door de kern van je boodschap te herhalen. Als het bericht overwegend positief is, is de zorgvrager eerder bereid het voorlichtingsbericht op te volgen. Dit kun je versterken door gezamenlijk concreet te maken wat het de zorgvrager zal opleveren. 3 Houd rekening met de privacygevoeligheid van (bepaalde aspecten van) het voorlichtingsbericht. 4 Houd de voorlichtingsboodschap beperkt van omvang en gemakkelijk te begrijpen. Formuleer bondig en volg de hoofdlijn in het gesprek. Voor de zorgvrager moeten de verschillende onderdelen van de boodschap logisch in elkaar overvloeien. Bewandel alleen zijpaden als dat noodzakelijk is om het voorlichtingsbericht te begrijpen. Ondersteun de hoofdlijn van het bericht met passende, voor de zorgvrager sprekende voorbeelden. Trek heldere conclusies. De informatie die je aan het begin en aan het einde van het bericht vertelt, is het belangrijkst want deze wordt het beste onthouden.

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 109

5 Als het veel voorlichtingsinformatie is, hak de boodschap dan in stukken. Start het eerste gesprek met een hoeveelheid informatie die de zorgvrager kan bevatten. Ga in volgende gespreksronden door, tot je het hele voorlichtingsbericht hebt besproken. Het is vooral belangrijk om het bericht in stukken te hakken, als het een sterk emotionele lading heeft voor de zorgvrager. En ook als het verwerkingsproces van de zorgvrager gelijk loopt met de aanpassingen in handelen en gedrag, die de voorlichting vraagt. Ook de mate waarin de zorgvrager dat gedrag over een langere periode moet volhouden, bepaalt het aantal gespreksronden. 6 Bied de zorgvrager steeds ruimte om vragen te stellen en zijn eigen agenda te bewaken. 7 Informatie die aansluit bij bestaande opvattingen van de zorgvrager en zijn sociale omgeving, pikt hij eerder op dan informatie die heel andere opvattingen weergeeft. Dit komt doordat de zorgvrager wil dat de ontvangen informatie past bij zijn bestaande opvattingen. Wanneer een diagnose of prognose het evenwicht van de zorgvrager ernstig heeft verstoord, is het nodig dat de voorlichting informatie verschaft die de zorgvrager helpt om weer in balans te komen. 8 Besteed aandacht aan preventieve aspecten. 9 Een voorlichtingsgesprek kan bij een zorgvrager ook onbedoelde reacties oproepen, bijvoorbeeld heftige emoties. Ook kan een zorgvrager zeer rationeel reageren als afweer tegen een voor hem moeilijk te bevatten bericht. Hij kan het bericht ontkennen (ontkennen dat het over zijn eigen situatie gaat). Of het kan angst oproepen. Houd rekening met de persoonlijke omstandigheden van de zorgvrager.

5.6

Patiëntenvoorlichting en levensfase

Houd tijdens het voorlichtings- en communicatieproces ook rekening met de levensfase van de zorgvrager. Elke levensfase kent specifieke problemen, naast de specifieke problemen door het gezondheidsprobleem. Als mensen ziek worden, veroorzaakt dit vaak stress. De reactie van een zorgvrager op ziekte en het type stress, kan variëren naar de levensfase waarin hij zich bevindt. Behoeften – bijvoorbeeld informatiebehoefte – kunnen afhankelijk van de levensfase variëren. In elke levensfase reageren zorgvragers verschillend op ziekte. Denkend vanuit de levensfases kunnen beroepsbeoefenaren: • de reactie van de zorgvrager op zijn ziekte begrijpen en hierop anticiperen; • de patiëntenvoorlichting afstemmen op de individuele behoefte van de zorgvrager; • patiëntenvoorlichting toevoegen die belangrijk is voor een zorgvrager in een bepaalde levensfase. Dit aanvullend op de specifieke voorlichting over het gezondheidsprobleem. In het communicatieproces is het belangrijk om de sterke kanten van de zorgvrager te benadrukken. De patiëntenvoorlichting moet inhaken op de actuele behoeften van de zorgvrager. Als de zorgvrager zich vooral zorgen maakt of hij zijn onafhankelijkheid kan behouden, dan moet de voorlichting allereerst tegemoetkomen aan deze (zorg) behoefte, ook al vind jij als verpleegkundige misschien dat deze behoefte helemaal niet zo belangrijk is.

110 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

In elke levensfase reageren zorgvragers verschillend op ziekte Haak in op de actuele behoeften van de zorgvrager. Ook al vind je deze behoeften zelf misschien niet zo belangrijk

5.7 Patiëntenvoorlichting gericht op de sociale ­omgeving Het lijkt heel logisch om sociale relaties van de zorgvrager te betrekken bij het zorgen voorlichtingsproces. Maar volgens onderzoek vindt 80% van de partners van dementerenden, dat zij te weinig of geen informatie hebben gehad over de ziekte en de mogelijke gevolgen. Ook waren zij vaak slecht voorbereid op wat hen te ­wachten stond in de dagelijkse zorg. Partners die deze informatie wel krijgen, kunnen de problemen rondom dementie beter aan. Goede redenen om sociale relaties te betrekken bij het voorlichtingsproces: • de familie kan voor voorlichting een ondersteunende rol hebben. De zorgvrager staat er niet alleen voor en weet dat zijn naasten op de hoogte zijn van de behandeling en zorg; • de familie vergemakkelijkt de communicatie tussen de zorgvrager en zijn naasten, waardoor zij zich betrokken voelen; • de familie kan rolmodellen verschaffen voor het gewenste gedrag en zo de zorgvrager tot voorbeeld zijn; • de familie kan de zorgvrager helpen zijn gezondheidsgedrag te veranderen door barrières weg te nemen die de gewenste gedragsverandering in de weg staan; • de familie kan het gewenste gedrag helpen bekrachtigen, bijvoorbeeld door de zorgvrager beloningen en feedback te geven; • de familie kan terugval vroegtijdig signaleren en terugval helpen te verminderen. Dit alles is echter niet eenvoudig. De sociale omgeving van de zorgvrager wil niet altijd (direct) met de zorgvrager ‘mee veranderen’. Bijvoorbeeld doordat zij vinden dat de ziekte en de benodigde gedragsverandering het probleem is van de zorgvrager, en niet van hen. Door naasten vroegtijdig bij het voorlichtingsproces te betrekken, kunnen zij de zorgvrager ondersteunen in de gedragsverandering en is het mogelijk om een verwijdering tussen hen te voorkomen. Een derde partij in het voorlichtings- en communicatieproces betrekken verandert de samenwerkingsrelatie zorgvrager-verpleegkundige. Maar de zorgvrager blijft het middelpunt van de voorlichting.

Het heeft vele voordelen om sociale relaties bij het voorlichtingsproces te betrekken

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 111

5.8

Informed consent en de WGBO

De verpleegkundige heeft een informatieplicht naar de zorgvrager. De informatieplicht wordt, samen met het toestemmingsvereiste, geregeld in de WGBO. WGBO staat voor Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst. De informatieplicht en het toestemmingsvereiste noemen we ook wel informed consent. WGBO = Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst. Regelt de informatieplicht en het toestemmingsvereiste, ook wel informed consent genoemd

5.8.1

De informatieplicht van de verpleegkundige

De informatieplicht van de zorgverlener houdt in, dat zij de zorgverlener moet informeren over: • de aard en het doel van een behandeling of onderzoek; • de te verwachten risico’s en de gevolgen van de risico’s die hij loopt bij onderzoek of behandeling; • eventuele alternatieve onderzoeken of behandelingen; • de vooruitzichten voor de gezondheid door het ondergaan van het onderzoek of de behandeling; • verdere ontwikkelingen in zijn gezondheidstoestand. De informatieplicht dient aan te sluiten bij de behoeften, de situatie en het opnamevermogen van de zorgvrager. De zorgverlener kan de informatieplicht op verzoek van de zorgvrager op schrift stellen. Informed consent betreft fundamentele rechten van de zorgvragers. Het is gebaseerd op: • respect voor het individu; • het recht van het individu eigen doelen te bepalen, uitgaande van eigen waarden en normen; • het recht van het individu om beslissingen te nemen hoe hij deze doelen wil behalen. Informed consent is belangrijk voor actieve participatie van de zorgvrager in de zorg voor zijn gezondheid. In het verleden ging het hierbij meer om het vertrouwen van de zorgvrager in de professional, dan om informatieverschaffing. Zorgverleners kunnen ervan afzien om de zorgvrager te informeren, als dit zou leiden tot een onaanvaardbare psychische belasting voor de zorgvrager. Dit is de therapeutische uitzondering op de informatieplicht. Bijvoorbeeld vanwege het risico op suïcide of een andere levensbedreigende situatie. Een second opinion is dan vereist. Als de psychische belasting van de zorgvrager is opgeheven, moet de zorgverlener alsnog aan de informatieplicht voldoen. Als een zorgvrager zelf zegt geen voorlichting en informatie te willen ontvangen, mag een zorgverlener dan afzien van de informatieplicht? Dat kan alleen als het belang van de zorgvrager opweegt tegen mogelijke negatieve gevolgen voor de zorgvrager zelf of voor anderen. Dit is een onwenselijke situatie.

112 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

Informed consent is belangrijk voor actieve participatie van de zorgvrager in de zorg voor zijn gezondheid Therapeutische uitzondering op de informatieplicht = zorgverleners kunnen ervan afzien om de zorgvrager te informeren, als dit zou leiden tot een onaanvaardbare psychische belasting voor de zorgvrager

Opdracht 5.5 Beschrijf een voorbeeld uit de praktijk waarin een zorgvrager niet goed geïnformeerd was (door de arts, de verpleegkundige).

5.8.2

Het toestemmingsvereiste van de zorgvrager

Naast de informatieplicht geldt het toestemmingsvereiste in de WGBO. Een onderzoek of behandeling ondergaan, vormt inbreuk op de lichamelijke integriteit van de zorgvrager. En dit mag alleen met toestemming van de zorgvrager. Zo is het injecteren tegen de wil van de zorgvrager een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit. Toestemming is nodig omdat een zorgvrager het best zelf kan beoordelen of een bepaald onderzoek of een behandeling noodzakelijk is. De zorgvrager beschikt over zichzelf (zelfbeschikkingsrecht). Als het om verrichtingen gaat die niet ingrijpend zijn, is toestemming niet nodig. De informatieplicht en het toestemmingsvereiste zijn duidelijk met elkaar verbonden: alleen als de zorgverlener een zorgvrager goed informeert, kan deze een verantwoorde beslissing nemen om al dan niet een ingrijpend onderzoek of een ingrijpende behandeling te ondergaan. Damoiseaux zegt hierover: ‘Geen behandeling zonder toestemming en geen toestemming zonder informatie.’ De toestemming van een zorgvrager kan niet verder reiken dan de informatie waarop zij is gebaseerd. Het toestemmingsvereiste houdt in dat een zorgvrager zijn goedkeuring moet geven aan ieder onderzoek en iedere behandeling

5.8.3 Verpleegkundigen en de informatieplicht en het ­toestemmingsvereiste Ook verpleegkundigen moeten de WGBO toepassen. Verpleegkundigen worden in de WGBO als zorgverlener gezien, mits het gaat om zogenoemde ‘aanpalende handelingen’. Aanpalende handelingen zijn verplegende en verzorgende handelingen, die worden verricht in het kader van een geneeskundige behandeling en die op zichzelf geen handelingen zijn op het gebied van de geneeskunst, maar wel een samenhangend geheel vormen met deze handelingen (art. 1653, lid 3 WGBO). Het gaat om­

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 113

handelingen, in opdracht of op verzoek van een arts, die aansluiten bij de medische behandeling. Een verpleegkundige is in de zin van de WGBO ook een zorgverlener als zij als een zelfstandig gevestigde beroepsbeoefenaar werkt. De WGBO betekent voor verpleegkundigen dat zij de zorgvrager duidelijk moeten voorlichten over het doel en de aard van de handelingen. Als een zorgvrager niet geïnformeerd wil worden, beperken zij de voorlichting tot de aard van het verpleegkundig handelen; ze vertellen dan niet over het doel. Het toestemmingsvereiste betekent voor verpleegkundigen, dat zij in beginsel voor elke handeling die zij verrichten de toestemming van de zorgvrager vragen.

5.8.4

Informed consent en patiëntenvoorlichting

Door de informatieplicht en het toestemmingsvereiste, is goede voorlichting nog belangrijker voor de zorgvrager en de verpleegkundige. Alleen een goed ­geïnformeerde zorgvrager kan toestemming geven. De WGBO zegt over de omvang en het tijdstip van de verstrekte informatie, dat het gaat om: ‘hetgeen de zorgvrager redelijkerwijze dient te weten’. De wet laat het dus aan de zorgverlener over om in elke situatie te bepalen hoeveel informatie een zorgvrager nodig heeft om toestemming te kunnen geven. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is de vraag: wat wil een zorgvrager in deze omstandigheden weten en welke informatie is noodzakelijk om toestemming te kunnen geven? Het gaat dus altijd om basale informatie voor iedere zorgvrager én specifieke informatie gericht op de zorgvrager in kwestie en de betreffende behandeling. In het verleden gebruikten zorgverleners vaak als reden waarom zij geen informatie gaven, dat zorgvragers niet met informatie over hun ziekte zouden kunnen omgaan. Sinds de invoering van de WGBO wordt deze reden niet meer acceptabel gevonden. Bij behandelingen en onderzoeken die medisch niet noodzakelijk zijn, zoals een neuscorrectie uit cosmetische overwegingen, geldt een uitgebreidere informatieplicht voor de zorgverlener. Ook een zorgvrager heeft plichten. Zo moet hij naar beste weten inlichtingen verstrekken aan de zorgverlener. Ook moet hij meewerken aan de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De informatiestroom loopt dus zowel van de zorgverlener naar de zorgvrager, als van de zorgvrager naar de zorgverlener. De WGBO beschermt de positie van de zorgvrager, maar het is duidelijk dat ook de zorgverlener beter is beschermd. Het belangenconflict, waarbij de zorgverlener het idee heeft dat hij een beslissing voor de zorgvrager moet nemen, is uitgesloten. De WGBO gaat uit van een ‘vertrouwensrelatie nieuwe stijl’ tussen de zorgverlener en de zorgvrager. Een relatie waarin zorgverlener en zorgvrager op basis van gelijkwaardigheid, zo veel mogelijk samen overleggen en beslissen, met een bejegening die niet betuttelend of medicaliserend is.

114 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

De WGBO laat het aan de zorgverlener over om in elke situatie te bepalen hoeveel informatie een zorgvrager nodig heeft om toestemming te kunnen geven Een zorgvrager moet naar beste weten inlichtingen verstrekken aan de zorgverlener De WGBO biedt de zorgvrager een aantal voordelen, maar de gevolgen zijn voor de praktijk minder positief. Het probleem is, dat een zorgvrager pas een verantwoorde beslissing kan nemen als hij de voorlichting heeft begrepen. Op basis daarvan moet de patiënt een juiste afweging kunnen maken van voor- en de nadelen van een onderzoek of behandeling. Voor zorgverleners is het belangrijk dat ze hun voorlichting afstemmen op het proces dat leidt tot een dergelijke gedragskeuze van de zorgvrager. De voorlichting dient aan te sluiten bij de bestaande kennis van de ­zorgvrager, bij de verwachtingen die hij heeft en bij zijn behoeften en motivatie. Dit vraagt, behalve tijd van de zorgverlener, goede communicatieve vaardigheden zoals: • een goede inschatting van het begripsvermogen van de zorgvrager en zijn informatiebehoefte; • vermijden van het gebruik van medisch jargon; • rekening houden met emoties en stress van de zorgvrager; • opdelen van informatie in kleine eenheden, en de voorlichting toesnijden op de zorgvrager. Al deze belemmeringen hebben een relatie met veelvoorkomende problemen in patiëntenvoorlichting. Het verstrekken van informatie aan zorgvragers, die hen in staat stelt beslissingen te nemen over hun eigen gezondheid en welbevinden, is niet alleen de basis van de WGBO, maar vormt ook de grondslag voor patiëntenvoorlichting. Informed consent vormt het vitale element in de samenwerkingsrelatie tussen professional en zorgvrager. Hierin is het nodig dat feiten, zorgen en alternatieven openlijk bediscussieerd ­kunnen worden. De zorgvrager moet hierbij een actieve rol vervullen in het besluitvormingsproces over zijn eigen gezondheid en welbevinden. Sommige zorgverleners vinden dat, als de zorgvrager volledig wordt geïnformeerd (over alle risico’s die inherent zijn aan de procedure of de behandeling), dit de zorgvrager onnodig angstig of gestrest maakt. Een ander tamelijk hardnekkig bezwaar is de angst van professionals dat informatie over de risico’s en de consequenties van een behandeling of procedure, tot therapieontrouw kan leiden. Maar hier zijn geen ondersteunende bewijzen voor. Effectieve communicatie tussen zorgvrager en beroepsbeoefenaar is de sleutel tot informed consent. Hierbij is ook plaats voor de individuele behoeften en zorgen van de zorgvrager. Deze samenwerking vraagt om voortdurende informatie-uitwisseling tussen zorgvrager en professional, met voortdurende communicatie van twee kanten. De effectiviteit van patiëntenvoorlichting neemt toe als de

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 115

zorgvrager tijd krijgt na te denken over de informatie, en de voordelen en risico’s kan afwegen voordat hij een besluit neemt. Dit in combinatie met voldoende tijd om antwoord te krijgen op zijn vragen en om zijn bezorgdheid te bespreken.

Wat wil een zorgvrager in deze omstandigheden weten en welke informatie is noodzakelijk om toestemming te kunnen geven? De WGBO betekent voor verpleegkundigen dat zij de zorgvrager duidelijk moeten voorlichten over het doel en de aard van de handelingen. Het toestemmingsvereiste betekent voor verpleegkundigen dat zij in beginsel voor elke handeling die zij verrichten, de toestemming van de zorgvrager vragen.

5.9

Wet cliëntenrechten zorg

Een recente ontwikkeling is de Wet cliëntenrechten zorg, de Wcz. In de Wcz wordt de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) opgenomen. De Wcz bestaat dan uit de WGBO, maar omvat ook de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet Klachtrecht. Het opnemen van deze drie wetten in één overkoepelende wet heeft als doel de zorgvrager beter te beschermen.

Tot slot Na bestudering van dit hoofdstuk weet jij: • dat patiëntenvoorlichting niet bestaat uit het simpelweg herhalen van uitleg die je eerder aan de zorgvrager hebt gegeven. En je weet dat patiëntenvoorlichting ook niet bestaat uit het overhandigen van een folder; • dat patiëntenvoorlichting kan bijdragen aan ziektepreventie en aan optimalisering van de gezondheidstoestand. Dit komt doordat patiëntenvoorlichting de zorgvrager motiveert tot ander, gezonder gedrag; • dat patiëntenvoorlichting een planmatig proces is met een gericht doel, dat je samen met de zorgvrager formuleert. Het doel is veranderingen in kennis, attitude, vaardigheden en gedrag. Deze veranderingen hebben een positief effect op het genezingsproces en op de omgang met (restanten van) ziekte; • dat patiëntenvoorlichting een geïntegreerd onderdeel is van de zorg aan zorgvragers; • dat het mogelijk is om goede patiëntenvoorlichting te belemmeren door slechte informatievoorziening en door slechte communicatie tussen verpleegkundige en zorgvrager; • dat het mogelijk is om goede patiëntenvoorlichting te bevorderen door een goede relatie op te bouwen met de zorgvrager, en als v­ erpleegkundige

116 Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen

en zorgvrager onderling informatie uit te wisselen en samen beslissingen te nemen; • dat goede patiëntenvoorlichting vraagt om specifiek communicatief gedrag. Bij dit communicatieve gedrag gaat het om balans in verbale en non-verbale communicatie, om goede hantering van de privacygevoeligheid van informatie, en het is belangrijk om vakjargon in normale woorden uit te leggen; • dat door goede patiëntenvoorlichting de therapietrouw, de tevredenheid en het gevoel van welbevinden van de zorgvrager toeneemt; • dat het communicatieproces met bron, bericht en ontvanger zicht geeft op aspecten waar je rekening mee moet houden als je een goede relatie opbouwt met de zorgvrager; • dat het voor de bron – de verpleegkundige – belangrijk is dat ze in het communicatieproces geloofwaardig is, vertrouwen uitstraalt en controle heeft over de voorlichtingssituatie; • dat het voor de ontvanger – de zorgvrager – belangrijk is dat de verpleegkundige hem in het communicatieproces als participerende partner benadert. Want dat voorkomt afhankelijkheid en passiviteit; • dat het belangrijk is om het voorlichtingsbericht in het communicatieproces af te stemmen op de behoeften van de zorgvrager, zodat het ­voorlichtingsbericht begrijpelijk en volledig is, beperkt van omvang en gemakkelijk te begrijpen, dat het aansluit bij bestaande opvattingen van de zorgvrager, en geen onbedoelde reacties bij de zorgvrager oproept; • dat elke levensfase vraagt om specifieke aanvullingen op de patiëntenvoorlichting; • dat de sociale omgeving ondersteunend of ondermijnend kan zijn voor patiëntenvoorlichting; • dat informed consent bestaat uit de informatieplicht van de verpleegkundige en het toestemmingsvereiste van de zorgvrager. Informed consent vraagt actieve deelname van de zorgvrager in het zorg- en behandelproces. Onderzoeken en behandelingen gebeuren nooit zonder toestemming van de zorgvrager. En een zorgvrager kan alleen toestemming geven nadat hij (persoonlijk relevante) informatie heeft gekregen.

Patiëntenvoorlichting en ziektepreventie 117

Een zorgvrager heeft er last van als jij, als professional, hem slecht informeert en de communicatie tussen jullie niet goed loopt. Het is mogelijk om de informatievoorziening en de communicatie te optimaliseren. Bijvoorbeeld door een goede relatie met de zorgvrager op te bouwen en goed informatie uit te wisselen. Als je als verpleegkundige goed aan patiëntenvoorlichting doet, neemt de therapietrouw van de zorgvrager toe. Maar ook de tevredenheid en het welbevinden van de zorgvrager nemen toe. Ook werd ingegaan op de vraag of je als verpleegkundige verplicht bent een patiënt goed te informeren en of een patiënt steeds toestemming moet geven voor zorg en behandeling.

Voor links, vragen en samenvattingen bij dit hoofdstuk, log in op www.StudieCloud.nl met behulp van de scratchcode voor in dit boek.