130 6 6MB
Dutch Pages 149 [148] Year 2009
Digitale mondfotografie
Digitale mondfotografie Een praktische handleiding
Daan van Oort
Bohn Stafleu van Loghum Houten 2009
Ó 2009 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiee¨n of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopiee¨n uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. ISBN 978 90 313 6875 4 NUR 887 Ontwerp omslag: Rene´ van Rhijn, van Rhijn Creatieve Communicatie Ontwerp binnenwerk: Studio Bassa, Culemborg Automatische opmaak: Pre Press Media Groep, Zeist Illustraties: Bram van Oort
Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl
Inhoud
Over de auteur
7
Woord vooraf
8
1
Inleiding
11
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9
Materiaal Camera Accu’s en batterijen Geheugenkaarten Objectieven Flitser/ledverlichting Wanghaken/lipretractors Spiegels/contrastor Onderhoud van de camera Samenvatting
14 14 21 23 26 37 45 52 56 59
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11
Instellingen Diafragma Sluitertijd ISO Witbalans Cropfactor Menu Flitser(controller) Handmatig scherpstellen Vergrotingsfactor Dioptrie Samenvatting
60 61 65 67 69 71 72 75 77 79 79 81
4 4.1 4.2
Fotograferen Ergonomie Extraoraal (portretfoto’s)
82 82 84
6
Digitale mondfotografie
4.3 4.4 4.5 4.6
Intraoraal Extra Juridisch gebruik Beelden controleren op kwaliteit
93 1 07 1 10 111
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Bewerken op de computer Overzetten beeldmateriaal Opslaan in de computer Back-up origineel Kalibreren monitor Beeldbewerkingsprogramma’s
1 14 1 14 1 16 1 17 1 18 1 18
Literatuur
1 42
Register
1 43
Over de auteur
Daan van Oort (36) is als tandtechnicus gespecialiseerd in kroon- en brugwerk en gediplomeerd vakfotograaf. In 2000 won hij de Van Hamond-prijs aan het Instituut Vakopleiding. Sinds 2000 is hij opleidingscoo¨rdinator bij Tolmeijer 4Dental en in 2002 volgde Dental Partner Group (DPG). Voor DPG organiseert en geeft hij vakgerichte cursussen in de tandtechniek. Het bijbehorende opleidingsmateriaal maakt hij zelf. Tevens was hij opleidingscoo¨rdinator bij BITE. Vanaf 2004 geeft hij ook trainingen in dentale fotografie.
Woord vooraf
Een goede camera, uitstekende objectieven, prima flitsapparatuur en een geschikt beeldbewerkingsprogramma zijn belangrijke basisvoorwaarden voor goede foto’s. Maar dat is niet genoeg. De kwaliteit van de foto wordt nog altijd het meest bepaald door de fotograaf. Die moet de apparatuur kennen en weten wat hij ermee kan doen. In de cursussen die ik over mondfotografie aan onder meer tandartsen en tandtechnici geef, probeer ik de cursusdeelnemers zo veel mogelijk rendement te laten halen uit de apparatuur die ze hebben aangeschaft of willen gaan aanschaffen. Wie weet waar hij mee bezig is, kan met dezelfde inspanning veel betere resultaten bereiken. Daarnaast is het belangrijk om in een professionele werkomgeving als de tandartspraktijk snel en efficie¨nt foto’s te maken. Voor patie¨nten is het maken van foto’s toch weer een extra belasting. De meerwaarde van goede foto’s lijkt me duidelijk. De behandelaar kan daardoor beter zien wat hij heeft gedaan en wat er in de loop van de tijd is veranderd in een gebit. Met goede foto’s is het veel gemakkelijker te communiceren in contacten met collega’s bij verwijzingen, en met het laboratorium bij het uitbesteden van werk. Daarnaast kunnen de foto’s gebruikt worden in het overleg met de patie¨nt. Niet alleen op de website en in publicaties maar ook bij presentaties kan een behandelaar met behulp van foto’s demonstreren waartoe hij in staat is. Een goede foto overtuigt meer dan een slecht belichte en rommelige foto. Zeker in een tijd van toenemende concurrentie en transparantie zullen tandartspraktijken moeten laten zien wat ze kunnen en waarin ze zich onderscheiden. Het ligt voor de hand dat fotografie steeds meer een vast onderdeel van de behandeling zal worden en dat kan dan maar beter op professionele en gestandaardiseerde wijze. Dit boek helpt eenieder op weg die goede digitale mondfoto’s wil leren maken.
Woord vooraf
Werken aan een boek vergt een hoop tijd en energie– en niet alleen van mijzelf. Zonder de hulp van vrienden, bedrijven en een uitgeverij die gelooft in het project is het onmogelijk om het maken van een boek als dit tot een goed einde te brengen. Graag wil ik dan ook iedereen daarvoor hartelijk danken; een aantal van hen wil ik in het bijzonder bedanken. Peter Gijsbers, jij hebt de aanzet gegeven voor dit project. Je hebt er lang op moeten wachten en er is het nodige gebeurd in ons beider prive´leven. Ik ben trots op en tevreden met het behaalde resultaat. Dank voor je vertrouwen. Shirley Janssen en Elke Vergoossen, jullie hebben het proces vlot getrokken en de deadlines zo strak gepland dat er geen ruimte meer was om te protesteren. Het voelt bijzonder goed om een eigen boek te hebben en zonder jullie doortastende optreden zou het nog steeds in mijn hoofd zitten en niet op papier staan. Dank jullie wel. Reinier van de Vrie, bedankt voor het lezen en controleren van de teksten, foto’s en illustraties met bijbehorende verwijzingen. Uiteindelijk is alles toch in e´e´n stijl uitgewerkt. Ruud Fortuin en Ronald Reijers, jullie opbouwende kritiek op de tekst heeft me een hoop extra werk bezorgd maar nog veel meer opgeleverd. De inhoud is er een stuk eenduidiger en genuanceerder door geworden. Ontzettend bedankt voor alle aanvullingen en opmerkingen. Prof. dr. F. P. G. M. van der Linden, hartelijk dank voor het delen van uw ervaring over het maken van een boek en uw scherpe blik om illustraties te verfijnen. Jochem Bosz, je bent boven alles een geweldige kerel maar ook zeer gewaardeerd collega. Sorry voor je gescheurde mondhoeken, maar zonder de portretfoto’s en foto’s van jouw mond zou het boek een stuk minder duidelijk zijn. Rene´ van van Rhijn Creatieve Communicatie, we hebben al bij een aantal projecten samengewerkt en het klikt gewoon. Onze samenwerking is een natuurlijke, jouw vakkennis en creatieve ideee¨n in combinatie met mijn foto’s geven telkens weer een verrassend resultaat. Geweldig dat je ook aan mijn project mee wilde werken.
9
10
Digitale mondfotografie
Bernard Petitjean van PTJ international, merci bien voor het geven van de informatie over mondspiegels en het opsturen van een sample die duidelijk de verschillen laat zien. Gerrit Hofman van Foto Konijnenberg, dank voor je tijd en het Canon-boek over lenzen. Het heeft mij veel inzicht gegeven in de constructies en de werkwijze van objectieven. Ik ben blij dat ik bij je ben langsgekomen op een dag dat het minder druk was in de winkel en je mij met raad en daad kon bijstaan. Margarethe van der Maat-van de Wal, je zult wel gedacht hebben: Rare overburen. Jouw hulp bij het maken van een aantal foto’s in onze woonkamer heeft ertoe bijgedragen dat ik toch alles op tijd kon afronden, dank je wel. Medewerkers van Oudheusden Dental, dank jullie wel allemaal voor het helpen zoeken naar de verschillende mondspiegels, retractors en contrastors. Dank ook dat ik bij jullie mocht fotograferen. Bram van Oort, je bent een van mijn broertjes maar ook een goede vriend. Jouw inzet en het vertalen van mijn ideee¨n naar de illustraties die in dit boek zijn opgenomen, hebben je ongelofelijk veel uurtjes gekost en kopzorgen bezorgd. De illustraties zijn geweldig en ik waardeer je inzet en onze samenwerking geweldig. Mijn vrouw Katja en dochter Julia, ik heb te weinig tijd voor jullie gehad en was soms erg kortaf. Katja, jouw boekje was er gelukkig toch eerder en je weet hoe blij en ontzettend trots ik op je ben. Dat we samen nog maar veel mooie dingen mogen beleven. Daan van Oort juli 2009
1
Inleiding
Werken met een digitale spiegelreflexcamera in de tandheelkunde vergt de nodige oefening. Daarna moet de camera een apparaat worden waarmee steeds sneller en gemakkelijker de juiste foto’s worden gemaakt. Het is belangrijk dat in de behandelkamer de camera net zo vertrouwd wordt als een handstuk of een afzuiger. Het beste resultaat wordt bereikt door de werkwijze te standaardiseren. Fotograferen op zich is al een vak, bij mondfotografie is ook nog eens specialistische kennis op het gebied van de tandheelkunde vereist. Dit boek is bedoeld als een hulpmiddel om goed bruikbare mondfoto’s te leren maken. In de hierna volgende hoofdstukken worden de mogelijkheden van een geschikte digitale spiegelreflexcamera en goed ingestelde apparatuur beschreven. Voorafgaand aan de keuzes die worden gemaakt is het belangrijk te bepalen waarvoor de foto’s gebruikt zullen worden in de tandheelkundige praktijk. waarom fotograferen? Er zijn diverse redenen om foto’s te maken voor, tijdens of na een behandeling. Communicatie Goede mondfoto’s maken het intercollegiaal contact een stuk eenvoudiger. Aan de hand van de beelden kan een collega snel de gebitsstatus en het tandvlees van een patie¨nt beoordelen. Ze vormen een belangrijk hulpmiddel voor constructief overleg tussen de verschillende disciplines om tot een goed eindresultaat te komen, bijvoorbeeld in het contact tussen orthodontist en kaakchirurg. Maar foto’s spelen doorgaans ook een belangrijke rol in de communicatie tussen tandtechnicus en tandarts over de kleur en vorm van een werkstuk. Als de tandarts op een orderbon aangeeft dat de kleur van de kroon te grijs en te licht is en dat er meer warmte in de kleur moet komen, biedt dat de tandtechnicus nog veel keuzemogelijk-
12
Digitale mondfotografie
heden. Een goede foto van de situatie kan in dat geval nuttige informatie geven en leiden tot betere tandtechnische werkstukken. Met behulp van goede foto’s kunnen zij gemakkelijker communiceren op hetzelfde niveau en gezamenlijk een hogere kwaliteit leveren. Foto’s zijn ook een essentieel hulpmiddel voor de communicatie tussen tandarts en patie¨nt, om samen te kijken en te vergelijken. Een patie¨nt die een tijdje een tijdelijke voorziening heeft gedragen weet vaak niet meer hoe de situatie daarvoor was en dan is het voor hem moeilijk om te zien of de behandeling heeft geleid tot verbetering. Door foto’s van de situatie voor en na de behandeling te vergelijken wordt snel zichtbaar wat werkstukken kunnen doen. Marketing Foto’s kunnen ook in de marketing worden gebruikt. Door foto’s te tonen van voor en na de behandeling kan een behandelaar laten zien wat zijn specialiteiten zijn. Een verwijspraktijk kan zich bijvoorbeeld op de kaart zetten door het beeldmateriaal te tonen op de website en in een voorbeeldboek. Ook tandtechnische laboratoria kunnen zo hun kennis en kunde tonen. Documentatie Beeldmateriaal is van groot nut bij het documenteren van patie¨ntenbehandelingen. Foto’s geven na meerdere behandelingen over een langere periode een goede indruk van wat er is gebeurd. Blijft het tandvlees rondom een implantaat mooi? Blijven de elementen na een orthodontische behandeling op hun plek of migreren ze terug naar hun oude positie? Heeft de kaakoperatie het gewenste resultaat opgeleverd? Foto’s bieden meer inzicht in het volgen en uitvoeren van verschillende behandelingen, waardoor het werk kan worden verbeterd. Presentaties en publicaties Beeldmateriaal kan uiteraard ook prima worden gebruikt voor presentaties en publicaties. Het beschrijven van de uitgevoerde behandeling is meestal niet het grootste probleem. Ondersteuning van de tekst met goed beeldmateriaal is vaak lastiger, omdat de juiste beelden ontbreken of omdat er foto’s met verschillende beeldkaders moeten worden vergeleken. Een foto die voorafgaand aan de behandeling met een simpel toestel is gemaakt en waarop de patie¨nt geen make-up draagt en een slecht geknipt kapsel heeft, mag u niet vergelijken met de professionele foto na de behandeling waarop de patie¨nt perfect is opgemaakt en gekapt.
1 Inleiding
De kwaliteit van het beeldmateriaal straalt af op de kwaliteit van de behandeling. Internationale sprekers hebben daarom over het algemeen fantastische foto’s in hun presentaties en publicaties. Ze zijn niet alleen toppers op hun vakgebied, maar ook nog eens goede fotografen. Eigen controle Aan de hand van beeldmateriaal kan eigen werk worden gecontroleerd. Digitale foto’s bieden de mogelijkheid om in te zoomen. Hierdoor is het eenvoudig de outline en de aansluiting van een kroon te bekijken, die met het blote oog bijna niet zijn waar te nemen. Een voorbeeld uit de orthodontie. Bij een behandeling met brackets worden de tanden na een periode van een jaar of langer weer zichtbaar. De stand van de elementen is veranderd waardoor de lichtreflecties van het tandoppervlak anders zijn. Hierdoor kunnen witte plekjes of barstjes ineens in het oog springen. Om niet te verzanden in welles-nietesgesprekken is het handig als er foto’s beschikbaar zijn van de staat van het gebit voor de behandeling.
13
Materiaal
2
Beginnen met fotograferen is een grote stap. Alleen de aanschaf van een camera en de benodigde accessoires is al een hele onderneming. Het is een dusdanig specialistisch onderwerp dat veel winkels en (dentale) leveranciers niet precies op de hoogte zijn van wat nodig is, zeker niet voor mondfotografie. Goede mondfotografie begint met de juiste apparatuur. Waar moet u op letten bij de aanschaf ? Daar gaat dit hoofdstuk over. 2.1
Camera
In het woud van merken en soorten is het lastig de juiste camera te kiezen. Een succesvolle aankoop is alleen mogelijk door stap voor stap te bekijken wat een passende camera is en na te gaan of de mogelijkheden voor mondfotografie aanwezig zijn. Alvorens naar een camera op zoek te gaan, is het echter noodzakelijk te bepalen waarvoor de camera gebruikt zal worden en hoe hoog het te besteden bedrag is. De keuze kan varie¨ren van amateurmodellen tot zeer professionele modellen, met de daarbij behorende prijzen. Soort Wanneer het de bedoeling is reproduceerbaar te werken, dus telkens dezelfde foto’s te kunnen maken, heeft werken met een ‘gewone’ digitale compact camera niet de voorkeur. Met zo’n camera kunnen snel en gemakkelijk volledig automatisch leuke plaatjes worden geschoten, maar er kunnen geen objectieven op worden gezet. Om er mondfoto’s mee te maken zijn accessoires en kennis nodig om acceptabele foto’s te maken (afbeelding 2.1). Het grootste nadeel is dat mondopnamen die in de macrostand (tulpje) worden gemaakt een grote beeldvertekening geven. In een aantal configuraties is het prima mogelijk een overzichtje te maken, maar voor het maken van goede mondfoto’s is een digitale spiegelreflexcamera (digital single lens reflex (Dslr-)camera) onontbeerlijk. In het verdere verloop van dit boek wordt dan ook gewerkt met dit soort camera’s.
2 Materiaal
15
Afbeelding 2.1 Digitale Olympus compact camera met flitslichtgeleiding. Niet geschikt voor reproduceerbare mondfoto’s.
Merk De kwaliteit van de foto’s is niet afhankelijk van het merk camera. Het eindresultaat is en blijft in handen van de fotograaf. Belangrijk bij de keuze van een camera is de ergonomie. Zitten de knoppen op de juiste plek en geeft de zoeker een helder beeld? Daarnaast moeten het juiste objectief en de juiste flitser voor mondfotografie beschikbaar zijn. Een gemakkelijke menustructuur en een aantrekkelijke prijs zullen uiteindelijk de doorslag geven. Om te beoordelen of een camera ergonomisch voldoet en niet te groot of te klein is, is het noodzakelijk zelf naar een winkel te gaan om de verschillende modellen een keer vast te houden. Niet in elke fotozaak zijn alle camera’s voorhanden, zoek dus de juiste uit. Als er een voorkeur bestaat voor een bepaald merk of als er nog oude objectieven zijn, is het verstandig na te gaan of die nog bruikbaar zijn. Gewicht Het gewicht van een camera is zonder meer belangrijk. Vaak wordt er met e´e´n hand gefotografeerd. Met de andere hand moet de fotograaf de patie¨nt in een bepaalde positie zetten of een spiegel vasthouden. Dit veroorzaakt al snel een instabiele situatie. Het kiezen van het juiste beeldkader en het scherpstellen worden er niet eenvoudiger door. De goedkopere camera’s zijn meestal de minst zware modellen, omdat ze doorgaans een kunststof camerahuis hebben. De duurdere soorten hebben een zwaardere behuizing, gemaakt van een aluminiumlegering. Bedenk bij de aanschaf van de camera wie
16
Digitale mondfotografie
de foto’s gaat maken. Vaak zal een assistente de foto’s maken. Hoe gemakkelijker en beter iemand met de camera overweg kan, des te beter het resultaat zal zijn. Grootte Het is van wezenlijk belang dat de camera past bij de grootte van de handen van de fotograaf. De koper van de camera gaat niet altijd zelf de camera bedienen en kan een andere maat handen hebben dan de fotograaf. Iemand met kleine handen vindt meestal een kleiner model camera prettiger (afbeelding 2.2). Bijkomend voordeel is dat zo’n kleiner en lichter model dikwijls goedkoper is. Afbeelding 2.2 Camera’s van verschillend formaat en met behuizingen van verschillend materiaal.
Beeldsensor Bij de aanschaf van een camera is ook het soort beeldsensor van belang. De beeldsensor in de camera is een chip die bestaat uit miljoenen lichtgevoelige sensoren (pixels). Bij het maken van de foto worden deze sensoren geladen, afhankelijk van de hoeveelheid licht die op de pixel valt. Door de chip wordt dit omgezet in digitale waarden waardoor het beeld te zien is op een scherm. Simpel gezegd zet de sensor licht om in elektronen. Zonder de sensor, die het filmrolletje vervangt, zou een camera dus geen opnamemedium hebben. Technisch gezien zijn er vier verschillende soorten lichtgevoelige sensoren. De CMOS (complementary metal-oxide semiconductor)-sensor, de CCD (charged coupled device), de Super CCD van Fuji en de beeldsensor van Foveon. De twee meest voorkomende zijn de CCD en de
2 Materiaal
CMOS-sensor. Was de CCD in eerste instantie de standaard vanwege zijn hoge kwaliteit en weinig ruis, onder invloed van Canon is er nu een verschuiving naar de CMOS-sensor. Groot voordeel van de CMOS-sensor is dat die minder stroom verbruikt en dat hij even groot als een filmformaat gemaakt kan worden. De standaardafmeting van een ouderwetse dia is 36 bij 24 mm. In de digitale fotografie wordt dit formaat een fullframe-sensor genoemd (afbeelding 2.3). Bij analoge fotografie was de grootte van de lenzen in de objectieven helemaal hierop aangepast. Deze standaarden worden meestal aangehouden in de digitale fotografie, maar er zijn ook objectieven te koop alleen voor cropsensoren (kleinere sensoren). Een andere naam voor een cropsensor is APS-C, APS-H (28,7 6 19 mm) of Four Thirds (17,3 6 13 mm). De afmetingen van deze sensoren zijn kleiner dan de standaardafmetingen. Toch heeft de APS-C van Canon (22,2 6 14,8 mm) een andere afmeting dan die van Nikon (23,6 6 15,7 mm) (afbeelding 2.4). Een kleiner formaat beeldchip in een Dslr-camera veroorzaakt een vergrotingsfactor voor de lens. Het geprojecteerde beeld op de sensor is dan groter dan het oppervlak van de sensor zelf. De vergrotingsfactor is afhankelijk van de grootte van de gebruikte beeldchip en wordt in de specificaties altijd vermeld ( focal length multiplier). Zie ook paragraaf 3.5, Cropfactor. De grootte van de sensoren op de beeldchip bepaalt hoeveel het elektrisch signaal moet worden versterkt om het uiteindelijke beeld te krijgen. Hoe kleiner de sensor is, des te groter de versterking en uiteindelijk de ruis zullen zijn. Een groot formaat beeldchip kan dus meer grotere sensoren kwijt en levert daardoor een betere beeldkwaliteit. Resolutie Een belangrijke voorwaarde is dat er voldoende pixels zijn. Het aantal pixels dat een standaard Dslr-camera tegenwoordig heeft, volstaat prima voor alle gebruik (afdrukken, presentaties, website, enzovoorts) bij mondfotografie. Het benodigde aantal pixels voor digitale dentale fotografie hangt vooral af van wat u met de foto’s wilt doen. Om foto’s te kunnen bekijken op een 24inch-beeldscherm (1900 6 1200 pixels) is een resolutie van niet veel meer dan 2,2 miljoen pixels vereist. De meeste mobiele telefoons hebben tegenwoordig al meer. Ook voor kleine formaten afdrukken (10 6 15 cm) is de fotokwaliteit bij deze resolutie voldoende.
17
18
Digitale mondfotografie
Afbeelding 2.3 Fullframe CMOS-sensor in de Canon 5D.
Afbeelding 2.4 De CCD-sensor van de Nikon D50 is zichtbaar als de spiegel is opgeklapt.
Pixels De hoeveelheid pixels geeft aan: 1 Hoe groot het bestand zal zijn bij opslag: hoe meer pixels, des te groter het fotobestand. 2 Hoe groot de afdruk van de foto kan zijn: hoe meer pixels des te groter de mogelijke afdruk. 3 Hoe ver kan worden ingezoomd op de foto in de computer zonder dat de beeldkwaliteit afneemt. Bij een deelvergroting
2 Materiaal
19
van de gemaakte foto moeten de pixels niet in beeld komen en mag er geen kwaliteitsverlies zichtbaar worden. De goedkoopste Dslr-camera heeft op dit moment al zes miljoen pixels. Het aantal pixels hoeft dus geen argument te zijn om een duurdere camera te kopen.
Zoeker Een zoeker wordt gebruikt om via pentaprisma, matglas en spiegel in de camera door de lens het beeldkader (compositie) te bepalen. Bij het maken van de foto klapt de spiegel op, sluit het diafragma (= een mechanische iris midden in het objectief die een bepaalde hoeveelheid licht kan doorlaten of tegenhouden) zich naar de ingestelde waarde en opent de sluiter, zodat het licht op de sensor valt. Om te voorkomen dat er strooilicht op de sensor valt, sluit de spiegel de zoeker af (afbeelding 2.5). Afbeelding 2.5 Schematische tekening van een Canon 5D met een 100mm-macro-objectief en Canon-ringflitser.
20
Digitale mondfotografie
De helderheid van het beeld in de zoeker wordt bepaald door de lichtsterkte van het gebruikte objectief en de grootte van het matglas. Een objectief met een diafragma van f/2.8 kan meer licht doorlaten dan een objectief met een diafragma van f/5.6. Het is dus makkelijker om de scherpte te beoordelen bij een lichtsterk objectief in de zoeker. Uiteraard is dit verschil ook in de prijs van de lens terug te vinden. Het matglas (instelglas) in een camera waarop het beeld door de spiegel wordt geprojecteerd, is altijd even groot als de sensor. Bij een fullframe-sensor is het matglas dus groter en is het beeld door de zoeker ook groter en helderder. Om bij een cropsensor hetzelfde resultaat te krijgen, zal de diameter van de objectieflens kleiner gemaakt moeten worden. Het beeld dat u door de zoeker ziet geeft in de meeste gevallen 95% weer van het oppervlak van het gemaakte beeld. Iets kleiner dus dan het uiteindelijke beeld. Omdat een digitaal beeld niet het eindproduct is, is het ook niet belangrijk om een 100% zoekerbeeld te hebben. Als een dia het eindproduct wordt, is dat wel van belang. De reden dat niet gewoon altijd een 100% zoekerbeeld wordt gegeven, heeft te maken met de ‘gewone’ consument. Het vergroot de kans dat, ondanks een niet goed gekozen beeldkader, de voeten en hoofden van de gefotografeerden vaak toch nog net op de foto te zien zijn. Verder is de dioptrie (eenheid die wordt gebruikt om de sterkte van een lens aan te geven, waarbij 1 dioptrie 1 meter is) van de zoeker in te stellen naar de afwijking van de ogen van brildragende fotografen. De dioptrie-instelling loopt meestal van -3.0 tot +1.0. Die instelling is bij mondfotografie heel belangrijk, omdat de scherpte manueel wordt bepaald; er wordt dus niet met de autofocus gewerkt. Voor een zoeker geldt voornamelijk dat hij zo groot en helder mogelijk moet zijn, waardoor het handmatig scherpstellen gemakkelijker gaat. Menustructuur De menustructuren van de verschillende merken camera’s zien er op het eerste gezicht heel verschillend uit. Elke fabrikant probeert de bediening zo logisch en gemakkelijk mogelijk te maken, maar dat kan op nogal wat verschillende manieren. Toch bevatten de meeste menu’s de volgende elementen: Opname, Weergave en Instellingen. Sommige camera’s hebben een Custom menu, waarmee de camera zo veel mogelijk naar eigen wensen kan worden ingesteld. Het hangt van de gebruiker af welk merk hij het prettigst vindt.
21
2 Materiaal
Stroomgeverbruik Bij de aanschaf van een camera is het ook van belang rekening te houden met het stroomverbruik. Veel stroom wordt verbruikt door de beeldschermen. Meerdere schermen vragen om meer energie. Toch verbruikt een Dslr-camera relatief weinig stroom in vergelijking met de compact camera, omdat daarvan het scherm constant aan is. Bij een Dslr-camera wordt door de zoeker gekeken om een beeldkader te bepalen en niet op het schermpje achter op de camera. Dit gaat niet op als met de Live View-modus wordt gewerkt, een functie op de Dslr die de mogelijkheid biedt om toch te werken via het scherm achter op de camera. In de Dslr-camera’s voor consumenten is dikwijls een flitser ingebouwd. Bij gebruik kost de flitser uiteraard ook de nodige energie. 2.2
Accu’s en batterijen
Om digitaal te kunnen fotograferen is stroom nodig via een accu (afbeelding 2.6), batterijen of het lichtnet. Stroomvoorziening via het het lichtnet heeft als nadeel dat u beperkt bent qua bewegingsvrijheid. Ook moet er een aparte lichtnetadapter bij de camera worden aangeschaft. Bij een vaste opzet om te fotograferen zijn deze bezwaren misschien niet al te groot. Aangezien in de tandartspraktijk meestal veel bewegingsvrijheid gewenst is, heeft een accu in de camera de voorkeur. Het nadeel van werken met een accu is dat ze altijd net leeg zijn als u wilt fotograferen (afbeelding 2.7). Het is daarom raadzaam meerdere accu’s te kopen. Dat geeft de mogelijkheid om er continu een in de oplader te hebben zodat er altijd gefotografeerd kan worden. Temperatuur heeft een behoorlijke invloed op de levensduur van de accu. Een temperatuur van rond 238C levert een winst op tot 120 opnamen in vergelijking met een temperatuur van 08C. De hoeveelheid opnamen die gemaakt kan worden met e´e´n batterij wordt aangegeven in een tabel in het instructieboekje van de camera. Met de huidige accu’s kunnen zo’n vierhonderd foto’s worden gemaakt. Mocht dat te weinig zijn voor e´e´n dag, dan kan gekozen worden voor een vertical grip. Vertical grip/batterijgreep Een vertical grip is een toegevoegd apparaat met twee accu’s aan de onderzijde van de camera (afbeelding 2.8). Die wordt hierdoor wel zwaarder, maar er kunnen meer foto’s worden genomen. Een ander voordeel van een vertical grip is dat de camera gedraaid (verticaal) is vast te houden met extra bedieningsknoppen op voor de hand lig-
Afbeelding 2.6 Kijk in de specificaties welk type accu hoort bij de te gebruiken camera. Binnen hetzelfde merk is al een grote diversiteit.
22
Digitale mondfotografie
Afbeelding 2.7 Plaats van de accu aan de onderzijde van de Canon 5D mark II.
Afbeelding 2.8 Een vertical grip wordt onder de camera geschroefd en biedt de mogelijkheid om twee accu’s of AA-batterijen te gebruiken.
gende plaatsen. Dat is vooral bij het maken van portretopnamen erg prettig. Er is ook een vertical grip verkrijgbaar met een wireless file transmitter (zie ook hoofdstuk 5) waarmee beelden draadloos kunnen worden overgezet van de camera naar de computer. AA-batterijen Voor het gebruik van een flitser zijn AA-batterijen nodig. Werk met voldoende krachtige oplaadbare batterijen van nikkel-metaalhydride (NiMH) (afbeelding 2.9). Een snellader met twaalf batterijen zorgt ervoor dat er altijd opgeladen batterijen zijn en een reserveset.
23
2 Materiaal
Batterijen kunnen opraken als ze te vaak zijn opgeladen. In de bijsluiter staat hoe vaak de batterijen kunnen worden opgeladen en wat de levensduur ervan is. Er zijn ook nikkel-cadmium (NiCd)batterijen op de markt. De NiMH-batterijen verdienen echter de voorkeur, omdat ze niet te lijden hebben onder het geheugeneffect. Wanneer een NiCd-batterij steeds opgeladen wordt, terwijl de batterij nog niet goed ontladen was, neemt de capaciteit ervan af. NiMH-batterijen kunnen tot duizend keer worden opgeladen voordat ze helemaal leeg zijn. De kracht van een batterij wordt aangegeven in milliampe`re. Hoe hoger dit getal, des te sneller de flitser weer wordt opgeladen. Let op, het zegt niets over de hoeveelheid flitsen die ermee gemaakt kunnen worden. Het is belangrijk dat een batterij zo lang mogelijk de juiste spanning kan afgeven op een niveau dat het apparaat nodig heeft. Daalt het voltage hieronder, dan hoeft de batterij niet leeg te zijn, maar werkt hij niet meer in het betreffende apparaat. Wilt u snel werken en hebt u altijd opgeladen batterijen in de buurt, dan bent u het beste af met 2700 mAh NiMH-batterijen. 2.3
Geheugenkaarten
Om de data van de gemaakte foto’s te kunnen opslaan moet er in de camera een opslagmedium (geheugenkaart) worden geplaatst. Afhankelijk van soort en merk camera zijn er verschillende mogelijkheden. Een geheugenkaart (ofwel flashgeheugen) is ideaal voor het gebruik in mobiele apparaten. De kaartjes zijn klein, het stroomverbruik is gering en het geheugen is solid state (er zitten geen draaiende onderdelen in). Een flashgeheugen is ook snel. Soorten geheugenkaarten De meest gebruikte geheugenkaart is op dit moment SD (Secure Digital), waarvan ook twee kleinere varianten bestaan: mini-SD en micro-SD. Deze twee varianten worden voornamelijk in mobiele telefoons toegepast. Andere soorten geheugenkaarten zijn memorystick, xD Picture Card, CompactFlash en MMC (MultiMediaCard). De verschillende typen zijn niet onderling uitwisselbaar. Voor aanschaf is het verstandig in de specificaties van de camera na te gaan welk type nodig is. Ook als een nieuwe camera van hetzelfde merk wordt gekocht, kan het zijn dat er een ander type kaart nodig is.
Afbeelding 2.9 Oplaadbare AA-batterijen van diverse merken. Links een nieuwe generatie: always ready’s.
24
Afbeelding 2.10 CF-kaart van Kingston met 2 gigabyte geheugen.
Afbeelding 2.11 CF-kaart van SanDisk met 1 gigabyte geheugen.
Digitale mondfotografie
CompactFlash (CF) CompactFlash (CF; afbeeldingen 2.10 en 2.11) is lange tijd de meest gebruikte geheugenkaart geweest. Dat is nog steeds zo, in het bijzonder als een grote capaciteit noodzakelijk is. CF-kaarten zijn leverbaar met een geheugen tot 32 gigabyte (GB). De laatste tijd wordt de CF-kaart echter steeds meer verdrongen door de SD-kaart. Dat komt door het hogere stroomverbruik van de CF-kaart, maar vooral door de grootte ervan. In kleine Dslr-camera’s en in de compact camera’s is simpelweg geen plaats voor een CF-kaartslot; dat is de plaats waar de geheugenkaart in de camera moet worden geplaatst (afbeelding 2.12). Staat er op een CF-kaart UDMA (wat staat voor Ultra Direct Memory Access), dan kunnen op de kaart met snelheden tot 45 megabyte (MB) per seconde data worden weggeschreven. Hierdoor is het mogelijk met deze kaarten nog sneller actieopnamen te maken. Bovendien is de overdrachtsnelheid naar de computer merkbaar sneller. Dit laatste is natuurlijk interessant voor mondfotografie in de tandartspraktijk.
Afbeelding 2.12 CF-kaartslot in de Canon 5D mark II.
Afbeelding 2.13 SD-kaart van SanDisk met 512 megabyte geheugen.
Secure Digital (SD) De SD-kaart is de populairste geheugenkaart (afbeelding 2.13). Het is een speciale versie van de MMC. Deze kaart wordt voornamelijk in de compact camera’s en kleine Dslr-camera’s gebruikt. De aanduiding Secure heeft betrekking op de mogelijkheid om de kaart te beveiligen tegen het kopie¨ren van auteursrechtelijk beschermde bestanden. Een SD-kaart en een MMC zijn gemakkelijk met elkaar te verwarren vanwege het gelijke uiterlijk. De SD-kaart is iets dikker
25
2 Materiaal
dan de MMC en heeft een schuifje om de kaart te beveiligen tegen overschrijven. Aangezien SD-kaarten tegenwoordig ook in hoge capaciteiten leverbaar zijn, vormen ze een goed alternatief voor CompactFlash. Verder hebben ze als belangrijke voordelen een bescheiden grootte en een zuiniger energieverbruik. Het kaartslot in de camera is kleiner en de accu gaat langer mee. Secure Digital High Capacity (SDHC) SDHC (Secure Digital High Capacity) is de nieuwste ontwikkeling in de SD-familie; hiermee zijn veel hogere opslagcapaciteiten mogelijk (4-32 GB). SDHC-kaarten werken alleen in apparatuur die specifiek voor SDHC ontwikkeld is. Zowel de SDHC-geheugenkaarten als de geschikte apparatuur zijn herkenbaar aan het SDHC-logo. Voor het werken met deze kaarten op een oudere computer is een aparte SDHC-kaartlezer nodig. Wordt de camera rechtstreeks aangesloten op de computer, dan worden RAW-bestanden (onbewerkt digitaal negatief ) via de verkenner niet uitgelezen. Werkt u niet met dit bestandsformaat en maakt u gebruik van een nieuwe kaartlezer, dan is er niets aan de hand.
Snelheidscategoriee¨n SDHC Om de maximaal haalbare snelheid van de geheugenkaart inzichtelijk te maken, zijn er voor SDHC drie snelheidscategoriee¨n gedefinieerd. Ze geven een indicatie van de minimale schrijfsnelheid van de kaart. De indeling is als volgt:
Class 2
2 MB/s (of hoger)
Class 4
4 MB/s (of hoger)
Class 6
6 MB/s (of hoger)
In de praktijk blijken veel kaarten echter aanzienlijk sneller te werken; zoals al beschreven bij de CF-kaart zijn de hoogste snelheden tot op heden 45 MB/s.
26
Digitale mondfotografie
2.4
Objectieven
Objectieven zijn er in verschillende soorten, maten en merken. Om tot de juiste keuze te komen is het belangrijk een aantal criteria naast elkaar te leggen. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende soorten. In dit boek wordt uitgegaan van een fullframe Dslr-camera. Voor andere formaten camera’s gelden andere waarden.
Afbeelding 2.14 Standaard Canon-zoomobjectief met brandpuntsafstanden van 24 mm tot 70 mm.
Afbeelding 2.15 Een Canon-objectief met een vast 35mm-brandpunt.
Soorten Objectieven zijn er in twee soorten: zoomobjectieven (afbeelding 2.14) en objectieven met een vast brandpunt (afbeelding 2.15), ook wel primes genoemd. Met een zoomobjectief hebt u de mogelijkheid om vanuit e´e´n punt meer brandpuntsafstanden in te stellen. U hoeft dus niet te lopen om een bepaald beeldkader te krijgen. Dit is vooral erg gemakkelijk en praktisch op vakantie. U hoeft niet te slepen met een zware tas met objectieven en ook hoeft u niet voor elke situatie een andere lens op uw camera te schroeven. De kans dat er stof op de sensor komt is bovendien veel minder groot. Nadeel van een zoomobjectief is dat het moeilijk is te construeren, waardoor in de uiterste bereiken een vertekening ontstaat. In de groothoekstand is dat een tonvormige vertekening en in de telestand is dat een kussenvormige vertekening. Hierbij geldt echter dat hoe duurder de lens is, des te minder de vertekening er zal zijn (afbeeldingen 2.16, 2.17 en 2.18). Primes daarentegen zijn objectieven waarbij de optiek speciaal is geoptimaliseerd voor e´e´n brandpunt. Hierdoor is er minder vertekening en zijn er scherpere beelden. In het objectief van een prime zitten ook minder bewegende onderdelen. Dat komt de kwaliteit van de opnamen ten goede. Omdat er niet kan worden in- of uitgezoomd, zal de fotograaf moeten bewegen om tot de juiste compositie te komen. Voor dentale fotografie heeft dit als voordeel dat met reproduceerbare beelden wordt gewerkt. De instelling op een zoomobjectief is niet iedere keer precies gelijk te zetten en het zal ook snel worden vergeten om dit te doen. Dat geeft foto’s met verschillende beeldperspectieven, wat vooral zichtbaar wordt als de beelden naast elkaar staan in een presentatie. Brandpuntsafstanden Voor beide groepen objectieven (primes en zoomobjectieven) is er een verdere verdeling. Deze verdeling in objectieven heeft te maken met de brandpuntsafstand. De brandpuntsafstand is de afstand in millimeters tussen de sensor en het centrum van de lens. Bij een
2 Materiaal
27
Afbeelding 2.16 Een mondopname zonder noemenswaardige vertekening.
Afbeelding 2.17 Een mondopname met een bolle vertekening zoals de lijnen van het raster laten zien.
Afbeelding 2.18 Dezelfde opname maar dan met een holle vertekening.
28
Digitale mondfotografie
korte brandpuntsafstand is sprake van een groothoekopname, bij een lange brandpuntsafstand ontstaat een tele-effect. De brandpuntsafstand staat aangegeven op het objectief. Door de verschillende brandpuntsafstanden (afbeelding 2.19) is het mogelijk voor elke soort fotografie het meest geschikte objectief te kiezen. Voor landschappen wordt vaak gebruikgemaakt van een groothoek (korte brandpuntsafstand en grote beeldhoek). Voor het fotograferen van dieren in de natuur is een telelens handig (lange brandpuntsafstand en kleine beeldhoek). Beeldhoek De afbeeldingshoek of gezichtshoek bepaalt wat er in beeld komt op de foto (afbeelding 2.19). Is de beeldhoek 1808, dan komt de helft van de wereld in beeld. Elke brandpuntsafstand (links in afbeelding 2.19) heeft zijn eigen beeldhoek (rechts in afbeelding 2.19), zoals het schematisch overzicht laat zien. De grootte van de beeldhoek wordt kleiner als een objectief van een kleinbeeldcamera wordt gebruikt op een camera met een cropsensor. Dat komt doordat een gedeelte van de projectie buiten de beeldchip valt en dus niet wordt geregistreerd. Afbeelding 2.19 Deze afbeelding laat zien welke beeldhoek bij welke brandpuntsafstand hoort. In kleur is de onderverdeling van groothoek(rood), standaard- (groen) en teleobjectieven (blauw) aangegeven.
2 Materiaal
29
Standaardobjectieven Uitgaande van een fullframe-sensor (afmeting 36 6 24 mm kleinbeeld) is een 50 mm objectief een standaardobjectief. Het wordt standaardobjectief genoemd omdat de beeldhoek die u met uw ogen scherp ziet, overeenkomt met de beeldhoek van dit objectief (46,88). Toch is het zo dat mensen met de ogen eerder een waarneming doen in de uiterste ooghoeken. Een bal die van links komt neemt u bijvoorbeeld eerder waar dan dat u hem scherp ziet. U zit dan in het bereik tussen een 35mm-objectief en een 50mm-objectief. Om die reden wordt door fotografen dan ook vaak met een vast 35mmobjectief gewerkt. Met een standaardobjectief worden ook waarden voor het meetbereik van de lichtmeting en de autofocusvoorspelling in de specificaties van de camera gemeten. Met een ander objectief zijn de waarden anders. Toch is het standaardobjectief niet het meest geschikt voor mond- en portretfotografie omdat er nog te veel vertekening optreedt. Het is dus zaak te zoeken naar een lens met een kleinere beeldhoek. Groothoekobjectieven Groothoekobjectieven (afbeelding 2.20) hebben een beeldhoek van meer dan 608. Ze worden voornamelijk gebruikt in de landschapsfotografie. Een voordeel van deze objectieven is dat de scherptediepte (zie ook paragraaf 3.1, Diafragma) groter wordt naarmate de beeldhoek groter wordt. Nadeel is dat de afstandsverhoudingen in een foto snel verdwijnen. Dit houdt in dat een object in de achtergrond dichterbij lijkt te zijn dan het in werkelijkheid is. Dit is op te lossen door objecten in de voorgrond mee te fotograferen. Voor mondfotografie is dit objectief in het geheel niet geschikt omdat de totale verhouding uit de foto wordt gehaald. De frontelementen zullen er veel groter uitzien dan de molaren en achter de hoektand zal niet veel meer zichtbaar zijn. Dit probleem doet zich ook voor bij het fotograferen met een digitale compact camera. Omdat de camera in de macrostand alleen kan scherpstellen in het groothoekbereik krijgt u een vertekend beeld te zien. Bij portretten ontstaan de meest fantastische afbeeldingen: een heel grote neus en onzichtbare oren (afbeelding 2.21).
Afbeelding 2.20 Groothoek-zoomobjectief Canon 16-35 mm f/2.8.
30
Digitale mondfotografie
Afbeelding 2.21 Portretfoto gemaakt met groothoekobjectief; er ontstaat een lachspiegeleffect.
Afbeelding 2.22 Telezoomobjectief Canon 70-200 mm IS f/2.8.
Telelenzen Objectieven met een beeldhoek kleiner dan 25 graden worden telelenzen genoemd (afbeelding 2.22). In de praktijk zijn dat de 85mmobjectieven en alles daarboven tot 1200 mm. Met deze lenzen kunnen onderwerpen dichterbij worden gehaald. Vooral in de natuur is dat handig als u een schuw beest op de foto wilt zetten of een vogel hoog in de boom. Hoe lichtsterker en extremer de telelens is, des te hoger de prijs zal zijn maar vooral des te zwaarder het gewicht. Een telelens zorgt ook voor een kleine scherptediepte waardoor een portret bijvoorbeeld goed geı¨soleerd kan worden van de omgeving of achtergrond. Bij het maken van portretopnamen is dit belangrijk. Een mooie onscherpte wordt ook wel het bokeh genoemd. Bij mondfoto’s is dat niet wenselijk. Daarbij is het namelijk de bedoeling alles scherp in beeld te krijgen. Een lichte telelens (90-105 mm) heeft een heel mooie beeldpuntafstand voor portretopnamen, met als beeldkader van kin tot kruin en beide oren in beeld, van e´e´n tot anderhalve meter (afbeelding 2.232.26). Het effect van de scherptediepte is groter dan bij een 50mmobjectief en de vertekening is miniem. De manier waarop u met uw ogen een andere persoon ziet en beoordeelt komt overeen met het beeld dat wordt vastgelegd door een licht teleobjectief. Voor de portretopnamen zou dit dus ideaal zijn, maar voor de mondfoto’s moet u dan nog op zoek naar een ander objectief, want het doel is dichtbij fotograferen in de mond.
31
2 Materiaal
Afbeelding 2.23 Beeldkader van 50 mm. Het beeldkader bij een 50mm-objectief op een afstand van 150 cm.
Afbeelding 2.24 Een deelvergroting van afbeelding 2.23 zodat het gewenste beeldkader wordt verkregen.
Afbeelding 2.25 Het beeldkader bij een 100mm-objectief op een afstand van 150 cm laat een natuurlijker beeld zien dan afbeelding 2.26.
Afbeelding 2.26 Het beeldkader voor een portretopname (van kin tot kruin) bij een 50mm-objectief op een afstand van 50 cm van de persoon.
32
Digitale mondfotografie
Macrolenzen Om dichtbij te kunnen fotograferen moeten de lenzen in het objectief naar een andere positie kunnen schuiven om scherp te kunnen stellen. Dat kan alleen bij macrolenzen. Bij mondfotografie is het de bedoeling de details van kleine objecten (tanden) te fotograferen. Het is dus nodig die dicht te benaderen. Een macrolens kan een element ongeveer tot een afstand van 10 cm (voorkant van het objectief ) scherp krijgen. Op de lens wordt dan een vergrotingsfactor van 1:1 aangegeven (afbeelding 2.27). Dit houdt in dat het object dat wordt gefotografeerd op werkelijke grootte wordt vastgelegd op een fullframe-sensor. Macrolenzen met een vergrotingsfactor van 1:1 zijn lenzen met een vaste brandpuntsafstand (primes). Ze worden aangeboden met drie verschillende vaste brandpunten, te weten een 50mm-, 100mm- en een 180mm-macro-objectief. Om gemakkelijk in de praktijk mondfoto’s en portretten te kunnen maken dient dus gekozen te worden voor een licht tele/macro-objectief. Op die manier combineert u een prime 100mm-objectief voor het maken van portretopnamen op een afstand van e´e´n tot anderhalve meter met een macrofunctie om voldoende dichtbij te kunnen fotograferen met de juiste beelduitsnede. Er hoeft dan tijdens het fotograferen in de mond of het portret niet te worden gewisseld van objectief.
Afbeelding 2.27 Op het objectief staat behalve de vergrotingsfactor (zie ook paragraaf 3.9) ook de afstand waar het ideale focuspunt ligt in meters en feet.
2 Materiaal
33
Fisheye-lenzen Fisheyelenzen zijn specialistische lenzen waarmee met 1808 beeldhoek kan worden gefotografeerd. Er is sprake van een extreme vertekening, zeker als u iets omhoog of omlaag fotografeert. De fisheyelenzen hebben deze naam vanwege de bolling van de voorste lens in het objectief die op de bolle vorm van een vissenoog lijkt. Tilt-shiftlenzen Tilt-shiftlenzen worden voornamelijk gebruikt in de architectuur en voor studiowerk. Hiermee is het mogelijk perspectiefvertekening te compenseren door de lens verticaal te verstellen. Een gebouw dat van onderaf is gefotografeerd lijkt altijd achterover te vallen omdat de basis breed is en de top smal. Door de hoek in het objectief aan te passen, verdwijnt dit effect en staat het gebouw recht op de foto. Bij studiowerk is vooral de mogelijkheid om de scherpte op een bepaalde plek te cree¨ren van belang. Deze kan heel nauwkeurig worden ingesteld. Voorzetlenzen Er kan ook voor voorzetlenzen (afbeelding 2.28) worden gekozen. Dat zijn vergrootglazen die voor op het objectief worden geschroefd. Deze lenzen geven echter meer vertekening (bolvormig, rechte lijnen worden krom), vignettering (donkere hoekjes), minder scherpte en een lager contrast dan een gespecialiseerd objectief. Er is dus zeker kwaliteitsverlies en ook de lichtsterkte van het gebruikte objectief neemt af, omdat het licht door meer lenzen moet. Prijstechnisch zijn voorzetlenzen ten opzichte van een macro-objectief wel heel gunstig. Afbeelding 2.28 Een voorzetlens is een loep die voor het objectief wordt geschroefd.
34
Digitale mondfotografie
Bewegingsonscherpte/beeldstabilisatie Doordat met een telelens over een grote afstand wordt gefotografeerd, wordt ook de beweging met de camera versterkt. Een kleine beweging geeft al snel bewegingsonscherpte in de verte, waar u de foto maakt. Om deze bewegingsonscherpte te voorkomen is er een aantal mogelijkheden. De meest eenvoudige is om voor een snelle sluitertijd te zorgen. Er moet dan wel voldoende licht zijn. Om dat te bepalen, wordt gebruikgemaakt van de brandpuntsafstand. Met een 200mm-teleobjectief bijvoorbeeld moet de sluitertijd minimaal 1/200 seconde zijn om geen bewegingsonscherpte te krijgen. Ee´n gedeeld door de brandpuntsafstand geeft de minimale sluitertijd aan om bewegingsonscherpte te voorkomen. Als er te weinig licht is, kan gebruik van een statief handig zijn. Er zijn statieven met e´e´n, drie of vier poten. Houd wel rekening met een extra apparaat dat u moet meenemen. Een andere oplossing is de zogenaamde beeldstabilisatie, een ingebouwd mechanisme in de lens of camera dat er, afhankelijk van het gebruikte systeem, voor zorgt dat u twee tot vier stops voordeel hebt. Hebt u bijvoorbeeld voor een bepaalde foto een sluitertijd van 1/500 seconde nodig zonder beeldstabilisatie, dan is het mogelijk dezelfde foto met stabilisatie te maken met 1/125 seconde (46 langzamer) zonder dat er bewegingsonscherpte optreedt. Dit is vooral handig als u foto’s maakt van bewegende voorwerpen bij weinig licht en/of als u werkt met telelenzen. Deze optie zit over het algemeen alleen op de duurdere lenzen en slechts op sommige camera’s. Of een camera of objectief over beeldstabilisatie beschikt, wordt bij de verschillende merken anders aangeduid. Bij Canon heet het IS (Image Stabilization), bij Nikon VR (Vibration Reduction), bij Sony is het Super Steady Shot en bij Panasonic OIS (Optical Image Stabilizer). Bij Sony en Pentax is beeldstabilisatie in de body ingebouwd, de andere merken bouwen het in de objectieven in. Het voordeel van stabilisatie in de camera is dat die gebruikt kan worden voor alle objectieven (goedkoper) en dat het objectief lichter van gewicht is. Nadeel is dat beeldstabilisatie continu stroom verbruikt als hij aanstaat. Selectiecriteria Voor mondfotografie is een 90mm-, 100mm- of 105mm-macroobjectief (afhankelijk van het gekozen merk) het meest geschikt. Vervolgens rest de keuze tussen een lens van de camerafabrikant (Sony, Nikon, Canon of Pentax bijvoorbeeld) en een lens van een gespecialiseerde fabrikant (Tamron of Sigma). Gewicht, grootte, prijs, lichtsterkte, contrast, scherpte, vertekening, autofocus(AF)snelheid, lenscoating en gebruikt materiaal kunnen voor een foto-
2 Materiaal
35
graaf een reden zijn om een bepaald merk lens te kiezen. In een fotozaak weten ze veel van camera’s en lenzen maar over het algemeen niets van mondfotografie. Hoe nu te bepalen welk objectief het meest geschikt is zonder dat u de hoofdprijs betaalt? Om lekker te kunnen werken is het prettig als de camera niet topzwaar wordt. Omdat u vaak alleen de foto’s maakt, komt u altijd handen tekort. U moet immers ook de patie¨nt bijsturen, een mondspiegel vasthouden of even het speeksel wegzuigen. Dan is er maar e´e´n hand voor de camera beschikbaar. Als die dan ook nog de neiging heeft om naar voren te kantelen door de zware lens, wordt mondfotografie nodeloos ingewikkeld. Gewicht is dus belangrijk. Het gewicht van een objectief wordt bepaald door de hoeveelheid gebruikte lenzen in het objectief en de toegepaste materialen. Voor de mondfotograaf is voornamelijk van belang waar het glas zich in de lens bevindt. Het is ideaal als zo veel mogelijk glas dicht bij de body van de camera zit. Ook het verplaatsen van de elementen in de lens, doordat de vergrotingsfactor wordt ingesteld, mag niet leiden tot een ongewenste gewichtsverdeling. Aangezien bij macrolenzen wordt gewerkt met een prime is er op het gebied van contrast en scherpte niet een dusdanig verschil dat dit zichtbaar is in de gemaakte beelden. Vignettering (donkere randen) komt voor bij een maximale diafragmaopening en wordt minder naarmate er gediafragmeerd wordt. Omdat de macrolenzen lichtsterk zijn (diafragma f/2.8) en voor portretfotografie met f/5.6 of f/8 wordt gewerkt en bij intraorale opnamen met f/22 speelt dit geen rol. Vertekening van het beeld komt vooral voor bij zoom- en superzoomobjectieven in de uiterste standen. Bij de groothoekstand is er sprake van tonvormige vertekening en in de telestand van kussenvormige vertekening. Dat houdt in dat lijnen die recht horen te zijn naar binnen of naar buiten afwijken. Ook hiervan hebt u geen last. Als je kijkt naar de constructie heb je, ongeacht het merk, met macrolenzen altijd een betere lens in handen. Een betere lens is te herkennen aan zijn grotere gewicht (meer interne glaselementen), de stalen vatting (het gedeelte waar de lens mee op de camera wordt gedraaid; afbeelding 2.29) de grootte (groter, omdat er meer lenzen in zitten) en de betere afwerking. Afbeelding 2.29 Links een metalen vatting van het objectief en rechts de goedkopere plastic uitvoering.
36
Digitale mondfotografie
Blijven over een mooi bokeh en een snelle AF. Wat de AF betreft zijn we gauw klaar. Die wordt niet gebruikt en is dus ook niet van belang. Het bokeh speelt ook geen rol omdat de achtergrond bij de portretopnamen een zo onopvallend en neutraal mogelijke kleur moet hebben zonder enig relie¨f. Zijn gewicht en prijs de belangrijkste criteria, dan voldoet het Tamron SP AF90 mm f/2.8 Di 1:1 macro-objectief (afbeelding 2.30) het meest aan de gestelde eisen. Zijn gewicht en prijs iets minder van belang en geeft u de voorkeur aan altijd dezelfde afstand van de flitser naar de camera, dan is een objectief met interne scherpstelling (afbeelding 2.31) (er komt geen buis naar buiten bij het scherpstellen) de juiste keuze. Dit zijn de objectieven van de cameramerken. Afbeelding 2.30 Het Tamron SP AF90 f/ 2.8 Di 1:1 macro-objectief is relatief licht en scherp geprijsd. De macro-opnamen worden in de uitgeschoven stand gemaakt.
Afbeelding 2.31 Canon 100mm-macroobjectief f/2.8. De lenzen in het objectief verplaatsen, waardoor de lengte van het objectief gelijk blijft bij portret en macroopnamen.
37
2 Materiaal
Uv-filters Werken met lenzen vraagt om een stukje zorg. Een ongeluk zit in een klein hoekje en die zijn er veel in een praktijk. Om een objectief, en zeker het voorste glas, goed te beschermen, is het aan te raden een ultraviolet(uv-) filter(afbeelding 2.32) voor het objectief te draaien. Dat is een filter (extra glaasje) van rond de twintig euro, dat snel en gemakkelijk kan worden vervangen als er een kras op komt. Dat geldt niet voor de lens. Het glas van de lens kan wel gepolijst worden, maar dat is kostbaar en de lens is dan een tijd niet beschikbaar. Afbeelding 2.32 Een uv-filter moet voor op een objectief worden geschroefd en zorgt voor bescherming van het glas van het objectief zelf.
Een voordeel van het Tamron-objectief is dat het glas diep in het objectief ligt, waardoor het veel minder kwetsbaar is. Bij het Canonobjectief is het niet mogelijk te werken met een uv-filter in combinatie met de te gebruiken flitser. De bescherming moet dan van de flitser komen die voor de lens zit geklemd. 2.5
Flitser/ledverlichting
Om de juiste belichting voor de verschillende foto’s te krijgen, is het nodig om te werken met een extra lichtbron. Lichtbronnen zijn er in twee varianten. Een flitser of continu licht, ofwel ledverlichting. Led staat voor light emitting diode. Een led is dan ook geen lamp, maar een diode (een op elektriciteit aangesloten element dat licht uitstraalt). Bij de flitsers is er een onderscheid te maken in blokflitsers, ringflitsers, tangflitsers en studioflitsers. De verschillen komen aan bod in de volgende paragraaf. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het
38
Digitale mondfotografie
instellen van de verschillende lichtbronnen en de bijbehorende instellingen in de camera. Flitsers zijn er voor verschillende doeleinden, allereerst natuurlijk om in een donkere ruimte – zoals de mond – toch te kunnen fotograferen. Verder is het mogelijk met een externe flitser een onderwerp indirect uit te lichten. Dat kan door de flitskop op een muur of het plafond te richten, waardoor het flitslicht wordt weerkaatst en er een natuurlijkere belichting van het onderwerp ontstaat. Daarnaast is het mogelijk om de flitser als invulflits te gebruiken, tegenlicht te compenseren of bijzondere lichteffecten te cree¨ren. TTL Om goed belichte foto’s te krijgen, is het handig als de flitser en camera met elkaar communiceren over het afgeven van de benodigde hoeveelheid licht en de opname hiervan op de sensor. TTL (through the lens) is een techniek om door de lens van een camera de benodigde hoeveelheid licht te meten. De belichting wordt dus geregeld door een lichtmeting via de lens van de fotocamera. Wanneer een camera een foto maakt met flits, wordt de hoeveelheid licht die terugkaatst vanaf de film in de camera gemeten terwijl de sluiter openstaat. Wanneer voldoende licht het filmvlak heeft bereikt, wordt de flitser automatisch afgesloten. Dit systeem is gemaakt voor film en niet voor een sensor. Dat heeft te maken met een verschil in reflectiekarakteristiek die bij de oude film heel anders is dan bij een sensor. Daarom is het niet mogelijk een flitser uit het analoge tijdperk te laten werken op een digitale camera. Voor zover bekend is hierop e´e´n uitzondering en dat is de sensor die in de Fuji-camera’s wordt gebruikt. Die heeft een vergelijkbare reflectiekarakteristiek als een 35mm-filmpje. Op dit moment zijn van alle fabrikanten flitsers verkrijgbaar die TTL werken met hun digitale body’s. Ringflitsers Voor het maken van mondfoto’s zijn ringflitsers (afbeelding 2.33) het eenvoudigst om mee te werken. De flitsers zijn niet in een ring geplaatst zoals de naam doet vermoeden, het zijn twee flitsbuizen die links en rechts dicht bij het objectief zitten. Het licht dat door deze flitsers wordt afgegeven komt door de beperkte opening van de mond (om het flitslicht naar binnen te geleiden) goed op de plaats waar u het wilt hebben. Helaas ontstaat hierdoor een vlakke verlichting en flitst u een gedeelte van de oppervlaktestructuur van elementen weg. Door met de lichtsterkte van de afzonderlijke flitsbuizen ten opzichte van elkaar te werken is daar weer iets aan te
2 Materiaal
39
doen. Dat zijn wel extra handelingen die het instellen niet vergemakkelijken. Afbeelding 2.33 De ringflitser van Canon met de controller die tal van instelmogelijkheden kent.
De ringflitser is ook te gebruiken voor portretopnamen, maar dan moet u twee zaken voor lief nemen. Ten eerste is de kans op rode ogen veel groter dan met een blokflitser (afbeelding 2.34). Rode ogen ontstaan doordat de flitser dicht bij de lens zit en het flitslicht via het netvlies door de ogen van de personen terugreflecteert naar de camera. Hoe donkerder de omgeving is, des te groter de pupil en des te groter het effect zullen zijn. Als u de persoon die u wilt fotograferen vooraf in een lichtbron laat kijken, verkleint de pupil zich en hebt u er minder last van. Hiervan wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt bij rodeogenreductie (ROR) door middel van een voorflits. Afbeelding 2.34 (links) Als de flitser dicht bij het objectief zit, is al snel sprake van rode ogen. Afbeelding 2.35 (rechts) Er is een duidelijke schaduwrand rond het portret zichtbaar, die ontstaan is door het gebruik van de ringflitser.
40
Digitale mondfotografie
Het tweede nadeel is de schaduwrand rondom het gemaakte portret (afbeelding 2.35). Hoe dichter iemand op de achtergrond staat, des te smaller de rand is. De schaduw is dan wel erg hard. Staat de persoon verder van de muur, dan wordt de schaduwrand een stuk breder maar ook zachter. Als de foto juist is gemaakt en de afstand tot de muur is groot genoeg, dan is de schaduwrand breder dan het gemaakte beeld en is deze niet zichtbaar. Dit is een snelle en goedkope manier om toch acceptabele portretfoto’s te maken. Uiteraard kunt u ook genoegen nemen met een schaduwrand als de ruimte om de foto’s te maken beperkt is. Als u dat niet wilt, zit er niets anders op dan te werken met studioflitsers. Als je kijkt van welke merken er ringflitsers op de markt zijn, dan valt vreemd genoeg op dat er van Nikon en Sony geen ringflitsers verkrijgbaar zijn. Deze merken hebben alleen een tangflitser met TTL voor hun Dslr (zie verderop onder ‘Twinlights/tangflitsers’). Sigma daarentegen levert met zijn EM-140 DG Macro Flash voor alle populaire merken een zeer geschikte ringflitser (afbeelding 2.36). Afbeelding 2.36 De Sigma-ringflitser is voor verschillende cameramerken te koop.
Ringledlichten Ringledlichten zijn op de markt gekomen bij de digitale compact camera’s. Met maar liefst acht ledlampjes wordt een object continu verlicht (Nikon SL-1) (afbeelding 2.37). Inmiddels is er ook het SaraLed ringlightssysteem met 32 lichtdioden, dat te gebruiken is in combinatie met een Dslr-camera en veel meer licht geeft.
2 Materiaal
41
Afbeelding 2.37 De al iets oudere Nikon Coolpix 4500 met SL-1 ringledlicht was in 2002 een betaalbare digitale oplossing voor mondfotografie.
Een verdere uitbreiding van ringledlichten voor mondfotografie is het systeem van Doctorseyes. Hiervan is een eenvoudige versie te koop in combinatie met een digitale compact camera (afbeelding 2.38), een uitgebreid systeem met extra zijstukken en talloze verschillende instellingen om het licht te modelleren (afbeelding 2.39). Een groot voordeel van deze manier van verlichten is dat u precies kunt zien wat u doet. Het licht is namelijk constant aan en de ledlampen zijn afzonderlijk van elkaar te bedienen. Omdat het licht in veel sterktes en met veel mogelijkheden kan worden ingesteld via de Power & Light Controller, die als oplaadbaar battery-pack niet alleen de spanning voor de led’s levert, maar tegelijkertijd als controle-unit de instelmogelijkheden van de led’s regelt, is het mogelijk het te fotograferen onderwerp perfect uit te lichten. Nadelen zijn dat de patie¨nt wordt verblind door de hoeveelheid helder licht en dat de instellingen van de camera danig moeten worden aangepast om tot goede resultaten te komen door het ietwat blauwe ledlicht en het lichttekort voor de hogere diafragmawaarden. Door de vele instelmogelijkheden is het niet gemakkelijk en snel werken. Verder is het battery-pack snel leeg en moet dus vaak worden opgeladen.
42
Digitale mondfotografie
Afbeelding 2.38 De digitale compact camera van Doctorseyes waarmee snel een overzichtsfoto van het front kan worden gemaakt.
Afbeelding 2.39 De uitgebreide set van Doctorseyes op de Canon 5D mark II.
Blokflitsers Een blokflitser (afbeelding 2.40) is een apart apparaat dat aangesloten kan worden op de camera via de flitsvoet of via een flitskabel. Het is een lichtbron die krachtiger is dan de pop-upflitsers op consumentencamera’s en heeft een eigen voedingsbron. De sterkte van deze flitsers wordt aangegeven met een richtgetal, een maat voor de lichtopbrengst. Hoe hoger het richtgetal is, des te krachtiger is de flitser. De huidige flitsers werken ‘dedicated’ en het richtgetal is alleen nog van belang voor de maximale afstand waarop met een bepaald diafragma nog gefotografeerd kan worden. Dedicated flitsers zijn speciaal ontworpen om samen te werken met de camera. Voor het meten van de belichting wordt het meetsysteem (DDL,
2 Materiaal
43
door de lens) van de camera gebruikt. Hierdoor is de fotograaf verzekerd van een goede belichting zonder dat hij op de flitser zelf iets hoeft in te stellen. Een ander groot voordeel van een externe flitser is de mogelijkheid om de flitskop te draaien en het onderwerp indirect te belichten. Een blokflitser kan gebruikt worden om een portretopname te maken. Verder kan de blokflitser via de infraroodsensor meeflitsen op de achtergrond, waardoor de schaduw rond het portret die is ontstaan door de ringflitser, wordt weggeflitst. Meeflitsen is echter niet bij elk merk mogelijk. Afbeelding 2.40 De duurdere blokflitsers kan de flitskop worden gekanteld en gedraaid, zodat indirect flitsen tot de mogelijkheden behoort.
Twinlights/tangflitsers Twinlights en tangflitsers zijn twee blokflitsers die aan weerszijden van het objectief op een ring zijn bevestigd. Ze zijn afzonderlijk van elkaar over deze ring in de gewenste stand te zetten. Verder kunnen ze naar binnen of naar buiten worden gekanteld. Bij het fotograferen moeten de flitskoppen in de juiste richting worden gedraaid, zodat het flitslicht ook in de mond komt. Doordat de flitskoppen verder van de lens afstaan, wordt voorkomen dat de voortanden maximaal flitslicht ontvangen en er een vlakke verlichting ontstaat. Nadeel is dat snel wordt vergeten de flitskoppen in de juiste stand te plaatsen. Ook ontstaat er achter in de mond bij de tubers een schaduwrand door het verder afstaan van flitskoppen van de lens. Deze flitsers zijn duurder dan een ringflitser (afbeeldingen 2.41 t/m 2.48).
44
Digitale mondfotografie
Afbeeldingen 2.41 en 2.42 De flitsers zijn niet goed gericht, waardoor er hinderlijke schaduwpartijen ontstaan achter de eerste molaar.
Afbeeldingen 2.43 en 2.44 De schaduw wordt al veel minder doordat de flitskoppen iets naar binnen zijn gedraaid.
Afbeeldingen 2.45 en 2.46 Door de flitskoppen goed naar binnen te zetten ontstaat een minder vlakke verlichting en worden de transparanties en de oppervlaktestructuur goed zichtbaar.
Afbeeldingen 2.47 en 2.48 Bij het naar boven verplaatsen van de linkerflitskop verplaatst het spitslicht zich op het buccale vlak van de 11.
45
2 Materiaal
Afbeelding 2.49 Adapterringen maken het mogelijk ringflitsers vast te klikken op het objectief.
Adapterringen De verschillende ringflitsers en tangflitsers moeten voor op een objectief worden geplaatst. Bij de Sigma-ringflitser worden twee adapterringen geleverd (55 en 58 mm). Bij objectieven met een andere filterdiameter moeten ze apart worden gekocht. Bij een Tamron-objectief in combinatie met een Canon-ringflits moeten er extra ringen komen. Die zijn nodig om de flitser voor op het objectief te klikken. De filtermaat van een Tamron-objectief is 55 mm. Hierop moet een step-upring geplaatst worden van 55 mm naar 58 mm. Dan kan er daarna een Cokin ring REF A-458 Ø58 op worden gedraaid (afbeelding 2.49). Met deze combinatie kan zowel de ringflitser als de twinlight worden vastgeklikt. Bij een Nikon SB-R1C1 Macro Flitser inclusief SU-800 worden de adapterringen voor filtermaten van 52/62/67/72/77 mm meegeleverd. Het is van belang om bij de aanschaf van een ringflitser te controleren of de juiste adapterring is bijgeleverd. 2.6
Wanghaken/lipretractors
De investering in een goede Dslr-camera met accessoires is nog niet voldoende om goed belichte mondfoto’s te kunnen maken. Om maximaal gebruik te kunnen maken van de mooie apparatuur moet er voldoende ruimte zijn om de juiste beelden te kunnen fotograferen. De lippen, tong en wangen zitten namelijk altijd in de weg en ook is het haast onmogelijk een goede occlusale opname te maken
46
Digitale mondfotografie
zonder spiegels te gebruiken. Bij de keuze in wanghaken en mondspiegels is het zaak daar rekening mee te houden. Wanghaken Wanghaken zijn er in veel verschillende vormen, maten en materialen (afbeelding 2.50). Belangrijk is dat de wanghaak zo groot is dat de kiezen maar net op elkaar kunnen. Dat betekent dat hoe groter de wanghaak is, des te beter het uiteindelijke resultaat zal zijn. Wanghaken moeten ervoor zorgen dat lippen zo ver mogelijk aan de kant worden gehouden, zodat ze geen schaduw kunnen veroorzaken. Ook dienen de wangzakken zo ver mogelijk open te staan, zodat het licht van de flitser goed in de mondholte kan komen (afbeeldingen 2.51-2.56).
Afbeelding 2.50 Drie voorbeelden van de vele verschillende wanghaken.
2 Materiaal
47
Afbeelding 2.51 Afbeelding 2.52 Kinderwanghaken gebruikt bij een volwassen patie¨nt Het resultaat van te kleine wanghaken: het tandvlees geven niet het gewenste resultaat. verdwijnt achter de lippen.
Afbeelding 2.53 Door de smalle wanghaken kan het flitslicht niet optimaal de mondholte belichten.
Afbeelding 2.54 Niet verkeerd, maar met bredere wanghaken zou meer van het tandvlees zichtbaar zijn.
Afbeelding 2.55 De grootste wanghaak levert het mooiste zicht op de tanden en het omliggende weefsel.
Afbeelding 2.56 Het resultaat van de juiste wanghaak bij deze patie¨nt.
48
Digitale mondfotografie
Laat de patie¨nt zelf de wanghaken vasthouden met de duim naar voren (afbeelding 2.57). Dan bestaat de natuurlijke neiging de haken naar voren te duwen. Als de patie¨nt de haken andersom vasthouden, worden de haken naar achter getrokken en krijgt u niet het gewenste resultaat (afbeelding 2.58).
Afbeelding 2.57 Afbeelding 2.58 De patie¨nt houdt de duimen naar voren en heeft zo de Als de haken naar achteren worden getrokken, staan natuurlijke neiging de haken van zich af te duwen. de wangzakken niet mooi open.
De haken moeten goed en gemakkelijk kunnen worden gereinigd. Ze dienen op een temperatuur van ongeveer 1008C te worden gedesinfecteerd. De hoeken en randen moeten goed zijn afgerond, zodat ze niet pijnlijk zijn voor de patie¨nt. Er blijven dan nog een aantal mogelijkheden over. Plastic wanghaken Plastic wanghaken zijn het meest geschikt omdat ze de kleur van het onderliggende weefsel overnemen. Ze zijn namelijk transparant en zijn in veel maten verkrijgbaar (afbeelding 2.59). Er zijn ook kindermaten. Belangrijk is wel dat ze gemaakt zijn van stevig, niet heel buigzaam plastic. Met stevige retractors is er meer controle bij het hanteren. Verder is er de mogelijkheid deze haken individueel aan te passen, zodat de set gebruikt kan worden bij het gebruik van occlusale spiegels (afbeelding 2.60). Als de onderste haak niet wordt verwijderd, zal die de spiegel telkens verplaatsen of is het onmogelijk de bovenlip goed naar craniaal te verplaatsen (afbeeldingen 2.61 en 2.62).
49
2 Materiaal
Afbeelding 2.59 De cheek retractor double end large (106-7079) van Schein is zowel voor de frontale als zijdelingse opname zeer geschikt.
Afbeelding 2.60 Een aangepaste wanghaak voor occlusale opnamen met een spiegel. De onderste haak heeft de originele vorm.
Afbeelding 2.61 De onderste haak is niet verwijderd waardoor de spiegel niet goed kan worden gekanteld.
Afbeelding 2.62 Door de onderste haak te verwijderen ontstaan er betere mogelijkheden.
Dan zijn er nog de zelfspanners (afbeelding 2.63). Nadeel daarvan is dat de wangen niet mooi open komen te staan en de mond niet optimaal wordt geopend (afbeeldingen 2.64 en 2.65). Metalen wanghaken Het gebruik van metalen wanghaken is niet aan te bevelen omdat ze het licht van de ringflits sterk reflecteren. De enige manier om dit probleem enigszins op te lossen is door het metaal mat te stralen. Draadstalen wanghaken Bij draadstalen wanghaken is er de keuze tussen een zelfspanner en losse haken. Ook hierbij kunnen reflecties ontstaan. Toch is de draadstalen zelfspanner voor het fotograferen aan te raden (afbeeldingen 2.66, 2.67 en 2.68). De mond wordt ver en goed openge-
50
Digitale mondfotografie
houden en eventuele laterale spiegels kunnen mooi erachter worden geschoven, zodat het mogelijk is de camera met twee handen vast te houden. Ze zijn verkrijgbaar in verschillende maten bij Hu-Friedy (Orringer-retractor).
Afbeelding 2.63 De spandex is in veel praktijken aanwezig.
Afbeelding 2.66 Bij Hu-Friedy wordt met draadstaal gewerkt, effectief maar minder patie¨ntvriendelijk.
Afbeelding 2.64 Afbeelding 2.67 Duidelijk zichtbaar is dat de haken de mondholte niet De zelfspanner van Hu-Friedy zoals die in de mond zit. optimaal openen.
Afbeelding 2.65 Ondanks dat het krap is en lastiger, kan toch een goede foto worden gemaakt.
Afbeelding 2.68 Het resultaat van de Orringer-retractor.
2 Materiaal
51
Lipretractors Lipretractors (afbeelding 2.69) zorgen ervoor dat bij het maken van occlusale opnamen de lip niet labiaal tegen de elementen wordt getrokken. Ze zijn er in verschillende breedtes en verkrijgbaar in zwart geanodiseerd aluminium (afbeelding 2.70) of plastic. De plastic retractor heeft aan de andere zijde een wanghaak. De metalen zijn stevig en buigen niet, waardoor ze goed doseerbaar te gebruiken zijn. Het handvat moet onder een hoek weggebogen zijn van de liphouder, zodat deze niet in de weg zit bij het fotograferen (afbeeldingen 2.71 en 2.72). Uiteraard geldt voor het reinigen hetzelfde als voor de wanghaken.
Afbeelding 2.69 Afbeelding 2.70 De bovenste retractor biedt meer stevigheid en ruimte Van Doctorseyes zijn verschillende maten zwart door het gebogen handvat. Deze is geschikt om goede geanodiseerde lipretractors leverbaar. occlusale opnamen te maken.
Afbeelding 2.71 Afbeelding 2.72 Een slappe plastic retractor buigt door en het handvat Een stevig handvat dat is weggebogen geeft controle staat niet onder een hoek. en ruimte om goede occlusale opnamen te maken.
52
Digitale mondfotografie
2.7
Spiegels/contrastor
Om een laterale opname loodrecht op het buccale vlak te kunnen maken is het nodig met een spiegel te werken. De wang kan namelijk niet ver genoeg opzij worden getrokken, waardoor u de foto niet in de juiste hoek in kunt schieten. Voor de occlusale opnamen geldt hetzelfde. Wilt u op een normale manier een occlusale opname maken, dan is een spiegel nodig. Oppervlak Spiegels zijn er van gepolijst metaal, opgedampt metaal of van glas. Gepolijst metaal (afbeelding 2.73) is gemakkelijk te reinigen in een autoclaaf en kan niet kapot vallen. Nadeel is dat op de metalen oppervlakken snel krassen komen. Deze producten zijn onder andere verkrijgbaar bij Nichrominox in Frankrijk (afbeelding 2.74). Een rhodium opgedampte metalen spiegel is een mooie tussenoplossing. Die heeft het spiegelend oppervlak met de juiste reflectie, kan niet kapot vallen en is krasvast. Het enige nadeel is dat de dikte niet heel groot is, waardoor de randen wat meer snijden dan bij de dikkere spiegels van glas. Ze worden onder andere geleverd door Hager en Werken (afbeelding 2.75). Jakobi Dental levert zelfs een edelmetaal opgedampte spiegel met een ventilator, waardoor er nooit meer sprake is van een beslagen spiegel. Een normale spiegel is een spiegelende laag met daarover een laag glas. In de mond krijgen deze spiegels een ghost image, dat ontstaat door de glaslaag op het spiegelende vlak. In de mond is zo’n spiegel dus niet bruikbaar. Derhalve is het noodzakelijk gebruik te maken van speciaal opgedampte spiegels, dat kan met rhodium, chromium of – beter nog – titanium (afbeelding 2.76). Dergelijke spiegels zijn krasvaster en reflecteren in het zichtbare lichtspectrum zo’n 73%. Doctorseyes claimt met een ultrabright coating een reflecterend oppervlak van bijna 100% (afbeelding 2.77).
53
2 Materiaal
Afbeelding 2.73 Een gepolijste metalen mondspiegel van Nichrominox.
Afbeelding 2.74 Afbeelding 2.75 Chromium opgedampte spiegels met een handvat van Een voorbeeld van een rhodium opgedampte edelmeNichrominox. Ook PTJ international levert spiegels taalspiegel van Hager en Werken. met handvatten.
Afbeelding 2.76 Voorbeelden van chromium, titanium en rhodium opgedampte spiegels met het reflecterend resultaat.
Afbeelding 2.77 De glasspiegel van Doctorseyes met ultrabright coating heeft een mooie vorm en werkt erg prettig.
54
Digitale mondfotografie
Vormen De vorm van een spiegel is van groot belang. Simpel gezegd is de beste vorm voor een occlusale spiegel die van een afdruklepel. Het spreekt voor zich dat op de plek waar een tandenboog op zijn breedst is de spiegel dat ook moet zijn. Kijkend naar de verschillende vormen spiegels die verkrijgbaar zijn, wordt daar wel eens anders over gedacht (afbeelding 2.78). Ook is een handvat prettig, u krijgt geen vingers op de spiegel die zichtbaar worden op de foto. Wat de vorm van de laterale spiegel (afbeelding 2.79) betreft: hoe groter de spiegel, des te gemakkelijker er de juiste foto mee gemaakt kan worden.
Afbeelding 2.78 De vorm en het handvat lijken handig maar in de praktijk is de houder altijd zichtbaar op de foto.
Afbeelding 2.79 Diverse vormen laterale spiegels voor buccaal en linguaal.
Aandachtspunten Bij het werken met spiegels moet op de volgende punten worden gelet: – Spiegels beslaan in de mond. Om dit te voorkomen is het aan te raden de spiegels voor het fotograferen te verwarmen met warme lucht of met warm water. – Ga voorzichtig om met de spiegels, zodat er geen krassen op het spiegelende oppervlak komen. – Hoek van uitval is hoek van inval bij een spiegel (zie voor uitleg paragraaf 4.3, Occlusaal boven). Hierdoor is het mogelijk te bepalen hoe in de spiegel het beste resultaat kan worden verkregen.
2 Materiaal
55
– Zorg bij het fotograferen dat er geen vingers in beeld komen. – Fotografeer zo dat u alleen het spiegelbeeld fotografeert. – Gebruik de juiste zijde van de spiegel. – Foto’s gemaakt in een spiegel moeten in de computer horizontaal gespiegeld worden. – Gebruik altijd een zo groot mogelijke spiegel. Dit vereenvoudigt het fotograferen. – Zorg dat de spiegel evenwijdig wordt gehouden aan het te fotograferen vlak. – Gebruik altijd retractors als er met spiegels wordt gefotografeerd.
Contrastor Een contrastor (afbeelding 2.80) zorgt voor een zwarte achtergrond (afbeelding 2.81). Daardoor is het mogelijk te laten zien wat u wilt laten zien, zonder dat de aandacht ergens anders op wordt gevestigd. Dat voorkomt ongewenste discussies. Een contrastor zorgt voor een rustig beeld (afbeelding 2.82) en voor een tandtechnicus zijn op de foto van een front heel mooi de transparanties zichtbaar. Afbeelding 2.80 Een contrastor met een schaalverdeling biedt de mogelijkheid de breedte van een element of beschikbare ruimte te laten zien.
56
Digitale mondfotografie
Afbeelding 2.81 Afbeelding 2.82 Mondfoto waarbij gebruikgemaakt is van contrastor, Dezelfde foto zonder contrastor; hierop zijn een gedeelte van de tong en onderelementen storend aanwezig. zodat ook de transparantie beter zichtbaar is.
2.8
Onderhoud van de camera
Zoek op Camera reinigen in de zoekmachines op internet en het zal gaan over het schoonmaken van de sensor. Daarover verderop meer. De camera kan het beste worden gereinigd met een antistatische microvezel doek. Hetzelfde geldt voor het objectief. Zijn de lenzen heel vies, gebruik dan een speciale vloeistof om het oppervlak te reinigen. Doe dit niet met alcohol. Op de oppervlakte van de lenzen zitten verschillende coatings waaronder een uv-coating, die wordt aangetast bij gebruik van verkeerde schoonmaakmiddelen. De contacten van het objectief verdienen bij het reinigen extra aandacht. Sensor Nadeel van een digitale camera is dat er een sensor in zit, die erg kwetsbaar is. Er moet dus voorzichtig mee worden omgegaan. Het is niet te voorkomen dat er stof op de sensor komt, wat ook zichtbaar wordt op een foto. Stof is gemakkelijk te herkennen omdat het op iedere foto op dezelfde plek terugkomt. Als op de beelden zwarte vlekjes zichtbaar zijn, wordt het tijd daar iets aan te doen. Om te controleren of er stof op de sensor zit, kunt u een foto maken van een effen oppervlak. De instelling van de camera is dan de A-stand waarbij het diafragma wordt ingesteld op f/22 en de ISO-waarde op 100. De hoeveelheid licht wordt dan bepaald door de camera zelf (afbeelding 2.83). Stof kan op verschillende manieren worden verwijderd.
2 Materiaal
57
Afbeelding 2.83 Op een blauw vlak zijn de stofdeeltjes goed zichtbaar als het beeld in de computer wordt bekeken. De stofjes zijn in deze afbeelding omcirkeld om duidelijk te maken waar ze zitten.
Sensor cleaning Steeds meer camera’s worden afgedicht. Ook worden er zelfreinigingsystemen ingebouwd. De sensor wordt in beide gevallen minder snel vies en er komt veel minder gauw stof op de sensor. De ingebouwde zelfreinigingsystemen worden altijd door de camera zelf geactiveerd bij het aan- en uitzetten van de camera. Ook is het mogelijk dit systeem via het menu in de camera te activeren. Sensor Swab Het Sensor Swab-systeem bestaat uit een zwabbertje en een speciale vloeistof (afbeelding 2.84). De werkwijze is als volgt. Schroef de lens van de camera en activeer in het menu het onderdeel Sensor reinigen. Houd de camera schuin onder een hoek met de opening naar beneden, zodat er niet nog meer stof op de sensor komt. Bevochtig het doekje van het zwabbertje met twee druppels van de speciale vloeistof. Druk op OK op de camera en de spiegel zal omhoogklappen. De zwabber moet vervolgens in e´e´n beweging van links naar rechts over de sensor worden gehaald. Draai daarna de zwabber 1808 en haal hem van rechts naar links over de sensor. Zet de camera uit, plaats de lens weer terug en gooi het zwabbertje weg. Dit is een erg precies werkje dat telkens weer de nodige spanning met zich meebrengt.
58
Digitale mondfotografie
Afbeelding 2.84 Het blijft spannend zelf de sensor met het Sensor Swab-systeem te reinigen.
VisibleDust VisibleDust is een systeem om de sensor droog te reinigen. Bij de set worden twee kwastjes geleverd van een speciale fiber en een apparaatje om de kwastjes te laten trillen, zodat de fibers statisch worden geladen (afbeelding 2.85). Ook bij dit systeem moet de spiegel worden opgeklapt en moet het kwastje over de sensor. Door de statische lading van de fibers wordt het stof aangetrokken en verwijderd van de sensor. Dit systeem werkt alleen als het stof nog niet vastzit aan de sensor. Afbeelding 2.85 VisibleDust is een goede, snelle manier om het meeste stof snel te verwijderen.
59
2 Materiaal
Laten doen De veiligste methode is de camera naar Chipclean te brengen (www.chipclean.nl). Hier worden op professionele niet alleen de beeldsensor maar ook het spiegelhuis, de spiegel en het matglas gereinigd. Dit alles vindt plaats in een geconditioneerde ruimte. Thuis of in de praktijk schoonmaken blijft behelpen.
Afbeelding 2.86 Een complete Canon-set voor mondfotografie.
2.9
Afbeelding 2.87 Een Nikon-camera, Tamron-lens en Sigma-ringflitser vormen ook een combinatie die bruikbaar is.
Samenvatting
Koop een digitale spiegelreflexcamera die lekker in de hand ligt en waar u vertrouwd mee bent of die prettig aanvoelt. Bij de camerabody hoort een 100mm-macro-objectief en een ringflitser of een twinlight om het juiste fotografische gereedschap bij de hand te hebben. Gewicht en prijs bepalen verder de keuze. Verder zijn goede hulpmiddelen als spiegels en retractors van belang om tot de gewenste resultaten te kunnen komen. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de instelling van de camera, omdat bij de mondfotografie in een automatische stand fotograferen niet mogelijk is (afbeeldingen 2.86 en 2.87).
Instellingen
3
Hoe geavanceerd de camera ook is, met mondfotografie zijn de beste resultaten te bereiken door manueel te werken. Dit hoofdstuk zal dat duidelijk maken. Omdat de instelling van de verschillende merken camera’s verschilt, is het lastig om algemene richtlijnen te geven. Als de richtlijnen niet opgaan voor de gebruikte camera, kan het beste het instructieboekje worden geraadpleegd. De plaats van het instellingsknopje, de draaischijf of de knoppencombinatie voor de instelling moet daarin gevonden kunnen worden. Door de manueel knop (M) te kiezen is het mogelijk de camera naar eigen inzicht in te stellen (afbeelding 3.1). Menu’s die eerder niet toegankelijk waren, zijn dan wel te selecteren. In eerste instantie lijkt daardoor alles nog ingewikkelder te worden. Het mooie is echter dat als een camera eenmaal goed is ingesteld, alleen nog maar het diafragma (f ) hoeft te worden aangepast voor portretfoto’s of mondfotografie. Afbeelding 3.1 Boven op een spiegelreflexcamera zit vaak een draaiknop waarmee de M-stand kan worden ingesteld.
61
3 Instellingen
3.1
Diafragma
Je begint met het instellen van het diafragma (afbeelding 3.2). Bij een Dslr-camera staat het diafragma, dat te vinden is in het midden van een objectief, altijd volledig open. Op het moment dat de foto wordt gemaakt sluit de camera het diafragma conform de ingestelde waarde op de camera. De reden waarom het diafragma (f-waarde) openstaat, is dat door de zoeker via de spiegel door het objectief wordt gekeken. Bij een gesloten diafragma komt er te weinig licht via de spiegel in de zoeker waardoor u bijna niets ziet. Door de scherptediepte-controleknop op de camera in te drukken, sluit het diafragma en wordt het voorgaande zichtbaar (afbeelding 3.3). Hoe kleiner het getal (f/5.6) des te groter de opening waardoor het licht wordt binnen gelaten op de sensor. Bij een hoge waarde, bijvoorbeeld f/22, is het diafragma uiteraard erg klein (afbeeldingen 3.4 t/m 3.6). Afbeelding 3.2 Op de Canon 5D mark II wordt het diafragma ingesteld met behulp van de grote draaiknop achter op het camerahuis. De blauwe icoontjes geven aan dat de knopjes een andere functie hebben als de foto’s op de camera worden bekeken.
Afbeelding 3.3 Het knopje naast Mark II is de scherptediepte-controleknop.
62
Digitale mondfotografie
Afbeelding 3.4 In de afbeelding is duidelijk te zien hoe het diafragma staat op het moment dat de foto wordt gemaakt. Tevens is in het groen de bijbehorende scherptediepte aangegeven.
Afbeelding 3.5 Afbeelding 3.6 Mondfoto waarbij het diafragma is ingesteld op f/5.6. Mondfoto met een ingesteld diafragma van f/22.
3 Instellingen
De kwaliteit van een objectief wordt mede bepaald door de bouw van het diafragma. Het diafragma bestaat namelijk uit diverse metalen plaatjes (lamellen). Hoe meer lamellen des te beter de vorm van een cirkel wordt benaderd en des te mooier het bokeh. Om uit te rekenen hoe groot de opening van het diafragma in mm per objectief is, wordt de volgende formule toegepast: diafragmaopening = brandpuntsafstand / diafragmagetal Bij toepassing van deze formule valt op dat voor objectieven met verschillende brandpuntsafstanden de openingen heel erg varie¨ren, waardoor het niet mogelijk is daarop te standaardiseren. Met behulp van de formule kunnen voor objectieven toch standaard diafragmawaarden worden vastgesteld, zonder dat dat iets zegt over de grootte van de opening. Standaard diafragmawaarden zijn: f/1 – f/1,4 – f/2 – f/2,8 – f/4 – f/5,6 – f/8 – f/11 – f/16 – f/22 – f/32 – f/45 – f/64 – f/90. De vermenigvuldigingsfactor bij deze getallenreeks is 1,4 en heeft te maken met het halveren van de oppervlakte van een cirkel, in dit geval het diafragma. Elke stap heet een lichtstop. Ee´n lichtstop is een verdubbeling of halvering van de hoeveelheid licht. Bij het instellen van het diafragma is nog sprake van waarden die tussen de aangegeven standaardwaarden liggen. Dit zijn derde of halve stops, afhankelijk van de instelling in de camera (zie paragraaf 3.2, Sluitertijd). In de volgende paragrafen zal duidelijk worden wanneer die gebruikt moeten worden. Scherptediepte Met de term scherptediepte wordt het gebied (scherptevlak) aangeduid op een foto waarbinnen alles van voor naar achter scherp is. De scherptediepte wordt bepaald door de brandpuntsafstand (soort objectief ), het ingestelde diafragma en de grootte van het opnameformaat. Bij de brandpuntsafstand geldt dat hoe groter die is, des te kleiner de scherptediepte wordt. Een 300mm-teleobjectief heeft bij hetzelfde diafragma een kleinere scherptediepte dan een 24mmgroothoekobjectief. Bij het instellen van het diafragma is bij een grote diafragmaopening met een diafragmawaarde (f/1,4) een smal scherptevlak. Dit vlak kan worden verbreed door de diafragmaopening te verkleinen (f/32). Bij normale lenzen ligt een derde van het scherptevlak voor het ideale focuspunt en twee derde van het scherptevlak erachter. Bij macrofotografie verandert deze verdeling in de helft voor en de helft achter
63
64
Digitale mondfotografie
Afbeelding 3.7 In het rood is aangegeven dat het verkeerd gekozen scherpstelpunt leidt tot onscherpte in de molaarstreek. Door het ideale scherpstelpunt op ongeveer de distale zijde van de hoektand te plaatsen komt het hele gebit scherp in beeld.
Afbeelding 3.8 Door het scherpstelpunt in het front te leggen wordt het voorste deel van de scherptediepte gemist.
Afbeelding 3.9 Door de juiste instelling van de camera en het goed gekozen scherpstelpunt krijgt u goede mondfoto’s.
65
3 Instellingen
het ideale focuspunt. In de praktijk wordt gewerkt met een diafragma f/5.6 voor de portretopnamen en f/22 voor de mondopnamen. Bij de portretopnamen is het de bedoeling het onderwerp los te laten komen van de achtergrond. Dat betekent een klein scherptevlak en dus een grote opening. Bij de intraorale opnamen moet alles van voor tot achter scherp worden weergegeven en dat bereikt u met een kleine diafragmaopening (afbeelding 3.7). Als laatste wordt het scherptedieptebereik bepaald door de grootte van de sensor. Hoe kleiner de sensor is, des te groter het scherptedieptebereik wordt (afbeeldingen 3.8 en 3.9). Dit houdt in dat het scherptedieptebereik bij een cropsensor groter is dan bij een fullframe-sensor. Alles is uit te rekenen met een formule die in Wikipedia is te vinden door te zoeken op scherptediepte. Er bestaan op internet ook tools die dit uitrekenen: na het invullen van een aantal waarden wordt alles netjes uitgerekend. Door te googelen op scherptediepte of depth of field (DOF) zijn deze handige hulpmiddelen gemakkelijk te vinden. Diffractie Scherpte vermindert door diffractie (breking van het licht) als het diafragma zo klein mogelijk wordt gemaakt (f/32). Het is een natuurkundig verschijnsel, waarbij lichtgolven om hoeken van obstakels (in dit geval het diafragma) buigen en zo in de schaduw van het obstakel terechtkomen. Dit effect komt voort uit het feit dat licht de eigenschappen heeft van een golf. Het bekendst zijn de vlekken in beeld als je een foto maakt van de zon. Deze vlekken zijn vaak hoekig van vorm. Dat komt doordat diffractie wordt veroorzaakt door licht dat om de rand van het diafragma kruipt. Verschillende factoren zoals focuslengte, golflengte en diafragmadiameter kunnen diffractie beı¨nvloeden. Diffractie beı¨nvloedt het contrast en de resolutie van het beeld en kan zo voor een ‘wollige’ foto zorgen. Alles over lenzen is te vinden door op internet te zoeken met de term Optical Terminology Canon. 3.2
Sluitertijd
Eenvoudig gezegd verwijst de sluitertijd (afbeelding 3.10) naar de duur van het belichten van de sensor. Een korte sluitertijd betekent dat de sluiter slechts kort open is (bijvoorbeeld 1/1000 seconde). Bij een lange sluitertijd (bijvoorbeeld 1/2 seconde) is het omgekeerde het geval. Om een goed belichte foto te krijgen moet de sluiter precies genoeg licht doorlaten. Een kortere sluitertijd dient daarom
66
Digitale mondfotografie
gecompenseerd te worden door een groter diafragma of het toevoegen van veel flitslicht. Een sluitertijd aangegeven als ‘1000’ betekent 1/1000 seconde en is dus erg kort. Het gedeelte ‘1/’ van de aanduiding wordt op de camera voor het gemak weggelaten. De maximaal te gebruiken sluitertijd is afhankelijk van: – gebruikt diafragma; – hoeveelheid aanwezig licht en – ingestelde ISO-waarde.
Afbeelding 3.10 Het instellen van de sluiter gebeurt op de Canon 5D mark II met het instelwieltje rechts boven de drukknopjes. Met de drukknopjes kunnen onder andere de ISO-waarde en de witbalans in combinatie met de kleine of grote draaiknop worden aangepast.
Bij digitale mondfotografie wordt een snelle sluitertijd gekozen om ervoor te zorgen dat al het omgevingslicht wordt weggeflitst. Hiermee wordt voorkomen dat er door het gebruik van bijvoorbeeld tl-licht of de operatielamp een kleurzweem op de foto komt. De meeste camera’s hebben een flitssynchronisatietijd die een 200e seconde aankan. De flitssynchronisatietijd is de (snelste) belichtingsof sluitertijd die op een digitale camera gebruikt kan worden in combinatie met een elektronenflitser. Is het niet mogelijk deze waarde in te stellen dan kan dat liggen aan de maximale snelheid van de sluiter in combinatie met het flitslicht of aan een instelling in het menu. De eerste mogelijkheid is dat de sluiter te snel open en dicht gaat, waardoor het flitslicht niet gelijk valt met een geopende sluiter. De flitssynchronisatietijd is dan niet haalbaar (de sluiter is alweer gesloten terwijl de flitser nog moet flitsen) en de camera zal voor een langzamere tijd kiezen.
67
3 Instellingen
De andere mogelijkheid is een knop in het voorkeurkeuzemenu waarmee kan worden gekozen voor derde of halve stops. Die moet worden ingesteld op 1/3 stop in plaats van 1=2 stop. Staat de camera ingesteld op 1=2 stops, dan kan voor de sluitertijd alleen worden gekozen voor een 180e of 250e seconde. Alleen als de instelling op 1 /3 stop staat is het mogelijk een 200e seconde in te stellen voor de sluitertijd. De langste sluitertijd waarmee nog veilig uit de hand kan worden gefotografeerd zonder beeldstabilisatie (image stabilizer), is gemakkelijk te vinden door e´e´n te delen door de brandpuntsafstand. Staat op een objectief een brandpuntsafstand van 300 mm, dan is de laagste sluitertijd waarmee nog kan worden gefotografeerd zonder bewegingsonscherpte te krijgen een 300e seconde. Werkt u met een 50 mm-objectief, dan is de laagst mogelijke sluitertijd een 50e seconde. Met een telelens is dus veel meer licht nodig of een statief om scherpe foto’s te kunnen maken. 3.3
ISO
De lichtgevoeligheid van een ouderwets filmpje wordt aangeven in ISO (International Organization for Standardization). De waarde die daarop volgt (100, 200, 400 enzovoorts) staat voor de vroeger veel gebruikte ASA-waarde (American Standard Association). De daarvoor gebruikte DIN-waarde (Deutsches Institut fu¨r Normung) in graden is sinds de opkomst van de digitale fotografie verdwenen. Hoe gevoeliger de film, des te minder licht er nodig is om een goede opname te maken. Aangezien u te maken hebt met een beeldsensor gaat het hier om het versterken van het signaal van de lichtdioden. Hoe meer het signaal van de dioden door de camera moet worden versterkt, des te groter de digitale ruis zal zijn. Door de ISO van 100 naar 200 te zetten, wint u e´e´n hele stop licht. Er valt echter minder licht op de dioden, dus moet het signaal meer worden meer versterkt, waardoor digitale ruis kan gaan ontstaan. Bij de huidige camera’s wordt die ruis pas duidelijk zichtbaar bij ISO-waarden hoger dan 800 (afbeeldingen 3.11 en 3.12). Omdat het de bedoeling is licht te gaan toevoegen met behulp van een ringflitser en vooral alle kleine details te laten zien, wordt de ISO-waarde op 100 gezet (afbeeldingen 3.13 en 3.14). Bij een iets ouder model Nikon kan het zijn dat de laagste waarde 200 is. Ook dit is geen enkel probleem.
68
Digitale mondfotografie
Afbeelding 3.11 Een portret gemaakt met ISO1600-instelling.
Afbeelding 3.13 Een portret gemaakt met ISO100-instelling.
Afbeelding 3.12 De deelvergroting uit afbeelding 3.11 laat op een beeldscherm een wolkig blauw effect zien als gevolg van de hoge ISO-instelling.
Afbeelding 3.14 Het blauw blijft mooi van kleur, zelfs bij deze uitvergroting van de achtergrond.
69
3 Instellingen
3.4
Witbalans
Witbalans is een begrip dat is geı¨ntroduceerd met de digitale camera. Er wordt vaak ingewikkeld over gedaan, maar het is niet meer dan de camera duidelijk maken wat wit is, onder welke lichtomstandigheid dan ook. Niet alle typen licht leveren namelijk dezelfde typen kleurverdeling op in het lichtspectrum. Het valt ons mensen niet op omdat onze hersenen de verschillende kleuren automatisch compenseren (we weten dat een vel papier wit is, dus we zien het ook als wit), maar een camera heeft geen hersenen. Hierdoor kan het gebeuren dat, ondanks dat wit tl-licht te zien is, de camera een veel te blauwe foto geeft. Gloeilampen produceren vooral licht in het rode en gele deel van het lichtspectrum en daarom krijgt u oranjeachtige foto’s als u fotografeert in een ruimte met gloeilampen zonder de flitser te gebruiken. Met de witbalans kunt u instellen welke delen van de foto echt wit zijn en wat dus de neutrale kleur is (afbeeldingen 3.15 t/m 3.23). Drie primaire kleuren, rood, groen en blauw vormen in de sensor het witte licht (additief mengen). Afhankelijk van de lichtsterkte per kleur krijgt de foto een rode of juist blauwe gloed. Bij een hoge kleurtemperatuur is er meer blauw licht, bij een lage kleurtemperatuur is er meer rood licht. Lichttemperatuur wordt weergegeven in kelvin. 5600 kelvin is het gemiddelde voor daglicht ’s middags in een kamer met ramen op het noorden. Hoe hoger de kelvinwaarde is, des te blauwer het licht. Met de automatische witbalans worden al veel problemen voorkomen. Om reproduceerbaar te werken zal telkens gekozen worden voor dezelfde instelling voor witbalans; op de camera is de witbalansinstelling flitslicht daarvoor de beste. Zoek daarvoor naar de knop WB (WitBalans). Meestal staat deze op automatisch, ofwel AWB. Zet de witbalans op het teken: .
70
Digitale mondfotografie
Afbeelding 3.15 Witbalansinstelling op AWB.
Afbeelding 3.16 Witbalansinstelling op daglicht.
Afbeelding 3.17 Witbalansinstelling op schaduw.
Afbeelding 3.18 Witbalansinstelling op bewolkt.
Afbeelding 3.19 Witbalansinstelling op kunstlicht.
Afbeelding 3.20 Witbalansinstelling op tl-licht.
71
3 Instellingen
Afbeelding 3.21 Witbalansinstelling op custum. Door een wit vel papier te fotograferen bij het bestaande of gebruikte licht is de witbalans precies in te stellen.
Afbeelding 3.22 Witbalansinstelling op kleurtemperatuur. Bij meting van de kleurtemperatuur kan deze daarna precies worden ingesteld op de gevonden waarde.
Afbeelding 3.23 Witbalansinstelling op flitser. 3.5
Cropfactor
Zogenaamde fullframe-camera’s hebben een sensor die even groot is als de oppervlakte van een traditionele film (24 6 36 mm), het oude kleinbeeldformaat. De brandpuntsafstanden die op de objectieven staan, gelden dus ook bij het gebruik op deze fullframe-camera’s. Om brandpuntsafstanden van objectieven op een camera met een kleinere beeldsensor te kunnen vergelijken, wordt gerekend met een cropfactor. Crop is het Engelse woord voor uitsnede. De cropfactor
72
Digitale mondfotografie
wordt berekend aan de hand van de diagonaal van het kleinbeeldformaat die 43,3 mm bedraagt. Dit getal gedeeld door de diagonaal van de gebruikte beeldsensor heeft als uitkomst de cropfactor. Bij de meeste Dslr’s is de sensor kleiner. Nikon gebruikt een cropfactor van 1,5 en Canon een cropfactor van 1,6 (en 1,3 op toestellen voor professionele sportfotografie). De groep Four Thirds (sensorgrootte met een verhouding 4:3), zoals de Olympus hebben uitsluitend sensoren met een cropfactor van 2.
Invloed van de cropfactor – De cropfactor verandert niets aan de optische eigenschappen van de lens. De cropfactor heeft geen invloed op de brandpuntsafstand. Dat is een eigenschap van de lens. Een cropsensor verandert ook niet het perspectief. – Het beeld wordt schijnbaar vergroot. Het is alsof Photoshop1 automatisch een uitsnede maakt van iedere foto. Als u een objectief van 100 mm gebruikt, lijkt het alsof de lens 150 mm heeft op een camera met een cropfactor van 1,5. Dat is handig als u vooral met telelenzen werkt en dieren wilt fotograferen, maar minder interessant voor binnenhuisfotografie, waarvoor een groothoekobjectief wordt gebruikt. – De helderheid door de zoeker is bij een camera met cropsensor met een normaal objectief kleiner. Deze helderheid is handig bij het manueel scherpstellen. Om toch de optimale helderheid te krijgen bij een camera met cropsensor zou de lens moeten worden aangepast aan het formaat sensor dat in de camera wordt gebruikt (bijvoorbeeld EF-S lenzen). Het nadeel daarvan is dat deze objectieven niet op een fullframecamera te gebruiken zijn. – Bij een Dslr met cropsensor is het beeld in de zoeker kleiner dan bij een camera met een fullsize-sensor. Het matglas van de zoeker is namelijk altijd even groot als de sensor. Vooral bij het manueel scherpstellen speelt dit een rol. Hoe beter het beeld in de zoeker is, des te makkelijker het handmatig scherpstellen verloopt.
3.6
Menu
Na aanschaf van de camera moeten meestal eerst de tijd en de datum worden ingesteld. Het is verstandig dit secuur te doen. Dat maakt het later eventueel gemakkelijker om de juiste patie¨nt bij de gemaakte foto’s te zoeken.
3 Instellingen
Exif-data De camera slaat bij het fotobestand de exif-data (= exchangeable image file format) op, zoals gebruikte camera, diafragma, sluitertijd, datum en tijd. In de afsprakenagenda is het op die manier redelijk eenvoudig na te gaan welke patie¨nt er is geweest toen de foto werd gemaakt. Bij sommige camera’s moet in het menu Weergave bij Display Modus worden ingesteld dat de exif-data zichtbaar zijn als u de informatie opzoekt. Taal Voor een goed begrip zal het voor de meeste gebruikers prettiger zijn de Nederlandse taal in te stellen. Dit kan via het menu Instellingen (set-upmenu). Een andere belangrijke instelling is de nummering van de foto’s. Het is raadzaam om deze op Continu te zetten, zodat elke foto een eigen uniek nummer krijgt. Daarmee wordt voorkomen dat beelden in de computer over elkaar worden geschreven omdat ze hetzelfde nummer hebben. Opnamekwaliteit De meeste camera’s bieden via Instellingen de keuze uit Kwaliteit of Opnamekwaliteit. Dat zegt iets over het gebruik van alle pixels of slechts een deel. Ook kan worden gekozen tussen een normale of fijne kwaliteit (blokjes of kwart rondje). Dat heeft te maken met de compressie van het jpeg-formaat in de camera. Hoe meer compressie plaatsvindt, des te eerder dat zichtbaar is in de vorm van pixels (vierkantjes) bij het inzoomen op een gedeelte van de foto. Er zijn dus twee verschillende criteria die de grootte en kwaliteit van het fotobestand bepalen: 1) aantal pixels en 2) de jpeg-compressie waarmee de foto wordt opgeslagen op de geheugenkaart. Digitaal raster Bij Nikon kan een digitaal raster worden ingesteld in het menu. Dit helpt bij het bepalen van het beeldkader en het rechthouden van de camera. Bestandsgrootte Naarmate wordt gekozen voor een betere kwaliteit neemt het aantal pixels toe en is er minder compressie. Daarmee neemt de bestandsgrootte van de gemaakte foto toe. Omdat harde schijven tegenwoordig voldoende groot zijn en de prijzen ervan flink gedaald, is het veilig alle foto’s in de hoogste kwaliteit te maken. Het voordeel van kwalitatief goede foto’s is dat er deelvergrotingen kunnen
73
74
Digitale mondfotografie
worden gemaakt zonder dat sprake is van kwaliteitsverlies van het beeld. Voor het gebruik in de praktijk en bij goed gemaakte foto’s is het niet van belang de hoogste kwaliteit na te streven. Wordt alleen gebruikgemaakt van een beeldscherm, dan vraagt dit om een maximale resolutie van 2,3 miljoen pixels. Daarvoor is een 24 inchbeeldscherm met 1900 6 1200 pixels nodig. De meeste telefoons hebben al een camera met deze hoeveelheid pixels. Toch is het om eerdergenoemde reden handig om met een groter bestand te werken als het de bedoeling is foto’s af te drukken en te bewerken. Er kunnen dan aanpassingen gedaan worden aan beelden zonder dat dit leidt tot zichtbaar kwaliteitsverlies. Minder resolutie en compressie betekent ook minder mogelijkheden om in te zoomen op het beeldscherm. Er zullen dan eerder JPEG-artefacten zichtbaar zijn. Formatteren Doorgaans wordt het beeldmateriaal van het geheugenkaartje overgezet op de computer. Vervolgens moet het kaartje leeg worden gemaakt. Dat kan via de computer, maar veel beter is het om het kaartje te formatteren in de camera nadat de beelden zijn opgeslagen. Dit voorkomt een error in de camera die wordt veroorzaakt door de geheugenkaart. De camera zorgt er namelijk voor dat data naar het geheugenkaartje worden geschreven middels een onzichtbaar bestandje. De camera plaatst dit bestand telkens op het geheugenkaartje als het kaartje in het kaartslot van de camera steekt. Doordat het kaartje vol komt te staan met deze onzichtbare bestandjes kunnen er na verloop van tijd minder foto’s met hetzelfde kaartje worden gemaakt en neemt de kans op een error toe. Het is daarom raadzaam er een gewoonte van te maken de geheugenkaarten telkens bij ingebruikneming te formatteren. Dat gebeurt door op de menuknop te drukken en in het instellingenmenu Formatteren op te zoeken en uit te voeren door op Set te drukken. De camera zal dan in korte tijd het kaartje gebruiksklaar maken en er kan weer worden gefotografeerd. Stonden er nog foto’s op het kaartje die toch hadden moeten worden opgeslagen dan is het alleen via speciale software mogelijk ze terug te halen. Het kaartje moet dus direct uit de camera worden verwijderd en er mogen geen foto’s op dit kaartje worden opgeslagen. Gebeurt dat wel, dan is het niet meer mogelijk de beelden terug te halen. Het is dus handig om verschillende geheugenkaartjes beschikbaar te hebben. Op een geheugenkaart van 4 GB kunnen in de hoogste kwaliteit toch al snel zo’n achthonderd beelden worden opgeslagen.
75
3 Instellingen
WB Shift/BKT In het menu van een Canon-camera is het mogelijk om de individuele kleurinstelling van de witbalans in de camera aan te passen met WB Shift/BKT. Van foto’s die te rood lijken kunnen dan de complementaire kleuren iets worden versterkt. Complementaire kleuren zijn kleuren die tegenover elkaar staan in de kleurencirkel. Door gebruik te maken van BKT (Bracketing: meerdere foto’s achter elkaar met een iets andere kleurinstelling) is het mogelijk om snel een goed afgestelde witbalans in de camera te krijgen. De gemaakte foto’s hoeven dan op de computer niet meer aangepast te worden. Om op het beeldscherm te kunnen beoordelen of de kleuren naar wens zijn, is het nodig met een kleurengekalibreerd systeem te werken. Dat is een computer met beeldscherm in een werkomgeving waar het licht neutraal is (5600 kelvin) en het beeldscherm door middel van software met kleurenkalibratie dusdanig is afgesteld dat grijs grijs is. Is dat niet gebeurd, dan kan het uiteindelijke resultaat op een afdruk, in een tijdschrift, boek of op een ander beeldscherm toch nog erg tegenvallen. 3.7
Flitser(controller)
Door de instellingen in de camera kunt u alles scherp zien en met zo min mogelijk ruis fotograferen. Toch blijkt de foto dan iets te donker uit te vallen. Zoals in hoofdstuk 2 onder ‘TTL’ is beschreven, werken camera en flitser samen. Wanneer u witte tanden fotografeert (goede reflectie) ‘denkt’ de camera dat er voldoende licht is en houdt de flitser eerder op, met als resultaat een donkerder beeld dan noodzakelijk (afbeeldingen 3.24 en 3.25). Om dit probleem op te lossen, is het niet nodig iets aan de instellingen van diafragma, sluitertijd en ISO te veranderen, maar wel om het flitslicht te compenseren, bijvoorbeeld door de flitsbelichtingscompensatie op de camera aan te passen. Dat kan op sommige camera’s met een snelknop in de vorm van een wit vierkant met het flitsteken en het symbool +/- en soms door een instelling via het menu. Met een aanpassing van bijvoorbeeld + 2/3 wordt de foto goed belicht. In paragraaf 4.6 wordt beschreven hoe u kunt controleren of een flitser goed is ingesteld. Het nadeel van deze manier van instellen is dat de camera voor ander gebruik moet worden aangepast. Vaak wordt dit vergeten en worden er foto’s overbelicht. Veel beter en handiger is het daarom het flitslicht te compenseren op de controller van de flitser. Via de Set-knop komt in de TTL-stand hetzelfde symbool (+/-) van de flitsbelichtingscompensatie in het venster van de flitser te staan. Ook nu kunt u bijvoorbeeld kiezen
76
Digitale mondfotografie
voor een aanpassing van + 2/3 (afbeelding 3.26). Het voordeel van deze methode is dat de compensatie via de ringflitser gaat en de camera voor andere doeleinden niet verkeerd staat ingesteld. Ingeval de belichting van de ringflitser te vlak is, is het mogelijk de linker- en rechterzijde met verschillende kracht laten flitsen, waardoor toch een oppervlaktestructuur zichtbaar wordt. De instelling gaat via de ratioknop op de controller.
Afbeelding 3.25 Afbeelding 3.24 Een maximale occlusieopname waarbij de flitser niet Een compensatie van de flitser zorgt ervoor dat het beeld niet in de computer hoeft te worden aangepast. is gecompenseerd.
Afbeelding 3.26 In de linkercontroller is te zien dat er een compensatie is ingesteld van + 2/3. Dit is gedaan door de Sel/Set-knop in te drukken en daarna op + te drukken tot de gewenste instelling en vervolgens te bevestigen met Sel/Set.
77
3 Instellingen
3.8
Handmatig scherpstellen
Om reproduceerbare foto’s te maken is het van belang de camera of het objectief op handmatig scherpstellen (MF = Manual Focus) te zetten (afbeelding 3.27). Telkens hetzelfde beeld maken is niet gemakkelijk, omdat de meeste waarden variabel zijn. Een autofocus zal altijd vanaf iedere afstand scherpstellen, zowel bij een foto op een afstand van een meter als bij een afstand van 30 cm (afbeeldingen 3.28 t/m 3.31). Als de patie¨nt verder weg staat of zit, komen zijn tanden kleiner in beeld. Werkt u met het macro-objectief, dan vallen deze verschillen snel op. Zeker als de foto’s naast elkaar op het beeldscherm worden geopend. Het is dan niet goed mogelijk om de gemaakte plaatjes met elkaar te vergelijken. Afbeelding 3.27 Bij Canon zit er een knopje op de lens. Bij Tamron moet de scherpstelring naar voren of naar achteren worden geschoven.
78
Digitale mondfotografie
Afbeeldingen 3.28, 3.29, 3.30 en 3.31 Door met de autofocus te werken krijg je ongewenste verschillen in beeldkader.
79
3 Instellingen
3.9
Vergrotingsfactor
Om beelden goed met elkaar te kunnen vergelijken, is het van belang iedere keer op dezelfde afstand te fotograferen. Dat kan door de vergrotingsfactor in het venster op het objectief op een vaste waarde te zetten. Bepaal het beeldkader (datgene wat door de zoeker te zien is en wat u op de foto wilt hebben) en stel scherp. In het venster staan dan de afstand in meters (en feet) en de vergrotingsfactor (afbeelding 3.32). Noteer dat per patie¨nt en zorg er bij de volgende fotosessie voor dat het objectief op dezelfde stand staat. Zoek dan de scherpte door naar voren of naar achteren te bewegen. De afstand in meters geldt niet vanaf de voorkant van het objectief maar vanaf de plek waar de sensor in de camera zit. Die wordt in de meeste gevallen aangegeven op de camera door middel van een rondje met een streep erdoor. Dit tekentje is in het plastic gestanst of in wit op het prismahuis. Bij sommige camera’s is het mogelijk in het venster af te lezen hoe groot de afstand tot het scherptepunt is. Dan hoeft u niet lang te zoeken naar de scherpte. 3.10
Dioptrie
Bij manueel scherpstellen is het van het grootste belang dat de dioptriegoed staat ingesteld. De dioptrie van de zoeker maakt het mogelijk voor mensen met een bril, waarvan de afwijking niet te groot is, de zoeker aan te passen aan de afwijking van de ogen. Tijdens het fotograferen kunnen brildragers hun bril afzetten en gemakkelijk door de zoeker kijken. Voor iemand zonder bril kan dit misleidend zijn, zeker als hij niet in de gaten heeft dat de dioptrie is aangepast. Het beeld lijkt nergens scherp te zijn of de scherpte wordt verkeerd beoordeeld, waardoor niet het gewenste resultaat wordt bereikt. Het instellen van de dioptrie met de autofocus verloopt als volgt: 1 Camera op autofocus zetten/objectief. 2 Scherpstellen op een onderwerp (ontspanknop half indrukken). 3 Dioptrie aanpassen, zodat beeld in zoeker scherp is (schuifje of draaiknopje naast of onder de zoeker). 4 Camera voor mondfotografie weer op handmatig scherpstellen zetten.
80
Digitale mondfotografie
Afbeelding 3.32 Op het objectief is af te lezen op welke afstand het ideale scherpstelpunt ligt bij iedere vergrotingsfactor. Deze afstand geldt vanaf de beeldsensor. Op die manier kan snel worden bepaald waar de scherpte gezocht moet worden.
Afbeelding 3.33 Afbeelding 3.34 Bij Nikon is de dioptrie in te stellen met een schuifje Bij Canon stel je de dioptrie in met een draaiknopje. naast de zoeker achter de oogschelp.
81
3 Instellingen
3.11
Samenvatting
Om goede mondfoto’s te maken moet op het volgende worden gelet: 1 Camera op M (manuele stand). 2 Diafragma op f22 voor de intraorale opnamen en f5.6 voor de portretopnamen. 3 Sluitertijd op 200 om het omgevingslicht weg te flitsen. 4 ISO op 100 voor zo min mogelijk digitale ruis. 5 Witbalans op flitslicht om zo veel mogelijk dezelfde kleur foto te krijgen. 6 Objectief op manuele focus voor reproduceerbare fotografie. 7 Flitser op de juiste flitsbelichtingscompensatie om niet te donkere beelden te krijgen. 8 Dioptrie in de juiste stand. 9 Een geformatteerde geheugenkaart in de camera plaatsen en 10 Opnamekwaliteit in de hoogste stand.
Fotograferen
4
Na veel informatie over de camera en de instellingen komt nu eindelijk het fotograferen zelf aan de orde. De camera is goed ingesteld en de hulpmiddelen liggen klaar. Het is aan te bevelen de foto’s in een vaste volgorde te maken. Tandartsen, kaakchirurgen, tandtechnici of orthodontisten willen allemaal foto’s als geheugensteun of voor een analyse. Het is dus van belang na te gaan welke foto’s gewenst zijn en waarvoor u ze gaat gebruiken. 4.1
Ergonomie
Degene die vaak en veel foto’s gaat maken doet er verstandig aan op zijn houding te letten. Het kan misschien niet altijd, maar er zijn veel standaardsituaties waarin het wel mogelijk is. Houding patie¨nt De patie¨nt heeft geen actieve houding. Als de patie¨nt achterover in de stoel ligt, de wanghaken aanneemt en vooral recht naar boven kijkt, moet de fotograaf onhandig, vaak op de tenen, over de patie¨nt buigen om een goede foto te kunnen maken. Het is gemakkelijker de patie¨nt rechtop te zetten en zijn hoofd op de juiste hoogte naar de camera toe te laten draaien. Op deze manier staat de fotograaf stabiel rechtop en kan hij zich concentreren op het fotograferen in plaats van op het balanceren. Houding fotograaf Voor de fotograaf is het belangrijk de camera goed vast te houden en zo stabiel mogelijk te staan. Dit kan het beste door de camera met de rechterhand vast te houden. De linkerhand wordt onder het objectief geplaatst. Terwijl de lens op de linkerhand rust, is het mogelijk met de duim en de wijsvinger te draaien aan de scherpstelring (afbeeldingen 4.1 en 4.2). Door het ene been iets voor het andere te plaatsen en eventueel af te steunen tegen de stoel is er een stabiele basis. De linkerarm steunt af tegen de borstkas en de
83
4 Fotograferen
rechterarm wordt tegen het lichaam gehouden. Alles bij elkaar resulteert dit in een zeer stabiele en prettige houding om snel en gemakkelijk de juiste opnamen te maken. Linkshandigen gebruiken hun handen uiteraard precies hetzelfde, omdat er geen camera’s speciaal voor linkshandigen bestaan.
Afbeelding 4.1 De juiste houding om stabiel te fotograferen.
Afbeelding 4.2 Geen ondersteuning van het objectief waardoor bewegingsonscherpte aannemelijk is.
Voor een portretopname is het gemakkelijk als fotograaf en patie¨nt zich op gelijke hoogte bevinden. De camera kan dan goed worden gericht en voorkomen wordt dat van bovenaf of van onderuit wordt gefotografeerd. De camera wordt een kwartslag gedraaid, waarbij het objectief op de linkerhand blijft liggen en de rechterhand een kwartslag naar boven is gedraaid (afbeeldingen 4.3 en 4.4). Op deze manier wordt er optimaal gebruikgemaakt van het opnamevlak (afbeelding 4.5).
Afbeelding 4.3 Portretstand waarbij de linkerarm steunt tegen de borstkas.
Afbeelding 4.4 Onmogelijke, niet-natuurlijke houding. Er wordt niet afgesteund.
84
Digitale mondfotografie
Bij de intraorale opnamen wordt de camera weer een kwartslag teruggedraaid en is het belangrijk naar een prettige en gemakkelijke manier te zoeken om de gewenste opnamen te maken. De juiste houding beschrijven is lastig, omdat dit afhankelijk is van iemands lengte en omdat niet iedereen elke houding even prettig vindt. Het is raadzaam dit met oefenen uit te proberen. Afbeelding 4.5 Een portretopname waarbij de camera niet een kwartslag is gedraaid.
4.2
Extraoraal (portretfoto’s)
Portretfoto’s geven de mogelijkheid om een gelaatsanalyse te doen. Dit is in de orthodontie een van de zeven taartpunten van een volledige orthodontische diagnose. De andere onderdelen zijn: anamnese, klinisch onderzoek, functionele analyse, modelonderzoek, ro¨ntgenonderzoek en ro¨ntgencefalometrie. De intraorale mondfoto’s horen bij het klinisch onderzoek. Is het de bedoeling aan buitenstaanders te laten zien dat een behandeling of werkstuk geslaagd is, dan doet een foto van een tevreden lachende patie¨nt meer dan een close-upopname van de tanden. Met extraorale foto’s kan ook goed worden beoordeeld of de liptrap en de lipvulling van een prothese goed zijn gemaakt. Als in de tandartspraktijk eerst een portretopname van een patie¨nt wordt gemaakt, is voor iedereen duidelijk bij wie de mondopnamen horen. Zeker als aan het einde van de dag meer opnamen van verschillende patie¨nten op de computer worden geplaatst, helpt een portretopname als herkenning van de fotoreeks van een nieuwe patie¨nt. De tandarts weet over het algemeen wel welk gebit bij welke persoon hoort. Iemand anders kan dat gemakkelijker zien aan een gezicht.
85
4 Fotograferen
Om te voorkomen dat de rode strepen die de (grote) wanghaken en spiegels op het gezicht veroorzaken te zien zijn op de foto, heeft het de voorkeur altijd met de extraorale opnamen te beginnen. Achtergrond De achtergrond van een portretopname mag niet overheersen of afleiden (afbeelding 4.6). Kies een rustige, neutrale achtergrond. Een neutraal grijze of blauwe achtergrond (afbeeldingen 4.7 en 4.8) maakt dat het gezicht los van de achtergrond wordt weergegeven. Wit is te overheersend en leidt af. Zwart zorgt bij zwartharigen dat het haar wegvalt tegen de achtergrond. Rood haalt de kleur weg uit het gezicht. Afbeelding 4.6 Een foto van onderuit waarbij de camera niet is gedraaid, Dat maakt het samen met een onscherpe achtergrond haast onmogelijk om het gezicht op symmetrie te beoordelen.
Afbeelding 4.7 Een goed te beoordelen portretopname met een blauwe achtergrond.
Afbeelding 4.8 Een portretopname met een donkergrijze achtergrond.
86
Digitale mondfotografie
Instelling camera Het is belangrijk dat de camera staat ingesteld op diafragma waarde f/5.6 of f/8. Dit is de enige instelling die veranderd moet worden tussen de foto in en buiten de mond. Gebeurt dit niet, dan worden de foto’s te donker omdat de ringflitser niet krachtig genoeg is (afbeelding 4.9). Afbeelding 4.9 Een niet aangepast diafragma geeft onderbelichte foto’s.
Reproduceerbare portretopnamen Om ervoor te zorgen dat de foto’s allemaal met elkaar te vergelijken zijn, is het belangrijk altijd dezelfde handelingen te verrichten, dat wil zeggen reproduceerbaar te werken. Belangrijk bij het maken van een foto en face is het om een denkbeeldige rechte lijn te trekken door de beide orbita (afbeelding 4.10). Omdat dit niet heel gemakkelijk is te zien, kan ook worden uitgegaan van de horizontale lijn door beide pupillen. Deze lijn zal ongeveer halverwege de foto moeten lopen. Het beeldkader is van kin tot kruin, waarbij beide oren nog in beeld zijn. Er zal een variatie ontstaan omdat er lange smalle en korte ronde gezichten zijn.
87
4 Fotograferen
Afbeelding 4.10 Door een denkbeeldige horizontale lijn te trekken door beide pupillen is sprake van zo veel mogelijk gelijkheid tussen de foto’s.
Afbeelding 4.11 Het porion en het orbitale zijn de orie¨ntatiepunten om de FH te bepalen.
Afbeelding 4.12 De haren hangen voor het porion, waardoor het nog lastiger is de FH te bepalen.
Afbeelding 4.13 De haren achter de oren zoals het hoort.
88
Digitale mondfotografie
Een opname en profil wordt van de rechterzijde van het gezicht gemaakt. Van belang is de Frankfurter Horizontale (FH) horizontaal op de foto te zetten. De FH is een denkbeeldige lijn door het porion (hoogst gelegen punt van de uitwendige gehoorgang) en het orbitale (laagst gelegen punt van de infraorbitale rand) (afbeelding 4.11). Normaal gesproken wordt uitgegaan van de linkerzijde van het gezicht om de FH te bepalen. Dat de foto andersom wordt gemaakt, heeft te maken met de ro¨ntgenschedelprofielfoto. De oren en de neus van de patie¨nt moeten op de foto staan. Heel belangrijk is dat er niet wordt gedraaid aan het objectief om de scherpte te vinden. De juiste foto wordt gemaakt door naar voren of naar achteren te bewegen om de scherpte te zoeken. Dit is terug te zien als de foto’s naast elkaar in de computer worden geopend. Op beide foto’s moet het gezicht even groot in beeld zijn. Om ervoor te zorgen dat de kaakhoek goed te zien is en de FH goed bepaald kan worden, moeten patie¨nten met lange haren deze achter de oren doen (afbeeldingen 4.12 en 4.13). Bij de serie extraorale opnamen dient een eventuele bril te worden afgezet (afbeeldingen 4.14 t/m 4.17). En uiteraard heeft een ontspannen gezicht op de foto de voorkeur. En face De foto en face wordt gebruikt om de symmetrie van het gezicht te beoordelen (afbeelding 4.18). Belangrijk daarbij is de stand van de neuspunt en de kinpunt ten opzichte van elkaar. Staan ze wel in een rechte lijn? Verder is het belangrijk te letten op de kaaklijn links en rechts, vooral de bolling van de linker- en de rechterwang (afbeelding 4.19). Ook wordt gekeken naar de hoogteverdeling van het gezicht. Het gezicht wordt daarbij verdeeld in drie gelijke delen: voorhoofd (haargrens) tot aan de glabella, van de glabella tot aan het subnasale en van het subnasale tot aan menton (onderste punt of rand van de kin) (afbeelding 4.20).
4 Fotograferen
Afbeeldingen 4.14, 4.15, 4.16 en 4.17 Een serie portretopnamen met verschillende brillen en een zonder. Een bril leidt erg af in de beoordeling op symmetrie.
89
90
Digitale mondfotografie
Afbeelding 4.18 De symmetrie is goed te beoordelen als de foto goed is gemaakt.
Afbeelding 4.19 Een goede portretopname om de symmetrie te beoordelen.
Afbeelding 4.20 Bij de verdeling van het gezicht wordt gebruikgemaakt van de verschillende gezichtspunten.
Afbeelding 4.21 Aan de hand van de verdeling kan een orthodontische behandelstrategie worden bepaald.
91
4 Fotograferen
Afbeelding 4.22 Het ideale scherpstelpunt ligt op de oren in plaats van op de ogen.
Afbeelding 4.23 Een foto en face waarbij alles onscherp is.
Daarnaast is er nog een verdeling van een derde voor subnasale tot stomion (punt waar onder- en bovenlip elkaar raken) en twee derde voor stomion tot aan menton (afbeelding 4.21). Scherpstellen bij het maken van de portretopname wordt gedaan op de ogen (afbeeldingen 4.22 en 4.23). Om een ontspannen gezicht met de lippen net op elkaar te krijgen kan de patie¨nt het beste de mond openen en die, terwijl hij naar de camera kijkt, langzaam sluiten tot de lippen elkaar raken. Op het moment van sluiten moet de foto worden gemaakt. Een lachende opname en face wordt dikwijls nog als tweede foto gemaakt voor het beoordelen van de symmetrie bij lachen. De buccale corridor (zwarte driehoekjes in de mondhoeken) kan dan op gelijkheid worden beoordeeld. Foto van de mond Een foto van de mond kan op twee manieren worden genomen. De eerste is een foto waar het puntje van de neus en het menton op staan (afbeelding 4.24). Deze foto wordt gebruikt om te kijken naar de verdeling tussen het subnasale, stomion en het menton. De tweede manier is een foto alleen van de glimlachende mond. Het is dan mogelijk behalve de buccale corridor de lachlijn (of smile-line: hoeveelheid tand die een patie¨nt laat zien) en de gum-line (hoeveelheid tandvlees die de patie¨nt laat zien) te beoordelen.
92
Digitale mondfotografie
Afbeelding 4.24 Een foto van het onderste gedeelte van het gezicht om de verdeling te beoordelen.
En profil De foto en profil (afbeelding 4.25) wordt gemaakt van de rechterzijde van het gezicht, omdat de ro¨ntgenschedelprofielfoto ook van die kant wordt gemaakt. Bij patie¨nten met een schisis of bij zeer asymmetrische personen is het aan te raden van beide zijden van het gezicht en de kaak van onderaf een foto te maken. Hier kan ook worden gekeken naar de verdeling in het gezicht. Het is bij deze foto vaak net iets gemakkelijker omdat het nasion eenvoudiger is te vinden. Afbeelding 4.25 Een opname en profil met een gelijke beelduitsnede als de opname en face (afbeelding 4.19).
93
4 Fotograferen
De nasolabiale hoek is gemiddeld 1028 (afbeelding 4.26). Houd daarbij in gedachten dat ras en afkomst afwijkende waarden binnen de gelaatsanalyse kunnen opleveren. Daarnaast is het zaak bij het beoordelen rekening te houden met de stand van de neus. Bij een wipneus kan de nasolabiale hoek bijvoorbeeld groot zijn, terwijl er niets mis is met de positie van de bovenlip. Bij de kaakhoek wordt uitgegaan van een gemiddelde waarde van 132 graden voor een ‘normaal’ persoon (afbeelding 4.27). De kaakhoek is op een foto echter moeilijk te beoordelen, vooral als de persoon in kwestie volumineus is. Globaal kan er iets worden gezegd over de positie van de onderkaak ten opzichte van de bovenkaak. De convexiteit van het gezicht wordt bepaald door een denkbeeldige lijn te trekken van het voorhoofd naar het subnasale en dan door naar het pogonion (meest vooruitstekende punt van de kin) (afbeelding 4.28). Een convex profiel hoort bij een klasse II-kaakrelatie, een recht profiel bij een klasse I-relatie en een concaaf profiel past bij een klasse III-kaakrelatie. Eenzelfde soort verhouding geldt voor de liptrap; een positieve liptrap hoort bij een klasse II-kaakrelatie. Positief wil zeggen dat de bovenlip verder naar voren ligt dan de onderlip (afbeelding 4.29). Drie vierde lachfoto Bij een drie vierde lachfoto (afbeeldingen 4.30 en 4.31) wordt voornamelijk gekeken naar de gum-line en de smile-line, daarnaast naar de zwarte driehoekjes tussen de elementen (of ze er zijn) en eventueel naar de buccale corridors. Deze zijn echter beter te zien op een lachende foto en face. Belangrijk bij het maken van deze foto is dat beide ogen helemaal zichtbaar zijn. 4.3
Intraoraal
Als de extraorale opnamen zijn gemaakt en gelukt, volgen de intraorale opnamen. Welke foto’s gemaakt worden hangt ervan af waarvoor de beelden worden gebruikt en door wie. Daarover zullen duidelijke afspraken met de opdrachtgever moeten worden gemaakt.
94
Digitale mondfotografie
Afbeelding 4.26 De nasolabiale hoek is gemiddeld 1028.
Afbeelding 4.27 De kaakhoek heeft een gemiddelde waarde van 1328.
Afbeelding 4.28 In ons voorbeeld is sprake van een convex profiel.
Afbeelding 4.29 Er is hier sprake van een goede positieve liptrap.
95
4 Fotograferen
Afbeelding 4.30 Er wordt niet gelachen waardoor de lachlijn niet te zien is.
Afbeelding 4.31 Een goede drie vierde lachfoto die samen met afbeeldingen 4.19 en 4.25 het hoofd op dezelfde grootte laat zien.
Hieronder volgt een overzicht van alle verschillende mogelijkheden van fotograferen in de mond. Als de camera en de flitser eenmaal goed zijn ingesteld, hoeft daar niet meer op te worden gelet en kunnen de foto’s op de juiste manier en zo snel mogelijk worden gemaakt. Dit vergt inzicht in en kennis van de te maken beelden en vertrouwen in de camera. Ten opzichte van extraorale opnamen is een kleine wijziging in de instelling eerst nog noodzakelijk. Instellingen camera In de mond is alle scherptediepte nodig om ervoor te zorgen dat alles scherp in beeld komt. Het diafragma wordt daarom ingesteld op f/22 (afbeelding 4.32). Verder blijven alle instellingen gelijk. Het is een eenvoudige, snelle handeling die plaatsvindt tussen het fotograferen buiten en in de mond. Geen lenzen wisselen geen ingewikkelde procedures, alleen het diafragma van waarde veranderen.
96
Digitale mondfotografie
Afbeelding 4.32 Controleer de instellingen en zet het diafragma op f/22.
Maximale occlusie Eerst worden de wanghaken in de mond van de patie¨nt geplaatst (zie paragraaf 2.6, Wanghaken/lipretractors). Het beeldkader (wat u door de zoeker ziet) moet een goede verdeling hebben (afbeeldingen 4.33 en 4.34). Alle elementen moeten er over de hele breedte op staan. De foto wordt horizontaal verdeeld (in het midden) door het vlak van occlusie. Verticaal vindt de verdeling plaats door de mediaanlijn. De foto wordt in vier gelijke delen verdeeld, zodat in elk kwart een kwadrant zichtbaar is (afbeeldingen 4.35 en 4.36). Om maximaal gebruik te maken van het scherptedieptebereik wordt het scherpstelpunt op de distale zijde van een van de cuspidaten
Afbeelding 4.33 De vergrotingsfactor is 1:1 waardoor niet alle elementen in beeld staan.
Afbeelding 4.34 Een te ruim kader (vergrotingsfactor 1:7) geeft te veel ruis in beeld.
97
4 Fotograferen
Afbeelding 4.35 Maximale occlusie met de juiste verdeling met een 50mm-macro-objectief.
Afbeelding 4.36 Maximale occlusie met de juiste verdeling met een 100mm-macro-objectief geeft het beste resultaat. Alles is scherp en de elementen zijn goed verdeeld over de hele foto.
geplaatst (afbeelding 4.37). In paragraaf 3.1 (Diafragma) is te lezen waarom dit moet. De camera moet verder loodrecht ten opzichte van het labiale vlak van de frontelementen worden gehouden (afbeeldingen 4.38 en 4.39). Dit is goed zichtbaar als iemand van opzij beoordeelt hoe de stand van de camera ten opzichte van de incisieven is. Vraag de patie¨nt voordat de foto wordt gemaakt zijn speeksel weg te slikken en daarna zijn tong tegen het verhemelte te zetten. De tong wordt namelijk van nature tegen de achterzijde van de elementen geplaatst en zorgt ervoor dat er speeksel door de tanden wordt geduwd (afbeeldingen 4.40 en 4.41). Bovendien maakt u dan niet optimaal gebruik van de donkere mondholte. Een donkere achtergrond zorgt ervoor dat de transparanties van de frontelementen beter tot hun recht komen. Een tong die tegen de achterzijde van de elementen staat, vult ook de diastemen op en dat geeft een onrustig, onsmakelijk beeld. Afbeelding 4.37 Het beeldcentrum ligt in het midden en het ideale focuspunt op de distale zijde van de cuspidaat.
98
Digitale mondfotografie
Deze foto wordt gemaakt om te kijken naar rotaties van de elementen, stand van de elementen ten opzichte van elkaar, vlekjes op de tanden en de staat van het tandvlees. Ook worden zo eventuele recessies, gingivitis en aanwezige plaque in beeld gebracht.
Afbeelding 4.38 Afbeelding 4.39 Als de camera niet loodrecht op het labiale vlak van Van onderuit gefotografeerd, een veelgemaakte fout de frontelementen staat is dit het resultaat. Deze foto als de patie¨nt in de stoel ligt. is schuin van bovenaf is gemaakt.
Afbeelding 4.40 Maximale occlusie waarbij de tong niet tegen het verhemelte staat.
Afbeelding 4.41 Maximale occlusie met de tong tegen het verhemelte.
End-to-end Bij de end-to-endopname is alles hetzelfde: de vergrotingsfactor, het beeldkader en de camera-instellingen. Het enige verschil is dat de snijranden van de boven- en ondertanden tegen elkaar aan worden gezet en de onderkaak naar voren wordt geschoven. Let er hierbij op dat de mediaanlijn mooi in het midden blijft. Als de patie¨nt van
4 Fotograferen
tevoren goed is geı¨nstrueerd, kan deze foto na een kleine aanwijzing worden gemaakt. Snel achter elkaar, daarna wordt pas gekeken of de foto’s voldoen aan de gestelde waarden. Voordeel is dat er niet veel tijd verloren gaat om opnieuw te zoeken naar de scherpte en de juiste stand van de fotograaf ten opzichte van de mond. Als de foto’s goed zijn, kunt u verder. Zo niet, dan moeten ze opnieuw worden gemaakt. De end-to-endopname is vooral voor tandtechnici interessant, omdat de transparantie er goed zichtbaar op is. In een normale situatie zullen bij de maximale occlusie de onderelementen precies achter de snijrand van de bovenelementen vallen, waardoor de transparantie veel minder duidelijk is. Om snel en adequaat te kunnen werken worden de foto’s in sets van twee gemaakt. De maximale occlusie- en de end-to-endopname zijn voorbeelden van foto’s met dezelfde instellingen op dezelfde afstand. Als voor het maken van de foto’s de patie¨nt goed is geı¨nstrueerd hoeft deze na de eerste opname alleen de onderkaak naar voren te schuiven. Deze twee foto’s kunnen dus snel achter elkaar worden gemaakt. Pas daarna wordt gecontroleerd of de foto’s goed zijn. Tussendoor controleren is niet aan te bevelen, omdat dan ook weer naar de juiste afstand en houding moet worden gezocht voordat de volgende foto kan worden gemaakt. Dat geeft veel tijdverlies. Occlusaal boven Het maken van foto’s met gebruik van spiegels is een lastige klus. Behalve een patie¨nt, de camera, wanghaken is er ook nog een spiegel die op de juiste manier moet worden geplaatst. Een lipretractor zorgt er in ieder geval voor dat de elementen mooi vrij komen te liggen en dat de lip niet tegen het labiale vlak aan komt (zie ook paragraaf 2.6, Wanghaken/lipretractors). Belangrijk is wel om de juiste grootte te kiezen, anders komt de retractor over of tegen de elementen aan en dat stoort in het beeld. De (vooraf) verwarmde spiegel wordt zo ver mogelijk achter in de mond geplaatst. Gebruik een zo groot mogelijke spiegel. Houd de spiegel evenwijdig aan het occlusale vlak en zorg dat er geen vingers in het beeldkader zichtbaar zijn (afbeelding 4.42) Kantel de spiegel naar voren en zorg dat de camera ten opzichte van de spiegel een hoek maakt van 458. Bij het fotograferen met een spiegel geldt: hoek van uitval is hoek van inval. Via de spiegel ontstaat dan een hoek van 908 tussen de camera en het occlusale vlak waarop moet worden scherpgesteld (afbeeldingen 4.43 en 4.44).
99
100
Afbeelding 4.42 Deze opname laat zien dat er veel fout kan gaan: spiegel niet evenwijdig, occlusaal niet scherp en een verkeerd beeldkader.
Afbeelding 4.43 Door de spiegel goed te plaatsen met een hoek van 90 graden kan de juiste opname worden gemaakt.
Digitale mondfotografie
4 Fotograferen
101
Afbeelding 4.44 Het beeldcentrum ligt op de mediaanlijn. Scherpstellen gebeurt op het occlusale vlak.
Er moet een mooie parabool zichtbaar zijn in de zoeker. Dat betekent dat linksboven een molaar staat en dat onderin de frontelementen nog binnen het kader vallen (afbeelding 4.45). Uiteraard moet de foto later in de computer nog worden gedraaid om een juiste, niet-gespiegelde weergave van de werkelijkheid te krijgen (links op de foto is in werkelijkheid rechts) (afbeelding 4.46). Het is het beste zelf te ontdekken hoe u het gemakkelijkst deze foto’s maakt. Probeer dat uit met verschillende standen van de stoel en maak eerst foto’s van een proefpersoon. Occlusaal onder Bij het maken van de foto occlusaal onder geldt dezelfde werkwijze als voor die van occlusaal boven, alleen hebt u ook nog te maken met de tong (afbeelding 4.47). Die is moeilijk te manipuleren en neemt alle ruimte die hij krijgt. Op foto’s hangt de tong vaak over de occlusale vlakken van de molaren (afbeelding 4.48). Het is daarom zaak de tong met de spiegel weg te drukken. Soms gaat dat niet omdat het tongbandje te ver naar voren zit, maar meestal is het geen probleem (afbeeldingen 4.49 en 4.50). Beide occlusale opnamen worden gemaakt om te kijken naar rotaties, stand van de tanden, restauraties en om te zien welke elementen wel en niet aanwezig zijn.
102
Digitale mondfotografie
Afbeelding 4.45 Afbeelding 4.46 Deze foto is gemaakt via de spiegel en niet bewerkt in Spiegelen, croppen en een beetje speeksel verwijderen de computer. geeft een mooie plaat. Afbeelding 4.47 Ook bij de opname occlusaal onder geldt dat hoek van inval (in de spiegel) de hoek van uitval is. Het is dus gemakkelijk te bepalen waar de camera moet worden gehouden om het juiste beeld te krijgen.
Afbeelding 4.48 Een beslagen spiegel, de tong over de elementen en het verkeerde beeldkader! Veel slechter kan een beeld niet worden gemaakt.
103
4 Fotograferen
Afbeelding 4.49 Door het tongbandje is het niet altijd haalbaar om loodrecht op de elementen te fotograferen.
Afbeelding 4.50 Na het spiegelen en croppen is het plaatje pas zoals het hoort te zijn.
Lateraal links Voor de laterale opname wordt eerst de ringflitser een kwartslag gedraaid (afbeeldingen 4.51 en 4.52). Dan gaat niet de helft van het licht verloren tegen de wangen. Vervolgens wordt aan de rechterzijde een wanghaak aangebracht die de patie¨nt moet vasthouden en aan de andere zijde een zo groot mogelijke, verwarmde lateraalspiegel. Die laatste wordt zo ver mogelijk naar achteren geplaatst en dan naar buiten getrokken (afbeeldingen 4.53 en 4.54). Dit zal bij de patie¨nt in de mond pijn gaan doen bij de tubers, omdat de spiegel daar zal drukken, maar om loodrecht op de buccale vlakken van de premolaren te kunnen fotograferen is dit wel nodig. Het zal altijd lastig zijn om de achterste molaren goed in beeld te krijgen.
Afbeelding 4.51 De ringflitser wordt een kwartslag gedraaid om te voorkomen dat hij tegen de wang aan flitst.
Afbeelding 4.52 Normale stand van de ringflitser.
104
Digitale mondfotografie
Afbeelding 4.53 Door het gebruik van een wanghaak ontstaat meer zicht om te fotograferen en kunnen de foto’s onder een betere hoek worden gemaakt.
Afbeelding 4.54 Als er geen wanghaak wordt gebruikt, ontstaat er in de spiegel een vreemd beeld door de spits toelopende lippen.
Scherpstellen gebeurt ook op de buccale vlakken (afbeelding 4.55). Soms is het mogelijk zonder spiegels te werken, bijvoorbeeld als de patie¨nt flexibele wangen heeft. In dat geval kan de spitse, smallere zijde van de retractors worden gebruikt om de wang ver genoeg naar achteren te openen (afbeeldingen 4.56 t/m en 4.59). Dat heeft als bijkomend voordeel dat de opname later in de computer niet gespiegeld hoeft te worden. Het beeldkader wordt horizontaal verdeeld door het occlusale vlak en wordt links en rechts begrensd door de hoektand en de laatste molaar. Lateraal rechts De foto lateraal rechts is gelijk aan die van lateraal links (afbeeldingen 4.60 en 4.61). De belangrijkste reden voor het maken van deze opnamen zijn de occlusie, eventueel aanwezige vlekjes en de staat van het tandvlees. Een ander belangrijk onderdeel waar deze foto voor wordt gemaakt is de interdigitatie. Dat is het in elkaar passen van knobbels en groeven van de tanden tussen de onder- en boventandboog, zowel sagittaal, transversaal als verticaal. Overjet De overjetfoto wordt gebruikt voor het bekijken van de overjet (horizontale afstand tussen de boven- en onderincisief) (afbeelding 4.62). De gemiddelde waarde van deze afstand is 1 a` 3 mm. Belangrijk bij deze foto is dat er in de achtergrond geen storende wanghaak of wang zichtbaar is, want dan is de overjet veel minder goed te zien (afbeelding 4.63). Ook is belangrijk dat de foto van de
4 Fotograferen
105
Afbeelding 4.55 Door de spiegel zo ver mogelijk naar buiten te trekken is het makkelijker om loodrecht op de buccale vlakken te fotograferen.
rechterzijde wordt gemaakt. De werkwijze is uniform met die van de opnamen en profil. De voortand van de linkerzijde moet zichtbaar zijn. Alle foto’s van de occlusie kunnen worden gebruikt om te controleren of de wasbeet klopt en of de modellen in de articulator goed op elkaar staan.
106
Digitale mondfotografie
Afbeelding 4.56 Afbeelding 4.57 Een smallere, spitse retractor biedt een toegankelijker Laterale opname gemaakt zonder spiegel met opening om te fotograferen. gebruikmaking van de spitse zijde van de retractor.
Afbeelding 4.59 Afbeelding 4.58 Duidelijk is te zien dat de brede wanghaak minder ver Door een te grote en brede wanghaak is het bij de laterale opnamen nodig veel schuiner in te schieten naar achteren kan worden getrokken. om alle elementen in beeld te krijgen.
Afbeelding 4.60 Het vlak van occlusie moet het beeld horizontaal verdelen en alleen het spiegelbeeld wordt gefotografeerd.
Afbeelding 4.61 Het beeldkader is te ruim en de tanden staan niet in maximale occlusie.
107
4 Fotograferen
Afbeelding 4.62 Overjetfoto van de rechterzijde. De stand van de boventanden ten opzichte van de ondertanden kan duidelijk worden beoordeeld.
4.4
Afbeelding 4.63 De foto is van de verkeerde zijde van het gezicht. De omgeving werkt storend en er zijn twee voortanden zichtbaar.
Extra
In de vorige twee paragrafen zijn de foto’s beschreven die door tandartsen, kaakchirurgen, tandtechnici en orthodontisten het meest worden gemaakt. Omdat de opslag van gebitsmodellen veel ruimte in beslag neemt, is het veel eenvoudiger om deze modellen te fotograferen. Na behandeling kunnen de modellen na te zijn gefotografeerd worden meegegeven aan de patie¨nt. Zo zijn alle gegevens toch voorhanden en kost het alleen ruimte op de harde schijf van de computer. Voor de tandtechniek zijn er specifieke mogelijkheden met fotografie. Tandtechniek Bij tandtechniek wordt gekeken naar vormgeving van de elementen. Is de lengte goed? Worden de interdentale ruimtes goed opgevuld? Ligt het contactpunt op de juiste plaats en zijn de randlijsten goed vormgegeven? Zaken die ervoor zorgen dat een enkeltandsvervanging past tussen de natuurlijke dentitie. Dan zijn nog de oppervlaktestructuur, de transparantie en de verkleuring van belang. De oppervlaktestructuur bepaalt hoe het licht wordt gereflecteerd. Als dat op dezelfde manier gebeurt als bij de natuurlijke dentitie valt de kroon niet op. Transparanties horen de juiste kleur te hebben en moeten op de goede plek worden gemaakt. Deze kunnen namelijk grijs, blauw, helder of opaliserend transparant zijn. Een foto waarbij de oppervlakte goed zichtbaar moet zijn vraagt echter om strijklicht.
108
Digitale mondfotografie
Dat is te verkrijgen door een van beide flitsers uit te zetten of door de flitser van de lens te halen en van opzij in te flitsen. Met kleurtandje Een foto met een kleurtandje biedt de mogelijkheid om de helderheid van de natuurlijke dentitie te vergelijken met die van het standaard kleurtandje. Het gevaar zit in het niet goed fotograferen van het kleurtandje ten opzichte van het te bepalen element. Een kleurtandje dat zich buiten het gelijke lichtvlak bevindt, vangt te veel of te weinig licht. Een goede vergelijking is dan niet meer mogelijk. Ook kan op het te bepalen element of op het kleurtandje zelf een schaduw vallen, waardoor een vergelijking niet meer mogelijk is. Een goede, bruikbare foto maakt u door het tandje met de incisale rand tegen de incisale rand van het te bepalen element te draaien en het staafje iets naar voren te buigen en naar links te houden (afbeelding 4.64). Zorg dat de naam van de kleur goed in beeld komt op de foto. De mond van de patie¨nt wordt opengehouden met wanghaken en het kader wordt ingesteld van hoektand tot hoektand. De mond van de patie¨nt is geopend, zodat het kleurtandje niet voor de onderelementen komt maar voor de mondholte (afbeelding 4.65). Stel scherp op het labiale vlak en maak een foto als de lippen goed genoeg omhoog zijn geduwd. Prothese Bij foto’s van een prothesepatie¨nt zijn de lipvulling en de lachlijn van belang. Is de lipvulling niet juist, dan zal het profiel niet goed kloppen en komt de bovenlip te veel onder spanning te staan. De lachlijn is van belang voor de keuze van de lengte van de elementen. De roze kunststof van de prothese mag niet zichtbaar worden omdat er te korte elementen zijn gebruikt. Ook de buccale corridor is een Afbeelding 4.64 Om het kleurtandje zo vast te kunnen houden is het vaak nodig het metalen staafje iets te buigen.
4 Fotograferen
109
Afbeelding 4.65 De kleur van het kleurtandje is niet zichtbaar, het kleurtandje veroorzaakt een schaduw op de 11 en de transparantie is niet duidelijk zichtbaar omdat de onderelementen achter de incisale rand staan.
van de onderdelen waar op gelet moet worden bij het beoordelen van een prothese. Als een prothesedragende patie¨nt een nieuwe prothese krijgt is aan de hand van een mondfoto van de oude situatie goed te beoordelen of de prothese voldoet. Gipsmodellen Als er foto’s van gipsmodellen worden genomen, hoeven de modellen niet door de tandarts of tandtechnicus te worden bewaard. Kies bij zo’n foto voor een zwarte achtergrond, waardoor er geen schaduw zichtbaar wordt. Om het model goed te positioneren kan een bak rijst of bonen worden gebruikt met een zwarte fluwelen doek eroverheen. Ook hier is het belangrijk om reproduceerbaar te werken. Voor deze fotografie is het handig gebruik te maken van een standaardreproductie. Zeker als er vaak van foto’s van modellen moeten worden gemaakt is dit in combinatie met standaardlicht veel prettiger. Het gaat hierbij om hetzelfde soort foto’s als de mondfoto’s. Ook weer vijf foto’s: beide laterale opnamen, de maximale occlusie en beide occlusale opnamen. Gebruik bij witte modellen een flitscompensatie van ongeveer + 11/3 om ervoor te zorgen dat de modellen wit zijn en niet grijs. Voor publicatie Foto’s die mogelijk gepubliceerd gaan worden in een boek of tijdschrift moeten een zo hoog mogelijke resolutie hebben. De foto’s
110
Digitale mondfotografie
worden in een beeldbewerkingprogramma standaard met een resolutie van 72 dpi (dpi = dots per inch) geopend. Voor een goede afdruk moet het beeld worden verkleind naar 300 dpi. Zeker bij een deelvergroting van het overgebleven beeld is het heel belangrijk de hoogst mogelijk kwaliteit van de camera te gebruiken, omdat dan veel beeldinformatie wordt weggeknipt. In hoofdstuk 5 wordt dit verder uitgelegd. 4.5
Juridisch gebruik
Voor juridisch gebruik kan met speciale software gemakkelijk worden gecontroleerd of foto’s digitaal zijn gemanipuleerd. Bij Canon hebben ze daarvoor de origineel gegevens beveiligingskit, bij Nikon de image authentication software. Met deze software kan de authenticiteit worden vastgesteld van een foto die met de camera is gemaakt en kan worden bepaald of deze foto sinds de opname is gewijzigd. De foto’s kunnen zo worden gebruikt als een belangrijk onderdeel in de ‘bewijsketen’. Belangrijk om op te letten is of de software werkt met de camera die gebruikt wordt. Dit is na te gaan op de website van de leverancier. Informed consent formulier Voor het gebruik van beelden in presentaties en publicaties is het van groot belang dat vooraf toestemming wordt verkregen van de gefotografeerde, i.c. de patie¨nt. Dat kan door de patie¨nt een informed consent formulier te laten tekenen. Door het invullen en ondertekenen van zo’n formulier geeft een patie¨nt toestemming om gebruik te maken van het gemaakte beeldmateriaal voor publicaties en presentaties.
111
4 Fotograferen
Als voorbeeld kunnen de volgende teksten dienen.
1 Hierbij verklaar ik dat al mijn vragen door de tandartsendodontoloog van deze praktijk zijn beantwoord en dat ik begrijp wat in dit formulier staat. Met de ondertekening van dit formulier geef ik toestemming voor de behandeling en stem ik er tevens in toe dat er dia’s en /of video-opnamen worden gemaakt als aanvulling op mijn tandheelkundig dossier en/of voor onderwijsdoeleinden. Datum: Naam: Geboortedatum:
Handtekening patie¨nt:
2 Toestemming voor het geven van patie¨nteninformatie. Bij deze geef ik {naam behandelaar} WEL/NIET* toestemming om informatie (foto’s, gebitsmodellen, ro¨ntgenfoto’s, e.d.) van {patie¨ntnaam} te gebruiken ten behoeve van onderzoek, educatie of publicatie in vakliteratuur. *Doorhalen wat niet van toepassing is
4.6
Beelden controleren op kwaliteit
Op de camera is te zien of de foto’s voldoen aan de gestelde eisen, aan het beeldkader, de scherpte en de belichting. Beeldkader De verschillende beeldkaders zijn besproken in de paragrafen 4.2 (Extraoraal) en 4.3 (Intraoraal). Controleer of de gemaakte foto’s hetzelfde beeldkader hebben en dezelfde vergrotingsfactor, van bovenaf, onderaf of te schuin zijn ingeschoten, waardoor een objectieve beoordeling niet meer mogelijk is. In de spiegel moet het
112
Digitale mondfotografie
originele gebit niet zichtbaar zijn, want dan ontstaat een dubbel beeld. Vingers, speeksel en vlekken mogen niet op de spiegel te zien zijn. Op een klein schermpje achter op de camera lijkt het misschien allemaal niet zo erg, maar wanneer foto’s die niet goed zijn in presentaties of publicaties worden gebruikt, ziet het er toch veel minder professioneel uit. Is er sprake van onvolkomenheden, dan kunnen de foto’s direct worden overgedaan en hoeft de patie¨nt er niet extra voor terug te komen. Dat is een van de grote voordelen van het gebruik van de Dslr ten opzichte van de oude dia’s. Histogram De belichting is goed te controleren. Maak daarvoor geen gebruik van het beeldscherm. Als de instellingen namelijk door iemand zijn veranderd, kan de beoordeling verkeerd uitpakken. Beoordeling op helderheden gebeurt met behulp van het histogram (afbeelding 4.66). Dat is een verdeling van 256 helderheden (staafdiagram) die loopt van 0 tot 255. Zwart is 0 en wit is 255. Het histogram wordt zichtbaar in de camera op het moment dat de foto is opgeroepen en het knopje met een rechthoek met een pijlpunt naar rechts is ingedrukt (zie ook paragraaf 3.1, Diafragma, en afbeelding 3.2). Door vervolgens gebruik te maken van de knop Info of op de cursortoets naar links of rechts te duwen komt uiteindelijk het histogram in beeld. Het mooiste resultaat is als alle helderheden netjes zijn verdeeld over het hele histogram van 0 tot 255, waarbij er geen pieken zijn bij 0 of 255. Meestal is het histogram verdeeld in vijf delen. In de middelste drie hoort de piek te zitten, de twee uiterste zijn meestal niet of bijna niet gevuld. Afbeelding 4.66 Een histogram zoals dat in Photoshop1 is te zien bij Niveaus.
4 Fotograferen
Staat de verdeling van het histogram te veel naar links, dan is de foto iets onderbelicht en kan de flitser met 1/3 stop worden verhoogd. Dezelfde foto zal nu iets helderder zijn en dat is terug te zien in het histogram door het verschuiven van de curve naar rechts. Is het beeld te helder, dan wordt de flitser minder hard ingesteld en zal de curve naar links verschuiven. Scherpte De scherpte is op een klein beeldscherm lastig te bepalen. Met de inzoomfunctie is het mogelijk bijvoorbeeld te controleren of de ogen scherp zijn. Gebruik daarvoor het symbool +/- in het vergrootglas op de camera. In het beeldscherm wordt vaak aangegeven met welke knoppencombinatie ingezoomd kan worden. Wie bovenstaande aanwijzingen toepast kan op een snelle en veilige manier fotograferen, een groot voordeel van de digitale camera.
113
Bewerken op de computer
5
De opnamen zijn gemaakt en zien er goed uit. Maar ze staan nog op het opslagmedium in de camera, bijvoorbeeld op een SDHC-kaart, een Memory Stick of op een geheugenkaart (CompactFlash of SDkaart). De data van het opslagmedium moeten worden overgezet op de computer. Ze moeten veilig worden opgeslagen en er moet een back-up worden gemaakt. Sommige foto’s zullen ook moeten worden bewerkt. Foto’s die met een mondspiegel zijn gemaakt, moeten bijvoorbeeld worden gespiegeld. Veel foto’s kunnen met een beeldbewerkingsprogramma nog worden verbeterd. De verschillende programma’s op dat gebied worden steeds beter en uitgebreider. In dit boek is gekozen voor het programma Photoshop1, een zeer uitgebreid programma met duizenden mogelijkheden. Aan de hand van dit programma wordt uitleg gegeven over het aanpassen en verbeteren van mondfoto’s. 5.1
Overzetten beeldmateriaal
De gemaakte foto’s kunnen op verschillende manieren worden overgezet op de computer. De manier hangt af van ieders voorkeur. Hieronder volgen de verschillende mogelijkheden: USB-kabel (universal serial bus), wireless file transmitter en kaartlezer. USB-kabel Als de geheugenkaart in de camera kan blijven zitten omdat niemand anders de camera nodig heeft, is het mogelijk voor het overzetten een USB-kabel te gebruiken (afbeelding 5.1). Plug de miniUSB-stekker in op de camera en de andere zijde van de kabel in de computer. Zet u daarna de camera aan, dan gaan de computer en de camera met elkaar communiceren. In de verkenner op de computer (in Windows met rechtermuisknop op Start en Verkennen kiezen) wordt een map aangemaakt met een bepaalde letter. De beelden kunnen in deze map worden bekeken en van daaruit kunnen de foto’s op de computer worden gekopieerd.
5 Bewerken op de computer
115
Met verschillende tandheelkundige programma’s is het mogelijk de foto’s in een map van de patie¨nt te plaatsen, zodat alles netjes wordt gearchiveerd. Nadeel van de methode met de USB-kabel is dat de camera tijdens het overzetten niet kan worden gebruikt voor fotograferen. Ook staat de camera aan, waardoor er stroom wordt verbruikt en dus de batterijen eerder op zullen zijn. Wordt gewerkt met een netadapter, dan staat de camera direct in verbinding met de computer in een vaste opstelling en kunnen de foto’s meteen op de juiste plaats worden gezet en bekeken via de computer. Nadeel daarvan is dat de kabels snel in de weg zitten. De USB-kabel mag niet te lang zijn, want dat geeft veel storing. Een moderne, prettige oplossing voor bovengenoemde problemen is de wireless file transmitter. Afbeelding 5.1 Een USB-kabel waarmee een camera kan worden aangesloten op de computer om beelden over te zetten.
Wireless file transmitter Met een wireless file transmitter kunt u de foto’s zonder kabel (draadloos) versturen naar de computer. Dit systeem is echter nog niet voor alle camera’s leverbaar. Als dit systeem uw voorkeur heeft, moet u daar dus bij de aanschaf van de camera rekening mee houden. De transmitter heeft als voordeel een grote mate van bewegingsvrijheid. Hierdoor is het mogelijk de bestanden van de camera direct op het beeldscherm te bekijken. Na het maken van de foto’s hoeft u de camera niet aan te sluiten op de computer of de geheugenkaart uit de camera te halen en in de kaartlezer te stoppen.
116
Digitale mondfotografie
Kaartlezer De derde mogelijkheid is het gebruik van een kaartlezer (afbeelding 5.2). Deze is vaak al ingebouwd in de computer of anders voor een niet al te hoge prijs verkrijgbaar. De geheugenkaart zit aan de zijkant van de camera, achter een soort deurtje dat bij de verschillende camera’s op diverse manieren kan worden geopend. De geheugenkaart kan worden verwijderd door op een knopje te drukken of door de kaart in te drukken. Doe de kaart in de kaartlezer, die aan de computer is aangesloten met een USBkabel. Kies via Verkenner de map met de juiste foto’s. Selecteer dan met Ctrl of Shift en de linkermuisknop de beelden en kopieer ze naar de juiste map. Het voordeel van een kaartlezer is dat u de camera – met een tweede geheugenkaart – gewoon kunt blijven gebruiken. Er wordt ook geen stroom verbruikt van de batterijen en de camera en de computer hoeven niet telkens met elkaar in verbinding te worden gebracht. De beelden zijn via de kaartlezer direct te bekijken en u kunt snel en gemakkelijk kiezen welke beelden u wilt kopie¨ren. Afbeelding 5.2 Met behulp van een externe kaartlezer is het mogelijk snel digitale bestanden over te zetten van de geheugenkaart op de computer.
5.2
Opslaan in de computer
Het opslaan in de computer is een volgende stap die de nodige oplettendheid vereist. De gemaakte beelden moeten eenvoudig terug te vinden zijn en niet dezelfde naam hebben als andere beelden in dezelfde map. Dit gevaar is groter als in de praktijk met meer camera’s wordt gewerkt. Bestanden met dezelfde naam overschrij-
5 Bewerken op de computer
ven elkaar. Alleen het laatst opgeslagen bestand blijft over en het overgeschreven bestand is weg. Waar en hoe? Het is gemakkelijk om met de verschillende beeldbewerkingsprogramma’s te werken. Ze bieden overzicht en zorgen ervoor dat de beelden niet op verschillende plaatsen worden opgeslagen waardoor ze veel geheugen gebruiken. De verkenner werkt echter net zo gemakkelijk, als u maar structureel te werk gaat en blijft werken. U kunt de foto’s ordenen op patie¨ntnaam en vervolgens op datum, zodat ze goed worden gearchiveerd. Connecties met verschillende tandheelkundige programma’s In de meeste praktijken wordt gewerkt met een tandheelkundig programma waarmee de beelden worden gekoppeld aan de patie¨ntenkaart. Deze programma’s werken ook met de structuur van de verkenner. Laad de bestanden in de juiste map in. De foto’s zijn dan snel en gemakkelijk bij de patie¨nt op te roepen, waardoor beelden voor een toelichting of presentatie niet moeilijk zijn te vinden. Let er bij deze programma’s wel op dat de beelden niet elke dag of nacht meedraaien in de back-up. Als er veel data zijn toegevoegd gaat de back-up er na verloop van tijd namelijk steeds langer over doen. Ook het tandheelkundige programma zelf zal steeds trager reageren. Blijf dus kritisch bij het opslaan van beelden of verklein ze voordat ze worden toegevoegd. Om een bestand te verkleinen gaat u als volgt te werk. Open het bestand in een beeldbewerkingsprogramma en gebruik Opslaan als. Kies voor JPG en wijzig de naam van het bestand om overschrijven van het origineel te voorkomen. Pas daarna de compressie aan van waarde 12 (weinig compressie, groot bestand) tot waarde 1 (veel compressie, klein bestand). Kiest u voor verkleinen, dan is het wel verstandig de originelen te bewaren, bijvoorbeeld op een externe harde schijf of dvd of blu-ray (BD). Een BD ziet er hetzelfde uit als een dvd. Bij een BD wordt gebruikgemaakt van violet laserlicht (405 nm), terwijl een dvd wordt uitgelezen met een rode laser (650 nm). Hierdoor is het mogelijk op een enkellaags BD vijf keer meer informatie weg te schrijven dan op een enkellaags dvd. 5.3
Back-up origineel
Niets is zo vervelend als beelden kwijtraken. De foto’s van na de behandeling vertellen geen verhaal als ze niet kunnen worden ver-
117
118
Digitale mondfotografie
geleken met de foto’s voorafgaand aan de behandeling. Een goede back-up is dan ook essentieel. Vaak raken foto’s zoek als er een nieuwe computer wordt aangeschaft of na een computercrash. Het terugvinden of het opnieuw maken van de beelden is meestal niet meer mogelijk. Wie veel tijd heeft gestoken in het maken van dvd’s of BD’s met alle data zal dan erg blij zijn. Omdat alles vergankelijk is, is het ook verstandig om een dubbele back-up op een externe harde schijf te zetten. Gebruik bij het maken van een back-up weer de verkennerstructuur. Werk ook bij de schijfjes op datum. Bij een rewritable dvd kunt u de schijf vol zetten tot er niets meer bij kan. Een dubbele back-up klinkt overdreven, kost een hoop extra werk en vraagt om een ijzeren discipline, maar het komt een keer van pas. En dan bent u uzelf heel dankbaar. 5.4
Kalibreren monitor
Beelden beoordelen op kleur is te lastig om even snel op te lossen, u bent niet alleen afhankelijk van de processor in de camera maar ook van het beeldscherm of de beamer. Ook printers geven door de eigen instellingen kleurafwijkingen. Het is niet gemakkelijk om dat eenvoudig goed te krijgen. Er is speciale software waarmee alles goed op elkaar kan worden afgestemd, maar de vraag is of dat echt nodig is voor het fotograferen in de tandartspraktijk. Veel belangrijker is het dat alle beelden in de presentatie dezelfde kleur hebben. Dat bereikt u door het juist instellen van de witbalans op de camera. Met Adobe Gamma kan desgewenst de monitor toch enigszins worden ingesteld. Dit programma, onderdeel van Adobe Photoshop1, is via Configuratiescherm op de computer te installeren. Klik met de linkermuisknop op Start en klik in het opgevouwen scherm op Configuratiescherm. Kies daar voor het programma (staat als eerste links bovenaan) en volg de instructies. Er wordt dan een ICC-profiel (International Color Consortium) gemaakt: een bestand met een beschrijving van de kleurkarakteristieken van de gebruikte monitor. Dat compenseert de tekortkomingen van de kleurenmonitor. Wie meer en beter wil, kan soft- en hardware voor kleurkalibratie aanschaffen en aan kleurmanagement gaan doen. 5.5
Beeldbewerkingsprogramma’s
Ook al zijn foto’s gemaakt met de juiste apparatuur en de correcte instellingen, er kan toch sprake zijn van lichte verschillen in kleur. Soms is een foto een beetje scheef ingeschoten of is er met een spiegel gewerkt. Ook is het bij het maken van de foto niet altijd
5 Bewerken op de computer
mogelijk direct het juiste beeldkader te kiezen. Kortom, u wilt de foto spiegelen, het beeld uitsnijden en beeldruis verwijderen, zodat er prima materiaal overblijft om te presenteren of publiceren. Er zijn veel verschillende soorten beeldbewerkingprogramma’s, bijvoorbeeld: GIMP, Paint Shop Pro, Corel Photo-paint, Adobe Photoshop, Xara Xtreme, Ulead PhotoImpact, Digikam, ACDSEE Pro 2.5 en gratis Paint.net. In dit boek werken we met Photoshop1 CS3 voor Windows. In de volgende paragrafen komen de voor mondfotografie zinvolle bewerkingen aan de orde: – openen van een bestand; – rechtzetten en uitsnijden van een foto; – spiegelen; – kleurintensiteit; – helderheid en contrast; – kleurcorrecties; – retoucheren en – verscherpen. Een beeldbewerkingprogramma is natuurlijk mooi, maar als de foto’s op de juiste manier met de camera zijn gemaakt, zijn er minder handelingen met de computer nodig. Ook een goed gereinigde beeldsensor levert wat dat betreft tijdwinst op. Als er bij het maken van de foto een spiegel is gebruikt, moet er echter altijd gespiegeld en verscherpt worden. Basisinstellingen Als Photoshop1 voor de eerste keer wordt opgestart, is het mogelijk een rondleiding te krijgen door het programma. De meeste mensen willen echter snel, handig en doeltreffend aan het werk met de gemaakte foto’s. In dit hoofdstuk een verkorte handleiding om snel aan de slag te kunnen gaan. In afbeelding 5.3 is de indeling van het beginvenster weergegeven. Met de bovenste knoppenbalk kunt u met de knop Venster uw beeldvenster hetzelfde inrichten als daar zichtbaar is. Klik daarvoor dezelfde items aan. Er ontstaat dan een goed werkgebied met alle benodigde instrumenten en vensters rondom de te bewerken foto. Door te klikken op een van de andere items ontvouwt zich telkens een ander menu waarin de te gebruiken handelingen zwart zijn (zie afbeelding 5.4). De handelingen in de donkergrijze kleur zijn op dat moment niet te gebruiken, bijvoorbeeld omdat er nog geen foto is ingeladen in het programma of omdat er in een laag wordt gewerkt waarvoor ze niet van toepassing zijn.
119
120
Digitale mondfotografie
Gereedschappen Aan de linkerzijde van het venster zijn de Gereedschappen zichtbaar. Hiermee is het mogelijk in een foto bewerkingen te doen. De kleine zwarte driehoekjes rechts onder in de vakjes geven aan dat er meer mogelijkheden zijn bij dat gereedschap. Door met de muis op zo’n driehoekje te gaan staan en de linkermuisknop ingedrukt te houden gaat er een uitvalscherm open en is het mogelijk te kiezen voor een ander gereedschap. Histogram Het venster Histogram staat rechts als tweede en laat het histogram zien. Hierin is te zien of de foto juist is belicht. Als u aanpassingen doet in de niveaus om het histogram te verbeteren, is dat zichtbaar in dit venster. Afbeelding 5.3 Indeling van het werkblad gebeurt door Venster open te klikken.
Afbeelding 5.4 Door op Bestand te klikken kunt u een fotobestand openen.
5 Bewerken op de computer
Historie Met het venster Historie bovenin aan de rechterkant worden de gemaakte stappen weergegeven en is het mogelijk snel en gemakkelijk terug te gaan naar een vorige stap als er iets is fout gegaan. Kleuren In het venster Kleuren is het mogelijk een kleur voor bijvoorbeeld tekst aan te passen. Er zijn RGB-waarden (rood, groen en blauw) in te stellen, zodat telkens dezelfde kleur wordt gebruikt. Alleen al de hoeveelheid kleuren blauw is heel groot. Lagen Het venster Lagen biedt de mogelijkheid om per handeling een laag op het origineel te leggen. Elke bewerkingslaag is gemakkelijk aan te brengen en te verwijderen en daardoor kunt u altijd terug naar het originele bestand. Tevens is het mogelijk te zien wat de bewerking voor resultaat heeft door het oogje voor de laag aan of uit te vinken. Opties Door Opties aan te klikken verschijnt er boven in het programma een tweede werkbalk. Hierin wordt per aangeklikt gereedschap de mogelijkheid geboden om een gereedschap naar eigen inzicht in te stellen. Als er in het programma sneltoetsen beschikbaar zijn voor bepaalde handelingen, dan worden die altijd vermeld achter de handeling. Wie het gebruik van de sneltoetsen goed beheerst, kan in Photoshop1 een stuk sneller werken en hoeft niet zoveel met de muis te klikken. In afbeelding 5.4 is in het uitvalscherm achter het woord Nieuw de sneltoetscombinatie Ctrl + N te zien. Met deze combinatie kunt u een nieuw bestand openen in het programma en dat betekent dat u drie keer minder hoeft te klikken. Openen van een bestand Als de beelden op de juiste manier zijn opgeborgen (paragraaf 5.2) in mappen zal het geen probleem zijn het juiste bestand te vinden en te openen. Klik op Bestand en er opent een uitvalscherm. Klik vervolgens op Openen (veel sneller gaat het dus met Ctrl + N). In afbeelding 5.5 is deze stap te volgen. In het beeldscherm opent opnieuw een scherm met de naam Openen. Het is nu mogelijk via de menustructuur van de Verkenner het bestand te zoeken om het te gaan bewerken. Het is snel en gemakkelijk om gebruik te maken van het kleine zwarte driehoekje dat naar beneden wijst, achter het woord mondfoto’s in afbeelding 5.6. Er ontvouwt een
121
122
Digitale mondfotografie
overzicht van de verkennerstructuur en u kunt gericht naar de betreffende locatie klikken om de foto op te halen. Als u de foto heeft gevonden klikt u dubbel op de foto om deze te openen in een apart scherm in het programma, zoals te zien is in afbeelding 5.7. In het lagenmenu is dan een aparte laag zichtbaar met de foto in het klein. De te bewerken foto is nu geopend in Photoshop1 en kan worden bewerkt.
Afbeelding 5.5 Het item kleurt blauw als je er met de muis overheen gaat.
Afbeelding 5.6 Met de Verkenner is het mogelijk de te bewerken foto’s op te zoeken.
5 Bewerken op de computer
123
Afbeelding 5.7 Als de foto is geopend vormt deze de eerste laag in het lagenmenu.
Rechtzetten en uitsnijden van een foto Hierna wordt stap voor stap beschreven hoe de foto uit afbeelding 5.7 wordt klaargemaakt voor publicatie. Zoals is te zien, lijkt deze goed gemaakt te zijn en is er niet met een spiegel gewerkt. Toch kan er meer aan worden verbeterd dan in eerste instantie wordt gedacht. Zoals al eerder aangegeven, wordt er gewerkt in lagen. Dat lijkt omslachtig en het is in het begin ook lastig, maar na verloop van tijd zal het nut van deze methode blijken. Om te zien onder welke hoek de foto gekanteld moet worden, wordt gebruikgemaakt van de liniaal. Dit instrument is te vinden in de balk Instrumenten aan de linkerzijde door te drukken op het zwarte hoekje linksonder in het vakje van de pipet. Daarna kunt u de liniaal aanklikken zoals te zien is in afbeelding 5.8. Met de liniaal trekt u een lijn om het beeld recht te krijgen. Dit kan zowel verticaal als horizontaal. Als de liniaallijn is getrokken klikt u op Afbeelding – Canvas roteren – Instelbaar. Er opent dan een venster waarin de hoek staat ingegeven (afbeelding 5.9). In dit geval 1,108 naar rechts. De foto kantelt onder deze hoek naar rechts en er ontstaan witte hoeken rondom de foto (afbeelding 5.10). De foto staat nu recht en kan worden uitgesneden (Engels: croppen). Een foto kan ook worden geroteerd zonder gebruik te maken van de liniaal. U moet dan zelf bepalen onder welke hoek geroteerd moet worden. De werkwijze is hetzelfde als na het trekken van de liniaal. Het aantal graden moet u in dat geval zelf in het vak invoeren en tevens moet u aangeven of u links- of rechtsom wilt draaien.
124
Afbeelding 5.8 In dit submenu kan de liniaal worden gekozen.
Afbeelding 5.9 Via Afbeelding – Canvas roteren – Instelbaar is het mogelijk een lijn te trekken met de liniaal.
Afbeelding 5.10 Aan de witte hoekjes in het beeld is duidelijk te zien dat het beeld is gedraaid.
Digitale mondfotografie
5 Bewerken op de computer
125
De foto kan nu worden uitgesneden. In het paneel Instrumenten wordt het gereedschap Uitsnijden aangeklikt (afbeelding 5.11). De optiewerkbalk boven in beeld laat dan de mogelijkheden zien van het gereedschap Uitsnijden. Alvorens te gaan uitsnijden is het belangrijk te bedenken waarvoor u de foto gaat gebruiken. In dit stadium kunnen namelijk al de Breedte, Hoogte en Resolutie worden ingevoerd. Door breedte en hoogte in te voeren zorgt u ervoor dat het beeld in de gewenste breedte/hoogteverhouding wordt uitgesneden. De resolutie is van belang voor printen, afdrukken of een presentatie in een programma als PowerPoint1. Vult u niets in, dan kunt u uit het origineel precies uitknippen wat u wilt. Nadeel is dat alle andere informatie dan wordt weggegooid en een standaard fotoafmeting (bijvoorbeeld 10 6 15 cm) niet meer mogelijk is. De uiteindelijk uitgeknipte waarden van het op deze manier uitgeknipte beeld zijn te vinden door te klikken op Afbeelding – Afbeeldingsgrootte (afbeelding 5.12). Deze waarden komen door instellingen in de camera. Voor een voldoende groot beeld voor alle mogelijkheden is het afdrukformaat de maatgevende factor. Een normale afdruk heeft een grootte van 10,2 bij 15,2 cm en een resolutie van 300 dpi. Voor het printen op een gewone huisprinter is 180 dpi voldoende en voor een beeldscherm gaat het om het aantal pixels. Bepalend hier is de resolutie van het beeldscherm (bijvoorbeeld 1920 6 1200 pixels) of van de beamer (zie hiervoor de specificaties van de beamer). Afbeelding 5.11 Via uitsnijden kan het juiste kader worden gekozen.
126
Digitale mondfotografie
Afbeelding 5.12 In dit menu is te zien welke afmeting en dpi het originele bestand heeft.
Met de muis wordt het uit te snijden gedeelte bepaald (afbeelding 5.13). Het vlak van occlusie en de mediaanlijn zijn daarin maatgevend. Het vlak van occlusie snijdt het beeld horizontaal doormidden en de mediaanlijn doet dat verticaal. Door dubbel te klikken of het juiste vinkje aan te klikken in de optiebalk kunt u de gemaakte selectie bevestigen en de foto uitsnijden. De foto komt nu kleiner in beeld te staan. Om ervoor te zorgen dat het beeld weer beeldvullend in het venster zichtbaar wordt, klikt u dubbel op het handje in de instrumentenbalk (afbeelding 5.14). De foto is nu rechtgezet en uitgesneden. Afbeelding 5.13 Het gekozen kader kan nu worden uitgesneden (gecropt).
5 Bewerken op de computer
127
Afbeelding 5.14 Door dubbel te klikken of het vinkje boven in het scherm te gebruiken wordt de bewerking uitgevoerd.
Spiegelen Foto’s die gemaakt zijn met een spiegel moet u spiegelen. In het analoge tijdperk gebeurde dit eenvoudig door de dia te draaien. In het digitale tijdperk is het gebruik van een beeldbewerkingprogramma onvermijdelijk. De foto in afbeelding 5.15 is bewerkt zoals hiervoor beschreven. De volgende stap in het bewerken is het Horizontaal draaien van de spiegelfoto. Ga als volgt te werk. Klik in de werkbalk achtereenvolgens op Afbeelding – Canvas roteren – Canvas horizontaal draaien. In afbeelding 5.16 is te zien dat het beeld is ontspiegeld. Alle elementen zitten nu weer op de juiste plek in de mond. Dit is duidelijk te zien aan de geroteerde laterale in het tweede kwadrant. De foto is nu klaar voor verdere bewerking. Afbeelding 5.15 Via Afbeelding – Canvas roteren – Canvas horizontaal draaien wordt het beeld gespiegeld.
128
Digitale mondfotografie
Afbeelding 5.16 Een gespiegelde foto.
Kleurintensiteit Omdat camera’s werken in een 12-, 14- of 16-bitmodus is het mogelijk met meer kleurnuances te werken in Photoshop1. Aangezien het programma standaard in een 8-bitmodus staat wordt een groot gedeelte van de opgenomen nuances in de verschillende kleuren gemist. Flinke correcties toepassen in een 8-bitbestand gaat ten koste van de kwaliteit. Er blijft te weinig nuance in een kleur aanwezig, waardoor er abrupte kleurovergangen ontstaan. Dit heet posterisatie. Daarom heeft werken in de 16-bitmodus de voorkeur. Die selecteert u door in de werkbalk te klikken op Afbeelding – Modus – 16 bits/kanaal (afbeelding 5.17). Afbeelding 5.17 Werken in 16 bits per kanaal om posterisatie (abrupte) kleurovergangen te voorkomen.
5 Bewerken op de computer
129
Helderheid en contrast De helderheid en het contrast, die invloed hebben op de kleur, worden aangepast om de foto te optimaliseren. Aanpassen van de kleur zelf gebeurt daarna. Er zijn twee manieren om helderheid en contrast aan te passen, te weten via Niveaus en Curven. Niveaus is hiervan de eenvoudigste manier. Zoals al eerder gemeld is het handig om in lagen te werken. Kopie Achtergrondlaag Maak eerst een kopie van de achtergrond. Deze stap wordt gemaakt zodat u altijd terug kunt naar de beginsituatie zonder alle eerder gemaakte handelingen over te hoeven doen. Klik met de rechtermuisknop op de achtergrond Laag. Kies in het geopende venster Laag Dupliceren. Er komt nu een tweede laag in het lagenvenster genaamd Achtergrond kopie (afbeelding 5.18). Een andere manier om deze laag te dupliceren is de achtergrond Laag te slepen (op Laag klikken met de linkermuisknop en klik vasthouden) naar het tweede tekentje van rechtsonder in het lagenvenster. In Historie, rechtsboven in het beeld, is elke stap die gemaakt wordt te zien. Ook kunt u hier gemakkelijk en snel een stap terug in het proces. Niet nodig om in lagen te werken zou je zeggen, maar u kunt hier maar een beperkt aantal stappen terug. Als u straks de op de sensor aanwezige vervuiling, die ook op onze foto zichtbaar is, gaat verwijderen, kunt u niet meer terug naar wat u nu doet. Het blijft dus zinvol om in meerdere lagen te werken. De blauwe laag in het lagenvenster is de laag waarin u aan het werken bent. Door op het oogje te klikken kunt u een laag zichtbaar en onzichtbaar maken, zodat u kunt zien of uw handelingen leiden tot verbetering (afbeelding 5.19). Afbeelding 5.18 Werken in lagen zorgt voor veel controle op alle bewerkingen.
130
Digitale mondfotografie
Afbeelding 5.19 Zorg altijd dat u in de juiste laag aanklikt om bewerkingen te kunnen doen.
Niveaus Omdat u in lagen werkt is het ook nodig via dit venster de handelingen uit te voeren die u in het uitvalscherm ziet (afbeelding 5.20). Door op het zwart/witte balletje te klikken met de rechtermuisknop opent het uitvalscherm. Het is ook mogelijk deze handelingen uit te voeren zonder dat er een laag ontstaat: klik Afbeeldingen – Aanpassingen – Niveaus (Ctrl + L) aan in de werkbalk (afbeelding 5.21). In het eerste geval opent het venster van de Niveaus en komt er in het lagenvenster een laag bij (afbeelding 5.22). U ziet nu het histogram dat ook rechtsboven in het beeld te zien is. U kunt nu echter het histogram gaan aanpassen. Zoals hiervoor beschreven is het histogram een verzameling van 256 rijen balken die de hoeveelheid pixels van een bepaalde helderheid in de foto weergeven. Aan de linkerzijde bij het zwarte driehoekje begint het met zwart ofwel 0, aan de rechterzijde bij het witte driehoekje eindigt het met wit (255). Het grijze driehoekje zorgt voor de totale helderheid in de foto. Het contrast kunt u verhogen door de driehoekjes te verschuiven. Het beeld zal daardoor contrastrijker en briljanter worden. Zoals in het venster is te zien, is het histogram aan de linkerzijde geplaatst. Aan de rechterzijde ziet u een vlak stuk. Verschuif nu het witpunt naar het begin van het histogram. Door Alt ingedrukt te houden bij het schuiven verandert het beeld bij het witpunt in zwart en bij het zwartpunt in wit, waardoor het beginpunt goed te bepalen is. In deze foto wordt lichtgrijs (224) het witpunt (0), zoals te zien is in afbeelding 5.23. Het is ook mogelijk op Automatisch te drukken. Een goede waarne-
131
5 Bewerken op de computer
Afbeelding 5.20 Klik via het lagenscherm op Niveaus zodat de handeling altijd kan worden weggehaald door de laag te deleten.
Afbeelding 5.21 Door met sneltoetsen te werken ontstaan geen lagen maar gaat de bewerking wel een stuk sneller.
ming van de beoordelaar blijft hierbij van groot belang. Het kan namelijk gebeuren dat een foto overbewerkt wordt en er daardoor niet uit komt te zien zoals deze is bedoeld. Een stapje terug en een handmatige aanpassing doen is dan de oplossing. Curven Een overzichtelijke en nauwkeurig methode om gecontroleerd het contrast en de helderheid te verbeteren is door te werken met Curven. Een curve is een grafiek met op de horizontale as de ree¨le beeldwaarden en op de verticale as de veranderende waarden. Als Curven wordt geopend, is een grafiek te zien met een rechte lijn onder een hoek van 458 (afbeelding 5.24). Wordt een punt op de lijn om-
132
Digitale mondfotografie
Afbeelding 5.22 Een histogram is een verzameling van 256 staafjes die alle helderheden in een foto weergeeft.
Afbeelding 5.23 Aanpassen van het witpunt zorgt dat het beeld helderder wordt.
hooggetrokken, dan neemt de helderheid toe. Om het contrast in de foto te verhogen wordt een S-vormige curve gemaakt, zoals te zien is in afbeelding 5.25. Let wel op dat de veranderingen niet te abrupt zijn, want dan komt de foto bewerkt over. De totale helderheid is aan te passen door de rechte lijn hol of bol te maken. Kleurcorrecties Kleur is het lastigste aspect van de fotografie. Ook met digitaal fotograferen is het er niet gemakkelijker op geworden. Kleurcorrecties toepassen op een monitor geeft in het eindresultaat (een presentatie, drukwerk of een print) nooit hetzelfde resultaat als op het beeldscherm.
5 Bewerken op de computer
133
Afbeelding 5.24 Werken met Curven geeft de meeste controle om contrast en helderheid in de foto aan te passen.
Afbeelding 5.25 Door een S-curve te maken ontstaat er een hoger contrast in de foto.
Dit is gedeeltelijk op te lossen door te werken met zogenaamde ICCprofielen. Elk apparaat, printer of monitor heeft zijn eigen profiel. Als u die met elkaar vergelijkt en de computer een zo goed mogelijke match laat maken, bent u bezig met kleurmanagement. Hiervoor zijn aparte programma’s te koop: een kleurbeheersysteem of een Colour Management System (CMS). Dit is een complexe materie en beschrijving ervan voert te ver voor de opzet van dit boek (zie verder de relevante literatuur). In Photoshop1 zijn er verschillende manieren om een kleurverandering uit te voeren. Hierna volgen enkele voorbeelden.
134
Digitale mondfotografie
Kleurbalans Het is verstandig ook nu weer te blijven werken in het lagenmenu, zodat ook deze bewerking gemakkelijk te verwijderen of aan te passen is. Klik het zwart/witte balletje aan in het lagenmenu en vervolgens onder Curven op Kleurbalans. Er opent dan een nieuw veld waarin de verschillende kleuren kunnen worden gecorrigeerd. Dat kan specifiek in de schaduwen, in de middentonen of in de hooglichten. Door een vinkje aan te klikken in Voorvertoning kunt u op het scherm zien wat er gebeurt. De kleurniveaus kunnen met de muis of met de sneltoetsen worden aangepast in het bereik van Cyaan-Rood, Magenta-Groen en Geel-Blauw. Met de tabtoets op het beeldscherm kunt u navigeren van niveau naar niveau. Teruggaan kan met de tabtoets in combinatie met Shift. Wilt u aanpassingen doen, dus de schuiven bewegen, dan kan dat met : of met ; (afbeelding 5.26). Een grijs vlakje dat meegefotografeerd is, kan op deze manier neutraal worden ingesteld. Daarvoor gebruikt u de Kleurenpipet. Deze is te vinden door het zwarte driehoekje links onderin bij het pipetje aan te klikken met de rechtermuisknop en te activeren. Klik het pipetje op het grijs aan met de rechtermuisknop. In het infoscherm komt dan een pipetje te staan met #1 en de RGB-kleuren. Vervolgens wordt de kleurbalans geopend en kunt u er door te schuiven voor zorgen dat de RGB-waarden allemaal gelijk worden. Dit werkt het beste door met de toetsen te werken. Op deze manier is het mogelijk de kleur van de foto neutraal te maken zonder afhankelijk te zijn van een gekalibreerd scherm (afbeelding 5.27). Afbeelding 5.26 Werken met Kleurbalans is vooral handig als er iets grijs wordt meegefotografeerd.
5 Bewerken op de computer
135
Afbeelding 5.27 Door met de Kleurenpipet een punt aan te klikken kun je zien uit hoeveel rood, groen en blauw een kleur is opgebouwd. Dit is te beı¨nvloeden met de Kleurbalans.
Kleurtoonverzadiging Met het gereedschap Kleurtoonverzadiging kunnen zwart-witbeelden mooier worden gemaakt dan via Afbeelding – Modus - Grijswaarden. Door te werken in de verschillende kleuren is het goed mogelijk gericht een kleurtoon aan te passen. Kies in Bewerken voor Origineel of Specifieke kleur om te kunnen werken aan de kleurtoon, de verzadiging of de helderheid. Uiteraard is ook hier weer de mogelijkheid Voorvertoning beschikbaar. Via schuiven met de muis zijn snel de extreme veranderingen te zien die mogelijk zijn. Het is mogelijk heel gericht te werken door cijfers in te voeren. Ook de beide pijltjes op het toetsenbord doen het hier. Met de sneltoetscombinatie Ctrl en een cijfer kunt u een kleur kiezen, mits het schermpje is geopend (afbeelding 5.28). Afbeelding 5.28 Met Kleurtoon/verzadiging kun je kleuren aanpassen en veranderen maar ook een foto zwart-wit maken.
136
Digitale mondfotografie
Selectieve kleuropties Met de selectieve kleuropties is het beeld aan te passen in kleurpercentages. Niet alleen per kleurtint, bijvoorbeeld rood in een positief of negatief percentage cyaan, magenta, geel en zwart, maar ook voor de tinten geel, groen, cyaan, blauw, magenta, wit, grijs en zwart is het mogelijk aanpassingen te doen. Bent u tevreden over de kleuraanpassingen, dan kunt u ze opslaan en inladen bij elk nieuw beeld. Hierdoor krijgt u een afbeelding die perfect qua kleur is te corrigeren (afbeelding 5.29). Afbeelding 5.29 Een mooie manier om kleurnuances goed onder controle te krijgen. Een kleurgekalibreerd scherm is dan wel belangrijk.
Fotofilter Om op een snelle en goede manier de kleur aan te passen is het gebruik van het fotofilter aan te bevelen. Ook dat is te vinden in het uitvalscherm bij het lagenmenu. Om van een gele zweem af te komen, kunt u het beste een Koel filter (80) gebruiken. Het is wel belangrijk om Dichtheid aan te passen. Een filter neemt namelijk veel helderheid uit een foto weg. Het resultaat van deze bewerking is te zien in afbeelding 5.30. Variaties Snel en op een overzichtelijke manier kleuren aanpassen is mogelijk met Variaties. Dit kan alleen als u werkt in een 8-bitmodus (zie afbeelding 5.17 voor het omzetten). De laag Achtergrond kopie wordt geactiveerd. Via Afbeelding – Aanpassingen – Variaties opent een venster waarin door te klikken op Meer groen, geel, rood, magenta, blauw of cyaan de kleur van het beeld kan worden aangepast. De twee bovenste plaatjes (in afbeelding 5.31) laten zien wat er is veranderd ten
5 Bewerken op de computer
137
Afbeelding 5.30 Een fotofilter kan snel zorgen voor de juiste tint van het tandvlees en haalt de gele zweem mooi weg.
Afbeelding 5.31 Door te werken met Variaties kun je heel goed zien welke aanpassing aan het origineel worden gedaan.
opzichte van het origineel. Ook is het mogelijk het beeld donkerder of lichter te maken bij de drie afbeeldingen aan de rechterkant. Het aanpassen van deze kleuren kan in de schaduwen, middentonen, hooglichten en in de verzadiging. De stappen waarmee deze aanpassingen kunnen worden gedaan, zijn verdeeld van fijn naar grof. In afbeelding 5.31 is ‘grof’ aangeklikt, waardoor duidelijk de kleur is te zien die wordt toegevoegd. Ieder kan naar eigen inzicht de kleuren zo mooi mogelijk instellen en de gewenste instellingen opslaan voor volgende foto’s.
138
Digitale mondfotografie
Retoucheren Het verwijderen van storende factoren in de foto wordt retoucheren genoemd. Een functie waar Photoshop1 beroemd door is geworden. Het retoucheren in dit programma is kinderlijk eenvoudig en zeer effectief. Er zijn drie methoden om vlekjes weg te werken. De snelste methode is met behulp van het Snel Retoucheerpenseel. Door op de linkermuisknop te klikken is het mogelijk de diameter van het penseel aan te passen en de hardheid in percentages op de gewenste stand in te stellen. Ook de tussenruimte is individueel aan te passen en de hoek en de ronding kunnen worden geı¨ndividualiseerd. Met een tekentablet is het mogelijk te werken met pendruk. Hoe harder op de pen wordt gedrukt, des te groter wordt het gebied waar iets kan worden aangepast. Een tweede mogelijkheid is het Retoucheerpenseel. Door de linkermuisknop in deze optie aan te klikken kan alles individueel worden aangepast. Klik om te beginnen (met de Alt-toets) op het gebied waar u de kleur wilt gebruiken om te retoucheren. Boven in het beeldscherm is in de aanpassingenbalk ook een mogelijkheid om een en ander aan te passen (afbeelding 5.32). Afbeelding 5.32 De mooiste en bekendste tool van Photoshop1 is het Retoucheerpenseel. Ongewenste, storende onderdelen in de foto kunnen daarmee snel en gemakkelijk worden weggehaald.
Ten slotte kunt u het gereedschap Reparatie gebruiken om te retoucheren. Maak een selectie van het gedeelte dat moet worden aangepast en verschuif het naar de plaats waardoor het moet worden vervangen. Het is mogelijk andersom te werken door Doel en Bron om te draaien in de aanpassingenbalk. Elke plek, bijvoorbeeld een stofje op de beeldsensor, kan op deze manier worden aangepast. Ook storende reflecties kunt u verwijde-
5 Bewerken op de computer
139
ren. Zo ontstaat een goede, mooie foto die prima geschikt is voor presentaties en publicaties. Het is wel van belang te werken in de juiste laag. Het beste kan worden gewerkt in de Achtergrond kopie. Als u in meerdere lagen deze aanpassing doet, kan het gevolg van het verwijderen van een laag zijn dat de aanpassingen opnieuw moeten worden gedaan. Na alle aanpassingen kunt u zien wat u hebt veranderd door in het lagenmenu het oogje aan en uit te klikken. In het voorbeeld (afbeeldingen 5.33 en 5.34) zijn vooral stofjes op de sensor en speekselbelletjes weggehaald. Afbeelding 5.33 Stofjes op de sensor en vervelende reflecties die afleiden moeten nog worden geretoucheerd.
Afbeelding 5.34 Na het retoucheren is een rustig, mooi beeld ontstaan van een maximale occlusie.
140
Digitale mondfotografie
Verscherpen Door het interpolatieproces in de camera bij het maken van een beeld ontstaat een lichte sluier over de foto. Via het Onscherpmasker oogt het beeld scherper (afbeelding 5.35). In het scherm van het Onscherpmasker in de afbeeldingen 5.36 en 5.37 is te zien dat het filter een donkerder pixel toevoegt, waardoor onze hersenen worden misleid en een voor het menselijk oog scherper beeld ontstaat. Dit moet de laatste handeling zijn voordat u de foto opslaat. Als u nu nog wijzigingen aanbrengt, gaan de extra toegevoegde donkere pixels meedoen of haalt u ze weg waar ze wel nodig zijn en krijgt u drastische veranderingen. Afbeelding 5.35 De laatste handeling zorgt voor een foto die scherper lijkt en veel beter overkomt.
Het instellen van het Onscherpmasker gebeurt op hoeveelheid, straal en drempel. – Bij de hoeveelheid is belangrijk wat het onderwerp is. – Voor de straal mag worden uitgegaan van 1 pixel per 150 dpi. Daarbij is van belang hoeveel detail aanwezig is in een foto. Is het detail hoog, dan moet de breedte van het verscherpeffect niet te groot zijn en het getal dus laag. Is er weinig detail, zoals in huis, dan mag de waarde worden verhoogd tot hooguit 3. – De drempel is er om ervoor te zorgen dat niet alle oneffenheden worden verscherpt. Bij een baby wil je een zachte egale huid en maak je de drempelwaarde hoog, zo rond de 10. Bij een portret wil je wel alles verscherpen, maar kleine rimpeltjes en puistjes moeten niet extra worden benadrukt. De drempelwaarde ligt dan op 3 of 4.
5 Bewerken op de computer
141
Afbeeldingen 5.36 en 5.37 In het venster is duidelijk te zien dat Photoshop1 donkere pixels toevoegt om het beeld scherper te doen lijken.
Door overmatig te verscherpen worden de kleurzomen zichtbaar voor het menselijk oog en verdwijnt het effect. Het is dus altijd beter eerder te weinig te verscherpen dan te veel. Dat laatste levert namelijk grove vlakken op met een lelijke structuur. Bovendien verdwijnt het mooie strakke uit de foto. Let wel, een onscherpe foto kan niet scherp gemaakt worden. Daarvoor moet de fotograaf toch echt beter door de zoeker kijken.
Literatuur
Astra Tech Implants. Clinical Photography Manual. www.astratechdental.com. Bengel, W. Dentale Fotografie. Berlin: Quintessenz; 2001. ISBN 3-87652-398-2. Bengel, W. Mastering digital dental photography. New Malden (UK): Quintessence; 2006. ISBN 1-85097-152-8. Horlings, J. Fotograferen met een digitale spiegelreflexcamera. Amsterdam: Pearson Education Benelux; 2006. ISBN 90-430-1236-X. Ahmad, I. Dental photography. Carol Stream, IL: Quintessence; 2004. ISBN 0-86715436-5. D – ozic´, A., & Scholtanus, H. (red.). Jaarboek Esthetische tandheelkunde 2008. Houten: Prelum; 2008. ISBN 978 90 8562 0457.
Register
AA-batterijen 22 –, always ready‘s 23 –, oplaadbare 23 accu 21 –, levensduur van 21 –, plaats van de 22 achtergrond 85 actieopnamen 24 adapterring 45 additief mengen 69 Adobe Gamma 118 AF (zie autofocus) afbeeldingshoek 28 afdrukformaat 125 always ready‘s 23 American Standard Association (ASAwaarde) 67 APS-C 17 APS-H 17 autofocus 78 autofocus (AF) 77 –, instellen van dioptrie met 79 autofocussnelheid 34 automatische witbalans (AWB) 69 AWB (zie automatische witbalans) back-up 117, 118 –, dubbele 118 basisinstellingen 119 batterij, kracht van 23 batterijen 21 –, NiCd- 23 –, NiMH- 22 batterijgreep 21 battery-pack 41 BD (zie blu-ray) 117 beeldbewerkingprogramma 117, 118 –, ACDSEE Pro 2.5 119 –, Adobe Photoshop 119
–, Corel Photo-paint 119 –, Digikam 119 –, gereedschappen 120 –, GIMP 119 –, kleuren 121 –, lagen 121 –, opties 121 –, Paint Shop Pro 119 –, Paint.net 119 –, Photoshop CS3 119 –, Ulead PhotoImpact 119 –, Xara Xtreme 119 beeldhoek 28 beeldkader 12, 19, 79, 96, 111 –, portretopname 86 beeldkader van 50 mm 31 beeldkader voor portretopname 31 beeldmateriaal –, kwaliteit van 13 –, overzetten 114 beeldscherm 74 beeldsensor 16 –, Foveon 16 beeldstabilisatie 34 –, ingebouwd in de body 34 –, nadeel 34 bestand, openen 121 bestandsgrootte 73 bewegingsonscherpte 34, 83 bitmodus 128 BKT (zie bracketing) 75 blokflitser 42 –, sterkte 42 –, voordelen 43 blu-ray (BD) 117 bokeh 30, 63 bracketing (BKT) 75 brandpuntsafstand 63 –, definitie 26
144
Digitale mondfotografie
brandpuntsafstanden 26 bril 79, 88, 89 buccale corridor 91, 93, 108 camera 14 –, ergonomie 15 –, gewicht 15 –, grootte 16 –, histogram op 112 –, instelling 86 –, menu 72 –, merk 15 –, met cropsensor 72 –, onderhoud 56 –, opslagmedium 23 –, reinigen 56 –, soort 14 –, stroomverbruik 21 –, taal instellen 73 camerahuis –, aluminiumlegering 15 –, kunststof 15 Canon-objectief 37 CCD (zie charged coupled device) CCD-sensor 18 CF (CompactFlash) kaart, stroomverbruik 24 CF (CompactFlash) kaartslot 24 CF-kaart –, Kingston 24 –, SanDisk 24 CF-kaartslot 24 charged coupled device (CCD) 16 cheek retractor double end large 49 Chipclean 59 chromium 52 chromium opgedampte spiegel 53 CMOS-sensor 16 –, fullframe 18 –, voordeel 17 CMS (zie Colour Management System) 133 Colour Management System (CMS) 133 communicatie –, rol van mondfoto‘s in 11 –, tandarts-patie¨nt 12 –, tandtechnicus-tandarts 11 compact camera –, Olympus 15 –, stroomverbruik 21
CompactFlash (CF) 24 complementary metal-oxide semiconductor (CMOS)-sensor 16 compositie 19 compressie 73, 117 computer –, beelden bewerken op 114 –, beeldmateriaal opslaan op 116 –, beeldmateriaal overzetten op 74, 114 computercrash 118 contrast 129 –, verhogen 130 contrastor 52, 55 contrastor met schaalverdeling 55 convex profiel 93, 94 cropfactor 71 –, berekenen 71 –, invloed van 72 cropsensor 17, 65, 72 Curven 131 DDL (door de lens) 43 dedicated flitser 42 deelvergroting 73 depth of field (DOF) 65 diafragma 19, 61, 95 –, niet aangepast 86 diafragmaopenening, formule 63 diastemen 97 diffractie 65 digitaal raster 73 digital single lens reflex-camera (Dslrcamera) 14 –, aantal pixels 17 –, stroomverbruik 21 digitale compact camera 14 digitale dentale fotografie, benodigde aantal pixels 17 digitale mondfotografie, sluitertijd 66 digitale ruis 67 digitale spiegelreflexcamera 11, 14 DIN-waarde (Deutsches Institut fu¨r Normung) 67 diode 37 dioptrie 20, 79 –, instellen met autofocus 79 dioptrie-instelling 20 Doctorseyes, compact camera 42 documentatie 12
145
Register
documenteren van patie¨ntenbehandelingen 12 DOF (zie depth of field) dots per inch (dpi) 110 dpi (zie dots per inch) Dslr-camera (zie digital single lens reflex-camera) dvd 117 eigen controle 13 elektronenflitser 66 elementen –, rotaties van 98 –, stand van 98 en face –, lachende opname 91 –, opname 86, 88 en profil, opname 88, 92 end-to-endopname 98 ergonomie 82 error 74 exchangeable image file format (exif ) 73 exif (zie exchangeable image file format) 73 exif-data 73 extraorale foto‘s 84 FH (zie Frankfurter Horizontale) fisheyelens 33 flashgeheugen 23 flitsbelichtingscompensatie 75 flitsen, indirect 38 flitser 15, 37 –, compensatie 76 –, controller 75 –, doeleinden 38 –, ring- 38 –, soort 37 flitser en camera, samenwerking 75 flitslichtgeleiding 15 flitssynchronisatietijd 66 focal length multiplier 17 focuspunt 32 formatteren 74 foto –, rechtzetten 123 –, uitsnijden 123 –, ‘wollige‘ 65 fotoafmeting, standaard 125
fotobestand, criteria die grootte en kwaliteit bepalen 73 fotofilter 136 foto‘s, reproduceerbare 77 Four Thirds 17 Frankfurter Horizontale (FH) 88 frontelementen 97 fullframe-camera 71 fullframe-sensor 17, 29, 65 fullsize-sensor 72 f-waarde 61 gebitsmodellen 107 geheugenkaart 23, 74 –, formatteren 74 –, soorten 23 gelaatsanalyse 84 gezicht –, convexiteit van 93 –, hoogteverdeling van 88 –, symmetrie van 88 gezichtshoek 28 ghost image 52 gipsmodellen, opnamen van 109 glabella 88 glasspiegel met ultrabright coating 53 glimlachende mond, foto van 91 groothoekobjectief 28, 29 –, nadelen 29 groothoekopname 28 gum-line 91, 93 haren 87 helderheden, beoordeling op 112 helderheid 129 histogram 112, 120, 130, 132 historie 121, 129 houding –, fotograaf 82 –, patie¨nt 82 ICC-profiel 118, 133 image authentication software 110 informed consent formulier 110 infraroodsensor 43 instelglas 20 intercollegiaal contact 11 interdigitatie 104 International Organization for Standardization (ISO) 67 intraorale opnamen 84, 93
146
Digitale mondfotografie
–, beeldkader 96 –, instellen diafragma 65 –, instellingen camera 95 invulflits 38 inzoomen 13 IS (Image Stabilization) 34 ISO (zie International Organization for Standardization) ISO-instelling, hoge 68 jpeg-artefacten 74 juridisch gebruik 110 kaakhoek 93, 94 kaartlezer 114, 116 –, voordeel 116 kalibreren monitor 118 kelvin 69 kleurafwijkingen 118 kleurbalans 134 kleurcorrecties 132 kleuren, primaire 69 kleurengekalibreerd systeem 75 kleurenpipet 134 kleurintensiteit 128 kleurkalibratie 118 kleurmanagement 118, 133 kleurniveau aanpassen 134 kleuropties, selectieve 136 kleurtandje 108 –, opname met 108 Kleurtoonverzadiging 135 kleurzweem 66 koel filter 136 Kopie Achtergrond laag 129 kussenvormige vertekening 26 kwaliteit, beelden controleren op 111 lachfoto, drie vierde 93, 95 lachlijn 91, 108 lachspiegeleffect 30 lagen, werken in 129 lamellen 63 lange haren 88 lateraal links, opname 103 lateraal rechts, opname 104 laterale spiegel 54 led (light emitting diode) 37 ledverlichting 37 lens –, afwerking 35
–, gewicht 35 –, grootte 35 –, vatting 35 –, vergrotingsfactor 17 lenscoating 34 lichtnet 21 lichtnetadapter 21 lichtstop 63 lichttemperatuur 69 liniaal 123, 124 lipretractor 45, 51, 99 –, zwart geanodiseerde 51 liptrap 94 lipvulling 108 Live View-modus 21 macrolens 32 macro-objectief 19 macrostand 14 Manual Focus (MF) 77 marketing 12 matglas 20 maximale occlusie 96 mediaanlijn 96 memorystick 23 menton 88, 91 menu 72 menustructuur 20 –, elementen van 20 metalen mondspiegel 53 MF (zie Manual Focus) micro-SD 23 mini-SD 23 MMC (MultiMediaCard) 23, 24 mond –, foto van 91 –, glimlachende 91 mondfotografie –, Canon-set voor 59 –, selectiecriteria objectief 34 mondopname met bolle vertekening 27 mondopname met holle vertekening 27 mondopname zonder vertekening 27 mondspiegel 46 monitor, kalibreren van 118 muis 126 nasion 92 nasolabiale hoek 93, 94
147
Register
netadapter 115 NiCd (zie nikkel-cadmiumbatterij) NiCd-batterij, capaciteit 23 nikkel-cadmium (NiCd) batterij 23 nikkel-metaalhydride (NiMH) 22 NiMH (zie nikkel-methaalhydride) NiMH-batterij, capaciteit 23 niveaus 130 objectief 15, 20 –, 35mm- 29 –, met vast brandpunt 26 –, metalen vatting 35 –, plastic vatting 35 –, selectiecriteria 34 objectief met een vast brandpunt 26 objectieven –, overzicht 26 –, soorten 26 occlusaal boven, opname 99 occlusaal onder, opname 101 occlusale spiegel, in combinatie met wanghaak 48 occlusieopnamen, doel van 105 occlusievlak 96 OIS (zie Optical Image Stabilizer) Onscherpmasker 140 –, instellen 140 openen van bestand 121 opname en profil 88 opnamekwaliteit 73 oppervlaktestructuur 107 Optical Image Stabilizer (OIS) 34 orbitale 88 origineel gegevens beveiligingskit 110 Orringer-retractor 50 orthodontische diagnose, onderdelen 84 overdrachtsnelheid 24 overjet 104 overjetfoto 104 patie¨ntenkaart 117 Photoshop CS3 119 pixels 16, 18 plastic wanghaak, voordelen 48 pogonion 93 porion 88 portret, schaduwrand rond 39, 40 portretfoto 84 portretopname 84
–, achtergrond 85 –, beeldkader 86 –, houding fotograaf en patie¨nt 83 –, scherpstellen bij 91 portretopname met blauwe achtergrond 85 portretopname met donkergrijze achtergrond 85 posterisatie 128 Power & Controller 41 PowerPoint 125 presentaties 12 primaire kleuren, drie 69 prime 26 –, voordelen 26 prothese 108 publicatie 12, 109 RAW-bestanden (onbewerkt digitaal negatief) 25 rechtzetten 123 reflectiekarakteristiek 38 Reparatie 138 reproduceerbare beelden 26 reproduceerbare foto‘s 77 reproduceerbare portretopnamen 86 resolutie 17, 74, 125 Retoucheerpenseel 138 retoucheren 138 retractor 106 –, plastic 51 RGB-waarden (rood, groen en blauw) 121, 134 rhodium 52 –, opgedampte edelmetaalspiegel 53 ringflitser 19, 38, 67, 86, 103 –, Canon 39 –, nadelen 39 –, normale stand 103 –, Sigma- 40 ringledlicht 41 –, nadelen 41 –, voordelen 41 ringledlichtsysteem, Doctorseyes 41 ringlightssysteem, Sara-Led 40 rode ogen 39 rodeogenreductie (ROR) 39 ro¨ntgenschedelprofielfoto 88, 92 ROR (zie rodeogenreductie) ruis 17, 96
148
Digitale mondfotografie
scherpstellen 104 –, handmatig 77 scherpstelling, interne 36 scherpte 113 scherptediepte 29, 63, 95 scherptedieptebereik 65, 96 scherptediepte-controleknop 61 scherptevlak 63 schisis 92 SD (Secure Digital)-kaart 23 SDHC, snelheidscategoriee¨n 25 SDHC (zie Secure Digital High Capacity) SDHC-kaart 25 –, schrijfsnelheid 25 SDHC-kaartlezer 25 SD-kaart 24 –, SanDisk 24 –, voordelen 25 Secure Digital High Capacity (SDHC) 25 selectieve kleuropties 136 Sel/Set-knop 76 sensor 56 –, stof op 56 –, stof verwijderen 56 –, zelfreinigingsysteem 57 sensor cleaning 57 Sensor Swab 57 Sensor Swab-systeem, werkwijze 57 set-upmenu 73 sluiter 19 –, instellen 66 sluitertijd 34, 65 –, korte 65 –, lange 65 smile-line 91, 93 Snel Retoucheerpenseel 138 snellader 22 sneltoetsen 121 solid state 23 spandex 50 speeksel 97 spiegel 19, 52, 99, 111 –, edelmetaal opgedampt met ventilator 52 –, handvat 54 –, lateraal 54, 103 –, oppervlak 52 –, rhodium opgedampte metalen 52 –, vormen 54
spiegelen 127 standaardobjectief, beeldhoek 29 standaardobjectieven 29 statief 34 step-upring 45 stomion 91 strooilicht 19 stroomverbruik 21 subnasale 88 Super CCD 16 Super Steady Shot 34 Tamron-objectief, voordeel 37 tanden, vlekjes op 98 tandheelkundig programma 117 tandtechniek 107 tandvlees, staat van 98 tangflitser 43 tele-effect 28 telelens 28, 30 –, lichte 30 teleobjectief, licht 30 telezoomobjectief 30 temperatuur 21 tilt-shiftlens 33 titanium 52 tong 97, 101 tonvormige vertekening 26 transparantie 99, 107 TTL (through the lens) 38 twinlight 43 UDMA (zie Ultra Direct Memory Access) uitsnede 71 uitsnijden 123, 125 Ultra Direct Memory Access (UDMA) 24 ultrabright coating 52 ultravioletfilter 37 USB-kabel 114 uv-filter 37 Variaties 136 vatting 35 vergrotingsfactor 32, 79, 96, 111 verkenner 114 vertekening 33 –, kussenvormige 35 –, tonvormige 35 –, van het beeld 35
149
Register
vertical grip 21 Vibration Reduction (VR) 34 vignettering 33, 35 VisibleDust 58 vissenoog 33 voorflits 39 Voorvertoning 134, 135 voorzetlens 33 –, definitie 33 VR (zie Vibration Reduction) wanghaak 46, 103, 104 –, draadstalen 49 –, kinder- 47 –, metalen 49 –, plastic 48 –, reinigen 48 –, te kleine 47 wanghaken, voorbeelden 46 WB Shift/BKT 75 WB (zie witbalans) werken met spiegels, aandachtspunten 54 wipneus 93 wireless file transmitter 22, 114, 115 witbalans (WB) 69 –, aanpassen 75 –, automatische 69
witbalansinstelling –, AWB 70 –, bewolkt 70 –, custum 71 –, daglicht 70 –, flitser 71 –, kleurtemperatuur 71 –, kunstlicht 70 –, schaduw 70 –, tl-licht 70 witpunt, aanpassen 132 xD Picture Card 23 zelfspanner 50 –, draadstalen 49 zoeker 19 zoekerbeeld 20 zoomobjectief 26 –, groothoek- 29 –, nadeel 26 –, vertekening in groothoekstand 26 –, vertekening in telestand 26 –, voordelen 26