De Wissel. [1st ed]
 978-90-313-3825-2, 978-90-313-8958-2 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

De Wissel

Z ORGGERICHT Leermiddelenreeks voor de verpleegkundige en verzorgende opleidingen

Werkboek voor kwalificatieniveau 4, deelkwalificatie 405

De Wissel Zorgcategorie: revaliderende zorgvragers Setting: revalidatiecentrum

H. van Huizen E. Oosterhoff

Bohn Stafleu van Loghum Houten 2005

Y 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiee¨n, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopiee¨n uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

ISBN 90 313 3825 7 NUR 897 Omslagontwerp en vormgeving: Studio Imago, Amersfoort Foto’s: Hans Oostrum, Den Haag Eerste druk, 2005

Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten

Distributeur in Belgie¨: Standaard Uitgeverij Belgie¨lei 147a 2018 Antwerpen

www.bsl.nl

www.standaarduitgeverij.be

W

Wo o r d v o o r a f Zonder jou zijn we nergens Werken in de zorg is boeiend, afwisselend en uitdagend. Werken in de zorg is soms ook zwaar, emotioneel en ondankbaar. Werken in de zorg is vooral op een actieve manier omgaan met mensen, die voor de dagelijkse zorg voor een belangrijk deel op jou zijn aangewezen. Dat vraagt nogal wat van je. Je moet zelfstandig en zorgvuldig kunnen werken, maar ook overleggen en samenwerken in teamverband. Je moet geduldig, creatief en volhardend zijn, maar ook je kunnen inleven in de zorgen van mensen met zeer verschillende achtergronden, normen en waarden. De methode Zorggericht wil net zo actief, boeiend, afwisselend en uitdagend zijn als de beroepspraktijk zelf. Daarom sta jij in deze methode in het middelpunt van het leren. Vanaf de start speel je een actieve rol. Aan de hand van levensechte voorbeelden uit de beroepspraktijk (casussen) voer je allerlei gevarieerde opdrachten uit, vaak zelfstandig, maar ook in groepsverband. Op school, in het open leercentrum, bij het practicum, maar ook op het werk of tijdens de stage. Je staat er niet alleen voor. De school, de zorginstelling en de docenten zorgen voor een uitdagende leeromgeving, waar je met plezier naartoe gaat. In de methode Zorggericht ben je zelf verantwoordelijk voor je leerresultaten. Neem die verantwoordelijkheid! Veel succes. De redactieraad

V CASUS DE WISSEL

R

Redactionele verantwoording Zorggericht heeft gekozen voor een concept van leren en onderwijzen, waarin de deelnemer wordt geactiveerd individueel of in een groep sturing te geven aan het leerproces. De deelnemer bepaalt ‘mede’ wat er gedaan wordt, hoe er gewerkt wordt, welke resultaten behaald moeten worden en hoe er feedback wordt gegeven. In dit leerconcept is motivatie een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van zelfregulerende vaardigheden door de deelnemer. Hierin ligt ook een belangrijke rol voor de docent: het scheppen van een aantrekkelijke, van de beroepspraktijk afgeleide, leeromgeving waarin de deelnemer uitgedaagd wordt zelf initiatieven te nemen en zelf verantwoordelijkheid te dragen. De traditioneel sturende rol van de docent maakt plaats voor een begeleidende, coachende en stimulerende rol. Een deelnemer die zelfstandig leert kan: – kennis en vaardigheden opnemen, integreren en toepassen (cognitieve activiteiten); – zijn eigen leerproces (mede)organiseren (zelfregulerende activiteiten); – zijn motivatie bij het leren vergroten (affectieve activiteiten); – de verschillende leeractiviteiten in toenemende mate zelfstandig of samen, zonder sturing van de docent uitvoeren.

Zelfstandig leren is naast een visie op leren en onderwijzen ook een proces van toegroeien naar dat zelfstandig leren. Dit vraagt om een procesgerichte methodiek van instructie en begeleiding. De methodiek van procesgerichte instructie en begeleiding krijgt als volgt vorm: – het aanbieden van de leerstof in de vorm van casussen, die kernproblemen representeren uit de beroepspraktijk, waarbij elke casus is opgebouwd volgens een vast stramien van orie¨nteren, uitvoeren en terugkijken. – het verwerken van de leerstof op drie niveaus: . informatie opnemen (o); . informatie integreren (i); . informatie toepassen (t). – een mix aan gevarieerde, activerende werkvormen die de leerlingen uitdagen tot een zelfstandige en actieve verwerking van de leerstof, en reflectie op het leerproces. De kernproblemen en sleutelkwalificaties uit de beroepspraktijk van helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen vormen het uitgangspunt voor de leerstof van Zorggericht. De eindtermen van DK 405 komen aan de orde in de boeken De Wissel en Chris van der Linden. De redactieraad staat open voor ervaringen en suggesties van gebruikers.

VI DE WISSEL NIVEAU 4

I

Inhoud PAGINA

V

Woord vooraf

PAGINA VI

Redactionele verantwoording

PAGINA

1

Casus De Wissel

PAGINA

6

Orie¨ntatie op de casus

PAGINA

8

Planning van de casus

PAGINA

9

Leertaak 1:

Revalideren, vroeger en nu

PAGINA 14

Leertaak 2:

Organisatie van het beroep

PAGINA 19

Leertaak 3:

Wennen aan een nieuw dossier

PAGINA 24

Leertaak 4:

Meneer De Wit

PAGINA 29

Leertaak 5:

Pim Oosterbeek

PAGINA 34

Leertaak 6:

Sandra van Zwolle

PAGINA 38

Evaluatie van de casus

PAGINA 39

Literatuur

VII CASUS DE WISSEL

C

C a s u s D e Wi s s e l In de prachtige bosrijke omgeving van de provincie Utrecht ligt revalidatiecentrum ‘De Brinken’. Vroeger was De Brinken een herstellingsoord voor tbc-patie¨nten. Later, toen tbc bijna niet meer voorkwam in Nederland, kreeg menig ‘oord’ een andere bestemming.

H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2_1, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

Ook De Brinken kreeg een andere bestemming. Er was even sprake van dat het een hotel zou worden, maar uiteindelijk kreeg het de bestemming van revalidatiecentrum. De Brinken is zo fraai gelegen, dat menig bruidspaar er hun trouwfoto’s komt laten maken. In het weekend is het een drukte van belang met mensen uit de stad die een wandeling komen maken op het terrein. Voor de zorgvragers van De Brinken is het vaak een leuke afleiding; men voelt zich minder afgesloten van de buitenwereld. Het openbaar vervoer naar De Brinken is trouwens ook heel goed geregeld. Dit is voor de bezoekers, maar zeker ook voor de zorgvragers erg prettig. In De Brinken staat de zorgvrager immers centraal, dat blijkt ook uit de visie op zorg die De Brinken hoog in het vaandel heeft: De mens is een geheel, met behoeften op lichamelijk, psychisch en maatschappelijk vlak. Het zijn deze aspecten die richting geven aan het revalidatieproces. In De Brinken gaat men uit van de wens van de zorgvrager en biedt men de zorgvrager een revalidatieproces ‘op maat’ aan. Voorwaarde is dat de zorgvrager gemotiveerd moet zijn om te revalideren.

De Wissel

2 DE WISSEL NIVEAU 4

De Brinken heeft drie afdelingen: De Dennen, De Schepel en De Wissel. Elke afdeling heeft een eigen specialisatie. De Dennen is een afdeling waar zorgvragers verblijven die een amputatie hebben ondergaan. De Schepel is een afdeling voor zorgvragers met een dwarslaesie. En als laatste de afdeling De Wissel; een afdeling voor zorgvragers met niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Elke afdeling heeft maximaal twaalf zorgvragers met een zorgbehoefte op het vlak van de specialisatie. Natuurlijk verblijven ook zorgvragers met een andere beperking, stoornis of handicap op De Brinken. Zij zijn verdeeld over de verschillende afdelingen, met een maximum van vier revalidanten per afdeling. Dit is zo bedacht om te voorkomen dat de zorg te eenzijdig zou worden, maar ook om de zorgzwaarte te verdelen. In het hele centrum wordt interdisciplinair gewerkt. De Wissel heeft een zelfsturend team van ongeveer vijfendertig medewerkers. Het merendeel – zevenentwintig medewerkers – is verpleegkundige of verzorgende. Sinds een half jaar werkt de verpleging en verzorging met functiedifferentiatie. De Wissel staat model voor het hele centrum; binnenkort wordt het systeem gee¨valueerd. Een maand geleden is een nieuw verpleegsysteem geı¨ ntroduceerd. Elke zorgvrager heeft een eerstverantwoordelijke verpleegkundige, een EVV’er. Deze verpleegkundige wordt vanaf de opname tot aan het ontslag aan de zorgvrager toegewezen. Om de twee weken wordt een interdisciplinair overleg gehouden. In dat overleg worden alle zorgvragers aan de hand van het RAP – ofwel het Revalidatie Activiteiten Plan – besproken.

transmuraal dossier

meneer De Wit

De Wissel werkt intensief samen met de afdeling Neurologie van het ziekenhuis uit de buurt. Afspraak bij het totstandkomen van de samenwerking was dat de zorgvragers een zogenoemd transmuraal dossier zouden krijgen. Dit dossier is specifiek voor zorgvragers met een Cerebraal Vasculair Accident (CVA). Het gevolg hiervan is dat er twee soorten zorgdossiers op de afdeling zijn. De eerste zorgvrager met een transmuraal zorgdossier is meneer De Wit. Meneer De Wit is 62 jaar en werkte tot hij ziek werd met veel plezier als baliemedewerker bij een reisbureau. Tijdens zijn werk werd hij onwel. Zijn collega’s op het reisbureau schrokken zich een hoedje toen hij plotseling viel. De huisarts werd gewaarschuwd en vervolgens werd meneer per ambulance ter observatie naar het ziekenhuis gebracht. Daar werd een infarct in de rechter hemisfeer geconstateerd. De gevolgen zijn groot: naast een hemibeeld links heeft hij apraxie. Meneer De Wit was volgens de verhalen van zijn familie, vrienden en collega’s een heel sportieve man. Hij sportte drie keer per week en was graag op pad voor het reisbureau. Het liefst deed hij twee keer per jaar onderzoek naar wandelvakanties in de bergen. Voorwaarde daarvoor was natuurlijk een ijzeren gestel, zoals hij het zelf noemde. Tijdens het interdisciplinair overleg wordt de situatie van meneer De Wit besproken. Leidraad is het transmuraal dossier. Hoewel alle medewerkers uitleg hebben gehad over dit dossier, is het best wennen. Het dossier berust op een andere systematiek dan het RAP. Vooral de leerling-verpleegkundigen en -verzorgenden hebben moeite met het hanteren van twee verschillende zorgdossiers. Bij het interdisciplinair overleg doet Esther verslag over meneer De Wit. Esther is de EVV van meneer De Wit en zij maakt zich al een aantal dagen zorgen over hem. Zij schetst de situatie als volgt: ‘‘Meneer De Wit kan met hulp een lage transfer maken van bed naar rolstoel. Tussen twee zorgverleners in kan meneer een klein stukje op de gang lopen. Bij het verrichten van de dagelijkse zorg (ADL) krijgt meneer vooral instructies hoe hij zichzelf ondanks de handicap kan verzorgen.’’ Esther maakt zich echter zorgen over zijn geestelijke situatie. Zij vertelt: ‘‘Meneer komt somber en depressief op mij over. Hij is zo in zichzelf gekeerd! Als ik hem iets vraag, moet ik het vaak herhalen; hij lijkt erg afwezig. Maar hij straalt ook iets van moedeloosheid uit. Ik heb geprobeerd er met hem over te praten, maar hij geeft niet echt antwoord en dat heeft niets te maken met zijn slechte mondmotoriek.’’ Esther wordt bijgevallen door Kees, de fysiotherapeut. Hij trof meneer De Wit een aantal keren slapend aan, terwijl het elf uur in de ochtend was. Esther hoorde van de nachtdienst van vorige week dat hij ’s nachts nauwelijks sliep. Ook wordt in het overleg genoemd dat meneer De Wit er bleek en afgetobd uitziet. Esther heeft behoefte aan ideee¨n en acties, zodat meneer De Wit zich beter gaat voelen. Alleen dat transmuraal dossier nog. Ze vraagt hulp aan haar collega Joke. Joke heeft echter andere dingen aan haar hoofd. Zij wil nu eindelijk iets over haar zorgvrager kwijt. Diep in haar hart vindt ze dat Esther maar een beetje interessant zit te doen over meneer De Wit met zijn transmuraal dossier. Zo moeilijk kan dat allemaal niet zijn.

Pim Oosterbeek

Joke heeft Pim Oosterbeek onder haar hoede. Pim – een jongen van zestien – reed drie dagen na zijn verjaardag op zijn gloednieuwe brommer tegen een stilstaande vrachtwagen. In zijn overmoed reed hij veel te hard en zijn helm had hij afgedaan,

3 CASUS DE WISSEL

want dat vond hij op zo’n afgelegen weggetje overbodig. Het werd hem bijna fataal. Nadat hij twee weken op de intensive care had gelegen kon hij via de medium care naar De Wissel. De fracturen in zijn benen zijn met osteosynthesemateriaal gezet en intussen mag hij zijn benen weer belasten. De gevolgen van de contusio cerebri (hersenkneuzing) zijn nog aanwezig. Concentratiestoornissen en stoornissen in orie¨ntatie in tijd zijn nog steeds merkbaar. Dit weekend was Pim met weekendverlof naar huis. Gebruikelijk is dat de EVV het thuisfront belt om het weekend te evalueren. Vanochtend had Joke de moeder van Pim aan de telefoon. Pims ouders maken zich ernstig zorgen over hun zoon; hij is zo´ veranderd. Voor het ongeluk waren er nooit problemen met Pim. Hij was een rustige gezellige jongen met veel vrienden. Op school ging het ook uitstekend. Maar tegenwoordig gedraagt hij zich onbeheerst en brutaal. Hij drinkt (te) veel en rookt stiekem joints. Zijn vader heeft veel conflicten met hem, terwijl zijn moeder de sfeer goed wil houden als Pim een weekend thuis is. Wat school betreft: Pim vertelde laatst dat hij school niet meer ziet zitten en het liefst een jaartje thuis zou willen blijven om daarna aan het werk te gaan. Joke wil dat er aandacht en begeleiding aan de ouders van Pim wordt geschonken. Zij vraagt wat de ideee¨n van de andere disciplines zijn. Na enig heen-enweer gepraat wordt de afspraak gemaakt dat Pims ouders – als zij dat willen – contact op kunnen nemen met de psychiater. Sandra van Zwolle

de minitrach alarmeert voortdurend

Hierna komt nog een zorgvrager aan bod. Het is Sandra van Zwolle. Sandra had een hersenvliesontsteking en heeft lange tijd aan de beademing gelegen. Ze is sinds een paar dagen wakker. Ze reageert gelukkig adequaat. Haar spierfunctie is erg verzwakt, ze kan haar armen en benen bewegen, maar optillen is erg zwaar. Sandra heeft een minitrach, waardoor slijm weggezogen kan worden; ze kan dit nog niet goed ophoesten. Ze krijgt voeding door een neussonde, ook heeft ze nog een infuus. ‘‘Poeh’’, zegt Bart, een van de verpleegkundigen. ‘‘Dat is alweer even geleden dat ik deze handelingen heb verricht. Zo vaak komt het hier niet voor op De Wissel.’’ De collega’s zijn het met hem eens. ‘‘Hoe pakken we dat aan?’’ vraagt Bart en hij kijkt in het rond. ‘‘Ik voel me niet bekwaam’’, voegt hij eraan toe. Bart en Iris hebben avonddienst, Iris is leerling-verpleegkundige. Het is druk op de afdeling. Sandra van Zwolle is een van de zorgvragers. Zij heeft gemerkt dat de verpleegkundigen niet veel ervaring hebben met een minitrach. Ondanks dat er door de arts uitleg is gegeven aan de verpleegkundigen van De Wissel, is zij bang. De sonde loopt op een pomp, de minitrach alarmeert voortdurend. Sandra dreigt in paniek te raken. Ze ademt snel en kijkt met grote ogen rond. Iris probeert haar gerust te stellen en legt uit dat de pomp stoort als hij de druppels in de kamer niet goed kan tellen. Het maakt weinig indruk op Sandra. Als Bart de infuuszak wil verwisselen, ziet hij dat het infuus subcutaan loopt. Hij moet het infuus verwijderen. ‘‘Moet ik nu een nieuw infuus?’’ vraagt Sandra bezorgd. Bart kijkt op de vochtbalans en ziet dat Sandra goed drinkt naast de sondevoeding die zij krijgt. ‘‘Ik overleg met de arts en dan kom ik bij je terug’’, belooft hij. Om 22.00 uur is het eindelijk iets rustiger op de afdeling. Bart en Sandra pakken de zorgdossiers om te rapporteren. Afspraak is dat rapporteren in het bijzijn van de zorgvragers gebeurt. Iris vraagt aan Pim: ‘‘Hoe ging het vandaag met oefenen, Pim?’’ Pim bromt iets, Iris kan het niet verstaan. Ze vraagt het nog ’n keer. Dan

4 DE WISSEL NIVEAU 4

valt Pim uit: ‘‘Het gaat je niks aan! Je bent mijn moeder niet, stom mens!’’ Iris is helemaal verbluft, wat heeft ze verkeerd gedaan? Ze buigt zich over de rapportage om even haar gedachten te kunnen ordenen. Dan valt haar oog op een afspraak die voor Pim gemaakt is. Morgen heeft hij een gesprek met de psychiater en zijn ouders over zijn gedrag. ‘‘Zou hij er tegenop zien?’’ vraagt ze zich af. Het incident is Bart ontgaan omdat hij nog naar Sandra moest. In overleg met de arts mag het infuus er in elk geval de komende nacht uit, morgen wordt er verder gekeken. Voor Sandra een genot. ‘‘Heerlijk,’’ zegt ze, ‘‘dan slaap ik misschien ook iets beter.’’ Om 23.15 uur begint de overdracht aan de nachtdienst. De collega’s lezen eerst het rapport en daarna stellen ze vragen aan Bart en Iris. Coen wil weten hoe Iris heeft gereageerd op het verwijt van Pim. Bart is verbaasd, ‘‘Wat is er gebeurd?’’, vraagt hij. ‘‘Zullen wij de avond na de overdracht evalueren?’’ ‘‘Prima,’’ antwoordt Iris, ‘‘dan kan ik daarna zonder zorgen met vakantie.’’

5 CASUS DE WISSEL

O

O r i e¨ n t a t i e o p d e c a s u s In deze casus staat een aantal zorgvragers centraal die revalideren na een ernstig trauma. De aard van de verschillende trauma’s is nogal verschillend. Zo kreeg Sandra een hersenvliesontsteking. Na een periode in het ziekenhuis verblijft zij nu voor verdere behandeling en revalidatie op afdeling De Wissel. Pim reed met zijn gloednieuwe verjaardagscadeau tegen een stilstaande vrachtauto. De gevolgen zijn voor hem en zijn familie ingrijpend, zowel fysiek als in psychisch en sociaal opzicht. Ook meneer De Wit revalideert in centrum De Brinken. Hij moet na een CVA binnen z’n mogelijkheden de draad van zijn leven weer oppakken. Ook hij heeft het niet gemakkelijk; naast zijn lichamelijke beperkingen is hij somber en down door de gebeurtenissen.

In deze casus volg je deze zorgvragers en het (verpleegkundig) team in hun doen en laten. Hierbij is het niet-aangeboren hersenletsel een hoofdthema; daarnaast komen ontwikkelingen in het verpleegkundig beroep aan de orde. Er kunnen heel veel redenen zijn waarom mensen moeten revalideren. Soms kan dit in de thuissituatie, soms kunnen zij echter niet in de eigen vertrouwde omgeving worden behandeld. In zo’n geval kan een zorgvrager opgenomen worden in een revalidatiecentrum. De aard van de ziekte, beperking of handicap kan daarbij heel verschillend zijn. Kenmerkend voor de behandeling in een revalidatiecentrum, is dat er sprake is van ‘ketenzorg’. Dit betekent dat meerdere specialisten zich bezighouden met het individuele revalidatieproces. Ook de verpleegkundige maakt deel uit van dat multidisciplinaire team. In deze casus staan de kenmerken van revalidatiecentra, het revalidatieproces en de ontwikkelingen in deze zorg centraal. Ook komt de complexe problematiek van de verschillende zorgvragers aan de orde. Met behulp van de leertaken werk je aan het verwerven en toepassen van kennis, het oefenen van vaardigheden, de vorming van je eigen mening en aan de samenwerkingsaspecten en reflectie op je studieactiviteiten. Sommige opdrachten maak je individueel, soms werk je in tweetallen en af en toe verdiep je je met een grotere groep in de materie. Je kunt in overleg met de groep en de begeleidend docent de keuze maken om een opdracht meer of minder te verdiepen. 6 DE WISSEL NIVEAU 4 H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2_2, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

Orie¨ ntatie-opdrachten 1 Waar gaat de casus over? a Lees de casus aandachtig door. b Schrijf op welke onderwerpen je het meest aanspreken. Doe dat in maximaal zeven trefwoorden. c Wat zou je zeggen, wanneer je aan een buitenstaander zou moeten uitleggen wat een revalidatiecentrum is? d Hoe zou je de verpleegkundige werkzaamheden omschrijven? e Welke disciplines zou jij verwachten in een revalidatiecentrum? Schrijf dit op en gebruik maximaal een A4’tje. f Vergelijk je onderwerpen met vier van je medeleerlingen. Wat valt jullie op? g Bewaar je uitwerking voor de evaluatie van de casus. 2 Heb je ervaring? a Heb je in je eigen vrienden- of familiekring ervaring met revalideren of een revalidatiecentrum? Op welke manier? b Voor welke aandoening moet of moest er gebruikgemaakt worden van deze voorziening? c Beschrijf welke betekenis deze aandoening(en) hebben (gehad) of kunnen hebben voor jou of voor andere betrokkenen. Denk aan gevolgen op lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk gebied. d Wat vond je van de geboden zorg? Welke zaken vond je goed of minder goed? Beoordeel de kwaliteit van de geboden zorg met een cijfer op de schaal van 1 tot 10. 3 Overdenking. a Sandra en Pim zijn beiden nog jonge mensen. Ze komen allebei in een situatie terecht die ze niet voorzagen. Bij Pim speelt daarbij een zekere roekeloosheid mee. Zou je daarom mogen zeggen dat het zijn eigen schuld is dat hij in deze situatie is terechtgekomen? De ouders van Pim hebben het niet gemakkelijk met de situatie; zij hebben bij de verpleegkundige hun hart gelucht over het gedrag van Pim. b Welke gespreksvaardigheden moet je als verpleegkundige beheersen om zo’n gesprek te voeren? c Welke gespreksvaardigheden beheers je momenteel? Welke wil je nog oefenen? d Geef je mening in een groepsgesprek onder begeleiding van de docent. 4 Wat weet je er al van en wat wil je nog weten? a Orie¨ntatie op de leertaken: bekijk alle leertaken globaal zodat je weet wat je ongeveer verwachten kunt. b Schrijf in kernwoorden op wat je al weet over de verschillende onderwerpen. Wat zou je daarnaast graag willen leren? c Zijn er leerpunten vanuit vorige casussen die extra aandacht nodig hebben? d Welke verwachtingen heb je bij de casus? Denk daarbij aan zaken als motivatie, de werkvormen en de inhoud van de opdrachten. e Maak afspraken met elkaar en de docent over de volgende onderwerpen: 1 voorbereiding en planning van de leertaken 2 organisatie 3 literatuur 4 begeleiding door de docent 5 multimedia (open leercentrum) 6 lokalen (praktijklokaal, werkruimten) 7 reserveren of bestellen van materialen 8 samenwerking met medeleerlingen en docent. Veel plezier en succes met deze casus! 7 CASUS DE WISSEL

P

Planning van de casus Hierna volgt een aantal leertaken. Iedere leertaak begint met een gedeelte uit de casus, waarin een bepaald thema aan de orde komt. In de eerste leertaak is dit bijvoorbeeld ‘Revalideren, vroeger en nu’. Na een korte orie¨ntatie op het thema volgen de doelstellingen en de planning. De uitvoering van de leertaak bestaat uit verschillende opdrachten. Elke leertaak wordt afgesloten met een evaluatie. Bespreek met je docent hoe je de volgende leertaken gaat aanpakken en hoeveel tijd je ervoor nodig hebt.

8 DE WISSEL NIVEAU 4

Leertaak 1:

Revalideren, vroeger en nu

Leertaak 2:

Organisatie van het beroep

Leertaak 3:

Wennen aan een nieuw dossier

Leertaak 4:

Meneer De Wit

Leertaak 5:

Pim Oosterbeek

Leertaak 6:

Sandra van Zwolle

L

Leertaak 1 Revalideren, vroeger en nu In de prachtige bosrijke omgeving van de provincie Utrecht ligt revalidatiecentrum ‘De Brinken’. Vroeger was De Brinken een herstellingsoord voor tbc-patie¨nten. Later, toen tbc bijna niet meer voorkwam in Nederland, kreeg menig ‘oord’ een andere bestemming. Ook De Brinken kreeg een andere bestemming. Er was even sprake van dat het een hotel zou worden, maar uiteindelijk kreeg het de bestemming van revalidatiecentrum. Het is zo fraai gelegen, dat menig bruidspaar er hun trouwfoto’s komt laten maken. In het weekend is het een drukte van belang met mensen uit de stad die een wandeling komen maken op het terrein. Voor de zorgvragers van De Brinken is het vaak een leuke afleiding; men voelt zich minder afgesloten van de buitenwereld. Het openbaar vervoer naar De Brinken is trouwens ook heel goed geregeld. Dit is voor de bezoekers, maar zeker ook voor de zorgvragers erg prettig. In De Brinken staat de zorgvrager immers centraal, dat blijkt ook uit de visie op zorg die De Brinken hoog in het vaandel heeft: De mens is een geheel, met behoeften op lichamelijk, psychisch en maatschappelijk vlak. Het zijn deze aspecten die richting geven aan het revalidatieproces. In De Brinken gaat men uit van de wens van de zorgvrager en biedt men de zorgvrager een revalidatieproces ‘op maat’ aan. Voorwaarde is dat de zorgvrager gemotiveerd moet zijn om te revalideren.

Revalidatiecentrum ‘De Brinken’ ligt in een bosrijke omgeving.

9 CASUS DE WISSEL H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2_3, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

De Brinken heeft drie afdelingen: De Dennen, De Schepel en De Wissel. Elke afdeling heeft een eigen specialisatie. De Dennen is een afdeling waar zorgvragers verblijven die een amputatie hebben ondergaan. De Schepel is een afdeling voor zorgvragers met een dwarslaesie. En als laatste de afdeling De Wissel; een afdeling voor zorgvragers met niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Elke afdeling heeft maximaal twaalf zorgvragers met een zorgbehoefte op het vlak van de specialisatie. Natuurlijk verblijven ook zorgvragers met een andere beperking, stoornis of handicap op De Brinken. Zij zijn verdeeld over de verschillende afdelingen, met een maximum van vier revalidanten per afdeling.

O r i e¨ n t a t i e O Voor wie een ongeval heeft gehad of ziek wordt, kan het leven onverwacht totaal veranderen. De gewone dagelijkse bezigheden zijn ineens niet zo vanzelfsprekend meer. Soms is een eenvoudige aanpassing voldoende om het normale leven weer op te pakken, maar de gevolgen kunnen ook ernstiger en langduriger zijn. Bij het zoeken naar oplossingen om de dagelijkse activiteiten weer mogelijk te maken, kan een revalidatiecentrum hulp en ondersteuning bieden. De inhoud van de revalidatie is voor iedereen anders; deze wordt afgestemd op individuele doelen, persoonlijke behoeften en wensen. Ieder mens is immers uniek? In de casus heb je kunnen lezen dat ook revalidatiecentrum De Brinken deze visie hoog in het vaandel heeft staan. De laatste jaren neemt de vraag naar revalidatie toe. Dit is onder andere het gevolg van de toenemende vergrijzing; mensen worden steeds ouder en hebben vaak meerdere ziektebeelden. Bovendien is het zo dat door de toenemende medische kennis meer mensen een traumatisch ongeval of ernstige ziekte overleven. Hierdoor moeten meer mensen weer leren functioneren in de maatschappij. In deze eerste leertaak doe je kennis op over de ontwikkelingen in de revalidatiecentra en de mogelijkheden die er tegenwoordig op revalidatiegebied zijn. Daarnaast verdiep je je in verschillende stoornissen, beperkingen en handicaps waaraan zorgvragers in een revalidatiecentrum kunnen lijden. Daarbij komen ook de behandelingsmogelijkheden en de verpleegkundige zorg aan de orde.

Doelstellingen D Na het werken aan deze leertaak kun je: – in eigen woorden weergeven welke ontwikkeling er in de loop van de tijd is geweest in de Nederlandse revalidatiecentra – een aantal hedendaagse voorzieningen benoemen die voor revaliderenden van groot belang zijn – in je eigen woorden weergeven wat de specifieke kenmerken en gevolgen zijn van een CVA en niet-aangeboren hersenletsel – aan de hand van de International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps (ICIDH) een globale omschrijving geven van de verschillende stoornissen, beperkingen en handicaps die in revalidatiecentra voorkomen.

10 DE WISSEL NIVEAU 4

PP l a n n i n g Bespreek de opdrachten in deze leertaak met de begeleidend docent en schrijf op hoe en wanneer je eraan gaat werken. Maak ook afspraken over het inleveren van deze opdrachten. Richtlijnen voor de studiebelasting: Orie¨ntatie en planning Opdracht 1 Opdracht 2 Opdracht 3 Evaluatie Totaal

0,5 6 2 3 2 13,5

sbu sbu sbu sbu sbu sbu

Deze leertaak bestaat uit drie opdrachten die elkaar opvolgen.

Uitvoering U Opdracht 1

vroeger en nu In De Brinken gaat men uit van de wens van de zorgvrager en biedt men de zorgvrager een revalidatieproces ‘op maat’ aan. Mooie woorden, maar wat betekenen ze eigenlijk? a Schrijf vijf woorden op die in je opkomen wanneer je denkt aan ‘zorg op maat’. b Stel je eens voor dat jij opgenomen zou moeten worden in een revalidatiecentrum. Hoe zou in jouw geval dan inhoud moeten worden gegeven aan het begrip ‘zorg op maat’? Met welke zaken zouden jouw hulpverleners rekening moeten houden? Noem minimaal drie persoonlijke gewoontes, gebruiken of behoeftes waar rekening mee gehouden zou moeten worden. c In de ‘Miljoenennota 2005’ (www.revalidatie.nl) kun je lezen dat in de revalidatie de zorg steeds meer verschuift van de kliniek naar de polikliniek. Deze ontwikkeling staat niet op zichzelf: in de hele gezondheidszorg zie je een verschuiving van de plek waar zorg geboden wordt en van de inhoud van die zorg. Samen met je klasgenoten ga je je verdiepen in deze ontwikkeling. Je doet dit door het maken van een muurkrant waarin met behulp van foto’s, tekeningen, schema’s, krantenknipsels en interviews vragen over dit thema beantwoord worden. Voordat je begint zijn de volgende zaken van belang: . Formeer subgroepen. Bespreek met elkaar welk thema iedere subgroep gaat behandelen. Waar gaat het om, welke feiten en meningen kunnen aangedragen worden, welke informatiebronnen kunnen gebruikt worden? . Maak afspraken over de volgende zaken. Op welke plaats(en) wordt de krant opgehangen? Voor welke vorm wordt gekozen? Belangrijk daarbij is een overzichtelijke indeling, leesbaarheid vanaf circa 1 meter, duidelijk aansprekende ‘koppen’. d Maak nu met je (sub)groep de muurkant. Zorg ervoor dat in ieder geval onderstaande vragen beantwoord worden: – Wat is revalidatie en sinds wanneer is revalidatie een erkend specialisme? – Op welke plaatsen vindt revalidatie plaats? Denk hierbij aan de verdeling intramuraal, semimuraal, extramuraal en transmuraal. – Op welke plaatsen vond vroeger revalidatie plaats? Met welke ziektebeelden werden zorgvragers vooral in revalidatie- of herstellingsoorden opgenomen? – Welke categoriee¨n zorgvragers kun je tegenwoordig in revalidatiecentra tegenkomen?

11 CASUS DE WISSEL

– – – – –

Opdracht 2

Betrek in je verwerking het classificatiesysteem van de ICIDH. Geef bij iedere stoornis, beperking of handicap aan wat de globale kenmerken en gevolgen zijn. Welke specialismen/hulpverleners zijn betrokken bij revalidatie? Welke behandelingsmethoden hebben zij tot hun beschikking? Welke daarvan zijn kenmerkend voor de behandeling van een CVA? Hoe verloopt de indicatiestelling voor een revalidatie? Hoe wordt revalidatiezorg bekostigd? Met welke relevante wetgeving heb je als revaliderende te maken? Vaak is bij het geneeskundig handelen het anatomisch-fysiologisch herstel het doel van de behandeling. Dit noem je het ziektemodel. De revalidatiearts werkt veel meer vanuit het gevolgenmodel. Geef aan wat de kenmerkende overeenkomsten en verschillen van beide modellen zijn.

wegwijs in de hersenen Aandoeningen van de hersenen komen veel voor. De oorzaken van die aandoeningen kunnen divers zijn. Grofweg wordt er een onderscheid gemaakt tussen aangeboren en niet-aangeboren hersenletsel. In deze tweede opdracht verdiep je je vooral in de stoornissen die ontstaan door niet-aangeboren hersenletsel. Om dit goed te kunnen begrijpen heb je kennis nodig van het functioneren van gezonde hersenen. In een eerdere fase van je opleiding is dit functioneren van de hersenen mogelijk al eens aan bod geweest. Activeer je opgedane kennis door antwoord te geven op de volgende vragen: a In welke vier grote hoofdgebieden zijn de hersenen te verdelen? Noem ook de belangrijkste functie van ieder gebied. b De hersenen vormen samen met het ruggenmerg het centrale zenuwstelsel. Wat is de functie en werking van het centrale zenuwstelsel? c In de hersenen wordt een aantal belangrijke schorscentra onderscheiden. Geef in onderstaande tekening aan waar de volgende centra zich bevinden:

1 2 3 4 5 6 7

motorisch spraakcentrum motorisch centrum sensibel centrum sensorisch spraakcentrum gezichtscentrum gehoorcentrum reukcentrum

Doorsnede van het hoofd.

d Geef op bovenstaande tekening aan op welke wijze de hersenen van bloed worden voorzien. Wat is de taak van slagaders? En van aders? e Iedere slagader vertakt zich in steeds kleiner wordende slagaders, totdat uiteindelijk in de weefsels een netwerk van haarvaten gevormd wordt. Wat gebeurt er in de haarvaten?

12 DE WISSEL NIVEAU 4

Opdracht 3

niet-aangeboren hersenletsel; en nu? Bij meneer De Wit werd een infarct in de rechter hemisfeer geconstateerd. Naast een hemibeeld links heeft meneer De Wit apraxie. De gevolgen voor meneer De Wit en zijn omgeving zijn groot. Meneer De Wit heeft een CVA. Naast het CVA zijn er nog andere vormen van niet-aangeboren hersenletsel. In deze opdracht verdiep je je in de verschillende ziektebeelden die horen bij het niet-aangeboren hersenletsel. Ook komen de gevolgen van deze aandoeningen voor de betrokken zorgvrager aan de orde. Ga op zoek naar bronnen (bijv. literatuur, internet, college) waarin de verschillende vormen van traumatisch en niettraumatisch hersenletsel besproken worden. Beantwoord hierna de volgende vragen. Zorg ervoor dat je de antwoorden bewaart, zodat je ze later in je lesgroep kunt nabespreken. a Welke vormen van traumatisch hersenletsel worden er onderscheiden? b Wat zijn de oorzaken van niet-traumatisch hersenletsel? c Welke symptomen zijn kenmerkend voor de acute fase van het hersenletsel? d Welke symptomatologie is kenmerkend voor zorgvragers met letsel in de hersenstam? e Welke symptomatologie is kenmerkend voor zorgvragers met letsel in de kleine hersenen? f Zorgvragers met letsel in de grote hersenen hebben vaak motorische, sensorische, cognitieve en/of emotionele stoornissen. Geef bij iedere stoornis minimaal vier voorbeelden en geef uitleg. g Waar staan de letters NDT voor? h Bij welke zorgvragers wordt deze behandeling toegepast? Welke therapeuten kunnen bij deze behandeling betrokken worden? i Wat betekent de NDT-benadering voor jou als verpleegkundige?

EE v a l u a t i e In deze eerste leertaak ben je bezig geweest met de functie en doelstelling van moderne revalidatiecentra. Ook heb je je verdiept in een aantal ziektebeelden, handicaps en beperkingen. In opdracht 1 heb je je met je subgroep verdiept in een specifiek thema. Als evaluatie worden de muurkranten opgehangen en besproken. De kranten worden onderling vergeleken, waarbij een eventuele aanvulling en/of waardering plaatsvindt.

13 CASUS DE WISSEL

L

Leertaak 2 Organisatie van het beroep In het hele centrum wordt interdisciplinair gewerkt. De Wissel heeft een zelfsturend team van ongeveer vijfendertig medewerkers. Het merendeel – zevenentwintig medewerkers – is verpleegkundige of verzorgende. Sinds een half jaar werkt de verpleging en verzorging met functiedifferentiatie. De Wissel staat model voor het hele centrum; binnenkort wordt het systeem gee¨valueerd. Een maand geleden is een nieuw verpleegsysteem geı¨ntroduceerd. Elke zorgvrager heeft een eerstverantwoordelijke verpleegkundige, een EVV. Deze verpleegkundige wordt vanaf de opname tot aan het ontslag aan de zorgvrager toegewezen. Om de twee weken wordt een interdisciplinair overleg gehouden. In dat overleg worden alle zorgvragers aan de hand van het RAP – ofwel het Revalidatie Activiteiten Plan – besproken.

Om de twee weken is er interdisciplinair overleg.

14 DE WISSEL NIVEAU 4 H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2_4, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

O r i e¨ n t a t i e O Bij de zorg aan een bepaalde zorgvrager zijn over het algemeen meerdere verpleegkundigen betrokken. Veel zorgvragers hebben immers 24 uur per dag verpleegkundige zorg nodig, terwijl de individuele verpleegkundige maar zo’n acht uur per dag werkt. Dit betekent dat de zorg goed georganiseerd en gecoo¨rdineerd moet worden. In de praktijk zijn er verschillende manieren om de verpleegkundige zorg te organiseren. De bekendste hiervan zijn de functionele verpleging, de teamverpleging, de eerstverantwoordelijke verpleegkundige en het casemanagement. Mogelijk heb je je al eens verdiept in deze verschillende verpleegkundige organisatiemodellen. Naast de organisatie van de direct verpleegkundige zorg maak je als werknemer onderdeel uit van een grotere organisatie: je zou kunnen zeggen dat jij die organisatie mede vorm geeft. In deze leertaak verdiep je je in de verschillende organisatievormen die er zijn; ook verdiep je je in de vraag welke verbanden er zijn tussen organisatievorm en visie. Om die reden zullen ook verschillende verpleegkundige theoriee¨n de revue passeren. Daarnaast komt de wijze waarop organisaties zich ontwikkelen aan bod.

Doelstellingen D Na het werken aan deze leertaak kun je: – uitleggen wat onder een organisatiemodel wordt verstaan – de voor- en nadelen benoemen van de verschillende organisatiemodellen – de fasen in de ontwikkeling in het denken over verplegen en verpleegkunde verwoorden – het belang van theorievorming uitleggen – de vier kernelementen beschrijven die tezamen het verpleegkundig paradigma vormen – verschillende theoriee¨n met voorbeelden uit de verpleegkunde uitleggen.

PP l a n n i n g Bespreek de opdrachten in deze leertaak met de begeleidende docent en schrijf op hoe en wanneer je eraan gaat werken. Maak ook afspraken over het inleveren van deze opdrachten. Richtlijnen voor de studiebelasting: Orie¨ntatie en planning Opdracht 1 Opdracht 2 Opdracht 3 Evaluatie Totaal

1 2 3 6 3 15

sbu sbu sbu sbu sbu sbu

De leertaak bestaat uit drie elkaar opvolgende opdrachten en wordt afgerond met een evaluatie.

15 CASUS DE WISSEL

Uitvoering U Opdracht 1

de organisatie: dat ben jij! De laatste jaren is de gezondheidszorg sterk in beweging. Inzichten veranderen en ontwikkelingen gaan razendsnel. Hierdoor voelen veel organisaties zich aangezet om te zoeken naar meer flexibele organisatiestructuren. Een organisatie wordt wel eens omschreven als een groep mensen die hetzelfde doel nastreven. Kenmerkend voor een organisatie is dat deze vaak een bepaalde visie en doelstelling uitdraagt. Vorm een subgroep en werk met elkaar aan de volgende vragen: a Noem een aantal organisaties waar jullie deel van uitmaken. Welke doelstelling heeft iedere organisatie? Welke rol vervul jij in die organisatie? b Vaak is het zo dat in een organisatie geregeld is wie waarvoor verantwoordelijk is. Daarbij is ook formeel geregeld wie aan wie verantwoording af moet leggen. Je noemt dit de organisatiestructuur. Breng eens in kaart hoe de organisatiestructuur van jullie opleidingsinstituut of -afdeling eruitziet. Je kunt ook kiezen voor de organisatie waar je werkzaam bent. c De gegevens die je hebt verzameld kun je plaatsen in een organogram. Zoek op internet of in de literatuur naar voorbeelden van een organogram. Maak per subgroep een organogram van je opleidingsinstituut, opleidingsafdeling of organisatie waar je werkzaam bent. Geef ook je eigen functie een plaats in dat organogram.

Opdracht 2

zelf doen Zoals je in de casus hebt kunnen lezen, heeft De Wissel een zelfsturend team. Wat wil dat nu eigenlijk zeggen? In deze tweede opdracht ga je je hier verder in verdiepen. Verdeel daarvoor de groep in subgroepen. Iedere subgroep voert de volgende opdrachten uit. a Zoek in de literatuur of op internet naar een omschrijving van het begrip ‘zelfsturend team’. Geef vervolgens in jullie eigen woorden een definitie van dit begrip. Bespreek met de begeleidend docent je bevindingen voordat je verdergaat. b Wat zou het voor jouw rol als verpleegkundige betekenen wanneer jij in een zelfsturend team zou werken? Wat zou dat betekenen voor de rol van de leidinggevende? c Werken in een zelfsturend team betekent dat je als verpleegkundige ook vaardig moet zijn in zelfsturing. In hoeverre vind je jezelf zelfsturend? In hoeverre vind je je groepsgenoten zelfsturend? Wat hebben jij en je groepsgenoten nog te leren? Wissel je bevindingen uit en presenteer overeenkomsten en verschillen in de evaluatieopdracht. d De begrippen ‘zelfsturend team’ en ‘de lerende organisatie’ hebben veel met elkaar te maken. Leg in eigen woorden uit wat een ‘lerende organisatie’ is. e Een aantal motieven voor het werken met zelfsturende teams is het versterken van de klantgerichtheid, het verhogen van de productiviteit, het vergroten van de ontplooiingsmogelijkheden van de medewerkers en het versterken van de betrokkenheid. Bespreek in je subgroep op welke wijze deze zaken worden bevorderd door het concept ‘zelfsturend team’. f Herken je in de organisatie van jouw opleidingsinstituut, opleidingsafdeling of organisatie waar je werkt kenmerken van een zelfsturende organisatie? g Bespreek jullie bevindingen klassikaal met andere subgroepen.

16 DE WISSEL NIVEAU 4

Opdracht 3

en dan nu: visie op organisatie van de zorg In de voorgaande opdrachten heb je inzicht gekregen in de manier waarop organisaties gestructureerd kunnen zijn. Vaak ligt hier een bepaalde visie aan ten grondslag. Hetzelfde geldt voor de manier waarop verpleegkundige zorg verleend wordt. Daarbij spelen opvattingen over de mens en zijn omgeving, ziekte en gezondheid en het verplegen zelf een belangrijke rol. Je kunt de visie op verplegen en de organisatie van het werk niet los van elkaar zien – deze twee zaken beı¨nvloeden elkaar. In deze derde opdracht werken jullie in subgroepen aan deelaspecten van de opdracht. In de evaluatie van deze leertaak worden de uitwerkingen van deze aspecten aan elkaar gepresenteerd. a Zoek in de literatuur naar definities van de begrippen ‘verpleegkundige theorie’ en ‘verpleegkundig model’. Wat zijn volgens jullie de verschillen en/of overeenkomsten tussen deze twee begrippen? b In de literatuur wordt beschreven dat het verpleegkundig kennisdomein door vier kernelementen wordt afgebakend; het zogenaamde verpleegkundig paradigma. Deze vier kernelementen zijn de mens, de omgeving waarbinnen de persoon functioneert, gezondheid en ziekte en het verplegen zelf. In veel verpleegkundige theoriee¨n wordt een opvatting over deze vier kernelementen beschreven. Ga op zoek naar kennisbronnen waarin de ontwikkeling van de verpleegkundige theorievorming beschreven wordt. Geef antwoord op de volgende vragen: – Welke ontwikkeling in het denken over verplegen en verpleegkunde heeft zich in de twintigste eeuw voorgedaan? – Geef in eigen woorden een inhoudelijke beschrijving van de vier kernelementen van het verpleegkundig paradigma. – Noem minimaal vier Noord-Amerikaanse verpleegkundige theoretici en geef een korte beschrijving van hun belangrijkste publicaties. – Noem minimaal drie Europese verpleegkundige theoretici en geef een korte omschrijving van hun belangrijkste publicaties. c Kies samen met je subgroepleden voor een verpleegkundig model dat in de hedendaagse verpleegkundige beroepsuitoefening toegepast wordt. Doe dit in overleg met de begeleidend docent. Werk deze verpleegkundige theorie zodanig uit, dat jullie er een presentatie over kunnen geven. Zorg ervoor dat in ieder geval de volgende elementen verwerkt worden: – Geef eerst je eigen visie op de vier kernelementen uit het verpleegkundig paradigma. Welke definitie zouden jullie bijvoorbeeld willen geven aan het begrip ‘ziekte’? Welke uitgangspunten vinden jullie belangrijk bij het verplegen? – Beschrijf nu de hoofdlijnen uit de door jullie gekozen theorie. Probeer ook nu weer de opvatting over de vier kernelementen in je samenvatting te betrekken. Op welke wijze worden deze opvattingen vertaald naar organisatievorm en verpleegkundig handelen?

EE v a l u a t i e In deze leertaak ben je meer te weten gekomen over organisatiemodellen en verpleegkundige theoriee¨n. Je hebt je samen met subgroepleden verdiept in je eigen visie op de organisatie van de zorg en het verplegen van zorgvragers. 1 Bespreek eerst in de subgroep hoe je de samenwerking hebt ervaren. Zijn de gemaakte afspraken nagekomen? Hebben jullie de doelstellingen die aan het begin van deze leertaak beschreven staan gehaald? Is er een product totstandgekomen waarover iedereen tevreden is? 2 Wat zou je de volgende keer anders doen? Formuleer daarbij algemene en persoonlijke leerdoelen die je mee kunt nemen naar een volgend samenwerkingsproject.

17 CASUS DE WISSEL

3 Bespreek met elkaar wat het belang van deze leertaak is geweest voor je verpleegkundige beroepsuitoefening. Op welke wijze kun je van de verworven kennis en vaardigheden gebruikmaken? 4 Organiseer in overleg met de docent en andere subgroepen een bijeenkomst waarin de uitgewerkte modellen aan elkaar gepresenteerd worden. Op welke wijze zorgen jullie ervoor dat de informatie als bruikbaar naslagwerk beschikbaar blijft?

18 DE WISSEL NIVEAU 4

L

Leertaak 3 We n n e n a a n e e n n i e u w d o s s i e r Een maand geleden is een nieuw verpleegsysteem geı¨ ntroduceerd. Elke zorgvrager heeft een eerstverantwoordelijke verpleegkundige, een EVV’er. Deze verpleegkundige wordt vanaf de opname tot aan het ontslag aan de zorgvrager toegewezen. Om de twee weken wordt een interdisciplinair overleg gehouden. In dat overleg worden alle zorgvragers aan de hand van het RAP – ofwel het Revalidatie Activiteiten Plan – besproken. De Wissel werkt intensief samen met de afdeling Neurologie van het ziekenhuis uit de buurt. Afspraak bij het totstandkomen van de samenwerking was dat de zorgvragers een zogenaamd transmuraal dossier zouden krijgen. Dit dossier is specifiek voor zorgvragers met een Cerebraal Vasculair Accident (CVA). Het gevolg hiervan is dat er twee soorten zorgdossiers op de afdeling zijn.

Het transmuraal dossier is nieuw voor De Wissel.

O r i e¨ n t a t i e O Het verpleegproces is een cyclisch gebeuren. Dat wil zeggen: je begint met het verzamelen van gegevens. Je kiest een verpleegkundige diagnose en stelt deze vast. Vervolgens kies je passende interventies op basis van resultaten die je wilt bereiken. Belangrijk hierbij is dat interventies hun doel dienen. Zijn de interventies evidence based? Na het uitvoeren van de interventies evalueer je de zorg. Bij de laatste stap verzamel je opnieuw gegevens om eventueel je plan bij te stellen. 19 CASUS DE WISSEL H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2_5, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

Je bent als verpleegkundige verantwoordelijk voor de coo¨rdinatie en continuı¨teit van zorg. Een belangrijk hulpmiddel daarbij is het verpleeg- of zorgplan. Dit wordt omschreven als: ‘Een op de zorgvrager gerichte beschrijving van de voor hem/haar geldende diagnosen, resultaten en interventies.’ Bron: M. van der Cingel, De toepassing van klinisch redeneren. Zorgplannen zijn gebaseerd op een bepaalde systematiek. In de casus lees je over een zogenaamd RAP, maar je bent ook het zogenaamde transmuraal zorgdossier tegengekomen. Transmurale zorg is een tamelijk nieuw begrip. De leertaken zullen je verder wegwijs maken in dit begrip. De Wet op de geneeskundige behandelingovereenkomst (WGBO) regelt – onder andere – dat de zorgverlener een (medisch) dossier moet bijhouden waarin de behandeling en de gezondheidstoestand van de zorgvrager beschreven staat. Alle disciplines moeten hun gegevens in dat ene dossier noteren en bewaren. Het CBO – kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg – heeft beschreven waar verpleegkundige verslaglegging aan moet voldoen. In het kader van de wetgeving moeten verpleegkundigen op de hoogte zijn van de criteria en zich eraan houden. Het is belangrijk dat de betrokken zorgverleners over dezelfde informatie beschikken en deze informatie op dezelfde manier interpreteren. Daarom zijn er standaarden ontwikkeld. De North American Nursing Diagnosis Association (NANDA) heeft lijsten met diagnosen ontwikkeld. Maar er zijn ook classificatiesystemen van zorgresultaten en van verpleegkundige interventies. Met classificatiesysteem wordt bedoeld een indeling volgens een structuur. De WHO heeft een classificatie bedacht die door andere disciplines dan de verpleging gebruikt kan worden. Het is een internationaal systeem, waarbij taalbarrie`res vervallen. We doelen op de International Classifications of Functioning, Disability and Health, de ICF.

Doelstellingen D Na het werken aan deze leertaak kun je: – in eigen woorden weergeven wat bedoeld wordt met zorgplan, verpleegplan en revalidatie-activiteitenplan – in eigen woorden weergeven wat bedoeld wordt met classificeren – gebruikmaken van onderzoek en van basale principes – rapporteren volgens de herziening Consensus Verpleegkundige Verslaglegging – werken met standaarden zoals de NANDA, de Nursing Outcomes Classification (NOC) en de Nursing Interventions Classification (NIC).

PP l a n n i n g Bespreek de opdrachten in deze leertaak met de begeleidend docent en schrijf op hoe en wanneer je eraan gaat werken. Maak ook afspraken over het inleveren van deze opdrachten.

20 DE WISSEL NIVEAU 4

Richtlijnen voor de studiebelasting: Orie¨ntatie en planning Opdracht 1 Opdracht 2 Opdracht 3 Opdracht 4 Opdracht 5 Opdracht 6 Evaluatie Totaal

Opdracht 1

0,5 1,5 2 2 2 3 3 1 15

sbu sbu sbu sbu sbu sbu sbu sbu sbu

zorgplan en zorgvisie In de casus wordt met verschillende termen hetzelfde bedoeld, namelijk het zorgplan. a Vergelijk met studiegenoten hoe het zorgplan bij hem/haar in de beroepspraktijk wordt genoemd. b In Leertaak 2 heb je gekeken naar visie op zorg. Kun je een zorgvisie terugvinden in het zorgplan? Schrijf deze op. c Vergelijk de onderdelen van een aantal zorgplannen met elkaar en noteer overeenkomsten en verschillen. Schrijf ook op wat je mist. d Geef je mening: wat vind je ervan dat verschillende zorgplannen naast elkaar worden gebruikt op een afdeling?

Opdracht 2

indelen in gezondheidspatronen Classificatiesystemen zijn ontwikkeld om overzicht te verkrijgen. Zo maken ziekenhuizen indelingen naar ziekte of aandoening, bijvoorbeeld: chirurgie, verloskunde, interne geneeskunde. Een andere indeling is zuigelingenzorg, adolescentenzorg of zorg voor volwassenen. Eigenlijk maken wij zelf ook voortdurend indelingen om ons leven, werk en studie overzichtelijk te houden. Binnen de verpleegkunde heeft Marjory Gordon, een Amerikaanse verpleegkundige, een classificatiesysteem ontwikkeld dat in veel landen wordt gebruikt. Aan de hand van elf gezondheidspatronen verzamelt de verpleegkundige gegevens over de zorgvrager. a Maak groepjes en verdeel de zorgvragers uit de casus. b Deel de problemen uit de casus in bij het juiste gezondheidspatroon. Als je gegevens mist, mag je je fantasie gebruiken.

Opdracht 3

PES Om te komen tot e´e´n taal voor alle verpleegkundigen, heeft Gordon standaarddiagnosen ontwikkeld. Vele ervan zijn door de NANDA goedgekeurd. Een verpleegkundige diagnose bestaat uit een aantal onderdelen, namelijk: P het gestelde gezondheidsprobleem; E de gerelateerde factoren, ofwel de factoren die het centraal gestelde gezondheidsprobleem veroorzaken, beı¨nvloeden of instandhouden; S de ervaringen van de patie¨nt en de bevindingen van de verpleegkundige. Een voorbeeld van een standaarddiagnose: Dreigend vochttekort is: ’Aanwezigheid van risicofactoren voor vermindering van het volume van lichaamsvocht (vasculaire, cellulaire of intercellulaire uitdroging).

21 CASUS DE WISSEL

Zoek bij minimaal drie en maximaal vijf gezondheidspatronen een standaarddiagnose die het best past bij de gegevens die je hebt gevonden in de casus (of die je zelf hebt bedacht). Gebruik daarvoor het classificatiesysteem van Gordon. Discussieer in kleine groepjes over je keuze.

Opdracht 4

zorgresultaten Als je een diagnose hebt gesteld, ga je zoeken naar een passend zorgresultaat. Je moet namelijk weten waar je naartoe wilt werken; wat wil je bereiken? Naast standaarddiagnosen en standaardinterventies maken verpleegkundigen ook gebruik van gestandaardiseerde zorgresultaten. Wat moet je je daarbij voorstellen? Johnson en Maas hebben de term ‘resultaat’ als volgt geformuleerd: Een variabele en meetbare toestand, gedraging of opvatting van de patie¨nt of de mantelzorger die in belangrijke mate ontvankelijk is voor en beı¨nvloed wordt door een verpleegkundige interventie. (...) het zorgresultaat wordt gemeten aan de hand van een reeks meer specifieke indicatoren. Het beschrijft de algemene toestand, gedraging of opvatting van een patie¨nt die voortvloeit uit een verpleegkundige interventie. Bron: Albersnagel en Van der Brug, Diagnosen, interventies en resultaten. a Zoek in de literatuur op aan welke eisen een zorgresultaat moet voldoen. b Welke voordelen heeft het gebruik van standaard zorgresultaten? c Zoek in de NOC naar de uitwerking van een zorgresultaat die past bij een gekozen interventie uit opdracht 4. d Vergelijk je antwoord met die van een medestudent.

Opdracht 5

interventies Interventies zijn handelingen die ervoor zorgen dat de gezondheidstoestand van de zorgvrager verbetert, niet verslechtert of minder snel achteruitgaat. (...) Bij interventies gaat het om het handelen en het gedrag van de zorgverlener, ofwel de activiteiten die de verpleegkundige onderneemt. Dit kunnen zowel activiteiten zijn waarover zelfstandig besloten kan worden, als activiteiten die zij verricht vanuit een opdracht van een andere hulpverlener, meestal de arts (M. van der Cingel, De toepassing van klinisch redeneren). Standaardinterventies vind je beschreven in de NIC. a Zoek in de NIC interventies op die je zou willen toepassen bij de problemen die je hebt gevonden bij opdracht 3a. Bij het kiezen van een interventie moet een verpleegkundige een aantal zaken in ogenschouw nemen, namelijk: – De beoogde zorgresultaten. Deze stel je eerst vast; met andere woorden: wat streef je na? Wat wil je bereiken? – De verpleegkundige diagnose. Wanneer er bijvoorbeeld risicofactoren zijn die de gezondheid bedreigen, dan is de interventie daar mogelijk op gericht. – De onderzoeksbasis van de interventie: is onderzoek gedaan naar het nut van een interventie? Is er een wetenschappelijk bewijs van de handeling? – De haalbaarheid van een interventie. Hier zijn vragen naar de motivatie van de zorgvrager of kosten van een interventie aan de orde. – De aanvaardbaarheid van de interventie voor de patie¨nt. Hier moet de verpleegkundige rekening houden met de normen en waarden van een zorgvrager en zijn familie. – De capaciteit van de verpleegkundige. Een verpleegkundige moet in drie opzichten bekwaam zijn:

22 DE WISSEL NIVEAU 4

. De verpleegkundige moet het wetenschappelijke principe achter de interventie begrijpen. . De verpleegkundige moet over de noodzakelijke psychomotore en interpersoonlijke vaardigheden beschikken. . De verpleegkundigee moet binnen het desbetreffende werkveld de beschikbare middelen doeltreffend weten aan te wenden (Bulechek en McCloskey, Verpleegkundige interventies). b Hoe evidence based zijn de interventies die je hebt bedacht? Waar komen ze vandaan? c Zoek op internet naar actuele wetenschappelijke inzichten ten aanzien van verpleegkundige interventies. Gebruik daarvoor: MEDLINE of Cochrane Database. d Discussieer met je studiegenoten in twee groepen over de volgende stelling: ‘Verpleegkundige intuı¨tie is bij het handelen waardevoller dan evidence based resultaten.’

Opdracht 6

verslaglegging Het CBO heeft in maar liefst twintig punten geformuleerd waar de verpleegkundige verslaglegging aan moet voldoen. Bij punt 16 staat: ‘De voortgangsrapportage dient als informatieoverdracht tussen verpleegkundigen onderling en tussen verpleegkundigen en andere disciplines.’ De voortgangsrapportage maakt het mogelijk om informatie uit te wisselen en over te dragen aan collegae verpleegkundigen en andere zorgverleners. Om tot een zo eenduidig mogelijke interpretatie te komen, dient de voortgangsrapportage aan de volgende eisen te voldoen. Deze moet: – concreet, – bondig, – eenduidig, – objectief en – duidelijk zijn. a Lees de herziening consensus verpleegkundige verslaglegging door (www.cbo.nl). Noteer vragen. b Vergelijk de onderdelen van een verpleegdossier met de eisen die in de consensus staan. Noteer of en wat je eventueel mist. c Schrijf naar aanleiding van de casus een korte rapportage over Pim. Uiteraard moet de voortgangsrapportage voldoen aan de criteria van de consensus. d Lees je rapportage voor aan een tweetal studiegenoten en vraag – aan de hand van de criteria – om feedback.

EE v a l u a t i e Je hebt je verdiept in het zorgproces. Belangrijk hulpmiddel is het zorgdossier. Onderdelen daarvan zijn de anamnese, het verpleegplan en de rapportage. In deze leertaak heb je je verdiept in standaardisatie van onderdelen van het zorgproces. Je hebt leren redeneren om te komen tot een diagnose; de keuze gemaakt voor interventies en zorgresultaten. Maak een overzicht van de voor- en nadelen van het gebruik van standaarden. a Beschrijf welke voordelen jij ziet in het gebruik van standaarden. b Beschrijf de nadelen bij het gebruik van standaarden. c Heb je de doelstelling van de leertaak bereikt? d Geef je mening over de manier waarop je aan de opdrachten hebt gewerkt.

23 CASUS DE WISSEL

L

Leertaak 4 M e n e e r D e Wi t Meneer De Wit is 62 jaar en werkte tot hij ziek werd met veel plezier als baliemedewerker bij een reisbureau. Tijdens zijn werk werd hij onwel. Zijn collega’s op het reisbureau schrokken zich een hoedje toen hij plotseling viel. De huisarts werd gewaarschuwd en vervolgens werd meneer per ambulance ter observatie naar het ziekenhuis gebracht. Daar werd een infarct in de rechter hemisfeer geconstateerd. De gevolgen zijn groot: naast een hemibeeld links heeft hij apraxie. Meneer De Wit was volgens de verhalen van zijn familie, vrienden en collega’s een heel sportieve man. Hij sportte drie keer per week en was graag op pad voor het reisbureau. Het liefst deed hij twee keer per jaar onderzoek naar wandelvakanties in de bergen. Voorwaarde daarvoor was natuurlijk een ijzeren gestel, zoals hij het zelf noemde. Bij het interdisciplinair overleg doet Esther verslag over meneer De Wit. Esther is de EVV van meneer De Wit en zij maakt zich al een aantal dagen zorgen over hem. Zij schetst de situatie als volgt: ‘‘Meneer De Wit kan met hulp een lage transfer maken van bed naar rolstoel. Tussen twee zorgverleners in kan meneer een klein stukje op de gang lopen. Bij het verrichten van de dagelijkse zorg (ADL) krijgt meneer vooral instructies hoe hij zichzelf ondanks de handicap kan verzorgen.’’ Esther maakt zich echter zorgen over zijn geestelijke situatie. Zij vertelt: ‘‘Meneer komt somber en depressief op mij over. Hij is zo in zichzelf

De 62-jarige meneer De Wit heeft een CVA gehad.

24 DE WISSEL NIVEAU 4 H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2_6, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

gekeerd! Als ik hem iets vraag, moet ik het vaak herhalen; hij lijkt erg afwezig. Maar hij straalt ook iets van moedeloosheid uit. Ik heb geprobeerd er met hem over te praten, maar hij geeft niet echt antwoord en dat heeft niets te maken met zijn slechte mondmotoriek.’’ Esther wordt bijgevallen door Kees, de fysiotherapeut. Hij trof meneer De Wit een aantal keren slapend aan, terwijl het elf uur in de ochtend was. Esther hoorde van de nachtdienst van vorige week dat hij ’s nachts nauwelijks sliep. Ook wordt in het overleg genoemd dat meneer De Wit er bleek en afgetobd uitziet. Esther heeft behoefte aan ideee¨n en acties, zodat meneer De Wit zich beter gaat voelen.

O r i e¨ n t a t i e O Het infarct dat de heer De Wit zo onverwacht trof, wordt in de volksmond vaak een hersenbloeding of beroerte genoemd. Deze aandoening wordt gerekend tot het CVA. Naast een hartinfarct en kanker is het CVA nog steeds een belangrijke doodsoorzaak. Meneer De Wit behoort tot de groep van 20 000 mensen die in Nederland jaarlijks een CVA krijgt. Een groot deel van deze mensen overlijdt acuut of binnen enkele weken na het CVA. In Leertaak 1 heb je je al verdiept in deze ernstige aandoening. Het accent heeft toen vooral gelegen op de medische oorzaken, symptomen en gevolgen. De aantekeningen die je gemaakt hebt kunnen je in deze leertaak mogelijk goed van pas komen. In deze vierde leertaak wordt je kennis verder verdiept. De nadruk zal liggen op de specifieke situatie van meneer De Wit en de verpleegkundige zorg die daaruit voortvloeit. Daarbij zal het accent liggen op het verpleegkundig diagnosticeren.

Doelstellingen D Na het werken aan deze leertaak kun je: – een omschrijving geven van het ziektebeeld CVA – een omschrijving geven van de specifieke problemen die kunnen voorkomen als gevolg van een CVA – de verpleegkundige zorg die voortkomt uit deze problemen omschrijven en in een rollenspel uitvoeren – door middel van besluitvormingsstappen een aantal verpleegkundige diagnosen formuleren voor meneer De Wit.

PP l a n n i n g Bespreek de opdrachten in deze leertaak met de begeleidend docent en schrijf op hoe en wanneer je eraan gaat werken. Maak ook afspraken over het inleveren van deze opdrachten. Richtlijnen voor de studiebelasting: Orie¨ntatie en planning Opdracht 1 Opdracht 2 Opdracht 3 Evaluatie Totaal

0,5 1 3 6 1,5 12

sbu sbu sbu sbu sbu sbu

25 CASUS DE WISSEL

Deze leertaak bestaat uit drie opdrachten die elkaar opvolgen en wordt afgesloten met een evaluatie.

Opdracht 1

dit weet ik er al van a Lees de casuı¨stiek van meneer De Wit nog eens aandachtig door. Wat weet je al en wat heb je al gezien in de praktijk tijdens de beroepspraktijkvorming of de stage? b Haal alle informatie die je wilt bespreken uit de casus van meneer De Wit. Laat daarbij niet alleen het ziektebeeld aan de orde komen, maar zeker ook je vragen, opmerkingen of ervaringen met bijvoorbeeld zorgvragers die afhankelijk of somber zijn. c Laat iemand uit de groep steekwoorden die uit de discussie voortkomen, op het bord schrijven. d Maak gezamenlijk de balans op van wat je wilt leren in deze leertaak. Noteer voor jezelf je persoonlijke leerdoelen.

Opdracht 2

niet praktisch In de casus wordt beschreven dat meneer De Wit als gevolg van het CVA een hemibeeld links heeft en apraxie. Beantwoord met behulp van literatuur schriftelijk de volgende vragen: a Wat wordt bedoeld met de uitdrukking hemibeeld links? b Welke kenmerkende verschijnselen horen hierbij? c Welke soorten apraxie zijn er? d Wat zijn de beperkingen bij apraxie? Welke verpleegkundige problemen kun je tegenkomen? e Hoe kun je het beste omgaan met een zorgvrager met apraxie? Welke interventies kun je toepassen? Zijn er ook hulpmiddelen die je kunt gebruiken? f In de casus kun je lezen dat meneer De Wit instructies krijgt met betrekking tot de zelfzorg. Bespreek met elkaar op welke wijze deze instructies door de verpleegkundige gegeven moeten worden. Oefen het geven van deze instructies in een rollenspel. Wissel steeds van rol en geef elkaar feedback op het verpleegkundig handelen.

Opdracht 3

diagnosticeren in de praktijk Wat is er met meneer De Wit aan de hand? Waarom maakt Esther zich zorgen? De informatie die je daarover in de tekst kunt lezen is natuurlijk summier, maar in welke richting gaan je gedachten wanneer je woorden als ‘moedeloos’ of ‘slecht slapen’ leest? Esther heeft behoefte om met haar collega’s over meneer De Wit van gedachten te wisselen. Zij heeft door observaties nieuwe gegevens verzameld over zijn gezondheidstoestand. In haar rapportage beschrijft ze dat meneer De Wit depressief en somber op haar overkomt. Maar hoe weet zij dat? Heeft ze voldoende aanwijzingen die deze gevolgtrekking onderbouwen? Zou jij als haar collega wel tot dezelfde conclusie komen? In deze opdracht ga je het proces van diagnosticeren verder doorlopen. Je doet dit aan de hand van de hieronder beschreven besluitvormingsstappen. Overleg met de docent of je deze opdracht alleen of in tweetallen uitvoert.

26 DE WISSEL NIVEAU 4

BESLUITVORMINGSSTAPPEN VERPLEEGKUNDIGE DIAGNOSE 1 Gegevens verzamelen via: – de anamnese – observaties – andere disciplines. 2 Gegevens clusteren (ordenen) volgens de patronen van Gordon. 3 Verbanden leggen tussen de gegevens. 4 Voorlopige diagnose stellen. 5 Diagnose toetsen bij: – zorgvrager en naasten – collega’s – andere disciplines – vakliteratuur en handboeken (standaarden). 6 Definitieve diagnose stellen. Bron: M. van der Cingel, De toepassing van klinisch redeneren.

a In Leertaak 3 ben je op zoek gegaan naar zorgproblemen die in de casus voorkomen. Verzamel nu zo veel mogelijk informatie over meneer De Wit. Richt je daarnaast ook op de door jou verzamelde informatie over het CVA en de gevolgen daarvan. b Breng de gegevens die je verzameld hebt onder in de functionele gezondheidspatronen van Gordon. Beoordeel of de gegevens die je verzameld hebt objectief of subjectief zijn. Vergelijk de gegevens die je gevonden hebt met die van een studiegenoot. Ben je volledig geweest? Zijn er gegevens die je mist? Op welke wijze zou je die kunnen aanvullen? Geef een concreet voorbeeld van een meetinstrument waarmee je in het geval van meneer De Wit verdere verschijnselen of oorzaken zou kunnen opsporen, scoren of screenen. c Je gaat nu verder met stap 3 en 4 van het besluitvormingsproces. Welke gegevens horen bij elkaar? Welke verbanden kun je leggen? Formuleer volgens de PES-structuur minimaal twee actuele diagnosen. d Je hebt nu een aantal actuele voorlopige diagnosen gesteld. Naast actuele problemen zijn er mogelijk ook dreigende problemen. Je kunt heel goed deze zelfde besluitvormingsmethodiek gebruiken als je problemen wilt voorkomen en dus preventief wilt werken. Je stelt dan niet een actuele diagnose maar een risicodiagnose. Een risicodiagnose heeft meestal geen beschrijving van oorzaken (E) of verschijnselen (S), maar er worden wel risicofactoren genoemd. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat een risicodiagnose bedoeld is om alert te zijn op zaken die een zorgvrager kwetsbaar maken om een probleem te ontwikkelen. De interventies zijn erop gericht om zo’n probleem te voorkomen. Welke risicodiagnose kun je voor meneer De Wit formuleren? e Je hebt nu minimaal drie voorlopige diagnosen vastgesteld. Je hebt daarvoor zo veel mogelijk gegevens en informatie verzameld. Je hebt deze gegevens ook zo compleet en zo precies mogelijk gemaakt. Je kunt nu overgaan naar stap 5 – het toetsen van je voorlopige diagnosen. In jouw geval kun je je diagnosen toetsen aan collega (leerling-)verpleegkundigen en aan standaarden. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld het Zakboek verpleegkundige diagnosen van L.J. Carpenito of de Standaardverpleegplannen voor de geestelijke gezondheidszorg van M.L. Vossen. Toets je voorlopige diagnosen aan zo’n standaard en stel je diagnosen vast.

27 CASUS DE WISSEL

f Naast verpleegkundige diagnosen beschrijft Carpenito in haar zakboek ook multidisciplinaire problemen. Multidisciplinaire problemen zijn bepaalde (potentie¨le) complicaties die door de verpleegkundige geobserveerd en gecontroleerd worden. Deze multidisciplinaire problemen worden door de verpleegkundige behandeld met verpleegkundige interventies en/of met medisch voorgeschreven interventies. Welke multidisciplinaire problemen (potentie¨le complicaties) kunnen zich bij meneer De Wit voordoen? Zoek bij het door jou gevonden probleem de medisch voorgeschreven interventies op.

EE v a l u a t i e Je hebt je in deze leertaak beziggehouden met meneer De Wit. De nadruk heeft daarbij gelegen op het proces van verpleegkundig diagnosticeren. Mogelijk lijkt het omslachtig om zo precies te zijn, maar het is vooral professioneel om je conclusies steeds goed te onderbouwen en af te stemmen met je collega’s binnen de multidisciplinaire samenwerking. a Vergelijk de door jou vastgestelde diagnosen met die van je groepsleden. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen? Probeer als groep consensus te bereiken over de best passende verpleegkundige diagnosen voor meneer De Wit. b In opdracht 1 heb je een inventarisatie gemaakt van onderwerpen waar je meer over wilde weten. Zijn alle onderwerpen intussen aan bod geweest? Welke vragen heb je nog? Op welke wijze kun je deze vragen beantwoorden? c Discussieer in de groep over de volgende stelling: ‘Uitsluitend met een goed vastgestelde verpleegkundige diagnose kun je meneer De Wit de juiste professionele hulp en ondersteuning geven’.

28 DE WISSEL NIVEAU 4

L

Leertaak 5 Pim Oosterbeek Joke heeft Pim Oosterbeek onder haar hoede. Pim – een jongen van zestien – reed drie dagen na zijn verjaardag op zijn gloednieuwe brommer tegen een stilstaande vrachtwagen. In zijn overmoed reed hij veel te hard en zijn helm had hij afgedaan, want dat was op zo’n afgelegen weggetje overbodig. Het werd hem bijna fataal. Nadat hij twee weken op de intensive care had gelegen kon hij via de medium care naar De Wissel. De fracturen in zijn benen zijn met osteosynthesemateriaal gezet en intussen mag hij zijn benen weer belasten. De gevolgen van de contusio cerebri (hersenkneuzing) zijn nog aanwezig. Concentratiestoornissen en stoornissen in orie¨ntatie in tijd zijn nog steeds merkbaar. Dit weekend was Pim met weekendverlof naar huis. Gebruikelijk is dat de EVV’er het thuisfront belt om het weekend te evalueren. Vanochtend had Joke de moeder van Pim aan de telefoon. Pims ouders maken zich ernstig zorgen over hun zoon; hij is zo´ veranderd. Voor het ongeluk waren er nooit problemen met Pim. Hij was een rustige gezellige jongen met veel vrienden. Op school ging het ook uitstekend. Maar tegenwoordig gedraagt hij zich onbeheerst en brutaal. Hij drinkt (te) veel en rookt stiekem joints. Zijn vader heeft veel conflicten met hem, terwijl zijn moeder de sfeer goed wil houden als Pim een weekend thuis is. Wat school betreft: Pim vertelde laatst dat hij school niet meer ziet zitten en het liefst een jaartje thuis zou willen blijven om daarna aan het werk te gaan. Joke wil dat er aandacht en begeleiding aan de ouders van Pim wordt geschonken. Zij vraagt wat de ideee¨n van de andere disciplines zijn. Na enig heen-enweer gepraat wordt de afspraak gemaakt dat Pims ouders – als zij dat willen – contact op kunnen nemen met de psychiater. Om 22.00 uur is het eindelijk iets rustiger op de afdeling. Bart en Sandra pakken de zorgdossiers om te rapporteren. Afspraak is dat rapporteren in het bijzijn van de zorgvragers gebeurt. Iris vraagt aan Pim ‘‘Hoe ging het vandaag met oefenen, Pim?’’ Pim bromt iets, Iris kan het niet verstaan. Ze vraagt het nog ’n keer. Dan valt Pim uit: ‘‘Het gaat je niks aan! Je bent mijn moeder niet, stom mens!’’ Iris is helemaal verbluft. Wat heeft ze verkeerd gedaan? Ze buigt zich over de rapportage om even haar gedachten te kunnen ordenen. Dan valt haar oog op een afspraak die voor Pim gemaakt is. Morgen heeft hij een gesprek met de psychiater en zijn ouders over zijn gedrag. ‘‘Zou hij er tegenop zien?’’ vraagt ze zich af.

29 CASUS DE WISSEL H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2_7, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

Iris weet niet goed wat ze met Pim aan moet.

O r i e¨ n t a t i e O In het ziekenhuis zijn de fracturen van Pims benen gezet met osteosynthesemateriaal. Met platen en schroeven worden botdelen bij elkaar gebracht om te zorgen dat de delen weer aan elkaar kunnen groeien. Veel revalidanten hebben osteosynthesemateriaal in hun lichaam. Meestal zie je alleen aan het litteken (en op de ro¨ntgenfoto) waar het zit. Bij ernstige botverwondingen of verbrijzelingen is het soms nodig om externe fixatie aan te brengen. Je ziet dan aan de buitenkant pennen uit de arm of been steken. Dit vraagt om speciale zorg. Zorgvragers die ten gevolge van een ongeval in een revalidatiecentrum ‘belanden’, hebben vaak al van alles achter de rug. Allereerst een verblijf in het ziekenhuis met daarbij het ongeloof en de spanning van wat er gebeurd is en hoe dat allemaal zal aflopen. Verder zijn ze uitgeschakeld voor de maatschappij, voor even of voor altijd. Dat levert uiteraard ook de nodige spanning en frustratie op. Uit de casus blijkt dat Pim in de ogen van zijn ouders erg veranderd is. Het moeilijke aan de situatie is, dat Pim niet-aangeboren hersenletsel heeft opgelopen, maar hij zal het bovendien heel moeilijk hebben met de hele situatie. Je zou kunnen stellen dat een zorgvrager in een revalidatiecentrum een ‘verlies’ moet verwerken. Verlies van een lichaamsdeel, van zelfstandigheid, van carrie`reperspectief enzovoort. De zorgvrager maakt een soort rouwproces door. Dit geldt overigens ook vaak voor familieleden. Voor jou als verpleegkundige is het belangrijk dat je deels begrip opbrengt voor de moeilijke situaties waarin de zorgvrager zit en deels op moet komen voor je eigen persoon. Gelukkig sta je niet alleen; in een revalidatiecentrum en in veel andere instellingen wordt multidisciplinair gewerkt. De rol van de verpleging is groot in een multidisciplinair overleg, het zogenaamde MDO. De verpleegkundige is immers bij uitstek verzamelaar van informatie die ook voor andere disciplines bruikbaar is. Kijk maar naar de arts, die zijn diagnose mede op basis van de bevindingen van de verpleegkundige stelt. En om een goede behandeling in gang te zetten, is ook de fysiotherapeut afhankelijk van de informatie die hem bereikt.

30 DE WISSEL NIVEAU 4

Doelstellingen D Na het werken aan deze leertaak kun je: – wondverzorging van een zorgvrager met chirurgische wonden uitvoeren – specifieke wondverzorging bij extern osteosynthesemateriaal uitvoeren – een verpleegplan maken voor een chronisch zieke, een lichamelijk gehandicapte en een revaliderende zorgvrager – aspecten van het rouwproces benoemen – grenzen stellen aan wat zorgvragers van je kunnen en mogen verwachten – een bijdrage leveren tijdens een intervisie – een bijdrage leveren aan het multidisciplinair overleg – uitleggen wat transmurale zorg inhoudt.

PP l a n n i n g Bespreek de opdrachten in deze leertaak met de begeleidende docent en schrijf op hoe en wanneer je eraan gaat werken. Maak ook afspraken over het inleveren van deze opdrachten. Richtlijnen voor de studiebelasting: Orie¨ntatie en planning Opdracht 1 Opdracht 2 Opdracht 3 Opdracht 4 Opdracht 5 Opdracht 6 Evaluatie Totaal

Opdracht 1

0,5 3 1,5 3 3 2,5 1,5 1,5 16,5

sbu sbu sbu sbu sbu sbu sbu sbu sbu

wonden en hun complicaties a Er zijn allerlei indelingen van verwondingen: van een eenvoudig sneetje in je vinger tot gecompliceerde botbreuken. Zoek in de literatuur verschillende soorten wonden op. Je kunt ook gebruikmaken van interactieve cd-roms in het praktijklokaal. b Zoek complicaties bij botwonden en de verschillende behandelingen daarvan op. c In de casus staat: ‘De fracturen in zijn benen zijn met osteosynthesemateriaal gezet en intussen mag hij zijn benen weer belasten.’ Wat wordt daarmee bedoeld? d Wat is heel belangrijk bij de verzorging van externe fixatie? Vergelijk de antwoorden die je samen met een klasgenoot hebt gevonden in een groepje.

Opdracht 2

wondverzorging a Werk aan de hand van de literatuur en de gegevens die je hebt over Pim een verpleegplan uit met betrekking tot wondverzorging. Maak zo veel mogelijk gebruik van de ervaring die je in de vorige leertaak hiermee opgedaan hebt. b Gebruik ook de protocollen en richtlijnen ten aanzien van wondverzorging. Maak eventueel gebruik van www.wcs.nl. c Bedenk goed welke individuele aanpassingen er bijvoorbeeld voor Pim nodig zijn.

31 CASUS DE WISSEL

Werk de vragen uit op een flip-over en hang deze op in de klas. Bespreek dit samen met studiegenoten na.

Opdracht 3

rouwen in fasen Een zorgvrager maakt vaak een rouwproces door. Wat betekent dat? Wat heb je als zorgverlener aan dat gegeven? In 2004 overleed mevrouw E. Ku¨bler-Ross. Zij onderscheidde het rouwproces in fasen. a Zoek in de literatuur de verschillende fasen van het rouwproces op. b Welke voordelen heeft het om te weten in welke fase een zorgvrager zit? c Noem aanleidingen waarom een zorgvrager terug kan gaan in een vorige fase? d Is een rouwproces altijd verbonden aan sterven? e Hoe weet je in welke fase een zorgvrager zit? Welke signalen zie je? f Noem per fase drie verpleegkundige interventies. Werk de vragen uit en bespreek de antwoorden in een studiegroepje.

Opdracht 4

de kunst van het overleggen Een multidisciplinair overleg is ook een bron van informatie. Het is tevens een manier om aan continuı¨teit van zorg te werken, daarmee wil je de kwaliteit van zorg bewaken. Behalve dat een MDO een manier is om aan informatie te komen, is het ook een weg om informatie in te brengen. a Welke gegevens zou je inbrengen en welke gegevens zou je nog willen hebben, als je naar Pim kijkt? b Welke gegevens uit de casus zou jij in een multidisciplinair overleg willen inbrengen? Motiveer je antwoord. c Hoe bereid je een MDO voor? d Werk in een rollenspel een MDO uit. Let daarbij op dat iedereen vanuit zijn/haar rol of functie gelegenheid heeft om informatie in te brengen. Vraag twee observanten om feedback. Observatiepunten kunnen zijn: – Brengt iedereen evenveel in? – Is er een (natuurlijke) voorzitter, of een aangewezen voorzitter? – Hoe is de kwaliteit van de argumenten?

Opdracht 5

een vertrouwensrelatie Je hebt kunnen lezen dat aandacht, voorlichting en begeleiding van familie belangrijk is. a Licht toe waarom dat zo belangrijk is. Ben je het daarmee eens? Motiveer je antwoord. b Hoe zou jij familiebegeleiding aanpakken? Wat vind je ervan dat na een weekendverlof met de familie gebeld wordt om het weekend te evalueren? c Zoek uit hoe een weekendevaluatie zich verhoudt tot je beroepsgeheim en de privacy van de zorgvrager. Dat een goede relatie met een zorgvrager belangrijk is, begrijpen we allemaal. Maar wat is precies een ‘goede’ relatie? d Maak een opsomming van kenmerken van een goede relatie. e Welke kenmerken vallen wat jou betreft onder de noemer ‘professionele relatie’? Vergelijk je antwoorden met een studiegenoot. f Hoe bouw je een relatie met een zorgvrager op? Wat heeft dat te maken met je beroepshouding? g Maak een verslag van e´e´n A4’tje waarin je beschrijft hoe jouw relatie met een van de zorgvragers uit de beroepspraktijk was. Geef kenmerken aan die jij onder het kopje ‘Professioneel’ noemde. Vraag feedback aan minimaal twee studiegenoten.

32 DE WISSEL NIVEAU 4

Opdracht 6

door de muren heen Naast de begrippen intramuraal, extramuraal en semimuraal komt het begrip transmuraal steeds vaker voor. Wat wordt precies met transmuraal bedoeld? Werk onderstaande opdracht in groepjes van vier uit. a Zoek op internet en in de literatuur het begrip transmuraal op. Maak een korte samenvatting van het gevondene en wissel dit uit met je studiegroep. b Bedenk naast de voorbeelden die je hebt gevonden zelf voorbeelden van transmurale zorg. c Vraag in de beroepspraktijk welke transmurale activiteiten er zijn. d Zou jij later transmuraal willen werken? Hoe ziet je baan er dan uit?

EE v a l u a t i e Naast wondverzorging heb je je verdiept in de stappen van een rouwproces. Beschrijf hoe je hieraan hebt gewerkt en gebruik daarbij de volgende hulpvragen: 1 Welke soorten wondindelingen ken ik? 2 Wat vind je van de stelling ‘Elke zorgvrager maakt een rouwproces door’? 3 Verpleegkundigen in het MDO hebben een belangrijke taak, welke is dat? 4 Je hebt nagedacht over grenzen stellen; mag een zorgvrager je uitschelden? Beargumenteer je antwoord. 5 Wat vind je van transmurale zorg. Is het een vorm van bezuiniging of juist een kwaliteitsverbetering? 6 Beschrijf hoe je aan deze leertaken hebt gewerkt. 7 Hoe verliep de samenwerking met je studiegenoten? 8 Heb je de doelen van de leertaken behaald, waar blijkt dat uit?

33 CASUS DE WISSEL

L

Leertaak 6 Sandra van Zwolle Hierna komt nog een zorgvrager aan bod. Het is Sandra van Zwolle. Sandra had een hersenvliesontsteking en heeft lange tijd aan de beademing gelegen. Ze is sinds een paar dagen wakker. Ze reageert gelukkig adequaat. Haar spierfunctie is erg verzwakt; ze kan haar armen en benen bewegen, maar optillen is erg zwaar. Sandra heeft een minitrach, waardoor slijm weggezogen kan worden; ze kan dit nog niet goed ophoesten. Ze krijgt voeding door een neussonde, ook heeft ze nog een infuus. ‘‘Poeh’’, zegt Bart, een van de verpleegkundigen. ‘‘Dat is alweer even geleden dat ik deze handelingen heb verricht. Zo vaak komt het hier niet voor op De Wissel.’’ De collega’s zijn het met hem eens. ‘‘Hoe pakken we dat aan?’’, vraagt Bart en hij kijkt in het rond. ‘‘Ik voel me niet bekwaam’’, voegt hij eraan toe. Bart en Iris hebben avonddienst. Iris is leerling-verpleegkundige. Het is druk op de afdeling. Sandra van Zwolle is een van de zorgvragers. Zij heeft gemerkt dat de verpleegkundigen niet veel ervaring hebben met een minitrach. Ondanks dat er door de arts uitleg is gegeven aan de verpleegkundigen van De Wissel, is zij bang. De sonde loopt op een pomp, de minitrach alarmeert voortdurend. Sandra dreigt in paniek te raken. Ze ademt snel en kijkt met grote ogen rond. Iris probeert haar gerust te stellen en legt uit dat de pomp stoort als hij de druppels in de kamer niet goed kan tellen. Het maakt weinig indruk op Sandra. Als Bart de infuuszak wil verwisselen ziet hij dat het infuus subcutaan loopt. Hij moet het infuus verwijderen. ‘‘Moet ik nu een nieuw infuus?’’, vraagt Sandra bezorgd. Bart

Minitrach.

34 DE WISSEL NIVEAU 4 H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2_8, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

kijkt op de vochtbalans en ziet dat Sandra goed drinkt naast de sondevoeding die zij krijgt. ‘‘Ik overleg met de arts en dan kom ik bij je terug’’, belooft hij.

O r i e¨ n t a t i e O Een van de competenties die in Beroepsprofiel van de verpleegkundige is beschreven, gaat over verpleegtechnisch handelen. Het wordt als volgt omschreven. Het uitvoeren van handelingen in zake diagnostische en therapeutische werkzaamheden van de eigen en van andere disciplines. Hiermee wordt zowel gedoeld op voorbehouden handelingen, als op overige verrichtingen die niet voorbehouden zijn, maar wel risicovol. Of je wel of niet regelmatig in aanraking komt met verpleegtechnische handelingen, hangt onder meer van het werkveld af. Maar het is bij wet geregeld dat een verpleegkundige pas bevoegd is tot handelen als zij bekwaam is. Dit inschatten is een verantwoordelijkheid van de verpleegkundige zelf. De relatie tussen een zorgvrager en zijn zorgverleners is onder andere gebaseerd op vertrouwen. De zorgvrager moet ervan op aan kunnen dat jij precies weet wat je doet. De termen bevoegd en bekwaam zul je je door de leertaken eigen maken; ze helpen je om inzicht en kennis te verwerven in de Wet BIG. Verder ga je je verdiepen in de technische handelingen die in de casus voorkomen.

Doelstellingen D Na het werken aan deze leertaak kun je: – de kernpunten van de Wet BIG benoemen – benoemen welke voorbehouden handelingen er zijn – aangeven welke verantwoordelijkheid een verpleegkundige heeft ten aanzien van deskundigheidsbevordering – de verpleegtechnische handelingen uit de casus oefenen in het skillslab – reageren op onvoorziene situaties – het belang van een goede relatie tussen zorgvrager en zorgverlener toelichten.

PP l a n n i n g Bespreek de opdrachten in deze leertaak met de begeleidende docent en schrijf op hoe en wanneer je eraan gaat werken. Maak ook afspraken over het inleveren van deze opdrachten. Richtlijnen voor de studiebelasting: Orie¨ntatie en planning Opdracht 1 Opdracht 2 Opdracht 3 Opdracht 4 Opdracht 5 Evaluatie Totaal

0,5 5 4 2 3 3 1,5 19

sbu sbu sbu sbu sbu sbu sbu sbu 35 CASUS DE WISSEL

Uitvoering U Opdracht 1

kwaliteit van zorg Als verpleegkundige heb je te maken met kwaliteit van zorg. Een aantal wetten die betrekking hebben op de kwaliteit van zorg is in de jaren negentig van kracht geworden. Het zijn de volgende drie wetten: – De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Deze wet beoogt een betere rechtsbescherming voor de zorgvrager en verplicht de beroepsbeoefenaar tot ‘het verlenen van zorg als een goed hulpverlener.’ – De Kwaliteitswet zorginstellingen. Deze wet geeft de kaders van kwaliteit aan en spreekt over verantwoorde zorg die doeltreffend, doelmatig en patie¨ntgericht moet zijn. – De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG). De Wet BIG stelt regels aan de beroepsuitoefening. a Ga op zoek naar bronnen waar je informatie kunt vinden over de Wet BIG en schrijf de kerngedachte van de wet op. Vergelijk deze met je studiegenoten. b Noteer de onder artikel 3 vallende beroepen, en de onder artikel 43 vallende beroepen. Biedt het voordelen om onder de Wet BIG te vallen? Beargumenteer je antwoord en vergelijk dit met een studiegenoot. Het uitgangspunt van de Wet BIG is dat het handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg – al dan niet beroepsmatig verricht – in principe vrij is. Deze vrijheid geldt echter niet voor alle handelingen. Bepaalde handelingen zijn zogenaamde voorbehouden handelingen. Voorbehouden handelingen zijn handelingen die onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van de patie¨nt meebrengen als ze worden uitgevoerd door ondeskundigen. c Welke voorbehouden handelingen zijn beschreven in de Wet BIG? d Mogen verpleegkundigen voorbehouden handelingen verrichten? Welke voorwaarden zitten daaraan vast? e Hoe verhoudt de Wet BIG zich tot het tuchtrecht? Welke maatregelen kent het tuchtrecht? f Intussen zijn er al een aantal tuchtzaken geweest waarbij verpleegkundigen betrokken waren. Zoek een zaak op en geef je mening. Bekijk ook welke maatregel de verpleegkundige opgelegd heeft gekregen.

Opdracht 2

verpleegtechnisch handelen Het uitvoeren van handelingen inzake diagnostische en therapeutische werkzaamheden van de eigen en van andere disciplines. Hiermee wordt zowel gedoeld op voorbehouden handelingen, als op overige handelingen en verrichtingen die niet voorbehouden zijn, maar wel risicovol. Bron: Leistra e.a., Beroepsprofiel van de verpleegkundige. a In de casus wordt een aantal verpleegtechnische handelingen genoemd. Noteer de verpleegtechnische handelingen. b Zoek in de literatuur de theorie op die je nodig hebt om een verpleegtechnische handeling te begrijpen. Denk aan de anatomie, pathologie en verpleegkundige aspecten. c Ga samen met een studiegenoot naar het skillslab en oefen met behulp van een cd-rom op interactieve wijze de verpleegtechnische handelingen uit de casus.

36 DE WISSEL NIVEAU 4

d Pak alle benodigdheden en oefen op een fantoom verpleegtechnische handelingen. Geef elkaar feedback op zowel de organisatorische, verpleegtechnische en de attitude aspecten. e Ben je na dit oefenen bevoegd en/of bekwaam? Motiveer je antwoord.

Opdracht 3

verantwoordelijkheid en deskundigheid De verpleegkundige is ervoor verantwoordelijk de eigen deskundigheid op peil te houden. Hierdoor kan zij de kwaliteit van haar beroepsuitoefening garanderen en een bijdrage leveren aan de professionalisering van het verpleegkundige beroep. Bron: Leistra e.a., Beroepsprofiel van de verpleegkundige a Beschrijf naar aanleiding van het bestudeerde uit opdracht 1 en 2 welke verantwoordelijkheid een verpleegkundige heeft ten aanzien van deskundigheidsbevordering. Vergelijk je antwoord met dat van een studiegenoot. b Discussieer over de volgende stelling in groepjes van vier: ‘Deskundigheidsbevordering is je eigen verantwoordelijkheid en moet dus in eigen tijd plaatsvinden. Bedenk voor je gaat discussie¨ren argumenten.’ c Ga na wat jij in de beroepspraktijk aan deskundigheidsbevordering terugziet.

Opdracht 4

eerste hulp Als verpleegkundige kun je onverwachte situaties tegenkomen, bijvoorbeeld een zorgvrager die totaal anders reageert dan je had verwacht. Zo’n andere reactie kan op alle terreinen van het menselijk functioneren voorkomen. Een zorgvrager die bijvoorbeeld heel boos wordt nadat je een gewone vraag stelt. Iets anders is het als een zorgvrager onwel wordt, wat moet je dan doen? Je moet allereerst de alarmnummers van de instelling kennen; daarmee zorg je voor hulp. Maar daarna? a Zoek naar informatie over eerste hulp bij ongelukken. Bestudeer de beschreven handelingen om een arterie¨le bloeding te stelpen. b Welke handeling voer je uit om te voorkomen dat een slachtoffer stikt? Oefen samen met je studiegenoot. c Zoek de richtlijnen voor het reanimeren op. Oefen deze op een pop uit. Vraag feedback aan je studiegenoten of gebruik een pop die feedback weergeeft.

EE v a l u a t i e Tijdens deze leertaak heb je je verdiept in de voorbehouden handelingen die in de Wet BIG beschreven staan. Daarnaast heb je de theorie en de praktijk van de handelingen uit de casus uitgewerkt en geoefend. 1 Heb je de verpleegtechnische handelingen onder de knie? 2 Beschrijf waaruit dat blijkt. 3 Beschrijf hoe je hebt geoefend en welke leermomenten je tegenkwam. 4 Heb je de doelen van de leertaken behaald?

37 CASUS DE WISSEL

E

Evaluatie van de casus Lees de orie¨ntatie op de casus nog eens door. Zijn de onderwerpen die je het meest aanspraken inhoudelijk voldoende aan bod geweest? Zijn er onderwerpen bijgekomen die je eerst minder aanspraken? Beantwoord nu nogmaals de discussievragen onder punt 1 van de Orie¨ntatieopdrachten. Zijn je inzichten en meningen veranderd na het doorlopen van de leertaken? 1 Beschrijf kort hoe je visie op het zorgaanbod in revalidatiecentra is. Is die visie veranderd sinds je met de casus begon? Op welke punten heeft deze verandering dan plaatsgevonden? 2 Bekijk per leertaak de evaluatiepunten. Zijn er – als je terugkijkt – onderdelen die je nog onvoldoende beheerst? Let hierbij niet alleen op theoretische kennis, maar kijk ook naar je verpleegkundige vaardigheden, de beheersing van het systematisch methodisch handelen en naar samenwerkingsaspecten. 3 Als er onderdelen zijn die je onvoldoende beheerst, geef dan aan op welke wijze je die voldoende kunt maken. In overleg met je docent voer je deze opdrachten uit, individueel of in samenwerking met groepsgenoten. 4 Welke problemen ben je tegengekomen in de aanpak van de leertaken wat betreft: a de voorbereiding en planning van de leertaken b het uitwerken van de opdrachten c het oefenen van de vaardigheden d de verkenning van de literatuur e de begeleiding door de docent f de organisatie g de verschillende media h de lokalen i het reserveren of bestellen van materialen. 5 Hoe heb je de verschillende problemen opgelost? 6 Geef je mening over de samenwerking binnen de (sub)groep. Denk hierbij aan de sfeer, inzet, het nakomen van afspraken, de taak- en rolverdeling en het resultaat. Beschrijf daarbij ook je eigen bijdrage aan deze samenwerking. 7 Kijk nog eens terug naar je verwachtingen aan het begin van deze casus. Zijn die uitgekomen? Wat is goed gegaan? Waar ging het mis? Waaraan zullen jij, de docent of je groepsgenoten in de toekomst aandacht moeten besteden? 8 Welke werkvormen die zijn gebruikt in de leertaken hebben – als je terugkijkt – jouw voorkeur en welke vind je minder plezierig? Geef bij je antwoorden ook aan waarom je dat vindt. 9 Formuleer leerpunten naar aanleiding van deze evaluatie.

38 DE WISSEL NIVEAU 4 H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2_9, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

L

Literatuur Adriaansen, M. (1998). Verplegen van chronisch zieken, lichamelijk gehandicapten en revaliderenden. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Albersnagel, E. en Van der Brug, Y. (1997). Diagnosen, interventies en resultaten. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Bastiaanssen, C.A. en Jochems, A.A.F.(1998). Anatomie en fysiologie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Beers, M.H. e.a. (red.) (2005). Merck Manual Medisch handboek. Tweede, geheel herziene editie. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu van Loghum. Boog, W. (2002). Inleiding in de verpleegkunde en aspecten van de verpleegkundige beroepsuitoefening. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Bulecheck, G.M. en McClosky, J.C. (1997). Verpleegkundige interventies. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom. Carpenito, L.J. (2002). Zakboek verpleegkundige diagnosen. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Cingel, M. van der. (2003). De toepassing van klinisch redeneren. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Drenth, H.D., Geelen, P.M.H. en Prooijen, A. van. Verplegen van chronisch zieke, lichamelijk gehandicapte en revaliderende zorgvragers. Baarn: NijghVersluys. Een beroerte en dan? Brochure Nederlandse Hartstichting. Herziening consensus verpleegkundige verslaglegging (1999). Utrecht: CBO-Kwaliteitsinstituut. Hochstenbach, J. Hersenscherven na een beroerte. Maarssen: Elsevier/de Tijdstroom. Hochstenbach, J. Na een beroerte, het opzetten van een nazorgprogramma voor CVApatie¨nten en hun omgeving. Maarssen: Elsevier/de Tijdstroom. Johnson, M. en Maas, M. (1999). Verpleegkundige zorgresultaten. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom.

39 CASUS DE WISSEL H. van Huizen, E. Oosterhoff, De Wissel, DOI 10.1007/978-90-313-8958-2, © 2005 Bohn Stafleu Van Loghum, Houten

Jong, J.H.J. de, Kerstens, J.A.M., Sesink, E.M. (1998). Aspecten van de verpleegkundige beroepsuitoefening. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Jong, J.H.J. de, Kerstens, J.A.M., Sesink, E.M. (1997). Inleiding in de verpleegkunde. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Kerstens, J.A.M., Jong, J.H.J. de, Salentijn, C., Sesink, E.M. (1999). Basisverpleegkunde. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Ku¨bler-Ross, E. (1969). Lessen voor levenden/gesprekken met stervenden. Bilthoven: Ambo. Leistra, E., Liefhebber, S., Geomini, M. en Hens, H. (1999). Beroepsprofiel van de verpleegkundige. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom. NANDA. (2003). Verpleegkundige diagnoses. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Palm, J. Veranderd leven, begeleiding na hersenletsel. Van Gorcum. Riet, H.M.C. ter, Zwart, D.E., Brettschneider, M. (1998). Zorgcategoriee¨n. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Townsend, M.C. (1999). Verpleegkundige diagnostiek in de psychiatrie. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom. Vossen, M.L. Standaardverpleegplannen voor de geestelijke gezondheidszorg. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom.

Video Hooi op je vork. Te bestellen via [email protected] of tel. 030 2819990. Prijs: i 47,50. Websites www.spreekuurthuis.nl/themapag.html?thema=Depressie&hfdstk=4 www.revalidatie.nl www.revalidatie.nl/nbrv www.cbo.nl www.wcs.nl Nuttige adressen Verdere informatie over NAH/revalidatie: Voor wat betreft NAH: Er is een landelijk coo¨rdinatiepunt voor niet-aangeboren hersenletsel. Voor Groningen is mevrouw Mutsaers de contactpersoon. Stichting De Noorderbrug, tel.050-5255877. Verder maakt het landelijk coo¨rdinatiepunt voor niet-aangeboren hersenletsel deel uit van het NZf. E-mail: [email protected]. 40 DE WISSEL NIVEAU 4