138 54 6MB
Dutch Pages 92 Year 1945
INHOUD blz. Ter inleiding
2
Annexatie? Waanzin!
5
De Noordzeedelta. Hoofdstuk I. Zijn behoeften en zijn betekenis bij de komende vrede
14
Hoofdstuk II. De komende vrede
22
Hoofdstuk III. De belangen van de Delta
34
Stellingen
68
Kleingoed
73
Geraadpleegde litteratuur
79
Enkele gegevens omtrent bevolkingsdichtheid
85
*
*
*
Kaartjes:
Het Westgermaanse gebied
86
De Noordzeedelta
87
Bevolkingsdichtheid
88
W . L. V A N
NIEUWENHUYSEN
DE NOORDZEE DELTA EEN STUDIE OVER HET ANNEXATIE VRAAGSTUK
UITGEVERIJ W . V A N H O E V E TE D E V E N T E R
1Q45
TER INLEIDING. Bij het aan de openbaarheid prijsgeven van deze studies hebben we voor een dilemma gestaan. Vooral wat het hoofdopstel ,,de Noordzeedelta" betreft. Dit opstel, waaraan we van 1940 tot 1944 werkten, kreeg de redactie, waarin het thans verschijnt, in de zomer van 1944. Door de lawine van gebeurtenissen, die daarna plaats vonden, werden sommige punten door de werkelijkheid inderdaad of ogenschijnlijk achterhaald, wat aan de z.g.n. actualiteit niet ten goede kwam. Ook werden ons van bevriende zijde opmerkingen gemaakt, die ons alleszins waard leken er rekening mee te houden. Hierdoor kwamen we voor het dilemma te staan óf rekening houdend met deze factoren ons opstel op verschillende punten vrij sterk om te werken, wat meer tijd vergde dan wij op korte termijn hiervoor konden vrijmaken, öf geen gevolg te geven aan den aandrang van journalistenzijde op ons uitgeoefend om zo spoedig mogelijk tot publicatie over te gaan. Ten slotte hebben wij gemeend aan de spoedige publicatie de voorkeur te moeten geven, waarbij wij het bezwaar van de niet uitgevoerde omwerking zo veel mogelijk hebben trachten te ondervangen door enige voetnoten en verder door aan het slot onder de titel „Kleingoed" enkele punten nader te bespreken. Tot deze beslissing heeft ook medegewerkt de overweging, dat na enige maanden de bijgewerkte „actualiteit" toch ook weer verloren zal zijn gegaan, ja het zelfs niet uitgesloten schijnt, dat sommige punten (we denken hier vooral aan Frankrijk) in de gehandhaafde vorm over enige tijd meer met de feitelijke toestand zullen blijken te kloppen dan op dit ogenblik. Verder blijven er enige punten over, waarbij we gemeend hebben, aan de ons met goede bedoeling gegeven wenken geen gevolg te mogen geven. In de eerste plaats waar ons geraden werd niet te spreken over de getalsverhouding tussen P.G. en R . K . in de Delta en de daarmee samenhangende problemen. Er werd ons gewaarschuwd, dat ons zelfs verweten zou worden, dat we de apostoliciteit, de zendingsdrang en zendingsplicht der diverse kerken aantastten. Na ernstig beraad menen wij hierop te moeten antwoorden: verzwijgen van dit probleem is struisvogelpolitiek: ten slotte denkt ieder er aan en heeft er zijn mening over, terwijl grote groepen, misschien wel de meerderheid van de bevolking uiterst gevoelig is voor verstoring der bestaande verhouding. We menen, dat het daarom veel beter is het kind rondweg bij zijn naam te noemen, om dan serieus na te kunnen gaan door welke maatregelen een schok als gevolg van plotseling gewijzigde verhoudingen vermeden kan worden. 2
D i t heeft echter niets te maken met de mogelijkheid voor elke kerk om door zendingsijver of hogere geboortecijfers het percentage harer aanhangers i n 't volksgeheel langzamerhand op te voeren. Deze mogelijkheid blijft immers bij de besproken oplossingen voor en n a voor iedere K e r k i n gelijke mate open: wie dus i n het door ons besprokene een aantasting van kerkelijke rechten beweert te zien, wil onze bedoelingen ten deze niet begrijpen. H e t gaat hiermede als met het verwijt ons door iemand gedaan, dat we zouden streven naar „ e e n samensmelting v a n H o l l a n d en Vlaanderen, wat i n 1830 toch gebleken was niet te gaan". Zo iemand toont immers niets te begrijpen of waarschijnlijk beter gezegd: te willen begrijpen v a n de bedoeling v a n deze studie, die, gelijk ieder objectief lezer toch wel zal beamen, wat de verhouding tussen H o l l a n d en België betreft, van a tot z uitgaat v a n de vraag: hoe voorkomen we bij de waarschijnlijk komende nauwere samenwerking dezer beide landen een herhaling v a n de tragedie van 1815—1830. W i j voor ons gevoelen hierin de u i t i n g v a n een mentaliteit, die helaas i n zekere kringen m Nederland nog steeds heerst, de mentaliteit v a n dusdanige wrok tegen onze Zuiderburen wegens 1830, dat men v a n geen enkele toenadering w i l weten, j a een verscherping dier verhouding met vreugde zou begroeten. Voor zulke mensen, die toch niet willen begrijpen, worden studies als deze met geschreven. W e zijn echter overtuigd, dat de toekomst zal u i t wijzen, dat de groepen van niet-willen-begrijpers zowel op kerkelijk als op nationaal terrein slechts kleine minderheden i n ons volksgeheel uitmaken. T o t slot nog een woord over de bronvermelding. E r is ons gevraagd of het wel wenselijk was, dat we nog al eens een Duitse j a zelfs N . S . B . getinte bron vermeldden. Hieromtrent merken we op, dat het onze bedoeling is geweest, dat serieuze lezers zelf door raadpleging der bronnen onze beweringen zouden controleren en zichzelf i n de materie dieper zouden inwerken. W i j hebben gemeend hierbij voor de Duitse bronnen geen uitzondering te moeten maken. Bij het gebruik maken v a n die bronnen onzerzijds houde de lezer zich wel het volgende voor ogen: I n de eerste plaats gaat het hier om onderwerpen, waarvoor v ó ó r deze oorlog aan de andere zijde over het algemeen niet zo heel veel belangstelling was, zodat er ook niet zo heel veel bronnen zijn (althans voor zover ons bekend), terwijl de tijdsomstandigheden ons niet toelieten naar dergelijke eventuele bronnen tijdrovende naspeuringen te doen. I n de tweede plaats geldt voor al de nieuwere, dus meest actuele bronnen, dat zij slechts gepubliceerd konden worden, voor zover zij hiervoor de sanctie v a n de bezettende overheid konden verwerven. V o o r al deze litteratuur zowel de niet-Duitse als de Duitse geldt dus, dat ze „ m e t 3
kennis des onderseheids" gelezen dienen te worden; iets wat we dan ook naarstig betracht hebben. Overigens vergete men niet, dat het hier gaat om onderwerpen, waarvoor in Duitsland de laatste jaren grote belangstelling bestond, speciaal in officiële kringen, zodat men niet aarzelde om voor de behandeling van deze onderwerpen de beste paarden van stal te halen. Het loont dus zeker, alweer met de restrictie „mits met kennis des onderscheids", van dergelijke publicaties kennis te nemen. Bij deze stand van zaken hebben we gemeend, dat het de kracht van ons betoog zou schaden, wanneer we de vermelding van onze Duitse bronnen achterwege lieten . Met het uitspreken van de hoop, dat de objectieve lezer onze motieven ten deze zal weten te billijken, willen we deze inleiding eindigen.
*) Men vergete ook niet, dat zo ergens, zeker ook hier geldt, dat men zijn tegenstander het scherpst kan treffen door aanwending van zijn eigen wapens. 4
ANNEXATIE? WAANZIN! Het denkbeeld gebiedsdelen van Duitsland rechtstreeks bij Nederland in te lijven — al dan niet met verwijdering der huidige bevolking — blijkt onder ons volk steeds meer terrein te winnen. Zelfs bij degenen, die voelen voor het denkbeeld delen van het voormalige Duitsland als aparte bondstaat met Nederland in nauwer contact te brengen. Vol zorg vragen we ons af, of de voorstanders van deze annexatie zich wel realiseren, welke diepingrijpende reacties op binnenlands, zowel als buitenlands gebied hiervan het onvermijdelijke gevolg zullen blijken. Een paar daarvan willen we hier eens onder ogen zien aan de hand van statistische cijfers, die in al hun nuchterheid o.i. hier een zeer welsprekende taal spreken. Als de gebieden, die het meest in aanmerking komen om bij Nederland ingelijfd te worden, hoort men algemeen noemen: I
de strook van Hannover tussen dahuidige Ned. grens en Oldenburg.
II
de inspringende driehoek Winterswijk-Venlo-Nijmegen.
III het kolengebied van Aken. I
bestaat volgens de administratieve indeling uit: X. het Bezirk Aurich, en 2. van het Bezirk Osnabrugge de Kreise: Meppen, AschendorfHümmling, Lingen en Bentheim.
II om een afgerond geheel te krijgen zal men hier wel moeten nemen de Kreise: Borken (Westhelft), Kleef, Gelder, Meurs en Rees. III kan geacht worden te bestaan uit de Kreise: Aken (stad), Aken (land) en Heinsberg-Geilenkirchen. Grootte en bevolking dezer gebieden leert ons het hieronder volgende staatje kennen (toestand van 1933, volgens Brockhaus). I Aurich Asschendorf-Hümmling Meppen Lingen Bentheim
km 3106 1145 1057 796 916
inw. 311.400 47.961 40.872 45.131 60.978
P.G. 294.500 2.373 1.367 5.429 46.647
R.K. n.800 45.302 39-345 39.503 13.861
7030
506.300
350.300
149.800
2
I I Geldercomplex B o r k e n (W.helft) Kleef Gelder Meurs Rees I I I complex Aken A k e n (Stad) A k e n (Land) Heinsberg-Geilenkirchen
I + II + III =
km
3
inw.
P.G.
R.K.
300 508 511 563 524 2406
28.300 87.400 61.000 187.200 84.000 447.600
1300 10.500 3.800 86.300 27.600 134.200
26.600 76.400 57.100 92.900 55-700 308.700
58 337 395 790
162.800 193.900 91.100 447.800
15-119 13-530 7.027 35-676
144.800 177.600 82.700 405.100
10.226
1.401.700
520.200
853.700
De radicale stroming onder ons v o l k w i l heel deze gebieden leeg ruimen. Onzerzijds willen wij hiertegenover vragen: waarheen wilt gij met deze bijkans 1 % millioen mensen? Gemeenlijk luidt het antwoord d a n : „ N a a r D u i t s l a n d " . M a a r : is dit mogelijk? Engeland w i l volgens de uitlating v a n zijn premier Churchill ook reeds heel Oostpruisen en Dantzig-Westpruisen op deze wijze leegmaken d.w.z. volgens de cijfers v a n 1940: 3-337-ooo + 2.287.000 = 5.624.000 mensen. D a n zijn er nog de 3V3 millioen Sudetenduitsers, waar Tsjechoslowakije mee verlegen zit en dus zal trachten kwijt te raken, ook al volgens hetzelfde recept. D a t is samen reeds bijna 9.000.000 mensen. Met de 1% millioen langs de N e d . grens is dit tegen de 10% millioen. Slechts pro memorie worde hier er aan herinnerd, dat i n deze oorlog gebleken is, dat F r a n k r i j k Elzas-Lotharingen n a de vorige oorlog — althans voor zijn doel — lang niet radicaal genoeg „ g e z u i v e r d " h a d en dus vermoedelijk zal trachten een beduidend percentage v a n de 1% millioen inwoners der streek vandaar te doen verdwijnen. H e t D u i t s l a n d v a n vóór de „ A n s c h l u s z " (1938) h a d ± 65 millioen i n woners. Wanneer hiervan afgaat: Oost en West-Pruisen + de strook langs Nederland, blijft er over een gebied, waar toen 58 millioen mensen werk en brood vonden. D i t gebied w i l men dus belasten met een toevloed v a n ongeveer 1054 millioen v a n alles beroofde uitgedrevenen? Inderdaad heeft D u i t s l a n d , gelijk de heer Churchill opmerkte, enorm veel mensen verloren: zeg r u i m 10%. Maar deze 1 0 % zijn niet gelijkmatig over het gehele volk verdeeld. O m te beginnen vallen ze practisch geheel op rekening v a n de manlijke 6
helft der bevolking, waarvan dan dus 2 0 % gesneuveld is. E n van deze manlijke bevolking behoren de gesneuvelden nog weer geheel tot de groep i n de productieve leeftijd d . i . v a n 15 tot 65 jaar, een groep, die op z ' n hoogst % v a n alle mannen omvat. T i e n procent v a n de gehele bevolking betekent dus, dat er 2714% v a n de mannen i n de productieve leeftijd verdwenen zijn en de overblijvende 7254% zullen moeten zorgen voor de overgebleven 9 0 % v a n de gehele bevolking. D a a r u i t volgt alweer, dat de productieve mannen stuk voor stuk 2 5 % meer moeten produceren dan vóór de oorlog om i n gelijke mate als voor 1939 i n de behoefte van de gehele bevolking te voorzien. — D i t is natuurlijk volkomen onmogelijk. — E n nog is d i t niet alles. De groep der productieve mannen zal de eerstkomende jaren nog sterk gedund worden door de eis v a n den overwinnaar, dat krachten geleverd moeten worden voor herstelwerkzaamheden. R u s l a n d heeft hiervoor v a n R o e m e n i ë geëist: 1% millioen man. Volgens de bekende berekening, dat bij normale toestanden op 1 productieve m a n 2 improductieve volksgenoten komen (vrouwen, kinderen, ouden, invaliden) betekent dit getal v a n iy millioen, dat hiermede beslag gelegd wordt op het productievermogen v a n 4 % millioen, dat is precies een kwart v a n heel de Roemeense b e v o l k i n g (18 millioen). Ook al nemen deze „ r e s t a u r a t e u r s " h u n eigen „ i m p r o d u c t i e v e n " (vrouwen, kinderen, ouden v a n dagen enz.) mede of althans financieel voor hun rekening, dan nog blijven voor rekening v a n de overblijvende % v a n de 7 2 % % de oorlogsinvaliden, weduwen, wezen enz. v a n de gehele bevolking. Met een prestatie v a n 125% v a n voor de oorlog kunnen zij dus nog op geen stukken n a het geheel op peil houden. E n dan nog is bij deze berekening uitgegaan v a n de veronderstelling, dat de productiemogelijkheden i n D u i t s c h l a n d thans nog even groot zouden zijn als v ó ó r 1939. Maar we weten maar al te goed, dat alle bestaansbronnen i n D u i t s c h l a n d zo diepgaand zijn aangetast, als nimmer te voren, zelfs niet i n de 30 jarige oorlog (1618—1648). De sociaal-economen wijzen er steeds op, dat „ o v e r b e v o l k i n g " minder afhangt van het absolute getal der bevolking dan wel v a n de mate v a n het voorhanden zijn v a n bestaansbronnen en dat m e n daarom juist n a bloedige oorlogen, ondanks de daardoor ontstane bevolkingsvermindering, het verschijnsel v a n overbevolking ziet optreden. E r is dus alle reden o m aan te nemen, dat i n het na-oorlogse D u i t s l a n d i n aanzienlijke mate overbevolking z a l heersen, laat staan dan, wanneer men dit gebied nog w i l belasten met een toevloed v a n bijkans 2 0 % v a n mensen uit de randgebieden (914 millioen op 52 millioen), mensen, die i n nog ongunstiger omstandigheden verkeren dan zij, die i n D u i t s l a n d zelf overblijven, omdat deze binnenkomers practisch geen enkele bestaansbron (landbouw of industrie) kunnen medebrengen. 2
7
E e n onzer kennissen formuleerde deze toestand aldus: door al deze mensen i n het R o m p - D u i t s l a n d samen te persen perst men daar een bolsjewistische briket samen. Is dit wat men v a n Entente kant wenst? Z o u een dergelijke toestand niet ogenblikkelijk en i n hoge mate inwerken op de toestand i n heel E u r o p a en vooral i n Nederland? Tenzij men dus aangeeft, waarheen die i % millioen mensen bij onze grens over te brengen zonder dat zij verpauperen en de veiligheid v a n E u r o p a i n gevaar brengen, lijkt ons een dergelijke annexatie + leegruiming onaanvaardbaar. Annexatie zonder leegruiming lijkt ons al even onaanvaardbaar. H e t is een algemeen erkend verschijnsel, dat het N e d . v o l k i n zijn breedste lagen er buitengewoon gevoelig voor is, dat de historisch gegroeide verhouding tussen P . G . en R . K . niet verstoord w o r d t : het feit, dat de laatste d e c e n n i ë n de R . K . een paar procent i n het bevolkingsgeheel vooruit zijn gegaan, is reeds een doorlopende bron v a n geschrijf en gewrijf i n de n i e t - R . K . pers gebleken. E n wat zijn deze paar procent i n verhouding tot de toestand, die inlijving v a n de bewuste gebieden i n dit opzicht zou doen ontstaan! V a n de 1.400.000 i n w . blijken er r u i m een % millioen P . G . tegen 850.000 R . K . V a n de 8.923.000 inw., die Nederland i n 1940 telde was 36.4% R . K . (=3.246.700). Bij de bedoelde annexatie worden deze cijfers ± 10.400.000 inw. waarvan 4.126.700 R . K . = ± 4 0 % . D e R . K . zou dus ineens, een sprong maken v a n 36.4% op 4 0 % oftewel relatief met 1 0 % toenemen. W e l k objectief beoordelaar v a n Nederlandse toestanden gelooft, d i t dit geen diepgaande botsingen i n het „ o u d e " Nederland ten gevolge zou hebben??? W i l men toch persé een dergelijke gebiedsinlijving, dan zouden tegelijk maatregelen getroffen moeten worden, waardoor de dreigende verstoring van de verhouding tussen P . G . en R . K . voorkomen wordt. Tot welke omvangrijke, ja haast phantastische maatregelen dit zou moeten leiden, moge uit het volgende blijken: 1. Wanneer we de totaalcijfers van het staatje bezien, blijken er op een bevolking van ruim 1.400.000 ruim y millioen P . G . en 850.000 R . K . te zijn. Voor een zo zuiver mogelijke vergelijking met Nederlandse toestanden, lijkt het ons gewenst niet uit te gaan van 36.4 % R . K . , maar van de verhouding R . K . : niet R . K . = 37 y : 62 y, = 3 : 5 •). 2
t
) Gezien het ook uit het staatje blijkende zeer geringe % mensen, dat i n Duitsland zich bij de volkstelling als godsdienstloos opgeeft, (véél lager b.v. dan i n Nederland) moet men voor een vergelijking met Duitse toestanden het percentage der R . K . i n Nederland wel wat verhogen: een verhoging tot 37 Vz % hjkt ons hiervoor alleszins rationeel. J
8
O p de 520.000 P . G . e r s i n deze streek zouden, d u s slechts 312.000 R . K . e r s m o g e n v o o r k o m e n . E r z i j n er 852.700, d u s m e e r d a n een y m i l l i o e n te v e e l . E r g o z o u b i j d e z e o p l o s s i n g v e e l m e e r d a n 1/3 v a n h e t t o t a a l v a n a l l e b e woners dezer streken verwijderd moeten w o r d e n . 2. M a t i g i n g v a n d i t e n o r m e g e t a l w a s m i s s c h i e n te b e r e i k e n bij de v o l g e n d e constellatie. N a deze oorlog z a l er tussen N e d e r l a n d en B e l g i ë plus waarschijnlijk enkele delen v a n het voormalige D u i t s l a n d een d u s d a n i g n a u w e s a m e n w e r k i n g ontstaan, dat v a n een statenbond te spreken is. N a a r het v o o r b e e l d v a n (o.a,.) d e V . S . v a n A m e r i k a z o u m e n h e t c e n t r a l e o r g a a n v a n d e z e b o n d k u n n e n vestigen i n een apart „ n e u t r a a l " district. A k e n , de aloude keizerstad, zou hiervoor buitengewoon geschikt zijn, zowel door zijn t r a d i t i e als door zijn l i g g i n g t e n opzichte v a n N e d e r l a n d en B e l g i ë . B i j deze f i g u u r z o u het geen bezwaar opleveren, d a t de m i j n e n v a n d i t d i s t r i c t door é é n v a n de bondstaten (in casu Nederland) w o r d e n g e ë x p l o i t e e r d , waarmede toch bereikt zou zijn het doel, w a a r o m m e n aanhechting v a n d i t t e r r e i n bij N e d e r l a n d v e r l a n g t . 2
Ons staatje w o r d t d a n aldus gewijzigd: km 10.226 395;
inw. 1.401.700 356.700
P.G. 520.200 28.700
R.K. 853.700 332.400
9.831 1.045.000 v o l g e n s d e b e r e k e n i n g 3/5 x 4 9 1 . 5 0 0 P . G . k r i j g e n w e d u s een te v e e l v a n
491-500
521.300 — 294.900 226.400
2
I + II + III A k e n (stad en land)
D i t getal is reeds heel w a t m i n d e r p h a n t a s t i s c h h o o g d a n een y m i l l i o e n e n iy m i l l i o e n , m a a r t o c h . . . . ons (en o n s n i e t a l l e e n ) i s h e t t e h o o g o m e r a c c o o r d m e e te k u n n e n g a a n , als m e n n i e t te gelijk aangeeft, w a a r deze g r o t e m a s s a behoorlijk o n d e r t e b r e n g e n , z o d a t z e g e e n b e d r e i g i n g v o o r d e v r e d e en w e l v a a r t v a n verder E u r o p a gaat v o r m e n ). 3. N e m e n w e e c h t e r v o o r een o g e n b l i k a a n , d a t m e n er i n d e r d a a d i n s l a a g t deze 200.000 m e n s e n { = 226.000—10%) bevredigend onder dak te b r e n g e n (zie 2 ) , w e l k e g r o e p e n k o m e n d a n i n d e e e r s t e p l a a t s i n a a n m e r k i n g voor evacuatie? H i e r n a a r zoekend v i e l onze a a n d a c h t op de K r e i s e A s s c h e n d o r f - H ü m m l i n g , M e p p e n en L i n g e n u i t gebied I v a n het staatje. D e b e v o l k i n g s d i c h t h e i d a l d a a r i s u i t e r m a t e g e r i n g (42, 3 9 e n 5 7 p e r K m ) , c i j f e r s , d i e n o g d u i d e l i j k e r s p r e k e n bij v e r g e l i j k i n g m e t h e t p a l aangrenzende D r e n t h e , d a t b i j k a n s 100 i n w . p e r K m t e l t . V o l g e n s B r o c k h a u s i s d i t d a n o o k e e n d e r a l l e r d u n s t b e v o l k t e s t r e k e n v a n D u i t s l a n d . W a t B r o c k h a u s er n i e t bij v e r t e l t , is, d a t d i t ook een der meest v e r w a a r l o o s d e s t r e k e n v a n D u i t s l a n d is, feitelijk een c o m plex, d a t i n z ' n geheel i n a a n m e r k i n g k o m t V o o r h e r v e r k a v e l i n g en o n t ginning. B o v e n d i e n doet z i c h hier een m e r k w a a r d i g h e i d v o o r . R e e d s O t t o B r e m e r w e e s i n 1902 i n z i j n a r t i k e l „ B i l d e t d i e R e i c h d e u t s c h e Staatsgrenze gegen die N i e d e r l a n d e u n d B e l g i e n eine S p r a c h s c h e i d e " (in z
z
1
2
2
*) I n o n z e b r o c h u r e „ B e l g i ë , e e n E u r o p e s e n o o d z a a k " w o r d t g e w e z e n o p e e n eventuele mogelijkheid.
9
„Deutsche E r d e " 1902) er op, dat over z'n gehele lengte de Duits-Nederlandse grens nergens een taalgrens, zelfs geen dialectgrens vormde, V a n meer belang nog is, dat die samenhang i n bevolking door de bevolking aan beide zijden van de grens zeer bewust gevoeld w o r d t . . . . met één uitzondering n.1. de 3 hier bedoelde Kreise. Een heel typerend bewijs hiervan is te vinden i n het boekje „Böoleven" van E . Karst (1942), waarin beschreven wordt, hoe het bóo instituut, dat eeuwenlang een zeer begeerde werkkring vormde voor energieke jonge boerenknechts i n Z. O. Drenthe (met name i n Schonebeek) in de 19de eeuw plotseling te gronde ging, toen zich i n de betreffende streek (Nieuw Schonebeek) een Munsterlandse kolonie vestigde. Karst vertelt hiervan op blz. 35: „volgens „overlevering hebben sommige eigenaren hun böogronden voor niets afges t a a n , uitsluitend omdat de böoheren zich tussen de Munsterse boeren niet „ t h u i s gevoelden en het uitgesloten bleek andere bóoheren te krijgen. „ D e bevolking van Nieuw-Schonebeek is bijna geheel R . K . , terwijl de be„woners van Oud-Schonebeek alle P . G . zijn. „Dialect, geaardheid en levenswijze van de bevolking dezer beide dorpen „lopen uit den aard der zaak (1!) ver uiteen. Nieuw-Schonebeek gevoelt zich „sterk aangetrokken tot de bewoners van de andere kant der Rijksgrens, „wier godsdienstige opvattingen en geestesgesteldheid ze delen." Zowel uitroeptekens als cursivering i n de laatste zin zijn van ons, de uitroeptekens omdat de plaatselijke schrijver hier als „natuurlijk" aangeeft, wat juist het tegenovergestelde is van wat we overal elders langs onze Oostgrens aantreffen, terwijl het gecursiveerde aantoont, hoe i n vrijwel alle opzichten deze Munsterlanders van hun Nederlandse buren afwijken. Wanneer er dus inderdaad een bevolkingsgroep moet migreren, zijn deze Munsterlanders zowel om de mensen zelf als om de gesteldheid van de bodem ' hiervoor de eerstaangewezenen. I n de 3 Kreise woonden i n 1933:134.000 mensen (waarvan ruim 124.000 R . K . ) , die evenals de bewoners van ons Drenthe direct of indirect, maar toch volkomen van de landbouw leven. H e t is van belang dit te weten, omdat dit van betekenis is bij de vraag, waar voor hen nieuwe woonplaatsen te vinden en omdat waarschijnlijk voor een landbouwende bevolking na deze oorlog makkelijker een plaats is te vinden dan voor een industriële. Wanneer we rekenen, dat uit dit gebied ± 120.000 mensen verwijderd kunnen worden, zouden uit de gebieden II en III rond 100.000 verwijderd moeten worden. I n tegenstelling met het zo juist besproken gebied zijn dit overwegend industriële gebieden, dus een bevolking voor wie na deze oorlog waarschijnlijk minder makkelijk een plaats te vinden zal zijn. Bovendien zou het ook jammer zijn, vooral i n het gebied van Gelder, als daar velen verdwenen, omdat de bevolking van deze streken zó nauw verwant is aan die van de aangrenzende delen van Nederland, dat b.v. het verschil i n het plaatselijke dialect van Arnhem en Kleef niet groter is dan dat tussen de dialecten van Arnhem en Nijmegen. D i t is dus een bevolkingsgroep, waarvan aan te nemen is, dat ze i n zeer snel tempo met de verdere Nederlandse bevolking assimileert. Zoals men ziet, ook aan deze oplossing kleven nog vele bezwaren, niet alleen voor de betrokken bevolking, maar ook voor Nederland zelf. 10
4. Daarom willen we tot slot ook nog even ingaan op nog een andere oplossing, hoewel, gelijk we reeds opmerkten, vermoedelijk de meeste voorstanders van annexatie hiervan niet zullen willen weten, omdat deze betekent een radicale verandering i n de staatkundige indeling van Nederland, zoals die historisch gegroeid is. Deze oplossing zou n.1. bestaan i n een splitsing van Nederland in : gewesten of superprovincies, ieder met een vérgaande autonomie voor alle regionale aangelegenheden, zodat b.v. Brabant voortaan niet meer behoeft te klagen over Hollandse inmenging i n zijn regionale belangen en de P . G . Hollanders zich niet behoeven te verontrusten over de stijgende invloed ook i n het „Hollandse gebied", van het R . K . Zuiden. W a a l en IJsel zouden i n grote trekken de aangewezen grenslijnen tussen deze 3 gewesten moeten zijn: immers alles bezuiden de W a a l behoort tot het z.g.n. Roomse Zuiden, terwijl de IJsel vrijwel de scheiding vormt tussen het Frankische en Saksische volksdeel. Niet alleen geographisch en ethnologisch, maar ook sociaal-economisch is . deze groepering i n overeenstemming met de bestaande toestanden. We krijgen dan n.1.: 1. Zuid-Nederland, dat behalve Brabant en Limburg, ook enkele stukken van Gelderland omvat, die eveneens geheel of vrijwel geheel R . K . zijn en economisch grotendeels op Brabant zijn georiënteerd. 2. Het „Hollandse" gebied, omvattende N . en Z. Holland, Zeeland en Utrecht, de gebieden, die reeds i n de Republiek tijd binnen de Unie een nauwere samenhang vertoonden, met de Veluwe als randgebied. 3. Oost-Nederland, practisch geheel het Saksische volksdeel omvattend en ook economisch een sterke samenhang vertonend. (Achterhoek, Overijsel, Drenthe, Groningen e n . . . . Friesland, welks positie misschien een enigszins aparte regeling zal vereisen). H e t voordeel van een dergelijke indeling zou i n de eerste plaats wel zijn, gelijk we reeds aanstipten, dat hiermede volkomen tegemoet gekomen wordt aan het sterke verlangen zowel i n het „ Z u i d e n " als i n „ H o l l a n d " naar „ n o n interventie" van den ander i n eigen aangelegenheden. Verder zal, zodra dit inderdaad bereikt is, het den doorsnee P . G . Hollander waarlijk niet i n z'n gemoedsrust storen, wanneer „ h e t Zuiden" uitgebreid wordt met een eveneens vrijwel geheel R . K . gebied i n het Rijnlandse. Om godsdienstige gevoeligheden behoeft dan in deze streken in het geheel geen evacuatie toegepast te worden, iets wat ons uiteraard ten zeerste zou verheugen. STAAT B. in IOOO
looo
tallen inw. 1.052 620
Km' Gelder complex 2.406 Aken 790
tallen inw. 447-6 448.8
7.333
1.67
3-I96
896.4
2
N . Brabant Limburg
in
Km 5.129 2.204
2
II
N . Holland Z. Holland Zeeland Utrecht
2.770 3.022 1-785 1.384 8.961
i n iooo tallen inw. 1.509 2.174 254 490 4-4 7
Friesland Groningen Drenthe Overijssel
3-J2I 2.298 2.663 3.345 11.627
428 427 250 585 1.690
Gelderland
5.082
938
in 1000 tallen inw.
2
Aurich (Bezirk) 3.116 Hümmlingcomplex 3-9I4 7.030
283 f95 478
Aurich (Bezirk) 3.116 Osnabrugge 6.205 Oldenburg 5.387 14.708
283 467 495 1.245
U i t het hierboven staande staatje blijkt, dat voor „ Z u i d - N e d e r l a n d " het betrokken ex-Duitse gebied ± 900.000 (?—10% gesneuvelden = 800.000) inw. telt, tegen Brabant en Limburg 1.672.000, waarbij dan van Gelderland nog komt minstens een 150.000 (alleen Nijmegen heeft reeds 100.000 inw.) dus samen 1.800.000 inw. Gezien deze getallen en gelet op de grote overeenkomst van de bevolking van de betrokken ex-Duitse gebieden met de ZuidNederlandse i n mensenslag, dialect, godsdienst, zeden en gewoonten is er alle reden om, aan te nemen, dat hier al spoedig een sterke, organische eenheid zal opbloeien. Vrijwel hetzelfde kan gezegd worden van Saksisch Nederland en de aangrenzende ex-Duitse streken. Ook hier een bevolking, die zich ondanks de grens van zijn samenhang bewust is en waar, gezien de eveneens volkomen gelijk gerichte economische belangen, het wegvallen van de grens zelfs als de wegneming van een onnatuurlijk obstakel gevoeld zal worden. Ook hier verder is het aantal „ O u d - N e d e r l a n d e r s " (1.800.000 tot 1.900.000) zo groot, dat zelfs heel de Kreis Osnabrugge en het land Oldenburg erbij gevoegd zou kunnen worden, zonder het „ N e d e r l a n d s e " stempel voor het geheel i n gevaar te brengen. Bij een dergelijke situatie zouden o.i. ook zonder evacuatie op grote schaal er geen gevaren dreigen voor verstoring van de binnenlandse rust, zodat wij voor ons persoonlijk accoord zouden kunnen gaan met een i n deze vorm gegoten annexatie. We betwijfelen echter of de meeste voorstanders van annexatie bereid zijn een op dergelijke basis geschoeide oplossing te aanvaarden. Zoals men ziet, hoe men het ook keert of wendt, aan annexatie v a n aan-
grenzende stroken van Duitsland bij Nederland, al dan niet gepaard 12
gaande met „leegruiming" zijn bezwaren verbonden, zo ernstig, dat de meeste voorstanders bij serieus onder de ogen zien daarvan vermoedelijk hun annexatielust wel zullen voelen bekoelen. Er bestaan echter ook nog andere mogelijkheden, gelijk we in onze volgende studie zullen zien.
13
DE NOORDZEEDELTA. HOOFDSTUK I. Zijn behoeften en zijn betekenis bij de komende vrede.
Alvorens een bespreking te gaan wijden aan dit gebied, zal het nodig zijn eerst aan te geven wat we willen verstaan onder het begrip „Noordzeedelta". Is bij vele aardrijkskundige begrippen een engere en een ruimere opvatting mogelijk, zeker is dit het geval bij het gebied, waar het hier om gaat, omdat naar het Oosten het Deltagebied ongemerkt overgaat in de uitgestrekte Noordduitse laagvlakte en naar het Zuiden de overgang naar het heuvelachtige Franse kustgebied al vrijwel even onmerkbaar is. Als minimum definitie zou men kunnen opgeven het terrein tussen Rijn- en Scheldemonding, tussen Vlissingen en Hoek van Holland. Veel ruimer is al de meest gangbare opvatting, dat hieronder verstaan moet worden de politieke begrippen Nederland en België. Voor ons doel zal het echter beter zijn nog iets verder te gaan en ons aan te sluiten bij van Bijleveld, die in zijn merkwaardig boekje „Nederland in Frankrijk" de volgende aan de Reynaart ontleende formulering geeft: „Tussen dier Elve entier Somme", dus het gebied tussen de Elbe en de Somme. Dit Deltagebied heeft al meer dan duizend jaar in de Europese samenleving een plaats van betekenis ingenomen, vooral cultureel en economisch. Verschillende factoren werkten hiertoe samen, waarvan wel in de eerste plaats genoemd mag worden de gunstige centrale ligging tussen de drie grote Europese volkeren: het Engelse, het Franse en het Duitse, de goede bevaarbaarheid der daar uitmondende rivieren, de vruchtbaarheid van grote delen der bodem, factoren welke nog op gelukkige wijze gestimuleerd werden (en worden), door de energie en de vruchtbaarheid van zijn bevolking. Dat hier inderdaad (ook wat de laatstgenoemde factoren betreft) van constante factoren gesproken' moet worden, bewijst de historie van dit gebied. Slechts enkele grepen mogen hier volstaan. Toen Karei V zijn „Duitse" bezittingen aan zijn broer Ferdinand afstond, maakte hij slechts één uitzondering: voor zijn zoon Philips I
4
behield hij de Nederlanden ) , omdat die streken te dier tijde te boek stonden als de welvarendste en dichtstbevolkte v a n gans E u r o p a . O m diezelfde reden hadden K a r e i V ' s voorvaderen, de B o u r g o n d i ë r s constant al h u n energie erop gezet h u n macht hier i n de D e l t a uit te breiden (gelijk ook K a r e i V zelf). D a a r o m zien we doorlopend, reeds van omstreeks het jaar iooo af, ook F r a n k r i j k begerige ogen i n deze richting slaan. V a n Bijleveld schetst i n zijn „ N e d e r l a n d i n F r a n k r i j k " wel heel duidelijk hoe Lodewijk X I V waarlijk niet de eerste machthebber was, die begerige handen naar deze streken uitstrekte. E v e n m i n als hij de laatste was, waarvoor we slechts behoeven te herinneren aan de Franse revolutie en het jaar 1830. O m diezelfde reden was Lotharius waarlijk niet zo'n dwaas als waarvoor wij hem op de schoolbanken aanzagen (al heeft hij inderdaad verschillende staatsvormende en staatsontbindende factoren over het hoofd gezien). H i j , die als oudste toch de eerste keuze had, wist waarlijk wel wat hij wilde, toen hij v a n het voorvaderlijke rijk, die smalle middelmoot voor zich koos. D a a r behoefde hij geen vrees te koesteren voor voortdurende invallen v a n wilde buitenlandse horden (behalve dan de Noormannen, die echter i n alle drie de R i j k e n invallen deden. D e n k bijv. maar aan N o r m a n d i ë ) , zoals i n het Oost en Westrijk; daar heerste vrede en welvaart, daar was de kern v a n het R i j k (denk aan K a r e i de Grote's hoofdresidenties A k e n en Nijmegen). Bleven deze streken niet verschoond v a n teisteringen en tegenspoeden, als overstromingen en oorlogen (heet België niet sinds eeuwen het slagveld van Europa!), steeds weer zien we, hoe n a slechts korten tijd de D e l t a weer zijn naam v a n welvarend en volkrijk als vanouds herwint. D e n k slechts aan de Franse tijd, die de bevolking v a n deze streken tot het hemd toe uitschudde en toch zien we nog geen eeuw later Nederland en België te boek staan als de rijkste en dichtstbevolkte gebieden v a n het Europese vasteland. O p de energie v a n deze bevolking is (zeker niet het minst de laatste jaren) herhaaldelijk de aandacht gevestigd. A a n de (daarmee samenhangende) vruchtbaarheid v a n deze bevolking wordt meestal echter weinig of geen aandacht geschonken. T o c h was deze steeds frappant. Ondanks de boven het Europese ge1
') Hieronder behoorde ook het Graafschap Lingen, dat later door Maurits veroverd werd, waarna het i n bezit der Oranjes bleef, tot de dood van Willem I I I , waarna het met het Graafschap Meurs en de vele heerlijkheden, die de Oranjes zich reeds i n het Westfaalse en Munsterse verworven hadden, aan de Hohenzollerns kwam. Dat de Oranjes zich een zo aanzienlijk gebied en invloed (o.a. de hoogheidsrechten over Bentheim) i n het aan Nederland grenzende deel van Duitsland hadden weten te verwerven, is iets waaraan hier te lande veel te weinig aandacht wordt besteed, hoewel het toch van grote betekenis is om de bedoelingen en het streven der Oranjes te leren kennen. 15
och dan was het vraagstuk niet moeilijk op te lossen. Drenthe ais H e t enige, wat we dan nodig hadden, is een behoorlijk bruikbare maatstaf, maatstaf. jj'^ggj k k e l i j k te vinden door de provincie Drenthe als zodanig te nemen. Alle eeuwen door de armzaligste provincie v a n ons land, is pas de laatste eeuw, dank zij de kunstmest, deze provincie tot een noemenswaardige landbouwstreek omgevormd. Deze omvorming is nog steeds niet ten einde. Volgens de cijfers v a n Verdenius t.a.p. is nog steeds niet voluit de halve oppervlakte v a n deze provincie i n cultuur genomen. De bevolkingsdichtheid v a n deze provincie was i n 1940 ongeveer 94 per k m , zal dus gezien de snelle aanwas (1900 : 57, 1940 : 93,7) binnen enkele jaren rond 100 per k m bedragen. Wanneer we n u bedenken dat Drenthe geen bodemschatten bevat, practisch geen enkele industrie bezit en evenmin handel of scheepvaart, dan is duidelijk dat de bevolking daar volkomen leeft v a n de opbrengst v a n de bodem, die geheel en al bestaat uit zand en, gelijk we zagen, nog niet voor 5 0 % ontgonnen is. A l s een door en door arme landstreek als Drenthe dus i n staat blijkt een bevolking v a n ong. 100 per k m te onderhouden, dan mogen we toch wel aannemen, dat op deze breedtegraad i n E u r o p a , elke landstreek, die niet u i t louter steenbergen bestaat bij de huidige stand v a n de l a n d bouwtechniek eveneens i n staat is aan een bevolking v a n ong. 100 per k m levensonderhoud te verschaffen. Hiermede hebben we een betrouwbare maatstaf om de mogelijkheden, welke de verschillende landen en streken bieden, i n exacte getallen uit te drukken. Globus J a h r b u c h geeft voor 1940 voor de diverse Europese landen de volgende getallen: D
e
z
e
i s
m a
2
3
2
2
B E V O L K I N G V A N E U R O P A (Globus J a h r b u c h 1942/43). 1000 tallen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 18
Noorwegen Finland Zweden Estland Sovjet Unie Letland Ierland Albanië Witroethenië Spanje Litauen Bulgarije Griekenland Kroatië Slowakije
inw. 2.952 6.371 1.122 141.000 1.981 2.968.4 1.836 9.804.9 25.160 3 050 8.792 6.485 6.300 2.654
pei n u 8.6 11.1 1423.8 29.30.43.1 43.2 43.3 47.9 4 4 56.8 57.9 63.98
6
8
16. 17. 18. ig. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30.
Roemenië Ukraïne Moldau rep. F r a n k r i j k (zonder Elzas) Portugal Hongarije Denemarken Polen (Generaal Gouv.) Duitsland Zwitserland Italië Bohemen Gr. Brittannië Nederland België
i o o o tallen inw. 17.164 39-549 2.385 41.400 7.702.2 14-74° 3-844-3 . 8.000 90.800 4.256.6 42.993.6 7-38o 47-7°° 8.922 8.295
per k m 70.1 71.1 73.0 75.1 83.9 86.89.6 125.131133.1 138.1 151195-2 ' 268.282-
2
Op het eerste gezicht ziet dit lijstje er verrassend veelbelovend u i t : niet minder dan 22 v a n de 30 landen blijken een bevolkingsdichtheid te hebben v a n onder de 100 per k m ; 19 v a n 75 of minder; 11 onder de 50 enz. Theoretisch zou E u r o p a nog een veelvoud v a n het bevolkingsteveel v a n De mens is Rijksnederland en Vlaanderen op kunnen nemen, eer men toe was aan een gemiddelde v a n 100 per k m . E d o c h , zo eenvoudig is de zaak niet gelegen. De mens is n u eenmaal geen robot, dat men zou kunnen redeneren : op een bepaald terrein zijn er 90 per k m , dus kunnen we er 10 bij plaatsen en we zijn aan het gestelde aantal van 100. Ieder mens is n u eenmaal drager van individuele en groepseigenaardigheden. D i t is de oorzaak waarom de meeste emigratielanden v a n de 19e eeuw gesloten zijn geraakt: samenleving v a n verschillende rassen leidt onvermijdelijk tot conflicten. D e n k aan de controverse tussen blanken en negers i n de V . S . en dat hoewel de negers toch volkomen de t a a l der blanke bevolking hebben overgenomen. Ook het verschil i n levensgewoonten en levensstandaard werkt storend, terwijl als laatste maar zeker niet minder belangrijke factor gewezen moet worden op het verschil i n taal. H e t is niet mogelijk hier verder op deze factoren i n te gaan, maar het aangestipte zal wel voldoende zijn o m te begrijpen waarom de meeste landen, waarheen i n de 19e eeuw Europese emigratie zich richtte, de een n a den ander tegenover het immigratieverschijnsel een onwelwillende houding zijn gaan innemen. V o o r a l is dit het geval wanneer die immigratie i n groepsverband plaats v i n d t , waarvan men vreest het ontstaan v a n taaleilanden, inmen2
ê e e n
2
2
19
H o D o t
Noodzaak van groepsemigra e.
statuut
ging v a n een buitenlandse staat i n eigen binnenlandse aangelegenheden enz. E n dit is n u juist het fatale i n heel de geschiedenis, dat voor de emigranten groepsgewijze emigratie hoe langer hoe meer een onafwijsbare noodzakelijkheid blijkt te worden. Onverschillig welke schrijver men over het emigratievraagstuk ook opslaat (noemen we alleen M r . v. d. H e l m , Ir. Heymeyer en le R ü t t e ) steeds weer v a l t op, dat ze wijzen op het grote verschil v a n de condities, waaronder i n de 19e eeuw geëmigreerd werd en waaronder dit thans moet geschieden. G i n g het i n de 19e eeuw i n het algemeen naar practisch onbewoonde streken, (vooral i n de U . S . A . ) , thans kan dit alleen geschieden naar streken, die wel bevolkt zijn, alleen een grotere bevolking dan de huidige zouden kunnen onderhouden. D i t brengt met zich, dat de emigranten zo aan alle kanten bedreigd worden door moeilijkheden en gevaren (moeilijkheden met de taal, gewetenloze grondspeculanten enz. om v a n andere morele gevaren maar te zwijgen), dat alle deskundigen er om strijd op wijzen, dat behoudens uitzonderingsgevallen, individuele emigratie tegenwoordig tot een fiasco is gedoemd en vooral als het om enigszins noemenswaardige getallen gaat, alleen groepsemigratie kans op welslagen biedt en moreel verantwoord is te achten. Gaat het, zoals i n ons geval, zelfs om massa-emigratie, dan zal f helemaal dominerend blijken. E c h t e r is groepsgewijze emigratie niet mogelijk zonder grondige voorbereiding, die meestal alleen mogelijk is met officieuse of zelfs officiële steun v a n den staat en hiermede belanden we weder bij de angst van de immigratiestaten, die liever geen groepsgewijze immigratie zien, bevreesd als ze zijn voor het ontstaan v a n taaleilanden, inmenging v a n een andere staat i n h u n binnenlandse aangelegenheden enz. W e draaien hier dus wel i n een vicieuse cirkel. W a a r l i j k het was niet voor niets, dat wijlen M r . W . J . L . v a n E s zo pleitte voor een Europees statuut, wat naar zijn inzicht de enige mogelijkheid bood om te komen tot een basis waarop men k a n geraken tot een betere bevolkingsdistributie v a n E u r o p a . Meer dan ooit te voren beginnen thans wel de ogen open te gaan voor de wenselijkheid v a n een zo krachtig mogelijk bevolkt E u r o p a , a l was het alleen maar tegen het A z i a t i s c h gevaar. Wanneer het dus mocht gelukken b.v. door z o ' n algemeen Europees statuut te bereiken, dat i n een zelfde streek twee of meer anderstalige volkeren (want daar k o m t het wel op neer) i n vrede naast elkaar konden leven zonder angst voor innmengig v a n een andere staat, zouden grote streken i n E u r o p a , die aan onderbevolking lijden of dreigen te gaan lijden, weer stevig op de been geholpen kunnen worden. H e t heeft dus zeker z i n op dit tijdstip nog eens de aandacht te vestigen op het denkbeeld v a n M r . v a n E s , die bij al zijn wijdlopigheid toch een zeer scherpzinnig geleerde was. a c t o r
20
D a t er inderdaad i n E u r o p a streken zijn, die heel w a t meer bevolking zouden kunnen herbergen, d a n zij momenteel doen, behoeft hier geen verdere uiteenzetting. D u i t s l a n d heeft i n deze oorlog wel heel sterk de aandacht gevestigd op de toestand i n het Oosten v a n E u r o p a , terwijl de genoemde geschriften v a n M r . v . d . H e l m , Ir. Heymeyer en le R ü t t e op verschillende andere terreinen uitvoeriger de aandacht vestigen. A l l e drie deze schrijvers wijzen er met name op, dat F r a n k r i j k bij uitstek een land is, dat voor immigratie v a n ons overcompleet aan bevolking i n aanmerking komt. Gewoonweg ontstellend is het beeld, dat d i t l a n d ons i n d i t opzicht biedt. Met een bodemgesteldheid, veel gunstiger i n doorsnee dan b.v. die v a n D u i t s l a n d , heeft F r a n k r i j k een bevolkingsdichtheid v a n ong. 75 per k m ; 7.000.000 H . A . , die vroeger i n cultuur waren, liggen thans braak (d.w.z. meer d a n 2 x de oppervlakte v a n Nederland, die 3.300.000 H . A . bedraagt), en nog steeds neemt het verschijnsel v a n de z.g. landvlucht grotere afmetingen aan. Gemeten naar onze maatstaf Drenthe, moet daar dus plaats zijn voor nog 13—14 millioen mensen. D a t er overigens aan een massale overbrenging v a n bevolking van hier naar F r a n k r i j k heel wat bezwaren verbonden zijn, is iets waarop zowel Heymeyer als le R ü t t e dieper ingaan. Desondanks meent vooral de laatste, dat de nood zó dringt, dat deze bezwaren ondervangen moeten worden, zodat hij i n zijn genoemde studie zelfs een heel schema voor een dergelijke massale overbrenging heeft opgesteld. H i e r kan dus volstaan worden met daarnaar te verwijzen en te constateren, dat i n Frankrijk inderdaad plaats is voor een zeer groot aantal v a n deze overbevolking, maar dat er toch aan een overbrenging i n het groot zeer ernstige bezwaren blijven kleven, bezwaren, zó ernstig, dat iemand als Ir. Heymeyer, die als Secretaris v a n de R . K . Boerenen Tuindersbond toch wel als eerstehandskenner v a n de toestand bij onze boerenbevolking aangezien m a g worden, emigratie naar F r a n k r i j k i n zijn boekje feitelijk nergens durft aan te bevelen. H e t probleem v a n het waarheen met onze overbevolking is dus allerminst nog opgelost. W e l hebben we al mogen vaststellen, dat E u r o p a zelf i n dit opzicht nog ruime mogelijkheden biedt, mogelijkheden waaraan echter grote moeilijkheden verbonden zijn. Wanneer echter de makers v a n de komende vrede aan deze moeilijkheden ernstig h u n aandacht zouden willen besteden, zouden ze deze voor een belangrijk deel op kunnen lossen. Wanneer het, gelijk we mogen verwachten, h u n te doen is om een naar binnen rustig en welvarend, naar buiten krachtig E u r o p a , zullen zij zeker d i t probleem niet zonder meer voorbijgaan, te meer daar „ d i e laghe landen bie der zee" ter vredesconferentie niet behoeven te verschijnen louter als de hulpbehoevenden, gelijk we i n d i t hoofdstuk beschreven, maar tevens en d i t eveneens door h u n i n de millioenen 2
21
lopende overbevolking als een machtige factor bij de reconstructie v a n het nieuwe E u r o p a , waarover we het i n het volgende hoofdstuk zullen hebben H O O F D S T U K II. De komende vrede.' O p dit ogenblik heeft het geen z i n meer, i n te gaan op de mogelijkheid, dat D u i t s l a n d deze oorlog zou winnen. V a n wat i k daarover i n de eerste opzet v a n deze studie optekende behoef i k thans alleen te vermelden, dat gebleken is, dat D u i t s l a n d terdege open oog had voor de betekenis, die voor een overwinnend D u i t s l a n d de migratie h a d en reeds tijdens de oorlog deze mogelijkheden i n realiteiten was begonnen om te zetten en dat op een schaal, die inderdaad de qualificatie ,,groszartig" verdiende, wat wel hieruit blijkt, dat, voor zo ver i k kan nagaan, tijdens deze oorlog minstens 6.000.000 mensen door de Duitsers zijn gemigreerd ) . D u i t s l a n d kon d i t alles doen omdat het voor d i t doel beschikt over een centraal bureau voor migratie gevestigd i n Berlijn, welk bureau „ D u i t s degelijk" een berg v a n gegevens op d i t gebied heeft verzameld en verwerkt. Wanneer — gelijk i k verwacht — ook wijzelf te maken zullen krijgen met migratie op grote schaal, d a n z a l het zaak zijn, te zorgen dat d i t materiaal ons ter beschikking staat en niet verdonkeremaand wordt. I n d i t verband valt er ook een goed woord over de N . S . B . te zeggen, n m l . dat deze getoond heeft begrip te hebben voor de betekenis v a n migratie in groepsverband, gelijk blijkt uit het feit, dat de N . S . B . er trots ° P g g . dat Mussert v a n den F ü h r e r gedaan gekregen had, dat de voorgenomen migratie v a n 4 % millioen Nederlanders i n groepsverband zou 2
m
') Zoals men weet is er reeds contact tussen de West Europese staten en staten i n andere werelddelen (met name Zuid-Amerika) om millioenen Europeanen, die „overcompleet" dreigen te worden, daarheen te doen afvloeien. W e hopen i n deze studie o.a. er i n te slagen aan te tonen, dat voor het bevolkingsovercompleet v a n Nederland en België d i t niet de aangewezen oplossing is, maar dat voor een solide reconstructie van West-Europa de bevolking van deze beide landen vlak bij huis moeten ingezet worden, ook al zou het gevolg hiervan zijn, dat een daarmee overeenkomend groter aantal Duitsers naar over zee moeten afvloeien. ) D i t sluit natuurlijk niet i n , dat wij bewondering, zelfs ook maar waardering kunnen koesteren voor verschillende daarbij toegepaste methoden, bij velen waarvan de eisen der Christelijke ethiek lelijk i n de knoei kwamen, om van de motieven, waaruit het Duitse optreden ten deze voortvloeide, helemaal maar te zwijgen. 2
22
geschieden, al begrepen de stakkerds blijkbaar niet, dat ze met zo'n massale emigratie het bestaan van ons volk als natie kapot sloegen. Gaan we thans eens na, wat de Angloamerikaanse overwinning belooft te betekenen voor de Delta. Deze formulering kozen we met opzet, omdat dit in zich sluit, dat we ons niet zullen verdiepen in de grote problemen, die zich buiten Europa zullen voordoen, en met de problemen in Europa ons alleen zullen bezig houden voor zover zij van betekenis zijn voor de Delta. Dit betekent tevens, dat we hier niet in zullen gaan op de koloniale problemen van 3e twee Delta staten Rijksnederland en België. Om inzicht te krijgen in wat de Angloamerikaanse overwinning voor de De Delta belooft te betekenen, zullen we eerst na moeten gaan wat de Delta ï^deDeita voor Engeland betekent. Twee facetten treden hierbij naar voren: voorEngea. de betekenis voor Engeland van de Delta rechtstreeks in verband met zijn aardrijkskundige ligging t.o.v. Duitsland; b. de betekenis voor Engeland van de Deltastaten in verband met hun eigen politieke toestand en die van de naburige staten. A. Wat de rechtstreekse betekenis betreft, meen ik niet beter te kunnen doen dan te verwijzen naar de in 1935 verschenen brochure van generaal Brochure Ermel Scherer „Het Nederlandse Leger". cSieraai Hierin wordt betoogd, dat de Delta voor Engeland, momenteel van groter Ermei betekenis is dan ooit te voren, tengevolge van het ontstaan van lucht- fStNedermachten (t.a.p. blz. 5 en 6). landsche In dit verband maakt deze zeer deskundige schrijver een bizonder de " " aandacht verdienende opmerking: sprekende over de uitlating van Baldwin, dat Engelands grens voortaan aan de Rijn ligt, merkt hij op, dat „de werkingskring van bombardementsvliegtuigen thans op ongeveer 500 km gesteld kan worden". Ondanks de veelvuldige bombardementen van Berlijn enz. schijnt toch de ervaring in deze oorlog deze uitspraak wel te bevestigen. Wanneer we nu zo'n 500 km strook van de Engelse kust in Duitsland gaan afmeten, zien we, dat b.v. Bremen op ongeveer deze afstand ligt van Gr. Yarmouth en Norwich, Frankfurt van Dover en dat in het algemeen de 500 km grens gevormd wordt door de rivier de Wezer om vandaaruit via Frankfort om te buigen naar de Saarpaltz en LotharingenLuxemburg. Maar als alle ten Westen van de Wezer gelegen gebied in de onbeperkte werkingsfeer der Engelse vliegtuigen blijkt te liggen, volgt hieruit ook omgekeerd, dat vanuit heel datzelfde gebied Engeland systematisch door vliegtuigen bestookt kan worden en dat voortaan de omvang van de Noordzeedelta, waar Engeland traditiegetrouw geen grote mogendheid duldt, met heel dit gebied tot de Wezer wordt uitgebreid. De consequentie, de onverbiddelijke consequentie o.i. hiervan is, dat l a n d -
le8
23
500 K M " Engeland wel gedwongen is te zorgen, dat heel de 500 k m strook i n handen strook! komt v a n een betrouwbare staat, als zijnde het enige middel om Duitse vliegvelden op meer dan 500 k m afstand te houden. Zelf gebied op het Europese vasteland te bezetten is iets, dat sedert de middeleeuwen nimmer i n de lijn v a n Engeland heeft gelegen. Zelfs de personele unie v a n zijn koningshuis met Hannover liet het als ondoelmatig varen. Steeds heeft E n g e l a n d zich op het vasteland v a n E u r o p a bediend v a n betrouwbare „ b e v r i e n d e " staten. E r is geen reden aan te nemen, dat Engeland thans plotseling v a n deze beproefde stelregel zou afwijken. D a t dit thans voor Nederland en België onherroepelijk consequenties meebrengt is dus wel als vaststaand aan te nemen. Wij vrezen met grote vreze, dat de bekende leuze „ N e d e r l a n d heeft geen annexatieneigingen" hierbij v a n n u l en gener waarde z a l blijken en dat de vraag of een deel v a n D u i t s l a n d i n een of andere v o r m bij Nederland zal komen, iets is, wat de grote mogendheden zullen uitmaken volgens de bekende stelregel „ c h e z vous, sur vous sans v o u s " . Eigen W i e echter meent, dat we op grond hiervan n u maar i n heel deze aange° ° nood! legenheid met de handen over elkaar moeten gaan zitten en verder alles zakelijk, lijdelijk aanvaarden, bewijst o.i. ons v o l k een slechte dienst. Steeds moeten we bij dergelijke grote gebeurtenissen onderscheid maken tussen hoofdlijnen en bijzaken. Nemen we als voorbeeld wat met Nederland en België i n 1815 en 1830 gebeurde. I n 1815 werden deze streken tot één staat verenigd als bolwerk tegen F r a n k r i j k . I n 1830, toen België i n opstand k w a m , was Engeland dadelijk bereid België als aparte staat te erkennen, maar liet het ogenblikkelijk een krachtig „ n e e n " horen, toen T a l l e y r a n d voorstelde tussen F r a n k r i j k en Nederland het Zuid-Nederlandse gebied volgens de taalgrens te verdelen. De reden hiervan is duidelijk: bij de eerste oplossing bleef het hoofddoel: het weren v a n een grootmacht uit de D e l t a onaangetast, bij de tweede niet. Maar of het hoofddoel n u bereikt werd door i n deze streken één of meer staten te vormen was bijzaak, dus liet dat E n g e l a n d vrijwel k o u d . V o o r ons Deltabewoners evenwel, is het verschil tussen de twee oplossingen zo formidabel, dat het ons onmogelijk onverschillig k a n laten. Met dergelijke voorbeelden voor ogen heeft het wel degelijk z i n zich te bezinnen op zulke zaken, die voor de grootmachten „ b i j z a k e n " , voor ons v a n vitale betekenis zijn. D e oplossing van zulke punten z a l vrijwel geheel afhangen v a n ons en ons vermogen om daarvoor een v o r m te vinden, die zonder schade voor de grootmachten ook aan onze belangen recht doet wedervaren. Wanneer we i n zulke „ b i j z a k e n " ter tafel weten te komen met goeddoordachte oplossingen, die we kunnen aandienen als zijnde i n het belang der grootmachten, of althans zeker niet i n strijd daarmee, dan maken we een zeer grote kans op een gunstig oor. a
24
A a n ons dus om voor dergelijke „ b i j z a k e n " oplossingen uit te denken, die zoveel mogelijk stroken met onze vitale belangen. W e zullen dus goed doen bij het geval, dat ons thans bezighoudt, n a te gaan, wat voor ons de meest wenselijke v o r m is, waarin de genoemde strook ten Westen v a n de Wezer i n zijn geheel of gedeeltelijk i n nauwer samenhang met het Deltagebied gebracht k a n worden. V o o r we echter daarop ingaan zullen we eerst nog andere factoren moeten bespreken, die v a n invloed zullen blijken op de omvang en de politieke samenhang v a n de D e l t a . O m te beginnen de tweede facet waarover we zoeven spraken, n m l . : B . De staatkundig-politieke toestand van de Deltastaten en hun naburen, i n verband met hun betekenis voor Engeland, vooral dan gezien i n het licht v a n het probleem D u i t s l a n d . L a t e n we de rij openen met I. Frankrijk ). De d é b a c l e v a n dit l a n d i n 1940 was voor insiders geen verrassing. Algemeen bekend was, dat de rigoureuse heftigheid jegens D u i t s l a n d v a n een Clemenceau bij de vrede v a n Versailles voortsproot uit het besef v a n de innerlijke voosheid v a n F r a n k r i j k . Kenschetsend voor de politieke toestand v a n dit l a n d i n het huidige tijdsbestek zijn wel de twee volgende uitspraken, die ons vrijwel gelijktijdig omstreeks de zomer v a n 1941 ter ore kwamen. Iemand uit de hoge politieke k r i n g deelde ons toen mede v a n 3 collega's, die pas uit Vichy.teruggekeerd waren, waar zij met P é t a i n en zijn naaste medewerkers i n contact geweest waren, vernomen te hebben, dat men zich i n de naaste omgeving v a n P é t a i n bitter beklaagde over de moeilijke binnenlandse toestand: door de volksfrontregeringen der laatste jaren was de Franse mentaliteit volkomen kapot geslagen en stond de bevolk i n g op de rand v a n een communistische revolutie. Deze ramp was alleen te keren door een straf autoritair optreden. E e n dergelijk optreden was echter alleen mogelijk door een aanleunen tegen D u i t s l a n d , iets wat — naar het zeggen v a n die k r i n g om P é t a i n — noch i n het binnenland noch i n het buitenland voldoende begrepen werd. Men bedenke wel, dat op dat ogenblik nog geen sprake was v a n een regering L a v a l . Vrijwel gelijk vernam i k v a n een hoofddirecteur v a n één der grootste Amsterdamse banken, dat hem bij een zakenbezoek i n Parijs door collega's was toegevoegd: Och, bij jullie i n H o l l a n d z a l het n a den oorlog nog wel loslopen; practisch heel het v o l k staat als één man achter het vorstenhuis en is bereid op de eerste k i k v a n die zijde aan de slag 1
") Men bedenke wel, dat wat hier volgt, slaat op de toestand zoals die zich liet aanzien i n het voorjaar 1944. 25
te trekken. B i j ons i n F r a n k r i j k echter is door de volksfrontregeringen het volk van alle hechtpunten losgeslagen, er is geen enkel persoon, geen symbool, geen mythe meer, die i n staat is een groot deel v a n het Franse v o l k tot een eenheid te verenigen, het volk hangt als los zand aan elkaar. Ons wacht de chaos en een communistische revolutie '). N a twee dergelijke gelijktijdige uitlatingen uit de hoogste diplomatieke en finantiële kringen lijkt het wel overbodig verder commentaar te geven over de politieke toestand v a n dit land. T o c h is hiermede de innerlijke voosheid v a n dit l a n d (helaas) nog lang niet voldoende getekend. I n zijn reeds eerder genoemde, v a n 1925 daterende brochure schildert Ir. Heymeyer met smartelijke deelneming, hoe het Franse volk ten gronde dreigt te gaan aan drankzucht en zedenverwildering (wat zich vooral blijkt te uiten i n geslachtsziekten, waaraan 7 0 % v a n de bevolking schijnt te lijden, met voorop de gonorrhoe met zijn pestilente gevolg: de éénkindssteriliteit. L e R ü t t e schildert i n 1940 een toestand, die nog vreselijker i s : i n het eerste hoofdstuk geeft hij citaten van Franse professoren i n de oeconomische geografie, waaruit blijkt, dat de Franse bevolking i n de eerste 40 jaar v a n deze eeuw nominaal stationair is gebleven, dat echter dit resultaat bereikt is door toestroming i n Frankrijk van meer dan 4.000.000 vreemdelingen en dat dus de eigenlijke bevolking i n deze 40 jaar met 4.000.000 of te wel met 1 0 % is afgenomen. D e „ l a n d v l u c h t " , ook i n verder E u r o p a (behalve i n de Delta) ook maar altewei bekend, blijkt i n F r a n k r i j k schrikbarende afmetingen te hebben aangenomen. Volgens officiële publicaties v a n recente datum lagen bij het begin v a n deze oorlog reeds 7.000.000 ha, vroeger i n cultuur geweest zijnde grond (dus geen heidegrond zoals bij ons i n Drenthe) braak, d.w.z. meer dan 2 x de oppervlakte v a n heel Rijksnederland ( 3.300.000 ha)! Gemeten naar de door ons aangegeven maatstaf v a n Drenthe met zijn schrale bodem (100 per k m ) zou er i n Frankrijk (met zijn i n doorsnee bovendien veel vruchtbaarder bodem) momenteel plaats zijn voor zeker nog 12—15 millioen mensen. Geteisterd door drankzucht en onvruchtbaarheid (gewilde, zowel als niet gewilde), losgeslagen v a n alle banden, op de rand v a n een communistische revolutie, ziedaar het huidige beeld v a n de eertijds zo krachtige, energieke Franse natie! I n plaats v a n zelf 2
') D i t „communistisch" moet men niet bij voorbaat vereenzelvigen met , .bolsj ewistisch". Het is veeleer „nihilistisch" getint, al blijft het feit, dat onder de huidige omstandigheden de bolsjewistische groep de enige groep i n deze hoek van het politieke spectrum is, die over een krachtige organisatie beschikt en dientengevolge bij woelingen van die hoek uitgaande met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid er op kan rekenen, dat dê vruchten van een dergelijke omwenteling haar i n de schoot zullen vallen. Ten bewijze behoeven we slechts te verwijzen naar het gebeurde i n Spanje. 26
mee te dokteren om E u r o p a n a deze oorlog weer op de been te helpen, laat het zich aanzien, dat Frankrijk voorlopig zelf zwaar bedokterd zal moeten worden, w i l het niet zelf helemaal te grond gaan ) . J
2.
België.
D e Belgische staat, bij zijn geboorte op Franse, anti-Nederlandse leest geschoeid, ) heeft n a de Fransdolle rage v a n de eerste jaren n a de vorige oorlog het zwaar te stellen gehad. Gedreven door het steeds sterker wordende Vlaamse zelfbewustzijn heeft de Waals-Frankiljonse leidende laag schoorvoetend steeds meer concessies aan de Vlamingen moeten doen. D i t geschiedde echter steeds „ V . C . " ( = v i coactus, door geweld gedwongen) de rechtspositie waarop men zich vanouds pleegt te beroepen om het gegeven woord niet gestand te doen. V a n h u n nog steeds gehandhaafd gebleven machtspositie maakte deze leidende k r i n g gebruik o m te bewerkstelligen, dat nimmer i n deze „ t a a l w e t t e n " sancties opgenomen werden, zodat ieder overheidspersoon ze naar volle believen zonder kans op straf kon overtreden. V a n deze mogelijkheid werd een meer dan dankbaar gebruik gemaakt. Men kent het ongehoorde succes v a n Grammens „ d e n meesterschilder" i n Vlaanderen. H e t geheim v a n heel d i t succes is niet anders dan dat Grammens met heel eenvoudige middelen, die daardoor echter zelfs tot de heel eenvoudige mensen spraken, niet anders deed dan erop wijzen, dat de overheid i n zijn verschillende geledingen zelf de grootste overtreder en saboteur der landswetten was. D e dodelijke haat i n Belgische overheidskringen tegen den persoon v a n G r a m mens is wel het beste bewijs hoezeer deze i n zijn opzet slaagde. 2
) Heeft deze beschouwing nog zin sedert het optreden van de regering de Gaulle i n Frankrijk? Hebben de feiten deze beschouwing niet achterhaald? H e t w i l ons voorkomen van neen. De regering de Gaulle (daarmede volkomen tredend i n 't voetspoor der Franse traditie), verstaat voortreffelijk de kunst van het optreden met aplomb. Haar gebruik maken van de niet volkomen harmonie tussen Engeland en Rusland is inderdaad zeer handig en onmiskenbaar een diplomatiek . succes. Toch zijn en blijven dit uiterlijke successen, die niet raken aan de kern van de zaak: de innerlijke verwording, waaraan Frankrijk (helaas!) ten prooi is. Het is zelfs zeer de vraag of de innige verhouding van dit ogenblik met Rusland een krachtig optreden tegen de nihilistische elementen niet danig i n de weg zal blijken te staan en dus de interne toestanden i n Frankrijk nog meer i n het moeras zullen sturen. De toekomst zal uitwijzen of onze visie ten deze te somber is. We vrezen echter, dat (zelfs binnen korte tijd) het tegenovergestelde zal blijken en dat die kennis gelijk zal krijgen, die ons de woordspeling toevoegde: de geste van de Gaulle is een beau geste, maar . . . apenkooi. ) Zie D r . H . v. Blankenstein „Woelig België" blz. 47. x
a
27
Zo stonden de zaken bij het uitbreken v a n den oorlog. Met onmiskenbare behendigheid is sedertdien de bezettende Duitse overheid op het door Grammens ingeslagen voetspoor voortgegaan. I n de^taalstrijd heeft ze zich, althans theoretisch, niet gemengd. H e t enige, wat ze i n deze materie deed, was de bestaande taalwetten te handhaven, serieus te handhaven, d.w.z. dat ze deze wetten aanvulde met de voor de handhaving onontbeerlijke sancties. D e resultaten hiervan waren geweldig. De Vlaamse bevolking (d.w.z. ook de grote massa, die v a n de Duitsers zelf niets moest hebben) zag met stomme verbazing, hoe ongelooflijk veel er voor de Vlaamse zaak bereikt k o n worden enkel en alleen door toepassing v a n de bestaande Belgische wetten, en besefte tegelijkertijd, dat alleen het bedrog en de sabotage v a n de overheidspersonen oorzaak waren, dat deze resultaten niet reeds veel eerder bereikt waren. Anderszij ds h a d deze toepassing v a n sancties tot gevolg, dat een groot deel van de ambtenaarskaste, die als W a l e n en Franskiljons door onvoldoende kennis van het Nederlands niet i n staat waren aan de eisen v a n de wetten te voldoen, successievelijk aan de dijk kwamen te staan en door de i n ambtenaarskringen gebruikelijke automatische opschuiving hun plaatsen ingenomen werden door personen, die wel aan de eisen v a n de wet konden voldoen, d . i . i n hoofdzaak Vlamingen, op wier bevordering thans geen antiselectie wegens hun Vlaamsgezindheid werd uitgeoefend. Deze opschuiving had even automatische tot gevolg, dat er i n het ambtenaarscorps een geheel andere geest ging heersen; i n de meeste takken v a n dienst begon het Vlaams (overeenkomstig de bevolkingsverhouding) de boventoon te krijgen. D e taalstrijd is hierdoor scherper geworden dan ooit te voren, daar het n u voor brede kringen is geworden een strijd om den brode; enerzijds de oude Waals-Franskiljonse ambtenaarsgroep, die zich zijn brood zag ontnomen en dit n a den oorlog hoopt terug te krijgen, anderzijds de Vlaamse ambtenaarsgroep, die i n hun bevordering (voor een belangrijk deel terecht) slechts een wegvallen v a n de vroegere antiselectie ziet en derhalve zijn thans verworven positie met hand en tand verdedigt, zich daarbij gesteund wetend door de publieke opinie i n Vlaanderen. D a t deze situatie de aloude spanning tussen W a l e n en Vlamingen nog bedenkelijk doet toenemen, is wel duidelijk. Maar hiermede zijn nog lang niet alle factoren weergegeven, die de verhouding tussen Vlamingen en W a l e n bedenkelijk beïnvloeden. Twee daarvan dienen met name genoemd te worden. a. De demographische
factor.
W a l l o n i ë lijdt aan het zelfde euvel als F r a n k r i j k , geboorte tekort. I n 1940 was het reeds zo, dat i n W a l l o n i ë er 50.000 meer sterfgevallen dan 28
geboorten waren ' ) , waartegenover Vlaanderen nog steeds een geboorteoverschot k a n aanwijzen. W a t de getalsverhoudingen betreft, z a l het België dat uit den oorlog treedt, zeker niet het België zijn dat den oorlog inging: was vlak voor den oorlog de verhouding ongeveer 314 millioen W a l e n tegen bijna 5 millioen Vlamingen, bij afloop v a n den oorlog zal i n deze getallen een verschuiving v a n zeker een paar m a a l 100.000 zijn opgetreden, terwijl deze verschuiving ook dan nog verder z a l g a a n ) . 2
b. De oeconomische factor. Ook wanneer we geheel buiten beschouwing laten de oeconomische factoren, die n a deze oorlog i n geheel W e s t - E u r o p a tot gelding zullen komen en ons beperken tot de binnenlandse factoren, k a n men bezwaarlijk anders zeggen, dan dat zich zware wolken samen pakken boven de Waalse industrie. K o r t maar krachtig, k a n men dit beschreven v i n d e n i n de brochure „ W a a l s e standpunten" v a n R a y m o n d Colleye, zelf een W a a l . O p blz. 44 enz., citeert hij v a n prof. B a u d h u i n van Leuven, een v a n de meest gezag hebbende economen v a n België: „ H e n e g o u w e n zal het lot delen v a n de provincie N a m e n , die eertijds een der nijverste v a n het l a n d was. N a een tijdperk v a n industrialisatie, zal deze provincie tot den landbouw terugkeren". Verder citeert hij van den permanenten secretaris der metaalarbeiders: . . . . „ D e Borinage sterft uit, dat is een onomstootbaar feit. Onze mijnen hebben nog slechts een eeuw te leven, terwijl L i m b u r g nog 1000 jaar voor zich heeft. De eigenaars v a n mijnen geven er de voorkeur aan h u n kapitalen i n de Limburgse mijnen te beleggen. Vele eigenaars wensen niet beter dan de exploitatie hunner mijnen i n de Borinage ramp. stop te zetten. W i j staan hier tegenover een veel scherper economisch vraagstuk dan waar ook". Colleye zelf wijst i n aansluiting hieraan op de gevolgen: „ L a n g z a a m , v o l gens een onontkoombare wet der economische revolutie, zullen de grote Waalse metaalnijverheden zich verplaatsen en zich vestigen i n de nabijheid v a n die kolenmijnen, die i n staat zijn hen op normale wijze te voorzien." I n feite is de toestand, die Colleye hier schildert, reeds door de werkelijkheid achterhaald, dank zij de kansen, welke het pas gereedgekomen A l b e r t k a n a a l ook i n oeconomisch opzicht biedt. L o p e n d v a n L u i k naar Antwerpen (de uitvoerhaven) dwars door het kolengebied v a n L i m b u r g en de tot nog toe waardeloze heidegronden v a n de K e m p e n , bood het *) Vonden we voor Frankrijk een bevolkingsafname van 10 % i n 40 jaar, dat is 2 >/ % i n 10 jaar en 0.25 % i n r jaar, voor Wallonië betekent 50.000 op een totaal van 3 »/ millioen, 14,3 % i n 10 jaar en ruim 1,4 % per jaar, dus een ruim 5 x zo sterke afname als i n Frankrijk. ) In onze brochure „België, een Europese noodzaak" zijn we op deze kwestie aan de hand van statistische gegevens uitvoeriger ingegaan. 2
2
2
29
é
aan het grootkapitaal uitgezochte kansen voor vestiging v a n grooti n d u s t r i e ë n . V a n deze kansen is i n een dergelijk Amerikaans tempo gebruik gemaakt, dat bij het uitbreken v a n den oorlog i n de streek v a n de K e m p e n reeds zoveel nieuwe ultramodern geoutilleerde i n d u s t r i e ë n gereed of i n aanbouw waren, dat toen reeds vaststond, dat de Borinage het daartegen zou moeten afleggen, dus niet eens langzaam, zoals Colleye verwachtte. A l s laatste feit moge hier nog aan toe gevoegd worden, d a t ons i n 1939 door een Belgisch tweedekamerlid werd medegedeeld, n m l . dat meer dan 6 0 % van de Waalse steenkoolmijnen grote staatssubsidies ontvingen, omdat ze anders als onrendabel gesloten zouden moeten worden. Grote staatssubsidies! H e t is duidelijk, wat dit betekent voor n a den oorlog! Zelfs wanneer er v a n geen wassende Vlaamse invloed sprake was, maar v a n een homogene Belgische staatshuishouding, zou het immers n a den oorlog onduldbaar zijn grote staatssubsidies te verlenen aan noodlijdende kolenmijnen, als er elders i n den staat zulke overvloedig producerende mijnen voorhanden blijken. E e n dergelijke verspilling v a n de staatsgelden zal men v a n Vlaamse zijde zeker niet dulden. De oeconomische perspectieven v a n W a l l o n i ë n a den oorlog zijn dus wel zéér, zéér somber. K o r t samengevat zien we dus een België, waarin enerzijds een Vlaanderen, dat zich v a n zijn meerderheid i n de staat bewust is geworden en ook oeconomisch en industrieel de w i n d i n de zeilen gaat krijgen, anderzijds de W a l e n , die zich hun oeconomische bestaansmiddelen zien ontglippen, die verder zich uit hun machtspositie i n de staat, zien gedrongen en ook voortaan beroofd zijn van de steun v a n , , L a grande P a t r i e " , F r a n k rijk, dat de eerste jaren immers de handen meer dan v o l zal hebben met eigen interne aangelegenheden en als laatste, maar zeker ook niet te onderschatten factor een koningshuis, dat door de gebeurtenissen v a n Mei 1940 door de Vlamingen op de handen gedragen wordt en door de W a l e n gehaat*). H o e z a l het Waalse v o l k deze situatie dragen? Over de vraag wat de W a l e n „ n a a r den bloede" eigenlijk zijn, mag men kibbelen zoveel men w i l , „ n a a r den Geest", naar wat ze willen zijn, zijn ze ontwijfelbaar Latijnen. Dus k a n men v a n hen moeilijk verwachten, dat ze lijdzaam zich zouden schikken i n de positie v a n beroofd te blijken v a n hun bestaansmiddelen en v a n hun positie als machtsgroep i n de Belgische staat. A l l e factoren voor een heksensabbath zijn dus i n België aanwezig. Zelfs wanneer België niets anders was dan een gewone nabu*) In het verloop der oorlogsjaren schijnt, naar ons werd medegedeeld, de positie van den koning bij de Vlamingen nog al ondermijnd te zijn, zodat deze factor waarschijnlijk niet meer die waarde heeft als bij het schrijven van deze beschouwing waarschijnlijk leek. 30
rige staat, zou E n g e l a n d zo v l a k bij huis een dergelijke vulcaan of B a l k a n bezwaarlijk kunnen dulden, laat staan n u België een intregerend deel v o r m t v a n „ h e t bruggehoofd aan de R i j n " , dat E n g e l a n d voor eigen veiligheid nodig heeft, wat meebrengt de eis, dat België niet alleen rustig zij naar binnen, maar tevens naar buiten een krachtuitstralende factor moet zijn. Ook hier zal heel wat te dokteren zijn eer België aan die eis voldoet, maar willens of niet willens, E n g e l a n d zal terwille v a n eigen veiligheid hier moeten dokteren en een oplossing voor het Belgische probleem moeten v i n d e n . 3-
Scandinavië.
De eerlijkheid gebiedt te erkennen, dat de schrijver dezes geen gelegenheid had over deze streek i n die mate gegevens te verzamelen als over WestE u r o p a . Of d i t echter een overwegend bezwaar is, v a l t te betwijfelen. D e samenhang v a n deze uitloper met de „ r o m p " v a n E u r o p a is te los, om deze streek bij de hergroepering v a n het Europese vasteland een dominerende positie te doen innemen. Waarschijnlijk is het daarom voldoende het volgende hier aan te stippen. Zowel ieder voor zich als alle drie i n samenhang vormen een verheugende A !? ? § F r a n k r i j k moesten constateren. A l l e dne vertonen zij, ieder voor zich, het beeld v a n een k r a c h t i g samenhangend volksgeheel, terwijl ook het besef v a n de onderlinge nauwe samenhangen saamhorigheid dezer drie de laatste jaren voor den oorlog krachtig schijnt toegenomen te zijn. D e geregelde samensprekingen voor den oorlog tussen de drie betrokken regeringen vormen hier wel een duidehj k sprekend symbool. T e verwonderen valt overigens deze drang tot samenwerking niet. W i j , i n deze streken, kennen de Scandinavische landen m hoofdzaak als een aardrijkskundig begrip en zijn geneigd h u n betekenis af te meten naar hun grote oppervlakte op de landkaart. T o c h is i n feite de toestand wel enigszins anders. Zweden, de reus onder de S c a n d i n a v i ë r s , telt slechts r u i m 6 millioen inwoners (1941 — 6.371.000). Denemarken haalt de 4 millioen nog niet (19401 — 3.844.312), terwijl Noorwegen het zelfs nog niet tot 3 millioen kan brengen (1941 — 2.952.000). D i t betekent, dat b . v . Zweden en Noorwegen samen met meer inwoners tellen dan Rijksnederland alleen. Met als naaste buren grootmachten als R u s l a n d en D u i t s l a n d is het wel met te verwonderen, dat men i n de Scandinavische landen de noodzaak voelt tot samenbundeling v a n krachten, een tendens, die n a den oorlog nog wel i n kracht zal blijken toegenomen te zijn. Of E n g e l a n d hieraan eenter veel hebben zal i n zijn zoeken naar compensaties v a n het D u i t s e gevaar ? D i t is minstens problematisch. Reeds spraken we over de afgezonderde ligging v a n deze landen t.o.v. de romp v a n E u r o p a en het lage bevolkingstal. Daarbij komt bovendien, dat de Scandinavische bevolking verouderingsverschijnselen vertoont. Met name toont de be6
6 1
6 1 1 1 1 1 5
t
e
g
e
n
w
a
t
w
e
i
n
B
e
l
i
ë
e
n
31
volkingspyramide een bedenkelijk beeld. Dit is reeds dusdanig, dat van Scandinavische zijde premies gegeven worden aan Scandinavische families, die in de vorige generatie naar Amerika vertrokken, wanneer ze willen repatriëren. Hiermede corresponderend noemt le Rütte Zweden het Europese land, dat na Frankrijk de meeste perspectieven biedt voor opneming van het bevolkingsovercompleet in Nederland. De „expansiekracht", toch wel een onmisbare factor om als positieve kracht te kunnen worden gebruikt tegen „het Duitse gevaar", ontbreekt dus. 4- Zwitserland.
Deze staat verkeert wel in een uitzonderlijke positie. Zwitserland immers is geen „einheitliche" nationaliteitsstaat, maar wordt bewoond door niet minder dan 4 nationaliteiten. Door eeuwenlange geduldige verzorging van de aanwezige gunstige omstandigheden is hier een harmonisch evenwicht tussen de verschillende nationaliteiten verkregen en tot heden gehandhaafd gebleven. Wanneer echter in deze staat de toch reeds grootste bevolkingsgroep (de Duitse) verdubbeld of zelfs verdrievoudigd zou worden, wat zou geschieden door toevoeging van 3 of 6 millioen Duitsers, zou hier het historisch gegroeide harmonische evenwicht tussen de verschillende nationaliteiten plotseling verstoord zijn en zouden ook hier toestanden ontstaan als we in België in het belang van de vrede in heel West-Europa zo spoedig mogelijk meenden te moeten trachten te liquideren. Uitbreiding van Zwitserland met gedeelten van het voormalige Duitsland zou dus leiden tot resultaten precies tegenovergesteld aan het beoogde doel en zal dus als ongewenst gekwalificeerd moeten worden. Als laatste land in West-Europa rest ons nog: 5- Nederland.
Na alles wat we reeds bespraken behoeven we op deze plaats niet heel veel over Nederland te zeggen. Alleen is het misschien wel wenselijk hier nogmaals erop te wijzen, dat in deze paragraaf het ons alleen er om te doen is ernstig na te gaan wat de betekenis van Nederland voor den Engelsen overwinnaar is. De punten, die van Engelse zijde wel het meest op zullen vallen, zijn: 1. De aardrijkskundige ligging: Nederland is de kern van de Noordzeedelta, de sleutel van „de 500 km strook". 2. De bevolking vormt een krachtige nationale eenheid. Zelfs de bolsjewistische stroming alhier wordt niet voor niets spottend wel genoemd „Oranjebolsjewisme". Meer dan 95% van de bevolking staat als één man om het Oranjehuis. Men denke maar aan de uitlating uit de kring van de Parijse „haute finance" om te beseffen hoe deze factor in het buitenland reeds de aandacht heeft getrokken. 32
3. Deze homogene bevolking vertoont een nog vrijwel ongebroken vitaliteit en groeikracht, een „expansiekracht" als geen enkel volk in heel West en Midden Europa, gelijk we zagen. Na het beeld, dat we zagen van Hollands Frankrijk, België en Scandinavië, vertoont Nederland dus wel een beeld, héw voor" dat Engelands welbehagen moet opwekken. Hier in het hartje van het Engeland, meest precaire terrein vindt het een staat, een volk, dat voldoet aan alle vereisten om actief ingezet te worden tegen „het Duitse gevaar". Voor Holland zelf achten wij dit in geen enkel opzicht een reden tot verheuging, integendeel: niet alleen dat dit betekent, dat Holland hierdoor gedwongen wordt actief deel te nemen aan het spel der Europese grootmachten, iets wat tot nog toe zeker 95% der bevolking verafschuwd heeft, te goed beseffende welke grote gevaren dit met zich brengt voor „een kleine natie", maar juist door de voor de Engelse oogmerken zo geweldige uitzonderingspositie van Holland t.o.v. de naburen is het gevaar zeer groot, dat in dit spel van de grootmachten aan Holland een taak zou worden opgelegd, verre gaande boven zijn intrinsiek vermogen. Te voorkomen, dat we meegesleept worden in dit spel der grootmachten is onmogelijk, maar daarbij te trachten te voorkomen, dat we overbelast worden is wèl mogelijk (dus plicht); wèl mogelijk, omdat het tenslotte duidelijk is, dat een Holland (net als een België), dat faalt in de hem opgelegde taak niet alleen voor zich zelf, maar ook voor den overwinnaar een ernstig gevaar betekent. Aangezien niemand beter dan wijzelf kan nagaan hoever onze polsstok reikt, moeten wij zelf vast zien te stellen, wat onze belangen zijn en moeten wij trachten die belangen in te passen in het kader der belangen van den overwinnaar. In dit geval betekent dit vóór alles, dat we nagaan hoe de verschillende delen van de Delta, „de 500 km strook", nader met elkaar in verband gebracht kunnen worden zonder dat de vitale belangen van deze Delta hierbij schade belopen. Dat zullen we doen in een der volgende hoofdstukken. In dit hoofdstuk hebben we alleen na willen gaan Engelands belang bij de Delta in verschillend opzicht en hierbij gezien, dat dit belang zeer groot was: in de eerste plaats door de aardrijkskundige ligging van de Delta tussen Engeland en Duitsland, terwijl verder door de staatkundigpolitieke toestand in Frankrijk, België en Scandinavië vooral Nederland voor Engeland onder de huidige omstandigheden van wel zeer bijzonder gewicht blijkt te zijn. k
33
H O O F S T U K III. De belangen van de Delta. A . D e invloed v a n de omgevende gebieden op de D e l t a . B . D e verhouding v a n de delen v a n de D e l t a tot elkander. D e interne toestanden.
betekenis «ufde ruimtevoor de Delta!
versaiiies' fiasco,
A . Zoals we reeds i n hoofdstuk I bespraken leven i n Rijksnederland 2.000.000 mensen v a n D u i t s l a n d als achterland tegen 54 millioen v a n de relaties met de andere Europese landen, E n g e l a n d incluis. V o o r België zullen de cijfers niet zo heel veel anders liggen, H i e r u i t volgt met voldoende duidelijkheid, dat bij de vraag naar de invloed v a n de omgevende gebieden op de D e l t a , de Duitse ruimte een dominerende betekenis heeft. H e t is derhalve voor ons v a n de grootste betekenis, wat n a deze oorlog het lot zal zijn v a n deze Duitse ruimte. E n dit niet alleen economisch. Ook op politiek gebied. Z a l naast de D e l t a komen een politiek-militair krachtig Groot-Duitsland of krijgt de D e l t a naast zich een aantal relatief kleine staten v a n overeenkomstig politiek-militaire betekenis? A a n voorspellingen zullen we ons ook hier niet wagen, alleen nagaan waarom Versailles op zo'n fiasco is uitgelopen en welke factoren zich voordoen waarvan gebruik gemaakt zou kunnen worden om een herhaling v a n een dergelijk fiasco te voorkomen. V a n de fouten van Versailles komen voor het onderwerp dat ons thans bezig houdt o.i. de volgende i n aanmerking om genoemd te worden: I. Grote stukken D u i t s gebied werden v a n D u i t s l a n d afgescheurd of verwijderd gehouden en grotendeels ondergebracht bij anderstalige, andersvolkige staten. I I . M e n liet een „ r o m p " D u i t s l a n d bestaan met als gevolg, dat men i n de romp het verlies van de leden en i n de leden het gemis aan samenhang met de romp als smartelijk en bitter gevoelde. I I I . Economisch bracht men zowel de romp als de leden i n een meer dan droevige toestand. H e t eerst en het meest tot het publiek sprekend werd dit bemerkt i n het tot zelfstandige staat „ v e r h e v e n " Duits-Oostenrijk. Vers ligt nog i n het geheugen v a n het grote publiek wat daar gedokterd is moeten worden om Oostenrijk althans enigszins uit het economisch moeras omhoog te trekken. W i e zich i n een kort bestek een goed beeld w i l getekend zien v a n wat die afgescheurde gebieden aan ellende i n volks en economisch opzicht hebben moeten doormaken, leze maar eens het daarop betrekking hebbende hoofdstuk i n „ D a s Deutsche V o l k " hfdst. „ D i e Deutsche Volksgemeinschaft" par. „ G r u n d t a t s a c h e u n d Begriffe." 34
Ook al staat dit boek op tendentieus standpunt, de daar vermelde feiten en cijfers spreken een te duidelijke taal om misverstaan te worden. H o e i n D u i t s l a n d zelf als gevolg v a n die economische slavernij ten hemelschreiende toestanden zich ontwikkelden, herinnert zich nog ieder: de beruchte inflatie was nog lang niet de ergste ramp. Steeds breder wordende lagen van het Duitse volk werden rijp voor het communisme, heel het Duitse volk ging zich als desperado gevoelen, heel D u i t s l a n d k w a m i n de positie v a n de vos i n het nauw, v a n wien men derhalve de raarste sprongen k a n verwachten. D e vlucht i n het nationaal socialisme is dus wel te begrijpen, hoe bitter voor ons persoonlijk de herinnering aan dat regiem ook zij. I V . D e grove verkrachting van het nationaliteitsprincipe, waarvan het sub. i genoemde eigenlijk een onderdeel vormt. D i t principe, dat i n d e 19e eeuw, n'en deplaise het staatse denken v a n de meeste politici, hoe langer hoe meer het moverende principe i n de Europese verhoudingen was geworden, was door W i l s o n als zodanig onderkend en tot basis v a n zijn program verheven. Met de m o n d het aanvaardend hebben de dictators v a n Versailles er bij de uitvoering een volkomen parodie v a n gemaakt, het — althans i n grove trekken — toepassend waar de overwonnenen er door getroffen werden, het met voeten tredend waar het volgens hun etatistische gedachtengang niet strookte met de belangen v a n de overwinnaars. D i t over de oorzaken v a n het fiasco v a n Versailles. Thans de vraag hoe een herhaling v a n een dergelijk fiasco te voorkomen. Deze vraagstelling . isteiiing sluit i n zich, dat uitgegaan wordt v a n de veronderstelling, dat ook bij ™> vcrde nieuwe vrede de eigenlijke doelstelling v a n Versailles gehandhaafd °° blijft, zijnde het aan D u i t s l a n d onmogelijk te maken, weer de oorlogs- richtsnoer. brand i n E u r o p a te doen losbarsten. D a t deze doelstelling ook thans onverzwakt richtsnoer is, is wel boven alle twijfel verheven, zodat we veilig v a n deze premisse kunnen uitgaan. V o o r het bereiken v a n deze doelstelling z a l men moeten streven n a a r : i e . versterking v a n de machtspositie der omgevende staten; 2e. verzwakking v a n de potentie v a n „ D u i t s l a n d " . Dc e
k
I. Versterking van de machtspositie der omgevende staten. Bij het bespreken v a n het fiasco v a n Versailles zagen we als een v a n de oorzaken het feit, dat men het Duitse v o l k zowel i n „ v o l k s " als i n economisch opzicht i n een dwangpositie h a d gebracht. Wanneer het doel was geweest maatregelen te treffen om het volkse samenhorigheidsgevoel aller Duitsers tot het toppunt op te voeren, h a d men geen doeltreffender voorschriften kunnen bedenken dan de bepalingen v a n Versailles. H e t „ r o m p " D u i t s l a n d fungeerde hierbij als „ k e r n " D u i t s l a n d en heeft tenslotte niet . gerust voor alle „ a b g e s p a l t e t e T e i l e " „ h e i m g e s u c h t " waren. 35
O m een herhaling v a n dit gebeuren te voorkomen, zal men dus moeten trachten te voorkomen, dat er weer een staat ontstaat, die als „ k e r n " D u i t s l a n d op k a n treden. H e t schijnt, dat i n brede lagen v a n de Duitse bevolking het besef levend is, dat dit inderdaad v a n de andere zijde wordt nagestreefd en dat men meent, dat de tegenstanders dit thans zullen trachten te bereiken door heel het Duitse gebied onder de omringende staten op te delen. D i t ligt trouwens geheel i n de lijn v a n het etatistische denken, waarin we feitelijk allen zijn opgegroeid. D e H e m e l behoede er ons echter voor, dat dit inderdaad zou gebeuren. W a t zou b.v. een Tsjecho-Slowakije, dat met zijn drie tot vier millioen Duitse onderdanen de handen al meer dan v o l had, moeten beginnen, wanneer het nog eens een 10.000.000 of meer Duitsers i n zijn staar>moest opnemen? Of wat zou Frankrijk, dat gelijk we zagen, zichzelf al haast niet op de been k a n houden, moeten beginnen als het daarnaast ook nog een 20—30 • millioen Duitsers onder zijn hoede moest nemen? O p dergelijke getallen komt het immers neer, wanneer men over w i l gaan tot een totale verdeling v a n D u i t s l a n d onder de nabuurstaten. Deze voorbeelden zijn o . i . voldoende om aan te tonen, dat al denkt men nog zo etatistisch, bij de huidige constellatie een opdeling v a n D u i t s l a n d onder de aangrenzende staten een volkomen onmogelijk iets moet heten, en zou leiden tot juist het tegenovergestelde v a n versterking v a n de nabuurstaten. De vraag hoe deze buurstaten dan wel versterkt kunnen worden, zullen we hier moeten laten rusten, omdat dit ons te ver afvoert v a n ons doel: de D e l t a en zijn positie i n de komende tijden. Slechts één geval zullen we hier aanstippen, omdat de oplossing daarvan ook voor de D e l t a directe betekenis heeft n m l . Tsjecho-Slowakye en het vraagstuk van de Sudetenduitsers. Deze Sudetenduitsers, een 3 % millioen tellende groep, is gedurende heel de t w i n t i g jaar, dat Tsjecho-Slowakije als afzonderlijke staat bestond, voor die staat een nachtmerrie geweest en heeft zelf i n die tijd i n een hel geleefd. W i e hierover meer w i l weten, leze enerzijds het reeds genoemde hoofdstuk uit „ D a s Deutsche V o l k " en daarnaast „ O n r u s t i n het l a n d v a n M a s a r y k " v a n v . H e u v e n Goedhart, die als anti-Hitleriaan sterke s y m pathie voor de Tsjechische staat gevoelt, maar toch moet opmerken, dat i n die t w i n t i g jaar de Sudetenduitsers tot 22 maal toe hun beklag hebben ingediend bij de V o l k e n b o n d (waarvan ze toch wel wisten, dat deze niet overlopend produits was). E e n algemeen Europees statuut, als M r . v a n E s zich dacht, zou hier wel heel wenselijk zijn. D i t is er echter niet en zal vermoedelijk nog wel even op zich laten wachten. E r blijven dan, voor zover we zien kunnen, slechts twee oplossingen over: 36
1. Toevoeging v a n de betrokken streken bij de aangrenzende Duitse staten. 2. Overbrenging v a n die Sudeten naar elders. Tegen de eerste oplossing pleit het bezwaar, dat v a n H e u v e n Goedhart op blz. 24 v a n zijn boek zo juist formuleerde: „ W i e staten schept, moet er naar streven hun niet alleen economische levensvatbaarheid, maar ook militaire verdedigbaarheid te schenken." Bij deze oplossing echter zou Bohemen zijn prachtige, natuurlijke verdedigingsgordel van de randgebergten verliezen. V a n Tsjecho-Slowaakse zijde z a l men dan ook voor deze oplossing zeker niets gevoelen. Maar dan blijft, als men werkelijk rust i n dit gebied w i l krijgen, wat voor de innerlijke kracht v a n deze staat toch wel een eerste vereiste m a g heten, mets anders over dan het m i d d e l v a n overbrenging, naar het voorbeeld van Zuid-Tirol. Over deze migratie i n Z u i d - T i r o l is nog al wat te doen geweest i n de pers. H e t bleek, dat het daar toegepaste middel den meesten Nederlandsen journalisten niet ligt. W i e echter met ons overtuigd is, dat i n E u r o p a v a n een werkelijke vrede en rust geen sprake zal kunnen zijn, tenzij i n de lijn v a n W i l s o n het nahonaliteitspnncipe thans eerlijk en zo volledig mogelijk wordt toegepast zal als noodzakelijk complement van dit principe moeten aanvaarden het beginsel v a n migratie, omdat alleen daardoor i n die gevallen waar het volkse beginsel i n botsing komt met economische, strategische en nog andere belangen, deze controversen zijn op te heffen en het volkse beginsel voor volledige toepassing i n de praktijk bruikbaar wordt iets S** ' getekende geval v a n Tsjecho-Slowakije o.i. duidelijk blijkt. Ook toont dit voorbeeld, dat de innerlijke kracht v a n de betrokken staat door een dergelijke maatregel i n aanzienlijke mate wordt versterkt. We tekenden dit geval hier, omdat het op zichzelf duidelijk is en ver genoeg v a n ons weg ligt om een nuchter objectieve beoordeling ervan mogelijk te maken, iets wat wel wenselijk moet heten, omdat we hier i n de Delta, naar zal blijken, voor een volkomen analoog geval komen te staan. U i t wat we bespraken volgt dus, dat v a n een versterking der naburen door toewijzing van Duitse gebiedsdelen niet alleen op principiële, maar ook zuiver practische grond weinig of niets is te verwachten. V a n des te meer betekenis wordt dus punt 2. m
h
e
t
Migratie Het nood0k ment%, "on bel'iïs'ei z a k e |
N a
h l e r
2. Verzwakking van de potentie van „Duitsland". Zoals we reeds lieten merken, menen wij, dat één v a n de voorwaarden om werkelijk rust en vrede i n E u r o p a te krijgen zal moeten zijn een eerlijke en volledige doorvoering v a n Wilson's stelling van het nationali- • teitsbeginsel. D o o r hun geringe kennis, om niet te zeggen volslagen onkunde van dit nationaliteitsbeginsel hebben de staatslieden v a n Versailles niet ingezien 37
a
gerende stromingen Duitsé volt
hoe enorm veel, juist i n D u i t s l a n d , dit principe hen tot het bereiken v a n hun doel had kunnen helpen. D u i t s l a n d t o c h is n i e t de h o m o g e n i t e i t , waarvoor, men het gewoonlijk aanziet. Blankenstein, de bekende correspondent v a n de N . R . C t . schreef (ini937) i n zijn ,,Woelig B e l g i ë " op blz. 14: „ T o t voor weinig jaren zou de Beier zich een Beier, de Wurtemberger zich een Wurtemberger en enkel de P r u i s zich een Duitser genoemd hebben. N u schijnt een D u i t s Rijk, waarin de nationaliteiten werkelijk opgaan, te ontstaan. Onder onnatuurlijke druk echter en met weinig waarborg v a n het effect, als de druk binnen niet te langen tijd z o u worden opgeheven." K o r t maar krachtig is hierin geformuleerd, dat er i n D u i t s l a n d convergerende tendenzen zijn, die tot op heden troef waren en met succes, maar dat er ook divergerende tendenzen zijn, die thans toegepast zullen moeten worden. Met evenveel kans op succes. Beide groepen tendenzen blijken overigens gebaseerd op het nationaliteitsprincipe. E n dit is juist het belangrijke, maar juist i n nationaal voelende kringen gemeenlijk over het hoofd geziene, dat het nationaliteitsbeginsel, vooral wanneer het gaat om een massa v a n vele millioenen, divergerende zowel als convergerende stromingen i n zich bergt en dat het de uiterlijke omstandigheden zijn, waardoor beslist wordt welke v a n beide stromingen de overhand zal krijgen. L a t e n we dus nagaan wat-we aan divergerende stromingen i n het Duitse v o l k aantreffen, ^ t° l grote betekenis blijkt al dadelijk de splitsing i n dialecten, welke splitsing i n hoofdzaak identiek is met de oude Gerstamindeling, E r is over dit onderwerp zo ontzaggelijk veel gepubliceerd, zelfs elke Duitse encyclopedie (b.v. Brockhaus) geeft hierover zo veel, zelfs met kaartjes, dat het onnodig is, hier op dit onderwerp uitvoerig i n te gaan. V o o r ons doel is het voldoende erop te wijzen, dat al die aan dit onderwerp gewijde studies, ook al spreken zij gewoonlijk over „ D u i t s e " dialecten, toch steeds behandelen de vastelands-Westgermaanse dialecten. W e zien dan uit die studies, dat dit complex v a n dialecten, te verdelen is i n 3 h o o f d z ó n e s : het Hoog-, het Middel- en het i a a g - D u i t s , terwijl i n elk v a n die zönes ook nog weer de nodige splitsingen optreden. ) Hoewel vooral sedert 1870 de convergerende stromingen sterk begunstigd zijn, blijken de oude op de stamindeling berustende en door het verschil i n dialecten nog meer versterkte verschillen i n de bevolkings massa's nog heel duidelijk te leven. e
m
a
n
a
I a c
n
s
r
v
a
n
w
e
z e e r
e
x
A l s zeer typerend hiervoor m a g wel gelden, wat tijdens den oorlog een Duitse dame mij mededeelde: afkomstig uit het Roergebied uit een ') Zie overzichtskaartje op blz. 86.
*"3* •
familie, die zeer religieus en volkomen onpolitiek georiënteerd was, wilde zij i n haar jeugd diacones worden. Hiervoor ging zij naar het Diaconessenhuis i n Kaiserslautern, waar zij bij herhaling de uitroep te incasseren kreeg: een P r u i s onder Beieren, hoe moet dat goed gaan? Zij als a-politieke Rijnlandse was toen hierover stom verbaasd, maar had later toch leren inzien, dat er inderdaad grote verschillen tussen Noord- en Zuid-Duitsers bestaan. Ook van andere zijde komen ons uitlatingen ter ore, die volkomen met de geciteerde uitspraak v a n v. Blankenstein stroken. De overkoepeling van die verschillende dialecten is ten slotte geworden het zgn. „ H o o g d u i t s " , dank zij vooral Luthers bijbelvertaling. Deze uniformering is ten slotte niet zonder tegenstand geschied. V o o r a l het N o o r d - D u i t s , dat nog verder dan het Z u i d - D u i t s v a n het Hoogduits afstaat, heeft sterk en lang tegenstand geboden en heeft zelfs voor een deel der „ N e d e r - W e s t g e r m a n e n " gevoerd tot een totale volksafscheiding: het Nederlands. Tegenwoordig zien we i n Zwitserland een analoog verschijnsel, waar het „ S c h w i t z e r d ü t s c h " reeds op vele plaatsen als officiële kanseltaai gebezigd wordt en dus feitelijk reeds een aparte cultuurtaal is geworden. I n L u x e m b u r g treden de laatste jaren soortgelijke verschijnselen aan den dag, al is daar het proces nog niet zover gevorderd als i n Zwitserland. H e t is wel opmerkelijk, dat ons reeds drie Nederlandse projecten tot verdeling van de Duitse ruimte bekend zijn, die hiervoor deze dialectverschillen als basis nemen. E é n daarvan gaat zelfs volkomen en alleen daarop af. D i t lijkt ons onjuist: al achten ook wij dit dialectenverschil een hoofdfactor, daarnaast zullen de reeds i n vroegere tijden tot gelding gebrachte factoren ook thans nog wel degelijk h u n waarde behouden blijken te hebben, met name de economische en strategische factoren. De consequentie v a n dit door ons aanvaarde standpunt is, dat wie zich hierop stelt, als verlengstuk, als onvermijdelijk verlengstuk moet aanvaarden het principe van migratie voor die streken, waar het volkse beginsel in botsing komt met de economische en strategische eisen. Duitsland en I t a l i ë hebben met Z u i d - T i r o l inderdaad deze consequentie getrokken. Over de noodzaak ervan voor Tsjecho-Slowakije spraken we reeds. Keren we n u terug tot de splitsing v a n D u i t s l a n d of liever v a n de Westgermaanse ruimte op het vasteland. Met i n achtneming v a n de zo juist opgesomde factoren kwamen wij tot de volgende indeling: 1. Groot-Beieren, omvattend i n hoofdzaak Beieren, Baden, W ü r t e m b e r g , Oostenrijk en Elzas-Lotharingen. 2. Pruisen teruggebracht tot den omvang v a n voor 1815, dus omvattend 39
sputsine van de ïeSTaanse "rotm^—
het Duitse gebied ten Oosten v a n de E l b e en de 12e breedtegraad. 3. Saksen omvattend het vroegere koninkrijk Saksen, T h ü r i n g e n en de delen v a n de Pruisische provincie Saksen, die ten zuiden v a n A n h a l t liggen. 4. De Hanzestaat omvattend a l het verdere gebied tussen de Wezer enerzijds en de 12e breedtegraad anderzijds. 5. D e Delta. I n dit bestek is het niet mogelijk uitvoerig op het waarom v a n deze indeling i n te gaan. Slechts aan één voorbeeld willen we aantoonen, dat hierin inderdaad aan al de genoemde factoren aandacht is besteed: n m l . Groot-Beieren. H e t gebied v a n deze staat omvat vrijwel zuiver het gebied v a n het Z u i d - D u i t s (behalve natuurlijk Zwitserland). D i t wat het volkse principe betreft. Voor het strategische behoeven we er slechts op te wijzen, dat de grens met de D e l t a gevormd wordt door de linie H u n s r ü c k - T a u n u s - V o g e l s berg, met Tsjecho-Slowakije door het Bohemerwoud, met I t a l i ë door de zware Alpenketens, waarin de Brennerpas de enige doorgang v a n betekenis is enz. Zoals een enkele b l i k op de kaart doet zien, is dit strategisch een uitermate sterke grens. Tevens toont deze kaart, dat de afstand v a n de Zuidoostpunt v a n de Deltastaat (ter hoogte v a n Fulda) en de Noordwestpunt v a n Tsjecho-Slowakije (bij Asch) nog geen 200 k m bedraagt, een afstand hemelsbreed als v a n Groningen tot Gorkum, waaruit blijkt dat d e v e r b i n d i n g t u s s e n G r o o t-B e i e r e n en de overige Duitse gebieden wel zeer r a d i c a a l is ingesnoerd. Economisch bevat deze staat naast uitgestrekte landbouwgebieden ook aanzienlijke mijnbouw en industriegebieden, terwijl de grootte van de bevolking (ong. 25 millioen) ook een waarborg biedt voor een behoorlijk krachtige, levensvatbare staat. A l s economisch sluitstuk hadden we ons gedacht een u i t m o n d i n g naar de vrije zee i n de v o r m v a n het „ v r e e m d t a l i g e " I s t r i ë , iets waartoe, naar we later vernamen, in Teheran ook besloten zou zijn (gelijk trouwens heel de omvang v a n het aldaar „ O o s t e n r i j k " genoemde gebied feitelijk overeenkwam met dat v a n ons Groot-Beieren, alleen zonder E l z a s Lotharingen). O p de D e l t a komen we vanzelfsprekend nog terug, maar verder kunnen we op deze opsplitsing v a n het Westgermaanse gebied hier niet ingaan. D a a r o m worde hier volstaan met de opgave van het hier volgende staatje, waaruit de belangstellende lezer vermoedelijk zelf vele redenen k a n afleiden. 40
Groot Beieren.
knr
Beieren Wurtemberg Baden Oostenrijk Elzas Lotharingen Saarland
inw. i n 1940 in 1000 tallen 8.223 2-897 2.502 10.972 - ° 696 842 27-352 ')
1
77-785 I9-5 ? 15.081 88.151 8.294 6.228 1.924 216.980 1
Hanzeland. Hamburg Sleeswijk H . Hannover (Oost) Bremen Brunswijk Anhalt Maagdenburg ± y Mecklenburg 2
Groot Saksen. Saksen Prov. Saksen (behalve Bezirk Maagdenburg) Thuringen Pruisen. Gr. Berlijn Brandenburg Neder Silezië Opper Silezië Oost Pruisen Pommeren Dantzig—West Pruisen Posen ± y Mecklenburg
I
747 15-687 24.700 324 3-673 2.294 ri-5r3 8.000 66.938
1.712 1.589 2.420 45° 5 3 43 1-53° 450 9-165 )
14-993 13-742
5- 32 2.090
n.760 40.495
1-744 9.066
8
1
!
2
884 38.278 26.985 20.636 52.731 38.409 26.057 28.970 ) 7.722 240.672 8
z
2 2
4.339 3-°°8 3.287 4.341 3-337 2-394 2.287 ± 2.400 450 25.843
>) In Maart '45 stond al wel vast, dat grote gebieden hiervan aan andere staten zullen komen. De juiite omvang hiervan is echter nog niet bekend. Zodra deze bekend zijn kunnen die getallen eenvoudig van de hier gegeven getallen afgetrokken worden. ) Wanneer Bremen en de Bezirke Stade en Luneburg bij de Delta zouden komen worden deze getallen 58.541 k m en 7.727.000 inw. ) Oppervlakte van voor 1918. Inwoners geschat op i'/s X hetaantalvanigoo. 2
2
8
41
V o o r de D e l t a heeft dit echter slechts secundaire betekenis, zodat we menen, dat het niet nodig is op deze kwestie hier dieper i n te gaan. Wij moeten hier volstaan met aan te stippen, dat twee van de genoemde Nederlandse projecten, waarvan het ene zuiver en alleen met het volkse principe w i l rekenen, heel Nedersaksen en Pommeren bij de D e l t a voegen, terwijl een ander project, dat overigens v a n heel andere (vooral kolonisatorische) grondslagen uitgaat, Nederland w i l uitbreiden tot' Salzwedel en de E l b e . D a t wij i n tegenstelling tot al deze projecten het Deltagebied niet zover naar het Oosten laten doorlopen, v i n d t zijn oorzaak i n ons uitgangspunt, dat is en blijft: Engelands belang i n deze materie, Engeland dat i n eerste instantie belang heeft bij de „500 k m strook" en daarom z a l eisen dat we i n het Zuiden ook een strook bij de D e l t a aanvaarden, die reeds ligt op het gebied v a n het Middenduits en anderzijds voor het gebied ten Oosten van de Wezer maar belangstelling i n de 2e graad z a l hebben. Of het daarom de Delta, die toch al vrij groot en volkrijk wordt ook nog dat gebied ten Oosten v a n de Wezer zal toewijzen is o.i. problematisch ) . Opvallend i n dit verband is dan ook, dat volgens de geruchten over Teheran de Wezer de Oostgrens v a n Nederland zou worden. Voor we echter onze aandacht gaan concentreren op de D e l t a moeten Duitse gebieden nog dit opmerken. T e r stimulering en consolidering der divergerende tendensen zal het nodig zijn aan ieder vormen staten een eigen cultuurtaal op te leggen, die zo nauw mogelijk aansluit bij de inheemse dialecten, terwijl verder als conserverend middel voor de te scheppen toestand i n iedere staat een, liefst „bodeftfeate" dynastie is aan te stellen. De waarde hiervan is moeilijk te overschatten. D e betrokken bevolkingen hebben altijd getoond sterk aan h u n dynastieën gehecht te zijn, zo zelfs, dat daarin hoofdzakelijk de oorzaak te zoeken is v a n het feit, dat D u i t s l a n d pas zovele eeuwen later dan x
De successiestaten "ebben eigen taai tfynafa?
w
d
e
e
o
r
v
n
e
i
r
e
d
u
w
e
a
n
d
e
r
e
t e
*) Als argumenten om de grens verder naar het Oosten te verschuiven kan aangevoerd worden: 1. De petroleumbronnen van Celle en het vermoeden dat tussen Celle en Koevorden de bodem nog meer petroleum bevat. 2. 't Feit dat de uitgestrekte vrijwel onbewoonde heidevelden van Stade en Luneburg bij uitstek geschikt zijn voor aanleg van grote vliegvelden. D i t zou voor Engeland aanleiding kunnen zijn, dit gebied liever bij de Delta te voegen, dan het i n handen te laten van een Duitse successiestaat. V a n Delta zijde zou voor aanvaarding van dit gebied pleiten de omstandigheid, dat dit gebied („Luneburgerheide") nog dunner bevolkt is, en nog meer gelegenheid biedt tot landontginning dan het gebied ten Westen van de Wezer en dat klimatologisch heel het gebied tot Salzwedel voor Delta kolonisatie geschikt is. E r zou i n de betrokken Bezirke (Stade en Luneburg) volgens de maatstaf Drenthe plaats zijn voor ± een millioen Nederlanders. 42
F r a n k r i j k zich tot een eenheidsstaat is gaan ontwikkelen. E e n wel heel sprekend voorbeeld hiervan is Oostenrijk. Gehecht aan de Habsburgers hebben de Oostenrijkers, vrijwel steeds zonder protest, er i n berust, dat zij i n 1866 buiten het R i j k werden gezet. Maar zodra — i n 1919 — de Habsburgers v a n het toneel verdwenen, openbaarde zich i n Oostenrijk zó'n pro-Duitse stemming, dat alleen het krachtdadig ingrijpen v a n de Entente een aansluiting v a n Oostenrijk bij D u i t s l a n d k o n verhinderen *). , H e t is»4an ook zeker als een der flaters v a n Versailles te beschouwen, dat men toen het wegvagen der diverse Duitse d y n a s t i e ë n getolereerd heeft, daar dit wel een v a n de sterkste factoren is geweest tot samensmelting van alle Duitsers. H e t is dus zaak d i t m a a l deze fout te vermijden en integendeel gebruik te maken v a n het feit, dat de betreffende vorsten ter wille van h u n dynastieke belangen wel gedwongen zijn aan te sturen op bestendiging v a n de te scheppen toestand. O p de hier geschetste basis — die natuurlijk voor variatie i n de uitvoering vatbaar is — is het o.i. mogelijk een toestand te scheppen, die een behoorlijke kans biedt op duurzaamheid. Wanneer n m l . geen dwaas scherpe represaille maatregelen getroffen worden, krijgen we op de hier geschetste wijze een volkomen vernietiging van de Duitse aanvalsmacht, terwijl alle factoren aanwezig zijn o m i n de diverse successiestaten de bevolkingen te laten uitgroeien tot eigen nationaliteit ) en — mede door voldoende economische bestaansmogelijkheid — niet terug te doen verlangen naar de vleespotten v a n Egypte, i.c. het Groot-Duitse R i j k . Grijpen we thans weer terug naar ons uitgangspunt: het belang v a n de D e l t a hierbij, dan lijkt het ons wel duidelijk, dat een situatie als hier geschetst i n hoge mate er toe zou bijdragen o m inderdaad i n de D e l t a die toestanden te scheppen, die nodig zijn o m de voormalige Duitse delen v a n de D e l t a met de andere delen v a n de D e l t a tot één homogeen geheel te doen samengroeien, daar op deze wijze de kans op stokerijen v a n buiten af practisch geëlimineerd wordt, iets wat vooral i n de eerste — dus moeilijkste — tijd wel v a n héél grote betekenis mag heten. 2
B . De aangelegenheden van het Deltacomplex zelf. Over de enorme betekenis v a n de Delta, als de 500 k m strook voor de veiligheid v a n E n g e l a n d spraken we reeds. 1) D i t neemt niet weg, dat op dit ogenblik, na 7 jaar Naziregiem, de Oostenrijkers „ d e n verdammten Preiss" dodelijk haten. Reeds deze winter maakte mij een Oostenrijks soldaat deze typerende opmerking: „ D e n verdammten Preiss liassen wir Östreicher allen, aber der Bayer ist ein fideler kamerad". •) Over de begrippen volk, natie enz. zie men: Prof. D r . P . G e y l : „ D e klein-Nederl. traditie i n onze historiographie". 43
Nuchter als de Engelse politiek altijd is geweest kunnen we er staat op maken, dat Engeland niet zal volstaan met een vertrouwen op een opdeling van Duitsland, al ziet die verdeling er op papier nog zo geruststellend uit. Steeds zal het rekening houden met de mogelijkheid, dat er onder die diverse successiestaten toch nog weer eens een aaneensluiting tot stand zou kunnen komen. Met het oog op deze mogelijkheid van een hernieuwd Duits gevaar is het voor Engeland van het grootste belang, dat de positie van cje Delta zo sterk mogelijk zij. De punten, die hierbij wel het meest naar voren komen zijn: ie. de strategische positie van de Delta t.o. van de omgeving; 2e. de interne toestand van de Delta. i . De strategische positie.
Beêrenzin» v/d Delta.
Zo ergens dan is er hier voor Engeland reden om te denken aan de reeds geciteerde opmerking van v. Heuven Goedhart over Tsjecho-Slowakije: „Wie staten schept, moet er naar streven hun niet alleen economische , maar ook militaire verdedigbaarheid te schenken." Zoeken we dus in de buurt van de 500 km lijn naar een dergelijke zo goed mogelijk verdedigbare grens, dan valt ons in het Zuiden terstond op het vrijwel continue bergketencomplex van Hunsrück en Taunus en het daar weer aansluitende complex van de Vogelsberg. Wanneer we dan nog eens nalezen, wat generaal v. Ermel Scherer in zijn reeds meer genoemde brochure (natuurlijk met een heel andere bedoeling) zegt op blz. 28 over de Taunus en het ten Noorden daarvan gelegen complex van bergketens, dan blijkt hieruit duidelijk, dat de Hunsrück-Taunus-Vogelsberglinie een bijna ideale natuurlijke grens mag heten, van waarschijnlijk minstens even grote defensieve waarde als de Boheemse randgebergten. Voor de Oostzijde mogen we een dergelijke ideale situatie niet verwachten. Men denke slechts aan de van Duitse zijde steeds weer aangeheven klacht over de uit defensief oogpunt zo ongunstige Oost en Westgrenzen van het Rijk, omdat van de Nederlandse westkust af langs heel de Oostzee tot diep in Rusland alles eigenlijk één doorlopende laagvlakte is, met als enige onderbreking de grote rivieren ). Als best verdedigbare grenslijn vonden we de volgende: van de Noordzee af wordt de Wezer gevolgd tot de Leine, dan verder de Leine tot Neustadt, vandaar in vrijwel rechte lijn naar Hameln, vandaar weer langs de Wezer naar Höxter, waar de Oostgrens van Westfalen reeds *) De grote waarde van rivieren is overigens in deze oorlog wel weer heel sterk naar voren getreden. Terecht wijst Hk. P. in zijn (o.i. uitstekend) artikeltje „De betekenis der grote rivieren" in Vova van 9 Febr. 45, op de grote analogie in dit opzicht tussen deze oorlog en de 80-jarige oorlog. l e v e n s v a t b a a r h e i d
1
44
bereikt is, welke oostgrens Zuidwaarts wordt gevolgd tot W a l d e c k waarvan eveneens de oostgrens wordt gevolgd, aan de zuidpunt waarvan men u i t k o m t bij het Gilsenberg-gebergte, dat een sterke defensieve verbinding vormt met het Vogelbergcomplex. Wanneer men op een aardrijkskundige kaart van D u i t s l a n d deze grenslijn aftekent, ziet men, dat hier vlak achter deze grens zich een gordel v a n bergketens uitstrekt, helemaal v a n Vogelgebergte tot Osnabrugge toe (o.a. Eggegebergte en Teutoburgerwoud), terwijl het Teutoburgerwoud nog weer door het Wezergebergte als voorbastion beschermd wordt. Pas bij M i n d e n bereikt zodoende de grens de laagvlakte d.w.z. op de plek, waar het Duitse gebergte het allerverst naar het Noorden i n de laagvlakte doordringt. Over meer dan 200 k m blijkt deze oostgrens dus beschermd door bergketens, slechts 130 k m ervan loopt door de laagvlakte, waar hij dan nog de beste daar mogelijke verdedigingskans biedt door zijn samenvallen met een grote r i v i e r : de Wezer. M e n denke hierbij slechts aan de hoge waarde i n militaire kringen gehecht aan de Gelderse IJsel als verdedigingslinie»). A l is dus deze Oostgrens uit strategisch oogpunt met i n die mate ideaal te noemen als de Zuidgrens, het w i l ons toch voorkomen, dat hier toch wel het m a x i m a a l mogelijke bereikt is en dat een aldus verlopende grens i n behoorlijk bevredigende mate voldoet aan de door Goedhart geformuleerde eis v a n militaire verdedigbaarheid. Met die militaire verdedigbaarheid is natuurlijk nog niet alles gezegd over de strategische positie van de Delta, maar voor een schets als deze is het o.t. toch wel voldoende. 2. De interne toestand van de Delta. Nederlands eer I n verband met de mogelijkheid v a n herleving v a n het Duitse gevaar moet het verder voor Engeland een eis v a n de eerste grootte heten, dat het D e l t a gebied over zijn gehele oppervlakte zo volledig en liefst zo spoedig mogelijk ont-Duitst wordt. Hoe k a n Engeland dit bereiken?
S^.?.
Geheel i n zijn historische lijn zou het liggen, wanneer E n g e l a n d deze taak opdraagt aan een „ b e v r i e n d e " kracht. Zonder verder betoog z a l het wel duidelijk zijn, dat Engeland hier i n Nederland „ d e kracht tot zijn beschikking heeft, die deze taak op zijn schouders zal moeten nemen, Nederland, dat wat zijn bevolking betreft een homogeniteit vertoont als maar heel weinig andere staten i n E u r o p a en verder met het te ontduitsen gebied een hoge mate v a n affiniteit bezit! De taak, waarvoor Nederland hier komt te staan is zo enorm, dat zowel Engeland als wijzelf gedwongen zijn ons af te vragen: kan Nederland deze taak aan zonder er onder te bezwijken. L e t t e n we er alleen maar op, dat i n het betrokken Duitse gebied ong 16 millioen mensen wonen tegen i n Nederland zelf 9 millioen. ) De oorlog heeft dit inzicht wel zeer bevestigd.
l
45
Kan België meehelpen?
N u is deze taak niet zó overweldigend als het op het eerste gezicht lijkt. Zoals verderop nog wel z a l blijken is bij een groot deel, we mogen zelfs wel zeggen bij het overgrote deel van die ong. 16 millioen, het Hoogduits niet veel meer dan een betrekkelijk dunne laag vernis, die zich met t a k t en geduld vrij gemakkelijk laat verwijderen. Maar met dat a l : zwaar, zeer zwaar is en blijft deze taak, zó zwaar dat met het oog op de door Engeland gewenste spoed, bij de Engelse autoriteiten wel de vraag moet -j . j ggigig bij deze taak niet meehelpen ? We hebben reeds genoeg over de binnenlandse toestand i n België gezegd om deze vraag te beantwoorden met de wedervraag: België met zijn heksensabbath? ) . W i l t ge België als krachtfactor naar buiten doen optreden dan zult ge eerst die heksensabbath moeten liquideren en pas dan en dan ook nog maar in zover België kan optreden ah Neder-Weslgermaanse staat, is het i n staat om samen met Nederland als krachtsfactor op te treden t.o.v. de betrokken ex-Duitse gebieden. jj België dit als Romaanse staat niet vermag, bewijst zonneklaar het fiasco v a n E u p e n en Malmedy. Meesterlijk helder wordt dit getekend ; het boekje ,,Die Verbreitung der hochdeutsche Schriftsprache i n
r
z e n
£ a n
1
Het boekje verbreituiig der hoch-
a t
n
scnr!ft! S ü d - L i m b u r g " , waarnaast i n dit boekje even helder als contrabeeld gesprache tekend wordt, hoe i n diezelfde periode van ong. 25 jaar Nederland er i n Limiburg * slaagde de Oosthelft v a n Z u i d L i m b u r g volkomen te ont-Hoog-Duitsen, omdat Nederland een Neder-Westgermaanse staat is. Hoe k a n Engeland dus deze Belgische heksensabbath liquideren? D e oplossing, die zich hier het eerst naar voren dringt, is die v a n Talleyrand, die immers i n 1830 voorstelde splitsing volgens de taalgrens. B e l g i ë W e zagen echter reeds, dat Engeland zich positief hiertegen verzette, « het genoeg betreurend, dat reeds de Kanaalstrook met zijn havens bêsaan! (o.a. Duinkerke) bij F r a n k r i j k gekomen was ) . Zien we verder op een staatkundige kaart de ligging v a n België t.o.v. de verdere delen v a n de Delta, dan blijkt, dat afscheuring v a n W a l l o n i ë voor de D e l t a strategisch een heel ongewenste toestand schept door de volkomen rechthoek, waarmede dan de grens bij A k e n zou gaan insprin*) In het kader van een brochure als deze is het niet mogelijk gedetailleerd in te gaan op al de kwesties die samenhangen met het probleem België. W e zijn dus gedwongen hier ons te beperken tot een min of meer schematische en daardoor wel wat simplistische uiteenzetting. Voor verdere uiteenzetting hieromtrent verwijzen wij naar onze brochure „België, een Europese noodzaak", waarin wij aan de hand van statistisch materiaal deze kwesties uitvoeriger besproken hebben. ) Wanneer we zien, dat het Frankrijk van de Gaulle, zodra het zich maar weer even roeren kan, zijn eigen (imperialistische) gang wil gaan (eisen van de „natuurlijke" Rijngrens enz.) en allerminst bereid blijkt met Engeland i n één schuit j e te varen, is het wel niet erg waarschij nlijk te achten, dat Engeland thans meer lust zou gevoelen dan i n 1830 om Wallonië bij Frankrijk te laten komen. d
1
m M
2
2
46
gen. Strategisch bezien is het wel haast een noodzaak voor de Deltagroep, dat België Wallonië behoudt. Economisch is dit haast nog sterker. België is economisch tot een zo volkomen eenheid gegroeid, dat het wel nog als geheel in een groter verband kan worden opgenomen, maar niet meer uit elkaar gescheurd kan worden zonder de bevolking van beide delen volkomen te verpauperiseren. Voor Antwerpen b.v. zou het betekenen: verlies van heel zijn Waalse achterland, een ramp, die het welhaast even zwaar zou treffen als indertijd de sluiting van de Schelde. Honderdduizenden Vlamingen zouden hierdoor gebroodroofd worden. Noem daarnaast ook Brussel, dat van centrum van de huidige Belgische staathuishouding zou afzakken tot de positie van grensplaats. Niemand heeft bovendien nog een bevredigende oplossing aan de hand gedaan voorliet Brusselse probleem bij zo'n scheuring Deze 2 ieder voor zich wel duidelijk sprekende voorbeelden geven nog slechts een zwakke afschaduwing van de economische ontreddering, die het gevolg zou zijn van de scheuring van de huidige Belgische staat. Zagen we in ons eerste hoofdstuk, hoe tóch reeds na deze oorlog in België en vooral in Vlaams-België met zijn 325 inwoners per km , een economische crisis dreigt, bij deze scheuring ontstaat een dergelijke economische ontreddering, dat dit gebied j arenlang vleugellam dreigt te worden. Met Engelands bedoeling, dit gebied zo spoedig mogelijk als krachtsfactor in te zetten is dit al heel weinig in overeenstemming. Evenmin als het dit is met ons aller verlangen hier in West-Europa zo spoedig mogelijk weer geordende economische toestanden in het leven te roepen. Is het echter mogelijk in België orde en rust te herstellen, wanneer Vlaanderen en Wallonië samen moeten blijven gaan? Ook hier zal het antwoord moeten luiden: ja, mits ook hier migratie wordt toegepast. Feitelijk zal België zich toch reeds voor de noodzaak van emigratie gesteld zien, ook zonder dat er sprake zou zijn van een Delta-bond. Oorzaak hiervan is de Waalse industrie, waarvan we reeds bespraken, dat deze een zeer donkere toekomst tegemoet gaat. Ook al neemt de bevolking van dit Waalse industriegebied reeds af op een voor een normale volkssamenstelling verontrustende wijze, het gaat toch niet snel genoeg om gelijke tred te houden met de onttakeling van die industrie. Een groot deel van die bevolking zal dus wel gedwongen zijn naar elders af te vloeien. Echter waarheen? Theoretisch zijn hier twee mogelijkheden: naar het Noorden, dus naar het toch reeds overbevolkte Vlaanderen of naar het Zuiden, naar Frankrijk. Zelfs al bestond er geen Delta, dan was het toch dui2
*) Zie Dr. Blankenstein in „Woelig België" blz. 21: „De oplossing van het probleem van Brussel is nu eenmaal het neteligste en minst ontgonnen vraagstuk der nationale politiek in België."
47
•
Migratie noód^ ™ zakelijk. 31
delijk, aan welke oplossing hier de voorkeur gegeven zou dienen te worden. "BCTIdergelijke migratie wel wat heel radicaal vindt, moge het volgende ethïsch f - bedenken. motiveerd. Ook bij de geschilderde aftakeling v a n de Waalse industrie en nog meer bij de scheuring volgens de taalgrens zullen vele honderdduizenden o m den brode tot migratie gedwongen zijn. H o e zal dit echter gaan? Vrijwel zeker volgens het oude liberale principe v a n laisser faire, laisser aller, een ongeleide, individuele migratie met al het daaraan verbonden nameloze leed voor a l die honderdduizenden vrijwel geheel verpauperden. Daartegenover staat bij wat hier voorgesteld wordt, een geleide migratie, onder verantwoording en garantie v a n de betrokken staat of staten, zodat hier bij a l de voor de betrokkenen eraan verbonden onaangenaamheden toch tenminste niet ook het spook v a n broodsgebrek en verpaupering komt te grijnzen. D e analogie met het Sudetenvraagstuk i n Tsjecho-Slowakije is hier wel duidelijk. Feitelijk is hier nog eerder aanleiding tot een consequente doorvoering v a n het overbrengen der W a l e n , omdat deze immers met open armen ontvangen worden i n h u n „ g r a n d e patrie" F r a n k r i j k , dat een dergelijke bloedtransfusie brood en brood nodig heeft. W o r d t op deze wijze de Belgische heksensabbath geliquideerd, dan k o m t België als welkom gelijkwaardig partner te staan naast Nederland bij de taak tot ontduitsing v a n de betrokken Oostelijke gebieden. D a n wordt de toestand voor Engelands doel inderdaad heel wat gunstiger, omdat dan tegenover de p l m . 16.000.000 ex-Duitsers een actieve kracht v a n 14—15.000.000 Hollanders en Belgen k o m t te staan (i.p.v. 9.000.000) ) . e
e
n
e
1
Thans gaan we onze aandacht wijden aan het nieuwe Oostland v a n het Deltagebied en eens kijken, welke factoren daar te vinden zijn, waarvan E n g e l a n d voor zijn doel gebruik k a n maken. L a t e n we beginnen met het ethnisch-linguistische element. Reeds bespraken we bij de dialectische indeling v a n de vastelands Westgermaanse ruimte, dat een v a n de hoofdzones was het Noordduits of Nederduits waartoe ook het Nederlands behoort. Ons Nederlands ) De Walen worden dan bij deze berekening niet als „ a c t i e v e " kracht beschouwd ook al zou een gedeelte van hen i n België achterblijven. A n derzijds is het hier genoemde getal van ex-Duitsers het aantal inw. der betrokken streken vóór de oorlog. Hierbij is dus geen rekening gehouden met de oorlogsverliezen (? 10%), ook niet met de uitdunning, die het gevolg zal zijn van de verwijdering van niet te handhaven elementen {Nazi's en Hoog-Duitse chauvinisten) en het vertrek van hen, die met de verplaatsing van industrieën (b.v. i n het Ruhrgebied) tegelijk verdwijnen. E e n totale uitdunning van op zijn minst een 25% is dus wel waarschijnlijk. %
48
heeft zich als kuituurtaai kunnen handhaven tegenover het Hoogduits. D e andere Nederduitse dialecten, waaronder i n de eerste plaats wel is te noemen het L ü b e c k s , dat als de officiële Hanzetaal omstreeks het begin v a n de 16e eeuw ook als een volslagen cultuurtaal beschouwd mocht worden, zijn niet zo gelukkig geweest en hebben (in de steek gelaten door de Nederlanders, die met hun opbloei i n de 17e eeuw hun taalgenoten juist zo enorm veel hadden kunnen helpen) het onderspit moeten delven tegen het Hoogduits. N i e t zonder tegenstand echter: pas tegen het eind v a n de 18e eeuw k a n men zeggen dat het Nederduits volledig is teruggedrongen tot de rang v a n streekdialect. A l s zodanig echter is het vooral op het platteland tot op den huidigen dag springlevend gebleven en toont het nog een zeer sterk verband met de dialecten i n de Nederlanden. Bezien we een dialectenkaart van dit Nederduits ) dan vinden we v a n de Nederlands-Duitse staatsgrens geen spoor terug, zelfs niet i n de onderverdeling van de dialecten. Heel duidelijk is dit aangetoond door Otto Bremer i n zijn artikel „ B i l d e t die Reichsdeutsche Staatsgrenze gegen die Niederlande und Belgien eine Sprachscheide?" i n „ D e u t s c h e E r d e " Jaargang I (1902). (De conclusies die hij er echter uit meent temogen distilleren, zijn voor ernstige critiek vatbaar.) W a t we wel vinden is een splitsing i n Nedersaksisch en Nede.rfrankisch. Nederspksisch is alles wat ligt ten Oosten en Noorden van de lijn Harderwijk-Zutphen-Duisburg tot bijna bij Siegen waar de lijn ombuigt om i n licht N . O . richting te verlopen naar de Wezer, zo, dat het Waldecks er nog binnen valt. T e n Westen en ten Zuiden van dit Nedersaksisch ligt het gebied van het F r a n k i s c h , waarvan het Neder-Frankisch heel de rest v a n Nederland en V l a a m s - B e l g i ë omvat p l u ; i n D u i t s l a n d nog de strook bewesten de lijn Aken-Dusseldorp. V a n de ten zuiden hiervan volgende Frankische dialecten is het R i p u a risch") een eerste overgang naar het Middenduits en behoren het Moezelfrankisch en het Hessisch-Nassaus al grotendeels tot het Middelduits. 1
) Zie overzichtskaartje op blz. 87. *) E r is de laatste decenniën nog al meningsverschil geweest tussen de taalgeleerden over het Ripuarisch. Brockhaus i n de uitgave van 1900 noemt het i n de tekst (band I V blz. 994) een overgangsdialect en kleurt het i n de bijbehorende kaart als Nederwestgermaans. Sedertdien werd het i n Duitsland mode dit gebied tot de z.g.n. Benratherlinie (van Aken naar Benrath (ten Z . van Dusseldorp) en dan naar Siegen) geheel bij het Hoogduits te rekenen. J a men ging daar ten slotte zelfs zover alles wat bezuiden de Verdingerlinie ligt (van Leuven over Weert, Venlo en Uerdinger bij Krefeld naar Wipperfurth, waar de Benratherlinie bereikt wordt) bij het Hoogduits te annexeren. Vooral tijdens het Nazi-regiem was 3
4
49
Deze indeling betreft, zoals gezegd, de plaatselijke dialecten, niet de cultuurtalen, het Nederlands en het Duits, wier scheiding momenteel volkomen met de staatsgrenzen samenvalt. De toenemende invloed van die cultuurtalen op de plaatselijke dialecten is zeker niet te onderschatten, maar opmerkelijk is, dat desondanks nog steeds de bevolking aan weerszijden van de staatsgrens zich bewust is van de overeenstemming in dialect en mensenslag. Voor het Frankische gebied bezuiden de Rijn verwijzen wij daarvoor naar de uitlating van het program van „Frankenland" in het eerste nummer van dit blad (van October 1943), waar verteld wordt, dat ieder uit de bedoelde streek wel eens gevoeld heeft, „dat een Limburger, een Brabander (hetzij Belg of Nederlander) en een Rijnlander niet alleen heel goed met elkaar overweg kunnen, maar dat ze feitelijk hetzelfde zijn" ). .Voor het Nedersaksische gebied hebben wij dergelijke uitlatingen zelf herhaaldelijk vernomen uit de mond van Twentenaren, zowel als van Bentheimers en Groningers. De nauwe samenhang tussen deze gebieden bewesten de Wezer en Nederland en België beperkt zich overigens niet alleen tot de linguistischethnische factor. Er is bijna geen enkel van de voor het menselijk denken - of handelen van gewicht zijnde factoren, waarvan niet hetzelfde gezegd kan worden. Het is onnodig een uitvoerige opsomming hiervan te geven. Uitvoeriger en vooral deskundiger dan wij dit zouden vermogen is dit geschied in het onder persoonlijke redactie van den heer Seysz Inquart staande tijdschrift „Westland" en het daarmede parallel lopende boek „Deutsch1
dit mode, waarmede de politieke achtergrond zich wel laat bevroeden. Daartegenover staat de jongste ons bekende Ned. studie op dit gebied, van D r . Brandt, leraar Lyceum te Baarn, die zo vriendelijk was ons zijn nog niet gepubliceerde studie ter inzage te geven. Deze komt tot de slotsom, dat ondanks een aantal overgangsverschijnselen het Repuarisch als geheel onbetwistbaar tot het Nederwestgermaans behoort. Op grond hiervan lijkt het ons vooralsnog het meest verantwoord ons te blijven houden aan de kaart van Brockhaus van 1900, gelijk we dan ook deden op het kaartje in deze brochure. *) Opdeze uitlating van dit N . S . B . blad is slechts één aanmerking te maken: de Brabanders hadden hier niet genoemd mogen worden. Maar overigens werd mij door verschillende goed nationaal gezinde personen, die de toestand in het Zuiden grondig kennen, bevestigd, dat inderdaad de Belgische en Nederlandse Limburgers met de aangrenzende Rijnlanders volkomen hetzelfde slag mensen zijn en zich hun verwantschap bewust zijn. U i t diezelfde kring werd mij de opmerking gemaakt, dat men in „ h e t Zuiden" duidelijk drie groepen kan onderscheiden: de Vlamingen (in hoofdzaak ten Westen van de Schelde), de Brabanders (in de provincies Brabant, Antwerpen en Noord-Brabant) en de Limburgers (in Belgisch en in Ned. L i m b u r g plus het daaraan grenzende deel van Rijnland).
5°
land u n d der W e s t r a u m " ) . W a t v a n deze zijde onder het volgens h u n betoog zo sterk homogene „ W e s t l a n d " of „ W e s t r a u m " verstaan wordt, is aan geen twijfel onderhevig. Reeds i n het eerste nummer v a n dit tijdschrift (van ong. J u l i 43) werd onze aandacht getrokken door 2 uitklapkaarten, een v a n heel Westland en een v a n „ d i e Niederlande". U i t de eerste kaart blijkt, dat de redactie als oostgrens v a n dit Westland, of zo als wij het ook mogen omschrijven „ d e noordhelft v a n het rijk v a n L o t h a r i u s " zich ongeveer de Wezer denkt, terwijl op de 2e kaart „ d i e Niederlande" eveneens als tot aan de Wezer zich uitstrekkende worden getekend. W i e soms mocht menen, dat onzerzijds slechts als gevolg v a n het ons hier bezighoudende onderwerp dit erin gezien werd, mogen wij verwijzen naar een recensie v a n dit nummer i n het op volkomen N . S . B . standpunt staande maandblad „ N e d e r l a n d " . I n deze recensie wordt uitdrukkelijk geconstateerd, dat op deze kaart de Nederlanden als tot de Wezer reikende getekend staan. I n dit boek en dat tijdschrift v i n d t men een schat v a n wetenschappelijk hoog staande artikelen, die de samenhang v a n de delen van dit gebied betogen op aardrijkskundig, economisch ethnografisch en ander terrein. H e t is wel curieus, dat terwijl wij als postulaat v a n de Engelse diplomatie vonden de noodzaak v a n het samengaan v a n de stroken v a n de Noordzeedelta, v a n Duitse zijde zo duidelijk en nadrukkelijk de bewijzen aangedragen worden voor de vergaande saamhorigheid v a n deze gebieden op practisch alle terrein. H i e r blijkt wel heel sterk het „les e x t r è m e s se touchent" hoezeer ook „ b i e n é t o n n é de se trouver ensemble". E r blijkt dus wel een sterke affiniteit te bestaan tussen de oude en nieuwe delen v a n de delta, waarvan voor het beoogde doel een dankbaar gebruik gemaakt z a l kunnen worden. E e n volgende factor waarop gelet zal dienen te worden is l
3. De staatkundige status van de Delta. D i t is een punt v a n heel veel gewicht. Gezien Engelands verlangen v a n de D e l t a een krachtig homogeen bolwerk te maken tegen uit Centraal E u r o p a of verderop dreigende gevaren, zal men wel beginnen met te verwachten, dat hier een krachtig gecentraliseerde staat gevormd zou worden. T o c h moet een dergelijk streven met klem ontraden worden. Dadelijk komt ons hier immers voor den geest, hoe n a de vorige overstroming v a n E u r o p a iets dergelijks gebeurde, toen i n 1815 Nederland, gesteld voor een soortgelijke taak als thans, België zich zag toegewezen als „ a c c r e s s e m e n t de territoir" en hoe op ) Door deze vermelding weet ieder dadelijk i n welke hoek van het politieke spectrum deze bronnen zijn te plaatsen. J
51
dat 1815 een 1830 volgde. Thans, n u het gaat om een zo veel groter gebied, dreigt dit gevaar ook i n overeenkomstig grotere mate en vrijwel allen zullen we overtuigd zijn, dat een hernieuwd 1830 ditmaal wel eens heel ons zelfstandig volksbestaan zou kunnen wegvagen. D i t is natuurlijk het tere punt, waar alles om draait. De oplossing een eenheidsstaat, waarbij aan een der delen alle andere als „accressement de territoir" worden toegevoegd hadden we reeds gelegenheid af te wijzen als bij voorbaat ten ondergang gedoemd, dus ook voor Engelands oogmerken ondoelmatig. E e n volkomen onafhankelijk naast elkaar staan der afzonderlijke staten strookt ook niet met Engelands oogmerk hier i n de D e l t a een stevig bolwerk te vormen. E r bestaan echter ook nog tussenvormen, die al naar de graad van samenwerking ondergebracht kunnen worden onder de naam van statenbond of bondstaat. Deze tussenvormen zijn bovendien een typisch Germaans verschijnsel: de Engelse staat is i n de middeleeuwen uit een dergelijke bond van 7 staten samengegroeid, i n D u i t s l a n d zagen we de laatste eeuw uit een statenbond eerst een bondstaat groeien, welke pas de laatste 10 jaar bezig was zich om te vormen tot een werkelijke eenheidsstaat. Ook de U . S . A . zijn — zij het i n enigszins andere v o r m — hiervan een voorbeeld; het hele complex is onderverdeeld i n ongeveer 50 staten, met vrij ver gaande autonome bevoegdheden. Vergeten we hier ook.niet de Nederlandse republiek met 7 deelnemers, waaruit het koninkrijk' der Nederlanden groeide. Tegenover deze voorbeelden v a n welslagen v a n deze vorm van samenwerking staat i n de Germaanse landen slechts één geval van m i s l u k k i n g : S c a n d i n a v i ë . Maar hier zijn de oorzaken duidelijk aan te wijzen: de grote tekortkomingen v a n den Deensen koning, die i n het begin van de 16e eeuw de Zweden dwongen i n verzet te komen en zich los te maken van de band met Denemarken. De band v a n Noorwegen met Denemarken bleef echter gehandhaafd tot n a 1800 en werd toen pas door druk van buitenaf (congres v a n Wenen) verbroken. Merkwaardigerwijze (gelijk we trouwens reeds bespraken) beginnen de 3 Scandinavische landen juist i n onze tijd weer duidelijk tekenen v a n samengroeiing te vertonen. • Ook al zijn er onbetwistbaar zeker gebreken i n dit systeem aan te tonen, gelijk tegenwoordig van Duitse zijde mode is te doen (zie b.v. de academische lezingen van K u r t R a b l , i n Utrecht i n 1941 gehouden en later verschenen onder de t i t e l : Idee en gedaante v a n het Grootduitse Rijk), toch mag met deze serie voorbeelden voor ogen wel gezegd worden, dat het i n de Germaanse wereld volkomen zijn bestaansrecht bewezen heeft, zij het dan ook als overgangsvorm. Waar het dus onmogelijk moet heten n u reeds i n de D e l t a een eenheidsstaat te vormen, is het wel aangewezen hier een statenbond of bondsstaat te vormen. Welke v a n beide vormen voor dit ogenblik de beste 52
oplossing zou zijn is een kwestie v a n gedetailleerd onderzoek der aanwezige factoren, wat hier dus buiten beschouwing kan blijven. Slechts zal hierbij wel als vooruit vaststaand aangenomen moeten worden: 1° Engeland zal onvoorwaardelijk moeten eisen, dat strategisch de D e l t a een hechte eenheid vormt. 2° I n verband hiermede zal een economische eenheid van dit gebied ook wel een noodzaak blijken: een militaire en tolunie zal dus wel het m i n i m u m v a n samenwerking zijn. A a n de andere zijde staat bij deze v o r m v a n samenwerking vast, dat aan de samenwerkende partijen een grote mate van autonomie overblijft. Met het oog op de voormalige Duitse gebieden, zowel als wegens de gevoeligheden, die tussen België en Nederland bestaan, heeft dit grote betekenis. Voor de voormalige Duitse gebieden heeft dit systeem het voordeel, dat voorkomen wordt, dat ze zich als overwonnen en geknecht land gevoelen, een nadeel is echter, dat hierbij de mogelijkheid bestaat, dat ze zich door die autonomie ontwikkelen i n een richting, die niet strookt met Engelands inzichten. E r zullen dus bij voorbaat een reeks maatregelen getroffen moeten worden om dit te voorkomen. O m te weten welke maatregelen hier mogelijk en nodig zijn, moeten we dit ex-Duitse gebied nog een bekijken. U i t de statistische gegevens blijkt, dat het betrokken gebied economischaardrijkskundig i n 2 sterk v a n elkaar afwijkende delen uiteenvalt. Heel duidelijk k a n men dit zien, wanneer men op een kaart de bevolkingsdichtheid v a n de verschillende Kreise van dit gebied noteert en dan bedenkt, dat streken met een bevolkingsdichtheid onder het gemiddelde v a n 't hele Duitse R i j k gemeenlijk zuiver agrarisch zijn, terwijl cijfers boven het Rijksgemiddelde naar gelang v a n hun hoogte wijzen op de graad van industrialisatie v a n het betrokken gebied. Dadelijk valt dan op, dat men een lijn kan trekken, die i n hoofdzaak de Rijnland-Westfaalse grens volgt maar bij R i j n l a n d voegt het Westfaalse deel v a n het Roergebied. Deze lijn blijkt 2 gebieden te scheiden v a n totaal andere economische structuur: i n Rijnland Kreise met een ongelooflijk hoge bevolkingsdichtheid, ten Noorden v a n die lijn slechts sporadisch een Kreis met een bevolkingsdichtheid die het rijksgemiddelde haalt, j a er zijn er daar zelfs verschillende die nog niet de helft van het rijksgemiddelde hebben. V o o r a l opvallend is dit voor de streek Hannover-Oldenburg. O m U niet te veel met cijfers te vermoeien daarover slechts het volgende. I n 1940 waren i n dit gebied slechts 2 steden v a n boven de roo.000 inwoners: Wilhelmshaven met 114.000 inwoners en Osnabrugge met 107.000 inwoners. Wilhelmshaven dankt zijn betekenis uitsluitend aan de oorlogshaven waarmede het staat en valt, heeft geen verband met het omliggende landschap. 53
dunne be- ^ i i i i de toestand v a n het landschap zelf moet dus voiking in Wilhelmshaven bij deze beschouwing uitgeschakeld worden. O m zo het Han- dadelijk te noemen reden doen we dit ook met de 4 industriële Kreise bij Osnabrugge. W e zien dan, dat i n heel dit landschap v a n 17.300 k m dus r u i m half de oppervlakte v a n Nederland i n 1900 woonden 55.2 per k m i n 1933: 67.2 en i n 1940: 72.3 per k m . D i t is amper de helft van het Rijksgemiddelde op diezelfde tijdstippen. N o g duidelijker gaan echter deze cijfers spreken, als we ze leggen naast die v a n Drenthe (ons standaardvoorbeeld) 1900: 56 inw. per k m ; 1940: 93.7. D a a r Drenthe geen grote steden heeft en geen industrie, hebben we i n bovenstaand staatje Wilhelmshaven en de 4 Osnabrugse Kreise uitgeschakeld, waardoor we dit gebied n u volkomen zuiver met Drenthe kunnen vergelijken. W e stellen dan vast: I I n 1900 waren Drenthe en Hannover-Oldenburg gelijk bevolkt (56 en 55.2); II I n 1940 was de verhouding geworden 93.7—72.3 m.a.w. de Duitse streek is i n deze periode sterk bij Drenthe achterop geraakt. (Door de Duitse overheid volkomen verwaarloosd); I I I I n doorsnee is de bodemstructuur i n deze streken minstens gelijk te achten aan die i n Drenthe, vooral daar i n Hannover-Oldenburg uitgestrekte zeekleigronden (de ,,Marschen") erbij zijn inbegrepen, die immers i n Drenthe geheel ontbreken. H i e r u i t is de volgende conclusie te trekken: Met volledige handhaving van het agrarisch karakter v a n deze streken k a n dus bij de huidige stand der landbouwwetenschap ook hier het bevolkingscijfer worden opgevoerd tot 100 per k m . D i t betekent dat de bev o l k i n g aldaar nog met 27.3 per k m k a n stijgen. Op een oppervlakte v a n 17.300 k m betekent dit 473.000 i n w o n e r s o f m e e r d a n Va d e r h u i d i g e b e v o l k i n g . H e t is wel duidelijk dat, als-dit gebied toevertrouwd wordt aan de zorg v a n de Nederlandse Heide M i j . , hier binnen 10 jaar een half millioen Nederlanders i n de landbouw een behoorlijk bestaan kunnen vinden. Z o u het gebied tussen Wezer en E l b e ook nog bij de D e l t a komen, dan vinden we daar een nog dunnere bevolkingsdichtheid, dus nog meer vestigingsmogelijkheid voor Nederlanders ). Westfalen vertoont niet zo'n opvallend beeld. N a afscheiding v a n het Roergebied blijkt het een bevolkingscijfer te hebben dat even boven het Rijksgemiddelde ligt. Wanneer men daarbij echter bedenkt, dat over Westfalen verstrooid liggen een aantal m i n of meer betekenende industriecentra met bijbell
0
0
r
e
e
n
u i s t
n
z
c
n
t
n
2
2
2
2
2
2
2
1
x
) Hier is zelfs plaats voor meer dan één millioen mensen.
54
horende bevolkingsophoping, dan is hieruit bij voorbaat de gevolgtrekk i n g te maken, dat ook i n Westfalen nog hele streken moeten zijn met een zo geringe bevolkingsdichtheid, dat ook hier plaats is voor vestiging v a n een Nederlandse landbouwbevolking. Inderdaad blijkt dit het geval; vooral i n het B e z i r k Munster blijken nog hele streken, waar bij beter aanpakken v a n de bodemcultuur nog aan heel wat mensen op zuiver agrarische basis een bestaan is te verschaffen. I n aansluiting aan dit aardrijkskundig—economisch zo sterk uiteen- indeling lopen, stellen we ons voor, dat het bewuste gebied gesplitst wordt i n S^uitse 2 staten met als grens de zo even genoemde lijn, dus i n hoofdzaak de gebied, bestaande grenslijn tussen R i j n l a n d en Westfalen, die bij Siegen i n dezelfde richting doorgetrokken wordt tot de Taunusgrens i n het Zuiden bereikt wordt. H e t ten Zuiden (en ten Westen) v a n deze lijn gelegen gebied zullen we voor het vervolg Rijnstaat noemen, terwijl we de Noordelijke staat, waarin komen te liggen Dillenburg, W a l d e c k - P y r m o n t en L i p p e - D e t m o l d voortaan Lippe-Nassau zullen noemen. I n verband met de volkrijkheid v a n deze Rijnstaat (ong. 1054 millioen) zou het misschien wenselijk kunnen blijken deze nog weer i n t w e e ë n te splitsen. V o o r het ogenblik gaan we daarop echter niet i n '). Thans dus de v r a a g welke maatregelen zijn i n deze 2 staten nodig en mogelijk om ze zo snel mogelijk te ontduitsen. *) E e n andere schikking zou zijn: * 1. Luxemburg-Nassau. Luxemburg Trier Koblenz Hessen-Nassau (deel) Keulen (rechts van de Rijn) 2. Rechtstreeks bij België. Dusseldorf (deel) Aken (deel) Keulen (links van de Rijn)
km
2
inw.
2.586 5.323 5.678 2.716 2.012 18.315
297.000 463.100 763.000 285.000 330.600 2.138.600
1.302 3.163 1.965 6.330
594.600 367.200 1.214.100 2.175.900
± 3.300 ± r.550 ± 4-850
± 3.500.000 ± 2.200.000 ± 5.700.000
3. Roergebied. I n Rijnprovincie I n Westfalen
55
Maat- Gelijk bekend zijn er op het ogenblik hier i n Nederland sterke stromingen, ontdultsin" die hele streken van D u i t s l a n d willen annexeren en dan. i n één adem hieraan toevoegen: en dan moeten alle Duitsers tot de laatste man toe dat gebied verlaten. N i e t alleen van ethisch standpunt is dit systeem v a n volledige uitdrijving te veroordelen, ook v a n zuiver practisch standpunt menen wij dit als dom en onbesuisd te moeten kwalificeren '). U i t wat we tot nog toe bespraken is wel voldoende gebleken, dat we het middel van migratie, waar nodig zeker niet v a n de hand wijzen, we hebben het immers zelf het complement, het noodzakelijk complement v a n het ethnisch principe genoemd. Maar hieruit volgt vanzelf dat het alleen maar een aanvullend middel mag zijn. Op het principe van migratie zullen we zo dadelijk nog verder ingaan, hier willen we er alleen op wijzen, dat bij wat de zo even genoemde stroming w i l , moeilijk meer van een aanvullend middel gesproken k a n worden: i n de D e l t a zouden hierbij blijven de 14, zeg voor ons part 15.000.000 Dietsers van Nederland en België en verwijderd zouden worden ongeveer 3~rnillioën Walen plus minstens' 16 millioen „ D u i t s e r s " . H i e r wordt inderdaad gedaan de stap „ d u sublime au ridicule". Dat de weerkracht van de D e l t a zowel m i l i t a i r als economisch door een dergelijke maatregel uitermate zou worden geschaad, is wel zo glashelder, dat er (gelukkig maar!) geen denken aan is, dat E n g e l a n d zo iets i n dit gebied zou dulden. D o m bovendien zou zo'n maatregel zijn, omdat, gelijk we bespraken, de bevolking van die gebieden ons zo n a staat, dat er maar een heel klein beetje takt nodig is om i n afzienbare tijd uit de overgrote meerderheid dier bevolking volslagen Delta-ers te doen groeien (let wel Delta-ers geen Hollanders! of Rijksnederlanders) ) , massa™ Verwerpen dus de maatregel der massale leegruiming, als wel aanl e e g - vaardbare maatregel ter voorkoming v a n separatistische neigingen, ruiming. i j n we op de richtlijnen, die we ook voor de andere Duitse successiestaten aangaven. 2
w
w
e
z e
) Zie het artikel Annexatie ? — Waanzin! i n deze brochure. ') Ook wanneer de volledige uitdrijving beperkt blijft tot de streken vlak langs de Nederlandse grens, die meestal den annexionisten voor ogen staan en waarschijnlijk omstreeks 1 y millioen inwoners tellen, blijven we onze bezwa en hiertegen onverminderd handhaven, gelijk we uiteen gezet hebben in ons artikel „Annexatie? — W a a n z i n ! " Met nadruk zij er hier nogmaals op gewezen, dat juist die bevolking vlak langs de huidige Nederlandse grens degenen zijn, die (op kleine uitzonderingen na) het makkelijkst en het spoedigst door Nederland geassimileerd kunnen worden, en voor een deel reeds vóór deze oorlog en tijdens deze oorlog zelfs voor een groot deel wensten in het Nederlandse Staatsverband opgenomen te worden. l
2
r
Eveneens met nadruk wijzen we erop, dat wat we hier bespraken over assi56
I n de eerste plaats zal natuurlijk hier het Hoogduits als cultuurtaal vervangen moeten worden door het Nederlands. Daar, gelijk we zagen, Lippe-Nassau zo goed als geheel, en de Rijnstaat voor het grootste deel liggen i n het gebied v a n het Nederduits, z a l de bevolking v a n deze gebieden al heel spoedig merken, dat het Nederlands veel dichter staat bij hun plaatselijke dialecten dan het Hoogduits en zal de jongere generatie, die op school Nederlands geleerd heeft al spoedig en practisch ongemerkt zich op het Nederlands als cultuurtaal overschakelen, net als dit i n Oost-Zuid-Limburg is geschied. I n de tweede plaats moeten we zorgen, dat, net als i n de andere Duitse successiestaten, ook hier betrouwbare „ b o d e n f e s t e " d y n a s t i ë n aan het hoofd v a n deze staten komen. D e waarde van zo iets als conserverend element k a n o.i. moeilijk te hoog worden aangeslagen. H e t is niet moeilijk dergelijke d y n a s t i e ë n te vinden. V o o r Lippe-Nassau, waarin, gelijk we zagen, liggen Dillenburg, W a l d e c k P y r m o n t en L i p p e - D e t m o l d , is natuurlijk de aangewezen dynastie ons kroonprinselijke paar, dat overigens ook persoonlijk alle eigenschappen bezit om de bevolking v a n de betrokken staat aan zich te binden, terwijl tevens door deze personele unie de band met Nederland nog sterker wordt toegehaald. V o o r Rijnland lijkt ons de bodenfeste dynastie gegeven i n het L u x e m burgse vorstenhuis, de Roomse Nassau's wier stamland, waarover ze tot 1866 regeerden, immers met L u x e m b u r g i n de nieuwe Rijnstaat wordt opgenomen. Wanneer men bedenkt, dat i n de eerste, dus moeilijkste, overgangstijd een m i n of meer autoritair bewind i n deze streken wel onvermijdelijk zal zijn, (waaraan ze overigens ook ruimschoots gewend zijn) lijkt het ons, dat door de beide hier genoemde maatregelen i n aanzienlijke mate gezorgd kan worden, dat de autonomie niet leidt tot een voor E n g e l a n d en ook voor ons ongewenste ontwikkeling. T o c h mogen we daarmede niet volstaan! W e moeten er steeds op verdacht blijven, dat vooral i n de eerste, waarmilatiemogelijkheden, geenszins betekent, dat de hierbij betrokkenen op deze wijze zich zo maar zonder meer zouden kunnen onttrekken aan de plicht van herstelwerkzaamheden en betalingen, die men wel genoodzaakt zal zijn aan alle bewoners van het voormalige Groot-Duitse Rijk op te leggen. Ook deze nieuwe Delta-ers zullen hierin hun evenredig aandeel hebben te voldoen. Ook voor hen geldt als norm van behandeling, wat voor alle Duitsers behoort te gelden: welke cijns kan hun voor herstel van Europa opgelegd worden zonder ze als groep door verpaupering een gevaar voor verder Europa te doen worden. Alleen wanneer en voor zo ver de consequenties hiervan i n strijd zouden blijken met het streven hen zo spoedig mogelijk te assimileren zou er aanleiding zijn tot enige matiging van de gestelde eis. 57
schijnlijk zelfs ook nog i n de tweede generatie, eventuele „ a n s c h l u s z bewegungen" i n het overige Duitse gebied ook i n Lippe-Nassau en de Rijnstaat m i n of meer weerklank zouden vinden. Verder moeten we er mee rekenen, dat er tegenwoordig niet meer tussen Europa-omvormende explosies halve en hele eeuwen liggen, maar perioden van hoogstens 25 jaar. Daarom moet E n g e l a n d wel eisen, dat de ontduitsing v a n de D e l t a geschiedt i n sneller tempo dan met de beide genoemde maatregelen is te bereiken. Het middel om dit te bereiken zal wel blijken te zijn:
(
De migratie. W e zijn dit woord en dit begrip i n onze bespreking reeds zo vaak tegengekomen, het heeft er feitelijk als een rode draad zo voortdurend doorheen gelopen, dat het wel nodig is er eens even wat dieper op i n te gaan en dit te meer, omdat we weten, dat men i n brede kringen principieel afwijzend tegen het denkbeeld v a n migratie staat. Zien wij het goed, dan beschouwt men dit als een ongeoorloofde inmenging v a n de staat i n het leven v a n de i n d i v i d u e n . W i j van onze kant echter menen, dat wanneer een dergelijke maatregel i n het belang v a n het volksgeheel noodzakelijk wordt geacht, deze zeker tot de bevoegdheid v a n het staatsbestuur behoort (zoals we uitvoeriger uiteengezet hebben i n de „ D i e t s c h e Gedachte" v a n December 1940, J a n u a r i en A p r i l 1941). Onder verwijzing naar wat we daar opmerkten bij het voorstel om de W a l e n naar Frankrijk over te brengen, menen we zelfs, dat ethisch, moreelaan een dergelijke door de staat geleide, onder verantwoordelijkheid v a n de staat geschiedende migratie verre de voorkeur te geven is boven de individuele emigratie, zoals de 19e eeuw die kende, waarbij de staat zich aan elke verantwoordelijkheid onttrok. Immoreel wordt zo'n migratie pas wanneer deze geschiedt op de manier als b.v. (let w e l : b.v.) de Polen i n 1919 en 1920 deden, toen ze 1 tot i / ^ millioen Duitsers uit hun nieuw verworven gebied schopten op een schoen en een k l o m p en het R o m p d u i t s l a n d voor deze arme stakkers liet opdraaien, welke maatregel i n deze oorlog v a n Duitse kant helaas met meer dan gelijke munt is betaald ) . D i t is o . i . wel immoreel en strijdig met de Christelijke ethiek. Zoals men ziet zijn we zeker niet b l i n d voor de gevaren en bezwaren die aan de migratie verbonden kunnen zijn en v a n harte hopen we, dat het V a t i c a a n en de andere Christelijke kerken hier scherp zullen toezien en 1
l
) Op gelijke wijze hebben de Tsjechen i n Mei 1945 zich trachten te ontdoen van 2 millioen Sudetenduitsers en 700.000 Hongaren. Slechts door het krachtig ingrijpen van Engeland is deze schanddaad voorkomen. (Zie „ R e v u e van buitenlandsche stemmen" van 30 J u n i 1945, een uitgave van het M.G.) l
58
telkens wanneer nodig h u n stem zullen verheffen om de gewetens v a n volken en staatslieden i n dit opzicht wakker te schudden. Maar dit heeft tenslotte geen betrekking op de principiële zijde v a n het vraagstuk. Principieel gesproken menen we dus, dat de staat het recht en zelfs de plicht heeft dit middel toe te passen wanneer het belang v a n het grote volksgeheel dit eist. De hele wereldgeschiedenis door zien we trouwens, dat de leidende staatslieden het als zodanig gevoeld en toegepast hebben, waarvoor we slechts namen behoeven te noemen als Nebucadnezar en K a r e i de Grote, die beide dit m i d d e l i n grote stijl hebben toegepast. E n juist i n de laatste 20 jaar v i n d t dit middel toepassing i n een omvang zo groot als nimmer te voren gezien werd. O m dit te bewijzen behoeven wij slechts te verwijzen naar de bevolkingsruil tussen Turkije en Griekenland, die i n "Zuid-Tirol tussen D u i t s l a n d en Italië, de genoemde uitdrijving v a n Duitsers uit Polen omstreeks 1920 en het contrastuk daarvan i n deze oorlog, dat blijkbaar 4 % millioen Polen omvat, de bevolkingsruil tussen R o e m e n i ë en Hongarije tijdens deze oorlog en de evacuatie i n 1939 door F r a n k r i j k v a n de plattelandsbevolking v a n de Elzas. E n nog durven we niet garanderen, dat met dit lijstje alle gevallen v a n de laatste 20 jaar opgesomd zijn. H e t is echter voldoende o m te laten zien de enorme omvang, die dit m i d d e l de laatste jaren heeft genomen en hoe het zonder onderscheid door vriend en vijand wordt gebezigd. Hiermede zij over de migratie als verschijnsel voldoende gezegd. Thans keren we dus terug op de toepassing ervan i n het betrokken Delta-gebied, waar we een hele staalkaart v a n toepassingsvormen en mogelijkheden zullen aantreffen. D e eerste en meest onsympathieke v o r m v a n migratie, die we hier zullen tegenkomen, maar die toch een absoluut noodzakelijke eis moet heten, is de ogenblikkelijke uitbanning uit dit gebied van alle chauvinistische Hoogduitse stokebranden en alle Nazi's. Bij deze groep zal het hoogst moeilijk zijn toepassing te geven aan de stelregel, die overigens zo veel mogelijk toepassing zal moeten v i n d e n n m l . : dat aan de te verplaatsen i n d i v i d u ë n zo veel mogelijk een nieuwe woonplaats en een nieuwe broodwinning gegarandeerd moet worden. A l l e eeuwen door is echter deze maatregel (van verwijdering v a n stokebranden) toegepast, omdat de overwinnaar uit lijfsbehoud zich hiertoe genoodzaakt voelde. D a t hiermede ethisch de zaak nog niet recht is, is duidelijk, maar i n dit bestek kunnen we hier niet verder op ingaan. I n verheugend scherpe tegenstelling tot deze v o r m v a n migratie staat de volgende: die door middel van landontginning waarvan we het meest sprekende voorbeeld aantreffen i n het Oldenburg-Hannoverse. Reeds constateerden we, dat hier zich v a n Drenthe tot de Wezer een 59
^"fiiende vormen van migraue. »• ' " " u 1
ê
^{"Jjjj^ * *'
o n t
c evacuaü».
gebied uitstrekt, waar op elke 3 inheemsen, alleen reeds op landbouwgebied, nog plaats is voor een vierde, wat in dit geval, natuurlijk een Nederlander zal moeten zijn en ook kan zijn, daar Nederland nog heel wat meer dan een half millioen van zijn bevolking zal moeten spuien. Alle eisen voor een moderne imigratie zijn hier voor de Nederlanders aanwezig: een massale immigratiemogelijkheid, dezelfde bodem en klimatologische gesteldheid als in de aangrenzende delen van Nederland, een welwillend gezinde overheid, en een inheemse bevolking, die niet alleen hetzelfde dialect spreekt, maar waarmede reeds thans velen geparenteerd zijn: een boer uit Denekamp verzekerde ons in 1941, dat in die streek daar geen boerenfamilie was, die geen familie had aan de overzijde van de grens. Wel opmerkenswaardig is, dat deze streek een driekwart eeuw geleden in een soortgelijke positie heeft verkeerd als nu hier verondersteld wordt, nml. in 1866 bij de inlijving van Hannover bij Pruisen. Men weet, dat Bismarck door taktvol optreden en een handige reclame (betaald uit het Welfenfonds, door hem sarcastisch „Reptilienfund" genoemd) het toen heeft klaar gespeeld, deze bevolking zo snel met het nieuwe regime te verzoenen, dat reeds een 25 jaar later een toen gehouden volksstemming uitwees, dat de grote meerderheid van de bevolking van Hannover de voorkeur gaf aan een gevoegd blijven bij Pruisen, boven het opnieuw vormen van een eigen Hannoverse staat. Als verdere bijzonderheid van dit gebied wijzen we erop, dat eeuwenlang, tot in de 19e eeuw toe, in grote streken daar het Nederlands een dominerende plaats als officiële taal heeft ingenomen, ja dat in Bentheim bijvoorbeeld zelfs tot in de 20e eeuw bij de Gereformeerden het Nederlands de kanseltaal was en de predikanten in Kampen hun opleiding ontvingen. Wanneer men dus van hogerhand zich ook maar enigszins in de lijn van Bismarck weet te gedragen, is er geen enkele reden om aan te nemen, dat dit thans bij zoveel gunstiger omstandigheden niet eveneens na 25 jaar tot minstens even gunstige resultaten zal blijken geleid te hebben. Nog.meer modificaties van het principe migratie vinden we als we het Lippe-Nassause gebied ook verder regionaal eens nagaan. In Westfalen vindt Engeland voor zijn doel niet zulke ideale omstandigheden als in Hannover. Wel blij ft de factor van gelij ke dialecten en mensenslag, maar door de grotere bevolkingsdichtheid van dit gebied is er maar een relatief kleine marge over voor bij plaatsing zonder meer van Nederlanders, Hier zal men dus al wel gedwongen zijn tot op zekere hoogte zijn toevlucht te nemen tot de op zich zelf minder prettige vorm van migratie: de evacuatie van een zeker deel van de inheemse bevolking. Gezien de nauwe samenhang in dialect en mensenslag ook in dit gebied met de Nederlanders zal dit percentage echter waarschijnlijk niet hoog behoeven te zijn: hier is vermoedelijk reeds heel wat te bereiken met een 60
1 0 % (hetzelfde percentage, dat F r a n k r i j k i n 1919 uit E l z a s Lotharingen verwijderde). V o o r de ong. 300.000 mensen, wien dit lot zou treffen, is i n het D e l t a gebied zelf nog weer een goed onderkomen te vinden. Bij een dergelijke evacuatie is het goed erop te letten, dat i n Nassau-Lippe het percentage der R . K . e r s vrij wat hoger is dan i n Nederland (tegen de 50%). Voor een zo spoedig mogelijk samensmelten is het dus wenselijk, althans i n dit gebied, bij evacuatie i n de eerste plaats de R . K . e r s i n aantal te doen afnemen. ) D i t klemt te meer, omdat er i n Nassau-Lippe nog enkele terreinen zijn, die voor evacuatie i n aanmerking komen, waar heel de bevolking P . G . is. Hierbij doelen we vooral op Overhessen. Menigeen zal zich wellicht afgevraagd hebben, waarom Overhessen i n dit schema bij Nassau-Lippe is gevoegd en niet bij de Rijnstaat (waarvan het trouwens ook m i n of meer een aanhangsel zou vormen). W e deden dit uit de overweging, dat voorwaarden voor een snelle vernederlandsing i n Nassau-Lippe i n veel hogere mate aanwezig zijn dan i n de Rijnstaat. H e t moet dus o . i . wenselijk heten, dat ook territoriaal de Rijnstaat zo volkomen mogelijk afgesnoerd wordt v a n de verdere Duitse gebieden, i n de eerste plaats van Groot-Saksen, waar vermoedelijk het H o o g - D u i t s wel de officiële taal z a l blijven. Ook i n Nassau-Lippe echter blijft Overhessen een zwakke stee, waar, gelijk we reeds bespraken, de grens tussen N o o r d en Midden D u i t s juist ten Zuiden v a n W a l d e c k loopt. Verder is de bevolking v a n Overhessen een geheel ander mensenslag: het zijn Zwaben. Zowel om het dialect en het mensenslag i n Overhessen, als om de afgrendeling v a n de Rijnstaat t.o.v. Groot-Saksen z a l het o . i . nodig zijn een groot deel, misschien zelfs wel het merendeel der huidige bevolking van Overhessen te evacueren en te vervangen door Nederlanders. A l s laatste te bespreken gebied v a n Nassau-Lippe rest ons d a n : de Oostelijke grensstrook. O m i n de toekomst strijdigheden te voorkomen of bepaalde gebieden bij de D e l t a of bij de Duitse gebieden behoren wat hun bevolking betreft, moet langs heel de grens een strook v a n liefst enige kilometers breed geformeerd worden, die ogenblikkelijk een Nederlands karakter draagt. Ook hier zal dus een vrij sterke evacuatie noodzakelijk zijn, al blijft het (gelukkig) i n verhouding tot de totale bevolking v a n het l a n d maar een zeer klein aantal mensen. H e e l deze grensstrook, evenals heel Overhessen is volkomen P . G . en zijn de P.G.streken, waarop we zoeven bij de bespreking v a n Westfalen doelden. H e t lijkt niet misplaatst hier er eens op te wijzen, dat de Duitse b e v o l k i n g met de gedachte v a n een bevolkingsverplaatsing door het Nazi-regime J
*) Over dit precaire punt zie men onze opmerking i n onze inleiding. 61
reeds volkomen vertrouwd is geraakt: niet alleen zijn er ongeveer 700.000 Auslanddeutsche (waaronder pl.m. een kwart millioen Tirolers) ins R e i c h heimgeholt, maar ook i n oud D u i t s l a n d zelf is dit middel overal toegepast. Volgens een D . N . B . - b e r i c h t i n 1941 bijv. hadden toen 100.000 mensen uit de boerenstand i n Baden en W ü r t e m b e r g bericht gekregen zich gereed te houden voor verhuizing naar de Warthegouw. Overzien we dus nog eens even wat we hier over Lippe-Nassau bespraken, dan blijkt, dat i n dit gebied met migratie i n zijn verschillende modificaties inderdaad enorm veel te bereiken is voor Engeland bij zijn verlangen deze streek i n zo snel mogelijk tempo te ontduitsen. Met des te meer gretigheid z a l Engeland dit middel hier toepassen omdat die sterke immigratie van Hollanders en Vlamingen i n dit gebied tegelijkertijd betekent een belangrijke bijdrage tot genezing van de k w a a l v a n H o l l a n d en Vlaanderen, gelijk we die zagen; hun overbevolking. I n de Rijnstaat z a l Engeland bij zijn verlangen tot snelle ontduitsing een heel wat moeilijker situatie aantreffen dan i n Lippe-Nassau. W e l bestaat de hoofdmassa der bevolking, net als i n Rijksnederland, deels uit Nedersaksen, deels uit Nederfranken, maar het zuidelijke gedeelte vooral het Nassau-Hessische v a l t reeds onder het gebied v a n het Middenduits (moest gelijk we zagen om strategische redenen i n de D e l t a opgenomen worden). Verder is de bevolkingsdichtheid van de Rijnstaat zeer hoog, zodat v a n inbrenging van Hollanders en Vlamingen alleen sprake kan zijn bij gelijktijdige even grote uitdrijving v a n i n heemse bevolkingsgroepen. Verder staat men hier voor het Roerprobleem. Door en door g e ï n d u s t r i a l i s e e r d als dit gebied is, leven daar meer dan 5 millioen mensen i n feitelijk één steden complex. N a de oorlog z a l men hier voor de vraag staan of en' i n welke mate, naar de mening v a n den overwinnaar, deze industrie gehandhaafd zal kunnen worden. N i e m a n d z a l ons euvel duiden, dat wij op deze vraag het antwoord schuldig blijven. Wij kunnen hiervan alleen zeggen dat als voor dit probleem geen goed gefundeerde oplossing gevonden wordt, hier een broeinest van sociale strubbelingen ontstaat, een haard v a n communistische agitatie met al de gevolgen v a n dien. D i t z a l zeker niet een v a n de kleinste problemen zijn waarvoor de overwinnaar zich gesteld z a l zien. Verder zullen we wegens gebrek aan gegevens dit Roerprobleem maar onaangeroerd laten. Ook zullen we ons dus moeten onthouden v a n gissingen, i n hoever dit tot gevolg zal hebben een bevolkingsafvloeiïng i n deze streek, hoe belangrijk ook overigens deze vraag vooronsonderwerp is. Slechts één punt kunnen we hierbij aanstippen. Zoals men weet schijnt 62
R u s l a n d voor zijn wederopbouw en voor Siberië millioenen Duitse werkkrachten op te eisen. D a t het hierbij vooral i n de technisch zo goed geschoolde bewoners van het Roergebied begeerlijk materiaal zal zien kunnen we wel bij voorbaat als vaststaand aannemen. W e zullen ons echter niet laten verleiden hier verder op dit Roerprobleem i n te gaan. Zoals men ziet i n de Rijnstaat is de toestand heel wat gecompliceerder en ongunstiger voor Engelands doel dan i n Lippe-Nassau. H i e r zal vermoedelijk veel straffer aangepakt moeten worden en dan nog zal Engeland erin moeten berusten, dat het proces v a n ontduitsing hier veel langzamer verloopt dan i n Lippe-Nassau. Onder de middelen die hier ter ontduitsing toepassing zullen kunnen en moeten vinden zal de migratie natuurlijk niet kunnen ontbreken. Afgezien echter v a n de e v e n t u ë l e gevolgen v a n het Russische eisen v a n Duitse werkkrachten, zal de migratie hier een relatief bescheiden rol moeten spelen gezien de vele millioenen waar het hier om gaat en de zo goed als zekere onmogelijkheid om voor deze mensenmassa nieuwe woon- en werkgelegenheid te vinden, een eis die we menen te moeten blijven handhaven, niet alleen op grond v a n ethische motieven, maar ook op grond van de practische overweging, dat het op drift brengen en verpauperiseren v a n dergelijk grote mensenmassa's voor de rust en vrede i n heel E u r o p a een ernstig gevaar zou betekenen ) . N a a r het voorbeeld, dat D u i t s l a n d ons i n de Warthegouw te zien heeft gegeven zal men dus hier moeten beginnen met het te ontduitsen gebied door een ring van Hollanders en Vlamingen te omgeven. Zoals we reeds bespraken wordt deze ring voor een groot deel reeds gelegd door de voorgestelde maatregelen i n Lippe-Nassau, speciaal i n het Overhessische, waardoor de samenhang met het Saksische wordt afgesnoerd. H i e r op het gebied van de Rijnstaat zal op gelijke wijze de samenhang met het Zuidduitse moeten worden afgesnoerd, wat bereikt wordt door, ter doortrekking van dering, een strook langs de zuidgrens, dus bij H u n s r ü c k en Taunus leeg te ruimen en deze te bezetten met V l a m i n g e n en verdere Frankische Nederlanders, die zowel om hun dialect, zeden, gewoonten als godsdienst hier het aangewezen mensenmateriaal zijn ) . 1
2
') E e n nieuw perspectief opent natuurlijk het courantenbericht, dat de Entente Staten onderhandelen met overzeese staten om millioenen overcompleet geworden Europeanen daarheen af te voeren. Daar Frankrijk reeds een tekort aan bevolking heeft en het surplus aan bevolking van Nederland en Vlaams-België tot de laatste man nuttig ingezet kan worden in de nieuwe Delta gebieden, zullen deze millioenen Europeanen i n hoofdzaak uit Duitsers bestaan. ) Ook Nedersaksers kunnen i n beduidend percentage naast Vlamingen (Belgische en Franse) en Nederfrankische Nederlanders hier met succes geplaatst worden. 2
63
In verhouding tot het totaal der bevolking van deze Rijnstaat zal echter met een dergelijke maatregel alleen niet volstaan kunnen worden. Voor verdere maatregelen zal men zich moeten bedienen van de vele andere middelen, waarover in de moderne tijd de overheid voor dergelijke doeleinden beschikt. Het is niet mogelijk en evenmin nodig hier op deze middelen in te gaan. In het reeds vaker door ons genoemde boek „ D a s Deutsche Volk" in de eveneens reeds vaker genoemde paragraaf „Grundtatsache und Begriffe", waar getekend wordt wat de na 1918 van het Rijk afgescheiden Duitsers te verduren gehad hebben, wordt een hele staalkaart van Het betreft hier een factor van de migratie, waarop nog wel even de aandacht gevestigd mag worden. Er is een mythe over Hercules, die een tot dan toe onoverwonnen reus wist te bedwingen door hem omhoog te heffen en zo zijn contact met de Moederaarde te doen verliezen. Wat de Grieken hiermede bedoeld hebben kunnen we ter zijde laten, zeker is, dat deze mythe voor ons onderwerp betekenis heeft, nml. dat de ervaring leert, dat wanneer een groep mensen naar elders overgebracht wordt, het plaatselijk patriotisme van die groep als geheel reeds in diezelfde generatie verdwijnt en als de overige factoren hiervoor gunstig zijn, de assimilatie met de nieuwe omgeving reeds begint. Wanneer dus in het hier besproken gebied samengebracht worden groepen Vlamingen, Nederfrankische Nederlanders en Neder Saksen als de (R.K.) Munsterlanders en Westfalen met Nederlands als de van hoger hand gehandhaafde voertaal, dan kan men veilig aannemen, dat deze ook in dialect toch reeds verwante groepen door hun nastaande zeden en gewoonten en gelijke godsdienstige richting, reeds in de eerste generatie tot een Nederwestgermaans gestempelde groep beginnen samen te groeien. Feitelijk krijgen we dan (alleen in het groot) een volkomen analoog geval als in de Wieringermeer. Op diezelfde wijze kan veilig een zeker percentage Hessen onder de P.G. Nedersaksen gemengd worden, hoewel in kleinër percentage dan in het vorige geval, omdat deze Hessen behoren tot de groep van het Middenduits, wier dialect dus de invloed van het officiële Duits zou helpen handhaven. Natuurlijk zou hier streek voor streek gedetailleerd nagegaan moeten worden, wat daar mogelijk is; hier zij alleen gewezen op de mogelijkheid in principe, daar op deze wijze door migratie binnen de ruimte van de Delta de noodzaak van uitdrijving naar buiten het Deltagebied in verheugend sterke mate wordt verminderd, iets wat de rust en de welvaart van heel verder West-Europa aanzienlijk zou bevorderen. E n de welvaart en de kracht van de Delta zelf niet minder! Ook zij hier er met name op gewezen, dat hoe hoger het percentage Walen is, dat Frankrijk opneemt, hoe meer ruimte er komt voor migratie binnen het gebied van de Delta en hoe kleiner de andere groepen worden, wier uitwijzing uit de Delta ten slotte noodzakelijk blijft. (Wij wijzen in dit verband op de radiorede van de Gaulle van 24 Mei '45 waarin hij als een der 3 ingrijpende hervormingen aankondigde: bevordering van de toeneming der bevolking door gezinstoelagen en immigratie).
64
dergelijke middelen opgehangen. Laten we volstaan met hierbij op te merken, dat er daarbij heel wat zijn, die moreel zeker niet door de beugel kunnen, maar dat er na uitschakeling van deze zwarte schapen toch nog heel wat overblijft. Uit wat we hier opsomden zal men wel de indruk gekregen hebben, dat wat Rijnland betreft er wel een hele reeks middelen den overwinnaar ter beschikking staan, maar dat met dat al hem toch hier een enorm zware taak te wachten staat. Dat hem hier een zware taak te wachten staat is inderdaad zeker, maar toch is die indruk vermoedelijk zwaarder dan de werkelijkheid. Dit komt, omdat we bij de tekening van de toestand ongewild een tikje gechargeerd hebben. We hebben nml. kalmweg net gedaan of voor de bevolking van deze gebieden een overgang van het Hoogduits naar het Nederlands even ingrijpend zou zijn als van Duits op Frans (gelijk in Eupen en Malmedy) of van Duits op Pools. Toch is hiertussen een hemelsbreed verschil. Wie hierover een glasheldere uiteenzetting verlangt leze het reeds vaker door ons genoemde boekje ,,Die Verbreitung der Hochdeutschen Schriftsprache in Süd-Limburg" en vooral de ook reeds door ons genoemde passages, waarin besproken wordt, waarom de Belgische poging tot verfransing van Eupen en Malmedy volkomen mislukte in dezelfde tijd, dat Nederland in Zuid-Limburg het Hoogduits als cultuurtaal volkomen wist uit te bannen. De conclusie van zijn glashelder betoog is, dat het geheim van dit „in der Weltge- JJjJ | ^ ' J schichte einzigartig dastehendes Geschehen" gelegen is in de omstandig- Limburg^ heid dat de Hoogduitse en Nederlandse taal en cultuur zo na aan elkaar verwant zijn, dat een bevolking als die van Zuid-Limburg, wier dialect tussen beide talen instaat, in de tijd van slechts één generatie van de éne taal en cultuur in de andere kon overglijden. Dit boekje is naar onze overtuiging op dit ogenblik voor ons Nederlanders zijn gewicht in goud waard, omdat hier in een uitgave van de „Volk und Reichverlag" door een „handje-op" Duitser op de vraag of Nederland in staat is Duitse *) gebieden te assimileren (zelfs op korten termijn te assimileren) aan de hand van een reeks feiten van zeer recente datum een o.i. onaanvechtbaar bevestigend antwoord wordt gegeven. En wat geldt voor Rijksnederland geldt natuurlijk evenzo voor een ontwaalst België. Laten we met deze bemoedigende noot ons betoog eindigen, niet omdat we ons verbeelden thans alle factoren, waarmede we bij de komende vrede als bewoners van de Noordzeedelta in aanraking zullen komen grondig behandeld te hebben. Integendeel we weten, dat er nog heel wat factoren *) Gaat deze schrijver uit van de verhouding „Duits in 't algemeen" tot Nederlands, wanneer wij dit geval inperken tot de verhouding NederduitsNederlands, dan wint natuurlijk zijn betoog nog inhoge mate aan kracht.
5
65
l m
zijn en daaronder uiterst gewichtige, waarover we nog met zelfs geen woord gerept hebben. D i t was echter ook niet onze bedoeling. Onze bedoeling was niet anders dan te trachten inzicht te krijgen i n de taak, die ons waarschijnlijk bij de komende vrede op de schouders gelegd zal worden en n a te gaan of er vormen te vinden zijn, waardoor deze taak onze krachten niet te boven dreigt te gaan. Wij zijn reeds tevreden wanneer het ons gelukt is den lezer er v a n te overtuigen, dat dit inderdaad het geval is en dat we dan de vermoedelijk boven ons hoofd hangende gebiedsuitbreiding niet louter en alleen als een opeenstapeling van rampen behoeven te beschouwen, dat, mits we alle krachten aanwenden, die op dit ogenblik gelukkig i n zo ruime mate i n ons v o l k aanwezig zijn — i n veel ruimer mate b.v. dan bij het einde v a n de Franse overheersing — we vermoedelijk wel i n staat zullen zijn de zich daarbij voordoende moeilijkheden onder de knie te krijgen, j a dat deze gebiedsuitbreiding zelfs i n aanzienlijke mate mede kan werken om te geraken tot een bevredigende oplossing voor het grote probleem waarvoor Rijksnederland en België zich i n de eerstkomende tijd gesteld zullen zien n m l . dat v a n de dreigende overbevolking. Hiermede willen we echter geenszins gezegd hebben, dat dit het enige positieve gewin is, dat o.i. i n deze oplossing gelegen is voor Nederland en België. Slechts enkele v a n de o.i. voornaamste voordelen zullen we hier i n het kort aangeven, waarbij wij, omdat de meeste lezers waarschijnlijk toch Rijksnederlanders zullen zijn, ons zullen beperken tot de Rijksnederlandse facet van het geval. i . Beginnen we met Nederlands positie als „zee" en als „holoniale" mogendheid. D o o r toevoeging v a n de zeekust tot de Wezer, misschien zelfs E l b e , wordt onze maritime basis, zowel wat het aantal havenplaatsen als ook het „ z e e r o b b e n " materiaal betreft, aanzienlijk uitgebreid. W a t dit betekent voor Nederlands positie zowel als „ z e e " als als „ k o l o n i a l e " mogendheid is zonder meer wel duidelijk, thmsbas™ ^ ! ? Utrechtse hoogleraars wees ons reeds een 35 jaar geleden op zijn colleges er op, dat onze voorvaderen i n onze gouden eeuw een grote fout begaan hadden door wel overzee schatten te vergaderen, maar te verzuimen een voldoend brede thuisbasis te vormen om deze schatten te verdedigen. Deze fout wordt o.i. door de hier besproken oplossing i n aanzienlijke mate gecorrigeerd. W e noemen dit punt als eerste, omdat hieruit moge blijken dat we wel degelijk i n deze studie ook „ z e e w a a r t s " hebben gekeken. Maar waar ons volk v a n zijn gouden eeuw tot op deze dag toe steeds — en zelfs eenzijdig — „ z e e w a a r t s " heeft gekeken en daarin dus doorkneed is, hebben wij gemeend i n deze studie de klemtoon te moeten laten vallen op het „ c o n t i nentaalwaarts" kijken, iets wat tot nog toe bij ons vrijwel is verzuimd. n
66
o
n
z
e
r
2. D i t verzuim was echter zeer verklaarbaar, daar we tot nog toe continentaalwaarts" ziende i n het Zuiden slechts België zagen waarmede we i n 1830 onaangename ervaringen hadden gehad en i n het Oosten slechts de grootmacht Pruisen-Duitsland. Meer echter nog was het te verklaren door de geestesgesteldheid v a n Beter, vrijwel heel het N e d . v o l k tot deze oorlog toe: men verlangde het oor- ShtÜ" logsgeweld buiten de N e d . grenzen te houden en meende, dat de beste garantie daarvoor was: een kleine staat te zijn en te blijven A l s de huidige oorlog ons iets geleerd heeft, is het wel dat deze. garantie voortaan niet meer bestaat. N a 5 jaar geknecht en geslaafd te zijn weet ieder, wat deze kleinstaterij ons brengt en vraagt bijna ieder Nederlander alleen: hoe voorkomen we voortaan, dat we weer als m 1940 i n een m i n i m u m v a n tijd onder de voet gelopen en willoos slachtoffer worden. D a t de i n deze schets gesuggereerde Deltabond met zijn p l m . 30 millioen inwoners m dit opzicht ons heel wat meer kansen biedt dan het Nederland v a n 9 millioen is wel buiten kijf, niet alleen door het grotere mensenmateriaal maar ook door de gemakkelijkere verdedigbaarheid ) 3. E e n derde positief punt vloeit als vanzelf voort uit het punt 'waarop Betere we het hoofdaccent legden (de voorziening i n de landbouwbehoeften) „f " n m l . dat door de geschetste enorme uitbreiding en intensivering v a n het landbouwbedrijf de mogelijkheid van voedselvoorziening eveneens aanzienlijk stijgt. De betekenis hiervan hebben we de laatste tijd zo aan den lijve ondervonden, dat dit wel voor niemand verder betoog behoeft Zo zouden we meer punten kunnen noemen: b.v. de uitbreiding van de mogelijkheden als c u l t u u r t a a l ; kunnen nagaan wat dit betekent voor onze htterators, kunstenaars, het graphisch bedrijf; we zouden dieper i n kunnen gaan op de grotere economische stabiliteit, die te verkrijgen is wanneer de havenplaatsen en hun industrieel achterland (o.a. R u h r gebied) staatkundig i n één hand zijn enz.; maar hiermede zouden we het bestek van onze studie te ver overschrijden. H e t lijkt ons, dat het bovenopgesomde voldoende is om te mogen zeggen dat een dergelijke Deltabond niet alleen iets is, dat we zouden moeten aanvaarden, omdat het ons wordt opgelegd, maar dat deze ook voor ons zelf zulke positieve kwaliteiten bezit, dat het de moeite loont met aanwending v a n al de energie, waarover ons v o l k momenteel gelukkig i n zo ruime mate beschikt, naar de verwezenlijking ervan te streven. l
e l
v
De „1000 jaar oude gedachte aan een Middenrijk" (zie bv. prof. Boehm„ D i e Legende vom Zwischenreich" i n Westland 3) hier in de Delta, van Duitse zijde gedurende deze oorlog herhaaldelijk plechtig voor thans definitief dood verklaard, blijkt thans wel springlevend en op dit ogenblik zijn verwezenlijking waarschijnlijk dichter nabij dan ooit te voren. 5
*
67
STELLINGEN. Bij een academisch proefschrift is het gewoonte a a n het slot een aantal stellingen te poneren. I n het voetspoor d a a r v a n geven o o k wij hier tot slot een aantal stellingen, w a a r i n samengebundeld w o r d e n de denkbeelden v e r v a t i n het i n deze brochure besprokene.
1. H e t a n n e x a t i e v r a a g s t u k h i e r t e l a n d e i s g e e n k w e s t i e v a n ( l o u t e r ) N e d . of Belgische begeerten, wensen of verlangens, m a a r v o r m t een onderdeel v a n de herordening v a n de r u i m t e v a n het E u r o p e s e v a s t e l a n d en de positie, d i e de overwinnende g r o o t m a c h t e n daarbij a a n de N o o r d zeedelta toedenken. 2. D e k o m e n d e v r e d e z a l alleen „ g e w o n n e n " zijn, w a n n e e r een h e r n i e u w d optreden v a n een N a z i - D u i t s l a n d metterdaad onmogelijk gemaakt w o r d t . 3. D e m o g e l i j k h e i d v a n h e t o p t r e d e n v a n een N a z i - D u i t s l a n d w e r d v e r o o r z a a k t door de fouten v a n Versailles. 4. D e grondfout v a n Versailles w a s de niet eerlijke toepassing v a n h e t p r o g r a m v a n W i l s o n , w a a r v a n d e g r o n d s l a g w a s : het nationaliteitsprincipe. 5. E u r o p a k a n a l l e e n b l i j v e n d t o t r u s t k o m e n , w a n n e e r t h a n s d i t n a t i o n a liteitsprincipe eerlijk, algemeen en practisch w o r d t toegepast. 6. V o o r e e n p r a c t i s c h b r u i k b a r e d o o r v o e r i n g v a n h e t n a t i o n a l i t e i t s p r i n c i p e is h e t n o d i g , d a t o o k de factoren, d i e v o o r h e e n t o t g e l d i n g gebracht p l a c h t e n te w o r d e n , zoals d i e v a n strategie, economie enz. terdege i n het oog w o r d e n gehouden. 7. D o o r v o e r i n g v a n d e v o r i g e s t e l l i n g b e t e k e n t , d a t h e t v a a k n o d i g z a l zijn de v o r m v a n het door een bepaalde natie bewoonde gebied a a n correcties te onderwerpen, gelijk h e t b . v . n o d i g is, d a t T y r o l b e z u i d e n de B r e n n e r p a s bij I t a l i ë blijft, d e h a v e n v a n T r i e s t e n o m g e v i n g a a n Oostenrijk k o m t e n het gebied der Sudetenduitsers bij Tsjechoslowakije blijft behoren. 8. N i e t a l l e e n o p t h e o r e t i s c h e g r o n d e n , m a a r o o k o m p r a c t i s c h e r e d e n e n (vermijding v a n minderheidsproblemen) is het noodzakelijk de niet t o t de n a t i o n a l i t e i t v a n de betreffende staat behorende b e v o l k i n g u i t de b e t r o k k e n gebieden te d o e n v e r t r e k k e n . 9. E r k e n d m o e t w o r d e n , d a t d e z e m i g r a t i e v o o r d e b e t r o k k e n e n e e n z w a a r offer b e t e k e n t , een offer a l l e e n g e m o t i v e e r d d o o r de hogere d a a r m e d e v e r b o n d e n belangen. D e b e t r o k k e n e n hebben er d a a r o m recht op, d a t bij deze m i g r a t i e i n de hoogst mogelijke m a t e m e t h u n belangen r e k e n i n g wordt gehouden ). 10. D e d i v e r s e C h r i s t e l i j k e k e r k e n h e b b e n h i e r b i j e e n g r o t e e n g r o o t s e t a a k n m l . te zorgen, d a t bij deze m i g r a t i e s de eisen d e r Christelijke ethiek n i e t in het gedrang komen. 1
') D u s geen u i t d r i j v i n g z o n d e r m e e r v a n b . v . 2 m i l l i o e n S u d e t e n - D u i t s e r s u i t T s . S l o w a k i j e , w a t i n M e i - J u n i '45 t e r n a u w e r n o o d v o o r k o m e n is d o o r h e t krachtig protest v a n Engeland.
68
HET DUITSE PROBLEEM. 11. Uitgaande van het nationaliteitsbeginsel kan men het Duitse probleem niet benaderen op basis van de Duitse Staat, noch i n de vorm van na Versailles, noch i n de vorm van daarvoor, noch i n de vorm van het Groot-Duitsland der Nazi's. 12. Voor het vinden van een bevredigende oplossing zal men dieper moeten grijpen en uitgaan van de Westgermaanse ruimte ). 13. Deze Westgermaanse ruimte omvat (op het vasteland van Europa) behalve het voormalige Duitsland ook Oostenrijk, Nederland en het grootste deel van Zwitserland en België. 14. Ethnographisch staan de bevolkingen van dit gebied dichter bij elkaar dan bij enige andere bevolkingsgroep op het Europese vasteland. 15. I n hun mentaliteit lopen deze bevolkingen echter sterk uiteen: een Nederlander b.v. is tegenwoordig „liever Turks dan Duits". Hetzelfde geldt voor de Vlamingen en de Zwitsers. De Nederlanders en Vlamingen hebben hierbij de voorsprong, dat zij sinds eeuwen een eigen cultuurtaal gevormd hebben, iets waarmede de Zwitsers thans pas bezig zijn. 16. Echter ook i n de overige betrokken streken, waar tot nog toe het Hoogduits als cultuurtaal de onbeperkte heerschappij had, openbaren zich sterk uiteenlopende stromingen: de meeste Oostenrijkers voelen momenteel een hartstochtelijke haat tegen ,,der verdammte Preis" terwijl ze den Beier noemen ,,ein fideler Kamerad". 17. Binnen het kader van het nationaliteitsprincipe is van deze uiteenlopende mentaliteit een dankbaar gebruik te maken bij de poging een bevredigende oplossing te vinden voor het Duitse probleem. i S . De kern van „ h e t Duitse probleem" vormt wel de vraag: hoe is het mogelijk de Duitse aanvalskracht ten opzichte van verder Europa voor de toekomst uit te schakelen, zonder dat hierbij de voor heel Europa ongewenste toestand ontsta, dat i n het centrum van Europa zich grote gebieden bevinden, waarvan de bevolking zich i n sociaal, economisch, nationaal en ander opzicht vernederd, achteruit gesteld en i n een dwangpositie gebracht gevoelt ( = verbalkanisering van Centraal Europa). 19. Onder de nodige inachtneming van de economische, strategische, historische en andere factoren kan op basis van deze mentaliteitsverschillen de Westgermaanse ruimte opgesplitst worden i n enige staten, die ieder voor zich alle voorwaarden bevatten om uit te groeien tot levenskrachtige staten, innerlijk homogeen en met eigen nationaal stempel. Als voorbeelden hiervan mogen gelden de gedachte staat OostenrijkBeieren en de Noordzeedelta. l
DE
DELTA.
20. In het kader van een dergelijke splitsing past ook een staat of Statenbond: de Noordzeedelta. Bij de vaststelling van vorm en omvang van deze staatkundige construc') Gaarne geven wij deze naam prijs voor een andere, waarin het thans onaangenaam klinkende „ g e r m a a n " niet voorkomt.
69
tie zal naast de reeds genoemde factoren (het nationaliteitsbeginsel de economische, strategische en historische factoren) ook een machtige zelfs doorslag gevende factor blijken het belang van de overwinnende grootmachten, zeer i n het bizonder dat van Engeland. 21. De ontwikkeling van het luchtwapen maakt, dat het bruggehoofd op het vasteland, waarbij Engeland rechtstreeks belang heeft, thans een strook van 500 k m bedraagt, gemeten vanuit Engelands Oostkust Deze strook omvat behalve Nederland en België van het voormalige Duitsland het gebied tussen de Weser i n het Oosten en Hunsrück en Taunus i n het Zuiden. 22. D i t terrein blijkt niet alleen strategisch maar ook ethnographisch een vrijwel afgerond geheel te vormen, daar het omvat heel het gebied van het Nederfrankisch en het overgrote deel van het Nedersaksisch, alzo vrijwel het Nederwestgermaans. Slechts een betrekkelijk smalle strook i n het Zuiden behoort niet hiertoe hoewel ook hier de dialecten nog overgangsdialecten naar het Hoogduits vormen. 23. Anderzijds behoort ethnographisch-linguistisch ook het gebied tussen Weser en Elbe tot het eigenlijke Nedersaksische gebied, zodat het nog een punt van overweging zou kunnen uitmaken of ook dit gebied bij de Delta moet worden gevoegd. 24. E r is de laatste jaren (vooral van Duitse zijde) een stroom van wetenschappelijk hoogstaande litteratuur verschenen, die aantoont, dat dit Deltagebied met alleen in ethnographisch, maar ook i n sociaal economisch opzicht, j a feitelijk op elk gebied van het maatschappelijk en geestelijk leven een onlosmakelijke samenhang vertoont. 25. Behalve de historische factor zijn hier i n deze Delta dus alle factoren aanwezig, die gemeenlijk aangegeven worden als de wezenskenmerken voor een nationalistische eenheid. 26. Om deze Delta-gebieden ook tot een bewuste nationale eenheid te doen uitgroeien zal het nodig zijn: a. de voormalig Duitse gebieden te zuiveren van elk spoor van de Duitse geest". b. rekening te houden met de historie van de verschillende gebieden van de Delta. 27. Met het oog op de uiteenlopende historie der diverse gebiedsdelen is het wenselijk thans niet over te gaan tot het vormen van een eenheidsstaat, maar van een bondsstaat, waarin die volksgroepen, die vrijgebleven zijn van besmetting met ,,de Duitse geest" de leiding hebben, d.w.z. de Nederlanders en Vlamingen. 28. Wanneer dit leiding geven met takt geschiedt, zal blijken, dat ,,de Duitse geest" bij het overgrote deel der Nederwestgermanen in het ex-Duitse gebied met meer dan een vernis is, die de kern niet heeft aangetast. 29. Ter stimulering van dit ontduitsingsproces is de overbevolktheid van Nederland en Vlaanderen een gelukkige factor, vooral i n combinatie met het feit, dat uitgestrekte streken, vooral i n het Hannoverse, behoren tot de dunstbevolkte van heel het voormalige Duitsland, maar van volkomen gelijke structuur als Drenthe, voor ontginning op grote schaal uiterst geschikt zijn. 70
30. B y deze ontduitsing is het ongewenst van de betrokken bevolking Hollanders te willen maken: binnen het Nederwestgermaanse geheel blijye de Nedersakser Nedersakser, evenals de Hollander Hollander en de Vlaming Vlaming. Alleen op deze wijze is te voorkomen, dat de bevolking van de betrokken gebieden zich achteruitgesteld voelt bij andere bevolkingsgroepen. BELGIË. 31. Om als krachtuitstralende factor bij deze ontduitsing te kunnen optreden is het voor België noodzakelijk, dat de Waalse hegemonie vervangen wordt door een Vlaamse, wat te bereiken is door afvloeiing van de Walen (geheel of gedeeltelijk) naar Frankrijk, iets waardoor België tegeliik varTde Bonnageramp ° s c h e ontreddering als gëvolg d
r
e
i
g
e
n
d
e
e c o n
m i
32. Een ontwaalsing van België is ook ten zeerste gewenst voor de homogeniteit van heel het Deltagebied. 33- Gelet op het grote belang, dat Engeland heeft bij een krachtige en zo spoedig mogelijk geconsolideerde homogeniteit i n de Delta, is het voor Engeland een vereiste van de eerste grootte deze ontwaalsing van België ten spoedigste en ten sterkste te bevorderen 34- Het hier ontwikkelde denkbeeld is geheel gebaseerd op Wilsons nationaliteitsbeginsel, zonder de tot nog toe tot gelding gebrachte factoren van strategie, economie enz. over het hoofd te zien. Hierdoor is de plaats en de grootte van de Noordzeedelta i n het algemeen Europees verband vanzelf bepaald. 35- D i t plan past daarom geheel i n het kader, vormt een onderdeel van de herordening van Europa en heeft als zodanig niets te maken met enige (a.1 of met gemotiveerde) annexatieneiging van Nederlanders 36. Door medewerking te verlenen aan de hier bedoelde tot stand koming van de Noordzeedelta bewijst Nederland den overwinnaars en speciaal Engeland een dienst en niet omgekeerd 37- E n g e l a n d k a n d u s N e d e r l a n d v o o r d i t g e b e u r e n geen w i s s e l presenteren. 38. Het vorige neemt niet weg, dat de hier voorgestelde oplossing i n ruimere mate dan enig annexatievoorstel, dat ons onder ogen kwam den Nederlanders grond, bodemschatten en werkgelegenheid verschaft, dus voorziet m de onontbeerlijke schadevergoeding. 39. Het enige punt, waarin de hier voorgestelde oplossing diametraal staat tegenover al die annexatieplannen, is, dat deze een volkomen leegruiming der nieuwe Deltagebieden verwerpt en van mening is, dat deze leeg? ruiming beperkt kan, dus moet blijven tot het strikt noodzakelijke 40. In het algemeen zal het voldoende zijn uit het betrokken gebied te verwijderen alle Nazi s en Hoog-Duitse stokebranden, dus in het algemeen , de leidende laag. D i t is hier voldoende om de volgende redenena. de bevolking der betrokken streek is geen Hoogduitse en evenmin tot m de kern doortrokken van de Pruisische geest, ze staat somatisch zowel als linguïstisch vlak naast de bewoners van de Oosthelft van Nederland, terwijl de bewoners aan weerszijden van onze Oostgrens zich die verwantschap terdege bewust zijn, welk feit o.a. blijkt uit 5
71
de opvallend grote familievermengingen aan weerszijden van die grens. De kans op assimilatie van deze eveneens Nederwestgermaanse bevolking is dus zeer groot. b. de bevolking van grote streken in het betrokken gebied wenste reeds tijdens, ja deels zelfs vóór den oorlog opname bij Nederland. c. met het oog op de militaire kracht van de Delta is het wenselijk dat deze zo volkrijk mogelijk zij, onnodige leegruiming is hiermede lijnrecht in strijd. Men vergete niet, dat elk duizendtal mensen, dat onnodig verwijderd wordt, ons ook duizend doodsvijanden bezorgt, terwijl bij hun assimilatie de kracht van de Delta met duizend mensen toeneemt. Zowel strategisch als in volkskracht maakt dit voor onze positie i n het Europese geheel een verschil van twee duizend. d. de verwaarlozing van de bodemcultuur vooral in het Hannoverse en Oldenburgse maakt het mogelijk op korte termijn deze streken te infiltreren met grote massa's,,oud-Nederlanders". D i t aantal bedraagt zeker 1/3 van het aantal daar thans wonende personen. e. Door i n exploitatiebrenging van de pas ontdekte bodemschatten i n deze streken en vestiging van daarop gebaseerde industrieën is het getal der „oud-Nederlanders" i n deze streken op korte termijn nog verder op te voeren, in ieder geval tot minstens 50 % van de oude inheemse bevolking. f. de kansen op assimilatie i n het Hannovers-Oldenburgse zijn onvergelijkelijk gunstiger dan ze waren in Zuid-Limburg, waar Nederland immers zo'n éclatant succes i n dit opzicht heeft weten te boeken, zelfs volgens de erkenning van Nazi-zijde (denk aan Georg Scherdin!). . 41. De stroming van „annexatie-met-volledige-leegruiming is een gevolg van zelfonderschatting. Een dergelijke zelfoverschatting is voor een volksbestaan nog gevaarlijker dan een zelfoverschatting (waaraan de moffen leden). Gezien de argumenten opgesomd in stelling 40 is ten opzichte van het betrokken gebied voor een dergelijke zelfonderschatting i n het geheel geen reden. Hier past alleen met Roosenschoon e zeggen: „ N E D E R L A N D K A N WAT HET WIL". t
72
K L E I N GOED. I. De 500 km strook. V a n meer dan één zijde werd ons gezegd: waarom staat ge zo op dat getal 500 bij ,,de 500 k m strook". Wanneer de techniek vooruit blijft gaan en die actieradius v a n een bombardementseskader wordt v a n 500 k m opgevoerd tot 1000 k m , wat dan? Ons antwoord hierop i s : A a n dat getal v a n 500 hebben wij zeker niet ons hart verpand: v a n bevoegde zijde werd ons onlangs nog gezegd: het zal nog wel even duren eer die 500 k m een onbeperkte actieradius is. Maar het is immers nu eenmaal noodzakelijk om ten einde tot concrete voorstellen te komen v a n exacte getallen uit te gaan. D a a r o m leek ons dit immers van deskundige zijde stammend getal zeer geschikt, terwijl verder niemand kan zeggen wanneer de actieradius tot 1000 k m z a l stijgen, j a of die maat ooit bereikt zal worden. Trouwens als er inderdaad sprake gaat komen v a n een 1000 k m strook, dan ontstaan er fundamenteel andere toestanden, wat al duidelijk wordt, als men bedenkt, dat Frankfort aan de Oder ± 1000 k m van de Theemsmond afligt m.a.w. dat dan practisch heel D u i t s l a n d er binnenvalt. Hoofdzaak bovendien bij de uitbreiding van de D e l t a blij ft voor E n g e l a n d de afweermogelijkheid v a n 't luchtgevaar en daarbij moet men dan wel bedenken, dat de huidige breedte v a n Nederland i n 't centrum ± 150 k m is en deze door toevoeging van een strook tot de Wezer reeds verdubbeld wordt. Wanneer derhalve — gelijk toch te verwachten is — i n afzienbare tijd de luchtafweer zich ook gaat ontwikkelen, betekent een uitbreiding v a n de D e l t a tot de Wezer te land inderdaad een verdubbeling, maar i n de lucht een veelvoud van de huidige afweermogelijkheid. Overigens is de Engelse politiek steeds te nuchter en realistisch geweest om aan te kunnen nemen, dat men voor een problematische toekomstmogelijkheid de risico op zich zou nemen op dit ogenblik Nederland (en België) te overbelasten, met al de daaruit voortvloeiende kansen v a n een fiasco. Hoogstens zou men kunnen zeggen, dat dit argument v a n de verdere luchtvaartontwikkeling een argument te meer zou vormen om de schraalbevolkte Bezirke Stade en L ü n e b u r g (samen nog niet 1 millioen inwoners) ook i n de D e l t a op te nemen. II.
Is de Nederlander
hokvast?
Ook werd ons de volgende vraag gesteld. „ D e Nederlandse burger en vooral de kleinburger en de plattelandsb e v o l k i n g is erg hokvast en bijzonder aan zijn stukje geboortegrond „ g e h e c h t . V a n vrijwillige migratie zien wij niet veel komen. H o e moet 73
„ d e z e moeilijkheid opgelost worden? Met dwang z a l o . i . al heel weinig „ b e r e i k t worden." A l s antwoord hierop zullen we geen duik nemen b.v. i n de grote k o l o nisatie v a n de middeleeuwen en later, v a n de D e l t a u i t i n Oost-Duitsland en verder Oost-Europa, welke wij reeds i n den aanvang v a n onze studie aanstipten, maar ons beperken tot het allerjongste verleden, de 19de eeuw. D a n kunnen we erop wijzen, dat i n de 19e eeuw zoveel Rijksnederlanders naar de U . S . A . emigreerden, dat ± 1910 het aantal hunner rechtstreekse afstammelingen aldaar op een % millioen geschat werd. Wanneer we nu bedenken, dat Nederland ook reeds i n de 19e eeuw i n W e s t - E u r o p a vooraan stond i n de bevolkingstoename door geboorte, dat i n ieder geval deze factor i n de U . S . A . i n deze zelfde periode v é é l minder krachtig was, dan zullen we ons toch zeker niet aan overdrijving schuldig maken door aan te nemen, dat dit y millioen i n A m e r i k a i n 1910 relatief niet minder voorouders i n de 19de eeuw heeft gehad dan de nog niet 6 millioen Nederlanders, die i n 1910 i n Nederland woonden. Daarnaast staat dan nog het feit, dat omstreeks dezelfde tijd ± 100.000 Nederlanders i n ons I n d i ë verbleven. D i t betekent dus, dat tegenover de nog niet 6.000.000 i n H o l l a n d gebleven Nederlanders er r u i m 600.000 uitgezwermden staan, m.a.w. dat i n de 19de eeuw 9 — ï o % van de Nederlandse bevolking is uitgezwermd, waarbij de hoofdmassa, die naar A m e r i k a , vrijwel zonder uitzondering behoorde tot de kleinburger en plattelandsbevolking. Of men dit percentage hoog of laag v i n d t , laten we gaarne over aan ieders persoonlijk inzicht, voor het aantal Nederlanders, nodig voor de i n onze studie aangegeven bezetting v a n NassauL i p p e is een dergelijk percentage zeker voldoende. W a t overigens de „dwang" betreft, vergete men niet, dat er tussen v o l komen vrijheid en het werken met een dwangbevel een hele reeks tussenvormen liggen, waarvan de moderne staat zich zeer effectief weet te bedienen. E e n paar daarvan zullen we hier i n 't kort aanstippen. I. de geslachtsdrift. Volgens le R ü t t e zijn er momenteel 50.000 boerenzoons i n Nederland, die bereid en i n staat zijn zelfstandig een boerderij te beheren, maar door grondgebrek hiertoe geen kans krijgen en daarom ook niet kunnen trouwen. 2
Gelooft men werkelijk, dat het overgrote merendeel dezer gezonde jonge kerels om tot een trouwdag te kunnen geraken, niet bereid zijn tot heel wat zwaarder, opofferingen, dan het aanvaarden v a n een boerderij op slechts 100 k m van de ouderlijke woning, een afstand minder groot dan die van D e n H a a g tot A r n h e m ? H e t bewijs hiervan wordt trouwens al geleverd door de Zuiderzeepolders, waar de Zeeuwse boerenzoons even h a r d solliciteren als de Noordhollandse en Friese. Wanneer dus slechts de overheid zorgt voor de nodige boerderijen, 74
komen de sollicitanten vanzelf, waarbij deze sollicitanten zelf v a n het dwangelement niets gevoelen. 2. het vestigingsverbod. D i t instituut omvat tegenwoordig practisch de gehele middenstand. N u is het voor de overheid een k o u d kunstje om door verscherping van de toepassing v a n dit instrument i n het oude Nederl. gebied en viering daarvan i n de te bezetten streken naar die streken practisch net zoveel jonge Nederlandse middenstanders te laten afvloeien als ze zelf wenst. H i e r is het dwangelement al duidelijker herkenbaar, al wordt het ook i n dit geval door de betrokkenen zelf niet als zodanig gevoeld, omdat zij zelf de vrije beslissing houden over al of niet gaan. Zo zou een hele lijst op te sommen zijn v a n middelen die i n de moderne staat aan de overheid ter beschikking staan om een door haar gewilde migratie tot stand te brengen. Deze twee voorbeelden lijken ons echter voldoende. Slechts nog één opmerking over de absolute dwang. Herinnert men zich nog, hoe voor de aanleg van de W a a l h a v e n enige gemeenten vrijwel i n hun geheel onteigend zijn? E n dat voor andere werken van openbaar nut als b.v. aanleg van vliegvelden eveneens boerderijen bij 10 tallen tegelijk onteigend zijn? D i t alles is geschied zonder dat het rechtsgevoel v a n het Nederl. v o l k er door geschokt werd. O p dit voetspoor k a n dus — al moet het o.i. een uiterste maatregel zijn en blijven — de overheid v i a herverkaveling (ook al een „ d w a n g " maatregel, waarmede de N e d . plattelandsbevolking al aardig vetrouwd is) i n een bepaalde streek ter sanering een aantal onvolwaardige bedrijven opheffen, waardoor een aantal boeren vrij komen, die i n de meeste gevallen gaarne gebruik zullen maken v a n het aanbod een 100 k m oostwaarts een nieuw en dan wèl volwaardig bedrijf te verkrijgen. D i t om te laten zien, dat zelfs de onvoorwaardelijke dwang i n bepaalde omstandigheden niet te verwerpen is en gunstige resultaten k a n opleveren. Natuurlijk moet bij dit alles de stelregel blijven gelden: alleen dwang, wanneer het zonder dat niet gaat en verbloemde dwang boven openlijke. A l met al echter geloven we, dat op grond van de hierboven aangestipte factoren slechts i n heel sporadische gevallen het aanwenden v a n absolute dwang i n deze materie nodig z a l zijn. I I I . „Tussen
dier Elve entier Somme".
A l s definitie v a n wat wij onder „ d e Noordzeedelta" meenden te moeten verstaan, gaven wij aan het bovenstaande citaat uit d a Reynaart. I n ons opstel „ d e Noordzeedelta" kwamen wij echter niet verder dan v a n de E l b e tot de Zuidgrens v a n België. W a s ons citaat dan een vergissing of slordigheid? Geenszins! 75
Met opzet hebben wij vermeld v i a welke bron wij dit citaat u i t de R e y naart overnamen n m l . v . Bijlevelds „ N e d e r l a n d en F r a n k r i j k " . I n dit boekje, dat bij zijn verschijnen i n nationalistische en tegenovergestelde kringen gelijkelijk veel stof deed opwaaien, betoogt de schrijver, dat heel het gebied tussen de Somme en de huidige Belgische grens, dat gelijk men weet v ó ó r Lodewijk X I V vrijwel i n z ' n geheel tot „ d e Nederl a n d e n " behoorde, weer tot „ d e Nederlanden" moet terugkeren. Wanneer een v a n de beste kenners van dit gebied, wat J . M . Gantois ( = v. Bijleveld) ongetwijfeld is, i n een betoog, dat getuigt zowel v a n een geweldige scherpzinnigheid als v a n een verbluffende belezenheid, onder staving met een overweldigend feitenmateriaal zo iets beweert, kan men een dergelijke studie moeilijk zonder meer naast zich neerleggen. V a n Bijleveld dan grondt zijn betoog op 2 argumenten: i het rassistische; 2 het strategische. W a t het eerste argument betreft menen wij, dat wel als een paal boven water staat, dat vrijwel heel de bevolking v a n dit gebied (uitgezonderd misschien de nog steeds Vlaams sprekende bevolking rond D u i n k e r k e n en i n 't gebied v a n Rijssel) zich i n een Vlaams België helemaal niet op zijn plaats zou gevoelen. E r zijn — gelijk we zagen — i n de D e l t a toch reeds genoeg problemen op te lossen, zodat we waarlijk er niet naar behoeven te verlangen, dat er ook nog een omstreeks 3 % millioen zielen tellende afkerige bevolking aan toegevoegd zou worden. W a t het tweede, het strategische argument betreft, als een der beste kenners van deze gebieden, wat Gantois ontegenzeggelijk is, zegt, dat de Sommelinie de enig mogelijke strategische zuidgrens voor de. D e l t a ( = „ d e Nederlanden") vormt, is dit o.i. een argument, waarmede reken i n g dient gehouden te worden. Echter heeft Gantois bij al zijn scherpzinnigheid v e r z u i m d er acht op te slaan, dat er nog andere factoren zijn, waarmede rekening gehouden dient te worden. Onder die factoren is er één zo diminerend, dat heel het betoog v a n Gantois hierop strandt: de economische factor. Zoals Globuch J a h r b u c h mededeelt is de steenkoolproductie v a n F r a n rijk als geheel genomen onvoldoende voor de behoefte v a n dit land. V a n de productie wordt echter tegenwoordig omstreeks tweederde gewonnen i n de hier i n geding zijnde gebieden. H e t w i l ons voorkomen, dat, waar het toch zeker niet Engelands bedoel i n g k a n zijn F r a n k r i j k vleugellam te maken, het dus nimmer zal toestaan, dat dit gebied i n zijn geheel v a n F r a n k r i j k wordt afgescheiden. H e t meeste, wat hier i n de geest v a n Gantois te bereiken zou zijn, zou wel hierin bestaan, dat de nog steeds V l a a m s sprekende Westhoek bij België gevoegd werd, waardoor België een aanwinst v a n % tot een y millioen geheel of grotendeels Vlaamssprekenden binnen zijn gebied zou krijgen. 2
76
Betekent dit op zichzelf reeds een versteviging v a n België, het feit, dat hierdoor de haven D u i n k e r k e n misschien zelfs ook Kales ( = Calais) v a n F r a n k r i j k afgesnoerd zou worden, is iets, wat misschien E n g e l a n d n i e t onwelkom zou zijn. Verder k a n en mag Engeland niet gaan met het oog op F r a n k r i j k s economische positie. D e vraag of de Somme grens v a n „ d e Nederlanden" moet of k a n worden lijkt ons hiermede afdoend beantwoord. Moge het betrokken gebied historisch zowel als geographisch tot de Noordzeedelta behoren, we zullen er i n moeten berusten, dat het politiek er buiten blijft. I V . Uittreksel uit een lezing van Ir. Verdenius. „ V a s t e richtlijnen voor de bescherming v a n ons natuur bezit en het ontstaan v a n het nieuwe landschap." (Gehouden op de 16de Monumentendag te Amsterdam 4-1-41). Drenthe is groot 265.000 ha, waarvan 125.000 h a ontgonnen. Onze voedselvoorziening is voor ± 4.000.000 toereikend. Volgens Ir. Angenot komen er jaarlijks ± 7500 boeren bij, waarvan 2500 kunnen worden ingeschakeld (door ontginning en inpoldering). Spreker acht dit getal te hoog. Aangenomen, dat op elke 4 % h a werk is voor 1 persoon, zou elk jaar het tekort aan cultuurgrond, ongeacht de ontginningen met 22.500 h a toenemen. E c h t e r v a n de 335.000 grondgebruikers i n de landbouw (landarbeiders en tuinbouwers zijn hier niet onder begrepen) 167.000 met minder dan 1 h a 63.000 1—5 h a 50.000 5—10 h a Slechts 55.000 ( = ± 1 / 6 deel) meer dan 10 ha. R u i m 8 0 % is kleinbedrijf. Het grondtekort bedraagt dan ook meer dan de oppervlakte van ons land en is niets minder dan tragisch. V.
E n k e l e citaten u i t :
Het Nederlandsche leger van H . A . F . G . v a n E r m e l Scherer. blz. 5. I n E u r o p a zou het N e d . grondgebied i n handen v a n een machtigen vijand een doorloopende bedreiging zijn v a n de Engelsche kust. D a a r o m heeft Engeland ons altijd gesteund als een groote mogendheid zich dreigde meester te maken van ons l a n d of v a n de Zuidelijke Nederlanden, het België v a n thans. blz. 6. Tengevolge v a n het ontstaan v a n de luchtstrijdkrachten is het
77
belang van ons land voor Engeland nog sterk vergroot. Immers, een aanval van Nederlandsche vliegvelden uit kan — waar de zgn. actieradius d.i. werkingskring van bombardementsvliegtuigen, thans op ongeveer 500 km gesteld worden — een groot deel van Engeland bestrijken. Nederland in vijandelijke handen vergroot dus het luchtgevaar voor Engeland in hooge mate. blz. 7. Is Nederland bondgenoot van Engeland, dan is de organisatie hier te lande van een eerste afweer-zóne en vooral van een goeden waarschuwingsdienst mogelijk, wat het gevaar voor Engeland belangrijk minder maakt. Zo moet men dan ook de woorden van Baldwin opvatten, dat de Engelsche grens aan den Rijn ligt. Hij bedoelt hiermede, dat om Engeland voldoende veilig te stellen, de vijandelijke vliegvelden opdien afstand gehouden moeten worden. blz. 7. Onze ligging dwars op de monden van Schelde, Maas en Rijn is een bedreiging van het aloude Fransche streven om de Rijngrens te bereiken. Vandaar, dat een onherroepelijk gevolg van het Fransche streven naar den Middelrijn een streven naar den Nederrijn is . . . . blz. 8 Uit het bovenstaande moge blijken, hoe zelfs alleen aardrijkskundig beschouwd, ons grondgebied in Europa reeds een belangrijk strategisch gebied vormt, allerminst een in een uithoek gelegen kleine staat, doch daarentegen een allerbelangrijkst gebied in het centrum van West-Europa. Hoe kan het ook anders! Een gebied, dat aan de oevers en in de deltavorming van 3 groote rivieren, eenerzijds grenst aan de zee en anderzijds aan het Europeesch middengebergte en dat daardoor de groote Europeesche laagvlakte (Noordduitsche laagvlakte, Benedenrijnsche laagvlakte en Fransche laagvlakte) in 2 deelen scheidt, kan niet anders dan strategisch en politiek belangrijk zijn.
78
GERAADPLEEGDE LITTERATUUR. Dit lijstje is geenszins volledig, maar vooral bedoeld als voorlichting voor hen die afzonderlijk of i n studiekringen van verschillende onderdelen verder studie willen maken. Daarom ook voorzien van enkele kanttekeningen. Voor verdere bestudering van het tekort aan landbouwgrond i n Nederland en Vlaanderen (Hoofdstuk I van „Noordzeedelta") wijzen we op: i . M r . D r P . H . W . G . VAN DEN H E L M : Landverhuizing, serie „Tijdseinen" no. 19/20, mtg. Blommendaal, den Haag 1939. * Goed voor eerste inleiding. ' l r^ ' J\ H E Y M E Y E R l . i . , Emigratie van Ned. Landbouwers naar Frankrijk U i t g . Dekker en v. d. Vegt, Utrecht 1925. 3. J . M C. E . L E R Ü T T E : Groepsvestiging van Nederl. boeren en arbeiders uitg. Mouton en Co, den Haag 1940. * Beide belangrijk voor tekening van toestanden i n Nederland en kansen in Frankrijk. 4. Ir. VERDENIUS: Vaste richtlijnen voor de bescherming van ons natuurbezit en het ontstaan van het nieuwe landschap, lezing opgenomen i n „Verslag van de 16de monumentendag (4-1-41). Overdruk uit „ G e m e e n t e b e s t u u r " Jan./Febr. 1941. * Tekent, hoewel terloops, heel sterk de noodtoestand op landbouwgebied i n Nederland (zie uittreksel i n brochure zelf). 2
T
G
Voor Vlaanderen kunnen we alleen wijzen op: 5. Y . VAN ACKER, Vlaamsche boerenkolonies in Frankrijk, uitg. Steenlandt Brussel, z j . — —' » Wetenschappelijk niet van gelijk gehalte als de vorige werken, maar het best bruikbare, wat ons i n dit opzicht onder ogen kwam (ondanks zijn hinderlijk vaak citeren uit „Mein Kampf"). 6. STAF DE CLERCQ'S Ieperse redevoering. In extenso opgenomen i n Volk en Staat, van 1 A p r i l 1Q41. — Geeft eveneens nog al veel cijfermateriaal over de toestanden i n Vlaanderen, maar noemt geen enkele bron. Pleegt sterk plagiaat, o.a. 2 volle kolommen woordelijk uit: 7. Dietsch tekort aan landbouwgrond, i n pjeisc_he_£§clachte van Dec 40. * Waarin bepleit wordt de Walen ofj£n) de PicardiëTs naar Frankrijk te doen verhuizen en zo ruimte te krijgen voor overcompleet i n Vlaanderen en Holland. (In de Dietsche Gedachte van Jan., Febr., Maart en A p r i l wordt verder over ditzelfde onderwerp geschreven). Ter aanvulling zij hier nog genoemd: 8. Is Nederland overbevolkt? N o . 1 van Serie 1 van „Boeiende Statistiek" uitg. Stenfert Kroese 1941. ' 9. C F . ROOSENSCHOON, „Nederland kan wat het wil", uitg. de Arbeiderspers ' 1940.
79
* H i e r i n w o r d t v a n S . D . A . P . z i j d e (!) b e t o o g d , d a t v o o r l o p i g g e e n h e i l is te v e r w a c h t e n v a n v e r d e r e i n d u s t r i a l i s a t i e , m a a r r e d d i n g g e z o c h t m o e t w o r d e n i n de l a n d b o u w . 10. J A C . v . E S S E N , , ,,Mein Holland", V o l k u n d ReiVJiveriaff * H i e r v a n het hoofdstuk „ n e u n milïïonen". ( H o e w e l w e r k v a n een H o l l a n d s e m o f f e n v r i e n d , i s d i t w e r k j e w a r m e n s y m p a t h i e k g e s c h r e v e n en b e v a t h e e l w a t , d a t de m o e i t e v a n k e n n i s n e m i n g w a a r d i s : p r e t t i g e lichte lectuur). V o o r
de
a n d e r e
h o o f d s t u k k e n . VERZAMELWERKEN.
V o o r ons doel w e l het belangrijkste: 1 1 . Deutschland und der Weslraum, V o l k u n d . R e i c h v e r l a g . 1 a 4 3 . * E e n s e r i e a r t i k e l e n o p v r i j w e l eIk~~voor o n s d o e l i n a a r r m ë r ë i n g k o m e n d g e b i e d , a l l e v a n z e e r d e s k u n d i g e s c h r i j v e r s e n b i j n a a l l e m a a l v o o r ons doel belangrijk. 1 2 . Westland n o . 1, 2, 3, V o j k u n d R e k 2 h \ ^ e r l a g 1 9 4 3 — 1 9 4 4 ^ , * E e n tijdschrift v a n gelijkV s t r e k k i n g è n gekjk gehalte als het vorige boek. Ook v a n deze artikelen zijn vele v o o r ons doel belangrijk. 1 3 . Das Deutsche Volk, V o l k u n d R e i c h v e r l a g . * E e n lijvige officiële u i t g a v e V a n de N . S . D . A . P . d u s m e t v o o r z i c h t i g h e i d te g e b r u i k e n , m a a r b e v a t zeer v e e l w e t e n s w a a r d i g e gegevens, o o k v o o r ons doel. 1 4 . / j a s Nip.4p.Ylg.ndhur,h. u i t g . M . D i e s t e r w e g , F r a n k f u r t a. M . , 194.3,. *~ E e n r e e k s b i j d r a g e n g e g r o e p e e r d i n r u b r i é S e h a l s ~ , L a n d ' u n d L e u t e " , ,,Geschichte", ,,Wirtschaft", enz. E e n groot deel d e r a r t i k e l e n is o v e r g e n o m e n u i t j ongere e n oudere w e r k e n . 1 5 . Die Niederlande im Umbruchder Zeiten, o n d e r r e d a c t i e v a n D u P r e i u n d JankeTuitg. T r i l t s c h , W ü r z b u r g l 9 4 " ï 7 * W e l allemaal originele artikelen; het gehalte ervan loopt zéér uiteen: van streng wetenschappelijk t o t walgelijk tendentieus (speciaal 't a r t i k e l van Janke i n Hfdst. I). l
D e z e 5 u i t g a v e n zijn allen officiële of officieuze u i t g a v e n v a n N a z i - z i j d e . M e n d e n k e bij h e t g e b r u i k e r v a n steeds d a a r a a n . W E R K E N A.
D I E ZICH M E E R
TOT É É N ONDERWERP
BEPERKEN.
Historisch.
1 6 . J O H . W I N K L E R , „Oud Nederland" ± 1880. * S e r i e o p s t e l l e n , waarvan é é n b e s c h r i j f t d e t o e s t a n d i n d e a a n N e d e r l a n d grenzende Nedersaksische en Nederfrankische gebieden, w a a r i n zijn tijd t o t zijn spijt ,,een straffe o o s t e n w i n d w o e i " . 1 7 . J . F . H E N G E V E L D : Het Ned. Volk en eenige van zijn problemen II, i n Ddetschc^G^d^cjT^s, D e c . 4 0 .
80
* Beschrijft toestand van dezelfde gebieden i n onze tijd. Schrijvers pessimistisch fatalistisch standpunt wordt door ons natuurlijk niet aanvaard. 18. H E N R Y HARVARD, Les frontières menacées (voyage dans les provinces de Frise, Gromngue, Drenthe, Overijsel, Gueldre et Limbourg), edit P i o n et Cie, Paris 1876. * Eigenlijk alleen genoemd als historisch curiositeitje. F e l anti-Duits heeft de schr. reeds toen (1876) de gevaren onderkend, die ons van Duitse zijde dreigden. A l s geheel genomen is dit volimineuse werk echter meer geschikt als gezellige vacantielectuur dan als studiebron voor ons doel - Die Niederlande, d^utsc}i_gesehen, uitg. Hillgers Deutsche Bücherei Berhn z.j. ( ± 1942). «TEên tegenhangertje van het vorige werk: een zeer beknopt, maar voortreffelijk reisgidsje i n zakformaat. In de hist. inleiding vonden wij enkele bizonderheden ons tot dan toe onbekend. 20. Prof. D r . H . VISSCHER, Ondergang van de republiek der Vereenigde Nederlanden, uitg. Westland, A ' d a m 1943. * D i t werk is zeer Belangwekkend en diepzinnig. Alleen zwaar verteerbaar door de dikke laag N . S . B . saus, die de mooie kern bedekt. Ook zwaar van vorm en inhoud, wat wel blijkt uit het feit, dat van de verschillende besprekingen ervan, die ons onder ogen kwamen, slechts één het werk op zijn werkelijke diepte weet te peilen nml. 21. H A N S D E VRIES i n het gelijknamige artikel i n het nummer van Mei 1944 van het (N.SjJ,) maandblad ..Nederland" Wie het boek wil begrijpen mag ook dit artikel niet ongelezen laten. E n om de inhoud èn om het standpunt van den schrijver („zwaar gereformeerd") is dit boek van prof. V . een merkwaardig en belangrijk boek. IQ
Voor uitgebreider studies verwijzen we nog naar: 22. D r . K U R T o. R A B L , Idee en gedaante van het Groot Duitsche Rijk uitg ..de Schomy" I94L ' 23. Prof. D r . P . G E Y L , „De klein Nederl. Traditie in onze hisloriographie" voordracht opgenomen i n de „ D e Groot-Nederlandsche gedachte v a n prof. D r . P . G E Y L , blz. 115 e.v. * Beide werken gaan dieper i n op begrippen als volk, natie, staat e.d., begrippen waarover men bij ons onderwerp zich een denkbeeld behoort te vormen. Niet zonder verbazing vonden wij een beknopte, maar o.i. zeer goede samenvatting van dit artikel van prof. Geyl i n V o v a van 9 M r t 45 i n het artikeltje van Henk Plaizier. " — 24. „Van volken, naties en staten I". In dit verband valt ook te noemen een ander artikel i n V o v a (van 9 Febr. 45) blijkbaar van denzelfden schrijver, ' 25. „De beleekenis der groote rivieren" waarin hij duidelijk aantoont, dat de rol, die onze grote rivieren i n deze oorlog gespeeld hebben, in een helder licht stelt de analoge betekenis, die ze i n de 80-jarige oorlog gehad hebben 26. Prof. D r . J . W . M U L L E R , De uitbreiding van het Nederlandsch taalgebied den Haag 1939. 81
* Staat lang stil bij de uitbreiding van ons taalgebied beoosten de DuitsNederlandse rijksgrens i n het „ O o s t l a n d " en de „Overlanden". 27. Prof. Dr. M . V A L K H O F F , „De expansie van het Nederlands", uitg. Leopold, den Haag 1 9 4 1 . * Prettige, lichte lectuur, waaruit echter diepgaande studie op dit gebied spreekt. 28. H . B I J L E V E L D , Nederland in Frankrijk, uitg. ,,De Sikkel", Antwerpen z.j.
29. 30.
31. 32. 33.
(±
1940).
* D i t werk van een Frans-Vlaams priester ( J . M . Gantois) heeft gelijkelijk i n nationalistische en antinationalistische kringen veel stof doen opwaaien. De schrijver blijkt een uiterst scherpzinnig en ongelofelijkbelezen iemand, wiens uiteenzettingen het een genoegen is te lezen. Waarom wij ons niet kunnen verenigen met de kerngedachte van zijn boek: het gebied boven de Somme moet met de Nederlanden (België) herenigd worden hebben wij reeds besproken i n 't artikeltje „Tussen dier Elve entier Somme". Dr. T H . J . G . L O C K E R , „Tsjechen en Duitsehers", uitg. v. Kampen en Zoon, A ' d a m 1938. M r . Dr. G . J . V A N H E U V E N G O E D H A R T , Onrust in het land van Masarijk, uitg. Erven Bijleveld, Utrecht 1938. * Beide boekjes tekenen de moeilijkheden van het samenwonen van twee volken i n één staat. Vooral het laatste, uitgesproken anti-Nazi, vormt een goede correctie op wat hierover meegedeeld wordt i n „ D a s Deutsche V o l k " . Bestudering van deze 2 boekjes is vooral van belang voor hen, die de Belgische kwestie eens objectief willen benaderen. Over België zelf geven we geen „ D i e t s e " of „Groot-Nederlandse" litteratuur op, als liggende buiten de lijn van onze brochure. We volstaan daarom met hier 3 werkjes te noemen, die alle 3 beknopt, overzichtelijk en belangrijk zijn. Dr. P . O F Z W A L D , „Belgiè'n". Serie „Aus Natur und Geesteswelt", Band 5 0 1 , 1915D r . M . V A N B L A N K E N S T E I N , „Woelig België", uitg. Nederl. Keurboekerij, A ' d a m 1937. . . R A Y M O N D C O L L E Y E , „Waalsche standpunten", uitg. Volksuniversiteit „ H . v. d. Reeck", Antwerpen 1 9 3 9 .
Voor economische toestanden i n België voegen we hierbij: 34. Dr. H . M . H . A . V A N D E R V A L K , De betrekkingen lussen banken en industrie in België, uitg. van het Ned. Econ. Instituut, Bohn, Haarlem 1932. * E e n zwaar wetenschappelijk werk, waaruit men leert kennen hoe totaal anders i n dit opzicht de verhoudingen zijn i n België dan i n Nederland. Ook blijkt eruit, dat de taalstrijd i n België zelfs op dit zo door en door zakelijk terrein een niet te onderschatten rol speelt. 3 5 . D r . H . M . H . A . V A N D E R V A L K , Economische politiek in België in de depressie, uitg. no. 13 van het Ned. Econ. Instituut, Bohn, Haarlem 1 9 3 5 . * V a n denzelfden schrijver en hetzelfde gehalte als het vorige. 82
V E R D E R V O O R A A R D R I J K S K U N D E , E C O N O M I E , S T R A T E G I E enz. noemen we: 36. Globus Jahrbuch, uitg. Deutscher Verlag, Berlijn 1942. * Een aardr. econ. handboekje, dat jaarlijks verschijnt, maar (althans tijdens den oorlog) behalve de kalender en correcties i n de cijfers elk jaar eender is. Beknopt maar met veel gegevens en cijfermateriaal. 37. G . S C H R I J E N , Das Werden des neuen Süd-Limburg. 38. G E O R G S C H E R D I N , Die Verbreitung der hochdeulschen Schriftsprache in Süd-Limburg. 39. Geographische Probleme des deutschen Westens. waarin speciaal het artikel „Die Landschaften zwischen JMiederrhein, Maas und Schelde" van T h . Kraus, resp. no. 2, 3, 4 van „ Z u r Wirtschaftsgeographie des Deutschen Westens 1937, *939. * Vooral het werkje van Scherdin zeer interessant en voor ons doel belangrijk: zie bespreking i n brochure zelf. 40. D r . E . R E I N I N G , Das Südliche hannoversche Emsland, uitg. Niedersachsische Verlagbuchhandlung K a r l Bökmann, B a d Pyrmont 1931. * D i t werkje behandelt maar een klein détailgebied, wordt echter hier opgegeven, omdat i n de omslag een grote lijst staat van allerlei uitgaven over het Nedersaksische volk en land. Geen daarvan konden we i n de oorlogstijd bemachtigen, maar te oordelen naar de titels moet hiertussen heel wat zitten, dat belangrijk is voor verdere bestudering van het onderwerp van onze brochure. 41. Prof. D r . H . G R I M M E , Plattdeutsche Mundarten, Sammlung Göschen no. 461, 1910. * Geeft goede aanwijzingen over de dialecten i n het gebied ten Oosten grenzend aan Nederland. 42. B R O C K H A U S Encyclopadie sub voce „Deutsche Sprache" en „Deutsche Mundarten". * Geeft hierover ook zeer belangrijke gegevens terwijl we voor de territoriale indeling en het bijbehorende cijfermateriaal ook doorlopend uit Brockhaus hebben geput, bij gebrek aan meer officieel materiaal. 43. E . K A R S T Jr., ,,Bóoleven"', uitg. Drukkerij Torenlaan, Assen 1942. * Zie bespreking i n brochure zelf. 44. H E R B E R T B A C K E , Urn die Nahrungsfreiheit Europas, uitg. Goldmann Leipzig 194?. * U i t een werk als dit van dezen Duitsen staatssecretaris krijgt men een indruk van hoe grote betekenis het voor ons nationaal bestaan zou zijn wanneer wij de beschikking krijgen over een gebied als het Hannoverse, dat zo uitstekend geschikt is voor landbouwontginning op grote schaal. 45. A . B R E N N I N G , Innere Kolonisation, serie „Aus Natur und Geesteswelt no. 261, 1909. * Zeer geschikt als inleiding voor hen, die verder studie willen maken van de problemen waarvoor we bij ontginning en kolonisatie van een gebied als het Hannoverse komen te staan. 46. U D O F R O E S E , Das Kolonisationswerk Friedrichs des Groszen, B a n d 5 van ..Beitrage zur Raumforschung und Raumorrlrrung" * Geeft aan de hand van dit historische g e g e v è n e e n grote dosis prac8.3
i L
tische wenken voor onze eigen tijd, voor ons bij kolonisatie i n het H a n noverse van rechtstreeks belang. H . A . F . G . V A N E R M E L S C H E R E R , Het Nederlandsche leger, uitg. Stols, Maastricht z.j. {1935). * Naar ons blijkt in legerkringen algemeen bekend en zeer gewaardeerd. In onze brochure zelf uitvoerig besproken. 48. P . F E L I X , Claudius Civilis, uitg. Hamer. A ' d a m 1942. * E e n brochuretje, dat o.a. aardige strategische gegevens over Nederland maar vooral Rijnland en omgeving geeft. Daardoor tot op zekere hoogte een aanvulling op de vorige brochure vormend. 49. OTTO B R E M E R , Bildet die Reichsdeutsche Staatsgrenze gegen die Niederlande und Belgien eine Sprachscheide?" i n „Deutsche Erde", Jaargang I (1902). * Zie bespreking in brochure zelf. 47.
84
tische wenken voor onze eigen tijd, voor ons bij kolonisatie i n het H a n noverse van rechtstreeks belang. 47. H . A . F . G . VAN E R M E L SCHERER, Het Nederlandsche leger, uitg. Stols, Maastricht z.j. {1935). * Naar ons blijkt in legerkringen algemeen bekend en zeer gewaardeerd. In onze brochure zelf uitvoerig besproken. 48. P . F E L I X , Claudius Civilis, uitg. Hamer. A ' d a m 1942. * E e n brochuretje, dat o.a. aardige strategische gegevens over Nederland maar vooral Rijnland en omgeving geeft. Daardoor tot op zekere hoogte een aanvulling op de vorige brochure vormend. 49. OTTO BREMER, Bildet die Reichsdeutsehe Staatsgrenze gegen die Niederlande und Belgien eine Sprachscheide?" i n „Deutsche Erde", Jaargang I (1902).
* Zie bespreking in brochure zelf.
84
ENKELE GEGEVENS OMTRENT BEVOLKINGSDICHTHEID. OLDENBURG. AMTER. Ammerland Cloppenburg Friesland Oldenburg Vechta Wesermarsch
Getallen van 1933 uit Brockhaus. km703 1.371 645 880 760 1 843
inw. 44.753 61.958 54.942 41.805 49427 67.421
P.G. 44.039 6.4S6 53.183 39.511 2.947 64.893
R . K . per k m 503 64 55.353 45 1.013 85 2.011 48 46-395 65 1.381 | 80
5.202
320.206
210.959
106.656 I
62
km 33 120 32
inw. 31.284 66.951 76.578
P.G. 23.705 59.986 65.401
R.K. 5.886 5.261 5.722
per k m
495.119 360.151
123.525
2
STEDEN. 2
Delmenhorst Oldenburg Wilhelmshaven Totaal (Aemter+sted) .
5.387
2
De 2 Aemter Cloppenburg en Vechta (delen van oude bisdom Munster) zijn zuiver R . K . ; de rest zuiver P . G . zodat het land als geheel voor % P . G . is.
HANNOVER. AURICH.
Getallen v a n 1933 uit Brockhaus. km 652 739 28 627 1.063 7
inw. 59-873 41.398 34.in 51413 96.618 28.016
P.G. 58.303 40.988 30.602 50.422 89.994 24.152
3.116
311.429
294.461
2
Norden Wittmund E m d e n (stad Aurich Leer Wilhelmshaven
R . K . per k m 868 92 200 56 1.924 stad 395 82 5.598 91 2.768 stad 11.753
2
100
R u i m 3 % v / d bevolking van dit Bezirk is R . K . (vervolg zie blz. 88 e.v.) 85
HANNOVER. LUNEBURG.
Getallen v a n 1933 u i t Brockhaus.
Celle (stad) Cello (land)
km26 1-552
inw. P.G. 27.734 . 24.844 47-821 45-795
Gifhorn Burgdorf
1.642 842
62.302 57.225
60.680 53.221
35140
34-477
FaHingbostel
983
Soltau
902
R . K . per km' 1.804 stad 1.627 3 1-357 3.262
457
38 68
3&
26.736
26.224
4°8
30
1.445
57-7"
54-583
2.769
40
Dannenberg
1205
41246
40.325
762
34
Luneburg (stad) Luneburg (land) Harburg
20 1.267 1-347
31.171 44- 3 61.539
28.521 42.989 ? *)
1.336 808 ? ')
stad 35 35
49 -728
')
Uelzen
Totaal
II-213
I 0
2
2
1
')
44
') I n 1937 waren de getallen v a n P . G . en R . K . i n H a r b u r g nog niet bekend. Daarom geven we hier de getallen voor het totaal i n 1900: 455-57 P-G. tegen 14. 397 R . K . Deze cijfers zullen vrijwel gelijk gebleven zijn daar tussen 1900 en 1933 de totale bevolking van d i t Bezirk slechts met 20.500 toenam, dus slechts ± 3 % % v a n de bevolking is R . K . 1
HANNOVER. HANNOVER.
Getallen v a n 1933 uit Brockhaus. km
Diepholz Schaumburg Hoya Nienburg
2
1.161 449 1.209 1.164
Neustadt (am Rubenb.)
577
H a n n o v e r (stad) H a n n o v e r (land) Springe Hameln-Pyrmont Hameln
132 502 408 603 38
6.243
inw.
P.G.
48.261 49.086 78.207 64.271
47.655 47.619 71.040 62.912
R . K . per k m
35-143
34-005
443.920 74-972 31948 50.733 27.985
359.166 66.678 30.191 48.724 25.459
46.998 5-592 L279 1-649 1.884
9°4-526 7 9 3 - 4 4 9
67.565
445 1-039 6.898 925
856
2
42 65 55
61
Ongeveer 7 V ° v a n de bevolking v a n dit Bezirk is R . K . (dank zij de stad H . waar ruim 10% R . K . is). 2
90
0