204 95 3MB
Dutch Pages [430] Year 2007
De betekenis van levensverhalen Theoretische beschouwingen en toepassingen in onderzoek en praktijk
Ernst Bohlmeijer Lausanne Mies Gerben Westerhof
De betekenis van levensverhalen
De betekenis van levensverhalen Theoretische beschouwingen en toepassingen in onderzoek en praktijk
Ernst Bohlmeijer, Lausanne Mies en Gerben Westerhof
Bohn Stafleu van Loghum Houten 2007
© Bohn Stafleu van Loghum, 2007 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. ISBN 978 90 313 4874 9 NUR 775 Ontwerp omslag: Studio Bassa, Culemborg Ontwerp binnenwerk: Studio Bassa, Culemborg Automatische opmaak: Alfabase, Alphen aan den Rijn Dit boek is tot stand gekomen dankzij een subsidie van ZonMw
Illustratieverantwoording hoofdstuk 2 Figuur 2.2 Kabakov, I. (1995). The rope of life and other installations. Frankfurt am Main: Verlag Museum für Moderne Kunst (bezit MMK Frankfurt am Main). Figuur 2.3 Chew, S.C. (1962). The pelgrimage of life. New Haven/London: Yale University Press. Figuur 2.4 Schleinitz, O. von (1902). Walter Crane. Bielefeld/Leipzig: Verlag von Velhagen & Klasing. Figuur 2.5 Hazelzet, K. (s.a.). De levenstrap. Zwolle: Catena. Hazelzet, K. (s.a.). Het leven in weinig woorden. Westfriese tradities rond de levenstrap. Hoorn: Westfries Museum (bezit Rijksprentenkabinet Amsterdam).
Bohn Stafleu van Loghum
Distributeur in België:
Het Spoor 2
Standaard Uitgeverij
Postbus 246
Mechelsesteenweg 203
3990 GA Houten
2018 Antwerpen
www.bsl.nl
www.standaarduitgeverij.be
Inhoud
11 Introductie Ernst Bohlmeijer, Lausanne Mies en Gerben Westerhof
11
19 Proloog: De waarheid van de onwaarheid Marcel Möring
19
Deel I Theoretische beschouwingen 27
27
1
29 Herinneringen, levensverhalen en gezondheid Ernst Bohlmeijer
29
2
41 levensverhaal als constructie Het Gerard M. Brugman
41
3
61 wereld als verhaal: Naar een narratief perspectief op De 61 ouder worden, identiteit, en het leven van alledag William L. Randall 83 Intermezzo: Feiten en waarheid binnen de context van levensverhalen Ernst Bohlmeijer
4
85 Tegen de tijdstroom in: Het autobiografisch geheugen Ineke Wessel
5
99 Levensverhaal, troost en geestelijke zorg bij mensen met kanker Johan Bouwer 109 Intermezzo: Levensverhalen in het museum Herman de Boer
83
85
99
109
6
6
7
111 wijn bij de maaltijd: (Levens)verhalen in de joodse Als traditie Marcus van Loopik
111
125 cultuur, mijn identiteit: Politieke, ideologische en Mijn affectieve aspecten van levensverhalen 125 Angela Roothaan 141 Intermezzo: Literatuur of geschiedenis? Bestsellers zijn het Gerben Westerhof
141
Deel II Toepassingen in onderzoek 143
143
8
145 Levensverhalen als data in sociologisch onderzoek Gerhard Nijhof
145
9
159 en identiteit: De opkomst van de autobiografie in Tijd de lange negentiende eeuw Arianne Baggerman
159
171 Intermezzo: ‘Van het leven − mijn leven − een verhaal maken en het daarmee draaglijk maken’: Hoe Adriaan van Dis inzicht verwerft door autobiografie 171 Gerben Westerhof 10
11
12
173 Gesproken en geschreven levensverhalen: Op zoek naar een ‘antropologie van het overleven’ via oral history Selma Leydesdorff
173
183 Levensverhalen van daklozen: Creativiteit, interactie en macht in het onderzoeksproces Geeske Hoogenboezem
183
193 Verhalen in de antropologie: Wat Zuid-Afrikaanse ouderen en antropologen doen met levensverhalen Els van Dongen
193
Inhoud
13
14
7
203 Intermezzo: Roze Reminiscentie − Het feest der Herkenning en Erkenning Ietje de Groot
203
207 Dilthey en Gadamer: Twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen Hans-Jan Kuipers
207
219‘stille’ generatie aan het woord De Karen van Kordelaar en Gerben Westerhof 229 Intermezzo: Gewoon als ieder ander: levensverhalen van jongeren met chronische aandoeningen Anneloes van Staa
219
229
15
233 Marokkaanse ouderen zoeken naar gezond leven Hoe in Nederland 233 Anneke Sools
16
245 verhaal als remedie: Onderzoek naar de Het subjectieve beleving van depressie Karen Mutsaers
245
257 pijnlijk levensverhaal: Het gebruik van Een levensverhalen in onderzoek en behandeling Ton Satink
257
Deel III Toepassingen in de praktijk 267
267
269 Levensverhalen in de praktijk: Interventies in gezondheidszorg en welzijnswerk Lausanne Mies
269
283 levensverhaal als onthuller van het levensthema: Het Een Jungiaanse toepassing Thomas Kok
283
17
18
19
293 Intermezzo: Spelenderwijs in gesprek Paul Sonnenschein
293
8
20
21
295 meerstemmige verhaal: Grondslag voor een Het narratieve psychotherapie Hubert J.M. Hermans en Gerben Westerhof
295
311 Herinner je toekomst: Levensverhaalmethoden in de ambulante geestelijke gezondheidszorg Ernst Bohlmeijer, Frank Kempen en Leo Goetstouwers
311
325 Intermezzo: Een levensboek voor kinderen uit de jeugdzorg Fiet van Beek
325
22
331 ‘Verklaar dat eens nader’ Gabriël Prinsenberg
331
23
349 Levensverhalen schrijven met ouderen Eveline van de Putte
349
361 Intermezzo: Tao Frank van Hartingsveld
361
24
365 Onderweg ontdek ik stukjes waarheid: Motieven voor en betekenis van het schrijven van het eigen levensverhaal 365 José Franssen
25
379 bindend effect van reminiscentie Het Pollo Hamburger 389 Intermezzo: Mijn leven? Ik kan er een boek over maken! Levensboeken in het kader van belevingsgerichte zorg José Franssen
26
27
379
389
391 Verbonden door verhalen: Het gemeenschappelijk belang van persoonlijke verhalen Christina Mercken
391
401 Werken met levensboeken in de praktijk van de ouderenzorg Wout Huizing en Thijs Tromp
401
Inhoud
9
415 Intermezzo: De Verhalentafel Sam Nemed 28
29
417 Levensverhalen en zorg voor mensen met een verstandelijke beperking Herman P. Meininger 427 Narratieve coaching: Woorden om te worden Jan Swagerman
415
417
427
437 Intermezzo: Luisteren in je leunstoel: Voorlezen aan ouderen José Franssen
437
Besluit 441
441
Bijlage 449
449
Personalia 453
453
Introductie ‘De enige manier om de wereld te begrijpen’, zei Magnus, ‘is door een verhaal te vertellen. De wetenschap brengt kennis van de werking der dingen. Verhalen brengen begrip.’ In: Marcel Möring, In Babylon
Ernst Bohlmeijer, Lausanne Mies en Gerben Westerhof Doelstelling Wat is de relatie tussen herinneringen en gezondheid? Waarom roept Maria, een vrouw met een matige verstandelijke beperking, elke keer als het begint te regenen: ‘Kijk, prima weer!’? En wat doe je dan als zorgverlener? Welke betekenis kennen tien verschillende auteurs toe aan hun chronische depressie in hun levensverhaal? Wat hebben levensverhalen aan onderzoekers te bieden? Waarom verdienen levensverhaalmethoden een plaats in de gezondheidszorg? Dit zijn voorbeelden van de vele vragen die in dit boek aan de orde komen. Het zal slechts weinigen ontgaan dat levensverhalen zich in een toenemende maatschappelijke belangstelling mogen verheugen. Autobiografische archieven, boekjes met vragen die je aan je grootmoeder of grootvader kunt stellen, televisieprogramma’s met wonderbaarlijke levensverhalen, stambomen, terugkijken op je leven als therapie, het maken van levensboeken met dementerenden, dagboeken en weblogs… wat hebben levensverhalen en herinneringen ons in deze tijd te bieden? Is het een romantische hang naar een tijd waarin het vertellen van (levens)verhalen het grootste vermaak was? Zijn we in de persoonlijke geschiedenis van onszelf en onze voorouders op zoek naar identiteit, naar het antwoord op de vraag wie we zijn? Zijn we die identiteit dan kwijt? Of liggen in onze herinneringen misschien een (narratieve) waarheid en zin van ons bestaan verborgen die we willen achterhalen, reconstrueren? Vanwaar deze behoefte om ‘op verhaal te komen?’. Laten we het u maar meteen zeggen: het definitieve antwoord op deze vragen wordt in dit boek niet gegeven. Er zijn theorieën en die komen aan bod. Levensverhalen en herinneringen, de bouwstenen van levensverhalen, hebben echter iets ongrijpbaars;
12
De betekenis van levensverhalen
hoeveel ontroering, melancholie, waardering, verbittering, waarheid en kracht ze ook meebrengen. Ons tijdperk wordt wel gekenschetst als postmodern. Hadden we als moderne mensen nog houvast in het geloof in ons vermogen om de wereld naar onze hand te zetten, in vooruitgang en techniek, in rationalisme en een ‘no-nonsensebenadering’, in het postmoderne tijdperk is de twijfel toegeslagen. We zijn niet meer zo zeker van onze zaak. Terrorisme, milieurampen, nieuwe epidemieën, economische crises knagen aan de zekerheid van ons bestaan. Voor moderne mensen was religie een belangrijke bron van zingeving, zij bood houvast in bange dagen, voor de postmoderne mens is God à la Nietzsche ‘doodverklaard’. We zijn geworpen in een wereld zonder a-priori betekenis. Onze reacties op deze leefomstandigheden zijn zeer divers. De één bejubelt de individuele vrijheid en zoekt het antwoord in een zeer persoonlijke spiritualiteit, de ander stort zich met extra inzet op tradities en orthodox geloof. Hoe dan ook, meer dan ooit lijken onze persoonlijke levenservaringen van belang bij betekenisgeving. Dit doet ons speculeren over de vraag of reminiscentie (het proces van herinneren van die ervaringen), vertellen en het reconstrueren van levensverhalen een functie kunnen hebben die eerder vooral werd aangereikt door mythen en geloofstradities: een persoonlijke speurtocht naar de betekenis en zin van ons bestaan. McAdams (1993) beschrijft hoe het levensverhaal dat we creëren kan fungeren als een persoonlijke mythe (zie de bijdragen van Bohlmeijer en van Hermans en Westerhof). Randall (2002) (zie ook zijn bijdrage in dit boek) beschrijft reminiscentie als het leren lezen van ons leven en trekt een parallel tussen reminiscentie en het lezen van romans. Hillman (1997), in navolging van Jung, laat zien hoe autobiografisch werk ons op het spoor van de ziel kan zetten (zie de bijdrage van Thomas Kok). De maatschappelijke betekenis van levensverhalen mag misschien giswerk zijn, wij (de redactie) zijn overtuigd van de betekenis van levensverhalen voor onderzoek in de menswetenschappen en de dagelijkse praktijk van gezondheidszorg en welzijnswerk; en ook van de mogelijkheid om deze betekenis haarfijn uit te leggen. Daarom hebben we dit boek tot stand willen brengen: om een multidisciplinair overzicht te bieden van deze betekenis voor onderzoek en zorgpraktijk. Daartoe hebben wij mensen uit wetenschap en praktijk benaderd met de vraag of zij vanuit hun specifieke kennis en ervaring een toelichting wilden geven op de betekenis van herinneringen en levensverhalen. Daarbij willen we direct twee kanttekeningen plaatsen. De eerste is dat dit geen handboek is. In dit boek staat niet beschreven
Introductie
hoe u levensverhalen in onderzoek kunt gebruiken en hoe u een bepaalde levensverhaalmethode kunt toepassen. Daarvoor verwijzen we naar de verschillende (werk)boeken die inmiddels zijn verschenen. De tweede kanttekening is dat we zeker niet geprobeerd hebben uitputtend te zijn. Levensverhalen en herinneringen hebben zoveel thematische raakvlakken, invalshoeken en toepassingen dat ons dit een onmogelijke taak leek. Wel verwachten wij interdisciplinaire inzichten gebundeld te hebben tot een boek dat een goede stand van zaken geeft met betrekking tot kennis over levensverhalen en levensverhaalmethoden. Een specifiek doel is onderzoekers, managers en zorgverleners (in opleiding) inzicht te geven in de verschillende mogelijkheden die levensverhalen bieden en daarmee bij te dragen aan de implementatie van levensverhaalmethoden in de gezondheidszorg en het welzijnswerk. Want… het gezonde verstand doet ons beseffen dat een gezondheidszorg zonder aandacht voor levensverhalen ethisch niet verantwoord is, zoals Meininger in zijn bijdrage in dit boek verwoordt. Een gezondheidszorg zonder aandacht voor levensverhalen en zingevingsvragen (die misschien niet protocollair te beantwoorden zijn) is een kille bedoening waardoor veel mensen zich niet herkend en erkend zullen voelen. Opzet van het boek Het boek bestaat uit drie delen: I Theoretische beschouwingen, II Toepassingen in onderzoek en III Toepassingen in praktijk. Elk deel begint met één of meerdere hoofdstukken die een introductie geven op het onderwerp. Het eerste deel begint met een verkenning van de relatie tussen herinneringen, levensverhalen en gezondheid door Ernst Bohlmeijer. Deze relatie wordt zowel beschouwd vanuit visies op ontwikkelingen in onze samenleving als vanuit de noodzaak om in diverse fasen van ons leven een nieuw verhaal over dit leven te creëren. Herinneringen leveren daarvoor de bouwstenen. Vervolgens gaat ontwikkelingspsycholoog Gerard Brugman dieper in op de kenmerken van levensverhalen in het tweede hoofdstuk. Een levensverhaal is in de eerste plaats een constructie: een theorie over het zelf, opgebouwd uit interpretaties van ervaringen uit het verleden, de eigen rol daarin en plannen voor de toekomst. In hoofdstuk 3 beantwoordt gerontoloog William Randall de vraag wat het betekent wanneer het verhaal als centrale metafoor wordt genomen voor een beter begrip van het ouder worden van de mens. Hij belicht dit thema vanuit vier dimensies: de persoon-
13
14
De betekenis van levensverhalen
lijke, de poëtische, de politieke en de professionele. Dit hoofdstuk werd eerder gepubliceerd in de Verenigde Staten en is met permissie van de uitgever vertaald in het Nederlands. In een boek over levensverhalen mag een bijdrage over het autobiografisch geheugen niet ontbreken. Psychologe Ineke Wessel geeft in hoofdstuk 4 een helder overzicht van de huidige wetenschappelijke kennis van dit complexe en mysterieuze systeem. Verschillende theorieën over de ontwikkeling, de werking en functies van het autobiografisch geheugen komen aan de orde. Bij de totstandkoming van levensverhalen spelen luisteraars en (denkbeeldig) publiek een belangrijke rol. In een filosofischreligieuze bijdrage legt Johan Bouwer een relatie tussen levensverhalen en troost in hoofdstuk 5. Deze relatie wordt besproken binnen de context van de zorg voor mensen met kanker en de rol van geestelijk verzorgers. In de laatste hoofdstukken van deel I komt de relatie tussen levensverhalen en cultuur aan de orde. In hoofdstuk 6 laat Marcus van Loopik zien welke rol levensverhalen in de joodse traditie spelen. De Thora staat vol met levensverhalen, maar tegelijkertijd overstijgen deze verhalen het persoonlijke. Levensverhalen zijn ideale bronnen van wijsheden die voor de overlevering en samenleving van belang zijn. Tot slot gaat filosofe Angela Roothaan in hoofdstuk 7 nader in op de relatie tussen cultuur en identiteit die in levensverhalen tot uitdrukking komt. Zij onderscheidt politieke, ideologische en affectieve aspecten. Dit illustreert zij aan de hand van het levensverhaal van de Nigeriaanse activist Ken Saro Wiws. Daarmee is in deel I een basis gelegd voor de betekenis van levensverhalen, uitgaande van het individu en diens herinneringen, de directe sociale omgeving waarin deze verkeert en de bredere culturele context. In deel II geven wetenschappers van diverse pluimage een uitleg van de betekenis van levensverhalen in wetenschappelijk onderzoek. In de afgelopen jaren hebben levensverhalen, zij het soms schoorvoetend, als onderwerp van onderzoek hun weg gevonden in de wetenschap. In hoofdstuk 8 geeft de socioloog Gerhard Nijhof een introductie op het gebruik van levensverhalen als onderzoeksinstrument. Hij laat zien hoe levensverhalen actuele en door de cultuur geïnspireerde interpretaties van het verleden zijn. Daarnaast bespreekt hij wat het gebruik van levensverhalen toevoegt aan meer traditioneel kwantitatief sociologisch onderzoek. Ook gaat hij in op het probleem van de interpretatie van levensverhalen. Het genereren van levensverhalen en het analyseren ervan zijn twee aspecten van de methode die als uitgangspunt genomen werd voor de verdere indeling van deel II. De historica Arianne Baggerman bespreekt in hoofdstuk 9 de geschiedenis van de autobiografie. Met name de snelle maatschappelijke veran-
Introductie
deringen vanaf het midden van de negentiende eeuw blijken een reden te zijn om levensverhalen te gaan schrijven. Dat gesproken levensverhalen een andere dynamiek hebben dan geschreven levensverhalen komt in hoofdstuk 10 aan bod. Hierin bespreekt historica Selma Leydesdorff aan de hand van een hernieuwd interview met een joodse vrouw die de holocaust overleefde, welke dynamiek er aan gesproken levensverhalen ten grondslag ligt. Inhoudelijk laat zij zien dat de analyse van levensverhalen haar op het spoor brengt van een ‘antropologie van het overleven’: hoe weten mensen zich in extreme omstandigheden overeind te houden? Vervolgens gaat antropologe Geeske Hoogenboezem in hoofdstuk 11 in op de vraag of het eigenlijk wel mogelijk is om als ‘meisje uit de middenklasse’ gedegen onderzoek te doen onder dak- en thuislozen. Zij laat zien op welke manieren machtsrelaties in het interviewproces doorwerken. Antropologe Els van Dongen laat in hoofdstuk 12 zien dat levensverhalen zich ook altijd afspelen in een sociaal-culturele context. In haar bijdrage gaat het om levensverhalen van ouderen na de afschaffing van de apartheid in Zuid-Afrika. Zij betoogt dat het vertellen van levensverhalen ook een zeer pijnlijk sociaal proces kan zijn. Na deze bijdragen, die zich inhoudelijk meer richten op het vertellen van levensverhalen, bespreekt filosoof Hans-Jan Kuipers in hoofdstuk 13 het proces van interpretatie van levensverhalen. Aan de hand van twee filosofen, Dilthey en Gadamer, laat hij zien dat de interpretatie zich enerzijds meer kan richten op de intenties van de verhalenverteller, anderzijds op de receptie door de luisteraar. Daarna volgen nog vier hoofdstukken, waarin verschillende manieren van interpreteren van levensverhalen aan bod komen. De psychologen Van Kordelaar en Westerhof hebben een thematische analyse gemaakt van de manier waarop ouderen betekenis geven aan het proces van pensionering in een snel veranderende maatschappij. Psychologe Anneke Sools maakte een thematische analyse van de betekenis van gezond leven bij oudere Marokkaanse immigranten, maar gaat in hoofdstuk 15 terug naar de gesproken levensverhalen, om te laten zien hoe onaf en gefragmenteerd dergelijke thema’s daarin terugkomen. Psychologe Karen Mutsaers koos een andere interpretatiestrategie in haar bijdrage over levensverhalen van mensen met een chronische depressie. Zij onderzocht met name de verhaallijn, of de plot, van de levensverhalen. Een soortgelijke analyse van verhaallijnen, met opvallend genoeg soortgelijke conclusies, vinden we terug in hoofdstuk 17. Hierin onderzoekt ergotherapeut Ton Satink levensverhalen van mensen met chronische lage rugpijn.
15
16
De betekenis van levensverhalen
Verschillende onderzoekers wijzen op grond van hun onderzoeksbevindingen op het potentieel voor het gebruik van levensverhalen in de (geestelijke) gezondheidszorg. In deel III worden verschillende van dergelijke toepassingen gepresenteerd. Hoewel de meeste toepassingen van levensverhaalmethoden plaatshebben in de gezondheidszorg en het welzijnswerk voor ouderen, worden ook toepassingen in jeugdzorg, de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, chronisch zieken en in loopbaanbegeleiding belicht. Lausanne Mies geeft in hoofdstuk 18 een overzicht van diverse soorten levensverhaalmethoden. Ze beschrijft door welke disciplines, met welke doelstellingen diverse methoden worden toegepast en gaat in op het belang de brede mogelijkheden voor toepassing te bevorderen. In hoofdstuk 19 beschrijft Thomas Kok in het kader van jungiaanse therapie, hoe men door verhalen het eigen levensthema onthult, zichzelf ontdekt. Hij beschouwt dit als het begin van een heelwordingsproces. De subjectiviteit van herinneringen en verhalen is wat elke therapeutische toepassing hoopvol maakt: we hebben invloed op ons verhaal; we kunnen het lot keren! Hermans en Westerhof gaan in hoofdstuk 20 in op de grondslagen voor narratieve psychotherapie. Dit hoofdstuk illustreert hoe de grondstructuur en thema’s van het verhaal van de cliënt kunnen worden geëxploreerd en bewerkt. Het dialogische zelf, de dialogische relatie tussen de posities die de persoon inneemt, is onderdeel van therapie die kan leiden tot wijziging van bestaande structuren, posities en waarderingen. Vervolgens beschrijven Ernst Bohlmeijer, Frank Kempen en Leo Goetstouwers in hoofdstuk 21 twee specifieke interventies in de preventieve geestelijke gezondheidszorg: levensverhaalmethoden ter voorkoming van depressie bij (allochtone) ouderen. De resultaten zijn beloftevol. De hieropvolgende hoofdstukken illustreren hoe biografisch werken praktisch vorm kan krijgen. In het hoofdstuk van Prinsenberg komen de vaardigheden van de biografisch werker aan de orde. Beschreven wordt hoe begeleiders en therapeuten verhalende interesse kunnen tonen, welke technieken en houding zij kunnen of zouden moeten hanteren bij het ontlokken van verhalen en hoe zij deze verhalen kunnen interpreteren. Eveline van de Putte beschrijft vanuit haar ervaringen als docent creatief schrijven in hoofdstuk 23 de praktische en creatieve mogelijkheden van autobiografisch schrijven met ouderen. Voorbeelden van de onderwerpen, de keuzes die je hierin maakt en de vorm waarin men schrijft komen aan bod. Hoofdstuk 24 van José Franssen gaat eveneens over autobiografisch schrijven met ouderen. Zij laat in haar bijdrage de ouderen aan het woord. Het hoofdstuk geeft vooral inzicht in de motieven van ouderen om deel te nemen aan een schrijf-
Introductie
groep. Aan de hand van roerende citaten wordt duidelijk wat de beleving is van individuele ouderen, wat het hen oplevert om over het eigen leven te schrijven. De verbindende kracht van verhalen wordt verder uitgelicht in de bijdragen van Pollo Hamburger en Christina Mercken. Het reminiscentiewerk dat Pollo Hamburger in het Flevohuis beoefent, is niet alleen van waarde voor de individuele oudere die zich door het ophalen van herinneringen en de terugblik op prettige levenservaringen veelal completer en harmonieuzer voelt. Reminiscentie is ook van betekenis voor contacten met verzorgers, met buurtbewoners − leeftijdsgenoten, mensen van jongere generaties en van verschillende culturele afkomst − en het contact tussen mantelzorger en dementerende oudere. De Geheugen van… projecten waarover Christina Mercken schrijft, illustreren hoe individuele verhalen een collectief belang kunnen dienen. Het online verzamelen van allerlei verhalen van bewoners in een buurt, wordt hier als middel gezien om de verbondenheid in de gemeenschap te versterken: een community benadering die met het oog op integratie voor vele gemeenten interessant kan zijn. Contact, verbinding, elkaar kennen; het zijn duidelijk behoeften waaraan de narratieve benadering kan beantwoorden. Tromp en Huizing zijn op zoek naar evidence, naar effecten van het werken met levensboeken in de ouderenzorg. In hoofdstuk 27 beschrijven zij de manier waarop deze effecten van de door hen ontwikkelde methode Open Kaart zowel voor de ouderen als voor de zorgverleners worden onderzocht. De implicaties voor de zorgpraktijk komen eveneens aan bod. Meininger, ethicus en adviseur van een zorggroep voor mensen met een verstandelijke beperking, benadrukt in hoofdstuk 28 de morele en praktische relevantie van het werken met levensverhalen in deze sector en breder: levensverhalen zijn een gids voor waarachtige ontmoetingen met de ander. Tot slot geeft Jan Swagerman een impressie van narratieve coaching. Hij beschrijft de uitgangspunten en methoden om mensen in werksituaties te begeleiden, zowel in de profit- als in de non-profitsector, en licht deze met enkele voorbeelden toe. Als opwarmer start het boek met een literaire visie op autobiografische herinneringen van de schrijver Marcel Möring. In het boek treft u verder een aantal intermezzo’s. Dit zijn korte stukjes waarin boeken, toepassingen en beschouwingen worden beschreven die geen plaats vonden in de hoofdstukken, maar die in onze ogen wel een ‘spotlight’ verdienden.
17
18
De betekenis van levensverhalen
Tot slot willen we de auteurs die een bijdrage hebben geleverd aan dit boek heel hartelijk danken voor hun moeite en enthousiasme; zij hebben het boek gemaakt tot wat het is. We willen ZonMw danken voor de visie en financiële steun die de realisatie van dit boek mogelijk maakten. Als redactie stond ons vooral een boek voor ogen met een wetenschappelijke grondslag dat prettig leest en inspireert. We hopen van harte dat we daarin zijn geslaagd. Het woord is aan u, de lezer. Literatuur Hillman, J. (1997). De code van de ziel. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. McAdams, D. (1993). The stories we live by. New York: The Guilford Press. Randall, W. (2002). Reminiscence as reading our lives. In: J. Webster & B. Haight, Critical advances in reminiscence work. New York: Springer Publishing Company.
Proloog: De waarheid van de onwaarheid
Marcel Möring In den beginne was er… de bijbel. Of beter: Het Oude Testament. Ik herinner mij hoe mijn vader op een avond thuiskwam met een in goedkoop bruin papier gewikkeld pakje onder zijn arm en dat aan mij gaf. Toen ik het voorzichtig had uitgepakt, bleek het een in rood linnen gebonden boek te zijn. ‘Een bijbel,’ zei mijn vader. ’s Avonds in bed las ik strips, Donald Ducks vrolijke weekblad, en de boeken die mijn vader als jongen had gelezen. Ik deed dat bij het licht van een kleine zaklantaarn waaraan een magneetje zat, zodat ik hem tegen de metalen onderzijde van het bed kon klikken als mijn moeder kwam kijken of ik wel sliep. Ik was al een lezer, ik kon lezen voor ik naar school ging, maar tot nu toe had ik nog nooit de totale onderdompeling meegemaakt, de leeservaring die zo overweldigend is dat je de wereld van het boek met tegenzin verlaat. Die nacht begon ik in het Oude Testament en toen ik ophield had ik Genesis uit. De volgende dag ging ik in een soort waas naar school. Dat kwam niet alleen omdat ik de halve nacht had liggen lezen, maar ook omdat een deel van mij nog steeds daar was, in de wereld van het boek. Het andere deel, dat naar school wandelde en achter het tafeltje zat en naar de onderwijzer luisterde, verlangde naar de komende nacht, als ik weer zou kunnen lezen. Het kostte mij ongeveer twee maanden om het boek helemaal uit te lezen en toen ik dat had gedaan, begon ik opnieuw. Gedurende de volgende twee, drie jaar las en herlas ik die bijbel. Elke nacht knipte ik mijn zaklantaarntje aan, richtte het op de verweerde pagina’s en betrad het boek. Ik hoorde de mensen in mijn boek spreken. Ik kon ze zien. Ik wandelde met ze. Ik at met hen. Ik deelde hun angsten. Het was geen lezen meer. Ik leefde, letterlijk, in hun lang vervlogen verre wereld. Zelfs vandaag nog, meer dan dertig jaar later, is het beeld dat ik van Abraham heb kristalhelder en ik hoef mijn ogen maar te sluiten om de drie vreemde gasten te zien verschijnen, hun silhouetten wazig in de schelle woestijnzon. Ik sprak zelfs met God, niet in overdrachtelijke zin, maar in duidelijke, klinkende taal. Ik zag
20
De betekenis van levensverhalen
hem, destijds, als een wat tobberige figuur die een gesprek met een jongetje als ik wel op prijs stelde. Zet een paar mensen om het vuur − het maakt niet uit of het mannen, vrouwen, jongeren of kinderen zijn − en het moet wel gek zijn als ze elkaar na verloop van tijd geen verhaal vertellen. Bloemen mogen dan van mensen houden, mensen houden zelf vooral van verhalen. Het meeste houden ze nog van sprookjes. Het is waarschijnlijk het begin van onze literatuur geweest: die paar mensen bij elkaar, even vrij van de strijd om eerste levensbehoeften en daardoor juist weer in het volle besef van het gewicht van het leven. Het maakt niet uit of men tevreden is als men vertelt, of juist hongerig, moe of dorstig. In het eerste geval zal het verhaal gaan over de dingen waar we, beschut en gevoed en gelaafd, bang voor zijn. In het tweede geval fantaseren we over tafels die doorbuigen onder het gewicht van de dampende schalen, met van vet glanzende gerechten en huizen waar het altijd warm en droog is. Daarom verzinnen Amerikaanse teenagers griezelverhalen rond hun kampvuur (omdat hun angsten niet meer om primaire levensbehoeften draaien) en bedachten Hezbollah-gijzelaars en concentratiekampgevangenen arcadische vertelsels van overvloed en warmte en geluk. Je kunt zeggen dat het verhaal dat we bedenken altijd gaat over hoe het niet met ons gaat en daardoor juist over hoe het eigenlijk met ons gaat. Sprookjes verschillen vooral van andere verhalen, omdat ze een gebied bereiken waar rede niet meer geldt en logica zinloos lijkt. Het is het gebied waar je niet meer weet, maar voelt. En net als andere heel oude dingen zijn ze soms moeilijk te lezen. Als de argeloze wandelaar een kei vindt, is dat misschien een mooie steen. Voor een archeoloog is het een mislukte vuistbijl die door een chagrijnige steentijdjager is weggegooid. Met sprookjes is het precies hetzelfde. Als Freud en Jung iets goed hebben gezien, dan is het wel dat de mythe en het sprookje meer zijn dan ze zijn en een verhaal vertellen dat ze niet lijken te vertellen. Elk sprookje kan worden gelezen, zoals een schilderij iconografisch wordt geanalyseerd: Kijk, deze in lompen gehulde figuur die met zijn knapzak op weg gaat, dat is de verloren zoon. Het is een ingewikkelde manier om iets te lezen wat eenvoudig is bedoeld, maar het werkt wel. Laat ik u een herinnering vertellen. Ik ben een jaar of zeven en met mijn moeder loop ik over een hoge, dichtbegroeide spoordijk. We wandelen onder de bomen. Af en toe komt er een auto voorbij over de weg die helemaal van het station naar de haven loopt. Daar, aan de
Proloog: De waarheid van de onwaarheid
haven, op de dijk die tussen de laadterreinen en de spoordijk ligt, wonen mijn grootouders in een enorm huis met een diepe tuin. Er staat een walnotenboom in die tuin en een pruimenboom en achter de schuur blinken onder de hoge zon de ruiten van de kas waarin mijn grootvader planten teelt. Maar wij gaan niet naar de IJsbaanweg. Voor we de splitsing bereiken, steken we de straat over. We staan voor een winkel. Het is een hoekpand. We gaan niet door de deur. Mijn moeder loopt langs de zijmuur en opent een groene houten poort en we stappen een zonovergoten binnenplaatsje op. Daar, te midden van de oprijzende stenen wanden, in bebloed voorschoot, een lang mes in zijn hand, staat slager Samson. Ik heb deze herinnering gebruikt in een nooit-gebruikt hoofdstuk voor mijn eerste roman, Mendels erfenis. Dit is het stukje waarover ik het wil hebben: De winkel was leeg. Hij sloeg de deur hard achter zich dicht. Er kwam niemand. Hij riep ‘hallo’ en ‘volk’ en toen na enig wachten nog niemand kwam, passeerde hij de toonbank en ging hij het donkere gat in van de deur die naar achteren leidde. Hij kwam in een kille, stenen ruimte, met een vloer van gladgestreken cement en wanden die met glanzende olieverf waren bestreken. Tegen de wanden waren planken geschroefd waarop gereedschappen stonden die glansden in het schaarse licht. Aan de andere kant van de ruimte kierde een streep daglicht onder een deur. Achter de deur klonk het geklos van zware rubberen laarzen en een geluid dat hij niet kon thuisbrengen. Hij opende de deur en keek op de binnenplaats achter de slagerij. Samson stond met zijn rug naar hem toe en maakte korte, rustige bewegingen met zijn rechterarm. De cementen vloer van de binnenplaats werd begrensd door een brede, ondiepe goot, om de plaats stonden muren en huizen, aan de overkant was een groengeverfde houten schuur. Tegen de schuur stond een korte, verveloze ladder. Samson beëindigde het bewegen van zijn arm en stapte opzij. Hij keek om de deur. De slager legde een wetstaaf en een lang, gepunt mes op een donker hakblok, waarin gevlamde sporen van oud bloed zichtbaar waren. Op het blok lag een blinkend witte marmeren plaat. Hij opende zijn mond om de slager aan te spreken, maar zijn keel liep vol met voorgenomen woorden en bracht niets voort. De slager stak de plaats over en ging de schuur binnen. Een melancholiek, gedempt briesen klonk. Hij kwam achteruitlopend naar buiten. Aan een rafelig halster van touw leidde hij een okerkleurig
21
22
De betekenis van levensverhalen
paard. Het paard stapte tastend op het cement van de binnenplaats en keek in het rond. ‘Hans. Hans!’ Achter zich hoorde hij het gestommel van iemand die een trap af rent. De deur aan de andere kant van het hok ging open en uit het licht van de winkel kwam een jongen van zijn leeftijd binnen, op kousenvoeten. Hij keek hem peinzend aan. Hij liep naar de planken langs de muur, trok er een paar laarzen af en liep met de laarzen in zijn hand, langs hem, de binnenplaats op. Samson gaf de jongen het halster en klopte het paard met vlakke hand op de hals. Terwijl de jongen het halster vasthield en tegelijkertijd zijn laarzen aantrok, liep Samson naar het hakblok waarop hij zijn mes en wetstaaf had gelegd. De slager pakte het mes, hield het omhoog en keek naar de snede. Hij liet zijn nagel langzaam langs het scherp gaan. Toen draaide hij zich om en liep naar het paard. Hij slikte. Zijn buik stroomde vol met natte warmte. Hij wilde weg. De jongen bij het paard had zijn laarzen nu aan. Hij streelde zacht de hals van het paard, dat zijn hoofd tegen de borst van zijn begeleider had gelegd. De gehaaste jongen van net, die op kousenvoeten liep en met één hand een paard vasthield en, hinkend en hompelend, met zijn andere hand zijn laarzen probeerde aan te trekken, had iets plechtigs gekregen. Hij trok het halster naar beneden, het paard zakte op de knieën en rolde traag op zijn zij. Samson liep om het dier, nam het halster over, trok het hoofd van het paard naar achteren en haalde met een vloeiende beweging het mes over de zijkant van de hals. Het paard schrok kort en schopte even op een merkwaardige luie manier met de benen, alsof het plotseling bedacht dat het een veel te mooie dag was om drukte te maken om zoiets futiels als sterven. Toen verslapte het grote lichaam en strekte het dier zich uit op de gladde cementen vloer. Terwijl hij had staan kijken naar de onafwendbare halssnede, was de vrees voor de dood en het bloed in hem gegroeid. Nu het gebeurde, nu het bloed er was en hij de schaduw van de dood over het grote dier zag glijden, nu was er niets. Wat hij had gevreesd als een groot en duister ritueel, had zich ontladen in een haast achteloze handeling. Het dier, dat met zoveel vertrouwen het hoofd aan de borst van de slagersjongen legde, was niet de dood in gelokt, het had zijn leven in handen gegeven van een zachte, vriendelijke god. Het paard lag uitgestrekt op het plaatsje. Bloed stroomde traag uit de geopende halsslagader en vormde een uitvloeiende, donkere plas die uitmondde in een dun stroompje dat langzaam kronkelend zijn weg zocht naar de goot. Het leven was uit het lichaam verdwenen,
Proloog: De waarheid van de onwaarheid
de ogen waren leeg, de okeren huid was slap, de vochtige donkere lippen waren droog. ‘En?’ Voor hem stond Samson. Het voorschoot van witte, glanzende oliestof was bespat met een waas van kleine rode druppeltjes. Het mes, bedekt met een dunne film van vers bloed, hing losjes in de rechterhand. Dit deel van het nooit-gebruikte hoofdstuk voor Mendels erfenis baseerde ik op mijn eigen herinnering aan slager Samson, de Enschedese koshere slager die beroemd was in de hele mediene, zoals joden de provincie noemen. Ik heb slager Samson, voor zover ik weet, nooit gesproken. Ik herinner mij dat mijn moeder en ik op zijn binnenplaatsje stonden, maar ik weet niet of slager Samson ooit wel een binnenplaatsje heeft gehad. En, nu we toch bezig zijn, zou hij een paard hebben geslacht? Het lijkt mij sterk: paarden zijn niet kosher. En toch, die herinnering staat mij zo helder voor de geest, dat het is alsof mijn latere twijfel onwaarschijnlijker is dan de bedrieglijke herinnering zelf. Nog iets anders: dat enorme huis van mijn grootouders, dat op die kolos van een dijk aan de Twenthe-Rijn-haven lag, bleek toen ik er een paar jaar geleden op verzoek van een journalist ging kijken, helemaal niet zo groot. De kas was stukken kleiner dan ik mij herinnerde en de IJsbaanweg, die doodstille klinkerstraat onder lommerrijk groen bleek een slecht onderhouden, doodlopend weggetje met zieltogende eenmansbedrijfjes. De herinnering is een hoer. Zij geeft zich af met wie zin in haar heeft en plooit zich zonder aarzeling naar de wensen van haar minnaars. Een van de kenmerken van de herinnering is dat zij begint waar het ons uitkomt, vooral de collectieve herinnering. Die van de Duitsers begint waar Bismarck de vorstendommetjes bijeenveegt en de Duitse natie definieert. Die van Kroaten waar Kroatië nog iets voorstelde, die van de joden waar er zoiets als een joodse staat leek te bestaan, die van de Palestijnen waar zoiets als een joodse staat niet leek te bestaan. Niets verraderlijker dan de herinnering, niets zoetgevooisder, niets warmer en sussender. En tegelijkertijd: niets angstaanjagender dan de herinnering die niet wil wijken, die ’s nachts als een gevreesde oude bekende opstaat uit zijn graf en begint te spreken. Wie over de herinnering praat, dient dat te doen als een man die horden loopt met een fles nitroglycerine in zijn zak. Ondanks alles is het die bedrieglijke, verblindende herinnering die ons meer dan al het andere bepaalt. Wij zijn niet wat wij zijn geworden. Wij zijn niet wat wij verwierven. Wij zijn wat we waren en waar
23
24
De betekenis van levensverhalen
we waren. Het is niet de weg die we op zullen gaan die ons maakt tot de mensen die we zijn. Het is de weg die we gingen. Wat was ik toen ik onder de walnotenboom van mijn grootouders alle tegels op de binnenplaats volkalkte met de letters NP? Wat was ik toen ik elke dag van het huis van mijn grootouders naar dat van Elvira liep, aan het einde van de IJsbaanweg, om daar met haar in het bos Winnetou en Old Shatterhand te spelen, of in haar vaders atelier de kleibak te openen en poppetjes te boetseren, of van de betonnen vloer de vlekjes kopersmeltsel op te rapen die wij ‘sterretjes’ noemden? Een jongetje van nog geen tien jaar. Een jongetje dat archeoloog wilde worden. Ik was nu en straks. Ik had geen idee van gisteren, vorige maand, vorig jaar. Terwijl ik nu, veertig jaar later, merk dat ik steeds meer het straks afmeet aan het toen. Naarmate ik mij verder van het toen verwijder, wordt de rol die het speelt groter. De herinnering maakt het ons mogelijk een groot huis te zien waar het klein was en een dood paard op een binnenplaatsje waar waarschijnlijk geen binnenplaatsje, laat staan een paard, was. Maar het is nooit mogelijk om de herinnering aan wat we waren en waar we vandaan kwamen te vergeten. Ook de anderen vergeten dat nooit. Op een ochtend in de zomer van 1937 belde Ludwig Wittgenstein zijn toenmalige lerares Russisch, Fania Pascal. Hij wilde haar spreken. Omdat een van haar kinderen wat kwakkelde, vroeg Pascal of het erg dringend was, of het niet kon worden uitgesteld. Wittgenstein antwoordde, nogal dramatisch voor zijn doen: ‘If ever a thing could wait’. Hij kwam langs, gehaast, gespannen. Dergelijk gedrag van de anders zo beheerste Wittgenstein was zo opmerkelijk dat Pascal het beeld meer dan veertig jaar later nog voor zich zag: Wittgenstein streng rechtop in de stoel, de jas helemaal dichtgeknoopt, buitengewoon nerveus. ‘Ik ben gekomen om iets op te biechten’, zei Wittgenstein, en hij vertelde dat hij eerder al bij professor Moore was geweest om daar hetzelfde te doen. ‘Wat zei Moore?’ vroeg Pascal. ‘Hij zei: “Wittgenstein, je bent een erg ongeduldig mens.”’ ‘En,’ zei Pascal, ‘wist je nog niet dat je dat was?’ ‘Nee, dat wist ik niet.’ Daarna begon de biecht. Wittgenstein bekende twee ‘misdaden’: dat hij van joodse komaf was en dat hij ooit een leerlingetje een klap had gegeven toen hij dorpsonderwijzer was in Oostenrijk.
Proloog: De waarheid van de onwaarheid
Over dat eerste zei hij dat de meeste mensen die hem kenden, dachten dat hij driekwart ‘Arisch’ was en een kwart joods. Maar eigenlijk, bekende Wittgenstein, was het andersom en had hij nooit iets ondernomen om dat misverstand uit de weg te ruimen. ‘Ik ben joods,’ antwoordde Pascal, ‘en ik heb vaak de kans voorbij laten gaan om dat op tijd te vertellen, om anderen te stoppen als ze hun afkeer van joden openbaarden. Maar hoe dan ook, de Engelsen zijn sluw. Ik neem aan dat ze het van mij weten en waarschijnlijk ook van jou...’ Wittgenstein keek hoopvol op, toen ze dat had gezegd. Fania Pascal noteerde haar herinneringen aan de Engels-Oostenrijkse filosoof zo rond 1980, en toen vroeg ze zich nog steeds af waarom Wittgenstein ineens had gevonden dat hij moest opbiechten dat hij joods was, waarom toen en met zoveel haast. Pascals verklaring ligt in de tijd: 1937, de groei van de nazistaat, het tijdperk waarin het langzamerhand ook buiten Duitsland een precaire aangelegenheid was om jood te zijn. Vond Wittgenstein dat hij niet langer schuil mocht gaan in een misverstand? vroeg zij zich af. Kon hij zich niet verbergen, nu duidelijk werd dat op het continent joden door de straten werden gejaagd? Pascal wist het niet en Wittgenstein heeft er nooit meer over gesproken. Misschien wilde Wittgenstein ook wel duidelijk maken wie en wat hij was, omdat hij wist dat mensen elkaar pas echt kennen als zij elkaars verhaal weten. We voelen ons onzeker in een wereld waarin de mensen en de dingen niet zijn wat ze lijken. En omdat wij ons onzeker voelen maken wij van de wereld en de mensen een verhaal. Het doet er niet veel toe of het verhaal ‘waar’ is in de zin van verifieerbaar correct, of ‘echt’ in de zin dat dit verhaal iets over ons zegt. Wittgensteins schijnbaar onbeduidende verhaal, dat hij eigenlijk joods was en ooit een leerlingetje sloeg, is net zo waar en echt als mijn zeer waarschijnlijk niet-correcte herinnering aan een Enschedese koshere slager. Hij vond dat zijn verhaal iets wezenlijks over hem zei, ook al vond Fania Pascal dat in eerste instantie niet. Ik dacht dat mijn staaltje verdwenen jodendom uit de provincie iets duidelijk maakte over mij en mijn omgeving. Wij beiden vertelden hetzelfde: Kijk, dit is wie wij zijn, ik sta nu als een verhaal tegenover u. Onze verhalen zijn tegelijkertijd bekendmakingen en uitnodigingen om het verhaal van de ander te horen. Misschien worden wij samen een nieuw verhaal, of het vervolg van onze eigen verhalen.
25
Deel I Theoretische beschouwingen
1
Herinneringen, levensverhalen en gezondheid
Ernst Bohlmeijer 31 belang van levensverhalen in onze tijd Het Het wel en wee van reminiscentie 34 Tot besluit 38
31 34 38
Een belangrijke aanleiding om dit boek over de betekenis van levensverhalen te maken is het toenemend gebruik van reminiscentie en levensverhaalmethoden in de gezondheidszorg. In deel III van dit boek komen deze methoden uitgebreid aan bod. Kennelijk kan reminiscentie − het in stilte of hardop memoreren van eerdere ervaringen − een heilzame werking op de mens hebben. Een aantal noties waarom dit het geval is, ligt voor de hand. In het alledaagse leven heeft reminiscentie vele functies (Gibson, 2004). Wanneer we een dierbare hebben verloren, koesteren we herinneringen aan deze persoon, waardoor we hem of haar dichtbij ons houden. We kiezen een mooie foto en zetten deze op een prominente plaats in ons huis. Het ophalen van herinneringen kan ook een sociale functie hebben. We koesteren onze komaf, delen anekdoten, proberen onze (klein)kinderen te imponeren met sterke en spannende verhalen van vroeger en zijn daarbij trots op onze prestaties die we graag in ere houden. Een andere functie is dat herinneringen ons helpen om te gaan met moeilijke gebeurtenissen en levensomstandigheden die op ons pad komen. We roepen onze daadkracht van weleer in het geheugen en bezweren onze twijfels met de uitspraak dat we wel eens voor hetere vuren hebben gestaan. Je kunt zeggen dat de positieve functies van reminiscentie ertoe bijdragen dat we continuïteit en samenhang in ons leven ervaren, dat we ons verbinden met onze sociale omgeving en dat we onze eigenwaarde en zelfvertrouwen behouden, vooral wanneer de levensomstandigheden ons op de proef stellen. Ten slotte wijst Gibson erop dat reminiscentie ook een culturele functie heeft. Verhalen
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_1, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
30
De betekenis van levensverhalen
van oudere mensen hoeven niet alleen anekdotisch te zijn, maar kunnen ook doorleefde wijsheden overdragen die beter beklijven dan de tegeltjes op de toiletten. Persoonlijke getuigenissen en verhalen van maatschappelijke gebeurtenissen vormen een waardevolle aanvulling op de officiële geschiedschrijving. Voor overlevenden van catastrofen zijn persoonlijke getuigenissen zelfs van levensbelang. Coleman (Coleman e.a., 2002, p. 231) licht dit als volgt toe: ‘Memory, trauma, healing, generativity, reconciliation – these are key elements for the future of all our societies… the first aim of memory is to bear witness to truth. Without the search for truth, healing and reconciliation are impossible.’ Tegenover de positieve functies staat dat het verleden soms de grote boeman wordt. Wat we ooit hebben meegemaakt verklaart onze huidige ellende. Dan houden we ons obsessief bezig met wat is misgegaan in het verleden en houden met herinneringen onze bitterheid in stand. Dit klinkt al veel minder gezond. Ook deze vorm van reminiscentie geeft misschien houvast in bange dagen, maar leidt er in het algemeen toe dat we meer deuren naar de toekomst sluiten dan openen. Herinneringen vormen de bouwstenen van persoonlijke levensverhalen (Bluck, 2001). Ieder mens is zich in zekere mate voortdurend bewust van zijn eigen autobiografie. We zijn in staat een route te schetsen van plaatsen en gebeurtenissen waarlangs we gekomen zijn. Deze route is gemarkeerd met een aantal mijlpalen, hoogtepunten en dieptepunten. Ons levensverhaal biedt een verklaring voor wie we nu zijn en wat we nu doen. En meestal bevat het een notie van bestemming. We kleuren de toekomst in met verwachtingen, of dit nu doemscenario’s of idealen zijn. Als iemand spontaan vraagt wie je bent, waar je vandaan komt en waar je naartoe gaat, kom je met het verhaal van je leven op de proppen. Zonder levensverhaal, geen identiteit. Overigens waren dit ooit letterlijk vragen van leven en dood in het ruige westen van Amerika. Bij een ontmoeting met een vreemde, werd een geweer op je borst gericht en werden voorgaande vragen op je afgevuurd. Dan kon je maar beter een snel en goed verhaal hebben. No life-story, no life! Levensverhalen zijn reconstructies. We stellen ze steeds weer bij en leggen andere accenten. Ze groeien met ons mee en ze worden getransformeerd door nieuwe ervaringen. Dat zal één van de rode draden in dit boek zijn. Onze belevenissen en herinneringen (het opnieuw beleven) worden geweven tot een coherent verhaal van
1
Herinneringen, levensverhalen en gezondheid
voortschrijdend zelfinzicht dat ons in staat stelt vooruit te leven en te handelen. In het algemeen gebeurt dit impliciet, zonder dat we er erg in hebben. Maar soms worden we gedwongen letterlijk en figuurlijk stil te staan bij de loop die ons leven heeft genomen. Bijvoorbeeld, wanneer we opeens geconfronteerd worden met een chronische ziekte (Baart, 2002). Dan valt ons levensverhaal in duigen en fragmenteert. Verleden, heden en toekomst zijn niet meer op een vanzelfsprekende wijze verbonden. Onze biografie is verstoord. Dan hebben we tijd nodig om ‘op verhaal te komen’, om te werken aan een nieuw ‘plot’ dat niet alleen is gebaseerd op slachtofferschap maar ook op vermogen om te handelen (Polkinghorne, 1996). Wanneer een dergelijk verhaal ontbreekt, ontstaan gevoelens van vervreemding en zinloosheid. En deze gevoelens kunnen op hun beurt weer razendsnel leiden tot ondermijning van ons welbevinden en gezondheid. In vogelvlucht zijn we daarmee aanbeland bij de relatie tussen levensverhalen en gezondheid. In dit hoofdstuk wil ik ten aanzien van deze relatie stilstaan bij twee vragen. Waarom is er in deze tijd zoveel aandacht voor levensverhalen? Op welke momenten en op welke wijzen kan het stilstaan bij het eigen levensverhaal direct bijdragen aan gezondheid? Het belang van levensverhalen in onze tijd In zijn boek Modernity and self-identity beschrijft Giddens (1991) een aantal kenmerken van het huidige, wat hij noemt, laat-moderne tijdperk. Een centraal kenmerk van het moderne tijdperk, dat begon met de opkomst van een industriële en kapitalistische samenleving, is volgens Giddens het wegvallen van tradities en de toenemende globalisatie. Maatschappelijke positie en tradities (die vorm kregen en overgedragen werden binnen lokale, intieme gemeenschappen) schrijven niet meer voor welke keuzes we moeten maken en hoe we ons moeten gedragen.1 Er is sprake van een grote mate van reflexiviteit: door de snelle groei van (grenzeloze en onpersoonlijke) kennis en informatie moeten we ons steeds opnieuw verhouden tot onze sociale en natuurlijke omgeving. Deze ontwikkeling geeft een grote mate van vrijheid, maar leidt ook tot radicale twijfel, angst en existentiële onzekerheid. We zijn tot steeds meer technologische prestaties in staat, maar aan deze prestaties zitten ook steeds meer risico’s verbonden en ook hier wordt van ons gevraagd om afwegingen te maken. In het moderne tijdperk is het zelf een reflexief, arbeidsinten1 Zie ook de bijdrage van Arianne Baggerman in deel II over de opkomst van egodocumenten, wat zij relateert aan snelle maatschappelijke veranderingen.
31
32
De betekenis van levensverhalen
sief project geworden, een existentiële zoektocht naar en continue bijstelling van onze identiteit. De basis voor deze zelf-identiteit is gelegen in ons autobiografisch bewustzijn. Giddens schrijft daarover: ‘A person’s identity is not to be found in behaviour, nor – important though this is – in the reactions of others, but in the capacity to keep a particular narrative going’ (p. 54). Wanneer het verhaal van ons leven voldoende coherent is en adequaat (gebaseerd op eigen ervaringen) geeft het een basisvertrouwen dat ons in staat stelt om te gaan met ingrijpende gebeurtenissen en sociale veranderingen; vertrouwen, geen zekerheid, want er zijn altijd andere verhalen mogelijk en ons verhaal is in ontwikkeling en levend. Samenvattend kun je zeggen dat Giddens stelt dat het moderne leven een avontuurlijk traject van zelfactualisatie is geworden dat ons langs universele stadia in de levensloop leidt maar zonder vast omschreven richtlijnen of ‘rites de passages’. We wegen kansen en risico’s af. We maken keuzes op basis van innerlijke waarden en normen, waarin we proberen zo authentiek mogelijk te zijn en ons niet te laten leiden door overgeleverde, emotionele geboden uit ons verleden. Onze keuzes maken we zichtbaar in onze leefstijl en vertalen we in levensplannen. De grondstof voor dit traject is onze reflexieve arbeid. Onze verantwoording en houvast zijn ons persoonlijk journaal, het verslag dat we op enig moment reconstrueren van dit traject: ons levensverhaal. Dat dit geen eenvoudig traject is, mag wel blijken uit de grote behoefte aan coaching en therapie. De keerzijde van dit traject – wanneer we er niet in slagen een authentiek verhaal te ontwikkelen – zijn gevoelens van vervreemding, angst, schuld en schaamte. Omdat we minder bij de hand worden genomen door tradities en er meer alleen voor staan, is de bagage die we in de eerste levensjaren meekrijgen om het traject af te leggen, misschien wel des te belangrijker. In de eerste jaren ontwikkelen we al dan niet een basisvertrouwen, in onszelf maar ook in de wereld om ons. McAdams (1993) noemt dit de grondtonen van het levensverhaal dat iemand op latere leeftijd ontwikkelt. Krijgt ons levensverhaal een optimistische of een pessimistische kleur? Wanneer we voldoende vertrouwen ontwikkelen, zijn we ook in staat om te exploreren en creatief (niet-traditioneel) te denken en zelfstandig een identiteit op te bouwen. Volgens dezelfde McAdams krijgt ons levensverhaal pas echt gestalte tijdens de adolescentie. Op deze leeftijd heeft de mens voldoende vermogen tot abstractie om een levensverhaal te componeren (zie ook hoofdstuk 2 van Brugman en hoofdstuk 4 van Wessel). Hij stelt dat in veel levensverhalen een onderliggend motief is te vinden dat fungeert als een persoonlijke mythe. Zoals mythen vroeger de diepere betekenis van
1
Herinneringen, levensverhalen en gezondheid
het leven weerspiegelden voor een volk en in die zin heilig waren, zo vormt de persoonlijke mythe een zingevende grondslag voor het eigen bestaan. Het is een persoonlijke visie op het leven, gebaseerd op een aantal belangrijke ervaringen en waarden, die richting en betekenis geeft aan het leven en ook de ‘brandstof’ levert om doelen te verwezenlijken. ‘Life becomes mythic in our teenage years. The formation and reformation of identity remains thereafter the central psychosocial task of the adult years. From adolescence onward we face this task of creating an integrative life story through which we are able to understand who we are’ (McAdams, 1993, p. 91). Wanneer we spreken van mythen is al snel een brug geslagen naar het werk van Carl Gustav Jung. Ook hij had een uitgesproken visie op de moderne samenleving, de potentiële vervreemding en het belang van het vinden van een (innerlijke) moraliteit in het eigen levensverhaal (Jung, 2000). Hij nam een sterk eenzijdige levenswijze waar bij mensen in de moderne tijd. Vooral door de opkomst van de moderne wetenschappen is er een toename van het vertrouwen in de ratio en daarvan afgeleid de mogelijkheid om de natuur te beheersen. Spirituele en religieuze vermogens zijn in deze ontwikkeling ondergesneeuwd geraakt en daarmee ons natuurlijk vermogen (gelegen in de ziel) om de eenheid van het leven te ervaren en de verbinding met het grotere geheel. Daarmee is een splitsing in ons bewustzijn ontstaan. We zijn ons niet meer bewust van de religieuze en mythische beelden en symbolen die vroeger nog volop beleefd werden. Omdat we wel degelijk een sterke behoefte aan zingeving hebben en, volgens Jung, van nature religieus zijn, blijft deze ontwikkeling niet zonder gevolgen. Jung bracht zowel veel moderne neurosen (verslaving, depressie, gevoelens van zinloosheid) als maatschappelijke conflicten en fragmentatie in verband met de verdringing van het ‘irrationele’ naar de periferie van ons persoonlijk bewustzijn en van de samenleving. Het is zijn levenswerk geweest (beschreven in zijn autobiografie Dromen, herinneringen en gedachten) om zichtbaar te maken hoe mensen de splitsing in het bewustzijn kunnen herstellen en op welke wijze ons oorspronkelijke zelf in ons levensverhaal naar voren kan komen. In deel III gaat Thomas Kok dieper in op dit thema. Zowel Giddens als Jung koppelen, ieder op eigen wijze en vanuit een geheel eigen analyse, het belang van levensverhalen voor gezondheid aan een maatschappijvisie. Bij Giddens staat de noodzaak centraal om in de moderne samenleving zelf-identiteit te ontwikkelen. Bij
33
34
De betekenis van levensverhalen
Jung is het vooral de noodzaak om het eigen levensverhaal te baseren op innerlijke processen. In de volgende paragraaf komt de relatie aan de orde tussen levensverhalen en gezondheid binnen het kader van specifieke levensgebeurtenissen en -fasen. Het wel en wee van reminiscentie De behoefte om terug te kijken op het eigen leven en op verhaal te komen kan natuurlijkerwijs in de laatste levensfase ontstaan wanneer we ons einde voelen naderen. We willen nog een keer uitgebreid terugkijken op ons leven en stilstaan bij de betekenis van het leven. We staan stil bij de hoogte- en dieptepunten, we rouwen om pijnlijke gebeurtenissen. Het boek van ons leven is eigenlijk af, de plot geleefd, maar er is behoefte aan een nawoord. Soms vloeit hieruit voort dat we alsnog oude conflicten willen herstellen, mensen van weleer opzoeken en oude relaties herstellen. De eerste wetenschapper die op dit fenomeen wees was de psychiater Robert Butler. In een beroemd artikel (Butler, 1963) postuleerde hij de theorie dat alle mensen aan het einde van hun leven spontaan een proces van life-review ondergaan, ingegeven door de naderende dood. Dit proces verklaarde de toename van reminiscentie bij ouderen. Het is een proces van verzoening met het eigen leven, van schoon schip maken voor de overtocht. Overigens was Butler ook onder de indruk van het grote aantal mensen dat leed onder schuldgevoelens, wanhoop en depressie. Men kan zich voorstellen dat, wanneer een groot deel van het eigen leven in het teken van afweer heeft gestaan en wanneer men tijdens het leven zelf geïnternaliseerde geboden niet onder ogen heeft kunnen zien, het geen eenvoudige opgave is om daarmee op het laatste moment in het reine te komen. Hoewel we ook de verhalen kennen van mensen die op hun sterfbed, op de drempel van de dood, van persoonlijkheid veranderen en hun ware gezicht laten zien. Wanneer we erin slagen om de hoogte- en dieptepunten te integreren, wanneer het gevoel overheerst dat we voor het grote deel trouw zijn gebleven aan onszelf, kan een diep gevoel van bevrediging en integriteit ontstaan. Inmiddels is duidelijk geworden dat een proces van life-review zich niet bij alle oudere mensen voltrekt en ook op alle leeftijden voorkomt (Webster, 1995). Op jongere leeftijd neemt life-review de vorm aan van een tussenbalans. Het grote voordeel is dat er nog volop toekomst is om nieuwe wegen in te slaan. Dit kan pijnlijke constaterin-
1
Herinneringen, levensverhalen en gezondheid
gen dragelijker maken. Het opmaken van de (tussen)balans zien we terug in het grote aantal autobiografieën. Een mooi voorbeeld van life-review wordt beschreven in het boek Only say the word van de Ierse schrijver Niall Williams. Het is het verhaal van een schrijver die terugkijkt op zijn jeugd in een klein plaatsje in het westen van Ierland en tegelijkertijd het verlies van zijn vrouw verwerkt en worstelt met zijn vaderschap. Wanneer hij zelf nog erg jong is, overlijdt zijn jongere zusje. Vanaf dat moment worden zijn ouders ‘wezenloos’; ze zijn er, maar zonder geloof, vertrouwen en aandacht. Om te overleven stort zijn broer zich op de wiskunde en hijzelf op de negentiende-eeuwse literatuur en vooral de boeken van Dickens: ‘I know the life of Pip better than my own’. Aan het einde van het boek schrijft hij over zijn zojuist voltooide ‘life-review’: ‘You stand there beside me like that a little while in the peace I have then, knowing that I have written all these pages to face something in myself. To face the fear that washed through me like a foul tide in the month of September. The fear of losing you, of losing my life, that lay within me through autumn and winter. (…) Here, then, in these pages is mine, the fear of death, of loss, of unexpressed love. Here is the truth told in a story. And in the telling of it perhaps I have found some way to have courage, to believe. I have said the words and, for now at least, am healed.’ Een andere behoefte of noodzaak om op verhaal te komen ontstaat wanneer we een ingrijpende gebeurtenis meemaken. Het kenmerk van onze samenleving is, en vandaag de dag misschien wel meer dan ooit, dat deze snel verandert en dat we ons voortdurend moeten aanpassen.1 Of het nu gaat om computers, de invoering van een nieuw schoolsysteem of een nieuw belastingstelsel, onze (sociale, fysieke en culturele) omgeving is in beweging en vraagt van ons dat we ons daarop instellen. Veel van deze veranderingen gaan met een zekere geleidelijkheid, waardoor we de tijd hebben. Het is anders wanneer we plotseling met een ernstige levensgebeurtenis te maken krijgen. Dan zijn we geschokt, voelen ons in eerste instantie verpletterd en radeloos. De moord op Theo van Gogh is hiervan een voorbeeld op maatschappelijk niveau. Er is iets drastisch veranderd; het beeld van en het verhaal over onze samenleving hebben een dreun gekregen en moeten bijgesteld worden. Ook op persoonlijk niveau zijn er ingrijpende gebeurtenissen: het verlies van een dierbare, het krijgen van 1 Zie ook de bijdrage van Kordelaar en Westerhof in deel II.
35
36
De betekenis van levensverhalen
een ernstige (chronische) ziekte,1 het meemaken van fysiek of seksueel geweld. Het is de ervaring dat iets wat heel was, is gebroken. En het vraagt moed en kracht om een nieuwe identiteit of positief zelfbeeld te ontwikkelen en te behouden. We voelen ons dan in eerste instantie slachtoffer. Sommige mensen blijven hun identiteit daaraan ontlenen; andere vechten terug en vinden een nieuwe identiteit gebaseerd op eigen kracht en zijn zelf weer de ‘auteur’ geworden van hun leven met een positieve plot. Binnen de grenzen van hun beperking lukt het hun opnieuw een gevoel van heelheid te ervaren (Polkinghorne, 1996). In het omgaan met dagelijkse problemen en ingrijpende levensgebeurtenissen speelt het gevoel van competent zijn en invloed kunnen uitoefenen een grote rol. Naarmate dit gevoel sterker aanwezig is, zijn mensen beter in staat om op te krabbelen, te herstellen en nieuwe doelen te stellen. Herinneringen aan eerdere prestaties, aan perioden in het leven waarin problemen met succes werden overwonnen kunnen daarbij helpen. Fry en Barker (2002) laten zien hoe reminiscentie vrouwen helpt die slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld en misbruik om zelfwaardering en vertrouwen op te bouwen. In kleine groepen werden vrouwen gedurende zes bijeenkomsten uitgenodigd om te vertellen over belangrijke ervaringen van de afgelopen zes maanden. Tijdens het vertellen werden de deelnemers gestimuleerd door de begeleiders om ook herinneringen op te halen aan de periode voordat het geweld en misbruik begonnen. Zij vroegen steeds door naar voorbeelden van situaties waarin de vrouwen veerkracht toonden en zich competent voelden. Ook werden zij uitgenodigd om aan het einde van elke bijeenkomst te vertellen over een vooruitgang die zij de afgelopen tijd geboekt hadden op het terrein van zelfredzaamheid (interpersoonlijk, emotioneel, zelfzorg). De onderzoekers vergeleken de thema’s van de verhalen in de eerste drie sessies met die van de laatste drie sessies. Thema’s als schuldgevoelens, eenzaamheid, controleverlies, zinloosheid kwamen veel minder vaak naar voren in de tweede reeks gesprekken. Thema’s als toekomstplannen, sociale vaardigheden, zelfvertrouwen waren daarentegen sterk toegenomen. Langzaamaan ontstonden nieuwe levensverhalen – schakelingen van belangrijke levensgebeurtenissen, waarin de periode van geweld er één van was en werd opgenomen. Hierdoor werd het idee van verdere ontwikkeling en ontplooiing weer mogelijk voor de deelnemers.
1 Zie ook de bijdrage van Satink in deel II over de levensverhalen van mensen met chronische rugpijn.
1
Herinneringen, levensverhalen en gezondheid
Een schrijver die op geheel eigen wijze invulling geeft aan het belang van ‘op verhaal komen’ voor gezondheid, is de psycholoog James Pennebaker (1997). In zijn boek Opening up doet hij, op persoonlijke en humoristische wijze, verslag van ervaringen en een groot aantal experimenten die aantonen dat het schrijven over ingrijpende levensgebeurtenissen en het uiten van emoties daarbij een zeer positieve uitwerking hebben op gezondheid. Omdat Pennebaker aan een universiteit is verbonden zijn de proefpersonen meestal studenten. In één experiment laat hij studenten gedurende vier dagen vijftien minuten schrijven over een traumatische gebeurtenis in hun leven. Hij verdeelt de studenten in drie groepen. De eerste groep krijgt de opdracht alleen emoties op te schrijven, de tweede groep om over de feiten omtrent de trauma’s te schrijven, de derde groep om beide te doen. Zes maanden na afloop van het experiment bleek dat bij de studenten die de opdracht hadden gekregen hun diepste gevoelens en gedachten te beschrijven (de derde groep) het aantal bezoeken aan het gezondheidscentrum met vijftig procent was gedaald. De studenten in de overige groepen brachten juist veel vaker een bezoek aan het gezondheidscentrum. In andere experimenten werden steeds vergelijkbare resultaten gevonden: diepgaand schrijven over gevoelens omtrent belangrijke levensgebeurtenissen leidt in eerste instantie tot meer verontrusting en somberheid, maar in tweede instantie tot meer welbevinden, actievere copingstijlen en fysiologisch beter functioneren (bijvoorbeeld het immunologisch systeem). Pennebaker geeft verschillende verklaringen voor deze effecten. Eén verklaring is dat het schrijven ertoe leidt dat mensen een, wat hij noemt, hoog-niveau van denken of tegenwoordigheid van geest (‘high-level thinking or mindfulness’) behouden. Dit wordt gekarakteriseerd door een breed perspectief, zelfreflectie, creatief-zijn en bewust-zijn van emoties. ‘Lowlevel thinking’ is meer de automatisch piloot en wordt gekenmerkt door afwezigheid van geest, door passiviteit en rigiditeit. Alcohol en drugs zijn aantrekkelijk volgens Pennebaker, omdat ze mensen zo snel naar dit tweede niveau van ‘low-level thinking’ brengen. Schrijven blijkt een belangrijke vorm van zelfexpressie. Ook andere vormen als dans en beweging, kunst en muziek, bleken in zijn onderzoek daarvoor geschikt. Maar het meeste effect op gezondheid ontstaat wanneer mensen hun emoties en beleving vervolgens omzetten in woorden en taal. Alleen dan ontstaat begrip van wat ons overkomt en waarnaar we allen driftig op zoek zijn, aldus Pennebaker. En zo zijn we, in zekere zin, weer terug bij de gedachten over de waarde van reflectie en zelfkennis van Anthony Giddens en Carl Jung.
37
38
De betekenis van levensverhalen
Tot besluit In dit hoofdstuk is een algemeen kader geschetst voor de relatie tussen het verhalen van het eigen leven en gezondheid op basis van sociologische en (diepte)psychologische theorieën. Ieder mens heeft een sterke behoefte of drijfveer om betekenis te geven aan ervaringen. Deze betekenis wordt per definitie verwoord in een levensverhaal, waarvoor herinneringen de bouwstenen leveren. Dit verhaal geeft ons leven samenhang (verklaring, continuïteit en richting), verbindt ons met onze omgeving of zet ons juist af tegen onze omgeving, biedt mogelijkheden voor identificatie en is de basis voor ons handelen. Zonder een dergelijk verhaal is vooral sprake van vervreemding, fragmentatie en uitzichtloosheid. Misschien is het beeld van het levensverhaal als een huis waarin je woont (Hoogenboezem, 2003) in dit kader nog wel het meest treffend, omdat we allemaal het belang van een eigen plek voor ons welbevinden onderkennen. Dit is een algemene, existentiële visie op de functie van levensverhalen die veel auteurs met elkaar delen. De mate waarin we vrijheid (kunnen) ervaren bij het vormgeven van ons levensverhaal is essentieel. Ik zal dat op twee manieren toelichten. De moderne tijd brengt een grote mate van vrijheid mee ten aanzien van keuzes en identiteit. Deze vrijheid kan echter ook beangstigen. Fromm (1999) bespreekt hoe veel mensen bij voorkeur zekerheden zoeken in hun leven. Het niet kunnen verdragen van vrijheid is een voedingsbodem, juist in economisch zwakkere tijden, voor mensen met sterke verhalen met een groot radicalisme. Kenmerkend voor (levens)verhalen is echter dat zij mogelijkheden in zich dragen en geen absolute waarheid en dus geen (definitieve) zekerheid bieden. Een verhaal is levend en in ontwikkeling. Maar het kan moeilijk zijn om met deze fundamentele onzekerheid te leven. Vanuit angst ontstaat de behoefte om het huis dicht te timmeren, om een subjectieve waarheid tot dé waarheid te verheffen. Het verhaal wordt dan een gebod of voorschrift. Tot slot wil ik benadrukken dat de afname van de allesbepalende macht van tradities niet wil zeggen dat zij geen gezag meer hebben. Bij het ontwikkelen van het eigen levensverhaal kunnen traditionele, overgeleverde kennis, inzichten, wijsheden, verhalen een grote rol spelen en een belangrijke bron van inspiratie zijn.1 Alleen schrijven tradities niet meer voor hoe je je moet gedragen en wat je moet den1 Zie bijvoorbeeld de bijdrage van Marcus van Loopik over levensverhalen in de joodse traditie.
1
Herinneringen, levensverhalen en gezondheid
ken. Er is een grote mate van vrijheid hoe je je wilt verhouden tot die tradities en wat je als uitgangspunt neemt voor het verhaal van je eigen leven.1 Literatuur Baart, I. (2002). Ziekte en zingeving: Een onderzoek naar chronische ziekte en subjectiviteit. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Bluck, S. (2001). Autobiographical memories: A building block of life narratives. In: G. Kenyon, P. Clark & B. Vries, B, Narrative Gerontology, theory, research and practice. New York: Springer Publications Company. Bluck, S. & Levine, L.J. (1998). Reminiscence as autobiographical memory: A catalyst for reminiscence theory development. Ageing and Society 18, 185-208. Butler, R.N. (1963). The life-review: An interpretation of reminiscence in the aged. Psychiatry 26, 65-76. Coleman, P.G., Hautamaki, A. & Podolskij, A. (2002). Trauma, reconciliation and generativity: Stories told by European war veterans. In: J.D. Webster & B.K. Haights (eds.), Critical advances in reminiscence work (p. 218-232). New York: Springer-Verlag. Fromm, E. (1999). De angst voor vrijheid. (13e druk). Utrecht: Erven J. Bijleveld. Fry, P.S. & Barker, L.A. (2002). Female survivors of abuse and violence: The influence of storytelling reminiscence on perceptions of self-efficacy, ego strength, and self-esteem. In: J.D. Webster & B.K. Haight (eds.), Critical advances in reminiscence work: From theory to application (p. 197-217). New York: Springer Publishing Co. Gibson, F.M.A. (2004). The past in the present: Using reminiscence in health and social care. Londen: Health professions press. Giddens, A. (1991). Modernity and self-identity. Polity Press. Cambridge. Hoogenboezem, G. (2003). Wonen in een verhaal: Dak- en thuisloosheid als social process. Utrecht: Uitgeverij De Graaf. Jung, C.G. (2000). De mens en zijn symbolen. (14e druk). Rotterdam: Lemniscaat. McAdams, D.P. (1993). The stories we live by, personal myths and the making of the self. New York: Guilford Press. Pennebaker, J.W. (1997). Opening up: The healing power of expressing emotions. Londen: The Guilford Press. Polkinghorne, D.E. (1996). Transformative narratives: From victimic to agentic life plots. American Journal of Occupational Therapy 50, 299-305. Webster, J.D. (1995). Adult age differences in reminiscence functions. In: B.K. Haight & J.D. Webster (eds.), The art and science of reminiscing: Theory, research, methods, and applications (p. 89-102). Taylor & Francis.
1 Zie ook de bijdrage van Hans-Jan Kuipers over de visie van Gadamer ten aanzien van dit onderwerp.
39
2
Het levensverhaal als constructie
Gerard M. Brugman 43 narratief als bouwwerk Het De inhoud van het levensverhaal 45 Metaforen 50 De structuur van het levensverhaal: typologieën 53 Ingrijpende veranderingen in de verhaalstructuur 55 Slotopmerkingen 58
43 45 50 53 55 58
‘Wij zijn niets anders dan de strandvonders van ons eigen leven, brokstukken verzamelend langs de zee der vergetelheid’ (Hermans, 1968, p. 11).
In de roman Mogelijkheid van een eiland van Houellebecq (2005) wordt een intrigerend probleem aangesneden: nieuwe ‘generaties’ neo-humane wezens moeten een identiteit opbouwen vanuit het niets. Deze wezens zijn klonen van de oude mens die ergens in de 21e eeuw vrijwel uitsterft als gevolg van een mondiale ecologische catastrofe en een kernoorlog. Ze worden in volwassen vorm ‘gereproduceerd’. Het probleem is dat de klonen weliswaar genetisch identiek zijn aan de laatste op klassieke wijze verwekte mens, maar dat ze geen ‘geschiedenis’ hebben. Uitgaande van de aanname dat iemands identiteit gelijkstaat aan de ervaringen die in het geheugen liggen opgeslagen, wordt beschreven hoe aanvankelijk wordt geprobeerd het geheugen te downloaden met behulp van digitale informatiedragers; later gaat men over op directe moleculaire overdracht én op het laten lezen en becommentariëren van de levensverhalen van de ‘oergrootouders’ en de opeenvolgende klonen. Ofwel, aldus Houellebecq, eerherstel voor een oude vorm die veel lijkt op wat ooit als autobiografie bekend stond. Hoewel zijn ideeën over downloaden en moleculaire overdracht van
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_2, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
42
De betekenis van levensverhalen
geheugenmateriaal aandoenlijk simplistisch zijn, komt Houellebecq uiteindelijk toch terecht bij iets unieks van de ‘oude mens’: het levensverhaal. Deze bijdrage gaat over dat unieke levensverhaal van de ‘oude mens’. Op het eerste gezicht is dat levensverhaal niets anders dan het op chronologische wijze ordenen van alles wat iemand heeft meegemaakt. Alleen al het gegeven dat het aantal ervaringen te omvangrijk is om allemaal een plaats te kunnen verwerven in het verhaal, toont de onhoudbaarheid van zo’n simpele omschrijving aan. Willem Frederik Hermans (1968) geeft in zijn Preambule het voorbeeld van iemand die al zijn maaltijden fotografeerde en ook nog eens alle daaruit resulterende uitwerpselen: elke maand zo’n 130 verschillende foto’s. Ditzelfde thema is terug te vinden in Hermans’ Lotti Fuehrscheim (1949, p. 194), waarin hij betoogt dat wanneer je alles in iemands leven met de nauwkeurigheid van een geluidsfilm zou vastleggen, er geen enkel systeem in te ontdekken zou zijn. Het enige waarover we beschikken is een zeer groot reservoir aan elementen – dat voortdurend uitgedund, ingedikt en aangevuld wordt – waaruit elke keer opnieuw een verhaal wordt opgebouwd: met nieuwe elementen, anders gewogen elementen en in een andere samenhang. Een onderzoek van Robinson en Taylor (1998) liet zien dat bij het opnieuw vertellen van het levensverhaal in de vroege volwassenheid een kwart van het verhaal bestond uit nieuwe elementen; bij individuen van middelbare leeftijd was dat percentage 65. Er is met andere woorden sprake van een permanente (re)constructie van het levensverhaal. Dat betekent overigens niet dat er sprake is van willekeur. Zo hebben individuen een voorkeur voor een bepaald type verhaal, elementen hebben een verschillende kans om in het verhaal te worden opgenomen, en de aard van het verhaal wordt mede bepaald door de functie ervan, een functie die per situatie kan verschillen. Een individu kan met andere woorden verschillende varianten construeren die aangepast zijn aan de gegeven situatie. In dit hoofdstuk worden verschillende aspecten van het levensverhaal belicht, in de hoop daarmee mogelijke misvattingen te ontzenuwen. De voornaamste misvatting is dat het levensverhaal een simpele chronologische weergave is van het geleefde leven, permanent beschikbaar in het geheugen om op afroep afgespeeld te worden. Centraal staat dan ook het uitgangspunt dat een levensverhaal een constructie is: een theorie over het zelf, opgebouwd uit interpretaties van ervaringen uit het verleden, de eigen rol daarin, en plannen voor de toekomst.
2
Het levensverhaal als constructie
Aandacht zal worden besteed aan inhoud en vorm van het narratief: de oppervlakte- en dieptestructuur. Welke elementen worden opgenomen in het levensverhaal en op basis van welke criteria wordt die selectie gemaakt? Vervolgens wordt aandacht besteed aan de structuren die aan verhalen ten grondslag liggen: de geselecteerde elementen worden niet eenvoudigweg aan elkaar geplakt. Aansluitend volgen voorbeelden van soorten levensverhalen. Ten slotte wordt ingegaan op (extreme) omstandigheden die kunnen leiden tot verandering in de structuur van het narratief. Veel blijft in dit hoofdstuk onbesproken of wordt slechts aangestipt: aspecten als de functie en ontwikkeling van het narratief komen evenwel in andere bijdragen uitgebreid aan de orde. Het narratief als bouwwerk In de inleiding is betoogd dat een levensverhaal gezien kan worden als een constructie die bestaat uit een coherent geheel van interpretaties van gebeurtenissen, aan zichzelf toegeschreven eigenschappen,1 waarden en toekomstplannen. Het voorziet het leven van het individu van eenheid, richting en coherentie (McAdams, 1993). Een complicerende factor is de relatie tussen de schrijvende/vertellende ‘ik’ en het verhaal. Langzamerhand gaan die samenvallen: het ik is het verhaal en daarmee zijn we beland in een lastig ontwarbare kluwen. Als het verhaal verandert, verandert daarmee tegelijkertijd de identiteit van het vertellende ik. Veel verder dan de constatering dat de verteller het verhaal van de verteller vertelt en er met andere woorden sprake is van een wisselwerking tussen actor, observator en chroniqueur komen we niet. Dat is een weinig bevredigende constatering, maar het is wijs met dit gegeven rekening te houden. Doen we dat niet dan gaan we voorbij aan de specifieke aard van narratieve waarheid als een niet aan de werkelijkheid te toetsen waarheid. Het levensverhaal moet genomen worden zoals het verteld wordt: het is de werkelijkheid van de verteller en als zodanig onttrekt het zich aan toetsing. Veel autobiografieën dragen de titel ‘mijn leven’ of een variant daarvan (Benvenuto Cellini’s Het leven van Benvenuto, zoon van Giovanni Cellini, geschreven door hemzelf, Alma Mahler-Werfels Mein Leben (1986), 1 De zelfperceptie-theorie van Bem (1972) gaat ervan uit dat we eigenschappen aan onszelf toeschrijven op basis van het waarnemen van ons eigen gedrag, net zoals we dat bij anderen doen, en niet op basis van introspectieve naspeuringen. Zijn theorie is een waarschuwing tegen wat Ryle (1970) omschreef als de ‘fallacy of privileged access’.
43
44
De betekenis van levensverhalen
George Sands Histoire de ma vie (1970/1), Stendhals Vie de Henry Brulard (1982).1 Dergelijke titels wekken ten onrechte de suggestie dat de zich achter die titels verschuilende levensverhalen niet meer zijn dan de feitelijke neerslag van iemands leven: gebeurtenissen worden eenvoudigweg op een rijtje gezet, voorzien van enig commentaar, eventueel afgesloten met een slotconclusie. Niets is minder waar. Een levensverhaal is allesbehalve een ondubbelzinnige weergave van een geleefd leven: het is een constructie op basis van de interpretatie van een oneindige reeks van – gebeurtenissen uit iemands leven, die ‘vrij’ geïnterpreteerd kunnen worden; vermengd met – waarden, die tijdens de levensloop aan verandering onderhevig kunnen zijn; – toekomstplannen, die gedurende het leven doorgaans bijgesteld (moeten) worden; en – aan zichzelf toegeschreven eigenschappen. Al die elementen zijn ingebed in een complex netwerk van veronderstelde verbanden, in een poging enige coherentie aan te brengen in het geheel.2 Dit causale netwerk moet zowel voor het individu zelf, als voor de gegeven culturele context acceptabel zijn. Het voorgaande houdt in dat, afhankelijk van de situatie, de stemming van de persoon, het perspectief van waaruit wordt gekeken, de functie van het verhaal, de cultuur waarin het verhaal wordt gevormd en dergelijke, er met hetzelfde materiaal een oneindig aantal verschillende verhalen kan worden geconstrueerd. Alleen al het gegeven dat je niet alles kunt opschrijven/vertellen, houdt in dat er altijd sprake is van een selectie uit het beschikbare materiaal. Wat die selectie betreft: het is verre van eenvoudig te achterhalen welke criteria gehanteerd worden bij deze noodzakelijke selectie. We komen daar in de volgende paragraaf op terug.
1 Dit is natuurlijk niet altijd het geval, zie bijvoorbeeld Goethes autobiografie Dichtung und Wahrheit (s.a.). 2 Het aanbrengen van coherentie lukt niet altijd, getuige bijvoorbeeld de uitspraak van de Belgische filosoof Dethier: ‘Ik ben er niet in geslaagd van mijn leven een organisch, synthetisch, geleed geheel te maken. Het valt voortdurend in brokstukken uit elkaar. Ik kijk terug op een ruïne. Als het mij bij tijd en wijle wel lukt er een geheel van te maken, betekent dat alleen dat ik er weer eens in geslaagd ben mijzelf iets wijs te maken’ (Dethier, 1999, p. 9).
2
Het levensverhaal als constructie
De inhoud van het levensverhaal Het materiaal voor het levensverhaal is onuitputtelijk. Belangrijk is vast te stellen welke selectiecriteria worden gehanteerd bij het maken van een ‘keuze’ uit die steeds uitdijende hoeveelheid materiaal. Bijkomend probleem is dat ook de bouwstenen zelf constructies zijn. Immers, het gaat in een levensverhaal niet om ‘objectieve’ ervaringen, gebeurtenissen op zichzelf maar om de interpretatie ervan. Zo kan genezing van een levensbedreigende ziekte geïnterpreteerd worden als een persoonlijke overwinning – ‘de ziekte is overwonnen’ −, als een beloning van een hogere macht, bijvoorbeeld verkregen door veel te bidden, als een overwinning van de medische technologie, het kan gezien worden als een nieuw begin, of als een korte adempauze op weg naar het onontkoombaar naderende einde. Ten slotte bestaat veel van het materiaal van het narratief uit gegeneraliseerde gebeurtenissen en ingedikte periodes. Allereerst een voorbeeld. In een bloemlezing van dagboeken uit de jaren van de Grote Terreur in de Sovjet-Unie, de tweede helft van de jaren dertig van de vorige eeuw (Garros, Kornevskaya & Lahusen, 1995) worden fragmenten gepresenteerd van chroniqueurs uit alle lagen van de samenleving, van de dichteres Anna Achmatova tot een eenvoudige boer op een kolchoz. Het waren de jaren waarin de Goelach-machine op volle toeren werkte. Elke nacht kon er een zwarte raaf1 langskomen, bij velen stond een koffertje klaar voor het geval dat: angst regeerde het land, niet op de laatste plaats het platteland waar de boeren het zwaar te verduren hadden. Ignat Danilovich Frolov, boer in een kolchoz in het Kolomna-district schrijft op 25 april 1937: ‘Bewolkt weer met een zwakke oostelijke wind en de hele middag buiig. Maar laat in de middag en ’s nachts begon het flink en stevig te regenen, maar ’s nachts was het niet warm met een flinke oostelijke wind; zij zijn nog steeds bezig aardappelen te poten.’ (p. 23). En hij gaat tot aan het bittere einde door met dagboekaantekeningen over de weersgesteldheid, het zaaien en oogsten. En dat terwijl tegelijkertijd de terreur over de Sovjet-Unie raast getuige het tweede citaat, eveneens van een boer (zij het een koelak). Andrei Stepanovich Arzhilovsky schrijft op 19 april 1937: ‘De vorst houdt aan. Ik droomde dat ik ergens heen reisde: ik kon bergen en een rivier zien. Rechts is een prachtige kerk. Zou het een gevangenis kunnen zijn? Ik ben er bang voor.’ (p. 159). 1 Dit was de benaming voor de vrachtwagens waarmee de slachtoffers ’s nachts werden opgehaald door de NKVD, voorloper van de KGB.
45
46
De betekenis van levensverhalen
Alhoewel enige voorzichtigheid is geboden, − dagboeken staan niet gelijk aan levensverhalen, maar vormen slechts een deel van het ruwe materiaal ervan − kan uit voorgaande citaten afgeleid worden dat de twee boeren elk hun eigen werkelijkheid construeerden uit dezelfde historische werkelijkheid. Ze maakten elk hun eigen selectie, en elke versie van die historische werkelijkheid is even waar. Maar selecteren is vooral noodzakelijk: het is ordenen en construeren teneinde er een eigen betekenis aan te verlenen. Verschillende factoren spelen een rol bij die selectie. Achtereenvolgens komen hierna aan de orde: het waargenomen belang van een gebeurtenis, de aard van geheugenprocessen, ontwikkelingsverschijnselen, de historische tijd en individuele factoren. waargenomen belang Gebeurtenissen verschillen met betrekking tot het belang dat zij voor het individu vertegenwoordigen, bijvoorbeeld met betrekking tot te bereiken doelen, met het oog op de verklaringswaarde van een gebeurtenis, of de bijdrage die een gebeurtenis oplevert voor een positief beeld van het zelf. Overigens hoeft dat belang niet op het ogenblik zelf duidelijk te zijn: de gebeurtenis kan in retrospectief dat belang krijgen. Ook het omgekeerde kan het geval zijn: een gebeurtenis die wanneer hij plaatsvindt grote indruk maakt, kan terugblikkend niet meer zijn dan een voetnoot in de eigen levensgeschiedenis. geheugenprocessen Ook kenmerken van het autobiografisch geheugen spelen een rol bij de selectie van materiaal voor het levensverhaal. Gebeurtenissen moeten beschikbaar zijn in het geheugenbestand. Op de eerste plaats speelt het recency-effect een rol van betekenis. Kijkt men naar de verdeling van gebeurtenissen als een functie van tijd dan zijn recente gebeurtenissen oververtegenwoordigd (zie figuur 2.1). Bij jongvolwassenen is de verdeling zelfs geheel en al terug te voeren tot deze eenvoudige geheugenwetmatigheid. Naarmate men ouder wordt, wordt de verdeling in toenemende mate door andere mechanismen bepaald (Rubin et al., 1998), alhoewel het recency-effect dominant blijft. Ook het zogeheten primacy-effect speelt een rol: nieuwe ervaringen als de eerste schooldag, de eerste verliefdheid en het eerste huwelijk, worden doorgaans beter onthouden dan latere, soortgelijke gebeurtenissen. Ten slotte kan geconstateerd worden dat met de tijd de details van gebeurtenissen gaan vervagen, zeker waar het de situationele factoren betreft. En dat leidt dan tot een verschijnsel dat wel wordt aan-
2
Het levensverhaal als constructie
geduid met ‘attributional shift’: met het ouder worden verklaart het individu steeds meer gebeurtenissen in termen van eigenschappen (interne attributie) en minder in termen van de situatie (externe attributie) (Peterson, 1980). Overigens houdt beschikbaarheid van ervaringen uit het verleden in het geheugen niet in dat ze ook opgenomen worden in het levensverhaal. In een onderzoek naar de aard van de gebeurtenissen in het levensverhaal (Brugman, 2000) kwam naar voren dat ruim de helft van de opgenomen gebeurtenissen zelfgestuurde positieve gebeurtenissen waren (het behalen van een diploma), bijna 30 procent bestond uit negatieve gebeurtenissen die de verteller overkomen waren, maar waarop hij zelf geen greep had (een ernstige ziekte). Zo’n 15 procent bestond uit positieve voorvallen waarop het individu geen greep had gehad (een meevaller, of gewoon iets moois, bijvoorbeeld het einde van WO II), terwijl slechts 6 procent gebeurtenissen waren waarin de verteller een kwalijke rol had gespeeld (ontslag ten gevolge van wanprestaties). We kunnen constateren dat deze verdeling waarschijnlijk een functie is van een gerichte selectie.1 Toch betekent dit niet dat de verteller al die gebeurtenissen waarbij hijzelf een kwalijke rol speelde vergeten is. Integendeel. Een aardig onderzoek van Wagenaar (1991) liet zien dat individuen dergelijke gebeurtenissen juist beter onthouden. Volgens Wagenaar − die overigens zelf de enige proefpersoon was – heeft dat te maken met het doorgaans positieve zelfbeeld dat mensen erop nahouden: gebeurtenissen die van dat positieve beeld afwijken zijn met andere woorden bijzondere gebeurtenissen en die worden makkelijker onthouden dan gebeurtenissen die dat beeld ondersteunen. ontwikkelingsstadium Niet elke levensfase is even sterk vertegenwoordigd in het levensverhaal. Op de eerste plaats is er sprake van een groot hiaat aan het begin van het leven: de eerste herinneringen gaan doorgaans niet verder terug dan het derde levensjaar (aangeduid als ‘childhood amnesia’). Dat heeft niet zozeer te maken met de omstandigheid dat het allemaal lang geleden is, maar waarschijnlijk met de niet-‘adequate’ opslag van informatie in die beginfase. Zo beschikken we op die leeftijd nog niet over taal om informatie zodanig op te slaan dat ze eenvoudig te adresseren is. Op de tweede plaats is er de afgelopen jaren het nodige onderzoek gedaan (zie bijvoorbeeld Rubin et al., 1998; 1 Deze gegevens komen uit een ‘officieel’ levensloopinterview met een anonieme interviewer: het is denkbaar dat de verteller een andere selectie maakt bij andere toehoorders. De verdeling van mee- en tegenvallers, van prestaties en miskleunen is een functie van de context.
47
48
De betekenis van levensverhalen
Birren & Schroots, 2006) naar de zogeheten ‘developmental bump’ ofwel de oververtegenwoordiging van gebeurtenissen uit de late adolescentie en vroege volwassenheid in het levensverhaal. Figuur 2.1 is een schematische weergave van de distributie van gebeurtenissen in een levensverhaal over de verschillende tijdvakken voor jongvolwassenen en ouderen. Hoewel het ‘recency-effect’ de dominante determinant is van wat in het levensverhaal opgenomen wordt, speelt ook de ‘developmental bump’ bij ouderen een belangrijke rol. aantal gebeurtenissen in levensverhaal jongvolwassenen ouderen
recencyeffect
‘developmental bump’
childhood amnesia 0 0
levensloop jongvolwassenen
30
0
levensloop ouderen
80
Figuur 2.1 Prototypische weergave van het relatieve aantal gebeurtenissen in een levensverhaal als functie van een levensfase. Overigens is er niet alleen sprake van een oververtegenwoordiging van gebeurtenissen uit de vroege volwassenheid: ook wéten mensen meer over deze periode, en er blijken specifieke voorkeuren (muziek, literatuur) in deze periode gevormd te worden. Er zijn verschillende verklaringen aangevoerd voor dit verschijnsel, verklaringen die elkaar overigens niet uitsluiten. Op de eerste plaats vindt veel voor de eerste keer plaats in de vroege volwassenheid en dat
2
Het levensverhaal als constructie
heeft voor het vasthouden bepaalde voordelen vergeleken met herhalingen: de eerste dag op school blijft langer hangen dan de 49ste (het hiervoor al genoemde ‘primacy-effect’) (zie ook hoofdstuk 4, van Ineke Wessel). Op de tweede plaats is de geheugencapaciteit op zijn hoogtepunt gedurende de late adolescentie en vroege volwassenheid. Ten derde is het de periode van identiteitsformatie, bij uitstek de periode waarin het individu zichzelf ‘vastlegt’. Het vormen van een identiteit kan gezien worden als het construeren van een coherent verhaal over jezelf: het verhaal moet met andere woorden een eenheid vormen die betekenis geeft aan het eigen leven en die ook tot richtsnoer kan dienen voor de toekomst. Ten slotte, tegenwoordig welhaast onvermijdelijk, is er een evolutionaire verklaring die in feite niets méér inhoudt dan een samenvatting van de vorige verklaringen in termen van ‘genetic fitness’. historische tijd Het leven van een individu vindt niet plaats in een historisch vacuüm. Een vergelijking tussen Russische en Nederlandse ouderen (Brugman, 2000) met betrekking tot het aantal in het levensverhaal opgenomen gebeurtenissen die direct verbonden waren met historische gebeurtenissen, toonde aan dat bij de Russische ouderen 40 procent en bij de Nederlandse 10 procent van de onderwerpen in het levensverhaal historie-gerelateerd waren. Bij de Russische ouderen bleek zelfs een verband aanwezig tussen de ups en downs in het eigen leven en die in de Russische geschiedenis. Een van de geïnterviewden in dit onderzoek zegt expliciet dat haar levensgeschiedenis geheel samenvalt met de geschiedenis van de Sovjet-Unie (zie voor de rol van historische factoren ook Grob et al., 2001). idiografische factoren Los van de natuurlijk aanwezige interindividuele verschillen in selectiecriteria, kan er ook sprake zijn van intra-individuele variatie. In een studie naar jeugdherinneringen van depressieven voor/tijdens en na een acute depressieve aanval, werd geconcludeerd dat vooral tijdens een acute depressieve episode de herinneringen aan ouders beduidend negatiever waren dan voor en na de episode. De kleur van het verhaal wordt met andere woorden ook bepaald door de gemoedsgesteldheid op het moment dat we ons levensverhaal construeren (Wagenaar, 1986). Bij narratieven gaat het, zoals hiervoor al werd beschreven, niet alleen om (de selectie van) de inhoud, i.e. de gebeurtenissen, maar ook om
49
50
De betekenis van levensverhalen
een structuur. Die structuur manifesteert zich veelal in de vorm van een metafoor: een beeld van het leven. Metaforen
Figuur 2.2 Installatie ‘Werowka Zjizn’ (het levenskoord) van Ilja Kabakov (1995). Door de cultuur aangereikte metaforen spelen een belangrijke rol bij het construeren van levensverhalen: zij weerspiegelen en vormen tegelijkertijd het narratief. Levensmetaforen zijn te vinden in de beeldende kunst en vertonen een grote verscheidenheid.1 Een mooi voorbeeld is de installatie van Ilja Kabakov (figuur 2.2): het leven als een over de vloer slingerend touw, met een los begin en eind, met aan het touw vastgeknoopt kaartjes met gebeurtenissen uit het leven van Kabakov zelf (1995). Men kan die verschillende vormen indelen in drie categorieën: tijd-, ruimte-, en kenmerkmetaforen. Ter illustratie een aantal voorbeelden. Allereerst de tijdmetafoor: het leven als een gang door de tijd, je verwijdert je van het begin en je nadert het – onbekende – einde. Een prototypisch voorbeeld hiervan is de kaars: het leven is als een kaars die opbrandt (figuur 2.3). Overigens worden in dit voorbeeld ook andere metaforen afgebeeld, zoals de bloeiende boom en de volle maan (de jeugd) tegenover een kale boom met de dood die zich erachter verbergt en het laatste kwartier van de maan (ouderdom). Andere voorbeelden zijn de jaargetijden 1 Voor een fraai geïllustreerd overzicht van diverse levensloopmetaforen zie het boek van Hazelzet (s.a.), De levenstrap.
2
Het levensverhaal als constructie
Figuur 2.3 Temporele metafoor: de levensloop als een kaars die opbrandt (anonymus, vijftiende eeuw). (lente, zomer, herfst en winter) en dagdelen (de morgen, middag en avond van het leven), maar ook wielen waarin het cyclische karakter van het leven wordt benadrukt. Voorbeelden van de tweede categorie, de ruimtemetaforen, zijn de reis, de weg, de rivier, de trap, de heuvel en het labyrint (figuur 2.4). Met ruimtelijke beelden van het leven kunnen diverse aspecten van de menselijke levensloop op gepaste wijze worden verbeeld: het individu beweegt zich door de ruimte, op weg ergens naartoe (doelen), en komt als het goed is ook ergens aan; maar hij kan ook verdwalen. Hij kan twijfelen welke weg hij bij een splitsing moet inslaan, de wegen kunnen goed of slecht begaanbaar zijn. Ofwel, dit type metafoor leent zich goed om het leven te beschrijven (zie ook Lakoff & Johnson, 1999).
Figuur 2.4 Ruimtemetafoor: de brug (en rivier) van het leven (Walter Crane, negentiende eeuw).
51
52
De betekenis van levensverhalen
Ten slotte de derde categorie: kenmerkmetaforen (figuur 2.5). In deze categorie worden de levensstadia afgebeeld als kenmerken van elementen uit een systeem, zoals lichaamsvochten, dieren, planeten en metalen.
Figuur 2.5 Kenmerkmetafoor: elk stadium van het leven wordt uitgebeeld door een dier: van de springerige geit (jeugd) via machtige dieren als leeuw, vos en wolf (volwassenheid) tot en met de ezel en de gans (ouderdom). Overigens is de trap in dit voorbeeld een ruimtelijke metafoor (Cornelis Anthonisz, zestiende eeuw). In oude indelingen zoals die van Galen (129-215 na Chr.) wordt de menselijke levensloop beschreven in termen van lichaamsvochten: bloed-kindertijd, gele gal-jeugd, zwarte gal-volwassenheid en slijmouderdom, respectievelijk corresponderend met heet/vochtig, heet/ droog, warm/droog en koud/droog.
2
Het levensverhaal als constructie
53
Aan al deze metaforen liggen aannames over de levensloop ten grondslag. Zo duiden de trap- en heuvelmetaforen op de opgang en neergang van de menselijke levensloop, een aanname die overigens – ten onrechte – nog steeds springlevend is. Het afbeelden van de ouderdom als ezel en gans, dan wel als zwarte gal, spreekt boekdelen. Het labyrint verbeeldt het leven als een zoektocht met een vast eindpunt (de dood). In die zin weerspiegelen deze metaforen de opvattingen in een cultuur over de menselijke levensloop, de op- en neergang, en de waardering van de onderscheiden levensfasen. Tevens vormen ze voor het individu een, soms expliciet morele, leidraad en ze geven vorm aan het narratief. Ten slotte sturen die impliciete aannames verwachtingspatronen – bijv. de ouderdom belooft weinig goeds − en ook kunnen zij zelfbevestigend werken. De structuur van het levensverhaal: typologieën Metaforen maken de grondstructuur van levensverhalen zichtbaar. Er zijn twee dimensies die deze grondstructuur hoofdzakelijk bepalen. Deze twee dimensies kunnen beschouwd worden als vragen die in het verhaal moeten worden beantwoord: op de eerste plaats de vraag of we bereikt hebben wat we wilden bereiken en op de tweede plaats of datgene wat we bereikt hebben ons in de schoot is geworpen (of overkomen) dan wel het resultaat is van eigen inspanningen of falen. Met andere woorden: zijn we succesvol en hebben we greep op de gebeurtenissen? Deze twee dimensies leiden dan tot vier prototypische verhaalstructuren (of zoals Frye (1957) dat noemt mythopoëtische structuren) die in tabel 2.1 zijn weergegeven: de komedische, romantiserende, tragedische en ironische of satirische verhaalstructuur. Tabel 2.1
Mythopoëtische verhaalstructuren (Frye, 1957; Murray, 1985). komedisch
romantiserend
tragedisch
ironisch
succes/falen
succes
succes
falen
falen
beheersbaarheid
medium
hoog
laag
medium
aard oplossing
verzoening
hoop
wanhoop
ironie
filosofie
pragmatisme
idealisme
fatalisme
existentialisme
autobiografische voorbeelden
Stendhal: Vie de Henry Brulard
Cellini: Het leven van Benvenuto
Pavese: Leven als ambacht
Nietzsche: Ecce homo
Enkele voorbeelden kunnen deze indeling wat verduidelijken. Zo schrijft Stendhal aan het begin van zijn autobiografie Vie de Henry Brulard – hij is dan vijftig jaar en vindt dat het tijd wordt zichzelf wat
54
De betekenis van levensverhalen
beter te leren kennen − dat hij het niet slecht heeft gedaan, om daar onmiddellijk aan toe te voegen ‘C’est à dire que le hasard ne m’a pas donné trop de malheur, car, en vérité, ai-je dirigé le moins du monde ma vie?’ (1835/1982, p. 531). Stendhal is niet ontevreden maar vraagt zich af in hoeverre hij daar zelf debet aan is (komedische structuur). De zestiende-eeuwse Italiaanse beeldhouwer Benvenuto Cellini dicteerde zijn autobiografie, terwijl hij aan het werk was (1728/1976). Hij begint met de uitspraak dat hij, net zoals andere mensen, het lot hard heeft moeten bevechten, maar dat hij op dat ogenblik – hij is dan rond de zestig jaar – minder geplaagd wordt door tegenslag dan eerder in zijn leven. Hij is succesvol, en, bescheidenheid is hem vreemd, hij is dat door eigen kwaliteiten en inspanningen (romantiserende structuur). En dan Nietzsche (1888/1969): zijn autobiografische Ecce homo begint met de uitspraak: ‘Das Glück meines Daseins, seine Einzigkeit vielleicht, liegt in seinem Verhängnis’ (p. 516). Ook hier wordt de vraag gesteld naar de rol die onbeheersbare omstandigheden spelen in zijn leven. Nietzsche ontpopt zich als iemand die zich buiten de orde plaatst, iemand die met distantie zijn leven bekijkt (ironische structuur). Ten slotte Cesare Pavese die op de laatste dag van zijn zelfbeëindigde leven schrijft: ‘In mijn leven ben ik wanhopiger en verlorener dan toen. Wat heb ik vergaard? Niets… Dit is allemaal weerzinwekkend. Geen woorden. Een gebaar. Ik schrijf niet meer’ (1935-1950/1995, pp. 395-396). Pavese’s Leven als ambacht is het prototype van een verhaal met een tragedische structuur: hij ziet zichzelf als mislukt, en wel door toedoen van het lot. Het citaat hiervoor was de laatste zin die hij schreef alvorens de hand aan zichzelf te slaan. In al deze voorbeelden is sprake van het vaststellen van de mate van succes, gekoppeld aan de mate waarin men denkt daaraan zelf bijgedragen te hebben. De hiervoor beschreven typologie is theoretisch gefundeerd: er wordt uitgegaan van twee a priori geformuleerde dimensies. Er is evenwel ook een empirische traditie. Er zijn studies verricht (Nouri & Heltertine, 1998; Ruth & Öberg, 1996) waarbij verzamelde levensverhalen empirisch geordend werden. Zo konden Ruth en Öberg (1996) bij Finse ouderen zes vormen waarnemen waarin de levensverhalen waren gegoten: het verhaal van de lijdende (het bittere leven, gekenmerkt door nederlagen en het ontbreken van greep op het eigen leven), de verliezer (het leven als een valkuil waarbij de aanvankelijk hooggestemde idealen één voor één zijn weggevallen), de vechter (het leven als een hordeloop, waarbij na het overwinnen van vele tegensla-
2
Het levensverhaal als constructie
gen uiteindelijk de vlag kan worden gehesen), de altruïst (het toegewijde leven dat gekenmerkt wordt door dienstbaarheid), de carrièrejager (het leven als een permanent gevecht om je omhoog te werken) en ten slotte de geslaagde-in-het-leven (het zoete leven, een leven dat min of meer op rolletjes loopt). Zowel de theoretische als de empirische benadering heeft zijn voordelen en beperkingen. De theoretische leidt tot een economische wijze van ordenen, hoewel de narratieven mogelijkerwijs in een keurslijf worden geperst. De empirische benadering daarentegen doet meer recht aan het unieke karakter van het narratief, maar het kan leiden tot een te uitgebreide verzameling omdat de ordening zelf arbitrair is. Ingrijpende veranderingen in de verhaalstructuur Er is veel onderzoek verricht naar stabiliteit versus verandering van de persoonlijkheid gedurende de levensloop: blijven we dezelfde persoon of veranderen we? In de traditie van de klassieke trekbenadering wijst onderzoek van McCrae en Costa (1990) in de richting van een grote mate van stabiliteit, in ieder geval vanaf de vroege volwassenheid. Opgemerkt moet worden dat het hier vooral gaat om relatieve stabiliteit: de rangorde tussen individuen blijft behouden. Ook in absolute zin verandert er echter niet veel. Dezelfde vraag, stabiliteit of verandering, kunnen we ons stellen bij het levensverhaal. Het behoeft geen betoog dat elke dag nieuwe ervaringen toevoegt aan de levensgeschiedenis. Toch is het aannemelijk te maken dat de narratieve structuur stabiel blijft: nieuwe elementen kunnen eenvoudigweg in de bestaande structuur geassimileerd worden. Bovendien is − met het oog op de ‘voorspelbaarheid’ − voortdurende verandering niet handig, noch voor het individu zelf noch voor de sociale omgeving. Toch kan ook die structuur veranderen, eenvoudigweg omdat nieuwe, sterk afwijkende elementen er niet meer in passen en/of oude elementen een geheel nieuwe betekenis krijgen. Wat gebeurt er wanneer zeer ingrijpende levensgebeurtenissen het levensverhaal overhoop gooien? Miller en C’de Baca (2001) spreken van een ‘kwantumtransformatie’ als de hele structuur ‘op de schop’ gaat. Hoewel zij vooral het spirituele karakter van dergelijke transformaties (over)benadrukken, is het begrip nochtans, ontdaan van deze spirituele connotaties, bruikbaar als beschrijving van ingrijpende structuurveranderingen waarbij gebeurtenissen uit het verleden een volledig andere betekenis kunnen krijgen.
55
56
De betekenis van levensverhalen
Er zijn met andere woorden omstandigheden waarin het individu zich geconfronteerd ziet met een niet meer passend verhaal. En dan moet er iets gebeuren. Empirisch materiaal is voorhanden uit het politieke domein. In onderzoek (Brugman & Ter Laak, 2004) onder een aantal oudere Russen met een uitgesproken ‘bolsjewistische’ geschiedenis (KGB’er, legerofficier en partijfunctionaris) die terugblikken op hun leven, konden drie verschillende vormen van narratieve herstructurering worden onderscheiden: stagnatie, amputatie en integratie. In het geval van stagnatie wordt getracht het oorspronkelijke verhaal overeind te houden: wat ik als KGB’er deed was juist. De prijs is hoog, want dan moet het nodige weggepoetst worden wat niet weg te poetsen is en/of moeten ingewikkelde constructies, complottheorieën, verraders of andere stoorzenders worden verzonnen om het verhaal overeind te houden. We zijn dan beland bij de steeds zeldzamer wordende groep geharde stalinisten die nog steeds op de eerste mei met rode vlaggen rondlopen, behangen met rijen onderscheidingen.1 Deze ‘oplossing’ leidt in ieder geval tot het sluiten van de ogen voor de werkelijkheid. De tweede oplossing, amputatie, is het afstoten van het verleden: het is een onbegrijpelijk deel van het leven geworden. Het komt neer op het accepteren van de onverklaarbaarheid van het eigen leven. Een gewezen vrouwelijke infanterie-officier die diende tijdens de Tweede Wereldoorlog of zoals dat in Rusland heet, de grote vaderlandse oorlog, verwoordt het als volgt: ‘You see, the secret speech, at the 20th meeting of the congress2 changed... it didn’t change my life: it was a bad shock... a shock that took quite a tough time to get over... I, well, I was old enough to realize that everything that I had believed in, was false... everything I had fought for, because you know people went into battle, soldiers went into battle for the homeland, for Stalin...’ ‘I now think, how on earth could I have been so blind, so dumb, as not to have seen things that were actually evident... and that makes me very unhappy...’
1 Er is een mooie roman van Vladimir Vojnovitsj, Monumentale propaganda geheten, waarin het leven van zo’n die-hard beschreven wordt (2000, Amsterdam: Meulenhoff). 2 Op het twintigste partijcongres in februari 1956, twee jaar na de dood van Stalin, hield Chroetsjov een ‘geheime’ rede waarin hij een heftige aanval op Stalin lanceerde.
2
Het levensverhaal als constructie
Alleen de derde vorm, integratie, kan gezien worden als een ‘wijze’ oplossing. Het betekent acceptatie van de ‘fouten’ uit het verleden, zonder evenwel de idealen die daarmee verbonden waren op te geven, bijvoorbeeld door je op een andere manier in te zetten voor diezelfde idealen. Het doel blijft gelijk – de lichtende toekomst –, maar de middelen worden gewijzigd. Een van de deelnemers aan het onderzoek was bijvoorbeeld actief geworden in een organisatie die internationale contacten legde met zustersteden in het buitenland, om door middel van uitwisselingsprogramma’s wederzijds begrip te stimuleren tussen verschillende culturen. Dat klinkt eenvoudig, maar is het niet. In het interview geeft de man aan lang gevochten te hebben tegen de angst, lang geprobeerd te hebben onwelgevallige feiten weg te masseren en zich, tot het echt niet meer mogelijk was, vastgehouden te hebben aan de oude idolen. Goed, Stalin was ontmaskerd en van zijn voetstuk gevallen na de geheime rede van Chroetsjov, maar dan was er toch nog de onaantastbare Lenin... tot ook die van zijn voetstuk viel. Iets soortgelijks zien we ook in de voormalige DDR. In Berlijn staat de zogeheten Wende-kliniek, waar afgebrande ‘Ossies’ proberen weer uit het dal te klimmen na de val van de muur. In deze kliniek, gevestigd op een nogal bizarre plaats, waar de Oost-Duitse nomenclatura, in de woorden van Wolf Biermann ‘doppelt eingemauert’ was – Wandlitz, de ommuurde vesting in het ommuurde Berlijn −, proberen deze Ossies hun niet meer adequate levensverhalen te herschrijven, alhoewel ze liever de muur met eigen handen weer zouden willen opbouwen, zodat het verhaal weer opgepakt zou kunnen worden.1 De structuur van levensverhalen, of beter, de verschillende ad-hocconstructies, is redelijk stabiel. Er kunnen evenwel fundamentele veranderingen optreden in het levensverhaal, getuige de hiervoor besproken voorbeelden van communistische ‘gelovigen’ die moeten constateren dat hun oorspronkelijke levensverhaal op drijfzand is gebouwd. Wellicht zijn de meeste levensverhalen op drijfzand gebouwd, maar zo lang het verhaal onze persoonlijke goedkeuring kan wegdragen – het geeft een mooi beeld van onszelf – en de omgeving bereid is dat verhaal te accepteren, is er niets aan de hand. Hier lijkt het adagium van het pragmatisme te gelden: het werkt dus het is waar. 1 Een verzameling schrijnende levensverhalen van Duitsers uit de voormalige DDR is te vinden in Wir können nicht besser klagen van Clemenz (2001). Zie ook Funder’s Stasiland. Levensverhalen uit het voormalige Oost-Duitsland (2002).
57
58
De betekenis van levensverhalen
Slotopmerkingen Het centrale thema in deze bijdrage is het narratief als constructie waarin actor, observator en verteller samenvallen: we zijn ons levensverhaal. Bij de identiteitsformatie in de adolescentie begint de structuur van het levensverhaal vorm te krijgen: het wordt een coherent geheel en kan als zodanig betekenis en richting gaan geven aan het leven. Dat het narratief een constructie is, houdt tevens in dat het het resultaat is van een permanente reconstructie: het levensverhaal is nooit af. De inhoud van het narratief is de uitkomst van een ingewikkeld selectieproces met voortdurend andere uitkomsten. De structuur is evenwel stabiel – hoewel die in extreme gevallen ook kan veranderen − en wordt gevoed door metaforen die door de cultuur worden aangeleverd. Uiteindelijk geeft het verhaal een antwoord op de vraag of we onze doelen hebben bereikt, dan wel op de goede weg zijn, en op de vraag in hoeverre we een en ander zelf in de hand hebben. En in dat opzicht is het ook een leidraad voor de toekomst. Zonder sluitend levensverhaal ben je niemand. Houellebecq’s klonen, de Ossies in de Wende-Kliniek, maar ook patiënten met een dementieel syndroom of depressieve stoornissen zijn daarvan voorbeelden: de eersten hebben geen verhaal en moeten dit gemis compenseren met het verhaal van hun oervader/moeder, de Ossi’s moeten een nieuw verhaal construeren, patiënten met een dementieel syndroom raken hun levensverhaal en daarmee zichzelf kwijt, terwijl mensen die lijden aan depressies met een al te treurig verhaal opgescheept zitten. Therapie moet dan uitkomst brengen om het verhaal wat dragelijker te maken. Ten slotte is er de kunst om dat alles in beeld te brengen. Je kunt urenlang kijken naar Kabakov’s mooie slingerende touw met losse uiteinden, versierd met nette kaartjes1 (zie figuur 2.2), mijmerend over de kronkels in je eigen levenskoord, nieuwsgierig naar het antwoord op de vraag waar en wanneer het koord zal eindigen in rafels. Literatuur Bem, D.J. (1972). Self-perception theory. In: L. Berkowitz (ed.), Advances in experimental social psychology, vol. 6. New York: Academic Press. Birren, J.E. & Schroots, J.F. (2006). Autobiographical memory and the narrative
1 Deze Kabakoviaanse installatie behoort tot de vaste collectie van het Museum für Moderne Kunst in Frankfurt am Main.
2
Het levensverhaal als constructie
self. In: J.E. Birren & K.W. Schaie (eds.), Handbook of the psychology of aging (pp. 477-498). 6th ed. Amsterdam: Elsevier Academic Press. Bluck, S. & Habermas, T. (2000). The life story schema. Motivation & Emotion 24, 121-147. Brugman, G.M. (2000). Wisdom, narratives and eudaimonia. Delft: Eburon. Brugman, G.M. & Ter Laak, J.J.F. (2004). Narrative change: An analysis of the narratives of three confirmed Russian communists after the collapse of the Soviet Union. Tijdschrift voor ontwikkelingspsychologie 25, 43-57. Cellini, B. (1728/1976). Autobiography. Harmondsworth (VK): Penguin. Clemenz, M. (2001). ‘Wir können nicht besser klagen’: Ostdeutsche Lebensläufe im Umbruch. Berlin: Aufbau-Verlag. Dethier, H. (1999). De dubbele waarheid: Interview. Filosofie Magazine 8, 8-13. Forman, G. & Sigel, I. (1979). Cognitive development: A life-span view. Montery CA: Brooks/Cole Publishing Company. Frye, N. (1957). Anatomy of criticism: Four essays. Princeton: Princeton University Press. Funder, A. (2002). Stasiland: Levensverhalen uit het voormalig Oost-Duitsland. Amsterdam: Ambo. Garros, V., Kornevskaya, N. & Lahusen, T. (Eds.) (1995). Intimacy and terror: Soviet diaries of the 1930s. New York: The new press. Goethe, H. (1811-1833 / s.a.). Dichtung und Wahrheit, Goethes sämtliche Werke Band IV. Leipzig: Philipp Reclam. Grob, A., Krings, F. & Bangerter, A. (2001). Life markers in biographical narratives of people from three cohorts: A life span perspective in its historical context. Human Development 44, 171-190. Habermas, T. & Bluck, S. (2000). Getting a life: The emergence of the life story in adolescence. Psychological Bulletin, 126, 748-769. Hazelzet, K. (s.a.). De levenstrap. Zwolle: Catena. Hermans, W.F. (1968). Lotti Fuehrscheim. In: W.F. Hermans, Paranoia (pp. 163193). Amsterdam: G.A. van Oorschot. Hogan, R., Johnson, J. & Briggs, S. (eds.) (1997). Handbook of personality psychology. San Diego: Academic Press. Houellebecq, M. (2005). Mogelijkheid van een eiland. Amsterdam: De Arbeiderspers. Hyman, I., Husband, T. & Billings, F. (1995). False memories of childhood experiences. Applied Cognitive Psychology 9, 181-197. Kabakov, I. (1995). The rope of life and other installations. Frankfurt am Main: Verlag Museum für Moderne Kunst. Lakoff, G. & Johnson, M. (1999). Philosophy in the flesh. New York: Basic Books. Mahler-Werfel, A. (1986). Mein Leben. Frankfurt-am-Main: Fischer Verlag. McAdams, D.P. (1993). Stories we live by: Personal myths and the making of the self. New York: William Morrow & Company, Inc. McCrae, R. & Costa, P. (1990). Personality in adulthood. New York: The Guilford Press. McFarland, C., Ross, M. & Giltrow, M. (1992). Biased recollections in older adults: The role of implicit theories of aging. Journal of Personality and Social Psychology 62, 837-850. Miller, W.R. & C’de Baca, J. (2001). Quantum change: When epiphanies and sudden insights transform ordinary lives. New York: the Guilford Press.
59
60
De betekenis van levensverhalen
Murray, K. (1985). Life as fiction. Journal for Theory of Social Behaviour, 15, 173-188. Nietzsche, F. (1888/1969) Friedrich Nietzsche Werke, Band III. Frankfurt am Main: Ullstein. Nouri, M. & Heltertine, M. (1998). Narrative accruel and the life course. Research on Aging, 20, 36-64. Pavese, C. (1935-1950/1995). Leven als ambacht (herziene editie). Amsterdam: De Bezige Bij. Peterson, C. (1980). Memory and the ‘dispositional shift’. Social Psychology Quarterly 43, 372-380. Robins, R. & John, O. (1997). The quest for self-insight: Theory and research on accuracy and bias in self-perception. In: R. Hogan, J. Johnson, & S. Briggs (eds.), Handbook of personality psychology (pp. 649-680). San Diego: Academic Press. Robinson, J.A. & Taylor, L.R. (1998). Autobiographical memory and selfnarratives: A tale of two stories. In: C. Thompson, D. Herrmann, D. Bruce, J. Read, D. Payne & M. Toglia (eds.), Autobiographical memory (pp. 125-144). Mahway NJ: Lawrence Erlbaum Associates. Rubin, D.C., Rahhal, T.A. & Poon, L.W. (1998). Things learned in early adulthood are remembered best. Memory & Cognition 26, 3-19. Ruth, J.E. & Öberg, P. (1996). Ways of life: Old age in a life history perspective. In: J.E. Birren, G.M. Kenyon, J.E. Ruth, J.J.F. Schroots & T. Svenson (Eds.), Aging & biography: Explorations in adult development (pp 167-187). New York: Springer Publications Company. Ryle, G. (1970). The concept of mind. Harmondsworth: Penguin Books. Sand, G. (1847/1970/1). Histoire de ma vie. Œuvres autobiographiques. Paris: Gallimard Pléiade. Stendhal (1835/1982). Vie de Henry Brulard. Œuvres intimes, vol. II. Paris: Gallimard Pléiade. Wagenaar, W.A. (1986). Moeder hield niet van me. NRC Handelsblad, 9 oktober. Wagenaar, W.A. (1991). Remembering my worst sins: How autobiographical memory serves the updating of the conceptual self. In: M.A. Conway, D.C. Rubin, H. Spinnler, & W.A. Wagenaar (eds.), Theoretical perspectives on autobiographical memory (pp. 263-274). Dordrecht: Kluwer Academic Publishers.
3
De wereld als verhaal Naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag1
William L. Randall 61 HET De cursus 62 Persoonlijke aantrekkelijkheid 65 Poëtische charme 68 Politieke invalshoek 70 Professionele toepassing 74
61 62 65 68 70 74
HET Al 25 jaar ben ik gefascineerd door verhalen. Tijdens mijn afwisselende loopbaan als predikant, docent in het volwassenenonderwijs, leraar Engels, en nu gerontoloog, ben ik onder de indruk geraakt van het verklarend vermogen van de narrative root metaphor (Sarbin, 1986), ofwel het narratief als fundamentele analogie om de wereld te begrijpen. Behalve het leiden van workshops voor een breed publiek over het concept van het leven als een verhaal, geef ik ook les in Narratieve gerontologie aan een kleine liberal arts universiteit (een brede bacheloropleiding) in de Verenigde Staten. Tijdens deze activiteiten valt me telkens weer op hoe verhalen verheldering kunnen bieden, niet alleen bij de vergeten ‘innerlijke kant’ van het ouder worden – op zichzelf al een hele prestatie − maar ook bij talloze andere onderbelichte aspecten van het leven van alledag. Daarnaast valt me een eigenaardig fenomeen op. 1 Eerder gepubliceerd als Storied Worlds: acquiring a narrative perspective on aging, identity and everyday life in: G. Kenyon, P. Clark, B. de Vries (Eds). Narrative gerontology, theory, research and practice (2002). Springer. New York. Met toestemming van de uitgever vertaald.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_3, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
62
De betekenis van levensverhalen
Veel mensen die in aanraking komen met wat ik het narratieve perspectief noem, ondergaan een soort ‘perspectieftransformatie’ (Mezirow, 1978), waarbij ze beseffen dat het, bij gebrek aan een betere uitdrukking, allemaal draait om verhalen. Mensen die hiervan blijk geven variëren van studenten gerontologie tot adviseurs, opvoedkundigen, verzorgers, en ook ouderen zelf. Ik noem dit het ‘het’-fenomeen, omdat er bij veel mensen, zoals ze zelf toegeven, opeens een lampje gaat branden en ze ‘het’ te pakken hebben. Hoewel dit misschien overdreven klinkt, lijkt er toch een vorm van intellectuele/interne transformatie plaats te vinden. Hoewel ik natuurlijk bevooroordeeld ben, wil ik hier proberen te achterhalen wat dat ‘het’ is. Ik hoop enig licht te kunnen werpen op enerzijds het verhaal als theoretisch instrument, en anderzijds op de aanpassing in het denken die de narratieve gerontologie meebrengt. Eigenlijk zie ik dit ‘het’ als iets wat te maken heeft met het vermogen van een narratief perspectief om een conceptuele ruimte te openen waarin talloze dimensies samenkomen. Globaal gezien behandel ik de persoonlijke, poëtische, politieke en de professionele dimensie. Het narratieve perspectief kan, juist omdat het een dergelijke convergentie oproept, de gerontologie vooruithelpen van een multidisciplinair naar een meer interdisciplinair terrein. Voor zover deze interdisciplinariteit een doel is dat gerontologen nastreven, kunnen verhalen ons helpen bij deze zoektocht. Ik begin bij de persoonlijke dimensie, waar verhalen het diepst geworteld lijken te zijn. Misschien doe ik dit omdat ik de neiging heb om allereerst als mens te schrijven (vandaar mijn gebruik van de ikvorm), maar ik schrijf ook als docent, een rol waarin mijn bewustzijn van dit ‘het’ absoluut aangewakkerd is. Hoewel ik niet de enige aanhanger ben van de narratieve gerontologie, zijn er tot nu toe maar weinig mensen die er een hele cursus aan hebben gewijd, net zoals er cursussen gewijd zijn aan bijvoorbeeld sociale gerontologie, educatieve gerontologie of religieuze gerontologie. Daarom zal ik uitleggen wat naar mijn mening ‘het’ inhoudt. De cursus Hoewel de leeftijd van de studenten die aan de cursus deelnemen varieert van 20 tot 70, is de gemiddelde leeftijd 25 jaar. Dit betekent dat ze in mijn ogen over voldoende levenservaring beschikken om de concepten en vragen waarmee ze geconfronteerd worden, te begrij-
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
pen. Per les is minstens één artikel verplichte leesstof en één artikel aanbevolen als achtergrond voor wat we bespreken. Omdat narratieve gerontologie zo nieuw is, komt deze leesstof echter zowel uit de gerontologie als uit andere disciplines: uit de narratieve psychologie, narratieve theologie en narratieve therapie; uit de filosofie en de literatuurwetenschap; uit de sociologie, antropologie, en cognitieve wetenschap. Studenten zijn verrast door een dergelijk scala aan lectuur, en misschien ook wel aangenaam verrast, wat een deel van de kracht van ‘het’ zou kunnen verklaren. Daar komt bij dat studenten ontdekken dat narratieve gerontologie weinig te maken heeft met statistiek of vaststaande feiten. In zekere zin is het ‘ongedisciplineerd’, in de zin van een helder afgebakende collectie van schriftelijke kennis waarin het ene idee logischerwijs op het andere volgt. Niet dat dit noodzakelijkerwijs een pluspunt is, maar zoals ik hen vertel: wanneer het om verhalen gaat, leidt één ding tot alles tegelijk. Daarom kan het ‘lesgeven’ in narratieve gerontologie over een kronkelig pedagogisch pad leiden. Dat de cursus feiten ontbeert, wil niet zeggen dat hij ook inhoud ontbeert. De inhoud ligt in een reeks met elkaar verbonden ideeën die hun oorsprong vinden in de metafoor van het verhaal. Na de overweging van het fundamentele idee dat we over het algemeen denken door metaforen (Lakoff & Johnson, 1980), onderzoeken we wat het denken door narratieve metaforen in het bijzonder inhoudt (Sarbin, 1986). We bestuderen bijvoorbeeld emplotment: hoe we voortdurend de ‘gebeurtenissen’ in onze levens herschrijven, waarbij we sommige weglaten en andere juist niet, en waarbij we de gebeurtenissen die we handhaven, interpreteren aan de hand van een serie verhaallijnen waarmee we een zekere identiteit vormen en betekenis geven aan de wereld van alledag. We bestuderen ook karakterisering: hoe we altijd indrukken van elkaar vormen (en van onszelf, wat dat betreft), verschillende rollen voor verschillende toeschouwers spelen (nu eens de held, dan weer het slachtoffer, enzovoort), aannemelijke verhalen voor elkaar verzinnen (zogeheten storyotypes) en vervolgens ernaar handelen alsof ze waar zijn. Wat vooral belangrijk is, is dat we bekijken hoe onze betrokkenheid bij al deze dynamieken van ‘narratieve intelligentie’ (Randall, 1999) kan veranderen naarmate we ouder worden; vervolgens bekijken we hoe dergelijke veranderingen van invloed zijn op hoe we ons leven ervaren. Tijdens een andere bijeenkomst, die gewijd is aan ‘de grotere verhalen waarin we leven’, bespreken we hoe onze levensverhalen zich af-
63
64
De betekenis van levensverhalen
spelen binnen een reeks grotere sociale systemen. We onderzoeken ook de moeilijk grijpbare complexiteit van het ogenschijnlijk eenvoudige idee van ‘mijn levensverhaal’, aangezien er, net als bij elk ander verhaal, altijd verschillende kanten aan zitten: in dit geval is er de innerlijke kant, de uiterlijke kant, het innerlijk van buitenaf en het uiterlijk van binnenuit (Randall, 1995; Kenyon & Randall, 1997). De discussie over restorying, of herschrijven, als metafoor voor persoonlijke verandering, vraagt om een aparte bijeenkomst, en in parallelbijeenkomsten bezien we het begeleiden van ouderen als ‘biografische begeleiding’ en verzorgers als ‘medeauteurs’ of ‘bemiddelaars bij het herschrijven’. Het cruciale concept van ‘biografisch ouder worden’ (in tegenstelling tot biologisch ouder worden) vereist natuurlijk een introductie, maar dat geldt ook voor de secundaire entailments (Lakoff & Johnson, 1980), of implicaties, van de narratieve metafoor zoals ‘het verhalen’, ‘het lezen’ en genre-ation, of zoals ‘het leven als roman’, ‘het leven als tekst’, en ‘de verhalen die we onverteld laten’. Gezamenlijk vormen deze begrippen een soort woordenboek, dat we door het onderzoek naar de ‘narratieve aard van het menselijk gedrag’ kunnen gaan samenstellen. Hoewel de cursus dus misschien als bron van feiten weinig te bieden heeft, heeft hij wel een duidelijk doel: ik wil dat studenten het leven door de lens van het verhaal zien. Ik wil dat ze in het verhaalconcept duiken – alledaags en vreemd tegelijk – en hun eigen ‘impliciete theorie’ van het biografisch ouder worden gaan verkennen. Ze kunnen die eerst op zichzelf toepassen en vervolgens op ouderen. Net zoals ieder verhaal gevoeld moet worden om begrepen te worden, wil ik dat ze voelen wat het leven-als-verhaal betekent. De cursus is dan ook het tegenovergestelde van een telefoonboek dat, zoals Marshall McLuhan (1964) al wist te vertellen, volstaat met gegevens, maar verstoken is van ideeën. Hoewel narratieve gerontologie studenten weinig informatie verschaft, geeft het hun wel toegang tot een schat aan ideeën. Dit brengt hen aanvankelijk vaak wat van hun stuk, wanneer ze aan het begin van de cursus hun notitieblok openslaan, klaar om de belangrijke feiten op te schrijven die ze verwachten dat de cursus bevat. Uiteindelijk laten ze deze verwachting varen en daarmee hun veronderstelling dat de cursus het bekende patroon heeft: ‘ik geef les, dus jullie leren’. Ik geef eigenlijk heel weinig les en als ik het doe, is dat niet om de discussie te besluiten maar juist om haar aan te zwengelen. Mijn strategie is een idee of inzicht, een vraag of een citaat te opperen, en stu-
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
denten op verschillende manieren te laten spelen met de implicaties ervan. Mijn doel is niet hen op te zadelen met nog meer kennis, maar om hen een duwtje in de rug te geven in de richting van het erkennen van een andere ‘manier van weten’, wat Polkinghorne (1996) ‘narratief weten’ noemt en Bruner (1986) ‘de narratieve denkwijze’. Zoals dat misschien voor iedere leraar geldt, is mijn uiteindelijke doel hun leven te veranderen, om niet alleen hun visie op ouder worden te transformeren, maar ook die op henzelf en hun wereld. Ik wil dat ze de schok ervaren van het bekijken van die wereld vanaf een ander standpunt dan ze tot nu toe geleerd hebben, wat ook gebeurt als ze zich voor het eerst kritisch bewust worden van ras of geslacht. Ik wil dat ze geobsedeerd raken door het soort raadsel dat de jonge Einstein fascineerde: Hoe ziet het universum eruit wanneer je er op een lichtstraal doorheen rijdt? Ik wil dat ze zich afvragen hoe het menselijk leven eruitziet wanneer we het door een verhaal-getinte bril zien. Met zo’n agenda is de cursus misschien gedoemd teleur te stellen. Ik moet hen er daarom regelmatig aan herinneren dat het slechts een introductie is, een voorproefje van een manier van denken waarvan de verwerking misschien jaren duurt. Persoonlijke aantrekkelijkheid Een van de redenen voor de aantrekkelijkheid van een narratief perspectief is alleen al de vertrouwdheid met de uitdrukking die in kern ervan besloten ligt – ‘het verhaal van mijn leven’. We geloven allemaal vrij snel (hoewel misschien ook met weinig kritische reflectie) dat wij zo’n verhaal hebben en ieder ander ook. Verder gaan en stellen dat we niet alleen zo’n verhaal hebben maar het ook zijn, kan ons aanvankelijk echter afschrikken. Dit idee staat in feite centraal bij de narratieve gerontologie. Levens worden verhaald. Meer dan lichamen of hersens zijn we biografieën. De verhalen die we hebben zijn in essentie de verhalen die we zijn (Randall, 1995). Een aanverwante reden voor de aantrekkingskracht van het narratief is dat verhalen over het algemeen een warm onthaal krijgen. Alleen al het noemen van ‘verhaal’ (tegenover het meer technische begrip ‘narratief’) werkt ontwapenend en bereidt ons voor op wat erna komt. Laat me je een verhaal vertellen om uit te leggen wat ik bedoel... Dat we van verhalen houden is een pluspunt, maar of we ze nu leuk vinden of niet, we worden er wel mee bestookt. Iedere ochtend komt het nieuws tot ons als een serie ‘verhalen’. Iedere avond vertelt de televi-
65
66
De betekenis van levensverhalen
sie ons allerlei soorten verhalen. Door de dag heen zijn er altijd en overal verhalen. We wisselen ze uit tijdens een kop koffie, verzinnen ze bij de lunch, en vertellen ze elkaar aan de telefoon. De wereld draait door het verzinnen van verhalen, en wordt voortgedreven door de eeuwige ‘strijd der verhalen’ (Hillman, 1975): Mijn overtuigingen zijn beter dan jouw overtuigingen; mijn geschiedenis zet een streep door jouw geschiedenis; mijn rechten hebben voorrang op jouw rechten, enzovoort. Omdat verhalen zo gewoon zijn, en omdat ‘iedereen weet’ wat een verhaal is, hebben we vertrouwen in de kennis die we overbrengen in een cursus over verhalen. Dit vertrouwen is in zoverre een zegen dat we aan de meeste andere cursussen niet beginnen met een gevoel van hoeveel we weten maar juist hoe weinig. Tegelijkertijd is het verhaal bedrieglijk. Net als ‘leven’ of ‘tijd’ is het praktisch onmogelijk te definiëren, waardoor het denken over verhalen en door middel van verhalen, verleidelijk en moeilijk is tegelijk. Ik beschrijf het als een ingewikkeld spel. Maar laat ik me eerst op het verleidelijke concentreren. Het spelen met de dynamiek van verhalen, met waaruit ze bestaan en hoe ze werken, maakt het gevoel voor avontuur in ons wakker. Dit ontwaken is ook een factor van ‘het’. Als we over verhalen praten, openen we de doos van Pandora en komt er een verzameling kwesties en inzichten tevoorschijn waarvan we nauwelijks wisten dat ze bestonden. Ironisch genoeg zijn dit inzichten die zich al ons hele leven vlak voor onze neus bevonden, te alledaags om serieus genomen te worden als punt van aandacht voor de wetenschap. De ontdekking dat ze wel serieus genomen kunnen worden, bevestigt wat we instinctief de hele tijd al wisten. Een deel van de kracht van ‘het’ ligt in deze bevestiging. Een ander deel ligt in de verwondering over het buitengewone van het gewone, over hoe zoiets eenvoudigs als een verhaal zo’n ingewikkelde gedachtereeks op gang kan helpen – gedachten die we bovendien al gedacht hebben. Het narratieve perspectief prikkelt onze nieuwsgierigheid naar verhalen in het algemeen, maar maakt ons ook benieuwd naar de vorming en betekenis van ons eigen levensverhaal in het bijzonder. De aantrekkingskracht ervan is dus evenredig met hoe graag we over onszelf nadenken. In de narratieve gerontologie is dit niet alleen toegestaan, maar zelfs essentieel. Onze eigen verhalen zijn verre van onbelangrijk: ze zijn ons voornaamste referentiepunt – en uitgangspunt – voor de onderwerpen die we bestuderen. Wanneer het om onszelf gaat, is weten per definitie hetzelfde als vertellen.
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
Het besef dat dit zo is, groeit met de voortgang van het semester. Het bereikt echter zijn hoogtepunt wanneer studenten hun autobiografie gaan schrijven, een opdracht die ze stelselmatig omschrijven als minder simpel dan ze aanvankelijk dachten. Desondanks verhoogt het steevast de erkenning van hun eigen leven als interessant en zelfs heilig. Waar ze bij andere cursussen regelmatig teruggefloten moeten worden van gedachten over zichzelf naar het onderwerp van gesprek, zijn deze gedachten het onderwerp van gesprek. Hen vragen een narratief perspectief aan te nemen staat dus gelijk aan hen de status van ‘expert’ toekennen (White & Epston, 1990). Dit maakt hen ongelooflijk veel sterker. Een narratief perspectief bestuderen werkt ook therapeutisch, hoewel het als zodanig niet een therapie is. Door in verhaallijnen over ons leven na te denken, kunnen we een liefdevolle afstand nemen tot hoe we het leven tot nu toe verhaald hebben. Met die afstand ontstaat een mate van acceptatie, zoals die optreedt bij het idee van ‘hoofdstukken’. Het leven zien als opdeelbaar in hoofdstukken voegt een persoonlijke en als het ware esthetische dimensie toe aan wat ontwikkelingsdeskundigen ‘fasen’ of ‘stadia’ noemen. Het stelt ons in staat respect te hebben voor de bijzonderheid van onze eigen levensloop en voor de weigering ervan om voorgeprogrammeerde patronen te weerspiegelen. Het helpt ons ook om de intrinsieke compleetheid, noodzakelijkheid bijna, in te zien van delen van ons verleden die om wat voor reden dan ook problematisch zijn geweest. Hoe pijnlijk of zinloos ze destijds ook leken, ze hebben hun plek gekregen als begrijpelijke, zelfs onvermijdelijke, episodes in onze levensloop. Ze zijn simpelweg een onderdeel van ons verhaal. Maar acceptatie hoeft geen instemming te betekenen. In plaats van te berusten in ons narratieve lot, kan een verhalend perspectief – zelfs al in de kinderjaren (White & Epston, 1990) – ons helpen om de moed die nodig is om te veranderen, te mobiliseren. Door een wig te plaatsen tussen ons leven en het verhaal dat we erover hebben, worden bepaalde gekoesterde verklaringen waar we ons leven op hadden ingericht, verworpen. Langzaamaan worden we de-storied, wordt ons verhaal gewist (Randall, 1995), maar al doende geeft dit ons hoop en vormt het een begin van transformatie. We beseffen dat ‘het verhaal van ons leven’ geen wet van Meden en Perzen is. Als dit de manier is waarop we de gebeurtenissen in ons leven tot nu toe hebben uitgelegd, dan kunnen we ze nu misschien op een andere manier uitleggen, waarbij we onze identiteit rond alternatieve verhaallijnen opbou-
67
68
De betekenis van levensverhalen
wen, oproepen en terugwinnen wat we voorheen onverteld lieten, verlossing vinden in ons verleden en mogelijkheden in onze toekomst die we ons niet eerder voorgesteld hadden. Tegelijk met het besef dat we ons leven verhaald hebben, komt het besef dat we ons leven kunnen ‘her-verhalen’ (restorying, Kenyon & Randall, 1997), dat we niet tegen wil en dank door de krachten van het leven voortgeduwd worden, maar dat we een zekere ‘autoriteit’ (Randall, 1995) hebben over wie we zijn. In plaats van een verzameling fysiologische functies, een opeenvolging van vooraf vastgestelde stadia, of een catalogus van cognitieve processen of sociale rollen, zijn we een dynamisch, zelfscheppend geheel, met de vrijheid om op elk moment gezondere, meer leefbare versies van onszelf te vormen. Als onze verhalen veranderen, veranderen wij. Op deze manier zouden we kunnen zeggen dat de cursus therapoëtisch is. Poëtische charme Vanuit een narratief perspectief zijn onze levens gevuld met verhalen (Kenyon & Randall, 1997), waarmee we, door ze te vertellen en te hervertellen, onze wereld doorgronden. Aangezien deze verhalen voortkomen uit onze eigen verhalende vaardigheden, narratieve intelligentie, of ‘literaire competentie’, zijn we als schrijvers voortdurend ‘een leven aan het samenstellen’ (Bateson, 1993). We verzinnen onszelf. Door continue emplotment, karakterisering, genre-ation enzovoort, maken we van het materiaal van ons leven, het verhaal van ons leven. De scheidslijn tussen leven en kunst is dus fllinterdun, en de vraag of de kunst het leven imiteert of andersom is onmogelijk te beantwoorden. Beter gezegd is ieder voor zich bezig met een artistieke inspanning die niemand anders zou kunnen leveren. Onze levensloop is uniek; ons levensverhaal ongekend. We zijn enig in onze soort, net zo waardevol en betekenisvol als welk voorbeeld van literaire kunst ook. Het genot van dit inzicht verhoogt onze eigenwaarde en vergroot ons besef van de prachtige raadselachtigheid van onze eigen levenstekst. Dit verklaart ook de energie van ‘het’. Zoals een student gezegd heeft: door een narratief perspectief raken we geboeid door, en staan we zelfs versteld van, ‘het mysterie in ons verhaal’. Wie zou hier geen goed gevoel bij krijgen? Wie loopt niet warm voor een studie waarbij de ingewikkeldheid van ons eigen leven, en de ontwikkeling daarvan door de jaren heen, niet van zijdelings belang is, maar juist essentieel voor het onderwerp waarover we nadenken?
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
Vanuit een narratief perspectief is het persoonlijke dus niet te scheiden van het poëtische. Poëtisch komt van ‘poëtica’, dat naar literaire zaken verwijst, of, meer in het algemeen, naar alles wat te maken heeft met ‘de narratieve uitleg van de werkelijkheid’. Het openlijk gebruik van de poëtica benadrukt onze verschuiving van een sociaalwetenschappelijke naar een meer esthetische oriëntatie. Het voornaamste inzicht hiervan is dat ‘het leven een kunstwerk is, waarschijnlijk het grootste dat we ooit maken’ (Bruner, 1999), en met name dat het samenstellen van een leven in de kern een literair proces is (Bateson, 1993). Hieruit vloeit voort dat we om de dynamiek van de levensloop te kunnen begrijpen, de dynamiek van de literatuur moeten begrijpen – hoe een boek zich ‘ontwikkelt’, bijvoorbeeld, hoe het bepaalde genres en thema’s weerspiegelt, en welk gevoel het oproept bij ons als lezer, als we er in zitten, en het van begin tot eind doorgronden. Een perspectief dat voorziet in een besef van de novelty, de ongekendheid, van levens (Randall, 1999), bevindt zich dus op de juiste plek om de traditionele kloof te overbruggen tussen de natuuren de geesteswetenschappen in het kader van de bestudering van het menselijk leven. Sterker nog, een narratief perspectief heeft het vermogen een integraal beeld te schetsen van het menselijk leven, vanwege de intrinsieke interdisciplinaire aard van verhalen. Een verhaal is een eenheid; de personages, plots en thema’s zijn innig met elkaar verbonden. Als een manier van denken zien studenten verhalen daarom als ‘levensecht’. Vergeleken met andere root metaphors die we zouden kunnen gebruiken, past het bij hun ervaring van het dagelijkse leven, niet met de economie aan de ene en de politiek aan de andere kant, maar als een min of meer consistent geheel. Dit kan ook verklaren waarom in mijn ervaring een dergelijk perspectief mensen aantrekt die in hun studie en hun leven op zoek zijn naar de inherente holistische filosofie waarvan een verhaal-benadering uitgaat. Op eenzelfde manier weerhoudt een narratief perspectief ons van een kille, afstandelijke contemplatie van abstracte concepten. Wanneer we gestimuleerd worden om na te denken over het leven als een kunstwerk (ook al is het een werk in wording), worden we nieuwsgierig naar de kunstzinnige waarde van ons eigen leven. We houden van literatuur, leren ervan, worden erdoor geraakt, vinden er waarheid in. Is het dan vreemd dat eenzelfde liefde wordt aangewakkerd voor ‘het verhaal van mijn leven’, zodra we het als een literair werk gaan be-
69
70
De betekenis van levensverhalen
schouwen? Ook brengen concepten als restorying en co-authoring (medeauteur zijn) ons ertoe om ze vanuit onze eigen ervaring te bekijken. Het concept van de ‘ongekendheid’ van een leven, bijvoorbeeld, stimuleert ons om na te denken over de unieke inhoud van ons eigen leven. Het prikkelt ons ook om over de implicaties van ‘de fictionele kant van de menselijke natuur’ (Hillman, 1975) na te denken. Dit geeft ons bij het begrijpen van wie we zijn enerzijds een verontrustend besef van het minieme verschil tussen de ‘geschiedkundige waarheid’ en de ‘narratieve waarheid’, en anderzijds roept het waardering op voor het rijkgeschakeerde narratieve tafereel, de meervoudig gelaagde tekst waaruit we autobiografisch gezien zijn opgebouwd. Deze tekst wordt iedere dag voller, krijgt steeds meer betekenis, en kan eindeloos worden verteld en herverteld, gelezen en herlezen, geïnterpreteerd en geherinterpreteerd. Op deze wijze kan een narratief perspectief ons brengen naar een meer gevoelvolle wetenschap van het leven. Een dergelijke wetenschap houdt de belofte in beter de menselijke kant van dit leven te kunnen vastleggen, in ieder geval beter dan bijvoorbeeld een psychologie die de basismetafoor hanteert van de hersens als computer, die het proces van herinnering beschrijft in termen van input en output, van opslaan en terughalen. Het geheugen is toch zeker meer dan dat, mysterieuzer en diepgaander dan wat gevat kan worden in dergelijke technische, mechanische begrippen (Randall & Kenyon, 2001)? Politieke invalshoek Op de universiteit waar ik lesgeef moeten gerontologiestudenten een tweede hoofdvak kiezen. Hoewel de meerderheid psychologie als tweede vak kiest, is dit voor de op een na grootste groep sociologie. Dit past hier prima bij, want ook al benadrukt mijn manier van narratieve gerontologie onderwijzen het verhalende proces van individuen, dit proces staat niet op zichzelf. Integendeel, we leven onze levens binnen een serie van elkaar overlappende sociale systemen die als ‘grotere verhalen’ (Kenyon & Randall, 1997) gezien kunnen worden, met elk hun eigen plot, personages, genres en thema’s, en impliciete (of expliciete) master narratives, of grotere narratieven, waarmee we de wijdere wereld verklaren. Deze verhalen – die we kunnen zien als een structuur van op elkaar gestapelde lagen van in tekst omgezette ervaringen en interpretaties van ervaringen, ingebed in een concentrisch doolhof van nog grotere verhalen – gaan bijvoorbeeld over een be-
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
paald gezin of huwelijk, bepaalde vriendschappen en vaste gewoonten, een bepaalde gemeenschap of cultuur, geslacht of geloofsovertuiging. Vanuit dit concept, dat ook de vraag opwerpt naar de ontwikkeling van een narratieve sociologie is het persoonlijke altijd het interpersoonlijke. Deze verplaatsbaarheid van onze individuele situatie naar onze relaties met anderen, is ook een deel van de kracht van het narratieve perspectief. Narratief gezien is niemand een eiland. Voor zover we de tekst van ons leven opstellen in de context van talloze in elkaar gevlochten narratieve lijnen, zijn onze levensverhalen altijd onderling verbonden met die van anderen: die van ouders met die van kinderen, die van vrienden met die van vrienden, die van echtgenoten met die van echtgenotes. In de woorden van William Bridges (1980): ‘een stel worden betekent stilzwijgend akkoord gaan met het leven in termen van het verhaal van de ander’ (p. 71). Elke verschuiving in de vorm van mijn levensverhaal heeft op die manier een ‘vlindereffect’, groot of klein, op de verhalen van degenen met wie ik verbonden ben. Als ons eigen verhaal verandert, dan veranderen de verhalen van anderen dus ook. Dit punt wordt ondersteund door de observatie dat ‘verhalen niet onschuldig zijn’. Of het nu een verhaaltje voor het slapen gaan is, of een meeslepend drama, elk verhaal heeft een boodschap, een vooropgezet idee, een bedoeling – vaak vele bedoelingen bij elkaar. Hoewel dit met betrekking tot ‘het nieuws’ duidelijk is, waar gebeurtenissen nooit neutraal worden verteld maar altijd een zekere draai krijgen, is ditzelfde te zien bij de verhalen die we ons over onszelf eigen maken. Ze zijn allesbehalve onschuldig, en beïnvloeden juist al onze ideeën, besluiten en daden. Onze verhalen hebben macht, positief of negatief. In negatieve zin kunnen ze ons leven bepalen, of zelfs ruïneren, en ons gevangen houden in versies van ons leven die ons beperken in wie we zijn. In positieve zin kan onze bewustwording ervan ons een gevoel van betekenis en waarde geven. Door ons leven te zien als een ingewikkelde tekst, en onze innerlijke wereld als onmetelijk groot van zichzelf, worden we impliciet krachtiger: Mijn verhaal is net zo vol als dat van wie ook – ook al ben ik pas 20! Niet alleen onze verhalen over onszelf bezitten kracht, maar ook onze verhalen over anderen, omdat die een grote invloed hebben op hoe wij met elkaar omgaan. Vanuit een narratief perspectief zijn het persoonlijke en politieke één. Deze verbinding wordt onderstreept door een volgend punt, namelijk dat verhalen verbanden betekenen. Zon-
71
72
De betekenis van levensverhalen
der lezer geen roman, zonder kijker geen film, zonder luisteraar geen verhaal. Net zoals de lezer het verhaal dat de schrijver heeft geschreven, mee-creëert door het lezen zelf, zo roept de luisteraar op wat de verteller vertelt. Elk gedeelte of versie van ‘het verhaal van mijn leven’ dat verteld wordt, vindt plaats voor een bepaald publiek, om een bepaalde reden en op een bepaald moment. De scheidslijn tussen de verteller en de toehoorder is in feite ongelooflijk dun. In de loop van ons gesprek raken we intersubjectief en intertekstueel met elkaar verweven. ‘Jij’ bent een personage (en met jou praten is een gebeurtenis) in mijn levensverhaal en ‘ik’ ben een personage (en met mij praten is een gebeurtenis) in jouw levensverhaal. Verhaaltechnisch gezien is er geen duidelijke grens tussen ‘mij’ en ‘jou’, noch tussen ‘ons’ en ‘hen’ wat dat betreft, een inzicht waarop ik terugkom bij de bespreking van de professionele dimensie. Op complexe wijze worden de verhalen waardoor we begrijpen wie we zijn en wat echt is – ‘de verhalen waar we naar leven’ (McAdams, 1994) – voortdurend ‘mee-geschreven’ door onze relaties met anderen (Kenyon & Randall, 1997). Telkens als we ons verhaal vertellen, vooral die delen die we voorheen onverteld lieten (Randall, 1995), verandert onze relatie tot het verhaal. Vanaf dat moment zitten we namelijk in een nieuw verhaal, half van ons en half van de luisteraar, waarin de gebeurtenis van het vertellen van het oude verhaal besloten ligt. Alle ‘verhalende momenten’ (Randall & Kenyon, 2001) of ‘biografische ontmoetingen’ verlopen zo. Zelfs in alledaagse gesprekken zijn we voortdurend elkaars leven aan het ‘herschrijven’. Dit besef is een deel van de kracht van ‘het’. Doordat levensteksten als kleinere plots ingebed zijn in nog grotere verhalen, maakt het narratieve perspectief ons ervan bewust hoezeer we die verhalen op osmotische wijze in ons opnemen; hoezeer we ons hun waarden en thema’s eigen maken; hoezeer ze daardoor ons leven structureren, zelfs rechtvaardigen, soms voorzichtig en geleidelijk maar vaak ook niet. Met andere woorden, in plaats van medeauteur van onszelf te zijn, zijn ze over het algemeen eerder tiranniek, schrijven ons dwingend voor wat belangrijk en relevant en goed is, en leggen een soort narratief sjabloon op om zowel onze wereld als onszelf mee te verhalen. In dit opzicht kunnen de grotere verhalen er de oorzaak van zijn dat onze eigen verhalen gewist worden, dat de levendige uniciteit van ons levensnarratief onteerd of ontkend wordt. Een tragisch voorbeeld in de gerontologie is hoe onze maatschappij ouderen, in plaats van ze te respecteren om hun individualiteit en wijsheid, hen als groep vaak verkeerd ‘verhaalt’ en ze karikaturiseert als nutteloos en in-valide.
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
De voor- en nadelen van alle grotere verhalen, en hun vermogen om zowel medeauteur als tiran te zijn, worden pijnlijk duidelijk bij ideologische bewegingen die eisen dat we hun ‘heilige opper-plots’ (Brooks, 1985) of doctrinaire overtuiging aanhangen. Het is echter ook duidelijk zichtbaar in gezinnen (Napier, 1993). Aangezien levensverhalen worden samengesteld in wisselwerking met anderen, is ons gezin de eerste ‘narratieve omgeving’ waarin dit gebeurt, waarin we ‘de manieren van zelf-vertelling’ en de ‘narratieve praktijk’ waarmee we aanvankelijk ons leven vertellen, aanleren. Net als de omgevingen van andere grotere verhalen, zal ons gezin onze vrijheid tot zelfschepping (Randall, 1995) in meer of mindere mate aanmoedigen. Zodra we de signalen weten op te vangen, zouden we er bijvoorbeeld achter kunnen komen dat ons voortdurend wordt verteld wie we wel en niet mogen zijn; dat ons gezin geen open, aanmoedigend systeem is waarin we de vrijheid hebben om te zijn wie we willen, maar eerder een strak geregisseerd toneelstuk dat opgevoerd wordt op een podium dat al is opgebouwd, en waarbij onze tekst al is geschreven: dit is de rol die je zult spelen – de grapjas, de herrieschopper, of de dokter die je vader nooit geworden is. Met andere woorden, het verhaal dat we over onszelf internaliseren kan dus vergaand voor-geschreven zijn. Ouders, broers en zussen kunnen, al dan niet subtiel, datgene wat wij over onszelf vertellen dusdanig herschrijven, dat we na verloop van tijd sommige gebeurtenissen en details weglaten en andere niet, en we de verhalen die we bewaren naar het ene genre laten overhellen en niet naar het andere. Tegelijkertijd zijn de verhalen waardoor ieder gezinslid begrijpt wie we zijn – en ook hoe het gezin als geheel, en ook de wereld, is – nooit ‘het bekende verhaal’. Ze veranderen voortdurend. Niet alleen onze individuele narratieven zijn steeds nieuw, maar ook het web van verhalen waarin wij ze verweven. Op dergelijke manieren worden we door het narratieve perspectief ontvankelijk voor transformatie, zowel persoonlijk als politiek. Onze levens, en de systemen waarin we ze leven, kunnen altijd herverteld worden. Net zoals het narratieve perspectief een liefdevolle afstand mogelijk maakt tot hoe we ons leven tot nu toe hebben samengesteld, zo nodigt het ons ook uit om een kritische houding aan te nemen ten aanzien van de narratieven die ons tot nu toe hebben gevormd, of misvormd. De verschillende religieuze doctrines, politieke ideologieën en wetenschappelijke theorieën waarin we geloven zijn uitein-
73
74
De betekenis van levensverhalen
delijk allemaal verhalen, hoe krachtig en overtuigend ze ook mogen zijn: verhalen over hoe de dingen in elkaar zitten. Door een narratief perspectief kunnen we dus ervaren wat Mezirow (1978) ‘transformatief leren’ noemt. Dit leerproces behelst ‘zich kritisch bewust worden van de culturele en psychologische veronderstellingen die van invloed zijn geweest op de manier waarop we onszelf en onze relaties zien, en de manier waarop we ons leven vormgeven’ (p. 101). Zonder met een bepaalde ideologische vlag te zwaaien, is een narratief perspectief in wezen subversief. Het ondergraaft de autoriteit van iedere begrenzende versie van wie we kunnen zijn die we onbewust van de maatschappij voor ‘waar’ hebben aangenomen, en die spijtig genoeg heeft geleid tot een beperking van onze zelf-schepping. Professionele toepassing Een narratief perspectief bevestigt ook waarvan we ons als professionals instinctief al bewust waren, namelijk het belang van de verhalen van mensen, onafhankelijk van hun leeftijd – een belang dat echter aanwijsbaar groter wordt naarmate we ouder worden, en verhalen in toenemende mate alles zijn wat we hebben. Dit instinctieve besef komt overeen met een groeiend aantal onderzoeken die wijzen op een narratieve basis van onze identiteit, onze emotionaliteit (Singer, 1996), ons autobiografisch geheugen (Rubin, 1996), ons gedrag (Carr, 1986), en onze algemene levensfilosofie (Cupitt, 1991). Wat onze professionele rol ook is – adviseur, geestelijke, verzorger, verpleger – ons begrip van de persoon tegenover ons stijgt explosief door een narratief perspectief. Ze is niet gewoon een patiënt, cliënt of geval. Ze is niet de ‘de galblaas op kamer 13A’, maar een persoon met een verhaal dat net zo rijk is als het onze. Ze is geen illustratie van een statistische trend, maar een unieke esthetische eenheid, een kunstwerk dat enig in zijn soort is, dat zich ontwikkelt en gaandeweg complexer wordt met een duidelijke richting en een duidelijk thema – en misschien ook wel, als een parabel, met een eigen betekenis of boodschap. Een narratief perspectief leidt ons zo naar de ‘ziel’ van een persoon (Moore, 1992), naar zijn interne ingewikkeldheid, zijn eigenaardigheid, zijn energie. Ons verhaal vertellen werkt wezenlijk verjongend. Het verhoogt ons waardegevoel. Ook dit is een deel van de kracht van ‘het’, zowel voor ons als voor de patiënt in kamer 13A. Vraag één van ons tweeën om ons verhaal te vertellen, en we voelen ons al meteen een klein stukje beter.
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
Kort samengevat wordt het innerlijk van een leven – de kern, het hart – uiteindelijk niet bereikt door statistiek, maar door verhalen. Het gedrag van mensen kan evenmin begrepen worden in een klinisch vacuüm, maar alleen met een besef van het verhaal waarmee ze vertellen wie ze zijn en waarin ze zichzelf zien leven. We kunnen ook hun ‘problemen’ niet begrijpen, want die zijn bijna nooit alleen afhankelijk van hun lichaam maar ook van hun biografie. Voor zover onze emoties een narratieve oorsprong hebben, bijvoorbeeld, houden stress en de symptomen ervan verband met de verhalen die we onszelf vertellen over wat er aan de hand is. Herzie het verhaal en de stress kan worden verminderd. Voorafgaand aan iedere interventie, of minstens tegelijkertijd, dient dus de ziel gerespecteerd te worden door naar het verhaal te luisteren. Mensen de mogelijkheid ontzeggen om hun verhaal te vertellen kan net zo schadelijk zijn voor hun welzijn – en dus net zo onethisch – als hun medicijnen of voedsel ontzeggen. Als verzorgers worden we door een gevoeligheid voor de complexiteit van de verhalen van mensen, als verhalen, meer aandachtige en meelevende luisteraars (Kenyon & Randall, 1997) – luisteraars die bovendien erkennen dat met de jaren deze verhalen niet alleen ingewikkelder worden, maar ook dieper geworteld, en daarom moeilijker te veranderen. Een leven lang in een bepaalde narratieve – soms onderdrukkende, verhaal-uitwissende – omgeving heeft vanzelfsprekend op een bepaalde manier de inhoud en vorm van de verhalen van mensen gecreëerd, misschien wel door hun ieder idee te ontnemen dat hun leven anders zou kunnen zijn dan het is. In plaats daarvan blijven ze misschien vastzitten in een verstoorde mythe, die hen belemmert om verder te groeien, of blijven ze in de greep van kankerachtige verhalen van bepaalde gebeurtenissen die hen jarenlang hebben vergiftigd met onopgeloste woede, schuldgevoelens of verdriet. Wat er in deze gevallen nodig is, is niet zozeer een drastische operatie als wel een drastisch luisterend oor, totdat de gebeurtenissen in kwestie zodanig herschreven kunnen worden dat ze als ‘officiële versie’ worden bestempeld, die hen laten leven, en sterven, in relatieve vrede. Ouderen helpen bij het onderhouden en internaliseren van dergelijke plaatsvervangende verhalen is natuurlijk het doel van hen die zich bezighouden met het verbinden van de inzichten van de ‘narratieve therapie’ met het gebied van de gerontologie (Kropf & Tandy, 1998). Het is bovendien belangrijk om de verhalen van mensen niet te zien als onsamenhangend geklets dat kostbare gezondheidszorgtijd verspilt, maar juist als essentiële bronnen van informatie. Al enige tijd valt me op dat sommige verhalen als bergtoppen boven de meestal
75
76
De betekenis van levensverhalen
bewolkte vlakten van ons geheugen uitsteken. Of het nu om gebeurtenissen gaat die we als tragisch, romantisch of gewoon vreemd ervaren, het zijn deze verhalen die we door de jaren heen herhaaldelijk hebben verteld, waaromheen we vaak onze autobiografieën schrijven, en waarmee we onszelf bekendmaken aan een nieuw iemand. Ik noem ze signature stories , handtekeningverhalen (Kenyon & Randall, 1997), omdat we met deze verhalen veel over onszelf vertellen in opvallend korte tijd. Dat ene verhaal over die keer dat ik die-en-die op zijn nummer zette of een schop van de koe kreeg of uit het kamp ontsnapte... zulke verhalen bieden een kijkje in onze innerlijke wereld en bevatten een enorme hoeveelheid informatie over een heleboel dingen tegelijk: onze normen en waarden, ons idee over onszelf, onze emotionele natuur, onze gebruikelijke ‘vertelwijze’ (Randall, 1995), onze voorkeuren voor genres om gebeurtenissen mee te interpreteren (Hillman, 1975), ons algehele ‘levensgenre’ of ‘levenswijze’ (Ruth & Oberg, 1996), onze levensthema’s en persoonlijke mythen, onze onopgeloste kwesties en onbeantwoorde vragen, plus de belangrijkste mensen en aangrijpendste periodes uit ons leven – die soms verband houden met onze gezondheid. Door aan het begin van de relatie met patiënten op zoek te gaan naar dergelijke verhalen, kan een enkel gesprek ons idee versterken van de personen die deze patiënten zijn, wat hun dierbaar is, welke grotere verhalen hen tot nu toe hebben gevormd, en hoe we ze effectief en ethisch gezien de beste zorg kunnen geven. Dit kan een heel ander soort luisteren zijn dan de manier waarop we dat normaliter leren, waarbij we in feite de symptomen losmaken van het individu dat ze ervaart, alsof het persoonlijke verhaal geen verband houdt met de fysieke toestand. Door deze andere vorm van luisteren te bevorderen, zouden we er wel eens achter kunnen komen dat er uiteindelijk veel tijd – en geld – wordt bespaard. Nogmaals, een deel van ‘het’ is de bevrijding die voortkomt uit de groeiende zekerheid van wat we al die tijd al hebben geweten, namelijk dat mensen geen ‘gezichten zonder verhalen’ (Gubrium, 1993) zijn, maar mensen met verhalen die even geheimzinnig zijn als hun lichaam en met een biografische veroudering die even ingewikkeld is als hun biologische veroudering, evenzeer bestudering waardig, en uiteindelijk evenzeer relevant voor hun gezondheid. Sterker nog, biografische veroudering is misschien zelfs ingewikkelder, aangezien onze levensverhalen, bij onze ‘autobiografische ontwikkeling’, altijd verstrengeld zijn met de voortdurend veranderende verhalen van anderen met wie onze levens verbonden zijn.
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
Dit suggereert nog een verklaring voor ‘het’. Omdat een narratief perspectief gebaseerd is op het idee dat levens verhaald worden, kunnen wij ook het besef van onze eigen verhalen meenemen naar ons werk. Onze verhalen, die we in wezen zijn, vormen de altijd verschuivende lens waardoor wij, in goede en slechte tijden, onze wereld proberen te begrijpen, inclusief de mensen voor wie we zorgen. Op basis van deze verhalen karakteriseren we hen voortdurend, en gedragen ons er vervolgens ook naar. Om dus te voorkomen dat we ze als minder behandelen dan de waardevolle individuen die ze zijn – of erger nog, door onopgeloste kwesties uit onze eigen ervaringen op hen te projecteren – dienen we ons ook bewust te zijn van ons eigen verhaal. Daarnaast kan ook bij professionals, net zoals dat bij studenten en patiënten gebeurt, energie vrijkomen en toenemen zodra ze toestemming hebben om hun verhaal te vertellen. Globaal gezien kan een narratieve omgeving die ons aanmoedigt tot het delen van onze verhalen met vakgenoten, ons een beter gevoel over onszelf bezorgen: sterker, dieper, meer gewaardeerd en begrepen. Wanneer we ons beter voelen over onszelf, voelen we ons beter over wie we helpen, en geven hen als gevolg daarvan betere zorg. Hoewel een dergelijke veilige, vertrouwde omgeving niet op iedere werkplek haalbaar is, kunnen we, zodra we er de waarde van hebben ingezien, natuurlijk altijd pogingen doen om die op te bouwen. Het invoeren van een narratief perspectief in een professionele setting kan bijdragen aan de opheffing van de tweedeling in ‘expert’ en ‘patiënt’ die inherent is aan het medisch model. Het ondergraaft het heersende verhaal dat erop neerkomt dat ‘de patiënt niets weet en wij het het beste weten’. Het slecht de barrières die wij kunnen opwerpen tussen onszelf en welke groep mensen ook – zoals criminelen, zieken, en ouderen. Kortom, het helpt ons in te zien dat we van iedereen kunnen leren; niet alleen over hen, dus, maar ook van hen. Het helpt ons in te zien dat iedere uitwisseling tussen de hulpgever en de hulpontvanger tweerichtingsverkeer is. Zoals iedereen die narratieve therapie toepast kan bevestigen, ondergaan beiden mogelijkerwijs een verandering; beiden kunnen er getransformeerd uit komen. Met betrekking tot de gerontologie wijst een narratief perspectief daarom naar een leeftijdsonafhankelijke wereld. We zijn allemaal bezig met het schrijven van een leven, ongeacht onze leeftijd. Patiënt of professional, cliënt of clinicus, we leven allemaal door middel van verhalen, zijn allemaal ‘biografisch actief’ (Ruth & Kenyon, 1996a) met levensnarratieven die continu in beweging zijn en altijd in staat tot ‘radicale her-verhaling’ (Kenyon & Randall, 1997).
77
78
De betekenis van levensverhalen
Een narratief perspectief onderkent ook dat etiketten en diagnosen niet neutraal zijn. Ze vertegenwoordigen verhalen die een ongelofelijke kracht bezitten om ons idee van ‘het verhaal van mijn leven’ te beïnvloeden. Alleen al het uitspreken van het woord ‘kanker’, bijvoorbeeld, geeft ons de rillingen, en roept duistere visioenen op van een langzame, onwaardige aftakeling richting een pijnlijke dood. Ook het hele diagnostische proces heeft een narratieve basis. Dokters ontmoeten patiënten en vragen zich tijdens het opsporen van ‘het probleem’ af wat is het verhaal hierachter?. Als detectives of journalisten gaan ze op zoek naar het echte verhaal achter een serie symptomen en proberen vast te stellen welke versie ze moeten geloven: die van de patiënt, van de familie, van de verpleger, of van het lab? Vanuit het oogpunt dat veel gezondheidszorg dus een verhalend karakter heeft, kunnen we inzien dat schrijven over gezondheidszorg vanuit een narratief perspectief om een ander woordgebruik vraagt dan de traditionele medisch-wetenschappelijke manier van schrijven. Deze laatste manier pretendeert dat taal een volledig heldere weergave is van de informatie die we proberen over te brengen; sterker nog, dat de taal zelf er niet toe doet, of in ieder geval niet in de weg moet komen te staan door te persoonlijk of te metaforisch te zijn. Vanuit een narratief perspectief bezien is dit naïef. Taal is door en door metaforisch. Bovendien is taal geen onpartijdig doorgeefluik naar een werkelijkheid die onafhankelijk van taal of achter de taal bestaat, maar construeert taal de werkelijkheid terwijl ze haar verwoordt. Een narratief perspectief biedt ook een conceptueel vocabulaire om inzicht te krijgen in de dynamiek en invloed van activiteiten als het ophalen van herinneringen, de geleide autobiografie en life review, reflectie op het eigen leven. Hoewel we misschien geloven dat deze activiteiten een waardevol verschil maken in het leven van ouderen, vinden we misschien ook dat ze een gedegen theoretische basis missen om ze te kunnen verdedigen als meer dan franje aan de rand van meer wetenschappelijke, technische behandelingen. Vanuit een narratief perspectief vormen zulke activiteiten echter niet slechts een decoratie voor de gezondheidszorg ‘voor als er tijd over is’. Ze zijn er het hart en de ziel van. Ze brengen ons naar de kern van de persoon, waar aanwijsbaar de toestanden beginnen die wij ‘ziekte’ en ‘gezondheid’ noemen. Nogmaals, de conditie van het menselijk lichaam is onscheidbaar van de verhalen waarmee mensen leven, of, zoals een schrijver zegt, ‘onze biografieën zijn verweven met onze biologische systemen’ (Myss, 1996, p. 40). Anders gezegd: lichaam en geest zijn
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
verbonden. Geen enkele uitwisseling tussen het vertellen van en luisteren naar verhalen is dus een nutteloze bezigheid. Het is een uitgelezen kans voor het mee- en herschrijven van levens. De vorm is echter even essentieel als de inhoud, en dus moet er niet alleen geluisterd worden naar wat mensen over zichzelf zeggen, maar ook hoe ze het zeggen (Kenyon & Randall, 1997). Eigenlijk krijgen we door het narratieve perspectief zicht op de esthetische vorm van de wereld van een patiënt, die verhaaltechnisch even complex is als de onze. Het helpt ons ook om patiënten minder als patiënten te zien, passief ten opzichte van hun ‘leven’, en meer als handelende personen, die de ultieme autoriteit hebben over hoe hun leven wordt geschreven. Op zijn beurt ontlast dit ons van de noodzaak om de deskundige te zijn, die een gereserveerde afstand houdt tot de wereld van die personen. Integendeel, zij zijn de deskundigen, niet wij. Wat zijn wij dan? Wij zijn medereizigers op de weg naar gezondheid. We zijn medeauteurs, promotors van narratieve verandering, bemiddelaars bij het her-verhalen die een duidelijk verschil kunnen bewerkstelligen in hoe ze de wereld ervaren, niet zozeer door onze kennis als wel door ons gebrek aan kennis, doordat we openstaan voor de geheimzinnigheid van hun wereld en voor de subtiliteit van het proces waarmee ze die iedere dag ervaren. We zijn ook mede-lezers van de teksten die de tijd, geholpen door hun eigen verhalende fantasie, in hen opgeslagen heeft; die psychologisch gezien hun ‘leven’ vormen (Bruner, 1987); en die naarmate ze ouder worden een steeds schrijnender betekenis kunnen krijgen (Randall & Kenyon, 2001). In lijn met het thema van de ongekendheid van ieder leven is er dus geen kant-en-klaar patroon, geen beproefde en bewezen techniek die kan worden voorgeschreven door middel van de formule: symptoom X, dan behandeling Y. Integendeel, door het gebruiken van ‘narratief begrip’ weet de ware ‘ervaren beoefenaar’ (Polkinghorne, 1996) dat mensen uniek zijn. Iets wat werkt bij het medeauteur-zijn van de ene persoon, is voor een ander misschien niet geschikt. Om die redenen kan een narratief perspectief bijdragen aan een herleving van het tweede deel van de bekende uitdrukking ‘de medische kunst’, door eerbied te hebben voor de individualiteit van ieder mens en de inherente esthetiek van medische zorg.
79
80
De betekenis van levensverhalen
Literatuur Bateson, M. (1993). Composing a life. In: C. Simpkinson & A. Simpkinson (eds.), Sacred stories: A celebration of the power of stories to transform and heal (pp. 39-52). San Francisco: HarperCollins. Bridges, W. (1980). Transitions: Making sense of life’s changes. Toronto: AddisonWesley. Brooks, P. (1985). Reading for the plot: Design and intention in narrative. New York: Vintage. Bruner, J. (1986). Actual minds, possible worlds. Cambridge, MA: Harvard University Press. Bruner, J. (1987). Life as narrative. Social Research, 5(1), 11-32. Bruner, J. (1999). Narratives of aging. Journal of Aging Studies 13, 1. Carr, D. (1986). Time, narrative, and history. Bloomington, IN: Indiana University Press. Cupitt, D. (1991). What is a story? London: SCM Press. Gubrium, J. (1993). Speaking of life: Horizons of meaning for nursing home residents. Hawthorne, NY: Aldine. Hillman, J. (1975). The fiction of case history: A round. In: J. Wiggins (ed.), Religion as story (pp. 123-173). New York: Harper & Row. Kenyon, G. & Randall, W. (1997). Restorying our lives: Personal growth through autobiographical reflection. Westport, CT: Praeger. Kropf, N. & Tandy, C. (1998). Narrative therapy with older clients: The use of a ‘meaning-making’ approach. Clinical Gerontologist 18(4), 3-16. Lakoff, G. & Johnson, M. (1980). Metaphors we live by. Chicago: University of Chicago Press. McAdams, D. (1994). The stories we live by: Personal myths and the making of the self. New York: William Morrow. Mezirow, J. (1978). Perspective transformation. Adult Education 28(2), 100-110. Moore, T. (1992). Care of the soul: A guide for cultivating depth and sacredness in everyday life. New York: HarperCollins. Napier, N. (1993). Living our stories: Discovering and replacing limiting family myths. In: C. Simpkinson & A. Simpkinson (eds.), Sacred stories: A celebration of the power of stories to transform and heal (pp. 143-156). San Francisco: HarperCollins. Pennebaker, J.W. (1990). Opening up: The healing power of confiding in others. New York: Avon. Polkinghorne, D. (1996). Narrative knowing and the study of lives. In: J. Birren, G. Kenyon, J-E. Ruth, J. Schroots & T. Svensson (eds.), Aging and biography: Explorations in adult development (pp. 77-99). New York: Springer. Randall, W. (1995). The stories we are: An essay on self-creation. Toronto: University of Toronto Press. Randall, W. (1996a). Restorying a life: Adult education and transformative learning. In: J. Birren, G. Kenyon, J-E. Ruth, J. Schroots & T. Svensson (eds.), Aging and biography: Explorations in adult development (pp. 224-247). New York: Springer.. Randall, W. (1999). Narrative intelligence and the novelty of our lives. Journal of Aging Studies 13(1), 11-28. Randall, W. (in voorbereiding). Storying worlds: The poetics of everyday life.
3
De wereld als verhaal: naar een narratief perspectief op ouder worden, identiteit, en het leven van alledag
Randall, W. & Kenyon, G. (2001). Ordinary wisdom: Biographical aging and the journey of life. Westport, CT: Praeger. Rubin, D. (ed.) (1986). Autobiographical memory. New York: Cambridge University Press. Rubin, D. (ed.) (1996). Remembering our past: Studies in autobiographical memory. New York: Cambridge University Press. Ruth, J-E. & Kenyon, G. (1996a). Biography in adult development and aging. In: J. Birren, G. Kenyon, J-E. Ruth, J. Schroots & T. Svensson (eds.), Aging and biography: Explorations in adult development (pp. 1-20). New York: Springer. Ruth, J-E. & Kenyon, G. (1996b). Introduction: Special issue on ageing, biography, and practice. Ageing and Society 16(6), 653-657. Ruth, J.-E. & Oberg, P. (1996). Ways of life: Old age in a life history perspective. In: J. Birren, G. Kenyon, J-E. Ruth, J. Schroots & T. Svensson (eds.), Aging and biography: Explorations in adult development (pp. 167-186). New York: Springer. Sarbin, T. (ed.) (1986). Narrative psychology: The storied nature of human conduct. New York: Praeger. Singer, J. (1996). The story of your life: A process perspective on narrative and emotion in adult development. In: C. Magai & S. McFadden (eds.), Handbook of emotion, adult development, and aging (pp. 443-463). San Diego: Academic. White, M. & Epston, D. (1990). Narrative means to therapeutic ends. New York: W.W. Norton.
81
Intermezzo: Feiten en waarheid binnen de context van levensverhalen
Ernst Bohlmeijer ‘Vaak bedreigen de feiten de waarheid. Ik heb eens geschreven over de ware oorzaak van mijn grootmoeders dood: mijn grootmoeder Sjlomiet arriveerde in Jeruzalem rechtstreeks uit Wilna, op een warme zomerdag in 1933, wierp een verbijsterde blik op de bezwete markten (…) en gemekker van geiten en het gekakel van jonge kippen die aan hun vastgebonden poten hingen (…) en de schreeuwerige kleuren van de groenten en het fruit, zag de heuvels rondom en de rotsige hellingen, en velde meteen een definitief oordeel: “De Levant is vol microben”.’ In zijn schitterende autobiografie zoekt Amos Oz (2004) naar de waarheid van het overlijden van zijn grootmoeder. Zijn oma stierf aan een hartaanval. Maar de ‘waarheid was dat mijn grootmoeder overleed aan een overmaat aan hygiëne’. Ook die verklaring voldoet niet, want in Noordoost-Europa waren niet minder microben dan in Jeruzalem. Dus zoekt hij verder. ‘Hier hebben we mogelijk een barst waar we doorheen kunnen gluren om enigszins te reconstrueren wat de beelden van het Oosten, de kleuren en de geuren opwekten in het hart van mijn grootmoeder, en misschien ook wel in het hart van andere vluchtelingen en immigranten die eveneens afkomstig waren uit grauwe, herfstige stadjes in Oost-Europa en zo schrokken van de overdadige sensualiteit van “de Levant” dat ze probeerden een eigen getto te bouwen om zich te verschansen voor zijn bedreigingen.’ Maar ook deze verklaring trekt Amos Oz in twijfel. Zijn het niet juist de bekoringen en verleidingen van de Oriënt waartegen ze zich wilde beschermen? Na een likkebaardende beschrijving van deze verleidin-
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_4, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
84
De betekenis van levensverhalen
gen lijkt hem dat toch aannemelijker. ‘Misschien waren al die hygiënerituelen van oma niets anders dan een hermetisch en steriel ruimtepak. Een antiseptische kuisheidsgordel…’ En dan velt hij zijn finale oordeel. ‘Ten slotte stierf ze aan een hartaanval: dat is een feit. Het was echter niet de hartaanval, maar haar hygiëne die haar doodde. Of niet de hygiëne, maar haar geheime verlangens. Of niet haar verlangens, maar de verschrikkelijke vrees voor die verlangens. Of niet de hygiëne, niet de verlangens, en zelfs niet de vrees voor de verlangens, maar haar eeuwige, geheime boosheid op die vrees, een gesmoorde boosheid…’ Een feit is een feit, een toetsbare, repliceerbare vaststelling. En de waarheid: het pellen van een onzichtbare ui. Een narratief pleidooi dat niet bewezen kan worden, alleen maar aannemelijk gemaakt met veel verbeelding en een goed levensverhaal. Literatuur Oz, Amos (2004). Een verhaal van liefde en duisternis. Amsterdam: de Bezige Bij.
4
Tegen de tijdstroom in Het autobiografisch geheugen
Ineke Wessel 85 essentie van het herinneren De Het hoe van het herinneren 87 Het waarom van het herinneren 88 De theorie van het herinneren 90 De ontwikkeling van het herinneren 92 Het herinneren van de levensloop: het gat, de hobbel en het 94 plezier Besluit 96
85 87 88 90 92 94 96
De essentie van het herinneren Wanneer en waar bent u geboren? Waarschijnlijk hoeft u over het antwoord niet lang na te denken: het gaat om feiten die u gewoon weet. Denkt u nu eens terug aan de laatste keer dat u op het strand was. De kans is groot dat de ervaring die u daarbij hebt rijker is dan die bij het denken aan uw geboortedatum en -plaats. Als u terugdenkt aan die laatste keer op het strand en uw ogen sluit dan ziet u misschien de schimmen van meeuwen scheren over de zee, hoort u de echo van hun gekrijs en van het breken van de golven, voelt u bijna hoe de wind aan uw jas rukt of juist hoe de zon op uw huid brandt. Terwijl u deze indrukken herbeleeft, bent u zich er terdege van bewust dat ze tot uw verleden behoren. Uw geest reist als het ware terug in de tijd. Deze ervaring is wat de meeste mensen verstaan onder herinneren. Uw strandherinnering is een product van wat geheugenpsycholoog Tulving (2002) het episodisch geheugen noemt. Bij het ophalen van feitenkennis, zoals uw geboortedatum, maakt u in zijn terminologie gebruik van uw semantisch geheugen. Het semantisch en episodisch
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_5, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
86
De betekenis van levensverhalen
geheugen verschillen op drie punten. Om te beginnen is er bij semantisch geheugen geen sprake van een tijdscontext. Hoewel u natuurlijk heel goed weet wanneer u bent geboren − u kent immers uw geboortedatum − zal het denken aan zo’n getallenreeks geen subjectief tijdsbesef teweegbrengen. Bij episodische herinneringen is dat wel het geval: u beleeft uw strandherinnering als het verleden, als een punt dat links van het nu op uw persoonlijke tijdslijn ligt. De nadruk op beleven onderstreept een tweede verschil tussen semantisch en episodisch geheugen: semantisch geheugen gaat gepaard met noëtisch bewustzijn, een mentale staat van weten. Episodisch geheugen daarentegen gaat vergezeld van autonoëtisch bewustzijn. Deze term verwijst naar het gevoel van herinneren dat met uw strandimpressies gepaard ging. Mensen weten (meestal) feilloos dat ze bezig zijn met herinneren. Het is een mentale staat die goed is te onderscheiden van het aandachtig zijn voor het hier en nu, van fantaseren en van dromen. Een laatste verschil tussen episodisch en semantisch geheugen is de rol die het zelf speelt. Natuurlijk weet u bij het noemen van uw geboorteplaats dat u het was die daar geboren werd. Maar dat had net zo goed niet het geval kunnen zijn: voor het semantisch geheugen zijn uw eigen geboorteplaats en die van een ander uitwisselbaar. In episodische herinneringen is het het zelf dat terugreist in de tijd, dat geprojecteerd wordt tegen de achtergrond van het verleden. Wat het ‘zelf’ nu precies is is een lastig te beantwoorden vraag. Het antwoord daarop blijft in Tulvings (2002) theorie van het episodisch geheugen in het midden. Andere auteurs (bijvoorbeeld Conway et al., 2004) plaatsen het geheugen in de context van iemands persoonlijke levensverhaal, opvattingen, doelen, enzovoort. Deze auteurs kennen het zelf een belangrijke rol toe en spreken van autobiografisch geheugen. Omdat dit boek over levensverhalen gaat, zal ik deze term dan ook in de rest van dit hoofdstuk hanteren. Bij de episodische theorie gaat het voornamelijk om de koppeling tussen de fenomenologie van het herinneren en de hersenstructuren die dat mogelijk maken. Het voert voor dit hoofdstuk helaas te ver om uitgebreid op de rol van de hersenen in te gaan. Waarom dan toch voorgaande verhandeling over episodisch herinneren? Juist omdat iedereen de ervaring van het herinneren zo goed kent, lijkt het wellicht banaal om daar al te lang bij stil te staan. Herinneren is echter alles behalve triviaal (Tulving, 2002). Het is in strijd met een van de meest fundamentele wetten van de natuur: de tijd gaat immers slechts in één enkele richting en dat is recht vooruit. Met het vermogen tot mentaal tijdreizen is de mens het enige dier dat in staat is om tegen
4
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
die stroom in te zwemmen. Wie zich dat realiseert, kan bijna niet anders dan zich verwonderen. Het hoe van het herinneren Hoe halen mensen herinneringen op? Een vergelijking van de volgende ervaringen (zie ook Wessel & Wolters, 2002) maakt duidelijk dat het geheugenzoekproces op twee manieren kan verlopen. De geheugendeskundige Daniel Schacter (1996) vertelt hoe hij eens met zijn gezin een uitstapje maakte naar the Coronado, een Victoriaans hotel dat op een eilandje voor de Californische kust ligt. Schacter was er zeker van dat hij er nog nooit was geweest. Dat was zo toen hij de voorgevel van het hotel zag en dat bleef zo terwijl hij door de lobby liep. Op het moment dat hij de binnenplaats op wandelde, werd hij echter onverwacht overvallen door de absolute overtuiging dat hij al eens eerder op precies dezelfde plek had gestaan. Binnen enkele seconden herinnerde hij zich dat hij vier jaar eerder tijdens een wetenschappelijk congres in het Coronado hotel had gelogeerd. De vooraanstaande Britse geheugenpsycholoog Alan Baddeley (1997) beschrijft hoe hij probeerde te achterhalen waar hij een gezicht van kende dat hij op een gegeven moment op een station had gezien. Na lang peinzen over wie het kon zijn, borrelde er een aantal associaties in zijn hoofd op: Sebastian, iets met kinderen, een kamer vol met boeken. Baddeley liet het rusten en ging pas twee dagen later weer met zijn herinnering aan de slag. Hij had sterk het idee dat Sebastian X op ofwel Oxford Road ofwel Windsor Road woonde. Baddeley meende ook zeker te weten dat één van zijn collega’s in één van die straten woonde en dat dat niet de straat van Sebastian X was. Hij gokte dat Sebastian op Oxford Road woonde. Vervolgens probeerde hij zich nogmaals de achternaam van zijn mysterieuze kennis te herinneren. Na een aantal pogingen viel hem ineens de naam Carter in. In het telefoonboek stond inderdaad iemand met die naam op Oxford Road vermeld. Een telefoontje bevestigde vervolgens Baddeley’s vermoeden: het was deze Sebastian Carter die op het bewuste tijdstip op het bewuste station was geweest. Met name uit de beschrijving van Schacter blijkt dat herinneren zeer abrupt kan verlopen. Dat proces staat bekend als associatief ophalen. Het verloopt automatisch, zonder moedwillig zoeken en kost derhalve weinig aandacht. Ophaalaanwijzingen (cues) spelen bij dit proces een belangrijke rol. Die ophaalaanwijzingen kunnen bestaan uit karakteristieke kenmerken van de omgeving. Zo werd Schacter pas overspoeld door zijn herinnering bij het zien van de binnenplaats
87
88
De betekenis van levensverhalen
waar hij met zijn vakgenoten tijdens het congres had geborreld. Baddeley daarentegen bedacht zelf ophaalaanwijzingen om de stukjes van de puzzel Sebastian Carter op hun plaats te laten vallen. Hij maakte daarvoor gebruik van de tweede variant van het geheugenzoekproces: het strategisch ophalen. Dit proces staat onder de vrijwillige controle, kost moeite en doet een beroep op de aandacht. Baddeley kon concluderen dat zijn speurwerk succes had: het klopte dat het vaag bekende gezicht op het station dat van Sebastian Carter was. Het is echter niet altijd het geval dat zoeken in het geheugen een waarachtige herinnering oplevert. Het autobiografisch geheugen is bij uitstek reconstructief. Het is gemakkelijk voorstelbaar dat dat reconstructieve karakter het mogelijk maakt dat allerlei onjuiste details de herinnering binnensluipen. Ook zeer emotionele herinneringen kunnen daaraan ten prooi vallen. Zo lieten Wagenaar en Groeneweg (1990) zien dat mensen die in de Tweede Wereldoorlog in een concentratiekamp hadden gezeten daaraan herinneringen hadden die niet klopten met wat ze jaren eerder hadden gerapporteerd. Uit onderzoek van Loftus en Pickrell (1995) blijkt dat het zelfs mogelijk is om een complete herinnering aan een gebeurtenis die nooit heeft plaatsgevonden te implanteren. De proefpersonen in dat onderzoek kregen een boekje waarin een familielid vier gebeurtenissen uit hun kindertijd had beschreven. De deelnemers moesten op hun beurt proberen om extra details van deze gebeurtenissen uit hun geheugen op te halen. Een van de gebeurtenissen in het boekje ging erover hoe de proefpersoon als kind was verdwaald in een winkelcentrum. Deze gebeurtenis was fictief. In twee daaropvolgende interviewsessies herinnerde 25 procent van de deelnemers zich echter details van deze fictieve gebeurtenis. Het zich voorstellen van dit voorval plus het gegeven dat een familielid had aangegeven dat dit echt was gebeurd, leverde bij die proefpersonen een gedetailleerd verhaal op (‘de man die mij vond was oud en had een blauw overhemd aan’), dat als een echte herinnering werd beleefd. Het waarom van het herinneren Waarvoor gebruiken mensen hun autobiografisch geheugen? In de literatuur wordt gespeculeerd over drie algemene functies (Bluck et al., 2005). De eerste functie staat in het teken van het zelf. Mensen halen herinneringen op ten behoeve van een gevoel van zelfcontinuïteit en identiteit. Herinneringen dienen dan om antwoord te verkrijgen op existentiële vragen als: ‘wie ben ik nu, ten opzichte van vroeger?’ en ‘waarin ben ik veranderd en hoe dan?’
4
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
Ten tweede heeft het autobiografisch geheugen een sturende functie. Mensen kunnen het verleden gebruiken om richting te geven aan het heden en de toekomst. Herinneren helpt bij het vormen van een mening, bij het maken van plannen en bij het oplossen van problemen. Stel dat u verhuist naar een nieuwe woonplaats waar u niemand kent. Als u kunt beschikken over herinneringen aan soortgelijke ervaringen dan kunt u die inzetten bij het bedenken van strategieën om nieuwe contacten op te doen. Recent onderzoek bij een grote groep eerstejaarsstudenten (Bluck et al., 2005) laat zien dat deze sturende, probleemoplossende functie breed kan worden opgevat. Zo kunnen herinneringen worden ingezet bij het reguleren van emoties. Gezonde mensen die zich somber voelen en opzettelijk leuke herinneringen ophalen, gaan zich beter voelen (Joormann, ter perse). Tevens geven mensen aan dat herinneren hen helpt om gebeurtenissen betekenis te geven. Door af en toe terug te kijken naar het verleden met de kennis van het nu, worden oude herinneringen ingepast in het huidige levensverhaal. De proefpersonen in het onderzoek van Bluck en collega’s gaven aan dat ze helemaal niet zo vaak herinneringen ophaalden vanwege de zelf- of sturende functies. Wél zeiden ze vaak hun autobiografisch geheugen te gebruiken om een derde reden: de sociale interactie. Deze sociale functie blijkt uiteen te vallen in twee delen. Om te beginnen speelt het geheugen een rol bij het initiëren van nieuwe relaties. Door over zichzelf te vertellen hopen mensen dat de ander dat ook gaat doen en dat ze diegene beter zullen leren kennen. Het andere aspect van de sociale functie van het herinneren is het koesteren van relaties. Zo kan herinneren dienen om verbondenheid met anderen te voelen. Denk bijvoorbeeld aan het gevoel van intimiteit dat ontstaat als u met oude bekenden in het café vroegere gebeurtenissen herbeleeft. Ook halen mensen herinneringen op om anderen zich beter te laten voelen (‘joh, dat had ik ook…’) of te adviseren (‘wat ik toen deed was…’). Overigens zijn er aanwijzingen dat het samen met anderen ophalen van herinneringen ook een emotieregulerende functie heeft voor de verteller zelf (Skowronski & Walker, 2004). Vertellen over een onprettige ervaring zorgt ervoor dat het negatieve gevoel sneller uitdooft. Maar iets dergelijks geldt niet voor een positieve emotie: het blijkt dat vertellen over prettige ervaringen de bijbehorende gevoelens juist langer in stand houdt. Hoe mensen over herinneringen praten heeft mogelijk ook repercussies voor de accuraatheid van herinneringen. Vaak verloopt het samen herinneren volgens de algemeen geldende sociale regels voor het gesprek (Skowronski & Walker, 2004). Zo moet het onderwerp van gesprek interessant en relevant zijn voor
89
90
De betekenis van levensverhalen
de toehoorder. Dat kan ertoe leiden dat vertellers gebeurtenissen gaan overdrijven ten behoeve van de vermaakwaarde of de zelfpresentatie. Denk aan de stereotypen van de visser die bij elke herhaling van zijn verhaal met een grotere vis thuiskomt of van de blind date die met de dag meer op Brad Pitt gaat lijken. Gegeven het reconstructieve karakter van het autobiografisch geheugen bestaat de kans dat zulke overdrijvingen deel worden van de herinnering zelf. De theorie van het herinneren Het autobiografisch geheugen is dus bij uitstek reconstructief. Maar hoe zit het dan precies in elkaar? Volgens Martin Conway en zijn collega’s (2004) worden herinneringen gegenereerd door een complex zelf-geheugensysteem. Dat systeem bestaat uit een aantal delen. Allereerst is er een autobiografisch kennisbestand dat uit een aantal lagen bestaat. Die lagen zijn hiërarchisch georganiseerd. De bovenste laag is het levensverhaal dat bestaat uit een zeer globale beschrijving van iemands leven tot dan toe (bijvoorbeeld ‘mijn leven als vrouw in Nederland in de laat-20ste en vroeg-21ste eeuw’). De tweede laag in de hiërarchie wordt gevormd door de levenstijdperken. Voorbeelden zijn langdurige periodes als ‘toen ik jong was’; ‘toen ik een relatie met X had’; ‘toen ik in Maastricht woonde’. Merk op dat de inhoud van zo’n levenstijdperk naast thematische kennis (wonen in Maastricht) informatie over de duur van die periode bevat (van 1986 tot 2003). Verder kunnen dergelijke levenstijdperken overlappen (bijvoorbeeld ‘relatie met X’ en ‘wonen in Maastricht’). De onderste laag in het autobiografisch kennisbestand is die van de algemene gebeurtenissen. Algemene gebeurtenissen zijn meer toegespitst dan levenstijdperken. Zo kunnen ze bestaan uit herhaaldelijk terugkerende gebeurtenissen (‘boodschappen doen op zaterdag’) of enkelvoudige, afgebakende periodes met een veel kortere duur dan levenstijdperken (‘mijn zomervakantie in 2005’). Een tweede component van het zelf-geheugensysteem is het conceptuele zelf. Waar het autobiografisch kennisbestand informatie over tijdsperiodes bevat, is het conceptuele zelf veel abstracter van aard. Het bevat de algemene kennis over het zelf (‘Wie ben ik?’, ‘Wat voor soort persoon ben ik?’, ‘Wat zijn mijn waarden, opvattingen, etc.?’) en de interactie van het zelf met anderen en de wereld. Samen met het autobiografisch kennisbestand (‘wat deed ik in verschillende periodes van mijn leven?’) vormt het conceptuele zelf (‘wie ben ik?’) de achtergrond waartegen autobiografische herinneringen worden geplaatst. Deze achtergrond is nogal algemeen. Waar komt de rijke ervaring van
4
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
uw strandherinnering aan het begin van dit hoofdstuk dan vandaan? De zintuiglijke details van de herinnering bevinden zich volgens de zelf-geheugentheorie in een aparte component: de episodische opslag. Op zichzelf is het herinneren van een episodisch detail als een krijsende zeemeeuw betekenisloos. Pas met het herinneren van de zelfkennis en het levensverhaal op al zijn niveaus kan zo’n detail worden geïnterpreteerd en krijgt het context (‘Die zeemeeuw krijste tijdens die strandwandeling met X op tijdstip Y’). Kennis uit het autobiografische bestand, het conceptuele zelf en de episodische opslag vormen dus de verschillende grondstoffen die worden samengesmeed tot een autobiografische herinnering. Maar hoe werkt dat samensmeden dan precies? Wie is de smid? Daar komt een laatste component van het systeem bij kijken: het uitvoerende zelf. Dat is, net als de andere componenten van het zelf-geheugensysteem, een mentale structuur. Het uitvoerende zelf organiseert uw ervaring van het hier en nu. Het bepaalt de precieze informatie waarvan u zich nu, op dit moment, bewust bent. Het uitvoerende zelf heeft daarvoor verschillende stukken gereedschap tot zijn beschikking. Om te beginnen maakt het gebruik van doelen (iets wat u wilt bereiken, bijvoorbeeld het uitlezen van dit hoofdstuk). Verder beschikt het uitvoerende zelf over een set mechanismen die de discrepantie tussen de huidige staat en het te bereiken doel inschat (ik ben nu op pagina 91, dus nog 5 pagina’s voordat het hoofdstuk uit is). Ten slotte moet er een plan zijn om iets (of niets) aan die discrepantie te doen (verder lezen of het boek wegleggen). Het uitvoerende zelf regisseert dus als het ware uw bewuste gedachte-inhoud. Uw ervaring wordt daarvoor gestuurd door niet-bewuste controleprocessen, die de bewuste gedachte-inhoud in overeenstemming brengen met de actuele doelen. Normaal gesproken wordt de bewuste ervaring gedomineerd door vluchtige herinneringen aan wat net is gebeurd. Dat is maar goed ook: dat stelt u in staat om doelgericht bezig te zijn en niet in herhaling te vallen. Als u zich niet herinnert dat u de vorige bladzijde zojuist al hebt gelezen, dan zult u er steeds opnieuw aan beginnen. Het idee is dus dat deze tijdelijke, vluchtige herinneringen worden bepaald door de doelen van het moment. In deze ‘stand’ van het systeem is het ongunstig om al opgeslagen autobiografische herinneringen op te halen: dat leidt alleen maar af. Als u zich tijdens het lezen van deze pagina’s steeds weer herinnert wat er vanochtend tijdens het ontbijt is gezegd, dan zal het lang duren voordat u het hoofdstuk uit hebt. De taak van het uitvoerende zelf is dus het in overeenstemming brengen van uw actuele doelen en uw bewuste ervaring. Tot nu toe fun-
91
92
De betekenis van levensverhalen
geerde het uitlezen van dit hoofdstuk als voorbeeld van een actueel doel. Zo’n actueel doel kan echter ook het ophalen van herinneringen zijn. Denkt u bijvoorbeeld aan de reünie van een reisgezelschap dat de vakantie gezamenlijk herbeleeft. In dat geval reguleert het uitvoerende zelf de bewuste ervaring van herinneren. Daartoe wordt informatie in het conceptuele zelf, het autobiografisch kennisbestand en de episodische opslag tegelijkertijd geactiveerd. Anders dan bij het doel ‘uitlezen hoofdstuk’, waarbij de bewuste ervaring zich voornamelijk op de omgeving richt, verlegt het systeem de focus bij het doel ‘ophalen van vakantieherinnering’ naar binnen om de benodigde informatie te vergaren. Omdat het uitvoerende zelf met zijn doelen en controlemechanismen de bewuste ervaring van het herinneren uit verschillende interne bronnen construeert, is het goed voorstelbaar dat er foutjes in dat constructieproces sluipen en dat de herinnering zodoende geen waarachtige weergave van de verleden werkelijkheid is. De ontwikkeling van het herinneren De theorie van het zelf-geheugensysteem is aantrekkelijk omdat het een aantal eigenschappen van het autobiografisch geheugen kan verklaren. Zo maakt het inzichtelijk hoe het kan dat herinneringen onjuist kunnen zijn. Maar hoe komen mensen eigenlijk aan hun levensverhaal en conceptuele zelf? Hoe ontwikkelt een complex systeem als het autobiografisch geheugen zich? Volgens Nelson en Fivush (2004) hebben alle ingrediënten van het autobiografisch geheugen een eigen ontwikkelingspad. Pas als alle elementen in voldoende mate gerijpt zijn, kan een kind gebruikmaken van zijn of haar autobiografisch geheugen. Het geheugen ontwikkelt zich al vanaf de geboorte. Jonge baby’s geven blijk van herkenning: ze lachen zodra hun verzorgers in hun blikveld komen en trappelen fanatieker met hun beentjes tegen een bekende mobile dan tegen een onbekende. Als kinderen zo tegen het eind van hun tweede levensjaar een sequentie van handelingen wordt voorgedaan (bijvoorbeeld een aantal acties om een gong te maken, Bauer, 2002), zijn ze zelfs na een jaar nog in staat die handelingen zomaar na te doen. Maar is bij deze kinderen dan ook sprake van autobiografisch herinneren in de zin van mentaal tijdreizen? Nee, stelt Nelson (2005), en dat hebben ze ook nog helemaal niet nodig. Tijdens de eerste levensjaren is het van belang een algemeen kennisbestand op te bouwen van de omgeving en van dagelijkse handelingen. Daarbij moeten kinderen het vooral hebben van herhaling. Uit herhaalde gebeurtenissen wordt een script oftewel draaiboek gedestil-
4
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
leerd, dat helpt om de wereld te organiseren en te voorspellen. Het draaiboek voor ‘gaan eten’ houdt in dat de tafel wordt gedekt, je handen worden gewassen, je in de kinderstoel wordt gehesen, een slab krijgt omgebonden en dat er een bord met eten voor je wordt neergezet waarmee je al dan niet zelf aan de slag mag. Voor het vormen van zo’n algemeen script doen de specifieke details van een enkele maaltijd niet ter zake. Wat de ontwikkeling van het zelf betreft, bereiken kinderen bij ongeveer achttien maanden een belangrijke mijlpaal (Howe & Courage, 1997). Als iemand stiekem een rood stipje op de neus van een kind van die leeftijd zet en het ziet zichzelf een tijdje later in de spiegel, dan grijpt het naar de eigen neus in plaats van naar het spiegelbeeld, zoals jongere kinderen doen. Dit wordt gezien als teken dat het kind een zelfconcept heeft: het is in staat op het zelf als object te reflecteren. Sommige auteurs (bijvoorbeeld Howe & Courage, 1997) zien dat als een indicatie dat het autobiografisch geheugen tot volle wasdom is gekomen. Er is echter nog meer nodig voordat dat het geval is. Het plaatsen van het zelf in de tijd is een complexere bezigheid dan zelfherkenning. Ten eerste moet een kind daarvoor kunnen beschikken over concepten als verleden en toekomst. Ten tweede moet het ook nog in staat zijn te onderkennen dat het zelf in het verleden overeenkomt met het zelf in het hier en nu. Met andere woorden, het kind moet een besef van zelfcontinuïteit hebben om te kunnen herinneren. Hoe bereikt een kind dat? Een belangrijk hulpmiddel is taal. Meer specifiek van belang is het samen construeren van verhalen over het verleden om te leren wat herinneren eigenlijk is. Verzorgers (in dit type onderzoek meestal moeders) praten met hun kinderen over de dingen die ze hebben meegemaakt. In gesprekken met kinderen van rond de drie jaar valt op dat de verzorger het verhaal structureert. Deze jongere kinderen zijn nog niet goed in staat om zelf herinneren te initiëren en zullen op vragen vaak ‘weet ik niet’ antwoorden. Belangrijk is de manier waarop de conversatie verloopt. Moeders verschillen in de mate waarin ze de gezamenlijke herinnering uitwerken. Moeders met een uitgebreide stijl voegen steeds een stukje informatie aan het verhaal toe (Welke dieren waren er in de dierentuin?… Weet je nog wat de pinguïns deden?… Ik heb ook tijgers gezien!... En daarna aten we een…?). Beknopte moeders herhalen steeds dezelfde vragen, zonder informatie toe te voegen (Wie waren erbij in de dierentuin?... Nee, oma was er niet bij. Wie waren er wel bij?...). Een uitgebreide stijl helpt kinderen beter om hun geheugen te ontwikkelen dan een beknopte stijl. Naast het toevoegen van informatie is een verhalende stijl belangrijk: kinderen van moeders die de
93
94
De betekenis van levensverhalen
context (waar, wanneer) en evaluaties (gevoelens, meningen) van het gebeurde verschaffen, gaan dit soort informatie incorporeren in hun eigen verhalen. Kinderen leren dus in gesprekken hoe autobiografisch herinneren in zijn werk gaat. Het converseren vormt het geheugen. Daarnaast ontwikkelt het kind gaandeweg nog meer vaardigheden die nodig zijn voor een goed functionerend autobiografisch geheugen. Het krijgt een adequaat besef van tijd (dat gisteren gisteren is en niet vanmorgen of vorige week maandag) en het inzicht dat andermans herinnering aan een bepaalde gebeurtenis kan verschillen van de herinnering die het kind daar zelf aan heeft. Zo rond het eind van het vijfde levensjaar vallen alle benodigde vaardigheden samen in het vermogen om gebeurtenissen in het persoonlijke verleden te plaatsen. Het kunnen bezien van een gebeurtenis in het kader van het persoonlijk levensverhaal laat nog tot de adolescentie op zich wachten. Het herinneren van de levensloop: het gat, de hobbel en het plezier Stelt u zich eens voor dat u al enige jaren geleden de pensioengerechtigde leeftijd hebt bereikt en dat u terugblikt op uw persoonlijk verleden. Als u de herinneringen die u ophaalt dateert, dan kunt u ze in een grafiek zetten. De leeftijd waarop u de gebeurtenissen meemaakte kunt u op de horizontale as zetten (bijvoorbeeld in groepjes van 0-10 jaar, 10-20 jaar, 20-30 jaar, enzovoort), het aantal herinneringen dat in elk groepje valt kunt u op de verticale as plaatsen. Als u dat zou doen, dan zouden u drie dingen opvallen. Deze drie eigenaardigheden van het autobiografisch geheugen passeren hierna de revue. Ten eerste zal de grafiek beduidend minder herinneringen uit uw vroege kinderjaren laten zien dan uit latere perioden. Dit gat in uw geheugen staat bekend als infantiele amnesie. Deze term verwijst naar het fenomeen dat mensen bijna geen herinneringen hebben aan de eerste drie tot vier jaar van hun leven. Dat valt goed te begrijpen in het licht van de hiervoor geschetste ontwikkelingstheorie (Nelson & Fivush, 2004) dat het autobiografisch geheugen ongeveer aan het eind van het vijfde levensjaar volledig operationeel is. Toch laat onderzoek naar de ondergrens van infantiele amnesie zien dat driekwart van de ondervraagden herinneringen had aan de omstandigheden rond de geboorte van een broertje of zusje toen ze zelf zo’n 2,5 jaar waren (Eacott & Crawley, 1998). Hoe valt dit te rijmen met de ontwikkelingstheorie? Het antwoord is dat infantiele amnesie geen alles-ofniets fenomeen is met een duidelijk afgebakende grenswaarde. Het
4
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
autobiografisch geheugen ontwikkelt zich geleidelijk. Herinneringen van vóór het vijfde jaar komen voor, maar de herinneringscurve heeft niet de dichtheid die te zien is bij latere perioden. Er zijn ook aanwijzingen dat vroege herinneringen van een andere kwaliteit zijn dan latere herinneringen. Ze bestaan eerder uit losstaande zintuiglijke indrukken dan dat ze zijn verankerd in een verhaal (Nelson & Fivush, 2004). Zo bestaat mijn eigen eerste herinnering uit een gevoel van heftige schrik en het beeld van een spin die zich aan een draadje van boven uit een klimrek − vlak voor mijn neus − laat zakken. Hoe oud ik toen was (bijna drie) en hoe dat afliep (ik rende in paniek weg) heb ik pas veel later met de hulp van mijn moeder gereconstrueerd, maar dat verhaal maakt nog steeds geen deel uit van mijn eerste herinnering. Denkt u weer terug aan uw herinneringsgrafiek. Het tweede dat mogelijk opvalt is een sterke toename in het aantal herinneringen uit het tweede en derde decennium van uw leven. Waarschijnlijk heeft u uit die periodes ook beduidend meer herinneringen opgehaald dan uit de periode vlak daarna. Deze berg in de grafiek is een algemeen gegeven en staat in de Engelstalige literatuur bekend als de reminiscence bump. In de theorie van het zelf-geheugensysteem wordt deze hobbel verklaard vanuit het idee dat er gedurende deze periode in het leven een stabiel en duurzaam zelf ontstaat. Het is een tijd van verandering (de eerste verliefdheid, zelfstandig gaan wonen, kinderen krijgen) en daardoor zouden de gebeurtenissen die sterk passen bij de veranderende doelen van die tijd een voorkeursbehandeling krijgen bij de geheugenopslag (Conway e.a., 2004). Deze verklaring behoeft echter nuancering (Rubin & Berntsen, 2003). Trekt u aparte lijnen voor de herinneringen aan positieve en aan negatieve gebeurtenissen in uw herinneringsgrafiek, dan blijkt dat de hobbel alleen zichtbaar is bij herinneringen aan positieve situaties. De lijn voor herinneringen aan negatieve gebeurtenissen loopt in de grafiek schuin omhoog. Er is een liniair verband tussen leeftijd en aantal negatieve herinneringen: mensen herinneren zich over het algemeen meer nare ervaringen uit het recente dan uit het verre verleden. Rubin en Berntsen (2003) verklaren dit fenomeen niet vanuit het persoonlijke levensverhaal, maar met behulp van een structuur die in de zelf-geheugentheorie niet voorkomt: het cultureel-bepaalde levensdraaiboek (life-script). Dat draaiboek bevat het prototype van de levensloop die bij een bepaalde cultuur hoort en bestaat met name uit gebeurtenissen die binnen die cultuur als positief worden gezien. Ook al zijn sommige mensen doodongelukkig op hun trouwdag en krijgen anderen na de geboorte van hun kind een postnatale depressie, gebeurtenissen als trouwen en kinderen krijgen worden in onze cultuur als positief gezien. Het alge-
95
96
De betekenis van levensverhalen
mene beeld van een herinneringshobbel voor positieve, maar niet voor negatieve gebeurtenissen laat zich goed verklaren vanuit het idee dat een globaal levensdraaiboek het geheugenzoekproces stuurt. Het derde wat mogelijk opvalt aan uw herinneringsgrafiek is dat er over het geheel genomen meer positieve dan negatieve herinneringen zijn. Dat wil niet noodzakelijkerwijs zeggen dat u meer aangename dan onaangename dingen in uw leven heeft meegemaakt. Het is een positiviteitseffect in de herinnering, dat toeneemt met het stijgen van de leeftijd van degene die herinnert (Kennedy et al., 2004). Ouderen blijken overigens op meer gebieden een voorkeur te hebben voor plezierige zaken. Zo richten ze de aandacht eerder op blije dan op verdrietige gezichten en hebben ze een beter geheugen voor aangename dan onaangename dia’s (Carstensen & Mikels, 2005). Mogelijk heeft dit ermee te maken dat ouderen andere doelen hebben dan jongeren. Jongeren bereiden zich voor op de toekomst en hun informatieverwerking is gericht op het vergaren van informatie. Voor ouderen wordt de tijd van leven steeds beperkter en hun aandacht richt zich eerder op dingen die op het emotionele vlak betekenisvol zijn. Waarom er daarmee een voorkeur ontstaat voor positieve zaken (en niet voor al het emotionele, inclusief het negatieve) is nog niet helemaal opgehelderd. Besluit Het autobiografisch geheugen behelst de uniek menselijke eigenschap om mentaal terug te reizen in de tijd. Het projecteren van het zelf tegen de achtergrond van het verleden verschaft mensen een gevoel van identiteit en continuïteit. Het verleden wordt − al dan niet in gesprek met anderen − in het persoonlijke verhaal gepast. De prijs die daarvoor betaald wordt is dat herinneringen niet altijd waarheidsgetrouw zijn. In omstandigheden dat accuratesse belangrijk is (zoals een getuigenverklaring in de rechtbank) kan dat verstrekkende consequenties hebben. In het dagelijks leven is het maar de vraag hoe erg het is dat het geheugen niet altijd even betrouwbaar is. Zo kunt u er, als u momenteel nog geen hoge leeftijd hebt bereikt, alvast naar uitkijken dat uw verleden er in de toekomst steeds rooskleuriger gaat uitzien. Literatuur Baddeley, A. (1997). Human memory: Theory and practice (herz. druk). Hove, East Sussex: Psychology Press.
4
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
Bauer, P.J. (2002). Long-term recall memory: Behavioral and neurodevelopmental changes in the first 2 years of life. Current Directions in Psychological Science 11, 137-141. Bluck, S., Alea, N., Habermas, T. & Rubin, D.C. (2005). A tale of three functions: The self-reported uses of autobiographical memory. Social Cognition 23, 91-117. Carstensen, L.L. & Mikels, J.A. (2005). At the intersection of emotion and cognition: Aging and the positivity effect. Current Directions in Psychological Science 14, 117-121. Conway, M.A., Singer, J.A. & Tagini, A. (2004). The self and autobiographical memory: Correspondence and coherence. Social Cognition 22, 491-529. Eacott, M.J. & Crawley, R.A. (1998). The offset of childhood amnesia: Memory for events that occurred before age 3. Journal of Experimental Psychology: General 127, 22-33. Howe, M.L. & Courage, M.L. (1997). The emergence and early development of autobiographical memory. Psychological Review 104, 499-523. Joormann, J. (2005). Inhibition, rumination, and mood regulation in depression. In: R.W. Engle, G. Sedek, U. von Hecker & N. McIntosh (eds.), Cognitive limitations in aging and psychopathology: Attention, working memory, and executive functions, 275-312. Londen: Cambridge University Press. Kennedy, Q., Mather, M. & Carstensen, L.L. (2004). The role of motivation in the age-related positivity effect in autobiographical memory. Psychological Science 15, 208-214. Loftus, E.F. & Pickrell, J.E. (1995). The formation of false memories. Psychiatric Annals 25, 720-725. Nelson, K. (2005). Evolution and development of human memory systems. In: B.J. Ellis (ed.), Origins of the social mind: Evolutionary psychology and child development (pp. 354-382). New York: Guilford Press. Nelson, K. & Fivush, R. (2004). The emergence of autobiographical memory: A social cultural developmental theory. Psychological Review 111, 486-511. Rubin, D.C. & Berntsen, D. (2003). Life scripts help to maintain autobiographical memories of highly positive, but not highly negative, events. Memory & Cognition 31, 1-14. Schacter, D.L. (1996). Searching for memory: The brain, the mind and the past. New York: Basic Books. Skowronski, J.J. & Walker, W.R. (2004). How describing autobiographical events can affect autobiographical memories. Social Cognition 22, 555-590. Tulving, E. (2002). Episodic memory: From mind to brain. Annual Review of Psychology 53, 1-25. Wagenaar, W.A. & Groeneweg, J. (1990). The memory of concentration camp survivors. Applied Cognitive Psychology 4, 77-87. Wessel, I. & Wolters, G. (2002). Het geheugen. In: P. van Koppen, D. Hessing, H. Merckelbach, & H. Crombag (eds.), Het recht van binnen (pp. 375-395). Deventer: Kluwer.
97
5
Levensverhaal, troost en geestelijke zorg bij mensen met kanker
Johan Bouwer 100 monster’ ‘Het Troost 102 Geestelijke zorg 104
100 102 104
Mensen vertellen verhalen omdat ze niet anders kunnen. Anders dan door middel van het verhaal (in brede zin) is ons weinig aan cultuur overgeleverd, want iedere stam, ieder volk, heeft zijn eigen verhalen waarin en van waaruit wordt geleefd. Er worden verhalen verteld over het ontstaan van de natuur en de mensheid en over de manier waarop de goden het menselijk bestaan bestierden. En er worden verhalen verteld over het kleine geluk en het kleine leed. Het is van alle tijden. Men hecht blijkbaar aan de waarde en het belang van verhalen. Verhalen zoals verteld door mensen binnen de hulpverlening, zijn echter van een andere orde dan bijvoorbeeld in de mythologie, film, wetenschap of literatuur. Men heeft in de psychosociale hulpverlening en in de geestelijke zorgverlening in het bijzonder te maken met het verhaal waarin het ‘zelf’ van de mens op een heel speciale wijze de hoofdrol speelt. Het ‘zelf’ beweegt zich namelijk in de verhalen rond ziekte, lijden, invaliditeit en dood op zeer pregnante wijze in de context van de urgente levensvragen, zoals: wie ben ik, wie is de ander, wat is tijd, wat is de natuur, waarom handelen mensen zo en waarom bestaat al dat lijden? De verteller ontleent zijn verhaal aan de eigen ervaring en hij maakt het door het te vertellen weer tot een ervaring voor diegenen die luisteren naar zijn geschiedenis. Alle gevoelens, emoties, verlangens en begeerten kunnen in het verhaal aan de orde komen. Ook de ervaring van het Hogere, Onbenoembare, Transcendente, het ‘iets’ van de ietsisten, of zo men wil ‘God’, die ingebed ligt in de menselijke vraag naar zin, resoneert mee in de persoonlijke levensverhalen. Anders gesteld, in datgene wat boven het menselijk
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_6, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
100
De betekenis van levensverhalen
bestaan uitwijst of wellicht in datgene wat de diepste grond van de menselijke ervaring uitmaakt zetelt de bron van de menselijke zingeving. De coördinaten van hoop en wanhoop, existentiële angst en levensgeluk, de levensgerichtheid of de rode draad die door het leven geweven is, die te beluisteren zijn in de vragen rond de contingentie van het menselijke bestaan, vinden daar hun oorsprong. ‘Het monster’ Wanneer echter een levensbedreigende ziekte als kanker het levenshuis van iemand ongevraagd binnendringt, wordt de pen waarmee het levensverhaal wordt beschreven iemand uit handen geslagen. Het verhaal stokt vaak op drie momenten in het ziekteverloop: wanneer men bij en na de diagnose door een gevoel van onveiligheid bevangen uit balans wordt gebracht door de angst en onzekerheid; wanneer men na de voltooiing van een behandeling thuiskomt en tracht de rafels van het levensverhaal weer aan elkaar te knopen en wanneer de kanker terugkomt of progressie vertoont. De dynamiek verdwijnt uit het verhaal en verleden en toekomst kunnen erin worden opgesloten. Mensen worden soms verward en weten niet hoe ze een lijn in hun gestokte levensverhaal moeten aanbrengen. Philip Idenburg, die lijdt aan darmkanker, schrijft erover als volgt: ‘Het is mij overkomen. Plotseling had ik kanker en twee weken later, begin januari 1996, ben ik geopereerd. Ik vond het moeilijk daarover te gaan schrijven toen ik eenmaal verlost was van pyjama, ziekbed en acht slangen in mijn lijf. Aan de andere kant: het verzoek om over mijn ervaringen als zieke te spreken en te schrijven gaven mij gedurende acht maanden een impuls om zorgvuldig te volgen wat er met mezelf gebeurde. Dat te doen hielp mij om de schok die het ontdekken van een carcinoom voor mij betekent de baas te worden. Al die vragen die mijn bestaan onzeker maakten: is mijn leven nu opeens voorbij; waar haal ik het vertrouwen vandaan om door te leven, wat betekent het voor mijn toekomst en de relaties waarin ik sta? Ik begon anders te kijken naar dingen die vóór mijn ziekte betekenis voor me hadden.’ Eenzelfde ervaring tekende een psychiater die stervende was aan kanker in andere bewoordingen op:
5
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
‘Men kan zich nergens meer op concentreren, men kan geen fatsoenlijk gesprek meer voeren, heeft nergens meer plezier van en kan zich niet meer verheugen om de dingen die voordien gelukkig maakten.’ Het is alsof men niet in staat is de ervaringen rond de kanker ronduit te benoemen. De ‘reguliere’ taal droogt op en soms grijpt men naar symbolen en metaforen om iets over het kwaad dat zijn intrede heeft gedaan te kunnen communiceren. Deze ziekte wordt beleefd als een aanval op het leven – als een oorlog. Jean-Luc Nancy, een Frans filosoof, spreekt over de ‘indringer’. Anderen spreken over hun (borst)kanker als een worm, een parasiet, de pest, een dier, een beest, een monster. In deze metaforen beluisteren we een ervaring van terreur en een aanklacht tegen de zinloosheid. Het is moeilijk om geschikte taal te vinden voor het beschrijven van het ultieme kwaad en het is opvallend dat het metaforisch spreken zich vooral aandient bij ziekten die moeilijk te behandelen zijn, te verklaren, te voorspellen of medisch onder controle te houden – zoals kanker en aids. Idenburg vervolgt: ‘In tweede instantie kwamen er vragen als: wat is er mis met me dat mij dit overkomt, welke werkelijkheden in mijn bestaan heb ik genegeerd? Of stel ik me juist te veel open voor schadelijke invloeden? Kan ik iets doen om te voorkomen dat dit zich herhaalt?’ Zulke vragen komen voort uit de behoefte om de ziekte te bezweren, om de lichamelijke, maar ook de sociale en geestelijke pijn uit te bannen. Idenburg voelt dat hij moet vechten voor de handhaving van zijn lichamelijke, maar ook zijn sociale en geestelijke integriteit. De strijd die hij moet voeren gaat om het behouden van zijn mondigheid en vertrouwen. Zijn lijf en identiteit zijn aangetast en hij verlangt hartstochtelijk naar duidelijkheid over die bedreiging en zekerheid over de effectiviteit van de medicijnen en de kansen op succes. Want deze ziekte draagt de kiem van de dood in zich. Niet alleen zijn bestaan, maar ook zijn leven staat op het spel. Het ‘zelf’ wordt bedreigd met de vernietiging. Het is een misvatting te denken dat lichamelijke pijn of ziekte op zichzelf staat. Kanker roept ook de zinvraag op, omdat de levensdroom in duigen is gevallen en de samenhang tussen gisteren en morgen onder druk is komen te staan. Het project ‘toekomst’ wordt voor kortere of langere tijd stilgelegd. Daarom wil men zich oriënte-
101
102
De betekenis van levensverhalen
ren op het mysterie van heelheid en gebrokenheid, op leven en dood en de plaats en rol die de getroffene erin heeft. Deze zinvragen richten zich op de laatste vragen van het menselijk bestaan en het wachten op het antwoord op deze vragen wordt vergezeld door het verlangen naar troost. Troost verenigt namelijk zowel het verlies, de hoop, als het vertrouwen in zich. Met het verlies van de gezondheid wordt tegelijkertijd de hoop op de terugkeer ervan gewekt. De troost heeft te maken met levensbeschouwing, met (religieus) geloof, met zingeving of zinvinding. Kanker roept dus met zijn symboliek de spirituele of geestelijke kant van de mens wakker. Daarop worden geestelijk zorgverleners in de begeleiding van mensen met kanker keer op keer gewezen. Troost In het amfitheater van de Académie de Médecine te Parijs is de volgende spreuk te lezen: Guérir parfois, Soulager souvent, Consoler toujours. Het is te vertalen als: Genezen soms, Verlichten vaak, Troosten altijd. Deze woorden zijn treffend, omdat daarin de hele mens wordt benadrukt. Ze suggereren dat in de geneeskunde of gezondheidszorg ook ruimte moet zijn voor het verhaal van de mens. En dat er ondersteuning moet zijn bij de grote vragen die het levensverhaal hebben stilgelegd, dat er troost moet worden geboden bij het lijden, het verdriet, de onzekerheid en de angst. De vraag rijst waarom het begrip ‘troost’ zo nadrukkelijk wordt benoemd. Het is immers een begrip dat vaak als verdacht wordt gezien. Karl Marx, bijvoorbeeld, heeft de troost die het christendom de mensheid voorhoudt als opium bestempeld. Hij beschouwde troost als een zoethoudertje, als een vlucht uit de werkelijkheid van alledag met zijn schaduwzijde, als een soort goedkope leugen. De troost waarover de genoemde spreuk van de Académie het heeft, is gelieerd aan existentiële zingeving, die vooral een emotionele lading en functie heeft. Het is meer dan intellectualiteit en cognitie, omdat hij zich voornamelijk richt op troost en verzoening. Die troost overstijgt de associatie met ‘sussen’ of de ontkenning van het kwaad in de wereld. Rudolf Bohren (1990) vergelijkt troost met sneeuw. Hij schrijft: ‘Sneeuw komt uit de hemel en dekt alles toe. De oude aarde, de grashalmen, het muizenhol en de hondendrek. Alles ligt onder een beschermende deken. De hemel heeft moeder natuur naar bed gebracht, haar als een kindje zorgvuldig ingestopt. Nu ligt ze daar en
5
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
slaapt. In de lente echter hoeft men de sneeuw niet meer. Ze wordt weggewenst. Het blijkt dan ook hoe troostvol sneeuw in werkelijkheid is: als men haar niet meer nodig heeft, smelt ze en verdwijnt eenvoudig. Zo is het ook met troost. Troost valt uit de hemel als een sneeuwvlokje. Wat was, is niet meer, en wat is, is niet meer zoals het was. Tijdens het sneeuwen is er geen hemel meer. Hij is vol witte sneeuw. Er is geen aarde meer, zij is met sneeuw toegedekt. In de sneeuw valt de kleur van de hemel op de aarde. In de sneeuwvlokken komen voorboden van de hemel op de aarde. Hemel en aarde verdwijnen tijdens het sneeuwen. Alle kleuren zijn door het wit toegedekt. Waar jij kijkt is het wit. En het is stil. Het is warm. Zacht is het en schoon.’ Hij voegt er echter aan toe: ‘Soms.’ ‘Want troost kan niet de sneeuw van gisteren zijn. Er is ook nog de sneeuw van morgen. En de sneeuwvlokken hebben, zoals de vele vertroostingen, niet alle dezelfde waarde. Er zijn sneeuwvlokken die de aarde niet bereiken. Ze komen niet aan. Ze verdwijnen in het niets. Soms slikken mensen troost domweg in. En dan is het weg. Alleen rivieren en meren kunnen niet worden ingesneeuwd, omdat het water de sneeuw domweg inslikt. Maar troep, afval, lompen en keien kunnen wel worden ondergesneeuwd. Verder zijn er tegenwoordig sneeuwkanonnen die skipistes van sneeuw voorzien. Deze is echter niet troostvol, want hij beschadigt de kleine plantjes. Zo is het dus tussen de vele vertroostingen en de valse troost, die mensen beschadigt.’ Met dit plastische beeld wordt troost beschreven als een antidotum tegen de pijn van het menselijk bestaan. Het is het schenken van bemoediging en verzachting in geestelijke nood. Het is de leniging van smart of droefenis. De etymologie van het begrip geeft het al aan: het betekent geborgenheid, borg zijn voor elkaar, trouw, om de ander naar binnen te halen en uit te nodigen onder de deken van de sneeuw te kruipen, de ander te bemoedigen, versterken, uitzicht te bieden, als gids te leiden, te helpen, advocaat voor een ander te zijn. De breuk die geslagen is in de wederkerigheid van het bestaan wordt gedicht en het ‘zelf’ wordt weer bevestigd. Daardoor wordt iemand opgebeurd. Troost maakt het verdriet over het geleden verlies niet ongedaan. Hij maakt het dragelijk en vermindert de levenspijn. De bevangenheid door het verdriet wordt gerelativeerd. In de woorden van Philip Idenburg: ‘Ziek zijn betekende en betekent nog steeds voor mij dat niet alleen mijn lichamelijke samenhang maar mijn hele existentie in stukken
103
104
De betekenis van levensverhalen
uit elkaar dreigt te vallen. Zoals ik eerder beschreef: als individu, als persoon en als mens. Beter worden is niet alleen het herstel van de lichamelijke trauma maar het zoeken naar een nieuw verhaal, soms zelfs wel een nieuwe taal waarin ik mijn leven moet hernemen. Maar ik struikel hier over dat “ik”. Want het voelt veel meer als wij, Annelies en ik, die zoeken naar de juiste beelden en woorden. In tal van opzichten heeft zij, als naast mij staande, een heel ander verhaal van deze ziekteperiode. Maar juist omdat de eenzaamheid, die daar ook bij hoort, zo voor de hand lag, waren voor ons beiden de meest kostbare momenten van het afgelopen jaar, die waarin we ons erkend en verstaan vonden. Momenten van ongekende vreugde als we verhalen met elkaar en anderen kunnen delen. Ik voel me een bevoorrecht mens.’ Troosten is dus in wezen niet ‘iets doen’ in de zin van ingrijpen in de situatie. Het is geen therapie. ‘Klinisch’ ingrijpen in een door kanker gestokt levensverhaal kán een aanbod zijn van valse troost, omdat het gevaar heel erg aanwezig is dat men de ‘sneeuw van gisteren’ naar voren haalt. Daardoor kan het zijn dat de troost niet ‘aankomt’. Want de troost die wil ‘aankomen’ moet de troost van vandaag zijn die het onderscheid tussen nu en morgen, boven en beneden wit schildert. Troost is het aanbieden van iets uit jezelf wat de situatie niet verandert, maar in een ander perspectief plaatst. De mens voelt zich getroost wanneer hij/zij zich gedragen voelt door de macht van ‘het geheim’ dat in alle mensen en dingen aanwezig is. Dat zich gedragen weten, het fundamentele vertrouwen (basic trust) in een a(A)nder wekt de moed tot leven, de moed om te zijn. Het is de ervaring te worden toegeroepen: ‘je bent geaccepteerd ondanks het duister van jouw bestaan’. Het is die stem die Etty Hillesum in het concentratiekamp in het aangezicht van de dood kon laten schrijven: ‘Het leven is zeer schoon, het leven is toch zeer schoon. Het gaat er niet meer om om zichzelf coûte-que-coûte uit een bepaalde situatie te houden, maar daarom hoe men zich, in welke situatie dan ook, gedraagt en verder leeft.’ Daar kan de geestelijk zorgverlener soms bij helpen. Geestelijke zorg De geestelijk zorgverlener is bij uitstek degene die zich in het kader van de begeleiding van mensen richt op de ultieme zingeving. Deze
5
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
ultieme, existentiële of ontologische zingeving is het kader waarin de grote levensvragen worden gesteld en ook waarin de levensverhalen van mensen met kanker stokken. Daarin komen vragen met een existentiële reikwijdte aan de orde: over toeval, dood, lijden, schuld en de zin van het leven. De antwoorden op deze levensvragen komen al eeuwenlang van de kant van de religie of levensbeschouwing en behoren tot een domein dat we als ‘heilig’ beschouwen, omdat ze verbondenheid veronderstellen met een externe realiteit, een ideaal, een betekenisgeheel, een levenskader, iets wat het individu overstijgt, ‘God’. De psychotherapeut richt zich op de menselijke psyche (met zijn zogeheten basis- en hoogste functies) en kan mensen helpen subjectieve zin in het leven te ontdekken door te zoeken naar de waarheid achter ziekte, symptomen en problemen en daarmee te werken aan het herstel van de levenswereld hier en nu met de daarin aanwezige betrekkingen en gedragingen. De geestelijk zorgverlener richt zich juist op het domein van de geest dat van doen heeft met vragen rond de zin van het leven. Ultieme zingeving gaat namelijk over wat niet binnen het bereik en de macht van het individu ligt, maar wel binnen het levensverhaal tot een zinvol geheel gesmeed moet worden. Daar horen de vragen die door kanker wakker worden geroepen ook bij. De geestelijk zorgverlener luistert aandachtig naar het verhaal of de fragmenten die de gesprekspartner in onmacht en onvermogen naar voren brengt en hij ordent het volgens een eigen levensbeschouwelijke diagnostiek waarin ruimte is voor het vaststellen van de aan- of afwezige krachtbronnen en de aard en context van de geestelijke pijn. En wanneer het gaat om het bieden van troost, kan de symbolisering van ziekte (kanker) in verschillende levensbeschouwelijke of religieuze tradities eraan bijdragen dat de gesprekspartner het mysterie van de ziekte kan verdragen en op een betekenisvolle wijze articuleert. De antwoorden die religie of levensbeschouwing soms biedt kunnen behulpzaam zijn bij het vinden van troost en geborgenheid, want deze tradities bieden bij uitstek beheersingsstrategieën voor datgene wat een mens in het leven kan overkomen. Zo trachten diverse stromingen in bijvoorbeeld het christendom, hindoeïsme en boeddhisme hun aanhangers te troosten met het idee dat pijn en lijden een doel hebben. Bij de ontdekking van dat doel kan de ziekte draaglijker worden en kan de patiënt troost ervaren. Voor andere stromingen, zowel binnen als buiten deze tradities, is het echter een troost te kunnen geloven dat ziekte geen doel en geen zin heeft – in ieder geval geen metafysische of ultieme zin. Voor de één is het een kwestie van eigen schuld, voor de ander van het lot.
105
106
De betekenis van levensverhalen
Hoe die ervaringen ook ‘gelabeld’ worden: alleen de persoon die het gevecht met kanker aangaat mag het doen. Want kant-en-klare antwoorden vanuit een levensbeschouwelijke traditie met zijn ‘grote verhalen’ kunnen bij sommigen functioneren als de sneeuw van gisteren, of de nepsneeuw van de sneeuwkanonnen. Ze kunnen de kwetsbare en beschadigde lijnen in het levensverhaal verder laten uitrafelen. Ze reiken immers een surrogaat-troost aan, omdat het ‘zelf’ zich er niet in herkent. Mensen beleven hun ziekte dus verschillend. Luisteren is daarom een van de belangrijkste competenties die de geestelijk zorgverlener nodig heeft. De patiënt zal zijn of haar ervaring rond kanker niet in medisch-biologische termen uitdrukken, maar, zoals Philip Idenburg, in ervaringstaal. Terwijl de ene mens in staat is zijn ervaringen helder te verwoorden, zal de andere liever over de ziekte zelf praten om het praten over de dood te maskeren. Want het is voor sommigen aannemelijker om over de kanker te spreken, dan te spreken over het feit dat ze zich ellendig, verdrietig of eenzaam voelen. Deze ervaringen liggen niet alleen ingebed in de levensbeschouwing maar ook in de cultuur. Daarmee kan de presentatie van het verhaal ook van mens tot mens verschillend zijn. De oosterse mens mag kreunen, huilen, roepen, brullen en schreeuwen, terwijl de westerse mens zijn pijn en nood meer beheerst uit. Maar goed luisteren naar de intensiteit van de ziektebeleving brengt de ontdekking teweeg dat het verhaal in welke verpakking ook met zijn laatste vragen die daarin resoneren, op zoek is naar zin en betekenis, naar troost. Dit luisteren van de geestelijk zorgverlener kan niet zonder compassie. En compassie kan in de context van dit essay gezien worden als een competentie die geboren is uit het besef dat niet alle kanker kan worden genezen. Kanker refereert vaak aan de dood. Ook de dood van de hulpverlener zelf. De ziekte van de gesprekspartner appelleert dus aan de eigen kwetsbaarheid en onzekerheid van de geestelijk zorgverlener. De intussen klassiek geworden uitspraak van de filosoof Levinas is ook hier van toepassing: ‘In het gelaat van de ander ziet de mens zichzelf’. In de wederkerigheid, in de ontdekking dat de gesprekspartner een mens is als ‘ik’ wordt het meelijden, de compassie gewekt, en wordt men bereid het met de ander in zijn of haar ellende uit te houden – ook al schieten woorden tekort of dreigt de stilte te verstikken. De compassie stelt de geestelijk zorgverlener in staat om in de stilte de oervraag te beluisteren: ‘Verlos mij van dit kwaad en geef mij weer hoop’. Een anonieme dichter heeft deze vraag als volgt geformuleerd:
5
Tegen de tijdstroom in: het autobiografisch geheugen
‘Laat mij toch mijzelf zien in een ongebroken spiegel. Misschien zie ik dan het beeld van wie ik ben? En zou ik daarmee verder kunnen? Dat vraag ik eigenlijk.’ Beseffen dat de hulpverlener dit begrepen heeft, biedt de gesprekspartner al een vorm van hoop en troost. Het is de taak van de geestelijk zorgverlener om door middel van de taal, dan wel de stilte ruimte te maken voor de gesprekspartner om de pen waarmee het eigen levensverhaal geschreven wordt, weer op te nemen. Door zichzelf als bron van troost in te zetten, door als naaste, betrokkene, aanwezige en door het verdriet geraakte, het isolement te doorbreken kan de hulpverlener de gesprekspartner helpen door het (opnieuw) schrijven aan het verhaal, waarin de kanker en de ontluistering, de hoop en wanhoop worden meegenomen, een vorm van controle te bieden die de troost dichterbij brengt. Daarin schuilt de existentiële ervaring dat men zich bij zijn naam genoemd weet. Men voelt zich verbonden met het onbenoembare. Het is de diepste troost in die ervaring, in het vermoeden, weten, geloven, herkend te worden – of ‘erkend’ te worden, zoals Philip Idenburg het heeft verwoord. Door de bemiddeling van de troost kan de lijdende het schrijven van het levensverhaal hernemen – ondanks de schaduw die kanker kan werpen op de muren van het bestaan. Literatuur Benjamin, W. (1995). Der Erzähler. In: W. Benjamin, Illuminationen: Ausgewählte Schriften (pp. 412 e.v.). Frankfurt: Suhrkamp Verlag. Bohren, R. (1990). In der Tiefe der Zisterne: Erfahrungen mit der Schwermut. München: Chr. Kaiser. Bouwer, J. (1997). Geestelijke verzorging als troost. Ongepubliceerde lezing gehouden tijdens het 25-jarig bestaan van de CVZ te Ede. Bouwer, J. (1999). Levensverhaal en levensbeschouwelijke diagnostiek. Praktische Humanistiek 9(2), 93-103. Bouwer, J. (2004). De pijlen van God. In: A. Oderwald, K. Neuvel & C. den Hertogh (red.), Pijn: Over literatuur en lijden (pp. 183-192). Utrecht: De Tijdstroom. Bouwer, J. (2005). Het domein en formele object van de geestelijke zorgverlening. In: H. Jochemsen & E. van Leeuwen (red.), Zinervaring in de zorg: Over de betekenis van spiritualiteit in de gezondheidszorg (pp. 70-76). Assen: Koninklijke Van Gorcum. Coward, D.D. (2000). Making meaning within the experience of life-threatening illness. In: G.T. Reker & K. Chamberlain (eds), Exploring existential meaning: Optimising human development across the life span (pp. 157-170). Londen/New Delhi/California: Sage.
107
108
De betekenis van levensverhalen
Dale, van (1984). Groot woordenboek der Nederlandse taal. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie. Heijst, A. van (1997). Het verhaal van God: Essays over narratieve theologie. Baarn: Gooi en Sticht. Hillesum, E. (1981). Het verstoorde leven. Haarlem: Uitgeverij Balans. Idenburg, Ph. www.diagnose-kanker.nl/jouw_verhaal/philipidenburg
Intermezzo: Levensverhalen in het museum
Herman de Boer ‘Heb jij ook in zo’n kamp gezeten, opa? En hoe ging dat dan?’
In een speciale, verduisterde ruimte van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden zitten een man van 75 jaar en een jongetje van 8 jaar tegenover elkaar aan een tafel. Aan het uiteinde van de tafel staat een groot projectiescherm. Beiden kijken naar een film met historische beelden over de periode voor, tijdens en na de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. Het jongetje drukt soms spontaan op de knop midden op tafel. De beelden stoppen. Wat gebeurt daar nou?, vraagt het jongetje. De oudere man is zichtbaar ontroerd. Drie camera’s registreren het gesprek dat volgt. Het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden is dit jaar begonnen met het experimentele project ‘Generatie Gesprekken’ waarin groot-
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_7, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
110
De betekenis van levensverhalen
ouders en kleinkinderen met elkaar over Nederlands-Indië praten. Uit onderzoek is gebleken dat er een vruchtbare gesprekssituatie ontstaat als de eerste en derde generatie bij elkaar worden geplaatst om te praten over de reden(en) waarom de grootouders destijds naar Nederland zijn geëmigreerd. Grootouders vinden het belangrijk dat hun verhaal wordt gehoord en kinderen zijn nieuwsgierig naar hun voorgeschiedenis. Er komen veel herinneringen naar boven. Het gesprek wordt op gang gebracht door een gecompileerde film over Nederlands-Indië en geprojecteerde foto’s van meegebrachte voorwerpen. Vanuit drie camerastandpunten worden de gesprekken opgenomen. Direct na afloop krijgen de deelnemers drie DVD’s mee naar huis. Het project slaagt. Veel herinneringen komen naar boven door het gebruik van historisch beeldmateriaal. Vaak gaat het om traumatische ervaringen die (te) lang niet zijn geuit. De deelnemers geven aan dat het voor hen waardevol is dat zij over hun herinneringen kunnen vertellen binnen de entourage van het prestigieuze Rijksmuseum voor Volkenkunde. Het voelt alsof hun persoonlijke verhalen een maatschappelijke erkenning krijgen. Dit helpt bij de verwerking. Daarnaast wordt het bijzonder op prijs gesteld dat de belevenissen worden vastgelegd. De DVD is een waardevol document voor het nageslacht. Het museum komt op deze wijze, uiteraard na toestemming van de deelnemers, in het bezit van een aantal waardevolle tijdsdocumenten (levensverhalen) die wellicht een plaats zullen krijgen in de vaste opstelling van het museum. Het past bij een nieuwe visie op musea waarin interactie met publiek van belang is.
6
Als wijn bij de maaltijd (Levens)verhalen in de joodse traditie
Marcus van Loopik 111 rugzak vol verhalen Een ‘Omwille van mij’ 112 Bijbelse verhalen 114 ‘Exempla’ 116 Halacha en aggada 118 De masjal (gelijkenis) 120 Methodische uitleg van de masjal 121 Tot besluit 122
111 112 114 116 118 120 121 122
Dit artikel gaat over de centrale plaats van verhalen in de joodse cultuur. Eerst vertel ik u in het kort welke rol verhalen voor mij persoonlijk in het leven hebben vervuld en nog altijd vervullen. Vervolgens ga ik in op het hoofdthema van dit boek: levensverhalen. Ik leg uit waarom (pure) biografische en autobiografische verhalen binnen de joodse cultuur lange tijd nauwelijks van betekenis zijn geweest. Dat is opmerkelijk! Aan de hand van enkele bijbelse en middeleeuwse voorbeelden illustreer ik dat joodse verhalen vooral een didactische functie bezitten. Oude rabbijnse vertellingen willen bij uitstek het welzijn van de gemeenschap bevorderen. De overlevering van historische feiten is daarbij van ondergeschikt belang. Ten slotte bespreek ik een verhaalvorm die buitengewoon geliefd is in de rabbijnse traditie: de masjal of gelijkenis. Vooral de therapeutische betekenis van deze verhaalvorm wil ik voor het voetlicht brengen. Een rugzak vol verhalen Sinds jaar en dag, vanaf mijn vroege jeugd, reizen verhalen met mij mee. Ik zou niet zonder kunnen. In de allereerste plaats is het altijd
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_8, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
112
De betekenis van levensverhalen
weer aangenaam om naar verhalen te luisteren. Ik ben gesteld op korte vertellingen waarin veel levenswijsheid ligt opgeslagen. Onderweg heb ik vaak een bundel met verhalen bij me, doorgaans rabbijnse verhalen, maar ook wel vertellingen uit andere culturen. De traditie zegt immers: ‘Hij is wijs, die van iedereen leert’. Vanuit mijn persoonlijke achtergrond en belevingswereld is de liefde voor verhalen begrijpelijk. Vertellen is in de joodse traditie een religieuze plicht. Bijbelse en andere verhalen worden dan ook van generatie op generatie doorverteld. Vele verhalen zijn voor mij, met het klimmen der jaren, rijker aan betekenis geworden. Dat komt omdat ik hun inhoud binnen een groeiend kader van persoonlijke levenservaringen kan plaatsen.Van sommige verhalen heb ik al als kind genoten, hoewel ik er nog niet rijp voor was. Hun kostbare inhoud kon ik nog niet tot de bodem doorgronden. Zo bleken grappige verhalen later in mijn leven soms vol ernst te zijn. Ogenschijnlijk simpele verhalen bleken complexe levenskwesties te kunnen verhelderen. Het is alsof je op reis gaat met een rugzak vol fascinerende instrumenten, waarvan je de juiste functie niet kent. Totdat je op een bepaalde dag in je leven voor een moeilijke situatie komt te staan. Je herinnert je dan een voorwerp uit je rugzak en dat blijkt ineens het geschikte instrument te zijn om je probleem te verhelderen of op te lossen. Zo is het ook met verhalen. Aanvankelijk lijken ze alleen maar mooi of grappig, pas later herken je hun diepere zin. Verhalen helpen me vaak om moeilijke situaties te analyseren. Ze leren me te relativeren en ze kunnen troost brengen. Als beeldend kunstenaar vormen joodse verhalen met hun beeldende taal voor mij bovendien een onuitputtelijke bron van inspiratie. ‘Omwille van mij’ Een dikwijls aangehaalde spreuk uit de rabbijnse traditie luidt: ‘Wie één mens redt, redt de gehele wereld’ of ieder mens afzonderlijk zou moeten zeggen: ‘Omwille van mij is de wereld geschapen.’1 Hillel de Oude2 sprak zelfs: ‘Indien ik hier ben, is alles hier; indien ik niet hier ben, wat is dan hier?’3 In een traditie met dergelijke uitspraken lijkt het individu zichzelf zozeer in het middelpunt te plaatsen, dat je vele ego-verhalen en autobiografische vertellingen verwacht. Het tegendeel is waar, want een enkel mens is slechts belangrijk omwille van 1 Zie Babylonische Talmoed Sanhedrin 37a. 2 Rabbi Hillel de Oude leefde eind eerste eeuw voor de jaartelling en in het begin van de jaartelling. 3 Babylonische Talmoed Soekka 53a e.a.
6
Als wijn bij de maaltijd
het geheel. Hij of zij is weliswaar onmisbaar, maar tegelijk niet meer dan een schakeltje in een grotere context: de gemeenschap en nog ruimer: de schepping. Tijdens het langdurig verblijf van de profeet Mozes op de berg Sinaï om daar de Thora (de eerste vijf boeken van de bijbel)1 te ontvangen, maakt het volk zich aan de voet van de berg schuldig aan afgoderij. Ze aanbidden een gouden kalf. Daarop gebiedt de Hemel kort en krachtig tot Mozes: ‘Ga, daal af (…) want het volk heeft het verdorven’ (Ex. 32:7). Waar de gemeenschap zo faliekant faalt, verliest de opdracht van de enkeling zijn zin. De geschiedenis draait niet om Mozes, hoe belangrijk hij ook is, maar om de gemeenschap. Precies deze houding verklaart waarom biografische en autobiografische vertellingen tot aan ruwweg de negentiende eeuw − tot aan de ontwikkeling van wat meer objectieve en historische interesse voor persoonlijke levensgeschiedenissen − binnen het Jodendom nauwelijks enige rol van betekenis vervullen.2 De joodse persoonlijkheid eindigt niet met de eigen huid, maar strekt zich als het ware uit over de gehele gemeenschap en blijft daarmee onlosmakelijk verbonden. De hele traditie, waartoe ook verhalen behoren, is daarom gericht op het welzijn en voortbestaan van de groep. Een persoonlijke levensgeschiedenis bezit slechts waarde, voor zover de inhoud ervan raakt aan het lot en het voortbestaan van allen. Het van buitenaf opgelegde verblijf in getto’s heeft deze tendens binnen het Jodendom door de eeuwen heen nog versterkt. Een individueel bestaan als Jood buiten het getto was in feite ondenkbaar. Pas in de tijd van de verlichting verkregen Joden op grotere schaal burgerrechten en kwam er meer ruimte voor de beleving van individualiteit, los van de alomvattende geborgenheid en beslotenheid van de gemeenschap.
1 Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. In ruimere zin sluit het woord ‘Thora’ de mondelinge uitleg bij deze boeken in. 2 In de oudheid vormt de levensbeschrijving (Vita) van de joodse historicus Flavius Josephus (ca. 38-100) vrijwel de enige noemenswaardige uitzondering op deze regel. Enkele andere uitzonderlijke voorbeelden uit latere tijd zijn de opsomming van autobiografische opmerkingen van de Spaans-joodse bijbelcommentator Don Isaäc Abrabanel (1437-1508) en de autobiografie, Het leven van Juda, van de Italiaanse Rabbi Juda Arje Modena (1571-1648). Het boek Sefer Ha-kabbala (Boek van overlevering) van Abraham Ibn Daoed (1110-1180) bevat slechts zeer korte gegevens over rabbijnse overleveraars van de traditie. Van levensverhalen mag je hier niet spreken.
113
114
De betekenis van levensverhalen
Bijbelse verhalen Het feit dat puur biografische en autobiografische verhalen in de premoderne tijd in het Jodendom nagenoeg ontbreken, betekent niet dat vertellingen, waarin persoonlijke gebeurtenissen en ervaringen zijn verwerkt, geen waardering genieten. Verhalen als zodanig nemen binnen de traditie juist een vooraanstaande, om niet te zeggen een ereplaats in. Het persoonlijk element in die verhalen blijft evenwel van ondergeschikte betekenis, omdat de verhalen bovenal een ethische en didactische functie bezitten. Ze zijn voornamelijk bedoeld als bijdrage aan het bestaan, voortbestaan en welbevinden van de gemeenschap als geheel. We herkennen dit fenomeen al in bijbelse vertellingen. Ook daarin spelen persoonlijke en historische gegevens een ondergeschikte rol. Ik noem twee korte voorbeelden: het verhaal over Job (in het gelijknamige bijbelboek) en dat over Esther en Mordechai in het bijbelboek Esther. Aan de rechtvaardige Job wordt alles wat hem lief is ontnomen. Zijn kinderen komen om, hij verliest alle bezit. Eenzaam en ziek zit hij zwijgend terneer. Zijn vrienden proberen hem te troosten, maar in feite beschuldigen ze hem ervan, dat hij zijn lot over zichzelf heeft afgeroepen. Job zelf blijft in zijn onschuld geloven en hij klaagt God aan. Hij suggereert zelfs dat God Zich misschien helemaal niet om het lot van rechtvaardigen bekommert. Ten slotte richt God het woord tot Job en wijst hem op milde wijze terecht. God valt Job evenwel niet echt af! Alleen al het feit dat God zich tot hem wendt, is Job tot troost. Aan het slot van het verhaal krijgt Job zijn bezittingen dubbel en dik terug en krijgt hij opnieuw kinderen. Na een lange Talmoedische discussie wanneer deze Job geleefd zal hebben (in de generatie van aartsvader Izak, van aartsvader Jakob of in de tijd van Mozes) oppert een van de discussiërende rabbijnen: ‘Job bestond nooit en werd niet geschapen, hij is slechts een exemplarische figuur.’1 Job is volgens deze rabbijn dus een metaforisch personage dat nooit heeft geleefd. Het boek Job is een gefingeerd verhaal over menselijk lijden, waarin Job slechts als modelfiguur figureert. Het verhaal over Job toont onder meer dat er lijden bestaat dat mensen als onterecht en zinloos beleven. Tevens leert het dat mensen over hun lot vragen mogen stellen; en zelfs dat ze tegen onverdiend leed mogen protesteren. Zodoende verklaart God ten slotte dat Job ondanks al zijn protest 1 Zie Babylonische Talmoed Baba Batra 15a; letterlijk: Job is een ‘masjal’ − gelijkenis.
6
Als wijn bij de maaltijd
en al zijn vragen recht van Hem gesproken heeft (zie Job 42:7). Job nam immers het lijden van de mens serieus. Hij bleef God als persoonlijke gesprekspartner zien. De vrienden van Job vervingen God daarentegen door het noodlot in een goedkope theorie over schuld en straf. Zij spraken alleen over God, maar niet met God, zoals Job. Een verhaal als dat van Job hoeft niet echt te zijn gebeurd, om toch waar te zijn! Het boek Esther bevat een verhaal over een Jodenhater, Haman, de hoogste functionaris aan het Perzische hof van koning Ahasveros. In grove lijnen gaat het verhaal als volgt. Nadat de echtgenote van de koning bij hem in ongenade is gevallen, maakt hij Esther, een joods meisje, tot nieuwe koningin. Esther houdt haar joodse identiteit echter verborgen. Mordechai, de pleegvader van Esther, verijdelt vervolgens een aanslag op de koning. Dit voorval werd opgetekend in de koninklijke kronieken, maar men ‘vergeet’ (door toedoen van Haman) om Mordechai te belonen. Vanuit zijn joodse overtuiging, die persoonsverheerlijking verbiedt, weigert Mordechai als enige gehoor te geven aan een verordening van Haman. Haman gebiedt namelijk dat iedereen zich in zijn nabijheid ter aarde moet werpen. In zijn woede over de ‘arrogantie’ van Mordechai besluit Haman dat alle Joden in het Perzische rijk moeten worden gedood. Het lot beslist echter anders. In een slapeloze nacht laat Ahasveros zich uit de kronieken voorlezen, en dan blijkt dat Mordechai nooit voor de verijdeling van de aanslag op het leven van de koning is beloond. Wanneer de koning Haman de volgende dag vraagt wat hij zal doen om een zekere persoon eer te bewijzen, stelt Haman hem voor om die persoon in een soort zegetocht door de stad te laten rijden en daarbij luidkeels voor het hele volk zijn eer te verkondigen. Haman denkt dat de koning op hemzelf zinspeelt en weet niet dat Mordechai de geëerde zal zijn. Dan antwoordt de koning tot verbijstering van Haman, dat hij zijn vijand Mordechai in vol ornaat op een paard moet plaatsen en door de stad moet leiden. Haman zelf zal te voet voor Mordechai uitgaan en luidkeels zijn lof verkondigen. Koningin Esther onthult daarna haar joodse identiteit en vertelt tevens aan de koning van de vuige moordplannen die Haman tegen haar volk heeft gesmeed. In woede ontstoken laat de koning Haman ophangen aan een paal die hij voor Mordechai had bestemd. Het decreet van Haman om alle Joden aan te vallen en te doden, kan − zoals elke Perzische wet − helaas niet meer ongedaan worden gemaakt. Gelukkig mogen de
115
116
De betekenis van levensverhalen
Joden zich van de koning wel wapenen en verdedigen. Na een korte strijd slagen ze erin hun aanvallers te overwinnen. Het verhaal over Esther gaat vermoedelijk wel terug op bepaalde historische gebeurtenissen, maar deze zijn ondergeschikt aan de vertelling als leermodel. De historische kern, voor zover aanwezig, is aangedikt met fictieve elementen die het didactische en kritische karakter van het verhaal versterken. Haman, de grote tegenspeler van Mordechai en Esther, is exemplarisch voor de antisemitische vijand die het volk wil uitroeien. Zijn persoon herinnert aan de woorden van het lied dat de joodse gemeenschap zingt tijdens de paasnacht, naar aanleiding van de Egyptische farao die alle joodse jongetjes wilde ombrengen: ‘Want niet alleen één man stond tegen ons op om ons uit te roeien. Iedere generatie opnieuw staat men tegen ons op om ons te vernietigen. Maar de Heilige, Hij zij gezegend, redt ons uit hun hand.’ Farao, Haman, Hitler, en onlangs nog Ahmadinejad (de ministerpresident van Iran), ze passen allen in deze steeds weer actuele vertelling. Daarom ook blijft de joodse gemeenschap het verhaal tijdens het Poeriem-feest1 steeds opnieuw voorlezen en uitbeelden. De lotgevallen van Esther en Mordechai vormen dus geen echte biografische vertelling, hoewel de verhalen dit suggereren. Juist daarom kent hun geschiedenis ook zo’n goede afloop. Het boek Esther wil de joodse gemeenschap ten tijde van verdrukking bemoedigen. Iedere joodse generatie kon zich in het verhaal van Esther en Mordechai herkennen en daaruit vertrouwen putten voor de toekomst. ‘Exempla’ Latere rabbijnse verhalen, waarin soms persoonlijke en historische elementen zijn verwerkt, laten dezelfde tendens zien. De levensles staat voorop. Biografische en historische gegevens zijn secundair. Er is weliswaar een aantal ‘biografische’ vertellingen overgeleverd, met name over het leven van grote rabbijnse geleerden, maar deze blijven korte anekdotes met een sterk legendarisch gehalte. Zulke vertellingen lijken op heiligenlevens. Ze bezitten een duidelijke voorbeeldfunctie en willen het geloof van de gemeenschap versterken. Je zou ze ‘exempla’ kunnen noemen, voorbeeldverhalen over trouw aan de traditie, over volharding en over goed gedrag. Daartoe behoren bijvoor1 Poeriem (gevierd in het najaar) is afgeleid van ‘poer’ – lot. Het verwijst naar het lot dat Haman geworpen had om de datum te bepalen waarop de joodse gemeenschap in Perzië zou moeten worden uitgemoord.
6
Als wijn bij de maaltijd
beeld vertellingen over wonderbaarlijke reddingen van rechtschapen mensen of geschiedenissen van martelaren. De vertellers houden met hun verhalen de gemeenschap voor dat een houding van rechtvaardigheid en goedheid uiteindelijk loont in dit leven of in het komende leven na de dood. Een typisch voorbeeld van zo’n exemplum is het verhaal over de wonderbaarlijke geboorte van de beroemde rabbijnse bijbelcommentator Rasji. ‘Rasji’ is een afkorting van zijn Hebreeuwse naam Rabbi Sjlomo ben Jitschak (1040-1105).1 Er wordt verteld dat de vader van Rasji in het bezit kwam van een zeer kostbare edelsteen, die dienst had gedaan als oog in een afgodsbeeld. Vrome christenen boden hem een fortuin voor de steen, maar hij weigerde op het genereuze aanbod in te gaan. Hij wilde immers − gehoorzaam als hij was aan wat de rabbijnse wijzen hierover onderrichten − geen voordeel genieten van bezittingen die van dubieuze en heidense herkomst zijn. Daarom wierp hij de kostbare steen in de zee. Na deze daad klonk een hemelse stem, die hem de geboorte van een bijzondere zoon aankondigde. Het kind zou ‘een licht voor Israël’ worden. De levensles in het verhaal vormt de illustratie bij het rabbijnse concept ‘maat tegenover maat’. Wie een goede daad stelt, zal vroeg of laat beloond worden op een wijze die past bij zijn goede daad. Omdat de vader de fonkelende edelsteen in de zee geworpen had, kreeg hij een zoon wiens wijsheid als een edelsteen zou fonkelen in de wereld. Minstens zo moralistisch en sprookjesachtig is het volgende verhaal, eveneens over Rasji. Het wil onder meer de enorme wijsheid van Rasji illustreren. Eens trok een plaatselijke krijgsheer ten strijde. Verlangend om de draak te steken met de alom geprezen wijsheid van Rasji, gebood de krijgsheer hem van tevoren vast te leggen en te voorspellen door welke van de beide stadspoorten hij bij zijn terugkeer de stad zou binnengaan. De stadsmuur bezat een grote en een kleine poort. Bij zijn terugkeer overlegde de krijgsheer bij zichzelf wat hij zou doen. De grote poort vond hij te vanzelfsprekend, dus zou het – zo bedacht hij − beter zijn de kleine poort te nemen. Maar wat indien de wijze Jood dit ook zou bedenken? Dan toch maar liever de grote poort. Indien echter de slimme Rasji zelfs deze volgende stap in de overwegingen van de krijgsheer zou voorzien? De krijgsheer besloot daarop een extra poort te maken en daardoor de stad binnen te gaan. 1 Het bijbelcommentaar van Rasji staat in traditionele rabbijnse bijbeluitgaven afgedrukt naast de bijbeltekst, aan de rand van elke pagina. Daarmee is stilzwijgend aangeduid dat zijn opmerkingen voor het goede verstaan van de tekst onontbeerlijk zijn.
117
118
De betekenis van levensverhalen
De joodse wijze zou dit besluit met geen mogelijkheid kunnen voorzien. Tot ontsteltenis van de krijgsheer bleek bij aankomst in de stad dat Rasji tevoren het volgende had genoteerd: ‘Een heerser zal door de muur breken en voorbijgaan.’1 Zo’n verhaal bezit een dubbele functie. De humor ervan wil de angst van de joodse gemeenschap voor haar onderdrukkers doorbreken en het bevestigt bovendien de praktische wijsheid van Israëls Thora-geleerden. De liefde van Rasji voor de Thora is een voorbeeld dat navolging verdient. Halacha en aggada Naast deze exemplarische anekdotes over bekende (en onbekende) personen bevat de joodse traditie veel meer verhalende stof, zoals fabels, sprookjes, legenden, geschiedenissen van martelaren (overigens vaak legendarisch van aard), ethische testamenten (met daarin autobiografische elementen), gefingeerde twistgesprekken tussen Joden en niet-Joden over religieus-ethische kwesties, en gelijkenissen (vaak ter illustratie bij Schriftuitleg). Alle rabbijnse literatuur is grofweg in te delen in twee categorieën, halacha en aggada. De naam halacha stamt van het Hebreeuwse werkwoord halach, dat ‘gaan’ betekent. Halacha omvat alle literatuur die te maken heeft met het ‘gaan’ van de mens, met zijn doen en laten. Halacha bestaat uit normen en regels en alle discussies daarover. Al het overige in de traditie valt onder de term (h)aggada (van nagad = vertellen), dat is in de meest brede zin verhalende overlevering. Juist de vanzelfsprekende en organische samenhang tussen die normatieve en verhalende tradities maakt de functie van verhalen binnen het Jodendom transparant. Ten onrechte bestaat van buitenaf soms een beeld van het Jodendom als een religie die vrijwel bij uitstek is toegespitst op wetten en regels voor het handelen. Dit beeld is eenzijdig. De volgende anekdote over twee rabbijnen vormt een goede illustratie voor het hechte verband tussen halacha en aggada en voor de fundamentele rol van verhalen. Ook dit verhaaltje wekt de indruk historisch te zijn, maar het is bovenal didactisch van aard. ‘Het gebeurde dat Rabbi Abbahoe en Rabbi Chijja bar Abba beiden op één en dezelfde plek aanwezig waren. Rabbi Abbahoe zette 1 Zie de weergave van deze verhalen in N. Kravitz (1970), 3,000 Years of Hebrew literature (pp. 314-315). Londen/New York: Howard and Wyndham Ltd, vgl. Micha 2:13.
6
Als wijn bij de maaltijd
aggada uiteen. Rabbi Chijja bar Abba zette halacha uiteen. Allen nu lieten Rabbi Chijja in de steek en gingen heen om naar Rabbi Abbahoe te luisteren. Rabbi Chijja raakte hierdoor zeer ontstemd. Rabbi Abbahoe sprak toen tot hem: “Ik zal je een gelijkenis vertellen: Waarmee kun je dit vergelijken? Met twee mensen. De één verkoopt edelstenen en de ander allerlei goedkope prulletjes. Om wie verdringen de mensen zich? Denk je niet rondom degene die allerlei prulletjes verkoopt!?”’ Het was voor Rabbi Chijja uiteraard een troost te horen dat halacha – zoals gezegd bestaande uit wetten en regels – voor Joden de hoogste en meest tastbare waarde bezit. Hij moest echter ook onder ogen zien, dat de voor ieder toegankelijke aggada als eerste de aandacht van de gemeenschap opeist. Met verhalen kun je immers de aandacht van de mensen trekken en vasthouden. Verhalen die uit het hart van de verteller komen dringen gemakkelijker dan regels het hart van zijn toehoorders binnen. De halacha verschaft de mens met zijn leefregels als het ware vaste en voedzame maaltijden, het dagelijks brood dat onontbeerlijk is voor het leven van de enkeling en de gemeenschap. De aggada vult dat vaste voedsel aan, zoals verfrissende wijn de maaltijd opluistert. Verhalen schenken de vreugde en de motivatie om het levenspad, dat de halacha aanwijst, in de goede richting te blijven volgen. In het onderricht aan de gemeenschap moeten verhalen daarom voortdurend bestudering van de halacha begeleiden. De verhalen wekken liefde voor God, de Thora en de geboden. Dat is de centrale functie van alle verhalen binnen het Jodendom. Zij helpen de mens tot zijn ware bestemming te komen en dragen daarmee bij aan zijn vreugde en welzijn. Een oude traditie zegt het zo: ‘De verklaarders van verhalen zeggen: Wanneer je Hem wilt leren kennen door Wiens spreken de wereld tot stand is gekomen, leer dan aggada. Want daardoor leer je Hem, door Wiens spreken de wereld tot stand is gekomen, kennen en blijf je trouw aan Zijn wegen.’1 Op dit punt gekomen moet helder zijn, dat we verhalen in de joodse traditie niet los mogen zien van een ethische en religieuze levenswijze, die de vertellers wil ondersteunen en stimuleren. Vanuit dit primaire didactische streven begrijpen we ook waarom de feitelijke inhoud van een verhaal bijzaak is en echte biografische en autobiografi1 Midrasj Sifre, piska 49.
119
120
De betekenis van levensverhalen
sche belangstelling grotendeels ontbreekt. De historiciteit van een verhaal blijft geheel ondergeschikt aan de didactische functie ervan. De masjal (gelijkenis) De meest prominente verhaalvorm binnen de rabbijnse traditie is ongetwijfeld de masjal – de gelijkenis of de parabel. Gelijkenissen zijn van alle tijden, vanaf bijbelse tijden tot op heden. Soms bevatten ze historische elementen, zodat er een raakvlak bestaat met wat je een stukje levensverhaal zou kunnen noemen.Vaak ontbreekt een historische achtergrond echter helemaal en is de gelijkenis een puur verzonnen verhaal. Het wordt gebruikt als hulpmiddel om daarmee aan de hoorder iets duidelijk te maken. Een belangrijk element in de didactische functie van verhalen is het leveren van kritiek op het doen en laten van mensen. De gelijkenis is een uiterst functionele vorm om dit te doen. En wel om verschillende redenen. Het metaforische, vaak kleurrijke beeld dat een gelijkenis schildert, trekt de aandacht van de hoorders. Bovendien onthouden de hoorders de boodschap gemakkelijker in de vorm van een verhaal dan van een droog betoog. En wat nog belangrijker is: mensen zullen kritiek in de vorm van een smakelijk verhaal gemakkelijker aanvaarden en ter harte nemen dan in de vorm van rechtstreekse verwijten! Dit therapeutische aspect van de masjal kan niet duidelijker voor het voetlicht komen dan juist door middel van een verhaal dat is verteld door de zogeheten Maggied (verteller) van Dubno. Op de vraag van zijn toehoorders wat toch de geheimenis is dat de kracht van joodse verhalen kan verklaren, antwoordde hij: ‘Dat zal ik jullie uitleggen door middel van een verhaal.’ De Maggied vertelde vervolgens hoe ‘Waarheid’ in het verre verleden bedroefd door de wereld trok, omdat niemand iets met hem te maken wilde hebben. Ieder schrok en voelde zich gegeneerd door zijn naakte gestalte. Op een dag kwam hij ‘Verhaal’ tegen, die informeerde waarom ‘Waarheid’ zo ontstemd ronddoolde. ‘Verhaal’ vertelde toen aan ‘Waarheid’ dat hij een heel andere ervaring had dan hij. ‘Hoe ouder ik word’, sprak hij, ‘hoe meer de mensen mij gaan liefhebben. Ik zal je een geheim over de mensen verklappen. Ze houden alleen van dingen die opgesmukt en een beetje vermomd zijn. Ik zal je zulke kleren lenen als de mijne en je zult zien
6
Als wijn bij de maaltijd
dat de mensen ook jou lief zullen hebben.’ Vanaf dat moment gaan ‘Waarheid’ en ‘Verhaal’ hand in hand, en de mensen houden van hen allebei.1 Een verhaal is als het zoete omhulsel van een bittere waarheid, het is als een aangename capsule om het onsmakelijke medicijn. De primaire doelstelling van de masjal – de gelijkenis – is geestelijke begeleiding. De verteller van de masjal wil zijn hoorders tot een dieper inzicht brengen in hun relatie tot God en medemensen. Maar bovenal ook wil hij iemand zelfkennis brengen en hem bewust maken van wat hem belemmert om in harmonie met zichzelf en zijn naasten te leven. In de masjal wordt via de omweg van het verhaal kritiek geleverd, maar niet rechtstreeks een beschuldigende vinger uitgestoken. De hoorder die zichzelf herkent in de spiegel die het verhaal hem voorhoudt, veroordeelt zichzelf. Dit is werkzamer dan directe kritiek, waarbij de houding van de verteller tegenover de hoorder bij de laatste weerstanden kan oproepen, zodat hij weigert de boodschap te aanvaarden. De humor van veel joodse verhalen kan bovendien een aanwezige spanning doorbreken. Kortom, de vertelling van een masjal heeft naast zijn didactische dikwijls een helende en pacificerende werking. Binnen de pastorale begeleiding van de gemeenschap door joodse geestelijke leiders is de masjal een oud en beproefd middel, waarvan de effectiviteit onomstotelijk is aangetoond. Methodische uitleg van de masjal Uit de hiervoor beschreven vertelling over ‘Verhaal’ en ‘Waarheid’ mag tevens duidelijk zijn, dat de pointe van een masjal begrepen moet worden, wil de boodschap bij de hoorders overkomen. Daartoe moeten we als het ware de masjal van zijn omhullende mantel ontdoen, om de waarheid eruit te pellen. Een masjal vormt de aankleding van een doorgaans tijdloze en steeds weer actuele boodschap. We moeten onderscheid maken tussen de aankleding, het thema en de boodschap van een masjal. Het thema is bijvoorbeeld de relatie tussen een koning en zijn knechten, tussen een vader en zijn opstandige kind, tussen een rijke en een arme. De aankleding is de situering van het verhaal in bepaalde omstandigheden, in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats. De boodschap is waar het om gaat. Die boodschap heeft in elk rabbijns verhaal te maken met een aantal typisch rabbijn1 Zie voor het gehele verhaal, vertaald uit het Jiddisch, L. Zevin, The Parables of the Teacher of Doubno (pp. 25-26), New York.
121
122
De betekenis van levensverhalen
se concepten, zoals God, schepping, de mens, Israël, openbaring, Thora,1 geboden, Thorastudie, wijsheid, naastenliefde, liefdadigheid, recht, barmhartigheid, vertrouwen, hoop, vrede, omkeer, het Koninkrijk van God. Die concepten vormen een organisch geheel. Wanneer je er één noemt, klinken alle andere automatisch mee. Zo veronderstelt bijvoorbeeld het concept openbaring het concept Thora. Thora veronderstelt studie. Studie veronderstelt kennis van de geboden. De geboden veronderstellen Israël. Wat gezegd is van Israël zegt vaak ook iets over de mens in het algemeen, enzovoort. De genoemde concepten kunnen we nooit vatten in sluitende definities. Daarom geeft de traditie er vorm aan in verhalen. Zo kun je wat rechtvaardigheid of liefde is niet vangen in een definitie, maar wel benaderen door zoveel mogelijk verhalen erover te vertellen. Tot besluit Verhalen en de daarin vervlochten concepten maken de hoorders bewust van ethische waarden en ze sporen hen aan tot het maken van juiste, verstandige keuzes in het leven. Ze verhogen de sensibiliteit voor de religieuze en spirituele dimensie van het bestaan, zodat je bijvoorbeeld een maaltijd leert ervaren als een geschenk, of een zonsopgang als blijk van Gods wijsheid en trouw, of het onaangename in het leven als positieve uitdaging. Verhalen leren ons ook om existentiële en ethische vragen te stellen. Ze stimuleren de discussie over ethiek en conflicten tussen verschillende waarden in het leven. Ze maken de spanning tussen die verschillende waarden transparant, bijvoorbeeld die tussen gerechtigheid en ontferming. Daarbij leren ze ons conflicten in onszelf en in onze relaties met anderen op te lossen. Een verhaal over een rabbijn die op de Sjabbat hout hakt voor een oude vrouw leert dat ethische verplichtingen soms prevaleren boven rituele wetten. Een verhaal over een vrome geleerde die zijn studieboeken laat liggen of zijn gebed onderbreekt om iemand in nood te helpen, leert dat bidden en studeren soms moeten wijken voor de eisen van het leven. Bovenal zijn verhalen gewoon heerlijk om naar te luisteren. Wijlen Rabbi Jacob Soetendorp zegt hierover in zijn inleiding bij een boekje met chassidische verhalen:
1 Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. In ruimere zin sluit het woord ‘Thora’ de mondelinge uitleg bij deze boeken in.
6
Als wijn bij de maaltijd
‘Voor degene, die onderzoekt, kan het verhaal alleen maar begrepen worden op basis van de theorie, die eraan ten grondslag ligt, zoals de musicus de muziek alleen kan horen door terug te gaan tot de diepte der compositie. Maar voor de gewone mens werd het verhaal de echo van dat, wat aan waarheid leefde in zijn eigen hart en een stem gekregen had, die nu van buiten tot hem sprak. Want dat is immers ook de muziek voor degene, die door de schoonheid ervan gegrepen wordt.’1 Literatuur Eliach, Y. (1990). Chassidische vertellingen over de holocaust, voorwoord (vert. uit Engels door D. Kroon). Den Haag: uitg. BZZTôH. Flusser, D. (1981). Die Rabbinischen Gleichnisse und der Gleichniserzähler Jesu. Bern/ Frankfurt: P. Lang Publishing Group. Friedman, M. (1988). A dialogue with Hasidic tales. New York: Insight Books, Human Sciences Press. Herr, D. (1971). The historical significance of the dialogues between Jewish sages and Roman dignitaries. In: J. Heinemann & D. Noy (eds.), Scripta Hierosolymata (vol. 12, pp. 123-150). Jerusalem: Magnes Press-Hebrew University. Kadushin, M. (1964). Worship and ethics: A study in Rabbinic Judaism. Evanston Il: Northwestern University Press [in verband met rabbijnse waardeconcepten]. Kadushin, M. (s.a.). Organic thinking: A study in Rabbinic thought. New York: Bloch Publishing Company. Loopik, M. van (1989). De maggied van Dubno: Gelijkenissen van een mensenkenner. In: Tora met Hart en Ziel (pp. 225-233) (feestbundel van artikelen, aangeboden aan Y. Aschkenasy). Hilversum: Gooi en Sticht. Loopik, M. van (1998). Aan wie heeft zal gegeven worden: Een les over de masjal. In: J.P. Brommer e.a. (red.), Schrijf ze op de Tafel van uw Hart (pp. 97-104). Hilversum: B. Folkertsma Stichting voor Talmudica,. Young, B.H. (1998). The parables: Jewish tradition and Christian interpretation. Massachusetts: Hendrickson Publishers.
1 Soetendorp, J. (1963), inleiding bij L.I. Newman , Uit de wereld der joodse mystiek (p. 7), keuze en vertaling (uit het Engels) van Ch. Milner, Den Haag: Servire.
123
7
Mijn cultuur, mijn identiteit Politieke, ideologische en affectieve aspecten van levensverhalen1
Angela Roothaan 127 Identiteit en politiek in het levensverhaal van Ken Saro Wiwa Persoonlijke identiteit is altijd politiek 129 Betekenis geven aan levenservaring 130 Authenticiteit of affectieve betrokkenheid 133 Rechten, waarden, betrokkenheden in onze interculturele 136 wereld
127 129 130 133 136
We leven in een periode waarin traditionele levensverbanden sterk onder druk staan. In het westen is dit al enkele eeuwen een zich steeds verder verspreidend verschijnsel door de voortschrijdende modernisering van de maatschappelijke en persoonlijke werkelijkheid. Maar de laatste decennia is de dynamiek van de modernisering in alle uithoeken van de wereld aan het doordringen. Kleinschalige, nagenoeg autarkische of op ruil gebaseerde samenlevingsvormen maken plaats voor geldeconomieën die in principe iedereen met iedereen verbinden. Over de hele wereld trekken jonge vrouwen en mannen uit hun dorpen weg om geld te verdienen. Ze transformeren tot moderne stadsbewoners, en, als ze al terugkeren, zijn ze veranderd, en brengen moderne, op de globale economie gebaseerde waarden mee terug. Zij willen voor hun kinderen algemeen erkende opleidingen, in plaats van overgedragen kunden. Zij willen de vrijheid om hun leven zelf gestalte te geven, met of zonder traditionele religie. Tegen de ouderen in, of tegen de moderniteit in – maar altijd zelf als modernen: als mensen die zelf keuzes kunnen maken. 1 Dit artikel is een bewerking van mijn paper ‘Personal identity and the question of culture’, dat zal verschijnen in S. Heuser (red.). Pluralism in Europe.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_9, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
126
De betekenis van levensverhalen
Deze ontwikkelingen dragen bij aan het verval van oude samenlevingsvormen – toch verdwijnen daarmee niet een besef van persoonlijke identiteit en van eigen cultuur. Opmerkelijk genoeg worden die eerder sterker. Juist degene die naar de stad getrokken of geëmigreerd is wordt zich bewust van zijn roots, in de vreemde omgeving waarin hij is gaan leven. En juist degene die iets nieuws begint, buiten van generatie op generatie overgeleverde rollen om, formuleert zijn persoonlijke identiteit in termen van ‘cultuur’. Bij het zoeken naar en het bepalen van de eigen identiteit spelen levensverhalen een belangrijke rol. In een levensverhaal interpreteren en herinterpreteren mensen hetgeen ze in hun leven ervaren en gedaan hebben. De gebeurtenissen en daden in een specifiek mensenleven vormen een uniek weefsel, toch is het aantal betekenissen dat men in dat weefsel kan vinden in principe eindeloos (zie Roothaan, 2002, p. 183). Onze relaties bepalen daarbij mede hoe het levensverhaal eruit komt te zien. De elementen die we uitlichten verschillen per context. Aan mijn beste vriendin zal ik een ander verhaal vertellen dan in een sollicitatiegesprek. In een nieuw land, in nieuwe omstandigheden, moet ik mijn levensverhaal, mijn identiteit, opnieuw uitvinden. Urban Walker (1998, p. 120) schrijft in een hoofdstuk getiteld ‘Picking up pieces’ over het interpreteren van onze levensgebeurtenissen: ‘[…] such story lines as make sense of different actions might be many, local, fragmentary, or discontinuous. Ones that persist are apt to have earlier and late editions.’ Juist de veranderende levensomstandigheden van mensen brengen daarbij, zoals gezegd, een verhoogd besef van culturele afkomst teweeg. Vaak wordt het definiëren van de eigen identiteit in termen van cultuur als gegeven aangenomen. Wat ‘cultuur’ in dit verband echter betekent, en welke politieke, ideologische én affectieve aspecten onder deze term liggen, wordt zelden onderzocht. Een dergelijk onderzoek wordt hier uitgevoerd – met als casus het levensverhaal van de Nigeriaanse activist Ken Saro Wiwa, zoals na zijn dood in 1995 opgetekend door zijn zoon, Ken Wiwa. In dit moderne levensverhaal komt de verwevenheid van de genoemde aspecten goed naar voren. In een multi-etnische samenleving als Nigeria zal de strijd voor burgerrechten altijd rekening moeten houden met de verwevenheid van politiek en cultuur – hetzij in een doelbewuste poging om boven etnische verschillen uit te stijgen, hetzij in het nastreven van rechten verbonden met de culturele eigenheid van een bepaalde bevolkings-
7
Mijn cultuur, mijn identiteit
groep. Overigens kan zo’n groep of cultuur bepaald worden naar religieuze, etnische of andere grenzen. Taal en levensstijl kunnen ook als bepalend voor een cultuur worden gezien. In het levensverhaal van Saro Wiwa worden de ideologische, politieke en persoonlijke affectieve aspecten van het bepalen van identiteit vanuit cultuur scherp zichtbaar. Uit de verschillende ingrediënten van zijn leven, zoals zijn koloniale scholing, zijn leven als zakenman, zijn liefde voor Amerikaanse muziek, de keuzes in zijn liefdesleven en in zijn leven met zijn kinderen, zouden verschillende verhalen gedestilleerd kunnen worden. Het verhaal zoals verteld door zijn zoon, zelf een Ogoni die leeft ‘in de diaspora’, zoals sommige Afrikanen van hun geëmigreerde landgenoten zeggen, kan ons bewust maken wat er eigenlijk allemaal speelt wanneer ik spreek over mijn identiteit in termen van mijn cultuur. Identiteit en politiek in het levensverhaal van Ken Saro Wiwa Ken Saro Wiwa behoorde tot de Ogoni, een klein volk in het grote Nigeria. Waarschijnlijk was dit volk in het westen volkomen onbekend gebleven als het niet toevallig in het gebied woont waar Shell de rijke Nigeriaanse oliebronnen exploiteert. Toen Saro Wiwa in zijn strijd voor politieke bewustwording en voor meer rechten van zijn volk in aanvaring met de regering kwam, richtte de internationale milieubeweging haar blikken op zijn zaak. Dit kon echter niet voorkomen dat hij in 1995 namens de regering ter dood werd gebracht door ophanging. Zijn zoon, een begaafd journalist, schreef enkele jaren later een mooi boek over de relatie tussen vader en zoon, om de complexe erfenis van zijn vader een plaats in zijn leven te kunnen geven. In dit boek zien we het belang van een levensverhaal voor identiteitsvorming op twee ‘niveaus’ naar voren komen. Ken Wiwa beschrijft zijn zoektocht naar een eigen culturele identiteit – als kind van twee continenten – door zijn eigen levensverhaal te vertellen zoals het voortkomt uit en in verband staat met het levensverhaal van zijn vader. Hetgeen ik hiervoor zei over de relationaliteit van levensverhalen geldt hier wel heel sterk: Wiwa’s egodocument is goed te lezen als een soort brief aan zijn overleden vader. Op de eerste pagina verhaalt hij van diens levenseinde: ‘Hij werd op 10 november 1995 in Nigeria opgehangen. Op de morgen van zijn executie werd hij uit zijn gevangeniscel in een
127
128
De betekenis van levensverhalen
legerplaats te Port Harcourt, aan de zuidkust van Nigeria, onder gewapend geleide overgebracht naar een gevangenis in de buurt. Pas de vijfde poging hem op te hangen lukte. Zijn lijk werd in een anoniem graf gegooid; het stoffelijk overschot werd met zuur overgoten, soldaten buiten het kerkhof geposteerd’ (Wiwa, 2001, p. 11). Wiwa begint met ‘de feiten’, al wordt direct duidelijk dat alle feiten in dit verhaal zwaar beladen zijn met persoonlijke en collectieve betekenisgeving – in een land waar diverse bevolkingsgroepen als het ware op leven en dood zoeken naar hun eigen identiteit. En pogen om op grond van die identiteit politieke achterstelling aan te pakken. Gaandeweg verdiept het verhaal van Wiwa zich – naar een zoektocht naar de betekenis van het publieke en het privéleven van zijn vader, en uiteindelijk naar de emotionele betekenis van dit leven voor hemzelf. Als alle levensverhalen is ook dit dubbelverhaal in principe onafsluitbaar (vgl. Roothaan, 2001, p. 28). Na het verschijnen van een boek, hetgeen een zorgvuldig afgewogen ‘definitieve’ versie bevat, komen de nieuwe interpretaties natuurlijk direct weer op gang, alleen al door de reacties op zo’n boek. In het verslag van zijn zoektocht maakt hij duidelijk dat persoonlijke identiteit in onze tijd noodzakelijkerwijs een politiek aspect heeft. Dit heeft, zo zal ik laten zien, als reden dat wij het beleven van identiteit als culturele identiteit als een menselijk grondrecht zijn gaan zien. Dit is een relatief nieuw verschijnsel. Persoonlijke identiteit kan namelijk op zeer veel verschillende manieren worden beleefd. Wie ik ben kan verbonden worden met mijn ingeschapen natuur, of met ideologische principes waarmee ik mij doelbewust verbind. Persoonlijke identiteit kan ook gezien worden als de uitkomst van genetische en sociale processen. In onze tijd zien we persoonlijke identiteit vooral als het geworteld zijn in een bepaalde cultuur. Politiek filosofe Sheyla Benhabib schreef: ‘Cultuur is een eenduidig synoniem geworden voor identiteit, iets wat verschil maakt en identiteit markeert’ (Benhabib, 2002, p. 1; vert. A.R.). Cultuur wil ik daarbij definiëren als een geheel van verhalen en praktijken waarin personen de betekenis die ze vinden in hun levens en die ze tegelijkertijd aan die levens geven, uitdrukken en articuleren.
7
Mijn cultuur, mijn identiteit
Persoonlijke identiteit is altijd politiek Cultuur kan religieus gekleurd zijn, of etnisch, of door een zekere levensstijl. Culturen zijn dan ook geen monolithische gehelen, maar overlappen elkaar. Iemand kan tegelijkertijd deel uitmaken van de Limburgse cultuur, de Arabische cultuur, de cultuur van agnosten en die van hiphoppers. Ook zijn culturen, doordat ze door individuen worden vormgegeven en overgedragen, voortdurend in ontwikkeling – of zelfs in conflict met zichzelf. Zo zien we altijd orthodoxen en progressieven in religieuze groepen, rekkelijken en preciezen inzake etnisch bewustzijn, en gedrevenen en liberalen in groepen die door een bepaalde levensstijl gekenmerkt kunnen worden. In alle gevallen wordt het uiten van culturele identiteit als een politiek recht gezien. Deze identiteit moet immers in de gemeenschappelijke wereld, de zogenaamde publieke ruimte, beleefd kunnen worden. Ik moet mijn hoofddoek mogen dragen, of mijn piercing; mijn religieuze feestdagen kunnen vieren, en mijn volkstaal kunnen spreken. Dat deze zaken in deze tijd zo gevoelig zijn komen te liggen, kan mede verklaard worden uit de wrede onderdrukking van religieuze, etnische en andere culturele geaardheden door de dictaturen van de afgelopen honderd jaar. De genocidale handelingen van regeringen ten opzichte van Koerden, zigeuners en Joden, maar ook de moord op mensen vanwege religieuze identiteit of vanwege hun levensstijl als homoseksuelen, hebben politieke denkers ervan bewust gemaakt dat het recht op culturele identiteit niets betekent wanneer het niet ook door een politieke macht wordt verdedigd. Zo beschrijft politiek filosofe Hannah Arendt in haar verslag van het proces tegen Eichmann, hoe de staat Israël aan dit gegeven het argument heeft ontleend om oorlogsmisdadigers op het grondgebied van andere soevereine staten op te sporen en gevangen te nemen (Arendt, 1964). Hetzelfde besef ligt ten grondslag aan al die politieke bewegingen voor meer burgerrechten, of voor politieke onafhankelijkheid van bevolkingsgroepen zoals de Ogoni waarvan Ken Saro Wiwa deel uitmaakte. Dit besef creëert echter onmiddellijk nieuwe problemen, daar een politieke macht zich moet baseren op een bepaald besef van eenheid, terwijl culturen altijd, zoals eerder gezegd, in ontwikkeling zijn en niet eenduidig af te bakenen. Hierbij kan men denken aan de discussie van enkele jaren geleden of Berbers zich zouden moeten
129
130
De betekenis van levensverhalen
aansluiten bij de Arabisch Europese Liga – ook al verdedigt die hun belangen als moslims in Europa – omdat zij geen Arabieren zijn en ook niet altijd in een goede verhouding met de Arabieren hebben geleefd. Bovendien is nu juist het unieke leven van een mens meestal een weefsel van verschillende identiteiten, en komt juist door de drang naar unificatie van politieke bewegingen en instanties, het persoonlijke levensverhaal onder druk te staan. In verband hiermee stelt Wiwa de vraag wie die Ogoni nu eigenlijk precies zijn, die zijn vader tot zelfbewustzijn probeerde te brengen, daar dit volk groepen omvat die elkaars taal niet eens verstaan. Politieke lichamen die groepsrechten verdedigen blijken in de praktijk zelf ook altijd weer ‘zuiveringen’ toe te passen, om individuen en subgroepen die als anders worden beschouwd buiten hun grenzen te plaatsen. Deze zaken lijken misschien ver van ons bed te liggen, maar om zich niet te vergissen zou men een tijdje moeten beluisteren hoe Friezen of Limburgers over de Hollanders spreken. Terwijl niemand weet wat een Hollander of een Limburger etnisch gesproken is, is hier duidelijk ook sprake van cultuurgroepen waarin individuen hun identiteit beleven. Persoonlijke identiteit is dan ook, omdat we haar sterk als culturele identiteit beleven, altijd een politiek gegeven. En een van de belangrijkste splijtzwammen in de hedendaagse politiek. De aanval door terroristen op New York in 2001, en het Amerikaanse ingrijpen in het Midden-Oosten dat erop volgde, was hiervan wel het duidelijkste teken. Ook al kunnen we voor deze gebeurtenissen eveneens economische en ‘zuiver politieke’ oorzaken aanwijzen – alle verschillende betrokken partijen presenteerden hun daden als verdediging van het recht van individuen om als ‘vrije westerling’, ‘christen’ dan wel als ‘moslim’ en ‘lid van een traditionele cultuur’ te leven. Betekenis geven aan levenservaring Terwijl persoonlijke identiteit, beleefd als culturele identiteit, een belangrijke factor in de politiek is – is omgekeerd politiek ook altijd verbonden met persoonlijke levensverhalen. Onze culturele identiteit overkomt ons niet zomaar. Je wordt wel geboren in een bepaalde culturele constellatie (die nooit ‘zuiver’ is), maar terwijl je leeft is deze aan verandering onderhevig, en verandert ook je eigen houding ertegenover. De politieke claims ten aanzien van het recht op culturele identiteit worden altijd verwoord door individuen. Individuen die ge-
7
Mijn cultuur, mijn identiteit
dreven worden door persoonlijke doelen en ambities, en vanuit de context van hun eigen persoonlijke levensomstandigheden. Deze opmerkingen dienen niet om het politieke te reduceren tot het persoonlijke – integendeel, ik ben ervan overtuigd dat politiek haar eigen, interpersoonlijke en bovenpersoonlijke betekenis heeft. Ik wil er alleen de aandacht op vestigen dat het politieke en het persoonlijke altijd vervlochten zijn, en wederzijds hun stempel op elkaar drukken. Een persoon die zijn leven leidt, wordt daarbij gedreven door een voor hem of haar unieke combinatie van motiverende krachten. Terwijl ik vanuit die persoonlijke krachten leef, leef ik echter tegelijkertijd in het medium van de publieke sfeer. Hannah Arendt heeft, in haar boek over de menselijke bestaanssituatie, geanalyseerd waarom dit zo is (Arendt 1998 [1958]). Waarom wij een individueel leven niet kunnen begrijpen wanneer we het niet ook beschouwen als deelhebbend aan die publieke sfeer. Ik leef in die sfeer, maar creëer haar ook mee. Ze noemt mensen ‘beginners’: we worden allemaal geboren als wezens die, met zichzelf, iets nieuws in de wereld brengen. We zijn allemaal verschillend, hetgeen zij aanduidt met het woord ‘plurality’, meervoudigheid. Omdat wij vanuit die meervoudigheid (moeten) samenleven, creëren we regels en voorwaarden van omgang, die we als geheel de publieke sfeer kunnen noemen. De publieke sfeer maakt het mogelijk dat mensen samenleven en toch ook daarin zichzelf zijn. Deze sfeer is zowel materieel en immaterieel: ze bestaat uit het samenhangende weefsel van gerechtsgebouwen, scholen, wegen, maar ook van morele regels, politieke sentimenten, en tradities van onderwijs en overlevering. De inherente verwevenheid van het persoonlijke en het politieke geldt ons aller levens, maar kan voorbeeldig geïllustreerd worden aan de hand van de biografieën van beroemde politici, of deze nu als ‘goeden’ of als ‘slechten’ worden beschouwd. Zowel voor Joseph Stalin als voor Mahatma Gandhi geldt dat we hun daden nauwelijks kunnen begrijpen wanneer we die geheel zouden losmaken van hun persoonlijke levensverhalen. Terwijl deze mannen betekenis moesten vinden in hun levenscondities, en betekenis moesten geven aan wat zij in het leven tegenkwamen, handelden ze ook met het oog op het grotere geheel van de samenleving. Politieke idealen en persoonlijke motivaties zijn in een dergelijk handelen nooit geheel van elkaar los te maken.
131
132
De betekenis van levensverhalen
Op de vervlechting van het persoonlijke en het politieke kunnen we in het geval van Saro Wiwa heel goed zicht krijgen, dankzij het boek van zijn zoon. Saro Wiwa, geschoold in de nadagen van het Britse kolonialisme, begon zijn carrière in het pas onafhankelijke Nigeria als overheidsfunctionaris. Deze periode liep niet erg gelukkig af, vanwege de positie die hij koos in de Biafra-kwestie. Hij schoolde zich om en werd een succesvol zakenman en schrijver, die onder andere zijn eigen televisiesoap produceerde. Zijn vrouw en kinderen liet hij in Engeland wonen, zodat de kinderen een goede scholing konden krijgen. In de laatste fase van zijn leven gebruikte hij zijn talenten om een bewustwordingsbeweging onder de Ogoni tot stand te brengen. Hiertoe publiceerde hij volksverhalen, sponsorde een archeologische opgraving, schreef een volkslied, en stimuleerde het historisch bewustzijn van wat hij als één volk zag. Bovenal was hij de drijvende kracht achter de Mosop, de politieke organisatie die opkomt voor de belangen van de Ogoni. Doordat de belangen van dit kleine volk conflicteerden met de belangen van het grote land Nigeria, en met die van het olieconcern Shell, kwam zijn persoon in de internationale schijnwerpers te staan. Hoe het met hem afliep, beschreef ik eerder al. In de beschrijving door Ken Wiwa van het leven van zijn vader zien we een mooi voorbeeld van de vervlechting van het persoonlijk zoeken naar een betekenisvol leven en de invloeden van de publieke sfeer. Hier zien we hoe een zeer talentvolle man uit een minderheidsgroep probeert zichzelf te bewijzen en uit te drukken, in een land en in een periode van de geschiedenis die daarvoor geen gunstige omstandigheden bood. In ieder geval waren de omstandigheden zodanig dat een dergelijk streven niet mogelijk was zonder in grote conflicten te belanden. De sluimerende onvrede van de Ogoni, politieke onrust op nationaal niveau, en druk van milieugroeperingen op Shell produceerden een licht ontvlambaar mengsel. In het verhaal van Saro Wiwa zien we als elementen daarbij ook grotere processen aan het werk − die van toenemend alfabetisme, van groeiend historisch bewustzijn en van de vorming van naties −, die in heel Afrika een rol spelen. Politieke processen beïnvloedden aldus het persoonlijk leven van Saro Wiwa, terwijl omgekeerd zijn persoonlijke zoektocht de politieke processen in Nigeria, en in de wereld, beïnvloedden. Ze vestigde de aandacht van het westen, niet alleen op het gedeelde belang van de zorg om het milieu waarin we leven, maar
7
Mijn cultuur, mijn identiteit
ook op de spanningen die inherent zijn aan multiculturele (of moeten we zeggen multinationale?) staten. Spanningen die voortkomen uit het gegeven dat we het beleven van culturele identiteit tegenwoordig beschouwen als een politiek recht. Authenticiteit of affectieve betrokkenheid In lijn met het relaas van Wiwa, wil ik nu de vraag stellen naar het karakter van de krachten die de motivering vormen van die drang in sommige individuen om zich politiek uit te drukken. Wanneer we bijvoorbeeld terugkeren naar het voorbeeld van Ken Saro Wiwa, is de vraag hoe we de krachten moeten beschrijven die hem ertoe brachten zijn eigen leven in de waagschaal te stellen om de Ogoni-kwestie op de agenda te plaatsen. Welke krachten bepalen daarbij zijn levensverhaal, en kenmerken zijn persoonlijke identiteit? Moeten we hen vooral beschrijven in termen van de waarden waarmee hij zich verbond, of eerder in termen van de feitelijke affectieve relaties die de contouren van zijn existentiële situatie bepaalden? Om de feitelijke relaties te beschrijven, is een biografische blik vereist: men moet dan kijken naar, bijvoorbeeld, de relatie met zijn vader, met zijn vrouw en kinderen, en naar die met zijn vrienden en vijanden. Een dergelijke aanpak vraagt veel van de beschrijver, want het vergt niet alleen historische accuraatheid maar ook goede hermeneutiek: het vermogen om al interpreterend de elementen in zijn leven in een betekenisvol geheel te plaatsen. Het vraagt dat de beschrijver zich sterk toelegt op het vaststellen van de feiten, evenals de affectieve diepte om hetgeen zijn onderwerp bewoog, emotioneel opnieuw te beleven.1 Een mensenleven beschouwen vanuit de waarden die er een rol in spelen, vraagt een aandachtige houding van de beschrijver: hij moet niet alleen rekening houden met de waarden waartoe zijn onderwerp zich heeft bekend, maar moet eveneens oog hebben voor de impliciete waarden die uit iemands gedrag blijken. De aandacht voor waarden komt van de Canadese filosoof Charles Taylor, die een mensvisie 1 Zie voor een uiteenzetting van twee verschillende klassieke hermeneutische benaderingen, die van Gadamer en Dilthey, de bijdrage in dit boek van HansJan Kuipers (hoofdstuk 13). Wil men aan de principiële onafsluitbaarheid van en het conflictueuze in levensverhalen recht doen, dan moet men gebruikmaken van de deconstructieve hermeneutiek van Derrida. Zie hiervoor Roothaan (2001).
133
134
De betekenis van levensverhalen
heeft ontwikkeld, waarin persoonlijke identiteit wordt verklaard vanuit de ‘hypergoods’ waartoe iemand zich bekent. Hypergoods zijn de diepe waarden die een individu gebruikt om zijn alledaagse waarden aan af te meten. Taylor spreekt ook wel van ‘sterke waarderingen’, die verbonden zijn met wat iemand ten diepste wil zijn: ‘Het zijn die [waarderingen] die het dichtste staan bij wat ik ben als een subject, in die zin dat ik zonder hen als persoon te gronde zou gaan […]’ (Taylor, 1982, p. 124, vert. A.R.). Taylors aanpak is filosofisch geworteld in het denken van de vroegchristelijke bisschop Augustinus, die de aandacht vestigde op het innerlijk van de menselijke persoon, als de plek waar onze diepe commitments en keuzes ontstaan. Taylor heeft het leven vanuit een consistente betrokkenheid bij bepaalde keuzes als authenticiteit bestempeld (Taylor, 1989). In Augustinus’ geval was de meest belangrijke keuze verbonden met zijn bekering tot het christendom, die hij zelf in dramatische kleuren heeft beschreven. Deze gebeurtenis veranderde zijn leven radicaal: hij verliet zijn vrouw en kind, om met een aantal medegelovige mannen samen te gaan leven en zich te wijden aan de dienst van God. De waardebenadering, door Augustinus ontwikkeld en gebruikt om zijn levensverhaal te kunnen vertellen – om te kunnen aangeven wat hem bewoog – kan gezien worden als een heldenverhaal. Het verhaal van iemand die authentiek, echt en principieel wil leven. De held geeft in dit geval zijn affectieve en seksuele bindingen op om zijn leven aan het grotere goed te wijden: de bevordering van beschaving en godsdienst. De held in een verhaal geeft altijd iets op voor een groter goed. In het geval van Ken Saro Wiwa is het grotere goed bijvoorbeeld de aandacht voor mensenrechten en milieu. Ook Zoon van een heilige van Ken Wiwa gaat over een heldenverhaal – maar dan uitdrukkelijk over de paradoxen van zo’n verhaal. Het behandelt hoe de zoon worstelt met de tweespalt van het leven met een vader die enerzijds beroemd en aanbeden is, en die anderzijds zijn gezinsleden heeft teleurgesteld. Wiwa beschrijft op expliciete en ontroerende wijze hoe hij en zijn moeder en broers en zusters genoten van de voordelen van een rijke en invloedrijke vader, die hen in Engeland liet wonen om de Europese cultuur tot zich te kunnen nemen, tegen de prijs van de afwezigheid van die vader.
7
Mijn cultuur, mijn identiteit
Wanneer de kinderen hun vader zagen was hij streng en principieel, en toonde hij hun weinig emoties. Triest dieptepunt in het boek is de begrafenis van het jongere broertje van de schrijver, waar alle kinderen hun vader zagen en behandelden als een buitenstaander, met wie ze hun verdriet niet konden delen. Reden van de emotionele afstand was daarbij ook nog de loyaliteit ten opzichte van hun moeder, die hun vader moest delen met diverse vriendinnen, bij wie hij eveneens kinderen had. Wiwa stelt de eerlijke en dringende vraag hoe iemand door velen als een ‘heilige’ beschouwd kan worden, terwijl hij zo weinig aandacht heeft voor zijn intieme relaties. Dat Wiwa deze vragen aan het heldendom of de heiligheid van zo iemand als zijn vader in het openbaar stelt, is in mijn ogen een stap vooruit in de zoektocht naar humaniteit. Vanuit het eerder besprokene kunnen we vragen: wat betekent een toewijding aan waarden wanneer deze abstract blijft in het geval van feitelijke intieme relaties? Hoe kan een politieke held zich sterk maken voor een volk, terwijl hij zijn liefde en aandacht onthoudt aan degenen die daarop recht hebben? Wat zegt het over zijn menselijkheid? Hoe kan iemand ‘authentiek’ zijn wanneer deze authenticiteit niet in de persoonlijke relaties van het dagelijkse leven doordringt? In de beschrijving van zijn vader maakt Wiwa uiteindelijk een ommekeer, en herwint een positief standpunt tegenover deze man. Wanneer hij sommige eerder veronachtzaamde elementen uit diens leven nader beschouwt (met name de brieven die deze uit de gevangenis aan zijn zoon schreef), ziet hij in dat zijn vader toch liefde en respect aan zijn (eerste) vrouw en kinderen gaf – vanuit de condities van zijn complexe en gecompliceerde levensverhaal. Hij gaf ze niet op de ‘normale’ manier van thuis zijn en alledaagse gebeurtenissen delen, maar in de gecomprimeerde maar sterke aanwezigheid van zijn korte visites, en in zijn mooie en diepgravende brieven. Dat sommige mensen meer publieke levens leiden dan andere betekent niet dat hun privélevens wel een mislukking moeten zijn. Maar Wiwa’s vraag naar de relatie tussen iemands politieke aspiraties en zijn persoonlijke leven, moet wel gesteld worden. Wanneer tussen deze beide levensgebieden geen intrinsieke relatie bestaat, kan men zeggen dat de bedoelde persoon tekortschiet in menselijkheid. Wanneer iemand thuis een liefdevolle vader is en in het openbaar een wrede tiran (zoals Stalin schijnbaar was), schiet hij zowel in zijn publieke als in zijn privéleven tekort, omdat zijn gezinsleden uiteindelijk
135
136
De betekenis van levensverhalen
ook een vrij en autonoom leven (dat ook mogelijke kritiek op de vader behelst) wordt onthouden. Een sterke toewijding aan de hoogste waarden is dus niet genoeg voor een authentieke persoonlijke identiteit (zoals we de afgelopen jaren helaas hebben gezien in de seksschandalen rond rooms-katholieke priesters). Persoonlijke identiteit, als geleefde culturele identiteit, is daarom niet alleen een politieke zaak maar ook een persoonlijke. Iemand kan alleen op een juiste wijze vechten voor de rechten van mensen om hun cultureel verschillende levens te leiden als hij of zij ook aan de eigen geliefde personen de affectieve steun biedt om diezelfde rechten uit te oefenen. Daar komt bij dat de eenheid van een levensverhaal altijd onder druk staat van de verhalen van de anderen om iemand heen, die met hun perspectieven mede het verhaal van die ene persoon zullen willen schrijven.1 Rechten, waarden, betrokkenheden in onze interculturele wereld Komen we tot enkele conclusies. In het begin heb ik de aandacht erop gevestigd dat persoonlijke identiteit in onze tijd vooral als culturele identiteit wordt beleefd. Dat juist in een tijd van grootschalige migratie en globalisatie mensen zich bewust worden van die eigen vormgeving van het leven die we cultureel noemen. Die vormgeving die in een groep gedeeld wordt en overgedragen, en die religieus of etnisch gekleurd kan zijn, of in termen van een bepaalde levensstijl. In de levensverhalen van mensen speelt cultuur een grotere rol dan voorheen. Ook in het verhaal van Saro Wiwa, die probeerde zijn eigen etnische culturele identiteit te definiëren, is dit het geval. Het was mijn bedoeling te laten zien dat we er niet mee kunnen volstaan bij de bepaling van identiteit als culturele identiteit te blijven staan – om te laten zien dat onder deze bepaling politieke, ideologische en affectieve aspecten schuilgaan. Het politieke aspect is erin gelegen dat we het beleven van identiteit als culturele identiteit als een recht zijn gaan zien, waarvoor politieke organisaties moeten op-
1 Cf. hetgeen Isarin (2002) schrijft over identiteit en levensverhaal van gehandicapte kinderen. In hun identiteitsbepaling speelt de blik van de ander, zowel van de ouders als van deskundigen, een grotere rol dan in die van een min of meer gezond persoon. Toch is veel van wat zij schrijft over eigenheid en alteriteit, met name haar verwerking van filosofen als Buber en Levinas, toepasbaar op de identiteitsconstructie van ieder individu.
7
Mijn cultuur, mijn identiteit
komen. Burgerrechtenbewegingen, rebellenlegers en nationale staten kunnen de rol van de verdedigers van zulke rechten op zich nemen. De ideologische voortrekkers in zulke organisaties worden in hun handelen gedreven door persoonlijk motiverende krachten. Terwijl ze betekenis zoeken in hun levensomstandigheden, en betekenis geven door hun eigen handelen, formuleren ze ideologieën die hun invloed op de levensverhalen van grotere groepen mensen gaan hebben. De ideologie van het ‘eigen volk’, of die van ‘de stad Gods’, die van ‘de islam’, of van ‘het vrije westen’. Hun persoonlijke handelen is altijd ook politiek en andersom – aldus dragen ze bij aan de vormgeving van de zogenoemde publieke ruimte – de ruimte waarin we ons eigen (cultureel) gedifferentieerde zelf zouden moeten kunnen zijn. Velen zien het als een belangrijk aspect van menselijkheid om de publieke ruimte te kunnen vormgeven – om in vrijheid de menselijke levenssituatie mede te kunnen scheppen. Ik heb daarbij willen laten zien dat deze menselijkheid naar haar consistente betrokkenheid op waarden (als authenticiteit) kan worden gemeten, maar ook naar de vraag of deze betrokkenheid een intrinsieke relatie heeft met de eigen affectieve relaties van degenen die een grote rol spelen bij het vormgeven van die ruimte. Uiteindelijk is het verband van het streven naar culturele vrijheidsrechten met die persoonlijke affectieve relaties in mijn ogen beslissend. Niet alleen maakt dit het handelen van politieke vaandeldragers meer geloofwaardig, het vormt ook een toetssteen voor de wijze waarop wordt gestreden: op de wijze van een zuiver publieke strijd, die ruimte laat om de eigen idealen in de privésfeer met voeten te treden, of op de wijze dat de nagestreefde rechten ook echte rechten worden, die door alle mensen van vlees en bloed mogen en durven worden opgeëist. De aandacht voor affectieve banden kan ook bescherming bieden voor de neiging van politieke organisaties om ‘anderen’ uit te sluiten en te discrimineren. Dan vergeet de Serviër niet dat zijn nicht een Kroaat is, de Hutu niet dat de juf van zijn kinderen een Tutsi is. Dan zullen Palestijnen en Israëli’s zich bewust worden van hun geografisch verbonden geschiedenis. In mijn eigen leven heb ik het belang gezien van familiebanden voor het vormen van goede betrekkingen tussen de voormalige vijanden van de Tweede Wereldoorlog. In Zuid-
137
138
De betekenis van levensverhalen
Afrika is van het scheppen van zulke betrekkingen in het zogenoemde ‘verzoeningsproces’ heel serieus werk gemaakt. Alleen door het publieke en het persoonlijke steeds bij elkaar te houden kunnen we de steriele positie vermijden die vrijheid voor allen verdedigt, maar daarbij vindt dat culturele identiteit maar in het privéleven moet worden vormgegeven. Dat moslims in Nederland bijvoorbeeld hun godsdienst mogen belijden zolang hun moskee er maar gewoon als een verenigingslokaal uitziet, en niet als een moskee. Of dat vrouwen natuurlijk recht hebben op elke mogelijke baan, zolang ze maar niet vasthouden aan een vrouwelijke levensstijl bij het uitoefenen van die baan. Ook het vertellen van mijn levensverhaal in culturele termen moet openbaar mogen zijn, daar elk levensverhaal immers deel uitmaakt van de verhalen van de anderen met wie ik in verbinding sta. De benadering van persoonlijke identiteit als culturele identiteit die ik hier heb uiteengezet en verdedigd, is, ten slotte, niet bedoeld om recht te doen aan mensen uitsluitend als leden van helder afgrensbare culturele groepen. Het gaat er veel meer om recht te doen aan individuen die, vanuit hun uniek gesitueerde posities, met elkaar de weefsels vormen van praktijken, instituties en betekenissen, die het culturele leven als zodanig, in zijn veelvormigheid, tot stand brengen. Literatuur Arendt, H. (1964). Eichmann in Jerusalem: A report on the banality of evil (2e herz. en uitgebr. uitgave). New York: Viking Press. Arendt, H. (1998 [1958]). The human condition. Chicago & London: The University of Chicago Press. Benhabib, S. (2002). The claims of culture: Equality and diversity in the global era. Princeton: Princeton University Press. Isarin, J. (2002). De eigen ander: Moeders, deskundigen en gehandicapte kinderen. Filosofie van een ervaring. Budel: Damon. Roothaan, A. (2001). Levenservaring en levensoriëntatie: Elementen voor een theorie van spirituele identiteit. In: G. Groenewoud e.a. (red.), Tegenwoordigheid van Geest: Opstellen over spiritualiteit en mensbeschouwing (pp. 13-28). Zoetermeer: Meinema. Roothaan, A. (2002). Westerse waarden als voorwaarden voor een spirituele levensoriëntatie: Een narratief-hermeneutische articulatie. Gereformeerd theologisch tijdschrift (pp. 179-188). Kampen: Uitgeverij Kok. Taylor, Ch. (1982). Responsibility for self. In: G. Watson (ed.), Free Will (pp. 111126). Oxford: Oxford University Press.
7
Mijn cultuur, mijn identiteit
Taylor, Ch. (1989). Sources of the self: The making of the modern identity. Cambridge: Cambridge University Press. Urban Walker, M. (1998). Moral understandings: A feminist study in ethics. New York/ London: Routledge. Wiwa, K. (2001 [oorspr. Engelstalige uitg. 2000]). Zoon van een heilige. Breda: De Geus.
139
Intermezzo: Literatuur of geschiedenis? Bestsellers zijn het
Gerben Westerhof De Eeuw van mijn Vader van Geert Mak, Het zwijgen van Maria Zachea van Judith Koelemeijer, Sonny Boy van Annejet van der Zijl, Altijd roomboter van Nelleke Noordervliet. Deze bestsellers zijn beschrijvingen van levens die echt zijn geleefd, maar het is niet puur non-fictie. Ze zijn literair verwoord, maar het zijn geen romans. Waar horen ze thuis: in de literatuurkast of in de geschiedeniskast? Sommigen spreken van een nieuw genre: ‘literaire non-fictie’. Er is zelfs sprake van een bescheiden beweging met auteurs die elkaar geregeld treffen. Hoe het ook mag heten, de boeken hebben enorm succes. Waar heeft dat mee te maken? De boeken gáán ergens over. Het zijn verhalen over échte mensen die écht bestaan (hebben). Dat wordt duidelijk in details: ‘Als ik schrijf dat het op een bepaalde dag regenachtig is, ga ik ervan uit dat de lezer aan de onderbouwing van de rest ziet dat ik het weerbericht heb gecontroleerd’ (Annejet van der Zijl). Schrijvers leggen dan ook verantwoording af: ‘Of het fictie of non-fictie is dondert niet, maar je moet het wel goed aangeven’ (Geert Mak). Maar men schrikt er niet voor terug om effect te sorteren. Judith Koelemeijer had er geen enkele moeite mee om een anekdote die zij van de een hoorde te gebruiken in het verhaal van de ander. Nelleke Noordervliet laat het ik van de schrijver meespreken. Hoewel op die manier niet elk detail klopt, maakt het verhaal des te sterker de indruk ‘echt’ gebeurd te zijn. Juist de combinatie van een mooi verwoord emotioneel detail en een verifieerbaar feit lijkt mensen te raken, meer dan alleen een bedachte emotie of een rationele uiteenzetting. Authenticiteit zegt de lezer meer dan de waarheid. Daarbij speelt herkenning een rol. Wat deze persoon overkomen is, heb ik zelf ook zo aan den lijve ervaren. ‘Ik ben Toos, ik bedoel: net zo’n type als Toos uit het boek…’ vertelt een
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_10, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
142
De betekenis van levensverhalen
vrouw aan Judith Koelemeijer. Het gaat ook over vroeger. Het geeft weer waar we vandaan komen en dat lijkt houvast te geven in een tijd van snelle veranderingen en grote onzekerheid. Anderzijds, het is misschien allemaal net ver genoeg weg. Ondanks authenticiteit, herkenning, en houvast gaat het ook niet over jezelf, maar over andere mensen in andere tijden. Dat schept net genoeg veilige afstand om je eigen leven erin te spiegelen. Literatuur Koelemeijer, Judith (2005). In: P. Klep e.a., Persoonlijk verleden: Over geschiedenis, individu en identiteit. Amsterdam: Aksant. Noordervliet, Nelleke (1 april 2006). Kunst hoeft niet herkenbaar te zijn. NRC Handelsblad. Wijndelts, Ward (20 januari 2006). Echt gebeurd gaat boven alles: De onstuitbare opmars van de literaire non-fictie. NRC Handelsblad.
Deel II Toepassingen in onderzoek
8
Levensverhalen als data in sociologisch onderzoek
Gerhard Nijhof 145 Levensverhalen als beschrijvingen van het verleden Levensverhalen als cultuurgeleide interpretaties van het leven 146 Levensverhaalonderzoek: een methode voor devianten? 149 Het autobiografisch interview 150 Analyse van levensverhalen 152 Voordelen van levensverhaalonderzoek 153 Conclusie 157
145 146 149 150 152 153 157
Levensverhalen worden in sociologisch onderzoek op twee manieren gebruikt: om het verleden te achterhalen, maar ook om het heden op het spoor te komen (Nijhof, 2000). De eerste manier valt te bekritiseren. Het zal blijken dat levensverhalen geen beschrijvingen van het verleden zijn. Ik stel voor levensverhalen in sociologisch onderzoek als actuele interpretaties van het verleden te behandelen. Levensverhalen als beschrijvingen van het verleden Wie het verleden wil onderzoeken, staan verschillende methoden ter beschikking. Hij kan gebruikmaken van archieven, van persoonlijke documenten als schoolrapporten en brieven, van oude foto’s, van dagboeken, en over een recenter verleden staan de onderzoeker ook beeld- en geluidsopnamen ter beschikking. Vaak echter schieten deze data tekort om het werkelijke verleden te achterhalen. Omdat er van het verleden maar weinig wordt bewaard, en wat er wordt bewaard meestal een officieel karakter heeft, opgetekend en afgebeeld door de autoriteiten van destijds, zoeken onderzoekers van het verleden naar data met een meer alledaags karakter. Zulke data kunnen levensverhalen zijn. Met behulp daarvan proberen sommige onderzoekers te achterhalen hoe het vroeger werkelijk was. Zo liet Selma Leydesdorff
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_11, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
146
De betekenis van levensverhalen
(1993) joodse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog in levensverhalen vertellen over hun oorlogservaringen. Ook sociologische onderzoekers wenden zich tot het levensverhaal om ‘verledens’ te leren kennen. Ook zij laten mensen vertellen over wat hun is overkomen. Zo lieten sociologen mensen over hun criminele verleden vertellen, buurtbakkers over de geschiedenis van hun familieberoep, en onderwijzeressen en onderwijzers over hun beroepsleven. Steeds echter zien we dat mensen in zulke levensverhalen in de taal van de cultuur waarin zij nu leven vertellen over wat er in hun leven is gebeurd. De taal waarin de verhalen zijn gesteld, verraadt de ‘denkwijzen’ van de mensen die de verhalen vertelden. Daarin onderscheiden levensverhalen zich niet van andere documenten over het verleden. Dat is bijvoorbeeld te zien in een verslag uit 1842 over het Cellenbroederenhuis in Nijmegen: ‘Toen van Duuren als opzichter in het gesticht kwam, aten de krankzinnigen uit koperen bakken, met suffisante ijzeren kettingen aan de deuren van de kamertjes bevestigd, en om de spijzen in de mond te brengen, moesten zij hunnen handen gebruiken. De kettingen verdwenen en zo hield het gerammel op. (...) Alle eten met mes en vork. En zo wordt bij de meesten een zeker gevoel van betamelijkheid aangekweekt of in aanwezen geroepen hetgeen in het algemeen hoogst gunstig werkt op het uiterlijk gedrag des krankzinnigen, terwijl ditzelfde gevoel van betamelijkheid, eens daar zijnde, en dan langzaam aan, al meer en meer, door verstandige liefdezorgen aangekweekt en ontwikkeld wordende, bij sommigen, het andermaal ontkiemen van hunne rede het zij bevordert het zij ten gevolge heeft’ (Van der Esch, 1976). Dat is niet de taal van de cultuur van de huidige psychiatrie. Degene die het heeft opgeschreven dacht in termen van een cultuur die in die tijd in de geestelijke gezondheidszorg opgeld deed, die van de ‘moral treatment’. Daarin werd met ‘verstandige liefdeszorgen’ geprobeerd ‘betamelijk’ gedrag ‘aan te kweken’ teneinde het ‘ontkiemen van hunnen rede’ te bewerkstelligen. Levensverhalen als cultuurgeleide interpretaties van het leven Ook een levensverhaal is dus een cultuurgeleide interpretatie van wat er in het leven is gebeurd. Wat mensen opmerken en de woorden waarin zij daarover vertellen, is altijd afhankelijk van de cultuur waarin zij leven, van min of meer gedeelde interpretatiewijzen of vertogen.
8
Levensverhalen als data in sociologisch onderzoek
Een levensverhaal kan daarom nooit een beschrijving van het leven zijn, tenzij levensverhalen actuele interpretaties, en dus ‘recreaties’ van het leven, zijn. Een sociologisch onderzoeker kan zich dus niet op werkelijkheidsgetrouwheid beroepen als hij in zijn onderzoek van levensverhalen gebruikmaakt. Mensen kunnen niet anders dan hun verleden interpreteren. Dat interpreteren doen zij met iets in hun hoofd: cultuur. Als mensen over hun leven vertellen, doen zij dat dus in de taal van culturen waarin zij leven. Taalgebruik is op die manier niet alleen onderworpen aan een taalkundige grammatica, maar ook aan een sociale grammatica. Die grammatica wordt gevormd door de culturen waarin mensen leven en door de specificaties daarvan: vertogen. Een vertoog is een in de samenleving figurerende en daar geldende wijze van betekenisgeving. Levensverhalen zijn in cultuurgebonden taal gesteld, in de taal van vertogen die in de wereld van de verteller gelden. Taal is dus niet een neutraal en transparant medium dat gewoon de werkelijkheid laat zien. De sociale werkelijkheid wordt juist in taal ‘geconstrueerd’. Ook een levensverhaal is daarom een talige constructie van de werkelijkheid waarin de verteller leeft. Die constructie is geen artificiële werkelijkheid. Het is de sociale werkelijkheid waarin mensen leven (Pêcheux, 1982; Williams, 1999). Wat iemand vertelt over zijn leven is niet alleen een interpretatie van dat leven, het is ook een actuele interpretatie daarvan. Levensverhalen zijn daarom altijd tijdgebonden, niet aan de tijd van het leven, maar aan de tijd van vertellen. Daarom verouderen levensverhalen ook.1 Levensverhalen zijn dus vindplaatsen voor de culturen en vertogen die mensen in de constructie van de sociale werkelijkheid van hun leven laten gelden. Onderzoekers die levensverhalen zien als actuele en cultuurgeleide interpretaties van het leven, zijn geïnteresseerd in hoe mensen nú terugkijken op wat er in hun leven is gebeurd en van welke culturen zij daarbij gebruikmaken. Zo komt Selma Leydesdorff (1993) in haar onderzoek naar levensverhalen van overlevenden van de watersnoodramp op het spoor van verschillende vertogen waarin zij de ramp interpreteren. Nederlanders buiten Zeeland zien de ramp vooral in het licht van het vertoog van ‘collectieve heldenmoed’. In de herinnering van de Zeeuwen zelf wordt deze ramp verwoord in termen van vertogen als ‘straf van god’, ‘ongeluk’ en ‘achtergebleven samenleving’. 1 Dat ervoer ik zelf bij het schrijven van mijn verhaal over mijn leven met een ziekte (Nijhof, 2001). Waarover ik in de eerste versie daarvan nog heel problematisch schreef, kwam mij wat later al als overdreven voor. Waarmee ik eerst veel moeite had, was wat later alweer gewoon geworden.
147
148
De betekenis van levensverhalen
Zelf onderzocht ik in levensverhalen met welke culturele middelen mensen die stemmen horen over hun stemmen praten (Nijhof, 1999). Mensen bleken dat bijvoorbeeld te doen in de taal van vertogen als ‘durf’, ‘verrijking’ en ‘bevrijding’. In de taal van deze vertogen geven mensen hun stemmen niet alleen vorm, zij maken deze daarin ook voor anderen begrijpelijk en acceptabel. Zo onderzocht ik ook met behulp van levensverhalen met behulp van welke vertogen arbeidsongeschikten voor anderen verklaren en rechtvaardigen dat zij op betrekkelijk jonge leeftijd al niet meer werken (Nijhof, 2001). Zij blijken bijvoorbeeld een vertoog van ‘natuurlijk verloop’ te gebruiken, waarin aan ouder worden gebonden slijtage als een ‘natuurlijke’ oorzaak van hun arbeidsongeschiktheid geldt. Hun onvermogen nog te werken wordt zo als onafwendbaar voorgesteld. Anderen legitimeren hun arbeidsongeschiktheid in termen van een vertoog van ‘erfelijkheid’. De kwaal die hen noopt met werken te stoppen, komt vaker in de familie voor. Er is geen ontkomen aan, zo suggereren zij. Weer anderen vertellen over hun arbeidsongeschiktheid in termen van het vertoog van ‘gewoonterecht’. Zij zeggen dat het in hun werk- en familiekring gebruikelijk is rond de zestig met werken op te houden. Nog weer anderen maken gebruik van een ‘moreel’ vertoog. Zij legitimeren hun arbeidsongeschiktheid door te zeggen dat zij er alles aan hebben gedaan het ziekteproces een andere wending te geven, maar dat dit helaas niet is gelukt. Zo pleiten zij zich vrij van morele verantwoordelijkheid voor hun vroege arbeidsongeschiktheid. Momenteel onderzoek ik waarom mensen met de ziekte van Parkinson in hun levensverhalen vertellen dat mensen sommige manifestaties van hun aandoening ongewoon vinden (zie Nijhof, 1995, 2002; Nijhof e.a., 1992).1 Zij vertellen dat zij met hun starre gezicht als gevolg van hun spierverstijving soms als ‘ongeïnteresseerd’ en soms zelfs als ‘boos’ of ‘chagrijnig’ worden gezien. Dat is te verklaren vanuit een cultuur waarin van mensen wordt verwacht dat zij met subtiele gelaatsveranderingen reageren op wat anderen zeggen, dat zij in gesprekssituaties op hun gezicht laten merken dat zij naar de ander luisteren. Ook andere onderzoekers gebruiken het levensverhaal op deze manier. Geeske Hoogenboezem (2003) onderzocht hoe vrouwen en mannen hun thuisloze bestaan interpreteren. Zij blijken dat bijvoor-
1 Aan een boek daarover met als titel Ongewoon in het gewone werk ik momenteel. Het zal verschijnen bij uitgeverij het Spinhuis.
8
Levensverhalen als data in sociologisch onderzoek
beeld te doen in vertogen van ‘slachtofferschap’, van ‘tragedie’ en ook in dat van ‘onvermijdelijkheid’. In al dit onderzoek gaat het erom hoe mensen nu over hun verleden praten, hoe zij dat nu interpreteren, en vooral met welke culturele middelen zij dat doen. De onderzoeksvraag is steeds met welke vertogen mensen tot de actuele beelden over hun leven komen. Deze onderzoekers beschrijven dus niet het verleden van mensen, zij laten er alleen actuele culturele interpretaties van zien. Dat is het dus wat met levensverhalen te achterhalen is: de cultuur waarin mensen leven, de cultuur die zij gebruiken om over hun leven te vertellen, de cultuur waarin zij hun sociale werkelijkheid construeren, en zo dus ook de sociale werkelijkheid waarin zij leven. Levensverhaalonderzoek: een methode voor devianten? Op het eerste gezicht blijkt de methode van levensverhaalonderzoek heel vaak gericht op mensen die in hun samenleving als deviant te boek staan: criminelen, alcoholisten, druggebruikers, mensen met psychische stoornissen, thuisloze zwervers, schizofrenen. Van elk van deze categorieën is wel een sociologische studie te noemen waarin van levensverhalen wordt gebruikgemaakt. Het is echter niet zo dat levensverhaalonderzoek tot devianten beperkt blijft. Het levensverhaalonderzoek kent nationale tradities die nogal van elkaar verschillen. In de Amerikaanse traditie is inderdaad onderzoek naar maatschappelijk afwijkenden dominant. In de Chicago-school, waar het sociologisch levensverhaalonderzoek begon, zijn criminelen vaak onderwerp van onderzoek. En het onderzoek van de coryfee van het levensverhaalonderzoek in Amerika – Norman Denzin – is dat op alcoholisten is gericht (Denzin, 1987). Maar andere landen geven een ander en vaak ook meer gedifferentieerd beeld. In Frankrijk, Nederland en in het land met de meest ontwikkelde traditie van levensverhaalonderzoek in de sociologie – Duitsland − zijn het juist niet de devianten die worden onderzocht, maar bijvoorbeeld mensen in specifieke beroepen, overlevenden van de Tweede Wereldoorlog, vrouwen die plastische chirurgie lieten doen en academici. De keuze voor levensverhalen in het onderzoek van devianten is overigens wel begrijpelijk. Onderzoekers zijn net gewone mensen. Zij zijn ook nieuwsgierig. Zij willen graag iets weten over het leven van mensen over wie zij maar weinig alledaagse kennis hebben. Een onderzoeker komt dan minder gauw op specifieke vragen. Een reden is ook dat deviantie vaak het leven van devianten domineert. Daarom vragen onderzoekers hun misschien eerder naar het verhaal over hun leven
149
150
De betekenis van levensverhalen
dan dat zij hun specifieke en dus beperkte vragen stellen. Daar komt nog bij dat het leven van devianten in de ogen van onderzoekers misschien complexer is dan dat van gewone mensen. Dat leidt er wellicht toe dat onderzoekers eerder voor een omvattende onderzoeksmethode als die van het levensverhaal kiezen dan voor een beperkter gericht interview. De keuze voor levensverhaalonderzoek bij devianten komt zeker ook voort uit het feit dat kwantitatief onderzoek zo vaak aan de buitenkant blijft. Wij weten dan precies hoeveel en hoe vaak: hoe vaak en hoeveel mensen drinken, wat hun schoolloopbanen zijn, hoeveel drop-outs scholen kennen en hoeveel spijbelaars. Wij kennen aantallen en de cijfers voor verbanden, maar wat doen deze mensen nu precies als zij doen wat deze statistieken zeggen dat zij doen? Wat beweegt hen, hoe komen zij ertoe en welke betekenissen kennen zij zelf toe aan gedrag dat door onderzoekers wordt gedefinieerd? Zulke vragen brengen onderzoekers waarschijnlijk bij het levensverhaal als methode. Dat was ook precies de reden waarom de Chicago-sociologen in zo groten getale overgingen van de criminaliteitsstatistiek op het onderzoek van levensverhalen van criminelen. Het belangrijkste motief voor levensverhaalonderzoekers lijkt dat zij hun betekenissen niet willen opleggen aan de onderzochten, maar hen ongestuurd willen laten spreken over de betekenissen die zij zelf toekennen aan wat er in hun levens en dus in hun samenleving gebeurt. Dat motief is relevant voor devianten, maar niet voor hen alleen. Het autobiografisch interview Een levensverhaal kan worden verkregen in wat een ‘autobiografisch interview’ wordt genoemd (Minichello e.a., 1990). Dat is een lastige techniek, ook omdat daarin culturen die het alledaagse gesprek regelen hun invloed laten gelden. De moeilijkheden die interviewers ervaren als zij mensen om zo’n levensverhaal vragen, zijn terug te voeren op de invloed van deze culturen. De openingsvraag dient zo algemeen mogelijk te worden geformuleerd: ‘Kunt u mij vertellen over uw leven?’ Eventueel kan de vraag worden beperkt tot een bepaalde periode, of een gespecificeerd domein. Omdat de vraag nogal indringend is, zal de onderzoeker de vraag moeten inleiden met een toelichting waarin de vraagstelling niet wordt vermeld, maar waarin de interviewer aangeeft belangstelling te hebben voor het leven van mensen. Onze ervaring is dat die toelichting beter werkt als de onderzoeker eerst iets over zichzelf vertelt. Dat breekt het ijs.
8
Levensverhalen als data in sociologisch onderzoek
Als de onderzochte dan begint te vertellen, houdt de taak van de onderzoeker niet op. Heel belangrijk is gedurende het hele verhaal in houding, gebaar en blik interesse uit te stralen. Bij haperingen eerst rustig en geïnteresseerd afwachten of de geïnterviewde verder vertelt. Als dat na enige tijd niet gebeurt, de laatste zinnen van de verteller herhalen of parafraseren. Dat honoreert de verteller: ‘Wat u vertelt is voor mij interessant en is ook wat ik wil horen’. Als dat de verteller niet weer op gang helpt, de algemene beginvraag nog eens stellen, liefst geparafraseerd. Het lijkt zo gemakkelijk. Je vraagt mensen om hun levensverhaal en laat de recorder verder zijn werk doen. Maar zo eenvoudig gaat het meestal niet. Moeilijkheden rijzen er bijvoorbeeld als de verteller er al na twee minuten het zwijgen toe doet. Dat overkwam ons nogal eens. Interviewers blijken zulke stilten moeilijk te kunnen hanteren. Zij voelen zich er ongemakkelijk bij. Dat komt omdat zij in een cultuur leven waarin in een gesprekssituatie van beide partijen een inspanning wordt verwacht om het gesprek gaande te houden. Als de interviewer dan blijft zwijgen wanneer de geïnterviewde ophoudt met vertellen, ervaart de eerste dat als een onbeleefdheid. Hij houdt zich niet aan de regel het gesprek gaande te houden. De eerste stilte in het interview hebben wij in onze onderzoekspraktijk op nog een andere manier geïnterpreteerd: als een impliciete vraag van de verteller, namelijk of hij op de goede weg is. ‘Is dit het wat u wilt weten?’ Dat zagen wij als een gevolg van de alledaagse gesprekscultuur waarin mensen zich voortdurend afvragen of datgene wat zij vertellen voor de ander interessant is. In een normaal gesprek geven mensen elkaar daarover voortdurend ‘cues’. In reacties, tussenvoegingen en gelaatsuitdrukkingen laten zij merken wat zij vinden van wat de ander vertelt. Dat is in een levensverhaal wat moeilijker. Daar is er maar één aan het woord. Een levensverhaal is een lange monoloog. Het is begrijpelijk dat vertellers dan niet voldoende hebben aan normale ‘cues’. Met hun stilten vragen zij de interviewers min of meer expliciet om toestemming door te mogen gaan met hun monoloog. Stilten in een autobiografisch interview wijzen op nog een ander element in de alledaagse gesprekscultuur. Stilten komen waarschijnlijk ook voort uit de veronderstelde overtreding van de regel niet almaar over jezelf te vertellen. Daartoe in een autobiografisch interview te worden uitgenodigd, is cultureel gezien een ongebruikelijk verzoek. Over iemand die langdurig over zichzelf vertelt, worden in het gewone leven algauw opmerkingen gemaakt. In het alledaagse leven breekt de ander vaak in zo’n monoverhaal in, bijvoorbeeld door ook iets over
151
152
De betekenis van levensverhalen
zichzelf te vertellen. Bij het vertellen van een levensverhaal moet de verteller daarom ‘leren’ langdurig over zichzelf te vertellen. Er is nog een andere alledaagse cultuur waarmee de levensverhaalinterviewer algauw in strijd handelt. Dat is de cultuur van vertrouwen. De interviewer zegt voorafgaand aan het interview dat hij geen vragen zal stellen en de geïnterviewde vrij aan het woord zal laten. Maar dat houden interviewers niet altijd vol. Als zij toch vragen gaan stellen, voelen zij zich niet alleen zelf onbetrouwbaar, zij dreigen ook het vertrouwen van de geïnterviewde te verliezen. Ook dat maakt het autobiografisch interview tot een cultureel precaire onderneming. Vanwege de invloed van al deze alledaagse gespreksculturen is een autobiografisch interview waarin mensen wordt gevraagd langdurig over zichzelf te vertellen dus een moeilijke techniek. Mensen wordt gevraagd iets te doen wat in strijd is met culturen waarin zij leven. Analyse van levensverhalen Een levensverhaal wordt niet gevormd door een reeks antwoorden op specifieke vragen. Levensverhaalonderzoek is geen vragenlijstonderzoek. Een levensverhaal is een doorlopend verhaal van de onderzochte. Deze is vrij in wat te vertellen. Daarin schuilt de winst van deze onderzoeksmethode. De analysemethode vloeit hieruit voort. Ook de vraagstelling moet daarop zijn afgestemd. Deze moet betrekkelijk open zijn. Pas in de loop van de analyse kan deze worden gespecificeerd, afhankelijk van de resultaten van de eerste explorerende analyses. Als de onderzoeker vooraf een vraagstelling ontwikkelt, moet hij er betrekkelijk zeker van zijn dat de verteller daarover zal vertellen. Als dat onzeker is, kan de onderzoeker om een ‘gespecificeerd levensverhaal’ vragen: het verhaal over het leven met iemands ‘ziekte’ bijvoorbeeld, of het verhaal over de ‘schoolhistorie’, of over het ‘beroepsleven’. Ook is er een beperking in tijd mogelijk. Zo vraag ik in mijn onderzoek onder mensen met chronische aandoeningen meestal om het levensverhaal over de periode dat de ziekte zich heeft gemanifesteerd. Maar veel verder kan die specificatie in vraagstelling niet gaan, omdat anders juist het voordeel van levensverhaalonderzoek − de onderzochte in eigen woorden te laten vertellen − teniet wordt gedaan. De analyse van levensverhalen zal dus vaak in het begin een open karakter hebben. De onderzoeker gaat dan in de levensverhalen op zoek naar thema’s die de oorspronkelijke vraagstelling kunnen specificeren. Zo stuitte ik in mijn onderzoek naar de alledaagse problemen van mensen met chronische aandoeningen op formuleringen waarin
8
Levensverhalen als data in sociologisch onderzoek
mensen aangaven dat hun vroegere ‘gewone’ leven was verstoord en zij nu met veel ‘ongewoonheden’ werden geconfronteerd. Dat bracht mij ertoe mijn onderzoek op het ongewone in het leven van mensen met chronische aandoeningen te richten. Een analysemethode die heel goed past bij deze werkwijze, is die van de ‘grounded theory’. Daarin worden de vraagstelling, de begrippen en de theorie in een voortdurende samenspraak met de data ontwikkeld, hier dus met de tekst van de levensverhalen (Glaser & Strauss, 1967; Strauss & Corbin, 1998; Wester & Peters, 2004; Boeije, 2005). In de loop van zo’n analyse wordt de vraagstelling steeds weer aangepast en gespecificeerd en afgestemd op wat de onderzoeker in de analyse van de levensverhalen vindt. De analyse kan het best eerst worden gericht op een specifiek thema in de levensverhalen. Zo stootte ik in mijn analyse van levensverhalen van mensen met de ziekte van Parkinson op het feit dat zij nogal eens over ‘schaamte’ spreken wanneer zij over hun leven in de publieke wereld vertelden. Vanuit zo’n opvallende bevinding kunnen vervolgens meer specifieke vragen worden ontwikkeld. In het Parkinsononderzoek zocht ik naar gedragingen die de schaamte volgens de vertellers teweegbracht en later ook naar de consequenties die mensen aan deze schaamte verbonden. Zo ontwikkelde ik langzamerhand een model voor een specifiek probleem van mensen met de ziekte van Parkinson: hun openbaarheidsprobleem (Nijhof, 1995, 2002; Nijhof e.a., 1992). Levensverhaalonderzoek kan dus uitlopen op de ontwikkeling van modellen voor verschijnselen die mensen in hun levensverhalen ter sprake brengen. Zulke modellen worden dus niet louter vanuit de theorie ontwikkeld, maar in dialoog met de data, hier de levensverhalen. Voordelen van levensverhaalonderzoek Onderzoek met behulp van levensverhalen biedt onderzoekers een aantal voordelen. Ik noem de volgende vijf en bespreek ze hierna: de onderzoeker wordt teruggewezen; theorie wordt niet getoetst maar ontwikkeld; oog voor heterogeniteit; verminderd risico van naturalisering; alledaagse culturen eerder in beeld. de onderzoeker wordt teruggewezen In vragenlijstonderzoek speelt de onderzoeker een vooraanstaande rol. Hij is het die de vragen stelt. En voordat hij de vragen formuleert, heeft hij beslist welke begrippen en theorieën hij in zijn onderzoek
153
154
De betekenis van levensverhalen
gaat gebruiken. In levensverhaalonderzoek wordt deze dominerende onderzoeker teruggewezen. De levensverhaalonderzoeker begint zijn onderzoek zelden met theorieën en begrippen in het hoofd. Hij geeft de onderzochten eerst zelf het woord. Hij laat zo de betekeniswereld van de onderzochten tot zijn recht komen. Hij legt zijn betekenissen niet op aan de onderzochten. Daar komt nog iets bij. Sociologische onderzoekers leven en werken in de cultuur van hun wetenschappelijke bedrijvigheid. Daarin figureren bepaalde theorieën vaak als dominant en dan gelden vooral daarmee verbonden begrippen. Vanuit die cultuur formuleren deze sociologen hun probleemstellingen. Vanuit die cultuur formuleren zij de vragen voor hun vragenlijsten. En vanuit die cultuur leggen deze sociologen hun begrippen op aan degenen die zij onderzoeken. Levensverhaalonderzoekers zoomen echter veel eerder in op de betekeniswereld van de mensen die zij onderzoeken. Zij geven hun onderzochten zelf het woord. Zij sturen hen niet met woorden die zij hun in hun vragen voorleggen. Omdat zij de onderzochten zoveel mogelijk zelf aan het woord laten, worden levensverhaalvertellers in de gelegenheid gesteld eigen betekenissen te verwoorden en daarbij eigen culturen te laten gelden. Zij kunnen in hun levensverhalen dus een eigen beeld geven van de sociale werkelijkheid waarin zij leven. theorie wordt niet getoetst maar ontwikkeld Een tweede voordeel van de levensverhaalmethode is dat er vooral theorie in wordt ontwikkeld. Natuurlijk is het ook van belang bestaande theorieën te toetsen. Maar die oriëntatie op toetsing heeft ook zijn nadelen. Sociologen raken erdoor blind voor verschijnselen die zich buiten hun theoretische blikveld voordoen. Zij raken bovendien vaak met ‘hun’ theorie gepreoccupeerd, ook als de verklaarde variantie van hun theorie laag blijkt. Die blindheid belemmert de ontwikkeling van nieuwe theorie. Levensverhaalonderzoek leent zich juist voor de ontwikkeling van nieuwe theorie. Levensverhalen zijn bijvoorbeeld geschikt voor een benaderingswijze als de ‘grounded theory’ (Strauss & Corbin, 1998). Daarin worden begrippen en theorieën ontwikkeld vanuit de data. De aanzet voor wetenschapsontwikkeling schuilt hier in de data, niet in de begrippen en theorieën die de onderzoeker al voor zijn onderzoek in zijn hoofd heeft.
8
Levensverhalen als data in sociologisch onderzoek
oog voor heterogeniteit Een derde voordeel van levensverhaalonderzoek is dat het leidt tot een grotere gevoeligheid voor heterogeniteit in de opvattingen en handelwijzen van mensen. Met hun begrippen homogeniseren sociologen de sociale werkelijkheid vaak. Zij zien de wereld in de taal van hun homogene begrippen en van hun – vaak verondersteld – homogene onderzoeksinstrumenten. Zij onderscheiden bijvoorbeeld in hun tabellen protestanten en katholieken, terwijl zulke individuen tegenwoordig eerder gekenmerkt worden door een heterogeen stelsel van opvattingen. Dat geldt ook voor de sociologen die allochtonen van autochtonen onderscheiden. En voor sociologen die mensen in politiek ‘links’ en ‘rechts’ indelen, waar zij ook heterogeniteit in politieke opvattingen zouden kunnen waarnemen. Hetzelfde geldt voor de houding ten opzichte van euthanasie. Veel mensen zijn niet vóór of tegen euthanasie, maar hebben er gemengde en soms zelfs tegenstrijdige opvattingen over. Beter dan via vragenlijsten is heterogeniteit bloot te leggen met behulp van levensverhalen. Daarin kunnen mensen heterogene opvattingen ongestuurd door regulerende ondervragers tot uiting brengen. In zulke levensverhalen blijken mensen zich vaak niet vast te leggen op één beeld. Zij veranderen soms zelfs tijdens het interview. Dat is bijvoorbeeld te lezen in een aan het levensverhaal verwant ‘open interview’. In een analyse van een antwoord van een vrouw op een open vraag van de Engelse sociologe Ann Oakley naar haar ervaringen met het krijgen van een kind heb ik laten zien dat zij in haar antwoord heel verschillende beelden laat horen. Steeds becommentarieert en bekritiseert zij deze weer in haar verdere verhaal. Eerst zegt zij dat zij goed met haar eerste kind omgaat (‘I’m coping very well’). Een zin verder blijkt het toch moeilijk (‘It’s more difficult than I imagined it would be’). Even later gaat ze nog verder en zegt zich depressief te voelen (‘I’m pretty depressed I think’). Weer wat later herroept ze dit echter (‘Mentally I’m the same person’). Ze besluit met ook dit weer ter discussie te stellen (‘Well let’s face it, I suppose I must be different’). Dit allemaal binnen één antwoord van vijftien zinnen!1 De heterogeniteit in de sociale werkelijkheid is met een open instrument als het levensverhaal beter te achterhalen. 1 Psychologen spreken van ‘response shift’ als antwoorden op eenzelfde vraag veranderen wanneer deze op verschillende momenten wordt gesteld als gevolg van verandering in interne standaarden, waarden, of de betekenis van dat waarnaar wordt gevraagd (zie bijvoorbeeld: Sprangers, 2006, p. 1219). Mij gaat het om verandering binnen één antwoord.
155
156
De betekenis van levensverhalen
Deze heterogeniteit heb ik ook laten zien in een onderzoek naar levensverhalen van mensen met epilepsie. Mensen blijken over hun epilepsie vaak zowel in medische termen te denken, als in termen van normaliteit en abnormaliteit (Nijhof e.a., 1992). En ook over de beheersbaarheid van hun aanvallen blijken zij heterogene beelden te koesteren (Nijhof, 1998). Ook Marianne Pieper constateert heterogeniteit in haar onderzoek van levensverhalen van ouders van lichamelijk gehandicapte kinderen. Er zijn ouders die hun ervaringen zowel in termen van de vertogen van ‘tragiek’ en ‘lijden’ verwoorden als in die van opkomende vertogen van ‘technologie’, ‘veranderbaarheid van het lichaam’ en ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’. Daarin wordt de handicap van hun kind tegelijkertijd tot een ‘tragedie’, een ‘te voorkomen mankement’, een ‘verwijtbaar tekort’ en een kwestie van ‘persoonlijke schuld’. verminderd risico van naturalisering Een vierde voordeel van levensverhaalonderzoek is dat de naturalisering die veel sociologisch onderzoek kenmerkt, wordt onderkend en daarom ook kan worden bestreden. Met naturalisering worden aan sociale verschijnselen ding-achtige kenmerken toegeschreven (Giddens, 1984; Nijhof, 2003). In sociologisch onderzoek worden bijvoorbeeld begrippen als ‘gezin’, ‘ziekte’, ‘sociale klasse’ en ‘euthanasie’ vaak gebruikt alsof het fenomenen zijn die eenduidig als gegeven bestaan. Als mensen daar echter in (levens)verhalen over vertellen, blijkt dikwijls hoe vaag hun beelden ervan zijn en hoe gedifferentieerd vaak de gedragingen die zij daaronder rekenen. Voorbeeld is het onderzoek naar gezondheidsstoringen. Mensen worden daarin nogal eens aan het beeld van een medische diagnose geketend, terwijl zij zelf een veel gedifferentieerder beeld van hun toestand hebben. alledaagse culturen eerder in beeld Een vijfde voordeel van levensverhalen is dat zij onderzoek van alledaagse culturen mogelijk maken. Wij denken bij cultuur, ook in de sociale wetenschappen, vaak aan min of meer officiële manieren van denken. Wij spreken dan van een democratische cultuur, een bedrijfscultuur, of de culturen van zekere groepen jongeren. Maar achter de namen voor deze culturen gaan meestal heel diverse beelden schuil. Eén naam dekt dan niet de beelden die mensen erop nahouden. De complexe culturen die in het alledaagse leven functioneren, komen
8
Levensverhalen als data in sociologisch onderzoek
eerder aan het licht als mensen vrij en ongestuurd kunnen vertellen over hun leven en wat zich daarin voordoet. Conclusie Levensverhalen blijken geen beschrijvingen van het verleden te leveren. Zij bieden daarvan geen werkelijkheidsgetrouw beeld, maar een actuele interpretatie. Levensverhalen zijn interpretaties van het persoonlijke verleden, interpretaties bovendien die met behulp van culturele middelen tot stand komen. Ook de interviews om zulke levensverhalen te verkrijgen, blijken door alledaagse culturen te worden geregeld. Dat levert specifieke moeilijkheden op voor deze methode. In de analyse laat de onderzoeker de onderzochten zoveel mogelijk zelf aan het woord. Het zijn hun betekenissen die de vraagstelling richten en de theorie vormen die in de analyse wordt ontwikkeld. Dat vereist een analysemethode die de data als vertrekpunt neemt en waarin begrippen en theorieën in een voortdurende wisselwerking daarmee – zoals in de ‘grounded theory’ methode − worden ontwikkeld. Die cultuurgeleide interpretatie die het levensverhaal is, biedt de levensverhaalonderzoeker een aantal voordelen. Betekenisoplegging zoals dat in vragenlijstonderzoek soms gebeurt, kan ermee worden voorkomen. Theorie kan er niet zozeer mee worden getoetst, maar wel ontwikkeld. Het levensverhaal biedt bovendien mogelijkheden de heterogeniteit van de sociale werkelijkheid op het spoor te komen. En naturalisering van de sociale werkelijkheid kan er bovendien mee worden voorkomen. En – ten slotte – kunnen alledaagse culturen met levensverhalen in beeld worden gebracht. Literatuur Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom. Denzin, N.K. (1987). The alcoholic self. Newbury Park: Sage. Esch, P. van der (1976). Geschiedenis van het staatstoezicht op krankzinnigen. Leidschendam: Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Giddens, A. (1984). The constitution of society. London: Polity Press. Glaser, B.G. & Strauss, A.L. (1967). The discovery of grounded theory. Chicago: Aldine. Hoogenboezem, G. (2003). Wonen in een verhaal. Utrecht: De Graaff. Leydesdorff, S. (1987). Wij hebben als mens geleefd: Het joodse proletariaat in Amsterdam 1900-1940. Amsterdam: Meulenhoff.
157
158
De betekenis van levensverhalen
Leydesdorff, S. (1993). Het water en de herinnering: De Zeeuwse watersnoodramp. Amsterdam: Meulenhoff. Minichello, V., Aroni, R., Timewell, E. & Alexander, L. (1990). In-depth interviewing. Melbourne: Longman Cheshire. Nijhof, G. (1995). Parkinson’s disease as a problem of shame in public appearance. Sociology of Health & Illness, 17(2), 193-205. Nijhof, G. (1997). ‘Response work’: appraoching answers to open interviews as readings. Qualitative Inquiry 3(2), 169-187. Nijhof, G. (1998). Heterogeneity in the interpretation of epilepsy. Qualitative Health Research 8(1), 95-105. Nijhof, G. (1999). Over autobiografische verklaringen van stemmen horen. In: M. Romme & A. Escher (red), Stemmen horen accepteren (pp.191-198). Baarn: Trion. Nijhof, G. (2000). Levensverhalen: Over de methode van autobiografisch onderzoek in de sociologie. Amsterdam: Boom. Nijhof, G. (2001). Legitimatie van arbeidsongeschiktheid. B&M Tijdschrift voor Beleid, Politiek en Maatschappij 28(4), 213-229. Nijhof, G. (2002). Parkinson’s disease as a problem of shame in public appearance. In: S. Nettleton en U. Gustafsson (eds), The sociology of health and illness reader (pp.188-196). Cambridge: Polity Press. Nijhof, G. (2003). Tekstsociologie: Over de talige constructie van de sociale werkelijkheid. Amsterdam: Aksant. Nijhof, G., Bruins, I., Ham, P. van der, Feis, R., Helm, S., Horst Bruijn J. van der & Lampe, D. (1992). De ziekte van Parkinson als ‘openbaarheidsprobleem’. Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 19(2), 140-153. Pêcheux, M. (1982). Language, semantics and ideology. London: MacMillan. Pieper, M. (1993). ‘Seit geburt körperbehindert’. Weinheim: Deutscher Studienverlag. Sprangers, M. (2006). Van zacht begrip naar hard getal. Oratie. Amsterdam: Vossiuspers UvA. Strauss, A. & Corbin, J. (1998). Basics of qualitative research: Techniques and procedures for developing grounded theory. Thousand Oaks: Sage. Wester, F. & Peters, V. (2004). Kwalitatieve analyse. Bussum: Coutinho. Williams, G. (1999). French discourse analysis: The method of post-structuralism. Londen: Routledge.
9
Tijd en identiteit De opkomst van de autobiografie in de lange negentiende eeuw
Arianne Baggerman 159 begin Het Metamorfose van het levensverhaal rond 1800 160 Uniciteit of unieke tijd? 163 Terugblik op een veranderende wereld 165 Het dynamische zelfbeeld 166
159 160 163 165 166
Het begin ‘Geboren in Rotterdam’. Er zijn spannender openingen denkbaar van een levensverhaal. Deze woorden vormen echter wel de eerst bekende openingszin van een levensverhaal geschreven door een in Nederland geboren auteur: Desiderius Erasmus, die zijn leven in 1523 op papier zette. Zijn Compendium vitae is geschreven in de derde persoon enkelvoud en bedoeld als voorzet voor een eventueel toekomstige biograaf, om zijn nagedachtenis van mogelijke blaam te zuiveren.1 Vita uit 1562 van de Italiaanse goudsmid en beeldhouwer Benvenuto Cellini is veel omvangrijker, misschien omdat hij er minder vertrouwen in had door een latere biograaf tot onderwerp te worden uitverkoren.2 In Giorgio Vasari’s vermaarde Levens van kunstenaars (1550), een biografisch woordenboek van kunstenaars, ontbrak Cellini’s levensbeschrijving, waarna hij besloot zelf de hand aan de ploeg te slaan, althans, hij dicteerde zijn levensverhaal tijdens het beeldhouwen aan een van zijn leerlingen. Deze heeft vermoedelijk ook de hiernavolgende passage braaf genoteerd: ‘Iemand, die met enig succes zijn talenten gebruikt 1 Voor het eerst in een Nederlandse vertaling verschenen als: Cort verhael van het leven Erasmi van Rotterdam zelfs van hem beschreven (Rotterdam, ca. 1615). 2 Het leven van Benvenuto Cellini 1500-1571 door hem zelf verteld (Amsterdam 1985).
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_12, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
160
De betekenis van levensverhalen
heeft en zodoende naam gemaakt heeft in de wereld, zou al tevreden moeten zijn dat hem vermaardheid beschoren is; maar het is nu eenmaal zo dat men zich in zijn leven moet aanpassen aan wat men anderen ziet doen, en daarom kan het geen kwaad zich zelf wat in de hoogte te steken.’1 (zie ook Baggerman, 2005a). Met nog enkele andere auteurs – ondere anderen Girolamo Cardano en Michel de Montaigne − werden de autobiografieën van zowel Erasmus als Cellini opgenomen in de internationale eregalerij van de humanistische autobiografieën. Ze waren evenwel niet de eerste auteurs van levensverhalen. Historici hebben de wortels van het autobiografisch schrijven getraceerd tot ver in de Griekse oudheid (zie Spigt, 1985; Jongeneel, 1989; Lecarme & Lecarme-Tabone, 1997; Jolly, 2002). Hesiodes (700 v.Chr.) wordt wel aangewezen als de eerste auteur die over zichzelf schreef. De eerste sporen worden gezien als zijscheuten van dodengezangen en lofdichten voor heersers. Pas de Confessiones van Augustinus (354430) kunnen als voorbode van de moderne autobiografie worden gezien. Meer recent is er ook onderzoek gedaan naar autobiografische geschriften uit de Chinese oudheid, waar schrijvers soms eigen levenbeschrijvingen aan hun werken toevoegden, voorlopers van de moderne flaptekst. De eerder vermelde autobiografieën uit de renaissance zouden van deze voorgangers verschillen, omdat ze getuigen van een nieuwe geseculariseerde, individualistische levenshouding. Juist dat zelfbewustzijn, als noodzakelijk ingrediënt van het autobiografisch schrijven, maakt het schrijven van overzichten over dit genre zo gecompliceerd. Uniciteit laat zich nu eenmaal moeilijk langs een meetlat leggen. Nog gecompliceerder wordt het als het individualisme zelf in diverse gradaties fungeert als belangrijk meetinstrument. De rode draad in de overzichtsliteratuur van de geschiedenis van dit genre is immers het toenemende individualisme. Metamorfose van het levensverhaal rond 1800 Rousseau’s Confessions uit de achttiende eeuw vormt, als het gaat om individualiteitsbesef, een nieuw voorlopig hoogtepunt. Maar ook zijn drang tot nauwgezet zelfonderzoek wordt beschouwd als een momentum in de geschiedenis van het genre. Anders dan bijvoorbeeld Augustinus legde hij zijn innerlijke drijfveren niet bloot om nader tot God te komen, maar om zichzelf aan zichzelf en de buitenwereld te 1 Idem, p. 29.
9
Tijd en identiteit: de opkomst van de autobiografie in de lange negentiende eeuw
openbaren: ‘Ik ga iets ondernemen wat nooit eerder is gedaan en wat, als het eenmaal is uitgevoerd, niet zal worden nagevolgd. Ik wil aan mijn medemensen een mens laten zien zoals hij werkelijk is en die mens, dat ben ik zelf.’ Op deze wijze begon Jean-Jacques Rousseau zijn autobiografie en zette daarmee, volgens de gangbare opinie, de toon voor een nieuwe generatie autobiografen. Anders dan eerdere generaties zouden zij hun pennen in inkt hebben gedoopt om al schrijvend te proberen zichzelf te ontdekken (Gay, 1995; Weintraub, 1975, 1978; Lejeune, 1971). Deze ‘obsessieve neiging tot zelfreflectie’ waardoor negentiende-eeuwers waren bevangen resulteerde, aldus de historicus Peter Gay, in een enorme opgang van het genre van de autobiografie. Gay baseerde zijn onderzoek echter op een willekeurige selectie autobiografieën van voornamelijk literaire auteurs. Alleen in Nederland is, dankzij de grootscheepse inventarisatieprojecten, een veel breder overzicht van egodocumenten voorhanden, niet alleen geschreven door literair begaafde auteurs maar ook door handelaren, kruideniers, ingenieurs, artsen, huisvrouwen, zeelieden, boeren, soms zelfs gedicteerd door mensen die niet konden schrijven, zowel in gedrukte vorm als in handschrift, zorgvuldig bewaard in familiearchieven en bibliotheken (Dekker, 1989, 1995).1 Tijdens dit onderzoek bleek dat het aantal egodocumenten in de negentiende eeuw inderdaad sterk was gegroeid. Als we ons beperken tot alleen de door Nederlanders, geboren vóór 1900, geproduceerde levensverhalen, staat de teller momenteel op 3006, waarvan minder dan tien procent dateert van vóór 1800, het jaar van de take-off. Die groei zien we bij de handschriften maar meer nog bij de gedrukte autobiografieën. We kennen wel vele tientallen in druk verschenen levensverhalen die voor 1800 zijn geschreven, maar het merendeel hiervan betreft manuscripten die pas in de loop van de negentiende eeuw werden gepubliceerd als teksteditie door een latere bewerker. Eigentijds gepubliceerde autobiografische teksten van voor 1800 zijn er nauwelijks, terwijl 1 Rudolf Dekker, Ruud Lindeman & Yvonne Scherf, Egodocumenten van NoordNederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw (Rotterdam: Erasmus Universiteit, 1993) en Reisverslagen van Noord-Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw (Rotterdam: Erasmus Universiteit, 1994), ook op internet: www.egodocument.net. De aansluitende periode tot 1918 wordt ontsloten. Op internet raadpleegbaar: Arianne Baggerman, Hans de Valk & Gerard Schulte Nordholt, Repertorium van gedrukte egodocumenten 1814-1914: http:// www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/Egodocumenten; een inventarisatie van egodocumenten in handschrift door Arianne Baggerman, Ellen Grabowsky en Gerard Schulte Nordholt zal volgen.
161
162
De betekenis van levensverhalen
de drukpers toen toch al enkele eeuwen actief was. Kennelijk was het genre van de autobiografie − anders dan dat van de roman, het geschiedverhaal, de dichtbundel, het politieke pamflet, het tijdschrift of zelfs de krant − voor zeventiende- en achttiende-eeuwse uitgevers commercieel niet interessant. Het is een typerend verschijnsel dat naarmate mensen meer over zichzelf gingen schrijven ook de behoefte groeide aan een fijnmaziger terminologie. Het Engelse woord autobiography ontstond pas rond 1800, in de Nederlandse taal volgde de term ongeveer vijftig jaar later (Voisine, 1963). Voordien werden omschrijvingen gebruikt, zoals in de in 1721 gepubliceerde autobiografie van de predikant Passchier de Fijne over ‘het leven door hem zelve beschreeven’.1 De Leidse hoogleraar Jan Willem te Water sprak in de inleiding van zijn, in 1820 geschreven, autobiografie over ‘mijn levensberigt’.2 Moses Salomon Asser betitelde rond 1823 zijn autobiografie als ‘Mijne biographie’.3 De uitgever van de autobiografie van C.R.T. Krayenhoff sprak in 1844 van ‘eigen gedenkschriften’ en van ‘eigen-levensschets’.4 De loswerkman en marskramer Egbert Koning publiceerde in 1860 zijn autobiografie onder de titel: ‘Ware beschrijving wegens den levensloop van mij (...) door wie dit boek zelf is gemaakt’.5 De predikant Johannes Decker Zimmerman sprak in 1863 als eerste over zijn ‘autobiografie’, de herinneringen van Lodewijk van Toulon werden rond 1875 uitgegeven als ‘auto-biographie’.6 De autobiografie van de hoogleraar Georg Willem Vreede werd in 1883 door zijn zoon gepubliceerd met de traditionele titel ‘Levensschets van G.W. Vreede naar zijn eigen handschrift uitgegeven’, maar in de inleiding noemde hij het boek een ‘autobiographie’.7 Vanaf die tijd werd het woord autobiografie vaker gebruikt, maar pas in de twintigste eeuw raakte de term werke-
1 ‘Het leeven en eenige bysondere voorvallen’ in: P. de Fyne, Eenige tractaetjes (pp. 1-108). Amsterdam, 1721. 2 Levensberigt van Jan Willem te Water (z.p., 1825). 3 Nationaal Archief, tweede afdeling (in het vervolg afgekort als NA II), collectie (coll.) Asser, inv. nr. 11. 4 H.W. Tydeman (red.) 1844. Levensbijzonderheden van den luitenant-generaal baron C.R.T. Krayenhoff; door hemzelven in schrift gesteld. Nijmegen. 5 Ware beschrijving wegens den levensloop van mij Egbert Koning, door wie dit boek zelf is gemaakt (z.p., 1860). 6 Eene kostschool in 1795; mijn verblijf aldaar. Utrecht, 1863; Autobiographie van Mr. L. van Toulon (z.p., z.j.). 7 Levensschets van G.W. Vreede. Naar zijn eigen handschrift uitgegeven door A.C. Vreede (Leiden, 1883).
9
Tijd en identiteit: de opkomst van de autobiografie in de lange negentiende eeuw
lijk ingeburgerd. Deze ontwikkeling is veel meer dan de geschiedenis van een woord, het begrip kreeg in deze periode zijn moderne contouren. Uniciteit of unieke tijd? Tot zover geeft het Nederlandse onderzoek naar autobiografieën geen aanleiding het gangbare beeld van een radicale omslag in het autobiografisch schrijven rond 1800 te herzien. Dat komt anders te liggen wanneer we verder kijken dan alleen naar begrippen en getallen en ook de inhoud van deze levensverhalen in ogenschouw nemen. Volgens het gangbare beeld zou die explosieve toename van levensverhalen in de negentiende eeuw immers het gevolg zijn van een toenemende individualisering die tot uitdrukking zou komen in een groeiende behoefte aan introspectie. Deze motivatie zien we slechts terug in een klein gedeelte van de autobiografieën. De bioloog en scheikundige Pieter Harting (1812-1885) komt bijvoorbeeld aan het beeld tegemoet. In zijn voorwoord beweert hij tot het schrijven te zijn aangezet door ‘eene door mijzelve gevoelde behoefte om eenen terugblik op mijn eigen levensweg te slaan [en] mijnen eigenen ontwikkelingsgang na te sporen’.1 Willem Rooseboom, voormalig gouverneurgeneraal van Nederlands-Indië opende zijn vierdelige, 1164 pagina’s lange autobiografie zelfs met de aanhef van Rousseau in zijn Confessions.2 De auteur wil proberen met zijn eigen ‘in volkomen oprechtheid beschreven levenslessen’ in diens voetsporen treden. Ook de edelman Johan Frederik Carel van Hardenbroek (1807-1871) beweert zich door Rousseau te hebben laten inspireren. Door het gure weer veroordeeld om binnen te blijven, was hij diens Confessions gaan lezen en steeds meer gefascineerd geraakt door de overeenkomsten tussen zijn eigen karakter en dat van de grote schrijver. Hij nam zich vervolgens voor op dezelfde voet zijn eigen leven te ontleden, maar bracht het slechts tot acht pagina’s.3 Het weer was vermoedelijk omgeslagen. Hoe belangrijk het klimaat was, blijkt wel uit de vele dagboeken die in dezelfde periode zijn geproduceerd waarin niet zozeer de gemoedsbewegingen van de auteurs als wel – naast de bezoekjes aan vrienden en familie − vooral de weersgesteldheid zorgvuldig is opgetekend. Eenzelfde voorkeur voor de buitenwereld boven het innerlijk landschap 1 P. Harting (1961), Mijne herinneringen (p. 11). Amsterdam. 2 Koninklijke Instituut voor de Tropen, Leiden, H 1319-1. 3 Rijksarchief (RA) Gelderland, Familiearchief (FA) Van Spaen, inv. nr. 256.
163
164
De betekenis van levensverhalen
zien we terug in het gros van de negentiende-eeuwse terugblikken op het eigen leven. Tegenover de autobiografieën van schrijvers met eeen intieme en introspectieve aard stond een veelvoud aan autobiografieën met een, hoe paradoxaal het ook klinkt, toch tamelijk onpersoonlijk karakter. De auteurs hiervan waren niet vrij van passie of van neurotische trekjes. Het object van hun passie verschilde echter van het gangbare idee. De pennen van veel van deze schrijvers leken niet zozeer in beweging te zijn gezet om het eigen innerlijk te ontsluieren als wel om de wereld om zich heen te beschrijven of, beter gezegd, om zichzelf te documenteren in relatie tot de wereld om hen heen. Het gangbare beeld van negentiende-eeuwse schrijvers die zich achter hun bureau zetten om hun zielenleven aan het papier toe te vertrouwen maakte plaats voor het visioen van een gezelschap nijvere kantoorklerken voortgedreven door een obsessieve drang de doffe dreun van hun monotone leven op papier te zetten. Als deze auteurs niet de behoefte hadden hun eigen innerlijk te ontrafelen, waar kwam hun schrijfwoede dan wel uit voort? In het onderzoeksproject ‘Controlling time and shaping the self’ wordt dan ook gezocht naar een nieuwe verklaring voor de enorme stijging van het aantal egodocumenten in de negentiende eeuw, een verklaring die zich niet concentreert op de inhoudsanalyse van literaire hoogtepunten maar een veel breder spectrum aan egodocumenten onder de loep legt (Baggerman, 2005b; Baggerman & Dekker, 2005). Een van de verklaringen voor de opbloei van het ‘genre’ wordt gezocht in een verandering in het tijdsbesef en het historisch bewustzijn in de jaren 1750-1850. Deze periode zou zijn gekenmerkt door een breukervaring in het historisch bewustzijn, die een gevolg zou zijn van een enorme versnelling van politiek-sociale, economische en technische ontwikkelingen. Hierdoor ontstond een bewustzijn waarin het heden niet logisch voortvloeit uit het verleden en waarin de toekomst − alweer een nieuw woord in de Nederlandse taal rond 1800 − openligt. De toename van de behoefte zichzelf en het eigen verleden op papier vast te leggen, kan wellicht worden verklaard als een reactie op de breukervaring tussen heden en verleden, als een poging om ‘ervaringen te controleren, waarop niet op grond van eerdere ervaringen kan worden geanticipeerd’ (Koselleck, 1979). Door de grote technische veranderingen sinds de vroege negentiende eeuw, zoals de komst van stoomschepen, treinen en fabrieken, werden autobiografen zich er zichtbaar van bewust dat hun eigen levens deel uitmaakten van het verleden. Zij zagen hun jeugd steeds vaker als onderdeel van een verloren gegane wereld. Dat bewustzijn bevorderde weer de
9
Tijd en identiteit: de opkomst van de autobiografie in de lange negentiende eeuw
groeiende populariteit van het op schrift vastleggen van de ervaringen uit het persoonlijk verleden. Terugblik op een veranderende wereld Anders dan in de vroeg-moderne levensverhalen wordt in negentiende-eeuwse autobiografieën de veranderende wereld een belangrijk thema. Die veranderingen zijn velerlei en vanzelfsprekend afhankelijk van het jaar van terugblik. In de eerste decennia van de negentiende eeuw concentreert men zich niet toevallig vooral op de politieke omwentelingen. Autobiografen die de Bataafse revolutie en de Franse overheersing rond 1800 hadden meegemaakt, keken op deze jaren terug als een periode van ongekende vernieuwing. Deze werd, afhankelijk van de opvattingen van de auteur, positief dan wel negatief gewaardeerd. De hoogleraar in de landhuishoudkunde Jan Kops dacht in 1839 met grote voldoening terug aan de omwenteling van 1795, omdat alle ‘verbeterde inrigtingen na dat tijdvak hieraan zijn toe te schrijven’, en vertelde vol trots over zijn bijdragen aan de verbeteringen op landbouwkundig gebied.1 De Zeeuwse secretaris N.C. Lambrechtsen sprak in 1822 daarentegen met afschuw over de geest van anarchie die in die dagen heerste. Voor mensen later in de eeuw vormde 1848 de cesuur – het jaar van de Parijse februarirevolutie en de liberale grondwetherziening in Nederland.2 Hoe later in de negentiende eeuw autobiografen zich aan het schrijven zetten, des te meer aandacht besteedden zij aan de technologische ontwikkelingen. Zo illustreerde de Haarlemse schoolmeester Willem van den Hull het enorme verschil tussen zijn leven toen en thans, in 1854, met een verwijzing naar het vervoer.3 Toen hij opgroeide, in de decennia rond 1800, was het nog een drukte van belang op de trekvaart tussen Amsterdam en Haarlem. Het veer bestond uit ‘46 volksschuiten, 40 paarden, 28 schippers, 28 knechts, 40 jagers, 9 zeilschepen, een scheepswerf enz.’4 Maar dit behoorde toen hij ouder was tot het verleden. De bestrating van de weg langs de vaart, die het vervoer per rijtuig mogelijk maakte, had het vervoer te water een gevoelige slag toegebracht. De genadeklap kwam in 1839, toen langs hetzelfde traject de spoorlijn werd geopend. De lezer kan wel bedenken hoe druk het vroeger in de Spaarnewoudestraat was, de straat 1 Universiteitsbibliotheek Utrecht, Handschriften, inv. nrs. 8 en B 28. 2 Rijksarchief Zeeland, Heerlijkheid Ritthem, inv. nr. 16. 3 Raymonde Padmos (red.) (1996). Willem van den Hull, Autobiografie (1778-1854). Hilversum. 4 Idem, p. 52.
165
166
De betekenis van levensverhalen
‘waar thans een doodelijke stilte heerscht’, aldus Van den Hull.1 Vijftien jaar later beschreef Joan Cornelis Reynst – hoge ambtenaar in Indië, grootvader van de schrijver Louis Couperus – de transportrevolutie toen hij zijn in 1815 ondernomen tocht van Arnhem naar Amsterdam in het geheugen riep: ‘Genoemde transportmiddelen (diligence en beurtman) en de inrigting van gemeld schip vergelijkende met de sedert ingevoerde verbetering, staat men verbaasd van het onderscheid.’2 De politicus J.P.J.A. van Zuylen van Nyevelt memoreerde in zijn herinneringen uit 1883 eveneens de grote vooruitgang op het terrein van vervoer: ‘Men kan zich thans moeilijk meer de zwarigheden voorstellen die voor een halve eeuw nog aan het reizen, zelfs op korte afstanden, verbonden waren, en men meende reeds in den gouden eeuw te verkeeren door de stoombooten die pas in de vaart gekomen waren, maar nog betrekkelijk zeer langzaam voeren in vergelijking tot de snelheid die later verkregen is.’3 Ook veranderingen op het gebied van ruimtelijke ordening worden nadrukkelijk gememoreerd. Zo beschrijft de Amsterdamse theoloog Samuel Muller in zijn autobiografie de metamorfose van zijn geboorteplaats Krefeld in 1862 als volgt: ‘De pleintjes en plaatsen in en buiten de stad (…) zijn, met het ommuurde protestantsche kerkhof (…) verdwenen voor de breede straten die er thans over leiden en voor de groote woonhuizen en fabrieksgebouwen die nu de ruimte innemen, en de stijve moes- en vruchttuinen die weleer om de stad liepen en zoogenoemde wandelingen aanboden, zijn met een groot gedeelte der omliggende graanvelden en schrale weilanden, door pleinen en straten met allerlei magazijnen en fabrieken vervangen.’ De bevolking was gegroeid tot zeker 50.000 inwoners en dat had de stad ‘van eene kleine tot eene groote gemaakt’.4 Het dynamische zelfbeeld Een andere nieuwe ontwikkeling binnen negentiende-eeuwse levensverhalen is de toenemende aandacht voor de historiciteit van mensen en gebruiken (Baggerman & Blaak, 2005). Voormalig gouverneurgeneraal van Indië James Loudon typeert in zijn levensverhaal van 1892 een van zijn voorgangers als een ambtenaar ‘van den ouden school’, dat wil zeggen iemand die zijn opleiding in de praktijk heeft 1 2 3 4
Idem, p. 599. NA II, coll. PA J.C. Reynst, inv. nr. 40, katern 4. NA II, coll. J.P.J.A. van Zuylen van Nyevelt, inv. nr. 53. Universiteitbibliotheek Amsterdam, Handschriften (HS): XIII B 23.
9
Tijd en identiteit: de opkomst van de autobiografie in de lange negentiende eeuw
gehad.1 Willem van den Hull, geboren in 1778, vertelt in zijn autobiografie over een oude tafelgewoonte die in zijn kindertijd nog gangbaar was, namelijk dat men tijdens het eten niet met de linkerhand op tafel mocht leunen, noch met deze hand iets mocht aanpakken. Ook de historiciteit van kinderkleding komt aan bod als hij de geboorte van het matrozenpakje vermeldt: De ‘lange broeken of zoogenaamde pantalons’ die men kinderen tegenwoordig zag dragen, waren in zijn jeugd nog onbekend, ‘en slechts matrozen droegen ze’.2 Het dagelijks leven van nog maar enkele decennia eerder had nu iets bijzonders, bijna exotisch gekregen. Soms schuilt achter de beschrijvingen van oude gebruiken een zeker nostalgisch gevoel, een typisch modern sentiment dat slechts mogelijk is dankzij het nieuwe historische besef. De typering die Loudon van zijn voorganger gaf, was positief bedoeld: ‘Het ware te wenschen’, zo schrijft hij, ‘dat in de tegenwoordige moeilijke tijden het gouvernement rijker ware aan dergelijke uit de praktijk geboren selfmade men.’3 Ook anderen dachten met weemoed terug aan vroeger tijden, toen er overal nog eenvoud en werklust heerste. Maar het nieuwe besef van de ‘onherhaalbaarheid’ van het verleden deed niets anders resten dan een weemoedige beschrijving van de goede oude tijd. De jeugd kreeg in negentiende-eeuwse autobiografieën een veel prominenter plaats dan in oudere levensverhalen. Het nieuwe historische besef creëerde een grotere afstand tussen het ik uit vroeger tijd en het ‘hedendaagse’ ik van de auteur tijdens zijn schrijfproces, wat de weg vrijmaakte voor uitgebreide herinneringen aan de jeugdjaren. De Delftse fabrikant F.W. Braats bijvoorbeeld, schetste in zijn autobiografie van 1886 een mooi portret van zijn kindertijd in de jaren twintig en dertig van de negentiende eeuw. Hij had vooral aangename herinneringen aan de tuin van zijn vader, even buiten de stad, waar hij en zijn zusje de woensdag- en zaterdagmiddagen doorbrachten. Zij hadden daar allerlei speelgoed tot hun beschikking als vliegers, hoepels, vogelknippen, schommel, wipplank, stelten ‘en wat al niet’.4 In die tuin werden heel wat avonturen beleefd: ‘En alzoo vlogen onze jongelingsjaren, steeds bij de verpligte werkzaamheden, onder heerlijk genot voorbij.’ Een aantal auteurs van autobiografieën was zo breedsprakig over hun jeugdherinneringen dat zij overleden nog voordat zij aan het beschrijven van latere levensfasen toekwamen. Weer anderen 1 NA II, coll. Loudon, inv. nr. 1. 2 Willem van den Hull, Autobiografie (1778-1854), Raymonde Padmos, ed. (Hilversum: Verloren, 1996) (Reeks Egodocumenten 10), p. 414. 3 NA II, coll. Loudon, inv. nr. 1. 4 Gemeentearchief Delft, HS aanwinsten (492), doos 7, nr. 13.
167
168
De betekenis van levensverhalen
kozen er bewust voor zich tot hun kindertijd te beperken. Jeugdherinneringen worden in de negentiende eeuw een autobiografisch genre op zichzelf. De jurist Jacobus Anthonie Fruin vulde in 1870 vele bladzijden met herinneringen aan zijn ouderlijk huis rond 1830, over de gezellige avonden in familiekring met een handwerkende moeder en een lezende vader, terwijl hij zich met zijn broertjes en zusjes amuseerde, bijvoorbeeld met de ‘lekkers-winkel’ die hij samen met zijn broertje Robert Jacobus – later een beroemd historicus – en zijn zusje Bet had opgezet in een alkoof van de woning.1 Het besef te leven in een steeds veranderende, voortschrijdende tijd waarin geen terugkeer mogelijk is, zorgde er ten slotte vooral voor dat schrijvers van negentiende-eeuwse autobiografieën hun leven steeds meer in termen van ontwikkeling gingen zien. Zo vertelt self-made-man Samuel Muller in zijn autobiografie het verhaal van zijn intellectuele vorming en ontwikkeling en beschrijft hij zo de geschiedenis van de arme jongen die het tot hoogleraar aan het Remonstrants Seminarium wist te brengen.2 F.W. Braats beschrijft in zijn levensverhaal hoe hij van kantoorklerk tot fabrieksbaas wist op te klimmen, door zijn ogen ferm op de toekomst te blijven richten.3 Hij zag weinig kansen voor zichzelf op kantoor en besloot daarom in de leer te gaan bij een loodgieter. Later nam Braats de beslissing in de zinksmederij te gaan, omdat hij inzag dat het zinkvak ‘eene goede toekomst tegemoet ging, vooral ook het ornement’. Dat had hij goed ingeschat, gezien de bloeiende ornamentenfabriek die hij opbouwde. De arts Derk Doyer plaatste zijn leven eveneens in een ontwikkelingsperspectief, met toekomstgerichtheid als cruciale geesteshouding.4 Om die reden was hij in 1841 naar ‘s Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen gegaan, had hij een carrière in Indië verkozen boven een loopbaan in Holland, maar had hij vervolgens besloten de dienst te verlaten en zich als arts te vestigen. Veel negentiende-eeuwse autobiografen vertellen een verhaal van verandering, ontwikkeling en verschil. Terwijl zij het onderscheid tussen vroeger en nu thematiseerden, historiseerden ze ook hun eigen persoonlijkheid, gevormd door de veranderende wereld om hen heen, ongrijpbaar maar begrijpelijk gemaakt in deze levensverhalen van mensen die oud werden in een hun vreemde wereld. Daarin is, zoals
1 2 3 4
NA II, FA Fruin, inv. nr. 84. Universiteitsbibliotheek (UB) Amsterdam, HS XIII B 23. Gemeentearchief Delft: HS aanwinsten (492), doos 7 (nr. 13). Gemeentearchief Zwolle: FA Doyer, Dagboek Prof. D. Doyer.
9
Tijd en identiteit: de opkomst van de autobiografie in de lange negentiende eeuw
luitenant-ter-zee Marin Henry Jansen het formuleerde, ‘bijna niets onveranderd gebleven’.1 Literatuur Baggerman, A. (2005a). Het einde van de autobiografie. In: H. Renders (red.), Het leven van een doodsbericht: Necrologie en biografie (p. 89-103). Amsterdam: De Bezige Bij. Baggerman, A. (red.) (2005b). Egodocumenten. Spiegel Historiael 40(3/4, themanummer). Baggerman, A. & Blaak, J. (2005). Reizigers in de tijd: 19de-eeuwse autobiografen en hun strijd tegen het vergeten. Spiegel Historiael 40, 156-162. Baggerman, A. & Dekker, R. (2005). De gevaarlijkste van alle bronnen. In: Arianne Baggerman & Rudolf Dekker (red.), Egodocumenten: Nieuwe wegen en perspectieven. Amsterdam: Aksant. Ook verschenen in themanummer Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis (2004), 1(4), 3-23. Dekker, R. (1989). Egodocuments (autobiographies, diaries, travel journals) in the Netherlands, 1500-1814. Dutch Crossing 39, 61-72 Dekker, R. (1995). Dutch travel journals from the sixteenth to the early nineteenth centuries. Lias: Sources and Documents relating to the Early Modern History of Ideas 22, 277-300. Gay, P. (1995). The bourgeois experience: Victoria to Freud. Volume IV The Naked Heart. New York: Norton. Jolly, M. (red.). (2002). Encyclopedia of life writing: Autobiographical and biographical forms. 2 vols. Londen/Chicago: Fitzroy Dearborn. Jongeneel, E. (red.). (1989). Over de autobiografie. Utrecht. Koselleck, R. (1979). Vergangene Zukunft: Zur Semantik geschichtlicher Zeiten. Frankfurt am Main. Lecarme, J. & Lecarme-Tabone, E. (1997). L’autobiographie. Parijs. Lejeune, P. (1971). L’autobiographie en France. Paris: Armand Colin. Spigt, P. (1985). Het ontstaan van de autobiografie in Nederland. Amsterdam. Voisine, J. (1963). Naissance et évolution du terme littéraire ‘autobiographie’. In: I. Sôtér e.a. (red.), La littérature comparée en Europe Orientale (pp. 278-286). Budapest: Akademiai Kiado. Weintraub, K. (1975). Autobiography and historical consciousness. Critical Inquiry 1, 821-848. Weintraub, K. (1978). The value of the individual: Self and circumstance in autobiography. Chicago: University of Chicago Press.
1 UB Utrecht, HG 142.
169
Intermezzo: ‘Van het leven − mijn leven − een verhaal maken en het daarmee draaglijk maken’ Hoe Adriaan van Dis inzicht verwerft door autobiografie
Gerben Westerhof Hoe kom je achter het alles verbindende idee achter je leven? In een essay gepubliceerd in Vrij Nederland van 24 mei 2003 onderneemt Adriaan van Dis deze zoektocht in de vorm van een autobiografie in miniatuur. Hij begint bij de motto’s uit zijn jeugd en de oorlog in Indië. Nadat zijn levensidee toneelspeler te willen worden gestrand is op de toneelschool, wordt hij gegrepen door literatuur en reizen. Hij ontdekt de Zuid-Afrikaanse literatuur, die toegang verschaft tot een ander continent. Ingegeven door schuldgevoel en verzetsromantiek deelt hij een aantal bruine ANC-enveloppen uit met verboden teksten van Nelson Mandela. Terug in Nederland rolt hij de journalistiek in en begint dan voorzichtig te schrijven. Eerst voor zichzelf, later schoorvoetend voor publiek. Gaat het idee van zijn leven dan om overleven, om toneelspelen, om de literatuur, om te leven als in een roman, om schoonheid, om geluk? Nee, maar wat dan wel? Het antwoord komt door het leven te overzien en door van het leven een verhaal te maken: ‘Ik weet het: echt veilig bestaat niet, maar de schrijftafel is míjn beste omgeving, daar voel ik me het prettigst, daar ben ik in al mijn naaktheid afgesloten. Achter de schrijftafel heb ik geleerd nare herinneringen, verdriet en vooral woede vorm te geven en óók tederheid, vriendschap en liefde. Achter de schrijftafel kan ik me redden. Ja, dat is mijn alles verbindende idee: van het leven − mijn leven − een verhaal maken en het daarmee draaglijk maken. Dat is iets totaal anders dan woest leven als in een roman. Het eerste is binnenkant, het tweede buitenkant. Het kunnen totaal verzonnen verhalen zijn, papieren exercities waarin eigen ervaringen worden getransformeerd en daarmee beheerst en vormgegeven. Soms komt een verhaal dichter bij de autobiografische waarheid uit, maar dat
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_13, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
172
De betekenis van levensverhalen
is veelal schijn, want de herinnering zit vol leugens en ook van leugens mag men verhalen maken. Het heeft verdomd lang geduurd voor ik mijn bestemming achter de schrijftafel vond, voor ik leerde mijn buitenste naar binnen te keren. Het clownspak hangt in de kast (misschien was dat wel mijn werk voor de televisie), de schminkstift is voor de pen ingeruild, bruin zal ik nooit worden, de wereldverbeteraar erkent zijn grenzen, de reiziger heeft zijn rugzak afgelegd. Ik loop niet langer voor mijn moeizaam verworven talent weg… al blijft het buitenspelen lokken (we willen ten slotte geen oude zak worden). Door mijn leven in verhalen draaglijk te maken, heb ik ook mijn eigen zaaigrond beter leren kennen, ja, ik heb zelfs geaccepteerd dat ik wel degelijk bij het koloniale verleden van mijn familie hoor en bij hun oorlog. Dus toch ergens thuis, al moest ik die weg via ZuidAfrika vinden. Dat is dus het sturende idee: het leven met de pen draaglijk maken.’ Literatuur Dis, Adriaan van (24 mei 2003). Thuis achter de schrijftafel. Vrij Nederland.
10
Gesproken en geschreven levensverhalen Op zoek naar een ‘antropologie van het overleven’ via oral history
Selma Leydesdorff 175 interview opnieuw gemaakt Een Het is een ander interview 176 Het onvertelbare vertellen 178 Tot slot 180
175 176 178 180
Het gesproken levensverhaal is een deel van wat in Nederland oral history wordt genoemd, maar oral history is meer dan alleen het werken met gesproken levensverhalen. Het gaat ook om het nadenken over de werking van het geheugen, het vergeten, het bewust en onbewust veranderen van de herinnering en om wat niet verteld wordt: het verzwegene. Het schrijven van levensverhalen is binnen dat veld een van de manieren van werken die ons iets leren over de vraag waarom iets op een bepaalde manier in het geheugen is opgeslagen en hoe dat past bij de manier waarop iemand op zijn of haar leven terugkijkt. Ik werk nu zo’n dertig jaar met gesproken, vertelde levensverhalen en beschouw ze als een unieke bron van historische kennis over de ervaringen van een periode. In dit hoofdstuk geef ik daarvan een aantal voorbeelden. Het gaat mij om dingen die we nog niet wisten, om begrip van historische gebeurtenissen, hoe een bepaald tijdperk geleefd en ervaren is. Ik kom terecht bij wat ik een antropologie van het overleven noem, als een voorbeeld bij uitstek van het type kennis dat we via levensverhalen kunnen krijgen. Het gaat niet om historische weetjes, bijvoorbeeld op welke dag wat gebeurde, maar om een verdieping van ons begrip van omgaan met het overleven van een traumatische ervaring. Het zal duidelijk zijn dat geschreven en gesproken verhalen op veel manieren van elkaar verschillen. Het belangrijkste verschil is volgens mij dat iemand die zijn of haar levensverhaal schrijft dat meestal maar één keer, of hooguit twee keer, doet. Een gesproken levensverhaal
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_14, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
174
De betekenis van levensverhalen
kan eindeloos opnieuw beginnen, en het interessante van interviews is dat degene die spreekt nooit precies dezelfde is, het gaat dus om een veranderlijk levensverhaal, om nieuwe interpretaties en soms ook om invoeging in een ander soort metanarratief. Dit woord wordt gebruikt voor zo’n moment in het interview waarop de geïnterviewde even reflecteert op het eigen verhaal en terugkijkt en vervolgens herschikt. Door de associaties in iemands hoofd, door het humeur of het uur van de dag, maar ook door veranderingen op de langere termijn (en dat is veel interessanter) kan een heel nieuw verhaal worden verteld, waarvan de boodschap zowel gelijkluidend als heel verschillend kan zijn. Soms is het mogelijk binnen de termijn van een paar dagen bij een geïnterviewde terug te komen, en dan toch een heel nieuwe visie te krijgen op een historische gebeurtenis of de plaats daarvan in iemands leven. Ik had recent een heel bijzondere ervaring met de levensverhalen van iemand die ik na meer dan twintig jaar opnieuw interviewde. Zoals te verwachten keek de dame om wie het ging anders op haar leven terug. Zij leeft in Amsterdam, is een gestudeerde vrouw, gelovig joods, die de traditie in ere houdt. De antropologie van het overleven is een gespreksonderwerp tussen ons, alleen is zij ook degene die het overleven heeft ervaren. In die antropologie van het overleven (en daarmee van het verder leven) gaat het er mij om na te gaan hoe mensen in extreme omstandigheden in staat zijn geweest hun identiteit te handhaven en hoe zij ook later psychisch in staat zijn geweest met een vreselijk verleden om te gaan. Daarover bestaat bijvoorbeeld over de periode van concentratiekampen een uitvoerige literatuur. (Ik verwijs naar het debat tussen de Amerikaanse psychiater Bettelheim (1952) en Des Pres (1976) over de gevolgen van het opgeven van een identiteit in een concentratiekamp; er is het werk van de Franse socioloog Michael Pollak, 2000; zie ook Leydesdorff, 2004). De vraag hoe men met een dergelijke tragiek verder kan leven is vanaf kort na de Tweede Wereldoorlog door kunstenaars en ook in de literatuur gesteld (Wood, 1999; Levi, 1947, 1992). Het is een vraag die ik mij voortdurend stel bij mijn huidige onderzoek naar het overleven van de genocide van Srebrenica. Het blijkt steeds te gaan om betekenisgeving die bepaald is door hoe men nu leeft en door hoe men sinds die tijd heeft geleefd. Aan de hand daarvan worden wisselende zelfbeelden opgebouwd die in de loop der tijd worden herzien en bijgesteld. In alle ooit door mij gehouden interviews zocht de verteller naar een identiteit, omdat juist de identiteit zo geschonden werd. Voor psychisch overleven op de
10
Gesproken en geschreven levensverhalen
lange termijn, zo blijkt, is het nodig zo’n identiteit te bevechten en steeds opnieuw vorm te geven. Een interview opnieuw gemaakt Door de tijd heen heb ik contact gehouden met deze vrouw die ik in 1983 voor mijn proefschrift over oud-joods Amsterdam interviewde (Leydesdorff, 1987). Ik bewonderde haar destijds om haar energie, want ook al had zij een verschrikkelijk oorlogsverleden toch kon ze goed over vroeger vertellen en bleef ze niet in de ellende steken, maar leefde ze in het nu. Ze was trots op haar proletarische en politiek geëngageerde afkomst, op het joodse karakter van het geassimileerde milieu waaruit ze kwam, en met die betrokkenheid vertelde zij het hele verhaal. Het onderzoek dat ik toen deed zou ik nu omschrijven als een speurtocht naar de mate van integratie van de joodse arbeidersklasse in de niet-joodse omgeving. In welke mate behield men de traditionaliteit van de oude cultuur en in welke mate omarmde men het nieuwe (vaak socialistische), waarbij het oude al dan niet bewust werd opgegeven. We schrijven midden jaren tachtig en zoals zoveel historici bewaarde ik een transcript van het interview (de letterlijk uitgeschreven tekst). Ter voorbereiding van een interview deze zomer las ik het opnieuw en ik begreep waarom ik toen zo onder de indruk was. Het was het geschreven verslag van iemand die zocht tijdens haar verhaal, iemand die me iets wilde vertellen over wat voorgoed voorbij was. Ze vertelde: ‘Mijn vader is een Amsterdammer (…) Hij verloor op tweejarige leeftijd zijn moeder en zijn twee jaar oudere zusje. Hij werd ondergebracht bij zijn grootouders, van welke kant weet ik eigenlijk niet. Ze spraken alleen maar Jiddisch, die grootouders. Mijn vader sprak net zo goed Nederlands als jij en ik.’ Ze vervolgde het verhaal met een beschrijving van de grote armoede en de manier waarop haar vader zich eruit worstelde, geholpen door de vakbond van diamantbewerkers waarin hij actief was. Hij werd een man die schriftelijk polemiseerde met de grote leiders, zoals de legendarische voorman van de diamantbewerkers, Henri Polak, en trots liet zij mij artikelen van zijn hand zien. Het hielp niet, want zo geleerd als hij was, toch werd hij net als alle diamantbewerkers werkloos. In dat eerste interview was het ‘jood-zijn’ solidariteit met andere joden, vergelijkbaar met de solidariteit die haar vader voor andere arbeiders voelde. In tegenstelling tot haar vader was zij erg betrokken geweest bij andere joden, het was een soort oppositie van een kind tegen de ouder. Maar er was ook een overeenkomst, omdat solidariteit politiek
175
176
De betekenis van levensverhalen
was. In het tweede interview, dat ik recent hield, was dat vervangen door trouw aan traditie en religiositeit. Maar een modern gezin, zoals dat waar zij uit kwam, hield zich niet met religie bezig. Het interview werd destijds opgenomen en het transcript bleek eigenlijk een vlak ‘aftreksel’ te zijn, hoe letterlijk de tekst ook was uitgetypt. Dat werd me opnieuw duidelijk toen ik het bandje terugvond. Het gesproken verhaal had veel meer dimensies. Opeens was ze er, midden in de kamer en ik zag haar opnieuw. Een gesproken interview heeft een geluidsdimensie, want het is een verhaal dat ik in de eerste plaats hoorde en toen pas las. Toch zijn wij historici getraind om vooral op de geschreven tekst te letten. Deze houding bracht een aantal beheerders van archieven in de Verenigde Staten ertoe te constateren dat de zo moeilijk te bewaren banden wel konden worden weggegooid. Er was immers toch het transcript. Een dergelijke omgang met materiaal ontkent de specificiteit van geluid. Een uitgetypte tekst geeft immers ook niet aan hóe er gesproken is. Sommige mensen variëren in tempo, vallen terug op dialect, en soms aarzelen ze. En dan is er nog de toonhoogte waarop gesproken wordt. Al die verschillen zijn een toegang tot een mogelijk secundaire analyse van de tekst, waarmee ik bedoel dat een goede onderzoeker ook kijkt of er achter het ogenschijnlijk gesproken verhaal nog een verhaal schuilgaat. Iemand kijkt immers terug op het leven en trekt er op verschillende manieren lering uit. Mensen vertellen wanneer ze zich vrij voelen zelden meteen het echte verhaal dat ze willen vertellen. Bij een geschreven tekst kan iemand bijslijpen en ervoor zorgen dat iemands persoonlijkheid op de gewenste wijze voor de dag komt. De verteller van de autobiografie is vaak een statische ‘ik’ die bewust een of meerdere perspectieven kiest en meestal bepaalt de duidelijkheid van een dergelijke keuze of de tekst helder en inzichtelijk is. Hetzelfde geldt voor de biografie die weliswaar niet eenduidig hoeft te zijn, maar waarin als genre voor een zo groot mogelijke duidelijkheid (lees: niet te veel perspectieven) wordt gekozen. Iemand die zich al pratend herinnert maakt die keuzes veel minder bewust en kan zelfs binnen één zin van perspectief wisselen. Dat wil niet zeggen dat een gesproken tekst geen perspectief heeft, dit is alleen veel moeilijker te traceren en verschillende perspectieven kunnen door elkaar lopen. Het is een ander interview Ik ging dus terug naar een dame die intussen ouder was geworden, en meer moeite had met haar geheugen.
10
Gesproken en geschreven levensverhalen
Bovendien interviewde ik nu over de wereld van het concentratiekamp en daardoor stond de vooroorlogse periode ook veel meer in het teken van dat kamp. Lang geleden had een soort nostalgie naar een wereld die er niet meer is gedomineerd. Maar in het kamp had zij zich weten te handhaven door solidair te zijn met anderen, door wie ze zelf was, door haar identiteit niet te vergeten, en ze had er het jodendom als religie met instituties en symbolen ontdekt. Er was een nieuw soort jood-zijn gekomen: solidair, maar geuit in de nieuwe vorm van het naleven van de voorschriften en de tradities. Ze had in het kamp de codes van overleven geleerd en vertelt daarover: ‘We hadden een paar overlevingsmechanismen, wij telden de datum, vandaag is het 26 september 1944, woensdag. We waren beleefd tegen elkaar. De twee oudere vrouwen waarvan ik zei dat is later mijn kampmoeder geworden, die bleven we heel lang mevrouw noemen, de anderen ook. Ik was de jongste, kleine diensten die we elkaar konden bewijzen deden we, elkaar troosten. In de diepe wanhoop waarin je verzonk was er altijd wel iemand die zei, we halen het en morgen zei je hetzelfde en je luisterde naar je eigen woorden. Opmerkelijk was dat er geen torretje rondliep en geen grasje wilde groeien, merkwaardig, er was niets.’ Cultuur en beleefdheid staan haaks op de lege wereld van het kamp en de kale natuur. Cultuur dat betekende nu niet alleen solidariteit maar ook respect voor traditie. Ook voordien was zij zich bewust geweest van de betekenis van de joodse traditie, maar nu leerde ze wat het was kaarsen voor sjabbat en feesten aan te steken, te bidden en te willen leven als een jodin. Ze legde bovendien een deel van haar integratie in de niet-joodse samenleving af en vertelt: ‘Een van mijn directe kampzusjes was zeer handig, Chanoeka brak aan. Het materiaal dat aankwam kwam vaak in vaten waar omheen ijzeren banden zaten, zodat ze niet letterlijk in duigen zouden vallen. Zij sloopte één van die banden; in een bekertje dat ze verworven had tapte ze uit de machines olie, hoe die verder moesten draaien was haar een zorg en zij boog daar een Chanoeka van en die kwam bij ons in de barak en werd aangestoken. Eén van mijn twee kampmoeders, dat was een heel vrome vrouw, die wist alles uit haar hoofd en zei de Berachot en Ma’oz Tsoer werd gezongen en zo erg dat er op een gegeven moment een Aufseherin kwam kijken tot onze geweldige schrik, maar ze bleef luisteren en deed verder niets. Dat was de eerste Chanoeka in mijn hele leven, dat zal ik ook nooit vergeten.’ ‘Kwam je dichter bij het jodendom daar’, vroeg ik. ‘Ja, maar ik was al een erge jodin, met zionistische liefde. Ja, ik ben veel joodser uit de oorlog gekomen dan dat ik erin ging, absoluut. Ik was de sterkste, ik
177
178
De betekenis van levensverhalen
haalde water om je te wassen in een emmer voor mijn oudere kampmoeders die ons tot dochters namen en die ons tot moeders waren. Ze hadden beiden drie ondergedoken kinderen die ook alle drie teruggekomen zijn, hun echtgenoten niet.’ Ik wist dat allemaal niet van het vorig interview. Voor haar was jodendom toen een soort solidariteit met andere joden, net zoals het communisme van haar vader solidariteit met de anderen was. Nu werd de dagelijkse praktijk van het jodendom gekoppeld aan haar kracht en tegelijkertijd aan een vermogen om te overleven en het handhaven van waarden van medemenselijkheid. De mate daarvan is vaak een verklaring voor het vermogen onmenselijke omstandigheden te overleven. Misschien omdat ze ouder was geworden, was mijn vertelster ook veel speelser. Sinds de vorige keer was haar man van wie ze zoveel hield en met wie ze kinderen had gekregen gestorven. Zij weet hoezeer ik deze man waardeerde en dat gaf vrijheid. Vrijheid ook om over haar vroegere vriend te praten, de man die in de oorlog op haar wachtte, en met wie ze uiteindelijk niet zou trouwen. En ook de vrijheid om te spreken over de magere schrale man die in het kamp verliefd werd op dat scharminkeltje zonder haar, dat waarschijnlijk ook toen van die levendige ogen vol energie had. Dat jonge meisje dat slavenarbeid verrichte op een leeftijd waarop ze zou moeten uitgaan en jong zou moeten zijn. Ze zal ook toen wel mooi zijn geweest, ik vermoed het. Maar het ging ook om dat intact laten van een eigen persoonlijkheid waarvan medemenselijkheid en jodendom hoekstenen waren. Een mens die onder alle omstandigheden kan liefhebben en geliefd kan worden. Ik sprak kortom met een meer zelfbewuste vrouw, dan die me meer dan twintig jaar geleden deelgenoot maakte hoe zij vormgaf aan haar leven en welke voor haar cruciale waarden zijn. Ik schreef al hoe ze solidariteit met anderen verving door solidariteit door traditie. En door mededogen met medevervolgden. Het onvertelbare vertellen Ik kende haar levensgeschiedenis natuurlijk al, maar de kampperiode zou zij niet snel als een verhaal kunnen opschrijven. Zoals zoveel verhalen over de onmenselijkheid van Auschwitz, zou wat zij te vertellen had zonder het luisteren en optekenen door een ander verloren gaan. In de tranen en het verdriet die ons contact domineerden werd zij de sterke persoon, een onvergetelijke vertelster die mij opnieuw dwong tot bewondering. Zij vertelde over haar avond van Chanoeka, en ik de wetenschapper wist al terwijl ik luisterde hoezeer een dergelijk verhaal lijkt op niet-joodse oorlogsverhalen over Kerstmis: zo’n sereen
10
Gesproken en geschreven levensverhalen
moment. Mensen hebben op slagvelden, in gevangenissen en op verschrikkelijke momenten vormgegeven aan wat voor hun eigen identiteit belangrijk was, aan hun respect voor waarden. En ze vertellen er graag over, omdat het een uiting is van hun persoonlijkheid van dat moment. Daarmee werd het verhaal over Chanoeka niet minder belangrijk, integendeel het was de zoveelste uiting van haar persoonlijke kijk op het verleden, het evoceerde een idee van medemenselijkheid en wierp licht op haar onvoorwaardelijke trouw aan joodse symboliek. Het ging natuurlijk om een getraumatiseerd verhaal. Juist getraumatiseerde herinneringen zijn moeilijk te vertellen, ze zijn vaak opgeslagen in een deel van onze hersenen dat zowel is afgesloten van de rest alsook de rest beïnvloedt. Alom wordt aangenomen dat herinneringen aan een zeer groot trauma haast niet te vertellen zijn. Soms denk ik dat dat een cliché is. Herinneringen aan trauma’s vereisen meer geduld, meer empathie, meer emotionele solidariteit met het verdriet. Ik zou dan ook vermoedelijk een slechte interviewster zijn van getraumatiseerde misdadigers, omdat de solidariteit veel voorwaardelijker zou zijn. Ik zal nooit beweren dat het gemakkelijk is een levensgeschiedenis te maken met een getraumatiseerd persoon, maar de interviewer/luisteraar kan een eigen bijdrage leveren aan de mogelijkheid om te vertellen. Iemand moet het gevoel hebben dat alles, dus ook wat gek en misschien onjuist of niet ter zake doend lijkt, wordt geaccepteerd en belangrijk is als het voor de verteller belangrijk is. ‘Wie ben ik om een oordeel te vellen, zoveel jaar na dato?’ Dat houd ik mezelf altijd voor. Maar ook ik ontkom soms niet aan schaamte en oordeel. In een geschreven tekst kan daaraan worden gesleuteld, maar in een gesproken tekst is het ongehoorde en misschien onfatsoenlijke gemakkelijk aanwezig, en wanneer eenmaal gezegd onuitwisbaar. Soms gaat het om maar heel kleine dingen, want niets is menselijker dan schaamte over iets wat je toen beter had kunnen doen. Daarnaast moet de luisteraar de rust en de kracht hebben de geschiedenis waar het om gaat aan te horen. Het is wat anders om te weten dat Auschwitz bestond dan tegenover iemand te zitten die de meest pijnlijke herinneringen ophaalt, en die aarzelt, zoekt of huilt. Ik zeg altijd dat een interview ook dwars door het eigen lichaam gaat, en dat er niets vermoeiender is dan een getraumatiseerd persoon interviewen. In tegenstelling tot therapeuten voor wie het na een uurtje is afgelopen, zitten wij soms uren bij iemand te luisteren en is er geen protocol. Met deze vrouw duurde het dit keer bijna vier uur.
179
180
De betekenis van levensverhalen
Het luisteren doet mensen soms veel goed, want in onze wereld is al die aandacht niet vanzelfsprekend. Ik merk dat vertellen een manier kan zijn om dingen te verwerken. Soms willen ernstig zieke of stervende mensen dolgraag worden geïnterviewd, omdat ze voelen dat zij zo afscheid kunnen nemen. Bij de Bosnische interviews die ik nu maak vertellen de vrouwen vaak voor het eerst hun verhaal. Ze zien tegen de ontmoeting op en na afloop zijn we beiden uitgeput. Maar we eindigen vaak met veel eten, lachen, een stevige omhelzing of we zitten gewoon naast elkaar te kijken hoe de dag eindigt en vergeten de stank en ellende van de vele tijdelijke verblijfplaatsen. In het interview waarover ik nu schreef doet de vriendschap ons denk ik beiden goed; er is een doorvertellen van het verleden op de meest zachtaardige manier. Tot slot De vrouw die ik hiervoor beschrijf is natuurlijk niet de enige die ik interviewde, en zo krijg ik langzaamaan een ander beeld van het overleven, van de ervaring en betekenisgeving van de shoah. Ik ontdekte een antropologie van overleven, die gevoed is door mijn kennis uit vorig onderzoek. Overleven doe je door een persoon te zijn die het kan, door sociale vaardigheden, door fysieke kracht, door psychische weerbaarheid, en door te blijven weten dat er een andere wereld bestaat en dat het anders kan. Ik krijg er dan ook steeds meer moeite mee hoe gemakkelijk ervan wordt uitgegaan dat het proces van het verliezen van de persoonlijkheid in de eerste dagen in het kamp, zoals door Primo Levi is beschreven in de Grijze zone, algemeen is geweest. Hij heeft beschreven hoe er een bewuste politiek was de persoonlijkheid tot niets terug te brengen: de naam werd afgenomen, het lichaam werd ontdaan van haar, wat eigen was, bijvoorbeeld kleding, bestond niet langer. Hijzelf had als dat voor iedereen gold waarschijnlijk niet zo mooi kunnen schrijven. Integendeel, hij heeft alles opgeslagen in een soort kunstenaarshersenen waarmee hij later de beelden kon oproepen en waarmee hij kon getuigen. Ook al werd de persoonlijkheid bewust kapotgemaakt, toch blijkt mij steeds wanneer ik naar overleven vraag dat het vaak niet lukte, en dat men daarom heeft overleefd. Er zijn mensen die zich afvragen of dit nog wel tot de geschiedschrijving behoort. Ik begrijp die twijfel niet. Geschiedenis verteld door de slachtoffers maakt ons beeld meer compleet, want het vertelt de microgeschiedenis van het andere verhaal: van hoe geleefd en overleefd is. Het gaat om de microgeschiedenis die ons beeld completeert, en
10
Gesproken en geschreven levensverhalen
tegelijk onze kijk verandert. Wat me interesseert zijn woede, liefde, hoop, die haast niet te vatten begrippen en ervaringen die bestaan hebben. Ze helpen me het overleven te begrijpen. Tegelijkertijd doet dergelijk onderzoek een moreel appel op de wereld, en in die zin zijn de levensverhalen die ik schrijf meer dan alleen geschiedschrijving op basis van nieuwe feiten. Het zet me aan tot reflectie over die feiten, en over een geschiedenis waarvan herinnering en getuigenis deel uitmaken. Literatuur Bettelheim, B. (1952). Surviving and other essays. New York: Knopf. Crownshaw, R. & Leydesdorff, S. (2005). On silence and revision: The language and the words of the victims. In: L. Passerini (Ed.), Memory and totalitarianism (pp.VII-XIX). New Brunswick/Londen: Transaction Publishers. Des Pres, T. (1976). The survivor: Anatomy of life in a death camp. New York: Oxford University Press. Felman, S. & Laub, D. (1992). Testimony: Crises of witnessing in literature, psychoanalysis and history. New York: Routledge. LaCapra, P. (2001). Writing history, writing trauma. Baltimore: John Hopkins University Press. Lacy Rogers, K., Leydesdorff, S. & Dawson, G. (eds.) (1999). Trauma and life stories: International perspectives. Londen/New York: Routledge (reprint 2004 Transaction Publishers). Levi, P. (1947). Is dit een mens. Amsterdam: Meulenhoff. Levi, P. (1992). Het respijt. Amsterdam: Meulenhoff. Leydesdorff, S. (1987). Wij hebben als mens geleefd: Het Amsterdamse joodse proletariaat 1900-1940. Amsterdam: Meulenhoff. Leydesdorff, S. (2004). A State within the State: An artisan remembers his identity in Mauthausen. International Journal on the Audio-Visual Testimony of Victims of Nazi Crimes and Genocides 10, 103-117. Pollak, M. (2000). L’experience concentrationaire: Essai sur le maintien de l’identité sociale. Parijs: Anne-Marie Métaillié. Portelli, A. (2003). The order has been carried out: History, memory, and meaning of a Nazi massacre in Rome. New York: Palgrave, MacMillan. Wood, N. (1999). Vectors of memory: Legacies of trauma in postwar Europe. London/ New York: Routledge.
181
11
Levensverhalen van daklozen Creativiteit, interactie en macht in het onderzoeksproces
Geeske Hoogenboezem 184 Onderzoek als creatief proces Hester: dakloos, zwanger en verslaafd 186 Kwesties rond representatie: actorschap 188
184 186 188
Als pasafgestudeerde sociale wetenschapper deed ik onderzoek naar de levensverhalen van dak- en thuisloze mannen en vrouwen. Hoewel ik toen al onderzoek had gedaan in Afrika, heb ik pas echt een cultuurschok ervaren door de confrontatie met de leefwereld en de levensverhalen van daklozen in Nederland. De tegenstellingen tussen het leven van een meisje uit de middenklasse dat nooit in enig opzicht ook maar iets is tekortgekomen en de werkelijkheid van soms verslaafde, soms psychisch zieke, soms misbruikte en miskende en bijna altijd onvrijwillig dakloze vrouwen en mannen waren bijna onoverbrugbaar. Is onderzoek dan eigenlijk theoretisch mogelijk? En ook: is onderzoek onder deze groepen praktisch haalbaar? Hoe kunnen onderzoekers komen tot een zo gelijkwaardig mogelijke verhouding met vertellers? Of is dat helemaal niet wenselijk? En ten slotte: op welk niveau is het mogelijk om conclusies te trekken? Op deze vragen reflecteer ik in dit hoofdstuk vanuit de literatuur, maar vooral vanuit mijn eigen ervaringen en onderzoeksmateriaal. De centrale vraagstelling van mijn onderzoek onder dak- en thuisloze mannen en vrouwen was gericht op het inzichtelijk maken van de relaties tussen de verschillende factoren die tot dakloosheid leiden op structureel, sociaal-relationeel en individueel niveau. Theoretische benaderingen van dakloosheid zijn vrijwel zonder uitzondering dualistisch van aard: het persoonlijke en het sociale worden geconceptualiseerd als twee verschillende grootheden, waardoor ze onvoldoende op elkaar betrokken kunnen worden. In mijn onderzoek vormden de levensverhalen van dakloze mannen en vrouwen het vertrekpunt om
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_15, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
184
De betekenis van levensverhalen
zicht te krijgen op de relaties tussen macrostructurele fenomenen en de individuele levensloop. Onderzoek als creatief proces Levensverhalen wilde ik horen, maar hoe? De eerlijkheid gebiedt mij te bekennen dat ik mijzelf als jonge vrouw niet bij nacht en ontij de straten van de grote steden zag afschuimen op zoek naar daklozen die geïnterviewd zouden willen worden. Ik kwam tot de conclusie dat een dergelijke onderzoeksbenadering niet nodig zou zijn voor het soort onderzoek dat ik wilde doen. Ik wilde de levensverhalen van daklozen horen, ik was er niet op uit hun leefwijze te beschrijven of hun onderlinge interacties te analyseren. Hun levensverhaal zouden zij mij net zo goed kunnen vertellen op een kantoortje, als in een kraakpand of op een bankje in het park, was mijn redenering. Ik koos ervoor om daklozen te interviewen als ze bij de verslavingszorg hun methadon kwamen halen. Natuurlijk heeft het feit dat ik hen sprak op die specifieke locatie de verhalen beïnvloed. Verhalen zijn echter altijd bemiddeld en beïnvloed door de context waarin ze worden verteld. Hét levensverhaal bestaat niet. De Britse socioloog Anthony Giddens (1979) noemt onderzoek doen in een sociale omgeving die zo sterk verschilt van de achtergrond van de onderzoeker dan ook een creatief proces. Dit maakt duidelijk dat objectiviteit, in de zin dat er een werkelijkheid zou bestaan die onbemiddeld kan worden weergegeven, een illusie is. Het is constructiever om objectiviteit op te vatten als een proces, als een poging om informatie te verzamelen, te evalueren en erover na te denken op een manier die zo onbevooroordeeld mogelijk is. Vertaald naar de praktijk van levensverhalenonderzoek, betekent dit dat elk interview het specifieke product is van de wederzijdse interactie tussen verteller en onderzoeker. Ik ben daarom van mening dat deze aspecten van interactie in de verslaglegging van het onderzoek expliciet dienen te worden gemaakt. Ik zal daarom enkele interactionele aspecten van de gesprekken die ik had met dakloze vrouwen en mannen beschrijven. Het gaat dan om het publiek van hun levensverhalen, hun doelen en de openheid en de houding van mij als onderzoeker. Zowel de fysieke en sociale context, als interacties tussen vertellers en mij als onderzoeker oefenden invloed uit op wat verteld werd en kon worden. Levensverhalen bestaan bovendien niet zonder een breder publiek. Vertellen is een activiteit waardoor mensen zich verhouden tot hun dierbaren, hun vijanden, hun hulpverleners, hun collega-daklozen en anderen. Bovendien verhouden mensen zich door te vertel-
11
Levensverhalen van daklozen
len tot structuren als ‘de cultuur’. Het publiek van een levensverhaal kan dus breder zijn dan de onderzoeker die tegenover de verteller zit. Volgens Bourdieu (1996) zien gemarginaliseerde vertellers de interviewsituatie vaak als een unieke kans om zichzelf uit te spreken en zo hun ervaringen van de private naar de publieke sfeer te transformeren. In figuurlijke zin was het dus druk in het kantoortje waar ik de interviews afnam. In mijn onderzoek richtten bepaalde dakloze vertellers zich in hun verhaal vooral op de hulpverlening. Deze verhalen waren sterk legitimerend van aard. Ze waren erop gericht aannemelijk te maken dat het spaaklopen van eerdere hulpverleningscontacten niet de verteller te verwijten viel. Andere vertellers richtten zich op de publieke opinie. Zij bepleitten dat hun situatie hen niet viel aan te rekenen en dat het publiek daklozen niet zo snel zou moeten veroordelen. Veel vrouwen die voor huiselijk geweld waren gevlucht, leken het verhaal te vertellen dat eigenlijk bestemd was voor hun man en de familieleden die hen niet wilden geloven of steunen. Zij hadden nooit de kans gekregen hun kant van het verhaal te verwoorden en namen nu de gelegenheid te baat. Een kleine groep vertellers bleek niet in staat hun verhaal te richten op een breder publiek. Zij spraken alleen tot mij, de onderzoeker, het ‘aardige meisje’ dat de tijd en moeite nam om naar hun verwarde verhalen te luisteren. De mate waarin vertellers bereid zijn hun verhaal met de onderzoeker te delen, hangt volgens Portelli (1998) ook af van de openheid van de onderzoeker zelf. Hoe minder onderzoekers over zichzelf vertellen, hoe algemener, minder specifiek en ook minder persoonlijk de verhalen zullen zijn die zij te horen krijgen. Zo wordt de openheid van de onderzoeker medebepalend voor de kwaliteit van het interview. Ik streefde daarom altijd naar een zo open mogelijke sfeer waarin vertellers zich veilig konden voelen. De gesprekken met dakloze drugsverslaafde mannen kenden in dit opzicht vaak een opvallend omslagpunt. Zij begonnen veelal als vanzelfsprekend hun verhaal te vertellen. Na enige tijd verplaatsten ze dan de aandacht van hun eigen verhaal naar de persoon die tegenover hen zat en stelden vragen als ‘Waar woon je?’ en ‘Ben je getrouwd?’ Als in hun ogen de balans hersteld was, vervolgden ze hun verhaal. Na zo’n onderbreking was het voor veel vertellers gemakkelijker om te verhalen over meer persoonlijke en minder algemene ervaringen. Mijn manier van werken had ook tot gevolg dat ik contact bleef houden met de daklozen die ik interviewde. Ik wilde graag ‘iets terugdoen’ voor de mensen die mij hun verhaal hadden verteld. Daarom schreef ik brieven naar de minister van Volksgezondheid om te pro-
185
186
De betekenis van levensverhalen
beren heroïne op recept te krijgen voor een bekende of hielp met het regelen van een pasje voor de dagopvang. Op deze manier probeerde ik de aan het onderzoeksproces inherente machtsongelijkheid te doorbreken of op zijn minst te verminderen. Tot het einde van het onderzoek heb ik geworsteld met de vraag wanneer ik hierin te ver ging en dus verwachtingen schiep waarvan later zou blijken dat ik er niet aan kon of wilde voldoen. Een interessante vraag is of een dergelijke opstelling bijdraagt aan het bestrijden van machtsongelijkheid tussen onderzoeker en onderzochten of juist meer kwaad dan goed doet (Wolf, 1996). Achteraf realiseer ik me dat ik door mijn manier van omgaan met de dakloze mannen en vrouwen die ik interviewde, hen wellicht juist manipuleerde. Ik bond hen immers aan mij, waardoor ook zij steeds contact zochten en mij van nieuwe informatie voorzagen. Andere wetenschappers stellen dat onderzoekers altijd betrokken raken bij de persoon die zij interviewen, of zij dat nu willen of niet. Onderzoekers die een buitenstaander blijven, zullen tot een geringer begrip van de situatie komen (Grele, 1991). Een eenvoudig antwoord op de vraag of actieve betrokkenheid machtsongelijkheid tenietdoet of juist versterkt, is onmogelijk te geven. Deze korte beschrijving van interacties tijdens het onderzoeksproces illustreert hoe levensverhalenonderzoek een exponent kan zijn van het streven naar meer gelijkwaardige relaties tussen onderzoeker en verteller. Vertellers zijn geen respondentnummer, maar een individu. Met andere woorden: geen object, maar subject. Kenniscreatie kan dan opgevat worden als het resultaat van de ontmoeting tussen verschillende subjecten. Hier wordt het kennistheoretische aspect van de interactie tussen vertellers en onderzoeker duidelijk. Openheid over het proces van kennisproductie wordt een vereiste en leidt haast automatisch tot centraliteit van zelfreflectie door de onderzoeker (Davids & Willemse, 1999). Het stormachtige levensverhaal van Hester kan duidelijk maken hoe ik deze noodzakelijke zelfreflectie in mijn onderzoek constructief heb proberen in te zetten. Hester: dakloos, zwanger en verslaafd Een levensverhaal vertellen is een ingewikkelde exercitie. Allerlei interacties, contexten, publieken en machtsverhoudingen lopen door elkaar heen. Ik kan de interviewdynamiek niet vereenvoudigen, maar ik kan wel proberen om aan de hand van een interviewfragment de kluwen van interacties inzichtelijker te maken. Het fragment komt uit het interview met een vrouw die ik Hester zal noemen. Zij is op dat
11
Levensverhalen van daklozen
moment 24 jaar oud en verslaafd aan verschillende soorten harddrugs. Om aan geld te komen, prostitueert ze zichzelf. Ze is zwanger. Hester: ‘Nou, ik wil wel een beetje globaal vertellen. Ik laat in het verhaal dingen bewust achterwege.’ Geeske: ‘Ja, dat moet je echt doen. Dingen die je niet wilt vertellen, die vertel je gewoon niet.’ Hester: ‘Ik kan je wel een beetje mijn achtergrond vertellen, over waarom ik ben gaan gebruiken, en hoe mijn jeugd er een beetje uitzag. Dat is ook de reden eigenlijk waarom ik gebruik. Eh, het was eigenlijk heel simpel. Toen ik een jaar of vijf was, zijn mijn ouders gaan scheiden. Toen ben ik met mijn moeder meegegaan en toen zijn we eerst in de vrouwenopvang terechtgekomen. In het begin ging het heel goed tussen mijn moeder en mij. Totdat ze haar nieuwe man leerde kennen, waar ze later ook mee getrouwd is. Die man heeft mij seksueel misbruikt toen ik negen of tien was. Ik ben met elf jaar het huis uitgegaan, omdat mijn moeder voor haar man koos in plaats van haar kinderen. Nou, toen ben ik van opvanghuis naar opvanghuis gegaan en van pleeggezin naar pleeggezin. Op mijn dertiende ben ik gaan samenwonen. Nou, die man was alcoholist. En daar ben ik heel lang geslagen geweest. En toen werd ik verliefd op een jongen en ben ik bij die alcoholist weggegaan. Die jongen heeft mij daar weggehaald. En die was verslaafd. Dus die heeft mij ook verslaafd gemaakt, zodat ik later de hoer voor hem kon gaan spelen. Dat is het eigenlijk een beetje globaal, weet je…’ Bij dit fragment wil ik het volgende opmerken. Hester geeft aan dat ze alleen een globaal verhaal wil vertellen en ik bevestig haar daarin. In sneltreinvaart vertelt Hester haar levensverhaal. Waarschijnlijk heeft zij haar verhaal al talloze malen op deze manier verteld. Natuurlijk had ik liever een uren durend gesprek met Hester gevoerd, waarin zij haar ervaringen van verschillende kanten zou belichten. Ik ben echter van mening dat onderzoekers niet altijd in de positie zijn om een lang en intensief interview te vragen. Een levensverhaal vertellen is niet zo maar wat. Het kan een uiterst pijnlijke aangelegenheid zijn, vooral voor vertellers die hun leven liever anders hadden zien verlopen. Schrijvers (1999) stelt dan ook terecht de vraag wat je kunt en mag bespreken met mensen die mogelijk diepgaand getraumatiseerd zijn. Het vertellen van hun levensverhaal dwingt mensen hun leven onder ogen te zien en roept een sfeer van permanentie op. Vertellers die hopen op een ander leven, vermijden dit liever. Daarom zullen onder-
187
188
De betekenis van levensverhalen
zoekers die de levensverhalenmethode willen gebruiken zich in elk contact met vertellers moeten afvragen of ze nog mogen doorvragen. Respect is een basisvoorwaarde voor moreel verantwoord onderzoek. Dit impliceert dat onderzoekers het verloop van het interview mede laten sturen door degene die tegenover hen zit te vertellen. Het is niet altijd aan de onderzoeker om de voorwaarden voor interactie te bepalen. Soms moest ik genoegen nemen met de condities van de vertellers, omdat ik hen anders niet te spreken zou krijgen. De tweede opmerking die ik bij dit interviewfragment wil maken, betreft het clichématige karakter van het verhaal van Hester. Soms waren vertellers niet bereid of in staat tot (kritische) zelfreflectie en moest ik genoegen nemen met clichés. Toch maken dergelijke clichés iets duidelijk van de manier waarop vertellers hun leven zien. Bij het interview met Hester had ik als onderzoeker weinig in te brengen. Zij bepaalde volledig de voorwaarden voor ons contact en stelde haar eigen doelen. Ze liet zich niet verleiden tot meer openheid of een invoelende houding van mijn kant. Zij heeft bewust gekozen om ‘bepaalde dingen achterwege te laten’ en verwoordt deze keuze expliciet; met andere woorden, zij was niet bereid om meer te vertellen dan ze heeft gedaan. Is het daarom een slecht interview? Ja en nee. Meer zat er gewoon niet in, dat maakte Hester zeer duidelijk. Daarom ben ik blij dat ik in ieder geval met haar heb kunnen praten en dat ze iets heeft laten zien van de manier waarop zij haar leven beschouwt. In het contact met andere vertellers had ik soms wel de mogelijkheid een uitgebreider verhaal uit te lokken. Met een aantal vertellers heb ik een duurzaam contact opgebouwd. Hen heb ik verschillende keren geïnterviewd, waarbij zij steeds meer over hun leven loslieten. Hierbij speelde het feit dat ik probeerde ‘iets terug te doen’ een rol. Overigens werd het onderzoek hier niet altijd gemakkelijker door. Sommige vertellers presenteerden zichzelf op diverse momenten op totaal verschillende manieren of bleken zich in de dagelijkse omgang heel anders op te stellen dan ze in hun levensverhaal hadden voorgespiegeld. Ook ben ik, in retrospectief, bang dat mijn houding wellicht in de praktijk manipulatiever is gebleken dan mij voor ogen stond. Kwesties rond representatie: actorschap De wens om te komen tot een meer gelijkwaardige relatie met vertellers, heeft ook gevolgen voor keuzen rond representatie en verslaglegging. De manier waarop ‘het onderzoeksmateriaal’ naar buiten wordt gebracht, draagt machtsaspecten in zich. Nijhof (2000) stelt dat levensverhalen ingezet kunnen worden om achterstelling, ver-
11
Levensverhalen van daklozen
waarlozing, miskenning en verborgen leed kenbaar te maken. Andere wetenschappers zijn echter van mening dat het onmogelijk is om over onderdrukte groepen te schrijven zonder een van de onderdrukkers te worden (Gluck & Patai, 1991). Ik volg Davids en Willemse (1999) wanneer zij stellen dat het niet de vraag is of vertellers een stem hebben, maar in hoeverre zij hun stem tijdens het onderzoek willen laten horen en of zij gehoord worden. In deze bijdrage heb ik daarom iets laten zien van de interacties tijdens het onderzoeksproces, mijn pogingen om te komen tot een zo gelijkwaardig mogelijke verhouding met de dakloze vertellers en heb ik gereflecteerd op de invloed die een en ander heeft gehad. Een pasklaar antwoord op vraagstukken met betrekking tot macht, interactie en representatie bestaat niet. Iedere onderzoeker zal zich genoodzaakt zien steeds opnieuw over deze vraagstukken na te denken. Deze dilemma’s ontslaan onderzoekers niet van de verantwoordelijkheid om conclusies te trekken. In mijn onderzoek naar levensverhalen van dakloze mannen en vrouwen heb ik mijn conclusies geconcentreerd rond het thema actorschap. In de laatmoderniteit wordt een sterk beroep gedaan op de reflexieve capaciteiten van individuen (zie o.a. Giddens, 1991). Zij worden geacht auteur te zijn van het eigen succesvolle leven. Hierbij moeten voortdurend keuzen worden gemaakt. Zo krijgt de laatmoderne vorm van individualiteit iets dwingends; mensen mogen niet alleen hun leven inrichten, ze moeten het. Actorschap, gedefinieerd als het reflectieve vermogen om zichzelf te positioneren in de laatmoderniteit, wordt zodoende een vereiste om zich staande te kunnen houden. Dit wordt versterkt door het feit dat authenticiteit en moraal bijna alleen nog maar in het zelf, in de eigen identiteit, gezocht worden. Zelfvervulling is een van de hoogste waarden geworden en actorschap is hiervoor een noodzakelijke voorwaarde. De complexiteit van de laatmoderne samenleving noodzaakt mensen biografisch werk te verrichten om eenheid in hun leven te kunnen ervaren, fragmentatie van het zelf tegen te gaan en een gevoel van ontologische zekerheid te kunnen oproepen. Niet iedereen is zonder meer in staat tot het reflectieve vermogen om zichzelf te positioneren in de laatmoderniteit. Reflectief actorschap is niet een proces dat voor iedereen probleemloos verloopt. Er worden eisen gesteld aan het zelf-narratief, waarin actorschap uitdrukking krijgt: het moet een begrijpelijk verhaal zijn, verteld door actoren die op rationele wijze kunnen communiceren in overeenstemming met de in de samenleving geldende morele standaarden. Voor sommigen is dit te veel gevraagd. Mensen die niet in staat zijn op een maatschappelijk geaccepteerde wijze vorm te geven aan hun levensverhaal,
189
190
De betekenis van levensverhalen
kunnen zich niet of met de grootste moeite staande houden in de laatmoderne samenleving. Als zij ontsporen, komen zij vroeg of laat in contact met hulpverlening, of dat nu een maatschappelijk werker is van de sociale dienst, een verslavingszorg-verpleegkundige of een psychiater. In de meeste gevallen worden ontspoorde mensen binnen de hulpverlening opnieuw geconfronteerd met verschillende vormen van hun onvermogen die de oorzaak waren van het ontstaan van hun problemen. Zij worden geacht een hulpvraag te formuleren, moeten zich aan afspraken houden en zich richten op een maakbare toekomst. Juist door de herhaalde confrontatie met verschillende vormen van hun onvermogen, kan een cumulatief proces van uitsluiting ontstaan. Deze korte uiteenzetting maakt duidelijk dat levensverhalenonderzoek vooral aanleiding geeft tot conclusies op theoretisch niveau. Er is een noodzakelijk onderscheid tussen identiteitsanalyses op basis van vertelde levensverhalen en reële personen. Categorieën en typologieën zijn theoretisch geïnspireerd en hebben nooit als bedoeling bestaande personen te fixeren. Respect voor vertellers houdt zo niet op na het laatste interview. De levensverhalenmethode is bij uitstek geschikt om dit respect ook uit te dragen in de manier waarop verslag wordt gedaan van het onderzoek. Literatuur Aull Davies, C. (1999). Reflexive ethnography: A guide to researching selves and others. Londen: Routledge. Baart, I. (2002). Ziekte en zingeving: Een onderzoek naar chronische ziekte en subjectiviteit. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Bourdieu, P. (1996). Understanding. Theory, Culture and Society 13(2), 16-37. Bruner, J. (1990). Acts of meaning. Cambridge: Harvard University Press. Davids, T. & Willemse, K. (1999). In het lichaam gegrift. Feministische antropologen op de grens van kennisoverdracht en representatie. Tijdschrift voor Genderstudies 2(1), 3-14. Giddens, A. (1979). Nieuwe regels voor de sociologische methode. Baarn: Ambo. Giddens, A. (1991). Modernity and self-identity: Self and society in the late modern age. Cambrigde: Polity Press. Gluck, S.B. & Patai, D. (eds.) (1991). Women’s words: The feminist practice of oral history. Londen: Routledge. Grele, R. (1991). Envelopes of sound: The art of oral history. New York: Greenwood Press. Hoogenboezem, G. (2003). Wonen in een verhaal. Dak- en thuisloosheid als sociaal proces. Utrecht: Uitgeverij de Graaff. Jussim, L. & Ashmore, R.D. (1997). Conclusion. Fundamental issues in the study of self and identity – contrasts, contexts and conflicts. In: R.D.
11
Levensverhalen van daklozen
Ashmore & L. Jussim, Self and identity. Fundamental issues (pp. 218-230). New York: Oxford University Press. McAdams, D.P. (1997). The case for unity in the (post)modern self: a modest proposal. In: R.D. Ashmore & L. Jussim, Self and identity: Fundamental issues (pp. 46-78). New York: Oxford University Press. Nencel, L. (1999). Ongezegd, onverteld, onuitgesproken. Gestalte geven aan gender in een veldwerkpraktijk. Tijdschrift voor Genderstudies 2(1), 15-26. Nijhof, G. (2000). Levensverhalen: De methode van autobiografisch onderzoek in de sociologie. Amsterdam: Boom. Portelli, A. (1998). Oral history as genre. In: M. Chamberlain & P. Thompson (eds.), Narrative and genre (pp. 23-45). Londen: Routledge. Rosenthal, G. (1993). Reconstruction of life stories: principles of selection in generating stories for narrative biographical interviews. In: R. Josselson & A. Lieblich (eds.), The narrative study of lives (pp. 59-91). Newbury Park: Sage. Schrijvers, J. (1999). Op de vlucht voor idealen? Feministische antropologie onder vuur. Tijdschrift voor Genderstudies 2(1), 27-37. Wolf, D. (ed.) (1996). Feminist dilemmas in fieldwork. Boulder, Colorado: Westview Press.
191
12
Verhalen in de antropologie Wat Zuid-Afrikaanse ouderen en antropologen doen met levensverhalen
Els van Dongen 195 Verhalen van verlies Verlies van verhalen 198 De ouderen, de antropoloog en verhalen 200
195 198 200
Antropologie heeft iets met verhalen. Verhalen zijn eigenlijk de basis van het antropologisch onderzoek. Geen wonder dat antropologen daarover veel hebben gepubliceerd. Theoretisch en methodologisch doet de antropologie er van alles mee. Men neemt aan dat verhalen iets te zeggen hebben over ervaringen, identiteit, sociale relaties en leefwereld. Antropologen veronderstellen dat het mogelijk is de ander te begrijpen door het verhaal als men zich ‘open’ opstelt, dat wil zeggen zonder vooroordelen. Tegelijkertijd zijn ze zich ervan bewust dat het verhaal een constructie is in een specifieke context en dat het verhaal eigenlijk gemaakt wordt samen met de luisteraar. Zo beschouwd is het verhaal een middel om de ander en onszelf beter te begrijpen. In dit hoofdstuk wil ik echter geen fenomenologische beschrijving geven van de leefwereld van ouderen, noch wil ik laten zien hoe cultuur in verhalen een rol speelt. Het gaat mij om de rol van verhalen in de ‘sociale arena’ van het leven van alledag van ouderen. In eerdere publicaties heb ik onderscheid gemaakt tussen het werk van cultuur en het werken met cultuur (Van Dongen, 2002, 2004). Om dat laatste gaat het nu. Mensen doen dingen met verhalen en verhalen doen dingen met mensen. Een goed voorbeeld daarvan is te vinden in de literatuur over reminiscentie en de therapeutische waarde ervan. Vaak neemt men dan aan dat ouderen zich door hun verhalen kunnen verzoenen met het leven en er continuïteit in kunnen aanbrengen. Antropologen zullen dat niet ontkennen, maar in hun werk gaat het toch vooral om sociale en culturele kennis. Zij vinden dat mensen zowel producten als (re)-
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_16, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
194
De betekenis van levensverhalen
producenten van cultuur zijn. Voor hen houdt dit in dat verhalen niet alleen verteld worden als reminiscentie, maar ook om de situatie actief te beïnvloeden, identiteit te maken, moreel commentaar te leveren op de samenleving en de anderen en zelfs als middel in een strijd tussen generaties. Verhalen zijn dus minder onschuldig dan ze op het eerste gezicht lijken en kunnen soms schade toebrengen aan sociale verhoudingen die toch al fragiel zijn. In mijn project met Zuid-Afrikaanse ouderen in en rond Kaapstad werd al spoedig duidelijk dat mijn oorspronkelijke doelstelling – verzamelen van verhalen van ouderen om te kunnen begrijpen hoe ouderen de gewelddadige geschiedenis van Zuid-Afrika hebben overleefd en hoe de kennis en ervaring van deze ouderen zou kunnen bijdragen aan het ‘nieuwe Zuid-Afrika’ – moest worden gewijzigd. Het ging in eerste instantie om het proces van reconstructie van de identiteit van diverse etnische groepen in de samenleving. Ik ging ervan uit dat de ouderen graag over hun leven vertelden en dat hun herinneringen konden bijdragen aan de vorming van een collectieve sociale geschiedenis (Tonkin, 1992), die enigszins anders zou zijn dan de officiële geschiedschrijving van de Truth and Reconciliation Commission. Deze heeft de getuigenissen van wreedheden en lijden zorgvuldig vastgelegd. Het werd echter spoedig duidelijk dat het vertellen van verhalen een uiterst pijnlijke aangelegenheid was. Het werd ook duidelijk dat gangbare vooronderstellingen over ouderen niet opgingen. Het beeld van ouderen als dragers van culturele kennis en wijsheid en de aanname dat ouderen respect krijgen was niet juist. Bovendien konden de herinneringen en dus ook de verhalen geen conflicten oplossen, noch betekende het vertellen van een verhaal het verwerken van verlies en vergeving. De antropologische bevinding dat verhalen enerzijds generaties met elkaar verbinden en anderzijds het verleden aan jongeren doorgeven in voor iedereen begrijpelijke taal (Thompson, 1988; Bertaux & Thompson, 1993) ging niet op voor dit onderzoek. De bitterheid waarmee veel ouderen het verleden tegenover het heden zetten dwong tot wijziging van de onderzoeksvraag. In dergelijke gevallen dient men flexibel genoeg te zijn om zulke voor onderzoek essentiële veranderingen aan te brengen. Nordstrom & Robben (1995, p. 16) noemen dit ‘accidental anthropology’, bedoeld om onvoorziene gebeurtenissen in een brede sociale en culturele context te begrijpen. Deze vorm van antropologie is vooral van belang in conflict- of postconflictgebieden. Wat was dan de kern van de verhalen van ouderen in de townships bij Kaapstad en op de boerderijen in de Westkaap?
12
Verhalen in de antropologie
Verhalen van verlies Toen ik in 2000 aan mijn onderzoek begon, beschreef men Zuid-Afrika als een land met een cultuur van geweld, dat voortkwam uit een lange geschiedenis van kolonialisme en apartheid. Het hedendaags geweld is het gevolg van politieke onrust, armoede en economische wanorde. Zonder in historische bijzonderheden te treden, kan men zeggen dat een dergelijke ‘politics of evil’ (Crais, 2002) de Zuid-Afrikanen in een toestand van diepe frustratie heeft gebracht. Jaloezie, conflict en haat waren weliswaar niet direct zichtbaar en men kon enkele jaren na de afschaffing van apartheid daarover zeker niet spreken, omdat iedereen vol optimisme en hoop over het ‘nieuwe ZuidAfrika’ leek te zijn en loyaal aan het grote historische moment. Iedereen? Velen zullen bekend zijn met de verhalen die voor de Truth and Reconciliation Commission zijn verteld. Getuigenissen van slachtoffers en daders zijn een publiek verhaal geworden en vormen tezamen de officiële sociale herinnering van het land. De verhalen van de ouderen behoren daar echter niet toe. Deze werden onder elkaar verteld en uiteindelijk aan een verzorger of een onderzoeker. Misschien waren die verhalen te pijnlijk om te vertellen of behoorden ze tot de dingen die in de nieuwe democratie beter konden worden vergeten. De verhalen van de ouderen, vooral van hen die in de townships wonen, getuigen van een leven dat wordt gekarakteriseerd door verlies en geweld. Geweld en onrechtvaardigheid, zowel in het verleden als in het heden, leken een onderdeel van het dagelijks leven. Mannen vertelden over de oorlogen waaraan ze hadden moeten deelnemen, hoewel het voor hen volstrekt niet duidelijk was waarvoor ze vochten. Ouderen vertelden over het verlies van kinderen en familieleden door epidemieën en koortsen. Scheidingen en verlies van echtgenoten waren niet ongewoon. Kidnapping, drinken, verkrachting en mishandeling behoorden eveneens tot de dagelijkse werkelijkheid. Verlies van huizen en andere materiële bezittingen door massale, gedwongen verplaatsingen van het zwarte deel van de bevolking en de kleurlingen vanuit het centrum van Kaapstad naar de winderige vlakten ver buiten de stad; de paswetten die het voor velen onmogelijk maakten om hun familie of echtgenoten te bezoeken; de soms erbarmelijke leefomstandigheden in de townships; de verschrikkingen van de vrijheidsstrijd waarin hun kinderen waren betrokken; dat alles vertelden de ouderen soms met grote moeite en pijn. Het gebrek aan bewegingsvrijheid was een van de belangrijkste gevolgen van politieke besluitvorming waaronder de ouderen hebben geleden.
195
196
De betekenis van levensverhalen
Merkwaardig genoeg kan men in deze verhalen van verlies veel episoden vinden uit de tijd van apartheid die de ouderen gelukkig schenen te maken. Velen van hen hebben gewerkt voor de ‘whites’, zoals de ouderen het blanke deel van de Zuid-Afrikanen consequent noemden. Hoewel dit werk nu wordt beschreven als een vorm van onderdrukking en uitbuiting, is dat destijds door hen niet zo ervaren, integendeel. Met trots of genoegen vertelden oudere vrouwen dat ze de verantwoordelijkheid hadden voor kinderen en huishouden van hun werkgevers of dat hun ‘madame’ goed voor hen zorgde. Mannen spraken met enige trots over hun ‘white houses’ en ‘masters’. Deze paradox in de verhalen maakt een antropoloog alert. Voor antropologen zijn juist de paradoxen en inconsequenties in verhalen interessant, omdat deze het werken met ‘cultuur’ duidelijk maken, wijzen op de ambivalentie van betekenissen en belevingen en op het paradoxale van het leven zelf. Hoe valt zo’n paradox te verklaren? Men kan slechts de impact van het apartheidsregime op de levens van mensen vermoeden, als men weet dat de ‘madames’ en ‘masters’ dikwijls de enigen waren die in tijden van crisis de ouderen hebben ondersteund en dat zij meestal de enige mogelijkheid voor de ouderen vormden enige inkomsten te verwerven, waarmee langzaam een nieuw onderkomen kon worden ingericht en huishoudens van een bestaan, ook al was dat vaak minimaal, werden voorzien. Misschien nog belangrijker is dat de ouderen over deze periode spraken als een tijd van ‘law and order’. Voor mij viel dat moeilijk te rijmen met de verhalen over verlies en de verschrikkingen van die tijd en de tijd ervoor. Op zulke momenten in de gesprekken vertelden de ouderen dikwijls over nog meer gelukkige momenten in hun leven. Ondanks de voortdurende dreiging en het voorkomen van verlies, armoede, ziekte, dood, migratie, onderdrukking en fundamentele bestaansonzekerheden, waren de herinneringen aan de kindertijd, het familieleven en dikwijls ook de eerste helft van de huwelijksjaren positief. Ook hier speelde het thema ‘law and order’ een rol. Ouderen vertelden hoezeer ze aan hun ouders en grootouders gehoorzaam waren en wat er gebeurde als ze de sociale regels van de familie of de groep overtraden. De autoriteit van kerk en ouderen was onbetwist en werd zeker niet uitgedaagd. De ouderen verhaalden van een sociaal verband waarin iedereen zijn plaats en taak had. Zij spraken over ‘de wet’ van hun groep en waaraan iedereen zich leek te houden, al werd uit andere verhalen duidelijk dat dit lang niet altijd het geval was. Op dit punt van hun verhaal begonnen ouderen te klagen over de jongere generaties, hun kinderen en kleinkinderen. Die klacht was niet
12
Verhalen in de antropologie
de gebruikelijke klacht van ouderen over jongeren die men wel vaker hoort. Het was weer een verhaal van verlies en een aanklacht. Ouderen verhaalden over het verlies van huizen en andere materiële bezittingen, het verlies van respect en autoriteit, van verwaarlozing en verlies van zorg, het verlies van ‘de wet’, waarden en normen, gehoorzaamheid. Ze verhaalden van mishandeling, isolatie, eenzaamheid en financieel misbruik van het kleine pensioen dat ze van de staat krijgen. Het verhaal van Grace is illustratief voor wat veel ouderen overkomt in de huidige tijd. Ik ontmoette haar in een van de bejaardenhuizen die tegenwoordig in de townships worden gebouwd om de zorg voor ouderen te garanderen. Ze zijn, ook al vindt vooral het zwarte deel van de bevolking het bestaan ervan beschamend, een toevluchtsoord voor angstige en zieke ouderen die uit hun huizen zijn gepest door hun kinderen of de buren of die geen enkele zorg kregen. Grace sprak moeilijk en kon nauwelijks lopen door een beroerte waarvoor ze acht maanden in het ziekenhuis had gelegen. Ze woonde in de Oostkaap. Haar kinderen waren gemigreerd naar Cape Town en leefden in een van de townships. Na jaren nodigden zij Grace uit om op bezoek te komen. Grace vertrok en liet al haar bezittingen achter. Kort na haar aankomst kreeg ze een beroerte. Haar kinderen brachten haar naar het ziekenhuis en sindsdien heeft Grace hen niet meer gezien of gehoord. De enige plaats waar ze na haar ziekenhuisverblijf terecht kon was het bejaardenhuis. Daar trof ik haar zonder bezittingen of kleding, zelfs zonder onderbroek. Grace begreep er niets van, of misschien wilde ze het niet begrijpen; het was te pijnlijk. Andere ouderen vertelden hoe ze door hun buren werden opgelicht of hoe ze hun huizen waren ontvlucht omdat hun kinderen en kleinkinderen dronken of drugs gebruikten, hen verwaarloosden of nog erger hen naar een schuurtje achter in de tuin hadden verbannen. Weer andere ouderen vertelden hoe ze uiteindelijk hadden besloten hun kinderen uit hun leven te verbannen. Sylvia, 77 jaar oud, was naar het bejaardenhuis gegaan en had het huis aan haar kinderen gelaten, maar alle inboedel tot groot ongenoegen van de kinderen verkocht. De bitterheid waarmee ze het verhaal vertelde valt nauwelijks te beschrijven: ‘Ze zeiden: Waarom laat je de inboedel niet hier? Ik zei: Die komt uit mijn handen, ik heb ervoor gewerkt, dus als jullie een inboedel willen, koop die dan zelf. […] Ik zal jullie niet uit huis jagen, jullie kunnen blijven, maar jullie zullen ervoor moeten werken.’ Meteen na dit verhaal barstte ze los: Sylvia vond dat aids, een enorm gezondheidsprobleem in Zuid-Afrika, een straf van God was.
197
198
De betekenis van levensverhalen
Verlies van verhalen Antropologen proberen steeds oog en oor te hebben voor gebeurtenissen die misschien betekenisvol zijn. Ze plaatsen verhalen in een context. Soms is die context nabij, soms ver weg. In dit geval was het mijn jonge onderzoeksassistent die me attent maakte op een pijnlijke plek in de intergenerationele relaties. Hij was aanwezig tijdens ons gesprek om eventueel te vertalen vanuit Xhosa (de taal van de zwarte groep in Kaapstad) naar Engels. Hij bleef stil tijdens Sylvia’s uitbarsting, maar eenmaal buiten, liet hij zijn irritatie duidelijk merken. Volgens hem had Sylvia overdreven en had ze niets begrepen van de strijd voor vrijheid en democratie. Ze kon ook niet begrijpen hoe normen en waarden waren veranderd en bovendien – dit was een serieuze aanklacht die ik later ook van andere jongeren zou horen – de onderworpenheid, het zoeken naar compromissen, het zwijgen van ouderen over onrechtvaardigheid in het verleden, ja zelfs de collaboratie met de ‘whites’ en hun nadruk op oude culturele gebruiken in combinatie met hun betrekkelijk bevoorrechte positie van pensioengerechtigden die een staatspensioen ontvingen en dus enige bestaanszekerheid hadden in een gemeenschap waar armoede en werkeloosheid eerder regel is dan uitzondering, hebben bijgedragen tot de situatie van onderdrukking. Anders dan mijn onderzoeksassistent hebben anderen de verhalen van ouderen afgekapt met de woorden: ‘Dat was jullie tijd, nu is het de onze!’ Antropologen gaan in dergelijke gevallen ‘wroeten’ in de context en vragen zich af hoe een dergelijke algemene houding in sociale groepen kan ontstaan. De historische dimensie is daarbij niet onbelangrijk. Het verhaal van de ouderen over wat is gebeurd, hoe het was en hoe het zou moeten zijn in een ‘nieuw Zuid-Afrika’ is tot zwijgen gebracht. Men kan dat verhaal vaak alleen nog horen als ouderen onder elkaar zijn. Ouderen zwijgen, zoals ze altijd hebben gedaan. Er is een radicale breuk met het verleden, maar onderhuids blijven de sociale relaties uit het verleden doorspelen. De relaties tussen ouderen en jongeren zijn sinds lange tijd problematisch. Bundy (1987) beschrijft bijvoorbeeld dat de opstand in de jaren van de apartheid niet alleen een opstand was tegen een onderdrukkend staatssysteem, maar ook tegen de ouders die door jongeren werden beschuldigd uit opportunisme te hebben gecollaboreerd met het regime. Dat leidde tot hekserijbeschuldigingen en soms executies van ouderen. De verklaring voor het intergenerationele geweld wordt dikwijls gezocht in armoede, werkeloosheid, ongelijkheid en effecten van jarenlang geweld en
12
Verhalen in de antropologie
onderdrukking. Dat ouderen niet worden ontzien maakt nog eens extra duidelijk hoe diep zulke processen ingrijpen in het leven van mensen en hoe ernstig de consequenties voor de sociale structuur in een samenleving kunnen zijn. Zwijgen wil echter niet zeggen dat de ouderen zich niet verweren. Opvallend genoeg doen ze dat juist door hun verhalen en herinneringen. Het soms rooskleurige verhaal over het verleden is niet zozeer ‘herinneringsverfraaiing’ en een nostalgische terugblik op wat eens was, als wel een moreel commentaar op de huidige situatie. Verbonden met de herinneringen aan het verleden over ‘law and order’ zijn de harde oordelen over de jongere generaties van nu. Het hedendaags geweld, waaronder ook de ouderen gebukt gaan, de aids-pandemie, de verstoorde relaties binnen families en huishoudens, drinken, drugsgebruik, ongehoorzaamheid, opstandigheid, maken deel uit van het verhaal als moreel commentaar. De verhalen maken op deze manier de complexe sociale relaties duidelijk en laten zien dat verzoening meer inhoudt dan verzoening tussen daders en slachtoffers van het apartheidssysteem. Zo worden verhalen moreel commentaar en doen hun werk in sociale relaties. Of dat steeds positief uitpakt voor die relaties is de vraag. Herinneringen aan vroeger tijd in de verhalen van ouderen hebben dus niet de functie van herenigen (een letterlijke vertaling van remembering) van generaties; in de verhalen van ouderen scheiden hun herinneringen hen van anderen. Herinneren is ook geen passief eenrichtingsverkeer, noch is het een neutrale bezigheid. In het verhaal van ouderen zitten claims: op een moreel zinvol sociaal bestaan. Ze hebben wel degelijk consequenties voor sociale relaties en verhoudingen. Dit staat enigszins haaks op de gebruikelijke opvatting over verhalen en herinneren. De verhalen van ouderen (hun herinneringen), hoewel in de Zuid-Afrikaanse samenleving grotendeels tot zwijgen gebracht, zijn niet de individuele herinneringen of belevingen van ouderen. Ouderen vertellen deze verhalen niet voor privédoeleinden. Ze laten hun betrokkenheid bij het leven zien. Het verlies van deze verhalen betekent niet alleen een beperking of zelfs onmogelijkheid tot verzoening van de individuele oudere met wat is gebeurd; het is vooral het verbreken van sociale verbanden die in het heden noodzakelijk zijn om te overleven. Vertellen van deze verhalen kan echter evenzeer een sociale breuk teweegbrengen.
199
200
De betekenis van levensverhalen
De ouderen, de antropoloog en verhalen Verhalen zijn niet alleen woorden die iets laten zien van de leefwereld van mensen. Ze hebben wel degelijk consequenties in het sociale ‘verkeer’, soms zelfs zo dat ze een breuk teweegbrengen in sociale verbanden. Dat wordt duidelijk in de verhalen van de Zuid-Afrikaanse ouderen. De ouderen ‘handelen’ met hun verhalen: moreel commentaar leveren via het verleden op het heden. De antropoloog is zeker geen neutrale toeschouwer, noch een ‘praatpaal’. De ouderen ‘handelen’ met hun verhalen ook in de interactie met de onderzoeker. Zij betrekken haar in de sociale dynamiek en de claims die worden gelegd op een moreel zinvol en rechtvaardig bestaan. De valkuilen zijn waarschijnlijk precies in zulke morele claims te vinden. Men kan ten prooi vallen aan wat Robben (1995) ‘etnografische verleiding’ heeft genoemd: het idee dat men door het verhaal de wereld door de ogen van de ouderen ziet. De verleiding kan de antropoloog de indruk geven dat zij een dieper inzicht in de sociale werkelijkheid heeft gekregen. Zij kan zo overweldigd worden door de ontmenselijking van een deel van de bevolking dat ze hen gaat zien als heiligen, lafaards of helden. ‘s Morgens luisteren naar een verschrikkelijk verhaal van een oude man of vrouw en ’s middags de uitzichtloze situatie zien van mensen die zonen of dochters van deze oudere hadden kunnen zijn, maakt het op zijn minst lastig niet beiden als ‘hulpeloze’ slachtoffers te zien. Zo’n etnografische verleiding maakt een kritische blik moeilijk en ontkent ook de mens als iemand die zijn situatie op wat voor wijze dan ook kan beïnvloeden. Zeker wanneer ouderen haar toevertrouwen dat ze hun verhaal ‘nog nooit aan iemand hebben verteld’. Zo’n geheim is verleidelijk en een uitnodiging tot samenzwering. Ouderen, zoals iedereen, zijn zich ervan bewust dat antropologen, net als journalisten, een zekere invloed hebben op de beeldvorming over ouderen. De Zuid-Afrikaanse media zijn daarvan een goed voorbeeld. Zij hebben een beeld gecreëerd van ouderen als hulpeloze, misbruikte ‘pensioners’. De antropoloog draagt met haar analyse van verhalen bij aan een dergelijke polemiek, als ze niet oppast. Dat doet geen recht aan ouderen, noch aan hun verhalen. Men kan het geweld van jongeren tegen ouderen interpreteren als rebellie en de bode van een nieuwe tijd. Maar wellicht is dat een vergissing en is de oudere generatie in Zuid-Afrika erin geslaagd de economische macht en de politieke controle te behouden. Verhalen zijn ambigu, verleidelijk voor anderen. Verhalen stellen juist om deze reden hoge eisen aan de onderzoeker. Hoe verschrikkelijk ze
12
Verhalen in de antropologie
ook zijn, verhalen vragen er altijd om in een context te worden geplaatst. Pas dan komen ze tot hun recht. Dit brengt ons bij de vraag of er dan toch iets met verhalen kan worden gedaan. Kan men ze bijvoorbeeld gebruiken bij een interventie die erop is gericht mensen weer zeggenschap over het leven te geven? Of kunnen de verhalen wellicht dienst doen om collectieve ‘empowerment’ te bewerkstelligen? Deze vragen laten zich niet zo eenvoudig beantwoorden. In een context waarin bijvoorbeeld intergenerationele relaties gespannen zijn en mensen het verleden en alles en iedereen die hen daaraan herinnert verbannen, is het niet gemakkelijk ‘gebroken erfenissen’ te helen. Wellicht dat een gezamenlijk zoektocht naar betekenissen uitkomst brengt. Ik zie hier niet zozeer een taak weggelegd voor individuele therapieën, maar meer iets voor de vaak noodgedwongen contacten tussen ouderen en hun jongere verzorgers. De laatsten kunnen de schakel vormen tussen het verleden en de toekomst, want zij zijn het die, doordat ze voortdurend de grens tussen ‘oud’ en ‘jong’ overschrijden, getuigenissen kunnen overbrengen en deze in een ander licht kunnen plaatsen. Daarvoor is echter meer nodig dan een opleiding gericht op fysieke verzorging van ouderen. Het vereist inzicht in de valkuilen die het verhaal in zich bergt. Op dit punt kan de antropologie van verhalen haar diensten bewijzen. Literatuur Bertaux, D. & Thompson, P. (1993). Between generations: Family models, myths and memories. Oxford: Oxford University Press. Bundy, C. (1987). Street sociology and pavement politics: Aspects of youth and student resistance in Cape Town, 1985. Journal of Southern Africa Studies 13, 303-330. Crais, C. (2002). The politics of evil: Magic, state, power and the political imagination in South Africa. Cambridge: Cambridge University Press. Dongen, E. van (2002). Walking stories: An oddnography of mad people’s work with culture. Amsterdam: Rozenberg. Dongen, E. van (2004). Worlds of psychotic people: Wanderers, bricoleurs and strategists. London/New York: Routledge. Nordstrom, C. & Robben, A. (1995). Fieldwork under fire: Contemporary studies of violence and survival. Berkeley: University of California Press. Robben, A. (1995). The politics of truth and emotions among victims and perpetrators of violence. In: C. Nordstrom & A. Robben (eds.), Fieldwork under fire: Contemporary studies of violence and survival (pp. 81-105). Berkeley: University of California Press. Thompson, P. (1988). The voice of the past. Oxford: Oxford University Press. Tonkin, E. (1992). Narrating our pasts: The social construction of oral history. Cambridge: Cambridge University Press.
201
Intermezzo: Roze Reminiscentie − Het feest der Herkenning en Erkenning
Ietje de Groot
Twee vriendinnenparen tijdens een feestavond circa 1956 op het DOK in Amsterdam. Collectie: Jan Carel Warffemius. Herkenning en erkenning, daar draait het om voor de deelnemers aan Roze Reminiscentie. Meer dan bij andere ouderen speelt eenzaamheid onder ouderen met homoseksuele gevoelens. Ze hebben niet alleen in moeilijker omstandigheden geleefd, ook hun levenservaringen liggen op belangrijke punten ver weg van heteroseksuele ouderen. Een groot aantal heeft immers geen (klein)kinderen of is van de familie vervreemd.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_17, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
204
De betekenis van levensverhalen
Een belangrijk doel van het project Roze Reminiscentie is het versterken van het sociale netwerk van ouderen met homoseksuele en lesbische gevoelens door het levensverhaal uit te wisselen met gelijkgestemden. Vijf mannen en drie vrouwen, allen ruim 70 jaar oud, namen in het najaar van 2005 deel aan het project Roze Reminiscentie. Het betrof een samenwerkingsproject van woonzorgcentra De Gooyer en Kastanjehof met Schorer. Deze senioren zijn volwassen geworden in een sfeer waarin seksualiteit al in de taboesfeer lag, laat staan homoseksualiteit. Dat werd door de bank genomen als afwijkend gezien, in stilzwijgen gehuld dan wel ronduit verboden. Hoe het ook zij, homoseksuele en lesbische uitingen hadden doorgaans een plaats in het verborgene. Bepaald geen gemakkelijke omgeving om vorm te geven aan het eigen leven. Velen herkenden de eigen seksuele aard niet zo expliciet of gaven het geen naam; anderen vonden uiteindelijk de weg naar de min of meer onbekende plaatsen waar gevoelsgenoten elkaar ontmoetten. Met het project Roze Reminiscentie wordt deze grotendeels verborgen geschiedenis zichtbaar en tastbaar. In de eerste plaats natuurlijk voor de deelnemers zelf. Het vertellen van het eigen levensverhaal en het luisteren naar de belevenissen van andere gelijkgestemde personen, heeft een helend effect. Zo hebben de deelnemers aan Roze Reminiscentie unaniem verklaard: ‘Door reminiscentie weet je wie je werkelijk bent’, ‘Ik accepteer mezelf nu meer zoals ik ben’, ‘Mijn lesbische leven is een ontdekkingsreis!’, ‘Het gaf me een duidelijker kijk op de dingen die mij bezighielden… een grotere zelfwaardering en zelfrespect.’ In de tweede plaats maken de levensverhalen de verborgen geschiedenis zichtbaar voor latere generaties. Veelzeggende details over het stilzwijgen, de onderhuidse verwijzingen naar de man van een paar straten verderop die maar ongehuwd bleef, de expliciete waarschuwingen over zondig gedrag, maar ook ruimhartigheid zoals in de jaren vijftig bij de Amsterdamse trammaatschappij. Ten derde laat het project zien hoe divers de inhoud van reminiscentie kan zijn. Ten opzichte van reguliere reminiscentie in de ouderenzorg, springen bepaalde onderwerpen eruit. Zo is er meer aandacht besteed aan verliefdheid, seksualiteit, coming-out, vriendschappen, uitgaan en rolmodellen. Er bleek een opmerkelijk verschil tussen de mannenen de vrouwengroep. Bij de mannen gaat het in de verhalen vooral over feitelijke gebeurtenissen, terwijl bij vrouwen de beleving meer vooropstaat.
12
Intermezzo: Roze Reminiscentie − Het feest der Herkenning en Erkenning
Roze Reminiscentie: Herkenning en erkenning. En wat maakt het dan tot een feest? In Nederland wonen bijna 90.000 65-plussers die homoseksuele gevoelens hebben. Een even aanzienlijke als diverse groep. Maar hoe divers ook, men deelt één fundamentele levenservaring: de liefde voor anderen van hetzelfde geslacht. Het is feest als deze gevoelens en ervaringen er als vanzelfsprekend zijn. Literatuur Schuyf, Judith (1997). Gevoelsgenoten van zekere leeftijd: Levensverhalen van oudere homoseksuele vrouwen en mannen. Amsterdam: Schorer Boeken. Schuyf, Judith & Dankmeijer, Peter (2005). Homobeleid uitgelicht: Een praktische gids voor lokaal beleid. Amsterdam: Kenniscentrum Lesbisch en Homoemancipatiebeleid. Stijn, Anke van (te verschijnen). Vrolijke herfst. Amsterdam: Schorer Boeken.
205
13
Dilthey en Gadamer Twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
Hans-Jan Kuipers 206 belang van levensverhalen Het Uitleggen wat de verteller bedoelt 206 Uitleggen om in gesprek te zijn 210 Twee keer interpreteren? 213
206 206 210 213
Het belang van levensverhalen Dat levensverhalen waardevol zijn, aanvaarden gebruikers ervan zonder aarzelen. Je luistert niet naar andermans verhaal zonder er prijs op te stellen. Als de ervaringen van vreemden je niets zeggen, lees je niet over de familie van een journalist (Mak, 1999), over twaalf kinderen uit een Zaandorp (Koelemeijer, 2001) of over de liefde tussen iemand uit Suriname en uit Nederland (Van der Zijl, 2004). Wat voor gebruikers van levensverhalen vanzelf spreekt, kan voor buitenstaanders vragen oproepen. Daarom ga ik in dit hoofdstuk na waarom je verhalen die mensen over zichzelf vertellen serieus zou moeten nemen. Ik gebruik daarbij eerst Wilhelm Dilthey (1833-1911) om te verdedigen dat een levensverhaal beter begrip van de verteller mogelijk maakt. Als tegenhanger gebruik ik Hans-Georg Gadamer (1900-2002) om te wijzen op het belang van een levensverhaal voor de ontvanger. Om dit tweeluik over de waarde van levensverhalen een concrete vorm te geven gebruik ik een autobiografisch fragment van Virginia Woolf. In een lezing uit 1931 neemt deze schrijfster haar gehoor mee terug naar de eerste recensie die zij ooit schreef. Bij dat prille schrijfwerk worstelde zij met een geestverschijning die charme van haar verlangde. Door haar familiebezit was de startende schrijfster niet van lieftalligheid afhankelijk, maar haar werk vlotte pas nadat zij haar fantoom
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_18, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
208
De betekenis van levensverhalen
had afgemaakt met een inktpot. Na het bekennen van deze moord, biecht Woolf ook op dat het taboe om te schrijven over lichamelijkheid haar schrijfsterschap blijft storen. Deze bekentenis is verschenen als Professions for women (Woolf, 1931). Ik kom hierop terug in beide paragrafen die hierna volgen. Daarna zet ik de beide opvattingen over de waarde van levensverhalen tegen elkaar af. Uitleggen wat de verteller bedoelt Rond 1850 merkte Dilthey, als lezer van geschriften uit de romantiek, hoe cryptisch andermans uitingen kunnen zijn. Dat bracht hem tot de vraag hoe je kennis opdoet over een expressie die even onpeilbaar is als het gezicht van een vreemdeling (Dilthey, 1931, p. 224). Bij het behandelen van deze vraag richtte hij zich speciaal op teksten, schilderijen en composities van bekendheden. Maar daarbij kwam de rol van autobiografisch materiaal vaak aan bod (Dilthey, 1927). Diltheys schoonzoon zette die lijn voort in een omvangrijke geschiedenis van de autobiografie (Misch, 1907-1969). Het is dus terecht om te vragen hoe Dilthey een levensverhaal zou interpreteren. openpeuteren in spiralen Om zijn aanwijzingen voor het uitleggen van levensverhalen te begrijpen, is het van belang dat hij over allerlei uitdrukkingsvormen schrijft. In al die uitingen ziet Dilthey vruchten die verwijzen naar planten. De planten waaraan die vruchten gegroeid zijn, zijn de gedachten en gevoelens van degenen die zich hebben geuit. Woorden en gebaren zijn dus tijdelijk zichtbare expressies van het binnenste. Er zijn ook duurzame gemoedsuitingen en daarop richt Dilthey zich voornamelijk. In een levensverhaal of een ander egodocument ziet hij dus een houdbare onthulling van gedachten en gevoelens. Om het geestesleven te vinden dat tot uiting is gebracht, redeneert hij achterstevoren. Als een spookrijder volgt hij het scheppingsproces in omgekeerde richting. Hij begint dus bij een zichtbare uitdrukking, maar wil het innerlijk van de verteller vinden. Om aan te geven hoe iemand zich geuit heeft, is allereerst het genre van belang. Een levensverhaal is immers een van de vele mogelijke uitingsvormen. Het kan net zo goed gaan om een sonnet, een stilleven of een symfonie. Na die soortbepaling volgt inspectie van de stofbehandeling. Daarbij past de vraag wat de woordkeus, compositie en beeldspraak van een gegeven verhaal kenmerkt.
13
Dilthey en Gadamer: twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
De vormstudie eindigt met de context. Het is dan de opgave om de situatie te achterhalen waarin een verhaal of een andere creatie is ontstaan. Na vorm en context komt de inhoud aan bod. Bij die inhoudelijke lezing neemt Dilthey dus aan dat elke expressie iets van binnen naar buiten brengt. Door na te gaan wat de verteller denkt, voelt en wil, tracht hij uit te vinden wat een levensverhaal zegt. Om te vatten wat iemand naar buiten brengt, wil hij het innerlijk van dat individu onthullen. Hij wil niet uitsluitend kennis opdoen van een levensverhaal of een andere uiting, maar voornamelijk van degene die zich uit. Om te achterhalen wat zich in de verteller afspeelt, zouden voorgangers van Dilthey gebruik hebben gemaakt van inleving. Door denkbeeldig de positie van de verteller in te nemen, dachten ze de zielenroerselen te vinden die schuilgaan achter de façade van het zichtbare gedrag. Dilthey vindt inleving ontoereikend. Het innerlijk van degene die zich uit, zoekt hij met biografische middelen. Door het leven van de verteller te volgen speurt hij naar de gemoedstoestand waaraan een levensverhaal is ontsproten. Die biografische naspeuringen vult hij aan vanuit de gedachte dat iemand die zich uit, past in een tijdgewricht. Kennis van die ambiance helpt bij het vinden van het binnenleven. Bij deze zoektocht pendelt hij tussen deel en geheel. Het levensverhaal dat iemand vertelt, is een deel van al zijn vergankelijke en houdbare uitingen (1 in figuur 13.1). Om dat deel uit te leggen begint Dilthey met de soort, vorm en context van het verhaal (2 en 3). Dan stapt hij over op de inhoud (4). Daarop wil hij grip krijgen door het innerlijk van de verteller te peilen. Om dat te bereiken trekt hij de levensloop van de verteller na en plaatst hij de verteller in de tijd (5). Hij noemt deze veerdienst tussen deel en geheel een hermeneutische cirkel. Ondanks het woord ‘cirkel’ wil hij niet terugkeren naar het begin. In spiralen peutert hij degene open die een levensverhaal vertelt. Dit spiraalvormige gewroet is op het bewustzijn gericht waaruit een creatie is voortgekomen. Poëtisch zegt Dilthey dat het licht hem fascineert dat van binnen naar buiten schijnt (Dilthey, 1924, p. 117). De lichtbron waarom het hem uiteindelijk gaat, bestaat uit de opzet van degene die zich uit. Tot dat doel rekent hij de behoeften waaraan iemand moet voldoen om te overleven. Als deel van de natuur heeft degene die zich uit ook honger of slaap. Maar we zijn niet uitsluitend natuurwezens. Onze slaafsheid aan de natuur dringen we terug door zelf doelen te stellen. Om die oogmerken gaat het Dilthey. De cultuurdragers die hij bestudeert, baren geen opzien door te slapen. Ze
209
210
De betekenis van levensverhalen
1. Tekst van een verhaal om uit te leggen
5. Studie van de verteller, zijn tijd en milieu
2. Studie van het genre en de vorm
4. Uitleg van de inhoud
3. Studie van de context
Figuur 13.1 De hermeneutische cirkel van Dilthey. zijn bijzonder door hun levensplannen. Die plannen wil Dilthey vinden om te begrijpen wat zijn befaamde studieobjecten willen zeggen. Ook om een levensverhaal te snappen, zoekt hij het project van de verteller. Met deze gedachte lijkt Dilthey terug te keren naar de tweedeling van lichaam en geest. Het levensplan is een verborgen mentaal model dat tot uiting komt in de zichtbare bewegingen en voortbrengsels van het lichaam. Een levensverhaal of een andere uiting verwijst dus naar iets wat er buiten ligt, naar het innerlijk van de producent. Dat geestesleven dient de interpreet uit de vertelling te destilleren. Dilthey corrigeert deze indruk door te benadrukken dat een levensplan ontstaat. Het ontstaat uit de ontmoetingen met een wereld die voorafgaat aan de enkeling. Elk individu komt immers talloze medemensen tegen. Dat sociale verkeer kan eenmalig of duurzaam zijn, maar het leidt steeds tot contact met de cultuur die de ander uitdraagt. Je hebt dit sociaal-culturele verkeer niet volledig in de hand, maar de ontmoeting met een ander en de cultuur die hij belichaamt onderga je evenmin als een willoos slachtoffer. Iedereen beleeft een dergelijk contact op een eigen manier en de herinnering eraan registreer je in een denkbeeldig logboek.
13
Dilthey en Gadamer: twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
Dat journaal van privéavonturen herlezen we volgens Dilthey na verloop van tijd. Op dat moment zet iemand de loop van het leven als het ware stil om terug te kijken op de tijd die achter hem ligt. Die terugblik is interpretatief, want iemand herleest belevenissen uit het verleden. Daarbij vindt uitleg plaats en er ontstaat samenhang. Door terug te kijken op het verleden creëer je een eenheid waarover een verhaal te vertellen is, een levensverhaal. Dit reflectievermogen stelt Dilthey zich dus voor met het beeld van een verhaal dat je nog eens leest en uitlegt. Die vorm van zelfonderzoek maakt het volgens hem mogelijk om afzonderlijke belevenissen uit het verleden om te zetten in een coherent verhaal. De afloop van dat verhaal is het levensplan van die verteller. De verteller van een levensverhaal zet kortom een lijn uit die de verstreken tijd verbindt met de toekomst. Bij het uitleggen van een uiting, zoals een levensverhaal, gaat het Dilthey om dat toekomstplan en de ontwikkeling ervan. toepassing Dilthey wil door cultuurhistorisch onderzoek kennis verwerven van duistere uitingen, inclusief levensverhalen. Hij tilt zwaarder aan de boodschap van degene die zich heeft geuit dan aan de uiting zelf. Van een product dat iedereen kan zien, wil hij doordringen tot de bedoeling van iemand die zich heeft uitgedrukt. Een levensverhaal of een andere uiting is dus een middel om de producent beter te leren kennen (Dilthey, 1927, p. 191). Deze opvatting over het interpreteren licht ik toe door te vragen hoe Dilthey de voordracht van Virginia Woolf zou uitleggen, die twee decennia na zijn dood is gehouden (1 uit figuur 13.1). Die fictieve interpretatie van Professions for women zou beginnen met de vaststelling dat het om een lezing gaat. Daarna behandelt Dilthey de stijl, opbouw en beeldspraak ervan (2). Vervolgens geeft hij aan voor welk gehoor en in welke situatie deze tekst is voorgedragen (3). Vooruitlopend op een latere stap in de interpretatie zou hij opmerken dat deze lezing is ingeklemd tussen Woolfs grote essays uit 1929 en 1938 over vrouwelijke intellectuelen. Om vervolgens te vatten wat Woolf hier precies naar buiten brengt, wroet Dilthey in haar innerlijk (4). Hij peilt haar boodschap door te ontsluieren wat zij denkt, voelt en nastreeft. Van Woolfs autobiografische uitspraken stapt hij dus over op het innerlijk van deze 49-jarige schrijfster. Door haar levensloop te traceren zoekt Dilthey de geestesgesteldheid waaraan de voordracht uit 1931 is ontsproten (5). Hij zou in dit verband ingaan op het gezin waarin de schrijfster tussen 1882 en 1904 in westelijk Londen opgroeide, waarbij zij als één-na-jongste
211
212
De betekenis van levensverhalen
zowel te maken had met een zus en twee broers, als met vier oudere kinderen uit eerdere huwelijken van haar ouders. Ook zou hij ingaan op het bohémien gezelschap uit Bloomsbury waarin de schrijfster zich vanaf 1904 ontwikkelde. Tot slot zouden de geschriften van de schrijfster aan bod komen, zowel haar gepubliceerde romans en essays, als haar dagboeken en brieven. Dit biografische speurwerk vult Dilthey aan door de ambiance te bestuderen, waarin deze schrijfster zich ontwikkelde. Voor details van die omgeving zou hij gebruik kunnen maken van de vele fotoalbums die de schrijfster en haar oudere zuster bijhielden. Wat Dilthey met dit spiraalsgewijs lezen beoogt, is het terugvinden van een levensplan. Dat plan kan hij identificeren als het zich beijveren voor gelijkwaardigheid van vrouwen in het literaire en sociale leven. Dit project verheft Woolf boven het natuurrijk, maar belangrijker is de vraag waar dat plan vandaan gekomen is. Dilthey zou het antwoord op die vraag gedeeltelijk ontlenen aan de lezing uit 1931, waarin de schrijfster zelf op het verleden terugkijkt. De passage over haar eerste recensie verwijst naar 1904. Dat is een verifieerbaar gegeven, maar de belevenis van dat debuut is persoonlijk. Hoewel er dagboekaantekeningen over het debuut zijn (Woolf, 1993), is het hopeloos om te vragen hoe feitelijk de herinnering is die Woolf ophaalt aan emoties van een kwart eeuw eerder. Haar terugblik op die belevenis als debutant is ook niet bedoeld om vervlogen tijden op te rakelen. Zij wil de positie van vrouwen bespreken. De boodschap die zij in 1931 aan haar gehoor heeft meegegeven, is voor Dilthey een onderdeel van haar totale levensplan. Door spiraalsgewijs te lezen wil hij dat plan stap voor stap ontfutselen aan de schrijfster. Uitleggen om in gesprek te zijn Als lezer van Professions for women zou Dilthey naar de bedoeling van de schrijfster zoeken. Die gerichtheid op producenten van gedichten, schilderijen en composities nam toe, terwijl Gadamer tussen beide wereldoorlogen studeerde. Het oeuvre van een bekendheid verdween achter de vraag wat die coryfee wilde zeggen. Op dat gezoek naar de bedoeling en boodschap, bijvoorbeeld van iemand die een levensverhaal vertelt, reageert Gadamer (1975, 1990 en 1993). de zaak zelf interpreteren Voor Gadamer is het ondenkbaar te verhuizen naar de geest van degene die zich uit. Wat de verteller van een levensverhaal denkt, voelt of wil, is onvindbaar. Als het tegendeel ooit het geval zou zijn, heeft dat
13
Dilthey en Gadamer: twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
weinig gewicht. Kennis van iemands gemoed leidt niet tot begrip van de creatie die eraan is ontsproten. Die schepping is net een jong dat geworpen is. Een afgerond product nodigt uit tot lezen, luisteren of kijken. Iemand die dat verzoek aanneemt, dient de inhoud te ontrafelen en na te gaan wat het werk zegt. Gadamer wil terug naar de inhoud van een creatie en naar het standpunt dat in die creatie is geopperd. Zijn belangstelling voor de verkondigde mening gaat samen met de vraag in hoeverre de ontvanger de positie van de zender deelt. Als lezer of luisteraar probeer je de strekking van andermans redenering te volgen en te confronteren met de eigen mening. Tijd en plaats hebben daarbij onvermijdelijk invloed, zodat elke uitleg en reactie partijdig is. Bij het uitleggen komt geen tijdloze kennis tot stand en het gemoed van degene die zich uit, doet er helemaal niet toe. Gadamer ziet de relatie tussen iemand die kennis verwerft en de uiting waarover hij kennis opdoet anders dan Dilthey. Bij Dilthey is het kennissubject eerst gescheiden van de creatie. Moeizaam dringt de beschouwer door van de uiting tot de bedoeling van de producent. Die inbezitneming stelt hem uiteindelijk in staat om alles te overzien en gezaghebbende oordelen te vellen. Tegen dit beeld brengt Gadamer in dat niemand kan loskomen uit zijn cultuurhistorische bedding om onbevangen naar een uiting te kijken. Hij vergelijkt degene die uitlegt met een podiumkunstenaar die andermans werk vertolkt. De alt die een solo van Mahler uitvoert, is niet vrij een willekeurig lied te zingen. Zij moet een bestaande compositie instuderen en vertolken. Zij weet dat andere alten hetzelfde hebben gedaan en dat toehoorders zullen reageren. Op vergelijkbare wijze probeert de lezer van Professions for women de strekking van de tekst te vinden en uit te leggen. Wat de schrijfster heeft beoogd, is minder belangrijk dan haar redenering, die de lezer wil vinden. Bij hermeneutische poëzie, non-figuratieve schilderijen en twaalftoonsmuziek is dat moeilijk. Gadamer (1999) licht dat toe in reactie op Celan, die zijn poëzie omschreef als de flessenpost van een drenkeling op een onbewoond eiland. Als die fles aanspoelt, vindt de lezer een bijna onleesbaar bericht. Hij weet dat er een bericht in de fles zit. Moeizaam moet hij eerst spellen om te kunnen lezen en het bericht te laten spreken. Voordat hij die poging gedaan heeft, kan hij niets zeggen over het bericht in de fles. Het is zinloos om willekeurig in te vullen wat het briefje zegt en de inhoud blijft misschien een raadsel. Gadamer ziet ontvangers van uitingen als gespreksdeelnemers. Dat gesprek is geen genoeglijk praatje, maar een standpuntijking. Zijn model van een dergelijk tastend gesprek is de platonische dialoog.
213
214
De betekenis van levensverhalen
Daaruit blijkt het verschil met Diltheys gerichtheid op de cultuurproducent. Gadamer wil de opvatting horen die iemand verwoordt. Van dat standpunt kun je iets leren of je kunt erover van mening verschillen. Om de positie van een gesprekspartner te achterhalen dien je te erkennen dat hij iets kan vertellen wat je nog niet weet. Interpreteren hoort dus voor Gadamer bij elk proces waarin twee partijen hun gezichtspunten verduidelijken. Dat kan door te spreken en te luisteren, maar bij schrijven en lezen vindt een soortgelijke gedachtewisseling plaats. Gadamer illustreert dit door te beschrijven hoe rechters en geestelijken werken. De één gaat na wat een bestaande wet in een specifieke rechtszaak betekent. De ander taxeert het huidige belang van een overgeleverde religieuze tekst. Beiden ondervragen creaties uit het verleden met het oog op actuele gedragskeuzen. Uitleggen is dan het ijken van de betekenis die overgeleverde teksten hier en nu hebben. Bij het beluisteren van muziek of bekijken van schilderijen vinden vergelijkbare processen plaats. Het gaat in al deze gevallen om contact met zinvolle uitingen. Degene die zich uit, kan in de vijfde eeuw voor onze jaartelling hebben geleefd of tot een groep avant-gardekunstenaars behoren. Wie zich geuit heeft, is minder belangrijk dan het uitleggen van de inhoud om een eigen standpunt te vormen. Voor Gadamer zijn wij wezens die onafgebroken boodschappen zoeken, die we uitleggen om eigen standpunten te ontwikkelen. In zijn ogen gaat ons existeren onvermijdelijk samen met interpreteren. Daarom ziet hij hermeneutiek niet als een aparte kunst voor tekstuitleg, evenmin als een speciale onderzoeksmethode. Interpreteren hoort bij ons openstaan voor andermans uitingen, bij onze reacties daarop en bij de onophoudelijke verfijning van onze eigen standpunten. toepassing Gadamer zou Professions for women niet lezen om de schrijfster te begrijpen maar om deel te nemen aan een debat. De tekst waarin Woolf over haar debuut praat, is driekwart eeuw daarvoor losgekoppeld van de schrijfster. Als lezers zeggen we de woorden van die voordracht niet onnadenkend na. We putten uit de inhoud om een eigen lezing te geven. Zonder erbij na te denken zijn we bij dat leeswerk ingebed in tradities en cultuurpatronen die van generatie op generatie zijn overgedragen. Een vanzelfsprekend voorbeeld van een traditie die de enkeling te boven gaat, is de taal. Het Engels dat Woolf gebruikt, heeft al bestaan voordat zij in 1882 werd geboren en is blijven bestaan nadat zij zichzelf in 1941 verdronk. De woordenschat en grammatica van deze taal
13
Dilthey en Gadamer: twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
leggen elke gebruiker aan banden. In 1931 hebben de schrijfster en haar gehoor deze taaltraditie gebruikt. Elke lezer doet dat ook. De schrijfster, haar gehoor en haar lezers nemen gezamenlijk de spelregels van het Engels in acht, maar zijn zich al doende onvolledig bewust van hun positie als erfgenamen van een taaltraditie. Door die taal tot gespreksonderwerp te maken, ontstaat meer besef van deze erfenis. Dat toenemen van besef is voor Gadamer de hoofdzaak. Het gaat hem echter niet primair om taalbesef, maar bijvoorbeeld om besef van de positie van vrouwelijke schrijfsters. De lezer van Woolfs voordracht laat zich niet gedachteloos meeslepen door haar ervaringen als debutant. Je vraagt eerst of de strekking van dit autobiografische fragment duidelijk is. Vervolgens vraag je of de ervaringen van de debutant herkenbaar zijn en of de positie van vrouwelijke schrijfsters nu veranderd is. Het stellen van dit soort vragen zet Woolfs lezer aan tot nadenken, tot discussie en tot meer besef van de belemmeringen van vrouwelijke schrijfsters. Twee keer interpreteren? De opvattingen van Dilthey en Gadamer zijn niet simpel te verenigen. Bij het lezen van een biografisch fragment als Professions for women richt Dilthey zich op het gemoed van de auteur. Hij vraagt wat zij heeft meegemaakt en hoe daaruit een levensplan is voortgekomen. Dilthey gebruikt dit levensverhaal dus om de verteller beter te begrijpen. Gadamer vraagt als lezer van Woolfs tekst welk standpunt de schrijfster inneemt en hoe hij dat standpunt beoordeelt. Voor hem is dit levensverhaal een bron van standpunten die aanleiding geven tot een serieuze gedachtewisseling. De conclusie is gerechtvaardigd dat Dilthey levensverhalen waardevol vindt als middelen bij het verkrijgen van kennis over de vertellers. Gadamer ziet het belang van die verhalen in de bijdrage die ze kunnen leveren aan een gedachtewisseling. Dit eindoordeel krijgt meer inhoud door te bedenken in welke situatie Dilthey en Gadamer hebben gewerkt. In de decennia rond 1900, waarin de natuurwetenschappen bloeiden, toonde Dilthey een groot vertrouwen in de wetenschap. Zijn gedachte is immers dat elke willekeurige uiting te herleiden is tot het levensplan van degene die zich uit. Hij denkt dat plan te kunnen blootleggen, evenals de ervaringen die eraan voorafgegaan zijn. Om die mogelijkheid tot terugredeneren aannemelijk te maken, moet Dilthey geloven dat de omzetting van belevenissen in uitingen even rationeel
215
216
De betekenis van levensverhalen
verloopt als het interpreteren. Hij denkt dus dat wetenschap tot veel in staat is en dat producenten van uitingen redelijk denken. Bij Gadamer ontbreekt dat geloof in wetenschap en redelijkheid. In de Eerste Wereldoorlog, die hij als puber meemaakte, leerde hij dat wetenschap en techniek kunnen bijdragen aan de militaire afbraak van een beschaving. Ook verloren het nationalisme en de andere overgeleverde ideologieën hun vanzelfsprekendheid voor deze twintigsteeeuwse filosoof. Zijn twijfel past in een situatie waarin iedereen kennismaakt met onbekende tradities. Dat contact vermindert de zelfverzekerdheid van een publiek dat zich vastklampt aan één overtuiging. Gadamer wil elke traditie onderzoeken in een tastend gesprek. Een willekeurige overlevering verdient het om opgemerkt en ondervraagd te worden. Als je met Dilthey en Gadamer naar mijn openingsvraag terugkeert, hebben levensverhalen meer dan één belang. Met Dilthey kies je voor een vertrouwd antwoord op de vraag waarom je serieus moet omgaan met levensverhalen. Door te luisteren of te lezen dring je door tot de vertellers van die verhalen. Die gedachte is nuttig voor leken en professionals in hulpverlenende beroepen. Uit humaan of klinisch oogpunt kunnen ze medemensen met behulp van levensverhalen begrijpen. Ze moeten dan wel vasthouden aan de alwetendheid van de interpreet. Met Gadamer besef je dat een levensverhaal het woord aan onbekende tradities geeft. Als luisteraar of lezer maak je kennis met andere tradities, die je meer of minder kunnen aanstaan. Levensverhalen zijn dan bruikbaar voor het overleg met de vertellers en voor het leren kennen van tradities die de eigen grenzen overschrijden. Literatuur Dilthey, W. (1924). Die geistige Welt. Einleitung in die Philosophie des Lebens: Abhandlungen zur Poetik, Etik und Pädagogik. Gesammelte Schriften VI. 7e druk 1994. Göttingen: V&R. Dilthey, W. (1927). Plan der Vortsetzung zum Aufbau der geschichtlichen Welt in der Geisteswissenschaften. Gesammelte Schriften VII. 8e druk 1992 (vergelijk: Dilthey, W., 1994. Kritiek van de historische rede. Amsterdam: Boom). Göttingen: V&R. Dilthey, W. (1931). Weltanschauungsanalyse: Abhandlungen zur Philosophie der Philosophie. Gesammelte Schriften VIII. 6e druk 1991. Göttingen: V&R. Gadamer, H-G. (1975). Das Problem des historischen Bewußtseins (naar Franstalige lezingen uit 1958 en niet opgenomen in Gesammelte Werke). Tübingen: Mohr. Gadamer, H-G. (1990). Wahrheit und Methode: Grundzüge einer philosophischen Hermeneutik. Gesammelte Werke 1. Origineel 1960. Tübingen: Mohr. Gadamer, H-G. (1993). Wahrheit und Methode. Ergänzungen: Gesammelte Werke 2. Tübingen: Mohr.
13
Dilthey en Gadamer: twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
Gadamer, H-G. (1999). Wer bin ich und wer bist Du? Ein Kommentar zu Celans ‘Atemkristall’. Gesammelte Werke 9 (pp. 383-451) (origineel 1973 en uitgegeven door Suhrkamp met een voorwoord dat in de Gesammelte Werke ontbreekt). Tübingen: Mohr. Koelemeijer, J. (2001). Het zwijgen van Maria Zachea: Een ware familiegeschiedenis. Zutphen/Apeldoorn: Plataan. Mak, G. (1999). De eeuw van mijn vader. Amsterdam/Antwerpen: Atlas. Misch, G. (1907-1969). Geschichte der Autobiografie (4 Bd.). Frankfurt: Klostermann. Woolf, V. (1931). Professions for women (A paper read to The Women’s Service League on January 21, 1931). In: V. Woolf (1993), The crowded dance of modern life (pp. 101-106). Penguin: Harmondsworth. Woolf, V. (1993). A passionate apprentice. The early journals (bewerkt en uitgegeven door M.A. Leaska). Londen: Hogarth. Zijl, A. van der (2004). Sonny Boy. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar.
217
14
De ‘stille’ generatie aan het woord
Karen van Kordelaar en Gerben Westerhof 220stille generatie aan het woord De De derde levensfase aan de hand van verhalen 221 Ouderen en jongeren 225 De opzet van een interventie 225 Conclusies 227
220 221 225 225 227
Ieder mens is uniek en onderscheidt zich van de ander, doordat de gebeurtenissen die plaatsvinden in een leven op een eigen manier geïnterpreteerd worden. Individuele interpretaties kunnen worden achterhaald door mensen hun levensverhaal te laten vertellen. Levensverhalen zijn echter geen statische beoordeling van de situatie. Ze veranderen naarmate een persoon andere inzichten krijgt door zijn levenservaring en door het wisselende perspectief van waaruit de gebeurtenissen worden belicht. In de jaren vijftig vond men het bijvoorbeeld heel vanzelfsprekend dat de oudste zoon de zaak van vader overnam. In de huidige tijd waar waardeoriëntaties als individualiteit, keuzevrijheid en zelfontplooiing centraal staan, is het dan ook goed voor te stellen dat sommige ouderen hun carrièreverloop anders zijn gaan waarderen dan ze vroeger deden. In een veranderde culturele context krijgt het leven zoals dat is geleefd dus een andere betekenis (Westerhof, 2005). Mensen uit éénzelfde cohort, die in dezelfde tijd zijn geboren en opgegroeid, verwoorden behalve hun eigen verhaal ook een gemeenschappelijke cultuurhistorische achtergrond. Omdat ouderen in een heel andere tijd opgegroeid en volwassen geworden zijn, is de aanpassing aan de snelle veranderingen in de huidige maatschappij vaak een moeilijke opgave. Om niet vervreemd te raken, dient er een afstemmingsproces plaats te vinden tussen behoud van het goede van vroeger en aanpassing aan de mogelijkheden van de huidige tijd.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_19, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
220
De betekenis van levensverhalen
‘Ik heb de slagerij van mijn vader overgenomen en iedereen zou ook raar opgekeken hebben als ik dat niet gedaan zou hebben. Ik heb ook wel liefde voor het vak gehad, maar ik zou misschien geschikter zijn geweest voor andere dingen. Het was niet mijn eigen keuze, want ik was liever verpleger geworden. Na mijn pensioen ben ik vrijwilligerswerk gaan doen in een ziekenhuis en dat doe ik nog steeds’. De noodzaak van dit afstemmingsproces is des te sterker in de levensfase waarin ouderen verkeren. Naast de gemeenschappelijk gedeelde invloed van historische gebeurtenissen en maatschappelijke ontwikkelingen kan het leven op grond van het ritme ontwikkeling-productiviteit-rust ingedeeld worden in verschillende levensfasen. Tot voor kort ging men uit van een standaardlevensloop met drie van elkaar te onderscheiden perioden: opleiding, werk en pensioen (Kohli, 1985). In deze laatstgenoemde fase zou het individu vooral terugkijken op zijn leven en berusting proberen te vinden in de keuzes die hij heeft gemaakt. De vervroegde pensionering in combinatie met de toegenomen levensverwachting heeft er echter toe geleid dat een geheel nieuwe levensfase zijn intrede deed (Laslett, 1989). Deze fase wordt vaak de derde levensfase genoemd. Aangezien de toekomstige ouderen in vergelijking met eerdere cohorten relatief draagkrachtig, goed opgeleid en vitaal zijn, moet deze levensfase (plm. 60-75 jaar) onderscheiden worden van de vierde levensfase (na plm. 75 jaar) die gekenmerkt wordt door lichamelijke achteruitgang, toenemende hulpbehoevendheid en het naderende levenseinde. De stille generatie aan het woord Over de manier waarop de nieuwe derde levensfase zinvol wordt ingevuld is nog weinig bekend, omdat het om een historisch nieuw verschijnsel gaat. In de beleving van het eigen ouder worden staat wel centraal dat ouderen deze periode ervaren als een tijd van weinig verplichtingen en veel vrijheid (Westerhof, 2003). De sociaal-maatschappelijke rollen die de ouderen voorheen vervulden en die bijdroegen aan de identiteit van de persoon komen na de pensionering en nadat de kinderen uit huis zijn gegaan te vervallen. De eigen identiteit zal daarom in deze fase vaak kritisch onder de loep worden genomen om het leven opnieuw vorm te geven. Enerzijds vraagt dit om een herwaardering van het leven dat achter de rug is, anderzijds vraagt het om een hernieuwde afstemming met de mogelijkheden en beperkingen die de huidige maatschappij biedt. In de psychologie wordt het
14
Dilthey en Gadamer: twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
levensverhaal als een belangrijk middel gezien om deze ontwikkelingstaak tot een goed einde te brengen en daarmee te komen tot een zinvolle manier om de eigen identiteit vorm te geven (Westerhof, 2005). De maatschappij biedt nog weinig rolmodellen voor deze nieuwe fase, waardoor de ouderen sterk op zichzelf zijn aangewezen voor het zinvol invullen ervan (Riley & Riley, 1994). Er is dus ook een maatschappelijk belang om ouderen zelf aan het woord te laten. Hierbij biedt het gebruik van de methodiek van levensverhalen onderzoekers de gelegenheid om de betekenis van de nieuw in te vullen levensfase te analyseren. Op deze wijze kan de gerontologie de uitdaging aangaan om bij te dragen aan de levenskunst in de derde levensfase. De derde levensfase aan de hand van verhalen Een onderzoek waarin is onderzocht op welke manier de generatie geboren tussen 1930 en 1940 de nieuwe levensfase benadert is het project Tijdreizen: de kunst van het ouder worden in een veranderende samenleving.1 De generatie ouderen in dit onderzoek is tussen de 65 en 75 jaar oud en bevindt zich dus in de derde levensfase. Deze zogeheten ‘stille generatie’ (Becker, 1992) is opgegroeid in de periode van de wederopbouw na de oorlog, gevolgd door een periode van sterke economische groei. Deze generatie heeft de kwalitatieve waarden van de vooroorlogse generatie nog meegekregen. Door het opgroeien en volwassen worden tijdens de wederopbouw stonden volgens Becker (1992) voor de stille generatie waardeoriëntaties centraal als hard werken, zuinigheid en trouw aan orde en gezag. Deze waarden en attituden zijn later gekleurd door de snelle cultuurhistorische veranderingen die men meemaakte. Vooral het contact met jongere generaties die minder traditionele waarden en attituden aanhangen, heeft er voor velen toe geleid dat men de eigen waarden is gaan overdenken en eventueel herzien. Hoe ouderen de derde levensfase ervaren, hangt samen met hun interpretatie van de snelle ontwikkelingen op sociaal-cultureel gebied. De kans is groot dat ouderen zich vervreemd voelen van de maatschappij als zij de nieuwe levensfase benaderen vanuit het perspectief van hun vroegere identiteit. Wanneer de levensfase echter gezien wordt als een periode van nieuwe kansen en mogelijkheden, dan kan iemand zich meer geïntegreerd voelen in de huidige samenleving. De herziening van de eigen per1 Het project Tijdreizen werd gesubsidieerd door de Stichting Sluyterman van Loo.
221
222
De betekenis van levensverhalen
soon staat dan in relatie tot de mogelijkheden die de samenleving momenteel te bieden heeft. In het onderzoek is aan 25 mensen uit de stille generatie gevraagd hun levensverhaal te vertellen aan de hand van onderwerpen als opleiding, beroep, activiteiten, sociale contacten, maatschappij en zingeving. Er is gepoogd een divers gezelschap van mensen aan het woord te laten. Daarom werd er bij de werving gezocht naar zowel mannen als vrouwen, zowel met hogere als met lagere sociaaleconomische status, zowel getrouwd, verweduwd, gescheiden als ongehuwd. Op deze manier probeerden we inzicht te krijgen in de variëteit aan invullingen van de derde levensfase in de huidige tijd. Er zijn vele manieren om levensverhalen te analyseren. In onze analyse is steeds het hele verhaal van een persoon het uitgangspunt geweest. In eerste instantie werden de antwoorden op de vragen teruggebracht tot een aantal kernachtige uitspraken. Daarna werden deze uitspraken per persoon met elkaar in verband gebracht, om zo te komen tot een samenvatting van het hele verhaal. In deze samenvattingen is gezocht naar overeenkomsten en verschillen in de manier waarop mensen de huidige levensfase invullen en in de manier waarop zij de huidige en de vroegere tijd beleven. Verhalen die op elkaar leken werden samengebracht, verhalen die van elkaar verschilden werden apart gehouden. Door een dergelijke vergelijking kwamen we uiteindelijk tot drie manieren van spreken over de invulling van de derde levensfase: ‘reservetijd’, ‘toegift’ en ‘bevrijding’. Deze weerspiegelen een typerende manier waarop ouderen de derde levensfase ervaren en invullen in relatie tot de manier waarop zij de huidige maatschappij beleven. Wel is het zo dat er in de individuele verhalen een glijdende overgang tussen de typen bestaat. De beschrijving ervan kan dan ook het best gekarakteriseerd worden als drie prototypen, die meer of minder kenmerkend zijn voor individuele verhalen. reservetijd In het eerste type levensverhaal is er eigenlijk geen sprake van een derde levenfase die als vóórlaatste fase beleefd wordt. De huidige fase wordt eerder ervaren als reservetijd. Ouderen met deze verhalen genieten weliswaar van hun vrije tijd, maar doen dit op een tamelijk passieve manier, waarbij hun identiteit voornamelijk wordt gevormd door het verleden. De vormgeving van de huidige levensfase lijkt sterk op de periode van voor de pensionering. Er is geen sprake van grote veranderingen in de persoonlijke situatie en de ouderen uiten weinig of geen behoefte om zich te ontplooien of nieuwe dingen op te pakken.
14
Dilthey en Gadamer: twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
Bij deze groep ouderen is er sprake van vervreemding als het gaat over de mate van integratie in onze huidige maatschappij. Sociaal-culturele ontwikkelingen zijn in hun ogen overwegend negatief en hun verlangen naar vroegere tijden is relatief sterk. Deze groep lijkt in zeker opzicht te voldoen aan het stereotiepe beeld dat ouderen in het verleden leven. De huidige maatschappij roept ergernis op en wordt ervaren als onpersoonlijk, kil en hard. De ouderen zijn van mening dat ze geen deel meer uitmaken van de samenleving, maar toeschouwers zijn vanaf de zijlijn. Tevens zijn zij minder snel geneigd om gebruik te maken van de computer en andere technologische ontwikkelingen, omdat die in hun ogen het leven nog onpersoonlijker maken. ‘Ik ben gestopt met werken toen ik weduwe werd. Leuke dingen doen en voor anderen klaarstaan, want het zorgen voor zit nou eenmaal in mijn aard. In feite doe ik nog steeds dezelfde dingen als voor mijn pensionering, het verschil is dat ik er gewoon meer tijd voor heb.’ ‘Ik heb niet het gevoel dat ik echt gepensioneerd ben. Mijn man is nu wel vaker thuis natuurlijk. Nadat ik zelf gestopt ben met werken, heb ik alle huishoudelijke taken op me genomen en die doe ik nog steeds. Ik doe niks met de computer, want dat vind ik te onpersoonlijk en eigenlijk denk ik ook dat ik te oud ben om dit nog te leren.’ toegift In het tweede type verhaal beschrijven ouderen de nieuwe levensfase als toegift. Zij zien de huidige levensfase als extra tijd, waarin zij nog wat langer kunnen genieten van wat zij eerder hebben opgebouwd. Deze extra tijd gebruiken zij bijvoorbeeld om bezig te zijn met hobby’s, energie te steken in hun sociale contacten of op te passen op hun kleinkinderen. Met betrekking tot de mate van maatschappelijke integratie kan bij deze ouderen worden gesteld dat zij een soort van berusting hebben gevonden in de manier waarop de samenleving zich ontwikkelt. Uitspraken als ‘het zal mijn tijd wel duren’ of ‘ik lig er niet wakker van’ zijn kenmerkend voor deze categorie levensverhalen. ‘Na mijn pensionering ben ik mijn huis gaan herinrichten. Dat was niet om verveling tegen te gaan, maar eerder had ik daar geen tijd voor, omdat ik de hele dag werkte. Mijn huis is nu meer het centrum van mijn wereld geworden en dan moet het er ook leuk uit
223
224
De betekenis van levensverhalen
zien. In de komende jaren ga ik op mijn kleinkind passen en dan hoop ik haar ontwikkelingen en levensgeluk mee vorm te geven.’ ‘De term pensioen heeft iets “ouds” en dat beeld past niet bij mij. Ik heb een streep onder mijn werk als hulpverlener gezet. Vroeger was ik alleen maar bezig met leren en dat was eigenlijk mijn hobby. Ik heb zo veel geleerd tijdens mijn leven en nu ben ik het zat; ik ga alleen nog maar consumeren en genieten. Door mijn drang naar kennis, ben ik bang dat ik mijn kinderen te weinig aandacht gegeven heb. Ik ben nu dan ook wel een echte oma en mijn kleinkinderen zijn een hobby van mij.’ bevrijding In het laatste type levensverhaal beschrijven ouderen de nieuwe fase als een tijd waarin nieuwe mogelijkheden kunnen worden aangeboord. Doelen worden gesteld en plannen worden gemaakt. Zij ervaren de fase als een kans om hun hart te volgen, zich verder te ontplooien en nieuwe dingen op te pakken. Wanneer de nieuwe levensfase als een bevrijding wordt ervaren, is de kans groot dat iemand zich meer geïntegreerd voelt in de samenleving dan de ouderen uit de andere twee categorieën. Uitspraken als ‘de wereld verandert gewoon en het beste is om gewoon mee te veranderen’ en ‘ik voel me allerminst een buitenstaander in de maatschappij’ zijn op hen van toepassing. Deze groep staat nog midden in het leven en probeert zo veel mogelijk gebruik te maken van nieuwe ontwikkelingen om tot een zinvolle dagbesteding te komen. De computer is bijvoorbeeld niet weg te denken uit hun leven. Opvallend is ook dat deze ouderen het ‘druk’ hebben, waardoor de identificatie met jongere generaties in die zin groter is dan bij de twee eerdergenoemde categorieën. ‘Pensionering betekent voor mij: lekker vrij zijn, niks meer moeten en toch nog tijd te kort komen. Het leven van na mijn pensioen is niet te vergelijken met mijn leven van daarvoor. Ik werkte alleen maar, had een beperkte kennissenkring en ondernam weinig. Nu doe ik ontzettend veel en alleen de dingen die ik leuk vind. Ik kom gewoon tijd te kort en ik vind het allemaal geweldig.’ ‘Een heerlijke tijd met weinig verplichtingen. Ik ben nu 70 jaar oud en na mijn pensionering heb ik een schildercursus gevolgd, een kookcursus voor mannen en een muziekcursus. Mensen uit mijn omgeving vinden het vreemd dat ik samen met mijn vrouw een
14
Dilthey en Gadamer: twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
nieuw huis heb gekocht, maar ik vind het een heerlijk idee. Gewoon nog even een nieuwe start, al moet ik er wel bij zeggen dat we het huis gekocht hebben, omdat we met het oog op de toekomst een kleinere tuin willen met minder onderhoud.’ ‘Ik vind dat het geen zin heeft om negatief over de maatschappij te denken, want de wereld verandert gewoon en het beste is dan om maar gewoon mee te veranderen.’ Ouderen en jongeren De analyse van de verschillende typen verhalen over de derde levensfase laat zien dat ouderen deze fase op heel verschillende manieren kunnen benaderen. Toch is er door alle drie de typen verhalen heen ook een gemeenschappelijk thema terug te vinden. Ouderen beschouwen de maatschappij als ‘van de jongeren’, waarbij de huidige samenleving haast een personificatie lijkt van jongeren. Paradoxaal genoeg bleek de meerderheid van de geïnterviewde ouderen geen contact te hebben met de jongere generaties, behalve dan met eigen kinderen en kleinkinderen. De informatie die ouderen via de media krijgen over jongeren is vaak eenzijdig, selectief en onbetrouwbaar, waardoor ouderen dikwijls het gevoel krijgen dat er een onoverkoombare kloof bestaat tussen hen en de jongeren van tegenwoordig. ‘Jongeren, ik ken ze niet zo goed. Ze hebben me niet zo veel te zeggen. Goede tijden, Slechte tijden… die zijn ook heel erg bezig in hun eigen wereldje en iedereen duikt met elkaar in bed. Ik vraag me of jongeren nog wel praten met elkaar over onderwerpen als het milieu.’ De opzet van een interventie De voorgaande indeling van verhalen over de derde levensfase heeft een duidelijk belang voor de psychologische praktijk. Ze is dan ook gebruikt bij de opzet van een interventie. In de gespreksgroep Tijdreizen gaan vier jongeren en vier ouderen door het vertellen van verhalen met elkaar mee op reis door de tijd. Aan de hand van thema’s, zoals stereotypen, tradities, levensovertuiging en identiteit, maken deelnemers individueel opdrachten. In groepsgesprekken wisselen zij op basis van de opdrachten levenservaringen uit. Doel van de gespreksgroep is elkaars belevingswereld beter te leren kennen en zo bij te dragen aan een beter begrip en contact tussen de generaties.
225
226
De betekenis van levensverhalen
De bevindingen uit het onderzoek zijn op twee manieren gebruikt om de interventie op te zetten. Ten eerste werd dat gedaan met betrekking tot de probleemdefinitie. Zo is in de eerste categorie (reservetijd) veelal sprake van een als problematisch ervaren vervreemding. Dit kan gepaard gaan met het gevoel geen of heel weinig invloed te kunnen uitoefenen op je eigen leven, laat staan op de maatschappij. De kennis die het project Tijdreizen heeft opgeleverd kan ingezet worden om een interventie op te zetten die gericht is op het vergroten van het gevoel van ‘empowerment’. Dat wil zeggen, dat de oudere (weer) het gevoel krijgt zelf de regie te voeren over zijn leven, waarbij doelgericht en met gebruik van hulpbronnen, zoals sociale contacten, de aanpassingen aan veranderende sociaal-culturele omstandigheden worden bevorderd. Daarmee wordt enerzijds bijgedragen aan sociale integratie en maatschappelijke participatie, anderzijds aan de geestelijke gezondheid van deze groep. In de tweede categorie (toegift) is de individuele vervreemding minder groot en wordt deze ook als minder problematisch ervaren. Kenmerk is immers dat men ertoe neigt te berusten in het gegeven dat ‘de maatschappij’ zijn eigen weg vervolgt. Het is nog niet duidelijk of daarmee een overstap naar de ‘reservetijd’-categorie feitelijk wordt opgeschort naar het moment waarop de gevonden invulling van de toegift wegvalt. Onduidelijk is dus ook of deze categorie behoefte heeft aan het soort interventies, dat de eerste categorie zou kunnen ondersteunen. Voor de derde categorie (bevrijding) kan gesteld worden dat interventies daar nog niet aan de orde zijn. Feitelijk hebben zij het zingevingsvraagstuk zelf in handen genomen en opgelost op het ritme van de maatschappelijke veranderingen. Wellicht dat zij pas in de laatste levensfase en dan mogelijk versterkt, geconfronteerd worden met de ontwikkelingstaken die zich dan aandienen. Behalve voor de probleemdefinitie werd het onderzoek gebruikt bij de keus voor de gehanteerde methodiek. De kloof tussen jong en oud die in de levensverhalen werd vastgesteld, was aanleiding om een intergenerationele gespreksgroep op te zetten met als doel de ontmoeting tussen jongeren en ouderen te bevorderen. Ook de inhoud van de thema’s die in de gespreksgroep aan de orde komen werd mede geïnspireerd door de levensverhalen uit het onderzoek. Op verschillende plaatsen werden in opdrachten citaten uit de verhalen gebruikt, waaraan ouderen en jongeren zich kunnen spiegelen. De uitwisseling van levensverhalen in de groepsbijeenkomsten draagt bij aan een cognitieve herwaardering van de eigen beleving ten aanzien van de andere
14
Dilthey en Gadamer: twee opvattingen over het interpreteren van levensverhalen
generatie. Deze herwaardering kan bijdragen aan het gevoel dat de kloof tussen jong en oud minder groot is dan eerder werd aangenomen. De procesevaluatie van een eerste pilot van deze gespreksgroep heeft positieve resultaten opgeleverd. De bijeenkomsten werden steeds door alle deelnemers bezocht en ze werden hogelijk gewaardeerd. In de eindevaluatie concludeerde een deelnemer bijvoorbeeld: ‘Bij het bespreken van de thema’s vond ik het opvallend dat de jongeren en ouderen eigenlijk op één lijn lijken te zitten. Er is eerder sprake van individuele verschillen tussen deelnemers over hoe iemand denkt over een bepaald onderwerp.’ Op basis van de evaluatie door de deelnemers wordt het draaiboek van deze interventie momenteel verder ontwikkeld. Uiteindelijk doel is de interventie te implementeren in onderwijsinstellingen in de zorg- en welzijnssector, waar studenten opgeleid worden die mogelijk te maken krijgen met de doelgroep ouderen. Leerdoelen voor de studenten daarbij zijn het beter leren kennen van en in de beroepspraktijk rekening houden met de belevingswereld van ouderen en het opdoen van vaardigheden in het begeleiden van groepen. Voor ouderen biedt de gespreksgroep de mogelijkheid een dialoog aan te gaan met jongeren en zo te komen tot een beter contact met de jongere generatie. Conclusies De levensverhalenmethodiek is gebaseerd op de narratieve psychologie, waarin het persoonlijke levensverhaal wordt gezien als een belangrijk middel om de eigen identiteit vorm te geven. In dit artikel is beschreven hoe de methodiek op drie manieren kan worden gebruikt. Op de eerste plaats kan in wetenschappelijk onderzoek nadere analyse van levensverhalen inzicht geven in de manier waarop een specifieke generatie omgaat met de ontwikkelingstaken die een bepaalde levensfase meebrengt. In het project Tijdreizen zijn op basis van de levensverhalen van de stille generatie drie categorieën van elkaar onderscheiden. Deze onderverdeling (toegift, reservetijd en bevrijding) weerspiegelt de manier waarop ouderen de derde levensfase ervaren en zinvol trachten in te vullen. Behalve wetenschappelijke inzichten dient de levensverhalenmethodiek een meer praktijkgericht doel. Op basis van persoonlijke levens-
227
228
De betekenis van levensverhalen
verhalen kunnen problemen geïdentificeerd worden en mogelijk verminderd worden door doelgerichte interventies op te zetten. Het project Tijdreizen identificeert bijvoorbeeld een groep ouderen die zich vervreemd voelt van de huidige maatschappij en mogelijk baat heeft bij een interventie gericht op het versterken van het gevoel van empowerment. Tot slot draagt in een interventie zelf de uitwisseling van levensverhalen bij tot een cognitieve herwaardering van de eigen beleving. Aan de hand van persoonlijke ervaringen rond een bepaald thema krijgen jongeren en ouderen in het project Tijdreizen meer inzicht in de belevingswereld van elkaar, waardoor de ervaren kloof tussen jong en oud wordt verkleind. Literatuur Becker, H.A. (1992). Generaties en hun kansen. Amsterdam: Meulenhoff. Kohli, M. (1985). Die Institutionalisierung des Lebenslaufs. Kölner Zeitschrift für Soziologie und Sozialpsychologie 37, 1-29. Laslett, P. (1989). A fresh map of life: The emergence of the third age. Londen: Weidenfeld and Nicolson. Riley, M.W. & Riley, J.W. (1994). Structural lag: Past and future. In: M.W. Riley, R.L. Kahn & A. Foner (eds.), Age and structural lag: Society’s failure to provide meaningful opportunities in work, family, and leisure (pp. 15-36). New York: Wiley. Westerhof, G.J. (2003). De beleving van het eigen ouder worden: Multidimensionaliteit en multidirectionaliteit in relatie tot succesvol ouder worden en welbevinden. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 34, 96-103. Westerhof, G.J. (2005). Oud en nieuw: Het levensverhaal van ouderen in een veranderende samenleving. In: P. Klep, C. Hoetink & T. Emons (eds.), Persoonlijk verleden: Over geschiedenis, individu en identiteit (pp. 59-73). Amsterdam: Aksant.
Intermezzo: Gewoon als ieder ander Levensverhalen van jongeren met chronische aandoeningen
AnneLoes van Staa
Fotograaf: Joop Reijngard.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_20, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
230
De betekenis van levensverhalen
In 1966 las ik ademloos Blijf lachen Irmgard, het debuut van de twaalfjarige Irmgard Smits over haar ervaringen als TBC-patiënt in een sanatorium. Levensverhalen over ziekte hebben mij sindsdien nooit meer losgelaten. Veertig jaar later werk ik niet alleen aan een proefschrift over het leven van jongeren met allerlei chronische aandoeningen, maar ook aan mijn eigen genezing van borstkanker. Chronische ziekte wordt vaak geassocieerd met biografische ontwrichting (Bury, 1982). Het noodzakelijke ‘reparatiewerk’ dat chronische ziekte dan vereist, levert aangrijpende levensverhalen op. Maar er zijn mensen voor wie leven met ziekte vanzelfsprekend is. Bij kinderen geboren met aangeboren afwijkingen of met een op jonge leeftijd verworven chronische ziekte, is de aandoening een integraal onderdeel van hun identiteit. Op de voorgrond staat niet het bijzondere, de breuk in het levensperspectief, maar het ‘gewoon’ zijn. In het kader van het project Op Eigen Benen legden we 31 jongeren tussen de 12 en 19 jaar uitspraken voor over hun voorkeuren in de zorg. Op basis daarvan zijn vier profielen samengesteld (Jedeloo et al., 2006): bewust therapietrouw; de achterbankpatiënt; eigenwijs en onverschillig; bezorgd en onzeker. Bij drie profielen scoorde de stelling ‘Ik ben gewoon als ieder ander, ik heb alleen een aandoening erbij’ als een uitspraak waar zij het ’t meest mee eens zijn. Ze verklaren dit uit het feit dat hun ziekte hen geen echte beperkingen oplegt. Maar ook een jongen met een spierziekte, die volledig afhankelijk is van anderen, vindt dat hij net is als anderen: ‘alleen lichamelijk ben ik wat minder’. Jongeren willen het liefst bij hun leeftijdsgenoten horen. Meestal is de toon van hun verhaal niet heroïsch of tobberig, maar optimistisch. Weinig jongeren lijken bezorgd over hun ziekte en toekomst. In hun verhalen staan de negatieve kanten van het ziek-zijn niet centraal. Het vertoog van het gewone leven lijkt een ontkenning van de realiteit die voor anderen wel degelijk ongewoon is: een ziekelijke kindertijd. Maar veel jongeren vinden ontkennen (‘net doen alsof je niets hebt’) gevaarlijk en dom. Het verhaal van het gewone leven, waarin de ziekte wordt genormaliseerd, lijkt vooral een strategie om hun jeugd niet te laten beheersen door de onzekere toekomst: ‘Onbewust probeer ik er zo weinig mogelijk aan te denken, niet omdat ik er bang voor ben, maar gewoon − omdat het er is.’ Literatuur Bury, M. (1982). Chronic illness as biographical disruption. Sociology of health and illness 4(2), 167-82.
14
Intermezzo: Gewoon als ieder ander: levensverhalen van jongeren met chronische aandoeningen
Jedeloo, S., Staa, A.L. van, Latour, J.M. & Exel, N.J.A. van (2006). Preferenties van chronisch zieke adolescente zorggebruikers: vier profielen: Een Q-methodologisch onderzoek onder chronisch zieke jongeren van het Erasmus MC – Sophia in de leeftijd van 12 tot 19 jaar. Rapport. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam, Kenniskring Transities in Zorg. Smits, I. (1966). Blijf lachen Irmgard. Witte Raven pocket JM 219.
231
15
Hoe Marokkaanse ouderen zoeken naar gezond leven in Nederland
Anneke Sools 234 Gezond leven als zich thuis (gaan) voelen in de wereld Zoeken naar gezond leven 236 Oriëntatie in het verhaal 236 Oriëntatie van het verhaal 238 Oriëntatie in lokale morele context 240 Toekomstmogelijkheden voor gezond leven? 242
234 236 236 238 240 242
‘Human life suffers from a basic homesickness that is let loose in illness. If this unhomelikeness is taken as the essence of illness, the mission of health-care professionals must consequently be not only to cure diseases, but actually, through devoting attention to the being-in-the-world of the patient, also to open up possible paths back to homelikeness’ (Svenaeus, 2001). In een multiculturele en vergrijzende samenleving wordt het belang van diversiteit aan leefstijlen en opvattingen steeds belangrijker gevonden. Kennis over de perspectieven van (im)migranten op gezond leven, ouder worden en welzijn is niet alleen van belang voor het beter afstemmen van het zorgaanbod op de behoeften van bijvoorbeeld (im)migrantenouderen, maar kan ook een verrijking van bestaande ideeën over gezond leven opleveren. Deze kennis is echter vaak ontoereikend, zowel in de wetenschap als in de gezondheidsbevordering. In theorievorming over gezondheidsbevordering wordt een verbreding van het concept gezond leven voorgesteld dat meer recht zou doen aan de diversiteit aan opvattingen in de samenleving. De term ‘gezond leven’ roept in eerste instantie vaak de associatie op met voldoende Beweging, niet Roken, geen Alcohol, gezonde Voeding en voldoende Ontspanning (de zogeheten BRAVO-thema’s). Deze invulling van gezond leven legt de nadruk op leefstijl en een
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_21, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
234
De betekenis van levensverhalen
lichamelijke dimensie van gezond leven. Dit is mogelijk een westerse invulling, die niet door mensen van verschillende culturele achtergronden wordt gedeeld. In de gezondheidsbevordering is daarnaast aandacht voor de sociale en psychische dimensie van gezond leven, en wordt de relevantie van bijvoorbeeld een culturele, existentiële en religieuze dimensie in toenemende mate gezien. Vanuit een zo open mogelijke houding ten aanzien van verschillende invullingen van gezond leven, zijn Marokkaanse ouderen in Nederland geïnterviewd om meer inzicht te krijgen in hun perspectieven op gezond leven. De interviews zijn verzameld in het kader van het project ‘Zin in gezond leven’ in samenwerking met de Universiteit voor Humanistiek, Transact, en de GGD Rotterdam (voor meer informatie zie http://www.zonmw.nl/nl/programmas/gezond-leven/afgerond/ zin-in-gezond-leven.html). Op basis van de bevindingen van dit onderzoek, en verder onderbouwd met literatuur, betoog ik in dit hoofdstuk dat een conceptualisering van gezond leven als zich thuis gaan voelen in de wereld van belang is om de gezond leven-verhalen van Marokkaans-Nederlandse (im)migrantenouderen in mijn onderzoek te begrijpen. Deze opvatting richt de aandacht op de existentiële dimensie van gezond leven, wat de mogelijkheid biedt om een verbinding te leggen tussen migratie, het vinden van een plek in de Nederlandse samenleving, en gezond leven. Op deze manier kunnen verschillende thema’s en domeinen die in de interviews naar voren komen, begrepen worden als invullingen van ‘zich thuis gaan voelen in de wereld’. Ik zal een aantal invullingen uitwerken in een narratieve analyse op drie niveaus. Deze narratieve analyse biedt de mogelijkheid inzicht te krijgen in de eigen perspectieven van immigrantenouderen, deze te situeren in de context van het interview en in een bredere maatschappelijke context en moreel kader. Tot slot zal ik betogen dat de voorgestelde conceptualisering van gezond leven consequenties heeft voor gezondheidsbevordering en de taak van gezondheidsprofessionals in een multiculturele samenleving. Gezond leven als zich thuis (gaan) voelen in de wereld In zijn fenomenologie van gezondheid en ziekte beschrijft Svenaeus (2001) ziekte als niet-thuis-zijn-in-de-wereld en gezondheid als thuiszijn-in-de-wereld. Hij ziet gezondheid en ziekte als een breed fenomeen dat zich uitstrekt over het leven en de plek die iemand in de wereld inneemt, niet als een louter persoonlijke, lichamelijke ervaring (hoewel hij deze belichaamde ervaring ook een grote plek toekent). Belangrijk daarbij is dat het hem gaat om het perspectief van iemand
15
Intermezzo: Gewoon als ieder ander: levensverhalen van jongeren met chronische aandoeningen
op zichzelf, zijn of haar leven, de wereld, en zichzelf in die wereld en niet om een objectief gegeven werkelijkheid. ‘Health is to be understood as a being at home that keeps the not being at home in the world from becoming apparent. In illness, the not being at home, which is a basic and necessary condition of human existence, related to our finitude and dependence upon others and otherness, is brought to attention and transformed into a pervasive homelessness. One of two a priori structures of existence – not being at home and being at home – wins out over the other: unhomelikeness takes control of our being-in-the-world. The basic alienness of my being-in-the-world, which in health is always in the process of receding into the background, breaks forth in illness to pervade existence’ (Svenaeus, 2001). Svenaeus beschrijft hier de onderlinge verbondenheid van thuis- en niet-thuis-zijn, en de relatie tussen het vreemde en het eigene. Het vreemde en het eigene maken volgens dit perspectief onlosmakelijk deel uit van het leven, ze zijn gerelateerd aan elkaar en wisselend aanwezig op de voorgrond of achtergrond. Dit betekent dat het zich nietthuis-voelen niet per definitie hoeft samen te vallen met de ervaring van een ongezond leven. Het zich niet-thuis-voelen kan gepaard gaan met het gevoel van een ongezond leven en met angst voor het vreemde, maar het kan ook een beroep doen op nieuwsgierigheid, ontdekken, leren, groei en het vermogen steeds opnieuw te beginnen. Maar wanneer wordt het zich niet-thuis-voelen dan ongezond? Volgens Svenaeus is de ervaring van tijd hierin van belang. Wanneer een persoon het gevoel heeft langdurig of zelfs permanent verloren te zijn, is volgens hem sprake van ziekte. Kortdurende vervreemding en het gevoel verloren te zijn maken juist deel uit van een gezond leven. Hij benadrukt het belang van leren als ‘part of a healthy being-in-theworld, the person being interested in learning new things that he does not initially control’ (Svenaeus, 2001). Vanuit dit perspectief kunnen zowel ervaringen van vervreemding begrepen worden (zoals tot uitdrukking komt in interviewfragmenten over een verdwaald leven, de weg kwijt zijn, een tekort ervaren en verloren zijn) als pogingen om te gaan met het vreemde of dit zelfs op te zoeken (zoals is terug te zien in thema’s als integratie, zoeken, leren en ambitie). Op basis hiervan kan gezond leven worden omschreven als een continu proces tussen zich thuis- en niet-thuis-voelen, tussen vreemd en eigen, tussen veilig en onveilig leven. Hoe deze beide aspecten van
235
236
De betekenis van levensverhalen
gezond leven als proces tussen thuis en niet-thuis zich voordoen in de interviews laat ik hierna zien. Zoeken naar gezond leven Het zich niet-thuis-voelen is op drie verschillende analyseniveaus in de interviews zichtbaar. Ik baseer deze analysemethode op de positioning theory, zoals geïntroduceerd door Harré en Van Langenhove (1999) en Davies en Harré (1990) en later aangepast door Bamberg (1997, 2003). Op verhaalniveau staat de oriëntatie in tijd en ruimte van de karakters in het verhaal centraal. Het interactieniveau van de analyse heeft betrekking op hoe geïnterviewden zich richten tot een bepaald publiek bij het vertellen van een verhaal. Dit kan de interviewer zijn, of een breder (al dan niet imaginair) publiek. Het derde analyseniveau ten slotte, plaatst het verhaal in een lokale morele context, die betrekking heeft op wat in de wereld van de geïnterviewden goed en gezond wordt gevonden en wat slecht en ongezond. Vanuit dit morele kader wordt de oriëntatie in het verhaal en van het verhaal op de eerste twee niveaus begrijpelijk. Ik zal enkele invullingen van het zich niet-thuis-voelen op deze drie niveaus laten zien. Oriëntatie in het verhaal Het volgende interviewfragment met een vrouw van 48 jaar,1 Rhiwi genaamd, gaat over de ervaring de weg kwijt te zijn. Het interview is letterlijk uitgewerkt. Het ‘Marokkaans-Nederlands’ heb ik zoveel mogelijk intact gelaten. De belangrijkste redenen hiervoor zijn dat ‘opschonen’ al een vorm van interpretatie is en dat het dagelijks omgaan met allochtone cliënten en taalverschillen kan worden gezien als onderdeel van de interculturalisatie van de zorg in Nederland. Het inter-
1 Zij is de jongste van de geïnterviewden. Vanwege de preventieve insteek van het onderzoek waren niet de oude ouderen doelgroep, maar degenen die ‘ouder aan het worden zijn’. Indicatoren hiervoor zijn transitiemomenten, zoals pensioen en het krijgen van kleinkinderen. Deze leeftijd ligt bij Marokkaanse ouderen vaak wat lager dan bij Nederlandse ouderen. Bovendien zijn er nog maar weinig Marokkaanse ouderen in Nederland ouder dan 60.
15
Intermezzo: Gewoon als ieder ander: levensverhalen van jongeren met chronische aandoeningen
view staat in het teken van ongezondheid en klachten en problemen,1 wat zij verwoordt als ‘Sinds ik in Nederland woon, ben ik ongezond, altijd’: Fragment 1 (de weg kwijt) 1 Tot nu toe ik ben gezond 2 maar laatste tijd eh (...) ja ik voele me ech nie lekker maar (...) 3 dan ben ik eh zeg maar iets te kort van mijzelf (...) 4 iets te kort, maar ja. Kweetniet wat er nou (...) 5 kweetniet, iets te kort van mij of (…) 6 da als ik ga weg van me huis naar ziet lop mensen en ziet de mensen lopen enzo 7 klein beetje van de weg van mij kwijt 8 maar als ik naar huis ben of bij zeg maar op een vakantie voel ik me eigen alleen ben. 9 Dan dan voel ik echt pijn 10 maar kan ik niet terug brengen toen ik jong was en met getrouwd en gezondheid 11 tot nu toe kan ik nie de verleden tijd terugbrengen tot nu dag [dag van vandaag] 12 dat is te moeilijk. Centraal in dit fragment staan het tekort (zoals te zien is in de herhaling in regel 3, 4 en 5) en het niet-weten (‘kweetniet’ regels 4 en 5). Over welk tekort spreekt ze? Ik wil benadrukken dat het teruggaan naar deze mevrouw en vragen wat ze bedoelt niet noodzakelijkerwijs tot een duidelijker antwoord leidt. De interviewer vraagt Rhiwi na dit fragment of dit betekent dat ze haar ervaring niet kan beschrijven. Rhiwi’s antwoordt hierop ‘Nou dat kan ik wel maar ik weet niet hoe. En wat… ik weet niet dat zoiets wat in me begrijp’. Deze zin is wat cryptisch (ik zou het einde ‘vertalen’ als ‘ik weet niet wat me bezielt’), 1 Deze ervaring van ongezondheid bij een doelgroep die bekendstaat vanwege een slechtere objectieve en subjectieve gezondheid (Schellingerhout, 2004) lijkt vanzelfsprekend. Maar een tweede groep laagopgeleide Nederlandse ouderen met ook soms een slechte gezondheidstoestand, spreekt nauwelijks in dergelijke absolute termen dat gezond leven onmogelijk zou zijn. Bovendien is een dichotomie tussen ziek en gezond niet noodzakelijk. Ook in geval van ziekte kan iemand mogelijkheden voor gezond leven en welzijn ervaren. Vanuit dit onderzoek waren we op zoek naar deze mogelijkheden en ervaring van gezond-zijn. Dit kan bijdragen aan het doorbreken van een te veel zwartwit tegenstelling tussen ziek en gezond, kracht en kwetsbaarheid, jong en oud.
237
238
De betekenis van levensverhalen
maar geeft volgens mij precies aan dat voor Rhiwi taal ‘tekort’schiet om uit te drukken wat er aan de hand is met haar. De rest van het fragment (en het interview als geheel) is te begrijpen als een poging het tekort te plaatsen. Het is in andere woorden te lezen als een oriëntatieproces op verhaalniveau. Aandacht voor dit oriëntatieproces helpt om ervaringen van desoriëntatie en dislocatie (zoals na en tijdens migratie het geval kan zijn) te begrijpen (DeFina, 2003). De verschillende manieren van oriëntatie leveren geen concrete momenten, plaatsen, gebeurtenissen en andere karakters met een gezicht op, wat een gevoel oproept van langdurigheid, herhaling, algemeenheid en vaagheid ten aanzien van een niet nader geduid tekort. Dit is bijvoorbeeld te zien in temporele oriëntaties die een bepaalde duur aangeven (de laatste tijd, de verleden tijd, tot nu dag) en in de verwijzing naar biografische gebeurtenissen in vrij algemene termen (toen ik jong was en met getrouwd en gezondheid) in plaats van concrete momenten. De onderbroken temporele verbinding tussen heden en verleden, die ze ‘nie kan… terugbrengen’ sluit aan bij het criterium van (ervaren) permanente vervreemding, dat zoals gezegd geldt om van een ziek leven te kunnen spreken. De spatiële (ruimtelijke) oriëntatie laat een iets complexere ‘breuk’ of beter gezegd omdraaiing zien. Door het samenvoegen van ‘als ik naar huis ben’ en ‘op een vakantie’ door ‘of bij zeg maar’ wordt een relatie tussen beide ruimten gesuggereerd. Er wordt een verbinding tussen deze fysieke ruimte (binnen of buiten huis) en een sociale ruimte (alleen of met anderen) tot stand gebracht. De enige anderen die in dit verhaal fungeren zijn niet nader omschreven ‘mensen’. Ook het huis dat als een centrale ruimte optreedt in haar verhaal, krijgt niet nader gestalte. In beide ruimten, zowel thuis als op vakantie, voelt zij zich ‘alleen’, en heeft zij ‘echt pijn’. Dit staat in contrast (maar) met het gevoel een ‘klein beetje… de weg… kwijt’ te zijn als ze niet thuis is en andere mensen ziet lopen. Het verrassingselement in dit verhaal zit in de omdraaiing dat ze juist op plekken die prettig zouden moeten zijn (thuis en op vakantie), zich het minst prettig voelt. Anders gezegd, ongezond leven betekent voor Rhiwi dat zij zich daar waar ze zich het meest thuis zou moeten voelen, juist het minste thuis voelt. Oriëntatie van het verhaal Het oriëntatieproces speelt niet alleen op verhaalniveau, maar ook op interactieniveau. In haar onderzoek naar migratieverhalen van illegalen van Mexico naar de Verenigde Staten, beschrijft DeFina (2003) hoe de interviewer wordt betrokken in het oriëntatieproces dat zich
15
Intermezzo: Gewoon als ieder ander: levensverhalen van jongeren met chronische aandoeningen
als centraal thema ontvouwt in haar interviews. Door het interview als afstemmingsproces te bekijken, wordt zichtbaar hoe vertellers zich op vage en problematische wijze oriënteren en hoe interviewers samen met geïnterviewden tot een nadere verklaring en specificatie van tijd en ruimte komen. In de interviews in mijn onderzoek gebeurt dit ook, soms in de vorm van een oriëntatievraag gericht aan de interviewer, de verteller zelf of een wijder publiek, zoals ‘Wat doe ik hier? Waarom ben ik hier? Waar moet ik heen? Op welke deur moet ik kloppen? Bij wie moet ik zijn?’ De interviewers dragen bij aan dit oriëntatieproces door bijvoorbeeld naar specifieke tijd en ruimte te vragen. Een voorbeeld hiervan is het interview met Jamila, waarin de betekenis van gezond leven verschuift in de antwoorden op de vragen van de interviewster Samira naar lokalisatie in plaats en tijd. In anticipatie op de vraag ‘wanneer heeft u zelf het gevoel gezond te leven’, benadrukt Jamila − met een metafoor van ‘gezond leven is als de zon’ − de beperkte handelingsmogelijkheden in een realiteit waaraan zij is overgeleverd. Dan vraagt Samira naar de lokalisatie van gezond leven in tijd en plaats (‘wanneer toen ben jij hier naar Nederland geweest voel jij nu precies zelf als vroeger toen jij pas hier naar Nederland was gekomen?’). Jamila geeft vervolgens verschillende, tegenstrijdige beelden van vroeger en nu. ‘Vroeger was alles anders… maar nu gaat alles achteruit’, wordt gevolgd door ‘vroeger waren wij geïsoleerd… maar nu is iets heel anders… wij leven precies zelfde als in eigen land nu’. Samira vervolgt haar poging tot een concrete lokalisatie van gezond leven in de tijd ‘Wanneer voel jij dat jij echt gezond voelt? Bijvoorbeeld een keer word je wakker en je denkt vandaag voel ik echt gezond, wanneer?’ Deze vraag beantwoordt ze met: ‘O ja, vandaag voel ik wel lekker… maar ik voel ook iets anders’ (namelijk tandpijn). ‘Dat kan wel gebeuren bij iedereen… dat kan echt overal gebeuren.’ Terwijl de pijn specifiek in het lichaam gelokaliseerd wordt als tandpijn, gaat Jamila wederom niet in op een specifieke tijd en plaats, maar praat in plaats daarvan in vage en algemene termen (bij iedereen, overal). Dan vervolgt de interviewer haar pogingen tot een concrete lokalisatie te komen, door te vragen naar de schoondochter en dochter, wat dit keer wel een concreet verhaal over de rol van deze vrouwen in haar leven oplevert. Wanneer Samira expliciteert naar welk soort verhaal zij op zoek is ‘ik wil graag weten wat doe jij als jij gezond voelt als jij een dag wakker wordt en je voelt gezond wat ga jij doen?’ antwoordt Jamila wederom in relationele termen en in vage bewoordingen met betrekking tot temporele en spatiële oriëntatie: ‘Ja, wat ik doe, ik doe ik ga eventjes de tafel poetsen als ik kan, ik blijf kijken naar het raam
239
240
De betekenis van levensverhalen
of mijn schoondochter komt, als zij te laat is, ga ik van hier naar daar’. De vragen van de interviewer kunnen gezien worden als gericht op vragen naar een positief verhaal over gezond leven (waarop Jamila antwoordt in termen van een ziek leven), een actief verhaal (waarop zij antwoordt met een verhaal over de relativiteit van je handelingsmogelijkheden als het om gezond leven gaat), een concreet verhaal gelokaliseerd in tijd en plaats (waarop zij antwoordt in vage, algemene termen) en een verhaal van wat zij, de geïnterviewde, zelf doet (waarop zij anticipeert met het vertellen van een relationeel verhaal). In het hier geschetste afstemmings- en oriëntatieproces tussen geïnterviewde en interviewer wordt zichtbaar dat de insteek van de interviewer niet aansluit bij die van de geïnterviewde. Dit heeft er deels mee te maken dat beiden spreken vanuit verschillende morele contexten van wat belangrijk is voor gezond leven. Een verschil zit bijvoorbeeld in opvattingen over wie de verantwoordelijkheid heeft voor gezond leven, wat bij zelfzorg hoort en wat bij zorg voor en door anderen (zie voor een cultuursensitieve bespreking van handelingsmogelijkheden in relationele strategieën Sools, 2005). En het gaat erover waarop deze zorg allemaal betrekking heeft, zoals de eigen leefstijl en het eigen lichaam, of breder op ook goed leven en samenleven met anderen. Ik ga nu verder in op deze morele context van de Marokkaans-Nederlandse ouderen. Oriëntatie in lokale morele context In antwoord op de open vraag ‘wat betekent gezond leven voor u?’ plaatsen de geïnterviewden gezond leven in de context van migratie en integratie in Nederland. Ze spreken vervolgens over het belang van het leren leven in Nederland voor gezond leven. Dit kan op verschillende manieren plaatsvinden. In de interviews is veel variatie te zien in de wijze van integratie (van meer gericht op assimilatie aan de Nederlandse cultuur, behoud van de eigen cultuur, tot schipperen tussen beide) en de mate waarin dit gelukt is (van de ervaring zich thuis te voelen in Nederland, de ervaring verdwaald te zijn tussen twee culturen, tot sterk terug te verlangen naar Marokko). De verhalen over integratie strekken zich uit over verschillende domeinen zowel binnens- als buitenshuis (betaald werk en vrijwilligerswerk, de opvoeding van de kinderen, contacten met Nederlanders, de perceptie van moslims in Nederland, gedrag in de openbare ruimte, huwelijk en scheidingen, het dragen van een hoofddoek, de rol van de huisarts, zorg in de toekomst). In deze verhalen klinkt een morele dimensie door (vaak vanuit een expliciet of impliciet moreel-religieus kader),
15
Intermezzo: Gewoon als ieder ander: levensverhalen van jongeren met chronische aandoeningen
met name met betrekking tot goed doen voor je naasten, een goede vader of moeder zijn, goed burger zijn en een goede moslim zijn. Het uitgangpunt is dat moreel goed gedrag tot een gezond leven zou moeten leiden (inshalla, als God het wil). Het is geen eenduidige of onproblematische kwestie om goed te leven (de betekenis van goed leven vertoont naast overeenkomsten ook verschillen per geïnterviewde. Het voert echter te ver voor het bestek van dit hoofdstuk om hierop in te gaan). Nog los van mogelijk persoonlijke worstelingen om goed te leven, wordt dit een potentieel lastige opgave wanneer deze geplaatst wordt in een bepaalde sociale en maatschappelijke context. Fragment 2 (iedereen denkt dat ik een slecht man ben, dat doet mij pijn) Ila: Wanneer denk je dat je gezond leeft? Hassan: Ja ja, misschien zou ik denken gezond leven is wanneer wij geaccepteerd worden hier in Nederland. Ik ben bang, eerlijk gezegd, om hier in Nederland alles te verliezen, omdat, ja. Ik weet niet. Ga je dat allemaal vertalen? Ila: Ja, waarom, heb je daar bezwaar tegen? Hassan: Nou nee, omdat ik wil niemand kwetsen, er zijn ook goede Nederlanders. Maar de laatste tijd. Iedereen denkt dat wanneer ik naast een Nederlander loop, dat ik ook een slecht man ben. Dat ik ook een dief ben, en dat doet mij pijn. Echt waar, en zodoende kan ik nooit gezond leven. Ila: Oké, dat doet jou pijn, maar hoe ga je nou verder? Hassan: Ja, hoe ga ik nou verder. Met mijn kinderen gaat het helemaal goed gelukkig (halendulaj = dank aan God). Maar je moet niet vergeten, wanneer ik iets hoor op de radio of de televisie. Ja, dat vind ik niet goed, dat voel ik me helemaal aangesproken. […] kijk ik nu naar de oorlog. […] Iedere keer als er iets in de publiciteit komt, over de Arabieren, over de moslims, over de Marokkanen, dan ga ik een film maken in mijn hoofd. Daar blijf ik heel de dag mee bezig en soms ook heel de nacht […]. Ik heb niet de Nederlandse nationaliteit, dat is waar. Maar toch probeer ik om te leven met de Nederlanders. Met mijn buren heb ik helemaal geen probleem, maar op straat denk ik iedereen zit te kijken naar mij of zo […] ja dat doet mij ook pijn. In de interviews is te zien dat de geïnterviewde ouderen de mate waarin zij een gezond leven hebben of kunnen krijgen, evalueren aan de hand van hun ervaren lichamelijke gezondheidstoestand, de relatie met hun kinderen of met anderen in hun omgeving, of de kinderen
241
242
De betekenis van levensverhalen
goed zijn terechtgekomen, of ze een beter leven hebben gekregen na de migratie, of ze zich welkom voelen in de Nederlandse maatschappij, of ze hun geloof mogen uitoefenen in Nederland, en of ze zich gediscrimineerd of gerespecteerd voelen. Degenen die tot een negatieve evaluatie komen en dus een ongezond leven ervaren, geven verschillende transitiemomenten aan van gezond en veilig naar ongezond en onveilig leven. Op persoonlijk niveau noemen zij bijvoorbeeld de migratie naar Nederland, het moment van gezinshereniging, of het moment dat ze in de WAO belandden en op maatschappelijk niveau de oorlog in Irak, een toename van negatieve berichtgeving over Marokkanen of Moslims in de media, de komst van de euro, of van Pim Fortuyn:1 Fragment 3 (ik deugde wel) Hassan: Hij (Pim Fortuyn) heeft ons belachelijk gemaakt. En iedereen zegt oh ja, hij heeft gelijk (…). Wij deugden van geen kant, en nou ik deugde wel (…). Achttien jaar was ik actief bezig met hard werken. En door slijtage in mijn rug heb ik nu helemaal geen werk meer, en weinig inkomen. En dan krijg ik ook nog te horen dat ik niet goed ben. Nou dat vind ik niet goed (…). Het is griezelig een beetje. Het is niet goed, het is echt niet goed. Het belang van aandacht voor het maatschappelijke naast het persoonlijke niveau wordt ook benadrukt door Dunya, die kritisch vraagt aan de interviewer: ‘Wil jij weten wat de persoon zelf gaat doen of wat de maatschappij gaat doen voor de persoon om gezond te worden?’ Toekomstmogelijkheden voor gezond leven? In een narratieve analyse van enkele fragmenten op drie niveaus, heb ik laten zien hoe Marokkaans-Nederlandse ouderen gezond leven op verschillende manieren invullen als zich thuis gaan voelen in de wereld. Een moreel(-religieus) kader zoals ik hier kort heb uiteengezet, past beter bij deze conceptualisering van gezond leven dan een moreel kader gebaseerd op BRAVO-thema’s, waarin de nadruk wordt gelegd op de verantwoordelijkheid van het individu om er een gezonde leefstijl op na te houden. Het gaat me er niet om het ene kader te vervangen door het andere, maar ik zet wel vraagtekens bij een te eenzijdige aandacht voor bewustwording van gezonde leefstijlen. Ik be1 De interviews zijn afgenomen in Rotterdam, de meeste vlak na de moord op Pim Fortuyn.
15
Intermezzo: Gewoon als ieder ander: levensverhalen van jongeren met chronische aandoeningen
twist niet het belang van het afleren van zoete eetgewoonten door iemand met diabetes. Ik vraag me echter wel af of een dergelijke gedragswijziging prioriteit heeft voor de geïnterviewde ouderen. Misschien zijn zij veel meer gebaat bij een gezondheidsbevordering gericht op het ondersteunen van het proces om zich thuis te gaan voelen. Bovendien beluister ik in hun verhalen dat gezond leven niet alleen een kwestie is van individuele handelingsmogelijkheden en verantwoordelijkheid, maar een wederzijdse betrokkenheid vergt van gezondheidszorg, samenleving en individu. Mijn inzet zou daarom zijn om zowel op persoonlijk als maatschappelijk niveau aan de slag te gaan om gezond leven vorm te geven. Doorgetrokken naar het integratievraagstuk betekent dit niet alleen dat ‘nieuwe’ Nederlanders zich inspannen om in te burgeren, maar ook dat ‘oude’ Nederlanders en de overheid zich openstellen voor datgene wat onze nieuwe burgers ons te leren hebben. Literatuur Bamberg, G.W. (1997). Positioning between structure and performance. Journal of Narrative and Life History 7, 335-342. Bamberg, M. (2003). Positioning with Davie Hogan – Stories, tellings, and identities. In: C. Lightfoot & C. Daiute (eds.), Narrative analysis: Studying the development of individuals in society. Londen: Sage. Davies, B. & Harré, R. (1990). Positioning: The discursive production of selves. Journal for the Theory of Social Behaviour 20, 43-63. DeFina, A. (2003). Crossing borders: Time, space, and disorientation in narrative. Narrative Inquiry 13, 367-391. Harré, R. & Langenhove, L. van (1999). Positioning theory: Moral contexts of intentional action. Massachusetts: Blackwell Publishers. Schellingerhout, R. (2004). Cijferrapport allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sools, A. (2005). Healthy living among Moroccan older immigrants in the Netherlands: The story of Jamila. Paper presented at the Séminaire International sur ‘Le troisième âge des Marocains Résidant à l’Etranger’. Rabat 10 en 11 juni 2005. Svenaeus, F. (2001). The phenomenology of health and illness. In: S.K. Toombs (red.), Handbook of Phenomenology and medicine (pp. 87-108). Dordrecht: Kluwer Academic Publishers. Tweede Kamercommissie-Blok (2004). Onderzoek integratiebeleid. ’s-Gravenhage: SDU Uitgevers.
243
16
Het verhaal als remedie Onderzoek naar de subjectieve beleving van depressie
Karen Mutsaers 247 Betekenissen van depressie in de levensverhalen Beschouwing 253
247 253
Depressie is momenteel hard op weg om wereldwijd volksziekte nummer één te worden. Desondanks is en blijft het een mysterieuze ziekte. Haar oorzaken zijn nog altijd grotendeels onbekend en jarenlang was er geen medicatie die verlichting kon bieden aan de hevige symptomen. Deze ongrijpbaarheid heeft door de eeuwen heen de weg vrijgemaakt voor allerlei zingevingspatronen, waarbij de oorsprong van depressie in de persoonlijkheid van degene die eraan leed werd gezocht. Zo werden mensen met een depressie in de middeleeuwen als wilszwak en genotzuchtig beschouwd. In de renaissance daarentegen werd depressie gezien als een grote gave, een verrijking van de ziel. Deze twee beelden, depressie als persoonlijkheidszwakte en depressie als adelsteken zijn tot op heden in aangepaste vorm naast elkaar blijven bestaan (Solomon, 2002). In 1987 verschijnt Prozac op de markt, een medicijn dat, wonder boven wonder, wel effectief is voor veel depressieve patiënten. In enkele jaren tijd wordt Prozac het best verkochte geneesmiddel ter wereld, gevolgd door een reeks andere moderne antidepressiva. Tezamen krijgen zij de naam SSRI’s (selectieve serotonine heropnameremmers) (Wolffers, 1995). Het eeuwenoude vraagstuk rondom depressie lijkt opgelost en de psychiatrie haalt de biologische verklaring dan ook met open armen binnen. Weg met interpretaties richting een persoonlijkheidseffect, depressie wordt voortaan beschouwd als een biochemische verstoring in de hersenen. Het biomedische model wordt dominant in de behandeling. In dit model staat symptoombestrijding aan de hand van moderne antidepressiva voorop en er is
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_22, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
246
De betekenis van levensverhalen
weinig tot geen aandacht voor zingevingsvragen (Kleinman, 1988; Van Dantzig, 1995; Bensing, 1994). Ook in het wetenschappelijk onderzoek naar depressie is de invloed van het biomedische model merkbaar. Zij brengt grootschalige, kwantitatieve studies mee, waarin het individuele verhaal ondergeschikt wordt gemaakt aan causale verklaringen en objectieve patronen van menselijk gedrag (Roberts, 2002). Langzaam maar zeker slaat de teleurstelling toe. Hoewel Prozac en verwante middelen vaak opluchting brengen, blijken zij geen genezing te bieden. Bovendien slaan zij bij een derde van de patiënten niet aan (Pieters et al., 2002; Wolffers, 1995). In combinatie met het feit dat er nog altijd geen eenduidige medisch-biologische verklaring voor depressie is gevonden, heeft dit tot gevolg dat er onder patiënten, wetenschappers en professionals twijfel is ontstaan over de legitimiteit van het biomedische model als enige interpretatiekader van depressie (Karp, 1996). Er is weer meer ruimte gekomen voor zingevingsvragen en interpretaties in de richting van persoonlijkheid. En dit is ook in het onderzoek te zien. De relatie tussen persoonlijkheid en depressie is nog altijd een van de hoofdthema’s van het depressieonderzoek. Binnen dit thema is de laatste jaren meer aandacht ontstaan voor kleinschalig, kwalitatief onderzoek dat zich bezighoudt met vragen rond depressie, persoonlijkheid en identiteit vanuit de subjectieve beleving van de patiënt zelf (o.a. Karp, 1996; Stern, 2003). Mijn onderzoek past binnen dit domein. Het doel van mijn onderzoek was te achterhalen wat de opkomst van de moderne antidepressiva en het biomedische model nu betekent voor de subjectieve beleving van depressieve personen zelf. Beschouwen zij hun depressie puur als ziekte, of koppelen zij deze toch op een of andere manier aan hun identiteit? Aan de hand van een kwalitatief-interpreterende vorm van inhoudsanalyse heb ik de volgende vraag onderzocht: ‘Welke betekenis kennen verschillende auteurs toe aan hun depressie en wat is volgens hen de samenhang tussen hun depressie en hun identiteit (of ‘zelf’)?’ Voor de beantwoording van deze vraag heb ik gebruikgemaakt van gepubliceerde autobiografische verhalen van vijf mannen en vijf vrouwen over hun eigen depressie. De nationaliteiten van deze auteurs lopen uiteen van Nederlands, Amerikaans tot Engels en hun leeftijd varieert van eind twintig tot vijfenzeventig jaar. Het merendeel van de auteurs is hoogopgeleid en heeft al ervaring met schrijven. Dit stelt
16
Het verhaal als remedie
hen in staat de haast onbeschrijflijke ervaring van depressie onder woorden te brengen. Betekenissen van depressie in de levensverhalen Op basis van de bevindingen van David Karp (1996) ga ik ervan uit dat depressie een dynamisch begrip is en dat de depressieve ervaring uit een voortdurend proces van identiteitstransformaties bestaat (door Karp zelf de ‘depressiecarrière’ genoemd). Deze dynamiek heb ik in de volgende paragrafen verwerkt. de depressie slaat toe Uit het onderzoek blijkt dat de auteurs geen idee hebben wat hen overkomt als zij voor het eerst met hevig depressieve gevoelens te maken krijgen. Voor een beschrijving van deze helse pijn moeten zij dan ook een beroep doen op hun verbeelding. In alle onderzochte boeken wordt de depressie gekarakteriseerd als een monsterlijke indringer die al tijden op de loer heeft gelegen, klaar om zijn grote en stevige klauwen om hen heen te slaan en hen stukje bij beetje te vermorzelen. ‘Ik zat in de donkere kamer opgesloten met iets wat ik nooit gekend had, een kwelgeest. Een in en in slecht, gemeen en volstrekt onbetrouwbaar wezen. Een ondier dat zei dat ik niet deugde en dat ik daarvoor moest boeten. De kamer zat potdicht, dus het enige dat ik hoorde was deze kwelgeest. Verder was er helemaal niets meer’ (Bakker, 1995, p. 82). Jeffery Smith gebruikt vrijwel dezelfde woorden om zijn depressie te beschrijven: ‘Otherwise in my head some peer sat in judgement. To hear him better, I would press my hand to my ear. Then I could make him out plain, right in there, playing and replaying a ceaseless inventory of my shortcomings. I had given him – that voice, I mean – a name: Mr. Shoulder, I called him, because when I first made his acquaintance it seemed he was perched on my shoulder, watching and whispering into my ear. He wanted undivided attention (...) But “Mr. Shoulder” was a misnomer – always, he moved quickly off my shoulder and wormed his way right there inside my head. Then I could hear nothing else’ (Smith 1999, p. 11).
247
248
De betekenis van levensverhalen
Het monster depressie weet de geest binnen te dringen en eenmaal binnen blijkt hij meedogenloos te zijn. Langzaam maar zeker breekt hij het oude ‘zelf’ tot op het bot af door het te bestelen van al die eigenschappen die de auteurs altijd als vanzelfsprekend onderdeel van hun persoonlijkheid beschouwden. Wat overblijft, is een wezenloos lichaam. ‘Het eerste dat verdwijnt is het voelen van geluk. (...) Al gauw echter wordt de verdwijning van het geluksgevoel gevolgd door andere emoties: treurigheid die je eerder had gekend, de treurigheid die je hierheen geleid leek te hebben; je gevoel voor humor; je geloof in en vermogen tot liefde. Je denken wordt uitgeloogd tot je zelfs voor je eigen gevoel onbenullig bent. (...) Je raakt het vermogen kwijt om wie dan ook te vertrouwen, je wilt niet meer aangeraakt worden, je kunt niet meer rouwen. Uiteindelijk ben je eenvoudigweg afwezig uit jezelf’ (Solomon, 2002, p. 19-20). Binnen dit wezenloze lichaam bouwt de kwelgeest vervolgens een vreemdeling op, die geterroriseerd wordt door angsten, schuldgevoelens, gevoelens van zelfhaat en waardeloosheid en zich daar geen seconde van kan losmaken. Zo beschrijft Martha Manning hoe zij steeds verder overgenomen wordt door een allesoverheersende vrees: ‘Ik heb nooit geweten dat de dagen zich zo eindeloos konden uitstrekken. (...) hun gewicht drukt genadeloos zwaar op me. Ik word wakker na niet meer dan twee uur slaap, en dan begint er weer zo’n dag vol vrees. Vrees zonder naam of gezicht. Niets waartegen ik kan strijden met mijn lichaam of verstand. Alleen een knagende, overweldigende angst. Zo hard en zo zwaar. Ik kan geen adem halen. Ik kan niet slikken’ (Manning, 1996, p. 90). Uiteindelijk sleurt de depressie het oude ‘zelf’ mee, de grens over naar een duister niemandsland tussen dood en leven, dat volgens de auteurs in geen enkel opzicht te vergelijken valt met de ervaring van alledag. Het is een wereld bedekt met giftige wolken en mistbanken waar bijna niet doorheen te kijken valt en waar het stormt van pikzwarte gedachten als ‘een echte huilende orkaan in de hersenen’ (Styron, 2003, p. 46). ‘Some nebulous force has moved you into this chambered and unearthly landscape, its origins obscure, its meridians unmapped. It is a state unto itself’ (Smith, 1999, p. 21).
16
Het verhaal als remedie
De normale wereld waarin men jarenlang heeft geleefd, lijkt mijlenver weg en de gevoelens van hopeloosheid zijn dan ook verlammend. De onzichtbaarheid van een depressie voor de buitenwereld, het onbegrip waarmee men in de omgeving te maken krijgt, maar ook de schaamtegevoelens van de persoon zelf (die ook niet begrijpt waarom hij of zij zich zo voelt, terwijl daar geen duidelijke reden voor lijkt te zijn), maken de depressie op den duur ondraaglijk. de crisisfase In de crisisfase heeft de depressie de persoon langzaam maar zeker veranderd in een zombie, in iemand die amper kan ademhalen en alleen maar kan verlangen naar een bevrijding van de voortdurende pijn. Op dit punt spreken verschillende auteurs over het laatste beetje gezond verstand dat in opstand komt tegen de depressie en hen ervan weet te overtuigen hulp te zoeken. ‘Ik sprak het laatste sprankje gezond verstand aan om te kunnen zien wat de angstaanjagende reikwijdte was van de dodelijk kritieke situatie waarin ik me bevond. (...) De volgende dag werd ik in het ziekenhuis opgenomen’ (Styron, 2003, p. 74). Vervolgens begint men dikwijls met het slikken van antidepressiva en het effect hiervan is in eerste instantie wonderbaarlijk. Zij bevrijden de auteurs uit het diepe, duistere dal waarin zij zich vaak al tijden bevonden. Men heeft dan ook het gevoel herboren te zijn. ‘De genezing kwam mij als een wonder voor: ik had het gevoel dat ik, net als Lazarus, was opgestaan uit de dood en een herkansing kreeg’ (Wolpert, 1999, p. 195). Het gevolg hiervan is dat de auteurs het biomedische model overnemen als interpretatiekader voor hun depressie. De depressie wordt niet langer gezien als een meedogenloos monster, maar krijgt de betekenis van ziekte, een teken dat er biochemisch gezien iets is misgegaan, wat weer opgelost kan worden met een (combinatie van) pil(len). ‘Het feit dat er biochemische preparaten bestaan (Prozac en aanverwanten) die een verandering in het levensgevoel kunnen bewerkstelligen, wijst erop dat je inderdaad van een “ziekte” mag spreken’ (Brunt, 1994, p. 53).
249
250
De betekenis van levensverhalen
Dit overwinningsgevoel blijkt echter te voorbarig. Al snel komt men tot de conclusie dat antidepressiva geen (volledige) genezing bieden. Een groot aantal auteurs blijft desondanks kampen met een mildere vorm van depressie, of zelfs met hevige terugvallen. ‘Soms heb ik, ondanks de combinatie Prozac-lithium, zelfs zware aanvallen van depressie gehad, waarbij mijn vrienden de hele nacht doodsbenauwd de wacht bleven houden terwijl ik weigerde op te staan van de keukenvloer, weigerde op te houden met huilen, weigerde afstand te doen van het grapefruitmesje dat ik in mijn hand geklemd op mijn pols gericht hield’ (Wurtzel, 1998, p. 378). Bij andere auteurs werken de antidepressiva op den duur helemaal niet (meer). Hun depressie blijft bestaan, en verergert zelfs. ‘Al die tovermiddelen geven me een tijdje een groot gevoel, maar hun zoete beloften smelten als zoenen, ergens binnen in me’ (Manning, 1996, p. 96). Zij verliezen hun geloof in medicatie als remedie en gaan op zoek naar andere middelen. Zij laten zich in het ziekenhuis opnemen of wagen zich aan elektroconvulsietherapie (ECT). Dit biedt dikwijls verlichting aan de meest hevige symptomen, maar ook deze vormen van behandeling kunnen vaak niet voorkomen dat zij zo nu en dan opnieuw wegzinken in de duisternis. Het besef dat antidepressiva en andere behandelingsvormen als ECT geen genezing bieden, brengt het merendeel van de auteurs ertoe vraagtekens te plaatsen bij de eerder door hen omarmde biochemische verklaring van depressie. op zoek naar de oorzaken Slechts twee van de tien auteurs blijft ervan overtuigd dat hun toestand puur biologisch is, ondanks aanhoudende depressieve klachten na het gebruik van antidepressiva. Zo ziet Lewis Wolpert (1999) zijn depressie voornamelijk als een bijwerking van medicatie voor zijn hartstoornis, en stelt Jaap Berend Bakker: ‘Ik benadruk nogmaals dat ik in die toestand terecht was gekomen niet omdat ik iets schokkends had meegemaakt, maar enkel en alleen door een biochemische ontregeling in mijn hersenen’ (Bakker, 1995, p. 45-46).
16
Het verhaal als remedie
De ontdekking dat antidepressiva geen (volledige) genezing bieden, leidt bij het merendeel van de auteurs echter tot een teleurstelling in de biologische verklaring van depressie. Zij vragen zich af waarom zij ondanks medicatie nog altijd (min of meer) depressief zijn en gaan, vaak met behulp van psychotherapie, op zoek naar de dieper liggende oorzaken van hun depressie. Dan komt men dikwijls uit bij verlieservaringen (voornamelijk van een ouder) uit het verleden. ‘Maar ik ben ervan overtuigd dat de dood van mijn moeder toen ik dertien was een nog belangrijker factor is geweest [dan genetische zaken – K.M]; deze ontregeling en het vroege verdriet – de dood van een van de ouders voor of tijdens de puberteit – komt herhaaldelijk voor in de literatuur over depressies als een trauma dat soms een vrijwel niet te herstellen emotionele verwoesting aanricht’ (Styron, 2003, p. 88-89). Het inzicht in deze dieper liggende verklaringen, gevolgd door een adequate therapeutische begeleiding neemt de depressie bij enkele auteurs wel degelijk voor een deel weg. Maar voor die auteurs die, ondanks antidepressiva en therapie, blijven kampen met hevige terugvallen, draagt deze kennis bij aan een zekere acceptatie van de depressie als ‘eigen’. En dit blijkt nieuwe mogelijkheden te bieden. het belang van een accepterend verhaal De auteurs die tot het uiterste zijn gegaan om van hun depressie af te komen, maar toch keer op keer worden meegetrokken in die duistere onderwereld, voelen zich machteloos overgeleverd aan hun ziekte en hebben behoefte aan een verhaal dat niet streeft naar genezing en dat niet van hen vraagt om dag in dag uit te blijven vechten tegen hun depressie. ‘Strange as it may seem, sometimes that’s just what you want to hear, someone else saying that things are not ever, really, going to be all right. Because as long as you feel there’s a happy ending up ahead you’re not reaching, you cannot be content with your life. (...) I’m working on finding a new story for my life, a story that gives me hope but doesn’t require the happy ending of recovery’ (O’Brien, 2004, p. 257). Voor hen blijkt acceptatie van de depressie als onderdeel van het zelf de enige mogelijkheid om verder te kunnen leven.
251
252
De betekenis van levensverhalen
‘Depressie kun je niet verslaan. Je leert ermee om te gaan, en je sluit er compromissen mee. (…) Als je zo dicht bij zelfmoord hebt gestaan, en je krijgt het leven terug, dan kun je dat maar beter aanvaarden, snap je?’ (Manning; In: Solomon, 2002, p. 479). Deze auteurs aanvaarden dat depressie altijd een centraal deel van hun leven en hun zelf zal uitmaken, en dat heeft onverwachte gevolgen. Dan blijkt de mogelijkheid tot zingeving te ontstaan en krijgt men de regie over het eigen leven weer terug. De verhalen van deze auteurs krijgen vervolgens sprookjesachtige trekken. Het lelijke monster depressie, de indringer die hen eerder nog probeerde te vernietigen, verandert in een mooie prinses als men ophoudt met vechten. ‘Hoe zouden we die oeroude mythen kunnen vergeten die aan het begin van alle volken staan, de mythen over draken die op het laatste moment in prinsessen veranderen; misschien zijn alle draken van ons leven prinsessen die slechts wachten tot ze ons ooit schoon en dapper zien’ (citaat uit Rilkes Briefe an einen jungen Dichter; In: Manning, 1996, p. 174-175). Als men het kwaad eenmaal durft te omarmen, leert men te genieten van de vreugden van alledag. Men laat de hoop op een lang en gelukkig leven achter zich, maar ontdekt vervolgens dat dit meer te bieden heeft dan men altijd dacht. Men voelt zich empatischer, gulhartiger en verbonden met alles wat leeft. ‘Ik heb talloze tekortkomingen, maar ik ben als mens beter dan voordat ik dat alles had meegemaakt. (…) Depressie is bovenal eenzaam, maar kan het tegendeel van eenzaamheid voortbrengen. Ik heb meer lief en word meer liefgehad vanwege mijn depressie (...) Als ik nu zou treuren over mijn depressie, zou dat zijn alsof ik treurde om het fundamenteelste deel van mezelf’ (Solomon, 2002, p. 474-479). En zo verandert de rol van depressie als verwoestend monster in de rol van depressie als spirituele leermeester. Dit blijkt een leefbare constructie, een verhaal dat de auteurs helpt een onmogelijke last te dragen en een verhaal dat waar wordt, omdat men het zelf diep vanbinnen voelt. ‘Maybe I wasn’t “happy” but it sure didn’t seem like I was missing anything. For now, this was enough. This life felt to me like health
16
Het verhaal als remedie
– in the literal sense of the word – it felt like wholeness’ (Smith, 1999, p. 259-260). Beschouwing De boeken die ik voor dit onderzoek heb gelezen, zijn stuk voor stuk individuele verhalen van mensen die ieder op hun eigen unieke manier geprobeerd hebben een passende betekenis aan hun conditie toe te kennen. Desalniettemin zijn de overeenkomsten tussen de auteurs op veel gebieden groter dan de verschillen. Ook mannen en vrouwen verschillen nauwelijks in de manier waarop zij over hun depressie schrijven (wat overigens wordt bevestigd door andere onderzoekers als Frank (1993) en Hunsaker Hawkins (in: Frank, 1993)). Vooral de auteurs die te kampen hebben met een min of meer therapieresistente depressie doorlopen eenzelfde ontwikkeling. Allen maken zij in de beginfase gebruik van externaliserende strategieën. De depressie wordt gekarakteriseerd als verwoestend monster dat van buiten naar binnen sluipt en hen besteelt van alles wat fundamenteel is voor een menselijk bestaan. In de eindfase blijkt daarentegen juist sprake van internalisatie van de depressie: men omarmt het monster als onderdeel van het ‘zelf’ en berooft het daarmee van zijn destructieve kracht. Gergen en Gergen (1987) onderscheiden verschillende culturele narratieve vormen, die elk hun eigen verloop hebben. Een tragedie loopt bijvoorbeeld onafwendbaar van een hoogte- naar een dieptepunt, terwijl een happily-ever-after verhaal juist van een moeilijke situatie naar een happy end gaat. In een melodramatische vorm wisselen hoogtepunten en dieptepunten elkaar in de loop van het leven af. Dat is ook de vorm die de onderzochte verhalen karakteriseert. Een leven dat goed verloopt wordt door de depressie overhoop gehaald. Men daalt af naar de donkerste diepten van het menselijk bestaan, maar weet met behulp van medicatie uit dat dal omhoog te klimmen. Als vervolgens blijkt dat antidepressiva geen genezing brengen, volgt een terugval. Via acceptatie van de depressie als onvermijdelijk deel van het zelf en het verdere leven, weet men uiteindelijk weer omhoog te klimmen (en in zekere zin zelfs boven zichzelf uit te stijgen). Antidepressiva en therapie kunnen in veel gevallen verlichting bieden aan de hevige symptomen van depressie, maar brengen nog altijd geen genezing. Voor hen die desondanks blijven kampen met depressieve klachten en terugvallen, lijkt acceptatie van de depressie in het eigen leven het hoogst haalbare. Therapie kan vervolgens echter wel
253
254
De betekenis van levensverhalen
degelijk een bijdrage leveren aan de constructie van een verhaal waarin aan de depressie een positieve betekenis wordt toegekend. Literatuur Bensing, J. (1994). De rotonde van lichaam en geest: Psychologische aspecten van ziekte, gezondheid en gezondheidszorg. Utrecht: NIVEL Brinkgreve, C., Davis, K., Heerikhuizen, B.V. & Kruithof, B. (2002). Levensverhalen. Amsterdam: Stichting Amsterdams Sociologisch Tijdschrift. Dantzig, A. van (1995). Is alles geoorloofd als God niet bestaat? Over geestelijke gezondheidszorg en maatschappij. Meppel: Boom. Frank, A.W. (1993). Anne Hunsaker Hawkins, ‘Reconstructing illness: Studies in pathography’ (book review). Literature and Medicine 12, 248-252 Gergen, K.J. & Gergen, M.M. (1987). The self in temporal perspective. In: R.P. Abeles (eds.), Life-span perspectives and social psychology (pp. 121-137). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Karp, D. (1996). Speaking of sadness: Depression, disconnection, and the meanings of illness. New York: Oxford University Press. Kleinman, A. (1988). The illness narratives: Suffering, healing and the human condition. New York: Basic. Mutsaers, K. (2005). Het verhaal als remedie: Kwalitatief onderzoek naar de subjectieve beleving van depressie en sekseverschillen daarin. Afstudeerscriptie. Utrecht: Universiteit van Utrecht. Nijhof, G. (2000). Levensverhalen: Over de methode van autobiografisch onderzoek in de sociologie. Amsterdam: Boom. Pieters, T., Hennepe, M. te & Lange, M. de (2002). Pillen & Psyche. Culturele eb- en vloedbewegingen: Medicamenteus ingrijpen in de psyche. Den Haag: Rathenau Instituut. Roberts, B. (2002). Biographical research. Buckingham: Open University Press. Stern, T. (2003). Border narratives: Three first-person accounts of depression. Studies in the Literary Imagination 36, 91-107. Tucker, G.J. (1998). Putting DSM-IV in perspective. American Journal of Psychiatry 155, 159-161. Wolffers, I. (1995). Verlossing op recept: Prozac en het geloof in medicijnen. Amsterdam: Contact. De egodocumenten Bakker, B.J.B. (1995). Krachtmeting: Chronologie van een depressie. Baarn: Ambo. Brunt, E. (1994). De breinstorm: Over depressie en Prozac. Amsterdam: Arbeiderspers. Manning, M. (1996). Onderstromen: Een psychotherapeute overwint haar depressie. Baarn: Ambo. O’Brien, S. (2004). The family Silver: A memoir of depression and inheritance. Chicago: University of Chicago Press. Smith, J. (1999). Where the roots reach for water. New York: North. Solomon, A. (2002). Demonen van de middag: Een persoonlijke geschiedenis van depressie. Amsterdam: Anthos. Styron, W. (2003). Het duister zichtbaar: Verslag van een voorbijgaande gekte. Amsterdam: Nieuwezijds.
16
Het verhaal als remedie
Udink, B. (2001). Klein leed. Amsterdam: Meulenhoff. Wolpert, L. (1999). De anatomie van een depressie. ’s-Gravenhage: Bzztôh. Wurtzel, E. (1998). Het land Prozac: Alles mee en toch depressief. Amsterdam: Meulenhoff.
255
17
Een pijnlijk levensverhaal Het gebruik van levensverhalen in onderzoek en behandeling
Ton Satink 258 mensen hebben een verhaal vol pijn… Veel Het verhaal van de ergotherapeut 258 Het verhaal van de mensen met pijn als onderzoeksinstrument 259 De plot: in strijd met zichzelf en de pijn in verschillende 260 levensfasen Wat kan een behandelaar met dit levensverhaal? 263 Tot slot 264
258 258 259 260 263 264
In de gezondheidszorg wordt het levensverhaal van cliënten steeds vaker als uitgangspunt voor de behandeling genomen. Decennialang was er vooral aandacht voor de biomedische en gedragsmatige aspecten van cliënten, maar nu is een omslag in denken en doen zichtbaar. Dat betekent dat behandelaars bewust aandacht schenken aan het levensverhaal van cliënten (Mattingly, 1998; Polkinghorne, 1998). Dit hoofdstuk gaat over het gebruik van levensverhalen van mensen met chronische lage rugpijn in behandelprogramma’s en wetenschappelijk onderzoek in de gezondheidszorg. Geschetst wordt hoe de auteur in zijn werk als behandelend ergotherapeut vragen stelde over het verloop van het levensverhaal van zijn cliënten, en daarnaast als onderzoeker dieper inging op de kern en typische elementen van die levensverhalen. In dit hoofdstuk worden voorbeelden uit de ergotherapeutische praktijk gebruikt die waarschijnlijk niet alleen voor ergotherapeuten gelden maar voor een bredere groep van paramedici. Tot slot wordt de betekenis geschetst van levensverhalen voor de paramedische praktijk.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_23, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
258
De betekenis van levensverhalen
Veel mensen hebben een verhaal vol pijn… Lage rugpijn komt veel voor en is, naast een maatschappelijk en sociaaleconomisch probleem, vooral een probleem voor de mensen zelf (Strong et al., 2002; Van Tulder & Koes, 2004; Waddel, 1998). De arts in een standaard huisartsenpraktijk in Nederland ziet één à twee nieuwe cliënten met lage rugpijn per dag (Van Tulder & Koes, 2004). Van hen herstelt het overgrote deel, maar ongeveer 10% van deze cliënten behoudt de lage rugpijn en wordt bestempeld als chronisch pijnpatiënt. Mensen met chronische lage rugpijn hebben letterlijk en figuurlijk een ‘levensverhaal vol’ pijn. Zij maken melding van pijn in de rug en andere lichaamsdelen, geven aan dat ze beperkt worden in het uitvoeren van normale dagelijkse activiteiten en kunnen, in vergelijking met vele andere mensen, niet volledig participeren in de samenleving (Van Tulder & Koes, 2004). Over de vraag wanneer de pijn chronisch wordt lopen de meningen uiteen. Merskey (1986) spreekt van een chronisch pijnsyndroom indien de pijn langer aanhoudt dan drie maanden. Andere auteurs kijken minder naar het aantal maanden maar veel meer naar het totale ‘verhaal’ van de persoon. Zij beschrijven chronische pijn als een situatie waarin de pijn langer aanhoudt dan de periode die op basis van het ‘objectieve herstel’ verwacht zou mogen worden (Waddell, 1998). Zij wijzen eveneens op het feit dat chronische lage rugpijn niet slechts een lichamelijk probleem vertegenwoordigt, maar ook een sociaal en emotioneel probleem en dat deze verschillende dimensies niet los van elkaar kunnen worden gezien. Mensen met chronische lage rugpijn hebben meestal diverse behandelprogramma’s ondergaan, variërend van een enkelvoudige behandeling door een fysiotherapeut tot een multidisciplinaire behandeling in een ziekenhuis of revalidatiecentrum (Strong et al., 2002). Zoals gezegd ervaren deze mensen pijn, kunnen zij niet meer zo gemakkelijk doen wat ze altijd deden en heeft hun levensverhaal een andere wending genomen dan zij hadden gehoopt of verwacht. Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de pijn een plaats kan innemen in het individuele levensverhaal van mensen met chronische pijn. Het verhaal van de ergotherapeut ‘Een ergotherapeut richt zich op het dagelijks handelen van de mens op het gebied van arbeid, zelfredzaamheid en vrije tijd. Het handelen is het doelgericht uitvoeren van betekenisvolle taken in een bepaalde rol en handelingsomgeving. Door te handelen doet
17
Een pijnlijk levensverhaal
een mens (nieuwe) ervaringen op en tijdens het handelen in een handelingsomgeving creëert de mens altijd iets nieuws. Handelen geeft een mens de mogelijkheid tot creativiteit en veranderen. Het uitvoeren van betekenisvolle taken vormt een onderdeel van het levensverhaal. Door te handelen krijgt een levensverhaal vorm en betekenis. Kenmerkend voor de ergotherapie is dat men de cliënt en zijn/haar levensverhaal centraal stelt. Samen met de cliënt wordt geanalyseerd en besloten hoe dit levensverhaal in de toekomst zo optimaal mogelijk vorm kan krijgen door middel van betekenisvolle taken’ (Kinébanian & Le Granse, 2006). Als ergotherapeut heb ik jarenlang gewerkt met mensen die chronische lage rugpijn hadden. Op het moment dat ik als ergotherapeut deze mensen in behandeling kreeg, besteedde ik, behalve aan de standaardobservaties en -onderzoeken, vooral veel aandacht aan hun levensverhalen. Dit gebeurde in principe aan de hand van ergotherapeutische instrumenten, zoals het Occupational Performance History Interview (Kielhofner, 2002) of de Canadian Occupational Performance Measurement (Law, 1998). Beide instrumenten zijn manieren om via een interview het levensverhaal respectievelijk de probleemervaringen van cliënten in kaart te brengen. Meestal was echter een eenvoudige vraag als ‘Zou u mij kunnen vertellen wat er de afgelopen periode is gebeurd?’ al voldoende om vele verhalen over het begin van de lage rugpijn, de behandelingen, verhalen over vreugde en verdriet, en over wat men op dat moment deed of niet meer deed te horen te krijgen. Ik beluisterde/zag veel verschillen tussen mensen met chronische lage rugpijn en de verhalen van de mensen riepen vaak weer vragen op. Hoewel de objectieve lichamelijke aandoeningen overeenkwamen tussen de verschillende cliënten met chronische lage rugpijn, was elk levensverhaal uniek en zag ik hoe iedereen anders omging met zijn of haar pijn. Ik vroeg me af waarom sommige cliënten bepaalde activiteiten wel en andere niet deden. Tevens vroeg ik me af welke invloed de lage rugpijn had op de motieven voor het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Anders gezegd: ik vroeg me af wat de invloed van de lage rugpijn was op de ontwikkeling van het levensverhaal. Het verhaal van de mensen met pijn als onderzoeksinstrument Veel vragen, maar helaas nog weinig antwoorden. Literatuuronderzoek gaf mij enige aanwijzingen om te begrijpen welke invloed de lage rugpijn kon hebben op het uitvoeren van dagelijkse taken, maar
259
260
De betekenis van levensverhalen
opmerkelijk genoeg werd in de meeste onderzoeken weinig tot geen aandacht besteed aan de eigen ervaringen van de mensen met lage rugpijn, laat staan dat de motieven van mensen met lage rugpijn waren beschreven voor het doen van dagelijkse taken. Door middel van wetenschappelijk onderzoek ben ik op zoek gegaan naar de levensverhalen, narratives, van zeven mensen met chronische lage rugpijn (Satink et al., 2004). In het kader van dit onderzoek kan het levensverhaal worden omschreven als het persoonlijke verhaal van mensen, gebaseerd op ervaringen, herinneringen en overtuigingen in een leven met chronische lage rugpijn (Helfrich et al., 1994; Mattingly, 1991; Polkinghorne, 1995; Riessmann, 1993). In dat levensverhaal staat een plot centraal, omschreven als de kern waarmee de verschillende gebeurtenissen in dat leven samenhangen en betekenis krijgen (Polkinghorne, 1995). Voor de analyse van levensverhalen en het weergeven van de resultaten na een onderzoek van deze levensverhalen beschrijft Polkinghorne (1995) twee methoden: de paradigmatic analysis en de narrative analysis. Paradigmatic analysis houdt in dat levensverhalen worden geanalyseerd in thema’s waarbij de plot is verwerkt in de thema’s. Narrative analysis houdt in dat de onderzoeker op basis van analyse en interpretatie een nieuw levensverhaal reconstrueert. De belangrijkste thema’s en de plot zijn verwerkt in het nieuwe levensverhaal. Bij paradigmatic analysis worden de levensverhalen gepresenteerd in elementen, bij narrative analysis worden de elementen samengevoegd en gepresenteerd in een nieuw levensverhaal (Polkinghorne, 1995). Ik heb gekozen voor paradigmatic analysis (Polkinghorne, 1995; Satink et al., 2004). Ik hoopte dat de analyse antwoord zou geven op de onderzoeksvragen: ‘Welke motieven geven mensen met chronische lage rugpijn aan voor het doen of niet-doen van dagelijkse activiteiten?’ en ‘Hoe beschrijven deze mensen de invloed van de lage rugpijn op de motieven voor het uitvoeren van de dagelijkse activiteiten?’ De plot: in strijd met zichzelf en de pijn in verschillende levensfasen Kenmerkend voor alle verhalen van de onderzochte personen was de voortdurende strijd met zichzelf en de pijn. Alle geïnterviewde mensen gaven impliciet of expliciet aan hoezeer men bezig was met deze strijd. In het verhaal over een leven met chronische lage rugpijn heb ik drie fasen kunnen onderscheiden. In iedere fase gaven de mensen andere motieven aan voor het uitvoeren van betekenisvolle taken. Voor iedere fase wordt de invloed van de pijn op de motieven voor
17
Een pijnlijk levensverhaal
activiteiten beschreven, evenals belangrijke thema’s en dilemma’s voor de geïnterviewden. eerste fase: tegemoetkomen aan sociale en persoonlijke verwachtingen In de eerste fase negeren de geïnterviewden de rugpijn. De reden is dat men wil voldoen aan de verwachtingen die men vanuit de omgeving ervaart of die men zichzelf oplegt. Men wil het liefst zo normaal mogelijk doen en daar hoort geen pijn bij: ‘Voor de buitenwereld hou je de schijn hoog en je doet alsof alles normaal is!’ Deelnemen aan sociale activiteiten is belangrijk, omdat men dan ‘doet zoals altijd’ en kan voldoen aan de sociale verwachtingen. Daarnaast speelt de angst om vrienden en bekenden kwijt te raken een rol: ‘Ja, ik was best bang ze te verliezen als ik zou zeggen: “nu komt het even niet uit vanwege de pijn”.’ Ook eigen verwachtingen ten aanzien van het doen van activiteiten spelen een grote rol. Men wil voor zichzelf vaak niet toegeven dat de pijn een beperkende factor is en probeert zo veel mogelijk de dingen te doen zoals men gewend is: ‘Een verjaardag is altijd een belangrijk moment voor me… ik vind dat ik interesse moet tonen in andere mensen zoals ik altijd heb gedaan. Ondanks de pijn!’ Aan het einde van deze fase, die jaren kan duren, merken de geïnterviewden dat de pijn niet verdwijnt. Ondanks het negeren van de pijn ervaart men dat de pijn er nog steeds is. Een van de geïnterviewden zei: ‘Tja, je wilt gewoon niet toegeven dat er iets mis is… Ik dacht dat ik de pijn wel kon overwinnen, maar uiteindelijk heeft de pijn mij overwonnen!’ Men komt gaandeweg tot het inzicht dat men zich moet aanpassen aan de pijn. tweede fase: niet meer deelnemen aan dagelijkse activiteiten als een vorm van aanpassing In de tweede fase proberen de geïnterviewden zich aan te passen aan de chronische lage rugpijn. Men neemt aan minder dagelijkse activiteiten deel en hoopt hiermee te bereiken dat de pijn vermindert en onder controle kan worden gehouden: ‘… het gevoel dat je de pijn onder controle hebt was belangrijk… het betekende dat ik niet meer zo vaak buiten de deur kwam’. Door deze aanpassing ervaart men kortdurend pijnvermindering, maar de uiteindelijke conclusie is opnieuw dat de pijn niet verdwijnt. Naast de lichamelijke pijn vertellen verschillende geïnterviewden ook over ‘emotionele pijn’. Emotionele pijn is voor hen het verdriet over het feit dat ze steeds minder kunnen doen en participeren. Ze geven aan dat deze pijn eigenlijk een nog grotere invloed op
261
262
De betekenis van levensverhalen
hun leven heeft dan de lichamelijke pijn: ‘De lichamelijke pijn is niet prettig, maar daar kan ik mee leven. Een groter probleem is de pijn die ik voel omdat ik verschillende dingen niet meer doe en dat dingen veranderen.’ Geïnterviewden beschrijven eveneens hoe de wereld kleiner wordt en vergelijken hun leven met gevangenschap: ‘Ik gun mezelf om iedere dag naar buiten te gaan. Gevangenen worden uiteindelijk ook tweemaal per dag gelucht!’ Een aantal mensen met chronische lage rugpijn komt tot de ontdekking dat ze wellicht te veel hebben gedaan voor de omgeving en te weinig hebben geluisterd naar wat ze zelf willen: leuke, ontspannende en interessante activiteiten: ‘Ik deed nog altijd veel voor andere mensen en luisterde te weinig naar wat ik zelf wilde!’ Ook geven verschillende mensen over deze periode aan dat ze erachter zijn gekomen niet eerlijk geweest te zijn naar zichzelf: ‘Eigenlijk heb ik jarenlang een masker gedragen… voor de buitenwereld, maar ook voor mijzelf!’ Het einde van deze fase, die verscheidene jaren kan duren, betekent opnieuw een aanpassing van het dagelijks leven. Nu echter vooral vanuit de wens om beter naar zichzelf te luisteren en meer ‘leuke, ontspannende en interessante activiteiten’ te gaan doen. derde fase: dilemma’s in activiteiten die men graag doet In de derde fase wordt de pijn meer gezien als een ‘vriend of adviseur’ en ervaren als een onderdeel van henzelf: ‘Ik probeer te luisteren naar wat de pijn aangeeft… de pijn is een onderdeel van mij!’ Meer dan in eerdere fasen houdt men rekening met zichzelf én de pijn. Verschillende geïnterviewden richten zich in deze fase meer op het nu: ‘Iedere keer bekijk ik de verschillende opties van het moment. Wat wil ik, wat kan ik, en wat laat de pijn toe?’ Men wordt zich in deze fase meer bewust van zichzelf, de invloed van de pijn en de wisselwerking met de omgeving. Van twee dilemma’s zijn mensen met chronische lage rugpijn zich in toenemende mate bewust: ‘Het doen van dagelijkse activiteiten mét of zonder pijn’ en ‘Interactie met de omgeving mét of zonder pijn’. Wat het eerste dilemma betreft geeft men aan zelf invloed te kunnen uitoefenen en de keuze te hebben om activiteiten mét of zonder pijn(toename) uit te voeren: ‘Of ik doe niets en hou rekening met de pijn! Dat wil ik niet… Ik weet nu hoe ik toch dingen kan doen en tegelijkertijd de pijn een beetje onder controle hou… Ik voel nu dat ik altijd een keuze heb!’ Met betrekking tot het tweede dilemma geeft iemand aan: ‘Je hebt toch ook je sociale verplichtingen hè… Soms zeggen mensen wel eens: “Doe gewoon wat je leuk vindt!”, maar dat is niet mijn stijl. Uiteindelijk gaat het toch om de verhouding tussen jou en de omgeving.’
17
Een pijnlijk levensverhaal
Wat kan een behandelaar met dit levensverhaal? Terug naar de dagelijkse praktijk van de ergotherapeut en de vragen: ‘Welke motieven geven mensen met chronische lage rugpijn aan voor het doen of niet-doen van dagelijkse activiteiten?’ en ‘Hoe beschrijven deze mensen de invloed van de lage rugpijn op de motieven voor het uitvoeren van de dagelijkse activiteiten?’ Zijn levensverhalen van mensen met chronische lage rugpijn bruikbaar tijdens de revalidatie van cliënten die een verhaal vol pijn hebben? Mijn antwoord is ja! De resultaten uit dit onderzoek, in samenhang met individuele verhalen van mensen in de praktijk leveren veel aanknopingspunten voor de behandelaars. De levensverhalen over een leven met chronische lage rugpijn geven extra inzicht in de motieven voor het dagelijks handelen, en kunnen gebruikt worden om samen met de cliënt te analyseren in welke van de drie beschreven fasen de cliënt zich bevindt. Deze inzichten kunnen gebruikt worden tijdens de begeleiding van veranderings- en aanpassingsprocessen en het zoeken naar een ‘nieuwe balans’ in het levensverhaal. Aangezien uit het levensverhaal van mensen met lage rugpijn blijkt dat men in de eerste fase zo normaal mogelijk wil doen, kunnen behandelaren zich afvragen of het verstandig is om in die eerste fase al adviezen te geven over een andere dagindeling. De kans is groot dat mensen met lage rugpijn deze adviezen in de eerste fase terzijde schuiven. De behandelaar heeft een ideale positie. Met een open, ‘belangstellende’ houding en hier en daar verdiepende vragen kan hij veel over het levensverhaal van cliënten te weten komen en zodoende tijdens de behandeling aansluiten bij dat levensverhaal. Veel verhalen gaan over de activiteiten die de mensen deden, nog steeds doen of graag weer zouden willen doen, en de betekenis van die activiteiten in relatie tot het levensverhaal. De behandelaar kan de cliënt begeleiden bij het vormgeven van het (nieuwe) levensverhaal. Denk bijvoorbeeld aan een vrouw/moeder die vanwege lage rugpijn niet meer in staat is voor haar dochter te zorgen, terwijl ze dit het liefste van alles doet. Luisterend naar het levensverhaal van de vrouw kan de behandelaar dit achterhalen. Samen met haar en haar dochter kan de behandelaar vervolgens bekijken hoe het zorgen voor de dochter opnieuw gerealiseerd kan worden, anders gezegd: hoe het levensverhaal in de toekomst een zo optimaal mogelijk vervolg kan krijgen...
263
264
De betekenis van levensverhalen
Tot slot In dit hoofdstuk is beschreven hoe het levensverhaal van cliënten enerzijds gebruikt kan worden als onderdeel van (behandel)interventies in de gezondheidszorg, en anderzijds voor wetenschappelijk onderzoek. In beide werkvelden is er steeds meer aandacht voor het gebruik van levensverhalen. Behandelaars gebruiken levensverhalen vooral om te luisteren naar de cliënt om zodoende de behandeling zo veel mogelijk te laten aansluiten bij dat levensverhaal. In het paramedisch wetenschappelijk onderzoek worden levensverhalen gebruikt om de diepere betekenis ervan bloot te leggen en wordt gekeken hoe ze uiteindelijk ten gunste van de behandeling kunnen worden ingezet. Veel behandelaars besteden inmiddels, naast de standaardonderzoeken, observaties en vragenlijsten, ruim aandacht aan het levensverhaal van cliënten. Het betekent dat de cliënten zich gehoord voelen, en dat behandeldoelen en interventies gekozen kunnen worden die aansluiten bij het levensverhaal. In wetenschappelijk onderzoek is eenzelfde trend zichtbaar. Tot voor kort waren traditionele onderzoekers van mening dat resultaten uit kwalitatief onderzoek, en daarbinnen het gebruik van levensverhalen, subjectief waren en dus niet valide en betrouwbaar. Inmiddels is deze mening bijgesteld, zijn de methoden voor kwalitatief onderzoek goed beschreven en beschikt de kwalitatief onderzoeker over diverse strategieën om de kwaliteit van het onderzoek te waarborgen (Kinébanian et al., 2006). Kwalitatief onderzoek heeft inmiddels zijn waarde bewezen, omdat de resultaten inzicht en begrip bewerkstelligen in ervaringen, belevingen, meningen, veranderingen en perspectieven van de betrokkenen zelf (Pope & Nicholas, 2000; Philipsen & VernooyDassen, 2004). Het luisteren en interpreteren van levensverhalen geeft juist een goede beschrijving van de diepgaande ervaringen van cliënten en geeft behandelaren handvatten om aan te sluiten bij de belevingswereld van cliënten! Literatuur Helfrich, C., Kielhofner, G. & Mattingly, C. (1994). Volition as narrative: Understanding motivation in chronic illness. American Journal of Occupational Therapy 48, 311-317. Kielhofner, G. (2002). Model of human occupation: Theory and application (3rd ed.). Baltimore: Lippincot Williams & Wilkins. Kinébanian, A. & Thomas, C. (1998). Grondslagen van de ergotherapie. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom.
17
Een pijnlijk levensverhaal
Kinébanian, A. (2002). Kwalitatief onderzoek in de ergotherapie: Keus genoeg! Nederlands Tijdschrift voor Ergotherapie 30(5). Kinébanian, A. & Le Granse, M. (2006). Grondslagen van de ergotherapie (2e druk). Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom. Kinébanian, A., Satink, T. & Nes, F. van (2006). Lesbrief: Architectuur van kwalitatief wetenschappelijk onderzoek. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie 116(2). Law, M. (1998). Client-centred occupational therapy. SLACK Incorporated, Thorafare. Mattingly, C. (1991). The narrative nature of clinical reasoning. American Journal of Occupational Therapy 45,998-1005. Mattingly, C. (1998). Healing dramas and clinical plots: The narrative structure of experience. Cambridge, MA: Cambridge University Press. Merskey, H. (1986). Classification of chronic pain: Description of chronic pain syndromes and definitions of pain terms. Pain 24, 1-211. Pope, C. & Nicholas, M. (2000). Qualitative research in health care. Londen: British Medical Journal BMJ Books. Philipsen, H. & Vernooy-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: Nuttig, onmisbaar en uitdagend. Huisarts en Wetenschap 47(10), 454-457. Polkinghorne, D.E. (1995). Narrative configuration in qualitative analysis. Qualitative studies in Education 8, 5-23. Polkinghorne, D.E. (1998). Narrative knowing and the human sciences. Albany NY: State University of New York Press. Riessmann, C. (1993). Narrative analysis: Qualitative research methods. Series 30. California: SAGE Publications, Inc. Satink, T., Winding, K. & Jonsson, H. (2004). Daily occupations with or without pain: Dilemmas in occupational performance. Occupational Therapy Journal of Research 24(4), 144-150. Strong, J., Unruh, A.M., Wright, A. & Baxter, G.D. (eds.) (2002). Pain: A textbook for therapists. New York: Churchill Livingstone. Tulder, M.W. van, & Koes, B.W. (2004). Evidence-based handelen bij lage rugpijn: Epidemiologie, preventie, diagnostiek, behandeling en richtlijnen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Waddell, G. (1998). The back pain revolution. Edinburgh: Churchill Livingstone.
265
Deel III Toepassingen in de praktijk
18
Levensverhalen in de praktijk Interventies in gezondheidszorg en welzijnswerk
Lausanne Mies 269 Spontaan en bewust terugkijken Kwetsbare doelgroepen 271 Bruikbaarheid van levensverhalen in de gezondheidszorg 272 Vijf soorten levensverhaalmethoden 274 Zelf met het levensverhaal aan de slag 278 Brede en effectieve toepassing 279 Tot slot: het verhaal is nog niet rond 280
269 271 272 274 278 279 280
‘Remember only this one thing’, said Badger. ‘These stories people tell have a way of taking care of them. If stories come to you, care for them. And learn to give them away where they are needed. Sometimes a person needs a story more than food to stay alive. That is why we put these stories in each others memory. This is how people care for themselves’ (uit: Barry Lopez, Crow and Weasel, 1990). Spontaan en bewust terugkijken We leven in een narratieve wereld waarin we via interactie, ontmoetingen en gesprekken met anderen betekenis en zin geven aan ons leven. Door verhalen en taal wordt ‘de realiteit’ geconstrueerd. We leven als het ware in, met en door verhalen. Murray (1985) spreekt ook wel van life as fiction, waarin de wereld wordt voorgesteld als een bundel verhalen. We hebben verhalen nodig om de werkelijkheid te ordenen, te presenteren en te representeren. Verschillende keren per dag denkt iedereen, soms zonder het te weten, aan het verleden. Door herinneringen op te halen en over het eigen leven te vertellen, oefenen we in het interpreteren, aanvaarden en zichtbaar maken van onze levensweg; zo komen we ‘op verhaal’ en
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_24, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
270
De betekenis van levensverhalen
kan het besef van continuïteit of integriteit zich ontwikkelen (Munnichs et al., 1995). Vooral in de laatste levensfase boeten ouderen in aan toekomstperspectief, worden ze geconfronteerd met de eindigheid van het leven en zullen ze zich moeten verzoenen met het geleefde leven. Ze maken als het ware de balans op: hebben we het goed gedaan? Welke dingen zijn wellicht nog onafgerond? Hoe kunnen we verder? De neiging om regelmatig te denken en te praten over het verleden, wordt gezien als een normaal en gezond aspect van het ouder worden. Butler had in 1963 voor het eerst aandacht en waardering voor dit spontane intrapsychische proces. Maar ook jongeren kijken terug. Het terugblikken én vooruitblikken op je eigen leven, is een manier om er grip op te houden. Zeker in tijden dat zich belangrijke levensgebeurtenissen voordoen, we keuzen moeten maken of we dreigen vast te lopen, ontstaat de behoefte tussentijds ervaringen te ordenen. Omdat het terugkijken op het eigen leven positieve functies kan hebben, zoals in het eerste deel van dit boek uitvoerig aan de orde is gekomen, worden herinneringen en levensverhalen ook doelbewust toegepast als interventie. Dit betekent dat mensen actief worden aangezet om met hun levensverhaal aan de gang te gaan om te bevorderen dat zij zich narratief handhaven. De werkzaamheid van de levensverhaalmethoden ligt ten eerste in het proces van het vertellen van het verhaal zelf. Dit levert, nog zonder tussenkomst van een derde of een actieve bewerking van het verhaal, al positieve resultaten op. Enige voorwaarde is de aanwezigheid van een geïnteresseerde luisteraar. Ten tweede biedt een doelbewuste toepassing van een levensverhaalmethode hulp bij het reconstrueren van het verhaal van de cliënt, om bijvoorbeeld nieuw perspectief te bieden in een vastgelopen situatie, of negatief geduide levenservaringen van een andere betekenis te voorzien. Uit toepassing van de levensverhaalmethoden blijkt dat op verschillende terreinen groei mogelijk is, ook wanneer zich lichamelijk of sociaal negatieve veranderingen voordoen. Niet alle cliënten staan er echter zonder meer voor open of zijn in staat om bepaalde overtuigingen te herzien en aanvullingen of nieuwe handelingsmogelijkheden in hun verhaal op te nemen. In dit hoofdstuk staan de interventies centraal. Bij wie worden ze toegepast? En op welke manier zijn levensverhalen van betekenis in de klinische praktijk? Vijf verschillende methoden worden beschreven en het hoofdstuk eindigt met een vooruitblik op een brede en effectieve toepassing in de praktijk.
18
Levensverhalen in de praktijk
Kwetsbare doelgroepen Levensverhaalmethoden worden vooral toegepast bij mensen die een breuk in de levensloop ervaren of die kwetsbaar zijn en zorg of begeleiding nodig hebben, zoals dat geldt voor veel ouderen, chronisch zieken, dementerenden, bijzondere kinderen (pleegkinderen of kinderen met een chronische ziekte), verstandelijk gehandicapten en migranten. Veel van deze mensen zoeken steun en houvast op het moment dat ze veranderen, een transitie doormaken, zich moeten aanpassen. Voor een topsporter die een beenamputatie moet ondergaan bijvoorbeeld, verandert het toekomstperspectief. Continuïteit betekent dan een aanpassingsproces. De levenslijnen moeten worden aangepast met antwoord op de vraag: ‘Hoe kun je met deze ziekte zin geven aan het leven door betekenisvolle rollen te blijven vervullen of deze te herdefiniëren?’ De kunst hiervan noemen we ook wel coping, omgaan met sterk veranderde omstandigheden, zoals beperkingen en handicaps. Voor de zorgverlener is het in dit voorbeeld de uitdaging de patiënt niet als een ziek lichaam te beschouwen, maar als een persoon met een verhaal over zijn ziekte. Door middel van dat verhaal kan hij bevorderen dat mensen veranderingen accepteren en een nieuw perspectief scheppen (zie ook de bijdragen van Mutsaers en Satink). Het gaat hierbij niet alleen om het verhaal van de patiënt. Ook de omstanders, partners en mantelzorgers moeten leren leven met beperkingen of ziekte van anderen. Deze verhalen beïnvloeden elkaar. Bij dementerende ouderen ligt het anders. Dementerenden in een verpleeghuis zijn noodgedwongen afhankelijk. Geheugenverlies, vooral van recente gebeurtenissen, maakt hen onzeker. Herinneringen van lang geleden staan in hun belevingswereld centraal. Die geven hun ook houvast. Bij het vertellen over vroeger, over de tijd waarin zij competent en in hun kracht waren, valt hun afhankelijkheidsbeleving grotendeels weg. De terugblik op hun krachtiger perioden versterkt hun identiteit, geeft zelfvertrouwen, ondersteunt gevoelens van eigenwaarde en stimuleert gevoelens van verbondenheid en veiligheid. Positieve herinneringen kunnen doelbewust worden ingezet om emoties, stemmingen en gedrag te beïnvloeden. Het werken met levensverhalen kan zodoende een belangrijke impuls geven aan belevingsgerichte zorg. Hulpverleners veronderstellen bijna automatisch dat mensen in staat zijn op het leven te reflecteren en een coherent levensverhaal te vertellen. Er zijn doelgroepen waarbij dat niet het geval is. Van dementerenden is het bekend, maar ook daklozen en verslaafden, zo blijkt uit
271
272
De betekenis van levensverhalen
onderzoek van Hoogenboezem (zie hoofdstuk 11), kunnen vaak niet met afstand over zichzelf en het eigen leven nadenken en er een samenhangend verhaal over vertellen. Zij komen slechts tot losstaande fragmenten of anekdotes. Deze mensen worden om die reden vaak uitgesloten van contact en hulpverleningstrajecten. Terwijl zij dit contact en deze hulp juist nodig hebben. Voorwaarde voor hulpverlening is nog vaak dat de hulpvrager een kader, een verhaal schetst waarbij de hulpverlening kan aansluiten. Bruikbaarheid van levensverhalen in de gezondheidszorg De klinische bruikbaarheid van narratieven wordt in toenemende mate ingezien door verschillende beroepstakken in de gezondheidszorg, inclusief de geneeskunde, de verpleegkunde en de ergotherapie (Spencer et al., 1997). Naast de symptoomgerichte, medische benadering in de gezondheidszorg lijkt meer aandacht te komen voor de persoonlijke betekenis en beleving, het individuele en bijzondere in het verhaal van de patiënt. Om cliëntgericht te kunnen werken, moeten artsen en andere hulpverleners het gesprek met de cliënt aangaan en de cliënt de ruimte bieden zijn verhaal te vertellen om zo de betekenis van de ziektesituatie te kunnen ontdekken. Gass (2001) beschrijft dat op basis van verhalen zowel de medisch-wetenschappelijke, persoonlijk-emotionele als existentiële afwegingen rondom individuele patiënten kunnen worden gemaakt. Een voorbeeld: vanuit een zuiver medisch-wetenschappelijk perspectief biedt een chirurg een jonge vrouw met borstkanker die ene operatie aan die haar de grootste overlevingskans biedt. Het besluit vóór deze operatie is wellicht minder vanzelfsprekend als in de besluitvorming ook ruimte is voor de impact van de operatie op het leven van de vrouw. Het verhalend perspectief is zeker van belang in de zorg voor ouderen. De vele eerdere levenservaringen, het naderende levenseinde en de vaak aanwezige gezondheidsproblemen zijn van grote invloed op het verhaal van de patiënt. De volgende casus illustreert dit.
Een dame van 85 jaar woont in haar smaakvol ingerichte Edwardiaanse huis. Tien jaar geleden overleed haar man, een succesvol zakenman. Mevrouw heeft een comfortabel en actief leven geleid in dit huis en bekleedde vroeger leidinggevende functies in de gemeenschap. Ze heeft pijn aan haar heupen en knieën als gevolg van ernstige osteoartritis. Hartfalen maakt dat ze veel risico zou lopen bij chirurgische ingrepen. Hoewel het haar
18
Levensverhalen in de praktijk
functioneren ernstig belemmert, weigert de vrouw pijnmedicatie te slikken uit angst voor een medicijnverslaving. Ook heeft ze het aanbod voor 24-uurs thuiszorg afgeslagen. Ze zegt bang te zijn dat vreemden in haar huis waardevolle spulletjes zullen stelen. Aangemoedigd om verder te vertellen, blijkt dat mevrouw het heel belangrijk vindt haar persoonlijke eigendommen die soms zelfs nog van haar grootouders zijn geweest, aan haar kleinkind te kunnen schenken. Deze onthulling geeft de professional, de familie en de oudere dame de mogelijkheid om te organiseren dat waardevolle bezittingen aan het kleinkind worden overgedragen. Ook biedt het verhaal het kleinkind een nieuw perspectief, waardoor ze betekenisvol contact met haar grootmoeder kon hebben (Gass, 2001).
Dit verhaal was niet helder geworden, wanneer het perspectief beperkt was gebleven tot de medische analyse van haar functionele capaciteiten. De rol van pijn, onbehaaglijkheid en overdracht aan de jongere generatie is alleen duidelijk geworden door de openheid en de moed van de vrouw om de professional mee te nemen in de betekenis van de situatie voor haarzelf. Het was voor de professional een onverwachte bron van betekenis. Door een narratieve benadering komen deze betekenissen boven. Frye (1957) spreekt van twee verschillende soorten kennis die tegelijkertijd de medische besluitvorming bepalen: de convergerende wetenschappelijke kennis en de divergerende metaforische, narratieve kennis. Hoe meer wetenschappelijke kennis we bezitten, hoe smaller onze blik en hoe hoger de reproduceerbaarheid van de beslissing in gelijke situaties. Hoe meer metaforische kennis we echter verzamelen, hoe breder onze blik en hoe meer verbindingen we zien tussen de persoon en zijn ervaringen in de brede context. Narratieve kennis ontstaat in een gesprek, gekenmerkt door openheid, wederkerigheid en acceptatie, is zeer individueel en situatiespecifiek en vraagt om een persoonlijke interpretatie. De professional wisselt tussen convergerend en divergerend perspectief om tot de beste, cliëntgerichte besluiten te komen. Dit wordt overigens complexer wanneer ook het cliëntsysteem, bijvoorbeeld familieleden van een dementerende patiënt, hun verhaal vertellen en een rol spelen in de besluitvorming (Gass, 2001). Levensverhalen spelen op deze manier een rol in het (klinisch) redeneren van medische en paramedische professionals. Zij kunnen hier-
273
274
De betekenis van levensverhalen
bij methodisch te werk gaan; zie de paragraaf over life history hierna. Specifieke levensverhaalmethoden worden echter vooral door sociaalpsychologische disciplines toegepast in gezondheidszorg en welzijnswerk. Vijf soorten levensverhaalmethoden De methodieken die gebruikmaken van het levensverhaal kunnen globaal in vijf soorten worden ondergebracht: reminiscentie, life review, autobiografie, life history en narratieve coaching.1 Deze methoden zijn alle gebaseerd op het principe van reminiscentie en op de narratieve benadering; op het herinneren en het vertellen van een verhaal door de cliënt. De vijf methoden worden hierna toegelicht. 1. reminiscentie: positieve herinneringen triggeren Reminiscentie als methode is een lichte interventie, waarbij het voornamelijk gaat om het ophalen van positieve herinneringen. In een-opeensituaties, maar vaker in groepen, worden onder begeleiding van activiteitenbegeleiders of vrijwilligers op ontspannende, spontane wijze herinneringen opgehaald. Vaak worden verschillende triggers gebruikt die de zintuigen aanspreken en helpen herinneringen van lang geleden op te halen. Historische foto’s, voorwerpen uit het vroegere huishouden, oude spelletjes, geuren, een toneelstuk, film, documentaire of theater over vroeger, muziek uit de eigen jeugd, enzovoort. Er zijn vele manieren om herinneringen op te roepen bij ouderen. Het doel van reminiscentie is behalve een plezierige tijdsbesteding, het versterken van de eigen identiteit en het creëren van contact en gemeenschappelijkheid. Reminiscentie wordt veelal toegepast in verzorgings- en verpleeghuizen en in buurtcentra, in het kader van ouderenzorg, welzijns- en communitywerk. Voorbeelden van toepassingen zijn: – Reminiscentie; een handleiding voor de praktijk (Buijssen & Poppelaars, 1997); – Terug naar toen; reminisceren met ouderen (Barendsen & Boonstra, 2005);
1 Een verwijzing naar specifieke methoden en interventies is opgenomen in de bijlage.
18
Levensverhalen in de praktijk
– Verhalen over vroeger. Een aanbod voor reguliere en psychogeriatrische bewoners van het verzorgingshuis (Doornenbal & Rooijmans, 2005); – Luisteren in je leunstoel. Handboek voorlezen aan ouderen (Franssen, 2004); – Reminiscentie in het Flevohuis. Zie Hamburger, hoofdstuk 25; – Geheugen van… projecten. Zie Mercken, hoofdstuk 26; – Levensboeken; een handleiding voor hulpverleners in de ouderenzorg (Bloemendal et al., 1997). Zie ook Huizing en Tromp, hoofdstuk 27. 2. life review: een evaluatieve terugblik Life review is een meer intensieve en gestructureerde interventie, waarbij het hele leven onder deskundige begeleiding wordt geëvalueerd. Het bevat niet alleen een terugblik, maar ook een oordeel. Het doel van life review is de balans opmaken van de levensloop, opnieuw betekenis geven aan vroegere ervaringen en meer zin geven aan het leven. Positieve en negatieve fragmenten van het eigen levensverhaal worden geherwaardeerd en geïntegreerd tot een nieuw positief geheel, ook wel re-storying of re-shaping van het levensverhaal genoemd (Kenyon & Randall, 1997). Anders dan bij reminiscentie komt bij life review het zelf, de eigen identiteit aan bod. Een externe gebeurtenis of crisis kan aanleiding geven tot life review. Therapeuten, psychiaters of psychologen passen de methode vaak toe in het kader van therapie, bijvoorbeeld bij de behandeling van depressie, verstoorde rouw of onverwerkte negatieve ervaringen. Life review wordt zowel in groepen als in een-op-eensituaties toegepast: in GGZ-instellingen maar ook in hospices in het kader van geestelijke gezondheidszorg of pastoraal werk. Voorbeelden van toepassingen zijn: – Narratieve therapie. Zie Hermans en Westerhof, hoofdstuk 20; – Verhalen die we leven. Een narratieve cursus om depressie bij ouderen te voorkomen en het zelfsturend vermogen te vergroten. Zie Bohlmeijer et al., hoofdstuk 21; – Op zoek naar zin. Een creatieve cursus rond het eigen levensverhaal voor ouderen met depressieve klachten. Zie Bohlmeijer et al., hoofdstuk 21; – De kracht van je leven. Een cursus rond het levensverhaal voor Turkse en Marokkaanse ouderen met depressieve klachten (Smits et al., 2006).
275
276
De betekenis van levensverhalen
3. autobiografie: geschiedenis schrijven Bij autobiografie staat het schrijven over het leven of gedeelten uit het leven centraal. Een autobiografie is de geschiedenis of het verhaal van de auteur, de persoon die dit leven heeft geleid. Hierbij komen de belangrijkste levensthema’s aan bod, zowel in het verleden als in het heden, en zowel positieve als negatieve herinneringen. Het is vaak een spontane en innerlijke behoefte om het eigen levensverhaal te schrijven, maar het proces zelf is gestructureerd. De autobiografie kan worden geschreven als plezierige activiteit, om de samenhang in het leven te ontdekken, of fragmenten of perioden uit het eigen leven te verdiepen. Zelfreflectie is een wezenlijk element van autobiografisch schrijven, maar autobiografie is geen therapie en gaat niet probleemgericht te werk. Wel heeft deze methode therapeutische effecten op het gevoel van zelfbewustzijn en zelfrespect en de ervaring van zin. Anders dan bij reminiscentie of life review ligt bij autobiografie het verhaal uiteindelijk in geschreven taal vast. Voor de ene auteur is juist dit overdraagbare product de opbrengst, voor de ander is het proces van het schrijven het meest belangrijk. Autobiografisch schrijven kan zowel zelfstandig als in groepen. Men pleit echter voor het schrijven in groepen, aangezien juist het voorlezen, de uitwisseling van het geschrevene, krachtig blijkt. Voorbeelden van toepassingen zijn: – Birrens ABC (AutoBiografieCursus) (Schroots & Van Dongen, 1995); – Van vroeger: Levensverhalen schrijven met ouderen (Franssen, 1995); – Levensverhalen schrijven met ouderen. Zie Van de Putte, hoofdstuk 23. 4. life history: een casestudy door professionals Life history is te beschouwen als een casestudy die van een individuele cliënt wordt gemaakt, waarbij het levensverhaal van deze cliënt centraal staat. Om optimaal aan te sluiten bij de wensen, waarden, rollen en gewoonten van de cliënt, maakt de hulpverlener gebruik van verschillende methoden om te observeren en te luisteren naar het verhaal van de patiënt. Hij verifieert interpretaties die hij van het leven van de patiënt maakt en creëert samen met de patiënt nieuwe werelden, nieuwe betekenissen en verhalen (Frank, 1996). Het levensverhaal is hier dus vooral van belang voor verzorgers, begeleiders en (para)medici om te bepalen hoe zij patiënten of bewoners zullen benaderen en om met de cliënt doelen op te stellen voor de behandeling. Het is een instrument van professionals om zich te verdiepen in
18
Levensverhalen in de praktijk
het verhaal, de identiteit en aspecten van de levensloop van de cliënt. Evaluatie van het levensverhaal door de cliënt is hier, anders dan bij life review en autobiografie, een bijkomstig doel. Voorbeelden van toepassingen zijn: – Levensboeken; een handleiding voor hulpverleners in de ouderenzorg (Bloemendal et al., 1997). Zie ook Huizing en Tromp, hoofdstuk 27. – Case history (Frank, 1996); een verhaal gericht op een bepaald klinisch probleem, het verloop van een behandeling en de resultaten hiervan, geplaatst in het kader van iemands dagelijks leven en identiteit. Het is geschreven door een clinicus voor een klinisch publiek. – Therapeutic emplotment (Frank, 1996); een narratieve interpretatie van de klinische praktijk waarin cliënt en therapeut worden gezien als partijen die samen een verhaal ontvouwen en creëren. – Occupational performance history interview (Kielhofner, 2004); een interview over het handelingsverleden van een cliënt, waarbij informatie wordt verzameld over zowel feiten en omstandigheden in het leven van de cliënt, als narratieve informatie over hoe de cliënt betekenis aan zijn leven gaf, geeft en wil gaan geven. Het is een ergotherapeutisch instrument dat wordt toegepast in de diagnostische fase van de behandeling. 5. narratieve coaching: een nieuw hoofdstuk in leven of loopbaan De kracht van narratieven wordt ook in het bedrijfsleven benut. Bij narratieve coaching wordt gezocht naar het verband tussen verschillende levenservaringen en keuzen in de levensloop, veelal met betrekking tot loopbaan en carrière. De centrale thema’s in het levensverhaal komen aan het licht en inzichten in de dilemma’s of situaties die de persoon heeft overwonnen, helpen de cliënt bij het maken van keuzen voor de toekomst. Zo kan een ordening van het levensverhaal van grote betekenis zijn voor een 55-jarige manager in het bedrijfsleven. Hij zal zich moeten bezinnen op de laatste jaren van zijn carrière en de periode die volgt. De gecoachte wordt zich bewust van wat voor hem belangrijk is, kan er actief invulling aan geven, en is beter voorbereid op belangrijke transities. Narratieve of biografische coaching wordt toegepast door coaches en human resource-medewerkers bij levensvragen, loopbaanbegeleiding en outplacementtrajecten.
277
278
De betekenis van levensverhalen
Een voorbeeld van deze toepassing is: – Narratieve coaching. Zie Swagerman, hoofdstuk 29. De levensverhaalmethoden verschillen in de manier waarop het herinneringsproces wordt opgewekt (groepsgewijs, individueel) en in de technieken waarmee het verhaal in kaart wordt gebracht (mondeling, schriftelijk, creatieve technieken). Een ander onderscheid op methodisch niveau wordt gevormd door het soort thema’s dat wordt behandeld (zwaardere of lichte/alledaagse thema’s) en door de doelstellingen die met de methoden worden nagestreefd, zoals plezier en ontspanning, reflectie op het leven, verwerken van ervaringen of komen tot doelen voor de toekomst. Deze verschillen hebben hun weerslag op de diepgang die in het proces wordt bereikt en het uiteindelijke effect op de cliënt. De rol van de begeleider varieert hierbij van geïnteresseerd luisteraar tot deskundig begeleider of therapeut. Zelf met het levensverhaal aan de slag Behalve de genoemde georganiseerde methoden zijn er veel ongeorganiseerde manieren om met het eigen levensverhaal bezig te zijn. Het schrijven in dagboeken, bijhouden van weblogs, lezen van biografieën en romans, napluizen van stambomen en contact zoeken met mensen uit onze jeugd zijn hiervan voorbeelden. En niet alleen voor gepensioneerde ouderen. In Carp, een veelgelezen blad voor hoogopgeleide twintigers en dertigers, was te lezen dat onder het eigen lezerspubliek de website Schoolbank.nl populairder is dan favorieten als Hotmail, Google en Startpagina. De trip down memory lane en de nostalgie winnen het van de informatie. Deze hang van jongeren naar ‘vroeger’ en naar betekenis is opmerkelijk. Het Trimbos-instituut ontwikkelt een methode waarin volwassen kinderen de eigen ouders interviewen over hun leven. Wat levert dit op? Een betere relatie, een diepere verstandhouding en meer begrip. En aan de kant van de ouders vooral erkenning en het gevoel van competentie. Daarnaast zijn diverse zelfwerkmethoden beschikbaar over hoe we ons levensverhaal of andere egodocumenten kunnen schrijven, en boeken waarin ouders aan de hand van vragen over de eigen jeugd en de jeugd van het kind hun verhaal kunnen optekenen. Ook biografiebureaus, waar grootouders hun levensverhaal kunnen laten vastleggen voor hun kleinkinderen of waar in het kader van jubilea het verhaal van een bedrijf wordt beschreven, zijn in opkomst. Uitingen in overvloed.
18
Levensverhalen in de praktijk
Brede en effectieve toepassing Er blijkt in deze tijd een grote individuele behoefte te bestaan aan methodieken die vooral bewustwording van de competenties van mensen nastreven, die zich richten op versterking van de identiteit en bijdragen aan zingeving. De levensverhaalmethode is vernieuwend, laagdrempelig en kan in deze behoefte voorzien. De levensverhaalmethodiek is echter nog niet breed en systematisch ingevoerd in de zorgpraktijk en het welzijnswerk. De organisatie in de zorg is vaak functioneel en taakgericht en wordt geleid door kostenbeheersing. In de praktijk van de ouderenzorg worden de bakens gelukkig steeds meer verzet van de medisch-technische benadering naar vraaggericht, belevingsgericht werken. Levensverhalen sluiten goed aan bij deze beleidsintentie. In de belevingsgerichte benadering zijn een geïnteresseerde vraag, persoonlijke aandacht, interesse in het verhaal én de concrete aanwijzingen voor de zorg die hieruit voortkomen, kernelementen van de zorg. Maar belevingsgerichte zorg wordt niet vanzelfsprekend geboden. Een setting waarin ouderen worden uitgenodigd om hun verhaal te vertellen moet bewust worden gecreëerd. Enerzijds vereist de toepassing van levensverhaalmethoden een cultuuromslag, anderzijds kunnen de methoden juist doelbewust worden ingevoerd om deze cultuuromslag te helpen realiseren. Medewerkers en leidinggevenden moeten de kans krijgen nieuwe mogelijkheden en ervaringen te ontdekken. Zij zijn de dragers van de cultuur. Er is behoefte aan systematisch en vernieuwend onderzoek naar de effecten van levensverhaalmethoden ook op langere termijn, zowel aan de kant van de deelnemers als aan de kant van de werkers. Recent is met steun van ZonMw een aantal effectstudies gestart. Zo wordt onderzocht wat de effecten zijn van de cursus Op zoek naar zin (zie life review) op depressieve klachten, kwaliteit van leven en welbevinden. Hierbij wordt ook de kosteneffectiviteit van deze interventie in kaart gebracht (zie Bohlmeijer et al., hoofdstuk 21). In een ander project wordt het effect onderzocht van het werken met levensboeken op het welbevinden van oudere zorgvragers en op de zorgrelatie tussen zorgvrager, zorgverlener en mantelzorger. Hierbij wordt ook gekeken naar de consequenties die de toepassing van levensboeken heeft voor de organisatie van de zorgpraktijk (zie Huizing & Tromp, hoofdstuk 27). Deze onderzoeken zullen argumenten opleveren voor financiers, beleidsmakers en managers in de zorg. Indien blijkt dat het werken met levensverhalen daadwerkelijk positieve resultaten oplevert, zoals
279
280
De betekenis van levensverhalen
afname van depressie en eenzaamheidsgevoelens, betere sociale zorg- en familierelaties en hogere kwaliteit van leven, zullen ook zij geneigd zijn de (ontwikkeling van) levensverhaalmethodieken te ondersteunen. Het is vanzelfsprekend dat beleidsmakers kritisch vragen om verdere bewijsvoering. In het beleid staat immers evidence-based practice centraal. Wel moeten we ervoor waken dat de wetenschappelijke relevantie, niet de maatschappelijke en persoonlijke relevantie domineert. Naast de bewezen effectiviteit zijn ook inspiratie en intuïtie aspecten van levensverhaalmethoden; zij worden vrijwel altijd door alle betrokkenen als aangenaam en betekenisvol ervaren. De subjectiviteit, authenticiteit en het persoonlijke karakter zijn kenmerkende variabelen die moeilijk vertaalbaar zijn in effectiviteitsonderzoek. Bovendien, als narratieve toepassingen een verplicht instrument van professionals worden, dreigt het spontane en authentieke karakter ervan verloren te gaan. Tot slot: het verhaal is nog niet rond Inbedding van levensverhaalmethoden in de zorgpraktijk vereist dat managers in de zorg, professionele werkers en vrijwilligers zich bewust zijn van het belang van het werken met levensverhalen. En daarnaast dat geïnvesteerd wordt in onderzoek, in deskundigheidsbevordering van de praktijk, en in opleiding van onder meer artsen, psychologen, verplegers en verzorgers, ergotherapeuten, activiteitenbegeleiders en sociaal-pedagogische hulpverleners. Want er zijn vaardigheden nodig om met anderen nieuwe en betekenisvolle verhalen te creëren. Levensverhalen laten zien wat mensen bezighoudt en zijn een bron voor nieuwe ideeën en perspectieven. De verhalen van werkers en cliënten over de dagelijkse zorgpraktijk zouden gebundeld moeten worden en de basis moeten vormen voor het verder ontwikkelen van wetenschap, beleid en praktische toepassingen. Want net als voor individuele levensverhalen geldt ook voor de zorgpraktijk: het verhaal is nooit af. Literatuur Frank, G. (1996). Life histories in occupational therapy clinical practice. The American Journal of Occupational Therapy 50(4). Frye, N. (1957). Anatomy of criticism. Princeton, NJ: Princeton University Press. Gass, D. (2001). Narrative knowledge and health care of the elderly. In: G.M.
18
Levensverhalen in de praktijk
Kenyon & P.G. Clark, Narrative gerontology: Theory, research and practice (hoofdstuk 10). New York: Springer. Kenyon, G..M. & Randall, W.L. (1997). Restorying our lives: Personal growth through autobiographical reflection. Westport Conn: Praeger. Munnichs, J. et al. (1995). Ouderen en zingeving. Baarn: Ambo. Murray, K. (1985). Life as fiction. Journal for the theory of social behaviour 15(2). Spencer, J. et al. (1997). Helping clients develop hopes for the future. American Journal of Occupational Therapy 51(3).
281
19
Het levensverhaal als onthuller van het levensthema Een Jungiaanse toepassing
Thomas Kok 284 Persoonlijk levensthema Waar of onwaar? 285 Verhalen als geneesmiddel 287 Van verhaal naar persoonlijk levensthema 288 Transformatie 289 De waarde van het levensverhaal 291
284 285 287 288 289 291
Wat is er nodig om bij je eigen verhaal te komen, en daarmee jouw persoonlijke levensthema op te sporen? Op de eerste plaats durf, namelijk de durf om terug te keren naar de kritieke levensmomenten die je je kunt herinneren. Als je die momenten tenminste durft toe te laten in je herinnering, want wat er dan bovenkomt kan je ook enigszins in verlegenheid brengen. Ik neem mijzelf als voorbeeld:
Toen ik een jaar of zes was speelde ik ‘autorijden’ onder het bureau van mijn vader. Zijn bureau stond in de huiskamer en bestond uit twee ladenblokken met een deurtje ervoor. Ik pakte een houten fruitschaaltje van tafel – dat was het stuur – en opende een deurtje – dat was het portier. Ik kroop onder het tafelblad, sloot het portier, startte de motor met een fantasiesleutel en gaf gas – daar ging ik, de wijde wereld in.
Welk verhaal deze herinnering in zich draagt, wordt duidelijk na lezing van dit stuk over de betekenis van het levensverhaal bij het opsporen van iemands persoonlijke levensthema. Geïnspireerd op praktijkervaringen van mijzelf, en op die van anderen, in het bijzonder van Richard Stone (1996), schrijver van het boek Genezende vertelkunst.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_25, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
284
De betekenis van levensverhalen
Persoonlijk levensthema In deze rationele tijd word je al gauw voor gek versleten als je weer onder het bureau van je jeugd kruipt en je overgeeft aan je fantasie. Toch is terugkeer naar de tijd dat je de dingen onbevangen deed die je overkwamen een noodzakelijke voorwaarde om weer contact te krijgen met de wereld van je eigen verhaal. In de waan van alledag zijn we vaak het spoor bijster geraakt van wat ik hier maar het persoonlijk levensthema noem. Daarmee duid ik op de rode draad in wat Jung het individuatieproces heeft genoemd, het worden wie je bent, op zichzelf een tamelijk tautologische beschrijving. Als persoon heb je vele rollen leren spelen in de wereld van alledag. Maar waar ben je zelf gebleven? Ik ben Thomas, maar wie schuilt er achter die naam? ‘Neem me mijn naam af en ik kom dichter bij ….’ is de beginregel van een gedicht dat ik onlangs schreef. Inderdaad, we hebben een naam, maar dat zijn we niet. Onze naam is een verhaal, en we hebben vele verhalen. We zijn als een waaier, als een kaleidoscoop van ervaringen, en onze verhalen weerspiegelen ons Zijn. Harry Haller, hoofdpersoon in de Steppenwolf, een roman van de Duitse schrijver Hermann Hesse (1923), belandt op een gegeven moment in het Magisch Theater, waar vele ikken van hem zich manifesteren in verschillende verhalen, als een soort kaleidoscopische spiegel. Harry Hallers conclusie is: ik besta uit velen. Later in het boek blijkt er echter nog een andere mogelijkheid; namelijk achter die vele ikken houdt zich een kern schuil. Hoe ziet die kern eruit, wat is mijn eigen-lijke verhaal? Dat is de vraag van ons leven, of in ieder geval van mijn leven. Welke betekenis of zin heeft mijn bestaan, wat is mijn opdracht hier op aarde? Of anders gezegd, wat is het persoonlijk levensthema dat mij in de kern is meegegeven? Wanneer deze vragen ook u bezighouden is het werken met het eigen levensverhaal als onthuller van iemands levensthema een aan te bevelen activiteit. Om bij je eigen verhaal te komen moet je kunnen luisteren, luisteren naar jezelf. Iemand anders kan je daarbij helpen, daarom is vertellen zo belangrijk. Maar de luisteraar is de eigenlijke verteller, degene die de sleutel levert. Als ik mijn verhaal vertel, hoor ik mijzelf praten via de oren van mijn gehoor, en zo kan ik mijn thematiek ontdekken. Daarom is luisteren naar elkaar zo belangrijk, een luisteraar is de onthuller die de verteller nodig heeft om op verhaal te komen. Iemand vertelde me eens dat ze bij een vriend uit Madagaskar haar hart uitstortte over iets wat haar was overkomen. Zij sprak de hele dag en
19
Het levensverhaal als onthuller van het levensthema
haar vriend zei niets, hij luisterde, en wel zo aandachtig dat zij zichzelf ontdekte in haar eigen verhaal. Zonder dat hij gesproken had, gingen ze uit elkaar en ze voelde zich geheeld. Het vertellen van je verhaal aan iemand herstelt het contact met jezelf. Het is in feite de meest intieme vorm van communicatie en leidt tot het vinden van het persoonlijke levensthema. Het wonderlijke is dat de keten van verhalen die mensen kunnen vertellen die unieke thematiek demonstreert. Het kan om werkelijke gebeurtenissen gaan, maar ook om fictieve verhalen die iemand hebben geraakt, zoals sprookjes en legenden. Steeds weer zijn er evenzovele poorten naar de kern te openen en tezamen leggen die iemands levensthema bloot. Dit raakt een essentie van de Jungiaanse therapie, waar die iemands levenservaringen wil analyseren als symbolen van een diepere waarheid, namelijk van iemands persoonlijke groei en ontwikkeling, met als doel de heelwording van de gebroken mens, door Jung het individuatieproces genoemd. Letterlijk te verstaan als ‘ondeelbaar worden’ (in-dividu), omschrijft Jung dit proces als een levenslange zoektocht naar de bijzondere betekenis van iemands bestaan. In mijn therapeutische praktijk werk ik met cliënten die inzicht willen in wat hen in hun leven overkomt. Zij zoeken niet zozeer oplossingen als wel begrip. Dus laat ik mijn clienten veel verhalen vertellen, uit hun leven, maar ook dromen of verhalen van anderen die hen bijzonder geraakt hebben. En in die verhalen onthult zich via terugkerende thema’s het unieke levensverhaal van de clïent; de ontdekking daarvan is het begin van het heelwordingsproces. Waar of onwaar? De verhalen waarmee mensen komen, zijn soms werkelijk zo gebeurd, maar soms ook (onbewust) verdraaid tot een eigen waarheid. De werkelijkheid is niet heilig, het verhaal is heilig en heilzaam. Soms leidt het verdraaien van het werkelijke verhaal tot een eigen waarheid tot vervelende consequenties, bijvoorbeeld in het geval van Boudewijn Büch. Hij heeft prachtige boeken geschreven, romans die geïnspireerd lijken op zijn leven. Nu hij dood is, is vastgesteld dat veel van zijn verhalen, zowel in zijn boeken als wat hij in de werkelijkheid beweerde, op fantasie berustten. Het bekendste voorbeeld is de zogenaamde dood van zijn zogenaamde zoontje. Is zijn verhaal niet waar geweest? Voor hem wel, hij heeft zijn eigen verhaal verteld, en dat was zijn waarheid, als een zelfportret, waarin hij zichzelf neerzette en zijn persoonlijk levensthema weergaf, namelijk zijn verlangen naar de vader en zijn onvermogen de ideale zoon te zijn. Helaas kon hij zijn
285
286
De betekenis van levensverhalen
verhalen niet verstaan als werkzame medicijnen voor zijn ziel, maar leek hij ze voor werkelijk te gaan houden. In de Jungiaanse therapie worden dit soort verhalen gebruikt om cliënten zicht te geven op hun levensthema’s en daarmee vervolgens verder te werken. Een interessant voorbeeld dat ik zelf meemaakte was dat van een man die als kind onder de indruk was van het sprookje van Hans en Grietje. Op mijn verzoek vertelde hij het verhaal zoals hij zich dat herinnerde en in zijn versie waren beide kinderen, dus zowel Hans als Grietje, opgesloten door de heks. Mijn cliënt liep vervolgens vast in zijn vertelling, omdat Grietje nu immers niet meer de heks in de oven kon duwen en Hans kon bevrijden, zoals de originele versie luidt. Samen analyseerden we dat hij de rol van het vrouwelijke (Grietje) in zijn leven had onderdrukt. Hij had geleerd zich mannelijk te gedragen en aspecten die als vrouwelijk worden getypeerd, zoals tedere zorg en passief genieten, te onderdrukken. De (onbewuste) verdraaiing van het sprookje maakte hem van dit levensthema bewust, en hij realiseerde zich dat het meer toegeven aan deze vrouwelijke kant van zijn wezen een verrijking zou betekenen van zijn leven. Door Grietje niet meer op te sluiten, maar haar haar rol in het sprookje te laten spelen, kon mijn cliënt de vernietiging van de heks en de bevrijding van Hans door diens zusje beleven als een herstel van zijn eigen innerlijke harmonie. De kwestie ‘waar-onwaar’ is al een oud discussiepunt in de psychotherapie. Anders dan Freud stelde Jung dat de verhalen die iemand in de spreekkamer vertelde niet per se waar hoeven te zijn, terwijl Freud deze als absoluut waar gebeurd aannam. De beleefde waarheid is de werkelijkheid van het eigen verhaal, dat bepaalt iemands zijn. Kort maar krachtig samengevat: iemands perceptie van de dingen bepaalt zijn psychische gesteldheid. Zo ontmoette ik een vrouw die gebukt ging onder de herinnering aan haar vrolijke gedrag tijdens de begrafenis van haar jongere zusje (ze was toen zes jaar oud). Ze nam het zichzelf jaren later nog kwalijk, ondanks dat ze begreep dat ze destijds als een onwetend kind had gereageerd. Hoewel ze later van familieleden hoorde, dat zij zich helemaal niet zo uitbundig had gedragen, bleef haar eigen perceptie bepalend. Haar levensthema bleef het gevoel van schuld tegenover haar overleden zusje, het gevoel dat haar belemmerde volledige relaties aan te gaan. Pas toen zij zelf met haar eigen verhaal onder begeleiding aan de slag ging, kon zij deze schuld delgen. Zo kreeg haar verhaal therapeutische waarde. Het is dus zeker van belang te stellen dat het werken met iemands levensverhaal toegang geeft tot een subjectieve psychologische waar-
19
Het levensverhaal als onthuller van het levensthema
heid, waar geen objectieve feitelijke realiteit aan ten grondslag hoeft te liggen. Verhalen als geneesmiddel De consequentie die we kunnen trekken uit de subjectiviteit van ieders verhaal is hoopvol voor de therapeutische toepassing. Immers, als verhalen de subjectieve perceptie en beleving weerspiegelen, en niet zozeer de werkelijke feiten, dan kunnen psychische verstoringen ten gevolge van die ervaringen behandeld worden door bijstelling van de subjectieve verhalen. De Amerikaanse psycholoog en vertelkunstenaar Richard Stone (1996) komt op dat idee door zijn eigen verhaal over zijn vader en de kerstboom, beschreven in zijn boek De Genezende vertelkunst, dat ik hier in eigen woorden samenvat. In het joodse gezin Stone was een kerstboom taboe. Geïnspireerd door een intense beleving van de gezelligheid bij zijn vriendje thuis, bij het samen met diens vader optuigen van de kerstboom, zeurde hij zo lang om een eigen boom tot zijn vader en moeder toestemden. Hij installeerde de boom op zijn eigen kamer. Vlak voor kerst kwam de Rabbi op bezoek en of het noodlot het zo wilde, deze bleek zeer belangstellend in een modelboot die Richard had gebouwd en op zijn kamer had staan. Als de Rabbi de kerstboom zou aantreffen, zou dat ernstige consequenties voor dit joodse gezin hebben. Door de indringende blikken van zijn ouders wist Richard te voorkomen dat de Rabbi naar zijn kamer ging en haalde supersnel de modelboot op. Toen de Rabbi vertrok zonder de boom dus gezien te hebben, sloeg vader Stone zijn arm om zijn zoon en kneep hem liefdevol in zijn schouder, zo van: dat is ons mooi gelukt. Het was de eerste keer dat Richard een dergelijk warm bewijs ervoer van de vader-zoonrelatie. Het interessante aan het verhaal is dat vader en zoon Stone in die tijd een moeizame relatie met elkaar onderhielden, en dat Richard verlangde naar meer openheid en begrip tussen hem en zijn vader. Hij vertelde het verhaal over de kerstboom vele jaren later tijdens een kerstviering en realiseerde zich toen pas dat het kneepje in de schouder nooit had plaatsgevonden. Hij had het domweg verzonnen voor het effect van zijn verhaal. Niettemin was het effect van het ‘verzonnen kneepje’, dat hij vanaf dat moment de relatie met zijn vader anders is gaan ervaren. Zijn vader werd meer menselijk voor hem, en
287
288
De betekenis van levensverhalen
minder de autoriteit die hij altijd in hem had gezien. Het ging niet om het herstel van de relatie op zichzelf, maar wel om zijn eigen verhaal: Richard realiseerde zich hoezeer een herinnering een interpretatie is. En hij concludeert: ‘We hoeven dus niet langer slachtoffer te zijn van onze verhalen over het verleden’. En vervolgt met de stelling dat we als auteur van ons eigen verhaal onze eigen geschiedenis kunnen schrijven. Dit leidt tot het hoopvolle besef dat we niet alleen maar afhankelijk hoeven te zijn van hoe we de dingen beleefd hebben. We kunnen ons verhaal ook zelf beïnvloeden. Dit is mijns inziens een zeer belangrijk aspect van de therapeutische functie van het verhaal: onze psychische wereld is veranderbaar, we kunnen uit de lijn stappen die ons verleden ons lijkt op te leggen. Daardoor ontstaat er een kering van het lot. Door analyse van het verleden is ons levensperspectief te veranderen. De genoemde vrouw wier zelfbeeld werd bepaald door schuldgevoel over haar vrolijke gedrag tijdens de begrafenis van haar zusje, kon zich hiervan bevrijden door haar verhaal aan te passen aan wat ze hierover van familie hoorde. En de man die zijn vrouwelijkheid onderdrukte, kon hiermee verder toen hij de versie van het sprookje kon vertellen waarin Grietje niet meer in de kooi werd opgesloten. Van verhaal naar persoonlijk levensthema Toen ik een paar jaar geleden voor mijn therapeutische opleiding in zogeheten leeranalyse was, ben ik onder het bureau van mijn vader uit gekropen. Ik joeg niet langer voort door de wereld, maar verdiepte mij in de relatie die ik met mijn vader – de man aan het bureau − had. We konden niet echt met elkaar praten en in mijn beleving was hij een afstandelijk wezen, niet onvriendelijk, wel saai en niet wat ik me van een vader voorstelde. In de analyse confronteerde ik mijzelf met dit beeld en herkende ik de ideaaltypische trekjes die ik op mijn vader had geprojecteerd. Hier ontdekte ik de archetypische lading van mijn projectie. Ik realiseerde mij dat het menselijke oerverlangen naar een beschermende godheid, aan wie we de verantwoordelijkheid kunnen geven voor ons doen en laten, de drijvende kracht was geweest achter mijn kinderspel. Ik was onder het bureau gekropen om de bescherming te voelen van mijn vader als de goede herder die over mij waakt. Dromen we allemaal niet af en toe van een ‘goddelijke’ kracht die ons verlost en verlicht in ons moeizame bestaan? Maar God is dood, dat wil zeggen de sinterklaas-achtige figuur, die door Nietzsche is doodverklaard. Netzomin kon mijn vader deze ideaaltypische rol spelen in mijn jeugd. Dat
19
Het levensverhaal als onthuller van het levensthema
moest ik nu erkennen en op grond daarvan moest ik de relatie met mijn vader herzien. In zijn boek Antwoord op Job schetst Jung een godsbeeld van een halfbewuste God die de weddenschap met de duivel om Jobs geloof te beproeven nodig had om zijn eigen duisternis aan het licht te brengen. Het is een complexe redenering die Jung volgt, maar zijn conclusie lijkt te zijn dat wij als mensen, in plaats van hulp van God te krijgen, voor de levenstaak staan God te helpen. Waarbij voor mij het beeld van die godheid symbool staat voor onze onbewuste wereld, die geholpen moet worden tot verlossing en verlichting te komen. Een ander oud beeld dat dit proces uitdrukt is dat van de druppel die de oceaan verlaat om ervaringen op te doen en met deze ervaringen weer terug te keren in de oerzee, die daardoor een klein beetje wordt veranderd, groeit in bewustzijn. En zo zijn er nog wel meer dichterlijke beelden die deze zware verantwoordelijkheid van de bewustwordende mens tot uitdrukking brengen. Mijn ontdekking kwam erop neer dat ik mijn beeld van de zoon, die de bescherming van vader zocht, moest gaan inwisselen voor een andere rol, waarin ik de verantwoordelijkheid voor mijzelf en de wereld om mij heen op mij neem. In deze analyse stuitte ik dus op een belangrijk thema in mijn eigen verhaal, namelijk de verhouding met mijn vader, uitvergroot tot de verhouding van de mens tot zijn oorsprong, en mijn taak in deze relatie. Nu is er een groot verschil tussen inzicht en beleving. In de Jungiaanse therapie gaan deze hand in hand. Enerzijds cognitief begrip van de kernthema’s in iemands leven, anderzijds de emotionele ervaring die nodig is om dit begrip te transformeren tot verandering. Overigens iets wat niet beperkt hoeft te blijven tot de spreekkamer, het leven zelf is de belangrijkste kraamkamer van bewustzijnsveranderingen! In een actieve imaginatie tijdens mijn leertherapie kwam ik in confrontatie met een man die was gehuld in een zwarte cape. Na enig aandringen van de therapeut ging ik het gevecht aan en slaagde erin de identiteit van de man te onthullen: het bleek mijn vader te zijn. Het gevecht was voor mij het symbool van het mij zelfstandiger opstellen in de relatie met mijn vader. Transformatie Hebt u wel eens met uw vader gevochten? Mijn zoon wel. Toen hij een jaar of zestien was, was ik hem tijdens het eten zo zat dat ik hem aan-
289
290
De betekenis van levensverhalen
vloog. Dat soort dingen gebeurt wel eens. Het was overigens de enige keer, dit ter geruststelling. Het resultaat was een diepere verbondenheid. Het gevecht tussen vader en zoon op menselijk vlak doet denken aan de archetypische krachtmeting in de bijbel van Jakob in gevecht met de Engel Gods bij de rivier de Jabbok. In de Jungiaanse therapie proberen we persoonlijke ervaringen beter te begrijpen door ze te vergelijken met situaties in de menselijke cultuurgeschiedenis. Het bijbelverhaal van het gevecht van Jakob met de engel is een associatie die bij mij opkwam. Maarten Timmer (2001) geeft in zijn prachtige encyclopedie van Anima tot Zeus een heldere interpretatie van deze krachtmeting: ‘Deze mythe symboliseert de situatie waarin een mens terecht kan komen waarbij hij volledig en alleen op zijn verantwoordelijkheid is aangewezen. Alle wapenen en goede geesten zijn afwezig, er is geen beroep op wetten of moraal mogelijk. Het komt nu aan op de eigen persoonlijke instelling en moed om overeind te blijven. Het is een confrontatie met het absolute, buitenstaanders kunnen er niet meer over oordelen.’ De strijd tussen Jakob en de Engel Gods − of was het de duivel, of een combinatie van beide, die bekendstaat onder de naam Abraxas, de god van goed en kwaad, van licht en duister? Hij weigert in ieder geval zijn identiteit te onthullen − de strijd eindigt na een lange nacht uiteindelijk onbeslist. Jakob sprak: ‘Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht’ (Genesis 32-30). Deze uitspraak doet denken aan Job, die na de lange beproeving door God in zijn geloof, de woorden sprak: ‘Nu heeft mijn oog u aanschouwd’ (Job 42-4). Jakob houdt een manke heup over aan de ontmoeting. De heup is de schakel tussen boven- en onderlichaam, en mag daarom als symbool worden opgevat voor het contact met het ongeziene. Sindsdien is de naam van Jakob veranderd in: Is-ra-el (strijder Gods), en zijn lot gekeerd. Onder de indruk van het imaginaire gevecht met mijn vader bezocht ik hem korte tijd later in het verzorgingshuis waar hij ouder en ouder aan het worden was. Ik zag nu een mens in zijn eigen aanschijn, en was verlost van de gevoelens tekortgedaan te zijn door zijn manier van omgaan met mij; en zowaar, spontaan vertelde hij mij zonder verdere aanleiding zijn verhaal. Zijn vader – mijn opa dus – had het gezin verlaten en mijn vader als oudste van twintig jaar de verantwoordelijkheid gelaten over zijn
19
Het levensverhaal als onthuller van het levensthema
moeder en vier jongere kinderen. Mijn vader had hem dat nooit vergeven, en zelfs zijn begrafenis had hij niet bezocht. Tot zover was het verhaal mij bekend. Nu vertelde mijn vader mij dat hij onlangs erachter was gekomen dat zijn vader diens vader op jonge leeftijd had verloren. Als elfjarige was hij met zijn moeder en zusters achtergebleven in armoedige omstandigheden. Mijn vader vond dat zo’n belangrijke ontdekking voor zichzelf dat hij het mij vertelde als een verklaring voor de gebrekkige manier waarop zijn vader als vader was opgetreden. Voor mijn vader was dat erg belangrijk, want daarmee kon hij iets begrijpen van wat tot dan toe voor hem onbegrijpelijk was gebleven, en moreel verwerpelijk. En is dat het niet waar het in therapie om gaat: het verkrijgen van helend inzicht? Zo gaf mijn vader mij de erfenis door van de verloren vaderrelatie, maar in het milde besef na vele jaren dat er een verklaring was voor het afkeurenswaardige gedrag van mijn opa. Voor mijn vader was dit inzicht een openbaring die hij met mij deelde als keerpunt in zijn perceptie van de werkelijkheid tot nu toe. Voor mij was het een zinnig vervolg op wat ik in mijn leeranalyse had doorgemaakt met betrekking tot mijn vaderbeeld. Het resultaat was een herstel van ons contact. Onze verhalen brachten ons bij elkaar en ik besefte dat er een patroon was in onze vader-zoonrelaties die in elke generatie verloren waren gegaan. Archetypisch is het te duiden als de verloren relatie tussen God en de mens. Na deze bewustwording voelde ik de verantwoordelijkheid opkomen die relatie tussen vader en zoon te herstellen en daarmee ons familielot te keren. Ik ging mijn verhaal veranderen. Ik had met mijn vader gevochten en het contact gelegd. Mijn zoon had met mij gevochten en ook daar was contact gemaakt. Jakob had met God gevochten en was die ander geworden. Mijn verhaal is nu het verhaal geworden van de vader en de zoon die samen verdergaan, elkaar vasthouden en ondersteunen. Bij zijn begrafenis hebben mijn zoons voor mijn vader een afscheidslied gezongen, dat voor mij een welkomstlied was in de keten van vader-opzoon. Ik zit niet meer onder het bureau, maar eraan. De waarde van het levensverhaal Soms is een verhaal een oase waar we ons kunnen laven tijdens onze levensreis, soms is het een fata morgana, een illusie, een spiegeling van onze diepste verlangens. Altijd is een verhaal een toegang tot het besef van iemands persoonlijke levensthema. Het verhaal vertellen
291
292
De betekenis van levensverhalen
bevrijdt en inspireert. Ernaar luisteren onthult het persoonlijk levensthema en biedt uitzicht op transformatie, het doel van Jungiaanse therapie. Iemands levensverhaal wijst de weg. Literatuur Jung, C.G. (1952; Ned. editie,1985). Antwoord op Job. In: Verzameld Werk, deel 4. Rotterdam: Lemniscaat. Kagie, R. (2004). Boudewijn Büch: Verslag van een mystificatie. Amsterdam: Prometheus. Stone, R. (1996). Genezende vertelkunst. Amsterdam: Bres. Timmer, M. (2001). Van Anima tot Zeus. Rotterdam: Lemniscaat.
Intermezzo: Spelenderwijs in gesprek
Paul Sonnenschein
Foto: Chiel Wollaert Het Levenslijnspel is een communicatiespel voor ouderen, ontwikkeld door Cerein in samenwerking met de Alzheimerstichting. Het spel stimuleert de communicatie met behulp van visualisaties die op ongedwongen wijze associaties oproepen. Het doet een appel op herinneringen uit de individuele levensgeschiedenis. Het spel is goed te gebruiken in het kader van reminiscentie, realiteitsoriëntatie of gewoon om met elkaar in gesprek te komen. Het is zowel geschikt voor individueel gebruik als voor het werken met groepen. Het levenslijn-
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_26, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
294
De betekenis van levensverhalen
spel heeft in de afgelopen jaren in de psychogeriatrie en in de somatische zorg zijn waarde bewezen. Ontroerende ontboezemingen komen naar voren, onverwachte feiten die van grote betekenis zijn geweest, veel discussie, verschillen van opvattingen, maar ook bevestiging, herkenning. Ook in de begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking is het goed te gebruiken. Basiselementen zijn zes losse delen die, aan elkaar gelegd, de levenslijn laten zien. Elk deel bestrijkt 16 jaren van een mensenleven en heeft een bijbehorende set kaarten met afbeeldingen. Deze afbeeldingen zijn met name herkenbaar voor mensen die nu 80 jaar of ouder zijn, zoals een meisje dat hoepelt, een jongen die geknield bidt bij een stoel, een schoolmeester die iets aanwijst op het schoolbord. Het spel wordt gespeeld als Mens-erger-je-niet. Het gaat echter niet om winnen of verliezen. Na een worp met een dobbelsteen, verplaatst de deelnemer zijn pion of een houdertje met een eigen foto en komt zodoende op een bepaald levensjaar terecht. Hij trekt dan een kaartje met afbeelding en reageert daar op. Enzovoorts. Naast de genoemde toepassingen is het spel goed te gebruiken met familieleden. Zeker wanneer zij niet meer zo goed weten waarover ze nog kunnen praten. Het contact kan zo weer een nieuwe stimulans krijgen. Ook in de thuissituatie met vrienden, kennissen en gezinsleden werkt het verfrissend. Teamleden die ouderen begeleiden kunnen het spel gebruiken om zich te verdiepen in het werk. Door zelf een duik in verleden, heden en toekomst te nemen komt men meer over elkaars normen en waarden te weten en ervaart zelf hoe het is om het spel te spelen. Voor een succesvol gebruik is het belangrijk dat de begeleider over goede communicatieve vaardigheden beschikt en ook in staat is om af te wijken van de spelregels, wanneer de situatie daarom vraagt. De creativiteit van de begeleider in de specifieke situatie laat allerlei variaties toe. Er zit een handleiding bij een uitleg van talloze mogelijkheden. Meer informatie Cerein Trainingen, www.cerein.nl.
20
Het meerstemmige verhaal Grondslag voor een narratieve psychotherapie
Hubert J.M. Hermans en Gerben Westerhof 296dialectische relatie tussen plot en gebeurtenis De Thema’s als grondstructuur van het verhaal 298 De polyfone structuur van het verhaal 299 Het meerstemmige zelf: positie en oppositie 301 Het gevecht tussen kind en volwassene als delen van een 302 positie-repertoire Narratieve psychotherapie: enige integratieve lijnen 308
296 298 299 301 302 308
Een 35-jarige vrouw, Margaret Sands, reed samen met haar dochter bijna 3000 km naar een klooster waar ze vroeger als kind op kostschool was geweest. Met zijn tweeën klommen ze over het hek van het voormalige schoolgebouw. Haar dochter brak een raam open, glipte naar binnen en opende een achterdeur waardoor haar moeder het gebouw kon binnenkomen. Toen ze binnen was, leek alles veel kleiner dan 25 jaar geleden maar de geur die diep in haar geheugen was opgeslagen was er nog, een geur die voor haar voorgoed verbonden was met walging en angst. Vastberaden liep ze naar de plek achter het altaar waar vrouwen nooit mochten komen, schopte tegen de muren en sloeg met kracht tegen de kansel. Ze nam haar autosleuteltjes en kraste op de grote deuren van de ingang van de kapel de woorden: ‘Ik haat nonnen’ en ‘Ze slaan kinderen’. Toen zei ze volkomen rustig tegen haar dochter: ‘Kom liefje, we kunnen nu gaan’. Ze stapten in de auto en reden weer naar huis terug.
Wat brengt een vredelievende vrouw van in de dertig ertoe 3000 km te rijden om een daad te stellen die, op het eerste oog, een vorm van
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_27, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
296
De betekenis van levensverhalen
ordinair vandalisme lijkt? En waarom neemt ze haar dochter mee? In zijn analyse van dit incident komt McAdams (1993) tot de conclusie dat Margaret met deze daad op symbolische wijze een hoofdstuk in haar leven afsluit. Ze geeft daarmee een narratieve (verhalende) vorm aan belangrijke gebeurtenissen die in haar leven hebben plaatsgevonden. Ze drukt de nare periode in haar jeugd niet weg uit haar bewustzijn, maar ze wil ook niet langer lijden onder de ermee verbonden emoties. Ze sluit een fase af door het stellen van een daad waarbij haar dochter als getuige aanwezig is. Zodoende krijgt haar daad het karakter van een ‘publiek’ feit. Op soortgelijke wijze als Margaret gebruiken mensen uitdrukkingen als: ‘Ik zet er een punt achter’ of ‘Einde verhaal’ of ‘Dit boek wordt dichtgeslagen’. Dergelijke spontane uitingen geven blijk van een narratieve structuur die mensen aanbrengen in gebeurtenissen die deel uitmaken van gefaseerd leven, dat verteld wordt als een geordend en samenhangend geheel. Het narratieve principe is van toepassing op verschillende psychologische dimensies (Hermans & Kempen, 1993). Het voorbeeld van Margaret bevat er drie: waarneming, emotie en handeling. Ze nam de kansel waar als een symbool van de indoctrinatie waaraan ze als kind onderhevig was. Haar harde klap op die kansel had het karakter van een protest tegen diezelfde indoctrinatie. Daarin speelde een heel verleden door waartegen ze in verzet kwam en waarmee ze nu voorgoed wilde afrekenen. Tegelijk staat het gehele verhaal in het teken van emoties die geassocieerd zijn met al die situaties in haar verleden, waaraan ze toen willoos onderworpen was. Ook haar handelen is narratief gestructureerd: ze heeft de inbraak in het klooster, inclusief de aanwezigheid van haar dochter als getuige, nauwkeurig voorbereid en in haar fantasie geoefend. Het gegeven dat zulke uiteenlopende dimensies van het menselijk functioneren een narratieve grondslag hebben, biedt een brede basis voor een narratieve psychotherapie. Immers, in zo’n psychotherapie staan de wijze waarop cliënten hun omgeving waarnemen, de emoties die ze daarbij ervaren en de handelingen waartoe ze overgaan, ter discussie. Het brede bereik van het narratieve principe maakt het tevens mogelijk om, zoals we zullen zien, enige integratieve verbanden aan te stippen die de hier voorgestelde therapie laat zien met andere therapievormen. De dialectische relatie tussen plot en gebeurtenis Een verhaal kan omschreven worden als een georganiseerd betekenissysteem dat personages (wie) bevat die verwikkeld zijn in een plot
20
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
(wat) in een bepaalde tijd (wanneer) en ruimte (waar). Het is de taak van narratieve psychotherapie te komen tot een hervertellen van het verhaal, zodanig dat de cliënt op meer effectieve en flexibele wijze kan antwoorden op een diversiteit van situaties. Voor het begrijpen van de narratieve psychotherapie is een verheldering van de dialectische relatie tussen plot en gebeurtenis noodzakelijk. De plot geeft de structuur aan waarin gebeurtenissen geplaatst worden ten opzichte van elkaar en waarin ze hun specifieke betekenis krijgen. Dankzij de plot ontstaat er een verloop en een ontwikkeling (intrige) in het verhaal,waarbij verschillende gebeurtenissen op elkaar voortbouwen rond één of meer organiserende thema’s (bijv. wraak, liefde, jaloezie). Door deze samenhangende structuur komen de spanningen, conflicten en tegenstellingen tussen de handelende personages aan het licht en worden emoties opgeroepen. De dialectische relatie houdt in dat de plot invloed heeft op de gebeurtenissen die erin worden samengebracht en dat, omgekeerd, gebeurtenissen invloed hebben op de plot. Wanneer een plotstructuur eenmaal tot stand is gekomen, raakt zij normaliter min of meer gestabiliseerd en is zij resistent tegen verandering. Nieuwe gebeurtenissen worden spontaan ingepast in een bestaande plot, waardoor deze verder wordt bevestigd. Anderzijds kunnen er gebeurtenissen plaatsvinden die niet goed of zelfs helemaal niet in te passen zijn in de bestaande plot. In dat geval is een nieuwe gebeurtenis in staat een bestaande plot te wijzigen en kan deze zelfs de aanleiding zijn voor de introductie van een nieuw thema. Stel, een cliënt vertelt verhalen over tal van gebeurtenissen die steeds betrekking hebben op het thema ‘zelfdepreciatie’. Op een gegeven moment komt een vriendin ter sprake die hem een compliment maakte. Als de cliënt volhardt in zijn bestaande plot, zal het compliment zo geïnterpreteerd worden dat het daarin past. De cliënt zegt bijvoorbeeld: ‘Dit zei ze alleen maar om mij gerust te stellen’. Hiermee wordt het compliment ondergeschikt gemaakt aan het heersende thema zelfdepreciatie, waarmee de bestaande plot verder wordt geconsolideerd. Een belangrijke therapeutische doelstelling is dan een dynamische dialectische relatie tot stand te brengen tussen plotstructuur en gebeurtenis. Dit houdt in dat een thematische wijziging wordt aangebracht in een bestaande plot, waardoor de plot als geheel geherstructureerd wordt. In het voorbeeld betekent dit dat het compliment aanleiding is een ander thema (bijv. ‘zelfwaardering’) op de voorgrond te plaatsen, waardoor het heersende thema wordt gerelativeerd. Pas dan mag worden verwacht dat het compliment ‘overkomt’. Dit is echter slechts mogelijk als er in
297
298
De betekenis van levensverhalen
het verhaal van de cliënt voldoende thematische variatie komt en de cliënt leert om op flexibele wijze meerdere thematische ‘registers open te trekken’. Thema’s als grondstructuur van het verhaal De term ‘thematische variatie’ verwijst naar de grondstructuur van het verhaal en naar de thematische onderscheiding die daarin kan worden aangebracht. Frye (1957) baseerde een indeling van thema’s op de wisseling der seizoenen. Zo is de ontluikende natuur in de lente de inspiratiebron geweest voor de komedie, waarin vreugde en sociale harmonie centraal staan die mensen ervaren na de bedreigende winter. De kalmte en rijkdom van de zomer deden de romance ontstaan, die op poëtische wijze beschrijft hoe het goede heerst over het kwade en het licht over duisternis. (In deze visie is de romance dus niet beperkt tot de aantrekkingskracht tussen mensen.) De herfst, waarin het leven van de zomer geleidelijk verandert in de dood van de winter, is aanleiding tot de tragedie. De winter, die het bewustzijn meebrengt dat de mens een gevangene is van de wereld, doet de satire ontstaan. Mensen komen tot het besef dat ze uiteindelijk niet in staat zijn de duistere krachten van de dood te beheersen. Een andere indeling is die in heldenverhalen (Odysseus, Siegfried, Roland) en liefdesverhalen (Romeo en Julia, Tristan en Isolde, Orpheus en Euridyce). Deze indeling vindt haar psychologisch equivalent in de dualiteit van grondmotieven. In ons Nijmeegs onderzoeksprogramma (Hermans & Hermans-Jansen, 1995) hebben we onderscheid gemaakt tussen het Z-motief (streven naar zelfbevestiging) en het A-motief (verlangen naar verbondenheid met iets of iemand anders). Deze en soortgelijke indelingen hebben gemeen dat ze de mens beschouwen als een op zichzelf staand geheel en tegelijk als deel van een geheel dat hem transcendeert. Voor een narratieve psychotherapie zijn dergelijke indelingen bruikbaar omdat ze de mogelijkheid bieden de grondstructuur en thema’s van het verhaal van de cliënt te exploreren. Sommige depressieve cliënten kunnen niet anders dan tragedische verhalen vertellen en dan ontbreken de blijdschap en de humor van de komedie. Er ontstaat meer thematische variatie als de cliënt leert om niet alleen tragische gebeurtenissen waar te nemen, maar ook de komische aspecten van het leven te zien. Zoals Godfried Bomans ooit zei: ‘Humor is het verdriet voorbij’. Ook de indeling tussen de motieven zelfbevestiging en verbondenheid is bruikbaar voor het onderzoeken en veranderen van de narra-
20
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
tieve grondstructuur. Wanneer de cliënt doorslaat in zelfbevestiging kan dit leiden tot grandiositeit en narcisme, wanneer hij blijft steken in verbondenheid loopt hij het risico dat hij zich gedraagt als een ‘windvaantje’ en terechtkomt in een situatie van overafhankelijkheid en conformisme. De leidende gedachte is hier dat zelfbevestiging en verbondenheid therapeutisch waardevol zijn, mits er voldoende flexibiliteit wordt ontwikkeld om te switchen tussen deze grondmotieven. Iedere psychotherapeut die naar het emotionele verhaal van een cliënt luistert, zal waarnemen dat een emotie fungeert als ‘aandachtstrekker’: de aandacht van de cliënt wordt tijdelijk of langdurig door een emotionerende gebeurtenis of omstandigheid in beslag genomen. Een narratieve psychotherapie is niet alleen gericht op de verwerking van emoties, maar ook op het exploreren en bewerken van de grondstructuur van het verhaal. Dit vereist een verruiming van de aandacht van de cliënt om, samen met de therapeut, ‘af te dalen’ naar de grondstructuur en daar de thema’s te exploreren die een organiserende rol in het verhaal spelen. Zo kan een cliënt bijvoorbeeld ontdekken dat ‘onder’ een recente ruzie met moeder en een teleurstellende vakantie met een vriend, het gemeenschappelijke thema ‘overafhankelijkheid’ ligt. In dat geval maakt de cliënt een beweging van het manifeste niveau waarop de emotionerende gebeurtenissen plaatsvinden naar het diepteniveau van de thema’s. Het maken van deze beweging is een belangrijke voorwaarde voor een narratieve psychotherapie. Een tweede voorwaarde is dat de cliënt leert om thematische flexibiliteit te ontwikkelen, dat wil zeggen het vermogen om te switchen van het ene thema naar het andere. In het voorbeeld van de overafhankelijke cliënt betekent dit dat deze cliënt leert om over te schakelen van verbondenheid naar zelfbevestiging en terug. Deze flexibiliteit vereist dat een plotstructuur tot stand komt die multithematisch is. Wanneer verschillende en zelfs tegengestelde thema’s in het verhaal beschikbaar zijn, is het voor de cliënt mogelijk om een overgang te maken van het ene thema (bijv. afhankelijkheid) naar het andere thema (bijv. onafhankelijkheid). De multithematische structuur van het verhaal van de cliënt vraagt evenwel om een nadere uitdieping van de wie-vraag. Wie is de verteller van het verhaal? De polyfone structuur van het verhaal Een van de belangrijkste ontwikkelingen in de romanliteratuur van de twintigste eeuw heeft betrekking op de ‘terugtocht van de alwetende auteur’. De auteur is niet meer het brein dat boven zijn werk staat en vanuit een gecentraliseerd standpunt een verhaal schrijft. Hij deelt
299
300
De betekenis van levensverhalen
zichzelf als het ware op in meerdere, tegengestelde of conflicterende auteurs. Dostoyevsky, een van de grootste vernieuwers in de geschiedenis van de literatuur, heeft de grondslag gelegd voor dit nieuwe genre, dat beschreven wordt als de ‘polyfone (meerstemmige) roman’ (Bakhtin, 1929/1973). In de polyfone roman worden verschillende gezichtspunten belichaamd door evenzovele personages die verwikkeld zijn in onderlinge dialogische relaties. Raskolnikov, Myshkin, Stavokin, de Groot Inquisiteur, Ivan Karamazov, zij allen vertegenwoordigen hun eigen visie. Ze zijn zover verzelfstandigd dat ze losstaan van hun schepper, het zelfs eens of oneens met hem kunnen zijn. Elk personage vertegenwoordigt een eigen standpunt en is niet ondergeschikt aan een overkoepelend denksysteem van één alomvattende auteur, Dostoyevsky zelf. Net als in een polyfoon muziekstuk, nemen de stemmen verschillende ruimtelijke posities in en vertolken zelfstandige melodieën, zodanig dat er een gezamenlijke verklanking ontstaat (Hermans & Kempen, 1993). Voor een goed begrip van de eigen aard van de polyfone roman is het nodig een scherp onderscheid te maken tussen logische en dialogische relaties. Bakhtin geeft het volgende voorbeeld. Twee personen zijn in een conversatie gewikkeld, waarbij de één zegt: ‘Het leven is goed’ en de ander daarop reageert met dezelfde uitspraak: ‘Het leven is goed’. Gezien vanuit een logisch gezichtspunt is hier sprake van identiteit: beide zinnen zijn identiek en voegen dus niets aan elkaar toe. Vanuit een dialogisch perspectief evenwel, is er sprake van een communicatie tussen twee personen die het met elkaar eens zijn. De reactie van de tweede persoon voegt dus wel degelijk iets nieuws toe, namelijk het feit dat een standpunt gezamenlijk gedeeld wordt (‘Ook hij zegt het’). De uitspraken zijn dus logisch gezien identiek, maar dialogisch verschillend. Dezelfde gedachtegang kan worden gevolgd als de eerste persoon zegt: ‘Het leven is goed’ en de tweede persoon daarop reageert met: ‘Het leven is niet goed’. Logisch gezien is de ene zin een negatie van de andere, maar als uitingen van twee verschillende sprekers zijn ze deel van een dialogische relatie van oneens zijn. Bakhtin ziet het eens zijn en oneens zijn, evenals vraag en antwoord, als grondvormen van dialoog. Verschillende standpunten, die gewoonlijk tot het ‘innerlijk’ van de schrijver worden gerekend, worden door Dostoyevsky juist naar buiten geplaatst in de vorm van aparte personages. Zo wordt in De dubbelganger een tweede personage geïntroduceerd als de personificatie van een innerlijke gedachte van de hoofdfiguur (Golyadkin). Een dergelijke personificatie maakt het mogelijk om gedachten, herinneringen en plannen te situeren ten opzichte van personages die tegengestelde
20
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
posities bekleden. Tussen de personages ontstaan relaties die een dialogisch proces voortstuwen in de richting van telkens nieuwe betekenisconstructies, zonder tot een eensluidend oordeel te moeten komen. Als deel van deze narratieve constructie portretteert Dostoyevsky personages die converseren met de duivel (Ivan en de Duivel), met hun alter ego (Ivan en Smerdyakov) en zelfs met een karikatuur van zichzelf (Raskolnikov en Svidrigailov). Het meerstemmige zelf: positie en oppositie In de theorie van het ‘dialogische zelf’ komen twee begrippen bij elkaar die gescheiden tradities representeren in de psychologie, namelijk het ‘self’ in de lijn van James (1890) en de dialoog in de lijn van Bakhtin (1929/1973). Het dialogische zelf kan omschreven worden als een dynamische veelheid van posities in een door de persoon doorleefde ruimte (Hermans & Kempen, 1993). De posities omvatten zowel subpersoonlijkheden (bijv. ik als vriendelijk, perfectionist, jaloers) als rollen (bijv. ik als vader, collega, psycholoog). In de lijn van de polyfone roman is het dialogische zelf meerstemmig. Vanuit elke positie kan de persoon een verhaal vertellen, waarbij bovendien de verschillende verhalenvertellers op elkaar kunnen reageren en met elkaar tot uitwisseling komen. De vraag wie de verhalenverteller is, kan op meerdere wijzen worden beantwoord. Het is mogelijk om het zelfverhaal bij wijze van autobiografie te laten vertellen vanuit iemands ‘gewone’ positie en dit verhaal therapeutisch te bewerken. Een stap verder is de cliënt, in de lijn van de polyfone roman, uit te nodigen een meerstemmig verhaal te vertellen. Daarmee wordt het zelf gedecentraliseerd tot een veelheid van opponerende posities en wordt het uitgangspunt van de alwetende auteur verlaten. Dit heeft tevens het voordeel dat de ruimtelijke structuur van het zelf meer tot zijn recht komt. Door een positie te contrasteren met een of meerdere tegenposities wordt een veld gecreëerd waarin de verschillen, contrasten, conflicten en contradicties die zich in het zelf voordoen niet alleen zichtbaar worden gemaakt maar ook therapeutisch verder kunnen worden ontwikkeld. Daarbij geldt dat elke positie zijn eigen thema meebrengt: de herder vertelt een verhaal waarin het thema ‘bescherming’ centraal staat, terwijl bij de moordenaar het thema ‘agressie’ of ‘wraak’ naar voren komt. Bovendien kunnen tussen de verschillende posities dialogische relaties tot stand komen die een therapeutisch proces in gang zetten. We illustreren dit aan de hand van een casus.
301
302
De betekenis van levensverhalen
Het gevecht tussen kind en volwassene als delen van een positie-repertoire Dorien, een 47-jarige vrouw, nam contact op met een psychotherapeut (Els Hermans-Jansen) in een periode dat ze geplaagd werd door een reeks psychosomatische klachten. Dit hing samen met problemen die ze ervoer in haar relatie met haar sociale omgeving. Ze voelde zich constant gedwongen haar plek te verdedigen en was tegelijkertijd in hoge mate afhankelijk van de goedkeuring en evaluatie van anderen. Teneinde gezien en bevestigd te worden streefde ze voortdurend naar perfectie en had veel last van schuldgevoelens als deze perfectie niet werd bereikt. De therapeut stelde aan Dorien voor haar positie-repertoire te onderzoeken en van daaruit verder te werken. Ze bood daartoe een lijst aan met ongeveer veertig posities, waarop Dorien de posities aanstreepte waarin ze zichzelf herkende. Tevens kreeg ze de gelegenheid enige door haarzelf geformuleerde posities toe te voegen. Tabel 20.1 biedt een overzicht. Tabel 20.1
Doriens positie-repertoire: enige voorbeelden
1
de vechter
2
de kwetsbare figuur
3
de opofferende figuur
4
de erkenning zoekende figuur
5
morele figuur
6
de eisende figuur
7
de vrijheidszoeker
8
de dromer
9
de accepterende figuur
10
het kind
11
. . . ik als agressieve figuur
12
. . . ik als relativerende figuur
In de volgende zittingen werden Doriens dagelijkse ervaringen in verband gebracht met de door haar aangewezen posities. De bedoeling was die posities te selecteren die de meest prominente rol in haar huidige leven speelden. Daartoe hield ze een dagboekje bij waarin ze haar belangrijkste belevenissen opschreef en aangaf welke posities daarbij als meest overheersend naar voren kwamen. Na enige zittingen bleek dat ‘het kind’ de positie was die de meest centrale rol in haar leven speelde.
20
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
303
Om deze positie nader uit te diepen, werd besloten een onderzoek te doen naar de ‘waarderingen’ van het kind. Daarbij stond de vraag centraal hoe Dorien naar haar verleden, heden en toekomst kijkt vanuit de positie van het kind en welke betekenissen ze vanuit deze positie geeft aan de gebeurtenissen die zich in haar leven voordoen. Daartoe werd gebruikgemaakt van enige open vragen die betrekking hadden op haar verleden, heden en toekomst (Hermans & Hermans-Jansen, 1995, p. 35). Een voorbeeld van zo’n vraag is: ‘Was er in je verleden iets dat je van groot belang of van grote invloed vindt en dat nu nog in je leven een rol speelt?’ De cliënt mag hierop associërend ingaan, waarna de therapeut haar helpt met het formuleren van een zin die op een kaartje wordt geschreven en waarin de kern van wat zij wil zeggen wordt vastgelegd. De belangrijkste waarderingen van het kind worden weergegeven aan de linkerkant in tabel 20.2. Tabel 20.2
Waarderingen van het kind en de onafhankelijke als deel van Doriens positie-repertoire
Waarderingen vanuit de positie van het kind
Z
A
P
N
Waarderingen vanuit de positie van de onafhankelijke
Z
A
P
N
1. Ik wil aandacht en ik wil erkenning
0
2
3
32
1. Ja, dan moet je het wel op de goeie manier doen, niet door drammen maar door realistisch te blijven; ik bepaal wat er gebeurt, vaak in overleg
12
2
16
12
2. Ik ben afhankelijk van anderen of ze mij goedkeuren
2
1
5
34
2. Dat hoef je niet te zijn; bijv. de nieuwe opleiding: mijn zwager heeft daar zijn bedenkingen over, dat raakt het afhankelijke kind, nee zeg ik dan, dit kan ik; ik ben het die ik nu ben en ik kan dat
16
3
21
14
3. Mijn broertjes en zusjes zijn mijn rivalen; zij eisen ook aandacht op die ik ook zou kunnen krijgen
2
1
5
37
3. [speelt in huidige situatie geen rol meer]
304
De betekenis van levensverhalen
Waarderingen vanuit de positie van het kind
Z
A
P
N
Waarderingen vanuit de positie van de onafhankelijke
Z
A
P
N
4. Mijn moeder die ons tegen elkaar uitspeelt: ik voel me dan heel erg weggedrukt; ga erg mijn best doen om nog liever te zijn
1
0
0
41
4. Dan probeer ik de onafhankelijke wat meer in te zetten en afstand te nemen; dit speelt nu nog steeds een rol; het is een valkuil; ik moet hier heel alert op zijn, ze doet het nog steeds
9
0
7
22
5. Als puber mocht ik weinig van mijn vader, hij was heel streng en ook driftig; ik mocht nooit zeggen wat ik dacht; hij liet niet toe dat ik contact met hem kreeg; ik heb nooit gemerkt of hij mij mocht
0
2
5
30
5. Ik kan dat [geen contact maken] wel vanuit de onafhankelijke relativeren; hij is al lang dood; ik zie nu veel beter wat er gebeurde; ik vind wel dat hij een lafbek was, want hij koos heel duidelijk voor mijn moeder; hij vond dat hij dat moest, dat hij geen keuze had
10
7
12
10
6. Ik voel me heel snel afgewezen (bijv. Pim ging naar zijn zoon en blijft dan langer weg; ik koppel daar meteen aan dat hij z’n zoon leuker vindt dan mij, betrek dat heel snel op mezelf)
2
5
5
31
6. Ik gebruik de onafhankelijke om dit te relativeren; het kind krijgt nu een tik op de vingers van mij: ‘stel je niet zo aan’, maar dit is nog heel lastig
13
4
14
15
7. Ik worstel al zo lang met het niet erkende kind; daar zie ik helemaal geen toekomst voor (het is nooit gelukt met wat voor therapieën dan ook)
1
1
0
34
7. Wat ik hier in de therapie geleerd heb: dat het kind te veel aandacht vroeg en nog vraagt; vanuit de onafhankelijke zeg ik nu: blijf jij maar op het plekje zitten dat ik jou geef (hier komt de onafhankelijke heel sterk naar voren)
14
6
21
14
20
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
305
Waarderingen vanuit de positie van het kind
Z
A
P
N
Waarderingen vanuit de positie van de onafhankelijke
Z
A
P
N
8. Het kind voelt zich het lekkerste als ik heel creatief bezig ben (schilderen), en in de vakantie komt het tevreden stukje van het kind naar boven
6
8
30
10
8. Ja, dat creatief bezig zijn, dat mag van de onafhankelijke, ook dat speelse erin zetten, dat is heel goed, dat helpt de onafhankelijke met relativeren. Dat kind heb ik dan meer in de hand, dan mag het een meer prominente rol spelen
14
11
28
2
9. Hoe voel ik me de laatste tijd als kind?
4
4
10
14
9. Hoe voel ik me de laatste tijd als volwassene?
13
0
21
16
10. Hoe zou ik me graag willen voelen als kind?
16
16
40
4
10 Hoe zou ik me graag willen voelen als volwassene?
20
14
47
2
Z = zelfbevestigende gevoelens (bijv. trots en eigenwaarde). A = gevoelens verwijzend naar verbondenheid met de ander (bijv. liefde en tederheid). P = positieve gevoelens (bijv. genieten en geluk). N = negatieve gevoelens (bijv. angst en boosheid). De Z- en A-schalen variëren van 0 tot en met 20 en de P- en N-schalen van 0 tot en met 50.
Vanuit therapeutisch gezichtspunt was de belangrijkste ontdekking voor Dorien dat ze, meer dan ze had verwacht en meer dan ze wilde, bepaald werd door de ongebreidelde wensen en eisen van haar kindpositie. Dit riep bij haar een heftige tegenreactie op. In haar eigen woorden kwam dit als volgt naar voren: ‘Het is een gat, dat mateloos bevestigd willen worden, het mateloze vragen om steeds aardig gevonden te worden... Het gevoel dat het nooit genoeg is... Het kind heeft veel te veel macht in handen en legt de zaak lam... Het moet eens afgelopen zijn met dat gedram... Het kind wil te veel, ook mijn toekomst wordt lam gelegd’. Opvallend was dat Dorien verschillende keren benadrukte dat ze tot dusver geprobeerd had (ook in enige therapieën die ze in het verleden had gehad) het kind in haarzelf alsnog aan haar trekken te laten komen, een soort ‘achteraf-bevrediging’ te geven. Door het doen van het onderzoek en het grondig doorspreken ervan, kwamen de matelo-
306
De betekenis van levensverhalen
ze pretenties van het kind scherp aan het licht en riepen een tegenreactie op die haar verhaal een nieuwe wending gaf. Dit bracht tevens de motivatie mee om te zoeken naar een ‘tegenpositie’ die in staat zou zijn om voor een gezond tegenwicht te zorgen. Deze doelstelling stond centraal in de daaropvolgende zittingen. Na enige korte omzwervingen, waarbij onder andere de eisende figuur en de vechter (zie tabel 20.1) geëxploreerd werden, groeide bij Dorien het besef dat er een positie was die tot dusver niet in haar repertoire was opgenomen maar die steeds nadrukkelijker naar voren kwam. Deze positie benoemde ze als ‘de onafhankelijke’: ‘De onafhankelijke is een nieuwe wereld voor mij, maar ik moet het nog wel leren... In mijn werk ben ik bezig om dit te oefenen... Ook in gesprekken met Jan [haar vriend] heb ik soms een andere mening... Dit wordt sterker... Vroeger, als iemand een andere mening had, dan begon ik te twijfelen... De laatste tijd komt de onafhankelijke flink boven’. Dorien werd gevraagd een waarderingsonderzoek te doen vanuit haar positie als onafhankelijke. Teneinde de dialogische relaties tussen de posities te versterken, werd Dorien uitgenodigd om vanuit haar onafhankelijke positie een antwoord te geven op de waarderingen die ze eerder had geformuleerd vanuit het kind. Deze antwoorden zijn weergegeven aan de rechterkant van tabel 20.2. De twee posities en hun waarderingen schetsen een spanningsrelatie die in de transactionele analyse beschreven zou worden in termen van de relatie tussen ‘kind’ en ‘volwassene’. Bij elke waardering in tabel 20.2 staat een aantal indices die verwijzen naar de gevoelens die bij de waarderingen horen. De cliënt concentreert zich op een waardering en geeft dan bij een reeks gevoelens op een schaal van 0-5 de mate aan waarin dit gevoel voorkomt bij de betreffende waardering. In deze reeks bevinden zich enige Z-gevoelens (bijv. eigenwaarde en trots) en A-gevoelens (bijv. liefde en tederheid). Tevens maken positieve P-gevoelens (bijv. genieten en rust) en negatieve N-gevoelens (bijv. angst en machteloosheid) deel uit van de aangeboden reeks. De gevoelens worden bij elke waardering door de cliënt doorlopen, zodat voor elke waardering apart een affectief profiel wordt bepaald. Voor elke categorie (Z, A, P en N) wordt een somscore berekend die aangeeft in welke mate de gevoelens in de waardering tot uiting komen. Deze gegevens worden met de cliënt besproken, zodat diens waarderingen en de samenhang ertussen op een meer fundamenteel niveau worden begrepen. De rationale die hieraan
20
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
ten grondslag ligt is dat mensen op zoek zijn naar de vervulling van hun grondmotieven. In situaties waarin dit lukt zijn positieve gevoelens sterker dan negatieve. Als er hindernissen zijn die de bevrediging van de motieven in de weg staan, zijn de negatieve gevoelens sterker aanwezig dan de positieve. Een vergelijking tussen de gevoelens van het kind en die van de onafhankelijke laat een duidelijk verschil zien in de mate dat het zelfbevestigingsmotief naar voren komt. Bij nagenoeg alle waarderingen van het kind komen de twee grondmotieven Z en A nauwelijks tot hun recht en zijn de negatieve (N) gevoelens duidelijk hoger dan de positieve (P). Een uitzondering is waardering nr. 8, waarin de creatieve interesse van het kind tot uiting komt. In een recent onderzoek naar de validiteit van de genoemde affectieve indices heeft Van Geel (2000) gewezen op het bijzondere belang van dit type. Hij vergeleek een groep cliënten en niet-cliënten en vond dat waarderingen met een lage score op zowel Z- als A-motief meer voorkomen bij cliënten dan bij niet-cliënten. De onafhankelijke positie laat een geheel ander beeld zien. Bij de waarderingen die uit deze positie zijn voortgekomen, zijn de Z-gevoelens sterker dan de A-gevoelens en zijn de P-gevoelens meestal sterker dan de N-gevoelens. Het type waardering dat hier naar voren komt kan gekarakteriseerd worden als ‘positieve zelfbevestiging’. In zijn onderzoek vond Van Geel (2000) dat waarderingen die dit karakter hebben juist meer voorkwamen bij niet-cliënten dan bij cliënten in psychotherapie. Het feit dat in Doriens onafhankelijke positie dit type waardering naar voren komt, is daarom een indicatie voor de therapeutische waarde van deze positie. Het voordeel van de gehanteerde indices is dat de therapeut en de cliënt meer zicht krijgen op de affectieve component van de waarderingen en daarmee op de grondstructuur van het verhaal. Tevens bieden dergelijke indices de mogelijkheid om door middel van wetenschappelijk onderzoek onder grotere groepen cliënten en niet-cliënten meer algemene kennis te vergaren. Langs deze lijnen kan het unieke verhaal van de cliënt verbonden worden met meer algemene bevindingen van wetenschappelijk onderzoek. Tevens kan op deze wijze kwalitatieve informatie (teksten van waarderingen) gecombineerd worden met kwantitatieve informatie (gebruik van indices).
307
308
De betekenis van levensverhalen
Narratieve psychotherapie: enige integratieve lijnen Doriens casus kan als uitgangspunt fungeren voor het maken van enige observaties die behalve vanuit therapeutisch standpunt, vanuit theoretisch perspectief van belang zijn. Dialogische relaties versterken de integratie van het positie-repertoire. Door onderscheid te maken tussen posities en door deze posities in hun onderlinge relaties therapeutisch te bewerken, komen niet alleen de verschillen maar ook de contrasten en conflicten tussen de posities aan het licht. Op dit punt kunnen we te rade gaan bij Jung, die niet alleen gewezen heeft op het belang van tegenstellingen (bijv. tussen bewust en onbewust, animus en anima, persona en schaduw), maar ook op de waarde van het ‘samengaan van tegenstellingen’ (coincidentia oppositorum) voor het individuatieproces. In de lijn van de polyfone roman van Dostoyevsky en van de theorie van het meerstemmige dialogische zelf is in deze bijdrage een accent gelegd op de rol die dialogische relaties kunnen spelen in een narratieve psychotherapie. In Doriens casus is dit therapeutisch vertaald door haar te vragen om vanuit haar ‘onafhankelijke’ positie te reageren op haar ‘kind’-positie. Dit gebeurde niet alleen om dialogische relaties tussen haar posities te onderzoeken maar ook om deze relaties te stimuleren: op momenten dat het kind zich voordoet, leert ze de onafhankelijke paraat te hebben voor het geven van een adequaat antwoord. De term positie heeft overigens wel een nadeel. De term suggereert dat het om op zichzelf staande zaken gaat, terwijl het in feite processen zijn. Het is daarom raadzaam ‘posities’ op te vatten als een proces van positionering en herpositionering dat dialogische relaties, maar ook coalities tussen posities mogelijk maakt. In Doriens casus komt dit naar voren in waardering nr. 8 van tabel 20.2. Daarin zegt ze vanuit haar onafhankelijke positie dat op het punt van creativiteit een samenwerking mogelijk is tussen het kind en de onafhankelijke. Hier blijkt dat twee posities, het kind en de onafhankelijke, die in veel situaties tegenover elkaar staan en onderling conflictueus geladen zijn, in een specifieke situatie een positief ervaren samenwerking kunnen realiseren. Meer in het algemeen leidt dit tot de stellingname dat, therapeutisch gezien, een positie zelden of nooit als ‘onwenselijk’ is te classificeren. Een positie is niet goed of slecht als geheel, ze is functioneel of disfunctioneel in een bepaalde situatie of met betrekking tot een bepaalde activiteit of doelstelling. Een belangrijk aspect van een narratieve psychotherapie zoals hier beschreven beoogt het tot stand brengen van de juiste coalitie van posities in de juiste situatie.
20
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
Een narratieve psychotherapie vereist dat de cliënt contact maakt met de structuur van posities en hun onderlinge dynamische relaties. Het herleiden van het verhaal tot een beperkt systeem van posities, inclusief de daarmee geassocieerde waarderingen brengt de cliënt op een punt dat zij zich bewust wordt van wat in de cognitieve gedragstherapie bekend staat als ‘core cognitions’ of ‘basisschema’s’. Dergelijke schema’s zijn uitgangspunt voor het uitproberen en inoefenen van nieuwe gedragingen die kunnen leiden tot wijziging van bestaande structuren van posities en waarderingen. Dit proces kan ook inhouden het verkennen en vervolgens versterken van posities die tot dusver onderdrukt, verdrongen of verwaarloosd zijn (vergelijk hier de psychoanalytische defensies). Narratieve psychotherapie is derhalve een zoektocht en meer dan alleen het vertellen van een verhaal. Literatuur Bakhtin, M. (1973). Problems of Dostoyevsky’s poetics. 2nd ed. (Vert. R.W. Rotsel). Ann Arbor, MI: Ardis. Frye, N. (1957). Anatomy of criticism. Princeton, NJ: Princeton University Press. Geel, R. van (2000). Agency and communion in self-narratives: A psychometric study of the self-confrontation method. Proefschrift. Nijmegen: KU Nijmegen. Hermans, H.J.M. & Hermans-Jansen, E. (1995). Self-narratives: The construction of meaning in psychotherapy. New York: Guilford Press. Hermans, H.J.M. & Kempen, H.J.G. (1993). The dialogical self: Meaning as movement. San Diego: Academic Press. James, W. (1890). The principles of psychology (Vol. 1). Londen: Macmillan. McAdams, D.P. (1993). The stories we live by: Personal myths and the making of the self. New York: William Morrow.
309
21
Herinner je toekomst Levensverhaalmethoden in de ambulante geestelijke gezondheidszorg
Ernst Bohlmeijer, Frank Kempen en Leo Goetstouwers 312 Herinneringen, zingeving en depressie bij ouderen De verhalen die we leven 313 Op zoek naar zin 317 Conclusie 322
312 313 317 322
Op enig moment heeft ongeveer 3 procent van alle mensen in Nederland die ouder zijn dan zestig jaar een klinische depressie. Voor volwassenen is dat ongeveer 6 procent. Een depressie heeft grote invloed op de kwaliteit van leven: er is een onvermogen om te genieten van wat dan ook. Het leven wordt als uitzichtloos en zinloos ervaren. Vitale functies als slapen, eten en seksualiteit haperen en vertonen rare kuren. Daarnaast heeft nog eens 13 procent van alle ouderen last van ernstige depressieve klachten. Dit betekent dat zij dezelfde klachten ervaren maar minder intens. Soms gaan depressies vanzelf en vrij snel over, vaak blijven zij echter lang aanwezig en worden chronisch. Bevolkingsonderzoek wijst uit dat een depressie bij ouderen gemiddeld tien maanden duurt en dat ongeveer 35 procent van de depressies min of meer chronisch wordt (Beekman e.a., 1999; zie ook Karen Mutsaers, hoofdstuk 16). Voorkomen is beter dan genezen is een motto dat zeker ook voor depressie geldt. Maar kunnen we depressie voorkomen? Weten we voldoende over de oorzaken? Het antwoord is ja en nee. Het antwoord is nee, omdat we niet kunnen voorspellen of iemand een depressie krijgt ook al heeft die persoon een aantal ‘kenmerken’ die wel een verhoogd risico vormen. De kans dat we het verkeerd voorspellen is vele malen groter dan de kans dat we het goed voorspellen. Het antwoord is ja, omdat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat er een aantal factoren is, dat beschermt tegen depressie (Smit e.a., 2003). Dit zijn onder andere het onderhouden van (intieme) sociale contacten, een goede conditie, een gezonde leef-
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_28, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
312
De betekenis van levensverhalen
stijl, het hebben van zinvolle en betekenisvolle activiteiten en het gevoel dat je greep op het leven hebt. Wanneer je een groep ouderen met een verhoogd risico om depressief te worden stimuleert tot en ondersteunt bij het versterken van deze beschermende factoren weet je zeker dat een aantal depressies wordt voorkomen. En dat is precies wat de preventieve geestelijke gezondheidszorg beoogt. GGZ-instellingen in Nederland bieden actief preventieve programma’s aan ouderen met een verhoogd risico op een depressie met als doel de sociale, fysieke en cognitieve competenties en de zelfredzaamheid te versterken. Hierbij kan worden gedacht aan voorlichting, cursussen, workshops en gespreksgroepen. Sinds enkele jaren zijn ook twee levensverhaalmethoden ontwikkeld. Het zijn de cursus Op zoek naar zin en de gespreksgroep De verhalen die we leven. In dit hoofdstuk worden deze methoden beschreven. Bij elke methode presenteren we een korte casus en we sluiten het hoofdstuk af met enkele opmerkingen over de effecten op depressie. Maar allereerst staan we nog even kort stil bij de specifieke betekenis van levensverhaalmethoden voor ouderen. Herinneringen, zingeving en depressie bij ouderen Zinloosheid is een kenmerk van depressie, maar kan ook worden gezien als een oorzaak. Persoonlijke zingeving bestaat uit drie componenten (Reker & Wong, 1988). Allereerst is er een cognitieve component. We stellen onszelf vragen over de zin van het leven in het algemeen, over de betekenis van ons eigen leven in het bijzonder, maar ook over de betekenis van specifieke ontmoetingen en gebeurtenissen. De cognitieve component omvat onze persoonlijke (geloofs)overtuigingen. Een tweede component is motivatie. Het gaat daarbij vooral om het hebben van doelen in het leven die we de moeite waard vinden. Het zijn waarden die ons letterlijk en figuurlijk in beweging zetten. Het gaat daarbij ook om de vraag hoe we ons leven willen leiden. Als derde bestaat zingeving uit een affectieve component. Het gaat daarbij om gevoelens van voldoening, welbevinden en geluk. Zingeving kan bij ouderen onder druk komen te staan door het relatief veel voorkomen van verlieservaringen, maar ook door maatschappelijke ontwikkelingen en beeldvorming: het gevoel er niet (echt) meer toe te doen en het tempo van veranderingen niet meer kunnen bijbenen (Kropf & Tandy, 1998). De eigenwaarde en het zelfvertrouwen nemen daardoor af, vooral bij mensen bij wie de eigenwaarde en het zelfvertrouwen minder stabiel zijn en die daardoor extra gevoelig zijn voor wat er in hun omgeving gebeurt. Dit kan de start zijn van
21
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
een vicieuze cirkel waarin somberheid, twijfel over de waarde van het leven, minder inzet voor doelen en activiteiten elkaar versterken. Hoe kan reminiscentie dit proces doorbreken? Hoe kan het proeven (herkauwen zo u wilt) van het verleden helpen het heden beter te laten smaken (verteren)? ‘Writing an autobiography puts the contradictions, paradoxes and ambivalence of life into perspective. It restores our sense of self-sufficiency and personal identity that has been shaped by the crosscurrents and tides of life’, schrijft James Birren (1987), de grondlegger van autobiografische groepen in Amerika. ‘Herinneren is machtig. Het doet iets met ons. Het maakt ons tot wie we zijn. Het verleent ons diepgang. Het verbindt ons verleden met ons heden en overwint zo de breuk van een te letterlijk leven. Het richt onze aandacht op het verbeelden van gebeurtenissen in plaats van ze letterlijk te nemen. Herinneren is een soort poëzie’, schrijft Thomas Moore (2001), een jungiaans psycholoog. Kernachtiger kan het toch nauwelijks worden gezegd. Zonder verleden is er geen toekomst. Het vertellen van ons levensverhaal haalt ons uit de strubbelingen van alledag, zet ons boven op een berg, laat zien waar we vandaan komen en doet ons de horizon verkennen. Het scheidt het kaf van ons leven van het koren. Herinneringen brengen ons bij onze dromen, ervaringen, verbeelding en bronnen, je zou ook kunnen zeggen bij onze innerlijke waarheid. Herinneren doet ons blikken en blozen, stookt het vuurtje van verlangen op. Perspectief, verbeelding, passie, zijn dat niet de componenten van zingeving? Ze verdrijven in ieder geval neerslachtigheid en het zijn de belangrijkste componenten van de twee levensverhaalmethoden De verhalen die we leven en Op zoek naar zin voor mensen die last hebben van depressieve klachten en die we nu kort zullen bespreken. De verhalen die we leven De verhalen die we leven is een preventieve gespreksgroep voor vier mensen van zestig jaar en ouder, waarin vragen over het eigen leven centraal staan. De gespreksgroep is bedoeld voor mensen die zijn ‘vastgelopen’ in hun leven en weinig toekomstmogelijkheden zien. Dit kan zich uiten in gevoelens van somberheid, spanning en zinloosheid. Voor elke bijeenkomst krijgen de deelnemers acht tot tien vragen mee over hun leven. In de eerste bijeenkomst leren de deelnemers elkaar kennen, wordt uitleg gegeven over de methode en staan de deelnemers stil bij de vraag waarom ze deelnemen en wat ze hopen te
313
314
De betekenis van levensverhalen
bereiken met reminiscentie. De thema’s die in de volgende bijeenkomsten aan de orde komen zijn: familie en wortels, jeugd en waarden, de mooiste periode, belangrijke verlieservaringen, keerpunten in het leven (het leven als roman), metafoor en de toekomst. Concrete vragen (gericht op specifieke gebeurtenissen) en abstractere vragen (gericht op processen, de levensloop) wisselen elkaar af. De kern van de methode is dat het ‘probleem’ dat de deelnemers op dit moment in hun leven ervaren wordt geplaatst binnen het perspectief van hun levensloop. Dit kan helpen om anders naar het probleem te kijken en het anders te benoemen; het kan ertoe leiden mensen nieuwe oplossingen ontdekken; het kan zijn dat mensen bepaalde gebeurtenissen verwerken en kunnen loslaten.
Vragen over het thema familie en wortels – Uit welk gezin ben je afkomstig? – Hoe was het om enig/oudste/middelste/jongste kind te zijn? – Wat voor kind was jij? – Hoe zou je jouw kindertijd in twee of drie woorden willen karakteriseren? – Zijn jouw wortels belangrijk voor je? – Heb je uitgesproken positieve of negatieve herinneringen aan je kindertijd? Kun je dat toelichten? – Zou je je jeugd eerder als warm/veilig of als kil/onveilig beschrijven? Kun je dat toelichten? – Ga in gedachten terug naar je kindertijd. Welke gebeurtenis komt er in je op?
Een rode draad in De verhalen die we leven is dat in veel verhalen die mensen in eerste instantie vertellen verslagenheid, machteloosheid, passiviteit en teleurstelling doorklinken en dat getracht wordt om deze verhalen om te buigen in alternatieve verhalen met nieuwe perspectieven en mogelijkheden. Om dit te bereiken zijn veel vragen zo gesteld dat zij mensen aan het denken zetten over alternatieven. Daarnaast worden de begeleiders geschoold in begeleiding vanuit narratief-therapeutische principes. In de narratieve therapie staan twee processen centraal: deconstructie en reconstructie (‘re-storying’). In de deconstructiefase verkent de begeleider de invloed van een probleem op het leven van de deelnemer en de invloed van de deelnemer op het probleem. Ook wordt besproken welke normen (bijvoorbeeld de norm dat tijd altijd nuttig besteed moet worden) ten grondslag
21
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
liggen aan het probleem en wat de deelnemer eigenlijk vindt van deze normen. Tevens worden perioden in het leven besproken waarin het probleem afwezig was (unieke uitkomsten) of die in tegenspraak zijn met het ‘dominante’ verhaal. Deze perioden of momenten kunnen dan het uitgangspunt vormen voor alternatieve verhalen die steeds verder worden uitgebreid (‘dikker’ gemaakt in narratieve termen). Belangrijker nog dan de techniek van vragen stellen binnen het kader van deconstructie en reconstructie is de attitude van de begeleider. Hij is niet een expert die vanuit een onderliggend (dieptepsychologisch) referentiekader de deelnemers bewust laat worden van de oorzaken van het probleem. Hij is eerder een ‘niet-wetende’ interviewer die precies wil weten wat de ervaringen, voorkeuren, motieven en meningen van iemand zijn. Hierna volgt een casus van een deelnemer aan De verhalen die we leven.
De heer Danhof is een grote, gebruinde man van 63 jaar. Naar eigen zeggen geboren in een rood nest. Zijn vader was streng maar oprecht. Zijn moeder straalde veel warmte uit. Als kind was er weinig tijd om te spelen. Maar dit zag en ziet hij niet als een probleem. ‘Van de handen uit je mouwen steken is nog nooit iemand ziek geworden’, zo sprak hij monter. Dit kwam goed uit, omdat hij een grote hekel had aan school. Hij was immers een ‘buitenjongen’ en ‘al die theorieën vond ik maar saai’. Daarom begon hij al vroeg te werken in een slagerij en dit bleek het begin van een goede carrière in het vlees. Ondanks dat hij geen diploma’s had, schopte hij het ver. Hij werd leidinggevende in een supermarkt en later inkoper van een bedrijf dat actief was in heel Europa. In de loop der jaren verdiende hij flink geld en liet een mooi huis bouwen. Zo nu en dan ‘sprokkelde ik er een cursusje bij’. Intussen leerde hij zijn vrouw kennen en kreeg met haar twee kinderen. De reden dat de heer Danhof zich had aangemeld voor De verhalen die leven was het faillissement van het bedrijf waarvoor hij werkte. Hij kwam op straat te staan en ervoer dit als een enorme klap in zijn gezicht. Hij wilde echter niet bij de pakken neerzitten en nam het initiatief om met zijn zoon een eigen slagerij te openen. Ook dit bedrijf ging failliet door concurrentie. ‘Toen was ik lamgeslagen.’ Maar nog steeds bleef hij actief. Hij solliciteerde op alles wat zijn pad kruiste, maar zonder succes. Steeds
315
316
De betekenis van levensverhalen
kreeg hij te horen dat hij te oud was. Hij voelde zich nu boos en gedeprimeerd. Ook financieel had hij een flinke stap terug moeten doen. De heer Danhof kwam in een groep met twee vrouwen en een man die in de WAO zat. Deze man was bescheiden, maar had ook hard gewerkt en kwam net als meneer Danhof uit een rood nest. De heer Danhof was in zijn element en vond het heerlijk om zijn verhaal te doen. Tijdens de bijeenkomsten van De verhalen die we leven vertelt hij vooral over zijn werkcarrière en zijn boosheid en frustratie. Op de vraag wat er zou moeten gebeuren om zijn probleem op te lossen zei hij zeer gedecideerd dat hij weer een baan moest hebben. Wel was hij bereid om te verkennen of er daarnaast nog andere oplossingen mogelijk waren. Door de vragen uit de bijeenkomsten werd hij ‘gedwongen’ om ook bij andere thema’s stil te staan dan het verlies van zijn baan. Zo kwam naar voren dat hij net als zijn vader een oprecht mens was die opkwam voor zijn medewerkers en dat hij daarom geliefd was bij zijn personeel. Hij was geïnteresseerd in verhalen van een werkloze vrouw en hoe zij haar tijd invulde. De belevenissen van vroeger tijdens zeiltochten met vrienden kwamen aan de orde. De vragen over zingeving kon hij moeilijk beantwoorden, maar hij had wel een herinnering aan een diepe gelukservaring van jaren terug toen hij een paar roofvogels zag vliegen tijdens een wandeling. Op de vraag tijdens de bijeenkomst over relaties en vriendschappen en wie zijn kinderen het meest mochten: de man die zeventig uur per week werkte of de man die hij nu was, had hij geen antwoord. Een week later kwam het antwoord. Zijn kinderen vonden hem nu veel aangenamer, omdat hij meer tijd had voor zijn kleinkinderen. ‘Ze hadden nu een echte opa.’ Al met al kwamen er meer verhaallijnen naar voren. Er ontstond een (gedeeltelijk) nieuw perspectief op zijn situatie. De heer Danhof begon ook de voordelen van vrije tijd te zien in plaats van ‘noodzakelijk kwaad’. Behalve het dominante verhaal over de trots op het harde werken en zijn ‘selfmade’ carrière en de daarbij horende teleurstelling (krenking) over ontslag en niet meer aangenomen worden, ontstond het verhaal van tijd hebben om er weer eens op uit te trekken en te genieten van zijn kleinkinderen. Duidelijk werd dat hem vooral dwarszat dat anderen hadden bepaald dat hij moest stoppen met werken. Hij wilde daarom nog steeds wel een baan hebben, omdat hij dan zelf kon
21
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
bepalen wanneer hij kon stoppen. Hij had het idee een soort uitzendbureau op te richten voor vijfenvijftig-plussers met specifieke kwaliteiten.
Op zoek naar zin Op zoek naar zin is een cursus van twaalf bijeenkomsten waarin reminiscentie wordt gekoppeld aan elementen van creatieve therapie. Ook deze cursus is bedoeld voor ouderen met depressieve klachten. De thema’s van de bijeenkomsten zijn: eigen naam, geuren van vroeger, huizen waar je woonde, normen en waarden, handen, foto’s, vriendschap, levenslijn en keerpunten, levensbeschouwing en zingeving, verlangen en identiteit. De bijeenkomst ‘Huizen waar je woonde’ kan als voorbeeld dienen. Deze bijeenkomst bestaat uit vier stappen. De deelnemers maken allereerst een lijst van adressen waar zij in hun leven hebben gewoond. Sommige mensen blijken vooral honkvast, anderen zijn talloze malen verhuisd. Dit geeft aanleiding tot gesprek en uitwisseling van ervaringen. Vervolgens kiest iedere deelnemer een huis waar hij of zij graag heeft gewoond of een huis met speciale herinneringen. Dan volgt een geleide fantasieoefening die de deelnemers terugbrengt in dat ene huis. De volgende stap is dat aan deelnemers wordt gevraagd het huis en een deel van het huis in beeld te brengen met pastelkrijt. Vervolgens wisselen de deelnemers ervaringen, emoties en herinneringen in kleine groepjes uit. Als laatste stap vertelt elke deelnemer in een groepsronde een herinnering aan het huis. Er volgt een groepsgesprek over het belang van wonen en huizen in je leven. Voor de deelnemers die de smaak te pakken hebben zijn er nog opdrachten voor thuis. Zij worden uitgenodigd de tekstfragmenten van schrijvers over huizen te lezen en eigen associaties op te schrijven over hun eigen huis om vervolgens zelf een kort tekstfragment of gedicht te maken. En als ze zin hebben om nog verder te gaan is er de oefening om zich te verplaatsen in het huis. Wat heeft het huis te vertellen? Wat heeft het huis waargenomen in de periode dat jij er woonde? In de cursus wordt veel met zintuigen gewerkt om herinneringen op te halen. Beelden, geluiden, geuren, smaak prikkelen bij uitstek het autobiografisch geheugen. Omdat de zintuigen in verschillende mate zijn ontwikkeld bij mensen is variatie in herinneringsoefeningen van groot belang (Franssen, 1998). Door de zintuiglijke oefeningen worden de deelnemers als het ware lijfelijk in de vroegere tijd geplaatst.
317
318
De betekenis van levensverhalen
Uitspraken als ‘ik hoorde zelfs het geluid van water’ of ‘ik zag mezelf weer lopen door de kamers van het huis’ en ‘ik voelde weer helemaal de sfeer van toen’ zijn niet ongewoon. De stap naar verbeelding van gevoelens en ervaringen in collages, tekeningen, gedichten is daarmee ook natuurlijker en kleiner geworden. Het geeft de deelnemers de gelegenheid zich te uiten zonder eerst hun ervaringen te moeten verbaliseren. Dit is een essentieel element van de cursus dat om verschillende redenen van belang is. De verbeelding in tekeningen en collages creëert een esthetische illusie dat het uiten van gevoelens minder bedreigend maakt en daarmee eerder een verwerkingsproces op gang brengt (Grabau & Visser, 1987). Beelden kunnen werken als metaforen. Ze zeggen iets, op een niet-rationele wijze, over een innerlijk proces. Daarmee overstijgen ze de rationele, bekende werkelijkheid en kunnen ze de gebruiker verleiden om nieuwe mogelijkheden en ervaringen te verkennen. Frankl (1971) zegt dat zingeving alleen mogelijk is wanneer ook aan pijnlijke ervaringen betekenis wordt toegekend en deze worden geïntegreerd in het levensverhaal van een persoon. Het leven wordt daardoor ‘heel’. Juist verbeelding kan daarbij helpen. ‘Beeldend vormen geeft ouderen de gelegenheid om hun gedachten te ordenen, hun gevoelens te uiten en “vergeten” levenservaringen te verbeelden (…) en ouderen kunnen op die wijze met hun levensverhaal communiceren’ (Weiss, 1984; geciteerd in Junker & Rijdt, 1995). Verbeelding stimuleert de deelnemers ook optimaal om zich bewust te worden van hun eigen, innerlijke waarheid en deze verder te creëren. Herinneren is ten slotte minder een weergave van feitelijkheden dan een proces van reconstructie en recreatie (Bluck & Levine, 1998). Tot slot, ook ontdekken veel deelnemers (opnieuw) verbeelding als een waardevolle en plezierige activiteit (Pizzi, 1997). Na afloop hebben ze een concreet product gemaakt als een tekening, collage of gedicht dat ze mee naar huis kunnen nemen en waarop ze trots kunnen zijn. Gibson (2004) vat deze functies van ‘verbeeldend herinneren’ mooi samen: ‘Kunst geeft hoop – een hoop die de directe ervaringswereld overstijgt. Creatieve activiteit geeft tegenwicht aan alles wat beperkend en gewoon is in ons leven als we ouder worden (…). Het voeden van de wereld van de verbeelding is net zo essentieel als het voeden van ons lichaam. Als we één van beiden verwaarlozen, bespoedigen we verveling en dood.’ Door de centrale plaats die verbeeldingsopdrachten innemen in de cursus wordt er veel verleidingskunst van de begeleiders gevraagd. Ook is het belangrijk dat de begeleiders goed afstemmen met de deelnemers. Wat bedoel je? De cursus wordt daarom bij voorkeur gegeven door een creatief therapeut in samenwerking met bijvoorbeeld een psycholoog, geestelijk verzorger
21
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
of sociaalpsychiatrisch verpleegkundige. In de volgende casus1 komt dit belang van creatieve werkvormen bij reminiscentie duidelijk naar voren. Janny heeft deelgenomen aan de cursus Op zoek naar zin. In deze cursus zijn in twaalf bijeenkomsten acht thema’s behandeld.
Janny meldt zich aan voor de cursus Op zoek naar zin, omdat zij nog met ‘dingen uit haar verleden’ zit en zich somber voelt. Voor de cursus heeft zij een kennismakingsgesprek met de twee cursusbegeleiders. In dit gesprek blijkt dat zij in 1940 in OostDuitsland is geboren. Na de oorlog werd het gebied waar ze woonde onder dwang teruggegeven aan Polen. Haar vader kwam uit Oost-Duitsland en haar moeder uit Polen. Janny is een nakomertje en heeft twee oudere zussen. Tijdens en na de oorlog had het gezin het erg moeilijk; ze woonden immers in eerste instantie op Duits grondgebied, terwijl haar moeder Poolse was. Vader was krijgsgevangene in Rusland. In die periode was het moeilijk voor haar moeder en de drie dochters om het hoofd boven water te houden. Het was een tijd waarin vele moeders zichzelf en hun kinderen verhongerden of verdronken. Maar haar moeder was een harde vrouw die wilde vechten voor hun bestaan. In het kennismakingsgesprek beschrijft Janny haar jeugd als weinig liefdevol. Na de oorlog werd het gezin herenigd in Oost-Duitsland. Ze woonden met meerdere gezinnen in één huis. Hun bestaan werd overschaduwd door het communisme. Het was gevaarlijk om een eigen mening te hebben of te praten. Janny was inmiddels kapster geworden. Op zeventienjarige leeftijd besloot Janny om te vluchten. Zelf zegt ze hierover: ‘In gevangenschap, in een kolonie van Rusland, kon ik niet leven.’ Bovendien wilde ze waardering van haar ouders krijgen door te laten zien dat ze kon en durfde te vluchten. Haar ouders stemden in met haar vlucht en de tweede vluchtpoging naar WestDuitsland was succesvol. Ze schreef een brief aan haar ouders waarin ze uitgebreid haar spijt betuigde en pleitte op deze manier haar ouders vrij van vervolging door het regime. In WestDuitsland kwam Janny in een opvanghuis terecht en vond een baan als kapster. Ze verhuisde later naar een nicht in het grensgebied met Nederland, trouwde met een Nederlandse man en 1 Deze casus werd eerder gepubliceerd in het Tijdschrift voor vaktherapie: Bohlmeijer en Vinke. Op zoek naar zin, de verbeelding van herinneringen als bron van zingeving. September 2006.
319
320
De betekenis van levensverhalen
kreeg twee kinderen. Janny is sinds enkele jaren weduwe van haar tweede echtgenoot en meldde zich aan voor de cursus Op zoek naar zin. Tijdens de eerste bijeenkomsten praat Janny erg zachtjes. Ze vertelt dat ze zich schaamt voor haar Duitse accent. In de eerste bijeenkomst krijgen de deelnemers een kroontjespen, inktlapjes en inkt. Ze schrijven daarmee hun naam uit en gaan dit thema verder uitwerken. De opdracht voert de deelnemers weer terug naar hun schooltijd. In eerste instantie krijgt Janny zeer negatieve gevoelens bij haar geboortenaam. Door het gebruik van de kroontjespen voelt zij weer de afkeuring van haar moeder. In de bijeenkomst vertelt Janny dat zij negatief is over haar moeder. Janny geeft ook aan dat ze lange tijd grote moeite heeft gehad met haar eigen naam. In de tweede bijeenkomst over huizen maakt ze na een verbeeldingsoefening een tekening van het huis van haar jeugd. Door het tekenen komen voor het eerst sinds lange tijd positieve herinneringen naar voren. Ze herinnert zich ‘het enige compliment dat ze ooit heeft gekregen’ van een oom, namelijk dat ze goed kon tekenen. Dit was naar aanleiding van een tekening van een schaal met appels. Overdag was ze alleen thuis. Ze kon doen en laten wat ze wilde. Ook schreef ze in die tijd veel gedichten. De tekening bracht deze herinneringen weer terug. In de vierde bijeenkomst wordt aan de deelnemers gevraagd om vijf foto’s uit te zoeken uit fotoalbums en er één uitgebreid te beschrijven. Ze kiest voor een foto van haar moeder waar zij flink en trots op staat. Janny vertelt in de groep dat haar moeder altijd het middelpunt wilde zijn. Maar er is ook voor het eerst de associatie dat zij het gered heeft dankzij haar moeder. In de bijeenkomst over vriendschappen maakt ze een collage over haar nichtje en verwerkt ze veel natuur. ‘Het was een kostbare vriendschap voor me. Ik was altijd welkom, ook later en we maakten veel wandelingen in de natuur.’ Janny is trots op de collage die ze heeft gemaakt. In de zevende bijeenkomst over levenslijn en keerpunten tekent ze een zwarte bol met een soort pijl naar een zon die uitbundig straalt met lichte kleuren. Het symboliseert de zon in het westen die straalt naar Oost-Duitsland. Ze voelt een triomf. ‘Dat heb ik toch maar gedurfd’, zegt ze. Het is de eerste keer dat ze praat over haar vlucht uit de DDR. Zelfs met haar echtgenoten en kin-
21
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
deren heeft ze daar nooit over gesproken. In de laatste bijeenkomst over identiteit wordt de deelnemers gevraagd een drieluik te maken over verleden, heden en toekomst. Ze vertelt er nu enthousiast en met zelfvertrouwen over. Het drieluik bevat een hart in verschillende kleuren, een foto van zichzelf en de kleinkinderen. ‘De kleuren drukken verdriet en vreugde uit. De kleur groen is voor mij verdriet, maar ook hoop. Ik gebruik rood als liefde voor de kleinkinderen.’ Het drieluik hangt in haar slaapkamer. Na afloop vertelt Janny dat ze zichzelf beter heeft leren kennen en haar verleden in zekere zin heeft verwerkt. Zonder de creatieve werkvormen was dit niet gelukt. ‘De cursus was voor mij daardoor intensiever, en er kwamen dingen naar voren die er anders niet uit waren gekomen.’ En even later: ‘Het grootste punt van de cursus is dat ik nu mijn eigen naam weer accepteer en ook mijn bestaan. Het maakt nu niet meer uit hoe ik heet.’ In de loop van de cursus gaat ze positiever over haar moeder denken en uit ze ook haar bewondering. Ze vond het prettig dat ze de tijd kreeg om aan creatieve opdrachten te werken. Ze kreeg daardoor zelfvertrouwen. Ze vertelt dat ze in haar leven veel ‘camoufleerde’ en dat ze nu eerlijker is geworden. Het is duidelijk dat de werkstukken Janny houvast en de moed gaven om over het verleden te kunnen praten. De veiligheid van de groep en de herkenning en het contact met andere deelnemers waren een extra steun en stimulans voor haar. De begeleiding volgde een palliatieve, supportieve en re-educatieve (in de zin van inzichtgevend) werkwijze. Er wordt in het hier en nu gewerkt. Benadrukt wordt dat onder de gegeven omstandigheden altijd de juiste keuzen zijn gemaakt. Er was veel aandacht voor haar overlevingskracht van vroeger en die nog steeds aanwezig is. Juist door haar herinneringen te verbeelden en te voelen, ging Janny ervaren dat deze niet zo negatief waren als ze altijd had gedacht. Door haar moeder te kunnen accepteren, kon er een acceptatie van haar bestaan en haar verleden komen en ontstond er ruimte voor de toekomst en kon ze plannen gaan maken en weer genieten. Ze heeft goed gebruikgemaakt van de esthetische illusie, doordat ze door het gebruik van beelden meer kon zeggen dan met woorden. Ze kon hierdoor haar verleden in een groter geheel, in haar geschiedenis zien en het een plaats geven.
321
322
De betekenis van levensverhalen
Conclusie In dit hoofdstuk werden twee levensverhaalmethoden in de preventieve ambulante geestelijke gezondheidszorg besproken en geïllustreerd. De verhalen die we leven en Op zoek naar zin worden vooral aangeboden door afdelingen Preventie van GGZ-instellingen. Aan De verhalen die we leven kunnen vier mensen deelnemen, aan de cursus Op zoek naar zin maximaal tien mensen. Voor beide groepen vindt een open werving plaats. Via advertenties in lokale kranten en folders bij huisartsen, apotheken en bibliotheken worden mensen op de hoogte gebracht van de start van de cursussen. De cursus Op zoek naar zin wordt inmiddels door een groot aantal GGZ-instellingen aangeboden voor ouderen met depressieve klachten. Daarnaast wordt de cursus aangepast voor andere doelgroepen, zoals bewoners van verzorgingshuizen en ouderen die langdurig in de psychiatrie verblijven. Van de gespreksgroep De verhalen die we leven is inmiddels een variant beschikbaar voor oudere Turken en Marokkanen. De eerste onderzoeken laten zien dat de depressieve klachten bij de deelnemers aan de interventies significant verminderen en het risico van depressie afneemt (Bohlmeijer e.a., 2005; Bohlmeijer e.a., 2006a). Na afloop hebben deelnemers meer greep op hun leven en ervaren meer zingeving (Westerhof e.a., 2004). Verder onderzoek is gewenst, vooral ook omdat zeker niet alle ouderen baat hebben bij reminiscentie en life review. Er lijken bepaalde voorwaarden te zijn waaronder reminiscentie en life review positieve effecten hebben (Bohlmeijer e.a., 2006b). Een voorwaarde zou kunnen zijn dat het verleden voldoende positieve aanknopingspunten moet bieden. Een andere voorwaarde zou kunnen zijn dat mensen bereid zijn om voorbij hun verbittering en identiteit als slachtoffer te komen. Het ‘onderzoeken’ van het eigen levensverhaal leidt soms tot een toename van angst. Het onderzoek maar ook de reacties van deelnemers en hulpverleners laten echter zien dat levensverhaalmethoden in het algemeen een goede aanvulling zijn op klachtgerichte behandelingen in de geestelijke gezondheidszorg. Kenmerkend is immers dat niet de klachten de focus zijn van de interventie maar de herinneringen en de verhalen. Een interessante toepassing naast preventie is nazorg. Wanneer mensen een geestelijke of lichamelijke ziekte krijgen en daarvoor zijn behandeld, volgt na ‘ontslag’ of ‘uitschrijving’ een fase waarin zij op verhaal moeten komen en waarin de gewezen of blijvende ziekte een plaats moet krijgen (Frank, 1995; Baart, 2002). Het gaat daarbij om het verwerken, het ontwikkelen van een nieuwe identiteit, het geven van betekenis aan de
21
Het meerstemmige verhaal: Grondslag voor een narratieve psychotherapie
opgedane ervaringen en vinden van een nieuwe ervaring van heel worden binnen de beperkingen (Cochran & Laub, 1994). Levensverhaalmethoden kunnen daaraan bij uitstek bijdragen. De verhalen die we leven en Op zoek naar zin zijn geen therapie of behandeling, maar kunnen wel degelijk therapeutische effecten hebben. Literatuur Baart, I. (2002). Ziekte en zingeving: Een onderzoek naar chronische ziekte en subjectiviteit. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Beekman, A.T.F., Copeland, J.R.M. & Prince, M.J. (1999). Review of community prevalence of depression in later life. British Journal of Psychiatry 174, 307-311. Bluck, S. & Levine, L.J. (1998). Reminiscence as autobiographical memory: A catalyst for reminiscence theory development. Ageing and Society, 18, 185-208. Bohlmeijer, E., Valenkamp, M., Westerhof, G., Smit, F. & Cuijpers, P. (2005). Creative reminiscence as an early intervention for depression: Results of a pilot project. Aging and Mental Health 9, 302-304. Bohlmeijer, E.T., Kramer, J., Smit, F., Onrust, S. & Marwijk, H. van (2006a). The effects of integrative reminiscence on depressive symptoms of older adults: Results of a quasi-experimental study. The Gerontologist. Submitted. Bohlmeijer, E.T., Webster, J.D., Westerhof, G.J., Beekman, A. & Cuijpers, P. (2006b). Reminiscence: Recent progress and emerging trends in conceptual and applied understanding. Reviews in clinical psychology. Submitted. Cochran, L. & Laub, J. (1994). Becoming an agent: Patterns and dynamics for shaping your life. New York: State University of New York Press. Frank, A.W. (1995). The wounded storyteller: Body, illness and ethics. Chicago: The university of Chicago press. Frankl, V.E. (1971). Heeft het leven zin. Rotterdam: Donker. Franssen, J. (1998). Een landschap van herinneringen. In: Breed, G., Deckers, J., Dulk M. den (Red.), Oud geboren om jong te sterven: Ouderenzorg en levensverhaal. Zoetermeer: Meinema. Franssen, J. & Bohlmeijer, E.T. (2003). Op zoek naar zin: Een cursus rond het eigen levensverhaal voor ouderen met depressieve klachten. Utrecht: Trimbos-instituut. Gibson, F.M.A. (2004). The past in the present: Using reminiscence in health and social care. Londen: Health professions press. Grabau, E. & Visser, H. (1987). De esthetische illusie. In: E. Grabau & H. Visser (Red), Creatieve therapie: Spelen met mogelijkheden. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Junker J. & Rijdt, F. van de (1995). Creatieve therapie met ouderen. Hogeschool Nijmegen. Kropf, N.P. & Tandy, C. (1998). Narrative therapy with older clients: The use of a ‘meaningmaking’ approach. Clinical Gerontologist 18, 3-16. Moore, T. (2001). Ons diepste zelf: Een paradoxaal en authentiek leven. Utrecht: Kosmos-Z&K uitgevers. Pizzi, R.P. (1997). The importance of non-traditional therapeutic approaches with older adults. Dissertation. The school of human service professions. Widener University. Reker, G.T. & Wong, P.T.P. (1988). Aging as an individual process: Toward a
323
324
De betekenis van levensverhalen
theory of personal meaning. In: J.E. Birren & V.L. Bengtson (Eds.), Emergent theories of aging (pp. 214-246). New York: Springer Publishing Co. Smit, F., Bohlmeijer, E.T. & Cuijpers, P. (2003). De wetenschappelijke onderbouwing van depressiepreventie. Utrecht: Trimbos-instituut. Westerhof, G.J., Bohlmeijer, E. & Valenkamp, M.W. (2004). In search of meaning: A reminiscence program for older persons. Educational Gerontology 30, 751-766.
Intermezzo: Een levensboek voor kinderen uit de jeugdzorg
Fiet van Beek Uit het levensboek van Iveta De belangrijkste verhuizing die Iveta heeft meegemaakt is die van Tsjechië naar Nederland. Met haar ouders en broer komt ze in een voor haar vreemde wereld terecht. Al snel stapelen de problemen in het gezin zich op. Als ze tien is, grijpt de jeugdbescherming in. Ze wordt uit huis geplaatst. In de volgende zeven jaar, verandert ze nog zeven keer van adres. Als ze een levensboek krijgt, wil ze graag weten waar ze allemaal geweest is en hoe lang. Haar voogd zoekt het voor haar op. Iveta schrijft het in haar levensboek en plakt er foto’s bij uit de verschillende leefgroepen waar ze gewoond heeft. Foto’s van de pleeggezinnen heeft ze niet. Als ze op haar zeventiende naar een groep verhuist waar ze heel lang kan blijven, legt ze die verhuizing meteen vast. Ze schrijft een verhaal over wat ze meemaakt en hoe ze zich voelt. Een vrouw die ze kent uit de kerk maakt er foto’s bij. Kinderen die niet bij hun ouders opgroeien hebben een ‘breuk’ in hun levensgeschiedenis. Zij hebben vaak pijnlijk gebeurtenissen meegemaakt, moeten aaneengeschakelde verliezen verwerken en verblijven veelal bij verschillende opvoeders. Hierdoor raken veel kinderen het overzicht kwijt. Ze weten niet hoe, waar, wanneer en waarom iets gebeurd is. Vaak vragen zij zich af waarom zij uit huis geplaatst zijn en speuren zij op latere leeftijd naar fragmenten van hun verleden. Voor deze kinderen en jongeren heeft de stichting Mobiel ‘Mijn Levensboek’ ontwikkeld. Het levensboek helpt kinderen (en hun begeleiders) om informatie van nu te bewaren en die van vroeger op te sporen. Dat draagt bij aan het verwerken van wat er is gebeurd en aan een positief zelfbeeld.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_29, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
326
De betekenis van levensverhalen
21
Intermezzo: Een levensboek voor kinderen uit de jeugdzorg
327
328
De betekenis van levensverhalen
De ervaring leert dat de meeste kinderen die aan hun levensboek beginnen, kiezen voor niet-problematische onderwerpen in het hier en nu. Vaak komen daarna de pijnlijke onderwerpen aan de beurt. Belangrijk in dit proces is dat kinderen en jongeren zelf bepalen met welk onderwerp zij bezig willen zijn. Er zijn drie versies van ‘Mijn Levensboek’: voor kinderen die in een pleeggezin wonen, voor kinderen die in een groep wonen en voor kinderen die thuis hulp krijgen. Meer informatie www.mobiel-pleegzorg.nl
21
Intermezzo: Een levensboek voor kinderen uit de jeugdzorg
329
22
‘Verklaar dat eens nader’
Gabriël Prinsenberg 333 elementen van een biografisch gesprek Vier Een luisterend oor 334 Wat het verhaal vertelt 334 Creatieve toevoegingen 335 Hermeneutiek 339 Gebruik van metaforen 340 Vaardigheden van de begeleider 341 Verleden, heden, toekomst als perspectief 342 Dicht bij de ander blijven 343
333 334 334 335 339 340 341 342 343
‘Maar vertel nu eerst eens van jouw avonturen!’ ‘Ik wil u die wel vertellen,’ zei Alice een beetje verlegen. ‘Van vanmorgen af − die van gisteren hebben er niets mee te maken, toen was ik iemand anders.’ ‘Verklaar dat eens nader’ zei de soepschildpad. ‘Nee, nee eerst de avonturen’ zei de griffioen ongeduldig, − ‘verklaringen duren zo verschrikkelijk lang.’ Dus begon Alice haar avonturen te vertellen van de eerste keer af dat zij het witte konijn had gezien. Uit: Lewis Carroll (1982), De avonturen van Alice in Wonderland Voor therapeuten en coaches behoort het luisteren naar levensverhalen tot de dagelijkse ingrediënten van hun werkzaamheden. Zij worden geacht hun cliënten daarbij op professionele wijze ter zijde te staan. In dit hoofdstuk wordt bekeken hoe een individuele coach de cliënt zo zorgvuldig mogelijk kan begeleiden met het vertellen van zijn levensverhaal.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_30, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
332
De betekenis van levensverhalen
Al in onze vroegste jeugd zijn we vertrouwd geraakt met verhalen waarin we kennismaken met bijna alles wat we later in het leven zullen tegenkomen. Geluk en tegenspoed, liefde en jaloezie, geboorte en dood. Eerst waren er de sprookjes en spannende verhalen en later de mythen en romans. Verhalen begeleiden ons van dag naar dag en van de ene fase in het leven naar de andere. In sprookjes herkennen we tal van symbolen en metaforen die verwijzen naar allerlei ervaringen in het leven. Ook bij mythen is iets heel bijzonders aan de hand. Het zijn niet zomaar verhalen, maar verhalen van gegarandeerd belang, zegt Jasper Griffin (1987) in The mirror of myth. De menselijke personen die daarin verschijnen hebben een speciale status, niet alleen omdat ze vertrouwd zijn, maar ook omdat ze voorbeeldig zijn. Ze illustreren en verklaren iets van de ordening van de wereld en de betrekking tussen goden en mensen. Deze grote verhalen zien we terug in het eigen innerlijk ‘heelal’. Worden onze alledaagse ervaringen immers niet gevuld door onze persoonlijke eigenschappen die veel weg hebben van de personages in de grote verhalen? Het collectieve verhaal van de mens, − dat we hebben leren kennen in vele varianten, zoals sprookjes, verhalen uit de bijbel en mythologieën − en het individuele levensverhaal, zijn altijd al kompanen geweest, maar het lijkt erop of we ons daarvan almaar meer bewust zijn geworden. Door meer zicht op de eigen levenspositie wordt het verhaal van de individuele mens steeds meer gezien als authentiek materiaal. Amorfe gevoelens worden uitgedrukt in woorden, die zich aaneenrijgen tot een verhaal met eigen vragen en uitroeptekens. Zoals een woord pas echt begrepen kan worden in de zinsstructuur, zo kan de zin van het eigen bestaan in een gesprek en in een ontmoeting meer duidelijkheid en betekenis krijgen. Bij biografisch werken, intussen een bekende werkwijze in coachende beroepen, gaat het om persoonlijk onderzoek, teneinde het eigen bestaan in kaart te brengen en specifieke drijfveren te leren kennen. Het doel is er mede op gericht zin en betekenis van het leven beter te kunnen begrijpen en te accepteren. Levenslooponderzoek of een serie biografiegesprekken stimuleren de eigen regisseur of dirigent in jezelf of, met andere woorden, het heft in handen te nemen en het levenslot beter te leren kennen. Dat proces wordt veelal ondersteund door creatieve activiteiten. Welke personen zijn nu geschikt om te werken met levensverhalen? Mensen die zijn opgeleid in een agogisch beroep, zoals psychosociale hulpverleners of loopbaanadviseurs hebben in ieder geval een basis
22
‘Verklaar dat eens nader’
om er mee aan de slag te kunnen. De vele onderwerpen van het levensverhaal en de vaak gecompliceerde levenssituatie van de verteller vereisen echter specifiek inzicht en bijzondere vaardigheden. We weten echter maar al te goed dat het eigen is aan ieder mens die wezenlijk geïnteresseerd is in de ander om van tijd tot tijd en zeker wanneer dat nodig is aandacht te geven aan zijn of haar wel en wee. Blijf dus rustig verder lezen, want ieder van ons heeft zijn dierbaren, vrienden en collega’s die ons aan het hart gaan en die we graag tot steun zijn als dat nodig is. Vier elementen van een biografisch gesprek De vier ons bekende elementen − aarde, water, lucht en vuur − zijn absolute voorwaarden om te kunnen leven. Symbolisch komen we ze ook in elk gesprek tegen. Zij staan zelfs het waarnemingsvermogen van de luisteraar op een bijzondere wijze bij. In de structuur of de opbouw van een gesprek zien we duidelijk het eerste element, aarde, terug. Heeft het gesprek een stevige basis of is er weinig grondstof te bespeuren? Aan een goede inhoud en opbouw hebben we immers houvast. Het scheelt natuurlijk veel als de gesprekspartner in staat is zijn verhaal helder te formuleren. Het kan ook zijn dat hij juist door zorgen of stress die helderheid mist. Het is dan aan de luisteraar om de verteller zo te ondersteunen dat het verhaal niet verzandt, bijvoorbeeld door geregeld op een ontspannen manier het vertelde kort samen te vatten. Het tweede element, water, geeft de levendigheid aan het gesprek. Is een gesprek sappig of gortdroog, levendig en energiek? Soms ervaren we dat een gesprek niet stroomt en er niet genoeg levensvatbaarheid is. Het stokt en loopt vast. Er is dan vitaliteit nodig om het verhaal weer vlot te trekken. In het derde element, lucht, zien we allerlei stemmingen die een beetje op de variaties van het weer lijken. Het gemoedsleven kent die rijke kleur en sfeervariaties ook. Zacht of hard; terughoudend of sterk op de voorgrond tredend; warm of koel; plezierig of verdrietig; blij of boos; hartelijk, sympathiek of antipathiek; betrokken, meelevend of gedistantieerd; al deze sferen zijn herkenbaar in een verhaal. Het vierde element, vuur, komt tijdens het gesprek vooral naar voren in de doelstellingen, de keuzen en besluiten die worden genomen. Iemand die weet wat hij wil, zal de daad bij het woord voegen en graag stappen zetten. Een gesprek op niveau zonder doelen, uitgangspunten of besluiten is nauwelijks denkbaar.
333
334
De betekenis van levensverhalen
Voor een biografisch werker betekent deze wijze van waarnemen dat hij als luisteraar alert weet om te gaan met de hier beschreven dynamiek. Hij zal ervaren dat het gesprek in beweging blijft. Voor de verteller wordt duidelijker wat hem wezenlijk bezighoudt. Een luisterend oor Om meer toegang te krijgen tot het verhaal is het wenselijk dat de luisteraar zich goed bewust is van een aantal voorwaarden waaraan een biografisch gesprek van enig niveau zou moeten voldoen. Er dienen zich tijdens een ontmoeting kansen aan waardoor een gesprek op gang kan komen, maar er zijn ook valkuilen en impasses die stagnaties veroorzaken. Op de eerste plaats is een luisterend oor en het van harte betrokken zijn bij het verhaal van de ander een groot goed. Zo’n attitude is vaak het halve werk! Gelukkig hebben veel mensen deze innerlijke houding van huis uit meegekregen, maar om diepgang te bereiken is meer nodig: ook inzicht en vaardigheid. Als iemand zijn levensverhaal vertelt zijn daar op zijn minst twee mensen bij betrokken: de verteller en de luisteraar. Beiden hebben een geheel eigen verhouding tot dat verhaal. De verteller laat één of meer fragmenten van zijn eigen geschiedenis tot leven komen. Hij begint aan een tocht door grotendeels bekend, maar soms onvriendelijk gebied. De luisteraar betreedt een onbekende wereld, waar hij sommige dingen zal herkennen en andere helemaal niet. Het ene moment zal hij begaan zijn met het lot van de verteller, het volgende moment kan het zijn dat hij moeite moet doen om zich te kunnen inleven in de ervaringen van zijn gesprekspartner. Wat het verhaal vertelt Verhalen worden doorgaans verteld vanuit een bepaalde positie, bijvoorbeeld als ouder, kind of partner en ook als lotgenoot, slachtoffer of dader. Door hun verhaal te vertellen kunnen mensen hun gedachten en ideeën, hun gevoelens en de bedoelingen van hun handelen aan anderen kwijt. Deze subjectief beleefde ervaringen en handelingen worden in woorden uitgedrukt. Vaak lucht dat op en geeft dat een gevoel van ‘thuiskomen’. Mensen zijn sociale wezens en hebben daardoor behoefte aan gehoor en begrip. Een betrokken luisteraar weet dat maar al te goed. Omdat hij die behoefte ook kent, probeert hij de gebeurte-
22
‘Verklaar dat eens nader’
nissen waarover wordt verteld zo goed mogelijk te registreren. Maar de toehoorder zal ook de kunst moeten verstaan tussen de regels door te luisteren, want in die ‘tussenruimte’ liggen doorgaans heel wat onderwerpen die vooralsnog onbesproken blijven. Aan de ene kant heeft de verteller voor ogen wat hij met zijn verhaal wil bereiken. Hij wil bijvoorbeeld waardering, begrip, mededogen of zelfs medelijden. Hij wil aan de ander bekendmaken wat hij bedoelt. Door zijn woorden kunnen de feiten inzichtelijk worden gemaakt. Maar achter het uitgesproken verhaal kan soms een heel ander verhaal schuilgaan dat men liever nog niet kwijt wil. Het gebeurt nogal eens dat iemand daar nog niet aan toe is. Het kan ook zijn dat − om iemand te sparen, uit angst of schaamte − brokstukken van het verhaal worden achtergehouden. Hij verzwijgt wat hij niet kan of wil vertellen of zegt niet alles, omdat hij het beter vindt daar nu niet over te praten. Begrip voor deze houding en het onderkennen van de positie waarin de verteller zich bevindt zijn goede uitgangspunten, want het heeft weinig zin om iemand over drempels te trekken. Daarnaast kan het gesprek ook een kans betekenen voor de verteller om eindelijk eens een drempel over te gaan. Als de verteller vertrouwen heeft in de gesprekspartner, kan een uitnodiging tot meer openheid tot verrassingen leiden. Een goede luisteraar bemerkt dat de manier waarop een verhaal wordt verteld op zichzelf ook weer een eigen verhaal is. Er is dikwijls iets wat niet gezegd kan worden of zelfs niet geweten; het onttrekt zich aan de zelfwaarneming (Kuiper, 1976). Het liefst zal de verteller zijn aandacht richten op wat hij echt belangrijk vindt. Dat kan nogal eens botsen met de verwachtingen van de luisteraar, maar een biografisch gesprek is iets anders dan een interview van een journalist, die graag iets te weten wil komen. Nieuwsgierige vragen, of vragen naar de bekende weg zijn vaak valkuilen. Ze zijn van geen belang en kunnen de verteller uit het evenwicht brengen en het vertrouwen schaden. Door het stellen van open en zorgvuldige explorerende vragen, waarbij empathie en respect hoog in het vaandel staan, komt de verteller tot zijn recht en kan hij ontdekken wat de zin en betekenis zouden kunnen zijn van hetgeen hem is overkomen en wat hij doet en beleeft. Het is dan ook telkens weer indrukwekkend als iemand genoeg veiligheid ervaart om eindelijk ‘op verhaal te komen’. Creatieve toevoegingen Het gesprek is in onze cultuur een dominant expressiemiddel. Wie goed gebekt is steelt de show. In het onderwijs, het management of
335
336
De betekenis van levensverhalen
de politiek kun je je carrière wel schudden als je met een mond vol tanden staat. Daarentegen ontmoeten we geregeld mensen van weinig woorden, maar die wel de behoefte hebben hun verhaal met anderen te delen. We ontmoeten ook mensen die onze taal niet genoeg machtig zijn. Er zijn er ook die honderduit vertellen, maar grote schroom hebben als het over eigen gevoelens en ervaringen gaat. Zij zijn wellicht nog nauwelijks uitgenodigd dat op een andere manier te doen. Een van de mogelijkheden om deze vertellers te ondersteunen, zodat zij óók op hun verhaal kunnen komen, is het hanteren van creatieve middelen, zoals het gebruikmaken van andere expressiemiddelen dan alleen het gesprek. Mensen bezitten meer uitingsvormen om zich kenbaar te kunnen maken, zoals tekenen, schilderen, schrijven, toneelspelen of dansen. Kinderen zijn daar meesters in. Ze hebben meer flair en minder gêne om ermee voor de dag te komen. De kunsten kunnen een welkome inspiratiebron betekenen bij de keuze van een meer creatieve aanpak. Tegelijkertijd brengen creatieve oefeningen andere kwaliteiten van de verteller aan het licht die doorgaans in het alledaagse gesprek niet aan de oppervlakte komen. Een creatieve gesprekspartner is zelfs beter in staat om tijdens het gesprek een impasse te doorbreken. Mieke en Sander hebben besloten om samen gesprekken te voeren over voor hen belangrijke levensvragen. Tijdens een van de eerste bijeenkomsten beklaagt Mieke zich erover dat Sander niet met zijn gevoelens naar buiten komt. Ze weet eigenlijk zo bitter weinig van hem, terwijl ze wel waardering kan opbrengen voor de attente dingen die hij in huis doet. ‘Maar ik wil horen wat je voelt’, zegt Mieke. Sander antwoordt daarop: ‘Ik voel niks, hoe kan ik er dan over praten.’ En dan zegt zij weer, ontdaan: ‘Hoe kan hij nou niks voelen, wie voelt er nou niks?’ Hierop reageert hij fel: ‘Ik!’ Na deze emotionele explosie ontstaat er weer wat ruimte. Mieke zegt dat zij zo graag meer van ‘zijn binnenkant’ wil zien. Ik vraag aan Sander of hij zich iets kan voorstellen van dat gemis dat Mieke bij hem ervaart. Dan vertelt hij dat hij het vanaf zijn vroege jeugd heeft afgeleerd zich emotioneel te uiten. Het stoere gedrag van zijn vader en oudere broers zijn daarvan zeker de oorzaak, zo meent hij. Tijdens het gesprek merk ik bij Sander een zekere verfijning in woord en gebaar en vermoed een verstopt gevoelsleven dat rijker en genuanceerder zou kunnen zijn als hij zich vrijer had leren uiten. Ik
22
‘Verklaar dat eens nader’
stel hem voor om in de komende weken een dagboek bij te houden waarin hij opschrijft wat er dagelijks gebeurt in het contact met Mieke en vooral wat hij daaraan beleeft: ‘Schrijf alles op wat er in je opkomt en wik en weeg niet al te veel, maar kies op een later tijdstip wat je kwijt wilt, bijvoorbeeld wat je wilt voorlezen aan Mieke om haar vraag te beantwoorden, “wat gebeurt er in je binnenkant?”’ Bij de volgende bijeenkomst komt Sander met een cahier in de hand binnen:‘M’n dagboek!’ Tijdens het gesprek las hij voor wat hij aan Mieke en aan mij kwijt wilde. Mieke zat in stille bewondering te luisteren naar wat Sander te vertellen had. Voor het eerst hoorde ze nu heel genuanceerd wat er werkelijk in hem omging… Het uitnodigen tot een bepaalde expressievorm tijdens biografische gesprekken – bijvoorbeeld schrijven of tekenen – is een subtiele interventie. Die uitnodiging is nogal eens gebaseerd op intuïtie. Het schrijven van een dagboek in deze casus hielp de man letterlijk en figuurlijk weer in contact te komen met verloren gewaande kwaliteiten en competenties. schrijven Het beschrijven van thema’s die voor de verteller van groot belang zijn gaat nogal eens gepaard met emoties. Wanneer de gesprekspartner wordt uitgenodigd voor een creatieve oefening, zoals schrijven, tekenen of een rollenspel, is een vertrouwensbasis belangrijk. Als voorbereiding op een volgend gesprek kan aan de verteller worden gevraagd van tijd tot tijd een reflectie te schrijven over het afgelopen gesprek in de vorm van een brief of dagboek. De tijd tussen de afspraken wordt dan ook bewuster bij het proces betrokken. Ook zijn er tijdens het vertellen van het levensverhaal veel mogelijkheden om de verteller uit te nodigen tot een schrijfoefening. Schrijf bijvoorbeeld eens een brief aan iemand die je tot je spijt (uit het oog) hebt verloren. tekenen Het positioneren van een leefsituatie kan door middel van een eenvoudige tekening plaatsvinden. Waar stond je in het oorspronkelijke gezin ten opzichte van de andere gezinsleden? Welke positie neem je nu in ten opzichte van de andere leden van het gezin? Het tekenen of
337
338
De betekenis van levensverhalen
schilderen van een bepaalde levenssfeer die je hebt ervaren, biedt een heel ander perspectief en geeft letterlijk kleur aan het verhaal. Bijvoorbeeld:
Maak een sfeertekening met kleurpotlood of pastelkrijtjes van je vroege jeugd rond 4 tot 6 jaar. Dat gaat het beste alléén door kleur en vorm, liever niet figuratief, omdat dat weer te veel vertellend is. Herhaal deze opdracht tweemaal, maar richt je dan op de basisschool- en de puberteitsjaren. Als je de drie tekeningen naast elkaar legt vertellen zij hun eigen verhaal. De luisteraar wordt nu ook kijker. De tekeningen nodigen hem uit tot andere vragen en associaties. Het is heel belangrijk dat de luisteraar/kijker niet duidt, maar open vragen stelt. Wijsheid omtrent het leven van de verteller is in hém of háár verborgen en niet in de luisteraar…
spel Een andere mogelijkheid is je gesprekspartner uit te nodigen in de rol te stappen van iemand die in het verhaal een belangrijke positie inneemt. Daardoor krijgt de beschrijving van een bepaalde gebeurtenis meer dynamiek. Marcel (28) vertelt over een ernstig conflict dat hij met zijn vader had toen hij 17 was. Met de moed in zijn schoenen had hij zijn ouders verteld dat hij verkering had met een Surinaams meisje. Hij wist dat zijn vader niet erg gediend was van allochtone jongeren om niet te zeggen dat hij ze niet kon uitstaan. De reactie was vernietigend, zei hij en hij wordt er nog wit van om zijn neus als hij erover praat. Ik vraag hem deze situatie nog eens te vertellen, maar dan zoals die zich afspeelde.‘Laat eens horen wat je vader letterlijk tegen jou zei tijdens dat conflict, en laat dat ook maar zien als je dat zou willen?’ Marcel moet even de vraag op zich laten inwerken, maar hij neemt de uitnodiging aan. Hij staat op uit zijn stoel en stelt zich breed voor mij op.‘Met een vuurrode kleur staat mijn pa voor mij en roept woedend tegen mij: “Ik wil dat niet meemaken, als je het gore lef hebt met die griet hier aan te komen kun je onmiddellijk het huis verlaten.”’ Tot driemaal toe wordt deze scène herhaald. Hij vertelt dat hij die herhaling nodig had om steeds dichter bij de werkelijke tekst te kunnen komen die zijn vader over hem had uitgestort. Daar lusten
22
‘Verklaar dat eens nader’
de honden geen brood van, zei hij wel drie keer. Hij wil ook de essentie van die gebeurtenis weer eens goed tot zich laten doordringen. Na deze oefening kan hij pas vertellen hoe vernederend hij dat vond en hoe verdrietig hij tevens was dat zijn vader zich zo reactionair en racistisch opstelde. Marcel kon dat niet begrijpen,‘ vooral ook omdat mijn vriendin Patty zo’n warme en hartelijke meid is en mijn ouders wilde leren kennen…’ Hermeneutiek Om verhalen te kunnen begrijpen is het nodig iets af te weten van hermeneutiek of uitlegkunde. Ik beperk mij in dit hoofdstuk tot enkele uitgangspunten die voor een biografisch gesprek van betekenis zijn. In het contact met mensen ervaren we soms afstanden in taal. We denken hierbij wellicht aan gesprekken met mensen die onze taal niet voldoende machtig zijn, zoals migranten, of aan het dialect van de gesprekspartner. Bij hermeneutiek of de kunst van het uitleggen gaat het toch meer om zin of betekenis van het verhaal. Het goed kunnen verstaan van de taal van de gesprekspartner is dan niet voldoende. Open en respectvolle onderzoeksvragen zullen daartoe eerder toegang geven, want behalve begrip voor het verhaal van de ander proberen we inzicht in het menselijk handelen bloot te leggen. Aan de ene kant willen we graag werkelijke of vermeende wetmatigheden opsporen, waaraan het menselijk doen en laten zou gehoorzamen, maar we zijn nog benieuwder naar de zin ervan. We kunnen ook afstanden ervaren in tijd, zoals dat nog al eens gebeurt in het contact tussen ouderen en jongeren, of afstanden in situaties, bijvoorbeeld het verschil in belevingswereld van een vrouw die ongewenst zwanger is en een vrouw die ongewenst kinderloos is. Het kan in dit soort situaties heel moeilijk zijn om toegang te krijgen tot woorden en gedachten die we op zich best kunnen verstaan, maar die we niet altijd echt begrijpen of tot ons laten doordringen. Onze pogingen om die afstand op een doordachte wijze te overbruggen is zeker alle moeite waard, om te ontdekken wat de wezenlijke drijfveren zijn van de mens die we tijdens het gesprek ontmoeten (zie ook Nijk, 1978). Als we de eigenlijke drijfveren van degene die ons zijn verhaal vertelt goed in kaart willen brengen, komen hermeneutische vragen op de volgende vier gebieden naar voren. De eerste vraag die we onszelf kunnen stellen is: Waar gaat het verhaal eigenlijk over, wat is de inhoud, hoe luidt het?
339
340
De betekenis van levensverhalen
De tweede vraag betreft de authenticiteit van het verhaal: Wat is er karakteristiek aan? Wat heeft het verhaal te zeggen en welke kennis en emotie brengt het over? Het derde gebied gaat over de relatie van de verteller, respectievelijk van de toehoorder tot het verhaal: Wat vindt de verteller er zelf van? Vindt hij zijn verhaal aanvaardbaar, is het te billijken, heeft hij er vrede mee of maakt het hem onrustig, emotioneert het hem? En: Wat vindt de luisteraar van het verhaal? Kan deze het verhaal accepteren, heeft hij er respect voor of vindt hij het verhaal onaanvaardbaar? Wat doet het met hem, welke gevoelens heeft hij ten opzichte van het verhaal? De vierde vraag is: Wat nu te doen met het verhaal? Wat zijn de praktische gevolgen van het vertellen van het verhaal, wat kan ik ermee en wat brengt het bij mij teweeg? (Kuiper, 1976). Tijdens het gesprek is het goed dat de luisteraar zich bewust is van deze reflecterende vragen, zodat hij scherp blijft toehoren, steeds afstand kan nemen en de stemmingen en weerstanden van zowel zijn gesprekspartner als die van hemzelf kan waarnemen. Als het om het eigen verhaal gaat is de hermeneutiek zeker niet eenvoudig. Er is dan ook vaak hulp nodig bij het uitleggen en interpreteren. Juist in coachende beroepen komt het erop aan mensen te leren meer inzicht te verkrijgen in het eigen verhaal, waarbij het kunnen hanteren van deze hermeneutische vragen een goed hulpmiddel kan zijn. Een driegesprek of triade (met vrienden, collega’s, cursisten), waarbij ieder op zijn of haar beurt volledig de ruimte krijgt om – bijvoorbeeld een dagdeel lang − het eigen verhaal te vertellen, is een prima middel. De bijzondere constellatie van drie personen zorgt voor een werkzaam evenwicht, zodat er een minimale kans bestaat dat het verhaal wordt overgenomen of afgepakt. De derde persoon kan ervoor zorgen dat er juiste, open en niet-nieuwsgierige vragen worden gesteld door de tweede persoon, die op dat moment in gesprek is met de verteller. Gebruik van metaforen Onze taal kent eeuwenoude uitdrukkingen, waaruit blijkt hoe wij ons voelen. Van kop tot teen kunnen we onze toestand verklaren: soms heeft iemand er een hard hoofd in of staat hij op gespannen voet. Tijdens het vertellen van levensverhalen maken mensen vaak gebruik van overdrachtelijk taalgebruik, beeldspraak of metaforen. In een metafoor, wat letterlijk transport betekent, presenteert de verteller in één beeld, zonder alle bijkomstige gevoelens en feitelijkheden een levens-
22
‘Verklaar dat eens nader’
situatie. Omdat hij veronderstelt dat ook de luisteraar vertrouwd is met deze beelden, vat hij zo’n gebeurtenis geregeld samen. Metaforen zeggen vaak meer dan veel woorden en stimuleren het ‘luisteren tussen de regels’. Enerzijds scheelt het veel uitleg en toelichting, maar aan de andere kant kan het gebruik van beelden of metaforen ook een valkuil zijn. Een verteller kan ook te gemakkelijk beeldspraak gebruiken om zijn verhaal oppervlakkig te houden en zich van emoties te onthouden: Tijdens een groepsgesprek kreeg een vrouw de gelegenheid om belangrijke gebeurtenissen uit haar leven te vertellen. Het verhaal emotioneerde haar erg, maar ze was blij dat nu eens verteld te hebben. Na afloop van haar uitgebreide verhaal zei een andere deelneemster uit de groep: ‘Dat is als “twee druppels water” mijn leven!!’ Er was iemand uit de groep die op haar reageerde met: ‘Bof jij even zeg!’ en doelde op het feit dat ze zich er met een jantje-vanleiden afmaakte. Metaforen kunnen dus een hint zijn om de achterliggende verhalen te laten voor wat het is, maar tevens een uitnodiging betekenen tot verdere exploratie. Het hangt ervan af hoe de verteller daarmee wil omgaan en of hij de moed heeft om een stap verder te zetten. Ook de luisteraar zal moeten kunnen bevroeden in hoeverre de gelanceerde metafoor een opmaat betekent voor het echte verhaal. De luisteraar doet er dus goed aan de vraag te stellen of iemand eraan toe is het beeld toe te lichten. We kennen ze maar al te goed die uitdrukkingen, en realiseren ons niet altijd genoeg dat ze ook emoties kunnen toedekken die eigenlijk om aandacht vragen. Denk maar aan uitdrukkingen als Ik word als een voetveeg gebruikt; ik heb veel leergeld betaald en ik ben altijd al een muurbloempje geweest. Vaardigheden van de begeleider Zoals bij elk helpend of counselend gesprek kan ook het biografisch werken pas op een goede wijze plaatsvinden als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Enkele daarvan werden in dit hoofdstuk al besproken, zoals een invoelend vermogen en op een respectvolle wijze omgaan met de onderzoeksvragen. Daarnaast is het van groot belang dat de luisteraar op een toegankelijke wijze met de ander het contact onderhoudt. Dat betekent dat toewijding en nabijheid gepaard zullen moeten gaan met een zekere distantie, zonder dat de ander dat als afstandelijk ervaart. Dat betekent ook dat de begeleider
341
342
De betekenis van levensverhalen
moet kunnen omgaan met emoties en daarvoor niet moet weglopen. Het levensverhaal heeft immers zijn ups en downs, lief en leed, vreugde en verdriet. Wanneer daarmee op een zo open en concreet mogelijke wijze wordt omgegaan, zal de luisteraar dat zeker kunnen waarderen. Ook het geven van feedback, het kunnen en durven reageren op de onderwerpen van het gesprek, van de meest eenvoudige tot bizarre toe, is een gewenste vaardigheid. Verleden, heden, toekomst als perspectief De methodiek van het biografisch werken kent een congruente structuur waarin het denken over de feiten uit het verleden, het ervaren van het heden en de keuzen van de nabije toekomst centraal staan (Prinsenberg, 2005). De drieslag verleden, heden en toekomst hoort onomstotelijk bij het leven en is het meest dominante thema in een levensverhaal. Gebeurtenissen die in de achter ons liggende tijd plaatsvonden maken deel uit van het heden en bepalen onze manier van leven. Geloof in de dingen die worden ondernomen hebben een sterke relatie met het leven van vroeger. Door opvoeding en vorming ontstond immers de betrokkenheid waar iemand nu voor staat. De dingen van alledag alert beleven is één en al gerichtheid op het heden. Met toewijding bij alledaagse dingen aanwezig zijn betekent dat het hier en nu intensief wordt beleefd. Hopen op perspectieven, zonder de realiteit uit het oog te verliezen, heeft toekomstkwaliteit in zich. In het levensverhaal springen deze wetmatigheden van de tijd keer op keer pregnant naar voren. In hoeverre blijft iemand in zijn verhaal − en ook in het dagelijks leven − vastzitten aan het verleden? Zijn mensen in staat gebeurtenissen en ervaringen die grote invloed hebben uitgeoefend, ook te plaatsen in de huidige tijd en naar de toekomst uit te zetten? Via een subtiele interventie kan de gesprekspartner proberen om de verteller, die vastzit aan het verleden of zich te idealistisch aan de toekomst vastgrijpt, uit te nodigen zijn verhaal in het huidige perspectief te plaatsen, zodat een positieverandering plaatsvindt. Het gesprek wordt er dynamischer door. Jan (56) heeft het moeilijk op zijn werk (hij is gemeenteambtenaar). Hij prijst de dag dat hij met pensioen gaat. Hij vertelt aan één stuk over vroeger en is zeer gedetailleerd in de gebeurtenissen van wel meer dan twintig jaar geleden. Toen was het leven de moeite waard, vindt hij. Alles wat er nu gebeurt komt niet ter sprake. Verder hoopt hij dat het over een jaar of zeven ook weer zo zal
22
‘Verklaar dat eens nader’
gaan, zoals hij dat vroeger beleefde. Ik probeer hem bij het heden te betrekken en vraag hem wat dit allemaal nú voor hem betekent en vooral hoe dat voelt. Uit het gesprek dat zich hierna ontwikkelt blijkt dat het voor Jan moeilijk is om het hier en nu onder ogen te zien. Hij verstopt zijn emoties en zijn wensen, omdat hij bang is het helemáál niet meer aan te kunnen. Als in de volgende gesprekken de emoties tóch komen en de teleurstellingen onder ogen worden gezien, komt langzaamaan het beeld naar voren dat de toekomst niet een jaar of zeven wordt uitgesteld, maar er nu al kan zijn. Enkele interesses die vroeger het leven veraangenaamden worden stapje voor stapje weer opgepakt… Dicht bij de ander blijven In de psychiatrische literatuur is de term diepte-interview reeds lang een bekende term. Tijdens diepte-interviews probeert de therapeut zicht te krijgen op de context van de aangemelde klacht van de patiënt. Achter het symptoom ligt vaak het wezenlijke probleem dat door een uitgebreide intake en het vertellen van de ziektegeschiedenis kan worden blootgelegd. De filosofie achter het diepte-interview berust op de gedachte dat een welomschreven wijze van gespreksvoering zowel een registrerende als een probleemoplossende functie kan vervullen. Een ‘gewoon interview’ staat voor elke wijze van gespreksvoering waarin het verzamelen van informatie het centrale doel is. Een diepte-interview is een verbijzondering hiervan. In een diepte-interview worden complete verhalen geregistreerd, waarbij de relatie die de verteller met zijn verhaal onderhoudt tevens object van studie is (Duinkerken, 1986). Tijdens een cursus Levensloop en levensverhaal werd de opdracht gegeven een diepte-interview te houden met een cliënt uit het eigen werk. De bedoeling was de gesprekspartner – een deel van − het eigen levensverhaal te laten vertellen en hem of haar tevens uit te nodigen daarop een reflectie te geven. Het volgende voorbeeld betreft een gesprek van een jongerenwerker met een jongeman van rond de achttien jaar. Een paar fragmenten. Wat weet je van je vroege kinderenjaren? Al heel snel nadat ik was geboren zijn we naar A. verhuisd. Later, vanaf mijn vierde jaar hebben we een tijdje in een woonwagen gewoond. Wij woonden er met z’n vijven: vader, moeder, zusje, pleegbroer en ik. Er was alleen maar ruzie. Ik had er ook geen vrienden.
343
344
De betekenis van levensverhalen
Hoe kwam dat? Er waren alleen maar stomme kinderen. Ik ben wel toen ik vier was naar de basisschool gegaan, maar over die eerste tijd weet ik niks meer. Er waren nog steeds ruzies thuis en op school snapte ik er geen bal van! .... Ik was nergens te houden, ik haalde allerlei rottigheid uit. Samen met mijn zusje spijbelde ik ook van school. Ze schreef dan een briefje dat ik ziek was of ze belde op en deed net of ze mijn moeder was. .... Ik heb die school wel afgemaakt. Ik ging daarna naar een andere school; ik werd er regelmatig vanaf getrapt. Mijn ouders zijn in die tijd gescheiden. Het ging niet meer. Ik bleef bij mijn moeder wonen tot ik veertien was. Later ging ik naar mijn vader. Hoe kwam je tot dat besluit? Ik ging vaak op bezoek bij mijn vader. Er werden mij de mooiste dingen beloofd, een grote eigen kamer, meer zakgeld. M’n moeder zei: ‘rot maar op’. Ze pakte m’n spullen en zette mij voor het huis van m’n vader af. ‘Als je denkt dat je het beter krijgen kan moet je ‘t niet laten’... Algauw zag mijn vader het niet meer met mij zitten. Ik terug naar m’n moeder. Daar kreeg ik verschrikkelijke bonje met m’n zus. Zij begreep niet dat ik voor die rotvent van een vader kon kiezen. Ik ben toen uit het raam geklommen en maar wat rond gaan zwerven. M’n gedachten op nul. Lukte dat? Nee. Waar dacht je aan? Waaraan ik dacht? Ik wou dood. Niemand wilde mij. De politie heeft mijn vader gebeld, toen ben ik daar voorgoed naartoe gegaan. Toen we nog in de woonwagen woonden, heeft hij m’n pleegbroer geslagen, je hoorde hem dan gillen... Heeft je vader jou ook geslagen? Met een soeplepel, niet zo’n gewone, maar eentje met een ijzeren kop. Dat ding lag boven op het keukenkastje en als er maar wat was zag je zijn hand al grijpen. Hij had van die misselijke streken. Hij sloeg je waar iedereen bij was. Wat gebeurde er dan met jou? Ik schaamde mij te pletter. Eigenlijk heb ik maar vier jaar goed geleefd. Ik wist niet beter. Slaag, ruzie, altijd gerotzooi thuis.
22
‘Verklaar dat eens nader’
Gerotzooi? Er kwam gespuis over de vloer, lui met linke handel. Wat is linke handel? Drugs. M’n ouders reageerden alles op ons af; kregen zij ruzie, kregen wij slaag. Toen we in B. woonden kreeg ik vrienden. We haalden van alles uit. Ik liep eens met mijn vader, toen er een kerel naar mij stond te loeren, hij kwam achter mij aan. Ik dacht, dat is een kinderlokker. Ik rende naar de politie. Waarom niet naar je vader? Aan die kerel heb ik niks. Weet je wat er aan de hand was? Er was brand gesticht in een vrachtwagen en ze dachten dat ik het had gedaan. Maar deze keer niet. We staken nogal eens containers in de fik en dan gingen we om een hoekje kijken. Op school vocht ik met iedereen. Ik was een echte blufgozer. Ik had schijt aan alles. Het kon mij allemaal niets schelen. Maakte het je niets uit? Ze konden alles aan mij vragen. Er was een kerel die graag in de Ziektewet wilde en aan mij vroeg of ik zijn hand wilde breken. Nou, dan pak ik een bierfles en sla zijn hand kapot. Je bent nu wat ouder, zou je dat nu nog doen? Leg je hand maar neer... .... (stilte) De eerste tijd bij mijn vader ging het goed. Daarna alleen nog maar ruzie. Mijn vader deed mij niets meer. Ik liet mij ook niet meer slaan, op school niet, ook thuis niet. Ik ging dreigen of sloeg terug. Op school ging het nog slechter. Ik kon wel beter, maar ik had er geen zin in. Gerard was mijn enige echte vriend, hij had altijd schijt aan mij. Iedereen was bang voor mij, maar als ik Gerard om een sigaret vroeg, nou ja vroeg, dan pakte hij er een, hield die boven mijn hoofd en verkruimelde die sigaret zo voor mijn neus. Iedereen slijmde altijd met me, maar Gerard niet. Toffe gozer. Ik zat in die tijd vaak bij Gerard. Daar hadden ze wel eens gezegd dat ik naar hen toe mocht komen als er weer stront aan de knikker was. Bij Gerard zijn ouders dus. .... En daar zit ik nu. Ik heb nu een pleeggezin. Gerard heeft nog een broer en twee zussen. Ik heb een ondertoezichtstelling en mijn vader heeft niets meer over mij te zeggen. ....
345
346
De betekenis van levensverhalen
Wat vind je zelf nou van je verhaal? Vrienden vinden mij in het begin altijd raar, ze hebben zo gauw hun oordeel klaar. Als ze mij beter leren kennen dan val ik altijd mee. Ik laat mij niet zo snel aan anderen zien. Kijk eerst de kat uit de boom. Ik ga mooi niet gelijk open en bloot. Als ik iemand niet mag zeg ik het meteen. Thuis keek ik ook altijd de kat uit de boom. Ze zeiden altijd dat ik alles moest vertellen, maar dan werd er niet over gepraat. Na een tijdje werd dan alles op een hoop gegooid en dan wist ik vaak niet meer waar het over ging... Als ik het over mocht doen koos ik andere ouders. Mijn pleegouders bijvoorbeeld. Ik krijg hier zo weinig op mijn kop, eigenlijk nooit. Ik denk wel eens waarom krijg ik nooit op mijn donder? Weet je waarom? Nou ja, ik ben hier wel anders en mijn pleegouders praten gewoon. .... Op de bouw werken een vader met een zoon samen. Ze hebben vaak ruzie met elkaar, dan schelden ze elkaar uit en daarna is het ook weer goed. Ze kunnen alles tegen elkaar zeggen. Ik heb nooit wat tegen mijn vader kunnen zeggen. Ik denk eigenlijk alleen aan vroeger. Bij alles wat ik doe, bij alles wat ik zie. Het zijn net foto’s die steeds weer opflitsen. Het raakt maar niet uit mijn hoofd. Dit voorbeeld is vooral een illustratie hoe je kunt doorvragen. Interessant is natuurlijk de vraag waartoe het gesprek leidt. Welke inzichten zijn door dit gesprek bij de verteller ontstaan en wat hebben bepaalde interventies bewerkstelligd? Bij coachende gesprekken, en daartoe hoort zeker het vertellen én het zorgvuldig begeleiden van levensverhalen, is de verwachting van de verteller dat de luisteraar op zijn verhaal zal reageren en daar ook iets aan zal toevoegen. Soms is die verwachting ‘sluimerend’ of (nog) niet bewust. Deze verwachting heeft alles te maken met de menselijke basisbehoefte aan aandacht, die tijdens het biografisch gesprek onder meer in de vorm van empathie of invoelend vermogen, reflectie of feedback zichtbaar zal moeten worden. Wanneer deze vaardigheid niet alleen aan het slot, maar ook op subtiele wijze tijdens het gehele gesprek zou kunnen worden toegepast, bevordert dat de kwaliteit. Uit het gesprek met deze achttienjarige jongeman, waaruit blijkt dat hij door zijn milieu en opvoeding vaak in probleemsituaties verzeild is
22
‘Verklaar dat eens nader’
geraakt, kunnen we (ook gezien zijn niveau en positie) existentiële thema’s ontdekken waarmee de begeleider zijn gesprekspartner kan confronteren, zoals zijn behoefte aan aandacht, vriendschap, een veilige leefsituatie. Zij kunnen een basis betekenen voor een eventuele voortzetting van het contact. We kunnen gerust stellen dat een biografisch gesprek dat met zorg en aandacht wordt gevoerd de belangrijkste voorwaarde is om het levensverhaal in kaart te brengen. Dat wil zeggen, de eigen en specifieke passies en drijfveren leren kennen met als doel zin en betekenis van het leven – in de context van eigen tijd en samenleving – beter te kunnen begrijpen en te accepteren (Prinsenberg, 2005). Niet alleen mythen, de collectieve verhalen van de mensheid, zijn niet zomaar verhalen, ook de levensverhalen van individuele mensen die we tegenkomen en aan wie we een luisterend oor lenen zijn verhalen van gegarandeerd belang. Zou het dan tóch zo zijn dat de soepschildpad uit het verhaal van Alice in Wonderland niet zo’n onzinnige opmerking maakte, toen hij haar vroeg zich eerst maar eens nader te verklaren… Literatuur Carroll, Lewis (1982). De avonturen van Alice in Wonderland. Rotterdam: Uitgeverij Ad Donkers. Duinkerken, G. (1986). Het diepte-interview. Amsterdam: Nederlandse Federatie Jeugd- en Jongerenwerk. Griffin, J. (1987). The mirror of myth: Classical themes and variations. American Journal of Philosophy 108(4), 793-794. Kuiper, P. (1976). De mens en zijn verhaal. Amsterdam: Athenaeum Polak & van Gennep. Nijk, A. (1978). De mythe van de zelfontplooiing. Amsterdam: Andragogie en filosofie . Prinsenberg, G. (2005). Biografisch leren en werken: Het levensverhaal in kaart brengen. Amsterdam: SWP.
347
23
Levensverhalen schrijven met ouderen
Eveline van de Putte 350waarheid bestaat niet Dé ‘What’s in a name’ 350 De vroegste herinnering 351 Waarover moet ik schrijven? Verschillende manieren om te 352 kiezen Het leven in een grafiek 353 Het huis als onderkomen 353 De hoofdrolspelers 354 In geuren en kleuren 355 Herinneringen ophalen 356 Voorwaarden en effecten van autobiografisch schrijven in een 357 groep Schrijven van vroeger naar de toekomst 358 Conclusie 359 Epiloog 359
350 350 351 352 353 353 354 355 356 357 358 359 359
‘Het leven kan alleen achterwaarts worden begrepen, maar moet voorwaarts worden geleefd.’ Søren Kierkegaard
Alle mensen, oud en jong, hebben een verhaal te vertellen, een verhaal dat gaat over hun eigen leven. In dit hoofdstuk beschrijf ik mijn ervaringen als docent creatief schrijven met cursussen Levensverhalen schrijven met ouderen, die ik in de afgelopen jaren in diverse buurthuizen, bibliotheken en wijkcentra heb begeleid. Aan de hand van praktische voorbeelden hoe de deelnemers aangemoedigd worden over hun leven te schrijven, hoe ze tot een keuze kunnen komen van de onderwerpen en de vorm, schets ik een beeld van hoe er in de lessen ge-
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_31, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
350
De betekenis van levensverhalen
werkt wordt. Het doel van dit hoofdstuk is de lezer inzicht te geven in de praktische en creatieve mogelijkheden van autobiografisch schrijven en wellicht nieuwsgierig te maken om de eigen levensavonturen eens op papier te zetten, hoe jong die lezer ook moge zijn! Dé waarheid bestaat niet ‘Je kunt er een boek over schrijven’, hoor je mensen nogal eens zeggen wanneer ze over een roerige tijd uit hun leven vertellen. Veel mensen lopen met het idee rond om hun ervaringen vast te leggen op papier. De meest voorkomende motivatie daarvoor is de herinneringen te bewaren voor de kinderen. Maar ook mensen die geen kinderen hebben vinden het prettig hun reis door het leven nog eens te maken, dit keer op papier. Het probleem waar de meeste schrijvers van het levensverhaal op stuiten is de vraag waar te beginnen en waarover te schrijven. Een opsomming van zo’n zeventig jaar feiten is immers voor niemand interessant. Tijdens de vele cursussen autobiografisch schrijven die ik de afgelopen jaren heb gegeven, onder andere in bibliotheken en wijkcentra, in samenwerking met welzijnswerk voor ouderen kwam dit dilemma dan ook veel voor. Al in de eerste bijeenkomst zorgde de aanname dat je in de beschrijving van je levensverhaal nooit volledig kunt zijn voor opluchting. ‘Gelukkig, ik was al bang dat ik te veel was vergeten’, zo sprak een gerustgestelde deelneemster. Een tweede aanname, namelijk dat dé waarheid niet bestaat, zorgt in eerste instantie voor enige hilariteit. Een praktisch voorbeeld illustreert deze stelling het beste. Ga eens in je herinnering terug naar je eerste schooldag. Hoe groot was het gebouw, hoe lang was de gang, welke andere kinderen zijn je bijgebleven, wat zei de leraar de eerste week tegen je, welke platen hingen er aan de muur? Hoogst waarschijnlijk zal hun antwoord op deze vragen gekleurd zijn door hun eigen beleving en hun band met de andere kinderen en de leraar. Een individuele waarheid. ‘What’s in a name’ Tijdens de eerste bijeenkomst maken de deelnemers aan de hand van een schrijfopdracht kennis met elkaar. De eerste opdracht gaat dan ook over de naam. Schrijf eens een kort tekstje over de oorsprong en betekenis van je naam. Naar wie ben je vernoemd? Wat betekent je naam voor je? Een variant hierop is het schrijven van een naamgedicht, dat niet hoeft te rijmen. Hierbij worden de naam, voor- en/of
23
Levensverhalen schrijven met ouderen
achternaam onder elkaar geschreven. Zo vormen de letters van de naam de eerste letter van de regels die iets vertellen over de naam en de persoon zelf. Dit is een eenvoudige opdracht waarmee iedereen direct uit de voeten kan. Het gaat over je eigen naam en daar valt altijd wel wat over te vertellen. De vroegste herinnering Daarna staan we stil bij de herkomst van het woord autobiografie en de allereerste herinnering. Opvallend daarbij is het verschil in leeftijd waaraan die eerste herinnering is gekoppeld. Bij de één is dat pas bij het vijfde levensjaar. Anderen weten een herinnering uit hun derde levensjaar te beschrijven. De vraag blijft of het dan werkelijk een eigen herinnering is of een door de ouders of andere omstanders vertelde en ingekleurde gebeurtenis. Ik ben drie jaar oud, sta aan de kant van het zwembad en zie het water spiegelen. Een kruipend beest beweegt zich op de bodem van het ondiepe bad. Dat is griezelig zo’n kruiperig beest. Maar wat is dat water toch spannend! Ik zie mijn moeder in het diepe zwemmen. Ze roept me. Ik loop naar het grote mensenbad… en kijk vol opwinding naar het glinsterende water. Spring! Ik vang je wel op, zegt mijn moeder. Ik peil mijn angst, de spanning en de sprong die ik ga nemen… en… ploef, ik doe het. Veilig word ik opgevangen. Heerlijk! Ze laat me spartelen en drijven. Beneden mij is het heel, heel diep. Toch wel eng. Henny Gusta De tweede opdracht is om wat uitgebreider te schrijven over de eerste grote herinnering. Een gebeurtenis die echt indruk heeft gemaakt, zoals de geboorte van een broertje, het overlijden van oma, een verhuizing, een cadeau. Tijdens de cursus wordt er met huiswerkopdrachten gewerkt. Zo kunnen de deelnemers op verschillende manieren aan hun tekst werken. In de les, onder relatief hoge druk, die een beroep doet op het snelle, associatieve schrijven, en thuis, in de vertrouwde omgeving met de tijd om te schaven en te schrappen. Meer tijd om te schrijven is echter geen garantie voor betere teksten.
351
352
De betekenis van levensverhalen
Waarover moet ik schrijven? Verschillende manieren om te kiezen Het is onmogelijk alle gebeurtenissen uit het leven te beschrijven. Dat zou slechts een dik pak papier opleveren dat voor niemand interessant is om te lezen. Belangrijk is dus dat er keuzen gemaakt worden. Die keuze kan op verschillende manieren tot stand komen en is afhankelijk van het doel van het schrijven en van de beoogde lezers. Sommige mensen kiezen er bewust voor om de familiegeschiedenis voor het nageslacht vast te leggen. Anderen willen hun werkervaringen vastleggen voor het bedrijf waar ze gewerkt hebben. Voor nog anderen is het schrijven van het levensverhaal een zeer persoonlijke aangelegenheid en speelt het verwerken van negatieve ervaringen, zoals de oorlog, een grote rol. Tijdens de lessen gaat het echter om het opdoen van schrijfervaring en ideeën voor de vorm. De ervaring en de geleerde stijlen en vormen kunnen dan later thuis worden toegepast op het eigen thema. Als begeleider doe ik een voorzet voor de schrijfopdrachten en de onderwerpen. Wanneer de deelnemers op dreef zijn, geef ik ze een ‘vrije’ opdracht. Ze kunnen dan een eigen onderwerp in een eigen vorm gieten. Het voorlezen daarvan is altijd zeer verrassend! Bij het opzetten van autobiografische verhalen kan er gebruikgemaakt worden van de chronologische volgorde, waardoor men de ervaringen als een film aan zich kan laten voorbijgaan. Een nadeel hiervan kan zijn dat de creativiteit wordt beperkt. De schrijver gaat zich vastklampen aan de kalender en blijkt minder vrij om alle losse invallen en herinneringen te beschrijven. Dit is tevens een tweede manier van werken. Verschillende herinneringen uitwerken tot opzichzelfstaande teksten. Deze kunnen achteraf altijd nog, indien gewenst, naar chronologische volgorde of thema gebundeld worden. Uiteraard is een bundeling van fragmenten uit iemands leven ook een mogelijkheid. Denk aan de bundel verhalen van Annie M.G. Schmidt Wat ik nog weet. In sommige gevallen worden de schrijfresultaten van de cursus gebundeld en is het af. Anderen stellen een groter doel voor zichzelf en zijn pas klaar wanneer een bepaalde periode van hun leven naar tevredenheid is beschreven. Sommige mensen zetten er nooit een punt achter… Een derde manier om keuzen te maken is om eerst een aantal thema’s te inventariseren. Dat kunnen alledaagse thema’s zijn, zoals feesten, school, aan tafel, beste vriend, vakantie en huwelijk. Deze onderwerpen bieden een sfeerbeeld uit het leven van de schrijver.
23
Levensverhalen schrijven met ouderen
Het leven in een grafiek Een levenslijn kan ook helpen om de fasen in het leven te verbeelden en tot keuzen te komen. Op de levenslijn wordt het leven in jaren ingedeeld. Deze begint bij de geboorte en loopt door tot de dag van vandaag. Na de dag van vandaag maken we wel eens uitstapjes naar de toekomst, met opdrachten als ‘mijn honderdste verjaardag’ en ‘toekomstdromen’. Het deel boven de lijn geeft de hoogtepunten in iemands leven aan, het deel onder de lijn de dieptepunten. Door na te gaan wanneer er hoogte- en dieptepunten in het leven waren, komen vanzelf de bijbehorende tijdsperiodes en situaties in beeld. Men kan er bewust voor kiezen om alleen over de hoogtepunten te schrijven, om zo het oprakelen van pijnlijke gebeurtenissen te verminderen. Heeft het schrijven een meer therapeutisch doel dan kan het juist helend zijn om ook over de pijnlijke periodes te schrijven. In alle gevallen wordt het verhaal pas echt interessant, wanneer de schrijver het beschrijven overstijgt en ook in staat is zijn persoonlijke gevoelens, emoties en gedachten of een reflectie op de situatie in het geheel te verwerken. Zo krijgt het verhaal meer diepgang en een expliciete persoonlijke betekenis. Wanneer iemand immers een reisverslag schrijft en alleen vertelt dat het weer mooi was en de bergen hoog, dan zegt dat niets, dan zou het door iedereen geschreven kunnen zijn. Pas wanneer de schrijver vertelt wat er in hem omging, hoe hij zich voelde, waaraan hij herinnerd werd enzovoort, wordt het verhaal een persoonlijke belevenis die boeiend is voor anderen. Het huis als onderkomen Boeiende onderwerpen voor een autobiografisch verhaal kunnen zijn de plaats of streek waar je bent opgegroeid en een beschrijving van het ouderlijk huis. Iedereen heeft als kind ergens gewoond. Of het nu het ouderlijk huis is, het huis van grootouders of een kindertehuis, er was een plek waar je naartoe ging en vandaan kwam. Het vormt als het ware de basis van waaruit je als kind vertrekt en handelt. Dr. Alida Gershie beschrijft in haar training ‘Werken met verhalen in veranderingsprocessen’ het nut van de beschrijving van de woonvorm in het verhaal. Dit geeft de hoofdpersoon een onderkomen, een plaats om te zijn, een bepaalde vorm van rust en veiligheid. Bovendien zal het soort onderkomen de sfeer van de verhalen bepalen. Een woning in een arbeidersbuurt in Rotterdam kent andere details dan een boerderij in de Zeeuwse polder.
353
354
De betekenis van levensverhalen
Door middel van een geleide fantasie nodig ik de deelnemers uit voor de deur van een vroeger huis te gaan staan, de sleutel om te draaien en naar binnen te gaan. Ik laat ze rustig om zich heen kijken, ruiken, luisteren en voelen, de trap op gaan, de kamers door, enzovoort. Het is wonderlijk te ervaren hoe gedetailleerd de deelnemers van de cursussen hun (ouderlijk) huis kunnen beschrijven. De hoofdrolspelers In elke fase van het leven vinden er ontmoetingen plaats. Mensen komen op onze weg. Sommigen lopen een stukje mee, met anderen reizen we het hele leven door. Bij het schrijven van een autobiografie zullen we dan ook weer een aantal belangrijke mensen tegenkomen in de herinnering: de hoofdrolspelers in het verhaal. Het is een hele uitdaging de belangrijke personages uit het leven met de pen te typeren. Hiervoor bied ik een aantal schrijfoefeningen aan. Een daarvan is de volgende: neem een voor jou belangrijke persoon in gedachten. Beschrijf in losse woorden zijn eigenschappen, karakter, uiterlijke bijzonderheden, stijl, spraak, manier van lopen, enzovoort. Schrijf vervolgens van al deze gegevens een levendig portret. Voor deze opdrachten is het ook erg leuk de deelnemers te vragen foto’s mee te brengen van een paar belangrijke personages uit het levensverhaal. Ik laat ze dan de foto’s doorgeven en over de hoofdpersonen vertellen. Net als bij elke opdracht is zeker bij deze variant een tijdsafspraak geboden. De deelnemers worden door de foto’s gemakkelijk verleid tot ellenlange verhalen. Oom Theo Mijn held wonend in Amerika, de oudste broer van mijn moeder was priester. Regelmatig kwamen er brieven van hem, die veel besproken werden. Alles was daar anders, groter, ruimer en ik fantaseerde daarover. Plots was de familie in rep en roer, want Theo kwam na 12 jaar naar Holland met de Statendam, een prachtig schip volgens de familie, die een bus huurde, en hem in Rotterdam afhaalde. Zo kwam hij levensgroot in ons gezin, met stekeltjeshaar en een hele grote hoed op. Hij praatte heel leuk. Als ik uit school kwam had hij gebakjes gekocht, voor allemaal wel twee of drie. We konden ze niet eens op. Hij had gekleurd ondergoed wat mijn moeder niet buiten dorst te hangen. Op een keer zag ik hem poeder op zijn haar strooien. Met
23
Levensverhalen schrijven met ouderen
kammen werd zijn haar zwart. Een toverdoosje een man die zijn haar verft en die ook nog priester was… Maar het toppunt was dat hij mij en mijn zusje mee nam naar de bioscoop, naar de film ‘Roman Holiday’, onder geweldig protest van mijn moeder. Hij trok zich daar niets van aan. Voor mijn gevoel deed hij alles wat god en mijn moeder verboden. Toch ging het leven door. Hij was mijn held. Zijn lef heeft me enorm geïnspireerd. Riekje de Graaf In geuren en kleuren Niet alleen de themakeuze is een punt van aandacht. Ook de vorm waarin het verhaal wordt gegoten is van belang. Hoe vind je een manier van schrijven die bij je past en die ook tot de verbeelding van de lezer spreekt. Bij sommigen past een autobiografische roman het beste. Hierin zijn feit en fictie vervlochten. Een aantal gebeurtenissen is te herleiden tot het persoonlijk leven van de auteur. Denk hierbij aan personages, plaatsen, gebeurtenissen. De personages zijn getekend naar mensen die de schrijver werkelijk heeft ontmoet, de omgeving is gekleurd met elementen uit zijn herinnering. Deze vorm geeft de schrijver meer vrijheid om autobiografische elementen te mengen met fantasie, meer vrijheid soms om zich te uiten en zich te verplaatsen in een ander personage. Wat wel of niet waar is, is een niet-relevante vraag voor de lezer. Anderen kiezen liever voor korte autobiografische fragmenten of schetsen de levensthema’s in een gedicht. Om het verhaal levendig te maken, alsof je zelf weer ter plaatse bent, is het zogenaamde zintuiglijk schrijven een mooi hulpmiddel. Hieronder versta ik het in de tekst duidelijk benoemen van de zintuiglijke waarnemingen als smaak, geluid, gevoel, gehoor en reuk. Dit doen we in de cursus door middel van korte schrijfopdrachten, die zowel geïnspireerd kunnen zijn op het eigen leven, als daarbuiten, waarin een dergelijke waarneming centraal staat. Het plantenkastje van mijn oma rook in de herfst naar vochtige pissebedden in beschimmelde rode potten, ‘s winters naar afwachtende aarde. In de lente rook je de leipeer van buiten het meest. Zomers kwam de geur van rode zoete tomaten je tegemoet, in september gaf de wingerd de belofte van wijn. Eveline van de Putte In voorgaand voorbeeld wordt een bepaalde herinnering gekoppeld en beschreven aan de hand van de erbij horende geuren. Andersom
355
356
De betekenis van levensverhalen
werkt de oefening ook verrassend. Een bepaalde geur is zelfs na tientallen jaren nog in staat een diepe herinnering in een persoon of situatie wakker te maken. Ik nam eens een keer een aantal buisjes gevuld met sterk geurende inhoud mee: cacao, tijgerbalsem, sinaasappelschil en zaagsel. De deelnemers mochten aan alle buisjes ruiken om vervolgens hun associaties bij één specifieke geur uit te werken tot een verhaal. Tot mijn verrassing pakte de oudste deelneemster van 89 jaar zonder twijfel het buisje dat gevuld was met zaagsel. In korte krachtige zinnen schreef zij het verhaal van haar jeugd op Terschelling. Daar speelde zij het liefst tussen de geurige houtkrullen in de houtzagerij van haar vader. Associërend op dit verhaal schreef zij vervolgens een gedicht over de angst voor de grote zilvermeeuwen, die zo hard krijsten dat ze als kind bang was dat ze door haar oren heen zouden vliegen. Herinneringen ophalen Wanneer iemand een autobiografie of autobiografische verhalen wil schrijven, is een goede voorbereiding belangrijk. Tot de voorbereiding behoort niet alleen het nadenken over de vorm, de inhoud en de doelgroep voor wie men gaat schrijven. Ook het ophalen van herinneringen en het verzamelen van materiaal ter inspiratie om de verhalen nieuw leven in te blazen is leuk. Denk aan dagboeken, brieven, foto’s, dierbare voorwerpen, geluidsfragmenten en, zo mogelijk, gesprekken over een bepaalde periode met familie en vrienden. Het werken met een schrijfgroep waarvan de deelnemers tot eenzelfde leeftijdscategorie behoren heeft wat dit betreft voordelen. Zeker wanneer zij in eenzelfde omgeving zijn opgegroeid. Dan vormen de verhalen een feest van herkenning en vullen zij details over de straat, het buurtwinkeltje en de evenementen uit die tijd onderling aan. Voor veel ouderen is dit samen delen van een periode met overeenkomstige ervaringen een waardevol element om deel te nemen aan een schrijfgroep. Er zijn immers vaak niet zo veel leeftijdsgenoten meer met wie ze die herinneringen kunnen ophalen. Zowel het schrijven als het daarna aan elkaar voorlezen is een bijzondere gebeurtenis. Het schrijven en het schrijfproces voor de individuele auteur, en voorlezen geven behalve herkenning van een bepaalde tijd of gebeurtenis ook inspiratie aan de luisteraars. Voor mijzelf is het werken met levensverhalen een absolute verrijking. De deelnemers delen een stuk levenservaring met mij als docent en geven mij
23
Levensverhalen schrijven met ouderen
daarmee een kijkje in de bijzondere individuele levens, een beter beeld van het verleden en een bredere kijk op het leven van ouderen anno 2006. Voorwaarden en effecten van autobiografisch schrijven in een groep Over het algemeen verlopen de cursussen levensverhalen schrijven in een ontspannen sfeer. Het is belangrijk om aan het begin het doel van de cursus duidelijk aan te geven. Het doel is het aanbieden van vormen, structuren en technieken om het verhaal te schrijven, verhelderen en spannend te maken. Ik leg uit dat er door het schrijven van je levensverhaal uiteraard ook moeilijke momenten naar boven kunnen komen. De schrijfgroep is echter een schrijfgroep en geen therapiegroep. Ik raad de deelnemers dan ook aan om aan iemand in hun naaste omgeving te vertellen dat ze met deze cursus bezig zijn. Zo hebben ze zich op voorhand met iemand verbonden om over eventuele moeilijke situaties te kunnen praten. Ik ben er echter van overtuigd dat schrijven helend kan werken. Ik ben dan ook blij met de groeiende aandacht die ook de professionele hulpverlening hiervoor heeft. Ik had eens een Indische dame in de groep. Een stille en teruggetrokken vrouw. Ze moest echt op gang komen. Het leek of ze ergens op zat te broeden. Tijdens de lessen spraken we veel over de kracht van metaforen. Er werd driftig met woorden gespeeld om een beeldende vergelijking te vinden voor bepaalde levensfasen. In de vierde les kwam de stille dame met een prachtig gedicht. Zij had haar ervaringen in het jappenkamp samengevat in een ontroerende metafoor over het angstige leven op de bodem van de oceaan. Na het lezen viel er een stilte. ‘In al die jaren, nu al meer dan vijftig, heb ik er nooit over gesproken. Ik ben zo opgelucht, nu kan ik eindelijk verder’, zo verzuchtte ze. Om tot een dergelijke openheid en vertrouwen te komen, moet de docent vanaf het begin een veilig klimaat creëren, waarin de cursisten zich vrij voelen om verhalen te delen. Een van de voorwaarden hiervoor is de groepsgrootte. Ik werk het liefst met maximaal twaalf personen. Bij dit aantal heeft iedereen de gelegenheid om zijn werk voor te lezen. Het voorlezen van het werk is voor de schrijver een letterlijk uitspreken en bevestigen van zijn werk, voor de andere deelnemers een bron van inspiratie. Dit voorlezen is echter niet verplicht. Elke keer nodig ik de deelnemers die willen voorlezen uit om dit te doen en vraag ik de groep een even groot respect voor degene die besluit dit deze keer niet te doen.
357
358
De betekenis van levensverhalen
Zo geef ik eenieder de gelegenheid om zelf de grens te bepalen in hoeverre hij publiciteit wil geven aan een persoonlijke tekst. Een andere belangrijke afspraak die vanaf het begin wordt gemaakt is dat er alleen op de vorm wordt gereageerd. Hoe komt het verhaal op je over, is het beeldend beschreven en is het boeiend om naar te luisteren? Het is niet de bedoeling dat de deelnemers elkaar op basis van de inhoud van het verhaal feedback geven of beoordelen of zelfs veroordelen. Uiteraard kan er wel herkenning of medeleven worden uitgesproken. Verder wordt er duidelijk afgesproken dat de verhalen die men van elkaar hoort tussen de muren blijven, tenzij iemand er zelf voor kiest ze voor een groter publiek te publiceren. Het gaat hier om respect voor de schrijver en diens herinneringen. Het effect van een cursus levensverhalen schrijven is veelzijdig. Het stimuleert de creativiteit van de deelnemers, het samen schrijven geeft plezier en draagt bij tot nieuwe contacten. De resultaten zorgen voor een gevoel van trots, zelfwaardering en zelfvertrouwen: ‘Dit is mijn verhaal!’. Het schrijven haalt de ervaringen weer uit het stof en zorgt ervoor dat er voor de belangstellenden een tastbaar verhaal op papier is gerealiseerd waarin vroeger herleeft. Schrijven van vroeger naar de toekomst Als slotopdracht laat ik de deelnemers graag fantaseren. Tot nu toe heeft men de onderwerpen kunnen putten uit de eigen geschiedenis. De pen is wat losser dan in het begin. De laatste opdracht heeft dan ook als titel ‘Mijn honderdste verjaardag’. Het is 18 februari 2037. Vandaag ben ik 100 jaar geworden. Terwijl ik in de spiegel kijk, zie ik dat de zwart fluwelen jurk mij nog steeds flatteert. Een beetje oogschaduw, wat rouge om de rimpelige wangetjes te laten glunderen, een vleugje rood op de lippen en ik ben weer mooi. Iedereen in mijn omgeving is inmiddels overleden. Ik ben dus alleen en ga daarom vandaag mijzelf maar verwennen. Ik druk op de toets van het gemailde-Inter-Pluto-Net en verbind mij met een paar eenvoudige handelingen met een restaurant in de stad Groningen. Ik plutoeer een intermailing voor vanavond zeven uur om ouderwets te gaan dineren in restaurant le Palais Partout… (…) Als het middag is geworden ga ik even rusten. Tegen zes uur knap ik me wat op en hang mijn ketting met het kleine teleporteerappa-
23
Levensverhalen schrijven met ouderen
raat, zo groot als een ouderwetse rijksdaalder, om mijn hals. Deze is op mijn DNA gecodeerd. Ik ben nu klaar voor de reis Den HaagGroningen. Ik richt mijn gedachten op het plein naast de Martinitoren en druk op de teleporteerknop. Ik spat in duizend en één sprankelende atomen uiteen. Met de snelheid van bijna het licht reizen mijn deeltjes door ruimte en tijd. Dan sta ik in levende lijve op de plaats van bestemming. Dit is een perfecte manier van reizen voor ouwetjes, denk ik heel tevreden. (...) Henny Gusta Conclusie Het schrijven van het levensverhaal is voor velen een boeiend en creatief proces, ongeacht de leeftijd. Iedereen heeft een geschiedenis om te laten herleven in een verhaal, voor jong en oud kan het herscheppen van het verleden bijdragen aan het leven dat voorwaarts moet worden geleefd. Epiloog ‘Dus u wilt nog een verhaal?’ ‘Eh… nee. We willen graag weten wat er echt is gebeurd.’ ‘Maar als je iets vertelt wordt het toch altijd een verhaal?’ ‘Eh… hier misschien wel. Maar in het Japans is een verhaal iets met een verzonnen element erin. Wij willen geen verzonnen verhaal. Wij willen ons “tot de feiten beperken”, zoals men hier zegt.’ ‘Maar als je iets vertelt − in woorden, in het Japans of een andere taal − dan moet je toch al iets verzinnen? Begin je eigenlijk al niet met verzinnen als je alleen maar naar de wereld kijkt?’ ‘Eh…’ ‘De wereld is niet alleen maar gewoon de wereld. De wereld is zoals we die begrijpen, toch? En door iets te begrijpen, voegen we er iets van onszelf aan toe, niet? Dan is het hele leven toch een verhaal?’ Uit: Yann Martel, Het leven van Pi Literatuur Gersie, A. & King, N. (1996). Verhalen maken in therapie en onderwijs. Culemborg: HvU Press. Franssen, J. (1995). Van vroeger: Levensverhalen schrijven met ouderen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
359
360
De betekenis van levensverhalen
Martel, Y. (2003). Het leven van Pi. 2e druk. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Schmidt, Annie M.G. (1992). Wat ik nog weet. 2e druk. Amsterdam: Querido.
Intermezzo: Tao
Frank van Hartingsveld In het voorwoord staat het er eenvoudig en vanzelfsprekend. ‘Het doel van dit boek is de denkwereld van Marten Toonder (schrijvertekenaar van o.a. Heer Bommel en Tom Poes) persoonlijk en nauwkeurig te beschrijven.’ Maar hoe beschrijf je een denkwereld? Over welke denkwereld heb je het dan? En hoe beschrijf ik een verhaal waarin de verteller, de kritische eigenaar ervan, zich herkent, dat ook interessant is voor de lezer? Uiteindelijk is het de combinatie van grote nieuwsgierigheid, een aantrekkelijke strategie en moed die me in 2003 na vele jaren van voorbereiding, bij Toonder deed aankloppen met een concreet voorstel met zijn medewerking een boek te schrijven over zijn denkwereld. Het verhaal van een verhalenverteller. Zijn akkoord betekende het begin van een interactief proces. Zo werd het begrip ‘denkwereld’ gaandeweg nader geduid: ‘Ergens en door iets ontstaan gedachten en door denken is men in staat deze gedachten zodanig te ordenen dat we ze kunnen overdragen aan een ander. De laatste fase die een gedachte doorloopt alvorens te worden geuit in woorden, is die van de ratio. De geuite gedachte is dus uiteindelijk een combinatie van gevoel en ratio. In een denkwereld vindt de bewuste vertaling plaats van alles dat opborrelt uit ons innerlijk: drangen, gevoelens, impulsen en fantasieën. In dat onbewuste ligt de bron van de verhalen van het oeuvre van Marten Toonder.’ Net als een levensverhaal vereist het beschrijven van een denkwereld het maken van keuzes, zoals hoofd- en bijzaken. Op het eerste gezicht lijkt bij het beschrijven van een denkwereld het houvast van een tijdlijn, de opeenvolgende gebeurtenissen zoals vaak in een levensverhaal, te ontbreken. De chronologische ontwikkeling van een denkwe-
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_32, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
362
De betekenis van levensverhalen
reld neemt echter deze functie regelmatig over: ‘Vroeger dacht ik…, later ben ik door… daar anders over gaan denken.’ Regelmatig vergeleek Marten Toonder dit doorgronden van een denkwereld met een stap op weg naar tao. Maar tao is onnoembaar. Hoe beschrijf je dan het onnoembare? Alles wat men schrijft over tao is dus niet tao. In dit boek koos ik voor een strategie die is afgeleid van de wijze waarop men een vaas gestalte kan geven: door haar omgeving te tekenen in plaats van de vaas. Door in de benoembare aspecten van de denkwereld van Marten Toonder op zoek te gaan naar zijn tao, verschijnt, daar waar men alleen maar kan zwijgen, het onnoembare als een silhouet. Wie het waarneemt krijgt slechts een indruk van de tao van Toonder, want het onnoembare zelf blijft verborgen.
Aanvankelijk hoopte ik dat Marten Toonder delen van de teksten zelf zou schrijven. Zijn taalgebruik is prachtig sober. Een door degeneratie ontwrichte duim maakte schrijven en handmatig corrigeren vrijwel onmogelijk. Toen is besloten dat ik onze op geluidsband opgenomen gesprekken zou uitwerken op papier en zou omzetten van spreektaal naar schrijftaal. Daarna lazen we samen deze teksten door die hij opnieuw voorzag van opmerkingen en correcties. Een iteratief proces net zolang tot de tekst er volgens Toonder correct stond. Bijvoorbeeld: ‘Het geheim van God Alles wat ik denk is primitief en driedimensionaal. Op het moment dat ik over God ga praten, over het leven en het doel, dan ben ik in de vierde of vijfde dimensie bezig en daar heb ik geen begrip van. Het is een wereld die ik niet ken. Ik kan niet tekenen wat ik niet ken, wat ik nooit heb gezien. Ik kan fantasie gebruiken, vreemde vormen opzetten zoals abstracties en zo, maar aan het eind ontdek ik toch weer dat het realiteit is. Dus er is een geheim. Dat geheim moet je blijven erkennen. Dat geeft een geweldige voldoening vaak.
23
Intermezzo: Tao
Het is een uitdaging. Je moet doende blijven, proberen God te ontdekken. Interessant is de uitspraak van Confucius “Als je het antwoord niet kan vinden, moet je proberen de vraag te begrijpen”. Met dat laatste ben ik bezig. Ook de weg van Boeddha is niet oninteressant, want langs die weg zegt men dat je God kan ontdekken. Het is door “het zijnde niet zijn”, die paradoxen. Maar zo ver ben ik echter nog niet.’ Zo werd het doel bereikt: een persoonlijk en nauwkeurig beschreven denkwereld. Wat aldus is geschreven, laat zelden een lezer onberoerd… Literatuur Hartingsveld, F. van (2005). De Tao van Toonder. ’s-Gravenhage: Uitgeverij Panda.
363
24
Onderweg ontdek ik stukjes waarheid Motieven voor en betekenis van het schrijven van het eigen levensverhaal
José Franssen 365 Waarom? Waartoe? 367 Terugblikken en betekenis geven 368 Verwerking en zicht krijgen op nieuwe perspectieven 370 De eigen creativiteit ontwikkelen en leren over het schrijven zelf 372 Verschillen in motivatie en het probleem van de waarheid 375 Andere effecten 376 Ten slotte 377
365 367 368 370 372 375 376 377
‘Schrijven is langdurig je blik naar binnen richten, een reis naar de donkerste holen in jezelf, een langzame overpeinzing. Ik schrijf in stilte, tastend in het duister, en onderweg ontdek ik stukjes waarheid, kleine brokjes kristal die je met één hand kunt omsluiten en die mijn bestaan op deze wereld rechtvaardigen’ (Isabel Allende, 1994). Waarom? Een paar eeuwen pas zijn wij ons ervan bewust, dat wij individuen zijn, met een persoonlijk lot en levensloop. Het idee dat we ons leven zelf mee vorm kunnen geven en dat het boeiend is terug te blikken op het unieke leven dat achter ons ligt, is betrekkelijk nieuw. En hoewel de geschiedenis van het levensverhaal begint in de oudheid, zijn autobiografieën eeuwenlang vooral geschreven als gedenkschriften, memoires en geloofsbelijdenissen. De autobiografie zoals we die nu kennen, heeft zich vanaf de renaissance ontwikkeld en is in de negentiende en twintigste eeuw uitgegroeid tot een volwaardig genre in de literatuur (Spigt, 1985; Misch, 1949-1969; Franssen, 1995).
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_33, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
366
De betekenis van levensverhalen
Het bewustzijn van het belang van het eigen levensverhaal buiten het domein van de literatuur, in het leven van alledag, is nog jonger. Hoewel mensen al heel erg lang zelfstandig hun geschiedenis opschrijven, komen ze pas sinds enkele tientallen jaren in groepen bijeen, in educatieve centra, hulpverleningsinstellingen, creativiteitscentra en ruimten van kerken en religieuze organisaties, om hun levensverhaal vast te leggen en te delen met anderen. Nog jonger en nieuwer is het besef, dat het levensverhaal van mensen niet alleen voor henzelf iets kan toevoegen, maar dat het ook van belang is voor de mensen die met hen te maken hebben. In de ouderenzorg kan het weet hebben van het verhaal van een oudere bijvoorbeeld veel toevoegen aan de kwaliteit van de zorg. In deze bijdrage over motieven voor het schrijven van het eigen verhaal en het effect daarvan op het leven van ouderen, zijn ouderen aan het woord die in een groep fragmenten uit hun levensverhaal schreven, en die via het voorlezen van die fragmenten met elkaar geschreven en ongeschreven verhalen uitwisselden en deelden. Waarom schreven deze mensen hun levensverhaal? Wat bezielde hen om juist over zichzelf, over het eigen leven te willen vertellen op papier? Waarom kwamen ze naar een cursus levensverhalen schrijven? Wat bewoog hen dat verhaal dan ook nog eens te willen delen met anderen? Hoe kijken ze terug op dit vastleggen van het eigen verhaal en wat is voor hen achteraf de betekenis van het delen van dat verhaal met anderen? Ik was benieuwd naar de antwoorden op deze vragen en ik zocht ouderen op die in het verleden deelnamen aan mijn cursussen om hun antwoorden te horen. Tijdens de gesprekken maakte ik notities: ik noteerde hun woorden zo letterlijk mogelijk. Het was een veelkleurig feest: alle ouderen die ik benaderde waren bereid tot een interview, en elke schrijver gaf andere antwoorden op mijn vragen. De meeste mensen schrijven niet om hun verhalen bij een uitgever aan te bieden. Integendeel zelfs. Ze komen omdat de kinderen of kleinkinderen hun hebben gevraagd hun verhaal op te tekenen, omdat ze willen terugblikken, op een kruispunt staan in hun leven, orde willen scheppen, willen ontdekken wie ze zijn en geweest zijn, omdat ze graag schrijven, of omdat ze andere mensen willen ontmoeten. En wat meestal ongezegd blijft: ze komen omdat ze zichzelf willen bevestigen, op onderzoek willen in hun eigen leven tegen de achtergrond van de levens van anderen en de tijd waarin ze dat leven leefden. Ze willen ontdekken hoe het ook alweer was, gebeurtenissen en
24
Onderweg ontdek ik stukjes waarheid
situaties herleven om te ontdekken of ze een antwoord kunnen vinden op de vraag ‘waarom?’. Ze willen oude pijn verwerken en met zichzelf in het reine komen. Ze willen bevestigen dat ze bestaan, hebben bestaan, dat ze iemand zijn met een heel eigen verhaal, dat hun leven zinvol was en er toe deed. Vaak spelen verschillende beweegredenen een rol en soms veranderen die ook tijdens de cursus. Motieven voor het bezig willen zijn met het eigen verhaal zijn veelvormig en individueel. ‘Door mijn leven te vertellen krijgt het vorm, en door mijn herinneringen op te schrijven fixeer ik ze; wat ik niet op papier verwoord, zal uitgewist worden door de tijd’ (Isabel Allende, 1994). Waartoe? Zo verschillend als de motieven zijn voor het vastleggen van het eigen levensverhaal, zo verschillend zijn ook de effecten daarvan. Als ik ouderen, soms jaren na deelname aan een cursus, vraag: ‘Wat heeft het schrijven van het levensverhaal en het delen van dat verhaal met anderen voor u betekend?’, is dat vaak het begin van een gesprek over de belangrijke dingen in het leven. Een gesprek dat nogal eens vraagt om een vervolggesprek, want het aangaan van het avontuur met het eigen verhaal heeft soms verstrekkende en diepgaande gevolgen in de levens van mensen. Ontdekkingstochten zijn het: sommigen komen er achter dat hun leven toch meer mooie verhalen herbergt dan ze van tevoren wisten, schatkisten worden opengebroken, talenten herontdekt, vroegere beslissingen en keuzen herleefd en bakens uitgezet voor de tijd die nog volgt. Een stimulans om het leven dat komt in eigen hand te nemen. Verhalen zijn opgetekend, uitgewerkt en aangevuld, vormgegeven en doorgegeven aan kinderen en kleinkinderen: de gespreksstof veranderde, want de verhalen zorgden voor meer begrip, meer respect, meer vragen, en voor een rijkere communicatie: de erfenis bij leven doorgeven kan intergenerationele relaties verrijken. Schrijven was voor sommigen een openbaring: de gereedschapskist van de taal werd geopend, boeken gelezen, oefeningen stimuleerden de eigen stijl te ontdekken en te slijpen: het schrijfplezier stimuleerde enkelen meer te doen met hun verhalen, een enkel levensverhaal werd gedrukt en uitgegeven. Nooit waren boekpresentaties feestelijker! Verbazing was er, over de onuitputtelijke mogelijkheden van de herinnering, over toegenomen belangstelling voor de verhalen van anderen, over de mogelijkheden van verhalen om bruggen te slaan tussen
367
368
De betekenis van levensverhalen
mensen die zó verschillend zijn dat ze elkaar in het dagelijks bestaan nooit zouden hebben ontmoet, over de ontdekking dat ieder verhaal volkomen uniek is en dat desondanks verhalen van anderen herkenbaar zijn en dat ze daarmee ook zeer troostrijk kunnen zijn. Verbazing was er over het functioneren in een groep met andere ouderen, mensen leerden anderen te accepteren in hun anders-zijn, zichzelf te accepteren in hun eigenheid: het delen van de verhalen met anderen maakte vaak diepe indruk, liet de verhalen een plek krijgen tegen de achtergrond van een groter verhaal van tijd en ruimte in de ons omringende wereld, was aanleiding tot diepgaande gesprekken over levensproblemen, zingevingsvragen, geloofsvragen, opvattingen en actuele gebeurtenissen. Voor sommigen groeide het verlangen actief te worden in een nooit gedachte nieuwe tijdsbesteding: ouderen gingen bij een koor, bij het toneel, begonnen met voorlezen aan andere ouderen, ontmoetten elkaar in een leesclub, wilden leren schilderen of volgden specifieke schrijfcursussen. Nieuwe paden werden betreden, nieuwe mogelijkheden verkend. Wat ik leerde uit de gesprekken met ouderen: over de betekenis en de zin van het bezig zijn met het eigen verhaal, heeft iedereen iets anders te vertellen. Terugblikken en betekenis geven Veel mensen schrijven hun verhaal vanuit een behoefte om terug te kijken op het leven dat ze geleefd hebben. Zij vinden het leuk om te vertellen over het leven van vroeger, herinneren zich graag hoe het was. Ik vond het wel interessant om in de cursus terug te kijken naar mijn eigen levensverhaal. Er kwamen herinneringen terug die ik niet meer wist, bijvoorbeeld door te schrijven over foto’s. Ik wist weer hoe ik uit de school gehouden werd op maandag wasdag om te helpen. En ik beleefde weer hoe ik op amper 15-jarige leeftijd thuis moest blijven toen mijn moeder stierf, om voor het gezin te zorgen, en dat ik dan soms de hele dag zat te lezen in een bibliotheekboek. Het huishouden deed ik heel snel tussendoor. Als ik daar nog op terugkijk en zie wat we toen allemaal deden… je móest bijvoorbeeld op zaterdag poetsen omdat het huis op zondag schoon moest zijn. Een vrouw die op donderdag poetste werd door iedereen, ook door mij, veroordeeld: dat kon toch absoluut niet. We poetsten dan de blankhouten stoelen met vim, alles schuurden we,
24
Onderweg ontdek ik stukjes waarheid
de tafel ook, en we hadden helemaal niet in de gaten dat alle naden rot werden door dat vele poetsen. Ik was gedwongen terecht gekomen in deze situatie en vervolgens ben ik getrouwd om daaruit weg te zijn. Toen ik getrouwd was hoefde ik er niet meer voor iedereen altijd te zijn. In de cursus was ik met mezelf bezig: ik blikte terug op mijn leven en dat vond ik fijn. Ik was nog nooit met mezelf bezig geweest. Ik vond het allemaal even leuk. Ik genoot. Maria Peerboom Ouderen willen de gebeurtenissen nog eens de revue laten passeren en zicht krijgen op de rode draad in het eigen levensverhaal. Zingevingsvragen spelen een rol: men wil inzicht krijgen in de eigen levensloop, begrijpen hoe men geworden is wie men is. De balans wordt opgemaakt. De ordening van het eigen leven helpt de betekenis ervan te doorgronden. Mensen zijn op zoek naar samenhang, ingrijpende ervaringen krijgen een plaats in het grotere geheel, in het verhaal laten ze zien hoe relaties met anderen het levensverhaal mee hebben gevormd. Familierelaties spelen vaak een rol bij het willen opschrijven van het eigen verhaal. Veel mensen nemen deel aan een cursus levensverhalen schrijven, omdat ze hun geschiedenis willen doorgeven aan degenen die na hen komen: aan kinderen of kleinkinderen willen ze vertellen wie ze zijn en wie ze waren, en hoe hun leven eruitzag. Het verhaal willen vastleggen kan elementen in zich dragen van het willen vasthouden van het voorbijgaande leven, van voort willen leven in de toekomst (tot over de dood heen) en van zelfrechtvaardiging. Omdat het voor mij motiverender is om voor een speciaal iemand te schrijven, wil ik een boekje schrijven voor mijn kleindochter. Mijn levensverhaal is voor haar als ze volwassen is, niet voor nu, misschien krijgt ze het pas na mijn dood. Dat ik wil schrijven heeft pretenties: ik wil eerlijk over mijn leven vertellen. Het lijkt me fijn als kleinkind zo’n geschenk van je grootmoeder te krijgen. Ik wil ook graag iets doorgeven over de tijd, een hele eeuw: mijn vader was van 1887, ik ben van 1936, mijn kleindochter werd in de jaren tachtig van de vorige eeuw geboren. Ik wil opschrijven hoe ik ben geworden wie ik nu ben. Reflecties over mijn leven, de lijn die ik erin zie, mijn verbondenheid met mijn wortels, dat wil ik in een vorm gieten. En hoewel ik veel in mijn leven wel op een rij heb, vind ik het toch ook moeilijk bepaalde dingen op te schrijven, bijvoorbeeld over de periode van weggaan bij mijn man
369
370
De betekenis van levensverhalen
en het aangaan van een nieuwe relatie. Toch wil ik laten zien: zo gebeurt dat. Ik wil schrijven over alles, over gemis en verdriet, maar ook over de dingen die me gelukkig maakten. Over de twee mannen in mijn leven, over hoe verschrikkelijk belangrijk ze voor me waren. Ik zou mijn kleindochter graag de liefde voor de natuur en voor de literatuur willen meegeven. Ik vind het belangrijk dat ouders aan hun kinderen hun eigen geschiedenis vertellen en dat familietradities worden doorgegeven. Er is een kern die blijft en het is goed dat een kind weet waar zijn wortels liggen, zeker in deze tijd van vluchtigheid en snelheid. Ook voor mezelf schrijf ik, dit kleinkind is mijn alter ego: ik wil mezelf troosten en met mezelf in het reine komen. Ineke Herberichs Het gaat hierbij om meer dan een individueel proces, ouderen zijn zich vaak bewust van het belang dat de jongere generatie heeft bij hun geschiedenis en verhalen. Zij geven hun eigen verworvenheden door, willen hun ‘erfenis’ achterlaten. Verwerking en zicht krijgen op nieuwe perspectieven ‘Hoe kunnen we het heden en onze toekomst juist beoordelen als we het verleden niet begrijpen?’ (Gail Tsukiyama, 2003). Terugblikken op het tot dan toe geleefde leven kan ook een therapeutische functie hebben. Veel mensen schrijven hun eigen geschiedenis op het moment dat er veel is veranderd of verandert in hun leven. Ze staan op een keerpunt. Dat kan het verlies van werk zijn, de confrontatie met werkloosheid of pensionering. Het kan het moment zijn dat de kinderen uit huis gaan of het moment van verhuizing naar een aanleunwoning of zorgcentrum. Maar ook het overlijden van de partner, van een ouder of kind, een echtscheiding, en de confrontatie met een ziekte, depressie of met invaliditeit kunnen aanleiding zijn tot bezinning. Tijdens de tweeënhalf jaar durende ziekte van ons dochtertje, was er een moment waarop ik letterlijk met mijn kop tegen de muur liep. Ik kon niet meer, toch moest ik doorgaan. Dit was het moment waarop ik naar de pen greep. Het was de enige manier om uiting te geven aan mijn gevoelens van wanhoop, onmacht, angst en verdriet. Mieke van Vlaardingen
24
Onderweg ontdek ik stukjes waarheid
Sommige mensen willen hun verhaal vertellen omdat ze (eindelijk) hun eigen verhaal eens kwijt willen. Een verhaal dat tot dan toe vaak nog niet verteld of gehoord is. Door het aanbrengen van een ordening en het zicht krijgen op het voorbije leven vallen dingen op hun plaats. Het zien van gebeurtenissen in een bepaalde volgorde tegen de achtergrond van maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen en van een afstand ernaar kijken, geeft inzicht en verheldering. Als ik thuiskwam, las ik altijd voor wat ik geschreven had. Door het schrijven kwam ik terug bij de basis: ik zag hoe ik me had ontwikkeld. Ik werd me bewust van hoe ik geleefd heb, ik werd geconfronteerd met mijn eigen ontwikkeling. Voor mij was dat heel positief, omdat de balans naar de positieve kant uitsloeg. Het is een leerzaam proces geweest. Want via mijn jeugd kwam ik natuurlijk toch weer bij mijn heden uit. Ik begrijp nu weer een beetje beter hoe alle stukjes in elkaar passen, hoe ik in elkaar zit, wat ik kan en wat ik niet kan en ook wat ik wil en niet (meer) wil. Josephine Dubois Mensen kunnen ervan leren, oude dingen opruimen. Onvoltooide conflicten uit het verleden kunnen misschien worden opgelost, oude pijn kan worden verwerkt. De balans wordt opgemaakt. De terugblik op het leven helpt om de nieuwe situatie onder ogen te zien en deze, in contact met anderen, te aanvaarden en vorm te geven. Nieuwe stappen kunnen worden gezet. Voor sommigen helpt het schrijven van het levensverhaal het rouwproces waarin ze zitten, vorm te geven, de relatie met de overledene te overzien, ervaringen en gevoelens te verwoorden. Ben was net drie weken geleden gestorven, plotseling. Hij was acht jaar mijn vriend. Voor ik hem leerde kennen had ik al een keer een rouwproces achter de rug. Ik wilde de dingen die me overkomen waren, verwoorden. Een andere bedoeling had ik niet dan alleen mijn eigen gevoelens onder woorden te brengen. Ik was me ervan bewust dat de cursus niet als therapie bedoeld was, maar dat werd het uiteindelijk wel voor me. Ik zocht vooral naar de mooie momenten die we gedeeld hadden in ons gezamenlijke leven, het hielp me weer terug te komen bij mijn eigen kracht. Ik deed de inspiratie op die ik nodig had om verder te kunnen.
371
372
De betekenis van levensverhalen
Ik realiseerde me tijdens de cursus dat ik veel geleerd had in het eerdere rouwproces, ik ontdekte dat me dat veel goeds had opgeleverd. Dat ik vaardigheden had ontwikkeld om dingen los te laten, om vooruit te kijken en niet steeds achteruit te zien. Ik ben ook wel iemand die de schouders eronder zet, die de ellende het liefste als een lastige vlieg wil wegvagen. Dat is ook een verworven eigenschap, natuurlijk, ik heb dat ook geleerd. Je kunt met de genade meewerken, of de genade tegenwerken. Als je wat overkomt, kun je erin meegaan, eraan meewerken en je overlevingsdrift gebruiken, of je kunt er tegenin gaan. Veel mensen blijven in dat laatste steken, dat is jammer. Jeanne Feijts Ouderen leren tijdens een cursus levensverhalen schrijven aandacht te hebben voor de positieve ervaringen, belevenissen en beslissingen in hun leven. Zij leren de mooie verhalen te verwoorden en zich niet te fixeren op de verdrietige verhalen, die vaak gemakkelijker bereikbaar zijn in de herinnering. Sommigen leren het eigen verhaal te nemen zoals het is. Het heeft veel voor mij betekend, het opschrijven van mijn levensverhalen. Ik vond het vooral heel fijn om me ook de leuke dingen te herinneren en die op te schrijven. Ik zag het weer vóór me, ik beleefde het weer. Nooit de verdrietige dingen, ik wilde de positieve dingen opschrijven. We hadden me toch een armoe, maar we hebben toch ook wel veel plezier gehad. Het was vlak na de oorlog. Ik vond het leuk, alles nog eens te bedenken en te beschrijven. Jopie Tilly De eigen creativiteit ontwikkelen en leren over het schrijven zelf Ik kwam naar de schrijfcursus omdat ik wilde schrijven. Ik schrijf graag en veel: brieven, kaarten, een dagboek. Thuis komt er niets van en de cursus gaf mij een duwtje in de rug. Toen ik eenmaal verhalen begon te schrijven, merkte ik dat ik nooit iets verzon: altijd putte ik uit mijn herinneringen en ik schreef stukjes van mijn eigen verhaal. Ik ontdekte dat ik altijd autobiografisch schreef en dat ik dat ook wilde: mijn levensverhaal vastleggen. Daarom deed ik mee in een cursus levensverhalen schrijven. Niet voor de kinderen en niet om van jaar tot jaar mijn verhaal op te schrijven en het hoofd te pijnigen. Nee, vooral omdat het zo heerlijk was om associatief op pad te gaan, mijn gevoel achterna, op ontdekkingsreis in
24
Onderweg ontdek ik stukjes waarheid
de herinneringen. Ik schreef verhalen als puzzelstukjes, leerde over mijn eigen schrijven, en schreef nog meer verhalen. En: ik ontdekte dat ik verhalen wilde herschrijven. Sommige oude verhalen vond ik niet meer goed, ik had veel geleerd over verhaaltechniek en opbouw. Als ik nu kijk naar het schrijfproces en wat mij dat heeft opgeleverd, is dat veel. De verhalen zelf, het plezier van het schrijven en herschrijven, het leren over de taal en het delen van de verhalen in familiekring en soms met vriendinnen. Het schrijfproces was voor mij een bewustwordingsproces. Ik kwam erachter dat ik een bevoorrecht mens ben, dat ik zoveel positieve herinneringen heb. Ria Vernooij Er zijn mensen die graag schrijven, maar die het niet lukt dat in hun eentje te doen. Zij nemen deel aan een cursus levensverhalen schrijven om het schrijfplezier. Ze zijn op zoek naar aanwijzingen en tips: Waar begin je? Wat kies je? Hoe doe je dat, je verhaal opschrijven? Wat vertel je en wat laat je weg in je verhalen? Moet je de ‘waarheid’ schrijven? Wat het mij gebracht heeft, het bezig zijn met mijn eigen levensverhaal? Het plezier in het schrijven vooral, veel voldoening. Maar ook kennis over schrijven en de taal. Zelfbevestiging: ik heb ontdekt dat je met taal gevoelens kunt verwoorden op papier. Wonderlijk eigenlijk, ik vind dat mooi en ik ben er blij mee. Ik ben niet iemand die gemakkelijk haar gevoelens uit, zelden of nooit, dat zit niet in mijn aard. Maar ik heb gezien dat het wel wat oplevert als je dat doet en het ook deelt met anderen. Maar ik kan of wil niet alles delen met iedereen. Ik kan bijvoorbeeld wel mijn verhaal voorlezen aan anderen, maar ik zou datzelfde verhaal, dat anderen aanspreekt, niet aan iedereen kunnen weggeven. Het roept zoveel gevoelens in mezelf op, die ik voor mezelf wil houden. Ik kan in gedichten veel beter mijn gevoelens delen dan in een verhaal. Ik vind dat boeiend. Ook heb ik geleerd, dat mooi taalgebruik prettig is, maar niet per se noodzakelijk. Veel metaforen gebruiken kan bijvoorbeeld teveel van het goede zijn. Je voelt of taal mooi is. Het hoeft geen prachtige woordkeuze te zijn, het gaat meer om eigenheid, een eigen stijl. Wat een ander doet is vaak práchtig, maar dat is niet zoals ik wil of kan schrijven. Ik kan het uitproberen, te schrijven zoals een ander het doet en dan leer ik daaruit hoe en of ik het zelf kan gebruiken, dat is zinvol. Klari Boer
373
374
De betekenis van levensverhalen
Het spelen met de taal, met woorden, met klanken, en het zoeken naar de eigen verbeeldingsmogelijkheden staat voorop. Ervaringen, gedachten, gevoelens worden omgezet in woorden, de zintuigen worden ingeschakeld en de mogelijkheden van de fantasie worden verkend. Ook wordt geoefend in het opbouwen en schrijven van het korte verhaal: personages worden uitgewerkt, het decor en de situatie worden bekeken, men leert over het opbouwen van spanning en het schrijven van dialogen, tijdsaspecten en het perspectief van waaruit het verhaal wordt verteld, krijgen aandacht. Veel ouderen willen graag hun eigen creativiteit in taal verder ontwikkelen en sommigen willen leren hoe ze hun verhalen voor een publiek kunnen schrijven. Tijdens de cursus wordt de eigen schrijfstijl bekeken en benoemd. Doordat de opdrachten begrensd zijn, vind ik het leuker om te schrijven dan vroeger. Ik kan het beter behappen. Steeds opnieuw doe ik ontdekkingen, ook tijdens het schrijven zelf: als je maar schrijft, stimuleer je ook je eigen creativiteit, het ene woord roept het andere op. Onderwerpen waar ik al vaker over geschreven had, worden nu op een andere manier belicht. Ik kan soms fragmenten met elkaar verbinden die belangrijk zijn en die goed bij elkaar passen. Vorm en inhoud kloppen beter. Ik schrijf gemakkelijk, maar het vinden van de vorm vind ik moeilijk. In de cursus leer ik de kernvraag voor elke tekst te benoemen, een rode draad, en die vraag is dan de leidraad in mijn verhaal. Ik schreef bijvoorbeeld over tuinen in mijn leven; de kernvraag daarbij bleek te zijn: waarom mis ik een tuin zo? En dan gebeurt het soms dat er een tekst ontstaat waarin verzoening of vitaliteit tot uitdrukking komt, en dan weet ik: ja, zo is het. Dit zijn de goede woorden voor dit verhaal. Daarvoor ben ik op ontdekkingstocht, daarvoor schrijf ik. Ik wil mijn levensverhaal in een acceptabele vorm gieten, het schrijven moet tot een resultaat leiden. Niet alleen wat ik door wil geven, maar ook het product is belangrijk. Iets dat af is, vind ik heel bevredigend. Eigenlijk zou ik graag iets schrijven, dat wordt uitgegeven. Maar dat durf ik niet hardop te zeggen. Ineke Herberichs Mensen die schrijven om het schrijfplezier, en die graag iets willen leren over publieksgerichtheid en compositie van de verhalen, hebben soms ook een verlangen hun verhalen in bredere kring onder de aandacht te brengen. Zij volgen vaak meerdere cursussen en werken
24
Onderweg ontdek ik stukjes waarheid
daarna met elkaar door in kleine schrijf- en feedbackgroepen. Technische verdieping wordt dan steeds belangrijker en sommigen hebben (geheime) professionele ambities. Zij komen soms terecht in het amateurschrijfcircuit en publiceren af en toe in eigen kring of in tijdschriften. Het schrijven heeft een nieuwe dimensie in mijn bestaan gebracht. Ik ben doorgegaan met schrijven, heb mijn verhalen gebundeld en opgestuurd naar een uitgever. Ik ben ook naar Bureau Script gegaan, een bureau voor tekstredactie. Een redacteur heeft alles nagekeken en becommentarieerd en het commentaar heb ik verwerkt. De mensen van Script vonden het manuscript publicabel en ze gaven me namen van uitgeverijen. Uiteindelijk ben ik terechtgekomen bij Bergboek: daar is mijn boek uitgegeven en later nog een.1 Sinds de schrijfcursussen doe ik ook regelmatig mee aan schrijfwedstrijden, bijvoorbeeld van het blad Elle, en ik heb me geabonneerd op het tijdschrift Schrijven. Cécile Kruiniger Verschillen in motivatie en het probleem van de waarheid Mensen die hun levensverhaal willen opschrijven, of mensen die autobiografisch willen schrijven, willen dat dus vanuit geheel verschillende beweegredenen. Bijna allemaal willen ze hun verhaal ‘naar waarheid’ optekenen en tijdens het verzamelen van fragmenten van het levensverhaal, tijdens het schrijven van verhalen, ontdekken ze dat het geheugen een onbetrouwbare partner is, dat er gaten zitten in de verhalen, dat schijnbaar onbelangrijke gebeurtenissen zijn opgeslagen ten koste van belangrijk geachte ervaringen. Het geheugen is een eigenzinnige verzamelaar, die zijn collectie slordig beheert. Wat werd opgeslagen is niet gerangschikt in volgorde van belangrijkheid, met oog voor fraaie samenhang. Loze kreten zijn nauwkeuriger gearchiveerd dan dure eden. Onbeduidende ontmoetingen zijn zorgvuldiger bewaard dan gebeurtenissen die keerpunten bleken te zijn (Helga Ruebsamen, 1997).
1 Lily Malherbe: Processie en Operette. Impressies uit een meisjesleven van 1931-1945. Bergboek.nl, 2001; De resocialisatiekliniek. Bergboek.nl, 2003.
375
376
De betekenis van levensverhalen
Tijdens het schrijven groeit het besef dat dé waarheid niet bestaat, en dat er alleen zoiets is als een persoonlijke waarheid. Het schrijven van verhalen over gebeurtenissen en ervaringen uit het eigen leven betekent daardoor altijd experimenteren met de brokstukken van de herinnering. De gaten worden gedicht, er wordt geselecteerd en geschoven, de samenhang wordt door de schrijver achteraf aangebracht, en het verhaal wordt op die manier opnieuw vormgegeven. Wanneer schrijvers zich bewust zijn van de vertekening van de herinnering, en bereid zijn het idee van ‘de waarheid’ voor een deel los te laten, kan het verhaal bewust worden gemanipuleerd, ter wille van vorm en schoonheid. Het levensverhaal is dan resultaat van een poëtische zelfexpressie, en de creatieve aspecten, die ook het schrijfplezier voor een groot deel bepalen, krijgen dan meer ruimte (Franssen, 1995). Niet alleen verschillen autobiografen dus in hun motivatie voor het schrijven van het eigen verhaal, ook de omgang met ‘de waarheid’ bewerkstelligt een grote verscheidenheid in vorm en inhoud van de uiteindelijke egodocumenten. Andere effecten Er zijn door het schrijven ook andere dingen in beweging gekomen. Schrijvend over mijn jeugd kwam ik weer uit bij Mirjam, een vriendinnetje waarvan ik had aangenomen dat ze, net als de andere joodse kinderen uit onze straat en van mijn school, was omgekomen tijdens de holocaust. Ik begaf me naar de herdenkingsplaatsen en het documentatiecentra en kwam er ten slotte achter dat zij de oorlog had overleefd. Ik heb haar teruggevonden in België. Ik beleefde dat als een groot wonder. Ik heb haar mijn verhalen gegeven en haar daarmee een stukje jeugd teruggegeven. We zijn samen teruggegaan naar Zandvoort en we hebben daar het verleden gereconstrueerd. Dat kwam door de cursus: ik ging op zoek naar allerlei gegevens om mijn verhalen te reconstrueren, als een geschiedschrijver, ik wilde dat mijn bronnen klopten, en zo kwam ik er ook toe haar te gaan zoeken. Ik wilde weten of ze nog leefde. Ik heb nu met haar een heel bijzonder contact, zie haar en haar familie regelmatig. Ik heb niet alleen over mijn eigen verleden geschreven, ik ben daardoor ook meer geïnteresseerd geraakt in de levens van anderen. Ik ben gaan voorlezen aan de broeders van de Beiaard, en met hen praat ik na het voorlezen veel over vroeger. Gisteren las ik Repel-
24
Onderweg ontdek ik stukjes waarheid
steeltje voor en dat leidde tot een gesprek over de zin van sprookjes en gewetensvorming, een gesprek ook over hoe dat vroeger ging. Veel 60-plussers vinden het prettig om naar hun jeugd terug te gaan en terug te kijken en misschien is het voor 80-plussers ook wel een steunpunt in deze jachtige tijd, als ze de wereld zoals die is niet meer kunnen behappen. Je verhalen zíjn zoals ze zijn, je verleden verandert niet meer. Het zijn stabiele factoren in je leven. Je kunt je verhalen ook keer op keer vertellen en op het moment van vertellen ervaar je soms een geluksgevoel. Dat verdwijnt ook weer, maar je kunt rustig opnieuw beginnen en het nog een keer vertellen. Ik merk dat nu ook bij de broeders. Sommige mensen vragen ook: vertel nog eens over vroeger. Ik vertel ook graag. Ik ben ook gevoeliger geworden voor de verhalen van anderen, ook van bijvoorbeeld ‘verwarde ouderen’. Zo las ik een keer voor aan een Indonesische broeder uit een boekje met Maleise verhalen, een boekje met een batikkaft, dat ik hem uitgebreid liet zien. In de week erna vertelden de zusters, dat de broeder de hele week Maleis had gesproken! Ik zing ook steeds vaker met de mensen. Bijvoorbeeld uit het boekje Kun je nog zingen, zing dan mee (Van Dort, 1990). Toen het een keer warm was en er ijsjes werden gebracht, begon ik een oud liedje te zingen over een ijsman: een zuster die anders nooit een woord zei, zong de rest van het liedje zonder mankeren mee. Zo ben ik dus door mijn eigen levensverhaal actief geworden. Cécile Kruiniger Ten slotte Gisteren is geschiedenis. Morgen is een geheim. Vandaag is een geschenk. (Eleanor Roosevelt, 2003) Misschien vertellen mensen elkaar verhalen om zich niet alleen te voelen. Onze levensverhalen zijn uniek en onvervangbaar. We moeten allemaal onze eigen weg gaan, ons persoonlijk verhaal leven en vormgeven. Toch hebben verhalen ook verbindende kracht, door elkaar over onze levens te vertellen, ontdekken we dat onze verhalen helemaal niet zo uniek zijn, onze verhalen worden herkend en wij herkennen ons in de verhalen van anderen. We zijn niet zo bijzonder als we vaak denken. Door onze verhalen op te schrijven, te vertellen, uit te beelden en voor te lezen, opnieuw te vertellen, door ons verhalen in
377
378
De betekenis van levensverhalen
de kleinste details voor te stellen, en vorm te geven, nemen we er ook afstand van. Terwijl we het verhaal vormgeven, zijn we alweer verder, we zijn niet meer die we waren in het verhaal, en door op die wijze afstand te nemen van ons verleden, scheppen we ruimte voor het heden en voor de toekomst. En hoewel iedereen andere motieven heeft voor het schrijven en vertellen van het eigen verhaal, hoewel voor iedereen het proces van het weergeven van het verhaal anders is, is dat misschien het gemeenschappelijke: wij herinneren ons, vertellen, schrijven onze levensverhalen om ze los te laten en om zo ruimte te scheppen voor nieuwe verhalen, voor nieuwe ervaringen en belevenissen. Het zich herinneren van het levensverhaal wordt zo een activiteit die zin heeft voor het heden en de toekomst: het eigen verhaal helpt de toekomst vorm te geven en de vreugde en zin van de laatste levensfase te ontdekken en ervaren. Het werken aan het eigen levensverhaal is altijd een proces dat zich afspeelt in het hier en nu, dat steeds nieuwe vormen aanneemt en dat op heel verschillende manieren de weg wijst naar wat nog komt. Literatuur Allende, I. (1994). Paula. Amsterdam: Wereldbibliotheek. Dort, W. van (1990). Kun je nog zingen, zing dan mee: De mooiste liedjes uit tachtig jaar. Groningen: Wolters-Noordhoff. Franssen, J. (1995). Van vroeger: Levensverhalen schrijven met ouderen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Herberichs, I. (1998). Als een bord dat aan scherven is gevallen: Het schrijfproces en het levensverhaal. In: A. Freije e.a. (red.), Fascinaties, starten, schrijven en herschrijven. Amsterdam: Stichting Schrijven. Misch, G. (1949-1969). Geschichte der Autobiographie (8 banden). Bern Roosevelt, E. (2003). In: G. Tsukiyama, Dromend van water. Amsterdam: Atlas. Ruebsamen, H. (1997). Het lied van de waarheid. Amsterdam: Contact. Spigt, P. (1985). Het ontstaan van de autobiografie in Nederland. Amsterdam: G.A. van Oorschot. Tsukiyama, G. (2003). Dromend van water. Amsterdam: Atlas. Vlaardingen, M. van (1997). In: De pen als lotgenoot: Ervaringen over het leven met een ziekte. Fonds voor Chronisch Zieken. Utrecht: SWP. Klari Boer (geb. 1933), Josephine Dubois (geb. 1933), Jeanne Feijts (geb. 1940), Cécile Kruiniger (geb. 1931), Maria Peerboom (geb. 1939), Jopie Tilly (geb. 1925) en Ria Vernooij, deelnemers aan een cursus levensverhalen, in interviews met José Franssen (1997, 2005 en 2006).
25
Het bindend effect van reminiscentie1
Pollo Hamburger 380 bieden we aan? Wat Hoe gaat het in zijn werk? 381 Wat zijn nu de effecten? 382 Reminiscentiewerk ook goed voor anderen 383 Met reminiscentiewerk de buurt in 384 Contact met de jeugd in de buurt 385 Reminiscentiewerk en mantelzorgers 386 Tot slot 387
380 381 382 383 384 385 386 387
Het is allemaal begonnen toen de toenmalige directrice van het Flevohuis mij van harte uitnodigde om naar Engeland te gaan. Daar waren ze bezig met het ophalen van herinneringen met ouderen, met als doel meer in harmonie met hun eigen leven te komen. Ik raakte daar enthousiast, en we zijn een jaar of tien geleden als eerste binnen de zorg in Nederland aan de slag gegaan met wat later reminiscentiewerk is gaan heten. Inmiddels is dat in het Flevohuis uitgegroeid tot een aparte afdeling met drie medewerkers. En dat is uniek in Nederland. Meestal maakt het reminiscentiewerk namelijk deel uit van activiteitenbegeleiding. Vanaf het eerste begin heb ik ook workshops en trainingen gegeven, om dit gedachtegoed door te geven. In deze bijdrage laat ik zien hoe wij in het Flevohuis de reminiscentiemethode in praktijk brengen. Daarbij ontdekten we dat het reminiscentiewerk een bindend effect heeft. Vanaf dat moment zijn we de methode ook gaan inzetten voor buurtbewoners, om het contact met de jeugd in de buurt te verbeteren, en om mantelzorgers beter te laten omgaan met hun dementerende naasten. 1 Tekstadvies en eindredactie door Paul Anzion, uitgavebureau Trimbosinstituut.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_34, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
380
De betekenis van levensverhalen
Wat bieden we aan? In het Flevohuis hebben we verschillende soorten reminiscentiewerk. Allereerst werken we met geestelijk gezonde mensen, en met mensen met dementie. Bij dementerenden gaat het met name om oude herinneringen. De latere herinneringen zijn ze vaak al kwijt. Het doel is dan ook niet zozeer om balans in hun leven te brengen, maar ze in elk geval voor dat moment tot leven te brengen. Ik moet altijd denken aan die mevrouw die de hele dag op de afdeling voorover op tafel lag, maar bij ons helemaal opleefde, als we bijvoorbeeld oude liedjes lieten horen, of met oude voorwerpen aankwamen. Je krijgt ook niet meer hun hele levensverhaal boven water, het zijn delen daarvan. Mensen kunnen ervoor kiezen om het in een groep te doen of individueel. Met een groep halen we in een aantal sessies herinneringen aan vroeger op, en verwerken die in een verslag dat mensen aan het eind meekrijgen. Of we maken een kleine tentoonstelling: posters met delen van verhalen en foto’s rond een bepaald thema. De posters hangen we hier in huis op. En je ziet dat anderen daar weer met veel belangstelling naar kijken. Vervolgens zie je de trots van de makers; je ziet ze groeien. Voor individuen maken we een levensverhaal: een boekwerkje met verhalen en foto’s. Dan praten we net zo lang met die persoon als die nodig heeft om zijn verhaal te vertellen. Zo’n levensverhaal is heel functioneel voor medewerkers op de afdeling, omdat ze op die manier gemakkelijk een gesprek over vroeger kunnen beginnen; maar ook voor mantelzorgers. Ook verpakken we de herinneringen wel in de vorm van kistjes. De binnenkant ervan wordt door de mensen aangekleed tot soms prachtige kijkdozen: doorkijkjes naar vroeger tijden. De herinneringen die we in het reminiscentiewerk ophalen zijn niet altijd prettige herinneringen, maar deelnemers moeten niet in de problemen komen. Het gaat bij voorkeur om verwerkte herinneringen. Het is nadrukkelijk geen therapie. De bedoeling is wel dat mensen zich uiteindelijk beter gaan voelen. Ouderen verliezen vaak bepaalde capaciteiten, ze kunnen zich wel eens overbodig gaan voelen, buiten spel gezet, nutteloos. Opgehaalde herinneringen kunnen daar weer iets naast zetten. Hun leven, dat wil zeggen hun blik op hun eigen leven wordt weer wat ruimer en prettiger. Het is een manier om de balans op te maken van het eigen leven. En wie dat heeft gedaan, staat in meer harmonie met zichzelf in de wereld.
25
Het bindend effect van reminiscentie
Hoe gaat het in zijn werk? Hoe we te werk gaan, vertel ik graag aan de hand van reminiscentiewerk in een groep. In de eerste bijeenkomst leggen we een aantal spelregels uit, bedoeld om veiligheid te creëren. Zo hoeven mensen bijvoorbeeld alleen te vertellen wat ze zelf kwijt willen, als je een keer niets wilt vertellen, is dat ook goed. Met de hele groep wordt besloten wat het thema voor de volgende keer is, om te voorkomen dat we bij een thema belanden waarmee iemand moeite heeft. Wij maken altijd een verslag met de verhalen die naar boven zijn gekomen. De vertellers mogen dat uiteraard aanvullen, verbeteren of eruit laten halen. De thema’s die we kiezen zijn ook veilig, dat wil zeggen dat ze makkelijk gekoppeld kunnen worden aan prettige herinneringen en er in de groep geen controverse over kan ontstaan. Voorbeelden van thema’s zijn: het huis waarin iemand is opgegroeid, de lagere school, kattenkwaad, kinderspelletjes, hobby’s, het eigen gezin, de opkomst van de radio of de wasmachine, opleiding en beroep, jongen ontmoet meisje. Aan de hand van dat soort thema’s komen heel wat herinneringen naar boven. Van de begeleiders wordt niet veel meer gevraagd dan dat ze goed kunnen luisteren, geduld hebben, en er een idee van hebben hoe een groep werkt. Ook moeten ze weten dat het niet gaat om het achterhalen van ‘de’ waarheid, maar om het verhalen van een persoonlijke waarheid. Corrigeren is dus niet nodig. Vaak zijn het activiteitenbegeleiders die reminiscentiewerk doen, en die zijn daar dan al behoorlijk in getraind. In mijn workshops en trainingen hoef ik niet veel meer te vertellen dan hoe de veiligheid in de groep wordt gegarandeerd. En – misschien nog wel belangrijker – dat ze hun eigen werkwijze moeten ontwikkelen; dat ik ze dat niet kan leren. Het is ook niet iets wat je uit een boekje doet: je moet daar je eigen gevoel voor krijgen en je eigen dingen in verzinnen. Voel die vrijheid, is dan de boodschap. Voor het reminiscentiewerk hebben we een aparte kamer ingericht. Om in de sfeer te komen en snel oude spullen bij de hand te hebben, is die reminiscentiekamer in de loop der jaren vol geraakt met oude radio’s, oude pakjes zeep, een stencilmachine, een oude Singer naaimachine, enz. Het lijkt meer een filiaal van het Waterlooplein dan een kamer waarin gewerkt wordt. De mensen zitten op oude stoelen, aan een oude tafel, met een ouderwets tafelkleed. De bijeenkomst begint met het uitzoeken van een voorwerp. Zo’n voorwerp van vroeger in de hand maakt het gemakkelijk om iets te vertellen, ook al zitten mensen in een groep. Geef ze een doosje Erdal schoensmeer in de hand
381
382
De betekenis van levensverhalen
en ze beginnen over hoe er bij hen thuis gesteggeld werd over wie aan de beurt was om voor het hele gezin de schoenen te poetsen. Wat zijn nu de effecten? Belangrijk effect is dat deelnemers de bijeenkomsten als prettig ervaren. Er wordt veel gelachen, maar af en toe ook een traan gelaten. Dat komt doordat er over en weer veel herkenning is. Mensen veren vaak helemaal op, ze worden weer actief als ze iets kunnen vertellen over hun jeugd; en als er iemand naar ze luistert. Dementerende ouderen zie je ook weer helemaal blij en opgewekt naar hun afdeling gaan. Die oudste herinneringen zijn namelijk vaak wel intact en ze kunnen daar nog contact mee maken. Een ander effect is dat mensen zich beter gaan voelen, omdat ze, naast hun patiënt-zijn, iets prettigs terugkrijgen – herinneringen die ze vaak kwijt waren. Hun leven wordt weer wat completer. Bij dementerenden gaat het er dan om dat ze prettig naar de afdeling gaan. En dan zie je dat het werk niet beperkt blijft tot de reminiscentiekamer: het werkt langer door. Daarom vind ik reminiscentiewerk een essentieel deel van onze zorgbenadering. Op het personeel heeft het ook een positief effect: de mensen die ze verzorgen, krijgen meer kleur, meer identiteit. Het is niet langer: meneer Jansen; maar meneer Jansen die heel wat straten heeft gelegd in het centrum van Amsterdam en daarbij heel wat smeuïge verhalen kan vertellen. Of een mevrouw over wie je in haar levensverhaal kunt lezen en op foto’s kunt zien met wie ze getrouwd is geweest, hoe haar bruiloft eruitzag, en hoe haar kinderen met elke eerste communie weer voor diezelfde bloeiende azalea zijn gefotografeerd. Als een persoon meer kleur krijgt, kan het personeel meer persoonlijke aandacht geven. Dat verbetert het contact tussen verzorgers en bewoners. En dan is er het volgende effect: we zien dat er meer binding ontstaat tussen mensen in de reminiscentiegroep. Door herkenbare elementen in elkaars verhalen krijgen mensen niet alleen een onderlinge band, maar ze gaan elkaar ook meer waarderen. Opvallend is bijvoorbeeld dat er grote verschillen kunnen zijn in sociale afkomst, maar dat er geen jaloezie ontstaat: ze raken juist heel geïnteresseerd in elkaar. Er zijn dan ook flinke overeenkomsten te ontdekken: ze deden dezelfde kinderspelletjes, haalden hetzelfde kattenkwaad uit, en ze zijn allemaal wel eens op vrijersvoeten geweest. Dat schept een band, die verder gaat dan de bijeenkomsten.
25
Het bindend effect van reminiscentie
De eerste keer dat wij dit zagen gebeuren, was met een reminiscentiegroep van de somatische afdeling van het Flevohuis. In die groep zaten twee dames die al jaren op hun afdeling aan dezelfde tafel zaten. Het gesprek daar ging voornamelijk over zaken die in hun ogen niet goed liepen. Dag in dag uit zaten ze met elkaar aan een tafel en mopperden over de koffie die te laat kwam of de soep die niet lekker was. Tijdens de groepsreminiscentie bleken er zoveel aanknopingspunten in hun verleden te liggen dat ook buiten de groep – aan hun tafel op hun afdeling – het gemopper plaatsmaakte voor echte gesprekken. Het zal duidelijk zijn dat de sfeer daar enorm verbeterde. Reminiscentiewerk ook goed voor anderen Toen we dat effect ontdekt hadden, zijn we reminiscentiewerk bewust gaan inzetten om mensen meer met elkaar in contact te brengen. Boven het verpleeghuis wonen bijvoorbeeld zelfstandige ouderen. Die hebben in principe niets met het verpleeghuis te maken, al kunnen ze gebruikmaken van het restaurant, de theaterzaal, de supermarkt, de kapper, de gangen. Ondanks die mogelijkheden om elkaar te ontmoeten, blijven sommigen toch geïsoleerd in hun appartement zitten. In een groep zaten twee dames die in Suriname waren geboren. De één was van Creoolse afkomst en opgegroeid in een protestants weeshuis. De ander was van Hindoestaanse afkomst, had katholieke scholen bezocht en was getrouwd met een Hindoestaanse arts. De één had het financieel altijd goed en kreeg in haar jeugd veel speelgoed, de ander moest het doen met een uit Nederland opgestuurd pakketje voor arme weesjes. Het verschil in culturele en sociale achtergrond was dus aanzienlijk en buiten de reminiscentiegroep gingen zij niet met elkaar om. De verhalen die ze over hun jeugd vertelden, hadden echter dezelfde couleur locale. En de spelletjes die zij buiten speelden waren ook dezelfde. Ze luisterden met grote interesse en begrip naar elkaar. Na een aantal bijeenkomsten hoorden we dat zij, buiten de reminiscentiegroep om, bij elkaar op de koffie kwamen. In een andere groep zagen we ook dat mensen elkaar meer opzochten. De eerlijkheid gebiedt te vertellen dat na een half jaar dat effect in die groep weer weg was, maar weer een andere groep komt nog steeds elke maand bij elkaar om koffie te drinken of samen te eten, hier in het restaurant. Met andere woorden, met reminiscentiewerk alleen los je de problemen van ouderen niet op. Het draagt er wel aan bij.
383
384
De betekenis van levensverhalen
Met reminiscentiewerk de buurt in Samen met een maatschappelijke organisatie met allochtone medewerkers in dienst zijn we het nog verder gaan uitbreiden. We zijn groepen gestart met ouderen van Nederlandse, Surinaamse, Turkse en Marokkaanse afkomst. De wijk hier is namelijk behoorlijk gemêleerd, maar de groepen leven meer naast elkaar dan met elkaar. Tien weken lang haalden Marokkaanse, Nederlandse, Surinaamse en Turkse ouderen binnen hun eigen reminiscentiegroep herinneringen op en in deze groepen was al snel sprake van meer binding. Elke groep maakte een kleine tentoonstelling met posters met daarop fragmenten van hun verhalen, met foto’s en tekeningen van het ouderlijk huis en de omgeving. Daarna brachten we de groepen bij elkaar om te zien wat het aanhoren van elkaars verhalen zou doen. Op die middag brachten de ouderen Surinaamse en Turkse gerechten, Marokkaanse koekjes en chocolaatjes in de vorm van Amsterdamse grachtenhuisjes mee. Eerst bekeken zij hun eigen tentoonstelling. Vervolgens namen de groepen met hun begeleiders plaats aan een eigen tafel en keken wat onwennig naar elkaar. Iedere groep had iets voorbereid: een verhaal vertellen, een spelletje laten zien, een demonstratie van een oud cultureel gebruik of een liedje van vroeger zingen. De Turkse groep begon. Een van de vrouwen pakte een accordeon en speelde muziek die vroeger in Turkije bij bruiloften werd gespeeld. Daarna kondigde ik als presentator van de middag de volgende deelnemer aan: ‘En dan geef ik nu het woord aan oom Coen.’ Toen schoot me te binnen dat ik aan de niet-Amsterdamse ouderen misschien moest uitleggen wat de betiteling ‘oom’ inhoudt. Ik legde uit dat volwassenen elkaar vroeger in sommige buurten ‘oom’ of ‘tante’ noemden, ook als ze helemaal geen familie van elkaar waren. Die uitleg bleek volstrekt overbodig want de Surinaamse deelnemers riepen dat dat bij hen ook het geval was, waarop deelnemers uit de Turkse en de Marokkaanse groepen elkaar en anderen vertelden dat ook zij soortgelijke aanspreektitels kenden voor volwassenen die in dezelfde buurt woonden. Op slag werd de sfeer losser. De herkenbaarheid van de aanspreektitels ‘oom’ en ‘tante,’ maakte een beginnetje van een onderlinge band. Oom Coen had inmiddels het woord gekregen en kondigde een liedje aan dat de leden van de Nederlandse groep zich van vroeger herinnerden. Zij zetten het liedje in en... de Surinaamse ouderen zongen van harte mee. Zij kenden het ook van vroeger.
25
Het bindend effect van reminiscentie
Daarna liet een Hindoestaanse vrouw zien hoe zij vroeger met vijf steentjes speelde door ze op te gooien en met de rug van haar hand weer op te vangen. Een Turkse vrouw uit haar groep schoot naar voren om even voor te doen hoe zij dat vroeger deden. ‘Wij speelden ook zoiets’, vertelde een vrouw uit de Nederlandse groep, ‘Alleen wij deden het met botjes en noemden het bikkelen.’ En de mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst waren weer hoogst verbaasd over de armoedeverhalen van de Hollanders. Zo is er meer contact, meer binding, meer begrip voor elkaar. Niet dat het alle problemen in de wijk oplost. Er is één Amsterdamse mevrouw en die zit nog steeds te mopperen over ‘die buitenlanders’. Maar als je haar vraagt naar de allochtone buren op de trap: ‘Ja maar, dat zijn aardige buitenlanders.’ Er gebeurt dus wel iets, is mijn indruk. Gesterkt door deze eerste ervaring hebben we in daaropvolgende buurtprojecten de verschillende groepen veel eerder en vaker bij elkaar gebracht. Ook verdeelden we de deelnemers over alle tafeltjes om de culturen te mengen. We gaven hun een thema om over te praten, bijvoorbeeld: ‘Wat vond ik als kind leuk om te doen en waaraan had ik een hekel?’ De reacties na afloop waren steeds positief. Aan het begin van de tweede bijeenkomst, in de verschillende projecten, begroetten de deelnemers elkaar al als oude bekenden. In de laatste projecten bleef het niet bij vertellen en luisteren naar verhalen over vroeger, maar werd de huidige situatie in de buurt besproken. Uit die gesprekken ontstond een verlanglijstje met als een van de belangrijkste punten: meer en beter contact met de jeugd. Contact met de jeugd in de buurt We zochten contact met basisscholen en lieten de oudere deelnemers van het project herinneringen aan hun jeugd vertellen aan de leerlingen. Zij op hun beurt vertelden hoe zij hun school en opvoeding ervoeren. De jongeren amuseerden zich enorm met de verhalen over de schooltijd van de ouderen en realiseerden zich dat die ouderen ook jong waren geweest en kattenkwaad hadden uitgehaald. De ouderen waren verbaasd en soms geschokt door de verhalen van de kinderen over hun opvoeding en hadden na afloop meer begrip voor het gedrag op straat van met name probleemjeugd. In een ander project lieten de ouderen een paar spelletjes uit hun jeugd zien en de kinderen een paar spelletjes van nu. Frappant was het Turkse jongetje dat het spel Bestas demonstreerde. Het was hetzelfde spel met steentjes dat in het allereerste buurtproject door een
385
386
De betekenis van levensverhalen
van de ouderen was gedemonstreerd. Tot ieders verrassing wordt het nog steeds door Turkse kinderen gespeeld. Vervolgens speelden oud en jong alle gedemonstreerde spellen samen. Jongeren verklaarden na afloop dat zij nog nooit zo’n leuke middag hadden beleefd en ouderen gaven aan zich weer jong te voelen. In weer een ander project kwam naar voren dat een Marokkaanse man vroeger als jongen zelf vliegers maakte. Spontaan kwam het idee om dan in zo’n klas een keer vliegers te gaan maken. Onder zijn leiding zijn we dat gaan doen. En wie op www.reminiscentie.nl kijkt, ziet daar een foto waarop een oudere, tamelijk traditioneel ogende, Marokkaanse man heel serieus met een Surinaamse jongen bezig is een vlieger in elkaar te zetten. Reminiscentiewerk en mantelzorgers Behalve dat we de methode van het reminiscentiewerk hebben gecombineerd met buurtwerk, hebben we in het werken met mensen met dementie nog een andere mogelijkheid ontdekt, namelijk reminiscentie als ondersteuning aan mantelzorgers van mensen van dementie. Geheugenverlies is een belangrijk symptoom van dementie. Dat geheugenverlies gaat meestal in het begin over de meest recente periode van hun leven en in het verloop van het ziekteproces strekt het zich vaak verder uit naar vroeger. Door het verlies aan herinnering van recente belevenissen voelen de meeste mensen met dementie zich verloren: ze zijn in een omgeving die zij niet (meer) kennen. Het is dan vaak lastig met hen te praten over de actualiteit. Voor personeel van verpleeghuizen is dit bekend en zij weten hiermee om te gaan. Dat ligt anders voor mantelzorgers, meestal partners of kinderen, en zeker in de beginperiode van de ziekte als hun partner, vader of moeder nog thuis woont. Zij zien hun partner of ouder geestelijk achteruitgaan, het voeren van een gesprek wordt moeilijker en het gedrag onbegrijpelijker. Zo zien zij hun partner of ouder met dementie langzaam vreemder en onbereikbaarder worden. Vaak proberen zij het proces af te remmen door de ander zoveel mogelijk te corrigeren en hen bij het hier en nu te houden. ‘Denk nou eens goed na, je weet het nog best!’ Die pogingen zijn tot mislukken gedoemd, waardoor de nadruk voortdurend komt te liggen op wat de oudere met dementie niet meer kan of weet. Dit doet geen goed aan het gevoel van eigenwaarde van de oudere met dementie, en de relatie tussen mantelzorger en oudere
25
Het bindend effect van reminiscentie
komt onder druk te staan. Vaak hoor je de mantelzorger verzuchten dat alle contact tussen hen is verdwenen. Om mantelzorgers te ondersteunen hebben we nu een cursus waar hun geleerd wordt om reminiscentie in de thuissituatie toe te passen. Bijeenkomsten met alleen de mantelzorgers worden afgewisseld met bijeenkomsten waaraan ook de ouderen met dementie deelnemen. In beide soorten bijeenkomsten wordt gereminisceerd, maar in de gezamenlijke bijeenkomsten worden voornamelijk de ouderen met dementie aan het woord gelaten. Op die manier leren de mantelzorgers om samen met hun relatie herinneringen op te halen aan ervaringen uit periodes die de oudere met dementie zich nog herinnert. Omdat hiermee een beroep wordt gedaan op wat de oudere met dementie nog wel kan, draagt dat bij aan het gevoel van welbevinden. Omdat bovendien bij reminiscentie de beleving van het verleden vooropstaat en niet de ‘objectieve waarheid’, verdwijnt de neiging om eventuele ongerijmdheden in de herinnering van de oudere met dementie te willen corrigeren. Daardoor voelt deze laatste zich (weer) serieus genomen. Dit kan het contact en het gevoel van saamhorigheid herstellen of zo lang mogelijk intact houden. We hebben deze cursus tot nu toe drie keer gegeven en de reacties van de mantelzorgers waren overwegend positief. De meesten verklaarden dat het contact inderdaad was verbeterd en zelfs een jaar na de cursus gaven enkelen aan dat zij zich nog steeds gesteund voelden. Tot slot Kortom, wat ooit begonnen is als een poging om ouderen zich harmonieuzer te laten voelen in hun eigen leven, eindigt nu voorlopig als een bindmiddel tussen vereenzaamde ouderen, tussen verschillende culturen en tussen jong en oud; en als een mogelijkheid voor mantelzorgers om langer goed contact te houden met hun dementerende partner, vader of moeder. En los daarvan blijkt het dat persoonlijke aandacht een positief effect heeft op de gezondheid van mensen. Daarom is het verbazingwekkend dat reminiscentiewerk nog altijd onder welzijn valt en geen deel is van het zorgpakket, terwijl is aangetoond dat het leidt tot minder somatische klachten en dus besparend kan werken. Wij hebben hier in het Flevohuis goede ervaringen en ik moedig ook andere instellingen aan reminiscentiewerk op te nemen als een integraal deel van de zorg.
387
Intermezzo: Mijn leven? Ik kan er een boek over maken! Levensboeken in het kader van belevingsgerichte zorg
José Franssen
We kennen het allemaal: als je ouder wordt ben je meer bezig met het verleden en is het vaak fijn om terug te blikken op het lange geleefde leven en stil te staan bij belangrijke gebeurtenissen. En waarom ook niet? Elk mensenleven is uniek en het vertellen van het eigen verhaal kan ook voor anderen waardevol en verrijkend zijn. Het helpt kinderen hun ouders beter te leren kennen, het helpt vrijwilligers en verzorgenden de ouderen steeds weer te zien als individuen met speciale zorgwensen die te maken hebben met specifieke gewoonten en ervaringen.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_35, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
390
De betekenis van levensverhalen
Na een verbouwing heeft Zorgcentrum St. Jan Baptist in Swalmen twee afdelingen Psychogeriatrie. Voor de medewerkers, die vaak al jaren werken in het zorgcentrum, is de kwaliteit van de zorg een belangrijk aandachtspunt. Om de cultuuromslag van aanbodgerichte naar belevingsgerichte zorg te ondersteunen is een project rond het maken van levensboeken opgezet. Het luisteren naar en rekening houden met de levensverhalen van de bewoners van de afdelingen staan daarin centraal. Het project start met een wervende presentatie door een interne werkgroep. Voor medewerkers is de bijeenkomst verplicht, bewoners en familieleden zijn uitgenodigd en persoonlijk gevraagd. In een middagvullend programma wordt het belang van het vertellen van en het luisteren naar het eigen verhaal van bewoners uiteengezet. Het hoe en wat van levensboeken wordt toegelicht, fragmenten uit levensverhalen voorgelezen, en er zijn concrete levensboeken om te bekijken. Geïnteresseerde familieleden en medewerkers krijgen vervolgens een aantal scholings- en coachingsbijeenkomsten aangeboden die hen ondersteunen bij het maken van het concrete levensboek. Terwijl zij bezig zijn met het verzamelen van verhalen, foto’s en andere dingen voor het boek, doen ze nieuwe inspiratie en ideeën op, en hebben ze mogelijkheden om ervaringen uit te wisselen en problemen aan de orde te stellen. Afdelingshoofd, activiteitenbegeleidster en de leden van de werkgroep zijn aanspreekpunt op de afdelingen en blijven actief informeren over en vragen naar het ontstaan van de levensboeken. Zij zijn de spin in het web rond het alledaagse werken met de levensverhalen. Reminiscentieactiviteiten, bijvoorbeeld het voorlezen van verhalen of herinneringsspelen, ondersteunen het een en ander. Het traject wordt afgerond met een feestelijke presentatie van de levensboeken op de afdelingen. De ervaringen en de resultaten worden met elkaar gedeeld. Als de bewoners dat goed vinden worden de levensboeken bekeken en verhalen eruit voorgelezen. Voor de medewerkers staat de vraag centraal wát deze verhalen nu betekenen voor de specifieke zorg van de bewoners. Bekeken wordt hoe de kwaliteit van de zorg maximaal afgestemd kan worden op de ervaringen en behoeften van de bewoners op de afdelingen. Voor familieleden en bewoners is de presentatie een nieuw moment om zich aan te melden voor het maken van een levensboek: een tweede ronde kan dan ingaan.
26
Verbonden door verhalen Het gemeenschappelijk belang van persoonlijke verhalen
Christina Mercken 392 gemeenschap van herinneringen Een Het Geheugen van ... 393 Succesfactoren en struikelblokken 396 Een gemeenschappelijk belang 399
392 393 396 399
‘Zo’n acht jaar woonde ik in mijn vooroorlogse Amsterdamse buurt. ’s Ochtends vroeg verliet ik de buurt om naar mijn werk te gaan, ’s avonds kwam ik terug. Soms dook ik nog snel de overdrukke supermarkt in. Ik kende er niemand en de buurt zei mij weinig. Het was niets meer dan een anonieme plek in de grote stad. Maar dat is allemaal veranderd. Tegenwoordig weet ik waar de kinderen spelen, dat de kleinsten bang zijn voor de glijbaan met grote tanden en dat er gepest wordt op het plein. Ik weet wat de oudere bewoners missen uit het verleden en wat de nieuwkomers vinden van hun nieuwe omgeving. Ik weet hoe sommigen lijden onder werkloosheid, waar anderen van houden of balen en wat buren doen in hun vrije tijd. Ik ken de verhalen van mijn buren, van vroeger en nu. En doordat ik de verhalen van de buurt ken, is het mijn buurt geworden.’ Dit voorbeeld laat zien hoe zogenoemde Geheugen van ... projecten – die online de verhalen van buurtbewoners verzamelen – een bijdrage kunnen leveren aan de vorming van een collectief geheugen en daarmee aan de bevordering van samenhang en onderlinge verbondenheid in een buurt. Verhalen als middel om de lokale gemeenschap te versterken.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_36, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
392
De betekenis van levensverhalen
Een gemeenschap van herinneringen Een gemeenschap, of het nu een vriendenkring, familie, buurt, vereniging of organisatie is, kan alleen voortbestaan als het een gemeenschap van herinneringen is, een community of memory, met gedeelde herinneringen en verhalen. Mensen kennen en begrijpen hun gemeenschap namelijk pas als zij ook de verhalen kennen over de personen, waarden en geschiedenis van hun familie, buurt of organisatie. Die verhalen vormen de basis voor de toekomst van de gemeenschap. Wanneer herinneringen gezamenlijk worden opgehaald en verhalen onderling uitgewisseld, bijvoorbeeld wanneer het oude familiefotoalbum samen wordt doorgebladerd, dan komen de verschillende herinneringen en verhalen bij elkaar. Samen reiken zij verder dan de som van alle individuele herinneringen en verhalen en gezamenlijk dragen zij bij aan de gemeenschap als geheel. Op de website van het Geheugen van Oost vertellen buurtbewoners van alle leeftijden en achtergronden hun verhalen over hun Amsterdamse buurt. Individueel zijn de verhalen niets anders dan persoonlijke vertellingen, maar samen vormen zij het verhaal van Amsterdam-Oost. Mensen zijn met elkaar verbonden door de verhalen die zij met elkaar delen. Elke nieuwe generatie, nieuwe bewoner of nieuw personeelslid treedt toe tot een gedeelde historische wereld, een bestaand systeem van omgangsvormen en verwachtingen. Door herinneringen en verhalen te delen, voelt een gemeenschap zich als een eenheid. Maar soms wordt die eenheid niet ervaren; hebben buurtbewoners geen buurtgevoel of voelen medewerkers geen binding met hun bedrijf. Soms voelen bepaalde groepen zich uitgesloten; oma voelt zich ongemakkelijk tussen de jongelui, tieners klagen dat er geen plek voor hen is in de buurt, de allochtone medewerker voelt zich een buitenstaander. In zulke gevallen kunnen verhalen actief worden ingezet om mensen met elkaar te verbinden en de gemeenschap als geheel te versterken. Let wel, het gaat hier over het uitwisselen van verhalen, niet over geschiedschrijving. Een geschiedvertelling is feitelijk en statisch, een verhaal is belevingsgericht en veranderlijk. Belevingsgerichte verhalen over algemeen menselijke thema’s roepen herkenning op, maken dat de luisteraar of lezer openstaat voor en zich verbonden voelt met de verteller. Het zijn verhalen die mensen van allerlei leeftijden en achtergronden kunnen samenbrengen.
26
Verbonden door verhalen
‘Each time we share a story we expand, deepen and enhance our connections with our families, friends, communities and organizations’ (Evelyn Clark) Het Geheugen van ... Mensen voelen zich met elkaar en met hun gemeenschap verbonden door de verhalen die zij onderling delen. Een gevoel van onderlinge verbondenheid kan ook gestimuleerd worden door het georganiseerd uitwisselen van verhalen, ook digitaal, zo laten enkele succesvolle verhalenprojecten zien, de zogenoemde Geheugen van... projecten. Geheugen van... projecten zijn websites waar de gewone alledaagse verhalen en foto’s van buurt- of dorpsbewoners worden verzameld en vastgelegd door vrijwillige verhalenverzamelaars. De verhalen zijn kort, maximaal 300 woorden, de optimale lengte voor digitale teksten. Ze zijn onderling verbonden door onzichtbare trefwoorden. Als een verhaal over een bepaald thema, angst en liefde bijvoorbeeld, wordt geopend, dan verschijnen daarnaast verhalen over dezelfde thema’s. Het ene verhaal leidt daarmee tot het andere, precies zoals gebeurt wanneer samen herinneringen worden opgehaald. Het eerste Geheugen van... project, het Geheugen van Oost, begon als middel om verhalen te verzamelen voor een tentoonstelling over Amsterdam-Oost van het Amsterdams Historisch Museum. Daarvoor werden tien vrijwilligers getraind om ieder vijf verhalen te verzamelen over Amsterdam-Oost. Het streven was een totaal van vijftig verhalen. De uitkomst overtrof alle verwachtingen. Bij de opening van de tentoonstelling telde de website van het Geheugen van Oost al 300 verhalen en wisten de verhalenverzamelaars van geen stoppen. Het project werd uitgeroepen tot ‘Beste Project van een trapveld1 2003’ en vanwege het onverwachte succes voortgezet; nieuwe verhalenverzamelaars werden geworven en getraind. Inmiddels telt de site ruim 700 verhalen verzameld door verhalenverzamelaars van alle leeftijden en achtergronden: werkenden en werklozen, ouderen, kinderen bij het kinderpersbureau, tieners van het vmbo, Marokkaanse en Turkse vrouwen, welgestelden en uitkeringsgerechtigden. Sommigen wer1 Een [digitaal] trapveld is een laagdrempelige gelegenheid – meestal in een achterstandswijk van een van de grote steden – waar bewoners gemakkelijk in contact kunnen komen met informatie- en communicatietechnologie.
393
394
De betekenis van levensverhalen
ken een paar weken als verhalenverzamelaar, anderen jaren, en weer anderen ontwikkelen nieuwe taken, zoals begeleiding van jonge verhalenverzamelaars of van groepen die slecht Nederlands spreken. Ook de interesse voor de site overtreft alle verwachtingen; inmiddels bezoeken iedere dag meer dan 500 mensen de site. Maar het succes van het Geheugen van Oost schuilt niet alleen in het enthousiasme van de vrijwilligers en de bezoekers, het succes schuilt vooral in het feit dat het Geheugen van Oost onderlinge verbondenheid in de buurt bevordert. Dit effect is op persoonlijk niveau het gemakkelijkst waar te nemen bij de verhalenverzamelaars. De meeste verhalenverzamelaars zeggen door het project gemakkelijker contact te leggen met mensen uit hun buurt. Zij leren buurtgenoten kennen, niet alleen medeverhalenverzamelaars, maar ook de mensen die zij interviewen. Verhalenverzamelaar zijn geeft hun een reden om op anderen af te stappen of een praatje te maken met iemand die zij niet kennen, ook mensen van andere leeftijden en achtergronden met wie zij daarvoor geen contact hadden. Doordat zij hun buurtgenoten en hun buurt beter leren kennen, voelen zij zich ook meer betrokken bij hun buurt. Ze voelen zich ‘meer erbij horen’, lezen vaker de lokale buurtkrant en zijn eerder bereid zich actief in te zetten voor hun buurt. Het is, kortom, hun buurt geworden. En zij leren hun buurtgenoten beter kennen, wat onderling begrip en respect bevordert. Voor ik meedeed werd ik altijd een beetje boos als ik vrouwen met een hoofddoek zag. Maar nu ik met ze werk, heb ik ontdekt dat het hele leuke en pittige vrouwen kunnen zijn. Het Geheugen van Oost heeft niet alleen gevolgen voor de verhalenverzamelaars, ook op buurtniveau verbindt het Geheugen mensen en stimuleert het contacten tussen buurtbewoners van allerlei leeftijden en achtergronden. De site stimuleert gevoelens van verbondenheid en biedt buurtbewoners een plek waar zij hun verhalen, herinneringen en emoties kwijt kunnen. Vooral bijzonder is hoe de verhalen van verschillende mensen elkaar aanvullen en samen het verhaal van Amsterdam-Oost vormen. Enkele voorbeelden laten zien hoe dat in de praktijk uitpakt. Wanneer bloemenman Joepie overlijdt, wil buurtbewoner Frank Hols hem herdenken. Hij stuurt daarom zijn verhaal over Joepie naar het Geheugen van Oost. Algauw vullen andere buurtbewo-
26
Verbonden door verhalen
ners, die elkaar niet kennen, het verhaal aan met hun eigen herinneringen aan deze voor hen belangrijke buurtbewoner. Digitaal rouwen de onbekenden met elkaar. Het verhaal ‘Heksie’ van de 14-jarige Laila roept herkenning op bij 34-jarige Benno. Ook hij kende ‘die slappe heks’ en vult het verhaal anno 2003 aan met zijn verhaal uit 1980. In het verhaal ‘Bloemenstal en stoomtram’ vertelt Peter C. Meijer over zijn grootvader die een bloemenstal had op de Middenweg. Een foto van zijn grootvader heeft zijn familie helaas niet. Maar sitebezoekster mevrouw Groot wel, zij maakte namelijk in 1948 een foto van bloemkoopman Meijer. De foto deelt zij met de kleinzoon en de site. Bezoekster Alaya vindt het verhaal ‘Hoe ik het hier vind’ van de 7-jarige Rozemarijn zo leuk, dat zij haar vraagt of zij eens samen kunnen spelen. In ‘Mijn eerste sneeuwdag’ vertelt Nusrat Ara Mirza over een zeer bijzondere dag in haar leven: de eerste keer dat zij sneeuw zag, in april 1978. Een foto van die bijzondere dag heeft zij niet, maar buurtgenote Dineke wel. De verhalen ‘De Zacharias Jansestraat’, ‘De ijswinkel’ en ‘Domweg gelukkig in de Pekelharingstraat’ roepen allemaal zoveel herkenning op, dat bezoekers in hun reacties hele verhalen toevoegen. Ieder verhalenpagina wordt zo bijna een site op zichzelf. Het verhaal ‘A single rose can be my garden’ over de dakloze Annie Spel raakt bezoekster Anneke zodanig dat zij symbolisch een roos stuurt naar haar dakloze leeftijdsgenote. Verhalen over de oude Don Boscoschool in het Polderweggebied leiden tot hernieuwd contact tussen enkele oud-klasgenoten. Daarnaast komen via die verhalen (oud)leerlingen bijeen die zich inzetten voor het behoud van de oude glas-in-loodramen en reliëfs nu het gebouw wordt afgebroken. Het oorspronkelijke doel van het Geheugen van Oost was verhalen verzamelen voor een tentoonstelling. Gaandeweg werd duidelijk dat het
395
396
De betekenis van levensverhalen
Geheugen meer is dan een site met verhalen over Amsterdam-Oost. Het is een plek waar mensen naartoe gaan om hun buurt te leren kennen, om herinneringen op te halen, verhalen te delen en andere buurtbewoners te ontmoeten. Het is een plek waar de verhalen van (oud)bewoners van alle leeftijden en culturen elkaar treffen en waar verleden, heden en toekomst samenkomen. Waar Amsterdam-Oost laat zien dat het een gemeenschap is. Succesfactoren en struikelblokken Het succes van het Geheugen van Oost inspireerde andere Geheugen van... projecten, onder meer in Almere en Heemskerk. Ook deze nieuwe projecten zijn een succes; ze trokken beide in het eerste jaar ruim 25 vrijwillige verhalenverzamelaars aan en het aantal verhalen en het aantal bezoekers groeien gestaag. Het succes van de nieuwe projecten laat zien dat Geheugen van... projecten niet alleen voorbehouden zijn aan grote historische steden, maar ook goed werken in kleinere plattelandskernen, zoals Heemskerk, en in jonge gemeenten en wijken, zoals Almere. Hoewel de doelstellingen van de Geheugens onderling verschillen, zijn de grote lijnen hetzelfde. Alle Geheugens willen: – een collectief geheugen vormen, een laagdrempelige verzameling van persoonlijke verhalen en aanvullingen daarop die samen het verhaal van de gemeenschap vormen; – buurtbewoners van verschillende leeftijden en culturele achtergronden kennis laten nemen van elkaars verhalen en daarmee begrip en respect bevorderen; – sociale samenhang in buurt, stad of dorp bevorderen; – gevoelens van onderlinge verbondenheid en verbondenheid met de buurt of de stad stimuleren. Wat het initiatief en de accenten betreft, verschillen de locaties wel van elkaar. De initiatiefnemers van het Geheugen van Oost zijn het Amsterdams Historisch Museum en Buurtonline (een digitaal trapveld). Hierdoor besteedt dit project veel aandacht aan de bevordering van computer- en internetvaardigheden. In Almere, waar het initiatief is genomen door vrijwilligers, is dat minder het geval, maar is de koppeling met lokale horeca en met het stadsarchief weer sterker. In Heemskerk is de koppeling met het buurtwerk sterk doordat het project is opgezet door het welzijnswerk. Ondanks deze verschillen, is de werkwijze grotendeels hetzelfde: verhalenverzamelaars worden geworven, getraind en begeleid. Na ver-
26
Verbonden door verhalen
loop van tijd begeleiden verhalenverzamelaars van het eerste uur de nieuwe verhalenverzamelaars. En deelnemers aan alle projecten hebben ontdekt dat twee factoren essentieel zijn voor een succesvol verloop.
Succesfactoren – training en begeleiding van vrijwilligers; – niet alleen digitale aanwezigheid, maar ook fysieke aanwezigheid in de buurt.
Mensen melden zich om allerlei redenen aan als verhalenverzamelaar: zij houden bijvoorbeeld van verhalen, willen hun buurt beter leren kennen of willen hun schrijverstalenten verder ontwikkelen. Het lijkt hen kortom leuk om te doen. Tegelijkertijd voelen velen zich, zeker in het begin, onzeker over hun schrijf-, interview- en/of computervaardigheden. De training, begeleiding en feedback die zij als deelnemer ontvangen, helpen hen over die angst heen en maken het project bijzonder laagdrempelig en aantrekkelijk. Vaak wordt begonnen met de werving van gemakkelijk te bereiken groepen. Als zij eenmaal goed functioneren, kunnen zij ingezet worden bij de begeleiding van moeilijker te bereiken groepen, zoals jongeren en allochtonen. De training voor verhalenverzamelaars bestaat uit twee onderdelen: herinneringen stimuleren en verhalen schrijven. In het eerste deel leert de verhalenverzamelaar hoe hij of zij gestructureerd herinneringen kan prikkelen, een goed verhaal kan herkennen en vertellers kan vinden. Het tweede deel gaat in op het kiezen, structureren en schrijven van het verhaal. Naast de training kunnen verhalenverzamelaars terecht op een open inloop waar zij hun ervaringen kunnen delen, problemen kunnen voorleggen of feedback kunnen krijgen. Het succes van een Geheugen van... project berust naast de digitale verhalensite, op fysieke aanwezigheid in de buurt. Dat betekent dat het Geheugen ook deelneemt aan activiteiten in de buurt of zelf activiteiten organiseert. Het Geheugen van Oost organiseert bijvoorbeeld buurtwandelingen waar verhalen van de site op locatie worden verteld. Alle Geheugens zetten tijdens buurt- of stadsactiviteiten (zoals de nieuwjaarsborrel van de Gemeente, de wekelijkse markt of het cultureel
397
398
De betekenis van levensverhalen
festival) een geheugenstoel neer waarop mensen kunnen plaatsnemen en verhalen kunnen vertellen die later op de site zijn terug te vinden. Maar ook tentoonstellingen, verhalenbundels, verhalenfolders in de wachtruimte van burgerzaken, verhalenwedstrijden, opname van verhalen in een scheurkalender of de buurtkrant en verspreiding van ansichtkaarten helpen om Geheugen van... projecten ook fysiek in de buurt of stad in te bedden en mensen aan het project en daarmee aan hun gemeenschap te binden. Naast succesfactoren, bestaan er echter ook struikelblokken die een Geheugen van... project kunnen laten mislukken.
Struikelblokken – gebrek aan vertrouwen in de vaardigheden van buurtbewoners; – eenzijdigheid van het vrijwilligersbestand.
Alle succesvolle Geheugen van... projecten gaan ervan uit dat iedereen met training en begeleiding kan leren interviewen en schrijven, mits ze gemotiveerd zijn en geïnteresseerd zijn in de verhalen van anderen. Tot nu toe, hebben zij allemaal hun gelijk gekregen. Maar het blijkt niet voor iedereen even gemakkelijk te zijn zoveel vertrouwen te leggen in de vaardigheden van buurtbewoners. Sommigen willen een beperkt aantal mensen laten interviewen en/of schrijven, om zo te zorgen voor een hoge kwaliteit. Maar dit komt het succes van een Geheugen van... project niet ten goede. Het succes schuilt juist in het feit dat zoveel verschillende mensen meedoen, er zoveel schrijfstijlen zijn en dus zoveel soorten verhalen. Zo is er voor ieder wat wils. De kwaliteit wordt in de gaten gehouden door de eindredacteur en door vrijwillige begeleiders. Zij geven nieuwe verhalenverzamelaars feedback en helpen hen beter te schrijven of beter Nederlands te leren. Een eenzijdig vrijwilligersbestand is ten eerste nadelig omdat er minder variatie in de verhalen zal zijn. De verhalenverzamelaars beslissen namelijk zelf wie zij willen interviewen, geleid door hun eigen interesses. De een verzamelt bijvoorbeeld verhalen in de kroeg, terwijl de ander, geïnteresseerd in natuur, vooral mensen over het groen interviewt. Een variatie aan achtergronden bij de verhalenverzamelaars leidt tot een grotere variatie aan verhalen, omdat ieder zijn eigen netwerk, kennis en interesses heeft en dat tot uiting komt in het verhaal.
26
Verbonden door verhalen
Daarnaast leidt een eenzijdig vrijwilligersbestand er ook toe dat bepaalde verhalen nooit verteld zullen worden. Mensen vertellen hun verhaal namelijk niet gauw aan iemand die de context van hun verhalen helemaal niet kent. Stel dat een oudere Nederlander wordt geïnterviewd over zijn jeugd. Als blijkt dat de interviewer niets weet over de Tweede Wereldoorlog en de hongerwinter, dan zal de zin om te vertellen meestal snel verdwijnen. De betreffende persoon wil namelijk zijn verhaal vertellen en niet eerst de algehele sociale en historische context hoeven uitleggen. Hierdoor vertellen allochtone geïnterviewden vaak minder of andere verhalen aan Nederlandse verhalenverzamelaars die hun achtergrond niet kennen. En ook tieners of daklozen vertellen minder of andere verhalen aan verhalenverzamelaars die hun taal en belevingswereld niet kennen. Voor een brede variatie van verhalen is het dus niet alleen belangrijk wie er wordt geïnterviewd, maar ook wie het interview afneemt. Het blijkt in de praktijk echter moeilijk verhalenverzamelaars te werven uit bepaalde groepen, zoals Marokkaanse vrouwen, tieners of daklozen. De oplossing ligt in kortdurende trajecten in samenwerking met lokale organisaties, zoals allochtone vrouwenorganisaties, het kinderpersbureau, scholen of het tienerwerk. Bij het Geheugen van Oost begeleiden verhalenverzamelaars gedurende zes tot tien weken kleine groepen Marokkaanse of Turkse vrouwen, kinderen of tieners bij het verzamelen, schrijven en op de site plaatsen van verhalen. Een gemeenschappelijk belang Individuele verhalen kunnen een gemeenschappelijk belang dienen. De verhalen zijn daarbij nooit het doel, maar het middel om een hoger doel te bereiken. En ze zijn een gemakkelijk in te zetten en aantrekkelijk middel, want iedereen houdt wel van een goed verhaal en iedereen heeft een verhaal te vertellen. De Geheugen van... projecten tonen de kracht van verhalen, maar vormen slechts één mogelijke manier waarop individuele verhalen kunnen worden ingezet voor een gemeenschappelijk belang. De mogelijkheden zijn legio. Het is aan de creatieveling om verhalen op nieuwe, creatieve en interactieve manieren in te zetten om mensen met elkaar te verbinden en gemeenschappen te versterken. Literatuur Geheugen-sites: Geheugen van Oost: www.geheugenvanoost.nl
399
400
De betekenis van levensverhalen
Geheugen van Almere: www.geheugenvanalmere.nl Geheugen van Heemskerk: www.geheugenvanheemskerk.nl Geheugen van West: www.geheugenvanwest.nl Voor meer informatie: www.storytroopers.com Storytroopers stimuleert creatief en interactief gebruik van verhalen om mensen met elkaar te verbinden en gemeenschappen te versterken.
27
Werken met levensboeken in de praktijk van de ouderenzorg
Wout Huizing en Thijs Tromp 401 Onderzoek naar de effecten van het werken met levensboeken Open Kaart: een manier van werken 402 Onze uitgangspunten 403 Niet vanzelfsprekend… 404 Op weg naar een structurele plaats in de zorg 406 Erin geloven 407 Vaste momenten van overleg en aandacht 408 Een kwestie van cultuur 409 Mensen moeten het doen 410 Levensverhalen een plek geven in zorg/leefplannen 411 Wat levert het werken met levensboeken op? 411
401 402 403 404 406 407 408 409 410 411 411
Levensboeken maken in de ouderenzorg. Hoe doe je dat? Wat vraagt dat van de zorgorganisatie? En waarom zou je het doen? Speciaal voor een onderzoek naar de effecten van het werken met levensboeken in de ouderenzorg ontwikkelden we de levensboekmethode Open Kaart.1 In dit hoofdstuk beschrijven we deze methode en hoe we de effecten ervan gaan onderzoeken. Daarnaast gaan we uitgebreid in op de voorwaarden en aandachtspunten om de methode een plaats te geven in de praktijk van de ouderenzorg. Onderzoek naar de effecten van het werken met levensboeken Vrijwilligers, geestelijk verzorgers, activiteitenbegeleiders en verzorgenden werken al enige tijd met levensboeken in de ouderenzorg. In 1 Dit onderzoeksproject is een samenwerkingsverband van Reliëf, christelijke vereniging van zorgaanbieders, de Theologische Universiteit Kampen en het onderzoeksbureau Kaski. ZonMw subsidieert het project.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_37, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
402
De betekenis van levensverhalen
groepen of met dementerenden als aangename bezigheid of als een manier om de balans van het leven op te maken. Wie mensen hoort vertellen over het werken met levensboeken, valt het op hoe enthousiast men is over dit werk. ‘Het is iets bijzonders’, zegt men. ‘Er gebeuren mooie dingen met mensen.’ Maar wat gebeurt er nu precies. Is het alleen een gevoel, of kun je ook bepaalde resultaten vaststellen? Deze vraag vormt het uitgangspunt voor ons onderzoek naar de effecten van het werken met een levensboekmethode. Aan het onderzoek doen ruim honderd ouderen mee uit tien verzorgingshuizen verspreid over de regio’s Den Haag, Utrecht, Nijmegen en Zwolle. Een groep van 72 ouderen maakt samen met een verzorgende een levensboek. Een andere groep van 36 ouderen ontvangt, gedurende een aantal weken extra aandacht. Op deze manier hopen we vast te stellen welke effecten het maken van een levensboek heeft op de kwaliteit van leven van ouderen, op de kwaliteit van de zorgrelatie. En ook of deze effecten verschillen van alleen extra aandacht geven. Bovendien proberen we de mogelijke effecten te verklaren. We vermoeden dat er iets gebeurt met de structuur en de inhoud van de wijze waarop de ouderen hun levensverhaal vertellen. De verandering in de kwaliteit van leven valt wellicht te verklaren uit de wijze waarop mensen hun verhaal vertellen. Open Kaart: een manier van werken De methode Open Kaart draait om zes individuele ontmoetingen tussen een verzorgende (professional) en een oudere in een verzorgingshuis die in staat is om zélf het eigen levensverhaal te vertellen. De ontmoetingen krijgen vorm aan de hand van 36 themakaartjes met vragen. De centrale thema’s zijn ontleend aan vijf levensdomeinen: ‘wonen en bezit’, ‘relaties’, ‘opleiding, werk en hobby’s’, ‘oud worden: gunst of kunst?’ en ‘waarden, normen en levensovertuiging’. Elk domein kent zeven kaartjes met subthema’s. Bij het domein ‘relaties’ zijn dat bijvoorbeeld ‘vriendschap’, ‘belangrijke anderen’, ‘huwelijk/ relatie’, ‘familie’, ‘huisdieren’, ‘idolen’ en ‘antipathie’. Op ieder themakaartje staan drie tot zeven vragen. Om een indruk te geven: ‘Herinnert u zich de eerste keer dat u verliefd was?’ of ‘Aan wie heeft u een hekel (gehad)?’. Elke bijeenkomst kiest de oudere het domein waarover zij de volgende keer wil praten. De kaartjes dienen ter voorbereiding op dat volgende gesprek. Voor het geval de oudere niet met een van de aangeboden thema’s aan de slag wil gaan, is er een blanco kaart met een vraagteken beschikbaar. Zij kan dan zelf een gespreksthema bepalen.
27
Werken met levensboeken in de praktijk van de ouderenzorg
De kaartjes stimuleren de oudere om herinneringen op te halen, zo mogelijk samen met een familielid of mantelzorger (meestal een dochter of een zoon). Samen kunnen zij foto’s, documenten en voorwerpen bijeenzoeken voor het levensboek. De bedoeling is dat de oudere zo op een levendige manier herinneringen ophaalt én dat zij aan het denken wordt gezet over de betekenis van de verschillende levensdomeinen. In tegenstelling tot andere methoden probeert Open Kaart niet herinneringen te vermijden die mogelijk negatieve gevoelens oproepen. Een aantal vragen is zelfs bewust gericht op dissonanten en schaduwzijden van het leven. Door regelmatig gesprekken te voeren, ordent de oudere de herinneringen en ‘werkt’ aan het eigen levensverhaal. Tijdens de ontmoeting met de verzorgende vertelt de oudere wat ze kwijt wil over het zelfgekozen thema. De mantelzorger is hierbij niet aanwezig. De verzorgende luistert, vraagt na, vraagt dóór en maakt aantekeningen. Met de oudere wordt gaandeweg afgestemd welke verhalen, foto’s en andere documenten in het levensboek komen. Gedurende het gehele proces werkt zij aan een levenslijn die een overzicht geeft van de hoogte- en dieptepunten in het voorbije leven én iets aanduidt van een toekomstverwachting. Ook wordt gepoogd een passende titel te vinden voor het boek, als het ware het levensthema van het levensverhaal. Tijdens de laatste bijeenkomst overhandigt de verzorgende het levensboek. Dat is een plechtig moment, niet bedoeld om aan te geven dat het levensverhaal hiermee helemaal klaar is of voldoende in kaart is gebracht, maar wél als markering dat dit gezamenlijke traject van vertellen aan de hand van kaartjes is beëindigd. De oudere bepaalt vervolgens zelf wat zij met het levensboek wil: voor zichzelf houden, verspreiden in beperkte familiekring of breed verspreiden onder iedereen die geïnteresseerd is. Alle varianten komen we in het onderzoek tegen. Onze uitgangspunten De methode gaat uit van een zorgvisie die we als ‘menslievend’ typeren (Van Heijst, 2006). In ‘menslievende’ zorg staat de zorgrelatie centraal. De relatie is een doel op zichzelf en staat bijvoorbeeld niet ‘in dienst’ van het ‘leveren van zorgproducten’. Uiteraard wordt de relatie wel gekleurd door de professionele setting. De zorgrelatie wordt gekenmerkt door aandacht, verbondenheid, wederkerigheid en respect voor wie de ander is en wat voor die ander van betekenis is.
403
404
De betekenis van levensverhalen
Met andere woorden: het voeren van een geïnteresseerd gesprek met een oudere bewoner is geen extraatje, maar het raakt de kern van het zorgproces. Naast deze inhoudelijke visie hebben we ook oog voor een aantal methodische kenmerken: – Het proces is belangrijker dan het product. Het maken van een levensboek is uiteindelijk slechts de aanleiding om te herinneren en te vertellen. Het gaat vooral om het laatste. – De verteller staat centraal in het proces. De zorgverlener hanteert de methode op een flexibele manier, zodat die het proces van vertellen maximaal ondersteunt. – De methode betrekt nadrukkelijk de mantelzorgers bij dit proces van vertellen, zodat de persoonlijke leefwereld en professionele zorgwereld bij elkaar komen. – De methode is gemakkelijk aan te passen aan specifieke wensen van een oudere: de oudere bepaalt over welk thema wordt gesproken en in welke volgorde. De kaartjes kunnen stimuleren voorwerpen, foto’s en andere memorabilia voor het levensboek te verzamelen. Elke situatie is uniek en kan met deze methode worden gehonoreerd. Voor de organisatorische inbedding geldt dat we de methode zo laag en breed mogelijk in de organisatie proberen te implementeren. We willen het maken van levensboeken laten plaatsvinden in bestaande zorgrelaties, zodat er geen ‘deskundigen’ hoeven te worden ingezet om het levensboek met de bewoner tot stand te brengen. De methode is niet een hobbyactiviteit van enkele enthousiastelingen in de zorginstelling, maar een inhoudelijke uitwerking van de zorgvisie van de instelling, die doorwerkt in de attitude van leidinggevenden, zorgprofessionals en ondersteunend personeel. Zij zijn het die het werken met levensboeken in de dagelijkse praktijk tot een succes kunnen maken! Niet vanzelfsprekend… Deze uitgangspunten zijn niet vanzelfsprekend in de huidige (ouderen)zorgcultuur. Het werken met levensboeken staat nog in de kinderschoenen. Pas in de jaren negentig van de vorige eeuw ontstonden in Nederland initiatieven om in verpleeghuizen levensboeken te maken, voornamelijk gericht op dementerende ouderen. In 1997 verscheen een handleiding voor hulpverleners in de ouderenzorg, geschreven door Gert Bloemendal, Ronald Geelen en Angélika Koot-
27
Werken met levensboeken in de praktijk van de ouderenzorg
Fokkink. Met name in verpleeghuizen kregen levensboeken een plek in de zorgverlening, als een middel om te communiceren en contact te maken met dementerenden. Ook vanuit de Protestantse Kerk in Nederland zijn belangrijke impulsen gegeven met het project ‘Ieder mens is een verhaal, altijd de moeite waard. Ouderen die lijden aan versluierende geestkracht/dementie en hun levensboek’. In verzorgingshuizen werden hier en daar levensboeken gemaakt in het bredere kader van aandacht voor reminiscentieactiviteiten. Het Flevohuis in Amsterdam, onder leiding van Pollo Hamburger gaf daartoe belangrijke impulsen. Maar het werken met levensboeken lijkt in de ouderenzorg nog niet te zijn ingeburgerd. Wáár het gebeurt hangt dit meestal samen met de ‘drive’ van een activiteitenbegeleidster of een leidinggevende die de familie stimuleert een boek samen te stellen. De bijzondere betekenis van een levensboek wordt nog onvoldoende opgemerkt. Soms beschouwt men het als een leuke en handige aanvulling om bij de intake van een bewoner een veredeld ‘plakboek’ te maken, met foto’s en een paar belangrijke feiten. Verder fungeert het ‘levensboek’ momenteel echter binnen de zorg niet of nauwelijks als een structurele bron van informatie voor de zorgverlening. Er zijn uitzonderingen, maar de gangbare zorgcultuur is er te zeer op gericht ‘efficiënt, effectief en economisch verantwoorde’ zorg te leveren, om het werken met levensboeken te integreren. Het maken van levensboeken kost tijd. En dat tijd een schaars goed is voor verzorgenden bleek ons duidelijk uit de problemen bij het werven van deelnemende huizen. Aanvankelijk reageerden de huizen die we benaderden zonder uitzondering positief. Dikwijls raakten we bij de presentatie van onze methode aan de basismotivatie van bestuurders in de zorg: ‘Ja, zo zouden we graag de zorg willen vormgeven.’ Maar in een volgend stadium kwam de weerbarstige praktijk naar voren: ziekte, personeelskrapte, fusieperikelen of de implementatie van nieuwe zorgplannen, het op orde moeten brengen van administratieve systemen en dergelijke, stonden deelname aan het project in de weg. De tijdsdruk voor verzorgenden werd als te hoog ingeschat. Zelfs de eis om wekelijks aan een paar bewoners drie kwartier ‘extra aandacht’ te geven, tegen volledige vergoeding van de uren (!), was voor sommige huizen te hoog. Deze problemen waren niet incidenteel. Niet de inhoud of de doelstelling van de methode, maar het niet kunnen voldoen aan een aantal randvoorwaarden blijkt belemmerend te zijn voor het werken met levensboeken en dat terwijl hiervoor slechts ongeveer zes bewoners per instelling werden gevraagd.
405
406
De betekenis van levensverhalen
Op weg naar een structurele plaats in de zorg We hebben dus aan den lijve ondervonden − wat we in theorie al wisten − dat het introduceren van een nieuwe aanpak gebeurt binnen een bestaande context die onderhevig is aan veel verschillende invloeden. De ouderenzorg is volop in beweging, zowel op macroniveau (politiek, brancheorganisatie, zorgverzekeraars, Inspectie, ouderenbonden, cliëntenraden etc.) als op mesoniveau (het niveau van de concrete zorgorganisatie). Op macroniveau hebben we de indruk dat het maken van levensboeken kan aansluiten bij actuele ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Binnen de branchenorm voor verantwoorde zorg zijn bijvoorbeeld aanknopingspunten te vinden. De branchenorm gaat uit van de kwaliteit van leven, onderverdeeld in verschillende domeinen, waaronder het mentale welbevinden. Tot dit mentale welbevinden behoort ook de beleving van de eigen identiteit. Daar gaat het om bij het luisteren naar levensverhalen! Het luisteren naar het levensverhaal en het maken van een levensboek past eveneens in de groeiende zorgbenadering waarin het individu centraal wordt gesteld. Bovendien: elementen uit het levensverhaal kunnen van grote betekenis zijn bij het opstellen van zorg- en leefplannen die momenteel breed geïntroduceerd worden in de ouderenzorg. En om een laatste voorbeeld te noemen: het maken van levensboeken is eveneens een bijzondere en betekenisvolle activiteit binnen de ontwikkeling van een vermaatschappelijking van zorg: zelfstandig wonende ouderen krijgen zo ook de kans hun levensverhaal op te tekenen! Voor het mesoniveau geldt dat de ene organisatie de andere niet is en dat de verschillen in organisatiestructuur en organisatiecultuur waarschijnlijk in de toekomst verder zullen toenemen. Daarom zullen we voor verdere implementatie naar een waaier van benaderingsmogelijkheden moeten streven. In een mensgerichte cultuur van een zorginstelling zal een implementatietraject volstrekt anders verlopen dan in een cultuur waar vooral gelet wordt op het halen van ‘productiecijfers’. In de ene situatie zal een ‘top-down’ aanpak gewenst zijn, waar vanuit het leidinggevend kader de zorgvisie wordt vertaald in concrete activiteiten en methodieken (zoals Open Kaart een methodiek levert). In een andere situatie zal gestart kunnen worden met een enkele medewerker die enthousiast met de methode aan de slag gaat en vanuit de opgedane ervaringen anderen kan inspireren en ‘kartrekker’ is van projecten die gaandeweg worden ontwikkeld. In nog weer een andere situatie zal de inzet van een externe begeleider tijdens een implementatietraject de meest wenselijke resultaten dichterbij kunnen brengen.
27
Werken met levensboeken in de praktijk van de ouderenzorg
Helder is ook dat een reorganisatie of fusietraject geen goed moment is. We kunnen in deze fase van ons onderzoek niet meer doen dan het formuleren van een aantal aandachtspunten voor een succesvolle implementatie, op basis van reeds opgedane ervaringen bij de werving, van gesprekken met leidinggevenden over de mogelijke voortgang en van reacties van ouderen (interviews, levensboeken) en verzorgenden (vragenlijsten, reflectieverslagen, terugkomdagen). We doen dat aan de hand van zes aspecten van een organisatie: strategie, structuur, cultuur, mensen, middelen en resultaten (ontleend aan Nieuwenhuis 2003-2006). Erin geloven Een belangrijke voorwaarde is dat de bestuurders van zorgorganisaties ‘erin geloven’. Daarmee bedoelen we dat het helpt wanneer een zorgorganisatie beschikt over een missie en een zorgvisie die als het ware vraagt om het werken met levensboeken. Een breed gedragen visie op ‘menslievende zorg’, zoals net beschreven (het belang van de zorgrelatie, wederkerigheid, aandacht, verbondenheid en respect), moet worden vertaald naar de praktijk. Dat is een goede start. De visie op ouderdom is nauw daarmee verbonden. Wij zijn het eens met de visie dat oud zijn niet de (saaie) epiloog is van een dynamisch leven, maar gezien kan worden als de zinvolle finale van het leven (Ganzevoort, 2005). Ouderen hebben iets te vertéllen. Het is voor henzelf en voor anderen van belang dat hun verhaal wordt gehoord. Hooggestemde idealen misschien. Maar uit onderzoek van Reliëf onder haar lidinstellingen blijkt dat het grootste deel van de bestuurders in de ouderenzorg deze waarden nastrevenswaardig vindt (Tromp, 2006). Onze ervaring leert bovendien dat de instellingen met een missie die inhoudelijk aansluit bij de waarden van menslievendheid de minste problemen ervaren bij de implementatie. ‘In ons huis is de regel dat iedere verzorgende eenmaal per maand een deel van de middag op een “leuke” manier doorbrengt met een bewoner. De aandacht voor het levensboek past daar naadloos bij. Het was alleen veel intensiever dan we gewend waren. Maar gesprekken voeren, herinneringen ophalen, dat was niets nieuws.’ Leidinggevende van een van de deelnemende instellingen
407
408
De betekenis van levensverhalen
Vaste momenten van overleg en aandacht Een volgend aandachtspunt is dat de visie niet alleen op papier staat, maar ook doorwerkt in alle lagen van de organisatie. Het werken met levensboeken kan niet worden geparkeerd bij de psycholoog, de activiteitenbegeleider of de geestelijk verzorger. Dat vraagt om een structurele borging van de methode in het reguliere zorgproces. Er zijn verschillende momenten en mogelijkheden: – Benadruk het procesmatige karakter van het werken met levensboeken. Je bent er niet als het levensboek is gemaakt. Het levensboek is in principe nooit af; het is een open document waaraan en waarmee verder wordt gewerkt. – Integreer het werken met levensboeken met de inmiddels wettelijk verplichte persoonlijke zorg- of leefplannen. Voor een dergelijke integratie sluiten we aan bij het door de brancheorganisatie Arcares geïntroduceerde Model Zorgleefplan Verantwoorde zorg. Door de ontmoetingen die verzorgende en oudere hebben gehad kan de zorgverlening nog beter aansluiten op individuele wensen en behoeften. – Zorg ervoor dat het werken met levensboeken een plek krijgt in langduriger relaties tussen zorgverlener en oudere. Het is van belang te werken aan een persoonlijke band tussen de zorgverlener en de zorgontvanger. Veel wisselingen van personeel in teams en op afdelingen verstoren deze continuïteit. Het verdient daarom aanbeveling om bestaande teams zo veel mogelijk in stand te houden en niet jaarlijks de samenstelling ervan te veranderen. Een systeem van persoonlijke toewijzing (Eerst Verantwoordelijk Verzorgende) past uitstekend in deze opvatting. – Maak in het teamoverleg ruimte voor het levensverhaal van de oudere. Vermijd dat bij de bespreking van het zorgplan van een oudere alleen de ‘problemen’ centraal staan. Sta bijvoorbeeld ook stil bij betekenisvolle rollen (moeder, oma, onderwijzeres, tennislerares, actief in de kerk) en belangrijke relaties die de oudere heeft (gehad) en de verwachtingen die de oudere heeft over de zorgverlening. – Maak ruimte voor het levensverhaal van de zorgverleners zélf, bijvoorbeeld door intervisie en initiatieven in het kader van ‘zorg voor zorgenden’. De visie op zorg en op ouderen gaat niet buiten jezelf om. Wie aandacht wil hebben voor het levensverhaal van een oudere, zal het belang ervan kunnen ontdekken als er aandacht is voor het eigen levensverhaal en bijvoorbeeld momenten van onmacht of verlies daarbinnen.
27
Werken met levensboeken in de praktijk van de ouderenzorg
– Stel de kernwaarden in de zorg centraal. Laat de persoonlijke aandacht voor bewoners niet verloren gaan in de vereiste administratie van de geleverde zorg. Bescherming van zorgverleners tegen overmatige bureaucratie, tijdsdruk en werkdruk is een must. Dat vraagt van bestuurders een dappere houding. Ze zullen hun oren niet automatisch moeten laten hangen naar de eisen van inspectie en zorgverzekeraars (Baart, 2006). – Zorg voor een goede afstemming en samenwerking tussen (zorg)management en uitvoerenden. De beslissende schakel hierin is het middenkader dat enerzijds de waarde van deze aandacht voor het levensverhaal in de praktijk kan constateren, maar anderzijds handvatten nodig heeft om deze aandacht te verbinden met kwaliteitsinstrumenten en deze inzet in tijd en geld te verantwoorden. ‘Voor een wasbeurt staat gemiddeld zeg 20 minuten. Als een bewoner iets ingrijpends heeft meegemaakt, zal ze daar misschien met de verzorgende over willen praten. Dat gaat ten koste van de kwaliteit van het wassen, maar past in onze verhalende visie op zorg en is daarom prima! Wij rekenen in de zorg liever met Word dan met Excel.’ Uitspraak van een zorgdirecteur Een kwestie van cultuur De methodiek kan landen in een cultuur die gevoed wordt door de waarden van menslievendheid. Dat je je werk afkrijgt, is niet de enige, laat staan de belangrijkste prioriteit. Is het niet belangrijker hoe je je werk hebt gedaan, ook al is het niet af? Dit vraagt om morele reflectie. Zorgverleners kunnen prima leren hoe ze aan elkaar, aan leidinggevenden en aan bewoners verantwoorden wat ze doen, in het licht van de kernwaarden. Dat vraagt om een cultuur van openheid, begrip en respect. Geen eenvoudige opgave! Zorgculturen zijn taai, gevormd door een sterke traditie waarin ‘de handen uit de mouwen steken’ als dominante waarde geldt. In een veranderingsproces is de stijl van leidinggeven van cruciaal belang. Als medewerkers op de juiste waarden worden ‘afgerekend’, op een respectvolle manier, dan kan een klimaat ontstaan waarin zorgverleners ruimte ervaren om te experimenteren met de ‘nieuwe’ relatiegeoriënteerde manier van werken. Als ‘effect’ verwachten we dat deze manier van werken zowel verzorgende als oudere meer voldoening geeft.
409
410
De betekenis van levensverhalen
Wie visie wil verder brengen, moet draagvlak ervoor creëren. Wat kunnen medewerkers met zo’n visie? Daar moet je hard aan werken. In teamgesprekken vragen we medewerkers: Wat beweegt je om te doen wat je doet? Wat geeft jou een voldaan gevoel? Wat frustreert je? Wat is voor jou van waarde in het werk? Dat is nodig, omdat onze visie kort gezegd luidt: ken de bewoner, zoals je zelf gekend wil worden en de drijfveer van al het werk is: de bewoner! Als leidinggevende moet je daarin voorbeeldgedrag vertonen en telkens duidelijk maken hoe jij vindt dat de zorg gegeven moet worden. Daarbij werken we aan een cultuur waarin je elkaar complimenten geeft en hoeden we ons voor een afrekencultuur! Uitspraak van een ‘hoofd Zorg’ die deelneemt aan het onderzoeksproject Mensen moeten het doen Dat mensen het moeten doen, staat centraal in het werken met een levensboekmethode. Wil zo’n methode een succes worden, dan is er aandacht voor de ‘levensverhaalcompetentie’ van zorgverleners. Die competentie bevat vaardigheden als: het creëren van een veilig klimaat, je bewust zijn van wat het vertellen van een levensverhaal betekent voor ouderen, aansluiten bij de leefwereld van de oudere, respecteren van de privacy, durven iets van jezelf te laten zien, goed kunnen luisteren en oprechte interesse hebben in de ander, het vertellen op gang brengen en houden, goede aantekeningen maken, goed Nederlands schrijven, het inzetten van creatieve technieken om een levensboek te maken en het integreren van de opbrengst van het levensboekproces met een persoonlijk zorgplan. Dit alles vraagt – we zeggen dit op basis van de door ons opgedane ervaringen − om medewerkers van ten minste niveau 3.1 Deze eisen sluiten niet voor alle verzorgenden zonder meer aan op de eigen visie op het beroep, getuige de volgende uitspraak: ‘Nee, laat mij maar wassen en poetsen. Als ik had willen schrijven, had ik wel een bureaubaan genomen.’ ‘Toen ik het levensboek van mevrouw Willemse zag, schoten de tranen me in de ogen. Gewoon een aan elkaar geniete stapel A4tjes, met slordig uitgeknipte foto’s en verbindende tekst in hanen-
1 Medewerkers die een mbo-opleiding tot verzorgende hebben gevolgd of via een andere route een vergelijkbaar opleidingsniveau hebben verworven.
27
Werken met levensboeken in de praktijk van de ouderenzorg
poten. En een spelfouten, verschrikkelijk. Ik vond het mevrouw Willemse onwaardig. Maar zij was er – onbegrijpelijk! – erg wijs mee.’ Locatiedirecteur deelnemend huis Levensverhalen een plek geven in zorg/leefplannen Wat betreft voorwaardelijke middelen moet, behalve aan financiële middelen (tijd voor de inzet van personeel, kosten voor materialen om het levensboek te maken), in de eerste plaats gedacht worden aan middelen als foto’s, voorwerpen en muziek, die reminiscentieprocessen op gang kunnen brengen en aan materialen voor de creatieve verwerking ervan. Maar belangrijker misschien dan deze voorwaarden is dat de levensboekmethode aansluit bij een zorg- of leefplan waarin een betekenisgerichte aanvulling vanuit het levensverhaal een eigen plaats heeft. Bij het opstellen van een zorg/leefplan door de EVV-er kan het levensboek een belangrijke bron van informatie zijn. Rond het thema ‘relaties’ kunnen bijvoorbeeld vragen worden beantwoord in het leefplan als: Welke mensen zijn voor u belangrijk? Wat wilt u samen met hen doen? Wat hebt u nodig om goed contact met hen te houden? Wat wilt u voor anderen betekenen? Welke hulp hebt u nodig om nieuwe contacten te maken? Of rond het thema ‘wonen’: Wanneer voelt u zich prettig? Wat moet er in ieder geval in uw (woon)kamer staan? Van welke voorzieningen maakt u graag gebruik? Wanneer voelt u zich veilig in uw huiskamer? ‘We willen u graag beter leren kennen, want u bent de kern van ons werk. We stellen u een heleboel vragen over uw gewoontes, wensen, verwachtingen en mogelijkheden en doen ons best zoveel mogelijk aan te sluiten bij uw verwachtingen (…). Misschien zijn er vragen die u liever niet schriftelijk beantwoordt, maar waarover u liever praat. Alle respect daarvoor (…). Eerste vraag in het leefplan: “Wat betekent de verhuizing naar Y voor mij?”’ Uit een leefplan, waarin volop aandacht is voor het levensverhaal Wat levert het werken met levensboeken op? Waarom zouden bestuurders in de zorg ervoor kiezen om het werken met levensboeken binnen de organisatie een plek te geven of zelfs te stimuleren? Oftewel: wat levert het op? Johannes Schroots en Lea van Dongen inventariseerden waar volgens bestaande onderzoeken mo-
411
412
De betekenis van levensverhalen
gelijke effecten te verwachten zijn. Het is een hele lijst: ouderen kunnen zich beter aanpassen aan hun omstandigheden, hun cognitief functioneren verbetert, het vermindert depressieve gevoelens, het vergroot de ego-integriteit, de geheugencapaciteit, het gevoel van eigenwaarde, het zou bijdragen aan de openheid tegenover anderen, aan een positieve houding ten opzichte van herinneringen. Het kan sociale integratie, geestelijk welzijn en tevredenheid met het leven bevorderen. En mogelijk draagt het bij aan een zinvolle toekomstoriëntatie, levensvervulling, verzoening met het verleden, zelfbegrip, zelfrespect, en aan de ervaring van de zin van het leven (Schroots & Van Dongen, 1995). Het is een indrukwekkende lijst, maar helaas zijn er nog nauwelijks onderzoeksresultaten voorhanden die deze genoemde effecten daadwerkelijk en overduidelijk aantonen. Wel zijn er tendensen in deze richting vastgesteld. In dat wat ouderen zelf ervaren (de ‘ervaren baat’), worden de effecten echter wel aangetoond. Wij horen terug dat bewoners en personeel het fijn en stimulerend vinden om te doen. Dat alleen al zou voldoende reden kunnen zijn om ermee te werken, maar in tijden van evidence-based practice is het nodig die ervaren baat met objectiverende onderzoeksresultaten te onderbouwen. In ons onderzoeksproject doen we een poging daartoe. Een levensboek maken levert echt resultaat op. Zo hebben we bijvoorbeeld ontdekt dat precies in ons huis de bijzonderste vrouw van Nederland woont. Deelnemende verzorgende Literatuur Baart, A. (2006). Moet dat nou? Presentie en het verlangen van de manager. In: A. van Heijst e.a., Minder hard – meer hart! Zorgethiek en management: een werkzame combinatie (p. 45-73). Utrecht: Reliëf. Bloemendal, G., Geelen, R. & Koot-Fokkink, A. (1997). Levensboeken: Een handleiding voor hulpverleners in de ouderenzorg. Baarn: Intro. Ganzevoort, A. (2005). Finale of epiloog: De functie van levensverhalen bij het ouder worden. Gerõn; N7, 4-7. Hamburger, P. www.reminiscentie.nl. Heijst, A. van (2006). Menslievendheid: De essentie van zorg vanuit zorgethisch perspectief. In: A. van Heijst e.a., Minder hard – meer hart! Zorgethiek en management: Een werkzame combinatie (p. 9-20). Utrecht: Reliëf. Heijst, A. van, Tromp, T. (red.) & Baart, A. (2006). Minder hard – meer hart! Zorgethiek en management: Een werkzame combinatie. Utrecht: Reliëf.
27
Werken met levensboeken in de praktijk van de ouderenzorg
Huizing, W. & Tromp, T. (2005). Open kaart: Met ouderen in gesprek over hun levensverhaal. Utrecht: Reliëf. Nieuwenhuis, M.A. (2003-2006). The art of management. (www.the-art.nl) Schroots, J.J.F. & Dongen, L. van (1995). Birren‘s ABC. Autobiografiecursus. Assen: Van Gorcum. Tromp, T. (2006). Tussen droom en daad: Een enquête onder 30 bestuurders uit de achterban van Reliëf. In: A. van Heijst e.a., Minder hard – meer hart! Zorgethiek en management: Een werkzame combinatie (p. 21-43). Utrecht: Reliëf.
413
Intermezzo: De Verhalentafel
Sam Nemed
Kan technologie helpen om het sociaal contact te bevorderen van ouderen die in zorginstellingen wonen? Vaak gaat het om mensen van hoge leeftijd, aan wie de ontwikkeling van nieuwe media is voorbijgegaan. Medialab Waag Society ontwierp daarom in samenspraak met de bewoners van verzorgingshuis Het Twiskehuis in AmsterdamNoord de Verhalentafel. Dit meubel is zo eenvoudig te bedienen dat
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_38, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
416
De betekenis van levensverhalen
ook ouderen zonder computervaardigheden ermee uit de voeten kunnen. Met één druk op de knop verschijnen er allerlei beeld- en geluidsfragmenten uit het vroegere dagelijks leven; van de Blue Diamonds tot de eerste STER-reclames bijvoorbeeld. De Verhalentafel biedt plaats aan zes ouderen. Om onderling contact te bevorderen zien alle deelnemers tegelijkertijd hetzelfde beeld en zijn de beeldschermen ingebouwd waardoor men elkaar goed kan aankijken. De beelden roepen verhalen op. Deze verhalen kunnen worden ingevoerd in de tafel. De Verhalentafel heeft de potentie persoonlijke geschiedenissen bloot te leggen die een andere of aanvullende kijk op de bestaande historische paradigma’s geven. De Verhalentafel draagt bij aan het ophalen van herinneringen uit het verleden. Het doel van de tafel is de levensvreugde van de bewoners van een zorg- of verpleeginstelling te vergroten, de communicatie onderling te bevorderen en de sociale isolatie in een instelling te verminderen. Het concept is samen met de ouderen ontwikkeld (users as designers) en sluit dus aan bij de belevingswereld van ouderen. Bij acht zorginstellingen waar de tafels zijn geplaatst, onderzocht het Centrum voor Verouderingsonderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam of de Verhalentafel bijdraagt aan de vermindering van sociaal isolement en aan de bevordering van sociale integratie. En wat bleek? Gevoelens van eenzaamheid en depressiviteit namen af en het zelfvertrouwen nam toe. Ouderen zijn, afgezien van enkele technische storingen, erg tevreden met de Verhalentafel. Ze vinden het plezierig en sfeervol. Wel moet men waken voor verzadiging. Waag Society is een kennisinstituut op het snijvlak van cultuur en technologie. Bij het ontwerpen van de informatiemaatschappij laat Waag Society zich niet sturen door de technologie, maar kijkt naar de mogelijkheden van mensen, hun creativiteit en hun cultuur. Het houdt zich bezig met de vraag hoe mensen zich kunnen uitdrukken, hoe zij kunnen leren en samenwerken met (nieuwe) media. Dit gebeurt in permanente samenspraak met de doelgroepen. Dit is met de verhalentafel zeer goed gelukt! Meer informatie www.waag.org www.verhalentafel.org
28
Levensverhalen en zorg voor mensen met een verstandelijke beperking
Herman P. Meininger 418 voorbeelden Twee Wat is een ‘levensverhaal’? 420 Functies van het werken met levensverhalen 423 Vastleggen en in beweging blijven: naar een nieuwe ontmoeting 424
418 420 423 424
Evenals in andere sectoren van gezondheidszorg en welzijnswerk is in de praktijk van zorgverlening aan mensen met een verstandelijke beperking de afgelopen jaren steeds meer aandacht ontstaan voor het werken met ‘levensverhalen’ en ‘levensboeken’. De narratieve benadering in zorgverlening maakt deel uit van een sinds enkele decennia opkomende stroming, waarin (levens)verhalen worden beschouwd als belangrijke toegangsweg tot kennis in de mens- en cultuurwetenschappen. In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking is de narratieve benadering met name ingezet om zorgvragers beter te leren kennen in hun unieke identiteit, in hun eigen sociale context en in hun eigen wijzen van zinervaring en zingeving. Dat moet leiden tot een adequatere afstemming van zorgverleners en zorgaanbod op het eigen karakter en de unieke leefstijl van de zorgvrager. Het verwerven van dergelijke kennis is moeilijk, omdat een verstandelijke beperking het zorgvragers in veel gevallen onmogelijk maakt zich een samenhangend beeld te vormen van het eigen leven en van de betekenissen die voor hun leven bepalend zijn. Ook kunnen zij zich daarover moeilijk of helemaal niet uiten. De grote discontinuïteit in personen die kenmerkend is voor de huidige zorgcultuur brengt dan ook het gevaar mee dat levensverhalen van zorgvragers verloren raken. Ook familieleden, die voor de zorgverlener vaak onzichtbaar zijn, zijn zich nauwelijks bewust van hun rol als hoeders van het levensverhaal van hun gehandicapte familielid. In een psychotherapeutische context worden levensverhalen gebruikt om hiaten in het leven te herstellen,
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_39, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
418
De betekenis van levensverhalen
in deze context gaat het er vaak om het levensverhaal tevoorschijn te brengen, te bewaren en te behoeden. Bovendien kan de toenemende adhesie voor deze benadering onder zorgverleners en zorgvragers beschouwd worden als een ethisch gemotiveerde reactie op de bedrijfsmatige rationaliteit die zorgverlening reduceert tot een arrangement van meetbare en calculeerbare verrichtingen. In dit hoofdstuk geef ik eerst twee voorbeelden van wijzen waarop levensverhalen een rol spelen in de praktijk van de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en analyseer ik kort wat in die voorbeelden de relevantie van het werken met levensverhalen is. Vervolgens schets ik hoe de term ‘levensverhaal’ in de zorg voor deze doelgroep wordt gebruikt voor activiteiten en documenten van heel verschillende aard. Ik geef ook inzicht in de functies die zorgverleners aan het werken met levensverhalen toekennen. Tot slot betoog ik dat, hoewel het werken met levensverhalen ook een valkuil kent, het niettemin uitdrukking geeft aan een moraliteit die leeft van de verwachting van een waarachtige ontmoeting met de ander. Twee voorbeelden
Maria (54) heeft een matige verstandelijke beperking. Ze woont nu vijf jaar met drie anderen in een nieuwbouwwijk aan de rand van de stad. Als het begint te regenen kijkt Maria altijd uit het raam en roept: ‘Kijk, prima weer!’ Maria praat niet veel, al kan ze meestal goed duidelijk maken wat ze wil en ook al lijkt ze goed te begrijpen wat tegen haar gezegd wordt. Volgens het dossier beschikt ze over een zeer beperkte woordenschat. Jarenlang hebben zorgverleners geprobeerd om aan Maria uit te leggen dat regen ‘slecht weer’ is; in een van de zorgplannen is dat zelfs een geformuleerd doel geweest. Maar Maria houdt stug vol regen toe te juichen als ‘prima weer!’ Op een dag komt Maria’s broer die in Canada woont na vele jaren weer eens bij haar op bezoek. Als het begint te regenen rent Maria naar het raam en roept: ‘Kijk, prima weer!’. ‘Inderdaad’, antwoordt haar broer en enkele ogenblikken later zitten de twee druk met elkaar te praten over de boerderij waarop ze in hun jeugd hebben gewoond. In die context betekende ‘regen’ groei, een goede oogst, voedsel voor het vee, inkomen voor het gezin en dus: ‘lekker weer’. Maria blijkt ineens over een ruim en tot dan toe onopgemerkt vocabulaire te beschikken over allerlei activiteiten op de boerderij. Na het bezoek beginnen de zorgverleners verhalen op te
28
Levensverhalen en zorg voor mensen met een verstandelijke beperking
schrijven die Maria vertelt over de boerderij. Het bevestigen van haar oordeel over regen als ‘prima weer’ in plaats van het tegen te spreken blijkt bovendien voor Maria een uitnodiging te behelzen om uitdrukking te geven aan haar verlangen naar vroegere tijden, waarin zij met haar broer en haar jonggestorven ouders samen op de boerderij leefden. Haar verhalen en de gesprekken openen ook een nieuw perspectief voor haar eigen toekomst: ze kon nu haar wens formuleren om op een boerderij te werken. Met hulp van de zorgverleners kon die wens gerealiseerd worden.
Karel (33) heeft een ernstige verstandelijke beperking. Zolang zorgverleners zich herinneren sjouwt Karel een klein leren koffertje mee over het instellingsterrein waar hij al ruim twintig jaar woont. Het koffertje is altijd binnen zijn bereik, zelfs als hij slaapt, in bad gaat of naar het dagactiviteitencentrum. Niemand weet wat er in het koffertje zit en niemand heeft het ooit gevraagd, misschien omdat Karel niet kan praten. Als zorgverleners om een of andere praktische reden Karel van zijn koffertje proberen te scheiden of zelfs maar proberen het aan te raken, dan schreeuwt hij van woede en wordt agressief. Hoewel een psycholoog ooit heeft voorgesteld hem dit ‘storende gedrag’ af te leren met een behandeling, hebben de meeste zorgverleners zich erbij neergelegd. Ze proberen gewoon situaties te vermijden waarin het praktischer zou zijn Karel van zijn koffertje te scheiden. Toen zorgverleners Karel’s zuster interviewden om informatie te verzamelen voor een levensboek dat ze voor alle zorgvragers gingen samenstellen, ontdekten ze dat Karel een bijzondere band had met zijn grootvader die zestien jaar geleden was overleden. Het leren koffertje was een geschenk van deze grootvader. Karel verzamelde altijd tijdschriften en kranten en stopte ze in het koffertje. Bij wekelijkse bezoeken sprak zijn grootvader met hem het nieuws van de week door aan de hand van de plaatjes en foto’s in de tijdschriften en kranten. Toen de persoonlijk begeleider aan Karel de foto van zijn grootvader liet zien die hem door Karel’s zus gegeven was, werd hij ontzettend opgewonden. Hij pakte zijn koffertje en opende het. In het koffertje zat een afdruk van dezelfde foto en een stapeltje kranten en tijdschriften daterend uit de weken rond het overlijden van zijn
419
420
De betekenis van levensverhalen
grootvader. Karel legde de stapel voor zijn begeleider neer en wachtte. De begeleider begon hem de verhalen te vertellen bij de afbeeldingen in de kranten en Karel zat te stralen. Nu hangt de foto van Karel’s grootvader op zijn kamer boven zijn bed. Hij verzamelt nieuwe kranten en tijdschriften in zijn koffer en elke week neemt een van de zorgverleners of een vriend van Karel de tijd om het nieuws van de week met hem te bespreken. Tegenwoordig vergeet Karel soms om zijn koffertje mee te nemen als hij het huis uit gaat.
Uit deze twee casus licht ik enkele punten die van belang zijn: – In het ene geval is een ontdekkend gebeuren aanleiding om iemands levensverhaal te gaan schrijven, in het andere geval leidt het proces van het maken van een levensboek tot een ontdekking. – In beide gevallen wordt een niet eerder gesignaleerd verband onthuld tussen verleden en heden van de betrokkene, een onthulling die openingen biedt voor de toekomst. – In beide situaties is sprake van een herkenning van de sociale verbanden waarbinnen en de zingevingstructuur van waaruit het levensverhaal van de betrokken zorgvrager gestalte krijgt. – In beide gevallen gaat het om aspecten die in het kader van de gebruikelijke vormen van onderzoek en begeleiding buiten beeld waren of gereduceerd werden tot ‘eventueel op te lossen problemen’. We zien dus dat werken met levensverhalen voor begeleiders een nieuwe manier van zien kan bewerkstelligen die gevolgen heeft voor de zorgrelatie en voor het begeleidend handelen. Daarnaast is er ook vrijwel altijd sprake van gevolgen voor het zelfbeeld van de zorgvrager, c.q. voor diens mogelijkheden tot zelfexpressie. Werken met levensverhalen is dus interessant voor zorgverleners die eerst willen weten wie de zorgvrager is bij wie ze betrokken zijn en die beseffen dat ze pas in die context kunnen definiëren wat het probleem of de vraag is die de zorgvrager aan de zorgverlener voorlegt. Wat is een ‘levensverhaal’? Wat precies wordt verstaan onder ‘het levensverhaal’ is lang niet altijd duidelijk. In de praktijk wordt de term op verschillende manieren gebruikt. Soms gaat het om documenten of onderdelen van docu-
28
Levensverhalen en zorg voor mensen met een verstandelijke beperking
menten, soms gaat het om een aanhangsel van een zorgplan, soms ook worden activiteiten of gebeurtenissen voorzien van de aanduiding ‘levensverhaal’. Of het nu gaat om documenten of activiteiten, levensverhalen kunnen sterk verschillen in opzet, inhoud en situationele context. Ik onderscheid drie categorieën. Een eerste categorie betreft documenten met het karakter van een kroniek. In de literatuur wordt ook wel de term ‘levensgeschiedenis’ of ‘historisch levensverhaal’ gebruikt. Een kroniek bestaat uit een door zorgverleners opgestelde, chronologisch geordende opsomming van feiten en gegevens waarmee de levensloop van de persoon met een verstandelijke handicap in kaart wordt gebracht. Soms worden ook nog gegevens opgenomen over belangrijke gebeurtenissen, personen of bezittingen van de zorgvrager, over de lichaams- en seksualiteitsbeleving en over de deelname aan levensbeschouwelijke activiteiten. Een dergelijke kroniek maakt meestal deel uit van het dossier en kan bij gelegenheid dienen als een globale samenvatting ervan. Een tweede categorie betreft documenten die levensboeken worden genoemd. Een levensboek, soms ook wel ‘onthoudboek’ genoemd, is een door de verstandelijk gehandicapte persoon zelf, zo nodig samen met wettelijk vertegenwoordigers of zorgverleners, samengesteld document waarin gegevens van voor de hoofdpersoon betekenisvolle gebeurtenissen en personen worden gebundeld, veelal ondersteund met foto’s en andere schriftelijke of ook tastbare memorabilia. Een levensboek kan de vorm hebben van een plakboek, maar teksten en afbeeldingen kunnen ook worden opgeslagen, bekeken en aangevuld met behulp van een herschrijfbare cd-rom. Diverse in druk gepubliceerde modellen van levensboeken zijn losbladig uitgevoerd en voorzien van aanwijzingen voor samenstelling en gebruik. Een levensboek is in bezit van de hoofdpersoon of een van diens wettelijk vertegenwoordigers. Het heeft primair tot doel het zelfbesef van de verstandelijk gehandicapte persoon te bevorderen, maar ook de communicatie met anderen met betrekking tot diens levensloop en de betekenis van gebeurtenissen daarin. Een derde categorie wordt gevormd door levensverhalen in strikte zin. Een levensverhaal is een narratieve compositie op basis van geselecteerde ervaringen van de persoon zelf of van anderen met de persoon. Zo kan een levensverhaal lijken op een (auto)biografie waarin het hele leven in kaart wordt gebracht. Het kan echter ook gaan om een bonte verzameling ‘petites histoires’ met betrekking tot opvallende gebeurtenissen of ontmoetingen in dat leven, anekdotes, momentopnamen, losse ervaringen die opeens in de herinnering terugkomen. Belangrijkste aspect van een dergelijke narratieve compositie is echter dat
421
422
De betekenis van levensverhalen
het eigene (identiteit, uniciteit, het wie) van de persoon op samenhangende wijze erin tot uitdrukking wordt gebracht. Het zoeken naar coherentie is kenmerkend voor het vertellen van een levensverhaal. Die zoektocht komt tot uitdrukking in een ‘plot’ die het geheel van het leven in verband brengt met afzonderlijke gebeurtenissen en ervaringen en omgekeerd de kleine gebeurtenissen en momenten in verband brengt met het grotere geheel. Zo gezien is het levensverhaal vooral een ‘zingevingsverhaal’ met een bepaald ‘Leitmotiv’ of rode draad. De zingevende verbanden komen tot uitdrukking in de aandacht die wordt gegeven aan gebeurtenissen, gedragsuitingen en belevingen die kenmerkend zijn voor de wijze waarop de persoon betekenis geeft aan zijn leven en lotgevallen. Naast deze interne karakteristieken van een levensverhaal is vooral ook een externe karakteristiek van belang: waar over ‘levensverhaal’ wordt gesproken moet men primair denken aan de spontane ‘compositie’ die zich voltrekt in de activiteit van het vertellen en aanhoren. Een levensverhaal is eerst en vooral een ‘event’, een gebeuren tussen verteller en aanhoorder, voordat het eventueel tot ‘document’ wordt. Worden levensverhalen toch opgeschreven, dan worden ze soms toegevoegd aan bestaande dossiers of zorgplannen. Ze worden vaak ook afzonderlijk daarvan bewaard en door de hoofdpersoon zelf of diens verwanten ter beschikking gesteld aan anderen. Bij nadere beschouwing hangen de drie genoemde categorieën nauw met elkaar samen en verwijzen ze voortdurend naar elkaar. Het gaat om een samenhang en samenspel van feiten, belevenissen en eraan toegekende betekenissen. De kroniek verschaft het feitelijke basismateriaal voor het levensboek. Het gaat primair om gegevens over ‘objectieve’ gebeurtenissen en omstandigheden. Het levensboek vult de kroniek aan door vanuit eigen perspectief van de hoofdpersoon de aandacht te vestigen op diens beleving van bepaalde feiten, omstandigheden en gebeurtenissen. Het levensboek heeft dus betrekking op gegevens over ‘subjectieve’ aspecten. Het levensboek nodigt uit tot het vertellen en eventueel opschrijven van (delen van) het levensverhaal in strikte zin, een verhaal of een reeks verhalen waarin de eigenheid en uniciteit van de hoofdpersoon in de vorm van een plot of in termen van betekenissen en interpretaties tot uitdrukking wordt gebracht. Levensboeken zijn niet de levensverhalen zelf. Ze bevatten stof voor levensverhalen en kunnen zodoende fungeren als katalysator voor het (her)vertellen van levensverhalen. Het vertellen, beluisteren en schrijven van een levensverhaal is altijd een interpretatieve activiteit, een activiteit waarin betekenissen onthuld of geconstrueerd worden. Een levensboek is vooral retrospectief van aard, een levens-
28
Levensverhalen en zorg voor mensen met een verstandelijke beperking
verhaal bevat juist prospectieve elementen: het doet een appel op mogelijke houdingen van de toehoorder of lezer ten opzichte van de hoofdpersoon en ten opzichte van zichzelf. Ondanks de aangeduide terminologische onduidelijkheden kan uit de literatuur worden afgeleid dat men onder ‘werken met levensverhalen’ (‘life story work’) in algemene zin al die activiteiten verstaat die tot doel hebben: – het reconstrueren en schriftelijk vastleggen van (delen van) een levensverhaal en/of het inrichten en bijhouden van een levensboek; – het gebruik van levensverhalen en levensboeken door middel van lezen, hervertellen, bekijken en bespreken in contacten tussen de zorgvrager, diens familieleden en vrienden, zorgverleners en anderen; – de invloed van de in deze activiteiten opgedane kennis en ervaring op houding en handelen van alle betrokkenen. Functies van het werken met levensverhalen In de functies die worden toegeschreven aan het werken met levensverhalen in de context van zorgverlening aan mensen met een verstandelijke beperking kan onderscheid worden gemaakt naar functies voor zorgvragers, functies voor zorgpraktijken en zorgverleners en ten slotte maatschappelijke functies. Van alle drie geef ik een korte schets. Werken met levensverhalen heeft allereerst een belangrijke functie voor zorgvragers zelf. Levensboeken en levensverhalen helpen zorgvragers om hun herinneringen vast te houden. Zorgvragers met een ernstige verstandelijke handicap zijn voor een beeld van hun identiteit vrijwel altijd afhankelijk van anderen die namens hen hun levensverhaal verwoorden en de communicatie met anderen daarover gaande houden. Voor andere zorgvragers kan het zelf bekijken van levensboeken en een gesprek erover inzicht bevorderen in eigen leven en identiteit: Wie ben ik? Wat heb ik allemaal meegemaakt? Wie heb ik gekend? Hoe zag ik er vroeger uit? Wat doe ik graag? Een levensboek kan bovendien iemand helpen om eigen wensen, verlangens, dromen en verwachtingen te verwoorden in samenhang met zijn levensverhaal. Ingrijpende gebeurtenissen, zowel die met positieve als die met negatieve betekenis, kunnen door het werken met levensverhalen een plaats in het leven krijgen en zodoende beter worden verwerkt. Zo kan het werken met een levensboek iemand eigenwaarde, houvast, vertrouwdheid en identiteitsbesef bieden. Het kan zorgvragers helpen bij het vergroten van hun mogelijkheden tot zelfexpressie, reflexiviteit
423
424
De betekenis van levensverhalen
en communicatie. Het bewaren en hoeden van hun levensverhaal kan hen zodoende helpen om zoveel mogelijk de regie over het eigen leven te nemen. Ten tweede heeft werken met levensverhalen een functie voor zorgpraktijken en zorgverleners. Het samen bekijken van en communiceren over een levensboek kan voor zorgverleners al een heel concrete manier zijn om samen met een zorgvrager tijd door te brengen die voor beiden zinvol is. Daarnaast kan het werken met levensboeken en levensverhalen een manier zijn om ouders en familieleden meer te betrekken bij het leven van en de zorg voor de persoon met een verstandelijke handicap. Een belangrijke functie van het werken met levensverhalen is vooral het beter – of voor het eerst – leren kennen van de persoon en de persoonlijkheid van een zorgvrager. Dat belang is des te groter naarmate een zorgvrager niet in staat is om het eigen levensverhaal te vertellen. Het bewaren van levensverhalen en het werken met levensboeken bevordert tegelijkertijd continuïteit in de vaak zo verbrokkelde zorgverlening. Zorgvuldig werken met levensverhalen kan eveneens belangrijke aspecten van zorgverlening aan het licht brengen die in de dagelijkse omgang met een zorgvrager ongeweten worden verwaarloosd en vergeten. Die ‘subjectkant van de zorgvraag’ betreft existentiële ervaringen en vragen die het leven duurzaam begeleiden en diepgaand beïnvloeden. Is die kant van de zorgvraag goed in zicht, dan kan dat aanleiding zijn voor een differentiatie van zorgverlening met het oog op de unieke behoefte van een individuele zorgvrager. Ten slotte wordt aan werken met levensverhalen ook een maatschappelijke functie toegekend. Het behelst immers een streven om de eigen stem van mensen met een verstandelijke handicap hoorbaar te maken. Levensverhalen kunnen in maatschappelijk opzicht een emanciperende rol vervullen, onder meer door te dienen als ‘counterstories’, als verhalen die geleefd leven van en met mensen met een verstandelijke handicap schetsen als een leven dat zinvol is en dat de moeite loont. Dat zijn dus verhalen die contrasteren met maatschappelijke opvattingen over mensen met een verstandelijke handicap als inferieur of irrelevant en over verstandelijke handicaps als vermijdbare vormen van menselijke tragedie en mislukking. Het streven naar sociale en maatschappelijke acceptatie van mensen met een verstandelijke beperking als partners in de samenleving zal dan ook in belangrijke mate ondersteund kunnen worden door processen waarin steeds opnieuw wordt geleerd om te luisteren naar eigen verhalen van mensen met een verstandelijke beperking. De media (kranten, tijdschriften, televisieprogramma’s) kunnen daarin een belangrijke rol
28
Levensverhalen en zorg voor mensen met een verstandelijke beperking
spelen door dergelijke verhalen te publiceren en te laten zien hoe mensen door deze verhalen anders hebben leren kijken, naar anderen, naar zichzelf en naar de samenleving. Vastleggen en in beweging blijven: naar een nieuwe ontmoeting Een van de belangrijkste valkuilen van de narratieve benadering is gelegen in de sterke concentratie op ‘wat geschreven staat’. ‘Wat geschreven staat’ wordt immers heel snel tot ‘dossier’ en gaat als zodanig functioneren. De representatie in de gefixeerde tekst van een levensverhaal kan altijd ook gebruikt worden in een reductionistisch en interventionistisch kader. Dat kan leiden tot een onteigening van het unieke persoon-zijn en dat willen de pleitbezorgers van werken met levensverhalen nu juist tegengaan. Belangrijk lijkt me eveneens dat in een te sterke concentratie op de tekst gemakkelijk wordt voorbijgegaan aan de betekenis van het spreken, luisteren en schrijven dat aan de tekst voorafgaat. Evenzeer wordt voorbijgegaan aan de ervaring van het lezen, van de ‘wereld’ die door de tekst wordt opgeroepen en van het nieuwe engagement dat daarvan een gevolg kan zijn. Mijn stelling is daarom dat het narratieve – als zoektocht naar coherentie en zin – meer aanwezig is in het spreken, luisteren, schrijven, lezen, reflecteren en persoonlijk betrokken raken dan in de (al of niet narratieve vorm van de) gefixeerde tekst. Het belang van werken met levensverhalen is dan niet zozeer te vinden in de tekst van het geschreven levensverhaal of levensboek als zodanig, maar in de activiteiten die ertoe leiden en de houdingen en handelingen die eruit voortvloeien. De geschreven tekst moet vooral worden beschouwd als ‘bijproduct’ van een proces van ontmoeting tussen zorgvragers en zorgverleners. Weliswaar is dat ‘bijproduct’ van belang, omdat het – mede als medium van zelfexpressie van betrokken zorgvragers − uitnodigt en motiveert tot een vernieuwde wederzijdse presentie van zorgverleners en zorgvragers aan elkaar. Ze doet dat echter met name dankzij het vertellen en schrijven dat eraan voorafgaat en het lezen en herschrijven dat erop volgt. Vertellen, luisteren, schrijven en lezen zijn kostbare oefeningen in gelijkwaardigheid, betrokkenheid en humaniteit. Ze bestaan in een voortdurende uitnodiging tot een nieuw kijken en luisteren naar, een nieuw respecteren van de ander. Het zijn oefeningen in een morele discipline die gericht is op een achting voor de ander die tegelijkertijd een weg naar zelfachting is. Deze oefeningen vormen een basis voor en gids naar de ervaring van een steeds vernieuwde ontmoeting tus-
425
426
De betekenis van levensverhalen
sen zorgverlener en zorgvrager, maar ze kunnen deze ervaring nooit produceren. Die is onafdwingbaar. Literatuur Atkinson, D. et al. (red.) (2000). Good times, bad times: Women with learning difficulties telling their stories. Plymouth: BILD Publications. Beek, F. van & Pagée, R. van (1998). Mijn levensboek: Voor kinderen die in een pleeggezin of groep wonen. Utrecht: Stichting Mobiel. Gillman, M., Swain, J. & Heyman, B. (1997). Life history or ‘case’ history: The objectification of people with learning difficulties through the tyranny of professional discourses. Disability & Society 12(5), 675-693. Habraken, J. (2000). Levensboek. Leende: Damon, i.s.m. Vizier-Saamvliet, dienst geestelijke verzorging. Hewitt, H.L. (2000). A life story approach for people with profound learning disabilities. British Journal of Nursing 9(2), 90-95. Meininger, H.P. (2003). Werken met levensverhalen: Een narratief-ethische verkenning. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan verstandelijke gehandicapten 29(2), 102-119. Meininger, H.P. (2005). Narrative ethics in nursing for persons with intellectual disabilities. Nursing Philosophy 6(2), 106-118. NZf, NVG, CELAZ, AKO (1994). Levensverhaal en levensbeschouwing in de zorg voor de mens met een verstandelijke handicap: Handreiking bij het in beeld brengen van het levensverhaal van de individuele bewoner. Utrecht: Nederlandse Zorgfederatie/ Nederlandse Vereniging voor Gehandicaptenzorg. Oosterhout, T. van, Spit, Th. & Wouw, W. van de (1996). Mensen met een verhaal: Een narratief-pastorale benadering van mensen met een verstandelijke handicap. Hoevelaken: SGO. Voortman, S. & Scheres, W. (s.a.). Levensboek. Amsterdam: Weerklank.
29
Narratieve coaching Woorden om te worden1
Jan Swagerman 428 kengebieden Twee Doelen en doelgroepen 429 Uitgangspunten narratieve coaching 430 Tot slot 435
428 429 430 435
Coaching is een geaccepteerd middel geworden voor mensen die hun doel willen bereiken. Een coach houdt iemand een spiegel voor en luistert naar wat eigenlijk niet gezegd kan worden. Vaak zijn de echte gevoelens en drijfveren immers ondergesneeuwd in de dagelijkse hectiek. Bij heroriënterings- , levensloop- of zingevingsvragen kan een coach iemand helpen op een andere manier naar zichzelf te kijken. Bij coaching wordt in een beperkt aantal sessies naar antwoorden op concrete vragen gezocht. De doelen worden van tevoren door gecoachte en coach samen vastgelegd en na afloop geëvalueerd. Het gaat bij coaching dus niet om langdurige processen of om het graven naar dieperliggende sociale of psychologische aspecten. Op onverwachte momenten kunnen wel schijnbaar onbelangrijke herinneringen bovenkomen. De coach kan, op grond van zijn deskundigheid, de relevantie daarvan inschatten en eventueel daarop doorgaan en verbanden met andere ervaringen leggen. Een betrekkelijk nieuwe, bijzondere manier van coachen is de narratieve coaching. In deze coachingsvorm wordt gebruikgemaakt van het (levens)verhaal om aan een achterliggend doel te werken. Verhalen en metaforen in de breedste zin van het woord worden ingezet om de 1 Tekstadvies en eindredactie door Paul Anzion, uitgavenbureau Trimbosinstituut.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_40, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
428
De betekenis van levensverhalen
gecoachte een ander perspectief te geven. Voorop staat respect voor dat verhaal: het gaat namelijk om de belevenis van de eigen werkelijkheid. Waar het verhaal stokt, in kringetjes ronddraait, de verteller het spoor bijster is of blinde vlekken heeft, reikt de narratieve coach mogelijkheden aan om te continueren, aan te vullen, te herdefiniëren. De coach lokt daartoe andere verhalen uit. Zijn kennis over analyses en verklaringen laat hij in eerste instantie achterwege en hij probeert zo zuiver mogelijk te verstaan wat het verhaal zelf zegt. Ergens is er namelijk een reden waarom op dit moment en op deze manier deze geschiedenis zo naar voren wordt gebracht. Mensen die hun verhalen vertellen, hebben daar altijd een bedoeling mee, al zijn ze zich dat niet altijd bewust. Ze willen bijvoorbeeld indruk maken, steun vragen, een emotionele binding aangaan of het onzegbare zeggen. De narratieve coach probeert ook die achterliggende bedoelingen te verstaan. Twee kengebieden Narratieve coaching steunt op twee kengebieden: die van de eeuwenoude vertelkunst en die van de menswetenschappen. Aan de ene kant bestaat er een schat aan verhalen in de (mondelinge) wereldliteratuur die ons verder kunnen helpen. Er zijn inmiddels legio vertellers die ons met hun charisma uit onze alledaagse, rationele werkelijkheid weten los te weken en deze verhalen weer tot leven kunnen brengen. Over dat beroep van verteller moet overigens niet te min worden gedacht. In vele tradities duurt de scholing tot verteller tientallen jaren! Aan de andere kant is er een heel leger van deskundige trainers en therapeuten die inzicht hebben in menselijke drijfveren en ons kunnen helpen nieuwe vormen van gedrag te ontwikkelen. In de narratieve coaching komt dit samen: het is een synthese van zowel rationele als emotionele kennis. Narratieve coaching is daarmee in staat anderen te helpen om verschillende ervaringen met elkaar te verbinden. In dit hoofdstuk leg ik uit wat narratieve coaching inhoudt door doelen en doelgroepen, uitgangspunten en methoden van narratieve coaching te bespreken. De uitgangspunten en methoden liggen dicht bij elkaar, en overlappen elkaar wellicht. In met name het onderdeel methoden kom ik met concrete voorbeelden uit mijn praktijk van narratieve coach.
29
Narratieve coaching: woorden om te worden
Doelen en doelgroepen Het werken met verhalen om inzicht te verkrijgen is al zo oud als de mensheid. Vertellers zijn van alle tijden en van alle culturen. Daarbij gaat het meestal niet (alleen) om vermaak. De traditionele verteller is ook leraar en wegwijzer. Hij verwoordt wat er aan de hand is en laat zien welk gedrag of actie wenselijk is. De verteller weet wie vrienden en wie vijanden zijn, kent de wil van de Goden en de wijze lessen. Verhalen worden de laatste tijd steeds meer omarmd door therapeuten, communicatiedeskundigen, theologen, auteurs en historici. Verhalen zijn een goed hulpmiddel voor wie inzicht wil krijgen in zijn eigen levensverhaal, zijn zelfkennis wil vergroten, begeleiding wil bij loopbaan, opvoeding, carrièreplanning, de ontwikkeling van zelfvertrouwen of bij zingevingsvragen. Narratieve coaching kan zeer breed worden toegepast. Het is een manier om het eigen levensverhaal te zoeken, aan te vullen, in een ander perspectief te zien. Zo kunnen mensen zich weer verbinden met hun emoties, met het onbewuste. Langs die weg kunnen ze ontdekken wat het grotere verband is tussen hun verleden, heden en toekomst: ze gaan meer samenvallen met hun eigen levensverhaal. Ze kunnen worden wie ze zijn. In de praktijk zie ik wel dat vooral bij mensen met een technische achtergrond er soms enige weerstand is tegen deze manier van werken, maar als het lukt, blijkt er ineens ruimte voor gevoelens die lang niet benoemd werden. Juist voor dit soort mensen is het werken met verhalen ideaal. Emoties krijgen zo een structuur. En laten we wel wezen, in veel (werk)situaties gaat het immers ook om emoties – hoe hard er ook geroepen wordt: we houden het zakelijk. Juist dan zijn er waarschijnlijk talloze emotionele taferelen, vol machtsstrijd, manipulaties, sympathieën en antipathieën. Dan lijkt het voor de betrokkenen veiliger om zich achter papieren, e-mails of PowerPoint te verstoppen. Maar wie dat doet, verliest een deel van zijn authenticiteit en komt minder echt over. Al vertellende ontdekt de verteller soms zelf al schakels tussen oorzaak en gevolg, waardoor nieuw inzicht kan ontstaan. Er ontstaat begrip door het geheel van vertellen, herinneren, herdefiniëren en het spannen van rode daden tussen verleden, visie en verwachting. Zo wordt langzaam zichtbaar hoe het eigen drama is ontstaan en bepaalde ontwikkelingen tot een bepaalde afloop hebben geleid. De coach weet welk aspect daarbij aandacht nodig heeft en wat juist vermeden moet worden. Mensen die bijvoorbeeld te veel fantasie heb-
429
430
De betekenis van levensverhalen
ben en eindeloze associaties maken, kunnen beter wegblijven van sprookjes en visualisaties. Deze mensen hebben structuur en rationaliteit nodig. Maar zij die vastzitten in hun weetjes zijn juist geholpen met ‘wat… als’-vragen. Hun wordt gevraagd naar meer zintuiglijke beschrijvingen. Ze moeten de ‘pot met toverzout’ leren gebruiken om hun mogelijkheden nader te verkennen. Het uiteindelijke doel van narratieve coaching is dat de gecoachte zelf op eigen kracht reële verbindingen tussen oorzaak, gevolg en wenselijk toekomstig gedrag kan leggen. Hij moet als het ware zijn eigen verhaal leren lezen. De coach maakt zich overbodig, al geeft hij vaak de eerste aanzet door bijvoorbeeld een agenda te maken of werkdoelen te formuleren. De gecoachte moet er namelijk zelf achter zien te komen wat hij of zij echt wil en welke hulp wenselijk is. De stappen die nodig zijn om dat doel te bereiken, dienen zich vervolgens meestal vanzelf aan. De aandacht verschuift dan naar het onder ogen zien van de kansen, bedreigingen, twijfels, angsten en verlangens die gepaard gaan met het inslaan van nieuwe wegen. De coach mag, nee moet lui zijn. Hij mag niet in de valkuil trappen om zelf oplossingen aan te dragen. Uitgangspunten narratieve coaching De narratieve coach werkt met verhalen. Dat zijn meestal verhalen uit iemands leven, maar af en toe ook verhalen uit de wereldliteratuur. Soms wordt tijdens coaching een eigen verhaal of sprookje gemaakt. Voor de narratieve coaching geldt een aantal uitgangspunten, die hierna aan de orde komen. het verhaal mag er zijn De gecoachte mag er zijn met zijn verhaal. De coach neemt de werking van de verhalen zelf als uitgangspunt. Omdat hij geen therapeut is, hoeft hij niet te graven naar allerlei taboes, of onaangename momenten uit het verleden. Als iemand aan het vertellen is, zeggen pauzes, lichaamstaal, stemverheffingen en herhalingen vaak al meer dan genoeg. Op die manier kan de coach gevoelige zaken hanteren. Deze coach weet bovendien hoe verhalen en climaxen worden opgebouwd. Uit studie van literatuur is bekend hoe plots ontstaan, hoe verhaalopbouw tot bepaalde spanningsopbouw leidt, hoe mensen door taal en woorden eigen werkelijkheden creëren. Ook de verhalen waarmee iemand zijn eigen leven beschrijft hebben deze eigenschappen, ook in een coachingssessie.
29
Narratieve coaching: woorden om te worden
gebruik van beeldtaal Om een andere kijk op het eigen levensverhaal te krijgen, kunnen beelden, symbolen, metaforen, zintuiglijke aspecten, innerlijke beelden worden ingezet. Hoe dat te doen komt bij de methoden nader aan bod. Beeldende taal is niet alleen een aanvulling op het alledaagse, rationele taalgebruik, maar kan soms in één oogopslag iets duidelijk maken, en iemand zo op een ander spoor zetten. Daarmee kan de coach ook rationalisaties omzeilen. Er wordt als het ware een nieuwe taal aangeboden om de werkelijkheid te verstaan. De beeldtaal kan verborgen bronnen (her)openen. Door te werken met die andere taal wordt bewust een onzekerheid gecreëerd en een beroep gedaan op andere dan rationele hersenactiviteiten. Vaak blijken op zo’n moment bijna vanzelf nieuwe plots en verhaalstructuren te ontstaan. verhalen structureren emoties In de rijkdom van zowel de overgeleverde schriftelijke als mondelinge literatuur is een aantal basisstructuren te herkennen. Structuren die ook in de eigen spontane vertellingen zijn terug te vinden. Te denken valt aan de held die uitdagingen aangaat, de helpers en de tegenstrevers, de heksen en de heiligen, de reisgenoten en de transformaties, de verklikkertjes en de klagers en de aanbidders: ze zitten allemaal verborgen in het eigen persoonlijke verhaal. Die personages gaan steeds anders om met een probleem dat om een oplossing vraagt. Dat oplossende vermogen is het basisingrediënt van een verhaal. De narratieve coach creëert daarmee perspectief. Mensen kunnen zich daar prima in spiegelen. Crisissen worden kansen en vastgelopen situaties blijken waardevolle lessen te hebben opgeleverd. Vanuit een ander perspectief dienen zich ineens nieuwe horizonnen aan. Mensen krijgen zo letterlijk een andere kijk op hun problemen. Een verhaal is immers in feite een formule waarin duidelijk wordt hoe problemen ontstaan, en hoe ze worden opgelost. Elke overeenkomst van de vertelling met de werkelijkheid is niet toevallig. Integendeel. Op dat moment kunnen zowel verteller als luisteraar als het ware objectief naar het inmiddels ontstane verhaal kijken. ‘Als jouw baas een olifant in een porseleinkast is en jij ziet jezelf als een bezige bij, wat dan? Vertel maar… methoden Het middel bij uitstek om allerlei verschillende situaties te integreren is het aanbrengen van een kader of een perspectief. De bril die ie-
431
432
De betekenis van levensverhalen
mand opzet, het venster waardoor hij kijkt, bepaalt wat hij als hoofden wat als bijzaken ziet; wat aandacht krijgt, wat naar de achtergrond verdwijnt, wat als oorzaak en wat als gevolg wordt gezien en wie de goeden en wie de slechteriken in zijn levensverhaal zijn. Zo’n kader is in feite een vertelstructuur. Elk bestaand verhaal is immers opgebouwd uit deze ingrediënten, ook levensverhalen. Wie zijn leven kan zien als een verhaal met een ontknoping aan het einde, herkent daarin bijna vanzelf de helpers, bedriegers, monsters en schatten, prinsen en prinsessen, heksen en verraders. En omgekeerd: de rijkdom van de (mondelinge) literatuur kan zeer inspirerend werken om nieuwe aspecten in het eigen levensverhaal te ontdekken. Daartoe kan de narratieve coach bestaande verhalen uit de wereldliteratuur aanbieden. verschillende talen In een goed verteld verhaal wordt de alledaagse, rationele taal afgewisseld met de beeldtaal. De narratieve coach weet op de juiste momenten deze talen te gebruiken, perspectiefwisselingen in te voegen of te switchen van details naar grote lijnen, tussen zintuiglijke en rationele aspecten en zelfs tussen tijden en plaatsen waarop gebeurtenissen plaatsvonden. De werkelijkheid van de logica en van de beeldtaal worden zo verbonden tot een zinvol geheel. De narratieve coach kan bijvoorbeeld een ongebruikelijke vraag stellen: ‘In wat voor dierentuin werk je eigenlijk?’ Met zo’n vraag nodigt de coach uit om eens op een andere manier naar de alledaagse werkelijkheid te kijken. En een dier dat spontaan genoemd wordt blijkt soms toevallig verrassend veel te zeggen over de persoon in kwestie. Onbewust wordt toch uit de veelheid van mogelijkheden net dat ene dier gekozen. De coach gaat door met vragen: Wat voor voedsel hebben die dieren nodig? Heb je die kikker met zijn platte koffertje gezien die van meeting naar meeting springt? En die leeuw die graag in het middelpunt wil staan en je dus in het openbaar alle aandacht zult moeten geven? Hoe zit het met die zwijgende slang die alleen opmerkt dat hij zijn advocaat wel zal inschakelen? Andere uitdagende vragen zijn: Wat voor kleur had de teambespreking? Of wat voor muziekstuk hoort daarbij? In welke soap speel je eigenlijk mee, wat is daarvan de titel? Of vertel eens wat je schoenen van de week hebben meegemaakt? De ervaring met bijvoorbeeld hoogopgeleide specialisten leert dat een dergelijke confrontatie met hun eigen onbewuste een rijke bron aan nieuwe mogelijkheden biedt. Het blijkt zeer zinvol om met hen een eigen sprookje te maken. Vanzelf wordt dan ook het inzicht in eigen
29
Narratieve coaching: woorden om te worden
krachten, zwakheden, bedreigingen en mogelijkheden duidelijk. Wie aangeeft een monster met zwaarden te lijf te gaan, doet iets anders dan problemen oplossen met toverpoeder, gifpijlen of bosjes bloemen. De vertaalslag naar de concrete alledaagse werkelijkheid kan meestal gemakkelijk worden gemaakt. Eventueel kan geswitcht worden naar een casus uit de praktijk waarin dezelfde oplossingsmodellen worden verkend. Op die manier kan op een snelle en effectieve manier zichtbaar worden gemaakt welke oplossingsmodellen de gecoachte ter beschikking staan. Een verhaal is immers een formule hoe problemen worden gemaakt en opgelost, het structureert emoties en spant een draad tussen oorzaak, gevolg en toekomstige mogelijkheden. Door gebruik te maken van verhalen en metaforen lukt rationaliseren niet meer. Juist dan blijken er, soms op onverwachte momenten, allerlei losse draadjes van het levensverhaal boven te komen. Soms valt ineens het kwartje en worden grote levenslijnen ‘toevallig’ zichtbaar. Een grote uitvinder bij een elektronicaconcern herinnerde zich bijvoorbeeld dat hij vroeger nooit met zijn vriendjes mocht voetballen. Hij ging toen maar met Meccano knutselen en later met computers. Zo rolde hij vanzelf in de IT-wereld en kreeg uiteindelijk zijn huidige goedbetaalde baan. luisteren De narratieve coach begeleidt mensen op weg naar de bron van de kernverhalen van hun leven. De coach doet dat door geïnteresseerd te luisteren. Hij luistert naar de vertelling, maar evenzeer met het oor van personages in het verhaal. Daarover kan hij actief vragen stellen, bijvoorbeeld: ‘Wat waren zijn wapens?’ Vaak bieden zich boeiende verhalen aan en is het een geschenk om in die intimiteit te mogen delen. Omgekeerd is het wrang dat er mensen zijn die pas na zestig jaar hun verhaal kwijt kunnen. Nergens was er een plek waar ze gewoon mochten zijn wie ze zijn, ongeacht het verhaal dat ze meedragen. Ook die verhalen moeten een plaats kunnen krijgen. Door deze acceptatie ontstaat niet zelden een gelijkwaardigheid tussen coach en gecoachte. De sessies zijn een soort laboratorium waarin gezamenlijk wordt gezocht naar wat het verhaal eigenlijk vertelt. De coach is geen deskundige die op de goede antwoorden zit te wachten. En dan gaan de gevoelens en betrokkenheid van de coach zelf ook meedoen. Samenspel en interactie zijn essentieel in de narratieve coaching.
433
434
De betekenis van levensverhalen
Daarin verschilt deze aanpak wezenlijk van de opvattingen die een (academische) afstand vragen ten opzichte van een cliënt. De narratieve coach geeft vertrouwen en biedt aan om gezamenlijk in het avontuur te stappen, al heeft hij al vaker soortgelijke wegen bewandeld en weet dus welke voorbereidingen noodzakelijk zijn. verschillende verhalen In de narratieve coaching wordt gewerkt aan authenticiteit en integriteit. Uitgangspunt is dat iemand pas wat te vertellen heeft, als hij achter zijn verhaal staat. Het vraagt inzicht om te aanvaarden dat iemand hier en nu het resultaat is van het verhaal tot nu toe, van alles wat hij in huis heeft, van zijn eigen ervaring. Wie authentiek is, hoeft zich niet te verstoppen voor zijn emoties, maar verstaat de kunst die de juiste vorm te geven. Een verhaal is immers een structuur van emoties. Dus wat ligt meer voor de hand dan te werken met verhalen? Meestal komen mensen vanzelf met verhalen. Dat kan dan gaan over de casus of situatie waaraan ze willen werken. Maar vraag naar werk, afkomst, vakanties of hobby’s, en mensen komen met verhalen. Laagdrempeliger kan bijna niet. Vaak wordt dat niet eens gezien als het eigenlijke werk, terwijl de verteller juist daarin zijn werkelijke interesses en zijn emotionele betrokkenheid blootgeeft. Zowel coach als gecoachte worden als het ware gevoed door de schatten die in de vertellingen zelf verborgen liggen. Soms is het echter beter om samen met bestaande verhalen te werken en niet met het eigen verhaal aan de slag te gaan. De bestaande verhalen zijn dan een veilige spiegel voor de gevoelens van de gecoachte en leveren letterlijk voorbeelden op; of gevoelens waarmee hij zich kan identificeren. ‘Het is immers toch maar een verhaal...’. Een andere meer indirecte manier die ertussenin zit, is samen een verhaal te maken. Ter illustratie van de werking van narratieve coaching, de volgende casus.
Bij een groot concern moest een kleine tengere vrouw een medewerkster aansturen, die te kwalificeren was als kenau-type. Hoewel de gecoachte leidinggevende was, was zij toch wat bang voor deze vrouw, die bovendien achterdochtig bleek te zijn. Na allerlei gesprekken en associatieoefeningen herkende zij zichzelf in een bever en haar medewerkster zag ze als een beer. Dat klopte aardig met mijn observatie. Deze vrouw was immers eindeloos bezig alles keurig in orde te maken, tot in het kleinste
29
Narratieve coaching: woorden om te worden
detail, alsof het takjes waren waar je dammen mee moet bouwen. Beer hield zich natuurlijk niet bezig met zulk laag-bij-degronds gedoe. Zij zag de verre einders en nam grote krachtige passen. Maar bij nader inzien zijn beren geen gevaar voor bevers. Beren zoeken honing. En (ook) hier heette honing ‘aandacht’. Dus Bevervrouw besloot in teambesprekingen Berenvrouw uitdrukkelijk te bedanken voor haar inzet en haar bij te praten over zaken die haar niet direct aangingen maar die mogelijk toch interessant voor haar waren. Al vrij snel was de lucht geklaard. Het aandachtgeven had gewerkt. Maar, hoe zat het met de macht? Wat voor macht heeft de baas die zich tegelijkertijd bever voelt ten opzichte van zo’n sterke beer? De kracht van bevers is dat ze alles weten van wat zich laag-bij-de-gronds op de (werk)vloer afspeelt, ze kennen de valkuilen en weten waar de schatten liggen. Als Beer niet luisteren wil, dan kan Bever stoppen daarover informatie te geven. Of Bever zegt gewoon door te gaan met knagen aan haar stoelpoten; een gevaar dat Beer nooit onderkend had. Deze reacties deden Beer ineens haar afhankelijkheid van Bever beseffen. Vertaald naar de reële werksituatie betekende het dat Bevervrouw zei dat als eervrouw niet wilde luisteren, bevervrouw ook gewoon om vijf uur naar huis zou gaan. Beervrouw zou dan zelf brieven moeten uitzoeken en er zelf achter moeten komen welke valkuilen er bij het koffieapparaat gesmeed werden om haar macht te ondermijnen. Het gevolg was dat uiteindelijk beiden ontdekten hoe ze elkaar in feite nodig hadden. Beer en Bever gingen elkaar letterlijk beter verstaan en respecteren. Ze werkten toen samen nog lang en gelukkig, ergens op een hoofdkantoor van een multinational.
Tot slot Het aardige is dat zowel coach als gecoachte kan terugkijken op ontspannende, stressverminderende activiteiten. Want wat is er boeiender dan naar iemands persoonlijke verhalen te mogen luisteren? Er is geen sprake van zwaarte, zoals bij conflicthantering en in diverse therapievormen. Wanneer iemand zijn verhaal heeft teruggevonden, houdt dat soms niet op bij de formele sessies: die mensen hebben de verteller in zich-
435
436
De betekenis van levensverhalen
zelf ontdekt. Ze hebben letterlijk weer wat te vertellen gekregen. Ze zijn het boeiende middelpunt van interessante geschiedenissen geworden. Regelmatig komt het voor dat deelnemers hun eigen kinderen weer verhalen (durven) te vertellen. En reken maar dat als de vrouw uit voorgaand verhaal zomaar een verhaaltje over een bever en een beer vertelt, dat je er stil van wordt! Ook zijn er mensen die op reis gaan naar gebieden waar ze vroeger iets hebben meegemaakt. Anderen worden lid van een van de vele vertelkringen die ons land rijk is, waar mensen verhalen aan elkaar vertellen en zo steeds meer zeggenschap ervaren. Het verhaal gaat verder… Kortom, ik heb een mooi beroep. Literatuur Aert, K. van & Swagerman, J. (2005). Verhalen in zakelijk perspectief. Hilvarenbeek: Orbit Consulting & training. Gersie, A. & King, N. (1990). Storymaking in education and therapy. London: Jessica Kingsley Publishers. Swagerman, J. (2003). Vertel Op! Handleiding voor verhalenvertellers. Amsterdam: SWP. Swagerman, J. (1991). Het Verhaal gaat verder: De kunst van het vertellen. Deventer: Ankh Hermes. www.narratievecoaching.nl www.vertellen.com
Intermezzo: Luisteren in je leunstoel Voorlezen aan ouderen
José Franssen
Voorlezen heeft iets intiems en huiselijks: je ontspant en verdwijnt voor een moment uit het leven van alledag in de wereld van het woord. Bij het beluisteren en vertellen van verhalen ontstaat een sfeer van saamhorigheid en verbondenheid, zeker wanneer na het voorlezen in een ongedwongen sfeer wordt nagepraat. Het voorlezen leidt op een vanzelfsprekende manier naar het delen van eigen ervaringen, naar het vertellen van eigen verhalen.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8_41, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
438
De betekenis van levensverhalen
Hoe doe je dat, voorlezen aan ouderen? Kun je aan iedereen voorlezen? Welke verhalen en gedichten kies je? Waar vind je voorleesteksten? Hoe voer je een gesprek over het verhaal? Hoe organiseer je voorleesactiviteiten voor ouderen? Hoe vind je de goede voorlezers? Luisteren in je leunstoel gaat over voorlezen aan ouderen. Ontspanning, plezier beleven aan een verhaal, genieten van de sfeer, gesprekken en contact met medebewoners, familieleden en verzorgenden, daar gaat het om. Voorlezen van verhalen en gedichten is hier verbonden met reminiscentiewerk: door te lezen over gebeurtenissen die herinneringen oproepen, worden ouderen gestimuleerd hun eigen verhalen te vertellen aan elkaar. In zorgcentra kan het voorlezen zo een instrument zijn om het isolement van sommige ouderen te doorbreken en om bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de zorg: het eigen verhaal van de bewoner krijgt een centrale plaats in het zorgplan. Maar ook voor ouderen die thuis wonen kan voorlezen ontspannend en ondersteunend zijn. Alle aspecten van het voorlezen aan ouderen zijn in het project Luisteren in je leunstoel onderzocht en in kaart gebracht. Er werd voorgelezen aan (ook dementerende) ouderen in zorgcentra en verpleeghuizen in Swalmen, Maastricht en Kerkrade door personeel en vrijwilligers. Ook werd voorgelezen aan thuiswonende ouderen die hulp en ondersteuning nodig hadden in de Westelijke Mijnstreek. Er is geëxperimenteerd met het werven van vrijwilligers en er werd scholing en begeleiding gegeven aan veel voorlezers: vrijwilligers en beroepskrachten in de ouderenzorg en het bibliotheekwerk. De samenwerking met de bibliotheek bleek van grote waarde bij het zoeken naar en het kiezen van de voorleesteksten. Via train-de-trainers-trajecten zijn zowel bibliothecarissen als professionals in de zorg opgeleid om de methodiek van het voorlezen door te geven aan anderen. Sindsdien zijn op vele plaatsen in het land voorleesprojecten gestart. ‘Het is fijn om zo te luisteren,’ zegt een mevrouw, ‘zelf lezen lukt me niet meer.’ ’De middagen gaan snel voorbij,’ zegt iemand anders. En: ‘Ik vertel erover aan mijn kleinkinderen.’ Ook de verzorgenden zijn enthousiast. ‘Er zijn genoeg activiteiten voor de bewoners,’ zegt een van hen. ‘Maar als er geknutseld is, kun je alleen de producten bewonderen en vragen of het lukte de kerststerren precies volgens het patroon te knippen en te plakken.
29
Narratieve coaching: woorden om te worden
Als er kienen is, vraag je wie er gewonnen heeft en dat is dat. Maar na de voorleesmiddagen vertellen de bewoners verhalen over hun eigen leven, over appels plukken en jam maken, over het leven op de boerderij vroeger en de dieren die ze hadden, over hun sinterklaasfeest en een recept voor appelbeignets die gebakken werden op St. Maarten. De gesprekken krijgen daardoor een andere betekenis.’ De ervaringen die zijn opgedaan in het project Luisteren in je leunstoel zijn gebundeld in het gelijknamige handboek voor activiteitenbegeleiders, creatief therapeuten, werkenden in de ouderenzorg, bibliothecarissen, familieleden en vrijwilligers. Het is een uitgebreide handleiding voor voorleesgroepen, waarin het voorlezen zelf, het zoeken naar voorleesteksten en de opzet en organisatie van voorleesactiviteiten worden beschreven. Literatuur Franssen, José (2004). Luisteren in je leunstoel: Handboek voorlezen aan ouderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
439
Besluit
Gerben Westerhof, Ernst Bohlmeijer en Lausanne Mies 441 Verhalen van het leven Een goed verhaal 443 Het ware verhaal 446
441 443 446
Met veel plezier hebben wij, de redactie, gewerkt aan dit boek. We hebben de hoofdstukken gelezen en herlezen en er veel van geleerd. Aan het eind van ons werk en aan het eind van dit boek, voelden we de behoefte enige opmerkingen te maken over het geheel dat is ontstaan. Wat hebben we geleerd van het lezen van alle bijdragen? In dit laatste hoofdstuk geven we weer welke ‘state of the art’ zich heeft afgetekend met betrekking tot levensverhalen. Verhalen van het leven Volgens ons is een belangrijke invalshoek levensverhalen te zien als een handeling. De nadruk ligt dan op het proces van het verhalen van het leven en niet alleen op de inhoud van het levensverhaal als product. De centrale vraag is dan: Wat doen mensen eigenlijk met hun levensverhalen? We belichten hier twee aspecten die we in het boek steeds weer tegenkwamen: door het vertellen van levensverhalen streven we enerzijds naar integratie van herinneringen en levensgebeurtenissen en anderzijds naar verbintenis met andere mensen. Ten eerste gaat het dus om de integratie van herinneringen en levenservaringen in een coherent levensverhaal met een heldere plot. Het vertellen en schrijven van levensverhalen helpt mensen bij hun zoektocht naar de zin en de betekenis in het leven zoals dat gelopen is, maar ook bij het bepalen van een richting voor de toekomst. De psycholoog McAdams (1996) spreekt hier over het creëren van eenheid en richting. Mensen kunnen hierbij gebruikmaken van bestaande
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
442
De betekenis van levensverhalen
verhalen, zoals bijbelverhalen, sprookjes, mythen, of de verhalen uit de joodse traditie. Deze bestaande verhalen reflecteren de problemen waarmee mensen kampen, geven hun herkenning, maar hebben ook vaak een voorbeeldfunctie. In een snel veranderende samenleving boeten deze bestaande verhalen echter wel aan kracht in. Mensen zijn daarmee meer op zichzelf aangewezen om van hun leven een verhaal te maken − en het daarmee draaglijk te maken, om met Adriaan van Dis te spreken. Het vertellen van levensverhalen geschiedt dan ook met name in periodes van onzekerheid en verandering. Levensverhalen hebben vaak te maken met lijden, pijn, ontwrichte relaties, met vervreemding van de maatschappij. We hebben dan ook gezien dat onderzoek naar levensverhalen zich juist vaak richt op mensen die in nood verkeren: mensen die leven in tijden van snelle veranderingen, mensen die de holocaust overleefden, dak- en thuislozen, migranten, mensen met een chronische depressie of chronische pijn. Die verhalen zijn voor onderzoekers zo interessant omdat het ‘werk’ dat mensen met het vertellen van hun levensverhaal doen hierin direct zichtbaar is. Levensverhalen tonen vaak ook de kracht van mensen om in moeilijke omstandigheden toch verder te gaan. Het wekt dan ook geen verwondering dat we in de toepassingen van levensverhaalmethoden ook veel mooie voorbeelden zijn tegengekomen van de integratieve functie van levensverhalen. Mensen putten er voldoening uit een mooi levensverhaal te vertellen, ze ervaren opluchting bij het benoemen van problemen en kunnen hun blik richten op de toekomst wanneer ze perspectief in hun verleden hebben aangebracht. Levensverhalen lijken zo een individueel fenomeen, maar dat zijn ze niet. Zelfs al zitten ze in ons eigen hoofd, ze worden in gedachten toch vaak verteld aan andere personen. Daarmee komen we op het tweede belangrijke aspect van het vertellen van levensverhalen: door het verhalen over hun leven kunnen mensen verbintenis scheppen. Het vertellen van een levensverhaal aan een aandachtige luisteraar geeft troost, het vertellen van een levensverhaal aan een vriend schept intimiteit. In het onderwijs beklijft niets zo goed als een goedgekozen verhaal ter illustratie van een betoog, en in het uitdragen van een standpunt overtuigt een verhaal vaak meer dan de beste argumenten. Levensverhalen zijn daarmee de smeerolie in de sociale motor. In de levensverhalen kunnen we ook de cultuur van een samenleving herkennen, want voor wederzijds begrip is het nodig dat ze gebouwd zijn op een gemeenschappelijk fundament. In het onderzoek zien we dan ook terug dat levensverhalen, hoewel ze de meest persoonlijke uitingen van een uniek leven zijn, toch behan-
29
Besluit
deld worden als onderdeel van een bredere geschiedenis en cultuur, als een gedeelde manier van spreken. Opvallend in het onderzoek is dat vaak mensen aan het woord komen die anders in het onderzoek en in de maatschappij weinig te vertellen hebben. Vaak gaat het om hen die niet voldoen aan maatschappelijke idealen, waardoor de sociale en culturele aard van hun lijden onderdeel is van de analyse van hun levensverhalen. Het feit dat het vertellen van een verhaal ook altijd afhankelijk is van de situatie waarin dat gebeurt, roept tevens de vraag op hoe dat in de specifieke situatie van een interview is. In onderzoek naar levensverhalen heeft de onderzoeker zelf een belangrijke rol. Natuurlijk vraagt hij mensen naar hun verhaal op een ongebruikelijke manier in een ongebruikelijke setting. Maar een onderzoeker is zélf ook onderdeel van een wetenschappelijke discipline en een bredere cultuur en dat bepaalt op een minder vanzelfsprekende manier het vragen naar en interpreteren van levensverhalen. Verschillende auteurs benadrukken daarom dat het belangrijk is om je daarvan als onderzoeker bewust te blijven. Ook in de toepassingen speelt het verbindende element van het vertellen van levensverhalen een belangrijke rol. Sommige interventies zijn hier expliciet op gericht, zoals in het verbindende effect van reminiscentie in zorginstellingen of de sociale cohesie door buurtverhalen. Ook al zijn levensverhalen soms ongerijmd, ze geven cliënten en patiënten in de zorg een gezicht, zoals in levensboeken in de zorg voor ouderen of voor mensen met een verstandelijke beperking, of door met een ergotherapeutisch instrument de ‘occupational performance’ van de cliënt in kaart te brengen. Ook hier hebben verhalen een verbindende functie, omdat ze de persoon achter de zorgvrager zichtbaar maken. Een goed verhaal In het boek hebben we veel voorbeelden gezien van een goed gebruik van de integratieve en verbindende aspecten van levensverhalen. Het samenbrengen van levenservaringen in een verhaal en het samenbrengen van mensen door middel van levensverhalen is daarmee rijk geïllustreerd. Dat is voor veel auteurs reden tot optimisme over de werkzame kracht van levensverhalen voor gezondheid in brede zin. Het bewijs voor de kracht van levensverhalen blijft in dit boek echter nogal anekdotisch van karakter, gebaseerd op de effecten die ze vol-
443
444
De betekenis van levensverhalen
gens de vertellers en toehoorders hebben. Er is in Nederland nog weinig systematisch onderzoek gedaan naar de werkzaamheid van levensverhalen. Toch kunnen we wel het een en ander zeggen over die werkzaamheid, weliswaar niet zozeer ten opzichte van andere methoden, als wel over de condities waaronder een goed verhaal kan ontstaan. Een verhaal staat immers nooit op zichzelf, maar is het resultaat van een afstemming tussen een verteller en luisteraar in een bredere context. Hierna bespreken we enkele ingrediënten die bijdragen aan het vertellen van een goed verhaal, dat wil zeggen een verhaal waarin de integratieve en verbindende aspecten meer kans van slagen hebben. Wat betreft de verhalen zelf: het vertellen van een negatieve gebeurtenis op zichzelf is niet voldoende om werkzaam te zijn. Het keer op keer obsessief vertellen over negatieve gebeurtenissen, ofwel ‘klagen’ zoals het in onze cultuur vaak wordt gezien, doet de persoon zélf en zijn relaties zeker geen goed. Om tot integratie te komen is het belangrijk een negatieve gebeurtenis tot op het bot te analyseren. Het vertellen van een levensverhaal maakt het leed tastbaar en het geeft de mogelijkheid om er opnieuw over na te gaan denken. Het kan daarmee dus onderwerp worden van reflectie. Het nadenken over het eigen levensverhaal geeft ruimte voor bekende psychologische mechanismen om afstand te nemen van een negatieve gebeurtenis, zoals het toeschrijven van de oorzaak buiten de eigen persoon, het symbolisch ‘afsluiten’ van een periode, het op elkaar betrekken van gebeurtenissen en daarmee het inzicht verkrijgen en ten slotte misschien zelfs integratie van de negatieve gebeurtenis in de eigen identiteit. Recent onderzoek laat zien dat op een analyserende manier schrijven en spreken over een negatieve gebeurtenis bijdraagt aan geluk, meer dan alleen het nadenken erover (Lyubomirsky et al., 2006). Voor het therapeutisch werken met levensverhalen is er dus een belangrijke boodschap. Het louter ruimte bieden aan de expressie van zorgen en negatieve gevoelens is onvoldoende: wat nodig is, is ook het stimuleren van zo’n analyserende, integratieve manier om het levensverhaal te vertellen. De hoofdstukken over het omgaan met chronische depressie en pijn laten goed zien op welke wijze het mensen lukt om tot een accepterend levensverhaal te komen. Het lijkt vanzelfsprekend dat men bij verhalen over positieve gebeurtenissen juist niet moet gaan analyseren, zoals ook gevonden in het onderzoek van Lyubomirsky en collega’s. Hier is denken, herhalen, delen met anderen de motor van het ervaren van plezierige gevoelens en van sociale verbondenheid. In verschillende hoofdstukken is er
29
Besluit
ook aandacht aan besteed hoe men hiermee op creatieve wijze kan omgaan, ze kan vastleggen, en daarmee voor zichzelf en anderen levend houden. Een goed levensverhaal zal een afgewogen eenheid zijn van betekenisvolle dalen, plezierige toppen en weidse vergezichten. Internationaal onderzoek heeft uitgewezen dat levensverhalen (Pennebaker & Keough, 1999; Smyth, 1998) en verschillende vormen van reminiscentie en life review (Bohlmeijer et al., 2003) positieve effecten kunnen hebben op psychologisch welbevinden, psychische problematiek en zelfs op fysiek functioneren. Maar niet iedereen is een geboren verteller. Het vertellen van levensverhalen is niet louter een intellectuele vaardigheid. We hebben gezien dat ook in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking of voor dementerende ouderen het levensverhaal met succes kan worden ingezet. Niet iedereen ligt het om verhalen te vertellen (Pillemer, 1998). In de gerontologie is het inmiddels bekend dat slechts ongeveer de helft van de ouderen zich expliciet wijdt aan de taak van het opmaken van de levensbalans (Merriam, 1993). Sommigen willen niet bij het verleden blijven hangen en richten de aandacht op het heden. Mannen vertellen ook anders, vaak meer feitelijk, over hun leven dan vrouwen, die eerder geneigd zijn zich op emoties te richten. Mensen met een depressie hebben vaak moeite om zich specifieke positieve gebeurtenissen te herinneren en blijven ‘hangen’ bij algemene uitspraken over vroegere periodes in hun leven. Mensen met traumatische herinneringen lijden dikwijls juist aan een gebrek aan verhaal: de beeldende details van het trauma blijven op onverwachte momenten opdoemen. Sommige van dergelijke herinneringen zijn zelfs helemaal ‘onzegbaar’. Een belangrijke vraag voor verder onderzoek is dan ook bij welke mensen levensverhaalmethodieken werkzaam zijn en bij welke niet. Zoals niet iedereen een verteller is, is ook niet iedereen een luisteraar. In verschillende bijdragen is erop gewezen hoe belangrijk het is om over luistervaardigheden te beschikken om een levensverhaal goed tot zijn recht te laten komen. Gek genoeg worden vaak vaardigheden gevraagd die in alledaagse communicatie minder vanzelfsprekend zijn, zoals mensen laten uitpraten, en het wachten met eigen interpretaties, eigen reacties en eigen verhalen. Een belangrijke vraag hierbij is of zo’n luisterende attitude ook geleerd kan worden, en zo ja, hoe dan. Tot slot biedt niet elke setting de mogelijkheid om een goed verhaal te vertellen. Als we een levensverhaal als een handeling zien, dan wordt ook duidelijk dat er belangen mee gemoeid zijn (Westerhof &
445
446
De betekenis van levensverhalen
Voestermans, 1995). Dit uit zich in zaken als wie het woord mag voeren, welk verhaal op welk moment verteld kan worden − het officiële of het subversieve −, welk verhaal op mededogen kan rekenen, welk op onbegrip, en welk verhaal leidt tot strijd. In het kader van dit boek is het van belang te constateren dat methodieken die werken met levensverhalen nog weinig systematisch zijn geïmplementeerd in de gezondheidszorg. De tendens dat de gezondheidszorg steeds efficiënter en klachtgerichter wordt en daarbij gedirigeerd wordt door protocollen en financiële kosten zorgt dat er binnen deze setting niet altijd de aandacht voor levensverhalen is, die wenselijk is. Levensverhaalmethoden lenen zich niet voor een instrumentele invoering, al zou het toepassen van levensverhaalmethoden natuurlijk ook kunnen bijdragen aan een cultuuromslag in de zorg. We kunnen concluderen dat er helder te benoemen voorwaarden zijn voor het adequaat vertellen van verhalen over het leven. En als die voorwaarden worden vervuld, dan is er zeker reden voor optimisme met betrekking tot de bijdrage van levensverhalen aan gezond leven. Verder onderzoek zal meer inzicht moeten geven in de condities die verhalen, vertellers, luisteraars en de setting waarin ze opereren stellen aan het vertellen van een goed verhaal. Het ware verhaal Een goed verhaal is niet per se een waar verhaal. Het afstemmingsproces dat het vertellen van levensverhalen vraagt, draagt ertoe bij dat ze vatbaar zijn voor allerhande vertekeningen. Daarom staan levensverhalen niet vast. Ze veranderen mee, als ook de levensloop van personen een andere wending neemt. Ook kunnen ze van situatie tot situatie verschillend worden verteld, al naargelang de toehoorder of de setting. Ze zijn daarmee in zekere zin weinig ‘herhaalbaar’. Dat maakt ze voor empirisch onderzoek moeilijk te vatten, waardoor ze in de wetenschap lange tijd gemeden zijn. Tegelijkertijd maakt dit gegeven ook hun essentie én hun kracht uit. Het gaat in levensverhalen om visies op de eigen persoon en de wereld waarin die leeft en niet over een objectieve waarheid. Misschien zegt een levensverhaal inderdaad minder over het verleden dan over de identiteit van een persoon op dit moment en over wat de luisteraar erin hoort. Als dat zo is, dan is er echter des te meer reden om van verhalen gebruik te maken om mensen te sterken. Bovendien maakt dit ze niet minder essentieel om te onderzoeken in de wetenschap en te gebruiken in de zorg. Ze zijn immers een onmisbaar deel van zelfreflectie en van het sociaal verkeer. Sterker nog, als levensverhalen
29
Besluit
adequate interpretaties van de werkelijkheid zouden zijn, zouden ze niet zo boeiend zijn. Literatuur Bohlmeijer, E., Smit, F. & Cuijpers, P. (2003). Effects of reminiscence and lifereview on late-life depression: A meta-analysis. International Journal of Geriatric Psychiatry 18, 1088-1094. Lyubomirksy, S., Sousa, L. & Dickerhoof, R. (2006). The costs and benefits of writing, talking, and thinking about life’s triumphs and defeats. Journal of Personality and Social Psychology 90, 692-708. McAdams, D.P. (1996). Personality, modernity, and the storied self: A contemporary framework for studying persons. Psychological Inquiry 7, 295-321. Merriam, S.B. (1993). Butler’s life review: How universal is it? International Journal of Aging & Human Development 37, 163-175. Pennebaker, J.W. & Keough, K.A. (1999). Revealing, organizing and reorganizing the self in response to stress and emotion. In: R.J. Contrada & R.D. Ashmore (eds.), Self, social identity and physical health (pp. 101-121). New York: Oxford University Press. Pillemer, D.B. (1998). Momentous events, vivid memories. Cambridge, MA: Harvard University Press. Smyth, J.M. (1998). Written emotional expression: Effect sizes, outcome types and moderating variables. Journal of Consulting and Clinical Psychology 66, 174184. Westerhof, G.J. & Voestermans, P. (1995). Het belang van spreken: De economie van taalhandelingen in het werk van Pierre Bourdieu. Psychologie en Maatschappij 71, 142{154.
447
Bijlage
Methoden en handboeken Allewijn, M. & Miessen, B. (2006). Zorg om ouderen: Een leidraad voor mantelzorgers. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Barendsen, I. & Boonstra, W. (2005). Terug naar toen: Reminisceren met ouderen. Baarn: HB Uitgevers. Bloemendal, G., Geelen, R. & Koot-Fokkink, A. (1997). Levensboeken: Een handleiding voor hulpverleners in de ouderenzorg. Baarn: Intro. Buijssen, H. & Poppelaars, K. (1997). Reminiscentie: Een handleiding voor de praktijk. Baarn: Intro. Dynes, R. (2000). Vroeger herleefd: 100 reminiscentie-activiteiten met groepen ouderen. Baarn: HB Uitgevers. Doornenbal, G. & Rooijmans, M. (2005). Verhalen over vroeger. Geron 7(4). Franssen, J. & Bohlmeijer, E.T. (2003). Op zoek naar zin: Een cursus rond het eigen levensverhaal voor ouderen met depressieve klachten. Utrecht: Trimbos-instituut. Franssen, J. (1995). Van vroeger: Levensverhalen schrijven met ouderen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Franssen, J. (2004). Luisteren in je leunstoel. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hermans, H.J.M. & Hermans-Jansen, E. (2004). Het verdeelde gemoed: Over de grondmotieven in ons dagelijks leven. Achtste druk. Soest: Nelissen. Kielhofner, G. et al. (2004). Occupational Performance History Interview II (OPHI-II) Version 2.1. MOHO Clearinghouse. Chicago: University of Illinois. [Beschikbare vertaling en bewerking: Verhoef, J.A.C. e.a. (1998). Samenvatting handleiding Occupational Performance History Interview, tweede versie. Amsterdam: Innovatiecentrum MOHO, Hogeschool van Amsterdam, Instituut Ergotherapie.] Loning, H. (2004). Geheugen in beeld: In gesprek met historische foto’s binnen de reminiscentiemethodiek. Assen: Drents Archief. Mercken, C. (2002). Een buurt vol verhalen: Integratie van generaties en culturen door buurtreminiscentie. Utrecht: NiZW. Nelissen, H. (1998). De geschiedenis van mijn hart, theater van de herinnering: Een reminiscentiemethode in het kader van intercultureel werken en lokaal sociaal beleid. Utrecht: NiZW. Olthof, J. & Vermetten, E. (1994). De mens als verhaal: Narratieve strategieën in psychotherapie voor kinderen en volwassenen. Utrecht: de Tijdstroom.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
450
De betekenis van levensverhalen
Prinsenberg, G. (2005). Biografisch leren en werken: Het levensverhaal in kaart brengen. Amsterdam: SWP. Schroots, J.J.F. & Dongen, L. van (1995). Birren’s AutoBiografieCursus. Assen: Van Gorcum. [Een bewerking van Birren, J.E. & Deutchman, D.E. (1991). Guiding Autobiography Groups for Older Adults: Exploring the Fabric of Life. Baltimore (VS): Johns Hopkins University Press.] Smits, C., Boland, G., Vries, W. de & Erp, R. van (2006). De kracht van je leven: Een cursus rond het levensverhaal voor Turkse en Marokkaanse ouderen met depressieve klachten. Utrecht: Trimbos-instituut. Stuur, A. (2005). Schrijf je eigen biografie. Uitgeverij Addostuur.nl.
Overige literatuur Chinen, Alan B. (1996). Nog lang en gelukkig: Sprookjes en de tweede levenshelft. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Dohmen, J. & Lange, F. de (2005). Moderne levens lopen niet vanzelf. Amsterdam: SWP Uitgeverij. Franssen, J. (2005). Heb ik zóveel verteld? Zóveel blaadjes? Boek met levensverhalen van verstandelijk gehandicapten. Heel: St. Anna. Franssen, J. (1998). Een landschap van herinneringen. In: Breed, G., Deckers J. & Dulk, M. den (Red.), Oud geboren om jong te sterven: Ouderenzorg en levensverhaal. Zoetermeer: Meinema. Hiddema, B. (2001). Dubbelsterren: Levensverhalen en hun onverwachte parallellen. Den Haag: Synthese Uitgeverij. Huizing, W. e.a. (2001). In Balans: Aandacht voor levensverhalen en levensbalans in de ouderenzorg. Utrecht: Arcares. Loon, R. van & Wijsbek, J. (2003). De organisatie als verhaal: Dialoog en reflectie als uitgangspunt voor de ontwikkeling van organisaties, leiders, teams en medewerkers. Assen: Van Gorcum. Nijhof, G. (2000). Levensverhalen: Over de methode van autobiografisch onderzoek in de sociologie. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
Leesboeken Koelemeijer, J. (2001). Het zwijgen van Maria Zachea: Een ware familiegeschiedenis. Zutphen: Plataan. Mak, G. (1999). De eeuw van mijn vader. Amsterdam/Antwerpen: Atlas. Noordervliet, N. (2005). Altijd roomboter. Amsterdam: Uitgeverij Augustus. Oord, S. van den (2002). Eeuwelingen: Levensverhalen van honderdjarigen in Nederland. Amsterdam: Contact. Zijl, A. van der (2004). Sonny boy. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar.
Organisaties Trimbos-instituut Landelijk kennisinstituut voor geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke zorg
29
Bijlage
Postbus 725 3500 AS Utrecht Tel: 030 29 71 100 Fax: 030 29 71 111 [email protected] www.trimbos.nl Nederlands instituut voor Zorg en Welzijn (NiZW) Postbus 19152 3501 DD Utrecht Tel: 030 23 06 311 Fax: 030 23 19 641 www.nizw.nl ZonMw Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie Postbus 93245 2509 AE Den Haag Tel 070 34 95 111 Fax 070 34 95 100 [email protected] www.zonmw.nl Centrum voor Psychogerontologie Radboud Universiteit Nijmegen Postbus 9104 6500 HE Nijmegen Tel: 024 3612693 www.socsci.ru.nl/psy/ger Reliëf, christelijke vereniging van zorgaanbieders Neckardreef 6 3562 CN Utrecht Tel: 030 26 10 454 Fax: 030 26 12 529 [email protected] www.relief.nl Het Flevohuis Woon-, zorg-, en behandelcentrum in Amsterdam-Oost Kramatplantsoen 101 1095 LB Amsterdam Tel: 020 592 52 52 Fax: 020 592 52 53 [email protected] www.flevohuis.nl International Institute for Reminiscence and Life Review (IIRLR) Centre for continuing education
451
452
De betekenis van levensverhalen
University of Wisconsin-Superior Belknap & Catlin Ave PO Box 2000 Old Main 102 Superior WI 54880-4500 Verenigde Staten www.reminiscenceandlifereview.org Age Exchange The Reminiscence Centre 11 Blackheath Village SE3 9LA Londen Verenigd Koninkrijk www.reminiscence-network.org.uk
Websites www.reminiscentie.nl www.reminisceren.nl www.verhalentafel.nl www.geheugenvanoost.nl www.verhalenvanvroeger.nl www.hetuitzicht.be www.guidedautobiography.com www.egodocument.net www.socsci.kun.nl/psy/selfcon
Personalia
dr. Arianne Baggerman is verbonden aan de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam en leidt het onderzoeksprogramma Controlling time and shaping the self: education, introspection and practices of writing in the Netherlands 1750-1814, over de opkomst van het autobiografisch schrijven in de lange negentiende eeuw. Ze publiceerde boeken over de geschiedenis van schrijven, uitgeven en lezen, waaronder Een drukkend gewicht. Leven en werk van de zeventiende-eeuwse veelschrijver Simon de Vries (Amsterdam 1993) en Een lot uit de loterij. Familiebelangen en uitgeverspolitiek in de Dordtse uitgeversfirma A. Blussé en zoon (1745-1830) (Den Haag, 2000, nieuwe uitgave 2001). Met Rudolf Dekker publiceerde ze Kind van de toekomst. De wondere wereld van Otto van Eck (1790-1798) (Amsterdam, 2005). Samen gaven ze ook een bundel uit Egodocumenten: nieuwe wegen en perspectieven (Amsterdam, 2004). Meer informatie: www.fhk.eur.nl drs. Ernst Bohlmeijer is senior wetenschappelijk medewerker bij het Trimbos-instituut. In zijn (promotie)onderzoek richt hij zich met name op de effecten van levensverhaalmethoden op geestelijke gezondheid en zingeving. Hij was betrokken bij de ontwikkeling van diverse levensverhaalmethodieken waaronder Op zoek naar zin, De verhalen die we leven, Mantelzorgers in balans en Kinderen die hun ouders interviewen. prof. dr. Johan Bouwer is universitair hoofddocent en bijzonder hoogleraar ’Geestelijke Verzorging in Zorginstellingen’ aan de Theologische Universiteit Kampen. Zijn onderzoek richt zich vooral op geestelijke zorgverlening in de gezondheidszorg, levensbeschouwelijke diagnostiek en de relatie tussen levensbeschouwing, spiritualiteit en gezondheid.
E. Bohlmeijer et al., De betekenis van levensverhalen, DOI 10.1007/978-90-313-6400-8, © Bohn Stafleu van Loghum, 2007
454
De betekenis van levensverhalen
dr. Gerard Brugman studeerde ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit van Amsterdam en is verbonden aan de Universiteit Utrecht en het University College Utrecht. Zijn publicaties bestrijken de gehele menselijke levensloop, vooral seculaire verschuivingen daarin. Binnen dit domein gaat zijn belangstelling uit naar levensloopmetaforen, narratieven, cognitieve verandering in het algemeen en wijsheid in het bijzonder. dr. Els van Dongen is medisch antropoloog aan de Universiteit van Amsterdam. Zij heeft veel werk gepubliceerd dat is gebaseerd op (levens)verhalen. Twee van haar boeken zijn Walking stories: An oddnography of mad people (2002, Rozenberg) en Worlds of psychotic people (2004, Routledge). drs. José Franssen (1956) is andragoge, gespecialiseerd in poëzie- en bibliotherapie, werken met ouderen en hun levensverhaal. Zij werkt als freelance methodiekontwikkelaar en schrijver. Zij schreef o.a.: Van vroeger. Levensverhalen schrijven met ouderen (1995), (met Ernst Bohlmeijer) Op zoek naar zin. Een cursus rond het eigen levensverhaal voor ouderen met depressieve klachten (2003), Luisteren in je leunstoel: Handboek voorlezen aan ouderen (2004), Heb ik zóveel verteld? Zóveel blaadjes? Levensverhalen van bewoners en personeel van St. Anna (2005). drs. Leo Goetstouwers is als psychotherapeut/gz-psycholoog werkzaam in zijn privépraktijk in Amsterdam en bij het Transmuraal Centrum Ouderen Noord van Parnassia in Den Haag. In zijn werk komt hij veel ouderen tegen die de behoefte voelen terug te kijken op hun leven en de stand van zaken op willen maken. Pollo Hamburger is na een cursus in 1996 bij het Age Exchange Reminiscence Centre in Londen met reminiscentie begonnen in zorgcentrum ’Flevohuis’ in Amsterdam. Sindsdien publiceerde hij een aantal artikelen over reminiscentie in het maandblad Denkbeeld en begeleidt hij individuele en groepsreminiscentie met ouderen en jongeren, zowel binnen als buiten het Flevohuis. prof. dr. Hubert J.M. Hermans is emeritus hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij is de ontwerper van de Waarderingstheorie en Zelfkonfrontatiemethode (ZKM) en heeft de bekende ’dialogical self’-theorie ontwikkeld. Hij is docent aan de Stichting Waarderingstheorie en Zelfkonfrontatiemethode, president van de Interna-
29
Personalia
tional Society for Dialogical Science (ISDS) en hoofdredacteur van de International Journal for Dialogical Science (IJDS). www.dialogicalself.info dr. Geeske Hoogenboezem is in 2003 gepromoveerd op een sociologische studie naar narratieve identiteitsconstructies van dakloze mannen en vrouwen. Sinds haar promotie is zij werkzaam bij het Trimbos-instituut. Zij is projectleider van diverse projecten op het gebied van sociaalmedische verslavingszorg en is betrokken bij de ontwikkeling van een narratieve behandelmethodiek voor de Duurzaam Verblijf Voorziening van GGZ Drenthe voor uitbehandelde dakloze druggebruikers met een psychiatrische problematiek. drs. Wout Huizing is theoloog en supervisor, werkzaam als stafmedewerker bij Reliëf, christelijke vereniging van zorgaanbieders en als geestelijk verzorger in woon- en zorgcentrum Tabitha in Den Haag. drs. Frank Kempen (1965) is preventiewerker bij de Riagg Zwolle. Hij is vanaf het eerste uur betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van levensverhaalmethoden in de ambulante geestelijke gezondheidszorg. Recent ontwikkelde hij een methode voor volwassenen waarin terugkijken op het leven wordt gecombineerd met wandelen. drs. Thomas W. Kok (1949) is psycholoog met een bijzondere belangstelling voor het gedachtegoed van C.G. Jung. Hij is actief als (internationaal) managementadviseur, begeleider bij levensvragen, verhalenverteller en workshop-docent. Hij publiceert o.m. in Prana en werkt aan een boek over Jungiaanse analyses van sprookjes, mythen en andere symbolische verhalen. Hij is lid van de C.G. Jungvereniging Nederland (IVAP) en de ‘International Association of Jungian Studies’ (IAJS). drs. Karen van Kordelaar is in 2002 afgestudeerd als psychogerontoloog aan de Radboud Universiteit Nijmegen en is als junior onderzoeker betrokken geweest bij het project ‘Sociaal contact Wozoco’s’ en het project ‘Tijdreizen: de kunst van het ouder worden in een veranderende samenleving’. Daarnaast is zij werkzaam als onderzoeker bij Stichting de Waalboog in Nijmegen. dr. Hans-Jan Kuipers (1954) studeerde pedagogiek en sociologie. Hij promoveerde op een studie over onderwijsvernieuwer Kees Boeke, De wereld als werkplaats (1992). Naast zijn werkzaamheden aan de Univer-
455
456
De betekenis van levensverhalen
siteit van Amsterdam en de Universiteit Leiden, werkte hij aan het voormalige Nutsseminarium voor Pedagogiek (de huidige Educatieve Hogeschool van Amsterdam). In het kader van dat werk schreef hij Pedagogiek voor professionele opvoeders (1999). Zijn hoofdaanstelling heeft hij nu bij de School of Social Work van de Hogeschool INHOLLAND. prof. dr. Selma Leydesdorff is hoogleraar oral history en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. Van haar hand verschenen: Wij hebben als mens geleefd, het joodse proletariaat van Amsterdam 1900-1940 (1987), Het water en de herinnering: De Zeeuwse watersnood van 1953 (1993), De mensen en de woorden: Geschiedenis op basis van verhalen (2004). Zij is redacteur van de Engelstalige serie Memory and Narrative. Op dit moment interviewt zij de Vrouwen van Srebrenica over hun levensgeschiedenis. dr. Marcus van Loopik (1950) is Judaicus en publicist op het gebied van het Jodendom. Hij is medewerker van de B. Fielkertsma Stichting voor Talmudica te Hilversum. Daarnaast is hij grafisch kunstenaar. dr. Herman P. Meininger (1946) is theoloog en ethicus. Hij publiceerde over ethische aspecten van zorgverlening aan mensen met een verstandelijke beperking: ‘...als uzelf. Een theologisch-ethische studie van zorg voor verstandelijk gehandicapten’ (1998), ‘Zorgen met zin. Ethische beschouwingen over zorg voor mensen met een verstandelijke handicap’ (2002) en ‘Van en voor allen. Wegwijzers naar een inclusieve geloofsgemeenschap met mensen die een verstandelijke handicap hebben’ (2004). drs. Christina Mercken (Xina Tekst & Support) werkt onder de naam Storytroopers samen met Marije ten Brink aan het (interactief) inzetten van verhalen om gemeenschappen te versterken en uitwisselingen tot stand te brengen. Zij is auteur van het boek Een buurt vol verhalen (NIZW, 2002) en adviseur van Geheugen van...-verhalensites waarvoor zij de vrijwilligerstraining ‘Verhalen verzamelen’ ontwikkelde. drs. Lausanne Mies (1973) kwam als ergotherapeut in de geriatrie in aanraking met levensverhalen en schreef haar doctoraalscriptie Sociale Gerontologie over het levensverhaal als (zingevings)interventie bij ouderen. Mies is momenteel werkzaam bij de kenniskring Transities in Zorg van de Hogeschool Rotterdam en werkte daarvoor als docent ergotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam en als programmasecretaris Preventie bij ZonMw.
29
Personalia
Marcel Möring (Enschede, 1957) debuteerde in 1989 met de roman Mendels erfenis, in 1990 bekroond met de Geertjan Lubberhuizenprijs voor het beste debuut. Möring brak internationaal door met de roman Het grote verlangen, waarvoor hij in 1993 de AKO Literatuurprijs ontving. Daarnaast ontving hij als eerste buitenlander voor het verhaal East Bergholt, de Aga Khan Award van de Paris Review. Voor de roman In Babylon (1997) ontving hij een jaar later de Gouden Uil-literatuurprijs en de Jonge Gouden Uil. In 2000 verscheen de novelle Modelvliegen. Dit jaar schreef hij het essay voor de maand van de filosofie Lijdenslust. In het najaar verschijnt van hem de grote roman Dis. Marcel Mörings werk is in vertaling in zeventien landen verschenen. In Nederland wordt zijn werk uitgegeven door De Bezige Bij. drs. Karen Mutsaers is afgestudeerd als Algemeen Sociaal Wetenschapper aan de Universiteit van Utrecht met als specialisatie Cultuur, Zorg en Welzijn. Momenteel verbonden aan de Universiteit van Wageningen als contractonderzoeker binnen een evaluatieonderzoek naar de effecten van de preventieve televisieserie ‘Voor dik & dun’. prof. dr. Gerhard Nijhof is emeritus hoogleraar Medische Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde Levensverhalen (2000) over de methode van levensverhaalonderzoek in de sociologie en Tekstsociologie (2003) over de constructivistische sociologie die aan deze methode ten grondslag ligt. Hij schreef ook zelf een levensverhaal over zijn leven met kanker Ziekenwerk (2000). Hij verricht momenteel met behulp van levensverhalen onderzoek onder mensen met verschillende chronische aandoeningen. Verder werkt hij aan een boek daarover met de titel ‘Ongewoon in het gewone’. Gabriël Prinsenberg was methodiekdocent aan Hogeschool de Horst te Driebergen. Thans is hij docent/trainer biografisch counselen, onder meer bij Instituut Labyrint te Utrecht. Hij publiceerde enkele boeken over dit thema. In 2005 verscheen een brede oriëntatie Biografisch leren en werken. Het levensverhaal in kaart brengen bij uitgeverij SWP te Amsterdam. Eveline van de Putte heeft een passie voor verhalen en gedichten en is al ruim 15 jaar werkzaam als docent creatief schrijven. Daarmee heeft zij vooral ervaring opgedaan met de doelgroep ouderen. Daarnaast is zij trainer en leidt zij trainers op in o.a. het werken met verhalen.
457
458
De betekenis van levensverhalen
dr. William (Bill) Randall, Ed.D., is ‘associate professor of gerontology’ aan de St. Thomas Universiteit, in Fredericton, New Brunswick, Canada. Hij werkte ruim tien jaar als dominee in de Protestantse United Church of Canada voordat hij in 1990 de academische wereld betrad. Hij is (co)auteur van diverse boeken en artikelen omtrent het thema narratieve gerontologie, biografisch ouder worden en het leven-als-verhaal: o.a. The stories we are: An essay on self-creation (University of Toronto Press, 1995), en, met Gary Kenyon, Restorying our lives: Personal growth through autobiographical reflection (Praeger, 1997) en Ordinary wisdom: Biographical aging and the journey of life (Praeger, 2001). Op dit moment werkt hij aan een boek: ‘Reading our lives: The poetics of growing old’ dat in 2007 bij Oxford University Press zal verschijnen. dr. Angela Roothaan (1960) is universitair docent Ethiek en Wijsbegeerte & Spiritualiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Naast artikelen over ethiek en over spiritualiteit publiceerde ze monografieën over Spinoza (Vroomheid, vrede, vrijheid, 1996), over natuur en ethiek (Terugkeer van de natuur, 2005) en over waarheid in interculturele context (Wat is waar?, 2006). Eveneens in 2006 zal een handboek verschijnen, getiteld: Spiritualiteit begrijpen. Ton Satink, M.Sc. heeft jaren als ergotherapeut in de revalidatie gewerkt. Op dit moment werkt hij als docent ergotherapie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en de European Master of Science in Occupational Therapy. Zijn interessegebied is het gebruik van kwalitatief onderzoek in het veld van de gezondheidszorg. drs. Anneke Sools studeerde cultuur- en godsdienstpsychologie in Nijmegen. Voor haar afstudeerscriptie De paradox van ambitie won zij de Prof. Halkes scriptieprijs. Momenteel doet zij promotieonderzoek aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht naar de betekenis van gezond leven bij Marokkaanse en Nederlandse ouderen. Daarnaast is zij docent narratief onderzoek. drs. Jan Swagerman studeerde sociale wetenschappen en volgde aanvullende opleidingen op het gebied van creatieve therapie en taalexpressie. Hij is werkzaam als zelfstandig trainer/coach en geeft al meer dan twintig jaar verteltrainingen. Van zijn hand verschenen diverse boeken over de vertelkunst. Info: www.narratievecoaching.nl drs. Thijs Tromp is stafmedewerker bij Reliëf, christelijke vereniging van zorgaanbieders en junioronderzoeker aan de Theologische Uni-
29
Personalia
versiteit in Kampen. Daar bereidt hij een proefschrift voor over de effecten van het werken met levensboeken op de constructie van zin in levensverhalen. dr. Ineke Wessel is universitair docent bij de basiseenheid Klinische en Ontwikkelingspsychologie (Faculteit GMW) van de Rijksuniversiteit Groningen. Zij doet wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen emotie en geheugen. Een van de onderzoeksthema’s betreft de kenmerken van het autobiografisch geheugen bij psychische stoornissen zoals posttraumatische stressstoornis en depressie. dr. Gerben Westerhof is universitair hoofddocent psychogerontologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In zijn onderwijs en onderzoek richt hij zich op individuele ontwikkeling in de tweede levenshelft. Met name is hij geïnteresseerd in de dynamiek van identiteitsprocessen en zingeving in een sociaal-culturele context. Hij is o.a. mederedacteur van het handboek Ageing in Society dat bij Sage Publications verschijnt.
459