161 64 848KB
Dutch Pages [19]
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 1 Kort maar krachtig
plusquamperfectum met een participium
plusquamperfectum met twee infinitieven die de functie van een participium hebben
Het plusquamperfectum bestaat uit het imperfectum van het verbum auxiliare zijn of hebben + een participium.
De keuze van het verbum auxiliare (hebben of zijn) hangt af van de eerste infinitief.
A Ik had het kunnen weten 2 Lezen – Kattebelletjes 1. C – 2. F – 3. D – 4. B – 5. A – 6. E 3 a)
Grammatica – Meer over het plusquamperfectum
1. U stond op het punt om naar uw werk te gaan, toen de telefoon ging. Het was een collega van uw man. Hij had een dringende boodschap voor uw man. Die lag echter nog te slapen, omdat hij gisteren lang had moeten doorwerken. U heeft een briefje voor hem op tafel gelegd.
4. Gisteren gaf u een borrel voor een paar collega’s. U moest de hele dag werken, dus u had uw zoon de boodschappen voor de borrel laten doen. Hij at zelf niet mee, dus u las pas toen u thuiskwam wat hij niet had kunnen vinden in de winkel.
2. U stond bij een vriendin voor de deur, maar ze was niet thuis. U dacht dat ze misschien boodschappen was gaan doen en besloot om het later nog eens te proberen. U heeft een briefje in de brievenbus gestopt om dat te vertellen.
5. Omdat u gisteren meteen na het werk een vergadering had, had u uw man willen vragen om even wat spullen voor het ontbijt voor de volgende dag te kopen. Toen u op uw werk aankwam, zag u echter dat het briefje dat u al voor hem geschreven had, nog in uw agenda zat.
3. Uw wasgoed heeft twee dagen in de wasmachine gezeten. U snapte niet hoe u dat had kunnen vergeten, want u had zelfs een memootje op de badkamerspiegel geplakt.
6. Toen u vandaag op kantoor kwam, bleek dat de schoonmaakster niet goed had afgesloten. Ze had het raam van uw kamer open laten staan. U besloot een post-it voor haar op de deur te hangen.
plusquamperfectum met een participium
plusquamperfectum met twee infinitieven
had geplakt geschreven had had afgesloten
had moeten doorwerken was gaan doen had kunnen vergeten had laten doen had kunnen vinden had willen vragen had open laten staan
b) Het plusquamperfectum gebruik je voor een gebeurtenis of situatie in het verleden, die voor een andere gebeurtenis in het verleden heeft plaatsgevonden.
De keuze van het verbum auxiliare (hebben of zijn) hangt af van het participium. Het plusquamperfectum kun je gebruiken in combinatie met het imperfectum of het perfectum maar nooit in combinatie met het presens. c) 1. kunnen, 2. laten, 3. gewaarschuwd, 4. zeggen, 5. gaan, 6. studeren d) Bij het plusquamperfectum kun je de conjuncties nadat, omdat, totdat en voordat gebruiken. 4 Luisteren, lezen en schrijven – Zet jezelf op een memo a) Elevatorpitch 2 is de beste. c) 1. Een elevatorpitch mag ongeveer een minuut duren. 2. Je moet je elevatorpitch beginnen met een pakkende openingszin. 3. Je moet jezelf enthousiast en overtuigend presenteren. 4. Je moet vertellen wie je bent, wat je doet en waar je goed in bent. 5. Om ervoor te zorgen dat er een vervolg komt, eindig je het gesprek altijd met een verzoek. 6. Je bent beter voorbereid op een elevatorpitch als je je verhaal verdeelt in onderwerpen. 7. Je moet bij alle onderdelen van je elevatorpitch bijpassende zinnen verzinnen. 8. Afhankelijk van de situatie bepaal je welke zinnen van toepassing zijn. 9. Tot slot moet je zowel een paar openingszinnen bedenken, als manieren om af te sluiten. 6 ’s Lands wijs, ’s lands eer 1. a) praten over van alles en nog wat b) met de deur in huis vallen c) over koetjes en kalfjes praten d) Boter bij de vis! 2. a) en c)
1
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 1 B De basis is gelegd
Voorbeeld: Er moet worden overlegd. / Er moet overlegd worden.
1 Luisteren – Politieke spelletjes b) Dat wordt niet gezegd. 2 Grammatica – Passivum a) 1. bent 5. wordt 2. ben 6. wordt 3. bent 7. bent 4. ben 8. wordt
9. 10. 11. 12.
5 ’s Lands wijs, ’s lands eer 1. a) Zich de koning te rijk voelen. b) Geen rooie cent over hebben voor iets. c) Geen fluit kunnen schelen. is wordt werd word
b) 1. Wordt u vaak genoemd? 2. M ijn naam wordt in verband gebracht met een ministerspost. 3. E r werd een verband gelegd tussen mijn naam en een ministerspost. 4. Ik word genoemd. c) Als een actieve zin in het presens of in het imperfectum staat, moet je in de passieve zin de presens- of de imperfectumvorm van het verbum auxiliare worden gebruiken, samen met een participium. Voorbeeld: Ik maak de oefening. Ik maakte de oefening.
= De oefening wordt gemaakt. = De oefening werd gemaakt.
Het object uit de actieve zin is het subject in de passieve zin. d) 1. Ik ben nog niet officieel gevraagd. 2. Bent u dus niet benaderd?/ U bent dus niet benaderd? (met vraagintonatie) 3. Ik ben niet direct benaderd. 4. Door wie bent u genoemd? 5. Mijn naam is opgeworpen. 6. Mijn naam is drie keer genoemd. e) Als een actieve zin in het perfectum staat, moet je in de passieve zin de presensvorm van het verbum auxiliare zijn gebruiken, samen met een participium. Voorbeeld: Ik heb de oefening gemaakt. = De oefening is gemaakt. f) Als een actieve zin in het plusquamperfectum staat, moet je in de passieve zin de imperfectumvorm van het verbum auxiliare zijn gebruiken, samen met een participium. Als in een actieve zin een modaal verbum auxiliare staat, moet je in de passieve zin het modale verbum auxiliare + de infinitief van worden + het participium gebruiken. Voorbeeld: Het huiswerk moet worden gemaakt! De volgorde kan ook zijn: het modale verbum auxiliare + het participium + de infinitief van worden. Voorbeeld: Het huiswerk moet gemaakt worden! Als er geen object in de actieve zin staat, kun je de passieve zin met er beginnen.
2
2. a) zeer tevreden zijn b) niets over hebben/geen geld over hebben voor iets c) niets kunnen schelen
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 2 Ik wil wel wat meer weten 3 Grammatica – Oorzaak, actie, gevolg, doel, A Onder de loep 2 Lezen – Een overdosis informatie 1. internet, mails, tweets, spam, facebook, trendwatchers, overload, (filter-)failure 2. deskundigen, journalisten, trendwatchers, columnisten 3. b 4. a 5a. standpunt 1: informatie-overload (er is te veel infor matie); standpunt 2: filter-failure (we kunnen de informatie niet filteren en/of zijn niet selectief) 5b. sommigen - anderen 6. Voorbeeldantwoord: Ik denk/vind dat we te maken hebben met een informatie-overload. Het is voldoende als cursisten hier schrijven ‘informatie-overload’ of ‘filter-failure’; andere dingen mogen ook. 3 Luisteren – Interview over informatieverwerking 1. a 2. c 3. 1 ) Ze doorgronden stiekeme reclame niet. 2) Ze geven al hun privégegevens bloot. 4. b rochure maken met adviezen voor ouders en scholen 5. 1) Informatie verwerken (zoeken, vinden, beoordelen en verwerken) 2) Leren privégegevens te beschermen. 4 Spreken en luisteren – Wat zeggen de getallen? b) 1. nieuwslezer over inhoud en oppervlakte gebouw 2. onderzoeker over temperatuur en gewicht c) °C graden Celsius cal calorie cm2 vierkante centimeter g gram ha hectare kg kilo(gram) m3 kubieke meter
B Voor het voetlicht 2 Luisteren – Brandpreventie in een kantoor a) 1. De voorlichter geeft de tips om brand op de werkplek te voorkomen. 2. ‘Voorkomen is beter dan blussen’ betekent hier dat het veiliger en beter is als je brand voorkomt. Dus het is veiliger om te zorgen dat er geen brand ontstaat. Blussen is dan helemaal niet nodig. 3. De apparaten zijn extra gevaarlijk omdat we zo aan ze gewend zijn dat we ze niet als brandgevaarlijk herkennen. 4. Je gezond verstand gebruiken betekent dat je ergens nuchter over nadenkt en logische conclusies trekt. Brandpreventie is een kwestie van gezond verstand omdat sommige tips eigenlijk heel logisch zijn.
reden, conclusie? a) 1. De voorlichter geeft een aantal tips (om brand te voorkomen). 2. (Omdat de voorlichter brand wil voorkomen), geeft hij een aantal tips. 3. De voorlichter geeft een aantal tips, (want hij wil brand voorkomen). 4. De voorlichter geeft een aantal brandpreventietips, (opdat de medewerkers in het kantoor veilig kunnen werken). 5. (We zijn gewend aan koffiezetapparaten), zodat we ze eigenlijk niet meer opmerken. 6. Brand ontstaat soms (doordat iemand per ongeluk een koffiezetapparaat laat branden). 7. (De voorlichter wil brand voorkomen), dus hij geeft een aantal tips.
b) Zin 3, 5 en 7 kunnen niet omgedraaid worden: ‘want’ betekent: ‘de reden hiervoor is’. De actie moet dus voorafgaan. ‘zodat’ betekent: ‘met als gevolg dat’. De oorzaak moet dus voorafgaan. ‘dus’ betekent ‘om die reden/daarom’ en verwijst naar iets wat voorafgaat. 5 Vocabulaire – Promotie a) 1. De tekst gaat over het schrijven van een proefschrift/ dissertatie, de hierop volgende promotie en over de plechtigheid die daarbij hoort. 2. paranimf – promovendus – paranimf 3. …dan verschijnt de pedel die met zijn staf driemaal op de vloer stampt en roept: “Hora est!” 4. de promotiecommissie 5. Het staat er zwart op wit: de titel doctor. Bij deze laatste foto hoeven de cursisten dus niet een letterlijke passage uit de tekst te zoeken, maar mogen ze zelf een iets vrijer onderschrift bij de foto bedenken. 8 ’s Lands wijs, ’s lands eer Wat een zwendel! Ik zag laatst een programma op tv over oplichters in het bedrijfsleven. Ze beweren dat ze tegen een scherpe prijs goederen kunnen leveren maar ze liegen dat het gedrukt staat. Bedrijven die met ze in zee gaan, lopen al snel achter de feiten aan. De goedkope goederen worden niet geleverd. Veel bedrijven kunnen daardoor hun contracten niet nakomen. Eerst komen ze in de rode cijfers en vervolgens gaan ze op de fles. Ze hebben helaas op het verkeerde paard gewed. En was het maar zo dat de politie deze zwendelaars eens stevig aan de tand voelde. Dat gebeurt lang niet altijd: ze glippen vaak door de mazen van het net. Liegen dat het gedrukt staat = niet de waarheid spreken In zee gaan met = met iemand iets ondernemen op zakelijk gebied Achter de feiten aanlopen = maatregelen nemen, terwijl dit al achterhaald is In de rode cijfers komen = verlies maken
3
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 2 Op de fles gaan = failliet gaan Op het verkeerde paard wedden = pech hebben / de verkeerde persoon of het verkeerde bedrijf vertrouwen Stevig aan de tand voelen = ondervragen Door de mazen van het net glippen = ontsnappen aan (juridische) vervolging Voorbeeldoplossing: Ik zag een tijd geleden een tv-programma over oplichters in het bedrijfsleven. Ze zeggen dat ze goederen voor een gunstige/voordelige prijs leveren maar ze spreken daar niet de waarheid over. Bedrijven die iets met ze ondernemen, hebben al snel problemen. Ze krijgen de goedkope goederen namelijk niet. Veel bedrijven kunnen daarom niet voldoen aan hun contracten met andere bedrijven. Eerst maken ze dan verlies en daarna gaan ze zelfs failliet. Ze hebben helaas de verkeerde persoon vertrouwd. Het zou fijn zijn als de politie deze oplichters zou ondervragen. Dat gebeurt maar weinig; ze ontsnappen vaak aan juridische vervolging.
C De proef op de som 1 b)
Lees vaardig: extensief lezen
vraag
antwoord
Wat voor soort tekst is het? een informatieve tekst / brochure Waar gaat de tekst over?
over kamperen bij Staatsbosbeheer
Wat is de bron van de tekst?
de brochure ‘Buitenleven’ van Staatsbosbeheer
Hoe lang is de tekst?
1 pagina / 1 A4
2 Lees vaardiger: intensief lezen 1. b, 2. c, 3. a, 4. a, 5. c
4
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 3 Handjeklap
c) 1. 2. 3. 4.
A Verkooppraatjes 2 Luisteren – Mag ik u iets vragen? a) Jacqueline Bouwman (gesprek 1) Harrold de Jager (gesprek 2)
X
b) 1.
Jacqueline Bouwman X
Harrold de Jager
2.
X
3. 4. 5. 6.
X X X X
X X X
7.
X
onbekend
c) 1. naar, 2. met, 3. over, 4. voor, 5. op, 6. voor, 7. over, 8. op, 9. Naar, 10. over, 11. in, 12. voor
uitgeverij verzamelaar betaalbaar foutloos
-ij -aar -baar -loos
5 Invuloefening – Herhaling a) 1. Vergissen is menselijk. 2. Ik heb me ingeschreven voor de opleiding personeelsmanagement. 3. Wij maken in het weekend altijd een lange wandeling in het bos. 4. Mijn vader is handelaar in onroerend goed. 5. Als we allemaal ons best doen, moet het haalbaar zijn om te bezuinigen. 6. Hoe is het met de gezondheid van je moeder? 7. In de laatste les van de cursus boden de cursisten de docent een kleinigheidje aan. 8. De bakkerij bij ons op de hoek staat al maanden te koop. 9. Dierlijke vetten zijn niet zo gezond voor mensen. 10. Hoewel mijn vriend vaak solliciteert, is hij al negen maanden werkloos. b)
3 a) b.
Lezen – Voorkom spijtaankopen
adjectief menselijk
b) 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7.
8.
4 b)
- En wie bent u? - Voor welk bedrijf belt u? - Wat is precies het product of de dienst die u verkoopt? - Wat kost me dat? - Is dit bedrag per maand of per jaar? - Hoe gaat de betaling eigenlijk? - Automatische incasso? - Per acceptgiro? - Per wanneer gaat het abonnement dan in? - Voor hoe lang zit ik eraan vast? - Wat is de opzegtermijn als ik er weer vanaf zou willen? - Hebt u deze informatie ook voor mij op papier? - Of hebben jullie een website waar ik eens kan kijken? Grammatica – suffixen
substantief substan- de uitgever de uitgeverij tief
adjectief de mens menselijk de fout foutloos
adjectief mogelijk de mogelijkheden aardig het aardigheidje verbum verzamelen de verzamelaar betalen bewerken de bewerking betaalbaar aanbieden de aanbieding wensen bedoelen de bedoeling wenselijk betalen de betaling
substantief de mens
verbum
opleiding
opleiden
wandeling
wandelen
handelaar
handelen
haalbaar
halen
gezondheid
gezond
kleinigheidje
de kleinigheid
bakkerij
de bakker
dierlijk
het dier
werkloos
het werk
bakken werken
8 ’s Lands wijs, ’s lands eer a) 1. Nederlanders geven weinig geld uit. Mijn tante geeft veel geld uit. Mijn oom heeft veel geld. 2. c. 13, te weten: 1. op je geld zitten 2. koopziek zijn 3. het geld brandt in de zak 4. geld over de balk smijten 5. een gat in je hand hebben 6. in het geld zwemmen 7. het geld groeit me niet op de rug 8. geld als water verdienen 9. het geld ligt voor het oprapen 10. iets voor een prikje kopen 11. grof geld voor iets betalen 12. geld is rond 13 geld moet rollen
5
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 3 b) 1. a – 2. a – 3. b
b) 1. zingende vrouwen, 2. spelende kinderen, 3. beantwoorde brieven, 4. verkochte huizen, 5. gestolen goederen, 6. werkende mensen
B Verkocht! 2 a)
6 Spreken – De onderhandelingen kunnen beginnen a)
Luisteren – De makelaar stel A
stel B
Bericht 1 Bericht 2
stel C X
stel D
een bod aannemen = een bod accepteren
X
Bericht 3
X
Bericht 4
een bod doen = een bod uitbrengen
X
een bod afwijzen = een bod afslaan (niet) tot een akkoord komen = (niet) tot een overeenkomst komen
b) 1.
waar niet waar X
2.
X (De huizen waarin het stel geïnteresseerd is, worden getypeerd als vervallen, opknappand(je).) X (De makelaar zegt dat het stel afgelopen week in de Haagsestraat is geweest.)
3. 4. 5.
6. 3 a)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
X X (De makelaar zegt dat het stel wat betreft de kosten voor de Emmakade aan hun plafond zit. Dat betekent dat de kosten eigenlijk te hoog zijn.) X (De woning is deels gerenoveerd.) Grammatica – Adjectieven
B uitgevoerd verborgen vervuild afgesproken vervallen afgelopen gerenoveerd vastgelegd verkoopt volgt ontbinden komen
b) In zin 1 tot en met 8 in kolom A is het adjectief gemaakt van het participium van het verbum. In zin 9 tot en met 12 in kolom A is het adjectief gemaakt van de infinitief van het verbum. Je kunt dus adjectieven maken van verba; je gebruikt dan ofwel participium (+e) ofwel infinitief +d(e). Adjectieven die eindigen op -en zijn onveranderlijk. 4 Invuloefening – Veranderde zinnen a) 1. volgende, 2. verkochte, 3. voorbereidende, 4. bereide, 5. vervuilende, 6. gestuurde, 7. getekende, 8. gezongen
6
7 ’s Lands wijs, ’s lands eer a) 1. a. Het was slecht weer. b. Het was Pasen, een religieuze feestdag. 2. Omdat hij een overeenkomst met de duivel had gesloten om ondanks het slechte weer toch langs Kaap de Goede Hoop te kunnen varen. 3. De Hollander: Het schip en de kapitein kwamen uit Nederland. Vliegende: na de vloek leek het alsof het schip boven de golven vloog. b) 1. weer of geen weer = ongeacht de weersomstandigheden 2. met man en muis vergaan = (van schepen) zinken, waarbij alle opvarenden verdrinken c) 1. Schepen vergaan als ze de Vliegende Hollander tegenkomen. 2. Hoefijzers brengen geluk.
C De proef op de som 1 Luister vaardig b) 1. Je investeert in je eigen toekomst en je vindt sneller een koop- dan een huurhuis omdat er geen lange wachttijden zijn. 2. Op de financiële risico’s van arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en overlijden. 3. Zij helpt mee een geschikt huis te zoeken, zij laat het huis zien en zij voert de onderhandelingen. 4. Of de vve genoeg geld in kas heeft. 5. Ja, je wordt automatisch lid zodra je eigenaar bent. 6. - na 20.00 uur geen overlast verzorgen - je houden aan de eisen bij het leggen van vloeren - schoonhouden van galerij, trappenhuis, gang en binnentuin - geen obstakels in de gang laten staan - geen gevaarlijke huisdieren houden 7. Die zijn moeilijk in te schatten. 8. Kom niet pas langs als het koopcontract ondertekend moet worden, maar kom eerder. 9. - Dat ze in de buurt kunnen blijven wonen die ze al
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 3 goed kennen. - Soms kunnen ze de woning goedkoper kopen door korting op de koopsom via de ‘Koopgarant’-regeling. - Ze zijn verplicht de woning weer aan Randstad Wonen terug te verkopen maar daardoor kunnen ze hun woning in de toekomst snel verkopen want Randstad Wonen koopt de woning binnen drie maanden weer terug.
7
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 4 Ook politici reageren soms voorspelbaar. Als iemand een Dat zijn úw woorden A Een goed begin 2 Luisteren – In gesprek a) A. vraaggesprek 7, B. vraaggesprek 1, C. vraaggesprek 2, D. vraaggesprek 5, E. vraaggesprek 4, F. vraaggesprek 3, G. vraaggesprek 6 b) A sportinterview, B politiek interview, C doktersconsult, D sollicitatiegesprek, E politieverhoor, F politiek vragenuurtje in het parlement, G gesprek bij de psycholoog
rake opmerking plaatst, komen ze met uitspraken als: “U haalt me de woorden uit de mond.” Maar als iemand ze tot een uitspraak of een belofte wil brengen, zeggen ze gauw: “Dat zijn úw woorden. Dat hoort u mij niet zeggen!” Nee, dan de verhoortechnieken van de recherche; die zorgen ervoor dat verdachten zich in het nauw gedreven voelen. Andere verdchten reageren weer anders: ze kiezen eieren voor hun geld en bekennen schuld in ruil voor bijvoorbeeld strafvermindering. Maar ze hebben ook wel eens het effect dat mensen in hun schulp kruipen. Ze proberen zichzelf te beschermen door helemaal niets meer te zeggen. Dat zijn de mensen die denken: spreken is zilver, zwijgen is goud.
B Ik heb een verzoek
c) 1. a, 2. g, 3. b, 4. f, 5. c, 6. d, 7. e 3 Invuloefening – Doorvragen 1. u 5. meer 2. – 6. gaat 3. bedoelt 7. geven 4. Kunt/Wilt 8. vragen 5 b)
b) 1. niet waar, 2. waar, 3. niet waar (het verzoekschrift moet naar de belastingdienst), 4. waar, 5. niet waar
Grammatica – (N)iemand en (n)ergens
Hebt u ook nog ergens anders last van? Dit gaat helemaal nergens over. Dat is nergens voor nodig. een prepositie + iets wordt ergens + prepositie een prepositie + niets wordt nergens + prepositie c) (N)iemand gebruik je voor personen/mensen en de prepositie komt direct vóór (n)iemand. (N)ergens gebruik je voor dingen en de prepositie komt na (n)ergens. d) 1. Het verhaal gaat ergens over. 2. Je geduld verliezen is nergens goed voor. 3. Hij denkt dat hij aan niemand verantwoording schuldig is/verantwoording schuldig is aan niemand. 4. Denk je dat ik bij iemand kan logeren? 5. Heb je een matras? Ik moet toch ergens op slapen. 6. Jij schaamt je ook nergens voor, hè. 6 Luisteren en spreken – Wat een reactie! b) adequaat en zelfverzekerd (gesprek 3, 5) – bevestigend (gesprek 3) – brutaal (gesprek 4) – duidelijk en correct (gesprek 2) – euforisch / verschrikkelijk blij (gesprek 7) – ontkennend (gesprek 4) – ontwijkend (gesprek 1) – onzeker (gesprek 6) 10 ’s Lands wijs, ’s lands eer Voorbeeldoplossing Interviewers krijgen wel eens het verwijt te horen dat ze naar de bekende weg vragen. Daar zit een kern van waarheid in. Wat te denken van het cliché van sportjournalisten: “Wat ging er door je heen?” bijvoorbeeld als een voetballer de sterren van de hemel gespeeld heeft.
8
2 Luisteren – Hoe gaat dat met verzoekschriften? a) 1. f – 2. e – 3. g – 4. b – 5. a – 6. c – 7. d
3 Grammatica – Plaats van woordgroepen met vaste prepositie in de zin a) Prepositiebepalingen kunnen dus zowel achteraan (zin a) als vooraan (zin b) in de hoofdzin staan. Als ze vooraan in de hoofdzin staan, heeft de bepaling iets meer nadruk. b) Prepositiebepalingen kunnen dus zowel voor als achter het verbum/de verba in de bijzin staan. Als ze voor het verbum/de verba staan, hebben ze iets meer nadruk. 5 a) c
Lezen en spreken – Een verzoek persoonlijk toelichten
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 5 b. onjuist (Vanaf je 17de mag je examen doen.) Je staat er alleen voor A Tekst en uitleg geven 2 Luisteren – Monoloog a) b. (Sebastiaan is het er alleen niet mee eens) b) A 3 Lezen – Zo vader, zo zoon a) 1. zonen, dochters, 2. procent, 3. meer, 4. Techniek, 5. hoog/groot, 6. minder, 7. minder, 8. Zorg en Welzijn, 9. kleiner, 10. moeder, 11. groter/groot, 12. Economie en Recht, 13. zonen, 14. moeders, 15. Landbouw b) introductie
gegevens vergelijken
In deze grafiek ziet u/zien we …
Er worden twee groepen/jaren met elkaar vergeleken, … en …
Deze grafiek laat zien …
Als we … vergelijken met …, dan …
Als we kijken naar …, dan zien we …
In vergelijking met … Wat opvalt is (dat) …
7 ’s Lands wijs, ’s lands eer De uitdrukking past bij alle drie de afbeeldingen. Bij de eerste foto in de letterlijke betekenis (een berg afgaan) en bij de tweede en de derde foto in de figuurlijke betekenis (steeds slechter gaan).
B Presentatie is alles 2 Luisteren – Twee weten meer dan één 1. a. juiste antwoord b. onjuist (Er raken 45 mensen per dag gewond.) c. onjuist (80-plussers lopen meer risico om gewond te raken.) 2. a. onjuist. (5% is niet een vijfde, maar een twintigste.) b. juiste antwoord (Van alle auto’s die bij een ernstig ongeval zijn betrokken, wordt een vijfde bestuurd door een jonge automobilist. Dat is dus 20%.) c. onjuist. (50% is niet een vijfde, maar een tweede of de helft.) 3. a en b zijn onjuist. (Er worden 4 redenen genoemd en dus niet 2 of 3 zoals in antwoord a en b staat.) c. juiste antwoord (1. Door gebrek aan ervaring. – 2. Doordat risico’s verkeerd worden ingeschat. – 3. Doordat de emotie het wint van het verstand. – 4. En natuurlijk zal de behoefte om stoer te zijn ook best meespelen.) 4. a. juiste antwoord (Ben je minstens 16,5, dan kun je vanaf vandaag rijles nemen.)
c. onjuist (Zo was de situatie voor het experiment begon; dit wordt niet gezegd in de tekst, maar kan wel bekend zijn bij cursisten.) 5. a. juiste antwoord (Een coach moet minstens 5 jaar een rijbewijs hebben.) b. onjuist (Een coach moet minstens 5 jaar zijn rijbewijs hebben). c. onjuist (Een coach moet minimaal 27 jaar zijn.) 6. a. onjuist. (Andere landen hebben een soortgelijke regeling. Ze wachten dus het Nederlandse experiment helemaal niet af. Het is daar al.) b. juiste antwoord (Vertaald naar de Nederlandse situatie zou dat betekenen dat we 16 levens per jaar kunnen redden. Dat is voor mij een enorme motivatie om met dit experiment van start te gaan.) c. onjuist. (Er staat dat ze in Duitsland niet over een nacht ijs zijn gegaan bij een vergelijkbare aanpak daar. Dat is een uitdrukking die betekent dat alles goed uitgedacht is en dat er niet snel is besloten om dit te doen.) 7. a. onjuist (Na vier jaar is de evaluatie.) b. juiste antwoord c. onjuist (Dat was zo in Duitsland.) 8. a. onjuist. (De minister zegt wel dat de rijscholen ook trainingen aanbieden voor coaches die dat willen. Maar dat hoeft niet. Er zijn dus nog geen coaches getraind. Dat hoeft ook niet.) b. juiste antwoord (U bent er helemaal klaar voor om die jonge bestuurders op te vangen en een stevige rijopleiding te geven. Ondanks de late bekendmaking van de startdatum van het experiment hebben ze alles toch in gereedheid gebracht en dat vindt de minister een hele prestatie.) c. onjuist. (De minister complimenteert vanwege het feit dat de rijscholen de opleiding zo snel van de grond hebben gekregen. Niet omdat ze tijd vrij maken om naar haar speech te komen luisteren). 9. a en b zijn onjuist. In deze antwoorden worden niet genoeg groepen genoemd tot wie de minister zich in haar speech richt. c. juiste antwoord (In haar speech richt de minister zich een paar keer direct tot het publiek: ‘Jullie zijn nog geen 18.’ (tegen de jongeren in het publiek) - ‘Meld u aan als coach.’ (tegen de ouders) - ‘U bent er helemaal klaar voor om die jonge bestuurders op te vangen en een stevige rij-opleiding te geven.’ tegen de rijschoolhouders) - ‘Ik ben benieuwd of de jonge rijders die we vandaag in ons midden hebben, dat ook zo ervaren.’ 3 Grammatica – Meer over het adjectief a) 1. kleine, 2.eigen_, 3. leuke, 4. nieuwe, 5. bezorgde, 6. persoonlijke, 7. nieuwe, 8. geliefde, 9. jonge, 10. prachtige, 11. drukke
9
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 5 b) possessief pronomen bij de-woord
de
een of geen artikel
je eigen auto jullie bezorgde ouders onze nieuwe aanpak
de eigen auto de bezorgde ouders de nieuwe aanpak
een eigen auto bezorgde ouders een nieuwe aanpak
possessief pronomen bij het-woord
het
een of geen artikel
ons kleine landje je persoonlijke rolmodel uw geliefde kind ons drukke verkeer
het kleine landje het persoonlijke rolmodel het geliefde kind het drukke verkeer
een klein landje een persoonlijk rolmodel een geliefd kind druk verkeer
demonstratief pronomen bij de-woord
de
een of geen artikel
deze nieuwe vrijheid die jonge bestuurders
de nieuwe vrijheid de jonge bestuurders
een nieuwe vrijheid jonge bestuurders
demonstratief pronomen bij het-woord
het
een of geen artikel
dat leuke autootje dit prachtige experiment
het leuke autootje het prachtige experiment
een leuk autootje een prachtig experiment
c) mijn kleine auto die kleine auto
mijn kleine huis dat kleine huis
Bij de combinaties possessief pronomen - adjectief substantief of demonstratief pronomen - adjectief substantief is de vorm van het adjectief hetzelfde als bij de combinatie definiet artikel - adjectief - substantief. d) 1. 2. 3. 4.
de de de het
5.
het
6.
het
x x x
e) Elke, iedere en welke gebruik je bij de-woorden. Na elke, iedere en welke krijgt het adjectief een -e. Elk, ieder en welk gebruik je bij het-woorden. Na elk, ieder en welk krijgt het adjectief geen -e.
10
4 a)
Luisteren – Welbespraakt!
gelegenheid
toespraak
afscheidsreceptie
3
begrafenisplechtigheid
6
diploma-uitreiking
4
huwelijksvoltrekking
1
nieuwjaarsreceptie
2
presentatie jaarcijfers
7
symposium
5
b) begroeten
afronden
Hartelijk welkom (allemaal) Ik heet u allen van harte welkom. Geachte/beste aanwezigen, Dames en heren, Beste mensen,
Hier wil ik het bij laten. Dank voor uw/jullie aandacht. Dank u wel voor uw aandacht.
C De proef op de som 1
Spreek vaardig
a) Voorbeeldoplossing Zie transcriptie in tekstboek, p. 192. 2 Lees vaardig c) 1. c. is juist want in de tekst staat dat vrouwen in die taal grotendeels veroordeeld waren tot onzichtbaarheid. a. is onjuist. In de tekst staat dat het in het Duits of inRomaanse talen een stuk eenvoudiger is om vrouwelijke kwaliteiten actief en zichtbaar te laten zijn in de taal. Er staat dus niet dat vrouwelijke woorden uit die talen in het Nederlands zijn overgenomen. b. is onjuist want feministen werden gekweld door het idee dat de taal helemaal niet het hele volk weerspiegelde maar vooral mannen. Er staat nergens dat vrouwelijke woorden vooral negatief gebruikt werden. 2. c. is juist want in de tekst staat dat feministen veelvuldig, nadrukkelijk en expliciet vrouwelijke woorden zoals ‘zij’ en ‘haar’ gebruikten. a. is onjuist. In de tekst staat dat het tussen haakjes zetten van vrouwelijke vormen in het Engels, zoals (s)he, sommige feministen boos maakte. c. is onjuist. In de tekst staat dat ze de woorden ‘zij’ en ‘haar’ veelvuldig, nadrukkelijk en expliciet gebruiken. Er staat nergens dat ze geen mannelijke woorden meer gebruiken of ‘hij’ en ‘hem’ altijd vervangen door vrouwelijke woorden. 3. a. is juist want in de tekst staat dat beroepsnamen onmiddellijk werden gewijzigd toen mannen hun intrede deden
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 5 in vrouwenberoepen. 4. b. is juist want toen vrouwen gingen werken in mannenberoepen, namen zij vaak de mannelijke benaming over. Deze verdween dus allerminst. 5. a. is juist want in de tekst staat dat vrouwelijke beroepsnamen verwijzen naar ‘typisch vrouwelijk’ en tweederangs. Mannelijke beroepsnamen hebben meer status en uitstraling en drukken uit dat je ‘het hebt gemaakt’. b. is onjuist want in de tekst staat dat het juist gebruikelijk is om functies sekseneutraal aan te duiden. c. is onjuist want in de tekst staat dat het juist gebruikelijk is om functies sekseneutraal aan te duiden. 6. a. is juist want in de tekst staat dat ze een voorstander is van het onderscheid tussen seksen. Dat gebeurt niet bij ‘ouders’ en ‘jongeren’. Daarom is ze tegen het gebruik van sekseneutrale woorden. c. is onjuist want al aan het begin van alinea 7 staat wat haar mening is. 7. b. is juist want in de laatste zin van alinea 9 sluit de schrijfster af met een positief commentaar over het gebruik van vrouwelijke uitgangsvormen: het doet recht aan het vrouwelijke deel van de bevolking en benadrukt de gelijkwaardigheid van vrouwen. a. en c. zijn onjuist want die geven een negatieve mening weer. 8. c. is juist want in de tekst staat ‘Dat … rechtvaardigt de terugkeer van vrouwelijke uitgangen van beroepsnamen’. Dan pas vindt zij dat mannen en vrouwen gelijk behandeld worden. a. en b. zijn onjuist omdat ze niet wil dat er alleen mannelijke of alleen sekseneutrale beroepsnamen worden gebruikt. 9. a. Vervrouwelijking van de Nederlandse taal ofwel ervoor zorgen dat vrouwen ook vertegenwoordigd worden in de taal. b. Het sekseneutraal maken van de Nederlandse taal ofwel ervoor zorgen dat er in taal geen onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt gemaakt.
11
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 6 7 ’s Lands wijs, ’s lands eer Ik maak gebruik van mijn 1. Simon: Nee, ze liet zich niet uit de tent lokken. spreekrecht 2. Simon: Inderdaad, je moet op je beurt wachten. A Het woord is aan de tegenpartij 2 Luisteren – Een bijdrage aan het milieu? a) 1. A, B, C, D, E 2. A, B, C, D, F 3. A, C, G c) Thomas: ‘Geniet van het leven en doe het zelf, want anderen doen het niet voor je.’ Eveline: ‘Verbeter de wereld, begin bij jezelf.’ Lennard: ‘Na mij de zondvloed!’
3. Simon: Jazeker, je moet je aan je woord houden. 4. Simon: Ik ben het me je eens. Hij waait met alle winden mee. 5. Simon: Zeker! Ze moet zich de kaas niet van brood laten eten./Ze laat zich (te veel) de kaas van het brood eten. 6. Simon: Helemaal mee eens! Ik zeg altijd maar: “Beleefd zijn kost niets.” 7. Simon: Nou en of! Ze is/was goed van de tongriem gesneden./ Ze liet zich de kaas niet van het brood eten. 8. Simon: Ja, dat vind ik ook. Ze laat niet (meteen) het achterste van haar tong zien.
B Daar ben ik het volstrekt niet mee eens!
d) Dat zeg je/zegt u nou wel, maar … Ik ben het niet met je/u eens, want … Ja, dat is zo, maar je/u moet ook bedenken dat … Nou zeg, wat een nonsens/onzin! Dit slaat echt nergens op. Ik vind dit eerlijk gezegd onzin/nergens op slaan. Dat is misschien wel zo, maar dat heeft er niets mee te maken/daar gaat het helemaal niet om. Het gaat erom dat … Als iedereen zo zou doen/zijn, dan …
3 a)
Grammatica – Alle(n), alles, andere(n), veel, velen, heel, helemaal, etc.
1.a. bijvoeglijk, dingen
1.b. bijvoeglijk, personen
2.a. zelfstandig, dingen
2.b. zelfstandig, personen
3.a. zelfstandig, dingen
3.b. zelfstandig, personen
4.a. adjectief
4.b. adjectief 4.c. comparatief
5.a. bijvoeglijk, substantief
5.b. zelfstandig, personen
6.a. adjectief
6.b. negatie
7.a. bijvoeglijk, substantief
7.b. zelfstandig, personen
8.a. bijvoeglijk, substantief
8.b. zelfstandig, personen
9.a. zelfstandig, dingen
9.b. zelfstandig, personen
c) Allen, velen, enkelen, anderen, sommigen, etc. eindigen bij zelfstandig gebruik en als het over personen gaat op een -n. Heel betekent ‘erg, zeer’ en je gebruikt het bij een adjectief. Veel gebruik je voor een substantief of bij een comparatief of bij te + adjectief.
12
2
Invuloefening – Neem me niet kwalijk, maar dat klopt niet
Een stelling aanvallen
Een stelling verdedigen
Sorry hoor/neem me niet kwalijk, maar ik denk niet dat je/u gelijk hebt. Het zit namelijk zo …
Dat is misschien wel zo/ waar, maar daar gaat het hier niet om. Waar het hier wél om gaat, is …
Die stelling klopt niet/ is niet juist, want…/Dat argument deugt niet, omdat/want …
De stelling klopt wél. Jij/u houdt geen rekening met het feit dat …/Kijk maar naar …
Die redenering is niet juist/correct/klopt niet, want/omdat …
Mijn redenering klopt wél, want/omdat …
Je/u zegt/beweert dit nu wel, maar je/u kunt het niet bewijzen/onderbouwen.
Ik kan de stelling wel degelijk bewijzen/onderbouwen. Kijk maar naar … een voorbeeld is …
4
Luisteren en spreken – Debatteren als spel
a) 1. niet waar, 2. niet waar, 3. waar, 4. niet waar, 5. waar, 6. waar, 7. niet waar, 8. waar c) - De deelnemers aan het televisiedebat houden zich zeker aan de debatregels. Ze laten elkaar uitpraten en beledigen of discrimineren elkaar niet. Ze houden zich aan de spreektijd. - Pavel en Oksana houden zich niet zo goed aan de debatregels. Ze laten elkaar niet uitpraten en Oksana discrimineert als ze zegt dat vrouwen beter zijn, omdat ze vrouwen zijn. Ook Pavel discrimineert met zijn ‘vrouwenlogica’. 7 ’s Lands wijs, ’s lands eer a) - uitgaan als een nachtkaars = doodbloeden, beetje bij beetje minder goed en zwakker worden
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 6 - lopen als een trein = heel goed gaan - iemand iets influisteren = iemand onopvallend een tip geven - een goede uitsmijter hebben = een pakkende slotzin gebruiken - holle vaten klinken het hardst = domme mensen zeggen domme dingen en dan ook nog vaak heel hard - haantje de voorste zijn = altijd als eerste iets doen of zeggen - wie het laatst lacht, lacht het best = degene die aan het eind het beste is, is de winnaar - iemand het woord geven = iemand laten spreken - het laatste woord hebben = als laatste een opmerking maken of: gelijk krijgen - de eerste klap is een daalder waard = als je in het begin iets goed doet, ben je al heel goed bezig - veel geschreeuw, weinig wol = veel praten, maar met weinig inhoud b) Voorbeeldoplossing Zara: Tjonge, het debat ging van onze kant wel heel goed, hè. Yannick: Dat kun je wel zeggen, soms worden debatten beetje bij beetje minder goed/soms bloeden debatten dood. Maar dat was hier zeker niet het geval. Zara: Nou! Onze spreker, Harald, gebruikte een pakkende slotzin. Iedereen moest lachen om zijn slotopmerking. Tja, de persoon die aan het eind het best is, is de winnaar. Het is heel goed in een debat als je als laatste een opmerking maakt. Yannick: Jazeker, maar ik vond wel dat hij een beetje te veel het eerste iets zei. Hij had mij best wat vaker kunnen laten spreken. Zara: Nou zeg, zit niet zo te mokken. Harald was niet voor niks onze eerste spreker. Die moet indruk maken, vooral aan het begin: als je in het begin iets goed doet, ben je al heel goed bezig. Jij bent daarvoor niet zo geschikt. Jij bent beter als je de spreker af en toe een onopvallende, goede tip geeft. En dat is maar goed ook. Als we allemaal tegelijk zouden praten, wordt de inhoud slechter, denk ik. Yannick: Nou, dat was bij ons zeker niet het geval, dat was meer bij onze tegenstanders. Ik vond dat ze af en toe echt domme opmerkingen maakten en ook steeds harder gingen schreeuwen. Duidelijk een geval van domme mensen die domme dingen zeggen.
13
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 7 c) Helaas, het is niet anders A Slecht nieuws . 2 a) B
Luisteren – Verloren
b) 1. 2.
A X X
3.
X
4.
X
5.
X
B X
X
3 Luisteren – Heb je het al gehoord? a) A. 4 – B. 7 – C. 5 – D. 3 – E. 1 – F. 6 – G. 2 c) Voorbeeldoplossing 1. Acteur Johnny Kraaykamp op 86-jarige leeftijd overleden 2. Inwoners dorpen in Groningen geëvacueerd i.v.m. gevaar voor een dijkdoorbraak 3. Voetbalclub PSV raakt aanvoerder kwijt en lijdt 17,5 miljoen euro verlies 4. Elfstedentocht gaat niet door 5. Drie doden en 70 gewonden door noodweer op muziekfestival 6. Vier mensen gewond door auto-ongeluk vanwege gladheid. 7. Bijna 2250 mensen ontslagen bij geneesmiddelenfabrikant MSD 6 b) c
Luisteren – Helaas gesprek 1
1.
gesprek 2
gesprek 3
X X
4.
b) 1. Hij heeft de baan niet gekregen. 2. Hij moet een kunstgebit. 3. De economische crisis. 4. Hij is gezakt voor het eindexamen.
14
gesprek 4
X
2. 3.
reacties op slecht nieuws
Ik heb helaas een trieste/ vervelende mededeling. Ik heb helaas geen goed nieuws. Ik heb jammer genoeg slecht/vervelend nieuws voor je. Het spijt me om je te moeten vertellen dat … Tot mijn spijt moet ik u mededelen dat ...
Dat had ik niet/wel verwacht. Dit overvalt me echt. Hoe kan dat nou! Nou, dat is een flinke tegenvaller. Daar was ik al bang voor. Ik baal er echt van! Niets aan te doen. Het is nou eenmaal niet anders. Dat meen je niet!
3 Grammatica – Er + prepositie vóór bijzin b) 1. We hebben erover getwijfeld om je toch nog voor een tweede gesprek uit te nodigen. 2. Wij waren er ook allemaal van overtuigd dat je qua persoonlijkheid prima bij onze school zou passen. 3. We hebben het erover gehad in de lerarenvergadering om je misschien nog een kans te geven. 4. Ik houd er niet van om mensen veel geld te laten betalen. 5. Ik kan er ook niet meer tegen dat ik constant pijn heb. d) In het eerste deel van de zin (= de hoofdzin) staat er + prepositie. Het tweede deel (= de bijzin) begint met om of dat. In de bijzin staan de verba altijd aan het einde/ achteraan. 4 Invuloefening – Denken jullie eraan om deze oefening te maken? a) 1. dat, 2. dat, 3. om, 4. om, 5. dat, 6. om, 7. dat, 8. om
’s Lands wijs, ’s lands eer
B Tot mijn spijt 2 a)
introductie slecht nieuws
X
b) 1. Ik denk erover om een jaar naar het buitenland te gaan. 2. Heb je eraan gedacht om ook een rouwkaart aan onze oude buurman te sturen? 3. Het lijkt erop dat het bedrijf failliet gaat. 4. De vakbond is ertegen dat het bedrijf de helft van de werknemers gaat ontslaan. 5. Ik zit ermee dat mijn broer nooit bij onze ouders op bezoek gaat. 6. Wat vind je ervan om vanavond met mij naar de film te gaan? 7. Wat vind je ervan dat ik met hem naar de film ga? 8. Ik twijfel erover om mijn ontslag in te dienen. c) 1. Ik denk er al een tijdje over om een jaar naar het buitenland te gaan. 2. Heb je er nog aan gedacht om ook een rouwkaart aan onze oude buurman te sturen? 3. Het lijkt er nu echt wel op dat het bedrijf failliet gaat. 4. De vakbond is er faliekant tegen dat het bedrijf de helft van de werknemers gaat ontslaan. 5. Ik zit er al een hele tijd mee dat mijn broer nooit bij onze ouders op bezoek gaat.
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 7 6. Wat vind je er eigenlijk van om vanavond met mij naar de film te gaan? 7. Wat vind je er nu van dat ik met hem naar de film ga? 8. Ik twijfel er niet over om mijn ontslag in te dienen.
erg duizelig / Nu heb ik heel erge hoofdpijn. 6. beschrijf de laarzen (= beschrijven) Voorbeeld: Het zijn bruine laarzen met een hoge hak. Ook zit er een riempje op de voet.
5 Spreken – Wat heb ik eraan om deze opdracht te doen? Voorbeeldoplossing: 1. Ik heb er verdriet van dat mijn opa is overleden. 2. Ik ben er bang voor om onder narcose te gaan./Ik ben er bang voor om geopereerd te worden. 3. Ik baal ervan dat ik mijn rijbewijs niet gehaald heb./Ik baal ervan dat ik mijn rijbewijs kwijt ben. 4. Ik heb het er moeilijk mee om niet meer te roken./Ik heb het er moeilijk mee om met roken te stoppen./Ik heb het er moeilijk mee om een sigaret te weigeren. 5. Ik zit ermee dat ik geen geld heb. 6. Ik denk erover om een hond te nemen. 7. Ik heb er last van dat mensen in de trein zitten te bellen./Ik heb er last van dat mensen aan het bellen zijn. 8. Ik denk eraan om mijn secretaresse te ontslaan./Ik denk eraan om bij mijn partner weg te gaan.
b) Voorbeeldoplossingen 1. Wil jij de papierlade van het kopieerapparaat bijvullen? / Zou jij nieuw papier in het kopieerapparaat willen doen? 2. Als ik jou was, zou ik geschiedenis kiezen. Die studie duurt niet zo lang. Bovendien is hij niet zo moeilijk. Dan hou je tijd over om van het studentenleven te genieten. / Als ik jou was, zou ik geneeskunde kiezen. Met die studie kun je later makkelijker een baan vinden. Bovendien kun je er andere mensen mee helpen. 3. Het is echt heel belangrijk dat er meer speelruimte in onze wijk komt. Er wonen heel veel kinderen maar die kunnen bijna nergens buiten spelen. Bovendien hebben we al een parkeergarage in onze wijk. 4. De dief/de man stal/pakte een horloge en rende daarmee naar buiten. Toen hij de straat over rende, botste er een bus tegen hem aan. 5. Op dinsdagavond hebben we altijd een borrel in onze sociëteit/ in ons café. Elke zondagmiddag sporten we/ spelen we een hockeywedstrijd en één keer per maand heb ik een vergadering met de activiteitencommissie. 6. In een dynamo zit een magneet. Als het fietswiel draait, draait de magneet ook. De draaiende magneet produceert elektriciteit. Die elektriciteit gaat door draadjes naar de fietslampen. 7. Je moet mensen de weg wijzen. Ook moet je medewerkers de sleutels van kamers en lokalen geven. / Ook bewaar je de sleutels van alle ruimtes. Verder moet je ’s avonds alle deuren op slot doen / controleren of alle deuren op slot zijn / het gebouw afsluiten. 8. In de eerste plaats heb ik niet de juiste bank ontvangen. Ik had een witte bank besteld, maar ik heb een zwarte bank gekregen. Ten tweede is de bank niet op twee september bezorgd, zoals we hadden afgesproken, maar op vijf september. Ten slotte klopt de prijs / de factuur niet. De bank moet € 799,- kosten. Op de factuur staat € 999,-. 9. Ik vind baan A geschikter voor jou. Ten eerste omdat de werktijden in overleg zijn. Je kunt dan werken als je kinderen op school zitten. Ten tweede omdat je met baan A meer verdient. Dan heb je meer geld om leuke uitstapjes te maken. / Ik denk dat je baan B moet accepteren. Dan ben je maandag en dinsdag lekker vrij. Bovendien kun je je vakantiedagen opnemen wanneer dat voor jou handig is, bijvoorbeeld als de kinderen vakantie hebben.
7 ’s Lands wijs, ’s lands eer a. niets nieuws onder de zon, b. slecht nieuws komt altijd te vroeg, c. ik heb slecht nieuws en ik heb goed nieuws, d. geen nieuws is goed nieuws, e. als een lopend vuurtje
C De proef op de som 1 Spreek vaardig a) 1. geef … advies (= adviseren), vertel ook waarom (= reden geven) Voorbeeld: Als ik jou was, zou ik gaan hardlopen. Je kunt dan je conditie verbeteren én lekker in de buitenlucht sporten. 2. vertel wat haar werkzaamheden zullen zijn (= vertellen/ beschrijven) Voorbeeld: Je moet afspraken plannen/noteren in de directie-agenda. Ook moet je de telefoon aannemen/ doorverbinden en de post in de postvakjes leggen. 3. vertel wat … moet doen (= instructie geven) Voorbeeld: 1. Knijp met uw vingers in een kleine bal. 2. (Vouw uw handen in elkaar). Duw met uw ene hand (de pols van) de andere hand naar achteren. 3. Draai rondjes met uw schouders. Laat uw armen daarbij langs uw lichaam hangen. 4. wat vindt u (= mening geven), vertel waarom (= beargumenteren) Voorbeeld: Ik vind een maatschappelijke stage voor scholieren nuttig omdat scholieren zo tijdens hun schooltijd een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving. / Ik vind een maatschappelijke stage voor scholieren onzin omdat school bedoeld is om andere dingen te leren. 5. vertel wat er is gebeurd en wat uw klachten zijn (= vertellen/beschrijven) Voorbeeld: Ik wilde mijn fiets parkeren in de fietsenkelder. De slagboom stond omhoog en ik fietste door. Op het moment dat ik naar binnen wilde fietsen, kwam de slagboom weer naar beneden. Toen viel ik van mijn fiets, met mijn hoofd tegen een paal. Nu ben ik heel
2 Lees vaardig a) Objectieve, feitelijke berichtgeving over wetenschappelijk onderzoek. Meestal is de aanleiding dat resultaten van een onderzoek recentelijk zijn gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift. b) 1. a. Nee, dat blijkt nergens uit de tekst. Als er sprake is van overlast dan wordt die niet veroorzaakt door vogels
15
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 7 maar door mensen. De vogels hebben namelijk last van vuurwerk. b. Nee, er wordt wel verwezen naar een radar in de eerste, inleidende alinea maar nergens blijkt uit dat het een nieuwe radar is of dat hij onlangs gepresenteerd is. Alleen dat er op kan worden waargenomen dat er veel vogels in de lucht zijn als er vuurwerk wordt afgestoken. c. Ja, de publicatie wordt genoemd in de eerste, inleidende alinea. Zo wordt o.a. gezegd dat het artikel pas vorige week is gepubliceerd. Het is dus erg recent. 2. a. Nee, dat honden en katten niet van vuurwerk houden, is bekend. Er zijn nauwelijks gegevens over wat wilde dieren ervan vinden. Het is dus zeker niet eerder aangetoond of bewezen dat wilde dieren niet van vuurwerk houden. b. Ja, in de tekst staat dat diergedrag ’s nachts moeilijk te bestuderen was. c. Nee, dat honden en katten niet van vuurwerk houden, is bekend. Er zijn nauwelijks gegevens over wat wilde dieren ervan vinden. Het is dus zeker niet eerder aangetoond of bewezen dat ze zich er niks van aan trekken. 3. a. Nee, in het artikel staat dat een radar bewegende deeltjes ziet. Het signaal/teken zegt iets over de soort ‘wolk’ die hij ziet. Maar er staat nergens dat hij alarm slaat als er vogels te zien zijn. Door software te ontwikkelen kon men pas gegevens van de vogels onderscheiden van andere gegevens. b. Nee, er wordt expliciet genoemd dat de onderzoekers gegevens van de weerradar van het KNMI hebben gebruikt. c. Ja, voor het onderzoek zijn gegevens van de weerradar van het KNMI gebruikt. Ook de luchtmacht, KNMI, ESA en buienradar gebruiken deze radar. 4. a. Ja, mensen zijn dan druk met de nieuwjaarswensen: de champagne dip. b. Nee, dit feit is geen verklaring voor het rustige kwartiertje. c. Nee, dit feit is geen verklaring voor het rustige kwartiertje, maar een ander gevolg. 5. b. Ja, Judy Shamoun van het Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteemdynamica (IBED) is de eerste auteur van het artikel in Behavioral Ecology. In de tekst staat dat zij werkt bij de organisatie die het onderzoek heeft geïnitieerd, het Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteemdynamica (IBED) van de Universiteit van Amsterdam (UvA). a. en c. Nee, het IBED heeft het initiatief voor het onderzoek genomen. 6. c. Ja, het artikel komt uit de wetenschapsbijlage van een krant, waarin objectief verslag wordt gedaan van wetenschappelijk onderzoek. a. en b. Nee, het artikel komt uit de wetenschapsbijlage van een krant, niet van de opiniepagina. In de laatste alinea staan woorden van Judy Sharmoun, niet van de schrijver van dit artikel. Maar ook Judy Sharmoun zegt niet dat er geen vuurwerk afgestoken mag worden of dat er niemand in een natuurgebied mag komen rond
16
de jaarwisseling.
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 8 Doe wat je het liefste doet 7 ’s Lands wijs, ’s lands eer A Ik denk dat ik geschikt ben 2 Luisteren - Is dit wat voor mij? a) 1. Niet waar. Het gaat om een functie in Nederland. 2. Niet waar. Ze leest de advertentie op internet. 3. Waar. Het uitzendbureau is gespecialiseerd in bemiddeling van buitenlandse werknemers. 4. Niet waar. Uit de functie-eisen blijkt dat ze haar team zelf gaat samenstellen. 5. Niet waar. Ze heeft geen netwerk (in Nederland), maar wel ervaring (hoewel niet in Nederland). 6. Waar. ‘Reageren dus’ zeg je alleen als je denkt dat de baan geschikt voor je is en je de conclusie trekt dat je wilt reageren door bijvoorbeeld een brief te schrijven. b) 1. … omdat Esmeralda een vrouw is en dus geen voorman kan zijn. 2. a. is goed. Hij zegt dat ze wel bescheiden zijn, maar hij bedoelt het tegenovergestelde. Dit is het wezen van ironie. b. is niet goed. Hij bedoelt juist dat ze behoorlijk hoge eisen stellen. 3. a. is niet goed. Uit de tekst blijkt niet dat hij geen Engels begrijpt. b. is goed, want Paul vraagt zich af wat het uitzendbureau nu precies biedt met ‘a way of life’. 4. a. is niet goed. Dat een tekst soms moeilijk leesbaar is door te weinig witregels is niet de betekenis van ‘tussen de regels doorlezen’. b. is goed. Paul kleedt de tekst als het ware uit, ontdoet de tekst van onnodig intimiderende woorden en dan blijft feitelijk over wat het uitzendbureau eist. 5 Lezen en spreken – Een goede brief? Dan ook een goed cv! Voorbeeldoplossing: Mogelijke opmerkingen over het cv van John Verkoren: - Het cv van John Verkoren is aan de korte kant: nog geen half A4’tje. - Hij vermeldt zijn werkervaring niet in omgekeerde chronologische volgorde. - Er ontbreekt relevante informatie: welke talen spreekt hij precies? Beheerst hij ze schriftelijk? Beheerst hij ze mondeling? Ook zegt hij niet hoe goed hij zijn talen beheerst. - Hij vertelt niets over de vertaalopdrachten die hij bij het vertaalbureau gehad heeft en ook niet in welke talen hij vertaald heeft. - John vermeldt zijn bijbaantjes en dat is begrijpelijk, want hij is nog erg jong. Maar ze hebben weinig met zijn gevoel voor talen te maken. - Hij heeft geen hobby’s, maar hij vertelt ook niet over zijn interesses of iets dergelijks. Daardoor weet je als lezer heel weinig van John Verkoren als je zijn cv gelezen hebt.
1 Papa moet zich elke dag uit de naad werken in die rotbaan van hem. 2 Hij zegt wel dat geld de arbeid verzoet, maar ik geloof hem niet. 3 Ik kan me voorstellen dat hij bloednerveus is. 4 Hij loopt steeds te ijsberen. 5 Daarmee zet ik de kroon op mijn werk. 6 Inderdaad, maar je weet, ik houd er niet van om half werk te leveren.
B Op gesprek! 2 Luisteren – Legt u dat eens uit Fragment 1 a. is goed. ‘U zult het wel niet zo leuk vinden’ heeft hier de functie van waarschijnlijkheid. b. is niet goed. Het gaat hier niet om de functie van zullen zoals bij: ‘ja ja, dat zal wel’ en waarbij je de spreker niet gelooft. Fragment 2 a. is goed. ‘Zullen’ drukt in deze context zekerheid uit. b. is niet goed. ‘Zullen’ drukt in deze context zekerheid uit. Fragment 3 a. is niet goed. ‘Hoe zou ik … bemoeide’ betekent in deze context dat hij zichzelf een slechte chef zou vinden. b. is goed. Hij stelt zich de situatie voor, waarin hij een chef heeft die zich overal mee bemoeit. Fragment 4 a. is niet goed. ‘Dat zou weer het andere uiterste zijn’ betekent in deze context dat zij vindt dat zij te lang alleen werken juist niet leuk vindt. b. is goed. ‘Dat zou weer het andere uiterste zijn’ betekent in deze context dat zij te lang alleen werken niet leuk vindt. a. is goed. ‘Zullen’ drukt in deze context zekerheid uit. b. is niet goed. ‘Zullen’ drukt in deze context zekerheid over het feit dat de sollicitant niet de tijd krijgt om lang alleen te werken. 3 Spreken – Op gesprek!. b) Voorbeeldoplossing Mogelijke vragen van de sollicitant aan de werkgever: 1. Hoe zit de afdeling waar ik zou komen te werken organisatorisch in elkaar? 2. Hoe verloopt de samenwerking? Voorbereiding van antwoorden op verwachte vragen van de werkgever: 1. Waarom ben ik geschikt voor deze functie? Ik denk dat ik geschikt voor deze functie ben omdat ik graag onderhandel, dat is wat ik het liefste doe. 2. Wat is mijn ervaring in deze branche? Ik ben al drie jaar werkzaam als verkoopmedewerker, dus ik heb veel ervaring. 3. Wat zijn mijn goede en minder goede eigenschappen? Ik ben kritisch en nauwkeurig, maar ik vind dat ande-
17
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 8 ren dat ook moeten zijn. Ik ben ook redelijk stressbestendig, ik probeer afstand te houden en goed te blijven nadenken. 4. Wat vind ik het belangrijkste in mijn werk? Wat ik het allerbelangrijkste in mijn werk vind is dat ik voor een groot deel zelf kan bepalen wat ik wanneer doe en dat ik er plezier aan beleef. 6 ’s Lands wijs, ’s lands eer Deze week heb ik een kijkje achter de schermen gekregen over het werk dat op een afdeling Personeelszaken gebeurt. In het begin keek ik de kat uit de boom. Daarna heb ik actief meegewerkt, want al doende leert men. Ik heb een gesprek meegemaakt over de samenstelling van een functieprofiel voor hoofd zorginkoop en aan de hand van dat gesprek heb ik de functie-eisen van het profiel samengesteld. Ik heb van de personeelsadviseur die mij begeleidde gehoord hoe de wervings- en selectieprocedure verloopt. Zij vertelde me dat je bij het selecteren van kandidaten vaak op je intuïtie afgaat. Je gevoel vertelt je eigenlijk meteen wat voor vlees je in de kuip hebt. Verder heb ik een gesprek met de directeur van het zorgbedrijf gehad. Bij dit gesprek was ook de voorzitter van de ondernemingsraad aanwezig. Zij vertelden me dat medezeggenschap erg belangrijk bij dit bedrijf is en dat de ondernemingsraad een klankbord is voor de bestuurder. Zo komt de directie te weten hoe de werkvloer het werk en de arbeidsomstandigheden ervaart. Opvallend vond ik dat ze plezier in het werk vooropstellen. Ze geloven dat je zult oogsten wat je zaait, dus als je plezier in je werk hebt, straalt dat van je af, vinden medewerkers je een fijne collega en waarderen de klanten je. Zo haal je het beste uit jezelf.
C De proef op de som 2 Lees vaardig a) 1. a. Ja, kijk bij het kopje Aantal vakantiedagen. Daar staat vier keer het aantal werkdagen per week. Dat is in het geval van Jeroen vier keer drie werkdagen. Dat betekent dus twaalf vakantiedagen. b. Nee, Jeroen heeft recht op twaalf wettelijke vakantiedagen. Misschien heeft hij ook recht op bovenwettelijke vakantiedagen, maar de vraag was op hoeveel vakantiedagen hij minimaal recht heeft. c. Nee, Jeroen heeft recht op twaalf wettelijke vakantiedagen. Misschien heeft hij ook recht op bovenwettelijke vakantiedagen, maar de vraag was op hoeveel vakantiedagen hij minimaal recht heeft. 2. a. Nee, het opsparen van vakantiedagen kan nadelig zijn voor de economie, maar dat is niet de reden waarom de wet gewijzigd is. b. Ja, kijk bij het kopje ‘Nieuwe vervaltermijn wettelijke vakantiedagen’. Het uitstellen van vakantie kan nadelen hebben voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers. Met het wijzigen van de vervaltermijn voor wettelijke vakantiedagen wil de regering stimuleren dat werknemers regelmatig vakantie opnemen. c. Nee, het opsparen van vakantiedagen is misschien nadelig voor de werkgevers, maar dat is niet de reden
18
waarom de wet gewijzigd is. 3. a. Nee, want werknemers bouwen tijdens het ouderschapsverlof geen vakantiedagen op over de dagen dat ze niet werken. Zij werkte in 2012 minder dagen en bouwde dus minder vakantiedagen op. b. Ja, kijk bij het kopje ‘Vakantiedagen en ouderschapsverlof’. Hierin staat dat werknemers tijdens het ouderschapsverlof geen vakantiedagen opbouwen over de dagen dat ze niet werken. Zij werkte in 2012 minder dagen en bouwde dus minder vakantiedagen op. c. Nee, want werknemers bouwen tijdens het ouderschapsverlof geen vakantiedagen op over de dagen dat ze niet werken. Zij werkte in 2012 minder dagen en bouwde dus minder vakantiedagen op. 4. a. Ja, kijk bij het kopje ‘Vakantiedagen en nieuwe baan’. In het geval van een ‘zwaarwegend belang’ kan een werkgever van een werknemer verlangen dat hij blijft werken tot het einde van het contract. In dit geval kan Charles’ oude werkgever dit als reden aanvoeren. b. Nee, alleen in het geval van zwaarwegend belang mag een werkgever vakantie weigeren. c. Nee, werknemers kunnen meestal vakantiedagen opnemen als zij van baan wisselen maar de werkgevers hebben wel rechten in dit geval. Als er maar sprake is van zwaarwegend belang. 5. a. Nee, vakantiedagen uit 2011 kunnen tot vijf jaar later worden opgenomen. Daar zitten geen voorwaarden aan. b. Ja, kijk bij het kopje ‘Nieuwe vervaltermijn wettelijke vakantiedagen’. Vakantiedagen die voor 2012 zijn opgebouwd (dus ook uit 2011) kunnen tot vijf jaar later worden opgenomen. c. Nee, vakantiedagen uit 2011 kunnen tot vijf jaar later worden opgenomen. Sheila mag de vakantiedagen uit 2011 dus in 2013 opnemen. b) 1. a. Nee, uit het onderzoek van Schuring blijkt dat betaald werk ervoor zorgde dat ze beter functioneerden in hun sociale omgeving. Dit was echter niet de belangrijkste stap vooruit ofwel de grootste verbetering. b. Nee, uit het onderzoek van Schuring blijkt dat betaald werk ervoor zorgde dat ze zich lichamelijk beter voelden. Dit was echter niet de belangrijkste stap vooruit ofwel de grootste verbetering. c. Ja, de grootste verbetering die de onderzochte groep aangaf was hoe zij zich geestelijk voelden na het hervatten van betaald werk. 2. a. Nee, de aanpak wordt niet alleen in Rotterdam, maar ook in Amsterdam, Utrecht en Den Haag getest. b. Ja, de aanpak wordt getest in de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. c. Nee, de aanpak wordt eerst getest in de vier grote steden. 3. a. Nee, dat wordt nergens genoemd in de tekst. b. Nee, ze probeerden zich juist te veel te richten op de fysieke gezondheid van werklozen. Het idee was eerst de gezondheid op peil brengen en de rest volgt van-
Oplossingen tekstboek hoofdstuk 8 zelf. c. Ja, de programma’s waren onvoldoende afgestemd op de andere re-integratieactiviteiten.
19