130 34 335KB
Dutch Pages 176 [177] Year 2004
BEROEP: MISDAADVERSLAGGEVER
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
Peter R. de Vries
BEROEP: MISDAADVERSLAGGEVER
DE FONTEIN
isbn 978 90 261 2461 7 nur 330/402 © 1992 Uitgeverij De Fontein bv, Postbus 1, 3740 aa Baarn/ Peter R. de Vries, Postbus 5182, 1410 ad Naarden Omslagontwerp: Wil Immink Typografie: v3-Services Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever én van de auteur.
Inhoud
Voorwoord 9 Afluisteren 11 Arrestatie 13 Arrestatieteam (1) 15 Arrestatieteam (2) 17 Bajeskampioen 19 Bajestaal 21 Berouw 23 Beul 25 Bittere amandelen 27 Bunkerbajes 29 Cocaïnevrij 31 Corruptie (1) 33 Corruptie (2) 35 Criminaliteit 37 Dodelijk wapen 39 Dodelijkheden 41 Donkere dagen 43 Doodstraf 45 Drugssmokkelaars 47 Dubieuze zaken 49 Dwaalspoor 51 Executie 53 Fatsoensrakkers 55 Fiscus & misdaad 57 Fraude-zeepbellen 59 Gevaarlijk 61 Gevangenispost 63 Gezichtsbedrog (1) 65 Gezichtsbedrog (2) 67 – 5 –
Hebzucht 69 Helderzienden (1) 71 Helderzienden (2) 73 Helderzienden (3) 75 Hersenspinsels 77 Hotel-cel 79 Hotelmoord 81 De kinderlokker 83 Kluiskrakers 85 Ladelichters 87 Leugendetector 89 Levenslang 91 Liquidatie (1) 93 Liquidatie (2) 95 Menten 97 Miss Marple 99 Moord- en doodslagcijfers 101 Moordenaars 103 Nieuwe Revu 105 Noodweer-Nooitweer 107 Olivier 109 Ontvoering 111 Onschuldig? 113 Onschuldig (1) 115 Onschuldig (2) 117 Ontsnapping 119 Ontvoeringsseizoen 121 De onzichtbare strop 123 Ooggetuigen 125 Oorlog & misdaad 127 Oplichter 129 Oplichters 131 Het Parool 133 Paskamermoord 135 Schadeclaim 137 Schilderijenroof 139 Slechte jeugd 141 Stemfraude 143 – 6 –
tbs of levenslang? 145 Te veel eer 147 Telefooncel 149 Telefoontap 151 Tipgeld 153 Tragisch 155 Treinrover 157 Uitbraak 159 Verkracht? 161 Miss Marple (vervolg) 163 Vrijspraak (1) 165 Vrijspraak (2) 167 Waas voor je ogen 169 Wegpiraat 171 Wereldprimeur 173 Zinsbegoochelaar 175
– 7 –
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
Voorwoord
Na vijftien jaar misdaadjournalistiek wordt mij dikwijls gevraagd wat mij daar nu precies in boeit – en waarom het blíjft boeien. Die vraag is moeilijk te beantwoorden, en misschien is dat ook wel de reden dat de misdaad(bestrijding) mij na al die jaren nog weet te fascineren. Is het omdat ik de filosofie aanhang dat er in wezen in elk mens crimineel gedrag schuilgaat en dat ik nieuwsgierig ben naar waar, hoe en wanneer dat eruit komt? Zoals de architect of de bewaker van een gevangenis, ook na tweeduizend jaar ervaring met het opsluiten van mensen, toch weer verrast is als gedetineerden een nieuwe ontsnappingsmethode hebben ontdekt? Of is het omdat je bij het beschouwen en beschrijven van misdaad telkens aan de rand van de afgrond van het leven staat, waarvan je alleen maar aan de hand van de echo’s kunt vermoeden hoe steil en diep hij is? Of is het omdat er bijna geen onderwerp is waar de goegemeente zo’n absoluut oordeel over heeft, maar tegelijkertijd zo weinig vanaf weet? Omdat de mensen hun eigen principes, vooroordelen, angsten en logica projecteren op de ‘gemiddelde’ crimineel, zonder dat ze inzien dat de onder- en bovenwereld in dat opzicht niet op elkaar aansluiten? En juist als ze dát doorkrijgen, weer niet beseffen dat er ook momenten en gebeurtenissen zijn waarin die werelden naadloos in elkaar overlopen? Of is het omdat de mens van nature geneigd is zijn eigen misdaden te rechtvaardigen en vindt dat vooral de ongerechtigheden van anderen veroordeeld moeten worden? Of is het omdat de oppassende burger van vandaag, na een driftbui, een zwak moment, een verleiding, een uitdaging, een ongeluk, een toeval, een noodlot, een tegenvaller, een onwetendheid, een valstrik, een handigheid, een kans, de crimineel van morgen is die met zijn initialen in de krant staat? U weet wel, de misdadiger die te laag – 9 –
wordt gestraft, te soft wordt behandeld en te vroeg op proefverlof wordt gestuurd, zonder dat er nog naar de slachtoffers wordt omgekeken. Want zo is het toch? Of toch niet? Ik blijf zoeken naar het antwoord. Peter R. de Vries Naarden, 1992
– 10 –
Afluisteren
Als journalist hoor ik graag dingen die eigenlijk niet voor mijn oren zijn bestemd. Op dat punt ken ik ook weinig bescheidenheid, anders hoor je nooit iets. En als je alleen afgaat op wat officiële voorliegers – pardon – voorlichters hebben te melden, ben je ook gauw thuis. Ik ben dan ook niet zo blij dat de minister van Justitie naar aanleiding van de Heijn-ontvoering het zogenaamde ‘scanner-luisteren’ wil aanpakken. Bij grote affaires is het altijd prettig als je een beetje kunt volgen wat de politie uitspookt. Het radioverkeer tussen het ‘habee’ – hoofdbureau – en de auto’s op straat vormt soms een boeiend hoorspel. Toen ik nog voor De Telegraaf werkte, nam ik op de redactie in Amsterdam wel eens een ‘politiedienstje’ over. Dan belde je de bureaus of er nieuws was en je volgde ook de politieradio. Ik moest wel even aan het taalgebruik wennen. De afkortingen en speciale termen vlogen je om de oren. In een mum van tijd nam je die echter over. ‘Is die crash op de a44 mét of zonder?’ vroeg je dan. Met of zonder stond voor: letsel. En als je op de scanner hoorde dat er een ‘potloodventer’ was gesignaleerd, wist je dat het niet om iemand ging die zonder vergunning schrijfgerei aan de man bracht, maar om een persoon die zijn geslachtsdelen in het openbaar tentoonstelde. Ook werden er regelmatig mensen ‘zonder kluts’ aangetroffen, wat betekende dat ze nogal in de war waren – de kluts kwijt, dus. In het begin luisterden we alleen de politie af, maar met het voortschrijden van de techniek kregen we ook het luchtverkeer, de brandweer en de gg&gd ‘op de antenne’. In de stille uurtjes werd er soms wel afgestemd op het autotelefoonverkeer. Niet interessant, maar soms wel amusant. Zo heb ik de volgende gesprekjes herhaaldelijk, zij het in iets wisselende bewoordingen, gehoord: ‘Hoi, met mij... Alles is uitgelopen, en ik heb nu nog een zakenafspraak. Wacht maar niet op me.’ – 11 –
En een halve minuut later dezelfde stem, op een ander nummer: ‘Hoi, schat... Ik kom eraan, hoor! Gaan we wat leuks doen?’ Voor de goede orde: de eerste was zijn vrouw. De tweede zijn vriendin...
– 12 –
Arrestatie
Is het niet wat overdreven, zo vroeg iemand mij, dat de politie die Heijn-moordenaar en zijn gezin ’s morgens vroeg om vijf uur van hun bed licht? Ze hielden Ferdi E. al een maand in de gaten – dan kun je hem toch een keer tijdens kantooruren oppakken? Natuurlijk is dat zo. De recherche had in die maand observatie ook heus wel gezien dat Ferdi E. geen schouderholstertype was of iemand die met een tros handgranaten de straat op ging. Maar daar ging het ook niet om. En de politie heeft dat vroege uur evenmin uitgekozen omdat de ochtendstond goud in de mond zou hebben (eerder diamanten...). Nee, dit was nu een klassiek voorbeeld van recherchetactiek. Het is een bekend gegeven dat de politie bij gijzelingszaken bijna altijd tijdens het ochtendgloren toeslaat. Denk maar aan de treinkapingen, de bevrijding van Heineken en Doderer, en andere acties. Er is vastgesteld dat bij het krieken van de dag de waakzaamheid van de mens het laagst is, en bij een overrompelingsactie op dat moment is de – geestelijke – desoriëntatie dus het grootst. Van dat effect wilde men bij het gezin van Ferdi E. ook gebruikmaken. Door de pijlsnelle actie en de daarmee gepaard gaande intimidatie was geen van de verdachten in z’n normale doen, en waren ze dus snel uit hun evenwicht te brengen. Want u dacht toch niet dat het gezin in nachtkleding werd afgevoerd omdat er geen tijd meer was om even snel iets anders aan te trekken? Welnee, dat hoorde er allemaal bij. Hoe zou u zich voelen als u onverwachts uit bed werd gesleurd, geboeid werd afgevoerd en een poosje later op een politiebureau in uw kreukelige pyjama en met ongewassen hoofd tegen een batterij grimmige rechercheurs zat aan te kijken? Ik geef het u te doen. Nee, de verlegenheid, schaamte, verwarring en angst zijn dan zo groot dat de meeste verdachten ‘knakken’. Ferdi E., die toch bijna acht maanden iedereen koelbloedig om de tuin had geleid, was daar evenmin tegen bestand. Operatie geslaagd. – 13 –
Voor criminelen die een arrestatieteam te snel af willen zijn, rest er volgens mij maar één oplossing: voortaan – letterlijk – vroeger opstaan dan de politie...
– 14 –
Arrestatieteam (1)
Hoewel de verleiding soms groot is, ben ik er nooit een voorstander van geweest om de politie in Nederland meer macht en bevoegdheden te geven. De bewering dat een blik extra agenten, een betere bewapening en strengere straffen de misdaad zouden terugdringen, is nog nooit hardgemaakt. Het tegendeel bestaat wel: misdaad die harder wordt en een grotere kans op ongelukken. Hoe dat in zijn werk kan gaan, hebben we haarscherp op het nosjournaal kunnen zien. Een gegijzelde kolonel werd per ongeluk doodgeschoten door een scherpschutter die normaalgesproken, als de verhalen waar zijn, op 250 meter afstand een vlieg zou kunnen neerschieten. Daarnaast zorgde de nos er ook voor dat heel Nederland ooggetuige was van de gewelddadige wijze waarop de arrestant te grazen werd genomen terwijl hij weerloos op de grond lag. Verdiende loon, zullen velen in een eerste opwelling hebben gedacht. En ook de kranten deden de volgende ochtend net alsof hun neus bloedde. In een enkel zinnetje stond slechts dat de crimineel ‘hardhandig onschadelijk was gemaakt’. Alsof wij tijdens de schokkende nos-beelden toevallig allemaal net even de andere kant op hadden gekeken. Pas een dag later, toen vaststond dat de dodelijke kogel uit het geweer van een politieman was gekomen, zwol de verontwaardiging over de schoppartij snel aan. Indien het schot wél door de Duitse junk was afgevuurd, zou deze kritiek waarschijnlijk abonnees hebben gekost. Het is goed dat de nos deze aanpak eens heeft gefilmd, want in tegenstelling tot wat veel mensen denken betrof het hier geen incident, maar veeleer de dagelijkse praktijk. Ik heb in de loop der jaren heel wat arrestaties en grote politieacties meegemaakt, en ik heb me niet zelden geërgerd aan het volstrekt nodeloze geweld dat daarmee vaak gepaard gaat. Dat is geen kwestie van ‘afreageren’, zoals de woordvoerder het nu maar subtiel noemde, maar meer van ‘uitleven’. Bij vragen daarover riep de politie dan dat de verdachte zich had verzet en dat we het in de chaos verkeerd hadden gezien. Ja ja. – 15 –
Enfin, uit dit alles blijkt dat politiefunctionarissen ook maar mensen zijn. En daarom moeten we ze niet al te veel bevoegdheden geven. Want er is niets zo bedwelmend als de roes van macht. Waaruit men pas ontwaakt als het te laat is...
– 16 –
Arrestatieteam (2)
Hiervoor schreef ik dat het door de arrestatieteams aftuigen van overmeesterde verdachten – naar aanleiding van het klunzige optreden in Arnhem – geen uitzondering is, maar eerder regel. Tot dusver had de politie voor het grote publiek altijd aardig de schijn opgehouden dat er beheerst en correct wordt opgetreden, maar het nos-journaal liet ons deze keer onverbiddelijk zien hoe het arrestatieteam een voorschotje nam op de veroordeling van de verdachte. De reden dat ik er nu op terugkom, is dat de begeleider van het arrestatieteam, de psychiater Henk Havinga, in een interview zijn licht over de kwestie heeft laten schijnen. En wat zegt hij daarin? ‘Ik ben ervan overtuigd dat er geen sprake is geweest van ongedisciplineerd gedrag. De mannen waren volkomen scherp, deden niet meer of minder bruusk dan strikt noodzakelijk...’ Ik wreef mijn ogen even uit. Was ik nu gek, of moest de heer Havinga maar eens op de bank in zijn eigen behandelkamer plaatsnemen? Omdat heel tv-kijkend Nederland natuurlijk getuige was geweest van de ordinaire schoppartij, moest de psychiater nog wel even uitleggen met welke bril (lees: blinddoek) we deze politieaanpak moesten zien: ‘Zolang hij zijn handen onder zijn lichaam heeft liggen, weet je dat hij niet is uitgeschakeld. Hij kan nog een tweede of derde wapen hebben. Dat schoppen heeft mijns inziens te maken gehad met het zichtbaar maken van zijn handen...’ Het spijt me, meneer Havinga, maar zulke bullshit heb ik bijna nog nooit gelezen! Zo lust ik er nog wel een. Op die manier kun je iedere verdachte dus een ongenadig pak ros verkopen. Je sleurt hem uit de auto en legt hem dan gewoon op zijn handen. Vervolgens schop je hem met een paar man helemaal total loss, want je kon zijn handen immers niet zien. En als je zijn handen wél ziet, dan schop je hem eveneens lens, want dan kun je altijd zeggen dat hij zijn handen nog vrij had en dus een groot gevaar was! – 17 –
Psychiater Havinga stelde ook nog dat er in ‘zijn’ arrestatieteam alleen behoefte is aan ‘top-stabiele mensen’ en niet aan ‘de vechtersbaasjes van het schoolplein’. Misschien zit ’m daar wel de kneep. Want op datzelfde schoolplein heb ik vijfentwintig jaar geleden al geleerd dat je je handen thuishoudt zodra je tegenstander weerloos of verslagen is.
– 18 –
Bajeskampioen
Toen ik zo’n jaar of vijf geleden Jan Oosterbaan leerde kennen, was hij Kampioen van de Bajes. Hij zat in de Scheveningse strafgevangenis vier jaar cel uit voor een serie gewapende roofovervallen en hij trainde daar fanatiek voor een comeback in de ring. Want ‘Jantje’ was voor hij werd veroordeeld een van de meest gevreesde kickboksers ter wereld. ‘Ik vecht voor een terugkeer in de sport. Want daar ligt mijn toekomst en niet hier achter de tralies,’ zei Oosterbaan mij tijdens een van mijn gevangenisbezoeken. De overvallen waren een fout geweest die hij in de toekomst niet meer zou maken. Zodra hij vrijkwam, wilde hij een sportschool beginnen. Jan trainde in de gevangenis dat de stukken eraf vlogen; hij werd gecoacht door een bewaarder en aangemoedigd door zijn celgenoten. Het was een stukje bajesheroïek dat me wel frappeerde, en sindsdien ben ik Jan blijven volgen. Bij zijn gevechten zat ik nadien meestal op de eerste rij. En als die onverzettelijke, nooit opgevende vechtjas na de zoveelste gewonnen partij zwetend de ring uit stapte en me een plaagstoot met zijn bokshandschoen gaf, was ik blij voor hem. Als een van de weinigen was hij niet afgestompt en verbitterd uit de gevangenis gekomen, maar energiek en strijdbaar. Na zijn vrijlating belde hij me dikwijls op: ‘Jantje hier,’ zei hij dan altijd, alsof er maar één Jan was. Ik vroeg hem dan naar zijn plannen om een sportschool te beginnen, maar naarmate de tijd verstreek werd hij daar steeds mismoediger over. Hij kon geen geschikte locatie vinden, hij had de benodigde vergunningen niet, het startkapitaal ontbrak en de sponsors haakten af. De afgelopen maand had ik niets meer van Jan gehoord, maar verleden week werd ik ineens door zijn vrouw gebeld. ‘Heb je het al gehoord?’ vroeg ze. Jan was in Mannheim, na een Miami Vice-achtige achtervolging, opnieuw gepakt voor een gewapende roofoverval op een juwelier. Pas nadat de politiekogels zijn auto hadden doorzeefd, – 19 –
was hij gestopt, want zomaar de handdoek in de ring gooien – nee, dat doet Oosterbaan niet. In Duitsland wacht hem een lange straf. Die sportschool komt er voorlopig niet. Ruim een jaar na zijn vrijlating prolongeert Jan Oosterbaan op z’n hoogst de titel die hij eigenlijk had afgezworen: Kampioen van de Bajes.
– 20 –
Bajestaal
Drugssmokkelaar Halil H. meent dat hij bij een transactie met zijn landgenoot Yasar G. voor 80.000 gulden het schip in is gegaan, en dit (gezichts)verlies zit hem nogal dwars. U en ik zouden in dat geval waarschijnlijk een keurige advocaat even een briefje laten schrijven waarin de betrokkene beleefd doch dringend wordt gesommeerd het bedrag ‘per omgaande te restitueren’. Halil H. had voor zijn briefje geen advocaat nodig. Hij krabbelde zelf een paar zinnen op papier en stuurde dat aan zijn oude celmaten in de gevangenis van Hoogeveen, waar ook zijn ‘debiteur’ Yasar G. zat. ‘Tuig hem helemaal af in de douche. Maak van zijn kop een tomaat en breek iets, zodat hij zeker het ziekenhuis ingaat,’ stelde Halil simpelweg. Of deze ‘afrekening’ tegen ‘finale kwijting’ zou geschieden meldt het briefje niet, maar de boodschap was er niet minder duidelijk om. Zo gaat dat in de bajes. Dit is de taal die daar wordt gesproken. En voor het geval u de indruk hebt dat in de nor de soep niet zo heet gegeten wordt: Yasar is onlangs in de douche met een vol conservenblik (soep?) ernstig mishandeld en ligt nu in het ziekenhuis – ja, met een hoofd als een tomaat. De zaak van Yasar G. is toevallig in de krant gekomen. Toevallig, omdat het gros van dit soort mishandelingen nooit buiten de gevangenismuren komt. Vuile was, weet u wel. Zo heb ik in de kranten ook nooit iets gelezen over de lotgevallen van Josef L., de man die eind 1983 het Amsterdamse seks- en gokpaleis Casa Rosso van Zwarte Joop in de fik stak, waarbij dertien mensen om het leven kwamen. Een laffe daad, en in het ongeschreven rangen- en standensysteem van de gevangenis stond L. daarom nog lager dan verkrachters en incestplegers. Ook met hem werd er even ‘afgerekend’. Josef L. werd in een donkere gang opgewacht en kreeg daar een pan met drie liter kokend frituurvet over zich heen. Daarna sloeg men twee biljartkeus op zijn hoofd tot splinters en werd zijn gezicht tot moes geschopt. Als ik wel ben ingelicht, heeft deze strafex– 21 –
peditie hem – na een zeer lange herstelperiode – aan één oog blind gemaakt. De daders zijn nooit vervolgd. Luizenleventje, hè, in die Nederlandse gevangenissen!
– 22 –
Berouw
Ook in hoger beroep is ir. Ferdi E. tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld. Zelf vindt hij die straf te hoog. Velen vinden hem twintig jaar te laag. Ik meen dat het recht keurig zijn loop heeft gehad. De opgelegde straf is lang, maar om allerlei redenen is dat te rechtvaardigen bij zo’n gruwelijk misdrijf. Het Amsterdamse gerechtshof motiveerde zijn hoge vonnis met de vrees voor herhaling, én om toekomstige ontvoerders af te schrikken. De eerste reden is heel begrijpelijk, maar de tweede is – het spijt me dat over de edelachtbaren te moeten zeggen – kletskoek. Het is hierbij van tweeën een: ofwel de rechters bedrijven politiek en proberen met dit soort stellingen verontruste burgers in slaap te sussen, ofwel ze weten gewoon niet beter en geloven er dus zelf in. Ik weet niet welke van de twee het ergste is. Iedereen die in de onderwereld wel eens verder heeft gekeken dan zijn neus lang is, weet dat misdadigers van dit kaliber zich geen seconde laten weerhouden door een al dan niet lange straf. De verklaring daarvoor is heel simpel: iedere crimineel die een misdaad beraamt, is ervan overtuigd dat hij daarin zal slagen. Anderen worden gepakt, maar hij niet. Ik heb met heel wat zware jongens over dit soort vraagstukken gepraat en zonder uitzondering bevestigden zij nooit te hebben stilgestaan bij een mogelijke celstraf. Sterker nog, ook al had de doodstraf op bepaalde misdrijven gestaan, dan nog waren Maurits Caransa, Toos van der Valk, Alfred Heineken en noem ze allemaal maar op, ontvoerd. De meeste daders weten vooraf niet eens hoeveel jaar er op de door hen te plegen misdaad staat. Die vraag houdt hen net zomin bezig als een kleuter zich om z’n aow bekommert. Het bewijs hiervan is nota bene door Ferdi E. zelf in z’n rechtszaak haarscherp tot uiting gebracht. Als de ontvoering in september 1987 was misgelopen, zou hij zelfmoord hebben gepleegd. Was zo iemand – 23 –
nooit aan de ontvoering begonnen als er levenslang op had gestaan? Kom nou! Het is al eeuwen zo dat berouw pas na de zonde komt. Ook bij Ferdi E. En de enige troost die we daaruit kunnen putten, is dat echte spijt dieper snijdt dan het scherpste zwaard.
– 24 –
Beul
Ir. Ferdi E., de moordenaar van G.J. Heijn, wil niet meer dat zijn tronie in de pers wordt gepubliceerd. Om die eis kracht bij te zetten heeft hij bij anp-fotograaf Paul Stolk, die met de foto van een shagje draaiende E. de Zilveren Camera won, een schadeclaim ingediend van 50.000 gulden. Via zijn advocaat mr. C. Sanders liet de tot twintig jaar cel veroordeelde ontvoerder weten dat hij door die publicaties ‘materiële en immateriële schade lijdt’. Ach gut... Even dacht ik dat het een grapje moest zijn. Een van het ziekelijke soort waar Ferdi E. in zijn afpersingsbrieven patent op had, zoals: ‘Pianospelen gaat nu wat moeilijker...’ Dat kon het echter niet zijn, realiseerde ik me, want de brief was geschreven door mr. Sanders, en ik vermoed dat het bij hem helaas meer een kwestie van schromelijk onbenul is. Sinds ik deze pleiter tijdens het proces tegen E. haspelend en stotterend heb horen praten over ‘moord met voorbedachten rade’ (alsof er ook moord zonder voorbedachten rade bestaat), neem ik hem even serieus als Fred Flintstone. Zo’n advocaat is een straf op zich. Maar goed, wat ik me dus afvroeg is hoe iemand die tot twintig jaar cel veroordeeld is in ’s hemelsnaam nu plotseling schade kan lijden van een inmiddels ik weet niet hoe vaak – wereldwijd – gepubliceerde foto. Ik wil hier echt niet betogen dat iedere veroordeelde ter vrije publicatie maar een setje pasfoto’s bij het anp moet inleveren, maar de eis van Ferdi E. is toch wel het andere uiterste. Had hij soms zelf foto’s met handtekening aan zijn celmaten willen verkopen en is die markt nu verpest? Of is zijn productie van wasknijpers door de onverwachte publicatie en de daarmee gepaard gaande herkenning nogal gestagneerd? Ja, sorry hoor, het klinkt misschien allemaal belachelijk, maar met een type als Ferdi E. weet je het gewoon niet. Ik bedoel maar: het onschuldige mensenleven van G.J. Heijn was voor hem geen cent waard, en dan nu wel direct een claim van 50.000 gulden schadevergoeding (of bedoelt hij smar– 25 –
tengeld?) omdat zijn eigen ‘portretrecht’ door een fotograaf is geschonden? Als het gezegde: ‘zo brutaal als de beul’ nog niet bestond, zou ik het nu hebben uitgevonden! Kijk, de familie Heijn hééft alleen nog maar een foto...
– 26 –
Bittere amandelen
Dit jaar – 1992 – is het tweeëndertig jaar geleden dat de toen negenendertigjarige Caryl Chessman in de gaskamer van de Californische gevangenis San Quentin het zoete, naar bittere amandelen en perzikbloesem ruikende gas inademde. Het was het korte, dramatische slotstuk van een jarenlange – juridische – doodsstrijd. Ik memoreer dit, omdat Chessman er verantwoordelijk voor is dat ik een verklaard tegenstander van de doodstraf ben. In mijn jeugd las ik het door hem in de dodencel geschreven boek Cell 2455, Deathrow: een indrukwekkende aanklacht tegen deze ultieme, onherroepelijke straf. Chessman was een zware crimineel toen hij in 1948 werd gearresteerd en wegens roof, vrijheidsberoving en aanranding ter dood werd veroordeeld. In San Quentin ontpopte hij zich echter als een leergierige, intelligente man, die letterlijk een strijd op leven en dood met zijn vonnis aanging. Chessman nam zijn eigen verdediging ter hand, imponeerde door zijn in de gevangenisbibliotheek vergaarde juridische kennis en wist zo in even slepende als spannende procedures de laatste ademtocht van ‘bittere amandelen en perzikbloesem aangelengd met een prikkelende chloorlucht’ telkens te voorkomen. Een paar keer was hij overigens maar enkele uren van de dood af eer er uitstel werd verleend. Naarmate de jaren verstreken, won hij bij het grote publiek aan sympathie. Zijn boeken werden klassieke bestsellers en alom rees de vraag of het (nog) gerechtvaardigd was om deze man de doodstraf te geven. Het mocht evenwel niet baten: ruim twaalf jaar na zijn aanhouding trok de beul toch aan het langste eind en werd Chessman – onder wereldwijd protest – ter dood gebracht. Ik moest afgelopen week weer aan hem denken toen in dezelfde gevangenis de eveneens negenendertigjarige Robert Harris op de stoel in de gaskamer moest plaatsnemen. Ook bij hem zat er meer dan tien jaar tussen de veroordeling en de tenuitvoerlegging van het vonnis. Ook bij Harris was er enkele malen op het laatste nippertje – 27 –
uitstel verleend, eenmaal zelfs toen hij al op de stoel was vastgebonden. En ook bij Harris walgde de wereldopinie van deze stuitende gang van zaken. Caryl Chessman schreef in zijn wereldberoemde boek ooit: ‘Het executeren van de man in cel 2455 zal alleen bewijzen dat hij dood is – meer niet.’ We zijn inmiddels tweeëndertig jaar verder – and nothing’s really changed...
– 28 –
Bunkerbajes
Uit de gevangenis van Sittard zijn twee gedetineerden bevrijd, onder wie de Colombiaanse drugsbaron Ruben L., die tot zestien jaar cel was veroordeeld voor de smokkel van 2658 kilo cocaïne. De mannen ontkwamen tijdens het sportuurtje door een raam open te zetten en gebruik te maken van een door handlangers klaargezette ladder: Adios Ollanda! De – ogenschijnlijk – knullige wijze waarop een en ander heeft plaatsgevonden, heeft veel mensen bij het lezen van dit nieuws zich in hun ontbijt doen verslikken. Bij menigeen werd de gevangenis weer geassocieerd met een duiventil of een vergiet. Advocaat-generaal mr. R.J. Manschot van het gerechtshof in Amsterdam speelde daar ogenblikkelijk op in en bepleitte de instelling van een soort concentratiekamp voor zware criminelen. Mr. Manschot opperde om wachttorens met gewapende bewakers in te stellen, de cellen van zware criminelen desnoods onder stroom te zetten en buiten de gevangenismuren met honden te patrouilleren. Het klinkt allemaal ferm. En ik kan me voorstellen dat veel mensen er nog iets in zien ook, zolang ze de indruk hebben dat er in de huidige gevangenissen niet beter wordt opgelet dan in de gemiddelde kindercrèche. Hoe begrijpelijk deze gedachte ook is, ik vrees dat zo’n bunkerbajes meer onheil dan zegen zal brengen. Criminelen moeten opgesloten blijven, dat staat uiteraard voorop, maar vaststaat ook dat er geen gevangenis te bouwen is waaruit niet ontsnapt kan worden. Vaststaat eveneens dat naarmate de beveiliging strenger is, de uitbraken driester worden. Kijk naar het buitenland, waar bewaarders zijn gegijzeld en vermoord, waar oproer, brandstichtingen en stakingen tot letterlijk explosieve toestanden hebben geleid. Dikke muren en valse honden garanderen eerder geweld dan veiligheid. Ontsnappen zit in de mens. Diens vindingrijkheid is op dat punt ongeëvenaard – zeker als hij zich daar vierentwintig uur per dag mee bezighoudt. De geschiedenis bewijst dat. In ’40-’45 wisten uitgemer– 29 –
gelde gevangenen regelmatig op geraffineerde wijze te ontsnappen. En niemand zal toch willen beweren dat de nazi’s met valse honden, wachttorens, zoeklichten, patrouilles, onder stroom staande hekken en met scherp schietende mitrailleurs er een halfzachte bewaking op na hielden?
– 30 –
Cocaïnevrij
De nieuwslezers brachten het de afgelopen weken bijna met een gevoel van opluchting: Colombia heeft eindelijk de oorlog verklaard aan de drugsbaronnen. Zo van: hèhè, is dat probleem tenminste ook opgelost. Colombia zet het leger in en confisqueert de paleizen van de cokekoningen. En president Bush van Amerika lanceert gelijktijdig een nieuw antidrugsoffensief waarvoor hij maar liefst 8 miljard dollar extra uittrekt. Iedereen weer tevreden. Het klinkt misschien wat arrogant, maar ik voorspel u nu al dat dit allemaal weggegooid geld en vergeefse moeite zal blijken te zijn. De wereld heeft de oorlog tegen de drugs al jaren geleden verloren. De nieuwe plannen hebben net zomin zin als een verkoopverbod op asbakken en borrelglaasjes in een poging het roken en drinken aan banden te leggen. Het probleem ligt niet bij de handelaren van drugs, maar bij de miljoenen gebruikers ervan. De dealers spelen alleen maar in op de vraag van de consument, en zolang die niet afneemt, staan er voor iedere gearresteerde smokkelaar weer vijf andere klaar. Onze propvolle gevangenissen worden voor 60 procent (!) bevolkt door drugsdelinquenten. En dan moet u weten dat voor iedere gedetineerde in ons land anderhalve justitieambtenaar op de pay-roll staat. Je kunt wel gevangenissen blíjven bouwen. De rechtbanken slaan volledig op tilt en de recherche weet – letterlijk – nu al niet meer waar ze het zoeken moet. Voor miljarden guldens wordt er jaarlijks geroofd om aan drugs te komen. Die 8 miljard dollar van Bush is bijna twee keer meer dan onze totale defensiebegroting – en dacht u dat het ook maar iets helpt? Welnee, de drugs komen nog steeds met scheepsladingen ons land binnen, terwijl de recherche al ‘hosanna’ roept als ze een kruimelvangstje van twintig kilo coke doet. Mijn advies: geef de drugs maar vrij. En besteed al die miljarden aan voorlichting en hulpprogramma’s. De misdaad neemt dan af, evenals de chronische overbelasting van het justitieapparaat. Misschien komt de recherche dan ook weer eens kijken als er bij u is in– 31 –
gebroken. Het is voor velen wellicht even wennen aan deze gedachte, maar, mark my words, binnen vijftien jaar zijn we zover. En ach, troost u maar met de gedachte dat de verkoop van alcohol ook ooit verboden was, en voelt ú zich nog een crimineel als u naar de slijter gaat?
– 32 –
Corruptie (1)
Als misdaadbeschrijver ben ik regelmatig met rechercheonderzoeken geconfronteerd waarvan ik na een vluchtige dossierbestudering dacht: nou nou, is dat nu alles? Is de verdachte dáárvoor door een arrestatieteam van zijn bed gelicht? Is de telefoon van een aantal relaties dáárvoor wekenlang afgeluisterd? Is iemand dáárvoor langdurig in voorarrest gehouden? Heeft het onderzoek dáárvoor nu maanden moeten duren? En is het bewijsmateriaal niet vliesdun? Niet zelden heb ik die vragen aan recherchewoordvoerders voorgelegd, maar nog nóóit heeft een van hen mij op dat punt ook maar voor een klein beetje gelijk gegeven. Integendeel, meestal zetten ze een vaderlijke stem op en kwamen dan met het betoog dat de dingen nu eenmaal niet zo simpel zijn als ze vaak lijken, dat de onderste steen boven moet komen, dat het onderzoek zorgvuldig (lees: langdurig) dient te geschieden, dat je nu eenmaal geen risico kunt nemen – en tja, over het bewijs moet uiteindelijk de rechter oordelen, en niet wij – ‘Begrijpt u wel?’ Nou, ik begreep dat dus lang niet altijd, en ik constateer nu met een pietsje leedvermaak dat de politie het zelf ook niet meer begrijpt. Want wat gebeurt er nu als het doen en laten van een aantal Amsterdamse politiefunctionarissen door de rijksrecherche wordt onderzocht? Dan piepen diezelfde politiemensen dat het onderzoek te lang duurt, dat er onnodig is afgeluisterd, dat er eigenlijk toch geen bewijs is en dat men onnodig arrestaties heeft verricht – en die gasten van de rijksrecherche, nou, dat zijn knoeiende matennaaiers! Bepaalde verdachte rechercheurs en hun advocaten namen zelfs al een ‘voorschotje’ op een eventuele rechtszaak door opening van zaken te geven in een persconferentie. Wanneer ú dat als verdachte doet, noemt de politie dat een laakbare poging om het proces te beïnvloeden. Maar ook burgemeester Van Thijn haastte zich om in de raadscommissie voor politiezaken op spoed aan te dringen en ‘mensen te rehabiliteren indien zij ten onrechte verdacht blijken te zijn’. – 33 –
Rehabiliteren – ik wist niet dat de politie dit woord kende. Ik schreef al eerder dat u en ik in dat soort gevallen gewoon ‘bij gebrek aan bewijs’ op straat worden gezet. Zo van: hij heeft het wél gedaan, maar we krijgen de zaak helaas niet rond. Enfin, uit deze affaire blijkt maar weer dat een koekje van eigen deeg over het algemeen buitengewoon zwaar op de maag ligt.
– 34 –
Corruptie (2)
Hoe corrupt is de Nederlandse politie? Die vraag dringt zich op nu steeds vaker blijkt dat het vlees van de sterke arm ook wel eens zwak is. U kent de meest spraakmakende voorbeelden ongetwijfeld: uit een kluis op het hoofdbureau van politie in Amsterdam is negenentwintig kilo cocaïne verdwenen; rechercheurs van een districtsbureau zijn gearresteerd voor hasjhandel, plichtsverzuim en corruptie; maar ook elders in den lande vallen steeds meer wetsdienaren wegens ‘verdorven’ gedrag door de mand. Hoewel dikwijls wordt gesuggereerd dat het hier om een nieuw fenomeen gaat, kijk ik er niet van op. Corruptie is volgens mij van alle tijden. Ik zeg wel eens: de Nederlandse politie is niet zo corrupt als veel mensen denken, maar ook niet zo onkreukbaar als anderen weer veronderstellen. De vraag is daarbij natuurlijk ook wat je onder corruptie verstaat. Vaak zien we dan beelden voor ons van Amerikaanse films, waarin ‘platte’ rechercheurs in de wurgklem van de maffia zitten en gehoorzaam de celdeur op een kier laten staan, of bewijsmateriaal verdonkeremanen. In werkelijkheid gaat het natuurlijk subtieler en hoeft het ook niet om een bedrag met zes nullen te gaan om een politieman in het onderwereldjargon een ‘scholletje’ (dat wil zeggen: plat) te kunnen noemen. Zo was ik er onlangs getuige van hoe een Amsterdamse hoofdagent in een sportschool een peperdure autoradio kocht. Ik had de man leren kennen als een aardige kerel, die volgens mij zijn mannetje wel stond, maar uit het ‘verkooppraatje’ maakte ik op dat hij de radio min of meer ‘besteld’ had. Hij bekeek het apparaat aan alle kanten en grinnikte even toen hij zag dat het serienummer weggevijld was. Vervolgens haalde hij vijfenzeventig piek uit zijn zak en betaalde. De politieman als heler. Toen ik hem vroeg of hij zoiets wel kon maken, haalde hij nonchalant zijn schouders op en mompelde: ‘Ach, wat maakt dat nou uit?’ Zo van: door rood licht fietsen mag ook niet, maar daar zeggen we ook niets meer van. – 35 –
Natuurlijk is hij geen zware jongen in vergelijking met zijn collega die negenentwintig kilo coke uit het politiebureau heeft gegapt, maar daarmee is niet alles gezegd. Want de cokedief besefte ongetwijfeld drommels goed dat hij zich met zijn daad op het criminele pad begaf en dus als politieman ongeschikt is, terwijl de radioheler zich eigenlijk van geen kwaad bewust was. Vraag: wat is kwalijker?
– 36 –
Criminaliteit
Omdat ik graag wil weten waar mijn belastingcenten aan worden uitgegeven, bestudeer ik ieder jaar even de miljoenennota. Normaalgesproken is dat natuurlijk een brij van gortdroge cijfers, die je als een soort zondvloed over je heen laat komen, maar juist toen ik boven de krant begon te knikkebollen, viel mijn oog op de justitiebegroting en was ik op slag klaarwakker. Want wat stond daar in de toelichting? Ik citeer: ‘Justitie gaat het komende jaar daadwerkelijk een begin maken met het terugdringen van criminaliteit.’ Hè?! Ik wreef mijn ogen uit: een begin maken? Ik weet niet wat u daarvan denkt, maar ik dacht direct: wat hebben ze de afgelopen jaren dan in ’s hemelsnaam gedaan? Of liever gezegd: níét gedaan. Wat heeft men dan jaarlijks met het budget van bijna 4 miljard gulden uitgespookt? En die ruim 33.000 justitie-ambtenaren, wat hebben die al die jaren gedaan, behalve te laat komen en te vroeg weggaan? En exminister Korthals Altes, hoe zit het daar dan mee? Laat ik nou altijd gedacht hebben dat dit een hardwerkende law and order-figuur was, maar nu blijkt uit de begrotingstoelichting dat hij jarenlang alleen maar voor spek en bonen heeft meegedaan in het kabinet. Al die extra gevangenissen, meer politie, meer rechters en zwaardere straffen die de afgelopen jaren met bombarie werden aangekondigd, blijken niet meer dan een fopspeen die de burgerij zoet moest houden, want nu gaat men pas ‘daadwerkelijk een begin’ maken. En de superman die deze klus aanpakt is mr. dr. Ernst Hirsch Ballin, die het grootste gedeelte van zijn leven in zijn studeerkamer opgesloten heeft gezeten. Een paar maanden geleden heb ik met hem in het vara-televisieprogramma De Kloof over misdaad gediscussieerd. Daar bleek toen dat de minister nog nooit in een café of casino was geweest, dat hij zich niet voor kon stellen dat er in Nederland huurmoorden worden gepleegd en dat hij ook geen flauw benul had van de omvang van de drugshandel (Braks moest opstappen omdat hij dit van de vis (...) niet wist!). – 37 –
In de onderwereld wreef men zich na die uitzending vergenoegd in de handen en zei men met bijtend sarcasme: ‘Zo’n fijne minister van Justitie hebben ze nog nooit gehad.’ Ze zullen zich dan ook wel lam geschrokken zijn toen ze de miljoenennota van dit jaar lazen...
– 38 –
Dodelijk wapen
Er wordt mij als misdaadverslaggever vaak gevraagd of ik – voor mijn eigen veiligheid – een wapen draag. Mijn antwoord is altijd bevestigend: ‘Natuurlijk... Een pen.’ Het is een doordenkertje. Als journalist heb je meer aan een pen, zo redeneer ik, dan aan een revolver. Zolang je over misstanden, list en bedrog en nieuws kunt schrijven, heb je een alom gevreesd wapen. Dat betekent wel dat je met zo’n pen zeker zo voorzichtig moet omgaan als met een vuurwapen. Een onterechte beschuldiging, een stomme vergissing, een lasterlijke bewering of een ordinaire telfout kan ingrijpende, soms onherstelbare gevolgen en/of schade veroorzaken. Als reporter heb ik met mijn pen meer dan eens een streep gehaald door de miljoenenrekening van een crimineel, en heb ik oplichters van hun vrijheid beroofd door hen het gevang in te schrijven. De verantwoordelijkheid daarvan drukte soms best zwaar. Ik heb van de mogelijke gevolgen van een reportage wel eens wakker gelegen. Niet alleen uit vrees dat ik iets over het hoofd zou hebben gezien, maar ook omdat ik nu eenmaal wist dat een stuk krantenpapier soms harder aankomt dan een klap met een voorhamer. Of omdat je wist dat de betrokkene een aardige vrouw en kinderen had, die van zijn duistere praktijken niets af wisten. In dat verband heb ik me dan ook wel eens zorgen gemaakt of bepaalde personen wel bestand zouden zijn tegen de negatieve publiciteit, de publieke veroordeling en hun eigen schaamte. Of dat zij het definitief ‘voor gezien’ zouden houden, als u begrijpt wat ik bedoel. Godzijdank is zo’n drama me altijd bespaard gebleven. Dat zoiets af en toe toch gebeurt, bleek toen ik verleden week las dat een ex-accountant van De Nederlandsche Bank zelfmoord had gepleegd kort nadat in nrc Handelsblad was onthuld dat hij vervolgd zou worden voor het verduisteren van geheime documenten. De man – die ontkende – kon kennelijk de schande en vernedering niet verdragen. – 39 –
Met zo’n tragische gebeurtenis wordt eens te meer duidelijk dat er aan elk verhaal twee kanten zitten: aan de ene kant krijg je van je collega’s een schouderklopje voor een mooie primeur, terwijl aan de andere kant mensen om dezelfde publicatie in rouw zijn gedompeld. Zoals ik al zei: een pen is soms net een wapen. En je hebt er geen vergunning voor nodig.
– 40 –
Dodelijkheden
De misdaad neemt toe. En daardoor ook het ‘onveiligheidsgevoel’ van de gemiddelde burger. Steeds meer mensen hebben de indruk dat het in ons land een soort wild-west wordt en dat de overvallers, moordenaars, inbrekers, oplichters en verkrachters zich in slagorde opstellen zodra de zon ondergaat. Die angst is misschien begrijpelijk, maar tegelijkertijd zeer overdreven. Ik zal niet beweren dat het met de misdaad in ons land wel meevalt, maar ik wil toch wel stellen dat het niet zo erg is als de meeste mensen denken. Ik merk dikwijls dat men over misdaad ronduit overspannen denkbeelden heeft. Zo was ik laatst op een verjaardag, toen een van de aanwezigen over de toenemende criminaliteit en het in zijn ogen halfzachte justitiebeleid begon. Op de een of andere manier is dat op feesten en partijen een geliefd onderwerp. De man verzuchtte dat je tegenwoordig ‘je leven gewoon niet meer zeker bent’. Ik vroeg hem en een andere gespreksdeelnemer vervolgens hoeveel mensen er volgens hen in Nederland per jaar door crimineel geweld om het leven komen. De man nam een slok van zijn whisky, trok een zuinig mondje en schatte: ‘Mmh... zo’n vijf-, zesduizend?’ Zijn maat kwam op een kleine drieduizend moorden en doodslagen uit. Ik zei hun dat ze er enorm naast zaten, waarop de een serieus vroeg: ‘O, zijn het er méér?’ Nee, het zijn er veel minder. In Nederland worden zo’n 150 tot 175 mensen per jaar vermoord. Dat zijn nog 175 mensen te veel, maar het is natuurlijk heel andere koek dan vijfduizend. En u moet weten dat zo’n driekwart van deze slachtoffers ook nog gedood is door familie, vrienden of kennissen, en dus niet zomaar lukraak door een vreemde op straat. Wat dat betreft is Nederland dus zo slecht nog niet. Nee, dan wijs ik liever op de misdaadstatistieken in Amerika. Daar zijn in 1991 24.020 mensen vermoord – wat je noemt het land van de onbegrensde dodelijkheden. Meer dan twee keer zoveel als in Canada, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië en Japan samen. Meer slacht– 41 –
offers ook dan er in de Golfoorlog zijn gevallen. De kans om vermoord te worden is in Amerika vele malen groter dan hier. Denkt u daar nog maar eens aan als u op een verjaardagsfeestje pleit voor een ‘harde aanpak’, zoals ze die in Amerika hebben.
– 42 –
Donkere dagen
Ik denk aan de rechter die een tbs-patiënt tegen de wil van de kliniek op vrije voeten stelde, waarna de man ten minste drie kinderen vermoordde. Hoe zal die rechter zich nu voelen? Ik besef eens te meer waarom ik nooit rechter zou willen zijn. Het is makkelijk om – achteraf – te zeggen dat deze man heeft geblunderd: de rechter hééft nu eenmaal een verkeerde beslissing genomen. Maar laten we wel bedenken dat rechters die helemaal géén beslissing durven te nemen nog erger zijn. Ik denk aan de ouders van die zo gruwelijk vermoorde kinderen, die aan dit soort overwegingen natuurlijk totaal geen boodschap hebben. Door een ‘beoordelingsfout’ is hun oogappel om het leven gebracht, een verlies dat zich nooit meer laat goedmaken. Het is dat bij zo’n noodlot alle kracht uit je wegvloeit en je volkomen verdoofd en murw in een diep gat tuimelt, want anders zou je in je onblusbare verdriet wraak nemen op de rechter, de dader, de maatschappij – nee, de hele wereld waarin dit allemaal kan. Ik denk aan de dader, een geesteszieke man die de onbedwingbare aanvechting heeft om kinderen seksueel te misbruiken. En hen daarna vermoordt. Minstens drie, maar misschien wel meer. Een man die nota bene zelf vader van een dochtertje is. Een man die jarenlang met de meest bizarre fantasieën in zijn hoofd heeft rondgelopen en daar op gezette tijden geen weerstand meer aan kon bieden. Een man die dader en slachtoffer tegelijk is. Wat gaat er in ’s hemelsnaam fout in een mensenleven dat iemand zo tragisch kan ontsporen? Ik denk aan Petertje Oort, een tienjarige scholier uit Purmerend die in de zomer van 1982 werd vermoord. Zijn stoffelijk overschot werd teruggevonden in de rietkragen van de Purmer Ringvaart. Ik zie zijn foto nog voor me: een leuk, levenslustig joch. Wie kwam hij tegen op die noodlottige dag? Hoe vaak heeft de moordenaar zich daarna nog vergrepen? Ik denk aan de ouders van Petertje Oort en aan het onpeilbare, machteloze verdriet dat ik bij hen heb gezien in de tijd dat ik als ver– 43 –
slaggever contact met hen had. De moord is nu bijna tien jaar geleden, maar ik weet dat er sindsdien geen dag voorbij is gegaan zonder dat zij aan hun zoon hebben gedacht. Met die slopende onzekerheid: wordt de zaak ooit nog opgelost? Ik denk... Ik denk dat het voor veel mensen donkere dagen zijn.
– 44 –
Doodstraf
Ongeveer de helft van alle Nederlanders is voor het (her)invoeren van de doodstraf. Veel mensen menen dat de stijgende criminaliteit een halt kan worden toegeroepen als er maar niet meer zo bekrompen zou worden gestraft en als voor bepaalde halsmisdrijven maar weer eens de elektrische stoel, een vuurpeloton, of de galg klaar zou staan. ‘Moet je opletten hoe snel het dan afgelopen is,’ hoor je vaak als conclusie in discussies over de doodstraf. Wie mijn artikelen langer leest, weet dat ik tot de andere helft van Nederland behoor. Ik ben tegen de doodstraf. Mordicus tegen zelfs. Waarom? Om te beginnen omdat zo’n straf onmenselijk is en ik op het standpunt sta dat er nóóit een rechtvaardiging bestaat om een ander mens te doden, laat staan dat we een dergelijke mogelijkheid in ons wetboek opnemen. Maar los daarvan ben ik er ook tegen omdat de doodstraf niet werkt. Integendeel, de terugkeer van de beul heeft alleen maar averechts effect. In landen waar men doodvonnissen velt, is de misdaad toegenomen en harder geworden. Nietsontziende, meedogenloze straffen leiden tot – meer – nietsontziende, meedogenloze misdaad. Veel mensen willen dat niet horen, maar het bewijs ligt op straat. Voorstanders van de doodstraf pleiten voornamelijk voor dit soort straffen omdat ze er zelf door worden afgeschrikt. De eerste fout die ze daarmee maken, is dat ze criminaliteit ‘logisch’ proberen te verklaren en hun eigen angsten, voorkeuren en afwegingen projecteren op de ‘gemiddelde’ misdadiger. Welnu, die bestaat niet. Misdaad is niet logisch – verre van dat zelfs –, en daarom ook niet of nauwelijks gevoelig voor (levens)lange straffen en doodvonnissen. U gelooft het misschien niet, maar ik verkondig echt niets nieuws. Om dat te illustreren verwijs ik u graag even naar Dirck Coornhert. Deze stadssecretaris schreef in 1587 (!) zijn beroemd geworden pamflet Boevetucht, ofte middelen tot mindering der schadelyke ledighghangers. Daarin stond: ‘Hoe komt het toch dat er steeds meer geboef– 45 –
te is, ondanks het feit dat in de afgelopen jaren tienmaal zoveel geboefte verbannen, gegeseld, gebrandmerkt, van oren beroofd, aan de galg gewurgd, verbrand en op het rad te kijk werden gezet...?’ Laten we uit dit verleden voor de toekomst leren.
– 46 –
Drugssmokkelaars
De officier van justitie in Haarlem heeft tegen acht verdachten van de Grote Coke-smokkel (2658 kilo) in IJmuiden in totaal 122 jaar gevangenisstraf geëist. De roep om strengere straffen heeft kennelijk effect. Of dat iets helpt, is voor mij overigens de vraag. Denkt u, om maar wat te noemen, dat er nu één lijntje cocaïne minder wordt gesnoven? Dat het kartel in Colombia berouwvol in snikken is uitgebarsten? Dat alle koeriers hun smokkelwaar verschrikt door het toilet hebben gespoeld? Welnee, er is niets veranderd. De drugs komen nog steeds met wagonladingen tegelijk ons land binnen. En voor iedere gepakte koerier staan tien anderen op. De keerzijde van dit justitiële beleid is dat meer dan 50 procent van alle gedetineerden in onze propvolle gevangenissen voor drugsdelicten zit. En als u dan weet dat een gevangene zo’n vierhonderd gulden per dag kost, kunt u uitrekenen hoeveel de acht bovenstaande smokkelaars ons gaan kosten als deze straffen inderdaad worden opgelegd. Eenderde van de straf wordt kwijtgescholden: van 122 jaar blijft er dan 82 jaar over, in totaal 30.000 dagen (afgerond). Vermenigvuldigd met 400 komt dat neer op 12.000.000 gulden. Anderhalf miljoen piek de man. En de drugs blijven gewoon binnenstromen. U hoort mij niet zeggen dat we van het strafrecht maar een rekensommetje moeten maken, maar ik vind wel dat dit geld beter kan worden besteed. Wat mij betreft wordt de drugshandel gelegaliseerd. Dat neemt veel misdaad weg en zorgt ervoor dat ons overbelaste justitieapparaat zijn geld en aandacht aan andere zaken en preventie kan besteden. Want laten we wel wezen: het probleem zit ’m niet zozeer in de smokkelaars van dit spul als wel in de gebruikers. Dáár moet wat aan worden gedaan. Er zijn misschien een paar duizend smokkelaars, maar miljoenen gebruikers. Het is gewoon een kwestie van vraag en aanbod. En als morgen appelmoes wordt verboden, wordt dat overmorgen gesmokkeld. – 47 –
Na de zitting sprak ik mr. Max Moszkowicz even, raadsman van ‘Een van de Acht’. Hij verzuchtte: ‘Ach, vijfentwintig jaar geleden verdedigde ik veel botersmokkelaars. Zij werden op leven en dood bevochten door de grenspolitie. Maar op het moment dat de grenzen werden geopend, waren de botersmokkelaars verdwenen. Zo werkt dat en niet anders.’
– 48 –
Dubieuze zaken
Hoe krom is ons recht? Die vraag is aan de orde nu drie wetenschappers het boek Dubieuze Zaken hebben gepresenteerd, waarin wordt ‘onthuld’ dat er bij de opsporing, vervolging en berechting van misdrijven nogal eens broddelwerk wordt afgeleverd. En dat allemaal nota bene ‘in naam der koningin’. De zittende magistratuur heeft zich inmiddels in felle bewoordingen van dit onderzoek gedistantieerd. Een voormalig lid van de Hoge Raad ging zelfs zover dat hij ‘medelijden’ had met de samenstellers. Aangezien ik het strafrecht in al zijn facetten al een kleine vijftien jaar volg, voel ik me gerechtigd op dit punt ook een duit in het zakje te doen. En dan begin ik met te zeggen dat ik grote bewondering heb voor de kwaliteit van onze rechtspraak, maar ik vervolg met de mededeling dat de drie wetenschappers wél gelijk hebben. Natuurlijk, in het gros van de strafzaken heeft het recht zijn loop, en ik weet uit ervaring dat de huizen van bewaring alleen maar gevuld zijn met mensen die ‘onschuldig’ zijn. Maar los daarvan ben ik er in de loop der jaren vaak genoeg getuige van geweest dat opsporing van misdadigers en rechtspraak ook maar mensenwerk is. Rechercheurs zijn ook wel eens liever lui dan moe en zijn ook wel eens gefrustreerd, slordig en vooringenomen. Evenzeer heb ik meegemaakt dat rechters de dossiers onvoldoende kenden, getuigen die juist een belangwekkend detail wilden toelichten hooghartig de mond snoerden, ontlastend bewijs eenvoudigweg negeerden, duidelijke tegenstrijdigheden niet opmerkten, tijdens de zitting hazenslaapjes deden en verdachten veroordeelden op hun eigen overtuiging, zonder dat het bewijs overtuigend was. Helaas, de rechtspraak is niet zo onfeilbaar als we zouden willen. Door die blinddoek ontgaat Vrouwe Justitia ook wel eens wat. Dit alles is overigens geen specifiek probleem van ons kikkerlandje, maar van alle (beschaafde) landen. Denkt u maar eens aan de Guilford-four en de Birmingham-six (ira) – schrijnende zaken in Enge– 49 –
land. Aan de mensen die onschuldig op de elektrische stoel zijn gestorven, of aan die twee Amerikanen van wie onlangs bekend werd dat ze door een dwaling zeventien jaar ten onrechte hadden gezeten. Kijk, meneer van de Hoge Raad, met die gevallen heb ik nou medelijden...
– 50 –
Dwaalspoor
Hoewel ik misdaadbeschrijver ben, interesseren moord- en doodslagzaken mij over het algemeen niet zo erg. Negen van de tien zaken met dodelijke afloop hebben een platvloerse achtergrond: kroegruzies, echtelijke twisten, drank en drugs. Slechts een handvol zaken steekt boven dat niveau uit. Gedurende enige tijd leek het erop dat de moord op cuisinier Gerard Fagel ook tot dat kleine percentage behoorde. Doordat dader en motief raadselachtig bleven, ging deze zaak toch intrigeren. Totdat de recherche twee verdachten aanhield. Een paar dagen later sloegen beiden door. En wat bleek? Mijn stelling werd bevestigd. De moord was alleen intrigerend zolang hij onopgelost was. Fagel is door ordinaire inbrekertjes in een paniekreactie doodgeschoten. Het maakt het misdrijf er niet minder tragisch om, maar van alle theorieen die over het motief de ronde deden bleef niets over. Daarmee was ook weer eens aangetoond hoe misleidend het kan zijn om op bepaalde aanwijzingen en/of getuigenverklaringen af te gaan. De vriendin van Gerard Fagel had immers verklaard dat de schutter had geroepen: ‘Ik kom je vermoorden.’ Dit lugubere zinnetje getuigde van opzet. En zodoende rees de vraag: waarom moest Fagel dood? Zat hij in louche zaakjes? Waren de daders professionele huurmoordenaars? Een dwaalspoor, waar twee opgeschoten kruimeldieven twee jaar lang van profiteerden. Ik herinner me ook nog goed hoe iedereen bij de verdwijning van de Groningse Digna van der Roest (9) gefixeerd was op een rode auto, waarin het meisje door een man zou zijn meegenomen. Dat werd naarmate de tijd verstreek steeds meer als een vaststaand feit beschouwd. Toen een van de daders de moord een paar jaar later opbiechtte, bleek dat Digna door een vrouw op de fiets was meegelokt. In de verdwijningszaak van Cheryl Morriën (5) uit IJmuiden is steeds gezocht naar een man in een Lada, maar auto en bestuurder heeft men nooit kunnen vinden. – 51 –
Over de moordzaak op Jessica Laven (11) uit Blokker stond in alle kranten dat de vermoedelijke dader een groene Mercedes met Duits kenteken bezat. Ook dat bleek later een geld- en tijdverslindend vals spoor te zijn geweest. Het is prima als de recherche ruchtbaarheid geeft aan een belangrijke aanwijzing, zolang ze ook maar naar die vrouw op een fiets blijft kijken.
– 52 –
Executie
Wij hebben in Nederland geen doodstraf meer, maar stel nu eens dat dit wél het geval was: zou u dan wel eens de terechtstelling van een ter dood veroordeelde willen zien? Zien hoe een medemens in zijn laatste seconden aan de galg bungelt, voor het vuurpeloton staat, in de elektrische stoel zit, of de gaskamer binnengaat? Het lijkt misschien een bespottelijke vraag, maar in de Verenigde Staten is deze zaak nadrukkelijk aan de orde nu een televisiestation vergunning heeft gevraagd om de executie van een moordenaar live (...) uit te zenden. Men zegt wel eens dat Amerika het land van de onbegrensde mogelijkheden is, en als ik dit soort dingen lees, beaam ik dat direct. Ik heb al eerder geschreven dat ik tegen de doodstraf ben en ik zou dan ook altijd weigeren om als ooggetuige bij een executie aanwezig te zijn. Ik vind dat volkomen in strijd met de menselijkheid en mijn eigen waardigheid, wat de veroordeelde ook gedaan moge hebben. Als de executies in de Verenigde Staten inderdaad op de buis komen, vrees ik dat dit dan een zogenoemd prime-time programma zal zijn, dat door een gladde presentator soepel aan elkaar zal worden gepraat (‘En hier ziet u het nog eens in slowmotion...’), uiteraard zo nu en dan onderbroken door fijnzinnige reclames (‘Op onze apparatuur krijgt u levenslang garantie’). Ik vraag me af welke mensen naar dit soort uitzendingen zullen kijken. Zijn dit de zogenaamde law and order-figuren, die altijd hebben gepleit voor zwaardere straffen, maar zich ondertussen niet bewust zijn van hun eigen bloeddorst? Of ben ik te zwaar op de hand en is het gewoon algemeen volksvermaak (‘Nee, pap, ik wil nog niet naar bed, er komen nog een paar mooie executies’). Voor het geval u niet weet hoe een executie op old sparky – de elektrische stoel – in zijn werk gaat, zal ik u dat vertellen. De veroordeelde wordt vastgesnoerd en krijgt op zijn kaalgeschoren lichaam elektroden geplakt. Vervolgens wordt de hendel overgehaald en worden er drie stroomstoten van 2500 volt door zijn lichaam gejaagd. Zijn spie– 53 –
ren verkrampen, zijn huid verschroeit als een stuk rauw vlees op een barbecue, vonken vliegen knetterend in het rond, er komt rook uit alle lichaamsopeningen en de ogen verbranden in hun kassen. Vindt u dit al erg genoeg om te lezen, of bent u iemand die de dood letterlijk in de ogen wil kijken?
– 54 –
Fatsoensrakkers
De burgemeester van Washington, Marion Barry, is door de fbi gefilmd toen hij in een hotelkamer samen met een mooi fotomodel crack rookte, terwijl hij zich altijd had voorgedaan als een fanatiek drugsbestrijder. De eerste burger leidde een dubbelleven waar de grote spionnen van onze tijd respect voor zouden hebben gehad. Overdag knipte hij linten door, maar ’s nachts stond zijn leven stijf van de seks en drugs. Waarmee maar weer eens is aangetoond dat fatsoensrakkers in werkelijkheid vaak de grootste huichelaars zijn. Het gewone volk moet zich gedragen, maar zij hangen de beest uit. In principe ben ik tegenstander van dit soort uitlokkingspraktijken van de fbi (want er is voor iedereen een verleiding te bedenken waaraan hij bezwijkt), maar als journalist zeg ik wel: jonge, jonge, is dat even snullen! Want laten we er niet omheen draaien: het mooiste vermaak blijft natuurlijk leedvermaak, helemaal als hotemetoten van hun sokkel worden getrokken. Wat dat betreft is het in Nederland maar behelpen. Wat hebben we hier nu voor affaires gehad? Ja, een of andere zwakke burgemeester die in Zwolle een huis van plezier zou zijn binnengegaan, maar dat was niet eens zeker. En dan nog een wethouder uit het oosten van het land wiens kop rolde omdat hij een seksboekje zou hebben gestolen – en ook daarvan ontbrak bewijs. Ik vraag me wel eens af of Nederland echt zo braaf is. Of kijken we ook met rode oortjes naar de televisie als de bvd de geheime onhebbelijkheden van onze gezagsdragers zou hebben gefilmd? Ziet u burgemeester Ed van Thijn al met opgestoken kraag de Zeedijk afschuimen naar een shot heroïne? En wie weet blijkt dan wel dat Wim Kok, minister van Financiën, al zijn spaarcentjes in een fruitautomaat vergokt. Misschien wordt dan ook wel ontdekt dat premier Lubbers vanuit zijn torenkamertje ’s nachts stiekem 06-lijnen zit te bellen, in plaats van over te werken. Om maar te zwijgen van de ministers die tijdens een wandelingetje door Den Haag ‘toevallig’ in de Geleenstraat terechtkomen en aan een dame achter het raam ‘even de – 55 –
weg vragen’. Wellicht krijgen we dan ook eens antwoord op de vraag of prins... Maar nee, laat ik niet doordraven. Onze autoriteiten zijn altijd netjes en degelijk. Dit soort dingen gebeurt alleen in Amerika, want daar is politici niets menselijks vreemd...
– 56 –
Fiscus & misdaad
De fiscus is immoreel. En terwijl ik dit opschrijf, realiseer ik me dat ik nog nooit een openingszin heb gebruikt die zo massaal instemming zal krijgen als deze. Want u bent toch ook van mening dat de belastingdienst altijd met veel te grote handen in uw rechterkontzak graait? Vooral als 1 april weer voorbij is en iedereen zijn ‘blauwe brief’ met bloed, (angst)zweet en tranen op de bus heeft gedaan, zijn we ons daar extra van bewust. Maar toch is dat niet helemaal wat ik bedoel met immoreel. Het betekent officieel dat de fiscus ‘buiten zedelijke overwegingen om’ handelt. Vrij vertaald komt dit erop neer dat het de belastingdienst geen moer interesseert hoe u aan uw zuurverdiende centjes komt, zolang u er maar belasting over betaalt. En als dat in orde is, bent u voor de belastinginspecteur een keurige vent. Ook al verdient uw vrouw dat geld – onder dwang – op haar rug, is het gepikt uit de collectebussen van het Leger des Heils, of hebt u het bruut afgeperst bij uw bedlegerige omaatje, het maakt niet uit: voor de fiscus blijft u toch een ‘geachte heer’. U denkt misschien dat dit belachelijke voorbeelden zijn, maar dat zijn het dus niet. Onlangs is de belastingrechtdeskundige P. Wattel op een onderzoek naar dit soort zaken gepromoveerd, en hij zegt dat de fiscus de onderwereld met mooie ‘aftrekposten’ behulpzaam is. Er zijn gevallen bekend van wereldwijd opererende drugsbazen die keurig belasting betaalden en zodoende ook hun smokkelschepen, betalingen aan corrupte ambtenaren en de kosten van valse paspoorten als aftrekposten mochten opvoeren. Ja, dr. Wattel stelt in dat verband zelfs dat de kosten van een huurmoordenaar aftrekbaar zijn als het voor een onbedreigde voortgang van de ‘organisatie’ nodig is om even met iemand ‘af te rekenen’. En mocht uw mannetje daarbij onverhoopt zelf het loodje leggen, welnu, dan zijn de massief eikenhouten kist en de rouwkrans ook aftrekbaar: extra beroepskosten, begrijpt u wel. – 57 –
Dat bedoel ik dus met immoreel. De fiscus zelf noemt dat ‘zonder aanziens des persoons’. Als nederige belastingbetaler zou ik in dat verband echter ‘met aanzien der wet’ willen wijzen op artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht. Daar noemt men iemand die ‘opzettelijk voordeel trekt uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen voorwerp’ gewoon een heler. Waarvan even akte.
– 58 –
Fraude-zeepbellen
De rechtszaak tegen Ajax en een aantal ex-bestuurders is met een sissertje afgelopen. Na een jarenlang onderzoek, waarbij rechercheurs de hele wereldbol over reisden, duizenden man-uren in de zaak werden gestoken en de rechtszaak zeven zittingdagen in beslag nam, werden de verdachten óf vrijgesproken óf kregen slechts een voorwaardelijke straf aan hun broek. Nu zal ik de laatste zijn om te beweren dat de op te leggen gevangenisstraf in relatie moet staan met de lengte en/of kosten van het rechercheonderzoek, maar ik vraag me zo langzamerhand wel af of het nog zin heeft ingewikkelde fraudezaken te vervolgen. Want gaat u maar na: de grote affaires van de afgelopen jaren zijn voor de rechter allemaal als een zeepbel uit elkaar gespat. Herinnert u zich Slavenburgs Bank nog? Alsof het om D-day ging viel justitie daar enkele jaren geleden met groot machtsvertoon het hoofdkantoor binnen, maar voor de rechtbank verstomde het tromgeroffel abrupt. Sterker nog, de meeste verdachten kregen na afloop riante schadevergoedingen uitgekeerd. Het proces tegen de ‘manipulator’ van het abp eindigde zo mogelijk in een nog grotere sof. De ‘belastende’ dossiers lagen er tot aan het plafond opgestapeld, de rechtbankzitting nam weken in beslag, rechercheurs waren kind aan huis in Liechtenstein, Guernsey, Jersey, en andere fraaie plaatsen, terwijl ze voor een inbraak bij u thuis geen tijd meer hadden. En weet u het resultaat nog van alle bombarie? Vrijspraak! Voor Rienk H. Kamer, de omstreden beleggingsexpert, van hetzelfde laken een pak. Acht jaar lang heeft de zaak zich voortgesleept. Er zijn een paar mensenlevens aan rechercheren aan besteed en na geldverslindende juridische touwtrekkerijen kreeg Rienk Kamer uiteindelijk een boetetje van – houd u vast – vijfentwintighonderd piek. Nee, zo werkt het dus niet. Dit soort showprocessen kost handenvol geld en het levert behalve een onbevredigd rechtsgevoel geen bal – 59 –
op. Hoe het dan wel moet? De oplossing is even simpel als goedkoop: laten we mensen die vermoedelijk frauderen een briefje sturen waarin staat dat dit ‘niet mag’. Zo’n schrijven vraagt hooguit vijf minuten tijd van de officier van justitie, terwijl de kosten niet meer bedragen dan een postzegel van tachtig cent. En het resultaat is precies hetzelfde.
– 60 –
Gevaarlijk
Vraag: wat is de meest onveilige stad van Nederland? Tien tegen een dat u direct Amsterdam noemt. Dan nu even een vooroordeel ontmaskeren: de hoofdstad is dat dus niet. En het doet mij, als Amsterdammer, genoegen u dat hier te kunnen mededelen, compleet met spijkerhard bewijs, Amsterdam heeft ’t, maar lang niet zo erg als iedereen wel denkt. Mij is in Amsterdam, terwijl ik er niet zelden in het holst van de nacht op de meest obscure plaatsen heb rondgelopen, nog nooit een haar gekrenkt – en zo’n granieten postuur heb ik nou ook weer niet. Als ik dit beneden de grote rivieren vertel, kijkt men mij vaak aan alsof ik een medewerker van kro’s Brandpunt ben en dus maar wat uit mijn nek zit te kletsen. Meestal heerst de opvatting dat als een bezoek aan Amsterdam echt onvermijdelijk is, je de grachtengordel dan in ieder geval voor het donker wordt weer moet hebben verlaten. Ik heb altijd beweerd dat het allemaal wel meevalt en dat het in andere, als rustiek te boek staande plaatsjes soms veel meer een gevaarlijke janboel is. Door een gebrek aan statistisch bewijs én mijn Amsterdamse tongval, werd ik er dikwijls van beschuldigd dat ik zat recht te praten wat krom was. Aangezien niets zo prettig is als achteraf gelijk te krijgen, meld ik hier dan nu even het bestaan van de Criminaliteitsatlas van Nederland, uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Op deze atlas hebben de bollenvelden en veengronden plaatsgemaakt voor gedetailleerde kaarten van de criminele slagvelden, waarop men haarfijn kan zien waar en hoe vaak het schorriemorrie van Nederland toeslaat. En wat blijkt dan? Houd u vast: plaatsen als Baarn, Gorkum en Uithoorn zijn per 100.000 inwoners grotere criminele broeinesten dan Amsterdam. Aha! En wist u – de cijfers zijn onverbiddelijk – dat een bodyguard beter op zijn plaats is in Zwijndrecht, Woerden en Gilze-Rijen of all places dan in Mokum? En vandalisme komt veel meer – 61 –
voor in Maassluis, Hoogezand-Sappemeer en Castricum, terwijl op het gebied van seksuele misdrijven Veldhoven – weet u waar het ligt? – en Nijmegen volgens de Criminaliteitsatlas het Sodom en Gomorra van Nederland zijn. Zo! Had er iemand nog wat?
– 62 –
Gevangenispost
Als misdaadbeschrijver ontvang ik veel post uit de gevangenis. Van gedetineerden die menen dat zij onschuldig vastzitten, onheus behandeld worden of andere noodkreten hebben. Soms kan ik iets doen, vaker ben ik machteloos, en af en toe blijkt de briefschrijver bij nader onderzoek niet zo onschuldig als hij heeft doen voorkomen. Onlangs kreeg ik een uitvoerige brief uit de Scheveningse strafgevangenis van gedetineerde R. de G., die een ander beeld van het bajesleven schetst dan u altijd uit de krant verneemt, en daarom laat ik u even meelezen. Na een straf van veertien maanden komt hij binnenkort weer vrij, maar vrolijk is hij daarvan niet geworden. ‘Ik ben mijn vriendin en drie kinderen kwijtgeraakt in die tijd. Evenals mijn huis, inboedel, auto en geld. Ik probeer dus wat financiële ondersteuning te krijgen. De reclassering zegt: “Voor geld en woonruimte moet u bij de sociale dienst zijn.” De sociale dienst zegt: “U komt uit de gevangenis? Dan moet u eerst voor een vaste verblijfplaats zorgen, anders kunnen we u niet helpen.” Maar hoe moet ik dat doen zonder geld? De sociale dienst: “Dat moet u regelen met het maatschappelijk werk in de gevangenis.” Het maatschappelijk werk zegt: “Nee hoor, daarvoor moet u een aanvraag indienen bij de sociale dienst.” Maar ik heb geen vaste verblijfplaats. Het maatschappelijk werk: “Probeer een kamertje te krijgen bij vrienden.” Ja, maar ik ben al twintig jaar zelfstandig, ze zien me aankomen. Het maatschappelijk werk: “Tja, probeert u de reclassering eens...”’ En zo gaat het nog een poosje door. Ook dat nog! In de gevangenis. Alleen kan R. de G. er niet om lachen. Aan het einde van zijn brief schrijft hij me: ‘Ik had me heilig voorgenomen om na deze straf nooit meer in de gevangenis te komen, maar ik ben er nu niet zo zeker meer van. Ik ben alles kwijt en kan toch moeilijk als een dakloze straathond gaan leven? Is dit nu de resocialisatie waar iedereen altijd zijn mond vol van heeft?’ – 63 –
Over een poosje zit R. de G. misschien weer vast. Voor een inbraak, een overvalletje, of misschien wel geweldpleging. En als hij dan weer terechtstaat, wordt er misprijzend vastgesteld dat De G. onverbeterlijk is en van zijn vorige detenties niets heeft geleerd. En dus volgt er een zwaardere straf. Ja ja.
– 64 –
Gezichtsbedrog (1)
Het bericht haalde bijna alle kranten: een frietverkoopster uit Kijkduin had het al maanden spoorloze meisje Nymphe Poolman uit Groningen bij haar frietkraam gesignaleerd. En omdat ik mij met deze mysterieuze zaak nogal heb beziggehouden, kreeg ik dan ook van tal van kanten te horen: ‘Ze leeft nog, hè, dat meisje?’ Zeer, zeer tot mijn spijt moest ik daarop antwoorden: ik denk van niet. Waarop de meesten mij verbouwereerd aankeken: ‘Ja, maar het stond toch in de krant?’ Inderdaad, maar de lezers maakten daarbij twee denkfouten ineen. Om te beginnen is niet alles wat in de krant staat ook waar, en punt twee durf ik te stellen dat de waarneming van de frietverkoopster niet klopt. Ik heb de ouders van Nymphe Poolman een paar keer ontmoet en ik zou er een vermogen voor over hebben als hun zevenjarig dochtertje daar inderdaad levend en wel een zakje patat zou hebben gekocht, maar op termijn zal blijken dat het een onjuiste waarneming was. Natuurlijk, die beste mevrouw die beweert dat zij Nymphe heeft gezien, heeft niet staan liegen. Ze dacht oprecht dat ze het vermiste meisje herkende. En dat leidde jammer genoeg direct tot het artikel in de krant. Zo’n bericht geeft voeding aan nieuwe geruchten en, wat misschien kwalijker is: het geeft de radeloze ouders hoop op een goede afloop, die er feitelijk niet is. Ik heb heel wat verdwijningsgevallen meegemaakt, en heb ervaren dat ouders de vermissing van hun kind niet kunnen verwerken en ook na jaren blijven geloven dat hun oogappel niet het allerergste is overkomen, maar nog ergens leeft. Liever een leven als slavin dan vermoord door een psychopaat. Het is een geloof dat nergens anders op gebaseerd is dan op het onverwoestbare moeder- en vadergevoel. Ook de familie Poolman gelooft dat hun Nymphe nog leeft, ondanks het feit dat ze nu meer dan een halfjaar weg is. U vraagt zich misschien af waarom ik zo sceptisch ben op dit punt. Welnu, in alle verdwijningszaken die ik ken, is er altijd sprake ge– 65 –
weest van mensen die met de hand op hun hart verklaarden dat ze de vermiste nog een paar dagen geleden hadden gezien. En bij enige twijfel aan hun verklaringen zeiden ze vaak verontwaardigd: ‘Ik heb het toch zeker met mijn eigen ogen gezien?’ In alle gevallen werd de vermiste echter na enige tijd dood teruggevonden en bleek uit de sectie onomstotelijk dat hij of zij al geruime tijd vóór die zogenaamde herkenning was vermoord of overleden. Helaas heeft de praktijk uitgewezen dat we onze eigen ogen niet altijd kunnen geloven.
– 66 –
Gezichtsbedrog (2)
Waarnemingen van (oog)getuigen deugen dikwijls niet; in sommige gevallen kun je je ‘eigen ogen niet geloven’, zo hield ik u in mijn laatste artikel voor. In het verlengde hiervan viel mijn oog (...) op een interessante studie van de sociaal-psycholoog dr. Aldert Vrij, die veel op het terrein van politiestudies publiceert. Dr. Vrij onderzocht in hoeverre de waarnemingen en indrukken van ervaren rechercheurs betrouwbaar zijn als zij een verdachte verhoren. Het zal u niet vreemd in de oren klinken dat veel rechercheurs niet alleen afgaan op wat een verdachte beweert (‘Ik ben onschuldig’), maar ook goed kijken naar de persoon en de houding van de verdachte (‘Hij liegt dat-ie barst’). Uit eerder onderzoek is gebleken dat rechercheurs tijdens verhoren scherp letten op zogenoemde non-verbale informatie: (glim)lachen, versprekingen, gebaren, bewegingen, aankijken of wegkijken, spreeksnelheid (eh... uh...) etc. Welnu, dit wetende heeft men onderzocht of de interpretaties van rechercheurs op dit gebied een beetje kloppen. De politie en het Openbaar Ministerie geven zelf vaak hoog op van hun waarnemingen, en bij rechtszaken wordt niet zelden benadrukt dat de getuigende rechercheur ‘zeer ervaren is’ met andere woorden: de kans dat hij ernaast zit is te verwaarlozen. De proef van dr. Vrij hield in dat enkele tientallen personen twee keer door een agent werden verhoord over het al dan niet op zak hebben van een koptelefoon. Het verhoor werd op video opgenomen. In het ene verhoor had de ‘verdachte’ een koptelefoon in zijn bezit en in het andere niet. Hij moest echter in beide verhoren het bezit van die koptelefoon ontkennen. Hij/zij sprak dan dus één keer wel en één keer niet de waarheid. Aan de 91 rechercheurs die aan het onderzoek deelnamen de vraag wanneer de verdachten wel en wanneer zij niet de waarheid spraken. Het ging om politiemensen die gemiddeld zeventien jaar bij de politie zaten en dus ‘zeer ervaren’ genoemd mogen worden. – 67 –
De rechercheurs waren vrij zeker in hun oordelen en meenden zelf dat ze er goed uit konden halen wanneer er gelogen werd en wanneer niet. De uitkomst van het onderzoek is zeer interessant en zal nog menigmaal voor de rechtbank worden aangehaald, want daaruit bleek dat we voortaan beter niet ‘op de blauwe ogen’ van de rechercheur en de verdachte af kunnen gaan. In 49 procent van de gevallen hadden de rechercheurs de juiste keuze gemaakt. U vindt dat nog meevallen? Dan hebt u zich zeker niet gerealiseerd dat de gokkans in zo’n geval (liegt-ie wel of liegt-ie niet?) maar liefst 50 procent is.
– 68 –
Hebzucht
De Franse gangster en kidnapper Philippe Delaire is dood. En het volk juichte. Iedereen was enthousiast over de wijze waarop de Belgische justitie dit varkentje eventjes had gewassen. Dat was nog eens iets anders dan het knullige optreden van onze eigen arrestatieteams, waarbij het slachtoffer in plaats van de dader werd doodgeschoten. Wie durft er hier nu nog Belgenmoppen te tappen? Ja, eerlijk is eerlijk, de Belgen hebben de Luikse gijzelingsaffaire bekwaam opgelost. Bekwaam, maar niet perfect. Wat mij betreft zat er toch een schoonheidsfoutje in. U zult zich wellicht herinneren dat de politie de drie criminelen na lange en moeizame onderhandelingen een kwartier voorsprong had beloofd, eer de jacht zou worden geopend. Op het nos-journaal hebt u echter kunnen timen hoe die vijftien minuten werden teruggebracht tot hooguit vijftien seconden. De Belgische justitie brak daarmee haar woord. Haar woord van eer wel te verstaan. En dat is jammer – zeg ik op het gevaar af dat u aan mijn geestelijke toerekeningsvatbaarheid begint te twijfelen. Want wie van u kan het immers iets schelen of justitie een paar van die criminelen een loer heeft gedraaid? Dat is toch juist prachtig? Moesten ze veel vaker doen! Die gedachte is misschien verleidelijk, maar daarom nog niet juist. Justitie moet zich nóóit verlagen tot onderwereldmethodes of penosegedrag, waarbij ik overigens maar even buiten beschouwing laat dat juist criminelen hun ‘erewoord’ vrijwel altijd nakomen (ook Delaire liet volgens afspraak zijn gijzelingsslachtoffers vrij). Justitie moet niet liegen en bedriegen. Ook niet in zo’n zaak. Nee, justitie moet men – dus ook misdadigers – te allen tijde op haar woord kunnen vertrouwen. En wat er gebeurt als je dat niet kunt, zou bij een onverhoopte nieuwe gijzeling in België pijnlijk duidelijk kunnen worden. Voorlopig vertrouwen criminelen de politie daar niet meer, en ze zullen zich (nog) harder opstellen en hun slachtoffers voortaan tot het bittere einde gijzelen. Dát is de erfenis die Philippe Delaire ons heeft nagelaten. – 69 –
Philippe Delaire is dood. En het volk juichte. Leve de doodstraf! En toen de andere in het nauw gebrachte gangsters het losgeld van de flat naar beneden lieten dwarrelen, vertrapte dat volk elkaar bijna in blinde hebzucht. Ik herkende het direct. Het was dezelfde hebzucht waar Philippe Delaire door werd gedreven.
– 70 –
Helderzienden (1)
Op 23 mei 1990 vertrok de dertigjarige Ineke Keijzer uit Dronten vanaf de kunstacademie in Kampen met haar rode Suzuki naar huis. Daar is ze nooit aangekomen, en zo’n anderhalf jaar lang was haar plotselinge verdwijning voor familie en studiegenoten een enorm mysterie. Was ze slachtoffer geworden van een misdrijf? Een ongeluk? Of zag ze haar bestaan zelf niet meer zitten? Twee weken geleden werd het raadsel opgelost, even onverwacht als Ineke destijds ook was verdwenen. Brandweerlieden takelden uit de IJssel een rode Suzuki op, en in het autootje bevond zich het stoffelijk overschot van de vermiste studente. Geen misdrijf, geen zelfmoord, maar een tragisch ongeluk dat door een speling van het lot letterlijk pas na anderhalf jaar boven water kwam. Er was echter een bijzonderheid: in de krant werd gemeld dat de auto was gevonden op aanwijzing van de paragnost Cor Heijligers, die was geraadpleegd door de wanhopige ouders van Ineke Keijzer. Een knap staaltje van helderziendheid dus. Aangezien ik me altijd scherp heb afgezet tegen paragnosten en de meeste van hen afschilder als onbetrouwbare sujetten die nog nooit een misdrijf hebben opgelost, werd ik van alle kanten triomfantelijk op het krantenartikel gewezen. ‘Dit is toch het beste bewijs,’ zo betoogde men, ‘dat er wel degelijk goede helderzienden zijn.’ Ik had het verhaal ook gelezen en het had me zeker gefrappeerd, maar ik gaf me niet direct gewonnen. ‘Het is geen bewijs,’ merkte ik op, ‘op z’n hoogst een aanwijzing voor helderziendheid.’ Er bleek bijvoorbeeld niet precies uit welke bron het verhaal kwam, en u zult zich kunnen voorstellen dat de paragnost zelf er niet tegen opziet om zijn gaven en verdiensten wat op te poetsen. En bovendien, in bepaalde zaken kun je soms met logisch nadenken en met behulp van wat bekende feiten, omstandigheden en achtergronden tamelijk trefzekere voorspellingen doen. Maar dat wil niet zeggen dat je dan helderziend bent. – 71 –
Maar goed, om aan deze discussie een eind te maken, hebben we besloten deze kwestie eens goed te onderzoeken. Onze bevindingen staan in de volgende bijdrage. Nog ‘helderzienden’ die de uitkomst durven te voorspellen?
– 72 –
Helderzienden (2)
Is de dertigjarige Ineke Keizer, die een paar weken geleden in haar autootje op de bodem van de IJssel werd gevonden na anderhalf jaar spoorloos te zijn geweest, nu wel of niet door een paragnost gevonden, was de vraag. Ik kondigde u aan dat we de zaak zouden onderzoeken. Zelf geloof ik niet in helderzienden, althans niet op het gebied van de misdaad. Ik heb al eerder geschreven: er is nog nooit aantoonbaar een misdrijf opgelost dankzij een paragnost; wél heeft men in duizenden gevallen de politie op een dwaalspoor gezet en nabestaanden valse hoop gegeven. Mijn (praktijk)ervaringen zijn wat dat betreft even kwalijk als een rotte kies. Maar goed, we hebben de zaak van Ineke Keizer dus eens goed onderzocht. En het hoge woord moet er maar direct uit: ik ben niet overtuigd. Natuurlijk, Ineke Keizer is gevonden nadat paragnost Cor Heijligers zich met de zaak is gaan bemoeien, en dat is op z’n minst opmerkelijk. Maar dan moet ook worden opgemerkt dat Heijligers er met zijn aanwijzing bijna een halve kilometer naast zat. En dat de politie al eerder in de IJssel had gedregd, omdat men er na een analyse van de verdwijning óók van uitging dat de studente met haar auto te water moest zijn geraakt. Want redeneert u maar even mee: Ineke verdween plotseling. Er waren geen aanwijzingen die zelfmoord of een noorderzon-vertrek rechtvaardigden. Kleding en (reis)documenten waren gewoon achtergebleven. Van haar rekening werd na haar verdwijning geen gulden meer afgeschreven. Kortom, geen vrijwillig vertrek. Een misdaad dan? Niet waarschijnlijk, want haar auto was ook spoorloos verdwenen. Dat gebeurt bij een traditioneel misdrijf (verkrachting, lustmoord en dergelijke) zelden of nooit. Blijft over: een ongeluk. Hoe kan dat in Nederland, zonder dat men een spoor vindt? Antwoord: door in het water te rijden. En waar dan? Waarschijnlijk tussen huis en werk. In het geval van Ineke Keizer dus de IJssel. De vraag blijft dan alleen: op welke plek? Dat wist Heijligers dus ook niet – 73 –
precies. De verdienste van de paragnost bestaat wat mij betreft dan ook vooral uit het feit dat de politie door zijn ‘visioen’ weer in actie kwam. Knap, dat zeker. Maar helderziend?
– 74 –
Helderzienden (3)
Voor het geval u het nog niet had opgemerkt: ik geloof niet in helderzienden. In tegenstelling tot alle fraaie verhalen hebben paragnosten nog nooit aantoonbaar een misdrijf opgelost; veeleer brengen zij de recherche op een dwaalspoor. Het zijn door de bank genomen slechte leugenaars, die echter altijd weer ‘slachtoffers’ weten te vinden die te goed van vertrouwen zijn en vatbaar zijn voor dit soort hocus-pocus. Zij verzorgen de mond-op-mondreclame voor dit gilde, en dat maakt de verhalen ongrijpbaar en oncontroleerbaar. Het zijn de verhalen van een vriend van een vriend en die z’n achterbuurman en daar de neef van, nou die... Het zijn echter juist die sterke staaltjes die mijn stelling bevestigen dat je de vermeende successen van paragnosten nooit rechtstreeks hoort, maar altijd via-via, waardoor het verhaal is opgepoetst en zorgvuldig ontdaan van alles wat ertegen zou kunnen pleiten. En pas als je de moeite neemt om zo’n verhaal grondig te onderzoeken, kom je erachter dat het rammelt als een collectebus. Peter Hurkos, een befaamde Nederlandse paragnost die lang in de Verenigde Staten heeft gewoond, werkte eigenlijk ook zo. Als hij in Amerika was, schepte hij op over zijn triomfen in Nederland, en als hij hier was, deed de man kond van het feit dat hij ‘special agent’ van de fbi was en dat men daar van zijn gaven regelmatig steil achteroversloeg. De fbi-badge die hij als ‘bewijs’ liet zien, was in iedere feestwinkel te koop, maar ook Hurkos leefde bij de gratie van het feit dat men zijn beweringen niet controleerde. Toen hij in mei 1984 weer eens in ons land was, betrok ik hem voor een tv-programma bij de onopgeloste moordzaak van het tienjarige jongetje Peter Oort uit Purmerend. Samen met Hurkos en de ouders van Peter toog ik naar de rietkragen van de Purmer Ringvaart, waar het lijkje in 1982 was gevonden. Hurkos struinde er wat rond en noemde tot onze verrassing de naam van de dader en wat andere bijzonderheden. In de trieste ogen van de ouders zag ik de – 75 –
hoop gloren dat de moordenaar van hun kind alsnog gepakt zou worden. In de dagen daarop viel het me op dat Hurkos helemaal niet informeerde of zijn bevindingen al tot iets hadden geleid. Het leek wel alsof hij het onderwerp ontweek. Niet lang daarna meldde de politie dat de visioenen van Hurkos als een zeepbel uit elkaar waren gespat en dat men het dossier weer had gesloten. Toen begreep ik ook waarom Hurkos er nooit meer naar had gevraagd: hij kende de uitkomst al...
– 76 –
Hersenspinsels
Als het aan minister Hirsch Ballin van Justitie ligt, wordt het binnenkort linke soep om een beetje te dagdromen over hoe mooi het leven kan zijn met een gelddrukpersje op zolder. In zijn kruistocht tegen de misdaad heeft de minister voorgesteld om zogenaamde ‘voorbereidingshandelingen’ ook strafbaar te stellen. Nu ontspringen bankrovers, ontvoerders en andere criminelen soms de dans omdat zij op het laatste nippertje van hun voorgenomen misdrijf afzien, of omdat de politie voortijdig ingrijpt. Zoals bij de ophanden zijnde kidnap van annex overval op Wastora-baas Klaas Molenaar in augustus 1991. Het plan van de minister klinkt niet gek, maar hoever mag je dan nog gaan in de praktijk? Ik heb tijdens een borrel met vrienden wel eens gefilosofeerd over het ideale scenario om De Nederlandsche Bank van haar goudvoorraad ‘af te helpen’. En ook heb ik wel eens zitten denken wat bij een kidnap nu een waterdichte methode zou zijn om het losgeld te incasseren. Welnu, dit soort hersenspinsels kan je in de toekomst dus op water en brood komen te staan. Om maar te zwijgen van de rampzalige gevolgen die het simpele bezit van een bivakmuts of een breekijzer voortaan kan hebben. Fluiten naar een mooie meid wordt je dan misschien wel ten laste gelegd als een voorbereidingshandeling van een zedendelict. En ik verzeker u dat als dit er door is, er nog strengere bepalingen zullen volgen. Want ‘Big Brother Ballin’ wil dan niet alleen – met richtmicrofoons – horen wat wij zeggen, maar hij wil ook weten wat wij denken. Een bevel tot huiszoeking geldt dan vooral voor uw ‘bovenkamer’: u moet een hersenscan ondergaan, waarbij zelfs uw stoutste dromen worden geregistreerd. En bij de recherche worden dan alleen nog maar helderzienden aangenomen die gedachten kunnen lezen. In dit nieuwe beleid betekent de uitdrukking ‘niet goed bij je hoofd zijn’ dat je crimineel bent. – 77 –
Tja, en zo loopt u het risico dat u op een dag door agenten van de Psy-Pol (Psychische Politie) wordt opgepakt. Verdacht van bijvoorbeeld ‘voorgenomen verboden wapenbezit’. En als u dan verbijsterd opmerkt dat dit volslagen onzin is, wordt u toegesnauwd niet langer te ontkennen: in uw jaszak hebben ze immers een rijksdaalder gevonden, en daarmee is het sluitende bewijs geleverd dat u aan het sparen bent voor een pistool...
– 78 –
Hotel-cel
Hoe zwaar moet je iemand straffen die een misdrijf heeft gepleegd? Over het algemeen vindt men in Nederland dat dit niet zwaar genoeg kan. Heel veel mensen zien bij vrijheidsstraffen nog het liefst het aloude beeld van water en brood voor zich, van tochtige kerkers en cipiers die met grote sleutelbossen door hol klinkende gangen lopen. Dat dit vandaag de dag niet meer het geval is, ervaren ze dan ook als teleurstellend, en op menig verjaardagsfeestje wordt met spijt vastgesteld dat celstraf ‘niets meer voorstelt’ en dat de gevangenissen gewoon ‘luxehotels’ zijn. Er is bijna geen onderwerp in ons land waar de mensen zo weinig van weten, maar waar ze zoveel over praten. Als misdaadbeschrijver heb ik behoorlijk wat tijd in allerlei gevangenissen – over de hele wereld – ‘gezeten’, en ik moet u zeggen dat ik me aan dat soort verhalen altijd erger. Ik heb nog nooit een gedetineerde ontmoet die beweerde dat het uitzitten van celstraf een lolletje was. Integendeel, ik heb wel heel wat delinquenten langzaam dol zien draaien in die zogenaamde hotels. En van de mensen die beweren dat gevangenen in de watten worden gelegd, valt me altijd op dat ze zonder uitzondering nog nooit een gevangenis vanbinnen hebben gezien. Langdurig van je vrijheid beroofd zijn, consequent moeten doen wat anderen zeggen in een eentonig geestdodend levensritme, is zo’n beetje het ergste wat er is. U hoeft echt geen medelijden te hebben met misdadigers die hun verdiende straf ondergaan, maar laten we aan de andere kant ook niet net doen of een gevangenis gelijkstaat aan een weekje Sporthuis Centrum. Of dacht u dat gedetineerden ontsnapten omdat ze het ‘binnen’ zo gezellig vinden? En zelfs als de gevangenis wél een hotel zou zijn, dan nog blijft het feit dat je er niet uit kunt een zware straf. Stelt u zich maar eens voor dat ik u een maand lang – dat is toch niks? – zou opsluiten in de mooiste suite van het Hilton-hotel, met alle comfort. U wordt echter maar een uurtje per dag gelucht, u moet elke dag een hoeveelheid wasknij– 79 –
pers maken en uw vrouw en kinderen mogen slechts één keer per week even op bezoek komen. En verder moet u natuurlijk precies doen wat er gezegd wordt. Nou, wat denkt u: zou u blij zijn als ik na een maand de deur van uw hotel-cel weer opendraaide?
– 80 –
Hotelmoord
Enige tijd geleden had ik in een groot Amsterdams hotel een afspraak met een zakenrelatie, en stipt als ik ben kwam ik keurig vijf minuten voor het afgesproken tijdstip de lobby binnenwandelen. Mijn ‘afspraak’ was er echter nog niet en toen ik even in de rondte keek, kruiste mijn blik ineens die van een oude kennis. Hij stak joviaal zijn hand op en gebaarde me naderbij te komen. Hij zat daar te praten met een Engelsman, die nogal onrustig op zijn stoel begon te schuiven toen ik aan hem werd voorgesteld als journalist. ‘Eh... Roy Atkins... how do you do?’ zo stelde hij zich mompelend en met enige tegenzin voor. Ik grinnikte inwendig even en dacht: ja, als jij Roy Atkins heet, dan ben ik Broer Konijn. Ik schoof aan voor een glas en met z’n drieën hadden we vervolgens een aardig gesprek, waarbij ik u best kan verklappen dat mij al snel bleek dat niet alleen mijn oude kennis buitengewoon goed thuis was in donker Amsterdam, maar ook zijn Britse tafelgenoot, en dan bedoel ik dus niet als collectanten van het Leger des Heils. Ik was de ontmoeting alweer bijna vergeten toen ik zo’n drie weken geleden, tijdens mijn vakantie in Portugal, ’s morgens vroeg de krant kocht en me in het nieuws verdiepte. Mijn oog werd getrokken door een kop die melding maakte van een bizarre schietpartij in het Amsterdamse American-hotel. ‘Hierbij is de Engelsman Roy Atkins door een aantal kogels dodelijk getroffen,’ zo las ik, en gek genoeg was het eerste wat ik op dat moment dacht: Hé, verrek, hij bestaat toch! Aandachtig las ik verder. Er stond dat Atkins in het hotel aan een tafeltje in gesprek was geweest met twee heren en dat er vervolgens twee andere mannen waren binnengestormd die het vuur hadden geopend, terwijl de overige hotelgasten in paniek wegdoken. Een even koele als brutale liquidatie. Ik zag prompt weer voor me hoe ik kort daarvoor zelf met Atkins en een derde in een hotel aan tafel had gezeten. Die situatie was precies gelijk en ik probeerde me voor te stellen wat er zou zijn gebeurd als er tóén opeens was geschoten. – 81 –
Verleden week was mijn vakantie afgelopen en toen ik terugkwam, merkte een van mijn collega’s gemoedelijk op: ‘Nou, je ziet zeker wel dat het leven gewoon is doorgegaan, hè?’ Tja, dacht ik, voor ons wel.
– 82 –
De kinderlokker
De politie heeft een man uit Woensdrecht gearresteerd, die heeft bekend dat hij twee meisjes – Inge Breugelmans en Ines van Muyldert – heeft ontvoerd, verkracht en vermoord. Gruwelijke misdrijven, en met de moord op Jessica Laven uit Hoorn nog vers in ons geheugen zorgde deze nieuwe tragedie voor een golf van onrust. Ik heb de afgelopen tijd menige moeder horen verkondigen dat ze haar spruiten dagelijks inpepert dat ze niet met vreemde mannen mee mogen gaan. Het is een volstrekt begrijpelijke reactie, maar ik moet u zeggen dat ik aan deze bangmakerij niet meedoe. De meeste ouders zullen het waarschijnlijk niet willen geloven, maar dit soort preken heeft geen enkel effect, of het moet zijn dat u bange en onzekere kinderen krijgt. Hoewel het bij dergelijke dramatische zaken altijd moeilijk is om met koel cijfermateriaal aan te komen, moet dat toch even. In Nederland verdwijnen – godzijdank – maar heel weinig kinderen. Ook worden er maar heel weinig vermoord. De gevallen die wij de laatste jaren hebben meegemaakt kunt u waarschijnlijk met naam en woonplaats opnoemen, en dat zegt al het een en ander over de omvang van het probleem. Toch ligt dit onderwerp in grote kring heel gevoelig en wordt er net gedaan alsof er achter iedere boom een kinderlokker staat. De kans dat uw kind door de bliksem wordt getroffen is waarschijnlijk groter, maar luistert u eerst naar de weerberichten voordat u uw kind naar school stuurt? En waarschuwt u uw kind ook dagelijks voor het instortingsgevaar van het klimrek op de speelplaats? Welnee! Ik geef toe, het zijn gezochte voorbeelden, maar ze illustreren wel waar het om gaat. De waarschuwingen aan kinderen geven misschien iets weer over onze eigen angsten, maar niet over de reële kans om slachtoffer te worden van een misdrijf. En buiten dat: de geschiedenis heeft helaas geleerd dat het allemaal niet eens helpt. Een kind heeft geen verweer tegen het slimme inpakpraatje van een persoon – die enge man is namelijk ook wel – 83 –
eens een vriendelijke vrouw – die eropuit is hen mee te lokken. Dat onderscheid maken wij als volwassenen meestal niet eens, of denkt u dat er alleen maar achterlijke mensen aan de deur worden opgelicht? Ik zal het u nog sterker vertellen: het zijn juist de mensen die daar anderen de godganse dag voor waarschuwen en er heilig van overtuigd zijn dat het hun nooit zal overkomen... Enfin, u bent nu dus – toch – gewaarschuwd!
– 84 –
Kluiskrakers
Onbekenden hebben in Zeist geprobeerd om via ondergrondse tunnels de plaatselijke bank binnen te komen, om daar – waarschijnlijk – in een weekend op hun gemak de kluisjes te legen. In de geestdodende berichtenstroom van berovingen, overvallen, drugssmokkel, moord, doodslag en ontuchtzaken deed deze ‘poging tot’ welhaast verkwikkend aan. Al bij het lezen van dit nieuws bekropen mij visioenen van mannen die wekenlang in het holst van de nacht bij het schaarse licht van een zaklantaarn zich zwetend een gang naar de schatkamer van de bank groeven. U kent dat wel, zo’n Colditz-achtig tafereel. Het blijft natuurlijk misdaad, en je mag het bijna niet zeggen, maar er schuilt soms nog wel wat romantiek in de onderwereld. De zaak deed mij onwillekeurig terugdenken aan wat de criminele geschiedenis in is gegaan als ‘De grote slag bij Slavenburg’ in april 1982. Twee Amsterdamse broers, Carel en Dirk H., en hun vriend Coen V. slaagden er toen in om in het weekend deze bank aan de Rubensstraat in Amsterdam binnen te dringen. De drie jongemannen waren eigenlijk meer gelegenheidsinbrekertjes dan doorgewinterde criminelen en ze schrokken dan ook toen de kluisloketjes werkelijk bleken uit te puilen van het (zwarte) geld, goud en waardepapieren. Het hele weekend werkten ze als bezetenen om zoveel mogelijk kluisjes open te breken en ze sleepten uiteindelijk voor 20 miljoen gulden (!) naar buiten. Omdat ze zich met deze onverwacht grote vangst geen raad wisten, lieten ze de miljoenenbuit in arren moede gewoon in de auto voor hun huisdeur staan, terwijl de televisiebeelden van de kraak de hele wereld over gingen. Deze naïeve aanpak schreeuwde om een slechte afloop en een dag later werden de ‘bankiers’ dan ook al gearresteerd. De echte onderwereld trok zich ondertussen de haren uit het hoofd dat ze deze kans hadden laten liggen. Een dag na de arrestatie zat ik als journalist bij de ouders van de hoofddaders thuis, op een bovenwoning in de Amsterdamse Hudsonstraat, om hun verhaal op te tekenen. Ik zal nooit vergeten dat vader – 85 –
H. aanvankelijk nogal geschrokken en verontwaardigd reageerde en de daad van zijn zoons afkeurde. Maar toen het interview wat was gevorderd, boog hij zich ineens vertrouwelijk naar me toe en vroeg fluisterend, maar met onmiskenbare trots: ‘Zeg nou zelf, was het geen meesterwerk...?’
– 86 –
Ladelichters
Onlangs was ik op de verjaardag van een vriend, en omdat het gezelschap bestond uit nette, eerzame gasten, was het onderwerp van gesprek alras de verloedering van de maatschappij en de toenemende misdaad. ‘Je bentje leven tegenwoordig niet meer zeker,’ declameerde een of andere buurman met luide stem, en de rest knikte instemmend. ‘Er gaat geen dag meer voorbij of je hoort wel dat een relatie of kennis het slachtoffer is geworden van een inbraak of een beroving.’ Gesmeerd door twaalf jaar oude whisky kwamen de tongen los. ‘Ja, nog niet zo lang geleden is er bij mij ook ingebroken. Dat tuig heeft de hele boel overhoopgehaald. Maar weet je wat het ergste was? Ze hebben ook mijn zwarte geld gestolen. Daar kon ik natuurlijk geen aangifte van doen. En dus kreeg ik het ook niet terug van de verzekering. Bovendien moest ik door dat gesodemieter al mijn buitenlandse rekeningen laten blokkeren.’ De visite zuchtte vol begrip: ’t zal je toch maar gebeuren... Een andere gast wist daar wel een remedie op. ‘Ik heb zoiets ook eens gehad, maar toen heb ik gewoon gezegd dat er veel méér van mijn inboedel was gestolen. Weet de verzekering veel? En zo kwam ik per saldo toch nog goed uit. En die inbrekers gelooft toch niemand als ze onverhoopt worden gepakt. Ja kijk, je moet een beetje goochem wezen,’ grinnikte hij zelfvoldaan, terwijl de meeste gasten een gezicht trokken van zo is het. Weer een ander kwam met het verhaal dat hij onlangs zijn auto niet had afgesloten en dat toen de radio was gepikt. Omdat de verzekering pas tot uitkering overging als er sprake was van zichtbare braakschade, had hij – ‘ha, ha’ – zelf maar even een ruitje ingetikt. De gasten glimlachten: wat is ’t toch een handige opsodemieter... Het hield niet op. Daarna kwamen uiteraard nog de verhalen en tips over hoe je de belasting in het ootje kunt nemen. Ik hoorde alles geamuseerd aan. Kennelijk besefte niemand dat zij als fatsoenlijke burgers volop meedraaiden in die door hen zo veroordeelde samenleving. Ze zouden eens in de spiegel moeten kijken. – 87 –
Hieruit blijkt maar weer hoe de meeste mensen de wereld zien: als zijzelf iets doen is het slim en acceptabel, en als het een onbekende betreft is het een misdadige schoft die justitie eens mores zou moeten leren.
– 88 –
Leugendetector
Als journalist heb ik er vroeger menigmaal naar verlangd mensen op een leugendetector te mogen aansluiten. Voor bepaalde personen zou ik dan pikante vragen in petto hebben gehad. In Amerika is de leugendetector tamelijk veelvuldig in gebruik en wordt die zelfs als bewijs in rechtszaken toegelaten. In Nederland is daar geen sprake van, en ondanks de eerder genoemde verleiding sta ik inmiddels op het standpunt dat dat maar goed is ook (hebt u er trouwens wel eens aan gedacht wat er gebeurt als je vrouw zo’n apparaat koopt?). Niet zo lang geleden heeft de drieëndertigjarige Ina P. uit Leidschendam, die wegens de doodslag op een achtennegentigjarige vrouw in 1986 tot zes jaar cel werd veroordeeld, geprobeerd via een leugendetector haar onschuld aan te tonen. Ik heb gemerkt dat veel mensen alleen al op grond daarvan aannemen dat mevrouw P. inderdaad onschuldig moet zijn, ‘want anders doe je zo’n test natuurlijk niet’. Ik meen echter dat je dat juist wél doet, zeker als je toch al veroordeeld bent. Kijk, een leugendetector kan niet inhoudelijk op de zaak ingaan. Hij reageert alleen op bepaalde sensaties die bij een mens opkomen als hij bewust liegt: versnelde hartslag, hogere bloeddruk, extra zweetuitscheiding, lichte trillingen enzovoort. Waar het dus om gaat is dat je moet kunnen liegen zonder dat dat nog met emoties gepaard gaat. Dat zal moeilijk zijn als het misdrijf net is gepleegd, maar het beheersen daarvan wordt met de tijd makkelijker. Ga maar na: als er iemand uit je vriendenkring overlijdt, kun je daar de eerste weken niet zonder emoties over praten, maar na enkele jaren is dat meestal geen probleem meer. Mijn ervaring is bovendien dat mensen hun (mis)daden geestelijk helemaal kunnen verdringen en vervormen – vooral als het bewijs tegen hen mager is en ze op bepaalde punten wat onheus zijn aangepakt. Zo ken ik iemand die ooit wegens een procedurefout van rechtsvervolging is ontslagen, hoewel het bewijs waterdicht was. Eerst was – 89 –
hij ‘blij en opgelucht’, niet lang daarna beweerde hij te zijn ‘vrijgesproken’, een jaar later beklaagde hij zich erover dat hij ‘onschuldig’ had vastgezeten en nu ontsteekt hij regelmatig in woede over de ‘gerechtelijke dwaling’ waarvan hij het slachtoffer was. Zou een detector deze man ontmaskeren? Ik denk van niet, want hij spreekt zijn eigen waarheid. Zoals Ina P. die wellicht inmiddels ook heeft...
– 90 –
Levenslang
Als je afgaat op het aantal jaren dat Johnny N. in de gevangenis heeft gezeten, zou je kunnen concluderen dat hij de zwaarste jongen van Nederland is. Van zijn tweeënveertig levensjaren heeft hij er nu de helft – eenentwintig dus – in de cel doorgebracht. Maar je zou natuurlijk ook kunnen zeggen dat Johnny ‘de plofkraker’ een geboren schlemiel is en de spaarzame momenten dat hij vrij is direct weer tegen de lamp loopt – een blauw zwaailicht in zijn geval. Enige tijd geleden belde John me op. Hij was weer vrij en zei dat hij zijn levensverhaal wel wilde vertellen. Ik had daar in het verleden al eens op aangedrongen. N. had echter telkens de boot afgehouden. Nu was hij zover. Op mijn vraag wat hem hiertoe bewoog, zei hij prompt: ‘Financiële nood, Peter. Ik zit hier met mijn vrouw en kleine kinderen en heb nog precies tien gulden. Het eten is bijna op. Kun je me wat geven voor mijn medewerking?’ Normaal gesproken neem ik dit soort noodkreten van een man die ooit bankkluizen opblies alsof het ballonnetjes waren met een korreltje zout. Bij Johnny niet. Vijf jaar geleden heb ik eens een bezoek gebracht aan zijn vrouw Anneke, toen hij – tja – weer eens in de cel zat. Wat ik toen zag, was zo schrijnend dat het in mijn geheugen gebeiteld staat. Anneke woonde destijds in een kraakpand in Abcoude. Een ijskoude wind gierde er door gaten en scheuren naar binnen. Het water liep er in stralen langs de ramen. In een wiegje lag een baby – John jr. – van een paar maanden te hoesten. Op de dekentjes parelden dauwdruppels. Ik ging zitten, maar stond snel weer op: alles was kletsnat en koud. Anneke zat met een deken om zich heen en warmde zich aan een theelichtje. Sociale dienst en reclassering: niemand deed er iets aan. Enfin, kort na het telefoontje zaten wij tegenover Johnny. Met een bescheiden vergoeding. Anneke, die altijd op N. is blijven wachten, haastte zich ermee naar de winkel. ‘Reken meteen even af met de slager, de bakker en de groenteboer,’ riep John haar achterna. – 91 –
Het levensverhaal van John N. is niet alleen de trieste geschiedenis van een man die schuldig is, maar ook – of misschien wel vooral – het relaas van iemand die slachtoffer is...
– 92 –
Liquidatie (1)
Het gebeurde tijdens mijn vakantie, hoewel ik me had voorgenomen me niet door ‘zaken’ te laten storen. ’s Morgens vroeg werd ik echter toch door een relatie uit bed gebeld met het nieuws dat ‘Klaas is doodgeschoten’. Nu worden er bijna elke week mensen geliquideerd, en hoe morbide dat ook klinkt: daar onderbreek ik mijn vakantie niet voor. ‘Klaas’ is evenwel Klaas Bruinsma, en het nieuws van zijn dood maakte me op slag klaarwakker. Voor het geval u nog niet weet over wie ik het heb: Klaas alias ‘Lange Frans’ alias ‘de dominee’, was de absolute number one van de onderwereld. Een man voor wie crimineel Nederland ontzag had. Een man die men bewonderde en haatte. Een man voor wie men sidderde en door het vuur ging. Klaas kon je met enig gevoel voor romantiek vergelijken met de Peetvader, al moet daar direct bij worden gezegd dat er in het onderwereldrijk van ‘Lange Frans’ geen plaats was voor filmscenario’s; zijn heerschappij moest met echte kogels worden verdedigd. Ik kende Bruinsma persoonlijk. De laatste jaren heb ik hem geregeld ontmoet. Vrijwel altijd in hotels. En altijd keken er een paar gewapende bodyguards toe. Klaas zelf droeg meestal nonchalant een zwaar-kaliber pistool in zijn broeksband, met twee volle patroonhouders in zijn zak. Bruinsma was niet het type dat je je bij een topcrimineel voorstelt. Geen snelle pakken, geen dure klokjes, geen bodybuilder. Nee, hij zag er soms ronduit haveloos uit. Ongeschoren. Een spijkerbroek met slobbertrui. Vaak heb ik mensen verbaasd horen zeggen: ‘Is dát Klaas Bruinsma?’ Bruinsma was een intelligent en ontwikkeld man. In persoonlijke gesprekken kon hij enorm charmant zijn, hoewel ik ook wel ging zien dat onder die schil een dikke laag schokbeton zat. In de gesprekken die ik met hem had, beweerde Klaas dikwijls dat hij ‘eruit wilde stappen voordat het te laat was’, maar dat hij ‘de zaak’ nog niet kon overdragen. – 93 –
Ik heb het met hem ook gehad over de gevaren van zijn positie. ‘De kans dat ik niet ouder word dan veertig is 99 procent,’ zei hij mij ooit. ‘De kans dat ik word doodgeschoten is 60 procent. De mogelijkheid dat ik word doodgemarteld, schat ik op 35 procent. En tja, dan is het nog mogelijk dat ik hier op de stoep mijn nek breek over een bananenschil.’ Waar hij glimlachend aan toevoegde: ‘Maar dat zou wel een héél lullige dood zijn voor een man met mijn reputatie.’
– 94 –
Liquidatie (2)
‘Alleen God oordeelt,’ stond er boven de overlijdensadvertentie van John Bestebreurtje in de krant, nadat de eenenveertigjarige bingokoning, terwijl hij in zijn auto voor een stoplicht zat te wachten, door middel van een salvo kogels koelbloedig was geliquideerd. Het zijn slechts drie woorden, maar voor de goede verstaander gaat er een hele wereld achter schuil. ‘Alleen God oordeelt’ wil zeggen dat John Bestebreurtje op z’n minst een omstreden persoon was. Een onderwereldfiguur werd hij in bepaalde kranten genoemd. Een goedgevulde Rotterdamse zakenman, die meer en meer in Het Milieu was afgegleden. Maar ook een man met vele (sport)vrienden, een vrouw en kinderen die hem heel anders hadden leren kennen. ‘Alleen God oordeelt’ is een waarschuwing om je medemens niet al te snel te veroordelen of te bestempelen als een misdadiger. ‘Laster houdt, evenals de dood, van een glinsterend doelwit,’ stelt een gezegde dat al meer dan honderd jaar oud is, maar dat voor John Bestebreurtje gemaakt lijkt. Een glinsterend doelwit was de Rotterdammer. Alles wat hij aanpakte werd een succes. John kon bijna alles. Of het nu was als motorcoureur, rallyrijder, biljarter of bingokoning, ‘De Breur’, zoals hij door vrienden werd genoemd, blonk in alles uit. Als sportman werd hij alom op handen gedragen, maar als geslaagd zakenman riep hij in bepaalde kringen steeds meer afgunst en ergernis op. Toen hij nog rallyrijder was, zei hij in een interview eens: ‘Wie niet opzij gaat, wordt aan de weg geramd’, en naar verluidt deed De Breur onder dit stevige motto na zijn sportcarrière ook zijn zaken. Dat leverde hem niet alleen miljoenen guldens op, maar ook talloze vijanden. John Bestebreurtje probeerde die wereld – na een paar waarschuwingen – nog te ontvluchten, maar net als in een autorally kwam hij erachter dat er bijna geen weg terug was. En echt opzij gaan wilde (of kon) hij niet. Het verschil met de rallysport en de big business is dat – 95 –
Johan Adolf Bestebreurtje uiteindelijk niet van de weg werd geramd, maar van de weg werd geschoten. Alleen God oordeelt. Tja. Het is echter een mens die de trekker overhaalt.
– 96 –
Menten
Naarmate je langer als journalist werkzaam bent, heb je aan steeds meer zaken en personen speciale herinneringen. Je komt met veel mensen in contact, je ziet wat van de wereld en door je vak sta je nog meestal vooraan ook. Veel vergeet je ook weer, want in de krant van vandaag zit morgen vis... Soms komt zo’n vervaagde herinnering door een actuele gebeurtenis weer naar boven. Ik had dat zelf bij het overlijden van Pieter Menten. Onwillekeurig gingen mijn gedachten een paar jaar terug. De oorlogsmisdadiger stond op het punt om vrijgelaten te worden. Samen met een fotograaf hield ik in de gaten wat de recalcitrante tachtiger ging doen. De hele Nederlandse pers zat op het onderwerp en stond in slagorde opgesteld voor de gevangenispoort. Daarom stonden wij er juist niet. Het had geen zin om meer van hetzelfde te maken. Uit goede bron had ik bovendien vernomen dat Menten met zijn advocaat naar zijn ‘koetshuis’ in Blaricum zou gaan. We besloten daar post te vatten. Niemand mocht ons zien. Anders werd de tactiek misschien alsnog gewijzigd. We slopen daarom in het donker richting koetshuis en installeerden ons in Mentens afgebrande villa daartegenover. We waren de enigen, zo stelden we handenwrijvend vast. Kom nu maar op, dacht ik, terwijl we in de zwartgeblakerde ruïne stonden kou te vatten. Wachten duurt onder dat soort omstandigheden verschrikkelijk lang. En de uren verstreken – zonder dat Menten kwam. Verkleumd vroegen we ons af wat er aan de hand was. Nu ook mopperend dat ‘we dan maar een vak hadden moeten leren’. Dan hadden we fatsoenlijk in bed gelegen. Tegen het ochtendgloren gingen we naar huis. Zonder foto’s. Ik belde de advocaat op met de vraag wat er was gebeurd. ‘Tja, we besloten om eerst elders een borrel te gaan drinken,’ vertelde hij. ‘En die borrel werd een hele fles. De heer Menten wilde toen niet meer rijden.’ – 97 –
Ik was nijdig. Door dat soort stompzinnigheid hadden we voor niets een nacht staan blauwbekken. De fotograaf reageerde milder en zei: ‘Ach, laat die ouwe vent. Morgen is-ie misschien dood.’ Echter, ook in dat opzicht liet P.N. Menten menigeen wachten...
– 98 –
Miss Marple
Een paar jaar geleden werd ik opgebeld door mevrouw C. van Meijer uit Amsterdam. Haar stem klonk een beetje beverig. Op dat moment was ze tachtig jaar en ze zocht iemand die haar lotgevallen ‘wereldkundig’ kon maken. Vervolgens vertelde ze me een verbijsterend verhaal. In april 1984 was ze, op zevenenzeventigjarige leeftijd dus, met een gebroken heup opgenomen in het amc. Na de operatie lag ze alleen op een kamer. Daar kwam die avond een jonge verpleger aan haar bed, voor een ‘onderzoekje’. Althans, dat dacht ze aanvankelijk. De man werd steeds handtastelijker en randde de weerloze, nog half verdoofde bejaarde in haar ziekenhuisbed uiteindelijk aan. Volkomen ontredderd bleef mevrouw Van Meijer even later in het donker achter. En vanaf dat moment, zo vertelde mevrouw Van Meijer mij, begon haar lange, moeilijke weg om de nachtelijke aanrander veroordeeld te krijgen. Vechtend tegen ongeloof, vooroordelen en doofpotten ontpopte de Amsterdamse bejaarde zich tot het levende evenbeeld van Agatha Christies legendarische schepping Miss Marple. Scherpzinnig, vasthoudend en onvermoeibaar verzamelde ze in de afgelopen jaren alle puzzelstukjes. De dader, Roy C., werd ontmaskerd en ‘nam’ ontslag. Mevrouw Van Meijer nam met deze slappe ‘afdoening’ echter geen genoegen en bleef alle betrokkenen – ziekenhuis, politie, justitie, advocaten en dader – bestoken en opjagen met informatie. Soms tegen wil en dank. Ik bleef de zaak na dat telefoontje eveneens volgen. En onlangs hoorde ik dan ook dat Roy C. door en dankzij Miss Marple tot twee jaar cel werd veroordeeld. Gerechtigheid? Niet helemaal: de aanrander is ondertussen naar zijn geboorteland gevlucht en ontloopt zo toch nog zijn straf. Maar mevrouw Van Meijer vindt zelf het belangrijkste dat er recht is gesproken. Dat de zaak wordt erkend. Nu ze ruim eenentachtig jaar is, heeft ze eindelijk rust. Haar lotgevallen – 99 –
heeft ze zelf op papier gezet. ‘De zaak Roy C., hoe moeilijk ook, werd door deze veroordeling toch draaglijk,’ schrijft ze tot slot. ‘Ik heb die vier jaar dan ook doorstaan!’ Ik heb het verhaal helemaal gelezen. Met verwondering en bewondering. Verwondering dat dit anno 1988 allemaal kan. En bewondering voor mevrouw – Miss Marple – Van Meijer.
– 100 –
Moord- en doodslagcijfers
Recentelijk is door justitie een studie gepubliceerd over het aantal zogeheten levensdelicten (lees: moord- en doodslaggevallen) in ons land en de motieven voor deze misdrijven. Uit ervaring weet ik dat de gemiddelde Nederlander de plank hopeloos misslaat als hem wordt gevraagd hoeveel moord en doodslag er in ons land jaarlijks plaatsvindt. Veel mensen denken dat het in Nederland een soort Chicago is en dat er maar op los wordt geknald. Gaat u maar eens bij uzelf na: de kans is groot dat u veronderstelt dat het om vele honderden, zo niet duizenden gevallen per jaar gaat. De werkelijkheid is anders. In 1989 kwamen er in Nederland 172 mensen door moord of doodslag om het leven. En rond dat getal schommelen de statistieken al jaren. Wie denkt dat het dodelijk geweld in ons land de laatste jaren bar en boos toeneemt, vergist zich dus ook. Internationaal gezien is ons gemiddelde zelfs laag te noemen, hoewel elke levensberoving er natuurlijk een te veel is. Per 100.000 inwoners komt 1,5 mens door moord of doodslag om het leven. In de Verenigde Staten ligt dit percentage maar liefst zes keer hoger (maar daar worden weer bijna geen fietsen gestolen.). Uit de publicatie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (wodc) blijkt voorts dat Het Motief een belangrijke rol speelt bij moord en doodslag. De angst van veel mensen dat je tegenwoordig op straat ‘je leven niet zeker bent’, is op z’n minst overtrokken, want bijna niemand wordt ‘zomaar’ om het leven gebracht. Waarbij nog moet worden aangetekend dat moord (in kalm beraad en koel overleg – met voorbedachten rade) überhaupt maar zeer zelden voorkomt. U moet dan vooral denken aan liquidaties van criminelen onderling. Bij verreweg de meeste levensdelicten gaat het om doodslag. Enfin, uit de cijfers blijkt dus dat in maar liefst 70 procent van de levensdelicten een ‘relatie’ (buren, vrienden, werk enzovoort) bestaat tussen dader en slachtoffer. Eenderde van alle zaken vindt zelfs plaats binnen de familiesfeer. Het gezegde – 101 –
dat je het van je familie moet hebben, is wat dat betreft niet uit de lucht gegrepen. Kortom, mijd familiefeestjes, negeer uw buren, schop uw vrienden de laan uit, neem ontslag op uw werk en ga nooit met vakantie naar Amerika. Dan wordt u zonder twijfel stokoud. Het enige wat u dan nog heeft te vrezen, is een bananenschil.
– 102 –
Moordenaars
Het is honderd jaar geleden dat in de Londense wijk East End Jack the Ripper de meest geruchtmakende moorden uit de Engelse geschiedenis pleegde. Welk beest er achter de bijnaam ‘The Ripper’ schuilging, heeft The Yard nooit kunnen onthullen, en mede daarom wordt er nog steeds heel veel inkt en papier aan dit ‘jubileum’ besteed. De dader moet inmiddels zelf ook op het kerkhof liggen, maar dat doet aan de gretigheid waarmee pers en publiek zich op de zaak werpen niets af. De zaak intrigeert mij trouwens ook, vooral omdat het om zo’n onopgeloste klassieker gaat. Toch zou ik liever zien dat al die tijd en moeite eens werden gestoken in hedendaagse misdaadmysteries, die door geldgebrek in een bureaula zijn geschoven. Ik ken er talloze, die nu in de vergetelheid dreigen te raken. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de schrijnende verdwijningszaken van Germa van den Boom uit Werkendam en die van Cherryl Morriën uit IJmuiden. Zeggen die namen u nog iets? Een andere zaak die u waarschijnlijk al wel bent vergeten, is de moord op de tienjarige Peter Oort uit Purmerend in 1982. Kort na zijn vermissing werd de scholier dood teruggevonden in de rietkragen van de Purmer Ringvaart. Zelf zou ik er een lief ding voor over hebben als deze zaak nog eens zou worden opgelost. Kort na het misdrijf kreeg ik een briefvan zijn wanhopige ouders die lucht wilden geven aan hun verdriet. Bij hen thuis volgde een lang, emotioneel gesprek. Mevrouw Oort liet me foto’s zien van Petertje, een goedlachs, heerlijk joch. Maar ook zijn schoolrapport: ‘Het gaat prima met Peter! Veel succes in de vijfde klas,’ schreef zijn juf. Peter werd in die zomervakantie vermoord. Het was een aangrijpend interview. De fotograaf en ik reden een paar uur later terug naar huis. Onderweg spraken we geen woord. De reportage die erop volgde, schreef ik gedreven, met een gevoel van woede en onmacht. In de laatste alinea’s liet ik dat ook blijken, en ik – 103 –
tikte: ‘Hebben de moordenaars van Petertje Oort nog enig gevoel, een beetje mededogen en misschien nog wat echte lef? Het telefoonnummer van de recherche in Purmerend is 02990-20820.’ Nu, vele jaren later, moet ik tot mijn spijt zeggen: nee, dat hebben ze niet...
– 104 –
Nieuwe Revu
Als smoes voor zijn geruchtmakende undercoverpraktijken in het zakenleven voerde het weekblad Nieuwe Revu aan dat het de ethiek – of juist het gebrek daaraan – in big business eens aan het licht wilde brengen. Het is een redenatie die ik best kan volgen, al zeg ik er in het geval van Nieuwe Revu bij dat ze dan beter binnen de muren van hun eigen redactie hadden kunnen blijven, want wat daar aan zaken plaatsvindt is het beschrijven soms ook meer dan waard. Toen ik hun dekmantelreportage over het louche zakendoen las, moest ik tenminste meteen weer denken aan Nieuwe Revue-verslaggever Peter Post. In het voorjaar van 1986 ontmoette ik hem in een hotel bij Parijs, waar de Heineken-ontvoerders Wim Holleeder en Cor van Hout huisarrest hadden in afwachting van een mogelijke uitlevering. De twee kidnappers wilden eerst niet met hem praten, maar toen schreef Post hun huilerige briefjes waarin stond dat hij ze ‘toffe jongens’ vond en dat ze voor hem niet bang hoefden te zijn: ‘Ik ben immers net als jullie...’ Toen Post eenmaal onder zijn tegel vandaan was gekropen, ontpopte hij zich als een handige zakenman. Hij deed de ontvoerders een voorstel om hen te helpen vluchten naar Suriname. Via Molukse vrienden kon hij daar voor valse paspoorten en een verblijfsvergunning zorgen. Wie die vrienden precies waren bleek wel toen Post hen in Parijs optrommelde: het waren de Zuid-Molukse terroristen die in 1977 bij De Punt een trein kaapten en onschuldige passagiers als honden afknalden. Deze knapen hadden – na hun vrijlating – nieuw startkapitaal nodig en vroegen 500.000 gulden voor hun ontsnappingsroute aan de Heineken-ontvoerders. Met dank aan Nieuwe Revu! Tot ergernis van Peter Post bedankten de ontvoerders echter voor die eer. Uit frustratie hierover schreef hij vervolgens een reportage waarin hij de Suriname-connectie onthulde. Post veranderde daarin echter de namen van zijn Molukse vrienden, verzweeg dat het om de – 105 –
meedogenloze treinkapers ging (hoewel dat pas écht nieuws was!) en liet natuurlijk zijn eigen stinkende, bemiddelende rol in deze kwestie geheel onvermeld. Over ethiek gesproken...
– 106 –
Noodweer-Nooitweer
Mag je een persoon die je aanvalt of overvalt neersteken of doodschieten? Hoever mag je gaan in je zelfverdediging? Die vraag werd weer dikwijls gesteld toen in de Bijlmermeer een vrouw haar aanvaller met een mes dodelijk verwondde. Was dat noodweer of ‘eigen richting’, zoals het recht in eigen hand nemen juridisch heet? Volgens de wet mag iedereen zichzelf verdedigen, als hij of zij zich tenminste niet anderszins aan de dreigende situatie kan onttrekken. Aan dat noodweer zitten natuurlijk wel grenzen. De boer die met een schot hagel een kwajongen uit zijn appelboom schiet, kan natuurlijk niet volhouden dat dit nodig was om zijn eigendommen te verdedigen. Het te gebruiken geweld moet in principe in verhouding staan tot de bedreiging. Bovendien onderzoekt de rechtbank altijd nauwkeurig of u niet had kunnen weglopen in plaats van de strijd aan te gaan, ook al is de ander honderd keer begonnen. Toen ik over die recente zaak in de krant las, moest ik op slag terugdenken aan Annemieke van S. Haar naam zegt u vermoedelijk niets meer, maar deze Amsterdamse stewardess stond in september 1981, eveneens in de Bijlmer, oog in oog met twee overvallers, en een daarvan, Clifford G., schoot ze toen dood. Annemieke was lid van een schietvereniging en beschikte daarom over een vuurwapen. Het duurde ruim drie jaar eer deze vrouw van het hoogste rechtscollege te horen kreeg dat ze inderdaad uit ‘noodweer’ had gehandeld. Na die uitspraak zocht ik haar op in haar woning en trof een vrouw wier leven volkomen werd beheerst door het schietincident. De ontelbare verhoren, psychiatrische onderzoeken, reconstructies, rechtszittingen en hoger beroepen hadden hun uitwerking niet gemist. Vooral ook omdat Annemieke lange tijd werd behandeld als dader in plaats van slachtoffer. Ze was haar baan kwijtgeraakt en zat in de bijstand. Haar huis had ze uit angst laten dichttimmeren. Als ze iemand plotseling zag bukken of wegsluipen schrok ze zich dood. Ook na drie jaar nog. Pas toen kwam de definitieve, verlossen– 107 –
de gerechtelijke vrijspraak. Ze was daar blij mee maar was verder niet gelukkig. ‘Vrijspraak is mooi...’ mijmerde Annemieke van S. toen ik die ochtend na de uitspraak bij haar zat. ‘Maar vrij... écht vrij zal ik nooit meer zijn.’ Noodweer. Wie het heeft meegemaakt zegt: nooitweer.
– 108 –
Olivier
Arthur – Heer – Olivier. Kent u hem nog? Beroepsoplichter, hartenbreker en bajesklant. Een jaartje of twee geleden had ik hem voor het laatst gezien, maar toen ik enige tijd geleden in een Brabants hotel overnachtte, trof ik hem ’s morgens toevallig weer aan de ontbijttafel. Natuurlijk met een blonde schone aan zijn zij. In het verleden heb ik een tikmachine versleten met het beschrijven van Oliviers escapades, en menigmaal heb ik hem in de gevangenis opgezocht nadat hij voor het gegoochel met de miljoenen van notaris Slis de rekening gepresenteerd kreeg. Joviaal nodigde hij me daarom nu uit om een croissantje mee te eten. Even herinneringen ophalen aan een roerige, opwindende tijd. Arthur zag er patent uit. Gouden brilmontuurtje, gebronsde huid, en hoewel hij inmiddels toch al tegen de vijftig loopt nog altijd een getailleerd lichaam. Op mijn vraag hoe het met hem ging greep hij in zijn binnenzak en schoof grijnzend een keurig visitekaartje op de rand van mijn ontbijtbordje: iic-International Investment Consultants – A. Olivier. Ik verslikte me bijna, maar Arthur zei onverstoorbaar: ‘Uitstekend! Ik zit in de termijnhandel. Koffie, goud, zilver. Ik doe zaken met grote banken en zet miljoenen om...’ Zijn ogen begonnen schalks te schitteren. Alsof hij mijn gedachten kon lezen, voegde hij er haastig aan toe: ‘Allemaal eerlijk hoor, geen trucs meer. Die tijd heb ik gehad. Ik geniet van het leven en neem geen risico’s meer. Of het zou in het casino moeten zijn, want een gokje in Baden-Baden, Sankt Moritz of Monte Carlo heeft natuurlijk altijd zijn charme.’ Na het ontbijt liep ik nog even met hem op. ‘Wat rijd je tegenwoordig?’ vroeg ik, eraan gewend dat hij altijd in opvallend plaatwerk van Ferrari of Rolls-Royce over straat ging. ‘Ach, gewoon een S’je, niets bijzonders,’ antwoordde hij luchtig, alsof het een Fiat Panda betrof. Dat was echter Arthurs schijn – die bedriegt, want een – 109 –
ogenblik later zag ik het ‘S’je’: een glimmend zwarte Jaguar Coupé xj-s. Arthur Olivier is weer terug in zaken. Het is maar dat u het weet.
– 110 –
Ontvoering
Er is een nieuwe vorm van misdaad in opkomst: de ontvoering en gijzeling van oude meesters. Nee, ik bedoel daarmee geen gepensioneerde schoolfrikken – Ritzen is al blut –, maar de werken van beroemde schilders. De kunst is ontdekt door de onderwereld. De penose hangt tegenwoordig niet meer rond in obscure kroegen, maar zit keurig thuis met een veilinggids op schoot naar het televisieprogramma Tussen Kunst en Kitsch te kijken. Daarna maken ze een cultureel weekendtourtje langs de diverse musea en geven ze enkele weken later – na sluitingstijd – op wel heel speciale wijze inhoud aan het begrip ‘openbaar kunstbezit’. Dat dit lucratief kan zijn blijkt wel uit het feit dat de dieven die de drie oude meesters in het museum Kröller-Müller hebben overmeesterd voor de teruggave daarvan 5 miljoen gulden eisten. Ik heb over deze olieverfcrime eens na zitten denken en kwam tot de conclusie dat het vele voordelen biedt ten opzichte van de klassieke kidnaps. De omslachtige voorbereidingen en de risicovolle gijzelingsperioden die bij deze zaken noodzakelijk waren, kunnen bij een schilderijendiefstal achterwege blijven. Kijk, een schilderij eet geen brood (en al helemaal geen Chinees – denk aan de ontknoping in de Heineken-ontvoering!), roept niet om hulp en legt naderhand ook geen vervelende getuigenverklaringen af. Nee, het enige wat je nodig hebt, is een schilderijhaakje en een oude hangkast op zolder. Natuurlijk zit er ook wel een nadeel aan de oude meesters. Aangezien ze niet van vlees en bloed zijn, kan er tijdens de onderhandelingen moeilijk een levensteken worden gegeven, dan wel worden gedreigd dat ze ‘om zeep’ worden geholpen als er niet snel wordt betaald. Op z’n hoogst kun je de oude meester te lijf gaan met een fles verfverdunner, maar dan heeft natuurlijk niemand wat. Hoe deze trend verder zal gaan is moeilijk te voorspellen. Ik verwacht dat de musea eerdaags wel beter beveiligd zullen zijn dan onze gevangenissen. Laatst hoorde ik tenminste in Amsterdam een paar – 111 –
zware jongens met elkaar praten over een ‘bezoek’ aan het Rijksmuseum. ‘Laat maar zitten,’ sprak de een mismoedig tegen de ander. ‘Dat wordt niks. De bewaking is te goed. Ze hebben er zelfs een Nachtwacht...’
– 112 –
Onschuldig?
‘Ik wil niet 20 jaar voor niets opknappen omdat de politie slecht werk heeft geleverd. De echte moordenaars lopen buiten vrij rond. Ik ben onschuldig. Ik hou te veel van alles in ’t leven om het weg te geven voor een vriendin. Kom nou toch! Help mij. Bij voorbaat dank.’ Was getekend: R. van der V. (24). Huis van bewaring Maastricht. Veroordeeld tot twintig jaar cel wegens de moord op zijn eenentwintigjarige vriendin Mariëlle. De laatste tijd bereiken mij dit soort ‘achter slot en grendel’-noodkreten steeds vaker. Wie mijn bijdragen regelmatig leest, weet dat ik er herhaaldelijk op heb gewezen dat Vrouwe Justitia de weg ook wel eens kwijt is, wat op zich met die blinddoek natuurlijk geen wonder is. Derhalve doen steeds meer slachtoffers een beroep op hulp via mijn brievenbus. Bovenstaand fragment is daar een voorbeeldje van. Ik lees die brieven altijd met geweldig veel interesse, want achter een gerechtelijke dwaling gaat meestal meer leed en tragiek schuil dan een paar mensenbenen kunnen dragen. Maar ik heb helaas eveneens ervaren dat veel briefschrijvers ook mooipraters zijn. Veel veroordeelden hopen dat publiciteit recht kan buigen wat krom is en komen daarom met een verhaal waarvan de tranen je in de ogen springen, maar die de Sprookjes van Duizend-en-een nacht naar de kroon steken. Ik ga dan ook alleen in op de zaken waarvan ik – na enig onderzoek – zelf geloof dat Vrouwe Justitia met haar Zwaard van Gerechtigheid de plank misschien mis heeft geslagen. Dit betekent overigens in de praktijk – zo slecht is de rechtspraak namelijk niet – dat ik een flink aantal schrijvers afwijs. ‘Tot mijn spijt moet ik je berichten...’ Wat ik met de zaak van Robert van der V. aan moet weet ik nog niet. Ik heb me een beetje in de affaire verdiept en moet zeggen dat hij de schijn wel heel erg tegen heeft. Maar aan de andere kant weet ik ook dat daardoor juist de grootste ongerechtigheden kunnen ontkiemen. – 113 –
Enfin, óf u leest dus een reportage over de feiten, aanwijzingen en twijfels in deze moordzaak, óf u hoort er niets meer over. In dat geval heeft Van der V. een briefje gekregen ‘Tot mijn spijt moet ik je berichten...’. Het leven is soms hard en genadeloos.
– 114 –
Onschuldig (1)
Er staat in onze grondwet nergens dat wij als burgers consequent moeten zijn en dat is misschien maar goed ook, want anders zouden we de godganse dag in overtreding zijn. Met consequent gedrag bedoel ik, om maar een voorbeeld te geven, dat iemand die zwartwerken of uitkeringsfraude veroordeelt, niet zelf zit te knoeien met zijn belastingaangifte. Deze tegenstrijdige combinatie komt echter onnoemelijk veel voor. Er zijn ook veel mensen die het roken van een hasjsigaretje misdadig vinden, maar zelf wel beneveld door zes glazen whisky achter het stuur kruipen. Ik moest aan dit soort inconsequent gedrag denken in verband met de opwinding die er in Nederland ontstaat als er een verdachte door een (vorm)fout op vrije voeten komt en/of zijn straf ontloopt. Bij weinig andere kwesties is er sprake van zoveel publieke verontwaardiging. In de kranten regent het woedende ingezonden brieven en het gesprek bij de groenteboer of aan de stamtafel heeft steevast als conclusie: een schande dat dit kan. De minister moet verantwoording afleggen in de Kamer, en de roep om meer politie, meer bevoegdheden en vooral ook een strenger en harder optreden wordt steeds luider. Gek genoeg heb ik van dit soort publieke verontwaardiging helemaal niets gemerkt toen in Amsterdam een van moord verdachte man door een (vorm)fout vier dagen te laat werd vrijgelaten, nadat zijn onschuld door een dna-test onomstotelijk was vastgesteld. Ik ben er uiteraard geen voorstander van dat criminelen hun straf ontlopen, maar persoonlijk vind ik dit soort dwalingen nog erger. Want denkt u zich maar eens in wat het is om ten onrechte van moord te worden beschuldigd – dat is een nachtmerrie. Niet zelden bent u in zo’n geval door een arrestatieteam in het holst van de nacht ruw van uw bed gelicht en geblinddoekt in een auto gegooid, terwijl uw familieleden geschokt achterblijven en buurtbewoners met hun neus tegen de ruiten nieuwsgierig toekijken. Bovengenoemde verdachte had het ‘geluk’ dat een dna-test zijn onschuld – 115 –
onbetwist aantoonde, maar in veel gevallen ligt dat minder duidelijk. Dan wordt de verdachte na verloop van tijd in vrijheid gesteld, ‘wegens gebrek aan bewijs’, zoals de woordvoerder dan met een zuinig mondje aan de pers mededeelt. Als u consequent bent, spreekt u daar ook eens schande van...
– 116 –
Onschuldig (2)
Ik ben in de Scheveningse strafgevangenis een uurtje op bezoek geweest bij Hassan Akbulut, een ongeveer veertigjarige Turk. Veroordeeld tot tien jaar celstraf wegens moord. Volgende maand komt hij weer vrij, maar hij vroeg me met nadruk of ik hem voor die tijd wilde bezoeken. Toen ik wilde weten waarom, antwoordde hij: ‘Omdat ik al die tijd onschuldig heb vastgezeten.’ Als een veroordeelde zoiets aan het begin van zijn straf zegt, ben ik nogal een ongelovige Thomas. Als je al die verhalen serieus neemt, dan zijn de gevangenissen huizen van gerechtelijke dwalingen en de gedetineerden stuk voor stuk ideale schoonzonen. Maar voor iemand die jarenlang zijn onschuld volhoudt en aan het einde van zijn – lange – straf nog gebrand is op eerherstel (en niet op een schadeclaim), kom ik uit mijn bureaustoel. Een paar dagen later zat ik tegenover Hassan. Het bleek een beheerste, vriendelijke man te zijn, die zijn onschuld fanatiek en met volharding bepleit, zonder overigens in wrok te vervallen tegen ‘het systeem’. Hassan legde mij uit dat hij het slachtoffer was geworden van procesblunders, waaraan hij overigens destijds zelf door een te beperkte kennis van de Nederlandse taal had bijgedragen. Hij gaf me een vuistdik dossier waarin alles over zijn ‘zaak’ zat. Daaruit bleek dat steeds meer (vak)mensen, onder wie bepaald niet de minsten, in zijn onschuld zijn gaan geloven en hem nu bij zijn juridische strijd behulpzaam zijn. En ook in de gevangenis zelf, zo werd mij duidelijk, gelooft men in Hassan. Wat dat waard is? Neemt u maar van mij aan dat gedetineerden nogal huiverig zijn om te beweren dat een celgenoot onschuldig is, maar áls ze eenmaal zo’n oordeel geven, kun je daar dikwijls meer waarde aan toekennen dan aan een uitspraak van de rechtbank. – 117 –
Ik vertel dit allemaal omdat er afgelopen week weer een (justitie) ambtenaar was die een pleidooi voor de doodstraf hield. Als hij het voor het zeggen zou hebben, was Hassan Akbulut nu al een paar jaar dood. Geëxecuteerd. In naam der wet. Jawel.
– 118 –
Ontsnapping
Eerder schreef ik al dat gevangenisstraf niet zo’n lolletje is als veel mensen denken – zelfs niet als je je straf in een suite van het Hiltonhotel mag uitzitten. Vrijheidsbeperking gaat tegen onze natuur in en een kleurentelevisie en een schone cel maken er daarom niet ineens een vakantie van. Om die reden probeert een aantal gevangenen zijn vrijheid te heroveren door uit te breken. In tegenstelling tot de ‘duiventil’-indruk die het grote publiek van de gevangenissen heeft, valt het aantal geslaagde ontsnappingen best mee. Op zo’n 7500 gedetineerden nemen er jaarlijks ongeveer 75 de kuierlatten. En wie denkt dat dit altijd via ingenieuze Colditz-achtige vluchtplannen gaat, vergist zich ook: de meeste vluchters blijven gewoon weg van een (weekend)verlof dat ze krijgen als driekwart van hun straf al keurig is uitgezeten. En, om het verhaal maar even af te maken: van die 75 vluchters liggen er zeker zo’n 70 binnen een jaar weer keurig op hun celbrits. Gepakt door de sterke arm, of zélf met hangende pootjes teruggekomen, want, u zult het misschien niet geloven, ook dat komt voor. Gevangenzitten is niet leuk, maar ontsnappen is evenmin een pretje. Ik heb in de loop der jaren heel wat voortvluchtige, en weer gepakte gedetineerden gesproken en bij het gros was sprake van pure opluchting dat de vlucht voorbij was. Want wie ontsnapt, komt er algauw achter dat hij ook dan niet echt vrij is. Je kunt niemand meer vertrouwen. Je moet er altijd op bedacht zijn dat iemand je herkent, of dat je door een lullige verkeersovertreding tegen de lamp loopt. Je moet altijd omkijken en mag nooit opvallen. De meesten lijden na een poosje aan regelrechte achtervolgingswaanzin en hebben al hartritmestoornissen als eenzelfde auto twee keer op één dag door de straat rijdt, of als iemand hen in het voorbijlopen langer dan een seconde aankijkt. Nog niet zo lang geleden kreeg ik bezoek van een ontsnapte gedetineerde. Hij was een paar maanden ‘vrij’, maar was nu volkomen blut. – 119 –
In een tas zaten al zijn spullen. Hij wist niet meer waar hij naartoe moest. ‘Dit is ook niks,’ mopperde hij over zijn ontsnapping. De volgende dag meldde hij zich weer bij de gevangenis. Kortom, een paar tralies doorzagen gaat nog wel, maar ‘ontsnappen’ aan de werkelijkheid niet...
– 120 –
Ontvoeringsseizoen
De ‘r’ is weer in de maand en dat betekent dat het oppassen is geblazen voor miljonairs en prominenten: de kans op een ontvoering is in de laatste vier maanden van het jaar onevenredig groot. Op de een of andere manier slaan kidnappers het liefst toe tussen september en december en dus is het ‘jachtseizoen’ nu geopend. Leest u maar even mee: onroerendgoedmagnaat Maurits Caransa werd in oktober 1977 op het Prof. Tulpplein in Amsterdam ontvoerd; Toos van der Valk werd in november 1982 door Italianen uit haar huis in Nuland gehaald; bierbrouwer Alfred Heineken en diens chauffeur Ab Doderer vielen in november 1983 in handen van hun ontvoerders; Gijs van Dam junior uit Amsterdam moest er in oktober 1985 aan geloven en Ahold-topman Gerrit Jan Heijn werd in september 1987 het slachtoffer. Wie gevoelig is voor statistieken zal hebben opgemerkt dat het zo langzamerhand weer tijd wordt voor een ontvoering, en de komende maanden mag de upper-ten derhalve nog wel eens een extra blik in het achteruitkijkspiegeltje werpen. Is het nu een kwestie van puur toeval of logica dat ontvoeringen in de laatste vier maanden van het jaar plaatsvinden? Toen ik daar eens een gesprekje over had met excommissaris Teun Platenkamp, die geldt als een van onze experts, meende deze dat er een vorm van logica in zit en er dus inderdaad sprake is van een ‘kipnap-seizoen’. In de zomer hebben échte criminelen volgens deze oud-speurder geen trek in duistere activiteiten. Veelal vertoeven ze dan langdurig aan de Costa del Sol, alwaar ze zich onderdompelen in de geneugten des levens. Eenmaal – uitgerust en een stuk armer – thuis, komt men tot de conclusie dat er wel weer eens wat ‘verdiend’ mag worden en ontstaan de snode plannen. Maar, aldus de theorie van de expolitieman, een en ander moet wel weer voor kerst en oud en nieuw gepiept zijn, want geloof het of niet, dan wil de penose in dubbel opzicht ‘vrij’ zijn. – 121 –
Maar hoe zit het dan met de ontvoering van het tienjarige meisje Valérie Albada Jelgersma, want haar zaak hebt u in bovenstaande opsomming gemist, als u tenminste uw misdaadklassieken kent. Deze dochter van een grootgrutter werd immers in februari 1987 gekidnapt. Welnu, zei de ex-speurder na een bedachtzaam ogenblik, dat is de uitzondering die de regel bevestigt. Enfin, u bent gewaarschuwd.
– 122 –
De onzichtbare strop
Aangezien ik al vijftien jaar een gedeelte van mijn (werk)tijd in de bajes doorbreng, weet ik aardig hoe het daar toegaat. Zodoende heb ik ook ervaren dat de gevangenissen in meer dan één opzicht niet bepaald waterdicht zijn. Er is sprake van een ‘ondergrondse’, die drank, drugs en andere zaken binnen de celmuren smokkelt. Dat gebeurt dikwijls door het bezoek, maar ook door bewaarders die zich daar tegen betaling toe laten verleiden. Door justitie wordt dit soort corruptie altijd gebagatelliseerd, maar ik verzeker u dat er in Nederland geen gevangenis groot genoeg is om alle ‘scholletjes’ – platte, corrupte bewaarders – in op te sluiten. Het probleem was altijd het bewijs. Toen zich dan ook onlangs de kans voordeed om corruptie in de gevangenis keihard aan te tonen, greep ik die direct aan. Het ging om een zeer ernstig geval: bewaarder Ron B., die vriendschappelijke contacten onderhoudt met een voortvluchtige, vuurwapengevaarlijke crimineel en hem zelfs een vuurwapen levert voor nieuwe ‘akkefietjes’. Om niets aan het toeval over te laten, besloten we tot een undercoveractie. Alle contacten tussen de crimineel en de bewaarder werden door ons in het geheim gefilmd. Het leverde onthutsende beelden op. Mijn collega’s reageerden enthousiast: een prachtige primeur. Inderdaad, dat is het ook. Maar toch was ik er zelf niet zo opgetogen en voldaan over als de keer dat wij de premier en enige ministers met een verborgen camera op te hard rijden hadden betrapt. Ergens knaagde er iets. Ik heb de corrupte bewaarder vanachter een doorkijkspiegel lang geobserveerd bij zijn louche praktijken. Dat gaf me telkens een vreemd gevoel, misschien wel het gevoel een ‘gluurder’ te zijn. De bewaarder was zich nergens van bewust en wij trokken ondertussen een onzichtbare strop aan. Ron B. leek me op zich niet onaardig en gaandeweg leerden we hem zelfs nog een beetje kennen. Maar de camera registreerde alléén zijn misstappen. Zoals zo vaak: het systeem faalt, maar het individu hangt. – 123 –
Natuurlijk, Ron B. heeft het aan zichzelf te wijten en dit soort wantoestanden moet aan de kaak worden gesteld, maar toch... Mijn vroegere, inmiddels overleden hoofdredacteur zei bij journalistieke dilemma’s altijd: ‘Publish and be damned.’ Ik moest aan hem denken.
– 124 –
Ooggetuigen
De ooggetuige zit in het beklaagdenbankje. In steeds meer processen worden vraagtekens gezet bij wat een getuige (van een misdrijf) wel of niet gezien kan hebben. In toenemende mate blijkt dat mensen die naar eenzelfde situatie kijken, volkomen verschillende dingen zien: ik zie, ik zie wat jij niet ziet. Dat bleek bijvoorbeeld weer bij de ooggetuigen van de Roermondse ira-aanslag. Van de schietpartij op het Marktplein waren meer dan twintig mensen getuige geweest, maar in plaats van dat daar een duidelijk beeld uit naar voren kwam, werd de toedracht alleen maar vager. Er was een verschil van mening over het aantal daders, de auto’s, de gebruikte wapens, de signalementen enzovoort. Een verwarring waarvan de advocaten uiteraard dankbaar gebruikmaakten. En niet zo lang geleden toonde de Maastrichtse strafpleiter mr. Theo Hiddema op televisie een videofilm, die duidelijk moest maken dat een cliënt van hem door een bepaalde ooggetuige nooit kon zijn waargenomen onder die – gereconstrueerde – omstandigheden. Afgaan op wat iemand gezien heeft kan inderdaad levensgevaarlijk zijn. Helemaal als het erom gaat of iemand wel of niet wordt veroordeeld. De getuigen zelf zijn meestal resoluut en roepen bij enige twijfel aan hun verklaring meestal verontwaardigd uit: ‘Ik heb het toch met mijn eigen ogen gezien?’ Tja, dat is het ’m nou juist. Een getuigenverklaring is afhankelijk van iemands waarnemingsvermogen, maar niet alleen dat. Belangrijk is ook hoe goed zijn geheugen is. Kan hij navertellen wat hij heeft gezien? Maar ook de beoordeling van de feiten speelt een belangrijke rol, evenals de wijze waarop de politie een getuige ondervraagt. Zo heeft men bij een wetenschappelijk onderzoek een aantal proefpersonen een verkeersongeluk laten zien en vroeg men de ene groep hoe hard de auto’s reden toen ze elkaar ‘raakten’; de andere groep kreeg de vraag hoe hard de auto’s reden toen ze ‘op elkaar klapten’. Ogenschijnlijk een kwestie van formuleren, maar wat bleek? De – 125 –
mensen in de laatste groep gaven een veel hogere snelheid op dan de proefpersonen uit de eerste groep. Ze hadden allemaal hetzelfde gezien, maar verklaarden door een suggestieve vraagstelling toch verschillend. Dus de uitdrukking ‘Ik kan mijn ogen niet geloven’ is zo gek nog niet.
– 126 –
Oorlog & misdaad
Hoewel ik me eigenlijk had voorgenomen u niet te vervelen met mijn visie op de Golfoorlog – dat voorrecht gun ik mijn collega’s – moet me toch van het hart dat ik me verbaasd heb over het schijnheilige gedoe rond de behandeling van de Amerikaanse krijgsgevangenen. Wat is er gebeurd? Een aantal piloten is in handen gevallen van Hoessein en de westerse wereld is op slag gaan hyperventileren nu die krijgsgevangenen op de Iraakse televisie worden getoond en als schild worden gebruikt op strategische plaatsen. Ik begrijp dat niet. Begrijp me niet verkeerd, ik hoop van ganser harte dat ze van Saddam Hoessein nog vandaag filet américain draaien, maar daar gaat het niet om. Het gaat mij erom dat degenen die nu zo protesteren over de ‘onmenselijke behandeling’ van krijgsgevangenen kennelijk niet begrijpen wat oorlog is. ‘Dit is tegen alle internationale afspraken en verdragen in,’ zo las ik in bijna alle commentaren. Afspraken? Conventie van Genève? Dat is allemaal mooi in vredestijd, maar het is natuurlijk gelul als het oorlog is. Degenen die geloven dat je in oorlogstijd afspraken kunt maken, denken zeker dat het een wedstrijd is, waarbij de deelnemers zich aan de spelregels moeten houden en een fair-play cup kunnen winnen. Oorlog is echter niets minder dan doden of gedood worden. Dat is de enige ‘spelregel’. Die vliegers waren geen toevallige voorbijgangers: ze waren op weg om bommen te gooien – nogmaals: terecht – met de bedoeling hun vijand uit te schakelen en/of te doden. Hoe zou u zo iemand behandelen als hij in uw handen viel? Los daarvan vraag ik me af of die piloten nu wel zo ernstig mishandeld zijn als iedereen klakkeloos aanneemt: als je bent neergestort, is het niet zo verwonderlijk dat je een paar builen en schrammen op je hoofd hebt. Nee, dan heb ik me de afgelopen weken meer opgewonden over de wijze waarop een paar verdachten in Nederland gevangen werden genomen. Het ging om enkele – naar later bleek onschuldige – mensen die in het holst van de nacht door een arrestatieteam werden overval– 127 –
len en op blote voeten, geblinddoekt en onder veel getrek, gesjor en gescheld werden afgevoerd. Later werden ze zonder vorm van excuus op straat gezet en moesten maar zien hoe ze weer thuiskwamen. Daar heb ik bijna niemand over gehoord. En dat gebeurde in Amsterdam. Gewoon in vredestijd.
– 128 –
Oplichter
Ik krijg nogal eens manuscripten aangeboden van personen die menen dat die in boekvorm een onverbiddelijke bestseller worden. Meestal sturen ze hun ‘levensverhaal’ op met de vraag of ik het wil herschrijven en uitgeven. Zo ontving ik bijvoorbeeld het relaas van een bejaarde vrouw die ooit in een ziekenhuis door een verpleger was verkracht en nu wanhopig haar recht zocht. Maar ook een boekwerk over vermissingen, de pikante lotgevallen van een pornoactrice en een crimestory over moordenaar Hans van Z. Soms is het wel aardig, maar niet zelden overschatten de schrijvers de koopkracht van hun avonturen schromelijk. Onlangs zat er tussen de post echter een vuistdik dagboek dat mijn aandacht wel trok. Het was van de tweeëntwintigjarige C., die een dubbele moord (!) op zijn geweten heeft en vijftien jaar cel moet opknappen. ‘Ik heb 400 vellen geschreven over mijn proces en het leven in de gevangenis. Ik wil de maatschappij laten zien wat er achter de muren gebeurt,’ stelde hij in zijn brief. Omdat bajesliteratuur het nooit slecht doet en C. misschien ook wel wat interessants te melden had, begon ik te lezen. Moeizaam worstelde ik me door het pak papier heen. Het was nogal hanepoterig geschreven en ik las het dus allesbehalve in één adem uit. Na zo’n honderdtachtig pagina’s over zijn misdaad en het proces te hebben uitgeweid, begon C. over zijn gevangenisleven. Al na een paar alinea’s rinkelde er een belletje. Verrek, dacht ik verbaasd, deze tekst heb ik al eens eerder gelezen. Nee, sterker nog, ik heb hem al eens zélf geschreven... Even later wist ik het zeker: C. had uit het door mij geschreven boek over de Heineken-ontvoering gewoon hondsbrutaal het hoofdstuk overgeschreven waarin kidnapper Van Hout vertelt over zijn verblijf in de Parijse Santé-gevangenis. De oplichter had alleen de namen veranderd. Ik stond paf. Het krankzinnigste was nog dat C. zijn – 129 –
‘kopieertruc’ juist mij aanbood – de enige naar wie hij het dus niet had moeten sturen. Ik schoof het manuscript met een diepe zucht terzijde. Soms is journalistiek heel vermoeiend.
– 130 –
Oplichters
De afgelopen jaren heb ik regelmatig het pad gekruist van Neêrlands meest illustere oplichters en fraudeurs. Arthur ‘Heer’ Olivier heb ik menigmaal in de gevangenis opgezocht. Rienk H. Kamer was jarenlang mijn beste vijand en met John Uylen, de ooit spoorloos verdwenen Frisol-fraudeur, heb ik eveneens wat te stellen gehad. Ik hapte dan ook direct toe toen ik een jaartje geleden door een tussenpersoon werd benaderd met de vraag of ik Robin de Vilder, de Willibrord Frequin van de beurswereld, eens wilde ontmoeten. De Vilder stond in het brandpunt van de belangstelling, omdat hij zakenman Wim Laverman 10 miljoen gulden lichter zou hebben gemaakt. De Vilder wilde een tegenoffensief in de pers beginnen en had daarvoor mij uitgekozen. Het leek me interessant. Ik was benieuwd wat ‘de man van 10 miljoen’ te melden had. En een exclusief interview was natuurlijk ook nooit weg. Welnu, de afspraak werd gemaakt en op een avond zat ik op het kantoor van de tussenpersoon keurig te wachten. Al wie er verscheen: geen De Vilder. Nu ben ik geen type dat iemand direct veroordeelt als een ander begint te piepen dat hij is opgelicht, maar ik ontkwam toch niet aan de vaststelling dat De Vilder nou niet bepaald een man van zijn woord was. Juist op dat moment – een uur te laat – viel hij binnen. Letterlijk. Hij zag er niet uit. In zijn pantalon zat een gapende scheur. Zijn schoenen zaten onder de modder en zijn hemd hing uit zijn broek. Alsof hij in het donker door de weilanden en over het prikkeldraad was gekomen, in plaats van met de Porsche. Zonder zich te verontschuldigen en zonder mij ook maar aan te kijken, lalde hij: ‘Is die gozer eigenlijk wel te vertrouwen?’ Daarna wilde hij weten wanneer, waar en hoe laat ik geboren was, alsof hij eerst mijn horoscoop wilde trekken. Als een voetzoeker vloog hij door het kantoor, raaskallend dat zijn briljante, verlichte geest even onbegrensd was als het melkwegstelsel, terwijl ‘die minkukel’ – 131 –
van een Laverman niet meer dan een koudvuursterretje in de kerstboom was. Tot zaken kwamen we niet. Ook al niet omdat ik nu eenmaal geen cocaïne deal. Maar, niks aan de hand, ‘morgen’ zou hij me terugbellen en dan kon ik ‘binnenkort’ de primeur van mijn leven krijgen. Oké? Goed Robin. Tuurlijk Robin. Dag Robin.
– 132 –
Het Parool
Een paar jaar geleden pleegde de toen vierenveertigjarige Amsterdammer Piet C. zelfmoord. Normaalgesproken wordt zoiets door de kranten genegeerd. Piet C. was echter een uitzondering; hij haalde de voorpagina. C. was een ‘zware jongen’ en in de jaren die aan zijn verscheiden voorafgingen, had ik regelmatig over hem geschreven. Piet C., alias ‘De Chef’, werd beschouwd als een van de hoofddaders van de nimmer opgeloste Caransa-ontvoering. Door verschillende oorzaken, waar ik nu niet op in ga, werd hij nooit gepakt. Na zijn dood verscheen er van mijn hand een artikel in de krant onder de kop: ‘Neemt Piet C. het geheim van de Caransa-ontvoering mee in zijn graf?’ En hoewel er niet voor het eerst in deze zin over hem werd geschreven, spande zijn familie nu een kort geding aan. Hoe kon ik zoiets schrijven zonder dat C. daar ooit voor veroordeeld was? Ik kon dat voor de rechter, met behulp van allerlei ondersteunende gegevens en verklaringen, uitleggen en won de zaak. Het dagblad Het Parool schoot dat toen in het verkeerde keelgat. Zij schreven er even woedende als scherpe artikelen over, zelfs nadat de rechter geoordeeld had dat ik rechtmatig had gehandeld. De rechter was volgens Het Parool echter onzorgvuldig en had met zijn wonderlijke uitspraak mensen vogelvrij verklaard. Van dat laatste hebben ze dan waarschijnlijk zelf dankbaar gebruikgemaakt, want afgelopen maand verscheen er in Het Parool een paginagroot artikel over Klaas B., met als geen tegenspraak duldende kop: ‘Zoon top-industrieel leidt Nederlands maffia-imperium.’ Een imperium met ‘divisies voor moord, overvallen, afpersingen en harddrugs’. Keiharde beschuldigingen, waarvan Piet C. zich in zijn graf zou omdraaien. Klaas B. is voor géén van deze misdrijven ooit veroordeeld. Of hij een frisse jongen is, laat ik hier even in het midden. Het gaat om het principe. Klaas B. begon ook een kort geding en verloor dat, om de– 133 –
zelfde reden als Piet G.’s familie destijds. Het Parool jubelde nu trots. En de volgende dag stond er géén wrang commentaar in de krant dat de rechter ‘onzorgvuldig’ was geweest en in een ‘wonderlijk’ vonnis Klaas B. ‘vogelvrij’ had verklaard. De huichelaars...
– 134 –
Paskamermoord
Eerst door de rechtbank tot twaalf jaar cel veroordeeld en later, in hoger beroep, door het gerechtshof worden vrijgesproken. Het overkwam de Zaandamse rijwielhandelaar Rob van Z., die werd verdacht van de roemruchte ‘paskamermoord’. Soms hangt de rest van je leven aan een dun draadje, dat door het zwaard van Vrouwe Justitia zó kan worden doorgehakt. Haar blinddoek doet wat dat betreft soms het ergste vrezen. Afgelopen week verscheen er over deze zaak een boek waaraan de voormalige verdachte had meegewerkt, omdat de tenlastelegging in deze moordzaak niet meer dan een slag in de lucht zou zijn geweest. Televisieoptredens en nieuwe perspublicaties waren het gevolg, en Van Z. stelde daarin dat het boek hem bij zijn rehabilitatie moest helpen, temeer omdat enkele politiemensen en ook de advocaat-generaal bij het gerechtshof na de uitspraak bleven volhouden dat hij toch de schuldige moest zijn. Om die reden heeft men ook nooit meer serieus naar een andere dader willen zoeken. Ik vond dat gejeremieer van politie en magistraat na de vrijspraak direct al belachelijk en het heeft me altijd verbaasd dat hetzelfde zwaard van Vrouwe Justitia toen niet onmiddellijk wat koppen heeft laten rollen. Want laat één ding in dit land duidelijk zijn: zodra Vrouwe Justitia heeft (recht)gesproken, dienen haar onderdanen eerbiedig de kaken op elkaar te klemmen in plaats van als loeiende koeien hun vooringenomenheid nog eens te herkauwen. Officieren van justitie en politiemensen die niet tegen hun verlies kunnen, deugen niet voor hun vak. Zo simpel is dat. Wat dat betreft legt het boek over de paskamermoord wel een vinger op de zere plek. Akkoord, zult u zeggen, maar betekent dat ook dat Rob van Z. onschuldig is, want daar gaat het toch om? Geeft het boek daar ook echt uitsluitsel over? Daar kan ik kort over zijn: nee, dit boek niet. Dit boek geeft het verhaal van Rob van Z. weer, en dat is de – subjectieve – visie van een betrokkene. Een ander boek geeft dat uitsluitsel echter wél. Ik – 135 –
citeer: ‘Een persoon die wordt verdacht van een misdrijf, wordt geacht onschuldig te zijn, totdat het tegendeel volgens de wet is bewezen.’ Dat boek is ons wetboek. En dat hebben we met z’n allen gemaakt en goed gevonden. Het is slechts een zinnetje, maar het spreekt boekdelen, dacht ik zo.
– 136 –
Schadeclaim
Wat moet je aan iemand betalen die ten onrechte in de gevangenis heeft gezeten, beschuldigd is van iets wat hij niet heeft gedaan, veroordeeld is voor een delict dat hij niet heeft gepleegd, of vrijgesproken is voor iets wat hem volkomen misplaatst ten laste is gelegd? Zelf denk ik dat je zulke gerechtelijke dwalingen nauwelijks in (smarten)geld kunt uitdrukken. Iedere gulden is er dan in principe een te weinig. Merkwaardig genoeg is onze minister van Justitie het niet met mij eens. Niet vanwege allerlei nobele principes, maar door iets ordinairs als geldnood. Justitie zit krap, en schadeclaims zijn er derhalve even zo welkom als kiespijn. De minister is vooral een rekenmeester in de rechten. Als ik Kamerlid was, zou ik de minister hierover eens interpelleren. Ik zou hem dan wijzen op het geval-Gianni Cossu. Die naam zegt hem waarschijnlijk niets meer, maar ik zou zijn geheugen wel even opfrissen. Cossu is een in Deventer wonende Italiaan die er in 1986 – volkomen ten onrechte – van werd verdacht een van de kidnappers te zijn van bankiersvrouw Joke Otto uit Spijkenisse. Justitie liet zijn portret op het nos-journaal zien en gaf ook zijn naam vrij. Houd de boef! Daar bleef het niet bij. De foto en de misplaatste beschuldigingen werden ook paginagroot in zijn geboorteland afgedrukt, alsof Cossu in plaats van een eerzame pizzabakker een maffiabaas was. Na een paar dagen bleek dat de Italiaan het slachtoffer was geworden van rammelend recherchewerk. Onder meer ging hierdoor een mooie baan aan zijn neus voorbij. Mr. Max Moszkowicz diende namens hem een schadeclaim in van drie ton. Hij won de zaak, dat wel, maar omdat de geleden schade niet tot op de laatste cent spijkerhard kon worden aangetoond, wees de rechtbank Cossu uiteindelijk slechts vijfduizend armzalige guldens toe, waar de proceskosten nog vanaf moeten. Er is recht gesproken – maar géén recht gedaan. – 137 –
De minister zelf krijgt iedere maand een ‘schadeloosstelling’ van 14.374gulden, exclusief vakantiegeld. Plus een auto met chauffeur. De moraal hiervan? Dat alles wat wettig is, niet automatisch ook rechtvaardig is...
– 138 –
Schilderijenroof
Een jaar of vijf geleden was ik bij een kennis op bezoek in de gevangenis. Ik had hem beroepshalve leren kennen, maar geleidelijk was er een informeel contact ontstaan. Gevolg was dat ik zo nu en dan even ‘op de koffie’ ging om wat bij te praten. Bij een van die gelegenheden meldde ik hem dat ik op zoek was naar een goed onderwerp voor een nieuw boek. Hij vroeg me of het fictie of non-fictie moest zijn. Mijn voorkeur, zei ik, ligt bij het waargebeurde verhaal. Ik houd niet van die Ludlum-achtige verzinsels waarin het voortbestaan van de wereld van een of andere gesjeesde geheim agent afhangt. Het moet realistisch zijn. ‘Dus iets wat echt zou kunnen gebeuren, is ook goed,’ vroeg de gedetineerde bedachtzaam. Ik knikte. Zijn ogen begonnen te twinkelen en hij zei: ‘Wat dacht je van een boek met als titel: Een vierkante meter Nachtwacht?’ Ik keek hem vragend aan en hij schoof samenzweerderig een beetje naar me toe, zodat de bewaarders niets konden verstaan. Hij vertelde me vervolgens zijn idee. Er zou de komende jaren een nieuwe vorm van misdaad de kop opsteken: kunstdiefstal. Voornamelijk van schilderijen. En welk kun je dan beter nemen dan het beroemdste schilderij ter wereld, De Nachtwacht? Het probleem is alleen dat het zo’n beetje ook het grootste verfdoek ter wereld is. Enfin, u voelt ’m al: daarom moest het ‘een vierkante meter Nachtwacht’ worden. Met een laser zou er tijdens een inbraak een stuk uit worden gesneden. Vervolgens zou er een miljoenenlosgeld voor worden geëist. Voordelen: een oude meester die geen getuigenverklaring aflegt en geen brood eet. Kortom, een stuk simpeler en minder riskant dan een klassieke ontvoering. ‘Zeer interessant,’ zei ik, ‘maar hoe snijd je ongezien een vierkante meter uit De Nachtwacht?’ Want dat moest natuurlijk ook in het boek worden vermeld; en wel waarheidsgetrouw. De man glimlachte: ‘Daar moet ik nog over nadenken, maar ik heb alle tijd. Maar let op: over een paar jaar bestaat de onderwereld uit kunstkenners.’ – 139 –
Het boek is er nooit gekomen, maar hij had inderdaad een zeer vooruitziende blik. Elke keer als er nu weer een stelletje Van Goghs wordt geroofd, moet ik aan hem denken. En ik vraag me dan af of hij al weet hoe je een vierkante meter Nachtwacht uit het Rijksmuseum ontvoert.
– 140 –
Slechte jeugd
Als het om misdaad gaat, vertonen veel mensen inconsequent gedrag: ze veroordelen zwartwerken en uitkeringsfraude, maar maken wel van hun eigen belastingaangifte een sciencefictionverhaal. Als je hen op dit soort tegenstellingen wijst, erkennen ze dat vrijwel nooit en beweren dat wat zij doen ‘heel wat anders is’. Want mensen die inconsequent zijn, zijn dikwijls wel heel consequent in het rechtvaardigen van deze eigenschap. Enige tijd geleden zag ik op de televisie een treffend voorbeeld. In een vara-programma werd dr. Van Marle, de nieuwe directeur van het Pieter Baan Centrum – een psychiatrische observatiekliniek – geïnterviewd over de drijfveren van een verkrachter. Een serieus onderwerp, waar het studiopubliek aandachtig naar luisterde. Maar zie wat er gebeurde toen dr. Van Marle uitlegde dat de oorzaak voor een verkrachting dikwijls gezocht moet worden in ‘de jeugd’ van de verdachte: er klonk ineens spottend gelach, er werd opvallend gekucht. Alsof aan een slechte jeugd niet meer waarde toegekend hoeft te worden dan aan jubeltenen of neusverkoudheid. En presentator Paul Witteman vertolkte vervolgens de scepsis met de opmerking dat toch niet iedereen die een slechte jeugd heeft gehad een verkrachter is geworden. Ik beweer niet dat er nooit ten onrechte in rechtszaken een beroep op een slechte jeugd wordt gedaan, maar het stelselmatige gehoon en geschamper waarmee dit verweer bij het grote publiek wordt ontvangen is volkomen misplaatst. Ik ben echt geen softie, maar wat ik bij rechtszaken heb gehoord over jarenlange (geestelijke) martelingen en vernederingen van kinderen, die vervolgens via een dozijn kindertehuizen en pleeggezinnen op het slechte pad raakten, tart soms werkelijk iedere beschrijving. Het merkwaardige is dat we, als we in de krant het bericht lezen dat een kind door zijn verzorgers beestachtig is gemolesteerd, verscheurd worden door woede en medelijden. Hoofdschuddend zeggen we dan: ‘Tjonge jonge, wat moet er nog van zo’n kind terechtkomen?’ – 141 –
Maar o wee als er dan achttien jaar later inderdáád van zo’n kind niets terecht is gekomen. Laat hij dan alsjeblieft niet aankomen met het verhaal dat hij een ‘slechte jeugd heeft gehad’, want dan lachen we hem dus vierkant uit.
– 142 –
Stemfraude
‘Nou, die zijn er dus gloeiend bij,’ riep menigeen toen het programma Opsporing Verzocht de stem van een van de ‘ontvoerders’ van de Van Gogh-schilderijen uit het museum Kröller-Müller ten gehore bracht. Ik bestreed dat echter. Veel mensen denken dat een stem net zoiets is als een vingerafdruk: onveranderlijk en uniek. Dat is dus niet zo. De reden dat ik er wel een weddenschap tegenaan wilde gooien, was bovendien mijn wetenschap dat de recherche tot nu toe altijd onfortuinlijk en soms zelfs ronduit klunzig heeft geopereerd als men misdaadstemmen op de band had staan. In 1977 werd er voor het eerst een geluidsband in de Nederlandse huiskamers afgedraaid. Het ging om de stem van een van de ontvoerders van Maurits Caransa, die instructies gaf voor een losgeldoverdracht. Het betrof een Engelssprekende stem, die overigens vlekkeloos het adres ‘Papenbrugsteeg’ uitsprak. Gevolg: veel tips, maar géén oplossing. De Heineken-ontvoerders pakten het anders aan. Zij lieten chauffeur Ab Doderer bandjes met instructies inspreken en draaiden die voor de telefoon af. De Amsterdamse recherche had dat echter totaal niet in de gaten en maakte een van de grootste blunders uit het onderzoek. De opname ging langs alle grote Europese laboratoria met de vraag of men soms een analyse van de stem van ‘een van de ontvoerders’ kon maken. Pas veel later kwam men tot de beschamende ontdekking dat het om het slachtoffer zelf ging... In de ontvoeringszaak van Gerrit-Jan Heijn liet men eveneens de stem van de dader, ir. Ferdi E., op televisie horen. E. zat er zelf met zijn gezin naar te kijken, maar geen van hen herkende zijn of haar huisgenoot. Het regende weer tips, onschuldige mensen werden opgepakt en helemaal niemand van de honderden opbellers wees ook maar in de richting van de ingenieur uit Landsmeer. De rovers van de Van Gogh-schilderijen zijn niet achterlijk. Ze hebben er ongetwijfeld rekening mee gehouden dat hun stem opge– 143 –
nomen zou worden. En zoals ik als vijftienjarige jongen met succes naar school opbelde om met een vrouwenstemmetje te melden dat ‘mijn zoon vandaag een dagje thuisblijft omdat hij zich niet lekker voelt’, hebben ook zij hun maatregelen genomen en hun stem verdraaid of vervormd. Zal ik u eens wat zeggen? Volgens mij is het Robert Paul...
– 144 –
tbs of levenslang?
Zijn gewelddadige seksueel delinquenten te genezen? Of spelen ze de (tbs-)therapie alleen maar mee en ontsporen ze weer zodra ze buiten de kliniek hun bizarre fantasieën de vrije loop kunnen laten? De officier van justitie van de rechtbank in Alkmaar durfde het risico niet meer aan met de vijftigjarige vrachtwagenchauffeur Michel S., die drie lustmoorden op zijn geweten heeft, waaronder die op de elfjarige Jessica Laven uit Blokker. De officier eiste levenslange gevangenisstraf in plaats van tbs, om te voorkomen dat S. voortijdig op vrije voeten komt omdat hij ‘genezen’ is. De verdachte had op die manier de rechtbank in Zwolle in 1987 al eens weten te foppen. Het gruwelijke gevolg waren de drie kindermoorden waarvoor S. nu terechtstond. Hoewel er heel veel te zeggen is voor de theorie dat een geesteszieke niet tot gevangenisstraf moet worden veroordeeld (iemand is ofwel ontoerekenbaar en wordt behandeld, ofwel hij is schuldig en verdient celstraf, maar niet een combinatie van die twee), denk ik dat in dit geval vrijwel niemand Michel S. nog ooit het voordeel van de twijfel zal willen of durven geven. De cijfers op het gebied van seksueel delinquenten spreken overigens sowieso tamelijk huiveringwekkende taal. Een op de drie tbs-patiënten die voor een seksueel delict is veroordeeld, pleegt binnen vijf jaar opnieuw een geweldsdelict, ondanks de intensieve behandeling. Dit percentage ligt veel hoger dan bij tbs-patiënten die voor andere misdrijven zijn opgenomen. En in een nota van justitie staat zelfs dat in Nederland iedere maand een terbeschikkinggestelde zich al tijdens de behandeling schuldig maakt aan een ernstig (seksueel) geweldsmisdrijf, binnen of buiten de kliniek. Terwijl delinquenten die zich onweerstaanbaar tot kinderen aangetrokken voelen het hoogste ‘terugvalpercentage’ hebben. Jammer is alleen dat de goegemeente hieruit dikwijls de misplaatste conclusie trekt dat die tbs-klinieken niet deugen, terwijl het probleem waarschijnlijk dieper en elders zit. De gemiddelde delinquent – 145 –
knapt liever een paar jaar cel in een harde gevangenis op dan te worden overgeleverd aan de vermeende zachte heelmeesters van de tbsklinieken. In dit verband wil ik u wijzen op een uitspraak die Michel S. tijdens zijn rechtszitting heeft gedaan, maar waar weinig aandacht aan is geschonken. Hij zei dat als hij na het contact met de door hem ontvoerde kinderen eenmaal seksueel weer was ontnuchterd, hij hen vermoordde om herkenning te voorkomen – ‘want,’ zo stelde hij, ‘ik was bang dat ik dan terug zou moeten naar de Van Mesdag-kliniek’. En dat is een uitspraak die best te denken geeft.
– 146 –
Te veel eer
Stel, je draait nachtdienst. De telefoon doorbreekt de vervelende stilte, je neemt op, noteert een boodschap en geeft die vervolgens correct door. Wat ben je dan voor iemand? Tot verleden week was ik geneigd om te zeggen dat zo iemand gewoon datgene deed waarvoor hij was neergezet. Klaar uit. Ik begrijp nu echter dat ik me al die tijd schromelijk heb vergist. Want zo iemand is in ons land een held. Een directe afstammeling van Jan de Witt! Ik heb het over de wakkere politiemensen uit het district Alkmaar, die bij de gevolgen van de bomaanslag op staatssecretaris Aad Kosto betrokken waren. Ik verkeerde in de veronderstelling dat deze heren die bewuste nacht op veilige afstand waren gebleven en de volgende dag braaf hadden helpen zoeken naar de kat van de staatssecretaris, maar verleden week las ik in de krant dat deze functionarissen waren gehuldigd voor hun heldhaftige optreden en een belastingvrije gratificatie van vijfhonderd piek hadden gekregen. Ik vroeg me af of ik soms iets in de berichtgeving had gemist. Was een van de politiemensen in een dappere ‘alles of niets’-poging om het huis van Kosto te redden soms met de bom onder zijn arm het weiland in gerend, terwijl de laatste seconden op de tijdklok angstig snel wegtikten? Of had de Hermandad met gevaar voor eigen leven de Kosto’s en hun kater soms onder de puinhopen weggetrokken? Ik las de kranten er nog eens op na. Maar nee, niets van dat alles. De heren hadden gewoon de bommelding doorgegeven, vervolgens de buren uit hun bed getrommeld en daarna geduldig afgewacht tot de bom afging en het huis van hun baas instortte. Van Speijk zou zich in zijn graf omdraaien van zo’n heldendaad. En hoe zullen al hun collega’s tegen deze huldiging aankijken? Straatdienders, die tijdens hun ‘routinedienstjes’ om de haverklap door messentrekkers worden bedreigd, door dronken mannetjesputters worden aangevallen, achter schietgrage overvallers aan moeten – 147 –
en ‘voor de lol’ door supporters worden bekogeld met schroot of vuurwerk. Over explosieven gesproken! ‘Goh, ben jij gehuldigd?’ Antwoord: ‘Ja, ik heb de telefoon opgenomen.’ Een beetje smeris bedankt voor die eer.
– 148 –
Telefooncel
De afpersers die drie Van Gogh-schilderijen roofden, zijn tegen de lamp gelopen omdat ze in Nijmegen steeds vanuit een telefooncel hun losgeldeisen doorbelden. De recherche had gedurende enige tijd alle telefooncellen in die stad ‘afgelegd’ en kon de daders zodoende arresteren. Aanvankelijk had ik na de roof de indruk dat het hier om professionele criminelen ging. Maar nu de toedracht van de ontknoping bekend is geworden, moet ik concluderen dat het om provinciaalse amateurs gaat, die hun huiswerk niet hebben gedaan. Kijk, het is natuurlijk niet mijn bedoeling om hier uiteen te zetten hoe je zo’n akkefietje het best kan afhandelen, maar een beetje crimineel wéét natuurlijk dat hij nooit vanuit een telefooncel moet bellen. Dat is gewoon een kwestie van je klassieken kennen. Nu de schilderijendieven voorlopig toch alle tijd van de wereld hebben (er is vijf jaar geëist), zal ik ze op dat punt even bijscholen met wat feiten die iedere krantenlezer had kunnen opmerken. Daar gaatie: de ontvoerders van Toos van der Valk zijn eind 1982 gepakt omdat ze in het buitenland een Nederlandse krant kochten en daarmee direct een telefooncel in stapten. De kidnappers van de tienjarige Valérie Albada Jelgersma werden begin 1987 opgespoord omdat ze telkens vanuit dezelfde telefooncel contact opnamen met de onderhandelaars. Ir. Ferdi E., moordenaar van G.J. Heijn, ontsnapte eind 1987 maar ternauwernood aan arrestatie toen hij vanuit een telefooncel aan de Kadoelenweg in Amsterdam-Noord nieuwe instructies doorbelde. Patrick Haemers, ontvoerder van de Belgische ex-premier Van den Boeynants, viel in handen van de politie omdat hij – het wordt eentonig – steeds uit een telefooncel belde die werd afgetapt. De Heineken-ontvoerders pakten dit probleem in 1983 al slimmer aan en belden uitsluitend ‘onzichtbaar’ vanuit cafés, bioscopen en ziekenhuizen; dit nog afgezien van het feit dat ze in Amsterdam bijna geen telefooncel konden vinden die niet was gesloopt. Later, toen Cor – 149 –
van H. en Willem H. voortvluchtig waren, kreeg de recherche hen echter alsnog te pakken omdat ze door vrienden uit Amsterdam werden opgebeld... vanuit een telefooncel. En ze hadden het allemaal kunnen weten, want een publieke telefoon noemen we natuurlijk niet toevallig telefooncel...
– 150 –
Telefoontap
Hoort u ook wel eens tijdens een telefoongesprek van die merkwaardige klikken, vreemd geruis of andere geluiden? En grapt u dan ook dat het waarschijnlijk de bvd of de politie is die nieuwsgierig meeluistert? De kans dat u daarmee de spijker op z’n kop slaat wordt met het jaar groter, want de politie zet er steeds vaker de ‘tap’ op. Uit een recent onderzoek blijkt dat er in 1976 nog maar 187 afluistermachtigingen werden verleend en in 1991 al ruim 2000 stuks. In totaal gaat het dan algauw om een paar duizend lijnen. Ik heb dikwijls de uitgewerkte procesverbalen van telefoontaps gelezen, en ik moet u bekennen dat ik het ronduit fascinerende lectuur vind. Het interessante en misschien ook wel het spannende ervan is waarschijnlijk dat je kennis neemt van een gesprek dat geheim had moeten blijven, althans dat niet voor jouw oren was bestemd. In feite heeft het iets voyeuristisch, ik geef het toe, maar omdat je journalist bent, kun je altijd volhouden dat je daarmee het ‘algemeen belang’ dient. Het valt me altijd op dat de betrokkenen hun telefoongesprek meestal heel voorzichtig beginnen – ‘Pas op hoor, want we worden misschien wel afgeluisterd’ –, maar dat niet lang kunnen volhouden en uiteindelijk dan toch praten alsof ze in een biechtstoel zitten. Vaak wordt er ook in een knullige code gesproken: ‘Heb je het boodschappenlijstje? Zie jij omaatje nog? Heb je nog beetgehad?’ enzovoort. Het is niet direct glashelder allemaal, maar je hoeft ook geen 007 te zijn om te begrijpen dat twee zware jongens niet werkelijk naar het welzijn van hun reeds tien jaar overleden grootmoeder informeren. Soms zijn de gesprekken ook lachwekkend. Zo herinner ik me de zaak met de hasjkotter Scheveningen 36 in de jaren zeventig. De Amsterdamse politie was de smokkel op het spoor en had overal de tap op. Welnu, na weken varen kwam het schip voor onze kust en een van de bemanningsleden sprong overboord om vanuit een telefooncel – 151 –
aan zijn (medeplichtige) vrouw te melden dat ze in aantocht waren. De ‘nood’ was in die weken op zee kennelijk nogal hoog geweest, want tot grote hilariteit van de in de ‘tapkamer’ meeluisterende rechercheurs zei de man, nadat hij de zakelijke informatie had doorgegeven: ‘Ik kom er nu direct aan, schat, trek je broek maar vast uit...’
– 152 –
Tipgeld
Stel, u bent er bij toeval achter gekomen dat een goede vriend van u betrokken is geweest bij een zeer ernstig misdrijf, maar hij heeft u gesmeekt daar nooit over te praten. Erewoord. U had daar natuurlijk wat bedenkingen over, maar ja, een vriend is natuurlijk een vriend, en die verlink je niet zomaar. En toen er aan dat misdrijf aandacht werd besteed in het programma Opsporing Verzocht zat u hem dan ook in stilte te vervloeken, maar u zweeg. Zoals u ook uw kaken op elkaar hield toen justitie 50.000 gulden beloning uitloofde voor de ‘gouden tip’. Natuurlijk, een halve ton is geen kattenpis, maar om de politie te gaan vertellen dat je weet hoe ‘het’ zit, dat is ook zo wat. Een fijne vriend ben je dan. Justitie rammelt met een zak geld en je loopt direct af als een wekker. Nee, ze kunnen wel een beroep doen op je burgerzin en dat geld fraai een beloning noemen, maar in feite zijn het gewoon judaspenningen voor verraderswerk, of niet soms? Vervelend was alleen dat de pers bijna niet ophield over die zaak. Elke keer weer die details over die twee in koelen bloede doodgeschoten mensen van het ah-filiaal in Oosterbeek. Getverderrie... Hij was toch wel als een krankzinnige tekeergegaan. En waarvoor eigenlijk? En als u ’s nachts in uw kussen lag te bijten, rees de twijfel: kan zo iemand wel je vriend zijn? En zitten er aan je erewoord geen grenzen? Maar ja, wie weet wat die gek doet als bekend wordt dat hij erbij gelapt is. Die andere kameraden van hem zijn ook types van weinig woorden – als u voelt wat ik bedoel. Gelukkig ebde de publiciteit uiteindelijk toch weg. En het kwam steeds vaker voor dat u er wel eens een hele week niet aan dacht. Vooral ook omdat u hem een beetje wist te ontlopen. En als u er toch aan moest denken, was dan de conclusie niet dat de zaak uw verantwoordelijkheid niet was maar die van de politie? Dat u een van de daders kent is toch gewoon toeval? Voor hetzelfde geld had u niets geweten, en dan was de zaak óók onopgelost gebleven. Zeg nou zelf. Dat die – 153 –
gasten van de recherche die zaak na zesduizend werkdagen nog niet kunnen oplossen is uw fout toch niet? Tja, en nu beginnen ze weer. Dat winkelbedrijf looft een beloning uit van 1 miljoen gulden. Kranten. Televisie. Weer die bloedspatten van die onschuldige slachtoffers op tv. Opnieuw die twijfel, dat opspelende geweten. Houdt het dan nooit op? Jawel: 085-337951.
– 154 –
Tragisch
Hoewel iedereen het na de aflevering van Crime Time over het onderwerp van de te snel rijdende ministers had, was ikzelf, als mede-eindredacteur, het meest onder de indruk van een ander onderwerp. Als u Crime Time hebt gezien, kunt u het zich wellicht herinneren: een jongen in een rolstoel, die vertelde dat hij ooit – als nachtwaker – op een inbraakmelding van de politieradio was afgegaan. Hij had vier inbrekers betrapt, maar was vervolgens door hen onbarmhartig afgetuigd. Hij zit nu met een verlamming in een rolstoel. Een leven dat van de ene op de andere dag door een incident in de knop is gebroken – ja, zeg maar gerust geruïneerd. Voor de uitzending maak ik altijd met iedere gast een praatje en neem nog even de grote lijn van het interview door dat presentator Jaap Jongbloed later zal afnemen. Meestal is voor dat soort gesprekjes weinig tijd, waardoor het in feite niet meer is dan een oppervlakkige kennismaking. Nachtwaker Pieter was echter zeer vroeg gekomen en dus had ik de tijd om met hem uitvoeriger te praten. Zijn noodlot, zijn tragische relaas, greep me aan. Van levenslustige jonge kerel was hij veranderd in een hulpbehoevende, gedesillusioneerde man. Zijn baan is hij kwijt. Hij zit nu op een sociale werkplaats. Verkering is moeilijk: ‘Als ik eens een gesprek met een leuk meisje heb, zie ik haar met een steelse blik naar mijn rolstoel kijken, en dan weet ik alweer genoeg.’ Er zijn momenten geweest dat het voor Pieter niet meer hoefde. ‘Ik heb met mijn rolstoel een paar keer voor een spoorwegovergang gestaan en gedacht: rij ’m er maar op. Dan is het voorbij...’ Hij besloot echter om te vechten, omdat eruit stappen ook niets zou oplossen. Hij vertelde me dat hij op een loopbrug nu weer heel langzaam vooruitschuifelt. In een halfuur drie meter en dan is hij kapot, maar er gebeurt wat. ‘Volgende week wil ik mijn record verbeteren naar drie meter en vier centimeter,’ kondigde Pieter aan, terwijl de strijdlust in – 155 –
zijn ogen opflakkerde. ‘En op 31 december van dit jaar wil ik de vijf meter hebben gehaald.’ Vijf meter slechts. En toch zo onmenselijk lang. Wat een tegenstelling, realiseerde ik me na de uitzending: een jongen die strijdt voor iedere meter en een premier die achteloos veertig kilometer per uur te snel rijdt...
– 156 –
Treinrover
Een van de meest tot de verbeelding sprekende misdrijven uit de geschiedenis is ongetwijfeld De Grote Engelse Treinroof geweest. Het is inmiddels alweer een kwart eeuw geleden en sindsdien is de miljoenenbuit regelmatig overtroffen, maar dat neemt niet weg dat de ‘Big Trainrobbery’ voor velen nog altijd hét klassieke voorbeeld van de perfect georganiseerde misdaad is. Het grote publiek spreekt nog steeds mild en met nauwverholen ontzag over de mannen die op 8 augustus 1963 de Royal Mailtrain overvielen en daarmee ‘de misdaad van de eeuw’ pleegden. Als er ooit sprake is geweest van onderwereldglamour, was het wel bij deze zaak. Dat komt niet alleen doordat de daders geweldloos waren, maar ook doordat Het Brein, Ronald Biggs, uit de gevangenis wist te ontsnappen en zijn achtervolgers over de hele wereld telkens te slim af was. Biggs is nu een levende legende. Weinigen zien hem nog als een misdadiger, hoewel de Engelse regering hem ook nu nog op een water-en-brooddieet wil zetten. Voorlopig zit Biggs echter in de zon in Rio de Janeiro en verdient hij de kost met interviews geven. Er is nu zelfs een film over hem: Prisoner of Rio – ‘Gevangene van Rio’, want echt vrij is Biggs ook weer niet. Een voortvluchtige is een gevangene van zichzelf. Van zijn argwaan, zijn angst en de altijd aanwezige kans om toch nog gepakt te worden. Toen ik zijn verhaal las, moest ik denken aan Frans M., de voortvluchtige Heineken-ontvoerder. Deze dertiger is weliswaar van een zwaarder kaliber dan Biggs, maar heeft ook bepaalde overeenkomsten met de treinrover. M. pleegde ook een ‘misdrijf van de eeuw’ en wist eveneens te ontsnappen. Hoe zou het met Frans M. gaan? Iedereen is hem bijna vergeten. Ik vraag me af of er over zijn lotgevallen ook nog eens een film wordt gemaakt. Als we daar net zo lang op moeten wachten als in Biggs’ geval, acht ik die kans klein. M. is namelijk ‘pas’ zeven jaar onder water. – 157 –
Een ander probleem is de titel van de film. Op dit moment komen we niet verder dan Prisoner of... En zolang Frans M. voor zijn dagelijks brood geen interviews hoeft te geven, zal dat wel zo blijven.
– 158 –
Uitbraak
Enige tijd geleden heb ik een reportage gemaakt over Nederlands zwaarst bewaakte gevangenisafdelingen. Officieel worden deze afdelingen ebi’s genoemd, wat staat voor Extra Beveiligde Inrichtingen. Op deze gevangenisafdelingen zit wat je noemt de crime de la crime: langgestrafte, vluchtgevaarlijke criminelen. Er zijn vier van zulke streng bewaakte afdelingen in Nederland en aan drie ervan heb ik een bezoek gebracht. Bij gevangenis De Schie in Rotterdam, waar ook een ebi is ondergebracht, viel me op dat men weliswaar over de modernste beveiligingsapparatuur beschikt, maar dat de bewaarders daar nogal ‘lui’ mee omgingen. Ik schreef dat je met een beetje inventiviteit diverse ‘ijzerwaren’ mee naar binnen kon smokkelen. Voorts meldde ik dat de interne communicatie een warboel was. Personeel wist van elkaar niet wat ze deden en wat er was afgesproken. De sfeer op de ebi was door dit ‘van het kastje naar de muur’-beleid nogal gespannen. De publicatie kwam me op een boze brief te staan van de directeur van De Schie, de heer J.C.N. Duindam, die me verweet dat ik bepaalde afspraken niet was nagekomen. Ik schreef hem een briefje terug, waarin ik mijn bevindingen nog eens op een rijtje zette en de heer Duindam uitnodigde te onderzoeken of mijn grieven enige grond hadden. Geheel in stijl met de eerdere gang van zaken heb ik op die brief nooit enige reactie gehad. Ik had het incident al van me afgezet toen ik deze week van een informant hoorde dat er in De Schie onlangs bijna een enorme uitbraak had plaatsgevonden, die slechts door stom toeval werd verhinderd. Enkele langgestraften (Karel P., twintig jaar voor moord op een orchideeënkweker; Ruben L., zestien jaar voor smokkel van drieduizend kilo cocaïne) waren op de ‘hermetisch afgesloten’ ebi-afdeling in het bezit van diamantzagen, valse sleutels (!) en touwen. Men was met de voorbereidingen al flink gevorderd. Naar verluidt waren de uitbrekers er zelfs in geslaagd de beveiligingscamera’s af te plakken – 159 –
zonder dat iemand dit in de gaten had. De ontsnappingspoging werd net op tijd ontdekt doordat men natte cementsporen op de vloer vond. Tja, en nu vraagt de gevangenisdirectie zich natuurlijk verbaasd af hoe dit toch allemaal kan. Hallo, meneer Duindam, bent u eigenlijk wel helemaal wakker?
– 160 –
Verkracht?
Als journalist heb ik liever niet te maken met zedendelicten. Niet omdat ik preuts aangelegd ben, maar omdat het in negen van de tien gevallen bijna ondoenlijk is om de waarheid te reconstrueren. Het zijn meestal gênante welles-nietesverhalen zonder getuigen, waarbij je bijna alleen kunt afgaan op de ‘blauwe ogen’ van het slachtoffer of de ontkennende verdachte. Zo heb ik de afgelopen weken gecorrespondeerd met een zekere John. De jongen schreef dat hij was gearresteerd omdat hij een meisje op een camping had bedreigd en vervolgens zou hebben verkracht. ‘Dat eerste – die bedreiging – klopt, maar die verkrachting is gelogen. Dat heeft ze verzonnen uit angst voor haar ouders,’ aldus John. Nu moet ik zeggen dat ‘kerels’ die vrouwen bedreigen bij mij eerder mijn handen laten jeuken dan dat ze mededogen opwekken, maar dat terzijde. John schreef me dat hij het meisje, nadat ze in haar caravan wat hadden gedronken, met een mes had bedreigd, in een soort vlaag van verstandsverbijstering. Na een paar minuten had hij het wapen echter weggelegd en hij meende dat het meisje zijn optreden slechts als een misplaatste grap had opgevat. In ieder geval was die nacht geeïndigd in een vrijpartij, waarbij de ‘wederpartij’ zich niet onbetuigd had gelaten – meende hij. Aan de hand van de procesverbalen wees John me erop dat het meisje die hele nacht bij hem was gebleven terwijl hij sliep, na de vrijpartij nota bene buiten de caravan was wezen douchen, maar gewoon weer was teruggekomen. Pas in de loop van de ochtend was ze vertrokken, nadat ze nog rustig hadden (na)gepraat. Daarna was ze gewoon met de trein naar huis gegaan. En pas later was ze op aandringen van haar ouders naar de politie gegaan. ‘Het is bedrog. Ik heb haar niet gedwongen. Ze deed het uit vrije wil,’ zo stelt John, die aanbiedt om zich onder hypnose te laten verhoren. Het slachtoffer zegt op haar beurt echter dat ze na die bedreiging verlamd van angst was en zich daarom niet verzette of vluchtte: ‘Ik – 161 –
was bang dat hij me anders zou doodmaken.’ Nou, vertelt u maar wie er gelijk heeft. Ik heb John geschreven dat hij de schijn wel heel erg tegen heeft. Maar houdt dat dan in dat iemand na een bedreiging ook automatisch een verkrachter is? Dat niet, zo schreef ik aan John, maar het een kan wel makkelijk tot het ander leiden. Volgens mij is dit een klassiek geval van twee mensen die hetzelfde meemaken, maar het totaal verschillend beleven. In een poging dat aan John duidelijk te maken schreef ik: ‘Je zou haar misschien nooit kwaad hebben gedaan, maar je reageert als de bankovervaller die achteraf zegt: ‘Er had niets kunnen gebeuren, mijn revolver was niet eens geladen...’
– 162 –
Miss Marple (vervolg)
Twee jaar geleden schreef ik al eens over de toen eenentachtigjarige mevrouw C. van Meijer uit Amsterdam. Ik was met haar in contact gekomen toen ze na een heupoperatie in het amc door een verpleger was aangerand (!), terwijl ze weerloos en nog halfverdoofd lag bij te komen. Aanvankelijk wilde bijna niemand de bejaarde geloven en deden velen haar schokkende relaas in eerste instantie af als door narcose ontstane hallucinaties. Mevrouw Van Meijer beet zich echter – figuurlijk – vast in haar nachtelijke aanrander en begon een lange, moeilijke speurtocht om hem ontmaskerd en veroordeeld te krijgen. En ze bleek een detective van formaat. Destijds schreef ik daarover: ‘Vechtend tegen ongeloof, vooroordelen en doofpotten, ontpopte de Amsterdamse bejaarde zich tot het levende evenbeeld van Agatha Christies legendarische schepping Miss Marple. Scherpzinnig, vasthoudend en onvermoeibaar verzamelde zij alle puzzelstukjes...’ De dader werd gepakt en uiteindelijk veroordeeld. Sindsdien zijn er dus twee jaren verstreken, en onlangs moest ik in een onbewaakt ogenblik weer aan haar denken. Hoe zou het met ‘Miss Marple’ gaan, vroeg ik me af. Even later draaide ik haar telefoonnummer. Haar stem klonk nog iets beveriger dan destijds. Ze vertelde me dat het laatste jaar bepaald niet was meegevallen. Alsof ze toen in het ziekenhuis nog niet genoeg misdadige ellende had meegemaakt, was ze op een avond in haar woning verrast door een inbreker, waarschijnlijk een junk, die geld eiste. De man had geprobeerd haar met een sprei te knevelen en er was tussen het tweeëntachtigjarige, nog maar vierenveertig kilo wegende vrouwtje en de jonge insluiper van zo’n negentig kilo een heuse vechtpartij ontstaan. Maar als hij soms dacht dat ‘Miss Marple’ in deze ongelijke strijd ook maar een stap opzij zou gaan, had hij het mis! Tijdens de lange worsteling verloor ze haar gebit: haar mondhoeken scheurden uit; ze kreeg een harde klap op haar oog; haar neus werd – 163 –
beschadigd; in haar breekbare handen had ze geen gevoel meer – ‘maar,’ zo zei mevrouw Van Meijer mij met opflakkerende, triomfantelijke stem door de telefoon, ‘hij is er toen vandoor gegaan – en hij heeft geen cent gehad, echt geen cent!’ Mevrouw Van Meijer, dit zou zelfs de ‘echte’ Miss Marple u niet hebben nagedaan.
– 164 –
Vrijspraak (1)
Bijna negen jaar geleden vroeg een tipgever mij of het nieuws was dat de fbi in ons land was om een gerechtelijk onderzoek in te stellen naar de praktijken van een Nederlandse belegger. Tuurlijk, antwoordde ik, denkend aan een mooie primeur, zonder ook maar een seconde te vermoeden dat die tip tot een van de grootste en slependste affaires van de afgelopen tien jaar zou uitgroeien. Die belegger was Rienk H. Kamer, en in de daaropvolgende jaren werd hij mijn ‘beste vijand’. De tip zette een lawine van onthullende reportages in beweging over zijn omstreden American Land Programme. Maandenlang bleef ik hem achtervolgen met vragen, informatie, dossiers en vooral nieuwe publicaties, iedere dag weer. Het was een gevecht op het scherp van de snede, met veel juridisch wapengekletter, waarbij Kamers advocaten mij bekogelden met torenhoge schadeclaimdreigementen. Rienks imperium brokkelde af en ging failliet. Zelf werd hij daarna op verdenking van fraude gearresteerd, weer vrijgelaten, in België opnieuw gearresteerd en vervolgens aan de Verenigde Staten uitgeleverd, waar hem volgens de aanklager maar liefst 340 jaar cel wachtte. Kamer schreef in die tijd het boek Veroordeeld zonder vonnis, waarin hij in 514 pagina’s mede op ondergetekende zijn gram probeerde te halen. Het merkwaardige was dat we desondanks altijd on speaking terms bleven. Sterker nog, onze contacten werden immer gekenmerkt door humor, plaagstoten over en weer én respect. Zelfs toen ik Kamer in 1984 in de gevangenis Terminal Island in Californië opzocht, waar de miljonair gewoon nummer 07.249.054 was, toonde hij zich – voorzover mogelijk in een cel – zeer gastvrij. Rienk Kamer frappeerde me. Nooit zat hij stuk. Altijd was hij strijdvaardig en nimmer zat hij om een antwoord verlegen. In de Amerikaanse gevangenis zei hij me al: ‘Ze krijgen me niet. Ik ga op voor vrijspraak en niets minder.’ En in zijn boek schreef hij: ‘Als je – 165 –
niet buigt, kun je worden vernield. Maar niet verslagen. Daarom buig ik niet.’ Rienk H. Kamer is een man van grootspraak, maar niet van raaskallen. Dat bleek onlangs wel. Toen kreeg hij van de Amsterdamse rechtbank alsnog gelijk: vrijspraak (met een vonnis). Daarom voor één keer: chapeau bas, Rienk, chapeau bas!
– 166 –
Vrijspraak (2)
Hoewel rechtspraak mij mateloos boeit, ben ik blij dat ik journalist ben en geen rechter of officier van justitie, ook al is het soms best verleidelijk om over je medemens te mogen oordelen met een blinddoek voor. Rechter is misschien wel het moeilijkste beroep dat er is. Als je tenminste gehinderd wordt door een geweten. Ik moest daaraan denken toen Rob van Z. onlangs na een eis van tien jaar celstraf toch werd vrijgesproken van de geruchtmakende paskamermoord. Af en toe neemt het leven vreemde wendingen. De ene dag eist de aanklager – toch ook iemand die ervoor geleerd heeft – tien jaar spinhuis en de andere dag spreekt een andere jurist je vrij. Nu wil vrijspraak overigens niet zeggen dat je iets niet gedaan hebt, maar het effect is hetzelfde: je staat weer op straat. Ik heb de zaak van de paskamermoord nauwlettend gevolgd. En op basis van wat ik las, zou ik Van Z. ook niet hebben veroordeeld. Maar ik zou hem evenmin durven vrijlaten. Kijk, daarom zou ik dus geen rechter willen zijn. De gedachte dat je iemand misschien onschuldig opsluit vind ik onverdraaglijk. Om maar te zwijgen van de gevallen waarbij ten onrechte een doodvonnis werd voltrokken. Met recht moet je voorzichtig zijn. Zelf heb ik als scholier eens een nacht op het politiebureau gezeten omdat ik me toevallig in een garage had opgehouden waar een paar auto’s waren gekraakt. Tot overmaat van ramp had ik die dag een cassettebandje gekocht en dat werd bij fouillering aangetroffen. Omdat ze liever lui dan moe waren stond voor de rechercheurs mijn schuld vast. De zaak was rond, het ‘bewijs’ was er. Die gemakzuchtige vooringenomenheid maakte me toen des duivels. Mijn onschuld kwam gelukkig alsnog vast te staan, maar sindsdien kijk ik wel heel erg uit om iemand op grond van wat toevallige aanwijzingen (on)schuldig te verklaren. Los daarvan vraag ik me trouwens af of er tussen schuld en onschuld wel zoveel verschil zit. William Shakespeare schreef al heel – 167 –
lang geleden: ‘Als eenieder op zijn werkelijke verdiensten zou worden beoordeeld, wie zou dan de geselstraf ontlopen?’ Tja...
– 168 –
Waas voor je ogen
Als een kind van drie jaar een fruitmesje van de tafel pakt en zijn moeder daarmee steekt, wordt het vermanend toegesproken, maar krijgt het geen gevangenisstraf. En als het van een vriendje wat speelgoed inpikt, halen we er ook geen politie bij. Want, zo stellen we terecht, ‘dat kun je een kind niet aanrekenen’. Een kind is ontoerekeningsvatbaar voor zijn daden. Het gekke is dat we daar bij volwassenen heel anders op reageren. Tamelijk veel delicten worden gepleegd door mensen die op dat moment ontoerekeningsvatbaar zijn – zeg maar: de verstandelijke vermogens van een kind hebben. Niet zelden worden deze mensen tot een terbeschikkingstelling (tbs) veroordeeld, in combinatie met een lange gevangenisstraf (ir. Ferdi E.: twintig jaar plus tbs). Staatssecretaris Aad Kosto wil dit nu veranderen, en ik moet u zeggen dat ik het nog nooit zo roerend met hem eens ben geweest als in dit geval. Want tbs en gevangenisstraf zijn twee volstrekt onverenigbare zaken. Het is van tweeën een: óf je bent (geestes)ziek en dus ontoerekeningsvatbaar voor wat je hebt misdaan, óf je bent dat niet, en dan is celstraf op z’n plaats. Allebei kan niet. Dat is net zo onlogisch als iemand in een rolstoel voor een hardloopwedstrijd inschrijven. Het is jammer dat het begrip ‘ontoerekeningsvatbaar’ in Nederland bij het grote publiek altijd smalende reacties oproept en wordt geassocieerd met geitenwollensokkenpsychiaters, die criminelen in een gerieflijke kliniek in de watten leggen. Het tegendeel is waar. In de onderwereld knapt men liever vijf jaar celstraf op dan in twee jaar tbs psychisch te worden gefileerd. De meeste mensen vinden dat eenieder verantwoordelijk is voor zijn daden, vooral omdat we allemaal wel eens weerstand moeten bieden aan bepaalde verleidingen. Dat is makkelijk praten, zeker als je eigen verleidingen beperkt blijven tot de (financiële) grens tussen mijn en dijn en andere normen die algemeen geaccepteerd zijn. Maar hoe zit het als je de onbedwingbare neiging hebt om dingen in de fik – 169 –
te steken, als je seksueel opgewonden raakt van kleine kinderen, of als je het iq hebt van een twaalfjarige en uit onmacht soms een waas voor je ogen krijgt? Dan hoor je niet in de bajes, maar in een kliniek, zeg ik. Al realiseer ik me dat velen mij op dit punt ontoerekeningsvatbaar vinden...
– 170 –
Wegpiraat
Hij reed minstens 140 kilometer per uur. Daar waar je maar 100 mag. Woensdagochtend 1 juni, ter hoogte van de Schiphol-tunnel. Een donkerblauwe bmw met kenteken ph-08-kx. Een politie-escorte zorgde voor ruim baan. Op de pluchen achterbank van deze racewagen zat de heer Ruud Lubbers, onze minister-president. Rustig kijkend naar al die brave burgers die met 100 kilometer per uur voortsukkelden. Het goede voorbeeld geven, heet dat. Ik word om dat soort ongelijkheid altijd wat nijdig en belde daarom de Rijksvoorlichtingsdienst op met twee vragen: 1. Geldt er voor de heer Lubbers soms een andere snelheidslimiet dan voor mij? 2. Zo niet, welke dringende staatszaken noopten hem dan tot deze wegpiraterij? Woordvoerster mevrouw Vissers blijft even stil als ik dat vraag en moet overleg plegen met haar chef. Dan zegt ze: ‘Natuurlijk geldt die limiet ook voor de heer Lubbers, maar er reed een politie-escorte voor zijn wagen, en dat bepaalt de snelheid. De premier moest naar een dringende afspraak. Hij heeft niets anders gedaan dan hun aanwijzingen opvolgen. Dat geldt trouwens niet alleen voor hem, maar voor iedereen in zo’n situatie.’ Iedereen? Ik heb ook vaak dringende afspraken, maar ik krijg nooit een politie-escorte. Mevrouw Vissers: ‘Maar u bent ook geen minister.’ Nee, inderdaad, ik ben slechts een belastingbetaler. Mevrouw Vissers, nu begripvoller: ‘U moet niet denken dat de heer Lubbers iedere dag een politie-escorte heeft, hoor. Dat is maar zelden. Alleen in hele spoedeisende zaken, als hij te laat is.’ Wat waren die dringende zaken dan? Mevrouw Vissers: ‘Het spijt me, maar de agenda van de premier is geheim.’ Ik heb het daarom zelf maar uitgezocht. De premier had die dag zo’n vliegende vaart om – het is echt waar – zijn eigen konterfeitsel in – 171 –
het wassenbeeldenmuseum van Madame Tussaud te aanschouwen. Alsof dat gesmolten zou zijn wanneer hij een kwartiertje later kwam. Dringende staatszaken... pfff. De premier bedoelt dat hij weinig tijd heeft, maar dat is iets héél anders.
– 172 –
Wereldprimeur
Begin 1988 kreeg ik ineens een long distance call uit Miami van Johnny A. Ik had al een poosje niets meer van hem gehoord. Rotterdamse Johnny hield Nederland een beetje voor gezien, nadat hij was verdacht van een moordaanslag op een Noordwijkse projectontwikkelaar. Ik had over die zaak een paar reportages geschreven en na zijn vrijspraak bleef Johnny contact houden. ‘Ik heb misschien een wereldprimeur voor je,’ klonk het in zijn onmiskenbaar Rotjeknor-accent vanaf de andere kant van de oceaan. Ik spitste mijn oren. Je wist het tenslotte nooit met Johnny. Hij kreeg toch ook een vrijspraak terwijl iedereen dacht dat hij op water en brood zou worden gezet. ‘Ik ben hier tegen een Amerikaan op gelopen die een koffer met originele brieven en tekeningen van Hitler heeft. Zie je daar wat in?’ Twee weken later lag het hele zwikkie op mijn bureau. John stond er glimmend naast. En het moet gezegd: het zag er indrukwekkend uit. En het verhaal dat John eromheen vertelde, klonk niet minder. Tjonge, dacht ik, als dit echt is, hebben we inderdaad een wereldprimeur. ‘Wanneer publiceer je?’ vroeg John. ‘Niet te snel,’ temperde ik zijn enthousiasme. Van nature ben ik namelijk nogal sceptisch en wantrouwend. En omdat deze eigenschappen me al voor menige flater hebben behoed, bleef ik ook nu waakzaam. Ik herinnerde me het debacle van het weekblad Der Stern met de vermeende Hitler-dagboeken. En op zo’n ‘primeur’ zat ik nu ook weer niet te wachten. Via het riod gingen de stukken daarom naar een handschriftexpert, en die introduceerde me weer bij de Duitse Hitler-dagboekenontmaskeraar M. Hecker. Hij hield de documenten tegen het licht en belde me daarna op met de vraag hoeveel ik er eigenlijk voor had betaald. ‘Niets,’ antwoordde ik naar waarheid. ‘Prijs u gelukkig,’ zei Herr Hecker. ‘Het spul is vals. Het papier is niet oud genoeg. En er is een schrijfmachine gebruikt uit 1956.’ – 173 –
Tandenknarsend hoorde ik de droeve boodschap aan. Het had zo mooi kunnen zijn. Maar ja, aan de andere kant: ik had het kunnen weten. William Shakespeare zei immers eeuwen geleden al: ‘O, valsheid is zo schoon van uiterlijk!’
– 174 –
Zinsbegoochelaar
Ruim zeshonderd tips heeft de recherche in de ontvoeringszaak van Gerrit-Jan Heijn binnengekregen van helderzienden. Alhoewel helder... de zeshonderd paragnosten zagen bijna allemaal iets anders. Ze zagen, wat je noemt, door de bomen het bos niet meer. Gek is dat. Enerzijds geloof ik wel dat er iets paranormaals moet bestaan, maar anderzijds ben ik bij alle verdwijnings- en misdaadaffaires die ik heb verslagen nog nooit op overtuigend ‘bewijs’ gestoten. Wel op sterke staaltjes... In 1984 heb ik bijvoorbeeld in een moordzaak ‘samengewerkt’ met de helderziende Peter Hurkos, hoewel ik hem sindsdien liever een handige zinsbegoochelaar noem. De man is in Nederland befaamd vanwege de misdrijven die hij in Amerika oplost, en in Amerika kent men hem van de mysteries die hij in Nederland ontrafelt. Voelt u ’m? De eerste keer dat ik Hurkos ontmoette was ik oprecht benieuwd naar zijn gaven. Ik bofte. Hij pakte mijn hand en zijn ogen priemden in de mijne. Nu komt het, dacht ik. ‘Je moet je wekker eens gelijkzetten,’ zei Hurkos. ‘Hij loopt een paar minuten voor.’ Ik stond paf. Hoe wist hij dat nou in ’s hemelsnaam? De vibraties waren uitstekend, want daar kwam de volgende al: ‘Ik zie drukte... Een jachtig leven.’ Verbluffend! Dit kon geen toeval zijn. Een journalist die een druk en gejaagd leven heeft... Dat bedenk je niet zomaar! Hurkos was in vorm en vroeg of ik een fotootje in zijn handpalm wilde leggen. Hij zou dan zeggen wat erop stond. De paragnost drukte zijn handen stevig tegen elkaar en staarde vervolgens nadrukkelijk naar een lamp elders in het vertrek. Automatisch keek iedereen daar even naar... en uit mijn ooghoek zag ik ‘heel helder’ dat Hurkos op dat moment zijn handen een fractie van een seconde opende en snel naar de foto keek. Verder had niemand het gemerkt. En alsof hij diep in trance was, zei hij: ‘Het is een blonde vrouw...’ – 175 –
Toen Heijn werd ontvoerd en de paragnosten dus weer iets te doen hadden, voorspelde ik op de redactie al dat geen van hen tot de oplossing zou bijdragen. Dat is uitgekomen. Ben ik nu ook een helderziende? Of gewoon een zwartkijker?
– 176 –