Chronographia Johannis de Beke [PDF]

  • Commentary
  • Uitgegeven door Dr. H. Bruch
  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

RIJD CESCBIEDKUNDICE PUBLICATIEN UITGEGEVEN IN OPDRACHT VAN

D E MINISTER V A N ONDERWIJS E N WETENSCHAPPEN (AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN)

GROTE SERIE

143

H. BRUCH

CHRONOGRAPBIA JOHANNIS DE BEKE

's-GRAVENH AGE VERKRIJGBAARBIJ MARTINUS NIJHOFF

1973

RIJKS GESCBIEDKUNDIGE PUBLICATIEN UITGEGEVEN IN OPDRACHT VAN

DE MINISTER V A N ONDERWIJS E N WETENSCHAPPEN (AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN)

GROTE SERIE

143

H. BRUCB

CHRONOGRAPHIA

JOHANNIS DE BEKE

's-GRAVENHAGE WRKRIJOBAAR BIJ MARTINUS NIJHOFF

1973

INLEIDING

I. JOHANNES DE BEKE

Aan Johannes, bisschop van Utrecht, en Willem, vorst van Holland, wenst J o h a n n es d e B eke, licet indignus attamen clericus, vrede en voorspoed. Aldus draagt de auteur met zelfbewuste bescheidenheid zijn werk op aan bisschop Jan van Arke1 (20 november 1342 benoemd tot bisschop van Utrecht, 15 april 1364 tot bisschop van Luik) en Willem V (24 september 1346 door zijn moeder Margaretha tot stadhouder van Holland en Zeeland benoemd). Zijn werk, dat hij enkele malen als Chronographia aanduidt, een woord dat ook door Sigebertus Gemblacensis wordt gebruikt, is blijkbaar vóór die tijd geschreven, want hij zwijgt over alle gebeurtenissen na midden 1346. De titels die hij Willem geeft, dux palatinus sive princeps Hollandiensis provincie, zijn vaag genoeg om de mogelijkheid toe te laten, dat onze auteur in diens beginperiode schreef. Het werk heeft hij uit vele geschriften a p u d Egmundam verzameld, met welke arbeid hij p e r septennium bezig is geweest. Te Egmond: dat kan men bewijzen. Reeds Costerl heeft erop gewezen, dat Beke’s bronnen vooral Hollandse zijn, en ons onderzoek heeft dat bevestigd : Sigebertus Gemblacensis is in één of misschien twee handschriften door de Egmondse annalisten gebruikt2 en dus in Egmond aanwezig geweest, eveneens Beda Historia Ecclesiastica en Regino Prumiensis; verder zijn in Egmond ontstaan en dus in het klooster aanwezig geweest Vita Ieronis, Vita S. Adalberti, Annales Egmundenses, Chronicon Egmundanum, de Rijmkroniek van Melis Stoke en het Chronicon van Willelmus Procurator. Dat de Vitae Willibrordi, Bonifacii, Gregorii, Radbodi alsmede de Passio Frederici zich bevonden hebben in de Egmondse bibliotheek is zeer aannemelijk; daar was ook een Utrechts annalenwerk, waarbij we ons liever niet in subtiliteiten over Annales Sanctae Mariae of Trajectenses deperditi gaan begeven. Het is zeer wel mogelijk, dat Beke alles, zelfs de Narracio de Groninghe, te Egmond heeft kunnen vinden, al of niet tijdelijk. In ieder geval wordt zijn eigen opgave dat hij te Egmond heeft gewerkt* door zijn bronnen bevestigd. En bovendien: twee handschriften bevinden zich in één codex tezamen met het Chronicon Egmundanum ; één handschrift noemt de kroniek Cronica monasterii Egmondensis, en er is een kroniek bewaard, die is samengesteld uit Annales Egmundenses, een zéér goed handschrift van Beke en Willelmus Procurator, terwijl de Tabula Egmundana gebruik maakt van twee verschillende Beke-handschriften. H.P.Coster, Kroniek van Johannes de Beka, Utrecht 1914, biz. 155 en 275. Laatstelijk Gorissen, Sigebarti Gemblacansis Chronographiae Auctarium AfPlgemense, Verh. Kon. VI. Acad. Wet., Klasse der Letteren UQ 15 (1952), biz. 15-22. * De opmerking van Coster, a.w. biz. 155 noot 4, dat de woorden apud Epfondam rllet in alle hss voorkomen, is irrelevant: ze behoren tot de oorspronkelijketext.

~

VI

Wij twijfelen dan ook geen ogenblik, of de Chronographia is een Egmonds werk en Johannes de Beke heeft zijn werk te Egmond gemaakt. En daar is hij dan ook gevonden door een huidige bewoner van het huidige Egmondse klooster, J. Hof O.S.B., diel een abdijrekening uit 1344-45 van de hand van Willem van Rolland aanhaalt: fo 59‘ Item haer Jan Beke van renten 3 Ib. Item denselven van lone 4 lb 10 s. Hij hoart tot degenen die een uytprovende ontvangen. En nog eens op fo 63: Item Sonendach na Jacobi doe men Margriete Gerard Heynensoens wijfs utinghe dede te Leyden, van heren Jacobs, heren Symons ende heren Jans Beken cost. . Sint-Jacobsdag is 25 juli; deze viel in 1345 op maandag; heer Jan Beke wordt dus vermeld 31 juli van dat jaar. En nu hoeven we niet te twijfelen aan de juistheid van het bericht van zijn latere tijdgenoot Philippus de Leydena: Quis hodie lucilium cognovisset, nisi eum seneca suis epistolis illustrasset. Plus cesaris laudibus addiderunt scripta vergilii et lucani, quam omnes divitie quas de diversis mundi partibus multis laboribus adunivit. Quis laudis, que memoria, quis honor comitibus hollandie superesset, nisi felix cenobium sancti adalberti in egmunda et monastica vita pro tempore illorum facta et deinde brevi compendio Jo. de beka presbiter vigiliis eternasset.8

.

Philippus van Leyden heeft een exemplaar van Beke’s kroniek in zijn bezit gehad, ons ms Al ; zijn mededeling berust blijkbaar op in zijn tijd gangbare gegevens. Er staat wel niet, dat Beke in Egmond heeft gewerkt, maar zeker niet het tegendeel. Blijkbaar rekent Philippus van Leyden het klooster, de kloosterlingen en Beke onder één n ~ e m e r . ~ Hier wordt het eerst de naam als Johannes de Beka geschreven, welke naam gangbaar is geworden door de uitgave van Buchelius. Of deze spelling van Leyden afkomstig is of van de drukker van zijn werk, kunnen we niet nagaan. Latere berichten zijn òf van dit afgeleid òf op fantasie berustend. Het laatste is het geval met Johannes Trithemius, bij wie we het volgende vinden: Catalogus scriptorum ecclesiasticorum . , Per . . Dominum Johannem a Trittenhem Abbatem Spanhemensem Anno MDXXXI. fo 113 verso: Iohannes de Beka, natione theutonicus, clericus ecclesiae Traiectensis, vir in scripturis sanctis admodum studiosus et doctus et secularis philosophiae non ignarus, aedidit quedam ingenii sui non

.

.

Bijdr. Gesch. Ned. XXI (196667), blz. 319-320.

* Fruin-Molhuysen, Ph. de Leyden, De Cura Reipublioae et sorb Principantis, OVR I1 no 1, 1900, blz. 252. * Editio princeps Univ. Bibl. Utrecht I qu. 201 (Rariora), ongepaginserd. F. W. N. Hugenholtz, Enkele opmerkingen over Filips van Leydens ,,De cum reipublicaa.. Bijdr. Gesch. Nederl. VI1 (1953), blz. 170.

.”.

contemnenda opuscula, de quibus ego vidi tantum opus simplici et aperto sermone conscriptum ad dominum Johannem episcopum Traiectensis ecclesiae, et Guilhelmum ducem Hollandiae, de gestis pontificum Traiectensium, et comitum Hollandensium, quod à tempore sancti Willebrordi primi episcopi usque ad annum MCCCXLVI deducens praenotari voluit. Chronicam Traiectensis ecclesiae li(ber) I. Igitur ab anno plasma. De caeteris nihil vidi. Claruit temporibus Ludovici quarti, et Caroli similiter quarti imperatorum. Anno domini MCCCL. Het enige feitelijke in dit bericht is de aanhaling van de Chronographia; verder zijn het vage opmerkingen die op iedereen kunnen passen. Blijkbaar heeft Trithemius het bericht van Leydis niet gekend, al bezigt hij dezelfde vorm Beka. De spelling Beka is overgenomen in de tot heden definitieve uitgave van Buchelius en is daardoor in gebruik gebleven. Furmerius gebruikt boven aan de bladzijden uitsluitend de vorm I o h a n n i s de Beka, maar op het titelblad zet hij I o h a n n i s d e Beca, terwijl hij in zijn opdracht Becano en Becanum gebruikt. Dit laatste gaat kennelijk terug op Suffridus Petrus, die B e k e n s i s en Becanus heeft geprobeerd. De uitgever van de tweede uitgave, Lap van Waveren, prefereert in de door hem bewerkte index het opschrift Chronicon Iohannis Becae, ook in de korte levensbeschrijving achter die index. In de Nederlandse vertaling van na 1393 wordt hij J o h a n van d e r Beke genoemd, wat ik eens een aannemelijke gissing heb genoemd. Blijkens de Egmondse aantekening is de gissing onjuist.

11. DE CHRONOGRAPHIA

Ik heb, zegt heer Jan Beke, Johannes de Beke, cap. 1 reg. 5-9, deze historie der bisschoppen en graven met ijver verzameld uit geschiedwerken en andere bronnen te Egmond. De eenvoudigste verklaring van zijn woorden is, dat hij te Egmond heeft gewerkt uit Egmondse geschriften. Veel van zijn bronnen waren in de bibliotheek van het klooster aanwezig, de andere kunnen daar tot zijn beschikking zijn gesteld. Daarin, zegt hij dan verder, heb ik gedurende zeven jaar in voortdurende bezigheid het grootste deel van het werk gemaakt. Waarin? Er staat i n quibus, wat niet op Egmond kan slaan, maar wat doelen moet op de gebruikte bronnen. Het grootste deelvan het werk, plerumque laboris. Het is niet waarschijnlijk, dat hij bedoelt, het elders te hebben afgemaakt. Vermoedelijk bedoelt hij er niets bepaalds mee. Is het werk af? Wij vinden enkele incongruenties, die bij nadere correctie verbeterd hadden kunnen worden. Hij noemt in cap. 72i reg. 30 Richardis zuster van graaf Willem 11, maar hij wist blijkens cap. 61 wel beter. Aan het slot zitten ook nog enkele gebreken: in cap. 84g reg. 46 is de meest waarschijnlijke lezing die waar we

VI11

een open plek vinden voor een alsnog in te vullen datum, en in het laatste hoofdstuk 87b reg. 57 moet de autograaf enige regels hebben open gelaten. Vecder is het slot nogal abrupt, nogal willekeurig, al kan men het wel goedpraten door te zeggen, dat het werk eindigt met het optreden van Willem V, aan wie het in de eerste regels is opgedragen. Heel erg gaat dat goedpraten niet, want de opdracht zal wel na het voltooien van de hele kroniek zijn geschreven. Na de dood van Willem IV is Holland door Lodewijk van Beieren als keizer en landheer opgedragen aan zijn vrouw Margaretha. Ze komt met groot gevolg, a p p a r a t u pulcherrimo, naar Holland en wordt daar ingehuldigd. Dat was april 1346. Vervolgens gaat ze naar Beieren terug, nadat ze haar zoon als plaatsvervanger heeft aangesteld, filio s u o commendavit. Dat is het laatste bericht van Beke, de datum was 24 september 1346. Er gebeurt dan heel veel: hernieuwde strijd met de bisschop, twisten onder de Hollandse adel, overlijden van keizer Lodewijk in 1347, inmenging van de koning van Engeland; het is niet denkbaar, dat Beke daar niets van zou hebben bericht, indien hij het had beleefd op het ogenblik dat hij met het schrijven van zijn kroniek ophie1d.l Een uiterlijk kenmerk voor een terminus ante quem zien wij in de Bella Campestria, die wij geschreven achten uiterlijk 1348e met gebruikmaking van o.a. de Chronograhia Johannis de Beke. De meeste handschriften hebben geen titel boven het werk. Alleen F heeft boven de opdrachtbrief staan : Incipit epistola Iohannis Beec clerici cum cronica pontificum Traiectensium et comitum Hollandensium, terwijl de eigenlijke kroniek wordt aangeduid met : cronica monasterii Egmondensis historiographe conscripta de gestis pontificum Traiectensis ecclesie simul et actis principum Hollandiensis provincie. Wij hebben daarom de vrijheid genomen, een nieuwe titel aan het werk te geven, waarbij we het woord Chronographia gebruiken, dat in de opdrachtbrief tweemaal (cap. 1 reg. 4 en 29) voorkomt en later nog een keer (cap. 38a reg. 17): presens cronographia. Behalve de opmerking van de auteur dat hij zeven jaar eraan heeft gewerkt (welke

Nog altijd is de beste beschrijving van deze gebeurtenissen te vinden bij Waller Zeper, Jan van Henegouwen, ’s-Gravenhage1914, aan te vullen met Rutgers, Jan van Arkel, Oroningen 1970, ongeveer blz. 29-65. * Rutgers, blz. 34 noot 80, vermeldt slechts mijn datering tussen 1346 en ’48 en die van Costar 1349-1350. De datering van de Bella Campestria berust hierop, dat er zeven veldslagen zijn beschreven waarin graaf en bisschop ,,corporali affuerunt presencia”. Dat mag men wat soepel opvatten, want bij de vierde veldslag (1076) is de graaf afwezig. Bella zijn geschreven nà de Chronographia van Beke (dus 1346) en v66r een achtste slag. Men kan als zodanig rekenen de oorlog die in juli 1348 begon: bisschop en graaf waren beiden in do strijd. ,,Willem de Verbeider daagde op 6 september bisschop en stad uit de volgende dag (nota bene een zondag), of uiterlijk de dinsdag erop slag te leveren tussen IJsselstein en Jutfaas. Of het tot een veldslag gekomen is, is niet bekend.” (Rutgers, blz. 57). Ik neem aan, dat de Bella Campestria zijn geschreven v66r deze gebeurtenissen, maar geef toe, dat de schrijver zodanig retrospectief kan zijn geweest, dat hij zich voor de eigentudse gebeurtenissen weinig intessseerde. Dan komt vrijwel ieder tijdstip in aanmerking. Van ons betoog dat de Bella moeten zijn geschrevenna de Chronographiahebben wij noch bestrijding noch instemming vernomen, behalve van Prof. Jhr Dr P. J. van Winter, die het in eenzelfde zin op zijn colleges had behandeld,

Ix zeven jaar men niet letterlijk hoeft te nemen), weten we niets van enige voorarbeid.1 In het hs van Willelmus Procurator heeft een latere hand geschreven, dat op ,edeze plaats’’ het verhaal van Walterus de Bierbeec moet worden ingevoegd.a Dit verhaal vinden we bij Beke in cap. 65b, ongeveer in de omgeving van de berichten die hij aan Procurator ontleent. Het is niet duidelijk, wie anders dan Beke zelf deze aantekening heeft gemaakt. Dat is reeds door een latere gebruiker van het hs opgemerkt, die aan genoemde aantekening toevoegt, dat men het bericht kan vinden in de historie der Utrechtse bisschoppen bij Otto 11, waarmee kennelijk Beke is bedoeld. Als dat alles klopt, hebben we een autografische aantekening van onze auteur zelf Hoe heeft Beke gewerkt? We hebben daarvan geen enkel bewijs. Waarschijnlijk heeft hij aantekeningen gemaakt en deze tenslotte tot een geheel uitgewerkt. Tot aan de definitieve tekst met het rijmend proza moet er nogal wat aan gevijld zijn, maar wij hebben geen spoor meer daarvan over; of hij zijn concept heeft laten overschrijven, zoals Procurator deed4, of zijn concept heeft bewaard, zoals Berchene, weten wij niet. Het kan op dictaat zijn gemaakt. Dat alles is mogelijk. Maar we weten wel, dat er in Egmond twee hss zijn geweest en dat deze teruggaan op een afschrift, misschien een archetypus die bestemd was voor meer afschriften. Deze archetypus had een aantal fouten, en het is deze tekst die wij als oudste hebben kunnen terug-vinden, terug-construeren durven wij wei zeggen. Wij lichten dit toe met de opmerking, dat hs F vrijwel zegt, dat het van een Egmonds hs is afgeschreven, terwijl B en Al zich beide in een codex samen met het Chronicon Egmundanum bevinden. De laatste twee behoren tot de groep die op apograaf I11 teruggaat, terwijl F rechtstreeks is afgeschreven van apograaf 11. Bovendien vinden we in de Tabula Egmundana lezingen, uit beide apografen afkomstig. De wat vage figuur van Procurator is ons door Hof duidelijker gemaakte; Willem van Rollant, monnik sedert 1324, econoom sedert misschien 1327, zeker in 1330, abt 1345-1350, wederom econoom daarna, nog eens abt 1353, daarna vermoedelijk weer econoom (procurator), gestorven 1365. Hij schreef zijn kroniek in een niet zeer gelijkmatig rijmproza’, en wij twijfelen er niet aan, of Beke heeft dit van hem overgenomen en geperfectionneerd. Het oudste gebruik dat van de Chronographia is gemaakt, zien wij in de Bella Campestria, welker auteur vóór 1348 moet hebben geschreven. Hij gebruikt de Annales Egmundenses, Narracio de Groninghe, Willelmus Procurator en Beke.

Tijdschrijft voor Geschiedenis 76 (1963), blz. 317 vlgg. Zowel Chronicon Tielense als Annales Tielenses als Necrologiilm Egmundanum zijn gemaakt met gebruikmaking van hss van de Chronographia met fouten; het Necrologium gebruikte een 11- zowel als een 111-handschrift. * Uitg. Pijnacker Hordijk, biz. 5 noot Ba, benevens de toelichting op biz. XXXVI noot 1. Zie Afb. op blz. LIII. Uitg., blz. XXXV-XXXVII. Bruch, Supplement op Romein, Noord-Neder]. Geschiedschrijving, biz. 52: het onder hss vermelde autograaf, dat een klad is geweest, zodat een afschrift een betere tekst oplevert. ’ J. Hof O.S.B., Wie was Willem Procurator? Holland, regionaal-historisch tijdschrift, april 1969, blz. 29-41. Karl Pollheim, Die lateinische Reimprosa, Berlin 1925, blz. 450, vermeldt: ,,Wilhelm von Egmond. schrieb sein Chronicon im allgemeinen in Reimprosa, nicht ganz gleichmässig



...”

..

X

Verder is het mogelijk, dat wij in het handschrift van Procurator in een hand, door de uitgever B genoemd, aanhalingen uit Beke vinden. Bij een bericht van 1256l over een gevecht tussen graaf en Friezen bij Alkmaar geeft een latere hand een aanvulling. Terwijl Procurator alleen zegt, dat een aantal edelen en anderen zijn gesneuveld, voegt deze hand er aan toe: scilicet Werenboldus ex Haga miles et Albertus filius eius, Walterus de Ekmunda miles et Wilhelmus filius eius etc etc et alii plures armigeri preelecti. Het bericht bij Beke luidt: utpote Werenboldus ex Haga et Albertus filius eius, Walterus de Egmonda et Wilhelmus filius eius, etc. etc. Occisis itaque tot electis bellatoribus . . . Wegens het ontbreken van het herhaalde miles bij Beke, dat in de aantekening bij Procurator wel voorkomt, durven wij niet zomaar van afiankelijkheid te spreken en overwegen de ontlening door beiden aan een gemeenschappelijke bron. De recensio definitiva van Johannes de Beke, die wellicht beter als quasi-definitiva wordt gekenmerkt, is misschien in Egmond bewaard gebleven, althans het uittreksel Ma schijnt op apograaf I terug te gaan. De Bella Campestria, die wij, zoals gezegd, omstreeks 1348 plaatsen, vertonen varianten die zowel bij apograaf I als I1 kunnen behoren. Deze laatste volgt nl. in de namen van de in 1015 gesneuvelde ridders de lezingen van apograaf I. Van apograaf I1 is rechtstreeks gecopieerd, door een zeer slechte copiist, hs F. dat men volgens oude terminologie tot de deteriores zou rekenen, maar dat de beste lezingen heeft bewaard, soms listig verborgen. Apograaf I1 wordt verder vertegenwoordigd door drie handschriften, nauw verwant, alle drie met dezelfde continuatie, welke geen Egmondse indruk maakt, en dus wellicht elders is tot stand gekomen. Apograaf I11 heeft het aanzijn geschonken aan By dat zijn Egmondse oorsprong verraadt doordat het met het Chronicon Egmundanum in één codex is bewaard, maar dat verder nogal afzijdig van de overlevering staat. Deze zet zich voort met A l en A2 en het latere A4 (A3 staat weer wat apart) en deze groep is het meest verbreid geraakt doordat de Nederlandse vertaling eruitvoortkomt, alsmede ook de latere bewerkingen van de stof door Theodericus Pauli en Johannes a Leydis; ook het Chronicon Tielense komt uit een A-hs voort. Nog niet bevredigend verklaard is, hoe deze bewerkingen continuaties hebben, die gewoonlijk bij andere groepen behoren. En dan hebben we ook nog de D-groep. Deze heeft een aantal intelligente verbateringen, en wel D1 en D2 minder, D3 en D4 meer, en de afgeleide groep E nog weer meer. Wij kunnen dat alleen verklaren, als we aannemen dat ze alle zijn afgeschreven van één hs, dat telkens is bijgewerkt. Ze zullen dus direct of indirect uit één scriptorium komen. Het onbijgewerkteprototype van D wordt het dichtst benaderd door C, dat nog een aantal fouten heeft toegevoegd, terwijl het de gemelde verbeteringen mist.

1

Uitg. biz. 26 noot 5 en 7. Zie onder handschriften, hierna biz. XVI en XXVIII.

XI

Hoewel de groep G één interpolatie en een latere continuatie bezit, reken ik deze hss wegens hun vrij zuivere tekst nog niet tot Beke auctior. Daar ga ik wel van spreken bij het hs, dat Coster als no 16 aanduidt. Het heeft de D-lezingen met veel toegevoegde fouten en veel interpolaties en tenslotte een continuatie die tot 1363 gaat, maar het jaar 1378 vermeldt en vermoedelijk tot 1393 heeft gelopen. Dit jaar 1393 is ook het jaar waarin de Nederlandse Beke eindigt, maar deze berust, zoals wij hebben gezegd, op een A-hs; dus we kunnen het hierboven aangeduide hs niet rechtstreeks ermee in verband brengen. In de continuatie van de Nederlandse Beke vinden we trouwens vrijwel alle latijnse continuaties verwerkt. Wij menen, dat we hier ons werk voorlopig moeten stoppen, omdat we eerst de tekst van Beke zelf moeten verzorgen. Maar wel willen wij de verdere lotgevallen van de kroniek vertellen. In de 15e eeuw komen zeer vermeerderde latijnse Beke's : Chronicon Tielense, de als Chronicon Johannis de Beke aangeduide kronieken van Theodericus Pauli en Johannes a Leydis, waarmee samenhangen de continuaties der Nederlandse vertaling tot 1456 en later. Johannes a Leydis komt via een tweede bewerking terecht in de Divisiekroniek en Gouthoeven. Om de zaak wat overzichtelijk te maken, heb ik wel eens een aantal recensies onderscheiden1, en wel: rec. prima, de kroniek van Beke zelf; rec. I1 de tekst van de hss G, dus met één interpolatie en de continuatie V; rec. I11 de sterk geïnterpoleerde tekst die alleen in Coster no 16 voorkomt. Als rec. IV stelde ik dan de latijnse tekst die de grondslag moet zijn geweest van de Nederlandse vertaling, en omdat deze nergens te vinden is, die Nederlandse vertaling zelf. Tenslotte de rec. V, grondslag van de 1Se-eeuwse bewerkingen van Pauli, Leydis, het Chronicon Tielense en nog meer. Dit is wel overzichtelijk, maar het blijft te schematisch. Toch is het misschien wel gemakkelijk om op deze manier een uit Beke afkomstige lezing te kunnen determineren. In zekere zin is de indeling onvolledig, want de als E aangeduide hss hebben een verkorte tekst; we zouden dat ook een recensio kunnen noemen, maar moeten dan een term als rec. I contracta gaan gebruiken. De Nederlandse vertaling krijgt weer verdere continuaties tot 1456, en wordt in omwerking door Veldenaer gedrukt. De latijnse kroniek van Johannes a Leydis noemt in haar eerste redactie nog Johannes Beecka, na wiens proloog een tweede, anonieme, volgt, die dan blijkt van Leydis te zijn. Voor een tweede bewerking heeft deze de beschikking gekregen over de handschriften van Theodericus Pauli, welke tweede redactie in vertaling voortleeft in de Divisiekroniek, in 1517 gedrukt en de grondslag geworden van de kennis der oudere Nederlandse geschiedenis tot in de 19e eeuw toe. Wit de Nederlandse Beke-vertaling wordt het Hollandse deel losgemaakt door de Clerc uten Lagen Landen bi der See en, gedeeltelijk in samenwerking met hem,

a

Supplement op Romein, Gesch. Noord-Nederl. Geschiedschr., Haarlem 1956 biz. 27. Hij heeft wellicht in Egmond kennis kunnen nemen van 's mans werkelijke naam, zie hiervóórbiz. VI.

door de Heraut Beieren. Diens kroniek wordt weer omgewerkt tot het Oude Goutsche kronycxken, dat, na vijf drukken populair geworden, in 1663 nog eens is uitgegeven, na de dood van Scriverius (1660). Twee kronieken bij Veldenaer, die van Utrecht en die van Holland, zijn bewerkingen van de Nederlandse Beke-vertaling; ze zijn daarna weer terugvertaald in renaissancelatijn als Chronica de Traject0 en Chronica de Hol1ant.l

111. DE HANDSCHRIFTEN

Wij beperken ons tot de handschriften die niet de naam Beke auctior mogen dragen; alleen deze zijn gebruikt voor deze uitgave.

Al (Coster no i). Univ. Bibl. Leiden BPL 2429. De codex bevat: a. fo 1-30 de kroniek van Beke, met latere hand betiteld als : Chronicon comitum Hollandie. b. fo 32-38‘ Nycolaus de Rysa, uittreksel uit het evangelie van Matthaeus, door hem voltooid 1334 in vigilia beati Johannis Baptiste. fo 39-40 leeg. c. fo 41 bericht over Leiden en Delft tot het jaar 1362. d. fo 42-57 Chronicon Egmundanum. e. fo 58 twee brieven, fo 58’49’ brief over Weesp anno ’55. f. Liber de casu Troie dictus Troianus. De codex is in het bezit geweest van Philippus a Leydis, door Rhediger naar Breslau gebracht, in de bezettingstijd door ruil naar Nederland gekomen. Lit. :v. Richthofen, Die alt. Egm. Geschichtsquellen, blz. 163 vlgg. - Hugenholtz, Bijdr. Gesch. Ned. VIII, blz. 173. Geschreven in de 14e eeuw, en wel v66r het overlijden van Leydis in 1380. A2 (Coster no 2). Museum Meermanno-Westhreenianum 10 B 30. De codex bevat : a. fo 1-73’ Martinus Polonus, met vervolg tot 1320. b. fo 76-98 de kroniek van Beke. Later bijgeschreven door andere hand: Quo Wilhelmo postea amente facto tota terra hollandie dominum marchionem brandeburgensem fratrem ipsius Wilhelmi recepit in tutorem.

Bruch, Supplement op Romein, blz. 43.

XIII

c. fo 98-99 met andere hand cont. I. d. fo 101-122 Flos historiarum terre orientis, quam compilavit Frater Aysanus dominus Burchii et consanguineus regis Armenie. Geschreven omstreeks 1380. In bezit geweest van Robertus Bellarmini S.J. (15421621), later van Rosweyde, voorganger van de Bollandisten te Leuven. De bibliotheek van de Bollandisten is in 1789 overgebracht naar de abdij van Tongerlo, in 1794 verspreid. In de Franse tijd in handen gekomen van Meerman en vervolgens van Westreenen. A2bis (Coster no 6). Univ. bibl. Groningen no 118. fo 1-86. Afschrift van A2, gemaakt door een zeer onbekwaam schrijver, verbeterd en aangevuld met de hand van Suffridus Petrus, wiens naam op fo 80’ staat. fo 80-80’ continuatie I met dezelfde hand, in één trek gecopieerd. S (Coster no 7). Kon. Bibl. Brussel 7935-7958.

fo 40 Historia Joannis Bekensis de Pontificibus et comitibus Hollandiae. fo 41 Johannes Bekensis, doorgestreept en vervangen door : BECANUS. fo 40-1 11 kroniek van Beke, met de hand van Suffridus Petrus. Afschrift van A2, blijkbaar een eerste copij voor z j n uitgave. fo 111: Hactenus Bekensis. fo 111-111‘ van dezelfde hand Appendix, d.i. cont. IVYafgeschreven naar hs By waaruit ook enkele kanttekeningen in de kroniek zelf zijn gemaakt. A4 (Coster no 5) Univ. bibl. Utrecht no 784 Hist. 17. fo 1-98‘ de kroniek van Beke. fo 96’-97’ cont. 11. Het handschrift heeft enige kanttekeningen, waarvan er enkele zijn opgenomen in de edities van Furmerius en Lap. A3 (Coster no 3) Bibl. der Justus Liebig Hochschule Giessen no 218. Microfilm. Codex; waarin de chronographia op fo 93-133. Een deel is dubbel overgeschreven: fo 103 is leeg, waarna cap. 14 t/m 27 worden herhaald, kennelijk naar hetzelfde voorbeeld. B (Coster no 4) Kon. Bibl. Brussel 6405.

De codex bevat : a. fo 1-54’ de kroniek van Beke. b. fo 54‘-56 continuatie IVYgeschreven zonder onderbreking door dezelfde hand.

Na relicta fuit met hand uit 17e of 18e eeuw: villis in edito haec mala, et alia multa leguntur. c. fo 57-73' Chronicon Egmundanum. d. fo 73'-74 oorkonden Oppermann Fontes no 2, 3, 1, 4 begin.

C (Coster no 10) Univ. Bibl. Utrecht no 781 Hist. 15.

fo 1-119 de kroniek van Beke. fo 119-122' continuatie IV, met andere maar gelijktijdige hand. Daarna de oudste oorkonden van Holland met 17e eeuwse hand. D1 (Coster no 8) Herzog August Bibliothek Wolfenbüttel, coll. Helmstedt 484. fo 1-35 kroniek van Beke. Microfilm. D2 (Coster no 12) Universiteitsbibliotheek Wroclaw. fo 1-78 de kroniek van Beke. Microfilm. Mooie letter, met telkens een halve bladzij open, bijv. fo 7 eindigt met: precepit uno secretario, fo 7' bovenste helft wit en gaat door: tabernaculum extendere. Blijkbaar moesten er afbeeldingen in komen. Ook de miniaturen zijn niet ingevuld, bijv. de R van Reverendis ontbreekt. Fouten zijn niet verbeterd, waardoor het er zeer mooi uitziet. D3 (Coster no 9) Univ. Bibl. Utrecht 785 Hist. 121.

fo 3-34' de kroniek van Beke. Nadat fo 35 was weggesneden (misschien te vuil) is op fo 34'-39 de contin. V bijgeschreven door een hand, die ook opschriften naar een G-hs heeft in rood tussengevoegd, en vervolgens tot 1456 gecontinueerd, aldus afgedrukt bij Lap p. 132-133. Handschrift van Lap van Waveren, blijkens aantekening verworven: 1619 ex auctione van der Burchii decani. Vóórdien was het aan het Collegium Embricense geschonken door canonicus Bernardus de Della, overleden 26 dec. 1493,86jaar oud. Op de voorpagina een afschrift van Overoude Tafelen. D4 (Coster no 11) Univ. Bibl. Leiden. Codex Vossianus Latinus 109. fo 1-30' de kroniek van Beke. E-groep is afgeleid van D en wel verkort door uitlating van een aantal capita; alle hss hebben de contin. IV, oudere tekst dan B en C. Van een onbekend hs, dat het dichtst bij E3 staat, is de Franse vertaling afgeleid. Zie W. Noomen, La traduction

xv française de la chronographia Joh. de Beka, diss. Amsterdam 1954, chap. 111, p. XIII-XVI. E l (Coster no 13) Univ. Bibl. Utrecht 782 Hist. 4.

fo 1-78' de kroniek van Beke. fo 78'40 cont. IVYmet dezelfde hand. Handschrift met mooie letters en sierhoofdletters.

E2 (Coster no 14) Kon. Bibl. Brussel in verzamelhandschrift 5753-5759. fo 276-347' de kroniek van Beke. fo 347'-349' contin. IVYmet dezelfde hand.

E3 (Coster no 15) Univ. Bibl. Groningen no 119. fo 9-79 de kroniek van Beke. fo 79-80' cont. IVYmet dezelfde hand. fo 81-113 kroniek, later te beschrijven onder M. fo 113'-114' leeg. fo 115-1 15' Copia previlegii Frisiorum Caroli Magni, toegeschreven aan Idzardus Gravius. Het handschrift is in het bezit geweest van Cornelius Kempius, van Menso Altink en van Furmerius, die het heeft gebruikt voor zijn uitgave.

F (Coster no 21) Kon. Bibl. Brussel 3599-3601. '

Codex, die de aanwijzing heeft Bibl. Lovanii 1781. Na kladaantekeningen over Gelderland en Artois op fo 1 en 2 volgt fo 3-108 Cathalogus et Cronica principum ac comitum Flandrie et forestariorum, met als laatste jaartal 1423. fo 108'-114' leeg. fo 115-183 kroniek van Beke, geschreven met de hand van Cornelius Myeropius, kennelijk naar een Egmonds exemplaar; rode hoofdletters en opschriften van dezelfde hand, maar halverwege opgehouden. De Kroniek eindigt middenin cap. 70h op fo 183, waarvan zes regels beschreven zijn. G-groep omvat drie nauw verwante handschriften, met cont. V en een interpolatie; ze missen cap. 1. G1 (Coster no 17) Univ. Bibl. Praag VI1 D6. Microfilm. fo 1 verloren gegaan. fo 2-46 de kroniek van Beke met cont. Afkomstig uit het Jezuietencollege te Praag.

XVI

G2 (Coster no 20) Kon. Bibl. Brussel 10160. fo 1-65 de kroniek van Beke met cont. Op de woorden anno quo supra volgt: 1517,kennelgk het jaartal van copie. fo 65'-66' onbeschreven. fo 67-72 Summata cronica terre Gelrensis. Onuitgegeven. Eindigt met de geboorte van Karel te Grave in 1465,verbeterd in: 1466. fo 72'-73' stamboom om te bewijzen, dat Adolf terecht over Gelre regeert en niet het huis Mark. fo 74-74' drie brieven over feodale rechten in Gelderland.

G3 (Coster no 19) Univ. Bibl. Utrecht 786 Hist. 12. fo 1-97 kroniek van Beke met de cont.

L (Coster no 18) British Museum Cotton Titus D XXV. Codex, waarin kroniek van Beke fo 222-278. Microfilm. Bevat alieen de bisschopsgeschiedenis. Gemaakt afwisselend naar een D- en een G-hs, met cont. V, maar zonder de interpolatie.

M Codex beschreven onder E3. fo 81-1 13 kroniek, samengesteld uit Annales Egmundenses of Chronicon Egmundanum, Willelmus Procurator en Beke, later ten onrechte door Blok aan Idzardus Gravius toegeschreven, die copiist is van het Friezenprivilege. Niet is hier vermeld het hs Univ. Bibl. Utrecht 783 Hist. 16, bij Coster no 16 genoemd. Het is een vermeerderde Chronographia, berustend op een hs van de groep Dymet een continuatie lopend tot 1364,waarin echter wordt gezegd dat Willem V wordt gevangengehouden usque ad finern vite sue, dat is 1389. Er staan enkele interpolaties, bijv. over de bouw van de Dom, wat Buchelius, die het hs citeert als ,,ms meum", op p. 1 1 1 van zijn uitgava heeft opgenomen. Hoewel enkele interpolaties aan de Nederlandse vertaling herinneren, wijkt de samenstelling toch weer zodanig af, dat we dit hs niet mogen beschamwen als de grondslag daarvan: er zijn interpolaties die niet in de Nederlandse vertaling staan en bovendien berust de vertaling op een hs van de A-groep. Voor de tekst van de Chronographia is het zonder enig belang, voor de studie van wat men Chronicon auctius heeft genoemd juist van grote betekenis.

XVII L

b O

n

I1

XVIII

IV. AUTOGRAAF EN APOGRAFEN

De auteur moet na veel voorarbeid eens zijn tekst gereed hebben gehad. Dat was zijn autograaf. Of hij deze zelf voor vermenigvuldiging heeft gereed gemaakt of aan een ander heeft gegeven ter copiëring, of misschien heeft gedicteerd, is niet meer na te gaan. Van deze autograaf is een apograaf gemaakt, waarop alle handschriften teruggaan. Dit wordt bewezen door de aanwezigheid van een aantal fouten die niet door de auteur zelf kunnen zijn gemaakt. Met zekerheid is wel van hem de fout, dat Richardis monialis cap. 72i reg. 35 zuster van Willem I1 wordt genoemd, daarentegen terecht dochter van Willem I in cap. 61 reg. 28; ze wordt ook niet onder de kinderen van Floris IV genoemd. In 66a reg. 4 staat Machtildis voor Margareta, wat evengoed aan Beke als aan zijn afschrijver kan geweten worden. Een merkwaardige stijlfout in 63f reg. 9 moeten we mogelijk aan Beke toeschrijven, evenals qua voor quo in 28b reg. 2 en 32 reg. 6, mogelijk veroorzaakt door naburige woorden (Egmonda resp. materia), en attritus in 42a reg. 18, veroorzaakt door exercitus. Misschien ook de fout in de datum van 57f reg. 4, maar niet het weglaten van het verbum in dezelfde zin; en wellicht ook het verkeerde rangnummer van keizer Hendrik in 48a reg. 3. Spelfouten zijn paulative voor paulatim 61 reg. 15 en reconsiliati reg. 31; trouwens concilium en consilium schijnen zonder onderscheid te worden geschreven. Taalfouten zijn cap. 52 reg. 15 lacis voor lacibus en abigerunt voor abegerunt (74b reg. 65). Behalve de eerste kan dit alles ook op rekening van apographus I worden gesteldl. Zonderen wij deze fouten die mogelijk van de auteur zijn uit, dan blijven er nog over die dat niet kunnen zijn. De jaartallen in de eerste regels van cap. 9,lO en 12 zijn zeker verschrijvingen, zoals ook de datums cap. 14 reg. 1,49b reg. 14 en 7% reg. 65. Het laatste is illustratief, want Beke weet dat gravin Beatrix is overleden vóór Floris V en augustus is ernaa. Zo dwaas kan Beke niet zijn geweest. Evenmin kan hem worden toegeschreven het foute jaartal van 63f reg. 11 en 64 reg. 8. Bisschop Dirk I1 regeert 1198-1212, Otto I 1212-1215 en Otto I1 1215-1227. Hun regeringsjaren worden door Beke correct genoemd: 12 of 14jaar, 34jaar en 13 of 14jaar. Het is onmogelijk, dat de jaartallen 1198-1200,1200-1205 en 1205-1225 van onze auteur zijn. Het rijm is bedorven cap. 56 reg. 7, 66a reg. 4 en 73b reg. 25, terwijl 57f reg. 4 het werkwoord mist. Onzin zijn 30b reg. 15 inultus voor ultus, 44a reg. 3 fretus est voor fruitus est en 80b reg. 66 emergerent voor immergerent (in profundo kan desnoods aan Beke zelf worden toegeschreven). Ook convivas suas wil ik he

Daarentegen kan ik niet als fout erkennen, dat Peregcinus preses 52 reg. 4 wordt vermeld en 58a reg. 4-5 weggelaten: hij was jong overleden. Zie Meilink, Bijdr. Oesch.,Ned. 111 blz. 99, Beke pleegt het overlüden van eon gravin te vermelden na de dood van de graaf, ook al overleed zij eerder.

XIX

(708 reg. 14); wij hebben het verbeterd omdat in twee onderling onafhankelijke handschriften het juiste suos staat, maar dit moet wel een secundaire verbetering zijn. Hostularius (33a reg. 16) en amorherios (69b reg. 46) geven ons slechts iets te gissen over. Daarentegen is 70e reg. 36 en 49 tweemaal et, waar de volgende conjunctivus ut doet verwachten, toch wel te aanvaarden. Bij eigennamen vallen ons op Fortrapacha (28a reg. 6) uit Fortrapa, waarbij het woord pagina kan hebben meegespeeld, Homme (66c reg. 5 ) voor Glumme, en Scadingie (69a reg. 17) voor Stadingie. In geen geval stel ik Beke aansprakelijk voor herhaaldelijk flamiger voor flamingus (80b reg. 7 enz.). En in cap. 16 zijn er zesmaal woorden uit de letterlijk aangehaalde bron weggevallen. Moeilijker is het weer met 54b reg. 8, waar aileen hs F, en cap. 55b, waar alleen M de naam juist spelt; het zal wel in die twee handschriften een latere verbetering zijn, evenals 72d reg. 2 filiis in M en B, terwijl alle andere hss de fout filii hebben. De constructio ad sensum 72a reg. 46-47 ipse cum matronis et canonicis . , observantes, zou desnoods aan onze auteur kunnen worden toegeschreven. Zeker moet dit bij Witteflor voor Wetzlar in 74f reg. 24, want Beke heeft deze naam bij Melis Stoke aldus gevonden. Zelfs als men zoveel mogelijk op Beke schuift, dan blijven er nog voldoende argumenten over voor de conclusie, dat de tekst zoals wij die uit onze handschriften samenstellen, een tekst met fouten is, en dus niet de autograaf. Reeds Coster heeft de handschriften verdeeld in twee afdelingen, die met de Chronographia alleen en die met vervolg tot 1393. Van de laatste meent hij : ,,het handschrift van den eigenlijken Beka, dat aan haar ten grondslag ligt, moet zéér goed geweest zijn.” Wij hebben dezelfde ervaring, en noemen daarom dit grondslaghandschrift apograaf 11. De andere gaan weer terug op een apograaf, die wij 111 noemen. De handschriften die hiervan zijn afgeleid, wijken onderling nogal af, zodat wij minder gemakkelijk de tekst van apograaf I11 kuonen vaststellen. Een opvallend verschil is, dat in I1 de capita en subcapita zijn gelijk gemaakt en van opschriften voorzien. Fouten zijn er cap. 12 reg. 1 waar achter Karolus het woord dux is weggevallen, terwijl 12 reg. 22 drie woorden ontbreken die wel in I11 staan. Cap. 27b reg. 4 heeft capite truncatus in 11, waar I11 truncantes heeft, wat zin heeft en bovendien rijmt; en 35b reg. 11 ontbreekt in I1 de naam Odulphi. Maar in I11 zijn er veel meer fouten: cap. 1 reg, 11 ontbreekt een zinsnede, die rijmen moet, 21e reg. 1-2 en 47a reg. 8-9 hetzelfde. 23b reg. 1 is in I11 een jaartal bedorven en vlak daarna vinden we de naam Welpi als michi. Deze naam ontbreekt bij I11 in 24a reg. 33. De opvolger van bisschop Frederik is een proost, Craft nomine, wat I11 tot castnoen of iets dergelijks maakt. Cap. 27b reg. 7 is in 111 een slachtoffer van de Noormannen, Gothelinus, uitgevallen. Gravin Hildegardis heet cap. 33a reg. 3 in I11 Hildegondis of Hildegundis. In 53a reg. 7-8 wordt firmam amiciciam van I1 door het rijm bevestigd, maar I11 schrijft firma amicicia, wat bovendien onzin is. Er zijn ook nog verschillen, waar gelijkwaardige lezingen tegenover elkaar staan, bijv. 34 reg. 43 I1 frequenter I11 sepe: 28a reg. 7 quatenus en item, terwijl in reg. 8 potentissime van I1 ontbreekt in 111.

.

xx Wij zullen later nagaan wat dit voor gevolgen voor onze tekst heeft. Wel merken wij reeds op, dat zowel de Nederlandse als de Franse vertaling gemaakt zijn op grond van handschriften van de III-groep, terwijl de uitgaven van Furmerius en Buchelius slechts in geringe mate met de II-groep hebben rekening kunnen houden.

V. DE GROEPEN F EN G

F, dat zeer dicht bij apograaf I1 heeft gestaan, is ons slechts overgeleverd in een hs van Cornelius Myeropius, wiens slordigheid ik vaker heb kunnen bewonderen : in hs 6045 der Kon. Bibl. te Brussel noemt hij met ongewilde geestigheid het vaandel der Franse koningen ,,die Olyvlam”. Cap. 1 reg. 5 schrijft Myeropius per hec gesta, onzin voor: quod hec gesta; cap. 16 reg. 35 vinden we non voor modo (mö) en cap. 17a reg. 13 mö voor omnino (oio); zo genieten we cap. 23b reg. 1-3 van: Stephanus papa descendens audeanciä (lees: ad Franciam) . . regem ac Ermgardim suum conhoräte (lees : suam conthoralem). Van dergelijke fouten krioelt het : cap. 42a reg. 3 hanc de causa, reg. 4 bonifacius fuit, voor: beneficiatus fuit, elders hiscim voor hii sancti (scï), tempore voor ipse (ipe), enz. enz., maar met de andere hss erbij kunnen we de tekst goed reconstrueren. Bij alle twijfelpunten beslist F. Men zie cap. 42a reg. 24, waar I1 correct cum Siccone fratre heeft tegenover I11 cum Butone (Bucone, Buccone). F copieerde de juiste lezing met de fout: cum successum fratre. Dit en veel dergelijks heeft mij eens de verzuchting ontlokt, dat het beste handschrift het slechtste was. Coster heeft reeds opgemerkt, dat G een goede tekst heeft. Dit is juist, maar het valt bij nader bekijken wel wat tegen, Cap, 12 reg. 1 heeft de auteur geschreven: Anno Domini 698 Karolus dux et maiordomus Francorum, wat nogal wisselvallig is overgeleverd; alle G-hss laten dux weg. Cap. 16 reg. 37 leest G: supradicti Willibrordi predicatoris, terwijl de auteurslezing blijkens A t/m F is : supr. pred. Will. Cap. 59b reg. 13 benoemt de bisschop zijn broer tot kastelein van Coevorden ad malum omen, waarvan G maakt: ad malum suum, strikt genomen een geestige verbetering, maar niet de lezing van de auteur. Nu van cap. 7ûh af de drie G-hss de enige vertegenwoordigers van groep I1 zijn, vervalt de waarde ervan : wij geven van dit punt af dan ook de voorkeur aan 111.

.

VI. HET HANDSCHRIFT B Een laat hs, van omstreeks 1500, in een codex gecombineerd met het Chronicon Egmundanum, moet afgeschreven zijn naar een voorbeeld dat de continuatie IV reeds bevatte, want de hele tekst wordt zonder afscheiding gegeven. Er zijn gemeenschappelijke fouten met A, die elk afzonderlijk niet zo veel bewijzen, maar gezamenlijk toch wel iets zeggen. Cap. 58b reg. 5 heeft Bake geschreven: per Saladinum

Babilonie soldanum, waarvan A maakt: per Soladinum Babilonie, terwijl B heeft: per solidanum Babilonie. Reg. 8 staat in A zowel B educta voor: abducta, cap. 66 reg. 9 congregavit voor aggregavit, en cap. 68 reg. 4 Christus ingevoegd, alles in A en B. En cap. 58b reg. 12 hebben beide een zinsnede overgeslagen. In het algemeen ontbreken in B de meeste innovaties zowel van A als van CDE, maar het hs zelf heeft veel wijzigingen: telkens omzetting van woorden, soms hele toevoegingen : cap. 78a reg. 5 staat na Johannem primogenitum :in bello Curtracensi a Flamingis occisum. Achter cap. 69b consummavit wordt gevoegd: Nota. Hec Machtildis comitissa fuit filia Gertrudis Brabancie ducisse, que fuit filia beate Elizabeth lantgravie. Cap. 87b reg. 48-49 zijn dezelfde drie namen overgeslagen in B en in CDE, maar dit kan wel toeval zijn. Dat is zeker het geval bij de volgende complicatie. Cap. 63f noemt Beke Malgolmus rex Scotorum. Met deze naam weten de copiisten geen raad : molgtelinus, malgotinus, molgolmus worden opgeschreven. Maar D3 en D4 hebben elders een koning Henricus van Schotland ontdekt en verbeteren aldus ; ook E, uit D voortkomend, doet hieraan mee. Hoe echter B aan deze verbetering, die bij C en D1 en D2 niet voorkomt, is gekomen, is niet duidelijk. Of liever, het is wel duidelijk, dat de verandering bij B onafhankelijk van die van D3, D4 en E is gemaakt. Dat moet ook het geval zijn, wanneer overeenstemming is tussen B en D, terwijl C de auteurslezing heeft (bijv. 35b reg.3,63b reg. 14,65b reg. 31,67 reg. 17,25 en 37, 69b reg. 60), en ook, wanneer B overeenstemt met G (57d reg. 40, 59b reg. 28, 67 reg. 85) tegenover ACDE en F. Alleen met A zou een nauwere samenhang kunnen bestaan, maar dat is niet frequenter dan overeenstemming met andere. Een enkele maal komt het voor, dat de auteurslezing is bewaard in I1 en B (70d reg. 5), maar de verklaring eist, dat òf A en CD, òf I1 en B zijn gewijzigd: steeds moet worden verondersteld, dat eenzelfde wijziging meer dan eens is gemaakt. Wij hebben de varianten die alleen bij B voorkomen, niet in de noten vermeld, evenmin als de individuele wijzigingen van één hs in andere gevallen; daardoor is het beeld misschien wat vertekend. Want B heeft bijna voortdurend zeer kleine afwijkingen, verwisselen van woorden, vervangen van autem door ergo e.d., en het is dan ook wel mogelijk dat er toevallig gelijke wijzigingen zijn ontstaan als in andere hss. Het resultaat is wat teleurstellend: voor de auteurstekst is hs B niet van grote waarde. Dit is te meer teleurstellend, omdat het met geringe tussenstadia moet teruggaan op apograaf 111.

VII. DEGROEP A De hss van deze groep lijken op het eerste gezicht vertrouwenwekkend door de aanwezigheid van zeer oude: Al en A2. Het eerste is in het bezit van Philippus a Leydis geweest en het is het oudste dat nog is bewaard. Maar bij nrider bezien

blijken er nogal wat fouten in de hss van groep A te staan, van 6 reg. 4 maior dominus i.p.v. maior domus tot 84a reg. 12 pulcherrimam miliciam i.p.v. plurimam mil. Zeer veel komt bij A het overslaan van enige woorden, dikwijls ook zinsneden, voor, vooral te beginnen bij cap. 56 reg. 2. Dit schakelt de groep A voor de auteurstekst uit. Deze groep heeft echter een vruchtbaar bestaan geleid, doordat de Nederlandse Beke-vertaling van een A-hs uitgaat. Cap. 27a reg. 3 leest A (behalve A3) classem voor cladem, en de vertaler zegt ,,schipheer". Dat is ook zo bij de hierboven vermelde maior domus, die in de vertaling verschijnt als ,,meeste heere van Vrankcrijck". En nog op een andere manier is deze groep vruchtbaar geweest: de tekst van de uitgaven van Furmerius en Buchelius berust vooral hierop. Daardoor is die tekst minder goed, wat tot ongelukken heeft geleid als de hardnekkige handhaving van een Egmonds necrologium als voorbeeld van Beke? Het oudste handschrift van de kroniek is Al, daarop volgt A2. Dit laatste heeft een groot aantal secundaire slordigheden, die in het afschrift A2bis zijn overgenomen. Suffridus Petrus heeft een afschrift van A2 gemaakt, nl. S, en omdat hij ook A2bis heeft gekend (hij heeft er zelfs aantekeningen in gemaakt) is hij op een dwaalspoor geraakt inzake de betrouwbaarheid : hij vond de overeenstemming van twee handschriften, niet vermoedende dat ze copieën van elkaar waren. Maar ook Al heeft innovaties bijv. 75c reg. 59 honorifice voor honeste. Of A4 van A2 is afgeschreven acht ik niet geheel zeker. Beke heeft cap. 34 reg. 26 acerbam necem. Dit laatste woord wordt in A2 en A2bis gelezen als mentem. Zich kennelijk aan de onzin storende heeft A4 dit verbeterd in mortem. Ook elders heeft A4 varianten van A2: cap. 30b reg. 2 universam Arduinam wordt zowel A2 als A4 totam Ard. Cap. 57d reg. 7 staat: de communi beneplacito. Een afschrjjver schreef: de communi consensu, bemerkte zijn fout en voegde toen maar toe: seu beneplacito. Dit staat zowel in A2 als A4, en ook bij Furmerius. Toch lijkt ons A4 niet van A2 gecopieerd, want cap. 54c reg. 26 staat: inermem, wat zeer goed te lezen is. Maar A4 kon het niet lezen. Apart van de andere staat A3. Bij verschillen tussen Al en A2 staat A3 gewoonlijk aan de kant van Al. Sommige varianten van A1-2-4 komen niet in A3 voor, bijv. cap. 5 reg. 16, waar A3 de auteurslezing liber heeft, tegenover libro in de andere A-hss. Over cap. 27a reg. 3 spraken wij reeds. Een stuk is in A3 dubbel overgeschreven. Cap. 27a reg. 6 mist in A3 beide keren Oppermann gaf in Untersuchungan zur nordniederl. Geach. I, Die Egmonder Fülschungen, blz. 194, ais argument voor de oorspronkelijkheid van het Egmondse Necrologium de woorden solidorum frisingensium, die met de bron (een oorkonde van 1040) overeenstemmen, teml Beke schrijft: solidorum storlingorum. Meilink Egmondsche Oeacldedbronnen, blz. 62, twijfelt vagelijk maar terecht aan de juistheid van de lezing in de Beke-uitgaven. Oppermann blijkt later, Fontes 52*, het argument te laten vallen (hid schijnt van de juiste Beke-tekst lucht te hebben gehad), maar handhaaft zijn conclusie. De hele strijd tussen Opperman en Meilink maakt op dit punt een kluchtige indruk. De uitgaven van Furmerius en Buchelius zijn inderdaad voortreffelijk voor de 17s eeuw, zelfs voor de 19e eeuw, wanneer men de uitgave van de Clerc utm Laghen Landen van De Geer van Jutfaas vergelijkt, maar mogen natuurluk niet zonder handschriftencontrole ais argument worden gebruikt. De goede uitgave was in dit geval de vijand van een betere.

...

XXIII

het woord fuisse, dus dat ontbrak reeds in de prototypus van A3. Maar 27b reg. 1 heeft Beke geschreven omnes Hollandienses, wat Al en A2 bederven tot: omnes Hollandie. A4 verbetert dit tot omnes Hollandie partes. A3 heeft eerst: omnes Holl', dus de lezing van Al en A2, maar wanneer hij de tweede maal copieert, schrijft hij alleen : hollandien.

VIII. DE GROEP C-D-E Coster spreekt van de tweede groep der eerste afdeling en beroept zich op cap. 42a reg. 30-31, waar vijf namen zijn overgeslagen, wat we kunnen aanvullen met cap. 87b reg. 49, waar in CDE drie namen ontbreken (in B dezelfde, zonder dat wij een verband kunnen vinden); er blijken echter veel meer innovaties te zijn. We noemen cap. 1 reg. 10 obnixie voor obnoxie; cap. 7 reg. 3 Villicum of Willicum voor Mellitum; 11 reg. 1 plasmacio voor plantacio; 27a reg. 13-15 dertien woorden uitgevallen; 38b reg. 23 cont(h)oralis voor collateralis; 47b reg. 21 superallatus voor similiter allatus; 52 reg. 12 Westergou weggelaten; 54a reg. 13 milites voor villicos; 57d reg. 4 per transitoriam vitam eternam voor: pro transitoria vita vitam eternam; 59b reg. 20 agnitos voor agnatos; 65b reg. 9 ver0 tubis (!) voor autem; 82a reg. 18 villulis voor villis (maar wegens de overeenstemming van B met CDE heb ik villulis in de tekst gezet als de lectio difficilior : driemaal wijziging is hier niet onwaarschijnlijk); 84g reg. 46 moriens apud . . . (open plek) voor ibidem bij A en in eodem monasterio bij G. Verder nog een aantal kleinigheden. D heeft nog een aantal verdere varianten. De handschriften van deze groep hebben voor de grondtekst niet veel waarde, maaar ze hebben geleid tot het ontstaan van E en van de Franse vertaling. Alles hangt zo nauw samen, dat ik geneigd ben ze te beschouwen als uit één scriptorium afkomstig. Van de varianten bij D noemen we cap. 1 reg. 9 solitudine voor sollicitudine; cap. 12 reg. 1 697 voor 698 (bij C was dit 693); cap. 14 reg. 1 737 voor 736; 17b reg. 5 Deo vindicante voor Deo vindice; 27b reg. 7 iaiuboldum voor Thietboldum; 28a reg. 5 Zuiderges Haga voor Zuitgardes Haga; 34 reg. 49 Hemshem voor Ootmarsum in gevarieerde spellingen elders; 39a reg. 2 Othildim voor Utilhildim; 35b reg. 3 strinxit voor struxit; 66b reg. 31 open plek voor advocaciam; 73a reg. 7 primates, waar C proceres heeft, tegenover het waarschijnlijk juiste prirnores van G ; een regel verder priores voor principales; 79 reg. 30 rijm laten verdwijnen; 80b reg. 2 equus voor eques; 84b reg. 11 profundum voor perfidum en nog enkele meer. Deze varianten zijn te beschouwen als normale fouten en verschrijvingen: soms is het resultaat heel dom. Maar er is nog een respectabel aantal Varianten, die niet als fouten beschouwd mogen worden, maar als verbeteringen: men is zelfs op het eerste gezicht geneigd, de D-handschriften als zeer goede te beschouwen. In deze gevalfen vormt C, dat geen verbeteringen heeft, de verklarende tussenschakel. Voorbeelden van dergelijke min of meer intelligente verbeteringen zijn : misschien

2 reg, 5 orbis et omnibus, C orbis et orbis, D orbis et urbis; 5 reg. 9 multas et utiles habens, ABC multas et utiles abiles, D multas utiles et abiles; 16 reg. 20 construxit uit de bron is weggevallen, reeds in autograaf of apograaf I. D voegt hier in: collocavit. 30b reg. 3 voor Arduinam of een verbastering daarvan: Ydumeam. 34 reg. 11 is de zin fout geworden in apograaf 111, wat D verbetert door het participium vacans te vervangen door vacabit of vacabat. Hetzelfde caput reg. 41 heeft als auteurslezing concomitäs, een abbreviatie bij Beke die veel copiisten moeilijkheden heeft verschaft. Men moet het lezen als: concomitivas, maar als men concomitans leest, moet het verbeterd worden, wat D doet door concomitantes te schrijven. Cap. 57b reg. 5-6 zijn de woorden de filia sua progeniti in C bedorven tot de filio suo primogeniti, wat D herstelt door: de filio suo primogenito, wat goed latijn is en iets minder onzin. In 69b reg. 46 vinden we het onbegrijpelijke woord amorherios, dat met verbeteringen en wijzigingen allerlei varianten oplevert. D wéét aan welke ziekte de gravin van Clermont is gestorven: amorroydes, dus haemorroïden. Een merkwaardige complicatie is echter, dat deze soort verbeteringen soms in slechts enkele handschriften van de groep D voorkomen, waarbij D1-2 en D3-4 vaak tegenover elkaar staan. Zo wordt de variant van cap. 5 reg. 9 in D1-2 nog eens verder verbeterd, zodat er staat: muitas utiles et abiles habens. Cap. 81b reg. 14 wordt Ponthieu niet herkend in Pontezium van C en D1-2, en D3-4 maken ervan pretorium. Waar Beke koning Malcolm van Schotland heeft gevonden, weet ik niet, maar de vermelding cap. 63 reg. 1 is juist. De hss maken ervan malgotinus, molgolmus, molgtelinus, in D1-2 malgolinus. D3-4 hakken de knoop door en schrijven Heynricus, wat blijkbaar verbeterd is naar 57a reg. 2, waar een Heynricus rex Scotorum wordt genoemd, weliswaar een ander, maar dat hindert niet zo. Bij de zeer grote overeenkomst der D-hss zijn er maar weinig verschillen te noemen, maar D4 heeft nog enkele verbeteringen van deze soort. Cap. 1 reg. 10 obnixie, verschrijving uit obnoxie, wordt in D4 obqixe, zodat het tenminste weer latijn is. Cap. 80b reg. 57-58 schrijft Beke: mangenis apris cattis et ceteris ingeniis, wat nog in C en D1 staat. D2 schrijft mangenis apud cactis et cet. ing.; D3 komt niet verder dan: mangenis , . , (open plek) et oet. ing. D4 hakt de knoop door en schrijft: mangenis et ceteris ingeaiis. Iets dergelijks vinden we cap, 84g reg. 46-47, waar de auteurstekst niet volkomen vast staat. Misschien heeft G de juiste lezing: moriens in eodem monasterio honorifice tumulata est. C schrijft: movens apud . (open plek) honor. tum. est. D1-3 moriens apud (open plek) hon. tum. est. D2 copieert maar moriens apud honorifice tumulata est, wat D4 weer verbetert in : moriens honorifice tumulata est. Nu is het weer een goede zin, Deze intelligente Verbeteringen vinden we ook nog aanwezig in de E-handschriften, die bijv. Heynricus voor Mal~olMushebben, ais D3-4, maar niet pretorium van D3 ; daarentegen wel obnixe van D4,

. ..

..

XXV

Wij verklaren dit door aan te nemen, dat de prototypus van al deze hss af en toe is bijgewerkt, en dat D1-2-3-4 en E er achtereenvolgens van zijn afgeschreven. Alle problemen worden hier echter niet door opgelost.

IX. DE BEWERKING E Drie hss hebben de kroniek verkort en de continuatie toegevoegd, die we (in andere en latere lezing) bij B en C aantreffen. Hoewel ze eigenlijk een onderdeel van de D-groep vormen, behandelen we ze afzonderlijk. We hebben reeds gezien, dat ze aan de intelligente verbeteringen van D meedoen. Merkwaardig is echter, dat ze daar mee doorgaan. 23b reg. 5 welpi of welpe ducis wordt in ABCD michi ducis. E doet enorm zijn best en schrijft: mychaelis ducis. Zo is 28 reg. 2 citra vicum in ABCD tunc vicum geworden, wat E verhelpt door er tunc in vico van te maken. Cap. 42a reg. 30-31 zijn er vijf namen in CD overgeslagen, wat oplevert: comites milites. Dat wordt nu verholpen door et in te voegen: comites et milites. 55b reg. 9 schreef de auteur: villam de Zanden. De naam wordt weggelaten in CD. E vindt het niet goed genoeg en maakt ervan villas. Al deze verbeteringen zijn kennelijk gemaakt zonder een ander handschrift te raadplegen. Wanneer dan ook Hamerth in cap. 46 reg. 7 in 111 is verbasterd tot Amers, en dit in C nog eens Amera wordt, verbazen we ons niet, als we in D weer Hammert vinden, niet een oorspronkelijke lezing, maar een verbetering die toevallig weer de oorspronkelijke dekt; vermoedelijk heeft 53a reg. 3 meegespeeld. E behoudt deze verbeterde lezing. Maar het belangrijkste bij E is de algehele omwerking, waarbij vooral uitweidingen buiten het geschiedverhaal worden weggelaten. Ook dit kan men een intelligente verbetering noemen, en Furmerius heeft, blijkens zijn epiloog p. 189-190, gemeend, dat zijn exemplaar E3 de juiste tekst van de kroniek heeft, waaraan door andere schrijvers is toegevoegd. Hij geeft echter deze adjccta, ,,quia non commode assuta erant”, toch maar uit volgens de tekst die Suffridus Petrus al voor hem klaar had gemaakt. Weggelaten zijn: cap. 5, 13, 20b (staat buiten het verband), 39b het grootste deel, 50b (een onchristelijke uitweiding), 54e (behalve de laatste alinea), het grootste deel van 57e, ook het grootste deel van 58b, cap. 68 en 74d, die weer buiten het verband staan. Bovendien is 25b verkort. De continuatie hoort blijkbaar bij deze recensie: zij is aan alle drie de hss zonder onderbreking in één streek toegevoegd, zelfs zonder nieuwe rubriek. Van een hs dezer groep, niet een der bewaarde, is de Franse vertaling gemaakte1

W. Noomon, La Traduction française de la Chronographia Johannis de Boka, diss. 1954, p. XVI.

XXVI

X. HET HANDSCHRIFT L De hss A2, C en D3 hebben continuaties, die door andere hand later zijn toegevoegd; daarbij is blijkbaar een tweede hs gebruikt. Bij D3 heeft de tweede schrijver, die de continuatie verzorgde, ook nog een aantal toevoegingen in de tekst aangebracht, speciaal opschriften boven de capita. Dit alles blijkt te zijn ontleend aan een G-hs. Wij hebben hier dus in één exemplaar twee lezingen. Een ander beeld geeft het hs L.Ook dit is gemaakt met behulp van twee voorbeelden, één nauw verwant met D3-4 en één dat behoorde tot de groep G. De copiist heeft het zich gemakkelijk gemaakt door eerst een hele tijd het ene te gebruiken en vervolgens weer het andere. Verder is L een andere kroniek geworden, doordat vrijwel alles wat op Holland betrekking heeft, is weggelaten: het is een bisschopskroniek. Zo wordt cap. 75c samengevat in de woorden : Tandem prochdolor Florencius comes Hollandie in venacione occiditur ab Hermanno predict0 et complicibus suis tradente eum Ghiselberto prelibato uti in cronicis comitum Hollandie. Dan volgt cap. 76. Het begin volgt D (cap. 11 reg. 1 plasmacio; cap. 16 reg. 20 invoeging van collocavit; cap. 23b is overgeslagen, maar cap. 24a reg. 9 wordt achter conthorali sua ingevoegd : Judith nomine filiam michi ducis Bavarie). Dan komt G aan de beurt, want cap. 27b reg. 7 heeft de naam Gothlinum, die in ABCDE ontbreekt. Maar dan gaat de copiist weer naar D (cap. 34 reg. 28 de celo voor e celo, 57b reg. 5 de suo filio primogenito, cap. 57f reg. 24 quatuor castra). Dan komt G weer terug (cap. 66b reg. 18 concitaverunt, reg. 31 advocaciam niet opengelaten, reg. 32 prepositis. Op D wijst cap. 66c reg. 18 ad optatum in twee woorden, maar 75 b reg. 7 zijn we weer bij G, want er staat: potenter incendere, terwijl D heeft: potenter invadere terram ipsius incendere. Cap. 82a reg. 17 vinden we echter prefecit volgens D, terwijl G fecit leest, en in reg. 18 lienden, castrum et bommelen cum villulis, waar G lienden, castren et bomelen cum villis heeft. Cap. 84g reg, 21 volgt nog D met per assultum castri, waar G de auteurstekst ad assultum castri heeft. Alleen schrijft L pro assultu castri. Na verschillende capita te hebben overgeslagen gaat L door met 85b reg. 6, nu echter volgens G (reg. 11 relacione digna, tegen relacioni digna bij ABCDE). Aan het slot vinden we ook het tegen het rijm ingevoegde jaartal anno Domini 1342 van G. Van deze tekst wijkt L dan niet meer af, en we vinden dus de interpolatie achter cap. 87 en de continuatie die alle G-handschriften hebben.

XI. HET FRAGMENT M In een codex te Groningen, vroeger in het bezit van Menso Alting en gebruikt door Furmerius, bevindt zich, behalve het Beke-hs E3, van f o 81 af een kroniek, die

Suffridus Petrus aan een Idzardus Gravius toeschrijft. Deze naam komt voor in een ander stuk van de codex, van geheel andere oorsprong, een copie van het Friezenprivilege van Karel de Grote, en deze copie wordt toegeschreven aan Idzardus Gravius Phrisius. Suffridus is wel eens meer gemakkelijk met het overbrengen van gegevens naar een andere omgeving. Genoemde kroniek is kennelijk te Egmond opgesteld en bestaat, gelijk reeds Blok heeft opgemerkt, uit fragmenten van de Annales Egmundenses, van het Chronicon van Willelmus Procurator en van Beke. Wij stellen natuurlijk onmiddellijk de vraag, welke handschriften daarvoor gebruikt zijn. Van Procurators chronicon is het kennelijk het nog bewaarde handschrift, want na een afschrift van Beke cap. 63f reg. 9-10 finibus audacter expelleret volgt: Ludowicus ver0 quod proposuit non perfecit. Hic sit mensio de cruce Walteri de Bierbeec militis, quam comparavit Aleydis comitissa pro butyro a fratribus in Heymenrode commorantibus, wat als kanttekening in het hs van Procurator is gev0egd.l Bij de Annales is de zaak minder duidelijk, want er komen varianten voor die wijzen op een ander hs dan het ons bekende2.Verder komen er enkele zinnen in voor die we niet in een bron kunnen terugvinden en ook maakt de auteur verscheidene persoonlijke opmerkingen over verschillen die zich in zijn bronnen voordoen. Zo bijv. op 1282: Sed ut finaliter dicitur et etiam quibusdam cronicis scribitur hec questio per regem Anglie cum quadam summa pecunie solvitur, wat wijst op Procurator blz. 42. Dan volgt: Item de bello prescript0 met een citaat uit Beke. Of op fo 83' na de stichting van een klooster ter nagedachtenis van Floris 11, volgens Beke cap. 55a: Et tunc et monasterium in comitatu de Aernberch constructum est pro anima istius Florentii, licit in aliquibus cronicis hoc neglectum est scribere. Dit voorbeeld van primitieve tekstvergelijking wordt nog belangrijker doordat er berichten voorkomen die we niet meer kunnen terugvinden, misschien kanttekeningen in Egmondse handschriften. Maar voor ons is belangrijk, dat er citaten uit Beke in staan. En dit wordt nog versterkt doordat deze citaten blijken afkomstig te zijn uit een zeer goed hs, dat de goede lezingen van apograaf I1 en I11 beide bevat heeft. Wij zien nl., dat M meestal met I1 overeenstemt, dat we als beter dan I11 beschouwen. Maar soms heeft I11 de betere lezing bewaard, bijv. cap. 27b reg. 4 (hier is I1 onzin) en 70c reg. 17 (hier heeft I1 een woord weggelaten), en in beide gevallen stemt M met I11 overeen. Soms kan M beslissen bij zeer verwarde overlevering, bijv. 70c reg. 2 en 27b reg. 7, waar men werkelijk de overtuiging krijgt, dat M de juiste tekst heeft. Wij hebben gedacht aan de mogelijkheid, dat F en M aan hetzelfde hs zouden zijn ontleend. Maar M is niet gelijk F in enige varianten waar F en G samen tegenover de andere staan: regina 43 reg. 10, odulphi 35b reg. 11, episcopus 49b reg. 11, maxima 51 reg. 6, ipsum 53b reg. 33, suis ovibus 54c reg. 10, lunam 55b reg. 1, amiciciam 57 c reg. 14. Wij beschouwen daarom M als een zelfstandige overlevering naast I1 en 111. Omdat

...

* Willelmi Chronicon, ed. PUnacker Horduk, blz. 5 noot 5. Bijv. de variant, vermeld Oppermann, Pontes, 186 noot c.

XXVIII

de lezingen steeds tot de beste behoren, brengen wij M direct tot het autograaf I terug, al zuilen er wel tussenstadia mogelijk zijni In de eigennamen is M echter niet betrouwbaar, bijv. outshorn in 83 reg. 3 en 13, waar M oesthorn en outhorn heeft, en in een Procuratorfragment orshorn schrijft. Dat M noch tot I1 noch tot I11 behoort, blijkt uit cap. 51, waar meer overeenkomst met 111, en cap. 52, waar meer overeenkomst met I1 bestaat. Dat wij enkele malen van M zijn afgeweken, is te begrijpen: ook dit fragment heeft verschrijvingen. M bevat de volgende capita geheel of gedeeltelijk: 18b, 25b, 26b, 27a, 30b, 35b, 39b, 41,42c, 44b (in deze volgorde), 46, 49b, 51, 52, 53a, 54b, 54c (eigen lezingen, gedeeiteijk parafrase), 54e, 55b, 57c, 57d, 57f, 58b, 59a, 60 (parafrase), 61, 63e (parafrase), 63f, 65b, 66c, 67 (zeer korte parafrase), 68b, 69a, 70a, 70b, 70c, 70d, 70e, 70f, 70g, 72a, 72b, 72d, 72f (parafrase in 4 regels), 72g, 72h, 72i (met opschrift), 73a, 73b, 74b, 74c, 74d, 74e, 74f (met opschrift), 75b, 75c, 75d, 76,77a, 77b, 78a, 79, 80a, 80b, 81a, 81b, 81c, 82a, 82b, 83. Van dit punt af komt alleen Procurator in het hs voor. Wij zijn M dankbaar voor Gothelinum (27b reg. 7), oxdorp (55b reg. 11) en vooral voor officium (70c reg. 2); wij betreuren het, dat in 72a een stuk is overgeslagen, zodat we circatura niet bevestigd of weerlegd vinden, en evenmin in 69b de haemorrhoiden van de gravin van Clermont.

XII. DE TEKST VAN ONZE UITGAVE Wij hebben getracht, het werk van Johannes de Beke zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren. Daarbij konden we op bijna exacte wijze te werk gaan. De handschriften vallen in twee groepen: I1 en 111. Als een lezing van één groep overeenkomt met een deel van de andere, dan kunnen we aannemen, dat we de auteurslezing hebben. Dus is overeenstemming van I1 met A òf met CD bewijzend, evenals overeenstemming van I11 met F òf met G. B heeft zoveel eigen varianten, dat het niet kan opwegen tegen andere, in ieder geval niet tegen A en CD samen. C heeft oorspronkelijker lezingen dan D, maar is ontsierd door een massa slordigheden. Staan I1 en I11 tegenover elkaar, dan moeten andere overwegingen gelden. Soms geeft de bron, vooral als deze letterlijk of bijna lettgrlijk is gevolgd, de beslissing. In enkele gevallen bewijst het rijm, wat de juiste lezing is. Tenslotte is het waarschijnluker, dat een woord is weggevallen dan toegevoegd. En nog meer tenslotte staat wel eens zin tegenover onzin. Als we deze gevallen overzien, dan blijkt, dat I1 vaker de goede lezing heeft dan 111, zodat we bij afwezigheid van andere argumenten aan I1 de voorkeur geven. Echter komt F, vergeleken met G, vaak met I11 overeen, zodat we voor het laatste stuk, Niet geheel verklaren kunnen we de omstandigheid, dat M zeer spaarzaam opschriften van groep I1 heeft.

l

wanneer F ons komt te ontvallen, weer de voorkeur moeten geven aan I11 boven G alleen. Daarbij blijkt, dat het fragment M deze methode bevestigt. Het kan in enkele gevallen nog een aarzeling tussen I1 en I11 overwinnen. Zo hebben we dus de volgende methode. II+A of II+CD, evenals III+F of III+G geven de juiste tekst. Staat I1 tegenover 111, dan beslist de bron, het rijm, de aanwezigheid van meer woorden, of het gezond verstand dit laatste met voorzichtigheid, want men zou gemakkelijk er iets in kunnen leggen. Laten deze argumenten ons in de steek, dan gaat I1 vóór 111, maar I11 vó6r G, tenzij in de laatste gevallen M ons anders wijst. Als alle hss overeenstemmen, dan is de tekst zo afgedrukt. Is de zaak kennelijk fout, dan is dat te wijten aan apograaf I, en wij geven dat aan met (!), met in de noot een verklaring. Is de overlevering ingewikkelder, dan moet geval voor geval worden bekeken, en men zal dan steeds in de noten een argumentatie vinden. Sommige hss hebben eigen varianten, meestal individuele verschrijvingen. Als die het gehele beeld niet beïnvloeden, dan heb ik ze zonder meer weggelaten. Als D2 eiusmodam voor egmondam schrijft, tegen andere hss in, of als F beneficiatus voor Bonifacius heeft, dan hoeft dat niet allemaal te worden opgegeven. Dat hier enig gevaar voor willekeur dreigt, is meer theorie dan werkelijkheid. Ik heb echter liefst iets teveel gegeven dan te weinig; dit is de verontschuldiging voor veel overbodigs. Voor de auteurslezingen kunnen A2bis en S, als copiebn van A2, worden verwaarloosd, evenals A4, dat gecopieerd is van een met A2 nauw verwant hs. Wij laten deze hss in de noten geheel weg. Dat doen we ook met de groep E, waarvoor de beschouwing van hoofdstuk IX van deze inleiding mag volstaan; E is, evenals L, pas van belang als we aan de bijlagen toe zijn. De verdeling in zinnen is gewoonlijk wel duidelijk, vooral daar we ons op het rijm kunnen oriënteren. De rijmende zinsonderdelen hebben wij gewoonlijk door een komma gescheiden, soms zelfs waar et of ac staat en we het wel wat overdreven vinden. Natuurlijk zijn er komma’s uit anderen hoofde nodig. Onze verdeling in hoofdstukken volgt de hss van groep 111.Daar zijn met een zekere systematiek hoofdstukken door majuskels, gewoonlijk gekleurd, aangegeven, terwijl onderdelen van hoofdstukken door een teken worden aangeduid, meestal, een met rood of blauw aangestreepte letter. De hss van groep I1 hebben alle capita en subcapita gelijk gemaakt en van opschriften voorzien. Wij hebben de capita aangeduid met een cijfer, de subcapita met een letter. De opschriften zijn niet van Beke en worden dus afzonderlijk uitgegeven.

-

XIII. PROBLEMEN BIJ EEN CRITISCHE TEKST

De methode van de gemeenschappelijke fouten heeft een bezwaar: een fout kan

tweemaal worden gemaakt.l Dit komt bij de Beke-handschriften voor, meer dan eens. Soms is de overeenkomst slechts schijnbaar, bijv. cap. 8 reg. 6, waar het woord episcopi door G is veranderd in episcopus, en in de hs ABC ontbreekt. Dat is door D verbeterd door het woord episcopus in te voegen: de gang van zaken is in G en D geheel verschillend, maar het resultaat is uiterlijk gelijk. In cap. 5 reg. 16 zegt Beke, dat Holland genoemd wordt Holdlandia quasi terra silvestris. De copiist van apograaf 111 schreef echter Hollandia. Dat is verbeterd in A3, in B en in D3. Het pleit niet voor de andere copiisten, dat de verbetering niet vaker is gemaakt. Zo ook cap. 46 reg. 7, waar onze auteur geschreven heeft Hamert of Hamerth, wat in apograaf I11 is bedorven tot Amers. Cyaan het begin van groep CDE staande, bederft het nog eens extra tot Amera. D heeft de juiste lezing Hammert, maar dit is een secundaire verbetering, misschien naar cap. 53a reg. 3. D heeft hier dus wel de auteurslezing, maar dat is niet een bevestiging van die auteurslezing. Het hs C, dat ondanks of misschien ook wel door al zijn fouten de samenhang goed opheldert, heeft mij, tevens denkende aan F, aanleiding gegeven om in een van mijn jaarverslagen aan de Rijkscommissie te schrijven, dat de slechtste handschriften soms de beste zijn, en de beste de slechtste, met het oog op de schijnbaar goede tekst van D. Het heeft wat correspondentie gekost om mijn apodictisch gestelde bewering toe te lichten. In 57d reg. 33 staat perpauci. Dit is de lezing van I1 en de bron geeft: paucissimi. Er moet nu inplaats van ppauci eerst een verandering zijn gemaakt in : p p a u c i. Dit staat in Al. A3 heeft-de goede lezing ppauci, maar elders gaat het verkeerd. Door een of andere oorzaak komt de streepboven de eerste p te staan: p x a u c i . Men las de c als t en de u als n en het werd preparanti. Dit vinden we in drie samenhangende hss, maar drie andere hebben het, blijkbaar onafhankelijk, verbeterd in: preparati. Een andere poging tot verbetering is: preparanti manu in één hs, dat ik aanvankelijk als basishandschrift had willen gebruiken. Furmerius heeft, p. 41, properanti manu, vermoedelijk door een drukfout; Buchelius heeft praeparati. Ook de verandering van Williboldum in Willibrordum 18a reg. 22, drie à vier keer, is verklaarbaar, evenals 24c reg. 1OY27areg. 3 (het verwarren van clades en classis is nog bij gymnasiasten gebruikelijk), 32 reg. 6 (driemaal eenzelfde voor de hand

1 Heinz Schanze, Zur Frage der Brauchbarkeit eines Handschriftenstemmasbei der Heratellung des kritischen Textes von Wolframs Willehalm, in: Probleme mittelalterlicher IJberlieferung und Textkritik, Oxforder Colloquium 1966, Berlin 1968, blz. 33 w. Daar worden viljwel alle problemen behandeld, die wij ook hebben ontmoet. Schr. ziet echter de moeilijkheid van het verzorgen van een Wolframtekst als algemene moeilijkheden, terwijl ik mijn methode alleen voor de tekst van Beke wil aanwenden. Ook Schanze zit met het probleem van meermalen gemaakte gelijke wijzigingen. ,,Die Schwieriaeit, ja Unmöglichkeit, nifallig übereinstimmendehderungen von ererbten obereinstimmungenzu scheiden, wird als ein weiteres unüberwindliches Hindernis auf dem Wage zu einer befriedigende Klanuig des Verwandtschaftsverhatnissesder Handschrifte angesehen.” Dit wordt later verzacht, juist voor ons ist diese Oefahr wenigor zu befürchten.” Die ,,geërfde” geval: ,,Bei lhgeren Denkmälem jedoch overeenstemmingen vindt men regelmatig terug in handschriften die bdeenhoren, de andere, de ,,toevallige”, zijn volkomen onregelmatig over de handschriften verspreid. Het is daarom ook onjuist, op grond van Bén variant tot verwantschapsbetrekkingte besluiten. Maar met tien varianten is er geen twijfel.

...

liggende Verbetering), 38b reg. 13, 42c reg. 1-2, 42c reg. 8 (sereniss. waarschijnlijk zò afgekort, dat de copiisten het maar weglieten; het is tweemaal hersteld als sanctissimi), reg. 7 (driemaal de in apograaf I11 bedorven naam verbeterd A3, B en D), 54a reg. 13 (het woord per enige malen weggelaten of misschien in D3 hersteld), 57c reg. 2, 57e reg. 8 (onnozel maar mogelijk), 57f reg. 9 (foute werkwoordsvorm, die misschien aan de auteur te wijten is), 59a reg. 38, 62b reg. 11 (onder invloed van reg. 9; de fout van A bevestigt de auteurslezing in reg. 9), 63a reg. 4, 63c reg. 18 (in F en CD foute werkwoordsvorm), 63f reg. 9 (F en A beide eenzelfde soort verbetering, maar niet geheel dezelfde), 66b reg. 6 (Lobith drie- of viermaal veranderd in Lopik), 66c reg. 52, 69b reg. 37, 70e reg. 20, 70g reg. 14, 70h reg. 12, 73b reg. 15, 80b reg. 93 (blijkbaar het minder bekende curtes driemaal veranderd in turres). Minder verklaarbaar is de gemeenschappelijke fout 45 reg. 4 in A en C, of eenzelfde verbetering in A3 en B in 72a reg. 35, maar het overslaan van een zinsnede in 74c reg. 6 bij G23 en A is wel te verklaren. Al deze gevallen zijn in zover onderling verschillend, dat telkens andere hss erbij betrokken zijn. Dom is 80b reg. 2, en wel driemaal (Gl, B en D), terwijl 81b reg. 10 onbegrijpelijk is (driemaal hetzelfde onzinwoord). A3 heeft soms overeenkomsten met niet-verwante hss. Zo 3 reg. 6 (verstandige verbetering), 33a reg. 7,82a reg. 4,86 reg. 3.66a reg. 3 is mij onverklaarbaar: hier denk ik aan incidentele verbetering naar een tweede hs, of aan kanttekeningen in een hs, die soms wel en soms niet zijn overgenomen, maar een verklaring is dat toch niet. Het grootste aantal van deze meermalen gemaakte fouten komt echter op rekening van hs B. Behalve de reeds bij de bespreking van dat hs vermelde noemen wij nog 75b reg. 7, dat toch wel een merkwaardige coïncidentie is; 84 g reg. 2 en 8 zijn nog wel te verklaren, evenals gravin Othildis wel in B en D en niet in C.Cap. 87b heeft bij reg. 27 en 30 overeenstemming van B met D, zonder C, maar reg. 48-49 zijn in BCD dezelfde woorden overgeslagen. 70e reg. 14 is gemeenschappelijk aan B en G, 74b reg. 13 ook, maar daarvóór reg. 3 aan A en B, en reg. 17 weer aan B en CD. B en D verbeteren op dezelfde wijze een in C weggevallen woord in 63c reg. 3, en ze maken 63f reg. 12 eenzelfde fout, weer in afwijking van C. In cap. 66c reg. 13 doet C met de fout van B en D mee, maar niet bij de intelligente verbetering van 69b reg. 46,en ook niet bij de onzin van reg. 60. In het laatste geval ben ik vrijwel overtuigd, dat B een archetypus met een kanttekening voor zich had: daar zijn twee lezingen gecombineerd. We vinden overeenkomsten van B met A, met CD, met D alleen, met G, met FG, een enkele maal met F (59 reg. 34), of met C en G (66c reg. 52), ook wel eens met A3 alleen, of met A3 en G (72d reg. 8). Misschien is de verklaring: van I11 is een afschrift gemaakt met veel vrijheden; dit afschrift is hier en daar gecorrigeerd naar D of G, of beide, en het resultaat is door de copiist die zich frater Hugo noemt, tot ons hs B gemaakt. De lezingen van B zijn steeds interessant maar nooit beslissend. Bij een variërende overlevering hebben wij de waarschijnlijkste lezing aanvaard. Dit raakt vooral de eigennamen. Als de copiisten een hun onbekende naam vervangen door een bekende (Arduina/Ydumea ; Livonia/Limogia; Twcsnta/Trentsl;

Lobed/Lobec ; Molgcolmus/Henricus), dan is het niet zo erg, maar de copiisten hebben vaak geen idee hoe ze een naam moeten schrijven. En ais we dan een aantal plaatsen vergelijken en tot Arnulfus en Bernulfus met f komen, dan is het vervelend als de hss elders op Odulphus met ph wijzen. Wij hebben ons zo goed en zo kwaad het ging eruitgered. Als enige algemene tendentie konden we vaststellen, dat G wat eerder tot latijnse vormen neigt dan de andere (F inbegrepen), bijv. 69a reg. 14, maar Beke blijkt wisselvormen te gebruiken in verband met de verbuiging: Vredelant 75b reg. 2 en 20 en als genitivus Vredelandie 75a reg. 4. Het vaak beslissende hs M geeft ons bij de eigennamen niet voldoende steun, bijv. juist bij het zeer twijfelachtige Rijnsburch cap. 61 reg. 28 en vlak daarop reg. 34 Reynsburch; eveneens in cap. 80a reg. 4 rodulphum en reg. 5 rodulfus. Sommige eigennamen leveren een onoverzichtelijkewarwinkel op. Lotarius wordt af en toe, in zeer verschillende hss, met th gespeld. Hetzelfde is het geval met Margareta. Wij hebben dat in de noten niet opgenomen. Hierop gelijkend is een moeilijkheid met de bewoners van een kasteel. Ik heb de indruk, dat de kasteelheer castellanus heet, en zijn ondergeschikten castellarii. Maar het meervoud van castellanus is steeds castellanii, en sporadisch komt castellanius voor, een vorm die ook bij Willelmus Procurator gevonden wordt. Bovendien is het soms niet goed te lezen. Ik heb ook hier in de noten maar spaarzaam opgaven gedaan, liever dan dan weer eens de ene en dan weer de andere vorm uit te rekenen naar de meerderheid der hss, waarbij het resultaat meestal op toeval berust. Soms is de oplossing weer erg eenvoudig. De hss wisselen in cap. 60 reg. 9 en 61 reg. 4 met transyselensis en -linuS. De laatste vorm is blijkbaar de voor de auteur normale vorm, de eerste wordt in het rijm gebruikt. De c en de s wisselen echter weer zeer willekeurig.

XIV. BEKE’S SCHRIJFWIJZE

De gevolgde methode van tekstvaststelling behoren wij ook op de schrijfwijze toe te passen, Dat is echter moeiuk, want de bewaarde hs hebben hun eigen schijfwijzen, vooral wat afkortingen betreft. Wanneer men uitgaat van de theorie, dat Beke eenzelfde woord steeds hetzelfde: heeft geschreven, dan moet een wisseling binnen één hs secundair zijn. Wij hebben daarom optulit gekozen boven obtulit, want de eerste vorm heeft de meerderheid, en bovendien is er meer kans dat men een incorrecte vorm corrigeert dan het omgekeerde. Het is een zwak argument, maar we moeten nu eenmaal iets afdmkken. Soms heb ik overwogen, afkortizigon te laten staan. De naam Ihc xpc is blijkbaar door Beke nooit anders geschreven. Slechts P heeft Iesus Cristus, maar dit hs lost de abbreviaties op eigen manier op. Ik lees Iesus Christus, al is Ihesus even verdedigbaar. Daarentegen lees ik Ihii.alm als Iherusalem, en ben mij wel bewust van inconsequentie.

'

In veel hss zijn c en t nauwelijks te onderscheiden, wat bij eigennamen leidt tot Scauria (Stavria), of Staghen (Scaghen). We schrijven tocius, amicicia, oracionis (oracöis), maar benedictio, al zou benediccio best kunnen. r-verbindingen zijn door Beke kennelijk met gesuspendeerde klinker geschreven. Daardoor komen in hss varianten voor als purmi= (prumien), of bellicis voor belli curis (belli cuis).l De proost Craft wordt tot Carft, of erger nog, men leest caft 6%als castnoen. Ook conographia in 6611hs is zo te verklaren. er, re, ri zijn blijkbaar als ' geschreven, wat voor een punt op de i kan worden aangezien. Almere (alm'e) werd zo tot alvie, en Ootmarsum (Hom'shem) tot Honishem. Zo kan innumera (ïnum'a) worden tot nimia. Ook kan men er een n-streep voor lezen : pretend'at wordt niet pretenderat, maar pretendant. Geen verklaring eist e voor ae en oe. Cepit heeft dus een dubbele waarde: perfectum van capere en van incipere. Wij hebben naar de gebruikelijke methode i voor j geschreven, daarentegen u en v gescheiden. Soms zal men in de noten precies de door het handschrift gebruikte lettervorm aangegeven vinden. De n-streep is een zo normale verschijning, dat we er niet veel over kunnen zeggen. Zij kan ook voor tweemaal n of m gelden: äïä (anima), öës (omnes), höïës (homines), ëï (enim), of zelfs voor drie: öïö (omnino). Dezelfde streep wordt gebruikt voor een aantal conventionele afkortingen, zoals (dictus), i%" voor -ensis en buigingsvormen. Verder vinden wij 5 (inde), (factus), 5 (pater), 15 (imperator; met mogelijke verwarring met het vorige woord), ipe (ipse), e 5 (of verbogen 3enz., en soms met het voorgaande verward), ëë (esse), dzdit, rxdit, oñdit (descendit, respondit, ostendit), hns (habens), hndäs (habundans) en nog veel meer. Er kan verwarring zijn tussen nö (non) en mö (modo). mi geef ik weer met michi en niet met mihi, omdat de eerste vorm vrijwel uitsluitend voorkomt als er niet is afgekort. Zo ook 3 (nichil en niet nihil). Met alñ weet ik niet goed raad: het schijnt aliunde te zijn, maar de copiisten variëren van abunde tot aliquando. Andere conventionele abbreviaties zijn 80 (ergo), gr (igitur, regelmatig met het vorige verward), v'o (vero, waarom in cap. 2 reg. 12 Nero moet worden gelezen, aangezien er vier letters staan, waarvan de eerste n en u kan zijn). Verder de gewone p-verbindingen p (per), p (pre), cp (pro). p wordt als onderdeel van een langer woord gebruikt G o r par: ps, prochia, en komt ook voor in de verbogen vormen van tempus en corpus. tpibus wordt wel eens tot ptibus. Op dezelfde wijze wordt Fvoor pri gebruikt: dat prius, maar ook primuskan zijn. Met q zijn er een groot aantal afkortingen: q" (qua), q(que), q' (qui), qm(quoniam, dat soms als qui wordt gelezen), qÏi (quando), q0 (quo), qd (quod), q, (quia), qs (quare). De laatste drie worden voortdurend verward, wat voor de betekenis niet veel uitmaakt. Men vindt ook 8 voor -que: ats, itaa, terwijl ook wel een -m kan zijn. Zo wordt pTms (plerumque) wel als pTmu, (plurimum) gelezen. -4 voor -rum eist geen toelichting, evenmin als 9 voor -us, maar ook wel eens -mus of -nus (nTomi@,nichilominus). c9, e9 en h9 zijn duidelijk.

-

--

Tg,

1

In de vermoedeïike autografìsche aantekening van Beke, zie blz. IX hiervóór, staat cum voor m c e .

I11

Van de hss staat F dicht bij het origineel, maar de copiist was buitengewoon slordig en eigenwijs en hij lost de aikortingen zoveel mogelijk op. Doet hij dit niet, dan is dat uit gemakzucht of omdat @ de zaak niet begrijpt. Hij schrijft bijv. ara (arma), wat wel een schrijfwijze van Beke kan zijn geweest, vergelijk ook gorati cap. 44b reg. 32. z is et, 1 eciam (er staat nooit etiam), en 9- is con- of com-. De copiisten verwarren wel eens -es, dat niet wordt afgekort, en -is, dat vaak is. Possit staat steeds voluit, dus poss3 betekent posset. Ook B staat vrij dicht bij het oorspronkelijk en het heeft zeer veel afkortingen. Deze zijn echter van de copiist zelf, die zich frater Hugo noemt, en die in de andere kroniek die hij heeft gecopieerd, het Chronicon Egmundanum, dezelfde abbreviaties tòepast. n en u zijn, zoals gebruikelijk, moeilijk te onderscheiden. We vinden dan ook in een hs wödëberch voor Woudenberch. Maar er is wel uit te komen, en we hebben volgens modern gebruik u en v onderscheiden. Beke schijnt ook een w te hebben gekend, want ewangelium komt zo geregeld voor, dat we hem deze spelling moeten toekennen. Aan het begin van een woord zal uu- hebben gestaan, wegens de fout michi voor uuelpe (uu wordt mi, e wordt c en lp wordt h), en misschien ook wegens huasda voor wasda. In de noten wordt indien nodig de u van de hss afgedrukt. Zeer moeilijk is de verhouding van i en y te bepalen. Terwijl de hss gaan tot epyscopus en bypertitus, waar Beke een i zal hebben gebruikt, als hij niet heeft afgekort, schijnt ydolatria auteursspelling te zijn. Immers F, dat een duidelijke voorkeur voor i heeft, laat soms y staan. Eén keer vinden we in F qs tandem voor tyrannidem, wat op ty-wijst, terwijl verder weer tiramus wordt gespeld. Aan historia heb ik de voorkeur gegeven boven hystoria, zonder overtuiging dat ik Beke volg. Met epistola heb ik minder scrupules, want Beke zal wel a = hebben geschreven. Ymmo is vrijwel algemeen, maar quinimmo, gewoonlijk q”;no, zien we ook wel als quynimmo, wat ik maar aan de copiist wijt. Dat copiisten soms schuld aan y voor i hebben, blijkt uit nucia (Neuss), dat in twee handschriftgroepen onafhankelijk van elkaar micia wordt gelezen en mycia wordt geschreven. Nog moeilijker is de h. Terwijl hostia Rheni vrijwel vaststaat, schijnt omiiia voor homilia de auteurslezing te zijn. Waemstel voor Atpistel is niet van Beke, maar de hem vermoedelijk onbekende plaats Ootmarsum noemt hij Homershem. In zijn bron, de Narracio de Groninghe, staat! in het oudste bewaarde hs Homershem in cap. 2 en Omershem in cap, 10. Wij zijn niet zeker van Ybernia en Hibernia, maar drukken het eerste af, evenals wij Ytalia zetten. Zo zijn wij bij de eigennamen gekomen. Er staan in A t/rn E en G dikwijls Nederlandse en latijnse vormen tegenover elkaar, waarbU F meestal met A-E overeen? komt. De latinisering is dus niet eigen aan Beke, maar aan G (GoetfridusGodefridus ; Radbodus-Radboldus ; Thietboldus-Theobaldus), maar is niet consequent doorgevoerd. Ik heb ook hier de regel laten gelden, dat I1 v66r I11 gaat, maar I11 v66r G. Soms blijkt dat is gelatiniseerd om het rijm, bijv. Frankevord in 85 a reg. 20 en Franckenvordiam rijmend in 65a reg. 5.

Beke schrijft Romeinse cijfers. Dit blijkt uit verschrijvingen als dccxvii voor dcxcvii). Er worden veel uitgangen door 0 weergegeven, maar de hss zijn daarin weinig nauwkeurig: we vinden xovo (decimo quinto) maar ook: xvo. Zelfs de cardinafia worden wel eens van een 0 voorzien, wat bij viiio zelfs wel wat lijkt, en soms is men weer heel precies met xl&of xiii’m. We hebben overal bij de cardinalia geen, en bij de ordinalia wel een buigingsuitgang gegeven. Enkelvoudige ordinalia zijn vaak in letters geschreven: scdg, t‘cig, quV. Waarschijnlijk is Beke niet al te systematisch geweest, want we vinden een verbetering nonus in: undecimus, dus de copiist las xi9 voor ixg. Dateringen geschieden volgens de Romeinse kalender: id@,no&.Dat lezen wij als kalendas, idus, nonas, wat ook goed latijn is. De dag erv66r vinden we soms als pridie, soms als ii, waarvoor enkele malen iii wordt geschreven. Daarom neem ik pridie als copiistenvrijheid en ii als de lezing van de auteur. De data hebben bijna nooit een casussuffix, waarom we dat dan ook consequent hebben weggelaten.

XV. HET RIJM Beke schrijft rijmproza. Dat was in het klooster Egmond niets bijzonders. We vinden het al in het Gravenregister, al is dit misschien oorspronkelijk als een gedicht bedoeld, dat door latere omwerking niet meer is te rec0nstrueren.l Zeker hebben we rijmproza in de Vita I Sancti Adalberti cum miraculisa, echter weer niet in de Vita I1 S. Adalberti, behalve waar zij aan de Vita I ontleent. De annalist C van de Annales Egmundenses schrijft ook rijmprozaa, maar daar is door de omwerking die de annalist F heeft gemaakt, niet veel van over. Willelmus Procurator, wiens kroniek door Beke grondig is gebruikt, schrijft rijmproza4, niet in de stukken die hij van eiders ontleent, speciaal Martinus Polonus, maar wel in zijn eigenlijke werk5. Dit rijmproza was blijkbaar in Egmond in zwang, en het is zeer goed mogelijk, dat Johannes de Beke het aan Willelmus heeft ontleend. Zij zijn tijdgenoten, Willelmus de oudere, die reeds in 1321 in het klooster aanwezig was, abt van 1345 tot 1350 en nog eens in 1353, terwijl zijn sterfdag op 9 april 1365 is De oudere? Eigenlijk is daar niets van bekend, want Johannes de Beke verschijnt in 1 3 4 4 4 5 als een meteoor en verdwijnt dan weer, ons zelfs in twijfel over de juiste datering van zijn Chronographia latende. Maar de kroniek van Willelmus is in ieder geval van oudere datum. Oppermann, Fontes Egm., p. 68. Rijmend proza bijv. p. 69 reg. 11 :perdidit / reoepit // Theodericus/ tumulatus // coniuge sua / capella //, of p. 72 reg. 6: modico / administrato // ipse / fratre. 8 Zie het betoog van Oppermann, Fontes p. 33+. BUv. Pontes p. 127 reg. 29 t/m p. 128 reg. 12; p. 132 reg. 17-19. Vis, Will. Procurator, diss. A’dam 1950, p. 97, spreekt alleen maar over de gedichten die tussen het proza otw,, maardit laatste rumt ook. Polheim,,We latainisohe Reimprosa, Berlin 1925, p. 450, met de aanduiding, dat het rumproza reden is , , d a l dm ‘KarfaePcsr soin Werk mehrmals als carmen bezeichnet.” e Zie blz. X noot 1.

III*

Toch is er wel verschil. Willelmus vermijdt het rijm soms : op blz. 91 vinden we na een aantal rijmen (comparatur/laudatur/afiiigitur/aggravatur ;imponitur/detrahitur /moriuntur ;tangitur/declinatur/suscipitur/consecratur) een zin waarin duidelijk het rijm wordt vermeden: invenisse diciturfquesivisse. En op de volgende blz. fuisse dicitur/intimasse, en even later proposuisse legitur/quesivisse. In het algemeen, vrijwel uitsluitend, beweegt zich het rijm bij Procurator binnen werkwoordsvormen. Dat is bij Beke in mindere mate het geval. Voorbeelden met rijm buiten Egmond heeft Beke er vele gehad. Men kan denken aan Sigebertus, aan de Passio Frederici en de Vita Odulfi, aan Cesarius van Heisterbach; aan psalmen, en tenslotte aan oude schrijvers als Venantius Fortunatus of Hrabanus. Bijna steeds is het een rijm van de laatste silbe, waarbij er geen gelijke flectie hoeft te zijn. Wij geven voor de overzichtelijkheid een oppervlakkige indeling. 1O Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen lange en korte klinkers. cap. 3 reg. 1-3 : curricullk / Scandinaviä cap. 17a reg. 26-28 : proprig / leticiä cap. 48b reg. 10-1 1: irë / utriusque cap. 51 reg. 17-18: infulë / tempore cap. 70g reg. 12-13: asperrid / maxim& cap. 72a reg. 71-72: regia / proprilk cap. 75b reg. 52-53 : homagia / propriä cap. 84g reg. 23 : exeroitüs / populus 2" De laatste silbe rijmt, ook al heeft de voorlaatste de klemtoon, cap. 34 reg. 54-55 : largitur / operatur cap. 42a reg. 16-17: decertantes / committentes cap. 47a reg. 5-6 : esse / devenisse cap. 63c reg. 1-3 : consurrexit / subarravit cap, 67 reg. 42-43: resignasse / esse cap. 70g reg. 7-8 : videre 1 denegare cap. 74b reg. 64-65 : derfensarunt / abigerunt (juister ware : abegerunt) cap, 7% reg. 37-38 : captivarunt / deduxerunt Men kan deze gevallen samenvatten onder rijm van gelijke flectiel, in tegenstelling tot die onder 1". De penultha mag ook in quantiteit verschillen: cap. 75b reg. 7-8 : incen&e Ook bij substantiva vinden we rijm met gelijkheid van flectie : cap. 71 reg. 11-12: oneri / episcopatui cap. 48b reg. 29-30: comit

Polheim, Die lateinische Reimprosa, Berlin 1925, p. X, onderacheidt CJleichformrsim (vocum/rerum) en Mischformreim (vir~iPm/colioquium)). Net emte W d t bij klaalieke auteurs -geduid als similiter cadens, wanneer het casus firninis becrsfk of similltsr desineus, wanneer het verba of adverbia aangaat.

XXXVII

Hier hebben we kennelijk een geval, waarbij de casus het verschil in klinker dekt, misschien ook bij : cap. 63c reg. 6-7 : in feodum / dedit obsidem. Men kan de twee accusatieven'wel onder het begrip similiter cadens rangschikken, maar het is toch wel zeer ongelijk. Bij Werkwoorden mag de klinker ook verschillen1: cap. 18a reg. 16-17: adiens / desiderans cap. 34 reg. 44-45: evades / manebis cap. 706 reg. 39-40: afligas / gubernes 3" Bij het voorgaande was er gelijke flectie, maar bij werkwoorden schijnt dit niet altijd nauw te worden genomen: cap. 18a reg. 20-21 : vixit / manifestat cap. 44b reg. 8-9 : induxerat / susciperet cap. 63e reg. 29-31 : expeteret / ceperat cap. 63f reg. 6-7 : sollicitavit / introiret cap. 69b reg. 5-6 : aspiceret / audierat cap. 72i reg. 28-29: predixit / esset cap. 74d reg. 7-8 : fecit / posset cap. 75b reg. 16-17: mansit / profugaret. Dit kan ons helpen bij overwegingen of we met een bedorven lezing te maken hebben. Cap. 58a reg. 9-10 heeft neglexit / tenet, wat door de betekenis wordt geëist. Tegen cap. 58b reg. 3-4 Magunciam / Iherusalem mag ook geen bezwaar zijn, en dus ook maar niet tegen infinitis / comites in reg. 10, waar het rijm vrij onduidelijk is. Ook 57d reg. 32-33 eduxerunt / destmerent moet maar worden geaccepteerd. Het valt op, dat Beke geen gebruik maakt van rijmen door adjectief en substantief van elkaar te scheiden.a Het lijkt er veeleer op, dat hij bij zijn rijm de zinsbouw juist doet uitkomen. Soms is de zorg voor een evenredige zinsbouw klaarblijkelijk: cap. 59b reg. 23-28: interficientes . , cingerent / , . rapientes . exurerent// . intrans grassatoribus / . introiens hostibus. Dergelijke zinnen Wjn vrij zeldzaam: cap. 16 reg. 3-9: . . in regem Francorum / , . in regno Germanorurn// . spectare 1. . pertinere // fecit / . . . destinavit. En cap. 18a reg. 5-10: accederet / acciperet // Gregorius / discumbentibus // legens / claudens. Zeer mooi is de zin cap. 57f reg. 26-32: memoria / castra forcia // Gheldrie / Frisie / Hollandie / civitatis proprie // restringeret / interdiceret. En ook 66c reg, 43-49: subrnersi / egregii I/ strennuus / famossissimus // immersus est / operatus est. De lengte der zinstukken is vrijwel gelijk. Het verband eist dat dit als één zin wordt beschouwd.

..

.

..

.. .

..

.

.

. .. . .. .

.

..

I Wat Polheim noemt vokalisch ungenau Reim. Konsonantisch ungenau Reim, het alternatief, heb ik bij Beke niet gevonden. * Polheim, p. 379: Es ist begreifiich, dam die Trennung zusammengehöriger Satztdle ein sehr wesentliches Mittel ist, um Reime zu gewinnen Videntes ergo tantam /in responsis eius prudentiam. Cap. 58 reg. 32-34 gaat enigszins fn die riuhting.

...

XXXVIII

Slechts zelden vinden we drieregelrijm, bijv. cap. 62b reg. 8-12: Traiectensi / in manu forti // intravit / cepit / decrevit; zo ook cap. 47b reg. 16-12. Bij opsommingen is het rijm nog wel te vinden, maar het ritme is bedorven, bijv. cap. 3 reg. 3-5 : flagellaverunt / subiugarunt // Gippides, Alani . . Slavi qui et Wilti. Hier kan men iedere cesuur maken die men wil. In reg. 6-8 hetzelfde met Ytaliam, Austriam . Hollandiam. Of cap. 87b reg. 46-56: corruerunt armigeri / , . precipui // (7 namen) barones / (20 namen) milites // electis / approbatis. Maar zeer gewoon is een lange niet-rijmende vóórzin. Cap. 20a reg. 3-5: Hic , . . deputatus // populum / episcopum. Of 24a reg. 29-32 : Cui . .inclite // redarguam / deveniam. En ook cap. 24b reg. 6-9 Quapropter. . . insulam // perimentes / absportantes. Soms is de eerste zin zo lang, dat men er een niet-rijmende voorzin in zou willen zoeken, bijv. 46 reg. 2-5: 21 woorden t/m eduxit, 8 woorden t/m subegit. Maar er is in de zin geen duidelijke afscheiding te construeren, zelfs niet met geweld. Daarentegen kan een zin als 18a reg. 15-17 opgevat worden als een voorzin, die men heeft rijmend kunnen maken met adiens 1 desiderans. En nog eerder 24a reg. 39-42. Wij geven als hypothese, dat Beke als ideaal heeft gehad rijm dat de zinsbouw volgde, waarbij wij dan denken aan de mogelijkheid, dat hij op den duur de nietrijmende voorzinnen alle wilde laten rijmen. Sommige hoofdstukken, bijv. 24c en 58a, zijn helemaal gebouwd volgens rijmen, met weinig niet-rijmende zinnen erin, maar andere hoofdstukken doen weer zeer stug aan. Wij hebben ook hier de indruk, dat Beke zijn werk niet heeft voltooid.’ Wij moeten eraan toevoegen, dat hij, als hij zijn hele chronographia volledig tot rijmwerk had willen omvormen, wel helemaal niet gereed zou zijn gekomen. De niet-rijmende zin staat soms in het midden: cap. 57d reg. 18-23: occuparentur / sequerentur // ecce . surrexerunt // anticipantes / committentes. En soms, bij opsommingen en citaten, kunnen wij het rijm niet in onze regelmaat onderbrengen. Omdat wij niet de bedoeling hebben, Beke’s stijl te ontleden, maar uitsluitend om een zo goed mogelijke tekst gereed te maken, hebben wij in veel gevallen rijmongerechtigheden laten staan, bijv. cap. 18b en 20b reg. 3-4, die helemaal niet rijmen, of cap. 23b, waar reg. 4-6 de zaak kan worden verbeterd door uxorem of filiam te verplaatsen; of ook 63e reg. 26-28 zonder zichtbaar rijm. Maar als de tekst duidelijk is, laten we het zo. In de proloog vinden we reg. 11 een zinsnede die slechts in één handschrift voorkomt: ne per ignaviam cronographorum memoria tantorum virorum obnoxie perpetim oblivioni subiaceret staat in aUe 15 hss der 111-groep; de 3 of 4 hss der G-groep missen de hele proloog, zodat slechts F de rijmende aanvulling bewaard heeft: et triumphalis eorum laus perpetua taciturnitate dispereret, welk laatste woord we wel ex mera coniectura mogen wijzigen in : disperiret. Er blijven nog wel zinnen over, waar we vrij hulpeloos tegenoverstaan, bijv. de

.. .

.

.

..

Misschien moet plerumque laboris op deze manier worden opgevat.

..

XXXIX

eerste zin van cap. 2: Igitur ab anno plasmacionis Ade primevi parentis quinquies mcxcixo (dit kan als nono rijmen op homo, maar daarmee zijn we er niet) viii kalendas ianuarii (dit kan niet rijmen op primevi, want Beke scheidt nooit delen van één zinsdeel door het rijm) nocte diei dominice natus est im Bothleem Iude Saivator mundi (dit zou kunnen rijmen op ianuarii) dominus noster Iesus Christus (hier zou het eerste deel van de zin kunnen eindigen, maar dan moeten we het rijm nono/homo opgeven), verus deus et homo, de benedicta virgine Maria, (dit hoort bij natus est) anno xliio cesaris Octaviani (hier zouden we een cesuur willen zetten, maar dan houden we niets meer over om te rijmen) qui primus h i t imperator Augustus tocius orbis e t . Hier hebben de hss van de II-groep (F en G) et urbis, wat bij de door ons gevolgde methode van tekstvaststelling als de meest waarschijnlijke lezing naar voren komt. Zij wordt nog bevestigd door de DE-hss. Maar deze hebben intelligente verbeteringen en de verbinding urbi et orbi is zo gewoon, dat men daar als vanzelf opkomt. En inderdaad blijken DE verbeterd te hebben, want C, dat aan de oorsprong van de groep-CDE ligt, heeft orbis et orbis. In de A-groep is er blijkbaar iets mis geweest, want A4, dat wat apart staat, heeft weliswaar orbis et urbis, maar A3 alleen orbis, waarmee de zin eindigt: er volgt dan Is Octavianus. Suffridus Petrus heeft in zijn afschrift A2bis ditzelfde, maar hij heeft A3 niet gekend, wè1 B, dat ook deze lezing heeft. S, ook van Suffridus, heeft orbis et is Octavianus, wat Furmerius heeft afgedrukt, met een punt achter orbis. Maar A2, waarvan A2bis is afgeschreven, heeft orbis et, en dan iets volkomen onleesbaars. Dit onleesbare is in Al leesbaar: orbis et omnibus. Deze ongewone zinswending heeft voor, dat zij kan rijmen op Christus; zo wordt dan meteen het ongewone woord verklaard. De begrijpelijke lezing orbis et urbis zou dan een driemalige verbetering zijn. Het kan allemaal. Een verlezing van oh9 tot orbis is niet eens zo onmogelijk, En toch hebben we maar orbis et urbis laten staan, onbevreesd voor de criticus die ons verwijt, te vast aan ons systeem te hangen. Als wij orbis et omnibus, de lectio difficilior, hadden afgedrukt, zou men kunnen vragen, waarom wij van ons eigen systeem waren afgeweken. Voorts zijn er zinnen waar we een oude overleveringsfout aannemen; die duiden we aan met (!). En tenslotte zijn er zinnen die zo maar niet rijmen. Die laten we maar zo.

..

I

XVI. DE BRONNEN VAN DE CHRONOGRAPHIA

De eerste poging om de bronnen van Beke bijeen te vinden, is gedaan door H.P. Coster in zijn dissertatie. Dat is een zo grondig werk, dat ik mij er in hoofdzaak op kon verlaten. Vooraf moge gaan een overzicht van de punten waarin ik van Coster afwijk. De Bella Campestria beschouw ik niet als een bran van Beke, ook niet als een ouder

XL

werk van hem,l maar als een later geschrift, dat van Beke (o.a.) heeft gebruik gemaakt. Omdat ze omstreeks 1348 moeten zijn geschrevena),geven ze een terminus ante quem voor Beke’s Chronographia, en ze moeten daarvan een zeer oude tekst gebruikt hebben. Voor de tekstcritiek zijn ze echter te summier: slechts een enkele maal hebben wij een variant e i g e m a m - ermee toegelicht. De twee door Coster veronderstelde voorbewerkingen van de Chronographia, Annales priores en Anonymus, heb ik niet aanvaard: men kan er fouten in vinden die teruggaan op latere Beke-handschriftene8En evenmin aanvaard ik het Egmondse necrologium, een constructie van Oppermann, van wie ook de hierboven genoemde toeschrijving van de Bella aan Beke afkomstig is. Over de andere geschriften die aan Beke zijn ten laste gelegd - de uitdrukking is van Gosses - heb ik uitvoerig gehandeld.a Behalve dit, inderdaad wel principieel, verschil volg ik Coster bij zijn studie over Beke’s bronnen vrijwel op de voet. Ik heb een aantal detailcorrecties verricht, waarvan het grote aandeel dat ik aan Melis Stoke4 toeken, de belangrijkste is. Zo kom ik tot het volgende overzicht.

-

I. Algemene geschriften 1. Martinus Polonus, Chronicon (MG SS XXII, 398-473). Er was een exemplaar in Egmond, want Willelmus Procurator heeft hem gebruikt. Chronogr. cap. 2,3 en 70e. Paulus Diaconus is door Beke met citaat en ai uit Martinus overgenomen. Enige malen wordt Martinus door bemiddeling van Procurator gebruikt, waarbij 68a een interessant tekstprobleem oplevert. 2. Regino, Chronicon (MG SS I 544-612), met naam in cap. 30c. Chronogr. cap. 3-3Oc. 3. Liudprand, Antapodosis (MG SS I11 280-319), geciteerd c. 35a als Longobardorum historia. 4. Sigebertus, Chronographia (MGSS VI). Chronogr. cap. 3-35. Een exemplaar van Sigebertus was in Egmond aanwezig; misschien waren er twee hss, zoals Oppermann heeft vermoed, maar dat is bij Beke niet meer te zienP Bovendien is het gewoonlijk niet meer uit te maken, of Regino of Sigebertus zelfstandig zijn gebruikt of door bemiddeling van de Annales Egmundenses. 5. Batholorneus Anglicus, Proprietates rerum, ed. 1483, lib. 15 cap. 110, fol. 260. Letterlijk citaat met bronvermelding Chronogr. cap. 5.

Coster, Kroniek van Joh. de Beka,bdi8B. Utrecht 1914, blz. 247 én 278. Bruch, Archief Aarteb, Utrwh&LXXQ, 7s sqq., opSciaal p. 87. Bruch, Tijdschrift voor desch. 76 (1963), blz. 317. Melis Stoke, schrijver van de Rbmkroniek, z!o& ik meen t8 mogen volhouden na mijn artikelen Ts NTL 84 (1968), blz. 232, en Ts v. Oesch. 81 (1968), blz. 373. Gorissen, Sigeberti Oemblac. Cbronogr. Auctarium Aûïgemense, Verh. Kon. VI. Ac. Wet., Klasse Lett. Verh. 15, 1952, neemt er ook twee atul, weliswaar twm andere, blz. 21.

6. Vincentius Bellavaoensis, Speculum historiale, ed. Duaci 1624. Chronogr. cap. 26b, 44b en 5Qb met zekerheid, 39b mat opgave: Sigebertua in chronicis, d.w.z. Auctarium Ursicampinum (MG SS VI, 469 reg. 50-99). In 35b is Sigebertus en niet Vincentius de bron, want de laatste heeft een zinsnede te weinig. Men kan Regino en Sigebertus ook bij Vincentius vinden; het kan zijn dat Beke in dergelijke gevallen door dubbele overlevering zijn bericht extra bevestigd heeft geacht. 7. Beda, Historia ecclesiastica, ed. J. A. Giles, Venerabilis Bedae Opera I1 en 111, London 1843. Chronographia cap. 7-8. Indirect ook nog gebruikt door middel van andere werken, bijv. Sigebertus, Alcuinus of Vita Gregorii. 8. Caesarius ab Heisterbach, Dialogus miraculorum, ed. Josephus Strange, Keulen, 1851. Chronogr. cap. 65b. 9. Annales Sancti Panthaleonis Colonienses (MG SS XXII 529-547). Chronogr. cap. 70a en 70e. 10. Ellenhardi Chronicon (MG SS XVII, 118-141). Gebruikt bij cap. 74f.

II. Heiligenlevens 11, Alcuinus, Vita Wiilibrordi, Monumenta Alcuiniana, Berlijn 1873, deel VI der Bibl. rerum Germanicarum, ed. Jaffé, Wattenbach en Dümmler. Gebruikt Chronogra. cap. 9-14. 12. Vita Adalberti (Oppermann, Fontes p. 3-38), waarvan natuurlijk een (of meer dan 6&n)handschrift in Egnzcmd lag. Chrmogr. cap. 14. 13. Vita I11Bonifacii (W. Levison, Vitae S.Bonifacii, Scr. rerum Germ.). Gebruikt Chronogr. c. 15-17. Blijkens de tekst is het deze vita, maar misschien is één zin afkomstig uit de Vita Bonifacii van Wiliibaldusl). 14. Vita Gregorii (MG SS XV, 66-79), Chronogr. cap. 17-20 met bronvermelding door Beke. 15. Passio Friderici (MG SS XV, 342-356), Chronogr. cap. 23c-29. Hier en ook elders moeten we in het oog houden, dat Beke's bericht ouder is dan de bewaarde handschriften, zodat het werk van Beke nog wel eens zou kunnen worden gebruikt ter correctie van de overlevering. 16. Vita Qdulphi (MG SS XV, 356-358), gebruikt cap. 25. 17. Vita Radbodi (MG SS XV, 568-571 ; Anal. Bollandiana VI, 5-15; BMHG, 162-168). Chronographia cap. 34-35. Hier kerm B e k inzicht geven in een tekstprobleem, zie Bruch, De tweai >rec$nsieslder Vita Wtidbodi,. Ned. Archief Kerkgeschl, XXXVIII, blz. 11-12.
llmiosF castellatorios G castellanarios B 12 esauitibus cet bultibus ff 20 batmburch pMI3Cb334 batenborch G2 batenburgh AB bathenborch O2 21 autem cet enim A 23 teraiioata fkit c6f onfbrA Sa@ridus Petrus voegt in: d a t a €uit, Furm sopita est, wat h a p overneemt.

1LO Caput 57c

3. Gruvenreg. Liber S.Adalberti (Fontes P . 68)

.. ..

Primus Theodericus . dignitatem prefecture suscepit a Kar010 Francorurn rege. Filius .. Theodwicus , Quem rex Lotharius ditavit munere . (Misschien is deze Lotharius niet bedaeld).

.

..

.. .

Heinrids divina clementia Rornanorum imperator augustus 5 . oork. 1089 (Curt.p . 108) cvmitatum qumdam in Fresia, qui vocatur Westrogowe et Ostrogo-

. . . tradidimus . . .

. ..

Conradus largiente clementia rex Romanorurn qualiter comita5. oork. 1138 (Cart.p . 127) turn quendam Fresie, nomine Hostrogowe et Westrogowe, beat0 Martino iuste!resignavimus, quem iniuste eidem goclesie ablatum

.. .

pro wrta comperimus. Dederat sane predictum eomitatum Traiectensi ecclesie dive recordationis Heinricus tercius imperator augustus .. Cuius donum fili s Heinricus bone memorie quintus , . , renovavit et renovan Nunc igitur quia al nostro Lothario imperatore predicta wclegia suo iure et predict0 comitatu caruit .

.

..

11. ChrEp. 111 (AnnEp. 171

1165 Imperator Fredericus (AnnE: Frithericus) Traiectum veniens pum Traiectensem Godefridum et Florentium comitem Hol(Ad& :Holtlaadensem) post grandes inimicicias reconciliavit ,

Caput S7d

1166 Fresones occidentales, qui habitant trans vsldum qui Occen1-6. ChrEp. 113 (AnnEp. 173) vorth dicitur, eundem vadum transeuntes in multitudine gravi . . in agris opiduli quod Alcmare dicitur, conscenderunt. Fresones p . 114 autem omnes domos eorum . . . combusserunt nihil edificii relinquentes excepta ecclesia, cui ex communi consilio pepercerunt. Ipsi autem Alemarienses, videntes se alieno destitutos auxilio, accensi sunt viriliter et constanter pugnare pro patria et fere octoginta viri electissimi omnes adversa fronte occisi, felici ut speramus compendio pro morte vitam mercati sunt. Si enim pugnare pro patria virtutis est, pro patria mori felicitatis est.

.

9. 6-9.p . 114

ut predicitur: verwijzing naar c. 55b reg. 10-12.' Hoc autem exterminium cedis vel incendii Fresones fecerunt in vindictam iniurie, quam consortes et concives eorum Fresones de Scaghen eodem anno post natalem Christi pawi fuerunt a miiitibus de Herlem

..

10. ChrEp. I16 (=Ann8 p . 178) (P. 117)

mes

densis brumali tempore cum peditum veniens in willam que Scorla dicitur . delibravit et condi&m iniit qualiter eosdern Fresones sibi resistentes bello aggrederetur. In ea mora deliberationis quidam electissimi milites vel privati homines constantes et audacissimi impetum animi sui non ferentes, inermes in equis, comite dissuadente, prosilwrwt et villam Frtsvnwm que Sca8en dicitur incmde-

..

121

I

cttput s7t A m 0 Domini mclxvo

Godefridum Traium Wollandie comitem; quidam enim imperaientalem Frisian1 egum, utpote Karolus et Lotai’ius t principibus Hollandie, ominus regum et hpei.atorum, videlicet Henricus et Conradus con t eandem patriam pntiiuzibus Traiectensis ecclesie. Quapropter idem Florencius ipsam terram lens, Godefridum episcopum profugare decrevit, quem icis sus potentissime liberavit. EfPiscopus itaque nunc 10 a cunctis auxiiiatoribus destitutus, imploravit o rederici cesaris, quatemitis. Imperator autem nus ipsum eriperet de persecucione magnip9te anxiam necessiratem Godefridi pontificis attendens, Tmiwtum extimplo deseendit, et per amicabilem composicionem inter discardes principes redivivam amiciciam reformavit. 1



Caput 97d Anno Domini mclxvio Frisones cum infinitis pr transeuntes devenerunt Alcmariam, ut abinde transirwt ad depredandam vicinam Kinemariam. Et ecce, commisso iam duro certamine circiter Ixxx viri pugnantes ex Alcmaria crudeliter interempti sunt, qzii pro transitoria vita 5 vitam eternam mercati sunt. Si enim pugnarc pro patria virtutis est, mori pro patria felicitatis est, Frisones autem bqc adepta victoria totum opidum concremarunt, solam quidem ecclesiam incombustam de communi beneplacito reliquwunt, ita quod nongenti Frisows sufficienter essent ulti, qui pridem a militibus de Harlem, ut predlcitur, sunt occisi. 10 Anno Domini mclxviiio cum iam tota Frisia glaciatim esset pervia, Fhenkius comes cum ingenti çspia prepotentis exercitus in villam Scorl delibertacionem habuit, et rebellantem Frisitm armigotqter expu posuit. Inque ipsa ver0 deliberacionis mora quidam animosi militw equos ascendentes, dissuadente comite, villam Scaghen incenderunt, 15 diverse suppellectilis habundancius asportarunt. Frisones autem latenter in insidiis positi domorum suarum parvi penderunt

Cap. 57c 2 pontiflcem FCDM (rumt op comitem) episcopum GAB 9 omnibus cet ontbr A 12 deacendit et cet descendens A 14 amiciciam IIIM (bron: inimicicias) pacem I1 Cap. 576 2 abinde cet deinde G 4 pro transitoria vita vitam eternam FA pro transitoria vita eternam vitam G per tranSitOriam Vitam eternam CD zin ontbr B 11 scorl FA12 scoor1 A3 mor’ C scorle DI23 scoorle 0 4 scoerle B scoerl G (bron: scoria) 12 armipotenter eet ontbr A 14 scaghen cet schagen D4G schaghen F

E22 17-30.

runt. Fresones autem in insidiis positi domorum suarum iactwam fa uerunt, dummodo inimicos suos concluderent, et re um interciperent. Cumque hostes incendiis et prede quasi fugientes presequerentur, de latibulis epessi intenti Fresonm vias quibus erant redituri occupaverant et redire paranbus maxima multitudine constipati in faciem restiterunt. Sed quimili'tum denso agmine facto animam suam ponentes in manibus suis, in confertissimos hostes irruperunt et redierunt illesi ad comitem. Alii omnes exceptis paucissimis captivatis occigi sunt, et facta est maxima strages electissimorum virorum. Ex his nobiles et probi milites cmruerunt Symon de Antwarpia iuvenis incomgarabilis pulchritudinis, Wilhelmus de Vorholte, Baldramnus de Harlem, Gerardus Oapifer, Florentius Rost (Ann. Rust) Alardus de Ekmunda, Bruno de Kastrikem, Gerardus iuvenis de Monstre, Everhardus de Notheke. Corpora ver0 occisorum diversis confossa vulneribus Ekmundam ad tumulandum relata et monachis et laicis et maxime comiti lamentabile prebuerunt spectaculum.

...

p . 118

31. ChrEp. 126 ( =AnnE

1168 Fresones occidentales in maxima multitudine vadum transeuntes, Alcmare iterato in die sancti Ypoliti, que sollemnis apud em erst, combusserunt . . obviatum est enim eis fortiter a vulgo circumcirca oranti et a paucissimis militibus viriliter illos conterentibus. Du preterea naves ex latere ad eos . . . cum grandi impetu properantes , . .et occisis fwe xxx fortissimisex eis omnes . . in fugam inclinatis et deiectis vultibus conversi sunt. Quod si equi (hs Proc. equitum) qui illos insequi potuissent maior cogia fuisset,vel sagittarii Flandrenses, qui ipso die advenerunt, aliquantulum maturius affuissent, dies illa Fresonum facta fuisset exterminium.

.

.

40. ChvEp. 132 ( =AnnE

Eodem anno (sc. 1180) comes Hollandie Florentius Fresiam cum infinito exrecitu ingressus Nethurp et Winkel incendit.

p . 184) 41. ChrEp. I34 ( =AnnE p . 184) 43. ChrEp. I29

1184 Florentius comes Hollandie decimus Iherusalem tendit, Fresonibiis de Wiering et Texle prius subiugatis, datis ab eis iiii milibus marcarum argenti conditione pacis.

..

. tertio postquam profecta est, ibidem moritur et . . . sepelitur.

1176 Obiit Sophia comitissa Hollandensis

Ihe

123

20

25

30

35

40

incendia, consimiliter et rerum suarum copiosa spolia, dummodo solos hostes suos occulte concluderent et eorum reditum potenter interciperent. Cum igitur predicti milites depredacionibus occuparentur, ac om ribus dispersim sequerentur, ecce Frisones de latibulis insidiarum ex arundinetis utrobique surrexerunt, prefatis militibus viam redeundi festinanter anticipantes et cum eis in magna prerogativa grave prelium committentes. Demum accrescentibus Fresonum copiis, quidam milites medios hostes viriliter irrumpentes ad presenciam comitis cum augustia sunt reversi ; ceteri uero rebellanti manu semetipsos ulciscentes cruentissime sunt occisi, videlicet Symon de Andwerpia iuvenis incornparabilis pulcritudinis, Wilhelmus de Vorholte, Baldramnus de Harlem, Gerardus dapifer, Florencius Rbst, Allardus de Egmonda, Bruno de Castrichem, Gerardus iuvenis de Monstre et Everardus de Nortich, quorum corpora de hinc Egmonde delata sunt, que ibidem lamentis amarissimis consepulta sunt. Anno ver0 sequenti Fresones in die sancti Ypoliti, que solempnis est apud eos, iterato populosam expedicionem eduxerunt, ut pagum Alcmarie secundario destruerent. Econtra ver0 milites perpauci cum inquilinis Kenemarie, tam per terram quam per aquam eisdem audaciter occursarunt, qui xxx fortissimos Frisones in impetu terribiliter occiderunt. Quibus peremptis reliquum vulgus absque graviori dampno diffugit ad Frisiam, quoniam Hollandie milites equorum insequencium eo tempore magnam habuerunt inopiam, Flandrienses eciam sagittarii qui comiti pro stipendiis ministrarunt, eadem die cum suis complicibus ad conflictum satis tardius affuerunt. Annis autem paucis abinde dilapsis Florewius comes cum expedicione valida Fresiam intrans, villam Winkel cum Nyendorp incendit, Texaliam cum Wiringia subegit, iiii milia maTcarum argenti condicione pacis accepit et exinde sepulcrum sancta Sophie matris sue Iherosolimis visitavit.

Cap. 576 17 consimiliter cet similiter RB 23 medios hostes cqt per medios hostes G medium hostium A 26 andwerpia cet antwerpia CD antworpia G 27 vorholte IIC (-bron) voirhout Bvoorhoute D2voerhoute D3voirhoute 0 4 vorhoute DI northolt A baldramnus II (= bron) baldwinus A baldewinus BD bald’ C rbst A12034 rust GA3CD2 ruost B rost F rilest DI Hoewel de bron rust heeft, wqst teveel op fist. 28 allardus cet allaerdus A2 allairdus 0 4 alardus CD13 castrichem cet kastrichem A12C et II ac III 29 nortich cet noertich A2D3 noirtich DI noortich DI2 33 8dundario cet iterato A perpauci IIA3 (bron: pawissimi) a a u c i AI (van deze VerschriJvingkomen alle volgende fouten en verbeteringen) preparantf DI23 preparanti manu A2 preparati BCD4 Franse Beke: prestz Nederl. Beke: stoutelike 35 in imp- cet cum Impehi A 4û dilapsis cet elapsis ffB p

,

124

Caput 5% um ventus maximus

1. AnnEp. 180

ut usque ad muros

et piscis ille tantum marinus qudm ballek vocant circa muros eiusdem civitatiscaptus est. 5. AnnEp. 180

7 . AnnEp. 180

Anno 1171 nocte natalis Domini crebra fulgura Ficuerunt. Anno 1172 .. .omnia ante solitum veris tempus in germen prorumperent et volucres ut dicitur circa purificationem sancte Marie ova et pullos in mdltis locis foverent.

Caput 57f 1. ChrEp. 125 ( =AnnE p . 181)

1173 . . . dominicum corpus in duabus ecclesiis Traiectensis civitatis furto ablatum est, scilicet in ecclesia vul& que dicitur sancte Marie et in ecxlesia sancti Iacobi. Nec ulla ratione multa et diligenti inquisitione facta ., qui hoc egerit potuit repperiri. Regente idus maii v feria (An& vi idus maii v feria) secuta est plaga maxima diluvii cum tanto impetu decurrentis .. . omnibus que in agris repperiri paterant depopulatis, plurimum civibus horrorem incussit . . eventumque novi exitii cum stupore et trernore exspectantibus. Quod si tam diutinum quam impetuoswm periculum fuisset, civitas Traiectensis procul dubio non substitisset. Post triduum enim misericordia Domini manum suspendente aque diminute subt et paulatim deficientes in alveum suum redierunt. Porro in die ascensionis Domini, que secuta est proxime, abbas ecclesie sancti 'Pauli, Hilâebrandus nomine, verbum Dei predicans populo, hortatus est et instanter monuit, ut generaliter tota civitasieiuniis, vigiliis, processior4ibus, elemosinarum largitatibus et omni humilitate misericordiam Domini super negligentia dominici corporis placaret, predixitque plagam novam (AnnE maiorem) in diluvio . .nec ver0 prophetia eius fraudata est. Eodem enim die circa vesperam incendium exsurgens predictam ecclesiam sancte Marie et totam plateam eius acerrime invasit domosque electissimas penitus consumpsit . . Episcopus etiam Godefridus in synodo generali ieiunium generale toti civitati et omnibus parrochiis sue diocesis indixit . .Ipse etiam episcopus feria iiii post pentecosten nudis incidens pedibus cum omni populo .. . sanctorum diversa loca

.

.

(P.127) (P.182)

.

.

.

to Godefrido scribitur: Qui dwravit astra, quia stmxit bis duo castra:

Vollenho, Worden, Montfcirt, ptímilm faeiens Horst. 24. Narr. c. 3 (P.4) 28. Narr. c. 3 (P. 4)

.

nobilis et magnapiinys, qui wxlesiam .. episcopus Go tris bonis et &mis decoravit, videlicet suam, sicut hodie Harst et Vollenho et Muntfoerd et Woerden ..

.

... ecclesiam suam .. . viginti duobus amis strennue guber

123 CaPt 5% in autumpno trucuAnno Domini mclxxo validissima vento laciué finhorruit, ita quod inundwio maris usque ad muros Traiectensis at mafinus piscis qui vulgo ballic: dicitur, prope menia sagenis asseritur. uenti nocte natalis Domini crebra tisque nimirum obstupentibus tonitrua satis horrid Anno quidem insequenti frondes et gramina pre s ificacionem beate Marie Virginis ova cub 1

Caput 57f Anno Domini mclxxiiio vivificum corpus Domini de duabus ecclesiis in Traiecto videlicet beate et sancti Iacobi maioris furto sublatum fuerat, sed nec reus io reperiri poterat. Quinto dehinc ydus maii (. , !) repente gravissima pia@ diluvii, que totam superficiem terre 5 vehementer operiens, dd cum arboribus secum viol r abduxit in torrenue prudentes attoniti put t novum cathacliste profluvii, ita quod mum imminere ac upiversum mundum aquis inundantibus secundario deperire, quod si tarn diuturnurn quam impotuosm fuisset ipsum diluvium, procul icum. Post triduum dubio civitas Traiectensis n 10 vero misericordia Dèi dim suum reverse sugt et omnes periculo liberate sunt. Hild ad populum faciens demosinis et ieiuniis

.

Cap. 57e 3 defluxerit cet defluxit A B bollic cet bok DI34 boc D2 8 cubancia eet cubantes FA 9 partibus cet temporibus F

Cap. 57f Het opschrift van dit caput is overgeslagen in G23 en staat dus alleen in FGl 3 quinto dehinc ydus maii cet quinto dehinc maii idus F quinto dehinc maii G quinto die dehinc ydus maii 0 2 De bron ChrE heeft alleen idus maii, de AnnE vi idus maii, maar er volgt v feria, wat Beke misschien in de war heeft gebracht. De juiste datum is donderdag IO mei 1173. 4 Achter maii heeft de bron secuta est; dit is reeds in apograaf I weggevallen. 0 4 verbetert het door invoeging van venit achter diluvii; Furm en Lap gissen facta est. 5 securn violenter cet violenter secum A B violenter G I 6 attoniti cet ontbr A2, en du8 ook Furm en Lap 9 substitisset FM substetiss6t 111 obsîetisset û 10 pauiatim G paulative IIIF defluentes GAB refluentes FCD 14 ammonuit IIIFM admonuit C?

126 29. Cat. ep. Ultr. p . 493

Obiit ver0 anno Domini 1178 vi kalendas iunii et est honorifice sepultus in ecclesia Traiectensi

31. Narr. c. 4 (P.6)

Et ille gloriosus epiScopus Crodefridus in Domino obdormivit, qui &pudsanctum Martinum in Traiecto sepultus est anno Domini 1178 , Episcopus ver0 Godefridus, cuius memoria semper apud nos in bono habeatur, viginti duobus annis Deo et ecclesie sue strennue militavit.

. ..

..

Caput 58a 1. Narr. c. 5 (P.7)

Post hunc, scilicet Godefridum, electus est in episcopum dominus Balduinus ad sanctam in Traiecto Mariam et in Aldensele prepositus, vir mitis et tractabilis et tante castitatis, ut eciam Virgo mortuus esse credatur , comitem Hollandie Florencium, qui frater carnalis extitit . . . et Ottonem comitem de Benthem, eciam fratrem suum.

..

8. Narr. c. I1 (P.18)

fratrem episcopi Baldewini Theodericum, eiusdem ecclesie maiorem prepositum.. .. Istorum consilio et auxilio ecclesiam suam in multa pace dives et potens ad aliquot annos feliciter gubernavit , armata manu Veluam occupavit, quam et contra ducem Brabancie et contra comitem Gelric Gerardum rapinis et incendiis et multa exactione devastavit. Dicebat enim eam sibi vacare a duce predicto, qui feoda sua debito tempore non rwperat de manu sua more vasallorum.

..

10. Narr. c. 10 (P.16)

..

Igitur idem episcopus , comitem Gelrensem, quem omnium istorum malorum conscium et fautorem esse dicebat, potenter et cum multa milicia aggreditur, Veluam et alias suas terras depopulando. Sed comes idem viriliter Se opposuit. ,

..

10. p . 17

..

.VWun pro sibi vacante occupavit;tunc vivebat comes Gerardus, qui pro hac iniuria Paventriam ad quatuor dies obsedit. Sed dominus imperator Frederkus ista sedavit

. ..

14. c. 5 (p. 8)

Sed istum tumultum belli dominus imperator magnus Fredericus huius nominis primus composuit et sedavit.

127 quin in proximo civitati plaga gravior evmiiiret, Et ecce prop veritate non caruit, nam et eodem die circa vesperam horre accidit, quod beate Marie prefatam absumpsit ecclesiam, nichilominus et partem civitatis maximam. Quamobrem Godefridus episcopus iram omnipo20 tentis Dei pertimescens convocata generali synodo cunctis fidelibus sue dyocesis ieiunium indixit, quynimmo feria quarta post pentecosten nudis 'iacedens pedibus diversa sanctorum loca cum letaniis devotissime visitavit. Bic insuper episcopus pro sempiterne laudis sue meinoria superedificavit beato Martino quatuor castra forcia, videlicet Horst contra comitatum 25 Gelrie, Fullenho contra dominatum Frisie, Montfmde adversus comitatum Hollandie et Woerden adversus rebellionem oivitatis proprie, ut ex eis impetum inimicorum ab omni parte restringeret et diversis ilaptoribus facilem episcopatus ingressum interdiceret. Qui xxii annis Traiectensem digne rexit ecclesiam, ac anno Domini mclxxviiio vi kalendas iunii Creatori reddidit ani30 mam. Is episcopus penes antecessores suos in ecclesia maiori decenter inhumatus est, nam et ipse pro virtuosis operibus hodierno die non immerito odlaudandus est.

Caput 58a Post obitum Godefridi presulis Balduinus nomini ins secundus ad sanctam Mariam Traiectensem ac in Aldenzele prepositus xxixus introdzatus est episcopus, vir mansuetus et adeo castus, ut in fine vite sue Virgo crcdatur esse mortuus, cuius fratres erant comes H die Florencius, The0 5 in Traiecto prepositus, ac Otto com Behthem sive caste quorum amilium predones ab episco t itotam terram diquantis annis gráciose rexit. Omnes utique burgenses susceperunt ab eo [email protected] a simili ministeriales bona feodalia. Solus autem dux Brabanoie siwtuto tempore Veluam acceptare neglexit, quam comes Gelriensis ab 10 subinfeodatam tenet. Quapropter episc bellatoribus, effugato Gerard0 comite c ergo Gerardus tante dicionis amissionem egre ferens aggregavit armigerorum mttgnam copiam et per quatuor dies circumvallavit econtra Davantriam. Sad Fredericus imperator illic adveniens omnem 'belli tumultum suppressit et in

19 24 25 26

omnipotentis cet ontbr A quatuor castra forcia GAM forcia quattuor castra F 40' castra B quatuor castra D ontbr C Mlenho FCM vullenho GA follenho BD rebellionem cet ontbr G23 civitatis proprie cetM proprie civitatis FD

Cap. 5th 1 balduinus ZZC baldwinus cet 2 aldonzele F oldenmle i31 aldensel G3B adensel G2 aldenzeel ACD 11 suis complicibus ZZZ complicibus suis ZZ

128 Oerardo eomite mortuo frater suus Otto comes episcopum in wn io suis bonis infestavit, quod tanta orta fuit discordia .

..

1

.

. . quod ad ipsorum instanciam episcopus armata manu Veluam occupavit ..

17. c. 5’ (p. 7-8)

.

.

. ..orla fuit discordia, ut Florencius comes Hollandie omnia pecora tocius Yebe in Daventriam conminaret et gravia dampna comiti et, et ab alia parte Thidericus Clevensis comes, . . omnem terratp Gelrie potenter incenderet et devastaret. Sed dux Brabancie et archiepiscópus Coloniensis et .. . Monasteriensis episcopus et ... comes de Monte partem comitis sic coadiuvabant, ut collectis duobus misibus militum et quingentis in Daventriar tribus septimanis octingentos miilites episcopi obsiderent.

.

17)

31. c.

Ista ver0 guerra composita fuit, quando dictus comes Gdrensis cum imperatore Frederico mare transivit.

Caput 5ûb

.. ... maxima multitudo ceterorum fidelium Maguntiam conveniunt, ubi in vindictam sancte Civitatis et iniuriam sancte crucis ulciscendam imperator Fredericus . . , Henrico apostolice sedis legato crucis ín signum profectionis in Iherusalem susdpit. . .

1. ChrEp. 136-7 1188 Decreto Romani pontificis et precept0 Frederici imperatoris. ( =AnnE

p . 185)

4. ChrEp.336 (=An& p . 185) 7. ChrEp. 137

a

1187 Saladinus rex consilio et traditione cornitis Hugone de Tripla christianosexpugnat,Iherusalem capit . . ,crucem dominicam asporas regiones collocat. tat et i

9 Fredericus imperator cum filio suo FredericoSuevorum duce

(=An& p . 185-6)

Sueviis Fredwkus

10. ChrEp. 136 (-AnnE p . 185) I

...

. ..

. . Philippps patcpn~r< ’.

1188 multi potentes et nobiles viri laude militari digni v i m insistunt Iherusalem.

129

15 oblongas treugas utrobique servari mandavit. Durantibus iteique treugis Gerardus comes absque liberis' migravit a seculo et episcopus iterato Veluam intravit armato satellicio, qui de comitatu Zuitfanie plures villas incendit et abinde rapinam multimode facultatis abstraxit. Theodricus ver0 comes de Clivo sororius episcopi congregwit ingentes copias electe miiicie, devastans 20 ex magna parte comitatum Oelrie. Florencius autem comes Hollandie comitatui graviora dampna fecit, nam et omnia pecora tocius Velue potenter in Davantriam comminavit. Otto quidem de Gelria fratri succedens in comitatu, perpendens impetum inimicorum suorum violenter invalescere nec vires sui solius contra tot magnates posse sufficere, de potestate pontificum Colonien25 sis, Monasteriensis, ducis Brabancie et comitis de Monte militum circa iii milia pro stipendiis eduxit, cum quibus octingentos equites episcopi tribus septimanis in Davantria obsedit. Balduinus autem episcopus anxietatem necessitatemque sue civitatis audiens, auxilio fratris sui Florencii et Theodrici sui sororii predictorum comiturn contraxit robur tam Hollandie quam Clivie, ut 30 Ottonem comitem procul pelleret ab obsidione civitatis Daventrie. Sed ecce Fredericus imperator iterator partes inferiores adiens intercepit hoc prelium, statuens inter utramque partem amicabile pacis interloquium, videlicet ut idem comes Otto dominacionem Velue secundum ius antehabitum quiete possideret, quoadusque super hoc de principum suorum consilio iudicium vel 35 arbitrium promulgaret.

Caput 58b Anno Domini mclxxxviiio decreto Alexandri Romani pontificis et edicto Frederici gloriosi nestimabilis exercitus christiane professionis cruce signatus est apud ciam,ab Henrho cardinali sive legato sedis apostolice pro recuperatione sancte civitatis Iherusalem, que tradicione comitis Hugonis expugnata est, et pro restaura5 de Tripoli per Saladirium Babilonie so cione benedicte crucis, que per Ag barbaras regiones abducta est. Cuius innumerabilis exercitus capitanei principes erant Fredericus Romanorum imperator, Philippus Francie et Richardus Anglie reges, Fredericus Suevie et Conradus Austrie duces, Florencius Hollandie et Philippus Flandrie 10 comites cum aliis magnatibus multis et proceribus inhitis. Imperator autem

17 zuitfanie FD134 zuythnie A12D2 zuutfanie C zutphanie GA3B 25 mililwni cet milites B ontbr A 27 anxietatam nocessitatamquo F anxietatem et necessitatem G a~oi~jfm pwtsitatem ZZZ Cap. 58b 5 saladinum babilonie soldanum cetM soladinum babilonie A solidanum babilonie B 6 abducta cetM aducta F educta AB 8 richardus GBM rioardua FD2 rikardus ACD134 (vgl. 61 reg. 28)

9

130 11. GhrEp.139 (-Ann& p. 186)

Eodem anno Fredericus imperator obiit, cui a quodam incluso predictum fuit, quod aquis suffocatus interiret

16. ChrEp. 137 ( =EAnnE p . 185)

per regnum Ungarie ingressus fines Orecie, negato transitu maris Brachii sancti Georgii cum innumerabili et valida suorum sequacium manu. Eodem anno innumerabilis multitudo fidelium magno apparatu navium arma et escas subvehentium viam insistit Iherusalem . .

. ..

..

.

17. ChrEp. 138 ( =AnnE p . 185) 20. ChrEp. 139140 (=AnnE p . 186-7)

p. I41 (AnnE 187)

.

. . castella et civitates occupat advehitur.

... et prosper0 itinere Sur usque

.

Anno 1190 . , cum ad quendam decursum aquarum cum exercitu peregrino devenisset, delectans limpiditate eius, ut sudorem ex labore contractum ablueret perítia natandl confisus aquis Se commisit. Qui valido impetu repente abstractus et lapidi inter aquas latenti tam miser0 mortis genere obiit . . luctuoso agmine allusus Antiochiam delatum est et in besilica beati Petri in introitu chori dignissimo honore tumulatum. In eadem Antiochia Florentius Hollandie comes decimus non multo Jiique multi potentes et nobiles post languore correptus obiit Antiochie sunt sepulti.

...

.

...

27. Stoke ZZ 875-7 Hi starf tAntiochem ende daer Wort hi begraven op eenen dach Niet verre van daer de keiser lach.

..

29. ChrEp. I41 ( =AnnE p . 187)

Florentius . cuius fìlium Wilhelmum dux Suevie in obsequium suum assumpsit, tum propter patris ipsius ad invicem habitam dilectionem, tum propter eiusdem iuvenis acceptabilem sibi strenuitatem.

33. ChrEp. 142-3 ( =AnnE p . 187)

Accaron a christianis recuperatur wsis in ea multis milibus Turcorum.

Caput 59a 2. ChrEp. I35 ( =AnnE p . 185)

1186 Theodericus filius Florentii et Ade comitisse sororem Theoderici iunioris comitis de Cleve, nomine Aleydem, uxorem duxit .

3. ChrEp. 165 (=AnnE p . 194)

Eodem anno (d.i. 1197) Otto comes Gelrensis et Theodericus Hollandensis raconciliantur, que reconciliationis sive pacis concordia usque adep inter eas convaluit, ut Thsodericus comes filiam suam Aleidem nomine filio comitis Ottonds, cuius nomen Henricus, desponúmt .

..

..

131

15

20

25

30

35

consilium expeciit a quodam incluso, qualiter christianum exercitum dirigeret et contra fortitudinem gencium magis secure contenderet. Inclusus ver0 prophetando resgondit, quod idem imperator aquis suffocari deberet, antequam de transmarinis partibus in patriam rediret. Quamobrem idem augustus transitum Mediterranei maris evitans, trans Bulgariam viam obliquans, brachium sancti Georgii transcendens, iter ad sanctam civitatem insistens, cum antedictis principibus civitates, presidia, municiones et opida potenter usque Sur acquisivit et de perfidis gentilium turmis multis vicibus honestissime trumphavit. Anno Domini mcxco idem imperator quodam estivo tempore fessus ex itinere, festinavit in limpido torrentis alveo profluentem sudorem abluere et permodicum refrigerio se reficere. Qui pericia nandí confisus in fluctivagis undis descendit, quem fluminis impetus rabido cursu mox ad rupem subterlatentem allidit, qui secundum anachorite vaticinium ibidem submersus est et apud Antiochiam in basilica sancti Petri lamentis amarissimis inhumatus est. Eodem eciam anno non multo dilapso tempore Florencius comes Hollandie kalendis augusti mensis obiit in Antiochia, sepultus ibidem apud tumbam imperatoris in eadem ecclesia. Wilhelmus autem de Hollandia ñiius eius iunior natu Frederico duci Suevie sociatw, ad annos quinque post obitum patris in Terra Sancta permansit, qui in diversis bellis campestribus contra paganos victorie palmam multis vicibus acquisivit, per cuius industrie probitatem christiani dicuntur obtinuisse Damiatam urbem Egipti prorsus inexpugnabilem, cesis in eo cunctis Turcis cum ceteris infidelibus Agarenis. Ada quidem Hollandie comitissa regie stirpis edecta matrona iiio ydus ianuarii fuit inde defuncta ac in Midâelburgensi monasterio tumulata.

Caput 59a Defunct0 penes Antiochiam Florencio comite Theodricus filius eius xius comes effectus, duxit in uxorem Adelhsydim Aliani illustris viri Theodrici comitis de Cíivo, de qua duas excellentis forme suscepit ñlias, videlicet Adelheidim et Adam. Adelheydis autem Henrico domicello Gelrie despomata fuit, 5 Adam ver0 Ludovicus comes de Loon contra voluntatem tocius Hollandiensis populi sibi coniugem desponsavit.

11 expeciit cet expetiit F peciit GA2 ontbr M dirigeret IIIM derigeret F duceret G 12 et t / m contenderat ontbr AB, ook Furm; ingevoegd door Lap 15 v i m cetM ontbr AB 16 insistens cetM assistens AB 26 dilapso cetM elapso A12 comes cetM ontbr A12 36 fuit inde defuncta Pinde h i t defuncta A h i t indefuncta CD fuit dehncta i?

Cap. 59a 2 adelheidim GF23BC adelheydim GIAD Men zie reg. 17 en 21 4 adam GA3DI ad8 A12C adan FBD234



i

132 7. ChrEp. 154 (=AnnE p . 189)

verg. cap. 58b reg. 30

18. ChrEp. 156-7 ( AnnE p . 191) =5

(p. I58

p . I59

ChrEp. 159 ( =AnnE p . 192)

Idem Wilhelmus post obitum patris a Iherusalem reversus a fratre benigne receptus est et fraterne habitus, sed cum paulatim severius circa se agi intenderet et a fratre penitus despici, fratris presentiam declinavit et . , ad Fresones de Drechter gracia et permissione eomm refugit, quorum auxilio fmes comitatus Fresie adiacentes frequenti incursu impugnabat.

.

annos quinque, wat uitgerekend moet opleveren 1195. Igitur comite Theoderico in Selandia remorante propter bellum quod adversus comitem Flandrie Balduinum promovebat, Aleidis comitissa in Ekmunda contra Fresones belli negotia disponebat miro ingenio singula ‘amministrans in omnibus indefessa . . tandem Wilhelmus . .cum infinita multitudine Fresonum Aicmar venit, cui ductores et milites comitisse . . . in acie sua constituerunt. seniores Fresonum de Winkel et Nethorp, quorum fuga precio comparata fuit . . paulatim ad vadurn fluminis gradiebantur fuge intenti, interdum quasi ad pugnam se properantes subsistebant, Hoc a Kinemarensibus deprehenso . . . Wilhelmus ver0 in ipso vado subsistit, aliquantulum renisus et fere circumventus foret, nisi maturius fuga sibi consuluisset.

.

.

. ..

.

Et hoc sui detrimenturn Fresones non ipsi Wilhelmo sed sue incurie Igitur cum de ascribentes de cetero familiariter habuerunt. Flandris victor redisset, iterato Balduinus episcopus Ebundam venit . simul et Ada comitissa, prepositus Theodericus, Otto de Benthem de commoditate pacis tractaturi . , .

. ..

..

32. ChrE p . 160- Hoe per episcopum et ipsum prapasitum tandem elaborato Wilhelubi mutua et amica collocutione inter utrosque 164 (=AnnE mus Harlem venit pax confirmata est hoc modo, ut de thelonio Gerñit pro patrimonio p . 193)

...

suo Wilheimo ccc libre annuatim solverentur, homo fratris factus pro comitatu Orientalis Fresie, ut comes de reliquo quietus esset . . . deinde in Fresiam Orientdem a fratre sibi concessam ingressus officiosissime rweptus est. 40. Narr. c. 13 p: 21)

..

(Wilhelmus) . statim a Frisonibus pro comite receptus, prope Oesterze castrum ediñcavit et cum illis de Cufire sepius et nultum conflixit. Sed labores illius gwrw at eventus diversos ot plurfmorum mortes hinc inde large usque .ad,$axcentosoccisorum Eanquw nota pretermitto.

24 econtra cet contra G

eduxit cet dwit GA3 26 nyendorp cet niendorp BCD2 30 reputarunt cet imputarunt A

34 pacis cet ontbr FB 35 insimiliter FA12BD insimul A3C invicem G M theolwio AB theloneo C telonio F thelonio GI 0 4 38 theoloneo G23D123

gh’vlit F ghulic G13

ghblic C gheervliet ABD geerfliet M

41 oesterzee cetM oesterze AI osterze IIC 42 cuunre cetM cuynre A12 c u r e C wvorda û 44 dicioni sue IllGI M SUB dicioni FG23

133

10

15

20

25

30

35

Hiis temporibus, scilicet anno Domini mcxcV0, Wilhelmus de Hollandia miles ab expedicicme Iherosolimitana reversus est ad Hoilandiam, quem frater suus Theodricus comes primo graciose suscepit secundum debitam honorificenciam. Denique susuri onum exosa suggestio seminavit invidie zelum inter fratres, ut Wilhelmus ad Drechterenses Frisones extimplo transiret et cum eis forenses Hollandie villas diurnatim impugnaret. Eoded vero tempore Balduinus Flandrie comes subintravit armata manu Zelandiam, ut expugnaret vicinam terre sue Walacriam. Quapropter Theodricus comes utrobique perplexus tum contra Frisones, tum contra Flandros popuiosum eduxit exerciturn, quem de primatum suorum consilio subdivisit in bipartitum cuneum, quatèniys unum versus Flandriain sepum assumeret et alterum Aleydi comitisse pro Frisonibus expugnnndis in Egmonda dimitteret. Quibus itaque gestis idem ver0 comes ad Zelmdiam remigans, adversus Balduinum comitem grande bellum commisit, quem potenter a Zelandie finibus cum victoria profugavit. Adelheydis autem comitissa tanquam mulier imperterrita cum vexi1lis fulgidis et tubis stridulis ab Egmonda devenit in Alcmariam, ut iuxta preceptum domini sui rebellantem expugnare siam. Wilhelmus ver0 miles egregius econtra Frisingmsem eduxit exercitwm, non formidans adversus Nollandiensem decertare populum, et ecce comrnisso prelio Frisones de Winkel et Nyendorp diffugerunt pro pacta pecunia, derelinquentçs ipsum Wilhelmum cum ceteris Frisonibus in mortis angustía, qui per Kinemaros in vado propulsus et fere circumventusfuit, sed post aliquantulam reluctacionem cum suis Frisonibus abinde vix aufugit. Hoc autcm infortunium Frisones non ipsi Wilhelmo sed ignavie sue reputar etero sine suspicione aliqua fideliter adheserunt. Igitur cum Theodri s de Elandris victor redisset pus, Theodricus maior prepoTheodrici quam Wilhelmi devenerunt ad Kbemariam, ut ali ionem pacis invenirent, per quam disoordes fratres insimilbr amicari poesent. Quorum arbitrio denique diffinitum est, ut Theodricus tanquam maior natu quiete permaneret comes us de manu fratris sui in feudum comitatum idem Wilhelmus ex de Ghervlit ccc libras e cetero fratrem suum inquietare non presumeret. Teminata fuit itaque fraternalis discordia ac ipse Wilhelmus benigne suscepali Frisia. Qui penes Oesterzee castrum construxit, conflixit, e quibus plus quam quingentos viros occidit et exinde totam patriam dicioni sue potentissime subiugavit.

11 drochtorensos cet drachtonsos A3 drechthonsosB 12 voro cet autom G balduinus 22C baldowinus ABD2 baldwinus Di34 17 aloydi 222 aleidi F adolheydi G 19 ad cet versus AB 21 adolheydis eet adclheidis G mulier 222 A4 virilitor 22

134

Caput 59b 2. Narr. c. 7 (P.10)

Sed frater episcopi Balduini Otto comes de Benthem sepe conquestus est, quod illi de Covordia bona sua prope ipsos sita cotidianis hospiciis et exactionibus infestarent indesinenter. Et per continuas querelas et suggestiones dominum episcopum in tantum odium induxit, quod sentencialiter contra ipsos de tempore in tempus procedens .. et non multum post castrum obsedit . , Dominus ver0 Florencius de Vorenborch, qui tunc duxerat in uxorem matrem illorum de Covordia viduatm .

.

.

..

9. p . 11 (cap. 7)

16. p . I1

Et cum sic minime proficeret, Florencius et castrum suum et privignum suum Folkerum in potestatem episcopi tradidit; sit castrum et iurisdictionem Trente cuidam militi Ghiselberto de Pbstekin dicto, qui prudenter et optime terram gubernavit. Et post aliquot annos hec omnia commissa sunt comiti de Benthem, qui semper ad istud dominium aspiravit. Medio autem tempore Volkerus, qui tenebatur in vinculis in castro Horst, corrupit filiam cuiusdam divitis militis . . .et eam illic duxit in uxorem. Per cuius amicos optinuit, ut a domino episcopo absolutus in hereditate sua . manere permittbretur.

..

20.

Unde occulte consanguineos suos de Pedp et tres fratres de Groninghe et ipsum Groninghe ogpidum quocunqye modo in odium episcopi et maxime comitis de Benthem inducebat.

22. p . 12

Ex eo accidit, quod cives de Groninghe, aliquantulum contra episcopum super suis iuribus tumultuantes ,

.

p . 13

24. c. 8 p . I3

..

Sed hunc iudicem . . interfecit . . . Super quo sepius redarguti et de iuramento ammoniti, quod iuraverant episcopo Harberto, ne murum erigerent, magis inñammabantur . . .et magna dis$encioorta est et tanta, ut illi de Groninghe et de Pedge et domini de Covordia expulsi bona dmii episcopi per totam Trentam raperant , et suburbium et villam Covordit potenter concremarent.

..

Igitur dominus episcopus ex tali . indignatus, dbos exercltus potenta c alter per Covordim ad Intvatnúum o r d i n a ~ a 2 ~ r ~ alter ~ ~ ver0 . o ~per ~~e~, i p a w &piwQpumtpwSteenwijc iri&w$ai&m%unoOtto Q Q E $ ~ ~Gelrie $ ;plute$intmxrsus hoc , qui. * it, qu

.

I

135

Caput 59b

5

10

15

20

ni mcxcvio cum Baiduinus episcopus Trentam cum Tuenta potest, nec quispiam cum in aliquo molestare presumeret, Otto comes enthem per Florencium castellanium Kovorde in curtilibus suis quamplurimum exactionatus, episcopo fratri suo co am fecit querimoniam, ita quod ipse pontifex demum contra castellanium procederet ad excommunicacionis sentenciam. Indurato tandem Flosencio dominus episcopus cum expediti latotibus presidium Kovordense vallavit, quod cum terribilibus machini u frequenter impegit, ut idem Florencius una cum privigno suo Fulkero dedicionem expeteret, ac ipsum castrum cum suis attinenciis episcopo libere traderet. Episcopus autem expugnatum castrum commisit cuidam militi de Hollandia Giselberto Postekin ad tuendwm, qui totum Trentonie dominium duxit prudentissime gubernandum. Sed episcopus ad malum omen eodem amoto mllite fratrem suum Ottonem comitem constituit esse castellanium, insuper et Trentonice plebis iusticiarium, qui diu desideratum Kovordie castrum in potestate suscepit, in quo cum universa clientela sua manere decrevit. Interea Fulkems de Kovordia vinculatus adhuc in Horst nobilem puellam duxit in coniugem, per cuius amicos hoc obtinuit apud pontificem, ut idem iuvenis patrimonii sui partem reciperet, et nunquam adversus episcopum rebellare presumeret. Sed irrita ventose rapuerunt verba procelle, quoniam idem Fulkerus a prisione laxatus agnatos et notos sibi clam adiunxit, totamque Trentam advsrsus comitem de Benthem cito rebellare fecit. Ita quod Oroningenses primo iudioem suum interficientes contra iusiurandum ipsum opidum m rent; et Trentones episcopales redditus per rbio penitus exurerent. Episum inâignatus cum exercitu forti par Kovordiam Trentam intrans, condignam wlcionem suscepit ab eisdem grassatoribuai, et comes de Benthem ab altera parte per Steenwijc Trentam introiens, debitam vindictam accepit de suis hostibus. Sed Otto

Cap. 59b 1 potestative regeret cet regeret potestative A 3 castellanium FAZD castellanum AI3B castellaneum C ontbr G 9 fulkero cet ful'co F folkero G florentio C 12 giselberto 1104 ghiselberto BCD3 ghiseberto DI ghizelberto AI2 ghysberto A3D2 postekin cet (=bron) possekin A12 possekijn A3 13 omen cef suum G amoto GIABCD124 amato FG3D3 ammoto G2 milite III ontbr II 15 koverdie cet kovordense A12 koevordense A3 quo III qua I1 16 fulkerus IIIF folkerus G 18 apud II erga IZZ 20 agnatos FA12 agnotos A3 agnitos CD comitos B cognatos G 24 trentam cet (-bron) twentam A tuentam II 26 intrans I1 ingrediene III 27 steenwijc AI2 (==bron) staenwich Fstsenwijck GIA3 steynwijck 0 2 3 styen steynwich DI2 Rlt wipt op een grondvorm steenwick, maar deze komt nergdns voor, 28 accepit cet suscopit GB de cet a O

136 31. Narr. c. 8 p. 13-14

..

Et dati sunt obsides de Groninghe quatuor, de Trenta vwo XI. Isti omnes cum exercitu, qui tunc solvebatwr, Daventriam intrave runt. Ubi mmes Gelreinsis factum istorum, licet multum intenderet, non poterat terminwe; sed cum idignacione ab ill0 loco recessit, asserens istos sub certa condicione fore datos, ita ut de omnibps hinc inde suo stateretur consilio; quod pars episcopi penitus negavit. Episcopus ver0 obsides suos in vincula et in diversa loca deposuit.

. ..

Statim Volkerus cum omnibus quos subito contrahere poterat, castrum Covordie non premunitum occupat et capit, in quo cum

. .. .

..

tota familia comitis ipsa domina comitissa ,. detinebatur . Sed ipse, , comitissam et omnes alios captivos per suos obsides absolvit et se iterum ad bellum et recuperacionem castri preparat.

..

45. c. 9 p . 14 p . 15

Tunc awswrunt Daventriam Conradus Maguntinus et Philippus Coloniensis archiepkoopi, ut hune tumuitum scdarent ; timebant enim de futwis, maxime cum comes Geirensis de hiis omnibus suspectus haberetur. Et ad bonum pacis ordinaverunt, quatinus omnia allodia que in Trenta fuerant spoliata . redintegrarentur,et domino episcopo darentur mille marce . . et dominus Rodolphus Covordiam teneret en Trentam et servicium episcopi, prout dicunt antiqua et nova mlesie privilegia.

.

..

50.

Sed hanc ordjnacionem pacis comes de Benthem penitus non admisit.

52.

Unde post rmssum tantorum principum dominus episcopus cum èxarcitu validissimo prope Campos Covordie se potenter deposuit, sperms se in swmmo mmo Trantones victurum et castrum obsessurum. Quod sine dubio evenisset, si hora vespertina, cum iam tentoria figerentur, quedam leves persone, qui stulte cum Trentonibus consagittare ceperunt, in fugam converse totum exercitum non commofugam . vissent. Qui sic . . turnultuare inbeperunt, ut omnes artiperent domino episcopd plurímum reclamante et eos miseros inwcpants. Sed ipse, sicut et alii, multo periculo ab ilUs log6 paludosis plorws et quasi semivilvus vix rwessit.

.. .

62. p. 16

45 46 47 48 49 51 58 60

62

.

...

..

I110 die ceciderunt de nostris viri boni et fortes circa XXX, capti ver0 fuerunt milites large centum et infiniti de populo.

maguntinensis cet moguntinensis 0 castallanii cet castellani AB per cet in A roldolphus ZIA3B rodolfus A12D fúlkems C reciperet cet acciperet G ac cet ab A Lap voegt achter episcopo daarom in et eidem reverendis cet illis reverendis AZ2 illis (op paglnaovergang) A 3 profugientem IZ fugientem ZZI paulati G paulatâ FA2B paulative AI3CD in cet ex A

137

comes Gelrie, cuius occulto consilio Trentones a 30 venit in auxilium, suggerens tandem episcopo laquium, quatenus quatuor obsides de Groningia similiter et xii de Trentonia Davantrie perseveranter residerent, donec episcopo super excessibus plenarie satisfactum esset ac omne malum litis ad bonum pacis recmciliatum foret. Hiis ítiaque gestis comes Gelrie cum eisdem obsidibus Davantriam intrans 35 placitare cepit adversus episcopum, et episcopus ipso sides extimplo vinculati iussit in ipsius offendiculum. Qua de causa iamd comes aliquantulum confusus fuit et abinde cum indignacione maxima recessit. Interea Fulkerus de Kovordia perpendens Ottonem comitem de Benthem episcopalibus causis fore prepeditum ac ipsum castrum minus provide premunitum, contractis 40 armigeris sepedictum castrum impetuose cepit, inde comitissam cum omni sua suppellectili captivavit. Episcopus autem amissionem castri moleste ferens captivam comitissam per prefatos redemit obsides ,recollegitque pro novo bello recentes equites, cum quibus Trentarn ex magna parte succendit et castrum Kovordie cotidianis assultibus infestavit. Cum enim hec agerentur 45 Philippus Coloniensis et Conradus Maguntinensis archiepiscopi metuentes de conspiracione comitis Gelrie et castdlanii Kovordie devenerunt in Davantriam, ordinaveruntque per hunc modum inter ytrármque partem indurabilem amiciciam, quatenus Rodolphus verus catellanius Kovordiam cum Trenta secundum tenorem antiqui privilegii potestative reciperet, ac episcopo m et. Sed comes de Benthem 50 marcas pro illatis dampnis in promptu pers abscedentibus reverendis pontificibus hoc rium observare renuens, recollegit ex parte fratris sui roboratum exercitum, ut alterna die dimicaret adversus Kovordensem populum. Locatis itaque castris quidam temerarii iuvenes advesperascante iam die balistare ceperunt cum adversis Trentonibus, 55 quos Trentones econtra sauciaverunt in modum atis missilibus, ut tandem predicti iuvenes dedecorose diffugerent et iscopalem exercitum relictis papilionibus in repentinam fugam a Episcopus autem ut vir imperterritus profugientem exercitum virili voce revocans parvum coadunavit cuneum et cum ipsis Trentonibus formidolosum 60 Sed Trentonicis incolis indesinenter accrescentibus suisque bel tim deciinantibus, idem illustris pontifex demum a bello quievit et ab ipsis locis palustribus cum ceteris fugientibus vix evasit. Ceciderunt autem in ipso conflictu xxx pugiles, capti ver0 fuerunt circa centurn milites cum multis armigeris laude dignis et scutariis approbatis. cuius zzz cum zz eimiliter cet ontbr A roceasit ZZ retrocessit ZZZ comitem de Benthem cst de Benthem comitem G inde ZZ et BCD ontbr A sua cet ontbr G suppellcctili ZZ suppellectuli ZZZ 42 recollegitque cet coiiegitque C 44 enlm cet autm A13 Urm A3 29 31 37 38 40 41

138

caput 59c 1. Narr. c. 10 16)

.

.

ominus episcopus . . comitem Gelrensem, quem omnium malorum conscium et fautorem esse äicebat, potenter et cum licia aggreditur, Veluam et alias suas tersas depopulando. Bed mmes idem viriliter se opposuit et Trentones evocavit. Et ntes Omershem et alia bona episcopatus . .usque in obsidiaventrensem pervenerunt, ubi dictus comes cum multo exercitu Daventriam obsedit et multos nobiles undecim diebus ' continuis. Sed dux Brabancie treugas ad tempus elaboravit.

.

...

11. p . 16 p . 17

Trentones ver0 ad sua remeantes, omnes redditus episcopi et suorum comiti per totam Trentam assignaverunt.

14. p . 1 8

Ad cuius rei vindictam cum se dominus episcopus viriliter in maximis expensis apparasset et eciam pro auxilio domini imperatoris Henrici . . . Magunciam pervenisset, ilk, proch cîolor! quinto die mortuus est. Et ad saos antecessores apad Sanctum Martinum honorifice deponebatur anno Domini mocononagesimo sexto.

17.

Over de sterfdatum van bisschop Boudewijn ZI heerst onzekerheid: Necr. St. Pieter zegt 2 non. iunii; necr. St. Marie 5 kal. maii. Er zal Z wel een schrvfout zij^ gemaakt voor de laatste datum.

Caput 60) 1. Narr. c. I1 (P. 18)

ldewino episcopo venerabili sic mortuo et sepulto TydeHollandie, filius comitis Florencii, et Otto comes Gelrie armata manu in Traíecto convenientes, tantam discordiam in ecclesia seminaverunt, quod quidam de fratribus elegerunt in episcopum fratrem episcopi Baldewini Theodericum, eiusdem ecclesie majorem prepositum; huius partem fovebat comes Hol Traiectensis. Reliqui ver0 de capitulo elegerunt borch, virum nobilem et prepositum Daventriensem; huius partem assumpsit sibi comes Gelrie et omnis episcopatus aitra Nodap constitutus. cum tarnen Theodericus anwlo et virga jmperiali episcopalia pis piskopatus ver0 'Fleoderico coiaitï 'woliamiie ab Henrico im-

cap. 60 6 comes cet ontbr G23 7 concanonicom ACD canonicorum IIB 9 transycelensis FA12CD12 transyselensis A3 transyselina G23B transycelina GID34

139 Caput 59c

5

10

15

20

Denique dictus episcopus ad partes Ycelinas deveniens recollecto militari robore dampnum illatum in comitem Gelrie tanquam fautorem ferventer ulcisci decrevit, nam et Veluam cum finitimis villis eiusdem comitatus acceptis spoliis omnino succendit. Econtra ver0 comes cum Trentonibus Homershem et quasdam turres episcopalis camere destruxit et Davantriam ad xi dies mangenis terribilibus infestavit. Sed dux Brabaneie, cuius negligencia principalis causa fuit huius litis, culpam suam recognoscens, venit in auxilium episcopo cum quibusdam equitibus, elaborans treugas modici temporis ab utrisque partibus, quoadusque Gesar Henricus ad inferioresj partes descenderat, qui inter episcopum et comitem de domini0 Velue per auream bullam finem liti imposuerat. Trentones autem disceâente glorioso cesare treugas elaboratas inficiaverunt, quoniam omnes episcopales redditus in Trentonia comiti Gelrie pro stipendiis assignarunt. Quapropter episcopus de prelatorum suorum consilio secessit ad Magunciam, ut glorioso cesari manifestaret hanc novam violenciam. Cum autem hic augustus super tali forefacto valde commotus esset et episcopo Balduino tanquam suo cognato manuale iuvamen erogasset, ecce presul illustris die dehinc quinta, que est xi kalen migravit ad celestem patriam, postquam annis xviii Traiectensem bellicose rexisset ecclesiam, qui deinde navigio Traiectum devectus est ac ibidem in ecclesia maiori cum exequiis congruentibus inhumatus est.

Caput 60

odricits Hollandie ac Otto invidie malum in elec V ~ S ~ ~etQ canonicos S ecclesie Traiectensis. Qui&m enim concapi.tulariuun 5 elegerunt Theodricum de Hollandia fratrem Balduini presulis iam defuncti maiorem prepositum, cui fideliter adhesit Theodricus Hollandie comes et tota terra Traiectensis, ceteri ver0 concanonicorum elegerunt Arnoldum de Ysenburch prepositum Davantriensem, cuius partem assumpsit Otto Gelrie comes et tota terra Transyselensis. Henricus autem imperator Theodrico cognato 10 suo per anulum et pastoralem baculum investituram episcopatus dedit, quynimmo temporalem iurisdictionem Theodrico comiti Hollandie gubernandam commisit, donec in Romana curia deflnitum foret, quis eorum dictante iusticia pontificium obtineret.

cap. 59c 1 ywlinas cet yselinas A Elders Is de lezing met s waarsch&lUker. 4 homorshem AIZCD homorschem FA3 homorshem B oetmarschen GI ootmerschem G23 9 descendorat cet doswndoret G 14 magunciam ZZZ magonciam F mogunciam G 19 navigio cet ontbr A

140

Caput 61 Episcopatus ver0 Theoderico comiti Hollandie ab Heinrico imperaratore committitur, et eodem comite Traiectum et circumiacentia occupante vel regente Otto comes Gelrensis omnia ulteriora fluminis quod dicitur Isle sue potestati vindicavit.

1. ~ Y z 148 ~ E ( =Ann@ p . 188)

.

Eodem anno Wilhelmum fratrem Theoderici comitis , . in castello quod dicitur Horst (AnnE Hurst) .

2. ChrEl63 ( =AnnE p . 189)

..

10. ChrEp. 148

Factum est tandem post longam controversiam inter eosdem comites

(AnnEp. 188) bellum apud montem qui âicitur Heimenbargh, ubi multis a parte

comitis Ottonis captis et ceteris omnibus fugatis insperata victoria Theoderico ccssit. Narr. c. 11

(P.19) 15. (p. 18)

..

. et medio tempore comes Hollandie apud Heymenberch vicit comitem Gelrie, ubi de suis multos militm captivavit. . . omnis episcopatus citra Nodam. , , .. . ad fratrem accederet, qui tunc in castro quod Hurst dicitur morabatur, procul dubio capiendus si iret . . . Venit ergo et a fratre ingratis oculls conspectus, .. . ab Henrico Grus homine sibi inimi,

93)

cisaimo et wteris ministerialibus fratre vidente et consentiente oaptus incararatur.

22. ChrEp. 153 Eodem anno Wilhelmus fratrem Theoderici comitis Hollandie mini(AnnEp. 189) steriales ecclesie sancti Martini in Traiecto in castello quod dicitur

Humt incarcerant presente fratre et consentiente, qui post aliquantulum fuga elapsus ad comitem Gelrensem Ottonem venit, cuius filiam nomine Aleidim desponsavit. 24. ChrEp. 137

24. Narr. c. 23

. . .. Wilhelmum cui suam . . .

.. .. . comite Hollandie Fltmntio et

. . imperator Fredericus cum comite Gelrensi Ottone .

comes Gelrensis dederat in uxorem filiam

141

Caput 61

5

10

15

20

25

Itaque Theodricus comes propugnator sive tutor episcopatus existens ac in castro quod dicitur Horst cum tota sua curia manere disponens episcopales redditus ex imperiali precept0 curiose collegit, sed obstante consilio comitis Gelrie de partibus Transycelinis nihil omnino recepit. Quapropter idem Theodricus comes coadiunctis sibi robustis bellatoribus tam ex Hollandie quam ex Zelandia cum cornibus hosrisonis et vexillis fulgidis universum pagum Velue potenter incendit magnamque predam multimode facultatis secum gloriosius asportavit. Nec mora quin et Gelrie comes contractis pugilum immensis copiis cum tubis stridentibus et signis caruscantibus Hollandie comitem usque montem Haymonis festinanter insecutus est, quatenus raptam predam potenter excuteret et pro illata sibi contumelia crudele bellum agerat. Et ecce concurrentibus in invicem utrisque partibus cruentum bellum inhorruit, in quo stridor balistarum, tinnitus gladiorum, fragor hastarum et hinnitus equorum terribiliter invaluit. Demum post utriusque partis horrendum excidium Otto comes Gelrie suis paulative (!) diffugientibus trans Nodam in equo cursatili retrocessit et Hollandie comes fugitivos hostes cursu celeri subsecutus copiosum numerum plebis et milicic captavit. Hiis itaque gestis Wilhelmus Orientalis Frisie comes hac audita victoria gavisus primo venit ad Hollandiam, deinde secessit in Horst ut fratris sui visitaret presenciam. Quem Theodricus comes iussit extimplo per Henricum Grus apprehendi ac in prisone carceris districtissime catenari. Modico tamen dehinc elapso tempore iamdictus Wilholmus comas disruptis claustris a captivitate clam exiens spe protectionis devenit ad Ottoncrn comitem GeIrie, a quo per dies aliquot detentus fuit in contuberoio magne leticie. Novit enim idem Otto comes eundem Wilhelmum comitem in ncta virum strennuum et illustrem, quapropter dedit eidem Adelheidim suam a i a m in uxorem. Ex qua genuit Florencium Hollandie comitem, Ottonem Traiectensem pontificem, Wilhel-

Cap. 61 1 episcopatus existens cet M existeas episcopatus A 3 cdiegit çet recollegit A2, waaruit Furm en Lap 5 coadiunctis ZII quoadiunctis F adiunctis G 10 insooutus est 1ZIGI insequutus est F institutus est G23 1 1 contwneiia cet Iniuria GB 12 in invimm C 8 t ontbr A 14 invaluit cet inhorruit G 15 pauiative cet pauiatö A2B pauîatim G 18 Wilhelmus cef ontbr A primo venit ZIA pervenit BCD 19 secessit ZIZ FM venit G in cetM ad A 20 henricum IZAlBCM heinricum A2 heynricum D 23 devenit cetM devenerit A12 devet A3 24 enim cetM autem G 26 adelheidim IZC addheydim ADM aleydem E suam flliam GAD flliam suam FBC eidem cet geplaatst nu flliam G 27 florencium hollandie comitem ABM hollandie florencium hollandie G florencium comitem F hollandie succedentem comitem

142 29. ChrEp.164-5

30. p . 164

Filiam comitis Ottonis honorifice ad se deductam uxorem duxit, nuptiis Stavren celebratis.

.

. , deinde in Fresiam Orientalem a fratre sibi concessam ingressus officiosissime receptus est, de fuga vel salute eius omnibus congaudentibus.

Eodem anno Otto comes Gelrensis et Theodericus Hollandensis 31. ChrEp. 165 (AnnEp. 194) reconciliantur, que reconciliationis sive pacis concordia usque adeo inter eo6 convaluit ut Theodericus comes filiam suam Aleidem p . 166 nomine filio comitis Ottonis, cuius nomen Henricus, desponderet, sed idem puer non multo post languore correptus moritur et Rinesburch tumulatur. 1197 Theodericus et Arnoldus, qui Romam profecti fuerant, longam 36. ChrEp. 149 (AnnEp. 188) disceptationem coram Apostolico de sua substitione habuerunt Sed cum more diutine disceptationis protrahuntur, Arnoldus mense iunio moritur, Theodericus consecratur, qui repqtrians apud Papiam moritur.

.. .

36. Narr. c. 11 (P.1 0

Tandem. . .ambo electi pro suis iuribus ad curiam Romanam perrexerunt, ubi deductis gravibus expensis Arnoldus electus obtinuit et statim illic mortuus est. Tunc papa dominam Theodericum in episcopum consecravit, qui in suo reditu apud Papiam occubuit.

Caput 62a 1. Narr. c. 12 (P. 19)

.

.. quendarn Theodericum de Are, virum nobilem et personatum, multa sapiencia preditum, in consiliis . . discretum et expeditum, nutritum in curiis imperatorum et omnium discretorum discretissimum, qui tunc prepositus fuit in Maestricht . . .in episcopum eligunt . . Qqi tempore electionis sue cum imperatore Henrico in Sicilia fuit . ..novus electus ad suam ecclesiam cito pervenit vocatus. Quam in maxirnis debitis hinc inde irretitam invenit.

.

.

5. Narr. c. 13 (P. 21)

Idem ver0 Wilhelmus episcopum Theodericum, qui in Frisiam intraverat et in illa forte sex septimanis iurisdictiones et spiritualem et temporalem, tamquam episcopus et comer), exercuerat et ex suis iuribus aliquantulam monasterio Stavris po Sed in continenti cives Stavrie et alii Frisono8, qui illic tunc affuerunt, episcopum de manibus comitis in mombnto potenter eripientes ... et episcopus . sine dampno Traiecturn

..

Cap. 62a 4 aggravatum cet gravatum A 8 diebus illis II iilus diebus IZI 10 ostorze ZI oeeterze6TZZ 13 cum t/m remigarunt cdt ontbr R

143 mum presidem, Adam abbatissam Rinesburgensem et Richardim devotissimam monialem. Nuptiis vero magnifice celebratis in Stavria, sepedictus gloriose receptus est in Orientalí Frísia. 30 Eode& anno Theodricus Hollandie ac Otto Gelrie comites ab omni controversie discprdia reconsiliati (i) sunt ia hunc modyn,'ut Henricus filius Ottonis comitis Gelrie duceret in uxorem Adelheidim filiam Theodrici comits Hollandie, sed ambo post modicum tempus defuncti sunt ac in Rinesburgensi 35 monasterio luctuosis funeralibus inhumati sunt. Anno Domini mcxcviiio Theodricus et Arnoldus electi Traiectenses episcopi per diíñnitivam Innocencii pape sentenciam finem litis habuerunt. Arnoldus etenim primo pontiíicium obtinens xxxw episcopus constcratus est, qui post tempus exiguum viii ydus aprilis in urbe Romana mortuus et sepultus est. 40 Deinde dictus apostolicus Theodricum xxxim consecravit episcopum, monens ut continuo rediret ad commissum sibi populum. Hic ergo Theodricus Traiectum redire disponens Papie defunctus est, qui ibidem catholicis exequiis honorifice tumulatus est.

Caput 62a Post obitum duorum pontificum predictorum Theodricus de Are prepositus Traiecti Superioris xxxiius electus est episcopus, vir illustris et prudens consiliarius. Hic a Sicilia de negociis imperialibus ab! ecclesia vocatus Tiaiectum festinanter advenit totumque pontificium expensis innumeris aggravatum 5 invenit. Quapropter et ipse de prelatorum suorum consilio primo secessit ad Orientalem Frisiam, ut tam de precaria quam de iusticia Frisonice plebis aliquantulam poss& aggregare peeuniarn. Sed Wilhelmus de Hollandia existens diebus illis ibidem comes exactionern sue g a t i s indigne ferens ipsum episcopum in monasterio Stavrie post missarum racionem armata manu 10 cepit, quem eciam captum ad presidium suum penes Osterze festinanter abducere decrcvit. Quidam autem monachorum et Frisonum viri timorati, metusntes per temeritatem comitis eterne maled s innodari sentencia, dominum episcopum a captivitate comitis violente m t , cum quo Traiectum repentino navigio remigarunt. Quibus itaquc pstis, Theodricus Hollandie 15 ac Otto Gelrie comites inierunt adversus eundem episcopum validam conspiracionem pro eo quod idem pontifex contra Wilhelmum Orientalis Frisie comitem pridem movisset hostilem contencionem. Nam et comes Hollandie fuit eiusdem Wilhelmi frater nichilominus et comes Gelrie socer.

28 rinesburgensem GCD renburgensem F reynsburgensem A12 rijsburgensem A3 r'gsburgensemB in rijneburch M richardim cetM ricardim F ricardam B 34 rinesburgensi als In reg. 28, alleen reinsburgensi F reynsberghensi 0 2 in reynsburch M 40 deinde GA denique F demum cet 42 redire cet venire AC

144 Caput 62b 1. Nurr. c. I4 (P. 22)

..

Theodericus comes Hollandie . et plurimi ministeriales ecclesie episcopum coniuraverunt . malo aliud malum t, videlicet quod Daventria dominum suum penitus sprevit'etOrtonem camitem Gelrie in Se pro domino et &€ensore suo recepit.

..

2. ChrEp. 169 1202 Theodericus comes Hollandie Theodericum episcopum Traiec(AnnEp. 194) tensem bello aggreditur

.. .

Comes Sutphanie Otto a duce dolose capitur, cum ad eum in pace 4. ChrEp. 174 (AnnEp. 185) descendisset, ducatu regis Ottonis et episcopi Colonie Adolfi. 5. Nurr. c. 14 (p. 22-23)

Sed beatus Martinus suo episcopo in brevi tempore sic providit, quod predicti comites . . ambo divino iudicio a duce Brabancie capiebantur et in vincula deponebantur.

.

9. ChrEp. 172-1 Idem comes munitionem ducis de Laven que dicitur Busch expugna( =AnnE tam capit et infinitam predam diripit, capto fratre ducis Wilhelmo et p . 194-5) Henrico de Kuk et multis aliis tam militibus quam peditibus. Dux ver0 in ultionem iniurie sue valida manu tam suorum quam aliariim principum, potentiurn, nobilium, quos de diverso contraxerat, episcopi videlicet Colonie, episcopi Leodii, âuds de Limburch, comitis Flandrie. . .eundem comitem Theodericum in loco villaque et castro quod de Husden dicitur, bello apgreditur et capit. Caput 62c 1. ChrEp. 173 ( =AnnE p . 195)

Preteraa dpiscopus Traiectensis Theodericus, sperans comitatum sine defensore desertum, quedam loca comitatus incendio consumit, predas contrahit. .

3. Nurr. c. 14 (P. 23)

Tunc episcopus sicut vir discretus, tempus sibi a Dto datum non obdormiems, subito miliciam blandiciig, donis et promissis ,. . cum multo conctursu colligit. Hollandiam uno die invadit, rapit, devastat et incondit.

.

. ..

145 Caput 62b

Otto quidem comes Gelrie totam terram Transycelinam propulsis officialibus episcopi dicioni sue subiciens, Davantriam suo satellicio communivit, Theodricus autem comes Hollandie totam terram Cisycelinam depopulans fixis papilionibus Traiectum in girum vallavit. Sed ecce prefatus Otto Gelriensis 5 comes eodem tempore dolose captus est a duce Brabancie, sub conductu regis Ottonis et Adolphi archiepiscopi Coloniensis (!). Quamobrem Theodricus Hollandie comes volens Ottonem Gelriensem suum complicem eruere de prisione ducis dissolvit obsidionem ab urbe Traiectensi, ac oppidum ducis quod Busch dicitur circumobsedit in manu forti, quod tandem die vii* mensis 10 septembris armipotenter intravit, Wilhelmum fratrem ducis ac Henricum de Kuyk cum plerisque militibus cepit, et cum preda multimode suppellectilis ad Hollandiam navigare decrevit. Dux ver0 Brabancie precellentes principes interim ad awilium suum invitaverat, utpote Coloniensem archiepiscopum, Leodiensem episcopum, ducem Limburgie et comitem Flandrie, quorum 15 auxilio Theodrico comiti viam redeundi festinanter anticipaverat. Theodricus ergo comes ex magnanimitate sua cum tubis stridentibus et vexillis rutilantibus in castro sive villa quod Hoesden dicitur eisdem principibus occwsare presumpsit, sed devictis extimplo cunctis Hollandris idem comes ibidem captus fuit. Caput 62c

Interaa Theodricus egiscopus attendens tam Hollandiam quam Gelriam absque defensore dqsolatam, coadunavit blandimentis et donis electam miliciam, cum qua festinanter ingressus est Hollandiam, ubi predam copiosam extimplo contraxit, quam instante noctis umbra swum intra muros urbis

Cap. 62b 3 cisycelinam cet transvcelinam GB, in G3 met latere hand verbeterd in CYS4 girium G gíro F arum IZZ Otto gelriensis (gelrie. hel-) . comes FGIBCD Otto comes gelriensis 023 comes gelriensis A f 2 comes ghëlrie A3 6 adolphi IZ odolfì A oduiphi BC odulfì D coloniensis cet co16 AZ. Het moet rijmen op Brabancie; dat in de bron Coloniestaat, is natuurtflk van minder belang. 7 geirieñ(gh-) FBCD ghelrie A ontbr G 9 busch GBD buch F buscum A busk C die viia ZZAILBC die viio A3 die quarta D 11 kuyc DI34 kuyck D2 kuic B kuch FG3 cuyck G2 busch GIA12 busk C de buschum pleridque A3 uit: do busch cum plerisque 12 ver0 cet a i m G 13 invitaverat cet invocaverat A 15 viam redeundi cet redeundi viam A 16 ergo cer autem G igitur A12C rutilantibus cet choruscantibus G Cap. 6% 1

attendans cet intendens A

10

146

..

.

(P. 23)

. et sequenti crastino Veluam ascendit et depopulatur , . Sutphaniam obsedit, Daventriam intrat . . et innumerabilem pecuniam merita ab illis recepit.

12. Narr. c. 14 (P. 23)

. . dicti comites, tandem a captivitate absoluti, non multo post debitum humanitatis impleverunt.

10. Narr. c. 14

13. ChrEp. I73 ( =AnnE p . 195) 13. Chr.p. 173-4 ( =AnnE p . 195)

.

.

Dux et comes Theodericus reconsiliantur

...

. . . datis a comite duobus milibus marcarum.

Caput 63a 1. ChrEp.195 ( =AnnE p . 195)

1203 Obiit Theodericus comes Hollandie undecimus

...

2. ChrEp. 176-9 Cum ergo predictus comes valida egritudine gravaretur in villa que Dordrecht dicitur ac dubium non foret ei de hac statione migran( =AnnE dum, fratris presentiam debito germanitatis requisivit, ut vel eius p . 195-6) cure filiam suam Adam nomine commendaret, aut de provisione comitatus cum reliquis principibus secum ageret. Quod ne fieret Aleydis comitisse solertia diligenter intercepit, magis, ut post patuit, intendens sue dispositioni omnia subigi que iam animo conceperat : filiam comiti de Loen despondere et sic Hollandensem cornitaturn sub eius dominatu transponere.

IO. Chr. p . I82 (=AnnE

p . 196)

Qui . . . vicinam mortem comitis Holtena prestolans, cuius obitu nunciato festinato Dordrecht occurrit et corpore comitis locello ligneo iam incluso et in exequiis posito nobilis puelle sponsalibus iocundatus est. Et erat miserum videre nobilissimi comitis reverentiam tam subito disparuisse, ut pro fletu et planctu, qui tanti principis exequiis debebatur, letitia sponsalium sonuerit . . . Igitur corpus navi impositum et Ekmundam delatum est iuxta predecessores suos tumulandwm ,

..

Cap, 6% 2 querulare eet querulari G 3 sui fratris III (rum) fratrie sui II 4 nichil ante mortem cet ante mortem nichil GD34 5 adam nomine cet nomine adam G preclaram puellam II puellam preclaram III 6 adelheidis II adelheydis ACD leidis B 11 ludovicus eet Iodowicus G Aldus op alle andere plaatsen, behalve reg. 7 ludowico F 14 subito II cito III 16 egmonde cet egmondam A12

147 5 potenter abduxit. Hollandienses autem cenda perniciter insecuti, ac in reversione plures vil na debinc exorta luce cum raiarore iubar cidio roris aspergeret, idem episcopus de prooeruni sttocum consilio pagum 10 Velue cum expedita milicia potenter exussit, Zutfaniam obsid cepit et exinde Davantriam intrans a fautoribus capti cornitis gaza exquisivit. Eodem anno Theodricus comes Hollandie libere laxatus est a captivitate ducis Brabancie. Nam et idem comes grefato duci duo millia maroarum pro illato dampno persolvit, cum qdbus ipse dux oppidum suum 15 reparavit. Eodem ver0 tempore Theodricua Traiectensis episcopus et Theodricus Hollandie comes consimiliter ad uniqnkp’ sunt perducti, qui deinde cunctis diebus vite sue semper amici fidel,$qsimi sunt effecti.

Caput 63a Anno Domini mcciiio Theodricus comes apud Dordracum laborans circiter agonem sue mortis, quamplurimum querulare cepit absenciam Wilhelmi comitis Oestfrisie sui fratris, presertim quod de pyovisione comitatus cum ipso nichil ante mortem egisset, aut certe quod filiam suam Adam 5 nomine, preclaram puellam et nubilem, tutele, s ime commendasset. Comitissa quidem Adelheidis econtra perpperam ns proposuit ipsam pucllam Ludovico comiti de Loon despondere et sic cum extraneo principe comitatum Hollandie pro suo beneplacito gobernare. Thaodricus ver0 comes dens animam, postinterim ii nonas nove 10 quam annis xiii bel obitu iam cognito Ludovicus de Loon ab Holtena Dordracum, dvenit et saquqdum Adelheidis comitisse preordinacionem Adam puellam de regali stirpe ‘progenitam in festino gaudio sponsam accepit. rabile spwaculum iam, ut Adelheidis intueri tam subíto magniíìci comitis 15 comitissa sepositis funeraiibus exeq sponsalem auderet celebrare leticiam. Sed quid plura? Comitis exarnime corpus Egmonoe devectum est, quod ibidem apud anteriores comites in Capella sancti prothomartiris honorifice tumulaturn est.

Cap. 62c 6 perniciter insecuti cet persecuti G 7 inflammaverunt ZZB inflammanint ACD 9 de cet ontbr G 10 velue ZZ value ZZZ zutfaniam FBCDI zuitfaniam 0 3 zuytfaniam A12D12 zutphaniam GA3 12 exquieivit cet acquisivit A 13 duds cet ontbr G 14 cum t/m reparavit cet ontbr A

148

Caput 63b 1. 'ChrEp. 183 (=Ann$ p . 197)

Wilhelmus, qui in Orientali Fresia morabatur, a fratre sibi concessa, obitu ffatr'is cognito festinanter ad locum currit qui dicitur Sipe, et 14c$nti&nun impetrata ut vel ad tumulum fratris accederet et rediret, i a ulteriorem ripam Fresie tristis et dolens se recepit.

4. p . 183

Sed in hac angustia, que nimis eum invenerat, aliquantulum relevatus est quorundam principum solatio, qui ad eius compassionem totum animum inflexerant, vita et rebus se illi annectere, inter suos tum parentum copiosa familia tum rerum satis habundanti affluentia viri potentes et nobiles. Quorum vel primi Philippus de Wasner, Iohannes de Rijpwijc fuerunt, annitentibus in id ipsum Symone de Harlem -ket postmodum ad Lodewicum Se contulit-. Wilhelmo de Teilinc, Walter0 Ekmundensi, Albert0 Baniard, Iacobo castellano de Leiden, quos novi principis iam peniteret, nova iura, novas institutiones animo sibi proponere . . . animum femineum mobilem, . . . Igitur secreta legatione Wilhelmus accitus intempeste noctis silentio ad Philippum venit, a quo votive susceptus est.. Sed a Selandensibus, qui eo advecti adventum eius prestolabantur, gratanter recognitus et officiosissime receptus est . . Cum igitur ad proprium portum scilicet Syricse venissent. . . . ..in principem et dominum conñrmatur . . . Walterus et Albertus summo studio Kenemar ad partes Wilhelmi continuerunt. . . . Harlem festine Se proripuit, ubi Lodewicus et Aleydis. . . venerant . . . consternati festino navigio cum Ghiselberto de Amestel recesserunt . . . Sed elapsi Traiectum venerunt fuge sue testimonium ipsimet circumferentes. Filia ver0 Aleydis comitisse maternò destituta solatio ad urbis presidium, quod est in Leydis, una cum Rudgero (AnnE Rotgero) de Merhem et Ost de Burne (AnnE Burn) et aliis quibusdam militibus et armigeris et balistariis comitis Lodewici anxie fugit.

p . 184

p . I85 ( =AnnE p . 198) 14. p . 186 p . 187 16. p . 188 19. p . 189

21. p . 190

.

.

22. (-AnnE p . 199)

Sed velociter tota Kinemaria ad eandem munitionem affuit ducatu Walteri et Alberti, nec minus segnis Philippus ..Omnes etiam pagi Circumiacentes Rheno pari conspiratione venerunt.

25. ChrEp. 190

Nam et victualium in brevi defectus audaciam resibtendi minuerat.

.

(==dnnE Tr&nsioruntergo in potestatem obsidentiua obsbssi, vita cum salute p . 199) p . 191 membrorum impetrata Filia vwo wmitisse Wilhehno cognato

.. .

.. ..

suo tradita liberaliter ab eo est habita . Et hec omnia facta sunt Wilhelmo comite in maritimis adhuc constituto, qui rebus suis circumspecte dispositis Hollandiam rediit.

29. Navr. c. 16 (P. 25)

.

..

Wilhelmo . . qui per quosdam Selandenses . nepkm suam . cepit et Texele misit . . . in custodia servandam.

..

149

Caput 63b

5

10

15

20

25

30

Interea Wilhelmus comes Orientalis Frisie perce fratris sui morte doltnter venit ad portum Zipe, conductum ulterius impetrare nequiens ut ad tumulum fratris suis securus accederet et expletis exequiis ad Frisiam sine dilacione discedcret. Cui plerique nobiles Hollandie compassi sunt, eique firmissima conspiracione federati sunt, utpote Florencius frater suus Traiectensis prepositus, Otto comes de Benthem ipsius patmus Leydensis castellanius, Philippiis de Wassenaer, Syman de Harlem, de Rijswijc, Walterus de Egmonda et Albertus Bania ipsi Wilhelmo comiti, quod sub pacta fide securus ad eos transiret, et principatum hereditatis sue potenter occuparet, presertim cum a primaribus Hollandie decretum esset quod a mobili muliere n t regi, nec extraneum s itaque comes hac principem super eos aliquatenus dominari. Wil clandestina legacione vocatus ducatu Philippi de Wassenaer ad portum de Zirixe latenter advectus est, ubi mox a Zelandiensj. populo gratanter in comitem exaltatus est. Walterus ver0 de Egmonda et Albertus Baniard cum Kinemaris insultum fecerunt interim in Harlem adversus Ludovicum comitem de Loon ac Adelheidim Hollandie viduam, ita quod ambo citra noctis caliginem una cum Giselberto de Aemstel propere diffugerent et ad civitatem Traiectensem pro subsidio tenderent. Ada ver0 iuvencula materno destituta solacio cum Rogero de Merhem et Ost de Buren militibus cunctisque balistariis Ludovici comitis ad presidium Leydis anxie confugit et ibidem impetum adversariorum suorum obstare decrevit. Sed indomita gens Kinemarie ducatu Walteri de Egmonda quantocius illic affuit, nichilominus et plebs RUJandie conductu Philippi de Wassenaer ibi defuit. Que fortiter ipsum presidium i l k assilientes cum sagittis et fundibulis, impegerunt turres et menia cum diversis ingeniis, quoadusque prefati milites urgente penuria victualium in dedicionem transirent ipsumque presidium Kinemaris libere resignárent. Wilhelmus igitur comes omnem rem gestam festinanter intelligens, devenit ad Hollandiam et neptem mam Adam cum pedissequis custodiendam transmisit ad Texaliam. Qui totum exinde comitatum sue dicioni subegit et de prodiis suorum infidelium prout voluit ordinavit.

Cap. 63b 1 comes orientalis Frisie eet orientalis Frisie comes A23 orientalis Frisie A l percepta fratris sui morte cet percepta morte fratris sui G 3 dilacione cet deliberacione A 5 traiectensis propositus cet prepositus traiectensis C prepositus maior A 7 teylinp II Nyiingen III 8 baniard II baniart BO3 baniaert A3D124 bärard A l barard A2 b'nardi C 9-10 Qtt/m occuparet cet ontbr A 10 prímoriblis II primatibus ABC primioribus D 14 zirixe AD134 sirima F zerixe 0 3 zeryce G2 zerixze GI zierixe C zyrizee O 2 ziericzee B adwctus JIG d$vootus BD adductus A 17 Gitra,Q6t,CiFCaG 18 iselberto phis 23 $tic c#t 'illuc AB 30 suo álcioni oeC 8leiodi a ~ Ae I

150

Caput 63c

193/194 (-AnnE p . 200) p . I95/196 8 , (-dnnE p . 200)

igitwr Pomini mcciiii Lodewicus sue non immemor iniurie d vindictam toto animo surrexit, cognatos amicos quorum erat numerosus appellare, multam solidorum conventionem polliceri, ea que aä manum habebat large expendere non differt . . . concurrentibus in adiutorium eius summis principibus episcopo videlicet Leodiense, duce de Limburgh, comite de Flandria , . Preterea Theodericum episcopum Traiectensem in amicitias et opus belli secum attraxit, promissis eidem episcopo duobus milibus et eo orum,et ut promissorum fides certior haberetur, fraitis obsidem accepit.

.

Ampto tamen consilio ad Selandenses se contulit, Walterum et Albertum Kimmarensibus prefecit . . ,Wilhelmo de Teilinc, Philippo ceteris fidelibus pagos Rheno circumiacentes vicinos episcopatui delegavit. Qui idonee iniuncta sibi prosequentes loca defensionis constituerunt, unum in loco qui dicitur Busch, altetum circa Rhenum Suadenburgh, grandi et lato fossato aditum hostibus obstruentes. Walterus et Albertus, non segnes, executores ad naves convolare, Kinemarensicommisse sibi procturationis, bus indixere die condicto, ut communi impetu aggerem Amestel interrumperent, ut impetus aquarum interclusus libero meatu defluens agros occuparet et loca circumiacentia devastaret .. . Hoc prosper0 successu Kinemarenses animati, terram .. . ditioni Ohiselberti de Amestel subiectam totam fere incendiis absumpserunt, infinitas predas . , . contrahentes.

...

um Ghiselberti honorifice structure favillatenus exus17, p . 197 (=AnnE Inter que p . 200) serunt p . 198 (=AnnE et sic omnia usque Brukleth .

.. .

..

p . 2001)

19. ChrEp. 198 AnnEp. 201

Episcopus Traiectensis tante calamitatis maiore occasione adductus, omnimodis hec ulcisci statuit . . .

20. Narr. c. 15 (P.24)

. . . dominus episcopus . . . ipso anno in vigilia Iohannis Baptiste terminos comitatus prope Midrecht personaliter impugnavit, ubi in continenti vicit et fugavit comitem de Benthem . Et statim ipse solus in levi equo . . cum tota milicia pedes per paludes versus Suadeburch contra alium magnum exercitum pugnaturi festinabant.

..

.

20.

Vigftia JOH. E)

niet 24 juni.

.

et valido exercitu 17-34. ChrEp. 198 uswmad Br&&h subiugantehi, datis ob ( =AnnE c UT multo militum p . 201) S p . 199 Plorentio falsa fide in mqi$ione tmnsfugimexlt, Facta ergo inuptione Florentius aptus est et in episcbpus regionam potenter optinuit castro Hurst invinculatus Leyden venit , Interea Lodewicus Hollandiam intravit Itaque Hollandia subiugata , Lodewicus cum omni manu suorum sequacium episcopo se coniunxit in Leyden (An@: Leythen)

.. .

..

. ..

..

.. .

... . 6 .

151

Caput 63c

15

20

25

30

Ludvvicuw itaque comes totu ctam econtrario consurrexit, qui episcopum Leodiensem, ducem ensem et comitem Flandrienseiil in ipsius auxílium pro stipendiis subarravit, specialem tamen confidenciam Theodrici episcopi Traiectensis, quem pro summa duoillium taltantorum coaquisivit in iuvamen iam instantis prelii, promitens quod de manu ma comitatum Hollandie reciperet in feodum, super quibus fratrem suum eidem episcopo dedit obsidem. Wilhelmus autem hiis agnitis Walterum de Egmonda et Albertum Baniard Kinemariis preficiens, 'lippum de Wassenaer et Wilhelmum de ing Rijnlandris preferens ad andiam secessit, ubi mmctos incolas in s aditutorium invitavit. Nec mora quin Philippus ot Wilhelmus antedicti milites duas fortes municiones cum propugnaculis extruxerunt, quarum unam Florencio Traiectensi preposito sitam in Busch, reliquam autem ûttoni comiti de Benthem sitam in Suadenburch ad tuendum fidelissime commendarunt. Walterus quidem et Albertus prefati milites Kinemaris induxerunt classem assumere, aggerem interrumpere et prata tocius Aernstellandie submergere. Qui continuo totam dicionem Giselberti de Aemstel usque Broiclede tam aquis quam incendiis everterunt et exinde cum ingenti preda multimode facultatis Kinemariam remigarunt. Episcopus ver0 Theodricus hanc ulcisci volens iniuriam, die xxiiiia mensis iunii prope Midracum personaliter intravit Hollandiam, ubi comitem de Benthem fugavit a prelio et exinde plum viiias hostili conflagravit incendio. Niis itaque prospere succedentibus, idem pontifex levem equum solus ascendit, pedestrem exercitum tr equi iussit, et de plerisque villis singillatim obsides accepit, donec nem quam Florencius prepositus tuebatur laboriose devenir& et eandem cum expeditis bellatoribus expugnaret. Episcopuis igitur hanc munioionam lewiter obtinuit absque gravi dispendio, quoniam' milites de terta Traiectensi deeerentes preposi runt ex eodem presidio, asserentes se nequaquam episc adversus eorum verum dominum rebellionem commit prepositus non habens ultra resistendi copiam illic apprehensus est, qui in

Cap. 63c 1 ludovicus cet ludowicus G itaque comes cet ergo comes A3 itaque de loon comes A12 2 et cet ontbr G in ipsius auxilium cet ontbr A 3 subarravit KIA ontbr C expeciit BD 4 traiectensis cet ontbr A 10 cunctos cet cunctas A12 14 ad tuendum cet ad tuendam A 16 aemstellandie GC amstellandie F aemstlandie A12 aemsterlandie BD 17 broiclede D bobroiclede F (waarschijnlijk uit: boclede) broyclede G13C broeyclede G2 broclede A13 broickde B usque br. ontbr A2, maar is reeds door Furm ingevoegd 18 everterunt GAB everserunt FCD 22 levem equum solus cet solus levem equum G 25 laboriose devenlret cet gloriose devenirent A13 gloriose revenirent A2 28-29 nec t/m committere cet ontbr A

152 35. ChrEp. 194 ( =AnnE p . 200) ( -EAnnE p . 198)

Plures etiam militum Hollandensium, Isbrandus scilicet de Harlem et frater eius Gerardus, lohannes Persiin (AnnE: Persin), Arnoldus de Riiswiic (AnnE:Riswic) et frater eius Heniricus (AnnE: Heinricus) et alii multi, cum favore comitisse, tum odio Wilhelmi. . Walterus de Ruven , totus enim Lodewico favebat

38. p.200

Episcopus ver0 et comes pro libitu suo omnia agentes et disponentes Harlem venerunt (AnnE: pervenerunt), ubi Kinemarenses navali exercitu appliwntes irruptionem in episcopum medftati, cum nichil profecissent, nichil melius quam deditionem estimantes sub conditione quingentarum talentorum accepta pace recesserunt.

( =AnnE

p . 201)

47. p.200-1 ( =AnnE

p . 202)

..

..

...

Lodewicus autem alas victorie sue usque ad Ekmundani extendens, possessionem Alberti (Alberti Baniart W. Proc.) et villam que dicitur same Agàthe ditioni eius subiectam in cineres redegit . .Episcopus, cuius exercitum defectus neceseariorum iam occupaverat, gavisus de pecunie promissione sed sollicitus ne quovis modo reditu interciperetur, festinus ad propria rediit.

.

Het gaat hier om het eerste deel van het Chronicon van Willelmus Procurator, d.i. zun Izfschrlft van Annales of Chronicon Egmund. 54. p.201 ( E-AnnE p . 202) p . 202

p . 203

i

In augmentum ver0 calmitatis et miserie comes de Name, procurator Flandrie, . . Walacriam sue ditioni subiecit. Hugo de Voren (AnnE Hugo) fere totam Selandiam acceptis obsidibus ad partes Lodewici reíiexit et idem illuc venerat. Wilhelmus undique fugatus et requlsitus piscatoria nave retibus intectus mirabili eventu evasit . . Sed cum Hugo modum potestatis insolenter excederet, Selandenses maiorem sui depressionem timentes habito consilio et mutuo data fide eundem Hugonem probrose expulerunt, Wilhelmum requisitum et inventum in principem et dominum exaltaverunt. Quorum benivolentia in Se c o n h a t a litteris Waltero de Ekmunda (AnnE: Waltero) denunciavit, ut quanto posset apparatu navium Leyden. . occurrerot , nullam belli cornmotionem se absente promoveri . de Teylinc, Philippo de Wasner (AnnE: Wilhelmo, Philippo) non minori studio et voluntate in hoc concordantibus.

.

.

..

. ..

r

153

35

40

45

50

55

60

65

Horst diligenti sub custodia reservatus est. Alterna ver0 die cum solare iwbar diaphanum illustraret hemisperium, idem episcopus comitante milicia Leydis advenit, ubi Ludovicus comes subiugata Zuithollandia potenter episcopo se coniunxit, pluri'mi quoque nobiles Hollandie principales ibidem Ludovico gratanter occursarunt, cum quo fedus inseparabilis amicicie percusserunt, utpote Iohannes Persiin, Ysebrandus et Gerardus de Harlem, Arnoldus et Henricua de Riiswiick et Walterus de Ruven milites, quorum securo conductu comes et episcopus nemine rebellante venerunt in Harlem, villas sibi singulas supprimentes et de iocunda prosperitate non immerito gloriantes. Econtra ver0 Kinemari cunctis belli necessariis habunde premuniti festinaverunt antediotis principibus certatim occurrere et cum eisdem in campi planicie grave bellum committere. Sed prenarrati milites tumultum tam effrenate plebis agnoscentes, hunc belli strepitum prudenter interceperunt ac inter utramque partem hoc arbitrium promulgarunt, quatenus Kinemari pro forefacto quod dudum in Amstellandia temerarie cornmiserant, tam episcopo quam comiti summam quingentorum talentorum persolverent et exinde resumpta classe cum pace discederent. Quibus itaque gestis episcopus et comes nichil infortunii de cetero formidantes, villam Sancte Agathe cum possessionibus Alberti Baniard militis omnino succeuderunt et extunc limina beati Adelberti confessoris in Egmonda peregre visitantes totam Hollandiam bipartitam et in se divisam non obstante quovis adversario subiugarunt. Ludovicus itaque comes, cernens quod nullam rebellionem iam haberet, exoravit instanter episcopum ut ad propria transmigraret. Cum autem hec agerentur apud Hollandiam, comes Namurcensis ex parte comitis Flandrie cepit expugnare Walacriam. Hugo quidem de Vorn acceptis obsidibus reliquas insulas Ludovico subegit et Wilhelmum comitem a Zelandia profugavit. Wilhelmus itaque comes nullibi tutus cum nave piscatoria retibw obtactus est, et a suis persecutoribus eventu mirabili latenter elapsus est. Sed cum Hugo de Vorn ex parte Ludovici comitis tocius Zelandie prefectus existeret modumque sue potestatis arroganter excederet, Zelandie populus demo conspiratorie federatus Hugonem probrose depulit et Wilhelmum undique requisitum iterato comitem atatuit. Nec mora quin et idem Wilhelmus comes per occultas epistolas Walter0 de Egmonda, Albert0 Baniard, Wilhalmo de Teyling et Philippo de Wassenaer omnem rem gestam seriatim exposuit, quinymmo quantum potuit humillime peciit, quatenus die determinata cum armatorum copia Leydis advenirent, nec in absencia sua contra Ludovicum comitem prelium aliquatenus inchoarent.

Cap. 6% 31 diligenti sub cet sub diligenti A us

(=bron) Isobrandus et Gerardus F Iohannes et 3 heeft aangevuld tot: Iohannes, Ysebrandus pt Qherar habunde ZII abunde FB ontbr û aamstellandia U amstellandia F aamsterlandia ZZZ transmiparet cet remearet A cum cet ontbr U Ce?

en ook f i r m , wat Lap uit zgn hs 0

40 45 53 65

,

dus A

154

Caput 63d 1. ChrEp. 204 ( =AnnE

p . 203-4)

Fama interea ad aures exercitus delata est defecisse a Lodewico Selandenses, venisse Kenemar, viam illi interclusam, bellum ex adverso instare . . . Lodewicus . . . nihil sanius repperit quam hostibus obviam ire. . . Quibus Kinemar et cetera societas e munitione prosilientes inconsulte occurrerunt, omnia sine cautela et sine disciplina belli agentes. Unde a virjs bello exercitatis facile circumventi et oppressi sunt . . plures quibus ad naves redeundi facultas non fuit, precipiti fuga ad pontem se proripuerunt, et quia tante multitudini angustus et infirmus erat et a persequentibus graviter impingebantur, ab ipso ponte confracto proruentes misero mortis genere aquarum violentia perierunt. Philippus et alii multi per diversa fugientes hostibus et morti se subtraxerunt, plures capti, vulnerati et occisi sunt. Walterus et Albertus cum quibusdam sibi coherentibus celeri fuga evaserunt. Wilhelmus ver0 de Teylinc et quidam milites spe defensionisin unum oonglobati alíquantulum hostibus reluctati sunt, dum tandem . . . capti et invinculati sunt . . . Lodewicus ver0 cum captivis et spoliis in letitia cordis et gloria victorie Vorscoten (AnnE: Vorscot) rediit . . .

.

p . 205

Caput 638

1, Chr.p.205 ( =AnnE

p . 204)

3. Stoke III 393

Hoc gravi infortunio ad aures Wilhelmi delato, graviter ingemuit, sed omnia dissimulansceptem profectionem acceleravit et in multitudine sui exercitus tam Selandensium quam Hollandensium superveniens ad locum qui dicitur Tol, copias sine alicuius prohibitione exposuit. Lodewike quam de mare: Den hertoghe sende hi dare Van Lymborch . . .

quem incole dicunt Sile, proruentes, spiritum aquis suffocati supposuerunt. Alii versus Traiecturn festinantes, passim cedebantur. 12. ChrEp. 206

(==AnnE p . 204)

. . . milites et pedites, ut expeditiores ad fugam ment, loricas et gaieas et armorum diversa genera in manus persequentium reliquerunt.

155 Caput 6%

Ludovicus igitur intelligans Zelandros sibi rebellasse et Kinemaros cum armis occurrisse, direxit exereitum suum in Leydis, ut primo Kinemaris armipotenter occurreret et deinde contra Zelandos grave bellum committeret. Kinemari quidem festinaverunt econtra predictum exire presidium, cursitantes nimis 5 inordinate ad prelium, quapropter a viris belligeris absque mora disturbati sunt, ex quibus eciam multi crudeliter interempti sunt, ceteri ver0 classem introire nequientes scanderunt pontis propugnaculum, ut ibidem ad novum bellum recenter aggregarent exercitum. Sed ecce pons idem mole tot armigerorum confractus corruit et maxima multitudo Kinemarorum in torrente 10 Reni fluminis suffocata periit. Philippus autem de Wassenaer cum Waltero de Egmonda et Albert0 Baniard trans paludes celeri fuga dilapsus est, sed Wilhelmus de Teyling hostibus aliquantulum obstans ibidem captus est. Ludovicus itaque comes hac adepta victoria statim ad nemorosa loca versus Voerscoten gloriose reversus est, et ibidem In pratis virentibus sua castra 15 metatus est. Caput 63e

Interea Wilhelmus comes cum expedicione valida de Zelandia potenter adveniens, tabernacula sua fixit in Tol, ut alterna die contra Ludovicum comitem indilate confligeret et eundem ab hereditate paterna procul expelleret. Ludovicus autem hanc sinistram famam audiens, transmisit ad Wilhelmum ducem 5 Limburgie, quatenus ipse temptaret de composicione pacis et concordie. Sed idem dux vir belli gnarus sine pacis effectu rediens, visa nichilominus et audita referens, sua precepit eve tentoria et facie supervenientis exercitus absque mota declinavit ab Hollandia. Ludovicus eciam comes relictis ibidem tabernaculis festino diffugio Traiectum adiit et captivos equites episcopo pro 10 stipendiis tradiit. Quidam ver0 militum precipiti cursu proruentes in lacum Zile suffocati spiritum aquis supposuerunt, alii quoque vagantes per devia diversis incommodatibus afflicti lassam amimam exalarunt, ceteri quidem

Cap. 636 1 4

zelandros cet zelandrinos A12 sibi rebellasse cet rebellasse sibi G nimis inordinate 11inordinate nimis 111 oten

urscoten F voirscoten G

Cap. 63e 5 limburgie 11lymburgie 111 8 comes 111ontbr 11 11 spiritum aquis cet aquis spiritum G quoque cet autem G 12 quidem cet ver0 G

156 15. ChrEp. 207 ( =AnnE p . 204)

m impulsu Lodewicum subswutus est, lociter cum captivis militibus elapso, po pro debito pecunie tradjtos idem episeopus vinculis et diligenti custodie mancipavit. Militum tamen eius satis copiosum nunmum apprehendit.

16. Stoke IZ2463

Altemael dat karine, Scepe,waghene, tenten, scrîne, Spisi3, dranc ende ander ghescal Wonnen de Wander al. Dus wan grave Willam tlant . . .

18. Narr. c. 16 (P. 26)

Et Lodewicus . . . comitatum Hollandie . . . nunquam poterat recuperare.

20. ChrEp. 207 Evoluto autem non longo tempore Wilhelmus comes Aspren muni( =AnnE expugnatam tionem Folberti et Florentii odversariorum suorum p . 205) p . 208 deiecit; Traiectenses ver0 cum militibus Hollandensibus Dor-

...

...

drecht navigio applicantes totam incendio combusserunt, vin0 frumento ordeo infinito distracto, rebus diverse suppellectilis tam incendio absumptis quam repina sine numero direptis. 21. Narr. c. I6 (P. 26)

22. ChrEp. i93 (AnnE 199) 22. Stoke IIIIOI 25. Narr. c. 16 ( P . 26) 25. ChrEp. 208 ( =AnnE p . 203)

Episcopus . . . fratrem suum Gerardum comitem cum multis aliis navaii be116 contra Wollandkm remisit et totum Thordrecht depredatum penitus igne cremavit.

.. . comite de Hare . . . comite de Hake hs Leiden v. Chr. E. . . . de grave Hake (in rijm) .. . Wilhelmus comes Hollandie, possessor comitatus Hollandie existens, mille marcas pro sua gracia sibi habenda donaret.

Processu ver0 temporis verbum pacis et reconciliationis factum est inter episcopum et comitem . . . sub Hemico Grue extorserat eidem restitueret, et ministerkdes ad comitatum peatinontea et in $piSCOflatU commarantes in ius episcopi cederent et qui episcopi et in comitatu degentes in potestatem comitis reserventur, datis preterea ab eodem comite m talentis . .

.

28. Narr. c. 13 (P.22)

Et postea dictus comes compulsus pro tali excessu se laneus et nudipes cum quingentis militibus ad pedes domini episcopi ad sanctum Martinum humiliavit et graciam suam obtinuit.

31. c. 16 (P. 26)

Ex quibus omnibus dominus episcopu8, quaridequo in episcopatu pauperrimus, nunc ver0 ditissimus tantam pecuniam collegit, quod omnia predia ecelesie a suis antwasoribus impignorata redemit, expedivit. Castra sua debita sua liberaliter solvit, curie Romane omnia. .. infinitis victualibus ditavit . . . Totum episcopatum in multa pace tunc rexit.

(P. 27)

.

.. .

1S7

15

20

25

30

35

fugitivi loricas, thoraces, galeros et clipeos abicientes aut passim occisi sunt, vel catervatim apprehensi sunt. Wilhelmus utique profugientem exercitum perniciter insecutus militum numerosum cuneum apprehendit ; quinymmo papiliones et victualia cum clenodiis diverse suppellectilis acquisivit. Itaque Ludovicus comes de Loen nunquam reversurus ab Hollandia propulsus est et Wilhelmus in paternam hereditatem laudabiliter exaltatus est. Modico dehinc elapso tempore Wilhelmus comes recollecta milicia municionem Folperti et Florentii de Asperen adversariorum suorum applicatis mangenis destruxit, et econtra Gerardus comes d t Are frater Theodrici pontificis cum Traiectensibus Dordracum favillatenus inflammavit. Denique Theodricus episcopus et Wilhelmus comes per amicabiles internuncios hoc modo reconciliati sunt, ut comes episcopo pro illato dampno mille talenta persolveret ac Henrico Grus perintegre sua restitueret, insuper et ministeriales episcopi manentes in comitatu cederent in potestatem comitis, et a simili ministeriales comitis morantes in episcopatu cederent in proprietatem episcopi. Postea Wilhelmus comes m quingentis militibus laneus et nudipes apud eccleslam Traiectensem veniam expeteret, pro eo quod pridem ipsum episcopum in monmterio Stavriensi violenta manu temerarie cepcrat. Theodricus igitur episcopus ex hac guerra plerumque locupletatus impignorata predia redemit, castra sua victualibus adimplevit, debita Romane curie persolvit et exinde totum pontificium gloriose rexit. Wilhelmus eciam comes post obitum Ade neptis sue comitatum Hollandie de manu Frederici oesaris in feodum accepit, quem in tranquilla pace deinceps longo tempore gubernavit.

i4 apprehensi cet comprehensi G 15 utique 11 itaque ACD ver0 B 17 loen cet loon FA 18 ab hollandia cet ontbr G 22 pontificis cet opiscopi G 26 potestatem cet potestate IIB verdwenen, vermaedellik door woordprnzetrìng. 28 Hat, v&n i& postea 11 preteroa III 29 lanous cet laneis D ontbr C Furm maakt ervan vestibus linceis et nudis pedibua, Lqp ( vestibus lanois ot nud. p. aatpomt get patmt 47 30 temerarie cet tomere A

158

Caput 63f 11. Narr.cl6 (P.27)

. . . anno ab introitu suo quarto decimo apud Daventriam in vigilia beati Nicholay obdormivit in Domino et in Traiecto apud sanctum Martinum honorifice sepultus est anno Domini 1212.

Caput 64 1. Narr. c. I7

(P.28)

8 . ( p . 29)

(P.28)

(P.29) 11. (p. 28)

Episcopo Theoderico sic apud Traiectum feliciter sepulto de successore tota ecclesia Traiectensis soliicitudinem electionis competenter inducunt. Ad quam in maximo apparatu conveniunt comes Gelrie Gerardug, Ottonis filius, et comes Hollandie Wilhelmus, . . . Isti adduxerunt secum Adolfum Coloniensem archiepiscopum et Ottonem Monasteriensem et Gerardum Osnaburgensem episcopos et fratres carnales . . . Quorum precibus obtinuerunt quod Otto, huius nominis primus, Xanctensis prepositus, frater ipsius comitis Gelrie, cuius eciam sororem habuit dîctus comes Hollandie in uxorem, in episcopwm ab omnibus eligitur, iuvenis bone spei, decem et octo tantum habens annos. . . . . . Et cum Romam super minoris etatis dispensacione ire disponeret, gravis eum febris apud Vorthusen prope Altinis arripuit. Duobus annis et dimidio prefuit ecclesie in multa pace et omnium suorum subditorum quiete. .. . Traiectum reportatus, apud sanctum Martinum cum multo planctu tocius populi omni quo decuit honore sepelitur anno Domini 1215. . . . iuvenis bone spei . . . qui in secularibus et maxime in iudiciis sic cepit esse discretissimus . . . . De sterfdatum is in werkelgkheid die van Otto III.

Cap. 64 1 adulfus cet adolphus G 4 xanctensis G23 zantensis GIB zanctencansis Fzanctanensiscet Het is welreker, dat de correcte lezing van G23 een latere verbetering is, maar wg weten niet tussen de fouten te kiezen. 7 tantum cet ontbr A 8 Fout van apograaf I; men Ieze met de bron 1215. 9 vorthusen I1 northusen AI2C noorthusen BD12 norhusen 0 3 noirthusan 0 4 noordhuysen A3 Eg Fen C zgn wij niet zeker van n of u

159

Caput 63f

Hiis temporibus obiit Molgcolmus rex Scotorum avunculus Wilhelmi comitis Hollandie, cuius regnum quidam Scotus accepit in feudum de manu regis Anglie. Quapropter Wilhelmus comes verus heres eiusem regni Scocie confedergtus est cum Ludovico primogenito regis Francie, qui continuo classem 5 aptans mare transivit et civitates expugnans honorifice triumphavit, donec Ludovicus comes iterato notos et amicos sollicitavit ut absente Wilhelmo latenter Hollandiam introiret, quapropter idem Wilhelmus extimplo ratem ingressus est et ad patriam suam cum victoriali laude reversus est, ne comitatum paterne hereditatis certum et acquisitum pro regno materne hereditatis incertum (!) et acquirendum (!) amitteret, ac hostes suos ab Hollandie finibus 10 victoriose expelleret. Anno Domini mcco (!) nonas decembris Theodricus episcopus apud Davantriam requievit in Domino, postquam amis xiiii Traiectensi prefuisset episcopio, qui de partibus Transycelinis Traiectum advectus est et in ecclesia maiori penes anteriores pontifices honorifice tumulatus est. Caput 64

Defunct0 Theodrico pontifice venerando dominus Adulfus Coloniensis, Otto Monasteriensis et Gerardus Osnaburgensis fratres et pontifices, Wilhelmus Hollandie ac Otto Gelrie comites convenerunt in Traiecto, quatenus supplicarent ecclesie pro pastore novo. Quorum denique precibus Otto Xanctensis 5 prepositus xxxiiius electus est episçopus, iuvenis ingenio clarus, aspectu venustus et egregius, frater eiusdem comitis Gelrie et sororius prefati comitis Hollandie. Hic Otto iuvenis xviii tantum annorum super minoris etatis dispensadone Romanam curiam anno Domini mccvo (!) visitare proposuit, qui statim apud Vorthusen febre pulsatus vii kalendas aprilis occubuit. Rexit 10 autem efiiscopatum in abundancia pacis annis tribus cum dimidio, sepultus infra ecclesiam Traiectensem honore congruo. Fuit enim idem iuvenis in causis iudicialibus multum discretus et in cunctis negociis reipublice valde cautus.

cap. 63f temporibus cet diebus G molgcolmus A M molgolmus C malgcolmus G2 malgcolinus FG13 molgcolinus DI2 henCu8 B heynricus 0 3 4 (blijkbaar verbetering naar 57a reg. 2) 2 awpit cetM susc6pit d cteinde 4 acquirendum cetM incerto et acquirendo F incerto A Blijkbaar is de gedachte geweest: het koninkrijk van de erfenis van moederskant als een onzeker en nog te verwerven iets, waarbij dan de accusativus onder invloed van de tegenstelling certum et acquisitum is gebruikt. De lezing van Fis natuurlijk beter latijn. 10 victoriose cet potenter A audacter M 11 rncc eet 1204 0 3 rncc v A2 De bron heeft 1212 en bovendien geeft Beke aan bisschop Dirk II veertien regeringsjaren, te rekenen van 1198. 12 xiiii cet 12 BD 1

160

Caput 65a 1. Narr. c. 18 (P.29) (P.30)

6. Narr. c. 19 (P.30)

.

Igitur predicti comites . .Traiectum conveniunt, animos et consilia ad promocionem domini Ottonis, ipsius ecclesie maioris prepositi . de Lippia . eligitur in episcopum anno Domini 1215. Qui statim, sicut novus dominus et electus, ab imperatore Frederico, huius nomine secundo, regalia et episcopalem de licencia Coloniensis archiepiscopi apud Vrankenvorde accepit benedictionem.

..

..

Non multo post cruce signatus in terrarn sanctam proficiscitur; totus episcopatus cammittitur fratri suo Hermanno de Lippia. ..

.

Caput 6Sb 1. Cuesarius, Dialogus Mir. Dist. Za c. 37

De conversione Walewani militis, qui annatus ad ordinem venit. Miles quidam Walewanus nomine .. .

2. Dist. VZZuc. 38

Vita domini Walteri de Birbech. Igitur Walterus de Birbech villa oriundus extitit, vir dives ac potens et nobilis valde, consanguineus Henrici ducis Lovaniae. . Tempore quodam cum properaret ad quoddam tornamentum, . venissentque ad eccclesiam qumdam, illos ut missam audire vellent hortabatur missam de Sancta Maria sibi cantari fecit, et obtulit; sicque socios insecutus est.

.. ..

...

Dominus de Birbech, Cui cum aliqui de tornamento occurrerent, ipse in ore omnium est, omnibus praefertur et ab omnibus laudatur. Aliis ver0 occurrentibus et similia dicentibus, stupens admirabatur, quidnam hoc portenderet. Actum est ineffabili pietate bsatae Virginis, ut militem devotum in obsequio suo tardantem interim in tornamento honoraret, eiusque absentiam mirabili quadam virtute suppleret . . .Ludo ver0 expleto, quidam ex milit intraverunt, et ut securn mitius agere dignaretur Et cognavit statim hoc actum fuisse gratia beatat Virginis, quem honoraverat in missa. 25. Dist. Z c. 37

Walewanus . . .cum dextrario et armis suis militaribus Heanmenrode venit . ..per medium chorum vadens super altare beatae Virginis se obtulit, armisque depositis in eadem dom0 religionis habirum suscepit

.. .

.. .

,

. .et in claustro, quod alio nomine Hemmenrodedjcitur, wius fama

oris sicut et hodie clarissima fuit, habiturn regularem sus-

Caput 65a

Sepulto iuvenilis etatis Ottone pontifice prelibati comites, scilicet Hollandie et Oelrie, presentes in eiusdem exequiis, obtinuerunt a capitulo supplicacionibus assiduis, ut Otto secundus, natus de Lippia, maior prepositus, xxxiiiiu eligeretur episcopus. Qui de consensu metropolitani sui suscepit episcopalem 5 benedictionem apud Franckenvordiam, ubi consimiliter a Frederico cesare temporalem acceptavit iusticiam. Hic Otto dispositis episcopatus sui cunctis utilitatibus cum imperatore cruce signatus mare transivit totamque terram suam Hermanno fratri suo gubernandam fidelissime commendavit. Caput 6$b

Circiter hec tempora floruerunt duo milites famosi qui Walterus et Walwinus fuerunt appellati. Walterus quidem, ut fertur, ortus fuit a Brabancia, Walwinus ex Hollandia. Contigit autem ut hii dilecti consodales ad exteras partes insimiliter irent ut de torneamento laudem inanis glorie reportarent. Qui 5 summo mane quoddam intraverunt oratorium, ut devote missam audirent ante tyrocinium. Factum est autem ut clerus missam sancti Spiritus eadem hora festive caneret, et ea finita missam beate Marie Virginis sine mora subiungeret. Et quoniam Walterus beatam Mariam ardenter amavit, ideoque missam eius ad finem constanter audivit. Walwinus autem secularis glorie 10 multum cupidus finita prima missa tyrocinium armatus incepit, in quo cum militari laude multum laboris explevit. Waiterus ver0 percepta benedictione secunde misse cepit arma festinanter induere et cum sua clientela decenter ad campum tendere. Sed ecce quamprimum idem Walterus introivit equirrium, unusquisque miles lassatus petebat hospicium. Walwinus autem occurrens Cap. 6% 5 franckenvordiam A12C francknvordiam F (bevestìgf vorlge lezing) kankenvordiam A3 kancke vordiam D frckäuordiä (sic!) GI francovordiam G23 zinsnede overgeslagen B Cap. 65b 1 walwinus G13A12 walvinus G2 walwicuus F walawinus CD walewinus BM baldewinus A3 2 quidem ut fertur cetM ontbr A i a cetM ex AB de 0 4 3 autem cetM ontbr A ad exteras t/m reportarent cetM ad tornamentum irent A 4 torneamento BDM torniamento F torniomento C torniamentis G l torneamentis G23 6 factum est autem ut cetM factum est autem A12 factum est ut A3 I et ea cetM qua A missam cerM ontbr A 8 akdenter na mariam ZIIM ardenter na walterus I2 ardenter cerM diligenter A3 boatam mariam cerM beatam virginem mariam G beatam virginem B 9 oonstanter cetM ontbr A autem IZAM ver0 BCD sedaris olmie oetM tubis swularibus C tubis secularis glorie D 10 armatus cetM ontbr A 11 voro FAM autem cet 13 equlriium cet equtrmum FB oquireum M 14 occurrens cetM accurrons G

11

162

27. Disr. VZZc. 38 Cum alio quodam tempore nundinas illas execrabiles quaiereset, et inter multos stans milites missam audiret, sacerdos ut in canone calimm levavit, mcem auream sub @iuspede conspexit. Cui annexa t cartula, haec continens verba: Crucem hanc defer ex .parte mea, ciliçet matris Christi, amico me0 Walter0 militi de Birbech. etuh suscipiens, in Hemmenrode conversus, eam abbati resignavit. Postea comitissa Hollandiae, missis honestis nunciis, eaderiiicrucm sibi dari petivit et tali modo obtinuit.

Caput 66a WProc. p . 7

Anno Domini 1223 Wilhelmo comite Hollandie mortuo Florentius filius eius terre preficitur . . . Hic nobilem dominam, Henrici ducis Brabantie filiam, Machteldem nomine, duxit uxorem, de qua filium genuit . Hic filius Wilhelmus dicitur . . .

..

Stoke ZZZ vs 707

715

De grave Worens liet twee sonen, Willem hi& doutse, entiengonen

Nam in huweliks met rouwen Den gave van Henagouwen, De Jaq vaq Avennes hiet rde node van Vlaendren sciet ... r, daer ic u spreke ave, Namivan Hennenb

26 heymenrodense Al2EM h enrodense CD234 hemmenrodense A3 hymcnrodense D1 hyemerodense hybsnbrodense G23 29 devotus na sollempnia cetM na dierum G 30 devota IIIM ontbr II 31 lapsa IIAM elapsa BCD in ipsius manibus cetM in manibus eius G annuendo faveret eiue sanctk Qraoionibuscet annueret eius sanctis pr 33 butiri GED bituri F buturi C butyriA 36 quenam cet et A que E reynsburgh A reynsburg E re rch GD2 rijnburch D34 rijnsburch DI rinesburch C rifiburch F 31 coma cetmnth 02%' supefduxit cet subduxit G 38 ii' ACD4 2O Dl23 iiio F pridie G ontbr B Cap. 66a 3 florencimh41ataorenciumiW mlv cea WvkunaenL aanwanighdd van gevallen, of liever het uitvallen irt ihat,marandeel dpn hsa niet varklarani ?hrr moet mdptirtsm driamadl zijn gebeurd ( A , B tlm D en F). Dat de naam er heej? gestaan, blìjkt uit het anders onbe&ip&ke presidem, en bovendien uit Tabula Egm., 61: De predictis Florencio et Machtildi nati sunt mx Wflhelmus, ñlorencius, Aleidis, Margareta, Machteldis. In ieder g %7J,@: De grave Plorens hadd6 dander hiet Florens. v m de dochws &e$, maar wel twee sonen, Willem hun huwelijken; de namen worden genwnid in enig8 ooiikondem &eydie mot quondam domiai Iohannis de Avennis en Margareta comitissa de Hennenberghe. Eeke of apograaf I naamt de laatste Machtildis. De Tabula heeft hler twee bronnen gecombineerd, zodat er een dochter te veel is. Verder staat comitissas op de verka&& plaats, sadat het rum Brab&n~ie-Hennenb@rgb vsrloren is gegaan. presidem cet ontbr BD34 4 hennenbergie II hennenberphie AID3 hennebergie D14 henebergie 0 2 heymenbergie A2 heyman. burgie A3 henelburgie B

---

163 15 Walterum gratulanter amplexatus est et eundem talibus verbis allcicutus est: ,,Clarissime miles, benedicaris a Domino, qui hodierno .die prewnium lsrudis acquisivisti ac innumerabiles equites eiciendo oonculca&” Walterue quidem ato capite primo subrisit, sciens d ipso die torneamenti conflictum uam introivit. Sed postquam i Walterps laudem sui nominis ab 20 hystririonibus indesinenter acclamwi percepit, cum admiracione magna Walwino dixit: ,,Chare sodalis, scito quod hac die tyrocinium non intravi, quoniam te discedente missam gloriose matris Marie ad finem audivi, que michi preconium laudis obtinuit atque tytulum mei nominis exaltare voluit, quapropter amantissime compar deseramus eius amore secularem gloriam et 25 appetamus in similiter vitam celestem nunqu4m transitoriam.” Nec mora quin et hii milites intraverunt Reywncodense monasterium, ubi sub cenobitali disciplina sacre religionis susceperunt habitum. Walterus autem abinde psalterium ex toto didicit et psalmodias SUPS pre fratribus indilate cecinit. Qui cum una dierum infra missarum solfem votus assisteret et 30 utrasque manus cum devota prece desuper expmderet, ecce crux aurea de cel0 lapsa cecidit in ipsius manibus in signum quod Deus annuendo faveret eius sanctis oracionibus. Eandem quippe crucem Adelheydis comitissa dehinc asportavit ad Hollandiam, que largam butiri copiam ipsi monasterio dedit annuatim in elemosinam. 35 Hec autem comitissa venerabilis anno Domini mccxviiio ii ydus februarii defuncta est, quenam in Reynsburch honorifice tumulata est. Wilhelmus autem comes post h liam uxorem nomine Mariam superduxit, sed paucis ,. .. annis in hac vita SU s fuit. Nam et idem comes anno Domini m m m P 11 nonas februarii Creatori reddidit animam, postquam annis xix bellicose 40 rexisset tam Hollandiam quam Orientalem Frisia Wilhelmus ad prefatum monasterium consimiliter advectus est, qui ibidem cum exequiis congruentibus inhumatus est. Caput 66a

Post obitum Wilhelmi principis filius eius Florenciqs iiiius xiiiUS comes Hollandie duxit in uxorem Machtildim filiam Henrici ducis $rabancie, de qua genuit Wilhelmum Romanorum regem, Florencium presidem, Adelheidim Hannonie et Machtildim (i) Hennenbergie comitissas.

15 eundem ZZM eidem ZZZ 16 clarissime cetM carissime F 17 acquisivisti cetM acquisisti GC

18 tornearnonti cetM torniamenti FGID2 tornamenti A3C tormenti A12 (vgf.reg. 4 ) 19 ab hystrionibus indosinenter cetM desinenter ab hystr. A 21 chare M care ZZZ clare ZZ 22 matris cetM virginis et matris G

25 transitoriam cetM transituram BD

164

Caput 66b NUF& e, 19 (P.31) 1.1

...a peregrinacione redeunti ... Sed modica pace gavisus est, cum .. .ministerialesin Sallant . . .ut eum et suos villicos a se reicerent nimium gravamen pro se allegantes,scilicet quod equi episcopi in bonis ipsorum indebite in anno bis hospitarentur . .. nova discordia pullularet inter episcopum et comitem Geirie

.. , pro diversis causis et maxime pro theloneo, quo comes homines episcopatus iniuste et erudeliter apud Lobede depauperabat. , . ministeriales ecclesie in Sallant et prope Vechtam occultis suggestionibus sic inflammavit, ut ipsi cum omni populo in Sallant conspirarent .. . . . episcopus . . . exercitum colligit, cui frater suus Hermannus et Theodericus Monasteriensis episcopus cum pulchra milicia . , Ubi episcopus , Sallandiam imperterritus invadit, cuius populum in municione et in aggere apud Herkelo congregatum et oppugnatum invenit. Pugnat et vicit, paucos occidit sed plures capit. Duo castra, que ambo Voerst dicebantur, capit et funditus destruit; tercium, scilicet Buchorst, usque ad turrim incendit. Et merito, quia domini istorum castrorum,videlicet de Buchorst Theodericus et duo Hermanni de Voerst, tocius mali huius inventores et conspiratores extiterunt.

6.

.

.

8.

.

..

15.

20. c. 20 (P.34)

24. c. 21

(P.35)

26. c. 20 (P.33)

Plurimos enim nobiles et strennuos capitaneos secum comites habebat, inter quos maiores erhnt dux Walravenus et comes Seynensis Wenricus . . . duo milia militum electissimorum illuc cum comite extiterunt.

.. , Florencius iuvenis, comes Hollandie, filius sororis Gerardi coinitis Gelrie ab avunculo . . . iam inducitur, ut cum navibus inñnitis Leccam ascendens . . domum episcopi cum tota villa Geini incendit,

.

Et nota quia Gerardus Bremensis archiepiscopus fratri suo carnali domino Traiectensi cum plurimis armatis venerat auxilium. Affuit eciam illic Theodericus Monasteriensis episcopus et dominus Hermannus de Lippia et alii nobiles quamplurimi, quorum milicia in unum ccmputata numerum mille militum supe sic isti tres principqs, in predict0 loco coadun insultum cdmitis expectabant.

165

Caput 66b

5

10

15

20

25

Hiis temporibus Otto Traiectensis episcopus de Iherosolimitana profectione reversus, totam terram suam bene pacatam invenit, qui maximis se discordiis semper involvit. Otto namque comes Gelrie plures qupndam vasallos habuit in terra Zallandie, qui per villicos episcopi sepe gaviter exactionati sunt, adeo quod in bonis temporalibus multum inopes effecti sunt. Quapropter idem comes homines episcopatus apud theloneum Lobed arrestari fecit et cum incolis Zallandie contra dictum iam pontificem conspiravit. Episcopus autem auxilio Theodrici Monasteriensis episcopi ac Hermanpi fratris sui copiosum aggregavit exercitum, ut vicinas villas comitatus Gelrie potenter incenderet, et rebelle vulgus de terra Zallandie victoriose compesceret. Econtra ver0 iamdictus populus eodem auxiliante comite penes Herkelo congregatus in aggere, decrevit omnibus modis episcopo resistere. Sed episcopus in fremitu buccinarum ac in sonitu tympanorum adversus hostes viriliter aggressus quosdam occidit, plures cepit ac omnes alios cum victoria profugavit. Nec mora quin et idem episcopus duo forcia castra que Vorst dicebantur omnino destruxit et tercium quod Buchorst appellatur excepta maiori turri favillatenus inflammavit, quoniam eorundem castrorum prefecti primitivam suscitaverunt rebellionem et universum Zallandie populum coanimaverunt ad illicitam conspiracionem. Comes quidem Gelrie pro victoria pontificis indignatus Walramum ducem Limburgensem ac Henricum comitem Zeynensem cum duobus milibus militum in ipsius auxilium invitavit, et Florencium iuvenem Hollandie comitem nepotem suum sibi complicem conquisivit. Qui continuo Lakam ascendit cum infinito quasi navigio et episcopalem domum cum villa Gheyn hostiii conflagravit incendio. Econtra ver0 dictus episcopus auxilio Gerardi Bremensis archiepiscopi fratris sui, Thsoairici Monasteriensis epiwopi propinqui sui ac Hermanni de Lippia germani sui icnille milites aggregavit et

Cap. 66b 2 Se dlscordiis semper CD se discordiis A discordiis se semper B discordiis 86 I1 Hoewel de ouereenstemming van BCD niet strict bewiJzendis, menen we toch, dat semper aan Beke mqg worden toegeschreven. 5 mdtum cet multi G 6 lobed cet lobet A2 lobec A13 lobeec 0 4 lobeke G De bron Heeft Lobéde. 9 aggregavit cer congregavit A B 11 herkeio F (-bron) erkelo GIA12 orkelo A3 arkele B erkele C arkelo 02JD 16 bochorst cet buchorst A B turri cet turre G 18 coanimaverunt CD animaverunt A consitaverunt F concitavemnt G Wu nemen aan, dat coanimaverunt de lezing is van U I , en dat deze in II is gewuzigd onder invloed van reg. 17 suscitaverunt.

ramum G2 wairandum F (dit is misschien een verschruvtng voor walrauëum, broq: Walravenus) wdravum ALCDI walranum 0234 open plek B ensem cst ibíburgie G 22 em eet complhcere A 23 villa gheyn cet villa geyn G3 villa gain F villaghien B (bron: villa Geini) 30 partis cet ontbr G 31 advocaciam IIAC dominacionem B open plek Dl34 ontbr D2 contraderet cet traderet A 32 preposituris A12D134 preposituros B prepositurus FA3 prepositis GCD2

166 28. c. 22 (P.36)

Unde comes . . , de consilio Conradi Portuensis episcopi, sui cognati et tunc summi pontificis legati, taliter cum episcopo et ecclesia compopit, quod omnia que in Sallant habebat sancto Martino contradidit, pro quibus ipse recepit in commutacione allodium in Elst ..et allodium in Odelenberge . . .Preposituras autem et vasallos et ministeriales In illis locis episcopus sibi et sue ecclesie retinuit. Similiter comes Hollandie pro hominibus illis qui dicuntur ministeriales Hollandie, octingentas libras recepit.

.

Caput 66c 1. Narr. c. 23

. .. anno Domini 1225 (fout voor 1227).

(P.46) 2, c. 23 (p. 37) (P.38)

5. c. 24 (p. 38) (P. 39)

Rodolphus de Covordia , . . . . . cuidam civili guerre in Groninge immiscerent. Prefectus enim illius civitatis Egbertus . .. Medio tempore Egbertus cum suis consanguineis apud Glumme incepit castrum edificare . , Sed Rodolphus, cum Trentonibus advolans, iilud funditus destruit . . , et ipsum prefectum de civitate fugientem persequi non cessavit. Egbertus ver0 dom0 rebus consanguineis spoliatus et amicis, in Frisiam cedit, amicos illic sollicitat . . et plerosque alios fortes prece conquirit et precio. Civitatem aggreditur, graves et periculosos insultus facit .. .; civitatem capit . Et Frisones totam civitatem depopulantes eam usque ad paucas domos igne concremaverunt. Et illi de Covordia maximo periculo evaserunt. . . , Adversarii sui econtra cum Trentonibuset Covordensibus se ad recuperandum festinanter preparent..

.

.

..

.

Hiis auditis dominus episcopus de victoria Egberti plurimum gavisus est . . , partem Egberti . . . sibi assumit . . Igitur episcopus milites et armigeros in auxilium Groninge sue civitatis defendere festinanter mittebat . . . Et sic in unum coadunati civitatem Groninge, que a paucis defenditur, multo insultu impugnant. Tam dura et superba obsidio civitatis et suorum militum dominum episcopum in tantum commovebat, quod ex omni parte episcopatus sui milites et armigms evocat . .. Gerardum comitem Gelrie, de novo suum factum amicum, auxilib personalem ampit. Comes icim sibi transmittunt. Ho pt canies c1 De iensi et Mon multi honesti et divites Bodekinor c m w de Ben+hem. . . niilites adveniunt, Ihter quos

.

14. f'p. 41)

.. .

19. (p. 42)

Anen in-doclcr fwnesito at maledbto a

illis ad paludem progreditur, sed a qua, proch dolor, non regreditur.

167

adversus antedictos principes intrepide bellum instaurare decrevit. Sed ecce dominus Conradus sis episcopus et apostolice sedis legatus ex insperato supervenit ad rtaminis suspendens iam inchoatum prelium, et 30 de clonsensu partis utriusque tale promens arbitrium, quatenus comes Gelrie advocaciam suam de terra Zollandie beato Martino contraderet, et episcopus eidem allodium Elistense montisque Odilie prepssituris et vasallis exceptis in feodum restitueret, comes insuper Hollandie pro ministerialibus suis illic inhabitantibus octingentas libras haberet ac eosdem ecclesie Traiectensi manu35 missione facta libere resignaret.

Caput 66c Anno Domini mccxxvo commissum est civile prelium inter Egbertum prefectum Groningie et Rodolfum castellanum Kovordie. Quapropter dominus episcopus in manu forti Groningiam ivit et pacificas treugas sub iudicio mortis ab utraque parte servari mandavit. Sed Rodolfus abcedente pontifice 5 castrum Egberti penes Homme (!) destruens, potenter introivit Groningiam, et infectis treugis Egbertum effugavit ad Frisiam. Econtra quidem Egbertus de Frisia populosum eduxit exercitum ac opidum Groningie gravi vallavit obsidione per circuitum, qui tandem per diversos assultus ipsum opidum in parte succendit et Rodolfum in periculo mortis vix elapsum ad Kovordiam profugavit. Rodolfus autem illatam contumeliam omnibus modis ulcisci 10 statuens confestim aggregavit cxpeditos armigeros, ac ipsum opidum hostiliter infestavit per assultus creberrimos. Sed ecce dominus episcopus necessitatem opidi sui festina relacibne percípiens, aggregatis electis bellatoribus, proposuit kodolfum ab obsidione propellere, vel castrum Kovordie cum dus comes Gelrie cum tormentis potenter evertere. In cuius adìutorium G 15 multis preliatoribus personaliter advenit, cui copsimiliter Florencius comes Hollandie robustam miliciam destinavit. Theodricus Clivensis et Balduinus Benthemensis comites sibi prestiterunt mantiale subddium, episcopi Coloniensis et Monasteriensis transmiserunt eidem adoptatum auxilium, ex quibus

Cap. 66c 2 rodolfum AI2 rodulfum DI34 rodulphum A3iìC rodeilfum F rodolphum GD2 In het vervolg schrijft F consequent rodolfus, CD134 rodulfus, GD2 rodulphus, A12 afwisselend rodolfus on rodulfus. Wij geven, met enige aarzeling, de voorkeur aan rodolfus 3 in cet ontbr G 4 servari GAC servare FBD 5 home alle hss; bron Glumme. introivit Groningiam cet Groningiam introivit G 7 populosum cet copiosum A 8 tandem III tamen II 9 illatam cet illatam sibi G 1, omnibus modis cet modis omnibus A 12 electis cet ontbr G 13 vei cet at G castrum kovordie FA castrum covordie G castra kovordie BCDI2 cBsEra 18 adoptatum cet ad optatum CD

168 20. Narr. c. 25

Quibus auditis Rodolphus obsidionem solvit et cum omnibus suis se prope Covordiam contra dominum s u m deponit, ita quod tantum una palus, bene ad dimidium miliare lata, aquosa et plana . . exercitus hinc inde dividebat. Dominus Rodolphus de Gore, sicut sui iuris erat, vexillum beati Martini baiulat. Episcopus et comites et omnes alii sui, leti et quasi de victoria certi, diffuse et minus ordinate insequuntur . . Nostri, qui primi erant in acie . statim paludi fetide et mortue paulatim immerguntur ..Quos Trentones sagittis et lanceis eminus et gladiis cominus inhumane ut pecora trucidabant. Et nota quod ipse mulieres de terra, si poterant, plus quam viri in nostros miseros occidendo deseviebant. . . . ymmo in fugam mortiferam converteretur, adeo ut plurimi pre nimio cursu et estu, qui solito magis ill0 die invaluerat, suffocarentur . . Quos inimici . insequuntur . Rodolphus ver0 et sui . . equos ascendunt, naves et homines fugientes tota die usque ad noctem . . . insequuntur .. . Et sic ... ad suos captivos ipsa nocte revertuntur. Sic .. .comitem Gelrie et Ghiselbertum de Amestelle et plures alios . .in castrum deducunt. Inter quos dominus Thidericus, Daventrensis et Oldenselensis prepositus, frater domini episcopi. . . Et ne aliquid desit eorum crudelitati, ipsum episcopum, quem ceperunt, expoliantes, coronam suam giadio cum tota carne abradunt . . . et corpus exanime paludi inculcant et immergunt. Sic carnifices . . O dies . in quo tot nobiles et electissimi milites et optime nacionis armigeri usque ad quadringentos cum domino episcopo perierunt tot mortibus, quia in fuga suffocabantur, in palude mergebantur, a rusticis et mulieribus mactabantur. Inter quos periit Bernardus de Horstmaria, vir a prima sua iuventute propter plurimas suas virtutes famosissimus . . . Quia, ut verum dicamus, iste in tota Alamannia et Theutonia parem non habuit. . Et dominus Otto, Traiectensis ecclesie vicesimus octavus episcopus, sic occisus redditur et apud sanctum Martinum in Traiecto iuxta tumbam avunculi sui episcopi Theoderici cum multo planctu sepelitur anno Domini 1227.

.

27. (p.43)

.

32. (p. 44) 34. (p. 43)

.

35. ( p . 4 4 )

38. ( p . 44) 41. (p.43)

(P. 44) (P. 44) 46. (p. 45)

.

..

..

..

.

.

..

.

49. (p. 46)

51. Narr. c. 26 (P*48)

Et nota, quia 13 annis ecclesie prefuit Traiectensi.

34 cereri cet cciterique AB 35 38 39 41 43 44 41 51 53 54

.

quidem plerumque cet ver0 plerumque F multi B tota nocte cet ontbr G amstellandie IK amsterlandie IIZ etenim cet autem A cum cruenta carne cet cum carne cruenta G igitur cef autem AB Furm en Lap voegen een niet geheel gelijkluidende zinsnede in. paludosis cetM paludinosis G rapaces cet raptores A beati FADM sancti GBC mutata IIIM mutuata IK habitum cef contra habitum G23 Hulindis cet hirlindis M hulnodie B

169 omnibus perpulcher exercitus apud Anmn aggregatus est, ubi dominus epis20 oopus fixis castris per diurnum spacium cum antedictis principibus plerumque gavisus est. Qui dictante sentencia principum Rodolfum a bonis suis ibidem proscripsit ac omnibus adiutoribus eeclesie sue plenam indulgenciam predicavit. Rodolfus ver0 perpendens episcopi magnipotenciam dissolvit obsidionem ab opido Groningie et continuo castra sua fixit prope villam Kovordie, 25 premditans quod latissima palus situata foret in medium, que difficilem cunctis hostibus exhiberet aditum. Alterna ver0 die cum emicantibus radiis aurore iubar accresceret, dominus de Gore beati Martini vexillifer in clangore tubarum et stridore tympanorum cum electis antecessit armigeris, cui totus exercitus subsecutus est cum diversis armaturis bellicis. Et ecce pugiles 30 episaopalis exercitus primam gubernantes aciem armorum sarcina pregravati paulatim in ipsis paludosis locis - proch dolor -vivi submersi sunt, qui non solum a Trentonibus verum eciam a mulíeribus misero mortis genere crudeliter interempti sunt. Alii ver0 propter estuantem solis ardorem intollerabili siti suffocati sunt, ceteri quidem plerumque sauciati per repentinam fugam ab 35 hostibus vix elapsi sunt. Rodolfus autem cum quibusdam equitibus tota nocte fugitivos insecutus victualium apprehendit magnam copiam, qui cum multis captivis gloriose reversus est ad Kovordiam. Inter quos principales erant Gerardus comes Oelrie, Giselbertus dominus Amstellandie et Theodricus frater episcopi prepositus Davantrie. Dominus etenim episcopus in 40 palustri loco captus est, qui ibidem per diversa tormentorum genera dire martirizatus est. Nam felliti carnifices coronam suam cum cruenta carne gladiis acutissimis abraserunt, quem demum post obprobria multa sub ipso die kal. augusti mensis in locis immundissimis conculcarunt. Ceciderunt igitur in ipso conflictu cum episcopo suffocati, submersi nichilominus et occisi 45 plus quam quadringenti milites et armigeri bellatores egregii, inter quos Bernardus de Horstmaria miles valde strennuus et Teutonicorum omnium famosissimus super clipeum suum aliquandiu sustentatus paludosis vadis demum immersus est, verumptamen antequam interiit horrendam stragem in adversos hostes operatus est. Otto quidem episcopus a locis palustribus clam 50 abstractus cum ingenti fletu tam cleri quam populi tumulatus est in ecclesia Traiectensi, quam xiii annis egregie rexit et contra rapaces hostes usque ad mortem strennuissime defensavit. Eodem anno sanctimoniales beati Servacii mutata nigra cuculla griseum acceperunt habitum contra Hulindis priorisse sue voluntatem sive beneplacitum.

qwlqpie sw cqt suis A magnipotenciam cet magnam potenciam 0 2 magnificenciam G continuo cet continue A sittthûn fmet cerforet situata G que t / m aditum cet ontbr A (w4l Nedurl, Beke) 27 gor@08t #hboEq AJ 22 23 24 25

33 ver0 cef autem A12 alii t/m suffocati sunt overgeslagen A3

170

Caput 67 1. Narr. c. 17 (P.48) (P.49)

6. (49)

1o.

(P.50) 13. ( p . SO)

19. Narr. c. 28

(P.53) 20. c. 29 (p. 53/54)

28. (p.55)

suo orbata pastore, ad eligendum novum convocatur. Dies electioni prefigitur, ad quam ut moris est, ab omnibus convenitur . . @, quia predictus episcopus consanguineus fuit s Gelrie et comitis Hollandie, qui eciam isti ìnterfui Notus eciam fuit Traiectensi ceclesie, quia maior pars Capituli eum quandoque, ymmo non multo ante, in maiorem elegerunt prepositum. Hiis omnibus comes Cìelrie et Ghiselhertus de Amestelle novum dolprem addidtrunt, qui semivivi, crudeli vulnere afflicti in medium cetum in ipso capitglio in spondis more defunctorum deponebantur. enim tunc obtinuerant inducias a suis captivatoribus. Levatis anibus plangunt.. . supplicant.. . Et obtinent, quod ab omnibus convenitur in dominum Wilbrandum, Paderburnensis ecclesie tunc episcopum. De quo nostra sperabat ecclesia, ut ad vindictam tantorum nalorum competencior esset, tum propter dictorum comitum et aliorum cognatorum potenciam, quia nobilis fuit, frater comitum de Oldenburch . . . Aliquot enim annis laborhverat in Longobardia, in Apulia, Calabria et Bicilia circa negocia imperialia . Damho pape Gregorio nono noms fuit et w p t u s . Ad dum propter moram nunciorum Traimtensium personal sisset, videtur, auditur, cognoscitur ilio Traiectensis ecclesie postulacio ortie Tfaiectum traicitur et transfertur et accepta benedictione apostolica ifi patriam eendit.

.

..

.

ïgitur novus episcopus . . civitntem suam Traiectum primum ingreditur. Comes Gelrie et omnes captivi per sentencias prinkipum coram rege suis proscriptis et exlegibus captivatoribus abiudicantur et sic Covordie non revertuntur. Et , . . terra Ttentonum . . copioso exercitu in pluribus locis impugnatur.

.

Quo vis0 dominus episcopus . , . non moratur; sicut vir in bellicis negociis plurimum exercitatus, arma rapit, suos invocat, clamat, mandat, precigit, hortatur et sic instat, quod sui ipsam terram strennue i ibus t et toturrl Enzecotnbusserunt. prope Covordiam terram Trente audacter intraverunt, in qua totum Emne deoredatum a%nbusserust . intrqetes, quwdam partem terre contra Runen ineendere cepe runt.

... ..

.. .

171 Caput 67 Occiso sicut antedicitur Ottone pontifice Florencius Hollandie comes cum ceteris primipalibus ecclesie vasallis Traiectum advenit, qui pro suo conmiho Wilbrando Faderburfiemi pontifiee filio comitis de Oldenburch supplicatorias preces fudit. Cum autem universale capitulum super hiis 5 deliberacionem ageret, ut devotas ifistancia? eiusdem comitis admitteret, ecce corn@BGebie et dominus Amstellandie letaliter vulnerati et per breves inducias a prisione dimissi recumbentes in cdoitris (!) dilati sunt in capitulum, qui plangendo deprecabantur ab ecclesia sue redempcionis auxilium. Quibus visis universus clerus amare lacrimatus est, et dolor tocius populi de nece ponn immerito renovatus est. Quamobrem idem dominus Wilbrandus Paderbwnensio episcopus tanquam idoneus vindex xxxvus postulatus est episcopus, vir constans, audax et ingenuus; sed quoniam idem Wilbrandus fuit illis diebus in Ytalie partibus occupatus ssddue negociis imperialibus, ideoque discreti viri trans Alpes festinanter sunt ut &idemepiscopo de novo pontifiionem ecclesie Traiectensis in Romana 15 cio novam famam deferrent et curia presentarent. Quod eciam ita factum est, nam dominus papa Gregorius nominis huius nonus de consilio fratrum suorum notum et dilectum sibi Wilbrandus de Paderburno Traiecturn transiecit et cum apostolica benedictione versus patriam honeste remisit. Idem ergo novus pontifex in Traiecto pro 20 tribunali sedens dictante sentencia principalium vasallorum comitem Gelrie cum ceteris captivis a prisione castellanii Kovordensis absolutum esse iudicavit, quoniam idem castellanus tanqum prosoriptus grassator et exlex suum verum dominum indigna morte pridem occidit. Qui continuo tam de potestate

cuneos statuerunt in gyrum ad urn n u b intrare posset absque gravi dispendio. Sed episcopus ut vir impsitterritus adversos hostes ex omni

prelium. &antra ve

Cap. 67 wilbrando cetM vilbrando G2 wiliebrando FB willibrando 034 Dametztegen reg, IO willibrandus is wilbrandus DI. Daaruit achten w q door M bevestigd. ZUn bisdom wordt 34 genoemd, later paturbensis AIZ. Verder eersl pat'burnensis C en later payibumensis. W# vermoeden, dat de auteur p'EbUneñheefi geschrevefi,met & aflortin8 als pader- bedoeld. De bron leest Wilbrundus Paderburnensis. 4

sia cet ab ecclesia deprecabatui G 14 I ,f~@irianter ernissi sun0 Eet missi sunt festinagter G dhnis 1 1

19 ergo cet igitur A12 25 divisim GCD divisit A l divisit at A3 divisum FA2B 28 advamos cet adversus ZIB

6

,'

1,

"I

172 30. Narr. c. 29

... convenissent, si nox superveniens illos non impedisset.

(P.56) 33. (p. 56)

Unde in die beati Victoris summo mane se in graciam et in potestatem domini episcopi tradiderunt sub hac forma. Primo iuraverunt et super eo tradiderunt quadraginta obsides . . ,

35. (p. 56)

Rodolphus ver0 et sui fratres resignaverunt ecclesie et episcopo perpetuo sine omni questione possidenda duo castra, scilicet Lare, quod statim destruebatur, et Covordiam cum omnibus suis attinenciis et iurisdictionem Trente.

(P.57) 37. (p. 56)

.. . quatenus in certis terminis satis brevibus domino episcopo pro dampnis et expensis tria milia marcarum Coloniensium refunderent . . .et post annum mitterent in Levoniam pro animabus illorum quos in palude occiderant, centum bellatores . . Quibus omnibus istud pro potissimo dominus episcopus adiecit, ut ipsi de suis agris, quos multos possident, tot et tantos in unum componerent, ut ex illis cenobium de viginti quinque prebendis edificaretur .. .

.

39. (p.57)

40. c. 31 (p. 59) 41. c. 30 ( p . 58)

44. c. 31 ( p . 59)

(P.60)

51. c. 31 (p. 60) 53. c. 32 (p. 61)