304 Verplegende elementen: deel 3 Medicijnen en wondverzorging [1st ed]
 978-90-313-3330-1, 978-90-313-9570-5 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

Werkcahier niveau 3

3 04

Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging

Skillslab-serie voor verpleegkundige en verzorgende vaardigheden

Bohn Stafleu van Loghum

TransferPunt VaardigheidsOnderwijs

Werkcahier Kwalificatieniveau 3 304 Verplegende elementen deel 3

Medicijnen en wondverzorging

Judith Alkema Marion Vroon

TransferPunt VaardigheidsOnderwijs

Skillslab-serie voor verpleegkundige en verzorgende vaardigheden Bohn Stafleu van Loghum Houten 2001

Colofon © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. ISBN 978 313 3330 1 (met cd-roms Medicijnen en Wondverzorging) ISBN 978 313 4196 2 (zonder cd-rom) NUR 897 Foto’s Jasper Holthuis, Maastricht en Hans Oostrum, Den Haag Redactieleden Skillslab Kwalificatieniveau 3 Geerard Siereveld Cees van Stipdonk Johan van ’t Wout Vormgeving Grafisch Ontwerp Bureau Hetty Creemers, Maastricht

Eerste druk, eerste oplage 2001 Eerste druk, tweede oplage 2003 Eerste druk, derde oplage 2004 Eerste druk, vierde oplage 2006 Eerste druk, vijfde oplage 2007

Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten

Distributeur in België: Standaard Uitgeverij Mechelsesteenweg 2018 Antwerpen

www.bsl.nl

[email protected]

203

Voorwoord De Skillslab-methode van het TransferPunt VaardigheidsOnderwijs is al jaren zeer geliefd bij zowel leerlingen als docenten in het verpleegkundeonderwijs. Voor dit werkcahier voor niveau 3 is materiaal uit de bestaande MBO-werkcahiers bewerkt. De inhoud is geordend naar de deelkwalificaties voor niveau 3. De auteurs hebben de zorgsettings waarin de leerlingen zullen gaan werken als uitgangspunt genomen. Dit werkcahier maakt deel uit van een reeks, waarin de verpleegtechnische basisvaardigheden zijn uitgewerkt. De leerling leert niet alleen een bepaalde vaardigheid uit te voeren, maar ook waarom de vaardigheid zo moet worden uitgevoerd. Bij de opzet van de cahiers is ervan uitgegaan dat zorgvragers zo weinig mogelijk geconfronteerd moeten worden met ongeoefende leerling-verzorgenden. Daarom is veel plaats ingeruimd voor het praktisch bezig zijn. Alleen door herhaaldelijk en gevarieerd te oefenen, is het mogelijk om al op school de meeste vaardigheden zodanig in de vingers te krijgen dat toepassing op echte zorgvragers – onder begeleiding – verantwoord is. Elk hoofdstuk start met een casus. In de daarop volgende studieactiviteiten wordt de casus verder uitgewerkt. Wij hebben ernaar gestreefd om uit het leven gegrepen situaties uit de zorg aan de orde te stellen, zodat de leerlingen plezier hebben in het verwerven van kennis en vaardigheden en een beeld krijgen van hun toekomstige beroep. Bij het werken met deze cahiers wordt een bepaalde mate van zelfstandigheid van de leerlingen verwacht. Zelfstandigheid wil overigens niet zeggen ‘individueel studeren’. Integendeel: we stimuleren het werken in kleine werkgroepen. Door goed (en leuk) samen te werken, zal het studeren aantrekkelijk blijven en meer rendement opleveren. Samenwerken wil zeggen dat een leerling af en toe een ‘voortrekker’ moet zijn, maar ook wel eens wat mag ‘leunen’. Er moet wel een goede balans bestaan tussen deze twee uitersten. In deze vijfde oplage zijn met name wijzigingen doorgevoerd binnen de inhoudelijke analyses, de observatie- en oefenlijsten en de uitvoeringsstandaarden. Deze aanpassingen zijn noodzakelijk op grond van evaluaties en nieuwe ontwikkelingen binnen de beroepspraktijk. Wij houden ons aanbevolen voor commentaar en suggesties. De redactie van Skillslab Kwalificatieniveau 3 Geerard Siereveld Cees van Stipdonk Johan van ’t Wout

3

Gebruikswijzer De werkcahiers van het Transferpunt Vaardigheidsonderwijs zijn bedoeld om zo zelfstandig mogelijk de nieuwe vaardigheden te leren. Zo zelfstandig mogelijk betekent in dit geval: met zo min mogelijk uitleg en begeleiding van de docent. We onderscheiden begeleide (door de docent begeleid) en nietbegeleide activiteiten (niet door de docent begeleid). Bij het plannen van je activiteiten dien je rekening te houden met het feit dat je een aantal activiteiten zelfstandig hebt uitgevoerd voordat je deelneemt aan een begeleide activiteit. Het werkcahier start met een algemene inleiding, zodat je een indruk krijgt van de inhoud van dit cahier. Daarna volgen hoofdstukken over de aan te leren vaardigheden. Deze zijn als volgt opgebouwd: 1 Inleiding Hierin staat beknopt beschreven welke vaardigheden zullen worden behandeld. 2 Beginvereisten en voorkennistoets Door middel van het maken van de voorkennistoets kun je voor jezelf nagaan of je de noodzakelijke kennis bezit voor het aanleren van de betreffende vaardigheid. 3 Casus De casus beschrijft een praktijkvoorbeeld om je een beeld te geven van een situatie waarin de aan te leren vaardigheid voorkomt. Een aantal studieactiviteiten heeft betrekking op deze casus. 4 Studieactiviteiten Met behulp van deze opdrachten krijg je zicht op de wijze waarop de verzorgende handeling moet worden uitgevoerd. Tevens krijg je zicht op achtergrondinformatie die van belang is voor het goed kunnen beredeneren, verantwoorden van de handeling en voor het kunnen aanpassen van een verzorgende handeling aan een specifieke situatie van de zorgvrager. Er zijn verschillende soorten studieactiviteiten: een studietaak, bijvoorbeeld, heeft betrekking op het verwerven van kennis, en in een toepassingstaak moet je deze kennis kunnen vertalen naar een concrete situatie. Gebruik bij het maken van de studieactiviteiten de betreffende cd-rom. Wij raden je aan ook handboeken voor verzorgenden te raadplegen. 5 Inhoudelijke analyse De inhoudelijke analyse geeft inzicht in de wijze waarop een verzorgende vaardigheid moet worden uitgevoerd. Bij elke stap van de vaardigheid worden beschreven: de werkwijze, een toelichting en kritieke aandachtspunten. 6 Uitvoeringsstandaard De uitvoeringsstandaard geeft een beknopte samenvatting van de vaardigheid en is bedoeld als geheugensteun bij het oefenen. 7 Observatie- en oefenlijst Deze lijst kun je gebruiken bij het oefenen om te kijken welke aspecten goed zijn uitgevoerd, welke fout en welke niet zijn uitgevoerd. 8 Leerdoelen Met behulp van de leerdoelen kun je controleren of je de beoogde studieresultaten hebt behaald. In hoofdstuk 6 vind je: 1 de zelfevaluatietoets. Deze kun je beschouwen als de afsluiting van je theoretische voorbereiding; 2 de trainingsbijeenkomst. Tijdens de trainingsbijeenkomst wordt de vaardigheid door de docent(e) gedemonstreerd en krijg je de gelegenheid onder begeleiding de vaardigheid uit te voeren. In hoofdstuk 7 Practicum vind je oefenopdrachten die je samen met medeleerlingen gaat uitvoeren om de vaardigheid goed in de vingers te krijgen. Je kunt hierbij gebruik maken van de uitvoeringsstandaarden en observatie- en oefenlijsten. Ook kun je hierin aanwijzingen vinden voor het oefenen van de vaardigheden tijdens je werk of stage.

4

medicijnen en wondverzorging

voorbereiding

Verdeling van de behandelde eindtermen over de hoofdstukken in dit werkcahier

Eindtermen 304.04 Medicijnen toedienen 1 medicijngebruik controleren 2 medicijngebruik registreren 3 medicijnen uitzetten 4 medicijnen toedienen: – oraal – rectaal – vaginaal – via de huid – via de slijmvliezen 5 medicijnen toedienen: – via de luchtwegen 6 medicijnen toedienen per injectie: – subcutaan – intramusculair 7 oplossingen en verdunningen maken 304.05 Wonden verzorgen 1 rode wonden verzorgen 2 gele wonden verzorgen 3 zwarte wonden verzorgen 4 zwachteltechnieken toepassen 5 een zorgvrager met decubitus en/of smetten verzorgen 304.08 Zuurstof toedienen 304.18 Basiszorg verlenen aan een geriatrische zorgvrager 1 zorgen voor het dagprogramma 2 een zorgvrager met gedragsproblemen begeleiden 3 eerste hulp verlenen op psychosociaal gebied 4 vorm en inhoud geven aan het leefklimaat van een groep 5 groepsprocessen sturen

Hfst. 2

Hfst. 3

Hfst. 4

Hfst. 5

Hfst. 8

x x x x x x x x x x x x

x x x x x x

x x x x x

5

Inhoud

6

1

Inleiding

8

2

Het toedienen van medicijnen door middel van injectie 2.1 Inleiding 2.2 Beginvereisten en voorkennistoets 2.3 Casus 2.4 Studieactiviteiten 2.5 Inhoudelijke analyse 2.5.1 Het toedienen van een subcutane injectie 2.5.2 Het toedienen van insuline door middel van een insulinepen 2.5.3 Het toedienen van een intramusculaire injectie 2.5.4 Het toedienen van medicijnen door middel van inhalatie 2.6 Uitvoeringsstandaarden 2.6.1 Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van een subcutane injectie 2.6.2 Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van insuline door middel van een insulinepen 2.6.3A Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van een intramusculaire injectie (loodrechttechniek) 2.6.3B Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van een intramusculaire injectie (rangeer-, zigzag-, of Z-techniek) 2.6.4 Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van medicijnen door middel van inhalatie 2.7 Observatie- en oefenlijsten 2.7.1 Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van een subcutane injectie 2.7.2 Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van insuline door middel van een insulinepen 2.7.3 Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van een intramusculaire injectie 2.7.4 Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van medicijnen door middel van inhalatie 2.8 Leerdoelen

9 9 10 10 11 18 18 30 36 48 54 54

3

De zorg rondom de gele/zwarte wond 3.1 Inleiding 3.2 Beginvereisten en voorkennistoets 3.3 Casus 3.4 Studieactiviteiten 3.5 Inhoudelijke analyse 3.5.1 De verzorging van de gele/zwarte wond 3.6 Uitvoeringsstandaard 3.6.1 Uitvoeringsstandaard voor de verzorging van de gele/zwarte wond 3.7 Observatie- en oefenlijst 3.7.1 Observatie- en oefenlijst voor de verzorging van de gele/zwarte wond 3.8 Leerdoelen

70 70 70 71 72 76 76 86 86 87 87 90

4

Ambulante compressietherapie 4.1 Inleiding 4.2 Beginvereisten en voorkennistoets 4.3 Casus 4.4 Studieactiviteiten 4.5 Inhoudelijke analyse 4.5.1 Ambulante compressietherapie

91 91 91 92 92 96 96

54 55 56 57 57 58 61 63 66 69

medicijnen en wondverzorging

4.6 4.7 4.8 5

Uitvoeringsstandaard 4.6.1 Uitvoeringsstandaard voor ambulante compressietherapie Observatie- en oefenlijst 4.7.1 Observatie- en oefenlijst voor ambulante compressietherapie Leerdoelen

inhoud

104 104 105 105 108

Het toedienen van zuurstof 5.1 Inleiding 5.2 Beginvereisten en voorkennistoets 5.3 Casus 5.4 Studieactiviteiten 5.5 Inhoudelijke analyse 5.5.1 Het toedienen van zuurstof met behulp van een zuurstofcilinder 5.6 Uitvoeringsstandaard 5.6.1 Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van zuurstof met behulp van een zuurstofcilinder 5.7 Observatie- en oefenlijst 5.7.1 Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van zuurstof met behulp van een zuurstofcilinder 5.8 Leerdoelen

109 109 110 110 111 114 114 120

6

Zelfevaluatietoets en trainingsbijeenkomst 6.1 Zelfevaluatietoets 6.2 Trainingsbijeenkomst

123 123 124

7

Practicum 7.1 Inleiding 7.2 Oefenopdrachten 7.3 Oefenen in een rollenspel 7.4 Leerdoelen 7.5 Oefenen tijdens de stage

125 125 125 126 127 127

8

De geriatrische zorgvrager 8.1 Inleiding 8.2 Casus 8.3 Studieactiviteiten

128 128 128 129

9

Bronnen

133

120 120 120 122

7

1 Inleiding Dit cahier vormt een onderdeel van de cahiers voor deelkwalificatie 304: verplegende elementen voor kwalificatieniveau 3. In dit werkcahier zijn de volgende onderwerpen opgenomen: het toedienen van medicijnen, wondverzorging, ambulante compressietherapie en het toedienen van zuurstof. In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan het toedienen van medicijnen per inhalatie en per injectie. Hoofdstuk 3 behandelt de zorg rond de gele/zwarte wond. In hoofdstuk 4 komt de techniek van ambulante compressietherapie aan de orde. In de cd-roms Medicijnen en Wondverzorging kun je allerlei informatie vinden over bovengenoemde vaardigheden. Ook worden de handelingen op deze cd-roms gedemonstreerd. Je kunt de cd-roms ook gebruiken bij het maken van de studieactiviteiten. In hoofdstuk 5 wordt het toedienen van zuurstof behandeld. We sluiten dit cahier af met een casus over een geriatrische zorgvrager die betrekking heeft op eindterm 18 van deelkwalificatie 304. Lees de gebruikswijzer als je meer wilt weten over de manier waarop je met dit cahier en de bijbehorende cd-rom kunt omgaan.

8 J. Alkema, M. Vroon, 304 Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging, DOI 10.1007/978-90-313-9570-5_1, © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten

2 Het toedienen van medicijnen door middel van injectie

In dit hoofdstuk worden de volgende eindtermen behandeld: 304-04 De afgestudeerde kan medicijnen toedienen: Met name: 1 het medicijngebruik controleren; 2 het medicijngebruik registreren; 3 medicijnen uitzetten; 4 medicijnen toedienen: – oraal; – rectaal; – vaginaal; – via de huid; – via de slijmvliezen; 5 medicijnen toedienen: – via de luchtwegen; 6 medicijnen toedienen per injectie: – subcutaan; – intramusculair; 7 oplossingen en verdunningen maken. NB. De eindtermen 1 t/m 4 zijn ook opgenomen bij werkcahier 302 basiszorg deel 3.

2.1 Inleiding In deelkwalificatie 302 heb je geleerd hoe je medicijnen controleert, registreert en uitzet; tevens is een aantal toedieningswijzen behandeld, met name de toediening oraal, rectaal, vaginaal, via de huid en slijmvliezen en via de luchtwegen. In de voorkennistoets wordt je kennis hierover weer opgefrist. De inhoudelijke analyse, de uitvoeringsstandaard en de observatie- en oefenlijst met betrekking tot het toedienen van medicijnen via de luchtwegen zijn ook in dit cahier opgenomen. Op deze wijze worden alle eindtermen van deelkwalificatie 304 in deze serie behandeld. Een specifieke manier van medicijntoediening is het injecteren. Het toedienen van medicijnen via injectie heeft een aantal voordelen, zoals een snellere werking en het voorkomen van afbraak van medicijnen in het maagdarmkanaal. Een nadeel is dat er bij onjuist toedienen complicaties kunnen ontstaan, bijvoorbeeld het onbedoeld aanprikken van bloedvaten en/of zenuwen. Door middel van het maken van de voorbereidende opdrachten verzamel je kennis over de verschillende toedieningswijzen. In paragraaf 2.5 Inhoudelijke analyses tref je de beschrijving van de handelingen aan. Deze beschrijving hebben we gemaakt aan de hand van concrete voorbeelden. Hierbij koppelen we de handeling aan de diverse opzuigtechnieken. Bij de subcutane techniek werken we het opzuigen uit een flacon uit. Bij de intramusculaire techniek staat het opzuigen van vloeistof uit een ampul beschreven. Zo komen beide opzuigtechnieken aan bod.

9 J. Alkema, M. Vroon, 304 Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging, DOI 10.1007/978-90-313-9570-5_2, © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten

medicijnen en wondverzorging

voorbereiding

2.2 Beginvereisten en voorkennistoets Beginvereisten Voor het goed kunnen begrijpen en juist kunnen uitvoeren van de vaardigheden die in dit cahier centraal staan, is het van belang dat je enige voorkennis hebt betreffende: – het controleren, registreren en uitzetten van medicijnen; – het toedienen van medicijnen: oraal, rectaal, vaginaal, via de huid, slijmvliezen en via de luchtwegen; – de anatomie van de bloedvaten; – de anatomie van de huid/spieren. Maak de voorkennistoets om te controleren of je over de vereiste voorkennis beschikt.

Voorkennistoets Deze toets bestaat uit 10 waar/niet waar-vragen. Kruis aan of de bewering waar of niet waar is. Bewering 1 Bij het been bevinden de grote bloedvaten zich aan de binnenzijde. 2 Subcutaan weefsel bevindt zich in de huid. 3 Het toedienen van neusdruppels is een lokale toedieningsvorm. 4 Bij het toedienen van oogdruppels moet het medicijn op het hoornvlies worden aangebracht. 5 Het subcutane weefsel op de buik bevat weinig vetweefsel. 6 Dragees kun je in tweeën delen. 7 Zorgvragers met maagklachten dien je bij voorkeur zetpillen toe. 8 De regel van vijf hanteer je alleen bij het oraal toedienen van medicijnen. 9 Bij intraveneuze medicijntoediening worden medicijnen in de ader gespoten. 10 Verslaving komt alleen voor bij gebruik van verdovende middelen.

2.3 Casus Mevrouw De Rijke, 83 jaar, woont alleen in een aanleunwoning. Een paar jaar geleden heeft ze een maagoperatie ondergaan, waardoor ze eens in de twee maanden een vitamine-B12-injectie intramusculair in het bovenbeen krijgt toegediend. Mevrouw is bekend met chronische bronchitis en wordt hiervoor behandeld met Bricanyl door middel van een turbuhaler. Mevrouw kan hier zelf voor zorgen. Sinds het overlijden van haar man, vorig jaar, is mevrouw zich gaan verwaarlozen: ze verzorgt zich niet goed meer en komt nauwelijks meer haar woning uit. Dit kwam aan het licht toen één van de verzorgenden haar de injectie kwam geven en merkte dat mevrouw behoorlijk was afgevallen sinds een paar weken geleden. Ook viel het de verzorgende op dat mevrouw op haar rechterbovenbeen een paar flinke bloeduitstor-

10

waar

niet waar

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

tingen had. Mevrouw krijgt nu meer begeleiding door de verzorgenden met als doel dat ze weer beter voor zichzelf gaat zorgen. Met mevrouw is afgesproken dat er driemaal per week een verzorgende bij haar langs komt.

2.4 Studieactiviteiten Maak de in deze paragraaf geformuleerde studieactiviteiten. Je kunt hierbij gebruik maken van de cd-rom Medicijnen. Maak de activiteiten zo veel mogelijk met een of meer medeleerlingen: raadpleeg ook een of meer handboeken verpleegkunde om verschillen, overeenkomsten, tegenstrijdigheden en dergelijke te bespreken. Vergeet niet om de vragen en discussiepunten te noteren die je aan de begeleidend docent(e) wilt stellen. Bewaar eventuele vragen voor de gezamenlijke bijeenkomsten. Inhalatiemiddelen (studie-/toepassingstaak) 1 In werkcahier 302 Basiszorg deel 3 heb je al het een en ander geleerd over het toedienen van medicijnen per inhalatie. Met behulp van deze opdracht wordt je kennis weer even opgefrist. Je kunt ook de cd-rom erop nakijken: kijk onder ‘Materialen’. a Noem de drie basistoedieningsvormen bij inhalatie.

b Tot welke vorm behoort de inhalator van mevrouw De Rijke uit de casus?

c Beschrijf de juiste inhalatietechniek bij deze inhalator.

d Zoek in een boek over geneesmiddelenleer op wat de werking is van het medicijn Bricanyl®.

Begrippenkader injecteren (studietaak) 2 Bij het injecteren hoort een aantal begrippen die je moet kennen. Geef een omschrijving van de volgende begrippen. Je kunt hierbij gebruik maken van de cd-rom.

11

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

– met betrekking tot injectietechnieken (cd-rom: ‘Medicijnkennis’): intramusculair intracutaan intraveneus subcutaan – met betrekking tot het materiaal (cd-rom ‘Materialen’): cilinder zuigerstang conus kalibratie naaldschacht lumen – met betrekking tot het medicijn: flacon ampul solvens

Materiaalkeuze (studietaak) 3 Bij het voorbereiden en geven van een injectie moet je er zeker van zijn dat je het juiste materiaal gebruikt: de juiste spuit, de juiste naald, steriel materiaal (cd-rom Materialen: ‘Hulpmiddelen bij toediening’). a Hoe controleer je of de materialen steriel zijn?

b Hoe bepaal je welke spuit de juiste is?

c Hoe bepaal je de juiste naald?

d Welk gegeven uit de casus over mevrouw De Rijke is van belang voor de keuze van de juiste naald?

12

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

Toedieningsplaatsen (studie-/toepassingstaak) 4 Een injectie kun je niet willekeurig toedienen. Zowel voor de subcutane als voor de intramusculaire injecties zijn er aangewezen toedieningsplaatsen. Maak gebruik van de cd-rom Medicijnen onder ‘Medicijnkennis’. a Noteer de toedieningsplaatsen voor de subcutane injectie.

b Noteer de toedieningsplaatsen voor de intramusculaire injectie.

Berekenen van de hoeveelheid (toepassingstaak) 5 Op de medicijnkaart van een zorgvrager staat de volgende opdracht: 1x daags 10 mg prednison s.c. Je wilt deze medicijnen gaan toedienen; in de medicijnkast staat een flacon waarop vermeld staat: 25 mg prednisonpoeder, oplossen in 5 ml oplosvloeistof. a Hoeveel ml prednisonoplossing dien je toe? Noteer de berekeningwijze.

b Insuline wordt meestal toegediend per insulinepen. Soms is het zo dat je insuline moet toedienen via een ‘insulinespuitje’ waarbij je zelf de insuline op moet trekken. Een flacon insuline bevat altijd 1000 I.E. insuline in 10 ml. Een speciaal insulinespuitje heeft een inhoud van 0,5 ml met een schaalverdeling in I.E. Waar staat de afkorting I.E. voor?

Hoeveel eenheden insuline kunnen er in het insulinespuitje?

Als je 10 eenheden insuline zou moeten toedienen, hoeveel ml insuline is dat dan?

c Een zorgvrager moet 10 mg morfine per injectie toegediend krijgen. Je beschikt over een ampul met 20 mg per ml. Hoeveel ml injecteer je? Noteer de berekeningswijze.

d In een flacon bevindt zich 500 mg Clamoxyl 100 mg per ml. Een zorgvrager moet 2x daags 250 mg toegediend krijgen i.m. Hoeveel ml dien je toe per dosis? Noteer de berekeningswijze.

13

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

Intramusculair injecteren (studie-/toepassingstaak) 6 Kijk op de cd-rom onder ‘Vaardigheden’ naar de wijze van toediening van een intramusculaire injectie. a Noteer de kritieke punten.

b Stel dat mevrouw De Rijke voor het eerst wordt geprikt. Welke informatie zou je haar geven?

c Wanneer wordt er gebruik gemaakt van de rangeer- of zigzagtechniek? Motiveer je antwoord.

Subcutaan injecteren (studietaak) 7 a Er zijn drie verschillende injectietechnieken voor het subcutaan injecteren. Welke zijn dat?

b Bestudeer de inhoudelijke analyse van het toedienen van een subcutane injectie met gebruikmaking van een injectiespuit, en die met gebruikmaking van de insulinepen. Benoem de overeenkomsten en de verschillen in werkwijze. Overeenkomsten

Verschillen

Voorkomen is beter... (toepassings-/strategietaak) 8 Het geven van een injectie is een handeling die niet zonder risico is. a Welke problemen of complicaties kunnen zich voordoen ten gevolge van een injectie? Noem er twee.

14

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

b Waardoor kunnen deze problemen worden veroorzaakt?

c Waaraan zijn deze complicaties/problemen te herkennen?

d Hoe kun je ervoor zorgen dat deze problemen zich niet voordoen?

e Welke van deze problemen kunnen zich in de situatie van mevrouw De Rijke voordoen?

Prikaccident (toepassingstaak) 9 Stel je voor dat je je na het injecteren van een zorgvrager prikt (prikaccident). a Geef aan wat de mogelijke gevaren zijn.

b Geef de stappen aan die je moet zetten als je je hebt geprikt aan een gebruikte naald.

c Bestudeer een protocol met betrekking tot prikaccidenten en de daarbij behorende formulieren. Schrijf de belangrijkste punten op.

15

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

Voorbehouden handelingen (studie-/toepassingstaak) 10 Injecteren is een voorbehouden handeling. In de Wet BIG staat onder meer vermeld wat dit betekent en je weet: ‘Onbekwaam maakt onbevoegd.’ a Bespreek de onderstaande begrippen: a Bespreek de onderstaande begrippen: – deskundigheid – bekwaam – risicovolle handeling – voorbehouden handeling – tuchtrecht – zelfstandig bevoegd – uitvoeringsbevoegd

b Mevrouw De Rijke krijgt een vitamine-B12-injectie. Jij krijgt de opdracht om deze te geven. Aan welke criteria moet de opdracht voldoen?

c Welke afwegingen maak je voor jezelf, voordat je gaat injecteren?

d Hoe handel je als er geen protocol voor het toedienen van een intramusculaire injectie aanwezig is?

e Beschrijf het belang van de controlemomenten.

16

voeding

studieactiviteiten

CBO-Richtlijn ‘Subcutaan injecteren van heparine’ (studietaak) 11 Het CBO heeft een richtlijn uitgegeven over het subcutaan injecteren van heparine. Zoek deze richtlijn op en vergelijk deze werkwijze met die van de inhoudelijke analyse in paragraaf 2.5.1.

17

medicijnen en wondverzorging

analyse

2.5 Inhoudelijke analyse 2.5.1 Het toedienen van een subcutane injectie In deze analyses zijn twee verschillende technieken voor subcutane toediening van medicijnen uitgewerkt. De eerste techniek is de huidplooitechniek, waarbij de naald schuin in een hoek van 45° in het onderhuidse weefsel wordt ingebracht. Deze techniek kan zijn voorgeschreven door de arts bij bijvoorbeeld een pijnstillend middel of bij toediening van insuline. De tweede analyse behandelt de subcutane injectie van medicijnen via de loodrechttechniek. Insuline en antistollingsmiddelen worden doorgaans via de loodrechttechniek toegediend. Bij deze middelen worden vaak kant-en-klare injectiespuiten of pennen (de insulinepen) geleverd. Het is van belang de instructies in de bijgeleverde bijsluiter goed door te nemen. Zo mag een luchtbel in de kant-en-klare spuit niet worden verwijderd. Medicatieopdracht 1 Een zorgvrager krijgt, afhankelijk van de bloedsuikeruitslagen, insuline voorgeschreven in verband met wisselende bloedsuikers. Ze krijgt volgens voorschrift van de arts om 16.30 uur 40 I.E. Actrapid®‚ (een kortwerkende insuline) subcutaan toegediend. In voorraad Actrapid®‚ van 100 I.E. per ml. Medicatieopdracht 2 Een zorgvrager krijgt antistollingstherapie in verband met het risico op trombose. Voorschrift: 2x daags, 5000 I.E. Liquemin®‚ subcutaan. De Liquemin®‚ is kant-en-klaar geleverd in injectiespuitjes van 0,2 ml (= 5000 I.E.).

Procedure

Werkwijze

VOOR Zorgvrager 1 Raadpleeg de medicatieopdracht en de medicijnverantwoordingskaart.

Informeer je vooraf over: – algemeen: de volledige medicatie van de betreffende zorgvrager op de medicijnverantwoordingskaart; – per geneesmiddel: – de begindatum van toediening en de verwachte duur en eventuele einddatum; – de dosering per toediening; – de wijze van toediening/toedieningsvorm; – de vervaldatum/houdbaarheid; – indicatie; – reacties van de zorgvrager op de medicijnen; – gewenste observaties in relatie tot het medicijngebruik; – informatie geneesmiddel: – werking van het geneesmiddel en bijwerkingen, beïnvloedende factoren en bewaarvoorschriften.

2 Bereid de zorgvrager voor op de injectie.

Informeer de zorgvrager. Vertel doel, beoogd effect en werking, wijze van toediening, dosering, tijden van toediening en bijwerkingen.

Omgeving

3

18

Creëer werkomgeving.

Sluit de bedgordijnen en pas de bedhoogte aan. Help de zorgvrager in de juiste positie

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

Ter voorkoming van eventuele fouten en om ongewenste werkingen en neveneffecten te signaleren.

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Lees de instructies van de fabrikant voor het juiste gebruik van kant-en-klare injectiespuiten. Hanteer steeds de regel van vijf: – juiste zorgvrager; – juiste medicijn; – juiste dosering; – juiste tijdstip; – juiste toedieningswijze.

Ter controle van gewenst effect en om benodigde observaties goed uit te voeren.

1

Voorbeelden van bijwerkingen zijn: overgevoeligheid, uitslag. Alcoholgebruik kan de werking van het medicijn negatief beïnvloeden. Bewaarvoorschriften: – opiaten in de opiatenkast; – medicijnen die koel bewaard moeten blijven in de koelkast.

Dit stimuleert de betrokkenheid en de eigen verantwoordelijkheid van de zorgvrager.

In verband met de privacy.

19

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

Techniek 4 Was en/of desinfecteer de handen.

Volgens standaardprocedure.

5 Maak het medicijn geschikt voor toediening.

Zet de benodigdheden klaar en controleer deze: – dien/werkblad; – nierbekken; – gaasjes; – huiddesinfectans; – disposable handschoenen; – wondpleister; – naaldcontainer; – steriele injectiespuit; – steriele opzuignaald; – steriele subcutane naald; – flacon met het juiste medicijn.

6 Maak de spuit klaar voor gebruik.

Open de steriele verpakking. – Open de verpakking aan de kant van de zuigerstang en leg de verpakking met de spuit erin neer. – Open de verpakking van de opzuignaald en voorkom contact met naaldconus. Bevestig de opzuignaald op de spuit. – Vouw de verpakkingslippen van de spuit om en pak de spuit met je dominante hand vast bij de cilinder. – Pak met de andere hand de naaldhuls uit de verpakking. – Vouw de verpakkingslippen open. – Bevestig de naald op de spuit en draai de naald een kwartslag op de spuitconus. – Leg de spuit met naald op het werkblad.

7 Maak de flacon klaar voor gebruik.

Verwijder (indien nodig) het metalen afdekplaatje van het flacondopje. Doe dit bijvoorbeeld met een ampulvijltje. Controleer nogmaals het etiket van de flacon: – juiste medicijn, concentratie en vervaldatum. Desinfecteer de insteekdop en laat de desinfectans minimaal 1 minuut drogen. Meng de vloeistof door de flacon voorzichtig heen en weer te bewegen.

8

Belucht de flacon: – Trek evenveel lucht in de spuit als de benodigde hoeveelheid vloeistof voor de injectie door de wijsvinger tegen de cilindervleugels te plaatsen en met duim en middelvinger de zuiger omhoog te trekken. – Trek de huls van de naald.

Trek de vloeistof op.

Houd de flacon vast en steek de naald in het midden niet meer dan 5 mm door de rubber dop in de flacon. – Houd de flacon rechtop. – Plaats de duim op de zuiger en wijs- en middelvinger onder de cilindervleugels.

20

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Ter voorkoming van het overdragen van micro-organismen.

In verband met een efficiënte en aseptische werkwijze.

Controleer de verpakking van steriel verpakte materialen en de vervaldatum. De lengte van de subcutaannaald wordt o.a. bepaald door de wijze van injecteren. Bij de loodrechttechniek wordt een kortere naald (5 of 6 mm) gebruikt dan bij de schuine techniek (8 of 12 mm). Verder wordt de naaldlengte bepaald door de dikte van het onderhuids bindweefsel.

In verband met de steriliteit van naald- en spuitconus.

Zorg ervoor dat naaldconus en spuitconus steriel blijven. Ze mogen niet in contact komen met de vingers of met het werkblad zolang ze niet op elkaar zijn bevestigd.

Hierdoor fixeer je de naald stevig op de spuit en kan de naaldhuls gemakkelijk worden verwijderd.

De spuit en de naald mogen nooit los worden neergelegd in verband met het gevaar van contaminatie (= besmetting; het overbrengen van levende pathogene micro-organismen van de ene plaats naar de andere). Zorg dat naald- en spuitconus nergens mee in contact komen.

6

6

Dit voorkomt verschil in concentratie van het medicijn en zorgt ervoor dat het medicijn goed wordt opgelost.

Niet alle vloeibare medicijnen mogen worden geschud; dit kan schuimvorming veroorzaken.

In verband met de inwerkingstijd van de desinfectans.

Niet op alle flacons zit een metalen dop, soms zit er ook wel een plastic kap over de sluitdop.

Dit vergemakkelijkt het optrekken van de vloeistof en voorkomt onderdruk in de flacon.

7

De naaldpunt moet onder het vloeistofniveau blijven.

Door de naald 5 mm in te brengen, kun je de lucht eerst boven de vloeistof inspuiten en later alle vloeistof uit de flacon opzuigen zonder lucht op te zuigen.

8

21

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze Spuit de lucht boven de vloeistof in de flacon: – Blijf met de duim druk op de zuigerstang uitoefenen. Pak de flacon vast tussen duim, wijs- en middelvinger, zodanig dat de vloeistof goed zichtbaar is. Breng de flacon met de spuit in verticale positie op ooghoogte. – Trek de benodigde hoeveelheid vloeistof + 0,1 ml op. – Trek de naald met spuit uit de flacon. – Zet de flacon neer.

9

Ontlucht de spuit.

Breng de spuit met naald en naaldhuls in verticale (loodrecht omhoog) positie met de naald op het hoogste punt. Trek de zuigerstang iets terug (houd hierbij de zuigerstang aan het einde vast).

Fixeer spuit en naald en tik met de vingers of een balpen krachtig tegen de spuitcilinder ter hoogte van de luchtbel(len), zodat deze naar de spuitconus verplaatst worden.

Verwijder de lucht uit de cilinder en druk het vloeistofniveau op tot het einde van de spuitconus.

10 Verwijder zonder contaminatie de opzuignaald van de spuit.

Zet de naaldconus in de speciale uitkeping van de naaldencontainer en koppel de conus van de opzuignaald met behulp van een draaibeweging los van de spuit. Tik met een vinger de naaldconus van de uitkeping, zodat deze in de container valt.

11 Zet de injectienaald op de spuit.

Klem de injectiespuit tussen wijs- en middelvinger van je nietdominante hand met de conus van je af en zorg ervoor dat je de conus niet contamineert. Maak de verpakking van de injectienaald open, net als bij de opzuignaald en leg de naald in de verpakking neer. Bevestig de injectienaald op de spuit en zet deze middels een duw/draai beweging met een kwartslag vast.

12 Breng de benodigdheden naar de zorgvrager.

22

Leg op een dienblad: – de klaargemaakte spuit; – de gebruikte flacon; – kleine wondpleister; – gaasje; – naaldencontainer; – eventueel desinfectans en extra gaasje.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Ter voorkoming van luchtbelletjes in de vloeistof. Dit voorkomt terugschieten van de zuiger door overdruk in de flacon. Dit vergroot de nauwkeurigheid van de hoeveelheid op te trekken vloeistof. In verband met ontluchten kan wat vloeistof verloren gaan.

Hierdoor komt er wat lucht boven het vloeistofniveau waar eventuele luchtbellen in kunnen worden opgelost. Dit voorkomt losraken van de naald. Luchtbellen nemen ruimte in, waardoor er minder injectievloeistof zou worden toegediend.

8

In verband met preventie van prikaccidenten wordt vanuit de arboregelgeving geadviseerd het recappen van de naald (hoesje terugschuiven over de naald) niet meer toe te passen. Om (huid)contact met injectievloeistoffen tijdens het ontluchten van de spuit te voorkomen, kan men gebruikmaken van niet-steriele handschoenen of het instellingsprotocol volgen dat geldt voor ‘het klaarmaken van medicijnen’.

9

Als de zuiger te snel richting conus gebracht wordt om de spuit te ontluchten en spuit en opzuignaald niet goed recht worden gehouden, kan er lucht in de conus blijven.

Kies de uitkeping waarbij de naaldconus ruim boven de rand van de naaldencontainer gefixeerd wordt. Hierdoor voorkom je contaminatie van de spuitconus.

Let erop dat de naaldencontainer niet te vol zit. De naaldencontainer dient vervangen te worden als deze driekwart gevuld is.

Hierdoor fixeer je de naald stevig op de spuit en kan de naaldhuls gemakkelijk worden verwijderd.

Voorkom contaminatie van spuit- en naaldconus.

De Werkgroep Infectie Preventie adviseert het desinfecteren van de huid alleen bij zorgvragers met een verminderde weerstand.

Injectiematerialen los meenemen veroorzaakt meer kans op prikaccidenten bij jezelf en anderen na de handeling.

12

12

23

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze Plaats het dienblad binnen handbereik op het nachtkastje; controleer nogmaals de medicijnen of laat dit door een collega doen.

TIJDENS Zorgvrager

13 Zorg dat de zorgvrager in een goede houding zit, ligt of staat.

Ondersteun de zorgvrager zo nodig bij de juiste houding, afhankelijk van de injectieplaats.

Omgeving

Geen bijzonderheden.

Techniek Dien het medicijn toe

24

14 Maak de injectieplaats gereed.

Bepaal de juiste injectieplaats. Palpeer en observeer de huid van de injectieplaats.

15 Desinfecteer zo nodig de huid.

Desinfecteer de injectieplaats ruim (5 cm) en laat deze drogen (minimaal 1 minuut).

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Dubbele controle is vaak opgenomen in het protocol.

Hierdoor kan de injectieplaats nauwkeurig worden bepaald.

Injectieplaatsen voor subcutane injecties zijn: – de buitenkant van de bovenarm, de voorkant van de bovenbenen; – de onderbuik en het gebied rond de navel (minimaal 4 cm van de navel af); – tussen de schouderbladen.

In verband met preventie van weefsel (zenuw)beschadiging en onvoldoende resorptie (opname).

Let op infiltraten/harde pijnlijke plekken, roodheid, hematomen en lymfoedeem. Een injectie mag op die plaatsen niet worden toegediend. Wissel injectieplaatsen bij frequente toediening af. Er moet minimaal 2 cm afstand zijn ten opzichte van de vorige injectieplaats. Gebruik een roteer/roulatieschema. Dit voorkomt harde plekken en onvoldoende resorptie van het medicijn. 15

Dit voorkomt mogelijk binnendringen van huidbacteriën met de injectienaald.

Huiddesinfectie is niet altijd meer voorgeschreven bij injecties. Raadpleeg de instellingsvoorschriften. – Bij zorgvragers met verminderde immuniteit (weerstand) is desinfectie wel altijd voorgeschreven. – De inwerkingstijd van een desinfectans is ongeveer een minuut.

16

17

25

medicijnen en wondverzorging

analyse

Procedure

Werkwijze

Techniek 1 Huidplooitechniek 16

Ontlucht de injectienaald

Trek de huls van de naald. Houd de naaldpunt boven het bekken met de naaldpunt lager dan de spuit. Spuit langzaam de vloeistof uit de naald totdat de rand van de zuiger de voorgeschreven hoeveelheid aangeeft. Tik via de spuitcilinder de aanwezige druppel van de naaldpunt.

17 Breng de injectienaald in de huid.

Neem de spuit in je dominante hand en steun met je vingers de cilinder. – Draai de spuit zo, dat je in de opening van de naald kijkt. – Pak met duim en wijsvinger van de andere hand een huidplooi. – Breng de naald met een snelle beweging onder een schuine hoek van 30-45° in aan de basis van de huidplooi. – Laat de huidplooi los.

18 Controleer de naaldpositie.

Controleer de juiste weefsellaag (onderhuids) door de naald voorzichtig heen en weer te bewegen. Fixeer met de vingers van de andere hand de naaldconus en de spuit. Controleer of de naald zich in een bloedvat bevindt door de zuiger iets terug te trekken.

19

Injecteer de vloeistof.

20 Verwijder de naald uit de huid.

Spuit de vloeistof rustig in.

Wacht 10 seconden voor het verwijderen van de naald.

Geef lichte tegendruk met een droog gaasje naast de naald en verwijder de naald snel in tegengestelde richting als bij het inbrengen. Druk met het gaasje op de injectieopening; wrijf voorzichtig over de injectieplaats.

21 Ruim de injectiematerialen op.

26

Verwijder met behulp van de naaldencontainer direct de naald van de spuitconus. Controleer de injectieplaats op nabloeden en breng zo nodig een pleister aan.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

Zodat er geen vloeistof langs de naald loopt en de naald droog blijft.

analyse

Aandachtspunten/

Illustraties

Om restistentie van bacterieën voor antibiotica te voorkomen, dient de injectievloeistof in een nierbekken opgevangen te worden.

I.v.m. controle van de regel van vijf: het toedienen van de juiste hoeveelheid medicatie.

– De scherpe punt van de naald gaat dan als eerste door de huid. – Een huidplooi opnemen en onder een schuine hoek prikken, voorkomt aanprikken van een spier.

Onderhuids weefsel is losmazig, de naald zal gemakkelijk bewegen en dit zal niet pijnlijk zijn. Zodat de naald niet verschuift tijdens bloedvatcontrole en toediening van de vloeistof. Wanneer bloed wordt opgetrokken, zit de naaldpunt in een bloedvat, hetgeen een snellere resorptie/werking veroorzaakt.

Verwijder de naald, wanneer er bloed inzit. Bloed in de spuit maakt een nieuwe controle onmogelijk. Maak een nieuwe spuit klaar en injecteer op een andere plaats opnieuw.

Te snel spuiten is pijnlijk en kan weefselbeschadiging veroorzaken.

Dit voorkomt lekkage van het medicijn via het prikpunt. Om bloedverlies op te vangen en te stoppen. Zorgt voor verspreiding van de vloeistof.

Dit voorkomt prikaccidenten.

Wrijven na de injectie mag echter niet bij antistollingsmiddelen, zoals heparine. Dit kan hematomen veroorzaken.

Wanneer een kant-en-klare spuit is gebruikt, wordt deze in zijn geheel in de naaldencontainer gedeponeerd.

15

27

medicijnen en wondverzorging

analyse

Procedure

Werkwijze

NA Zorgvrager 22

Evalueer en rapporteer.

Vraag hoe de zorgvrager de injectie heeft ervaren.

Observeer en vraag na of de toediening het gewenste effect heeft en of er ongewenste bijwerkingen optreden.

Teken op de medicijnkaart de gegeven injectie af. Rapporteer bijzonderheden in het verpleegkundig dossier.

Omgeving 23 Breng de omgeving in orde.

Help de zorgvrager in de gewenste houding en breng alles rondom het bed in orde.

Techniek 24

Ruim alle materialen op.

Deponeer besmet materiaal in de daarvoor bestemde containers: – spuit en gaasjes in container besmet afval.

Techniek 2 Loodrechttechniek met kant-en-klare spuit

16 Maak de kant-en-klare spuit gereed voor de injectie.

Controleer de verpakking en het etiket van het medicijn. Neem de kant-en-klare spuit in je dominante hand; ontlucht de spuit en naald niet.

17

Bepaal de juiste plaats. Neem geen huidplooi, maar span de huid in lichte mate. Breng de naald geheel (tot aan de naaldconus) loodrecht in de huid.

Breng de injectienaald in.

18 Fixeer de naald en spuit

Laat de huid los en fixeer met de vingers van de hand naald en spuit.

19 tie

Controleer de juiste weefsellaag; beweeg niet met de naald.

Controleer de naaldposi-

Controleer of de naaldpunt zich in een bloedvat bevindt.

20

Injecteer de vloeistof.

21 Verwijder de naald uit de huid. 22 t/m 24 Zie huidplooitechniek 1.

28

Spuit de vloeistof – samen met de bovenliggende luchtbel – rustig in.

Oefen met het gaasje lichte druk uit op de insteekplaats, niet hard drukken of wrijven.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

In verband met welbevinden van de zorgvrager.

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Na insulinetoediening kunnen hypoverschijnselen optreden; bij gebruik van anti-stollingsmiddelen kunnen rond de prikplaats bloedingen en hematomen optreden.

In verband met de continuïteit van de zorg en het tijdig signaleren van werking en bijwerkingen.

18

In verband met mogelijke aanpassingen bij volgende injecties.

Houd bij een volgende toediening rekening met eerdere prikplaatsen en specifieke wensen van de zorgvrager.

Ter voorkoming van kruisinfecties.

Alle materialen die in contact komen met bloed worden als besmet beschouwd.

Ter voorkoming van fouten. De luchtbel voorkomt achterblijven van medicijnvloeistof in de spuitconus en naaldschacht en zorgt dat de naald droog blijft.

Omdat de loodrechttechniek eenvoudiger uit te voeren is dan de huidplooitechniek, kiest men hier tegenwoordig bij het subcutaan injecteren steeds meer voor. Wel dient de spuit dan klaargemaakt te worden volgens stap 6 t/m 12 en dient de injectienaald ontlucht te worden voor het toedienen van de injectie.

Raadpleeg de bijsluiter en volg de instructies van de fabrikant op.

Dit voorkomt intracutane toediening.

Antistollingsmiddelen worden doorgaans rondom de navel (minimaal 4 cm van de navel) in de buik geïnjecteerd. Hier worden medicijnen het best geresorbeerd (opgenomen).

Voor een betrouwbare medicatieopname na de bloedvatcontrole. Dit kan bij antistollingsmiddelen bloedingen veroorzaken. Voorkomt toediening in een bloedvat en een te snelle resorptie. Lucht gaat altijd naar boven, dus als je de spuit loodrecht houdt, komt de lucht vanzelf boven de vloeistof. Dit kan bij antistollingsmedicatie hematomen veroorzaken.

29

medicijnen en wondverzorging

2.5.2

analyse

Het toedienen van insuline door middel van een insulinepen

Er zijn verschillende soorten insulinepennen: pennen die worden gevuld met patronen en pennen die, als ze leeg zijn, worden weggegooid. In deze analyse wordt uitgegaan van de insulinepen die wordt weggegooid.

Procedure

Werkwijze

1 Raadpleeg het zorg dossier.

Informeer je vooraf over: – de begindatum van toediening en de verwachte duur en eventuele einddatum; – de dosering per toediening; – de wijze van toediening/toedieningsvorm; – de tijd van toediening; – de vervaldatum (houdbaarheid); – reacties van de zorgvrager op de medicatie; – werking van het geneesmiddel en bijwerkingen; – bewaarvoorschriften van het medicijn.

2 Bereid de zorgvrager voor op de medicatie.

Informeer de zorgvrager. Vertel doel, beoogd effect en werking, wijze van toediening, dosering, tijden van toediening en bijwerkingen.

VOOR Zorgvrager

Omgeving

3

Creëer werkomgeving.

Sluit, indien gewenst, de bedgordijnen en pas de bedhoogte aan.

Techniek

30

4 Was en/of desinfecteer de handen.

Volgens standaardprocedure.

5 Verzamel de benodigdheden.

Creëer goede en rustige werkomstandigheden. Controleer nogmaals de regel van vijf. Pak en controleer de benodigdheden voor het klaarmaken van de injectie: – dien/werkblad; – nierbekken; – huiddesinfectans; – deppers; – kleine wondpleister; – naaldcontainer; – schaar; – juiste insulinepen; – juiste naald; – naaldverwijderaar.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

Ter voorkoming van fouten en om ongewenste werkingen en neveneffecten te kunnen signaleren. Ter controle van gewenst effect en om benodigde verzorgende observaties goed te kunnen uitvoeren.

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Hanteer steeds de regel van vijf: – juiste zorgvrager; – juiste medicijn; – juiste dosering; – juiste tijdstip; – juiste injectietechniek: loodrecht met of zonder huidplooi, afhankelijk van de dikte van het onderhuids vetweefsel.

1

Pennen die in gebruik zijn, moeten op kamertemperatuur worden bewaard. Pennen in voorraad moeten in de koelkast worden bewaard.

Dit stimuleert de betrokkenheid en de verantwoordelijkheid van de zorgvrager voor een juiste en optimale medicatie.

In verband met de privacy.

Om fouten bij het klaarmaken van het medicijn te herstellen.

Controleer of je de juiste pen hebt met de juiste soort insuline. Controleer of er ruim voldoende insuline in de pen aanwezig is. Afhankelijk van de dikte van het onderhuids vetweefsel.

Om de naald op een veilige manier te verwijderen.

In plaats hiervan kun je ook het inpakmateriaal van de naald gebruiken.

31

medicijnen en wondverzorging

analyse

Procedure

Werkwijze

6 Maak de pen gereed voor gebruik.

Trek de dop van de pen af. Vermeng eventueel de insuline door de pen 10x te zwenken (niet schudden). Ontsmet het rubber membraan van de pen. Trek het afdekplaatje van de naaldverpakking af en draai naald en verpakking op de pen vast.

7 Controleer of de pen functioneert.

Verwijder de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. Draai de doorzichtige patroonhuls 1 of 2 klikjes in de richting van de pijl (zie illustratie) en spuit de insuline weg in een bekken door de drukknop geheel in te drukken.

8 Stel het gewenste aantal eenheden in.

Schuif de dop weer op de pen zodanig dat de 0 tegenover het doseringsstreepje zit. Houd de pen horizontaal vast met de dop naar rechts. Draai de dop in de richting van de pijl om het gewenste aantal eenheden in te stellen.

9 Breng de pen naar de zorgvrager.

Leg op een dienblad de klaargemaakte insulinepen, nierbekken, eventueel huiddesinfectans, 1 à 2 deppers, wondpleister, naaldverwijderaar of naaldverpakking, naaldcontainer. Zet alles binnen handbereik klaar. Controleer nogmaals de hoeveelheid toe te dienen insuline of laat een collega dit doen.

TIJDENS Zorgvrager

10 Vraag/help de zorgvrager in de juiste uitgangspositie.

Vraag/help de zorgvrager in de juiste positie, afhankelijk van de injectieplaats.

Omgeving

Geen bijzonderheden.

Techniek

32

11 Maak de injectieplaats geschikt.

Bepaal afhankelijk van het lichaamsdeel de juiste plaats. Zie aandachtspunten en controleer door middel van palpatie of het weefsel op de gekozen plaats soepel is.

12 Desinfecteer eventueel de huid.

Desinfecteer het injectiegebied in een omtrek van 5 cm rondom injectieplaats en deponeer de gebruikte depper in het nierbekken.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Zwenken is noodzakelijk bij middellang werkende (troebele) insuline. Bij kortwerkende insuline (helder) is dit niet nodig. In verband met gevaar voor besmetting van de naald. 6

Om zeker te weten of de pen goed functioneert.

Indien er ook lucht in de pen aanwezig is, dien je pen omhoog te houden, terwijl je de belletjes naar boven toe tikt en de insuline wegspuit.

Met ieder klikje tijdens het draaien worden 2 eenheden ingesteld en komt de drukknop meer naar buiten.

Controleer altijd of de drukknop volledig aansluit tegen de pen.

6

Na de 18 komt het indicatorstreepje weer tegenover de 0. De schaalverdeling op de drukknop laat na ieder volledige draai 20, 40 en 60 eenheden zien. In verband met efficiënt en hygiënisch werken.

7

7

De geschiktste plaatsen voor een subcutane injectie zijn: buitenkant bovenarm, vooren buitenkant bovenbeen, vanaf 5 cm rond de navel, tussen de schouderbladen. 7

Zorgt voor optimale werking van het geneesmiddel en voorkomt beschadiging van zenuwen en grote bloedvaten.

Spuit nooit in oedeem of trombosegebied, pijnlijk of ontstoken gebied, verlamde ledematen, plaatsen die hard aanvoelen, blauw of rood gekleurd zijn.

Desinfecteer ruim, om zeker te zijn dat de plaats waar je de naald inbrengt, is gedesinfecteerd. De huid is maximaal gedesinfecteerd als de desinfectans goed is gedroogd.

In principe is desinfectie van de huid niet noodzakelijk, wel als er sprake is van verminderde weerstand van de zorgvrager. In gezondheidszorginstellingen wordt vaak wel standaard de huid gedesinfecteerd vanwege de aanwezigheid van resistente micro-organismen.

8

8

33

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

13 Breng de injectienaald in volgens de loodrechttechniek.

Neem de pen in de dominante hand. Span de huid in lichte mate. Breng de naald snel geheel in de huid.

14

Druk het drukknopje helemaal in. Wacht nog enkele seconden voordat je de naald uit de huid haalt.

Injecteer de vloeistof.

15 Verwijder de naald uit de huid.

Pak met de niet-dominante hand een droge depper, plaats deze los op de insteekopening en trek met de dominante hand de naald snel uit de huid. Druk met de depper de insteekopening af en masseer de huid even na.

16 Ruim de injectiematerialen op.

Verwijder met behulp van de naaldverwijderaar of de naaldverpakking de naald van de pen en deponeer de naald in de naaldencontainer. Plak de insteekopening zo nodig af.

NA Zorgvrager

17

Evalueer de zorg.

Controleer door middel van navraag bij de zorgvrager en door eigen observaties of de toediening het gewenste werkingseffect heeft maar ook of er ongewenste bijwerkingen zijn waar te nemen.

18

Rapporteer.

Rapporteer gewenste verpleegkundige/verzorgende observaties, tijd van toediening en wijze van toediening en parafeer. Rapporteer naar aanleiding van controle de gewenste en ongewenste reacties op medicijngebruik.

Omgeving

19 Breng de omgeving in orde.

Help de zorgvrager in de gewenste houding en breng alles rondom het bed weer in orde.

Techniek

20

Ruim alles op.

21 Was en/of desinfecteer de handen.

34

Ruim alle materialen op. Berg de insulinepen op in de ijskast.

Volgens standaardprocedure.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Indien er loodrecht met een huidplooi wordt geïnjecteerd, de huidplooi tijdens de inspuiting losjes vasthouden.

Om de insuline onderhuids goed te verdelen.

13

Dit bevordert de opname van de insuline.

14

Een naald die in het menselijk lichaam heeft gezeten, beschouwen we als besmet.

De naaldhuls mag niet worden teruggeplaatst op de naald in verband met de kans op een prikaccident.

16

In verband met de continuïteit van de zorg en het signaleren van werking en bijwerkingen.

In verband met het welbevinden van de zorgvrager.

Ter voorkoming van het overdragen van micro-organismen.

35

medicijnen en wondverzorging

2.5.3

analyse

Het toedienen van een intramusculaire injectie

In deze inhoudelijke analyse komen twee technieken voor het intramusculair toedienen van medicijnen aan de orde. De eerste techniek is de gebruikelijke loodrechttechniek, waarbij de naald met een hoek van 90° loodrecht in de spier wordt ingebracht. De tweede techniek is de Z-techniek, ook wel rangeer- of zigzagtechniek genoemd. Deze laatste methode is vooral bedoeld voor medicijnen die onderhuids (subcutaan) weefsel kunnen beschadigen. Met name depotmedicijnen, zoals langwerkende neuroleptica en vaccins, worden via deze techniek toegediend. Medicatieopdracht 1 Loodrechttechniek Een zorgvrager krijgt voorgeschreven 60 mg Tranxène intramusculair. In voorraad: ampullen met 2 ml Tranxène van 50 mg per ml.

Procedure

Werkwijze

1 Raadpleeg de medicatieopdracht en de medicijnverantwoordingskaart.

Doorloop de stappen 1 t/m 4 van de inhoudelijke analyse van het toedienen van een subcutane injectie.

VOOR Zorgvrager

2 Bereid de zorgvrager voor op de injectie.

Omgeving

3

Creëer werkomgeving.

Techniek

4 Was en/of desinfecteer de handen.

36

5 Maak het medicijn geschikt voor toediening.

Zet de benodigdheden klaar en controleer deze: – dien/werkblad; – nierbekken; – gaasjes; – huiddesinfectans; – wondpleister; – naaldcontainer. Voor de injectie: – steriele injectiespuit; – steriele opzuignaald; – steriele intramusculaire naald met de juiste lengte; – ampul met het juiste medicijn.

6 Maak de spuit gereed voor gebruik.

Open de steriele verpakking. – Open de verpakking aan de kant van de zuigerstang en leg de verpakking met de spuit erin neer. – Open de verpakking van de opzuignaald en voorkom contact met de naaldconus.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Raadpleeg de bijsluiter van het medicijn voor instructies over de juiste toedieningswijze.

In verband met een efficiënte en aseptische werkwijze.

In verband met de steriliteit van naald- en spuitconus.

Controleer de verpakking van steriele verpakte materialen en de vervaldatum. De keuze van de spuit is afhankelijk van de toe te dienen hoeveelheid medicijn. Kies altijd een spuit met een nauwkeurige kalibratie. De naaldlengte is afhankelijk van de spieromvang en de dikte van de onderhuidse laag. De onderhuidse laag is het dunst bij de bovenarmspier. De gebruikte naaldlengte voor i.m. 1,5-3 inch; voor de bovenarm: 1-1,5 inch; voor de bilspier 1,5-3 inch; voor de bovenbeenspier (vastus lateralis) 1,5 inch.

6

Zorg ervoor dat naald- en spuitconus steriel blijven. Ze mogen niet in contact komen met je vingers of met het werkblad, zolang ze niet op elkaar zijn bevestigd. De spuit en de naald mogen nooit los van elkaar wor-

6

37

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze – Vouw de verpakkingslippen van de spuit om en pak de spuit met je dominante hand vast bij de cilinder. – Pak met de andere hand de naaldhuls in de verpakking vast. – Vouw de verpakkingslippen open. – Bevestig de naald middels een duw/draaibeweging met een kwartslag stevig op de spuit. – Leg de spuit met naald op het werkblad.

7

Breek de ampul.

Controleer nogmaals de ampul: juiste medicijn, concentratie en vervaldatum. – Maak zo nodig met een vijltje een inkeping in de afbreeklijn van de ampul. – Pak de ampul vast bij de kop. – Verwijder met een krachtige neerwaartse beweging vanuit de pols de vloeistof uit de kop van de ampul en zet de ampul op het werkblad. – Pak de ampul onder de kop vast met duim en wijsvinger van de niet-dominante hand. – Pak de kop van de ampul vast met twee gaasjes tussen duim en wijsvinger van je dominante hand. – Breek vervolgens de kop van de ampul. – Deponeer deppers en de kop van de ampul in het bekken.

8 Trek het medicijn uit de ampul op.

– Trek de huls van de naald. – Trek de zuiger iets omhoog uit de spuit zodat deze los is. – Houd de ampul vast en steek de naald in de ampul zonder de buitenkant van de ampul te raken. – Houd de ampul op de kop en zorg dat de naaldpunt in de vloeistof blijft. – Trek de benodigde hoeveelheid vloeistof + 0,1 ml op. – Haal de naald met spuit uit de ampul. – Zet de ampul neer.

9

– Breng de spuit met naald in verticale positie (loodrecht omhoog) met de naald op het hoogste punt. – Trek de zuigerstang iets terug.

Ontlucht de spuit.

– Fixeer spuit en naaldconus en tik met de vingers of een balpen tegen de spuit om de lucht naar de spuitconus te verplaatsen. – Verwijder de lucht met behulp van de zuigerstang uit de cilinder tot de conus is gevuld is met vloeistof. – Controleer de hoeveelheid vloeistof in de cilinder.

10 Verwijder zonder contaminatie de opzuignaald van de spuit.

Zet de naaldconus in de speciale uitkeping van de naaldencontainer en koppel de naaldconus met behulp van een draaibeweging los van de spuitconus. Tik met een vinger de naaldconus van de uitkeping, zodat deze in de container valt.

38

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

den neergelegd in verband met het gevaar van contaminatie. Zorg dat de ongekoppelde naald- en spuitconus nergens mee in contact komen. Hierdoor fixeer je de naald stevig op de spuit, zodat je de naaldhuls gemakkelijk kunt verwijderen.

6

Deze techniek lijkt op het afslaan van een thermometer. 7

Dit vangt eventuele glassplinters op en voorkomt wondjes.

Er blijft na het injecteren altijd vloeistof in spuitconus en naaldschacht achter, die niet in het lichaam komt. Door 0,1 ml extra op te trekken en de injectienaald voor toediening van de injectie te ontluchten, wordt de juiste hoeveelheid toegediend. Bovendien kan er tijdens het ontluchten wat vloeistof verloren gaan.

In verband met preventie van prikaccidenten wordt vanuit de arboregelgeving wordt geadviseerd het recappen van de naald (hoesje terugschuiven over de naald) niet meer toe te passen.

Hierdoor komt er wat lucht boven het vloeistofniveau, waar luchtbellen in kunnen worden opgelost.

In verband met preventie van prikaccidenten wordt vanuit de arboregelgeving wordt geadviseerd het recappen van de naald (hoesje terugschuiven over de naald) niet meer toe te passen.

Dit voorkomt losraken van de naald. Luchtbellen nemen ruimte in, waardoor er minder injectievloeistof zou worden toegediend.

7

Om voldoende vloeistof in de spuit te hebben, is het raadzaam en gewenst 0,1 à 0,2 ml meer op te zuigen dan de exact voorgeschreven hoeveelheid.

8

Om (huid)contact met injectievloeistoffen tijdens het ontluchten van de spuit te voorkomen, kan men gebruikmaken van niet-steriele handschoenen of het instellingsprotocol volgen dat geldt voor ‘het klaarmaken van medicijnen’. 9

I.v.m. de regel van vijf: controleer juiste hoeveelheid medicatie.

Kies de uitkeping waarbij de naaldconus ruim boven de rand van de naaldencontainer gefixeerd wordt. Hierdoor voorkom je dat tijdens het verwijderen van de naald de spuitconus gecontamineerd wordt.

Let erop dat de naaldencontainer niet te vol zit. De naaldencontainer dient vervangen te worden als deze ¾ gevuld is. 10

39

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

11 Zet de injectienaald op de spuit.

– Klem de injectiespuit tussen wijs- en middelvinger van je nietdominante hand met de conus van je af en zorg ervoor dat je de conus niet contamineert. – Maak met je dominante hand de verpakking van de injectienaald open net zoals bij de opzuignaald en leg de naald in de verpakking neer. – Bevestig de injectienaald op de spuit en zet deze middels een duw/draaibeweging met een kwartslag vast.

12 Breng de benodigdheden naar de zorgvrager.

Leg op een dienblad: – de klaargemaakte spuit; – gaasje; – gebruikte ampul; – kleine wondpleister; – nierbekken; – naaldencontainer; – eventueel desinfectans en gaasje. Plaats het dienblad binnen handbereik op het nachtkastje. – Controleer nogmaals de medicijnen of laat een collega dat doen.

TIJDENS Zorgvrager

13 Zorg dat de zorgvrager in een goede houding zit of ligt.

Zorg voor een juiste houding, afhankelijk van de injectieplaats. Help de zorgvrager zo nodig hierbij.

14 Bepaal de juiste injectieplaats.

Bepaal afhankelijk van het lichaamsdeel de juiste injectieplaats. Injectieplaatsen intramusculaire injectie: – bovenarm: deltaspier (bovenarm bij de schouder); – bovenbeen: het middelste eenderde deel van de buitenkant van het bovenbeen; – bilspier: in het midden van het B.B.B.K.; Controleer d.m.v. voelen of het weefsel op die plaats soepel is.

15 Desinfecteer zo nodig de huid.

40

Desinfecteer de injectieplaats ruim (5 cm) en laat deze drogen (minimaal 1 minuut).

medicijnen en wondverzorging

analyse

Toelichting

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Hierdoor fixeer je de naald stevig op de spuit en kan de naaldhuls makkelijk worden verwijderd.

Voorkom contaminatie van spuit- en naaldconus.

In verband met een efficiënte, hygiënische en veilige werkwijze.

Injectiematerialen los meenemen geeft een grotere kans op prikaccidenten bij jezelf en anderen na de handeling.

Illustraties

13

Dit maakt een nauwkeurige plaatsbepaling voor de injectie mogelijk.

Voor het injecteren in de bilspier dien je nauwkeurig het Bovenste Buitenste Bil Kwandrant (eenvierde deel) te bepalen. Bij de andere drie kwadranten bestaat het risico de nervus ischiadicus (8e beenzenuw) te raken, waardoor de zorgvrager een verlamming van het been kan krijgen. Je bakent de linker- of rechterbil af met behulp van de oriëntatiepunten: Bekkenkam, Bilplooi en Bilnaad. Vervolgens verdeel je dit vlak in vier gelijke delen (kwadranten). Je kiest nu het bovenste, buitenste deel. De naald dient in het midden ervan ingebracht te worden.

De juiste plaats voorkomt complicaties, zoals aanprikken van een groot bloedvat of beschadiging van zenuwen.

Wissel zodoende de injectieplaatsen altijd af. Bij frequente i.m.-toediening wordt in overleg met de arts een andere toedieningsvorm gekozen.

14

Dit voorkomt mogelijk binnendringen van huidbacteriën met de injectienaald.

– Huiddesinfectie is niet altijd meer voorgeschreven bij injecties. Raadpleeg de instellingsvoorschriften. – Bij zorgvragers met verminderde immuniteit is desinfectie wel altijd voorgeschreven. De inwerkingstrijd van een desinfectans is ongeveer een minuut.

15

De Werkgroep Infectie Preventie adviseert het desinfecteren van de huid alleen bij zorgvragers met een verminderde weerstand.

Een injectie mag niet worden toegediend in weefsel dat hard aanvoelt, oedemateus of ontstoken is.

15

41

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

Omgeving Geen bijzonderheden.

Techniek

16 Ontlucht de injectienaald.

– Trek de huls van de naald. – Houd de naaldpunt boven het bekken met de naaldpunt lager dan de spuit. – Spuit langzaam de vloeistof uit de naald totdat de rand van de zuiger de voorgeschreven hoeveelheid aangeeft. – Tik via de spuitcilinder de aanwezige druppel van de naaldpunt.

17 Breng de injectienaald in de spier in.

Neem de spuitcilinder in je dominante hand tussen duim, wijs- en ringvinger (als een pen). – Span met duim en wijsvinger van de andere hand de huid. – Breng de naald met een snelle beweging loodrecht in de spier onder een hoek van 90° t.o.v. de huid. Fixeer met de andere hand de naaldconus en de spuit door het plaatsen van de ringvinger op de naaldconus en het vastpakken van de spuit tussen de duim en wijs- en middelvinger en het steunen van je hand op de huid van de zorgvrager. Controleer of de naald zich in een bloedvat bevindt door de zuiger iets terug te trekken. Verwijder de naald wanneer er bloed in zit. Plaats de duim op de zuiger.

Houd tijdens het fixeren contact met de huid met de zijkant van je hand.

18

42

Injecteer de vloeistof.

Spuit de vloeistof – langzaam in door met de duim de zuiger in te drukken.

19 Verwijder de naald uit de huid.

Geef lichte tegendruk met een droog gaasje naast de naald en verwijder de naald met een snelle beweging in tegenovergestelde richting als bij het inbrengen. Druk met het droge gaasje op de injectie-opening. Vraag de zorgvrager het betreffende lichaamsdeel indien mogelijk te bewegen.

20 Ruim de injectiematerialen op.

Deponeer de naald direct in de naaldcontainer. Controleer de injectieplaats op nabloeden en breng zo nodig een pleister aan.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

Zodat er geen vloeistof langs de naald loopt en de naald droog blijft.

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Om restistentie van bacteriën voor antibiotica te voorkomen, dient de injectievloeistof in een nierbekken opgevangen te worden.

I.v.m. controle van de regel van vijf: het toedienen van de juiste hoeveelheid medicatie.

Hierdoor maak je de onderhuidse laag dunner; dit voorkomt toediening in de subcutane laag.

Bij oudere mensen is spannen van de huid niet nodig. Bij oudere mensen is de spieromvang kleiner; gebruik dan een korte naald om te voorkomen dat de naald op het bot komt.

16

Zodat de naald niet verschuift tijdens de bloedvatcontrole en toediening van de vloeistof. Wanneer bloed wordt opgetrokken, zit de naaldpunt in een bloedvat, hetgeen een snellere resorptie/werking veroorzaakt. Hierdoor kan de zuiger worden ingedrukt bij het inspuiten van de vloeistof.

Verwijder de naald bij aanwezigheid van bloed. Maak een nieuwe spuit klaar en injecteer op een andere plaats opnieuw. 17

Je voelt zo ook een eventuele onverwachte beweging beter.

Dit voorkomt ophoping van het medicijn op een plaats en veroorzaakt minder pijn.

Spuit niet sneller dan 0,1 ml per seconde = 1 ml per 10 seconden. 18

Bewegen zorgt voor een snellere resorptie van het medicijn door de verhoogde doorbloeding van de spier. 18

Dit voorkomt prikaccidenten.

43

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

NA Zorgvrager 21

Evalueer en rapporteer.

Vraag hoe de zorgvrager de injectie heeft ervaren. Observeer en vraag na of de toediening het gewenste effect heeft en of er ongewenste reacties optreden. Teken op de medicijnkaart de gegeven injectie af. Rapporteer bijzonderheden in het verpleegkundig dossier. Help de zorgvrager in de gewenste houding en breng alles rondom het bed in orde.

Omgeving

22 Breng de omgeving in orde.

Techniek 23

44

Ruim alles op.

Deponeer besmet materiaal in de daarvoor bestemde containers: – spuit en gaasjes in container besmet afval.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

45

medicijnen en wondverzorging

analyse

Medicatieopdracht 2 Rangeer-, zigzag- of Z-techniek Deze techniek is bedoeld ter voorkoming van lekkage van vloeistoffen in het subcutane weefsel. Sommige injectievloeistoffen kunnen schadelijk zijn voor subcutaan weefsel. Wanneer deze vloeistoffen via het prikkanaal gaan lekken in subcutaan weefsel kan een weefselreactie optreden met als mogelijk gevolg pijn, ontsteking en fistelvorming. De zigzagtechniek wordt doorgaans toegepast met 0,2 ml lucht in de spuit. Ga altijd de instructies van de instelling en de bijsluiter van het medicijn na.

Procedure

15 Maak de injectie klaar voor gebruik.

Werkwijze

Volg de stappen 1-15 van de intramusculaire injectie, maar trek 0,2 ml lucht in plaats van 0,1 ml extra vloeistof in de spuit en zorg dat de injectienaald droog blijft. Houd de spuit met de naald naar beneden.

VOOR/TIJDENS Techniek

16 Breng de injectienaald in de spier in.

Trek met je niet-dominante hand de injectieplaats 2 - 3,5 cm naar één zijde. Breng de naald met een snelle beweging loodrecht in de spier met een hoek van 90°. Controleer of de naald zich in een bloedvat bevindt door met de middel- en ringvinger van je dominante hand de spuitvleugel te fixeren en met duim en wijsvinger de zuiger iets terug te trekken.

17

Injecteer de vloeistof.

Spuit de vloeistof langzaam in, inclusief de lucht. Wacht 10 seconden voor het verwijderen van de naald.

18 Verwijder de naald uit de huid.

Verwijder de naald met een snelle beweging uit de huid. Laat direct met de andere hand de huid los. Dek met een droog gaasje de injectieplaats voorzichtig af. Niet wrijven of hard drukken. Vraag de zorgvrager het betreffende lichaamsdeel indien mogelijk te bewegen en niet over de injectieplaats te wrijven.

19 Ruim de injectiematerialen op.

NA

Evalueer en rapporteer.

46

Zie stappen 18-20 intramusculaire injectie.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

De lucht verwijdert de injectievloeistof uit de naaldschacht na het injecteren en voorkomt lekkage uit de prikplaats.

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Zorg ervoor dat de lucht direct onder de zuiger zit voordat je de injectie toedient.

De lucht gaat naar het hoogste punt van de spuit.

Door middel van weefselverplaatsing zorg je ervoor dat de prikplaats afgesloten wordt en voorkom je lekkage van het medicijn.

Het is van belang de weefselverplaatsing te continueren tot na het verwijderen van de naald.

Controle van de naaldpositie moet met één hand gebeuren; de andere hand moet het weefsel blijven fixeren.

Dit voorkomt ophoping van het medicijn op een plaats en veroorzaakt minder pijn. Dit voorkomt lekkage van het medicijn uit de prikplaats.

Spuit niet sneller dan 0,1 ml per seconde = 1 ml per 10 seconden. Verwijder altijd eerst de spuit en laat daarna het verplaatste weefsel los.

De prikplaats in de spier wordt hierdoor afgedekt door het onderhuidse weefsel. Door wrijven of hard drukken kan alsnog lekkage van het medicijn ontstaan. Beweging zorgt voor een snellere resorptie van het medicijn door de verhoogde doorbloeding van de spier.

47

medicijnen en wondverzorging

2.5.4

analyse

Het toedienen van medicijnen door middel van inhalatie

Er zijn drie basistoedieningsvormen bij inhalatie te onderscheiden: dosisaërosols (verstuivers), droge poeder inhaleersystemen en vernevelaars. Iedere toedieningsvorm heeft, afhankelijk van de producent van het apparaat, een eigen specifieke gebruiksaanwijzing. Het is noodzakelijk om de specifieke gebruiksaanwijzing per toedieningsvorm te raadplegen. Dit kan betekenen dat niet altijd alle stappen uit de onderstaande analyse van toepassing hoeven te zijn. In de analyse wordt een beschrijving gegeven van het gebruik van de dosisaërosol en de droge poeder inhaleersystemen.

Procedure

Werkwijze

VOOR Zorgvrager 1 Raadpleeg het zorgdossier.

Zie stap 1 van de inhoudelijke analyse ‘Het toedienen van een subcutane injectie’.

2 Bereid zorgvrager voor op medicatie.

Zie stap 2 van de inhoudelijke analyse ‘Het toedienen van een subcutane injectie’.

Omgeving

3

Creëer werkomgeving.

Sluit indien gewenst de bedgordijnen en pas bedhoogte aan.

Techniek

4 Was en/of desinfecteer de handen.

Volgens standaardprocedure.

5 Maak medicijnen geschikt voor toediening.

Bij dosisaërosol: verwijder de beschermkap van het mondstuk. Schud het medicijn. Bij dosisaërosol met gebruik van grote inhalatiekamer: plaats na het schudden de verstuiver op de grote inhalatiekamer. Breng het voorgeschreven aantal puffs (meestal 3) in de inhalatiekamer. Bij droge poeder inhalatie: verwijder de beschermkap van het mondstuk. Bij turbuhaler vooraf door middel van draaien dosis in apparaat brengen. Bij capsules eerst de inhalator (cyclohaler) openmaken. De capsule uit de strip drukken. De capsule goed in apparaat plaatsen. De inhalator sluiten. De capsule perforeren of kapot draaien.

48

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

In verband met privacy.

Door goed te schudden, weet je zeker dat er altijd dezelfde hoeveelheid geneesmiddel uit het busje komt.

Bij een dosisaërosol wordt vaak een inhalatiekamer (een doorzichtige plastic voorkamer) gebruikt. Vergemakkelijkt inhaleren vooral bij ernstige kortademigheid. Het medicijn wordt als het ware ‘voorgeladen’ in de nebuhaler.

5

5

5

49

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

TIJDENS Zorgvrager 6 Vraag/help de zorgvrager in de juiste uitgangspositie en instrueer.

Vraag de zorgvrager een zittende houding aan te nemen en het hoofd licht achterover te houden.

Omgeving Geen bijzonderheden.

Techniek 7 Laat de zorgvrager uitademen.

Vraag de zorgvrager zo volledig mogelijk uit te ademen. Bij dosisaërosol gebeurt dit meestal via het reeds in de mond gebrachte mondstuk. Bij het gebruik van een grote inhalatiekamer is vooraf volledig uitademen niet noodzakelijk. Bij droge poeder inhalatie nooit via het mondstuk uitademen.

8 Laat de zorgvrager het apparaat naar de mond brengen.

Vraag de zorgvrager met de lippen het mondstuk volledig te omsluiten. Bij dosisaërosol: mondstuk met lippen goed omsluiten, waarbij de opening van de verstuiver naar beneden gericht is. Bij turbuhaler: mondstuk met tanden vastpakken en met lippen goed omsluiten. Bij droge poeder (cyclohaler) inhaleersysteem: mondstuk zo ver mogelijk in de mond brengen.

9 Vraag de zorgvrager in te ademen.

Bij dosisaërosol: laat de zorgvrager langzaam diep inademen en gelijktijdig met de inademing op het spuitbusje drukken. Laat de zorgvrager de adem ± 10 seconden inhouden.

Bij dosisaërosol met inhalatiekamer: laat de zorgvrager 5 à 10 keer in- en uitademen door de inhalatiekamer. Bij droge poeder inhalatie: laat de zorgvrager zo krachtig en zo maximaal mogelijk inhaleren. Laat de zorgvrager de adem ± 10 seconden inhouden.

50

10 Verwijder de inhalator uit de mond.

Laat de zorgvrager het apparaat uit de mond halen en vraag hem langzaam uit te ademen. Vraag de zorgvrager zijn mond te spoelen.

11

De inhalatietechniek moet bij poederinhalator herhaald worden. Herhaal stap 7 t/m 9 van deze analyse. Bij gebruik van de dosisaërosol worden de voorschriften van de arts gevolgd wat het aantal puffs betreft.

Herhaal de handeling.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Door deze houding komt een optimale hoeveelheid geneesmiddel in de longen.

Door deze techniek wordt het medicijn zo volledig mogelijk en diep in de longen opgenomen. Bij de dosisaërosol is de coördinatie tussen het inademen en het drukken (pufje geven) bepalend voor de effectiviteit. Inhaleren met een grote inhalatiekamer is een stuk eenvoudiger dan alleen met een verstuiver. De zorgvrager kan rustig in- en uitademen. Bij iedere inademing moet de klep van de inhalatiekamer hoorbaar tikken.

9

Uitademen door de inhalator maakt het poeder vochtig en maakt hernieuwd inhaleren moeilijk.

9

Het herhalen van de handeling is nodig indien zich nog poeder in de inhalator bevindt. Het in één keer inhaleren van alle poeder lukt vaak niet. Laat de zorgvrager bij gebruik van corticosteroïden de mond spoelen ter voorkoming van stomatitis.

9

51

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

NA Zorgvrager 12

Evalueer en rapporteer.

Zie stap 20 van de inhoudelijke analyse ‘Het toedienen van een subcutane injectie’.

Omgeving

13 Breng de omgeving in orde.

Techniek

14

Ruim alles op.

15 Was en/of desinfecteer de handen.

52

Bij dosisaërosol: plaats beschermkap weer op het mondstuk. Bij droge poeder inhalatie met capsules: open het apparaat en verwijder lege capsule.

Volgens standaardprocedure.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

De inhaler moet regelmatig onderhouden worden. Raadpleeg de instructies in de gebruiksaanwijzing.

Ter voorkoming van het overdragen van micro-organismen.

53

medicijnen en wondverzorging

uitvoeringsstandaard

2.6 Uitvoeringsstandaarden 2.6.1

Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van een subcutane injectie

VOOR 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

Raadpleeg de medicatieopdracht en de medicijnverantwoordingskaart. Bereid de zorgvrager voor op de injectie. Creëer werkomgeving. Was en/of desinfecteer de handen. Maak het medicijn geschikt voor toediening. Maak de spuit klaar voor gebruik. Maak de flacon klaar voor gebruik. Trek de vloeistof op. Verwijder luchtbel(len) uit de spuit en druk de vloeistof op tot het einde van de spuitconus. Draai m.b.v. de naaldcontainer de opzuignaald van de spuit. Bevestig de injectienaald op de spuit. Breng de benodigdheden naar de zorgvrager, controleer nogmaals het medicijn.

TIJDENS 13 Zorg dat de zorgvrager in een goede houding zit, ligt of staat. 14 Maak de injectieplaats gereed. 15 Desinfecteer de huid. Huidplooitechniek 16 Breng de injectienaald in de huid. 17 Controleer de naaldpositie. 18 Injecteer de vloeistof. 19 Verwijder de naald uit de huid. NA 20 21 22 23

Ruim de injectiematerialen op. Evalueer en rapporteer. Breng de omgeving in orde. Ruim alle materialen op.

Loodrechttechniek met kant-en-klare spuit 16 Breng de injectienaald in. 17 Controleer de naaldpositie. 18 Injecteer de vloeistof. 19 Verwijder de naald uit de huid. 20 t/m 23 Zie huidplooitechniek.

2.6.2

Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van insuline door middel van een insulinepen

VOOR 1 Raadpleeg het zorgdossier: medicijnverantwoordingskaart, begin- en einddatum toediening, tijd, dosering en toedieningswijze. 2 Bereid de zorgvrager voor: doel medicatie, effect, wijze van toedienen, werking en mogelijke bijwerkingen. 3 Creëer werkomgeving. 4 Was en/of desinfecteer de handen. 5 Verzamel de benodigdheden. – Controleer naam medicijn, dosering, toedieningswijze, tijdstip, houdbaarheid. 6 Maak de pen gereed voor gebruik. – Eventueel 10x zwenken, rubber membraan desinfecteren, naald op pen bevestigen.

54

medicijnen en wondverzorging

uitvoeringsstandaard

7 Controleer of de pen functioneert: – 1-2 eenheden wegspuiten. 8 Stel het aantal eenheden in. 9 Breng de pen naar de zorgvrager: – Leg pen, eventueel desinfectans, depper, bekken, naaldverwijderaar, naaldcontainer en zo nodig wondpleister klaar. Controleer nogmaals het medicijn of laat een collega dit doen. TIJDENS 10 Vraag/help de zorgvrager de gewenste uitgangspositie in te nemen. – Houding afhankelijk van injectieplaats. 11 Maak de injectieplaats geschikt. – Controleer injectieplaats, voorkom beschadiging, bepaal juiste plaats, controleer of weefsel van gekozen plaats soepel is. 12 Desinfecteer eventueel de huid 5 cm rond de injectieplaats. 13 Breng de naald in: loodrecht afhankelijk van de dikte van het onderhuids vetweefsel met of zonder opneming huidplooi. 14 Injecteer de injectievloeistof. – Druk het drukknopje helemaal in; wacht enkele seconden alvorens de naald te verwijderen. 15 Verwijder de naald uit de huid: dep de huid af, trek de naald eruit, masseer de huid enkele ogenblikken. 16 Ruim de injectiematerialen op: koppel door middel van naaldverwijderaar of naaldverpakking de naald van de pen en deponeer deze in naaldcontainer. Insulinespuit/pen in de koelkast. NA 17 18 19 20 21

Evalueer de zorg. Breng de omgeving in orde. Ruim alles op. Was en/of desinfecteer de handen. Rapporteer eigen observaties en ervaringen van de zorgvrager op medicijnverantwoordingskaart/ dossier: tijd, toedieningswijze, parafeer.

2.6.3 A Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van een intramusculaire injectie (loodrechttechniek) VOOR 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Raadpleeg de medicatieopdracht en de medicijnverantwoordingskaart. Bereid de zorgvrager voor op de injectie. Creëer werkomgeving. Was en/of desinfecteer de handen. Maak het medicijn geschikt voor toediening. Maak de spuit gereed voor gebruik. Breek de ampul. Trek het medicijn uit de ampul op. Verwijder luchtbel(len) uit de spuit en druk de vloeistof op tot het voorgeschreven aantal ml. Draai m.b.v. de naaldencontainer de opzuignaald van de spuit. Zet de injectienaald op de spuit.

TIJDENS 12 13 14 15 16 17 18

Breng de benodigdheden naar de zorgvrager. Zorg dat de zorgvrager in een goede houding zit of ligt. Bepaal de juiste injectieplaats. Desinfecteer eventueel de huid. Ontlucht de injectienaald en controleer de juiste hoeveelheid vloeistof. Trek de huid strak m.b.v. duim en wijsvinger. Breng de injectienaald onder een hoek van 90° ten opzichte van de huid snel in.

55

medicijnen en wondverzorging

19 20 21 22 23 24 25

uitvoeringsstandaard

Fixeer naaldconus en spuit. Controleer de naaldpositie. Spuit de injectievloeistof langzaam in. Verwijder de naald snel uit de huid. Verwijder de naald van de spuit m.b.v. de naaldencontainer. Controleer de prikplaats en breng hier zo nodig wondpleister aan. Ruim de materialen op.

NA 26 Evalueer en rapporteer. 27 Breng de omgeving in orde.

2.6.3 B Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van een intramusculaire injectie (rangeer-, zigzag- of Z-techniek) VOOR 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

Raadpleeg de medicatieopdracht en de medicijnverantwoordingskaart. Bereid de zorgvrager voor op de injectie. Creëer werkomgeving. Was en/of desinfecteer de handen. Maak het medicijn geschikt voor toediening. Maak de spuit gereed voor gebruik. Breek de ampul. Trek het medicijn uit de ampul op zonder 0,1 ml extra vloeistof. Verwijder luchtbel(len) uit de spuit en druk de vloeistof op tot het voorgeschreven aantal ml. Draai m.b.v. de naaldencontainer de opzuignaald van de spuit. Trek de wegwerphandschoenen uit. Zet de injectienaald op de spuit en trek 0,2 ml extra lucht in de spuit.

TIJDENS 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26

Breng de benodigdheden naar de zorgvrager. Zorg dat de zorgvrager in een goede houding zit of ligt. Bepaal de juiste injectieplaats. Desinfecteer eventueel de huid. Trek met je niet-dominante hand de injectieplaats 2- 3,5 cm naar één zijde. Breng de injectienaald onder een hoek van 90° ten opzichte van de huid snel in. Controleer de naaldpositie door met middel- en ringvinger van je dominante hand de spuitvleugel te fixeren en met je duim en wijsvinger de zuigerstang iets terug te trekken. Spuit de injectievloeistof inclusief de lucht langzaam in. Wacht 10 seconden en verwijder de naald snel uit de huid. Laat direct met je andere hand de huid los. Verwijder de naald van de spuit m.b.v. de naaldencontainer. Dek met een droog gaasje de injectieplaats af. Wrijf niet of druk niet hard. Vraag de zorgvrager indien mogelijk het betreffende lichaamsdeel te bewegen en niet over de injectieplaats te wrijven. Ruim de materialen op.

NA 27 Evalueer en rapporteer. 28 Breng de omgeving in orde.

56

medicijnen en wondverzorging

2.6.4

uitvoeringsstandaard

Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van medicijnen door middel van inhalatie

VOOR 1 Raadpleeg zorgdossier: medicijnverantwoordingskaart, per geneesmiddel: begin- en einddatum, tijd, dosering en toedieningswijze. 2 Bereid de zorgvrager voor: doel medicatie; effect; wijze van toedienen; werking en mogelijke bijwerking. 3 Creëer werkomgeving. 4 Was en/of desinfecteer de handen. 5 Maak medicijn gebruiksklaar: dosisaërosol: verwijder beschermkap van mondstuk en schud medicijn; dosisaërosol met gebruik van grote inhalatiekamer: verwijder beschermkap, schud medicijn, plaats verstuiver op inhalatiekamer, breng voorgeschreven aantal puffs in inhalatiekamer; droge poeder inhalatie: verwijder beschermkap, breng dosis in apparaat door middel van draaien of perforeren. TIJDENS 6 Vraag/help de zorgvrager de uitgangspositie in te nemen: rechtop zittend en het hoofd iets naar achteren houdend. 7 Laat de zorgvrager uitademen: bij dosisaërosol via het ingebrachte mondstuk; voor inhalatiekamer niet noodzakelijk; bij droge poeder inhalatie nooit via het mondstuk. 8 Laat de zorgvrager het apparaat naar de mond brengen: omsluit het mondstuk volledig; bij dosisaërosol mondstuk met lippen goed omsluiten en opening naar beneden; bij turbuhaler mondstuk met tanden vastpakken en met lippen omsluiten; bij droge poeder inhaleersysteem zo ver mogelijk in de mond brengen. 9 Vraag de zorgvrager in te ademen: dosisaërosol: langzaam diep inademen en gelijktijdig op spuitbusje drukken, 10 seconden vasthouden; dosisaërosol met gebruik van grote inhalatiekamer: 5 à 10 keer in- en uitademen via de inhalatiekamer; droge poeder inhalatie: zo krachtig mogelijk inademen en adem ± 10 seconden inhouden. 10 Verwijder de inhalator uit de mond: het apparaat uit de mond en langzaam uitademen. 11 Herhaal de handeling: bij gebruik van poederinhalator vanaf punt 7 herhalen; laat de zorgvrager bij gebruik van corticosteroïden de mond spoelen. NA 12 Evalueer de zorg. 13 Breng de omgeving in orde: zorgvrager in de gewenste houding, omgeving rond het bed in oorspronkelijke staat. 14 Ruim alles op: besmet materiaal in speciale containers, afval in emmers. 15 Was en/of desinfecteer de handen. 16 Rapporteer op medicijnverantwoordingskaart/dossier: tijd; toedieningswijze; parafeer.

2.7 Observatie- en oefenlijsten Hieronder zijn de observatie- en oefenlijsten weergegeven. Deze lijsten kun je gebruiken bij het uitvoeren van de oefenopdrachten. De observator probeert tijdens het oefenen de lijsten in te vullen. Op de lijsten dient te worden aangegeven welke aspecten goed worden uitgevoerd en welke fout of niet zijn uitgevoerd. Tevens is er ruimte opengehouden voor het plaatsen van opmerkingen. Als een observatiepunt niet van toepassing is, kruis je dat aan in de eerste kolom.

57

medicijnen en wondverzorging

2.7.1

Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van een subcutane injectie

Criteria 1

Raadpleegt de medicijnverantwoordingskaart en de medicatieopdracht. 1.1 Kan met betrekking tot het medicijn weergeven: – naam medicijn, dosis, frequentie, toedieningswijze, toedieningstijd, werking, bijwerkingen, begin- en einddatum, bewaarvoorschriften en veiligheidsvoorschriften. 1.2 Kan met betrekking tot de zorgvrager weergeven: – verstrekte informatie, totale medicijngebruik, overgevoeligheid voor medicijnen, bijzonderheden met betrekking tot toedieningswijze, gerapporteerde werkingen en bijwerkingen.

2

Bereidt de zorgvrager voor op de injectie. 2.1 Informeert de zorgvrager over: doel, werking en bijwerkingen, effect, toedieningswijze, dosering en frequentie.

3

Creëert werkomgeving voor het klaarmaken van medicijnen. 3.1 Zorgt voor een rustige omgeving. 3.2 Zorgt voor een schone omgeving. Creëert werkomgeving voor het verstrekken van de medicatie. 3.3 Sluit de bedgordijnen. 3.4 Zet het sein aan. 3.5 Brengt het bed op werkhoogte.

58

observatie- en oefenlijst

4

Wast en/of desinfecteert de handen en neemt zo nodig beschermende maatregelen. 4.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 4.2 De handen voelen droog aan. 4.3 Trekt zo nodig handschoenen aan en doet een mondmasker voor.

5

Maakt het medicijn geschikt voor toediening. 5.1 Verzamelt medicijnen die op dezelfde tijd moeten worden gegeven. 5.2 Controleert: naam zorgvrager, naam medicijn, dosering, toedieningswijze, tijdstip en houdbaarheid. 5.3 Controleert nogmaals de medicijnen of laat dit door een collega doen. 5.4 Verzamelt benodigdheden: – steriele 1- of 2-ml-spuit; – steriele opzuignaald; – steriele subcutaannaald; – flacon met juiste medicijn; – nierbekken; – huiddesinfectans; – deppers; – schaar; – wondpleister; – naaldcontainer.

6

Maakt de spuit gereed voor gebruik. 6.1 Opent de verpakking van de opzuignaald en contamineert niet. 6.2 Opent de verpakking van de zuigerstang, legt de verpakking met de spuit erin neer en contamineert niet. 6.3 Bevestigt de opzuignaald op de spuit door middel van een duwende en draaiende beweging. 6.4 Legt de gekoppelde spuit neer op het werkblad.

n.v.t.

goed

fout

niet

medicijnen en wondverzorging

Criteria 7

Maakt de flacon gereed voor gebruik. 7.1 Verwijdert het metalen of plastic afdekplaatje. 7.2 Desinfecteert de insteekopening. 7.3 Mengt de vloeistof.

8

Belucht de flacon en trekt de vloeistof op. 8.1 Trekt lucht in de spuit. 8.2 Haalt de huls van de naald. 8.3 Steekt de naald slechts 5 mm door de dop. 8.4 Spuit de lucht boven de vloeistof in de flacon. 8.5 Pakt de flacon met duim, wijs- en middelvinger vast, zodanig dat de vloeistof goed zichtbaar is. 8.6 Brengt de flacon met de spuit in verticale positie op ooghoogte. 8.7 Trekt de benodigde hoeveelheid + 0,1 ml extra op. 8.8 Trekt de naald uit de flacon en zet de flacon neer.

9

Ontlucht de spuit. 9.1 Brengt de spuit met naald en naaldhuls in verticale positie met de naald op het hoogste punt. 9.2 Trekt de zuiger iets terug. 9.3 Fixeert met één hand spuit, en naaldconus. 9.4 Tikt met vingers of balpen tegen de spuit om de lucht naar de spuitconus te verplaatsen. 9.5 Duwt de zuiger langzaam richting conus totdat de vloeistof in de conus zit. 9.6 Controleert of de juiste hoeveelheid injectievloeistof in de spuit zit.

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

10 Verwijdert de naaldconus van de spuit. 10.1 Plaatst naaldconus in de speciale uitkeping van de naaldencontainer. 10.2 Koppelt naaldconus m.b.v. draaibeweging los van de spuitconus. 10.3 Tikt de naaldconus in de naaldencontainer. 11 Zet de injectienaald op de spuit. 11.1 Klemt spuit tussen wijs- en middelvinger van niet-dominante hand met spuitconus van zich af. 11.2 Maakt met dominante hand de verpakking van de injectienaald open. 11.3 Zet de injectienaald middels een duw/draaibeweging met een kwartslag op de spuit. 12 Brengt de benodigdheden naar de zorgvrager. 12.1 Legt op een dienblad: – klaargemaakte spuit; – de gebruikte flacon; – 2 gaasjes/deppers; – nierbekken; – naaldencontainer; – kleine wondpleister. – eventueel desinfectans en deppers; 12.2 Plaatst het dienblad binnen handbereik op het nachtkastje. 13 Bespreekt toediening met de zorgvrager en helpt hem in de juiste houding. 13.1 Vraagt/vertelt de injectieplaats en helpt de zorgvrager in de juiste houding. 14 Maakt de injectieplaats gereed. 14.1 Bepaalt de injectieplaats door middel van palpatie en observatie.

59

medicijnen en wondverzorging

Criteria 15 Desinfecteert eventueel de huid. 15.1 Desinfecteert ruim 5 cm rondom de gekozen injectieplaats. 15.2 Laat de desinfectans drogen.

Techniek 1: Huidplooitechniek 16 Brengt de injectienaald in de huid. 16.1 Ontlucht de injectienaald boven het nierbekken en controleert de toe te dienen hoeveelheid vloeistof. 16.2 Neemt de spuit in de dominante hand, draait de spuit zo dat naaldopening naar boven wijst en steunt met de wijsvinger de cilinder. 16.3 Pakt met duim en wijsvinger van de andere hand een huidplooi. 16.4 Brengt de injectienaald met een snelle beweging in een schuine hoek van 30-45° aan de basis van de huidplooi in. 16.5 Laat de huidplooi los. 17 Controleert de positie van de naald. 17.1 Beweegt de naald onder de huid naar links en rechts en ondervindt geen weerstand. 17.2 Fixeert naaldconus en spuit. 17.2 Controleert of de naald in een bloedvat zit door de zuiger iets op te trekken. 18 Injecteert de vloeistof. 18.1 Spuit de vloeistof langzaam in door de duim op de zuigerstang te plaatsen en wijs- en middelvinger achter de cilindervleugel. 20 Verwijdert de naald uit de huid. 20.1 Wacht 10 seconden voor het verwijderen van de injectienaald. 20.2 Plaatst een droog gaasje naast de naald en verwijdert de naald met een snelle beweging onder lichte tegendruk met het gaasje. 20.3 Drukt met het gaasje op de injectieplaats. 21 Ruimt de injectienaald op. 21.1 Koppelt door middel van de naaldcontainer de naald los van de spuit (naald valt in container). 21.2 Controleert de prikplaats op bloeden en brengt zo nodig een pleister aan.

Techniek 2: Loodrechttechniek (met kant-en-klare spuit) 16 Brengt de injectienaald in. 16.1 Neemt de spuit in de dominante hand en fixeert met de vingertoppen de cilinder van de spuit. 16.2 Pakt geen huidplooi, maar trekt de huid strak. 16.3 Brengt de naald geheel onder een hoek van 90° snel in. 17 Controleert de juiste naaldpositie. 17.1 Fixeert naaldconus en spuit. 17.2 Controleert of de naald in een bloedvat zit. 18 Injecteert de injectievloeistof. 18.1 Spuit de vloeistof samen met de luchtbel rustig in. 19 Verwijdert de injectienaald uit de huid. 19.1 Wacht 10 seconden en verwijdert de naald met een snelle beweging. 19.2 Geeft hierbij lichte tegendruk met een droog gaasje. 19.3 Drukt met het gaasje op de injectieplaats. 19.4 Controleert de prikplaats op bloeden en brengt zo nodig een pleister aan.

60

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

medicijnen en wondverzorging

Criteria

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

20 Ruimt de injectienaald op. 20.1 Koppelt door middel van naaldencontainer de naald los van de spuit (naald valt in container). 21 Evalueert de gegeven zorg en observeert intussen de zorgvrager. 21.1 Vraagt de zorgvrager naar zijn ervaring. 21.2 Observeert de zorgvrager op te verwachten effecten of bijwerkingen. 22 Helpt de zorgvrager in de gewenste houding en brengt de omgeving in orde. 22.1 Helpt de zorgvrager in de gewenste houding. 22.2 Brengt de omgeving rond het bed in de oorspronkelijke staat. 23 Ruimt alles op en wast en/of desinfecteert de handen. 23.1 Deponeert besmet materiaal in speciale containers. 23.2 Deponeert het afval in de daarvoor bestemde bakken. 23.3 Wast en/of desinfecteert de handen. 23.4 De handen voelen droog aan. 24 Rapporteert. 24.1 Rapporteert in het verpleegkundig dossier en eventueel andere papieren: toedieningstijd, toedieningswijze, observaties, gewenste vervolgobservaties en tekent de medicijnverantwoordingskaart af.

2.7.2

Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van insuline door middel van een insulinepen

1

Raadpleegt het verpleegkundig dossier. 1.1 Medicijnverantwoordingskaart. 1.2 Verpleegkundige rapportage/zorgdossier (voortgangsaantekeningen) 1.3 Per geneesmiddel begin- en einddatum, tijd, dosering- en toedieningswijze.

2

Bereidt de zorgvrager voor op de behandeling. 2.1 Vertelt doel, beoogd effect, toedieningswijze en mogelijke bijwerkingen.

3

Creëert werkomgeving. 3.1 Sluit de bedgordijnen. 3.2 Brengt de zorgvrager in de juiste houding.

4

Wast en/of desinfecteert de handen. 4.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 4.2 De handen voelen droog aan.

5

Verzamelt de benodigdheden: – insulinepen; – naaldje; – desinfectans; – 1 à 2 deppers; – nierbekken; – wondpleister; – schaar; – naaldverwijderaar.

61

medicijnen en wondverzorging

Criteria 6

Maakt de pen gereed voor gebruik. 6.1 Verwijdert de dop van de pen. 6.2 Vermengt de insuline door 10x te zwenken. 6.3 Desinfecteert de rubber membraan. 6.4 Verwijdert het afdekplaatje van de naaldverpakking. 6.5 Draait naald en verpakking aan de pen vast.

7

Controleert of de pen functioneert. 7.1 Verwijdert de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. 7.2 Draait de doorzichtige patroonhuls 1 of 2 klikjes. 7.3 Spuit de insuline weg door de drukknop geheel in te drukken.

8

Stelt het aantal eenheden insuline in. 8.1 Schuift de dop weer op de pen zodanig dat de 0 tegenover het doseringsstreepje zit. 8.2 Houdt de pen horizontaal vast met de dop naar rechts. 8.3 Draait de dop om het gewenste aantal eenheden in te stellen.

9

Brengt de pen naar de zorgvrager. 9.1 Legt op een dienblad: – de klaargemaakte insulinepen; – nierbekken; – eventueel huiddesinfectans; – 1 à 2 deppers; – wondpleister; – naaldverwijderaar of naaldverpakking; – naaldcontainer.

10 Vraagt/helpt de zorgvrager in de juiste uitgangspositie. 10.1 Vraagt/vertelt de injectieplaats en de daarmee samenhangende houding. 11 Maakt de injectieplaats geschikt. 11.1 Bepaalt de injectieplaats. 11.2 Palpeert de huid. 12 Desinfecteert de huid. 12.1 Desinfecteert ruim 5 cm rondom de gekozen injectieplaats. 13 Brengt de naald in. 13.1 Brengt de naald loodrecht in. 14 Injecteert de injectievloeistof. 14.1 Drukt het drukknopje geheel in. 14.2 Wacht enkele seconden alvorens de naald te verwijderen. 15 Verwijdert de naald uit de huid. 15.1 Pakt met de niet-dominante hand een droge depper. 15.2 Trekt met de dominante hand de naald snel uit de huid. 15.3 Masseert de insteekopening enkele ogenblikken. 16 Ruimt de injectiematerialen op. 16.1 Koppelt door middel van naaldverwijderaar de naald van de pen. 16.2 Deponeert de naald in de naaldencontainer. 16.3 Controleert de insteekopening en plakt deze eventueel af met wondpleister.

62

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

medicijnen en wondverzorging

Criteria

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

17 Evalueert de zorg. 17.1 Vraagt de zorgvrager naar zijn ervaring. 18 Brengt de omgeving in orde. 18.1 Helpt de zorgvrager in de gewenste houding. 19 Ruimt alles op. 19.1 Deponeert besmet materiaal in de speciale container. 19.2 Deponeert het afval in de emmer. 20 Wast en/of desinfecteert de handen. 20.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 20.2 De handen voelen droog aan. 21 Rapporteert. 21.1 Rapporteert op medicijnverantwoordingskaart/zalflijst/dossier tijd, toedieningswijze, gewenste vervolgobservaties, en parafeert.

2.7.3 Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van een intramusculaire injectie 1

Raadpleegt het verpleegkundig dossier. 1.1 Medicijnverantwoordingskaart. 1.2 Verpleegkundige rapportage/zorgdossier (voortgangsaantekeningen). 1.3 Per geneesmiddel: begin- en einddatum, tijd, dosering en toedieningswijze.

2

Bereidt de zorgvrager voor op de behandeling. 2.1 Vertelt doel, beoogd effect, toedieningswijze en mogelijke bijwerkingen.

3

Creëert werkomgeving. 3.1 Sluit de bedgordijnen. 3.2 Brengt de zorgvrager in de juiste houding.

4

Wast en/of desinfecteert de handen. 4.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 4.2 De handen voelen droog aan.

5

Maakt het medicijn geschikt voor gebruik. 5.1 Zet de benodigdheden klaar: – dien/werkblad; – nierbekken; – gaasjes; – huiddesinfectans; – wondpleister; – naaldcontainer; – steriele injectiespuit; – steriele opzuignaald; – steriele intramusculaire naald; – ampul met het juiste medicijn. Maakt de spuit gereed voor gebruik. 6.1 Opent de verpakking aan de kant van de zuigerstang. 6.2 Opent de verpakking van de opzuignaald. 6.3 Voorkomt contact met de naaldconus. 6.4 Bevestigt de opzuignaald op de spuit en bevestigt de naald middels een duw/draaibeweging met een kwartslag op de spuitconus. 6.5 Legt de spuit met de naald op het werkblad.

6

63

medicijnen en wondverzorging

Criteria 7

Breekt de ampul. 7.1 Controleert nogmaals de ampul op het juiste medicijn, concentratie en vervaldatum. 7.2 Verwijdert met een krachtige neerwaartse beweging de vloeistof uit de kop van de ampul. 7.3 Pakt de ampul onder de kop vast met de niet-dominante hand. 7.4 Pakt de kop van de ampul vast met twee gaasjes tussen duim en wijsvinger van de dominante hand. 7.5 Breekt de kop van de ampul.

8

Trekt het medicijn uit de ampul op. 8.1 Verwijdert het beschermhoesje van de naald en deponeert dit in het afvalzakje. 8.2 Houdt de ampul op kop en zorgt dat de naaldpunt in de vloeistof blijft. 8.3 Trekt de benodigde hoeveelheid vloeistof + 0,1 ml op.

9

Ontlucht de spuit. 9.1 Brengt de spuit met de naald in verticale positie met de naald op het hoogste punt. 9.2 Trekt de zuigstang iets terug; fixeert hierbij naaldconus en spuit. 9.3 Tikt tegen de spuit om de lucht naar de lucht bij de spuitconus te verplaatsen. 9.4 Verwijdert met behulp van de zuigstang de lucht uit de cilinder tot de conus geheel is gevuld met vloeistof. 9.5 Controleert of de voorgeschreven hoeveelheid vloeistof in de spuit aanwezig is.

10 Verwijdert de naaldconus van de spuit. 10.1 Plaatst naaldconus in de speciale uitkeping van de naaldencontainer. 10.2 Koppelt naaldconus m.b.v. draaibeweging los van de spuitconus. 10.3 Tikt de naaldconus in de naaldencontainer. 11 Zet de injectienaald op de spuit. 11.1 Klemt spuit tussen wijs- en middelvinger van niet-dominante hand met spuitconus van zich af. 11.2 Maakt met dominante hand de verpakking van de injectienaald open. 11.3 Zet de injectienaald middels een duw/draaibeweging met een kwartslag op de spuit. 12 Brengt de benodigdheden naar de zorgvrager. 12.1 Legt op een dienblad: – klaargemaakte spuit; – de gebruikte ampul; – 2 gaasjes/deppers; – nierbekken; – naaldencontainer; – kleine wondpleister. – eventueel desinfectans en deppers; 12.2 Plaatst het dienblad binnen handbereik op het nachtkastje. 13 Bespreekt de toediening met de zorgvrager en helpt hem in de juiste houding. 13.1 Vraagt/vertelt de injectieplaats. 13.2 Helpt de zorgvrager in de juiste houding. 14 Maakt de injectieplaats gereed. 14.1 Bepaalt de injectieplaats door middel van palpatie en observatie:

64

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

medicijnen en wondverzorging

Criteria

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet



14.2 14.3

in de bilspier: in het midden van het bovenste buitenste bilkwadrant; – in de dijbeenspier: het middelste éénderde deel van de buitenkant bovenbeen. Desinfecteert eventueel ruim 5 cm rondom de gekozen injectieplaats. Laat de desinfectans minimaal 1 minuut drogen.

Techniek 1: Loodrechttechniek 15 Brengt de naald in de spier. 15.1 Ontlucht de injectienaald boven het nierbekken en controleert de toe te dienen hoeveelheid vloeistof. 15.2 Neemt de spuit in de dominante hand. 15.3 Spant met duim en wijsvinger van de andere hand de huid. 15.4 Brengt de naald met een snelle beweging loodrecht in de spier onder een hoek van 90°ten opzichte van de huid. 15.5 Laat duim en wijsvinger los van de huid en fixeert hiermee naaldconus en spuit. 15.6 Controleert of de naald in een bloedvat zit door de zuiger iets terug te trekken. 16 Injecteert de injectievloeistof. 16.1 Plaatst wijs- en middelvinger van de dominante hand onder de spuitvleugels en de duim op de zuigerstang. 16.2 Spuit de vloeistof langzaam in en houdt hierbij met de andere hand de naaldconus en spuit gefixeerd. 17 Verwijdert de injectienaald uit de huid. 17.1 Plaatst een droog gaasje naast de injectienaald en verwijdert de naald met een snelle beweging onder lichte tegendruk met het gaasje. 17.2 Drukt het gaasje op de injectieplaats. 18 Ruimt de injectienaald op. 18.1 Koppelt door middel van de naaldcontainer de naald los van de spuit (naald valt in container). 18.2 Controleert de prikplaats op bloeden en brengt zo nodig een pleister aan.

Techniek 2: Rangeertechniek (Z- of zigzagtechniek) N.B.

De injectiespuit dient klaargemaakt te zijn met de juiste hoeveelheid te injecteren vloeistof en na het verwisselen van opzuig- met intramusculairnaald is er 0,2 ml lucht in de spuit getrokken.

15 Brengt de naald in de spier. 15.1 Trekt met de niet-dominante hand de injectieplaats 2-3,5 cm naar één zijde. 15.2 Brengt de naald met een snelle beweging loodrecht in de spier met een hoek van 90°. 15.3 Controleert de positie van de naald. 15.4 Controleert of de naald in een bloedvat zit door de zuiger iets terug te trekken. 16 Injecteert de injectievloeistof. 16.1 Fixeert de spuit met wijs- en middelvinger onder de spuitvleugels. 16.2 Plaatst de duim op de zuiger. 16.3 Fixeert met de andere hand de injectieplaats naar een zijde. 16.4 Spuit de vloeistof inclusief de luchtbel langzaam in. 16.5 Wacht 10 seconden voor het verwijderen van de injectienaald.

65

medicijnen en wondverzorging

Criteria

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

17 Verwijdert de injectienaald uit de huid. 17.1 Verwijdert de naald met een snelle beweging. 17.2 Laat direct daarna met de andere hand de huid los. 17.3 Dekt met een droog gaasje de injectieplaats voorzichtig af. 17.4 Wrijft niet over de injectieplaats. 17.5 Vraagt de zorgvrager het betreffende lichaamsdeel indien mogelijk te bewegen. 18 Ruimt de injectienaald op. 18.1 Koppelt door middel van de naaldcontainer de naald los van de spuit (naald valt in de container). 18.2 Controleert de prikplaats op bloeden en brengt zo nodig een pleister aan. 19 Evalueert de gegeven zorg en observeert ondertussen de zorgvrager. 19.1 Vraagt de zorgvrager naar zijn ervaring. 19.2 Observeert de zorgvrager op te verwachten effecten of bijwerkingen. 19.3 Rapporteert. 20 Helpt de zorgvrager in de gewenste houding en brengt de omgeving in orde. 20.1 Helpt de zorgvrager in de gewenste houding. 20.2 Brengt de omgeving rond het bed in de oorspronkelijke staat. 21 Ruimt alles op en wast en/of desinfecteert de handen. 21.1 Deponeert besmet materiaal in de speciale containers. 21.2 Deponeert het afval in de daarvoor bestemde bakken. 21.3 Wast en/of desinfecteert de handen. 21.4 De handen voelen droog aan. 22 Rapporteert in het verpleegkundig dossier en eventuele andere papieren: toedieningstijd, toedieningswijze, observaties en tekent de medicijnverantwoordingskaart af.

2.7.4

66

Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van medicijnen door middel van inhalatie

1

Raadpleegt het zorgdossier. 1.1 Medicijnverantwoordingskaart. 1.2 Verpleegkundige rapportage/zorgdossier (voortgangsaantekeningen). 1.3 Per geneesmiddel begin- en einddatum, tijd, dosering en toedieningswijze.

2

Bereidt de zorgvrager voor op de medicatie. 2.1 Vertelt doel, beoogd effect, toedieningswijze en mogelijke bijwerkingen.

3

Creëert werkomgeving. 3.1 Sluit de bedgordijnen. 3.2 Brengt de zorgvrager in de juiste houding.

4

Wast en/of desinfecteert de handen. 4.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 4.2 De handen voelen droog aan.

5

Maakt het medicijn geschikt voor toediening. 5.1 Bij dosisaërosol: – verwijdert de beschermkap; – schudt het medicijn. 5.2 Bij dosisaërosol met grote inhalatiekamer:

medicijnen en wondverzorging

Criteria

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

– – – – 5.3

verwijdert de beschermkap; schudt het medicijn; plaatst de verstuiver op de inhalatiekamer; brengt het voorgeschreven aantal puffs in de inhalatiekamer. Bij droge poeder inhalatie: – verwijdert de beschermkap; – brengt dosis in apparaat of door middel van capsule in apparaat te plaatsen en capsule kapot te maken (draaien of perforeren).

6

Vraagt/helpt de zorgvrager in de juiste uitgangspositie. 6.1 Rechtop zittend en het hoofd iets naar achteren.

7

Vraagt de zorgvrager uit te ademen. 7.1 Bij dosisaërosol: – via het ingebrachte mondstuk. 7.2 Bij droge poeder inhalatie: – vooraf aan aanbrengen van het mondstuk. 7.3 Bij gebruik inhalatiekamer: – niet nodig.

8

Vraagt de zorgvrager het apparaat naar de mond te brengen. Instrueert de zorgvrager het mondstuk goed te omsluiten. 8.1 Bij dosisaërosol: het mondstuk met de lippen goed omsluiten en de opening van de verstuiver naar beneden gericht houden. 8.2 Bij turbuhaler: het mondstuk met de tanden vastpakken en met de lippen goed omsluiten. 8.3 Bij droge poeder inhalatie: het inhaleersysteem van het mondstuk zo ver mogelijk inbrengen.

9

Dient het medicijn toe en vraagt de zorgvrager in te ademen. 9.1 Bij dosisaërosol: laat de zorgvrager langzaam en diep inademen en drukt gelijktijdig op het spuitbusje. 9.2 Bij dosisaërosol met inhalatiekamer: laat de zorgvrager 5 à 10 keer in- en uitademen via de inhalatiekamer. 9.3 Bij overige toedieningsvormen: laat de zorgvrager zo krachtig mogelijk inademen en adem ± 10 seconden inhouden.

10 Verwijdert de inhalator uit de mond. 10.1 Vraagt de zorgvrager het apparaat uit de mond te halen en vraagt hem langzaam uit te ademen. 11 Vraagt de zorgvrager de handeling te herhalen. 11.1 Laat de zorgvrager de procedure herhalen afhankelijk van het voorschrift en de soort inhalator (bij poederinhalator altijd herhaling). 11.2 Laat de zorgvrager bij corticosteroïden de mond spoelen. 12 Evalueert de zorg. 12.1 Vraagt de zorgvrager naar zijn ervaring. 13 Brengt de omgeving in orde. 13.1 Helpt de zorgvrager in de gewenste houding. 13.2 Brengt de omgeving rond het bed in de oorspronkelijke staat. 14 Plaatst de beschermkap op het mondstuk (dosisaërosol). 14.1 Zet de afsluitdop weer op het mondstuk.

67

medicijnen en wondverzorging

Criteria 15 Reinigt de inhaler (droge poeder inhalator). 15.1 Opent het apparaat en verwijdert de capsule. 15.2 Raadpleegt de gebruiksaanwijzing omtrent de reinigingsvoorschriften. 16 Ruimt alles op. 16.1 Deponeert besmet materiaal in de speciale containers. 16.2 Deponeert afval in de emmer. 17 Wast en/of desinfecteert de handen. 17.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 17.2 De handen voelen droog aan. 18 Rapporteert. 18.1 Rapporteert op medicijnverantwoordingskaart/dossier tijd, toedieningswijze, gewenste vervolgobservaties en parafeert.

Aandachtspunten/leerdoelen

68

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

2.8 Leerdoelen Controleer of je onderstaande doelen hebt bereikt. Je kunt: – Medicijngebruik controleren en registreren. – Medicijnen uitzetten en toedienen: – oraal; – rectaal; – vaginaal; – via de huid; – via de slijmvliezen; – via de luchtwegen. – Een omschrijving geven van de begrippen flacon, ampul, solvens, intramusculair, subcutaan, intracutaan, intraveneus. – De voorkeursplaatsen voor subcutane en intramusculaire injecties noemen en uitleggen waarom deze voorkeursplaatsen geschikt zijn. – Toelichten hoe je vloeistof uit een ampul of flacon opzuigt. – De procedure vertellen en toelichten van een intramusculaire injectie op de traditionele manier en door middel van de rangeer- of Z-techniek. – De procedure vertellen en toelichten van een subcutane injectie door middel van de verschillende technieken. – Vertellen wat verschillen en overeenkomsten zijn tussen een subcutane injectie met behulp van een injectiespuit en een subcutane injectie met behulp van een insulinepen. – Vertellen welke informatie je geeft aan de zorgvrager voordat je de injectie toedient. – Motiveren welke rapportagepunten voor en na het injecteren van belang zijn. – Uitleggen welke problemen/complicaties zich kunnen voordoen met betrekking tot het injecteren, hoe deze te herkennen zijn, wat mogelijke oorzaken zijn en welke preventieve maatregelen mogelijk zijn. – Aangeven welke acties je moet ondernemen bij een prikaccident. – De procedure beschrijven van het toedienen van een subcutane injectie met heparine.

69

3 De zorg rondom de gele/zwarte wond

In dit hoofdstuk worden de volgende eindtermen behandeld: 304-05.1 Rode wonden verzorgen; 304-05.2 Gele wonden verzorgen; 304-05.3 Zwarte wonden verzorgen; 304-05.5 Een zorgvrager met decubitus en/of smetten verzorgen.

3.1 Inleiding In deelkwalificatie 302 heb je geleerd hoe je een rode en een gele wond moet verzorgen en wat belangrijke principes zijn bij de wondverzorging. Je zult deze kennis en vaardigheden nodig hebben bij de zorg voor de zwarte wond. Vandaar dat we hier in de voorkennistoets en in de studieactiviteiten daar nog de nodige aandacht aan besteden. Je zult kennis gaan maken met andere verbandmaterialen en wondverzorgingsproducten bij de zorg voor de zwarte wond. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan de zorg voor decubituswonden en intertrigo (smetten) middels de studieactiviteiten. Maak zo veel mogelijk gebruik van de cd-rom Wondverzorging.

3.2 Beginvereisten en voorkennistoets Beginvereisten Voor het goed kunnen begrijpen en juist kunnen uitvoeren van de vaardigheden die in dit cahier centraal staan, is het van belang dat je enige voorkennis hebt betreffende: – het proces van wondgenezing en factoren die hierop van invloed zijn; – het proces van ontsteking en infectie; – algemene regels met betrekking tot aseptisch werken; – de verzorging van de rode en de gele wond; – algemene regels met betrekking tot het informeren en begeleiden van de zorgvrager. Maak de voorkennistoets om te controleren of je over de vereiste voorkennis beschikt.

70 J. Alkema, M. Vroon, 304 Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging, DOI 10.1007/978-90-313-9570-5_3, © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten

medicijnen en wondverzorging

voorbereiding

Voorkennistoets De toets bestaat uit 10 waar/niet waar-vragen. Kruis aan of de uitspraak waar of niet waar is. Bewering

waar

niet waar

1 Een aseptische wond wordt van buiten naar binnen schoongemaakt. 2 Het wondverzorgingsmateriaal moet altijd contact maken met de wondbodem. 3 Hydrocolloïden worden gebruikt bij wonden die veel exsudaat produceren. 4 Een wond kan kenmerken van zowel een rode als een gele wond hebben. 5 Het doel van de wondbehandeling bij een gele wond is bescherming. 6 Een ontsteking is onder andere te herkennen aan lokale warmte, roodheid en zwelling. 7 Ontstekingsverschijnselen horen bij het wondgenezingsproces. 8 Voldoende vitamines en mineralen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de wondgenezing. 9 Alginaten valt onder de categorie ‘schuimverbanden’. 10 Vette zalfgazen worden onder meer gebruikt om een vochtig milieu te creëren.

3.3 Casus Jan van de Einde, 67 jaar, woont in een instelling voor mensen met een verstandelijke handicap. Hij is in staat zichzelf onder begeleiding te verzorgen. Als hij positief wordt benaderd, kan hij binnen de groep goed functioneren. Jan heeft pas een operatie ondergaan in het ziekenhuis: hij heeft een nieuwe heup gekregen. De operatie op zich is goed gelukt: met veel fysiotherapie zal hij binnen een maand of twee weer goed kunnen lopen. Er heeft zich alleen een vervelende complicatie voorgedaan: hij heeft een decubituswond aan zijn linkerhiel: het betreft een droge, necrotische wond; rondom de hiel voelt het warm aan. Jan is heel bang vanwege de pijn en begrijpt niet wat er aan de hand is. Het gevolg is dat hij heel passief wordt en zich sterk afhankelijk opstelt tegenover de verzorgenden.

71

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

3.4 Studieactiviteiten Maak de in deze paragraaf geformuleerde studieopdrachten. Je kunt hierbij gebruik maken van de cd-rom Wondverzorging. Maak de activiteiten zo veel mogelijk met een of meer medeleerlingen: raadpleeg ook een of meer handboeken verpleegkunde om verschillen, overeenkomsten, tegenstrijdigheden en dergelijke te bespreken. Vergeet niet om de vragen en discussiepunten te noteren die je aan de begeleidend docent(e) wilt stellen. Bewaar eventuele vragen voor de gezamenlijke bijeenkomsten. De rode, gele en zwarte wond nader bekeken (studietaak) 1 a Wat zijn de kenmerken van een rode, een gele en een zwarte wond (zie cd-rom: ‘wonden’, ‘WCS-classificatie’)? Kenmerken rode wond

Kenmerken gele wond

Kenmerken zwarte wond

b Men onderscheidt drie soorten zwarte wonden. Benoem elke soort en geef een korte omschrijving. 1 2 3 c Bij welke soort zou je de wond van Jan onderbrengen?

Alle producten op een rijtje (studie-/toepassingstaak) 2 a In deelkwalificatie 302 heb je kennisgemaakt met een aantal wondverzorgingsproducten voor de rode en de gele wond. Vul onderstaand schema in door bij de desbetreffende wond een kruisje te zetten indien het product bij het type wond is te gebruiken (cd-rom: ‘wonden’, ‘WCSclassificatie’). Product Absorberende verbanden Alginaten Antibacteriële zalfgazen Dextranomeren Enzymatische necroseoplossers

72

Rode wond

Gele wond

Zwarte wond

medicijnen en wondverzorging

Product

studieactiviteiten

Rode wond

Gele wond

Zwarte wond

Geurneutraliserende verbanden Hydroactieve verbanden Hydrocolloïden Hydrogels Schuimverbanden Transparante wondfolies Vette gazen Wondrandbeschermers b Wat zou voor Jan de beste wondbehandeling zijn? Motiveer je antwoord.

Decubitus in beeld (toepassingstaak) 3 Jan heeft een decubituswond aan zijn hiel opgelopen in het ziekenhuis. De hiel is één van de voorkeursplaatsen voor het ontstaan van decubitus, omdat het botweefsel dicht onder het huidoppervlak ligt. Hieronder zie je een aantal afbeeldingen. Geef per afbeelding met pijltjes aan waar de kans op het ontstaan van decubitus het grootst is. Raadpleeg het cd-romprogramma: ‘wonden’, ‘decubitus’.

Oorzaken van decubitus (studietaak) 4 a Welke oorzaken zijn er van het ontstaan van decubitus? Noem zowel de inwendige als de uitwendige oorzaken (cd-rom: ‘wonden’, ‘decubitus’).

b Welke oorzaak heeft vermoedelijk een rol gespeeld bij het ontstaan van de decubitushiel van Jan?

73

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

Scorelijsten (discussietaak) 5 Een decubitusscorelijst meet of een zorgvrager kans heeft op decubitus en hoeveel. In de literatuur en het cd-romprogramma worden verschillende scorelijsten besproken. Bekijk een aantal van die lijsten en bespreek met je studiegroep welke je de beste vindt en waarom.

Stadia van decubitus (studietaak) 6 a Men onderscheidt verschillende stadia van decubitus. Het is belangrijk om deze te herkennen in de praktijk, zodat je direct weet welke maatregelen je moet treffen. In het cd-romprogramma kun je zien welke dat zijn. Benoem de vier stadia met de bijbehorende kenmerken en beschrijf in het kort welke behandeling je moet toepassen. Stadium 1

kenmerken

behandeling

Stadium 2

kenmerken

behandeling

Stadium 3

kenmerken

behandeling

Stadium 4

kenmerken

behandeling

b In welk stadium bevindt zich de decubituswond van Jan?

Voorkomen is beter... (studie-/toepassingstaak) 7 Decubitus is een veel voorkomende en nare complicatie van bedverpleging die te allen tijde moet worden voorkomen. Op de cd-rom wordt een aantal preventieve maatregelen genoemd, die zijn onderverdeeld in zinvolle en niet-zinvolle maatregelen.

74

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

a Noteer de zinvolle maatregelen.

b Noteer de niet-zinvolle maatregelen en beargumenteer waarom ze niet zinvol zijn.

Intertrigo (studietaak) 8 Intertrigo of smetten is een vervelende huidaandoening die pijnlijke wonden tot gevolg kan hebben. a Leg uit wat smetten is en wat de oorzaak ervan is.

b Op welke plaatsen komt smetten voor?

c Hoe voorkom je smetten?

75

medicijnen en wondverzorging

analyse

3.5 Inhoudelijke analyse De onderstaande analyse geldt voor zowel gele als zwarte wonden. De analyse is niet van toepassing voor de droge zwarte wond zonder ontstekingsverschijnselen. Voor specifieke maatregelen moet het zorgdossier worden geraadpleegd. Je moet er op bedacht zijn dat elke instelling of organisatie andere middelen kan gebruiken. In de analyse is het spoelen van de wond opgenomen.

3.5.1

De verzorging van de gele/zwarte wond Procedure

Werkwijze

VOOR Zorgvrager 1 Raadpleeg het zorgdossier.

Bepaal welk type wond het betreft (rood, geel of zwart). Informeer je over instructies en richtlijnen met betrekking tot de wijze van verbinden. Informeer je over instructies en richtlijnen met betrekking tot de voorgeschreven verdunning van de spoelvloeistof. Controleer datum en tijd. Inventariseer de benodigde verbandmaterialen. Ga na of de zorgvrager allergisch is voor hechtpleister, jodium of andere lokaal aan te wenden medicamenten. Bepaal de noodzaak van medicatie.

2 Bereid de zorgvrager voor.

Ga eventuele ervaringen van de zorgvrager na. Geef informatie over doel en procedure van de handeling. Ga na in hoeverre de zorgvrager op de hoogte is van wondverzorging. Geef aan hoe de zorgvrager kan meewerken. Leg het belang uit van goede voeding. Geef eventuele medicatie.

3 Help/vraag de zorgvrager in de gewenste houding.

Zorg ervoor dat de wond voldoende belicht wordt en de zorgvrager zo prettig mogelijk ligt. Zorg dat de vloeistof niet van het vuile naar het schone gebied kan stromen.

Omgeving

4 Breng de omgeving in orde.

Zet het sein aan. Sluit (bed)gordijnen, ramen en deuren. Breng het bed op werkhoogte. Plaatst een schoon werkblad naast het bed.

Techniek 5 Was en/of desinfecteer de handen.

76

Volgens standaardprocedure.

medicijnen en wondverzorging

analyse

Toelichting

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Om te bepalen welke benodigdheden noodzakelijk zijn. Om de continuïteit van de zorg te waarborgen.

Als de arts de wond wil zien, verzorg de wond dan na het visite lopen of bezoek van de huisarts. Het verwijderen van necrotisch weefsel (necrotomie) wordt in de regel door de arts gedaan.

Illustraties

In verband met het verminderen van pijn bij de zorgvrager en het bevorderen van de ontspanning.

Informatie vermindert de angst, bevordert het meewerken en vergroot de mogelijkheden tot zelfzorg.

I.v.m. vermindering van pijn tijdens de verzorging.

Medicatie moet over het algemeen minstens 10 minuten voor het verbinden gegeven worden. De precieze tijd is afhankelijk van de soort medicatie en de toedieningsvorm.

2

In verband met wondinspectie. In verband met ontspannen gevoel van de zorgvrager. Zo wordt het schone gebied niet geïnfecteerd.

In verband met bereikbaarheid. In verband met de privacy. In verband met de werkhouding. In verband met het plaatsen van steriele materialen.

Voorkom dat de kamer schoongemaakt gaat worden in verband met hygiënisch kunnen werken.

Ter voorkoming van het overdragen van micro-organismen.

Trek eventueel een overschort aan om kruisinfecties te voorkomen.

77

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

6 Verzamel en controleer de benodigdheden.

Verzamel de benodigdheden voor het verbinden: – voorgeschreven wondbedekkende verbandmaterialen; – voorgeschreven wondverzorgingsmateriaal; – steriele gazen; – schaar; – niet-steriele handschoenen; – hechtpleister; – eventueel huidbeschermend middel; – zoete olie; – steriel pincet. Verzamel de benodigdheden voor het spoelen: – voorgeschreven spoelvloeistof; – steriele kom of opzuignaald; – steriele gaasjes; – injectiespuit van 50 ml en opzuignaald; – zacht rubberen katheter; – bekken; – celstofmatje. Verzamel overige benodigdheden: – waterdichte afvalzak; – (niet)-steriele handschoenen; – fysiologische zoutoplossing. Controleer de steriele materialen altijd op scheuren in de verpakkingen, vervaldata en kleurindicatie.

7 Maak de spoelvloeistof klaar.

Verdun de vloeistof eventueel in de juiste verhouding met steriel water of zoutoplossing. Verwarm de vloeistof tot 32-35 °C au bainmarie.

VOOR Zorgvrager

8 Observeer en begeleid de zorgvrager tijdens de handeling.

Informeer de zorgvrager zo veel mogelijk tijdens de handeling en ga in op vragen. Let en reageer op reacties van pijn, ongemak, schrik, verwondering en blijdschap van de zorgvrager.

Omgeving

9 Leg de benodigdheden klaar.

Leg de benodigdheden zo op het werkvlak dat je deze gemakkelijk en veilig kunt pakken.

Techniek

10 Verwijder en inspecteer het oude verband.

78

Help de zorgvrager met het ontbloten van het lichaamsdeel met de wond. Leg een celstof matje onder het lichaamsdeel. Verwijder de pleister(s), door in de richting van de wond te trekken en met de andere hand de huid van de zorgvrager vast te pakken. Doe niet-steriele handschoenen aan. Verwijder het oude verband op dezelfde manier als de pleisters. Bekijk de afscheiding van het oude verband op hoeveelheid, soort, geur en kleur. Vergelijk je

medicijnen en wondverzorging

Toelichting Voorkomt dat je weg moet tijdens de verzorging.

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Neem bij een geïnfecteerde wond geen materialen mee die voor hergebruik bestemd zijn, zoals pleisters, schaar en flesjes. Kijk in het zorgdossier hoeveel materiaal nodig is. 6

De fles met spoelvloeistof mag niet langer dan 24 uur geopend zijn.

Zet de afvalemmer zo neer dat je niet met vuil materiaal over het schone hoeft te reiken. Leg de schone verbandmaterialen zo klaar dat je er gemakkelijk bij kunt.

Onverwarmde vloeistof is bijzonder pijnlijk voor de zorgvrager.

In verband met het informeren van de zorgvrager. In verband met adequaat handelen, bijstel-

len van de zorg en ingaan op behoeften. Voorkomt dat je met vuile spullen over schone materialen reikt.

Punt 12 en 13 kunnen hier ook uitgevoerd worden. Je kunt dan in één keer doorwerken. De zorgvrager hoeft dan niet onnodig lang bloot te liggen.

Ontbloot alleen het lichaamsdeel met de wond om afkoeling te voorkomen. In verband met bescherming van nieuw gevormd weefsel, voorkomen van spanning van de wondnaad en vermindering van pijn. In verband met constateren van veranderingen in de wondtoestand.

10

79

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze bevinding met die van de voorgaande rapportage. Werp het verband en de handschoenen in de afvalzak en sluit deze.

80

11 Controleer de wond en de omliggende huid.

Controleer de wond op tekenen van infectie, hematoomvorming, kleur, geur, grootte, allergie en vorm van de wondranden. Controleer de huid op beschadiging, kleur, turgor, oedeem en temperatuur. Vergelijk je bevindingen met de voorgaande rapportage. Waarschuw zo nodig de arts.

12 Leg steriele materialen klaar.

Werk steriel door de verpakking gedeeltelijk te openen. Giet op één of meer gazen reinigende vloeistof. Giet eventueel zoete olie op gazen.

13 Tref voorbereidende maatregelen voor het spoelen.

Giet de voorgeschreven spoelvloeistof in een steriele kom of zuig de spoelvloeistof met de opzuignaald uit de fles. Schuif het celstofmatje onder het lichaamsdeel met de wond. Plaats het bekken op het celstofmatje.

14

Maak de wond schoon.

Doe (niet-)steriele handschoenen aan. Maak de wondranden schoon met zoete olie. Maak de wond van buiten naar binnen schoon met de in vloeistof gedrenkte gaasjes. Gebruik voor elke veeg een nieuw gaasje en gooi het direct in de afvalzak.

15

Spoel de wond.

Zuig de injectiespuit vol met spoelvloeistof indien gebruik gemaakt wordt van de steriele kom. Sluit de rubberen katheter aan op de spuit. Spuit de vloeistof langzaam en gelijkmatig in de wond tot de spuit leeg is. Zorg ervoor dat alle delen van de wond gespoeld worden.

16

Herhaal de spoeling.

Spoel door totdat de voorgeschreven spoelvloeistof gebruikt is of totdat de vloeistof die uit de wond terugloopt helder is geworden.

17 Maak de wond en de omliggende huid schoon.

Pak de steriele gazen met de pincet bij de uiteinden vast en maak de huid rond de wond schoon met de gazen. Spoel, indien voorgeschreven, met fysiologisch zout. Laat de spoelvloeistof goed weglopen en dep de wond met steriele gazen. Gebruik voor elke streek een nieuw gaasje en gooi het direct in de afvalzak.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

In verband met scheiden van risico- en normaal afval.

In verband met het adequaat kunnen beinvloeden van het proces van de wondgenezing.

Om eventueel zalfresten rond de wond te verwijderen.

Waarschuw de arts bij opvallende veranderingen. Ook als de zorgvrager over plotselinge, nieuwe of verhevigde pijn klaagt.

Bij gebruik van kant-en-klare steriele sets kun je het materiaal zonder verpakking laten neerkomen op het steriele werkveld. Zorg ervoor dat je het steriele werkveld en het materiaal niet aanraakt.

Voorkomt het nat worden van het beddengoed. De spoelvloeistof moet via de wond in het bekken stromen.

Er zijn niet altijd steriele kommen aanwezig. Je kunt dan met een spuit en naald de vloeistof uit de fles opzuigen.

Werkt aseptisch en voorkomt verspreiding van micro-organismen. In de praktijk worden zowel niet-steriele handschoenen als steriele handschoenen gebruikt. Bij het gebruik van niet-steriele handschoenen wordt vaak met een steriel pincet gewerkt. Van het schone naar het vuile gebied werken. Met het schoonmaken wordt bloed, pus, necrotisch weefsel en vreemd materiaal verwijderd. In de wond bevinden zich de meeste micro-organismen.

Soms moet je voor het schoonmaken van de wond wondvocht opvangen voor onderzoek. Bijvoorbeeld een wond met veel ontstekingsvocht. Een necrosekorst met ontstekingsverschijnselen wordt niet gespoeld.

Als de wond sterk vervuild is, dien je deze wond eerst met steriele gazen en fysiologisch zoutoplossing te reinigen, vervolgens te spoelen en als laatste de wond deppend te reinigen. Werk van schoon naar vuil. 15

Voorkomt infectie en huidbeschadiging. 18

81

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

18 Breng zo nodig een huidbeschermend middel aan.

Breng het middel met een gaasje of wattenstokje aan.

19 Breng het voorgeschreven wondverzorgingsmiddel aan.

Breng volgens voorschrift het middel aan.

20

Verbind de wond.

Doe eerst de handschoenen uit. Pak dan het wondbedekkend verbandmateriaal bij de uiteinden vast. Begin in het midden van de wond tot het verband in alle richtingen ten minste 21/2 cm over de rand van de wond reikt.

21

Fixeer het verband.

Plak de randen van het verband af met een pleister of gebruik ander fixerend materiaal.

NA Zorgvrager

22 Help de zorgvrager in een comfortabele houding.

Help de zorgvrager in de door hem gewenste houding.

23 Evalueer de verleende zorg.

Vraag de zorgvrager of het verband prettig zit. Bespreek de ervaringen van de zorgvrager. Informeer de zorgvrager over het proces van wondgenezing.

24

Rapporteer wijze van spoelen van de wond, soort en hoeveelheid van de vloeistof, conditie van de wond (kleur, geur, grootte, enz.), conditie van de wondomgeving, grootte van de tampons, reacties van de zorgvrager en aanvullende maatregelen die er getroffen zijn.

Rapporteer.

Omgeving

25 Breng de omgeving in orde.

82

Plaats het kastje en andere spullen (bijvoorbeeld oproepsysteem) binnen handbereik. Breng het bed op de gewenste hoogte. Open (bed)gordijnen, ramen en deuren. Zet het sein uit.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Gooi ze direct in de afvalbak ter voorkoming van infectie en ter bevordering van het genezingsproces van de wond.

Bij (sterk) riekende wonden wordt vaak een geurneutraliserend verband gebruikt alvorens de wond af te dekken. Als het wondbedekkend materiaal is neergelegd, mag het niet meer verschoven worden. Het materiaal moet gelijkmatig over de wond worden verspreid.

Goed bevestigde verbanden beschermen de wond en zorgen voor betere absorptie van het wondvocht. Vermijd overmatig gebruik van pleisters in verband met irritaties. Gebruik zo nodig huidvriendelijke pleisters.

Houd rekening met de bewegingsmogelijkheden van de zorgvrager. Stem lengte en breedte van de fixatiepleisters daarop af. Indien je een fixatiezwachtel gebruikt, zorg er dan voor dat deze niet te strak of te slap wordt aangebracht. Voorkom te grote druk op de wond en wondranden. Dit is slecht voor de bloedcirculatie.

Illustraties

In verband met het welbevinden van de zorgvrager.

In verband met het tijdig kunnen bijstellen van de zorg.

In verband met de continuïteit van de zorg.

In verband met het welbevinden van de zorgvrager.

83

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

Techniek

84

26 Maak de materialen schoon en ruim op.

Maak voor herhaald gebruik bestemde materialen huishoudelijk schoon of desinfecteer zo nodig. Deponeer de afvalzak met vuil verband in de risicoafvalbak.

27 Was en/of desinfecteer de handen.

Volgens standaardprocedure.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

85

medicijnen en wondverzorging

uitvoeringsstandaard

3.6 Uitvoeringsstandaard De uitvoeringsstandaarden zijn bedoeld als geheugensteun bij het oefenen van de vaardigheden. Oefen met behulp van de uitvoeringsstandaarden de verpleegkundige/verzorgende handelingen, totdat je de handelingen zodanig beheerst dat je deze zonder hulp van de uitvoeringsstandaarden kunt uitvoeren.

3.6.1

Uitvoeringsstandaard voor de verzorging van de gele/zwarte wond

VOOR 1 Raadpleeg het zorgdossier: type wond, instructies, spoelvloeistof, allergieën, medicatie. 2 Bereid zorgvrager voor: ervaringen zorgvrager, niet aanraken van de wond, houding zorgvrager, eventueel medicatie geven. 3 Creëer werkomgeving: werkhoogte, werkblad, bedgordijnen, sein. 4 Was en/of desinfecteer de handen. 5 Verzamel en controleer de benodigdheden voor het verbinden: wondbedekkend materiaal, steriele gazen, schaar, hechtpleister, huidbeschermer, zoete olie, voorgeschreven wondbehandelingsproduct. 6 Verzamel en controleer de benodigdheden voor het spoelen: spoelvloeistof, steriele kom of opzuignaald, steriele handschoenen, steriele gaasjes, injectiespuit, katheter, bekken, celstofmatje, steriel pincet. 7 Verzamel en controleer de overige benodigdheden: waterdichte afvalzak, (niet-)steriele handschoenen, fysiologische zoutoplossing. 8 Leg de benodigde materialen klaar: verdun de spoelvloeistof eventueel in de juiste verhouding met steriel water of zoutoplossing, verwarm de vloeistof tot 32-35 °C au-bain-marie. (eventueel punt 14 en 15). TIJDENS 9 Begeleid de zorgvrager: observeer, vraag naar pijn, geef informatie. Leg het celstof matje onder het lichaamsdeel. 10 Verwijder het oude verband: pleister richting wond trekken, met de andere hand de huid van de zorgvrager vasthouden, niet-steriele handschoenen aandoen, verwijder het wondverband. 11 Inspecteer het verband op: hoeveelheid, soort, geur en kleur wondvocht en vergelijk met vorige bevindingen; gooi verband en handschoenen weg. 12 Controleer de wond op: kleur, geur, grootte, tekenen van infectie, hematoomvorming, allergie en vorm wondranden. 13 Controleer de omliggende huid op: beschadiging, kleur, turgor. 14 Leg de steriele materialen klaar en creëer een steriel werkveld. 15 Tref de voorbereidende maatregelen voor het spoelen: de spoelvloeistof in de steriele kom gieten of opzuigen uit fles, celstofmatje onder het lichaamsdeel met de wond, het bekken op het celstofmatje zetten. 16 Maak de wond schoon: (steriele) handschoenen aan, de wondranden met zoete olie schoonmaken, de wond van buiten naar binnen schoonmaken, elke veeg een schoon gaasje gebruiken. 17 Spoel de wond: injectiespuit met vloeistof, spuit vloeistof langzaam in, spoel alle delen van de wond. 18 Herhaal de spoeling: zuig eventueel opnieuw vloeistof op en herhaal stap 15. 19 Maak de wond en de omliggende huid schoon: spoel met fysiologisch zout indien voorgeschreven, dep de wond met steriele gazen, droog de huid rondom met steriele gazen, gebruik voor elke veeg een nieuw gaasje. 20 Breng zo nodig een huidbeschermend middel aan. 21 Breng het voorgeschreven wondverzorgingsmateriaal aan. NA 22 Verbind de wond: doe de handschoenen uit, pak het verbandmateriaal bij de uiteinden vast, begin in het midden, leg het verband tot ten minste 21/2 cm over de rand. 23 Fixeer het verband: doe de handschoenen uit en in de afvalzak, plak het verband met pleister of fixeer met ander materiaal. 24 Help de zorgvrager in een prettige houding. 25 Evalueer met de zorgvrager: de zorg en het proces van wondgenezing.

86

medicijnen en wondverzorging

26 27 28 29

observatie- en oefenlijst

Ruim het materiaal op: vuil verband bij risicoafval. Breng de omgeving in orde. Was en/of desinfecteer de handen. Rapporteer: conditie van de wond, wijzigingen materiaalgebruik en verbinden.

3.7 Observatie- en oefenlijst Hieronder vind je de observatie- en oefenlijst. Deze lijst kun je gebruiken bij het uitvoeren van de oefenopdrachten. De observator vult tijdens het oefenen de lijst in. Op de lijst dient te worden aangegeven welke aspecten goed, fout of niet worden uitgevoerd. Als een observatiepunt niet van toepassing is, kruis je dat in de eerste kolom aan.

3.7.1

Observatie- en oefenlijst voor de verzorging van de gele/zwarte wond

Criteria 1

Raadpleegt het zorgdossier. 1.1 Kan het type wond benoemen. 1.2 Kan de instructies voor de wijze van verbinden vertellen. 1.3 Kan vertellen of de zorgvrager allergisch is voor bepaalde materialen of medicamenten. 1.4 Kan vertellen welke (pijn)medicatie voor de wondverzorging is voorgeschreven.

2

Bereidt de zorgvrager voor. 2.1 Gaat eerdere ervaringen van zorgvrager na. 2.2 Vertelt doel en procedure van de handeling. 2.3 Vertelt hoe de zorgvrager zelf kan meewerken. 2.4 Helpt/vraagt zorgvrager in gewenste houding.

3

Brengt de omgeving in orde. 3.1 Brengt het bed op werkhoogte. 3.2 Plaatst het werkblad binnen handbereik. 3.3 Zorgt voor goed licht op de plaats van de wond. 3.4 Sluit (bed)gordijnen, deuren, ramen. 3.5 Doet het sein aan.

4

Wast en/of desinfecteert de handen. 4.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 4.2 De handen voelen droog aan.

5

Verzamelt en controleert de benodigdheden. 5.1 Benodigdheden voor het verbinden: – wondbedekkende materialen; – voorgeschreven wondverzorgingsmateriaal; – steriele gazen; – schaar; – hechtpleister; – huidbeschermer; – zoete olie. 5.2 Benodigdheden voor het spoelen: – spoelvloeistof; – steriele kom of opzuignaald; – (steriele) handschoenen; – steriele gaasjes; – injectiespuit van 50 ml; – zacht rubberen katheter; – bekken;

n.v.t.

goed

fout

niet

87

medicijnen en wondverzorging

Criteria – steriel pincet; – celstofmatje. 5.3 Controleert of de verpakkingen van de steriele materialen intact zijn. 5.4 Controleert de vervaldata van de steriele materialen en de kleurindicator. 5.5 Verwarmt spoelvloeistof au bain-marie. 5.6 Overige benodigdheden: – waterdichte afvalzak; – niet-steriele handschoenen; – fysiologische zoutoplossing. 5.7 Legt de benodigdheden klaar. (eventueel punt 14 en 15). 6

Verwijdert het oude verband. 6.1 Verwijdert de pleisters 6.2 Trekt niet-steriele handschoenen aan. 6.3 Trekt het verband voorzichtig in de richting van de wond los. 6.4 Houdt met één hand de huid van de zorgvrager vast tijdens het lostrekken.

7

Inspecteert het oude verband. 7.1 Inspecteert het verband op de volgende aspecten van wondafscheiding: – hoeveelheid; – soort; – kleur; – geur. 7.2 Doet de handschoenen en het verband in een afvalzak. 7.3 Gaat niet met het oude verband over schoon materiaal.

8

Controleert de wond. 8.1 Controleert de wond op: – tekenen van infectie; – hematoomvorming; – vorm van de wondranden; – grootte; – kleur. 8.2 Vraagt de zorgvrager of de wond pijnlijk is.

9

Controleert de huid rondom de wond. 9.1 Inspecteert op: – beschadigingen; – allergische reacties; – kleur; – turgor; – oedeem; – temperatuur. 9.2 Vraagt de zorgvrager of het gebied rondom de wond pijnlijk is.

10 Legt de benodigdheden klaar en creëert een steriel werkveld. 11 Giet reinigende vloeistof op de steriele gazen. 12 Giet zoete olie op de steriele gazen. 13 Maakt de benodigdheden voor het spoelen klaar. 13.1 Giet de voorgeschreven vloeistof in een steriele kom of zuigt de injectiespuit vol met vloeistof. 13.2 Plaatst een celstofmatje onder het lichaamsdeel met de wond.

88

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

medicijnen en wondverzorging

Criteria 13.3

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

Zet een bekken zo op het celstofmatje dat de vloeistof erin kan stromen.

14 Maakt de wond schoon. 14.1 Trekt (steriele) handschoenen aan. 14.2 Zorgt ervoor dat de huid het steriele gedeelte niet raakt. 14.3 Maakt de wondranden met zoete olie schoon. 14.4 Maakt de wond van buiten naar binnen schoon. 14.5 Gebruikt voor elke veeg een schoon gaasje. 14.6 Gooit de gaasjes direct in de afvalzak. 15 Spoelt de wond. 15.1 Zuigt de injectiespuit vol met spoelvloeistof. 15.2 Sluit de rubberen katheter aan op de spuit (bij steriele kom). 15.3 Spuit de vloeistof langzaam in de wond. 15.4 Spoelt alle delen van de wond. 15.5 Brengt de katheter zonder forceren in. 16 Herhaalt de spoeling. 16.1 Spoelt totdat de vloeistof die terugloopt helder is. 16.2 Gooit de spuit na het spoelen in de afvalzak. 17 Maakt de wond en de omliggende huid schoon. 17.1 Spoelt na met fysiologische zoutoplossing. 17.2 Maakt de huid rond de wond schoon met steriele gazen. 17.3 Dept de wond met steriele gazen. 17.4 Gebruikt voor elke streek een nieuw gaasje. 17.5 Gooit de gazen in de afvalzak. 18 Verbindt de wond. 18.1 Brengt het voorgeschreven huidbeschermend middel aan. 18.2 Gebruikt een gaasje voor het aanbrengen van het middel. 18.3 Brengt het voorgeschreven wondverzorgingsmateriaal aan. 18.4 Trekt de (steriele) handschoenen uit. 18.5 Pakt het wondbedekkingsmateriaal bij de uiteinden vast. 18.6 Begint in het midden van de wond met het aanleggen. 18.7 De gazen steken minimaal 21/2 cm over de rand van de wond heen. 18.8 De steriele gazen verschuiven niet meer. 19 Fixeert het verband. 19.1 Plakt de randen van de wond af met pleister of gebruikt ander fixatiemateriaal. 19.2 Stemt lengte en breedte van het fixatiemateriaal af op het bewegingsapparaat van de zorgvrager. 20 Begeleidt de zorgvrager tijdens de uitvoering van de handelingen. 20.1 Vraagt of de zorgvrager pijn of ongemak ervaart. 20.2 Geeft de zorgvrager informatie en instructie over de wond en de wondverzorging. 21 Helpt de zorgvrager in een prettige houding. 21.1 Helpt de zorgvrager in een comfortabele houding. 21.2 Vraagt aan de zorgvrager of deze prettig ligt. 21.3 Let op of de zorgvrager zijn spullen binnen handbereik heeft. 22 Evalueert met de zorgvrager. 22.1 Vraagt aan de zorgvrager of het verband prettig zit. 22.2 Vraagt wat de ervaringen van de zorgvrager zijn. 22.3 Gaat na of de zorgvrager weet wat de verdere wondverzorging inhoudt.

89

medicijnen en wondverzorging

Criteria 22.4

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

Informeert de zorgvrager over het proces van wondverzorging.

23 Ruimt het materiaal op. 23.1 Gooit het afval in de daarvoor bestemde bak. 23.2 Maakt de voor herhaald gebruik bestemde materialen huishoudelijk schoon. 24 Brengt de omgeving in orde. 24.1 Doet de (bed)gordijnen open. 24.2 Plaatst het bed in gevraagde hoogte. 24.3 De zorgvrager kan bij zijn benodigdheden. 24.4 Doet het sein uit. 25 Wast en/of desinfecteert de handen. 25.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 25.2 De handen voelen droog aan. 26 Rapporteert. 26.1 Rapporteert de conditie van de wond. 26.2 Rapporteert wijzigingen in materiaalgebruik. 26.3 Rapporteert wijzigingen in de wijze van verbinden. 26.4 Rapporteert reacties van de zorgvrager op de wond en de wondverzorging.

3.8 Leerdoelen Controleer of je onderstaande leerdoelen hebt bereikt. Je kunt: – Uitleggen wat de kenmerken zijn van een rode, een gele en een zwarte wond. – Beschrijven en toelichten welke wondverzorgingsproducten kunnen worden gebruikt voor de rode, de gele en de zwarte wond. – De verschillen benoemen in zorg tussen een rode, een gele en een zwarte wond. – Oorzaken benoemen van het ontstaan van decubitus. – De verschillende stadia van decubitus benoemen en toelichten. – De voorkeursplaatsen voor het ontstaan van decubitus benoemen. – Maatregelen noemen om decubitus te voorkomen. – Uitleggen wat oorzaken en gevolgen zijn van smetten. – Vertellen hoe je smetten kunt voorkomen.

90

4 Ambulante compressietherapie

In dit hoofdstuk wordt de volgende eindterm behandeld: 304-05.4 Zwachteltechnieken toepassen.

4.1 Inleiding Een veel voorkomend verschijnsel op oudere leeftijd is oedeem aan de benen, veroorzaakt door een slechter wordende bloedcirculatie. Zoals je weet, kunnen de gevolgen hiervan vrij ernstig zijn: er kunnen wonden ontstaan aan de onderbenen die over het algemeen langzaam genezen, de zogenaamde ulcus cruris. Het is dus zaak om ervoor te zorgen dat het oedeem verdwijnt. Door middel van ambulante compressie wordt het onderbeen tegengesteld gezwachteld om zodoende druk uit te oefenen op de bloedvaten. Het is een zwachteltechniek die veel oefening vraagt. Op de cd-rom Wondverzorging wordt de handeling stapsgewijs gedemonstreerd. Zorg ervoor dat je de vaardigheid vaak oefent op elkaar, want oefening baart kunst!

4.2 Beginvereisten en voorkennistoets Beginvereisten Voor het goed kunnen begrijpen en juist kunnen uitvoeren van de vaardigheden die in dit cahier centraal staan, is het van belang dat je enige voorkennis hebt betreffende: -– de anatomie van het circulatiesysteem; – de basisprincipes van het zwachtelen; – oorzaken en behandeling van een veneus ulcus cruris; – de verzorging van de rode, de gele en de zwarte wond. Maak de voorkennistoets om te controleren of je over de vereiste voorkennis beschikt.

Voorkennistoets De toets bestaat uit 10 waar/niet waar-vragen. Kruis aan of de uitspraak waar of niet waar is. Bewering

waar

niet waar

1 In de aders bevindt zich zuurstofrijk bloed. 2 De aorta wordt ook wel lichaamsslagader genoemd. 3 In de aders bevinden zich kleppen. 4 Als de beenspieren niet worden gebruikt, ontbreekt de spierpompwerking. 5 De circulaire winding wordt bij alle zwachteltechnieken gebruikt.

91 J. Alkema, M. Vroon, 304 Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging, DOI 10.1007/978-90-313-9570-5_4, © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten

medicijnen en wondverzorging

Bewering

studieactiviteiten

waar

niet waar

6 Een knieverband is een zwachteltechniek voor gewrichten met gelijke omtrek. 7 Een voorbeeld van een elastische zwachtel is een cambricwindsel. 8 Bij het aanleggen van een vingerverband wordt onder meer gebruik gemaakt van recurrente windingen. 9 Een veneus ulcus kan worden veroorzaakt door decompensatio cordis. 10 Eén van de verschijnselen van een veneus ulcus is een moe en zwaar gevoel in de benen.

4.3 Casus Mevrouw Bogaards verblijft op een psychogeriatrische afdeling in een verpleeghuis. Mevrouw wordt geholpen bij de lichamelijke verzorging. Omdat mevrouw sinds kort oedemateuze benen heeft, worden haar benen ambulant gezwachteld; de zwachtels moeten dag en nacht blijven zitten, zodat ze een hoge werkdruk en een lage rustdruk geven. Als de oedemateuze benen van mevrouw Bogaards door de ambulante compressietherapie zijn geslonken, kunnen er elastieke kousen worden aangemeten. Overdag scharrelt mevrouw over de afdeling, is altijd in voor een praatje en is goedgehumeurd. Gesprekken met haar zijn nauwelijks te volgen, maar ze lijkt gelukkig te zijn in haar eigen wereldje. Kennelijk vindt ze de zwachtels maar niets, want ze doet de zwachtels te pas en te onpas uit. Na veel zoekpartijen van de verzorgenden worden ze op de meest onmogelijke plaatsen teruggevonden.

4.4 Studieactiviteiten Maak de in deze paragraaf geformuleerde studieopdrachten. Je kunt hierbij gebruik maken van de cd-rom Wondverzorging. Maak de activiteiten zo veel mogelijk met een of meer medeleerlingen: raadpleeg ook een of meer handboeken verpleegkunde om verschillen, overeenkomsten, tegenstrijdigheden en dergelijke te bespreken. Vergeet niet om de vragen en discussiepunten te noteren die je aan de begeleidend docent(e) wilt stellen. Bewaar eventuele vragen voor de gezamenlijke bijeenkomsten. Onderscheid in ulcus cruris (studietaak) 1 Er zijn twee vormen van ulcus cruris: de veneuze en de arteriële vorm. Het veneuze ulcus komt veel vaker voor dan het arteriële ulcus. a Benoem de verschillen tussen het veneuze en het arteriële ulcus wat de oorzaak betreft (cdrom: ‘wonden’, ‘ulcus cruris’).

92

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

8 b Benoem de verschillen tussen het veneuze en het arteriële ulcus wat de wond betreft.

Het doel van ambulante compressie (studietaak) 2 a Beschrijf het doel van ambulante compressietherapie.

b Wat wordt bedoeld met hoge werkdruk en lage rustdruk?

c Mevrouw Bogaards doet herhaaldelijk de zwachtels af. Beschrijf wat de gevolgen daarvan zijn.

d Waarom mag ambulante compressietherapie niet bij een arterieel ulcus worden toegepast?

De techniek nader bekeken (studie-/toepassingstaak) 3 a Voor ambulante compressietherapie kunnen verschillende materialen worden gebruikt. Noteer welke materialen dat zijn.

b Bestudeer de gedemonstreerde vaardigheid van het aanleggen van een ambulante compressie op de cd-rom (zie onder ‘Vaardigheden’). Schrijf de belangrijkste punten op.

93

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

De juiste begeleiding (discussie-/strategietaak) 4 Mevrouw Bogaards doet de zwachtels te pas en te onpas af, hetgeen het doel van de therapie niet ten goede komt. Gezien haar mentale toestand is het niet of nauwelijks mogelijk om haar gedrag te veranderen. a Vind je het zinvol om deze therapie toch door te zetten? Motiveer je antwoord.

b Zo ja, welke strategieën zou je kunnen kiezen om toch het gewenste effect te bereiken?

94

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

Aantekeningen

95

medicijnen en wondverzorging

analyse

4.5 Inhoudelijke analyse 4.5.1 Ambulante compressietherapie Procedure

Werkwijze

VOOR Zorgvrager 1 Raadpleeg het zorgdossier.

Informeer je vooraf over instructies en richtlijnen met betrekking tot de wijze van verbinden.

2 Bereid de zorgvrager voor.

Informeer de zorgvrager over duur, doel, procedure en beoogt effect van de handeling.

3 Help/vraag de zorgvrager in de gewenste houding.

Laat het been in een ontspannen houding plaatsen. Ondersteunt indien de zorgvrager zit het bovenbeen met een klein kussen.

Omgeving 4 Creëer een verantwoorde werkomgeving.

Sluit, indien gewenst, de bedgordijnen en pas de werkhoogte aan. Maak ruimte voor zowel de benodigdheden, als ondersteuning van de te zwachtelen benen.

Techniek

96

5 Was en/of desinfecteer de handen.

Volgens standaardprocedure.

6 Verzamel de benodigdheden.

Verzamel: – 2 korte-rek- (niet-elastische) zwachtels van 10 cm breedte;

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Om de continuïteit van de zorg te waarborgen. Goede voorlichting stimuleert de betrokkenheid van de zorgvrager. Deze moet begrijpen waardoor het oedeem ontstaat en wat de werking van de compressiezwachtels is.

Leg uit dat het verband strak moet zitten, maar niet mag knellen. Enige pijn na het zwachtelen kan voorkomen, maar dient te verdwijnen als de zorgvrager gaat lopen. Anders zit het verband of te strak of is er sprake van een niet herkende arteriële insufficiëntie. Het verband zit goed wanneer de voeten koud zijn en warm worden als de zorgvrager gaat lopen.

Bevordert de circulatie en voorkomt ongemak. Hierdoor zijn buig- en strekspieren van het bovenbeen ontspannen.

In verband met de privacy en preventie van fysieke belasting. Om fysieke belasting te beperken, dien je het been zo dicht mogelijk tegen je lichaam aan te plaatsen (korte lastarm) en je rug niet meer dan 70 graden te buigen.

Bij zwachtelen in bed wordt geadviseerd gebruik te maken van een beensteun (klein viskrukje), waar de zorgvrager het been op kan leggen. Zwachtel je buiten het bed, dan kun je gebruik maken van een verplaatsbaar krukje onder het been. Leg eventueel een kussen onder het betreffende bovenbeen van de zorgvrager, zodat de bovenbeenspieren ontspannen zijn.

6

Ter voorkoming van het overdragen van micro-organismen. Korte-rekzwachtels geven veel druk tijdens het lopen (hoge werkdruk) en weinig druk tijdens het rusten (lage rustdruk).

Voor een optimale compressie dienen de zwachtels strak opgerold te zijn. Verder dienen ze ook schoon te zijn.

10

97

medicijnen en wondverzorging

analyse

Procedure

Werkwijze – polstermateriaal (rol synthetische watten, pelottes, vilt, foam);

– – – –

tricot windsel; brede pleister; schaar; afvalzak.

TIJDENS Zorgvrager 7 Observeer en begeleid de zorgvrager tijdens de handeling.

Informeer de zorgvrager zo veel mogelijk tijdens de handeling en ga in op vragen.

Omgeving Geen bijzonderheden. 8 Controleer en verzorg de huid.

Controleer de huid op beschadigingen, uitdroging, irritaties of eczeem. Controleer het been op holtes, uitstekende delen, plaats van, en hoeveelheid oedeem.

9 Breng een tricot windsel aan.

Breng een buisverband aan om het been, vanaf de knie richting voet. Rol uiteinde op richting tenen.

10 Breng het polstermateriaal aan.

Polster op uitsparingen (enkelcoulissen) en op/naast scherpe delen zoals de scheenbeenkam.

Bij zorgvragers bij wie het been bij de enkels dikker is dan onder de knie, dient het been door polsteren opnieuw conisch gemaakt te worden.

11

98

Zwachtel de voorvoet.

Start met lage circulaire winding ter hoogte van de tenenrij (zowel aan de voor- als achterzijde). Zwachtel hier circulair van binnenzijde voorvoet naar buiten.

12 Plaats de voet in de juiste stand.

Plaats de voet haaks (90°) ten opzichte van het onderbeen.

13

Breng de volgende winding spiraalvormig over de middenvoet aan en ga verder richting hiel.

Zwachtel de middenvoet

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Indicaties voor gebruik van polstermateriaal zijn: – opvullen uitsparingen; – beschermen van uitstekende/scherpe delen; – conisch maken van het onderbeen; Fixatie polstermateriaal Fixatie zwachtels.

De juiste lengte van nieuw aan te brengen tricotwindsel, wordt bepaald door 3x de afstand van tenenrij tot de knie te nemen.

11

12

Door het gebruik van de zwachtels kan de huid uitdrogen.

13

Vet eventueel de huid in met een speciale pH-neutrale hydraterende huidcrème.

In verband met aanbrengen van het polstermateriaal. Om het polstermateriaal op zijn plaats te houden en de huid te beschermen. 13

Knip/scheur het polstermateriaal in de juiste vorm en lengte en breng dit onder het tricotwindsel aan.

Breng het polstermateriaal met circulaire/ spiraalvormige windingen aan op het Tricotwindsel. De conische vorm bevordert de terugstroom van het bloed richting hart.

Als de circulaire winding hoger wordt aangelegd, kunnen er oedeemkussentjes bij de tenen ontstaan.

Door polsteren maakt men het been rond en conisch. Alleen dan ontstaat een gelijkmatige druk, die naar boven toe afneemt, wat – samen met regelmatig lopen – een voorwaarde is voor effectieve ambulante compressietherapie. Bij zorgvragers met dikkere, dus rondere benen, zijn ‘scherpe’ delen minder aanwezig. Naarmate het oedeem afneemt en het been dunner wordt, zal men meer moeten polsteren. Zonder polsteren worden spitse delen rood en pijnlijk.

14

Kijk bij het zwachtelen in de rol, houd de zwachtel constant tegen het been en houd de rol kort en strak. Oefen bij de voet niet te veel druk uit, om blaren te voorkomen.

15

Zodat de zorgvrager tijdens het lopen de voet goed kan afwikkelen (de voet van de hak naar de voorvoet neer kan zetten). 19

99

medicijnen en wondverzorging

Procedure 14

100

Zwachtel de hiel.

analyse

Werkwijze Maak twee windingen: De eerste winding 2/3 deel om de hiel en 1/3 deel om de hak. De tweede winding 1/3 deel om de hiel en 2/3 deel om de hak.

15 Maak een circulaire winding om de enkel.

Houd de zwachtel kort en strak aan het been en breng de juiste spanning op de zwachtel. Maak een winding om de enkel.

16 Laat de windingen de vorm van het been volgen.

Breng onder handhaving van dezelfde druk de zwachtel verder op het onderbeen aan tot twee vingers onder de knie. Laat de zwachtel hier circulair lopen. Laat de zwachtel verder in neerwaartse richting het been volgen, richting kuit waarna de zwachtel vanzelf weer naar boven rolt.

17

Zet het einde van de zwachtel met twee brede pleisters.

Fixeer de zwachtel.

18 Leg de tweede zwachtel aan.

Breng de tweede zwachtel vanaf de buitenkant voorvoet naar binnen dus in tegenovergestelde richting ) aan op dezelfde wijze als bij de eerste zwachtel.

19

Fixeer de zwachtel.

Bevestig het einde van de zwachtel met twee brede pleisters.

20

Controleer de zwachtel.

21

Completeer het verband.

Schuif het tricotwindsel vanaf de tenenrij tot onder aan de knie over de laatste aangebrachte zwachtel.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

De hiel wordt zodoende in zijn geheel gezwachteld en de zwachtel loopt vervolgens richting onderbeen.

Er mogen geen openingen te zien zijn bij de hiel.

Breng de zwachtel niet te strak en niet te los aan. Geeft men te veel compressie, dan kan de bloedtoevoer afgekneld worden. Geeft men te weinig compressie dan blijft het oedeem aanwezig en heeft het compressief verband geen effect.

De druk dient bij zowel enkel als net onder de knie even groot te zijn. Door de conische vorm van het been oefent het verband bij de enkel meer druk uit dan bij de knie, waardoor de terugstroom van het bloed naar het hart wordt bevorderd. Aan dit drukverschil ligt een natuurkundig principe ten grondslag. Dit staat beschreven in de wet van Laplace.

Na de circulaire winding rond de knie te hebben aangebracht – en het been in neerwaartse beweging gezwachteld – kun je eventueel de zwachtel wat sturen om openingen tussen de vorige windingen te bedekken.

Door met de vorm van het been mee te zwachtelen, wordt de gewenste druk uitgeoefend op het kuitspiergebied (spierpomp).

Illustraties

Door de zwachtel iets te sturen, zorg je ervoor dat de zwachtel het gehele onderbeen bedekt. Gebruik geen klemmetjes of haakjes om de zwachtel vast te zetten in verband met de kans op beschadiging van de huid.

Door tegengesteld te zwachtelen wordt er neerwaartse druk uitgeoefend op zowel de oppervlakkig – als diepliggende venen in de onderbenen, zodat het terugstromen van het bloed wordt bevorderd.

Bedek met de laatste windingen van de tweede zwachtel eventuele openingen tussen voorgaande windingen.

Om complicaties te voorkomen.

Er mogen geen openingen en plooien te zien zijn. Controleer de kleur en temperatuur van de tenen. Een blauwe kleur moet verdwijnen tijdens het lopen. Als de tenen wit gekleurd zijn, duidt dit op afknellen en zit de zwachtel te strak. De zwachtel zit goed wanneer de voeten koud zijn en warm worden als de zorgvrager gaat lopen. Controleer ook of er een gelijke drukverdeling is door met een vinger de spanning onder de windingen te voelen. Controleer verder of de zwachtels overal glad zijn aangebracht.

101

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

NA Zorgvrager 22 Informeer de zorgvrager en/of mantelzorg.

Adviseer de zorgvrager: – veel te lopen en stilstaan te vermijden; – goede schoenen te dragen waardoor de kuitspier optimaal wordt gebruikt ( dus geen sloffen of slippers); – in rust de benen hoog te leggen; – regelmatig oefeningen te doen met tenen, enkel en knie. Vertel dat de zwachtels dag en nacht om moeten blijven.

23

Evalueer de zorg.

Bespreek de ervaringen.van de zorgvrager. Vraag of het verband niet knelt. Check of de zorgvrager de informatie begrepen heeft.

24

Rapporteer.

Rapporteer bijzonderheden, zoals de reacties van de zorgvrager, en noteer aanvullende instructies.

Omgeving 25 Breng de omgeving in orde.

Help indien nodig de zorgvrager in de gewenste houding en breng alles rondom het bed weer in orde. Ruim de overgebleven materialen op.

26 Was en/of desinfecteer de handen.

102

Volgens standaardprocedure.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

Een groot deel van het succes van ambulante compressie therapie valt of staat met de medewerking van de zorgvrager. De basis hiervan is, dat deze begrijpt waardoor het oedeem ontstaat en wat de werking van de compressiezwachtels hierbij is. Benoem ook de voordelen: minder oedeem, minder pijn in de toekomst. Leg uit dat de zwachtels ’s nachts om moeten blijven en dat dit o.a. oedeemvorming voorkomt, waardoor de zorgvrager ’s nachts niet meer naar het toilet hoeft om te urineren.

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

Als de omvang van de benen door de toegepaste compressie afneemt, gaan de zwachtels vanzelf losser zitten. Men kan dan de ambulante compressie herhalen totdat de benen een dusdanige omvang hebben, dat overgegaan kan worden op het aanbrengen van therapeutische kousen. Meestal duurt het maximaal twee weken voordat het oedeem helemaal weg is. Een goed aangebracht ambulant compressief verband kan zeven dagen blijven zitten. In de regel wordt het verband om praktische redenen vaak om de drie dagen verwisseld. Een informatiefolder met duidelijke en visuele informatie over zowel veneuze insufficiëntie als de ambulante compressie therapie kan – op termijn – verhelderend werken.

In verband met het welbevinden van de zorgvrager.

‘Je eigen hand is de beste spiegel’. Het wordt aanbevolen dat de verzorgende die het ambulant compressief verband heeft aangebracht ook degene is, die het er later weer afhaalt. Dan kan men precies zien wat men goed of fout gedaan heeft.

Ter voorkoming van het overdragen van micro-organismen.

103

medicijnen en wondverzorging

uitvoeringsstandaard

4.6 Uitvoeringsstandaard De uitvoeringsstandaard is bedoeld als geheugensteun bij het oefenen van de vaardigheid. Oefen met behulp van de uitvoeringsstandaard de verpleegkundige/verzorgende handeling, totdat je de handeling zodanig beheerst dat je deze zonder hulp van de uitvoeringsstandaard kunt uitvoeren.

4.6.1

Uitvoeringsstandaard voor ambulante compressietherapie

VOOR 1 Raadpleeg het zorgdossier: – instructies, doel, richtlijnen, datum, tijd, ziektebeeld. 2 Bereid de zorgvrager voor: – inlichten over achtergronden oedeem en werking compressiezwachtels, gewenste houding, ondersteunen van het te zwachtelen lichaamsdeel. 3 Help/vraag de zorgvrager in de gewenste houding: Laat het been in een ontspannen houding plaatsen; plaats bij zittende houding zorgvrager een klein kussen onder het bovenbeen. 4 Breng de omgeving in orde: sluit indien van toepassing bedgordijnen, pas werkhoogte aan, zorg voor beensteun op bedsein, bij zwachtelen buiten het bed verplaatsbaar krukje voor onder het been. 5 Was en/of desinfecteer de handen. 6 Verzamel de benodigdheden: twee korte-rekzwachtels, brede pleister, schaar, afvalzak, polstermateriaal, tricot windsel, zo nodig vaseline of pH neutrale hydraterende huidcrème. TIJDENS 7 Controleer been en huid: – beschadigingen, irritatie, eczeem, ronding van het been, holtes, uitstekende delen. 8 Verzorg been en huid op basis van controle: – zo nodig vaseline, tricot windsel. 9 Breng het tricotwindsel vanaf de knie naar de voet over het onderbeen aan en rol het uiteinde op, richting tenen. 10 Breng polstermateriaal onder en/of op het tricotwindsel aan. 11 Zwachtel de voorvoet vanaf de binnenzijde naar buiten ter plaatse van de grondgewrichten van de tenen met een circulaire winding. 12 Plaats de voet in hoek van 90° ten opzichte van het onderbeen. 13 Breng een spiraalvormige winding over de middenvoet aan richting hiel. 14 Zwachtel de hiel tweemaal: de eerste winding 2/3 om de hiel en 1/3 om de hak, de tweede winding 1/3 om de hiel en 2/3 om de hak. 15 Maak een circulaire winding om de enkel. Houd hierbij de zwachtel kort en strak en constant aan het been. Breng de juiste spanning op de zwachtel en zwachtel verder het been volgend tot twee vingers onder de knie en weer terug; zorg ervoor dat alle eventuele openingen tussen de windingen bedekt zijn. 16 Plak het uiteinde met twee brede pleisters vast. 17 Breng de tweede zwachtel tegenovergesteld (vanaf de buitenkant voorvoet naar binnen) op dezelfde wijze aan. NA 18 Controleer de zwachtel: – kleur en temperatuur van de tenen, drukverdeling, plooivrij en been geheel bedekkend. 19 Completeer het verband: schuif de tricotwindsel van de tenenrij naar de knie. 20 Begeleid en informeer de zorgvrager: – veel lopen, goede schoenen dragen, in rust benen hoog, regelmatig oefeningen met tenen, enkel en knie, wassen van de zwachtel. 21 Evalueer de verleende zorg: – bespreek verschijnselen van een knellende zwachtel; check of de zorgvrager achterliggende informatie begrepen heeft o.a. verband ’s nachts aanlaten. Geef informatiefolder. 22 Breng de omgeving in orde. 23 Ruim de materialen op. 24 Was en/of desinfecteer de handen. 25 Rapporteer: – bijzonderheden, aanvullende instructies, wijzigingen. 104

medicijnen en wondverzorging

observatie- en oefenlijst

4.7 Observatie- en oefenlijst 4.7.1 Observatie- en oefenlijst voor ambulante compressietherapie Criteria 1

Raadpleegt het zorgdossier. 1.1 Kan vertellen op welke wijze gezwachteld moet worden. 1.2 Kan vertellen welke verdere instructies over het zwachtelen in het dossier staan.

2

Bereidt de zorgvrager voor. 2.1 Vraagt de zorgvrager naar eerdere ervaringen. 2.2 Vertelt de zorgvrager achtergrondinformatie over oedeem, de werking van de compressiezwachtels en consequenties voor de zorgvrager (o.a. ’s nachts omblijven). 2.3 Gaat na of de zorgvrager de informatie begrijpt. 2.4 Zorgt ervoor dat het onderbeen dat wordt gezwachteld, wordt ondersteund en in een ontspannen houding ligt. 2.5 Vraagt de zorgvrager of hij goed ligt/zit. 2.6 Let op of de buig- en strekspieren van het betreffende been ontspannen zijn (bij zit eventueel klein kussen onder bovenbeen).

3

Brengt de omgeving in orde. 3.1 Zet eventueel het sein aan. 3.2 Sluit (bed)gordijnen, ramen en deuren. 3.3 Brengt het bed op werkhoogte en plaatst beensteun of plaatst krukje onder been zorgvrager en zorgt dat zij/hij op gelijke hoogte van de zorgvrager zit. 3.4 Maakt ruimte voor de benodigdheden.

4

Wast en/of desinfecteert de handen. 4.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 4.2 De handen voelen droog aan.

5

Verzamelt de benodigdheden: – twee korte-rekzwachtels – brede pleister – schaar – afvalzak – polstermateriaal – zo nodig vaseline of Ph-neutrale hydraterende crème – tricot windsel (driemaal lengte vanaf tenenrij tot onder de knie).

6

Controleert en verzorgt het been en de huid. 6.1 Controleert de huid op beschadigingen, irritaties en eczeem. 6.2 Controleert het been op hoeveelheid en plaats oedeem, ronding, scherpe hoeken en holtes. 6.3 Vet eventueel de huid in.

7

Brengt het tricotwindsel en polstermateriaal aan 7.1 Brengt tricot windsel aan vanaf de knie naar de tenen en rolt uiteinde op, richting tenen. 7.2 Polstert zo nodig het been: brengt indien nodig onder het tricotwindsel polstermateriaal op enkelcoulissen aan, op/naast scherpe delen en indien nodig op het tricotwindsel over het onderbeen om dit conisch te maken.

n.v.t.

goed

fout

niet

105

medicijnen en wondverzorging

Criteria 9

Plaatst de zwachtel om de voet. 9.1 Houdt de zwachtel tegen de voet. 9.2 Maakt een circulaire winding om de voorvoet waarbij: – de winding van de binnenzijde voorvoet naar buiten loopt; – de winding zowel achter als voor ter plaatse van de grondgewrichten van de tenen begint.

10 Plaatst de voet in de juiste stand. 10.1 Plaatst de voet in een hoek van 90° ten opzichte van het onderbeen. 11 Zwachtelt de middenvoet. 11.1. Brengt een spiraalvormige winding aan over de middenvoet richting hiel. 12 Zwachtelt de hiel. 12.1 Maakt een winding 2/3 om de hiel en 1/3 om de hak. 12.2 Maakt een winding 1/3 om de hiel en 2/3 om de hak. 13 Zwachtelt de enkel. 13.1 Brengt de juiste druk op de zwachtel aan en maakt een circulaire winding om het enkelgewricht. 14 Zwachelt met de vorm van het been mee. 14.1 Laat volgende windingen de vorm van het been volgen 14.2 Maakt twee vingers onder de knieschijf een circulaire winding. 14.3 Laat de zwachtel in neerwaartse richting het been volgen tot deze vanzelf weer naar boven rolt en bedekt eventuele openingen tussen voorgaande windingen. 15 Fixeert de zwachtel. 15.1 Plakt het uiteinde van de zwachtel met twee brede pleisters vast. 16 Plaatst de tweede zwachtel in tegenovergestelde richting om de voet. 16.1 Houdt de zwachtel tegen de voet. 16.2 Maakt een circulaire winding om de voorvoet waarbij: – de winding van de buitenzijde voorvoet naar binnen loopt; – de winding zowel achter als voor ter plaatse van de grondgewrichten van de tenen begint. 17 Plaatst de voet in de juiste stand. 17.1 Plaatst de voet in een hoek van 90° ten opzichte van het onderbeen. 18 Zwachtelt de middenvoet. 18.1 Brengt een spiraalvormige winding aan over de middenvoet richting hiel. 19 Zwachtelt de hiel. 19.1 Maakt een winding 2/3 om de hiel en 1/3 om de hak. 19.2 Maakt een winding 1/3 om de hiel en 2/3 om de hak. 20 Zwachtelt de enkel. 20.1 Brengt de juiste druk op de zwachtel aan en maakt een circulaire winding om het enkelgewricht. 21 Zwachtelt met de vorm van het been mee. 21.1 Laat volgende windingen de vorm van het been volgen. 21.2 Maakt twee vingers onder de knieschijf een circulaire winding.

106

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

medicijnen en wondverzorging

Criteria 21.3

leerdoelen

n.v.t.

goed

fout

niet

Laat de zwachtel in neerwaartse richting het been volgen tot deze vanzelf weer naar boven rolt en bedekt eventuele openingen tussen voorgaande windingen.

22 Fixeert de zwachtel. 22.1 Plakt het uiteinde van de zwachtel met twee brede pleisters vast. 23 Begeleidt de zorgvrager. 23.1 Kan vertellen of de zorgvrager pijn of ongemak ervaart tijdens het zwachtelen. Laat de zorgvrager een stukje lopen en controleert kleur en temperatuur tenen. 23.2 instrueert de zorgvrager veel te lopen, het been in rust hoog te houden, goede schoenen te dragen enz. 24 Informeert de zorgvrager en/of mantelzorg. 24.1 Vertelt de zorgvrager dat bij aanhoudende pijn en stuwing de zwachtel verwijderd moet worden, geeft informatie over achtergronden oedeem en compressietherapie (eventueel ook schriftelijk middels informatiefolder). 24.2 Vertelt hoe een zwachtel gewassen kan worden. 25 Evalueert de verleende zorg. 25.1 Vraagt aan de zorgvrager of de zwachtel prettig zit en alles naar wens verlopen is. 26 Brengt de omgeving in orde. 26.1 Plaatst de spullen binnen handbereik van de zorgvrager. 26.2 Brengt het bed op de gewenste hoogte. 26.3 Opent (bed)gordijnen, ramen en deuren. 26.4 Zet het sein uit. 27 Ruimt het materiaal op. 27.1 Deponeert de afvalzak met vuil verband in de risicoafvalzak. 27.2 Deponeert de afvalzak in betreffende afvalemmer. 27.3 Ruimt de overige materialen op afgesproken wijze op. 28 Wast en/of desinfecteert de handen. 28.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 28.2 De handen voelen droog aan. 29 Rapporteert. 29.1 Rapporteert de reacties van de zorgvrager. 29.2 Rapporteert wijzigingen in de zorg, bijzonderheden en observaties.

107

medicijnen en wondverzorging

4.8 Leerdoelen Controleer of je onderstaande leerdoelen hebt bereikt. Je kunt: – Verschillen benoemen tussen een veneus en een arterieel ulcus cruris. – Uitleggen wat het doel is van ambulante compressietherapie. – Op de juiste wijze ambulante compressietherapie toepassen.

108

uitvoeringsstandaard studieactiviteiten

5 Het toedienen van zuurstof

In dit hoofdstuk wordt de volgende eindterm behandeld: 304-08 De afgestudeerde kan zuurstof toedienen.

5.1 Inleiding In de praktijk komt het nogal eens voor dat zorgvragers om verschillende redenen problemen hebben met het in stand houden van de ademhaling. Als zuurstoftekort de oorzaak is van deze vaak chronische problemen, is zuurstoftherapie noodzakelijk. Zuurstof heeft een positieve uitwerking op zorgvragers met chronische ademhalingsstoornissen. Het beste resultaat wordt bereikt als de zuurstof gedurende een langere periode wordt toegediend. Zuurstof kan op verschillende wijzen worden toegediend. In de inhoudelijke analyse worden de verschillende toedieningswijzen uitgewerkt. Het toedienen van zuurstof kan ernstige complicaties geven; het goed uitvoeren van de veiligheidsvoorschriften en het goed observeren van de zorgvrager zijn daarom van groot belang. In dit hoofdstuk leer je de algemene principes van zuurstoftoediening bij de verschillende toepassingsmogelijkheden. De studieopdrachten bereiden je voor op het toepassen van de zuurstoftherapie. Met behulp van de inhoudelijke analyse kun je de therapie daadwerkelijk toepassen.

109 J. Alkema, M. Vroon, 304 Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging, DOI 10.1007/978-90-313-9570-5_5, © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

5.2 Beginvereisten en voorkennistoets Beginvereisten Voor het goed kunnen begrijpen en juist kunnen uitvoeren van de vaardigheden die in dit cahier centraal staan, is het van belang dat je enige voorkennis hebt betreffende: – anatomie en fysiologie van de longen en de luchtwegen; – zorgproblemen bij zorgvragers met COPD. Maak de voorkennistoets om te controleren of je over de vereiste voorkennis beschikt.

Voorkennistoets Deze toets bevat 10 waar/niet waar-vragen. Kruis aan of de uitspraak waar of niet waar is. Bewering

waar

niet waar

1 Een normale ademhaling kenmerkt zich door rustig (ongeveer 16 keer per minuut ) met de buik adem te halen. 2 Als we het over ademhalingsorganen hebben, dan bedoelen we de longen. 3 Het ademhalingscentrum bevindt zich in het verlengde merg. 4 Hypoxie is een situatie waarbij er een tekort aan zuurstof is in de weefsels. 5 Zuurstof wordt in het bloed gebonden aan de witte bloedlichaampjes. 6 Het ademcentrum geeft een prikkel om in te ademen bij een laag zuurstofgehalte in het bloed. 7 Blauwe lippen kunnen een symptoom van zuurstoftekort zijn. 8 De gasuitwisseling vindt plaats in de longblaasjes. 9 De uitademingslucht bevat een concentratie kooldioxide. 10 Patiënten met COPD krijgen in de regel hoge doseringen zuurstof.

5.3 Casus Meneer Gerard Boberg komt vandaag thuis uit het ziekenhuis, waar hij is behandeld voor toenemende klachten ten gevolge van COPD. Gerard is jarenlang een stugge roker geweest, waardoor hij chronische longklachten kreeg. Vorig jaar, hij was toen 45 jaar, is Gerard Boberg afgekeurd voor zijn werk als hoofdaannemer van een groot bouwbedrijf. Na een bedrijfsongeval heeft Gerard veel last van zijn heupen, soms kan hij zich alleen in een rolstoel voortbewegen. Gerard woont samen met zijn vriend Rob Schepers in een aangepaste eengezinswoning. In het ziekenhuis werd Gerard behandeld met zuurstoftherapie, waardoor hij aanzienlijk is opgeknapt. De bedoeling is dat er thuis een zuurstofcilinder wordt geïnstalleerd, zodat hij naar behoefte zuurstof kan gebruiken. Gerard en Rob hebben vaak vrienden over de vloer. Een aantal van deze vrienden rookt; Gerard en Rob vinden het moeilijk hun vrienden het roken te verbieden.

110

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

5.4 Studieactiviteiten Maak de in deze paragraaf geformuleerde studieactiviteiten. Maak deze zo veel mogelijk met een of meer medeleerlingen: raadpleeg ook een of meer handboeken verpleegkunde om verschillen, overeenkomsten, tegenstrijdigheden en dergelijke te bespreken. Vergeet niet om de vragen en discussiepunten te noteren die je aan de begeleidend docent(e) wilt stellen. Bewaar eventuele vragen voor de gezamenlijke bijeenkomsten. Materiaalkennis (studietaak) 1 Geef een korte omschrijving van de volgende begrippen: flowmeter manometer reduceerventiel

Zorg rondom zuurstoftoediening (studie-/toepassingstaak) 2 Je gaat straks bij Gerard en Rob langs om na te gaan of alle spullen voor de zuurstoftherapie in orde zijn. a Welke materialen moeten aanwezig zijn voor de zuurstoftoediening?

b Welke veiligheidsinstructies geef je aan Gerard en Rob in verband met het zuurstofgebruik?

c Ga ervan uit dat Gerard 2 liter zuurstof per minuut mag hebben. Je hebt de beschikking over een tank van 5 liter en de druk bedraagt 50 atm/bar. Hoe lang kan Gerard toe met deze tank?

d Zuurstoftherapie kan een aantal complicaties tot gevolg hebben. Een manier om complicaties te bestrijden, is Gerard en Rob te vertellen hoe ze deze complicaties kunnen herkennen en voorkomen. Benoem minimaal 3 complicaties en benoem daarbij hoe je deze kunt voorkomen.

111

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

Zuurstofapparatuur (studietaak) 3 Voor het toedienen van zuurstof aan een zorgvrager is speciale apparatuur nodig. Er kan een keuze worden gemaakt uit drie systemen. Ieder systeem heeft zijn specifieke voor- en nadelen. Afhankelijk van de situatie wordt de beste oplossing gekozen. Het bekendst zijn de zuurstofcilinders met klokmechanisme (zie inhoudelijke analyse). Andere toepassingsmogelijkheden zijn de zuurstofconcentrator en Ambulox-systeem. a Zoek in handboeken op hoe de zuurstofconcentrator werkt en beschrijf dit in een paar steekwoorden.

b Doe hetzelfde voor het Ambulox-systeem.

c Beschrijf wat de voor- en nadelen zijn van: zuurstofcilinder

zuurstofconcentrator

Ambulox-systeem

Toedieningssystemen 4 Het toedienen van zuurstof kan door middel van verschillende toedieningssystemen, bijvoorbeeld met een neuskatheter. a Bestudeer de inhoudelijke analyse en benoem ten minste twee andere toedieningssystemen.

b Benoem van elk systeem een voor- en een nadeel.

112

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

Aantekeningen

113

medicijnen en wondverzorging

analyse

5.5 Inhoudelijke analyse 5.5.1 Het toedienen van zuurstof met behulp van een zuurstofcilinder In deze analyse beschrijven we de zuurstoftoediening met een cilinder. In de kolom Aandachtspunten staan enkele punten genoemd die van belang zijn als de toediening van zuurstof enige tijd duurt.

Procedure

Werkwijze

VOOR Zorgvrager 1 Raadpleeg het verpleegkundig dossier.

Ga na: – doel; – toestand van de zorgvrager; – ziektebeeld; – dosering (liter per minuut); – welk systeem van toedienen van zuurstof voor de zorgvrager het geschiktst is; – wel of geen bevochtiger; – toedieningsduur.

2 Bereid de zorgvrager voor op de activiteit.

Vertel: – doel; – werking; – tijdsduur zuurstoftoediening; – aandachtspunten (zie kolom 4). Toon materiaal en hulpmiddelen en breng de zorgvrager in halfzittende houding.

Omgeving

3 Breng de omgeving in orde.

Breng het bed op werkhoogte. Plaats het tafeltje/kastje naast het bed.

Techniek

4 Was en/of desinfecteer de handen.

5 Verzamel en controleer de benodigdheden.

Doe desgewenst de bedgordijnen dicht. Volgens standaardprocedure.

Pak: – gevulde zuurstofcilinder; – klokmechanisme (te weten: reduceerventiel, manometer en flowmeter); – zuurstofbevochtiger, gevuld met aqua dest.; – toedieningssysteem; – bekkentje. Bij gebruik van een nasopharyngeale neuskatheter: – nat gaasje; – pleister en schaar; – veiligheidsspeldje.

114

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Meestal wordt zuurstof toegediend om de ademnood van de zorgvrager te verminderen, bijvoorbeeld bij zorgvragers met longof hartziekten.

Als er van toedieningssysteem moet worden gewisseld, ga dan na of de dosering ook moet worden gewijzigd.

In verband met het kunnen meewerken van de zorgvrager en het verminderen van eventuele angstgevoelens.

Tijdens zuurstoftoediening kunnen de slijmvliezen bij langdurig gebruik droog worden. Vandaar dat zuurstof wordt bevochtigd. Zuurstof is een gas dat gemakkelijk ontvlambaar is. Vraag de zorgdrager niet te roken.

Illustraties

In verband met de werkhouding.

In verband met de privacy. In verband met het voorkomen van kruisinfecties.

Een cilinder heeft een volume van 10 liter of meer en de maximale druk is 200 atm. of bar.

Er zijn verschillende soorten systemen, waaronder: – masker; – bril; – neuskatheter (vestibulian); – neuskatheter (nasopharyngeale).

5

Het gebruik van een zuurstofbevochtiger is afhankelijk van de toedieningsduur. Bij intermitterende toediening is zuurstofbevochtiging niet altijd noodzakelijk.

5

Let op eventuele lekkage bij de klok. Zorg dat de flowmeter dicht is, ter voorkoming van uitstroom van zuurstof.

115

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze Controleer het systeem: – open de hoofdkraan; – sluit het systeem aan; – controleer de inhoud van de cilinder; – bereken hoe lang de zorgvrager met de cilinderinhoud toekomt. In verband met efficiënt werken plaats je de benodigdheden in één keer bij de zorgvrager.

TIJDENS Zorgvrager

6

Begeleid de zorgvrager.

Vraag de zogvrager of het systeem, na plaatsing (zie stap 7), gerieflijk zit en goed aansluit.

Omgeving

Geen bijzonderheden.

Techniek

7 Breng bij de zorgvrager het gekozen systeem aan.

Vraag de zorgvrager de neus te snuiten. Haal het systeem uit de verpakking. Bij gebruik van een nasopharyngeale neuskatheter: – bepaal de afstand van de punt van de neus tot de oorlel en markeer met een pleister de inbrenglengte; – bevochtig de katheter met een nat gaasje; – breng de katheter over de neusbodem in; – fixeer de slang met een pleister op de neusbrug; a bij gebruik van een neuskatheter (vestibulian): plaats de katheter met schuimrubbertje in het neusgat; b bij gebruik van een neusbril: maak de lus voldoende ruim en plaats de lus over het hoofd van de zorgvrager. Plaats de katheter in de neus en verklein de lus om het hoofd; c bij gebruik van een masker: plaats het masker rond neus en mond van de zorgvrager; – bevestig, nadat je een pleister om de slang hebt gedaan, de slang met een speld op de kleding van de zorgvrager.

Open de toevoer.

Draai de flowmeter open tot de gewenste en afgesproken dosering.

9

Maak afspraken.

Spreek met de zorgvrager af: – op welke tijden je de effecten van de zuurstoftoediening komt controleren; – dat je dan tevens de dosering van de zuurstof, de inhoud van de cilinder en de bevochtiger controleert; – dat je regelmatig mond- en neusslijmvlies controleert.

10

Evalueer je handelen.

Vraag of alles naar wens is verlopen.

8

NA Zorgvrager

116

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Om de zorg bij te kunnen stellen.

Vraag de zorgvrager je te waarschuwen als het inbrengen van het systeem pijnlijk is.

Slijm in de neus bemoeilijkt het inbrengen.

Zorg ervoor dat de zorgvrager voldoende bewegingsvrijheid heeft.

Illustraties

De juiste lengte is van belang voor effectieve toediening.

7

Vocht werkt als glijmiddel en vergemakkelijkt het inbrengen.

7

Om te voorkomen dat de katheter losschiet of niet op de goede plaats blijft zitten.

7

Zodat de zorgvrager de juiste hoeveelheid zuurstof krijgt toegediend.

Bij gebruik van een masker kunnen ook irritaties aan oogslijmvliezen ontstaan. Ga na of indruppelen van de ogen gewenst is.

Om desgewenst de zorg bij te stellen.

Om de zorg bij te kunnen stellen.

Ga na of de zorgvrager nog weet hoe lang hij zuurstof krijgt toegediend.

117

medicijnen en wondverzorging

Procedure

analyse

Werkwijze

Omgeving 11 Breng de omgeving in orde.

Breng het bed in de juiste positie. Plaats het tafeltje binnen handbereik van de zorgvrager. Open de bedgordijnen.

12 Rapporteer bijzonderheden.

Rapporteer eventuele wijzigingen (zie stap 1).

Techniek

118

13 Ruim de benodigdheden op.

Ruim de benodigdheden op de afgesproken wijze op.

14 Was en/of desinfecteer de handen.

Volgens standaardprocedure.

medicijnen en wondverzorging

Toelichting

analyse

Aandachtspunten/ Kritieke punten/Observaties

Illustraties

In verband met het comfort van de zorgvrager.

In verband met de continuïteit van de zorg.

Vergeet niet het oproepsysteem binnen handbereik van de zorgvrager te plaatsen.

Ter voorkoming van het overdragen van micro-organismen.

119

medicijnen en wondverzorging

uitvoeringsstandaard

5.6 Uitvoeringsstandaard De uitvoeringsstandaard is bedoeld als geheugensteun bij het oefenen van de vaardigheden. Oefen met behulp van de uitvoeringsstandaard de verplegende handeling ‘Het toedienen van zuurstof met behulp van een zuurstofcilinder’ (paragraaf 5.5.1) totdat je de handelingen zodanig beheerst dat je deze zonder hulp van de uitvoeringsstandaard kunt uitvoeren.

5.6.1

Uitvoeringsstandaard voor het toedienen van zuurstof met behulp van een zuurstofcilinder

VOOR 1 Raadpleeg het zorgdossier: doel, toestand zorgvrager, medische diagnose, dosering, toedieningssysteem, doel bevochtiger en toedieningsduur. 2 Bereid de zorgvrager voor: informeer de zorgvrager (vuur!) en plaats hem in halfzittende houding. 3 Breng de omgeving in orde. 4 Was en/of desinfecteer de handen. 5 Verzamel en controleer de benodigdheden: koppel het klokmechanisme aan de zuurstofcilinder en leg alles gebruiksklaar. TIJDENS 6 7 8 9

Breng het toedieningssysteem aan: vraag de zorgvrager voor het inbrengen de neus te snuiten. Stel de gewenste dosering in: controleer of de flowmeter dicht zit, open de hoofdkraan en stel in. Maak afspraken met de zorgvrager: controle op dosering en effect, cilinderinhoud en slijmvlies. Evalueer de handeling met de zorgvrager.

NA 10 Ruim de materialen op. 11 Breng de omgeving in orde. 12 Rapporteer: zie stap 1.

5.7 Observatie- en oefenlijst Hieronder is de observatie- en oefenlijst gegeven. Deze lijst kun je gebruiken bij het uitvoeren van de oefenopdrachten. De observator probeert tijdens het oefenen de lijst in te vullen. Op de lijst dient te worden aangegeven welke aspecten goed worden uitgevoerd en welke fout of niet zijn uitgevoerd. Als een observatiepunt niet van toepassing is, kruis je dat aan in de eerste kolom.

5.7.1

Observatie- en oefenlijst voor het toedienen van zuurstof met behulp van een zuurstofcilinder

Criteria

120

1

Raadpleegt het zorgdossier. 1.1 Kan het doel van de zuurstoftoediening vertellen. 1.2 Kan de toestand van de zorgvrager vertellen. 1.3 Kan de medische diagnose van de zorgvrager vaststellen. 1.4 Kan de dosering zuurstof vertellen. 1.5 Kan vertellen welk toedieningssysteem moet worden gebruikt. 1.6 Kan het doel van de bevochtiger vertellen. 1.7 Kan de toedieningsduur vertellen.

2

Bereidt de zorgvrager voor. 2.1 Vertelt doel, werking en tijdsduur.

n.v.t.

goed

fout

niet

medicijnen en wondverzorging

Criteria 2.2 2.3 2.4

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

Bespreekt en toont de materialen. Legt uit waarom vuur verboden is. Brengt de zorgvrager in halfzittende houding.

3

Brengt de omgeving in orde. 3.1 Brengt het bed op werkhoogte. 3.2 Maakt het werkblad vrij en plaatst het werkblad naast het bed. 3.3 Sluit desgewenst de bedgordijnen.

4

Wast en/of desinfecteert de handen. 4.1 Wast en/of desinfecteert de handen. 4.2 De handen voelen droog aan.

5

Verzamelt en controleert de benodigdheden. 5.1 Pakt – gevulde zuurstofcilinder; – klokmechanisme; – zuurstofbevochtiger gevuld met aqua-dest; – toedieningssysteem; – bekkentje. Bij gebruik van een nasopharyngeale neuskatheter: – nat gaasje; – pleister en schaar; – veiligheidsspeld. 5.2 Controleert: – de aansluiting van het systeem; – de inhoud van de cilinder; – hoe lang de zorgvrager met de inhoud toekomt; – of er lekkage bij de klok is; – of de flowmeter dicht is.

6

Brengt het toedieningssysteem aan. 6.1 Vraagt/helpt de zorgvrager de neus te snuiten. Bij gebruik van een nasopharyngeale neuskatheter: 6.2 Bepaalt de afstand van de punt van de neus tot de oorlel en markeert de inbrenglengte met een pleister. 6.3 Bevochtigt de katheter met het natte gaasje. 6.4 Brengt de katheter over de neusbodem in. 6.5 Fixeert de slang met een pleister op de neusbrug. Bij gebruik van een neuskatheter (vestibulian): 6.2 Plaatst de katheter met het schuimrubbertje in het geselecteerde neusgat. Bij gebruik van een neusbril: 6.2 Maakt de lus voldoende ruim en plaatst deze over het hoofd van de zorgvrager. 6.3 Plaatst de kathetertjes in de neusgaten. 6.4 Verkleint de lus om het hoofd van de zorgvrager. Bij gebruik van een zuurstofmasker: 6.2 Maakt de lus voldoende ruim. 6.3 Plaatst het masker rond de neus en de mond van de zorgvrager. 6.4 Verkleint de lus om het hoofd van de zorgvrager. 6.5 Bevestigt, nadat een pleister om de slang is gedaan, de slang met een speld op de kleding van de zorgvrager. 6.6 Zorgt ervoor dat de zorgvrager voldoende bewegingsvrijheid houdt.

7

Opent de toevoer van de zuurstof. 7.1 Controleert of de flowmeter dicht is. 7.2 Opent de hoofdkraan. 7.3 Opent de flowmeter en stelt deze in op de gewenste dosering.

121

medicijnen en wondverzorging

Criteria 8

Maakt afspraken met de zorgvrager. 8.1 Spreekt af met de zorgvrager op welke tijden de effecten van de zuurstoftoediening worden nagegaan. 8.2 Spreekt af met de zorgvrager dat op die tijden ook de dosering van de zuurstof, de inhoud van de cilinder en de bevochtiger worden gecontroleerd. 8.3 Spreekt af met de zorgvrager dat hij regelmatig mond- en neusslijmvlies laat controleren.

9

Evalueert de handeling met de zorgvrager. 9.1 Gaat na of de zorgvrager weet hoe lang de zuurstoftoediening duurt. 9.2 Vraagt de zorgvrager of alles naar wens is verlopen.

observatie- en oefenlijst

n.v.t.

goed

fout

niet

10 Ruimt de materialen op. 10.1 Ruimt de materialen op de afgesproken wijze op. 11 Brengt de omgeving in orde. 11.1 Stelt het bed op de gewenste hoogte in. 11.2 Plaatst het tafeltje met de benodigdheden binnen handbereik van de zorgvrager. 11.3 Opent de bedgordijnen. 12 Rapporteert. 12.1 Noteert ten aanzien van de afgesproken punten hoe de handeling is verlopen. 12.2 Noteert eventuele bijzonderheden.

5.8 Leerdoelen Controleer of je de onderstaande leerdoelen hebt bereikt. Je kunt: – Vertellen door welke mogelijke oorzaken moeilijkheden in de ademhaling kunnen optreden. – Vertellen welke toedieningshulpmiddelen er zijn voor zuurstof en waarop je moet letten. – Vertellen en toelichten op welke wijze zuurstof met behulp van een zuurstofcilinder bij een zorgvrager moet worden toegediend. – De veiligheidsmaatregelen noemen die zijn verbonden aan zuurstoftoediening per cilinder. – De inhoud en de gebruiksduur van een cilinder berekenen. – Vertellen welke observatie- en rapportagepunten van belang zijn bij een zorgvrager met zuurstoftoediening. – Algemene aandachtspunten benoemen voor het opvangen en begeleiden van zorgvragers die zuurstof krijgen toegediend.

122

6 Zelfevaluatietoets en trainingsbijeenkomst 6.1 Zelfevaluatietoets Deze zelfevaluatietoets bevat 20 waar/niet waar-vragen. De vragen hebben betrekking op de theorie van de verpleegtechnische handelingen uit dit cahier. Beantwoord onderstaande vragen en ga voor jezelf na of je ook begrijpt waarom een bepaalde bewering waar of niet waar is. Bewering

waar

niet waar

1 Het necrotische weefsel van een wond moet blijven zitten om een spoedige genezing te bevorderen. 2 Wanneer een zorgvrager twee oedemateuze benen heeft, mogen deze tegelijkertijd worden ingezwachteld. 3 Als bij het toepassen van vochtige gazen op een wond het gaas vastkleeft aan de wond, mag het gaas worden losgeweekt. 4 Een gele wond wordt van binnen naar buiten schoongemaakt. 5 Decubitus wordt ook wel ‘open been’ genoemd. 6 Insuline kan niet via de mond worden toegediend. 7 Intracutaan injecteren wil zeggen dat je in het spierweefsel injecteert. 8 Bij subcutaan injecteren van heparine moet je de insteekopening masseren. 9 De juiste naaldhoek bij intramusculair injecteren is 45°. 10 Het gebied rondom de navel is een van de voorkeursplaatsen voor een subcutane injectie. 11 Men moet een 5-ml-spuit nemen als men 1,8 ml medicijn moet injecteren; een 5-ml-spuit is dan het nauwkeurigst. 12 De resorptie van medicijnen gaat sneller via een intramusculaire injectie dan via een subcutane injectie. 13 Het middelste buitenste derde deel van het bovenbeen is een geschikte plaats voor het toedienen van een intramusculaire injectie. 14 Een zorgvrager moet 18 mg Fortral per injectie toegediend krijgen; op de ampul staat dat er 30 mg Fortral per ml inzit. Je handelt goed als je 0,6 ml toedient. 15 De manier van inhaleren is hetzelfde bij gebruik van een verstuiver en van een poederinhalator. 16 Een reduceerventiel verlaagt de druk in de zuurstofcilinder. 17 Als de hersenen 10 minuten zonder bloed zijn, heeft dat hersenbeschadiging tot gevolg.

123 J. Alkema, M. Vroon, 304 Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging, DOI 10.1007/978-90-313-9570-5_6, © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten

medicijnen en wondverzorging

Bewering

trainingsbijeenkomst

waar

niet waar

18 Door middel van een flowmeter kan de nog resterende inhoud van de zuurstofcilinder worden bepaald. 19 Een zorgvrager krijgt 5 liter zuurstof per minuut. Je hebt om 23.00 uur nog een druk van 640 atm. bij een fles met 10 liter inhoud. Je hebt tot 1.15 uur nog genoeg zuurstof voor deze zorgvrager. 20 Een ander woord voor zuurstoftekort is hypoxie.

6.2 Trainingsbijeenkomst De zelfevaluatietoets kun je beschouwen als de afsluiting van je theoretische voorbereiding. Je hebt de vaardigheden goed in je hoofd. Nu moet je deze ook in de vingers zien te krijgen. Voordat je alleen of met medeleerlingen de practicumopdrachten gaat uitvoeren, heb je nog een trainingsbijeenkomst onder begeleiding van de docent(e) verpleegkunde. In dit cahier wordt op die bijeenkomst niet uitgebreid ingegaan. De vormgeving daarvan is de verantwoordelijkheid van de docent(e). In hoofdlijnen kun je het volgende van deze bijeenkomst(en) verwachten. Er wordt nagegaan of je alles goed hebt begrepen. Aan het begin van de bijeenkomst is er gelegenheid om onduidelijkheden, vragen en opmerkingen die je na de voorbereiding nog hebt aan de orde te stellen en op te helderen. Hoofdlijnen en aandachtspunten worden samengevat. Alvorens tot demonstratie en oefening over te gaan, worden de belangrijkste stappen en kritieke punten van de vaardigheden nog eens op een rijtje gezet. Je moet het verloop van de handeling hardop kunnen vertellen (wat ga ik doen en waar moet ik speciaal op letten). De ene keer zal de docent(e) dat zelf doen, een andere keer zal een leerling worden uitgenodigd dit te doen. De docent(e) geeft een demonstratie. De docent(e) zal de hele vaardigheid demonstreren, zodat je nog eens goed kunt zien hoe deze precies verloopt. Daarna kun je vragen stellen en opmerkingen maken. Vraag de docent(e) eventueel om het nog een keer voor te doen. Een leerling wordt uitgenodigd de vaardigheid te proberen. De docent(e) zal één van de leerlingen uitnodigen een keer te proberen de vaardigheid uit te voeren. Dat levert ook weer aandachtspunten op die van belang kunnen zijn als je zelf gaat oefenen. Iedereen kan oefenen. Het is belangrijk om tijdens de trainingsbijeenkomsten allemaal feitelijk te kunnen oefenen. Nu kan de docent(e) je nog helpen bij de eerste stappen die je zet om de vaardigheden te gaan beheersen. De docent(e) kan je attent maken op al te grote fouten en tips geven die het aanleren van de vaardigheden vergemakkelijken. Als tijdens de trainingsbijeenkomsten deze stappen zijn gezet, is het verantwoord om over te gaan naar de practicumopdrachten. Onduidelijkheden zijn nu opgehelderd, je hebt een duidelijk beeld van hoe de vaardigheden moeten worden uitgevoerd en je hebt de belangrijkste stappen en kritieke punten goed in je hoofd zitten. Aan de hand van de practicumopdrachten kun je nu met je medeleerlingen verder oefenen om voldoende handigheid te krijgen in het uitvoeren van de verschillende vaardigheden. Daarna kun je overgaan naar de opdrachten, waarbij je de vaardigheden in een rollenspel of een (gesimuleerde) praktijksituatie toepast. De trainingsbijeenkomst vormt de schakel tussen de theoretische voorbereiding en de practicumopdrachten.

124

7 Practicum 7.1 Inleiding Je bent nu voldoende voorbereid om aan het practicum te beginnen. Het practicum bestaat uit twee delen: a Oefenopdrachten Aan de hand van een aantal opdrachten ga je de vaardigheden inoefenen totdat je ze beheerst. De oefenopdrachten vind je in paragraaf 7.2. Maak hierbij gebruik van de uitvoeringsstandaarden: je kunt deze gebruiken als geheugensteuntje bij de eerste oefeningen, en je kunt ze vinden in de desbetreffende hoofdstukken. Het oefenen doe je met medeleerlingen. Richt je aandacht in eerste instantie op het uitvoeren van de technische aspecten van de handeling. Oefen in groepjes van drie personen (één leerling, één zorgvrager, één observator) en zorg ervoor dat ieder de gelegenheid krijgt de handeling uit te voeren. Laat degene die observeert de desbetreffende observatie- en oefenlijst invullen. Je kunt de lijst ook zelf invullen om je eigen handelen te evalueren. Vergeet niet op de observatie- en oefenlijst aandachtspunten voor verdere oefening te formuleren. b Oefenen in het rollenspel Als je de techniek van de handeling in de vingers hebt, kun je de begeleidende aspecten erbij betrekken in de vorm van een rollenspel; in de praktijk zul je de technische en begeleidende vaardigheden immers met elkaar moeten kunnen combineren. Meer informatie hierover vind je in paragraaf 7.3.

7.2 Oefenopdrachten Opdracht 1 heeft betrekking op materiaalkennis. Voer deze als eerste uit. Volg vanaf opdracht 2 bij het oefenen steeds de volgende stappen: – Spreek de handeling hardop uit (bijvoorbeeld door de zorgvrager in te lichten). – Voer de handeling aan de hand van de uitvoeringsstandaard uit. – Evalueer de eigen uitvoering. – Vraag de observator naar zijn/haar bevindingen (observatie- en oefenlijst). – Noteer aandachtspunten voor de volgende oefeningen. – Wissel na het doorlopen van het oefenschema van rol. Tip: Gebruik bij het invullen van de observatie- en oefenlijst een potlood, zodat je de lijst vaker kunt gebruiken!

Het toedienen van injecties Algemeen 1 Bekijk in het practicumlokaal: – verschillende naalden; – verschillende spuiten; – verschillende insulinepennen. Bekijk het verschil in lengte en breedte van de naalden; vergelijk een 2-ml-, 5-ml- en een 10-ml-spuit met elkaar. Het toedienen van een subcutane injectie 2 Een zorgvrager krijgt ’s morgens 28 I.E. insuline Mixtard®, in de bovenarm. Bepaal bij een medeleerling de lengte van de naald, stel de pen in op het juiste aantal eenheden, dien de injectie toe op pop of fantoom, en laat degene die observeert de observatie- en oefenlijst invullen. 125 J. Alkema, M. Vroon, 304 Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging, DOI 10.1007/978-90-313-9570-5_7, © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten

medicijnen en wondverzorging

practicum

Het toedienen van een intramusculaire injectie 3 Een zorgvrager met de ziekte van Parkinson krijgt dagelijks 10 mg Alkineton®‚ intramusculair. Een ampul bevat 5 mg injectievloeistof. Maak de injectiespuit klaar en dien de injectie toe op pop of fantoom.

Wondverzorging en ambulante compressietherapie Opdracht 4 heeft hier weer betrekking op materiaalkennis. Ga bij de overige opdrachten uit van de stappen die aan het begin van deze paragraaf zijn genoemd. Algemeen 4 Bekijk in het practicumlokaal de volgende materialen: – wondverzorgingsmaterialen die bij de zorg voor de gele en de zwarte wond worden gebruikt; – lange-rekzwachtels en korte-rekzwachtels. Verzorging van de gele/zwarte wond 5 Een zorgvrager heeft een decubituswond aan de stuit, stadium 3 met vervloeide necrose. Maak een wondplan en maak een keuze uit de verschillende wondverzorgingsmaterialen. Verzorg hierna de wond op pop of fantoom volgens plan. Ambulante compressietherapie 6 Oefen op een medeleerling de ambulante compressietherapie volgens de uitvoeringsstandaarden uit hoofdstuk 4.

Toedienen van zuurstof Algemeen 7 Bekijk de verschillende toedieningsvormen voor het geven van zuurstof, en stel vast voor welke slangen je verbindingsslangen nodig hebt.

8 Dien bij een medeleerling of pop zuurstof toe via de zuurstofbril. De gewenste dosering is 1,25 liter per minuut. De manometer van de 10-literfles staat op 180. Reken uit hoeveel uur je deze fles nog kunt gebruiken.

7.3 Oefenen in een rollenspel Je bent nu toe aan het oefenen van de vaardigheden aan de hand van wat ingewikkelder situaties. Het rollenspel is een goede manier om de begeleidende aspecten te leren betrekken bij de verpleegtechnische. Aangezien je in de praktijk ook niet altijd tevoren kunt weten hoe zorgvragers reageren, zijn de rolinstructies niet opgenomen in dit cahier. Je kunt ze van je begeleidend docent(e) krijgen. Zorg dat je een groepje van minimaal drie leerlingen hebt en verdeel de rollen: één leerling, één zorgvrager, één observator. Voordat je het rollenspel gaat uitvoeren, leest ieder de eigen rolinstructies door. De observator kijkt de bijbehorende observatie- en oefenlijst nog even door. Eventueel kan een vierde persoon de situatie opnemen op video. Het is ook mogelijk dat de rol van zorgvrager wordt ingevuld door een simulatiepatiënt: dat is een persoon ‘van buitenaf’ die speciaal wordt ingezet om de praktijksituatie zo goed mogelijk na te bootsen. De begeleidend docent(e) zal je hierover verder informeren.

126

medicijnen en wondverzorging

practicum

7.4 Leerdoelen Controleer of je onderstaande doelen hebt bereikt. Je kunt: – Medicijnen toedienen: – per os; – in neus, oor, oog; – vaginaal; – rectaal; – (trans)dermaal; – door middel van inhalatie; – per injectie: subcutaan en intramusculair. – Op aseptische wijze wonden verzorgen: – de rode wond; – de gele wond; – de zwarte wond. – Zwachtelen volgens de ambulante compressietherapie. – Zuurstof toedienen.

7.5 Oefenen tijdens de stage Voor het oefenen in de stage ga je na wanneer je de geleerde verpleegtechnische vaardigheden kunt uitvoeren. Ga ook na welke algemene afspraken en richtlijnen de stageverlenende instelling heeft geformuleerd met betrekking tot het oefenen van de vaardigheden. Hieronder is een aantal aandachtspunten vermeld die van belang zijn voor voorbereiding, uitvoering en evaluatie van je handelen. Niet alle punten zullen bij elke handeling en oefening uitvoerig aan bod hoeven te komen. Maak hierover afspraken met je stagebegeleider.

Aandachtspunten voor eerste oefening in de stage Vooraf – Ga na hoe je de handeling hebt geleerd op school (zie observatie- en oefenlijst). – Controleer of je het principe van de handeling kunt uitleggen. – Stel eventuele verschillen vast tussen de observatie- en oefenlijst en de door de praktijk gewenste uitvoeringswijze. – Bespreek de verschillen en maak afspraken over de uitvoering. – Ga na of je weet waarom de verpleegtechnische handeling bij de zorgvrager moet gebeuren. – Bekijk of de handeling aanpassing behoeft aan de individuele zorgvrager. – Ga na welke begeleiding deze zorgvrager nodig heeft. – Ga na hoe je de continuïteit van de zorg kunt bewaken. – Maak afspraken over de begeleiding van je stagebegeleider tijdens de uitvoering. – Vergeet niet de zorgvrager in te lichten en waar mogelijk medewerking te vragen. Tot zover de punten die je na kunt lopen voordat je de handeling bij de zorgvrager uitvoert. Na oefening – Vertel hoe je het vond om de handeling uit te voeren: wat ging goed, wat ging minder goed, enzovoort. – Vraag feedback over je handelen: ten aanzien van uitvoering en resultaat. – Vraag zo mogelijk aan de zorgvrager hoe hij de handeling heeft ervaren. – Stel vast welke (deel)vaardigheid je nog eens moet oefenen. – Spreek af wanneer je dat zult doen.

127

8 De geriatrische zorgvrager

In dit hoofdstuk wordt de volgende eindterm behandeld: 304-18 De afgestudeerde kan basiszorg verlenen aan een geriatrische zorgvrager. Met name: 1 zorgen voor het dagprogramma van een zorgvrager; het beoogde effect van de activiteiten bewaken; 2 een zorgvrager met gedragsproblemen begeleiden; een zorgvrager met gerontopsychiatrische verschijnselen begeleiden; 3 eerste hulp verlenen op psychosociaal gebied; middelen en maatregelen hanteren binnen de Wet BOPZ; 4 vorm en inhoud geven aan het leefklimaat van een groep; een bijdrage leveren aan de samenstelling van de groep; zorgvragers een plaats geven in de groep; 5 groepsprocessen sturen; het beoogde effect bewaken van groepsactiviteiten op psychogeriatrische zorgvragers.

8.1 Inleiding Dit hoofdstuk wijkt enigszins af van de andere hoofdstukken, omdat er geen verpleegtechnische vaardigheden in worden behandeld. Aangezien in deelkwalificatie 304 ook andere eindtermen zijn beschreven, kun je door middel van onderstaande casus oefenen in een aantal sociale vaardigheden met betrekking tot de geriatrische zorgvrager.

8.2 Casus Mevrouw Rombouts is 85 jaar, ze woont alleen in een parterrewoning. Haar man is 10 jaar geleden overleden. Mevrouw kon zichzelf altijd goed redden, maar de laatste jaren is hierin verandering gekomen: ze kwam niet meer haar huis uit en de gordijnen bleven soms dagen achter elkaar dicht. Haar buren hebben contact gezocht met de dochter van mevrouw Rombouts, die aan de andere kant van de stad woont. Deze heeft de hulp van de thuiszorg ingeschakeld; voorlopig eenmaal per dag om te observeren of, en zo ja: hoe, mevrouw zichzelf verzorgt. Jenny werkt als verzorgende bij de thuiszorg en gaat vandaag voor de eerste keer naar mevrouw Rombouts. Na drie keer aanbellen wordt er nog steeds niet opengedaan. Jenny besluit aan te bellen bij de buren, die gelukkig de sleutel hebben. Jenny treft mevrouw Rombouts aan in bed, met de deken over haar hoofd. Als ze mevrouw probeert aan te spreken, reageert deze heftig en roept dat ze geen hulp nodig heeft en dat Jenny weg moet gaan. Hierover wordt met de dochter gesproken, en besloten wordt om de verzorgenden een sleutel te geven. Inmiddels is er een half jaar verstreken. Mevrouw is geestelijk behoorlijk achteruitgegaan: ze praat niet, is incontinent en ligt nog steeds de hele dag in bed. Meestal weigert mevrouw Rombouts alle hulp; een enkele keer laat ze zich verschonen. De verzorgenden zetten eten en drinken voor haar klaar; kennelijk komt ze haar bed uit om te eten en te drinken als de verzorgenden weer weg zijn. Lichamelijk vervuilt ze, want ze heeft steeds dezelfde nachtjapon aan.

128 J. Alkema, M. Vroon, 304 Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging, DOI 10.1007/978-90-313-9570-5_8, © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

Uiteindelijk wordt mevrouw opgenomen op een afdeling in een psychogeriatrisch verpleeghuis. Ze zoekt geen aansluiting bij andere zorgvragers en zit vaak in een stoel te slapen. Eten en drinken vindt ze heerlijk. Af en toe is mevrouw heel onrustig. Ze loopt dan heen en weer over de afdeling en wordt boos op medebewoners en verzorgers. Het is op die momenten moeilijk om afspraken met mevrouw te maken. Omdat mevrouw soms last heeft van duizelingen zijn de verzorgenden bang dat mevrouw Rombouts tijdens het heen en weer lopen zal vallen

8.3 Studieactiviteiten Hoe pak je het aan? (strategietaak) 1 Mevrouw Rombouts weigert alle hulp van Jenny, de verzorgende die als eerste mevrouw Rombouts bezoekt. Bedenk strategieën zodat mevrouw hulp van de verzorgende accepteert.

Wet BOPZ (studie-/toepassingstaak) 2 a Wat wordt verstaan onder de Wet BOPZ?

b Hoe zou de opname in het verpleeghuis tot stand zijn gekomen uitgaande van het feit dat mevrouw Rombouts zelf niet in staat was toestemming te verlenen voor de opname?

Een dagprogramma opstellen (toepassingstaak) 3 a Maak een dagprogramma voor mevrouw Rombouts. Geef bij alle activiteiten aan met welk doel je deze activiteiten aanbiedt.

129

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

b Op welke wijze stel je vast of je het doel hebt bereikt?

Samenstelling van de groep (studie-/toepassingstaak)

4 a Op grond van welke criteria kun je een groep samenstellen? Noem er ten minste vier.

b Stel een woonleefgroep samen waarin mevrouw Rombouts zich prettig zou kunnen voelen.

Groepsprocessen (studie-/toepassingstaak) 5 a Welke processen kun je observeren binnen een groep?

b Beschrijf een groepsactiviteit waarbij je het groepsproces kunt observeren.

130

medicijnen en wondverzorging

studieactiviteiten

c Op welke manier kun je mevrouw Rombouts betrekken bij deze activiteit?

Stellingen (discussietaak) 6 Bespreek de volgende stellingen in je leergroep. Noteer of jullie het eens of oneens zijn met de stellingen en noteer jullie argumenten hierbij. 1 In het zorgplan staat dat mevrouw minimaal 3x per week deelneemt aan een activiteit. Hier mag je dan niet van afwijken.

2 Bij grote onrust (loopgedrag en schelden) is het geven van een Zweedse band ter voorkoming van een valincident een belangrijke interventie.

131

9 Bronnen Abrahamse, C.A., Brand, J.P.M.van der, Broeshart, C.M. (1997). Basiszorg voor verzorgenden 1 (302). Baarn: Nijgh Versluys. Abrahamse, C.A., Brand, J.P.M.van der, Broeshart, C.M. (1997). Basiszorg voor verzorgenden 2 (302). Baarn: Nijgh Versluys. Aerts, A., Nevelsteen, D. (1996). Basisboek Wondzorg. Utrecht: De Tijdstroom. Aerts, A., Nevelsteen, D. (1997). Specifieke Wondzorg 1. Utrecht: De Tijdstroom. Aerts, A., Nevelsteen, D. (1997). Specifieke Wondzorg 2. Utrecht: De Tijdstroom. Arets, J., Vaessen, J. (1993). Professionele verpleegkunde: handboek voor verpleegkundigen, deel 1. Leiden: Spruyt, Van Mantgem & De Does. Arets, J., Vaessen, J. (1995). Professionele verpleegkunde: handboek voor verpleegkundigen, deel 2. Leiden: Spruyt, Van Mantgem & De Does. Ausems, H. (1997). Prikaccidenten; een ongelukje zit in een klein hoekje. Bakker, J. (1990). Elementen uit de verpleegkunde, deel 2. Zeist: Kerkebosch. Brink, G. van den, Lindsen, F., Rap, F., Uffink, T. (1997). Intensive care verpleegkunde, deel 1. Utrecht: Elsevier/de Tijdstroom. CBO (1992). Herziening consensus Decubitus. Utrecht: CBO. CBO (1992). Herziening consensus Ambulante Compressietherapie. Utrecht: CBO. CBO (1997). Het subcutaan injecteren van Heparine. Utrecht: CBO. Delfloor, T. (1997). Decubituspreventie in de thuiszorg. TVZ, nr. 23, p.715-722. Diabetes Vereniging Nederland. Insuline spuiten, maar hoe? DIABC, oktober 1991. Dito, J.C., Stavast, T., Zwart, B.E. (1997) Basiszorg (niveau 3). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Dito, J.C., Stavast, T., Zaagman-van Buuren, M.J., Jong, J.T.E. de (1997). Lichamelijke Gezondheidsproblematiek (niveau 3). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Ernst M.A. e.a. (1992). Medicatiefouten: beoordeling van fouten bij de toediening van medicijnen. Verpleegkundig Perspectief 1992, 3. Ettema, R., Wind, J. (1997). Richtlijn subcutaan injecteren Heparine. TVZ, nr. 15/16, p. 450-454. Hamilton, H.K., Rose, M.B. (1993). Verpleegkundige handelingen en procedures. Lochem: De Tijdstroom. Janzing, C., Kerstens, J. (1989). Werken in een therapeutisch milieu. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu van Loghum. Jüchli, L. (1980) Leerboek verpleegkunde 1. Basisverpleegkunde. Amsterdam/Brussel: Elsevier.

133 J. Alkema, M. Vroon, 304 Verplegende elementen deel 3 Medicijnen en wondverzorging, DOI 10.1007/978-90-313-9570-5, © 2007 Bohn Stafleu van Loghum, Houten

medicijnen en wondverzorging

bronnen

Kerstens, J.A.M., Jong, J.H.J. de, Salentij, C., Sesink, E.M. (1997). Basisverpleegkunde (niveau 4/5). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Keurentjes, mr. R.B.M. (1996). De Wet BOPZ. Lelystad: Koninklijke Vermande. KITTZ Handboek modules en handelingsschema’s verplegende/verzorgende vaardigheden 1993. Norton, B.A., Miller, A.M. (1986). Skills for professional nursing practice: communication, physical appraisal and clinical techniques. Norwalk, Connecticut: Appleton Century Crofts. Laere, P. van, Zeilstra, J., Wind, P. van der (1997). Ulcus cruris; laat uw patiënt er niet mee zitten. Nursing, nr. 6, p. 58-62. Potter, A.G., Perry, P.A. (1990). Clinical nursing skills and techniques. St. Louis: The C.V. Mosby Company. Repertorium 96/97. SdU Service-Centrum Uitgeverijen. Rosier, J. Eenstemmig naar eenvoud in wondbeleid. Nursing, nr. 9, p. 37-39. Transferpunt Vaardigheidsonderwijs (1995; herziening september 1998). Cd-rom Wondverzorging. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Vakgroep verpleegkunde (propedeuse) HBO-V Nijmegen (1989). Oefenboek Verpleegkunde. Nijmegen: interne publicatie. WCS Wondenboek. Vijfde druk. Leiden: Woundcare Consultant Society. Zaagman-Van Buuren, M.J., Jong, J.T.E. de (1997, tweede herziene druk). Algemene ziekteleer (niveau 4). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

134

medicijnen en wondverzorging

cd-roms

Cd-roms Medicijnen en Wondverzorging Dit programma draait onder Windows 95 of Windows 98. Start het programma door vanuit het Windows-scherm start te kiezen. Daarna uitvoeren (Engels run). Typ in: X:\medicijnen.exe, waarbij X de letter van je cd-rom drive is (meestal D). Systeemvereisten: Pentium 166 Mhz (MMX), 16 Mb RAM, minimaal 8x cd-rom-drive, SVGA-scherm (meer dan 256 kleuren). Als je in het onderdeel vaardigheden geen videofragmenten ziet, dan moet je de bijgeleverde MPEGdriver installeren. Dit doe je door vanuit het hoofdscherm van het programma help te kiezen en dan door te klikken naar het onderdeel installeer MPEG-driver. Volg daarna de aanwijzingen op het scherm. Het is niet toegestaan het programma te gebruiken in een netwerk. Menubutton: terug naar het hoofdmenu Terugbutton: terug naar waar je vandaan kwam Bladerbutton: vooruit of achteruit bladeren Vergrootglas: laat uitvergroting van de foto zien Videobutton: laat video zien Spelerbuttons: resp. terug, pauze, speel verder, terug naar tekst Printbutton Oefen- en observatielijst Antwoord opzoeken in naslagvariant Meer informatie

136