129 12 16MB
Dutch Pages X, 86 [97] Year 2017
Wat zeg je?
‘De mens is op contact gebouwd’ prof.dr. J. Bastiaans
Wat zeg je?
De taal van het lichaam bij de verzorging van kinderen Inga Mol
Houten, 2017
Eerste druk, eerste en tweede oplage, Reed Business, Amsterdam 2010-2012
Tweede ongewijzigde druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2017 © 2017 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV Ontwerp omslag en binnenwerk: VerheulCommunicatie.com, Alphen aan den Rijn Illustraties: Beatrijs van Deursen, Den Haag
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen. Waar dit mogelijk was, is aan auteursrechtelijke verplichtingen voldaan. Wij verzoeken eenieder die meent aanspraken te kunnen ontlenen aan in dit boek opgenomen teksten en afbeeldingen, zich in verbinding te stellen met de uitgever. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) van deze uitgave ten behoeve van commerciële doeleinden dient men zich te wenden tot de uitgever.
ISBN 978 90 368 1745 5 NUR 853
Voorwoord
Iedereen die voor kinderen zorgt, raakt ze ook aan. En elke aanraking brengt een boodschap over via de tastzin. Dat is de taal van het lichaam. Dit boek is voor iedereen die geïnteresseerd is in die taal bij het zorgen voor kinderen. Het idee voor dit boek ontstond in de speeltuin. Mijn dochter speelde in het zand. Ik zat op een bankje te kijken naar haar en naar de andere kinderen. Toen was daar een vreemd hard geluid dat zich steeds herhaalde. Het leek op een klap van hout tegen een boom. Maar toch anders. Nooit eerder hoorde ik zo’n geluid. Ik keek op waar het geluid vandaan kwam. Het kwam uit de buurt van de schommels. Op de schommel zat een jongetje van een jaar of drie. Achter de schommel stond een man, misschien zijn vader. Hij stond daar met stokstijve benen en armen. En telkens wanneer het jongetje naar achteren zwierde, kwam het met een harde klap tegen zijn uitgestoken armen aan. Dát veroorzaakte het vreemde geluid. De man bewoog niet mee met de schommelbeweging, zoals de meeste mensen dat automatisch wél doen. Door het lichaam van het kind ging elke keer een schok. Zijn hoofd en nek maakten bij elk contact een ‘whiplashbeweging’; zijn hoofd knikte met een schok naar achteren. De lichamelijke ‘boodschap’ die het jongetje kreeg, was steeds een harde dreun. Maar hij niet alleen. Het lichaam van de man had het ook zwaar te verduren. Er was geen plezier zichtbaar, noch bij de man, noch bij het kind.
‘Het niet-verstaan en niet-spreken van de stille taal leidt tot veel onbegrip.’
De man was het zich waarschijnlijk niet bewust dat zijn aanraking zo’n schokeffect had in het lichaam van het kind. Maar ik wel. Door de haptonomielessen die ik gaf in de zorgverlening zag ik veel van deze ‘stille taal’ tussen volwassenen en kinderen. Tevens zag ik dat het niet-verstaan en niet-spreken van deze taal tot veel onderling onbegrip leidde. En daarom bedacht ik, daar in de speeltuin, dat ik er zo graag een boek over zou willen maken. Na een lange tijd van voorbereiding is het boek er nu gekomen. Met dank aan mijn dochters, die me van inspiratie bleven voorzien. Dank ook aan de docenten van de Academie voor Haptonomie en Kinesionomie in Rotterdam (1983-1985) en Doorn (1990) voor het overdragen van hun kennis. Aan Rogier Reuver en Christien Innikel, die in voorgaande jaren alles voor me hebben gefotografeerd. Aan de uitgevers Michiel Gerlach en Rolf de Weert van Elsevier gezondheidszorg, en hun medewerkers. En vooral ook met veel dank aan Beatrijs van Deursen. Zij heeft van de foto’s tekeningen gemaakt die laten zien wat ik niet met woorden kan zeggen. Ik hoop dat dit boek je inspireert tot het bewust voelen van je eigen aanraking en van de reacties daarop van de kinderen die je verzorgt. Tot slot nodig ik alle lezers die correcties of aanvullingen willen geven, uit deze te richten aan het Instituut voor Rugklachtenpreventie en Haptonomie, Koningsplein 38-B, 2518 JH Den Haag. Inga Mol Den Haag, 2009
Inhoud Deel 2 Praktijk • Inleiding
Deel 1 Theorie 1 Aanraken is taal • Prikkels voelen is indrukken krijgen
44 44
11 11 11
3 De taal van het lichaam bij de verzorging van de baby
46
• Reflexen benutten
46
12
• Optillen
50
• Affectiviteit en effectiviteit
13
• Dragen
54
• Toewenden en afwenden
14
• Verschonen
58
• De huid
15
• Helpen aankleden
60
• Samen voelen
16
• Helpen eten
64
• Tot zit komen
68
18
• In en uit het fietsstoeltje tillen (voor)
70
• Contact is wederkerig
19
• Op schoot
72
• De wijze van aanraken en de basis
21
• Lopen
73
• De basis en lichaamsondersteuning
22
• Toewenden is ja en afwenden is nee
24
• Wat wordt in dit boek met voelen bedoeld?
2 De taal van het lichaam
• De intieme ruimte en de gewenste afstand 24
4 De taal van het lichaam in contact met het kind
75
• Naderen
27
• Hand geven
75
• Helpen bewegen en het lichaamsschema
28
• Helpen aankleden
77
• Dwingen en uitnodigen
30
• Tandenpoetsen
80
• Meekomen
82
32
• In en uit de fietsstoel (achter)
84
• De aanrakingsplaats
33
• Dragen
87
• Omvatten en openlaten
37
• In het verkeer
88
• Uitnodigen door zelf te bewegen
38
• Helpen bij iets engs
90
• Tempo
39
• Samen in de ruimte
92
• Intimiteit en seksualiteit
40
• Samenvatting
42
• Impuls geven, wachten, meegaan in de beweging
Nawoord
95
Literatuur en websites
96
Inleiding Dit boek is bedoeld voor ouders én professionals in de kinderopvang, het onderwijs, de gezondheidszorg en de jeugdzorg. Voor iedereen die kinderen verzorgt en opvoedt, is het nodig de taal van het lichaam goed te begrijpen en te ‘spreken’. Dit maakt de communicatie met kinderen gemakkelijker. Kinderen werken eerder mee met wat jij wilt als je dat via het lichaam kunt vragen. Het versterkt bovendien de gevoelsmatige onderlinge band. Maar nog belangrijker, alle kinderen hebben volwassenen nodig die hun ‘taal’ verstaan en aan hen daardoor datgene kunnen geven wat ze het hardst nodig hebben: gevoelsmatige bevestiging. Iedere aanraking is taal Baby’s en kleine kinderen worden heel veel aangeraakt. Ze hebben nog geen woorden. Dus om ze iets duidelijk te maken raken we ze aan. Die aanraking vinden we heel gewoon. Misschien wel zó gewoon dat we er niet meer op letten. Toch is de aanraking voor het kleine kind letterlijk het meest veelzeggende in zijn bestaan. Wat we met een aanraking allemaal kunnen ‘zeggen’ en hoe het kind kan reageren, zijn de onderwerpen van dit boek.
De eerste taal voor het kind Dit boek gaat dus over kinderen. Over hoe zij met hun lichaam luisteren en spreken. Maar eigenlijk gaat het over ons allemaal. Want ook volwassenen luisteren en spreken met hun lichaam. Het verschil tussen kinderen en volwassenen is dat voor volwassenen de
8
gewone taal voorop is komen te staan. We letten eigenlijk maar zelden op de informatie die we via ons lichaam krijgen en uitzenden. Voor kinderen is dit heel veel jaren juist andersom. De taal van het lichaam is hun ‘eerste taal’.
Iets van lichaamstaal blijft altijd bestaan Hoe kleiner het kind, hoe minder woorden er worden begrepen en hoe belangrijker de taal van het lichaam is. Naarmate het kind ouder wordt, zal het gesproken woord belangrijker worden in het communiceren. Maar iets van de lichaamstaal blijft altijd bestaan. Het is zelfs zo dat in het proces van het ouder worden (bij ziekte en dementie) de lichaamstaal weer dominant kan worden ten opzichte van het gesproken woord. De cirkel is dan weer rond.
Haptonomie1 en kinesionomie2 In sommige boeken over lichaamstaal worden lichaamshoudingen benoemd en beoordeeld. Zo zouden bijvoorbeeld gekruiste armen betekenen dat de bewuste persoon gesloten zou zijn. Over dit soort lichaamstaal gaat dit boek niet! Dit boek gaat over de lichamelijke communicatie tussen volwassenen en kinderen. De uitgangspunten van dit boek zijn ontleend aan de haptonomie en de kinesionomie. Haptonomie: de leer van het voelen, de tastzin en de affectiviteit. Kinesionomie: de leer van het samen bewegen. Simpel gezegd is dit de leer van de aanraking en de beweging. Wanneer je goed kijkt en voelt, kun je waarnemen dat verschillende lichamelijke reacties op aanrakingen en bewegingen steeds opnieuw optreden. Dit noemt men ‘de wetmatigheden van de tastzin’ of ‘de haptonomische fenomenen’.
1 De grondlegger van de haptonomie en kinesionomie in Nederland is Frans Veldman. 2 Kinesionomie is een door Frans Veldman geïntroduceerd begrip in het boek: Lichte lasten; kinesionomie bij de verzorging en behandeling van patiënten (1970). Het is een samentrekking van de woorden ‘kinesiologie’ en ‘haptonomie’. Kinesiologie betekent : leer van houding en beweging. In de Kinesionomie wordt deze algemene bewegingsleer aangevuld met kennis omtrent de intermenselijke relatie en de invloed daarvan op de houding en beweging van de mens.
9
Theorie en praktijk De fenomenen – de steeds terugkerende reacties van het (kinder)lichaam op de aanraking of beweging van de volwassene – worden in deel 1 beschreven. Dat is de theorie. Daarna worden in deel 2 vele verzorgingsmomenten in beeld gebracht: de praktijk. Zo kun je de haptonomische fenomenen bestuderen aan de hand van de praktijkvoorbeelden of andersom.
Foute aanrakingen bestaan niet De illustraties in dit boek geven een beeld van de mogelijke reacties van het kind op de verschillende aanrakingen en bewegingen. Als het goed is, herken je veel uit je eigen dagelijks leven en werk. Wanneer je de tekeningen oppervlakkig bekijkt, zou je de indruk kunnen krijgen dat er goede en foute aanrakingen bestaan. Maar zo is het niet! Wanneer je bedoelingen goed zijn, raak je nooit fout aan. Hooguit roep je met jouw aanraking een effect op dat je niet had bedoeld. In dit boek kun je op zoek gaan naar diverse manieren van aanraken.
Bewust bezig zijn De tekst en de illustraties zijn niet gemaakt om te vertellen hoe het moet. Ze zijn gemaakt om je uit te nodigen zelf te gaan voelen. Laat dit boek je vooral niet angstig maken dat je het ‘fout’ doet. Je hoeft je alleen maar ervan bewust te zijn dat jouw aanraking een taal is en dat het kind met zijn lichaam terugpraat.
Doel van dit boek: luisteren en spreken Het doel van dit boek is dat je gaat zien en voelen welke invloed een aanraking of beweging heeft op het kind. Dat je op elke aanraking of beweging een reactie krijgt. Zo kun je met je lichaam luisteren. Maar je leert ook met welke aanraking of beweging je jouw bedoeling aan het kind helder kunt overdragen. Zo leer je met je lichaam spreken.
Hij/zij en opvoeder/verzorger In de tekst wordt gemakshalve het kind of de baby aangeduid als ‘hij’, behalve als op de desbetreffende illustratie duidelijk een ‘zij’ te zien is. De opvoeder/verzorger wordt steeds aangeduid met ‘zij’, behalve als op de tekening duidelijk een ‘hij’ staat. Vanzelfsprekend worden jongens én meisjes, vrouwen én mannen bedoeld.
10
DEEL 1
Theorie
hoofdstuk 1
Aanraken is taal Prikkels voelen is indrukken krijgen Kleine kinderen hebben nog geen woorden, maar wel heel veel gevoel. Dat voelen doen ze met hun tastzintuig, de huid. Met hun huid ervaren ze prikkels van buitenaf. Wij, de opvoeders en verzorgers, zijn de belangrijkste aanbieders van de prikkels. We dragen, we wassen, we kleden, we voeden. En naast alle ‘nodige’ aanrakingen aaien, masseren, strelen en kietelen we. Al deze handelingen geven het kleine kind indrukken van buitenaf. En voor een veilige hechting is het van belang dat deze indrukken prettig zijn. Maar andersom krijg je als ‘aanraker’ net zo veel prikkels en indrukken terug. Je voelt tijdens de verzorgende handelingen en alle andere aanrakingsmomenten, hoe het lichaam van het kind op jouw prikkels reageert. Door aanraking is er dus een uitwisseling van prikkels; de een doet een indruk op van de ander en andersom.
Voor een veilige hechting is het van belang dat indrukken prettig zijn
11
Wat wordt in dit boek met voelen bedoeld? In dit boek wordt met voelen bedoeld: het ervaren van prikkels, die je door tastcellen in de huid en in het lichaam ontvangt. Met andere woorden, het je bewust worden van het lichamelijke gevoel dat door deze ervaring wordt opgeroepen. Er zijn heel veel soorten prikkels. Er zijn prikkels van buitenaf. Bijvoorbeeld de zachtheid van een babytruitje. Dat voel je direct met je handen. Ook kun je door iets heen voelen. Denk maar aan de suiker die op de bodem van bijvoorbeeld een kopje koffie ligt. Als je met een lepeltje door de koffie roert, voel je door het lepeltje heen of de suiker al is opgelost of dat er nog korreltjes op de bodem liggen. Verder kun je gewicht voelen. Je voelt het verschil tussen een volle en een schone luier. Ook voel je hitte en kou. En zonder dat je je hier de hele dag bewust van bent, regelt je lichaam van alles om zich aan te passen aan die prikkels. Bij gewicht in je handen gaat je lichaam op zoek naar de juiste spierkracht om het te kunnen dragen en naar de juiste houding om in balans te blijven. Bij het aanraken van iets heets krijgt je lichaam meteen het signaal het voorwerp los te laten. Behalve prikkels van buitenaf voel je ook prikkels van binnenuit, zoals pijn of aandrang om te plassen. Ook registreert je lichaam alle bewegingen die je maakt om ervoor te zorgen dat je in evenwicht blijft. De tastcellen in je lichaam geven deze prikkels door aan de hersenen en zo word je je ervan bewust dat je iets moet doen of laten.
Tastzin Ons grootste en belangrijkste zintuig is de tastzin. De huid van een baby is belangrijker dan de ogen of de oren. Het gevoel is belangrijker dan het zien of horen. De ervaringen die het kind opdoet via de huid hebben grote invloed op zijn lichamelijke ontwikkeling en op zijn gedrag. Deze mate van belangrijkheid is er met name in de eerste levensjaren.
De ervaringen die het kind opdoet via de huid, hebben invloed op zijn lichamelijke ontwikkeling en op zijn gedrag. Dat komt door de zogenoemde gevoelsherinnering. Het lichaam slaat herinneringen aan gevoelsindrukken op. Zelfs als je het zachte babytruitje waar je net over las, niet hier en nu aanraakt maar er alleen over leest,
12
kan je lichaam je een gevoelsherinnering geven. Als je ooit een zacht babytruitje hebt gevoeld, kun je dat gevoel weer oproepen. Je kunt je voorstellen dat het voor het zich ontwikkelende kind veel uitmaakt welke prikkels hij krijgt aangeboden. Alle gevoelsindrukken samen geven het kind het gevoel of hij, populair gezegd, ‘er mag zijn of er niet mag zijn’. Door positieve indrukken krijgt het kind bestaansbevestiging.
Voor het jonge kind is de wijze van aanraken in hoge mate bepalend voor zijn ontwikkeling. Affectiviteit en effectiviteit Wanneer je een pasgeboren baby in je armen neemt, komt er een gevoel van vertedering over je. Je gebaren worden zachter, net als de klank van je stem en de woorden die je kiest. Jouw lichaam erkent meteen dat het lichaam van de baby een persoonlijk lichaam is. Dat wil zeggen dat het duidelijk geen ding is. Wanneer een kind tijdens de verzorging zou worden aangeraakt als een ding, verpietert hij. Een alleen effectieve verzorging zorgt voor schone, gevoede baby’s die in hun gevoelsleven tekortkomen. Misschien heb je weleens de film Bij de beesten af van Bert Haanstra gezien (1972), over het aapje dat melk kreeg van een ‘nepmoeder’, een melkfles verstopt in een stuk gaas dat met zachte, warme stof was bekleed. De babyaap werd niet aangeraakt, niet in de armen genomen, niet gewiegd. De babyaap was in paniek. Ze klemde zich wanhopig vast aan de nepmoeder, maar ze werd zelf niet aangeraakt. Op latere leeftijd kon zij niet omgaan met soortgenoten, en haar eigen kind gooide ze weg. Deze pijnlijke film toont aan dat aangeraakt worden een levensvoorwaarde is voor dieren. Dat is het net zo goed voor mensen. Niet alleen het aanraken zelf, maar ook de kwaliteit ervan.
Als je alle boeken over de groei en ontwikkeling van baby’s en kleine kinderen uit zou lezen, is er één onderwerp waar alle schrijvers het over eens zijn: een kind kan niet zonder affectiviteit. 13
Toewenden en afwenden Ieder levend wezen heeft niet alleen aanraking nodig, maar reageert ook op prikkels (aanrakingen) van buitenaf. Bijvoorbeeld een eencellig diertje in de zee. Dit beweegt zich weg van een nare prikkel en beweegt zich toe naar een prettige prikkel. Dat doet een foetus in de baarmoeder ook. Deze beweegt zich naar de hand toe die de moeder of vader op de buik legt. Hij trekt zich terug wanneer er een koud instrument op de buikwand wordt gelegd. Deze beweging – toewenden en afwenden – wordt wel ‘de primaire beweging’ genoemd. Het is de eerste beweging die we maken. Eigenlijk maken we als volwassenen met ons lichaam deze beweging iedere dag. We bewegen ons naar prettige dingen toe en wenden ons af van onprettige dingen. Het is zo gewoon dat we ons deze beweging van ons lichaam meestal niet bewust zijn. Met populaire uitspraken als ‘je moet luisteren naar je gevoel’ of ‘je lichaam weet wat goed voor je is’ wordt bedoeld dat je je bewust kunt worden van het toewenden of afwenden van je lichaam.
14
Wanneer een klein kind veel onprettige prikkels krijgt, ‘leert’ hij als het ware dat de buitenwereld onveilig is. Het kind krijgt dan een teruggetrokken houding. Zoals een slak zich terugtrekt in zijn huisje. Extreme voorbeelden hiervan zien we soms in reportages over kindertehuizen waar kinderen door verwaarlozing een geheel verstarde lichaamshouding hebben gekregen. Wanneer een klein kind echter veel prettige prikkels ervaart, ‘leert’ hij dat de buitenwereld veilig is. Het kind kan naar die wereld buiten zichzelf toe gaan om die te verkennen. Het kan vertrouwen opbouwen. Het lichaam van het kind blijft zacht.
TIP In de taal van het lichaam is toewenden ‘ja’ en afwenden ‘nee’. Je lichaam gaat ergens bijna onmerkbaar naartoe of ervan weg. Herken je die beweging in je eigen lichaam? Ga er eens op letten. Bijvoorbeeld in de rij voor de kassa of in het openbaar vervoer. Herken je de beweging bij de kinderen waar je voor zorgt? Hierop gaan letten verhoogt je gevoeligheid.
De huid3 De huid is het grootste zintuig waarmee het kind de buitenwereld waarneemt door middel van de tastzin. De huid neemt bij een baby bijna 20% in van het totale lichaamsgewicht (bij volwassenen circa 18%). Het is daarmee het grootste zintuig dat we hebben. De zintuigen ontwikkelen zich bij het kleine kind volgens een vaste volgorde. Eerst de tastzin, dan het gehoor en ten slotte het gezichtsvermogen. Naarmate het kind ouder wordt, wordt de volgorde van belangrijkheid omgekeerd: eerst het gezichtsvermogen, dan het gehoor en vervolgens de tastzin. In de eerste jaren van de ontwikkeling is het dus veel belangrijker tactiele (gevoels-) en auditieve (geluids-) prikkels te krijgen dan visuele (gezichts-) prikkels. Maar een visuele indruk kan alleen betekenis krijgen op basis van wat gevoeld en gehoord is. Daarom brengt een baby alles wat hij te pakken kan krijgen meteen met zijn vingertoppen naar zijn lippen. De vingertoppen en lippen zijn de gevoeligste lichaamsdelen. Hier bevinden zich de meeste ‘voelcellen’.
3 Informatie over de huid komt uit De tastzin, geschreven door A. Montagu. Het Spectrum, Houten 2008.
15
De huid heeft vele functies. Deze biedt bescherming tegen alles wat van buiten komt en fungeert als tastzintuig, als temperatuurregelaar en als stofwisselingsorgaan. In dit boek wordt alleen de tastfunctie van de huid in het gedrag tussen kinderen en volwassenen behandeld. Over dat tastzintuig en gedrag bestaan veel uitspraken. Zo noemen we ongevoelige mensen ‘dikhuidig’, anderen zijn ‘gevoelig’. Je kunt ‘eelt op je ziel hebben’, ‘in andermans huid kruipen’ en ‘lekker in je vel zitten’. Zelfs het woord ‘contact’, dat we vaak gebruiken voor een geestelijke band, betekent eigenlijk ‘samen voelen’.
Samen voelen Door middel van het tastzintuig de huid ervaart het kind niet alleen prettige en onprettige prikkels van buitenaf. Het kind ervaart ook keer op keer de grens van zijn eigen lichaam. Na de geboorte bevindt hij zich voor het eerst in een open onbegrensde ruimte. Door de aanraking van de ander gaat hij ervaren dat zijn eigen lichaam begrensd is door zijn huid. Maar tegelijkertijd ervaart de aanraker dat zelf ook.
16
De huid is een raakvlak tussen twee mensen. Een raakvlak waar heel veel ‘boodschappen’ over en weer worden uitgewisseld. De wijze waarop het kind wordt aangeraakt, vertelt iets over de opvoeder/verzorger. Is de aanraker bijvoorbeeld fijngevoelig of wat grover in de aanraking. Koud of warm, ontspannen of gespannen. De wijze van aanraken vertelt het kind ook over de gebruiken en gewoonten in de culturele groep waarin hij is geboren. Op Bali bijvoorbeeld worden kleine kinderen in de eerste maanden door iedereen gedragen. Hun voetjes mogen de grond niet raken. In Nederland en Vlaanderen wordt het kind vaak op de grond gelegd om zich vrij te kunnen bewegen. Maar het kind ‘zegt’ ook iets terug. Gevoelige opvoeders/verzorgers krijgen via hun aanraking informatie over het welbevinden van het kind. De spierspanning en (zoals al eerder genoemd) het toewenden of juist afwenden van het kind nemen daarbij een belangrijke plaats in. Zo zie je dat waar nog geen woorden zijn, er toch al wel taal is. De voelbare of tastbare taal van de aanraking. Je kunt deze taal leren spreken en verstaan. Dat is niet zo moeilijk. Je doet het allang. Alleen ben je je er niet altijd van bewust. Om de taal van het lichaam bewust te kunnen gebruiken in de communicatie met kinderen, moet je een paar dingen weten. Daarover gaat het volgende hoofdstuk.
17
hoofdstuk 2
De taal van het lichaam leren Net zoals bij een gewone taal kun je de taal van het lichaam bestuderen. De studies van deze taal worden ‘haptonomie’ en ‘kinesionomie’ genoemd. Letterlijk betekent haptonomie ‘studie van de regels of wetten van de tastzin’. Maar omdat de tastzin ons zintuig is van het kunnen voelen, wordt haptonomie ook wel vertaald als ‘de leer van het gevoel’ of ‘de leer van de affectiviteit’. Kinesionomie betekent ‘de leer van het samen bewegen’.
Het bestuderen van de haptonomie en de kinesionomie kan niet alleen met behulp van boeken. Het is een ‘gevoelsleer’. Je leert je bewust te worden van datgene wat je zelf voelt en van datgene wat je bij een ander voelt. Zo geformuleerd lijkt het misschien moeilijk, maar er zijn een paar verrassend duidelijke aanknopingspunten. Die worden de ‘haptonomische fenomenen’ genoemd.
Fenomenen zijn verschijnselen. Dus dat wat je kunt waarnemen. Wat je ook kunt zien. De haptonomische fenomenen zijn steeds terugkerende reacties van het lichaam op prikkels van buitenaf. Als bijna alle menselijke lichamen hetzelfde reageren op een prikkel, mag je spreken van een ‘wetmatigheid’. Een mooi voorbeeld hiervan is het reageren op een hand in de nek. Bijna iedereen krimpt een beetje in elkaar bij een hand op die plaats van het lichaam. Bij de meeste mensen voelen de armen slap aan en
18
worden de schouders hoog opgetrokken. Dit is te vergelijken met het verslapte lichaam van een welp wanneer deze door de moeder aan zijn nekvel wordt opgetild. Omdat dit bij bijna iedereen gebeurt, is het niet meer een persoonlijke reactie maar een ‘fenomeen’. Een fenomeen waar de politie bijvoorbeeld gebruik van maakt. Maar is het ook handig om een kind op deze plaats aan te raken bij het fietsen? In dit hoofdstuk kun je lezen over een paar begrippen uit de haptonomie en over fenomenen.
OEFENING Wat gebeurt er in jouw lichaam als iemand een hand in je nek legt? Het leuke van het bestuderen van de haptonomie is dat je het allemaal zelf kunt voelen. Je hoeft er echt geen geleerde voor te zijn.
Contact is wederkerig Bij echt contact hebben beide lichamen invloed op elkaar. Wanneer je bijvoorbeeld een handeling uitvoert die bij het kind spanning oplevert, zul je in je eigen lichaam ook spanning voelen. En andersom, wanneer er een aanraking is die herkenning oplevert bij het kind en er een glimlach komt, voel je dat als een stroom bij je binnenkomen en kun je niet anders dan ook lachen. Het is samen een gevoel beleven. Dat komt doordat lichamen via de tastzin met elkaar verbonden zijn. Veel opvoeders/verzorgers herkennen dit. Ze zeggen ‘aan te voelen’ of ‘in te voelen’ hoe het met het kind is. Dit aanvoelen of invoelen is niet zweverig. Integendeel, het is gewoon menselijk tastvermogen. Je voelt in je eigen lichaam waar de ander ademt, tot hoe ver deze persoon een beweging kan maken, hoe slap of stevig iemands spierspanning is, enzovoort. Wanneer je weleens aan stijldansen hebt gedaan, weet je precies wat hiermee wordt bedoeld. Je kunt het dus zelf ook leren door er opmerkzaam op te zijn.
19
Contact kun je waarnemen wanneer twee lichamen samen vloeiend bewegen. Voorbeelden in de natuur van de wederkerigheid van contact zijn zwermen vogels en scholen vissen. Honderden dieren bewegen zich als één dier door de lucht of door het water. En dat terwijl er toch geen enkel dier een commando heeft gegeven.
Contact betekent letterlijk: ‘samen voelen’. Met dit woord druk je uit dat je je bewust bent van elkaars aanwezigheid. Het is nooit eenrichtingsverkeer.
Een prachtig voorbeeld van wederkerigheid van contact bij babyverzorging zie je in de films en foto’s over het werk van Emmi Pikler4 . De verzorgster heeft tijdens de verzorging van de baby op zo’n voelende wijze contact met het kind dat wederzijdse communicatie zichtbaar is. De verzorgster heeft invloed op het kind, maar de invloed van het kind op de verzorgster is net zo groot. Je ziet hoe ze haar aanrakingen en bewegingen aanpast aan het kind.
TIP Als opvoeder/verzorger ben je vaak alleen bezig om bewust goed voor het kind te zorgen. Je vergeet jezelf. Bij ieder contact ben jij zelf echter even belangrijk als de ander. Want hoe jij je voelt, is voelbaar voor het kind en andersom. En omdat kinderen nog niet kunnen onderscheiden wat zij zelf voelen en wat een ander voelt, ervaren zij letterlijk wat jij voelt. Zorg dus altijd goed voor jezelf. Sta je goed? Zit je goed? 4 De visie van Emmi Pikler, respectvolle verzorging, vrije bewegingsontwikkeling, uitgegeven door Stichting Emmi Pikler Fonds, Amsterdam 2002. ISBN: 90-807225-1-0.
20
De wijze van aanraken en de basis5 Lichamelijke aanraking is geen garantie voor contact. Wanneer handelingen alleen effectief worden uitgevoerd met het kind, gebeurt dat zonder gevoel. Het kind wordt gehanteerd als een ding. Deze wijze van aanraken vervult niet het verlangen van het kind naar affectie en geborgenheid. Zo raak je het kind aan als je op dat moment meer je aandacht bij het denken (hoofd) hebt dan bij het voelen (lichaam). Dit kan al gebeuren als je denkt aan alles wat je nog moet doen en hoe laat het al is. De gevoelde aandacht is dan weg. Aanrakingen worden affectiever wanneer je ‘lichamelijk’ bent. In de haptonomie gaat men ervan uit dat je dat vooral voor elkaar krijgt als je ‘goed in je basis zit’. Het voert te ver om het hele begrip ‘basis’ in dit boek te behandelen. Er wordt nu volstaan met een versimpelde beschrijving. De onderrug, het stuitje, het bekken, de onderbuik en de bekkenbodem vormen samen een kom of schaal. Dit wordt wel de basis van het lichaam genoemd. Het is het midden van je lichaam. Wanneer dit midden ook echt in het midden zit, is een mens in balans. Uit balans ben je wanneer je het zwaartepunt van je lichaam verlegt. Meer omhoog, naar achteren of naar voren. Als je bijvoorbeeld je buik intrekt (slanke mode) mag je lichaam niet de ruimte innemen die het nodig heeft. Je trekt het zwaartepunt van je lichaam omhoog. Er is dan een hogere spanning voelbaar in je lichaam. Het ‘in je basis zijn’ houdt in dat je met je aandacht laag in je buik bent en niet te veel in je hoofd. Wanneer je ‘in je basis’ bent, is er altijd een zekere rust in je. Als je het kind aanraakt vanuit die basis, zijn je handen dusdanig dat je niets eist en niet commandeert. Je handen laten de ander vrij en toch geef je ondersteuning daar waar het nodig is. De conclusie van deze passage over de basis is dat je nooit enkel en alleen aanraakt met je handen. Je hele lichaam doet mee. Want als je ergens in je lichaam gespannen bent of als je met je aandacht meer in je hoofd bent dan in je lichaam, is dat voelbaar in je handen.
5 Veel informatie in dit gedeelte is verkregen uit Over kleine dingen. Een inleiding in de haptonomie, van drs. T.A.C.M. Gerritse. Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2000. ISBN: 978-90-352-2540-4.
21
De voorwaarde voor een passende aanraking is dat je eerst zelf lekker en stabiel staat of zit. Jouw welbevinden tijdens de handeling is van even groot belang als dat van het kind. Want die twee zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden.
OEFENING Ga eens op een stoel zitten. Doe je ogen dicht. Tel bij elkaar op hoeveel 331 en 298 is. Als dat klaar is, voel dan met je billen de zitting van de stoel. Probeer bijvoorbeeld te voelen hoe dik de zitting is, hoe zacht de zitting is, hoeveel ruimte jij inneemt op de zitting. Verandert er iets in de spanning van je lichaam? Dit is het verschil tussen denkend aanwezig zijn en voelend aanwezig zijn. In het contact met kinderen heb je vooral de voelende aanwezigheid nodig. Maar je kunt ook niet zonder het denken.
De basis en lichaamsondersteuning De ondersteuning van de basis van het kleine kind is belangrijk. Enerzijds omdat iedere andere plaats bij het optillen het lichaam uit zijn verband haalt. Denk maar aan het lang uitgerekte lichaam van het kind wanneer je het onder de oksels optilt. Anderzijds geeft ondersteuning in de basis rust en zekerheid in het lichaam. En waar bij andere aanrakingsplaatsen het lichaam passief gaat hangen, geeft de aanraking in de basis een opstrekking in het lichaam. Zowel bij op schoot zitten als bij optillen en dragen geeft ondersteuning onder het stuitje het lichaam een goede spanning. Precies de goede spanning om bewegingen uit te voeren. Je geeft het kind letterlijk een ‘stevige basis’. In het praktijkdeel vind je vele voorbeelden van deze basisondersteuning.
22
Voor het kleine kind is het belangrijk in zijn basis ondersteund te worden.
Zwaardere en dikkere kinderen worden minder vaak opgetild omdat ze te zwaar zijn voor de volwassene. Maar opgetild worden en gedragen worden zijn voor het kind in ontwikkeling belangrijke ervaringen. De koppeling van het kind dat zijn lichaam te zwaar is voor de volwassene en dat hij daarom wordt afgewezen, is een ervaring die hij zijn hele leven meeneemt. Juist bij deze kinderen is het van belang te weten hoe je het lichaam van het kind zo kunt ondersteunen dat het zo licht mogelijk is. En dat is door de ondersteuning van de basis.
Gedragen worden is een belangrijke ervaring
TIP Omdat de aanraking van de basis ook rust geeft, kun je proberen de basis aan te raken bij baby’s die niet in kunnen slapen. De hand even zacht maar toch stevig rond het stuitje leggen, kan helpen om het kind rustig te laten worden en in slaap te laten vallen.
23
Toewenden is ja en afwenden is nee Het toewenden en afwenden is al in het vorige hoofdstuk besproken. Je zou kunnen zeggen dat toewenden het ‘ja’ is van het lichaam en afwenden het ‘nee’. Om dit te onderzoeken kun je eens gaan kijken op een kinderfeestje waarbij de kinderen iets moeten voelen wat ze niet zien. Wat doen de handen bij iets engs (bijvoorbeeld een bord koude spaghetti)? Meestal heel snel terugtrekken. Wat doen de handen bij iets prettigs (bijvoorbeeld een zachte lap fluweel)? Ze blijven meestal iets langer dan nodig om met de hand bewegingen te maken over de lap. Hierbij gaat het om voorwerpen, maar ook aangeraakt worden door een ander mens roept toewenden of afwenden op.
TIP Blijf altijd opmerkzaam of het kind zich toewendt of afwendt. Hij maakt daarmee duidelijk welke prikkel hij wel en welke hij niet prettig vindt.
De intieme ruimte en de gewenste afstand Iedere volwassene heeft om zich heen een gebied dat we ‘de intieme ruimte’ noemen. Dat gebied is zo groot als ‘op handengeefafstand’. Binnen die ruimte mogen gezinsleden, familie en vrienden komen. Wanneer een ander in die ruimte komt, kan dat spanning oproepen in het lichaam. Denk maar aan de lift of in het openbaar vervoer.
24
Je bent dan meestal heel alert of die vreemde persoon wel zo dichtbij mag zijn. En als je vindt van niet, dan probeer je de afstand zo snel mogelijk groter te maken. Wat kun je hiervan waarnemen bij baby’s en kleine kinderen? Gebeurt bij hen hetzelfde als bij volwassenen? Het is nog in ontwikkeling. Een baby zit nog geheel in de intieme ruimte van de opvoeders/verzorgers. Gaat hier als het ware in op. Bekend is dat het kleine kind geliefde personen en voorwerpen (speelgoed) als onderdeel ervaart van zijn eigen lichaam. Daarom doet scheiding daarvan letterlijk pijn. Omdat het kleine kind nog geheel verzorgd moet worden, komt iedereen in die intieme ruimte. Begrenzing kan hij niet aangeven en hij kan niet weg. Dit roept bij de meeste volwassenen zorgvuldigheid op, want iedereen voelt hoe kwetsbaar het kind daarin is. En dat is precies hoe er in de intieme ruimte met je moet worden omgegaan: zorgvuldig.
OEFENING Er is een oefening die je zelf kunt doen met een andere volwassene of met een kind. Het gaat om het helpen met eten. Hapjes geven. Als de lepel te snel en/of te dichtbij komt, deinst het kind terug en sluit het zijn mond. Je denkt misschien: ‘hij heeft geen trek’. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Het kan zijn dat hij zijn mond wel opendoet wanneer de lepel langzamer naar zijn gezicht wordt toegebracht. Of wanneer je eerder stopt met de beweging. Probeer het eens bij elkaar. Waar is het precieze ‘kantelpunt’ in de ruimte voor het gezicht? Wanneer beweeg je naar voren, naar de lepel toe? En wat gebeurt er als je door dat punt heen gaat? Heeft de snelheid van de beweging invloed?
25
Ook bij grotere kinderen dien je rekening te houden met deze grens buiten het lichaam. Niet iedere vreemde mag zomaar ‘binnenkomen’. Verstandige volwassenen wachten ook altijd totdat het kind uit zichzelf naar hen toe komt. Ze dringen zich niet op.
Veel mensen hebben wel een herinnering uit hun kindertijd aan bijvoorbeeld die ene tante die jou altijd naar zich toetrok voor een te innige omhelzing. Hoe kwam je daar het snelst onderuit? Contact hoeft niet altijd in de intieme ruimte te zijn. Ook uit de verte kan er contact zijn. Een (groter) kind kan prijs stellen op zijn eigen ruimte. Je kunt dan ervaren dat hij zich afsluit voor contact als je dichtbij komt, maar iets verder weg is wel oké. Voel je verschil tussen de kinderen waar je voor zorgt? Met welk kind heb je dichtbij veel contact? Met welk kind wat verderaf? Verschilt dit per moment? Speciale gebieden binnen de intieme ruimte zijn de lichaamsholten. Een daarvan is de mond. Het wordt, met name bij het tandenpoetsen, weleens vergeten dat de mond een heel erg gevoelige en kwetsbare plek is. Tandenpoetsen kan heel veel spanning oproepen in het lichaam.
26
Naderen Naderen betekent dichterbij komen. Dat heeft natuurlijk weer alles te maken met de intieme ruimte. Maar nu gaat het om hoe je daar binnenkomt en tot hoe ver je komt. Als je iets bij een kind wilt doen, bijvoorbeeld een trui aantrekken of het gezicht schoonmaken, is het heel belangrijk dat hij je rustig kan zien aankomen met de trui of het doekje. Wanneer je vanachter het kind komt en ineens de doek voor zijn gezicht brengt, wendt hij zich af uit schrik. De reactie van de opvoeder/verzorger is dan vaak dat de andere hand in de nek (‘machtplek’) van het kind wordt gelegd. Het kind zit dan klem. Door deze ervaring gaan kinderen zich vaak al afwenden zodra ze een doek zien. Wanneer je je altijd vooraf laat zien, in dit geval met het doekje, blijf je betrouwbaar. Een kind dat zich dan nog afwendt, kan worden geleerd zelf zijn gezicht schoon te maken.
Als je te plotseling, ongehoord en/of ongezien in de ruimte van een ander komt, creëer je een schrikreactie. Wanneer je je van een afstandje aankondigt, door middel van je stem of door je zichtbaar op te stellen, is de ander voorbereid op je komst.
Misschien heb je het ook weleens gezien of zelf ervaren. Een kind is lekker aan het lopen en wordt ineens van achteren door een volwassene opgetild. Leuk, denkt die volwassene. Het kind huilt. ‘Jij kunt ook niet tegen een grapje,’ wordt er gezegd, en het kind wordt snel weer neergezet. Maar een andere volwassene zou in plaats van het kind gezegd hebben: ‘Joh, laat dat, ik schrik me rot.’
27
Helpen bewegen en het lichaamsschema Op zich bewegen kinderen het best zelf. Een kind ‘leer’ je niet lopen, dat leert hij zichzelf. Als je je als volwassene daarin te actief opstelt, doe je meer kwaad dan goed. Het kind kiest zijn eigen tijd en zijn eigen manier. Het geven van bijvoorbeeld een loopstoel (stoeltje met wieltjes) om bewegingen voortijdig aan te leren is dan ook niet nodig. Ook bij het aanleren van allerlei andere bewegingen ben je onnodig. Hooguit blijf je voor de veiligheid erbij wanneer een kind de trap op en af gaat, de glijbaan opklimt of over een boomstronk klautert. Als je het kind alleen op onderzoek laat gaan, zie je dat hij zijn eigen manier zoekt om het te doen. Waarschijnlijk heel anders dan waartoe jij hem zou hebben aangezet.
Voor het aanleren van bewegingen ben je onnodig.
TIP Laat kinderen op speeltoestellen alleen datgene doen wat ze zelf kunnen. Til ze nooit op iets wat nog buiten hun eigen bereik ligt. Je ontneemt ze daarmee hun eigen ontwikkeling en vergroot het risico van ongelukken. De eerste trede van de trap van de glijbaan is voor een kind van 1 jaar al heel interessant. Wíj denken alleen dat hij meteen omhoog wil. Echter, heb je hem er één keer opgetild, dan zal hij dat de volgende keer ook willen.
Lichaamsschema Weet jij van jezelf welk been je altijd als eerste naar voren brengt als je de trap op gaat? Je lichaam weet het wel. Altijd eerst je linker- of eerst je rechterbeen. Hetzelfde geldt voor aankleden. Wat doe je eerst bij het aantrekken van je trui? Steek je altijd eerst je hoofd door de opening en dan pas je armen door de mouwen? Of steek je altijd eerst je linkerarm door de mouw en dan je rechterarm? Of misschien beide armen tegelijk en daarna je hoofd? Als je het bewust eens andersom doet, voelt dat heel onhandig en vreemd. Dat komt doordat je het alle voorgaande jaren zo hebt gedaan. Je lichaam heeft daar eens voor gekozen. Dit wordt het ‘lichaamsschema’ genoemd.
28
OEFENING Trek elkaar eens een groot T-shirt aan. De kans is aanzienlijk dat jouw favoriete volgorde van aankleden niet wordt gevolgd. Wanneer de ander de beweging voor jou helemaal overneemt, pakt deze het vast anders aan dan jij gewend bent. Dat maakt dat je dan moeilijk kunt meewerken. Heel plezierig is het wanneer de ander met jou op zoek gaat naar jouw lichaamsschema. Bijvoorbeeld door het kledingstuk voor je te houden. Je lichaam kan daar dan op reageren met een beweging van eerst het hoofd, eerst de linkerarm of eerst de rechterarm.
In de praktijk komt het erop neer dat je zo min mogelijk handelend optreedt. Je aanrakingen en je handelen zijn erop gericht dat het kind zelf actief is. Jouw activiteit is dat je het voor het kind mogelijk maakt zelf de handeling uit te voeren (dit heet faciliteren).
Er zijn heel veel situaties waarbij je het kind bij het bewegen wel moet helpen. In en uit een spijlenbed, in en uit de box, het fietsstoeltje, het bad. Aansluitend op wat eerder is gezegd, is het het best als je je hulp kunt laten passen bij het lichaamsschema van het kind. Want al heel jong blijken de voorkeuren.
29
TIP Uit bad tillen is zwaar. Til een kind niet uit bad, maar laat hem er zelf uitklimmen vanaf het moment dat hij kan staan. Geef hem alleen een hand om uitglijden te voorkomen. Klimmen kan hij zelf wel. Zoekt hij steun, dan geef je hem je hand om zichzelf aan vast te houden. Maar pak de hand niet vast om de beweging voor het kind te gaan maken. En wil jij dat het kind iets doet, wees dan zo uitnodigend mogelijk en probeer niet te dwingen.
Dwingen en uitnodigen Stel, je wilt iets gedaan krijgen van het kind. Bijvoorbeeld dat hij zijn billen optilt tijdens het (liggend) verschonen. Wanneer je dat op een dwingende wijze doet, kan het kind niet meewerken. Hij zal, afhankelijk van zijn aard en van het moment, reageren met te slappe spieren, een samenballing van de spieren of te stijve spieren.
Wanneer je een kind op een dwingende wijze vastpakt, kan hij niet meewerken. Zijn spieren worden daardoor te slap of te gespannen.
In de psychologie worden drie angstreacties van het lichaam beschreven: vluchten, vechten en bevriezen. Deze drie natuurlijke lichamelijke reacties op een dwingende aanraking, zoals het kind bij zijn arm vastpakken, geven allemaal geen goed beeld van wat het kind écht kan.
30
Bij een vluchtreactie worden de spieren slap. Het lijkt net alsof je de arm los in je hand hebt; deze voelt zwaar en passief aan. Het kind heeft zijn hoofd weggedraaid. Bij een vechtreactie zijn de spieren samengebald. Het kind trekt zijn arm actief en stevig tegen zich aan. Zijn hand is tot een vuist samengebald. Bij de bevriesreactie is de arm stijf. Je krijgt deze niet gebogen. Het kind ligt heel stil.
vluchten
vechten
bevriezen
31
Wanneer je dwingend aanraakt, stel je met je aanraking geen vraag, maar geef je een bevel. Dwingend aanraken wordt ook wel ‘manipuleren’ genoemd. Manipuleren betekent letterlijk ‘naar je hand zetten’. Wanneer je echter in staat bent om bij het kind zijn eigen beweging uit te lokken, kun je pas echt zien waar het kind al toe in staat is. Deze wijze van aanraken en bewegen wordt ‘uitnodigen’ genoemd. Hoe je uitnodigend kunt aanraken, staat hierna beschreven.
Impuls geven, wachten, meegaan in de beweging Een impuls is een prikkel. Door lichte druk te geven op de juiste plaats geef je het lichaam een signaal. Laten we als voorbeeld kijken naar het verschonen van een liggende baby. Om het kind uit te nodigen zelf zijn benen op te tillen, kun je je eigen onderarm leggen onder de bovenbenen van het kind en lichte opwaartse druk geven. Je omvat ze niet. Deze prikkel moet door het lichaam van het kind worden verwerkt voordat het erop kan reageren. Na het geven van de prikkel moet je meestal even wachten. Je wacht op de eigen beweging van het kind. Die beweging kan heel klein zijn. Je voelt activiteit in de spieren. Dan verplaats je je lichaam wat verder naar het bovenlichaam van het kind. Het kind volgt actief, tilt zijn billen op. Jij past de snelheid van de beweging aan, aan hoe het kind zelf beweegt.
Je wacht op de eigen beweging van het kind.
32
Wanneer je een kind zo aanraakt, stel je eigenlijk een vraag, waarop het kind antwoord geeft. Leren hoe je een impuls kunt geven, is belangrijk bij het leren van de taal van het lichaam. In dit boek kom je heel veel verschillende impulsen tegen. Bij het geven van een impuls zijn een paar dingen van belang. Als eerste de aanrakingsplaats.
De aanrakingsplaats De plaats van aanraken heeft veel invloed op het effect van je aanraking. Er zijn plekken van het lichaam die bij aanraking een beweging uitlokken of juist tegenhouden. Er zijn plekken waar je goed de richting van de beweging mee kunt aangeven, enzovoort.
Reflexen Reflexen zijn bewegingen die het lichaam automatisch maakt bij het aanraken van een bepaalde plaats. Denk maar aan de schoppende beweging die je been maakt als de dokter met een hamertje net onder je knie slaat. Baby’s beschikken over een paar extra reflexen die je kunt benutten bij de verzorging. Deze vind je terug in het praktijkdeel van dit boek.
‘Machtplekken’ Hiervoor heb je al gelezen over de nek. In de haptonomie wordt de nek een ‘machtplek’ genoemd. Dit betreft een plek van het menselijk lichaam die bij aanraking een verslapping teweegbrengt van de spieren. Je kunt je moeilijk verzetten wanneer je in je nek wordt gepakt. Deze kennis wordt bewust ingezet door de politie bij het overmeesteren van verdachten. Andere ‘machtplekken’ zijn: het gebied vlak boven de elleboog en onder de kin. Dat zijn dus geen handige plekken om het kind aan te raken als je hem wilt uitnodigen tot vrij bewegen, bijvoorbeeld bij het gaan lopen of bij het fietsen. De nek is nog geen ‘machtplek’ te noemen bij baby’s die zelf hun hoofd nog niet op kunnen houden.
Kwetsbare plekken en neutrale plekken Het lichaam kent heel kwetsbare plekken: het gezicht en de buik. Daar ‘weten’ je handen dat ze zacht moeten zijn. Andere plekken zijn neutraler om aan te raken. Dat zijn al die plaatsen waar botstukken goed onder de huid voelbaar zijn. Denk maar aan een schouder, een knie, een elleboog, een enkel. Het zijn deze plaatsen waar het kommetje van je hand zo mooi omheen past bij een aanraking. Dit zijn meestal mooie plaatsen om het lichaam uit te nodigen tot een beweging. Omdat je handpalm om deze lichaamsdelen past, hoef je je vingers niet te gebruiken. Daardoor voorkom je onnodig knijpen en dwingen. Een hand om een bovenarm sluit zich eerder dan een hand rond een schouder.
33
Onder of op een lichaamsdeel Een hand boven op een lichaamsdeel geeft meestal rust aan. Denk maar aan de geruststellende hand op de schouder. Maar als je je hand boven op een lichaamsdeel legt met de bedoeling het signaal ‘optillen’ te geven, heb je daar niets aan. Dan heb je namelijk het signaal gegeven dat het lichaam in rust kan blijven. Leg je daarentegen je hand ónder een lichaamsdeel, dan roep je activiteit op. Het lichaam bereidt zich voor op beweging.
Oksels en basis Een uitzondering op het voorgaande is het gebied onder de oksels. Bijna alle kinderen worden weleens onder de oksels omhoog getild. Wanneer je goed naar het kinderlichaam kijkt, zie je dat het lichaam daardoor gaat hangen. Het wordt passief, zwaar en slap. Wanneer je het kind echter steunt onder de basis, strekt hij zich omhoog. Hij blijft zo actief en zo licht mogelijk. Dit gegeven zul je nog heel vaak tegenkomen in dit boek. Bij tal van situaties is de basis de beste plaats om het kind te ondersteunen.
Onder de oksels opgetild gaat het lichaam hangen; het wordt passief en zwaar.
34
Welke kant wil je op? De positie van de hand geeft de richting aan van de beweging. Dit kun je goed zien bij het samen lopen. ‘Ga maar’, zeg je als je je hand op iemands rug legt. ‘Stop even’ als je je hand boven op de schouder legt. En ‘terug’ of ‘ho!’ als je je hand aan de voorkant van de schouder of arm legt. Voor een kind is het heel vreemd als je je van deze richtingaanwijzers niet bewust bent en bijvoorbeeld eist dat het kind stopt, terwijl je je hand nog aan de achterkant van zijn lichaam hebt liggen.
OEFENING Een oefening met volwassenen of met kinderen om te leren duidelijk te zijn in het aangeven van richting is ‘blindengeleide’. Leid iemand die zijn ogen dichtdoet door de ruimte heen zonder te dwingen. Jullie mogen onderweg niet praten. Na een paar minuten wissel je van rol. Daarna kun je aan elkaar vertellen wat je ervan vond. Met kinderen doe je dit in de vorm van een spelletje. Kinderen kunnen er verrassend goed in zijn.
35
Vragende gebaren Ook buiten het lichaam kun je een boodschap overbrengen. Een uitgestoken hand vlak voor het kind bijvoorbeeld. Daarmee vraag je of hij iets wil geven. Wanneer je zelf iets in die hand hebt, vraag je ermee of hij iets wil pakken. Bij beide gebaren vraag je een activiteit van het kind. Andersom, wanneer jij actief bent, pak je iets uit zijn hand of stop je er iets in. Daarmee nodig je het kind niet uit zich te bewegen, maar doe jij het voor hem. Een open hand voor het lichaam is niet per definitie vragend. Want wanneer je lichaam verder een eisende houding heeft, kan zelfs een uitgestoken hand bedreigend zijn. Het gebaar wordt gemaakt door de hele lichaamshouding. Omdat kleine kinderen alles nabootsen, zijn vragende gebaren behalve respectvol voor het kind zelf, ook opvoedkundig van grote waarde. Wanneer er beleefd met het kind wordt omgegaan, bootst het kind dit na in zijn gedrag naar anderen.
De positie van het kind De plaats van aanraken heeft gevolgen voor de lichaamshouding van het kind. Kies je voor een open houding van het kind naar de buitenwereld, dan steun je hem in de rug. Andersom scherm je het kind af tegen prikkels van buitenaf door hem te steunen aan de buikkant. Je keuze hangt, als het goed is, af van de behoefte van het kind en niet van je eigen voorkeur.
36
TIP Let bij de keuze van een kinderwagen op de mogelijkheid het kind naar je toe te laten kijken. Voor veel kleine kinderen is het belangrijk om jou te blijven zien in de drukke buitenwereld. Maar niet alle kinderwagens en wandelwagens (buggy’s) kunnen in die stand worden gezet.
Omvatten en openlaten Niet alleen de plaats waar je iemand aanraakt maar ook de wijze waarop je dat doet, geeft een boodschap aan het lichaam. Je hand bestaat uit de rug van je hand, de handpalm en de vingers. De vingers hebben een tastfunctie maar ook een grijpfunctie. De handpalm heeft alleen een tastfunctie. Dat wil zeggen dat je er wel mee kunt voelen maar er niet mee kunt vastpakken. Voor het kind voelt het veiliger om aangeraakt te worden met de handpalm alleen dan met de handpalm en de vingers samen. Want als de vingers meedoen, wordt de aanraking algauw een totale omvatting. De meeste volwassenen en kinderen reageren met een angstreactie op een totale omvatting door een hand. Dus met vluchten, vechten of bevriezen, en daardoor met verslapte, samengebalde of verstijfde spieren. Dat komt doordat het lichaam door deze wijze van aanraken onvrij wordt gemaakt. Je zit vast in de greep van de ander.
Een totale omvatting wordt door het lichaam opgevat als dwang en roept een angstreactie op. De angstreactie kan zijn: verslapte of verstijfde spieren. Maar ook een agressieve uitval kan een angstreactie zijn op vastgepakt worden.
37
Het geheel omvatten van een lichaamsdeel kan nodig zijn in gevaarlijke situaties. Dan is het functioneel. Het lichaam krijgt het signaal ‘pas op!’. In de meeste dagelijkse situaties is de totale omvatting niet nodig en roept ze onnodig een angstreactie op in het lichaam van het kind.
Uitnodigen door zelf te bewegen Hiervoor heb je gelezen dat je het lichaam van het kind beter niet kunt dwingen om te bewegen maar het daartoe kunt uitnodigen. De aanrakingsplaats en de wijze van aanraken zijn daarbij belangrijk. Maar er is nog iets van belang. Dat is dat jij zelf beweegt. Kinderen doen alles na. Zo nemen ze ook bewegingen over. Dus als jij zelf de beweging maakt die je van hen wenst, begrijpen ze precies wat jij bedoelt en doen ze mee. Het werkt alleen als je de beweging precies zo doet als je van hen verwacht.
Kinderen (volwassenen ook) nemen bewegingen over van degene met wie ze in contact zijn. Om ze een beweging te laten maken hoef je deze dus alleen maar zelf te maken. Het kind volgt.
Wil je bijvoorbeeld dat het kind één been optilt bij het aankleden, dan ga je gewoon zelf op één been staan. Het kind doet het dan ook. Voor het kind is dit nog duidelijker dan alleen de broek voor hem openhouden. Je hoeft echt veel minder te doen als je dit principe toepast.
38
Tempo De wijze van bewegen en het tempo van bewegen zijn persoonlijk. Dit zorgt ervoor dat je uit de verte een bekend iemand al kunt herkennen – aan de manier waarop deze loopt, de grootte van de stap, de eventuele zwaai met een of beide armen, de beweging van het bovenlichaam ten opzichte van de benen en dus ook de snelheid van bewegen.
Ieder lichaam heeft zijn eigen bewegingstempo.
OEFENING Weet jij welk kind in je groep of in je gezin snel beweegt en welk kind langzaam? Houd je daar rekening mee?
Bij het helpen bewegen is het prettig wanneer je rekening houdt met die snelheid. Je ziet weleens iemand lopen met een kind dat langzamer is dan gewenst. De volwassene loopt vooruit. Het kind gaat als reactie daarop naar achteren hangen. Het te snel bewegen werkt voor het kind averechts. Wanneer een beweging plotseling of te snel wordt gedaan met het kind, zie je dat aan zijn hoofd. Het hoofd knikt dan eerst naar achteren en daarna naar voren.
TIP Hoe kun je beoordelen of een kind sterk genoeg is om in een fietsstoeltje te zitten? Wanneer het hoofd soepel meebeweegt met het hele lichaam (lichaam en hoofd zijn één), is het kind er sterk genoeg voor. Wanneer het hoofdje alle kanten op knikt, terwijl het kind toch wel wakker is, is het er nog niet aan toe. Het lichaam kan zich nog niet instellen op al die snelle, onverwachte bewegingen van de fiets.
39
Intimiteit en seksualiteit Het aanraken van de basis bij het optillen en dragen, ervaren sommige volwassenen als te intiem. Hierbij wordt dan het aanraken gekoppeld aan seksualiteit. Logisch, want voor volwassenen is de basis een zogenoemde erogene zone, een gebied in het lichaam dat bij aanraking seksuele gevoelens en/of gedachten oproept. Voor baby’s en kleine kinderen is die koppeling er nog niet. Dit vraagstuk is natuurlijk niet beperkt tot het aanraken van de basis.
Vraag je je af wanneer een handeling met een kind te intiem is? Een goed uitgangspunt hiervoor is dat het contact tussen een volwassene en het kind door anderen gezien mag en kan worden.
Grensoverschrijding kan plaatsvinden bij ieder lichaamsdeel. Bij iedere aanraking zoek je als het goed is naar affectie, met inachtneming van een grens. Dat wordt genoemd: ‘maximaal naderen met behoud van distantie’6. Mooie woorden om aan te geven dat je altijd ruimte laat voor wie het kind zelf is. Je eigent je niets toe van het kind. Je raakt niet aan uit een eigen tekort aan affectie. Je aanraking is belangeloos. Je bent je bewust van de behoefte
6 Een veel aangehaalde uitspraak van prof.dr. Rümke over contact en nabijheid.
40
van het kind aan affectieve aanrakingen, maar tegelijkertijd blijf je je bewust dat het lichaam van het kind van hemzelf is. Daardoor bewaar je ook de afstand die ruimte laat aan de ‘eigenheid’ van het kind.
TIP Ervaren opvoeders/verzorgers weten dat de kinderen zich zelf losmaken uit het contact wanneer het genoeg is. Hoe ouder ze worden, hoe minder vaak ze even naar je toe komen. Houd ze nooit langer vast dan ze willen.
Uit angst voor seksueel misbruik wordt op het gebied van de affectieve aanraking vaak ‘het kind met het badwater weggegooid’. Kinderen hebben affectieve aanraking nodig, en volwassenen zijn verantwoordelijk voor het in acht nemen van de grens. Dit heeft niets te maken met de plaats waar je aanraakt, maar met de wijze waarop je dat doet en of je kunt luisteren naar de grens die het kind zelf aangeeft. Wanneer je voor jezelf moeite hebt met het aanraken van de basis van het kind, kun je wellicht de keuze maken de basis wel aan te raken zolang het kind luiers draagt. Maar misschien helpt het je ook om echt te voelen dat je het kind van daaruit gemakkelijker kunt dragen en optillen.
41
SAMENVATTING
• Een lichaam is persoonlijk. Het is geen ding. Niemand wil aangeraakt worden als een ding. • Een kind heeft voelbaar contact nodig tijdens de verzorging. Contact geeft affectieve bevestiging. • Contact is wederkerig; jouw lichaam heeft invloed op het lichaam van het kind en andersom. • Affectieve bevestiging geef je door tijdens de verzorging voelend aanwezig te zijn voor het kind. Dat wil zeggen dat je bewust let op hoe het kind aanvoelt in je handen. En dat je bewust let op hoe het kind reageert op jouw aanraking en beweging. • Je zorgt ervoor dat je zelf prettig staat of zit. Je respecteert de ruimte die ieder kind om zich heen heeft als privéterrein. Je zorgt ervoor dat je niet onaangekondigd in deze ruimte verschijnt, om schrikreacties te voorkomen. • Uit je aanraking en beweging blijkt dat je voelt hoe het kind is. Hoe hij zich beweegt, in welk tempo. En ook hoe hij reageert op jouw handelingen. • Je laat het kind zo veel mogelijk vrij bewegen. Alleen in gevaarlijke situaties grijp je in. • Bij bewegingen die het kind zelf nog niet kan maken, houd je het kind zo actief mogelijk. Je tilt hem niet onder de oksels op, maar onder de basis. Bij iedere beweging nodig je het kind uit tot zelf bewegen door hem een impuls te geven. Dit is een prikkel op de juiste plaats van het lichaam. De prikkel geef je door lichte maar duidelijke druk te geven op de juiste plaats. Die druk ontstaat door jouw eigen beweging. 42
Vervolgens wacht je totdat je activiteit voelt in het lichaam van het kind. Daarna ga je mee in de beweging van het kind door het lichaamsschema te volgen en het tempo van het kind te respecteren. Je dwingt niet. Je houdt rekening met bepaalde aanrakingsplaatsen. Je handen zijn zo veel mogelijk open en omvatten niet onnodig.
Dit is wel heel veel om in je hoofd te houden als je zorgt voor kinderen. Zo veel om aan te denken dat je helemaal niet meer kunt voelen! dat is nu ook weer niet de bedoeling. Want al het eerdergenoemde is juist een beschrijving van het voelen en niet van het denken. Daarom: terug naar het voelen! Het tweede deel van dit boek neemt je mee naar praktijkvoorbeelden. Misschien herken je ze uit de beschrijving in deze tekst of uit de praktijk. En bij een enkele situatie herinner je je misschien hoe het was toen je zelf nog kind was.
43
DEEL 2
Praktijk
In dit deel worden de vele verzorgingsmomenten in beeld gebracht. De tekeningen gaan over het tastbare contact tijdens de verzorging. Hoofdstuk 3 gaat over de taal van het lichaam bij de verzorging van de baby. Hoofdstuk 4 gaat over de taal van het lichaam in contact met het kind.
In deel 1 zijn alle fenomenen van de tastzin beschreven, aangevuld met wat praktijkvoorbeelden. Dit deel werkt precies andersom. Je kunt een handeling opzoeken en lezen welke fenomenen erbij een rol spelen. Twee fenomenen nemen een belangrijke plaats in: 1 de wederkerigheid van contact; 2 het uitnodigen in plaats van het dwingen tot bewegen.
Uitgangspunt 1: de volle aandacht voor tastbaar contact Een van de uitgangspunten in dit boek is dat je niet de volle aandacht aan het kind zelf geeft, maar aan het contact tussen jou en hem. Dat geeft hem meer ruimte en jij mag er zelf ook zijn.
Contact is plaats voor twee Misschien heb je ooit geleerd, of ben je van mening, dat je tijdens de verzorging met je volle aandacht bij het kind moet zijn. Maar is dat echt wel zo prettig voor jou en hem?
44
Natuurlijk is het zo dat je niet met andere leidsters moet gaan praten over het afgelopen weekend of moet gaan telefoneren als je een kind verzorgt. Maar hem echt de volle aandacht geven? Als je dat letterlijk neemt, zou je alleen maar op het kind letten en niet meer op jezelf. Voor een kind is het belangrijk dat jij ook aan jezelf denkt. Want de meeste kinderen staan zo open voor hun omgeving dat zij zich alleen maar prettig voelen als jij je prettig voelt.
Meewerken of tegenwerken Er zijn heel veel verzorgingsmomenten waarbij het kind zich moet bewegen volgens jouw wens, zoals tijdens het wassen en aankleden, in en uit de wieg of box komen en in en uit het fietsstoeltje. Als opvoeder/verzorger kun je daar flink moe van worden de hele dag. Het is dus belangrijk dat die bewegingen prettig en licht verlopen. Daarom wordt ook vaak gezegd dat een kind ‘goed meewerkt’ of juist ‘tegenwerkt’. Dat meewerken en tegenwerken is een thema wanneer je voor kinderen zorgt.
Uitgangspunt 2: beweging moet je vragen Het tweede uitgangspunt in dit boek is dat je met je aanraking en beweging het kind moet vragen mee te werken. Dwingend aanraken werkt averechts.
Natuurlijk kan het best weleens zo zijn dat een kind zijn dag niet heeft of gewoon geen zin heeft in wat jij wilt. Maar meewerken en tegenwerken heb je voor een deel in eigen hand. Het is heel vaak een reactie van het kind op hoe hij wordt aangeraakt. Onbewust kunnen baby’s en kinderen zo worden aangeraakt dat ze helemaal niet mee kúnnen werken. Andersom kun je leren hoe je uitnodigend aan kunt raken en bewegen. De illustraties helpen je daarbij op weg. De reacties van de afgebeelde baby’s en kinderen zijn de meest voorkomende reacties. Er zullen best situaties zijn waarbij kinderen anders reageren. Ga dus vooral zelf veel doen, voelen en kijken!
45
hoofdstuk 3
De taal van het lichaam bij de verzorging van de baby Reflexen benutten Reflexen zijn bewegingen die het lichaam automatisch maakt bij aanraking van een bepaalde plaats. Denk maar aan de schoppende beweging die je been maakt als iemand met bijvoorbeeld een hamertje net onder je knieschijf slaat. Voor de communicatie met pasgeboren baby’s is het handig als je een paar van zulke aanrakingsplaatsen kent.
‘Wroeten’ Een pasgeboren baby gaat meestal meteen op zoek naar de tepel om te drinken. Het gezicht maakt een zoekende beweging. Zodra er huid-op-huidcontact is, gaat de baby ‘wroeten’. Dit is een zoekende, wrijvende beweging van de mond over de huid van degene die hem vasthoudt. Wanneer een baby gaat ‘wroeten’, weet je dat hij honger heeft en/of wil zuigen.
46
Hier is het Kan de baby de tepel of speen niet vinden? Of is hij afgeleid? Geef een zacht tikje tegen de wang aan de kant van de borst of fles. De baby draait daardoor meteen zijn hoofd naar de goede kant. Je hoeft dus nooit aan het hoofdje te draaien of te duwen! Dat begrijpt een baby niet en hij ervaart het als onaangenaam. Op oudere leeftijd gaat de baby met zijn ogen zoeken en de borst of fles met zijn handen omvatten. Maar nog steeds kun je zijn aandacht richten door deze reflex te gebruiken.
Wil je dat een baby zijn hoofd draait? Een zacht tikje tegen zijn wang is genoeg. 47
Wil je je mondje opendoen? Een slaperige baby moet je weleens attent maken op een voeding. Door een zacht tikje op zijn onderlip ‘weet’ de baby dat de voeding eraan komt. Hij opent zijn mond. Het gebruik van deze reflex is ook erg belangrijk bij het geven van het eerste hapje met een lepel. De lepel voor zijn gezicht houden zegt de baby helemaal niets. Maar met de lepel de onderlip aanraken wél. De baby leert daardoor wat de bedoeling is van dat vreemde voorwerp. Deze reflex werkt alleen bij de onderlip. Wanneer je beide lippen aanraakt, blijft de mond gesloten. Pas als de mond open is, kun je de tepel, speen of lepel in de mond brengen. Want wanneer de voeding te opdringerig tegen een dichte mond wordt gebracht, ontstaat er spanning in nek en keel. Dat is zichtbaar aan de teruggetrokken houding van het hoofd. Mogelijk zou hierdoor ook een aversie tegen eten kunnen ontstaan.
TIP Wil je dat de baby zijn mond opendoet? Een zacht tikje op de onderlip is een signaal dat er eten is. Houdt hij zijn mond toch gesloten? Dan heeft hij geen honger.
48
Wil je je vuistje opendoen? Baby’s grijpen graag iets vast in hun vuistje. Maar hier vindt zijn zus dat niet zo leuk. De vingers een voor een losmaken helpt niet. De baby verstevigt dan alleen maar zijn greep. Probeer eens over de rug van de hand te wrijven. In de regel opent de baby dan zijn hand. Goed om te leren aan de grotere kinderen in de groep of in het gezin. Ook als het kind al wat groter is en alles wat hij ziet wil pakken, kun je nog proberen deze reflex op te roepen. Doe dit dan samen met je andere hand in een open, vragend gebaar om het voorwerp terug te vragen.
TIP Houdt de baby iets erg stevig vast in zijn vuistje? Probeer eens over de rug van de hand te wrijven. Meestal opent de hand zich dan.
Smakken met de lippen Het maken van een smakkende beweging met de lippen wordt weleens beschreven als een uitdrukking van tevredenheid. Moeders maken dit soort geluidjes terug, ter geruststelling van de baby. Maar kinderen kunnen dat smakkende geluid ook maken als ze honger of dorst hebben.
TIP Doe het smakkende geluid met de lippen na, om ze te laten weten dat je het hebt begrepen.
49
Optillen Bij het optillen van een baby is het van belang dat je voelt waar hij steun nodig heeft. Dat bepaalt de aanrakingsplaats. Bij kleine baby’s is het ondersteunen van het hoofd belangrijk. Ze kunnen hun hoofd zelf nog niet ophouden. Maar ook de onderkant van het lichaam is belangrijk. Het stuitje van de baby is in feite het einde van de wervelkolom. Wanneer het lichaam daar druk voelt, strekt het zich omhoog. Daarom is een hand onder het stuitje bij het optillen een goede plek. Je maakt daarmee het lichaam ‘wakker’ voor de opwaartse beweging. En het lichaam van de baby gaat niet onnodig hangen.
50
Optillen onder de basis om steun te geven Geef bij het optillen van de baby altijd ondersteuning onder het stuitje. ‘In de basis’ wordt dat genoemd in de haptonomie. Houd er gevoel voor dat daar ongeveer het midden van het lichaam is. Daar aangeraakt en opgetild, rek je het kind niet uit elkaar. Het lichaam van de baby houdt de juiste spanning. Je geeft het kind letterlijk ‘een stevige basis’. Het hoofd van de baby steunt hier op de pols van de opvoeder/verzorger. Daardoor houdt zij de hand zelf over om het bovenlichaam te steunen.
51
O, wat ben je zwaar Onder de oksels opgetild, gaat het lichaam van de baby hangen. Het wordt passief en zwaarder dan nodig. Het kind krijgt geen goede informatie over wat hij zelf kan. Hij voelt zich zwaar en hangt ongelukkig in de lucht. Als je echt niet onder deze manier van tillen uit kunt komen, probeer dan het volgende. ‘Hang het kind niet op’ onder zijn oksels, maar geef steun rond zijn borstkas met je handen.
52
Aansluiten bij de ontwikkeling Is de baby al zo ver in zijn ontwikkeling dat hij kan kruipen? En trekt hij zich graag op aan de spijlen van de box? Dan kun je het volgende proberen. Met één hand en onderarm ondersteun je de borst van de baby. De andere hand leg je onder de basis. Om aan te sluiten bij zijn ontwikkeling breng je eerst alleen zijn bovenlichaam omhoog. Hij komt dan in de stapositie. Hij steunt niet op zijn voeten, maar voelt wel de grond. Meestal zet de baby zich dan zelf af voor de omhooggaande beweging van het optillen.
53
Dragen Ieder kind heeft het nodig gedragen te worden. Enerzijds geeft dragen een affectieve bevestiging. Anderzijds voelen de kinderen in hun lichaam de loopbeweging van degene die hen draagt. Het lopen wordt zo ‘geleerd’. In landen waar kinderen heel veel worden gedragen, lopen kinderen eerder dan in landen waar ze meer in kinderwagens worden verplaatst. Dragen kun je op veel manieren. Door het kiezen van de juiste aanrakingsplaats, de juiste steunpunten voor de baby en de juiste wijze van aanraken kun je het dragen zo licht en comfortabel mogelijk maken. Want dragen moet je een tijdje vol kunnen houden.
Steunen in de basis Centraal bij het dragen staat weer de ondersteuning van de basis. Als je het onderlichaam niet ondersteunt, hangt dat los in de ruimte. Het kind wordt ‘opgehangen’ aan het bovenlichaam. Het lichaam ziet er dan wat uit elkaar getrokken uit. Het hangt naar beneden en is zwaar. Dat is geen dragen maar tillen en kost veel meer energie van de opvoeder/verzorger.
Dragen in ruglig op de onderarm met basisondersteuning Kleine baby’s liggen zo goed gesteund: het hoofd in de elleboogholte, de rug op de onderarm, de zij tegen de buik van de drager en de basis ondersteund door de hand.
54
Afschermen tegen prikkels Bij dragen heb je een keuze. Laat je het kind kijken naar de buitenwereld of scherm je het ervan af. Bij deze keuze gaat het erom wat op dat moment de behoefte is van de baby. Als de baby vermoeid is en geen prikkels van buitenaf meer verdraagt, scherm je de voorzijde van het lichaam op deze wijze af.
TIP Als overgevoelige baby’s en kinderen veel huilen in de wandelwagen, probeer dan eens om de bak van de wandelwagen om te draaien. De baby ziet dan niet alles uit de drukke buitenwereld op zich afkomen.
Dragen zonder basisondersteuning In vergelijking met de vorige illustratie zie je dat de hand hier niet de basis ondersteunt. De arm ligt om de rug van de baby. Er is dus geen steun onder het midden. Zodoende ontstaat er een ‘gat’. Om ervoor te zorgen dat de baby daar niet door zakt, houdt de opvoeder/verzorger het lichaam van de baby strak tegen zich aan. Er is in deze houding meer spanning voor zowel de drager als de baby. De baby lijkt hier meer op een ding, een pakketje, dan op een levend wezen.
55
Dragen bij buikkramp Veel opvoeders/verzorgers kennen deze ‘haptonomische handgreep’ bij buikkramp. De baby wordt optimaal ondersteund. De hand steunt de basis. De buik van de baby rust op de onderarm. De zij van de baby steunt tegen de buik van de drager. Het hoofd kan ontspannen liggen in het kommetje van de elleboogholte.
Dragen in zit op de onderarm Als de baby wat groter is, kan hij in zithouding worden gedragen. Gesteund onder de basis stimuleer je een vrij rechte zit. Omdat de benen hier allebei voor het lichaam van de draagster zijn, moet zij zelf wel meer gewicht dragen dan nodig is. Het kind zit namelijk op de onderarm van de opvoeder/verzorger. Het kost spierkracht van de arm om het kind hoog te houden. Dit is tillen. Wanneer het kind zit op de heup van de opvoeder/ verzorger (volgende illustratie) steunt het gewicht op het onderlichaam van de opvoeder/verzorger. Dit is dragen.
56
Dragen in zit op de heup Hier wordt één been achter de rug van de draagster gehouden. De basis van het kind steunt op de heup. Er wordt veel activiteit van het kind gevraagd. Door de actieve zit wordt de arm van de opvoeder/verzorger minder belast. Deze positie is ook goed te combineren met een draagdoek. Let op: in deze houding heb je snel de neiging met je bekken scheef te staan. Let er bij jezelf op dat je wel een rechte houding aanneemt, met gelijkmatige steun op beide voeten.
Dragen met voorgreep Door deze wijze van dragen geef je het kind ‘ruggensteun’. Hij is actief bij de buitenwereld betrokken. Er zijn nog vele andere manieren van dragen: op de nek, op de rug, in een doek, enzovoort. Voor alle vormen van dragen geldt: ondersteun de basis. Wanneer dat niet gebeurt, wordt er zwaarte bij het kind opgeroepen en wordt vaak al snel besloten het kind niet meer te dragen. Het innerlijke gevoel van lichtheid en gedragen worden kan dan niet door het kind worden ervaren, terwijl dit voor zijn ontwikkeling wel van belang is.
TIP Let bij de draagrichting op de reactie van de baby. Als hij genoeg prikkels heeft gehad, wil hij zijn gezicht het liefst in je verstoppen. Draai hem dan om. Andersom keert een nieuwsgierige baby steeds zijn hoofd van je weg als je hem afgeschermd draagt.
57
Verschonen Verscheidene malen per dag worden baby’s verschoond. Daarom wordt verschonen voor de opvoeder/verzorger algauw een routineklus. Maar voor de baby is het een belangrijk moment van contact.
De benen omhoogtrekken bij het verschonen Dit is een heel gewone handgreep bij het verschonen. De baby wordt aan de enkels omhooggetrokken om zijn onderlichaam op te tillen. Het is vooral een effectieve manier. Maar wat zie je aan het lichaam van de baby? Wat je goed aan het lichaam van de baby kunt zien, is dat de benen lang en dun worden uitgetrokken. Actieve spieren trekken zich juist samen, worden dikker. Door de gehele omvatting van de enkels wordt de baby niet uitgenodigd zelf mee te doen met de beweging. De opvoeder/verzorger doet de handeling alleen, ze ‘vraagt’ de baby niet om mee te doen. Deze baby is passief. Wat je bij sommige baby’s ziet, is dat ze bij deze handgreep hun benen en billen overmatig spannen. Het wordt dan bijna onmogelijk de benen te laten buigen en de bilnaad goed schoon te maken.
TIP Bij een baby die zich tijdens het verschonen druk beweegt kun je ter geruststelling een hand op de buik leggen. Doe dit wel zonder druk uit te oefenen met je hand.
58
Help je mee? Hier wordt lichte druk gegeven tegen de onderbenen van de baby. Daarna wordt even gewacht op de reactie in het lichaam. De baby tilt daarna zelf zo actief mogelijk zijn onderlichaam omhoog. Is de baby daarvoor nog niet sterk genoeg? Geef dan iets meer druk tegen de benen door je naar de baby toe te wenden.
TIP Geef lichte druk met je onderarm door je te wenden in de richting van de bovenbenen van de baby. Terwijl je wacht op zijn reactie, vertel je hem (altijd met dezelfde paar woorden) ook wat je van hem verwacht. De woorden die je daarvoor kiest, kunnen na verloop van tijd al genoeg zijn voor de baby om zelf zijn billen op te tillen.
OEFENING Deze verzorgende handeling kun je zelf. Maar dan in de rol van baby. Als je op je rug ligt en je het onderlichaam wilt optillen, wat gaat dan lichter: je benen loodrecht omhoog brengen of je benen boven je buik trekken?
59
Helpen aankleden Bij het aankleden van de baby streef je ernaar dat hij zo actief mogelijk mee kan doen. Kun je hem zo aanraken en vastpakken dat hij de bedoeling snapt? En kun je zo werken dat je zelf zo min mogelijk doet?
Het lichaamsdeel door de kleding duwen of trekken Bij het aankleden wordt vaak een lichaamsdeel (hier een arm) in de kleding gestopt of erdoor getrokken. De arm van de baby wordt geheel omvat. Bij deze wijze van werken wordt van de baby zelf geen activiteit gevraagd. Je ziet dat de baby zich wat wegdraait van de opvoeder/verzorger.
60
Steek maar in Om activiteit van de baby op te roepen wordt hier het kledingstuk zo ‘open’ mogelijk aangeboden. De mouw wordt over de hand geplooid. De arm van de baby zit tussen de pinken van de opvoeder/verzorger. Zo probeert ze de richting van de beweging aan te geven. Haar handelingen zijn erop gericht vooral de beweging van de baby uit te lokken. En ze probeert zo min mogelijk dwingend te zijn. Bij heel kleine baby’s kan dit erg moeilijk zijn. Het vergt veel gevoel en geduld. Bij grotere baby’s is het een plezierig spel.
TIP Probeer eens de stand van het aankleedkussen uit. Als je de baby recht voor je neemt, kan hij dan gemakkelijker meedoen dan wanneer je aan zijn zijkant staat? Voor een gelijkmatige links-rechtsontwikkeling wordt aangeraden de baby recht voor je te leggen.
61
Een lichaamsdeel optillen Hier is het de bedoeling dat de baby zijn been in de broekspijp steekt. De opvoeder/ verzorger staat zelf op beide benen en omvat het onderbeen van de baby om dit op te tillen. Wat je ziet, is dat de baby zijn evenwicht bijna verliest en dat de opvoeder/ verzorger het werk doet.
62
Til je been maar op Je hebt het misschien zelf niet meer in de gaten, maar als je zelf een been in een broekspijp steekt, ga je eerst op je andere been staan. Om de baby zelf zijn been in de broekspijp te laten steken moet hij ook eerst op zijn andere been kunnen gaan staan. Die beweging lok je bij hem uit door hem vast te houden en dan zelf je gewicht naar één been te verplaatsen. Zo simpel is het. Hier zie je dat de opvoeder/verzorger alleen maar het broekje uitnodigend vasthoudt voor de baby en zelf haar gewicht naar opzij verplaatst. De baby houdt haar vast en verplaatst zijn gewicht ook naar één been. Alleen zo kan hij zelf zijn been optillen. De opvoeder/verzorger hoeft dat niet meer voor hem te doen.
TIP Als jij wilt dat een kind een bepaalde beweging maakt en jij die beweging zelf maakt, beweegt het kind met je mee. Tenminste, als je elkaar daarbij vasthoudt maar niet dwingend aanraakt.
63
Helpen eten Eten is een recht, geen plicht. In het aanbieden van eten hoort ruimte te zijn voor weigeren. Wanneer eten dwingend wordt aangeboden, ontstaat er weerzin in het lichaam. Je kunt dan niet meer onderscheiden of het kind echt niet wil eten of dat de weigering een reactie is op de wijze van aanbieden.
Eet! Ook al bedoelt de opvoeder/verzorger het misschien niet dwingend, de lepel wordt hier duidelijk als bedreigend ervaren. De lepel is te snel dicht bij het gezicht van de baby gekomen; de baby deinst terug. Zijn mond gaat dicht. Zijn hele lichaam zegt: ‘Nee!’ Geen trek in eten? Misschien. Maar probeer het nog eens met de lepel wat verder weg. Of beweeg de lepel wat langzamer naar zijn mond toe.
64
Wil je eten? Ergens in de ruimte vóór de baby is precies dat punt waar hij de lepel opmerkt. Als je daar stopt of langzamer beweegt, hapt hij zelf toe. Zijn hele lichaam doet mee, buigt naar voren. Zijn mond gaat open. Zijn hele lichaam zegt: ‘Ja!’
TIP Houd bij het naderen met de lepel rekening met de ruimte en het tempo. De baby hapt zelf toe als de lepel voor hem op de goede afstand is. Eten is zijn eigen activiteit. Houd daar rekening mee, ook in de periode dat hij dat zelf motorisch nog niet kan.
65
Even schoonmaken Het gezicht schoonmaken is niet de populairste handeling bij baby’s. En omdat deze opvoeder/verzorger dat weet, doet ze het snel met de overvaltechniek. De baby heeft haar niet aan zien komen en is geschrokken. Hij wendt zich actief van haar af. Om dat te voorkomen heeft ze ook nog een hand in zijn nek gelegd. De hand in de nek maakt de baby machteloos. De volgende keer dat er iemand met een doekje langskomt, zal hij zich weer afwenden.
66
Hier is een doekje Belangrijk bij deze handeling is dat de opvoeder/verzorger ervoor zorgt dat ze te vertrouwen blijft. Ze nadert aan de voorkant. Het kind ziet haar en het doekje aankomen. Ze biedt het hem aan. Ze heeft wat ruimte gelaten tussen zichzelf en de baby. Als de baby het doekje pakt, maakt ze samen met hem zijn gezicht schoon. Het resultaat is waarschijnlijk wel minder goed dan bij de overvaltechniek.
TIP Met behulp van een spiegel kan kinderen al heel snel worden geleerd zelf hun gezicht schoon te maken.
67
Tot zit komen Er is een fase dat baby’s zich overal aan op willen trekken. Je ziet hoe hard ze aan het oefenen zijn. Het gevaar bestaat dat wij ze daarbij gaan helpen. Want dit ‘helpen’ is al heel gauw ‘het van hem overnemen’. Toch kunnen we dat wat hij al kan wel benutten. Bijvoorbeeld als de baby in de wieg ligt of op de grond en je hem wilt optillen. Dan is het veel lichter om dat vanuit zit te doen dan vanuit lig.
Ik trek je tot zit Hier zie je een baby die zijn rug hol trekt en zijn hoofd naar achteren kantelt. Hij wendt zich af van de opvoeder/verzorger. Deze baby kan hetzelfde als de baby op de volgende illustratie. Maar zo ziet het er niet uit. Dat komt door twee dingen: de wijze van aanraken door de opvoeder/verzorger en de wijze van bewegen. Zij pakt actief zijn polsen en armen rondom helemaal vast en trekt aan de baby door haar armen te buigen. Daar verzet hij zich tegen. Hij maakt zich zwaar. Deze beweging is voor allebei niet prettig.
68
Trek je maar aan mij op Je ziet hier een actieve baby. De opvoeder/verzorger laat de baby zelf aan het werk. De baby wil graag alles vastpakken om zich aan op te trekken. Dat benut de opvoeder/ verzorger. Ze biedt haar duimen aan. Als de baby die vastpakt, gaat zij niet aan hem trekken. Ze hangt alleen licht naar achteren. Zo biedt ze wat tegenwicht. De baby trekt zich zelf op tot zit. Vaak tot plezier van allebei.
69
In en uit het fietsstoeltje tillen (voor) Om een baby prettig in en uit het fietsstoeltje te tillen hoef je maar op een paar dingen te letten. De fiets moet allereerst stevig staan, liefst tegen een muur. Je lichaam hoeft dan niet én een fiets in balans te houden én een baby op te tillen. De baby moet bovendien zo actief mogelijk mee kunnen doen. Daarvoor is de plaats waar je de baby vasthoudt, essentieel.
TIP In hoofdstuk 2, op p. 39, staat hoe je kunt beoordelen of een kind sterk genoeg is om in een fietsstoeltje te kunnen zitten.
Oef, wat ben je zwaar Door de baby onder zijn oksels in en uit het fietsstoeltje te tillen, maak je hem onnodig zwaar. Zijn lichaam reageert door te gaan hangen. De spieren worden slap. Hier zie je dat de opvoeder/ verzorger boven haar macht moet tillen. De slap hangende benen houden de beweging nog meer tegen. De opvoeder/ verzorger moet straks nog hoger tillen om de benen uit het stoeltje te krijgen.
70
Doe je mee? Eén hand wordt onder de basis geschoven, de andere wordt om de romp gelegd. De opvoeder/verzorger wacht op activiteit van de baby. Het lichaam gaat niet hangen. Hiermee vraagt ze de baby actief mee te doen. Als het kind iets ouder is, kan ze hem van hieruit met zijn voeten op het zitje zetten. Bij het gaan zitten steekt hij dan een voor een zijn benen onder het stuur door. De opvoeder/verzorger houdt hem alleen vast. Bij het eruit klimmen zet hij zich dan af met een sprong. Dat maakt de beweging tot een spelletje.
71
Op schoot Net als gedragen worden is op schoot zitten van grote betekenis voor een kind. Een ‘goede schoot’ is samen en toch vrij. Er wordt niets gevraagd van het kind. Het mag er gewoon zijn. Dat is een gevoelde bevestiging. Dan hoeft er niets te worden gezegd.
72
Lopen Een kind ‘leer’ je niet lopen. Dat leert hij zichzelf. Wij hoeven ons daar niet actief mee te bemoeien. Maar je loopt wel mét de kinderen. De wijze van een hand geven tijdens het lopen heeft effect op het lichaam van het kind. Een gehele omvatting van de pols geeft een angstreactie in het lichaam. De natuurlijke beweging van het kind verdwijnt. Het lichaam wordt slap, stram of komt in verzet. Je eigen beweging en bewegingstempo hebben ook invloed op de beweging van het kind. Bij kleine kinderen en oude mensen kun je mooi zien wat lopen is. Lopen is eerst je gewicht op één been brengen. Dan til je het andere been op en pas dan zet je het eerste been naar voren. De allereerste beweging bij het lopen is een gewichtsverplaatsing naar opzij. Gevoel voor de loopbeweging is van belang wanneer je samen met een ander loopt.
Samen lopen Lopen is allereerst een zijwaartse beweging. Deze opvoeder/verzorger maakt die zijwaartse beweging, misschien geheel onbewust. Het kind kan daar gemakkelijk bij aansluiten. Het kind heeft zijn hand in de hand van opa gelegd. Er wordt verder niets met die hand gedaan. In vrijheid kun je samen bewegen.
73
Ga mee Deze opvoeder/verzorger zet de loopbeweging in naar voren, niet opzij. Daardoor gaat ze trekken. De handvatting is geheel omvattend. Het kind reageert met een terugtrekkende beweging, een natuurlijke reactie op zo vastgepakt en bewogen worden. Het effect van deze wijze van bewegen en vastpakken is tegengesteld aan de wens van de opvoeder/verzorger. Het kind gaat naar achteren hangen.
Loop niet weg Bij deze handvatting legt de opvoeder/ verzorger haar pink rondom de pols van het kind. De rest van de hand lijkt een gewone ‘vrije’ hand, maar is dat dus niet. Deze wijze van vasthouden is functioneel als er gevaar dreigt, bijvoorbeeld bij het oversteken. Maar als de opvoeder/ verzorger uit gewoonte of uit angst het kind altijd zo vasthoudt, verliest het zijn functie. Het maakt het kind dan onnodig onvrij in zijn beweging.
74
hoofdstuk 4
De taal van het lichaam in contact met het kind Hand geven In de westerse cultuur wordt kinderen geleerd een hand te geven ter begroeting. Wanneer je goed kijkt, kun je daarbij veel zien gebeuren. Bij het geven van een hand wordt aan elkaar iets verteld over het delen van de ruimte. Iedereen heeft om zich heen een gebied dat ‘de intieme ruimte’ wordt genoemd. Dat gebied is zo groot als ‘op handengeefafstand’. Bij het geven van een hand ontmoet je elkaar op het raakvlak van de twee intieme ruimtes.
De handen in het midden De opvoeder/verzorger en het kind hebben hier beiden hun hand in het midden. Je kunt niet zien wie een hand geeft en wie een hand ontvangt. Beiden geven en ontvangen. Beide lichamen blijven waar ze zijn. Omdat er geen sprake is van dwang kunnen ze elkaar aankijken.
75
OEFENING Let eens op je eigen hand en lichaamshouding bij het handen geven. En op de hand van de ander. Waar – op welke afstand van jouw lichaam – geef jij een hand? Wat gebeurt er in je lichaam als de ander jouw hand naar zich toe trekt?
De hand naar het lichaam toehalen De opvoeder/verzorger haalt hier de hand van het kind naar zich toe. De onvrijheid die deze beweging oproept, veroorzaakt een tegengestelde beweging van de jongen. Hij wil zo snel mogelijk weg. Hij kan de vrouw niet aankijken, zelfs niet als hij daartoe zou worden gedwongen.
Even wachten De jongen staat er wat afwachtend bij. Moet hij die hand echt aanraken? De hand zou kunnen zeggen: wacht even, ik weet dat jij er staat. Maar als de vrouw zo afgewend blijft, heeft het geven van een hand hier geen betekenis. Dan is het een lege handeling geworden. Alleen maar voor de vorm.
Zonder aandacht is een hand leeg.
76
Helpen aankleden Als kinderen wat groter zijn, kunnen zij zichzelf aankleden. Je blijft er alleen bij om ze waar nodig te helpen. Dat helpen is gericht op leren. Maar als je gehaast bent, vergeet je dat snel. Helpen wordt dan ‘voor het kind doen’.
Even opschieten De opvoeder/verzorger is begonnen met het aantrekken van het shirt over het hoofd van het meisje. Het moet allemaal haastje-repje. Het meisje moet hierna zelf haar armen erin steken. Maar de boodschap die haar lichaam net heeft gekregen, is: doe maar niets. Haar spieren zijn niet voorbereid op actie. Ze zal gaan stuntelen. De hele handeling gaat daardoor langer duren dan wanneer het kind vanaf het begin zelf had kunnen bewegen.
Eerst je armen of eerst je hoofd? Hier houdt de opvoeder/verzorger het shirt alleen voor het meisje omhoog. Het is een uitnodigend gebaar. Het meisje kan nu zelf in beweging komen. Ze kan kiezen of ze eerst haar armen erin gaat steken of eerst haar hoofd. Omdat ze de bewegingen op haar eigen manier kan doen, kan ze haar vaardigheid oefenen.
77
TIP Heb je hier weleens bij stilgestaan? Bij het aantrekken van een shirt of trui heb je altijd een vaste volgorde. Je steekt eerst je armen erin of eerst je hoofd. Bij het aantrekken van een broek gaat het al net zo; je steekt altijd eerst je linkerbeen in de broekspijp of eerst je rechterbeen. Als je het andersom moet doen, sta je te stuntelen. Iedereen heeft zijn eigen volgorde. Ook bij kinderen zie je dat al. Houd bij het helpen aankleden altijd ruimte voor het maken van die keuze door het kind.
Ik wil niet! Deze jongen wilde erg graag nieuwe schoenen. Totdat de verkoopster zijn been vastpakte. Toen kwam hij in opstand en begon te gillen. Hij kreeg natuurlijk op zijn kop. Lag het aan hem? Nee. Het kind laat een natuurlijke reactie zien. De manier waarop de verkoopster zijn been vastpakt, is geheel omvattend. Het lichaam reageert daarop met een van de drie angstreacties (vluchten, vechten of bevriezen). Deze jongen deinst terug en begint te gillen – een natuurlijke reactie.
78
Steek maar in Hier legt de verkoopster alleen haar hand onder de enkel van de jongen en houdt ze hem de schoen voor. Omdat ze haar duim naast haar vingers laat, ontstaat er geen dwingende greep. Hierdoor blijft het lichaam van het kind vrij om mee te doen. Er ontstaat geen angstreactie. De jongen kan nieuwsgierig blijven voor al het nieuwe om hem heen.
TIP Laat je duimen zo veel mogelijk naast je vingers als je een kind aanraakt. Zo voorkom je onnodige angstreacties. Behalve natuurlijk als er gevaar dreigt.
79
Tandenpoetsen Tandenpoetsen blijven opvoeders/verzorgers lang doen voor kinderen omdat het voor hen moeilijk is om het goed te doen. Wanneer dat in een prettige houding kan gebeuren, is het wel twee minuten vol te houden.
Tandenpoetsen, staand Hier staat de opvoeder/verzorger gebogen. Er is spanning in haar rug en nek. Ze kan niet goed in de mond van het meisje kijken. Het meisje moet haar mond openhouden en haar hoofd naar achteren kantelen. Ook dit roept spanning op in de nek. Bij deze houding willen beiden er graag snel vanaf zijn.
80
Tanden poetsen, liggend De opvoeder/verzorger zit met haar ene been over haar andere been. Zo ontstaat voor het kind een goede steun voor het lichaam en het hoofd. De opvoeder/verzorger zit prettig en kan goed in de mond kijken. Dit houdt iedereen gemakkelijk twee minuten vol.
81
Meekomen ‘Kom nou mee. Ga je handen wassen. Trek je jas aan.’ Hoe vaak probeer je niet tevergeefs om een kind met woorden in beweging te krijgen? Heb je soms het idee tegen dovemansoren te praten? Het kleine kind is echter vaak nog niet zo ‘wakker’ als je zou willen. Maar als je je vraag weet te combineren met een duidelijke aanraking, komt de boodschap beter over.
Jij gaat nu je handen wassen De opvoeder/verzorger staat stil naast het meisje. Met haar hand duwt ze tegen de rug van het meisje aan. Het kind verzet zich. De houding van het meisje is naar achteren gericht. Het meisje duwt met haar rug terug tegen de hand van de opvoeder/verzorger. Omdat deze zelf stil blijft staan, ervaart het kind de hand tegen de rug als ‘geduwd worden’. De opvoeder/verzorger zou kunnen denken dat het kind lastig is omdat ze haar handen niet wil wassen. Maar het verzet ontstaat hier door de stilstaande houding van de opvoeder/verzorger.
82
Vanuit stilstand ga je met je hand duwen. Vanuit beweging ga je met je hand vragen. Probeer zelf de beweging te maken die je van het kind verwacht.
Ga je je handen wassen? De opvoeder/verzorger staat naast het kind met haar hand tegen haar rug. Zij zet zelf een stap in de richting van de wasbak. Alleen daardoor ontstaat er lichte druk tegen de rug van het kind. Wanneer druk ontstaat door een beweging van het hele lichaam, wordt het niet ervaren als duwen maar als een uitnodiging zelf ook een stap te zetten. Wanneer het kind in beweging komt, is dat genoeg. De opvoeder/ verzorger heeft haar de richting laten voelen. Ze hoeft niet helemaal mee te lopen.
TIP 1
TIP 2
Een klein kind heeft nog geen boodschap aan alleen geroep uit de verte: ‘Kom mee, we gaan, kom nou!’ Je kunt er maar beter meteen naartoe lopen, jouw hand in de zijne leggen en dan pas zeggen dat hij met je mee moet komen. Met je eigen loopbeweging laat je hem voelen wat je zegt.
Een groter kind komt niet mee als jij daarop gaat staan wachten. Dan sta je er tenslotte gewoon voor, belemmer je zijn beweging. Je kunt praten wat je wilt. Wanneer je zelf alvast gaat, volgen grotere kinderen je even later.
83
In en uit de fietsstoel (achter) Eens komt de dag dat het voorstoeltje voorop niet meer past. Meestal is het kind niet alleen groter geworden, maar ook behendiger en sterker. Dat kun je benutten om zwaar tillen in het achterstoeltje te voorkomen.
Oef, wat ben je zwaar Onder de oksels opgetild wordt een kind passief. De armen, benen en het lichaam gaan hangen. Het passieve lichaam is zwaar. De opvoeder/verzorger tilt het kind ver van zich af en maakt een draai met haar bovenlichaam. Daardoor belast ze haar rug te veel. Het kind wordt hier niet geleerd zelf actief te zijn.
84
Spring! Dit kind is nog te klein om zelf te klimmen. Maar haar opvoeder/verzorger benut wel al haar mogelijkheden. Door de plaats van haar handen – onder de basis en om de romp heen – strekt het kind zich op. Doordat ze door de knieën buigt, biedt de opvoeder/ verzorger haar een prikkel aan om zich af te zetten. Wanneer de opvoeder/verzorger haar benen strekt en daarbij ook nog ‘Spring!’ roept, zet het kind zich af. De last is zo veel lichter en het kind doet helemaal mee met de beweging.
TIP Zet de fiets altijd stevig tegen iets aan. Jij hoeft dan zelf de fiets niet vast te houden. Je houdt zelf alle mogelijkheden om je goed te bewegen.
85
Klim er maar op Als een kind kan traplopen en op speeltoestellen kan klimmen, kan het ook zelf in het fietsstoeltje klimmen. De opvoeder/verzorger houdt alleen de fiets goed vast. Ze staat zelf stabiel, met de voeten ruim uit elkaar. Het kind kan aan beide zijden op de fiets klimmen.
86
Dragen Tot hoe oud draag je een kind? Als een kind zelf kan lopen, hoef je hem in principe niet meer te dragen. Maar gedragen worden heeft meer betekenis dan alleen maar het afleggen van een afstand. Het kan het kind innerlijke zekerheid over zijn eigen lichaam geven en plezier in samen bewegen. Het hoeft niet lang te duren en het kan onderdeel zijn van een spel.
Dragen is plezier voor twee Vaak is opgetild en gedragen worden voorbehouden aan de lichtere kinderen. Maar juist de wat zwaardere kinderen hebben veel lichamelijke bevestiging nodig. Zoals al eerder beschreven, kun je een kind zich licht laten voelen door de ondersteuning van de basis. De opvoeder/verzorger staat stabiel, de voeten uit elkaar. Het kind heeft beide benen actief om het lichaam van de opvoeder/verzorger heen geslagen. Ze zit bijna zelfstandig. Met de armen over elkaar geslagen maakt de opvoeder/ verzorger een zitje voor het kind. Het kind is geleerd actief te zitten. Ze mag niet passief hangen of zich plotseling naar achteren of opzij werpen. Want alleen als de lichamen dicht bij elkaar zijn, is de last goed te dragen.
TIP Een stukje lopen kan heel goed met een kind op de rug. Laat het kind actief zitten en ondersteun hem door een ‘stoeltje’ te maken van je armen op je rug (zoals bij schaatsen).
87
In het verkeer Groter worden en zelf gaan fietsen en oversteken: dreigende gevaren voor het kind. Hoe ga je daarmee om als opvoeder/verzorger? De plaats van aanraken kan nu worden benut om het kind te ondersteunen of juist af te remmen. De ene handgreep stimuleert, de andere verlamt. Goed om te weten in lastige situaties.
Ga maar, ik ben bij je Om te leren fietsen is het handig om ernaast te lopen, op de stoep. Maar dan komt het moment dat de stap wordt gewaagd. Samen door het verkeer. Het kind op deze illustratie kan al wel fietsen, maar slingert nog een beetje. Als hij niet meer slingert, kan de hand weg. De hand duwt niet en geeft alleen de rechte lijn aan tussen de twee fietsen.
TIP Als een kind nog geregeld valt met de fiets, ga er dan nog niet mee door het verkeer. Het is te veel gevraagd om én te leren fietsen én op te moeten letten op andere weggebruikers. Laat het kind oefenen op de stoep of in het bos waar vallen nog geen kwaad kan.
Pas op, val niet! Deze opvoeder/verzorger heeft de hand in de nek gelegd van het kind. Meestal wordt dat gedaan om het kind vast te kunnen grijpen als hij zou vallen. Maar het effect is averechts. Doordat de nek een zogenoemde machtplek is, krimpt het lichaam van het kind in elkaar. De schouders gaan omhoog, het hoofd wordt in de nek gelegd, de armen verslappen. Je ziet ook dat het kind wat schuin weg is gaan hangen van de opvoeder/verzorger. Daardoor is de balans weg en wordt de kans om te vallen juist groter.
88
Ho, stop! Eén hand voor de arm zegt genoeg.
TIP Soms weet je het niet in het verkeer: moet je als opvoeder/verzorger nu vóór of achter het kind fietsen als het druk is en naast elkaar fietsen niet kan? Het kind achter je zie je immers niet. Maar het kind voor je ziet en hoort jou niet. Voor het antwoord op die vraag kun je het best naar dieren kijken. Dierenouders gaan altijd voorop. Waarom? Dierenkinderen (en mensenkinderen) zijn er helemaal op gebouwd alles wat de ouder doet na te doen. Achter jou aan door het verkeer is een leersituatie. Als je kinderen voorop laat gaan, geef je ze te vroeg verantwoordelijkheid. Je laat aan hen de taak het verkeer in te schatten, terwijl ze dat nog van jou moeten leren. Als naast elkaar fietsen niet mogelijk is, is het kind achter je aan het veiligst.
89
Helpen bij iets engs Het ene kind loopt met gemak over een boomstronk of evenwichtsbalk. Het andere doet dit voetje voor voetje. Het ene kind klimt in hoge bomen, het andere tast voorzichtig de onderste sport van het klimrek af. Ieder kind oefent zijn lichaam op zijn eigen manier. Als opvoeder/verzorger sta je er soms bij met het zweet in je handen. Of je wilt koste wat kost voorkomen dat ze vallen. Waar doe je goed aan?
Dit is gevaarlijk voor jou De wijze van vasthouden door de opvoeder/verzorger toont haar bezorgdheid. Ze heeft alleen niet in de gaten dat hierdoor het meisje zelf haar evenwicht niet meer kan vinden. De omvatting van de bovenarm roept een verslapping van de spieren op. Een hand rond de pols roept afhankelijkheid of verzet op. Hierdoor wordt angst onnodig opgeroepen.
90
Ik ben er als je me nodig hebt De opvoeder/verzorger houdt hier niet zelf het meisje vast. Ze biedt haar hand wel aan. Het meisje legt haar hand in de hand van de opvoeder/verzorger, maar deze wordt niet vastgepakt. Vastpakken kan het meisje zelf doen als ze bang is. Ze is hier niet bang. Heel zorgvuldig gaat ze in haar eigen tempo de uitdaging aan.
ONDERZOEKEN Mensen die veel met paarden omgaan, weten hoe ze het beste kunnen reageren bij schrikwekkende gebeurtenissen en geluiden in de omgeving van het paard. Ze kijken dan nooit naar het paard zelf, maar juist naar de plaats waar de bedreiging of het geluid vandaan komt.Wanneer naar het paard gekeken wordt (bezorgdheid), blijft het paard zenuwachtig. Wanneer het paard wordt vastgehouden en de begeleider de bedreiging in de gaten houdt (bescherming), wordt het paard rustig. Bezorgdheid is voor paarden minder geruststellend dan bescherming. Het is het onderzoeken waard of deze verschillen bij kinderen in stresssituaties ook waarneembaar zijn.
91
Samen in de ruimte Als opvoeder/verzorger deel je de ruimte met een of meer kinderen. Contact, “samen voelen”, blijft voor iedereen belangrijk in alle omstandigheden. Of dat nu in een grote groep is, één op één, dichtbij of veraf. Met jouw aanwezigheid in de ruimte kun je kinderen een gevoel van veiligheid geven.
Jij hoort bij ons Met een grote groep kinderen moet je in staat zijn gevoel te houden voor het geheel. Dan is dat ene kind dat nooit stil kan zitten, soms een stoorzender. Hier heeft de opvoeder/verzorger het kind naast zich genomen en wrijft ze hem af en toe over zijn rug, van boven naar beneden. In plaats van hem uit te sluiten houdt ze het ‘lijntje’ met hem heel kort. Tegelijkertijd houdt ze gevoel voor de gehele groep; ze gaat door met de gezamenlijke activiteit.
92
TIP Een kind dat druk en wild doet, luistert meestal niet naar vermaningen. Heel even je hand boven op het hoofd leggen kan een rustgevend effect hebben. Doe het niet te lang en druk vooral niet met je hand. Dan kan het juist agressie oproepen. Kinderen die gevoelig zijn voor prikkels van buitenaf, dragen soms graag een capuchon (ook in huis). Afdekken van het hoofd brengt rust.
Ik geef jou al mijn aandacht Zo overweldigend kan aandacht zijn als de opvoeder/verzorger te dichtbij in de ruimte van het kind blijft.
93
Dag! Contact door de ruimte heen kan precies genoeg zijn
94
Nawoord
Tijdens het schrijven van dit boek ben ik mij bewust geweest van het dunne koord waarop ik mij bevond. Wanneer je een affectieve benadering van kinderen van het grootste belang acht, kun je dan wel handvatten aanreiken? Is affectief niet juist zonder aangeleerd gedrag? Zonder trucjes? Staan het doel van dit boek en de uitvoering ervan niet haaks op elkaar? Is alleen voelen niet genoeg? Natuurlijk is het niet zo dat het aanraken van die ene aanrakingsplaats of het toepassen van die ene bepaalde wijze van aanraken of van bewegen garant staat voor een affectieve werkwijze. Maar andersom is dat ook niet het geval. Een cursist stelde mij hierover een belangrijke vraag. ‘Wanneer ik op een heel warme, betrokken en persoonlijke wijze de hand van een kind naar mij toe trek, ontstaat er in zijn lichaam dan ook een angstreactie?’ Ze deed het voor met mijn hand. Haar blik was vriendelijk, haar hand was warm. Maar haar greep was dwingend, waardoor mijn lichaam verstarde. Hoe goed je bedoelingen ook zijn, als je een lichaam onvrij maakt, roept dat angst op en reageert het met vluchten, vechten of bevriezen. Met de beste bedoelingen kun je via het lichaam dus boodschappen overbrengen die je niet bedoelt. Met de beste intenties kun je weerstand en verzet oproepen bij een kind, dat daar op zijn beurt dan weer voor berispt of gestraft wordt. Gevoelsmatig contact kent regels, hoe tegenstrijdig dat ook lijkt. Misschien is het wel het beste om in de vergelijking met een taal te blijven. Je kunt met veel gevoel de woorden van een taal uitspreken, maar wanneer je de regels van de grammatica niet kent, zul je niet worden begrepen. En daar stopt ook precies dit boek. Want een taal leer je pas echt goed spreken en verstaan in het land zelf. Bij de kinderen dus. Ik denk niet dat Annie M.G. Schmidt dacht aan de taal van de aanraking toen zij schreef: ‘Er is een land waar kinderen willen wonen.’ Maar wij kunnen op zijn minst ons best doen de taal van dat land te leren verstaan en spreken. Tenslotte komen we er allemaal vandaan. Inga Mol
95
Literatuur en websites Boeken J. Bastiaans, L.J. Menges, J.J. Dijkhuis, A.A.A. Terruwe, Raakvlak heel de mens, Spruyt, Van Mantgem & De Does, Leiden 1976. ISBN: 90-238-0800-2. T.A.C.M. Gerritse, Over kleine dingen. Een inleiding in de haptonomie, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2000. ISBN: 978-90-352-2540-4. M. Knaapen, Het voelen gevoed, Overasselt 1983. ISBN: 90-800-0921-0. I.M. Mol, Tillen in de thuiszorg. Hoe je rugklachten kunt voorkomen, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2001. ISBN: 978-90-352-2341-7. A. Montagu, De tastzin, Het Spectrum, Houten 2008. ISBN: 978-90-315-0708-5. W. Pollmann-Wardenier e.a., Verkenningen in de haptonomie, A.W. Bruna & Zoon, Utrecht 1986. ISBN: 90-229-5457-9. Stichting Emmi Pikler Fonds, De visie van Emmi Pikler, respectvolle verzorging, vrije bewegingsontwikkeling, Amsterdam 2002. ISBN: 90-807225-1-0. T. Troost, Het lichaam liegt nooit, Centerboek, Weesp 1988. ISBN: 90-5087-019-8. F. Veldman, Lichte Lasten. Kinesionomie bij de verzorging en behandeling van patiënten (2e druk), Spruyt, Van Mantgem & De Does, Leiden 1997. ISBN: 90-238086-7-3. Vereniging Haptonomische Zwangerschapsbegeleiders VHZB, Tastbaar welkom, 2008. ISBN: 978-90-812958-1-9.
Websites www.haptonomie.nl www.lerentillen.nl www.vhzb.nl
96