Nederlandsch-Papiamentsch-Spaansch woordenboekje [PDF]

Zitiervorschau

Zou unu.

aan op n. in. 7.20

» av. o,;ït Mn. oud. v. m. 7,2e

Laatste kwartier 145rptemb.'smo.10,40.

Vrijdag

8

September Maria GoSoarte. Dokter: „Wel, helpt het slaapdrankje goed voor uw dochter, meviojw? ' Meviouw: „O, dokter, van nacht, toen het tijd was om haar slaapdrankje in te nemen, moest ik Henriette bij den arm schudden om ze wakker te krijgen." Wat de menschen plichten noemen, komi uit een edel hart altijd ais vrijwillige liefde voott.

-

NEDERLANDSCH-

&

SPAANSCH

WOORDENBOEKJE.

CURAQAO.

1875.

Gedrukt bij JosuÉ Witz te Arnhem.

VOORREDE

Het Woordenboekje, dat wij heden den beoefenaars landspraak aanbieden, heeft ons meer der arbeid gekost dan men aanvankelijk zou veronderstellen. Deze bestond zoowel in het opsporen van de afkomst der meeste woorden, als in 't vaststellen hunner spelling. Vooral dit laatste ging met eene moeite gepaard, welke alleen zal kunnen worden begrepen door hen, die eenige jaren het Papiamentsch, zooals het op onze drie WestIndische eilanden Curaqao, Bonaire en Aruba gesproken wordt, beoefend hebben. Zij toch weten dat er voor de spelling van het Papiamentsch geen vaste wetten bestaan. De een spelt zijn woorden overeenkomstig den klank, dien zij in de uitspraak hebben; de ander meent dat men bij de spelling van het woord ook op zijn afkomst behoort te letten; een derde wil gelijktijdig deze beide regels óf geheel öf gedeeltelijk onderhouden hebben. Welk een verschil van spelling en welk eene schromelijke inconsequentie daarin, hieruit ontstaan moet, begrijpt elkeen. Te meer wanneer men weet, dat de moeielijkheden in het vaststellen van eene redelijke en consequente spelling van het Papiamentsch inderdaad niet van geringen aard zijn. De oorzaak dier moeielijkheden komt hieruit voort, omdat het Papiamentsch een taal is, samengesteld hoofdzakelijk uit het Spaansch en

II

uit het Hollandsch. De eerste dezer twee talen is, wat men gemeenlijk noemt eene zuidelijke, de laatste eene noordelijke taal; m. a. w. de eerste is grootendeels uit het Latijn, de laatste uit het Gothisch voortgekomen. En het is iedereen bekend dat de klinkers in deze twee stamtalen, zoowel wanneer zij afzonderlijk staan, als wanneer zij met medeklinkers verbonden worden, op verschillende Wijzen worden uitgesproken. Zelfs de medeklinkers vereischen hier en daar in het uitspreken voor genoemde stamtalen eene verschillende werking der spreekorganen. Met inachtneming echter der volgende regels hebben wij gemeend, eene tamelijke gelijkmatigheid in het schrijven van het Papiamentsch te kunnen erlangen, die op taalgronden steunt of ten minste vrij is van willekeur. Vooraf evenwel stellen wij als beginsel vast, dat het Papiamentsche woord, hetgeen of geheel of hoofdzakelijk Spaansch is gebleven (en zoo zijn verreweg de meeste) geheel of met geringe wijziging volgens de Spaansche ortograiie moet geschreven worden; is echter het Papiamentsche woord geheel of hoofdzakelijk uit het Hollandsch genomen, dan volge men op gelijke wijze de Hollandsche spelling; is eindelijk het Papiamentsche woord wel uit het Spaansch afkomstig, maar zóó in het gebruik verminkt dat zijn afkomst moeilijk meer te herkennen is, dan spelle men het woord zooals het voor een Hollandsch oor klinken moet. Dezen algemeenen regel brenge men nu in toepassing met inachtneming der volgende bijzondere regels: I. De klinkers a, een o blijven altijd zacht ook dan wanneer zij met een medeklinker tot één en dezelfde lettergreep vereenigd worden; zij worden dus geschre-

III

ven en uitgesproken als in de Hollandsche woorden manen, spreken, wonen; en nooit gelijk in dat, den. dom. 11. De klinkers i en u worden altijd op dezelfde wijze uitgesproken als in het Spaansch, dus alsof er voor een Hollander stond ie en oe. Uitzondering hiervan zijn alleen de zuiver Hollandsche woorden welke het Papiamentsch heeft overgenomen, zooals zink. schutter. Deze uitzonderingen kan men niet anders dan door het gebruik leeren. 111. Cha, Che, Chi, Cho en Chu worden nooit uitgesproken gelijk als in de Hollandsche woorden, krachten, knechten, wichten, krochten, vruchten ; maar steeds alsof er voor een Hollander geschreven stond, tsja, tsjé, tsji tsjo en tsjoe. IV. Men schrijve in het Papiamentsch voor aan een lettergreep steeds k wanneer deze voortkomt van de Spaansche qu, en c wanneer het Spaansche woord waaruit het Papiamentsche ontstaan is, eene c heeft. Men moet dus schrijven: é jioe, koe, (van het Spaansche que) mi a mira coc (van het Spaansche con) su mama de zoon dien ik met zijne moeder gezien heb. V. Daar waar de Papiamentsche klank oe voortkomt van de Spaansche u moet men steeds u schrijven en uitspreken overeenkomstig Regel II; komt die klank echter voort van de Spaansche o of on dan schrijve men in het Papiamentsch oe. Men schrijve dus muchoe (van het Spaansche muchó) veel, en spreke dit woord uit alsof er voor een Hollander stond moetsjoe ingevolge Regel II en III; coc (van het Spaansche cori) met; cuchijoe (van het Spaansche cuchillo) mes; coestumber (van het Spaansche costumbre) gewoonte. VI. De Spaansche II (zooals in Have, anillo) wordt

IV

in het Papiamentsch weergegeven door j; men schrijve dus muraja, muur (van het Spaansche tmiralla). ViL De Spaansche keelletter j, zooals in justicia, Jesus, wordt in het Papiamentsch door een h vervangen, dus hustici, Hesus. VIII. De Papiamentsche er blijft dezelfde onverschillig of zij komt van de Spaansche er of re; maar naar gelang van de afkomst zal de uitspraak wezen, men schrijve dus muher (Spaansch muger) en homber (Spaansch hombre) maar men spreke de er in het eerste woord uit. nagenoeg alsof zij een Hollandsche hardlange, en in het tweede alsof zij een Hollandsche stomme e ware. IX. De eop het einde der woorden ontstaan uit er of ez schrijve men steeds é. bijv. ofrecé van ofrecer, bé van vez; ten einde haar te kunnen onderscheiden van de stomme e in de Hollandsche woorden die het Papiamentsch heeft overgenomen, bijv. in worde, meene. Met inachtneming dezer regels gelooven wij tot eene üjke gelijkmatigheid der meeste Papiamentsche den te kunnen geraken. Indien wij achter het Papiamentsche woord ook liet Spaansche hebben aangegeven, dan was dit alleen om de afkomst van het eerste aan te toonen, en daardoor onze spelling te rechtvaardigen. Eerlang hopen wij dit boekje door een ander te laten volgen, 't geen het Papiamentsch-Hollandsch gedeelte zal bevatten. En daarmee zal onze arbeid voltooid zijn.

.

H. Mei 1875.

A. Aafsch, robes Aafschelijk,

—

izquieido.

di raanera robes

malamente.

—

—

Aafschhands, di manoe robes de mano izquierda. barco Aak, V. barcoe di carga

—

— — — — — — —— ——

de carga, balandra.

hacha.

Aaks, ook Aks.V. hacha

Aal, M. sorto di piscar— anguila. limosqa. Aalmoes, V. limosr.a tonel, ]üpa. Aam, O. bari Aamachtig', di ;rosea corticoe asmatico. biAambeeld, O. aambeeld gornia. heAambei, V. hemorroida morroida. Aamborstig, asraaticoe, peehoe asmatico. serar Aamborstigheid,V. asma asraa Aan, na

a.

tos-

Aanbakken, kima pam tarse el pan. Aanbehooren,

na

pertenecé, toca

— pcrtenecerconsecuenci —

Aanbelang, O.

—

importancia. toca of bati klok sonar, tocar. Aanbesteden, tenter —contratar. Aanbellen,

—

—

confiar. Aanbetrouwen, confié en». Aanbevelen, recoraendi

coraendar, recomendar. adorar. Aanbidden, adora

—

——

, adorabel adorable. adoAanbidder, M. adorador rador. Aanbidding, V. adoracion adoracion. Aanbieden, ofrecè, presenta oficcer. Aanbieding, V. ofrecementoe oferta. Aanbinden , marra na of coc Aanbiddelijk

—

— — —

atar.

Aanblaffen, ladra, grita ladrar. Aanblazen, Aanblijven,

—

soplar. soepla keda, continua.

— —

quedar, continuar. vista. Aanblik, M. bista Aanblikken , tira bista aniba, mira—lanzar la vista. Aanbod, 0., (zie aanbieding.) ofrecer. Aanbod doen, bieder Aanbouw, M., fabrioa, bouw

—

—

fabrica.

Aanbouwen, traha

edilicar.

—

—

construir,

— tostar. — amarrar. (dag), habri —abrir,

Aanbranden, kima Aanbrassen, hala sty f

Aanbreken empezar ó salir. Aanbrengen, tressé, rede

chismear. Aanbrenger,

cliismoso.

redador

— traer, — soplon,

2

AAN.

— —

Aanbrdsschen, grita rugir. Aandacht,V. atencion— atencion. Aandeel, 0., parti partida. Aandenken, 0., cordamentoe memoria memoria, recuerdo. Aandikken, haci gordo.biia gordo. bira diki engordecer. Aandoen (kleeden),bistir —vestir. Aandoen, haci, toca (coerazon), sentir. sinti masjar Aandoening, V., sintimentoe sentimiento. Aandoenlijk, coesentimentoe afectuosomente.

—

,

—

—

—

—

Aandragen, (zie Aanbrengen.) Aandrang, M., impulsoe, forza

impulso.

—

— — —

insistir. Aandringen, persisti Aandrijven, bini na kantoe derribar.

Aandrijven, excita, impulsa excitar, impulsar, mandar. indicar. Aanduiden, indica

— —

Aanduiding, V., indicacion

dicacion.

in-

Aandurven, por coe—hacer cara.

—— , — — —

Aaneen, huntoe junto. tocar. Aangaan, toca Aangaan (bij iemand) jama, Uamar. pasa cerca Aangaande, tocanti toeante. natural. Aangeboren, natural Aangedaan, sentido, fligido movido. Aangenaam, gustoso— agradable, gustoso. Aangetrouwd , parente pariente, allegado. Aangeven, doena op declarar.

—

—

——

Aangezicht. O. cara cara. Aangeziciitspijn, V. dolor di cara dolor de cara.

—

—

Aangift, V. declaracion declaracion. Aangorden, marra curpa, cenji ceïïir.

—

AAN.

—

Aangrenzen, belende na linar.

con-

Aanghijnzen, tira wowo maloe

— fiuncir, arrugar. — coger. Aanhaken, haak, cologa — unir, enganchar. Aanhalen, hala — atraer. Aanhalen (streelen), hunga arriba

Aangrijpen, cohé

—

acariciar. Aanhalen (tekst), cita citar. Aanhang, M. partida— partido. Aanhechten, pega, uni unir,

—

—

juntar.

—

Aanhef, M. coeminzamentoe comenzamiento. Aanheffen, coeminza— comenzar enAanheffen (zang), intona tonar.

Aanhitsen atizar.

—

,

tiza

,

instiga

—

— atizador. Aanhoogen, lamanta — levantar, alzar.

Aanhitser,M. tizador

Aanhoorder, M. auditor, tendeoyente. dor Aanhooren, tendé, scucha, oir escuchar, oir, atender. Aanhoorig, koe ta toca na perteneciente. Aanhouden, wanta, persisti, mantené persistir. Aanholden (policie), cohé arrestar. Aanhoudend, sm stop continuo. Aanhoudendheid , V. continuacion continuacion. A ANHiiwelijkex, casa coc casar. Aankanten (zich), oponé su mees, risisti oponerse. Aankijken, mii aden cara mirar. Aanklacht, V. kéga queja. ■Aanklagen, kega, klaag acusar. Aanklager, M. acusador acusador. Aanklampen, cohé Imprunar.

—

— — —

—

—

—

—

—

—

—

—

——

3

AAN.

——

vestir. Aankleeden, bistï Aankleven, pega pegar. llamar Aankloppen, bati na .i la puerta. Aankomeling, V. binir nobo nobo advena. Aankomen, jega llegar. Aankomst, V. jegamentoe, binimentoe allegamiento, venida. Aankondigen, nuncia, doena nobo anunciar. Aankondiging, V. anunciacion anuncio. Aankoop, M. coempramentoe eompra. comprar. Aankoopen, coempni Aankoppelen, madrina —aparear. Aankorsten, crii casca o korsji encortezar. vestirse. Aankrijgen, bisti' Aankunnen, zie Aandurven. cultivar, Aankweeken, cria criar. reir. Aanlachen, ham' Aanlanden, jega na tera, debarca llegar, debarcar. unir, peAANIASSOHEN, lasch gar, ligar. Aanleg, M. disposicion, bon cabez disposicion. Aanleggen, toca coc barcoe na

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

acostar.

Aanleiden, gija, conduci, causa conducir, causar. Aani.kideh, M. gefe, gijador jefe.

—

—

Aanleiding, V.

ocasion,

ocasion.

—

causa

—

mezclar. Aanlengen, mezcla Aanlijnen pega coc (lijm) encolar, pegar una cosa con otra.

,

—

—

saborear. Aanlokken, lok Aanmaken (vuur), cendé of pega eneender. candela evhortar. Aanmanen, spierta

—

—

AAN. Aanmaning (van een

—

deurwaarder) citar ante V. , dagvaarding vn tiibunal. arAanmatigen, toema poder rogar. Aanmatiging, V. arrogancia arrogancia. Aanmenüen, mezcla, broeha mezclar. Aanmerkelijk, considerabel, maconsiderable. sjar observar. Aanmerken, observa Aanmerking, V. ouservacion, anotacion observacion, anotacion. Aanminnki.uk, amabel amable. Aanmoedigen, courasja, doena courasie animar. Aannemelijk, aceptabel aceptable. Aannemen acepta, toema aceptar. Aannemen (werk), husta emprender. AANNEMER, tender— empresario. Aanpakken, cohé coger. Aanpalend, coc ta pega na of coc conlinante. ajustar. Aanpassen, pas Aanprijzen, recomenda reco-

—

—

—

—

—

—

—

—

—

,

—

—

—

—

—

—

raendar.

—

Aani'lukkki.en, excita, manda excitar. Aaxpinten, haci puntoe—hacer punta, aguzar la punta. conAANRADEN, rade, consega segar, Aanraken, toca, nrtisjï —tocar. Aanranden, poné manoe arriba asaltar, embestir. adeAanrechten, poné mesa

'

-

—

—

rezar.

Aanreiken, doena Aanrekenen, imputar.

— pasar.contar,

conta

—

Aanrichten, ocasiona, causa, haci causar.

—

4

AAN.

—

invoca, jama invocar, llarnar. avanzar. Aanrukken, jega Aanroepen,

—

Aanschaffen, procura, busca, coempra proeurarse. sonar, AanSCHELLEN, bati klok llarnar a la puerta. Aanscherpen, haci skerpi, mula aguzar. Aansciioeien bisti zapatoe calzar.

—

—

,

—

—

AANSCHOUWEN, mira, eonteinpla, weitii

— contemplar.

Aanslag, M. aanslag, atcntado

atentado. Aanspannen, poné den

char.

—

— engan-

AANSPOREN, exita, spierta, spora

— exhortar, estimular. AANSPRAAK, V. aanspraak cucion.

— alo-

(recht) V. pretension pretension. Aansprakelijk, responsabel responsable. Aansprakelijkheid, V. responsabilidad responsabilidad. Aanspraak

—

—

— Aanspreken, papia coc Aanspreker,M.

funerario.

— abordar

aanspreker

—

-

Aanstaan, gusta gustar. Aanstaande, futuro, lioe ta bini

— futuro. Aanstai.te,

—

V. preparacion preparacion. Aanstappen, camna duro, mas liger acelerar, apresurar. (igar AANSTAREN, keda mira

—

la vista.

Aanstekelijk

—

,

koe ta pega

—

contagioso. contagiar, Aansteken, pega pegar. enAansteken (licht), cendé eender.

—

—

AAN. Aanstellen, poné, nombra nombrar.

—

Aanstellen (zich), comporta, haci manera portarse.

—

conducirse,

—

Aanstelling, V. nombramentoe, nombramientoe. aanstelling Aanstippen, apunta apuntar.

—aworo

Aanstonds, unbé,

—

pronto, al instante. ofensa. AANSTOOT, M. ofensa AAN-iooTELiJK, koe ta doena ofensivo. ofensa

—

—

AANSTOOTEN, pusja

— —

empujar. numero. AANTAL, O. numero tocar. Aantasten, toca Aanteekenen, anota, toema nota

—

—

notar. Aanteekenlng, V. nota nota. Aantijgen, acusa, pega —acusar.

—

Aantocht, M. nacaminaofarriba camina

— venida.

—

Aantoonen, in oenstra —monstrar adelantar. AANTREDEN, jega Aantreffen, topa coc, contra topar. coc

—

Aantrekkelijk, gustoso

— atra—

yente. vesAantrekken, bisti, hala tirse, atraer. Aantrekken, (zich) toema na tornar coerazon, interesa parte a, interarse. unir Aantrouwen , casa coc por casamiento. Aanvaarden toema posesion

—

—

,

posesionar, tornar posesion. ataque. Aanval, atak Aanvallen, cai arriba, takka

—

embeslir.

—

lindo. Aanvallig, bonito AanvaluGHElD bonitesa

,

bilidad.

—

—

aina-

Aanvang, M. coeminzamento

coraienzo.

—

—

5

AAN. Aanvangen, cominza, principia

principiar. Aanvankelijk, na

principio. Aanvaren, daal en navigacion

principio

coc

—

—

— al

Aanvatten, cohé, toema— coger. Aanvertrouwen, confia confiar. paAanverwant, M. parente riente. Aanvliegen, boela arriba —volar, convolar. Aanvoegen poné cerca unir. imAanvoer, M. importacion portacion. Aanvoerder, M. gefe, mandador— jefe. traer. Aanvoeren, tressé Aanvoeren, gija, manda —guiar. AANVRAAG, V. peticion, pidimenpeticion, demanda. toe Aanvragen, pidi demandar. Aanvrager, M. pididor preguntador. llenar, Aanvullen , jena coc suplementar. Aanvulling, V. suplementoe, jenamentoe suplemento. Aanvuren, sopla candela, excita— inllamar. Aanwakkeren, spierta, manda eneender. Aanwakkehing, V. spiertamenencendimiento. toe crecer. Aanwassen, crecé AANWENDEN, usa ernplear, usar.

,

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

Aanwennen ,

— — coestuma

—

cos-

—

tumbrarse. Aanwendsel, O. coestumber costumbre. Aanwerven (zie werven). Aanwezen, O. existencia, presencia ser. Aanwijzen, indica, moestra indicar, mostrar.

—

Aanwinnen, gana

—

— ganar.

Aanwinst, V. probechoe, gana-

—, —

mentoe

ganancia.

Aanwrijven

chocarse

—

AAN.

pega

(overdr.)

acusar.

cusa

,

—

Aanzeggen, nuncia anunciar Aanzeilen, (zie aanvaren). Aanzetten , spierta, stimuli, manda excitar. Aanzien, O. consideracion— importancia. Aanzien mira, weita mirar. Aanzienlijk, respectabel, considerabel respectable. Aanzoek, O. invitacie, pidimentoe invitacion. Aanzoeken, pidi, puntra, solicita invitar, pedir.

,

—

—

—

—

Aap,

,

—

macaco

— mono.

Aapachtig, cos di macaco vn mono.

— como

— espiga, maAar, (ader) V. bena — vena. Aard, M. genio, natural — genio. naturaleza, indole. Aardappel, M. batata — papa, patata. Aar

V. tapoesje

zorca.

—

Aardbesciirijving, V. geografia geogralia. temAardbeving, V. temblor blor, terremoto. Aardbodem, M. tera superhcie

—

—

—

de la tierra. Aardbol, M. globo globo. tierra. Aarde, V. tera Aarden, (gewennen), coestuma— acostumbrarse. Aardewerk , O. cos di kibra vajita de bara. Aardhoop, M. monton di tera monton di tierra. AARDIG, gustoso, gracioso gracioso. Aardigheid, coiloco, graci —farsa. 1*

—

—

—

—

6

AAR.

—

Achterdocht, V.

—

Achterhalen, cohé alcanzar. Achterhouden, reserba, wardaof tené atras reservar, retencr. Achterhoudendheid, V. resérba

Aardrijk, O. mundoe, tera universo, esfera terrestre. Aardolie, V. kerosien —petrolio. Aardsch, mundano, terrester mundano, terrestre. Aardsgezind, koe ta stima mun-

—

doe mundano. Aardbchokzinhheid V mundanalidad,amor mundano mundanalidad. Aartsbisschop, M. arzobispo

,

—

—

arzobispo.

— ar, AI. arkiduke — archiduque. Aartsvader, AI. patriarca — patriarca. Aartsvaueiu.uk, patriarcal — patriarcal. Aartsengel, Al. arcangel

cangel.

Aartshertog

duda, tarda pa haci— hesitar. cebo. Aas, O. cominda, aas equivoAbuis, O. abijs, error cacion, error. Ach ! aij ! aij! ocho. Acht, ocho Acht (geven), quidado, cuidau, atencion. atencion (poné) respecAchtbaar, respectabel table. Achteloos, negligente, sm cuidado descuidado. Achteloosheid, V. negligencia, descuido. descuido estiAchten, estima, aprecia Aakzelen,

— —

— —

—

—

—

mar, apreciar.

—

—

, binti ocho — veinte-y-ocho. Achter, atras — atras. Achteraan, pa atras (patras) — por Aciit-en-twintig

atras. Achterbaks, scondé, na scondir— clandestinamcnte, escondimente. Achterblijven keda atras quedarse atras.

,

ach.

—

sospecha.

-

—

—

—

soespecha

reservacion. Achterklap, Al. murmuracion murmuracion. Achterklappen, papia maloe tras di lomba di hende, murmura

murmurar. Achterkleindochter

— bisnieta. Achterkleinzoon, AI. niete

.

— —

biz-

V.

bizniete

—

bisnieto. Achterlaten, larga atras dejar. Achterlijk, koe ta keda atras retrógrado. Achtermiddag, Al. tramerdia, atardi tarde. Achterna, patras, atras di detras. tras de. Achterom, atras Achterstallig, koe ta atras atrasado. Achterste di mas atras lo

—

—

— — —

—

,

—

mas posterior.

—

Achterstellen, poné-atras posponer. Achteruit,

,

patras

Achteruitgaan

atras.

—

por atras. bai atras ir

—

—

Achter! iTHAKEN, bira atras decaer, menguar. Achteruitslaan, (dieren), tira cocear, tirar coces. cochi

—

Achtervolgen, sigi, poersigi seguir, proseguir.

Achterwaarts, patras atras.

Acht

geven,

—

boeta atencion

aten der. Achthoekig, koe tien ocho

—

octogono.

—

por

—

kante

7

ACH. Achting, V. veneracion, respect—

venerarion.

—

Achtenswaardig, koe ta digna di

veneracion, respectable

,

—

,

—

, —

— — — — — — —

—

—

,

—

—

—

— Afiieitelen . corta coc beitel — cortar con vn escolpo. Afbetalen, paga — pagar. Afbikken, bik — raspar, raer. larga para, no misji. representacion.

Afblijven,

dejar.

Afborstei.en, schijere, borstel acepillar.

—

Afbraak, V. afbraak— escombros. Afbranden, kima quemar. AFBREKEN, kibra quebrar. Afbrengen, tressé abau, baha

— —

abau

— bajar.

—

Afbreuk, V. perwici, danjo perjuicio, daïio. Afdak, 0. hafdak sotechado,

—

soportal.

vene-

rable. Achtste, di ocho octavo. Achttien diez-i-ocho diez-y-ocho. deAchttiende, di diez-i-oche cimo octavo. Addergebroedsel O. raza di generaciondivibora. culebra nobleza. Adel. AI. adel Adeldom. AI. noblesse nobieza. Adellijk, nobel noble. resuello. Adem, Al. roséa Ademhalen, hala roséa—respirar. vena. Ader, V. bena Aderlaten, sangra sangrar. Aderlating, V. sangramentoe sangriaT Adres O. adres enderezo sobre escrito. Adresseeren, poné adres, adressa enderezar. Advies. O. consego, advies aviso, noticia. Advocaat, AI. Advocaat—abogado. Afbakenen, marca marcar. Afbeelden, sacii of toema portret pintar. Afbeelding. V. portret, retrato

—

AFB.

Afdalen, baha

— bajar.

AFDALING,V. bahamentoe—bajada

Afdammen, poné of lamanta dam construir vn dique. AFDANKEN, manda bai, dank

despedir.

Afdeelen, parti

—

—

repartir. Afdeei.ing. V. division, afvloeiing

—

—

division. reAfdingen, bieder, rebaha bajar. AFDOEN, cabii coc, paga— acabar, pagar. Afdragen hib:i abau llevar abajo. Afdragen (van kleeren), gasta usar. panje Afdroogen, seca secar. Afdruipen, lek gotear. Afdruk, AI. afdruk copia. Afdwalen, perdé of heni camina extraviar. Afdwingen, exigi, forza, dwing

,

—

—

—— —

—

arrancar.

Aii.aan, baha Afgeleefd,

—

—

bajar, descender. bjeeuw bjeeuw

decrépito. Afgelegen, aleeuw

—

— lejos. can-

AFGEMAT, cansar, abatido— sado.

Afgericht, drechar

—

listo. Afgetrokken, pensativo, distract distraido, absorto. Afgevaardigde, representante representante, deputado. Afgeven, doena. entrega—dar. Afgezant, AI. nuncio. embagador embajador. AFGEZONDEN, mandar. despidir mandado. Afgezonderd, separar, vn bande separado

— —

—

—

—

8

AFG.

—

vaciar. Afgieten, bacia, afor resbalar. Afglijden, slip Afgod, AI. idolo, dios falsoe idolo. Afgodendienst, AI. idolatria idolatria. Afgooien, tira abau tirar aba jo Afgrijselijk, spantoso, horribel espantoso. Afgrijzen, spanto espanto. abismo. Afgrond, AI. abismo Afgunst, V. coedici codicia. Afgunstig,coedicioso codicioso Afhakken, kap tajar, cortar. buscar. Afhalen, busca Afhandelen, caba acabar, concluir. Afhangen, dopende di, cologa for depender, colgar, suspender. Afhankelijk, dependiente— dependiente. Afhankelijkheid, V. dependencia dependencia. Afhaspeeen, caba coc pena devanar. Afhellen. baha bajar. Afhooren, tendé, scucha estar a la husma. Afhouden, tené, kita. hou af detener, dcclinar. alquilar. Afhuren, hier desAfkanten, mata kantoe cantillar. Afkeer, AI. aversion, contra aversion, repugnancia. Afkeuren, zie Afwenden. Afkeerig (zijn), tien ofsinti aversion, tien contra, bira disgustar aversar, repugnar. desAfkeuren, desaprobrê aprobar. roer. Afkluiven, chapa, comé Afkomeling, AI. en V. descendescendiente. diente bajar, desAfkomen, baha

—

— —

—

—

— —

— — — —

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

eender.

—

—

AFK.

—

Afkomst, V. origen origen. Afkondigen, proclama proclamar. Afkorten, kita afor, rebaha acortar, rebajar. Afkrabben, grabata raer. Afkrijgen, cohé afor, caba coger, acabar, concluir. Aflaat, indulgencia—indulgencia Afladen, descarga descargar. Afleeren, descoestumbra, loebida olvidar, desaprender. Afleggen, poné abau, deponé, drecha of labiimorto —deponer. Afleiden, deriva, lei af—derivar.

—

— — —

—

—

Afleiding,

V. derivacion, destrac-

cion—derivacion, divertimiento, destraccion. entregar. Afleveren, entrega Afloop, AI. cabamentoe, bahamentoe acabamientoe, bajada. Aflossen, los, troca relevar, mudar. Afluisteren scueha estar a la husma. Afmaaien, corta guadanear. Afmaken, cab.'i, mata acabar, matar.

— — , —— ——

.

— cansar. medir. — Afnemen, cohé,kiuï afor.mcngua quitar, menguar. — coger, descarga— descarga Afpassen, pas — ajustar. casca, casca— Afmatten, cansa, fatiga Afmeten, midi

Afpakken,

Afpellen, kita dccascar.

AFPERSEN,

di

— exigir, ar-

rancar ó quitar por fuorza. Afplukken, cohé coger.

—

Afraden, rade af, desconsega desaconsejar.

—

Afreis, Y.baJm en toe—salimiento, ida. Afrikaan, afrikaantjc, africano

africano.

—

Afrekenen, haci ofseracuenta— hacer la cuenta. AFROLLEN, lora bau— rodar,rollar. Afri eken, rancé afor—arrancar. abrogar. Afschaffen, kita raspar. AfschaMPEN, schamp, Afschaven, schaaf— acepillar. Afscheid, O. despedida, adiós

—

—

—

despedida.

Afscheid nemen, despedi of habla despedi r. adiós Afscheiden, separa for separar. Ai•■si'iiKiiii.NG , V. separacion

—

—

—

separacion.

Afschellen-,

Afschillen,

—

kita

desvainar. casca, pela, casca Afscheppen, kitadiarriba, skuma

—

espumar. delinear. AfsohetsEN, marca Afsoheurbn, skeer ol kita afor-

-

arrancar.

— tirar, disparar, discargar. Afschilderen, pinta, retrata — piniar. Afschieten ,

tini, discarga

Afschrappen, grabata, raspa, raer. sckrap copia. Afschrift, O. copia copiar. Afschrijven, copia Afschrik, Al. iniedoe, aversion

—

-—

—

aprcnsion.

Afschrikken,

doena

miedoe,

— espantar. Afschudden, saca for, sagudi spanta

—

sacudir. esAfschuimen , kita skuma pumar. Ai--schuw. Al. aversion aversion. Afschuwelijk, abominabel —abominable. Afslaan, tira abau, bati, ninga— derribar, batir, disminuir. Afslag, M. bahamentoe di prys, afslag diminucion. Afsmeeken, pidé, suplica pedir,

—

—

■—

suplicar.

,

9

AFR.

—

Afspannf.n

AFS. los of kita for di

— desatar, desenganchar. Afspraak, V. combénio — convencion. (wagen)

,

maken

Afspraak

combini coc

otro, regla, papia arriba

—

convenirse.

—

concertarse. Afspreken, husta saltar Afspringen, salta abau abajo.

Afstaan, cedé Afstammeling.

—

ceder. —V. descendiente

descendicnte.

—

Afstammen, sali of descendé di

—

descender. Afstand, M. distanci distancia. Afstand doen, kita, poné abau abdicar, ceder. AFSTAPPEN en Afstijgen, baha for bajar, apearse, desca-

—

—

—

balgar.

Afstellen, deponé,kita—deponer, privar. Aistoüten, tira of pusja abau, empujar, impeler echii abau echar. Afstiiuoi'KN,villen, soja—desollar. Aftappen, tap vaciar, sacar. AfteekenEN teeken marca trazar, delinear.

.

—

Aftobben

,

,

—

fatiga su

curpa

— —

fatigar, molestar. Aftocht, M. baimcntoe —retirada. Aftreden, baha, kita su post of empleo bajar, hacer dimision. Aftrek, M.muchoc ofbon bende

—

,

— kitamontoe — balé for, di —

venta, consumo. V. sustraccion. Aftrekken, kita, Aftrekking

arrancar.

Aftroggelen, saca for di —-_obtener por caricias ó engano. Afvaardigen,

deputar.

manda

— mandar,

10

AFV. Afval , caida, (van het geloof)

—-

apostasia. apostasia Afvallige, AI. en V. apostaat apóstata. Afvallen (van 't geloof), troca su ley caer, apostatar. Afvegen, limpiii, paga limpiar, enjugar. Afvebgen. exigi exigir.

—

—

Afviil.en.

soja,

sollar.

Afvoeren, hiba

—

— kita

cuero

— de-

—

conducir, llevar de una parte a otra.

AFVUREN, (?ie Afschieten.) Afwachten, warda, spera

— es-

perar. Afwassciien. laba lavar. Afwassching, V. labamentoe lavamiento. Afwenden, kita parar, desviar, hacer cambiar de direccion. AFWENNEN, discoestuma —desacostumbrar. Afwentelen, bulta, ker.tel, lora rodar, rollar. Afwezigheid, ausencia ausencia. Afwijken, abandona, bai for di abandonar, extraviar. Afwisschen, {zie Afvegen.) Afwisselen, cambm. troca. muda

—

—

—

—

—

—

— cambiar, troear.

Afzetten, poné abau, kita (sombré) corta (pia)amputa quitar, amputar. Afzenden, manda, despidi mandar, despachar. Afzichtelijk, afreus, terribel horroroso, muy deagradable a la vista. Afzonderen, separa, poné vn separar, apartar una bande cosa de otra. Afzonderlijk, separar, vn i vn, sool, na particular separada-

—

mente.

—

— — —

AFZ. Afzweren, niuga, abrenuncia

--

abnegar, renunciar. cebolla. Ajuin, Al. ciboje Akelig , akelik lugubre,

—

—

sombrio. Akker (Veld), AI. koenoekoe. tera campo. Akkerman , AI. koenoekéroe aldeano, rüstico. todo. Al, toer Albedil, mizjidor den toer cos— censor, ci-itico. alla, alli. Aldaar, aja, aji asi. Aldus, asina antes. Aleer, promer

—

—

—

— — — ALGEMEEN, unibersal, na general — universal. Alhier, aki — aqui. Alhoewel, mas koe, a pisar koe — aunque. Ali.edaagsch, commun , di toer

— —,

—

dia comun. solo. Alleen, solo, sool Alleenlijk, slechts, solamente, sool solamente. Allengs poco-poco poco a poco. Allerheiligen, todos los Santos. toer Santoe —todos los Santos. Allerlei, toer sorto di de todo género. Allerwegen na toer banda of camina en todas partes. Allerzielen, todos los defuntos, toer defuntoe dia de los linados. todo. Alles, toer Allooi, O. gehalte quilate. Almacht, V. poder todopoderoso omnipotencia, poder para todo. Almachtige, Al. todopoderoso todopoderoso. en todas ALOM, na toer parti partes. Alomtegenwoordig, presente na omnipresente. toer camina

—

— —

,

—

—

—

—

—

—

—

11

ALS Als, com, ora, manera, asina

— como. Alsook, com també mees

—

como

tamblen. Alsem, alsem ajenjo. entónces. Alstoen, anto Altaar, O. altar altar. todos Ai.ti'.gader, toer huntoe juntos. Althans, a lo menos por lo

— —

—

— —

menos.

—

semper, toer ora siempre. alun. Aluin, V. aluin antes, Alvorens, promer koe primero. donde. Alwaar, oende asi. Alzoo, asina, anto almendra Amandel, V. amander oficio. Ambacht, O. olici Ambachtsman. AI. hende di olici trabagador. empleo, Ambt, O. empleo, olici Altijd,

—

—

— —— — —

—

encargo.

Ambtenaar,M. empleado di goebierno, ambtenaar —funcionario Ambtgenoot, AI. socio den ofici, colega colega. para Ambtshalve, segun ofici oficio. Ananas, V. anasa anana, pina. otro. Ander, otro vn y Anderhalf, vn i mitar medio. otra Andermaal, pa di dos bé

—

—

—

—

—

—

vez.

—

Anders, sino, na otra manera sino, de otra manera. anzuelo. Angel, AI. anzuelo Angst. Al. ansia ansia. Angstig, coc ansia, timide ansioso. ancla. Anker, O. anker anclar. Ankeren, hankia anAnsjovis, V. ansjovis choa.

—

—

— —

—

—

ANT. Antwoord, O. respondi, contésta

—

—

■ respuesta. resAntwoorden, responde ponder. Aperij, cos di macaco moneria Apostel, M. apostel apostel. Apotheek, V. apotheek botica. boApotheker, Al. apotheker ticario. manzana. Appel, AI. appel Ai'l'elscuellen (overdr.) tien di haci cuenta coc arreglar vn negocio, asunto. llamamiento. Appèl, O. appel Appelboom, AI. paloe di appel

— — —

— — —

—

—

manzano. trabajo. Arbeid, AI. trabau trabajar. Arbeiden, traha trabaArbeider, AI. trahador

—

—

jador.

—

—

Arbeidsloon, O. pagamentoe di

paga del diario. trabau Arbeidzaam, trahador, koe la laborioso. stima trabau arArchitect AI. architect quitecto. Arend, Al. aguila aguila. Arglist, V. malicia, trampe astucia. Arglistig, coc trampe, malicioso astuto. Argwaan, AI. soespecha, soespici sospecha. arca. Ark, V. ark brazo. Arm, M. braza Arm, pober pobre. Armelijk, miserablemente lastiinosamente. pobreza. Armoede, V. pobreza arresto. Arrest, ü. arrest, Arts, AI. docter, curador—medico. As (wagen), V. as eje. ceniza. Asch, V. cinizi coAugurk, agurk, V. agurki hornbro. Averechts, toer robes alrevés.

,

—

—

—

— —

—

— — —

—

—

— —

—

—

—

AVE.

12

AVERU, V. avaria, danjo -.averfa: Avond, Al. anoche tarde. Avondeten-MAAL, O. céna cena, AVONDLUCHT. V. sereno— sereno.

—

AVO. Avondster, V. streja di anoclie

—

véspero, héspero. Azijn, AI. binagor

—

— vinagre.

IB

—

Baak, V. fanal, boei boya. bulto (de mcrBaal, V. bulto cancias). Baan, V. carreda carrera. Haak (doods),,V- baar féretro,

—

andas. Baard, AI. barba

——

— barba. Baars, AI. bers — pértica. Baas, AI. baas — maestro. Baat, V. probeeha — provecho. BaBBELARM, V. babél — chaehara. Babbelen, papia muclio — charlar Bad, O. banjo — baiio. Baden, banja — banar. Bak, bakki — cubeta. Bakken, hasa, traha pam — asar, cocer, hacer pan. Bakker, AI. trahador di pam — panadero. Bal, O. en AI. baliamentoe, bal — baile, pelota. Balans, V. balanza — balanza. baldade - petulante. malvado. Balk, AI. balki — viga. Balken, grita rebuznar. Bai.oorig, cabezuro — ensordeBaldadig,

—

cido. Balsem, AI. balsem

—

balsamo.

Balsturig, obstinar, cabezuro obstinado.

—

den — doen, escomulga — exconiulgar. BANNEN ver-, ban, saca fo'i tera — expulsar, desterrar.

Ban,

in

—

Band, AI. cinta, cordon cinta. Banen, abri (camino) abrir. Bang, coc miedo miedoso. Bank, V. banki banco. BANKROET, O. kibramentoe, faljisamentoe bancorota. Bankroetgaan, kibra, haci bankroet quebrar. Banneling, AI. en V. espulsar

—

—

—

—

—

—

expulsado.

Barbier, AI. barbero, koe ta kita barbero. barba afeitar. Barbieren, kita barba Baren, pari parir. barca. Bark, V. barcoe Barmhartig, misericordioso inisericordioso. Barmhartigheid, V. misericordia, misericordia. piedad Barrevoets, pia-abau en pier-

—

—

—

—

—

—

nas.

BaRSCH, brusco, bruto

bravio. Barsten, zie Bersten. bajo. Bas, V. bas

—

—

— brusco,

—

oorteza. Bast, Al. casca Bastaard. AI. joe natural bastardo. Bazuin, V. trombone, trompet clarin, trompeta. Beambte, Al. en V. empleado funcionario. Beangst, coc miedo

—

— —

—

Beantwoorden, contestii, responde

— contestar.

DKA.

13

—

Bearbeiden, traha cultivar. Bebloed, coc of na sanger

—

cnsangrentado. mulctar. Beboeten, boet cama. Bed, O. cama Bedaagd, bjeeuw. anciano an-

— —

—

ciano.

Bedaard, calmo, moderar, tran-

— sentada, moderado. Bedacht (zijn), eorda arriba quil

—

acordarse. Bedanken, gradici, dank, papia danki agradecir. Bedaren, calrna, bedaar apa-

—

—

ciguar, tranquilizar.

— —

Bede, V. pidimentoe süplica. partir. Bedeelen, parti na Bedeesd, timide timido, encojido. Bedekken, tapa. cubri cubrir, tapar. Bedelaar, AI. pididor di limosna mendicante, mendigo. Bedelen, pidi limosna mendigar. Bedenkelijk (ziek), mucho gravemente. Bederf, ü. danjo corrupcion, estrago. Bederven, danja. putri, corrompi deteriorar, echar a perder. Bedienaar, AI. minister ministro.

—

—

—

—

—

—

—

—

Bedienen, sirbi, administra servir.

Bedienen, (zich), usa, sirbi

— servirse. Bedilal, zie Albedil. curpa

,

— su

Bedkilal koe ta critica toer cos trapacèro, embrollon. Beding, O. condicion condicion. Bedingen, husta, haci condicion,

—

—

—

stipula estipular. Bedoelen, kier bisa, meene signilicar. Bedompt, scur— sombrio, obscuro.

—

—

RED.

—

—

dreig,

menaza

Bedotten, ganja enganar. Bedrag, ü. total, suma imporl.e, surna.

Bedreigen,

amenazar. Bedreven, spierto struido.

—

— capaz,

—

in-

Bedriegen, ganja engaSar. Bedrijf, O. bedrijf, trabau

—

aceion. Bedrinken (zich), bebé boerache

—

emboracharse, einbriagarse. Bedroefd, lligido. tristoe tristo,

—

afligido.

Bedroeven, tligi

—

alligir,

en-

tristecer. Bedrog, O. ganjamentoe engano. Bedruipen (zich), tien di biba tener de que subsistir ó vivir. Beduiden, bedui, niflca indicar. Bedunken, O. opinion— opinion, pareeer. Bedwelmd, bedwelm, turdi, tolondrar ofuscado, aturdido. BEëEDIGD, koe a haci huramentoe

—

—

—

—

—

jurado. Beeld, Beeltenis, o. imagen imagen, estatua. Been, O. pui pié. Been (ter, op de), arriba pia a pié. Beer, Af. beer oso. BEëRVEN, erf heredar. Beest, O. bestia bestia, anima]. Beet (hebben), ganja enganar. lE, O. poco, pida, pidaeito poco, pedazo. BEGAAFD, sabir, spierto—capaz. Begaan, camni arriba, cometé andar, cometer. Begeeren, desea desear. iiiikn, companja acompanar. Begeven, doena, abaudona dotor , abaiidonar. 2

—

—

—

———

— — — — —

14

BEG, Begeven

(zich), bai

irse.

— marchar,

—

Begieten, moeha regar. Begiftigen, regala, regalar

—

gratificar. Begin, (zie Aanvang). Begluren, spiona, loer espiar. Begraafplaats , V. kerkhof

—

—

cimenterio.

, V. entierro, deramentoe sepultura. Begraven, derni sepultar. comBegrijpen, comprendé prender. Begrip, O. idea, sintir idea, Begrafenis

—

— — —

concepto.

Begroeid, jenar coc ycrba,

—

tapar

bau di yerba bajo de yerba. Begrommen , borota, reganja

—

reprender, regariar.

Begrooten, baluii—valuar, tasar. Begunstigen, favorecé favorecer. Behagen, gushi complacer,

—

—

gustar. Behalen, obtené, haja obtener. fuera Behalve, except, for di de, exeptuando. Behalve dat, sobre koe fuera de que. Behandelen trata manejar, tratar. Behangen, behang entapizar. Behartigen, toema na coerazon, haci causa dar causa. Beheer, O. administracion, goebiernoe administracion. admiBeheeren, administra nistrar. haci bruha pa Beheksen embrujar. conBehelpen, juda su curpa tentarse. Behelzen, contené contener, incluir. Behendig, spierto diestro.

—

,

—

—

—

— —

—

—

,

—

—

— —

BEH Behoeden, warda, protégé guardar.

Behoef (zijn bai broek

— —

—

doen), bai mondi, ir al sillico. Behoeven, mester di necesitar. Beiiooren eombini, toca na

—

,

—

convenir, apertonecer. Behouden, tené, warda conservar, tener. Behulp, O. asistencia, judamen-

—

toe

— ajuda. ,

cunjar

Behuyvd-broeder

cuïiado.

—

Behuwd-zuster, cunjar—cunada. Beide, toer dos, vn i otro ambos, ambas.

—

Beijveren (zich), haci su best of su esfuerzo aplicarse.

—

—

Beitel, Al. heitel escoplo. Bejaard, di edad, di anja, bjeeuw anciano. Bejammeren, deplora— deplorar. tratar. Bejegenen, trata pico. Bek, boca Bekaaid, brongwenzar, sali maloe vergonzoso, corto. Bekeeren, comberti convertir. Bekend, conocir, publiek conocido. Bekennen declara, bekenne confesar, declarar. copa. Beker, AI. beker, copa Bekijven, (zie Begrommen.) Beklagen (iemand), tené comcompadecer. pasion coc Beklagen (zich), kega—quegarse. Bekladden, mancha, sucia, cacalumniar. lumnia, blafema Beklag, O. kéga queja. Beklauteren, subi arriba of den subir. guarnecer, Bekleeden, foera forrar. opriBeklemd, serar, pertar mido. Beknorren, skwaal regaiïar.

—

—

—

—

,

—

—

—

— — —

—

—

—

15

REK

—

Bekocht, cumpra muchoe caro coraprar a demasiado precio. Bekoelen, fresca refrescar. Bekomen, obtené, haja obtener, alcanzar. Bekommerd, fligido, ansiar, na pena ansiado, inquieto. Bekonkelen, konkel— maquinar. embrollar, intrigar. Bekoren, tenta, ganja tentar. Bekoring, V. tentacion tentacion. Bekostigen, haci of paga gasto pagar los gastos. Bekreunen (zich), misji, kibra of molestia su cabez meterse, cuidar de alguna cosa. coronar. Bekronen, corona Bekwaam, sabir, spierto capaz, instruido. Bel, V. klokki campanilla. Belachelijk, ridiculo, cosdihari ridiculo. cargado. Beladen, carga Belakken (iemand), kita bon nombcr calumniar. Belang (zie aanbelang).

—

—

—

——

—

—

—

—

—

—

—

Belasteren,

—

(zie

Belakken).

— tributo, impuesto. BELEEDIGEN, ofendé, insulta — ofender, injuriar.

Belasting, V. belaster

Beleefd, beleefd litico.

—

cortes , po-

Beleid, O. prudencia, cuidado

—

prudencia, juicio. estorbar. Belemmeren, stroba imBeletten, impedi, stroba pedir. Believen, gusta placer, complacer. Belijden, confesa, profesa confesar, profesar. Belikken, limbé lamer. sonar, tocar Bellen, toca klok Beloeren, (zie Begluren).

—

— ——

—

—

BEL

,

Belofte ,V. promesa

primintimentoe—

Beloonen

,

palabra,

—

piomesa,vuto.

compensa, paga,

premiar, recompensar. Beloven, priminti —prometer. Bemesten, gorda, poné mest engordar. queBemind, stimar, qucrido

—

—

rido, amado.

— amable. amar. — (zie Aanmoedigen).

Beminnelijk, amabel

Beminnen, stima Bemoedigen,

Bemoei-al (zie Bedil-al). Bemoeien (zich), misji den

meterse.

Bemorsen suciar.

,

Benadeelen, judicar.

,

—

— enhaci danjo — per-

mors

sucia

Benauwd, perta, benouwd, ansiar

— ansiado, apretado. apretar. —tropa, tropel. — Beneden , abau, baudi — abajo , bajo. Benemen, kita for, roba — privar, despojar.

Benauwen, preté Bende, V. troepa

Beneveld,

bau di huma of nubia

— nebuloso, oscurecido. Bengel, Al. klok, mucha

—

rnalucoe

campanilla, malvado.

— — —

BENIEUWD, nieskier

él que tiene gana de saber. Benoemen, nombré nombrar. Benijden, coedicia envidiar. BENOODIGD(zijn), tien mester di

necesitar. Beoefenen, stadie, practica exercer, practicar. Beoogen, tien intencion

— —

— tener — juzgar, criticar, censurar.

la vista sobre. Beoordeelen, huzga , critica

—

, determina , bepaal determinar, limitar. Beplakken, plak—encolar, pegar. Bepalen

16

REI.

— plantar. emplas-

Beplanten, planta Bepleisteren,

pleiste

—

trar. Bepleiten, pleit.i, defendé

pleitear, defender.

—

— persuadir, — ensayar, pro bar. BERAAD, O. consideracion — deliberacion. BERAAD (in — nemen), toeimi na consideracion of considera — tornar en consideracion. Beduid, pronto, klaar — listo. Bereiden, prepara, —preBepraten, persuadé convencer. Beproeven, poerba

drecha

parar.

Bereids., caba, va ahora.

— ya, desde

Bereiken, sjerta, jega na, consigi alcanzar, conseguir. calcular. Berekenen, calcula siërra. BERG, AI. sero Bergen, warda, sera guardar. Berg je, hei! warda curpa 1 cuidao! fuera! a vn ludo ! noBericht, O. noticia, nobo

—

— —

—

—

—

ticia. relacion.

— enformar.

Berispen, sk waal, doenacorrecion

—

corregir, regaSar. Beroemd, famoso famoso, célebre. BEROEP, O. profesion , olici profesion, estudo. causar, Berokkenen, causa ocasionar. BEROOKEN, hurnii —ahumar. Berooven, priva.kité for— privar, robar. Berouw, U. ducle, contricion contricion, arrepentimiento. BERSTEN, bastcr, rementa rcveiitar. oler, olfatear.. BERI [ken, liolé

—

—

—

—

—

Beschaafd, civilisar civilizado. Beschaamd, coc berguenza ofbronguenza

—

con verguënza de

Beschadigen, hacidanjo of maloe perjudicar. Beschamen, berguenza of bron-

—

guenza

— confundir. —

|aven, civilisa civilizar. Bescheid, ü. respóndi aviso,

—

respuesta. Beschermen, protega proteger. Beschermer, AI. protector pro-

—

tector.

—

—

Beschikken, disponé disponer. enmoBeschimmelen, beskim heccr.

—

HTMPEN, ofendé, skemp. tira insultar, ofender. skempel emBeschonken, boeracho briagado. Beschouwen, considera, mira

Besi

—

—

considerar.

—

— —

—

Beschroomd, timide timido. Beschutsel, ü. schut, skot

—

abrigo, tabique. BESEF, ü. tino, besef, idea— nocion, concepto, idea.

—

conlisca conliscar, secuestrar. Beslechten of Beslissen, decidè decidir. Beslommering, V. ambarazo Beslag (leggen),

Berichten, informa, doena nobo of noticia

BES

embarazo.

—

— —

Besluit, O. resolucion decreto. decretar. Besluiten, resolvé Besmeeren, hunta of pasa arriba juntar. Besmettelijk, (zie Aanstekelijk.) Besmeuren (zie Bovlakken.) Besnauwen , rouw tratar ó responder con aspereza. Besparen spaar, warda economizar, ahorrar. Bespeuren, discubri, bespeur, sinti percibir, descubrir. Bespieden, spiona espionar.

—

,

—

—

—

—

DES. Bespoedigen, pura

acelerar.

—

—

—

tar, inculpar. Betooveren, haci bruha pa embrujar. Betrachten, cumpli coc, haci cumplir. atraBetrappen, cohé arriba

Besproeien, Besprengen, moeha

arriba —escupir. mejor, Best, di mejor, mihó óptimo. existir. Bestaan, existi Bestaan hebben, gana su bida of mantenicion mantenerse. Bestand zijn, por resisti, por coc estar capaz de. gastar. den, gasta, usa Bestekamer, V. heisje, de beste comunes, letrinas. hurtar. Bestelen, horta Bestellen, manda busca, encargar. destinar. Bestemmen, destina Bestendig, constant— constante, durable. Besterven, moeri di— morirse de. Bestijgen, subi montar. Bestraffen, castiga, straf castigar. Bestrijden, bringa contra combatir. Bestrijden (onkosten), paga gastoe hacer frente ó satisfacer los gastos. Bestrijken, huntii, pasa coc cubrir con. DEEREN, studia— estinliar. Bestuiven, jena coc stof 11enarse con polvo. Besturen, goeberna, manda gobernar, mandar. Bestuur, O. direceion, goebierno gobierno. pagar. Betalen, paga Betamen, combini, pas, toca convenir, tocar. i EN, voela tentar, tocar

—

—

—

—

—

—

—

— —

—

—

—-

—

—

tentando.

—

—

—

signilicar. Beteekenen, nifica Betemmen, mansa, kibra forza domar. Beteren (van ziekte), baiofbira mejor mejorarse. Beteuterd, perturbar, tribular, enturbiado, perturspantar bado. Betichten, pega, culpa impu-

apurar,

Bespotten, haci boefon of rnófa

— burlarse. — rociar, regar. Bespuwen, scupi

BET,

17

—

—

— —

—

—

par, coger.

Betreden,

—

— —

op iets trappen, pisa

—

pisar, atropellar. tocar, perto-

Betreffen, tooi necer.

—

Betrekkelijk, tocanti toeante. Betreuren, jora, deplora— llorar, deplorar, gemir. Betrouwen, con(ia arriba

—

conliar.

Betuigen, declara, sigura

clarar, asegurar.

.

Betwijfelen, duda di

— de-

— dudarse.

fastiar, disgustar,

mar, koe basta —disgustado, fastidiado. verdugo. Beul, AI. bordugo bolsa. BEURS, V. bersji Y. beurt, niano vuelta,

— —

— Bevallen, gusta, pari — gustar, parir. Bevallig, bonito, gracioso — bonito, lindo. Bevangen, cohé — coger. Bevel, O. order — orden, mando. temblar. Beven, tcmbla Bevestigen, coniirma, sigura — confirmar. mano.

—

Bevinden, haja—hallar, encontrar Beving, A. temblamente, ril temblor, frio.

—

BEV.

18

Bevlakken, bevlekken, mancha, sucia

— manchar. (zich), haci

Bevlijtigen

— aplicarse. Bevochtigen, moeha

posibcl

— mojar. —

Bevoordeelen, favorecé favorecer. Bevorens, promer., promé koe

—

antes de.

Bevraohten, lleta

— lletar, car-

gar porsu cuenta. Bevredigen, pasjua, haci paz, calma apaciguar, pacilicar. estraBevreemden, stranja

—

—

narse.

Bevreesd, miedoso

— miedoso,

temeroso. Bevrijden, librii, saca for brar, eraancipar.

—

li-

—

—

— consen-

—

tir.

envolver. BEWOELEN, lora den haBewonen, biba den, cupa

—

bitar, residir, ocupar. BEWUST, conbcir, na cuestion en cuestion. Bewusteloos, for djé mees, sm desfallecido. conocementoe Bezabberen, saliva, baba babear. Bezegelen, stampla sellar. escoba. Bezem, AI. basóra animar. Bezielen, anima

—

—

— —

—

—

— —

— pecar. — inquieto, desasosegado. Bk/i INIGEN, spaar — economizar. BEZUIPEN (zich), bebé boeracho — embriagarse. (zich), peca

Bezorgd, coc cuidado, na pena

sostener. sigura Bewierooken, censut- incensar. Bewijs, O. bewijs, prueba prueba, argumento. BEWIJZEN, moestra, bewijs, proba probar, demostrar. Bewilligen, consinti

—

—

raso).

—

—

—

—

—

—

Bezondigen

guarder. Bewaren, warda BEWEENEN, zie Betreuren. Bewegen, move, moef, toca mover. Beweren, pretendé, mantené,

—

—

Bezien, mira, weita considerar, mirar. Bezig, cupar, mucho trabau ocupado. Bezijden, vn banda di al lado de. Bezingen, canta cantar. Bezinken, bira klaar, clariüca, zak clarificarse. Bezinnen (zich), corda bon pensar, reilexionar. Bezitten, posedé, goza di poseder. Bezoedelen, zie Bevlakken. Bezoek, ü. visjita visita. Bezoeken, visjita visitar. Bezolderen, poné zolder, plafona cubrir ó techar (con cielo

—— —

BEWAKEN, waak, haci warda velar.

BEZ.

Bezuren, paga la pena.

—

pagar, llevar

— queja , Bezwachtelen zwachtel — envolver. Bezweet, sodar, na sodor — sodado.

,

Bezwaar, pena, kega pena, agravio.

Bezwijken, cai moeri sucombir.

—

—caer,

Bezwijmen, haja desmavo, cai foi desmayarse. djé mees Bibberen, tembla, bibber tem-

—

bl ar. Bidden (tot God), haci oracion , reza rogar a Dios, orar,

—

,

—

——

Bidden, pidi suplicar, pedir. Bidder, M. rezador orador. Biecht confesion confesion Biechten, confésa, haci confesion

— confesarse.

19

RIE.

.

Biechtkind, O penitente —penitente. Biechtstoel, AI. confesionario

—

confesionario.

—

Biechtvader. AI. confesor confesor. Bieden, bieder, ofrecé ofrecer. Bier, U. cerbéz cerveza. BiER-FLESCH, V. bottel di cerbéz botella de. Bijaldien, si ta cos en caso que. Bij , cerca hunto coc cerca, junto de. Bij, V. abéga abeja. biblia. BIJBEI, M. bijbel BiJßßENGEN,contribui —contribuir Bijdoen, poné cerca anadir. üijdrage, V. contribuci contribucion.

—

—

—

, — —

—

—

—

—

Bijdragen, contribui—contribuir Bijeen, huntoe, cerca otro juntos, uno con otro. Bijeenbrengen, hunta, trecè hunjuntar, recoger, toe Bijeenkomen, bini huntoe reu-

—

—

—

nirse.

BijEENi'i.AATSEN, poné huntoe

—

colocar ó poner junto. Bijgeloof, O. supersticion —su-

persticion. Bijgeloovig, supersticioso

pers ticioso.

—

— su-

Bijgenaamd, jamar llamado. Bijkans, falta poco, casi casi. Bijl, AI. hacha hacha.

—

—

—

Bijspringen, juda, sisti asistir. Bijstand, judanza, asistenci socorro, asistencia.

—

—

demasiado. Bijster, masjar Bijster (het spoor), a perdé camino

— extraviado. —

morder. Bijten, morde Bijvoegen, (zie Bijdoen). Bijzonder, particular—particular. Bij7.oniieuli.ik partieuiarmentc particularmente.

—

,

BIN. Billijk, hustoe

——, —

justo.

Binden, marra amarrar, atar. Binnen, den, aden dentro, en. Binnenbrengen

trecé aden

traer, llevar dentro.

—

—

Binnengaan, drenta entrar. Binnenplaats, V. coera (coral)

—

patio, corral. Blnnenleepen, hala of lastraaden

—

—

arrastrar, tirar adentro. paBinnen 's monijs, den boca pia entredientes, chistar. Bisdom, O. obispado obispado. Bisschop, AI. obispo obispo.

—

—

Bitter, amargo—ainargo,aspero, picaute.

Bitter, (drank) O. bitter ainargos.

Blaam, V. mal nomber cion.

—

— detrac-

Blad, ü. blaadji, yerba, pagina

— hoja, pliego. yerba seco — yerbas secas. Blaffen, grita — ladrar. Blauw, blauw, azul — azul. Blazen, sopla, toca—soplar, tocar.

Bladeren (dorre drooge), V. foja,

——

Bleek, bleek palido. blanquear. Bleeken, bleeka Bles (paard), AI. streja estrella. Blijde, contcntoe, léger alegie. Blijk, ü. preuba prueba. Blijven, keda, tarda quedarse, tardar. Blik, O. en Al. bliki, bista, wowo, hoja de lata, vista. Bliksem , M. rajo, bliksem relampago, rayo. ciejo. Blind, ciego Blinken, lombra brillar, resplandecer. sangre. Bloed, 0. sanger Bloed (arme) AI. en V. pobrecito probre diablo. zetten), poné Bloed (kwaad mal sanger enojarse.

—

—

—

—

—

—

—

— —

— —

20

RLO. Bloedgeld

O. (prijs), placa di

— precio de sangre. Bloedspuwen, saca sanger anger

sacar sangre. Bloedverwant, M.

— pariente. Bloedzuiger,

—

en V. parente

AI. sangiguela

—

sanguijuela. Bloeden, corré sanger sangrar. Bloei AI. (in de), na Hor en

—

—

flor, echar flor.

Bloeien, flora tonar.

— —

florecer, abo-

BLOEM, V. flor, blommetsji Hor. boton. Bloesem, AI. (lor pedrusco. Blok, AI. blokki 8100, timide, miedoso—tirnido. cobarde. Bloohartig, cobarde Bloot, bloot, desnudo dcsnudo. Blootstellen, esponé, rieska

— —

——

arriesgar.

—

Blozen , bira coraal ponerse colorado. apagar. Blusschen, paga Bochel, AI. lómba haltoe, boggel

—

—

—

jiba. fondo. Bodem, Al. boom, abaudi prosesion, Boedel, Al. boedel bienes. Boedelhuis, O. Cas di vendici casa de subasta. Boedelredder , Al. executeur -^ albacéa. Boef AI. malbado, ladron malvado, pillo. BOEK, O. boeki libro, volumen. Boek (te staan), tien npmber di tener nombre de. Boekhouden, tené boeki toner los libros, teneduria de libros. Boel, AI. cantitad grandi cantidad. Boenen, boender, frega fretar, dar untura. Boer, Al. hende di koenoekoe campesino.

—

—

—

,

—

—

—

—

— — —

—

BOE. Boert, V. boefonade, chanza chanza, chiste. Boerten , bocfona, badina chancear. Boete, V. boet, mulcta, paga

,

multa, pagar. Boete doen haci penitcncia hacer penitcncia.

Boetvaardig, penitente tente. Boezem AI. boes, baai

,

— — —

—

— peni— seno,

bahia. Bok, Al. chubatoe cabriomacbo. Bokachtig, bruto, sm crianza

—

bruto.

Bokking, Al. bókkel humado.

—

—

arenque

Bont, di muchoe color

—

matizado de varios colores. Bont (te maken), bai muchoe aleuw of pasamidir comctor

—

— Bonzen, daal contra — llarnar a golpos. Boodschap, respóndi — mensaje. Boodschappen, doemi nobo — avisar. Boom, AI. paloe — arbol. paloe excesos.

— —

Boomkweeken, crié

cu!tivar. Boomolie , acéta duci aceite de oliva. Boomstam, AI. troncon tronco. Boon, V. boontje baba. berbiqui, taladro. Boor, boor BOORD, AI. kantoe orilla, borde. BOORD (van een schip) 0., borde bordo. Boos, rabiar, malucoe bravo, colerico. Boot, V. boot, caiióa bote. Bootsman, AI. bootsman conti e-

—

— — —

— — —

maestro. Bonn, ü. tajor plato... bordar Borduren, borduur taladrar. Boren, hora

—

—

-

21

BOR. Borgen, para borg, responde di

— alianzar, respondcr por. BORST, V. pecho — pccho. Borstkwaal , malo de pecho V.

—

mal de pecho. escobilla. EL, AI. skeyer Bos, AI. bosji manojo. Bosch, O. mondi di paloe

—

—

—

bosquc.

— embotado, estiipido, groséro. Boter, manteca — mantequilla. Boter bati mantéca — batir la leche.

Bot, stompi, stom kamen,

ma/ar,

Boi wen, traha, lamanta, bouw

—

construir. sobrc, enciraa. Boven, arriba lAAN, arriba arriba— por encima. BOVENAL , arriba toer sobre todo. Bovendien, arriba esai—ademas, a mas de esto. Bovendrijven, drief arriba andar por encima. Bovenop (komen), bini arriba

•—

—

——

restablecerse.

—

la Bovenste, di mas arriba parto superior. Braadpan, V. casserol, cazuela cazuela.

—

Braden, hasa

— asar.

Brak (land), tera brak of saloe campo ó terreno salado. Braken, vomeer, saca vomitar, echar. quemar. Branden, kima ancho. Breed, hancho Breekbaar, cos dikibra fragil.

—

— — Bulken, qnibra — quebrar. Breidel, freno — freno. , eabez ccso , tino Brein O. cabeza, tino.

,

—

—

BRE. Brengen

,

(aan of weg), trecé,

— traer, llevar. Brief, AI. briefl, carta

— ——

hieba

carta. bergantine bergantin. BROEDEN (broeien), broei empollar.

Brik

BROEDER,

roeman homber hermano. Broek. V. carzon calzon. pedazo. BROK, AI. pida

——

Brommen, borota, gronja gafiar. Bron, V. fuente Brood. ü. pain

Broodbakker,

—

—

— re-

— fuente. —AI. pan.trahador

di

——

pam panadero. Broos, koe takibra lihé Bruid, V. breid, esposa

posada.

fragil. des-

Bruiloft, V. fiesta di casamentoe bodas.

Bruin, bruin

— moreno. — — — — — —

Brullen, brulle rujir. borrasca. Bui, V. awaséro doblar. Buigen, dobla Buik , AI. barrika barriga vientre. hinchazon. Buil, V. hinchar Buitendien, fordi esai fuera de. Buitensporig , stravagante extravagante. Buitenste , di mas afor esterior. Bikken, buk abau— inclinarse. Bult, (zie Bochel.) Bundel, AI. pakki haz, manojo. Burger, Al. burger cindadano. Bus, V. armbos cepa, arquilla. vecino. Buurman, Al. bisinja Buurt, Y. bicindario —vecindad.

,

—

—

— — — —

c Cabinet, O. kasji panja daropa.

— guar-

— — —

sello. Cachet, O. stampei cardo. Cactus, AI. cardoesi Cadeau, O. present regalo. Campeche-hout, O. campecho

—

—

— — —

—

—

—

—

,

numero.

— —

—

—

— numerar, cliiCijns, AI. belaster, patent — tributo, impuestos. Cirkel, AI. cirkel — eireulo. Citroen, Al. citroen, ümoentsje grandi — limon. Collectant, Al. collectant — colectario. CIJFEREN, cijfer frar.

pleado.

—

em-

Communie, V. comunion, ricibimentoe comunion. Communie (te gaan) bai ricibi

—

campeche. Canapé, Y. canapé, sofa— canapé. cantina. Cantine, Y. cantine caCaricatui ir, V. caricatuur ricatura, pintura burlesca. Carnaval, O. carnestolenda carnestolendas. Carton, O. carton, bordpapier carton. Cederboom, AI. paloe cede cedro. cemento. Cement, O. cement centavo. Cent, AI. eens taCenterboor, Y. centerbó ladra, central. Chef, Al. cabez gefe, caudillo choChocolade, V. chocolati colate. Christelijk, cristian cristiano. CHRISTEN, Al. cristian cristiano. Cijfer O. cijfer, numero chifra,

—

Commies, AI. commies

comulgar.

-

—

—

Compareeren, parcé comparecer. Componeeren, componé com-

—

poner. Comptant, placa na man —al

contado.

—

dar Condoleeren, condolere el pésame. conforme. CONFORM, conforme Congestie, congestion, koe sanconger ta subi na cabez

—

gestion. Consent, consentimentoe sentimiento.

—

— con-

Consulteeren, consulta, toema

—

consultar. consego Consumeehen, gasta— consumir.

—

Contract,O. contract contrato, convenio. Conversatie, V. conversacion conversacion. Cordaat, coc animo, balente valiente. Correspondeeren, skirbi otro llevar correspondencia. Couplet, O. couplet, vers estancia. Courant, V gazet, courant periodico, gaceta, diario. Ci iet, O. crcdiet, fia—credito, al fiado.

— — —

— —

ID

— — — —

Daad, V. echo, aceion aceion, hecho. Daags, pa of di dia al dia. diario. DaaGSOH, di cada dia Daar aji alla. por ó Daarachter, aja tras ahi detras. ahi Daarbeneden, aja bau abajo. Daarbij, for di esai, aji cerca fuera de eso, ademas. Daarentegen, na contrari por contra. Daarheen, aja-banda—por alla, por aquel lado. alla dentro. Daarin, aja-den Daarmede, coc esai, con es

,

—

—

—

—

—

con eso. Daarna, despues, tras ó tras de. Daarnaast, banda di

—

— despues

—

al lado.

Daarom, p'esai, p'es motibo por eso.

—

—

datil. Dadel, V. datoe Dadelijk, unbé, aworó luego, al instante. Dag. AI. dia, di dia dia, luz. Dag (het wordt), dia ta abri

—

—

— amanecer. (klaarlichte), di dia kiaar — dia claro, muy de dia.

Dag

Dag (op

zekeren), vn dia

dia.

—

vn

(om den anderen), cada dos dia of cada vn dia pasar pasado vn dia. Dag (jongste), dia di huici dia del juicio. Dag (aan den brengen), discubri. trecé na klaar— descubrir, denunciar. Dag

—

—

—

DAGEN, (over acht), di aki of awé na ocho dia de hoy en ocho dias. Dagelijks, di cada dia cotidiano. Dagelijksciie (zonde), venial venial. citar. Dagvaarden, dagvaar Dageraad. AI. marduga alba,

—

—

——

madrugada.

—

tejado. — techo, valle, llanura. — dique. DAMSPELEN, hunga dam — jugar damas. Damp, Af. huma — vapor, humo. Dank. AI. danki — (aceion de) gracias. Dankbaar, gradicido — agradecido, reconocido.

Dak. O. dak Dal. O. babar Dam, AI. dam

—

Dankbaarheid, V. gradicimentoe

— gratitud.

—

Dans. AI. baliamentoc baile, danza. bailar. Dansen, balia Dapper, balente valiente, bravo. Darmen, mondongo intestinos. petulante, Dartel, loco, wild

—

—

— —

impetuoso.

Das. Y. dassi

— corbata.

Daveren, tembla, sagudi

—

temblar, sacudir. rocio. Dauw, douw pasta, masa. Deeg, O. mansa Deel, O. parti partida. Deelen, parti partir. dividir. Deelnemen, toema parti, interesa participa participar. Deelnemend, ta sensibel na sentir, tornar parte.

—

—

— —

—

—

REE.

— —

Deelneming, V. simpatia, interés simpatia, interés. DEERNIS, V. compasion, lastima lastima compasion. Deesem. AI. zierdeeg levadura. Degen, AI. degel, spade espada. Dek (deken), dekel cubierta. Dek (schip), dek puente, cubierta. Dekkleed (paard), sjabrak chabrac.

——

—

—

—

—

Dekken, eubn', lapa cubrir, tapar. Delven, coba cavar, excavar, sondear.

—

— llenar, Derde, ditres, tercèr — tercero. , semigantc — semejante. Dumpen, dempel, jemi colmar.

Dergelijk

Dermate, disorto, di tal manera. de suerte. Dertien, diez-tres trece. treinta. Dertig, trienta

—

—

—

— faltar, — igual-

Derven, falta, manca carecer. Dergelijks, asina mees mente.

Desniettegenstaande, noobstan-

te, con toer, coc toer esai— srin embargo, no obstante, con todo. virtud. Deugd, V. birtud

——

Deugdzaam, birtuoso virtuoso. Deugen, bal, sirbi valer, servir.

— Deugniet, AI. malvado, vannen, mahicoe — malvado, perverso. puerta. Deur, V. porta

— — — —

Deurboom, Al. tranca eso. Deze, esaki

Dezelfde,

tranca.

el mismo. Dewijl , pasobra, ja koe por qué, pnes qué, ya qué. Diamant , AI. diamante diae mees

mante. Dicht, (bijv. nvv.) serar speso.

.

24

—

—

— denso,

DIC.

Dicht, (bijw.)

cerca

— de cerca,

proximo. ladron. Dief, AI. ladron DIENAAR AI. sirbidor, criar sii viente, criado.

—

—

Dienen, sirbi servir. Dienst, V. sirbici servicio.

Dientengevolge

,

—

—p'esai,

p'es motibo en consecuencia. Diep, hoendoe hondo, profundo. Diepte, V. hoendoe hondura. Dier, O. animal animal. Dierlijk, di animal Dik, dieki,gordo espeso.grueso. Dikke melk , V. leche cohar leche cuajada. Dikwijls, mucbo bez frecuen-

—

—

—

—

— —

—

—

teraente. Ding, O. cos cosa, objeto. Dinsdag, Af. dia mars martes. Discii, AI. mesa, combi te comida, mesa, convite. Distel, V. soempienja espina,

—

cardo. Dit, es aki

—

—

—

—

eso.

—

Dobbelspel, O. hunga dao juego de dados. Doch, ma, con és, doch ma,

——

pero. Dochter, \'. joe muher hija. païïo, Doek, AI. panja, linzo lienzo. Doel, fin, intencion fin. Doelwit, blansje— blanco, hito. hacer. Doen, haci Doen weten, largo sabi enformar, avisar. Do.ier, Al. heel of dojer di huebo yema de huevo. Dol, dol, furioso, loco enrabiado, furioso. Dolk, AI. punjal punal. estüpido. Dom, bobo

—

—

—

Domoor,

—

burricoe

—

—— —

—

—

zopenco."

Donder, AI. booz trueno. Donderen, booz tagrita —tronar

DON.

—

dia huebes Jueves. oscuro. Donker, scur osDonkerheid, \'. scuridad curidad. Dood, morto muerte. matar. Dooden, mata Doodsangst, agonia, cerca di agonia. moeri Doodsbleek, bleek di morto livido. Doodskleed, O. mortaga morDonderdag, Af.

—

—

— —

—

—

taja.

—

—

calavera. Doodskop, calpaatsji sordo. Doof, soerdo Dooier, M. door di huebo ycma de huevo. Doop, -en, bautisma, batiza bautismo. bautizar. Doopacte, V. fé di bautisma fé de bautismo. Doop (ten heffen), batiza ser padrino ó madrina, tener en la pila. pila. Doopvont, \t pila por. Door, pa, deur Doorbreken, kibra, kibranados romper. Doorbrengen, -jagen, passa, gasta malgastar —pasar,disipar. Doordringen, penetra, pasardeur penetrar, pasar. di Doordrinken, bebé largo continuar de beber. Dooreen, broehar, na desorder mezclado, desórden. Doorgaan, pasa, pasa deur pasar. Doorgestoken, pasar, hincar

—

.

—

—

—

— —

—

—

—

—

—

—

pasado, traspasado.

——

Doorgronden, penetra, samina

— sondar, penetrar. Doorhakken, kap na dos partir en dos.

—

DOO.

25

— cortar,

Doorkomen (van ziekte), lamenta restablecerse.

Doorkoud mado.

,

—

frioe frioe

pas-

— —

mezclar. Doormengen, broeha espina. Doorn, Al. soempienja Doornat, toer of pape moehar todo mojado. Doorpraten, sigi papia seguir

—

—

hablando.

Doorrijden, sigi, camna largoe seguir caminando. Doorrijp, toer hecho— maduro.Doorsijpelen, siepel —rezumarse. Doorsi.ijten, gasta gastarse,

—

—

consumirse. tragar, enDoorslikken, guli gullir. Doorsnijden, corta, corta na dos costar. paDoorstaan, wanta, pasa deeer, aguantar. Doorsteken, pasa deur i deur, hinca traspasar. todo Doorwarm, bon cajente caliente. registrar. Doorzoeken, ristra Doos, doosji cajeta. arido. Dor, secoe Dorp, O. sabana, pueblo pueblo. batir. Dorschen, bati sed. Dorst, sed Dorst hebben, tené sed tener sed. dozena. Dozijn, O. dozijn hilo. Draad, M. hilo Draaien , bira voltcar, dar vueltas. dragon. Draak, dragon Dracht, V. carga carga, trote. Draf, M. trote tretar. Draven, trota Dragen (weg), carga, hieba llevar. tardar, deteDralen, tarda

—

—

—

—

—

—

— — —

—

—

—

—

— —

——

— —

nerse. Dreigement

amenaza.

—

—

,

O.

dreigment 3

—

26

DRE.

— ame-

Dreigen, dreig, menaza

nazar.

—

Dreunen, tembla, sagudi temblar. tres. Drie, tres Driest, tribi— atrevido. insolente Drijven (op 't water), driefarriba andar porencima. Drijven (voort) manda hocer

—

—

—

coner. Drijven

(handel), negocia

gociar.

—— ne-

Drillen (milit.), dril, exercére

ejecer, ejercitar.

—

insister. Dringen, forza, insisti Droevig, tristoe triste. Drommel! (wat), ki dianter!

—

qué diantré! Dronk (in één), na oen bebé de vn trago, tiron. Dronkaard ,M. boerracheroe

borrachero.

— — —

Dronken, boerrachoe —borracho.

Dronkenschap, Y. boerracheria

borrachera. Droogte

,

sequedad. Droogstok

V. secura

,

tendedero. Droom, sonjo

— sequia,

M. paloe'-seca

——

—

sueHo.

sonar. sonja AI. sonjador sonador. gota. Droppel, AI. goeta Droppelen , gotea chipchip Droomen, Droomer,

— ,

gotear.

Druu?, V. wyndreif

—

—

—

uva.

— —

Drubpen, (zie Droppelen).

Druk, (bijv.

nw.)

cupar

pado, atareado. Drukken, apreta, primi tar, prensar. Drukken (boeken), druk primir. doble. Dubbel, dubbel

—

Dubbelhartig, falsoe

lado, falso.

DUB. dubbelzin, di dos sintir frase que tiene dos sentidos. Duchten temé tien miedo Dubbelzinnig,

— , — temer. Duf, duf — moho, mohecido. Duidelijk, klaar—claro,

.

evidente. Duiden (tengoede, kwade), toema pa bon, pa maloe tornar ,

apre-

— im-

— disimu-

—

interpretar.

—

paloma. Duif, Yt palomba vallen) cai aden, cai Duig (in abau salir mal, frustrarse. Duikelen, zambuja— zambullir. Duiken, baha abau agobiarse. pulgar. Duim, Al. déde grandi Duim (onder den houden), tené bau'i duim tener corto, su-

——

— —

— — getado. Duister, scur — oscuro. Duivel, AI. demonio, diabel

— —

demonio, diablo. Duizelen, bira (cabez), drei padeeer vértigos. mil. Duizend, mil Dulden, wanta, sufri sufrir, aguantar. delDun, flacoe, delegar, fini gado, delicado. Dunk, AI. opinion opinion. Duren, dura, sigi continuar , durar. parfiado, Durfal, Al. profiar atrevido. Durven, por, durf, risca— osar. arriesgar.

—

——

—

—

—

Duur, caro ocu-

,

—

caro.

Duur (op den), largo

larga. Duwen, pusja

—

a la

—loco.empujar. — Dwaasheid, Y. locura — locura. Dwalen, hera — errar. Dwaling, V. error, heramentoe Dwaas, loco

—

error.

Dwars, dwars, robes

— al reves.

27

DWA.

DWE.

—

Dwarsdrltver , M. koe ta contraria—el que contraria, contradice. Dweepachtig, fanatico—fanatico. rodilla. Dweil, V. feil

Dweilen, feila limpiar con uno rodilla. tirano. Dwingeland, M. tiran Dwingen, forza, dwinge forzar, obligar.

— —

—

IE Eb, V. awa sécoe —reflugo, ba ja

—

marea.

eco. Echo, V. eco casaEcht, Al. casamentoe miento. Echt, (bijv. nw.) berdadero—ge-

—

nuino. Echt, (bijw.) sigur—seguro. Echtbreken, kibra matrimonio— adulterar.

Echtbreker, At. kibrador di raatriinouio adultero. Echtbreuk, V. kibramentoe di matrimonio adulterio. Echtelieden hende casar gente casada. Echten, legitima legitimar. Echter, toch pero, sm embargo. Echtgenoot, M. esposo, casar esposo. Echtheid, V. legitiinidad le-

—

—,

—

—

—

—

—

gitimidad.

, V. partimentoe di matrimonio divorcio. noble. Edel, nobel Echtscheiding

—

—

Edelgesteente, O, piedra preciosa piedra preciosa, joya.

—

Edelmoedig, generoso—generoso. Edelmoedigheid, V. generosidad generosidad. Edik, M. binager vinagre. Eed, Af. huramentoe juramento.

— —

—

Eekhoorn, AI. raton di canja ardilla.

Eelt, O. eelt, casca

—

—

—

callo.

uno. Een, vn pato. Eend, V. patoe union. Eendracht, Y. union unido. Eendrachtig, unir Eenerhande, pareeuw—parecido. Eenerlei, mees cos igual. unidad. Eenheid, V. unidad Eenig, ünicoe ünico. Eenigen, algun algunos, unos. Eenigermate, di ciertoe manera, en cierto ó algun vn poco modo. una vez. Eenmaal, vn bez Eenparig, unir, toer huntoe ur.anime. una vez. Eens, vn bé Eensgezind, den paz, di mees sintimentoe, conforme unanimc, conforme.

—

—

——

—

—

—

—

—

—

—

—

Eensgezindiiied

—

,

V. concordia,

union concordia, armonia, conformidad. Eensklaps , di vn bé of golpi, repente. di ripiente

—

Eenvoudig, simpel, eenvoudig

simpie. Eenvoudigheid, V. simplicidad simplicidad.

—

— —

Eenzaam, solitario sohtario. ËENZAAMHEiD,V.solidad—soledad-

28

EEN,

—

Eenzijdig, di vn partida

parcial. Eer, V. honor honor. antes. Eer, (bijw.) promér Eerbaarheid, V. modestia modestia. Eerbied, AI. respéctoe respeto. Eerbiedig respectuoso respetuoso.

—

,

—

—

—

—

Eerbiedigen, respecta—respetar. Eerbiedwaardig

,

vencrabel

—

venerable. Eerder, mas tempran of promer mas pronto ó antes. Eeredienst, Al. culto, religion culto. Eeren, honra honorar. Eereprijs, AI. premio di honor premio de honor. deEereteeken, O. decoraci coracion. Eergierig, ambicioso ambicioso. Eergierigheid V. ambicioso ambicioso. Eergisteren, antajer anteayer. Eerlang, den poco tem luego. Eerlijk, hüstoe, dréchoe justo. Eerlijkheid, V. husticia—justicia. Eerloos, sm caracter, sm honor sm honor. Eerst, promer primero. Eerstdaags, napoco dia—presto, en pocos dias. Eersteling, Al. en V. di promer primero. Eerstgeborene, Af. en Y. promer nacer primo génito. Eertijds, na tempoe bjeeuw of anticuamente ó en pasar tiempos pasados. honoroso. Eervol, coc honor Eerwaardig, reverende reverendo. Eerwaardigheid, V. reverencia reverencia.

—

—

—

—

—

—-

,

—

—

— —

—

—

— —

—

—

—

EER,

— —

ambiEerzucht, V. ambicion cion. Eerzuchtig, ambicioso ambicioso. Eetbaar , bon pa comé comestible. Eetwaren, \'. cos di comé, provisie comida, viveres comestibles. Eeuw, V. sigloe siglo. Eeuwig, eterno eterno. Eeuwigheid, Y. eternidad eternidad. Effen, glad, pareeuw raso , plano. esEga, Y. esposa. muher posa. Ei! (uitr.) ata! weita! o! hé! ola! huevo. Ei, O. vveboe Eierdop, M. casca di wéboe caseara de huevo.

—

,

—

— —

— —

—

—

— —

— —

Eigen, proprio, mees propio. Eigenaar, M. donjo dueno. Eigenbelang, O. Su mees probéegoismo. choe Eigendom.V. propriedad,posesion

—

— posesion. Eigendunkelijk, na

su kier

presuntuosamente.

Eigenhandig, coc propria

—

manoe

—

autógrafo. Eigenmachtig, na su mees poder arbitrario, despótico. Eigennaam , nomber nombre propia.

—

Eigennaam

—

van Familie ,

——

van

,

nomber di famia apellido. Eigenschap, V. calidad propiedad, calidad. Eigenwijs, coc idea pedante

presumido.

—

—

,

cabezura cabezudo. Eierstruif, V. streif di wéboe tortilla de huevos. Eigenzinnig,

—

29

EIK.

—

Eikenhout , O. paloe di eek encina. isla. Eiland, O. isla Einde, O. tin, cabamentoe fin. Eindelijk, porlin, alafin por ultimo, porfin. infinito. Eindeloos, sm fin Eindigen, caba acabar, concluir Eisch, AI. eisch, exigementoe

—

— —

—

—

—

exigencia, requisicion. Eischen, exigi exigir. Eksteroog, O. likdoorn cuerno. El, V. bara ana, metro, vara.

— —

—

—

elastico. Elastiek, elastic Elders, na otro lugar en otra

—

par te. Element, O. element— elemento. once. Elf, diez vn cada uno. Elk, cada vn unotro mutuaElkander,

— —

—

—— — —

mente. Elleboog, AI. elleboog

codo. miseria. Ellende, V. miseria Ellendig, miserabel miserable. Elpenbeen, O. ivoor marfil. lesna. Els, Y. els esEmail, O. lombramentoe malta. Emmer, AI. tobo cubo, cubeto. y. En, i estrecho. Eng, pertar, eng Engel, Al. angel angel. Engeltje, O. angelito angelito. Engelachtig, angelico angelico. Engte,Y. lugar pertar estrecho. Enkel (bijv. uw.), sool, só solo, simple. Enkel (z. nw.), enkel of knietsje di pia, kokootsje tobillo. Enkelvoud, enkelvoud sin-

—

—

— —

—

—

—

—

—

—

gular.

Enten, enter

—

—

ingestar.

Erbarmelijk, miserabel rable.

—

— mise-

ERR.

—

Erbarmen, tien misericordia tener piedad o misericordia. Erbarming, V. misericordia misericordia. Erf, O. propriedad, terreno territorio. Erfdeel ,O. herencia herencia. Erfgenaam, Al. heredero heredero. Erfhuis, O. venditie venta publica de muebles etc. peErfzonde, picar original cado original. Erg. masjar, mucho demasiado. Ergdenkend, koe ta corda maloe di receloso en alguna parte. Eiigends, algun camina ó parte en alguna parte. Ergeren, toema of doena schanescandalizar. daal, sjagrinii Ergerlijk, scandaloso escandaloso. Ergernis, V. schandaal escandolo. Erkennen, recouocé reco-

—

■—

—

— —

—

—

—

—

—

nocer.

Erkennen, haja

—

— — —

hallar.

Erkentelijk, reconocido— reconocido.

Ernst, AI. seriosidad

—

—

seriedad.

Ernstig, scrio serio. Ervaren, spiertoe, sabir sado, practico.

— ver-

Ervarenheid, V. sabiduria experiencia.

ERVEN, erf, bereditar.

—

—

Erwt, V. er te guisante. corner. Eten, comé Eten, O. cominda comida.

—

—unos. — AI. etter,

Ettelijk, algun

Etter,

materie

Etteren, saca materie purar.

Euvel, O. maloe

— mal.

— pus. — su■J'

30

EÜV.

—

crimen. Euveldaad, Y. crimen Euvel opnemen, toema pa maloe formalizarse, picarse. evanEvangelie, ü. evangelie gelio. Evangelist, M. evangelista evangelista. Evennaaste , AI. en. V., progimo projimo. Evennachtslijn , V. evenaar ecuador. Even effen , pareeuw par, llano, liso. Even (gelijk), igual igual. Evenals asina mees koe lo mismo que, asi como, mismamente.

—

—

—

,

Evenaren, bira pareeuw ó igual igualar.

—

, na proporcion proporcionademente. Evenredigheid, V. porcion, rata Evenredig

—

— proporcion.

Evenveel , mees tantoe

tanto.

—

otro

Evenwel, ainda, toch, con toer

—

esai todo eso.

—

,

—

Evenbeeld, O. imagen —imagen.

—

—

EVE.

sm embargo ,

—

Evenwicht, O. balanse librio. Ezel, AI.

—

burricoe

asno.

—

con

equi-

burro,

F

— —

fama. Faam, F. fama fabula. Fabel, V. fabel Fabelachtig, fabuloso —fabuloso. fabrica. Fabriek, O. fabrica partido. Factie, V. partido mayorFactoor , Al. fiektor domo. Fakkel, V. Ilambeeuw —antorcho. faltar. Falen, faja, falta velo. Falie, V. falie, shawl famoso. Fameus, famoso familiar. Familiaar, familiar familia. I-'amii u:. V. famia fanatico. Fanatiek, faniitico fariseo. Faihseeuw, AI. fariseo Fariseeuwsch farisaico farisaico. Fat Al. dandy petimetrc.

— --

—

— — — — — —

, ——

,

—

— forma. decente. Fatsoenlijkheid, V. decencia — decencia. Fazant, M. faisant — faisan. Februari, februari — febrero. Feeks, V. poesje — mujermaligna. Feest, O. — fiesla. Feil, Y. falta, hera — falta. Feilbaar, falibcl — falible. Feilen, falta, hera — faltar. Feit, O. hecho — hecho. vehemente. Fel, fel Femelaar, Al. mimo — santurron. Festoen V. en O. guirlande Fatsoen, O. fassoen

Fatsoenlijk, decente

—

(iesta

—,

guirnalda. Fielt, AI. vaurien infame.

—

—

malvado,

31

FIE Fier, fier, nobel

— noble. —

—fino. — Uneza. Fijnheid, V. fmeza, fini FUT, V. fijt, unjero — panarizo. Fiks, coc animo, duro maïiosemente, condestreza.

— ——

filtrar. Filtreeren, filtreeren firFirmament, O. firmament mamentoe. fistula. Fistel, V. fistel Flambouw V. Ilambeeuw antorcho. franela. Flanel, O. flanel Klauw, ilaauw, laf, flakéza flaco, soso, debil. Flekmen, vlei, ganja coc boca duci acarieiar. FLENTEB (flarden), pida pida retazo. Flesch, V. bottel, fleschjie botella. Flets, laf, bleek, sm color Brio, deslucido. floreFLEURIG, frescoe, biboe ciente. Flikkeren, lombra centellear. Floers, O. panja fini, crepe crespon. llema. Fluim, Y. scupi, flijm Fluisteren , papia den orea

,

—

—

—

—

—

—

— — —

—

—

—

cuchichear.

— —

— —

llauta. Fluit. Y. ilijt pronto. Fluks, unbé vaya. Foei, foei macis. Foelie, Y. foelie criar. Fokken, cria Fokkerü, Y. crianza —■ crianza. atorFolteren, tormenta

—

—

mentar.

—

—

— tor

Foltering, V. tormentoe

Figuur, V. en O. figura figura. Figuurlijk, den iigura, na comparacion figurativo, figurado. Fijn. ('mi

FOL,

—

mento. Fondement, ü. fondement fundacion.

—

fundo. Fonds, O. fonds Fontein , O. fuente, fontein

—

fuente. fuente. Fontenel, V. fontenel Fooi, V. fooi gratificacion. Foppen , fop, boefon, ganja dar vn chasco, enganar, Formaat , O. formaat, forme forma. fórmula. Formule, V. formule Fornuis , O. fornys fogón fogon. fuerte. FORSCH, sterki, duro Fort , O. forti plaza fuerte, castillo. fortuna. Fortuin, Y\ fortnna falta. Fout, V. falta, hera bonito. FRAAI, bonito, netje Fraaiheid, V. boniteza belleza. Frak, V. frak, jas frac. Franje , Y. franje franja. franFkankkeken, frankeer quear. frances. FRANSCH, frances Fret (werktuig) , O. boor barrena. Fiiikkahel. frikkadel —albóndiga. fresco. Friscii, frescoe fresFrischheid, Y. frescura

—

—

— —

,

—

—

—

—

— — — — — — —

—

—

—

—

cura. Frommelen, busea chafar. fruncir. Fronzen, sera cara

—

,

—— — — —

frente. Front, ü. frente Fruit, O. frutadimesa frutas. nasa. Fuik V. canaster terciopelo. Fulp, O. fulp barril, Fust, O. barri, pipa pipa.

—

Gr

—

Ga, V. esposa, muher —esposa. Gaaf, V. dono, doenamentoe

don, dadiva. entero. Gaaf, (bij*, nw.) enter andar. Gaan, bai, camna galeria. Gaanderij, V. galdrij Gaandeweg, inmediato despues consecutivamente. hervido. Gaar, herebé fonda, Gaarkeuken, V. hotel hosteria. de buena Gaarne, coc gustoe gana, con gusto. gaza. Gaas, O. gaas Gadeslaan, observa observar. gusto. Gading, V. gustoe bilis. Gal, V. gal horca. Galg, V. horca Galgenbrok , AI. coi horca

— — —

—

—

——

—

—

—

— —

—

picaronazo. sonido. Galm, AI. galm, sono galon. Galon, O. galon Galop, AI. galop galope. Galoppeeren galoppié galopar. Gang, V. camnarncntoe, corredor, gangetje curso, corredor. corGangbaar, koe ta pasa

,

—

— —

—

—

—

riente. ansar, ganso. Gans, V. gans todo. GANSCH, toer, enter Ganzenspel, O. wego di gans especie de juego. Gapen, haap bostezar. Garanzie, garanzie, seguranza

—

—

—

—

seguridad.

—

—

hilo. Garen, O. hiloe juntar. Garen, hunta Garnaal, V. garnaaltje especie

—

de cangrejo.

—

, O. garnituur guarnicion, adorno. guGarnizoen, O. garnizoen

—

Garnituur

—

arnicion.

Gastvrij

,

—

hospitaal

talario.

hospi-

Gat, O. boerakoe, gugero

—

agujero. Gauw, liger, lihé lijero. ladronGauwdief, AI. ladron

—

zuelo.

—

—

Gebak, O. cos duci pasta. Gebed, O. oracion, pidimentoe

— Gebedenboek, boeki di oracion — devocionario. Gebeente, O. weso, skalct — huesos. oracion.

Gebergte, O. seroe—cordillcra, serrania. Gebeuren, soccdé acontecer, suceder. Gebeuri.uk, posible posible. Gebeiirlijkheid, Y. posibiiidad posibilidad. Gedeurtenis, Y. bistoria, vn coskoe a socedé hecho, sueeso. Gebied, O. dominio, terreno dominio, terreno. Gebieden, manda mandar. Gebieder, mandador, gefe— jefe'. GEBiNDT,U.span entablamiento. Gebit, O. djente, freno dentadura, freno. Geblaf, O. ladramentoc, gritamentoe ladrido. Gebod, O. mandamientoe, ley

— —

—

—

—

—

—

—

mandamicnto.

—

—

Geboren worden, nacé, ta parir

— nacer.

,

33

GEB. V. nacimientoe

Geboorte,

nacimiento, natividad.

--

M. dia di su anjo

Geboortedag,

— cumplearlos. Geboortig, nacer

, —

nacido. Gebouw O. Cas, fabrica fabrica, edificio. Gebraad , Gebraden , hasar asado. Gebrandmerkt, gebrandmerkt marcado. Gebrek, O. falta, mancainentoe falta, defecto.

—

— —

—

—

—

Gebrekkelijkheid

necesidad

,

V. probeza,

carencia, escasez.

— lisiado, defectuoso. Gebrom , O. gronjamentoe — grunimiento.

Gebrekkig, mancaron

,— — —

vso vso. Gebruikelijk na vso se usa, en vso.

Gebruik, U.

Gebruiken, usa, gasta usar.

lo que

gastar,

—

vecino. Gebuur, M. bicinja Gedaante, V. f igu ra,parcem en toe, forma figura, forma, aparencia. Gedachte, Y. cordamentoe, pensamentoe, idea —pensamiento. Gedachtenis, V. memoria, cordamentoe recuerdo, memoria. Gedachtig zijn, recorda acordarse.

—

—

Gedeelte, O. partida

—

— porcion.

Gedenken, recorda, tené na memoria acordarse. Gedenkteeken. ü. monument

—

— —

monumento.

Gedicht, O. poesia, cancion poema. Gedienstig, klaar of pronto pa servicial. sirbi, servicial Gedijen, doena of sali probéchoe,

—

probecha

— aprovechar.

GED.

—

Geding, O. proces, pleitoe pleito. Gedoogen, sufri, permiti, wanta ■ permitir. Gedraaf, l). trotamentoe trote. torGedraaid, gedraai, birar neado. Gedrag, O. comportacion, conconducta, comportaducta miento. Gedragen (zich), comporta su mees portarse, tratarse. Gedrang, O. pusjamentoe tropel. Gedrentel, O. trentermentoe cachaza. monGedrocht, O. monster

—

— —

—

—

—

—

struo.

— —

Gedrochtelijk, monstruoso monstruoso. ruido, Gedruisch, O. borota alboroto. deGeducht, masjar, terribel masiado. Geduld, O. pacenci paciencia. paGeduldig, coc pacenci ciente. Gedurende, mientra mientras, durante. Gedwee, mansoe, sumitido, obedicido sumiso. Gedweeheid , V. obediencia , mansoe sumicion. Gedwongen , obligar forzar forzade, obiigado, afectado. Gedwongeniieid, V. forzamentoo fuerza, encogimiento. amarillo. Geel, heel GEëMANCiPEERD, emancipado emancipado. ninguno. Geen, ningun Geenzins di ningun manera de ningun modo. Geesel, M. plaag, tormentoe plaga. Geeselen, zoeta azotar.

——

— — —

— —

—

,

—

,

— —

—

—

— —

34

GEE. Geeseling, Y. zoetamentoe

—

azotamiento. Geest, Al. spiritoe espiritu. Geestdrift, V. animo candela entusiasmo. Geestelijk, spiritual espiritual. Geestig, spiértoe agudo, in-

—

genioso.

Geeuwen, haap

—

— — —

bostezar. grito. Gegil, O. gritamentoe Gegoed , bon sintar tener medios. Gegrond , fundar fundado. Gehalte, V. balor di placa, di metal quilate. Gehecht, unir, pegar, afeccionar unido, pegado. entero, Geheel, henter, toer todo. misterio. Geheim, O. misterio Geheimzinnig, misterioso— misterioso. Gehemelte, O. cieloe di boca paladar. Geheugen, O. memoria memoria. Gehoor, O. tendementoe, oido oido. obeGehoorzaam, obedecido diente. Gehoorzaamhedd, V. obedencia obediencia. Gehoorzamen, obedecé, tendé di obedecer. Gehucht, O. sabana, pueblo problacion. llanto. Gehuil,O. joramentoe Geit, V. cabritoe cabra. Gejammer (zie Gehuil). loco. Gek, loco cruzado. Gekeperd, gekeperd

— —

—

—

—

—

—

— —

—

—

—

—

—

—

—

—

—

Gekerm (zie Gehuil). Gekheid, S. cos di loco, locura —locura. Gekittel O. kissikamentoe

,

l cosquillas.

—

GEK Gekscheren, boefona, haai boe fon

— burlarse. —

cara. Gelaat, ü. cara Gelach, O. harimentoe

—

reir, risa. Gelag, O. gastoe gasto. Gelang, segun segun. Gelasten, manda mandar. Gelaten, coc pacenci, conforme conforme. Gelatenheid, V. conformidad conformidad. Geld, ü. placa placa. Geldeloos, baci di placa—folta ó escasez de dinero. valer. Gelden, bal Geldigheid, Y. balor valor. Geldzuchtig, interesar, stimador di placa interesado, avaro. Geleen, O. flamentoe fiar,

—

——

—

—

—

—

—

—

préstamo.

—

—

sabio. Geleerd, sabir Geleerdheid, V. sabiduria, sabir sabiduria. Geleden, pasar pasado. colocado. Gelegen, droemi Gelegenheid, V. ocasion, ocasie ocasion. Geleide, O. companjamentoe

—

——

—

acompaiiamiento. Geleidelijk, poco poco, reglar

—

— —

poco a poco, con orden. Geleiden, companja, conduci guiar, acompanar. Geleider, Al. companjero companero, conductor. Gelid, O. front di troepe, na ry fila, hilera. Geliefd, stimar querido. Gelieven, kier gusta querer. Gelijk, pareeuw, manera pa-

—

—

—

—

—

recido, como, igual.

—

Geluk (te), huntoe uno con otro. Gelijken, parcé, tien parcementoe di pareeer.

—

—

Gelijkenis, V. parcementoe semejanza, imagen. Gelijkheid,Y. pareeuw, igualdad

— igualdad. geven, doena razon of pa-

—

Gelijk

ganar

hacer, dar razon.

— allanar, hacer plano. stellen, poné pareeuw — hacer igual. Gelijktijdig, na mees tempoe — simultaneo, simultaneamente. , na mees manera — modo.

Gelijk maken,

haci pareeuw

Gelijk

Gelukerwijs

del mismo Gelofte, V. promesa, primintipromesa, voto. mentoe Geloof, O. fé, kerementoe fé. Geloofsgenoot, AI. correligionario, hende di meesreligion

—

—

— coreligionario. Geloofspunt, O. punto

—

di fé articulo de fé. Geloofsvrijheid, V. libertad di culto libertad de cultos. Geloop, O. corrementoe, camnaida y venida. menloe creible. Geloovelijk, pa keré Gelui, O. batimentoe di klok sonido, repique. Geluid, O. sono, sonamentoe sonido. Grluk , O. felicidad, fertuna felicidad, dicha. salir bien. Gelukken, sali bon Gelukkig, fertunar, feliz feliz, afortunado. Gelukkigerwijze, por fertuna— felizmente, afortunadamente. Gelukwenschen, doena pa bien dar el parabien. Gelukwensching, doena pa bien

—

—

— — — — — —

—

—

,

parabien.

—

bienaventurado bienavcnturado. Gelukzaligheid, V. bienaventu-

Gelukzalig

ranza

—

GEL.

35

GEL.

bienaventuranza.

Gelukzoeken, busca su fertuna buscar fortuna. Gelukzoeker. AI. koe ta busca fertuna aventurero. Gemaakt, hacir, coc kunstje, fin hecho, afectadamente. gido Gemaal, Al. esposo, casar esposo. Gevolmachtigd koe tien vollernacht, ó poder apoderado. Gemak, O. sosiego, facilidad sosiego, facilidad. Gemakkelijk , facil, sm trabau, facil. makkelik, liger (lihé) Gemalin , V. espose, muher esposa. Gemanierd, fini, coc bon manera fino. Gemanierdheid , AI. fineza fineza. Gemartel, O. tormentamentoe

—

—

—

—

,—

—

—

—

— — —

— — —

tormento. Gematigd, moderado, bedaard moderado. Gember, V. hember jengibre.

—

,

Gemeen comun, geineen comun, ordinario. Gemeen , O. hende di caja

canalla, populacho. Gemeenebest, O. republiek —re-

publica. Gemeenlijk, pa

coestumber, or-

—

por lo comun, dinariamento ordinariamente. Gemeenschap, V. compania, compania, comunidad , relacion. Gemeente, V. parochie, pueblo

—

parroquia.

Gemeenzaam, familiar— familar. Gemelijk, lastig, di mal humor triste, de mnl humor. Gemis, O. falta, mancarnentoe falta, defecto. Gemoed, O. animo, coerazon animo.

—

— —

,

36

GEM. facil pa trata, hende di bon coerazon ó concenci de conciencia estrecha. Gemoedsaandoening, movimentoe di coerazon afecto. Gemoet (te), contra alen-

Gemoedelijk

—

—

,

—

cuentro.

, O. murmuramentoe gronjamentoe rubieta, riHa.

Gemok

,

Gemuit

— lamantamentoe

O.

levantamiento, rebelion. Genaakbaar, facil pa borda de facil acceso. Genade, V.gracia, misericordia gracia. Genadig, misericordioso

— — —

— mise—

ricordioso. Genaken, jega cerca llegar, acercarse. Gendarm, Al. poliz, gendarm, marechaussé gendarme, poliza.

GENE, es aja

,—

—

aquel.

Geneesbaar curabel, coc por curable. cura Geneesheer, AI. dokter, medico medico. Geneeskunst, V. medicina medicina. mediGeneesmiddel, remedi

—

camento. Genegenheid

,

— — —

V. afeccion

aficion. Geneigd, inclinar

—

—

inclinado. Geneigdheid, Y. inclinacion inclinacion. Geneeren , contenta su mees , contenfica contentoe coc

—

—

tarse.

—

curar. Genezen, cura Genezing, V. curamentoe, cura cura.

—

Genieten, goza di gozar. Genieting V. gozamentoe gozo.

—

,

—

GEN.

, basta, bastante bastante. Genoegdoening,V. satisfaccion satisfaccion. Genoegen, O. pleizier, gustoe placer, gusto, contento. Genoeglijk, coc gustoe con gusto. Genoegzaam koe ta jega suficiente. Genoot, AI. socio, companjon sócio, companero. Genootschap, O. compania, sociedad compania, asociacion. Genot, O. pleizier, fruta goce, disfrute. Geoorloofd, permitir permiso. Gepaard, poner huntoe, unir

—

Genoeg

— —

,

— —

—

—

—

—

—

apareado. Gepast, coc ta combini, combiniente

— conveniente.

Gepasthedd, V. combinencia

—

conveniencia. reGepeins, O. studiamentoe flexion. Gepeupel, O. hende di caja

—

—

populacho. Geplaag, O. fadamentoe —enfado. Gepleister, O. pleister plastecido. Gepoch, O. bromamentoe chachareria. Gepraal, O. lugo ostentacion. Gepraat, O. papiameutoe habladuria. formaGeraakt, tocar, picar lizado, picado. Geraamte, O. skalet, geraamte esqueleto. Geraas, O. boroto ruido, alboroto. Geraken, jega, bini na llegar. Gerecht, O. hustici, cominda justicia, coinida. Gerechtigd, koe tien dréchoe teniendo derecho.

— —

—

—

—

—

—

— — —

37

GER. Gerechtshof, O. hof di hustici corte ó tribunal de justicia. GEREED, klaar, pronto— pronto. i D iiüuden'. tené klaar of na manoe tener pronto. Gereedmaken, drecha, prepaia

—

.—

—

arreglar.

idschap,

O. herment— her-

ramienta. EF, O. sirbici, probéchoe

—

probecho, ventaja.

—

servir. Gerieven, sirbi Gering, poco, di poco balor, chikilo poco, pequeno. cebada. Gerst, V. gerst Gerucht, O. papiamentoe, boz, nobo noticia, novedad. Geruchtmaken. borota, haci boalborotar. róto mucho. Geruim, muchoe Geruiscii, O. boroto alboroto, ruido. Gerust, sosegar, trankil so-

—

——

—

—

—

segado, tranquilo.

Gerustheid,Y*. sosiego tranquilidad.

— —

sosiego

Geruststellen, haci sosega, si-

—

gura tranquilizar. Gesar, O. fadamentoe irritacion. Geschenk, O. present, regalo regalo, don. Geschieden, socedé suceder, acontecer.

—

—

—

Geschiedenis, V. historia

—

his-

toria. Geschikt, bon pa, dispuesto, capaz capaz. Geschiktheid, Y. capacidad

—

capacidad.

—

—

altercado. uil, O. pleitoe Geschil hebben, ploita plei-

—

—

tear. Geschimp, O. schempe injuria. Geschreeuw, O. gritamentoe grita, griteria.

—

GES.

—

Geschrei,O. joramentoe llnrn. GESCHRn-T, O. skrift, scrito

— —

esürito. Geschrijf, O. scirbimentoe escribir. Geschut, O. cajon canon. Geslacht, O. sorto, sexo, famia suerte, sexo, familia. Geslepen, fini, spiertoe, by de hand astuto. Gesneden (van een dier), capar

—

—

—

—

capado. hebilla. Gesp, M. gespel cerar ó Gespen, gesp, haak atar con hebilla. Gesprek , O. conversacion dialogo, conversacion.

—

—

Gespuis, O. canalje. cajéroe

— ——

canalla. Gestadig, continuo, sm stop continuo. Gestalte, V. postura, curpa postura, estatura. Gestand, constante, hel constante, fiel. Gesteente, O. piedra piedra. Gesteiger ,ü. cocobea encabritarse. Gestel, O. constitucion constitucion. Gesteldheid, Y situacion situacion. Gesternte, O. streja estrella. Gesticht, O. Cas di fundacion, establecimiento. Gestreept, coc strepi, paga listado, rayado. Gestreng, sovero, sterki, duro—

-

—

——

—

r.

—

—

—

—

severo.

, V. severidad severidad. Getal, O. numero numero. (iel. Getrouw, fiel Getuige, AI. testigo, getuigen Gestrengheid

—

testigo. Getuigen, testigua

—

—

—

—

atestiguar4

GET.

—

, Y. testimonio testimonio. olor. Geur, AI. holor oloroso. Geurig, di olor Gevaar, O. peligro, riescoe

Getuigenis

—

—

—

peligro, riesgo. Gevaarlijk, peligroso peligroso. Gevaarte, O. masa, bulto masa, bulto. Gevader , AI. compader compadre. Geval, O. caso caso, casualidad. Geval (bij), acaso, pa casualidad

—

—

—

—

—

por casualidad. Gevangene, Al. en V. prisonjero

— prisionero. Gevangenis, V. prison, carcel cerar

prision, carcel. inteligente. Gevat, spiértoe Gevecht , O. bringamentoe

—

,

— — —

lucha, combate. Geveinsdheid , Yr trasteria simulacion. fachada. Gevel, Al. gevel dar. Geven, doena Gevest, O. manoe, caboe mango Gevleugeld coc hala alado. Gevoegelijk, sm trabau convenientemente. sentiGevoel, O. sentimentoe miento. Gevoelen, senti sentir. Gevolg, sigimentoe, consecuencia consecuencia, consecucion. Gevoegelijk , por consigiente por consiguiente. Gevolgtrekking, V. consecuencia consecuencia. Gevolmachtigde , koe tien volmacht apoderado. Gewaad ,O. panja, bistir vestido, ropa. Gewaarworden, senti -• sentir,

.

—

—

— — — —

,

— —

—

—

—

—

percibir. Gewapenderhand, coc anna na mRn a viva fuerza.

—

GEW.

38

Gewas

,

O. cosecha

—

cosecha.

Geween, O. joramentoe— Uoro. Geweer, O. scopet, fusil es-

—

copeta, fusil.

—

Geweld, O. forza, geweld fuerza, violericia.

Geweldig, coc forza

—

con fuer-

za, violento. GewelFjO. boog, cieloe bóveda. Gewemel, O. movementoe

—

— Gewennen (zich), coestuma — acostumbrar (se). movemiento.

Gewend (gewoon)

zijn, ta coestumar ó tini pa coestumber

—

tener la costumbre. Gewest, O. tera, lugar—comarca, region, pais.

—

conGeweten, O. concenci ciencia. Gewetenloos, sm concenci sm conciencia. Gewicht, O. peso, consecuenci peso, importancia. de Gewillig, di bon boluntad bueno gana. Gewin, O. ganamentoe, ganaci

—

—

—

ganancia.

*

—

— — —

ganar. Gewinnen, gana Gewis, segur, sm dudo

sm

dudo, ciertamente. Gewoel, O. boro tarnentoe batahola. herido. Gewond, heridar Gewoon, di coestumber, di toer dia ordinario, comun. Gewoonte, O. coestumber costumbre. Gewricht, O. gewricht —juntura, coyuntura. Gezach, O. poder poder, autoridad. Gezachhebber, AI. goebernador, sjon grandi gobernador. uno con Gezamenlijk, huntoe otro, juntos.

—

—

—

—

— —

GEZ.

—

Gezang .O.

cantamentoe, cantika

canto, cancion. Gezanik, O. mahamentoe, maha-

—

deria majaderia. Gezant, AI. embagador

gador.

—

emba-

— — — obediente. Gezel, AI. companjero — panero.

dicho. Gezegde, O. palabra Gezegend, bendicionar bendito Gezeggeluk, obedicido dócil,

— —

com-

social. Gezellig, social Gezelschap, O. compania compania. vista. Gezicht, O. bista Gezichteinder, Al. horizont horizonte. familia. Gezin, O. famia Gezindheid, Y. sentimentoe dispocicion. culto. Gezindte, V. religion Gezond, salur sano, bueno. salud. Gezondheid, V. salur salado. Gezouten, salgar suspiro. Gezucht, O. suspiro Gezwel O. postéma, hinchamentoe apostema. Gezwind liger (lihé) ligero, pronto. Gezwindheid, V. ligereza lige-

—

—

—

—

—

,

,—

—

— —

—

—

—

reza.

Gezwollen, hinchar

— hinchado.

Gids. AI. koe ta mocnstra camino

—

guia.

Gieren, boela

——

Gierig, mezkinja

quino.

voltear.

avaro, mez-

Gierigheid,V. avaricia, mezkinja

— avaricia, mezquineria. vaciar. Gieten, bacia Gieter, gieter — regadera. Gift, V. doenamentoe — don. Gil, Al. gritoe — grito. hermanGild, O. hermandad

—

dad.

GIL.

39

—

Gullen, grita, gièrta dal gritoe gritar.

—

—

alla. Ginder, aja criticar. Gispen, critica Gissen , corda, raai, soponé adivinar, conjeturar. ayer. Gisteren, ajer Git (zwart), git, pikzwart, pretoe pretoe todo negro. guitarra. Gitaar, V. gitara Glad, glad, pareeuw, fini liso liso, igual. Glans, AI. lombramentoe— lustre. Glanzen, lombrii lustrar. vaso, copa. Glas, O. glas sonGlimlach, Al. grimmelach risa. Glimworm, bietsji di candela luciérnaga. Glinsteren, (zie Glanzen). Glippen, scapa escaparse. Gloed, AI. calor calor, lumbre. Gloeiend , masjar cajente candente. Gloeiend maken, roei enalbar (hierro.) Glooiing, V. bahamentoe escarpa, declive. Gloor, Al. gloria, lombramentoe lustre, esplendor. lucir. Gloren, luza gloria. Glorie, Y. gloria espiar. Glubpen, loer Gluren , loer, spiona espiar. Glijden, slip deslizar, resbalar. Dios. God, AI. Dios impio. Goddeloos, impio divino. Goddelijk,, debino Goddelijkheid V. dibinidad divinidad. Godendom, O. Dios falsoenan deidades (del paganismo.) Godgeleerdheid, V. theologia theologia. Godheid , V. dibinidad di-

—

—

—

—

—

—

——

—

—

— —

—

—

—

—

— — — — — — —

—

,

vinidad.

—

—

—

—

GOD. Godsdienst, V. religion, culto religion, culto. Godsdienstig, religioso, deboto

devoto, religioso.

— —

Godslasteraar, Al. blasfemador blasfemador. deGodsvrucht, V. debocion vocion. Goed, bon buen. Goed , O. bien , propriedad bien, utilidad. Goedaardig, di bon genio de buena indole, bonazo. Goeddunken, opinion, cordamen-

—

—

—

—

—

—

opinion. toe Goeden dag, bon dia buenas dias. Goeden nacht, bon noche buenas noches. Goederen, O. cosnan cosas, bienes. Goedertieren, generoso gene-

—

—

—

—

roso. Goedertierenheid, V. generosi-

—

dad, clemencia generosidad. Goede Y'rijdag, Biernes Santoe Viernes Santo. Goede week, V. semana santa semana santo. Goedhartigheid, Y. bondad di buen natural. coerazon Goedig, bonazo bonachon. Goedkeuren, aproba, haja bon aprobar. barato. Goedkoop, barato Goedmaken, drecha satisfacer,

— — —

— —

— —

arreglar.

Goedschiks, di bon boluntad de grado.

— — —

—

Goedsmoeds, goesmoes a sangre fria, con calma. Goedvinden, haja bon agradar. Goedwii.i.ig, boluntariamente de buena gana. ola. Golf, V. golf, vn lamar Gom, Ü. gom goma.

—

GON.

40

—

—

Gondel, M. gondel góndola. Gonzen, haci zumzum zumbar. Goochelaar, M. hoogelaar, hacidor di kunstji el que engaïïa con mana y habilidad. Goochelen, haci ligereza di manoe enganar con mana y habilidad. echar. Gooien, tira

—

—

—

—

— rancio,

Goor, hor, zier, danjar acre.

Goot, Y. geut

— gotera. —

Gordijn, ü. gordyn cortina. Gorgel, AI. garganta (corocóro)

—

cuello, garganta. Gorgelen, horgel —gargarizarse. Gort, V. poespas cebada mondada. oro. Goud, O. oro de oro. Gouden, di oro Goudgeel, color di oro color del oro. Goudmijn, Al. mina di oro —mina de oro. platero. Goudsmit, Al. plater Graad, Al. grado grado. conde. Graaf, M. conde con gusto. Graag, coc gustoe Graan, O. trigo mieses, trigo. Graat,V. weso di piscar espina. Gracht, V. gracht canal, ace-

—

—

—

—

— — — —

—— —

quia.

Graf, O. graf, sepulcro, boeracoe

— sepulcro.

Gram, rabiar, cajente

—

rabioso. Gram zijn of worden, rabia, noehii rabiar, enojarse. Gramschap, V. rabia rabia,

—

—

cólera, enojo.

Grap, V. hungamentoe, pa hunga

ó bufon

— farsa.

—

Grappig, pleizier, coi bufon jocoso. yerba. Gras, O. yerba poGrauw, O. hende ;di caja

—

pulacho, vulgo.

—

GRA. Grauw, color di cinizi

gris.

-—

—

pardo,

Graveel, O. piedra piedra. grabar. Graveeren, graveer cavar. Graven, coba Greep, V. manoe mano, toma. Grein, O. grein (krimtsje) grano. cerrojo, Grendel, M. grender aldaba. Grendelen , cera, grendel echar al cerrojo. limite. Grens, V. limito Grenzen, ta bicinja di, toca na aveeinar. Grenzenloos, sm fin, infinitoe sm limites, infinito. Gretig, coc muchoe gustoe avidamente. rencor. Grief, V. rancor, kega Giueven, duéle, haci duele pesar. lapiz. Griffel, V. grif Grijnzen grunja trocé wowo hacer muecas. coger. Grijpen, cohé gris. Grus, grys Grijsaard, Al. hende koe tien anja caba ó bjeeuw viejo, anciano. GRiL,Y manja— capricho, mana. Grillig, coc manja, manjoso caprichoso, marioso. Grimassen, locura muecas. GRIMMIG, rabiar, rabioso, kribbetje rabioso, colérico. Groef, V. boeracoo, mina— foso. creciGroei, AI. crecimentoe miento. crecer. Groeien, crecé fértil. Groeizaam, fértil vcrde. Groen, berde verdura. Gi;oente,Y". berdura Groep, V. troepa, tauw tropa. saGroet, Al. comindamentoe ludo, salutacion.

——

—

—

—

—

—

— —

—

,

—

—,

—

—

—

—

r.

—

—

—

—— —

GRO.

41

—

—

——

—

saludar. Groeten, cominda Grof, grof grosero. Grog, M. grak grog. Grommen , grunja, rabia

—

—

grunir, refunfunar.

—

—

suelo. Grond, M. suelo, tera sm Grondeloos, sm foendoe fondo. Gronden (vesten) funda fundar.

—

— grande. — Grootendeels, mas parti Groot, grandi

—

la mayor parte. granGrootheid, V. grandeza deza. Grootje, O. bjeeuw, wela

—

viejita.

,

Grootmoeder, wéla Grootmoedig

magnanimo.

—

—

abuela.

magnanimo

—

lengua largoe,

Grootmond, M.

— hablador. Grootspreker, Al. bromador bo.ca grandi

baladron. Grootte. V. grandura, grandi

grandor, grandeza.

Grootvader, Al. tawéla

— —

—

abuelo. Gros (in 't), O. na hoopi, por a bulto, en globo. mayor Grot, V. spelonk, cueba cueva. Gruis, O. greis piedrecitas. Grutte, poespas harina de avena cebada. Gruwel, AI. aceion detestabcl horror, aceion detestable. Gruwen, detesta, senti aversion detestar, aborrecer.

—

—

—

—

—

—

Gruwzaam, detestabel, horribcl abominable, atroz. picaro. Guit, AI. picaro generoso. Gul, generoso

—

— — Gulden, M. hulden — florin. Gulden, di oro — de oro. Gulzig, guloso guloso. Gulzigheid, V. gula — gula. Gunnen, gun, permiti

—

dei

no envidiar.

—

concef

42

GUN.

—

GUU.

Gunst, V. fabor, gracia favor. Gunsteling, AI. en V. favorit favorito. Gunstig, favorabel favorable.

—

—

——

Guur, frescoe, frioe fresco, frio. Gij, bo, boso, boste Ui, voso-

tros, Vó. Vd.

Gijzelaar, AI. rehen

— reben.

H Haag, V. trankera

—

cercado.

— tiburon. Haak, M. haki — corchete. Haan, Al. gai — gallo. Haar, O. cabei — cabellos. Haast , Y. pura — priesa, prisa. Haasten (zich), haci purar — apresurarse. Haai, Af. tibron

—— —

odio. Haat, Al. odio, haat critico. Hachelijk, peligroso Hagedis, V. rajadisji lagarto. Hagel, AI. hagel—perdigones de plorao. Haken (naar), desea masjar desear. tartamudo. Hakkelaar, kago Hakkelen papia kago tartamudear. cortar. Hakken, kap, hacha Halen, busca, bai cohé, hala buscar, traer. Halen (adem), hala roséa respirar. mitad. Half, mitar, mei pescuezo. Hals, garganta Halstarrig , cabezuro obstinado. Halster, AI. carpoesje —cabestro. Halverwegen, mitar-camina medio camino. jamon. Ham, AI. ham Hamel, AI. carner capar, capar carnero castrado. martillo. Hamer, M. martin mano. Hand, V. manoe

—

,

—

—

—

—— —

—

— —

— —

—

Handel , AI. negoci, comerci comercio. Handelen, negocia, trata ne-

—

,

gociar, tratar.

Handelshuis O. Cas di comerci casa de comercio. Handhaven , mantené man-

—

tener, sostener. Handig, spierto, lihé

— — —

diestro , habil. Hanebalk, AI. hanebalk alfangia, tirante. Hanekam, AI. kam digai— crcsta. Hanengekraai, O. cantamentoe di gai canto de gallo.

—

—

Hangen, cologa colgar. Hangmat, Y. hamaca hamaca. BaNTEEREN, traha coc, manega manejar. HAPEREN, f'aija, faltii faltar.

—

—

— — — —

HAPPEN, toema vn boca zampar. Hard, duro, pisar duro. Hardheid, Y. dureza dureza. sorHardhoorig, oreja cerar dillo.

cerar

cion.

—

,

—

V. duro, curpa constipation, obstruc-

Hardlijvigheid

—

Hardnekkig, obstinar

—

Hardvochtig, duro, cerar di coe-

nado.

—

obsti-

razon duro, bronco. „ HARING , AI. herring , pekelèr

—

arengue.

Harp, AI. harpa

— arpa.

—

43

HAR, Harrewarder ,

M. pleitista

quimerista.

—

na de querella. war, na desorder corazon. Hart, O. coerazon Hartbrekend, koe ta kibra coe-

——

Harrewarrerij, V. koe ta

— enterneciente. Hartstocht, V. pasion — pasion. , pasionado — pasionado. Hatelijk, odioso — odioso. odiar, tener Haten, tien odio razon

Hartstochtelijk

—— — —

odio. bieues. Have, V. bien, cos puerto. Haven, V. haaf maltratar. Havenen, maltrata Havik, Al. specie di valki, kiniazor. kini Hebben, tien, tini, tené tener. Hebzucht, V. avaricia avaricia. Hecht, duro —-solido. Hechten (vast), pega, hefta pegar, ligar, clavar. Hechtenis, V. arrest, prison

—

prision.

—

—

— —

— — —

, (in nemen), ararrestar. resteer, cera hoy. Heden, awé Heel, enter, hinter, masja, toer entero, demasiado. Hechtenis

—

—

universo. Heelal, O. universo enHeelemaal, enterameiite teramente. curar. Heelen, cura por Been en weer , bai bini alli por alla. correr, lleenloopen, corré bai irse corriendo. Heen! loop, pasa bai!—anda,véto lleensluipen, eclipsa zafarse,' escaparse. Beer, AI. sjon, senjor, donjo scnor, iluc-no. bonito. Heerlijk, bonito Heerschappij, V. dominio dominio.

—

—

—

—

—

—

— —

HEE

—

dominar, Heersciien, domina reinar. Heerschzuchtig, koe tien goestoe ambicioso. pa domina ronco. Ili i sch, heers, ronk Heet, cajente, color —■ caliente. Beeten (heet maken), cajenta

—

calentar. Heeten, jama

—

—

—

llamarse. Heft (van een mes), O. caboeof cabo. manoe di cuchioe Heffen, hiza, lamanta, halza levantar, alzar. seto. Heg, V. trankeer pagano. Heiden, AI. pagano Heidendom, O. paganismo

—

—

— —

paganismo.

—

—

zampear. Heil, O. salvacion, fortuna salvacion. Heiland, AI. Salvador Salvador. santo. Heilig, santoe sanHeiligdom, O. santuario tuario. Heiligen, santifica santificar. Heiligendag, AI. dia di fiesta dia de liesta. Heiligheid sanV. santidad tidad. sanHeiliging, Y. santificacion tificacion. Heiligschennis, V. sacrilegio sacrilegio. Heilzaam, saludabel saludablc. Heimelijk, na scondir —secreto, oculto. Hek, ü. hekkctsje barrera, trinchera. criticar. Hekelen, critica Heks , V. koe ta haci bruha bruja, hechicera. sonoro. Hel, sonanto infierno. Hel, V. fiérno ai ! Helaas, ai! Held, Al. hero heroe. claro. Helder, klaar

Heien, stamp

—

—

—

—

,

—

— —

—

—

—

—

— — —

——

—

—

44

HEL

—

Heldhaftig, balente valiente, hcroico. Helen (verbergen), scondi —esconder. mitad. Helft, V. mitar Helling, V. bahamentoe, barrika di seroe declive, cuesta. Helpen, judii, sisti ayudar. infernal. Helscii, infernal él. Hem, el Hemd, O. camisa camisa. Hemdsmouw, V. manga dicamisa manga de camisa. cielo. Hemel, AI. cieloe Hemelsoh, celestial celestial. Hemelvaart, V. (van O. H.) ascencion, subimentoo na cieloe ascencion. Hemelvaart, V. (van O. L. V.) asuncion de la Birgen asuncion. Hen, V. galinja gallina. ellos. Hun, nan Hengsel, O. hengsel pernio. caballo. Hengst, AI. cabai Herberg, V. posada posada. Herbergen , toema den cas , doena posada albergar, alojar. Herhehgzaam , hospital hospital. Herdenken, corda, recorda acordarse. Herder, Af. wardador pastor. Herhalen, repiti, bolbé bisa repitir. Herinneren , corda di acordarse. Herkrijgen, haja trobé recuperar, recobrar. Herleven, biba dinobo revivir. Herlezen, lezii di nobo ó trobé releer. renovar. Hernieuwen, renoba Herplanten , bolbé planta plantar de nuevo.

—

—

—

—

— —

—

—

—

—

—

—

—

— —

—

—

—

—

—

— — —

—

—

—

HER Herroepen, jama aden —revocar,

anular.

Hersenen, sé-so, sentir cerebro.

— seso ,

Herslijpen, mula. trobé —aguzar de nuevo. Herstellen, repara, drecha

—

reparar, restaurar. cicrvo. Hert, O. binar reHertellen, bolbé conta contar. Hertog,M.hertog, duke duque. Hervatten, bolbé toema volver

—

—

— —

a tornar.

—

Hervormen, reforma reformar. proHervormd, protestante

——

testante. Herwaarts, p'aki banda por este lado. Hetzelfde, e mees lo mismo. Hetzij, sea koe —ya sea, bien

—

soa. Heugelijk, duci pa recorda

de recuerdo agradable.

Heulen,

cera man coc

—

derse.

codera. Heup, V. heep colina. Heuvel, Al. haltura Hevig, coc forza, pasionar vehemente, impetuoso. talon. Hiel, AI. hieltsje Hier, aki aca, aqui. Hierbij, aki cerca cerca.

—

Hierbeneden

,

—

——•

aki bau

abajo. Hierboven, aki riba

—

— enten-

—

—

aca

arriba, — aca aca fuera. — Hierdoor, aki-banda — por aca. en eso. Hierin, den es aki Hiernamaals, den otro mundo — en la otra vida. Hiernevens, huntoe con es aki — junto con. Hierom, pa es aki, p' esai — por Hierbuiten, aki for

—

—

eso. el. Hu, el

Hijgen

,

45

HIJ. hyg, ta for di rosea

jadear.

HIJSCHEN, hizé Hik, AI. hik

—

—hipo.izar.

Hinderen, stroba, hinder estorbar.

— — Hitte, V. calor — calor. Hobbelig, scabron mahoos

— — — —

escabroso. Hoed, Al. sombré sombrero. cual. Hoedanig, cual Hoede, V. wardacurpa guarda,

—

—

—

guardia.

—

—

Hoede (op zijne zijn), tené cuidao of warda su curpa tener cuidado con, ó atender. pata. Hoef, AI. pata esquiHoek, AI. hocki, punta na, punta. Hoen (zie Hen). tos. Hoest, M. tos Hoesten, tosé toser.

—

—

— —

—

cuanto. Hoeveel, cuantoo Hoewel, mas ki, aunké

—

uunque. jardin, huerta. Hof, Af. hoffi Hofstede, V. koenoekoe, hato hacienda. encierro. Hok, O. Cas, hokki cueva. Hol, O. cueba hueco, vaeio. Hol, hol, baci Hond, AI. cachor perro. cien. Honderd, cientoe IIONDSCH, di cachor ruin,

—

— —

—

—

— —

indigno. Honen, ofendé, insulta

——

insul-

tar. Honger, Al. hamber hambre. Honig, V. heinik miei. cabeza. Hoofd, O. cabez Hoofdaltaar, O. altar mayor

altar mayor.

—— — —

Hoofdig, cabezuro

encaprichado.

— —

Hoofdstel (paard), cabeza cabezada. Hoofdzakelijk, di mas principal lo primero ó lo principal. Hoofdzonde picar capital

cojoar. Hinken, koga excitar. Hitsen, tiza, manda

,

HOO.

—

cabezudo,

,

pecado capital. Hoog, haltoe alto.

—,

Hoogepriester

Gran-Sacerdote

— Pontifice. (zie Hoovaardij).

Hoogmoed Hoogmoedig

—

(zie Hoovaardig). altura. Hoogte, Y. baltura Hooi, O. hooi, yerba secoe

heno. Hoon, Al. ofensa, insulto sa, uit ra je. lloonen', insulta, ofendé

—

— ofen— in-

sultar, ultrajar. Hoop, M. monton, hoopi, tauw monton, muchedumbre. Hoop, V. spcranza esperanza.

—

—

—

——

Hooren, tendé oir, escuchar. HOORN, M. cachoe cuemoe. bomba marina. Hoos, V. hoos Hoovaardig, soberbe, orguljoso

— soberbio.

Hoovaardij, soberbia, orguljo orgullo. Hopeloos, sm spcranza mas desesperado. Hopen, spera esperar. Horloge, O. holósji reloj.

—

—

—

Hospitaal, O. hospital pital.

Hostie, V. hostia

— —

hos-

— hostia.

Hovenier, koenoekero, plantador di hoffi

— jardinero.

—

Houden, tené, warda guardar. Hout, O. paloe

—

tener,

madera. Hout (brand), paloe lena, leno. Houtworm, comingèn carcoma,

—

artison. Houwen, houw, kap con la hacha.

—

—

cortar

46

HUI.

—

hiHuichelaar, Af. hipocriet pócrita. piel. Huid, V. cuero Huig, V. campana galillo, campanilla. Huilen, jora llorar.

—

— —

— abandonado. Humeur, O. himeur — humor. Hunkeren, desea masja para

—

—

Hurken (op de

—

choza. Hut, V. Cas ehikito Huwelijk, O. matrimonio, casamentoe matrimonio.

—

—

Huwen, casa

— casar.

—

Hypotheek, V. hipoteek hipóteca. Hypotheek (op plaatsen), hipoteca hipotecar.

—

Huldigen, reconocé, honora venerar, dar culto, reconocer. HULP, V. judanza ayudanza.

—

as-

— alquilar. — zitten), jongota acurrucarse.

Huren, hier

tien miedo estar indeciso ó con dudas. Huizen, biba coc vivir con. Hulde, V. respect— homenaje.

—

—

pirar.

—

Huiverig zijn,

sm judanza, desam-

Hulpeloos,

casa. Huis, O. Cas Huiveren, tembla tiritar, tem-

blar.

HUL.

—

—

I

Idioot, M. idioot, bobo —idiota. cada. leder, elk, cada cada vn, ledereen, cada vn cada cual. * lemand , vn hende alguien, alguno. algo. lets, vn cos, vn poco vano. IJdel, bano IJdelheid, V. banidad vanidad. apresuIJlen, camna purar

—

— — — — —

—

rarse. IJlen, (ijlhoofdig zijn), yle, delira

delirar.

— ——

IJlings, liger purar hielo. Us, O. ys IJselijk, pa spanta

veloz.

tremendo,

horrible. IJver, Al. zelo, aplicacion zelo. IJzen , spanta llenarse de espanto.

IJzer, ü. héroe

—

—

hierro.

—

Ik, mi

— yo.

Immer, semper

—

siempre. pues. Immers, toch Impost, belaster impuesto. en. In, den, na Inaciitnemen (zich), warda su cuidarse. curpa Inademen, respira respirar. Inbeelden (zich), figura el (liguré)

— — —

—

—

imaginarse.

— —

, V*. imaginacion ocupar. Inbezitnemen , ocupa Inblazen instiga consega

, ,

Inbeelding

instigar.

—

— — — —

muebles. Inboedel, AI. boedel Inboezemen, inspira inspirar. Inboorling, AI. natural natural, originario. Inborst, V*. natural caracter, genio. Inbreken, kibraden—quebrantar

IND.

,

Indachtig

berdad

acorna

— si,

en

Indienen, manda a den, presenta presentar. Indompelen, hinca den ó bau sumergir. s Indrijven, manda den, claba llevar, clavar. In-drogen, seca desecar. impresion. Indruk, impresion Indrukken, imprimi —imprimir. Ineen, hunto, vn den otro junto. ingertar. Inenten, enter Influisteren, bisa poco poco soplar.

—

— —

—

—

—

—

Ingaan

,

—

drenta, coeminza

entrar. Ingaderen

recoger.

,

hunta

—,

recogido

—

mentoe

—

entrada, principio. reco-

gido.

—

natural. Ingeschapen, natural Ingeving , V. inspiracion in-

spiracion. Ingewand

,

O.

tranas. Ingezetene,

— mondongo — en-

Al. en V., habitante

— habitante. Ingieten, bacia

aden

en, infundir.

—

echar

Inhalig, interesar, mezkinje

,

— —

cangrenarse, corromperse.

— corte, in-

Y. corta

—

declarar en la aduana. Inklimmen , subi aden entrar montando. entrar. Inkomen, dentni Inkomen, O. ganamentoe, ganaci

—

—

—

ren tas. Inkrimpen, krimp estrecharse. tinta. Inkt, inkt borron Inktvlak, klad di inkt

—

—

—

—

de tinta. Inladen, carga cargar. Inlander, di tera mees, creool

—

indigena. Inlasschen, las aden, poné aden insertar, intercalar. informar. Inlichten, informa Inmaken (zouten), salga— salar. INMENGEN, broehaden, misji den

—

—

meterse.

Inmiddels, mientra, entretanto entretanto. Innemen (medic), bebé remédi tornar.

—

—

— —

Innemen (pillen), guli (peeltsji) tragar. Innerlijk , interior p' aden interiormente. intimo. Innig, di coerazon Inoogsten (maïs), kibra maisji recoger. Inpeperen, larga paga of senti hacer sentir. Inplanten, pote hinca —plantar. Inprenten, imprimi den su sentir inculcar. Inrichten, regla arreglar. Inroepen, jamii den, invoca llarnar, invocar. enmohecer. Inroesten, vroes Inruilen, troca pa cambiar,

, —

—

—

— —

interesado. bahia. Inham, AI. boca Inhoud AI. contenido, register contenido, tenor, tabla de materias. Injagen, (zie Indrijven.) Inkankeren, cangrena, corrompi

—

,

Inklaren, declara

— —

juntar,

[NGANG, Af. entrada, coeminzaIngekeerd

Inkeping

cision.

cfectuamente,

— en efecto.

, si, si ta cos caso que.

Indien

—

cordando

dandosc. Inderdaad,

INK.

47

trocar.

Inschenken vaciar.

—

— —

,

bacia

—

—

echar

,

INS.

—

Inschepen, barca

cmbarcar.

— ceder. scribi (nomber)

Inschikken , cedé Inschrijven,

48

—

inscribir. insecto. Insect, AI. insect mjks. asina mees asi mismo, egualmente. Insijpelen, filtra infiltrarse. Inslapen, pega ó cohé sonjo dormirse, coger el sueïïo. Inslikken, guli engullir, tragar. Insmeren, hunta, pasa coc sebo untar con grasa, sebo etc. Inspannen (van paarden), sija, ensillar. span den wagen Inspannen (van krachten), haci forza esforzarse. Inspatten, spat den recaer, rebotar. Inspreken (moed), doena animo, animar. courasja Instaan (voor), responde pa, para

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

—

borg responder. Instandhouden, manté, conserva conservar, mantener. Instappen, subi den entrar, subir. Insteken, pasaden, hinca den meter ó hincar dentro. Instellen, institui, poné instituir. Instemmen, consenti, ta di mees idea consentir. Instorten (vallen), bacia of cai abau desplomarse, hundirse. esInstrooien, plnmd den parcir. Instrument (werktuig), O. herment herramienta. maquina. Instrument (muziek), O. instruinstrumento. ment Inteekenen, firma, teeken suscribir, firmar. al Integendeel, na contrari contrario.

—

—

—

—

— —

—

— —

Interest, M. intres

—

—

—

interés.

INT.

—

In tijds, na ora, coc tempoe a tiempo. entrar, Intreden, dentra den pasar a dentro. [NTUSSCHEN, mientra mientras. Inval. AI. invasion, cordamentoe, idea invasion, humorada. Inviteeren, combida invitar, convidar. inINVLOED, Al. poder fluencia. Invoer, AI. importacion importacion. Invoeren, importa importar, introducir. Involgen, cedé, obedecé— ceder, obedecer. cobrar. Invorderen, cobra Invreten, comé corroer, co-

— —

—

—

— —

—

— — merse. Inwaarts, aden — a dentro. Inwendig, interior, den coerazon — interior. Inwentelen (zich), lorasucurpa

—

envolverse.

—

Inwijden, consacrar consagrar. Inwijding, V. consacracion

—

consacracion.

Inwilligen, consenti, doena conconsentir. sent vivir. Inwonen, biba (cerca) echar Inwortelen, tira raiz

—

—

—

raices.

—

Inwrijven, hunta, hala untar. inspeccion. Inzage, Y. bista

Inzamelen,

— recohé

— recoger.ben— aden — des-

INZEGENEN, bendiciona

lici r. Inzenden, manda pachar.

—

inintencion, fin tencion, fin. Inzien, mira den, comprendé mirar a dentro, penetrar. Inzicht, O.

Inzwelgen, guli

Ivoor, O. ivoor

——

engullir.

marfil.

—

J-

Ja, si

—

—

si. ano. Jaar, O. anja Jaarlijks, cada anja cada aiio. Jagen, jaag cazar. cazador. Jager, M. jager sayo, vaquera. Jak, O. jakki Jai.oersch, jaloers, codici celoso, emidioso. Jaloezie, V. codici, jaloesie

—

—

—

— — —

—

—

eelos.

—

—

—

Jammer ('t is), ta'duele lastima es. Jan. AI. Gnan, Jan Juan. renir. Janken, grita Japon, V. sjemise ropa. Jarig (zijn), haci anja—cumplir

—

—

Jodin, V. hudioe muher judia. Joelen, diverti, borota divertirse. Jokken, (zie liegen). Jong, mnza, jonk inozo, jóven. Jongedochter,Y. moza— soltera. Jongeling, jonkman mozo. Jongen, Al. mucha homber muchacho. Jongs (van af), foi chikitoe de3 de juventud. Jongst, di mas chikitoe— menor. Jonkheid , V. tem di mucha juventud. Jood, AI. hudioe judio. senorita. Juffer, sjon moza Juichen, legra, moenstra legria aplaudir. Juist, juist, precies preciso, justo. Juk. juca, jugoo yugo. Julio. Juli, AI. July Juni. At. Juny .lunio. joya. Juweel, O. juweel

——

—

—

—

— —

ano. JAS, Y. jas, picarón

— levita. Jegens, coc, pa — con, para con. Jenever, Y. jenever — enebro. Jeugd, Y. gubentud — juventud. Jeugdig, (zie Jong). Jeuken, grabat.i, kisjiki — picar, tener comezon. Jicht. \\ jicht — gota.

—

—

— —

—

—

IK

Kaak (schandpaal), V. paloe di

—

pilnri. berguenza Kavk (wang), V. bamla di cara. mejilla. cachete

—

Kaakslag, AI. bofta

— bofefmla.

Kaakslag (ren- geven),

—

bofta dar bofetadas. Kaal, pelé calvo, pelon. Kaal (van kleeren), gastar

—

gastado. 5

— —

50

KAA. Kaamaohtig, boskim

cido.

——

— enmohe-

Kaars, V. bela vela. carta. Kaart, V. carta

,

—

hunga carta jugar cartas ó naipes. queso. Kaas, V. keesji cable, maKabel, AI. kabel Kaart

spelen

—

roma. Kabeljauw

,

—

— ba-

M. bakejao

—

callao, truchuela. cascarilla. K\f, O. casca

— ca— man-

Kajuit, V. kajuit, camara mara. KAKEBEEN) O. kakebeen

dibula.

Kakelaar, AI. papiador

—

hablador. Kalefateren, repara ó drecha calofatear. barco bicerro. Kalf, O. bicé cal. Kalk, V. kalki pava. Kalkoen, AI. kalakoena Kalkoven, forna di kalki calera. calmo. Kalm, calma Kalven, werp parir las vacas. peine. Kam, AI. peinja camello. Kameel, AI. kameel KAMER, V. kamer cuarto, sala. servicio, Kamerpot, V. weja bacin. alcanfor. Kamfer, Y. canfor flor de Kamille, V. camille manzanilla. peinar. Kammen, peinja Kampen, bringa contra ó coc luchar. Kan, V. kanika, weja— cantara,

—

— —

—

—

— — — — —

cantaro.

Kanaal, O. kanaal

— — ——

—

— —

canal. canalla. O. eanalje Kandelaar, AI. kandelaar— candelero. canela. Kaneel, V. kaneel cancer. Kanker, AI. kanker Kanalje,

——

KAN.

—

canccrarse. Kankeren, kanker canon. Kanon, O. canjon Kanonschot, O. tiro cahonazo. Kans, V. kans, ocasion aven-

— —

— Kansel,M. preekstoel — pulpito. Kant, Al. en V. kanto, kantsje — orilla, encaje. Kantelen, kentel, bira — voltear, dar vueltas. Kantoor, O. kantoor — oficina. Kapstok, AI. k»pstok — percha. Kapel, V. kapel, barboeleta — capilla, mariposa. Kapitein, Al. captan — capitan. capitulo. Kapittel,O. capitulo tura.

—— —

roto, quebrado. Kapot, kibrar Kappen (hakken), zie Houwen. carro. Kar, V. carosji garrafa. Ka haf, Y. garrafi Karakter, O. caracter— caracter. carKardinaal, AI. cardinal

—

—

dinal.

Karig, mizkinja, cicatero mezquino, avaro.

—

—

batir leche. Karnemelk, AI. leche karnemelki leche batida. espeKarwats, Y. karbaatsje cie de latigo. Kas, kast, Y kasji, biroosji alacena, armario. Kas (armen), caga di pober caja de los pobres. Kastijden, castiga castigar. castigo. Kastijding, V. castigo gato. Kat, Y. poesji católico. Katholiek, catoliek algodon, Katoen, O. katoena indiana. mascar. Kauwen, kauw casulla. Kazuifel, O. casuja garganta, Keel, V. garganta cuello. Kelder, AI. bodega, kelder bodega.

KARNEN, bati leche

—

—

r.

—

—

——

—

—

— —

— —

—

KEE.

—

vez. Keer, V. Bé Keeren (om), bira

— voltear. gaan), risisti, poné

— resistir, oponerse. — Keffen, grita, gierta — gritar, ludrar. Ue

contra

,

Keizer, Al. Emperador

—

Empe-

rador. Kelk AI. caliz caliz. conocer. Kennen, conocé Kenbaar (maken), doena di conocé notilicar. Kenteeken, ü. sinjal, marca senal. Kennis,Y. conocemcntoe sabcr, conocemiento luces. Kennis maken, haci conocir hacer (vn) conocido, venir a

— —

—

—

—

—

conocer.

—

Kerk, V. misa, iglesia, kerki iglesia, templo. Kerkboek,O. boeki misa— libro de orazion ó rezo. Kerker, prison, carcer— prision, carcel. i:bod, O. mandarnentoe di lglcsia precepto de la Iglesia. iezag, O. autoridad eclesiastica autoridad eclesiastica. Kerkhof (zie Begraafplaats). Kerkvergadering, V. coneilio concilie KERMEN, jora llantar. KERN (pit), V. pepita pepita,

—

—

cuesco.

— —

—

Kerstavond, AI. Y'ispera di Pascu Vispera de Natividad. ns,V. Pascu di Nacementoe Natividad, Navidad. Kerstnacht, ai. Noche-buena Noche buena. KERSTWEEK, V. Seman di Pascu Semana de Natividad. x, corta, habii cortar, hender.

—— —

KET.

51

—

—

—

Ketel, ketel, weja di héroe caldero. Keten, V. Ketting, AI. cadena cadena. hereje. Ketter, AI. herego Ketterij, Y. heregia herejia. cocina. Keuken, V. coecina KEUKENMEH), Y. kokki muller cocinero. Y. keur, ley, ordonanza ley, estatuto, reglumento. cxaKeuren, keur, samina minar. corsé, Kei uslijf, O. corsjet corpino. escoKEUS, V. scohementoe gimiento. Keuvelen, hineha kwinta con-

—

— —

—

,

—

—

—

—

——

—

versar.

pollito. Kieken, O. pojito Kiel (van 't schip), Y. kiel

carena. Kiemen, nacé, spruit

— —

—

brotar,

germinar. Kies, V. djente (grandi) muela. Kiesl'ii, lini delicado, fino.

——

—

escoger. Kiezen, scohé Kiezen trekken, ranca djente arrancar dientes. Kijken, weita, mira ver, mirar.

—

— albo-

Kijven, borota, gronja rotar.

Kil, frïoe

—

—

frïo. mento, barba. Kin, V. kintsje Kind, O. jioe, mucha nirio, hijo. Kinderachtig , coi mucha pueril. infantil. Kinderlijk, di mucha Kindsch, kens chocheando. Kindsheid, O. tem di mucha niiïez, infancia. nieto. Kindskind, O. niete Kinnebak, (zie Kaak). Kip, V. galinja gallina. Kist, V. baul, caga baul, cajon.

—

—

—

—

—

—

—

—

52

KLA. Klaaglied, ü. kega, lamentacion

— llanto, lamentacion. Klaar, klaar — claro, listo. Klacht, V. kega queja. Klad, V. mancha — mancha, mancilla. keha of kega — quejar. Klam (vochtig), moehar — humedo, sudoso. Klampen, klamp — atracar. KLANK, AI. sono — sonido. Klap, AI. klap, dalmentoe — bofeton. Kladden (hand), bati man — — aplaudir, dar palmadas. Klauw, AI. pata, hunja — garra, una. Klavier, O. klavier, piano — teclado, piano. Kleed, O. bistir, panje — vestido. Kleeden, bisti — vestir. Kleermaker, AI. snijer — sastre. Klei, \r klei — grcda, arcilla. KLEIN, chikitoe — pequeno. Kleindochter, Y. niétoe muher — nieta. Kleingeestig, di poco sintir — pequeiïo de espiritu. Kleinigheid, V. bagatel — friolera, bagatela.

—

Klagen,

,

.

Kleinmoedig, pusilanime, timide pusilanime, timido. alhaje. Kleinood, O. prende homber Kleinzoon, Al. niétoe

—

— —

nieto.

Klepel, Af. klepel, linga —lengua,

badajo. Klerk, AI. klerk, escribiente. color. Kleur, V. color

—

—

—

—

hender. Klieven, habri, kap montar. Klimmen, subi Klinken, sona sonar. Klinkende munt, Al. placa contar, coinptant

,

—

— —

al contado.

— — —

Klip, V. baranca roca, roque. KLISTEER) V. kiesteer lavativa. Kloek balente intrepido ,

animoso. Klok, V*. klok, campana campana. Klokluiden, bati of hala klok tocar la campana. Klomp, AI. klompi rnasa, mole, pila. Kloof, V. kloof hendidura. conKlooster, O. combento vento. Klooven, (zie Klieven). batir. Kloppen, bati Klos, AI. klosji truso. Klucht, V". cos di hari, chanza chanza, chiste. Klutsen (ei), bati huebo batir juevos. pelota. Kluwen, O. bol di Knaap, Al. muchaeho muchacho. KNAGEN, comé, morde roer,

—

—

—

—

— —

—

—

— —

—

corner. Knaging,

—

—

Y. mordemientoe remordimiento. estrepito, ruido. Knal, M. slag Knars-tanden, morde djente rechinar, estrechar los dientes. Knecht, AI. criar, sirbidor criado. Kneden, machica, mansa

—

—

—

—

amasar.

KLEUR geven , doena color dar color, colorear. pegarse, enKleven, pega na colarse. reKliek, V. partida sobrar siduos, sobras. glandula. Klier, \'. klier

—

XLI.

—

Knellen, kinipi'— apretar. arrodilKnielen, hinca rodija larse. picar. Knijpen, kinipi Knikken, buig cabez hacer una inclinacion de cabeza. nigua. Knikker, Al. marbel granos. Knobbel, Al. hinchar

—

— — —

KNO.

—

Knoflook, O. knofló ajo. Knol (raap), AI. batata, raap nabo. boton. Knoop, Al. boeton abotonar. KNOOPEN, konopa Knop (plant), AI. knoppi ca-

—

——

—

pullo.

— Knorren, grunja — gruEir. , cos di hari — chusco , gracioso. Koe, V. baca — vaca. Koemelk , \'. leche di baca — leche de vaca. Knop, AI. knoppi

poino.

Koddig

.

Koedrijveu, AI. wardador di baca

—

vaquero. Koepokstof, V. vacüna

——

Koepokstof inenten,

enter

—

vacuna. vacuna,

vacunar.

—

pastel, torta. Koek, Al. koeki frio. Koel, frioe enfriar. Koelen, frié KOEN, koe tien coerasji —iutrepido. KOESTEREN, cria, cuida alimentar, nutrir. Koets, V. koets, sjees berlina, coche. Koetshuis, cas di wagen co-

—

— —

—

cbera, remesa.

—

5 (lijk-), wagen di morto coche ó carro funebre. baul. Koffer, O. bahul café. Koffie, V. coffi bala. el, M. bala cocinero. Kok, Al. kokki cocinar. Koken, coesjina estuche. Koker, AI. kokkertsje Kokosboom, M. paloe di coco

—— —

— —

coco.

.

KOLEN (steen-), Y.

bonstein

—

—

—

carbon, cir-

carbon, hulla. V. blinkertsje colibri. .O. coliek colico. Kom. kommetsje escudilla. bini venir, llegar. iRI,

—

— —

—

KOM.

53

—

escalKomfoort, O. komfoor fador, estufilla. Komkommer, Al. konkommer cohombro. Kommer, AI. pena, ansia in-

—

quietud.

—

— brüjula,

Kompas, O. compas

— — —

compas. venida. Komst, Y. binimentoe Komijnekaas, V. keesji komyne queso de comino. Konfijt , O. confyt confitura, du lees. Konijn , O. konyntsje conejo. Koning, AI. rey rey. reina. Koningin, V. reina reino. Koningrijk, O. reino Koningi.uk, real, di rey real. Konkel, Al. konkel, bofta bofetada. jaula. Kooi, Y. kouwtsje Kool, Y. kolo col, repollo. Koop (te), di bende se vende de vender, venal. comprar. Koopen, coempra AI. dia di vendisji KOOPDAG dia de venta. Koophandel, AI. comercio comercio. Koopman , AI. negociante comerciante. Koopvaardijschep, O. barcoe di comercio barco de comercio. Koopziek , loco pa coempra ansioso para comprar. coro. Koor, O. koor cordon. Koord, O. cordon Koorhemd, O. roket sobrcpelliz. Koorts ,Y. cajentura calen-

— ———

—

,

—

——

—

—

—

—

—

—

—

—

— —

—

tura, fiebre. Koorzanger, Al. corista, cantor corista, cantor. taza Kol', AI. koppi, cabez

,

cabeza. O. koper

,

Kopieeren copia

——

—

cobre.

copiar. 5»

54

KOP.

, madrina, poné of marra huntoe —aparear, uncir.

Koppelen

cabezudo. —trigo. — Korf, M. makoetoe — canasta. Korrel, Y. pepita — grano. Korst, V. casca — corteza. 'corto. Kort, Koppig, cabezura

,—

corticoe

asmatico.

di rosea corticoe

Korten, haci corticoe Kortom,

,

coc vn palabra

Kortswijl

chanza.

—

— acortar. dismi-

Korten (af-), kita for nuir.

——

—

breve.

boefonamentoe

— caprichudo. Kost, V. coemida — alimcnto. Kostbaar, caro, koe ta costa Korzelig, pleitista

placa, precioso cioso.

—

caro, pre-

Kosteloos, sm gastoe, liber di

—

gastoe gratis, de balde. costar. Kosten, costa Koster, Al. koster, sacristan sacristan. Kostschool ,Y. pensionaat— pension, colegio. frio. Koud, frïoe Koude koorts, V. calafrioe calofrio, calentura fria. Koudvuur, O. koudvier, gangréna gangrena. media. Kous,V. meja Kozijn, O. kozyn poste. cuello. Kraag, Y. kraag cantar. Kraaien, canta Kraan.V. kraan Have de fuente. cangrejo. Krab,V. cangreeuw Krabben , grabata, rasca

—

—

—

—

—

—

— — — —

—

—

rascar. KRACHT, V. forza

Krachteloos, sm fuerzas.

KRACHTENS,

virtud de.

— fuerza, vigor. sm forza— débil,

en birtud di

—

Krachtig, sterki, forza roso.

en

—

—

vigo-

reriir. crugir. Kraken, kraak grapon , Kram , V. kramtsje grapa. calambre. Kramp, V. kramp enferKrank, maloe, enfermo mo, cnfermizo. Kbankbed, O. cama di maloe cama de enfermedad. Krankzinnig, loco loco. corona de Krans, V. krans flores, guirlanda, feston. gaKrant, V. coerant, gazet ceta. rasKras (schrap), V. rasca cadura. Krekel, kriek, M. krieki grillo. langosta, Kreeft, AI. kreeft cangrejo. grito. Kreet, Al. gritoe ofender. Krenken, ofendé na Krent, V. rosyntje chikitoe pasos. Kreuken, dobla, macheca arrugar, chafar. cojo. Kreupel, cogo Kreupel gaan, coga cojear. i V. krib pesebre. Krieken (dag), dia ta cominza habri asomar, empezar a salir. Krijg, M. géra guerra. KRIJGEN, haja— atrapar, coger. KRIJGER, AI. soldaat, militair militar, soldado. Krijgsdienst, Y. sirbici di rey milicia. KrUGSHANSEER, Y. honor militair honra militar. Krijgsplicht, AI. deber militair deber militar. creta. Krijt, O. kryt Krijten, grita, jora, dal grito gritar, dar gritos.

Krakeelen, pleita

—

Koren, O. trigo

Kortademig

KRA.

—

—

— —

—

— —

—— ——

, —— — —

—

—

— —

— —

—

—

—

—

55

KRI.

— cabra. — estrechar, en-

KRU.

Kiiikkenik, cubitoe

Krullen

Krimpen, krimp

doladura. Kuchen, tocé

—

coger.

KRLNG, M. rondo

—

cerco, eireulo. Krocht, V. cueba, spelonk caverna. Kroeg, V. sjap taberna. Kroes , Al. glas cubilete,

—

—

crisol.

—

Krokodil, AI. krokodil cocodrilo. Krom, doblar, corcobar, trocé corvo.

—

— encorvar. — coronar.corocoronamentoe

Kroning,

—

naeion.

— arruga. corona. Kroot, V. rooje biet — acelga. KROP, buche — papo, buche. Kri in, O. jerba — yerba. esportilKruier, AI. sjouwer Kronkel, doblar Kroon, V. corona

—

— —

lero. Kruik, Y. boetisji cantaro. miga, Kruimel, Y. wiriwiri

— migazon. Kruin, V. punta, cabez — cima. Kruipen, lastra — arrastrar. Kiiuis, ü. cruz

—

—

rogaciones. cruzar. Kruisen, cruza Kruisigen, crueifica —crucificar. Kruisvormig, na figura di.un cruz

—

—

en forma de cruz. pólvora. Kruit, O. polvo Kruiwagen, AI. krijwagen, carratia carreton. Kruk (persoon), Af. mal trahador of ouvrier, hende koe no sa su trabau echafallon mal obrero. KRUK (deur), Y. kruk mannbrio.

—

—

— —

tocer.

— —

Kuif (van vogels) V. frongetsje copete, mono. foso, hoyo. Kuil, Al. boeraco Kuip, V. tóbo cuba, vasija. casto. Kuisen, puro, casto Kuit (van visschen), Y. huebo huevas. Kuit (van 't been), V. kuit molla, mollar. Kunde, V. ciencia ciencia. Kundig, sabir, instruir—instruido. poder. Kunnen, poor Kunst, V. arte arte. Kunstenaar, M. artista artista. Kunstig, fini ingeniosamente. tapon. Kurk, Y. kurki Kurketrekker , AI. kurketrek , tirabuzon sacacorcha, tirabuzon. Kus, Af. beso beso. Kussen, O.koesientje —almohada,

— ——

—

—

—

— —

cogin.

Kussen (zoenen), besa, zoentsja— besar. Kust, Y. Costa costa.

—

cruz. Kruisbeeld, O. cruciticado —'cru-

cifigo. Kruisdagen, dianan di rogacion

—

kleertsje

—— —— —

Krommen, dobla

KRONEN, corona

(hout),

,

Kuur, Y.kunsje, manja —capricho Kwaad, maloe, malücoe —malo.

—

—

Kwaad (zich maken), rabia enojarse, incomodais.'. Kwaadaardig, rabioso maligno, rabioso. Kwaaddoener AI. malhechor malhechor. Kwaadspreken, niurmuora, mal-

,

mura

— murmurar.

,

—

Kwaadwillig, malicioso

—

— ma—

licioso. Kwakzalver AI. charlatan charlatan, curadero. Kwalijk (nemen), toema pa maloe tornar en mala parte. Kwalijk (vallen), coerazon ta bira sentir ó tener asco.

.

—

Kwansuis

,

KWA.

56

KWE. KWETSEN (eer), ofendé na honor ofender, perjudicar. Kwijlen, saliva, kwijl, baba salivar, babear. Kwijnen, bai atras consumirse,

si, bau pretent

como

— como si. Kwart, O.

—

— cuarto. Kwast, AI. kwassi— borla, brocha, cuarto

—

— penar. raken, perdé — perder. Kwijtschelden, pardona — perdonar, remitir. (zich), cumpli coc — cumplir, desempenar. Kwik, O. kwik — mercurio.

bruza.

Kweekeling, AI. dicipel, dicipula, pensionista.

Kwijt

— cultivar. Kweepeer, Y. membrio — membrillo. Kwellen, fadii, torinenta, terg — tonnentar, vcjar. Kwetsen, herida — herir. Kweeken, cria, cultiva

Kwijten

Ij

—

—

—

abajo. Laag, abau bancal. Laag, V. laag Laagiieid, V. bageza Laan, V. corredor

bajeza. — pasadizo,

—

corredor. bota. Laars, V. leers, bota tarde. Laat, laat, tarde Laatst, ultimamento, laast ultimamente. Laatste, ultimo, laast, di mas ultimo. atras risa. Lach, AI. harrimentoe Lachen, Barri reir. escala. Ladder, Y. trappi V. laadsje cajun. Laden, carga cargar. Lading, Y. cargamentoe —cargo.

—

—

—

—

———

—

—

—

Laf, laf soso. Lafaart, M. miedoso, cobarde

—

miedoso. Lafenis , V. alivio, consuclo -»alivio. cobarde, Lafhartig, cobarde

medroso. Lak, ü. lak

—

— lacre.

lacayo. Lakei, M. lakei pario. Laken, O. laker Laken, culpa (blameer) surar, criticar.

—

— con-

— paralitico. — cordero. Lamp, V. lampi — lampara. Lampenglas, O. glas ó schoorstein di lampi — canon. Lampet, O. lampet jarro. Lam, lam

Lam, ü. lamtsje

— — —

Lancet, O. lancet

lanceta. tierra. Land, ü. tera Landaard, AI. coestumbre di tera caracter de nacion. Landbouw, M. agricultura, trahamentocdi tera agricultura. Landbouwer, Af. koenoekero, hende di kocnockoc aldeano. Landgenoot, AI. paisano, hende di tera paisano. saltar en Landen, jega tera tierra. Landkaart, V. landkart— mapa. Landleven, ü. bida dikoenoekoe vida de campo.

—

—

—

—

—

—

57

LAN. LANDMETER, AI. koe ta rooi tera —'medidor de tierras. Landstreek, V. tera— comarea.

—

Lang, largoe largo. Langdurig, largo tempoe largo tiempo, durable.

—

de

—

permanencia.

hace

GELEDEN,

muchoe

mucho tiempo. — hace muchoe tem — por mucho tiempo. tempoe

Langen tijd,

—

Langmokdig, koe tien muchoe

uci

clemente. Lani.moedigheid V. longanimidad, grandi ó muchoe pacenci

,

— longanimidad. cerca, cantoe di, banda di

—

Langs,

a la largo.

—■ poco a poco. lanza. Lans, Y. lanza Lan PAARN, V. lantern linterna. trozo, Lap, Al. lappie, pida Langzaam, poco poco

—

—

—

pedazo.

Lappen, lappi,

—

drecha, panépida

opedazar, remendar. Lasch, V. lasch pedazo, cos-

—

tura.

Lasschen, las, pega

—

atar,

pegar. cargo. Last, AI. carga Last (maat), O. last laste. Last (moeilijkheid), Y. trabau

—

—

trabajo. Laster, calumnia, blafemia

—

—

blasfemia, calumnia. blasLasteraar, blafemador femador. Lasteren, calumnia, blafema blasfemar, calumniar. Lastig, lastig, molestoe mo. lesto. lata. Lat, Y. latta Latafel, Y. latafel, biroosje

—

—

—

—

cómoda.

— dejar. — sangrar. Lating, V. sangria — sangria. Lauw, tibio, louw — tibio. Lauwheid,

Laten, larga

Laten, sangra

tibieza.

Lani;durigueid,Y. permaneceucia Lang

LAT.

—

V. tibieza, Ilogedad

—

—

bordear. Laveeren, laveer Laven, laaf, alivia refrescar, Ledematen, miembronan miembros. Leder, cuéroe cuero.

,

—

—

—vacio. — haci bacir,

Ledig bacir

Ledigen, vaciar.

bacia

Ledigheid, V. sintamentoe por ociosidad. nada, ociosidad Ledig zijn, sinta por nada, sm

—

haci nada

—

no hacer

estar ocioso.

nada,

Leed, 0. duele, sufrimentoe, sentimentoe

— dolor.

Leedwezen, dolor, contricion pesar, arrepentimiento. Leedwezen hebben, ripinti

— —

arrepentirse. Leeftijd, AI. tempoe di bida, anja edad. Leek, M. leek laico, lego. I, Ei.i.ijk, mahoos feo. Leem, O. klei arcilla, greda. Leen, O. fiamentoe, pa iia préstamo. Leenen, (ia, presta— prestar. Leener, Al. fiador prestador. Leep, spiértoe astuto. Leed, Y. sinjanza, sinjamentoo, doctrina enseSïanza, doctrine. Leer (zie Ladder). Leeraar, Af. sinjador, meester enseHador. Leering,V. catezaci catecismo. Leerling , AI. discipel disci-

—

— — — —

—

—

—

—

—

pulo.

Leerlooien, curtir.

curti

—

cuéroe

—

LEE.

—

Leerlooier, AI. curtidor tidor.

cur-

Leerlooierij, V. winkel di curtidor

— curtidun'a.

Leermeester, Al.

meester

maestro.

—

Leerbede, V. sermon, platica— sermon, platica. Leesboek, ü. boeki di leza

—

libro.

— horma. lion. Legaat, O. legaat — legado. Legai.iseeren, verifiea — legalizar. LEGER, O. egército, troepa — ejército. Leest, Y. leist Leeuw, AI. lioa

—

Legeren, kampeeren— acampar. Leggen, poné, boetii poner. LEGIOEN, O. legioen legion. Lei, V. lei pizarra. Leiden, lei, conduci, giii, hiba conducir, guiar. Leider, M. conductor conductor, jefe.

— —

—

—

—

Leidsman, moenstrador di camina

— guia.

—

LEIDSEL, O. renda rienda. Lek O. hebben (schip), lek, lek-

— viaje de agua. Lekken, lek, zipel, stila— destikage

lar, gotear. Lekker, duci, gustoso cado, suave.

Lekkers, cos duci

—

—

deli-

chocho,

confite. Lemmer, O. scherpi di cuchioe

—

hoja.

—

limon. Lemoen, O. lamoentsje Lenden, lomba—ririones, lomo. Lengte

, V.

largura, largoe largura, longitud. Lenigen, alivia aliviar.

—

—vacio, achicado. Lens, bacir Lepel, AI. euchara — cuchara. Lus, V. les — leccion.

—

LES

58

—

Les geven, doena les instruir, seSalar lecciones. Lesschen, kita sed, bebé su sed afor apagar la sed. Lessenaar, M. lessenaar— atril. Letsel, ü. maloe, falta mal, defecto. Letten (op iets), boetii ó poné atencion ó tino atender. LETTER, V. letter letra. Letterlijk, literal literal. Leugen, V. mentira, ganjamentoe mentira, embuste. Leugenaar, Al. sacador di mentira ganjador mendaz, mentiroso, embustero.

—

—

— — —

—

—

Leunen, leun, steen Leuning, lomba

—

opoyarse.

lado. —AI. guarda stoeltsje

LEUNINGSTOEL, soja sillon, butaca. Lei s, V. leus, marca

—

— senal,

divisa. Leven, biba Leven, O. bida

Levend,

di

— vivir.vida. — na bida, biboe

—

—

vivo.

Levendig, biboe vivo, alegre. Levenslang , toer su bida hasta la muerte.

—

Levensmiddelen , provisie, cominda viveres, comida, co-

—

mestibles.

Levenswijze, V. manera di bida costumbres, modo de vivir. Lever, V. higra higado.

—

—

— —

Leveren, entrega

entregar. Levertraan , Y\ aceto di piscar of di bacalao aceite de bacalao.

—

Lezen, leza, reza leer. Lezer, AI. lezador, rezador lector.

Lichaam, O. curpa

— cuerpo. —

—

corLichamelijk, corporal poral. luz, lumbre. Licht, O. luz

Licht, klaar

—claro.

—

LIC.

59

Licht (niet zwaar), liger (libé)

—

—

— —

ligero.

Lichten (licht geven), luza iluminar, acercar la luz. Lichten (oplichten), lamenta, hiza izar Lichtmis, (O. L. Y.) Candelaria Candelaria.

—

—

Lichtvaardig, liger ligero. sm reLichtzinnig, sm sentir

flexion, inconstante.

—

—

Lid. O. miembro miembro. Lid (uit het), O. for di su linja dislocado. Lied, O. cantica cantico, canto. Lieden, hendenan gente. Liederlijk, suci, pórcoe sucio, inmoral. Lief, stimar, gustoso, lief

—

—

—

—

—

querido , agradable gustoso, gracioso. Liefdadigheid, Y. benevolencia , benebcnelicencia, caridad

—

ficencia, caridad.

Liefde,V. amor, stimacion— amor Liefhebben, stima, kier—amar,

, —

querer. Liefkozen

carinja

carinja

,

moenstra

acariciar. Liefst, coc mas gusto, mehor antes, mas bien. Liegen, ganja, saca mentira mentir. Lieverlede (van), pocopoco

poquito a poquito. , droemi, ta

Liggen

—

— — —

estar,

hallarse. Lu (aan), p' abau (bau di biéntoe)

— sotavento. Lijdelijk, koe hende sa wanta

——

tolerable. Lijden, sufri, padecé, wanta sufrir, padeeer. Lijden , O. sufrimentoe, pasion

padecementoe, pena tormento dolor.

—

pasion,

LIJ, Lijf, curpa,

barriga.

barrica

— cuerpo

,

cadaver. , Al.—cargador — los

Lijk, O. morto Lijkdrager

que llevan el difimto. Li.iKKLEEü (laken), O. panja di pano mortuorio. morto Lukkleed (doodskleed), O. mortaga mortaja. Lijkkoets, V. wagen di morto carro funebre. Lukkosten, gastoe di deramentoe gastos de funeral. cola. Lijm, V. lym linea, sedal. Lijn, V. linja Lijst, V. lyst, lista cuadro lista. Lijster, V. lijster tordo, zorzal. corpulento. Lijvig, pisar, dieki Lijzig (lijs) bobo torpe, estü-

— —

—

—

—

—

,

—

— — —

pido. ojo de Likdoorn, AI. likdoorn gallo, callo. licor. Likeur, V. likeur lamer. Likken, limbé Liniaal, liniaal regla. izquierdo. Linker, robes Linkschap bande robes —li la izquierda. tela Linnen , panje di hiloe de lino. cinta. Lint, O. cinta labio. Ln?, V. lip ojo , Lis (lus), V. wowo, lus presiüa. List, V. trampa, tras toe —trampa, ardid. Listig, coc trampa tramposo. letania. Litanie, Y. letanie litro. Liter, M. karma cicatriz. Litteeken, O. marca tonto, Lobbes, AI. lobbes, bobo

-

— —

, —

—

—

—

—

—

—

— — — —

simple.

—

Loeien , grita boe bramar. espiar. Loeren, loer

—

—

mugir,

LOF. Lof, O. en AI. alabanza, gabamcntoe alabanza. Lof of Loof , O. rama hojas. Loffelijk koe ta merecé alabanza loable. Logement, O. logement, hotel

— — —

—

—

posada. cebo. Lokaas, O. aas (haas) Lokken, lok cebar, atraer. LOMBARD, Al. (beleenbank), spaarbank monte de piedad.

—

—

—O.

— —— —

sombra sombra. 1, 0 .hier, Lomp, bruto, bobo torpe, bobo, rudo.

Lompheid, Y. bobidad

torpeza.

Long, V. long, boffi

pulmon,

bofe.

Lonken, mira lonke, mira

— —

coc

raboe di wowo fijar ojeada, echar mirada. mecha. Lont, V". mecha Loocn enen, ninga, disconocé, negar. plomo. Loon, O. tjoembo piloto. Loods, AI, loos tinglado. Loods, Y. loots Loodwit, O. witlood allayalde,

— —

eerusa.

—

Loof, O. jerba follage. Loog, O. loog legia, colada. Looien (zie Leerlooien). Look (knoflook), knofló ajo. Loom, flogo, pisar pesado. Loon, O. pagamentoe, recomsalario. pensa Loonen, paga,recompensa—dar paga, recompensar. curso, Loop, Al. corrementoe corriente. carrera. Loopbaan, Y. carreda

—

—

—

—

—

—

correr. Loopen, corré Looper, Al. corredor, camnador

— corredor.

Loos, artificioso, tramposo tramposo. Loot, V. spruitsje

—

Loozen, haci bacir, larga awa bai hacer correr, vaciar. Los, los desatado, suelto.

—

—

—

Losbandig, libertino licencioso desarreglado. Losmaken, los (haci los) —dosatar, soltar. Lossen, descarga descargar. suerte. Lot, O. suerte Lot (van de loterij), O. lot

—

—

—

lote. echar suerte. Loten, saca lot loteria. Loterij, V. loteria puro, Louter, limpi, puro

—

limpio.

Louteren, purifica

—

—

tallo.

—

—

—

purifiear. Loven, gaba, doena alabanza alabar. aire. Lucht, V. aire, laria Lucht scheppen, respirii, toema aire, busca frescoe respirar. Luchten, bentia, saca na biento airear. Luchter, kandelaar, cilinder linterna. Luchtig, liger, frescoe, coc bon aire, abrir ligero, ventilado. lucifer. Lucifer, lucifer perezoso, Lui, luiaard, flogo

—

—

— —

—

— —

LOO.

60

flogo.

—

——— —

alto. Luid, haltoe, duroe Luiden, toca, batti of hala klok tocar las campanas. l.rniiiuciiTiG, coegritoe —ruidoso. Luiheid, Y. flogidad pereza, llojedad. Luik, O. luik ventana. Luim, V". capriche humor, capricho. piojo. Luis, Y. pjeeuw pompa, Luister, M. pompa lustre. Luisteren, scucha, tendé di escuchar, oir. Luisterrijk, solemne, gloiioso glorioso.

—

—

—

— —

—

—

—

LUI.

LUS.

61

Luiwagen, M. luiwagen

—

bayeta. Lukken, sali bon salir bien, lograr lo que se desea. ganso, Lummel, M. lobbes zopenco, torpe.

—

—

—

Lust, AI. gustoe, gana gusto, gana. Lusten, gusta gustar. alegre. LUSTIG, pleizier poco, corto. Luttel, poco

— — —

HAL

(lichaamsdeel), AI. stoma estómago. Maagd, V. birgen viigon. Alaag

—

—

—

Maagdelijk, birginal virginal. Maagdelijkheid, V. birginidad

—

——

virginidad. Maagschap, Y. famia parentela. segar. Maaien, corta segador. Alaaier, Al. cortador Alaaitud, AI. tem di cosecha tiempo de cosecha.

—

,—

—

O. pagamentoe di MAAKLOON trabau hechura. Alaal (keer), V. bez, bé vez. Alaal of Alaai.ti.id, comementoe,

combitoe,

banquete,

—

mesa

mesa.

——

—

convite,

luna. Maan, Y. luna mes. MAAND, V. luna Maandag, AI. dia luna Maandelijks, cada luna mes, mensual. Maar, ma, doch (dö) mas.

Alaart, AI. maart

—

— lünes. — cada

—

pero,

marzo.

AIAAS (van een net), V. wowo malla. Alaat (makker), AL companjero companero. Alaat (van meten), V. midir medida. .Maatschappij

compania.

,

V. compania

— — — —

— — Machtig, poderoso — poderoso. Alachtigen, doena poder—auto-

Alaatstaf , AI. midir medida. Alaciit , Y. poder poder, dominio.

rizar. Alade (worm), V. bietsje, waugi. gusano (de queso &e). cansado. Alaf, pisar, cansar MAGAZIJN, O. magasina, pakoes almacén. Alager, flacoe, delegar flaco delgado magro. Magistraat, M. magistrado

—

—

—

,

—

—

magistrado. Mahoniehout, O. mahog—caóba. .Majesteit, V. magestad majestad. maiz. Alaïs, V. maiz

—

— —

Hak,

mansoe manso. amansar. Alak maken, mansa corMakelaar M. corredor

—

,

—

redor. Alaken, haci, drecha, traha hacer, fabricar. Mal (vorm), AI. maltsje molde. .Mal. loco, pasar loco, tonto. moler. Malen, moela MALEN (lastig zijn), fada, maha

—

—

enfadar, majar. Alalkander, vn i otro otro.

Alalsch, molli

—

— —

— —

uno v

muello, mollete. u

62

MAN

— —

mama. Alama, V. mamaatsje Man, Al. homber, marir hombre, esposo. cesta, caMand, Y. makoetoe

—

nasta.

— —

Manen, V. clina di cabai crines ó clines. Manen, pidi, spierta, cobra requerir. Mangel, Af. mangel calandria. pasar por Mangelen, mangel la calandria las telas. Alangelen (niet hebben), falta faltar. manera. Manier, V". manera Alank (-gaan), cogo, cogii cojo, cojear. falAlankeeren, falta, manca

—

— —

—

—

— —

tar, mancar. Alanslag, matamentoe di hende

—

homicidio. mana. Manna, O. manna manto. Mantel, AI. mantel fama. Mare, Y. fama, noticia Alarechaussee , marechaussee, la cuadrilla de la poliz S. Hermandad, soldados a caballo. mercado. Alarkt , V. marché mannol. Alarmer, O. marmer Marokijn, O. marokyn tafileto. martir. Alartelaar, AI. martir Alartelaarschap, O. martirio martirio. Alartelen martiriza, tormenta tormentar, martirizar. Alasker, O. mascara—mascara. masa. Massa, V. masa macizo. Massief, massief palo. Mast, AI. master, paloe Mat (vlechtwerk), V. cama,

— —

—

—

—

— — — —

,

— —

—

—

—

estera. mate, oscuro. Alat, scur sobrio. Alatig, sober Alatigen, baha, templa, mengua, modera moderar, templar.

—

—

—

MAT,

Matigheid, V. sobriedad, templanza sobriedad. Matras, Y. matlas eolchonde

—

—

cama.

Alatroos , Al. matroos, hende di lamar marinero. Mauwen, mauw, grita maullar. saramMAZELEN, V. sarampi

—

pion. Alede, coc

——

—

con. Alededeelen, contii, communica, parti coe— communicar, partir.

MEDEDEELING, V. comunicacion comunicacion.

—

Alededoogen, misericordia,piedad

lastima

—

misericordia, piedad.

MEDEëRFGENAAM, Al. coheredero coheredero.

—

Medehelper, coadjutor, judador coadjutor. .Medeklinker, AI. consonant consonante.

—

—

— miembro. — compasion. MEDEMENSCH, M. prógimo — prójimo.

Aledelid, O. miembro Medelijden ,O.

compasion

Aledenemen, hieba

—

llevar.

Medeschuldig, culpabel també complice.

Aledesleepen

,

lastra coc

rastrar.

—

.Medewerken, traha huntoe

—

ar-

—

cooperar. MEDICIJN, Y. medicamentoe, remédi medicina. harina. Aleel, O. harinja MEENEN, corda, meene pensar. Aleening, cordamentoe, idea

—

—

—

—

opinion, jucio. Aleer, O. lagun lago. Aleer, -der, mas, mastantoe mas, superior a.

—

—

—

Aleerderen, majornan mayorès. Aleerderheid, Y. majoridad mayoria.

—

MEE. Aleeruerjario

—

,

meerderjarig

—

,

mayor mayor. par Meerendeels, masparti la mayor parte. Aleermaals , mas bé muchas ó

——

mas veces. plural. Meervoudig, plural lomas, mayor MEEST, di mas

—

parte.

Meestal,

——

mas parti mas veces. maestro. Ale ester, AI. meester Meesteres, V.matres, senjora

—

maestra, senora.

—

mavo. Mei, AI. mei criada, Meid, V. criar muher sirviente. Meineed AI. huramentoe falsoe perjurio. Alkineedig, koe ta hura falsoe— perjuro. Meisje, O. mucha-muher nina. Melaatsch, leproso leproso, Melaatschheid, V, lepra, laster

—

,

—

—

—

—

lepra.

Melden, doena di conocé, larga sabi informar, dar noticia. Aleldenswaardig, memorabel memorable. leche. Melk, Y. leche KELKEN, hala of saca leche ordenar. melon. Aleloen, M. melon se. Men, nan, hende Mengelmoes, O. toer cos broehar mezcla, confusion. Mengen , (mezcla) broeha mezclar. Mengen (zich), misji mezclarse. Alengsel, O. mezcla mezclado. mania. Manie, V. manie Menig, muchoe mucho. Menigte, V. tauw, hopi muchedumbre, multitud. Mennen, gia, manda conducir caballos.

—

—

—

—

—

——

,

——

—

— —

—

—

MEN.

63

,

—

Alensch Al. hende hombre gente. Menschdom, O. genero humano genero humano. Alensciiheiü , Y. humanidad humanidad. Alensciienhaat, AI. misantroop

,

—— —

misantropia. Alenschensciiuw, schuw di hende

—

hurano. Menschlievend caritativo.

,

caritativo

Menschwording, incarnacion encarnacion.

— —

Merg, O. merg, gordura of rnan-

—

teca di hueso médula, meollo. marca. Merk, O. marca bastante , Merkelijk, basta considerablemente.

MERKEN,

marca

,

—

—

—

marcar.

koe ta merecé atencion notable. Merrie, V. jewa, merrie yegua. cuchillo. Ales, O. cuchioe estiércol. Mest, AI. mest .Mesten poné mest, gorda

—

Merkwaardig

,

—

— —

—

estercolar, engordar. metal. Aletaal, O. metal al instante. Meteen, vn bé medir. Meten, midi madrina. Meter, V. madrina

—

—

—

— —

Aletselaar, messelaar albanil. albaiïilear, Metselen, messel fabricar. mueble. Meubel, O. meubel Alei beleeren, meubeleeren, oma cas coc meubel amueblar. Alevrouw, mevrouw, sjon muher madama. .Miauwen, miauw, grita miauw maullar. Aliddag, AI. merdia mediodia. coMiddagmaal, O. cominda mida. Middel O. medio, manera medio.

— — —

—

—

,

—

——

64

MIÜ.

,

Aliddelaar, M. mediador diador.

Middelerw'ijl

mientra

—

tras. Aliddellijn, M. diameter metro.

— me-

—

mien-

—

dia-

—— — —

hormiga. Mij, mi me. huir. Alijden, hui Mul. myl milla. Alijmeren, ta semper na gedachsonar, pensar. ten, mymer Mijn, mi mio. mi nar. Mijnen, mimi Mijnheer, senor, sjonhomber

— —

—

—

——

—— —— — —

senor.

Mijt, V. monton Mijter, M. myter

—

monton.

Mikken, mik, punta

mitra.

apuntar. blanco. Alikpunt, O. blantsjé Alild. generoso generoso. Mildheid, V. generosidad generosidad. million. Alillioen, million Milt. V. bofli bazo. Alm (zoogstcr) V. mïiiDetsje nodriza. menos. Alm, menos meMinachten, menosprecia

,

—

—

—

—

—

nospreciar. Minachting

,

V. menosprecio

menosprecia.

—

— menos. Minderjarig, V. hende koe Minder, menos

—

nota mondig menor. Alinderjarigheid, V. menoridad minoria. Alinnaar, M. stimador amante, festejador. Alinnares, V. stimador muher amante, festejadora.

—

—

—— — — —, — —— — — , — , —

Minst, di mas menos minimo. Alinste (ten), aloménos aloménos.

Alinuut, V. minuut Ali.N/.AAM, gracioso afable.

Middelmatig, regular mediano. Middelpunt, O. centro centro. medio. Midden, O. meimei Middernacht, M. raei-anoche media nochc. Mier, V. frominga

MIN.

miuuto. afabel

milagro. Mirakel, O. milager Mis, misa misa. abtiso. Misbruik, abuso

Misbruiker abusa

abusar.

Misdaad, malhechoe, crimen crimen, malhecho. Alisdadig, inico, criminal inicuo, malvado.

Misdadiger

Al. malhechor criminal, malvado. Misdrijf O. crimen, falta de lito. Misgeboorte, Y. aborto aborto. Misgewas, O. mal anja cosecha, mala. Mishagen, disgusta disgustar. Mishandelen, maltrata maltratar. Alisiiandeling , V. maltrato u.altratamiento. Alis hebben, hera equivocarse.

— — —

—

——

—

Miskennen, (zie Minachten.) enganar. Misleiden, ganja Mislukken, sali maloe salir mal.

—

Mismaakt, mismaakt, deforme deforme.

Mismaaktheid, V. deformidad deformidad.

—

—

—

Mismoedig, tristoe abatido. Alisnoegd, mal contentoe descontento. Mispel, V. mispel nispero. Misprijzen, (zie Afkeuren.) Misschien , podeser, porta puede ser, quiza. Misselijk, misselyk, coerazon ta

—

—

—

bira asco. Missen , manca, falta, hera

faltar, mancar.

—

—

65

MIS. Misslag, falta, maldad

yerro.

— error,

sm consuelo, dosconsolar desconsolado. des Mistrouwen, desconfia confiar. Misverstand, o. maiintendido

—

Mistroostig,

—

—

equivocacion. Misvormd, (zie Mismaakt.) MITS, bau di condicion, basta koe con tal que. Mitsdien, p'é motiboe por eso. lodo. Modder, V. lodo Mode, V. coestumber moda. modelo. Model, O. model Moed, AI. coerasi, animo valor. Moede, cansar, fadar—cansado, enfadado. sm Aloedeloos, sm animo animo. madre. Aloeder, mama Aloederluk, maternal maternal MOEDIG, balente animoso, valiente. Moed scheppen, toema coerasi tener animo. Aloedwillig, espres, coc boluntad con animo deliberado. tia. Aloei, V. tante, mootsje Moeilijk, dificil—dcficil, trabajoso Moeien, (zie Alengen). difiMoeielukheid, V. trabau cultad, embarazo. pena. Moeite, V. pena Moer (van een schroef) V. moer tuerca. AloEß(droesem)Y'. moer, baba-hez Moeten , mesté deber. Mogelijk, posibel posible. Mogelijk, (bijw.) porta—quizas. Alogelukheid V. posibilidad posibilidad. MOGEN, por poder. Aloker ,M. moker, martillo grande. Molen. Al. molina molina.

—

— — — —

— — —

—

— —

—

—

—

—

—

,—

—

—

—

—

MON. Mond, AI. boca

— boe». — mayor. fraile.

MONDIG, mondig Monnik, M. fraile

——

Monster, Al. monster monstruo. Alooi, bonitoe bonito, lindo. herAloOiheid, V. bonitésa

—

mosura.

— matamentoe — asesi-

Aloord, Al. nato. Aloorden, mata matar. Moordenaar, AI. matador asesiuo, homicida. mariana. Alorgen, manjana Alorgens ('s), mainta por la mariana. Alorgens ('s vroeg), maintamainta, na madruga de madrugada. AIoRGENVROEG, manjana-mainta, mariana por lamaiiana.

— — — —

—

—

Morren,

,

—

murmura

— murmurar. —

Morsen mors, sucia suciar. Alorsig, suci sucio. Moscii (vogel), V. sientsjiroki

—

—

———

gorrion.

Mossel, V. paloelie almeja. MOSTERD, AI. mosterd mostaza. Mot, V. mot, polia polilla. Alottig, cara bruéra picado de viruelas. Alouw, V. manga mango. Aluf, hor, muf mohecido. Alug, V. sangiira mosquito. MUIL (dier), AL mula mula. Aluil (bek), AI. boca boca. raton. Alits, V. raton MUITEN, lamenta contra amo-

—

— —— — —

—

—

tinarse,

Aluizenval, V. valletje pa cohé

— ratonera. Muts, V. bonnetsje — gorro. AIUUR, Al. muraja — muralla. Muziek, Y. muziek müsica. Muziekant, AI. muziokant — müsico. raton

Musoh, (zie mosch).

—

e»

ILXT

— ——

despues. Na, despues, tras Naad, M. cosementoe, naadsje costura.

Naaien, cosé

coser.

—

costurera. Naaister, cosoder nüdoe, sunoer— desnudo. desNaaktheid, V. desnudoe nudez. aguja. Naald, V. angüa nombre. Naam, AI. nomber Naamgenoot, AI. tocay tocayo. NaSpen , imita , sigi toer cos di remedar. otro Naar , na, segun, miserabel, maloe a, hacia, segun, indispuesto , sombrio. porque. Naardien, pasobra Naarmate, segun koe, na midir segun que. koe Naarstig, gustoe den, balente diligente, aplicado. Naarstigheid V. diligencia diligencia. Naast, bande di, acerea cerca, al lado. Naastbestaande, Al. en V. parente pariente. Naaste , M. en Y. prógimo prójimo. Naakt,

— —

—

—

—

—

—

—

——

,

—

—

—

—

cerca. Nabij, acerea veeindad, Nabijheid, V. bicinja

—

proximidad.

Nablijven, keda atras— quedarse atras.

—

imitar. Nabootsen, imita noche. Nacht, AI. noche buho. Nachtuil, AI. parabruha Nadat, despues koe despues que.

— ——

— dario. daïioso. Nadenken, corda di — rellexionar. Nader, mas acerea mas cerca. Naderen jega cerca — acercar. Naderhand, despues — despues. Nadoen, imita — remedar. Nadruk, Al. coe klem of forza — energia. Nadeel, O. danjo Nadeelig, danjoso

,

Nagaan, observa

,—

observar.

cordamentoe,

Nagedachtenis

memoria

— —

— memoria.

(spijker), M. claboe

Nagel

clavó. Nagel

—

(van 't lichaam), AI. unja

— una. Nagelen, claba

— clavar.

Nagenoeg, falta poco— sobre

poco. Nageslacht, O. posteridad

— —

—

posteridad. Najagen , poersigi perseguir. Naken, (zie Naderen). Nakomeling, AI. en V. descendiente

— descendiente.

Nakomen, cumpli coc observar. Nalaten, larga Nalaten, larga

——

cumplir,

dejar, omitir. dejar, omitir.

Nalatenschap, V. herencia

—

—

herencia. Nalatig, descuidado negligente. Nalatigheid , V. descuido

negligencia. Nai.oopen, corré tras di tras de.

Namaken, imita imitar.

Namelijk, es ta

— —

—

— correr

contrahacer

a saber.

,

NAM.

67

—

anóNameloos, sm nomber nimo. Namens, na nomber en nombre. Namiddag, AI. tramerdia, atarde— la tarde. Nap, Al. coco di awa hortera. inforNaricht, O. infonnacion macion. imitar. Nastreven, sigi, imita Nasporen, busca informacion informarse. Nat, moehar mojado. nacion. Natie, Y. nacion Natuur, V. naturaleza naturaleza. natural. Natuurlijk, natural Nauw, pertar— estrecho, angosto. Nauwelijks, a pena apenas. Nauwgezet, exact di concenci concienzudo. Nauwheid, V. pertamentoe estrechez. Nauwkeurig, exact exacto. Navel, AI. lombrisji ombligo. Navolgen, imita imitar. Navolging, Y. imitacion imitacion. Nazien, samina, ripara— reparar. Nederbuigen, buk encorvar, inclinar hacia abajo. Nederdalen, baba bajar. Nederdaling, V. bahamentoe bajamiento, descenso. Nederig, humilde humilde. Nederigheid, Yt humildad humildad. Nederlaag, V. derrotamentoe derrota. Nederlaten, larga baha of zak descender. Nederwaarts, p'abau por abajo. Neef, AI. primo, cosyn primo. Neef (broers- of zusterkind), sobnno, neefie sobrino. no. Neen, no

—

—— —

——

—

—

—

— — — — —— —

— —

.—

—

—

—

—

—

——

—

NEE.

— —— — — — — — — — — —

pellizco.

Neep, Y. kinipimentoe

nueve. Negen, nuebe Neoenoog, O. siete cuero

vieso.

diez y

Negentien, diez-nuebe

nueve.

di-

Negentig, nobenta noventa. Neger, M. neger negro. Negociant, M. comerciant ne-

gociante. Negocie, V. negocie cion.

negocia-

Neigen, inclina inclinarse. Neiging, V. inclinacion incli-

nacion.

Nek, AI. nek nuca. Nemen, toema, cohé coger.

tornar,

Nergens, ningun camina

guna parte. Nest, O. nesic Net, O. reda

— nin-

nido. —red.

— — ——

Net, limpi, netjes

limpio.

Netelig, trabajoso

espinoso. aseo. Netheid, V. limpieza

—

Neus, M. nanizsji nariz. Neusdoek, M. lienzo pariuclo. Neusgaten, O. boeracoe di naventanas de nariz. nizsji Nevel, M. nubia, huma niebla. Nevens, vn banda di al lado. Nevensgaande , huntoe coc junto con. prima. Nicht, V. prima Nicht (broers- of zusters kind), sobrina. V. sobrina nadio. Niemand, nigun hende ririon. Nier, Y. nier NlU'i'. no no. Niet EENS,ni vn bez ni una vez. Nietig , di poco balor fütil, de poca importaneia. Nietigheid, V. banidad, bagatel nada, bagatela. Niettegenstaande, nonob stante no obstantc.

—

— —

—

—

—

—

—

—

—

— ——

—

NIE

——

sm embargo. Niettemin, toch nuevo. Nieuw, nobo Nieweling, M. en V. novicio novicio. Nieuwjaar , anja nobo ano

—

— Nieuwerwetsch, modern — moderno. nuevo.

—

Nieuwsgierig, curioso, nieuwskier

curioso.

Nieuwsgierigheid, V.

nieuwskier

—

curiosidad,

curiosidad.

Nieuwspapier, O. papela, courant gaccta, periodico.

— Niezen, niester

— estornudar.

——

invidia. Nijd, AI. invidia Nijdig, picante invidioso, acre, picaro. Nijpen, (zie Knijpen.) Nijptang, V. nyptang tenaza. Nijverheid, V. industria in-

—

dustria.

NIMMER, Nis,

nunca

V. nis

—

—

—

Noen, ni Nochtans , con toer esai, con todo. Noemen, jama llarnar, nombrar. nudo. Noest, kwastje Nog, ainda todavia. Nogmaals, vn bé mas, atrobé

— — —

—

—

—

numero. Nommer, O. numero Non, Y. monga monja. Nood, AI. necesidad, mester, penamentoe menester, necesidad, pena. NoodeloOS, sm nooder inutil inütil.

—

— convidar. — —

Nooden, combida

Noodig, mester preciso. Noodlijdend, pober indigente. Noodlot, O. suerte suerte. Noodlottig, desgraciado fatal. Noodzakelijk

cesario.

—

, — —— necesario

ne-

Noodzakelijkheid, V. necesidad necesidad. Noodzaken , forza

—

— necesitar,

obligar. nunca. Nooit, nunca Noorden, O. noord norto.

—

— —

Noordelijk, pa noord al uorte. Noot (van muziek), V. noot nota. Noot (vrucht), V. neetsjie nuez. Nopens, toeante toeante.

—

—— —

—

aspero, seco. Norsch, brutoe Notaris, AI. notaris notario. November, Y. november noviembre.

Nu, awor Nu eens,

nunca.

—ni.niclio.

otra vez.

NOO.

68

—dan eens, anto,

de vez en cuando. Nu en dan , algun bé en cuando.

Nuchter,

—

ahora.

na juna

—

anto

—

—

de vez

en ayunas. Nuchter (niet dronken), wowo

— —

klaar desembriagado. Nuk, Y. caprichoe capricho. Nul, nul cero, nulo. utilidad. Nut, O. probechoe Nutteloos , pornada, sm probechoe inütil. Nuttig, ütil, probechoso ütil,

—

——

probechoso. Nuttigen, gasta, comé

—

—

gastar.

o

—

Oceaan, M. lamar hanchoe océano. ah, ay. Oen, ai, mara Ochtend, AI. manita —manana. Oefenen (zich), stud ia estudiar,

—

—

,

ejercerse. OESTER, V. oester ostra. Oever AI. kantoe di awa

—

orilla.

Of, of, ó, koe, si

—■ ó,

,

Vi. ofrenda

—

—

Offer ,O. sacrificio sacrificio. Offeren (op-), saerifica sacriiicar. aunque. Ofschoon, maské Okshoofd, O. bocó, barril pipa, barrica. aceyte. Olie, V. aceta Oliesel (laatste), estrema uncion Extrema-Uncion. Oliesel ('t heilige geven), doena Santoléo Olear. elifante. Olifant, Al. olifant Olijf, V. olyfie aceytuna. Om, pa, pa motibo, afin de para. abrazar. Omarmen, braza ceriir. Ombinden, marra rondo Ombrengen(zich), mata (su curpa) suicidarse. Ombuigen, dobla, bira encorvar, doblar. porque. Omdat, pasobra Omdoen, bisti vestir, ponerse. Omdraaien, bira volver, voltear. girar. proOmdracht Y. procesion cesion. Omduwen, pusja, tumba echar por tierra, tumbar.

—

—

—

— —

—

—

,

—

—— — — — — ——

— —

—

Omdwai.en, camna (toer camina) errar, vagar. Omgaan (rond), pasa rond dar vuelta.

—

—

coc

(met), conversa, trata

—,

Omgaan

——

frecuentar.

Omgeven, rondona Omgooien

tumbar. Omgraven

volver.

,

tumba coba

rodear. derribar,

bira

—

re-

— cortar.al — trankéra -

Omhakken, kap tumba OMHEEN, rond, rededor.

rondo

cera den

Omheinen, cerrar.

Omhelzen, (zie Omarmen.) Omhoog, p' arriba arriba. Ombouwen, (zie Omhakken). volOmkantelen, keutel, bira tear, dar vueltas. Omkeeren, bira, troca—voltear, trocar ó cambiar. Omkoopen , gana coc placa sobornar. Omkijken, mira, weita atras

—

—

— —

—

ver atras.

Omkomen, moeri, perdé bida pereeer. Omlaag, p' abau por abajo. Omplanten, planta of hinca rondo plantar al rededor. Omploegen, ploeg of bira tera arar, labrar, remover, la tierra. Omringen , rondona rodear,

—

—

cercar.

, —

—

broeha. Omroeren, bira Omrukken tumba coc forza echar cia.

—

—

por tierra con violen-

70

OMS

—

, —

Omschoppen, skop tumba abau echar por tierra a puntapié. sjor, marra (coc Omsjorren atar, amarrar. cabuja) ÜMSNÜFFELEN, ristra na toer ca-

mina

— atisbar, examinar.

Omspitten, bira tera (coc skop) revolver (con azada). Omstandigheid, V. circonstanci

— —

— —

circonstancia. cerca Omstreeks, cerca, casi de, cosa de. Omtuimelen, tumba cai caerse, echarse por tierra. Omvallen, cai of bolter abau echarse por tierra. OmverSi BIETEN tira, tumba of abau derribar a escopetazo. dar Omwandelen, keyer rond

,

—

vuelta.

—

— —

—

,

Omzichtig, coc cuidao prudente zoom Omzoomen rcpulgar hacer vn doblad illo. Omzwachtelen zwachtel, poné of marra wendsel poner

,

ligaduras.

,

—

—

, ,

sm atencion inatento, descuidado. Onaangenaam disguste desagradable. Onaanzienlijk di poco balor, pober— de poca consideracion. Onachtzaam, discuida, negligente negligente, dejado. Onaandachtig,

—

—

Onafhankelijk, independiente

independiente. Onbaatzuchtig, desinteresar

— —

desinteresado. Onbarmhartig, sm misericordia ó compasion cruel, inh umano. Onbebouwd (land), tera no trahar tierra incultivada. descubierto. Onbedekt, habrir inexperto, Onbedreven, bobo poco habil ó inteligente, inhabil.

—

—

——

ONB

,—

Onbehouwen, bruto, sm crianza

—

grosero. Onbekommerd sm cuidado, sm kibra cabez indiferente. ONBEKWAAM, koe no tien conocementoe pa of di inhabil. Onbeleefd, bruto, sm manera

—

—

irnpolitico.

Onbemiddeld, koe no tien fortuna Of bién sm bienes ó fortuna. sm conONBERADEN, sm huici sideracion. sm Onhereid, sm ta preparar

—

preparacion.

—

—

Onbeschaafd, sm manera, bruto inculto, tosco. Onbeschaamd, sm berguenza

desvergonzado.

—

—

Onbescheiden, sm manera indiscreto. Onbeschoft, onbeschoft, bruto grosero. Onbeschroomd, profiar, sm miedo

— intrepido.

—

—

duOnbeslist, sm ta decidir doso, indeciso. Onbesmet, puro, sm mancha sm mancha ó tacha. Onbesproken (gedrag), conducta koe ningun hende no tien nada di papia arriba irre-

—

— Onbestendig, inconstante — inconstante, mudable. Onbesuisd , sm huici ó sintir — aturdido. prensible.

Onbetamelijk, inconveniente, indecente indecente. sm Onbevlekt, sm mancha tacha. Onbevoegd, koe no tien poder of dréchoe incompetente. Onbevreesd, sm miedo, profiar resuelto. Onbeweegbaar, sm moevimientoe inmóvil, firme.

—

—

—

—

—

71

ONR Onbewimpeld,

sincero.

habrir, franco

—

—

Onbezield, sm bida inanimado. aturOnbezonnen, cabez-loco dido.

,

Onbillijk, inhustoe

—

Onchristelijk

—

— injusto.

ingratitud.

Ondankbaar

,

malagradecido

ingrato.

—

— —

bajo de. Onder, bau di, abau Onderaan, abau, na pia di abajo.

—

—

Onderdaan, M. suheto sujeto, subdito. Onderdanig, sometido, obedecido subdito, sometido. Onderdekken, tapa bau di

—

— —

tapar.

Onderdoen, baha pa, cedé ceder. opriOnderdrukken, oprimi mir. zaOnderduiken , zambuja bullir. Ondereen, broeha, hunto mezclado. Ondergaan (zon), drenta ponerse el sol. Ondergaan, sufri, wanta, pasa sufrir, aguantar. Ondergang (zon's), Al. drentaalponerse el sol. mentoe Ondergang, AI. perdicion perdicion, ruiua. Ondergeschikt, para bau di subdito. Ondergeteekende, AI. en V., es koe a (irma abau el abajo firmado, el que suscribe. Onderhandelen, negocia, trata

—

— — —

—

—

—

—

—

— negociar, tratar. —

Onderhandsch, bau (mano) a mano.

di

Onderhoorig, dependiente

pendiente.

man

—— — de-

Onderhoud, O. conversacion conversacion, discurso. Onderhoud, O. maintenicion

sostento.

poco cristiano, mundano.

mundano Ondank, AI. malagradicimentoe

OND

Onderhouden (leven), maintené, ri ia criar, subsistir.

—

Onderhouden, warda, cumpli coc

—

observar, cumplir. Onderkruipen, ganja, intriga intrigar, manejar. Onderling, vn otro, vn coc otro uno con otro. Ondermengen, broeha den mezclar. Ondernemen, eoeminza, haci, toema vn trabau pa su cuenta emprender. Onderpand O. fianza fianza empeno, seguridad. enOnderricht, O. sinjanza

—

—

—

,

—

senanza.

—

,

—

Onderrichten, sinja, instrui, informa instruir, ensenar informar. Onderrok, Al. saya di abau refajo. Onderscheid, O. diferencia diferencia. disOnderscheiden, distingui

—

•

— — — — —

tinguir. Onderscheiding, V. distincion distincion. boOnderschip, O. bodega

dega. Onderschragen, stut, poné stut

— apoyar, sostener.

—

Onderschuilen, scondé baudi ocultar, encubrir. Onderschuiven, pasa bau di meter ó pasar bajo. Onderspit (delven), 0. porde perder, estar vencido. Onderst ('t), di mas abau lo inferior ó mas abajo.

—

——

OND.

—

72

Onderstand, M. socorro, judanza socorro. Ondersteunen, sisti, juda, so-

— socorrer.

corré

segundo,

Onderstuurman, AI. boosman

—

segundo.

Onderteekenen, firma, poné firma suscribir, firmar

—

abajo.

—

Ondertrouwen, doena

man desposar, contraer esponsales. Ondertussciien mientra, coc

toer es

—

,

entretanto. Ondervinden, esperimenta experimentar. Ondervinding, V. sperenci experiencia. Ondervragen, puntrii, samina—

— —

—

preguntar, examinar. Onderweg, na camino en camino. Onderwerp, O. suheto, materia sujeto, materia. Onderwerpen, suheta, soemeté, sujetar, someter. baha Onderwezen, sinjar, instruir instruido. Onderwijl, mientra entretanto. Onderwijs, O. sinjanza, instruccion enseSanza. Onderwijzen, sinja ensenar. Onderzoeken, informa, samina informarse, enterarse. vicio. Ondeugd, Y. bicio, falta Ondeugend, malücoe, robes ruin, maldito. Ondienst, V. mal sirbici mal servicio. Ondragelijk, hende koe no por wanta insoportable. Onecht, ilegitirno ilegitimo. Oneenigheid, V. desunion desunion. Oneensgezind, broehar coc otro desunido, en discordia.

—

—

—

—

—

—

— —

—

—

—

—

—

—

ONE. Oneens, di diferente opinion

—

de diferente opinion. Oneer, Y. deshonra, berguenza deshonor, deshonra. Oneerbaar , indecente, deshonesto indecente, obsceno. n Oneerbiedig, sm respect respetuoso. Oneffen, koe no ta igual

—

—

-

desigual.

Oneffen (zie Hobbelig). Oneindig, inlinito infiiiiu immenso. Oneven, koe nota pareeuvt

—

--

impar.

,

Onfeilbaar koe no por hera

infalible. Ongaar, ciiroe, duro

—

— crudo, duro. Ongaarne, contra su gustoe — ó a pesar. con

Onganscii, poco maloe

—

indispuesto. Ongebonden, deoaraglar, libeilibertino, relajado. tino Ongebruikt, nobo-nobo hue»u.

—

—

Ongedoopt, no batizar, (burrico.>! no bautizado. Ongeduldig, impaceru-i .mpr

ciente.

-

,

—

cabez duro, ii brusco, indóc