154 46 129MB
Dutch Pages [121] Year 1922
Uitgaven van het Bataksch Instituut .No. 19.
Nederlandsch-Karosche WOORDENLIJST DOOR ,
M. JOUSTRA
Tweede, vermeerderde druk.
Prijs
.
.
f
Voor begunstigers en leden . - - - - -- - · - - - -- ~ - - - - - -
s.
C.. VAN DQESBURGH. Leiden - 1922.
2.75
• 1. 75
Nederlandsch-Karosche Woordenlijst.
- - - - - - - - -- - - - --------------- -- ·- -
Stoomdrukkerij LOUIS H. BECHERER -
··-·--- - --
-
LEIDEN.
Het Bat aks c h Instituut, opgericht 30 September 1908 en gevestigd te Leiden (Schelpen kade 39), stelt zich ten doel: a. het verzamelen van zoo volledig mogelijke gegevens betreffende de Bataklanden en hun bewoners, daaronder begrepen gegevens betreffende den invloed door buurvolken geoefend b. het dienstbaar maken van deze gege..ens aan het welzijn van de bewoners der Bataklanden, aan hun ontwikkeling, eR aan onze betrekkihgen met hen. leder, ook een rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of een vennootschap, kan toetreden als donateur, begunstiger of lid. Donateurs zijn zij, die een jaarlijksche bijdrage van f 25.- of meer geven, of die een som van f 100.- of meer in eens storten; begunstigers zijn zij, die een jaarlijksche bijdrage van f 2.50 tot f 25.- geven, of die een som van f 25.- tot f 100.- in eens storten; de overige contribuanten, die ten minste f 1.- 's jaars moeten bijdragen, zijn leden. Men wordt contribuant door aanmelding bij een der leden van het directorium. De contributie loopt van I Januari tot 31 December van elk jaar. Aan de donateurs worden de uitgaven van het instituut kosteloos verstrekt. Het directorium bestaat uit de heeren dr. C W. Janssen (Amsterdam), prol. dr. A. W. Nieuwenhuis (Leiden), prol. J. C. van Eerde, (Amsterdam), archivaris is de heer M. Joustra (Leiden), penningmeester de heer F. de Bruijn (Amsterdam).
Uitgaven van het Bataksch Instituut No. 19.
Nederlandsch-Karosche WOORDENLIJST DOOR
M. JOUSTRA
Tweede, vermeerderde druk.
S. C. VAN DOES BURGH. Leiden - 1922.
Voorbericht voor den eersten druk.
Deze Nederlandsch-Karosche woordenlijst bedoelt niet een ook maar eenigszins volledig woordenboek te zijn. Het Bataksch Instituut wil met de uitgaaf van dit werkje (dat l,eldra zal worden gevolgd door een soortgelijk voor het Tabaasch en een voor het Mandailingsch dialect) een totnogtoe ontbrekend eenvoudig hulpmiddel verschaffen bij het leeren van het Bataksch, terwijl bij de samenstelling tevens is gedacht aan een gebruik door die Bataks - en hun aantal neemt aldoor toe -, die zich op het Nederlandsch toeleggen. Het is vooral met het oog op de laatsten - maar ook voor de Nederlandsche gebruikers niet zonder nut -, dat ter verduidelijking en ter vermijding van het verkeerd gebruiken van een woord, zeer veelvuldig een korte omschrijving, aanwijzing of toelichting tusschen haakjes [] achter het Nederlandsche woord is gevoegd. De spelling der Bataksche woorden sluit zich zooveel mogelijk aan bij die, welke voor het Maleisch door de regeering gewenscht wordt blijkens Bij blad 5821. De gerekt uitgesproken a, e (niet de ë), i, o en oe worden aangeduid door ä, ê (vooral niet uit te spreken als de ê in être, maar ongeveer als de Atjèhsche eu, Gajosche ö), î, ö en oê; voor de gerekt uitgesproken ë werd geen dubbel teeken noodig geacht, daar deze ë alleen en steeds voorkomt in de e i n d I ette r greep ën. Nog zij opgemerkt, dat de lettergreep waarin een gerekten klinker voorkomt stee d s den klemtoon heeft. De Karosche werkwoorden worden in den regel weergegeven door den vervoegden vorm van den eersten persoon enkelvoud (koe werkwoordstam), bij uitzondering door dien van den-derden persoon (i werkwoordstam), terwijl de nominale (deelwoordelijke) vorm - soms zijn er twee - tusschen boogjes () daarop volgt. Ontbreekt deze in de lijst dan wil dit zeggen, dat die vorm naar des schrijvers weten niet voorkomt. Bij twijJel daaromtrent is dit met een (?) aangegeven. Voor op- en aanmerkingen en aanvullingen, die de practische waarde van het werkje bij een eventueelen herdruk kunnen verhoogen, houdt de. sehrijver zich ten zeerste aanbevolen.
+
+
LEIDEN, December 1911.
Voorbericht voor den tweeden druk.
Wat de lijst der woorden betreft, deze is geheel dezelfde als die van den eersten druk. Ter verhooging echter van de bruikbaarheid van het werkje, vooral met het oog op die Europeanen, die meermalen de Karo-hoogvlakte bezoeken of er langer of · korter ver· blijven en in verband daarmede gaarne iets van de taal willen. leeren verstaan, leek het niet ondienstig, om bij wijze van inleiding Ie. eenige korte, spraakkunstige aanteekeningen te geven, inzonderheid iets te vermelden omtrent de meest gebruikelijke voor· en achtervoegsels; 2e. behalve de vele, in den tekst voorkomende, nog eenige typisc)1e gezegden en uitdrukkingen op te nemen, die een indruk geven van de wijze waarop de Karo-Batak zijn gedachten uit. Veel is het niet, maar een eenigszins volledige spraakkunstige toelichting zou te uitvoerig worden. Overigens heeft, naar mij werd medegedeeld, zendeling NEUMAN een korte spraakkunstige schets samengesteld, die is of zou worden opgenomen in het Tijdschrift v. h. Bat. Gen. v. K. en . W. Wie dus iets meer van de spraakkunst wil weten, zoeke het daar DE SCHRIJVER. LEIDEN, April 1922.
INLEIDING.
Het voorvoegsel er-. Dit voorvoegsel, dat voor woorden met een k I in k er beginnend r wordt, vormt van andere woordsoorten een klasse van woorden, die van Bataksch standpunt eigenlijk alle als bijvoeg e I ijk e naamwoorden zouden moeten worden beschouwd, maar die in de ver t a I in g dikwijls door werk woord en, en dan in den regel door _on o v e r ga n k e I ij k e worden weergegeven. Geplaatst voor een woord, dat als stam van een werkwoord is te beschouwen, vormen zij, in tegenstelling met de zoogenaamde actieve, door een neusletter gevormde, de zoogenaamde mediale werkwoorden, heel dikwijls met een wederkeerende of ook wederkeerige beteekenis. Zeer dikwijls kan ook door dit voorvoegsel, geplaatst voor een zelfstandig naamwoord. ons hebben worden weergegeven, of beantwoordt het aan ons -i g of aan ons ge . ..... t, ge . .. . .. d in woorden als ge r o k t, ge b 1 o e m d. Eenige voorbeelden mogen het hier gezegde verduidelijken. koeah até, medelijden; erkoeah até, medelijdend, medelijden hebben. doeri, doren, erdoeri, doornig, met dorens, dorens hebben. toeah. zegen; ertoeah, gezegend. da/in, weg; erdalin, loopen, reizen. oekoer, verstand, rede; roekoer, denken. oelih, opbrengst bijv. van de jacht ; roelih, veel vangen, gelukkig zijn op de jacht. doehap {ww.), erdoehap, zich het gelaat wasschen. boerih {ww.), erboerih, zich de handen wasschen. demoe {ww.), erdemoe, tegen elkaar aankomen, aan elkaar grenzen. Een andere wijze om de wederkeerigheid uit te drukken is die door middel van woordherhaling, gepaard met het voorvoegsel si- en het achtervo agsel - en : sibedil-bedilen , elkander beschieten.
Het voorvoegsel m eMeer nog dan er- dient het voorvoegsel me- om bijvoegelijke naamwoorden te vormen. Opgemerkt dient te worden, dat 1e. veel bijvoegelijke naamwoorden het voorvoegsel me- niet hebben, bijv. latih, vermoeid; bajak, rijk; gajang, lief; 2e. in plaats van me- een neus k 1ank [welke, hangt af van de beginletter van het woord] voork?mt, bijv. ndaoeh, ver; nggedang,
XII
lang; mbelin, groot; nteboe, zoet; ntabeh, Jekker; 3e dit me- (of de neusklank) verdwij nt bij den vergrootenden trap, bijv. : megandjanf!, hoog; gandjangen , hooger; mbelin, groot, beliden. grooter.
De neusklank bij werkwoorden. Bij de bespreking van het voorvoegsel er - werd reeds terloops opgemerkt, dat de zoogenaamde act ie v e werkwoorden door middel van een neus k Ia n k worden gevormd. Eigenlijk is die vorm met neusklank geen werkwoord, maar het bedrijvend deelwoord. Van de overga n k e I ijk e werkwoorden (en van een paar onovergankelijke) komen twee vormen voor: één met, en één zonder neusklank. De vorm met den neusklank wordt gebruikt, als het overigens overgankelijke werkwoord om zoo te zeggen onovergankelijk wordt gebruikt, d.w.z. als er geen voorwerp bij genoemd wordt, of, zoo het voorwerp al genoemd wordt, niet hierop, maar of op de handeling of op den handelenden persoon de nadruk wordt gelegd; voorts bij handelingen van eenigszins langen duur. Valt daarentegen de nadruk op het voorwerp der handeling, dan wordt de vorm zonder neusletter gebruikt. Dien vorm noemt men wel den vervoegden vorm (zie beneden), omdat daarbij het werkwoord en het onderwerp (hetzij dit een persoonlijk voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord is) zóó innig met elkaar verbonden zijn, dat bijv. bepalende woorden als enggo, reeJs, al; langnga, nog niet, enz. niet tusschen die twee kunnen worden geschoven. Welken neusklank men bezigt, hangt af van de beginletter van het grondwoord; begint het grondwoord zelf reeds met een neusklank of met een der vloeiende letters l of r, dan is het voorvoegsel steeds nge. Van de verschillende gevallen volgen hier telkens twee voorbeelden : atas, ngatasi ; fraai wit stampen [de rijst]. idah, ngidah; zien. kilang, ngkilangi ; knevelen , verdrukken. koe roek, ngkoeroek; graven. getoek, nggetoek; knijpen [met de nagels] . goeloet, nggoeloeti; verontrusten . boenoeh, moenoeh; dood en. bahan , mahan; doen , maken. pahat, mahat; beitelen. pilih, milih; kiezen. dahi, ndahi; [naar iemand) toegaan. da ram, ndarami; zoeken.
djemak, ndjemak; grijpen . djaga, ndjagaï; bewaken. tjikep, ntjikep; aangrijpen, [met de hand] vasthouden. tjoeba, ntjoeba; beproeven. toe toe, noetoe; stampen [rijst e.d.] tawar, nawari; met tegengif behandelen . salih, nalikken ; veranderen . sapoe, napoeï; vegen, wrijven . nehen, ngenehen; kijken . nanam, ngenanami; proeven, ondervinden. lawes, ngelawesi; passeeren, voorbijgaan rëwas, ngerëwas; slaan.
XIII
Vervoegde vormen. De persoonlijke voornaamwoorden zijn: akoe, ik; engko (ko), jij [beleefd kam: gij]; ia, hij, zij, kita, wij (de aangesprokene inbegrepen); kami, wij (de aangesprokene buitenl(esloten) ; kam, gij [hiernaast een beleefde, vooral onder vrouwen gebruikelijke vorm: kéna]; ia, zij. Bij de vervoeging echter heeft er bij enkele eenige vormverandering plaats. Men prente daarom den vervoegden vorm goed in het geheugen, waartoe onderstaand voorbeeld moge dienen : koetoekoer, ik koop [het]; itoekoer ko, jij koopt [het]; (beleefd: itoekoer kam); itoekoerna, hij, zij koopt [het]; sitoekoer, wij (kita) koopen [het]; itoekoer kami, wij (kami) koopen [het]; itoekoer kam (kéna), gij koopt [het]; itoekoerna, zij koopen [het.] Boven werd reeds in het algemeen de regel opgegeven, wanneer het w.w. met neusklank (de deelwoordelijke vorm), wanneer de vervoegde vorm wordt gebruikt. Ter verduidelijking volgen hier een paar voorbeelden. Zij is aan 't rijst stampen, noetoe (van toetoe) pagé ia; zij heeft de rijst al gedroogd [in de zon], maar nog niet gestampt, enggo ldjemoeroapagé, tapi langnga ltoetoena ; hij is naar de benedenlan .len om zout te halen, kahé ia ngelegl sira. Het zout, dat hij gehaald heeft, verkoopt hij op de hoogvlakle, sira si[n] lleglna idajakenna i goegoeng; gij zult niet dood en, ola [kam] moenoeh; dood [jij] die hagedis niet, ola boenoeh [of : lboenoeh ko) ilik é; ik (met nadruk) heb het mes niet weggenomen, sebo akoe [si] moeat piso é; wie heeft het weggenomen? isé moeatsa? Twee voorbeelden van vervoeging van onvergankelijke werkwoorden ltarëna koedas, hij zag naar boven; lkabangina koeteroeh, hij [de vogel] vloog naar beneden.
Het voorvoegsel ter-. In een paar afteidingen komt nog de oorspronkelijke beteckenis van dit voorvoegsel uit: tertiwen, tot aan de knieën ; terawak, tot het middel, enz. Voor den stam van een werkwoord geplaatst vormt het het lijdend verledt'n deelwoord, gewoonlijk echter met het nevenbegrip van : bij ongeluk, niet met opzet, toevallig; terantoek, zich (bij ongeluk) gestooten hebben; terkatjip, in de klem geraakt. Veel wordt deze vorm met ter- gebruikt in verbinding met het bijwoord van ontkenning, la : la tertahan, niet om uit te houden; la teridah, niet te zien, onzichtbaar, enz.
Het voorvoegsel tjiDit komt slechts bij enkele woorden voor. die dan de beteekenis krijgen van een \'.l'ederkeerend werkwoord, van een zoeken naar wat het grondwoord uitdrukt : tjilas/asi, zich in de zon koesteren, de zonnewarmte opzoeken ; tjitjoedoe, zich bij 't vuur koesteren; tjiligeni, schuiling zoeken, tjitjio, zich voor den regen schuilen.
XIV
Het voorvoegsel ki-. Ook dit wordt slechts voor enkele zelfstandige naamwoorden geplaatst en beteekent dan het zoeken of winnen van die zaak : kiketang, rotan gaan verzamelen.
Het voorvoegsel pe-. Dit voorvoegsel dient tot vorming van werkwoorden met, in het algemeen gesproken, causatieve beteekenis: pehoeli, verfraaien, in orde brengen (van oeli, mehoeli, mooi, goed), pedjoré, regelen (van djoré, in orde zijn) enz. Soms zit er iets van een wederkeerige beteekenis in: peképar, over en weer, van weerszijden; petoendal, met den rug naar elkaar toe. Uit de vertaling blijkt hoe dus soms onze bijwoordelijke uitdrukking in het Karoosch door een werkwoordsvorm kunnen worden weergegeven. Een eigenaardig voorbeeld geven de volgende uitdrukkin gen: Peteloekaliken, voor de derde maal,pedoea oeariken, op den tweeden dag.
De voorvoegsels- per- en pe- ( + een neusklank). Deze voorvoegsels hangen om het zoo uit te drukken samen met resp. het voorvoegsel er- en den neusklank. dienende tot vorming der deelwoorden. Men vormt hiermede ze I f stand i ge naamwoorden ; de beteekenis, die deze voorvoegsels aan het woord geven, kan nog al verschillend zijn. Wat per- aangaat moet ook nog vermeld worden, dat dit, verbonden met een te I woord, een werkwoord vormt, met de beteekenis van : m a ken tot . •.. ; ver de e Ie n in .... , bijv. persada, tot één maken, samenvoegen; perdoea, in tweeën deelen enz. De met de genoemde voorvoegsels afgeleide woorden nemen ook nog wel het achtervoegsel -en aan, een enkele maal ook -i. De groote verscheidenheid in beteekenis moge uit een aantal voorbeelden blijken : perpola, iemand, die palmwijn (pola) wint, perdjamboer, jongeling of 1. h. al gem. iemand, die in de djamboer (het dorpshuis) slaapt; pertoerah, het opkomen, de wijze, waarop een plant opkomt; perpedemen, slaapplaats, permakan, herder, hoeder, pengidah, het zien; pengenehenen, het gezicht (zintuig), pemegi, het gehoor, pengkawil, hengelaar; pengaroesi, zoengeld, geld, om te maken dat iets, dat eigenlijk niet moèht, geoorloofd wordt gemaakt; pengerangkapi, lap (op een kleed), enz, enz.
Het achtervoegsel -en. Dit verricht verschillende functies. O. a. dient het ter vorming van den vergroot enden trap: mboeé, veel, boeén (eigen!. boeë -1- en), meer; titabeh, lekker, tabehen, lekkerder; of wel het drukt een versterking uit : mesoei, pijn hebben (momenteel), soeîn, aldoor lijdende zijn ; of een meervoud : maté, dood, matén, in menigte sterven ; of een: lijden aan of door,
XV Jast hebben van, behept zijn met: panas, zweet, panasen, zweeten ; rengit, muskiet, rengiten., last van muskieten hebben ; koedil, schurft, koedilen, aan schurft Jijden. Bij de vorming van zelfstandige naamwoorden speelt het voorts een groote rol; bijv. inem, drinken, inemen, drank; poeloeng, verzamelen, poe/oengen, ingrediënten, dingen, die men voor iets bijeenbrengen moet. Heel dikwijls kan men zoo'n woord, als het van een werkwoord is afgeleid, in het Nederlandsch niet met een zelfstandig naamwoord vertalen ; bijv. daram, zoeken, daramen, dat wat men heeft te zoeken, iets om te zoeken; /egi, halen, /egîn, iets dat men moet gaan halen. Vaak wordt er dan het voorzetsel man = tot, voor geplaatst. Is zoo'n zelfstandig naamwoord een afleiding van een werkwoord op -ken, dan gebruikt men niet het achtervoegsel -en, maar -enken. Bijv. : Ik heb iets te zeggen = Ut /man/ katûnkenkoe, (letterlijk : er is mijn .zegsel") van kataken , iets zeggen, bevelen.
De achtervoegsel -ken en -i. Deze achtervoegsels dienen vooral om eigenlijke, d.i. overgankelijke werkwoorden te vormen. In het algemeen kan men zeggen, dat -ken beantwoordt aan ons ver-, en -i aan ons be-, bijv. tengesken, verzenden ; barbari, bekappen. Daarmede is echter niet alles gezegd. Uit eenige voorbeelden moge blijken, welke verschillende beteekenissen deze achtervoegsels kunnen hebben . benterken, werpen met [een steen bijv.), btnteri, naar iemand gooien; kabangken , met [iets) wegvliegen , begiken, hooren naar ... , gehoorzamen, genditken, iets als gordel (genditJ dragen, pangani, veel van iets eten, boekbaki, villen ; koetoei; ontluizen, balbalî, herhaaldelijk of aldoor slaan.
Het voorvoegsel ke-
+ het
achtervoegsel -en.
Hiermede worden gevormd : 10. bij v. naamwoorden, die de beteekenis hebben van een getroffen zijn, ovavallen zijn, te lijden hebben enz. door wat het grondwoord aangeeft : kege/apen, door het donker overvallen zijn, bij donker aankomen; kelehén, uitgehongerd (van melehë, hongerig); kebenèn , iets verloren hebben, een verlies lijden. enz. 20. z e I f s t an d i ge na a m woord en, beantwoordende aan onze afgeleide substantieven op -heid, -dom, -schap e.d.; bijv. keradjtin , koninkrijk, koningschap; kegeloehen, het leven; keboedjoeren, goedheid, rechtvaardigheid. In sommige gevallen bestaat van deze afleiding een nevenvorm, een combinatie van ke an met het invoegsel -in-; de e van ke wordt dan ook i; bijv. kinioe/în, schoonheid, van mehoeli, mooi, goed.
+
XVI
Eenige uitdrukkingen en zegswijzen. Kai atëndoe? Wat wilt ge? Wat is er van je verlangen ? Kai pë lang. Niets bijzonders, ik verlang niets. Kai dahînndoe koedjënda? Wat komt ge hier doen. Koedahi toean, atëkoe. Ik wou mijnheer spreken [opzoeken]. Piga kalak kam? Met uw hoevelen zijt gij ? Kami lima kalak. Wij zijn met ons vijven. Piga kam semboejak? Met hoevelen broers en zusters zijt gij ? Erbapa akoe koe kam . Ik moet • vader" tegen U zegi:en. Si Keling kadëndoe? Wat is Keling van je? (welke familie?) Kadëndoe mesoei? Wat doet je zeu ; waar heb je pijn? Kalak si nterem. De menigte, het publiek. Nterem kalak. Veel menschen . Melala batang doerîn i kerangen ë. In dat bosch zijn veel doerianboomen.
Mboeah pagëta "tahoen ënda. We hebben dit jaar veel rijst (een goeden rijstoogst). Mboeë serpina. Hij heeft veel geld, [dollars, rijksdaalders]. Koega [i] akap kam? Hoe vindt gij het? Mehoeli koeakap. Ik vind het mooi. Mokoep siakap. Wij hebben het warm.
Asakai hergana rimo ë? Wat [hoeveel] kosten die citroenen? Asakai kalak si soeîn itambarina. Alle zieken [zoovelen als er ziek waren) gaf hij geneesmiddelen. Di erkata radja, la bantji lang reh. Als de vorst bericht stuurt, moet men komen . lpal oena goeng, la erkata. Hij sloeg op de gong, maar die !(af geen geluid. Oeiskoe kap ë. Dit is mijn kleed. Bagë me kap. Zoo is het. Ba tang tjingkam natëna, kepë nahë gadjah . Hij meende, dat het een tjingkamstam was, maar 't was de poot van een olifant.
A. Aaien, koesapoe-sapoeï (napoe-na-
Aanblikken, koepernehen (pcrne-
Aal, beloet ; [een groote soort], doeng-
Aanbonzen, koedempar ('ndempar),
poeï).
hen).
doeng.
Aalmoes, ngaroeh. Aambeeld, nanggar; [het blok waarin het -
bevestigd is], . landasen.
Aamborstig, asek-aselcen. Aan [voorzetsel]. i, ibäs [ookvoor : op
te, in , enz.]; hij heeft een teeken aan zijn lichaam, l1t tandana ibäs koelana ; [datief], man; geef het aan mij, bereken man ba'ngkoe; [tot], man, tare, ngata. empak ; ik heb het aan hem gezegd, koekataken man bana, of • . . tare (kata, ngata, em pak) ia ; dikwijis wordt ons voorzetsel aan (evenzoo te, op, in enz.) weergegeven door een achtervoegsel (-i; -ken) bij een werkwoordsstam ; [bijw.], aan zijn [van vuur, een lamp], galak, gara. Aanbaksel, (aan een rijstpot van binnen] , koeskoes ; [het zwarte aanbaksel aan een pijp]. tasi; [aan een kookpot) tenggoeang. Aanbeteren, madàn. Aan betrouwen, koeendesken (ngendesken) ; [in bewaring geven), koepelimiken (pelimiken). Aanbevelen, koeendesken (ngendesken). Aanbiddelijk, si [man) sembahen. Aanbidden [vereer en], ersembah koe . . ; [aanroepen], koetotoken (ertotoken); ertoto koe • • . Aanbieden, koedoedoerken ('ndoedoerken) ; koeantari (ngantari). Ae nbijten [ van visch], besik. Aanbinden [een paard aan een boom bijv.], koetambatken (nam~atken). Aanblazen, koeembbes (ngemboes), koesempoel (nempoel). Aanblik, tatapen .
koedoempoer ('ndoempoer) ; [tegen elkaar - ], sitendenzen.
Aanbotsen = aanbonzen. Aanbouwen [uitbouwen], een huis
aanbouwen, koeambihi (ngambihi); aan een huis aanbouwen, koeambihken (ngambihken).
Aanbouwsel [uitbouwsel], soerambih, ocmbi.
Aanbranden [aangebrand], mcseng; Aanbreken [aangebroken] , sêh; het
aanbreken van den ochtend, pedoedoe siang.
Aanbrengen [een klacht, een rechtzaak -], koeadoeken (ngadoeken); [aanvoeren], koetaroehi (naroehi); [hout - voor het bouwen van een huis], koekajoeï ('ngkajoeï); [iets aanbrengen aan iets], koetama (nama) Aanbrenger [aanklager]. si ngadoe ; [aanvoerder, geleider], si naroeh. Aandachtig, megermet ; ngedeng; taman. Aandeel, adjang, keradjang; bagîn; oentoeng, oentoengen; batiren. Aandenken, tanda, tanda neringeten; [aan een overledene], permaneh-manehen . Aandoen [een kleedtngstuk -] , koeseloek (erselock, neloek); [onderweg een dorp -], koesinggahi (ningl(ahl). Aandragen, koebaba (maba), koebabaï (mabaï). Aandrlll [inborst], tempas. Aandringen [aansporen, aanzetten], koeadjoek (ngadjoek) ; [op betaling -], koetoenggoe (ertoenggoe). Aandrukken, koedehken ('ndehken).
AANDUIDEN.
-2-
Aanduiden [aanwijzen], koetoedoehken (noedoehken); [een duidelijke aanwijzing geven), erketoedoehen; [bedektelijk - door een zinspeling], koesaling (aaiing) ; [- door een tee ken, bijv. eigendom, gevaar, enz.] koesalepken . Aanduiding [teeken] salep. Aaneen, ersada (zie ook de samenstellingen met aaneen en samen). Aaneengeschakeld, slkawiten , sl kandit-kanditen; [van woorden, een verhaal], perantë-rantë; [van een huizenrij bijv.], perintë-rintë. Aaneengesloten, rapat; sepit. Aaneenkleven [aaneengekleefd], rapit; leket. Aaneenschakelen, koekanditken ('ngkanditken). Aangaan [om iets ergens -), koesinggahi, (ninggahi), [ een verbintenis -] erpadan, erdjandi; [betreffen] , het gaat mij aan, adjangkoe ë; dat gezegde van je gaat mij niet aan, la plnanggelkoe katandoe 'ndai. Aangaande (betreffende], adi ; mij aangaande, adi akoe; kerna (zie ook op wegens). Aangedaan [droevig -] , tjëda atë; [blijde -], tergintar. Aangenaam, 'ntabeh ; senang; ik vind het aangenaam, 'ntabeh koeakap. Aangeven [overreiken], koedoedoerken ('ndoedoerken); geef [het/ aan! [als uitroep], enta ! [door teekens waar iets geplant, gebouwd moet worden), koeadjek-adjeki (ngadjek-ngadjeki). Aangezicht, ajo ; van aangezicht tot aangezicht, petala-tala; het aangezicht keeren naar ... ; koealaken (ngalaken). Aangezien, sabap ; bahan (ban), ibàn, perbàn. Aangorden [zich], ergendit, erpementing ; [iets als gordel omdoen), koegenditken (ergendltken). Aangrenzend [aan elkaar grenzen van velden bijv.]. erdemoe; de aangrenzende dorpen, si 'rdemoe oerat noe djaba, si pesanggeh-sanggeh roehi noe pagë. Aangrijnzen, koesoengili (noengili). Aangrijpen [met de hand - ; vasthouden], koetjikep ('nljikep), koetjikepi ('ntjikepi); koegelem ('nggelem); koedjemak ('ndjemak); [aanvallen, te lijf gaan] koerigep, (ngerigep) ; [gebruikeni. koepakë, (makë). Aanhaken, koekawiti ('ngkawiti).
AANLEUNEN.
Aanharken, koekaïri ('ngkaïri). Aanhebben [een klcedingstuk], wordt meestal weergegeven door een woord bestaande uit het voorvoegsel er-, gevolgd door den naam van het kleedingstuk: een jas aanhebben, èrbadjoe; schoenen aanhebben, ersoelampak. Aanhechten, koesamboeng (namboeng). Aanhechtsel (verlengstuk), samboengen. Aanhitsen [een hond -], koepetoeï· ken (petoeïken). Aanhooren, koedengkehken ('ndengkehken). Aanhouden [iemand-, tëgenhouden] koetahan; [speciaal uit een vijandig dorp, om hem tegen een losprijs weer uit te leveren], koeteken (neken); [niet ophouden], la ngadi. Aanhoudend, la 'rngadi - ngadi ; lalap. Aankanten [zich-, tegen een vonnis e.d.], ertahan, noengsang, nimbak, metangkang. Aankijken, koepernehen (pernehen). Aanklachl, pengadoe Aanklagen, koeadoeken (ngadoeken). Aankleeden, [zich -] , roeïs, rosë. Aankloppen, koetoektoek (noektoek). Aankomen (aangekomen], sêh; rêh; te Boekit aangekomen ... , sêh me i Boekit. ... ; mijnheer is aangekomen, toean enggo rêh. Aankomend [bijna volwassen, vooral v . vrouwe!. dieren], djarah-djarah; [van een jongen], enggo ngena; [van een meisje], èrladjar medjilë. Aankondigen [officieel bekend maken) ermomo; koemomoken (momoken). Aankunnen · [aandurven), päng ngelawan; niet aankunnen, la terlawan; [opkunnen, een portie eten bijv.], terkeriken. Aankwakken [tegen den grond bijv.], koeempasken (ngempasken) (plat). Aankweeken [lokken van dieren], koeasoehi (ngasoehi). Aanleeren, koepeladjar[i) (peladjar[i]). Aanle11gen [voor het eerst; ontginnen]. koeroengkah (ngeroengkah); (sawahdijkjes -), neka; [een geweer -), koerentang (ngerentang) ; [vuur-), koegaraï ('nggaraï). Aanlegplaats [ankerplaats], pelaboehen . Aanleiding [reden), sabap; dalin, kitë; naar aanleiding van, erkitëken, erdandanken. Aanleunen [aangeleund tegen], tandë koe .• .
AANLONKEN.
-3-
Aanlonken. koekirep ('ngkirep). Aanloopen [tegen iets-], koederpaï ('nderpaï).
Aanmatigend. megombang; menggo; metoeda.
Aanmerken [aanmerkingen maken],
koepandang (mandang). Aanmerking, pandan gen; in aanmerking komen, atan; masin. Aanminnig. gajang. Aannemen. koealoken (ngaloken); [gelooven], têk; [ter harte nemen], koeperdiatêken (perdiatêken).
Aanpakken = aangrijpen. Aanpassen [een kleedangstuk], koetjoebaï ('ntjoebaï).
Aanplant. taloen; reba-reba ; pek en ; keboen (Mal.).
Aanplanten. koesoean (noean). Aanpunten. koetelapi (nelapi). Aanraden (waarschuwen], koeloembaken (ngeloembaken),
Aanraken. koekoeït ('ngkoeït); even
aanraken
[in aanraking komen met], gesges; koedeges ('ndeges). Aanranden. koesamoen (namoen); koeemo (ngemo);[een vrouw-] koelloeït, 'ngkoeït; koegegehi ('nggegehi); koerangkem (ngerangkem). Aanrechten. koeelaken (ngelaken). Aanreiken, koedoedoerken ('ndoedoerken). Aanrennen [op iemand -], koeserpaken (nerpaken). Aanrichten [een dobbelpartij-], koepanteki (manteki). Aanrijgen. koetoestoesi (noestoesi). Aanroepen [roepen], koediloï ('ndiloï); [ een geest of godheid -], ertoto koe; erseboet koe; koetotoken ( ertotoken). Aanroeren. koekoeït ('ngkoeït: [fig., een zaak -1, koesingeti (ningeti). Aanschallen. koeboeat (moeat). Aanschieten [op iets - van een roofvogel], itangkis (nangkis). Aanschijn. roepa. Aanschouwea. koeïdah (ngidah), [toeschouwer zijn bij een feest] koedëdah ('ndëdah). Aanschouwer[getuige],si ngidah[sa]. Aansluiten [zich - bij], koeïkoet (ngikoet). Aansnoeren, koerakoeti (n gerakoeti). Aanspannen. koepasang (masang). Aanspoelen. masir. Aansporen [een paard-], koeratoeh (ngeratoeh; [fig.] koeadjoek (ngadjoek); koedjoekdjoek ('ndjoekdjoek). Aanapraak [wijze waarop men elkaar aanspreekt, noemt], toetoer; aanspraak op iets hebben, koeakoeken (ngakoeken).
AANVAL.
Aanspreken [elkaar], ertoetoer; wij
hebben nog niet elkaar aangespro-
ken (d.i. geen kennis met elkaar gemaakt), langnga kita ertoetoer; [iemand -], koeperkoeanken (perkoeanken). Aanslaan [gaarne mogen], ngena, ngena atë; het staat mij niet aan, la attkoe ngena; la mehoeli koeakap. Aanslaand [toekomend], si rêh; aanstaande maand, boelan si rêh. Aansteken [een lamp, vuur-) , koesagani (nagani); [in brand steken], koesoeloeh (noeloeh); [met een fakkel e.d.-], koeselkoet (nelkoet); koetjiloek (niloek); [aanstekelijk, besmettelijk zijn), langket. Aanstellen (tot vorst -), koetangkoehken (nangkoehken), koeradjaken (ngeradjaken); zich aanstellen als ... , pekoelah-koelah. Aanstellerig. ngerah ; gëdat. Aanstoken, koepegara (pegara). Aansloot, aanstoot geven, koegandili ('nggandili); aanstoot nemen, merêha koeakap. Aanslootelilk. kemali; soembang; merêha. · Aanstoolen [tegen iets], terantoek; koetendeng (nendeng). Aanslrilken [bestrijken met pek, verf, enz.), koedaleh ('ndaleh). Aantal [v. menschen), terem[na]; [v. voorwerpen], lala[na], dieren, boeê[na] . Aantasten [vat hebben op, als vuur, water, enz.], ipàn (män); aan1