136 107 9MB
Dutch Pages [185] Year 2012
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk Coachen bij gedragsverandering MICH A EL A VA N DER V EEN F R A N K GOI JA RT S
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Aan ieder exemplaar van Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk is een unieke activeringscode toegekend die gratis en onbeperkt toegang geeft tot de bijbehorende website met video’s, toetsen en extra’s. Hoe krijg ik online toegang tot het boek op Mijn BSL? Ga naar www.bsl.nl/activatie en volg de stappen om toegang te krijgen tot uw online product en vul onderstaande activeringscode in.
Uw unieke activeringscode:
Code al geactiveerd? Log direct in op www.mijn.bsl.nl Technische ondersteuning nodig? Heeft u problemen met inloggen of andere technische problemen? Neem dan contact op met: [email protected]
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk Coachen bij gedragsverandering
Michaela van der Veen Frank Goijarts
Houten 2012
© 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieen of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. ISBN 978 90 313 9210 0 NUR 752 Ontwerp omslag: Studio Bassa, Culemborg Ontwerp binnenwerk: Studio Bassa, Culemborg Automatische opmaak: Crest Premedia Solutions (P) Ltd, Pune, India
Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl
Inhoud
Inleiding
8
Leeswijzer
10
Motiverende gespreksvoering: een introductie Wat is motiverende gespreksvoering? Kenmerken van motivatie Waarom werkt motiverende gespreksvoering? Motiverende gespreksvoering in het sociaalagogische werkveld
14 14 15 16
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Theorie en achtergronden Definitie en oorsprong van MG MG en de cliëntgerichte gespreksmethode MG en de zelfdeterminatietheorie MG en self-efficacy MG en de reactantietheorie MG en cognitieve dissonantie MG en de zelfperceptietheorie
21 21 22 23 35 38 39 41
3 3.1 3.2 3.3
Grondhouding en werkingsprocessen Grondhouding Processen in de begeleiding van gedragsverandering Stadia van verandering: Prochaska en DiClemente
44 44 47 49
4 4.1 4.2
Verschillende contexten en communicatiestijlen Drie stijlen Combineren van stijlen
52 52 59
5 5.1
De relatie aangaan Het belang van de relatie
61 61
1 1.1 1.2 1.3 1.4
16
6
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
Contact leggen en relatieopbouw Doelgerichtheid in cliëntgerichte gesprekstechnieken Open vragen stellen Reflecteren Bevestigen Samenvatten
62 62 64 71 78 80
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Focus aanbrengen Focussen Agenda en gespreksopening Richting bepalen Je eigen zorg (en doel) bespreekbaar maken Informatie verstrekken, advies geven
83 83 84 86 90 91
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9
Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden 95 Waarom veranderen mensen niet? 95 Ambivalentie als aangrijpingspunt voor verandering 99 Ambivalentie verkennen 101 Van ambivalentie naar verandertaal 102 Verandertaal uitspreken 105 Verandertaal uitlokken 107 Vertrouwen uitlokken 110 Verandertaal versterken 112 Andere manieren om verandertaal op te roepen 113
8 8.1 8.2 8.3
Bezwaartaal Vormen van bezwaartaal Omgaan met bezwaartaal Gesprekstechnieken voor het verkennen van bezwaartaal
116 116 117
Weerstand Wat is weerstand? Situaties met verhoogde kans op weerstand Omgaan met weerstand Opgedrongen of afgedwongen doelen Omgaan met afspraken, regels, procedures en sancties Overige gesprekstechnieken om weerstand te voorkomen en te verminderen Omgaan met agressie
124 124 126 127 128
9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7
119
129 133 135
Inhoud
10 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8
7
Plannen Wanneer begint het planningsproces? Stevigheid van verandertaal Gereedheid herkennen Overgangssamenvatting Activeren Commitment opbouwen in de voorbereidingsfase Begeleiden van de actiefase Volhouden van de actie
137 137 138 138 139 141 144 152 155
Casuïstiek
158
Literatuur
179
Register
182
Inleiding
Dit boek is geschreven voor professionals en studenten in de werkvelden Sociaal Pedagogische Hulpverlening, Maatschappelijk Werk- en Dienstverlening en aanverwante beroepsgroepen. Professionals die zich in hun werk in meer of mindere mate voor de taak gesteld zien cliënten te stimuleren om ervoor te kiezen hun leven en/of werken anders in te richten. Om anderen te helpen stappen te zetten op weg naar nieuwe gewoontes, naar gezonder of kansrijker gedrag waar zij zich uiteindelijk prettiger bij voelen. Dit boek is in de eerste plaats praktijkgericht. Het biedt concrete handvatten voor het doelgericht beïnvloeden van anderen op weg naar een andere manier van leven, die uiteindelijk ook door henzelf als beter ervaren wordt. Gedrag veranderen is hard werken. Ga maar na: hoe vaak ben je er zelf in geslaagd om bewust en met blijvend resultaat echt iets in je leven te veranderen? Als je daar even bij stilstaat, is het logisch dat het voor anderen ook niet makkelijk zal zijn. In dit boek bieden we inzicht in valkuilen, achtergronden en oplossingsrichtingen. De aangedragen oplossingen zijn waar mogelijk evidence based. De gespreksmethodiek die we beschrijven is vooral gebaseerd op motiverende gespreksvoering − oorspronkelijk motivational interviewing − verder afgekort als MG. MG is een gespreksmethode waarvan uit wetenschappelijk onderzoek is komen vast te staan dat ze bijdraagt aan het vergroten van de kans op daadwerkelijke en blijvende gedragsverandering. De toepassing van de motiverende insteek bij het begeleiden van gedragsverandering van cliënten neemt sterk toe in diverse werkgebieden. De belangrijkste reden is dat uit onderzoek steeds weer blijkt dat hij meestal effectiever, sneller en langduriger tot stabiele gedragsverandering leidt dan andere aanpakken.
Inleiding
De eerste breed toegankelijke publicatie over de toepassing van motiverende gespreksvoering, van William R. Miller en Stephen Rollnick, verscheen in 1991 in de Verenigde Staten. Zij ontwikkelden deze aanpak op basis van hun werk in de verslavingszorg. De eerste Nederlandse vertaling verscheen in 2005 onder de titel Motiverende gespreksvoering: een methode om mensen voor te bereiden op verandering. Daarna is de belangstelling voor motiverende gespreksvoering alleen maar gegroeid. Motiverende gespreksvoering wordt inmiddels toegepast door huis- en bedrijfsartsen, in de verslavingszorg, de jeugdzorg, het gevangeniswezen, op consultatiebureaus en GGD’s, in revalidatiecentra, door loopbaan- en re-integratiecoaches et cetera. MG vormt de kern van de hier beschreven aanpak. Deze is waar nodig door ons aangevuld met technieken uit de oplossingsgerichte therapie, onze eigen inzichten en andere praktische hulpmiddelen voor het vormgeven en volhouden van een effectief verandertraject. Onze dank gaat allereerst uit naar Evelien Schippers, die ons in 2004 in aanraking bracht met de aanpak en ons samen met andere trainingsacteurs van haar bureau Dubbel E in staat stelde om een training vorm te geven die wij in diverse varianten nu al zo’n zes jaar met veel plezier verzorgen. Daarnaast hielp zij ons bij het realiseren van meerdere educatieve videoproducties. Ook danken we Frans Vlek van de Netherlands School for Public and Occupational Health (NSPOH). Hij stimuleerde ons om door te gaan op de ingeslagen weg en investeerde in de ontwikkeling van educatieve materialen zoals e-learning en een praktijkboek voor werkers in de gezondheidszorg. Ook nu heeft hij weer met ons meegedacht. Tot slot danken we de deelnemers aan onze trainingen. Hun reacties hebben ons gesterkt in onze overtuiging dat de kennismaking met motiverende gespreksvoering een verrijking is voor alle professionals die ervoor staan om mensen te ondersteunen bij daadwerkelijk veranderen. Het doet ons veel genoegen om met dit boek een volgende stap te zetten in de verspreiding van dit prachtige gedachtegoed. Michaela van der Veen en Frank Goijarts
9
Leeswijzer
Opbouw van het boek Hieronder vind je een korte beschrijving van de diverse onderdelen van dit boek. Tussen de lopende tekst, in de bijlagen en op internet tref je verschillende praktijkvoorbeelden aan. Deze geven een beeld van motiverende gesprekken in diverse werkvelden en hulpverleningssituaties. Hoewel bij het schrijven van de voorbeelden de ‘motiverende bril’ is opgezet, zijn ze niet per definitie allemaal perfect. Net als in het echte professionele leven blijft er links en rechts altijd iets te wensen of te verbeteren. We dagen je uit op zoek te gaan naar de toepassing die het beste past bij jou en jouw (toekomstige) werkveld. Hoofdstuk 1 Motiverende gespreksvoering: een introductie Hier vind je de kernpunten van motiverende gespreksvoering. Wat is motivatie? Wat is motiverende gespreksvoering? Waarom en hoe is de methode bruikbaar in het sociaalagogische werkveld? Wanneer komt motiverende gespreksvoering niet in aanmerking? Hoofdstuk 2 Theorie en achtergronden Hier vind je een beschrijving van de factoren die van invloed zijn op gedragsverandering. Motiverende gespreksvoering is in en vanuit de praktijk ontstaan. De aanpak wortelt oorspronkelijk in de humanistische therapie. Pas de laatste jaren is er wat meer aandacht voor de theoretische achtergronden en verklaringen voor waarom en hoe het werkt. Motiverende gespreksvoering speelt in op drie psychologische basisbehoeften van mensen: de behoefte aan autonomie, de behoefte aan competentie en de behoefte aan verbondenheid. Hoofdstuk 3 Grondhouding en werkingsprocessen De motiverende benadering van gedragsverandering stoelt op bepaalde uitgangspunten. Het omarmen hiervan is een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van je interventies. Wie de basisprincipes
Leeswijzer
weet te integreren in zijn handelen, hoeft minder na te denken over de technieken. Als je de motiverende benadering slechts als techniek of truc gebruikt, zal de cliënt dit merken en minder invloed toelaten. Daarnaast gaan we in op de verschillende fasen in het proces van gedragsverandering en de rol van de begeleider daarin. Hoofdstuk 4 Verschillende contexten en communicatiestijlen Afhankelijk van de hulpverleningscontext en/of fase in de hulpverlening kun je verschillende beïnvloedingsstijlen inzetten. Deze verschillen vooral van elkaar in de mate van sturing die je biedt. We maken onderscheid tussen richting geven, gidsen en volgen. Welk gedrag hoort bij elke stijl? Wanneer zet je wat in? Hoofdstuk 5 De relatie aangaan Hier gaat het over het belang van een goede relatie met de cliënt. We introduceren de bijbehorende basisgesprekstechniek: open vragen stellen, reflecteren, bevestigen en samenvatten (ORBS). Vooral reflecties krijgen aandacht: het (selectief ) teruggeven van (mogelijke) gevoelens en gedachten van cliënten is een van de krachtigste gesprekstechnieken die je kunt inzetten om de motivatie van je cliënt te beïnvloeden. Hoofdstuk 6 Focus aanbrengen Motiverende gespreksvoering is een doelgerichte aanpak. Door goed te focussen, werken cliënt en professional gerichter naar een resultaat. Hoe bepaal je de agenda van je gesprek? Hoe verloopt de gespreksopening? Hoe kun je de cliënt helpen om zelf te bepalen wat het doel van zijn contact met jou zou kunnen zijn? Er zijn drie scenario’s: de richting is duidelijk; er zijn verschillende keuzes; de richting is onduidelijk. Wat is je rol in elk scenario? Hoe bepaal je motiverende doelen in situaties met gedwongen hulpverlening? Hoe ga je ermee om als de doelen van de cliënt verschillen van de jouwe? Hoe deel je je eventuele zorgen? Hoe en wanneer kun je het beste informatie en advies verstrekken, zodat de cliënt er ook daadwerkelijk iets mee gaat doen? Hoofdstuk 7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden Je gedrag veranderen heeft voor- en nadelen. Niet veranderen echter ook. Deze twijfel noemen we ambivalentie. Motiverende gesprekvoering helpt de cliënt om deze natuurlijke twijfel op te lossen door te kiezen voor nieuw, beter passend gedrag. Dat doe je door het uitlokken en versterken van verandertaal: taal waarmee mensen aangeven dat ze (voorzichtig) nadenken over een andere toekomst. Hoe herken je ver-
11
12
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
anderbereidheid? Hoe versterk je die en wanneer is er nog werk aan de winkel? Hoe werk je aan iemands vertrouwen dat hij ook daadwerkelijk stappen kan zetten? Hoofdstuk 8 Bezwaartaal Verandertaal en bezwaartaal vormen twee kanten van dezelfde medaille. Ze maken beide deel uit van de ambivalente gevoelens van mensen over de kans van slagen van verandering. Waar verandertaal een voorspeller is van daadwerkelijke actie, is bezwaartaal een teken dat betrokkene (nog) obstakels ziet die verandering tegenhouden. Binnen MG worden bezwaren serieus genomen. Ze bieden informatie over wat de cliënt tegenhoudt. Hoe herken je bezwaartaal? Hoe ga je ermee om? Hoofdstuk 9 Omgaan met weerstand Bezwaar en weerstand lijken soms op elkaar, maar zijn toch heel verschillend. Bezwaren tegen veranderen horen bij ambivalentie. Ze hangen dus samen met het veranderdoel. Weerstand is tegendruk die de cliënt biedt als anderen ongewenste druk op hem uitoefenen. Die druk kan worden uitgeoefend door het (rechts-, gezondheidszorg- of een ander) systeem, of voortkomen uit de werkrelatie met de professional. Weerstand staat verandering in de weg. Als professional is het je eerste doel om waar mogelijk weerstand te voorkomen of anders zoveel mogelijk te verminderen. Hoe herken je weerstand? Hoe kun je deze onder controle krijgen en houden? Wat is de rol van MG als mensen echt agressief worden? Hoofdstuk 10 Plannen Wanneer heb je voldoende zekerheid over wat iemand wil en wat hij kan? Hoe maak je samen een plan met een zo groot mogelijke kans van slagen? Welke hulpmiddelen kun je aandragen? Dit hoofdstuk gaat over het ontwikkelen, implementeren van en vasthouden aan een veranderplan. In deze fase van het veranderproces moet het commitment van de cliënt uiteindelijk sterk genoeg zijn om over te gaan tot het maken van concrete plannen voor de verandering. Hoe vergroot je het vertrouwen van de cliënt? Hoe bied je hulp en ondersteuning bij het voorbereiden en uitvoeren van die plannen? Terugval in oud gedrag ligt op de loer. Hoe voorkom je dat? En als het toch gebeurt, hoe ga je er dan mee om? Hoe voorkom je definitief afhaken?
Leeswijzer
Bijlagen In de bijlagen vind je uitgewerkte voorbeelden van delen van motiverende gesprekken. Daarnaast een lijst met gebruikte literatuur. Aanvullend materiaal op internet Als je inlogt met de code voor in dit boek, vind je aanvullend materiaal in de vorm van videovoorbeelden, en aanvullende oefenopdrachten en toets- en reflectievragen. Verder vind je een overzicht van de gespreksaanpak, een handig overzicht van alle gesprektechnieken en verdieping op bepaalde onderwerpen.
13
Motiverende gespreksvoering: een introductie
1
Samenvatting » In dit hoofdstuk geven we een definitie van motiverende gespreksvoering en bespreken we de uitgangspunten van deze kijk op motivatie. In het tweede deel van dit hoofdstuk beschrijven we hoe motiverende gespreksvoering past binnen het sociaalagogische werkveld. 1.1
Wat is motiverende gespreksvoering?
Motiverende gespreksvoering (MG) is een cliënt- en doelgerichte communicatiestijl die de eigen motivatie van cliënten probeert te vergroten door het verkennen en verminderen van hun tegenstrijdige gevoelens (ambivalentie) over verandering, zodat er bij de cliënt een groter commitment ontstaat om verandering te realiseren. Motivatie is een combinatie van: 1 willen: de bereidheid om te veranderen; 2 kunnen: het vermogen om daadwerkelijk te veranderen; 3 klaar zijn: gereedheid, het is het juiste tijdstip om te veranderen. MG wortelt in een traditie van humanistisch georiënteerde hulpverlening die uitgaat van een innerlijke drang tot groei en positieve zelfontwikkeling van mensen. Dat mensen in probleemsituaties of met probleemgedrag desondanks vaak niet of onvoldoende uit de problemen komen en zichzelf niet kunnen ontwikkelen, kan het gevolg zijn van tegenstrijdige gevoelens die in de weg staan. Ze willen ergens wel, en tegelijkertijd willen ze ook niet. Er zitten voor hun gevoel nog te veel voordelen aan de huidige situatie en te weinig voordelen aan veranderen. Ook moeten mensen het gevoel hebben dat een verandering ook daadwerkelijk door henzelf te realiseren is. Dit gevoel om te kunnen veranderen is minstens zo belangrijk als de wil om te veranderen. Motiverende gespreksvoering richt zich op het onderzoeken en verminderen van deze twijfel, met als doel dat mensen zichzelf overtuigen van de voordelen van veranderen,
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_1, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
1 Motiverende gespreksvoering: een introductie
en hun eigen mogelijkheden om te bereiken wat ze willen. Pas daarna zullen ze bereid zijn om verder te gaan nadenken over concrete stappen. 1.2
Kenmerken van motivatie
Motivatie voorspelt actie Motivatie voorspelt hoe groot de kans is dat iemand een bepaalde activiteit zal beginnen en afmaken. Dat iemand gemotiveerd is, geeft geen garantie, maar vergroot wel de kans op daadwerkelijke actie. Motivatie is gedragsspecifiek Wie denkt dat mensen uitsluitend ongemotiveerd of juist gemotiveerd zijn, vergeet dat ze verschillend reageren op verschillende situaties. Motivatie is gekoppeld aan een bepaald doel. Het is niet zo dat er ongemotiveerde of gemotiveerde mensen bestaan. Je kunt iemand heel goed begeleiden in het aanpakken van een deelprobleem zonder hem af te schrijven als totaal niet-betrokken of ongemotiveerd. Een cliënt die overlast veroorzaakt in de buurt waar hij woont, kan best wel willen deelnemen aan bemiddeling (omdat hij denkt dat hij daarmee beter af is dan wanneer de buren de politie bellen) en hij kan best wel de opgelegde boetes wegens burengerucht willen betalen (om verhoging te voorkomen en om van het gezeur af te zijn), maar hij kan tegelijkertijd helemaal niet willen ingaan op het voorstel om iets aan zijn alcoholgebruik te doen (omdat hij daarmee voor zijn gevoel helemaal geen probleem heeft). Motivatie is veranderlijk Motivatie is geen min of meer stabiel persoonskenmerk zoals haarkleur of persoonlijkheid. Motivatie is veranderlijk en kan toenemen of verminderen. Bekend is dat mensen hun gedrag vaak ingrijpend veranderen na belangrijke gebeurtenissen, zoals verliefdheid, het krijgen van kinderen of een geval van ziekte of dood dat hen raakt. En voor sommigen is een goed gesprek met een vriend of professional simpelweg voldoende om iets in hun situatie serieus anders te gaan aanpakken. Motivatie is interactief Anderen hebben invloed op de mate van motivatie. Het gesprek met een professional kan iemands motivatie vergroten, maar ook juist doen afnemen. De gekozen gespreksstijl kan dus een positieve invloed hebben op de motivatie.
15
16
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Motivatie kan van binnenuit of van buitenaf beïnvloed worden Motivatie staat onder invloed van zowel interne als externe factoren, maar verandering onder invloed van interne motivatie is meestal positiever, groter en blijft meestal langer bestaan. 1.3
Waarom werkt motiverende gespreksvoering?
MG ondersteunt verandering door het creëren van drie voorwaarden voor verandering. 1 MG vermindert weerstand. Binnen MG staat het opbouwen van een goede samenwerkingsrelatie tussen professional en cliënt centraal. Mensen die het gevoel hebben dat ze niet door anderen onder druk worden gezet om te veranderen, zijn eerder bereid om hun gedachten en gevoelens over verandering te onderzoeken, waardoor de kans op daadwerkelijke verandering groter wordt. 2 MG vergroot het belang van veranderen. MG is gericht op het vergroten van de innerlijke noodzaak om te willen veranderen. Discrepantie is het door de cliënt waargenomen verschil in overeenstemming tussen zijn huidige gedrag en zijn (levens)doelen. Dit verschil fungeert als interne drijfveer en is daarmee een belangrijke aanjager van de uiteindelijke verandering. 3 MG lokt verandertaal uit. MG is erop gericht de cliënt uitspraken te ontlokken die te maken hebben met zijn wil of zijn idee te kunnen veranderen. Dit wordt verandertaal genoemd. Verandertaal blijkt een goede voorspeller van daadwerkelijk veranderen. Daarom beperkt de professional zijn aandacht voor signalen van onwil of onvermogen en concentreert hij zich op het uitlokken, terugkoppelen en versterken van de veranderingsgerichte uitspraken van zijn cliënt. 1.4
Motiverende gespreksvoering in het sociaalagogische werkveld
Motiverende gespreksvoering en het sociaalagogische werkveld vormen een natuurlijke match. MG sluit bovendien aan bij andere actuele ontwikkelingen en werkmethoden in het veld. MG past bijvoorbeeld uitstekend in de trend die cliënten probeert aan te zetten tot meer zelfsturing (Rapp, 2005); de ‘gidsende’ aanpak sluit daar goed op aan (Hooft et al., 2010). Motiverende gespreksvoering ziet cliënten niet als tekortschietend maar als competent. Cliënten zijn zelf in staat om te veranderen, mits ze voorzien worden van informatie en goed bege-
1 Motiverende gespreksvoering: een introductie
leid worden in het proces. MG past ook goed bij de trend om actiever te interveniëren bij cliënten die zorg mijden. Het maakt het mogelijk ‘bemoeizorg’ te leveren zonder dat je uitsluitend gezien wordt als bemoeial. motiverende gespreksvoering en een sociaalagogische benadering Er zijn meerdere redenen waarom MG goed aansluit bij een sociaalagogische benadering. MG past uitstekend bij de kernwaarden van het sociaalagogisch werk Beide delen onder andere de volgende grondhouding: x een dienstverlenende instelling; x waarin respect en empathie voor de cliënt centraal staan; x vanuit een tolerante en niet-beoordelende houding; x gericht op samenwerking met cliënten; x waarbij zelfbepaling, keuzevrijheid en eigenwaarde centraal staan; x en de sterktes van cliënten het vertrekpunt zijn; x waarbij de professional erop uit is om cliënten te helpen om uiteindelijk aan hun eigen behoeften te voldoen. MG sluit aan bij methodisch werken en is evidence based Er is veel onderzoek beschikbaar waaruit blijkt dat de aanpak werkt, ook bij ‘lastig’ te bereiken doelgroepen en bij cliënten met gedrag dat moeilijk te veranderen is. In de wetenschappelijke literatuur zijn toepassing en werkzaamheid beschreven voor onder andere: x adolescenten in school; x reductie van de overdracht van hiv/aids; x huiselijk geweld; x re-integratievraagstukken; x daklozen; x ouderen(zorg); x jeugdzorg; x chronisch zieken; x alcohol- en drugsverslaving; x gevangeniswezen en reclassering. MG werkt voor doelgroepen met verschillende culturele achtergrond In de Verenigde Staten blijkt MG niet alleen te werken bij de blanke middenklasse, maar ook bij mensen van Afro-Amerikaanse, LatijnsAmerikaanse en Indiaanse origine (Hettema 2005). Om de volgende redenen sluit MG goed aan op het werken met culturele minderheden.
17
18
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
MG biedt ruimte voor en erkenning van eigenheid. Doordat uitgegaan wordt van de eigen persoonlijke doelen en waarden en doordat cliënten zoveel mogelijk zelf vorm geven aan de actieve verandering, kan met MG goed worden aangesloten op verschillen in culturele achtergrond en beleving. Door het respect voor de autonomie van de cliënt voorkomt MG dat de professional een al te eenzijdige eigen kijk op normen en waarden loslaat. Datzelfde respect helpt ook om minder bevoogdend over te komen. Veel minderheden ervaren de druk om zich aan te passen aan de dominante cultuur als bevoogdend. Bij MG stelt de professional zich zo weinig mogelijk op als autoriteit en expert en zoveel mogelijk als samenwerkingspartner en gids.
x
x
x
x
MG is flexibel en goed in te passen in andere aanpakken MG kan heel goed worden gebruikt als (probleemverhelderende) voorfase, om de motivatie voor een andere aanpak te vergroten, bijvoorbeeld om verderop in het traject een training of therapie te volgen. Ook wordt MG wel toegepast als ‘inweekmiddel’ om mensen te motiveren een eerste stap te zetten richting hulpverlening. Ten slotte kan MG goed geïntegreerd worden in min of meer verwante hulpverleningsstrategieën zoals cognitieve gedragstherapie of oplossingsgerichte therapie. MG is effectief als cliënten verandering afhouden en/of bij weerstand Op veel plaatsen en in toenemende mate wordt van professionals gevraagd om een balans te vinden tussen zorg en controle. In dat soort situaties ligt weerstand op de loer; weerstand die de effectiviteit van de professional behoorlijk in de weg kan staan. In veel min of meer gedwongen situaties is motivatie slechts oppervlakkig aanwezig. Men komt of ‘doet mee’ omdat er een noodzaak is om te voldoen aan regels en eisen. MG gaat niet uit van het zwartwitstandpunt dat mensen ofwel klaar zijn om te veranderen ofwel (nog) in ontkenning verkeren. Omdat MG uitgaat van een glijdende en dynamische motivatieschaal, kun je het gebruiken om al in de richting van gedragsverandering aan de slag te gaan terwijl de cliënt er nog (lang) niet klaar voor is en nog behoorlijk twijfelt over het nut van veranderen. MG gaat over gedragsverandering De hele organisatie rondom hulpverlening kan de hulpverlening zelf soms danig in de weg zitten. Professionals ervaren een toenemende
1 Motiverende gespreksvoering: een introductie
druk om steeds meer over te gaan tot handhaven en controleren. Ze voelen zich soms slachtoffer van de neiging tot planning, verantwoording en uitgebreide regelgeving. MG helpt om de focus weer te leggen waar hij vanuit het perspectief van de hulpverlener hoort: bij de gedragsverandering van de cliënt! de werkomgeving van sociaalagogische hulpverleners MG past in vrijwel alle settings waar het tot de opdracht van de professional behoort om vorm te geven aan gedragsinterventies. Daarbij rekenen we ook interventies die erop gericht zijn om de cliënt anders tegen zijn (leef )situatie te laten aankijken. MG kan worden toegepast bij individuen en in (gezins)systemen en groepen. In dit boek gaat de aandacht allereerst uit naar het werken met individuen. Daarnaast kan MG worden toegepast binnen de ambulante, semiresidentiële en residentiële hulpverlening. Het is niet nodig om over veel tijd te beschikken. Zelfs in schijnbaar vluchtige contacten kun je elementen van MG toepassen. wanneer past motiverende gespreksvoering niet? In de literatuur wordt MG als eerste optie afgeraden als: de professional zelf een duidelijk doel of belang heeft bij de uitkomst, bijvoorbeeld bij de beoordeling en het besluit dat een tienermoeder haar kind moet afgeven voor adoptie; er sprake is van een (acute) crisissituatie waarin je als professional de verantwoordelijkheid moet overnemen omdat de ander daartoe niet in staat is en/of als je onder (tijds-)druk dingen voor de ander moeten regelen. MG is een gespreksstijl en vereist daarmee dus een zekere taalvaardigheid van de cliënt. Ook moet de cliënt in staat zijn om te reflecteren op zijn eigen motivatie en in staat zijn om zelf keuzes te maken. Hoewel je de aanpak met behoud van uitgangspunten goed zou kunnen aanpassen aan allerlei doelgroepen, zijn daaraan natuurlijk grenzen. MG bij kinderen is bijvoorbeeld tot nu toe beschreven vanaf een leeftijd van ongeveer elf jaar en is vooral geschikt voor de groep adolescenten. Hoe je bij het toepassen van MG rekening kunt houden met specifieke doelgroepen, zoals jongeren, vind je uitgebreider op de website bij dit boek. Aangezien er steeds meer over MG gepubliceerd wordt, zal hierover op termijn ongetwijfeld ook steeds meer bekend worden.
19
20
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Voor alle duidelijkheid: MG is veelbelovend, maar het is geen wondermiddel. Het zou naïef zijn om er overdreven hoge verwachtingen van te hebben. Tegelijkertijd is het wel een kans om je eigen effectiviteit structureel te verbeteren en in die zin natuurlijk meer dan de moeite waard. Ook zullen er, als het welzijn of de veiligheid in het geding zijn, altijd andere maatregelen, zoals dwangmaatregelen, nodig blijven, zelfs als de motivatie van de cliënt voor verandering op dat moment groot is. Deze maatregelen zullen lang niet altijd stroken met de uitgangspunten en werkingsprocessen van MG. In de volgende hoofdstukken worden de uitgangspunten en gesprekstechnieken van motiverende gespreksvoering verder uitgewerkt. Uitwerking van specifieke voorbeelden en toepassingen vind je in de bijlagen en op internet.
2
Theorie en achtergronden
Samenvatting » Volgens de Self Determination Theory (SDT) hebben cliënten behoefte aan autonomie, competentie en verbinding. Als hun autonomie bedreigd wordt (reactance theory) of als ze het gevoel hebben dat ze niet in staat zijn om te veranderen (self-efficacy), zullen ze de situatie willen houden zoals ze is. Ze kunnen deze opstelling met argumenten omkleden (uitspreken van bezwaren) en komen in verzet als anderen druk op hen willen uitoefenen om toch te veranderen (weerstand). Zij horen zichzelf vertellen waarom ze niet willen of kunnen veranderen en raken daarvan meer overtuigd (zelfperceptietheorie), of ze maken het onderwerp minder belangrijk voor zichzelf (cognitieve dissonantietheorie). Cliënten die zich gewaardeerd en begrepen voelen in het contact met de professional (cliëntgerichte gespreksvoering), worden gestimuleerd om hun eigen redenen en mogelijkheden om te veranderen uit te spreken en daardoor versterken ze hun eigen motivatie (self-efficacy en zelfperceptietheorie). Hoe meer zij over deze wens en de noodzaak om te veranderen spreken, hoe groter de kans op daadwerkelijke gedragsverandering (zelfperceptietheorie). 2.1
Definitie en oorsprong van MG
Motiverende gespreksvoering (MG) is een cliënt- en doelgerichte communicatiestijl die de eigen motivatie van cliënten probeert te vergroten door het verkennen en verminderen van hun tegenstrijdige gevoelens (ambivalentie) over verandering, zodat er bij de cliënt een groter commitment ontstaat om verandering te realiseren. Het doel van de verandering kan gedragsverandering zijn, maar het doel kan ook breder zijn, zoals op een andere manier voelen of denken over jezelf of over een situatie. MG is een methode van gesprekken voeren die voortkomt uit de therapeutische praktijk in de verslavingszorg. Miller (1991) ontwikkelde een
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_2, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
22
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
hulpverleningsmethode voor alcoholverslaafden die gebaseerd was op de cliëntgerichte gespreksmethode van Carl Rogers en paste deze counselingmethode aan om haar effectiever te maken. Bij deze hulpverlening is de persoonlijke motivatie voor het bereiken van bepaalde doelen doorslaggevend. Pas als de cliënt actief betrokken is en investeert in zijn eigen verandering, kunnen blijvende resultaten behaald worden. MG is ontstaan uit de behoefte om cliënten beter te kunnen ondersteunen in actieve deelname aan hun eigen hulpverlening. MG komt dus voort uit de hulpverleningspraktijk en biedt een methodiek om gesprekken te voeren. Deze manier van gesprekken voeren bleek goed te werken. Dit werd bevestigd in wetenschappelijke onderzoeken van de afgelopen jaren. Hoewel MG op basis van deze onderzoeken een evidence based gespreksmodel genoemd mag worden, is het tot voor kort vooral een praktijkmodel gebleven zonder een theoretisch vertrekpunt en zonder duidelijke verklaring voor het waarom van de geconstateerde werking. Door de toegenomen aandacht voor MG en de uitbreiding van de toepassing in allerlei werkvelden is ook het denken over de theoretische fundering van MG op gang gekomen. Hoewel de theorievorming rond deze gespreksmethodiek nog in ontwikkeling is, worden onderstaande theorieën in relatie gebracht met motiverende gespreksvoering. 2.2
MG en de cliëntgerichte gespreksmethode
De cliëntgerichte gespreksmethode zoals ontwikkeld door Carl Rogers is gebaseerd op een humanistische benadering. Hierbij is het uitgangspunt dat mensen een innerlijke drang hebben om zich te ontwikkelen, waardoor zij uit zichzelf ervaringen zoeken die groei en ontwikkeling ondersteunen. Deze drang kan botsen met de omstandigheden en de omgeving waarin zij verkeren en het resultaat van hun ontwikkeling is daarvan afhankelijk. De wijze waarop je naar jezelf en je omgeving kijkt, is echter geen vaststaand gegeven, maar wordt beïnvloed door de manier waarop je betekenis geeft aan de ervaringen die je opdoet. Hoe je jezelf ziet en waar je jezelf toe in staat acht, is dus een dynamisch proces en blijvend in ontwikkeling. De uitgangspunten van MG (Miller (2005) komen hiermee sterk overeen. Ook MG definieert de cliënt als een actief, op groei gericht wezen met een aangeboren drang tot persoonlijke ontwikkeling en de potentie om deze ontwikkeling te realiseren. MG wordt gezien als een communicatiestijl of counselingstijl die een geïntegreerde ontwikkeling ondersteunt. De taak van de hulpverlener is de eigen innerlijke bron-
2 Theorie en achtergronden
nen van de cliënt uit te lokken en te versterken en zo een natuurlijk en cliënteigen veranderingsproces te faciliteren. Uitgangspunten van de cliëntgerichte gespreksmethode zijn onder andere: authentieke belangstelling, vertrouwen in de mogelijkheden van anderen, zich willen inleven in de ander en een onvoorwaardelijke positieve houding. Het verschil tussen de cliëntgerichte benadering van Rogers en MG is dat de eerste non-directief is: de professional stuurt niet en ondersteunt de cliënt slechts in het onderzoeken en maken van eigen keuzes. MG daarentegen is een doelgerichte methode: de begeleiding of hulpverlening heeft een bepaald doel en de vragen en reacties van de professional ondersteunen dit doel. Dit gebeurt in samenwerking: professional en cliënt werken samen in de richting van een bepaald (verander)doel. Daarbij wordt de autonomie van de cliënt om eigen keuzes te maken ondersteund. 2.3
MG en de zelfdeterminatietheorie
Door velen wordt het gedachtegoed van de Self Determination Theory1 (SDT), de zelfdeterminatietheorie, als een goede fundering gezien van MG. SDT is een theorie over persoonlijkheidsontwikkeling en zelfgemotiveerde gedragsverandering. In deze theorie wordt een definitie gegeven van wat optimale motivatie is en hoe deze bereikt kan worden (of juist ondermijnd). Ook de SDT heeft een humanistische basis2. Het uitgangspunt is dat mensen beschikken over psychologische basisbehoeften. Deze worden binnen de SDT gedefinieerd als needs, als noodzakelijke basisvoorwaarden die nodig zijn om te functioneren. Er worden drie basisbehoeften gedefinieerd: 1 behoefte aan autonomie; 2 behoefte aan competentie; 3 behoefte aan verbondenheid. 1 Behoefte aan autonomie De behoefte aan autonomie is de behoefte om je eigen richting in het leven te kunnen bepalen, je eigen doelen te stellen en ‘eigenaar’ te zijn van je eigen ontwikkeling. Je voelt je autonoom als je het gevoel hebt
1 De Self-Determination Theory is een bundeling van diverse theorieën en is ontwikkeld door E. Deci en R. Ryan. 2 Grondleggers van de humanistische psychologie zijn onder anderen A. Maslow en C. Rogers.
23
24
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
dat je keuzes kunt maken en dat die keuzes niet afgedwongen of onder druk tot stand komen. Je voelt je autonoom als datgene wat je doet ook hetgeen is dat je zelf gewild hebt. De ontwikkeling van autonomie komt in de tijd vóór de ontwikkeling van de hierna behandelde behoefte aan competentie, want als je weet welke kant je op wilt, dan ben je ook bereid om je vaardigheden hiervoor te ontwikkelen en te leren. Autonomie moet niet verward worden met begrippen zoals onafhankelijkheid, competitie of individualisme. Autonomie kan niet los van of ten koste van anderen ontwikkeld worden. Ze kan juist pas goed ontstaan in relatie en verbondenheid met anderen. Hoe meer autonoom de cliënt zich voelt, hoe gemakkelijker en hechter hij zichzelf verbonden kan voelen met anderen. Hoe minder autonoom hij zichzelf voelt, hoe groter de neiging om defensief gedrag te vertonen, zich af te zetten of zich (psychologisch) terug te trekken. Als hij zich verbonden voelt met anderen en het gevoel heeft dat die anderen zijn welzijn nastreven, zal hij zich makkelijker identificeren met regels en normen die anderen willen overbrengen. Ook zal hij de waarden uit zijn omgeving makkelijker overnemen. Als hij echter geen gevoel van verbondenheid heeft, zal hij dus niet makkelijk iets overnemen, aannemen en eigen maken. De uitdaging voor de professional is om cliënten te begeleiden of advies te geven zonder de autonomie van de ander te ondermijnen (Markland, 2005). De rol van de begeleider of hulpverlener is om de cliënt in staat te stellen zijn eigen gedachten, gevoelens en handelen in overeenstemming te brengen met zijn eigen behoeften en wensen. Hierdoor is de cliënt beter in staat om zijn eigen redenen voor gedragsverandering onder woorden te brengen en ernaar te handelen. Ook kan de professional de autonomie van de cliënt ondersteunen door hem te leren omgaan met de invloed die anderen op hem willen uitoefenen. De cliënt kan leren hoe hij invloed van anderen kan toelaten en tegelijkertijd zijn eigen koers kan bepalen. Ook is het voor hem belangrijk om te leren hoeveel en welke invloed van anderen hij toelaat en om zijn eigen grenzen te kunnen bewaken. Het kan voor de cliënt zelfs van belang zijn om te leren hoe hij zichzelf kan afwenden van (slechte invloed van) anderen of bepaalde groepen, als dit nodig zou zijn. 2 Behoefte aan competentie De behoefte aan competentie houdt in dat iemand zich, onder positieve en ondersteunende omstandigheden, capabel genoeg voelt om de
2 Theorie en achtergronden
eigen ontwikkeling vorm te geven, om keuzes te maken en tot actie te komen. Je voelt je competent als je het vertrouwen hebt dat je effecten kunt bewerkstelligen met je gedrag. Als je jezelf competent voelt, wil je de omgeving verkennen en probeer je invloed uit te oefenen op je omgeving. Als je bepaalde vaardigheden nog niet helemaal beheerst, heb je het vertrouwen dat je deze vaardigheden kunt ontwikkelen. Cliënten kunnen worden ondersteund in hun behoefte aan competentie door hen te helpen zich aan te passen aan (veranderende) omstandigheden en door hen te ondersteunen in het ontwikkelen van hun vaardigheden. De cliënt kan gewezen worden op zijn potentieel en de ontwikkeling hiervan kan worden gestimuleerd.3 3 Behoefte aan verbondenheid De behoefte aan verbondenheid is de behoefte aan hechte en intieme relaties met mensen. Bij deze relaties gaat het om de kwaliteit van de relaties, de mate van onderlinge betrokkenheid, de mate waarin iemand zich gerespecteerd voelt en de mate waarin hijondersteund wordt als dit nodig is. Het is de wens ergens bij te horen of onderdeel uit te maken van een gemeenschap of groep in de eigen omgeving. Als je cliënten ondersteunt in hun ontwikkeling, doe je dit vanuit betrokkenheid bij het welzijn van de ander, vanuit de wens te begrijpen wat de problemen zijn waarmee de ander van doen heeft en welke ondersteuning nodig is. psychologische integratie van basisbehoeften Uitgangspunt van SDT is dat mensen zich onder positieve omstandigheden ontwikkelen in de richting van wat genoemd wordt ‘psychologische integratie’. Deze integratie houdt in dat niet slechts voldaan moet worden aan psychologische behoeften, maar dat die verschillende behoeften zich het beste in onderlinge samenhang ontwikkelen. Een bepaald deel van jezelf kun je slechts optimaal ontwikkelen als ook andere delen van jezelf zich mee ontwikkelen. Er is dus sprake van onderlinge afhankelijkheid. Bovendien is geïntegreerde, harmonieuze ontwikkeling van een persoon pas mogelijk als zijn gedrag, overtuigingen en houding overeenkomen met zijn eigen kernwaarden. Integratie van behoeften betekent bijvoorbeeld dat optimale ontwikkeling slechts mogelijk is als je jezelf een doel hebt gesteld dat je belangrijk vindt (autonomie) en je jezelf ook voldoende in staat moet voelen om dit doel te realiseren (competentie). Andersom wil dit zeggen dat
3 Sluit aan bij andere theorieën en verwante concepten zoals optimisme, selfefficacy, locus of control; zie Bandura, 1998 en Rotter, 1966.
25
26
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
ergens goed in zijn en je daarin competent voelen van weinig betekenis is als het niet ook belangrijk voor je is, als het niet aansluit op iets wat je graag wilt doen en wat past bij de richting die je wilt uitgaan. Een gevoel van competentie kan weer sterk afhankelijk zijn van de mate van verbondenheid. Personen uit je omgeving kunnen de ontwikkeling van je competentie al of niet ondersteunen. Mensen om je heen kunnen echter ook heel bepalend zijn voor je gevoel van autonomie. Je kunt iets doen om liefde en erkenning te krijgen of te behouden van anderen. Hoe meer je dit om die reden doet en hoe meer dit tegen je eigen zin in is, hoe meer dit ten koste gaat van je gevoel van autonomie. vormen van motivatie MG is gericht op het versterken van de eigen motivatie voor verandering. Bij het definiëren van eigen motivatie ligt het voor de hand om in eerste instantie hieronder intrinsieke motivatie te rekenen. Intrinsieke motivatie is motivatie die van binnenuit komt. Deze is het grootst als je iets als je eigen keuze ziet, als je het gevoel hebt dat jij degene bent die de actie in gang gezet heeft. De intrinsieke motivatie wordt bovendien bepaald door het gevoel effectief te zijn in wat je doet en als je daarover ook positieve feedback krijgt uit de omgeving. Daarnaast zijn er vormen van motivatie die ontstaan door invloed van buitenaf. Dit wordt extrinsieke motivatie genoemd. Ook deze vorm van motivatie kan op termijn overgenomen worden en als eigen ervaren worden. De mate waarin deze motivatie als eigen gevoeld wordt, hangt af van de mate van druk die de persoon in kwestie ervaart om iets te doen en de wijze waarop zijn gedrag gestuurd wordt. Sommige vormen van extrinsieke motivatie kunnen wel degelijk deel uitmaken van een begeleidingsproces waarin de eigen motivatie van de cliënt het uitgangspunt is voor de verandering. Ook doelen die de cliënt in eerste instantie als opgedrongen ervaart, kunnen deel gaan uitmaken van de eigen motivatie. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de cliënt zowel het doel zelf als de eigen positie ten opzichte van het doel beter gaat begrijpen. Hierdoor kan de cliënt gaan inzien hoe deze doelen aansluiten bij zaken die wel relevant voor hem blijken te zijn. Doordat de cliënt gaat inzien waarom bepaalde doelen relevant voor hem zijn, kan hij er voor kiezen om deze doelen toch na te gaan streven. Daarmee wordt het aanvankelijk opgedrongen doel uiteindelijk ervaren als eigen, autonome, motivatie. Hoe bepaalde doelen meer of minder kunnen aansluiten bij de eigen motivatie van de cliënt, wordt
2 Theorie en achtergronden
duidelijker door de beschrijving van de verschillende vormen van motivatie hierna. Binnen de SDT worden zes verschillende vormen van motivatie onderscheiden (zie afbeelding 2.1): 1 amotivatie: het ontbreken van motivatie; 2 extrinsiek: externe motivatie; 3 extrinsiek: introjectie van motivatie; 4 extrinsiek: autonome motivatie die voortkomt uit identificatie; 5 extrinsiek: autonome geïntegreerde motivatie; 6 intrinsieke autonome motivatie. Amotivatie Van amotivatie is sprake als mensen het gevoel hebben zelf niets te kunnen veranderen, door een gebrek aan competentie (Deci, 2000), self-efficacy (Bandura, 1998) of vanwege het gevoel dat ze geen enkele invloed kunnen uitoefenen op hun omstandigheden, aangeleerde hulpeloosheid (Seligman, 1975). Externe motivatie Externe motivatie is motivatie die gestuurd wordt door invloeden van buitenaf. Als je extern gemotiveerd wordt, doe je iets omdat er sociale druk op je uitgeoefend wordt, of omdat je hiervoor beloond wordt of juist om een straf te vermijden. Dit is dus een vorm van motivatie die nooit als eigen gezien zal worden. Externe motivatie kan (enig) positief effect hebben op gedrag, maar dit effect duurt kort en er is controle en een ‘toeziend oog’ van de beoordelaar voor nodig. Op de lange termijn zal het de eigen motivatie niet vergroten. Sterker nog: het blijkt dat de eventuele wel aanwezige eigen motivatie er juist door vermindert. Als je vanuit jezelf voor iets gemotiveerd bent en je wordt er toch voor beloond als je het doet, neemt de motivatie af om het een volgende keer weer te doen. Extern gestuurde motivatie heeft dus tot gevolg dat je inspanning om een bepaald doel te realiseren minder groot zal zijn en dat de kwaliteit van de prestatie minder of zelfs slecht kan zijn (afhankelijk van de mate van druk en de wijze van druk uitoefenen). Introjectie van motivatie Dit is motivatie gebaseerd op het streven naar versterken van je eigenwaarde. Ook bij deze vorm van motivatie is de druk van buiten relatief groot. De motivatie komt voort uit het gevoel te moeten voldoen aan verwachtingen van anderen. Het voldoen aan verwachtingen bepaalt je gevoel van eigenwaarde. Als je ergens in slaagt, ervaar je gevoelens van
27
28
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
trots en zelfwaardering. Als je echter niet slaagt, ervaar je angst, schuld of schaamte. Doordat je je gevoelens van eigenwaarde laat bepalen door de omgeving, blijf je jezelf afhankelijk voelen van de waardering (goedkeuring, afkeuring) door anderen en blijf je jezelf kwetsbaar voelen. Je blijft de angst voelen dat anderen je op een gegeven moment minder zullen waarderen. Gedrag dat voortkomt uit dit type motivatie, gaat gepaard met gevoelens van spanning en druk. Hieruit kunnen ook innerlijke conflicten ontstaan tussen wat je eigenlijk echt van binnen voelt en wat je jezelf opgelegd hebt en voor je gevoel moet doen. Een voorbeeld van een poging tot gedragsverandering die niet vanuit eigen behoefte ontstaan is en dus niet als een eigen keuze ervaren wordt: een alcoholist die een afkickprogramma volgt vanuit gevoelens van schaamte of schuld ten opzichte van zijn kinderen. Deze poging tot gedragsverandering kan weliswaar in eerste instantie tot actie leiden, maar de motivatie zal op termijn lang niet altijd voldoende zijn om te kunnen volhouden. Motivatie die voortkomt uit identificatie Deze vorm van motivatie wijkt af van de hiervoor genoemde twee vormen doordat er sprake is van een eigen keuzeproces. Deze vorm van motivatie kan dus wel degelijk als eigen ervaren worden. Deze motivatie ontstaat doordat je inziet en accepteert dat bepaald gedrag belangrijk is om bepaalde, door jezelf gewenste, resultaten te kunnen behalen. Tevens heb je het gevoel dat jijzelf degene bent die de verandering in gang zou kunnen zetten4. Dit wordt autonome motivatie genoemd. Omdat je het zelf belangrijk vindt, ben je ook in staat om de motivatie vast te houden en het gedrag langer vol te houden, ook bij tegenslagen. Het gedrag dat nodig is om een doel te bereiken, hoeft niet prettig te zijn om te doen. Het kan ook onplezierig zijn. Je ervaart echter geen echte druk van anderen en je komt daardoor ook niet in verzet. Uiteindelijk zul je een positief gevoel overhouden als je het gedaan hebt. Twee heel verschillende voorbeelden van gedrag waarbij sprake is van geïdentificeerde motivatie zijn de luiers van je baby verwisselen en belasting betalen. Een voorbeeld binnen de hulpverleningscontext is een tienermoeder die het weliswaar niet prettig vindt dat een hulpverlener zich bemoeit met haar zorg voor de baby, maar deze ‘bemoeizorg’ wel accepteert omdat ze ziet dat ze dit nodig heeft en dat het goed is voor haarzelf en haar kind.
4 Dit wordt ook wel interne locus of control genoemd.
2 Theorie en achtergronden
Geïntegreerde motivatie Dit is motivatie die in overeenstemming is met alle andere zaken waarmee je je identificeert en die aansluit bij je kernwaarden en overtuigingen. Deze vorm van motivatie is het meest stabiel en is dusdanig sterk, dat je het gedrag dat eruit voortvloeit langere tijd kunt volhouden. Je hebt hierbij het gevoel dat je de gedragsverandering zelf gewild hebt en zelf van belang vindt en dat deze op geen enkele wijze afgedwongen is. Het gedrag dat nodig is om je doel te realiseren, hoef je niet als prettig, interessant of leuk te ervaren om het toch te doen. Net als bij geïdentificeerde motivatie heb je het gevoel dat het startpunt voor de verandering bij jezelf ligt. Het is een vorm van autonome motivatie (niet gestuurd door of afhankelijk van anderen). Een voorbeeld uit de hulpverleningspraktijk is een medewerker met een alcoholprobleem die daarvoor in behandeling wil gaan. Hij heeft hiervoor meerdere redenen. Hij ziet dat dit nodig is voor zijn gezondheid. Hij ziet ook dat het van belang is om op termijn te kunnen blijven functioneren op het werk. Bovendien wil hij zijn relatie met zijn vrouw en kinderen verbeteren door minder te drinken. Intrinsieke motivatie Dit is motivatie voor een activiteit die je leuk vindt om te doen, die je prettig, interessant, stimulerend of uitdagend vindt. Ook het initiatief hiervoor ligt bij jezelf. Als intrinsieke motivatie betekent dat je gemotiveerd bent voor iets wat je leuk of prettig vindt en dat je je niet gedwongen voelt om het te doen, lijkt het voor de hand te liggen dat je niet geholpen hoeft te worden om meer intrinsieke motivatie voor dat doel te ontwikkelen. MG bevordert dus meestal geen intrinsieke motivatie, maar versterkt de geïdentificeerde en geïntegreerde motivatie. internalisatie van extrinsieke veranderingsdoelen Doelen binnen de hulpverlening zijn over het algemeen niet ‘leuk’. Het is bijvoorbeeld niet leuk om problematische aspecten in jezelf onder ogen te zien en te veranderen. Desondanks kun je wel de noodzaak voelen om je problemen aan te pakken. MG kan helpen de motivatie die je daarvoor moet opbrengen te versterken. MG ondersteunt hiermee de internalisatie van extrinsieke veranderingsdoelen. Internalisatie betekent dat de cliënt de doelen overneemt en zich uiteindelijk identificeert met de gedragsverandering. De cliënt heeft dan het gevoel dat hij erachter kan staan en het bij hem past. Hij ziet er de waarde voor hem van in en accepteert dat het zo gedaan moet worden. Een
29
30
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
doelgerichte motivatie amotivatie (hulpeloosheid)
externe introjectie geïdentificeerde geïntegreerde intrinsieke motivatie van motivatie motivatie motivatie motivatie gecontroleerde motivatie
autonome motivatie
extrinsieke motivatie
minst zelfbepaald
meest zelfbepaald
Afbeelding 2.1 De vormen van motivatie volgens de theorie van zelfbepaling van Deci en Ryan (2000). Het continuüm van motivatie loopt van helemaal niet gemotiveerd (amotivatie ) tot volledig intrinsieke motivatie. De uitkomsten van een hulpverleningstraject zijn het minst kansrijk als er sprake is van amotivatie. De kans op succes is dan nog kleiner dan bij gestuurde en van buitenaf gecontroleerde motivatie (Deci, 2000). De kans op succes is het grootst bij autonoom gestuurde, eigen, motivatie (geïdentificeerde, geïntegreerde of intrinsieke motivatie). stap verder is dat hij ook de relatie kan leggen met andere doelen en ontwikkelingen in zijn leven en ze met elkaar kan integreren. MG kan dus heel goed samengaan met het versterken van motivatie voor min of meer gedwongen veranderingen. Doordat de professional die MG toepast de gevoelens van de ander erkent en begrip opbrengt voor de door de cliënt gevoelde weerstand en bezwaren, kan de door de cliënt gevoelde druk afnemen en kan er ruimte ontstaan voor het exploreren van de redenen die er zijn voor de ‘afgedwongen’ veranderdoelen. Dit proces kan uiteindelijk leiden tot internalisatie. Vooral als samen met de cliënt gezocht wordt naar manieren om meer keuzevrijheid te ervaren. Belangrijk is ook dat de professional in dit proces geen taal hanteert waaruit dwang blijkt. kwantiteit en kwaliteit van de motivatie De kwantiteit en kwaliteit van motivatie zijn beide van belang voor succesvolle gedragsverandering. De kwantiteit van de motivatie heeft te maken met de sterkte van de veranderintentie van de cliënt. De kwaliteit van de motivatie is echter van groter belang. De kwaliteit van motivatie is de belangrijkste focus binnen SDT, maar ook binnen MG. Met de aanvulling vanuit de SDT wordt dit explicieter gemaakt. Het onderscheid tussen de verschillende vormen van motivatie benadrukt het verschil in kwaliteit van motivatie. De kwaliteit is hoger naarmate
2 Theorie en achtergronden
de veranderingsintentie meer eigen gemaakt is (geïnternaliseerd). Dit is van belang om het veranderingsproces te laten slagen, zowel om de verandering te realiseren (de persoon komt in actie) als voor de effecten op het persoonlijk welzijn. Als de kwaliteit van de motivatie hoog is, worden de psychologische basisbehoeften ondersteund en is de motivatie in hoge mate autonoom tot stand gekomen (zelfbepaald). Een voorbeeld uit de hulpverleningspraktijk: een cliënt die zijn vrouw mishandelt als hij te veel gedronken heeft. Deze cliënt kan gemotiveerd zijn om te stoppen met drinken, vanwege schuldgevoelens ten aanzien van zijn vrouw. Als je alleen naar de kwantiteit van de motivatie kijkt, is de veranderingsintentie erg sterk. Als je ook naar kwaliteit kijkt, kan de noodzakelijke gedragsverandering gedoemd zijn te mislukken omdat de motieven daarvoor niet afgestemd zijn op het ‘zelf ’ van de cliënt. Schuldgevoelens zijn een vorm van introjectie van motivatie en gecontroleerde motivatie, dus de motivatie is van een minder hoge kwaliteit. Veranderingsintenties gebaseerd op motivatie die verder van je weg staat (dus van mindere kwaliteit), kunnen op korte termijn wel tot vastberadenheid leiden om de verandering tot stand te brengen. Op de lange termijn verminderen deze intentie en de inzet sterk. Dit in tegenstelling tot geïnternaliseerde veranderingsintenties, waarbij de intentie en inzet langdurig en constant zijn. Intenties (en ook veranderingen) gebaseerd op kwalitatief minder sterke motivatie (zoals op basis van introjectie) kunnen bovendien allerlei ongewenste effecten hebben op het welbevinden: grotere angst, meer stress, somberheid, niet goed omgaan met tegenslagen, minder zelfvertrouwen, grotere kwetsbaarheid, onnadenkendheid, minder goed keuzes kunnen maken, minder plezier beleven aan acties et cetera (Vansteenkiste, 2006). de eigen motivatie om te veranderen versterken De gesprekstechnieken van MG faciliteren de persoonlijke ontwikkeling van cliënten met betrekking tot hun psychologische basisbehoeften en de integratie daarvan. Dat gebeurt op twee manieren. x Door de manier waarop de begeleider interacteert met de cliënt in de bijeenkomsten zelf. Dit houdt onder andere in dat de cliënt het gevoel krijgt dat hij zelf gekozen heeft voor hulpverlening en ook voor de doelen die daarin gedefinieerd worden. In het contact voelt de cliënt zich gerespecteerd en er wordt constructief samengewerkt. Daardoor ontstaat verbondenheid tussen hulpverlener en cliënt. De cliënt heeft het gevoel dat wat van hem gevraagd wordt in zijn ver-
31
32
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
x
mogen ligt. Een begeleidingsstijl die zo goed mogelijk aansluit bij de psychologische basisbehoeften van de cliënt, is daarmee maximaal ondersteunend voor de internalisatie van extrinsieke doelen. Door cliënten op een zodanige wijze te ondersteunen, dat ook na het contact met de hulpverlener en op langere termijn voldaan wordt aan hun psychologische basisbehoeften, die dan ook met elkaar in samenhang gebracht kunnen worden.
hoe ondersteunt mg autonomie ? Ondersteuning van autonomie omvat de volgende elementen (Markland, 2005) (Vansteenkiste, 2006). x Geen druk uitoefenen. x Met de weerstand meerollen. x Uitgaan van het perspectief en de kijk op de wereld van de cliënt. x Zo veel mogelijk keuzemogelijkheden benoemen binnen de beperkingen van de context. Altijd de client zoveel mogelijk ruimte geven over het wat en hoe van de verandering. x SDT voegt daar nog aan toe: uitleg geven bij situaties waarin geen keuze mogelijk is. Geen druk uitoefenen Door het achterwege laten van druk probeert de professional te voorkomen dat gedragsverandering zou ontstaan op basis van een niet-autonome vorm van motivatie. Met de weerstand meerollen Binnen MG wordt onderscheid gemaakt tussen de bezwaren die een cliënt heeft tegen de verandering en de weerstand tegen het door een ander veranderd worden (zie hoofdstuk 8 en 9 voor een uitgebreide beschrijving). Bezwaar en weerstand kunnen een onderdeel zijn van het veranderingsproces waarin de cliënt − op een al dan niet adequate wijze − uiting geeft aan zijn behoefte aan meer autonomie. Dit vraagt dus om ondersteuning van de professional bij het beter vorm geven van deze behoefte aan autonomie. Daarnaast kan weerstand kan ontstaan door de opstelling van de professional die de behoefte aan autonomie van de cliënt in de weg staat. Dit is weerstand tegen ‘veranderd worden’. Voor de professional is dit een signaal om de druk die hij kennelijk uitoefent, weg te nemen en zijn eigen aanpak aan te passen.
2 Theorie en achtergronden
Uitgaan van het perspectief en kijk op de wereld van de cliënt Uitgaan van het perspectief van de cliënt betekent om te beginnen dat je de cliënt helpt om zijn eigen kijk op de zaak onder woorden te brengen. Deze eigen kijk van de cliënt bepaalt het traject op verschillende momenten: bij de agendabepaling voor het gesprek, bij het formuleren van de doelen en bij de uitwerking daarvan. Als de professional goed (empathisch en reflectief ) luistert, voelt de cliënt zich begrepen. Dat brengt hem in een betere positie om zich te realiseren wat voor hem van belang is en om hierin keuzes te maken. Omdat ze wortelen in zijn eigen gedachten- en belangenwereld, passen de doelen en redenen voor verandering bij de eigen kernwaarden en interesses en sluiten ze aan bij de eigen situatie en leefwereld van de cliënt. Maximale keuze binnen gegeven beperkingen In de praktijk van de MW’er en SPD’er zijn er situaties waarin er extra inspanning gedaan moet worden om de autonomie van de cliënt te ondersteunen. Dit kan te maken hebben met de cliënt zelf of met de situatie waarin de cliënt verkeert. Als hulpverlener heb je te maken met cliënten die meestal niet gewend zijn zelf stil te staan bij wat ze belangrijk vinden en wat ze willen. Cliënten die vaak niet gewend zijn om zelf keuzes te maken en in verwarring zijn over wat nu het belangrijkste doel of aspect is waarop ze zich zouden moeten richten, wat nu prioriteit heeft. Cliënten die bovendien vaak de verwachting hebben dat wat zij doen niet zal lukken of dat het niet uitmaakt wat ze doen. Clienten die bang zijn voor de gevolgen van hun keuzes. Die bovendien de verwachting en wellicht ook de hoop hebben dat de hulpverlener nu juist de expert is en hen de juiste weg zal wijzen. In dit soort situaties is het enerzijds belangrijk om niet terug te schrikken en te concluderen dat eigen automie niet mogelijk is, al kost het misschien wat meer inlevingsvermogen en tijd. Anderzijds is het van belang om rekening te houden met wat bij deze cliënt mogelijk is. Soms hebben cliënten zo weinig ervaring met eigen keuzes maken en verantwoordelijkheid nemen voor eigen gedrag, dat er een geleidelijke overgang naar meer autonomie gecreëerd moet worden. Dan moet naar manieren gezocht worden om houvast te bieden om een overstap naar meer autonomie te maken. Uitleg in situaties waar geen keuze mogelijk is Er zijn situaties waarin geen keuze mogelijk is, of waarin duidelijke grenzen bestaan. Situaties waarin een cliënt iets moet doen wat hij niet zo leuk, saai, of zelfs verschrikkelijk vindt.
33
34
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
In dat soort situaties, zoals in ‘opgedrongen hulpverlening’ of grenzen stellen en structuur bieden aan kinderen, gaat het om een balans vinden tussen richting geven en autonomieondersteuning. De negatieve impact die de gedwongen situatie heeft, wordt vooral bepaald door de betekenis die de cliënt eraan geeft. De professional kan het gesprek gebruiken om deze betekenis in positieve zin te beïnvloeden. Het is vaak niet de situatie zelf die de reactie van de cliënt bepaalt, maar de wijze waarop de boodschap gebracht wordt (Koestner, 1984). Je leest hier meer over in hoofdstuk 8 en 9. hoe stimuleert mg verbondenheid ? Betrokkenheid met de cliënt wordt binnen MG als volgt vormgeven (Markland et al., 2005): x empathie uitdrukken; x exploreren van gedachten en zaken die de cliënt bezighouden; x begrip tonen voor de positie waarin de cliënt verkeert. Deze elementen in de gesprekstechniek zijn afgeleid van de cliëntgerichte gespreksmethode zoals deze door Rogers geformuleerd is. Een cliënt kan in zijn eigen leefsituatie nauwe relaties met anderen hebben, maar zich in die relaties niet voldoende gehoord, begrepen, geaccepteerd, ondersteund of gewaardeerd voelen. Door de behoefte aan verbondenheid kan de cliënt relaties aangegaan zijn die ten koste gaan van zijn eigen autonomie. Hij heeft moeten inleveren op eigen doelen en wensen om tegemoet te komen aan wensen van anderen. In het contact met de professional is het belangrijk dat de cliënt zich wel veilig en begrepen voelt en dat de kijk van de cliënt het vertrekpunt is bij de hulpverlening. Ook zal hij zelf een manier moeten vinden om goede relaties met anderen te combineren met het volgen van een eigen koers. hoe stimuleert mg competentie ? MG ondersteunt competentie door structuur en richting te bieden en door het vertrouwen te versterken dat verandering mogelijk is (Markland et al., 2005). Voorwaarden zijn de volgende. x Realistische doelen stellen. x Duidelijke en neutrale informatie bieden over de doelen, waardoor de ander heldere en realistische verwachtingen heeft over wat ge-
2 Theorie en achtergronden
x x
dragsverandering voor hem zou kunnen betekenen, zowel wat het gevraagde gedrag betreft als de resultaten die ermee bereikt kunnen worden. Positieve feedback over de voortgang. Ondersteuning van self-efficacy, ofwel waargenomen eigen competentie.
Bij het ontwikkelen van competentie is het van belang het vertrouwen van de cliënt te vergroten in zijn mogelijkheden om een gewenste en duidelijk omschreven stap in het veranderingsproces te realiseren. Dit betekent dat je de cliënt geen stappen laat zetten waarbij het vertrouwen gering is dat het gaat lukken. Er is ook een wat algemenere succesverwachting die te maken heeft met zelfvertrouwen. Deze succesverwachting wordt waargenomen eigen competentie genoemd en is een vertaling van self-efficacy (Bandura, 1998;. Voor een hoge self-efficacy hoef je geen zelfvertrouwen te hebben, maar is het voldoende dat je erop vertrouwt dat je een concrete, duidelijk omschreven stap kunt zetten. Self-efficacy is de overtuiging dat je het vermogen hebt om adequaat en efficiënt te handelen in een gegeven situatie. Hoe sterker het gevoel van self-efficacy, hoe groter de motivatie tot handelen. 2.4
MG en self-efficacy
De theorie waarvan het concept self-efficacy een onderdeel vormt, wordt de sociaal-cognitieve theorie genoemd. Het woord ‘cognitief ’ benadrukt de rol van de cognitieve beoordeling in gedrag. Wat je denkt en gelooft, bepaalt je gedrag. Daardoor wordt de overtuiging dat iets je zal lukken belangrijker dan het beschikken over bepaalde vaardigheden. Het woord ‘sociaal’ verwijst naar de dynamische interactie van persoonlijke factoren, gedrag en omgevingsfactoren. De omgeving kan een belangrijke bron zijn van het versterken (en ook verzwakken) van self-efficacy. Een persoon is een product, echter ook een producent van zijn omgeving. Als je zelf besluit andere keuzes te maken, kun je er zelf voor zorgen dat er andere en betere kansen ontstaan, dankzij een kansrijkere omgeving. Volgens Bandura kun je de term ‘succesverwachting’ onderverdelen in vier aspecten. x Uitkomstverwachting : de overtuiging dat het uitvoeren van een bepaalde activiteit daadwerkelijk tot een bepaald resultaat zal leiden.
35
36
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Competentieverwachting: de overtuiging dat je in staat bent iets te doen. Deze verwachting is meestal gebaseerd op eerdere succesvolle ervaringen. Bijvoorbeeld: je verwacht dat je een bepaald rapport kunt schrijven. Of: je verwacht dat je duidelijke grenzen kunt stellen bij het naar bed brengen van de kinderen. Of: je verwacht dat je deze maand kunt uitkomen met je maandelijkse inkomsten. Self-efficacy: de algemenere overtuiging dat je als je een bepaald type activiteit goed uitgevoerd hebt, vergelijkbare activiteiten in de toekomst waarschijnlijk ook goed kunt uitvoeren. Bijvoorbeeld: je verwacht dat als je dit rapport goed geschreven hebt, je over het algemeen goed rapporten kunt schrijven. Of: je verwacht dat als je deze keer goed uitgekomen bent met je maandelijkse inkomsten, het de volgende maanden ook zal lukken. Of: je verwacht dat omdat het je gelukt is om de kinderen op een prettige manier op tijd naar bed te krijgen, het de komende tijd ook zal lukken. Zelfvertrouwen : een nog algemenere overtuiging over een vaardigheid die in zeer verschillende situaties goed toegepast kan worden. Bijvoorbeeld: je hebt vertrouwen in je schrijfvaardigheid en het uitvoeren van grote schrijfopdrachten.
x
x
x
De totale succesverwachting van een activiteit is de optelsom van de deelverwachtingen. Sterkte van self-efficacy De overtuiging dat je iets kunt, heeft een bepaalde sterkte. Hoe sterker de overtuiging, hoe groter de kans dat je: x moeilijke taken als een uitdaging ervaart in plaats van als een bedreiging die je liever uit de weg gaat; x jezelf uitdagende doelen stelt; x doorzet als het moeilijk wordt; x je inspanning vergroot als het mis lijkt te gaan; x na terugval of mislukking snel je zelfvertrouwen herstelt en je mislukking toeschrijft aan onvoldoende inspanning en/of te weinig kennis en vaardigheden, waarbij je erop vertrouwt dat je een volgende keer wel over die kennis en vaardigheden kunt beschikken; x het gevoel van controle over de situatie hebt en houdt; x minder gespannen bent over de situatie. In tegenstelling hiermee zul je bij een lage self-efficacy geneigd zijn om langdurig stil te staan bij je persoonlijke tekortkomingen, de problemen die je zult tegenkomen, de tegenvallende en negatieve resultaten die waarschijnlijk geboekt zullen worden. De nadruk in het denken
2 Theorie en achtergronden
ligt eerder op deze negatieve aspecten dan op het denken over hoe je een positieve uitkomst zou kunnen realiseren. Omdat het tekortschietende gedrag toegeschreven wordt aan onvoldoende geschiktheid (dus een vaststaand gegeven), is er niet veel voor nodig om het geloof in je vermogen om een doel te realiseren te verliezen. Een belangrijk onderscheid is nog het verschil tussen succesvol zijn in het vertonen van het gewenste gedrag en het daadwerkelijk boeken van de bedoelde resultaten. Het resultaat kan afhankelijk zijn van meerdere factoren, niet uitsluitend je eigen gedrag. Dat betekent dat binnen deze benadering iets gelukt is als het gedrag is vertoond, ongeacht het uiteindelijke resultaat. Versterken van self-efficacy Als je de competentie en succesverwachting van je cliënt wilt versterken, is het goed om zijn self-efficacy te laten groeien. Dit doe je door het laten opbouwen van kleine succeservaringen. Het benadrukken en bespreken van die concrete succeservaringen creëert hoop en motivatie om de volgende stap te zetten. De inschatting van self-efficacy is domeinspecifiek. Het heeft betrekking op een specifiek omschreven gedrag in een bepaalde situatie. Het gaat niet uitsluitend om losse vaardigheden (voorbeeld: ik kan een auto besturen), maar ook om wat je denkt te kunnen bewerkstelligen met de vaardigheden (ik kan manoeuvreren in het verkeer). Het is belangrijk om precies te weten welke vaardigheden nodig zijn om een bepaald gedrag te kunnen uitvoeren. Vage, onduidelijke plannen maken het moeilijk om je eigen competentie goed in te schatten, waardoor je te weinig uitdagende of juist te hoog gegrepen doelen kunt stellen. Als je denkt dat een bepaalde actie moeilijker is dan dat deze in realiteit is, kun je je self-efficacy te laag inschatten. Andersom kan ook: je kunt te zelfverzekerd zijn door de benodigde vaardigheden te laag in te schatten. Als je doelen vaststelt, moeten ze dus geconcretiseerd worden en uitgewerkt in een plan van aanpak. Een verkeerde inschatting van de benodigde deelvaardigheden kan leiden tot een mislukte uitvoering, maar ook tot een vermindering van self-efficacy. Je vertrouwen om dit type gedrag te kunnen uitvoeren zal afnemen, met als gevolg dat de volgende poging ook gevaar loopt.
37
38
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Hoe kan self-efficacy versterkt worden? x Succeservaring . De belangrijkste bron om self-efficacy te versterken, is het opdoen van een concrete succeservaring. Als je ziet dat je met je gedrag succes boekt, zul je ervan overtuigd raken dat je een volgende keer weer in staat zult zijn succes te behalen. Een mislukking vermindert dus de sterkte van self-efficacy, vooral als je gevoel van competentie nog niet stevig verankerd is. Dat wil niet zeggen dat doelen altijd laag gesteld moeten worden. Als je slechts de ervaring hebt dat je op een gemakkelijke manier succes kunt boeken, zal de eerste de beste tegenvaller je uit het evenwicht brengen. Een doel mag best een uitdaging zijn (mits haalbaar). Ervaren dat je problemen kunt overwinnen en ervan kunt leren, maakt dat je de relatie kunt leggen tussen de inspanning die je verricht en het resultaat dat je kunt boeken. x Een rolmodel zien handelen. Wanneer je ziet dat anderen succes behalen met bepaald gedrag, zul je ervan overtuigd raken dat jij met dat bepaalde gedrag ook in staat zult zijn succes te behalen of een doel te verwezenlijken. Belangrijk is dat je voldoende overeenkomsten ziet tussen je rolmodel en jezelf. x Bevestiging door anderen dat je het vermogen hebt om iets te kunnen doen. Dit houdt ook in dat je resultaten individueel beoordeelt en niet in vergelijking met een norm of in vergelijking met anderen. Succes wordt dus gemeten in termen van zelfverbetering: je bent een stapje verder gekomen dan je de vorige keer was. x Verminderen van stress reacties en het positief beïnvloeden van emotionele reacties en interpretaties. Iemand beoordeelt zijn mate van selfefficacy ook op basis van de eigen lichamelijke reacties, zoals stress, vermoeidheid of pijn. Dit speelt vooral een rol als doelen te maken hebben met het fysieke functioneren van mensen. 2.5
MG en de reactantietheorie
Reactantie (reactance; weerstand) (Brehm, 1981) is de gedragsmatige reactie van een persoon die zich in de eigen autonomie bedreigd voelt. Het doel is om een gevoel van vrijheid, dat bedreigd wordt, te beschermen of te herwinnen. De persoon reageert met verzet door de boodschap van de ander te negeren of zelfs door het tegendeel te doen van wat de ander van hem wil (boemerangeffect). Het is een normale, menselijke reactie, die ieder mens zal vertonen als hij geconfronteerd wordt met een (onvrijwillige) inperking van zijn vrijheid. De mate waarin het zich voordoet, hangt af van een aantal factoren, waaronder het belang dat de persoon toekent aan de bedreigde vrijheid. Het
2 Theorie en achtergronden
verklaart de weerstand van cliënten die te maken krijgen met anderen die in hun leven willen ingrijpen. Zeker in de gedwongen hulpverlening kan dit verschijnsel voorkomen. In het toepassen van MG wordt hiermee rekening gehouden door de weerstand van de cliënt waar mogelijk te verminderen. Hoewel de professional meestal niets aan de gedwongen situatie kan veranderen, zijn er wel mogelijkheden om de cliënt meer regie te geven over de invulling van een traject en om verdere samenwerking te creëren. 2.6
MG en cognitieve dissonantie
MG is vaak in relatie gebracht met de theorie van cognitieve dissonantie (Festinger, 1962). Het ervaren van cognitieve dissonantie kan de aanleiding zijn voor mensen om iets te veranderen. cognitieve dissonantie Mensen willen het gevoel hebben dat hoe zij over iets denken, overeenkomt met de gevoelens die eraan gekoppeld zijn en dat hun gedrag hierop afgestemd is. Hun gedrag is dus een logisch gevolg van hun gedachten en gevoelens. Een situatie waarin deze elementen niet met elkaar overeenstemmen, wordt door iedereen als onaangenaam ervaren. Dit principe wordt cognitieve dissonantie genoemd. Voorbeeld Je vindt het belangrijk om uit de bijstand te komen en weer aan het werk te gaan en krijgt een sollicitatiecursus aangeboden. Deelname aan die cursus vind je heel belangrijk, maar je bent (weer) niet naar de wekelijkse bijeenkomst geweest. Hoe moet je dit voor jezelf rechtbreien? Je kunt je gedachten aanpassen (toch niet zo belangrijk). Je kunt je gevoelens aanpassen (erg moe, of bang, of te nerveus), of toch maar je gedrag (morgen ga ik wel). Cognitieve dissonantie is een onprettig gevoel dat veroorzaakt is doordat je jezelf op twee tegengestelde en conflicterende manieren verhoudt ten opzichte van een onderwerp. Deze onprettige gevoelens veroorzaken een motivatie om de dissonantie te verminderen door een van de elementen aan te passen. Er is dus een kans dat je jouw gedrag aanpast aan je eerdere houding en wel besluit de volgende keer naar de sollicitatietraining te gaan. Mensen zijn echter geneigd om hun eigen keuzes als de juiste te beschouwen (ondanks alle tegenstrijdige informatie die ze hierover eventueel krijgen uit de omgeving). De kans is dus ook heel groot dat je de volgende keer weer niet naar de sollicitatietraining gaat. Omdat je (ondanks je voornemen) niet naar de
39
40
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
sollicitatietraining gegaan bent, pas je dan maar je houding aan door te denken dat het toch niet zo belangrijk voor je was om te gaan. Je ‘rechtvaardigt’ hiermee je gedrag. De dissonantie kan ook opgelost worden door de situatie te ontkennen, anderen te beschuldigen en ervan weg te kijken. De cognitievedissonantietheorie verklaart de verandering in houding van mensen als hun gedrag in tegenspraak is met hun oorspronkelijke houding. Dit is vooral het geval als iemand zich zeer bewust is van die oorspronkelijke houding en als hij het ook heel belangrijk vindt om ernaar te handelen. Als je erachter komt of erop gewezen wordt dat wat je nu doet niet in overeenstemming is met hoe je er eerder over dacht en je vindt het wel belangrijk om te handelen naar je oorspronkelijke wensen, is er een kans dat je je gedrag in het vervolg zult aanpassen aan wat je oorspronkelijke wilde. Achter dit onprettige gevoel van dissonantie (omdat je gedrag niet overeenstemt met je gedachten of emoties) schuilt echter vaak een waaier van negatieve emoties. Hoe groter de kloof, hoe meer je erdoor in verlegenheid gebracht wordt, hoe groter het gevoel van schaamte, schuld, boosheid of andere negatieve gevoelens. Ook de zelfdeterminatietheorie (SDT) stelt dat het niet wenselijk is om het verschil tussen het huidige gedrag en iemands oorspronkelijke doelen en waarden te benadrukken. Die spanning tussen ideaal en werkelijkheid kan zich vertalen in zichzelf onder druk zetten om te moeten veranderen. Als je je genoodzaakt voelt om te moeten veranderen, gaat dit gepaard met een negatieve emotie en niet met een positief streven. Moeten veranderen komt dan bijvoorbeeld voort uit je gekwetste gevoel van eigenwaarde en/of uit schaamte en schuldgevoelens over jezelf en je huidige gedrag. In motivatietermen ontstaat daardoor het gevaar op introjectie van motivatie, met alle nadelen van dien. Er ontstaat zo geen autonome vorm van motivatie. Een te grote discrepantie ervaren tussen hoe je nu doet en de situatie waarin je nu verkeert en de doelen en waarden die je eigenlijk nastreeft, moet dus worden voorkomen. discrepantie Het verschil tussen wat je nu doet en wat je eigenlijk van plan was te doen en/of wat je belangrijk vindt om te doen, wordt discrepantie genoemd. De ontdekking van die discrepantie kan de aanleiding zijn voor de verandering van het gedrag. De motor hierachter is de cognitieve dissonantie die je ervaart.
2 Theorie en achtergronden
Een van de doelen in MG is het groter maken van de waargenomen discrepantie. Hieruit ontstaat een prikkel om te veranderen. Die gebruik je in MG vooral als er nog helemaal geen eigen motivatie te onderkennen is voor het veranderingsdoel. Cliënten cognitieve dissonantie laten ervaren, kent echter ook zwaarwegende nadelen, zoals hiervoor is beschreven. Daarom is het belangrijk om de discrepantie niet te groot te maken. Ook is het van groot belang hoe dit gebeurt. Een belangrijk uitgangspunt van motiverende gespreksvoering is het uitlokken van argumenten bij de cliënt over het waarom van de verandering. Echter, als er bij de cliënt te sterk het beeld ontstaat dat zijn huidige gedrag niet in overeenstemming is met zijn bredere doelen en waarden in het leven, loop je het gevaar dat de cliënt zich afsluit en zijn houding gaat aanpassen aan het ongewenste gedrag. Een zuiver technische aanpak van MG, bijvoorbeeld het in kaart brengen van voordelen en nadelen van gedragsverandering, kan bij de cliënt wel het inzicht en het gevoel oproepen dat er een noodzaak is om te veranderen. Dit kan in eerste instantie aanzetten tot gedragsverandering. Als dit echter niet gepaard gaat met het gevoel dat het een eigen en persoonlijke keuze is, zal de gedragsverandering niet doorzetten. In MG wordt daarom benadrukt dat het verkennen van belangrijke doelen en waarden het beste gedaan kan worden op een niet-confronterende, voorzichtige en explorerende wijze. 2.7
MG en de zelfperceptietheorie
In de verklaring waarom MG in de praktijk werkt, is in de loop der tijd meer de nadruk komen te liggen op de zelfperceptietheorie in plaats van op de theorie van cognitieve dissonantie. De theorie van cognitieve dissonantie gaat ervan uit dat mensen een duidelijke houding hebben ten aanzien van iets. Vaak is deze eigen houding echter helemaal niet zo duidelijk en is deze niet doordacht en uitgekristalliseerd. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat, in tegenstelling tot de algemene overtuiging, een groot deel van de houdingen die mensen aannemen tamelijk vaag en onduidelijk is en dat men ten aanzien van een groot aantal onderwerpen geen zeer uitgesproken houding inneemt (Bem, 1967; Bem, 1972; DiClemente, 2003). Deze bevindingen zijn de basis van de zelfperceptietheorie van Bem. De zelfperceptietheorie wordt gebruikt als verklarende theorie van het gedrag van mensen als de oorspronkelijke houding tamelijk ambivalent is. Deze theorie gaat ervan uit dat mensen het eigen gedrag (wat ze hardop zeggen en wat ze doen) observeren en daaruit hun houding afleiden. Dit speelt vooral
41
42
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
als de eigen mening en houding ten opzichte van onderwerpen niet erg uitgesproken is en men onzeker is over wat te denken of te doen (en bovendien het gedrag niet gemanipuleerd wordt door externe beloningen die sterk genoeg zijn om het gedrag te bepalen). Als mensen onzeker zijn en hen wordt gevraagd om een kijk op de situatie, een keuze of een standpunt uit te spreken, dan passen ze hun houding aan aan het standpunt dat zij uitspreken. Zij gaan geloven in het standpunt dat zij uitspreken. Aangezien de meeste mensen niet goed weten wat hun gevoelens zijn en bovendien heel verschillende gevoelens hebben ten opzichte van een gedragsverandering, zijn ze per definitie onzeker (DiClemente, 2003). In deze situatie is het de rol van de begeleider om de cliënt te helpen de argumenten te vinden die pleiten voor de verandering. Als de houding van de cliënt moet verschuiven in de richting van een doel dat aansluit op zijn persoonlijke groei en welzijn, moet hij hiervoor zelf de argumenten aandragen. Voorbeeld Een voorbeeld van hoe de zelfperceptietheorie in de praktijk kan werken, is een project waarin tieners vrijwilligerstaken uitvoerden. Nadat zij dit werk enkele keren uitgevoerd hadden, voelden ze zich meer maatschappelijk betrokken en hun houding ten opzichte van anderen was sociaalvoelender geworden. De verschuiving in hun houding en gevoelens was tot stand gekomen op basis van de eigen waarneming van hun (gewijzigde) gedrag (Brunelle, 2001). Het gegeven dat mensen die eenmaal een kleine stap genomen hebben in de verandering van hun gedrag, meer open staan voor en geneigd zijn om een volgende overeenkomstige stap te zetten, komt ook uit diverse onderzoeken over beïnvloeding. Dit wordt de behoefte aan consistentie genoemd (Cialdini, 2009). Als wij een keuze maken of een standpunt verkondigen, ervaren we de druk in onszelf, maar ook de druk van anderen, om ons in overeenstemming met dit standpunt te gedragen. Een kleine wijziging in het uitspreken van een standpunt of een kleine wijziging in gedrag kan de manier waarop je naar jezelf kijkt, doen wijzigen. Dit is de basis om de volgende keer weer een stap verder in de gewijzigde richting te doen. Dit kan de manier zijn om commitment op te bouwen. In de hulpverleningscontext betekent dit dat in de probleemsituatie waarin mensen verkeren, zij hun gevoelens en capaciteiten afleiden uit hun huidige gedrag. Als dit gedrag onaangepast en tekortschietend is, zullen zij hun problemen toeschrijven aan hun tekortschietende per-
2 Theorie en achtergronden
soonlijke kwaliteiten, waardoor ze nog langer met hun problemen geconfronteerd zullen worden. Een kleine verandering aanbrengen in de kijk op henzelf en de situatie, kan aanleiding geven tot een kleine verandering in het gedrag. Het zelfbeeld zal hierdoor (in positieve richting) aangepast worden. Hierdoor kan de overtuiging dat verandering mogelijk is en het commitment aan doelen groeien en stap voor stap sterker worden. Dit is wat er gebeurt in motiverende gespreksvoering bij het oproepen en versterken van verandertaal. Meer hierover kun je lezen in hoofdstuk 7.
43
Grondhouding en werkingsprocessen
3
Samenvatting » De motiverende benadering van gedragsverandering stoelt op bepaalde uitgangspunten. Het omarmen hiervan is een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van je interventies. Wie de basisprincipes weet te integreren in zijn handelen, hoeft minder na te denken over de technieken. Een motiverende benadering is veel meer dan slechts gesprekstechniek. Wie deze benadering vooral als techniek of zelfs als truc gebruikt, zal merken dat de cliënt hier minder voor open staat. In dit hoofdstuk gaan we ook in op de verschillende fasen en processen rondom het begeleiden van gedragsverandering en de rol van de begeleider daarin. 3.1
Grondhouding
De grondhouding bestaat uit houdingsaspecten die volgens Miller en Rollnick (2005) aan de basis liggen van het effectief begeleiden van veranderingsprocessen. Ze sluit nauw aan bij de humanistische benadering van het begeleiden van cliënten, zoals die in het vorige hoofdstuk uitgebreid aan de orde kwam. Deze grondbeginselen zijn: 1 samenwerken; 2 uitlokken van motivatie en competentie; 3 autonomie bevestigen; 4 handelen vanuit mededogen. Samenwerken De professional is samenwerkingspartner van de cliënt. De grondhouding is die van een gelijkwaardige werkrelatie. De professional brengt kennis en vaardigheden mee die passen bij het werkveld. De cliënt echter is ‘expert’ als het gaat over zijn eigen levensgeschiedenis, leefomstandigheden, voorkeuren, drijfveren en overwegingen om al dan niet in beweging te komen. Hij is de expert als het gaat om wat kan gaan werken in zijn leven en waarom. Er is sprake van actieve samenwer-
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_3, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
3 Grondhouding en werkingsprocessen
king en gezamenlijke besluitvorming. Ook in situaties waarin cliënten niet altijd zelf kunnen of mogen beslissen, zoals in het werken met kinderen of in gedwongen hulpsituaties, wordt steeds zoveel mogelijk de samenwerking gezocht. Er is altijd ruimte voor samenwerking binnen de gestelde kaders of voor aansluiting op de mogelijkheden van de cliënt. Uitlokken van motivatie en competentie In hulpverleningsrelaties is het een bekende valkuil dat de professional, die de ander immers wil helpen, hard voor zijn cliënten aan het werk gaat. Hij wil het probleem graag oplossen en biedt een cursus, bemiddeling, schuldsanering, een baan, een plek in een verzorgingshuis et cetera. Dan hoeft het geen verbazing te wekken dat de cliënt zich soms als een consument opstelt. Hoe harder de professional aan het werk is, hoe minder de cliënt zich probleemeigenaar voelt en hoe minder motivatie hij heeft om zelf stappen te zetten. In aansluiting op de behoeften aan competentie en autonomie van de cliënt wordt binnen MG zo min mogelijk voor de cliënt ingevuld. Het blijkt veel effectiever als het de professional lukt om iets op te roepen wat de cliënt in principe al in zich draagt. De cliënt is uiteraard niet altijd gemotiveerd om iets in zijn leven te veranderen wat onmiddellijk aansluit bij de vraagstelling en oplossingsrichting die de professional ziet. Het is een uitgangspunt van MG dat iedereen altijd wel gemotiveerd is voor iets. Ieder mens heeft persoonlijke doelen, waarden of dromen. Het is de uitdaging om hierbij aan te sluiten. Doelen van mensen hebben meestal te maken met hun psychologische basisbehoeften zoals competentie, autonomie of verbinding. Zij zoeken naar hun eigen invulling daarvan. In het toepassen van MG ga je als professional op zoek naar deze innerlijk drijfveren. Doelen van de hulpverlening en de daaruit voortkomende wenselijke (gedrags)verandering probeer je te verbinden met een of meer van deze reeds bestaande (maar wellicht op de achtergrond geraakte) drijfveren. Dat kan alleen door het uitlokken of oproepen van wat de betrokkene uiteindelijk zelf wil en denkt te kunnen doen in zijn eigen leefsituatie. De wensen en mogelijkheden van de cliënt staan dus centraal en worden opgeroepen en versterkt door de professional. Hierdoor verwoordt de cliënt uiteindelijk zijn eigen redenen om te veranderen en zijn eigen ideeën over de aanpak. Op basis van deze eigen overtuigingen blijken men-
45
46
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
sen veel vaker daadwerkelijk te veranderen dan op basis van de motieven en oplossingen die de professional aandraagt. Autonomie bevestigen Mensen hebben een psychologische basisbehoefte om zelfstandig, autonoom in het leven te staan. Ze hebben behoefte aan het maken van eigen keuzes en de mogelijkheid om een koers in te slaan in het leven die bij hen past. Ze hebben het recht om eigen keuzes te maken in hun leven en ze hebben bovendien het vermogen daartoe. Mensen zijn sociale wezens, maar tegelijkertijd sinds mensenheugenis ook erg gesteld op hun vrijheid. Zeg iemand wat hij moet doen of blokkeer datgene wat hij wil doen en de eerste reactie zal zijn: dat maak ik zelf wel uit. Deze reactie is een autonome reflex. Mensen zijn zich er vaak niet eens bewust van. MG ondersteunt deze basisbehoefte aan autonomie. Het uitgangspunt is dat het beter is als mensen zelf uitmaken hoe ze hun leven inrichten. Dat wil niet zeggen dat je ze niet mag helpen. Je kunt als professional wel degelijk informeren, waarschuwen, begeleiden en adviseren. Het is echter uiteindelijk de ander die de stap zet en beslist of hij hulp wil hebben en wat hij met deze hulp doet. Overigens kan het voor een professional heel bevrijdend zijn om zijn behoefte om de cliënt actief te helpen, te onderdrukken. Deze zogenaamde hulpverlenersreflex kan ervoor zorgen dat je te hard gaat werken en steeds oplossingen of argumenten aandraagt die een inbreuk zijn op de autonomie van je cliënten. Dat houdt of maakt ze niet alleen passief, het kan zelfs tot weerstand leiden. Volgens de uitgangspunten van MG werkt het zo, dat de hulpverlener die zijn cliënten ertoe verleidt om zelf na te denken en keuzes te maken, die cliënten de ruimte geeft en zo de kans groter maakt dat ze in actie komen. Handelen vanuit mededogen MG heeft een doelgericht en beïnvloedend karakter. Je kunt dat als professional alleen voor jezelf verantwoorden als je daadwerkelijk handelt vanuit het belang van de ander en niet vanuit je eigen belang. Ook al is er sprake van (subtiele) beïnvloeding, je doet dat uiteindelijk slechts omdat je het beste met je cliënten voor hebt. Je doel is bijdragen aan het welzijn van de cliënt en aan zijn groei en ontwikkeling. Omdat MG zo effectief blijkt in het beïnvloeden van mensen, is het dus van belang om als professional te allen tijde ethisch en met het langetermijnbelang van je cliënt voor ogen te handelen.
3 Grondhouding en werkingsprocessen
waarom zoveel nadruk op de grondhouding? Miller en Rollnick (2005) onderstrepen dat het voor de effectiviteit van de interventies belangrijker is om vanuit deze grondhouding te handelen dan je te beperken tot het technisch vaardig uitvoeren van de gesprekstechnieken. Dit wordt onder andere bevestigd door een metastudie van Duncan en Miller (2000). Hieruit blijkt dat liefst 30% van het effect van hulpverlening toe te schrijven is aan de kwaliteit van de relatie tussen cliënt en professional. De grondhouding in MG leidt ertoe dat er automatisch aandacht is voor de kwaliteit van de werkrelatie. Een goede relatie kan een gebrek aan techniek compenseren. Een goede techniek versterkt het effect van een goede relatie. 3.2
Processen in de begeleiding van gedragsverandering
Miller en Rollnick (2005) onderscheiden vier processen1 in het begeleiden van verandering. Ze volgen elkaar op en gaan vloeiend in elkaar over. Het één bouwt voort op het ander. Het zijn echter geen expliciete fasen die worden afgesloten. Afhankelijk van de inhoud en het verloop van het gesprek krijgt het ene proces meer aandacht dan het andere. Deze processen2 voltrekken zich zowel binnen een gesprek als in een reeks gesprekken. Er is dus sprake van een zeker Droste-effect. Ze vormen de kapstok voor de komende hoofdstukken. 1 De relatie aangaan. 2 Focus aanbrengen. 3 Uitlokken. 4 Plannen. De relatie aangaan Aan de basis van elke begeleidingssituatie staat het aangaan van een gelijkwaardige en betekenisvolle relatie met de cliënt. Hoe dat te doen komt aan bod in hoofdstuk 5.
1 In eerdere publicaties van Miller en Rollnick is sprake van de uitwerking van de grondbeginselen (‘spirit’) naar vier meer algemene werkingsprincipes van MG. Deze zijn: 1. druk empathie uit; 2. ontwikkel discrepantie; 3. beweeg mee met weerstand; 4. ondersteun persoonlijke effectiviteit. Daarnaast was sprake van twee fasen: bouwen aan motivatie en betrokkenheid versterken. In een nog te verschijnen publicatie (Miller, 2012) zijn deze beide uitgangspunten geïntegreerd tot de hier behandelde basisprocessen. 2 In het Engels engagement, focussing, evoking en planning genoemd.
47
48
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Focus aanbrengen Op basis van de behoefte van de cliënt en de eisen van het werkveld en/of de situatie stellen professional en cliënt samen de doelen vast van gesprek(ken) en/of begeleidingsrelatie. In die zin is MG nooit vrijblijvend; het doel is altijd een verandering die richting heeft. Wat is het probleem dat aandacht vraagt? Hoe kunnen we een gezamenlijk doel formuleren om naartoe te werken? Is de relatie vrijwillig of is er sprake van een zekere dwang? Wat betekent dat voor de samenwerking? Wat zijn de verwachtingen? Wat zijn de regels van het spel? Welke afloop is gewenst? In hoofdstuk 6 gaan we hier dieper op in. Uitlokken Vervolgens gaat de professional bij de cliënt op zoek naar diens eigen ideeën over de huidige situatie, de mogelijke veranderruimte en zijn waargenomen competentie. De professional fungeert als samenwerkingspartner en verleidt de cliënt om zijn gedachten over bestaand en mogelijk gedrag te verkennen. Typerend voor uitlokken is het zoeken naar uitspraken over verandering en zelfvertrouwen door de cliënt zelf. De cliënt is daarbij meer aan het woord dan de begeleider. Cliënten die zichzelf hardop hebben horen zeggen dat ze iets willen, komen op grond daarvan duidelijk vaker in beweging dan als hun gesprekspartner het voor ze verwoordt. In gewoon Nederlands: hoe meer ‘beeld en geluid’ de cliënt met hulp van de professional weet op te bouwen, hoe beter hij zich zijn toekomstige gedrag en de consequenties ervan voor de geest kan halen en hoe groter de kans dat hij zijn gedrag kan veranderen. De bijbehorende aanpak en gesprekstechnieken komen aan bod in hoofdstuk 7. Plannen Motivatie bestaat uit een combinatie van willen, kunnen en gereed zijn. Als er eenmaal een stevig fundament ligt, als de cliënt heeft uitgesproken wat hij wil en hoe hij het denkt aan te pakken, dan kan de begeleider hem ondersteunen bij het maken van een haalbaar plan voor de uitvoering. Hoe concreter en beter doordacht het plan is, hoe groter de kans dat de cliënt daadwerkelijk stappen zet en overgaat tot daadwerkelijke verandering. Wat is een realistisch plan? Wat zijn valkuilen en hoe kun je daarop reageren? Wie of wat kan je helpen bij het realiseren van je plannen? Hoe weet je of je op de goede weg bent? Op dit soort vragen zoeken professional en cliënt samen een antwoord in dit vierde begeleidingsproces. De bijbehorende aanpak komt aan bod in hoofdstuk 10.
3 Grondhouding en werkingsprocessen
3.3
Stadia van verandering: Prochaska en DiClemente
In het verleden werd MG in trainingen en diverse publicaties vaak gekoppeld aan de stadia van gedragsverandering van Prochaska en DiClemente (1994). Inmiddels wordt dit model door Miller en Rollnick beschreven als een van de ‘ten things MI is not’ en nemen zij er duidelijk afstand van. Miller en Rollnick zijn zelf in hun publicaties altijd uitgegaan van twee fasen: de fase van het motiveren en de fase van de implementatie. Deze fasen zijn inmiddels opgegaan in de vier veranderingsprocessen die hiervoor beschreven zijn. Op basis van onze ervaring in diverse trainingen hebben we ervoor gekozen om het model wel op te nemen in deze uitgave. Het blijkt verhelderend te zijn voor cursisten. Zij kunnen zich op basis van dit model beter realiseren wat er ontbreekt in de aansluiting van hun gespreksaanpak op de behoefte van de cliënt en zien hoe ze deze aansluiting kunnen verbeteren. Het denken in verschillende fasen met verschillende kenmerken en behoeften van cliënten kan volgens ons toegevoegde waarde hebben bij het inzichtelijk maken van veranderingsprocessen en de rol van de begeleider daarin. het model en de stadia van de verandering Gedragsverandering blijkt in veel gevallen volgens een min of meer vast patroon te verlopen. Dit gegeven is bevestigd in onderzoek van Prochaska en DiClemente (1994). Zij vonden een patroon van vijf opeenvolgende stadia. Het model (zie afbeelding 3.1) vormt een goed houvast bij het inschatten van waar iemand staat in zijn proces van gedragsverandering en wat hij daarbij nodig heeft. Vanuit de wetenschap is er wel kritiek op sommige uitgangspunten. De stadia lijken in de praktijk minder scherp begrensd. Ook de volgtijdelijkheid blijkt minder strikt en kan zelfs binnen één gesprek sterk fluctueren. In de praktijk vloeien stadia in elkaar over of blijken mensen soms stadia over te slaan. Hoe helpt het model je bij het aansluiten op je cliënt? x Het help je bewust te worden hoe ver je cliënt is en aan te sluiten op wat hij aan begeleiding nodig heeft. x Het proces van veranderen begint met ambivalentie of met ambivalent worden. x Je kunt als begeleider te snel gaan, maar ook te langzaam. Ook als je te langzaam gaat, stokt de voortgang. x Te snel overstappen naar de voorbereidings- of actiefase maakt dat cliënten nog te ambivalent zijn om een gefundeerde en doordachte keuze te maken. Hierdoor kan de begeleiding vastlopen. Deze val-
49
50
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
uitgang
terugval
volhouden (5)
actie (4)
overpeinzing (2)
voorbeschouwing (1)
voorbereiding en besluit (3)
terugval
Afbeelding 3.1 Verandermodel: de stadia van Prochaska en DiClemente.
x
x
x
x
kuil geldt zowel voor de professional als voor de cliënt die erg zijn best wil doen. Terugval is een normaal fenomeen. Twee stappen vooruit en één terug is eerder regel dan uitzondering. Terugval hoort erbij en je kunt ervan leren. Daardoor kun je met meer bagage en/of vertrouwen een nieuwe poging ondernemen. Een hernieuwde stap vooruit wordt zo ook een stap op een hoger niveau. Zo ontstaat door terugval en opnieuw proberen een spiraal omhoog. Ook nadat het plan voor de verandering tot stand gekomen is, heeft het zin om mensen te begeleiden om terugval te voorkomen, of om nieuwe doelstellingen te formuleren. De cliënt in de fasen van actieve verandering en volhouden vraagt om een aangepaste vorm van ondersteuning. Het ene probleem kan in de ene fase zitten en het andere in een andere: Ik ga wel weer naar school, maar ik blow nog steeds.
In dit boek volgen we in plaats van fase 1 en 2 van de stadia van gedragsverandering de beschrijving van (min of meer volgordelijke) processen die Miller en Rollnick onderscheiden. Fase 3, 4, en 5 van de stadia van gedragsverandering van Prochaska en DiClemente werken we wel apart uit in hoofdstuk 10 over het plannen en begeleiden van actieve verandering.
3 Grondhouding en werkingsprocessen
Tabel 3.1
51
Stadia van verandering en bijbehorende begeleidingsaanpak (naar een model van Prochaska & DiClemente, 1994, bewerkt door Walters, 2007 en Hooft, 2010).
Stadium
Kenmerken
Begeleidingsaanpak
Voorbeschouwing Er hoeft niets te veranderen.
De cliënt denkt niet (meer) aan veranderen. Hij weet niet dat het belangrijk is, vermijdt het of heeft besloten dat het huidige gedrag meer voor- dan nadelen heeft. Dit kan bij een ander overkomen als ontkenning of het wegredeneren van het probleem.
Werk aan de relatie; reduceer eventuele weerstand en bezwaren. Vergroot het probleembewustzijn door informatie te geven en vergroot het gevoelde belang van verandering.
Overpeinzing Ik denk na over veranderen.
De cliënt overweegt verandering maar heeft nog niet besloten iets te doen. Hij heeft heeft gemengde (tegenstrijdige) gevoelens over de verandering.
Erken het bestaan van ambivalentie ten aanzien van verandering. Onderzoek het verschil tussen het huidige gedrag en persoonlijke waarden of doelen van de cliënt. Bespreek de voor- en nadelen van veranderen en onderzoek samen hoe de cliënt zou kunnen experimenteren met een nieuwe aanpak. Ontlok zelfmotiverende uitspraken. Werk aan willen en kunnen.
Voorbereiding en beslissing Ik zoek uit hoe ik ga veranderen.
De cliënt bereidt zich voor op de verandering. Een plan van aanpak kan helpen het vertrouwen te vergroten. De cliënt stelt vragen over de aanpak en/of vraagt hoe anderen het aanpakken.
Werk aan zelfvertrouwen. Reduceer grote doelen tot haalbare subdoelstellingen. Kijk naar de omvang en timing van de verandering. Maak stappen concreet. Presenteer informatie, meningen van anderen en advies. Onderdruk de neiging om door te drukken. Volg het tempo van de cliënt. Help bij de planning. Bouw succeservaringen in. Onderzoek hulpbronnen.
Actieve verandering Ik werk actief aan het bereiken van mijn doelen.
De cliënt onderneemt zelf acties in de richting van verandering. Loopt tegen uitdagingen aan die hem verleiden om terug te vallen in het oude gedrag.
Stimuleer en steun pogingen om zaken anders aan te pakken. Check of doelen worden gehaald en stel zo nodig bij. Help bij planning van activiteiten die erop gericht zijn om het gedrag vol te houden.
Volhouden Ik ben veranderd, ik moet het vasthouden.
De cliënt moet de verandering zien vast te houden en uit te bouwen. Hij moet probleemsituaties leren oplossen. Tijdelijke terugval en teleurstellingen horen erbij. Eventueel de doelstellingen of de aanpak bijstellen.
Ondersteun de activiteiten van de cliënt. Vier successen. Bespreek uitdagingen en tegenslagen en kijk hoe de cliënt ze denkt te kunnen pareren. Ga in op terugval zonder gevoelens van mislukking of schaamte te vergroten. Stel vast wat de cliënt ervan leert en stel zo nodig plannen bij. Zoek aanvullende hulpbronnen.
Verschillende contexten en communicatiestijlen
4
Samenvatting » Binnen het brede werkveld van de sociaalagogische hulpverlening functioneert de professional in zeer verschillende contexten. Afhankelijk daarvan kun je variëren in de vormgeving van je motiverende gespreksstijl. Dit resulteert in drie verschillende varianten van MG, die vooral van elkaar verschillen in de mate van sturing die je de client biedt. We maken onderscheid tussen richting geven, gidsen en volgen. Wie kan schakelen tussen deze stijlen, kan binnen dezelfde begeleidingscontext zijn handelen maximaal laten aansluiten op zowel de (soms tegengestelde) behoeften en eisen van zijn cliënt als de doelen en eisen van de context. De richtinggevende stijl past bij situaties waarin sprake is van dwang of (tijds)druk, of als de professional een sterk sturende rol of ‘expertrol’ kiest. Met een volgende stijl ondersteunt de professional cliënten, maar hoeft er vooraf geen sprake te zijn van een concreet doel en de uitkomsten kunnen volledig door de cliënt zelf bepaald worden. De gidsende stijl is het meest geschikt om toe te werken naar doelen en tegelijkertijd verandering bij de ander te ondersteunen. Deze variant sluit volledig aan op de definitie van MG. De motiverende grondhouding van waaruit de professional werkt, blijft in elke stijl hetzelfde. Wanneer zet je welke stijl in? Daarover gaat dit hoofdstuk. 4.1
Drie stijlen
Rollnick (2008) onderscheidt drie verschillende communicatieve stijlen: richting geven, gidsen en volgen (afbeelding 4.1). Deze zijn gebaseerd op de verschillende rollen die een professional in de relatie met zijn cliënt kan aannemen. Deze stijlen kunnen natuurlijk verschillen per werkveld of hulpverleningsvraag. Ze kunnen zelfs wisselen binnen één gesprek met een cliënt.
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_4, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
4 Verschillende contexten en communicatiestijlen
Het bijzondere van MG is dat de methode cliëntgericht is maar ook altijd sturend, want bewust gericht op de oplossing van ambivalentie in de richting van verandering. De mate van sturing van de professional varieert en hangt samen met de mate waarin de hulpverlener en de cliënt het wenselijke resultaat delen en helder voor ogen hebben. Voorbeeld Een jonggehandicapte verricht met behoud van uitkering vrijwilligerswerk. De uitkering zal binnenkort stoppen. De professional ondersteunt de overstap naar een betaalde baan op gidsende wijze, zodat de cliënt de overstap op eigen kracht kan en wil maken. gidsen
n
ve
ge
vo
ing
lge
n
ht
ric
Afbeelding 4.1 Drie rollen: volgen, richting geven, gidsen. Naar Rollnick (2008), p 13.
richting geven Bij richting geven neemt de professional (tijdelijk) het initiatief in de relatie. Hij staat aan het stuur en bepaalt voor een belangrijk deel de agenda. Dit leidt per definitie tot ongelijkheid in de relatie. De professional heeft de kennis, de tools, de autoriteit en meer invloed. De cliënt bevindt zich in meer of mindere mate in een afhankelijkheidsrelatie en/of er is een sanctie als hij het (soms bindende) advies van de professional niet opvolgt. Richting geven komt van pas in de volgende situaties. x De professional vervult de rol van deskundige en kan advies en/of een plan van aanpak bieden. Advies vormt een groot deel van het werk van veel werkers in de sociaalagogische hoek. Dit advies kan meer of minder effectief zijn naarmate er meer of minder elementen van MG
53
54
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
x
x
x
in worden verwerkt. Afhankelijk van de mate waarin de professional MG toepast, kunnen cliënten het gevoel hebben dat ze zijn gedwongen om mee te werken, of dat ze (binnen heldere kaders) als persoon gezien worden en de ruimte krijgen om eigen keuzes te maken. Er is sprake van een crisissituatie of de cliënt is (tijdelijk) niet in staat zelf aan het stuur te staan. De boodschap is dan: Ik weet wat je moet doen om hier beter uit te komen. Er is sprake is van (mogelijke) dwangmaatregelen waaruit sancties kunnen voortvloeien, zoals in justitiële inrichtingen of bij re-integratiesituaties waarin sancties volgen als de cliënt niet actief meewerkt aan het vinden van werk. Als professional word je geacht regels te stellen en uit te voeren, waarbij de ander afhankelijk is van jouw besluiten of acties.
De belangrijkste vaardigheden bij richting geven zijn informatie aanbieden en vragen stellen. Luisteren staat minder op de voorgrond dan bij de andere stijlen. Voorbeelden van situaties waarin deze aanpak geëigend kan zijn, luiden als volgt. x Er is sprake van een ernstig vermoeden van kinderverwaarlozing. De ouders moeten Bureau Jeugdzorg laten zien dat ze voldoende goed voor hun kind kunnen zorgen, anders volgt wellicht uithuisplaatsing. x Er is slaande ruzie op een woongroep voor jongeren over huishoudelijke taken. De groepsleiding haalt de vechtersbazen uit elkaar en er moeten afspraken gemaakt worden over deze huishoudelijke taken en over de manier waarop conflicten hierover opgelost moeten worden. Richting geven met kenmerken van MG geeft een grotere kans op resultaat dan een aanpak waarbij een cliënt zich alleen voegt omdat de professional het wel beter zal weten. Ook zul je door het inpassen van kenmerken van MG meer bereiken dan wanneer je de medewerking van de cliënt afdwingt en hij zich voegt omdat het moet. Deze externe motivatie leidt misschien op de korte termijn wel tot aanpassing, maar niet tot resultaat op iets langere termijn. Als er beperkte keuze is of zelfs bij dwangmaatregelen kun je proberen om medewerking en positieve gedragsverandering te realiseren. (Zie ook hoofdstuk 2 over het verschil tussen externe motivatie en geïnternaliseerde motivatie.) Afgedwongen maar ook met lichte druk opgedrongen acties genereren over het algemeen slechts gedragsverandering op de korte termijn. Het maakt wel degelijk uit of een cliënt een opvoedcursus volgt omdat
4 Verschillende contexten en communicatiestijlen
deze met klem geadviseerd is, of omdat deze is afgedwongen door een maatregel van Jeugdzorg, of omdat de betrokkene zelf inziet dat fysiek straffen van kinderen niet goed is en een andere opvoedingsstijl nodig is. Hoewel de druk vanuit de situatie of de maatregel ervoor gezorgd kan hebben dat je cliënt een cursus gaat volgen of zijn gedrag gaat aanpassen, gaat het er niet om wat de ‘echte’, objectieve reden is, maar gaat het erom wat de cliënt ziet als de reden. Uiteindelijk gaat het er ook bij dwang om wat in de ogen van cliënt de reden is voor de verandering. Goed richting geven kenmerkt zich doordat het op het juiste moment gebeurt, aansluit bij de cliënt, helder gebeurt en blijk blijft geven van de motiverende grondhouding, waaronder ook mededogen. De aard van sommige onderwerpen kan zodanig gevoelig liggen en zoveel emotie oproepen, dat het in het begin moeilijk is om effect te bereiken met het toepassen van motiverende gespreksvaardigheden. Bij het bespreekbaar maken van dit soort onderwerpen (mishandeling, verslaving, kindermisbruik, psychose, ...) is het vanuit het perspectief van de hulpverlener niet nodig dat de cliënt het probleem of de oorzaak erkent of schuld bekent. Dat de cliënt erkent dat er een probleem is, is niet noodzakelijk om tot verandering te komen. Belangrijker is dat je als professional gaat begrijpen hoe het gedrag past bij de kijk op het leven en de persoonlijke situatie van de cliënt. (Zie ook paragraaf 5.5; de gesprekstechniek ‘valideren’). Bij lastige onderwerpen of als er sprake is van dwang, helpt het om het voor de hand liggende en vanzelfsprekende ook als zodanig te bestempelen (er is wat er is). Benoem dat wat er overduidelijk gebeurt en wat de situatie beïnvloedt, zodat je het bespreekbaar maakt. P: Als jij je nog één keer niet op tijd meldt, dan is het mijn functie om dit te melden bij het afdelingshoofd. Dat kan ertoe leiden dat je verlof geschrapt wordt en je een weekeinde binnen zit. Ook kun je het motiverend gehalte van richting geven vergroten door mensen ook binnen de beperkte ruimte die er soms is toch een keuze te bieden, ook al vullen ze deze op een passieve wijze in. Bijvoorbeeld een keuze tussen behandeling of detentie, of tussen school afmaken of gaan werken. Wie richting geven op een motiverende manier wil invullen, gaat naast de cliënt staan in plaats van te proberen hem te overtuigen.
55
56
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
P: Het lijkt alsof je weinig keuze hebt. Toch ben jij degene die bepaalt wat er gebeurt: of je met verlof gaat. En eventueel verderop in het gesprek: P: Stel dat je verlof daardoor geschrapt wordt, wat zou dat voor je betekenen?
valkuil van richting geven Simpelweg vanuit autoriteit richting geven zonder al te veel rekening te houden met de ander, heeft iets verleidelijks in die zin dat het op het eerste gezicht de indruk maakt van kordaat en resultaatgericht optreden. Iets dat populair lijkt onder managers en bestuurders en ook nog eens uitstekend lijkt te passen in een no-nonsense tijdgeest van niet te veel kletsen, de schouders eronder. Daarnaast is er door bezuinigingen vaak ook nog sprake van toenemende tijdsdruk in de relatie met cliënten, wat ook niet helpt om de neiging tot aanpakken en snel scoren te onderdrukken. Hoewel deze ‘nieuwe zakelijkheid’ misschien ook haar goede kanten heeft, is het wel de vraag of dit de meest geschikte manier is om cliënten professioneel verantwoord in beweging te krijgen en te houden. Onderzoek wijst keer op keer uit dat (gevoelde) dwang of druk leidt tot weerstand en slechts leidt tot kortdurende gedragsverandering die niet beklijft omdat ze niet verankerd is in het waardesysteem van de cliënt. Hierdoor worden kansen op succes onvoldoende benut.
De professional met twee petten: omgaan met sancties Soms is er sprake van een dubbelrol. Je bent hulpverlener en je wordt geacht sancties uit te (laten) delen als cliënten zich niet aan de regels houden. In principe past het uitdelen van straffen en beloningen niet binnen de uitgangspunten van MG. Bij gebrek aan internalisering werken ze vaak niet meer zodra de betrokkene op zichzelf staat en het gevaar bestaat ook dat motivatie om te veranderen ondermijnd in plaats van versterkt wordt. Toch zijn er omgevingen waarbinnen nu eenmaal afgesproken is dat het wel of niet opvolgen van regels positieve of negatieve gevolgen heeft. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin cliënten gedwongen verblijven in instellingen voor GGZ, Justitie of Jeugdhulpverlening of situaties waarin cliënten moeten voldoen aan bepaalde eisen om in aanmerking te komen voor een uitkering,
4 Verschillende contexten en communicatiestijlen
meer zelfstandigheid of voortzetting van de behandeling. Vanuit het perspectief van MG gelden dan de volgende tips. x Onderhandel niet over het principe van de regels en bijbehorende consequenties, die staan vast (er is wat er is). Wees duidelijk over sancties en beloningen. Zorg dat de cliënt hierdoor niet verrast wordt, want dat schaadt het vertrouwen. x Bied wel keuze waar dat mogelijk is. Je kunt wél onderhandelen over hoe en wanneer de cliënt kan voldoen aan bepaalde regels. Daarmee krijgt de cliënt het gevoel dat hij zelf kan bepalen of hij voldoet aan de regel. ( Je weet dat we hier altijd opruimen. Je kunt kiezen: doe je dat nu, of maak je eerst af waar je mee bezig bent?) Als professional heb je vaak enige ruimte om het belang van de cliënt af te wegen tegen dat van de instelling of regelgever. Gebruik deze om de ander daarbinnen de ruimte te geven om zelf het heft in handen te nemen. x Als er sprake is van een dubbelrol, leg die dan helder uit. Bijvoorbeeld in de reclassering. P: Ik wil er duidelijk over zijn dat ik verschillende rollen heb. Aan de ene kant ga ik samen met je aan de slag om ervoor te zorgen dat je weer op jezelf kunt wonen. Aan de andere kant zul jij moeten laten zien dat je daar nu aan toe bent door je te houden aan je belofte dat je weer naar school gaat en niet meer met de politie in aanraking komt. Op basis daarvan zal ik moeten beoordelen wanneer je op jezelf kunt gaan wonen. Tegelijkertijd heb je zelf in de hand of je je aan het plan houdt, of weer in de fout gaat. Jij bepaalt uiteindelijk zelf wat er gebeurt. Hoe voelt dat voor je?
volgen Volgen wordt ook wel counselen genoemd. Het is de basistechniek waarop MG als gesprekbenadering gefundeerd is. Binnen de setting van het gesprek en de situatie waarin dat plaatsvindt, staat de cliënt aan het stuur. Hem wordt gevraagd naar zijn gedachten, gevoelens en belevingswereld. De professional volgt zo goed mogelijk om de cliënt te helpen in het ordenen van zijn gedachten en een eigen richting te kiezen. De volgende stijl is geschikt als er geen sprake is van een juiste of geschikte keus en als het van belang is dat de cliënt zelf zijn keuze maakt of koers kiest. Zoals bij de keuze om wel of niet een kind te adopteren, of de keuze om een advocaat dan wel een mediator in te
57
58
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
schakelen bij scheiding. Inhoud, richting en tempo van het gesprek worden bepaald door de cliënt. De boodschap van de professional is: Jij hebt als geen ander verstand van wat je bezighoudt of nodig hebt en ik wil je verder helpen om voor jezelf duidelijk te krijgen wat dat is. De bedoeling is om daarbij maximaal aan te sluiten op iemands levensvisie en belangrijke waarden. En daarmee dus bij te dragen aan de versterking van geïntegreerde of intrinsieke motivatie van de cliënt. Deze houding is ook geschikt in situaties waar mensen hevig geëmotioneerd zijn of duidelijk met iets zitten dat ze eerst kwijt moeten voordat er wellicht ruimte voor een ander type gesprek ontstaat. Voorbeelden van situaties waarin deze aanpak geëigend kan zijn, luiden als volgt. x Als iemand duidelijk van slag is (verdriet, liefde, ruzie, twijfel, ongerustheid, andere emoties). x Als de cliënt je hulp vraagt bij het maken van levenskeuzes, zoals het afstaan van een kind voor adoptie. x Bij het verwerken van moeilijke levensgebeurtenissen, zoals leven met een chronische ziekte of handicap of een verlies. Bijvoorbeeld een vrouw die kortgeleden haar man verloren heeft. Haar dochter heeft samen met haar aangeklopt bij het maatschappelijk werk omdat ze erg vereenzaamd is. Haar dochter ziet het bejaardentehuis als een oplossing. De vrouw blijkt erg verdrietig en twijfelt aan de keuze voor een bejaardenhuis. valkuil van volgen Volgen kan sturen of overnemen worden als je vergeet dat de cliënt uiteindelijk zelf verantwoordelijk is voor zijn leven en in principe zijn eigen problemen kan oplossen. Ook is het belangrijk om de grens tussen mededogen en meeleven in de gaten te houden. Als je jezelf verliest in de ander, bestaat het risico dat je gaat ‘meehuilen’. Slachtofferschap, gevoelens van onmacht en onrechtvaardigheid… voor je het weet, zit je ze indirect te bevestigen. Daarmee versterk je uiteindelijk onbedoeld de status quo en help je niet om de situatie dragelijk te maken of in een ander perspectief te plaatsen. gidsen Een gidsende stijl is een benadering waarin de cliënt en de hulpverlener als team samenwerken. De professional wordt benut als een hulpbron. Hij helpt de ander om de weg te vinden. De gids heeft een idee over welke kanten de cliënt op kan, wat wellicht goed zou kunnen werken, welke richting goed zou zijn, maar de cliënt wikt en weegt en
4 Verschillende contexten en communicatiestijlen
besluit uiteindelijk wat hij wil en kan doen. Hij geeft aan hoe ver hij wil gaan, waar hij heen wil en wat hij wil verkennen. De gids is ingehuurd om te helpen uitzoeken wat de cliënt eigenlijk wil en om de weg te wijzen of alternatieven aan te dragen. Als het gaat om gedragsverandering is de boodschap van de gidsende professional: Ik wil je helpen op jouw manier dit doel te bereiken. De vaardigheden vragen stellen, luisteren en informatie geven zijn ongeveer in evenwicht; ze komen alle drie in gelijke mate voor. De gidsende manier van werken past uitstekend bij gesprekken over (gedrags)verandering. Hij helpt om de motivatie bij je cliënt aan te boren die hij nodig heeft om zelf in actie te komen en zelf vorm te geven aan de verandering. Gidsen is de stijl die het beste overeenkomt met de uitgangspunten van MG. 4.2
Combineren van stijlen
In de meeste werkvelden waar sociaalagogische werkers actief zijn, worden verschillende soorten gesprekken gevoerd. Gidsende gesprekken worden afgewisseld met richtinggevende en volgende gesprekken. Die afwisseling geldt zelfs binnen gesprekken. Ook daar is het verstandig om van stijl te veranderen als de situatie daarom vraagt. Op een bepaald punt in het gesprek kan een van de drie stijlen het meest effectief zijn. Je kunt een gesprek volgend beginnen, vervolgens overstappen op gidsen als blijkt dat de cliënt hier baat bij heeft en ten slotte richtinggevend eindigen. Wie goed kan schakelen, vergroot zijn flexibiliteit en daarmee de effectiviteit van zijn professioneel handelen.
Het verschil tussen richting geven, gidsen en volgen Op een bepaald punt in het gesprek kan een van de drie stijlen het meest effectief zijn. Informatie geven, je zorg delen of advies geven kan zowel in een gidsende als in een meer richtinggevende wijze van communiceren. Voorbeeld 1 x Richting geven: Als je de komende weken niet solliciteert, moeten we op je uitkering korten. Dat zou dus de consequentie kunnen zijn, maar je kunt er wel iets aan doen om dat te voorkomen. x Gidsen: Ben je ervan op de hoogte dat als je niet solliciteert er op termijn op je uitkering gekort gaat worden? Wat zou jij kunnen doen om de kans daarop zo klein mogelijk te maken?
59
60
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
x
Volgen: Veel mensen in jouw situatie vinden het in het begin lastig dat ze met een stok achter de deur moeten solliciteren en anders gekort kunnen worden op hun uitkering. Hoe is dat voor jou?
Voorbeeld 2 x Richting geven: Je begrijpt dat dit nu voor jou betekent dat je binnenblijft, maar zou je van mij willen weten wat je kunt doen om dat de volgende keer te voorkomen? x Gidsen: Je baalt ervan dat je binnen moet blijven en je weet eigenlijk zelf ook wel hoe je dat de volgende keer kunt voorkomen. x Volgen: Je baalt als een stekker dat je binnen moet blijven, je voelt je onheus bejegend en je vraagt je af: Waarom ik nu juist als enige?
5
De relatie aangaan
Samenvatting » Elke dienstverlening en hulpverlening begint met contact leggen met de cliënt. In die eerste ontmoeting leg je de basis voor de verdere samenwerking. In de wijze van contact leggen pas je de vaardigheden toe uit de cliëntgerichte gespreksvoering. De basistechnieken hiervan bestaan uit gesprekstechnieken zoals open vragen stellen, reflecteren, bevestigen en samenvatten. Door de toepassing hiervan beoog je vanuit het perspectief van de cliënt te kijken naar een situatie en daarop aan te sluiten in de aanpak. Behalve dat de cliënt zich gehoord en begrepen moet voelen, is het doel ook dat de cliënt zich geaccepteerd en gewaardeerd voelt. Hierdoor groeit zijn bereidheid om zichzelf te laten zien, ook voor onderwerpen waarbij hij zich niet gemakkelijk voelt. De relatie aangaan is de eerste stap in het proces van motiverende gespreksvoering en vormt tevens het fundament ervan. Alle vervolgstappen bouwen voort op dit fundament. 5.1
Het belang van de relatie
Elke dienstverlening en hulpverlening begint met contact leggen met de cliënt. In die eerste ontmoeting leg je de basis voor de samenwerking. Het is niet vanzelfsprekend dat de cliënt zijn verhaal aan je wil vertellen en ook de samenwerking komt niet vanzelf tot stand. Ook al zijn de problemen van de cliënt in objectieve zin groot en is er een noodzaak tot ondersteuning, dat wil nog niet zeggen dat de cliënt er ook op die manier tegenaan kijkt. Hij kan zelfs in het geheel niet open staan voor ondersteuning. Samenwerking, ondersteuning en hulpverlening zijn echter pas mogelijk als de cliënt zich hiervoor open stelt. Dit is dus je eerste doel in het contact met de cliënt: dat hij het gesprek met je wil aangaan. Dit is ook mogelijk als de cliënt nog niet aangege-
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_5, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
62
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
ven heeft dat hij een probleem ervaart of al een besluit genomen heeft dat hij behoefte heeft aan ondersteuning. 5.2
Contact leggen en relatieopbouw
De belangrijkste vaardigheden die je inzet in de eerste fase van het contact met de cliënt zijn dezelfde basisvaardigheden die nodig blijven in elke vervolgfase van het contact. Ze vormen dus het fundament van de gespreksvoering. Ze komen in dit gedeelte van het boek aan de orde, omdat je in het begin van het contact vooral en mogelijk uitsluitend deze vaardigheden zult toepassen. Zonder toepassing van deze vaardigheden kan het contact waarschijnlijk niet goed genoeg tot stand komen. Met de toepassing van deze vaardigheden zul je bereiken dat de cliënt zijn verhaal doet en wordt het makkelijker om samenwerking te creëren. Waarschijnlijk zul je deze gesprekstechnieken herkennen uit andere boeken of opleidingen die je gevolgd hebt. Het zijn de vaardigheden van de cliëntgerichte gespreksvoering, waarvan de basis lang geleden gelegd is door Carl Rogers (Rogeriaanse counselingstechnieken). De basisgesprekstechniek is gericht op empathie, exploratie, begrip en steun en heeft tot doel om op een positieve manier in contact te komen en te blijven. De basisgesprekstechniek omvat vier elementen (ORBS): x open vragen stellen; x reflecteren; x bevestigen; x samenvatten. 5.3
Doelgerichtheid in cliëntgerichte gesprekstechnieken
Aangezien MG een doelgerichte manier van gesprekken voeren is, worden cliëntgerichte gesprekstechnieken soms op een net iets andere manier toegepast: er wordt een doelgerichte draai aan gegeven. Deze doelgerichtheid komt tot uiting in de sturing op de inhoud van de communicatie. De cliënt vertelt, maar wat geef jij als professional vooral aandacht en waar ga je verder op door? Waar komt de focus te liggen? Dat kan veel invloed hebben op de uitkomst van een gesprek, want waar je aandacht aan geeft, wordt vanzelf groter, het groeit. Hoe langer je erover doorpraat, hoe meer zaken ermee samenhangen en hoe belangrijker het lijkt te worden. En andersom: hoe minder aandacht je aan een onderwerp besteedt, hoe meer het op de achtergrond kan raken.
5 De relatie aangaan
Misschien ziet de cliënt vooral bezwaren en problemen en is er eigenlijk geen enkel lichtpuntje of geen enkele oplossing in zicht. Tussen de regels door heb je echter wel gehoord dat ondanks alle narigheid er nog één aspect in de leefsituatie is waar het nog wel goed gaat. Ook heb je gehoord dat de cliënt in het verleden gedacht heeft aan een bepaalde oplossing, maar die direct weer heeft verworpen als niet haalbaar. Welke keuze maak je nu? Ga je de problemen verder uitdiepen, of ga je aandacht besteden aan de (verborgen) openingen? Onze manier van kijken als mens is van nature gericht op het onderkennen van problemen. Onze aandacht wordt er als het ware vanzelf naartoe gezogen, omdat een probleem betekent dat er gevaar dreigt. Daar moet direct wat aan gedaan worden. Vooral het probleem aandacht geven kan echter leiden tot probleemdenken. Het probleem krijgt dan alle aandacht en niet de mogelijke oplossingen of de wens om te veranderen. Als je scherp luistert, hoor je in een gesprek of soms zelfs in een enkele zin zowel negatieve elementen (problemen, onmogelijkheden en dergelijke) als positieve (hoop, optimisme, wensen, mogelijkheden en dergelijke). Het is van belang om aan beide elementen aandacht te besteden, anders zal iemand zich niet gehoord of serieus genomen voelen. Daarnaast kan het zinvol zijn om de belemmeringen goed in kaart te brengen om een probleem echt te kunnen oplossen. Maar zoals gezegd: het probleem zal waarschijnlijk al als vanzelf je aandacht trekken. Van belang is om juist ook de positieve elementen, die er altijd zijn, voldoende aandacht te geven, om de focus te verleggen van het onkruid naar de bloemen in het veld. En houd in het achterhoofd dat datgene wat je aandacht geeft, groeit. De gewenste focus kun je aanbrengen in de inhoud, maar ook op andere manieren. x Je kunt ongewenst gedrag formuleren in de verleden tijd en gewenst gedrag in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: U had altijd de neiging te veel te doen, maar u neemt nu meer pauzes. x Je kunt de zin of samenvatting eindigen met positieve elementen of gewenste gedragsverandering. Omdat men meestal verder doorgaat op wat het laatst gezegd is, zal de cliënt verder uitweiden over de positieve elementen waarmee de zin eindigt. Positieve elementen achteraan in de samenvatting plaatsen, heeft tot doel dat deze aspecten beter worden onthouden. Wat het laatst gezegd wordt, blijft het langst hangen.
63
64
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Samenvattend bestaat doelgericht sturen uit: x aandacht geven aan delen in de uitspraken van de cliënt die de verandering van de cliënt ondersteunen; x het gesprek sturen in productieve richtingen; x aanpassingen in de vormgeving van de zin, volgorde van onderwerpen, tijdsaanduiding. 5.4
Open vragen stellen
Een open vraag nodigt de cliënt uit om zijn verhaal te doen en uit te weiden. De bedoeling is dat de cliënt in reactie op open vragen niet volstaat met simpelweg ja of nee antwoorden. Voorbeeld: P: Er zijn vandaag een paar onderwerpen die we met elkaar kunnen bespreken, …maar wat houdt ú het meeste bezig? Open vragen leiden bij de gesprekspartner vaak tot een uitgebreider antwoord dan gesloten vragen, die vaak met ja of nee worden beantwoord. Bij een open vraag zal de ander ook meer tijd nemen om erover na te denken. Open vragen stel je dus vooral om gedetailleerde informatie te verzamelen of om de gesprekspartner aan te moedigen na te denken over het antwoord. Vragen stellen heeft behalve een inhoudelijk ook een relationeel doel. Je brengt de boodschap over dat je geïnteresseerd bent in de ander en bereid bent je in zijn denk- en leefwereld te verdiepen. De cliënt heeft het gevoel ‘gezien’ te worden. Dit heeft een positief effect op de samenwerkingsrelatie. De cliënt zal zich daardoor meer openstellen en er zal ook een wederkerigheid ontstaan: jij bent bereid naar mij te luisteren, dus ik ben ook meer bereid om te luisteren naar jou.
Verschil open en gesloten vragen Voorbeeld x Is het belangrijk voor u om met succes…? x Hoe belangrijk is het voor u om met succes…? Voorbeeld er nog iets anders wat u daarover wilt vertellen? Is x Wat kunt u daarover nog meer vertellen? x
5 De relatie aangaan
De eerste vragen uit beide voorbeelden zouden met een simpel ja of nee beantwoord kunnen worden. Hoewel deze vragen bedoeld zijn om de persoon aan te moedigen zich te uiten, is de kans toch groot dat de persoon stil valt. In de tweede, meer open formulering van de vraag wordt de ander uitgenodigd tot een gedetailleerder en doordachter antwoord. Dit kan al bereikt worden met het veranderen van slechts één woord.
Is het stellen van een gesloten vraag een ernstige overtreding? In de praktijk kan een cliënt ook een lang antwoord op een gesloten vraag geven. Ook komt het regelmatig voor dat er een kort antwoord gegeven wordt op een open vraag. In het algemeen echter zullen open vragen stimuleren tot een uitgebreider antwoord en zullen ze als minder sturend ervaren worden. wanneer stel je gesloten vragen? Gesloten vragen bieden de mogelijkheid om snel concrete gegevens te verzamelen, bijvoorbeeld bij een intake of diagnosestelling. Als de vragen bedoeld zijn om een taxatie van een situatie te maken, kunnen open vragen juist minder wenselijk zijn. Daarmee kan de indruk gewekt worden dat je een gesprek wilt aangaan, terwijl je eigenlijk snel iets in kaart wilt brengen. Stel dus weinig of geen open vragen als je weinig tijd hebt en/of als je een checklist wilt afwerken. Een gesloten vraag kan ook bedoeld zijn om iets ‘af te checken’ en er daarna uitgebreider op door te gaan met een open vraag. open vragen bij het op gang brengen van het gesprek Open vragen hebben een belangrijke functie in het begin van het contact met de cliënt en het op gang brengen van het gesprek. Deze beginvragen zijn opzettelijk algemeen en breed, om de cliënt de ruimte te geven zich te uiten.
Valkuilen en oplossingen bij open beginvragen x Cliënten hebben soms moeite om op gang te komen. Over koetjes en kalfjes praten, zoals praten over hobby’s, kinderen, het weer, helpt niet echt om cliënten op hun gemak te stellen. Het stelt het moeilijke gesprek slechts uit, waardoor het soms nog lastiger wordt om het juiste moment te vinden om het lastige
65
66
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
x
x
x
x
onderwerp aan te snijden. De weinig toegankelijke cliënt is echter op zoek naar geruststelling in de vorm dat je hem begrijpt en niet veroordeelt. Die ervaring doet de cliënt slechts op door de manier waarop je als professional het onderwerp of de hulpvraag in het gesprek opgepakt. Bij cliënten met weerstand kan het beter zijn om niet direct gericht met het probleem aan de gang te gaan, maar eerst in meer bredere zin over hun leven te spreken. Dit is iets anders dan praten over koetjes en kalfjes! Ook een inleiding kan de cliënt op weg helpen. Deze inleiding omvat wat je al weet over de cliënt en de situatie. Ook kun je een toelichting geven op je eigen rol en houding en/of aanpak in het gesprek. Hierbij kun je vooral laten blijken dat je geen be- of veroordelende houding inneemt, maar open het gesprek ingaat. De cliënt kan stilvallen en de valkuil kan zijn om die stilte op te vullen met aanvullingen en toevoegsels op wat je gezegd hebt. Sommige cliënten hebben echter tijd nodig om op gang te komen. In de pauze die dan ontstaat, is het vooral van belang om hen die tijd te gunnen, de stilte te laten bestaan en de denkpauze vooral niet op te vullen met je eigen reacties. De cliënt reageert met een zogenaamde boemerangvraag: Wat bedoelt u precies? en wil daarmee het moeilijke gesprek of antwoord uitstellen. In plaats van hier dan inhoudelijk op in te gaan, kun je ook reageren met een reflectie door de gevoelens van de cliënt te benoemen. Bijvoorbeeld: U vindt het moeilijk om een start te maken. U krijgt ineens een onderwerp op uw bord en nu weet u niet goed wat daarmee te beginnen (Vrolijk, 1991). Vragen kunnen ook te breed zijn en worden daarmee eerder vaag dan uitnodigend. Voorbeeld van een te brede vraag: Hoeveel en wat drink je zoal? Specifieker is: Wat zijn je drinkgewoonten? Of: In welke omstandigheden of situaties ga je drinken? Een ander voorbeeld van een brede of te vage vraag: Hoe ga je om met grenzen stellen? Specifieker is: Wat doe je als je kind zich niet houdt aan bepaalde regels die jij belangrijk vindt? (Of die regel specifiek benoemen: Wat doe je als hij niet wil eten?)
5 De relatie aangaan
vragen stellen en de situatie in kaart brengen Het eerste contact tussen cliënt en professional is vaak een combinatie van contact leggen en een beoordeling van de situatie. Ten behoeve van dit laatstgenoemde doel moet de situatie in beeld gebracht worden en moet een eerste inschatting gemaakt worden van de hulpvraag. Daarvoor is informatie nodig en moeten vragen gesteld worden. Wellicht zijn echter niet alle vragen die je als professional stelt noodzakelijk om de situatie goed te beoordelen. De valkuil om meer vragen te stellen dan nodig is, kan verschillende oorzaken hebben, zoals behoefte aan volledigheid (controlebehoefte), maar kan ook te maken hebben met de belangstellende aard van de professional zelf. Mensen in sociaalagogische beroepen hebben interesse in anderen en zijn nieuwsgierig naar wat ze bezighoudt. Deze nieuwsgierigheid is een belangrijke voorwaarde om het werk goed te kunnen doen en binnen MG wordt ze vooral ingezet om de cliënt uit te lokken zijn kijk op de situatie te geven. Een kritische kijk op welk type vragen en hoeveel vragen je als professional stelt om de situatie in kaart te brengen, kan helpen om de nadruk te verleggen van vragen naar luisteren (zie kader hierna). Daardoor verbetert het contact en zul je ook in staat zijn om een betere beoordeling van de situatie te maken. Hoe beter het contact, hoe beter de informatie die je krijgt.
Soorten en functies van open vragen Vragen kunnen worden onderverdeeld in drie hoofdgroepen (Van Praag-van Asperen, 1993; Verhoeven, 2010). x Kenvragen: vragen over voelen, waarnemen, denken: kunnen de professional helpen inzicht te krijgen in de client, maar zijn soms overbodig; stimuleren de cliënt tot een grotere bewustwording, maar dat hangt af van waarom en in welke vorm de vragen gesteld worden. Als professional is het goed om je af te vragen welke reden je hebt om kenvragen te stellen. Goede redenen kunnen zijn: de cliënt aan het denken zetten; de cliënt helpen om de situatie of het vraagstuk beter te overzien; de cliënt bewuster laten worden van hoe hij over iets denkt of voelt. Het komt vaak voor dat dit soort kenvragen gesteld worden vanuit de behoefte van de professional zelf, voortkomend uit nieuwsgierigheid of uit de gedachte dat je door meer te weten meer grip krijgt op de situatie. Dan komt dit type vragen voort uit een
67
68
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
sturingsbehoefte van de professional. De vragen zouden echter bedoeld moeten zijn ter ondersteuning van de zelfsturing van de cliënt. Als de vraag niet bijdraagt aan de zelfsturing van de cliënt, is het dus vaak een overbodige vraag. Kenvragen in de vorm van feitenvragen1 kunnen overbodig zijn. Ze helpen meestal niet om de ander aan het denken te zetten en leiden vaak af van waar het echt over zou moeten gaan. Ook kenvragen in de vorm van inzichtvragen (Hoe denk je dat het probleem ontstaan is?) zijn vaak overbodig en richten bovendien de aandacht te sterk op het probleem in plaats van op de oplossing en de nodige motivatie om daaraan te werken. x Keuzevragen: vragen over willen: stimuleren tot het nemen van verantwoordelijkheid en activeren. x Handelingsvragen : vragen over verbeelden, kunnen, durven: stimuleren en ondersteunen actie.
open explorerende vragen Open explorerende vragen zijn bedoeld om de cliënt te laten nadenken over zijn situatie. In voorbeeld 1 (zie kader hierna) probeert de professional de cliënt op basis van zijn eigen overtuiging/vooronderstelling te laten nadenken over zijn situatie. In het tweede voorbeeld wordt de cliënt met open exploratievragen aan het denken gezet. De cliënt heeft duidelijk gemengde gevoelens, en door vragen te stellen stimuleert de professional de cliënt om zich hierover te uiten. De gedachten worden als het ware ‘uit de cliënt getrokken’.
Voorbeeld 1: vragen met de indirecte bedoeling om te overtuigen C: Het punt is, ik ben blij dat de sfeer thuis weer een stuk beter is, maar het weekend komt eraan en dan moeten we het weer eens worden over uitgaan en zo. Ik wil haar graag veilig thuis hebben en ik vind het ook belangrijk met wie ze omgaat. Bij bepaalde figuren weet je al van tevoren dat het fout gaat lopen. Maar als ik daarover iets ga zeggen en ga waarschuwen wat er allemaal kan gebeuren, dan gaat het weer helemaal mis.
1 Feitenvragen kunnen wel noodzakelijk zijn om een diagnose te stellen. Diagnosestelling heeft echter een ander doel dan een motiverend gesprek.
5 De relatie aangaan
P: Zou je het ook niet belangrijk vinden dat ze haar eigen keuzes gaat maken daarin, zodat ze er ook van kan leren? (gesloten vraag) P: Je wilt haar graag beschermen, maar hoe zou ze dan kunnen leren om voor zichzelf te zorgen in het uitgaansleven? (reflectie gevolgd door open, maar suggestieve vraag) P: Je ziet zelf in dat het waarschijnlijk niet erg zal helpen als je je eigen bezorgdheid over wat er allemaal mis kan gaan met je dochter bespreekt en haar goedbedoelde adviezen geeft. Hoe zou ze hierop reageren? (reflectie gevolgd door open explorerende vraag) Voorbeeld 2: aan het denken zetten Je kunt met een vraag ook twee verschillende uitingen naast elkaar plaatsen en uitnodigen om het verband verder te onderzoeken. P: Wat zijn je plannen voor de toekomst wat werk betreft? C: Nou, ik zou graag met kinderen willen werken. P: Dus je zou wel een baan willen hebben waar je met kinderen kunt werken. Hoe zou dit kunnen samengaan met je plan om te stoppen met school?
Dat de toon waarmee je de vraag formuleert ook belangrijk is, blijkt uit voorgaand voorbeeld 2. Je kunt de vraag ook tamelijk cynisch formuleren, waarmee het een soort hang yourself-constructie wordt. Dit dreigt het al snel te worden als je iemand wilt confronteren met onredelijkheid en irrationele gedachten. De vraag wordt pas open als je ook echt met de ander gaat onderzoeken hoe hij de combinatie stoppen met school en baan gedacht had. Als dit echt niet mogelijk is, kan de cliënt eventueel zelf conclusies trekken. valkuilen bij vragen stellen Verhoeven (2010) noemt de volgende punten als belangrijkste valkuilen bij het stellen van vragen. x Te weinig geduld hebben om te luisteren. x Je eigen mening geven, de discussie aangaan. Dit gebeurt vaak ook op indirecte wijze in de vorm van een reactie die begint met: ja maar. x Vragen naar het waarom. Waaromvragen komen bij de professional wellicht voortuit interesse, maar worden door de cliënt vaak anders opgevat. De waaromvraag wordt in de praktijk van alledag meestal gesteld als een verpakt verwijt (Waarom heb je er nog niets aan gedaan?). Ondanks dat de vraag niet als een verwijt bedoeld is, kan de cliënt de waaromvraag toch als een verpakt verwijt opvatten.
69
70
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Zoeken naar de volgende vraag in plaats van aansluiten op wat er gezegd is. In het antwoord van de ander zitten vrijwel altijd aanknopingspunten om verder op door te gaan. Geen richting geven. Het gesprek gaat verschillende kanten op en onderwerpen of doelen van het gesprek worden niet uitgewerkt.
x
x
is open vragen stellen altijd goed? Het is goed om regelmatig open vragen te stellen. Vragen stellen stimuleert de eigen motivatie en zelfsturing van de cliënt meer dan informatie geven of overtuigen. Hierbij zijn echter twee kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste worden er in de praktijk eerder te veel vragen gesteld dan te weinig. Te veel vragen stellen werkt contraproductief. Vragen stellen kan leiden tot twee valkuilen. x De vraag-en-antwoordvalkuil. De cliënt stelt zich steeds passiever op. De professional stuurt en de cliënt reageert. Dit speelt vooral bij minder toegankelijke, afhoudende cliënten. x De expertvalkuil. De verwachting wordt gewekt dat de informatie die de cliënt geeft, dient om een diagnose te stellen. Hiermee wordt de relatie hiërarchisch van aard en wordt de expert dus verantwoordelijk voor de oplossing, terwijl voor het vinden van de oplossing vaak een actieve deelname van de cliënt wordt vereist. Ten tweede werken andere gesprekstechnieken beter om de motivatie van de cliënt te versterken. De open vraag dient om het verhaal op tafel te krijgen en moet gevolgd worden door technieken die het verhaal verder helpen, zoals de reflectie. Verhoudingsgewijs zou de professional dus vaker een reflectie moeten geven dan een vraag moeten stellen. Een gouden regel om mee te beginnen, is niet meer dan drie open vragen achter elkaar stellen. Bij het toepassen van MG is, over het gehele gesprek genomen, de gewenste verhouding tussen open vragen en reflecties voor beginnende professionals twee vragen op één reflectie. Het doel waarnaar gestreefd wordt voor gevorderde professionals is echter een verhouding van twee reflecties op één open vraag. wat is een goede vraag? Een goede vraag is een vraag die werkt. Dit wordt bepaald door het effect op de ander en niet door de intentie van de vragensteller. Een goedbedoelde vraag kan dus een niet-werkende vraag zijn, althans een vraag die deze cliënt op dit moment niet helpt om zich te uiten. De kwaliteit van de vraag is af te lezen aan de kwantiteit en kwaliteit van
5 De relatie aangaan
het antwoord en vaak zelfs al eerder in de non-verbale reactie van de cliënt. Een goede vraag heeft de volgende kenmerken. x De vraag wordt open geformuleerd. Bijvoorbeeld beginnend met wie, wat, waar, wanneer of hoe. x De vraag is neutraal gesteld. De cliënt moet zich vrij voelen in het geven van een reactie. De vraag is niet bedoeld als confrontatie, aansporing of verwijt. x De vraag heeft tot doel de ander te stimuleren om zijn gedachtewereld te verkennen. De vraag komt niet voort uit behoefte aan eigen begrip of nieuwsgierigheid van de professional. x De vraag sluit aan op en/of is af te leiden uit wat de ander zojuist gezegd heeft. x De vraag is kort, bondig, duidelijk en eenduidig. x De vraag helpt de ander vooruit door de cliënt aan het denken te zetten, uit te dagen, te prikkelen of richting te geven. De vragen die het meeste vooruit helpen, zijn vragen die gericht zijn op het onderzoeken van ambivalentie en vragen die gericht zijn op het uitlokken van verandertaal. Dit type open vragen komt als specifieke gesprekstechniek aan de orde in de volgende hoofdstukken. 5.5
Reflecteren
Een reflectie is een uitspraak (geen vraag) waarin je (selectief ) teruggeeft wat je hebt gehoord. Een reflectie gaat verder dan een herhaling van wat iemand gezegd heeft. Het is een poging om te raden wat iemand bedoeld heeft te zeggen of wat de achterliggende gedachte is. P: En dat vindt u geen goede zaak. Reflecteren is empathisch (inlevend) en actief luisteren. Het is luisteren naar het verhaal achter het verhaal. Reflecteren is de primaire vaardigheid waarop MG stoelt. Want als je wilt (voort)bouwen op de eigen motivatie van de cliënt, is het noodzakelijk om te weten wat echt belangrijk voor hem is. Doelen zullen niet bereikt worden als ze niet aansluiten bij wat de cliënt zelf belangrijk vindt of als de cliënt er dubbele gevoelens over heeft. Ook de toonzetting van de reflectie is belangrijk. Een reflectie wordt geformuleerd als een uitspraak en niet als een vraag. Aan het einde van de zin gaat je stem naar beneden, je zet als het ware een punt achter de zin. In de vorm van een uitspraak heeft de reflectie ‘stuwkracht’,
71
72
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
stimuleert verdere uitingen. Een vraag zou de gedachtegang van de cliënt kunnen onderbreken en het gesprek doen stokken. Ook zou de formulering als vraag de cliënt aan het twijfelen kunnen brengen over zijn eigen uitspraak, terwijl dat juist niet de bedoeling is bij een richtinggevende reflectie. Voorbeeld van een reflectie geformuleerd als een vraag: P: Dus u denkt dat het noodzakelijk is om uw man naar een verzorgingshuis te laten gaan? C: Misschien wel, maar aan de andere kant is het misschien nog mogelijk om… Voorbeeld van een reflectie geformuleerd als gevolgtrekking, stem buigt naar beneden: P: Dus u denkt dat het noodzakelijk is om uw man naar een verzorgingshuis te laten gaan. C: Ja, ik denk dat er geen andere keus meer is, hoe erg ik het ook vind. de functie van reflecties Reflecties kunnen gelijktijdig verschillende functies en effecten hebben. Relatiebevordering Het gevoel dat er naar hem geluisterd wordt en dat hij begrepen wordt, schept een band tussen cliënt en professional. Het stimuleert de cliënt om zich verder te uiten en zich nog meer open te stellen. Toetsing Nagaan of je de ander goed begrepen hebt. Ordenen en verhelderen Ervoor zorgen dat het voor de cliënt zelf duidelijker wordt hoe hij ten opzichte van het onderwerp en doel staat. In het algemeen is de kracht van hulpverlening, en van MG in het bijzonder, het ondersteunen van cliënten bij het ordenen van hun ervaringen. Daardoor moet een reflectie méér zijn dan een min of meer letterlijke herhaling van wat de ander gezegd heeft. De reflectie brengt dat wat impliciet of niet duidelijk uitgesproken is in de boodschap van de cliënt tot uitdrukking. De reflectie kan ook de tegenstrijdige of verwarrende gevoelens en wensen
5 De relatie aangaan
verhelderen. Daardoor gaat de cliënt zijn eigen gedachten, gevoelens en wensen beter begrijpen. Richting geven De reflectie kan ook tot doel hebben om het verhaal verder te brengen, vooruit te helpen. Dit gebeurt als je in je reflectie onder woorden brengt wat de ander bedoelt, maar wat hij zelf net niet zegt of niet durft te zeggen. Om dit te doen, moet je als gesprekspartner wel een drempel over: je vult immers in wat de ander bedoelt zonder dat hij het letterlijk gezegd heeft. Je kunt hierbij het gevoel krijgen dat je de cliënt woorden in de mond legt en dat als aanmatigend, onbeschaafd, brutaal of arrogant beschouwen. Bedenk echter dat je het doet vanuit de positieve bedoeling om je cliënt te ondersteunen bij zijn zelfonderzoek. Bedenk ook dat hij zich, als het goed is, op basis van de inmiddels opgebouwde vertrouwensrelatie voldoende vrij zal voelen om je te corrigeren als je de bedoeling van zijn uitspraak niet juist ‘geraden’ hebt. Zelfs als je er helemaal naast zit met je reflectie, breng je toch de boodschap over dat je geïnteresseerd bent in die ander. Dit is wat de cliënt waardeert. In die zin is het beter om een reflectie uit te spreken die niet ‘raak’ is, dan om helemaal geen diepere reflecties uit te spreken. Zo’n reflectie waarmee je de plank misslaat, is een kans om te begrijpen wat de cliënt dan wel bedoelt. C: P:
Nee, dat is niet hoe ik het gezegd heb. Ok, laat me horen hoe jij het bedoeld hebt.
Versterken Doordat de cliënt zijn eigen uitspraken, soms in iets concretere, puntiger of duidelijker vorm, terug hoort, blijft die uitspraak beter in zijn geheugen hangen. Hij gaat zich duidelijker en bewuster realiseren wat hij gezegd heeft. Ook leidt de reflectie tot verdere exploratie van gedachten en gevoelens in dezelfde richting. Er komen dus meer uitspraken met eenzelfde soort betekenis bij, waardoor het belang ervan in de ogen van de cliënt toeneemt. Ontwapenen Reflecties kunnen in lastige gesprekssituaties ontwapenend werken. Bijvoorbeeld als de cliënt terughoudend, kritisch of oncoöperatief is, of als er sprake is van negatieve emoties, zoals boosheid. Juist door erkenning van de negatieve gevoelens van de ander, kan er ruimte ontstaan bij de ander om zich opener in het contact op te stellen. Het
73
74
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
gebruik van reflecties in dit soort situaties wordt verder uitgewerkt in de hoofdstukken 8 en 9. P: U weet dat het niet goed voor u is, maar u weet nog niet of u er op dit punt iets aan wilt veranderen. soorten reflecties Volgende reflecties Een volgende reflectie kan alle functies hebben die hierboven genoemd zijn, maar meestal niet de richtinggevende functie, omdat de volgende reflectie ongeveer op hetzelfde betekenisniveau blijft als de uitspraak van de cliënt. De reflectie gaat dus relatief minder diep in vergelijking tot de complexe reflecties die verderop aan bod komen. Het is aan te bevelen om in het begin van een contact met een cliënt te beginnen met volgende reflecties (met name eenvoudige en dubbelzijdige reflecties), om een relatie en vertrouwen te kunnen opbouwen. We onderscheiden drie soorten volgende reflecties: x eenvoudige reflectie; x dubbelzijdige reflectie; x versterkte reflectie. Eenvoudige reflectie2 Het in iets andere bewoordingen herhalen wat de ander gezegd heeft, zonder iets aan de uitspraak van de cliënt toe te voegen. De eenvoudige reflectie kan bovendien iets ‘bewerkt’ worden. x Je kunt de reflectie afzwakken. Door de uitspraak iets minder sterk en uitgesproken te formuleren dan de cliënt zelf gedaan heeft, worden de betekenis en bedoeling van de uitspraak afgezwakt. Het wordt daarmee een understatement. Dit kun je vooral doen als het een reflectie is van een gevoel of een gevoelig onderwerp. Een minder sterke reactie van de professional nodigt meestal meer uit om het gedachtespoor verder te exploreren. Voorbeeld van een jongere die boos is dat hij op gesprek moet bij een hulpverlener: P: Je weet niet waarom je ouders je hierheen gebracht hebben, het is verwarrend voor je (in plaats van: het ergert je, of: je bent boos).
2 In een nog eenvoudiger vorm van reflecteren herhaal je letterlijk een element van wat de ander gezegd heeft. Hierbij ervaart de ander wel dat er goed geluisterd wordt, maar als het vaak gebeurt, kan het worden opgevat als papegaaien.
5 De relatie aangaan
Je kunt selectief zijn in wat je wel en niet meeneemt in de reflectie. Dubbelzijdige reflectie Dit is een reflectie die de verschillende gezichtspunten van de cliënt weergeeft. Deze vorm van reflecteren is vooral relevant als de cliënt dubbele, ambivalente gevoelens heeft bij een bepaald doel of gedrag. Hij heeft er een enerzijds-anderzijdsgevoel over. In de reflectie koppel je verschillende uitspraken aan elkaar en moedig je de cliënt aan om na te denken over de verschillende kanten en deze te verhelderen. De reflectie kan een samenpakken zijn van wat de cliënt zojuist benoemd heeft aan tegenstrijdige gevoelens. De reflectie kan ook elementen bevatten die de cliënt eerder in het gesprek of in eerdere contacten benoemd heeft. Deze uitspraken worden dan weer in herinnering gebracht. P: Het lijkt misschien een goed idee om het zo aan te pakken, hoewel je je er nog niet zeker over voelt. Je ziet het als een voordeel dat je zo van het gezeur af zou kunnen zijn. Aan de andere kant vraag je je af of ze dan niet over iets anders gaan beginnen. Ook noemde je de vorige keer dat je het een beetje laf van jezelf zou vinden om toe te geven. In de dubbelzijdige reflectie wordt de ambivalentie evenwichtig neergezet, beide kanten mogen er zijn. Dat is ook de reden dat je verbindingswoorden als ‘toch’ en ‘maar’ beter zoveel mogelijk kunt vermijden. ‘Toch’ en ‘maar’ werken als een gummetje, ze verzachten het voorafgaande. Daardoor kan het lijken of je de beide kanten niet even serieus neemt en de ander probeert te overtuigen dat er toch een beste manier is om ernaar te kijken. Zinnen als: Je ziet wel dat het nodig is om er iets aan te doen, maar… zijn eigenlijk ja-maarzinnen. Hanteer in plaats daarvan woorden als ‘en’, ‘aan de ene kant en aan de andere kant’ of ‘tegelijkertijd’. Je kunt de dubbelzijdige reflectie wel op een sturende manier gebruiken als je bewust kiest welke kant van de dubbelheid je als eerste onder woorden brengt en met welke kant van de dubbelheid je eindigt. Je geeft op een subtiele wijze richting als je eerst de bezwaren benoemt (dus wat de cliënt niet wil, niet nodig vindt, wat nog niet als een probleem gezien wordt) en eindigt met de positieve overwegingen. Als de zin eindigt met de positieve overwegingen (wat de cliënt wel zou willen bereiken, wil voorkomen, overweegt te doen), is dat vaak waarop de cliënt verder doorgaat.
75
76
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
P: Het klinkt of je twee verschillende kanten aan de situatie ziet. Aan de ene kant wil je niet… en aan de andere kant zou je wel willen bereiken dat… P: Zo ernstig schat u de situatie nu niet in, tegelijkertijd maakt u zich wel zorgen over de toekomst. P: U denkt dat het nu eigenlijk nog helemaal niet nodig is om er bij stil te staan, tegelijkertijd houdt het u wel bezig. Versterkte reflectie In deze vorm van reflecteren geef je ook min of meer letterlijk weer wat de cliënt gezegd heeft, maar in een versterkte vorm, dus met overdrijving. Dit is een vorm van ‘overstatement’, bedoeld om op een vriendelijke wijze het standpunt van de cliënt uit te dagen. Het doel is om een tegenreactie bij de cliënt op te roepen als hij een vrij uitgesproken, ongenuanceerde of extreme uitspraak doet. Doordat hij op deze manier met zijn eigen uitgesprokenheid en ongenuanceerdheid wordt geconfronteerd, zal je cliënt meestal enigszins terugdeinzen en zelf nuancering aanbrengen (nou, zo extreem heb ik dat nu ook weer niet bedoeld). Het is echter ook mogelijk dat er geen tegenreactie komt. Als de cliënt de reflectie in die vorm accepteert en geen nuancering aanbrengt, is het blijkbaar gewoonweg een juiste reflectie in de ogen van de cliënt. Hij ziet het echt zo sterk of absoluut. Bij het formuleren van de versterkte reflectie moet de overdrijving niet té overdreven overkomen. Dan zou dit wel eens als spot kunnen worden opgevat en dan voelt de cliënt zich niet serieus genomen of zelfs belachelijk gemaakt. Omdat het lastig is om hierin de juiste toon te treffen, is het vaak veiliger om uitspraken af te zwakken dan om ze te versterken. De versterkte reflectie kan echter wel een goede functie hebben in lastige gesprekken waarin de cliënt vast lijkt te zitten in de ambivalentie. In de uiterste vorm kan de versterkte reflectie dan een provocatief karakter krijgen. Het gebruik in deze context wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 8. Complexe reflecties Complexe reflecties dienen alle functies van reflecties zoals hiervoor benoemd, maar zijn vooral verdiepend, sturend en versterkend. Je maakt het impliciete met de reflectie expliciet. Je geeft een ‘stem’ aan wat er onder de inhoudelijke boodschap ligt. Het zijn complexe reflecties, want ze voegen meer betekenis toe en geven betekenis aan wat ie-
5 De relatie aangaan
mand zegt. Ze bieden een cognitieve herkadering, laten je cliënt er iets anders over denken, een ander licht schijnen over wat hij gezegd heeft. De manier van kijken van de cliënt naar zichzelf en de situatie wordt erdoor verdiept en er wordt meer richting aan gegeven. Reflectie van de bedoeling3 Ook wel een leidende reflectie genoemd. Hierbij maak je de gedachte van de cliënt af. Je loopt hiermee voor de cliënt uit en benoemt wat hij niet gezegd maar misschien wel bedoeld heeft in zijn vorige uitspraak. Het doel is om de cliënt te stimuleren een nieuwe en wellicht niet eerder herkende richting uit te denken, een richting die zijn motivatie verder kan versterken. Die richting wordt toegevoegd aan de uitspraak van de cliënt en leidt daarmee tot een volgende stap. P: Je weet niet waarom je ouders je hierheen gebracht hebben, het is verwarrend en daarom wil je daarover nu meer duidelijkheid van mij. Je laat de cliënt zichzelf beter begrijpen door bepaalde elementen met elkaar te verbinden of naast elkaar te plaatsen, waardoor er een beeld ontstaat dat de cliënt zelf nog niet helemaal zo gezien had. P: Je hebt de laatste tijd zo veel tijd aan je werk besteed omdat het niet goed gaat met je relatie. Werken leek de enige manier om conflicten uit de weg te gaan. Reflectie van gevoel Het benoemen van de gevoelslading in de uitspraak van de cliënt. Dit is bij voorkeur een korte uitspraak die bestaat uit het gevoel en het soort situatie waarin dat gevoel opgeroepen wordt. P: Je vindt het heel frustrerend als anderen beslissingen voor jou nemen. De cliënt begrijpen is niet hetzelfde als zijn gedrag accepteren. Een reflectie is de weerspiegeling van de uitspraak van de ander. Je geeft hiermee aan dat je goed geluisterd hebt naar de ander en hem begrepen hebt. Een reflectie geeft niet aan dat je de uitspraak van de ander onderschrijft, dat je het eens bent met de ander noch dat je daarmee accepteert wat de ander zou willen.
3 Dit wordt ook wel parafraseren genoemd.
77
78
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
valideren van reacties van de cliënt Een aan reflectie gerelateerde gesprekstechniek is het valideren van de ervaring van de cliënt. Deze gesprekstechniek is beschreven doorLinehan (1997). Inlevingsvermogen is een voorwaarde voor valideren, maar valideren gaat verder dan reflectie. Met valideren is het je bedoeling om aan te geven dat je begrijpt waarom iemand op een bepaalde manier denkt, voelt of handelt. De reactie van de cliënt is begrijpelijk, logisch en volgt uit de huidige omstandigheden waarin hij verkeert of uit zijn voorgeschiedenis. De reactie kan zelfs functioneel zijn, gezien de situatie of gezien wat hij meegemaakt heeft. Hiermee bevestig je de validiteit van zijn reactie, je begrijpt hoe de reactie past binnen de realiteit van de cliënt. P: Dat is heel begrijpelijk, dat je zo reageert. P: Gezien je situatie heb je geen andere keuze. P: Dit is voor jou een heel moeilijk stap, gezien… Een reactie van de cliënt valideren betekent niet dat je dit een wenselijke reactie vindt of dat je de reactie accepteert. Je begrijpt waar de reactie vandaan komt en wat de functie ervan is voor de betrokkene. Een negatieve reactie, tegendruk of verzet (tegen opgedrongen hulpverlening bijvoorbeeld) kan ook geherformuleerd worden met een validering. P: Gezien je ervaringen is het goed te begrijpen dat je twijfels hebt over je komst hier. P: Je hebt heel wat moeten overwinnen om hier te komen. 5.6
Bevestigen
Deze basistechniek omvat het uitspreken van waardering en begrip, en erkenning van sterktes. Als cliënten hulp zoeken, maar ook in situaties waarin van buitenaf ingegrepen wordt, is de cliënt vaak zelf al geruime tijd bezig om het probleem te hanteren en op te lossen. Hij is zelf dus al druk doende geweest een verandering in gang te zetten, maar is daarin echter tot nu toe niet zo succesvol geweest. Daardoor is er vaak sprake van demoralisatie. Voor het volhouden of opnieuw proberen om te veranderen,
5 De relatie aangaan
is hoop en optimisme dus noodzakelijk. Bevestigende uitspraken bemoedigen en stimuleren hoop en optimisme. P: U bent wel een volhouder dat u al zo veel dingen geprobeerd hebt en kennelijk vindt u het zo belangrijk, dat u toch nog eens wilt kijken of er manieren zijn waarop er wel verandering in kan komen. P: Je houdt van je kinderen en bent bereid te vechten om ze bij je te houden. Bevestigende uitspraken zijn uitspraken waaruit erkenning en waardering blijkt voor de cliënt en zijn sterktes. In die zin zijn bevestigende uitspraken een vorm van positieve feedback over de cliënt en zijn gedrag. Hierdoor neemt ook de kans toe dat het gedrag vaker toegepast zal worden. De bevestiging kan een beschrijving zijn van hoe iemand is en een waardering en erkenning inhouden voor wie de cliënt is als persoon. Dit is een algemene, situatieoverstijgende uitspraak. De wijze waarop de bevestiging onder woorden gebracht wordt, moet echt, authentiek en niet gekunsteld overkomen. Dit gaat het gemakkelijkst als je het ook echt meent. Het helpt als je cliënten kunt zien als competent in plaats van als tekortschietend of disfunctionerend. Een bevestiging is niet hetzelfde als een compliment. Een compliment is vaak aan een situatie gebonden (dat heb je goed gedaan), en zegt dus minder over breed inzetbare kwaliteiten en toekomstige successen. Een compliment heeft ook een beoordelend aspect in zich. Jij, als beoordelaar, vindt dat de ander het goed gedaan heeft. Het compliment is dus een vorm van externe motivatie. Het is een vorm van belonen die weliswaar het gedrag in een gewenste richting op gang kan brengen, maar die de eigen motivatie om het gedrag ook langduriger vast te houden niet voldoende versterkt. De bevestiging is een vorm van extrinsieke motivatie die wel overgenomen kan worden door de client en waarmee hij zich kan identificeren: Ja, zo ben ik. Ja, dat kan ik inderdaad. Aandachtspunten om te voorkomen dat de bevestiging beoordelend of bevoogdend overkomt, zijn de volgende. x Richt je op specifiek gedrag in plaats van op houding, doelen en besluiten. x Vermijd het woord ‘ik’ (vind), maar zeg ‘jij’ (bent, kunt). x Maak een beschrijving en geen evaluatie. x Richt je op het positieve aspect, niet het tekort of het vermijden van iets.
79
80
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Niet: Je hebt voorkomen dat je weer ruzie kreeg. Maar: Ondanks dat je heel erg boos was, is het je gelukt om op een rustige manier aan te geven wat voor jou belangrijk is. wat kun je bevestigen? x Dingen die goed gaan , ook al hebben ze geen betrekking op het onderwerp van de verandering. Vestig ook de aandacht op niet-probleemgebieden. Dingen die in het leven van de cliënt wél goed gaan. x Problemen in het tot stand brengen van de verandering kun je vaak herformuleren als persoonlijke sterktes. Alles wat te maken heeft met volhouden en doorzettingsvermogen kan bevestigd worden. Het is moeilijk om dit vol te houden, je moet veel eigen kracht hebben om dit te doen. x Successen van de cliënt. Geef een uiting van waardering als het de cliënt gelukt is om een resultaat te boeken. Laat het daar echter niet bij. Onderzoek ook samen met de cliënt hoe iets gelukt is en welk gedrag en welke eigenschappen van de cliënt daaraan hebben bijgedragen. Hiermee lok je uitgebreide bevestigende informatie uit. Dit versterkt het gevoel van de cliënt dat hij invloed heeft kunnen uitoefenen op een situatie. x Kwaliteiten van de cliënt . Dicht cliënten kwaliteiten toe. Benadruk dat successen tot stand gekomen zijn op basis van persoonlijke kwaliteiten. Behalve uit successen kunnen ook uit nog niet geslaagde pogingen persoonlijke kwaliteiten van de cliënten afgeleid worden. x Pogingen of zelfs de overweging om iets te gaan doen. Het feit dat iemand de moed heeft of het belang inziet om iets te (willen) proberen, is een erkenning waard. De bevestiging is niet een eindpunt maar eerder een startpunt om verdere aanknopingspunten en positieve kwaliteiten te vinden. Vraag aan je cliënt om aanvullende informatie. Hiervoor zijn hoevragen en watvragen geschikt. 5.7
Samenvatten
Bepaalde elementen uit het gesprek koppelen en versterken. P: Het klinkt of u twee verschillende kanten van de situatie ziet. Aan de ene kant maakt u zich zorgen over… En aan de andere kant… U maakt u wel wat zorgen en tegelijkertijd eigenlijk niet.
5 De relatie aangaan
De samenvatting helpt cliënten bij het ordenen van hun ervaringen. Om het ordenende aspect te ondersteunen, moet de samenvatting dus tamelijk beknopt zijn. Maak niet te vaak een samenvatting, dan wordt het kunstmatig en ergerlijk. Er zijn verschillende manieren van samenvatten met verschillende functies. Verzamelend Je verzamelt en vat alles samen wat de cliënt heeft gezegd dat maar enigszins wijst op een overweging om te veranderen of wat concrete uitspraken zijn in de richting van verandering. Je geeft slechts terug wat je in het licht van de verandering belangrijk vindt. Op deze wijze bij elkaar gebracht, komt de wens om te veranderen krachtiger over. Deze vorm van samenvatten van positieve, op (het overwegen van) verandering gerichte uitspraken wordt een boeket bloemen verzamelen genoemd. Je verzamelt de bloemen en laat het gras en onkruid voor wat het is. Gebruik korte zinnen om de vaart erin te houden, zodat het de cliënt niet afremt om verder te praten, maar juist stimuleert. Koppelend Je moedigt aan om na te denken over een verband tussen twee of meer eerder besproken onderwerpen om de ambivalentie daartussen te verhelderen. De verschillende aspecten plaats je in de samenvatting op neutrale en gelijkwaardige wijze naast elkaar. De cliënt moet er zelf betekenis aan geven. Let op het gebruik van verbindende woorden. Hanteer ‘en’ of ‘aan de ene kant en aan de andere kant’ of ‘tegelijkertijd’ (in plaats van ‘toch’ en ‘maar’). Overgankelijk Deze manier van samenvatten markeert een bepaald schakelmoment in het gesprek en kondigt aan dat de blikrichting of insteek van het gesprek wisselt. Tijdens het gesprek kan de samenvatting tot doel hebben een ander aspect of ander onderwerp aan te snijden. De samenvatting kan dan de voorloper zijn voor een open vraag die het gesprek een nieuwe richting geeft. Je kunt dit soort samenvatting ook maken om te peilen of de cliënt klaar is voor een volgende stap, bijvoorbeeld om een actieplan te maken. Daarnaast gebruik je de overgankelijke samenvatting ter afsluiting van een sessie. In de afsluitende samenvatting worden de belangrijkste
81
82
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
gesprekspunten samengebracht, de redenen om te veranderen en het plan van actie. Dit doe je als laatste check om te kijken waar je cliënt nu staat. Kijk op de website bij het onderdeel video’s hoe de gesprekstechnieken worden toegepast.
6
Focus aanbrengen
Samenvatting » MG is een doelgerichte aanpak. Door focus aan te brengen, werken zowel cliënt als professional gerichter naar een resultaat. Bij een gidsende benadering probeert de professional de focus vast te houden in de richting van het doel. Bij een volgende benadering is de focus minder gericht. Soms worden doelen door anderen dan de cliënt bepaald. Ook bij onvrijwillige hulpverlening heeft de client meestal wel enige invloed op het bepalen van de focus. Dit is belangrijk voor het ontwikkelen van motivatie. Motiverende doelen zijn doelen die verband houden met wat iemand wil in en met zijn leven. Hoe nauwer een doel aansluit bij iets van persoonlijke waarde en bij een inspirerend toekomstbeeld, hoe groter het belang is voor de cliënt en hoe groter de motivatie om iets te veranderen. 6.1
Focussen
In het vorige hoofdstuk kwam aan bod hoe je een werkbare samenwerkingsrelatie opbouwt. In dit hoofdstuk komt het tweede proces aan de orde: het samen met de cliënt bepalen van onderwerp en richting van de begeleiding of hulpverlening. Motiverende gespreksvoering gaat ergens over. Het is geen vrijblijvende counseling. Het uiteindelijke doel is het stimuleren van verandering in denken en gedrag van de cliënt, verandering in de richting van een gezonder, betekenisvoller of productiever leven. Je brengt focus aan om doelgericht te kunnen toewerken naar gedragsverandering. Focussen maakt MG tot een richtinggevende manier van communiceren. Daarnaast is de hoeveelheid tijd en energie meestal beperkt. Door focus aan te brengen, wordt de beschikbare energie gericht op wat binnen de context van je cliëntcontact haalbaar zou kunnen zijn. De samenwerking richt zich op het bereiken van dit doel, dus is het van belang om het daarover eens te worden. De richting en focus
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_6, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
84
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
komen tot stand in samenspraak tussen cliënt en professional. Aan de ene kant wil je als professional je boodschap kwijt en/of wil je iets bereiken. Je wilt bijvoorbeeld je zorgen delen, informatie verstrekken of advies geven. Aan de andere kan heeft de cliënt dromen, wensen en waarden. Door die te leren kennen en erop in te spelen, kun je hem helpen om in te zien wat voor hem belangrijk is. Door daarbij aan te sluiten, is de focus gericht op iets dat zoveel mogelijk past bij zijn motivatie. Bij het formuleren van het doel probeer je inhoud te geven aan de behoefte aan autonomie van je cliënt. Kortom: focussen zorgt ervoor dat gewerkt wordt aan concrete en in de ogen van de cliënt haalbare veranderdoelen die aantrekkingskracht hebben. In dit hoofdstuk gaat het over het samen met de cliënt bepalen van de agenda, de spelregels en doelstelling van het contact. Daarbij is het van belang om je cliënt zoveel mogelijk zelf keuzes te laten maken, zelfs als er sprake is van dwang of beperkte keuzevrijheid. 6.2
Agenda en gespreksopening
Na de eerste kennismaking benoem je de gespreksagenda. Geef als dat nodig is duidelijk aan waar beperkingen liggen en wat de regels zijn. Welke onderwerpen komen in ieder geval aan de orde? Als er meer gespreksonderwerpen zijn, bied dan de cliënt de mogelijkheid om daaruit te kiezen of zelf de volgorde te bepalen. Sluit zoveel mogelijk direct aan op actuele behoeften en zorgen van de cliënt. Accepteer het als hij niet onmiddellijk het gevoel heeft dat er iets zou moeten veranderen en probeer nieuwsgierig te onderzoeken wat hem in het algemeen bezighoudt. Probeer een zo volledig mogelijk beeld van zijn ideeën over de situatie te vormen. gespreksopening en gespreksstijl Gespreksopening bij een gidsende stijl: P: Wat houdt jou op dit moment het meest bezig rondom … (het gespreksonderwerp)? P: Is er iets waarover je je de laatste tijd zorgen maakt? Wil je me daarover iets meer vertellen? P: Hoe ziet jouw leven er op dit moment uit als je kijkt naar… (onderwerp)?
6 Focus aanbrengen
Gespreksopening bij volgende stijl: P: Hoe zou je dit gesprek willen inrichten? P: Hoe is het nu voor jou om hier te zijn? P: Wat goed dat je er bent, waar wil je het vandaag over hebben? Gespreksopening bij richtinggevende stijl: P: Wat zie je als de redenen voor je komst hier? P: De reden van de uitnodiging voor dit gesprek is… Op welke manier houdt dit je bezig? P: Wat dacht je toen je de uitnodiging voor dit gesprek kreeg? Na de selectie van punten die belangrijk zijn voor je cliënt, kun jij ook zelf een agendapunt inbrengen. P: Ik heb ook de behoefte om het te hebben over… P: Het hoort bij mijn rol dat ik ook moet nagaan hoe het gaat met … gespreksopening in situaties met drang of dwang Hier is de stelregel dat je van het begin af aan helder bent over de doelen, regels, afspraken, verwachtingen en beperkingen rondom je hulpverlening, begeleiding of toezicht. Zoals ook bij andere slechtnieuwsgesprekken is het wel belangrijk om nadrukkelijk in te spelen op de emotie die dat bij de ander oproept, door stil te staan bij hoe de cliënt zich bij die beperkingen voelt. Het helpt vaak om te beginnen met een bevestiging. P: U hebt besloten om toch te komen, ondanks dat u er helemaal geen zin in had. P: Ondanks dat u waarschijnlijk erg opzag tegen het gesprek met mij over dit onderwerp, bent u nu toch hier. U voelt zich erg verantwoordelijk voor de gang van zaken. P: Het is een hele stap voor u geweest om aan te kloppen bij een instantie als de onze en hulp te vragen. Vermijd het eventuele onderwerp schuld of onschuld. Beperk je bij het bespreken van mogelijke doelen tot observeerbaar gedrag. Motiverend is ook dat je de samenwerking nogmaals benadrukt, ook in het willen helpen voorkomen van eventuele sancties. P: Hoe kan ik je helpen om ervoor te zorgen dat je geen last met ze krijgt (de rechter, de gemeente, Jeugdzorg, schoolleiding et cetera)?
85
86
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Daarnaast is het vrijwel altijd mogelijk om je cliënt toch invloed te geven op onderwerpkeuze binnen de grenzen die gegeven zijn. P: We moeten het vandaag hebben over manieren om weer zelfstandig te kunnen wonen. Jij kunt bepalen waarmee we beginnen. Heb je het liever eerst over hoe je kunt zorgen voor je eigen inkomen, of over wat je moet doen om je huisvesting in orde te krijgen? 6.3
Richting bepalen
Er zijn drie soorten doelen te onderscheiden, van algemeen naar concreet: x ER-doelen zijn nastrevenswaardige maar vage doelen, zoals betER, gezondER, gelukkigER. x MAGIE-doelen zijn Meetbaar, Acceptabel, Gecommuniceerd, Inspirerend en Engagerend. x SMART-doelen zijn Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. Een ER-doel is een algemeen uitgangspunt. Het is te vaag om na te streven. Een MAGIE-doel zet mensen in beweging. Een SMART-doel geeft aan wanneer welke resultaten bereikt moeten zijn. Bij het vaststellen van de focus gaat het erom dat de doelen achter de interactie tussen cliënt en professional zoveel mogelijk MAGIE bevatten. Het gaat in deze fase vooral om inspiratie voor verandering. De concretere SMART-doelstellingen komen pas later in het gesprek of in het contact aan bod, als de cliënt weet wat hij wil en een goed gevoel heeft over wat hij kan (zie hoofdstuk 10). Uiteraard is het ook van belang dat doelen realistisch zijn. Uitdagende doelen stimuleren, onhaalbare doelen creëren gevoelens van onmacht en ‘slaan dood’. Als je ernaar vraagt, zullen veel mensen wel weten wat ze zouden willen bereiken met het contact. x Ik wil niet zo hard hoeven werken op school. x Ik wil van het gezeur van mijn moeder af zijn. x Ik wil dat mijn man mij niet meer slaat. x Ik wil weer gezond worden. x Ik wil weer kunnen wat ik vroeger kon. x Ik wil hier weg. x Ik wil…
6 Focus aanbrengen
Als professional probeer je dan op zoek te gaan naar het hogere belang. Wat je wilt weten is het volgende. x Als je dat zou bereiken, wat zou er dan beter voor je worden? x Hoe brengt dat jou dichter bij wat je wilt bereiken in dit leven? Je zoekt als professional dus de relatie tussen de hulpvraag of het gespreksdoel en wat de cliënt wil in en met zijn leven. Je helpt je cliënt zo nodig om zijn doelen zo te herformuleren dat ze een hoger doel in zijn leven dienen. Waarom wil je hier weg? Wat gaat dat je opleveren? Wil je alleen van het gezeur af of wil je ook nog iets anders bereiken? Doelen die samenhangen met de psychologische basisbehoeften competentie, autonomie en verbinding hebben de meeste potentie om cliënten in beweging te zetten. Doelen waarnaar mensen streven en datgene wat ze van waarde vinden zijn hieraan vaak gerelateerd. Het is van belang om te checken of de doelen die cliënten voor zichzelf zien niet strijdig zijn met andere doelen die voor hen van belang zijn. De professional helpt bij het creëren van toekomstbeelden met persoonlijke waarde. Deze fungeren als motor of baken voor de mogelijke verandering. Hoe dichter het doel van het contact bij de waarden van de cliënt staat, hoe groter de kans op succes. drie scenario’s ten aanzien van doelen Er zijn globaal drie startpunten bij het vaststellen van het doel van het gesprek of de interventie. Doelen zijn duidelijk Het doel van de interventie is zowel voor de professional als voor de cliënt duidelijk. Dat is bijvoorbeeld het geval als: x de cliënt op eigen verzoek bij je komt voor een schuldsanering; x de cliënt op eigen verzoek bij je komt met een concrete opvoedingsvraag. Er zijn opties Er zijn meerdere doelen mogelijk. x De cliënt komt bij een professional en heeft niet alleen schulden, maar ook een verslaving en dreigt uit huis gezet te worden. x Een jongere cliënt heeft problemen met zijn ouders, maar ook op school gaat het niet best. In dit geval is het de taak van de professional om betrokkenen te helpen onderzoeken welk doel het beste bij de behoefte van de cliënt zou
87
88
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
kunnen passen. Welk doel inspireert het meest? Daarnaast is het van belang ook nu al de haalbaarheid te onderzoeken. Wat denkt de cliënt te kunnen aanpakken? Wat past binnen het dienstverleningspakket van de professional? Het is onduidelijk wat het doel zou kunnen zijn Veel cliënten weten voor zichzelf niet waarom ze bij je zijn of ze weten niet wat ze zouden kunnen veranderen. De door de cliënt aangegeven doelen kunnen van het ER-niveau zijn. Ik wil beter voor mijn kind zorgen, ik wil minder conflicten, ik wil gezonder leven, ik wil minder problemen. Soms hebben cliënten moeite om op gang te komen en moeten ze een handje geholpen worden om meer focus aan te brengen. Rosengren (2009) beschrijft twee technieken waarmee je iemand kunt helpen om het probleem op tafel te krijgen. Een doorsnee dag Vraag je cliënt om een doorsnee dag uit zijn leven te beschrijven. Hoe verloopt die dag vanaf het moment dat de wekker gaat? Vraag door naar details. Kijk of je het probleemgedrag tegenkomt dat je op de agenda wilt hebben. Als de cliënt het probleemgedrag geen onderdeel maakt van een typische dag, vraag er dan direct naar. P: De dagen dat je last hebt van stress, hoe zien die eruit? Als het je doel is om iemand juist uit zijn slachtofferrol te halen, kun je beter vragen naar dagen die beter of zelfs goed gaan en waar het probleem niet of nauwelijks speelt. P: Wat gaat er anders op de dagen dat je geen last van stress hebt? Normaliseren van gedrag Gedrag met een negatieve bijklank kun je bespreekbaar maken door het te plaatsen in een scala van gedragingen die je als professional eerder bent tegengekomen. Hierdoor maak je het voor je cliënt makkelijker om er meer over te vertellen. Stel je neutraal op en stel een aantal vragen die op natuurlijke wijze op elkaar volgen, zodat het niet op een soort verhoor gaat lijken. P: De meest jongeren vinden het moeilijk om met anderen te praten over vriendjes en zoenen en zo. Hoe is dat bij jou? Heb je het daar wel eens over, met je ouders of met vrienden?
6 Focus aanbrengen
Je kunt ook een reeks van uitersten benoemen en vragen waar de ander zich in de reeks plaatst. P: Sommigen mensen die een avondje gaan stappen drinken 2 biertjes, anderen 16. Hoe zit dat bij jou? Of: P: Mensen gaan allemaal anders met ruzies om: sommigen praten het uit, sommigen praten een tijdlang niet met elkaar, sommigen vechten met elkaar. Als jij ruzie hebt met je vrienden, hoe gaat dat dan? Je kunt ook een reeks niet al te bedreigende vragen stellen, waardoor de cliënt stap voor stap geholpen wordt om een heikel onderwerp te bespreken. P: Iedereen heeft dingen waarover hij boos wordt en waaraan hij zich ergert. Welke zijn dat voor jou? Hoe reageer je daar dan op? Gevolgd door: Er zijn ook dingen die je echt woedend maken. Hoe doe je dat als je echt héél, héél erg kwaad bent? Gevolgd door: Soms hebben mensen later spijt van dingen die ze gedaan hebben, of ze vinden dat ze te ver zijn gegaan. Heb jij dat ook wel eens? wat als doelen van cliënt en begeleider verschillen? Als er sprake is van drang of dwang, of als het doel logisch volgt uit de situatie (jij bent nu eenmaal de expert of aangewezen instantie), dan kan het idee van de cliënt over het doel van het gesprek anders zijn dan dat van de professional. Ter illustratie twee voorbeelden. x Werkveld: reclassering. Iemand is wel gemotiveerd voor een training om weer aan het werk te kunnen, maar is niet gemotiveerd om af te kicken, omdat hij zijn verslaving niet als probleem ziet. Voor je cliënt zijn dit twee afzonderlijke doelen. Hij hoeft zelf helemaal niet te zien dat er wellicht een relatie is tussen zijn gebruik en de kans op werk. x Werkveld: jeugdzorg. Een gezin wil wel in gesprek over consequenter opvoeden, maar niet over het veranderen van hun ‘losse’ leefstijl met onduidelijke etenstijden, gezellige vrienden die over de vloer komen en af en toe blijven hangen in de kroeg. Binnen de aangegeven grenzen en gestelde kaders is het uitgangspunt dat je zoveel mogelijk aansluit bij en begint met de doelen waarin de
89
90
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
cliënt zich kan vinden. Het aanbrengen van focus is geen momentopname maar een proces. Gedurende het traject kunnen doelen worden bijgesteld, aangescherpt en aangevuld. Ook blijkt later vaak dat verschillende doelen met elkaar samenhangen. Je begint daar waar de eigen motivatie het grootst is. Het werken met opgedrongen en afgedwongen doelen wordt uitgebreider beschreven in hoofdstuk 9. 6.4
Je eigen zorg (en doel) bespreekbaar maken
Als je je zorgen over het gedrag of de plannen van je cliënt wilt uiten, doe dat dan niet door rechtstreeks te confronteren of door duidelijk te maken dat je cliënt het niet bij het juiste eind heeft, maar biedt een alternatief gezichtspunt. Een volledig open en eerlijke confrontatie kan jou als professional misschien wel het gevoel geven dat je aan je plichten en verantwoordelijkheden hebt voldaan, maar het kan je tegelijkertijd juist verder weg brengen van het doel de cliënt te helpen de problemen onder ogen te zien. Een confronterende en directe aanpak roept weerstand op. Spreek zo direct mogelijk je zorg uit, zonder oordeel en zo mogelijk met verwijzing naar uitspraken die de cliënt eerder gedaan heeft. Vervolg met een uitspraak over de eigen keuze en verantwoordelijkheid van de cliënt en vraag de cliënt ten slotte hoe hij tegen de situatie aankijkt. Voorbeelden van een zorg delen met respect en keuzemogelijkheden: P: Ik weet dat je je leven op je eigen manier wilt leven. Ik maak me er wél zorgen over dat je misschien onbedoeld te veel risico’s neemt als je ervoor kiest om op feesten alcohol en middelen te combineren. Wat denk jij? P: Het is duidelijk dat je van je zoon houdt. Tegelijkertijd merk je dat je pogingen hem op het rechte pad te houden op steeds meer weerstand stuiten. Mijn zorg is dat als het op deze manier doorgaat, jij steeds meer problemen met hem krijgt in plaats van minder. Hoe zie jij dat? P: Dit (gedrag, probleem) is misschien geen makkelijk onderwerp. Is het goed dat ik mijn observaties, wat ik gezien heb, met je deel? Na positieve reactie cliënt: Waar ik me wel zorgen over maak, is dat …. Wat heb je er zelf van gemerkt? De woorden die je gebruikt, luisteren nogal nauw. Vermijd het woord ‘probleem’, maar gebruik neutrale woorden zoals kwestie, aandachtspunt, zorg, minder goed, tegenslag.
6 Focus aanbrengen
Begin met je intenties en je agenda bespreekbaar te maken. Het doel is nu niet om je cliënt zo snel mogelijk in actie of op het rechte pad te krijgen, maar om een eerste stap(je) te zetten in het onder ogen zien van het probleem en het overwegen om iets aan het eigen gedrag te veranderen. Het aanbieden van informatie kan een alternatief zijn voor het uitspreken van je zorg. Dat kan soms wat neutraler overkomen. 6.5
Informatie verstrekken, advies geven
Vrijwel alle professionals in het sociaalagogische werkveld krijgen ermee te maken. Voor sommigen is het zelfs de hoofdtaak: informatie verstrekken en/of adviseren. Informatie en advies kunnen betrekking hebben op allerlei zaken. x Uitleg over het gesprek tussen professional en cliënt en de context waarbinnen dat plaatsvindt. x Uitleg van (wettelijke) regelingen en/of afspraken over hoe met elkaar om te gaan, wat van elkaar te verwachten. x Mogelijk behandelings- of interventieverloop. x Instructies over hoe iets aan te pakken. x Productinformatie of informatie over andere (zorg)instanties. x Informatie over risico’s, gevolgen op langere termijn. x Ervaringen van vergelijkbare cliënten. x Advies over huisvesting, leefstijl, scholing, gezondheid, risico’s enzovoort. Ook al denken veel mensen behoorlijk goed op de hoogte te zijn, toch is het in veel gevallen belangrijk dat cliënten aanvullende informatie krijgen. Het is het beste om dat op een manier te brengen die cliënten niet het gevoel geeft dat het opgedrongen wordt of dat de professional ervan uitgaat dat ze onwetend of dom zijn. Veel professionals hebben de indruk dat van het gebruikelijke standaardverhaal over het algemeen verbazend weinig blijft hangen. In ieder geval minder dan ze eigenlijk willen. Cliënten (b)lijken vooral slecht te kunnen luisteren als ze emotioneel zijn. Door enkele aanpassingen kun je de kans vergroten dat de informatie beter landt. Mensen gaan pas echt luisteren als je goed weet aan te sluiten bij de behoeften die ze op dat moment hebben.
91
92
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
informatie: leermoment of les? Zoals er open en gesloten vragen zijn, zo zijn er open en meer gesloten manieren van informatieoverdracht. De klassieke aanpak is dat de deskundige de informatie in hapklare brokken overdraagt en per brok nagaat of de cliënt het heeft begrepen. Deze aanpak noemen we informeren − checken – informeren. Een cliëntgerichtere aanpak vertrekt bij de behoefte van de cliënt. Hierna vergelijken we deze benaderingen met elkaar. Informeren − begrepen? − informeren (les) Het sturende, op deskundigheid en autoriteit gebaseerde perspectief gaat uit van wat de professional nu eenmaal te vertellen heeft. Deze sturende manier van informatie verstrekken loopt volgens het schema informeren − begrepen? − informeren. Dit zorgt er in ieder geval voor dat de cliënt kan aangeven of hij een en ander begrijpt. Het basisschema ziet er als volgt uit. 1 Stukje informatie verstrekken. 2 Vraag stellen om te checken of de ander het begrepen heeft. 3 Volgend stukje informatie verstrekken. Voorbeeld P: P: C: P:
Het is echt van het grootste belang dat u regelmatig solliciteert. Begrijpt u dat? Ja, ik moet elke week minstens één brief schrijven. Goed, en denk eraan dat u ze via de mail cc naar mij en uw werkcoach stuurt, anders moeten we korten op uw uitkering. Beseft u dat wel? C: Ja, ik zal wel moeten. Nadeel van deze aanpak is dat je niet zeker weet of je de informatie verstrekt waar de cliënt aan toe is, waar hij op dat moment écht iets mee kan. Uitlokken − informeren − uitlokken De motiverende benadering vertrekt vanuit de eigen beleving van de cliënt. In plaats van simpelweg de informatiestroom over hem uit te storten, geven we de cliënt de kans om aan te geven welke informatie hij vanuit zijn eigen perspectief nodig heeft. De cliënt kan als het ware sturen welke informatie hij wil ontvangen. Daardoor is de kans groter dat hij zich open stelt en zich afvraagt wat de informatie voor hem betekent, wat hij ermee moet en kan. Hierdoor kan hij zelf conclusies
6 Focus aanbrengen
trekken en eventueel besluiten nemen. Bedenk dat ogenschijnlijk simpele oplossingen heel ingewikkeld kunnen zijn voor de cliënt. Bovendien is het vertrekpunt dat de cliënt zelf ook over informatie beschikt en dat het dus goed is om dat eerst te checken. Daardoor geef je geen overbodige informatie (die tijd kost en irritatie oplevert) en kun je goed aansluiten bij wat de cliënt aan informatie nodig heeft. Ook neem je hiermee de cliënt als gesprekspartner serieus. Het bijbehorende schema ziet er als volgt uit. 1 Vraag of de cliënt behoefte heeft aan informatie, en welke informatie specifiek. 2 Vraag naar wat de cliënt al over het onderwerp weet. 3 Geef informatie. 4 Vraag hoe de informatie bij de cliënt overkomt, of dit voldoet aan zijn informatiebehoefte en of hij er iets mee kan. Bijvoorbeeld in de trant van: Wat vind je ervan? Wat betekent dit voor jou? Hoe zou dat voor jou uitpakken? Voorbeeld P: Waarover zou je op dit moment meer willen weten? C: Nou, ik zou wel willen weten hoe dat zit met die sollicitatieplicht. Moet ik echt solliciteren, ook al zit er niets voor me bij? P: Wat weet je al over de procedure en wat er van je verwacht wordt? C: Nou, volgens mij ben ik verplicht om te solliciteren en moet ik zo’n beetje open staan voor elke baan die er is. P: Ja, het is inderdaad verplicht om elke week te solliciteren. Andere mensen in jouw situatie merken dan vaak dat het ze helpt om breder te kijken dan naar hun laatste functie bij het zoeken naar vacatures. Het is niet zo dat je verplicht bent overal op te solliciteren. Je voelt je nu misschien gedwongen om te solliciteren op iets wat je helemaal niet ligt. Zal ik wat preciezer toelichten wat de regels hierbij zijn? Als het gaat om een concreet advies en informatie over een aanpak, probeer dan bij voorkeur om verschillende opties te benoemen. Dit geeft de cliënt het gevoel dat er keuze is en geeft mogelijkheden om iets te kiezen wat het beste bij hem past. Probeer de cliënt niet te overtuigen van de juistheid van je informatie. Je kunt de informatie het beste op een neutrale manier brengen. Je kunt de kans dat de cliënt er iets mee doet wel groter maken door aan te geven dat andere mensen, in een vergelijkbare situatie als die van je
93
94
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
cliënt, ervoor gekozen hebben, er baat bij hebben gehad of dat het hun goed bevallen is. Bij het trekken van conclusies uit de informatie en het maken van keuzes positioneer je jezelf niet als de enige deskundige. Door te onderzoeken wat voor de cliënt de criteria zijn om een keuze te maken en samen te onderzoeken wat de best passende optie is, benadruk je dat de cliënt goed in staat is keuzes te maken. Ook benadruk je dat iets slechts goed kan werken als het bij de cliënt en zijn leefsituatie past. Ten slotte is het goed om aan het eind van je boodschap nog eens aan te geven dat het de keuze van de cliënt is wat hij met die informatie gaat doen. Kijk op de website bij het onderdeel video’s hoe de gesprekstechnieken worden toegepast.
7
Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
Samenvatting » Je gedrag veranderen heeft voor- en nadelen. Niet veranderen echter ook. Deze tegenstrijdige gevoelens noemen we ambivalentie. Motiverende gesprekvoering helpt de cliënt om deze natuurlijke twijfel te verminderen, zodat ruimte ontstaat voor verandering. Tegelijkertijd werk je ook aan iemands zelfvertrouwen over de haalbaarheid van de verandering. Dat doe je door het uitlokken en versterken van verandertaal: taal waarmee mensen aangeven dat ze (voorzichtig) nadenken over een andere toekomst. Veranderbereidheid en zelfvertrouwen hierover moeten sterk genoeg zijn voor een volgende stap: het maken van een concreet actieplan. 7.1
Waarom veranderen mensen niet?
Als mensen niet veranderen, komt dat omdat ze iets echt niet willen veranderen, omdat ze geen idee hebben hoe die verandering tot stand kan komen, of omdat ze ambivalent zijn. Ambivalentie is een heel gewoon verschijnsel als je iets wilt of zou moeten veranderen. De meeste mensen weten niet goed wat hun gevoelens zijn of hebben heel verschillende gevoelens ten opzichte van een gedragsverandering. Ongeveer twee derde van de mensen die een gedragsverandering overwegen, voelt zich daar onzeker en ambivalent over (DiClemente, 2003). Onzekerheid over wat je gevoelens precies zijn, of ambivalentie, is niet hetzelfde als geen enkel beeld hebben van de nadelen van je gedrag. Mensen hebben vaak een beter beeld van de nadelen van hun gedrag dan professionals denken. Bovendien kunnen ze zelf ook vinden dat verandering eigenlijk goed voor ze zou zijn. Mensen lopen niet vast omdat ze geen inzicht hebben in de nadelen van hun gedrag, noch omdat ze geen voordelen zien in veranderen, maar ze lopen vast omdat ze er minstens twee tegenstrijdige gevoelens bij hebben.
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_7, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
96
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Voorbeelden Ik wil meer tijd maken voor mijn gezin,
maar
ik wil wel in aanmerking komen voor die promotie.
Ik weet wel dat ik grenzen zou moeten stellen,
maar
ik wil geen zeurende moeder zijn.
Ik wil wel weer aan het werk,
maar
ik wil niet meer hoeven samenwerken met die collega.
Ik weet wel dat ik moet ophouden met geld lenen,
maar
iedereen heeft een smartphone.
Ik weet heus wel dat ik steeds ruzie krijg als ik blijf plagen,
maar
zij zit mij ook de hele tijd dwars.
Ik wil met hem stoppen want hij doet niets om uit zijn depressie te komen,
maar
ik houd nog van hem.
Deze tegenstrijdige gevoelens zijn te omschrijven als het ja-maardilemma: Ik wil wel en tegelijkertijd wil ik niet. En/of: Ik kan het wel en tegelijkertijd ook (nog) niet. In gewoon Nederlands: ik twijfel. hoe ontstaat ambivalentie ? Er ontstaat een intern conflict als mensen tegelijkertijd gemotiveerd zijn voor verschillende doelen, wensen en waarden. Dit interne conflict creëert stilstand en belemmert verandering. Dit conflict ontstaat op verschillende manieren. 1 Men heeft het gevoel te moeten kiezen tussen twee positieve alternatieven: een conflict tussen aantrekking en aantrekking. Ik wil graag weer gaan studeren, maar ik wil ook graag tijd aan mijn kinderen kunnen besteden. 2 Men heeft het gevoel te moeten kiezen tussen twee kwaden: een conflict tussen vermijding en vermijding. Ik moet wel meedoen met pesten, want anders gaan ze mij weer pesten. 3 Men wordt tegelijkertijd aangetrokken en afgestoten door hetzelfde. Ik schaam me ervoor dat ik de kinderen sla, maar ik krijg er wel mee gedaan wat ik wil. 4 Men twijfelt over twee alternatieven die allebei zowel sterk positieve als sterk negatieve aspecten in zich hebben. Dit levert een dubbel conflict op tussen aantrekking en vermijding. Optie A en B hebben beide voor- en nadelen. Zodra je dichter bij optie A komt, gaan de nadelen van optie A steeds zwaarder wegen en lijken de voordelen van optie B steeds duidelijker, en andersom.
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
Als ik bij mijn man blijf, gaat de mishandeling door, maar als hij niet gedronken heeft, zorgt hij goed voor me, niet alleen financieel. Als ik bij mijn man wegga, kan ik eindelijk doen wat ik wil, maar wie heeft me dan nog nodig? Ik ben dan wel alleen. ambivalentie herkennen Een ja-maardilemma kun je herkennen aan de gemengde boodschappen van de cliënt. Je hoort zowel bezwaren als wensen om iets te veranderen. Uitingen die te maken hebben met bezwaren, worden binnen MG bezwaartaal genoemd. Uitingen die te maken hebben met de wens iets te veranderen, worden verandertaal genoemd. Bezwaartaal drukt de acceptatie van de huidige situatie uit en/of redenen voor de cliënt om de status quo te behouden. Bezwaartaal is het gevolg van: x de wens om de situatie te houden zoals ze is; x de gedachte zelf niet te kunnen veranderen of dat verandering in algemene zin niet mogelijk is; x voordelen zien in de huidige situatie; x nadelen zien in verandering van de huidige situatie. Verandertaal geeft de wens aan om iets aan de huidige situatie te veranderen en/of redenen hiervoor. Verandertaal is het gevolg van: x de wens om de situatie te veranderen; x de gedachte dat verandering mogelijk is; x voordelen zien in veranderen; x nadelen zien van de huidige situatie. In een hulpverleningscontext is een ambivalente cliënt dus een cliënt die wel enig verlangen heeft om te veranderen en ook enig geloof dat de verandering verbetering zal brengen in de eigen levenssituatie. Misschien is er bij hem ook wel enig vertrouwen dat er manieren te vinden zijn om doelen te realiseren. Desondanks kun je uit gedrag of uit concrete uitspraken van de cliënt afleiden dat er toch ook sprake is van twijfel, waardoor er weinig of geen vooruitgang geboekt wordt.
Signalen van ambivalentie Signalen van ambivalentie kunnen bijvoorbeeld de volgende zijn. x Uitingen van bezwaartaal, zoals: allerlei zaken noemen die eerst opgepakt moeten worden voordat er gewerkt kan worden aan een doel; de nadelen die aan veranderen kleven, de aarze-
97
98
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
x
x
x
lingen die er zijn, de angst voor reacties van anderen of andere negatieve gevolgen, de voordelen die de huidige situatie heeft et cetera. De informatie die beschikbaar is over hoe je iets zou kunnen aanpakken, wordt onvoldoende gebruikt om verandering te realiseren. De cliënt vermijdt bepaalde situaties in een poging om niet geconfronteerd te worden met de veranderingsnoodzaak. Een duidelijk verschil tussen wat de cliënt zegt en het gedrag dat hij vertoont, kan eveneens een teken van ambivalentie zijn. Hoewel er in woorden misschien wel een duidelijke wens om te veranderen geuit wordt, veranderen gedragspatronen niet of nauwelijks. Rondom de verandering ervaart de cliënt een negatief gevoel. Dit heeft vaak te maken met de onvoorspelbaarheid en oncontroleerbaarheid die geassocieerd wordt met verandering en de relatieve veiligheid van de bestaande situatie. Je weet daarin tenminste waar je aan toe bent. Je weet hoe je daarmee moet omgaan.
Mensen, en dus ook cliënten, zijn zich in het algemeen niet of niet volledig bewust van dit innerlijke conflict en de ambivalente gevoelens die daarbij horen. Zij realiseren zich vaak niet welke gevoelens er bij hen spelen. Ook als het gaat om keuzes maken en doelen stellen, hebben mensen hun gevoelens en wensen die hierbij een rol spelen vaak niet helder en op een rij. Als hun niet gevraagd wordt om de verschillende voor- en nadelen op een rij te zetten, blijven ze zich daarvan dus ook onbewust. Nog minder zijn ze zich er meestal van bewust hoe deze verschillende aspecten en voor- en nadelen op elkaar inwerken en wat de uitkomsten daarvan zijn op hoe ze over zichzelf of over de situatie denken. Dit wordt ook wel het cognitieve onbewuste genoemd (Arkowitz, 2006). De ambivalentie heeft altijd betrekking op een specifieke gedraging of een specifieke situatie; de cliënt hoeft op andere (levens)gebieden geen ambivalentie te ervaren. Ambivalentie is dus geen persoonskenmerk, maar is gekoppeld aan een situatie en/of vraagstuk waar men niet goed uitkomt. ambivalentie verkennen Als verandering in veel gevallen samengaat met ambivalentie, is dit dus een belangrijke factor bij het al dan niet kunnen bereiken van
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
veranderdoelen. Werken aan doelen zal weinig resultaat hebben als de ambivalentie niet verminderd is. De tegenstrijdige gevoelens en gedachten hebben een blokkerende werking. Adviezen over hoe een probleem aangepakt kan worden, zullen niet aankomen. Je kunt als professional zelf hard aan het werk gaan door bijvoorbeeld te helpen bij het vinden van een baan, door huisvesting te regelen of door een training aan te bieden. Dit zijn zinvolle zaken als het gaat om handelen in crisissituaties en als vervolgstap in een traject. Bij veranderen gaat het echter niet zozeer om het oplossen van problemen als wel om het realiseren van veranderingen in denken en doen van de cliënt met betrekking tot gebieden zoals werk vinden, huisvesting regelen en training volgen. In plaats van de ambivalentie uit de weg te gaan, help je als professional door deze ambivalenties te verkennen. Dit doe je door je cliënt te stimuleren om zijn gedachten en gevoelens over de voor- en nadelen van veranderen en niet-veranderen op een rijtje te zetten. Ambivalentie hoeft niet opgelost te worden, maar moet wel verminderd worden om stappen te kunnen zetten. Ambivalentie is belemmerend als tegenstrijdige gevoelens en gedachten in het denken even zwaarwegend zijn. De balans hoeft maar een beetje naar één kant te verschuiven om beweging mogelijk te maken en stappen te kunnen zetten. 7.2
Ambivalentie als aangrijpingspunt voor verandering
Hiervoor had je misschien verwacht dat je iemand moeilijk kunt ondersteunen in een veranderingsproces als hij of zij een twijfelende houding heeft en niet goed weet of hij wel wil veranderen. Als het goed is, zie je nu dat twijfelen een normale fase is in een veranderingstraject. Bij sommige cliënten lijkt er echter niet of nauwelijks sprake te zijn van ambivalentie. Dit kan betekenen dat de cliënt gewoon duidelijk toe is aan actie en dat zijn ambivalentie dus voorbij is. Het kan ook betekenen dat de cliënt misschien wel een probleem heeft en daarvan af wil, zonder al te diep nagedacht te hebben of een beeld te hebben over zijn eigen rol daarin. Hierna lichten we twee vormen van een gebrek aan ambivalentie toe. wel een probleem dat opgelost moet worden; geen hulpvraag Cliënten kunnen inzien dat ze in de problemen zitten en om hulp vragen zonder dat ze het nodig vinden om zelf te veranderen. Zo willen
99
100
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
cliënten met schulden misschien wel geholpen worden om de schulden te saneren en financieel weer op orde te komen. Zij kunnen hun schuld echter als een op zichzelf staand probleem ervaren en er niet voor openstaan om te werken aan andere doelen die hiermee mogelijk verband houden. Denk bijvoorbeeld aan hulp vragen voor een depressie, problemen in het werk, problemen in het structureren van hun leven. Zo kunnen ouders wellicht hulp vragen omdat ze een opvoedingssituatie niet meer kunnen hanteren. Ze kunnen vragen om uithuisplaatsing van een agressieve, onhandelbare zoon. Iemand anders moet het probleem oplossen. Misschien willen ze wel tips hebben hoe ze hun kind beter in de hand kunnen houden, zonder dat ze een wezenlijke verandering wensen in hun opvoedingsstijl. Dat betekent dus dat deze cliënten wel van het probleem af willen, maar nog moeten ontdekken wat dit van henzelf vraagt. De ambivalentie die dan ontstaat in de vorm van wil ik dit wel? en kan ik dit wel? vormt het aangrijpingspunt van de verandering. geen probleem, geen twijfel Een gebrek aan ambivalentie kan betekenen dat de cliënt vindt dat hij of zij geen probleem heeft maar de problematiek krijgt opgedrongen. De cliënt vindt dat er sprake is van bemoeizorg of gedwongen zorg. Ook dan is de eerste stap in het veranderingsproces juist dat mensen ambivalent(er) worden. Deze ambivalentie maakt verandering juist mogelijk. Dit betekent namelijk dat mensen zich bewust worden dat er ook nadelen zijn aan de huidige situatie en voordelen aan veranderen. Dat er een verschil is tussen hoe de dingen nu gaan en hoe ze eigenlijk zouden willen dat het gaat. Motivatie voor verandering ontstaat uit een door betrokkenen zelf waargenomen verschil in uitkomst tussen wat men eigenlijk wil en het gedrag dat men daadwerkelijk laat zien. Een duidelijk verschil tussen de situatie waarin ze zich nu bevinden en wat ze eigenlijk belangrijk vinden en willen bereiken in dit leven. Dit verschil wordt discrepantie genoemd. Discrepantie kan ook ontstaan doordat de wig groter wordt tussen hoe je aankijkt tegen de nadelen van de huidige situatie en de voordelen van veranderen. Hoe meer iemands veranderdoelen gekoppeld zijn aan een diepgewortelde waarde, hoe sterker de aantrekkingskracht ervan. Als iemand erachter komt dat zijn gedrag strijdig is met wat hij werkelijk belangrijk vindt in het leven, is het meestal het gedrag dat verandert.
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
vergroten van discrepantie De gedachte waarom zou ik eigenlijk veranderen? is het belangrijkste kenmerk van een gebrek aan discrepantie. Zonder een begin van discrepantie zal de cliënt in het geheel niet willen overwegen om te veranderen. Bij een gebrek aan discrepantie is het dus de eerste taak van de professional om die te helpen ontwikkelen en vergroten. Het is niet de bedoeling dat je gaat ‘aantonen’ dat de cliënt niet slim bezig is omdat het duidelijk is dat de nadelen veel groter zijn dan de voordelen. Ook moet je de cliënt niet ermee confronteren dat zijn handelen niet strookt met wat hij zelf belangrijk vindt, met zijn eigen waarden en normen. Evenmin leg je de nadruk op niet-functionele gedachten die beter vervangen kunnen worden door meer rationele gedachten. Het onderzoeken van voor- en nadelen, langetermijndoelen, belangrijke waarden, datgene wat je nastreeft, kan het beste in een meer explorerende en observerende stijl gebeuren. Over de ‘gevaren’ van het bespreekbaar maken van de discrepantie in een niet-explorerende en -observerende stijl, lees je verder in paragraaf 7.5. Mensen zijn altijd gemotiveerd voor iets. Het is daarom de kunst te ontdekken waarvoor en daarbij aan te haken. Daarom is het niet van belang om stil te staan bij de vraag waarom je cliënt niet gemotiveerd is. Het is de uitdaging om uit te zoeken waarvoor je cliënt wel gemotiveerd is. Elke motivatie kan een opstap zijn voor een veranderingsproces. 7.3
Ambivalentie verkennen
Ambivalentie verkennen doe je onder andere door de basisgesprekstechnieken uit hoofdstuk 5 toe te passen. Vooral open vragen stellen en alle vormen van reflecteren zijn geschikt, en met name de dubbelzijdige reflectie en de complexe reflectie. Meer specifiek komen de volgende technieken in aanmerking. Dubbelzijdige reflectie Dit is een reflectie die de verschillende gezichtspunten van de cliënt weergeeft. Deze vorm van reflecteren is vooral relevant als de cliënt dubbele gevoelens heeft ten aanzien van een bepaald doel. Je hebt er een enerzijds-anderzijdsgevoel over. In de reflectie koppel je verschillende uitspraken aan elkaar en moedig je de cliënt aan om na te denken over de verschillende kanten en deze te verhelderen.
101
102
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Complexe reflecties Reflecties die de (mogelijke) bedoeling en het gevoel van de cliënt weergeven. De manier van kijken van de cliënt op zichzelf en de situatie wordt erdoor verdiept en er wordt meer richting aan gegeven. Onderzoeken van voor- en nadelen Hiermee vraag je door op de voor- en nadelen van zowel de huidige situatie als van een eventuele verandering. Zie voor uitgewerkte voorbeelden van het verkennen van ambivalentie de bijlagen. 7.4
Van ambivalentie naar verandertaal
Om uit de ambivalente toestand een uitweg te vinden, moeten we erachter komen wat er uiteindelijk voor de cliënt het meest toe doet vanuit zijn eigen perspectief. Met andere woorden: je richt je niet op wat je cliënt niet wil, maar op wat je cliënt wél wil. Verandering komt op gang als iemand het resultaat ervan kan verbinden met iets wat voor hem of haar zelf waardevol is. Dat geeft motivatie. Motivatie is het fundament van verandering. Want de mate waarin cliënten gemotiveerd zijn om te veranderen, blijkt in onderzoek een goede voorspeller van het uiteindelijke resultaat.
Casus: een ‘ongemotiveerde’ puber die nooit zijn huiswerk wil maken Jason is 16. Hij heeft moeite om aan zijn huiswerk te beginnen. Liever gaat hij gamen of naar de sportschool. Soms spijbelt hij. Zijn ouders hebben er keer op keer achteraan gezeten. Alleen als zijn moeder er bovenop zit, gaat hij na veel treuzelen aan de slag. Wat gebeurt er nu? De ouders van Jason hebben alles uit de kast gehaald, variërend van dreigen met sancties tot het in het vooruitzicht stellen van beloning. Belonen heeft in eerste instantie even gewerkt, maar bleek geen stand te houden. Dreigen met sancties of daadwerkelijk straffen bleek Jason nog meer in de contramine te brengen. Jason reageert afwisselend met ‘waar bemoei je je mee’, ‘kan mij het allemaal schelen’ en ‘jullie hebben toch nooit vertrouwen in mij’. Het dreigement van zijn vader, ‘je eindigt nog als vakkenvuller bij AH’, had een onbedoeld effect. Dat leek
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
Jason eigenlijk wel een goede optie: dan verdien je tenminste nog wat. De sfeer in huis werd steeds slechter en huiswerk werd niet gemaakt. Wat gaat Jason helpen om hard te gaan werken en uit zichzelf zijn huiswerk maken? Als zijn ouders erover beginnen? Nee natuurlijk. Hij moet zelf een reden hebben. Straf of beloning werkt meestal slechts tijdelijk. Uitgangspunt is dat de hij niet totaal ongemotiveerd hoeft te zijn, ook al werkt hij totaal niet aan zijn schoolwerk. Het is beter als hij zelf kan bedenken waarom het zin heeft om te werken. Het gaat erom dat het doel, huiswerk maken, aangesloten wordt op iets wat voor Jason zelf waarde heeft op dat moment. Als hij ontdekt dat wat hij doet (niet werken) niet overeenkomt met wat hij eigenlijk wil en belangrijk vindt. Wat vindt Jason zelf belangrijk? Op een rustig, ontspannen moment is een van de ouders het gesprek aangegaan. Samen met Jason is onderzocht hoe de situatie zich op korte termijn zou kunnen ontwikkelen. Jason heeft daarbij aangegeven dat het inderdaad mogelijk is dat hij blijft zitten. Heel erg zou hij dit niet vinden, er blijven er wel meer zitten. Niemand maakt huiswerk, je wilt ook geen nerd zijn. Even doorpratend kwam het volgende naar voren. x ‘Er blijven er wel meer zitten’ blijkt bij gezamenlijk onderzoeken slechts om enkelen te gaan. De meeste vrienden van Jason zullen wel overgaan. Als ik blijf zitten en al mijn vrienden gaan wél over, dan zit ik straks in een groep met vreemden. Dat lijkt mij toch een stuk minder fijn. x Nadenkend over de toekomst heeft hij wel een beeld van wat hij later wil worden. Nu hij weet dat hij dierenarts wil worden, beseft hij dat hij wel zijn scheikunde moet halen. Nu weet ik tenminste waar ik het voor doe. x Blijven zitten ziet hij sowieso niet zitten, want dan moet hij nog een jaar langer thuis wonen. Die gedachte komt nu ook opeens binnen. Het lijkt hem heel aantrekkelijk om op kamers te gaan wonen en eindelijk te doen wat hij zelf wil. Als wat meer huiswerk maken kan helpen om sneller zelfstandig te worden, dan is dat wel wat meer inzet waard. x Hij vraagt zich af of het hem gaat lukken om dit jaar te halen. Eigenlijk heeft niemand van de leraren nog vertrouwen in hem. Daarom had hij het zelf ook een beetje opgegeven. Toch vindt
103
104
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
x
x
x
hij dat hij meer in zijn mars heeft dan hij nu laat zien. Dat wordt bevestigd door zijn moeder, die hem herinnert aan het goede cijfer dat hij onlangs haalde voor geschiedenis. Voor dat proefwerk had hij wel hard geleerd. Hij wil laten zien dat hij het wel kan. Die uitdaging gaat hij met zichzelf aan. Hij wil het wel op zijn manier doen en volgens zijn schema. Zijn vader en moeder geven hem de ruimte daarvoor. De afspraak is dat hij om hulp vraagt als het nodig is. De wiskundeleraar ziet zijn toegenomen inzet en weet hem te inspireren door dit te benoemen. Het eerste succes geeft motivatie om door te gaan.
Bij de begeleiding van cliënten gaat het dus om het beter in beeld brengen van de zaken die ze zelf belangrijk vinden. Bij de begeleiding van ouders bijvoorbeeld om de waarden die voor hen voorop staan in het ouderschap. Hoe wil deze moeder of vader de ontwikkeling van hun kind stimuleren? Wat vinden zij belangrijk in het moeder- of vaderschap? Op zoek gaan naar eigen doelen en waarden van cliënten om daarbij te kunnen aansluiten, vormt de kern van motiverende gespreksvoering. hoe groter het persoonlijk belang, hoe groter de motivatie Bij het verkennen van de ambivalentie kunnen cliënten ontdekken welke keuzes en welk gedrag het best aansluiten op wat ze uiteindelijk willen bereiken of wat ze belangrijk vinden in het leven. Door aan te sluiten op langetermijndoelen en waarden wordt de verandering die nodig is of die men nastreeft, relatief belangrijker. Bij een cliënt in een re-integratieproject bijvoorbeeld kan het doel zijn om weer aan het werk te gaan. Een cliënt kan daarbij ambivalentie ervaren. Bijvoorbeeld tussen enerzijds weer actief willen worden en anderzijds ook willen vasthouden aan een gevoel van onafhankelijkheid en de wens om niet meer voor een baas te willen werken. Als deze cliënt inziet dat hij behoefte heeft aan contacten met anderen en het ook prettig zou vinden dat anderen hem ergens voor nodig hebben, kan dat een motivatie vormen om toch een lastige stap te zetten. Een ander voorbeeld is dat van een alleenstaande moeder in de bijstand. Zij kan opzien tegen de stress van het in haar eentje moeten combineren van werk en privé. Maar het perspectief om niet afhanke-
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
lijk te zijn en beter voor haar kinderen te kunnen zorgen, kan de balans naar de andere kant doen overhellen. Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat het van belang is om de aansluiting te zoeken tussen veranderdoelen en voor betrokkenen belangrijke waarden. Ga er niet van uit dat dit vanzelfsprekend is. Het gaat tenslotte om percepties: het gaat erom hoe de ander het ziet. Je kunt als professional goede argumenten hebben voor het bereiken van bepaalde doelen, die in het geheel niet overeenkomen met die van de cliënt. Hij kan wel andere argumenten hebben om hetzelfde doel te willen bereiken. Ook is het mogelijk dat de cliënt heel andere doelen wil nastreven. Doelen die beter aansluiten bij zijn eigen motivatie en die dus ook kunnen bijdragen aan een positieve eigen ontwikkeling. Het wordt ingewikkelder als cliënten meer dingen tegelijkertijd van belang en van waarde vinden. Dat is vooral lastig als bepaalde doelen of waarden onderling strijdig zijn. In de privésfeer kennen we dit maar al te goed, bijvoorbeeld het spanningsveld tussen je maximaal inzetten voor je cliënten versus je eigen grenzen en werkbelasting in de gaten houden. Of tussen het streven naar een promotie in de vorm van een leidinggevende baan en het behouden van een gezondere balans tussen werk en privé. Het samen verkennen van deze keuzes is een belangrijke ondersteuning voor je cliënten. De uitdaging is dan ook om cliënten zelf te laten uitspreken wat zij van belang vinden. Hen vertellen wat goed en wat belangrijk voor ze is, werkt niet motiverend. Het is veel effectiever als ze dit zelf ontdekken in het gesprek. Als de cliënt zelf het belang moet gaan inzien van verandering en voor zichzelf de overtuigende argumenten daarvoor moet gaan vinden, heeft dit belangrijke gevolgen voor het gesprek en het uitspreken van verandertaal. 7.5
Verandertaal uitspreken
Het pleidooi voor verandering komt in de praktijk vaak uit de verkeerde mond, namelijk uit die van de professional. Dit heeft onder andere te maken met wat in MG de hulpverlenersreflex wordt genoemd. Het is de neiging om hulp te bieden door een advies of een oplossing te geven. Een bekende valkuil voor (goedbedoelende) professionals. P: Het is echt zaak om dit zo snel mogelijk met je werkgever te bespreken.
105
106
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Het kan best zijn dat de ambivalente cliënt het met bovenstaand advies eens is. Er moet volgens hem iets gebeuren en als het nu niet gebeurt, wordt de situatie alleen maar erger. De cliënt hinkt echter op twee gedachten en als de ene kant al uitgesproken is, komt logischerwijs nu de andere kant in gedachten naar boven. Een ambivalente persoon gaat dus de andere kant verdedigen dan de kant die de gesprekspartner benadrukt. C: Nou, dan kent u mijn baas niet. Die heeft geen enkel begrip voor dit soort dingen. wat je zelf zegt, moet wel waar zijn Mensen worden het meest overtuigd door wat ze zelf zeggen. Het gevolg van het noemen van de bezwaren door de cliënt zelf is dat hij nu net iets meer dan daarvoor overtuigd raakt van de onmogelijkheid dit bij de baas aan te kaarten. Er ontstaat een leereffect dat de bovenstaande overtuiging nog eens versterkt: terwijl ik mezelf hoor praten, leer ik wat ik geloof. Ik zeg het met zo veel overtuiging, dat het dus wel echt zo zal zijn, is de gedachte erachter. Zo praten we onszelf letterlijk ergens vanaf. Omgekeerd werkt ook: hoe meer uitspraken in de loop van een gesprek blijk geven van een toenemende bereidheid om te veranderen, des te waarschijnlijker wordt het dat die verandering ook werkelijkheid wordt. We kunnen onszelf ook ergens naartoe praten. Het is dus het beste als de cliënt zelf de argumenten voor verandering onder woorden brengt. Het uitlokken van verandertaal is dan ook niet voor niets een van de belangrijkste technieken in de motiverende benadering. Als het goed is, hoort de cliënt zichzelf gedurende het proces meermalen hardop zeggen wat de voordelen van veranderen voor hem zouden kunnen zijn. Omdat het zijn eigen mening is, zal er geen weerstand zijn. Hij hoeft zich immers niet af te zetten tegen druk van buitenaf. Verandertaal geeft uiting aan het voornemen om te veranderen. Bij voorkeur is dit voornemen tot stand gekomen met het hoofd en met het hart en uit het zich in de neiging om in actie te willen komen. Er is dus een cognitieve, emotionele en gedragsmatige dimensie. twee vormen van verandertaal Bij het uitspreken van verandertaal brengt de cliënt vaak zelf twee stappen aan. In eerste instantie ‘warmt’ hij zich op om iets te gaan veran-
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
deren. Hij gaat erover denken en die gedachten uitspreken en hij gaat er iets bij voelen. Dit wordt voorbereidende verandertaal genoemd. Als er voldoende voorbereid is en de wens om te veranderen (cognitief en emotioneel) is sterk genoeg, komt de tweede stap aan de orde: de wens om actie te ondernemen. Dit soort verandertaal, die herkend kan worden aan actiewoorden, wordt activerende verandertaal genoemd. Voorbereidende verandertaal kun je herkennen door de uitspraken van de cliënt over: x de wens om iets te veranderen: Ik zou wel willen dat het anders was. Waar ik op hoop is … Ik zou wel van dat toezicht af willen. Ik denk erover weer aan het werk te gaan. Dit lijkt voor een buitenstaander misschien loze praat waar helemaal geen commitment achter zit, maar voor de cliënt zijn dit soort uitspraken vaak wel degelijk een springplank naar verandering. x de noodzaak om iets te veranderen: Dit kan niet langer zo. Ik moet er iets aan doen. Ik zou hier een einde aan moeten maken. x kunnen veranderen, optimisme over de mogelijkheden om te veranderen: Het moet mogelijk zijn. Het is me eerder gelukt. Ik geloof wel dat ik dit voor elkaar kan krijgen. x eigen redenen om te veranderen , een concrete invulling van waarom verandering iets beter maakt of waarom niet-veranderen de situatie slechter zal maken: Dan stopt mijn moeder tenminste met zeuren. Als ik het niet doe, krijg ik er spijt van. Ik wil ze graag een fijne jeugd meegeven. 7.6
Verandertaal uitlokken
Verandertaal lok je uit door je cliënt uitspraken te laten doen over zijn wens, noodzaak, redenen en mogelijkheden om te veranderen. Hiermee ga je verder dan het volgen van het spoor van de cliënt. Je stuurt het gesprek en geeft er richting aan door de cliënt uitspraken te ontlokken over zijn (mogelijke) motivatie.
107
108
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
gesprekstechnieken voor het uitlokken van verandertaal Je kunt je cliënt tot verandertaal bewegen door: x uit te lokken; x voordelen en nadelen te onderzoeken; x optimisme uit te lokken; x goede voornemens te laten uitspreken; x extremen te onderzoeken; x terug te kijken of vooruit te kijken; x doelen en waarden te exploreren; x te herkaderen; x positieve uitzonderingen te zoeken. Uitlokken Hierbij vraag je rechtstreeks naar de wens om te veranderen, de noodzaak, de eigen redenen, en/of het vertrouwen hierin. Zijn er nog punten die te verbeteren zijn, welke? Wat zou u willen bereiken? Waarom is het juist nu zo belangrijk? Waarom heeft dit prioriteit? Wat is voor u het belangrijkst? Wat is voor u een reden om hier te komen? Wat denkt u zelf dat mogelijk is? Waardoor hebt u hier vertrouwen in? Vragen naar de nadelen van de huidige situatie Wat merkt u als u een avond flink hebt doorgehaald met uw vrienden? Waarover maakt u zich de meeste zorgen? Vragen naar de voordelen van verandering Wat is er goed aan voor Henk als u als ouders het op die manier zou oppakken? Wat zijn de voordelen voor uw man als hij naar die dagopvang zou gaan? Als ik u zo hoor, hebt u zelfs al overwogen om weer aan het werk te gaan. Wat lijkt u daar aantrekkelijk aan? Optimisme over verandering uitlokken Zoek naar positieve geluiden. Het is u beiden al gelukt om u te houden aan de afspraken over de zorg voor de kinderen. Hoe hebt u dat voor elkaar gekregen ondanks de twijfels die u nog had? U bent al eerder van baan veranderd. Hoe hebt u er toen voor gezorgd dat u zich snel thuis kon voelen in uw nieuwe baan? Goede voornemens laten uitspreken De bedoeling om te veranderen onder woorden brengen.
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
Zijn er volgens u nog andere manieren om duidelijk te maken dat u dit niet accepteert? Welke zouden dit kunnen zijn? Wat zouden in uw ogen mogelijke aanpassingen in uw werk kunnen zijn? De extremen verkennen Laat de ander nadenken over de beste of juist de slechtste uitkomst. Vanuit het uiterste kun je terugredeneren en de minder extreme aspecten onderzoeken. Het ergste scenario van hoe de situatie zich zou kunnen ontwikkelen, is misschien niet waarschijnlijk, maar ook de minder extreme uitkomsten, die wel waarschijnlijk zijn, kunnen daardoor zorgwekkender overkomen. Overeenkomstig hieraan zal ook de best mogelijk uitkomst minder waarschijnlijk zijn en pas te realiseren in de verre toekomst. Maar de doelen dichtbij kunnen daardoor als aantrekkelijker en belonend ervaren worden, op weg naar het ideaal. Stel, er verandert niets, wat is het ergste dat kan gebeuren? Wat zijn de best mogelijke resultaten? Terugkijken naar het verleden De herinnering aan het verleden kan doelen, waarden en wensen uit het verleden weer naar boven brengen. Het oprakelen van die positieve zaken kan weer energie en hoop brengen voor de toekomst. Ook kan er een doorgaande lijn getrokken worden die de cliënt weer op het eerdere en gewenste spoor zet. Als de cliënt twijfelt of hij bepaalde eigenschappen of vaardigheden wel heeft, kan uit overeenkomstige of juist heel andere situaties uit het verleden afgeleid worden dat hij die vaardigheden of eigenschappen wel in zich heeft. Heb je er in het verleden wel eens anders tegenaan gekeken? Hoe maakten jullie in die periode goede afspraken met elkaar? Vooruitkijken naar de toekomst Vooruitkijken wat de toekomst kan brengen of wat er dan nodig is, kan een reden bieden voor de verandering of iets belangrijker maken dan het al is. De eerste manier om dat te doen, is dat je de cliënt laat bedenken hoe de situatie anders kan zijn als de verandering wél heeft plaatsgevonden. De tweede is dat je hem laat denken over wat de consequenties zijn als er in de toekomst niets verandert. Deze aanpak is motiverend als de cliënt wel enige zorg heeft, maar deze niet als doorslaggevend ervaart. Als de toekomst alleen maar negatieve zaken met zich mee zal brengen, is het geen motivatiebron. Wanneer zou je jezelf er wel druk over gaan maken?
109
110
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Welk gevolgen zal die keuze hebben op hoe het met jou in de toekomst verder gaat? Doelen en waarden verkennen Ga op zoek naar wat de ander echt belangrijk vindt, de motieven achter gedrag. Wat vind je nu het belangrijkste in…(het leven, werk, relaties, school, groep, enz.)? Wat zou je hiermee willen bereiken? Wanneer is het voor jou de moeite waard? Herkaderen Iets een andere, bij voorkeur positieve betekenis geven. Je hebt er geen ervaring mee, dus dat zou een goede eerste stap zijn om wat ervaring op te doen. Je vindt het vreselijk dat het zo gelopen is, maar je had niet veel keuze. Positieve uitzonderingen zoeken Richt het gesprek op wat wél goed gaat. Wanneer speelde het probleem minder? Welke kleine aanwijzingen zijn er voor jou dat het wel de goede kant op gaat? 7.7
Vertrouwen uitlokken
Het gevoel dat een verandering met een redelijke inspanning ook daadwerkelijk is te realiseren, is minstens zo belangrijk als de wil om te veranderen. Mensen kunnen dus eigenlijk niet kiezen voor veranderen als: x het belang klein is maar het vertrouwen groot; x het belang groot is maar het vertrouwen klein; x zowel het belang als het vertrouwen klein is. Vertrouwen in kunnen veranderen heeft te maken met drie samenhangende facetten. 1 De overtuiging dat het mogelijk is een dergelijk doel te bereiken, dat het realistisch is (algemene effectiviteit). 2 De overtuiging dat jij zelf daar ook toe in staat bent (persoonlijke effectiviteit). 3 Een beeld hebben van hoe de verandering bereikbaar zou kunnen zijn: een plan hebben, een overzichtelijke weg voor je zien, beschikken over interne hulpbronnen, externe hulpmiddelen en sociale steun.
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
Als mensen denken dat het toch niet goed haalbaar is om te veranderen, of niet goed weten hoe ze dit moeten doen, kunnen ze de neiging hebben om hun onvrede over de situatie te uiten op een manier die defensief wordt genoemd. Denk aan uitspraken als: ik heb het eerder geprobeerd, mijn baas werkt niet mee, het lukt me nooit, dat past niet bij me, laat de ander eerst maar eens veranderen. Let op: dit is dus geen weerstand, maar meer een reactie uit angst om iets te doen of schaamte voor het gevoel dat men het misschien toch niet voor elkaar zal krijgen om te veranderen. Net als bij ‘willen’ is er op het gebied van ‘kunnen’ waarschijnlijk ook sprake van een vorm van ambivalentie. Niemand voelt zich totaal incompetent. Vaak ziet de cliënt aan de ene kant wel mogelijkheden bij zichzelf, maar aan de andere kant ook niet. De uitdaging is nu om de mogelijkheden die men wel ziet uit te lokken en te versterken. Als de cliënt vertrouwen uitspreekt, is het belangrijk om deze positieve uitspraken over het eigen kunnen uitgebreid te bespreken en nadruk te geven. Vraag door naar waarom het de cliënt gaat lukken en hoe. Zet het in de schijnwerpers. Vertrouwen kun je uitlokken door te vragen naar de manier waarop de cliënt denkt een en ander aan te pakken en op zoek te gaan naar zijn sterke eigenschappen of hulpbronnen. Bijvoorbeeld: Hoe zou u de verandering kunnen aanpakken? Hebt u eerder uw gedrag veranderd? Hoe is dat toen gelukt? Wat zou een haalbare eerste stap zijn? Waarom denkt u dat het u zal lukken? Wat zijn nog meer redenen waarom het u zal lukken? Wat zijn hierbij uw sterke punten? Wie of wat zou u kunnen helpen? valkuilen bij het uitlokken van vertrouwen Nu neem ik het weer over De eerste valkuil bij het uitlokken van vertrouwen is dat je een gebrek aan zelfvertrouwen aanpakt met een oplossing: zo kunt u dat aanpakken. De professional maakt zich verantwoordelijk voor het slagen en het succes. Jij bent ervan overtuigd dat het gaat lukken, de ander raakt nu overtuigd dat het niet gaat lukken (jij vertolkt de ene kant van de ambivalentie, de cliënt de andere kant ervan). Met je overtuiging roep je juist op dat de ander gaat verdedigen dat het niet kan. Rustig maar, het komt wel goed Een geruststelling zonder meer (ik weet zeker dat u het kunt) zal waarschijnlijk niet helpen tegen een gebrek aan persoonlijke effectiviteit.
111
112
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Ook in deze vorm nodig je uit tot een strijd tussen het kan niet en het kan wel. Besmettelijk pessimisme Een andere valkuil is dat je jezelf laat meeslepen door de hulpeloosheid en hopeloosheid van de ander en die overneemt. Vals optimisme is geen oplossing, maar meestal is er wel enige vorm van verandering mogelijk. 7.8
Verandertaal versterken
De volgende stap in het proces is om de verandertaal vast te houden en te versterken. Hoe zorg je ervoor dat verandertaal met meer eigen overtuiging door de cliënt uitgesproken wordt en hoe zorg je ervoor dat dit niet eenmalig maar herhaald gebeurt? Ook in deze fase ben je als professional sturend in het gesprek met de ander. Je wilt vooral ingaan op die zaken die in de gewenste richting gaan. Je wilt het eigenlijk niet hebben over alles wat tegen de gewenste richting ingaat. Het liefst zou je, nu de ander duidelijke uitspraken doet over het voornemen om te veranderen, spijkers met koppen slaan door afspraken te maken hierover. Maar let op dat je niet in deze valkuil stapt! Dit hoeft niet het moment te zijn waarop je cliënt toe is aan concrete veranderingen. Een voornemen om te veranderen is nog geen besluit om te veranderen. Zelfs het uitvoeren van bepaalde gewenste acties betekent nog niet dat het besluit om te veranderen echt genomen is! Ga dus vooral door met het oproepen en versterken van verandertaal. Ga door totdat je duidelijke signalen krijgt dat je cliënt toe is aan het nemen van een ferm besluit en het voorbereiden van de nodige acties om het gewenst doel te bereiken. Pas dan kun je verder. Verandertaal kun je onder andere versterken door: 1 uitweiden en uitbouwen: Waar hebt u nog meer last van? Kunt u nog meer redenen aangeven waarom u denkt dat dit zou kunnen lukken? Kunt u daarvan een voorbeeld geven? 2 verandertaal te bevestigen: Dat lijkt mij een uitstekend idee! Ik zie u helemaal opleven als u daarover vertelt. 3 verandertaal te reflecteren en samen te vatten: U voelde u tot voor kort wat onzeker hierover en daardoor stelde u zich wat afwachtend op. Nu kunt u wél een duidelijke keuze maken.
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
U zag aan de ene kant op tegen het gedoe en geregel dat dit thuis met zich meebrengt. Maar nu hebt u zin om het werkende leven weer op te pakken en doordat u bedacht hebt hoe u de opvang van de kinderen gaat regelen, kunt u dat ook met een gerust hart gaan doen. Kijk op de website bij het onderdeel video’s hoe de gesprekstechnieken worden toegepast. 7.9
Andere manieren om verandertaal op te roepen
Er zijn ook andere hulpmiddelen dan de besproken gesprekstechnieken om verandertaal op te roepen. Dit zijn hulpmiddelen die ook in andere contexten gebruikt kunnen worden en die niet typerend zijn voor motiverende gespreksvoering. Andere manieren om verandertaal op te roepen, zijn: x assessment feedback; x het gebruik van schalen om jezelf in te schatten; x de beslissingsbalans. Assessment feedback Dit is een persoonlijke feedback aan de hand van een meting van de huidige stand van zaken of de voortgang. Op de persoon toegesneden feedback werkt beter dan gebruik van algemene feedback of feedback toegespitst op de groep waartoe je behoort of ingedeeld wordt. Als je een vorm van feedback gebruikt, laat dan de persoon zelf de betekenis interpreteren, in plaats van dat je zelf alle conclusies trekt. Breng als dit nodig is de informatie in relatie met neutrale, algemene normen. Hierdoor kun je door objectieve informatie en vergelijking een belangrijke maar moeilijke boodschap aan de orde stellen. Een nadeel van deze methode is dat het een vorm van confronteren is, vooral als de informatie en dus de boodschap afwijkt van de mening en inschatting van de cliënt zelf. Hierdoor kun je dus weerstand oproepen. Ga bij een ontkennende houding van de cliënt niet argumenteren maar reflecteren. Feedback kan helpen om verandertaal op te roepen, maar is slechts een hulpmiddel en niet noodzakelijk om verandering tot stand te brengen. Het gebruik van schalen om jezelf in te schatten De mate waarin motivatie toeneemt, blijkt afhankelijk te zijn van de (onbewuste) inschatting van de cliënt van de mate waarin de verandering belangrijk voor hem is. Ook is de motivatie afhankelijk van de (onbewuste) inschatting van het vertrouwen dat gaat lukken wat je je voorneemt.
113
114
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
De zogenaamde schaalvraag, een techniek die voortkomt uit de oplossingsgerichte aanpak, kan hierbij helpen. Hoe belangrijk is het voor u persoonlijk om dit doel te realiseren? Welke score geeft u dat op een schaal van 0 tot 10? Hoeveel vertrouwen hebt u erin dat het u gaat lukken dit voornemen te realiseren? Welke score geeft u dat op een schaal van 0 tot 10? Het belang van een doel en het vertrouwen dat het succesvol gerealiseerd zal worden, zou eigenlijk minimaal een score 8 moeten krijgen op een schaal van 0 tot 10, wil de kans op succes groot genoeg zijn. In de praktijk van de hulpverlening zal de score op een van de schalen of op beide schalen wel een heel stuk lager kunnen uitpakken. Dit hoeft echter geen belemmering te zijn om motivatie te laten groeien. Dit hangt wel af van hoe je ermee omgaat. Van belang is om uit te zoeken waarom de cliënt een bepaalde score geeft op de schaal en niet een (nog) lagere score. Breng bij de bespreking hiervan niet een te grote discrepantie aan, want dat kan juist verder ontmoedigen. Dus vraag niet waarom de cliënt een 6 scoort (op de schaal van vertrouwen of belang) en geen 1. Vraag liever waarom een 6 wordt gegeven en geen 5. Het kan ook effectief zijn om vooruit te denken: wat is er nodig om een kleine stap te zetten, van een 6 naar een 7? Meer informatie en voorbeelden hierover staan in hoofdstuk 10. De beslissingsbalans Motiverende gespreksvoering is erop gericht om de ambivalentie zo te beïnvloeden, dat de zogenaamde beslissingsbalans voor de toekomstige nieuwe situatie of het nieuwe gedrag doorslaat naar de positieve kant (afbeelding 7.1). De cliënt ziet uiteindelijk zelf meer voordelen van zijn nieuwe gedrag of de nieuwe situatie dan van de huidige toestand. De ambivalentie en de verschillende voor- en nadelen kunnen uitvoerig en tot in detail uitgewerkt worden en ook overzichtelijk gemaakt worden door ze uit te schrijven, bijvoorbeeld op een flip-over. Je kunt dit op een of meer momenten tijdens het contact letterlijk in beeld brengen door je cliënt te vragen de balans te tekenen en de voor- en nadelen en hun gewicht op een rij te zetten met je cliënt. Deze aanpak past goed bij de volgende stijl van cliënten begeleiden (zie hoofdstuk 4).
7 Verandertaal: uitlokken van wensen en mogelijkheden
115
nadelen huidige situatie voordelen huidige situatie
nadelen veranderen voordelen veranderen
Afbeelding 7.1 De beslissingsbalans van iemand die nog onvoldoende redenen ziet om te veranderen.
Tabel 7.1
Een beslissingsbalans van een herintredende moeder.
thuis blijven
werk zoeken
voordelen
nadelen
voordelen
nadelen
x thuis
x korting
x nieuwe
x spannend,
x
x
x
x
x
als de kinderen thuiskomen geen kinderopvang nodig overdag helpen op school contact met andere moeders
x weinig
op uitkering geld te beste-
den x lange
x
stille dagen tot de kinderen thuiskomen weinig nieuwe uitdaging
x x
mensen om me heen overdag gezelligheid meer geld nieuwe uitdaging
kan ik het nog wel? jongste kind heeft extra zorg nodig, kan dat in opvang?
Bezwaartaal
8
Samenvatting » Verandertaal en bezwaartaal vormen twee kanten van dezelfde medaille. Ze maken beide deel uit van de ambivalente gevoelens van mensen over de kans van slagen van verandering. Waar verandertaal een voorspeller is van daadwerkelijke actie, is bezwaartaal een teken dat betrokkene (nog) obstakels ziet die verandering tegenhouden. Binnen MG worden bezwaren serieus genomen. Ze bieden informatie over wat de cliënt tegenhoudt. Dit hoofdstuk schetst de verschillende vormen van bezwaartaal en manieren om er als professional mee om te gaan. 8.1
Vormen van bezwaartaal
Bezwaartaal is een uiting van ambivalentie. Het zijn de uitingen waaraan je merkt dat iemand (nog) twijfelt of hij wil of kan veranderen en of dat juist nu moet gebeuren. Hij ziet nog nadelen aan veranderen en/ of voordelen van de bestaande situatie. Het zegt iets over zijn verhouding tot het veranderdoel. x Je hoort je cliënt de wens uitspreken om zaken te houden zoals ze zijn. C: Als ik de keus had, zou ik het liefst thuis blijven. Nu ik niet werk, kan ik tenminste goed voor de kinderen zorgen. x Je hoort je cliënt voordelen van de bestaande situatie opsommen. C: Ik kom weliswaar nu de deur niet uit, maar ik hoef in ieder geval niet naar die afschuwelijke dagbesteding. x Je hoort je cliënt nadelen opsommen van veranderen van de huidige situatie. C: Als ik vertel over die gokverslaving, loop ik wel de kans dat ik uit mijn (financiële) functie ontheven wordt. x Je hoort je cliënt aangeven waarom veranderen volgens hem niet mogelijk is. Hiervoor zijn meerdere redenen mogelijk.
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_8, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
8 Bezwaartaal
Men heeft het eerder geprobeerd en het is mislukt. C: Ik heb het eerder geprobeerd, maar niemand heeft me toen kunnen helpen. Ze hebben het gevoel dat hun vaardigheden en sterktes gebonden zijn aan een bepaalde situatie. C: Vergeet niet dat ik er inmiddels behoorlijk goed in ben om op straat te leven. Ik weet makkelijk aan geld te komen, ik heb mijn adresjes en ook mijn maten met wie ik het nu goed heb. Straks kom ik in zo’n flatje terecht. Rekeningen betalen, zelf koken, schoonmaken, aardig doen tegen de buren. Ik weet niet of ik dat allemaal wel kan. Ze hebben überhaupt weinig hoop dat het er beter op wordt. C: Mijn vorige man sloeg me. Deze doet het nu ook en als ik al een nieuwe vind, zal het wel weer hetzelfde liedje zijn. Of ze zijn allemaal hetzelfde, of ik trek het gewoon aan.
Eenzelfde uitspraak kan zowel verandertaal als bezwaartaal zijn, afhankelijk van het doel. Als een cliënt zegt: Ik heb besloten om samen in relatietherapie te gaan, kan dat verandertaal zijn in de richting van het redden van de relatie, maar ook bezwaartaal die aangeeft hoe moeilijk iemand het vindt om deze gewelddadige partner daadwerkelijk te verlaten. 8.2
Omgaan met bezwaartaal
Goed omgaan met bezwaren begint met het tonen van empathie. Je probeert je in te leven in de overwegingen van je cliënt en laat merken dat je bereid bent te luisteren. verkennen van bezwaartaal Probeer bezwaren niet te omzeilen, te negeren of te bagatelliseren. Hierdoor voelt iemand zich niet serieus genomen en het zal de samenwerking niet ten goede komen. Bovendien zal dit ook niet lukken, zelfs als de cliënt met je zou meegaan en zou willen proberen het van de positieve kant te bekijken. Dit zou vergelijkbaar zijn met de opdracht ‘denk niet aan een roze olifant’. En waar denkt iemand dan aan? Datzelfde geldt voor bezwaren die jij of je cliënt probeert weg te wuiven of te negeren. Die gedachten hebben dan de neiging om zich hinderlijk, soms onuitgesproken, op te dringen. Bezwaren zijn belemmeringen die iemand ziet. Bezwaren kun je in plaats van als een blokkade ook opvatten als aangrijpingspunt voor verandering. Het is een kans om deze belemmeringen bespreekbaar te
117
118
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
maken en een kans om te begrijpen wat iemand tegenhoudt. Als je de bezwaren niet bespreekbaar zou maken, blijven ze toch bestaan, maar er wordt niets mee gedaan. Als je je nieuwsgierig toont en moeite doet om erachter te komen hoe de bezwaren tegen veranderen er voor je cliënt uitzien, geeft dit je de kans om mee te denken. Bezwaren verken je zo neutraal mogelijk, zonder ze af te wijzen of te accepteren. Reflectief luisteren is belangrijk, want niet alle bezwaren moeten letterlijk genomen worden. Mensen die denken dat veranderen toch niet goed haalbaar is of die niet weten hoe ze iets moeten aanpakken, hebben de neiging om hun onvrede over de situatie te uiten op een defensieve manier. Ze verdedigen de bestaande situatie, terwijl ze eigenlijk wel iets zouden willen veranderen. Denk hierbij aan uitspraken als: zo erg is het toch niet, of: ik had er toch geen zin in, of: het is hun probleem, niet mijn probleem. Dit hoeven geen uitingen van bezwaren om te veranderen te zijn, maar het kan meer een reactie van je cliënt zijn op achterliggende gevoelens als angst, onzekerheid of schaamte bij de gedachte dat men het misschien toch niet voor elkaar zal krijgen om te veranderen. erkennen van bezwaren Het erkennen van bezwaren kan helpen bij het ondersteunen van verandering. Bezwaar hoort erbij. Het mag er zijn. Geen enkele verandering is zonder nadelen. Door de erkenning kan het van binnen gevoeld of geuit verzet minder worden. Alle aspecten van de ervaring van mensen zijn steekhoudend en bovendien niet noodzakelijkerwijze in conflict. Dit wordt duidelijk als je het woordje ‘en’ in de plaats zet van het woordje ‘maar’. Bijvoorbeeld: ik wil graag lekker uitslapen en ik moet naar mijn werk. Door beide aspecten naast elkaar te plaatsen, krijg je een beter beeld waarover de keuzes gaan. Beide aspecten blijven waar, ook al kies je uiteindelijk voor een van de alternatieven. de balans herstellen Als bezwaartaal een uiting is van ambivalentie, is er dus ook een positieve kant aan het idee te veranderen. Maar de cliënt kan zich beperken tot het eenzijdig uiten van bezwaartaal. Mensen kunnen misschien wel over veranderen nadenken, maar ze praten vooral over de voordelen van de huidige situatie of over de beren die ze op de weg zien als ze wel zouden veranderen. Dat betekent dat je de balans kunt herstellen en kunt vragen of er ook een positieve kant is aan veranderen. Door verandertaal op te roepen, plaats je de bezwaren in een ander perspectief.
8 Bezwaartaal
Als je goed luistert, zul je bij een ambivalente cliënt meestal gemengde boodschappen horen. Bij ambivalentie lopen uitingen van bezwaar en uitingen van verandertaal door elkaar heen, zelfs binnen een en dezelfde zin. C: De kans is groot dat die opleiding toch te hoog gegrepen is. Het zou me wel helpen om een baan te krijgen, maar het lukt me waarschijnlijk toch niet en dan ziet iedereen dat ik dat niveau niet heb. Zo gezien is bezwaar een eerste signaal van het serieus overwegen van een verandering. de verhouding tussen verandertaal en bezwaartaal Let erop dat je niet onbedoeld te veel aandacht geeft aan de bezwaren. Dat kan gaan werken als versterking van de status quo. Door er te veel aandacht aan te geven, kan je cliënt zich de verandering weer uit het hoofd praten. Zorg er dus voor dat je je cliënt ook duidelijk de voordelen van de nieuwe situatie laat onderzoeken en laat hem deze voordelen waar mogelijk zelf verwoorden in de vorm van verandertaal. Zo praat de cliënt zich weer naar de verandering toe. Het is goed om bezwaren te onderzoeken en te erkennen, mits er in het gesprek in verhouding maar meer aandacht is voor verandertaal. 8.3
Gesprekstechnieken voor het verkennen van bezwaartaal
Verandertaal en bezwaartaal vormen twee kanten van dezelfde medaille. Ze maken beide deel uit van de ambivalente gevoelens van mensen over hetzelfde onderwerp. Dat betekent dat je voor een deel gebruikmaakt van dezelfde gesprekstechnieken. Om de bezwaren nader te verkennen, gebruik je de basisgesprekstechniek ORBS. Overige geschikte gesprekstechnieken zijn: x verkennen van bezwaren; x reflecteren; x versterkt reflecteren; x naast de cliënt gaan staan; x blikrichting veranderen; x keuzevrijheid benadrukken; x herkaderen; x meegaan en een draai geven.
119
120
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Verkennen van bezwaren Dat kan door het stellen van vragen of met behulp van reflecties. Je kunt ingaan op de volgende punten: P: Waardoor denk je dat het geen verschil zal maken? P: Hoe denk je dat anderen zullen reageren? Welke reacties zou je vervelend vinden? P: Je kunt het niet over je hart verkrijgen om je man in de steek te laten en hem over te laten aan de zorg van anderen. Wat denk je dat hij tekort zal komen? P: Je weet niet of je het er wel voor over hebt. P: Je bent het zat dat jij altijd voor alles moet opdraaien. Voordelen van de huidige situatie. C: Alleen als ik dreig met allerlei straffen en die dan ook uitvoer, luistert hij. Anders lapt hij het aan zijn laars. P: Dat is een interessante constatering die je daar doet. Het lijkt alsof hij goed reageert op straf. Het zou kunnen dat sommige jongens moeten begrijpen dat het menens is voordat ze zich aan de regels houden. Het lijkt te werken terwijl je ook gemerkt hebt dat hij steeds vaker dingen stiekem doet. Hoe zie je dat? P: Zoals de situatie nu is, kun het goed aan en heb je geen last van gestres. Waargenomen onmogelijkheid om te veranderen. P: Je zou het willen kunnen relativeren, maar dat lukt je niet. Dat piekeren gaat automatisch. P: Je hebt hier helemaal geen ervaring mee, dus je vraagt je af of dit wel gaat lukken. P: Je hebt het gevoel dat er van je geëist wordt dat je een perfecte moeder bent die nooit uit haar slof schiet en nooit een tik geeft, en dat dit veel te veel gevraagd is. P: Dat is een goed punt dat je nu aan de orde stelt. Ik heb me misschien te veel geconcentreerd op dit ene punt en er speelt veel meer. Het heeft met veel meer dingen te maken en we moeten het grotere plaatje niet uit het oog verliezen. P: Op welke punten voel je jezelf afhankelijk van anderen? P: Wat houdt je tegen?
8 Bezwaartaal
Reflecteren Dit is het erkennen van het bezwaar van de cliënt. Dit ontwapent en vermindert de blokkade voor het denken aan alternatieven. Eigenlijk komen alle eerdergenoemde reflecties hier in aanmerking, met name de dubbelzijdige reflectie. P: Het is voor jou niet makkelijk om dit te moeten doen. P: Je hebt nu ook best veel op je bordje. P: Aan de ene kant wil je van school af en aan de andere kant wil je graag bij je vrienden blijven. P: Het is nu nog te vroeg om je er zorgen over te maken. P: Je wilt niet als een kind behandeld worden. Je kunt je eigen boontjes wel doppen. Versterkte reflectie Je overdrijft om bij je cliënt een (gewenste) tegenreactie op te roepen. Het helpt je om de sterkte van bezwaren of negatieve gedachten te onderzoeken. Dit op zijn beurt kan helpen om de voorgaande uitspraak van een cliënt te nuanceren. C: Het heeft geen zin zo. Ik geef het op. P: Hoe hard je er ook aan zult werken, er zal nooit iets voor je verbeteren. C: Dat heeft er niets mee te maken. P: Het is gewoon puur toeval dat die ruzies ontstaan. Sterker nog, het ligt eigenlijk alleen maar aan de anderen. Naast de cliënt gaan staan Dit is een vorm van aansluiten waarbij je erkent waar iemand op dat moment staat. Je bekijkt de situatie vanuit het perspectief van de cliënt en erkent dat dit misschien niet de juiste tijd, plaats of omstandigheden zijn om iets te veranderen. Daarmee haal je de druk van de ketel; je geeft je cliënt een gevoel van keuzevrijheid. P: Het is nu nog te vroeg om daar anderen bij in te schakelen. P: Je bent nu wel op de goede weg. Met vallen en opstaan kom je er zelf ook wel, daar heb je geen hulpverlener voor nodig.
121
122
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Blikrichting veranderen Als het gesprek een wending of sfeer krijgt die niet meer tot iets leidt, kun je proberen om de druk van de ketel te halen door op een onderwerp over te schakelen dat minder confronterend is voor de cliënt. Je snijdt een nieuw thema aan, dat minder emotie oproept. Het is een reflectie of samenvatting, gevolgd door een vraag. P: We hebben het hier nu wel heel lang over gehad. Wat jou betreft, is het nu wel genoeg. Heb je op dit moment iets anders waarover je het met mij zou willen hebben. Keuzevrijheid benadrukken Maak duidelijk dat de ander aan het stuur staat. P: U bent de ouder, u bent degene die daarover beslist. P: Misschien kunnen we samen zoeken naar een andere aanpak die beter bij u past. P: U kunt hierover het beste zelf een beslissing nemen. Wat ik kan doen, is u helpen om de voor- en nadelen op een rijtje te zetten. P: Je hebt het gevoel dat je geen enkele ruimte krijgt om het op jouw manier te doen en dat is wel belangrijk voor je. Herkaderen: iets een positieve betekenis geven Iets een andere, bij voorkeur positievere betekenis geven. P: Je vraagt je af of het zin heeft, je bent benieuwd of dit gesprek je iets kan opleveren waar jij wat aan hebt. P: Je hebt er wel iets van geleerd, van die keer dat het mis ging. Meegaan en een draai geven In eerste instantie ga je mee met de gevoelens of de zienswijze van je cliënt. Vervolgens geef je er een draai aan die ervoor zorgt dat de verandering toch weer bespreekbaar wordt. Het is een reflectie gevolgd door een andere betekenis, waardoor je de cliënt weer ruimte biedt om verder te gaan. Je verleidt iemand om het heft weer in eigen handen te nemen.
8 Bezwaartaal
P: Klopt, niemand weet hoe zwaar het voor je is. Alleen jij kunt dus aangeven wat jij nog wel aan zou kunnen. P: Het is ook best wel veel allemaal. Misschien moeten we de zaak vereenvoudigen. Waaraan zou je nu als eerste willen werken? P: Je baalt ervan dat ze je hierheen sturen. Ondanks dat ben je toch gekomen. Je wilt het op zijn minst een kans geven. P: Het klinkt alsof er nu echt een grens bereikt is voor je. Hoewel opgeven niet bij je past, lijkt het je misschien beter voor jezelf om er nu helemaal maar mee te stoppen. Kijk op de website bij het onderdeel video’s hoe de gesprekstechnieken worden toegepast.
123
Weerstand
9
Samenvatting » Bezwaar en weerstand lijken soms op elkaar, maar zijn toch heel verschillend. Bezwaren tegen veranderen horen bij ambivalentie. Ze hangen samen met het veranderdoel. Weerstand is tegendruk die de cliënt biedt als een ander ongewenste druk op hem uitoefent. Die druk kan afkomstig zijn van het (rechts-, gezondheidszorg- of een ander) systeem, of hij ontstaat in de werkrelatie met de professional. Weerstand staat verandering in de weg. Als professional is het dus je doel om waar mogelijk weerstand te voorkomen of anders zoveel mogelijk te verminderen. 9.1
Wat is weerstand?
Op het niveau van taal en qua non-verbale uiting lijkt weerstand tot op zekere hoogte op wat je kunt zien en horen bij mensen die inhoudelijke bezwaren hebben, maar de bron is anders. Waar bezwaartaal een teken is dat de cliënt (nog) geen goede relatie heeft met zijn veranderdoel(en), is weerstand een teken dat de relatie tussen professional en cliënt (nog) niet goed genoeg is. Binnen MG wordt weerstand gezien als een gevolg van een gebrek aan aansluiting. Weerstand is de reflex waarmee mensen reageren als ze het gevoel hebben dat er druk op ze wordt uitgeoefend, als ze iets tegen hun zin moeten gaan doen, of als ze zich niet erkend en gezien voelen. Weerstand gaat dus niet over moeilijke mensen, maar vooral over moeilijke interacties (Appelo, 2007). Zie ook paragraaf 2.8 over reactance. weerstand herkennen Hoe meer weerstand iemand toont, hoe kleiner de kans op verandering. Het is dus belangrijk om weerstand te herkennen en te weten hoe ze te reduceren tot een niveau waarop de interactie met je cliënt weer effectief wordt. Miller (2005) vergelijkt weerstand met een verkeerslicht. Het is niet erg als het even op rood staat, want dan kun je gas te-
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_9, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
9 Weerstand
rugnemen en remmen. Het is pas vervelend als het op rood blijft staan, als het een patroon vormt in de relatie tussen professional en cliënt. Door weerstand te tonen, zegt de cliënt eigenlijk het volgende. x Je begrijpt me niet. x Je gaat me veel te hard. x Ik voel me niet gezien. x Dit gaat niet voor me werken, hou ermee op. x Je zit te drammen. x Ik wil hier helemaal niet zijn. Dit gedrag werd (en wordt) in de hulpverlening ten onrechte vaak beschouwd als een uiting van tegenwerking of ontkenning van het probleem door de cliënt. De veronderstelling dat de cliënt dus niet wil of zijn problemen ontkent, is onder andere toe te schrijven aan een zogenaamde attributiefout. Als iets niet goed gaat, schrijven ook professionals de oorzaak toe aan de omstandigheden; in dit geval ligt het dan aan de cliënt en niet aan het optreden van de professional zelf. In plaats van de cliënt de schuld te geven, is het beter om eerst te onderzoeken welke rol je zelf hebt in het ontstaan van de weerstand. Je kunt hierin ook open naar de cliënt zijn en benoemen dat je aan zijn reactie merkt dat je waarschijnlijk niet goed aansluit bij zijn behoeften. Je kunt bijvoorbeeld toegeven dat je kennelijk te hard wilt gaan of te sterk gericht bent geweest op het promoten van je eigen oplossing. Weerstand ontstaat onder andere als je: toch subtiel de ander wil overtuigen; x te veel veronderstellingen hebt over de ander of over wat er speelt; x een (verborgen) oordeel hebt over (het gedrag van) de cliënt, waarin je eigen normen en waarden te sterk meespelen, vooral als dit resulteert in een veroordeling; x de ander niet nieuwsgierig bevraagt, maar aan een soort kruisverhoor onderwerpt waaruit wantrouwen spreekt (veel waaromvragen; kritische checkvragen; gesloten vragen; veel open vragen achter elkaar zonder samenvatting en check op je beeld); x geen echte belangstelling voor de ander kunt opbrengen; x teleurgesteld bent over jezelf of de cliënt en dit laat blijken, bijvoorbeeld door verwijten; x het tempo te veel opschroeft, of als je te snel concreet resultaat of actie wilt zien; x ongevraagd oplossingen gaat bieden. x
125
126
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
vormen van weerstand Weerstand kan allerlei vormen aannemen. 1 Tegenspreken. De cliënt heeft de indruk dat je hem niet snapt en gaat argumenteren. Herkenbaar aan ja, maar en nee, want. C: U zegt dat nu wel, maar volgens mij kan een corrigerende tik zo af en toe geen kwaad. Ik ben er zelf ook niet slechter van geworden. 2 Onderbreken en/of overnemen van het gesprek. C: Ja, luister eens, jij kunt helemaal niet weten hoe het voor mij is. Jij hebt geen kinderen om je zorgen over te maken. 3 Van onderwerp veranderen. C: Laten we het eerst eens even hebben over de kwaliteit van de docenten hier. 4 Schijnbaar meewerken. Deze vorm van weerstand is niet altijd makkelijk te herkennen, want subtiel. Soms blijkt pas na meerdere contacten dat de cliënt deze tactiek gebruikt. De gedachte erachter is: Als ik ja en amen zeg, ben ik van het gezeur af en als ik daar vanaf ben, doe ik gewoon weer wat ik wil. 5 Zwijgen. Armen over elkaar en onderuitzakken. Het bekende nonverbale gedrag waarmee iemand uitdrukt: Jij kunt hoog of laag springen, maar ik ga hier mooi niet aan meewerken. 9.2
Situaties met verhoogde kans op weerstand
De kans op weerstand is groot in de volgende situaties. x Er is een duidelijk verschil tussen doelen en/of belangen van de cliënt en die van de professional. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand zich gedwongen voelt om te komen. x Er is sprake van herhaalde mislukking , teleurstelling en onmacht bij de cliënt. Dat kan overigens ook een teleurgestelde professional opleveren, die dat op een of andere manier op verwijtende toon laat merken. x Er heerst een breed gedragen maatschappelijke afkeuring ten opzichte van het te veranderen gedrag. Het gevoel bestaat dat de hulpverlener toch al niet aan de kant van de cliënt zal staan en het gedrag is strijdig met de normen en waarden van de professional. Denk aan seksueel misbruik van kinderen, onveilige seks bij hiv-besmetting, structureel liegen, huiselijk geweld et cetera. Voor de professional is het moeilijk om goed te luisteren naar en een (werk)relatie op te bouwen met iemand die heel anders naar de wereld kijkt en die handelt vanuit een heel ander systeem van waarden en normen. Bovendien ben je als professional degene die namens een instantie hierop controle moet uitoefenen of toezicht op moet
9 Weerstand
x
127
houden. Hierdoor voel je de noodzaak nog sterker om corrigerend op te treden: als je dat niet doet, kun je voor je gevoel de boodschap overbrengen dat je het gedrag accepteert. Cliënten koesteren wantrouwen op grond van dementie of een andere psychische stoornis. Hier kan het meer moeite en tijd kosten om mensen ervan te overtuigen dat er sprake is van gemeende belangstelling van de zijde van de professional (als dat al mogelijk is).
9.3
Omgaan met weerstand
In veel situaties waarin cliënten in contact komen met professionals in het sociaalagogische werkveld, zijn cliënten zich er pijnlijk van bewust dat er iemand tegenover hen zit die werkt voor een instantie waarvan ze verwachten dat die een oordeel heeft over hun functioneren. C: C: C: C:
Ze zullen wel willen dat ik zo snel mogelijk weer aan het werk ga. Ik zal natuurlijk wel weer een verhaal over leerplicht te horen krijgen. Die is ingehuurd om mij te vertellen hoe ik mijn kinderen moet opvoeden. Ik krijg natuurlijk eerst weer te horen dat…
De al dan niet terechte verwachting is dat de professional per definitie zal beginnen met ‘preken en bekeren’. Als ze binnenkomen, zitten ze als het ware al in de verdediging. Des te meer valt het ze vaak enorm mee als de professional gewoon eerst eens echt wil weten hoe ze hun leven en de keuzes daarin ervaren. reflectief luisteren Eén aanpak springt er daarom qua effectiviteit met kop en schouders bovenuit: verplaats je in de ander en laat merken door reflectief te luisteren dat je begrijpt wat de cliënt voelt en wat hem bezighoudt. Daarmee is het kernpunt van reageren op weerstand meteen helder. Maak duidelijk dat de cliënt ertoe doet, geef aandacht, probeer je in te leven en laat dat merken. De belangrijkste gesprekstechnieken die je bij weerstand inzet zijn ORBS, met name reflectief luisteren (zie hoofdstuk 5). Ook als het gesprek in het begin moeizaam verloopt, blijf je op deze manier in ieder geval in gesprek, waardoor je cliënt in ieder geval niet méér weerstand ontwikkelt en misschien daardoor wel definitief afhaakt. Voor een strijd zijn altijd minimaal twee personen nodig; door jezelf daar tussenuit te halen, zal strijd niet meer mogelijk zijn. Door reflectief te luisteren, geef je de persoon erkenning, niet zijn gedrag. Je wilt het probleem begrijpen en je wilt weten hoe de cliënt dit zelf beleeft zonder je ergens mee te identificeren en zonder een
128
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
probleem over te nemen. Door de relatie aan te gaan, wordt het juist mogelijk om dit gedrag bespreekbaar te maken. Hierdoor ontstaat een opening om ambivalentie te verkennen rond het te bespreken onderwerp. Uiteindelijk stelt de cliënt zich hierdoor meer open voor ondersteuning en de boodschap van de professional. Door eerst de nadruk te leggen op het contact en een bredere kennismaking met de persoon, verschuift de bespreking van de lastige onderwerpen dus in de tijd meer naar achter in het gesprek. Dit komt echter de kwaliteit van het gesprek ten goede en dus ook de veiligheid en andere belangen van betrokkenen. Wanneer je als professional het gesprek begint met te praten over je eigen zorgen in plaats van uit te gaan van de behoefte van de cliënt, ontstaat daardoor juist een sterkere weerstand. Hoe beter de (werk)relatie uiteindelijk wordt, hoe groter de kans dat de cliënt zijn werkelijke problemen en behoeften aan ondersteuning durft uit te spreken zonder te grote angst voor negatieve gevolgen zoals strafmaatregelen of juridische consequenties. Door de cliënt en zijn situatie beter te leren kennen, komen zijn algemene doelen, wensen en verlangens naar de oppervlakte. Doordat hij gaat inzien dat er een kloof zit tussen hoe de dingen nu gaan en hoe hij zou willen dat het zou gaan, ontstaat een beginnende ambivalentie. Als de cliënt zich bewust wordt van waar zijn huidige gedrag op korte en lange termijn toe leidt en gaat inzien dat dit niet de situatie is waar hij naar toe wil, kan dit de voorbode zijn van denken over verandering. Als er eenmaal ambivalentie ontstaat, hoe gering dan ook, zijn er ook mogelijkheden om verandertaal op te roepen. Daarmee ben je dan weer in de kern beland van MG. 9.4
Opgedrongen of afgedwongen doelen
Er zijn situaties waarin geen keuze mogelijk is, of waar duidelijke grenzen bestaan. Situaties waarin de cliënt iets moet doen wat hij niet leuk, saai, of zelfs verschrikkelijk vindt. Dit komt bijvoorbeeld voor bij het stellen van grenzen en het bieden van structuur bij kinderen of cliënten in opgedrongen hulpverleningssituaties, zoals bij de reclassering of in gesloten jeugdinrichtingen. De impact die de gedwongen situatie heeft, wordt vooral bepaald door de psychologische en affectieve betekenis die deze situatie krijgt voor de cliënt. Dit heeft alles te maken met hoe de boodschap gebracht wordt. Het heeft ook te maken met welke visie de cliënt uiteindelijk
9 Weerstand
129
krijgt op de als vervelend ervaren situatie. De manier waarop er tegenaan gekeken wordt, is te beïnvloeden door de professional (Koestner, 1984; Markland, 2005; Sheldon, 2006). Belangrijk is om: x Uit te leggen waarom het gevraagde gedrag noodzakelijk is: geef aan in welke context het nodig is, wat de plaats is in het grotere geheel. x Te erkennen dat met lastige of niet-prettige taken negatieve gevoelens gepaard kunnen gaan en die negatieve gevoelens te benoemen; dat je empathie toont, helpt je cliënt in de acceptatie en om te zien waarom het nodig is. x Cliënten zo veel mogelijk keuze te bieden binnen de beperkende randvoorwaarden. Beschrijf het resultaat dat nodig is en geef zo veel mogelijk autonomie in de uitvoering. Hierin kunnen autonomie en verantwoordelijkheid nemen ook goed samengaan. Juist door clienten meer regie te geven, kun je bereiken dat ze meer verantwoordelijkheid zullen nemen om bepaalde (ook gedwongen) doelen te bereiken. x Directief taalgebruik te vermijden (moeten, doe dit wel, doe dat niet) en in plaats daarvan non-directieve, beschrijvende taal te gebruiken. x Vormen van externe druk (straffen, belonen) waar mogelijk te vermijden, zodat de situatie van onvrijwilligheid niet onnodig benadrukt en versterkt wordt. 9.5
Omgaan met afspraken, regels, procedures en sancties
De cliënt zal jou zien als de vertegenwoordiger van een systeem dat uitvoerder is van regels, toezicht en sancties waartegen hij zich juist verzet. Belangrijk is dan hoe je jezelf als professional positioneert. Je doel is om jezelf uit de middenpositie te manoeuvreren tussen het systeem en de cliënt. Door een zo neutraal mogelijke positie in te nemen en te behouden, probeer je jezelf en de negatieve boodschap van elkaar te ontkoppelen. De focus moet komen te liggen op de cliënt en wat de buitenwereld van hem verwacht. Hiervoor moeten de cliënt en het systeem recht tegenover elkaar gezet worden. geen positie kiezen Het innemen van een zo neutraal mogelijke positie begint met de manier waarop je de situatie benoemt. Benoem dit bij voorkeur niet als probleem, maar kies een neutrale term, bijvoorbeeld: kwestie, aandachtspunt, tegenslag, beletsel, zorg. De neutrale positie houdt ook in dat je een besluit of een sanctie niet hoeft te verdedigen. Het systeem verwacht bepaald gedrag en de cliënt moet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Je geeft uitleg aan de obser-
130
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
veerbare condities waaraan iemand zich moet houden, zonder de juistheid hiervan ter discussie te stellen. Je geeft aan wat de verantwoordelijkheid is van de cliënt ten opzichte van toekomstig gedrag. P: Ik wil je graag duidelijk maken dat ik een paar rollen heb in deze situatie. In een van die rollen ben ik de vertegenwoordiger van Jeugdzorg als organisatie en ik moet vanuit die positie rapporteren over de voortgang ten aanzien van de maatregelen die opgelegd zijn. Tegelijkertijd treed ik hierin ook op namens jou, om je te helpen voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn en daardoor te voorkomen dat je verder nog last krijgt van Justitie. Misschien zijn er als we elkaar beter leren kennen ook nog wel andere zaken waarin ik iets kan betekenen voor jou of je familie. Ik ben dus nu de tussenpersoon tussen jou en Jeugdzorg en uiteindelijk Justitie. Jij bent echter degene die het stuur in handen heeft hier en keuzes maakt. Hoe komt dit alles op je over? Aangezien dit soort situaties veel (negatieve) emotie oproept bij cliënten, is het belangrijk om daarvoor ook ruimte te bieden en je begrip ervoor uit te spreken. P: U bent hier omdat er een uitspraak ligt ten aanzien van … Zoals u weet, zijn er voorwaarden gesteld, die ik graag met u wil bespreken. Maar voordat we dat doen, wil ik eerst met u bespreken hoe het voor u is om hier te zitten en geconfronteerd te worden met deze maatregelen. P: Dus nu zit je met mij opgescheept, iemand die moet toezien op de uitvoering van de maatregelen. Jij moet je houden aan de afspraken en ik moet daarop toezien en dat is behoorlijk frustrerend voor je. Belangrijk is om niet de vraag van de verwijzer of de maatregel als uitgangspunt te nemen. Dit leidt waarschijnlijk tot een onvruchtbare ja-maardiscussie en leidt ertoe dat het gesprek gaat over het al dan niet terecht zijn van de situatie of maatregelen. Je geeft aan geïnteresseerd te zijn in de kijk van de cliënt op de situatie (zonder hierover zelf een standpunt in te nemen). P: Ik heb hier dit rapport liggen en ik heb dus informatie over wat de redenen zijn voor deze ondertoezichtstelling, maar ik ben meer geïnteresseerd in hoe u tegen deze situatie aankijkt. Wat is er in uw visie gebeurd waardoor u nu hier in deze situatie beland bent? Verwacht niet dat cliënten die maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag vertoond hebben of de wet hebben overtreden toegeven dat ze hele-
9 Weerstand
maal fout zaten en zich schuldbewust gaan opstellen. Verwacht eerder dat zij of ontkennen dat het gebeurd is, of de situatie bagatelliseren. Veelvoorkomende reacties kunnen zijn (Lewis, 1993): liegen (ik heb het niet gedaan); x verontschuldigingen (ik kon niet anders want …); x minimaliseren (zo erg was het niet ); x rechtvaardigen (het kwam door …, het was nodig omdat …); x zich niet toerekenbaar achten (ik bedoelde het niet zo ). x
De reden van dergelijke reacties hangt samen met de al eerder genoemde attributiefout: als er iets fout gegaan is, overschatten mensen de invloed van de situatie en onderschatten ze de invloed van hun eigen handelen. Dit heeft te maken met de algemene behoefte die mensen hebben om hun eigenwaarde te behouden. Ze hebben het nodig om zichzelf als een goed persoon te zien. Met dit uitgangspunt beschermen ze zichzelf en hun psychische gezondheid. Als hun gevoel van zelfwaardering in gevaar komt, reageren ze hierop verdedigend, dus met weerstand (Steele, 1988; Lewis, 1993). Het is dus belangrijk dit soort reacties te voorkomen door een neutrale positie in te nemen. C: Waarom overkomt mij dit? Ik ben hier niet eens schuldig aan. Het is een fout van de rechtbank. P: Dat is een rottige situatie waarin je zit. We hebben er geen invloed op en we moeten het er nu allebei mee doen. Hoe kan ik jou dan nu het beste helpen? Wat kan ik voor je doen? hard op de inhoud, zacht op de relatie De algemene stelregel voor communicatie luidt: hard op de inhoud, zacht op de relatie. Hard staat voor open en duidelijk op een neutrale en zakelijke manier (dus niet verhullend of verzachtend). Het is belangrijk om helderheid te scheppen over grenzen, (on)mogelijkheden, verwachtingen en gevolgen. Je biedt ook helderheid over persoonlijke keuzes en vrijheid om persoonlijke keuzes te maken. Je respecteert persoonlijke keuzes zonder dat je de keuzes die mensen maken hoeft te accepteren of goed te keuren. Zacht op de relatie betekent dat de boodschap met respect voor betrokkene gebracht wordt, dus niet negatief of confronterend. Of maatre-
131
132
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
gelen of sancties terecht zijn en of de cliënt al of niet schuldig is, zijn geen kwesties waarop je jezelf als professional richt. Je richt je op ondersteuning van de cliënt in het zoeken naar en verantwoordelijk zijn voor de oplossing. Daarin wil je iets voor de ander betekenen. Ook als het verder in het traject toch mis zou gaan en daaruit sancties zouden volgen, betekent dat niet dat de motiverende gespreksstrategieën opzij gezet hoeven worden. Zacht op de relatie betekent niet dat je aanpak soft moet zijn. Een positieve werkrelatie betekent niet dat je elk conflict moet vermijden, noch dat je de cliënt moet behoeden voor allerlei problemen en voor hem moet opkomen zodat negatieve consequenties verzacht worden. Een voorbeeld van neutraal benoemen van gevolgen: P: Ik wil je bewust maken van wat de consequenties zijn als je niet… Dat betekent dat jij een beslissing moet nemen over wat je nu gaat doen. Voorbeeld van hard op de inhoud, zacht op de relatie: P: We hebben het hier eerder over gehad. Nu dit gebeurt is, betekent dit dat je de afspraken hierover niet nagekomen bent. Dat is iets wat ik moet rapporteren aan de leiding en daar zullen ook maatregelen uit voortkomen. C: Maar dat is belachelijk, dat slaat helemaal nergens op. Waarom moet ik hier nu voor opdraaien? Het is helemaal niet mijn schuld dat het zo gelopen is. P: Het komt onrechtvaardig op je over dat jij hierop aangesproken wordt en dat daar consequenties aan vast zitten. C: Ja, en daarom vind ik ook dat je dit ook niet hoeft te rapporteren. P: Dat is helaas wel een onderdeel van mijn functie. Ik moet hierin de instructies opvolgen. C: Kun je dat dan niet een keer door de vingers zien. Het was niet eens echt mijn fout. P: Nee, ik heb hier zelf geen keuze in. Ik moet dit op deze manier aanpakken. Jij hebt echter wel een keuze. Mijn ervaring is dat het in dit soort situaties erg kan helpen om open te zijn over wat er precies gebeurd is. Als je open hierover bent en ook aangeeft wat je eigen rol hierin was, dan maakt dat wel een betere indruk op de leiding. Ik weet niet of het echt wat gaat uitmaken voor de maatregelen die volgen. Daarvoor hoef je het misschien niet te doen. Het kan je wel helpen doordat ik en ook anderen in de staf dan een beter beeld krijgen van wat er speelt bij jou en hoe dit incident heeft plaatsgevonden. Want het was niet de bedoeling dat dit zo gebeurde, dat het zo uit de hand liep. C: Nee, dat was niet de bedoeling, wat er gebeurde was…
9 Weerstand
133
Belangrijk is om het samenwerkingsgerichte aspect te benadrukken in de relatie. P: Hoe kan ik je helpen om ervoor te zorgen dat de politie in de toekomst uit beeld blijft? P: Hoe kan ik je helpen om te voorkomen dat je die sanctie opgelegd gaat krijgen? C: Kun je er niet voor zorgen dat die maatregel teruggedraaid wordt? P: Daar wil ik zeker met jou aan werken. Om dat voor elkaar te krijgen, zullen we de komende drie maanden goed moeten samenwerken om vooruitgang te boeken op de punten die beoordeeld zullen worden. We kunnen hiermee samen aan de slag, als jij dat tenminste wilt. 9.6
Overige gesprekstechnieken om weerstand te voorkomen en te verminderen
De voorbeelden van gesprekstechnieken die hierboven beschreven staan, zijn vaak een combinatie van ORBS, met name reflectief luisteren, motiverend informeren en benoemen van keuzevrijheid. Specifieke gesprekstechnieken voor het voorkomen en hanteren van weerstand zijn: x reflectief luisteren; x blikrichting veranderen; x keuzevrijheid benadrukken; x naast de cliënt gaan staan. Reflectief luisteren Een manier om met weerstand om te gaan die altijd goed werkt, is reflectief luisteren. Deze techniek is al uitgebreid aan de orde gekomen in hoofdstuk 5. Met reflecties blijf je in ieder geval in gesprek. Goed geplaatste reflectieve reacties hebben ook tot doel om emoties op een constructieve manier te laten uiten, waardoor de emotie uiteindelijk in heftigheid zal afnemen. Reflectieve reacties sturen de richting van het gesprek in positieve zin bij. Reflectie: P: Je bent er nog niet uit of je hierover met mij wilt praten.
134
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Dubbelzijdige reflectie: P: Je baalt ervan dat je naar deze cursus moet komen en je hoopt dat je er dan tenminste nog wat aan kunt hebben. Versterkte reflectie: C: Het heeft voor mij toch helemaal geen zin meer om hier te komen. P: Je komst hier is een volledige tijdsverspilling, het leidt nergens toe. Het toepassen van een versterkte reflectie luistert nauw. Een ondersteunende, neutrale toon is noodzakelijk. Als er ook maar iets van ironie of sarcasme doorklinkt, zul je juist meer weerstand oogsten. Blikrichting veranderen Als het gesprek een wending of sfeer krijgt die niet meer tot iets leidt, kun je proberen om de druk van de ketel te halen door op een onderwerp over te schakelen dat minder confronterend is voor de cliënt. Je boort een nieuw thema aan dat minder emotie oproept. Het is een reflectie of samenvatting, gevolgd door een vraag die iemand op een ander spoor zet. P: Het lijkt allemaal heel veel, maar daar hoef je je nu niet druk over te maken. Wat zou je als eerste willen aanpakken? P: Ik krijg het gevoel dat we hier op een dood spoor zitten. We hoeven daar vandaag ook helemaal niet uit te komen. Heb je op dit moment iets anders waarover je het met mij zou willen hebben, iets dat jou nu beter uitkomt? Keuzevrijheid benadrukken Dit doe je door (nogmaals) duidelijk te maken dat de ander zelf beslist en verantwoordelijk is, zelf aan het stuur staat. Je geeft de ander een uitweg. Je onderzoekt voor welke beperking van de keuzevrijheid je cliënt bang is. P: Je verwacht dat anderen je zullen dwingen om dingen te doen die je niet wilt. Vertel me daar meer over. P: Je zult de gevolgen van een weigering om mee te werken moeten accepteren als je dat besluit, maar het is echt jouw keuze of je wel of niet wilt meewerken met dit plan.
9 Weerstand
135
Naast de cliënt gaan staan Dit is een vorm van aansluiten waarbij je erkent waar iemand op dat moment staat. Je bekijkt de situatie vanuit het perspectief van de cliënt en erkent dat dit misschien niet de juiste tijd, plaats of omstandigheden zijn om iets te veranderen. Daarmee haal je de druk van de ketel; je geeft je cliënt een gevoel van keuzevrijheid. P: Zolang de kinderen klein zijn is het niet haalbaar om te gaan werken. Dan voelt het misschien beter voor je om nu rond te komen met je uitkering, ook al is dat krap, en te wachten met de schuldensanering tot de kinderen naar school zijn en je weer werk hebt. P: Het is nu nog veel te vroeg om er iets aan te doen. Er is eigenlijk niets aan de hand. Kijk op de website bij het onderdeel video’s hoe de gesprekstechnieken worden toegepast. 9.7
Omgaan met agressie
Hoewel voorkomen beter is dan genezen, is dat bij agressie niet altijd mogelijk. Terecht of niet, mensen die zich onheus behandeld voelen, worden nu eenmaal soms erg kwaad. Iemand wiens kind uit huis geplaatst wordt, iemand die tegen zijn zin in een gesloten inrichting wordt opgenomen, iemand die op straat wordt gezet, zo iemand is natuurlijk terecht geëmotioneerd. Daarnaast zijn er mensen ‘met een kort lontje’. Ze hebben een stoornis of een verslaving. Of de ervaring dat ze de omgeving met agressie zo kunnen manipuleren dat ze er voor zichzelf winst uit halen. In dit soort situaties heeft MG geen zin zolang de emotie niet dusdanig is weggeëbd dat er weer ruimte is voor een gesprek. Hoe heftiger de emotie van de cliënt, hoe belangrijker het is om iets te doen waardoor de emotie wordt gedempt tot een min of meer normaal niveau. Mensen die sterk geëmotioneerd zijn, zijn zo met zichzelf bezig dat ze niet in staat zijn om goed na te denken of stil te staan bij de inhoud van het gesprek. Negeren van de emotie versterkt haar over het algemeen alleen maar. Het kan best zijn dat het niet lukt om in dezelfde sessie weer aan een gedragsverandering verder te werken. De druk om dat toch te willen doen, toch weer aan het werk te willen gaan, zal het herstel van een werkrelatie alleen maar in de weg zitten. Een time-out kan op zijn plaats zijn.
136
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
De beste reactie is ook hierbij een voorzetting van de relationele aspecten van MG, zoals discussie vermijden, reflecteren, doorvragen. Er kan echter een situatie ontstaan waarin het niet meer uitsluitend gaat over wat goed is voor de cliënt, maar het kan ook belangrijk worden om aan te geven wat voor jou nodig is om je werk te blijven doen. Je geeft reflecties als het vooral belangrijk is voor de cliënt om gehoord te worden, je geeft feedback als het vooral belangrijk wordt voor jezelf om gehoord te worden en je werk te blijven doen. Geef duidelijk aan wat de gevolgen zijn voor jou. Geef duidelijk aan wat je wel en niet voor de ander kunt betekenen. Trek duidelijke grenzen als je denkt dat je gemanipuleerd wordt (de agressie wordt door de ander gebruikt om zijn zin te krijgen). Vraag hulp als het écht uit de hand dreigt te lopen. P: Wat mij betreft, gaat dit te ver. Ik snap dat je boos bent, maar ik wil een gesprek met je voeren en dat lukt zo niet. P: Als je fysiek wordt, roep ik de bewaking. P: Ik verwacht van jou dat je … Als je je daar niet aan houdt, ben ik gedwongen om… P: Als je zo tegen me schreeuwt, kan ik niet goed naar je luisteren.
10
Plannen
Samenvatting » Dit hoofdstuk gaat over het ontwikkelen, implementeren en vasthouden aan een veranderplan. Op dit moment in het veranderproces moet het commitment van de cliënt sterk genoeg zijn om aan de uitvoering van een plan voor concrete verandering te beginnen. Ook komt het er nu op aan om het vertrouwen van de cliënt te ontwikkelen en te versterken. De kans op succes wordt vergroot door in deze fase voldoende richting en ondersteuning te bieden. 10.1
Wanneer begint het planningsproces?
Tot op dit moment in het veranderproces was je aanpak gericht op uitlokken en versterken van verandertaal. De verandertaal die je tot nu toe hebt gehoord, bestaat uit uitspraken van de cliënt over: x zijn wensen om iets te veranderen en wat dat dan is; x zijn mogelijkheden en ideeën om dit te kunnen aanpakken; x waarom hij wil veranderen, wat zijn eigen redenen hiervoor zijn; x hoe belangrijk dit voor hem is en wat de noodzaak is. Behalve over willen veranderen, is er eerder in het gesprek of de gesprekken bij het oproepen van verandertaal al globaal over kunnen veranderen gesproken. De cliënt heeft zich een eerste beeld gevormd van zijn eigen mogelijkheden en kwaliteiten en ook heeft hij al nagedacht over een mogelijke aanpak. Dit was nodig om zijn vertrouwen te versterken. De cliënt heeft zich echter in deze fase nog nergens op vastgelegd. Zijn uitspraken over de aanpak waren hypothetisch: hoe zou je het kunnen doen als je zou besluiten om het te doen? Dit waren dus beelden over hoe iets eruit zou kunnen zien of hoe iets zou kunnen gaan. Hypothetische vragen over mogelijkheden om het te kunnen aanpakken waren bijvoorbeeld de volgende. x Stel dat je… Hoe zou je het willen aanpakken?
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7_10, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
138
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Zoals het nu is, zegt u, kan het niet blijven. Wat denkt u dat u zou kunnen doen? Welke persoonlijke eigenschappen helpen je hierbij?
x
x
10.2
Stevigheid van verandertaal
Niet alle uitspraken van verandertaal klinken hetzelfde: sommige klinken steviger dan andere. Verandertaal kan zeer overtuigend overkomen door stevige uitspraken, zoals: Ik moet dit aanpakken, of: Ik vind dit heel belangrijk, want… De manier waarop intenties verwoord worden, kan echter ook nog zwak en wiebelig klinken, zoals: Ik zou het wel willen proberen, of: Het zou eigenlijk wel moeten. Wanneer je als professional de indruk krijgt dat over het geheel genomen de verandertaal nog aan de zwakke kant is, is dat een teken dat je nog niet klaar bent met het uitlokken van verandertaal. Als je merkt dat de uitspraken over het geheel genomen sterker worden, is de cliënt waarschijnlijk wel toe aan een volgende stap in zijn veranderproces. Oproepen en versterken van verandertaal was nodig om motivatie op te bouwen. Als de motivatie sterk genoeg is, is het tijd voor een volgende stap. De cliënt is klaar om aan het volgende doel te gaan werken: het versterken van zijn betrokkenheid bij de verandering. In de nu volgende fase moet een plan worden voorbereid en moet het commitment voor dit plan worden uitgelokt en verstevigd. Het commitment voor dit plan moet sterk genoeg zijn om, als het erop aankomt, in de toekomst ook de nodige concrete stappen te gaan zetten. 10.3
Gereedheid herkennen
Op het moment dat de motivatie om te veranderen voldoende sterk is, is het van belang om van strategie te veranderen. De cliënt moet nu geholpen worden zijn veranderintentie te bevestigen en te rechtvaardigen. Het moment om van strategie te veranderen moet je niet zien als een exact tijdstip, maar eerder als een soort venster in de tijd dat openstaat. Timing is nu heel belangrijk. Als er in de periode dat ‘het venster openstaat’ geen begin gemaakt wordt met de voorbereiding of actie, is de kans groot dat het er voorlopig niet meer van komt. Je moet nu slagvaardig zijn, want anders loop je het risico dat de cliënt terugvalt in een eerder stadium in het proces. Op dit moment voelt het in psychologische zin voor de cliënt ongemakkelijk om zich ervan bewust te zijn dat hij eigenlijk iets anders wil, iets anders nastreeft (motiverende discrepantie), maar er niet naar
10 Plannen
139
handelt. Als de cliënt nu niet iets gaat doen, ontstaat de behoefte om defensieve strategieën op te werpen om het ongemakkelijke gevoel van discrepantie te verkleinen, zoals: Ik dacht dat ik het belangrijk vond en dat ik er iets aan ging doen, maar ik doe niets. Kennelijk vind ik het toch niet zo belangrijk. De cliënt loopt het risico dat hij voor zichzelf gaat beredeneren waarom het begrijpelijk en logisch is dat hij niet in actie komt. Dat de cliënt er klaar voor is om te veranderen (het venster staat open), merk je aan de volgende verschijnselen. x Er zijn minder discussies over het probleem. x Het aantal bezwaren is afgenomen. x De cliënt ziet oplossingen. x Je hoort verandertaal. x De cliënt stelt vragen over de verandering. 1 x De cliënt kan de toekomst voor zich zien . x Er is sprake van (voorzichtig) experimenteren met nieuw gedrag. De gereedheid voor de volgende stap is geen exact moment. Vaak gebeurt dit juist geleidelijk. Het kan voor anderen dan de cliënt zelf in eerste instantie ook onzichtbaar blijven omdat het om een interne afweging gaat. Het denken hierover gaat bovendien ook door buiten de gesprekken met de professional om. Je moet als professional zelf inschatten of de cliënt klaar is voor het nemen van stappen, waarbij je niet te lang moet wachten om die volgende fase ook echt in te gaan. 10.4
Overgangssamenvatting
De overgang naar deze planningsfase wordt gemarkeerd met een samenvatting van de verandertaal tot nu toe. De samenvatting omvat een recapitulatie van wat er in de voorgaande gesprekken (of het voorgaande deel van het gesprek) aan de orde is geweest. Met deze samenvatting maak je een overgang van de ene fase naar de volgende, namelijk: bepalen wat er nu vervolgens gedaan moet worden. Eerst kondig je aan dat je een samenvatting wilt gaan maken voordat je die uitspreekt. Deze samenvatting zou de volgende elementen moeten bevatten. 1 Een samenvatting van de manier waarop de cliënt zelf het probleem beleeft. Gebruik hierbij de verandertaal van de cliënt.
1 De toekomst voor zich zien en praten over hoe het leven na de verandering er zal uitzien, kan in positieve maar ook in negatieve zin. Het benoemen van mogelijk negatieve aspecten kan ten onrechte opgevat worden als bezwaartaal, terwijl het ook een vorm kan zijn waarmee de cliënt zich voorbereidt en probeert om een realistisch beeld voor zichzelf te schetsen.
140
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
2 Een opsomming van de ambivalentie bij de cliënt. Erken hierbij ook wat aantrekkelijk blijft aan de huidige situatie. 3 Benoeming van eventuele objectieve feiten die bijdragen aan de noodzaak om te veranderen. 4 Vaststelling van de bedoeling van de cliënt om te veranderen en het vertrouwen dat hij hierin heeft. 5 Je eigen beoordeling van de cliënt, in het bijzonder waarin die samenvalt met de zienswijze van de cliënt zelf of waarin je ‘vergeten’ uitspraken van de cliënt herhaalt die bijdragen aan veranderingsbereidheid of vertrouwen. Aangezien het best een uitdaging is om alle elementen op een rij te zetten en daarmee een goede samenvatting te maken en er dus ook behoorlijk wat ervaring voor nodig is om dit goed te kunnen, kun je ook kiezen voor een vereenvoudigde vorm van deze overgangssamenvatting. Deze bestaat uit de eerste twee elementen van de hiervoor genoemde opsomming. In de praktijk lopen de dingen natuurlijk niet zo afgebakend als je zou willen en zul je waarschijnlijk pas met verschillende tussenstappen komen waar je wilt zijn. Zie het voorbeeld hierna. Voorbeeld overgangssamenvatting met tussenstappen Actie
Commentaar
P
Wat je me nu vertelt, klinkt alsof je een vreselijke tijd achter de rug hebt. Het heeft je niet alleen heel veel energie gekost, maar het was ook alleen maar tegenslag waar je mee te maken had. Het was niet makkelijk voor je en je hebt het gevoel dat je grenzen bereikt zijn.
De professional begint met een overgangsamenvatting, maar die wordt onderbroken door aanvullingen die de cliënt geeft.
C
Ja, dat klopt … Ik word er nu ook wel somber van en weet niet wat ik aan deze situatie kan veranderen. Dus daarom ben ik hier ook, om te kijken wat jullie voor me zouden kunnen doen.
P
Je bent eraan toe om iets aan je situatie te veranderen, je weet nog niet zeker wat dat zou kunnen zijn.
C
Precies, wat voor advies zou je me geven?
De professional gaat verder met samenvatten en bevestigt het uitgesproken commitment om te veranderen. Hij benoemt de ambivalentie over kunnen veranderen.
10 Plannen
P
10.5
141
Actie
Commentaar
Ik zou je wel wat kunnen vertellen over hoe anderen het aangepakt hebben die in een vergelijkbare situatie zaten. Ik zou alleen graag eerst van jou willen weten wat jij nu het belangrijkste vindt. Waarmee zou je willen beginnen?
De professional wil wel advies geven, maar hij wil eerst weten wat de prioriteit heeft voor de cliënt. Hij stelt deze vraag in een activerende vorm.
Activeren
Nadat je gecheckt hebt of de cliënt zich kan vinden in je samenvatting, is je volgende vraag: Hoe wil je nu verder gaan? De cliënt staat in het voorpoortaal van de verandering en is klaar om een stap te zetten. De samenvatting mondt dus uit in het activeren van de cliënt. Ook dit activeren gebeurt door het uitlokken van eigen uitspraken over te nemen stappen. Zeg niet wat de ander zou moeten doen, maar lok zijn eigen wensen en plannen uit. Opnieuw wordt de nadruk gelegd op persoonlijke verantwoordelijkheid, vrijheid en de mogelijkheid om te kiezen. Miller en Rollnick (2005) noemen de vraag die volgt op de overgangssamenvatting de key question. De key question is een specifiek type open vraag. Het is een sleutelvraag, omdat hij na de fase van opbouwen van motivatie de deur opent naar daadwerkelijke actie. Het is een belangrijke vraag, niet zozeer door de inhoud, maar door de bedoeling van de vraag en het belang van de juiste timing. De bedoeling die je ermee hebt, is zowel activeren als toetsen. Het is een activerende vraag, omdat je ermee stimuleert dat het gesprek meer over actief veranderen gaat. Het is ook een toetsende vraag, omdat je nagaat of de cliënt toe is aan de volgende stap. Hiermee toets je dus ook hoe sterk het commitment van de cliënt op dat moment is. Andere voorbeelden van activerende vragen zijn de volgende. x Wat denkt u te gaan doen? x Wat bent u nu van plan? x Wat zou een eerste stap kunnen zijn? x Wat zou je de komende week kunnen doen om te bereiken wat je wilt? Soms is er een duidelijke overgang en één centrale activerende vraag. Soms zijn er meerdere veranderingen aan de orde en worden er op verschillende momenten in de planningsfase van dit soort toets- en activerende vragen gesteld.
142
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
reageren op twijfelachtig commitment Met het antwoord op een activerende vraag kan de cliënt bevestigen dat hij er klaar voor is om de volgende stap te nemen. Uit het antwoord kan echter ook blijken dat de cliënt er een beetje klaar voor is of er zelfs helemaal niet klaar voor is. Als de cliënt op dit moment terugdeinst, kan het een valkuil zijn om te willen doorduwen en te gaan overtuigen. Het gevolg daarvan kan zijn dat de cliënt misschien nog verder terugkrabbelt. Bij een twijfelachtig commitment zijn er verschillende opties. 1 Met dit beperkte commitment toch de volgende stap inzetten. 2 Concreet laten maken wanneer de cliënt wel toe zou zijn aan een volgende stap. Dit houdt in dat je symbolisch gezien de wekker voor de cliënt instelt. Je laat hem beschrijven op welk moment de wekker zou moeten afgaan omdat hij dan wel klaar is om actie te ondernemen. Het soort vragen dat je zou kunnen stellen: P: Wat zou er voor jou moeten veranderen waardoor je wel het gevoel krijgt dat je eraan toe bent? P: Wat zouden signalen zijn waaruit voor jou blijkt dat de tijd is aangebroken om er iets aan te gaan doen? P: Het lijkt alsof je er nog niet klaar voor bent op dit moment. Als je vooruitkijkt, wanneer zou het voor jou wel tijd kunnen zijn om er iets aan te doen? Wat zou er dan gebeurd kunnen zijn? 3 Een stapje terug doen en besluiten om meer verandertaal op te roepen om ervoor te zorgen dat het commitment sterker wordt. Dit kan door het stellen van hypothetische vragen. Dit kan hetzelfde soort vragen zijn die je al eerder in het traject gesteld hebt, toen het ging om het versterken van de motivatie. Voorbeelden: P: Stel dat er een moment komt dat je wel het besluit neemt, hoe zou je het dan willen aanpakken? P: Als je in mijn schoenen zou staan, welk advies zou je jezelf dan geven? P: Welke gebeurtenis waarvan je nu denkt: dat gaat nooit gebeuren, zou voor jou alles anders maken? P: Stel dat je er wel iets mee zou doen, hoe zou dat de situatie beter voor je maken? 4 Het gebrek aan commitment bespreekbaar maken. Voorbeelden: P: Wat heb je nodig om dat besluit te nemen? P: Wat gaat er op dit moment in je om?
10 Plannen
voorbereidende verandertaal en commitmenttaal Verandertaal kun je indelen in twee hoofdcategorieën. De ene hoofdcategorie bestaat uit uitspraken over het belang van veranderen en over het vertrouwen dat veranderen mogelijk is. Dit type verandertaal wordt ook wel voorbereidende verandertaal genoemd. De cliënt is zich mentaal aan het voorbereiden om iets te veranderen. Deze voorbereiding bestaat uit het uitspreken van wat hij zou willen veranderen, waarom hij dit zou willen, dat het belangrijk voor hem is en dat hij (enig) vertrouwen heeft dat hij het zou kunnen.2 De tweede hoofdcategorie verandertaal wordt commitmenttaal genoemd. Commitmenttaal bevat actiewoorden en met het uitspreken van commitmenttaal bevestigt de cliënt zichzelf dat hij een besluit genomen heeft en mobiliseert hij zichzelf om in actie te komen. Beide vormen spelen een rol bij het vergroten van de kans op verandering. Commitmenttaal bestaat uit twee vormen van verandertaal. x Het uitspreken van commitment, datgene wat de cliënt van plan is om te gaan doen (ik ben van plan; ik ga; ik heb besloten om; het is nu het moment om). x Het uitspreken van te nemen acties, concrete acties waartoe de cliënt bereid is of wat hij wil doen. Daarnaast blijkt commitment uit de stappen die de cliënt al genomen heeft. Vanaf de eerste activerende vraag (key question) tot aan het einde van het planningsproces is het je doel als professional om commitmenttaal op te roepen. Door de verschillende stappen in het proces te doorlopen, zullen het commitment en dus de bijbehorende verandertaal van de cliënt sterker worden. Ook nu is het belangrijk om ook de aarzelende en voorzichtige stappen in het uitspreken en tonen van commitment te herkennen en te bevestigen. Een concrete, voorzichtige eerste stap in een veranderingsproces kan bijvoorbeeld het kopen van een zelfhulpboek zijn. Of de cliënt kan aangeven dat hij erover denkt om hulp te zoeken bij het saneren van schulden. Dat is misschien nog niet de verandering waar je als professional op uit bent, maar het is wel degelijk een eerste stap die opgemerkt en bevestigd kan worden.
2 Rollnick en Miller vatten deze voorbereidende verandertaal samen met het acroniem DARN, ofwel: desire, ability, reasons, need.
143
144
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
10.6
Commitment opbouwen in de voorbereidingsfase
De cliënt bevindt zich nu in de derde fase van het veranderingsmodel van Prochaska (zie afbeelding 3.1). Het commitment dat tot nu toe is opgebouwd, bestaat (waar mogelijk) uit een zelfgekozen doel dat onderbouwd is met eigen argumenten. De emotionele betrokkenheid is (ver)groot, maar commitment kan pas echt ontstaan als je cliënt ook weet wat er van hem verwacht wordt. Dan kan hij ook inschatten of hij zich competent genoeg voelt om dit gedrag te gaan toepassen. Competent genoeg is dus met voldoende self-efficacy (zie hoofdstuk 2). Vertrouwen in zijn eigen waargenomen competentie wordt voor de cliënt sterker als hij zich een helder beeld heeft gevormd over hoe hij het zou kunnen aanpakken. Je kunt zelfs stellen dat er nog geen sprake van commitment kan zijn als iemand nog geen duidelijk beeld heeft van wat er van hem verwacht wordt. De eerste stap hierbij is het bespreken van ideeën die de cliënt al heeft over hoe hij het gewenste doel kan bereiken. In dit planningsproces verken je samen met de cliënt welke doelen prioriteit voor hem hebben, welke aanpak mogelijk zou kunnen zijn, welke belemmerende situaties zich kunnen voordoen in de uitvoering en wat hij hieraan zelf zou kunnen doen. Pas als dit beeld er is, ontstaat bij de cliënt voldoende vertrouwen om een (innerlijk) besluit te nemen en zich echt te committeren. In deze fase van het veranderingsproces van Prochaska is de volgorde: eerst voorbereiden, dan pas een besluit nemen (en dus niet andersom!). Deze fase eindigt met het uitspreken of herbevestigen van het commitment door de cliënt. Stappen in deze voorbereidingsfase: a doelen stellen. Keuze laten maken in doelen, eventueel onderhandelen; b opties bedenken voor de aanpak; c het plan en de detailplanning formuleren; d (opnieuw) laten bevestigen van commitment om te veranderen. De cliënt neemt het besluit om te veranderen (of niet). stap a: doelen vaststellen We bespreken hierna kort vier punten die bij het concretiseren van de doelen aandacht verdienen. Ga uit van de doelen van de ander De doelen van de cliënt hoeven niet overeen te komen met die van jezelf. Begin bij voorkeur bij doelen waarnaar de ander het liefst wil stre-
10 Plannen
ven. Hierdoor blijft ook de hechte werkrelatie met de cliënt in stand. Als doelen ondoordacht zijn, blijkt dat snel genoeg uit de praktijk. Houd een brede blik Bij het concretiseren van doelen kan de focus komen te liggen op de aanpak van een relatief beperkt probleem, terwijl op de achtergrond veel bredere doelen en waarden aan de orde zijn. Het concrete probleem dat in het hier en nu speelt, kan samenhangen met bredere levensdoelen. Dit zullen levensdoelen zijn die te maken hebben met de psychologische basisbehoeften (zie hoofdstuk 2). Het besef daarvan kan bruikbaar zijn bij het bouwen aan motivatie. Om dit verband zichtbaar te maken, kun je als professional (met toestemming van de cliënt) aanvullende doelen voorstellen die nog verder kunnen bijdragen aan het welzijn van de cliënt. Bijvoorbeeld: Als een cliënt tot doel heeft om tegen een ander te gaan zeggen wat hem dwars zit, dan kun je dat doel verbreden tot: Hoe neem je een eigen standpunt in zonder het bij voorbaat af te zwakken omdat je rekening wilt houden met reacties van anderen (combinatie van autonomie en verbinding). Kijk of het doel realistisch is Een te brede kloof tussen het nu en het uiteindelijke doel werkt demoraliserend. De belangrijkste bron om self-efficacy te versterken, bestaat uit concrete succeservaringen. Dat betekent niet dat je in de uitwerking van de concrete doelstellingen maar zo laag moet inzetten dat ze altijd haalbaar zal zijn. Het is motiverender om toe te werken naar doelstellingen die niet te makkelijk en niet te moeilijk te bereiken zijn, doelstellingen die uitdagend en tegelijkertijd haalbaar zijn. Bovendien zal het halen van een doelstelling die wat moeite kostte, het vertrouwen verstevigen. Vooral als een cliënt gewend geraakt is aan weinig uitdagende doelstellingen en dus gewend is om op een makkelijke manier succes te boeken, zal de eerste de beste tegenvaller hem uit zijn evenwicht kunnen brengen. Een doelstelling kan ook onrealistisch zijn of een grote kans op mislukking in zich dragen omdat de regie niet in handen van de cliënt zelf is. Dit komt vooral voor als het kunnen vertonen van het gewenste gedrag voor een belangrijk deel afhankelijk is van anderen. Probeer in eerste instantie de cliënt er zelf achter te laten komen dat een doelstelling niet realistisch is door aanvullende vragen te stellen. Heeft de cliënt beelden over de haalbaarheid? Wat zou er mis kunnen gaan aan dit plan? Wat zouden de gevolgen kunnen zijn?
145
146
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Leg de relatie tussen het doel en eerdere succeservaringen en kwaliteiten Als de cliënt een verband kan zien tussen wat hem te doen staat en eerdere ervaringen die hij heeft opgedaan, neemt het vertrouwen (selfefficacy) toe. Misschien ziet de cliënt zelf geen verband en ligt daar een rol voor de professional. Als er geen vergelijkbare situatie is geweest waarin ervaring is opgedaan, kun je abstraheren door na te gaan welke kwaliteiten nodig zijn om de voorliggende doelstellingen te realiseren. Deze kwaliteiten kunnen dan weer in verband gebracht worden met de kwaliteiten van de cliënt zelf. Zet doelen in een bepaalde volgorde Bepaal samen de urgentie als er meer doelen tegelijk zijn of als aandachtsgebieden onderling samenhangen. stap b: opties voor de uitwerking van het plan De uitwerking van een plan is een proces van gezamenlijke besluitvorming en onderhandeling. De cliënt draagt er zelf toe bij met zijn eigen plannen en ideeën over de aanpak. De professional kan hierbij een handje helpen door verder activerende vragen te stellen. De professional levert een bijdrage door het aandragen van concrete en toegesneden informatie en advies. In termen van de verschillende stijlen van motiverende gespreksvoering is dit proces een combinatie van de richtinggevende en de gidsende stijl.
De cliënt helpen een veranderplan uit te werken Professional en cliënt werken samen het veranderplan uit, waarbij de cliënt het voortouw neemt en de professional ondersteunt door activerende vragen te stellen. x Vraag hoe de cliënt het denkt te gaan aanpakken. P: Hoe zou je deze verandering kunnen aanpakken? P: Wat zou een goede eerste stap kunnen zijn? x Vraag naar concretisering van het resultaat. P: Wat ga je precies doen? P: Wanneer zet je de eerste stap? P: Wanneer heb je je doel bereikt? x Vraag waarom het de cliënt gaat lukken. P: Wat geeft je het vertrouwen dat je dit kunt? P: Welke ideeën hebben volgens jou de meeste kans van slagen en waarom?
10 Plannen
x
x
x
x
Maak mogelijke problemen en uitdagingen bespreekbaar en vraag welke strategieën en oplossingen de cliënt zelf kan bedenken. P: Welke hindernissen zie je voor je en hoe zou je daarmee kunnen omgaan? Vraag naar sterke kanten en hulpmiddelen. P: Welke sterke kanten heb je in je die kunnen helpen om deze verandering te laten lukken? P: Welke succeservaringen heb je opgedaan in het verleden met … die lijken op…? P: Wat weet je over hoe je zelf reageert in dit soort situaties? P: Wat kan je daarbij helpen? Vraag naar sociale hulpbronnen. P: Wie kan je daarbij ondersteunen? P: Welke andere mensen zouden dit ook willen? P: Ken je voorbeelden van hoe anderen dit hebben aangepakt? Hoe is het die anderen gelukt? P: Wat zullen anderen tegen je zeggen als dit je voor elkaar krijgt? Vraag naar gebeurtenissen en ervaringen die behulpzaam kunnen zijn. P: Zijn er momenten waarop je dat wat je eigenlijk wilt al een heel klein beetje doet? Wat kun je hieruit leren zodat je het vaker kunt doen?
Informatie en advies geven De cliënt kan om informatie en advies vragen, maar als dit niet gebeurt, kan de professional zelf besluiten om dit te geven. Het is in deze fase belangrijk om niet te veel maar ook niet te weinig informatie en advies te geven. Juist nu kan deze hulp het vertrouwen van de cliënt versterken en zo ook het commitment verstevigen. Een manier om de self-efficacy te versterken, is het direct observeren van een rolmodel of nagaan hoe anderen (in vergelijkbare situaties) het aangepakt hebben. Een indirecte manier om dit te doen, is als professional zelf informatie geven over hoe anderen, die in een vergelijkbare situatie verkeerden, het aangepakt hebben. De uitdaging blijft om informatie en advies te geven zonder de ander te zeggen wat hij moet doen. Tegelijkertijd blijft het van belang dat de cliënt zich volkomen vrij voelt om ermee te doen wat hij wil. Laat je er
147
148
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
daarom niet over uit of de door jou aangedragen manier of oplossing de best passende is, of geef aan dat er wellicht andere en betere oplossingen mogelijk zijn. Als de cliënt om advies vraagt, barst dan niet direct los met goedbedoelde tips, maar bied je ideeën aan met enige terughoudendheid. Als er weinig tijd beschikbaar is, kun je wellicht het gevoel hebben dat je geen andere keuze hebt dan vrij direct aangeven hoe bepaalde zaken aangepakt kunnen worden, bijvoorbeeld hoe je het zou moeten aanpakken om een baan te vinden, of wat de eerste stap is bij schuldensanering. Het risico blijft echter groot dat de cliënt deze suggesties niet oppakt omdat het oplossingen zijn die hij niet zelf bedacht heeft. Bied daarom wel informatie en advies aan, maar probeer het proces niet te versnellen door te veel (concrete) suggesties te geven over hoe iets het beste aangepakt kan worden.
Suggesties geven voor de aanpak Voorbeelden: P: Er zijn een paar dingen die op dit punt misschien belangrijk voor u zijn, misschien ook niet. Ik wil ervoor zorgen dat u daarvan op de hoogte bent voordat we verder gaan. Waarschijnlijk kent u er al een paar, maar ik wil er zeker van zijn. Vindt u dat goed? P: Is er nog iets wat u me zou willen vragen of dat u zichzelf afvraagt? P: Ik weet niet of het voor jou wat uitmaakt, en misschien zie ik het wel verkeerd, maar ik maak me een beetje zorgen over je plan. Heb je er bezwaar tegen dat ik uitleg waarom? Meer indirect: P: Ik weet niet of het iets voor je zou opleveren, maar ik kan je een idee geven van wat anderen in jouw situatie hebben gedaan. P: Ik kan u een idee geven, maar ik denk dat u het moet uitproberen om te zien of het u verder helpt. Als de cliënt erom vraagt, niet te gretig maar juist terughoudend: P: Ik vind het prima om u een paar ideeën te geven, maar ik wil uw eigen creatieve denken niet in de weg staan. Tenslotte weet u veel beter dan ik of iets bij uw manier van leven past.
10 Plannen
P: Natuurlijk kan ik je wel vertellen hoe ik erover denk, als je dat graag wilt weten, maar ik wil je niet het gevoel geven dat ik je vertel wat je moet doen.
Reageren op onrealistische ideeën van de cliënt Introduceer deze fase van het bedenken van opties voor de uitwerking van het plan als een creatieve brainstormfase, waardoor de beoordeling over de haalbaarheid voorlopig achterwege kan blijven. Hierdoor hoef je niet direct te reageren op een idee dat niet realistisch of niet werkbaar lijkt. De niet-werkbare ideeën kunnen later vanzelf afvallen als je cliënt met betere ideeën komt. Of je kunt vragen wat hem de meest succesvolle ideeën lijken van de verschillende opties. Als de cliënt niet goed nagedacht heeft over de consequenties, kun je dat op een positieve manier aan de orde stellen, bijvoorbeeld: P: Je staat te popelen om aan de gang te gaan. Nu je eenmaal het besluit genomen hebt, wil je gewoon gaan. Ik vraag me alleen af of je jezelf zo wel de beste kans geeft op succes. Wil je dat ik dit nog toelicht? Reageren op toenemende ambivalentie De cliënt kan in de loop van het opstellen van het plan gaan aarzelen. Dit kan betekenen dat je weer wat meer aandacht moet besteden aan het oproepen van verandertaal, bijvoorbeeld: P: Enerzijds maak je je zorgen over wat je allemaal moet opgeven om dit plan te gaan uitvoeren, tegelijkertijd is het duidelijk voor je dat je de situatie zoals die nu is, niet veel langer kunt volhouden. Net als bij ‘willen’ is er op het gebied van ‘kunnen’ waarschijnlijk ook sprake van een vorm van ambivalentie. Iemand voelt zich niet totaal onvermogend, onkundig of onvaardig. Vaak ziet een cliënt aan de ene kant wel mogelijkheden bij zichzelf maar aan de andere kant ook niet. De uitdaging is nu om de mogelijkheden die hij wél ziet uit te lokken en te versterken. stap c: een plan opstellen en een detailplanning maken Het voorgaande leidt direct tot de onderhandeling over een veranderplan. Je werkt toe naar een helder geformuleerd actieplan, soms schriftelijk. Belangrijk is om de doelen in concrete acties uit te werken.
149
150
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Hoe specifieker de plannen, hoe groter de kans op succes. In de invulling van het plan kun je je cliënt ook helpen om te denken aan wat hij nog meer kan regelen om de kans van slagen zo groot mogelijk te maken (zie kader). Ook kun je je cliënt uitdagen en helpen om vorm te geven aan strategieën en oplossingen die hij kan gebruiken om op het juiste pad te blijven als iets dreigt mis te gaan.
Hulpmiddelen die de kans op succes vergroten Zelfcontrolemaatregelen en countergedrag bedenken x Countergedrag; gedrag dat de drang om iets te doen tegengaat. Niet-effectieve gedragingen worden vervangen door beter bruikbare reacties voor bepaald probleemgedrag. Deze beter bruikbare reactie is onverenigbaar met de oorspronkelijke reactie. Klassiek: tot tien tellen. C: Als ik een woedeaanval voel aankomen, loop ik direct de kamer uit. C: Als ik een aankoop wil doen, laat ik het opzij zetten zodat ik bedenktijd heb. x
Jezelf toespreken (hardop of in gedachten): ik kan dit volhouden.
C: Mijn vriendin zal hier heel blij mee zijn. De omgeving manipuleren Er moet niet alleen gewerkt worden aan de intentie om te veranderen, ook de situatie waarin het gedrag zich voordoet moet gemanipuleerd worden (Tiggelaar, 2003). Dit met als doel omstandigheden te creëren waarbij bewust omgegaan kan worden met het (nieuwe) gedrag, dat nog geen gewoonte is. Dit verkleint de kans dat de cliënt terugvalt in de oude, automatisch verlopende, onbewuste patronen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan geheugensteuntjes en beloningen toepassen en bepaalde omgevingsprikkels aanpassen. Geheugensteuntjes. Fysiek. Denk aan post-its met reminders op plaatsen waar de cliënt vaak komt of in de verleiding kan komen. Tekst of afbeelding in de screensaver van de PC of het schermpje van de mobiele telefoon.
x
10 Plannen
x
Sociaal, bijvoorbeeld: Ik vraag een goede vriendin elke dag rond … uur te bellen om te vragen hoe het ermee gaat.
Beloningen. Hiermee wordt nadrukkelijk niet een door anderen opgesteld en uitgevoerd straf- en beloningssysteem bedoeld (dit zou slechts de externe motivatie versterken, zie hoofdstuk 2), maar de cliënt kan wel zichzelf belonen. x Fysiek: Als ik het me gelukt is om …, dan mag ik … x Sociaal: Als ik …, dan neem ik het gezin mee naar … x Mentaal: het simpelweg meten en registreren in een grafiek of tabel kan al helpen. Het zien van vooruitgang is op zichzelf al belonend, want het visualiseert bijvoorbeeld doorzettingsvermogen. Zo zijn er meer vormen van positieve feedback die een cliënt zelf kan organiseren die belonend kunnen zijn. Omgevingsprikkels en gewoonten aanpassen. Iedereen die wel eens geprobeerd heeft om te stoppen met roken (of drinken), weet dat het verstandig is om niet de eerste de beste avond met vrienden de kroeg in te duiken. Deze omgeving stimuleert vooral de oude gewoonten. Je moet wel erg sterk in je schoenen staan, wil je dan niet voor de verleiding bezwijken. Laat je cliënt een lijst maken met omstandigheden die zijn nieuwe gedrag bedreigen en omstandigheden die zijn nieuwe gedrag ondersteunen. Ook hier geldt dat de cliënt zelf moet aangeven wat voor hem gaat werken. De begeleider stimuleert, bewaakt het proces en draagt op verzoek suggesties aan.
stap d: betrokkenheid uitlokken, commitment (her)bevestigen Nadat het plan voldoende uitgewerkt is, wordt het afgerond door het commitment van de cliënt (nogmaals) te toetsen. In termen van het stadiamodel van Prochaska (zie tabel 3.1) bevindt je cliënt zich nu aan het einde van fase 3 in het veranderingsproces. De cliënt wordt gestimuleerd om een besluit te nemen en uit te spreken om (daar en dan) tot actie over te gaan. De cliënt geeft hiermee aan vastbesloten te zijn om het plan te gaan uitvoeren. Door het uitspreken van het besluit wordt het commitment nog verder versterkt. Verkopers noemen dit closing the deal, het toewerken naar een definitief ja van de klant, het zetten van de handtekening. Zij weten dat het niet alleen belangrijk is om het verlangen naar het product aan te wakkeren en om met de klant
151
152
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
na te gaan hoe de planning (financiering) rond kan komen, maar ook om de koop daadwerkelijk te sluiten als de klant eenmaal zo ver is. Dit (verbaal) vastleggen is nodig om niet kort daarna al weer terug te vallen in de fase van ambivalentie. Door zich verbaal vast te leggen, neemt de cliënt mentaal een stap die hem helpt om verder te komen. Het is niet de bedoeling (zoals een verkoper misschien wel zou doen: graag rechtsonder tekenen, mevrouw) dat je als professional gaat aandringen op een besluit. Vraag dus niet: Heb je al een besluit genomen?, maar stel een vraag in de trant van: Hoe ver ben je nu in je denken hierover? Of: Ben je al toe aan het nemen van een besluit? Als de cliënt aarzelt en terugtrekkende bewegingen maakt, stap dan niet in de valkuil van ‘harder duwen’. Als iemand er nog niet aan toe is, forceer dit dan niet. Beter is om mee te gaan met de terughoudendheid: Als u er nog niet helemaal zeker over bent, is het niet het goede moment om uzelf vast te leggen over concrete stappen die u zou kunnen nemen. Daar is het te belangrijk voor. U hoeft ook niet op dit moment te beslissen. Denk er nog eens over na, dan kunnen we er de volgende keer over doorpraten. Zorg er ook voor dat bij de volgende afspraak de cliënt zich niet (opnieuw) onder druk voelt staan om te beloven iets te gaan doen. Vraag dus de keer daarop niet of hij al een beslissing genomen heeft. Vraag liever waar de cliënt op dat moment staat, wat de gedachten zijn over het probleem of zijn wensen en wat er is gebeurd met het oog op zijn veranderplan. 10.7
Begeleiden van de actiefase
De cliënt bevindt zich nu in fase 4 van het veranderingsmodel van Prochaska (zie afbeelding 3.1). De cliënt loopt tegen uitdagingen aan die hem verleiden om terug te vallen in het oude gedrag en het is de taak van de professional om de cliënt te stimuleren vol te houden of andere, meer haalbare wegen te zoeken. Het is in deze fase echter extra belangrijk om de self-efficacy van de client te versterken. Deze kun je ook versterken door positieve feedback te geven: Wat is er tot nu toe gelukt? Door kleine tussenstappen in de richting van het doel te formuleren, wordt de voortgang sneller zichtbaar. Hoe concreter dit gemaakt kan worden, hoe effectiever het kan zijn. Van belang is om de resultaten persoonlijk te maken, en dus niet te relateren aan of vergelijken met een norm of resultaten van anderen. Succes betekent dat je cliënt iets gelukt is. Door de voortgang te blijven volgen, kun je zijn succes(jes) helpen omvormen tot zelfverbetering.
10 Plannen
Hierdoor vestig je de aandacht vooral erop dat de cliënt elke keer weer een stapje verder komt dan hij was. Alle hindernissen die je cliënt in de situatie genomen heeft en alle zelfoverwinningen zijn kansen om het gevoel van self-efficacy te versterken. Hij kan hierdoor ervaren dat hij problemen kan overwinnen en ervan kan leren. Het kunnen leggen van de relatie tussen zijn inspanning en de resultaten die hij ermee bereikt, zal zijn motivatie om door te gaan versterken. reageren op mislukte pogingen Er zijn verschillende manieren om te reageren op mislukte pogingen. We noemen hierna vier mogelijkheden. Vooruitdenken Bij het bespreken van wat er niet zo goed gegaan is, kan het effectiever zijn om vooruit te denken dan je te richten op wat er fout gegaan is en te analyseren waarom dat fout gegaan is. Toekomstgerichte vragen zijn gericht op wat de cliënt zou kunnen doen of wat er dan wél voor hem gaat werken, zodat het resultaat behaald kan worden. Een voorbeeld van terugkijken: P: Ik dacht dat we afgesproken hadden dat u informatie zou inwinnen over de verzorgingshuizen die we de vorige keer besproken hadden als geschikte opties voor uw man. Waarom is dat niet gelukt? Een voorbeeld van vooruitkijken: P: U bent er niet aan toegekomen om contact op te nemen met de verzorgingshuizen die we geselecteerd hadden. U had de vorige keer wel aangegeven dat u het belangrijk vindt om eerst zelf een kijkje te nemen hoe de sfeer in zo’n tehuis is. Anders kunt u niet goed beslissen of verhuizing naar een verzorgingshuis voor uw man op dit moment een goede stap is. Ik vraag me af hoe we dit het beste kunnen aanpakken, zodat u zich wel zelf een beeld kunt vormen. Hypothetisch vooruitdenken Als de cliënt worstelt met praktische punten, kan het handig zijn om hypothetisch te denken: P: Stel dat het u was gelukt en u kijkt er nu op terug, wat heeft dan naar uw indruk het meeste opgeleverd? P: Stel dat dit ene grote struikelblok er niet was, hoe zou u deze verandering dan aanpakken?
153
154
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
P: Probeer uw fantasie te gebruiken: als u het nog eens zou moeten proberen, op welke manier zou u dat dan het beste kunnen doen? Positieve feedback, nadruk leggen op wat goed gegaan is en/of de uitzondering P: Zijn er momenten waarop het makkelijker gaat? Wat is er bij jou anders op de momenten dat het makkelijker gaat? P: Is er sinds de vorige keer iets veranderd, ook al is het maar een heel kleine verandering? De nadruk op de leerervaring Als het toepassen van het nieuwe gedrag moeilijk blijkt, is het van belang om de poging vooral als een experiment uit te leggen. Wat zijn de lessen die je cliënt hieruit kan trekken en hoe kan hij daarmee zijn plan bijstellen? valkuilen bij het voorbereiden en begeleiden van actie Met kant-en-klare oplossingen komen: ik weet hoe je het kan doen De eerste valkuil is dat je een gebrek aan zelfvertrouwen aanpakt met een tip: zo kun je dat aanpakken. Hierbij heb je jezelf verantwoordelijk gemaakt voor de uitvoering. Jij bent nu verantwoordelijk voor het slagen en het succes. Jij bent overtuigd dat het gaat lukken, de cliënt benoemt nu waarom het niet gaat lukken (jij de ene kant van de ambivalentie, de cliënt de andere kant ervan). Je roept op dat de cliënt zich gaat verdedigen en zich daarna ervan gaat overtuigen dat hij het niet kan. Geruststellen: ik heb er alle vertrouwen in Een geruststelling zonder meer, ik weet zeker dat je het kunt, zal waarschijnlijk niets helpen tegen een gebrek aan persoonlijke effectiviteit. Ook in deze vorm neem je de kant van het kunnen in de discussie op je en nodig je uit tot een strijd tussen ‘het kan niet’ en ‘het kan wel’. Ambivalentie onderschatten Mensen beginnen vaak aan verandering te werken terwijl ze nog heel wat ambivalentie ervaren. Het gevaar is dat je bij de eerste tekenen van een beweging naar verandering te gretig wordt, waardoor je te snel toewerkt naar een besluit of plan.
10 Plannen
155
Te weinig richting geven De uitdaging is om een subtiele middenweg te vinden tussen niet te veel maar ook niet te weinig richting geven. Gericht en concreet informatie of advies geven kan de cliënt nu helpen bij het opstellen van het plan en dit succesvol te realiseren. De middenweg is een combinatie van twee stijlen: richting geven en gidsen. 10.8
Volhouden van de actie
De cliënt bevindt zich in fase 5 van het veranderingsmodel van Prochaska (zie afbeelding 3.1). Hij moet de verandering zien vast te houden en uit te bouwen. Tijdelijke terugval en teleurstelling horen erbij en het is de taak van de professional om deze te helpen hanteren. Hierna volgen manieren om daaraan vorm te geven. Het doel weer helder voor ogen krijgen Als het moeilijk is om vol te houden, kan het helpen om het doel weer wat duidelijker in beeld te brengen: Waarom was je hier ook weer aan begonnen? De mislukking een andere betekenis geven Soms loopt iemand vast in de mislukkingen. Geef dan een andere kijk op de mislukking, zodat er weer energie kan ontstaan voor een volgende stap. Een andere betekenis ontstaat bijvoorbeeld door het proces van vallen en opstaan te normaliseren. Hierbij kan ervaringskennis van de professional van pas komen. Ook anderen zullen zo’n proces van vallen en opstaan hebben meegemaakt. Hoe verloopt zo’n proces bij andere cliënten, in een vergelijkbare situatie? Welke informatie kun je daarover geven? Een andere betekenis ontstaat ook door mislukkingen om te smeden tot pogingen. ‘Mislukking’ heeft de bijklank van schaamte, ‘proberen’ de bijklank van prijzenswaardig. Je kunt de cliënt bevestigen door de nadruk te leggen op de manier waarop iemand bezig geweest is om het doel te bereiken. Leg bijvoorbeeld de nadruk op de uitdaging die de cliënt is aangegaan, de moed die hij heeft om dit te doen, de inzet die hij heeft getoond, de volharding waarmee hij heeft geprobeerd een resultaat te bereiken. Door meer de nadruk te leggen op de manier waarop de cliënt zich ingezet heeft voor het doel dan op het resultaat, ontstaat meer motivatie voor een hernieuwde poging (Dweck, 2006).
156
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Ook is het van belang om na te gaan hoe de cliënt de mislukking voor zichzelf uitlegt. Denkt hij dat dit een gevolg ervan is dat hij de juiste eigenschappen niet heeft (discipline, doorzettingsvermogen, slimheid, sociale vaardigheden)? Of is het mislukken juist te wijten aan ‘verkeerde’ eigenschappen van de cliënt (gemakzucht, impulsiviteit, gebrek aan durf of besluitvaardigheid)? Help de cliënt om de mislukking juist niet persoonlijk of definitief te maken. De cliënt ziet meer mogelijkheden voor een volgende poging als deze mislukking te maken had met iets tijdelijks, toeval of pech. Hij kan dus beter denken: Ik was er nog niet helemaal klaar voor. Het was niet de goede tijd. Ik heb het niet lang genoeg geprobeerd. Ik had die keer geen geluk. Dit probeer je dus te doen bij een cliënt die de oorzaak te persoonlijk en daarmee definitief maakt. Deze techniek is gericht op het versterken van de selfserving bias van de cliënt, een begrip dat gerelateerd is aan self-efficacy. Self-serving bias is het cognitieve mechanisme waarmee mensen de oorzaak van positieve gebeurtenissen aan zichzelf toeschrijven en negatieve gebeurtenissen aan zaken buiten zichzelf. Het is een teken van psychische gezondheid en self-efficacy als je de nadruk legt op positieve persoonlijke eigenschappen en deze eigenschappen en de self-serving bias wat overdrijft. Hierbij voelt een cliënt zich niet alleen prettiger, het helpt hem ook om beter te functioneren. Tevens vermindert het stressreacties die het opbouwen van self-efficacy in de weg kunnen zitten. Andersom is het niet gezond als je cliënt de nadruk legt op zijn negatieve eigenschappen en de oorzaak van mislukken te sterk naar zich toetrekt. Een andere situatie ontstaat als een cliënt naar de indruk van de professional de oorzaak van de mislukking juist te veel buiten zichzelf plaatst. Dit kan een cliënt zijn met een sterke self-serving bias. Hij heeft geen probleem met zichzelf, maar met de omgeving. Het ligt dus aan anderen dat zaken niet lopen zoals ze zouden moeten lopen. Aangezien je als professional (als het goed is) ook een stevige self-serving bias hebt, ontstaat er in de omgang met dit type cliënt een grote kans op conflicten en irritaties (Appelo, 2007). Cliënten met een sterke selfserving bias hebben niet alleen sterk de overtuiging dat ze problemen zelf aankunnen (en dat de oorzaak van de mislukking dus elders ligt), ook hebben ze de sterke behoefte om de regie over hun eigen leven te voeren en denken ze daarvoor voldoende mogelijkheden te hebben. Dit kan ook het punt zijn waar weerstand ontstaat en de werkrelatie tussen de cliënt en de professional in gevaar komt. De taak voor de professional is hierin vooral de werkrelatie intact houden en motivatie
10 Plannen
voor gedragsverandering stimuleren door het toepassen van de gesprekstechnieken zoals genoemd bij bezwaar en weerstand. Zoek naar uitzonderingen De uitzonderingsvraag helpt om uit te vinden wat wél gelukt is, ook al zou dit een incident zijn of slechts een half gelukte poging. Door te vragen naar de positieve uitzondering toon je de cliënt (indirect) dat hij het wel kan! Dat hij over mogelijkheden beschikt waarop kan worden voortgebouwd. P: P: P: P: P:
Zijn er al momenten waarop je een klein beetje dichter bij je doel bent? Wanneer speelt het probleem minder? Wanneer gaat het een beetje minder slecht? Wanneer werkt het wel? Hoe verklaar je die uitzonderingen? Waarom lukte het toen wel? Welke rol speel jij, speelt je omgeving? Wat heb je ervan geleerd?
Gebruik een schaalvraag Als er weinig vertrouwen is, kan een schaalvraag helpen om in kaart te brengen welk vertrouwen je wel hebt. Het komt (bijna) niet voor dat iemand een 0 geeft. Door bij een lage score op de schaal van vertrouwen te vragen naar de redenen waarom de score niet lager is, breng je in kaart welk vertrouwen er wel is. Dit is een vorm van herkadering: door het uitspreken van wat er wél aan vertrouwen is, overtuigt de cliënt zichzelf ervan dat hij toch iets meer vertrouwen heeft dan hij dacht. P: Als je moet aangeven hoe ver je op weg bent op een schaal van 0 tot 10, welke score geeft je jezelf dan? C: Een vier. P: Kun je aangeven waarom het geen drie is? Herziening van het doel of het plan Als iemand diverse mislukte pogingen gedaan heeft, kan dit betekenen dat het doel wellicht te hoog gegrepen was en er een stapje terug gedaan moet worden. Ook kan het betekenen dat de cliënt de juiste aanpak nog niet gevonden heeft. Probeer dan samen met je cliënt het plan aan te passen. Kijk op de website bij het onderdeel video’s hoe de gesprekstechnieken worden toegepast.
157
Casuïstiek
Deze bijlage bevat de volgende conversaties. 1 Bedrijfsmaatschappelijk werk: overspannen teamleidster verzorgingshuis. 2 Maatschappelijk werk: bemoeizorg bij burenruzie. 3 Maatschappelijk werk steunpunt huiselijk geweld. 4 Sociaalpedagogische hulpverlening: bespreking weekendverlof voor ex-drugsverslaafde. 5 Maatschappelijk werk: re-integratie ex-drugsverslaafde. 6 Sociaalpedagogische hulpverlening: begeleiding mogelijke schoolverlater. 7 Sociaalpedagogische hulpverlening: gesprek over opvoedingsproblemen met jongeren en gezin. Legenda: P = professional C = cliënt
1 Bedrijfsmaatschappelijk werk: overspannen teamleidster verzorgingshuis Petra is teamleidster in een verzorgingshuis. Ze had al een tijd het idee dat zij te lang boven haar macht moest werken en ze heeft zich uiteindelijk ziek gemeld met overspanningsklachten. De bedrijfsarts verwijst haar naar het bedrijfsmaatschappelijk werk om eens te praten over haar werk en haar privésituatie.
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
Casuïstiek
159
Voorbeeld van uitlokken van verandertaal P:
C: P:
C:
P: C: P:
C:
P: C:
P: C:
P:
C:
Open vraag, Hallo Petra, goed dat je gekomen bent. Waar wil je keuzevrijheid het over hebben? bieden Tja, ik weet het eigenlijk niet. De bedrijfsarts vond het nodig dat ik eens met je ging praten. Open vraag, Wat zouden we kunnen bespreken zodat jij het idee keuzevrijheid hebt: dat was toch nuttig? bieden Nou, mijn directe leidinggevende maakt er een potje van, zodat ik steeds alle gaten moet dichtfietsen en daar pas ik inmiddels voor. Misschien moet je eens met hém gaan praten. Reflectie Je bent het zat dat jij altijd voor alles moet opdraaien. Ja, ik kan dat gewoon niet volhouden. Ik ben ook maar een mens, hoor. Als dat zo door gaat, wat verwacht je dan? Uitlokken verandertaal, vooruitkijken Dan kunnen ze me straks opvegen. En ik ga me absoluut niet over de kop werken. Ik ben nu al hard op weg naar een burn-out. Als hij daarop uit is, krijgt hij al behoorlijk zijn zin. Uitlokken Hoe zou je het graag anders zien? voordelen Gewoon, meer rust in mijn kop. Ik kan me slecht concentreren en daar baal ik van. Thuis begin ik ook al steken te laten vallen. Complexe Het klinkt alsof je nu echt een grens voor jezelf aan reflectie het stellen bent en het anders wilt gaan aanpakken. Ja, dit gun ik niemand en zeker mezelf niet. Maar het is niet zo simpel, hoor. Veel komt op mij neer en het lijkt wel alsof ik het niet zo goed meer overzie. Je wilt wat meer overzicht en grip. Zullen we eens op Reflectie + een rijtje zetten waar je zoal tegenaan loopt? Wat open vraag vind je daarvan? keuzevrijheid bieden voor verder onderzoeken en uitlokken verandertaal Ok.
160
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Dezelfde situatie met net iets meer bezwaartaal C:
Ik vind het echt belachelijk dat ik hier nu zit. Mijn leidinggevende zou eens op het matje geroepen moeten worden. Die maakt gewoon slachtoffers en komt er nog mee weg ook. P: Meegaan en Je leidinggevende zou eens ter verantwoording geroepen moeten worden. Dat zou jou enorm helpen. Dan zijn al een draai jouw problemen de wereld uit. geven C: Nou, het zou in ieder geval eens voor iedereen duidelijk worden wat hij allemaal doet, of liever gezegd niet doet. Hij moet de planning in orde maken. Hij moet anderen aanspreken op het feit dat ze hun werk niet goed doen. Hij wordt betaald om zaken te regelen. P: Reflectie En niemand kan van jou verwachten dat jij dat allemaal maar oplost. C: Nee, en dat is mijn taak ook helemaal niet. Of zie ik dat verkeerd? P: Uitlokken Jij kunt niet op de stoel van je leidinggevende gaan zitten. Tegelijkertijd vraag ik me af wat jij in deze situatie zou willen? C: Gewoon wat meer rust, wat meer overzicht. Dingen gewoon kunnen afmaken in plaats van als een kip zonder kop overal achteraan te moeten rennen. P: Doelen en Zaken zorgvuldig en met aandacht kunnen doen is voor jou belangrijk. waarden reflecteren C: Ja, ik ben altijd iemand geweest die de tijd nam. Er even voor gaan zitten. Of even nadenken voordat ik een keuze maak. De laatste tijd lees ik zelfs mijn jongste niet meer voor. Dat was altijd een waardevol moment in de dag. P: Reflectie + Voor jou is tijd en aandacht een belangrijke waarde in bevestiging zowel je privé- als werksituatie. waarden C: Misschien moet ik mijn klokken eens gaan bijstellen. Ik wil wel wat terug van die oude relaxte Petra. Zijn er al momenten waarop je dat al een beetje doet? P: Positieve uitzonderingen zoeken C: …
Casuïstiek
161
2 Maatschappelijk werk: bemoeizorg bij burenruzie Dit voorbeeld gaat over een burenruzie als aanleiding voor de hulpverlening aan een zorgmijdende oudere. Mevrouw Jorritsma (een weduwe van 76 jaar) is bekend bij maatschappelijk werk vanwege een eerdere hulpvraag inzake schuldhulpverlening. De wijkagent meldt haar aan om na te gaan of verdere bemoeizorg op zijn plaats is. Mevrouw Jorritsma lijkt niet meer zo goed voor zichzelf te kunnen zorgen en lijkt een eenzaam leven te leiden. De situatie is geëscaleerd door conflicten met de buren, waarin de buurtgenoten ook vrij agressief op haar hebben gereageerd. De buren van mevrouw Jorritsma hebben meerdere malen geklaagd over overlast van haar katten en de rommelige aanblik van de woning en de tuin. Mevrouw doet niet open als de buren aanbellen en neemt de telefoon niet op. Ze ging niet in op uitnodigingen van de wijkagent om te bemiddelen. De maatschappelijk werkster die haar eerder begeleid heeft bij de schuldhulpverlening gaat op huisbezoek met als doel haar te motiveren voor bemiddeling met de buren en om inzicht te krijgen in de mate waarin ze verder hulp nodig heeft. Voorbeeld van een relatie aangaan en verandertaal uitlokken P:
C: P: Keuze bieden
C: P: Bevestiging
P: Bevestiging
C:
Goedemorgen mevrouw Jorritsma. Ik ben Trudi van Doorn van Maatschappelijk Werk Noorderslag. Weet u nog dat we vorig jaar contact hadden? Jij bent toch van de gemeente? Ja, nu zie ik het. Ik kwam eens kijken hoe het nu met u is. Kan ik even binnenkomen of wilt u liever dat ik op een ander moment kom? Nou, het kan nu wel. Kom dan maar binnen, maar niet te lang en ik heb ook geen koffie in huis. Dat geeft niet hoor. Ik kom ook zo maar binnenvallen. Fijn dat ik even binnen kan komen ondanks dat u daarop u niet hebt gerekend. Ik zie dat u een echte kattenliefhebster bent. Ik heb er geen verstand van, maar het lijkt me wel dat het een bijzondere soort is. Ja, die met die korte haren zijn burmezen, dat zijn net mensen, ze praten met je. En dan heb ik ook nog vier straatkatten, die ik heb opgevangen.
162
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
P: Bevestiging
C:
P:
C:
P: C: P: C:
P:
C: P:
C:
U hebt het op u genomen om die katten een goed thuis te geven. En ze hebben hier volop gezelschap en de ruimte. Ze kunnen lekker de tuin in. Sommige mensen denken dat je een kat binnen kunt houden, maar daar zijn ze helemaal niet voor gemaakt. Ze moeten ook buiten spelen en achter de muizen aan. Ik vraag mijn buren ook niet om binnen te barbecueën. Reflectie Mensen snappen niet altijd dat je katten hun eigen gang moet laten gaan. Katten hebben zo hun eigen karakter. Juist, ik merk dat wel aan de buren. Daarvan zijn er ook een stel die over mijn katten zeuren. Die snappen niet dat het niet te doen is om je kat binnen te houden, of het er nu één is of zeven, zoals bij mij. Ja, ik hoorde van de wijkagent dat er af en toe gedoe is. Ze hadden bij hem geklaagd, klopt dat? Ja, dat zal wel. Uitlokken Wat vindt u ervan dat er zo’n gedoe is met de buren nadelen over uw katten? Ik vind het best erg dat ze nu allemaal tegen me zijn, ik krijg agressie over me heen waar ik niks aan kan doen. Allemaal gescheld, de kinderen gooien vuilnis over de schutting. Ze sturen zelfs de politie op me af. Waar gaat het helemaal over! Af en toe wat kattenpoep. Ik kan ze toch niet verbieden om over de schutting te klimmen? Het zijn nu eenmaal geen honden die je keurig aan de riem kunt houden. Ze begrijpen er gewoon geen snars van hoe je met katten moet omgaan. Dat klinkt nogal heftig. Als ik dat zo hoor, kan Valideren + ik me goed voorstellen dat u geschrokken bent. U complexe voelt zich belaagd door de buren terwijl het niet uw reflectie bedoeling is om ze dwars te zitten. Nee, want ik had ook helemaal niets tegen hen. Reflectie + uit- U hebt niets persoonlijks tegen de buren. Ondanks lokken nade- dat is er nu wel een ruzie ontstaan. Hoe is dat nu voor u? Op welke manier hebt u daar last van? len Ik durf daardoor de deur bijna niet meer uit. Ik word met de nek aangekeken, of ik een soort heks ben. Daarnaast ben ik bang dat ze mijn katten wat aandoen.
Casuïstiek
P: Reflectie
C: P: Uitlokken positieve bedoeling C: P: Terugkijken en voordeel uitlokken C:
163
U hebt er behoorlijk last van dat het zo uit de hand gelopen is en u bent bang dat het erger wordt als er niets gebeurt. Aan mij ligt het niet dat het zo gelopen is. Zo ga je niet met elkaar om. U zou het liever anders zien.
Ja, het zijn wel je buren. Hoe was het hiervoor? Had u toen wél plezier van uw buren?
Vroeger zorgden ze wel voor de katten als ik weg moest, maar ik had er toen ook maar twee. We maakten ook regelmatig een praatje. Als ik ziek was, brachten ze de boodschappen. Nu heb ik alleen maar gezeur: ik doe niks goed. Wat ik ook doe, ik krijg commentaar. P: Optimisme Het zijn in uw ogen misschien zeurpieten, maar ze uitlokken kunnen ook hulpvaardig zijn als het nodig is. Dat is in het verleden wel gebleken. C: Ja, het is niet meer wat het geweest is. P: Voordelen uit- Wat zou u er aan hebben als het allemaal weer goed lokken komt? Het zou wel fijn zijn als iemand af en toe naar de C: katten kijkt als ik er niet ben. Ik kom nu bijna de deur niet uit. P: Voordelen uit- Als iemand de katten zou opvangen, zou u meer lokken mogelijkheden hebben om de deur uit te gaan. Wat zou u dan doen, als u vaker weg kon? C: Ik zou graag vaker naar mijn dochter gaan. Ze woont in Den Haag. Dat is een lange reis. Ze komt bijna nooit deze kant op weet u, daardoor zie ik haar bijna nooit. Eigenlijk zie ik bijna niemand meer en door dat gedoe met de buren durf ik eigenlijk de straat niet meer op. Dat is wel erg, hoor. Gelukkig heb ik mijn katten nog, maar verder kijkt niemand naar me om en als er wat is, kan ik niemand meer om hulp vragen.
164
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Vervolg
[In het vervolg van dit gesprek kan de maatschappelijk werkster nu wél afspraken maken over inschakelen van buurtbemiddeling (door wijkagent of maatschappelijk werk van of via politie). In een vervolggesprek kan ze in het kader van bemoeizorg ingaan op eenzaamheid en zelfverwaarlozing.]
3 Maatschappelijk werk: steunpunt huiselijk geweld Truus is een vrouw van middelbare leeftijd die na een hevige ruzie met haar man door een vriendin naar het steunpunt is gebracht. Het begon ermee dat de buren de politie belden. Zij wisten dat er bij Truus thuis regelmatig klappen vielen. Hoewel bij controle in het ziekenhuis de verwondingen relatief meevielen, is Truus ervan overtuigd dat haar man haar deze keer wel vermoord zou kunnen hebben als de politie niet was gebeld. De politie heeft haar man een tijdelijk huisverbod opgelegd. Desondanks voelt Truus zich niet veilig en zoekt ze hulp. De man van Truus heeft vaker woedeaanvallen als hij veel alcohol gedronken heeft, maar deze keer hadden haar smeekbeden om op te houden bij hem geen enkel effect gehad. Truus wil niemand met haar problemen lastigvallen, omdat ze zich schaamt. Haar kinderen, die inmiddels het huis uit zijn, weten min of meer wat er speelt en dringen aan op scheiding. Truus vindt dit onhaalbaar, onder andere vanwege de financiële gevolgen. Als de uitbarsting weer achter de rug is, benadrukt ze vaak ook de andere kant van haar man. Eigenlijk is hij niet zo. Het komt door de alcohol en haar man belooft haar (regelmatig) dat het niet meer zo ver zal komen. Als hij niet gedronken heeft, is hij ook een fijne en vrijgevige man voor haar. Hij zorgt dat ze niets tekortkomt. Alleen de stress van het werk wordt hem kennelijk soms te veel. Deze keer is hij echter te ver gegaan. Ze is zo geschrokken, dat ze nu geen contact meer wil en bescherming wil zoeken in een opvanghuis. Wat ze daarna wil, weet ze nog niet. De maatschappelijk werker in het opvanghuis probeert met haar de situatie te verkennen.
Casuïstiek
Scenario 1: conventionele aanpak In de volgende weergave van een stuk uit het gesprek stelt de professional in eerste instantie vooral vragen. Deze vragen leveren inderdaad informatie op. Tegelijkertijd oefenen deze vragen ook een zekere indirecte druk uit op de cliënt. De cliënt voelt zich ‘meegenomen’ in de conclusie dat er eigenlijk geen reden is om te blijven en dat er maar één conclusie is, te weten echtscheiding. Er wordt geen recht gedaan aan haar gevoel dat er ook een logische of dwingende reden is waarom ze tot nu toe gebleven is en eventueel nu toch wil teruggaan. Daarom benoemt ze vooral steeds meer bezwaren (de bezwaarkant van de ambivalentie). Hoewel de overwegingen om toch weg te gaan indirect doorklinken in de woorden van de cliënt, wordt dit juist door de cliënt weersproken doordat de professional probeert te overtuigen. In deze aanpak zitten goede elementen, maar de professional slaagt er niet in om eruit te halen wat erin zit. P:
Gesloten vraag U zei dat de vorige keer dat u van hem bent weggegaan, u wel terug moest. Wilde u ook graag terug? C: Voorbeeld van Ja, in zekere zin wel, want ik houd natuurlijk wel ambivalentie: van hem. Maar ik heb ook tegen hem gezegd dat ik er niet meer tegen zou kunnen als hij me weer zowel veranzou gaan slaan. Ik wil wel terugkomen, zei ik, dertaal als maar als het weer mis gaat, dan ga ik echt bij je bezwaartaal weg. Hij heeft me gezworen dat hij me niet meer zou slaan. Maar ja, het resultaat ziet u… Je bent al 25 jaar getrouwd en dat gaat je toch niet in de kouwe kleren zitten. Maar wat nu? Ik ben zo bang. P: Open vraag En nu, hoe staat u er nu tegenover? [Doordat er naar een ‘conclusie’ gevraagd wordt, en niet wordt ingegaan op de dubbele gevoelens, kiest de cliënt één kant van de ambivalentie (doorgaan met de relatie).] C: Ja, ik moet wel naar hem terug. Ik wil niet naar die armoe van vroeger. Misschien vindt u het materialistisch van me, maar ik zou het vreselijk vinden om weer elk dubbeltje te moeten omdraaien. En hij heeft al vaker gedreigd dat als ik hem zou verlaten, hij ervoor zou zorgen dat ik geen cent zou krijgen, ondanks de huwelijkse voorwaarden. Desnoods laat hij zich failliet verklaren.
165
166
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
P:
Gesloten, beetje suggestieve vraag
C:
P:
C:
Reflectie + eigen reflectie ongedaan maken (maar ...) en overtuigen door normstelling
Houdt u nog steeds van uw man? [De vraag zelf zou in een meer open vorm effectief kunnen zijn om ambivalentie te verkennen. Doordat het de derde vraag is in een rij en daardoor bovendien suggestief kan worden opgevat, gaat de cliënt zich nu verdedigen. De ambivalentie komt daardoor maar beperkt naar boven.] Dat is moeilijk te zeggen. Enerzijds wel, anderzijds: na wat er gebeurd is, is mijn gevoel voor hem wel veranderd. Maar ja, wat moet je? Als ik van hem zou weggaan, moet ik dan de hele tijd in angst leven omdat ik bang ben dat hij voor de deur staat en dat hij dreigt dat hij me zal vermoorden? Ik begrijp dat u daar bang van wordt, maar de situatie waarin u nu verkeert, is ook heel beangstigend, dus het is goed dat u wel echtscheiding overweegt.
[kwaad] Hoe kan dat nou? Ik kan toch nergens heen? Hij blijft in het huis en als ik naar mijn zus zou gaan, vindt hij me zo en dan komt hij daar moeilijkheden maken en dat wil ik mijn zus niet aandoen. Hebt u soms een huis voor me? Nee, nou dan! Wat een ellende. Ik zie er geen gat meer in. Ik kan geen kant op.
Scenario 2: voorbeeld van ambivalentie verkennen op een motiverende manier P:
Gewone reflec- U zegt dat uw man u al vaker geslagen heeft. tie
Casuïstiek
167
C:
P:
Open vraag
C:
Ja dat gebeurt wel vaker, maar nog nooit zo erg als nu. Behalve begin dit jaar, toen was het ook heel erg. Toen heb ik gedreigd dat ik van hem zou gaan scheiden. Ik ben toen een tijdje bij mijn dochter ingetrokken. Daar schrok hij heel erg van en toen heeft hij gezegd dat hij veel spijt had. Hij heeft heel erg zijn best gedaan om me terug naar huis te krijgen. Ik kon ook niet anders. Ik moest wel terug, want hij zei ook dat hij geen cent aan me zou geven als ik van hem zou gaan scheiden. Ook beloofde hij dat hij wat zou doen aan zijn verslaving, met pillen, maar ja, daar is hij mee gestopt na een tijdje. Wat vond u ervan dat hij zich niet aan zijn belofte hield? Nou, dat viel me wel tegen van hem. Ik had gehoopt dat hij nu een keer zou doorzetten met die pillen. Maar ja, nadat het twee weken goed gegaan was, begon hij te zeuren dat hij zich niet lekker voelde en even daarna dat hij helemaal benauwd werd en dat het van die pillen kwam. Toen is hij ermee gestopt. Kort daarna begon het weer. Hij begon weer te drinken en werd ook weer regelmatig dronken. We kregen weer ruzie en hij begon me ook weer te slaan. U had gehoopt dat het niet meer zou gebeuren.
P:
Complexe reflectie
C:
Ja, het ging een tijdje goed en dan hoop je dat hij toch een keer doorzet en van de alcohol afkomt. Gesloten vraag U zei dat u de vorige keer dat u van hem bent weggegaan wel terug moest. Wilde u ook graag terug? Ja, in zekere zin wel, want ik houd natuurlijk wel van hem. Maar ik heb ook tegen hem gezegd dat ik er niet meer tegen zou kunnen als hij me weer zou gaan slaan. Ik wil wel terugkomen, zei ik, maar als het weer mis gaat, dan ga ik echt bij je weg. Hij heeft me gezworen dat hij me niet meer zou slaan, maar ja, het resultaat ziet u… Je bent al 25 jaar getrouwd en dat gaat je toch niet in de kouwe kleren zitten. Maar wat nu? Ik ben wel bang.
P: C:
168
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
P:
C:
P:
C:
P:
C: P:
Dubbelzijdige reflectie
Aan de ene kant vindt u het een hele stap om een punt te zetten achter 25 jaar huwelijk. Aan de andere kant is uw man de afspraken met u niet nagekomen en bent u bang dat het slaan uit de hand loopt. Ja, daar ben ik bang voor. Na die laatste keer zeker, dat was echt vreselijk en wil ik nooit meer meemaken, maar ik weet ook niet of weggaan een optie is. Scheiden kan niet. Ik weet zeker dat hij me zal opzoeken, waar ik ook ben, en zal proberen me om te praten om terug te komen. Ik weet dat hij niet zonder mij kan. Bij mij vindt hij tenminste nog wat gezelligheid en ontspanning. Hij heeft me ook nodig en na al die jaren zijn we ook elkaars beste maatjes geworden. Dubbelzijdige Uw situatie is heel lastig. Wat u hebt meegereflectie maakt, wilt u niet meer meemaken. Tegelijkertijd is denken over uit elkaar gaan heel moeilijk. Ondanks alles voelt u zich toch verbonden met elkaar. Gelukkig dat u dat zegt. Iedereen zegt altijd tegen me dat ik gek ben om bij zo’n man te blijven. Ze zeggen dat je je niet zo kunt laten slaan, maar ja, je bent toch getrouwd. Bevestiging + Inderdaad, zo’n keuze is niet zo eenvoudig als het meegaan en een voor buitenstaanders soms lijkt. Er hangt voor u heel veel vanaf en misschien is het daarom goed draai geven om die twee mogelijkheden eens duidelijk naast elkaar te zetten. Is dat iets wat u zou helpen? Ja, dat is wel een goed idee. … Ambivalentie verder verkennen
Aanvullende voorbeelden van motiverende basisgesprekstechnieken Voorbeeld open vraag: C:
P:
Ik ben bang hem weer onder ogen te komen en dat hij dan boos op me zal zijn omdat ik hier naartoe gekomen ben. Maar ik ben ook bang dat hij me dan zal weer zal ompraten en dat ik dan weer medelijden met hem krijg en daarom weer naar hem terugga. Wat vindt u daarvan, als u uit medelijden zou teruggaan?
Casuïstiek
169
Voorbeeld bevestiging: C: Ik weet zeker dat ik van hem wil scheiden, maar ik zal het er ook moeilijk mee hebben. P: U kijkt heel realistisch naar de situatie. U weet dat u ook wel lastige momenten zult krijgen. Voorbeeld dubbelzijdige reflectie: C: Het beste is om het contact helemaal te verbreken, maar dat zal nog lastig zijn. Hij heeft me bijvoorbeeld nodig voor zijn boekhouding. Hij heeft een eigen bedrijf en ik doe al jaren de boekhouding. Zelf kan hij dat niet en ik weet van alles hoe het zit. Om dat dan van me af te schuiven en te zeggen: zoek het maar uit, dat is ook wel heel hard. P: Aan de ene kant vindt u het moeilijk om nee te zeggen en niet meer te denken aan wat goed voor hem zou zijn. Aan de andere kant ziet u dat de beste optie is om het contact helemaal te verbreken. Voorbeelden van omgaan met bezwaartaal Naast de cliënt staan: C: Maar wat moet je? Ik kan nooit van hem af. Ik kan nergens heen. Hij heeft ook gezegd dat hij me geen cent zal geven als ik van hem wegga en dat hij me bovendien niet met rust zal laten. Overal zal hij me weten te vinden. Ik kan niet anders dan teruggaan. P: Echtscheiding is niet de meest voor de hand liggende mogelijkheid. Dat zal heel moeilijk zijn. Reflectie: C:
P:
Ik weet zeker dat ik wil scheiden. Als hij ergens anders woont, moet hij maar bewijzen dat hij het goede wil. Als hij na een jaar beter zijn best doet en niet drinkt en me niet lastig valt, kan ik hem weer in huis nemen. Maar dan kan ik hem er tenminste uitzetten wanneer ik dat wil. U wilt nog niet denken aan een definitieve breuk.
170
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
4 Sociaalpedagogische hulpverlening: bespreking weekendverlof ex-drugsverslaafde Bert is een ex-drugsverslaafde jongere die na een afkickprogramma in een beschermdwonentraject verblijft. Zijn drugsverleden heeft zich afgespeeld in Amsterdam. Hij wil graag een weekeinde weg en heeft een gesprek met zijn begeleider. Voorbeeld verandertaal oproepen C:
Is het goed dat ik dit weekend naar Amsterdam ga? Ik wil daar mijn beste vriend Henk opzoeken. Ik kan daar ook blijven slapen. P: Keuzevrijheid Dat is een goede reden om naar Amsterdam te gaan, benadrukken, dat begrijp ik, en ik wil je ook niet tegenhouden. Het kan wel goed zijn om bij jezelf na te gaan of er ook informatie andere redenen zijn om naar Amsterdam te gaan. geven C: Ja, ik begrijp wat je bedoelt. Ik denk niet dat dat nu speelt. Het is gewoon zo dat al mijn vrienden daar nu eenmaal wonen. Henk woont niet in het centrum en we hebben het plan om gewoon thuis te blijven, of hooguit bij hem in de buurt een biertje te drinken. Je hebt zelf ook bedacht dat het veiliger is om dan P: Bevestigen + complexe niet naar de plekken te gaan waar je vroeger kwam en waar je dan in de verleiding zou kunnen komen. reflectie C: Verandertaal Ja, het is misschien wel goed om niet te veel risico te nemen. Tenslotte heeft het me heel veel moeite gekost om te komen op het punt waar ik nu ben. Dat realiseer ik me maar al te goed.
5 Maatschappelijk werk: re-integratie ex-drugsverslaafde Voorbeeld uit een gesprek over re-integratie van een ex-drugsverslaafde met een consulent verbonden aan de instelling. P: Open vraag
Ik heb nieuws: we hebben subsidie gekregen voor een voorlichtingsproject in gevangenissen. Dat zou ook wat voor jou kunnen zijn. Het inwerkprogramma hiervoor gaat binnenkort van start. Daar zou ik je voor kunnen opgeven. Hoe sta je daar tegenover?
Casuïstiek
Dat is mooi dat daar geld voor gekomen is. En C: Verborgen logisch dat je aan mij denkt. Ik weet natuurlijk alles bezwaartaal van hoe het mis kan gaan, maar ook hoe je er weer omgeven door (te) veel bovenop kunt komen. Hoewel ik nog niet zeker weet enthousiasme of dat bij mij al helemaal het geval is. Soms heb ik en verplichting nog van die off days. Maar ik vind dit wel de moeite waard. Het is belangrijk werk, waaraan ik graag mijn steentje wil bijdragen. Dan is het ook niet allemaal voor niets geweest wat ik heb meegemaakt. P: Reflectie + uit- Je weet nog niet zeker of je al helemaal bent waar lokken je wilt zijn en als je dit werk zou overwegen, dan betekent het wel dat je elke keer over je eigen verleden moet vertellen, er open over moet zijn en telkens weer geconfronteerd wordt met je eigen verleden. Hoe zou dat voor je zijn? C: Dat is confronterend, ja, maar dat moet ik er misschien maar voor over hebben als ik anderen een stapje verder kan helpen. Tenslotte gaat het nu goed met mij. Ook dankzij de hulp die jullie mij geboden hebben. Je hebt je leven weer op de rails gekregen en daar P: Bevestigen hebben mensen je mee geholpen. Jij wilt nu ook iets + uitlokken doen voor anderen en tegelijkertijd zitten daar in nadelen deze baan voor jou ook nadelen aan. C: Dat is waar. Ik vind het lastig om het te laten afweten, maar aan de andere kant zou het voor mij wel goed zijn om juist in een andere wereld te komen. Dus het zou een goed idee kunnen zijn om dan nu te P: Doelen en waarden ver- kijken naar een baan die écht bij je past en waarbij je je langere tijd goed zou voelen. kennen
6 Schoolmaatschappelijk werk: begeleiding mogelijke schoolverlater Jason zit op een grote scholengemeenschap voor vmbo, havo en atheneum. Hij is vorig jaar blijven zitten in 3 vmbo-t en dreigt nu weer te blijven zitten. Hij gedraagt zich brutaal en wordt vaak de klas uitgezet. Leerkrachten vinden hem ongemotiveerd. Volgens Jason en zijn moeder hebben de leraren een hekel aan hem en kan hij vrijwel niets goeds meer doen.
171
172
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Jason heeft ruzie gemaakt met een leerkracht en is daarom de klas uitgezet. Omdat bekend is dat hij dreigt af te haken, heeft de conrector hem doorgestuurd naar de schoolmaatschappelijk werker. In het eerste deel van het gesprek richt de professional zich vooral op het reduceren van de weerstand. Later inventariseert hij vooren nadelen van voortijdig van school gaan. P: Reflectie C:
P: Keuzevrijheid benadrukken
[Geeft doel van het gesprek weer en zegt:] Je bent niet zo blij dat je hier moet zijn. [Onderuitgezakt] Voor mij hoeft dit allemaal niet. Ik schiet er toch niks mee op. Jullie hebben de pik op me en ik kan toch niets goed doen. Je dacht toch niet dat ik dat mens excuus ga aanbieden. Ik laat me door niemand dwingen. Niemand kan jou dwingen om iets te doen wat je niet wilt. Jij maakt uiteindelijk zelf uit wat je doet. Na afloop van dit gesprek kun je altijd nog kijken wat je doet. Dus ik hoef geen excuses aan te bieden? Als je dat zou doen en je staat er zelf niet achter, dan zou dat slijmen zijn. Het heeft pas zin om je excuus aan te bieden, als je er zelf achter staat. Kun je me eerst vertellen wat er gebeurd is?
C: P: Herkaderen + open vraag (het onderwerp excuus aanbieden komt later aan de orde, in het begin van het gesprek heeft relatieopbouw prioriteit) C: [Vertelt wat de aanleiding was waarom hij de docente had uitgescholden. Ze had hem volgens hem onterecht beschuldigd en toen hij niet mocht uitleggen hoe het zat, zei hij: “Kutwijf als je niet wilt luisteren, zak er dan maar in. Als jij niet uitkijkt, verziek ik je hele les en de komende tien erbij.”] En als ik zoiets zeg, dan meen ik het dus. Daar ben ik dan heel duidelijk in. Dat kwam wel aan. Ze stond gewoon te shaken.
Casuïstiek
173
P: Complexe reflectie
Dus je wilde haar eigenlijk uitleggen wat er aan de hand was. Je was boos omdat je dacht dat je daar de kans niet voor kreeg en daarom reageerde je zo heftig. Zij schrok daarvan en daaraan kon je zien dat je eigenlijk best ver ging. C: Ik zie dat wel, maar wat moet ik daarmee? Zij verdomt het om fatsoenlijk te luisteren. P: Reflectie + Het was in jouw ogen vooral hoe ze op jou reageerde dat ervoor zorgde dat jij uitviel. Is er iets dat jij had uitlokken verandertaal kunnen doen om de afloop te veranderen? C: [Vervolgt over wat hij had kunnen doen.] De schoolmaatschappelijk werker schakelt naar inventariseren van voor- en nadelen: P: Vooruitkijken
Als dat nu vaker gebeurt, en dat is zo, je zit hier niet voor het eerst, wat zijn dan op termijn voor jou de gevolgen? C: Het wordt er misschien niet leuker op, maar dat maakt nu ook niet veel meer uit. Als ik dit jaar niet haal, en dat zal wel niet, moet ik toch van school. P: Bevestiging Je ziet dus eigenlijk heel goed wat je losmaakt met je + reflectie gedrag, en het komt omdat je voor je gevoel toch niets meer te verliezen hebt. C: Ja, wat maakt het allemaal uit. Eén mogelijkheid is om door te gaan met hoe het nu P: Keuzevrijgaat, en dan zal het inderdaad hier op deze school heid bieden, opties voor je ophouden. Een andere mogelijkheid is dat we benoemen samen zoeken naar hoe jouw verhaal ook voldoende aandacht kan krijgen, zodat docenten erachter komen waarom jij zo reageert en waardoor het soms zo uit de hand loopt. Verdere inventarisatie verandertaal: C:
Ik wil natuurlijk niet blijven zitten, want dan krijg ik thuis gezeik en moet ik van deze school af, en wat moet ik dan? Het is dus best belangrijk voor je om het op te lossen.
P: Bevestigen verandertaal C: Aan de ene kant wel, maar ik ben nu eenmaal geen studiebol, dus misschien is het beter om een kaderberoepsopleiding te doen en een beroep te leren.
174
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
P: Dubbelzijdige reflectie C: P: Samenvatting + uitlokken
C:
P:
C:
P:
C: P:
Aan de ene kant wil je je diploma halen, een andere mogelijkheid is om een vak te gaan leren. Ik weet alleen niet wat. Dus als ik het even op een rijtje zet: Je wilt liever niet blijven zitten en je zou ook best hier op school willen blijven. Vooral omdat je nog niet precies weet wat je gaat doen als je van school af gaat. Aan de andere kant vind je jezelf geen studiebol. Dus zou kaderberoeps een alternatief voor je kunnen zijn. Zijn er nog meer voordelen als je van deze school af gaat? Misschien hoef ik niet zo hard te leren. Maar helemaal ben ik er niet vanaf, want ik ben leerplichtig. Dus moet ik toch weer naar een school. Ik kan dan wel meer geld verdienen, want ik kan veel meer werken naast school, maar dat geld moet ik dan toch voor een groot deel afdragen. Zo is mijn vader wel. Dubbelzij- Het belangrijkste voordeel van een kaderberoepsgedige reflectie richte opleiding zou kunnen zijn dat je niet meer zo veel hoeft te leren. Het alternatief, van deze school af gaan, betekent dat je weer naar een andere school moet en daar schiet je niet veel mee op. Bovendien moet je dan een beroep kiezen en je hebt eigenlijk geen idee wat dat moet worden. Voor het geld hoef je het ook niet te doen. Nu ik het zo hoor, vraag ik me af of ik daar wel iets mee opschiet. Maar ik zie ook niet zoveel kans om het hier goed te doen. Wat zou je ervoor over hebben om het een serieuze Uitlokken goede voor- kans te geven? nemens Ik zou er wel wat aan willen doen, als ik maar het idee heb dat het te doen zou zijn. [Gaat verder over de aanpak.]
7 Sociaalpedagogische hulpverlening: gesprek over opvoedingsproblemen met jongere en gezin De ouders van Jeffrey willen dat hij uit huis geplaatst wordt omdat ze hem niet meer aankunnen en bang zijn dat het uit de hand gaat lopen thuis tussen en Jeffrey en zijn vader. Jeffrey gedraagt zich thuis agressief. Hij is diverse keren weggelopen van huis. Hij spijbelt regelmatig van school. Zijn oudere zus Chantal zegt nu ook het huis uit te willen. De moeder weet zich geen raad met
Casuïstiek
de situatie. Er zijn al jarenlang problemen in het gezin met beide kinderen, waarvoor ook al meerdere malen professionele hulp geboden is. Scène 1: De professional probeert uit te zoeken hoe Jeffrey tegen de problemen aankijkt P: Open vraag
Je ouders kunnen de situatie thuis niet goed meer aan en denken dat het beter is voor iedereen als je een tijdje het huis uitgaat. Wat vind jij daarvan? C: Ik begrijp het niet. Met de vakantie ging het juist goed en dat is nog maar kort geleden. En mijn zus is veel brutaler, maar zij mag wel thuisblijven. P: Bevestiging + Tijdens de vakantie heb je je best gedaan. Waardoor open vraag vinden ze het nu toch nodig om je een tijdje uit huis te plaatsen. C: Ja dat snap ik ook niet hoor. Dat moet je dan maar aan hen vragen. P: Complexe Je hebt het er moeilijk mee als je uit huis zou moeten reflectie zonder te begrijpen waarom. C: Ja, want zij zeggen dat ik het ben die de problemen maakt, maar je zou eens moeten zien hoe zij tekeergaan. Ze hebben altijd wat te zeuren en maken overal ruzie over. P: Reflectie Er is vaak meningsverschil en ruzie. C: Ja, ze kankeren de hele dag, het is nooit goed. Ze zeggen dat ik agressief ben, maar moet je hun eens kijken. P: Complexe Het is wel duidelijk voor je dat er thuis iets moet verreflectie anderen. C: Dat zeker wel, maar niet dat ik dan weg zou moeten. P: Reflectie Je ziet wel dat er iets moet gebeuren en je denkt dat er best nog mogelijkheden zijn daarvoor als je thuis blijft wonen. C: Ja, ik wil niet weggestuurd worden en als ik ergens anders heen moet, dan ga ik pas echt agressief worden. Ondanks alle ruzies wil je toch het liefst thuis blijven. P: Reflectie + Wat trekt je daar dan aan? uitlokken voordelen C: Nou de buurt hè, en mijn spullen daar. P: Uitlokken Het is je eigen stek waar je je thuis voelt. Zijn er nog voordelen meer redenen? Mijn vrienden heb ik natuurlijk daar. C:
175
176
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
P: Reflectie C: P:
C:
P:
C:
P:
C: P:
C: P: C: H: C:
P:
Je hebt een stel vrienden en die zijn ook belangrijk voor je. Ja, heel belangrijk. Bevestiging Dat zijn allemaal goede redenen om thuis te willen + uitlokken blijven. Zijn er ook dingen in het gezin waardoor je voordelen en/ thuis wilt blijven. of waarden Nou, het is natuurlijk toch je ouderlijk huis en het zijn je eigen vader en moeder, ook al doen ze niets anders dan schelden en belachelijk strenge regels stellen. Complexe Het blijven wel jouw ouders en jouw thuis. Je zou wel reflectie willen dat de sfeer beter zou zijn en dat je meer vrijheid van je ouders zou krijgen. Ja, ze vertrouwen me helemaal niet vanwege die paar akkefietjes die gespeeld hebben, maar dat is allemaal achter de rug. Open vraag Wat voor soort dingen gebeuren er nu waardoor ze zich nu nog zorgen maken en zich op die manier gaan opstellen? Dat ging over…[vertelt]. Zijn er wel eens momenten dat je hen gelijk geeft? Gesloten vraag; uitlokken verandertaal Verandertaal Nou, soms loopt het wel eens uit de hand. Dat was niet altijd de bedoeling. Uitlokken Wanneer vond je het uit de hand gelopen? verandertaal Verandertaal Nou, die keer…[vertelt]. Uitlokken Hoe zou jij een volgende keer kunnen voorkomen dat ‘kunnen’ het uit de hand loopt? Verandertaal Het kwam eigenlijk door…[vertelt] Als ik niet meer…[geeft oplossing in termen eigen gedrag]. Wat hebben je ouders nodig om ervan overtuigd te Uitlokken doelen en/of raken dat het een volgende keer niet uit de hand zal lopen, zodat ze dus niet meer zulke strenge regels hoe‘kunnen’ ven te stellen?
Casuïstiek
177
Vervolg van het gesprek over de interactie thuis: C:
P:
C:
P:
C:
Alles moet altijd op hun manier. Daar word ik razend van. Wat ik ook zeg, ze blijven zo doorgaan. Het helpt toch niet. Complexe Jij wil ook dat het thuis anders gaat en het is heel frusreflectie trerend als je ouders niet luisteren naar hoe jij het zou willen. Ja, ze luisteren niet en door hoe ze nu tegen me doen, luister ik ook niet meer naar hen. Er verandert toch nooit wat, wat ik ook zeg. Meegaan Zoals het nu gaat, werkt het niet, dat loopt uit op een botsing. Er moet iets veranderen. Het klinkt alsof je en een draai geven er wel voor zou openstaan om iets te veranderen als je dacht dat het zou kunnen werken. Verander- Ja, ik vind het ook verschrikkelijk, altijd die ruzie. Als taal daar iets op gevonden kan worden, dan hoef ik ook het huis niet uit.
Scène 2: hulpverlener en gezin. Herkaderen van een probleem van een gezinslid naar een probleem van het hele gezin (M= moeder, V= Vader)
P:
Open vraag
M:
P:
Bevestigen + complexe reflectie
M: P:
Complexe reflectie
P:
Open vraag
Wat vindt u er nu van hoe het thuis loopt? Ik kan er niet meer tegenop. Wat ik ook doe, ik doe het niet goed. Ik doe zo mijn best om het thuis gezellig te maken. Ik heb het zo graag gezellig. En ik krijg er toch niets voor terug. Het lijkt wel of ze het allemaal niet merken. Dus u zou het liefst de kinderen thuis hebben.
Ja natuurlijk, maar zoals het nu loopt, gaat het gewoon niet meer. U hebt een heel moeilijke klus in uw eentje voor elkaar proberen te krijgen en u wilt ook eens iets terugkrijgen
En meneer, hoe vindt u nu dat het zo loopt?
178
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
V:
P: V:
Open vraag
Ik kan het niet aanzien hoe ze hun moeder behandelen. Ze gaan precies hun eigen gang en geven hun moeder een grote bek. Dat drijft me tot het uiterste, dan kan ik me haast niet inhouden. Ik vind dat de kinderen zich aan de regels in huis moeten houden. Mijn vrouw is wat dat betreft wat gemakkelijker, maar je ziet wat dat voor resultaat heeft. En hoe vindt u het nu dat Jeffrey uit huis moet?
Nou, ik vind het ook verschrikkelijk dat ze uit huis gaan. P: Open En Chantal, hoe zit het nu met jou? Als het thuis gezelvraag lig was, zou je dan ook weggaan? ZUS: [stuurs, afgewend] Nee, natuurlijk niet. P: Herkade- Dus iedereen is eigenlijk heel teleurgesteld dat het zo ren loopt. Jullie willen eigenlijk alle vier dat het thuis goed gaat.
Literatuur
Appelo, M. (2007). Socratisch Motiveren. Amsterdam: Boom. Arkowitz, D.E. & Engle, H. (2006). Ambivalence in psychotherapy. New York: The Guilford Press. Arkowitz, H., Westra, H.A., Miller, W.R. & Rollnick,S.]. (2008). Motivational interviewing in the treatment of psychological problems. New York: The Guilford Press. Bandura, A. (1998). Self-efficacy. In: Friedman, H. Encyclopedia of mental health (p. 7181, vol 4). San Diego: Academic Press. Bem, D.J. (1972). Self-perception theory. In: Berkowitz, L. Advances in Experimental Social psychology, Vol. 6 (p. 1-62). New York: Academic Press. Bem, D.J. (1967). Self-Perception: An Alternative Interpretation of Cognitive Dissonance Phenomena. Psychological Review 74, 183-200. Berg, I.K. (1994). Ik wil mijn kind niet kwijt. Haarlem: De Toorts. Bont, H. de, Jong, J. de & Verdegaal, L. (1983). Crisisinterventie bij dag en ontij. Alphen aan de Rijn: Samsom. Brammer, L. (1973). The helping relationship. Englewood cliffs: Prentice-Hall. Brehm, J.W. (1981). Psychological reactance: a theory of freedom and control. New York: Academic Press. Brunelle, J.P. (2001). The impact of community service on adolescent volunteers’ empathy, social responsibility, and concern for others. The Sciences Dissertation Abstracts International: Section B: The Sciences and Engineering 62 (5-B), 2514. Cialdini, R.B. (2009). Influence, science and practice. Boston: Pearson education. Deci, E.L. & Vansteenkiste, M. (2004). Self-determination theory and basic need satisfaction: understanding human development in positive psychology. Ricerche di Psicologia 27 (1), 23-40. Deci, E.L. & Ryan, R.M. (2000). The ‘what’ and ‘why’of goal pursuits: human needs and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry 11 (4), 268-277. DiClemente, C. (2003). Addiction and Change. New York: The Guilford Press. Duncan, B. & Miller, S. (2000). The heroic client: Doing client directed, outcome informed therapy. San Francisco: Jossey Bass. Dweck, C. (2006). Mindset, the new psychology of success. New York: Ballantine Books. Essen, T. van & Schouwenburg, H.C. (2004). Doe het vandaag. Tielt: Lannoo. Festinger, L. (1962). A theory of cognitive dissonance. Stanford, California: Stanford University Press. Gerdes, K. & Segal, E. (2009). A social work model of empathy. Advances in Social Work 10 (2), 114-27. Goijarts, F. & Veen, M. van der (2009). Motiverende gesprekken in de praktijk. Amsterdam: NSPOH.
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
180
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
Grollnick, W.S. & Pomerantz, E.M. (2009). Issue and challenges in studying parental control: toward a new conceptualization. Child devolpment perspectives 3 (3),165-70. Hettema, J., Steele, J & Miller, W.R. (2005) Motivational interviewing. Annual Review of Clinical Psychology 1, 91-111. Hohman, M. (2012). Motivational interviewing in social work practice. New York: The Guilford Press. Hooft, E.W. van & Wesdorp, P. et al. (2010). Het heft in eigen hand: Sturen op zelfsturing. Handreiking voor re-integratie professionals. Den Haag: Raad voor werk en inkomen. Koestner, R.R., Ryan, R.M., Bernieri, F. & Holt, K. (1984). Setting limits on children’s behavior: The differential effects of controlling versus informational styles on children’s intrinsic motivation and creativity. Journal of Personality 54, 233-48. Lewis, C.S. & Saarni, M. (1993). Lying and deception in everyday life. New York: Guilford Press. Linehan, M. (1997). Validation and psychotherapy. In: Greenberg, L.S. &. Bohart, A.C. (eds). Empathy reconsidered: new directions in psychotherapy (p. 353-92). Washington DC: American Psychological Association. Markland, D., Ryan R.M., Tobin, V.J. & Rollnick, S. (2005). Motivational interviewing and self-determination theory. Journal of Social and Clinical Psychology 24 (6), 811-31. Miller, W.R. & Rollnick, S. (2005). Motiverende gespreksvoering. Gorinchem: Ekklesia. Miller, W.R. & Rollnick, S. (1991). Motivational Interviewing: Preparing People to Change Addictive Behaviour. New York: The Guilford Press. Miller, W.R. & Rollnick, S. (2012) Preparing people for change (in voorbereiding). Outline gepresenteerd op MINT-forum 2012 in Sheffield. Naar-King, S. & Suarez, M. (2011). Motivational interviewing with adolescents and young adults. New York: The Guilford Press. Pink, D. (2010). Drive. Amsterdam: Business Contact. Praag-van Asperen, H.M. van & Praag, Ph.H. van (red) (1993). Handboek supervisie en intervisie in de psychotherapie. Utrecht: De Tijdstroom. Rosengren D.B. (2009). Building motivational interviewing skills. New York: The Guilford Press. Prochaska, J., Norcross, J. & Diclemente, C. (1994). Changing for Good. New York: Quill. Rapp, C.A., Saleeby, D. & Sullivan, W.P. (2005) Advances in social work 6 (1), 79-90. Rollnick, S., Miller, W.R. & Butler, C.C. (2008). Motivational interviewing in Healthcare. New York: The Guilford Press. Rotter, J.B. (1966). Generalized expectancies for internal versus external control of reinforcement. Psychological Monographs 80 (609). Ryan, R., Ciccheti, D. & Shields, A.M. (1994). The development of emotional and behavioral self regulation and social competence among maltreated school age children. Development and psychopathology 6, 57-75. Seligman, M.E.P. (1975). Helplessness: On Depression, Development, and Death. San Francisco: W.H. Freeman. Seligman, M.E.P. (2002). Gelukkig zijn kun je leren. Utrecht: Het Spectrum. Steele, C. (1988). The psychology of self-affirmation: sustaining the integrity of the self. In: Berkowitz, L. (ed). Advances in experimental and social psychology 21, 261302). San Diego: Academic Press. Tiggelaar, B. (2003). Doen! Nieuwe praktische inzichten voor verandering en groei. Utrecht: Het Spectrum. Vansteenkiste, M. & Sheldon, K.M. (2006). There’s nothing more practical than a good theory: Integrating motivational interviewing and self-determination theory. British Journal of Clinical Psychology 45, 63-82. Verhoeven, W. (2010). De kunst van het vragen stellen. Aarle-Rixtel: Associatie voor coaching.
Literatuur
Vrolijk, A. (1991). Gesprekstechniek. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Walters, S., Clark, M.D., Gingerich, R. & Meltzer, M.L. (2007). A guide for motivating offenders to change. Washington: National Institute of corrections U.S. Department of Justice. Watson, J. (2011). Resistance is futile? Exploring the potential of motivational interviewing. Journal of Social Work Practice 25 (4), p. 465-79. Well, C. (2004). Van lood naar goud, inspirerende verhalen van ervaringsdeskundigen, over menselijk lijden en het overwinnen daarvan. Utrecht: De Tijdstroom.
181
Register
A aangeleerde hulpeloosheid 27 aansluiting sociaalagogisch werk –, en motiverende gespreksvoering 17 –, wanneer past MG niet 19 actie –, begeleiden 152 –, mislukte pogingen 153, 155 –, vasthouden 155 activeren 141 advies 147 adviseren 91 agressie 135 ambivalent 95 ambivalentie 111, 149 –, gebrek aan 99 –, herkennen 97 –, ontstaan van 96 –, signalen 97 –, verkennen 98, 101 amotivatie 27 assessment feedback 113 attributiefout 125, 131 autonomie –, bevestigen 46, 78
cognitieve onbewuste 98 commitment 14, 21 –, gebrek aan 142 –, herbevestigen 151 commitmenttaal 143 communicatieve stijl 52 –, gidsen 58 –, richting geven 53 –, volgen 57 competent 144 competentie –, uitlokken 45 competentieverwachting 36 counselen 57 countergedrag 150 D discrepantie 40, 100 –, gebrek aan 101 doelen 86, 87 –, aanpassen 157 –, opgedrongen of afgedwongen 128 –, vaststellen 144 –, verschil in doelen tussen cliënt en professional 89 –, zorgen of doelen van de professional bespreekbaar maken 90 doelen en waarden verkennen 105, 110 dubbelzijdige reflectie 121, 133
B basisgesprekstechniek 62, 119 beslissingsbalans 114 bevestigen 79 bezwaartaal 97, 116 –, verkennen 118, 120 blikrichting veranderen 122, 134 C cliëntgerichte gespreksmethode cognitieve dissonantie 39
E eigenwaarde 131 evidence based 17, 22 extremen verkennen 109
22
F feedback
26, 79, 113, 136, 154
M. van der Veen, F. Goijarts, Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk, DOI 10.1007/978-90-313-9211-7, © 2012 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
Register
183
G gedragsverandering 19 –, processen in 47 –, stadia 49 gereedheid 138, 139 gesloten vraag 65 gespreksopening 84 –, bij drang of dwang 85 gesprekstechniek –, cliëntgericht 62 –, doelgericht 62 goede voornemens laten uitspreken 108
N naast de cliënt gaan staan needs 23 neutraliteit 129
H handelingsvraag 68 herkaderen 110, 122, 157 houdingsaspecten 44 hulpverlenersreflex 46, 105 hypothetische vraag 137, 142, 153
P parafraseren 77 perceptie 105 plan –, aanpassen 157 –, detailplanning 149 –, uitwerken 146 planningsfase 139 positieve uitzondering 157 positieve uitzonderingen zoeken 110 positionering 56, 129 proces 47 –, de relatie aangaan 61 –, focus aanbrengen 83 –, plannen 137 –, uitlokken verandertaal 95 psychologische basisbehoefte 23 –, aan autonomie 23, 32 –, aan competentie 24, 34 –, aan verbondenheid 25, 34 –, integratie 25
I informatie verstrekken internalisatie 29
91, 147
K keuzevrijheid benadrukken 122, 134 key question 141 kunnen veranderen 110, 120 L leerdoelen 155 leerervaring 155 M mededogen 46 meegaan en een draai geven 122 motivatie 14, 21 –, externe 27 –, extrinsieke 26 –, geïdentificeerde 28 –, geïntegreerde 29 –, intrinsieke 26, 29 –, introjectie van 27 –, kenmerken 15 –, kwaliteit 30 –, kwantiteit 30 –, uitlokken 45, 92, 108 –, versterken 31 –, vormen 26 motiverende gespreksvoering –, definitie 14
121, 135
O open vraag 64 –, explorerend 68 –, functie 65, 67 –, soorten 67 optimisme uitlokken 108 ORBS 62 overgangssamenvatting 139
R reactance 38, 124 reflecteren 71, 121, 127, 133 reflectie –, complex 76, 102 –, dubbelzijdig 75, 101 –, eenvoudig 74 –, functies 72 –, toonzetting 71 –, versterkt 76, 121 regels 56, 129 relatie –, belang 61 –, opbouwen 62 richting bepalen 86
184
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk
S samenvatten 80 –, functies 81 samenvatting –, overgangs- 139 samenwerken 44 samenwerkingsrelatie 16 sancties 56, 129 schaalvraag 114, 157 Self-Determination Theory (SDT) 23 self-efficacy 35, 144, 147 –, definitie 36 –, sterkte 36 –, versterken 37 self-serving bias 156 sociaalagogische benadering 17 sociaal-cognitieve theorie 35 stadiamodel van Prochaska 49, 151 T terugkijken
109
U uitkomstverwachting 35 uitlokken 45, 92, 108 uitzondering 154 V valideren 78 verandering –, doel 21 –, voorwaarden 16 veranderingsproces –, de relatie aangaan –, focus 48 –, plannen 48 –, uitlokken 48
47
verandermodel 49 verandertaal 16, 95, 97 –, activerende 107 –, commitmenttaal 143 –, DARN 143 –, stevigheid van 138 –, uitlokken 107 –, uitspreken 105 –, versterken 112 –, voorbereidende 107, 143 versterkte reflectie 121, 133 vertrouwen 110 –, uitlokken 111 voor- en nadelen onderzoeken 102, 108, 120 vooruitkijken 109 W weerstand 18, 39, 124, 156 –, herkennen 124 –, kans op 126 –, omgaan met 127 –, ontstaan 125 –, vormen 126 Z zelfcontrolemaatregel 150 zelfdeterminatie 40 zelfdeterminatietheorie 23 zelfontwikkeling 14 zelfperceptietheorie 41 zelfsturing 16 zelfvertrouwen 36 zelfwaardering 131